EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  D E A R K E N O A C H 'S, TE AMSTERi/AM, BJf HENDRIK GUTMAN, Eoekverkooper in de K»lverftr«at» I   e. ...;.' II 3 I , jL .3 *» VOO R 13 ERtC II T. Ó'ize voorgangers, Steele, Addifon, van Effen, van Engelen m anderen, hebben hunne werken altoos met. ten Register befloten; en ónze boekverkoper wenscht* dat wy zulk een loffelyk voorbeeld volgen ; maar is het niet min afmeer eene belediging dien wy het gsheugeh onzer lezers aandoen > door het plaatzen van een Register. Hoe, lieden van fmaak, lezers van de jirk*. Noach's, mannen die de verlichte agttiende eeuw zien aflopen t zulke verlichte koppen j zouden een Regtster. nodig hebben , om het ,fchonnn « belangryke in een Werk optezotken; welk een denkbeeld? hergeeft het ons lezers, nimmer hebben wy zo laag *ver u gedacht. En waartoe een Register? Rabener fchreef wel tent,. Voorrede zonder boek, kunnen wy dan geen boek kon. ider Voorrede, zonder Register leveren»* 'Er is noch eene andere reden, waarom wy huiverig zyn de £«geerte van onzen uitgever te Voldoen: Wy willen die wel, mits in 't geheim, en in vertrouwen , aan onze lezers in het oor fluisteren, namentlyk: Wy zullen maaVopenhartig bekennen, alle de Nommers van ons Weekblad zyn niet even goed, niet even luimig, niet ze geestig, zo pikant als wy het wel gewenscht hadden; zommigen' behangen ons wel, én wy zeudsn u, indien * s *0  % VOORBERICHT. *m dan-toch vol/Irekt een Register zyn moest» gaari »e een Register van die Nommers géven, waarop wy de meeste prys Jielten, en de anderen op eenen eerbiedigen afa^nd laten ™»nr wy hebben het niet tornt» eens-wórden-welken de>b*stenzyn;opeemgroóte Vergadering door ons ten dien-einde befchreeven, maakte ieder onzer eene lyst dier Nommers, welke hy de- eer (.dér zitting zoude wy haast- gezegt hebben) der plaat zing' waardig keurde, en ziet by het openen onzer Jlembiljetten bevonden wy,dat ieder onzer die Nommers gekozen had welke door hem zelf gefchreVett waren; deze frek van onze nedrigheid hadden wy gaarne voor onze lezers verborgen gehouden, maar de openhartigheid ït entte zo fchoonè deugd, dat wy die Vooral hulde willen doen.- ■ 'Er bleef düs geene keus over, dan geen of een volWig Register, en eindélyk befloten wy tot het laatjle.  KORTE INHOUD DER V E R. T O G E N VAN HET WE E KB L A D DE ARKE NOACH'S, N' T' Eerman* r"eCollegie-kamer, tusfchen Tinion, herman, Lentd,,^ , Z,v„„.„vifj„ enz * het oogmerk van dit Weekblad. 2' Sïfi hQt ^fëvyke der hedendaagfche Conver- 3' »rr/^e £}ra,ken der Dam"- Een brief van .B«» Aga te Tripoli. Gefprek over AW van Hemert en JfeAw ,*" r * 4. Over de Kleding der Dames. Brief uit Londen . over eemge meubelen van den oudenheer Bicker./iaff. — Vlugtige Sciiets van het Ballet Circé S- Over den flechteri tyd. De gefchiedenis van de Pa. ru.k, eendichtfluk. Overliet verlies van eeni*ê lleutels. Over Oiympia, Treurfpel. ° 6' "?«n^rVa^ÏA;VaerAZ,enVerk0pen- 0ver Dominé S.wfedjS^7' Adve"emie weSens 7. Over het affefteeren van zedelyke gebreken diP wy met hebben. Bibliotheek Van lene bevall.ïe dame, Anecdote. Eene Bataaffche weduwe afn , Iiaren vertrooster. Iets over de Masquerade- pakje * 3 . 8. Over  C KORTE IN HOU f3. N. 8. Over het afFecteeren van Phiefique gebreken. Character van den Heer Lichterreet. Vaers van Vrolykhart. Waarom kleeden zich onze-dames in hel Nonnengewaad ? 9. Verdraagzaamheid in het hedendaagfche .Huwtyksleven. Aankondiging van een Treurfpel in 128 be± dryven. Vaers van Zwanenveder, wegens het fpeelen op Amitèls Schouwburg, ibi Aanwyzing der Schrjveren van de Arke Noacbs* Br\ef over het Walfen. Het Orakel, diebtftuk naar rriyn eigen oud Punisch, ij. Over de Opvoeding onzer befebaafde lieden. Aan. Critus, dichtfluk. OoeÜe raad en vermaning aan meisjes. la. De Uitvaart dér Crififche Wysgeerte. Eene dramatifche Pröevcs Brief van Nicephorus Marfepyn $ behelzende een Plan ter invoering- van nieuwe deviefen. i j. Vervolg van No. 9. De Vadcriandfche Hiftoriej 'foneelfpel. Over de aanstaande verbetering des gebouwen in het thans zo bloeijend Amfteldam. 14. Wysgeerige wandeling door j4mficldam. Brief van Nadir aan Ali Mahomet, aantonende dat niets nuttiger is by een handeldryvend volk, dan den juisten Itaat van iemands vermogen te weten, om daar door de Commerfie te doen bloeijeh. Ja Samcnfpraak in het rjjc der dooden , tusfchen Maria van Reigersbergen en Mevrouw van Hedendaagse!^ Efopus en de Efel. Fabel. 16. Eene trouvaille van ten Beste. Eenige Aftrologifche Voorzeggingen. Het gebruik van de Parüik f in vaerzen. Contrasten in Contanten. Het blokkeeren van onze havens, en het vieren van vreugde - feesten. 1-. Cbaraëter van eene bejaarde Dame. Iets over de 'lovtrfluit. ' 18. De ArkeNoach's is niet voor het gemeen, maar voof de aanzienlykc leden der maatfetiappy gefchreven, In 't voorbygaan een compliment aan _den Hser Liereheen £1 Het vermogen der irjufieK*  KORTE INHOUD. | N.19. O/er de manier van Citeeren, Wysgeerte kan nqoiu populair zyn. Samenlpraak tusfchen Kaatje en Mietje. Voordel uit de Algebra. 2C» Het opkomen in de grondvergadering. Advertentien uit verfcbeide nieuwspapieren. 21. Niets heeft meer overeenkomst met de zeden onzer eenvoudige voorvaderen , dan het hcdendaagscli Haagfobe leven. Teleurftelling, dichtftuk. 22. Fragment uit een onuitgegeven TreurCpel. Welko vrouw men niet behoord te trouwen. Omwentelingen maken hei; beftaan der Anarchisten uit» Dichtftuk. 23. Over het vqrzuim der bywonïng van dpn openbaren Godsdienst. — Verdediging van het fpelen op do befofgnckamer, ja de noqdzaaklykheid en nuttigheid van hetzelve aangetoond. 34. Kerkhof der Reputatien. Onredelyk is het te vrezen voor het fterven. 25. Tegens het Optimismus. Over het rouwdragen. 16. Aan Harmodius, dichtftuk. Het collecteeren in dö kerken, zeer hinderlyk en onwellevend. 27. Lofrede pp Nccrlands tweede Vondel, burger van den Helicon. 28. Over het te kerk gaan naar Ouderkerk. Tets over 'de vooruitzichten van hun die in de Lotery fpelen. Aan de' helden en bemoediging, dichtftuk. 99. Over de Opvoeding. — Aan myne Landgenoot, Lierzang, door H. 30. Characterfchets van Erofesfbr... Vervolg over de Opvoeding, n. Slot over de Opvoeding. Aan Necrlands Dichtere.], ' dichtftuk door J J. V'. 32. Plan van een Bureau tot bevordering van Huwe. lyken. Aan Rutsier Jan Schimmelpenning, losfe ' Vaerzen. 33. Lotgevallen vaij Iemand-, in de herberg de Ysyheid. Lofrede ter ecre van het Feest der Maatfetiappy tot Nut van 't Algemeen,. 34,, Qves de Opvoeding. Begeerte der menfehen om hun leven verlengd of verkortte zien , een droom.  8 KORTE INHOUD. N.35, Feestviering "In de Arke Noach's. Eenige losfe Aanmerkingen over het Treurfpel Ericia. 3ö. Vervolg der Aanmerkingen over de Opvoeding Deze eeuw is eene eeuw van bedrog, in eene Brief] 37. Onverfchilligheid der vrouwen over Staatszaken' Vervolg der Aanmerkingen over de Opvoeding* Gerustheid. b 38. Lierzang aan het Bataafiche Volk, Over het pyp• roken by de Commrtte's. 39. Over de Confpiratien. Slot der Aanmerkingen over het Treurfpel Ericia, 40. Vaderlandfche Lierzang, door H. Eenige Characterfchetfen. 41., Over eenige klachten in den tegenwoordigen tyd. Aan Petrus, diehtlt.uk. Notificatie. 42. Over kopen en vorkopen. 43. Affcheid , dichtftuk. Aan den Vertaler van het Treurfpel Ericia. Het geloof onzer vaderen. Prysvraag door eenige huismoeders uitgeloofd. 44. Aan''t Vaderland , Lierzang door H. Verlichting» een vaers. Eenige Advertentien. 45. Iets over den Volksgeest. Quotifatlekas, liedje. 46. Over den Smaak, Anecdote. 47. Vervolg der Aanmerkingen over den Smaak. Parodie van Ericia. Raad van Holland aan Engeland. 48. Aan deSchryvers van het weekblad deArkeNoach's. Notificatie. Óver den Volksgeest. 49. Het leven is niet kort', maar wy voeren 'er te weinig in uit. Over het Vonnis van het Committé van Juftkie te Dordrecht. go. Aan den dichter Daniël. Beoordeeling van zyrj dichtftuk. Het Sysje. en de Vlederniuizen. 51..Feestviering in de Ark. Extract uit een brief uit Hamburg. Wie ? waarom ? wanneer ? dichtroem. 52. Schynverdienfte meest beloond. Slot der Aanmerk kingen over den Smaak. Advertentie. 53. Gefprek in een Kóffyhuis by den dam. 54. Slotnommer', de Schryvers maken zich bekend, D 3  DE ARKE NOACH'S. N°. i. Ariv/fa de ver.tis , de Phyllide narret amalor; Enumeret miles vulnera. —— p 8 o p. Jc ne décide point entre Geneve ct Rome &c volt ai re Henriad. (Eene collegie-kamer met haar toebehoren, eenige goede Vrienden om het \uurJ\ Timon. Is het ernst geweest of fpottemy, Eerman, toen gy voorleden week voorfloegt, om de quintesjence van onze gefprekken in de foim van een Weekblad te gieteu, en aan het publiek medetedeelen? Eerman. Ik ben niet gewoon te fpotten; dat was my ernst, Vriend ! Timon. Maar wat zal het publiek voor belang Hellen in. onze gefprekken ? Wie zal ze willen lezen ? Eerman. Even als of men niets leest, als waar men belang in fielt! Vraag liever of wy 'er eenig nut door zullen doen ? Timon. Dat geloof ik vast niet. Eerman. En waarom niet ? Waarom zoude 'er geen nut te trekken zyn, uit de vrymoedige obfervatién van eenige brave mannen, over de dwaasheden die. . . A Ti-  ( 2 ) Timon. Erave mannen, zo veel als je wilt; by de eene party, ja: maar de andere houdt je" voor fchurken. Vergeet je den tyd, dien wy beleven ? Eerman. Die reflexie kwam te pas, indien wy ons over politicque qusestiën wilden uitlaten; maar hoe zelden valt dit in ons gezeuchap voor? Sprecken wy niet meestal over onderwerpen die betrekking hebben op de zeden, op de gewoontens, op de fehouwburgen, enz. en wat raakt het uwen lezer dan , of gy de party Lenteling. Oom, ik geloof dat 'er eene reden is ,die 't ons tot eene wet moet maken , om volftrekt in ons Weekblad van geene politicque aanmerkingen te gewagen; en deze reden is — het mèêdogen, dat het lot der Vrouwen tnfptreeren moet. Ach wie waren tog meer te beklagen dan zy, in dien hangen tyd,dien wy doorkropen hebben ? Vaders, mans, broeders, minnaars, alles rondsom haar prak van 't politicque; 't politicque hoorden zy verhandelen des morgens en des avonds; vergeefsch bad haar finagtcnd oog by wylen om fparing, niéts mogt baten; ieder ging zynen gang., en zo hebben zy in omtrend vier jaren het onmcetlyk veld der talryke geldfigtingen, der, nog talrykere verklaringen, der duizend en één Bataaffche reorgamfatien, en wat al kwaaien meer , doorwandeld. Waarlylc zy hebben 'er genoeg van , en egter zal men voortgaan met hen te verveelen, indien dier^evan fhatkunde niet gaande M^eg in befpotting, en dus doende uit de mode gebracht worde, en alle die Regeerders van Koningryken en Gemeenebesten, die toch niets m^cr kunnen als Commentaires over de Courant maken , weder over ordentlyke onderwerpen leeren denken en fpreèken. Timon. Die voorflag klinkt mooi, maar zal moeilyk ter executie te brengen zyn, want de meeste dingen zyn tnansaan het politicque vast. En daarenboven, zalmen de uitdrukking zyner verontwaardiging terug kunnen houden, als men ziet, dat lieden die onophoudlvk deusd en regtvaardigheid prediken , die al tyd de fraaie woorden van Ankervast. Maak je niet driftig, Timon! Maar zal net my verboden zyn,myn gevoelen te zeggen,zo ik een misbruik in het Militaire meen te bemerken , of zo 'er by de Marine een flater gefchiedt, ([hoezeer dit tot no°- toe weinig gebeurd is.)? Gy weet het, vrienden,men behoudt altoos eene zekete predile&ie voor zyn vorig metier. Zwaanenveder, 't Beïangrykst deel van ons WeekWad zoude egter moeten beilaan in 't behandelen van eenige peincten, uit de zedekunde of de literatuur. A Ti-  C 3 ) Timon. Zo waarachtig! dat wordt een fraaie rommel" £00, 't politicque, 't militaire , 't litéraire, alles door malkaar. En wat voor naam denkt ge aan uw kind te geven, Myne Heeren? Lenteling. Hoe heet die Latynfche God ook, die allerlei gedaantens aanneemt? Ja, (ie Vertwnnus. Eerman. Die God is hier te lande weinig bekend, Neefje; ieder een is zo geleerd niet als gy. Timon. Noem het Diogenes met de Lantaarn; die kan in onze dagen lang. .... -dnkervast. Arme Mifanthroop! wat hebben wy met die grillen van noden? Gyl. zult met alle uw Griekfche en Latynfche naamen nog gek worden. Net zo ging liet over drie jaar, toen wy een' naam voor het Collcgie hebben moesten; daar kwamen zy my aan met Concordia, ylmiiié, Harmonie en zulk eene .ganfche komdaa met ouwbakken woorden ; eindlyk vonden wy toch een' naam die nieuwerwetsch en van klink was; en wat liggen we dan nu te toveren? Ons Blad moet denaam dragen van ons Gezclfchap; ons Blad moet de arke noa c h's heeten. Eerman, Lenteling. ja best; de arke noach's. Zwaanenreder. Maar dat zal juist den fchyn hebben als of wy Kring en Comp. wilden naanpen ; ik houde veel van origineel te hlyvcn. ^Ankervast. Wat naaapen, wat origineel, is onze naam niet drie jaar oud ? Eerman, 't is zo; Ankervast heeft gelyk; ons Genootfchap heeft dien naam gedragen , langen tyd voor dat Kring en Comp. een* zo zinryken inval kreegen. Lenteling. Maar wie zal de kundige Chymist zyn , die, zo als Timon firaks zeide , de quintesfence uit onze ge* fprekken zal halen , en onze idees tehooiiyk redi°'eeren ? Eerman. Zo men my gelooft niemand "anders^ als onze vriend Welmoed. Die bezit niet alleen allé de verëischtens, maar is ook minder bepaald in 't gebruik van zyn tyd als wy. Welmoed. Dewyl onze oogmerken by het oprichten van dit Collegie, door het fchryven van een Weekblad, meer en meer bereikt kunnen worden, getroost ik my gaarne de moeite , die voor my uit de redactie fpruiten zal • en ik maak 'er ftaat op, dat Gyl. my van tyd tot tvd aaneéngefchakelde Stukken of Vertoogen zult fuppediteereii. Maar vrienden, 'er behoard eene Inleiding voor ons Blad! Men kan zo maar niet met de deur in huis Vallen. Zw cancan d:r. My dunkt cat het mtken dir Inleiding ook aan Wciir.o. d moet opgedr gen wJrt'ëö.' A 2 Wei  ( 4 ) Welmoed. Maar weet je wel', dat je me daar een' de lieaten post oplegt? Ik twyffei of ik 'er my van zal kunnen acquiteeren. Eerman. Ei kom, Welmoed; zo moeilyk is 't tog niet. Hoor, onze bedoelingen, en by het oprichten van dit Gczclfcbap, en nu by het uitgeven van ons Weekblad, zyn u bekend ; leg die eenvoudiglyk open; betuig onzen eerbied voor de gevestigde beginzelen van zedelvkheid én godsdienstigheid, onzen afkeer van nuttelooze'hairkloveryën, die het hart bederven , zonder het verftand op te helderen ; verklaar dat tolerantie ons cerfle politicq principe is, en dan, geloof my, kan de Arke gerust van ftapel loopen. Welmoed. Welaan dan, ik zal. . . . Timon. Nu; in 't Franfche KofFybuis wordt het licht al uitgedaan. Ik ga heen; adieu. Welmoed, Ankervast, en de overigen. Wagt wat, gaan met u. Door den Heer welmoed, ten vervolge Ik heb nimmer £om dan maar met de deur in huis te vallen,) ik heb nimmer de reden begrecpen, waarom toch in onze zo verlichtte achttiende eeuw, dezelfde menfehen, die zich fchaamen zouden voor onverdraagzaam in het Godsdienftige döortej*aan, of eenigermaate den fchyn te hebben van iemands gczelfchap, uit hóófde zyner Theologlfche of Antitheologi'fche grondbeginfclen', te willen vermyden, zo deerlyk onverdraagzaam zyn moeten op het ftuk van Politicque zaaken; zo dat zy allen , die niet volftrcktelyk met hen in fiaatfcundfge begrippen overeenftemmen, indien al niet voor oneerlyke lieden, immers voor de zodanige uitmaaken, met welke men maar in het geheel niet kan omgaan. Noch ik, noch myn goede oude vriend Eerman, waren van dat gevoelen, toen wy in de maand February des jaars 1705. Ónze Antipolitifche Sociëteit oprichteden. Ik, voor my, oordeelde , dat iemand, dien ik,federt dertig jaaren, gekend, en in duizend omftandigheden des gemeenen levens , altyd als een braaf man had gekend, zeer wel de oude Conflitutic, veel beter, dan alle de nieuwe vinden, en des niet tczenftaande een braaf man kon blyven, en Eerman begreep, dat ik, op myh beurt,zeer wel de nieuwe orde van zaaken kon zyn toegedaan, zonder dat ik juist daarom een  ( 5 ) een (legt mensen, een vyand van deugd en wetten, of een ope'nbaarGodverzaaker zyn moest. Willen lieden van verfchillende denkwyze (dit was geftadig ons zeggen) met eikanderen, over (laatkundige gevoelens fpreeken p waarom maaken zy zich dan aanjlonds\zo driftig? men kan, wel is waar, daadzaaken tegens daadzaaketi op één Jlapelen , en eikanderen de weder zydfche misfagea met bittere verwyten voor de fcheenen werpen, doch voorzeker is dit ,de weg niet, om aan een eind te komen, de groote vraag blyft altoos, wiens gevoelen 'fieunt op de beste grondbeginselen ? en het bepaalen der waar- ofvalschheid van deeze,. is buiten twyffel, een Werk van bedaardheid, niet van drift en opfluiven.Maar kan men over geen Politicque fpreeken, zonder zich driftig te maaken, wel, ei lieve, laat men'er, niet van-fpreeken. Waar hebben wy te voren van'ge f proken ? toen men nog van de Prins geen kwaad wist; toen men niets in de Couranten vond, dan berichten wegens zwaar e koude, wegens menfehen, die over de honderd jaaren waren oud geworden, of over de vier honderd ponden hadden gewogen? Deeze gedachten, en de zucht om te beproeven, of'er ook in' de tegenwoordige omttandigheden, nog ecnig ander onderwerp van vricn.llyke cóuverfatie, buiten het Politicque met vermaak: en vrucht zoude kunnen behandeld worden, ping Eerman by fommige onzer goede kennisfen, zo wel van z\ne,als van myne denkwyze , levendig maaken; — de;eze vereenigden zich met ons; wy huurden te famen een Collégie - Kamer; myn vriend Eerman en ik kreegen de GommisOc, om" voor dit ontluikend Gezelfchap de wetten te vervaardigen, en het zal niemand vreemd dunken, zo wy begonnen met deeze voor een grondflag te leggen % dat iemand, die met één zyner medeleden over politicque zaaksn gefchil zocht, ipfo facio van zyn Lidmaadfchap zoude verft oken zyn. Maar , myn lieve Eerman, zeide ik, dit is alles nu mooi en goed, maar de menfehen zyn toch menfehen—■ in ons Collegie zullen nieuwspapieren zyn , Couranten, Dagbladen, Politique Brochures, en wat dies meer is: Deeze geeven natuurlyk aanleiding om over ftaatszaaken te fpreeken. Het eene woord zal het ander ttithaalen. Wte komt dan de gefchillen voor ? — Ik ben het volkomen met u eens, Welmoed, doch geen nood. Voorzeker zullen wy Kieuwspapieren hebben. Immers een Collegie-Kémer zonder Nieuwspapieren is A 3 een  C 6 ) een huis zonder meubilen. Doch myn plan is, de zaalzo aanteleggen, dat men deeze niet dan ter loop zal inzien, en mtsfchien niet eens na dezelve vraagen — 'Er zyn tn ons gezelfchap lieden van allerlei (lag, oude jonge, vrolyke, ernflige, Kooplieden , Dichters, Geestlyken en Advocaaten. Menfehen die in zo veel onderJchetde_ kringen \verkeeren , moeten voorzeker zeer veel nieuws opdoen, dat misfehien even belangryk en meestentyds veel aangenamer zyn zal, dan al het Politici/ nieuws. Laaten wy aan elk der Leden de verplichting opleggen, om al het geen hy, V zy by monde 't zy by briefwisfeling, 't zy in particuliere gezel fchappen, 't zy op publicque plaatfen, op de Beurs of m den Schouwburg, aardigs of goeds zal hebben opgedaan, tweemaal 's weeks in onze Lol.egie-Kamer, tot algemeen nut en Jlichting aan de Vergader ing ie komen mededeelen. Laaten wy zelve het eerfte voorbeeld geeven. Als wy niets gehoord hebben , zullen wy vjat be dennen. Vrolykhart kan ons een grap, myn neef Lenteling iets van zyn Saletten, Ankervast van zyn reizen, Schouwgraag van de Comedie vertellen; Zwaaneveder ons een Dicht/luk voorlezen, 'limon zal het menschdom over den hekel haaien , en Ten Beste den Optimist fpeelen. — Maar, zeide ik. bedenk toch... Ik heb alles bedacht, myn lieve vriend ! morgen doe ik den voorfag. Hy deed dien, en dezelve wierd algemeen goedgekeurd. Het is ongelooflyk welk een vermaak en welk een nut tevens wy allen uit deeze inrichting getrokken hebben. Het ondericheiden cbaraCter van die genen, welke ons gezelfchap uitmaakten, gaf aan hunne wyzc en van zien en van waarneemen, zulk een verfchillende wending, dat al was ook hun aller aandacht, juist op het zelfde voorwerp gevallen, al hadden zy allen over hetzelfde onderwerp «u. fproken , hieruit echter altoos de grootfte en aangenaamlle verfcheidenheid moest geboren worden: nu daar ook zélfs de voor of onderwerpen , welke eencn iegelyk onzer, iu den loop van ieder week hadden getroffen, of bezif'gc.houden, grootendeels verfchillende waren en uiteenliepen wierd de afwisfeling van onderhoud en ons aller genoegen nog menigvuldiger: de avonden waren meestal te kort en altoos om, eer wy het wisten, zonder dat iemand in de gedachten gekomen was, om te vraagen, of de vrede te Raftad, vóór, dan achter uiteing ; of de dood van Paswan Oglu vcor de tiendemaar in de Couranten was bc-  C 7 ) bekend gemaakt; of de Franfcben in waarheid waare Mufelmannen, en de Joodcn der nieuwe Gemeente binnen deeze Stad, echte Jooden zyn ; — of de Muphti der Cophten (zo de Cophten ooit een Muphti gehad hebben') eenen lofzang ter eere der Westerlingen in Groot Caïro gezongen heeft; en of de Keizer van Rusland, het dragen van ronde hoeden, het drinken van Franfehe Liqueuren en het leeren van Latyn buiten 's Lands, allergenadigst heeft goedgevonden te verbieden. En waarom zoude het Publycq aan deeze onze genoegens geon deel neemen. Kan de afwending der gedachten , ik zegge niet van de zorg voor het algemeen welzyn, gave God dat wy die meer en meer by eenen iegelyk zan-en levendig worden, maar van niets beduidende Politicque befpiegelingen , en elendige hairkloveryen , die zonder eenig nut voor het Vaderland alomme' de hoofde warm maaken en de harten verdeelen , kan het bepaalcn van den aandacht der menfehen op iets anders dan Arrejlatien, Denunciatien en Confpiratien , ter bevordering van algemeene vrede en eendracht gefchikt zyn waarom zouden wy, die voor ons zelve , uit de inrichting van ons genootfehap, nu reeds drie jaaren lan°-, zodanige voordeden getrokken hebben, onze Medeburgers niet in Haat Hellen , om daarvan op hun beurt een proef te nemen. Deeze bedenking gaf in een der laatfte weeken van het nu afgelopen jaar aanleiding, tot de propofitie van den Heer Lcrman . en 111 de laatst voorgaande tot het gefprek, dat ik hierboven , met alle deszelfs kleuren en omfhndigheden, woord voor woord , aan den Leezer heb medegedeeld. 'Er is dan by ons befloten,tot het zamenflellen en uitgeeven van een Weekblad, dat, pronkende met het zinnebeeld en den naam van ons Collegie, ook in de daad mets anders zyn zal, dan het refultaat der werkzaamheden , die ons aldaar weekl>ks bezig houden, en het uitgeleezene der waarneemingeu, welke wy zelve aldaar gedaan, of door anderen hebben hooren in 't midden brengen. Daar nu het Genootfehap aan my (zeer onverdiè'nd echter) het maaken van een Inleiding had opgedragen, daar ik gevaliig deeze week niet veel tyd had, en my dus het volbrengen van den taak, die my was opgeleo-d ten uitcrften moeilyk viel, kwam ik zeer gelukkig op den inval, om het bovengemeld gefbrek , waarin toch byna alle de hoofdingrediënten, tot een Inleiding dienende, zo my voorkwam, in een niet onaangenaams orde vervat waren,  C 8 ) ren, geheel en al, in naturd op het papier te brengen, en hetzelve tot een Inleiding te bezigen — Onze voornemens en bedoelingen worden daarin genoegzaam opgehelderd en aan den dag gelegd, en (hetgeen in 't vervolg kan te pas komen) de charaöters van fommige hoofdleden onzer Sociëteit kenbaar gemaakt. Ik zal 'er fjegts het een en ander byvoegen. Wy zullen nu ernftig, dan vrolyk zyn; ons tot geen foort van onderwerpen of vasten fchryftrant bepaalen ,maar uit alles, wat ons aanftaat, een vrye keuze houden, en gedenken dat de titul van ons Weekblad, de Arke Noach's is. Wy loopen geen gevaar, dat het ons immer aan ftof ontbreeken zal. Immers wy hebben den voorraad van drie jaaren, die in alle geval onze toevlucht zyn kan: zo 'er al, 't geen wy niet gclooven, voor het tegenwoordige of toekomende,niets te zeggen viel. Het belachlyke aanteduiden, en overal waar wy het vinden, in deszelfs waar daglicht te ftellen, zal onze voornaamfte taak zyn. Maar wy zullen alsdan meer de gebreken zoeken te gispen, dan de menfehen, en in geene gevallen perfoneel worden. Een gedeelte van dit ons Weekblad, zal aan de Letteren , vcornamentlyk aan den Nationaalen Schouwburg worden toegewyd. Ook hier over zullen wy onbewimpeld ons oordeel zeggen. Dichtftukjes , Anecdotes, Advertisfementen , niets verfmaaden wy. Wy zullen den publicqucn fmaak zo lang op de proef nellen, dat wy het eindlyk moeten treffen. Ik zeg eindlyk. myn geliefde Land- en Stadgenooten, en zulks met voordacht. Wy weeten vooraf, dat wy ons met geduld moeten wapenen; ook willen wy niet, ftormenderhand als 't ware, ons in UI. gunst dringen. Langzaam en zeker, deeze was de fpreuk van onze BetO ver-Grootvaders, en deeze moet ook onze fpreuk zyn.— Na verloop van veertig, niet dagen, maar weeken, fpreeken wy eikanderen nader, en het gaat ons ver boven verwachting , indien wy dan reeds, onze nieuwe Arke Noach's op den Ararath van UI welwillenheid mogen gevestigd zien; - . TE AMSTERDAM, E Y HENDRIK G A R T M A N, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE N O A C li 'S. • N°. 2. 'Si quaeris quid agant, die multa et pulchra minantes Vivere nee reSié nee fuaviter. HORATIUS. Rien ne prouve mieux jusqu'a quel point les gens dte monde font a charge a eux mêmes que les occupations triviales, par les quellesils cherchent fans cesfè a s'oublier. WAIS. Onaangenaamheden die my voor eenige maanden in eene kleine Gelderfehe Stad bejegenden, noopten my dezelve te verlaaten. Ik zette my neder te Amfterdam, alwaar ik hoopte rustig en vryelyk te zullen kunnen leven. En in deeze hoop heb ik my tot dus verre niet bedroogen gevonden. Kort na myn arrivement ontmoette my gevallig, eeri oud Vriend, van wien ik verfchillende informatien bekwam omtrend de levenswyze en plaatslyke gebruiken * al-  alhier. Ik dacht hem, als een geboren Amftcr'ammcr ook te kunnen vraagen, wat een vreemdeling, gelyk ik, doen moest, om in de goede Qezelfchappen te komen; maar ik kon hier op tot myne groote verwondering, geen voldoenend antwoord van hem krygen. „'Er is,zeide hy my, geen woord van onbcpa;;ldcr betekenis , dan dat van goed gezelfchap. Veele lieden aprlieeeren het met eene bewonderenswaardige zedigheid alleen op zig zclven, en zien op alle andere menfehen neder als op barbaaren; zy gaan dus zelden na de H»llandfche Comedie, en fchier nooit naar het Concert van Felix ; want al is alles (tikkend vol,zy vinden 'er geen gezelfchap. Dit kan 'cr nog door, maar gy zult misfchien lagchen als gy hoort dat onze jonge Dames liever in de Franfcbe Kerk g;an,dan in de Hollandfche,om dat 'er beter gezelfchap is." „ De manieren op welke men hier zyn tyd doorbrengt -zyn oneindig in getal en verfcheidenheid; en ieder houdt de zyne voor de beste " », Zet een' gladden hoed op, trek een duffel aan, en ry met twee harddravers, als een gek , heen en weer naar 't Kalfje of naar Halfweg; en men zal in 't Rondeel en in deBeerebyt, uwen lof uitgalmen als van iemand, die waarJyk tot het goed gezelfchap behoort," Anderen lykt het lekker eeten en drinken beter dan dat eeuwige rosfen en ryden Ben je van dat Syfteir.a, Iaat je dan door je Vriend introduceeren aan de tafel van 't Heere Logement, of, loopt het je da'a'r wat druk , maak dan dat je in kennis komt met lömmige klanten van de Oude Bataaf Maar misfehien hou je meer van gemêleerde gezelschappen? a la bonna heure\ de fatzoenlykfte lui van belde de Sexen komen hier dikwyls by malkaar, om den avond  C ii ) avond te pasfecfen, en daar na te fbupeefen; zyfbtfpee» ren, dat is waar, en den avond pasfeeren zy ook? maaf hoe? verbeeld je niet dat het om een gefenfeerde converfatie te doen is Spadille, Manille, Basta ; zie daar hunne, fpreuk; een quadrilledoos is hun Palladium." „Je haalt de fehouders op? Ja, myn vriend, ben'je zo rampzalig, dat je noch over kort/laarten, noch ovef langhalzen, noch over cengemanqueerde rolekmn fpreeken of hooren fpreeken, dan fchiet 'er niets voor je over, als dat je Lid word van de groote Entreekamer vart Feüx Mcritis, of van de eene of andere Sociëteit in Se Kalverftraat. Daar kan ieder op zyn gemak zyn pyp roken en timiegieteren, of politifeeren," Maar myn hemel, zeide ik eindefyk, de benaaming* van goed gezelfchap past even zo voor alle die menfehen > als de fpreuk Vryheid, Gelykheid', Broederfchap, boven uw Dominees Briefje Ik vraag na een gezelfchap in 't welk ik een aangenaam en leerzaam discours kan vinden. „Arme Vreemdeling, riep myn vriend uit; vat je dan nog niet dat 't begrip van goed gezelfchap juist zulkediscourfen uitfluit. Pas op dat men niet van uw' ridiculen fmaak onderricht worde; men zou u voor een. onnozel en pedant mensch houden." Ik beken gaarne dat my dit alles onbegryplyk voorkwam. Ondertusfehen wat zoude ik doen ? Ik konde noch aan s'mans bekwaamheid ora de dingen te obfer^ veeren, noch aan zyne zucht om ze my in hare wezentlyke gedaante voor te ftellen, twytTelen Ik leefd* dus, gelyk ik begonnen had, en als 't ware in eenzaamheid voort; deed des morgens eene wandeling, cm de Stad te leuren kennen; at des middags aan eene publieke tafel, en pasfeerde meestal de avonden of in de Comefiie, of op myne kamer met Hooft en Vondel,  Zcdert beeft zig het raadfelachtige.,dat ik in.de woorden van myn' ouden Vriend gevonden Ijad, allengskens opgelost. In kleine Steden heeft men zig onderling nodig; in groote kan men 't gezelfchap van anderen zeer wel ontbeeren. 't Is dus natuurlyk dat de omgang in de eerfte vry en ongegeneerd zy, tcrwyl in de laatfte de converfatie, door de noodzaaklyke in agt neeming van een zeker willekeurig decorum, ftyf is. Deeze ftyfheid fluit veele verftandige lieden, die daarom die zogenaamde gó*ede gezelfchappen zeldzaam frequenteeren. Wat is liet gevolg hier van? Dat zy, die overfchieten, weinig in ftaat van een gefenfeerd en vrolyk discours tevens aan den gang te houden, hunne toevlucht neemen tot het fpel. 'Er zyn echter in groote Steden, b. v. hier, eene menigte van verftandige, doch veelal geïgnoreerde, mannen, die van tyd tot tyd met hun vyf of zes by elkander komen, eenige uuren zig vermaken en te gelyk onderrichten , en vry van préjugés of partyzucht over menfehen en zaken een juist oordeel vellen. Deze zyn de gezelfchappen die men zoude willen bywoonen; dog een Vreemdeling wordt 'er niet gemaklyk in toegelaten. Die lieden kennen te wel de waarde en de zeldzaamheid hunner, genoegens, om derzclver beftendigheid dus Ugtyaardig in de wcegfchaal te ftellcn. Men ziet dcrhalven , dat weike ook de publieke amufementen in groote plaatfen zyn 'mogen , de waariyk aangeuaame gezelfchappen, het deel der kleine Steden blyven Doch dit inconvenient maakt daarentegen by wy'-en het verblyf in deeze laatfte lastig, dat men 'er noodwendig menfehen zien moet, en dus ook dikwyls zodanige, als ons niet bevajlen ; dat men 'er tc veel ba.  C' 13 ) bekend is, en by de minde gelegenheid over ieders tong rydt, terwyl gy in Amfïerdam of in den Haag niet behoeft omtegaan, ais met menfehen die u aanftaan, en niemand 'er zig bekommert om te weeten, wat gy denkt, wat gy doet, en welke uwe levenswyze is. SCHOUWGRAAG. GEACHTE MEDE-LEDEN'. Schoon ik zints eenigen tyd wegens verkouwdheid myn huis moet houden, kan ik echter niet befluiten my aan onze onderlinge werkzaamheden te onttrekken. De brocderlyke converfatie, die wy nu zints vier jaaren met elkander gehad hebben, heeft my 't denken aan , en werken voor' de Ark tot een wezentlyke behoefte gemaakt. Nu meer tyd hebbende dan gewoonlyk , heb ik ook met meer oplettenheid de couranten doorgelezen; myn aandacht heeft zich byzonder gevestigd op de nieuwe manier van Geboorte, Trouw en Sterf- Advertentien. Ik heb dan ook daar over 'een paar bedenkingen opgetekend, die ik ulieden hier nevens gulhartig mededele. Laat de Directeur van ons Weekblad 'er mede leven naar zyn welbehagen. Ik keure het ten bpogflen goed, dat men voor de oude Geboorte, Trouw en Rouwbrieven een betere en min kostbare manier van kennisgeving heeft in zwang gebragt. Men kan niet ontkennen, dat by droevige fterfgevallen, de tegenwoordige advertentien in de Couranten ons van vele onaangename en treffende beflommeringen bevryden, die noodwendig by 't fchryven, drukken, en verzenden van Rouwbrieven moeten plaatshebben, temeer, omdat zy ons daarenboven ontheffen van 't fchryven en ontvanB 3 gen  C 14 ) gen van zogenaamde Condoleantle Brieven; een wers; voor hartelyfc deelnemende treurig, voor de overige lastig (*) voor den troostbehoevenden niet zelden van een aadeligen invloed, daar zy de wond weder openfebeuren, tot welker genezing de tyd en gewoone huisfelyke bezigheden als zagte en byna onfeilbare geneesmiddelen, zo zeer mede werken. Maar, myne Vrienden! moesten deeze Advertentien dan niet naar 't eenvoudig oogmerk van kennisgeving ingericht zyn? moest hier niet die eenvoudigheid worden in acht genomen, welke volgens de gulde les van Hippocrates het zegel is der waarheid ? men zal immers niet willen beweren, dat 't oogmerk hier is, de menfehen per Couranten tot mededogen te bewegen? wel is waar, de flag die ons zo gevoelig treft, deelt zich gewillig mede aan alles, dat ons omringt; ons verftand is dan beneveld, ons hart vloeit over, en wy wyden uit in den lof des overleedenen, in de groote van ons verlies, dikwyls ook jegens hen, wien wy te voren berekenen kunnen , dat beide weinig ter harte gaat. — Maar is en bljft dit evenwel geen zwakheid, welke by publieke Ad vertentiën bloot te Hellen, zeker niet te pryzen is? Komen hier ook te pas de hoedanigheden en Godsdienftige gevoelens van den Overledenen ? komen hier te pas de gronden van onze troost ? immers even min, zo niet minder, als een op een flapcling van titnls en lidmaatfchappen , waar onder menig levende welligt noch zou bezwyken. Dat de godsdienftige troostgronden ons innerlyk opbeuren ; maar met dezelve by openbare kennisgevingen als CO Daarom heeft reeds voorlang de Weduwe Egmond op den Breeftraac, goedgevonden , Condoleancebrieven voor allerlei fbi* van (Icrfgevallen en menfehen re laten drukken, warmen dezelve voor eenige weinige penningen kan bekomen.  C »5 ) «Is te pronken, voldoet my geenzints. Het hindert my bovenal, dat zy die andere tot voorbeelden moesten zyn, -zelve in hunne betrekkingen een buitengewoon en kenne-1) k voorbeeld van zwakheid en ongepastheid geven. Welke Advcitentic is toch zo opgecierd , zo uitgebreid als die der Leeraars van den Godsdienst? Ik zal niet zeggen, dat eene geestelyke trotsheid ook dan wanneer de gewone menfehen het meest ter ondergedrukt zyn, by de Herders der Gemeente de wolken van droefgeestigheid noch poogt doortebreken, maar alleen noch aanmerken, dat, de heilige eigenfehappen, van 't Opperwezen op te tellen, en daarin by Couranten uitteweiden, zeker de gefchikfte wys en plaats niet is, om onze Godsvracht en droefheid aan den dag te leggen, De volgende aanmerking reken ik van meer gewigt. Gelyk de tyding van het vergaan van een Schip, eene Vrouw, wier Man ver van haar en hare Kinderen langs vreemde Kusten het roer wendt, dikwyls meer zal ter neder drukken, dan de behouden aankomst van hondert andere Schepen haar kan opbeuren; zo zal 't lez m van een zwaare of dodelyke arbeid by de zwangere vrouw , die binnen kort de kinderlyke liefkozingen met eenige finarte zal moeten, kopen, veelal een nadeligen indruk achterlaten, die door geen hondert Advertentien van voorfpoedige verlosftngen is uittewisfen. Het was derbalvert wel te wenlchen, dat by alle openbaare kennisgevingen, vooral by Couranten, nimmer eemg gewag gemaakt wierd van zware of pynelyke verlosfingen, veel min van fterfgevallen, daar door veroorzaakt. De mogelykheid van ongelukkige gevolgen voor andere behoort een ieder hieromtrent oplettend te maken, ten einde, fchoon ook zonder opzet de beminnelyke Sexein een waarlyk gezegende toetend,, niet in 't minst hier docr te kannen benadelen. Voor  ( ) Voor ik dezen lluite, kan ik niet nalaten myn blydfchap aan den dag te leggen, over de toenemende tederheid tusfchen egtgenoten in de laatfte jaren. — Geen paar immers word door den Koning der verfchrikking van den anderen gefcheiden, of hy rukt zync prooi uit de liefdearmen des bedrukten wederhelfts. — Men zal toch aan zulke opentlyke, en plechtig ondertekende verklaringen niet willen twyfelcn ? Ik ten minden geenfints: ja fchoon de gehele buurt mogt getuigen, dat een van beide meermalen met alle de kentekens der wanhoop , op den rand des burgwals mogt gevonden zyn, toch zoude ik blyven beweren, dat het niet te denken is, dat iemand by zulke treffende fterfgevallen, willens.en wetens, zo opentlyk zyn eigen hart zou durven verlochenen, fchoon ook van te voren overtuigd, door niemand der bekenden eenigfints gelooft te zullen worden. Ik beveel my in ulieder vriendfchap en ben Uw Medelid EERMAN TE AMSTERDAM, E Y HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE AR K E NOACH 'S. 'N°. 3- Miraturque novos crines. ——^« VIRG. — Sous une perruque blonde II trouve une brune le foir. — AIR CONNÜ. (van den Heer Lenteling.) Op ecnen middag van de Maand September des vorigen Jaars, wandelde ik de Gelderfche Kaay langs. Digt by de Buitenkant kwam my iemand met verhaasten tred voorby loopen: zodat het weinig fcheelde, of hy had my, en pasfant, mede genomen. Zyn geheele oplettenheid fcheen gevestigd op twee Vrouwen aan de overzyde, die voorzeker door de zwierigheid van haar kapfel en kleeding, welke beide geheel naar den nie.uwft.en fmaak waren, dezelve tien dubbeld verdienden. Twintig fehrecden voor my uitgegaan, wilde hy zynen zakdoek e^êmh ken: doch met het uitnaaien van deezen, ontviel hem C ' een  C 18 ) een toegevouwen papier, het welk de wind , die al vry fterk was, terftond van hem af, en naar my toe dreef; hy merkte hier niets van, en eer ik tyd had om hem te waarfchóuwcn , was hy de hoek reeds om, en de Buitcnka it op. Aldaar moet hy zeker of in een huis gegaan zyn, of een (Veegje hebben ingeflagcn. — Want toen ik, die intusfehen het papier had opgeraapt, op de Buitenkant was gekomen, kon ik hem nergens meer in het oog krygen. Hoopende dat misfehien het papier my zou te recht helpen , en den naam des eigenaars aanduiden, maakte ik hetzelve open; doch tot myn* groote verbaazing, zag ik niets dan eenige vreemde charafters, waar uit ik met geen mooglykheid kon wys worden. Ik had wel gezien , vóór zo verre de fnelle vaart, met welken hy my -was komen voorby fchieten, my zulks had toegelaten, dat deeze man veel bruiner van kleur was, dan gewoonlyk de lieden hier te lande , doch zyne kleeding, die burgerlyk Amftcrdamsch Was, en in 't geheel niets byzonders aanduidde, was oorzaak, dat ik hem vror geenen vreemdeling, immers voor gèenen Turk of Mahometaan had aangezien. Cevallig fprak ik denzélfden avond myn' neef X, die Profesfor in de Oosterfche taaien is te ***** deèzen liet ik uit nieuwsgierigheid myne trouvaille zien; hem vraagende of hy 'er iets van maaken kon. Hy zag het papier in, en zeide my terftond, dat het een brief, en de fcliryver van denzelven een Tripolitaan was. Dit maakte my bcgeerig om den inhoud te weeten: doch de Prof gaf my niet onduidelyk te kennen, dat het ontcyfferen van deezen brief, zelfs voor hem, eenigén tyd vereischte: maar dat, indien Ik denzelven, voor een poos, aan hem laaten wilde, hy aannam om my dien geheel te vei tolken. Ik fiond dit verzoek gereedlyk toe. Hy ging vervolgens uit de Stad, en ingeenedrie Maanden kreeg ik eenige tyding, 'tzy van hem,  riem.'t zy van het papier, aan hem medegegeeven. Waaruit ik opmaak, of' dat myn neef het zeer druk heeft, of dat het Tripolitaansch (*) een weergaasch hairige taal is, welke men niet zonder veel blokken verftaan kan. Eind3yk, veertien dagen geleden, ontfing ik van hem eenige letteren, die ter geleide ftrekten van den navolgende brief, woord voor woord uit het oorfpronglyke (zo als myn neef my verzekert: ik kan hem het tegendeel niet bewyzen ,> in goed Nederduitse!: overgebragt. . . ALY BEN IBRAHIM 3911 SID ABDALA BEN SID MAIIAMAD BEN BUKAR, Aga te Tlipoly. OngetwyfTeld, grootmachtigftc Aga, zyn te Tripolv, zeer fchoone Vrouwen. Aangenaam ca bevallig zyn zy, als de versch ontloken roos in den ogtend; zoet en lieflyk als de honig in de geurige thymvalleiën ; heur geftalte is ryzig als die cener dadelboom; heur oogen flikkeren als de morgen fter; heur tanden zyn wit als elpenbeen en glanzig als de coraalen der zee. Slegts ééne, één enkele Ichoonheid ontbreekt haar, en in deeze munten de Européefche Vrouwen uit. Het hoofd der onze te Tripoly heeft niet dat voortrefiyk ficraad, haar lokken hebben niet die aangenaame verfebeidenhcid, noch van kleur, noch van tooifel, op welke de Franfche en Hollandfche Schoonheden, met zo veel recht, mogen roem draagen. In (») Dit is niet juist. De landtaal te Tripoly en in de meesie* aangrenzende Ryken, die de leer van Mahuniet aankleeven is, zo ik wel onderiedn ben, liet Arabisch. Doch il heb hier even zn min het oorfpronglyke van den Heer Lenteling, hoewel ik \v:st, dat het onnauwkeurig was, willen verardereu, bis in her. voorgaande Nomnier de onduitfche Woorden van den Heer Schouwgrr.ag. Tn eene Aike N.iacirs moet, zo wel d« febryftnmt als de aart der (lukken onderfcheiden zyn. Op die wyze biyft alles •ligincöi. Dit zy eens vooial gezegd — JVola van i!.'n RjcintiHtut. C 2  t 20- ) In het gewaad van een' Européëer doorwandel ik ongemerkt alle de ftraaten van het groot Amlterdam, zonder van eiken nieuwsgierigen te worden aangegaapt, of' van eiken ledigganger nageloopen: en naarmaate ik minder van andere gezien word, zie ik zelve oneindig meer. Gy weet dat de Vrouwen onder de Christenen zich alomme in het openbaar vertoonen mogen, zonder lluyer, zonder vrees, zonder aanfloot. Dit voor eenen Mufelman zo ongewoon, zo buitengemeen verfchynzeb, heeft my verbaasd in den beginne, en by vervolg van tyd, my betoverd. Hoe flond ik opgetogen, wanneer my onverwachts , daar ik achteloos voorttrad, een bevallige fchoone, uit den fland der rylten , aan den arm van haar' minnaar» kwam voorby zweeven. Lang bleef ik haar nazien, ja lang, grootmaebtigfte Aga, zeer lang, dikwyls veel te lang/Dan bewonderde ik hare lokken, haren leest, haren gang: meest echter hare glanzige lokken, zo fieiiyk opgetooid, zo kunftig in een gevlogten. dat de wind, al blies hy heftig, deeze vlechten niet te ontknoopen wist. Hoe dit gefchieden kan, blyft voor my £en raadfel. Zouden dan, hier te land, de winden het vrouwlyk hulfel eerbiedigen; zich vergenoegen met in deeze zo fchoone lokken te fpeelen en de geweldiger uitoeffening van hunne kracht, tot een beter gelegenheid willen befpaaren? of .vermag de kunst zo oneindig veel? Maar te Tripoly woonde over eenige jaaren een Franfche Slavin, die de kunst van het hair optemaaken boven alle andere verflond, en daarin voor volleerd wierd gehouden. Deeze had myr.e Fatme naar den Paryfchen fmaak willen kappen. In het ee-st Haagde dit uitmuntend en flond behoorlyk. Dan hare kunst faalde, of liever, het hair van onze Vrouwen fchynt niet, even als dat der Franfche en Hollandfche, tegen het blaazen van den wind beftand te zyn. Een uur flegts wandelde Fatme in den rozengaard: daar kwam uit zee een koelte opfteeken: deeze ontbladerde de roozen, en wel de vlechten van Fatme uit een. i— Hier te lande kunnen noch wind, noch ouderdom den luider van dit fieraad in iets verminderen. —• Lastst zag ik een oude matrone. Haar vel was rimpelig, haar oogen Honden dof, haar glans had gefcheenen Met dat al, was haar hoofd befehaduwd met den fchoonftcn bos hairen, die ik immer gezien heb. Ja, ik weet niet wat jeugdiger ftoni, of het hair zelve, of de bloemen, die daarin geplaatst waren. Vruchtloos zoude het nauwkeurigst oog, vruchtloos, Aga, zoude het vergrootglas, aan U door den En-  EneelfchenConfulgefchonkcn, op het hoofd dcezer zestigjarige fchoone een enkel graauw of vergrysd hairtje hebben willen uitvorfchen. L Geen twee vrouwen (herinner U, dat ik altoos fpreek van derykfte en aanzienlykfte.) Geen twee vrouwen hebben dezelfde kleur, of hetzelfde tooifel van hair. Deeze heeft pikzwart, geene kastanje-bruin, een derde hoog, een andere weder licht blond, fommige geheel wit. Met verbazin? nam ik dit Contrast waar, niet alleen m twee ondcrfcheiden, maar het geen verder gaat, veeltyds in een en hetzelfde voorwerp. — By ons weet gy hebben altoos de winkbraauwen een gelyke kleur met het hoofdhair: in Holland daarentegen heeft dezelfde vrouw bruine ja zeer zwarte winkbraauwen, en het hoofdhair licht blond, veelal naar het wit trekkende. Is dit toetefchryven aan «e lust*efteldheid, aan de fpyze, aan den vergryzende invloed der zorgen, of aan andere oorzaaken? Dit te ontdekken was my tot hiertoe niet mooglyk: myn tolk is een zeer domme ezel, die van niets weet. Ik zelve ben de taal der Hollanders niet genoegzaam machtig: alle gisfingen , die ik zoude kunnen maaken, komen my even onaaaneemlyk, en ongerymd voor. Hoe het zy, dit verfchii word niet langzaamerhana, maar meestal in korten tyd, ja, op éénen nacht geboren. Ik bevond my laatst in den Schouwburg. Ik zag dia'* eenev vrouw zo aangenaam, dat ik niet kon nalaaten, geftadig «nyn oot? op haar te vestigen Het was een zeer bevallige blonde.''Gy weet, Aga, welke indrukzelen het vrouw* lvk fchoon,te meermalen reeds by de eerde befchouwing, in de harten der vuurige Africanen nalaat; het beeld van haan, die ik gezien had, zweefde den geheelen nacht my voor de zinnen. Brandende om haar wedertezien begaf ifc my 's avonds naar een publycq Concert. Het eerfte voorwerp, op het welk myue oogen vielen, was eene in alles uitmuntende bruinet. Ik trad nader — verbeeld y , Aga, myne verbazing, myne ontfteltenis. Ik zag dezelfde gelaatstrekken, die my den voiigen avond betoverd, dezelfde oogen, die hunne ftraalen tot in het diepst myner ziel gcfchoten hadden; ik zag dezelfde leest, dezelfde houding, dezelfde manieren: ik zag dezelfde blankheid: van vel, in een woord ik zag dezelfde vrouw. Dan heur hair was... kastanje-bruin. Drie dagen laater zag ik haar weder; en toen was het reeds pikzwart. Gy herinnert U dat da Negers, die nu en dan met deCaravanen te Tripoly komen, alle, het hair gekroesd C 3 heb-  ( 22 ) Iiebben. — Zy zyn bet niet alleen. — Ook fommige vrouwen hier te lande hebben hetzelve, indien niet in alles ealykfoortig, immers dat daar naar zweemt: meest echter gelykt het Jchapenwol. Eén myner bedienden die een Polak is, houdt dit voor eene ziekte, uit Poolen oorfpromrlyk en aldaar zeer' gemeen. Wat 'er van'zy, durf ik niet befhsfen. Over de verfcheidenheid van tooifel konde ik een geheel boekdeel fchryven. Edoch veele woorden onnut te bezigen is het werk der zotten. Een wyze telt de zyne. Ik «roet U, grootmachtigfte Aga! dit U Mahomct behoede! Gefchreeven uit Amfterdam, den 6 der Maand van Rebiab, het I2r2fte Jaar der Hcgira. lliacos intra muros peccatur et extra, HORATIUS. Vrolykhart. V,. ontwikkelt zich daar uit dici fchansloper? met zulk een ftormhoed op ! 't L'.kt wel ecu geamnestieerde. — 't Is Ten Beste. Wel', hoe komt gy zo laat myn vriend ? Ten Beste. Ik kom uit Felix. Vrolykhart. Zo ? dan kunt gy ons braaf wat vertellen. Heeft van Hemert zyne talryke toehorers gefticht = Ten Beste. Gefticht? dat weet ik juist niet ; maar toch oe meestcn waren zeer voldaan, zelfs zy die van hem in opinie verfchilden. Nu heeft hy ook een buitengewoon talent van de zaken voor te dragen Hy be'han deide de quEestie: of het menschdom zedelyk beter o? jl'egter wordt, dan wel op dezelfde hoogte blyft Timon. Wel die vraag is niet moeilyk te beantwoorden Ten Beste Ja maar, Timon , gy zoudt met raaden dat de redenaar beweerde dat wy beter worden. Timon. Even als of ik niet wist dat wy no°- in de eeuw der paradoxen zyn! ö Lenteling Ik weet niet met welke redenen de Heer van Hemert zyn gevoelen verdedigd heeft; doch die kants flryd der Faculteiten gelezen heeft, dien zal dat idéé zo paradox niet voorkomen. Welmoed. Zo dat die redevoering al weder ecniee hébben?'1 V°°r dC CM&bB W^gecrte zal gemaakt 2c» Beste. Twyffel daar maar niet aan. Nu, 't is Ze  C 23 ) 20 ais ik altyd gezegd heb; 'er is maar niemsnd te be. denken,die hetér eefchikt is om eene Philofophifche revolutie te bewerken dan van Hemert. Welmoedi Dat zoude ieder ecu nog zo maar niet erkennen. En ik zelv'geloof daczyn al te groote yver en ftoute toon aan de goede zaak fomwylen ,nadeel toebrcigen. Ten Beste. Maar indien iemand van de gegre .iheid zyner {tellingen overtuigd .... Welmoed. Goed; maar was Kant zelf daar minder van pepeifitadeerd i En hoe gedroeg die zich, toen zyne Cnziek geduurende eenige jaaren miskend wierd? En dnn, behandelt van Hemert zyne antagonisten niet niet wat te veel minachting ? Ten Beste. Nu, een mensch is ook niet alleen sulver vernuft. Wie zoude zich niet moeilyk maken, als men ai tyd word tegengefprooken door lieden, die Tmnn. Hoor maar naar Ten Beste, die zal alles wel goed maken. Ten Beste. Ik zeg 't geen ik denk; en even daarom betuig ik , dat ik ten hoogfte het gedrag van fommigen afkeur, die, na de redevoering,zich todisCfèété vergelijkingen tusfehen den wyzen van Palxstinaen den wyzen van Koningsberg, en diergelyke refl.ftien meer veroorloofden üat zyn dingen die nooit in publieke plaatfen te P.s komen. Onder die Heeren wjs een van uwe vrienden Zwaanenveder. * Ankervast. Ik voor my verftn niets van alle die diepzinnigheden; maar ik moet toch lagchen als ik hoor dat 't geen men hier als iets nieuws zoekt in te voeren in JJuitschlnnd al weder oud is. ' Lenteling. Ik bemerk dat gy de Letterbode gelezen hebt Ankervast. Dat is waar. Ik ben gewoon 'er weeklyks her getal der dooden en den prys der Vricfche Tarwe in naar te zien, en daar was ik voorleden-Vrydag zeer verwonderd my eensklaps in een vreemd vaarwater en wel boven de draaikolk der Critifche Wysgeerte te berinden Lentehng. Wilt gy uwe comparatie uit uw element ontleentn, zo vergelyk ze by eene rots. Fene draaikolk is ze alleen voor hen, die niet gewend zyn in de diepte le zien , en wat fchielyk duizelig worden. Ankervast. Enfin , gy zult my niet ontfrryden, dat Kant zyn roem overleeft, en dat die Burger Fichte hem van den troon bonst ? Lenteling. Ten minden dat gelooft Philalethes. Maar hoor eens- Ankervast \ verdiende Cook den roem, dien hy be-  ( 24 ) behaalde door nieuw Zeeland rond te zeilen; door deszeJfs voorgebergten en zeeboezems opteneemen, de ondiepten te peilen , en de klippen die den toegang gevaarlyk maakten aan te wyzen ? Ankervast. Wie durft hem dien betwisten, dien roem ? Lenteling. Stel nu, dat over eenige jaaren zich iamand na dat gewest begeeve, het in alle richtingen doorkruisfe, en deszelfs Inwooners en natuurlyke voortbrengfelen nauwkeurig befchryve, zal men deezen allen lof onthouden ? Immers neen. Hy toch heeft de ontdekkingen van Cook van nut doen woiden voor het menschdom. Dog zyne merites doen de verdienden van Cock niets verliezen van hunne waarde; men noeme deezen den voorloper of zo als men wil. Hy blyft egter de man door wien alle verdere nafporingen mooglyk zyn geworden. Maak nu de toepasfing. Ten Beste. Dus werpt Fichte niet om 't geen Kant gebouwd had ? Lenteling. Wel zeker niet En wat dat geroep van de duisterheid der Kamiaanfche Wysgeerte betreft, 't is natuurlyk dat voor menfehen, die zich nooit met diergelyke onderwerpen hebben bezig gehouden, Kants fchriften onverftaanbaar zyn; doch geloof dat 'er voor 't overige vry wat exageratie in die klachten is. Men zoude blyde zyn zo men die nieuwe lamp in discredit konde brengen,door voortegeeven dat zy te kostbaar is. Ten Beste. Ten minden, indien men oprecht te werk ging, behoorde men, gelyk de braaveCras doet, die manjnen dank te westen, die ze beter koop en voor een ieder ■verkrygbaar willen maken, en men moet de lamp niet befchutdigeri van geen licht of een valsch licht te geeven, als men ze ilegts van hooren zeggen kent en ze zelfs nog Diet geprobeerd heeft. Ankervast. Dat verwyt kan men niet doen aan den FMlélethes van den Letterbode. Die heeft 2e wel degelyk geprobeerd. Lenteling. Waarom denkt gy dat? Ankervast. Wel hy haalt eene plaats aan uit één van Kants werken ? Lenteling. Gy hebt gelyk: tegen dat bewys valt niets te zeggen, want niemand citeert ooit een boek, of hy heeft het door en door befludeerd. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat. (  DE ARKE NOACH'S. N°. 4. Tu,quid quaque ferat regio,quid'quaquer-ecufct» Qbferya. , VIRG. Obfcrve Je climat, connois 1'afpect des cieux, 1'Infiucnce des vents, la nature des lieux. DELILLE. ^ indt gy niet, mynheer Schouwgraag, dat het heden weer indecent koud is? — Zeer koud, Mevrouw; maar ook in waarheid die gebrcidde zyden mouwtjes fchynenmy weinig gefchikt om u Ik bid v, mynheer, laat zulke reflexies over aan myn man ; maar onthoudt gy 'er u doch van; of de achting, die ik voor u heb zoude merklyk verminderen. — Voorwaar, mevrouw, geen verlies zoude my zwaarer treffen. Ook wil ik in geenen deele uwe kleeding critifeeren. Niets behoort zo vry te zyn als het costuum; maar ik geloof echter dat men alryd het elfmaat moet in 't oog houden, waarin men leeft; en D dus '  C a6 ) dus daar Amfkr'am onder de 52. Qraden ligt, zouden naar myn idéé die mouwtjes, hoezeer zy liet beloop van den fraaiftcn arm, dien ik immer öjg.'wonderlyk wel aftekenen..., — Maar enfin wilt gy dan, dat ik my zal kleeden even als myne moeder, en my gaan distingueerén van alle de vrouwen van myne jaaren. — Wat raakt het u, of die vrouwen zich blootftellcn aan de guurheid van het Salfocn, en risqueeren zich zelf ongezond te maken, en zieklyke kinderen ter Waereld te brengen, zo gy flegts, gcvopld dat het uwe plicht is.... — Plicht, mynheer Schouwgraag ! Plicht? Dat begint ferieus te worden } houd nu op,. Wat denkt men van het denoucment van Circé ? enz. o Gy die iets aan vrouwen fmaaklyk»maken wilt, gebruikt daartoe redenen van Godsdienst, van femiment, van decentie; maar fpreekt niet van plicht. Dat w;.ord is zelfs by (ommige mans haatlyk. Derhalven, Dames, niet om dat het uwe plicht vordert, maar om dat gy u anders belachlyk maakt, in 's hemels naam kleedt u warmer. Dat 'er ondeifcheid zj tusfehen de luchtige Zomerdracht, en de warmere kleeding, die de Winter noodzaaklyk maakt. Wat rankt het u, of men te Parys in 't hartje van den Winter aan een mousfelinet rokje genoeg heeft, en of men te Petersburg in de hondsdagen eene palatine gebruiken moet Ziet gy flegts wat ons climaat en de mindere of meerdere hevigheid der koude eisfehen. Anders waarlyk moet gy, en in uwe eigene oogen, en die van gefcnfeerle menfehen befpotlyk zyn. — Maar is men ooit befpotlyk wanneer men de mode volgt? ■— Duizend exeufes, Dames! neen nooit; ik heb my deerlyk vergist. Echter met dat volgen der mode bekoomt men by wylen lastigen verkoudheden. Dit is niets, zegt gy. Ik geloof het; maar dat lieve drietaf, de poda-  ( *7 * g;Y?5 de chetragra en te heup jicht, is dat ook niets? Eir evenwel ^ ziet daar de lieve gczclüïmen die reeds op u wagtcn, en van wciker aangenaam gezelfchap gy al aanftonds na uw dertigfte jaar zult moeten profiteeren. Hier kunnen uwe móéders en tantes u tot een-waarfchouwend Voorbeeld (trekken. Doch hoe gering Zyn alle deze Iichaamlvke pynen, zó men ze vergelykt by de fmerten van het hart! Gy verwondert u? Ja, vrouwen, ik verhaal het, by de fmerten van het hart. Moe toch denkt gy dat gy aangedaan zult Zyn , als gy dien zoon, mislenen de eenige hoop van zyne (lam, in uwe armen zult zien liggen, zwak, bleek, en door zvne flaauwe oogen de moederlyke onvoorzichtigheid, als 't waare, befchuldigende. Wat zult gy gevoelen als uwe tederheid, u in de toekomst doende lezan, ü hem. fteeds fukkelende zal vertooneh; onbekwaam tot iets nuttig's, tot iets groot's, en vruchtloos de heilzame kracht aller planten beproevende? Wat zult gy gevoelen, eindlyk, als gy uwen echtgenoot, daar hy in uwen kommer deelt, met den toon der mistroostigheid zult hoorèn uitroepen: ik ten minden ben altyd gezond geweest! Veelligt, vraagt iemand hier: zyn de Vrouwen alleen in dit opzicht zo fchuldig? Dan dit onderzoek zoude Ons te verre weg brengen. Het zy genoeg hier optemerken , dat, zo beide de Sexcn de vrywillige llagtoffers der mode Zyn, de Dames het ten minden zyn met eere, en men ze veel minder, dan onze EIcgantjes, ziet bibberen of hooit klaagen van koude. SCHOUWGRAAG. D2 Ui§»  C *8 ) MISSIVE gefchre;ven uit Londen, ten 3. January 1799. X_Twe voorvaderen betwistten ons, en elk, de heerfehappy over de zee; gy vergeet edelmoedig deze oude ooit na te gaan, of men 'er waarlyk reden toe had. Nu, na een onbevooroordeeld onderzoek, geloof ik dat flegts weinigen tot diergelyke klachten gerechtigd zyn. Hy klage over dezen tyd die eerlyke Mrievcnbefteller, die nyvere Turfdragcr, die, zonder eenig misdryf begaan te hebben, van zyne Kostwinning beroofd, niets overhoudt, als de armoede alleen en de wanhoop. Doch men hore die klacht niet op uw Comptoir, gelukkige Handelaar ; bant ze uit uwen Winkel, naarftige Winkelier; uit uwe Zaaien, vermogende Capitalist! Hoe ? hebben de Kooplieden geene reden om te klagen ? Wie dan toch ? — Ik ontken geenszins dat uwe verliezen groot kunnen zyn; doch hoe veel groter is ook thans de gelegenheid om veel te winnen? Hoe veele Huizen van Negotie zyn niet in de laat.le jaaren in uitgebreidheid toegenomen ? Men ga ze na, en men zal bevinden dat derzclver getal opweegt tegen die, welker affaires verminderd zyn, of byna geheel ftil .(taan CO. iVfSre dit anders , waarom zouden 'cr dan zo veele nieuwe firmaas opgericht worden , eh zich menfehen tot den Koophandel begeven, die 'cr te voren Ja, zegt de Capitalist, men wi/'toch iets omhanden hebben; de Koopman leeft ten minjlen kans om ie winnen', doch'wy kunnen niets ah verliezen; hy weet de belastingen te ontduiken; wy dragen dezelve in der zei ver geheele zwaarte; en onder tusfehen blyven onze lntresfen achter, en zullen waarfchynlyk met de Capitaaien verloren zyn C*). En zouden wy dan niet (f) Ieder kan hier door befpeuren, dat de Heer Ten Besfe', een vriend is van paradoxe gevoelens fk ten minftcn ben op rlir onderwerp van rnderc gedachten, en ik geloof dat de meeste lezers het met >;iy eens zullen zyn. De Redacteur. (*) Ik geloof niet dat het gevaar, dart 'er in is vati zyn Geil aan Vorften of Volkeren ter leen te geven , betwist worden £au. Zy loten de Obliguien fouityds «ft ."«jaar losftn ze nimmer v -•• 5. «"*■' *ƒ.  ( 35' ) flièi klagen? We! neen! Indien gy mi klagen moogt, \Vat zullen dan de Franfche Renteniers doen, die niets meer hebben? Spaart uwe klachten tot dat gy ongelukkig zult zyn; maar zyt gy nu ongelukkig, om dat gy een paar Dienstboden, eenige Paarden , of zelfs uwe ge^ hbele équipage afgefchaft hebt? Wordt 'cr dan tot een gelukkig leven een volftrekte overvloed vereischt? De toeftand der Winkeliers is niet erger. Zie on£<ï beste Straaten; zo veele Huizen , zo veele Winkels; en geene naare, bedompte Winkeltjes; neen, nieuw opgehaalde en welgedecoreerde Vertrekken; tot de Koe' tabakkers incluis hebben Franfche Raamen. — Dit komt u alles fraai en wel róór, mynheer; maar weet gy Wel dat de helft myner rekeningen niet betaald worden ? Zie mevrouw * * * * Zy is eiken avond in d'è Comedie, geeft veel te dineer en, is prachtig gekleed, en met dat al hebben zedert drie jaaren noch ik , noch myn buurman de Kruidenier, een'' penning van haar ontfangen. — Ei kom, Baas; nu fpelt gy my wat op dé mouw. De eerde lui van de Stad hunne rekeningen niet betalen! Wie kan dat geloven ? De góedgunftige Lezer zal waarfchynlyk opgemerkt hebben, dat de hier boven gemelde klachten zich bepalen' tot de vermindering van inkomften. Zekere oude Dame; echter betuigt zich deeze te kunnen getroosten; maar dat gemeene Lieden zich de airs geven van de fatfoenlyke te overtreffen , dit is haar ondraaglyk. Wie kan hopen dat de zaken ooit te recht zullen komen ? (zegt zy;) eene gask (jf. ■— De hypotheek is toch zeker? — Goed; maar waar is de Deurwaarder, dien gy uit zult zenden om Silefien of Mexico in bcflag te nemen? Waarlyk, hypotheek is hier een wooid zonder betekenis, eu de mynen van Pera zyn in dit eeval niet beter dan de dampen van het Y:" E 2  ( 3« ) goede geboorte wordt hoe langs hoe minder geacht: de vérwarring heerscht in alle ftanden, en niemand wéét wat hem voegt. Een Makelaar Jpeelt voor Werther, en de Dochters van myn Huurkoetfier dragen Spencers ! Rampzalige Stad!!! Veele jonge Lieden zingen ook al een Jeremias Lied. Onze vaders hebben eene gelukkige jeugd gehad; toen kon. men eerst plaijier hebben; doch wat beleven wy Voor dagen? De arme jongens weten niet waar zy na verlangen. Meenen zy dat de Vrouwen in onzen tyd aanvalliger waren? Wisten wy al van wal/en? Hadden wy drie of vier Comedies ? Droomden wy van een Badhuis ? Gy, myn jonge Vriend M. gy voedt bekommeringen van een edler aart, en verdient dus een ernftiger antwoord. Het ontrust u, dat gy begint te leven in eenen tyd, waarin de menfchelyke geest juist In eene crifis is, ■welker uitfiag niemand voorzien kan. De voortvliegende tyd noopt u eene keuze te doen, en de tegenwoordige onzekerheid houdt u van dezelve terug. De omftandigbeden van uw Vaderland zullen u veellicht noch veele jaren beletten, van hetzelve in eenig openbaar Ampt te dienen; het Staatsrecht, het Burgerrecht (taan weldra eene nieuwe' gedaante aanteneemen; de Godgeleerdheid is reeds Jongeling, 'er zyn waarheden onaf'hanglyk van den invloed des tyds, en niet onderworpen aan de onbestendigheid van Volksoordeel Dat derzelve geduurige overdenking uwe ziel verlterke, en gy zult door uw voorbeeld, door uwe deugdzame handelingen , uw Vaderland van meer nut kunnen zyn,dan menig man , die in waardigheid verheven, of door fchitterende talenten uitftekend is, En dan, wat zoude u beletten van uwen yver en uwe vermogens aan de vorming van het opkomend geflscht te wy- den?"  den ? Gy weet het; lang wierd de Opvoeding verwaarloosd ; en daar na, wierd zy na valfche of onzuivere beginfelen ondernomen. Was 'er, om deeze te louteren, immer een gefchikter tydftip dan dit? Geloof my; zy zullen eens voor de grootfte weldoenders hunner natuurgenoten gehouden worden, onder welker herhaalde aanvallen de troon van 't eigenbelang zal bezwyken, en door wien 't pad zal worden gebaand , langs 't welk het menschdom door éénen beftendigen voortgang tot deszelfs zedelyke volmaking naderen moet. TEN BESTE. DE GESCHIEDENIS VAN DE P A R U I K i Tollere tune cura est albos a Jlirpe capillosf Et faciem, demto crine, referre novam. tibullus. sGy die 't eerst hebt uitgedacht, 6 Gellert, om der hoeden pracht In maatgezang te pryzen! En gy, door wien op 't eigen fpoor Het keurslyf zynen roem verloor, Daar gy 't, ö bellamy ten vuure durft verwyzen! Ik heb een veel doorluchter ftof: 'k Verhef in zang der pruiken lef. E 3 't Gaal  ( 33 ) t Gaat vast; het was een ziefchk hoofd Geheel e» al van hair beroofd, Gepleifterd, en verbonden, 't Welk, om zich niet te laaten zier:, . » ur > <^>t 1 WdS hcc ho°a van oude liga '1 , t Welk t eerst de nutte dracht der pruik heelt uitgevondenAlen ftierf, en liet voor 't eerst de pruik ' Aan zynen naneef ten gebruik. Die naneef nam in weelde toe; Ja, reeds zyn eigen hairen moê, En om zich te verfieren, Zet hy op zyn gefehooren kop Het hair van and're menfehen op, En gaat daarmede in vreugd langs markt en ilraaten zwieren Hy liet de menfehenhairen pruik Aan zynen naneef ten gebruik. Maar om voor 't knaagen van den tyd , Waardoor die pruik geheel verdyt, Gelyk 't behoort, te waaken , Laat dees, naar de gelykenis Van zyn verkreegen erfenis, Een fchoone zwaare pruik van 't hair der bokken maakenEn liet de bokkenhairen pruik Aan zynen naneef ten gebruik. Toen wierd wel rasch der pruiken dracht Verfchiilend hier in 't land gebracht: Geen die elkaêr gelyken ; Dees' hangt er flaart of kwasten aan : Dien ziet men wéér met krullen gaanDaar ieder met zyn foort het hcerlykst meent te pryken i Dees kiest een vette flaart-paruik, * En geen d'Allonge tot gebruik. Zie hoe welhaast onze ovrigheên, Qm de achting by het laag gemeen, Naar een paruik verlangen: Zy doen, tot koestring van 't verfiand Als vad'ren van hef vaderland, Zich pruiken maaken, die tot op de fchoudren lanrerf' En lieten de quarré paruik ' * Alléén hun' erven ten gebruis. Maar  € 39 ) Maar ach! een fpoedige ommekeer Werpt die quarré paruiken neêr, En geeft ze 't volk in banden: Dat, (pottend met die trotfche dracht Hen fjechts als 'c hair van bokken acht, Ja zelfs in 't openbaar die krullen durft verbranden; ö Eertyds aller pruiken puik! Waar is uw roem, quarré paruik?, Rampzalig pruikemakers gild! Gy diep vertreden, ach wat wilt Gy tot uw troost beginnen? Maar zie, in hun benauwden (laat Toch weeten zy weef fpocdig raad, En zullen nu hun brood by burgercsfen winnen, Zy geeven nu de zwarte pruik De blonde fchopnen ten gebruik. Bataaf, wat vind myn nymph hier dof Om van uw geest en deugd, met lof, Met blydfchap te gewaagen? Want 't is toch zeker en gewis Dat, daar fchier elk een Brutus is, €>ok elk een kleine pruik, als Brutus droeg, moet draageni Koop dan, op dat uw roem ontluik', ö Batavier, een i?r#ityj-pri)ikl „Maar hoe toch, nyvre kimderaar, Bekoomt gy al 't benodigt hair? (Zal ieder billyk vraagen:) Want daar der lieve juffren (loet Thans door de pruik behangen moet, Zal die geen bokkenhair op haare hoofden draagea.' OfTchikt ge een Burgemeesterspruik Een jeugdig meisjen ten gebruik?" „Neen, zegt hy, peinzende oude, neen! Het gasthuis dient ons ongemeen, ' Om voorraad ons te geeven; En fchoon men 't naardig zuiv'ren moet, Dathair is voor ons oogmerk goed, Ten minden'goed genoeg om tot een pruik te weeven; Zie, deeze gasthuishairen pruik Dient juffrouw * ten gebruik," Ook  C 49 ) j, Ook is my meenig beul bekend, Die ons het hair van zyn patiënt Dienstvaardig wil verkoopen: De heer*.. * heeft 'er thans één • Slechts op de proef van my ter leen; Gemaakt van 't hair van hem, die 'k onlangs op zat? knoopem" Bataaf! wat hebt ge een ruimen itof? Verhef toch fteeds der pruiken lof! ZWAANEVEDER. In den Nacht tusfchen den sden en 4den February, teeft men gaande van den Dam naar de Muyder Poort verlooren eenige Sleutels, voor den vinder van geene ivaarde, die dezelve te regt brengt ten Huize van den stadsomroeper, inde Nieuwe Lelyftraat, zal ordentlyk jeloont worden. Pfalm 127. v. U Eheu quant pingui macer est miht taurus in arvo*, VIRGILIUS. Aanftaande Zaturdag zal men op de NATIONA ALE S CHOUWBURG, TE C A M P E N, vertoonen: O L Y M P I A. Na hetzelve DAS UNTERBROCHENE OPFERFEST. •/" Tusfchen beiden DE ONBESCHOFTE KOE T of ^ ^ G E JLv E T T E R D E STIER. Groot Ballet Pantomine^ TE AMSTERDAM, BY '■ HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat  DE ARKE NOACH'S. N°. 6. Non igncwa mali mi/iris fuccurrere disco. — VIHGILIUS. Tous mes efforts ne peuvent reprimer Cet afcendant malin, qui vous force k rimer BOILEAÜ. D e vrienden weten, dat ik zedert een geruimen tyd inwoon by een' Boekverkoper, zonder twyfcl een van de Christelykften uitjzyn gild Overgeeft my.bid ik u, dit haatelyk woord, wanneer alles omtrent de gewezcne gilden in orde za! zyn , beloof ik, 't zelve nimmermeer te bezigen.) De kamers zyn wel met geen nieuwmodisch papier beplakt, en de bediening is wel niet van de beste, maar de menfehen zyn braaf en hartelyk, en die by zulke lieden inwoont, verfchoont ligt een oud behangzel of een' nikkel van een knecht. Verzekerd, dat myn hospes, fchoon hy nooit in kerkendienst geweest is, toch confeentiewerk zou maken, E 0111  C Ai ) boeken uittsgcven, niet witte randen van een band breed, of oude exemplaren met nieuwe tytels aan de huizen ter bezichtiging rond te zenden, was ik fteeds verwondert, gelyk gyl. ligt begrypen kunt, dat het hem, naar zyn zeggen, noch al wel ging; waarlyk een ongewoone en veel betekenende betuiging in onzen tyd. Ik heb lang getracht, de reden van dezen bloeienden ftaat mynes boekverkopers uittevorfchcn , maar myne moeite was vruchteloos. Eindeiyfc toch is het geheim door den kneeht uitgelekt, en fchoon het my fpyt, dat ik door, 't gemeeumaken van het zelve myn' hospes eenigszins zal benadeelen, reken ik my echter, als lid van dit gezelfchap verpligt de zaak aan den dag te brengen. Vooraf echter dient men te weten,dat deze knecht, die my het ontbyt, en theewater bovenbrengt, tevens den winkel en myn' kamer frequenterende, een opregte ziel is , zonder argoflist, echter ftrikt eerlyk, zo dat ik met reden vrees, dat de vrome knaap, eens boekverkoper geworden, zynde, waarnaar by ten fterkftcn verlangt, lteeds een wurm zyn en blyven zal. Ik diverteer my niet zelden met zyn onopgefmukte e.i eenvoudige manier van vertel, len; ook beknor ik hem wel eens dat hy vreemde woorden wil fpreken, die hy zelden onbefchadigt te voorfchyn brengt, — Maar nu ter zaake. Laatstleden Saturdag middag kwam Stoffel, zo is zyn naam , naar gewoonte met den theeketel aanfjouwen, als 'ofhy een baliemand Theologanten naar deCommeny bragt; hy zag geweldig donker, en men kon duidelyk zien, dat hy geenszins in zyn humeur was. Wel Stoffel, vroeg ik op een medelydenden toon, hoe ziet gy zo bars? wat fcheelt 'er aan ? S. Eigentlyk fcheelt my niets, want ik ben God dank van een .opperbeste Staatsregeling* Ik.  t. 43 ) Ik. Ei, ei, vaneen opperbeste Staatsregeling? dat te 'duister. — Wat taalJpreek -je ? S. Is 't al weer niet goed? als ik vreemde woorden fpreek, roept mynheer, Jpreek liever je moedertaal\ dan die franfche woorden zo te radbraken.; en fpreek ik ze dan, zó, als UE. gezegt hebt, dat ze vertaald, moeten worden, deugt het ook niet ? Het hoofd word my van daag regt warm gemaakt; die Poëten ea Woordenzifters zyn in flaat een mensch van eene koe in een' leeuw te tranfporteren. Ik. Eilieve maak je niet driftig, bedaar wat; en bedenk tegen wien gy f preekt; want dat woordenziften ziet op my; maar Stoffel'. Stoffel', converfeer jy met. Poëten ? S. Ja waarlyk meer als my lief is; —. maar iaat ik zwygen. Jk. En als ik u nu het fpreken gebiede ? S. Ja dan is 't wat anders; want myn lieer is netzo wel mynheer, als de Baas myn baas is; maar zeg het, bid ik u, aan Jinjeur met wederom, want ik leb hem, belooft, het nimmer aan iemand te zullen vertellen.. Ik. Dat beloof ik. S. Nu dan moet mynheer weten, dat met die Posten de baas maar een goeden duit verdient. Dagelyks worden by ons allerlei verf en befleld en verkogt, en wy haaien ze meestal weêr van Vlooienburg. Ik. Dan zoudt gy my nu wel willen wysmaken, dai 'er verfen op Vlooienburg gemaakt wierden ? S. Wel zeker, op Vlooienburg woont onze beste Poëet; een koerei als Cats; zyn voorhuis is vol verfen; aliyd kan men by hem te regt; ik geloof al was 't 5 minuten voor de bruiloft, hy vraagt maar wat moet je hebben? <— geestelyk of waereldsch? — voor jong of F 2 0ud? —.  C 44- ; oud? —1 met of zonder kroost» — ett dan is '£ — pas je geld — drie blanken voor een half, en een floter voor een heel vel, — en dan kan.UE. wel begrypen, dat 'er nog een goed winsje voor den baas overfchiet. Ik. Maar Stoffel van zulk een negotie heb ik nooit gehoord. S. Ja, daar zit de knoop,' als ieder een dat wist, Was de aartigheid 'er af, en de baas totaal geruïneerd; want 't zyn niet alleen bruiloftsverfen die wy 'er halen , maar ook minneklagten , verjaarverfen , lykdic'r.ten, frangementen, zo veel als men maar wil; 't lastigst is maar, dat die Polet dikwyls wat wild is, zo als van middag; want hy heeft my voor een onzer beste klanten een wiegezang in plaats van een minnedicht in de handen gefiöpt ,- en de baas zeit dat onze patroon daar meê maar gantsch niet gedient zal we zen. Ik. Dat gelooj ik ook Stoffel! — Ik dank je wel voor 't nieuws, als gy 't my niet verteld had, ik zou "t nooit geloofd hebben. — De baas roept; dat is zeker om de wiegezang met protest te rug te brengen, of wat in de winkel te vouwen ; want dat is toch beter je zaak, als over Posten te fpreken. S. Nu een mensch is ook zo niet ofhy wil wel rys over dingen jpreken, daar hy juist niet veel van weet. Eu met deze wyze aanmerking vertrok de vrome knecht. Uit dit discours hoe eenvoudig ook, geloof ik, da? meer nut voor 't mensehdom te halen is, dan uit al de Almanakken, die ooit of immer by de Dolliaanfche familie zyn uitgekomen. Veelen kunnen nu uit hun zwaarmoedigheid gered worden , zonder de verwachting van. anderen te leur te ftellen, of hun eigen gemoed ecnigszins te bezwaren. Schept dan moed, gy feestelingen, die misfehien alleen om  ( 45 ) om u vers genodigt zyt! fchept moed gy minnaars, dis zonder gedichtjes mogelyk verftoten wierdt! fchept moed gy neven, die misfchien zonder verfen onterfd wordt! fchept eindiyk moed gy allen, die door 't noodlot tot het vervaardigen van gelcgendheids verfen verwezen zyt! nu moogt gy eerst hartelyk, Iö triumph' zingen; nu behoeft gy uw nagels niet meer ftomp te byten, of uw zwanger hoofd met den arm te onderdennen— de Vlóoienburgcr Winkel ftaat voor uw open — gy hebt geen droef onthaal meer te duchten, als u dichtader vefdyft is, en toch vloeijen moet: nu kunt gy op de féestmalcn uw' zakdoek gerust uitnaaien, zonder dat gy behoeft te blozen, als aller oog In diepe dilte op uw' zak gevestigd is' Verkoopt nu vry een menigte dichtwerken, gy behoeft niet meer te bedelen , noch andere te beroven van hun eigen goed ■—' voor uw eigen geld kunt gy te recht. ■— Waarlyk als ik dit alles bedenk, ben ik uittermaten verheugd, dat het my mag gebeuren dit licht alomme te doen fchynen, en den weg, door menig duisterling lang in ftiue betreden, voor een ieder open te dellen. Was ik met zulk een yver ten algemeene welzyn niet bezield geweest, ik had gewagt, dat myn fpreekbeurt by deMaatfchappy tot Nut van 't Algemeen in viel, wanneer ik zeer gemakkelyk, het heil voor 't mensehdom uitdeez* vlooienburger winkel gevloeit, in een cierlyke redenvoering van dat verheven fpreekgedoelte ten algemeene nutte zou hebben kunnen betogen. Nu echter deel ik het UI. gulhartig mede , waarde vrienden! my verzekerd houdende, dat de Directeur van ons Weekblad den troost door my aan zo vele noodlydende natuurgenoten toegebragt, hen niet lang zal willen onthouden. 8 Febr. 1799. VROLYKHART. F 3 Ma-  ( 3 Male fi mandata loqueris Aut dormitabo aut ridebo. HOR ATIUS. Ten Beste. IVdLar Vrolykhart! 'er zal toch wel iets goeds in de Zo Serie door u befchimpte rcdenvöenng vari yader van den Kanzei geweest zyn. Zo als het my voorkomt , heeft de man zyne toehoorders eene ragout willen voordienen, alleen fmaakelyk, door de ondérfchcide inmengzelen waar uit dezelve is faamgefteld. Vrolykhart. Kunt gy deze poespas van fmakeloze fpyze , voor ragout gebruiken ? wel moog het u bekomen ; genoeg zo gy Hechts myn kcukenmeöstèr niet word. Eerman. ]k heb eerbied voor den geestelyken ftand. Zy die de verhevenfie waarheden, de zuiverde lesfcn van deugd, vertroosting en vertrouwen aan het mensehdom mededeelen , kunnen met recht aanfpaak op onze hoogachting maaken. Daar de belooning die zy in geld ontfangen, niet groot is, laat dan de achting van het al. gemeen een gedeelte hunner beloning uitmaken Gods dienst en geestelykheid zyn in onze dagen maar al te veel aangevallen. Befpotting van geestelyken, gaat niet zelden over tot den godsdienst, dien zy verkondigen. Vcrfchoon des Ten Beste. Gy hebt gelyk, Eerman; verfchonen wy des een redenaar, die de zwakheid gehad heeft, over onderwerpen te fpreken, waar toe hy niet bevoegd was, en zwygen wy van hem en zyn redevoering. Ankervast. Neen, Vrolykhart, laat u niet uit u koers brengen, fpreek op. Vrolykhart. Verfcheide Leeraars tot het apostel ambt in Felix beroepen, hebben getootlt die eer (indien liet eene eer is) waardig te zyn. Maar kan ik het helpen ; dat hy die als Reprefentant van de Hervormde Gemeente is opgetreden, zyne ongefchiktheid voor dat vak heeft aan den dag gelegd ? Nu , zyn gemeente heeft weinig jcden om hem voor het ophouden haarer eer dankbaar te wezen, en noch minder zyne Collegas, fchoon in merkelyken getale in Felix opgekomen. Ankervast. Was het dan zo geheel (legt ? Vrolykhart. Dat kunt gy begrvpen. Verbeeld u ecu mengelmoes van platte ernst, en laffe boert, uitgefptoken met een zo donderende item, als waar mede men gewoon  ( 47 ) woon Is door de grootfle onzer (hds kerken te bulderen; verbeeld u verder dat dezë redevoering,die de fchets van een groot man moest beten, eri welken grooten man, meii dan uit den Hand der Kooplieden, eindelyk na drie' redenvoeringen zou zien opryzen, doorfpökt was met de éloquente woordjes belabberd, naar beneden replieeren, den de f er leur of postverlater fpeelen, defcl.yvenniet te laten muff'en', (NB. dit aan het flot van eene anders noch'al eénigszins deftige periode.) floeteryen van fchofels, de kogel is ntt door de Kerk ; vooral, de zo op_ helderende herinnering, dat men den grooten man niet m de lengte van pérfoón 'zoeken moest; en meer zoortgelyke redenen, te verveelend om te nonnen; want zie hoe goed lachs ik anders ben, had het mecfelyden met den mm die zich hier zo deftig uitfloofde, 'te veel invloed óp my, om myne neiging, anders door zynen voordragt zo zeer gaande gemaakt, in te volgen. Timon. Als dit u ernst is, dan moet het al zeer bejammerens waardig geweest zyn, en de Haaltjes die gy voor den dag hebt gebracht, maaken my niet zeer nieuwsgierig om meer over het geheele zamenftel te hooren; de leden van Felix, echter meest alle zo goedwillig in het beoordeelen als de vriend Ten Bsue, zullen met dit ftuk misfehien noch wel in hun fchik zyn geweest. Vrolykhart. Na hunne wezenstrekken onder de redenvoeringen, hen moetende beoordeelen, zou ik dit niet zeggen. Want hier zag ik 'er een, die meesmuilende zat te lagchen, wanneer de redenaar aan de ernftigile betoogtrant meende te zyn ; daar zat 'er een met gevouwen handen, opgehaalde fehouwders, en het medelydend oog ten hemel gedagen, wanneer de fpreeker, met een lagchend gelaat, zyne hoorders aan volgeestige kwink'flagen wilde ooeijen. Een der toehoorders zeide, na dat de redenaar ons 'bericht had, dat zyne fchildery van den'grooten man, nu in twee redevoeringen tot een geraamte gevorderd was: waarlyk dit geraamte is zodanig met de grove kwast gefmeert, dat het wel een zomer nodig heeft om te drogen; en dan zoude ik den vervaardiger aanraden, om, daar hy zich reeds by eenen Apelles heeft Wgeleken, deze fchildery aan ae Confifloriekamer op den Dam te pronk te Jlellen, en dan agter zyn werk te gaan zitten. Maar toen de eerwaarde voorftellcr het den grooten man als een pligt opdrong, om eene kapervloot te bemannen, ten einde daar mede de vyandelyke liniefchepen aan te tasten, en te veroveren, en dit zyne hoor-  ( 48 ) hoorders op het gemoed drukte, hoorde ik het bedwongen gelach hier en daar, zo zeer tusfchen de lippen uitbarsten , dat ik, voor de eer der geestelykheid, de kapervloot,en derzelver vernuftigen uitvinder, duizendemylen van my afwenschte. Ankervast. Nu de aanpryzing van zulk eene kapervloot en het voorfchrift hoe ze te equipeeren, kan ook nooit beter dan door een Dominé gedaan worden; de geestelyken weten overal van, althans als zy zeiven niet behoeven uit te voeren, en voor hen ichynt de vermaaning dikwyls niet te gelden: Schoenmaaker,. houd u by uw leest (*). (*) t> Gy godsdienftige en brave menfehen , op wier verftand en hart wy prys ftellen, en wier goedkeuring wy wenfehen, daar het oogmerk van ons weekblad is, al wat ons belagchelyk voorkomt, ook dus voor te Hellen, konden wy niet nalnaten het verhaal van onzen vriend Vrolykhart te plamfen, doch denkt en vveest overtuigd dat deugd, godsdienst en zeden by ons altoos peüerbiedigt zullen worden, en dat eene ongefchikte verhandeling van éénen geestelyken, den geestelyken fland niet kan benadeelcu, REDACTEUR. NB. NB. Directeuren van de Nationaale Garde robe, NB. in de van ouds vermaarde Byenkorf, aan de Overtoomfcnepoort, continueeren met fucccs. uit hun welvoorzien magazyn te leenen aan de liefhebbers van masquerade bals; Allerleya Bisfchops, Priesters, Nonnen, Boeren, Boerinnen en andere kleedjes: de prys voor elk pakje is een applaudisfementje. Men zy bedagt om de naamen in de kleedjes ftaande, zorgvuldig te verbergen. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverltraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 7. Invidiam placare paras , vïrtute reliEtA ? Contemnêre, mifer! HORATIUS. C'est la de nos erreurs le fatal fondement; Des jugemens d'autrui nous tremblons follement; Et chacun I'un de 1'autre adorant les caprices, Nous cherchons hors de nous nos vertus & nos viccs. EOILEAU. T -Ik ben altyd van meening geweest dat de portie van ondeugd , welke men niet ligt kan vermyden ; groot genoeg is x>m 'crzichopte beroemen, indien'er eenige lof door te behalen is; en ook groot genoeg om 'er berouw van te hebben t 7.0 wy immer de zaak uit een ander oogpunt befchouwen. Ik kan niet zien dat wy zo deugdzaam zyn, dat het noodzaaklyk voor ons zoude worden fommige gebreken te affecteer en, geheel ftrydig met onze neigingen en onze vermogens. Maar veele menfehen fchynen hierover anders G te  C 50' ) te denken, en volgens hen, zoude men moeten geloven dat het eene zeer onaangënaame zaak is een goed cara&er te bezitten, en dat wy niet alleen zo flegt behoren te zyn als de gelegenheid en onze driften ons van zelfs maken, maar ook'dat 'er iets grootsch en edels in fleekt, al wat goed in ons is te verbergen, en al het kwaade te vergrooten en te verdubbelen. Ik ken iemand die op een zeer vryen toon zyne intrïgues met voorname vrouwen verhaald, terwyl toch ieder een weet dat hy geen winkeldochter aan durft fpreken. Eenigen zouden u willen doen geloven dat zy na eene zeer wilde nachtparty, zonder daarvan eenige hinder te gevoelen, naar huis gegaan zyn, daarhet nogthans wel bekend is, dat de minde buitenfporigheid hen zoude dooden ; en anderen, die nimmer een fnapiaan in de hand gehad hebben,;g'aan in den herfst eenige weken in Gelderland-doorbrengen, ora te . jagen. Voor eenige dagen fchilderde ik aan fommigen myner kennisfen, den akeligen toeffand van een huisgezin, dat door de Iaatfte overftrooming in de Betuwe alles verloren had, af, en floeg hen voor om hetzelve door een kleine colleble te hulp te komen. Ieder der aanwezende keurde dit goed, en ftelde my dadelyk hiertoe eenig geld ter hand. De jonge Sckynkwaad alleen betuigde, met ean vloek, dat hy niets geven wilde; „zulke aanzoeken zyn ontelbaar en houden niet op. 't Verwondert my mynheer Welmoed, dat gy de genoeglykheid in ons gezelfchap door yoorllagen van dien aart ftoord." Ik bekommerde my niet over dien uitval. Wy kenden allen Sclynbwaad's zwak ; en werkhk , Voor dat ik vertrok, nam hy de gelegenheid wan-, om my eene fom, gelyk aan die welke ik van alle de overigen te zamen ontfhngen had, in de hand te floppen , 'cr by voegende: „ Welmoed, dit bij ft onder ons." Men  C Si > Men zoude- mïsfohien geioven dat deeze vertoning van - ondeugd zynen grond heelt in eene te verre gcrrokkere nedngheid; maar ik voor my denk dat de dom naar vermaardheid en naar eer oorzaak van dezelve is. De eerzucht, in de harten van alle menfehen geplant, heeft veelaj fchoone uitwerkzels by hen, wier zielen eenige vermogens hebben; maar by lieden, die van deeze verdoken zyn, dwaalt zy wild in 't rond, en bewyst haar aanzyn door duizend dwaasheden, gefchikt om hen, die door geene waarlyk roemwaardige dingen uitmunten kunnen, van anderen te onderfcheiden. Ik -weet wel dat fommigen zullen beweeren, dat zy door een regelmatig gedrag zich naar het oordeel van dp waereld belagchelyk zouden maken; maar waaiiyk, zy lopen hiervan geen gevaar; en al eens gefield zynde dat de waereld In elk caracïer eene fchaduw wil hebben, dan kan ik geen jong mensen, wiens natuurlyke gebreken eenvoudiglyk blootgelegd, niet genoeg zouden zyn om die fchaduw te maken. In 't geheel zoude men over het oordeel van de waereld veel kunnen aanmerken. Ieder een begrypt, wat men door de waereld in deezen zin te verdaan hebbe. Ongelukkig zy, welken hunne zwakheid van anderen afhanglyk maakt, en wien het aan moed ontbreekt om ten fpyt der waereld dat ter uitvoer te brengen , 't weik hunne rede hen leert dat voldrcktelyfc S°ed is- WELMOED. Be filent always , when jou doubt your fenfc ; Andfpeak, tho' fure, with feeming diffidence: POPE. Aan de fchryvers van de Arke Noach's. MYNE HE EREN! Ik kan niet nalaten u het volgende medetedeelen : ILieyond my gisteren avond in een vry talryk gezellchap; eene jonge en bevallige weduwe trok myn aandacht • met eene G * vlug-  ( & ) vlugge eri foute houding, fprak zy haare vonnisten uit, óver alle onderwerpen, die de gezellige verkeering op het tapyt bragt; haare vonhisfen waren onherroepelyk, en niemand dorst het wagen, iets tegen de magtfpreuken, dié zy alle oogenblikken gebruikte, intebrengen. Men plaatlte zich aan de fpeelrafels, en binnen den tyd van vyf minuten Ipeeide mevr. N. eene folo, beoordeelde de uitvoering van Iisbeth, en eene preek van stuart, prees kotze* bue, fprak over den dood van rolla, noemde kant een groot man, en bewonderde de aantrekkingskragt van newton. Verbaasd over eene zo uftgeftrekte belezen-» heid, bewonderde ik deze groote vrouw, of liever deze Wandelende encyclopedie in Kilte; ik had 6 a 8 jaaren zo op de fchoolen als op de academie onvermoeid doorgebragt, om my flechts in eenige vakken van geleerdheid bekwaam te maken, en deze vrouw fcheen alle de paden der menfchelyke kennis doorwandeld te hebben. Ik verzonk in myn niet; doch greep weder eenige moed, en waagde het tot haar te naderen. Bevende en befchroomcr begon ik over eenige onvcrfchiilige zaken te fpreken; cindelyk meerder moed grypende, ondernam ik het haar over eenige onderwerpen van geleerdheid te onderhouden, maar ras befpeurde ik, hoe klein ik by haar In dat vak was. „ Gy „ fpreekt van wysgeeren , (fprak zy) avoueer my mynheer, „ dat de Ouden grooter wysgeeren waren dan wy:" en in eenenadem noemde zy my plato en ovidius, zoro-> aster en para CEl sus, mahomet en virgiliüs „ dat waren eerst fchryvers, mynheer, zy hebben andere werken doen drukken als onze hedendaagfche wysgeertjes." Verfchoon my, mevrouw! zy hebben niets laaten drukken , de drukkunst was toen onbekend. Dit weet ik mynheer. Het waren ook aile geen wysgeeren, die mevr. heeft gelieven te citeeren, dichters en. .., ïa,  C 53 } Ja, ja, mynheer, dichters en wysgeeren, zo als gy wilt, dit is my bewust. Thans mengde zich eenige andere heei ren in ons gefprek; 'er wierd over eenige onverichillige zaken gefproken, waar by myne bevallige weduwe altoos fdiiitterde en uitblonk. Zy ftond my toe haar eene vifite te maken, en heden ■tochtend begaf ik my naar haare woning: de knecht verzogt my intekomenr en dewyl mevr. N. nog niet by der hand was, zeide hy, dat hy my in haar Bibliotheek of Studeerkamer zoude brengen. Met blydfchap hoorde ik dit, want ik heb altoos gedacht dat men het charaótcr van iemand kon opmaken uit de fchryvers die hy leest en liefkoost. Ik twyffelde dus niet of ik zoude in de Bibliotheek van mevr. N. alle de beste editiën van de ciasfifche auteuren der oudheid, beneffens de beste werken die ltalien, Frank* ryk, Engeland en Duttschland, in de laatfte eeuwen hebben voorrgebragt, vinden. Met eerbied naderde ik dit heiligdom van wetenfehap en kennis, en zeker is geen fmekeling immer met meer ootmoed, etnst en vertrouwen tot den gewyden drievoet te Delfos genaderd, dan ik thans naderde tot de ftudeerkamer van mevr. N. Eindelyk ontiloot de knecht my de kamer, ik trad binnen, het was een aartig klein Cabinetje, en ik vond? In een fraai mahonyhout kasje, met zyde gordynen geörneerd, vond ik de volgende werken, uitmakende de uitvoerige en fchoone Bibliotheek van mevr. N. Op de onderfte plank aan de folianten gewyd, treurde eenzaam en verlaten, gelyk een boom op de heide, Een groote Bybel, aan de eene zyde gefchoord door een Martelaars Boek, aan de andere zyde een Flavius Jofephus. De (tof die hen alle drie overdekte toonde my.datmevr. N. niet fterk in de kerkelyke gefchiedenisfen ftudeerde. G 3 Öp  •C 54 ) Op de volgende plank voor de quarto's gefchikt, woonde in broedcrlyke vrede naast elkander, een Brand, Hiftorie der Reformatie, en eenen Triglandius, de Krachtelooze RemonftrantVader Triglandius wierd gefchut door eene Pucelle d'Or. Jeans , die gemakkelyk leunde tegeas eenen Abraham den Aartsvader, van Hoogvliet,die door de Jacob, van Duim, en Salomon, van Seis gevolgt wierd , en het Verbond der Genade, van denzelfden auteur befloot den trein. Dan het fchcen dat deOSavo's voornamentlyk de lievelingen van Mevr. N. waren; zy had 'er ook drie planken van haare Bibliotheek aan gewyd; ziet hier de lyst, zo veel myn geheugen my toelaat. Lasjenius, Heilige Paerlenfchat. Diderot, Les bijoux iudiscrcts. (fierk gelezen.) B. Bosch, de Eigenbaat. Esfiii fur I'ame des bêtes. Feith, Julia. ^ Vestris, Volledig onderwys in de danskunst. Lavater, Uitzichten in de Eeuwigheid. ~ Tafreelen der Franfche Ctaats-Omwenteling. £ Shakespear, Mutch a do about notbing. I Wagenaar, Vaderlandfche Hillorie verkort. , j.ff<§ Specbtoriaale Schouwburg. '. S Milder dyk, Edipus. (onopgefneeden.) I* C Loots, Armoede en Grootheid. 1" trasmus, Lof der Zotheid. g Les Liaifons Dangereufes. r Martinet, natuurlyke Hiflorie. Piet er Paulus, Nut der Stadhouderlyke Regering. ; ' de geb'kheid der Menfehen. De Hollandfshe Keukenmeid. J Eenlj  C 55 ) Tïënig gerucht deed my de aankoiust van mevr. N. ontdekken. .Ik kan niet nalaten u het bovcnffeande mede te delen, maakt 'er zulk gebruik van , als gy zult nodig oordeelen. Ik blyf uwen beftendigen Lezer N. N. Wy kunnen niet nalaten boyenftaande brief te plaatzen, 8 Gy kleine Wysgeeren van den dag, die u zeiven waant Solons te zyn : gy zwakke Poëten , die, zonder' Vondel gelezen te hebben, denkt zyn dichterlyk genie te bezitten: gy, die zo ongepast met zo veele gepaste aanfpraken ons oor of oog vermoeit; indien uwe harsfenen of üw Bibliotheek onderzogt wierden , wy twyfelen niet of die zouden zo verward en oppervlakkig bevonden worden, als de Bibliotheek van mevrouw N. ANECDO TE. en zeker Franschman die een'Schouwburg had gefticht Voorzien van goede Aöeurs,'coftumen, fchermen , licht, En 't geen 'er meer toehoort, moest echter ondervinden Dat hy de menfehen aan zyn fpel niet kon verbinden, Ja dat men byna nooit in zynen Schouwburg kwam; Waarom hy tot een' vriend in 't eind zyn toevlucht nam Om gèld en goeden raad: 't wierd beide hem gegeeven. Hoor,fprak deez',goede man, hier van kunt gy nietleven. Het Treurfpel dunkt my dat u weinig voordeels biedt, Èrl 't Blyfpel, zo gy zegt, vergoedt uw kosten niet. Dus, zo. gy wilt voldoen door deugd en zedelesfen , Dan vrees ik, dat gy arm gelyk de mieren wordt; Volg dus eens dezen raad: zoek jonge dansferesfen , Maak uw balletten lang, en haare rokken kort. EENE BATAAFSCHE WEDUWE AAN HAAREN VERTROOSTER CO- By het lezen van bovenflaande Anecdote. Zoekt ge ook door'tSchouw fpel geld, dan is die zet niet dom; Maar zoekt gy achting, vriend, keer dan het lesjen om. ZWAANEVEDER. De (*j Zie de opdracht van db ridder bayart, TooneeUpeJ.  ( 5« ) D e Bataaffche Natie nadert met groote fchreden, tof het hoogde ideaal der volkomenheid. Dit is blykbaar, zelfs uit derzelver geliefkoosde vermakelykheden. Niemand had gedacht dat de' voor dezen winter aangekondigde Masquerade Rals zo algemeen in den fmaak vallen zouden, als de ondervinding het thans leert. Jong en oud, gemeen, en fatfoenlyk, ryk en arm, getrouwd en ongetrouwd, alles Masqueert zich! En dat wel in een' tyd, dat men zich met zo veel voordeel in zyne waare gedaante zou kunnen vertooonen! Daar men meestal uit de onvcrfchilligde dingen aanleiding kan krygen, om erndige aanmerkingen te maken, zp meen ik dat een wysgeer, die eenige uuren op zulk een Bal dporgcbragt had, ampele dof zoude hebben, om over den geest der Natie eene verhandeling te fchryven. Wy bepalen ons met aan de liefhebbers de volgende vraag voortcdellen, -welke wy vergeefsch. gepoogd hebben op eene voldoende wyze te beantwoorden: Welke is de reden dat de drie vierde gedeeltens der Slnijlcrdamfche Vrouwen, die de Masquerade fre* quenteeren, zo veel behagen fchynen te fcheppen in d$. kleeding der Nonnen? TE AMSTERDAM, BV HENDRIK GARTMAN, Buekverkooper in de Kalvcrftraat.  DE ARKE N O A C H 'S. N°. 8. Heu miferi! miferam ducunt fine Iumine vitam. a Ceux que la mode aveugla La mode un jour rendra la vue. VOLTAIRE» TT X -Let ging de leden der strke Noach's niet buiten de gis, toen hun voorneemen om een weekblad uit te geven door velen gelaakt, en door anderen als iets befchouwd wierd, waaruit men weinig nuts had te verwachten. Zy hadden gerekend op de tegenfpraak van hen, die niet begrypen dat een gefchrift belangryk zyn kan, zonder over ftaatkundige onderwerpen te fpreeken j zy hadden zich voorgefteld te zullen horen, dat zulk een weekblad in een meer vryen ftyl gefchreven, en mee'f H per.  C 53 ) perfoneel zyn moest, dar. zy'. oorbaar gevonden hadden; dit alles en meer diergelyke (tellingen hadden zy voorzien, en daar hun plan lang rypelyk was overwogen, wisten zy dat men derzelver refutatie gerustelyk aan dea tyd en de ondervinding tónde overlaten. "Wy wicrdcn meer getroffen door de aanmerking van fommigen, die in ons .blad wat minder oppervlakkige (tukken en ernftiger befchöuwirigen der hedendaagfche zeden verlangden. Zo zeer als wy de juistheid van dezelve gevoelden , zo zeer gevoelden wy ook de onmooglykheid die 'er in was, om, by eenen meer ernftigen voordracht, den aandacht van het publiek tot ons te trekken, vooral In de eerfte kindsheid' van ons werk. Ik zal niet onderzoeken of, door die geftrengere hekeling der- in zwang gaande gebreken, eenig wezenlyk nut kan gedaan werden, en in hoe verre het publiek thans gefchikt is, cm aan zedelesfen, die flegts in een weekblad voorgedragen worden , gehoor te geven; maar dit geloof ik zeker te zyn, dat het goed is, van tyd tot tyd opftellen te plaatfen, gelyk aan dat van Welmoed, in No. 7. op dat men niet denke dat de Arke Noach's oppervlakkig is, om dat zy niet in fiaat is van grondig te wezen. In het evcngemelde Huk heeft Welmoed alleen die gcenen gegispt, die zich gebreken der ziel toefchryven welke zy niet bezitten; 't zy my vergund hier eenige regels by te voegen, omtreud het even belachlyk, fchoon minder fchuldig flag van menfehen , die ligchaamsgebrcken afi'e&eeren. "Hoe veie jonge lieden, by voorbeeld-, zyn niet in de laatftc jaren byziende , zo niet geheel blind, geworden ? ik durf niet bepalen of die blindheid in de pene of ander.e nieu-  C 59 ) nieuwe en fchadclyke geftcldhcid van den dampkring,'of in eene aanhoudender ftudie ,dan in vorige tyden, haaren öorfprong heeft; dan wel of dezelve als eene plaag van Egypten over ons is gekomen. Dit is opmerklyk dat de begeerte van blind te zyn het meest werkt, als men in plaatfcn is, alwaar 't volkomen gebruik van' het gezicht meest te pas komt. Dus is een nieuw tooneel, of de bptreding van Juffr. Schreuzer of Kamphuizen, als een woord van Commando, op 't welk een paar honderd tooneelkykcis oogenbliklyk in weiking worden gebracht. Een oud fpreekwoord zegt: niemand is zo blind als die niet zien wil; en hieruit zoude men kunnen befluiten , dat die voorgegevene blindheid onzer jonge Heeren flegts een flimme vond is, Avaar mede: zy meer beoogen dart velen zouden geloven. Wenscht men eert Onaangenaam perfoon te ontwyken, b. v. een' fchuldeisfeher, een' ongelukkigen naastbeftaande, enz. 't word aan de zwakheid van het gezicht geweten, en niemand neemt het u kwalyk. Te voren zoude men gezegd hebben: die man is nu te hovaardig, om zyne arme vrienden te willen herkennen; maar het klinkt zachter als men zegt: hy is maar te blind om ze te zien. Een diergelyke reden van voorzichtigheid heeft waarfchynlyk de Regenten en Ambasfadeurs tot het by hen meestal in zwang gaande gebruik der brillen overgehaald. Voor hen immers, die eerst op zekere jaren de gevaarlyke loopbaan der ftaatkunde ingetreden zyn, is het ten hoogfle moeilyk om den indruk, dien een hevig gefprek, of de eene of andere onverwachte tyding op hun gemoed maakt, behoorlyk te verbergen en te ontveinzen. In zulk een geval nu is eene bril van een enberekenbaar nut; het geheele gelaat bekomt eene H 2 an-  ( 6o ) anders gedaante; het dof geworden oog drukt niets meer' uit, en de ware getteldheid des gemoeds ontfnapt zelfs den behendigflen opmerker. Behalvcn blindheid, hield men ook in myne jeugd de doofheid voor een groot en beklaaglyk ongemak; en echter weet ieder, die de waereld eénigzins kent, hoe vele lieden men ontmoet, die zich doof houden ; doch die, als men de zaak van nader by befchouwt, juist dat febynen te horen,'t welk hen bevalt en niets meer. Wy hopen dat de fteeds toenemende verlichting niet aal vorderen, dat men vroeg of laat, een gebrek in de fpraakdelen ook fierlyk vinde. Zo hadden reeds voor eenige jaren de elegantfte jonge heeren en vrouwen te Parys zich gehouden, als konden zy de lange j en de g niet uitfpreken, en gebruikten in de plaats van die letters de z: eene mode die de Incroijables onlangs hernieuwd hebben. En waar is de ongelukkige, die niet de aangenaamheid der volgende uitfpraak gevoeld: ze ne zoue pas Jt gros zeu mr. Pé/ranzer. Maar laten wy zulke fraaiheden aan de Paryfenaars over! Is het niet genoeg, dat het oorfprongjyk Nederduitseh in de meeite gezelfchappen zo ontaard is en misvormd, dat men het Jiauwlyks herkennen kan? SCHOUWGRAAG. —— Est  ( tl ) > • Est qu&ddm natio, Trepide concurfans, occupata in otio , Gratis anhelanS, multa mgendo nil.il agens, Si bi molesta, et aliis odiofisjima. THJED&.US, JVtyn neef Lichtervoet is geen kwaade jongen; geen dobbelaar; geen dronkaartj geen wargeest; geen twistzoeker ; geen gevaarlyk mensch in de zamenlceving; hy heeft geen grove fouten. Maar het valt my veel lichter optenoemen, welke ondeugden hy niet heeft, dan welke de deugden zyn, die hom beminlyk maaken. Ais ile zyne lofrede moest fchryven, ik zoude in dezelve alles negatief en niets pojitief Hellen. Myn neef Lichtervoet is een mensch, zo als 'crhonderd zyn. Zyne gantfche zedekunde ls gelegen in het woord fatfoenlyk. Hy leidt eene geregelde levenswyze; hy vermydt alle fchreeuwende uitfporigheden, niet om dat het goed, en dien/lig voor de gezondheid, maar om dat het fatfoenlyk is. Zyn gedrag dierhalven is betaam!ykf onl dat het g Wie ooit begon ontydig fpel, Die was een zot tn Israël. cats. E'en myner vrinden heeft zich fmts langen Hyd deerlyk gekweld, over eéne zaak,die in het oog van andere menfehen , misfehien zeer' belagchelyk zal voorkomen. Hy heeft namentlyk eene onoverwinneiyke begeerte, om als dichter van den Nationaalen fchouwburg, ook in de loges of balkons by de Zoonen van Apol' te pralen. Dikmaals heb ik hem hier over onderhouden, en de dCvaasheid van zyne poging naar myne gedachten aangetoond, maar alles vruchteloos; niet zelden ben ik met hem, in den fchouwburg geweest, en hy doeg uit den bak. een zoo begeerig en vuurig oog op de balkons, dat hetmy hartelyk leed deed. Dan zedert kort is die begeerte in een onwederftaanbare en brandend verlangen verkeerd : namentlyk een onzer vrinden, die dichter van onzen fchouwburg is, heeft hem zyn kaartje, waar by hy als dichter van de Bataaffche Republycq word erkend, met eene zegepralende houding vertoond: myn vrind befchouwde dit kaartje als een brevet ter onfterfelykhcid, en ik vreesde dat de arme jongen de tering zoude zetten , dewyl hy een zodanig diploma niet wist te krygen. Ik: had een hartelyk medelyden met hem. en daar hy een goed hart heeft, en geen kwaad (lag van een mensch is gaf ik hem dén volgenden raad Wel, alle de Poëten van den fchouwburg- zyn juist geen vondels: beproef het eens, of gy ook . geen ftuk by elkander kunt werken ; Poêzy behoeft het niet te wezen .daar ziet men juist nu niet na;dat was goed in de dagen onzer domme voorvaderen, ten tyde van hooft, vondel, antonides, en meer diergelyke fechthoojden, maar die menfehen wisten niet beter. Neemt eene'hoogduitfche Opera , fchryffie over met "eene nederduitfche letter, neem 'er eenige hoogduitfche woorden uit, zst 'er eenige woorden uit uwe moedertaal in de plaats, bied dit aan ,flraks zyt gy dichter , en de lauwerkrans omflingert u hoofd. Hebt gy' geen zin in Opera's, neem dan een drama, verknoeit die in 't Nederduitsch ,Jlaat over het geen gy niet verflaat; het geen gy niet vertalen kunt .laat dit maar in het oorfpronkelyke ftaan ; en fchryf voor uw broddelwerk dan, iets meer dan eene vertaling: zo gy dit doet. zyt gy ook' dichter van uw vaderland, en uw naam praalt met aenaamen van A B. C. op de affiches van onzen fchouwburg, zo. goed als de naamewvan racim; en yoltaire, op '* die  ( *9 ) Me van den Franfclien.*— Neen! (fprak hy,)op deJ:e verachtelyke wys, wil ik geen fchouwburg-Poëet w orden. j\lu, maak dan een oorfprongelyk/luk, eene eigenvinding. Hier op zag hy my grimmig aan , en vertrok. Gisteren avond kwam hy weder by my: zyn oogen ftonden levendig en vlug, hy was vrolyk, in 't kort hy was geheel veranderd. Verbaasd over cleze fpoe.iijje ommekeer, vroeg ik, welke doétor hem zo eensflags getieezen had. — „Welke doftor, mynheer? Wie anders, als de groote, de onfterfelyke en onnavolgbaare kotzeece? hy is. het, die het heilig vuur der verheevene dichtkunst in myne aderen heeft ontdoken, door hem worde ik fpoedig dichter van den fchouwburg, met meer roem en eer dan nog iemand dit vóór my geworden is. Toen gy my zo fchamper toeduwde, maak eene eigenvinding, "dacht gy zekerniet,dat ik dit doen kon : gy bedroogtu ; ja,ik maak eene eigenvinding, een ftuk zo als 'er nog geen geweest is." — Meer verheugd over de herftelling van myn' vriend , dan ingenomen met zyn werk, vroeg ik hem'de reden van dit alles, en eenige nadere opheldering. ,, Toen ik ü de laatftemaal verliet, dacht ik werkelyk omeen oorfprongelyk treurfpel zaam te (tellen. Het rymeri zou wei gaan; want gy weet, dat ik een zoet bruiloft-. vaersmaak, en dat, zints jaren, niemand in myne familie ter waereld gekomen is, of dezelve verlaten heeft, zonder door my in eene Lierzang verwelkomd of vaarwel gezegd te zyn geworden; maar die verbruide regels van ari*toteles waren my drommels in den weg, en ik wit! wel openhartig bekennen dat ik nimmer myn^ftuk had kunnen klaar krygen. Ik liet dus myn werk liggen , vervloekend _aristotei.es , • en alle die gekken van zyn' ftempe], die, ik weet niet hoe veel wetten voor het treurfpel gemaakt hebben, juist als of wy thans niet vry en gelyk waren, en alle die kluisters verbroken hadden. Zyn de gildens niet afgefchaft, en zou voor het dichters gild no°die orde willen in (tand blyven? neen, neen." ° „ Ik begaf my voor eenige dagen na den fchouwburg, en ik zag dien avond een gedeelte van een ftuk uitvoeren: ik zeg een gedeelte, want aan het publicq werd bekendgemaakt, dat het vervolg 's woensdags zoude gegeven worden: waarfchynlyk dewyl het anders te laat zoude geworden zyn. Ik wilde gaarne het geheele ftuk zien, en begaf my dus woensdags weêr naar den fchouwburg ; dan dien avond was het ftuk nog niet uit, want men wist in 't geheel niet hoe de oorlog, het hoofdonderwerp, van dit tweede gedeelte afliep. Het e.irfte gedeelte van I 3 ♦•' dit  C 7t> ) dit ftuk heette Cora,en het tweede gedeelte de dood van Mol/a ; waarfcbynlyk zal het vervolg binnen kort gegecven worden. Maar myn vriend, met welk een onuitfprekelyke wellust zag ik, dat alle die wetten en regels van aristoteles , en anderen, hier in het geheel niet te pas kwamen, en dat men alles zo vreemd-zo verrasfend konde maken, als men fleehts wilde. Naauwlyks te huis gekomen zynde gevoelde ik my door kotzebue, als door een' tweeden afoe, bezield, en ik geloofde my in ftaat tot nut van het algemeen te werken. Ik belloot dus ook een oorfprongelyk ftuk te maken : het mankeerde my fleehts aan een onderwerp. Eindelyk viel my een groot, edel,en vooral voor deNationaale Opvoeding nutti&onderwerp by " En dat is ? DE VADERLANDS HE HISTORIE, federt den aankomst der Batavieren hier te Lande, tot de laatfte Omwenteling, tooneelspel In ia8 Bedr.yven. (Ferwacht de voortzetting in een volgend nuilimir.) I Ioewel wy gezien hebben dat het fpeelen der Frarn fche tooneelisten op onzen nationaalen fchouwburg geen* voortgang heeft gehad, en het onderwerp van bet volgend' dichtftuk gedeeltelyk cesfeert, vinden wy het zeiven echter van dien aart, dat het niet ondienftig zal zyn voor fommigen onzer landgenooten : tc meer, dewyl, by-het op de pers brengen van dit nummer , deeze combinatie van tooneelisten , noch werkelyk geafficheerd ftaat, en dezelve ook alleen door de tusfehenkemst van hooger directeuren belet is; daar wy met lecdweezen vernoomen hebben, en dat reeds op Saturdag den 2den Maart, tegen Donderdag, meer plaatfen in den fchouwburg beiteld waren , dan dezelve bevat. Edoch daar het nimmer ons oogmerk is iemand onverdiend te beleedigen, of, zonder eenigen grond of nut, de oogmerken der menfehen ten kwaade te duiden, wdllen' wy, alvoorens de lezer tot dit dichtftuk overgaa, opentlyk betuigen, dat wy geenzints de onderneeming der Franfche iooneelisten in deezen vercordeelcn of ten toon willen ftellen. dan voor zoo verre het verkeerde en onvoegzaame daarvan voor reekening van onze natie koome ; die, naar ons oordeel, op een geheel andere wyze moest zorgen voor de ongelukkig geworden Nederlanders en voor haren eigen roem.  ( 7i ) Populus nam, qui dabat olim Imperium, fasces, legiones, omnia , nunc fe Continet, atque duas tantum res anxius optat, Panem et circenfes. JU V E NA LI S. 8 "Volk van Nederland, geliefde landgenooten ! Die in uw' laagen ftaat, groot door uw' weldaên zyt} Die, hoe ook 't ongeluk op U wierd uitgegoten, Toch uwen broeder troost, als hy onfchuldig lydt! Voor 't minst is deeze deugd tot noch u bygebleven; Hierin verdient gy noch der volken dankbren lof. Hiervan hebt gy zo vaak den armen blyk gegccven, Als 't woeden van den kryg van vuur of ftrocm hem trof. En nu des winters kracht u 't aakligst lot doet duchten , Het ys uw dyken fcheurt, de wind uw dammen breekt; De landman.die naauw 't woên der golven mogt ontvluchten, U van zyn veege gade en naakte kindren fpreekt; Zoudt gy dan nu fn rust en overvloed gezeten, Daargy noch fteeds't vermaak en weelde uw offers biedt, U u ' veegen landgenoot in 't grie^endst wee vergceten, En denken aan zyn erf, den prooy der golven, niet? —. === (?en!.,. Neen , Neerland ! neen: uw deugd verbiedt my meer te vraaMaar — waar is nu de ftoet, aan wien ge uw gaven bragt: DiC ' :' [WOUW viTzorgde, en die, in vroeger dagen, - I heeft getroost, en zo veel leeds verzacht?.». B Dl - n.:r I B Ierland! waar is uw luister heenen ? Uw gre i i tn uw deugd zyn als een avondwolk: Do i ; van uwen roem is aan de kim verdweenen. IfieiS, nietl i ertieftu meer, o laag gezonken volki vi ' ' Hu beftaat gy thans uw' broedren meê te deelen ? -; ;e aan't vermaak te wuft ten offer biedt. Jm rem tk belleedtge uw goud in fchouwtooneelen, E i vire.er denkt [je aan 't lot der lydende onfchuld niet! Veel  C 72 ) Veel fpreekt gy van gevoel! maar uw verfrompre zinnen Ge roeien niet meer't zoet.'t geen trouw en deugd u fchenkt; Een (dartiend fchouwtooneel treedt ge onnadenkend binnen, Wtiar gyuw deugd verliest, en weelde uw zeden krenkt. Moet dit dan 't middel zyn, om de armoê hulp te bieden ? Is *t nu op deeze W3Z' dat gy mlldadig zyt ? (den, Is 't by een wulpfchen dans, dien 't deugdzaam hart moet vlie- Dai: ge aan uw landgenoot nietswaarde gaven wydt? —. deezen, Was noch ons fchouwtooneel 't geen 't eenmaal was voorWas "rnoch een zedenfchool, een voorbeeld voor de jeugd, Dan kost gy noch gerust, ten troost vari weeü wen weezen, Uw giften fchenken tot een byftand voor de deugd. Maar nu uitheemfche dans, en buitenlandfche weelde. En vreemde tooy en taal opNeerlandsch fchouwburg treedt, Nu is't geenNeerlandsch hart.'twelk dit met blydfchap ftreelde, Maar dat den roem van voik en vaderland vergeet. En gy. wien goede fmaak en deugd noch kan bekoaren, Gy deelt onfchuldig ook in deeze fchande meê: Gy zult uitheemfche taal en vreemde zangen hooren, Waar 't volk gevoelloos is voor uw cinomachk! Zo boort ge in 't ledig veld des leeuwriks blyde zangen, Tot hem, als de avond valt, het nachtgevogelt ftoort (*)« Dan wordt zyn lentelied door hun geknarsch vervangen, ' Terwyl de landman treurt in 't eertyds lachend oord. ZWAANENVEDER. (*) Deeze vergelyldng flaat geenzims op de aaeurs , maar alleen op de foort van ftukken, en den fmaak die in dezelve heerscht. NB. Verwacht in No. 10. de aanwyzing der fchrj. vers van de arke noach's. te amsterdam, by HENDRIK G A R T M A N, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 10. Quorum pars caufas et res et nomina quaret\ Pars referet, quamvis noverit ipfa parum. ovid ius, Welmoed, aarde vrienden, ik vind my als redae-' teur van dit weekblad verpligt, alvoorens het volgend Nummer op de pers te geeven, ulieden iets te moeten berichten, dat ons allen niet dan onaangenaam zyn kan! Vrolykhart. Wel wat fcheelt 'er aan? iaat eens hooren. Welmoed. Ik heb met leedwezen befpeurd, dat men de meesten onzer, die iets voor ons weekblad gefchreven hebben, ontdekt heeft, en binnen kort, zo als ik hoor, met naam en toenaam bekend zql maaken. Timon. is het anders niet? ik dacht, dat 'er weêr een nieuwe belasting op handen was. K P'fe-  ( ?4 ) P"'olykhart. Ja maar het ss toch met dat al niet aartig, dat dingeë, die hier in een befloten gezelfchap verhandelt worden, zo maar worden publiek gemaakt. Welmoed. Ja van u heb ik het wel gevreesd, Vrolykhart ! gy kost uwen boertigen flyl niet verbergen: men weet immers dat gy gereisd, ja noch al vrolyk gereisd hebt. En die u op die reizen vergezeld , en maar ecnigzints acht op u gefiagen heeft, kan, by de vergelyking van verfcheiden Nummers van de Ark, uwen ftyl en fchryftrant ten duideljkfte ontdekken. V•olykhart. Ja maar de menfehen raaden 'er maar naar, zy weeten het niet zecker. Welmoed Zeg dat niet: ik heb iemand hooren zeggen , dat hy liet zoo zeeker wist, dat hy niet fchroomde het met een yslyke verwenfehing te bevestigen. ' P. Standbeeld. Heeft niemand noch op my refieclic gefiagen, Burgers? Vrolykhart. Ja dat meen ik. Wie kon toch anders zo geftadig over den fchouwburg willen handelen., als - gy doet? als wy 'er immers niet voor zorgden, was ieder nummer vervuld met uwe brochures daarover: en zelf nu reeds ziet men , dat gy ons weekblad gebruikt om u te wreeken, dat uwe feboone Opera's zo maar biyven liggen, zonder dat men ze wil vertoonen. Ik beken het is hard: want waarlyk uwe laatfte furpasfeett noch de Oberon: ten minften naar 't geen gy my, en zo veel andere menfehen daar van verteld hebt. —> Men houdt u voor onzen Zwaanenvedcr! Van der Post. Ja hoe ik ook by den een'en ander my heb uitgelaten tegen de Ark, geloof ik, Zwaanenvedcr, eiat ik als uw vriend toch ook niet geheel bulten fuspicie hen. Men jneent aan den fukkei.iraf van myn paard te kun-  ( 7S ) kunnen zien, dijt het beestje voorbeen een postillon gedragen beeft, die het beklimmen des fteilften bergs zich niet ontzag. En men weet dat ik op den Helicon bekend ben: is het niet door de hoepel in de koepel, dan moog' het weezen, door het Ulevelletje in Gabrielletje. Timon. 6 Als gy 'er maar niet boos om wordt, zullen wy u ftrak wel een veeg geeven, dat niemand weer op u denken zal. — Maar hier, de collega van Zwaanenvedcr, onze vriend van der Steen loopt ook niet vry van vermoeden, zo wel om zyn bekende antidramatifche, antiprofaifche, en antioperaistifche gevoelens, als om dat zyn ftuk door Zwaanenveder onlangs geprezen is; hy mag ook wel eens frisch gekamt worden. Zwaanenveder. Ik heb noch een' anderen vriend hooren ontdekken; zfe myn goede Virginius, ik heb myn best genoeg gedaan, om de menfehen te overtuigen dat gy het niet waart, die de bot vergalde: maar wat ik praatte , het was te vergeefsch. Gy waart en bleeft harmodius en aristögïton; en de twist over uw gefebryf' tusfchen uwe kunst-broederen en u duurt voort zonder verzoening, Timon. Gy waart ook in fuspicie, Weilburg! maar zeedert men u den voorrang aan den lofredenaar der zotheid gegeven heeft, zyt gy by de misnoegden uit Poolen weer een weinig in de gratie. Weilburg. Waaiiyk? dat lucht dan wat op. Timon. Ja : en vooral zeedert gy in uw laatfte redenvoering cf vooraffpraak, den fmaak en roem van uw geliefd genootfehap, ten kosten van zekeren, naar uw zeggen , boiiwvaUigen of wanfehapen tempel, verheven hebt, hce zeer het 'er met de hairen was bygefleept, is 'er op u geen gedachten te hebben. Ter Beurze. Zoudt gyl. wel geloven dat men my K 2 met  ( 76 ) met myn* Compagnon van Badenjlad, 'ook reeds voor de fehryvers van onderfcheiden Nummers van de Ark aangezien heeft: doch ik merkte aan, dat 'er dan fomtyds wel eens een pryscourant van de effecten in zou ftaan ; en gelukkig vóndt myn oudfte broeder, die alles zoo naauwkeurig afmeet, zoo weing behagen in ons gefchrift, en fprak 'er met zoo weinig achting van, dat men daar door van gedachten veranderd is, dewyl die 'er toch wel iets van zou weeten. Vrolykhart. Ja maar ik zeg als noch, ik geloof niet dat men het met zekerheid weeten kan; maar 'er zyn zo fommigc lieden, die meenen dat men de fehryvers van een weekblad wel fchielyk kan uitvinden, om dat men het doorgaans zoo gewend is; en zy begrypen niet dat 'er fomtyds wel eens wol':en kunnen weezen die het duister maaken, in gevallen, daar het meestal licht is. Timon. Dat is dan even als met onze A'mfterdamfchc lantaarn-opfteekers. want al is het zoo donker, dat men geen hand voor oogen zien kan, door de buijen en reegenwolken, fteeken zy toch (uit hoogloffclyke zuinigheid!) geen lantaarns op, wanneer 'er in de Almanach ftaat, dat het lichte maan moet weezen Ten Beste Maar dat nu eens da'a'r gelaaten, hoe gaat het met de Ark zelve, vrienden ? Zwaanenveder. Onze Ark wordt, gelyk alle andere dingen, door deezen gelaakt, en door geenen geprezen: Laudatur ab bis, culpatur ab illis. Ik hoorde, by voorbeeld , onlangs iemand zeggen, dat het eenfehotfchrift was. Eerman. Ja: en ik hoorde dien zelvèn man kort te vooren zeggen, dat hy wenschte, dat 'er alle dagen ■zulk een versje of gefc.'.rij't over den fchouwburg uitkwam ,  ( 77 ) kwam, als No. 4. van onze Ark: want dan hoopt» hy denzelven hoe langs hoe meer bezocht te zien. Vrolykhart. Hebt gy hem ook kvvalyk begrepen omtrend de plaats en het Nummer? fprak hy ook misfchiea over het bal boven de manege, en over No. 8 ? Timon. Is dat nu niet juist het geen ik ulieden by de oprichting van ons weekblad gezegd heb. Gy werkt die lieden in de hand: gy zult hun de waarheid zeggen, zy zullen die verachten, in hunne vuist lagchen, en hunnen gang gaan. Eerman. Dat i5 waar, Tinion! maar als de menfehen éénmaal tot die laagte van onbefchaamdheid en verharding gevallen zyn, dat hen hunne achting en goede naam niet alleen onverfchillig is, maar dat zy zelfs hunne eer daar jn ftellen, wanneer men hen 'aantoont dat zy losbandigheid , flegten fmaak en zedenbederf in de hand werken, dan is het toch in allen gevalle góed, hunne medeburgers: voor zulke in het kwaad verharde zielen te waarfebouwen, en hunne daaden in dat daglicht te plaatfen het welk zy verdienen. • Neen! wy zullen ons door hunne onbefchaamdheid even min laaten affchrikken , als door hunne dreigementen. Ten Beste. Vrienden ! hoe zeer wy ons met een gratieufe receptie op Uilenburg voor onze Ark hadden gevleid, heb ik echter gemerkt, dat men 'er daar in het geheel gaenen zin in heeft; en dat is jammer, want men kon daar van veel fucces verwachten; voornaamentlyk om dat het een gefchrift toch altyd eer aan doet, als menfehen van kunde en goeden fmaak , het zelve feegunftigen. Timon. Gylieden weet dat ik den Uilenburger waare hoogachting toedraag: maar op dit zeggen moet ik vraagen, of het dan een teeken van zoo veel goeden fmaak K 2 is,  C 78 ) is, liever onvruchtbaare letterhoven te willen'afperkêiêt dan zich verwaardigen dit weekblad eens in te zien? Ten Beste. Dat durf ik juist niet zeggen, maar quandoque bonus dor mi tat Homerus. Ankervast. Ik had haast vergceten de vrienden te communiceeren, dat de Ark een paar veegen te wachten heeft, en dan haalt het prul geen twaalf Nummers. Wy zien die ftorm nu opkomen: zouden wy ook de zeilen bergen? de zee mogt eens hol worden. limon. Wat zeilen bergen ? ik dacht niet, Ankervast, dat gy u door 'een fchot met los kruid uit een draaibas zoo gaauw liet bang maaken. Ankervast. Bang ben ik nooit: het was ook niet mynenthalve dat ik dit voorftelde, ik deed het maar voor de équipagie; maar hebt gyl. goeden moed? ik althans. De Arke Noach's heeft wel een zondvloed doorgedaan, licht kunnen wy een paar itormen verduuren. Motus doceri gaudet Jonicos Matura virgo; eet. HOItATlUS. Cxy, wien de oudheidkunde, door verbeeldingskracht geholpen, die dansfen vertoond heeft, die weleer in de ruime voorportalen der griekfche tempelen, door luchtige reijen uitgevoerd, voor Tms het hoogfte ideaal der bevalligheid zyn geworden; wat gevoelt gy, als gy onze moderne danszaalen intreedt, waar een honderd tal menfehen de ftyve en eentonige figuren bëfchryven , die onze grootvaders reeds verveeld hebben? Niets zweemt daarnaar het griekfche, als misfehien de korte tailles der Dames alleen. De  ( 79 y De dans houdt een oogenblik op; het is één uur; de vloer is reeds beftrooid met paillettes, glansryke overblyfzelen van het vrouwlyk tooifel; de fchoenen zyn onteerd en beltoven; de krachten fchynen uitgeput; de vermoeidheid heerscht alom ; <— daar zegt iemand een woord aan Lo'mbardi; aandonds doet het crchest eene wellus, tige cadans horen, en zie daar de vreugd by allen in top; dc krachten fchynen hernieuwd ; en ieder een begeeft zich aan het waifcn. Ieder een? 't Zy men het zich verdaa of niet? Ja toch; dit doet weinig ter zake, en dc meesten vragen zich zclven niet: ,, ken ik den pas ? „ houde ik de maat?" neen! maar dit alleen: „ kan ik ,, draaijen , draaijen, en onophoudlyk draaijen ?" En wie kan thans niet draaijen? Schier elk volk heeft eenen byzonderen fmaak in het dansfen zo wel als in de muziek. Het gelukkig Holland alleen verbindt en veréénigt ook in dit opzicht, de tegenfixydige uitvindingen van dcszelfs naburen. Dan, van. waar komt het, dat, zedcrt eenigen tyd de walfe der Daitfehers zo ver boven de Engelfche en Franfche contredansfen wordt geprefereerd ? Zyn de gewaarwordingen, die zy doet ontdaan, zo veel aangenamer? Geeft zy eene gefehikter gelegenheid om kunst en bevalligheid ten toon te fpreiden ? Of is hare triomf (lcgts een der talryke uitwerkzelen der mode? Daar myne jaren my niet toelaten om zelf hieromtrend nafporingen te doen, del ik deze vragen, die - op dea tegenwoordigen toeftand der zeden betrekking hebben, aan de jonge lezers der Arke Noach's ter beantwoo*. djng, vóér. SCHOUWGRAAG. HET  ( 8o ) HET ORAKEL, Naar myn eigen oud punisch vry gevolgd. 33eheerfchers van der kunden tempel, Let wat u 't hoog Orakel fpelt: En treed min groots langs d'achtbren drempel, Daar haast u trots word neêrgeveld! De Godfpraak zegt, dit huis hoort Ydorps burgerfchaaren, Men doe het vreemd beduur draks mar fint belten vaaren. En kyk! een mensch is zo toch niet, Dat hy zich gaarn verneedren ziet! Gy hebt Jupyn In toom ontdoken, Daar gy een Koe hem offren dorst. Apol heeft boos zyn lier verbroken, Toen 't beest zyn' tempel had bemorscht. 1 Vergramde godenpaar heeft in zyn drift befloten, U uit uw hoog verblyf in t diepst des — baks te ftoten. En kyk!. een mensch is zo toch niet, Of 't vallen baart hem groot verdriet l Welaan koopt zwarte Brutus - pruiken, Verfcbeurt uw Masquerade pak ; Pompt traanen uit uw beide luiken, Eii fchreeuwt away in asch en zak. Neen, deekt de handen uit, fmeedt Op'ra's en Balletten, Voorziet u, eer gy valt, als Dichters, van Brevetten; Want kyk! een mensch is zo toch niet, Dat hem de vrye éntrée verdriet! ZWAANENVEDER. Wy zullen het antwoord op den brief van onzen bejlendigen lezer, ten zynen huize doen bezorgen. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekvcrkooper in de Kalverdraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. ii. Damnofa quid non imminuit dies ? Aetas parentnm, pejor avis, tulit Nos nequiores, mox daturos Prcgeniem vitioficrju.. HOR A TIUS. 1'Elegance des moeurs annonce leur mine. THOMAS. (Van den Heer Timon.') w W anneer men by enig volk; woorden, uit hunnen aart aan 't goede verknocht, van hunne natuurlyke betekenis zo verre vindt verwyderd, dat dwaze, zo al niet geheel Hechte zaken, met dezelve beftempeld worden , als dan, myne Heren, kan men van 't verval der zeden onder zodanig volk gerust verzekerd zyn. Ja wat meer is, ik verbeel my, dat het gebru|k of toepasfing L ,de-  e 32 ) dezer woorden by alle volkeren met enig recht, als een, maatftaf hunner inneriyke waarde zoude kunnen worden aangemerkt. Befchaafd, wellevend, verlicht, wel opgevoedt, en zoortgelyke, hoe. nader men dusdanige aan hunne ware betekenis getrouw vindt, des te beter; hoe verder verwyderd, des te Hechter de zedeiyke tocftand van, hen zyn zal, die deze woorden daaglyks bezigen. Naar myn begrip is hy verlicht en befchaafd; die van. een opgehelderd verftand en zuiver harte is; met een woord; die wel denkt, en wel handelt; in wat kleding hy dan ook gehuld, in wat woning hy dan ook gehuistvcst zy. Dus is een jongeling,verrykt met goede kundigheden, waar door hy eenmaal een gefchikt lid voor de zamenleving worden kan, een befchaafd jongman. De nuttige werkzaamheden en fchuldeloze uitfpanningen , die te zamen zyn tyd verdelen, en de heuscheid die hy omtrent anderen betoont, geven hem recht op den eernaam van wellevend • hy is ryk in fchatten, die , aan geen heffingen of geruchten van vrede en oorlcg onderworpen, door niemand hem ontnomen kunnen worden; fchatten, die hem fteeds vergezellen, en voordeel zullen aanbrengen, zo lang hy in de menfehelyke maatfehappy verkeren zal. Hy daar en tegen, die nimmer aan iets wezenlyks zyn vermogens te koste legt, met zich zeiyen verlegen, zich zeiven zoekt te ontvluchten, die het ene uur, als een dolleman langs de ftraaten rent en draaft , het ander uur al vloekende kolft of billlart; die zyn Colleges, Concerten, Bals, Schouwburgen, Kransjes, Ombcrpartyen en wat dies meer zy, zo ' verdeelt heeft, dat hy nimmer een oogenblik voor zyn eigen gezelfchap; 't geen hein andraagiyk is, behoeft te vrezen, — hy is een arm en  C 83 ) onver licht mensch ook inleen huis met grote tuiten; hy is en blyft een önbefchaafd, flechtlevend jongman ; hoe wit zyn hairen gepoederd , hoe dik zyn das, hoe puntig zyn fchoenen dan ook wezen mogen. Ik merk het myne Heren ! gy begint reeds onze hedendaagfche verlichting en befchaafdheid in twyfel té trekken; gunt my, dat ik noch tegen dezelve, voor een 'ogenblik de duiflernis, en ruwheid onzer voorvaderen overltetle, en uwe twyfeling wegens 't verval onzer zeden zal in zekerheid verkeren onzer zeden zeg ik , want van andere volkeren te fpreken acht ik hier onnodig; fchoon ook de ziekte by ben geboren; by ons alleen de befmetting overgenomen en 't bederf voortgeplant zy. Onze voorvaders waren welgefpierd van lighamen ; trouw en opregt van harten. In lage waterachtige landsdouwen gehuistvest; van magtige natiën omgeven . weêrItonden zy de kracht van 't water, den trots en beerschzucht hunner naburen. Liefde voor de vryheid en bet Vaderland baande by hert alle oneffenheden van binnen door godsdienst en moed gefterkt, wierden zy vaii buiten geacht, gevreest: hunne wapenen handhaafden het rechtte velde; hunne zeemacht>gaf hen het oppergebied der wateren: de Hollandfche vlag wapperde ongeltoord langs de verafgelegendlte kusten — en echter noemt men hen önbefchaafd in tegenoverftelling van Ons bejchaafdè verlichte naneven, die, van binnen in weelde verzonken , van buiten beroofd, befpot worden; van ons, die het als genade moeten aannemen, enige koopmanschappen in vreemde fchepen, met groot gevaar, nu en dan; te mogen overvoeren ; van ons , die feesten vieren ; terwyl de vyand zich in 't bezit ftelt onzer fchepen, wat L 2 ZQ%  C H ) zeg ik ? — onzer duurgekogte Colonien en buitenlandfcbe beziningen: —j ziet daar de invloed ener toenemende weelde, voor wie het al fchynt te moeten bukken. Kon dan een volk zo fier, zoftraf; Dat hi de wieg met pylen /peelde, Dal fpietfen tot een trouwgoed gaf, En flervend noch een krygsdeun kweelde. Kon dan een volk zo eêl, zo groot, Aan uwen aanval 't hoofd niet bieden? Of hebt gy eerst dien moed gedoodt? En toen hen door uw drift doen zieden ? Hebt gy ken eerst in fchyn befchaafd , En toen voor eeuwig u verflaafd (*)? Ja in fchyn zyn wy befchaafd,in Jchyn verlicht. — Gave Godidatv/y ookinfchyn verarmd waren, in fchyn fleehts onze veerkracht verloren hadden. Ziet de beeltenis- fen onzer voor-ouders: bedaarde moed kcnfehctst hunne houding, 't edel heldenvuur blinkt hen in de ogen, de deugd ichittert op het gelaat; vergelyk met dezelve onze kleine geftalte, bleke wezens, angflige gelaatstrekken , en gy zult overtuigd zyn , dat zy befchaafd, wellevend moeten genaamd worden, niet wy, die ons om het zakeijke, het deugdzame weinig bekreunen, ons fchikkende naar den tyd, daar wy in leven , een tyd, waar in 't nieuwe iïceds voor 't beste gehouden wordt. Onze voorouders lieten zich zien in hunne eigene gedaante ; wy willen gaarne anders voorkomen, dan wy in- (*) j. kante laar, aan de wellust. In de gedichten van her Leidfche genootfehap, VI. Deel, Ifte Suk, pag. 98.  ( 85 ) Inderdaad zyn. Onze voorouders hielden het goede, goed;, het kwade, kwaad; wy daarentegen bekommeren ons weinig om het goede, zo wy het kwade fleehts met goede omkleedzelen mogen behangen; ten einde, ware het mpgelyk ons zeiven met anderen te misleiden, en in den waan te brengen, dat het ongeoorloofde geoorloofd ware, het onbetamelyke , betamelyk ; en het verachtelyke, pryzenswaardig. Dat mannen zich als yrouwen, en vrouwen zich als mannen kleden, ftreedt by hen tegen alle denkbeelden van maatfehappelyke orde: wy, beter verlicht, zoeken de piaatfen gewillig op, waar zulke kittelende vermaken , of liever onnatuurlyke en zeden bedervende buitenfporigheden gedoogd , gelicfkoost worden. De welopgevoede is by ons de welgeklede, de zogenaamde polite jongeling; aan wiens gehele houding men zien kan , dat hy danfen geleerd heeft; die het zich tot fchande rekent zyn eigen moedertaal te moeten fpreken; die de kleding der dames weet te admireren, en hare grilligheden te vleien, wiens brein opgevuld is niet kinderachtige fratfen , of Romaneske denkbeelden, denkbeelden, In Haat ook de beste maatfehappy te beroeren , en ten verderve te doen overhellen ■ de oudefs regelen zich getrouw , ook hierin, naar den heerfchenden fmaak; het kind wezenlyke kundigheden te doen verzamelen, en infehikkelykheid, waar door men zich by ieder bemind maakt, by het zelve aantekweken , wordt verzuimd, liever dan dat men verzuimen zou,hen naar den Franfchen fchouwburg te voeren, om aldaar Tahna den ontmenschtcn rol van Othello te zien fpelen, Dat een kind geen a van een b onderfcheidt, wordt zo euvel niet opgenomen, als dat het geen behooriyke Complimenten weet te maken. Ais meisjes op haar iode jaar met L 3 gra-  ( 85 ) gratie een allemande dansfen, verheffen dc omfianders feenftemmig de voorbeeldige educatie. Zonder lezen en fchryven kan men naar onze gedachte beter een huishouden bellieren, als zonder grote mof in een loge zitten > zyne dochters van jongs af te onderrichten hoe het eten fmaaklykst en zuinigst bereid wordt, 6 dat is verfchriklyk! dat kan in geen ordentlyk mensch opkomen! ■ en echter onze moeders bevonden zich daar wel by. -. EenDuitfche Gouverneur, eeneZwitferfche Gouvernante. Zie daar het rustpunt eéner fatzoenlyke opvoeding ; vreemde taal, vreemde tooi, vreemde manieren; Zie daar! wat men voor de oud Hollandfche zeden, die als van den aarbodem gebannen worden, in de plaats fielt — wilt gy 't einde van dit alles door zulk ene be- fchaafdheid, en verlichting; door zulk ene opvoeding WOED DE ZENUW DER NATIE ALLENGS VERLAMD, DE BEENDEREN WORDEN MURW, VERLIEZEN D E RZELVER STERKTE, EN NATUURLYKER WYZE ZAKT HET LICHAAM KRACHTELOOS IN EEN (t> (j-j Ewald over de Volksverlichting, § 4. Ene eenvoudige en fchone vergelyking tusfchen onze zeden en die onzer voorvaderen, vindt men in de nagelaten Gedichten van den voortreffelyken nieuw land, pag. 85. wy bevelen dezelve onze lezers ernftlg ter lezing en herlezing aan; en willen zyne woorden gaarne voor de onze aannemen. AAN  A' A N C R I T U S. Xyleen Criius, ge oordeelt niet naar recht, Het pleistertje, aan den hoed van Librius gehegt, Zegt niet dat val of Itoot zyn harsnen kwam te krenken, Noch dat zyn breingeitel, de heelkunst nodig heeft, 't Doet aan iets Negatiefs, niets Pofitiefs ons denken. Hoor wat dit pleistertje u en elk te kennen geeft. 't Wil zeggen, „ Ach ik arme zoon „ Der vryheid, mis voor 't werk 't door my bedongen loon.„ 'k Moet ampt- en broodeloos, maar vry, fchier 't kostje beedlen, „ En fchoon ik d'adel vloek met al zyn trotfche ftoet, v Draag ik, 't geweld ten fpyt, als Breed'rode en zyn eedlen, ,, Het merk der hongersnood zeeghaftig aan myn' hoed. „ Maar echter, 'k ben zo koppig niet, „ Dat, als gy hier of daar voor my een amptje ziet, 5? Ik 'tfier verfmaden zou; elk moet's lands nut betrachten, v Een vryheijs Zoon vooral. Denk dus in gunst aan my." Myn Critus., 't pleistertje is alleenelyk dus te achten Yoor de oude laazrusklap; een Jlomme beedlary. ZWAANENVEDER. GO E-  ( 83 ) GOEDE RAAD. -Ais gy met iemand woorden krygt; Hem met fchavot en .boey bcdrygt, Om hem, zo 't moog'Iyk waar', daar door vervaard te maaken; Doch, daar hy uw geweld niet ducht, Zyn oog uit lafheid laag ontvlucht, En dus langs deezen weg niet tot uw wit kunt raakcn; Huur dan een ftuuren brouwersknecht; Zend deez' voor u naar 't vuistgevecht; Tref dus uw weerparty met toegekochte wónden. Dan zal het domme volk dat ftout, Al 't onheil in de waereld brouwt, Dw^deugd, uw groote ziel, ja zelf uw moed verkonden. LENTELING. VERMAANING AAN DE MEISJES. Indien gy ooit ö meisje of bruid! U door 't colyk voelt kwellen: Waartoe de pleister, die 't verzacht, Dan langer uit te ftellen? De pleister, die men Zondag's legt, Is dikwerf overbodig: Voor 't minst. Zy komt dan veel te laat: Men had ze Vrydag's nodig. VROLYKHART. TE AMSTERDAM, E Y HENDRIK GARTMAN, Boekverkeoper in de Kalvcritraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 12. Ne futor ultra cr'epidam. Voilh de vos arrcts, Mesfieurs les gens de goCit. r i r o N. DE UITVAART DER CRITISCHE WYSGEERTE. O F DE VREDE DER FACULTEITEN. Eene dramatifche proeve. Jurist. (Klopt zyne pyp uit en legt de Courant neer.-) Ik had het derde ftuk van 't Magazyn .der Critifche Wysgeerte zo fpoedig niet verwacht. De uitgever fchjnt dat werk dóór te zetten. Maar, of hy zyn doel bereiken zal ? M . C$-  ( 90 ) Gezond-Verft ander. Ja, misfchien zal het In de mode komen om Kantiaansch te wezen; maar dat het fystema wezenlyke waarde bezit, zal hy aan niemand beduiden. Theoloog. Edoch, by aldien dit zeker is, dan verrichten de geenen, die hetzelve in dit ons vaderland pogen in te voeren, eene zeer onverdienstelyke zaak; of veel meer, zy zyn ten hoogfte fchadelyk. Immers, dingen daar niemand meer aan twyffelde , doet Kant als onbeflischt voorkomen. Wie onzer b. v. denkt niet dat het cosmologisch bewys voor Gods beftaan alleszins voldingend (*) is? Literator. Ja, en 't geen gewichtiger is, zy doen in den geest der jonge lieden die zaden van goeden fmaak verhakken, die wy 'er met zo veel zorg hadden ingelegd. Hunne fatale Terminologie....... Jurist. Die zoude men zich getroosten, zo 'er eenige groote refultaten te wachten waren. Maar naar ik hoor niets van belang, niets nieuws; een poespas van Idealismus en Stoicismus. Theoloog. Ja , mynheer, Stoicismus; eene hoogmoedige leer die de christelyke nederigheid tegenwerkt, en, door den mensch te doen wanen, dat hy in zich zelf fterkte genoeg bezit, om de deugd uitteöeffenen, [zyne Ziel met ydelen trots (t) vervult. literator. Oqk maken de jonge lieden, die men in Kant (*) NB. Voor menfehen die nooit aan Gods beftaan getwyffeld Vebbcn. (f; Ydtleu tmtsl Toch niet, Dominé! Edelen trott metst gy, en dan behc gy t.elyk. De critifche wysgeerte, die de zelfsveracliting en den valfchen demped veroordeelt, wil dat men zy-e eigene wairde, de waarde der menschheid gevoele. Is dit nn hiogïnted ? Is dit ydeèe Ir ut! ?  ( 9« ) Kant en conforten hat ftuieeren, al fchielyk vandJeitudle, die flegts een bywerk behoorde te wezen, hunne hoofdbezigheid. En dan, vaarwel latyn en grieksch ! vaartwel, dichters en redenaars! Gy zyt niet meer het oogmerk, het eindelyk doelwit der oeffeningen. Men gebruikt u flegts als een middel, dat de gemoederen voor de bevatting der Wysgeeren moet voorbereiden en bekwamen. 6 temporal 6 mores.' Gezond- Verjlander. Nu, ik geloof myn* plicht als vader te betrachten, met myn' zoons van diergelyke fchriften af te houden. Zy zullen met hun gezond verjland de dingen beter exoliceeren kunnen, dan alle die hoogvlie» gcrs (*) met hunne duistere befpiegelingen. Literater. Of laat hen Brucker beftudeeren! Laten Zy leeren Wat de oude philofophen gedacht hebben; dat moet hunne philofuphie zyn! Jurist. Na myn begrip is ook die ftrengere zedckunde, die de Critifche Wysgeerte ons opdringt, weinig gefchikt voor deze tyden, nu alles tot eene algemeene zedeloosheid overhelt, en de wareld meer genegen fchynt om de banden van den plicht geheel los te maken, dan om dezelve naauwer toe te halen. Theoloog. Wel aangemerkt, Mynheer! En zie daar echter de zedcleer, welke die zelfde lieden beweren dat de grondflag van alle godsdienst moet wezen, en die zy hoger fchatten dan zelfs de dogmata der kerk. Gezond- Verjlander. Geen nood , Dominé! Het natuurlyk oordeel leeit dat men den naam van Kant, reeds nu , gerustelyk by die van Afistoteles, Zeno, Cartejius, en zo veele andere fecten-helden, kan aanfchryven. Hy zal f*) Want Leche, Leilnïtz, IUmt, hadden voor geen ooitj* ezomi vtrjlnni. M 3  C 92 ) Zat even als deze eindigen; en veelligt binnen een jaar Of tien .... Jurist. Men behoeft zo lang niet te wachten; in Duitschland is 't al uit met zyn' roem. Een zyner leerlingen heeft hem den noodlottigen flag toegebracht, en, zo men zegt, (*) bewezen dat die onverftaanbare Critiek maar wind is. Trouwens, ik zal hem niet beklagen. Misfchien had door hem het oude natuur-recht heel wat van deszelfs aanzien verloren. Literator. Of de literatuur van haren luister! Theoloog. Of de dogmata van hunne waarde! Gezond- Verjlander. Of 't gezond verftand van deszelfs zuiverheid. Daar zitten zy nu die hunnen kostelyken tyd befteed hebben aan 't lezen van die wysgeerige dweperyën. Wat weten zy meer dan wy? Leterator. Misfehien een paar honderd verba compoJita, die zin noch flot hebben. Lenteling. Hebben de heeren Kant's fchriften dan gelezen ? Theoloog. Ja toch ! Ik heb voor een paar jaren in de Vaderl. Bibliotheek zyn ftukje over den eeuwigen vrede gelezen. Dat is niet onaardig. Jurist. Neen, ik heb 'er my met voordacht van onthouden , uit vrees dat hy my mocht verleiden. Gezond- Verjlander. Gekheid. Sempronius Gundibert heeft my voor alle verleiding van dien kant onvatbaar gemaakt. Ik zie met blydfehap dat die roman in 't Hollandsch vertaald zal worden (t) Li- (*) Zo me» zegt. Dat is voorzichtig. (}) Welke vertaling echter , om den aart der zaak, den Heer Sempronius, hier te lande niet die gunftige receptie zal kunnen bezorgen, die hy in zyn vaderland genoten heeft. 'Er zyn ook propheetea in dc Ark* Noaeh't.  ( 93 ) Literator. Dat is goed; want ik verfta geen Iloogduitsch. Dat heeft my ook belet om' Kant te lezen. Lenteling. Maar van zyne voornaamfte werken zyn goede vertalingen in 't Latyn ? Literator. Ja, eer dat ik die lees zal 'er meer gebeuren. Ik zoude naderhand monniken latyn fchryven, en misfchien ongevoelig zyn voor de ronde phrafes van Nepos of Livius Ik houde my by de ouden. Gezond-Verft ander- En ik "by het natuurlyk menfchenverftand, 't welk my leert dat 'er geene bovennatuurkunde is. Men behoeft flegts het eerfte ftuk van 't Magazyn gelezen te hebben, om te gevoelen dat deze redeneeringen Kant noch wal raken. En echter wie heeft dezelve niet horen herhalen, even dikwyls als het geval de gefprekken op de critifche wysgeerte deedt vallen ? Ik heb om verfehillende redenen het bovenftaande in myn byzyn gehouden gefprek opgefchreven. De plaatfing van hetzelve in ons weekblad zal misfchien dienfhg kunnen zyn, om veelen te doen gevoelen hoe befpotlyk het is te veroordelen 't geen men niet verftaan wil. Daarteboven zal het over zes jaren , als ieder Kantiaansch wezen zal, niet onbehaaglyk zyn terug te zien op de eerfte beginfelen dier wysgeerte in ons vaderland, en op de geiteldheid der gemoederen ten haren opzichte! LENTELING. Aan den Redacteur der arke noachs. mynheer! Indien het altyd onder de grote en wezenlykfte voorrechten der wysbegeerte gehouden is, dat zy vdele bekommeringen vernietigt, gevaarlyke driften ter neder flaat, ongegronde vreèze verdryft; in 't kort, der menfchelyke ziel tot een geneesmiddel verftrekt; zo moet het vreemd vóórkomen , dat fommigen derzelver beoeffening by eene zekere clasfe van menfehen bepaald. en aan den middelmatigen burgerftand ontzegd willen hebben. Ik, die in eenen zeer wonderbaarlyken levensloop, (van welken ik u t'eeniger tyd misfchien eene korte fcheta zal kunnen geven) de meeste ftanden doorkropen heb, verklaar, dat zy my in alien ten hoogde nuttig is geweest. Zy onderftcunde mynen moed in de gevaren; zy b'edwbi g M 3 my-  ( 94 ) mynen trots als het geluk my toelagchtte; eil, in den ram.pfpoe.1 eindlyk, Wanneer de zogenoemde wysgereii my verlieten, bleef de wysbegeerte myne troosteresfe, en belette my tot wanhoop over tc (laan Thans, Mynheer, ben ifc een Banketbakker. Condor eet, in zyne Esquisfe d'un Tableau des progrès de F Esprit humain p. 300. merkt aan, dat het uitvaren tegen de nutteloosheid der theorie», nimmer iets bewezen heeft als de onwetenheid van hen die dezelve verachten. Con- ' dor eet heeft gelyk; en gy zoudt niet geloven welk een voordeel ik 'cr by gevonden heb om de theorie of het formale van myn ambacht zuiver en onvermengd te hou* den , en het materiale of de practyk aan mynen meesterknecht over te laten- Daar te boven heeft my Aztfystema . dikwyls de gelegenheid verfchaft om het wclzyn myner medemenfohen te bevorderen ; en gy weer het, mynheerl het weldoen is zo zoet, vooral dan. wanneer (gelyk myn geval is,) ons beroep of andere redenen ons buiten ftaat Hellen om daaglyksch dien dierbaren plicht uit te oeffenen. Ik meen nu wederom een middel uitgevonden te hebben om het mensehdom eenen dienst te bewyzen. Het is u niet onbekend hoe men, op fchier alle nagc.rechten, devicfen aantreft, die, hoe laf ook en onbedui' dend, door o iZe jonge Heeren en Dames zo gretig gelezen worden als de tover- en feook - historiën van Anna Radcliffe. Ik verbeel my echter dat men van dezelven noch meer werk maken zoude, byaldien zy beftonden uit een paar aartige dichtregels van een bekend fchryver ; of wel uit ééne enkele , die deeze of geene maxime of algemeene waarheid behelsde , waar van men by zich zeiven de tocpasling zoude kunnen maken; b v. CeJ? un poids bien pefant qiPun nom trop tbt fameux. Tel brille au fecond rang qui s'éclipfe au premier. Ik heb, Cornelia, uw1 lettren wel ontvangen. Le génie ejl heureux de fa propre richesfez A-t-on, lorsqu"on efl grand, la force d'être injujle» Men zoude ook den Republikeinfchen geest meer en meer kunnen opwakkeren door de volgende of diergelyke regels: Flatter le fouverain c'ejl trahir la patrie. Un vrai Républicain na pour pere & pour fils. Que la vertu, les Dieux, les toix et Jon pays. Cent Rois aux nations ri'ont donné que desfers.  ( 95 ) Ik weet niet of de kwnadfprckcndhcid noch altyd het favorit gebrek onzer Dames is, en of dezelve zich, gehk in mynen tyd, noch het meest vertoont jegens voorwerpen , die boven anderen in bevalligheid, of in geest, of in talenten uitfteken. Is dit zo, dan zoude misfchien menige vrouw tot inkeer kunnen gebracht worden, indien zy, na zich braaf in het hekelen harer vriendinnen te hebben uitgedoofd, het volgend devies in handen kreeg: On ne s'enibellit point en bldmant fa rivale. Die jonge heer, wiens verfchriklyke bakkebaarden een Zo wonderlyk contrast met de rozen en leliën van zyn gezicht, en met zyne getresfeerde cl.ignon opleveren, heeft alle zyne aartigheden uitgekraamd, en waagt het, zich in een ftaatkundig gefprek te mengen; men verwondert zich over zyne onkunde; hy gaat voort, en tyden , plaatfen , menfehen door elkandercn haspelende, oordeelt hy dat de Denen de Franfchen uit Egypte behoren te verdryven, en dat het de plicht van Spanje is, om de Poolfche Republiek te herftellen. Terwyl hy het volgend devies fpelti Pour favoir quelque chofe, il faut Vavoir appris, brengt dit: Se ficher contre un fot, c'efl lui donner raifon. een' oud' Heer tot bedaren, die zich over zyne domheid ergerde. 'Er komt voor een ogenblik ftilte ; dtia'r declameert Bavius eenen lierzang om de vrouw van den huize met hare verjaring geluk te wenfehen. Zy treedt in haar veertigfte; en in éénen adem noemt hy baar Flora en Ilebé; haar postuur is een weinig gedraaid, en hy vergelykt haar by Juno; zy kan lezen , cn zelfs wat fchryven, en in het laatfte couplet is zy Minerva. De olymp heeft geene Godinnen meer; dus zwygt Pindaar; en terwyl een goed kenner verklaart dat hy in zyne manier iets heeft van Bilderdyk ; en de bezongene Dame haren fpyt betuigt dat de rympjes niet in het Fransch waren; opent men aan hét andere eind der tafel dit devies: Les rimeurs font nombreux et le pocte efi rare. Nu, mynheer! behoeve ik wel niet verder de nuttigheid dezer verandering te bewyzen. Doch, juist om dat zy nuttig is, zal derzelver invoering groten tegenftand ontmoeten. De voorzichtigheid vordert dat men zich vooreerst by deviefen in de Franfche raai bepale. Ik leb 'er een aantal van 600 gereed, welke ik my durf* \\jijen dat bevallen zullen j en te rekenen van den iftc Üc-  ( 9* ) ifte October aan (taande, zullen 'er uit mynen winkel geene ujeveltjes afgeleverd worden, als die met diergelyke devïefen voorzien zyn. Ik zal dezelven in het volgend jaar door nieuwe doen vervangen, en 'er dan ook Hollandfche uit de Futndfchriften byvoegen. Zelfs hoop ik tegen dien tyd in ftaat ie zuilen zyn, van aan het verlangen van een' myner vrienden , een' karreman, te kunnen voldoen, welke my aangemaand heeft om ook deviefen in den fmaak der critifche wysgeerte (waar van hy een groot voorftander en beöeffenaar is,) te bezorgen. Myn eerfte voornemen was geweest een beredeneerd plan van deze onderneming aan den nieuwen agent van nationale opvoeding, dien men my reeds maanden lang gezei«i had eerstdaags benoemd te zuilen worden, te doen toekomen ; doch , daar men nu begint te geioven dat dit maar een bloot gerucht geweest is, heb ik my niet langer willen blootitellen aan het gevaar van my de eer dezer uitvinding door iemand anders te zien ontroven ; welk gevaar in deze vindingryke eeuw groter is geworden dan immer te voren- , \_ Ik eindig met de woorden van Baco de Verulamto , in de voorrede zyner Injlauratio mama: De nobis ipfis filemus; de re autem, qua agttur * petimus ut homines eam non opinionem Jed opus isjs content; ac pro certo liabeant nos uulitatzs & amplitudinis Immanae fundamenta mohri. — Praeterea ut bene fpermt, neque injlaurationem nostram, utqmadam infinitum et ultra mortale fingant, & antmo concipiant, quum revera fit infimti errons fims & terminus legitimus. (t) Ontvang, mynheer, mynen oprechten groet. NICEPHORUS MARSEPYN. (t) Voor de KanketbaUkers die geen Latyn verdaan volgt hier eene vrve vertaling: „ Van my zeiven zeg ik geen woord ; maar ik verzoek dat de menfehen myn voordel met als een " hersfenfehim bcfclionwen, maar als een wezenlyke zaak,en zicli * verzekerd houden dat ik de grondflagen leg van .de grootheid " en net |,eil des menschdoms. — Geeft ook den moed met op ; " of ziet myne onderneming niet aan voor iets dat de menfehe" Wke krachten overtreft. Neen, vrienden! in tegendeel; zy is " bet die ten laatfte aan eindeloze dwalingen paal en perk ltel. 'I len moet." ^ RedaiUaTt TE AMSTERDAM, B Y HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH 'S. N°. 13, C Vsrvolg van No. 9 ) Wie ooit begon ontydig fpel, Die was een zot in Israël, wr C A T s. W at dunkt u van dit denkbeeld? Wat van eene Pa. derlandfche Historie in één tooneelfrel zamengebragt? Vergun my u bet nuttige en de noodzaaklykheid van myn ftuk kortelyk te betogen: gy ftaat my toe dat de kennisfevan 'slands gefchiedenisfen onöntbeerlyk is; wel nu, wie heeft tyd om eenen geheelen Jan Wagenaar, in twintig deelen , en de ontelbaare vervolgen 'er op , door den vindingrykften onzer boekverkopers voortgebragt, doortelczen ? in dezen tyd waarlyk niemand: dus blyft onze ontluikende jongelingfchap geheel verftoken van alle kennisfe onzer gefchiedenisfen. Zy kunnen in wyk- in grondin ring- in departementaale, en in ontelbaare andere vergaderingen,, niet medefprecken. Welk een onberekenbaar N na.  C -9' )• nadeel voor ons zo bloeiend vaderland! We! nu, dit voorkoom ik: rnen behoeft fleehts haar den fchouwburg te gaan, en kent ras de vaderlandfche gefchiedenis zo goed als Huig de Groot of Slingeland ; ieder fpeel'avond geeft men één bedryf, in een f;eel!aizoen heeft men dus de lotgevallen van .18 eeuwen doorlopen. Wat zegt gy van deze vinding? He! Voortref elyk. Welk eene menigte van decoratiön, (die zyn toch de ziel van het ftuk") welke verfcheidenheid kan men ten tooneele voeren? Hier word Koning Radbout gedoopt, daar Graaf Kloris vermoord, gints Willem de eerjïe doorfchoten, hier zyn moordenaar met gloeiende tangen van elkander gerukt, (*) daar ziet men het hooglofFelyk Dortfche Synode, hier het bedyken van den Beemjler: vervolgens den brand by Chattam , of de heugelyke en zegepralende aankomst onzer Franfche broeders: In het kort, altoos verfcheidenheid , altoos wat anders. lkfla verbaasd over uv;e vinding, gy zyt een oorfprongkelyk vernuft, een kleine volt ai re. Zoude het niet mogelyk zyn iets van dat meester/luk te zien ? Ik begeer niets meer; welaan: (Hicr;op haalde hy een klein rolletje papier uit zyn zak, keurig met een. groen zyden lindjegeftrikt:) gy weet.dat de meeste tooneelftukken der ouden eenen Prologus hadden : dit is het eenigfte dat ik van hun heb overgenomen ; maar gy zult zien;:, op-welk een wyze, by my is alles leven, alles is in werking. Myn Prologus kan met een dienen voor een ballet,; waarom ' . • raatn jthënr r.r es b 1 a°u" (f) Óm dit natuuilyk te doen,kon het zo ge'fcbikt worden, dat 'er tegen dien 'tyd hier of daar een misdadiger van het levên moest berooid worden , en d:e uit iiefde tot de kunst deze kleine cpe. ratte, gaai 11e zoude ondergaan.  ( 99 ) •zoude men. het ballet niet zo wel voor, als na eentooneelftuk kunnen geven? Nu ,uwe Prologus, is Niets minder of meerder dan de Chnbrifche Vloed. Het gordyn gaat op, het ftormt fel, onöphoudelyk; donder, blikzem, hagel, fneeuw en regen; het geheele tooncel is overftroomd; (dit is gcmaklyk te doen door een kleidam voor het voetlicht te plaatfen) verfcheide dieren zwemmen in, of dry ven op het water, zommige Cimbrifche mannen en vrouwen, allen in den ftaat de la pure nature, klauteren in de boomen, voltigeeren van den eenen tak op den anderen (*), eenige ftorten uit de boomen in het water, (dit zal een fchoon effeft doen.) Het onweder word fterker, verdubbeling van donder, blikzem, hagel, fneeuw en regen: alle de Cimbriers ftorten op het tooneel; de eerfte danfer en danferes fauveeren zich op den top van een fchoorfteen , zy verliest haar evenwicht! zy valt, hy valt, het gordyn valt. (_Ik ter zyde.~) En uvs ftuk valt. Wat zegt gy ? dit is wat anders dan eene lankwylige prologus van Euripides. Uitmuntend', nu uw ftuk? Luister, de lyst der perzonaadjens kan ik u nog niet mededeelen, want 'er komen, gelyk gy. begrypen kunt, noch al eenige perfoonen in myn ftuk voor; maar welhaast zal Jan St. Malo eene tweede druk van het beknopt Vaderlandsch woordenboek van Kok, in fleehts 40 deelen uitgeven, dan kunt gy dat klein boekje in voorraad tot uw per- (») Dit geeft eene fchoone gelegenheid voor de beminnaars en beoenenaars van beeldhou- en fcbildei kunst om bet naakt te beftudeeren, niet minder gunftig voor hèn-, dan de worflelperke» der Grieken voor Pliidias en Praxitehs waren. N 2  ( IOO ) perfoonaadjenlyst by u fteken; in 't vervolg zal ik een uitvoeriger naamtyst doen drukken. Geef nu acht: DE VADERLANDSCHE HISTORIE Van de aankomst der Batavieren hier te lande tot de Laatfte Omwenteling. TO ONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het tooneel verbeeld een onbewoond landfchap op het eiland der Batavieren. Achter een fraay Engelsen boschje , met een gefchoren haag, ligt een Numidifche leeuw te rusten: eenige inlandfche dieren, als tygers, elephanten cn kameelen , vertoonen zich op den voorgrond. In het verfchiet op den Ryn ziet men een liniefchip van 74 (lukken de rivier afkomen, het fchip faluëert het eiland met 7 kanonfehooten , en word van het onbewoond eiland beantwoord. Keizer Bato, (a Ia Brutus) en mevrouw de Keizerin, (a 1' incroyable) flappen met hun gevolg aan land. De Keizer fpreekt Zagt zagt myn vrind, welke onwaarfchynlykheid1 die inlandfche menagerie, die leeuwen en tygers, dat liniefchip op den Rynl Des te beter, des te beter, hoe onwaarfchynlyker hoe mooijer: Is het waarfchynlyker dat een jonge uit een herberg van Ifocrates of Pythagoras fpreekt, dan dat ik een liniefchip den Ryn laat afzakken ? Maar hoor Boileau zegt: Rien n'est beau que le vrat', le vrat feul est aimable} Et doit régner partotit, et mime dans la fable. Wat  C 101 ) Wat Boileaul Kotzebue, de groote Kotzebue (*) is myn man, zyn groote geest verheft zich boven deze kleenigheden. Nn luister.... C Het eerfte Tooneel in een volgend Nommer.) Onder de verfraaijingen welke Amjlerdam ondergaan kan, en welken de goede fmaak zedert lang vordert, zyn 'er ecnigen die op publiek gezag gefchieden, en uit de ftads kas bekostigd worden moeten. Zodanige zyn onder vele anderen, de vergroting en dus de verplaatfing der Beurs; de demolitie der Waag, die den Dam misvormd en pns dus van het eenige grote plein beroofd, waarop wy ons zouden kunnen beroemen; (f) en diergelyke veranderingen meer, waarmede men eerstdaags, naar ik hoor, by den op handen zynde bloei onzer ftads finantiën, een begin maken zal. Doch («) Wie twyfelen moog of den naam van den c r o o t e n aan Kotzebue met recht kan gegeven worden, weete, dat by het annonceeren vsn zommigen zyner tooneelftukken, van ons, thans noch nationaal Tooneel, eenige acteurs hem dien bynaam geseven 'lebben: En wie toch zoude de uitfpraken van zommige dlefj»«r*n van Thalia of Melpoment, in twyfel durven trekken? Wie hun Tlieoretifche kennis weigeren ? — Wat Lastertaal, 0 goonl dat denkbeeld doet my beven! (f) Toen de kerk met den ftaat vereend was, was de onderlinge rtabuurfchap van het Uaadhuis en van de Hoofdkerk eene fraaije allegorie. Deze is nu verloren; doch zy zoude door eene, naar myn inzien, veel fraaijere vervangen worden , indien men van de Nieuwe Kerk, de Beurs maakte. Daarteboven zouden de koop. lieden, (die juist met geene allegorien te paaijen zyn) minder blootgefteld wezen aan de koude en asn den regen. Laten wy toch het geld. winnen zo gemaklyk maken als moogiyk is i 't gemak om 'er af te komen wordt van dag tot dag groter. N 3  ( m O Doch ook veel zoude ter verfraaijing van Amjlcrdam kunnen bygebracht worden, door dc industrie enden fmaak van byzondere perfonen. Dit wordt bewezen door de luchtige manier van bouwen , die men zedert efiyke jaren volgt; door de fierlyke trant van de woningen te verlichten ; en vooral door de nuttige en aangename dichting van het Badhuis. Iets 't welk vooral eene grondwettige herfielling fchynt te vorderen, is de toeftand onzer koffihuizen; en iemand die zich 'er op wilde toeleggen om dezelve tot ftand te brengen zoude, naar ik meen,geld en lof tevens verkrygen ; wat zeldzaams in dezen tyd. Hy zoude beginnen met zich te overtuigen dat de meeste onzer koffihuizen te klein zyn, en veelal by den dag te donker. Zy die de koffyhuizen van Londen, van Parys, en van de meeste grote Duitfche fteden kennen, -weten by ondervinding hoe veel derzelver ruimte aan de aangenaamheid toedraagt. Dit ongemak verholpen zynde, zoude myn herftelder, (de man zoude een Luther of een Kant in zyn vak zyn ,) in een' hoek van zyne ruime zaal, voor een marmeren buffet, tusfchen twee Colommen, zo gy wilt, maar zeer gewis op een zy'dcn fopha. plaatfen , eene altyd na de mode aangekleedde en vriendlyk lonkende vrouw; 't zy dan de zyne, of eene andere, tot dien post gehuurd. Deze vrouw, (na myn inzien een even nodig meubel in een koffihuis als de nieuwspapieren) zoude de Godes zyn van dezen nieuwen tempel; aan haar ondergefchikt, uoor hare wenken beftierd zouden de gedienftige geesten in vlyt toenemen ; en, of myne jeugd bedriegt my, of de bavaroifes, en de chocolade zouden in haar byzyn beter fmaken. En dan, dit fpreekt van zelfs, aan haar betaalt men de verteering; zy wisfelt uw geld; zy zegt u met eene zachte (tem eenige woorden; 't zyn 'er üegts weinige, het  ( 103 ) het is waar; maar eene vrouw fprak ze , en men .'heeft1 voor een geheel uur vergenoegdheid, opgedaan. Wat denkt gy, lezer, zoude dat kofiihuis noch al toe-' loop hebben ? fa ga verder; en fchoon de gevolgen eener Zodanige inrichting over hef geheel onberekenbaar zyn, zeg ik dit zeker te Wezen, dat te galanterie, myneri landgenoten thans hyna zo eigen als aan hunne Franfche broeders, langzamerhand de pypen uit den tfcfupel zfKide doert verdwynen, indien de befcherm- godes maar eenige reizen getoond■ had',• dat de damp haar incotnmodeerde. Gy vraagt, Ten Beste,- of dit wel zo wensehlyK zoude zyn ? Eeuwige: finoker! vraag het aan Philis, aan Ckloè, aïin Doris; in "t kort, aan welke vrouw gy maar wilt, behalveu aan Mevr. G. Misfchien zal iemand dit vergelyken by de Republiek van Platb, en het een redenbegrip noemen, een idé, 't welk nimmer in eeue mooglvke ervaring objedlive realiteit kan;bekomen. 'Maar Weg 'niet die fpitsvindigheden! Ik-geloof aan de zedelyke verbetering van het mensehdom ; 't geen nu niet gèfehïectén kan,'zal misfchien over twintig laren, zonder eenige moeite, gebeuren Negentiende "eèuw ! gelukkig tydperk ! wfefe eeuw der reden ! welke zaligende' gebeurtenisfen moet gy niet aanbrengen! Gy. zult aan -Europa 'b'ewyzen dat het reprefentative regcerings- fystenia de volkeren gelukkiger maakt dan het monarcnifche; en dat de luchtige koffihuizen aangenamer zyn'dan de bedompte. ■ Maar, al neemt men ze zo als zy thans zyn, noch leveren onze koffihuizen ruime l'tof ter befpiegeling op. Ik w-end fchielyk' myne ogen Van die jonge lieden af," die, tfeliet'lc fflfeïi lanfr in het vuur of na bet billard zitten te k\ ken, terwyl de wa'ndelplaatfen , de rydfcnolen , de febermz'iieenzaam zyn -en verlaten ; en ik vestig mynen aandacht op dien drom van onvermoeide ftaatkundigen, welken "tie' flaapwekkende ftyl der Courautiers.met meer verrukking aandoet, dan de Nouvelle Heïoife Juffrouw B. Wat mag toch wel die geheime kracht, dat betoverende fchone zyn, dat de móeste menfehen met zo veel gretigheid het in fiof en form fmakelooste nieuwspapier, b. v^ de oprechte Bataaffche Courant, in de hand doet nemen? Zo verre reikt'doch die zucht na iets nieuws niet; vooral wanneer mén vooraf weet, niet dan dingen te zullen vernemen die den vrolykften moeten be.roeven? En in waarheid, wie wordt niet bitterlyk aangedaan, als men leest dat de Groot-Vizier in bailingfehap verzonden is?  b ? Wiens gemoed gloeit niet van verontwaardiging, ■wanneer men ontwaart dat 'er noch volkeren op den aardbodem zyn, wier verftomete zinnen geen gevoel meer hebben van vryheid, en die dat kostbaar gefebenk verwerp pen ais 't hen edelmoediglyk wordt aangeboden! Maar dan eerst barst men uit in tranen, als men den Alleenheerfber aller Rusfen, den Grootmeester van Maltha, (Jn partibus infidelium ,) in hoge perfoon by de bakkers zyner hoofd ftad ziet rond lopen , om te onderzoeken of de franfche broodjes wel zwaar genoeg zyn. Jk, voor my , die van nature geneigd ben om alle treurigheid te vermyden, lees ook zelden of nooit de eerfte bladzyde der Couranten ; maar haast my om de laatfte of de zogenoemde Vrouwen Courant intezien; en, zonder zelfs de ftichtelykc annonces van fterfgevallen, waar van zo vele 'er als lykpredikaatliën uitzien, te rekenen, mis ik daar nooit onderwerpen die my aanleiding geven om de zwakheden der menfehen van derzelver belachlyke zyde te befehouwen. Ik ben ook hiervan overtuigd, dat de nakomelingfchap den thans heerfchende geest meer uit etlyke advertisfementen, dan uit de omflachtige berichten van veldflagen of tra&aten zal kunnen opmaken. Immers) gelyk men die natie van de onbefebaamdfte zedeloosheid zoude moeten befchuldigen, in welker midden of Steven of Hans zich publiek zoude aanbieden, tot het zweren van eeden en tot het geven van verklaringen, van allerley foorten en pryzen ; 20 zal men ook in volgende jaren den graad van kerkelyke en ftaatkundige verdraagzaamheid, die in dezen wy'sgerigen tyd geheerscht heeft, nauwkeuiig berekenen kunnen, als men ontwaren zal, dat thans gehele Municipaüteiten, naar vroedvrouwen vragen , die de Een-en Ondeelbaarheid aankleven; en dat byzondere perfonen.dit loflyk voorbeeld volgende, geenen tuinman in hunnen dienst willen nemen , ten zy hy ftemgerechtigd zy, of geene keukenmeid, zo zy niet de Onveranderde Augsburgfche Confesfie toegedaan is. VROLYKHART. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 14. Quanquam id quidcm infinitttm eft in Mc zirbe; quècunque enim ingredimur ,in aliquam hiftoriam vestigium ponimus. CICERO. ^len zegt dat hier een oud heer beftaat, die, in de verbeelding, dat de dood hem nimmer zal kunnen achterhalen zo lang hy in beweging is, zich ichier geene rust vergunt; doch fteels op en neder gaat, en wandelende eet, wandelende drinkt, en zelfs wandelende ilaapt. Wordt dit middel tegen den dood probatum bevonden, dan zal binnen weinige jaren de aarde 'te klein zyn om hare inwoners te bevatten; en men zal de lieden boven de zestig, moetei laten vast binden op hunne'ftoelen. Zy zulien ook te pas kunnen komen om de gapingen in de legers aan te vullen, welke voortaan niet klein zullen zyn, aangezien de Haarlemfche Courant van den 2 /jpril ons mekit, dat de oorlog thans van eenen ernO fti-  ( ioö ) ftigen aart wezen zal. Ieder weet dat de oorlog te voren van eene fpotachtigc natuur was, en de menfehen zich by duizenden hebben doodgeflagen, eeniglyk om een' grap te hebben en eens te Iagchen. Moest ik kiezen, ik zoude echter ook eene gedurige beweging boven eene eindelooze rust Rellen. Ik vind dat myn denkvermogen eerst eenige beweegbaarheid bekomt na dat myn lighaam mobiel is gemaakt; en ik kan dus niet begrypen, hoe, gelyk men ons verhaalt, fommige voorname fehryvers de boeken , waarop hunne roem gegrond is, in hun bed hebben kunnen doordenken. Ik wil openhartig bekennen, dat myne werken, die van tyd tot tyd in dit weekblad zyn geplaatst, fchier allen gedurende myne eenzame wandelingen zyn te zaamgefteld. Zommigen, wier hart koud is en dus weinig gefehikt zyn om de fchoonheden der natuur te gevoelen, mogen wandelingen op het land eentonig en vervelend voorkomen; maar in eene (lad , wie wordt 'daar niet altyd bezig gehouden? De afwisfeling der onderwerpen moet ook het minst geflepen verftand in werking,en den oungtzaamgeat, den oppervlakkigften tot nadenken, brengen. Wie by voorbeeld, wien de tailooze fpclfouten op de uithangborden in 't oog vallen, wenscht niet dat de menfehen wat - minder van de ftaatkunde en wat meer van hunne moedertaal wisten? Ei; wie bemerkt niet dat de verlichtere onge'yk gehad hebben met de burgers voor 'slands beduur te willen vormen, voor dat zy konden fchryven. De redeneertrant in affiches van allerley foort is dikwerf niet minder keurig dau de fpelüng, Zo heeft geheel Amfterdam voor eenige dagen de volgende waarschouwing kunnen lezen, dat: daar 'ervoor den Christen geen- beLmgryhr onderwerp is, dan de heilvolle dood van.Chj-issus, G, C, Hodarmann begoten, had — mis-  C 107 ) misfchien van een werk uit te geven om dit nader te betogen, of, van in een zakboekje de menfehen aan te manen om die genade op haren waren prys te fchatten? neen ; maar — den prys der lootjes van zyn concert te Jbrengen op ééne gulden. Hoe veel grooter moet de aangenaamheid der wandelingen niet worden voor hen, die met de gefchiedenis der ftad niet onbekend , derzelver tegenwoordigen toeftand met haren ftaat in vorige eeuwen kunnen vergelyfcen, of wien zedert hunne kindsheid hier gezeten, de talryke veranderingen die zedert eenige jaren plaats hebben ge* had, gedurig voor den geest kunnen fpelen. Dus, nadert men het huis van de Ruiter, wiens hart blyft dan koud? en wie voelt niet zynen heiligen eerbied voor den held klimmen, als men de plaats betreedt die hy ook eens betrede:] heeft? Daarentegen komt men voorby den Schouwburg, men gevoelt eene gewaarwording van ftichting. Voorby het Post-Comptoir. Eenen blik op de Texelfche Lyst: niets uitgezeild, niets binnengekomen. 6 Myn vaderland! Eene gewaarwording van wanhoop. Voorby de Munt. Eenen blik op de affiches. Vier Comedien! drie Concerten 1 Eene gewaarwording van vreugde. Waar klaagt men toch over? 't Is immers eene voortreflyke tyd ? voor fpringera en comedianten. Voorby het Oost-Indisch Huis. Eene gewaarwording van droefheid, ó Conjlitutiel Volmaakte doch wreede fchoone! van welk een Comité gaat gy ons beroven! !t Voorby den Doelen op dc Garnalen-Markt. Welk eene drukte? — Ja, mynheer l dezen avond groot foupéC). ö He* (•) Tekent het op, Gefchiedfchryvcrs < en meldt het aan de Jiakomelingfchap: fchier alle de grote g-heurenisfen in Europa die bet harde gedeelte onzer eeuw merk waard.g hebben gemaakt, zynby gastmalen ontworpen, voorbereid, of ontwikkeld! O 2  ( io8 ) 6 Hemel! zoude 'er al wederom eene revolutie op handen zyn ? Eene gewaarwording van angstvalligheid. Komt men eindelyk op den Dam , zo wordt men door honderd verfchillende gewaarwordingen gefiïngerd, zonder dat men tyd hebbe om ze te ontleden. Immers die de géfchiedenis van den Dam fchreef, zoude de gefchiedenis van het gehele vaderland fchryven. Welke, dan eens belachlyke, dan eens ernftige, nu heuglyke, dan bcklaaglyke toneelen zyn daar niet gefpceld ? Hier , waar ik fta , begosten dc Herdopers hunnen aanval; dilaï, paradeerden de Byltjes; een weinig verder hieven de Graanpikkers hunnen eerften oproerkreet aan. Van gindfchen predikftoel bevestigt men de hervormde Leeraars; uit dit vengfter der Waag fteekt men de plunderaars. In 't midden dezer plaats viert men feesten , en roept men Fabricius en Cato uit hunne graven; achter my fchreeuwen de Viswyven. Gints, in het marmren grafgefteente, Rust onzer vadren asch, en 't aklig koud gebeente; Van helden, klein voor God, maar groot voor 't vaderland. Da^r woonde Boefeken. En in dat grote prachtige huis vóór my, met zyne zeven kleinegeïcrafeerde deuren, wat is daar al niet in omgegaan? Hoeveel hebben de bciluiten in dat huis genomen, de beraaddagingen in hetzelve gehouden, eens, (ik fpreek niet van de laatfte twintig jaren) in de algemene fchaal der wareldfche belangens gewogen? Welke verlichtte handelaars, welke fchrandere Itaatsmannen hebben daar niet zedert meer dan twee eeuwen gefehitterd ? Daar zaten in 1584- Cornelis Pietersz , Hooft; in 1672. Valckenier, Hasfelaar en van Beuningen, in 1793. jEgidius van de Poll; in 1798. Hambeek en MorescoX - Gelukkig hy die na zulk eene wandeling wanneer het denk-  ( iop ) denk- en loopvermogen even vermoeid zyn reeds by zyne focieteit is, waar hy voor beiden rust vinden kan. Ik vind die in de Arke Noach's, en ik fpoed my 'cr heen. SCHOUWGRAAG. ' ■ Daar wy vernomen hadden, dat de brief van Aly Ben Ibrahim in No 3. van ons Weekblad geplaatst, over het algemeen, met eenig genoegen ontfangen was, zo heeft dit den Heer Vrolykhart, wiens Overgrootvader als Secretaris van Ambasfade'wegens deeze Republiek by de Ottomannifche Portc, lange jaaren in Turkyen doorgebragt, cn aldaar belangryke en zeer veel curieufe .ftukken heeft by een verzameld, tot het uitgeven van zommigc derzelve doen befluiten; en het is, zo wel op aandrang van den Redacteur, als uit eigen pryzenswaardige zucht voor de inftandhouding-en gelukkigen voortgang der Arke Noach's., dat hy aan eerstgemelden de vryheid verleend heeft, om den navolgenden brief (van welken het origineel door den Mufti aan wien dezelve is geaddresfeert, en welke Mufti een zeer byzonder vriend van den Secretaris was, aan deezen is medegedeeld, en door den eerften tolk der Ambasfade uit het Turksch is getranflateerd geworden,) tot *ene proeve in dit ons weekblad te plaatfcn. NADIR aan den Mufti ALI MAHOMET, tot Conftantinopolen. Duizend mylen van u verwyderd, fchry.f ik noch aan u, 6 eerfte dienaar van den vader der gelovigen Ik doorreis vreemde landen,zie andere volken, cn deele aan u gaarne myne waarnemingen meede; aan wien toch, konde ik dezelve met meer vrucht openbaren, aan wien myne O 3 b>  ( HO ) bedenkingen beter mededeelen, dan aan u, wien- v<3r. ftand dieper is dan de zee, wiens geest-hoger ftygt dan de befneeuwde toppen van den Caukafus, wiens vernuft fnel is dan de blikfem, en van wiens mond de wvsbeid afvloeid gelyk de regendruPPelen van de vruchtbaare heuvelen te Temen. Gy zult myn geloof verfterken, daar ik by ongelovigen omzwerf; want zyt gy het niet, die den Koran leest op den borst van den grooten Profeet, en aan wien de duistere plaatzen in dat godlyk boek, (indien het Voor u duistere plaatzen heeft) door eenen engel verklaard Worden. In myn' laatlten brief heb ik u gemeld dat ik de gelukkige oevers van den Ganges verlaten moest; ik heb die zahge gewesten vaarwel gezegd, waar eene eeuwige lente heerscht, en de natuur zonder moeite, alles vrywillir, honderdvoudig aan haare blyde fchepzelen fchenkt. Jk heb u verlaten 6 fchaduwryke palmen en altoos groene lauwerbosfchen, maar uw geheugen zal my altoos bybïyven gelyk het aandenken van eene weldaad by den dankbaren Muzelman. Na eene reis van tertig dagen , bevind ik my thans aan de zoomen van den Crasnajor. Maar welk verfchil ver heven Mufti, tusfchen de oorden die ik ontweek 'en de plaatzen waar ik my thans bevind. Vergun my,' u iéts van het volk onder het welk ik nu verkeer, meedetedeelcn; de weinige dagen welke ik hier heb door^ebran zyn oorzaak dat myne waarnemingen noch gebrekkig zvn' dan in myne volgende brieven zal ik tragten u naauwkeuriger berichten te doen toekomen. De luchtgeftcldtenfa h:er, isgeheefverfchillend met die, welke ik by andere votken heb waargenomen; de lucht is dik nevelig, onbeftendigen vogtig, de felle koude oP de toppen" van den Imaus is met ftrenger dan zemtyds die der ochtenden by dit  C ui ) dit volk, terwyl men des middags niet zelden waant ovfergevoert te zyn, in de brandende woeftynen van Arabien Niets overtreft de kloekmoedigheid, of liever de onbezorgdheid van dit volk; want de vlaktens die zy bewonen, zyn veel lager dan het water, en niet zelden worden de' toppen hunner woningen door de golven overdekt. Andere volken zyn aan hunne taal zeden cn gewoonten* zo onveranderlyk gehegt, als de leer van den grooten Mo. hammed onveranderlyk is; dan de inwoonders van dit land zyn zeer onvcrfcbillig in deeze zaken. Zy fchynen genoegzaam eenparig voorgenoomen te hebben, hunne voorouderiyke taal, godsdienst en zeden te verwisfelen met dien van een naburig groot en edelmoedig volk, van het welk zy, (dit zegt men) groote weldaden ontfangen hebben. De taal hunner voorouderen, fchoon die ryk en welluidend is, hebben zy, ten minffen de aanzienêlykite onder hen, reeds, met de minder ryke taal hunner naburen verwisfeld; ja ik hoor dat men die welhaast geheel zal affchaffen, dewyl hunne vrienden dezelve niet verdaan Hunne kleding en hoofdhuizei is geheel naar die van hunne" vrienden ingericht, als ook het fchoeizel hunner voeten Een wet van dit zonderling volk moet ik u.goddelyice Mufti, noch meedelen; namentlyk, elk inwooner van dit Land te verpligt optcgeven, hoe veel paarden, kameelen runderen cn koopmanfehappen of goederen hy bezit of hoe veel pagoden hy jaarlyksr wint; Hier van wordt in 'een grootboek aantekening gehouden. Komt dus een koopman by een' fabrikant in zyde of in iets anders, om goederen te kopen, de fabrikant zegt, koom morgen weder ik moei het groote boek eerst nazien, en wanneer hy ontdekt, dat de waarde der begeerde goederen grooter is dan het vermogen van den koopman op het groote boek aangetekend, dan -is'hy zo dwaas niet de gevraagde cederen te laten volgen. Gis-  ( na ). Gisteren bevond ik my in het huis van een der aanzienJykften van dit voik ; hy had eene bevallige dochter, .zy beminde en wierd bemind van een welgemaakten, in alles voortreffelyken jongman ; droef heidbewolkte het anders zo helder oog der fchoone, gelyk zomtyds dunne wolken de vruchtbaare toppen van den Liban bedekken; ik vroeg den vader na de oorzaak; ik heb haar verboden (fprak hy) ooit meer aan dien jongeling te denken, ik heb zyn Jlaat op het groote boek laten nazien, en bevonden dat hy wel zeer veel geld wind, maar weinig bezit; hy is des niet goed voor myne Selima. Wat dunkt u groote Mufti, konde ik deze wet niet, by myne terugkomst in het land der gelovigen, aan den Divan van de verheven Porte voorftellcn ? Men zegt, zy bevordert zeer veel het credit en doet den koophandel blocijcn. Ik fmeek u, onderrecht my hier in , want de lesfen van hem, die niet alleen op den zwarten Heen in het geheiligd Mekka geknield heeft, maar wiens handen ook het gewydde graf van den grooten profeet hebben mogen aanraken, zyn meer waard dan de paerclen van onzen grooten Selim, zoeter dan de Houries van hetParadys, en verkwikkender dan de fchoone Circasfcrinnen van onzen opperheer. Ik werp my driemaal neder voor uwe Voeten, 5 goddelyke Mufti. NADIR, Basfa van drie fa het jaar der Hegira Paarde/laarten. I I s 6. - - , De 2de der maand Mefarrem. TE AMSTERDAM, ET HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 15. 8 Eeuwige eer van Reigersbergh, De volgende eeuwen zullen fpreeken, Hoe gy den haat hebt uitge(treeken: Na dat ghe op 't droef gevangen huls, Gelyk Marye neffens 't kruis, Uw' bruigom, onder moordenaren, Gerekent, trooste heele jaren. . VONDEL. ... ■ . Haud jïmilis tibi, Cynthia. JUVENALIS. SAMENSPRAAK IN HET RYK DER DOODEN, tusfchen MARIA VAN REIGERSBERGEN en MevroUW VAN HEDENDAAGS. CTer plaatjing toegezonden'.) Mevr. van Hedendaags, is daar ginds die fty- ve en deftige vrouw ? — als twee droppelen waters, lykt P ay  ( H4 ) zy naar een van de antique famielie - portraitten, die op de bovenkamer by myn' grootvader hingen. — Mag ik weeten , wie Mevrouw is ? Maria van Reigersbergen, (ter zyde) Wie is deeze onbekende, die zo vry eri los dc menfehen naar haar* naam vraagt? — Gy ziet de huisvrouw van den beroemden Hugo de Groot. — Ik ben Maria van Reigersbergen. Mevr van H, Ab '. je penfois bien, dat het zo iets zyn zoude — (ter zyde) men kan wel merken aan haar ouwerwetsch uitzien, dat het al ruim vyf honderd jaaren is, dat zy op de waereld was. — Van Hugo de Groot, zegt Mevrouw. — Mevrouw zal my zeker wel by reputatie kennen — ik ben Mevr. van Hedendaags — ik heb veel in de waereld van my doen fpreeken. Alle plaifierpartyed zyn, federt myn ontydig afiterven , verlaaten, en de Directeurs van het gemasquerd bal in den Doelen zyn over myn verlies ontrooftba:r. Maria van R. Myn man heeft veel van zich doen fpreeken, en dien was het zyn zaak ik voor my, had al myn' roem gefield, eerst daarin, dat ik de vrouw van de Groot was, en vervolgens, dat het my had mogen gelukken, door een kloeke uitvinding hem uit zyne gevangenis te vcrlosfen. pok daarom hebben de Dichters van den tyd myn m lof bezongen. Maar nimmer heb ik dien lof gezogt Toen ik op de waereld leefde, meende men, dat hoe minder een vrouw van zich fpreeken deed, hoe beter. — Of andere menfehen 'myn' dood betreurd hebben, wil ik niet bepaalon: maar dit weet ik, dat ik tusfchen dc omhelzingen'van myne kinderen, (want myn man is voor my gefterven) zagtkens ben ingeilapen, en dat myn ziekbed met hunne ongeveinsde traanen is befproeid geworden. Mevr.  ( H5 ) Mevr. van H. En waart gy oud toen gy ftierft ? Maria van R. Door eene geregelde levenswyze» bragt ik het tot in de zeventig jaaren. Mevr. van H. Geregeld was de myne juist niet. Ook ftierf ik op myn dertigfie, aan de gevolgen van een inflammatie, die ik my, met fterk dansfen op een der laatfte gemasquerde bals , had op den hals ^gehaald. Maria van R. Maar, Mevrouw, als ik vraagen mag, wat meent gy toch met uw gemasquerde bals? Mevr. van H. Wat ik meen met gemasquerde bals! — met gemasquerde bals!! — Weet Mevrouw niet wat een gemasquerd bal is ? —- Waren 'er dan in Mevrouws tyd geen gemasquerde bals f Maria van R. Of zy elders waren, weet ik niet; by ons heb ik 'er nooit van gehoord. Mevr. van II. Bon Dieu, point de bals masquès, hoe kon men leeven in dien tyd. Heden! op een bal masqué danst men, met een masqué voor, ieder op een vreemde, byzondere, wyze gekleed; zo dat men volftrekt onkennelyk is. Een man kleedt zich in vrouwe kieêren, een vrouw als een man. Nog laatst was ik 'er in een matroozenpak. Maria van R. Een man als een vrouw, — een vrouw, als een man. — Gy in een matroozenpak! — de hemel bewaare ons! en gy waart getrouwd ? Mevr. van H. Ja, Mevrouw 1 Maria van R. En uw man gedoogde zulks? Mevr. van H. Wat vroeg ik daarna? de Heer Dorftgny haalde my af, ik amufeerde my heerlyk , myn man , ge-, loof ik, amufeerde zich van zyn' kant, dat is zo de mode tegenswoordig. — Men had toch eene Comedie in Mevrouws tyd? — buiten twjffel verkoost gy de Franfche boven de Holland]c'.e, of gingt gy in de Hoogduitfche P 2 -om  ( H6* ) om het muzyk. ■— Maar neen, de balletten zullen 't meest bevallen hebben. Maria van R. Wy hadden de Rederykers, maar ik ging 'er zelden, ik had te veel bezigheden in huis. Mevr. van H. Pour fa, non. De Comedie zoude ik niet gaarne gemist hebben , alle avonden variatie, en.... Maria van R. Alle avonden ! had gy dan alle avonden Comedie? Mevr, van H. Zeer zeker, en zondags ook. Maria van R. Zondags, zondags! groote hemel, als myn goede Hugo en Oldenbarneveld dat hoorden. — En dat federt wanneer? Mevr. van H. Sedert dat de agent van publycq onderwyS de opperdirectie over de zaaken van den Schouwburg heeft. — Ik kan juist niet zeggen , dat ik 'er veel op zondag geweest ben: 'er kwamen geen menfehen. Maria van R. En lieten de gemasquerde bals, en de Comedien nog eenigen tyd aan Mevrouw over om in de Kerk te gaan. Mevr. van H. Ja, ja, zondags avonds in de Franfche Kerk, als ik dagt dat 'er veel beau monde zyn zoude, maar myn lieve Mevrouw, ik heb noch geen denkbeeld, van de manier van leven in uw' tyd, geen bals masquès, byna geen Comedie , geen publicque feesten, niets te zien!! Maria van R. Vergeef my, wy zagen de intreede der fpaanfche Gezanten, die in den jaare 1608, na dat onze wapenen alle de pogingen van eenen machtigen vyand verydeld hadden, in den Haag, over het beltand kwamen handelen. Mevr. van H, Zeker wierd 'er toen geïllumineerd ? Maria van R- Dat herinner ik my niet. Mevr. van H. ö Wanneer ik u vertellen wilde van a!!« de  ( H7 ) de illuminatien, die ik gezien heb , van 1787. tot 1799! —!! Het moet in uw' tyd regt doodsch geweest zyn; wat deedt gy toch ? hoe kwaamt gy ooit aan den avond ? — Maria van R. Ik ftond met den dag op, ik kleedde my zelve en myne kinderen aan, ik bezorgde myn huishouden, ik hield myn mans linnengoed in order, ik beitelde zyn middagmaal, den fchotel, die hy het liefde had, maakte ik met eigen handen gereed. Mevr. van H. En uw man was in de regeering? Maria van R. Dat was hy, en men zeide, dat by 'er nog al verftand van had. Mevr. van H. En gy maakte zelve de fchotels gereed ? Maria van R. Waarom niet? Mevr. van H. Fi, comme c'est bourgeois. Ik bad een Franfche kok en een huishoudfter. Ik ging met den dag naar bed , en ftond op tegen den middag, twee uuren zat ik over myn toilet, en drie uuren aan tafel, van tafel ging ik naar de Comedie, van de Comedie uit foupeeren, en van de foupés...... Maria van R. Houd op, in 's hemels naam! — en had gy kinderen? Mevr. van H Ja, maar die liet ik by de gouvernante, en naar de Comedie nam ik wel eens eene van myn meisjes mede. Maria van R. Ik verfta u maar half. De ftukken, die men in uw Comedie vertoonde, waren, naar alle waarfchynlykheid, zeer zedetyk ? Mevr. van H. Mevrouw meent de morale van de ftukken , zedelyk ? Ja, — maar men had 'er toch al wat naar een preek zweemde, afgelaaten. Alles is tegenwoordig in een' vrolyken, luchtigen trant. Ook fcheelt de morale van deezen tyd, nog al wat met die van over honderd jaaren. p 3 Ma-  C n8 ) Maria van R. Dat koomt my ook voor: zeker was Mevrouw geen liefhebfter van leezen? Mevr. van H. Vergeef my, ik las veel... zeer veel.... terwyl ik gekapt wierd. Maria van R. En gy. laast? Mevr. van H. Wel, de Romans van den dag —< apropos: Gy hebt immers Faublas geleezen ? — Brochures las ik, de almanach des mufes fomtyds, des pieces de thê&tre. Maria van R. Dit alles is my onbekend, ook had ik zelve niet veel gelegenheid om te leezen, maar, terwyl ik eene van myne kleinen in flaap wiegde, las de Groot, als hy daartoe den tyd bad, my iets voor, 't zy uit den bybe', 't zy uit eenig ander mooi en ftichtelyk boek, en de avonden waren om, eer wy 't wisten. Mevr. van H. (geeuwende.') Uw' avonden zouden my doodelyk verveeld hebben. Maria van R. En uw gemasquerde bals my fchriklyk geërgerd. Mevr. van II. (nogmaals geeuwende?) Zo hield dan uw man 's avonds u veel gezelfchap? Maria van R Ja, en ik hem : ik paste hem op, als hy ziek, en beurde hem op, als hy droefgeestig was. Mevr. van H Neen, die droefgeestige mans zyn alierakligst, ik hou van de vrolykheid; als de myne droefgeestig was, liet ik hem zitten. Maria van R. En ais hy ziek was ? ■ Mevr. vanH- ö! Hy wierdt goed opgepast, en 'er waren , buiten hem, menfehen genoeg om met my uit te gaan. Maria van R. En waarom toch waart gy dan getrouwd ? Mevr. van H. Wei ik trouwde om myn vryheid te hebben. Ik trouwde om ook eens Mevrouw te heeten... ik trouwde... wel... om te trouwen. Ma.  ( n9 ) Maria van R. Ik verbond my aan de Groot, om dat hy een braaf man was, overal bekend, overal gezien, overal geroemd; de liefde die ik hem toedroeg, was gegrond op hoogachting, en op eerbied. Mevr. van H Neen, myn' eerden man, Adonis Beuzeling , nam ik, eigenlyk, om dat hy een mooije jongen , en myn tweeden, den Heer van Hedendaags, om dat hy fchat ryk was. Maria van R. Ik leefde zeer gelukkig met mynen Hugo, ik was nerger.j liever, dan t'huis, en by hem. Mevr. van H. Ik verveelde my met mynen Adonis, ik lag meestal overhoop met Hedendaags> als ik t'huis, of in de flad het plaifier niet vinden kon, liet ik de koets infpannen, en reed, en ging het te Haarlem, of nog verder, zoeken. Maria van R. Ik was het, die bedagt om myn man in een koffer uit Loevenftein te laaten draagen. — Myn vond redde hem uit de, gevangenis. Mevr. van H. Zo wist ik Dorfigni in een koffer te bergen, eer Hedendaags, die onverwachts t'huis kwam, ons by elkander vondt. — Maria van R. Ik bleef de gezellinne van de Groot, in druk zo wel, als in vreugde. Ik deelde met hem, in boeijen en in ballingfchap. Mevr. van H. Ik kreeg in de Comedie de tyding, dat myn eerfte man aan een galkoorts geftorven was-, en toen de tweede ln geen huwlyksfeparatic confenteeren wilde, ben ik met Dorfigni van hem weggeloopen. Maria van R. Vaarwel. Ik moet dit alles eens aan de Groot vertellen. Mevr. van H. En ik eens zien of hier nergens een badhuis is. L. A E S O-  ( 120 ) AESOPUS EN DE EZEL. Naar het Hoogduitsch, vry gevolgd. Even ezel fprak Aefoop dus aan: Wat heb ik u, myn vriend, misdaan, Dat gy de waereld iteeds myn domheid ftelt voor oogen ? Laat my iets aartigs cn vol geest, Gefchoeid op een geleerde leest, En vol van waarheid, in uw fabelen betoogen! „ Iets aartigsfprak Aefoop, dan bleek het zonneklaar, Dat gy een moralist, en ik een ezel waar. Die, om aan zotten te behaagen, Hun kuuren vleit, hun dwaasheên roemt, Hun grillen listiglyk verbloemt, Zal zich te laat hiervan beklaagen, Als hy eens ieders fpot moet öraagen, Als elk hem 't hoofd dier zotten noemt: Hoe meer hy in zyn wit moog flaagen, Hoe meer hem 't eerlyk hart, als een elendling doemt. ZWAANENVEDER. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverflraat.  DE ARKE NOACH'S. Somnia, terrores magicos, miracula, fagas, NoSurnos lemures, portentaque Thesfala ride. . riORATIUS. Ün peu d'adresfe enfin, quelques termes de Part; Beaucoup de hardiesfe, et fouvent du hafard, Tont cela nous fait crier miracle. LA FONTAINE. Aan den Redacteur Frans Welmoed. IV-Len heeft my menigwerf verhaald dat veele der bewoneresfen van de Amft. kelders, zich erneeren met voor een paar zesthalven aan de ligtgelovigen hunne lotgevallen te voorfpellen, 't zy uit het drabbige dér koffy; 't zy door 't leggen der kaarten; en ik wil gaarne bekennen dat my die verhalen des te ongelooflyker voorts kwa-  kwamen,naar mate ik meer van de algemene ontboldering verzekerd, en dus gerechtigd meende te zyn, om het metier dier waarzegders voor ten hoogde onvoordeelig en fteriel aan te zien. Gy zult dus gemaklyk bezeffen dat ik verwonderd ben geweest, toen ik voor eenigen tyd de bekendmakingen van Alexander JSeomagus, in de nieuwspapieren las, welke meester der vrye konden zich aanbiedt, tot het trekken van horoscoopen a eene dukaat het duk. Vooringenoomen door 's mans naam, welke iets groots fcheen aan te duiden, en des te nieuwsgieriger naar mate zyn talent my zeldzaamer voorkwam, ging ik hem in voorledene week eene vifite brengen, en onderhield hem over zyne kunst. Hy beklaagde zich over het geringe voordeel dat dezelve hem tot dus verre bad aangebracht ; 't welk hy gedeeltelik daar aan toefchrect', dat hy te weinig bekend was; en hy fcheen my zeer verheugd, toen ik hem een middel opgaf, waar door hy meer bekend kon worden. Ik raadde hem, namentlyk, om eene verhandeling te fchryven ter beantwoording eener prysvraag, omtrend het toekomftig lot der Thco-Pkiiantropen, onlangs door een geleerd genootfehap in ons vaderland uitgefchreeven; en welke ik geloof van dien aart te zyn, dat dezelve alleen door propheeten op eene voldoende wyze kan worden beantwoord. Ik vroeg hem of hy my niet fommige gebeurenisfen der volgende eeuwen konde mededeelen ; en zyne weigering hieromtrend rustte, naar myn inzien op zeer verdandige gronden. „ Van den beginne af aan heb ik het my tot „eene wet gemaakt," zeidc hy, „ my daaromtrend niet „ uittelaten, dewyl voorfpellingen van dien aart juist ge„ fchikt zoude zyn, om myne wetenfehap eerst in af„ gunst, en welhaast in discrédit te brengen. Immers „ weet ik vóór de hand dat indien ik b. v. voorfpclde, „ dat  C ™3 ) „ dat 'er binnen 50 jaaren geen koning meer in Europa „ zyn zal, duizenden van ftemmen zouden roepen: Weg „met hem'. Hy is een Democraat. Of indien ik te „kennen gaf dat de zeemacht van Engeland, in de vol„ gende eeuw, tot een nog hooger punt van luister zal „ ftygen, hoort gy nu niet die duizenden van andere fïem„men, die dan fchreeuwen zouden: Haat aan den „ logen-prop!.eet. Hy is een bezoldigde van den f noodden Pitt? Neen, mynheer! de partyzucht is noch te „ fterk, dan dat ik tegen haar zoude hardebollen; waarlyk „ myne kostwinning was dan geen' duit meer waard." Maar, wanneer, in 's hemels naam, zal zy ons toch verlaten die vervloekte partyfehap ? „ In 't jaar 2440." Meer konde ik niet van hem te weten krygen, en ik zoude zeer onvergenoegd geweest zyn van myne genomene moeite, zo kwalyk beloond te zien, had ik niet, in 't afklimmen eener halsbrekende trap , met mynen voet tegen een kartebelletje gefloten, 't welk ik opraapte, en fchielyk bemerkte dat eene gewichtige trouvaille was. Of het van des Astrolcog's kamer was afgeilingerd, kan ik niet bepaalen; de inhoud zoude het my fchier doen gelooven. Notitie van een party gebeurenisfen van het jaar 1817. Het Stolpiaansch legaat laat voor zeventien gewezen fouvereiue vorften uit Europa, een proveniers huis bouwen te Vianen. Het congres te Raflad ontbindt zich , zonder den vrede te hebben kunnen fluiten. Oprichting eener Univerfiteit te Schiedam. Philalethes aanvaart 'er het hoogleeraarsampt in de wysbegeerte, met Q 2 eene  ( 124 > eene redevoering: De arguntenti cosmologici infirmitate atque inutilitate. De Rusfen voor Madrid, en de Cisalpynen voor Warfchau. Het geheele vaste land van Afia, van Europeaamn gezuiverd. De Redacteur der Arke Noach's geleidt eene colonie Bataaven naar de Krim. Rododaktulus, generaal en chef der armeeën van de Hellenifche Republiek, neemt ftormenderband Conjlantinopel in. Alle de Turken uit Europa. Uit het laatst voorgaande Artikel, kan men opmaken dat gy, mynheer Welmoed, en dus ook waarfchynljk de overige Leden van ons gezelfchap by iemand in deeze ftad bekend zyt geworden, als de hand hebbende in ons weekblad. Ik laat het aan uwe voorzichtigheid over, om te bepalen welke maatregelen 'er genomen moeten worden, op dat een zo gewichtig geheim niet verder ontdekt worde; gy weet toch welk een' hoogen prys wy op hetzelve {tellen; hoe veele lieden zich bemoeijen om 'er achter te komen; C) en noe ze^s eene geconftitueerde macht 'er zich na geïnformeerd heeft. Tot hiertoe heb ik gefpot; ik wil nu beproeven om aan myn opftel eenen ernftigen draai te geven. Niets is kinderachtiger, dan wanneer men de verbinding of verandering van planccten, als een voorteken van een naderend noodlot doet voorkomen, gelyk in de Aflrologia, judiciria gefchiedt. De mensch is vry in zyne daaden > • . . en (*) 't Is maar z<5 met de menfehen; zy zoeken verre van zicli af, 't geen vlak by ben ligt; zy gaan op de jngt als zy fieerns toe te tasten hebben; zy zoeken het paard, aan V welk zy de fpooren geeys::.'.'.''  ( 125 ) en echter welke party zy kiezen moge, dit of dat zal hem overkomen. Is 't niet als of men tegen iemand zy: „ loop door de Spiegeljlraat of door de TVolveflraat, gy zultaltyd op Kattenburg uitkomen?" Vryheid en natuur-noodwendigheid worden dus hier op eene ongerymde wyze verbonden. „ Houd op met bewyzen, roept men my toe; niemand gelooft immers aan de AJlrohgieV En ik roep wcêrom: Leven de fterrekykers en de fterrekykfters dan van den wind? of van 't horoscoop trekken ? ,, Ja, men laat zo Pit de grap zyne..." Hoor 't is een van die grappen die gekke gevolgen hebben. Hae nugae ad feria ducunt. De lagere ctasfen gelooven algemeener en vaster aan die dwaasheden dan men denkt; en hoe moet dan niet de yver van den arbeidsman verflaauwen, als hy overtuigd is, dat hy binnen drie of vier jaaren ryk zal zyn, wat 'er ook gebeure? en hoe ongelukkig zal die dienstmeid niet zyn, die, na geheele jaaren in de verbeelding te zyn geweest, dat zy op een zeker bepaald tydftip zal getrouwd zyn, eindelyk de valschheid dier voorfpelling befpeuren zal? Ik geloof echter niet dat men de Aftrologen uit den (laat weeren kan, of hen verbieden hun metier te exerceeren; doch des te grooter wordt de verplichting van Leeraars, van Huisvaders, van hen allen eindelyk, wien de bevordering der zedalykheid onder de menfehen aanbevoolen is, om 't bezef der dwaasheid en der fchadelykheid van de Ajlrologie langs hoe meer klaar en algemeen te maken; en zoude hier door geen beiangryker onderwerp behandeld worden , dan die met welken onze gewone zak- en volksboeken opgevuld zyn ? TEN BESTE. Mul-  ( r*5 ) Multa renafcentur, qua jam cecidè're, cadentque, Qua nunc funt in honore vocabula. HORATTUS. Aan de werkzaame Leden van de de Arke Noach's. weet,. Mynheeren, dat in de tyden van Vader Vondel, het woord pruik of perruick ten vollen overeenltemde met het Latynicbe cafaries, en het Franfche chevelure; beteekenende (zo als Hoogftraten zegt) niet allee-, een hoofldekfel of fieraad van hair gemaakt, maar veelal het hair zelf. Zo zingt vokdel, /. Deel zyner poè'zy, bl 23. van de roozenhoeden: Daar op haar feest de liefelyke May De pruik meê ciert. Alwaar men, zeker, het woord pruik te verltaan hcbbe naar den zin, door ons opgegeeven; vermids ik niet weet, dat het immer aan een' van de, het zy oude, het zy laate, Dichters, in de harsfenen gekomen is, om aan de liefelyke May een eigenlyk gezegde pruik op het hoofd te zetten: even zo min alsaanVenus, van welke nochtans dezelfde dichter, ibid bl. 118, heeft aangeteekend, dat, toen zy aan het hof van Fredrik Hentik gekomen was, — Haar heiige pruik een liefelyken reuk Door 't hoflyk welfzel fpreidde. — Zo was het door eigen, en niet door eenig artificieel hair Jat spiering wier overwonnen] En verfchalkt in Venus fuik Toen hy Geertruyt haar parruick Op den waterkant zag tooyen. Mede by vondel, ibid. bl. 731. In laatere tyden ondertusfchen, nadat, en de perruque» ilondes aan het hof van Lodcwyk deu XIV,, en de quar-  ( «7 ) quarré perruiken hier te lande waren in zwang gebragt, is deeze beteekenis van het woord pruik, voor eigen hair gebezigd, allengskens, immers in alle lofdichten op jeugdige fchoonen, geheel uit de mode geraakt, en daar dit woord, voor het minst, dubbelzinnig geworden was, zo zoude toen geen jonge jufvrouw het voor een compliment hebben opgenomen, wanneer men haar gezegd had, dat de minnaars in de fuick of in de ftrikken van baar heilige paruik waren verfchalkt gebleeven. Thands, myn Heeren, is dit anders, en wy weeten dat geen Jufvrouw den naam van een' wel opgevoedde , fatzoenlyke Jufvrouw verdienen kan, ten zy dezelve met eene (of heilige, of, misfchien, zeer onheilige) eigen, lyk gezegde pruik voorzien zy. •— Daar nu, rum een eeuw geleden de Dichters hunne manier van zeggen , ten deezen opzichte, naar de Wyzlging van den algemeenen fmaak hebben veranderd en ingericht, zo is het my, onder verbetering voorgekomen, dat dit ook, in onze dagen, het geval zyn moest. En dat, even als men, vóór honderd jaren, blonde lokken, en golvend hair, op den dichterlyken Catalogus der jeugdige fchoonheden, de plaats van het verouderde pruik had doen inneemen, zo ook thands, in een Minnezang of Romance, Zephir niet met de lokken, maar met de pruik van Chloê fpeelen moet. Ik heb deeze zaak van te veel gewicht gerekend, dan dat ik niet myne gedachten daarover aan U Mynheeren 1 zou hebben medegedeeld: door dezelve in uw geacht Weekblad te plaatfen , zult gyl. misfchien het publiek, maar zeker hem verplichten, die de eer heeft met óprechte hoogachting te zyn UI. beftendige Leezer MUSAEUS INCROYABLE. Ver-  ( *** ) Verhef uw vlaggen dan als ze op de Scheepskampanje, Van 't onverwonnen hoofd dat uwe vloot gebiedt, Weerwappren langs de zeein''taanzien van Brittanje-, Maar toon te» ongevreesde, ontfierde wimpels niet. C. 100TS. T ik ben een groot liefhebber van Contrasten. Dus boude ik veel van die verzen, waarin ééne regel een worm tegen een feraph, een roos tegen de fchepping wordt overgeheld, i De couranten leveren ook niet.zeiden de treffendfte contrasten op, en doen de verfchillendfte aandoeningen kort na elkander in ons hart ontftaan. Toen ■ik, b. v. de Amfterdamfche Courant van 23 April las, .verheugde ik my dat ik my niet ars Hamburger Schipper .te Petersburg, onder de Keizerlyke klaauwen van Paul I. bevond. Maar aanftonds wierd ik geheel droefgeestig, toen ik de Notificatie van de Heeren Dull las, waar by' Van wegens het Engelsch Ministerie alle de Havens van de Bataaffehe Republiek in ftaat van bloequade gefteld "worden. Ik lloeg de bladzyde om ; weg was myne droefheid , by het lezen der Proclamatie wegens het vreugdefeest. Verheugd riep ik uit: Werpen we alle zielkwellaadje, alle liart en boezem wee Van de Scheveningfche Stranden, Op dan bodem van de zee. Voor een vreemdeling echter , zoude dit contrast ono-ë'looflyk fchynen. Men zoude zich verwonderen over een volk dat zich zo .weinig ftoort aan 't verloop van deszelfs handel, waar aan het echter alleen zyn beftaan te danken heeft; het Engelsch Ministerie zoude'razend zyn, dat wy zyne hatelykfle maatregelen verachten. En Piet verftomde zelfs, zo Pitt verftommen kon. VROLYKHART. TE AMSTERDAM, EY HENDRIK G A R T M A N,Boekverkooper-in de Kalverftiaat.  DE ARKE NOACH'S, II est de faux dévots, ainsi que de faux braves. Et, comme on ne voit pas, qu'ou 1'honneur les conduit, Les vrais braves soient ceux, qui font beaucoup de bruit, Les bons et vrais dévots, qu'on doit fuivre a la tracé, Ne font pas ceux aussi, qul font tant de grimace. MOLIÈRE. D at dc menfehen in het algemeen zich in hunne wyze van denken en handelen, onöphoudelyk aan de grootfte tegenftrydigheden fchuldig maaken, is eene zaak, waar van de daaglykfche ervaring tallooze voorbeelden oplevert: en, indien enig verfchynfel in de zedelyke waereld op den naam van beftendig aanfpraak heeft, is het buiten twyifel deze misvormigheid van gedrag en gevoelens, welke het mensehdom van allen eeuwen gekenmerkt heeft. Zó ftandvastig intusfehen dit verfchynfel is, zó zeker en éénvouwig is daar van de oplosfing, als moetende alléén gezogt worden in het algemeen gebrek aan beft paal.  «2* C 130 ) paalde grondbeginfels, volgens welken de menfehen hunne denk- en handelwyze altoos -éénftemmig behoorden in te richten. Wel verre echter van te .vórderen dat alle menfehen Plato's of Jerufalem's zouden zyn, of dat ik het oogmerk hebbe, om hen het berispelyke eener zódanige wispeltuurig- en onftandvasthjheid van gedrag onder het oog te brengen, daar ik tog den moriaan zoude was/en; wel verre ook, dat ik hen dit tot misdaad zoude willen toegerekend hebben, voed' ik echter een' onverandcrlyken afkeer van de zulken, welke onder den fchyn van uit eenig bepaald en zedelyk grondbeginfcl werkzaam te weezen, de echte en onédele dryfveders van hun hart zooken te bedekken , anderen, aan wien het niet gegeven is, door den fluyer der vermomming heen te zien, te misleiden, en door hunne veinzery en huiehlary aan allen, die zich in hun gezelfchap bevinden, of veroordeeld zyn, em daaglyks met hen om te gaan, tot last en ergernis verftrekken. Dat 'er zodanige menfehen, en wel in verfchillende foorten en wyzigingen gevonden worden, is buiten alle tegenbedenking. Dog het meest gcvaarlyk en batelykst foort is wel van die geenen, welke het uitwendig vertoon van beproefde deugd cn godsvrugt gebruiken , om by de groote menigte voor vroomen by uitnemendheid door te gaan, by hunne gewaande ned'rigneid niets méér opzettelyk bedoelen , dan hun gezag en invloed te vergrooten en hunne bedekte hoogmoed en eigenliefde te bevredigen, cn voor den opmerkzaamcu menfehenkenner een zo fterk contrast van handelingen en gedagten uitlevereh, dat deze met recht in twyffel ftaat, of hy hen méér met blyken van onverfchilligheid of gevoelens van verachting en medeleden moet behandelen, Éan zich verwonderen over bun gering doorzigt, met Zich  < 13' ) **Jcn te verbeelden, da: wezenlyk alle rrienfchen hen itf£ dat valsch oogpunt bcfchouwen , uit het welk zy zó gaarn befehouwd willen worden. Men heeft, het zy uit befeheidenheid, het zy uit een' billyken afkeer van hatelyke twist en onmin, het zy uit gebrek aan gepaste gelegenheid , of om der genen wille die van zódanige fchynvrod» men in eenige maniere afhangelyk zyn, en aan wier omgang ons tevens niet weinig gelegen is, het zy uit eenige andere oorzaak, veelal geen mocds genoeg, om aan deze huichelaars het mom af te rukken, hen het tegenflrydige, het wanflaltige hunner denk-en handelwyze, of rechtfrreeks of van ter zyde, met ernst en nadruk onder het oog te brengen, en hen alzo, ten minften van dien verkeerden waan te overtuigen cn terug te brengen, van welken ik zo even gewag maakte. Van hier, dat de menfehen, by welken de fchynheiligheid éénmaal ingang vondt, in dit nadeelig vooroordeel meer en meer verfterkt wordende» hunnen hatelyken en geveinsden rol met een onbefchaamd voorhoofd onbelemmerd ten einde toe affpeeleli! van hier dat, onaangezien den weidadigen invloed ener méér be* fchaafde opvoeding en fteeds toenemende verlichting, van welken wy in dit opzigt,altans voorden toekoomst veel» ja! zeer veel, mogen honpen, derzelver aantal ook in> onze dagen nog te aanmerkelyk is, om enig middel onbeproefd te laaten,waardoor andere min doorzigtlge en lichtgelovige menfehen, tegen de firikken en misleidingen van fehyndeugd en huichelary beveiligt en gewaarfchuuwd kunnen worden. En wat tog is ter bereiking van dit heilzaam oogmerk méér eigenaartig gefchikt, en als zódanig ten allen tyden met beter gevolg by de hand genomen ,dan dez» fchynvrcomen in hun daaglyksch leven naar te gaan, tot de waare roerzeis en dryfveren hunner daaden door te. dringen , daar van. met treffende vei wen een e«jht tafreel R 2 voo?  (. 132 ) voor het Publiek op te hangen,'en aizo het wanftaltige, :het contrasterendein hunne denk-en handclwyze, door eenige waarachtige trekken aan te toonen cn te bevestigen? Mevrouw P., die by de gantfche waereld voor eene by uitftek vroome en godsvrugtige vrouw wilde doorgaan, bleef ook niet in gebreke, om tot dat einde zeer druk naar de kerk te loopen, en floeg zeer zeldzaam, het zy in de week, het zy des zondags, een preekbeurt of cathechifatie over. Intusfchen zag men dezen, heiligen yver langzamerhand verminderen. Zy woonde de openbare godsdienst - oeffeningen flaauwer en min aanhoudend by, en gaat tegenwoordig, wanneer zy in de ftad is, zelden of nooit naar de kerk. Maar geheel anders is het met de zaak gefchapen, wanneer Mev. P. zich op haar Buitengoed bevindt. Want daar zynde , gaat zy nog altoos even geregeld naar de kerk van het aanzienlyk dorp, in welks nabyheid haar Zomerverblyf gelegen is. Onaangezien de dikwerf ondraaglyke hette, onaangezien de benaauwde lugt en de verpestende dampen, met welken de kerken in dat jaarfaifoen veelal zyn opgevuld, kunt gy haar op zondag daar altoos, zo wel des voor- en namiddags, als des avonds, in de cathechifatie aantreffen. Dit contrast van handelwyze, hoe zonderling op zich zeiven, laat zich echter zeer gemakkelyk verklaaren uit die onzuivere dryfvederen , die by de meeste menfehen heerfchen , ik meen' de zinlyke eigenliefde, de eergierigheid én de zugt om boven anderen uit te munten. Mev. P. intusfchen moet daarvan niets weeten, en, fchoon de kracht dezer heimelyke dryfveeren in haar geheel gedrag ten fterkden doordraait, wil zy het echter den fchyn geven, als of zy deze prikkels der zinnelykheid geheel ten onder heeft gebragt, en boven den invloed der menfehelyke zwakheden verheven is. Mev. P. ontdekte, namelyk, dat by het ter kerk  C 133 ) &erk gaan in de Stad geen goed gaaren voor haar te fpinnen was, dat zy onder de groote menigte verloren en onopgemerkt daar heen ging, en dus van de opofbringen en kwellingen , welke haar dit onöphoudelyk bywoonen der godsdienftige byéénkoomften veroorzaakte, geene genoegzame voldoening hadt. Een bezoek van de predikanten van haar kerkgenootfchap , waarin zy echter eene groote eer ftelde.viel haar zelden of nooit te beurt. Want men dient te weeten , dat Mev. P., hoewel in eene ruime maate met geluksgoederen gezegend, echter in haare ceeonomie de meest mogelyke zuinigheid betragt. cn cr dus althans van geen tra&eren inkoomt. Maar by de eenvouwige bewoners van het dorp bereikt Mev. P te beter haar oogmerk. Daar kan het niet misfen, of haare godsdien ftigheid loopt by ieder een' in het oog. Het gantfche dorp heeft 'er den mond van vol, en haare naam zweeft op aller lippen. Men groet haar van-den kleinften tot den grootlten, met blyken van byzondcren eerbied en welwillendheid, als eene vroome en deugdzaame van den eerften rang. 'Er gaat nooit geen week om, ot Domme koomt haar één of tweemaal een vifite maken , en dit is zo recht koorn op haar moolen, daar dit voorrecht zo aan eiken gemeenen leek niet te beurt mag vallen ; hoevyel het nog niet uitgeweezen is, of zy deze menigvuldige bezoeken niet wel voor het grootst' gedeelte aan de innemende fchoonheid en bevalligheid van hare dogter verfchuldigd is. Ondertusfchen is deze lieve dogter van Mevr. P. 'er maar erg aan toe. Geheel afhangende van het gezag en de luimen van hare wispeltuurige en ftyfzinnige moeder, is zy dan ook veroordeeld, om haar altoos te vergezellen en zich tot verveelings toe in de kerk te laten vinden welke dwang, wanneer zy.niet door kracht van eigen redeneering en gezonde begrippen van zedelykheid daarvan werdt terug gehouden, niet zoude kunnen nalaten, haar een volkomen afkeer van God en godsdienst in te boezemen , en welke daarom voor dit meisje te fmerteiyker valt, om dat zy uit hoofde van haare bekoorlykheid en goede hoedanigheden, door de bewoners der omliggende land - hoeven als om Itryd wordt aangezogt, om 111 hunne gezellige vermaaken en onfchuldige uitfpanningen, op den dag der ruste, een hartelyk deel te neemen. De uiterlyke houding van Mevr. P. is het extract: van nederigheid.' Uitheemfche zwier en modepracht moet gy niet by haar zoeken, maar te eer moogt gy al, wat zy op en aan heeft, oo den keeper befchouwen. Alles is * R 3 -  C 134 t) even keurig en moet zo effen zitten, ais de trekken vat* haar gelaat. Even zo btilleert Mev. l>. in het amcub'ement van haar huis, en de gehecie inrichting ten dezen aanzien, doet zo wel de beurs als den goeden finaak der bewoneresfe ten vollen eer aan. Maakt men haar echter deswege een compliment, dan is het: Ik vraag ii wel excuus, V is maar burgerfyk, och ja! welké laatfte uitroep ais ln haar mond beftorven is; terwyl de daauw van vergenoegen, welke zich alsdan heimelyk op haar gelaat vertoont, onlochenbaar doet zien, hoe veel belang haare hoogmoed en eigenliefde in foortfrolyke eloges (telt. Op het ftuk van uiterlyken praal en kleeding is Mevr. P. jegens haare dogter boven mate toegevend. Al het geen zy oordeelt, dat aan de -natuurlyke bevalligheden van hare dogter eenigen zwier en elegance kanbyzetten, draagt haare goedkeuring weg, zo zelfs, dat. wanneer de zogenaamde Griekfche kleding uit de moeder-Republiek tot ons werdt overgebragt, Mevr. P. liet zich volkomen liet welgevallen, dat hare dogter zich ook in dit opzicht aan den luim der baatzugtige mode-kramers onderwierp, niettegen(taande zeker Heer, die de eer niet hadt Mevr. P. van naby te kennen, zich deswegen in haare tegenwoordigheid eens zeer onvoorzigtig hadt uitgelaten , en ook even daar door haare gunst en' vertrouwen voor altoos heeft verbeurd, door op een vry ongedwongen en naïven toon aan te merken, dat deze kleeding in onze dagen by veelen zeer welkom zoude weezen, als by uitftek gefchikt, om Mev. P. ging te vóren nimmer uit eigen beweging naar den Schouwburg. Dit was te waereldsch en kostte ook te veel geld. Niettemin, wanneer goede vrienden haar nu en dan daar toe uitnodigden, daar op een en andermaal bleven aandringen en het den fchyn gaven, alsof zy boven mate op haar gezelfchap gefield waren , fchoon het eigen lyk om haare dogtcr gefchiedde, liet zy zich dan in 't einde, als ware het, medefleepen. Dan, zedert de hoogloffelyka directie van den Nationalen Schouwburg heeft kunnen goedvinden , om de wellustige kleding der vleeschkleurig^ Pantalons en de nabootfing van het naakte oponstooneei tot ftichting der jeugd in te voeren, krygt Mev. P. by nade koorts op het lyf, als zy het woord Comadie flegts hoort uitfpreeken, en febynt dan in ftille verzugtingen over de boosheid van het levend geflacht, als ware het, weg te zinken. Offchoon nu ook Mev. P. in den grond der zaak volmaakt gelyk moge hebben, en elk mensch, van  C 135 ) vm bedaarde zinnen zal moeten tocftemmen, dat zódanige vefdarteling van den fmaak de verbeelding verhit, aan de zinneiyke lusten yoedfel geeft, en voor de goede zeden allerfchadelykst, ja! doodlyk is, en daardoor aan het heilzaam oogmerk en de ooriprongelyke bedoelingen van het toneel den bodem wordt ingeilagen, vleidt deze taal al wederom zeer weinig In den mond van Mev. P., welke zalve hare dogter zo dikwerf berispt, dat zy haren halsdoek altoos zo burgerlyk gefpeld heeft, en gaarn zoude zien, dat zy zich op de concerten en in de gezelfchappen , in eene indecente kleeding vertoonde, tot geen ander doeleinde, dan dat ieder een de fchoonheid van hare dogter zoude bewonderen, en zy zich verbeeldt, dat deze toejuiching en roem op haar eigen ik aoude te rug kaatfén. Ziet daar enige juiste trekken van Mev. P. ■— Ex ungue leonem. EERMAN. Onlangs, by gelcegenhcid van het ten tooneele voeren der Toverfluit, in den Nationaalen Schouwburg my bevindende , vielen my de volgende dichtregelen , die ik kort tj? vooren gelezen had , in de gedachten, welke ik beiloot ter algemeene dichting, een plaatsje in ons weekblad te geeven, terwyl de Schouwburg ,ged'uureude het fomerlaifoen geflooten zynde, onze aandacht en aanmerkingen -niet meer bezig houden kan, en wy hartelyk hoopen, dat, by de wederopening van dcnzelve, diergelyke aanmerkingen niet meeT nodig en zulke, dichtregelen niet meer toepasfelyk zullen zyn , het welk wy ook te minder verwachten, daar de burger van der palm tot Agent van opvoeding aangedeld is, cn andere lieden dan misfchien de waarheid van ons orakel, in N». 10. geplaatst, reeds ondervonden zullen hebben. Alleen willen wy ten opzichte der volgende dichtregelen,onze landgenooten noch herinneren, daar wy niet gaarne zouden geconfidereerd worden, tegens eenige V/et te misdoen, dat horatios die verfen gedicht en hüydekoper dezelve overgezet heeft, vóór de aanfchryving van de Commisfie van binnenlandfche Correspondentie , uit het geweezen Intermediair Adminidratief Beduur van het voormalig gewest Holland, in dato 19 Maart 1.1., voor den last van het Uitvoerend Bewind, in'dato 18 Maart 1798. ja zelfs voor de Publicatie van de Provilioneele ReprtEfentantcn van het Vol!> van Holland, indatoS Juny 1795. cn  c i3« y en wy dus de woordekens heeren, ridderen, graduwf &c. &c &c. en verdere titulatuur en ter onder/bleiding en aanduiding van geboorte, /land of rykdom, geenszins voor de onze aanneemen. Ook wordt eën dichter, die misfchien den Ixist wel hadtö Niet zelden afge/cbrikt, en bang gemaakt, omdat De meesten in getale, in eere en waardigheden De minften, ongeieerd, plomp van verftand en zeden^ En vaardig handgemeen, te worden bits en fel Met lui van d'cerften rang; in 't midden van een fpel Veeltyds een beerenftoet, of aapendrom begeeren: Want zulks behaagt het graauw, maar ridderen en heeren, Zyn nu almeê zo ver gedwaald van 't rechte fpoor, Datze ook 't vermaak van 't oog meer volgen, dan van 't oor, Dus ziet men ons tooneel, veele uuren open blyven, Om langs hetzelve een re.ks van monfters heen te dryven.Hoé zou Democritus niet fchaatren van gelach, Als hy op ons tooneel een' Drommedaris zag, Of witten olyphant, die 't volk houdt opgetoogen! Maar leefde hy, hy wierdt tot iagchen min bewoogen; Door al die malligheid, die nergens naar gelykt, Dan door het volk , dat daar met neus en mond naar kykt. En wat den dichteren belangt, hy zou, gclooven Dat zy een fabeitjen vertellen aan een dooven. Want wie van onze aÊteurs kan fchreeuwen zo verwoed Dat hy de aanfehouwers naar zyn rede luistren doet ? (fchen, 't Is, of ge een ftormwinddoor'tGargaanfchc bosch hoort ruisOf,na 't bcdaaren van den wind,de zee hoort brui.fchen, Als gy uw voeten zet in onzen Schouwburg, daar Op één tyd aan het volk vertoond wordt, al wat raar, En vreemd, cn kostlyk is, daar hoort gy al de wanden Én welffels galmen van het klappen in de handen. Wat heeft hy fraais gezegd ? hy fprak noch niet een woord. Waartoe dan dat geklap? wat is 't dat u bekoort? Kunt ge al dat zilver, al dat goud, die mooie kleêren En opfchik zien, en met geen handgeklap vereeren? ?.' ZWANEN VEDER. TE AMSTERDAM, BT HENDRIK GARTMAN, Bockverkooper in de Kalvcrftraat.  DE ARKE NOACH*i Nö. 18. O pater! ut pereat pofitum rubigine telum! Nee quisquam noceat cupido mikt pacis! At ilte Qui me commèrit, (jnelius non tangere, c/amo") Flebit, et infignis totd cantabilur urbet HÖ RAT1US< e fchryver van een boek fpreekt het publiek aari< „ door den uitgever of door den drukker van hetzelve; i, Deze fprekcn uit naam van den fchryver, en zyn 'er toe j, gerechtigd, doör eene, hen, van dezen laatften, toegeftaane volmacht. De nadrukker nu fpreekt ook wel in „ naam des fehryvers, maar zonder daartoe eenige volmacht „van hem te hebben bekomen •. hy berooft dus den, door s, den fchryver gekozenen, den rechtmatigen uitgever of s, drukker van het voordeel, 't welk dezelve wit het geh bruik van zyn recht trekken wilde. Het nadrukken van w een boek is dus wederrechtelyk." — Dit is het gevoelen S V8fl  ( 133 ) van Kant, in zyne Rechtsleer I. D. 2. Hoofdft. (*). Men ziet dus hoe rechtmatig de fchryver van de Politieke Hekelaar handelt, die verfcheiJenc ftukken uit de Arke Noacli's in zyn weekblad .verknoeid en verhaspeld , overbrengt. Dit alles ondertusfehen zy hem vergeven, en wy zouden hem zelfs geen woord toegefproken hebben , had ons niet de flegte keuze, die hy uit onze opbellen gedaan heeft, daar toe genoopt. Immers is het ftuk van mynen vriend Schouwgraag in No. 14 geenszins van dien aart, dat het door gemeene burgers met vrucht of met vermaak kan gelezen worden; en gefield dat zy b. v. de vergelyking tusfchen vorige eeuwen en deze begrepen hebben , welke verkeerde gedachten, welke onvergenoegdheid zal dezelve niet in hun gemoed hebben doen ontftaan ? My dunkt ik hoor myn' nafchryver reeds roepen; „Hoe beweert gy dat gy iets zeggen moogt, 't geen ik zwygen moet? Waarom dit onderfcheid?" — Om dat uw blad een oortje kost, en 't myne drie groot; om dat gy voor den Jordaan cum fufs féhryft; on ik voor voer wie gy maar wilt, maar niet voor de Jordaan. De preüikftoel van Zantvoort of van Kalantsoog behoeft niet bezet te zyn door eenen Zollikofer of eenen Rau ; en geen verftandig mensch zal aan Juffrouw Post den Machiavel nog aan Generaal Suwarou , les Baifers de Dor at, te lezen geven. Evenzo, behoort ook hy, die iets fchryft, altyd in 't oog te houden uit wat foort van menfehen 't gros zyner lezers beftaan zal. De Arke Noach's van den beginne af aan, met de zogenaamde iatfoenlyke lieden gefavfileerd, en door de bovenfte claslen van den burgerfland gelezen, moest die dwaasheden hekelen, die gebreken berispen, welke het meest (*) Van dit werk zal dc latynfche vertaling eerstdaags ult(io. men. Eene nedeiduitfcbe is reeds aangekondigdi en de vettaler zat in de völjeud* eeuw zyn taak beginnen..  ( T39 ) meest in dien ftand aangetroffen worden: zy konde te recht menfehen, die, in weelde verzonken, een grootsch vertoon van grondbeginfclen maken; die, fchoon flaven der ondeugd, echter van vryheid wawelen; door hen eenen blik te doen flaan op aloude tyden, demoedigen en vernederen ; maar in den mond van hem, die tot den gemeenen man fpreekt, voegt eene geheel andere taal. In alle tyden en in alle landen behoort men de lagere clasfen op te beuren; tot lydzaamheid aantemoedigen in rampfpoed; tot een flil en gematig gedrag in voorfpoed. Hy, die aan dezelven wantrouwen tegen de gefielde regeering inboezemt, door alle maatregelen in een valsch daglicht te plaatfen; hy, die de moeilykfte fiuantiëele operatiè'n wil onderwepen , aan het oordeel van den kruijer van den hoek, of van den baggerman uit den Jordaan; hy eindelyk, die (gelyk het volksblad van het Bataafsch Beftuur zegt, te zullen doen,) geduuriglyk den toverfpiegel eener vcrkeerdlyk uitgelegde Souverainiteit in gemene oogen doet fchitteren, is meestal een Intriguant en altyd een flegt burger. Men moet dus zulke weekbladen verbieden? — Foei; vergeet gy dan Art. 16. der Staatsregeling? Doeh al was dit minder uitdruklyk, minder duidelyk; al ware 'er noch gecne Staatsregeling; al waren wy noch in volle kermisvreugd ,m: revolutie ; wéé dan hem, die zyne belangens zo flegt verftaan mocht, dat hy eenige bepaling aan de vryheid der drukpers maakte. Door ééne bladzyde te verbieden, zoude hy zich meer fchade doen , dan door een geheel boekdeel, tegen hem ingericht, te laten uitgeven (*> De fchryver, ik heb het boven erkend, verwekt wan- ('} Of is de reputatie van P Paulus hcrfte!d,om dat de brochurt\ wacrin hy mm zich zelve wierd vergeleken in 1796. door een paar ledert van het Comité van Waakzaamheid uit den Boekwinkel gehaald wierd? ik reuk echter aan dat 't onzeker gebleven is, of zy S 2 dit  ( M0 ) wantrouwen tegen u, hy lastert u. Welaan, wederleg hem door uwe handelingen. Is dit niet genoeg, fehryf dan van uwen kant om het volk te verlichten; maar gebruik nooit geweld. De vryheid 'der drukpers is gelyk aan de lans van Achilles; de wonden die zy toegebracht heeft, geneest zy zelve; maar ook zy alléén ; en elke andere pleister doet dezelve flegts meer ontftcken. Verre echter dat myne beginfelen op dit fujet algemeen zouden aangenomen zyn, hoor ik een zeker Lid van een Zeker Comité aan myne zyde (aan de zyde van eenen der fehryvers der Arke, Liereheer.'.'.') uitroepen: „ IVierd ik tot de Stadsregeering geroepen, zo zoude, in het eerjle uur na myn zitting neemen, de Arke Noach's verboden worden " Gelukkig , dat zulke groote osfen zulke kleine hoorens hebben, en dat de man nergens iets heeft te zeggen , als op Batavia en veelligt by den Inlander- Ik herinnerde my daadlyk Vondel's regels : Hier ligt lan Gysbreclit'szoon. Tree zactit; je zoudt hem zéér doen : Jdogt by met 'c recht begaan, van Vpndel zou 't niet wéér doen,., Ziet ondertusfehen eens , cm 's hemels wil,hoe de menfehen bederven als zy wat te zeggen krygen ; cn hoe ligt de lust tot baas fpeelen in despotisme overllaat! wegner zoude zeggen fultanisme. — Wegner ? Wat is dat voor een' naam? Wie is die man? — De naam is een talisman , pm fommige lieden te leeren voorzichtig worden ; en wie dc man is? videaiur Prediger.(llars. 3: vs. t6.) - Foei, Vrolykhart, is dat ook weer te perfoneel, te fterk? — Te fterk voor iemand die aan de fpecerylugt gewend is? Te perfoneel? tegen een lasteraar der Arke? Weg) weg, met den flymgast! Die kaatst, moet den bal verwachten; en die verdient moet hebben. VROLYKHART. If dit op last yan VCornité, dan wel uit eigenen yvev gedaan hebben. Ó,! Wat Seett roe" lten msnfchjn Hectue opinie van zyne zaak,als raen óyn ^eiyk te liebbei,. eene andere mach: gebruikt, dau die d^r b^yiep, ey der redsuecnngl  If in the breast tumultuous joys arife, Mufic her foft, asfuafive voice applies; ür, when the foul is pres CM with cares Exalls her in cnlevening airs. pope, IXet vermogen der mufiek is algemeen bekend; zy befchaaft, zy verzagt de ftugfte en wreedfte harten. Lyfander had Athene ingenomen en ftond gereed haar te verwoesten, maar toen zekere Phocenfer, die gewis beter moet gezongen hebben, als zommige zangers van den fchouwburg, de rei uit de Electra van Euriptdes ö Agamemnons telg zie my uw' ftulp genaaken! begon te zingen, was Lyfander zodanig door het vermogen der mufiek en zang getroffen, dat hy de ftad fpaarde. De dieren zelfs zyn vatbaar voor de welluidenheid dezer goddelyke kunst. Orfeus temde de woeste dieren, en maakte ze door zyn fpelen zo gedwee en tam, als de leeuwen en boeren van Am/Iels fchouwburg. Onbezielde wezens zyn zelfs vatbaar voor het vermogen der toonkunst. Alleen door mufiek ftorteden de muuren van Jericho om, en bouwden zich de wallen van Thebe weder op. (*) Ja de woeste en onbuigzaame god der helle wierd zelfs vertederd door eene fraaye Aria, die Orfeus voor hem executeerde, en fchoon Racine zegt: Et 1'avare Acheron ne lache point ia pi'oye. Zo (*) Kan men dit van bet pragtige Felix Meritis ook niet zeggen ? Halfvolbouwd eenzaam en verlaten, Monden de naakte wanden van dit heiligdom van Ml.ierva, even gelyk de wrakken van, Babel, Perfepolis en Palmira: men dagt ann de fraaye conccrczaal! fluks keerden de werklieden weder, de in uuren rezen op, en FjILv Meritis gaf haar eerfte concert l! S 3  C 142 ) Zo z"g men .dit echter byna door het vermogen der mufiek gebeuren : Orfeus (peelde, Minos wierd bewogen en Euriaice keerde weder naar de gewesten der levendiger!. Kan 'er fterker bewys voer liet vermogen der toonkunst gevonden worden ? Zoude dit de welfprckcndheid, do dichtkunst uitgewerkt hebben? Voorzeker neen. Daar dus de gefchiodenis leert hoe groot het vermogen der Mufiek op de harten der menfehen is, verwonderd het my, dat men in deze eeuw van wysgeerte en verlichting, van deze konst zo weinig party getrokken heeft, tot befehaving en verbetering van den mensch; dit is voor u bewaard, verhevene zielen , die tot nut van't algemeen werkzaam zyt , die het vernuft fcherpt, het verftand befchaafd , en het hart verbeterd van den arbeids? man en kruijer, cn hem dus in zyn'kring gelukkiger en beter maakt. (*) Ik wage het, aan u en aan het algemeen , met alle befcheidenheid, het volgende voor te Hellen , om ook in myn vak iets tot verbetering van den mensch bytedraagen; dat men in alle tugthuizen, in alle die plaatzen waar men :tot heden toe boosdoenders en oproermakers heeft opgefioten, in ftede van hun aanhoudend te laten raspen, liever van het volgende middel gebruik maakte, dat men hun daaglyks een fraay cn aangenaam concert gaf, en hun tusfchen de poufeering de aandoenlykfte plaatzen uit de jongs Werther van Göthe, of uit de Julia van Feifi vooras, dan zoude dit zeker op deze woeste en onbefchaafde harten werken: en daar zy als woeste, zcienboze en wilde menfehen in deze plaatzen zyn opgeflootcn, zoude zy die, alleen door u vermogen 6 goddeiyke mufiek, als befchaafde, verlichtteen deugdzaame menfehen weder verlaten. Hoe menige Lais zou daar Gelukkiger? hier aan twyfTel ik. Re.UXeur.  C 143 ) daar uit, met de denkbeelden van een Literetia we* der bervoortreden! Koe menig oranjefchreeuwer zou daar bi eenen Bruuts hervormd worden, als hy daagjlyks de marfeillaanfehe marsch hoorde uitvoeren, of hem de treurfpelen van Chenier wierden voorgedeclameert. Ik ga verder: wanneer dus door het vermogen der mufiek niet alleen de boosdoenders en oproermakers in brave en ftïlle burgers veranderd waren, maar zelfs door aanhoudende concerten, de neiging tot het kwaad in dé harten der menfehen verflikt was, zoude ik voorftellen deze.zegen tot de woeste en verfcheurende dieren uitteftrekken ; de regering der groote natie, altoos werkzaam tot nut van haare ingezetenen , heeft hier van reeds, volgens VEsprit des Journeaux eene proef genomen; zy hebben onze colosfale medeburgers , die van het Loo naar Parys zyn getransporteerd, een extra fraay concert gegeeven ; de olifanten hebben alle blyken gegeven hoe fterk het vermogen der mufiek op hunne grove organen werkte; by eene tedere Aria waren zy geheel gevoel en vertederd , en by eene vroljke , huppelden zy, en toen zy voor de éérfte maal $a ira, of allons enfants de la patrie hoorden, waren zy geheel vol van martiaal vuur, flapten met eene krygshaftige houding door hunne bewaarplaatzen, en hunne fnuiten krullende, fchenen zy alles te dreigen , gelyk de elephanten van Pyrrhus. (*) Daar deze proeve door dè Franfche genomen , dus aantoont, hoe fterk het vermogen der mufiek op de dieren werkt, zou- {*) Zeer belioeilzar.ni zegt onze vriend voor de térflsmaal, want, boe kragtig tevens,maar hoe kort is het vermagen der mufiek! toen de clepliauten voor de tweede maal ca ira hoorden, .waren 2y geheel orgtvochg voer deze verheven* klinken. Redt: Heur.  ( 144 ) zoude dezelve (na de algemeene vroede,) in het groot kunnen te werk gefield worden. In plaats dat de Propoganda eenige Misfionarisfen, naar de Indien of Africa zond, om de inwoonders tot bet christendom overtehaalen, zoude men, nu meer verlicht, eene troep mufikanten naar deze afgelegene gewesten kunnen afzenden, niet met verachtlyk goud voorzien om hun omtekopen, niet van oorlogsdunders verzeld om hen in flaverny te brengen; neen, fleehts met mufickinftrumenten gewapend . zouden zy aan de oevers van den Indus en Ganges aan land flappen , en de verllindende dieren , door hunne zagte en zielfmeltende tonen, van derzelver vèrfcheurenden aart beroven ; cn de vreedzaame inwoonders der Indien zouden uitroepen: „Heb drie„werf dank b hrama, dat gy aan het mensehdom het vei mogen der toonkunst gcichonken hebt; de door de „ mufiëk verlichtte Luropeïrs geven ons meer, dan hun „ önbefchaafd voorgefiacht ons ontnomen heeft. Zy hebben niet alleen ons verlicht, maar ook de woeste dieren onzer bosfehen getemd en hunnen aart verzagt.'* En de wysgerige dichter van Europa zou zingen: Thans zyn de blyde dagen van /istrea weder gebo,' ren, dc menfehen leven als broeders met elkander in ' vrede, ik zie den leeuw naast het fchaap weiden , en " den wolf met het lam aan eene beek hunnen dorst „ lesfehen: dit hebt gy uitgewerkt 6 vermogende mufiek , ,', dit is u werk 6 goddelyke toonkunst!" Erom harmony, from heav'nly harmony This univerfal fiame begon: When nature undernealh a heap Of jarring atoms lay, And èould not heave her head, The tuneful voice was heard from high Arife , ye more than dead , And mufic pow'r obey. DRYDES. TE AMSTERDAM, Eï HENDRIK GARTMAN, ^Boekverkooper in de Kalveifhaat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 19. Nullius addiclus jurare in verba magiftri, Quo me cunque rapit ratio, mox deferor hospes. . HORATIUS. Maar vraagt gy, onder wat gezindheid ik mag hoor en, Zo weet, dat ik myn trouw aan niemand heb gezwooren. HÖIDECOPER. -Er is waarfcbynlyk geen mensch, die niet wel eens ondervonden heeft, hoe bezwaarlyk het is, iemand van zyne eens opgevatte mening, omtrend de zedelyk'c waarde of de verfbandsvcrmogens van eenen derden, terug te doen komen. Die mening grondt zich dikwerf op een toeval, op de manier •waarop hem deze of geene daad is verhaald geworden; hy blyft niettemin des mans gedrag afkeuren of verdedigen, wat'er ook vervolgens gebeuren mag. Denkt even n4, en gy zult vinden dat hy niet zo zeer den man, zo als hy werklyk is, beoordeelt, maar flegts het wezen., T dat  ( ufi ) dat hy zelf geféhapcn heeft; 't voorbrengfel, 't kind zyncr eigene verbeelding. Hy hangt dus alleen aan 't vonnis t dat hy van den beginne af aan geitreken heeft; hy let al- leenlyk op den naam, en Hoe kan men zo onbe- J'uisd f preken ? Weet gy niet dat 'er een groot getal van menfehen is, die, van den aanvang der Franfche omwenteling af, tot heden toe, telkens 'er voor uit zyn gekomen, dat zy de zaak kwalyk begrepen hadden, en. van la faïette tot bonaparte, alle de redenaars die het best bewezen, dat het regt aan hunne zyde was, (d. i. de genen die triomfeerden,) met hunnen byval vereerd hebben? Is dit nu koppigheid? En zoude men in ons Gemeenebest ook wel niet drte of vier mannen kunnen vinden, die altyd, zonder aarfelen, de party, die reeds de flerkfte was, cordatelyk zyn te hulp gekomen? Toonden dezen dan eene te grote gehegtheidaan hun.\.... Gene politieke reflexiën, mynheer: hebt gy aan mynen toon noch niet gemerkt dat dit een tvysgecrig ftukje worden moet? Ik biyf dus beweren, 't geen ik zo even gezegd heb, en ik voeg 'er by dat deze helling van den menschlyken geest ook in de gefehiedenis der philofophie te befpeuren is: aan het fyflema welks gronden men heeft aangenomen , blyft men zelfs in de gevolgtrekkingen , hoe ongerymd ook, getrouw; en 't ipfe dixitC') Is niet meer de fpreuk van de Pythagorifche,dan van elke andere fecte. Grotius wist ook, hoe veel de getuigenisfen van vermaarde fehryvers by het gemeen afdoen; en waarfcbynlyk zullen zig fommigen myncr lezers de genoeglyke en nuttige (*) Tïcwondert toch dc bondigheid cn de kracht der latynfche tnnl- deze twee woorden, letterlyk vermld, betekenen: jongens, v aoet wel waar, zyn, want.de laas lieefl lm gezeul'.-  'C U7 ) gè «uren nog herinneren , die zyne talryke citktiëö heh iti hunn$ jeugd verfchaft hebben. Men heeft echter ongel) k als men den groten man dit kwalyk neemt; ieder een roeit met de riemen, die hy heeft. Thans zóude hy Veelligt zelf üordeelen dat zyne manier gevaarlyk is, dewyl men door 'tgezag van Aristoteles-, even veele valfche als ware Hellingen bewyzen kan. Zyn 'er geenc' onberispetyke eli grondige beWyzen voor handen , zo doet men kwalyk met dit gebrek te ontveinzen; zyn zy 'er, en hebt gy ze voorgedragen, zo kan't gevoelen Van anderen myne overtuiging niet groter doen worden, dan zy reeds is. De manier van citeeren had in het laatst der vorige eeuwzódanig de overhand genomen, dat men in de gemeenzaamfte gefprekken nimmer vergat, de fehryvers die mén gelezen had, aan te halen; en hierop doelt het gezegde van de vermaarde Ninon de VEnclos, die, toen zich ik weet niet welke heer beklaagde dat zyne dochter geen geheugen had, aanftonds uitriep: Ah! monfteur.' quel bonheurl elle ne rit era pas. ■ In deze eeuw is de fmaak, gelyk nog in eenige andere dingen, ook ten dezen opzigte, veranderd. De boeken mochten niet meer met lange aantekeningen voorzien, maar moesten met fyne platen, vignetten, etils de lampes enz. vercierd worden; men vroeg niet of de zaken onbetwistbaar, maar flegts of 2y ongehoord waren; cn men las alles met gretigheid, mits geen fchryver 'cr ooit te voren van hadt gewaagd. Trouwens, op deze neiging van het publiek hebben fommigen nog al acht gefiagen; en 'er zyn Zo hier eh daar eenige nieuwe Hellingen ftaande gehouden. Dc Critifche wysgeerte houdt ook hier den middenweg; -en is even ver verwyderd van eenige ftelling; op het gezag van den eenen of anderen Philofooph, te willen doen aannemen, ais van met blote begrippen in 't wilde te fcheN T .2 men  ( 148 ) ;men, zonder immer eenig bewys aan te voeren. Men behoort zich dus ook wel te wachten van eenig byzonder gevoelen van Kant, of van Reinhold te vermengen met de wezcnlykc grondbeginfelen van het fyftema; ik vrees dat men, door een tegcnovergeftcld gedrag, dezelfde onzekerheid zoude terug doen keren, uit welke wy nu gered zyn. Kanfs gedachten, omtrend de veredeling van het mensehdom zyn vertroostend, en, voor my ten minfte, n:ct van waarfchynlykhcid ontbloot; doch verre van te geloven dat zy in eenig verband met dc Critifche wysgeerte Haan, beweer ik dat men zeer wel van dc waarheid van deze overtuigd kan zyn, en echter geene in twyffel trekken ; even als 'er veele lieden zyn , die het fyftema van Newton bewonderen, zonder, 't geen de goede man lang daarna over de Openbaringe gefchreven heeft,te-beaamen. Hoezeer ik my dus verheugde de fchone redevoering van den Heer van Hemert, die ik met zo vee! genoegen gehoord had, te kunnen lezen, fpeet het my achter ze te moeten lezen in het Magazyn der Critifche ■wysgeerte ; waarin zy, om boven aangehaalde redenen, ten onregte eene plaats fcheen gevonden te hebben. Hoe minder men hier te lande nog met het fyftema bekend is, hoe bedenklyker deze plaatfing fchynen moet; en het is de meesten genoeg, dat zy iets in 't Magazyn der Critifche wysgeerte gevonden hebben , om te geloven dat het een wezenlyk beftanddeel van dezelve is, en tot de gronden zelve behoort. Voor de genen, die van deze ééns wel onderligt zyn, is hier geen gevaar; maar het Magazyn is aangelegd om zulken eerst te maken; en kan niet vooronderftellen dat zy 'er reeds zyn.'tGeen dus,in het tiende-of twaalfde ftukje, zonder eenige bedenking had kunnen geplaatst worden, meest niet in het derde*verich\nen. — Het  t *49 $ -Het zy my geoorloofd, by deze gelegenheid, noch eend -zwarigheid omtrend de inrichting van het Magazyn ,^e opperen, waar mede ik echter niet bedoel dezelve, uit overtuiging, te laken maar veel meer gelegenheid zoek om myne twyffeling, door eenen kundigeren, te zien wegnemen. , Zedert het midden dezer eeuw fchenen veele fehryvers het zich tot eene taak gemaakt te hebben, om de moei■lykfte paden der bovennatuurkunde met bloemen te beftrooijen, en .de meest afgetrokkenc befchouwingen te verzinlyken. Door het eenvoudig menfehenverftand, 'X welk zy 't gezonde noemden, voor den enigen fcheidsman of rechter in alle wysgerigc gefchillen te verklaren , door aan hetzelve, fchoon ontbloot van alle voorbereidende 'kundigheden, te appelleren van uitfpraken, die de-vrugt waren van grondige en langdurige onderzoekingen, hadden zy niet, gelj k zy waanden, eene populaire philofophie tot ftand gebracht, maar flegts enige wysgerig fchynende woorden en fpreekwyzen algemener „doen worden, terwyl ondertusfehen, door hunne fchriften., de lust tot nuttige, doch moeilyke, nafporingen, allcir'skens uitgedoofd, en het belang der ware philofophie, 't welk alleenlyk in de Hevigheid harer beginfelen beftaat, niet weinig benadeeld wierd. De critifche wysgeerte heeft zich dus te recht tegens die popw/ö/r-philofophen verzet; en 't is geen harer geringde verdienften.dat zy aan hunne oppervlakkige bsfpiegellngen paal en perk gefield heeft. Maar kan men,na dit alles ,de pogingen van hen goedkeuren , die zedert enige jaren in Duitschland de Critifche Wysgeerte zelve populair zoeken te maken ? en handelen zy daardoor niet rechtftreeks tegen een van derzelver voornaamfle oogmerken, 't welk was om de populair philofophie te doen affchaffen? Men wane echter niet, T 3 dat  dat ik hierom hen toegeve, die beweren dat alle die wysgeerte alleen in de theorie goed is, en die, 't geen zy in de beFchoirwingcn der philofophen voortreffelyk en fchoon vinden, nochthans nimmer in 't gemene leven ingevoerd of gerealifeerd willen hebben ; verre van my die ongerymde gedachte. Doch houde ik het daarvoor, dat, om de refultaten der nieuwe philofophie voor het mensehdom heilzaam te doen worden, geheel andere middelen dienftig zyn, als verhandelingen over den eerften grond der verpligting, of verklaringen van den categorifchen imperatief. En misfchien zoude Nicoiai in zo verre kunnen gerechtvaardigd worden, als hy die genen hekelt, welke dingen voor het publiek verltaanbaar zoeken te maken, die het niet behoeft te verltaan, en die veelligt altyd duister voor hetzelve behoren te blyven. (*) Of, ik heb in dit alles den bal mis gellagen, of ik geloof aan wyzere mannen de volgende vraag te kunnen voorfiellen: zoude het ook voegzaam zyn , de invoering der critifche beginzelen van zedelykheid , aan de leeraars van de enige volksphilofophie, van den Godsdienst, overtelaten ; en zich inmiddels 'er op toeteleggen om dezen , en anderen die voor wysgeerte berekend zyn , maar niet het publiek , met de diepzinnigfte befpiegelingen van Kant volkomen bekend te maken? Ik begryp dat het Magazyn door deze verandering voor een groot gedeelte van deszelfs tegenwoordige lezers onverilaanbaar wordende, de uitgever minder exemplaren zoude debiteren : maar men heeft het immers wel meer gezien , dat het belang der wetenfehap tegen het belang der boekverkopers aanloopt? LENTELING. (♦) Hierom heeft Kani's duistere cn moeilyke manier van fchryven ook hare nuttigheid, als welke (gelyk hy zelf aanmakt.} Jgnayum, f'aces, pscus a praefepïbus arcet.  C 151 ) SAMENSPRAA tüsschem KAATJE en MIETJE, Kaatje. JLJoo Iaat uit de kerk? Dan heeft Dominé het wel lang gemaakt. Toe, neem een fiool en drink een kopje thee. Wel nn, heeft de predikatie je wat voldaan? Mietje, 6 Buitengemeen ! die nieuwe Dominé heeft zóó fchoon gepreekt; zyn toehoorders zóó leerzaam gefticht , dat ik het nog lang in myn geheugen zal houden. Kaatje, Ja ik hoor dat het een bekwaam man is. Wat \y-QS zyn text? Mietje. Ik zal het je zeggen : ik heb 'er een vouwtje by in myn boek gedaan.,... Wel, de haanekater, nn vind ik het niet Wagt, kyk 't is met het toedoen 'er zeker weer uitgegaan. Kaatje. Ja dat kan ligt gebeuren: maar de text daar gelaaten, waar preekte hy tog al het meeste zoo van ? Mietje, Als ik je dat alles zou zeggen , wel myn lieve mensch, dan kreeg ik van avond niet gedaan! het was een dierbaare predicatie.... Van de voorbefchiklcing; een verftokte zondaar.... Het was alles zo dridelyk en verflaanbaar.... het was ... ik heb 'er ook zóó van gehuild.... Kaatje. Wat fpyt bet me mensch , dat ik zoo'n fchoone preek niet gehoord het. Mietje. Ja, dat is wel jammer! want ik kan het je maar niet zeggen, zoo als het is, enz. enz. Daar veelen willen dat Mietje en Kaatje de eenigfte niet  C 15a ) niet zyn in hun gild, heb ik reeds voor lang aan myno medeleden in de Arke Noach's voorgefteld, om te onderzoeken , of menfehen, wien het zo volkomen aan verftandelyke vermogens ontbreekt, eenig nut uit de openbare Godsdienstoefening trekken ; en zo neen, of het dan niet voegzaam zoude zyn, om' by de ophanden zynde veranderingen in dc kerkorde, het zóó te fehikken,dat lieden van ditt caliber des zondags in eene afzonderlyke kerk byeen vergaderd, en met, voor hen begryplyke, en, was 't mooglyk, leerzame, voordragten onderhouden wierden?. EERMAN. VO ORSTEL. (Medegedeeld (*)•) In den Jaare 1798. heeft de Heer A. V Heureux, een zuiver inkomen gehad van ƒ 568:8:6; en de Burger B. Penibleeen van/ 600:— Daar zy nu beiden tot den 3ofteu Apiil 1799. een amalgame van huislyke verteringen, kleding, enz. gemaakt, en iederƒ540:—van gemeld inkomen verteerd hebben , wordt 'er gevraagd: waarmede men bewyzen kan, dat zy beiden even veel van gezegde gelden, of dat op hetzelve uitkomt, niets overhouden , en dat 'er dus eene waarachtige gelykheid plaats, heeft ? oplossing. 5 Ps- I0- Ps- t*\ Wy betuigen onzen oprechten dank aan den toezender van dit e» van eeniSe andere «ukken. Hy ziet dat hy deze keer niet buiten den waard gerekend heeft. REDACTEUR. TE AMSTERDAM, E Y HENDRIK G A R T M A N, Bcekverkooper in de Kalvcrftraat  DE ARKE NOACH'S, N°. 20. jlthene ligt verwoest, en niemand wil 't herbouwen. LANGENDflC. & Hotttë de 1'Europe et du fiécle oü nous fommcs, Devoirs du eitoyen, vous êtes meconnus! Titres chers et facrés, qui fites les grands hommes! Qu'êtes vous devenus? —. In de voorgaande week, op eene der fchoone voorjaarsavonden, op myne eenzaame landhoeve rondwandelende, met de vóo. treffelyke lierzang van Thomas, les devoirs de lafocieté, in de kanden , opgetogen door de aangenaame kalmte'van den avond, en de vreedzaame rust der natuur, geraakte ik, na het lezen der boven (bande dichtregelen, en myne oogen flaande op de nabygelegen Had Amlterdam, in eene ernstige overdenking verzonken; haare V too-  toorens en gebouwen, voortbrengfelen van magt, overvloed en rykdom, van verre befohouwende; overdenkende de tyd waarin, en de middelen waardoor, zy, en met haar het geheele vaderland, eenmaal in ftaat waSjZicb tot zulk eene hoogte van roem en aanzien te verheffen, haren tegenwoordigen toeftand , en die van het geheele vaderland, vergeiykende met die, waarin zy was, toen zy bloeide, vestigde ik, met een traan op de wangen, mynen aandagt op dc zeden en het character van hare en neêilands inwooners, en ongemerkt begon ik de oorzaaken van die verfchillende trappen van vermoogen en geluk ook alleen in die zeden en dat charafter te zoeken. — Wat toch is in ftaat om eenige maatfehappy en burgerdaat te doen bloeijen, veerkracht en aanzien te doen verkrygen , zo het niet de ernftige de vuurige pogingen zyn van haare leden, om ten dien einde medetewerken ? deze edele grondbeginfelen onzer vaderen hebben dit gezegend land groot doen worden, deeze moesten hun nakroost ten voorbeeld ftrekken, deeze vervullen den noch niet geheel verbaster-s den nakomeling met eerbied, liefde en droefheid, Als liy hun weergaê zoekt, maar (leclits hun lykVjs vindt, ft Vergeeft het my, myne medeburgers! aframmelingen dier groote voorzaten! vergeeft het my, wanneer ik u moet verwyten, dat gy, gy alleen, den ondergang, den aannaderenden val van dit gemeencbest op uwe verantwoording hebt, en dat ook uw nageflacht, noch zoo veel in geluk en grootheid van u verfchillend, als gy van uwe voorouders, eenmaal zyne ellende aan u alleen zal dankwyten. ft ! Waarom kan ik niet tot een ander gevoelen gebragt worden ? waarom kan niemand my eene andere oorzaak van onze voorduurende vernedering aantoonen, dan die koelheid en onverfchiiligheid, die in aüc landen en -gemeenebesten heeft plaats gegreepen, wanneer de zeden der  der inwooneren tot die verbastering gekomen Waren, dat zy geen belang meer fielden in hunnen natiönaalen roem en geluk ? ja ware 'cr eenige andere reden te vinden van ons verderf, dan deze, men zoude dan ten minflen ons niet kunnen aanwryven, dat wy vry willig en door eigen fchuld ons eigen ongeluk bewerkt hebben, en, Wy zouden ons geduldig moeten onderwerpen aan den wit van hem, die dit land in de felfle flormen als met een Vaderlyke hand heeft befchermd, en die al mede, by dit ia Weelde verzonken volk, niet meer gekend, niet meer geëerd, niet meer bemind wordt. Maar neen! vestigen wy onze oogen op de onderfchei* dene flandcn en betrekkingen van neêrlands inwooners; befchouwen wy hunne zeden en wyze van denken, ten opzichte van het gemeenebest ; en wy zullen zien, dat neerland dea val van zig zeiven berokkent. Zy , die door hunne geboorte , fland en rykdom „ eene goede, ten minfle eene befchaafde opvoeding hebben verkreegen, en Avicr hart wier harfens gefchikt zouden zyn, om het geluk hunner medemenfchen te bevorderen , het zy door intrinfice rykdom en koophandel, of doof kundigheden in de verfchillende vakken van rechtsgeleerdheid, geneeskunde, wysbegeerte, of andere edele middelen van beflaan, zy meenen dat zy daarmede hunnen pligt volbrengen, door alles in het werk te flellen, om hun ver* moogen te vermeerderen, en ten dien einde fommige hunner medemenfchen, wier hulp zy niet ontbeeren kunnen, te belonen voor hunnen arbeid; of door hunne taak te volbrengen in die aigen kring van werkzaamheden. Waar in zy geplaatst zyn. Sommige hunner, aangedreven door de helfche geest van paityfchap en wraakzucht, zouden liever hun land cn medeburgers zien ten gronde gaan, dan op nieuw de hand uittefteeKen om hen te redden^  ( 156 ) dewy! niet allen denken gelyk zy doen, en op een andere wyze, hetzelve groote doelwit zoeken te bereiken; anderen, meer overeenkomftig met de algemeene heerfchende grondbeginfels denkende, zien met eene voorbeeldeloze en heilloze onverfehilligheid, den verfchfllenden loop der zaken, en de dreigende gevaaren van dit gemeenebest; de een, uit eene laage vrees van medegelleept te zullen worden in de verfchillende betrekkingen , waarin hy, belast met eenig gezag, ook eenige verantwoording zoude hebben, en dat hy, by een' ongelukkigen airflag zyner goede voorncemens, eenige fchade of gevaar zou kunnen ondergaan , — de andere, uit een nog veel lagere zucht tot gemak, Kilte en onbekommerde levenswyze, waathi hy misfchien niet zoude kunnen voortgaan , als hy, ten nutte van zyn vaderland, eenige moeijelyken arbeid moest verrichten, — byna allen, uit een' onedeleu .dry fveêr van zelfbelang, vlieden alle gelegendheden, waarin zy door het vertrouwen hunner medeburgeren gefield zouden kun> nen worden,om het nut en het geluk der al te gunftigover hem denkende maatfehappy te behartigen; dit echter Piet hebbende kunnen ontwyken, Wöiden 'er geene middelen onbeproefd gelaaten, om in den vorigen kring te blyven, en alle last-posten te ontwyken, ja al ware het dan ook ten koste van eenig voorrecht, dat waarlyk den braaven burger, die zodanigen regeeringsfbrm voor de beste houdt of dien voorftaat, ja mede gevestigd heeft, niet onverlchillig wcezen mag. 6 Wat fcheelt het den zodanigen , of h\ tn vyf jaren eens zyne item onder de duizenden niet mede uitbrengt, dit is een klein verlies, hy zal daarom geen oogenbük minder rusten. — 6 Myn vaderland, dit zyn burgers van uwen grond!! En indedaad , ware het dat niet deeze onteerende koelheid, in bet zorgen voor 'slands belangen , zo ooteltiaa- ren  c ts? ) re menfehen ontrukte aan het bywoonen der vergaderin* gen, waar in zy, naar hun licht fprekende en handelende, ten minften in Haat zouden zyn, lieden van deugd en bekwaamheid, én die belang hebben by het wel of kwalyk gaan van onzen welvaart, in het bewind te plaatfen, hoé veele oneenigheden en gevaarlyke aanvallen op onze vryheid en geluk zouden niet Vermyd zyn geweest, en noch vermyd worden ? ■— Maar neen , omdat men daar twee! of drie' uur voor niets', moet doorbrengen, omdat men daar in het zelfde gezelfchap is, als zyne bediende of minderen, omdat men , in 't kort, iets anders te doen heeft, onttrekt men zyn dienst, om ook een (teen aan het gebouw des gwluks zyner medeburgeren te leggen. Dit zy niet aan u verweten, ö gy, die uit hoofde vari eene, het zy waare, het zy ongegronde wyze van den-*, ken, u gewetenshalve, niet alleen niet gerechtigd, maar ook niet bevoegd oordeelt, om dezen pligt te vervullen ; gylieden, zo gy dwaalt, dwaalt ten minften ter goeder trouwe, en uit hoofde uwer grondbeginfelen ; maar dat zy, die éénmaal het yverigst, het fterkst, hunne grondbeginfelen, die zy nu verlaten en tegenwerken, hebben verkondigt en voorgeftaan, aan eene zoo onverfchoonlyke nalatigheid zich fchuldig maaken, daar voor zullen zy eens verantwoordelyk gefield worden, voor hun nakroost en voor hun zinkend vaderland. Slaan wy verder onze oogen op het opkomend gedacht, dan zien wy nog erger toekomst te gemoet. Jongelingen! gy die, nog verder, vervreemd van de vaderlandsliefde uwer voorzaatcn, u naauwlyks verwaardigt nieuwstydingen, omtrent het lot uws vaderlands aan tehooren, dan voor zoo verre zy eenige betrekking op uwe commerciëele onderneemingen hebben, die u al mede beroemt niets te wecten van den toeftand van het gsmcenebest en u daaïV 3 mede  mede niet te bemoeijen, die reeds beeft cn naar afgelegen landllreeken ryst, wanneer de kwaadwilligheid, om onrust te zaaijen, u meldt, dat men u oproepen zal om de wapens in verafgelegen fireeken te dragen, voor de belangen uws vaderlands, terwyl men uwe vcrwyfdheid te wel kent, dan dat men u, binnen de plaats uwer woning , de wapens zou durven toevertrouwen, ook u zal de waare vaderlander met een verachtelyk ftilzwygen voorby zien, en zich fchaamen op den grond, die u voorbragt, gebooren te zyn. Had de we'eldc ons niet uitgeput, in fchyn van veel te geven , onze vrouwen zouden meer waardig aan de Kenauw Hasfelaars , Reygersbergen cn Lalains gebleven zyn, ook zy gebruiken hun vermogen al mede om den val van het vaderland te verhaasten, en vernoemen zodra niet, dat of man, of vader, of zoon, zich van zyne verpligting jegens het vaderland voldoen wil, of fpaarea geene vleijende of fmeekénde middelen, om hen van dit heilig voorneemen af te trekken , en in den vorigen peel van werkeloosheid te doen blyven liggen. ö Gy allen dus, die , hoewel zelve te vreesachtig, te loom, of- te kleinmoedig zyt, om de handen aan het werk te Haan, die, desniettegenllaande, geene gelegenheid laat ontllippen, om de menfehelyke dwalingen en gebreken van hen , die toch toonen' meer deugd en meer moed te bezitten dan gylieden, te beknibbelen, te lasteren , en in een belachlyk daglicht voortcltcllen ; denkt gylieden dan , hoe zeer gy op uwen b) zonderen r) kdom ook fteunt, en in uwe doodfche rust uw geluk fielt, denkt gylieden dan dat gy veilig' zyn kunt, als uw vaderland vcrlooren gaat? dat gylieden zult rusten op de puinhcopen van Nederland? neen laaghartigen ! dan zult gylieden ie laat berouw gevoelen over uwe zorgeloosheid ; en de wroeging, dat gy uwe rust cn uw vermaak' hoven de welvaart van den grond, die u voortgebragt heeft, gcfteld hebt, zal u misfchien ongelukkiger maaken dan gy nu denkt, en gy zult het lot benyden va; hen, die, al wierden zy ook de flagtöiTers hunner moed cn hunner deugd, toch fteeds de aangenaame infpraak van het ge» wceten zullen hooren, dat zy ten minften hunnen pligt gedaan, hunne medemenfchen hebben gezogt gelukkig te maaken, en dat zy dus, deetende in het lot van deugdzaams en groote ftervelingen, noch van zig zeiven, noch van hun nagedacht, noch van den vader der meiifcbeh, eenig verwit, eenige vervloeking te wagcen hebben. ' EERMAN. Ik  1 ( i59 ) Ik fprak onlangs iemand die zich verbeeldde dat Polen noch aanwezig was, en de Zwitzerfcbe Republiek noch in dertien Cantons verdeeld, Myne verwondering over deze zjne onkunde hield op, toen hy my verzekerde dat hy zedert het jaar 1791 geene courant in dc hand genomen had, dan om te zien welke goederen 'er verkocht Zouden worden en welke menfehen 'er geitorven waren. Ik heb in M°. 13 van dit weekblad gezegd, dat dit ook genoegzaam myn fystema was. Ondcrtusfchen voegt hét niet, dat ordentlykc en oordeelkundige .lieden, dus onwetend blyven in gebeurenisfen die het aanféhyn van Europa geheel veranderen; cn, daar men hen center niet kan vergen om, ton dien einde, zich met het lezen van fmakeloze verhalen van veldflagen, marfchen , benoemingen van generaals, enz. te vervcelen., geloof ik , datdO'Courantiers'ben eenen groten dienst bewyzen zouden, met onder de overige advertisfementen, aankondigingen van den val der koningryken of gemenebesten in denzelfden (1)1, te plaatfen. Daar ik niet tot die genen behore, die flegts opgeven wat men doen en waarheen men gaan moet, zonder den weg aantewyzen die tot het vcorgeitelde oogmerk voert, en zonder de ïnogelykheid van 't geien 'zy bevelen, te demonilrcercn ; zo voeg ik hier by een half óouzyn annonces van gebeurenisfen , die de laatfte jaren voor den oplettenden be.fchouwer belangryk gemaakt hebben. f#* Heden trof ons de bitterde flag! onze geliefde zuster, de Koninglyke Republiek Polen , ging de eeuwige ruste in. Lang fukkelde zy aan eene uittèerende ziekte; doch in de laatfte dagen bygekomene toevallen, verhaastten haren dood. Wy berusten in den wil van het noodlot, en troosten ons met de gedachte dat hare bezittingen in onze handen komen. Frans van Oostenryk.' Mede uit naam van mynen broeder en zuster. 'NB. Door verandering van affaire uit de hand te koop: Het paleis Vatifaqn,gelegen binnen Romen; waarin de affaire van Paus zedert onheugelyfce tyden en zeer lang met fucces gedaan is geworden.' — Men kan des begerende de helft der kooppenningen op kusting houden, tegen eenen redclyken intrest. Dc-  C 160 ) Dewyl Dgiezzar Pacha aan 't hoofd van zyn leger, in 't midden der maand Februari 1. i. zyne rcfidcntie Acre in Syriin verlaten hecfr, zonder dat 'er tot heden eenig naricht van hem is ingekomen, zo wordt hy van wegens zyne vrouwen vriendlyk verzocht, om tot haar weder te keeren; zullende met alle liefde ontvangen worden. Verders belooft men aan den genen , die hem levend óf dood te recht brengt, eene cerlyke beloning. Allen de geren die iets te pretenderen hebben vair, ofte verfchuldigd zyn aan den gcabandonneerden boedel van Karei Enunan'u'èl, Hertog van Piemont en Saveyèn, worden verzocht zich ten fpoedigften te adresfeeren aan den Generaal Joubert, als Executeur Testamentair te Turin. Het huis van negotie, tot dus verre gecanteerd hebbende op de firma van De dertien Zwitzerfche Cantons, onderricht zyne Correspondenten , dat het voortaap zich fchryven zal: De eene en ondeelbare HelvetiJ'che Republiek. Myne geliefde tweede dochter, Cisalpina, heden middag in den tederen ouderdom van flegts twee jaren, haar jong leven geëindigd hebbende, geve ik hiervan aan myne talryke vrienden kennis, met verzoek om van brieven van rouwbeklag verfchoond te blyven. Frank de Groot- Den 27 April, 1799. TE AMSTERDAM, IV HENDRIK GARTMAN, Bookyerkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. li. Diffitih est Jatyram non fcribere, nam quis iniquae; Tam patiens urbis, tam ferreus, ut teneat fe. ju VENALIS. Aan de Schryvers van het Weekblad de Arke Noach's. MYN JE HEEREN! Ik voer gister morgen naar Leiden. De roef aan een be-f jaard man verhuurd zynde, plaatfte ik my in het hoekje van het ruim. Nauwelyks waren wy aan de lyn of ik hoorde eene verzuchting in den roef: Ik ben nu dan buiten den Haag! men zal 'er my niet weder zien! Aan den Leidfchendam gekomen , vervoegde ik my by dien Heer. Hy had de vriendelykheid my een plaatje in den roef te prefenteeren, het welk ik te eerder aannam, dewyl zyn gulhartig voorkomen my eene aangenaame converfatie beloofde. Ik zeide hem fpoedig, dat ik zyne uitroeping gehoord had, en hier over geraakte ik met hem in een ernftïg discours het welk my zo belangryk toefcheen, dat ik hetzelve, zo veel ik my herinneren konde', heb opgefebreven. — Ik zend een affebrift aan ul. om dat ik het gehouX den  ( 182 ) den gefprek in eenige opzichten vind overcente(temmen met den geest van UI. Weekblad. Ik Gy Mynheer! fchynt het in den Haag niet naar uwen zin gehad te hebben, zo als ik uit uwe uitroeping heb opgemaakt. Hy. Neen geenszms! nimmer heb ik my in 14 dagen over zo veele teleurftellingen beklaagd, dan geduurcndc dit verblyf. Ik. Hebt gy dan fchade gehad ? of zyt gy niet wel behandeld ? — indien ik niet onbefcheiden vraag? Hy. Ik bedroef my alleen om dat ik den Haag zo veranderd zie. De gewoonten zyn hervormd , en alles wat in myne jonge jaren nog van de Nationaafe zeden was overgebleven, is nu geheel verdwcenen. Ik. Gy ziet mogelyk door een al te donker glas. Mag ik de mededeeling van uwe aanmerkingen vragen? mogelyk ben ik in ftaat om 11 te overtuigen, dat gy de zaken te veel aan eenen kant hebt aangezien. Hy. Met genoegen voldoe ik aan dat verzoek. — Weet dan vooraf, dat ik zedert ruim 30 jaren den Haag niet gezien bad. Ik heb in myne jonge jaren gereisd, en in de groote waereld verkeerd; zedert heb ik my met de boeken en de natuur bezig gehouden, en woon op myn landgoed in Gelderland. Een myner, neven heeft een ampt in den Haag, en daar deeze my door gunftïgc berichten had overgehaald, om by hem te komen, heb ik den tyd der kermis tot dit bezoek gekoozen, vooral om dat men uit den aart der vermaaken, enz. nog al aanmerkingen kan maken over den fmaak en de zeden der menfehen, welker nafpeuring altoos myne meest geliefde (ludie geweest is. — Ik dagt wel, dat ik,daar omwentelingen en het verblyf van vreemdelingen zeer veel invloed op de zeden nebben, aanmerkclyke veranderingen zoude zien ; doeU  ' c ïH3 ) doch nooit had ik kunnen denken, dat men zo li alles den vreemden toon zoude aanneemen; ik hoopte ten mk.ften van den ouden hoofdregel in het Nederlandsen 'OharaCtcr, om meer te zyn dan te fchynen, nog iets bewaard te zien,maar ik zeg nu ronduit: het is meerfchyn dan wezen. Ik, Tot nog toe blyft gy by genera/ia; mag iku verzoe-< ken het gezegde meer te ontleden. Anders kan ik 'er niets regenzeggen ? ■Hy Gaarn, zeg maar wat gy het eerst wilthooren; moet ik met de klederdragt, — met de koffybnizen, — danspartyen, — corhediën, het huislyk leven of met de begrippen omtrent het kerkgaan beginnen Pof wilt gy over den finaak in de lecture fpreeken? Ik. Zo als gy verkiest. — Op dc kleding der mannen kunt gy niets te zeggen hebben; die hebt gy zeker nimmer eenvoudiger en minder kostbaar gekend? Hy. Dit is by veelen waar, doch zy is ook zeker nooit gekker geweest, dan ik ze by eenige jongelingen enookby mynen Neef gezien heb. — Ik had hem zien vertrekken als een welgekleed Jongman, met fchoon los hair; ik vond hem wederom metkaalc ooren met gouden ringen, en met een kamifooltje over den rok. Ik. Gy vergeet de ventres d'or — de zyden hoedtjes, de lange manchetten van uwen tyd. — Heertjes blyven Heertjes, en denieuwfle modes zyn altoos bclagchelyk in de oogen der bejaarden. Hy. Men droeg echter in dien tyd niets, dat men vooraf wist, dat zot en ongefchikt was; thans fchynt; hoe zotter hoe beter de hoofdbedoeling te zyn; dit, dunkt my ten minften', is dc beteekenis van den modenaam incroyablc : ongelooflyk gek voor iemand die het niet gezien heeft. — Ik zag zulk een Heertje fpcelen met een zwm t baleinen dingetje van 2 fpan lang, met eene omgebcgencX 2. ver-  ( i84 ) vergulde knop ; ik nam het voor een tabakspyp —• vroeg hem of hy wilde Hoppen ? en prefenteerde hem myne doos. — Ik wierd uitgelagchen; want het was geene pyp maar het Jicette een wandeldok. Ik. Gy zult toch de kleding der vrouwen moeten pryzen, vooral als gy u de hooge kapzels, ftyve keurslyven, de paniers, &c. füc. herinnert. Hy. De kledcrdragt was zeker te vooren ftyver; doch zy was ook minder wellustig en meer voor het climaat bereckend. — Ik heb byna naakte meisjens op de kermis gezien, door wier dunne kleding men alle nuances van het Iigchaam konde opmerken ; — zulks moge in Italien en Griekenland geene ziekten veroorzaaken, maar de blecke kleuren getuigen 'er hier te lande reeds tegen. Ik heb ook in andere opzichten ten dezen het nationaal Character verdweenen gezien; men' verlangde te vooren duurzaamheid en innerlyke waarde in het geene men zich aanfchafte, nu is het alleen blinkende glans; — pailletten en valfche pacrlen voor juweelen. - Over de openbaare vermaaken ben ik nog minder te vreden; de geest in de koffyhuizen behaagt my geenszins; de gezelfchappen zyn my te veel vermengd uit alle ftanden; ik zoude ook aanmerking kunnen maken over de vermeerdering uer koffyhuizen in getal; ik heb ten minden 7 of 8 der aanziend}kde huizen in den Haag hiertoe gemetamorphofeerd gezien. Ik Gy hebt 'er toch zelden dronken menfehen gezien, zulks was in uwen tyd meer algemeen, en ook zyn de hazardfpelen verdweenen, M aai meede in uwen tyd zomtydf koets , paarden en meer verfpeeld wierden. Hy. De wyn moge thans in minder masfa in eens gedronken worden , dcrzelver gebruik is thans meer gedaadig, e.) algemeen. En fpreekt gy van fpeelen ? Ik heb my zeer geërgerd, toen ik op de beföignekamer door mannen een fpel  ( i85 ) fpel om drie guldens over dag zag fpeelen, dat weinig beter is dan het fcheepjezeilen van onze kindsheid. ■— Te vooren fpeelie men nog in bet geheim en dan nog wierd zulks alleen gedaan, door menfehen van verdachtte reputatie ; maar nu door mannen van naam, tot de gewichtigfte ampten geroepen. Ik heb ook de welvoeglykheid, die in onzen tyd ten minften, nog van de oude Hollandfche deftigheid was overgebleven verwaarloosd gezien, by de openbaare danspartyen, daar de vocrn'aamfte perfoonen verfcheencn. — De Laisfen en de Phryne's plagten te vooren geenen toegang te hebben , tot gezelfcnappen waar men onbefproken vrouwen durfde brengen: ik zag nu alles door elkander. Ik. Hier ziet gy het verfchil in de oogmerken voorby, — de eei fte komen om gezien te worden, de laatfte om te zien. Hy. Dit is mogelyk. ik wil het ten minften h.-open. Doch indien ik Dochters had , zy zouden 'er niet verfcfn nen ; verftaat gy my? — Ik heb boven dien in de vermeerderde zucht tot dansfen, eene vermeerdering gevonden van den invloed der vreemde zeden. — Onze natie is anders zo rap niet ter been. Weet gy wel dat 'er in meer dan 30 huizen in den Haag geduurende deeze kermis danszaalen gereed waren. Ik. Heeft de Comedie u ook al flecht behaagd ? Hy. Nog veel Hechter. Myn neef had my zeer veel Goeds van Bingley. van Juff:-. Wattier en van de exquife reprefentatiën, die men alhier geven zoude, deen ver' wachten, waar door ik , daar een oud voerman gaarn het klappen van den zweep hoort, ten deele ben over gehaald. Ik heb Punt en Duim in hunnen besten tyd gekend,en de fehoonfte ftukken zien fpeelen ; myn hart verjongt, als ik my de genoegens daar door ge fmaak t herinner. — ik zag nu het eerst de Jagers van Jfftand vertoonen, geX 3 heel  heel Duitsch tot in veele onvertaalde woorden toe. Na de perfonaadjen van het eene uiterfte van buisfelyke vreugde, in het ander uiterfte van elende overgevoerd te zien, kon ik( my geen begrip maken hoe de menfehen wederom zo fpoedig vrolyk konden worden , doch ik hoopte op een' volgende avond beter. — Tot myn leedwezen konde ik den Monzongo niet zien. ■— Ik zag des anderen daags Epicharis en Nero — veritabel Fransch, — geheel ingericht naar den Parysfchen volksfmaak van den dag, — declamatien tegen de eenhoofdige dwinglandy met verwaarlozing van alle oudheidkunde en gefebiedkundige waarheid. — Naderhand zag ik den Aballino. — De Zonnemaagd — de Dood van Rolla, •— de Klara van Hoheneichen. •— Het zyn my zulke monfters voorgekomen , dat ik het als zeker vooronderftel dat indien de nationaale fmaak niet geheel verbasterd was, het publiek zich door deeze keus zoude beledigd gerekend hebben: doch neen! de fchouwburg'was telkens gepropt vol, en de onzinmgfte pasfagien en de wüdftedeclamatien wierden het meest toegejuichd. •— ik koude by het zien der bonte ftukken van Kotfebue en Iffland niet nalaten by afwisfeling te vragen: is het een Treurfpel? is bet een Blyfpel? doch Wierd uitgelagehen. — Gy zult u zeker verwonderen dat ik zo geduldig alle ftukken gezien heb, doch telkens beloofde men my meer voldoening. — Toen ik de Klara van Hoheneichen gezien had, zcide ik , basta: myn geduld was ten einde. Ik. Ik ben ook geenszins een voorftander van de Duitfche tooneclftukken, doch morgen avond ga ik de Phedra Zien; ik hoor dat Bingley den Thefeus en Juffr. Wattier de Phedra heerlyk fpeelen. Dit ftuk had gy ook moeten zien ; mogelyk waart gy dan wel wederom met hen verzoend geworden ; het einde goed al goed. Hy. ik had dan twee dagen langer in den Haag moeten blyven, en dat was, van my niet te vergen; en om de waarheid te zeggen, zy krayen my te fterk — fpreeken te rad en outrceren het hartstochtelyke. Ik mis in den Schouwburg de oude deftigheid en eenvoudigheid, en houde denzelven in het geheel niet meer voor de fchool van fmaak, dichtkunst, oratorie en zeden, die dezelve geweest.is en nog zyn konde. Ik. Waarlyk oude Heer! gy prjst te veel den ouden tyd. alles is veranderd, moet gy denken. Hy. Dat zie ik helaas! Myn Neef heeft my ook ih perfoon van deeze waarheid overtuigd. Hy is zedig opgevoed  C i8> ) voed en kent de waarde van de bywooning van den' openbaaren Godsdienst, doch in den Haag is hy hier van geheel afgewend; —dc lichtzinnigheid is reeds zö verre doorgebrooken, dat het als fchande onder dc Jön^elfédeii gerekend wordt van de kerk te fpreeken, veel meer om 'er te gaan ; des zondags 'smorgens flaapt men lang, nadenmiddag gaat men naar buiten. Ik. Wy zouden Mynheer! dit discours nog verder kunnen uitbreiden, dan ik zie dat wy reeds by Lammen zyn—* dit doet my leed. 'Hy. My ook — ik zoude u nog met veele argumenten, by het nafpeuren der huisljke gewoontens — her zien der min duurzaame meubilen,gelyk ook uit den "aftrek van vertaalde prullen in de boekwinkels, (by voorbeeld, van het baldadig werkjen van Paine, terwyl goeï de vaderlandfche werken onverkogt blyven enz.) kunnen bewyzen dat het nationaale in onze zeden plaats gemaakt heeft voor het vreemde. — Alles is van vreem« den aart, zelfs de politicque ityl » Rureaux, enz. Ik. Ik zie wy zyn aan den wal en bedank u hartelyk voor u belangryk gezelfchap. # # $ Ziet hier, myne Heeren! den voornaamlten inhoud van ons gefprek aan UI. medegedeeld; indien gy het in uw weekblad plaatst, zal ik aan den ouden Heer, wiens naam en woonplaats ik weet, een exemplaar overzenden Jnmid • dels noem ik my UI. getrouwe leezcr. Den Haag den iS May j. v. K v V 1799. v TELEURSTELLINGEN. W anneer zyn Heiligheid! aan 't hooft der kerk verheven • Door ware erkentenis, tot weldoen aangefpoort, ' Den gunstling, wiens gevlei en dienst hem had bekoord. ten myl of wat van huis, een bisdom had gegeven • 't Zy in Jerufalem of Joppe of verder heen ; ' En de arme hals nu dagt den zetel op te treên Hoe droevig keek hy dan na 't zwerven cn na 't zoeken ? Hy vond zyn ftaaten, maar... in 's Mufulmans geweld ' Kyk, nep hy, dat t een pots', dat heet ik iemand doeken , Vat noem tk, dunkt my, eerst te leur te zyn ge/JetJ. 'k Doe'  ( i38 ) 'k Doe Grasvus naar mya* vrind Alpinius vertrekken; Verre over land en zee, verre over berg en dal, 'k Beloof dar hy, om nry, da'aV 't goede (maken zal, Mits hy, als bode, trouw myn mening zal ontdekken: Maar als hy 't oord genaakt van d' aangewezen vrind , En echter daar noch vrind, noch vrindsgvlyken vind, Hoe grappig ftaat hy dan , befluitloos en vol vrezen ? Foei, roept hy,heeft men my dan als een zot geteld? Op d' eerflen van April mag dit noch aartig wezen, Maar thans is 't erg zich zo te leur te zien gefield. Wanneer een opperhoofd van kunftendoende gasten, Zvn bende veel belooft, en zegt, zo je al den brui t >p 't eerfte kermisfeest my helpt, maak ik je lui Zo ryk, dat je in het goud tot d''elleboog zult tasten. Maar als, eer 't feest genaakt, hem 't zinryk woordje grieft, He vrindje' dafs myn tent, die heeft men my ontdieft. Beloof in je eigen huis ' et geen je naar kunt komen; 'ife Lie gaarn jou kunstnaars ryk, maar doe 't van ja eigen yeld. Dan kryt de gantfche bende, 6 wee! wie kon dit dromen, 6 wee: ó wee! al te erg zien we ons te leur gefield. Hy, die met koel beleid , en met berade zinnen , Eerst, als 't ten' wjzen voegt,bedaard den grondbefpiedj Waar op hy zich welhaast ten ftryd gedrongen ziet, Verzekerd zich de zege, en zal gewis verwinnen. Hy grypt, om niet ten doel aan fer imp en fpot te ftaan , Alleen uitvoerbre, grootfche en nutte omwerpen aan. En, ftormt dan 't ongeluk de beste poging neder Bezwykt voorzichtigheid, en wysheid voor 't geweld; Dan ftaat hy noch als de eik , ten trots van 't gruwzaam weder, En zegt, 'tis 's waerelds gang, '£ ben niet te leur gefield. ZWAANENVEDER. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK G A R T M A N< Boekverkooper in de Kafverftiaat.  0 Ë ARKE NOACH'a N°. 22. Mort triomphe en tout tems est fondé fur I'erreur. Quiconque ofe penfer, n'est pas né pour me croire» Obéïr en filence est votre feule gloire. tlAHOMET. Ta fecte obfcure & basfe avilit les rhortels» Enerve le courage, & rend 1'homme ftupidej La mienne éléve 1'ame» & la rend intrépide. Ma Ioi fait des héros. feOPIRE. Dis plutót des brigands! VOLTAIRE. IVagmefit uit eén onüitgegeeven treurfpel, betiteld: ju& lotgevallen van het menschdomt Vierde Bedryf. Laatfte Toneel. Het mensehdom»/^ eene bedrukte houding en inróuw* gewaad. Aan de eene zyde van hetzelve een Bisfchop* in zyn pontificaal en met ordemtekenen behangen / aan t dt.  ( 19° > de andere zyde een Clubist cn Pantalon, rood vest, blaauwe rok, en gladden hoed. Een' weinig achterwaards Jlaat een Wysgeer. De Bisfchop. (ter zyde.) Ik geloof het mensehdom in een gunftig ogenblik waartenemen. Het fchynt ter nedergeflagen: misfchien gelukt het my het thans in het oude fpoor terug te brengen. De Clubist. (bmnens monds.) Kom; ik wil niet ophouden van myne leer te prediken. Zy is noch niet algemeen genoeg. En dan de gelegenheid is goed: de gemoederen zyn noch in beweging. Battons le fer pendant quUl est rouge! De Wysgeer. (by zich zeiven.) Veefligt zal men thans met minder afkeer naar het gebod der reden luisteren, nu de rampzalige gevolgen, die de blinde drift naar geluk en de bevordering van het eigenbelang gehad hebben, ceüen diepen indruk fchynen te maken. De Bisfchop. My dunkt, menfehen, gy hebt nu door eene tienjarige ondervinding geleerd, wat het eigenlyk is, dat fyltema van vryheid, 't welk men u zoekt optedringen; oneindige losbandighèid vqor fommigen ; oneindige dwang voor de overigen; nergens orde, nergens zekerheid, vermindering van uwe eigendommen, verlies van uwe inkom den , en..,. De Clubist. Wie is die fnode man die ons zyne eigene euveldaden verwyt? Zyn alle die rampen niet de fchuli Van hen, die zich tegen ons fyftema met zo veel drift verzetten; en die door die tegenftreving de werking der weldadige beginfelen De Bisfchop. Weldadig? 6 ja, voor hen die ze invoerci. De Clubist. Beginfelen, welken de hemel met zyneiv zegen bekroont! Dl  ( i9i ) De Bisfchop. En over welken de aarde met hete tranen, begint te fchrelên! Keert toch te rug, ö menfehen, tot den weg die velen uwer verlaten hebben! ziet! de vorften openen reeds hunnen armen om u weder te ontfangen! De Clubist. En u uit liefde dood te drukken! De Bisfchop. Gy zyt te onverftandig om u zeiven te geleiden : zy zyn uwe natuurlyke herders. Gy kunt u niet regeren: zy zyn 'er van God zeiven toe aangefteld. De Clubist. Ei lieve vertoont ons hun patent! De Bisfchop. Gy zyt de kinderen; zy gelyken die liefderyke vaderen, die De Clubist. Meestal de roede in de hand hebben. Weg met die oude praatjes. Laat ons liever, zonder dralen, voortgaan gelyk wy begonnen hebben; alle dwingelanden van den troon bomen; en het koningfehap alom verniepgen. De Wysgeer. Wie is de dwaze, die zynen kruk weg werpt, voor dat hy van de ftandvastigheid zyner beencn overtuigd is? ö menfehen, gy zyt allen noch niet verre genoeg gevorderd om koningen te ontberen; oeffent u allengskens in alleen te lopen; en ontdoet u dan van de fteunfels uwer zwakheid. De Bisfchop. Durft gy hier fpreeken, 6 onverlaat? Gy; Wiens gelyken alle onze rampen veroorzaakt hebben? Vergeet gy de misdadige fchriften van Voltaire en Rousfeaul Waren zy het niet, dip aan het volk dingen bekend maakten, welken het eeuwig had moeten ignoreren? AV.e fchelmftukken, al bet geftr09m.de bloed, deze gehele &tyg« komt op ulieder rekening. Le Wysgeer. Ten minften een zeker flag van lieden fchryven het op onze rekening aan. Maar kan men aan den ftichter van dezen of genen Godsdienst, het misbruik wyten, dat van zyne leer gemaakt is, of de religie-oorloY 2 gen,  gen, die zyne onverdraagzame opvolgers om dezelve ge. voerd hebben? Toch niet. Dus is het onze fchuld met, indien flegthoofden een verkeerd gebruik van onze beginfelen hebben gemaakt. Moet men, om hun onverftand, eeuwige waarheden verketteren; en de menfehen doen voorkomen als het natuurlyk erfdeel van fommige groten? Ik herhale het; wy verfbeijen de euveldaden die deze laatfte jaren bezoedeld hebben; wy keuren het gebruik af 't geen, veelal, van onze principes gemaakt is; maar wy Vlyven beweren dat dezen waar en zeker zyn. Wie onzer toch heeft immer geleerd dat dezelve in ééns ingevoerd moeten worden; en dat het voorzichtig is de regeringsvormen in ééns na dezelven te veranderen, zonder voorat de menfehen, de zeden, en de inltellingen ' De Clubist. Zo hebt gy met alle uwe wysheid gedwaald! Wat goed is moet aanftonds gefchieden, en het is meer dan tyd! Europa zal, zo wy niet werkzaam zyn, den doodflaap der fiaverny ingewiegd worden; de ziekte js niet hopeloos, mits men onophoudelyk de lesfen der vryheid predike.gene hersfenfehimmige gelykhcid van rechten, maar éene wezenlyke, van goederen en eerampten beyordere, de grondflagen der tronen en outaaren gedurig ondermyne, en— De Bisfchop. De patiënt zal 'er onder dood blyven; maar 't is toch eene mooie operatie. De Clubist. En, zeg ik,dus,de wet der menschlykheid ?iom doe triomferen! De Bisfchop. Dat voegt wel In uwen mond, dat woord: menschlykheid. Die oceaan van pnfchuldig bloed ïn Frankryk vergoten, moest ü.... De Clubist. Ei kom; dat was eene van die nuttige trans, piratiën, door welken een bezet lighaam van tyd tot tyd moet gezuiverd worden. Trouwens, gy weet zelf wel dat  C 193 ) Öat de zagtmoedigheid der gekroonde hoofden ons in dit opzicht niets is fchuldig gebleven, 't Geval te Raftadt legt u een eeuwig ftilzwygen op; en dan,die blomzoete held, die Suwarow, op wiens woestheid thans uwe gehele misdadige hoop berust, heeft die niet op éénen dag te Ismailm .... De Bisfchop, 'k Weet wat gy zeggen wilt: het waren immers maar Turken! Gy lastert hem, om dat hy ubang 'maakt. De Clubist. En zyn ftorm te Warfchau ? Waren daar ook Turken? De Bisfchop. Hoor; hy moest den Poolfchen Vryheidstoom met wortel en tak uitroeijen. Heeft hy daartoe genen fcherpen byl moeten gebruiken, 't was om dat de.,, De Wysgeer. Mensehdom, nu kunt gy'deze twee, die zich uwe goedkeuring betwisten , op hunne juiste waarde fchatten! Zó verre vervoert hen de partyzucht, dat zy onT verdedigbare zaken goed zoeken te maken, en de fnoodfie euveldaden te verfchonen 1 De Bisfchop. Verbrand de verhandelingen over uwe oppermacht; keer terug onder onze hoede; draag, als voorheen, alle uwe belangens aan ons over! De Clubist. Neen 1 volkeren! fpringt allen in eens over, in dien ftand van gelukzaligheid , welken wy u voorbereid hebben; en verplet, met den knods van uwen fouvereinen wil,die fnode papen, die dwingelanden , die u te lang vertrapt hebben! De Wysgeer. Scylla en Charybdis! Behoudt liever uwe regeringsvormen, gelyk ze thans zyn; maar verandert ze, allengskens, na die grondbeginfelen, van welker waarheid de reden ui. overtuigt! Werpt al het oude niet weg, al was het bewezen dat het niet deugt ! ziet eerst of gy het zó aanflands ontberen kunt! verwerpt ook niet het nièïiY 3 we,  ( Ï94 ) we, zo gy het reeds mocht aangenomen hebben ; niet? is gevaarlyker dan die plotslyke vcrwisfelingen; niets nuttelozer. De Bisfchop. Luistert' niet naar de taal van dien vervloekten philofooph! Hy zoude u verleiden! Keer terug onnozele duif! onder de befchermende vleugelen van den... De Clubist. Van den valk, die u zelf gaarne zoude willen verblinden! Menfehen ! by ons hebt gy wat te zeggen ? Wy geven u eene ftem in de grondvergaderingen... De Bisfc'.op. En wel eene ftem, die niet geëerbiedigd zal worden. — De vorften daarentegen zullen u uwe kerken en prie.steren terug geven! De Clubist. En ieder weet dat in 't bezit van kerken cn pricstcren het wezen van den godsdienst gelegen is ! De Bisfchop. By ons behoeft gy n3ar niets te wachten; sry zult weder in de oude wonfnS ontvangen worden, die gy verlaten hebt! De Clubist. Wy zullen tl een fplinter nieuw en luchtig huis bouwen. By ons hebt gy ook niet lang te -wachten. Wy maken Conltitutiën en impromptu. De Bisfchop. £iet gy dien berg van medailles en eeretekenen? De Clubist. Ik heb myn zakken vol met Concept-Reglementen en Plans van Feesten, die wy u geven zullen. De Bisfchop. Let op alle deze diploma's van adeldom : die kunt gy by ons De Clubist Koopen. —- Wy zullen tien maal in 't jaar laten illumiiieeren... De Bisfchop. Op uwe kosten. Rust voor allen, behalven voor eenige weinige oproermakers! Dé Clubist. Broederfchap aan allen; uitgezonderd aan de Ariilocraten en Moderaten. De Bisfchop. Noch een woord, en dan laat ik u aan uw  t 195 ) hyv lot over: gy allen, die wat bezit, wy zullen uwe b'e* zittingen befchermen; en—de armen kunnen arm blyven» be Clubist. Myn heeschbeïd noodzaakt my 'er uit te fcheiden. Gy allen, die niets in de waereld hebt, volgt ons; wy zullen u ryk, en dus gelukkig maken! De eene helft van 'i mensehdom gaat rechts met den Bisfchop; de andere links met den Clubist; de Wysgeer bfyft alleen Ji'aan; en de verbetering der menfehen blyft Uitgejleld tot nadere gelegenheid. SCHOUWGRAAG, Aan den Redacteur.- J--^e dood van myn'Grootvader zal my deze gehele week beletten in de Arke te komen. Misfchien vindt gy de volgende lesfcn, omtrend de keuze eener vrouw, gefchikt voor ons weekblad. Het is 't eerfte papier, dat my hy 't openen van des ouden mans fecretairc, in de handen is gevallen. ,i Gy die dit vinden zult, ontvang mynen raad als eenen groten fchat zilvers, en behoudt denzelven als eenen groten hoop gouds." „ Trouw niet met de fchoonfte uit de ftad! 't Is niet moeilyk te bekomen, 't geen de gehele waereld hebben wil; maar 't is zeer moeilyk het te bewaren." „ Kies gene vrouw die ouder is dan gy.- De jonge heer Adam was ouder dan juffrouw Eva!" „ Neem gene vrouw die al te ingetogen opgevoed is: men moet 's waerelds ydelheid kennen, eer men ze kan verachten.'' „Trouw gene bidzuster: gy zult by haar nimmer vet Worden.'' „Ge-  t 3$ ) „Gene vrydenkfter: een vrouw, die genen Godsdienst heeft, gedraagt zich als had zy genen man." • Gene eenige dochter: zy is gewis door hare ouders bedorven. Hoe meer kinderen , hoe beter tucht." „Gene weduwe: eene weduwe is een omgekeerd kleed ; een opgewarmde kost; eene paruik in plaats van eigen hair." Gene prude: zy zoekt u te bedriegen, reeds voor uw huwlyk." „ Gene vrouw met welke gy in een logement of op een postwagen kennis gemaakt hebt: als men reist, is men altyd verliefd." ' „ Geen meisjen 't welk gy, vóór dat gy haar vrydde, fans f af ons hebt mogen kusfen: gy zult daarna " Ik hoop myne eigene idéën op dit onderwerp binnen kort nader te ontvouwen. By de boven (taande regelen heb ik thans niets te voegen, dan dat de man die ze opftel* de, myn grootvader, dupe is geweest van zyne nauwge-> zatheid als hebbende nimmer eene huwlyks-verbintenis aangegaan. LENTELING. OMWENTELING. "^J ee' weg' riep Stuivenvoort, met al dc Arifiocratenl Wee niet den FcedYalist, weg met de Moderaten! Zo ik eens kiezer word, (toe jongens maakt het myO Dan ftem ik hem, die Hechts belangloos werkt a s w> (ken, Op eens wordt Stuivenvoort, hoe trotsch,hoe luid in t fprecBefchonken met een ambt, ten loon van 't hermlykjmeeken. Nu is 't „ men blyf' bedaard, men zy de wet getrouw, We" met den Anarchist, zyn deel zy galg en touw. En °zcet hy, zo gy vraagt, wat my die omkeer baarde? '« Opentten is ^befiaan «^.^^grj-W te amsterdam, by HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE N O A C II 'S. N°. 23. DU multa negle&i dederunt Hesper ia e mala lu&uofae. HOR ATIUI. Religion auguste et fainte ! Seul espoir de 1'infortuné! Verrois-je hélas! fans exhaler ma plainte, Ton fanSuaire abandonné ? Hoe anderen hierover ook mogen denken, ik hoiide my verzekerd, dat het verval onzer zeden voornamentlyk aan de minachting van velen voor de openbare godsdienstoefeningen is toetefchryven ; de kerken worden zeiden bezogt, de plechtigheden niet, of ten minften met weinig hartelykheid, bygewoond. Wie, wien het gebeuren mag zich met de vloeijende taal van Rousfeau en andere verlichtte wysgeren te vermaken,zou het geduld hebben,om eene drooge predicatie aantehorcn ? Is 't niet genoeg ge2 vergt,  ( 198 ) vergt, dat men t'huis om de 14 dagen , den Bybcl of de preken van Zollikeffer zo ter loops eens inziet ? Wie heeft plaifier om zich in de kerk door een party weesjongens doof te laten ièhreeuwen ? of denkt men my door 't gepruttel van een' elendigen Voorlezer te nichten ? Zo redeneren velen, en laten zich door deze armhartige bewysgrondjn van 't volvoeren van hunnen pligt te-? rug houden. Gelooft my, deze zyn de dekklederen, waarmede men zyne minachting voor den openbaren godsdienst poogt te omhangen. Hy immers, die met een welbereid gemoed ter kerke gaat, zal zich door zulke kleinigheden, in tegenover(lelli ig van zyn verheven doel, van zyn' pligt niet laten afleiden. Wat leeraar het ook zyn moge, hy zai altyd fpreken over zaken , daar wy boven alles belang by hebben, die ons doffe zullen kunnen, en noodwendig moeten geven tot erndig nadenken. Zyn wy het in alles met den man niet eens, wat zwarigheid? Wie dwingt ons, om ja en amen op alle zyne voordragten te zeggen. Maar zyne gantj'che manier van preken bevalt my niet. —1 Wel gaa dan by een ander; wordt uw hart weinig getroffen by de Gereformeerden, beproef het by de Lutherfchefi, Menisten of Remonftranten. Of is misfchien onder alle de Leeraars van alle gezindheden niet een eenige nwer waardig ? Zyt gy wyzer dan ailen? — ja dan zal ik 't moeten opgeven. Maar, goede vriend, ik kan geen mee 'urén Jlilzitten ; ik kryg een halve beroerte op myn lyf, als men my in een bank opfiuit; hondert zotte invallen zweven my voor den geest, benemen my de aandacht; ik zit te zweten van angst. . Geen vyf jaren geleden, en ik was volmaakt als gy. 'Er kwam een nieuwe Dominé; ik ging eens by hem te kerk uit loutere nieuwsgierigheid ; dc man wist my aan zyne woorden te boei-  C 199 ) boeien; ik dagt over dc preek, over den godsdienst, eri Zints dien tyd Iaat ik my met hét grootfte vermaak in dé bank (luiten. Maar behalvcn dat; 'cr zyn immers genoeg kerken, waai- men geen banken fluit; als de wil Hechts tot goede leringen geneigd is, geloof my, de (lichting zal niet ver af zyn. Naar myne gedachten , en Iaat ik 'er Byvoegcn naaf myne menfehenkennis, is het kerkgaan, vooral ten aanzien van 't algemeen, zeker het gefchiktfte middel, om onzen godsdienstyver aantekweken en levendig te houden; t'huis in den bybel cn in godsdienftige boeken te lezen, is zeker zeer pligtmatig, en behoort geenszins te worden verzuimd; maar t'huis wordt onze aandacht telkens geftoort ; daar worde gefcheid; een brief, kom Iaat ons dien eens inzien; daar koomt een vriend ons bezoeken , weg met de boeken; al waren wy ook midden in een' zin — cn daarenboven, leert ons niet de dagelyk-' fche ondervinding,dat wy juist daarom zelden of nooit in deze boeken lezen, om dat wy ahyd den tyd en gelegenheid daartoe menen te zullen vinden ? Het ware wel te wenfehen, dat men anderen, die misfchien in 't geheel gene gelegenheid hebben om zich te huis te oefenen, hierin voorging en aanmoedigde tot het bywonen der openbare godsdienstoefeningen. Menig een is 'er, die hemel en aarde tot getuigen roept van het toenemend zedenbederf by den gemenen man, en die niet te min denzelven dat geen onthoudt, het geen hy in ftaat, en verpligt is, hem te geven, namentlyk een goed voorbeeld. Wanneer het beste , vermogendfte gedeelte eener natie z;c:t weinig om den godsdienst bekreunt, kan men lichtelyk opmaken , wat het mindere gedeelte doen zal. Het gezamcntlyk uitftorten onzer gebeden , het aanhoren van godsdienftige leerredenen, mag by anderen eene doodfche' Z a tyd--  ( aoo ) tydverveeling beten, de ware vrienden der godtsvrucht zullen het betamelyk en aangenaam rekenen; zy zullen zich verpligt achten, door hunnen yver in dezen, alle bekwame leeraaren aantemoedigen om hunne kundigheden verder aantekweken, ten einde dien godsdienst te handhaven, die toch maar alleen in ftaat is ons boven de flagen van het noodlot te verheffen, EERMAN. Aan de Schryvers van de Arke Ne-acVs. BURGERSl Ik ben een hoogachter van uwlieder Weekblad , en lees het telkens met genoegen; vooral, om dat gyl. niet behoort onder die ftrenge zedemeesters, die op alles grommen ; maar veel liever het goede en voortreflyke van onze fteeds toenemende befchaving en verlichting aan uwe landgenoten doet opmerken. Gyl. zult, zonder twyfel, zelve begrypen, dat deze uwe manier van de zaken te befchouwen, de voorname reden is die uw blad, tegen aller verwachting, opgang heeft doen maken; en het is hierom vooral dat ik my ten hoogfte heb moeten verwonderen dat gyl. van die manier afgegaan zyt, en in uw N°. 21. een vertoog hebt geplaatst, 't welk de zeden van den tyd met de zwartfte en akeligite verwen afmaalt. Gelooft my, Burgers, noch twee diergelyke ftukken, en uwe vyanden (want gy hebt "er velen) zien hunne wenfchen vervuld : en de Arke wordt niet meer gelezen. Ik heb noch lust, noch tyd, om dien knorrigen ouden in alie zjm hatel;ke aanmerkingen te wederleggen; maar ver-  ( *>i ) vergunt my, om 't gewicht der zaak, ui kortelyk aantetoonen hoe dwaaslyk hy gedaan heeft, met zich (gelyk hy zelf zegt) te ergeren over het Commerce fpeelen op de Befoignekamer. Waarlyk , indien men zó geneigd is om tegen de onnozelde gebruiken, het harnasch aantetrekken. doet men beter van t'huis, en dus in een goed humeur te blyven. Behalven de algemeene voordeden van het fpel tot uitfpanning, en het onbillyke dat er in gelegen is, dat men aan mannen die ten minden 3 uuren op éénen dag hebben kunnen werken, eene uitfpanning van 3 uuren aan de fpeeltafel zoude weigeren, kan ik van deeze gewoonte zeggen, dat dezelve by uitdek voor de behoeften van onzen tyd, en omdandigheden berekend is. G>1. kent zeker het beloop van dit fpel, en hoe velen hetzelve tot nog als een fpel voor kinderen befchouwd hebben, meen ik het te mogen aanpryzen als een leerfchool voor alle danden, en van zaken, waarin men elders geen onderwys kan erlangen. — De Regent kan uit de kunst óm de kaarten van verfchillende kleuren tot overeen demming te brengen , de nuttige Kunst leeren om de verfchillende factiën In ons land te vereenigen. De Wetmaker leert op alle mogelyke gevallen fpeculeren, —* de aandaande Ambasfadeur leert het waare van de Diplomatie; hy houdt zyn fpel caché, en zendt zomtyds een haring om een fchelvisch; — de Generaal onderhoudt de kunst om de krachten zyner vyanden te berekenen ; — de Admiraal poogt de Linie gefloten te krygen en te houden. En boven dien, houdt dit fpel door de ernflige be rekeningen van de innerlyke waarde der fpeelers, op het einde van den pot, en de contraden hier over, de calculatieve handelgeest onder fpeelers en omftanders lévenz 3 dig-.  C *02 ) dig. — Mogelyk komt die nog wei eens op nieuw aari onze natie te pas. De man fehynt zich ook boos te maken, om dat dit fpel door zulke voornaame perfoö.ién, die tot gewich* tige einden door de Natie geroepen zyn, en ruim betaald worden, over dag wordt gefpceld; doch alle deeze aanmerkingen zult gy ongepast vinden, indien Gyl. de zaak doordenkt. Of zulk een fpel by avond of by dag geipceld wordt, is immers by verlichtte menfehen hetzelfde! Zy, die een avondfpelletje als een gcfehikt middel hebben leren kennen, om de, door werken, verftompte geestvermogens wederom op te fcherpen , zullen deze voordeden ook niet aan bat dagfpel kunnen ontzeggen. En daar tegen het eerfte, niet anders dan fynen cn kwezels yveren ,kan en mag men de afkeuring van het laatfte msgelyks niet anders dan als een vooroordeel befchouwen , tegens welke een ieder thans, by de algemeene herfehepping, moet te velde trekken. 'Nu weet men toch, dat de uitroeijing en vernietiging van vooroordeelen nimmer beter gelukken , dan wanneer de voornaam (te perfonen de andere ftanden in het beftryden van dczelven voorgaan. Uit dit oogpunt moet men de weldadige oogmerken der meeste fpeelers befchouwen. De hemel weet of dc grommige man zich niet is gaan inbeelden, dat deeze gewoonte ftrydt tegen het Decorum, en dat dc Nationale Opinie door dezelve getergd wordt. Doch ik durf eiken weidenkenden gerust vraagen: wat is het Decorum? Meent men hier meede die Aristocratifche deftigheid, die ftroeve naauwgezetheid, waar mede de Regenten zich te voren van de Burgers onderfcheideden? dit kan men niet meenen. want dit is in onze dagen van gclykheid en verlichting, politieke kettcry; — die  ( 203 ) die fcheidpalen zyn weggenomen; en niets kan zeker, ter bevordering van het nodig amalgame in de converfatie, dienftiger en beter zyn y dan dat de Regenten zeiven het vorig Decorum verbannen; zich fchikken naar de zeden van de lagere Handen, en van hunne hoogte ncderkomen, — Wat raakt ons thans ock de Nationale opinie? zoude men die in onze dagen behooren te ontzien? — reen , zulke bekrompene idéés durf ik aan geencn cordaten vaderlander toefehryven. — Hoe vele nuttige hervormingen en verbeteringen, in ftaat en kerk, zouden dan zyn terug gebleven, en waar zouden wy dan in den tegenwoordigen tyd heen? — Wy zullen, de Nationale Opinie scheppen, zeide in het vorig jaar een man met pluimen. — Hy hg, wel is waar, bin-. nen weinige weken in het voetzand; doch met dit al, blyft het een fchoon gezegde. — Zelfs leidt deeze gewoonte de opinie van velen ten goede. Hoe vele brave en kundige mannen zyn 'er in ons Vaderland, die tegen het bekleden van gewichtige ampten,als tegen lastposten, te zwaar voor hunne krachten, fa gemocde, opzien, en alzo zich aan den dienst van het Vaderland onttrekken. Laten dezen achter den fpeeltafel komen: fpoedig zullen zy van hunne dwaling, omtrent het mocilykc der ampten terugkomen. ik had fchicr vergeten een woord tc zeggen over het fpeelen om drieguldens, het geen onzen eeuwigen berisper ook al fchynt te (luiten. Ach, Burgers! de regel: het o::de is voorby gegaan, alles is nieuw geworden, wordt niet genoeg aangepredikt en beleefd. — De vorige fpaarzaamheid had alleen haren oorfprong uit de vorige onwetenheid; cn warelyk, het licht achten van drieguldens, by voorname perfoonen kan gene andere dan gezegeriüe. uitwerkfekn hebben, op de begrippen van vele burgers, wien  ( £04 ) wien de drieguldens by de betaling der heffingen nog zwaar toefchynen. Het komt my ten minne voor, dat de waarde van het geld , wanneer ik zo eenige potten rhet de bykomende weddingfchappen en contracten heb Zien uitfpeelen, voor my minder wordt. Ik ben te zeer van uwlicdcr waarheidliefde overtuigd om te twyfelen of gyl- bereidwillig zyn zult, om deze myne reflexien in uw weekblad te plaatfen. Zo dezelven den berisper van zyne erroneufe begrippen niet terug doen komen, kunnen zy echter dienftig zyn, om de gerustheid in de harten van hen te doen herboóren worden, die, door zynen uitval, in de war, en tot nadenken gebragt , reeds befloten hadden de fpeeltafel vaarwel te zeggen, en deze, hoop ik, zal dus in den toekomftigen herfst, weder als voorheen, bezet zyn. Heil en Broederfchap. s'Hage 8. 6. 5- NEOLOGUS. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'& tVat baat het dat trompet eh trommen Voor 't klinken van uw naam ver/lommen, Als niets uw yzren doodflaap wekt ? Dat u door duizend duizend tongen De onfierflykheid word toegezongen Als gy 't gewormt ten prooy verjlrekt? <—« FEITH. At non ingenio quafitum nonien ab aeva Excidet, ingenio fiat fine morte decus. PRÖPE RTIUS. » Ja» mynheer, ja warelyk, gy zyt hier op het kerkhof der reputatiën!" En te gelyk lichtte een zeer oud man met zynen lantaarn myne fchreden vóór. Pas op ; ftoot u niet aan de paaltjes, die boven elk g'af uitfteken." Maar, myn vriend! leg my toch uit waar ik ben ? „ Gy, mynheer, die op de waereld leeft, weet zonder twyfel, dat die reputatiën, welken men met zo vele moeite en gevaar^ verwerft, dikwjls by toeval verloren, of ons A 2 door  C £05 ) door anderen ontroofd worden? Wel nu, alle die reputatiën komen naar mate zy van de aarde verdwynen, herwaards, en worden meestal hier voor de vergetelheid bewaard. Ik bezorg fleehts een opfehrift boven elk graf waardoor de naam der " Zyt gy dan doodgraver op dit kerkhof? „ Doodgraver en chef; mynheer; doodgraver en chef; ik heb in gewone tyden zes knechten onder my; maar zedert twintig jaren is het werk hier zo vermeerderd, dat het getal heeft moeten worden verdubbeld. Zeg my toch, mynheer.' is 'er thans een nieuw ras van menfehen in Europa, dat zich met het vernielen van oude en gevestigde reputatiën bezig houdt? Ziet eens om 's hemels wil! Dit vak behoort aan de veldheren, die eens beroemd geweest zyn" Laat ons fchielyk voorbygaan, vriend; dat dood/laan geeft akelige gedachten. My vielen echter de namen van co burg en mack in de ogen ; ook zag ik die van fommige Franfche Generaals, die hunne reputatie en hunne gezondheid tevens verloren hadden. „ Nu, bevalt het u hier beter? Dit vak is voor gewaande ftaatsmannen." Ik las: Marquis lucchesini. „Zie hier eenen uwer landgenoten." Hy hield de lantaarn wat dichter by: arme pieter paulus! verder, verder. „In dit grote vak liggen Hechts Wysgeren ; Digters; Profa fehryvers; enz." Ik vond 'er vele auteuren die noch leven; en dan ook uwe namen 6 K bach !P..j.re! Pp-rs I Ik verwonderde my geweldig; want nimmer had ik iemand u de reputatie horen betwisten, van uwe lezers eenen genisten flaap te verfchaffen. „ Wy hebben heden twee nieuwe vakken begonnen afteperken; een voor de populair philofophen, en een voor de Romeinfche Rechtsgeleerden Dit paaltje hier, is voor Tribonianus; en dat voor de Glosfatoren;  ( zo7 ) ren; laat het nieuwe wetboek maar eens gereed zyn. Voorzichtig, mynheer! Daar ter zyde is 't graf van myne reputatie." Hoe, myn vriend1, hebt gy dan ook eene reputatie gehad? „ Ach, gy ziet den eens beruchten theodorus, koning van corsica. Na alle myne rampen heeft men my voor 't overige van myn leven deze doodgravers plaats bezorgd." En men heeft u niet afgezet? Heeft uwe majejleit dan de verklaring gedaan? „Ach! gebruik dat woord van majefteit niet meer; myne oren zyn het ontwend. Noem my eenvoudig Baas. Zeg my, hoe maken het myne braven Corfen? zy zyn voorzeker het eerfte folk van den aardbodem? denken zy noch fomwylen aan hunnen eerften koning? Is myne roem noch groot in Europa?'"' Baas', gy vergeet , dat gy hier op het graf van uwe reputatie flaat. Hy zuchtte diep , en wy gingen. „ Volg my nu langs dezen put!" Een put, Baasi Eilieve, tot wat gebruik? „ Gy moet weten, mynheer! dat wy veel aanloop hebben van menfehen, die door loftuitingen der genen, die hen omringen, verblind, zich verbeelden, dat zy ook in hunnen tyd eene reputatie gehad hebben. Die komen al lig— telyk herwaards om hunnen gewaanden fchat hier te doen bewaren: maar indien wy voor alle die lieden graven maken moesten, hadden wy nimmer gedaan werk. Alle hunne pakjes gaan dus in dezen put! het zyn veelal Bruilofst-gedichten, Treurzangen en gepaste Aanfpraken; ook fomtyds Proclamat'ën. De toevloed is fomtyds wel wat groot; maar wat raakt dat my? de put is grondeloos. -d propos! van Proclamatiê'n '. Hoe flaat het met myne confraters ? Hebben de Dogtors hier dan geen byzonder vak? Hoe? alle kerkhoven getuigen van hunne werkzaamheid , en op dit alléén...". „ Heb geduld, Aa a myn»  ( ao8 ) mynheer; ik zal u ftraks den naam van Sangrado wyzen; Eerst moeten wy dit huis voorby." Wat is dit voor een Jiuis, baas? Misfchien uwe woning? of het knekelhuis? „Neen! het is een oud privilegie, waarvan de Theologanten al federt de tyden der eerfte kerkvaders hebben gejouisfeerd. Hunne uitgediende reputatiën worden niet begraven gelyk de overigen, maar In dat huis weggelegd. Het is thans byna geheel vol.'' R bid u taasl laat my 'er eens in kyken. „Dat kan ik niett mynheer! Voor eenigen tyd is hier eene fchone vrouw gekomen in een wit gewaad; en met eenen gefeheurden fluierin hare hand. Zy ging rechtftreeks naar dit huis, en verzegelde den ingang; en toen ik vroeg waarom zy dit deed, kreeg ik tot antwoord, dat men voortaan gene Theologifche reputatiën zoude zien ontdaan; dat de ware Godsdienst alle die fpitsvindigheden niet behoefde ; dat de twisten en het gekyf nimmer iets toegebracht hadden, om het ryk des Heeren te bevorderen; dat men voortaan gematigdheid en verdraagzaamheid alom, en zelfs by—." Wat zegt gy Baas? gematigdheid en verdraagzaam-; heid? „Ja, mynheer! ik heb het duidelyk " Kasper! onverdraaglyke Kasper! wat doet gy weêr zo vroeg op myne kamer? Gy ftoort my in 't mooifte gedeelte. Ik begon eerst recht te bemerken, dat ik aan het dromen was. Mynheer! ik ben van daag wat by tyds gekomen, uit hoofde van het alliantie-feest!.'.' SCHOUWGRAAG,  ( 20p ) Oui connoit le trépas, ne le fuit, ni le craint. SANS-SOUCI, Dat zyn, dat we als ter leen verwerven, Is zelf 't beginfel van vergaan. Ons leven is een voortgaand Jlerven, Van '/ oogenblik dat we eerst bejlaan. Ach! waarom, door een valsch befchouwen, De waarheid van de zaak verbloemd? Het is van ':t Jlerven op te houên. Het geen men f onrecht Jlerven noemt. EILDEEDÏK, Het is niet nodig hier te herhalen het geen de oudeWysgeren, over de vreze des doods gezegd hebben. Dezelve te beftryden, fchynt eene hunner voornaamite bezigheden te zyn geweest. Ik zie in dien afkeer van onze vernietiging, welke in het menschlyk hart geplant is, het doelwit der natuur om ons te verwyderen van al het geen het leven verkorten kan. Men moet echter van deze natuurljke vreze een vooroordeel onderfcheiden, hetwelk velen het ogenblik der ontbinding als ten hoogfte verfchriklyk doet voorkomen. Men heeft menfehen gezien, vooral in de hooge Handen, op welken deze fchrik zo geweldig werkte, dat dezelve hen wezenlyk deed fterven. Het is dus belangryk voor het geluk van het mensehdom Zulk een vooroordeel van zynen invloed te beroven. Verfchillende redenen van verval werken geduriglyk op ons ftoflyk deel, en brengen ten laatfte deszelfs ontbinding voort. Dus is (gelyk Buffon opgemerkt heeft) de dood in waarheid niets, dan de laatfle grensfeheiding (nuance) van eenen vorigen ftaat; de noodzaaklyke opvolging van het verval van ons ligchaam brengt dezen graad aan even Aa 3 al$  ( aio ) als alle de anderen die voorafgegaan zyn; de fakkel des levens begint uit te gaan langen tyd voor dat zy geheel uitgedoofd is; en misfchien is het verfchil tusfchen de jeugd en de gebreklykheid van den ouderdom groter dan dat tusfchen deze gebreklykheid en de dood; niet volgens onze gewaarwording, maar volgens het geen uit de natuur der zaak op te maken is. Immers moet men het leren hier befchouwen ah eene hoegrootheid, vatbaar voor vermeerdering en vermindering. In den aanvang is zy noch niets of ten minde byna niets: langzamerhand groeit zy aan, verbreidt zich en bekomt vastheid naar mate dat fcet ligchaam groeit, zich ontwikkeld en zich verfterkt. Zo ras als dit begint aftenemen, zo vermindert ook onze portie leven, kromt het zich, droogt het uit, zakt het in, zo vervliegen en verdwynen ook in 't kort onze levensgeesten. Wy beginnen langzamerhand te leven, en wy eindigen te (terven even zo zacht, als wy beginnen te leven. Onze verbeelding heeft echter onze vrees vermeerderd , door zich, ik weet niet welke taferelen te vormen, van de fmart die onze ontbinding verzclt. Men heeft onder anderen dit gezegd, dat die fmert. verfchriklyk wezen moest op 't ogenblik dat de ziel van het ligchaam fcheidt. Maar hoe? hebben wy een bovenmatig genoegen,eenige aangename gewaarwording, wanneer de ziel zich by ons ligchaam komt voegen ? Toch niet; en my dunkt dat daar deze vereniging voorvalt, zonder dat wy 'er iets van merken, de fchciding insgelyks gebeuren moet, zonder eenige aandoening in ons te verwekken. Daar te boven welke oorzaak moet deze fmert te weeg brengen ? Heeft dezelve hare zitplaats in de ziel of in het ligchaam? De fmert der ziel kan alleen door de gedachten voortgebragt -worden ;de fmert des ligchaams is altyd evenredig aan deszelfs fterkte en aan deszclfs zwakheid; in het ogenblik van  C au ) van dc natuurlyke dood is het ligchaam zwakker dan ooit • zo het dus eenige fmart gevoelt, kan dezelve niet dan zeer gering zyn. De meeste menfehen iterven dus zonder het te weten, en in het klein getal der genen die tot het laatfte ogenblik by hunne kennis blyven, zyn 'er zeer weinigen, die niet meteen blyven hopen op eene terugkering tot het levende natuur fchynt, voor ons geluk, dit gevoel fterker te hebben gemaakt, dan de reden zelve. Let op eenen zieken, die u hondert maal gezegd heeft dat zyne kwaal dodelyk is en dat hy 'er niet van zal opkomen; Iet op, zeg ik, hoe hy zich houden zal wanneer iemand hem uit welmenendheid komt zeggen, dat zyn einde werklyknaar by is; gy zult hem zien veranderen als eenen man, wien men een onvoorzien nieuws aankondigt. Deze zieke gelooft derhalven niet het geen hy zeive gezegd heefthy is geenszins overtuigd dat hy fterven moet; hy heeft wel eenigen twyfel, eenige ongerustheid over zynea toeftand; maar hy vreest altyd veelminder dan hy hoopten wekte men zynen fchrik niet door die droevige zorgen en die akelige toebereidfelen, die den dood voorafgaan zo zoude hy denzelven niet zien naderen. Noch eens' 'dit laatfte ogenblik is door een oneindig getal van andere ogenblikken voorbereid; en de dood is dus niet onnatnnrlyker dan het leven, daar beiden ons op dezelve wyzè overkomen, zonder dat wy 'er iets van gewaar worden. Men ondervrage de Geneesheren en de Kerkelyken ge! woon om de ftervende menfehen gade te flaan; zy zullea erkennen dat, bebalven een klein getal van fcherpe ziektens, in welken de ftuiptrekkende bewegingen de fmerten des lyders fchynen aanteduiden, men in allen anderen zachteiyk ontflaapt; en zelfs die verfchriklyke doodsangsten treffen meer den aanfehouwer, dan den ftervenden. Hoe  ( 212 ) Hoe velen immers, hadden, na op dit uiterfte gelegen te hebben, geen geheugen meer van het voorledene, noch van het geen dat zy gevoeld hadden! Zy hadden opgehouden te beftaan gedurende dien tyd, en zyn verphgt alle die dagen welken zy in dien toeftand hebben doorgebragt, van het getal der dagen huns levens aftetrekken. Dat zy alleen den dood vrezen, die flegt geleefd hebben! voor hen alleen zal de doodsangst verfchriklyk zyn! Op het fterfbed zal die, met zo vele moeite onderdrukte rechter het geweten, met nieuwe kracht ontwaken; deszelfs geduchte ftem zal hen hunne ondeugden verwyten, eene onzigtbare hand zal hen onophoudelyk het zwart tafereel hunner misdaden vertonen 1 Gy hebt gedurig uwen pligt verzaakt; zwak zynde, uwe medemenfchen bedrogen; machtig, dezelve getrapt en mishandeld; gy hebt, om uw eigenbelang te voldoen, geene laagheid onbeproefd gelaten; o.n uwe heerschzucht te bevredigen eeene wet voor onfehendbaar gehouden; uwe flegthetd ook op volgende gedachten uitbreidende, hebt gy uwe kinderen door uw voorbeeld van het fpoor der deugd doen afdwalen; en ééns, wanneer ook hun geweten by de aannadering van den dood ontwaken zal, moet hunne verbleekte mond, aan u de oorzaak hunner flegtnod toefchrvven en uwe nagedachtenis vervloeken! Vergeefs zal u de Godsdienst vertrouwen op genade, vergeefs uwe vrienden u bedaardheid zoeken in te boezemen: fterker dan alle troostgronden zal het bezef uwer euveldaden u doen uitroepen: lek verf made ze; ick en fat doeh m der eeuwigheyt niet leven; houdt op van my, want ,„yne dagen waren ydelheyd. WELMOED. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 25. ——• in praceps prono rapit alveus amne. VIRGILIÜS* Tel efi Van-et du fort, tout tend vers fon declin. DE LILLE. Xr anneer menfehen, die de teering hebben, zeggen of voorgeven, dat zy zich beter bevinden, dan is veelal hun einde naby. Wanneer een zieke, die doodkrank is , aan het ylen flaat, ylend ftaande houdt, dat hy niet ziek is, en, uit dien hoofde, de hem aangeboden geneesmiddelen van zich floot, dan is het zeer moeilyk, zo niet onmooglyk, om zulk eenen zieken te redden. Wat -zegt gy» ten Beste? zo het eens met uwe voorgewende, ophanden zynde verbetering van het mensehdom even eens was gelegen, — zo het geloof aan die verbetering eens voor het zelve die nadeelige gevolgen had, welke het yertrouwen op zyne beterfchap voor den ylenden zieken B b beeft,  ( "4 ) heeft, ware het dan wel zo kwaad, u van uw fysthema, en de menfehen van hun geloof te genezen f — gy fehudt het hoofd'— hoor! ik wil geen disfertatie fchryven , redevoeringen opteftellen is myn zaak niet; zeker verftandig man van den ouden tyd gaf aan een' mallen Philofooph, die aan het gevoel twyfelde, eenige flokHagen, en genas hem voor altoos. Dit moet ook myn methode zyn. Zy is, ik beken het, louter empirisch. Dan, het is my altyd eenvoudiger voorgekomen eene conclufie optemaaken van het geen ik zie, tot het geen ik niet en zie, en van het geen te voren gebeurd is, tot bet geen in het vervolg gebeuren zal, dan naar het geen ik niet kan zien , de dingen, die ik werklyk zie, aftemeeten, of wel, met ter zyde ftelling van het geen tot nu toe is voorgevallen, even eens, als of het in de Planeet Uranus gebeurd was, het geen hierna gebeuren moet, te voorfpellen, en my, over den toekomstigen gelukftaat der nakomelingfchap, ia verrukking te laaten wegflepen. Ik wil allen, die met het noodlottigSysthema van optimismus behebt zyn, naar hun onderfcheiden beroep, neigingen, of manier van leven , eenige onfeilbare recepten voorfchryven , die, wanneer zy, zonder vooringenomenheid, worden gebezigd, eenen Panglosf zeiven van zyne dwaling zullen terug brengen. Ik wil aan allen den maatftaf in de hand geeven, naar welke zy de reuzenjlappen, waarmede wy daaglyksch der volmaaktheid nader komen, met de meeste nauwkeurigheid zullen mogen afmeeten. —■ Is myn patiënt een phyfio/ogtst, een leerling van Camper of Brugmans, Ik zal hem verzoeken met my naar het Stadhuis te wandelen. — Ik zal hem eerst brengea op de wapenkamer, alwaar de helmen en harnasfen bewaard worden, welke onze voorouderen gedragen hebben ; —— Ik zal hem vragen, om zulk een helmpja, zulk  C ai.j ) talk eeY harnasje, niet optczetten, niet aan te trekken, niet alleen aan zyne vaderltad , maar aan het geheele mensehdom.' Het is de pligt van elk beminnaar der fraaije letteren , verdienftelyke mannen algemeen hulde te doen. Ik wage het dus ook aanu, myne ftadgenoten, een grootdichter, een' verheven treurfpelmaker, nader bekend temaken! Bevallige zanggodin , die op eene zo liefelyke wyze Gres/et bezielde, toen hy door uwen byftand eene Papegaay onfterfelyk maakte, beziel thans ook my! myn onderwerp is niet minder verheven, niet minder belangryk. Wie zou u den roem betwisten, 6 groote Daniël! dat gy, na zo dikwerf in het beklauteren van den flylen Pindus 'er afgetuimeld te zyn, even als eene ledige bierton van een' keldertrap, nu eindelyk onder de ftemgerechtigde burgers van den Helicon moogt geteld worden, en dat uwe naam met gouden letteren in de Archiven op de Cancelarye der Zanggodinnen gevonden wordt, te meer daar gy zeiven dit zo nederig getuigt. Gy, die zo juist getoond hebt in het regelen der voksftem ervaren te zyn, gy weet toch wat 'er toe behoort om ftemgerechtigd burger te worden ; Gy bezit deze vereischten , en wie zoude u dan op den Helicon dat geen durven weigeren, dat u in uwe Vaderftad is toegewezen ? En van welk een gewigt is deze uwe rondborstige e en ongedwonee verklaaring niet voor my ; en andere, zwervers om den zangberg; die zo dikwerf door hen, die uwe talenten niet naar waarde konden beoordeelen * gevraagd wierden, is Daniël ook noch niet al een goed poëet? Wy waren dan genoodzaakt, als niet durvende over uwe verdien/ten beflisfen, de fchouders op te haaien ; thans zeggen wy vry uit aan den onkundigen vrager: Laat af, wat vermoeit gy ons, vraagt het den man zeiven , hy getuigt dat hy het is, en wie durft zyn onzydig getuigenis als logenachtig wraken ? Maar behalven, dat uw lof, zo welriekend uit uwen eigen mond klinkt; zyn uwe onlterfelyke werken, welke naast die van eenen Hazeu, en andere voortreffelyke mannen by het nagedacht zullen pronken, niet zo vele ftembillettcn, welke u den toegang onder de burgeren des Helicons openitellen? Wie wierd niet verrukt, toen hy in de door u geliefde maatfchappy, waarin gy zegt langs de trappen van den Pindas tot den Helicon (*; te zyn op- (*) Goede Daniël.' de Helicon lag niet boven op den Vindus ï waarom keu gy Uea I'ainasius "er ook met mede by'cvvejjd ï  C 233 ) opgeklommen * ü noch onlangs den poëtifchen brief van den Admiraal de Rutter aan den Griffier Fagel over het verlosfen der Hongaarfche Predikanten gefchreven ,.' hoorde voorlezen. Wie bewonderde uwe diehterlyke vryheid niet, dat gy den nederigen zeeheld die nooit zyn eigen roem vermelde, nooit iets aan zich zeiven, maar alles aan den zegen des Hemels toefchreef, hier eene geheel andere taal deed voeren , en een' brief vol van eigen lof deed zamenftellen. Een bekrompener vernuft dan ht-f Zn6k 1? ?IkSDd°ïï een' derden Perfo°» Ja wellicht door den bekenden Predikant Westhovius laten verrichten, om dus m den Tof van den grooten de Ruiter te kunnen uit- ^enWSfi;ïfeWtt8 Verl,eV£ne' dit iS het V^ de PredSn legt" ^ * ^ ™ Unf^ürZh, "*ir een iU^e hu!£'"!3 maakten. Hoe poëtisch luid het vaers- D,ep, diep! « Patnel ligt gy jn den afgrond geftort ' S ëL door,.m>'nen d^hter in Zyne laatfte vffifc kng, zo bondig op rym gefteld, zyt overwonnen- eer. fluk, dat, met recht, met lenen beryLen HeidS&cterf' Catechismus mag vergeleken wordén, en dnr m * deonfterflykbeid twisten zal. Hoe nieuw is ffiJr»£ 0I2 van Merken en .hoe zwierig «hetzelve uitdruk f e ■UuSTC ilChtZodes! zo ra* voor hém le Sten Motst hr Z° **T«ïr' Ooku uil oLL dat noch Parnas doet trettriH Vok u uit onzen arm, en uit onze oogen Meuren. f«, Hoe verheven 6 Daniël7 zyn niet de voJmndp L, 1 %S, }** men'8maal ongemakkeu Men ™' eT/J/ÏITj "s^aamkraeSt aanmerJvk" verzwakt jende SeeSg X g - • ~ C5; VVelk eere bloedige operatie ! Dd 3  ( *34 ) even als of ik de kinderen op dén January hoor reciteeren. 6 Amflellaaren! thans is 't nieuwe jaar gcbooren; Het oude ging met al zyn lief en leed verhoren. Men dank de hemelmacht, die ons nog heeft bewaard. Dat wy niet dood en zyn, maar nng gezond op de aard. Maar waar toe,groote man ! uwe verdiende elders; g czogt, daar ik ze op groot papier voor my heb liggen ? is niét uwe Torquatits van het-begin tot aan het. einde, outer geest, louter vinding, louter poezy? welk eene fcbooneV.trigue en welk eene onverwachte, en tevens naturelvke ontknoping bekoort onzen geest. He is of iE Vondel hoor, wanneer ik onder al het andere fchoone, op pag. 3. leze. Ik heb daarom zeer 'vroeg ü allen opontboden, En de overfteu van 't heir in myne tent doen nooden. En op pag. 12. 'A Sloeg, daadlyk 't hoofd hem af, en nam zyn gouden keten. Waarom ik na dun tyd Torquatus ben geae.cn, ( J ' En hing haar om den hals : De:waare toon van het treurfpel is nergens fchooner dan op pag. 29. .,./>. Zv is niet yerr- van hier, en, zo zy zich wat fpoed, ïs zy al ras in 'l heir. (§) Als ook .in de laatfte regel van dezelve pag. Jk zal op morgen in het leger weder wezen. Hne aandoenelyk en naturelyk is niet de taal der onderleiden belanghebbende perfoonaadjeh, door het geheele ftuk> hoe fterk is het niet, wanneer een vader ïegt den zoon, dien hy teder bemind en echter ter dood heeft moeten verwyzen, zegt, op pag. 3&. Verfchoon myn tederheid, ik voel my aangedaanBh/in dees tent; ik zal uw byzyn thans onlwy.en,(L) Om myne zwakhad niet te veel te laten blyken. . Om u, ftemgerechtigd burger van den Helicon, in alle uwe eroo heid te doen kennen,zullen wy tegendeze aanaoeneule verzen van u , eenige van een' minderen dienter, S v7Se ™Aè door eenen2^*m« vertaald, plaat- r*\ Eene naturelyke conlequcntie Ex ungue Leonem; doel,1 mcr, «noct w "en" n een keten ia het latyn Ju,qais % Om de eenheid van ftyl te bevvaann, koi de cossüs hier op zeer gep«, -woorden^ ^ , ^ gantsch bloedlij (\ \ Hy zoude hier even aandoentlyk ktmnni fcf^JfW.» BM in dees tart, 'k zal voor de» fc'.rik noch tcnsy.s druilen, Op dat het hart my niet mag in de Jtliocnen zinken.  C 235 ) fen. Brutus heeft, gelyk Manlius, zynen zoon ook moeten ter dood verwyzen, zy 'bevinden zich dus in denzeifden totftand. Dus fpreekt Brutus. tegen zyn' zoon. Rys eertyds dierbaar Pand RampzaJI^ voorwerp van myn' lchrik en mededoogen I Kys , broze (leun, waar op myn ouderdom dorst boogenl Omhels my voor bet'laatst, tot trootc voor beider hart: Omhels uw' Vader, die, met doodelyke fmarc, U doemen moet, om voor een wreede byl te bukken. Ach! ware ik Brutus niet, 'k zou u den dood ontrukken. Myn traanen biglen langs uw aangezicht. Laat af. . . . Myn tong, myn hart,.. beklemd. .. Ga; laat aan 11 de frraf Met meer kloekmoedigheid, dan my bezielt, volvoeren: Wees trieer Romein dan ik; fterf, zonder u te ontroeren. Ga heen; dat Rome, door welks wraak gy willig fucelt, Myn Zoon! voor ü verftomme, als 't 11 dén doodileek geeft! Wie is zo dwaas dat hy het onbezefbaar groot onderfcheid tusfchen deze verfchillende vaerzen niet befpeurd? immers die van Manlius boezemen ons veel grooter medelyden in. Nimmer is de fma'rt en wanhoop krachtiger en met fterker kleuren gemaald, dan daar gy de echtgenoote van den ter dood gedoemden 'Manlius, deze hartbrekende woorden op pag. 64. tegen haren man doet uitboezemen. ó Hemel! welk een fmart baart my uw /evensend'/ Hoest dan uw dierbaar bloed op dezen dag noch proomen, Ln is, om dit te zien , uw gade in ,t heir gekomen ? Ach! dat fleehts tiénen dag die jlraf wi:rd uiigefleld! (*) Wat is het een ftout gewaagd, maar tevens fchoon gezegde VünDecius tegen Manlius, die ter dood gaat, op pag. 69. Eerst alleen. lk gOf d Goon, wat moet ik vreezen. Tegen den jongen manlius. Die tyding kan zeer licht uw gade doodlyk wezen. En hoe moeijelyk is het niet om, op pag. 37, 53, 77 en elders, Decius te doen rymen op Manlius, en muiten op verradery. Maar waar toe de fchoonheid van het fterrenheir uit lier voor fter afzonderlyk te betogen, wanneer de geheele hemel my m een tintelend tafereel, alle die fchoonheid in een gefmolten , tegelyk gevoelen doet! En alle deze verdienften, ó echte Voedfterling van Febus! erkent gy edelmoedig, aan de Maatfchappy Felix Merttts verfchuldigd te zyn ! welk eene lofrede voor deze oefenfehole! wat zegt het nu,dat 'erzo veel tvd en vlyt, ge.d en arbeid, aan de voltooijiug en inftandhcudinp- van d:t praalgeftigt is belteed, daar het Nederland zulk eenen d.chter, als gy zyt, heeft gefchbnken? Welaan, toon dan ook iïeeds uwe dankbaarheid aan uwe ariftarchen, door hen JlL^'t W!'!"'.0m dit Iliec Sedaa" i '«e éënt nacht had hy nos wel mogen kven | 3 »  ( 2SS > onvermoeid met de duurgekochte vruchten van uw zweet cn arbeid te overladen; binnen weinig tyds denkt men niet nieeraan een' Vet;eul,en anderen dichters van zynen ftemr pel, aan Loots, die vermetel genoeg was om het fpreekgefloelte , waar op gy over de Ruiter gefproken had, door zyne kruipende zang op de daden diens helds teontwyden, aan Kinker, die in awbyzyn, theoretisch over de dichtkunst durfde handelen.ja aan een' Stuart, die over den rykdom onzer taal durfde fpreken; want wie dezer dichters of redenaars heeft ooit, ,'als gy , zich burger van den Helicon durven noemen! Haast fiert uw beeld uw werk, 6 aller dichlren puik! Lan drukt uwe cige vuist, de lauwren op uw pruik, EnMynheren,daar het waarfchynelyk is,dat dit meesterftuk van Dramaturgie, fchoon buiten'de privilegie des fchouwburgs gedrukt, wel eens ten tooneele zal gevoerd worden, misfchien wel voor een benifice, en het dan niet rhisfen kan, of het publiek zal roepen P auteur! wilde ik vooraf, ten dienfte van zodanige gelegenheid een eenvoudig divertisfementje vervaardigen; naamentlyk op het tooneel zoude men een klein Heliconnetje opwerpen, hier op zoude de Nederlandfche Volt air e zich plaatfen, omhangen met alle zjnenoch onuitgegeven kunstgewrochten, en in zyne hand, den rechtdichterlyken brief van de Ruiter rszwFagel. —. Tot bewvs van zyn burgerfchap op deze plaats, kon hy de volgende verklaaring afleggen: Ik betuige eene onveranderlyke afkeer te hebben van alle dicht er lyk vuur, en levendige verbeeldingskracht. Rondsom hem zoude de 26 verminkte Hongaarfche Predikanten een'ronden dans doen , onder het zingen van Daar ging een Dichtertje langs de kant, &c. Op eens hoort men een'zwaaiendonderflag,dedansfende Predikanten vlugten onder het zingen van het air, a ga ira, ga ira, ga ira, en de groote Daniël valt met zyn' Helicon door het zinkluik naar beneden, en vervolgens valt ook het gordyn. Hoe dunkt u, Daniël? hoe klinkt die klank? Ik wed ghy weet u gamfche leven langk De vriendelike weekbladfchryvers dank Die Titus dekten. Het aangedragen myrt en latiwerier, Terwyl hy Hiep, belaeght van menigli c'ier, Op dat de deuntjes van uw jlrawne lier Ojis kortswyl Itrekien. Vry gevolgd naar Vondu Poëzy, ijle deel pag 315, TE AMSTERDAM, Br HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalvciftraat.  DE ARKE NOACH'S N°. 28. Beul vatum ignarae meritesl quid vota furentem Qttid delubra juvant ? VIRGILIUS. T ik heb voor eenigen tyd opgemerkt, dat de goede gewoonte, vanby heugchelyke gelegenheden openbaare maaltyden aanterichten, eenigszins begon te verminderen ; inzonderheid betreuren met my de liefhebbers van paarden en harddraveryen, dat de Couranten niet meer die talryke advertentien daarvan inhouden, en dus ook niet aan hun de publicque tafels en maaltydea doen kenbaar worden. Dan by het leezen der Donderdagfe Haarlemfche Courant van den aoften Juny 11., verheugde ik my, dat nu, by eene veel eerwaardiger en ernffiger gelegenheid, de publicque tafels weer in de mode komen , want dat, 'Jlzoo op Ee Zen*  C 238 ) Zondag den 23 Juny 1709, te Edam zoude bevestigd worden de weleerwaarde heer van Ilpendam ,en hy denzelven nademiddag zyne intrede zoude doen, de Castelein m. bloem , in het heerenlogement, een wel ingerichte ordinaire tafel aanbood, tegen ééne gulden en twéé Jïuivers voor den perfoon, en ten dien einde een yders gunst verzocht. Hoogloflyk buiten twyfel is de poging van dezen vroomen man , om by het verval der rechtzinnigheid en kerkelyke waardigheid, by het dagelyks toeneemende gevaar, dat de kandelaar haast van uit ons midden zal zyn weggenoomen (dat is, dat het tractement van de dominé's niet meer van den lande betaald word,) ook ten voordeele van de kerk het zyne by te dragen, door een publicque tafel voor vier zestehalve par tete te houden. Jammer is het maar, dat hy niet, (even gelyk men doorgaans ziet dat de Casteleins, die by eene harddravery open tafel houden , eene zilvere Zweep of Spooren beloven aan den geenen, wiens paard het hardfte draaft,) heeft kunnen berichten, dat 'er te Edam om het hardfte zoude gepredikt worden , en dat hy aan den geenen, die om 2 uur, van zesfen klaar, by hem aan de open tafel was, en vervolgens het hardfte (dat is het beste) predikte, een geborduurden batisten bef, zyden mantel of nieuwe pruik beloofde. Echter dat deze vroome daad de deugd en den godsdienst bevordcrlyk is geweest, daaraan is geen twyfel; maar of de goede man 'er zelf ook eenige zyde by gefponnen heeft, is my geheel onbekend; zekerlyk, wanneer de toehoorders van den weleerwaarden zoo ordentelyk hnn glaasje rood gebruikt hebben , als doorgaans de liefhebbers van de harddravery, en dan eenigszius yverig opgekomen zyn, dan zal hy er geen fehade by gehad hebben , fchoon ik niet weet of hy deze maaltyd alleen uit liefde voor de kerk  ( 239 ) kerk of ook voor den mammon aangelegd heeft: het laatfte mag ik niet onderftellen. Edoch ais het waar mogt zyn , dat hy er een kleine winst by gehad heeft, dan raade ik alle Casteleins, maar byzonder dien te Ouderkerk, aan , om zyn voorbeeld te volgen, i . En waarom juist dien te Ouderkerk ? Wie dit weeten wil , begeve zig by mooi weder naar dit dorp, of aan het Kalfje, doch informeere zig vooraf, of etter plaatze voornoemd ook iemand van de familie van den een' of anderen Calchas preekt, die mede in het contract van niet te verklaaren begreepen , of daarvan de aanlegger geweest is, en, in één woord, of er aldaar ook zoo iets onder het kruis gefchiedt, of gezegd wordt, het welk die kerkelyke voorvegters geen moed hebben om te Amfterdam te doen; en hy zal naauwelyks in ftaat zyn, om alle de bedrukten in den Heere te tellen, die met de christelyke liefde en verdraagzaamheid op het gelaat en met de zuigelingen op den arm, by geheele huisgezinnen te gelyk, langs den Amftel weêr naar huis wandelen , terwyl de verkwikking van het troostelyk woordje, dat zy gehoord hebben, naauwelyks in ftaat is, om hun het rollende zweet in de heete middagzon van het aangezicht te houden; en och! het is geen wonder, de kandelaar is weg, maar brandt nu altemets noch eens te Ouderkerk, en geeft licht in de verduisterde harten. , j\u ja maar het is er ook een licht naar! evenwel, daar dit draven gansch niet verminderd, zedert het mislukt is om de overige voorlichters, die wy geloven dat het/meer hun van van goudstede en anderen beloofd, toch niet zoo regelmaatig meer ontvangen , en daarom nu, over hunne hoofdigheid een weinig berouw hebben, weer aart het werk te helpen; waartoe hunne goede gemeente, uit hoofde van den brillanten ftaat hunner fmeerkist, gaarne Ee 2  ( 24o ) geneigd zoude zyn , vermeenen wy, dat het toch niet kwaad was, om een dompertje klaar te houden , ten einde de vlam van- die kaars niet al te fterk opflaa en brand veroorzake. LENTELING. TTe midden der gewigtige veranderingen, die in de laatfte vier jaren zo velen onzer oudvaderlyke inftellingen te gronde doen gaan, of, voor het minst, onkenbaar gemaakt hebben, is echter eene gewoonte in ftand gebleven, die misfchien minder dan anderen door een vry en herfchapen volk verdiende onderhouden te worden: ik meen de Generaliteits- nu Bataaffche Lotery. Dan wy worden , ten dezen opzigte, gerechtvaardigd door bet voorbeeld onzer machtige bondgenote, die, ter ftyving harer finantien, ook dit middel by de hand heeft genomen. Wat zoude mip.abc.au zuur kyken , indien hy eens het hoofd ten grave uitbcuren konde: hy, die in A.°. 1789, de euveldaden van 's konings ftaatsdienaars optellende , vooral hierop appuijeerde: dat zy een zo onzedelyk gebruik, als dat der loteryen hadden ingevoerd. Dan, ongelukkiglyk, i; de ftem der noodzaaklykheid fterker, dan die der zedejykheid ; cn de tjd is noch verre af , in welken de fpreuk : falus publka fuprema lts ejlo niet meer aan de onregtmatigfte maatregelen ten paspoort verftrekken zal. — poe, het ook mat de zedelykheid gelegen zy , zo is, De imaagrc gouddorst nooit ons wroete in de ingewanden, Neen blikfcmt met de wet des Raars in uwe vuist, 'üen dollen muiter neêr, die fchaamtloos haar verguist. Zwigt gy dan voort verraad.dan zwigt ge.als't voegt aan heiden, Wie fmaad de witten ooit! wie roemt geen barnevelden. L. Het bovenjïaande dichtftukje ons ter plaatzing gezonden zynde, betuigen wy den zender daar voor onzen oprechten dank. Zyn verdere arbeid kan ons niet dan aangenaam zyn. de redacteur. te amsterdam, by HENDRIK G ART MAN, Bockverkooper In de Kalveriïraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 29. EENIGE ALGEMENE BEDENKINGEN OVER DE OPVOEDING. In elke kunst of wetenfchap, kan men met zekerheid voor uit zeggen welke het uitwerkfel van deze of gene •handelwyze zyn zal. Men kan fchier altoos zeggen: indien ik juist dat doe, 't geen ik moet doen, zal ik juist dat verkrygen, 't geen ik verkrygen wik In de opvoeding is het, tot noch toe, anders geweest. Hier konde men noch nimmer vooraf beitemmen wat een kind na het einde zyner opvoeding zyn zoude; en het ging de bezorgers der opvoeding meestal even als de almanakmaakers. Dezen konden ons niet meer voorfpellen dan dat wy, in den aan/taanden zomer, donder; en in Ef den  ( 2^6 ) don volgenden winter, fneeuw, hebben zouden; en genen moesten zich vergenoegen met ons te verzekeren dat hunne tweekeb'ngen op hun veertigfle jaar, waarfcbynlyk verflandiger dan op hun twintigfte, en dat zy op hun zeventigfte wat knorrig worden zouden. Even weinig als de laat den immer in ftaat waren ons een vruchtbaar jaar met zekerheid aantekondigen, even weinig konden de eerden ons voor de toekotnftige waarde hunner kweekelingen borg blyven. Of is thans misfchien de klacht over eene flegt uitgevallene opvoeding zeldzaamer? Horen wy niet te dïkwjls,helaas ! den treurigen uitroep: koe was het moog' Ijk by zttik eene opvoeding zó te worden ? Hebben wy nu minder reden om ons over de dwaasheden der volwasfene mer.fchen te verwonderen, zedert dat wy zo vele redenen hebben om ons over de wysheid der kinderen te verbazen? Heeft de Staat zo vele bruikbare burgers, als onze kostfchoolen aardige kinderen hebben? Van waar mag het toch wel komen dat de opvoeding tot dus verre haar doel gewoonlyk mischte ? Waarom bereiken wy óéir onze voornemens met den mensch het minst, waar hy zelf noch in 't geheel gene voornemens heeft? Waarom kunnen wy hem diir het minst geleiden, waar hy zich aan onze leiding geheel overgeeft? Wy zyn toch over 't algemeen byzonder fchrander en gelukkig in het bereiken onzer oogmerken, overal waar het ons ernst is. De natuur heeft nimmer de honden tot dansfen , de vogelen tot fpreeken, de paarden tot googche len beftemd : en die dieren doen dit echter alles, wanneer wy het flegts eraftig willen. Volgens den wil der natuur moeten op appelboomen gene peeren groeien ; in Januari moeten by ons gene bloemen zyn, en in de hondsdagen moet alle ys fmeltcn; en echter zien wy vruchten en faifoenen op de plaatfen en in de tyden, in dewelken wy ze, de na-  C 247 ) ratuur ten trots, vei langen. De mensch móet naar zyn* natuurhke inrichting op zyne voeten ftaan, met zyne handen arbeiden, en met zynen mond fpreeken ; en toch, liaan luchtfpringers op den kop, lopen op hunne handen, en wy hebben buikfpreekers, Waarlyk, haddefk wy ooit zo veel vermaak in bruikbare menfehen als in afgerichtte honden en paarden gefchept, en even zo veel fmaak in bekwaamheden en deugden, als in ontydig rype vruchten gehad, zo zoude de manier om menfehen tc vormen, nu reeds even onfeilbaar zyn als de manier om die dieren te onderrichten, en onze kweekfcholen even volmaakt in hun foort wezen als onze broeikasfen. Laten wy eens vastlyk voorneemen bruikbare menfehen te willen hebben; menfehen fterk van lighaam en geest: laten onze kinderen ons llegts even veel waard zyn, als onze huisdieren; en binnen kort zal het gene zeldzaamheid meer zyn eenen mensch te vinden. Onze menfehen zullen niet meer alleen dat. kunnen, het geen hun b\zonder beroep in de eene of andere clasfen van burgers van hen vor- * dert; maar ook dat het welk hun algemeen beroep, vatt hen, als menfehen, verlangt; gene hunner krachten zal» by voorkeur, gevormd worden , voor dat allen te zamen ontwikkeld zyn. Onze kweekelingen zullen dus niet alleen dit of dat werk verftaan; maar zy zullen, vóór alles, verftaan om gezond, fterk, verftandig, goed, en daar by, gelukkig, of, moet het wezen, ook ongelukkig te zyn. Hierin juist moet men de reden zoeken, waarom wy by het einde der opvoeding llegts altyd klachten over kwalyk uitgevallenen arbeid te verwachten hebben. Wy leren onze kinderen alles, behalven 't geen zy vóór al het overige verftaan moeten, de kunst om mensch te zyn; memeh, in den gehelen omvang van het woord. Wy leren ze b. Vi de viool fpeelen, fchilderen, fchrynwerken, en geloven Ff a dart  ( »4« ) dan dat wy ze opgevoed hebben: wy hebben ze onderricht, maar niet opgevoed. Wy httdden ze te voren moeten leren, menfehen te zyn, en ons daarop met even veel zorg moeten toeleggen als om 'er fchrynwerkers, muzikanten en fchilders van te maken. „ Maar, (zegt iemand), men leert de kinderen ook menfehen worden." 't Is waar; ik had het fchier vergeetcn; men Jaat ze iets van die kunst van buiten leren. Ik herinner my onze compendia, onzen Catechismus Maar waarom moet dit alles zo compendieus behandeld worden ? Waarom maakt gy het niet even zo in al het overige? Geeft uwe leerlingen ook compendiën over het fchrynwerken, het vioolfpelen en het fchilderen in de hand, en ondervraagt 'er hen een paar maal des weeks over; hoe veel denkt gyl. dat zy zouden vorderen? Of is het veelligt moeilyker een ftuk hout te draayen, dan het menschlvk ligchaam in zyn geweld tekrygen? moeilyker, harmonie uit de viool te lokken, dan ze onder de menscblyke hartstochten te brengen ? moeilyker, dode verwen levendig op doek over, dan eeuwige waarheden in 't gemoed in te dragen ? Is het ongemaklyker vaardigheid in de byzondere verrichtingen eener kunst, dan in de algemene aangelegenheden van de menschheid te bekomen ? Of is vaardigheid alleen d;iar nodig , en het weten hier toereikende ? Niets van dit alles, niet waar? Erkent het dus: uk is niets aan den mensch, doch veel aan den handwerksman, aan den kunstenaar gelegen. Hebt gy dezen, zo gelooft gy genoeg te hebben. Den mensch kent gy niet, of gy vreest hem wanneer gy hem al meent te kennen. Doch warelyk hy is niet vreeslyk. — Maar hoe verwildert hy dan zo ligt, temidden der pogingen om hem zedelyk te maken? Waarom verzet hy zich zo geweldig tegen alle middelen, gefchikt om hem te veredelea? Hy is maar al te dikwyIs juist het te-  ( 2|9 ) tegendeel van het geen men van hem maken wilde. — Zeer wel; niemand ontkent dit: maar laten wy zien aan wien de fchuld ligt, aan hem of aan ul. WELMOED. (Het vervolg hier na.} AAN MYNE LANDGENOTEN. Nulla fit hac potior fententia ; Phocaeorum Vi(ut profugit execrata ctvitas; Agros at que lares proprios, habi tanclaque fana Apris reliquit & rapacibus lupis: Ire pedes quocunque f er ent, quocunque per undas Aotus vocabit aut protervus Africus. T._ HORATIUS. Jrioe lang ó Neêrland zult ge in uwen boezem woeden ? Tot hoe lang zal uw kroost verblind door vreemd bühne En fcbier verpletterd door 't gewigt der tegenfpoeden Rampzalig werken tot zyn' eigen' ondergang ? ' Is Neêrlands oude en fiere Leeuw, Niet meer geducht, ontzien, verfchriklyk als voor dezen? Doet thans zyn donderende fchreeuw, Waar door hy in de vorige eeuw, En Iber, Seine en Theems uit haren kil gerezen, Al ziddrend vluchten deed, de volken niet meer vrezen? Is thans zyn kracht verlamd ? zyn klaau w van magt berooid ' Is 't onbefchryflyk vuur dat blikfemde uit zyn wezen Dan onberftelbaar uitgedoofd? , Helaas! thans buigt hy 't manlyk hoofd Bedrukt ter aard, en fchynt te klagen, Verzwakt, verteert door 't ongeluk. 't Geduldig nedrig dier, dat naauw zyn' last kan dragen , Daar 't deeds aêmechiig hygt, gekweld door geesfelllagen, En eindlyk afgewerkt derft in 't verachtlyk juk, Is 't droevig beeld des Leeuws, zo trotsch in vroeger dagen. Ff 3 De  C 250 > De Brit heeft aan Neptuin dén ltaf der zee ontrukt! Wie moet zyn mogendheid op de oceaan niet fchromeu? Hy doet den fchat der aard naar zyne havens ftromen, Daar 't oost en 't west gedwee voor zyne wetten bukt. De Gauler ftrydt op de Alpen, in de wolken! Van 't nedrig Duin tot aan den hogen Apennjn, Van 's Nylftrooms vruchtbren boord tot aan d'alouden Ryn; De fchrik gaat voor hem uit, maakt de aard' tot een woeftyn! Waar hy zyn' (landaard plant, roept hy alom de volken, Om onafhanglyk vry te zyn. Het Noorden zelf verheft zich eensflags uit het duister! Eu brengt een' nieuwen zwerm befchaafde Gotten voort: En de Eridaan noch pas ontflagen van zyn' kluister , Befchouwd met onbezwalkten luister, Den Scandinavier gezeten aan zyn' boord. Daar 't al zich dus verheft, zyn wy in fchand begraven, Gebogen door den last die onzen hals bezwaard ; Wy zyn de uitfluiting fchier der aard, Gelyk in Rome eertyds een' drom Barbaarfche Haven. Dit, dït is dan ons lot! heeft daarom 't voorgedacht, (Gedugte God!) deez' grond gewoekerd uit de baren, Op dat het kroost ontbloot van kracht, Een duur verkregene Oppermacht, Door vrind en vyand fchier veracht, Niet tegen 't muitziek rot, dat hongrig om blyft waren, Befchermd! ten zy gefterkt door vreemde Legerfcharea ? Zal dan een' roverbende, 6 fchand! Een naakte horde van afzichtelyke flaven , Als englen des verderfs, met toortzen in de hand Het eertyds bloeiend Nederland , Door een' affchuwelyken brand, By 't zinloos vreugd gefchal in puin en asch begraven ? Heeft daarom op der vadren beê De dappre Maurits ons van Spanje vrygeftreden ? De Ruiter Neêtiands vlag doen heerfchcn op de zee? De Britfche vloot Verbrand op Chattams trotfche ree ? Op dat elk, in dit aaklig heden Ten prooy verftrekken zou aan 't onverdraaglykst wee? En Amfteldam , weleer de keizerin der ftedeu , Baldadig thans haar kroon in 't itof zou zien vertreden. Neen  ( 251 ) Neen, neen , verëenen we ons! op op! betoont uw' moed, Gy die der deugd getrouw gebleven, Aan de afgoón dezer eeuw geen fnode hulde doet! Gy, die voor gade en kroost en goed, (Uw wettig eigendom,) en 't vaderland wilt leven, Wat Staatsleer ge ook omhelst, by d' algemenen brand, Op 't zinkend wrak van 't vaderland, Kunt gy noch 't oproer, voor uweachtbre ftem doen beven. Maar ach, het is misfchien te Iaat! Losbandigheid en weelde en pracht heeft Neêrlands ftaat Zyn oude zenuwkracht ontogen ! Geluk en eer en roem zyn reeds deez' grond ontvlogen ! 6 Gy, die orde en rust bemindt, Verlaat der vadren erf, waar niets meer is te hopen, De ruime zee ligt voor u open , Ligt dat ge op d'oceaan een beter vryplaats vindt. Koomt .fnellen wy naar 't oord doorCook zo fchoon befchreven! ó Vriendelyke Eilanden ontfangt ons: aan uw kust! Geen volkstribuin doet daar de weerloze onfchuld beven; Gy Otaheiters leeft gerust! Ontfangt me ö Eilanden, ontfangt me 6 blyde ftranden, Waar de onbefnoeide wyngaard bloeit! En Ccres heiligdom op de ongeploegde landen, Slechts door natuur gekweekt, in volie halmen groeit. Waar altyd murmelende vlieten , Door palmen overfebaauwd langs vruchtbre heuv'len fchieten, Waar by geen giftige adder fluipt! De bruine vyg en vette olyven , 't Geboomt door dichte takken ftyven, En honing van Hymett' uit holle bomen druipt. Daar heerscht de lente altyd in welige valeien, En ongevergd biedt daar de geit bare uiers aan! En om der nimfen oor te vleien, Doen gints de blydc berdrenreien, In teder maatgezang der fchonen lof verftaan. ö Dri>  i Driewerf zalig oord ! 'k wil op uw' grond gezeten, Al de onbezefbre gruueldaSn, Die in Europe, iu naam der vryheid, zyn begaan, ! 'k Wil al die Neroos, die Caligulaas vergeten. Maar u myn vaderland, neen, u vergeet ik nooit! Het zy de Lente rozen flrooit, 't Zy de ouderdom myn hoofd met zilvre lokken tooit, U kan, u zal ik nooit, (dit zegt my myn geweten,) ö Dierbaar vaderland vergeten! Gelyk een fchepeling, die aan 't gewerschte ftrand Geworpen door 't geweld der baren, Vol weemoed op het wrak blyft flaren, Dat hem gevoerd heeft naar 't geliefde vaderland; Zo zal ik, hoe zich 't lot moog wenden, ö Otaheite, van uw kust, Niet zelden noch een cog naar die gewesten zenden, Waar de asfche myner vadren rust, En fmeken dan om 't eind der opgehoopte elenden,' En dat in Neêrland ééns de ftaatsvlam zy geblust. H. Kenners zullen in zommige Coupletten van dit gedigt eene zeer verre navolging van de Ode van Horatius, waaruit het motto genomen is, ontdekken. Wy behoeven llegts te herinneren dat het geplaatfte nuk eene lierzang is, om ons tegen alle kwaadaartige interpretatien van uitdrukkingen die, vcelligt, in profa zouden geoordeeld worden eenigszins fterk te zyn , veilig te (lellen. Overigens zeggen wy den digtcr voor de mededeling dank, en verheugen ons hartelyk de lyst onzer correspondenten met zynen naam vergroot te zien. DE REDACTEUR. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 30. Naturam expelles furca tarnen usque recurret. HORATIUS. "^^"anneer iemand voorgeeft zodanig boven den gewonen kring der ftervelingen verheven te zyn, dat hy geen gezelfchap van naastbeftaanden, vrienden of bekenden nodig heeft, om zyn leven te veraangenamen, dat hy zich zeiven gezelfchap genoeg is, verdient hy warelyk weinig of geen geloof, het kan hem van harte geen ernst zyn. te vergeefs zoude hy immers moeite doen , wilde hy de drift tot een' gezelligen ommegang met anderen, elk mensch ingefchapen, geheel uitroeien; het eenigfte dat hy vermag, is deze drift zo veel mogelyk voor anderen bedekt te houden , of wel dezelve op andere voorwerpen te verleggen. Ik ken een' man, die in de Griekfche en Latynfche talen zeer bedreven is, en die daarom natuurlyk by de meeste menfehen voor zeer verftandig te boek ftaat, deze Gg ge-  ( 25+ ) geleerde ontvangt geen vier vifietes in eene geheele maand, zelden komt hy uit zyu bedompte ftudeerkamer, byna nooit uit zyn huis, hy heeft gene vrienden, fleehts zeer weinige zogenaamde kennisfen: hy beroemd zich een vyand te zyn van alle lastige converfatie, en ■— hy houdt drie of vier honden, die hem overal vergezellen, met hem eeten, met hem drinken, met hem flapen. De man heeft naar het voorbeeld van den ouden Wysgeer Thales gene huweJyks - verbintenis willen aangaan; het zorgen voor een huishouden , de liefkozingen van vrouw en kinderen mogten zyne ftudiën hinderlyk zyn, en echter houde ik my verzekert, datgene moeder met haar eenig zoontje meer op kan hebben, dan hy met deze zyne lieve diertjes, wier aanzien alleen, dieven verjagen zou, wier ftemmen niet minder lieflyk klinken, dan hunne namen, Ichnobates, Orefttrophus, Nebrophonos, zyn de namen , die hy hun in naarvolging van Ovidius (*; gegeven heeft. By het averij den van zyn' vader heeft hy nietgeweent, maar toen onlangs zyn krulhond Melachaetes (f) den geest te gelyk met pen been , dat hem in de keel was blyven zitten, had uitgefpogen, fmolt hy weg in tranen. Het eenige mensch, daar hy zich aan Iaat gelegen liggen is zyne keukenmeid, en geen wonder: is zy het niet, die hem met zyne dischgenoten dagelj'ks op de uitgezochtlie fpyzen vergast ? Want ziet, dit heeft de man met andere zo geestelyke als waereldfche gemeen, hy wil den uitwendigen mensch wel te goede doen. Dat deze kluizenaar nu een buitenfporige genegenheid voor zyne honden heeft, is niet te verwonderen, hy meende de begeerte naar de genoegens van het gezellige leven met zich zeiven en zyne boeken alleen te kunuen vereffenen, dit (*) Metamorpli. Lib. j. (f) Ovidius 1. 1,  C 255 ) dit gelukte hem natuurlyk geenszins, en 'er bleef dus niets over, dan of zyne dwaling te belyden, (maar goede Hemel! wat geleerde kwam 'er ooit voor uit, in zyn fystema gedwaald te hebben i) of hy moest, gelyk hy gedaan heeft, met mindere fchepzels, zelfs met huisdieren verkeren. Veel onnatuurlyker handelt die moeder, die wy dagelyks voor by ons zien wandelen met een hondje onder haar'arm, terwyl het kleine kind door de meid achter haar gedragen wordt; de moeder, die het poesje, dat op haar fchoot zit, met de uitgezochtlïe liefkozeryen het voedfe! toedient, ter. wyl aan haare kinderen op eene onmatige wyze het eten door vreemde handen in de keuken wordt toegereikt. Tegen de zujken wilde ik wel eens verhalen, wat Diogenes var» de Megarenfers zeide, die de opvoeding hunner kinderen verwaarloosden , terwyl zy een buitenfporige zorg voor hun vee betoonden. Waarlyk Diogenes was liever de Bok , dan de Zoon van een Megaersch burger. Weinige menfehen zyn 'er, die het ware gebruik weten te maken van de gezellige vermaken dezes levens. Myn Vriend H, is onder deze weinige, eene deugdzaame vrouw, vyf lieve kinderen, zie daar de voorwerpen zyner liefde, de deelgenoten van zyn gezelfchap. In zyn huis hoort men geen geblaf van honden., maar bet-gefchater der fpelende jeugd. Over dag werkt hy voor zyn huisgezin, des avonds, als andere mannen het geld aan het wisfelvatlig lot in hunne Collegiën wagen, fpeelt hy met zyne kinderen , of leest hy in eenig boek: vindt hy ouder het lezen iets opmerkenswaardig, hy deelt het zyne vrouw mede, of verhaalt het zyne kinderen. Somtyds verlustigd hy zyn' geest op zyne kamer, koomt hy dan af, en heeft hy een boek in de hand, de kinders houden op met fpelen, en het oudfte zoontje zegt: „ Wacht vader zal ons wat vertellen. Nu .fluiten vrouw en kinderen hem in een' kring, Gg 2 ie.  ( *5 't laatst hulpeloos ftond, zo fchieiyk hy eenigszins uit den engen kring van zyn beroep trad ; als hy wild ronddwaalde , zo ras men den teugel losliet, die hem tot dus verre had bedwongen; 't is waar, zeg ik, dat men dan jammerde over de mislukte pogingen; dat men klaagde over het niet bereiken van het oogmerk zo veler zorgen en kosten. Maar ach vrienden ! gy klaagdet ten onrechte; want gy hadt verkregen, het geen gy verlangdet: in uwe handelingen lagen juist de oogmerken, die gy bereikt hebt. 't Kan zyn, dat in uwe duistere begrippen, en zelfs in uwe wenfchen andere oogmerken lagen: maar dc natuur antwoordt flegts op onze daden; nimmer op onze blote wenfchen. Als men de meeste opvoedingen naargaat, zo geraakt men in verlegenheid, om uit het onmeetlyk ryk der vergelykingcn, ééne ie vinden, die de ondoelmatigheid derzeiven eenigszins zoude kunnen verzinnelyken. In het moedwillig fpel der winden met de afgevallene bladeren, kan men ten minften eenige oogmerken vermoeden, die de natuur misfchien heeft, zonder ze ons duidlyk te zeggen; in hondert andere gevallen kan men eenig oogmerk gisfen, al ziet men 'er geen; maar by de opvoeding alleen, zo als ze gemeenlyk is, ftaat zelfs de gisfing ftil; ten zy men flegt genoeg van de menfehen dacht, om te beweeren, dat zy, met voordacht, uit zucht om alles te bederven, zich nimmer met de uitdenking van een oogmerk bezig houden, en alles aan het onzekere geval overlaten. Maar verre zy van ons die hatelyke gedachte! Het getal der vyanden der menschheid is warcljk zeer klein: de meeste menfehen willen niet bederven; zy treuren veel meer, als iets bedorven is; zy wenfchen, dat alles goed en recht zyn moge, Het is dus niet met het oogmerk, om kwaad te doea, dat zy de opvoeding zo flegt Gg 3 kt-  ( 258 ) inrichten. Doch, zal men vragen, welk oogmerk hebben zy dan, als zy hunne kweekclingcn, onbekend met zich zeiven, aan den ftroom van het toeval, onder do gevaarlyke leiding der driften, overlaten? — Wilt gy het weten? Zy hebben geen oogmerk. Men leeft flegts in den tegenwoordigen dag, en zonder zich veel om den toekomftigen te bekommeren; men leeft, wjl men begonnen heeft te leven, cn men zich gedrongen voelt, om 'er mede voorttegaan. — Gaat rond, en vraagt dc ouders naar het doel der opvoeding; en hoort, wat men u doorgaands antwoorden zal. Zegt dan ronduit, dat dit alles naar geene opvoeding gelykt: en let op, hoe men u met verbazing zal aanzien; hoe men u alle de Guldens op zal tellen, die men voor de kinderen betaalde; alle de zorgen opnoemen, die men voor dezelve heeft moeten dragen ; alle opofferingen van genoegens en vermaken, die men zich heeft moeten getroosten; en vervolgens, het groot getal van jaren, die de kinderen in hun ouders huis doorgebragt hebben ; de kundigheden, die men hen heeft doen verkrygen; de lesfen eindelyk, die hun met woorden gegeven, cn zo dikwyls door daden wederlegd zyn. Men meent kinderen opgevoed te hebben, als men aan dezelveu, zo lang als zy nodig hadden opgevoed te worden, order zyn eigen dak de kost geeft, of onder een vreemd dak de kost geven laat. By de genen , die zich geen oogmerk in dc opvoeding hebben voorgefleld, moet men hen rangfehikken, die naar vele verfchillende oogmerken werkzaam zyn; want, even gelyk gene middelen tot 'geen doel voeren, zo voeren ook tegenovergeftelde middelen tot geen doel. Ook deze manier van opvoeden is zeer in gebruik. Het fchynt als of vele menfehen hunne kinderen voor wezens van eenen anderen aart, dan zy zeiven zyn, houden, wanneer men hun aan den eenen kant fchone woorden j en aan den anderen flegie daden vertoont; wanneer  ( 259 ) neer men hun eerst vernuftige voorfchriften en daarna- onvernuftige handelingen zien laat; als men hun in het eene uur vóórpredikt, en in het andere vóórzondigt; als men hun heden leert, wat gcfchicdcn moet, en morgen, hoe het kan nagelaten worden. Warelyk, hielden wy onze kinderen voor wezens van dezelfde fïof.als wy, zo zouden wy njet vergeten, dat het voorbeeld veel nadrukkelyker tot de menfehen fpreekt, dan het woord. Dit vloeit, gelyk eeue beek, weldadig, maarzachtelyk heen; het voorbeeld daarentegen fipept, gelyk een Aroom, alles mede, wat niet zeer vastelyk aan den grond gehecht is. Men zoude niet vergeten, dat ée'ne dwaasheid , die men ziet, ons levendiger overtuigt, dan tien waarheden , die men hoort; dat ééne ondeugd, die men in het .gemene leven aantreft, krachtiger lokt, dan tien deugden , die men uit het voorfchrift kennen leert; dat weinige ogenblikken van handelingen meer kunnen otnverre werpen, dan vele jaren van leringen opbouwen. Is het mooglyk, dat men in de opvoeding deze eeuwige grondwaarheden heeft kunnen over het hoofd zien? Wat wil men dan, als men jonge lieden de noodzakelykheid bewyst van hun ligchaam tegen koude cn ongemak te harden, terwyl men hun, en zich zeiven in wellustige bedden begraaft, en in zyden klederen hult? Wat baat het,dat men hun de nuttigheid van eenvoudige fpyzen en de matigheid in dcrzelvcr gebruik aaupryst, als men hun aan den kostbaren disch met zwelgende gasten medezwelgen, of ten minften, der overigen zwelgery bewonderen'laat? Wat kan het helpen, eindelyk, dat men hun hunne verpligting op 't hart drukt, van zich kundigheden en bekwaamheden te verwerven, indien men ze daarna in gezelfchappen brengt, waar zy vergulde domooren en bevoorrechte deugnieten aangebeden zien en bewierookt ? Noch eens alzo: eene opvoeding, in dewelke leringen en voorbeelden niet altyd parallel zyn, deugt niets,- — WELMOED.  ( a6o ) ADVERTENTIE. Le Masqué tombe, Thomme reste, Et le heros s'svanouit. j. b. rousseau. By den Burger Didot te Parys, is op hoge orde gedrukt de held van DiEMEN, ili vier zangen, Tweede druk, zynde een origineel Nederduitsch Heldendicht, zeer belangryk voor de Franfche natie. In de eerfte zang wordt de Held befchouwd als Christen Leeraar, in de tweede als belangeloos Vaderlander en kundig Staatsman , in de derde als verheven redenaar en oorfprongehk dichter, in de vierde als mensch, deze is welde wydlopigfte, om dat op dit point het meest te zeggen is, de vyfde zal volgen, wanneer de Held wederom te Ditmen zal gearriveerd zyn. Naar alle gedachten zal van dit werk een exemplaar, aan alle Leden van het Franfche Gouvernement, en de Leden van het Nationaale Inftituut worden ter hand gefteld. Zy, die de Nederduitfche taal niet machtig zyn, zullen op kosten der natie daarin onderwezen worden, opdat dit meesterftuk voor hun niet verloren zy. Ook is 'er een genoegzaam getal exemplaren gereed, om naar Huonaparte verzonden te worden , ten einde hy dezelve onder de Aegyptifche , Griekfche, Syrifche en Arabifche Geleerden kan distribaeeren. te amsterdam, B y HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat,  DE ARKE NOACH^S. N°. 31. SLOT DER BEDENKINGEN OVER DE OPVOEDING. (Vervolg van No. 30.) Ïi/r zyn fommige altyd bezige menfehen, die door eenen ondoelmatigen iever in beweging gebracht, in bezigheden, even, als onrustige infekten onder zandkorrels, omwoelen , aan alles iets doen en niers ten einde brengen. Bemoeien zich deze lieden met de opvoeding, zo beginnen zy vele vermogens te gelyk te oeffenen , worden altyd vroeger ongeduldig dan zy gereed zyn, lopen met hunne kweekeüngcu in 't gebied der kunften rond, en voeren dezelve, eer dat zy hier eene grondige kennis van het terrein verkregen hebben, reeds naar eene noch verdere provintie in het ryk der wetenfehappen, heen. — Nu wat zal de dus opgevoedde jongeling gelyken? Naar een ftuk linnen, op het welk dikwerf penfeel en verwen zyn geprobeerd geworden. Ha Noch  C 262 ) Noch fchadelyker is de opvoeding, die zich Zelf, op* "verfchillende tyden, tegcnfprcekt. Velen , die anderen inoeten opvoeden, en uit kinderen , die noch nullen zyn, eenbeden inoeten maken, zyn zslven noch gene eenheden. Zy zyn het met zich zeiven noch niet eens, en hebben zich noch niet beftemd, wat zy wel zyn willen. Zy wisfelen dus zich zeiven, of de genen die hunne plaats bekleden, geduriglyk, af. De jonge lieden worden dus nu herwaards, dan derwaards gevoerd. Men geeft hen thans iets als eene waarheid of als eene deugd op, en bewyst hen, in het volgende jaar, dat gene eigentijk flegts een konstryk bedrog, cn deze, eene vermomde ondeugd of opgefchikte dwaasheid geweest is. Men zoekt dan in her/ derde jaar wederom de leer van het eerfte op, en keert dikwyis in het vierde tot die van het twede terug. Lieden , die op deze wyze opgevoed zyn, bezitten eene even grote vaardigheid in de innerlyke verrichtingen der boosheid , als .in de uiterlykheden der deugd. Het is hen even Zo gemaklyk goed te fchynen als het niet te zyn. Uit de flegte tydperken hunner opvoeding hebben zy de gave medegebragt van ons te fchaden , en uit de betere, de gave van ons te blinddoeken. Zyn 'er gevaarlyker lieden dan dezen? Sommigen menen dat het genoeg is als men zich in de zaak zelve, dje geleerd wordt gelyk blyft, en dat de verandering van methode geen kwaad aan de opvoeding doet. Men dr}ft dus fomtyds den kweekeling met de roede tot zynen pligt, gplyk eenen os tot zyn juk: dan weder lokt men 'er hem toe, gelyk een aapjen met zuiker. Nu voert men het verfland door de koude gangen van de fyftemen in de donkere wagazynen der overdenking, die zo digt by de afgronden der geestdryvery leggen ; dan weder brengt men het noch te tedere gevoel op de brede paden des  C 263 ) des levens, in de ryke tuinen van het genot, die aan den doolhof der wellust grenzen; of men ilcept het wecrbarftige geheugen , beladen met den last van vervelende lesfen, naar de begraafplaatfen der waarheid en der zelfs-» werkzaamheid. Als de zaak flegts altyd de ware en de goede is, zo meent men dat men gewonnen fpel heeft, Aan de methode is zo vee! niet gelegen. Deze moet, al is het dan langs omwegen, toch eindelyk tot de zaak irengen, tot welke men door haar komen wil. — Neen.; dat moet zy niet; dat kan zy niet eens. De methode is middel; de zaak is doel. Het is niet in de magt van het .middel, om ons te brengen werwaards wy willen; het kan .ons nergends heen voerpn, dan werwaards de natuur ons den weg voorgetekend heeft. Het werkt niet met de krachten, welken wy in hetzelve wenfchen ; maar met die , welke 'er wezenlyk in leggen : of wordt de plant niet verdorven, welke men in het vuur werpt, met het oogmerk «m ze fpoedig ryp te doen worden ? of geneest de verkeerde medicyn, om dat eene valfche onderitelling haar de kracht om te genezen , toefchryft ? of befcherrnt hef tovermiddel, dewyl het bygeloof aan hetzelve eene befeber .mende kracht verleent ? De kennis van het middel is even gewigtig als de kennis yan het deel; en de methode verdient geen mindere opmerkzaamheid dan de zaak zelve. JMist men de rechte methode , zo is het zo goed a's had men de zsafc gemist. Verandert men de methode, .zo verandert men de zaak. Elke methode bewerkt, noodzaaklyk, en om haren pigen aart , ook haar eigen doeleindens. Het legt in de natuur der meclmnifche opvoeding , het denkvermogen te krenken ; het legt in de natuur der over* flrevene opvoeding, de jonge lieden te yerflappen; in Hl; 3 d»  C ) t verderf nog om ons zwceven, Hun aiverteerend vuur is lang niet uitgedoofd. Wat baet den Reiziger een fchecmring van den morgen, Als ze aen de zwarte kim voor nevlen zwichten moet ? Wat zegt een luttel asch, die 't vonkje houdt verborgen Dat ligt voor nieuwen brand al fmeulend wordt gevoed?. Wie ftraks, by 't minne licht in diepe dutsternisfe, By 't minfte ftracltje hoop in rampen, zich verbly —1 'k 'Ontveins niet dat myn ziel die rasfe kalmte misfe, ' Dat nog de toekomst nacht en raedzcl bl; f voor my. Van daer die ledigheid by Neêrlands Dichtren fchaeren, Van daer die doodfche -flilte in 't achtbre kunnen- choor, De cytherligt vertrapt met afgefprongen fnaéreru Geen kunstwerk ftreelt het oog , geen lied verrukt het cor. Maer, Dichters! zou de kunst geheel haer aenzyn deryen Oftchoon ze een korte poos in 't fomber donker kwyn' ? Zy, die, van eeuw tot eeuw, gefiachten uit zag fterven, Niet als haer Moeder, als Natuur, onfternyk zyn? De nacht der midden-eeuw verborg haer lang in duister;-; Denoordfche volkftroom wierp heur fchoonfte tempels neêr; Naeuw daegde een kalmer tyd, of, met hernieuwden luister, Verfd-een zy, en betradt heur oude zetels wcêr. De fchorre kngsklaroen verfmoor' heur zagte toonen, De rpok van Mavors gloed verberg' heur outeryier — Naeuw ziet heur oog de vrede op nieuw by't mensehdom wooOf ze jJt haer in 'tgemoct met vreugde en losfea zwier'ncn' . t ' Zoo  ( 267 ) Zoo dartelt boven 't veld, nog korts een prooi derbaeren, De blyde leeuwrik, als hy de eerfte grasjes ziet. <— Zoo viert in 't groenend woud , als vorst en ftorm bedaerer* De nachtegael de lente in 't onnavolgbaerst lied. Ja.' fchoon nog op geen' toon van kommerlooze vreugde, Uwe onbezorgde hand de ontwende cyther fpann', Geen uiten van 't geluk, dat u^voorheen verheugde, Nog onverhinderd van uw fpeeltuig klinken kan: .Verbant de ledigheid , 6 Neêrlands Dichtrenfchaeren ! Verbreekt de doodfche ftilte in 't achtbre kunften-choor. Herneemt de onnutte lier, herftelt de flappe fnaeren , Verheugt op nieuw de ziel, verrukt op nieuw het oor. 6! Zo de Dichtkunst ooit haer invloed doet gevoelen, 't Js aen den fterveling die ftille traenen plengt! Heur lieflyke infpraek is, als ramp orkaenen woeien, Gelyk een adem Gods die rust en laefnis brengt. Ja, Dichters! geeft den troost dien gy vermoogt te geeven. Leert hoe het aerdsch geluk gelyk een bloem vergaet , Leert wat de waerde zy van 't oudermaenfche leven, Dat, als een ligte vlam, fleehts asfche na zich laet. Verheft den Belg de deugd, de beste hulp op aerde. • Dat die zyn doelwit zy, ja! meêr, zyne afgodin, Al 't heil, waer naer hy fïreeft, is van vergangbre waerde,' Zo hy die Dochter Gods niet vuuriglyk beminn'. Dat hy de zeden kenn' van zyne voorgedachten, Toen zy den grootften vorst in de oogen durfden zien; Toen oost- en wester zee op hunne vlooten wachtten, Om onbekenden fchat cn havens aentebiên. Doet  ( *6S ) Doet, dichters, doet den belg het heilig marmer nadren, Waer huig de grooT) waer cats, waer ruiter vreedzaam rust, En vraegt hem i kan in 't kroost, geteeld uit zulke vadren, ■ De lactfte vonk van deugd en moed zyn uitgebluscht ? Roept, roept hem toe: ,, ontaertge, & zoonen der Bataven! Van 't eerh k, 't edel bloed, waerin ge uw1 oorfprong vondt? Gy aen wier vlyt moeras en golven fchatting gaven, Verbeuzelt gy uw' roem, uwe eer, uw recht, uw'grond? De kryg belaegt uw erf, de tweedragt woelt 'er binnen , Koomt.nu entvvaekt, vereend,de krachten faem gepaerd. Durft, fterker dan het lot, wat u wcêrftaet verwinnen, Wordt, blyft het eigen volk, dat gy voorheenen waert.'* En zo die fiere tael geen Belgisch hart ontbrande — ö Dan vergaê de naem van Nederland veeleer! —Dan fchu'rm' de woeste zee, ter weering onzer fchande, Op ons vergeeten oord, heur vorig erfdeel, weêr» J- J. v. Met genoegen plaatften wy het bovenftaande dichtftuk, wy zeggen 'er den dichter dank voor, en betuigen, dat niets ons aangenamer zyn zal, dan ons blad met meerdere dergelyke ftukken verrykt te zien. DE REDACTEUR. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkcoper in de Kalverftraat.  ÖE ARKE NOACH'S, N°. 32. Geen ongetroude raacght en hoeft hier oyt te fcbromen Hoe zy te rechter tyt een vryer zal bekomen. CATS. H oe moeilyker de middelen van befiaan in dezen tyd worden, des te fcherper wordt ook het vernuft van de irieesten, om dezelven uïttevinden. De menfehen , even als de volken, zyn vlytiger in het opfporen der dingen, naarmate de natuür, of het geval, hen minder mildelyk met dezelven hebbe voorzien. Hoe véle aangename inrichtingen, en met gelukkig gevolg ondernomene naarvolgingen Onzer naburen, zyn wy niet aan den ogenbliklyken fïiïftand onzer gewone welvaartsbronnen verfchuldïgd ? Myn vriend N., door het voorgevallene in 1795. met het Corps onzer marine buiten dienst geraakt, heeft zedert dien tyd niets onbeproefd gelaten om op eene andere wyze aan zich zeiven bezigheid te verfchaffen, en aan I i zy-  C 270 ) zyne landgenoten dienst te doen. Dan, het geen niet zelden het geval is met yverige en werkzame menfehen, alles liep hem tegen; en, fteeds bykomende ongelukken noodzaakten hem telkens zyne aangevangene kostwinning, na verloop van eenige maanden, wederom te laten varen. De voorzichtigheid raadt hem dus om voortaan niet, dan na een welberaden onderzoek, tot het ter uitvoer brengen van nieuwe plans over te gaan; en het is uit dien hoofde dat hy my verzoekt de volgende fchets van een nieuw door hem opterichtene bureau ter kennisfe van de lezers der Arke Noach's te brengen. -:, Ik wil, (zegt hy my in zynen brief,) in eene der grote fteden van het vaderland een huis huren, en daarin eene zaal, eenvoudig doch netjes, op eene wyze, die met myn hoofdoogmerk drookt, doen orneeren. In het midden moet een ftaudbeeld van Hymen . . . Maar laat ik u eerst myn hoofdoogmerk bekend maken. 'Er trouwen thans minder jonge lieden dan voorheen, en dit is fchadelyk voor ons land. Verfchillende redenen kan men hiervoor bybrengen ; al te grote kieschheid by de jufvrouwen; al te grote zucht voor vryheid, misfchien voor losbandigheid, by de jonge heeren ; onzekerheid van vermogen, en vermindering van fortuin by beiden. Terwyl de beheerfchers van den flaat bedacht zyn, om deze laatfte reden weg te nemen, werken de predikanten en zedelyke fehryvers met alle macht tot wegneming der eerden. Dan, het zal misfchien lang aanhouden eer dat hunne pogingen, hoe welmenend ook, met eenen gelukkigen uitflag bekroond woi;den. Ik ben dus te rade geworden om een ongemak, dat, niet alleen nu, maar ten allen tjde, den huwlyken nadelig geweest is, te verhelpen; ik meen de onderlinge onbekendheid der trouwlustigen. Hoe immers kan een inwoner van Leyden, die . . in  C 271 ) In zyne woonplaats zulk een voorwerp niet vindt, als zyn hart hem zegt, dat voor het geluk zyns levens nodig is, weten, dat te Alkmaar eene vrouw woont die juist dien inborst en die talenten bezit, en vaii dat fatzoen is, als hy begeert? Of hoe zal een Geldersen meisje, dat door de aanhoudende lezing van romans verwilderd, niet dan eenen Grandisfon of'eenen Willem Levend tot echtgenoot hebben wil, en dat inmiddels by den opvolgenden doortogt van Pruisfchen , Hanoveranen , Engelfchtn en Franfchen niet dan hargraves en van coüdensteins hebbende leren kennen, alle hoop van te trouwen op heeft gegeven, hoe zal zulk een meisje, zeg ik, immer gewaar worden, dat aan de oevers der Leydfche vaart een jongeling ademt, wiens boezem door itroomen van gevoel bezet is ? een jongeling, in ftaat, om aan haare zyde gezeten, of in heur armen vastgekneid, zyn pyp en het mensehdom te vergeten! Ik heb, om dit inconvenient weg te nemen, befloten om een Bureau aan te leggen, by het welk elke trouwlustige zyne eigenfehappen,en die, welken hy in zyne wederhelft zoude verlangen, kan aangeven, en, tegen eenen gematigden prys, op het daartoe beflemde grootboek nazien, welke noch niet vervulde plaatfen hem bevallen. Zie hier eenige voorbeelden van zulk een' Catalogus van mannen en vrouwen, welken tot een huwelyk genegen zyn. „ Eene aartige jonge deern, die lezen, fchryven, rekenen en aardappelen koken kan. Zy verlangt tot man eenen dorppredikant, of een' herbergier." „ Eene Overysfelfche Freule van eene der eerfte famiiien van ons vaderland: zy is eigenlyk beflcmd,om in een koets met vier paarden te ryden , en zoude zeer gefekkt zyn voor den eenen of anderen koopman, die begerig is 1)9 era  ( 272 ) om de overblyffelen eener burgerlyke opvoeding uitteroeijen." „ Eene zeer fchpne jonge vrouw, doch eenigszins in fchulden : zy biedt zich aan, om met een' heer te reizen, en wil ook wel eenen ryken Jood trouwen." „ De dochter van een' Friesch koopman, zeer zediglyk opgevoed. De vader van deze Jufvrouw ligt thans met eene lading turf op den Cingel. Die de turf koopt, bekomt de Jufvrouw op de koop toe." „ De weduwe van een heer die voor eenige maanden geltorven is : zy behoort tot de kerk de Zon, en zoude gaarne een knap jong mensch trouwen, in flaat om haar te verherken in den gelovc Gy gevoelt, myn vrind, dat dit alles flegts eene flauwe fchets is van het geheel. Scherpzinnigcn zullen het gewigt en het nut dezer onderneming bezeffen. ik hoop, daarenboven , dat myne landgenoten my met hunne goedwilligheid zullen onderfteunen, en dat myn plan hen bevallen zal: het is eene nieuwigheid. Ik moet noch opmerken , dat dit tydftip my voorkomt zeer gefchikt te zyn , om het ter uitvoer te brengen, cn dat dc meesten, daar het huwlyk ons zeven jaren vroeger, dan anders de wapenen zal doen wegwerpen, liever aan Hymen, dan aan Mars zullen offeren, fchoon ik niet ontken, dat de Campagnes, die Hymen ons laat doen , ook hunne gevaren hebben. Over het geheel begrypt men ligtelyk van hoeveel gewigt het is, den tyd, waarop men iets nieuws in trein wil brengen, wel uittekiezen. Vreemde omftandigr heden doen dikwyls aan de beste ontwerpen fchade; en zo b. v. het zouten en bereiden der haring eerst voorleden jaar uitgevonden was, is het waarfcbynlyk, dat de uitvinder onbeloond gebleven , en de uitvinding , dewyl wy sloor  ( ) door onze vyanden belet wierden ze te volmaken, vergeten geworden zoude zyn." Dus verre myn vrind. Ik verwagt de reflexien my-> per lezers. SCHOUWGRAAG. AAN RUTGER JAN SCHIMMELPENNINCK. M en kroon met de ecrlauwrier den onverfchrokkenheld, 'Die haardftede en altaar befchermt op 't oorlogsveld, Die, fchoon verderf en moord al dreigende om hem waren, Den heldendegen zwaait in 't digtst der legerfcharen; Maar edler is zyn moed, wiens onverbasterd hart Der muitren woên veracht, der fchelmen wraakzucht tart; Die, rustig en bedaard, en fier op 't rein geweten, Geen ftaatsörkanen vreest, noch heillooze oproerkreten; Die voor zyn vaderland, hoe hoog 't gevaar ook ftygt, Durft fpreeken als een held, fchoon heel zyn Iandaart zwygt, Zo zien wy met ontzag de gloênde blikfemftralen, Met onbetembre woede op 'c mastbosch nederdalen; Terwyl hun nadring fchrik, verderf en woestheid baart, En zy 't geboomt vergruist, wanneer zy heenen vaart. Maar edler zien we een' eik zyn gryzen kruin verheffen, Dien eenzaam op de heide, en wind en dormen treffen; Maar die, door eigen zwaarte onwrikbaar,'6 kan weêrftaan, En dien de wandlaar dankt voor 't lommer zyner blaên. li 3 G?»  C £4 ) Gy, die met edler ziel, dan 't rot, dat u beledigt, De bozen fidd'ren doet, de onfchuldigen verdedigt! Gy, die voor 't vaderland, voor rechten vryheid fpreekt, Der dwingelanden Haal, der muitren dolk verbreekt! En, als de eerwaarde tolk van Neêrlands overheden, Door manncljke taal voor Neerland hebt genreden! Verfma, 6 edle ziel, verfn-a' de erkent'nis niet, Die u een dankbaar hart, uw waarde kennend , biedt; Tree voort op 't hcerlyk fpoor, dat gy hebt ingeflagen, En doe voor ons op nieuw de zon der vryheid dagen. Vrees den oproerling niet, die lastrend u begrimt; Hoe meer zyn woede ryst, hoe meer uw grootheid klimt. Geen cicero zal ooit voor catilina beven! En barneveld blyft groot, fchoon maurits hem doet fneven. Hun lof ware u geen eer, hun vloek zy u geen fchand; Maar zoek uw troost alleen in 't vrye vaderland. Uw voorbeeld leer den Belg, in rust en vreê gezeten, Wanneer zyn pligt hem roept, dien heilftaat te vergeten. Te iTreven op het fpoor, door vryheid hem bereid, Dat naar het edelst doel, der burg'ren welvaart, leidt. Zo moge eens Nederland, bevryd van juk en boeijen, In zuivre erkentenis voor uwe deugd ontgloeiieu: Maar wat ook aller hart u voor beloning bied', Uw edelst loon zal zyn, dat gy 't gelukkig ziet. ZWAANENVEDER. V E R-  c m ) ~~~-———^. VRAAG. w ïerd de Oosterfche Oppervorst, die uit nieuwsgierigheid De burgers tellen deed, betrouwd aan zyn beleid, Op dat hy 't net beloop van zyne armee kon weten, Tot zyne ftraf geplaagt met allerhande kwaad; Wat mag het lot dan zyn, dat hem te wachten ftaat, Die niet by 't tellen blyft,- maar ai het volk laat meten? * * w VERANDERING. Jan Vlugvoet was weleer, by 't nadren van deFranfchen, Vol edel heldenvuur, een yvrig vryheidszoon, Geen last was hem te zwaar, geen werk hem ongewoon, Op 't feest des Vaderlands, deed hy de reijen dansfen. Hy wist van ongemak, aan ligchaam noch aan geest, De Vryheid is 't, fprak hy, die elke kwaal geneest. Maar nu het Vaderland hem roept by zyne helden, Nu is hy vol gebrek, vol krankheid en elend, Nooit was hy 't ongemak der wapendragt gewend, Ja  Ja mfslyk maakt hem't bloed, dat ftroomt op de oorlogsvelden^ Heel zwaklyk is zyn aart, by is een menschje in fchyn j Hy heeft de podegra, drie breuken, is vol pyn, Zyn ligchaam fchynt in 't kort het g&sthuis zelv' te zyn , De zenuwen zyn teer, wyl fchrikken die ontftelden: Hem kwelt aêmborftigheid, zeer zwak is zyn gezigt, Dat hy den weg noch vindt is hy van Deyl verpligt. En daar hy eertyds zong;,, Een drooge zotrnoogtrouwen, '„ Ik niet, 'k wil jong en los by alle meisjes gaan, 'k Bid , als een vlugge bol, 'er beurtlings duizend aan:" Is nu zyn laatfte troost, of ligt noch een der vrouwen, Weleer door hem verfmaad, hem fpoedig febenk haar hand t 6 Welk een heldenkroost geeft hy dan 't Vaderland! ZWAANENVEDER. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de, Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°, 33. : . . Virge dum intacta manet, dum cara fuis eft quum castum amifit polluto corpore florem. Nee pueris jucunda manet, nee cara puellit, catulluj, Iemand geraakte in onmin met zyne naburen. Hy had gelyk ; dus was hy de zwakfte : dit gaat gemeeniyk zo. Wars van hairkloveryen befloot hy zyn vaderlyk ert' te verlaten , en zich op eenen meer vreedzamen , al ware het dan ook min vruchtbaren grond neder te zetten. Hy vertrok, en vond, gelyk hy half voorzien had , in de bewoonde Itreken van zyn nieuw gewest, een koel en ftyf onthaal, doch nergens openhartige en edelmoedige gastvryheid. Een hoek lands fchoot 'er over, doch moerasfig, en telkens blootgefteld aan het gevaar van door de zee verzwolgen te worden. „ Ik trek 'erheen, zeide iemand: ik voer liever oorlog met de baren dan met de menfehen." Lang leefde iemand Ailx, gerust en vergenoegd. Kk Al  i «7* ) Allereerst hield hem de zorg voor zyn behoud, en het keeren van het geweld der golven, bezig; daarna was hy op' de middelen van zich te voeden bedacht; en toen hy ook hierin vooizien had, bragt hy eenen geruimen tyd werkeloos in zyne nederige hut dóór, behalven eenige dagen , die hy befteedde om eenen magtigen vriend uit zyne ogenbliklyke verlegenheid te redden. Dan een onwerkzaam leven moge luiaards bekoren; hy, die zyne waarde gevoelt, weet dat handelen de hoofdzaak is. Cok konde dit voor iemand niet lang verborgen blyven. Na eene rype beraadflaging over den aart der werkzaamheid, die hy beginnen zoude, befloot hy eene herberg te houden. De (treek zelve, die hy bewoonde, lokte geene reizigers; doch de pasfage was 'er groot, én onze aan (taande hospes verbeeldde zich, dat hy door de verftandige regeling zyner zaken velen bewegen zoude , om by hem van de reeds geledene ongemakken uit te rusten en zich voor volgende te bereiden. Hy wist, dat de naam van een ding niets tot deszelfs voortreflykheid doet; dan hy wist ook, dat de meeste menfehen aan diergelyke kleinigheden blyven hangen. Hy raadpleegde dus den nieuwflen fmaak zyner eeuw; en hy noemde zyne herberg de Vryheid, Om in dezelve op te pasfen ontbood hy uit een ander gewest eene fchoone maagd, en een, knap jong mensch, welken hy als het ware tot zyn' meesterknegt aan Helde. ' Zyne onderneeming gelukte. Hy, door zyne naaritigheid en eerlykheid; de meid, door haare bevalligeid en ingetogenheid, en de knegt, door zyn cordaat gedrag en goede, houding, maakten de herberg welhaast vermaard. Men deed in dien tyd zelfs omwegen, om dezelve te kunnen bezoeken. Men was vooial nieuwsgierig om die maagd te zien, welker fchoonheid met zo veel deugd gepaard ging,  ( *79 ) ging, en, foboon geen reiziger immer zich beroemen konde •enige ongeoorloofde gunst van haar te hebben ontvangen, beviel zy echter den meesten hunner zoaanig, dat de gegcvene fooyen haar in het kort tot eenen trap van wel-ftand bragten, waarvan de tegenwoordige meiden in de herbergen zich geen denkbeeld kunnen vormen. Schoon nu de maagd der Vryheid niet in ftaat was, om aan eenige fleurettes van vreemdelingen het oor te lenen , zö hadden echter de aanhoudende aanzoeken en betuigingen van haren dienstgenoot fchier gevaarhk kunnen worden voor hare rust. De meesterknegt naamlyk was piet ongevoelig geweest voor hare bekoorlykheden, en zocht haar telkens te overtuigen, dat een huwlyk tusfchen hen .het gelukkigfte zoude zyn, dat immer beftaan had , en dat zy; den kastelein waarfchynlyk zouden noodzaken, om zyne affaire te verlaten of aan hen overtedoen: 't Is niet te berekenen, hoever hy met zyne redeneeringen Zoude gekomen zyn; dan ongeduld over zyne langzaame vorderingen deed hem de geheele zaak bederven. Hy begon brutaal te worden , en ging zo ver,dat hy binnen kort het huis zoude uitgezet geweest zyn, had niet zyne fubite dood, en de maagd, en den hospes voor verdere onaangenaamheden beveiligd. Gebrek aan een voorwerp, bekwaam, om zyne plaats te vervullen en vrees voor meer diergelyke voorvallen deden dezen befluiten, om, vooreerst de herberg, zonder meesterknegt, te beltuuren. •<* .... Niet lang daarna kwam een Fransch Heer in de V*$• heid logeren , en gevoelde weldra in zynen boezem eene duurzamere liefde voor de maagd gebooren worden, dan men in een' reiziger en in een' Franschman zoude vooronderftellen. In de weinige dagen, diehy.'er doorbragt5| zyn oogmerk niet hebbende kunnende bereiken, kwam hf k'on daarna terug en huurde 'er kamers. Zyn voor-j Kk sf M&  ( a8o ) beeld wierd gevolgd door eenen ryken Engelschman, dieV even zeer als hy, door de fchoone maagd geraakt was, Zy waren geenszins vrienden die twee Heeren, en de een befchouwde (leeds den anderen ais het eenige beletfel van zynen zegepraal, terwyl zy intusfchen met meer recht de mislukking hunner pogingen aan de eerbaarheid der maagd hadden behooren te wyten. Eens, in een ogenblik van wanhoop, vereenigden zy zich; doch zy wierden veracht gelyk te voren. Welhaast meer verdeeld dan immer, gingen zy wederom elk in 't byzonder aan het werk, ten einde hun voornaam oogmerk te bereiken. Het is niet onverfchillig met een woord de middelen aanteduiden, die zy meestal bezigden. De Franschman hield zich nederig en zocht te behagen door geestigheid van geiprek; de Engelschman door een zekere' fierheid, die*aan de trotsehheid grenst;- de een fmeekte als om eene grote gunst: de andere fcheen te eisfchen, al? ware men aan hem iets verfchuldigd; gééne gaf complimenten ; déze, guinies. Schoon niets van dit alles op het hart der maagd eenigen invloed had, zo waren echter de argumenten van den Brit krachtiger dan die van den Gallier, toen het 'er op aan kwam om hulpelingen in hunne aanllagen te vinden. De hospes naamlyk had in den tusfchentyd op nieuws eenen meesterknegt aangenomen , die, geleerd door het voorbeeid van zynen voorganger, fehielyk begrepen had, dat het geene zaak voor henr was, by de fchoone maagd voor zyne eigene rekening te werken, en dat 'er meer voordeels in ftak zich zynen -byftand door eenen onzer verliefden duur te laten betalen. , Hy verkocht zich aan den Engelschman, zelfs weigerde hy het goud van een' Pruisfisch Edelman niet, die, door hem onderr-cht en geleid, van een ogenbliklyke zwa:;h:id der fchoone gebruik wist te maken,erhet  ( 28ï j fret veel verder te brengen, dan een zyner voorgangers. Men zegt zelfs, dat by completelyk.... dan wat behoef ik iets te vertellen, dat misfchien laster is ? Hoe het ook met de zaak zy , 't was fl.egts eene pasfade. Ik fpoede my tot het verhaal van zekerer en gewigtiger gebeurenisfen. Na dat de wederzydfche aanflagen noch eenigen tyd geduurd hadden, gelukte het eensklaps den Franschman eene volfiagene overwinning over zynen mededinger te te behalen, door aan de maagd der Vryheid te doen geloven , dat hy haar nieuwe tooifels zoude bezorgen, die haar noch fraaijer maken, en aan hare bevalligheden eene betoverende kracht byzetten zoude. Zy was coquet: welke vrouw is het niet ? Daarenboven waren de manieren van den Engelschman fteeds onvriendlyker geworden; en, was het om dezen ipyt te doen? was het om te voldoen aan hare coquetterie? ik weet het niet, maar ■— zy bezweek voor het aanbod van den Franschman. Welhaast Wierd deze (de oude hospes was byna kindscb) meester in huis; de Engelschman wierd de deur uitgezet ; zyn getrouwe medehelper, de meesterknegt, begreep, volgens zyne gewone Uimheid, dat het raadzaam voor hem geworden was, zyne biczen te pakken, en liep weg; en hun gelukkige verwi.inaar bezat in vrede het voorwerp zyner min, fchoon vreemde zedenmeesters onderling twisten, of het een concubinaat, dan wel een huvvlyk moest genaamd worden ; of men het onder de enlevementen konde rangfehikken , dan of de wederzydfche ouders hunne toellemming gegeven hadden; of het, eindelyk, een amour romanesque, dan wel een mariage de convenance was. Sommigen befloten zelfs uit dc overhaasting, waarmede men de drie geboden had laten gaan, dat de gehele zaak als eene gedwongene fraaijigheid moest befebouwd worden. Wervvaards is inmiddels de fiere zoon van Albion geweken? Helaas! verre van het tooneel zyner nederlaag zwerft hy, razende van fpyt, om, en de drift, om zich éénmaal te wreken heeft hem alleen kunnen bew'egen van in het leven te blyven. Eindelyk echter begon hem die hoop te begeven, en ééns r't w'as middernacht; de alom heerfchende doodfehc ftilte fcheen een hevig onweder aantekondigen) ,. Georgel Georgel Ontkurk noch eene bottel Madera, en laad myne pillolen." 't Gefchiedde, en nauwlyks was George de kamer weder uit, of Mylord nam in eene korte alleenfpraak atfeheid van al het Kk 3 aard-  ( 2S* ) aardfche. Zyne voovlaatfte gedachte was aan de Madera, zvne laatfte aan de fchoone maagd gcwyd , en met een erypthy naar zyn piftool. Zyt gy dit? roept in een barbaarsch accent eene woeste ftem uit. En tevens fprmgt Tafeppa het vertrek in, en voorkomt de uitvoering van het akelig ontwerp- Schlelyk was nu de kennis gemaakt, en 'noch vóór het opgaan der zonne, de beflisfende refoluti'e genomen, dit Tafeppa en Mylord hunne pogingen zouden veieenigen ter fcheiding van het in de Vryheid zo aelukkig levende paar. Tafeppa had eigen yk met de zaak niets te doen , maar handelde alleen uit edelmoedigheid. De eenige dryfveer zyner daden moest gezocht worden in zvne bel.mglooze vriendfehap voor Mylord en .... des„e!fs linies. Zy vertrekken. Moet llegts de maagd «efchaakt worden ? of willen zy de gehele herberg fiopen , en zelfs den naam ter eeuwige vergetelheid doemen? a Goön' ontzenuwt hunnen trotfehen arm! Geeft vooral, dat de maagd (mag men haar noch dien naam geven) voor hunnen aanval beveiligd worde! Het zy haar genoeg met. de iiidividut van twee of drie volken intime kennis te hebben gemaakt: zy worde bewaard voor het ongeluk van immer aan de zyde van een' Tartaar, of in de bloedige armen van eenen Hitman der Cofakken het geen haar over- b|yftvan SCHOUWGRAAG. Hoe draaft en zwoegt dit volk, en dwarreld langs de (haten? Wat feest worde hier gevierd? 't is alles op de been , Men ziet elk oord der ftad ontledigd en verlaten' De pingel flecuts is vol, toe nut van 't algemeen. Tjriewcrfhoezé! driewerf Iö vivat, ja driewerf welkom zvt "V, ó lang afgefmeekte 13de van Oogstmaand! Maar 4, 6 Febus! hoe vroeg gy ook Thetis zyde begeeft, hoeze-r ry zyt gewoon onze jeugdige fchoonheden op het zachtè dons te befpieden. Gy treed thans te Iaat ter baane! duizenden hunner liggen flapeloos en verlangend op uw; komst te wachten! waarom, ó wreedaait! bemint uv uwe oude gewoonte te veel, dan dat gy dezen dag eenige uuren vroeger zoudt verryzen! uwe eerfte glantfen kaatsen reeds te rugge van de witte gewaden der fchoo -. nen.die langsAmftels ftraaten zwieren , en de vroege morgenwindjes fpeelen in hunne bedriegelyke en onnatuur.yke  Jokken, of blyven fpnrtefend hangen, in het kondig weefzel der zedige cornetjes ; En waartoe dit alles? Dit kunt gy alleen vragen, ó verftokte ongevoelige geest! ó vreemdeling in Jeruzalem ! Gy die niet weet wat de beUngens van het algemeen vereifchen ! ó gy yskoude ziel, gy kneedzel van potaarde! ftreef met my naar den tempel van Luthers Sron , en bewonder, zo gy voor aandoening vatbaar zyt, de daar vereenigde fchaare! Ja vutiiige minnaars ! te vergeefs doet gv dezen dag uwe vermoeijende patrouilles voorby de vengfters uwer hartveroveraarfters, gy vind haar daar niet, zoekt haar in een edeler verblyf 1 Én gy ! die aan het lage ftof gebogen, van uwe medeftervelingen 'de vervulling der dagelykfebe maatfchappelyke pligten verlangt, leer deze uwe neiging verzaken, daar eene grootfeher verpligting hen bezig houdt. Maar hoe ik vergeet u, ö onverlichte droomer! dien ik hier bragt om u in de geheimen van dit feest intewydert! Welaan, ■volg myn fpoor : maar hoe, gy zinkt reeds in dankbaar vreugdgevoel weg, daar gy den bloem van Atnftels vrouwen en maagdenreijen, opgetogen van aandacht, ziet by een vergaderd, om uit den mond des redenaars de woorden des veritands optevangen! Ik zal u, ó gy ftugge menfehenberisperinoch meerder overtuigen van het nuttig -doel, naar het welk men dezen dag al dravende ftreefr. Hoor uit den mond van Mevrouw S........ welk eene {lichting zy dezen ochtend heeft genoten! niet waar Mevrouw ? de redevoering was fchoon ? Vergeef het my Mynheer ! ik heb 'er niet veel van gehoord; myn jonge vriand la l'leur , dien ik nimmer gelegenheid heb aan myn huis te zien, heeft van deeze byeenkomst geprofiteerd, en amufeerde my met zyne Converfatiel . . . Dring door met my, ó gy driedubbele Timon ! naar gintfche jonge juffrouw , gy zult meer verkreegen nuts hooren. Mejuffrouw is onaetwyfeld voldaan over de Thefis, die de redenaar heeft gekozen? de redenvoering was fchoon uitgewerkt? Ja, mynheer! wat zal ik 'er u van zeggen, voor eerst zat ik wat ver van den redenaar af, en ten tweeden kreeg ik met eenige myner vriendinnetjes zulk een kluchtig joort van een Heer in het oog, mee een Jleek op, dat wy 011opheudelyk daarom hebben moeten lagchen , dus heb ik niet veel van de preek gehoord, fchoon ik my niettemin viel h;b gediverteerd. Mejuffrouw B zal ons zeker meerder weten te zegfen. .. Hoe is Mejuffrouw over de redevoering voldaan? Excuj'eer my mynheer! ik koom hier ' • ' fleehts  C 884 ) fleehts om het Muzyk! Bravo! En gy Mejuffrouw P...;. gy bemint de Muzyk toch zo fterk niet, gy komt'hier eenvouwig om de Verhandeling. Gy bedriegt u, Mynheer! mch het een noch het ander trekt my hier heen , myn genoegen begint eerst als wy in de Doelen zyn. ó Ja van de Doelen gefproken. Volg my derwaards, gy onbuigzame grynsaart! die, na dit alles gehoord te hebben, noch ontevreden uwen gryzen bol fchudt. Zie hier! doch berg uw lyf , op dat de menfebenftroom , welke ter deure inbruischt, u niet van uwe inuggebeenen afwerpe cn in zynen loop verzwelge! Zie alles in de weer, alles loopt, zwoegt en draaft onder een, dienstbare geesten, uitfteekende vernuften, met eerlauwrieren befchonkenj herders der gemeente uit verafgelegen oorden, wier kudden in druk gezeten zo lang hun licht moeten derven; verlichte landlieden herwaards afgevaardigd, alles is in arbeid. Gelykheid, eenheid, ondeelbaarheid en inéén* fmelting heerfchen hier in vollen glans. Alle de meubelen des huizes worden verplaatst , en geamalgameerd, ten dienfte der vrouwenfehaar, door alle de oorden van het gebouw, als lichte troepen zonder vaste legerplaats verfpreid! en nu eindelyk begint meer en meer de orde en rust te heerfchen ! maar fta nu vast, ó alle gy gewyde vaten, waar in de geest van de graangodesfe rondzweeft; gy wordt tot den bodem geledigd, ontelbaare handen zwieren het edel vocht.dat gy bevat, vrolyk rond; ontelbaare monden zwelgen het binnen; en door ontelbaare aangezichten breekt het weder uit! hoe vrolyk en gul, hoe blozend ftaan de gelaatstrekken der huppelende maagdenfchaarl hoe genoegelyk lacht de bewooneresfe van dezen tempel der geestryke vreugde! Maar hoe, wat zie ik oude, gy wordt aangedaan! gy weent! ó ja! geheel gevoel 1 roept gy uit! Warelyk deze dag is nut voor 't algemeen! VROLYKHART. TE AMSTERDAM, BT HENDRIK GARTM AN, Boekverkoop in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S, N°. 34. Tout ce qu'on peut faire a force de foins est d'ap* procher plus ou moins du but, mais il faut dit bonheur pour Patteindre. j. j. rousseau, Emile. Dat onze voor. eenigen tyd geplaatfte aanmerkingen, over het doel der opvoeding, door velen met aandacht gelezen en overwogen zyn, bemerken wy uit eenige brieven ons ten dien opzichte gefchreven, en welken men ons ten beste houde, dat wy hier niet in hun geheel plaatzen. ïvlen betwist ons de waarheid van 't geen wy gezegd hebben , dat de meeste opvoeders geen doel hebben, en alles aan 't geval overlaten. Integendeel, zegt men, zy wenden alle hunne-krachten aan, om de om Handigheden te beheerfchen, om niet door dezelven beheerscht te worden; zy wederfpreken zich zeiven niet; zy werken zich zclven niet tegen. Neen; zy ontwerpen veelal een onverLl an-  ( 2S6 ) anderlyk phn, aan welk zy zich in dc uitvoering fliptelyk houden ; zy verzetten zjch met overtuiging en moed tegen de aanvallen van tcgenovergefielde meningen en gewoon- tens. Dit alles zo zynde, zal men toch de goedheid hebben ons te zeggen, welk doel zich deze bekwame opvoeders meestal voordellen? Ja, roept de een, het is het geluk hunner kwekelingen; neen, antwoordt de ander, het is derzelver volkomenheid. Wy gaan onderzoeken , wat men van foortgelyke opvoedingen te wachten hebbe.- Zich het geluk,als het doelderppvoedlng voortedellen, fchynt in den eerden opflag niet anders dan gebillykt te inoeten worden. Velen zullen zelfs niet kunnen begrypen hoe, of zich bekommeren om dat, men aan zulk een openlyke waarheid febynt te twyfelen. Stelt ui. gerust: het geluk is ook noch by ons een doel der opvoeding, en js nimmer door ons van zyne plaats beroofd. Onbeweegbaar daat het noch op zyne onmeetlyke hoogte daar; geZien en bemind van alle dervelingen, gelyk de zon. Maar juist om dén groten afdand, en om de talryke moeilykheden van den weg die niet rechtuit en leeg is, gelyk de weg naar de zon, behoort men eenige tusfchen-punkten te hebben, naar dewelken het mooglyk zy zich van tyd tot tyd te richten. Die gelukzaligheid voor het onmiddellyk doel der opvoeding houden kan, kan, even goed, op 'eene reize uit Holland naar Rusland, Moskouw voor de eerde Jlatiqn na- uitnjlerdam, aanzien. Er zyn in het menschlyk leven vele ftandpunkten die men achter den rug hebben moet, voor dat men een vry en duidlyk uitzicht naar de gelukzaligheid hebben kan. Hoe veel moet de mensch niet reeds kennen ? Hy moet zyne gezamenlyke vermogens weten te gebruiken; hy moet eenigen derselven by uitnementheid kunnen aanwenden; hy moet reeds  C 28? ) ïeèds eenen geruimen tya als een onafhanglyk mensch *eï een vry gebruik van hebben kunnen maken ; kortom, by moet reeds in 't grote gevormd zyn , voor dat hy on* gehinderd naar 't gefternte der gelukzaligheid kan opzien. Maar, men neme voor een ogenblik aan, dat gelukzaligheid het naaste doel der opvoeding zy. Höe wilt gy het maken om 'er uwen kwcekeling onmiddellyk heen te voeren ?Gy weet immers, dat de gelukzaligheidsleer een zoort VanAlehymie is, in welke men, ja, meenignaaal Iets zeer bruikbaars en wenfehenswaardigs vindt, maar nimmer dat bereikt, wat men eigenlyk zoekt 1 Hoe zult gy het dus ma* ken? Gy wilt toch niet in de befchouwing, met eene ver* klaring van het begrip der gelukzaligheid beginnen? neen, gy zult u digter by het werklyke houden; gy zult hem misfchien 't een en ander zeggen van 't welk gy weet dat het, onmisbaar, gelukkig maakt? Zo! dan hebt gy waarlyk den lang gezochten iteen der wyzen gevonden i Maar ei lieve! hoe heet het toch, dat toverding, 't welk die nimmer bedriegende,gelukkig makende, kracht bezit? Wy ongewyden kennen in onzen hulpelozen natuurltaat ■flegts waarfchynlyke middelen tot geluk: wy kennen alleen zulke dingen die meermalen tot tevredenheid brengen dan tot misnoegen. Dien zelfden meent gy ook, en wilt ze uwen kweekelingen bybrengen? Gene anderen. Wel! doch dan weten zy , ten laatften, alleen waarfchynlykhcden, blote vermoedens, niets zekers. Ziet, wy leren hen te voren noch iets beters. Er zyn dingen die niet zeker gelukkig maken, wanneer men zz bezit; maar buiten twyffel ongelukkig, wanneer ffien ze miseht. Deze dingen willen wy onzen kweekelingen aantonen ; en om dezen te verwerven willen wy hen behulpzaam zyn, Niet ongelukkig te wezen, is de eerflc Ibp naar de gelukzaligheid, wiltgy den laatften flap voor den eerften doen? li 2 a;j  ( 288 ) Als ik kinderen,uit eene opvoeding, welker naaste dcnl In de gelukzaligheid gelegen is, in het gemene leven zie intreden, ontdaan by my dezelfde gewaarwordingen afs wanneer ik een canSrievogel uit zyne vergulde kouw, in het naburige bosch zie vliegen. Deze aartige beestjes kennen allerhande kunstjes om hunnen tyd, en dien van ledige menfehen doortebrengen; maar wat kan hen dit alles in het bosch helpen? Onze jongelingen met bange zorgvuldigheid gekweekt , kennen genen arbeid, dan den arbeid, die voordeel brengt; geen vermogen, dan het vermogen 't welk doet genieten; gene moeite dan de moeite van het genot te verlengen, of te vermenigdigen. Zy verzamelen zich verfeheidene kundigheden ; doch, flegts, in het vak der genoegens, verkrygen eenige vaardigheid ; maar alleen in de kunftcn der vreugde, oeffenen eenigen hunner vermogens; doch alleen zodanigen die hen in voorfpoed kunnen te pas komen. Hebben zy iets anders in 't menscblyk leven te verwachten, dan het gevluchte vogeltje in het Woud? Onbevredigd, en echter zedert hunne"kindschheid aan bevrediging gewend, zullen zy in den fchoot van 'qet menscblyk geluk, ongelukkig wezen. Altyd van de begeerte aangefpoort om te genieten dat geen het welk op ontoeganglyke hoogtens wascht, zullen zy uat voorbygaan, 't welk aan den weg voor hunne voeten ligt. Verveling zal hunne bezigheid , en misnoegen hunne 'verkwikking zyn; want onbruikbaarheid is hunne eeZeWnne? WELMOED, (Het vervolg in ons volgende.} Sotimia , quae mentum ludunt Volitantibus umbris Non delu'ora deüm ,noc ab aet'aere numina mittunt Sed jibi quisque facit. p e t e. o n i u,'s. T e dromen, en zyne dromen aan het algemeen mede te delen, is een voorrecht, dat fints onheugelyke tyden de fchtyvers van weekbladen gehad hebben; wy maken dus ook van dat recht gebruik, en delen aan onze lezers den volgenden droom mede. Ik bevond my op een ruim veld, eenige lieden welke ik ras voor rechters erkende, waren in het midden van dit veld aan eene ruime tafel geplaast. Verfeheide menfehen drongen, door de hun omringende menigte, op de reen*  C 239 > rechters aan, om hen iets te verzoeken. Ras befpeurdé ik dat zy, die voor dezen rechtbank verfchenen, of hun leven wilden verkort, ofwel verlengd zien, en dat ieder hier de redenen, die hem het leven deden haten of beminnen , bloot ftelde , en naarmate deze redenen meer of minder gewigtig wierden bevonden , wierd het vonnis door dezen rechtbank uitgefproken. Eerst naderde een gezond, fterk. deftig en aanzienlyk man van 40 a 50 jaren. ]k fmeek u, (dus fprak hy tot de rechters,) ontneem my een leven, dat my onverdraaglyk is, en wel om vele redenen; gy ziet in my een allerongelukkigst man. Ziet hier myne lotgevallen: Ik ben de zoon van een' comptoirbedienden , myn vader gaf my eene tamelyke opvoeding, en meer kon hy my niet geven, ik wierd als clerq op een comptoir geplaatst, op een zeer matig falaris, dan daar ik my wel gedroeg, wierd dit .van t\d tot tyd vergroot, en binnen weinig jaren wierd ik als opperboehhouder op het zelve comptoir, met genoegen Sangefteid Ik had het geluk, dat de dochter van myn patroon, een jong, fchoon en bevallig meisje, genegentheid voor my opvatte; in 't kort, ik beminde haar, zy beminde my, en haar vader ftond ons huwlyk toe; hy deed zyne affaire aan my over, en ftierf kort daar na. Ik zag my door zyn' dood meester van een zeer aanzienlyk vermogen , en van eenen uitgebreiden handel. Myne 'vrouw baarde my twee zonen , in wier gelaat de'fchoonheid hunner moeder te lezen was. Ik verdubbelde myn' vlyt, en fchoon myne middelen reeds zeer aanzienlyk waren, Wildé ik niet rusten voor dat ik voor ieder myner zoonen ten minften één millioen guldens had overgewonnen; in weinigjaren zag ik myn' wensch vervuld, ik beileedde dat geld in huizen, landeryen, effecten &c., en dacht my aan den handel te ontrekken , dan myne vrouw beviel weder van een' zoon, en het volgende jaar van eene dochter. Gy begrypt wel, dat ik toen' weder myne vlyt moest verdubbelen , om aan deze twee laatfte kinderen geen minder vermogen na te laten, als ik aan de eerfte had toegedacht.. Ik begaf my dus weder tot den handel, ik waague veel, om veel te winnen , deed in effecten , zy daalden, eindelyk zag ik, in plaats van myn vermogen verdubbeld te hebben, my in de noodzaaklykheid om myne landgoederen, huizen en effecten gedeeltelyk te verkopen, en fchoon my, na alles verkogt te hebben , noch een zuiver inkomen van ruim tien duizend guldens is overgebleven; wat baat dat? ik zie alle myne blyde vooruitzigtch El 3 ver-  ( 29° ) vernietigd. Myne kinderen gedragen zich allen uitmun» tend, hun verftand en hare doen hun achten by de maatfchappy , maar juist dit vergroot myn ongeluk , om dat ik hunne deugden niet beter belonen kan ; te vergeefs zegt my myne vrouw, dat wy noch middelen genoeg hebben voor ons en onze kinderen , vruchteloos zegt my myn hart, dat het voor eenen gewezencomptoirbedienden al ver genoeg gebrast is, zo veel te bezitten, als ik thans noch heb; maar alles te vergeefs. Ik zal ieder myner kinderen geen millioen nalaten, ik zal hun in geen der eerfte kringen der maatfehappy geplaatst zien, dit maakt my het leven onverdraaglyk, ik wenschte gaarne tien jaren van myn eleidig leven overtedoen. •—— „ Ik wil die tien jaar van u overnemen, en ik bied er u al myn vermogen voor", riep een klein, zwak, mager en uitgeteerd mannetje, van agtenzeventig jaar, geleid, of liever gedragen , door eene jonge blozende vrouw van twintig jaar ; deze beminnelyke fchoonheid, (fprak hy,) heeft my onuitfprekelyk gelukkig gemaakt, zy heeft my uit zuivere liefde getrouwd, ik wenschte noch eenige jaren in eenen zaligen echt met haar te leven, ik wenschte noch eenige kleine kinderen al huppelende om my te zien , die my de zoete naam van papa gaven, met my fpcelden, ei „ . . . de jonge vrouw zag haren ouden fukkelaar hier op fcherp in de oogen, bloosde en haalde haare fchouders op. De rechters en alle de omftanders begonnen zo luid te lagchen , dat het my onmooglyk was om het vonnis der rechters te horen! Hier op volgde een kort inééngedronge knaap , met een gladde hoed op het hoofd en eene korte pyp in den mond, zyn gelaat droeg blyken , dat hy geen vyand van het Schiedammer nat was, en dat hy nu en dan eenige hulde aan Bacchus toebragt. Naauwelyks was hy voor de rechtbank verfebenen, of hy riep: „Verdoemt zyn de braven! Weg met de vryheid ! na dc d de republiek! Burger rechters, ik wil fterven, trouwens, ik moet anders wel van honger fterven. Ik heb de Franfchen tot Utrecht te gemoet gegaan, ik ben lid van lecsgczelfchsppen, van clubs geweest, ik heb met de Franfche broeders *ét eerst om den vryheidsboom gedanst, en tot beloning van zo veele blyken vim vaderlandsliefde, ben ik vergeten* ik heb geen ambt. Ik begaf my eerst in de wykvergadering, fchreeuwde en vloekte' zo hard ik kon, maar wat won ik 'er mede, niets, ik wierd niet eens fltefii* op*  C 291 ) opnemer; wat fpyt ! toen wierd ik kannonier, vloekt» de fiymgasten, en toonde dat men gemaklyk in drie maanden Enge/and kon overhoop fmyten ik kree^ een ambt, ik wierd fecretaris! maar ftraks wierden die°ver wenschte fiymgasten de baas, en weg was myn ambt" om reden , dat ik niet fchryven kon, juist als of een fecretaris moest kunnen fchryven! Thands ben ik zo elad als een aal, ik heb niets, het vaderland geeft my niets cn myne vrouw vcrwyt my , dat ik om het vaderland en de vryheid , myne affaire, (ik was timmerman) heb vernield. Wat fchiet er voor my over, niets dan de dood; voor eenige graantjes doe ik myn geheel leven over! sb lk bled er u een geheel oxhoofd genever voor", riep een geremoveerde ambtenaar, hy had juist tyding gekregen dat Mantua over was aan de Oostenrykers en Rus Ten .'daar ik toch fppedig myn ambt met glans weder zal kryyen; wü ik 'er nog eenige jaren gebruik van maken. De rechters ftondun het verzoek van onzen kannonier toe. de koop wierd gefloten, en hy dronk zyne twee laatfté Hokjes zo bedaard, als Socrates het vergift Hier op volgde een poëet of rymer, vol'heilige seest* verrukkmg fprak hy, zo fpoedig hy zynê rechters zalf „ Waar ben ik, in wat oord? is 't waarheid of is 't lozen? ^ie k Rnaaamantbus niet, of ben ik ook bedropen' * f Nee" ■ ky is het zelf, ik zie het aan zyn rok • 't Is best, dat ik daarom, maar naar hem henen'fok". Naauvvlyks was hy voor den rechtbank genaderd of h« nep vol droefheid uit: ' ' „ Helaas! het is gedaan, hier is niets meer te hopen Vtajt niemand wil, helaas! myn Myfpd thans meer kopen. Dat zo vermaaklyk is, dat ieder fchreien moet Myn treurfpel ook daarby, dat ieder lagchen doet Ach! om de fchryveren van Noachs j3rk te ontlopen, Wil ik my daadlyk op gaan knopen". . Begeef u, dus fprak de voorzitter van den rechtbank, m t bygelegen bosch, daar zult gy Vtnabaptus vinden' zyn laatfte treurfpel is uitgefloten, hy wil ook fterven oan kunt gylieden, als echte zonen van Febus, zamen' gaan. Hoe , nep myn rymer , is het laatfte treurfpel van mynen vriend uitgefloten ! is het gevallen = wat vreugd!»neen, ik wil niet fterven, ik fpoede my naar hem  C 292 ) hem toe om hem te troosten''. Dit laatfte woord kwam 'er eenigzints flaauw uit, en hy verdween. Nu verfcheen eene jonge weduwe r blanken ryzig gelyk de lely, maar wanhopig, maar afgetreurt , zy had een «■nos in hare hand , en zy plukte 'er van tyd tot tyd eenige tlaadies af, cn ftrooide die onachtzaam in den wind Zy Hoe haar kwynend oog nu en dan naar boven, en fcheen dc maan te zoeken, maar ongelukkig voor haar, was het noch klaar dag. „Ach! heb deernis, fprak zy, met eene o-Gelukkige, kondet gy aan dit kloppend , hygend , fmagtend brandend hart zinken, en zyne ouuitfprekelyke fmart irevoelen; maar neen, gy kunt myn fmart niet kennen. Helaas ' ik heb fleehts eens bemind, maar 't was voor de eeuwigheid. Ik zag mynen Eduard, zyn eerfte blik befli-te myn lot, ik gevoelde ftraks dat ik hem beminde, en (reen-ander' beminnen kon. Myn Eduard leek\ niet meer! ik eisch den dood". „ Begeef u,mevrouw! in het boschje ter rechter zyde , fpoedig zal uw' wensch voldaan Deze treurende fchoonheid wierd door een' welgemaakten iorigeling gevolgd. „ Ik wil fterven, fprak hy tegen de rechters . ik heb noch geene vrouw gevonden wier hart iimüatbetisch met het myne klopt, de meeste vrouwen zvn zo ongevoelig, zo onaandoenlyk, zy weten met wat het is voor de eeuwigheid, voor de onfterveljkheid te beminnen W'er'titer kon wel voor Charlotte fterven, maar -waar vind ik een meisje, die voor my, des noods fterven wilde , en myn hart is zo aandoenlyk als dat van UTcrther Ach ! ik vind geene Char lotte, my blyft niets over dan het fterven". De rechters zonden onzen fentimentcelen vrind, in het boschje ter rechter zyde, by de teergevoelige weduwe. Hier op volgde een menigte heden van beide kunne, vaar van ik in het vervolg misfchien aan myne Lezers verfla j zal geven ; ras fpoedde ik my in het boschje, hier heb« ben dacht ik, onze gelieven, zich fentimenteel in eeneteek verdronken. Ik zag hun ook beiden aan de oevers van eene beek , in elkanders armen , het mensehdom en zich zelfs vergetende. LENTELING. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE N O A C H 'S. N°. 35- FEESTVIERING in de ARKE NOACH'S. TPoen onlangs de verjaardag der oprichting van ons Collegie voorde vierdemaal gekomen was, wierd na vry hevige discusfien befloten zich ook hierin naar den fmaak der eeuw te fchikken, en dat heuglyk evenement door een algemeen feest te celebreeren. De wel befpraakte Schouwgraag wierd benoemd om de redevoering te houden, en TLwanenveder tot het voorlezen van een toepaslyk digtftuk verzocht; terwyl de tydelyke voorzitter Eerman, dien men in gemoede niet wel konde voorbygaan, gelast wierd om de gehele plegtigheid zo kort moogiyk te openen en te befluiten. — Ik zal niets zeggen van de uiterlyke toebereidfelen van het feest; van de zw;r:e rokken, van de gepoederde pruiken myner medeleden , van de decoratien in onze vergaderzaal; van de in ons midden geplaatste fraai gefchilderde Ark, van de vergulde duif; enz. doch Mm my  C 294 ) my alleen bepalen met het zaaklyke uit Schouwgraagst redevoering, voor zo yeel ik bet onthouden heb, mede te delen. Wy groeten u allen, gewenschte dag! wy groeten u driewerf; Gy hebt weleer toen haat alle harten vervufd, en onderlinge vyandfchap ons gehele vaderland bezet had , de een iracht en de bedaardheid naar dezen gerusten Kring zien wyken, om 'er voor eeuwig hunnen goddelyken zetel te vestigen. Gy komt ons op eenmaal alle die genoegen herinneren , die de verdraagzaamheid ons hier deed finaken > terwyl zo vele anderen in de nydige armen van het vooroordeel vastgekuel.i fteeds aan de partydigheid bleven offeren , en zich langs hoe meer gewendden om gene daden, maar gevoelens gade te (laan, en om hunnen anders dan zy denkenden broeder als eenen onverzoenh ken vyand te befchouwen, Gy, die zaagt hoe wy ons verbondden, van zulke dwalingen te zullen vermyden, zyt gegroet, zyt gegroet van ons allen, o driewerf zalige dag! Gewichtige ogenblikken dcor jaarl)kfche feesten, als 't ware, te vereeuwigen, was eene der gclukkigfte invallen die de oudheid beroemd hebben gemaakt. Eene bygelovige kerk maakte zich, ik erken het, van deze inftelling ten voordele hater gewaande heiligen meester; dan de tyd js geboren , waarop men dezelven , gelyk voorheen , aan waardigere voorwerpen gaat toevyyden- Myne bekende zucht voor juigchende volksfeesten en fpelen is, zonder twyffcl, de reden waarom uwe keuze van eenen redenaar yoor dezen dag, op my gevallen is; en ik geloof dat ik, en aan my zeiven en aan de fteeds van my verdedigde zaak verfchuldigd ben van niet zo zeer de gronden my er overtuiging hieromtrent voor al open te leggen , als wel de dik■wyls herhaalde tegenwerpingen van anderen te beftryden.  ( 295 ) 'Zy beweren vooreerst, dat dc nuttigheid van ptlblfetj* feesten meer dan twyffelachtlg is. Brengen dezelven (zo Vragen zy) eenige vreugde onder het volk? Worden de burgers 'er meer door verbonden aan de gevolgen der gebeurenis die gevierd wordt? of noch meer, herinneren de lieden zich deze gebcurenis, en zien zy b. v. in dc illuminatie van eenig publiek gebouw een ander doel dan het vermaak der aanfehouwers? Zoude het ook ftaatkundig zyn om in een gewest dat door de partyfehap verfcheurd wordt, door het vieren van den zegepraal der verwinnaren telkens den afkeer en de fpyt in het hart der verwonnenen, die misfchien het grootfte getal uitmaken, terug te roepen en te verlevendigen ? — Salomo! gy hebt gelyk! Een zot kan meer' vragen doen dan tien wyzen beantwoorden kunnen. Ik zal, myne Heren! alle deze questien onaangeroerd laten, en Ul Zeggen wat gewoonlyk hunne twede tegenwerping is. Toegegeven (zegt men) dat de feesten eene ware ea beftemde nuttigheid hebben kunnen, zo gevoelt echter cett ieder dat de verfchillende climaten en gewoonten eene grote verfehillendheid in de bcitelling der feesten zelve noodzaaklyk maken. De levendige verbeeldingskracht der Gris. ken wierd in werking gebracht door cenen bevalligen dans; door eenen luchtigen fprong; door eenen verhevenen lierzang ; de Romeinen behoefden bloed en gevechten. Kan men denken dat de koude harten der Noormannen even als de inwoners van yinfoniën met den zegen van een' Aartsbisfchop te vergenoegen zyn ? Wie echter kan bepalen wrat op eiken graad van breedte gefchikt is om de gemoederen der menfehen te bewegen? Wie zelfs durft verzekeren dat zy die onder den softe leven, ooit door vreugdefeesten aangedaan kunnen worden ? — Myne Heren ! zedert dat Montesquieu zyn paradox gevoelen over liet verfchil, 't welk dc meerdere cf mindere koude in dc Mm 2  inltcllingen en wetten der volkeren ten gevolge reW-eii moet, voor den dag heeft gebracht, heeft ieder een zich bcieverd om den groten man na te praten. Mag ik op myne beurt vragen? Zyn de zeden in Parys zuiverer dan in Romen? Is de omkoping menigvuldiger in Napels dan in Londen? Verrichtende zonen der vryheid grotere wonderen in Syrten dan in Ierland? En zoude een agent van nationale opvoeding in Japan minder nuttig zyn da;i een in ons Gemeenebest? Weg, weg, met al dien ophef van den invloed van het climaat. De menfehen zyn overal dezelfde ; en, gelyk de verdeling der wetgevende macht in twee of meer kamers , alom de gelukkigile gevolgen na zich Heept, zo moeten ook de volksfeesten de gehele waereld door, de gewenschtlie uitwerkfelen hebben: dit is door my bewezen. Vrugtloos ook poogt men om te doen geloven, dat het vieren van feesten llegts voegzaam zyn zoude in gelukkige omftandigheden. Het tegendeel is waar: 't is in den tegenfpoed dat men het meest opbeuring behoeft, Men dient alle middelen te bezigen om het volk te onttrekken aan het gevoel van deszelfs rampen. Een vrohke houding, daar te boven, geeft aan onze vyanden grote gedachten van onzen moed, en van onze resfources. En welke aandoeningen verwekt het niet in onze ziel, wanneer wy op zulke dagen van algemene vreugde dc hevigfte vyanden tot gevoelens van vriendfehap terug zien komen, en een geheel volk in de zoete gewaarwordingen der eendracht, en der broederfchap wegfmelten? Kan men voor dc dagelykfche lesfen der ondervinding zo onvatbaar zyn, als de lieden die deze tegenwerping ter goeder trouw maken ? En niet langer zal ik my ophouden met de beltryding van hen, die met de voorbedden onzer vaderen fchermen, en  ( 297 ) en ons de viering van volksfeesten afraden, om dat de ver* Winnaars van Filips nimmer op diergelyke dingen bedacht zyn geweest, en nooit illuminatien bevolen, maar wel dank-en bededagen uitgefchreven hebben! Gewydde fchimmen myner zalige voorouderen! Wanneer zal men ophouden van u door gedurige aanroepingen te onteeren? Wanneer zal men ophouden van onder fchyn van ons naar uw voorbeeld te willen vormen, geduriglyk nieuwe bewyzen van uwe onwetenheid, van uwe boerschbeid voor den dag te brengen. Wil men iemand evenaaren, 't zy in zyne goede eigenfehappen. Dit weten uwe naneven'. Gelukkiger dan gy , voegen zy by de nabootfing uwer deugden, eene u geheel onbekende befebaafdheid! Dan ik voel dat ik afdwale! Ik haast my om u aantefpreken myne medeleden! die van dezelfde gevoelens als ik doordrongen de oprichting van uw collegie door het huidige feest hebt willen vieren ? Gy hebt bevroed dat, gelyk alles wat in kleine gezelfchappen gefchikt is, ook in grote ftaten wel moet uitvallen, alzo ook omgekeerd alles wat in dezen nuttig en raadzaam is, in genen niets anders dan goeds kan uitwerken. Wel ga het u allen! Ik zal u gene verdraagzaamheid prediken, die dezelve in alle uwe daden ten toon fpreidt! ik zal u gene woorden van eendracht toefpreken, die de Eendracht tot befehermgodesfe uwer byeenkomflen verheven hebt! Ik zal gene wenfchen uitboezemen voor uwen voorfpoed: ik weet dat dezelve het noodzaaklyk gevolg zyn zal van uw gematigd gedrag, en 'van de deugdelykheid uwer inrichten! Gy, ondertusfehen, gewenschtc dag, waarop ons ge-' zelfehap wierd geregeld , en waarop de vreedzame duif zich op het halfdek onzer Arke plaatste — zyt gegroet van ons allen, zyt driewerf gegroet! Partydigen zeilen u lasteren! intriguanten u doemen! menfehen beroofd van fmaak Ml 4  c ) èii geest, tl vervloeken, bcminnaren van eerbare zeddTi en van goeden finaak zullen u zegenen; vrienden van vryheid en orde u tocjuigehen; zo dikwyls ais Aurora u op haren met rozen vercierden kar zal aanvoeren ! Rien rfest beau que le vrai, le vrat' feul est acmable, Et dolt regner partout. BOILLEAU. Eenige losfe aanmerkingen , over het treurfpel Ericia. D aar dit treurfpel, in de vorige weck op onzen Nationalen of zo gy wilt, fledelyken Schouwburg, vertoond is, kunnen eenige weinige aanmerkingen over dit ftuk niet ongepast zyn, en wy haasten ons des, om die aan onze lezers mede te delen. Het is bekend, dat een treurfpeldichter, wanneer hy eed held uit de gefebiedenis ten voorwerp zyner poëzy neemt, verplicht is, zich in zo verre aan de waarheid der gefchienis te houden, dat hy Cato tot geen lichtmis, Ccvfar tot geen blodaard maakt; maar niet minder is het zeker, dat hy, die maar een zeker gebruik gewoonte of in 't kort, de zeden van een volk op het tooneel brengt, hier in ook van de waarheid niet mag af wy ken: de Bajazet van Racine, is eene juiste fchildering van de zeden der Turken, de Tancredo van Voltaire, die der Ridderfchap der middeneeuwen , de Horatiusfen van Corneiile , die der JRomeinen. In het treurfpel Ericia is dit juist het tegendeel ; welke zeden in dit ftuk gefchilderd worden , weet ik niet, denkelyk die der Franfchen voor eenige jaren, doch zeer zeker niet de zeden der Romeinen. Wy zullen dit korteljk be wyzen. Wat is de inhoud van dit treurfpel? „Eene jonge maagd, bemind en word bemind „ van een' aanzienhk Romein, haar vader keurt die liefde m af, en dwingt haar, dat zy f^tftdalfcHe maagd worde, „ na  ( 299 ) „ na vyf jaren in den tempel geweest te zyn, verre varj „alle aardfehc weelde, is voor ééne nacht het geheiligd „ vuur van Vesta aan haare zorg betrouwd, onverwacht „ verfchynt haar minnaar, voor het eerst inde vjf jaren voor hare oogen, hy flaat haar voor, met hem te vluch„ ten, zy weigert dit; hy word ontdekt ; het vuur van „ Vesta verdooft, en de minnaar verwyderd zich, daar „ Ericia gewillig ontdekt^ dat zy het is, die met dien „ ontdekten jongeling gcfproken beert: waar na zy door „ den opperpriester (die men ontdekt oat haar vader is) ver„ oordeelt word om volgens de wet levendig begraven te „ worden: op het ogenblik dat dit vonnis (laat uitgevoerd „te worden, verfchynt haar minnaar, met eenige jonge „ vrinden om hair te redden, hy doet een aanfpraak aan de „ priesters en het volk, en het ft.ik eindigt met de dood van „Ericia, die zich zelve grieft, en haar minnaar volgt „ haar voorbeeld." Dit is kortclyk de inhoud van dit treurfpel ; maar hoe veel fouten tegen de waarheid (a) Wy beginnen met Ericia, als de hoofdpérfonaadje, eerstelt ff, zy word door haren vader gedwongen om Priesteres te worden , om dat hare liefde voor Osmides hem mishaagd, maaide Romeinen (die zo dwaas niet waren als onzen dichter, die geheel niets van de Romcinfche zeden geweten heeft, hun doet voorkomen) namen gene huwbare meisjes tot Priestcrinncn van Vesta aan, neen kinderen van 6 tot 10 jaren wierden hier toe genomen. Plutarchus zegt, dat die verkozene kinderen de eerfte tien jaren onderwezen wierden, in de plichten aan hunnen ftaat verknocht, de volgende tien jaren die uitoeflenden ,en in de laatfte tien jaren, die plichten aan de jonge Priesterinnen onderwezen, waarna het hun vry ftond, den tempel te verlaten en te huwen: ten, ï w e e a e k , waarom word Ericia ten dood verwezen ? om dat (a) Wy Uedoe'en hier niet de w.iailie:d de<- geOchiedenis, tnaar die der zéden der gebruiken, hier zulten wy in ons vofjend none rasr U*der ever handelen»  C 3°o ) dat het vuur, aan hare zorg betrouwd is uftgedóoft, en dat een' jongeling zich in den tempel vertoond heefr. Maar da Romeinen namen het zo kwaad niet, zy waren zo wreed niet, a's onzen dichter hun afmaald. Wat was de ftraf voor eene maagd, die het geheiligd vuur aan hare zorg betrouwd had laten uitdoven ? Zy ontfing genoegzaam naakt nit handen van den Opperpriester, in het diepst van den tempel une petite correclion paiernelle, dit is toch zo erg niet, als levendig begraven te worden! dat een jonge, ling zich des nachts Ih den tempel vertoont, hier voor zou By, niet zy geftraft geworden zyn. Men ziet dus datisWcia 'er in Rome noch al gemaklyk zoude afgekomen zyn. Nu iets over hare minnaar: volgens het treurfpel heeft hy haar in geen vyf jaren gezien, hy begeeft zich in het geheiligd woud naast den tempel: En graaf de dag en nacht met Jïaage bezigheid. Tot hy zich in den grond eene oopning rond befchoren. Anne Osmides, hadden dan de Romeinen geene oogen, oy graafdet dag en nacht, en niemand zag u?cn waarom deed gy dit? dat gy in die kuil die gy graafdet eenen onbekenden wee, die in den tempel uitkwam zoude ontdekken , wist gy waarlyk vooraf niet, maar waar toe al die moeite? al dien arbeid? wel.om Ericia te zien, te fpreken. Goede vrind, hy kon laar daaglyks zien, en fpreken zo in den tem, el, als op de markt, in 't kort overal, de prie'sterinncn van Vesta, waren niet, gelyk in het ftuk bh kt opgelloten in den tempel, of ze als de opperpriesteres zegt yerr' van alle aardfche weelde. In '1 geheel niet, zy conve: feerde daaglyks met de Romcinfche jeugd. In het laatfte bedryf verfchynt hy, om zyne minnares te redden en doet een aanfprask aan htt volk, waar in hy opentlvk de godsdienst zyner voorvaderen afzweert, eene aanfpraak die hem alleen misdadig zoude gemaakt hebben, indien hy niet reed> ftraffchuldig n es, doorliet verbreken van 'sLands v'astgeftelden eerdienst, die met den ftaat verbonden was. De Romeinen hadden de Kerk van den ftaat niet gefebeiden. Hy grieft zich, daar zyne minnares fterft, hy deed wel, want waarlyk in geen land, daar wet en order heerfchen , zoude men hem vrygelatcn hebben. (Het ftot in onze Volgende Nommerl) TE AMSTERÖAM, DY HENDRIK G ART MAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  ÖE ARKE NOACHU N°. 36. Vervolg der aanmerkingen cn No. 3^0 Over de opvoeding. Vr^at wilt gy dan met uwe opvoeding vóór gelukzalig* heid? Is het leven een bruiloftsdag, die by zang en dans» in gedurige vreugde voorby fnelt? Behoeft men flegts de kracht van te fpringen, en de kunst van te lagchen om vrolyk te wezen ? Vergeet toch niet dit, aan 't welk gy daaglyksch herinnerd wordt, dat 'er voor ons menfehen ook noch iets anders te doen is dan alleen gelukkig te zyn» Vergeet niet, dat de weg die naar het gebied der ware vreugd voert door de engte des pligts en des arbeids henen loopt! Maakt dit punt tot oogmerk in de opvoeding, en uwe pogingen zullen met groteren zegen bekroond worden! Maakt uwe kwekelingen bruikbaar, zo zullen zy van zelfs gelukkig worden ! Maakt dat zy niet noodNn zaak*  C 302 ) zaaklyk ongelukkig zyn moeten; dit is alles wat gy met zekerheid doen kunt! • De opvoeding voor de gelukzaligheid is met eene andere, met de opvoeding tot volkomenheid, zeer na verbon» den. Hunne gemeenfchaplyke vader is de geest van overdrevenheid ; doch hunne moeders zyn verfchillende. De ziulykheid, 't zy grove, 't zy verfynde , gaf het licht aan de eerfte: de laatfte wierd uit de dwepery geboren. Kinderen van zo weinig gezonde ouderen moeten gebreklyk zyn. By de opvoeding waarover wy thans fpreken, ftelt men zich yoor, de kinderen in alle foorten van volkomenheden zo ver en zo wel voorwaards te brengen als mooglyk is. Men brengt ze in de blinkende portalen der kunst, om ze fpoedig met de fchatten der menschlyke uitvindingen te verryken. Men draagt ze, als 't ware, naar de zalen der wetenfchappen, om ze toch vroeg in de geheimenisfen der wysheid in te wyden. Men floept ze naar het heiligdom der deugd, om ze in korten tyd geheel ryp te maken voor den hersfenfchimmigen ftaat van menschlyke volkomenheid waarvoor man ze beftemd heeft. De vluchtige driften der kinderen 'weet men door gefchikte teugels te bedwingen ; hunne traagheid voor ernftige bezigheden door kunftige fporen op te wekken; hun ongeduld om' eene aanhoudende bezigheid ten einde te brengen, door voorzichtige verkorting derzelve te bevredigen ; hun noch veelal flapend zedelyk gevoel door verblindende verfchyningen tot opmerkzaamheid te brengen. Waarom toch deze naaping van manlyke vaardigheden in jeugdige ledematen ? Waarom dit trachten naar rype kunften in onrype kunstenaren ? Waarom deze woordenkramery van niet begrepene wetenfchappen in jonge hoofden die met zaken vervuld moesten worden ? Waarom , wil men eindlyk, eenvoudige harten met verhevene,doch noch niet Se-  C 3°3 ) gevoelde deugden verderen ? Beftemde de natuur voor hen niet een eigenaartig gefchenk, de onfchuld? Men begint met de vermogens te vormen en te volmaken; dus neemt men aan dat dezelve reeds ontwikkeld zyn. Is daar, by den bloten fchyn van doelmatigheid, werklyk eenig doel? En kan daar eenig doel bereikt worden, waar 'er geen is? Waarlyk, wy zullen onze kwekelingen altyd noodzaaklyk . bederven, zo lang als wy ze te vroeg zullen willen volmaken. Zy bevinden zich in een tydperk van 't leven, waarin eene zekere onvolkomenheid volkomenheid is. De mensch moet geheel kind, geheel jongeling geweest zyn, voor dat hy geheel en waarlyk man worden kan. Dat wil de natuur! Gehoorzamen wy haren wil niet; dwingen wy den mensch het laatfte te worden, voor dat hy het eerfte was; dwingen wy hem beiden te gelyk te wezen; zo zal hy of niets worden, of beiden te gelyk, zyn leven lang blyven. Vergeten wy nimmer de les die de natuur aan oenen harer onderzoekers gaf. Hy wilde het ogenblik verhaasten waarop een kapelletje zynen gebakerden toeltand zoude kunnen verlaten ; en ruimde eenige beletfelen weg, die het diertje, zonder zyne hulp, zelf met moeite zoude hebben moeien doorbreken. Wat v/as het gevolg zyner ge* dien(tigheid?Het kapelletje had gene kracht in de vleugelen. By deze twee foortcn van opvoeding kan men ookrangfchikken, die welke zich voordek der kwekeling voor eenen beftemden ftand te vormen. Dc tyd is voorby in welken men zulks zonder gevaar doen kan. Eens draaide zich de menschlyke geest gewillig om inden kring, dien de willekeur of het toeval denzelven aangewezen had. Zelden rukte het noodlot, zelden rukte de begeerlykheid iemand uit den kleinen omtrek zyner geboorteplaats. De betrekkingen waren toen minder talryk of ten minften door grensiinien gefcheiden, welken weinigen de koenheid ha.iNn 2 d.n  ( 3°4 ) den van te overtreden. Thans zyn de zaken van gedaante veranderd. De beek des levens is door nieuw ontfprongene bronnen tot eenen ftroom aangegroeid, die niet meer zachtelyk in het aangewezene bed voortloopt, doch zich telkens , nu rechts, dan links, buiten zyne oevers verheft. Een groten aantal van begrippen is in omloop. Nieuwe, niet meer zo gewill'ge, begeertens zyn ontwaakt. Beiden gaan onophoudlyk hunnen gang. Gene macht verjaagt de eerften uit de hoofden der menfehen; gene wiegt immer weder de laatften in den vorigen diepen flaap. De betrekkingen zyn nu meer talryk; meer verander!} k, meer in een gevlochten: Men zit niet meer zo gerust, noch zo veilig achter de omtuining van zynen ftand. En by deze vermaningen van den Genius van onzen tyd waagt men het noch zyne kinderen voor eenen byzonderen ftand op te voeden ? Kunnen wy den geest der eeuw wederftaan ? Zal zich de nacht der gebeurenisfen naar de voorfchriften onzer wetten richten? Wat moet toch van onzen kwekeling worden, als by eensklaps in meuwe betrekkingen geplaatst wordt? Van waar zal hy de nieuwe begrippen de nieuwe krachten nemen, die hy nu nodig heeft? zal de Itorm, die hem wegnam, ze hem inblazen? Heeft hy de kunst geleerd van zelf iets te kunnen vinden ? heeft hy geleerd zich iets ongewoons te laten inprenten ? Ach neen.' en daarin juist ligt zyne onbruikbaarheid , zyn ongeluk. Men ga eens de verfcheidene clasfen van menfehen, die eeniglyk tot hun beroep opgevoed zyn, dóór; en ras zal men menen dat men niet onder menfehen is, maar dat men in eene gailery van zeldzaamheden is verplaatst geworden. Men zal vingeren aantreffen, die zich fnel op muziek Inftrumenten bewegen; handen, die kunftige werktuigen voortreftyk weten te gebruiken ; voeten, die zonder het evenwicht te verliezen, fchielyk afwisfelende po» fi-  ( S°5 ) fitien doorlopen; koppen, die met infpanning de fcbadu» wen van verwyderde idéen nazien; zielen eindl\k,-die in gloed gehuld op den zonnenwagen der dichtkunst, vlammende beelden navliegen; kortom, men zal enkele geëxalteerde delen en vermogens vinden, maar nergens men-, fehen aantreffen, welken alle deze dingen toebehoren. WELMOED. (Het jlot in onze volgende Nommer.) Fraudis atque perfidiae plena funt omnia. CICERO. uiatn myne Vrienden, de Schryvers van de Arke Noach's. N iets is bi'llyker dan, dat men aan elke eeuw den bynaam geve, dien dezelve zich door dc helling van den ■mcnscblyken geest, en docr de meer of min plaats hebbende befchaving waardig heeft gemaakt. Dus zal niemand aan de tyden van Augustus en van Lodewyk XIV. 'den bynaafn van goude eeuw, of aan de middeneeuwen dien van yzere, betwisten. Maar helaas! men is het minder eens over den tyd dien wy beleven; en terwyl fommigen aan de achttiende eeuw den eertitel van wysgeerige eeuw toeftaan ; (dit was vooral voor twaalf a twintig jaren de fmaak: Thomas Paine drukt het thans uit: Eeuw 'der Rede} zo hoor ik ze door anderen voor eeuw der duisternis, eeuw der verleiding, en wat al lelykheid meer, uitmaken. Zonder te onderzoeken , welker dezer meesterachtige uitflpraken , door de nakomelingfchap zullen worden bekrachtigd. wil ik u heden flegts dc redenen voorhouden, die my federt lang bewogen hebben om aan den tyd, dien wy beleven, den naam te geven van eeuw van bedrog. Nn 3 Gaat  C 305 ) Gaat u echter niet aanftonds, by het horen van dit woord, alle de haatlyke betekenisfen in het hoofd halen die weleer aan hetzelve eigen waren. Die tyden zyn voorby; het bedrog gefchiedt nu niet meer om de bedriegers, maar wel om de bedrogenen te bevoordeelen ten minden dat zeggende bedriegers (*> De regeringen in Europa erkennen alom de waarheid van het gezegde der overwinnaren van Philips: dat de onder/aten niet en zyn van Gode gefchapen tot behoef van den Prince; maar den Prin * ce om d'onderfaten wille. En zyn hunne daden naar dit gezegde ingericht? — Kunt gy het vragen, mynheer! kunt gy twyffelen ? Ziet en oordeelt! Zy ftrekken het zelfs verder dan nodig is. Niet alleen om hunne onderfaten wille menen zy ingefield te zyn, maar ook behartigen zy den voorfpoed hunner naburen. *T was om de Polen gelukkig te maken, dat Rusland hun land door zyne Tartaren liet bezetten ; 't was om Helvetien te doen bloeien, dat het, nu gevallene, Fransch Diretloire 'er eene grote armée in deed rukken. Dit is duidelyk. Doch al beweerde men dat de daden niet altyd met de woorden overeenkomftig waren geweest, wat wil men daarmede?Is het dan noodzaaklyk dat handelingen aan beloften beantwoorden? Zyn woorden en daden niet geheel ongelykfoortige dingen ? volllagene heterogenea ? Mogen zy dus niet, ja moeten zy niet verfchillende zyn? Zy alleen zyn onvoorzichtig , zyn dwaas, die geene zorg dragen dat zy zich zeiven in hunne woorden gelyk blyven. Laten dezen met godsdienst fchermen, geenen met verlichting; 't is wel maarzo zy niet by de eens aangenomene taal volharden , maaken zy zich belachlyk, en (*) Wie noch twyficlt, zie de EpUt. d!l; Cttiyiiadfidcliss. Ent. Classis praefeStum.  C 30? ) m men weet niet wat men van hen denken zal. Suwa* rouw begint zyne proclamatien. In den naam des barmhartigen Gods, en eindigt ze fomwylen met de woorden : zo gy tegenjland biedt, zal ik u door myn Cofakken laten uitplunderen. Ik heb weleer een land gekend, waar de minst zoetzappige maatregelen in pubücatien vervat waren, die met het woord fraternité aan 't hoofd pronkten. Zo ziet men wel eens tuinen in de ommeltreken dezer ftad die Bloemendaal heeten, zonder dat 'er zelfs een boterbloempje te vinden is. Dan ongemerkt dwaal ik af en vergeet dat in uw weekblad nimmer iets 't geen tot het ftaatkundige betrekking heeft kan geplaatst worden. Ik kom tot gewichtigere zaken, tot het heerfchende costuum. Ook hier zegeviert het bedrog ten vollen. De fehraallle en magerfte onzer jonge heeren dragen rokken die beter op den rug eens waagdragers pasfen zouden ; door hunne dasfen doen zy gelooven, dat zy kropgezwellen te verbergen hebben; en ik wed, dat geen landman uit de tegenswoordige gedaante der fchoenen raden zoude, dat dezelven gefchikt zyn om den voet te bedekken. Ondertusfchen moet men met deze, gelyk met andere dwaasheden der eeuw genoegen nemen, en 'er zich, enigzints, naar fchikken. Toen ik voor eenigen tyd in 'tpraedicament was, van te vryen, ontraadden my velen myner vrinden eene anderzins fortabele party, uit hoofde der menigvuldige lighaamsgebreken van myne prétendue. Doch niets was gemaklyker dan hen te refuteeren. De juffrouw is een weinig fcheef. ■—. Kom, kom , ik zie niet naar het postuur, de Taille is hier immers 't werk van de naaister? —■ Goed; maar haar hair Let daar toch niet op: thans zyn de hairen die het meest van de natuur afwyken, de fchoonften. — Enfin, gy zult my niet ontflryden, dat de ligts kleur harer wenkbrauwen .... Gekheid, hebben wy dan geen loodwit? — Maar hare bleke lippen? — Men kan overal karmyn kopen. 'Er zyn fpotvogels, die deze gelegenheid waïr zoude nemen om de ""vrouwen met hunne gewone aardigheidjes te bejegenen; maar, mynheer, 't is, dunkt my, geen bewys van een' goeden finaak om met honderdmaal herhaalde plaifanteries telkens weder voor den dag te komen. De geestige aanmerkingen over de Geneesheren zyn van denzelven aart, als die over de bevallige kunne; en het fpyt my, dat de Arke Noach's die1 anders de loei communes vermydt zich in dit ftuk vergrepen heeft. Zie , N". 34.  ( 3°S ) N° 24. Wie toch , Mynheer , zoude twee magtige lichamen kunnen fchaden, welker gebied het heelal omvaamt? Nietregenftaande de nydigaarts, zullen dc vrouwen altyd regeren door het vermaak, en de doctoren door de fmert; en de gezondheid zal ons fteeds terug brengen naar de liefde, gelyk de ziekte ons overlevert aan de Geneeskunde. Ik eeloof echter dat in de balans der voordelen , de Faculteit het op de fchoonheid wint. Men ziet deze dikwyls ons naar de geneesheeren zenden; maar, dc geneesheer ren zenden ons zelden terug naar de fchonen. Deze ver. gelyking verder uitftrekkende , zoude men kunnen zeggen dat de vrouwen zich op ons wreken door ons te verla'ten, 't geen flegts een negatief kwaad is; terwyl de doctoren zich od ons wreken door zich meester van ons te maken, en dit is zeer pofitief Verder, dat wanneer deze Iaatften ons beet hebben, zy met ons doen al wat zy willen ;' terwvl de fchonen , hoe fchoon zy ook zyn moeë n nimmer" meer met ons doen aan 't geen Zy kunnen ; dat de omgang der fchonen ze ons allengskens minder noodzaaklyk doet worden, terwyl het gebruik van een' geneesheer hem, eindlyk, onmisbaar voor ons doet worden • ten Iaatften, dat de eene dezer mogentheden flegts fchynt "-evestiod te zyn om het beftaan der andere zekerer te doen worden ; dewyl hoe meer de groene jeugd zich aan de liefde overgeeft, des te gewisfer de bleke ouderdom aan de geneeskunde toebehoort. Ik ben, Mynheer, met achting, Uw getrouwe Lezer. Ik "eloof verpligt te zyn de lezers der Arke Noach's te\erzekeren , dat derzelver Schryvers , immers de meest en hunner, 'er voor uitkomen, dat zy de fchonen aanbidden, en de Geneesheren ontzien; en dat het dus nooit is,dan allagchende, dat zy der fchoonheid iets te laste leggen; en nimmer^ dan al bevende, dat zy da Faculteit een weinig befpotten. DE REDACTEUR. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN» Boekverkooper in de Kalyeruraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 37. Ta Patrie aux vertus a formé ton enfance, Les miniftres des Loix te font des jours heureux; i Les Guerriers teints de fang meurent pour ra defenfe; Et que fais-tu pour eux? Et toi dans Ia nature égaré, folitaire, Ton être a 1'univers ne tient par aucuns noeuds^ Dans ton ame glacée & triftement auftère Tu fens un vuide affreux. THOMAS. j/jeker modern fchryver zegt , en zo my voorkomt, niet zonder grond, dat men uit de gemeenzame gefprekkën en-gezelfchappen der vrouwen, en inzonderheid der jonge meisjes, het nationaal character van een volk groo. tendeels kan beoordeelen: en naarmaate deeze over gewichtige onderwerpen loopen, de veerkracht eener natie, naarmaate over niets beduidende, hare zwakheid vast kan Hellen. ■ Ik zal my voor het tegenwoordige niet ophouden met de waarheid , de reden of natuuriyice noodwendigheid hiervan aan te toonen, maar daar uit, als eene onderlid. O 0 ling,  ( 3ï° ) iing, die men gelooft, eenige aanmerkingen maaken, die misfchien voor ons in deeze oogenblikken niet onnuttig zyn. Zeker, niemand zal het ontkennen, dat er onder het mannelyk gedacht der Nederlanders, en zelf onder die geenen , die men met den naam van patriotten te beftempelen gewoon is, verfchillende foorten gevonden worden, die zich over de omltandigheden, waarin dit land zich thans bevindt, ook op verfchillende wyze uitlaaten; de een zal u met een lachend weezen, en zekeren toon van fiducie vertellen, dat hy van iemai d, die nog al wat weeten kan, onderricht is, dat wy niets te vreezen hebben; dat alles vol moed is, dat de vyand aan alles hoe ook genaamd gebrek heeft; dat by den eerflen noordwesten wind zyne geheele extjlentie geen duit waard is'&c. &c. &c. Een ander daarentegen zal u met een bedroefd gelaat , opgehaalde fchouders en nedergeOagen halfgefloten oogen ftil in het oor byten , dat het over is; dat de derde expeditie van de Engelfchen al weer wegm gefluurd is, om dat men met meer volks op Texel, do Helder of de Zyp bergen kon; dat alles verloren is; dat wy aan alles gebrek hebben; en dat de Rusfen morgen av»nd aan de Buikfloter fleiger zullen aanleggen met eenige brikken, tn ons altemael levendig zullen opvreten. Dat)  C 3" ) Dan hoe verkeerdclyk en dwaas deeze beide foorten van menfehen ook bandelen mogen , het blykt toch echter uit hunne gefprekken, dat zy er eenig belang in Rellen, zy fpreeken in den tegenwoordige tyd uit de volheid van hun hart, en dus is er toch iets goeds by hun, namelyk een kleine graad van enthufiasme, iets, dat helaas te veel van de liefde tot het vaderland wordt afgefcheideh, en zonder het welke dezelve echter nimmer waarlyk beftaan kan. Maar dat men zich tegenwoordig in den kring van fatfoeniyke vrouwen vervoege, dat men haar hoore fpreeken over de gebeurtenisfen, die op den afftand van 6 mylen van haar gebeuren, en dat men daaruit een oordeel vellê over het Cbaracter der Bataaffche Natie. Onder 25 vrouwen, getrouwd of ongetrouwd, zult gy er 10 vinden, die misfchien op een oogenblik, dat niets anders hunnen aandacht beezig houdt, by zich zeiven eens zullen beden, ken , en mogelyk aan hare vaders , mannen , of broeders vraagen , of zy ook door die Rusfen en Engelfchen gevaar beginnen te Ioopen; 10 anderen, iets beter, zullen hier byvoegen, dat zy zeer veel medelyden hebben met het lot van die arme zielen van' gekwetften (Van deeze 10 zal er misfchien ééne eens gaan zoeken, of ze ook eenig oud linnen of plukfe! ten hunnen gebruik heeft). De 5 overige zullen er zich in het geheel niet mede bemoeijen, en, in één woord, geene van de 25, O 0 2 dan  C 31* ) dan voor zoo verre de vrees voor haar eigen perfo-on of een zwak medelyden met anderen, haar hiertoe aanfpoort. Spreekt gy in hare tegenwoordigheid over de mogelykheid, dat dit land overmeesterd en door den vyand ingenomen wordt, zy zullen elkander aanzien, en zeggen, dat ze wel wilden, dat alles maar over en gefhikt was, dat het niet aar tig is voor vrouwen, altyd over Staatszaken te hooren fpreeken , en dat dit er altemaal niet toe doen kan; de een zal een jongen heer, die uit hoofde van een kwade borst de wapening ontdoken is, tot zich roepen en hem vragen, of de laatfte rcprefentatie in de franfche Comedie wat voldaan heeft, en een ander zal aan haar nichtje vragen, hoe veel het ChenWe kost, dat zy op haaren hoed heeft! Vrouwen! Vrouwen! is dit uwe beftemming? het zyn geene niets beduidende hairkloveryen over Staatszaken, als men uit een vol hart, in uw byzyn met een angstvallig oog gadeflaat, of de gebeurtenisfen, die dc een hoopt, de andere vreest, zullen kunnen ftrekken tot het behoud, of tot het onherroepelyk verderf van uw vaderland. Ach! niet dan al te waar is het, dat gylieden, immers voor verre het grootfle gedeelte, geen ander gevoel omtrent uw vaderland, de perfoonen en gebeurtenisfen, die gy in hetzelve aanfehouwt, koestert, ózn vrees, vrees alleen ; en hiertoe bepaalen zich alle uwe uwe zorgen, dez.lve fpoort u he-  C 313 ) helaas niet aan, om in het gevaar die middelen aantegrypen, waar door gy u zelven en anderen, die u dierbaar zyn , nuttig kunt zyn , en door beleid, zo veel mogelyk, bewaaren én redden; neen. Maar alleen is dit haar iritwerkfel. dat gy uw oogen in comoedies verlustigt om het gevaar niet te zien, dat gy uwe ooren door concerten verdoofd om 'er niet van te hooren, ja dat gy uwe gedachte op alle mogelyke wyzen verltrooit om 'er niet aan te denken. • Is dan de eene helft des menschdoms van zo veel onedeler inborst en beftemming, dat het niet deelt In de ontzettende gebeurenisfen die Europa fehokken , dat het de gewichtige achtiende eeuw niet befehouwd, dan met eene flaaffche vrees, dan alleen om het gevaar te ontvlieden, cn niet om zich door moed en deugd boven de flagen van het noodlot te verheffen?— in een woord, Vrouwen.' daar voor heeft de Goddelyke Almacht en Voorzienigheid u niet doen gebooren worden, om werkelooze, onverfchillige cn onoplettende getuigen van haare grootheid te zyn, maar om die geen,die door hun moed, krachten en beleid in de beftcmming geplaatst zyn, om het plan zyner wysheid te helpen uitvoeren, — aantemoe.h'gen, byteftaan en te onderïteunen. deeze taak volbrengende zult gy medewerken als eene der raders in het uitgeftrekt plan, waar van het einde voor ons oog nog verborgen, en de bedoeling voor onzen geest onbegrypelyk is. EERMAN. O 3 VER-  C 3H ) VERVOLG DER AANMERKINGEN Cn No. 36.) OVER DE OPVOEDING. T J-k heb dus verre flegts van het gevaar gefproken, vatl het fcbadelyke eener zulke opvoeding; men bedenke echter ook wat de waarde des menfehen vordert : Is de mensch dan, even als een wezen van geringere foort, maar voor een of twee gebruiken beftemd? s hy flegts een kunstig werktuig. dat vrltooid is, wanneer het aan het byzonder voornemen zyns makers beantwoordt? Past voor hem dezelve maatflaf onder welken werktuigen en machinen (taan? Is hy eene zaak of eene perfoon? Is het dus geoorlofd hem even als aan een ons toekomend ding dien vorm te geven die ons bevalt? Of moeten wy hem, als een zelfftandig wezen, zynen gehelen vorm helpen ontwikkelen? — Onder het oneindig groot getal van Handen is 'er een algemene: de (land van mensch Laten Wy onze kinderen tot aezen opvoeden; zo' hebben wyze voor alle overigen opgevoed. Elke kwekeling komt vroeg of laat in denzelven, en wordt 'er door gene magt, dan"door die des doods, geheel uitgeworpen; uit dezen ftand treedt hy gemaklyk in eiken anderen over, dien hy, daar te boven, noch zelf kiest; of wordt by tegen zynen wil in eenen anderen «vergevoerd, kan hy 'er zich doch beter in fchikken. Dus noch eens.- voed den mensch op voor den ftand van mensch iVTensch is hy in alle betrekkingen; mensch moet hy in alles zyn, indien hy overigens eenige waarde hebben zal Is hy eens mensch, zo zal hy ook fpoedig verftaan, burger te wezen. Zo ziet het 'er nu, over 't algemeen , met de opvoeding  C 315 ) ding uit. Moet men zich niet verwonderen dat het verderf onder de menfehen niet reeds algemener en dieper ingeworteld is, daar 'er met zo veel kunst aan gewerkt wordt. Men geeft zich zo veel moeite om de jeugdige zenuw krachteloos te maken, om het jeugdige oog te verblinden , om het jeugdige hart te vergif igen; en toch vertoont zich de zenuw zo dikwerf met onverwagtte kracht; en toch ziet het oog met eene nimmer vermoedde fcherp. te; en toch bonst het hart met een niet onvoorzien geweld. Wy dwingen de natuur, om ons te fchaden, en toch doet zy ons zo veel goeds, als zy kan Zy gaat de kleinfte openingen na, die wy voor haren zegen overlaten, en giet ons denzelven met haastige liefde, toe. Zy maakt gebruik van oi ze geringfte zorgeloosheid in het uitvoeren van ons dwaze ftelfel, en ftrooit, zo veel haar moogi)k is, waarheden en zedelyke gevoelen in het onbewaakte hart. Zy past met den vollen horeu harer zaligheden in de hand, op de ogenblikken, m dewelken wy van onze najaging van fchoonfchynende elenden uitrusten , en verrascht ons met niet (gezochtte en niet verdiende vergenoegens. Wat zoude zy dan wel doen, als wy ons aan hare zegenende hand niet onttrokken ? alt wy ze niet menigmaal noodzaakten dezelve terug te halen, en in derzelver plaats de ftraftende hand te vertonen 't geen zy zo ongaarne doet? Willen wy ons dan altyd liever haren moeilyk te ontwringen vloek, dan haren fteeds gereeden zegen verwerven ? WELMOED. CE-  ( Si* ) GERUSTHEID. Wat roept gy my van 't dons te wapen, Met vreesfelyk getier! De vyand, 'k durf'er op vertrouwen, Is in geen uur noch hier. *k Heb tyds genoeg hem aan te grypen-. Myn plannen gaan gewis. Ook kan ik dan de put noch dempen. Ais 't kalf verdronken is. VROLYKHART. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper ia de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 38. Met het grootst genoegen ontvingen wy de volgende Lierzang, en danken den Dichter op de hartelykfte wyze voor de vereerende mededeeling van dezelve, door middel van ons Weekblad. Zyne aanvrage, by zyne brief aan ons gedaan, zal by misfchien, met eenige oplettendheid, la eene onzer volgende Nummers voldaan vinden: . echter wy maaken geene zwaarigheid, die by voorraad met ja te beantwoorden. DE REDACTEUR.. Impius hatc tam culta novalia miles habebit ? Barbarus bas fegetes ? en, quo dtscordia ctves Preduxit miferos! en qutis confevimus agros! VIRGILIUS. Les fauvages fanglans, que leur orgueil detejle, Sont de foibles rivaux de tant d'excès lionteux; Et je ne veis que l'art de faire un manifefle, Qui leurs diflingue d'eux. THOMAS. Pp LIER.  C 318 ) LIERZANG AAN HET BATAAFSCHE VOLK, AANGEVALLEN DOOR DE BRITSCHE BENDEN, JN"een, Zanggodin! ftem uwe fnaaren Tot eer der lente en velden niet! Het bloed, dat kookt in kloppende aêren, En door onftuimige aandrang ziedt, Die drift, onvatbaar voor bedaren, Die, in bet bygend hart gevaren, Door borst en wang en oogen fcbiet, Die eischt by 't klimmen der gevaaren, Voor Neêrlands volk een grootfcher lied. O Vaderland, op uwe (Iranden Ontrolt de Brit zyne oorlogsvaên! Hy poogt, met roof en moord helaên, Hy poogt op Neerla.ids oevei zanden , Zyn met oiis bloed bevlekte handen Aan der Bataven erf te Haan ! Waar zult ge, o ted're maagden, vlieden? Wie zal den zmgling byftand bieden? Waar vlucht ge, 0 moeder, in dien nood? Waar zult ge, 0 grysaan, uitkomst vinden? Ach laat geen' valfche glimp der Belgen oog verblinden; Voor wreede llaverny verkieit een* vry en dood! Maar  ( 319 ) Maar neen! my dunkt ik zie u\r helden, O Vaderland! gelyk weleer, Die Alva's benden nedervelden, Die Rodney's woede paaien fielden, Die nooit huns vyands benden telden, Voor dat de dood die trof, door hun geducht geweer! My dunkt, — ik zie uw helden nad'ren; Het bloed, dat vlood door de eerlyke ad'ren, Van onverfaagde en vrye vad'ren, Vliet nog in hunner telgen hart. Zy kunnen 't denkbeeld niet verdragen, Dat, waar zy 't eerfte daglicht zagen, De zon der vryheid, pas aan 't dagen, Zoü daalen in een poel van flaverny en fmart. Zy beeven voor het aklig ify, Dat hen te wachten ftiat. Wanneer der moord'ren plunderrot, Dat met den heil'gen naam van God, Dat met der menfehen rec.ten fpot, Hunne echtgenooten fchendt, hun kroost in boeijen flaat, O volk, ftryd voor uw recht en wetten! Kom volg der vad'ren deugden naar! Zy dorften goed en bloed, om Spanje te verpletten» Tot eer van Vaderland en Vryheid, op te zetten-. Kom volg der vad'ren deugd, der vad'ren grootheid naar l Pp a Ach  C 3io ) Ach eer der Britten voet uw' hangen grond betrede, Hun'lust uw maagden fchendt,hun'woede uw erf verbrandt, Deel eer aan d'oceaan uw' grond en fchatten mede En roep de baaren in tot weering uwer fchand!! Smaak in hun kilie fchoot eene ongeftoorde vrede: En zink, zo 'tweezen moet, met't zinkend vaderland! Bataven, beter waar 't, ons door de zee bedolven, Dan ons verderf te zien, bewerkt door eige hand! En 't ware ons grooter roem, ons onbefchermde itrand Geheel doorwroet te zien door 't woên der Noorder golven, Dan dat de Tweedragt ons doorwroete in 't ingewand! Komt laat ons. haare toortfen dooven ! Te lang verdeel le ze onze magt: Wy zagen ons door haar geluk en eer ontrooven: Zie d'afgrond der verderfs, die ons, haar offer, wacht! Komt laat ons tegen 's vyand benden En hart en nand en wapens wenden, f Te faam verwinnen of vergaan! Eén vaderland fchonk al haar kindren 't leeven: Komt, laat ons dan vereend ter haarer hulpe fireeven: Als dc Eendragt ons beziekrkan niets onze arm weerhaan! 6 Gy, die op der vad'ren beden ' Zo dikwerf' Neêrlands redder waart: En in den dag der tegenheden Den boozen firaft den braaven fpaart! Verfterk de moed van hen die ftryden: Verzacht de fmart van hen die lyden, Die  C 3" ) Die lyden voor hun vaderland! O Geef dat zy al hun vertrouwen AUeen op uwe fterkte bouwen: En ftryd, o God, ftryd zelf aan hunne rechterhand! Naauw ziet ons oog de fcheem'ring glooren Van 't licht dat ons noch flaauw bcliraalt, Maar dat van uit oer Englenchooren Tot 's menfehen heil is neêrgedaald. En zoudt gy dan, o God! verdraagen, Dat reeds een zwarte wolk van plaagen Dat licht verborg in duisternis? Kan dit hem immer waardig weezen, Dien wy als onzen Vader vreezen, Wiens naam en Liefde en Wysheid is. Wy kennen uwe Magt, Algoede! Gy wenkt, cn 't miidryf vaart ter ftraf: Maar neemt gy de onfchuld in uw' hoede, Dan flaat ze een heir van beulen af. Ach, wilt ons moed en eendragt geeven, Om eiken dwingland te weêrftreeven, Die met geweld of Ioozen fchyn Het vaderland poogt te onderdrukken, De Vryheid haaren fpeer te ontrukken, En meester van dit volk te zyn! Doch zo 't uw' wysheid mogt behaagen (Vergeef 't ons, zo dit laster zy!) Dit volk de keetens te doen draagen, De keetens, God! der flarerny: Pp 3 Geef  C 3*a ) Geef dan dat wy zó moogen hand'Iên, Dat, als ons nagcfiacht zal wand'len Op 't graf, dat ons gebeente dekt, Dan onze fchim niet hoeft te beeven, Dewyl wy deugdzaam zyn gebleevcn, A's 't aklig lot der laatfte neevcn Noch onze ontroerde fchim tot fchrik en jzing ftrekt. PHILOPATRIAS, Aan de Schryvers van het Weekblad de Arke Noachs. w anneer Lieden , die in het bewind van zaken gefield zyn, zich eene hatelyke trotschheid over hunne medeburgers aanmatigen, zo dat zy niet, dan al bevende, te naderen zyn , is zulks buiten allen twyfel vooreen vrye zielaanftotelyk, onverdragelyk; maar aan den anderen kant wanneer zulke lieden in algemeene byeenkomften of particulieren Commisfien in publieke gebouwen kyven , eten, drinken en roken, als of zy te huis waren, is zulks naar myn oordeel, ftrydend tegen alle welvoeglykheid: het gezag wordt daar door gekrenkt; de achbaarheid, zonder welke, wat men'ook zeggen mag, de regeering veel van haar Invloed op het gros der menfehen verliest, wordt weggenomen ; de gehoorzaam1,eid van onderhorige beciendens verflauwden dat het ergst is,dezelven volgen zonder fehaamte in hunne kamers deze gewoonte na, en zulks wel met eene vnpos'igheid , die weinig van fchandelyke onbefchaamtheid verfchilt. Wilt gy van dit Iaatften een bewys, hoort het volgend kort gefprek, het welk gisteren tusfchen  C 3»3 ) fehen myn vriend S. een bejaard en deftig man, by wien ik thee dronk, en den jongen Heer F. gewisfeld wierd, deze laatfte kwam in, ik fehatte hem 15 a 16 jaren oud, hy had een groot pak papieren in den zak, dat ik niet wil decideren of belangryke memorien, dan wel aartige rymptjes en fraay gecouleurde prentjes waren. S. Wel wat nieuws brengt gy ons? gy hebt een post, en zult misfchien wat nieuws weten. F Pardonneer my, ik weet niets, ik heb het op myn Bureau zo druk gehad met werken, dat ik 'er waarlyk van gefatigeerd ben, dat is zo alle middagen weer aan. S. Wilt gy een kopje thee ? F lk heb reeds t ee gedronken. S. Misfchien rookt gy reeds? als gy lust hebt tot een pyp, zeg het maar. — F. Ik da'nkje, ik heb zo gerookt. S. Hoe ook gerookt? gy zult u zekerlyk vergisfemgy zeide, dat gy zo van uw Bureau kwaamt, gy zyt immers op een publiekComptoir'ldaar zuttgy toch niet roken? F. Heden ja. Wy doen dat allemaal: wy hebben het zogoed, als of wy te huis waren; men is 'er volkomen vry, men drinkt 'er thee, koffy, wyn, of chocolade; men neemt 'er zyn borreltje, men rookt 'er, met één woord, met gebruikt 'er al wat men wil. 6 wy hebben een geheel huishouden '. een onzer groot ft e kasfen heb ik daarom van oude papieren gezuiverd; ja , noch maar een korte tyd geleden, heb ik by zekere gelegenheid aan de dames van myn familie op myn kamer, een dejeunê dinatoir gegeven, dat delicieus was: 6 zy diverteerden zich fchoon >. Als de Heren ook eens plaifier hebben ■— 1 k. Hartelyk dank... Maar vreest gy niet voor ongemak? by zo vele papieren is het gevaarlyk te roken : ook dunkt my past het niet, dat de menfehen, die geholpen wil-  C 3H ) willen worden , de Commifen of Clercquen met lange pypen in den mond hun borreltje zien legen. F. Het contrarie is waar, dat geeft zekere conjunctie , die zeer amicaal is, men praefenteert hen het een of ander. S, Eilieve! niet onaartig! misfchien wel een pyp. — Hoor eens, jonge Heertje', wil ik u eens wat zeggen, kort en goed: De publike Comptoiren zyn geen koffy. huizen , maar werkplaatfen. En als ik 'er wat te zeggen had, zoude 'er geen chocolade telkens gedronken , en zeer zeker niet gerookt werden! nu raad ik u als een goed vriend, laat de pyp liggen, en gebruik} de pen wat meer — gy verftaat my immers wel: ik zeg de pen, en niet de pyp. lo gy roken wilt, rook te huis, en zo gy een kop chocolade wilt drinken, doet dat tn den Paradysvogel, daar zult gy meer kinderen van uw jaren vinden. Ik merkte, dat de oude heer driftig wierd, en wende het discours op iets anders: de jonge Heer nam naa weinige ogenblikken met de behorelyke befcheidenheid zyn affcheid: de ftoute toon van den ouden Heer, had hem zodanig ontfleldt, dat zyne kniën my toefebenen te beven, toen hy zyn compliment maakte. Ik heb dit gewigtig genoeg geoordeeld, om aan UI. medetedelen, zo gy zulks goedvindt, plaatst het in u geacht Weekblad, of anders leeft 'er mede, naar uw welbehagen. Uw beftendige Lezer. * * * TE AMSTERDAM, « T HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Jtalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 39- Affez de grands efprits, dans leur troifième étage, JSTayant pil geuverner leur femme & leur ménage, Se font mis par plaifir, è regir l'univers. VOLTAIRE. J3efchouwt men de gebeurenisfen, die zedert eenige jaren Europa van gedaante hebben doen veranderen met een oplettend oog, zo fcbynt het, als of het noodlot zich nimmer meer dan in het laatfte tydperk beievert heeft, om de zorgvuldigst beraamde ondernemingen te doen mSlukken, en de hoogst gefpande verwachtingen te leu te ftellen. Verftandige opmerkers zullen dit aan het gooter aantal van misdagen toefchryven, welken de onkjllde in de behandeling van geheel nieuwe zaken , en « drift, waarmede men fteeds te werk is gegaan , j>tuurlykerQq wyze \  C 3*5 ) wyze heeft doen begaan., 't zy dan, dat deze misdagen en hunne gevolgen thands reeds hebben kunnen ontdekt worden , 't zy dat derzelver opfpeuring voor een minder bevooroordeeld gedacht dan het tegenwoordige bewaard geworden zy.' Dan anders ziet en redeneert het gros der menfehen; en waar men een voorval niet aanltonds kan of niet wil begrypen, verzint men dadelyk eene, zo al niet bovennatuurlyke, (dit is by dc algemene opklaring des verftands eenigzins uit dc mode geraakt,) immers toch geheel buitengewone en dikwerf geheimzinnige reden , door welker uitvinding men zich, als 't ware, fchadeloos Helt voor de onkunde, waarin men omtrent de ware oorzaak verkeerdt, en zich te gelyk gelegenheid verfchaft om de misdagen der party, welke men omhelsd heeft, te verbergen. Reeds van den aanvang van dezen bloedigen opiniekryg af heeft het nimmer aan gelegenheden ontbroken, in welken het publiek zich aan dit zwak konde toegeven, en van die gelegenheden heeft het niet nagelaten van gebruik te maken. Trekt een bekwaam veldheer met zyn gefmolten leger ^Champagne terug, het is niet de onberadenheid, waarmede de gehele togt ondernomen was , het is niet de oneenigheid der Gecoalijèerden , het is niet de onver: wagtte moed van het aangevallen volk, waarop men acht flaat: neen; cenigen zeggen p dat.eene aartige Pari' Jlenne naar het Pruisflsch Hoofdkwartier bezorgd, den monarch bchendiglyk van zyne zwakke zyde aangetast >eeft ; anderen doen hem in plaats van eene Franfche «'ïtres, (een kostbaar prcfent) , uit de fchatkist der Con' vetiie , die toen , gelyk altyd, in eenen voortreflyken : ftaat vas} God weet hoe vele millioenen Franfche Livrcs ■ toeilopjen ; anderen eindelyk gewagen van eenen brief ■ door dei, ongelukkigen lodnvyk uit den Tempel gefchre- ven,  C 327 ) Ven, en door welken Fredrik Willem zoude beWogetl geworden zyn om terug te trekken. Men zoude my waarfcbynlyk laken , wanneer ik hier breedvoeriglyk herinnerde wat Barrere zedert al niet van. verraad en zamenzweeringen gewauweld heeft. Maar in 1796. komt Buonaparte te voorfchyn: door welk middel wordt hy meester van Italien? Door zyne kunde? Door zyne overmagt ? Door de gedurige fouten zyner tegenparty ? Neen; hy overwint om dat zyne vyanden aan hem verkocht; om dat de meeste officieren der Keizerlyke armée (wie had het ooit gedroomd?) Jacobynen zyn. Drie jaren later wordt het blaadje omgekeerd; Suwarow neemt de rol vanj Buonaparte over, en te gelyk komt het woordje verraad , by de overwinnaren uit het gébruik geraakt, d ïordre du jour by de overwonnenen. Scherer is niet onkundig; hy is omgekocht. Valt Turin, , »t is verraad ; 't kasteel van Milaan , 't is omkoping; Mantua, verraad, verraad, verraad. De Szekler Huzaren vermoorden de Franfche Afgezanten te Rastadt; zy erkennen het, zy beroemen 'er zich op, zy zitten 'et voor gevangen ; maar voor het dwaze publiek is dit te natuurlyk om geloofd te worden ; iets wonderbaarlyks moet 'er wezen , welaan, men zal u iets wonderbaarlyks opdisfehen ; 't is 't is.... 't zyn Emigranten; neen, 't zyn de Franfchen zeiven , die het gedaan hebben; wat ? het is feaé de Bry in perfoon , op last van het DireSloirell! Juny was begonnen; veie, nu ontwikkelde ontwerper, fliepen toen noch in het brein der planmakers, Sieyes <:ot eene hogere, waardigheid beftemd, had Berlyn even verlaten ; en hier ontmoette men alom menfehen die u in't oor fluisterden: „Man\ de zaak is gevonden; de Frmfeken evacuceren Holland; de Prins komt weerom ; ot dezen prys belooft de koning van Pruis/en neutraa ie zullen Q q 3 bly-  ( 3^8 ) blyven,'1 Hy, die zyn lagchen bedwingen konde, vroeg wel eens: ,, Maar vriend, hoe hangt dit zótten' Wat beduUt dan de Engelfche Expeditie? wordt de Stadhouder door Pruisfchen herfteld, wat voor rol zal men Holland dan doen fpelen ? Neutraal; dit zal Engeland niet willen; en dan krygen wy onze Colonien niet weerom, welken die edelmoedige natie ons gewis zal weerom geven, even als onze Schepen , indien zy zelve den Stadhouder herftelt ; oorlog met de Franfchen. En zouden dezen dan goedsmoeds ons land evacueeren." Ja, (was 't antwoord de tyding is toch zeker : die Sieyes is immers zo flimï wacht maar eenige weken'."—-Deze trek uit honderd! Arme tinnegieters! Kry'gt het iemand in zyn kop, om in dezen thans heerfchenden fmaak voor het wonderbaarlykc, Wélke mede uit de Romans kan. befpeurd worden (ik groet li, fchimmen van Anna Radclijfel en fpoken van Spiesz!) dc gefchiedenis dezer laatfte jaren te fchryven, zo zal ze niét kwalyk gelyken naar de My ster es d'Udolphe. Bydragen hier toe zyn reeds geleverd, en een voorbeeld hoe het werk aantevatten , gegeven door den Edinburgfchen Profcsfor RobinJon, in zyne Proofs of a Cónjpiration against all the gov'ernments and all the religions in Europe. Gelooft de man zelf aan de dromen, welken hy ons opdischt, of zoekt hy fleehts anderen te bedriegen ? Ik vrees dat het laatfte plaats vindt. De opdracht aan den Minister Wyndham, toont ons al te dutdelyk de zonne.in welker ftralen zich deze Phoenix bakert. Aan zyne zyde verheft zich Mr. l'Abbé de Barrtieh Deie Openlyk"door het Engelsch ministerie betaald wordende fchryver heeft in een beredeneerd paskwil ftaande gehouden, dat de voortgang , dien de kunsten en wetenfchappen in deze eeuw gemaakt hebben, niets is dan Ja* cobinismth; en dat de vermaardfte auteurs, de fchrander- fte  ( 329 ) fie monarchen niets ten doel hebben gehad , dan de bevordering van dat zelve Jaccbinismns. Hy heeft den fchyn van te bewyzen, om dat hy vele onlogenbare daadzaken aanvoert; dit is voor den weinig doordenkenden genoeg, en niet alleen heeft zyn bock verfchillende uitgaven gehad, maar het is ook in het Parlement als elastisch geciteerd geworden. Echter kan men by de minfte oplettendheid bemerken, hoe gewaagd zyne meeste önderfteilingen zyn; hoe onbewysbaar de uitleggingen , die hy van verfchillende woorden en daden geeft, hoe valsch eindlyk het geheló ftelfel, dathy op dit alles bouwt, terwyl honderd onnauwkeurigheden, in zyn werk verfpreid de fchandelykfte onkunde in alles wat andere landen dan Frankryk aangaat, verraden. Zo zyn voor hem de Illuminés, de volgers van Swedenburg , en andere geestdry vérs1, dezelfden , als de llluminaten, welker orde door WeishMpt , linigge, enz. ingefteld wierd, en die men als de tegenvoeters van geenen befchouwen moet; en de namen van Bahrdt, van Jofeph de 11de, van Kant, van Mcolaï zyn geheel verwonderd van zich aldus door den vindingryken de Bar. rue/te zaam gebracht, en in ééne zamenzweering ingewikkeld te vinden. Des al niettemin bevalt zyn fystema: waarom? Om dat het de vrienden der ware vryheid in een even hatelyk daglicht fielt, als de voorftanders der losbandigheid; om dat het nergens uitkomst vertoont, dan in de terugneming van alle oude vooroordelen, en alle vorige ftaatsgebreken ; om dat het alle de gebeurenisfen fchynt te expliceren; en vooral, omdat het idéé van eene geheimzinnige, zich allerwegen'uitbreidende, en met de verfehriklykfte ontwerpen zwanger gaande zamenzweering, met den door my ten boven aangeftipten zucht voor het wonderbaarlykc zeer wel' ftrookt. Confpiratien ! Confpiratien'. Dat is thans het parool; en het contrafein is: verraad. — Wie zou ket geloven ? de Qq 3 vro-  C 330 ) vrolyke Sc'nryvers der Arke Noach's, zyn tevens zwartgallige zamenzwerers. In liet-eerde N». zag Kring en Comp.eene'cpnfpiratiè vannydige winkelierstegen zyne welvaart: in het zesde zagen T. Manlius Quadrqtus cn zyne vrienden eene co-nfpiraiie tegen de maatfchappy Felix Merilis. Wilt gy een groot man worden , ontdek een verraad; geef éeneconfpiratie aan: en wat is thans gemaklyker? want in een zekeren zin is aüetconfpiratie: de koopman confpireert tegen den koper: het parterre tegen den acteur: de balletmaker tegen het parterre; de armen tegen de ryken: dc ryken tegen de Regering: de Regering tegen de fcherpziende burgers: de fpitsboeven tegen de eerlyke lieden en dezen wederom tegen de fpitsboeven : Een jong Heer confpireert tegen eene jonge jufvrouw : de jonge jufvrouw tegen hare moeder: de vrouw tegen haren man: de zoon tegen de beurs van zynen vader: de Burger confpireert tegen den Mynheer: de Dccadi confpireert tegen den Zondag: da metre tegen deel; de Lieutenant-Colloncl tegen de opgefchrevenen: de paruiken tegen het eigen hair: de linten tegen de quarréparuiken': fommige ftukken van Kotfebue tegen den goeden fmaak: Story tegen den heldenmoed, en de nieuwfte modes onzer jonge dames tegen de welvoeglykheid. SCHOUWGRAAG. Slot der aanmerkingen over bet Tréurfpeï ericia. eenige woorden over den Opperpriester van Vesta, vader van Ericia: niemand kent hem: Qsmidesé een aïïlammeling van Publicola, dus een der aanziend}kfte der Romeinfche jongelingen, herkent hem eerst in den tempel, dus in het tweede bedryf, Os-saus vcihauld aap zy-  C 331 ) zyn mé'sjë dat haar vader zich aan de maatfchappy ontrokken heeft: Hy , door zyn fmart geleerd, Heeft met zyn waardigheên, de waereld thans begeven; Ik weet niet naar wat oord zyn rouw hem heeft gedreven; En hy is Opperpriester van Vesta'. dit is juist zo waarfcbynlyk , als of iemand u verhaalde, N. N heeft zich uit Amfterdamweg begeven, niemand weet waar hyis,en dat dezelveN.N. ter zeiver tyd, Predikant, Burgemeester of Maire van Amflerdam was ! wist Osmides, of liever de fchryver van dit treurfpel nist, dat niemand tot zulk eenen aanzicnelyken post verkoren wierd, of hy, en zyn geheel gedacht moest by den raad van Romen, ja by het geheele ■volk bekend zyn, dat hy zich by alle openbare plegtigheden moest vertonen ? Het is dus onmogelyk dat Osmides .niet weet dat dc Opperpriester van Vesta de vader van zyne minnares is; Het is even onmooglyk óxEricia, niet weet dat haar vader Opperpriester is , want zy moet daaglyks hem gezien, hem gefproken hebben. Al het geen wy over dit ftuk gefehreven hebben is waarheid, wy hebben niets gefield zonder Plutarchus, of Lirins nagezien te hebben, en wy hebben dus getoond dat de eerdienst van Vesta, niets gemeens heeft, met de fchildering van het zelve , gelyk wy die in dit Huk ontmoeten. Een dichter behoeft zich aan de waarheid dergefchiedenis niet te houden, zal men zeggen; dit is gedeeltelyk waar: maar hy moet geene opeenflameling van onwaarfebynlykheden op het tooneel brengen. Men verwacht in geen weekblad eene Theoretifche verhandeling, over de dramaturgie, dus zullen wy dechts het volgende kortelyk aanmerken. Een dichter heeft het recht de waarheid der gefchiede. nis te plooijcn naar zyn oogmerk, mits hy de characters zyner belden of heldinnen Hechts niet veranderd , geen Ce-,  C 332 ) Ce/ar doet fpreken als Brutus , noch Cicero als Catilina, maar hy mag dezeden, de gebruiken, ftaatsïnrichtingen, de godsdienst van een volk niet uit een gehee! verkeerd oogpunt doen voorkomen , hy mag een geheel volk niet lasteren in het haatlyk voorftellen van deszelfs wetten, de wysheid onzer voorvaderen had in het begin der vorige eeuw goedgevonden de openbaare oeffening der Roomfche godsdienst, in ons vaderland, (en dit met ee ,ig recht) te verbieden : Zy wist n dat de meeste Rocmschgezinoen Spanje toegedaan waren; wel nu, wat zouden wy zeggen, vaneen' dichter, die in zyn treurfpel (het tydperk (lellende ,n de vorige eeuw) eenige lieden, om hunne gehcgtheid aan de leer van Rome, door beulshanden deed fterven ? Hierin handelde hy niet alleen tegens de waarheid der gcfchiedenis , maar lasterde en hoonde ook op eene wreede wyze onze brave voorvaderen. Op eene dusdanige verkeerde wyze is de eerdienst van Vesta, weleer door de wysheid van Numa in Rome geves tigd, voorgefteld, eene inftelling, welke gecnzints verdiende op eene zo verkeerde als hatelyke wyze te worden afgefchildcrt. Maar ondanks alle voorgaande aanmerkingen , zoude dit treurfpel kunnen voldoen, indien de werking der hartstogten goed voorgefteld was, dan dit zyn zy waarlyk niet. Waarom heeft de Schryver dit treurfpel vervaardigt , had hy geen kennis aan de Melanie van La Harpe? Waarom een droevig geval in een der kloosters by Parys voorgevallen, op de Romeinfche zeden te huis gebragt? Waarom heeft de vertaler dit ftuk vertaald, en niet liever het ftuk van La Harpe op nieuws bewerkt?.., Tes pourquois, dit le Dieu, ne fineront jamais. Voor het overige is de vertaling van dit treurfpel voortreffelyk. TE AMSTERDAM, BT HENDRIK GUTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  Ü E ARKE NOACH'S. N°. 40. trietüx les plus affreus le ciel nous abandonne: Le de's'èfpoir, la mort, la faim nous èhvfrön'nê; Et les Dlêux , contre nous foulevés tam de fois, Equitables vengeurs des crimes de la terre Ont frappé du tonner re Les peuples & les rois. VOLTAIRE. VADERLANDSCHE LIERZANG. ^N"een,'k zal met Pindanis geenszins den lof van helden, Beroemd in Elis wagcnbaan, Door't juigehendGriekfche volk bekranst met lauwerblaen, Aan 't luistrend nagedacht in ftcute zangen melden, En doen in 't hart der jeugd een' zelfden drift ontdaan. "k Wil met Horatius geenszins by 't lieflyk bruisfchen, Van 't beekje dat langs de oevers fchiet, Waar Tlburs hoge bosfchen ruisfehcu, Den lof van Lalage vermelden In myn lied. Rr Ik  C 334 ) Ik za! myn Citer niet tot lof der fchoonheid fpannen! Of zingen 't voorgedacht: die taak vergt (louter geest: En ach, dat heldenkroost, die breid'laars van tyrannen. Die onafmatbre en grote mannen , Die halve goden zyn geweest. Zy zyn geweest! ö ja, waar ik myn oog moog wenden, 'k Zie wel het nagedacht, maar van hun deugd ontaard ; Het durft vermetel zelfs den roem der vadren fchenden, Het darteld zinloos in de elenden, En zingt Iö Triumf! fchoon 't juk hunn' hals bezwaard. Zo fpeelt en juicht het kind in de ochtendwond van 'tleven, Daar 't talryk huisgezin by 's vaders fterfbed weent, De moeder fchier door fmart verfteend, Vergeefs door traan by traan haar' boezem lucht wil geven, Het ftrekt zyne armpjes uit, en/darteld op haar fchoot, Daar zyne onnoozle vreugd de fmart van elk vergroot. 8 Zagen wy noch eens die oude en blyde dagen , Toen Neerland wetten gaf aan 't fchuimend pekclvcld; Toen vorlten op haar wenk van kluisters zyn ontdagen, De vryheid moedig praalde op hare zegewagen, En dag by dag zich door triumfen zag geteld. Verbeelding voer myn geest te rug naar de ouae tyden! Verlicht den duistren nacht die thans myne oogen drukt, Laat in der vadren roem myn' geest zich eens verblydan, Laat my de helden zien , door wier zeeghaftig ftryden, Wy aan het fchandlyk juk des Ibers zyn ontrukt. Ver-  ( 335 ) Verbeelding, gy verhoort me! ik zie door 'taaklig duister; Der eeuwen heen, wat glans, wat luister, Wat held vol minzaamheid, wat grootfche en edle ftand; Zyt gy 't die Neerland redde uit Spanjes yzren kluister, ö Vader van het Vaderland! Wat ftoet van helden volgt zyn fchreden, Die Spanje en Gallicn en Albion beftreden! Wat zegetekens, wat triumfen zyn hun loon! De welvaard Iticht haar' gouden troon Met bly gejuich aan Neêrlands ftranden; Het Oosten knielt voor haar geboön! En fpreid zyn ryke kruidwaranden, Alleen voor Nederland ten toon. Rys, bloeijend Amfteldam! fticht trotfche praalgebouwen, Doe 't marmer Capitool den nagebuur aanfchouwen! De Vorftcn zien door U hun twisten thans beflecht, De Vondels zingen, door Apolloos vuur bezeten, De Huigens regelen den loopkring der planeten 1 Thans is 't geen fchande, ö God! een Batavier te heten, De onfchendbaarheid en de eer zyn aan dien naam gehegt. Wat Mavors zie ik hier by Nieuwpoort zegepralen? Wat gryze ftaatsman volgt zyn fchreên! Wie durft de Britfche vlag by Chattam onderhalen, Wie zet den krygsgod Jork hier palen, En dryft zyn oorlogsbuit zeeghaftig voor zich heen. 6. Maurits, Bamevcld, de Ruiter, Tromp, de Witten; ' Hoe kan u naam my 't bloed verhitten, Gy voerde Neêrlands roem, door uw zeeghaftig zwaard, Tot aan het uiterfte eind der aard! Rr 2 Geer-  C 336 ) Geertruydenberg 'k zie in uw wallen De woeste trotscb des Gaulers vallen, Aêmechtig afgeftreen, gebreidelt en geiwce, Smeekt hy in 't flof geknielt van Heinfius den vree i 8 Blyde en goude tyd, voor ecuwig ons onttogenI 8 Dagen van geluk, voor altoos ons ontvlogen, Gelyk een (ter, die fleehts voor korte tyden fchyr.t. En dan in 't eeuwig ruim der hemelen verdwynt. Wy zien thans Neêrlands Leeuw niet op de watren pronken! De dagen zyn niet meer toen onze vlageen blonken Van'Semblaas kil bevrozen ftrand, Tot aan Sumatraas gloeijend zand! Die dagen zyn niet meer! 6 onvergeetbre fcbati-i! — In diepen weemoed weggezonken, Trilt tnyri ontftelde lier in m\n verzwakte hand! En 't dientvuur dat weleer myn boezem kon ontfonken , Is uitgeblust met de eer van 't zinkend Vaderland. H, Dit bovengaande vaers ons toegezonden, plaatzen wy met genoegen, en zeggen onzen dichter hartelyk dank. DE REDACTEUR. Het is dikwyls om zich te bedroeven, wanneer men ziet hoe ook de beste menfehen hunne zwakke zyde hebben, weike als zy blootftel'en, men zich niet ge.ioeg verwonderen kan, hoe het mogelyk is, dat zy, die voor een ogenblik een ongewoon verftand in hunne woorden of WÈJ-  ( 337 ) werken ten toon fpreiden nu zo kinderachtig redeneren of handelen kunnen Wilde ik hier alle de zwakheden der menfehen opnoemen , ik kreeg heden niet gedaan , en de vrienden weten het, ik ben 'er op gemeld, ja ik heb 'er een zwak op, om jcort te zyn. Het lust my echter nu enige voorbeelden, die hieromtrent uitmunten optetelien, vooraf echter zy men gewaarfchouwd, gene lichzinnige toépasfingen op perfonen, die wy een van allen mogten menen te kennen, te maken, want daaglyks ondervind ik, dat dit omtrent ons weekblad niet zelden gedaan wordt, en het is ons doel, ons oogmerk, wy herhalen het, niet de pevfoncn maar de daden te gispen. De Heer is een man niet zelden van een goed verftand, en een juist oordeel; zyn opVegtheid en fuedigheid maakt hem aangenaam in de converfatie, maar ongelukkig heeft hy een haat aan al wat dichter is gezworen, over alle fehriftèn redeneert hy met een ongewone bevalligheid en byzondere juistheid, maar zodra fpreekt men hem niet van een dichtftuk of de boel loopt in het honderd, al prees de gehele waereld het, hy alleen noch zoude het een prul, een vod noemen: Wind myn Heer, wind', in al die verfen is voor geen oortje gezondmenfchenverfland, hoe logenachtiger hoe mooi'j'er, als men de waarheid uit alle de onjlervelyke werken der Posten, die oit of immer geleeft hebben, extraheerde, geloof my, het vulde geen boekje in duodecimo, hoe meer men hem op zulk een ogenblik tegenfpreekt, hoe erger het loopt, laast had ik hem zo verre, dat hy ftaande hield* dat de Burger en de Boer, ja zelfs de Rabbelaar ( zaliger gedachtenis) boven de werken van Poot, van Vondel moesten worden gepraefereerd —> waartoe vervoert de drift om iets vol te houden, de menfehen niet! -— Rr 3 Me-  C 338 ) Mevrouw het genereufte mensch ter waereld. die wel vooizien is van tydelyke middelen, die de awneti veel goed doet, en voor haar vrienden alles over heeft, 'wordt boos, nydig en inhalig, zodra zy aan de quadrille tafel Zit. zo lang zy wint, is zy noch wel te vreden, maar verliest zy, haar humeur is bedorven, haar geitel in disorde, haar gehele ziel achterdocht; al fpeelt zy met lieden, die zy zeker weet, dat haar geen enkelden penning te kort zullen doen, toch denkt zy dat men de fpadille voelen kan, dat men in de kaarten ziet, elkander toeknikt of op de tenen trapt; en nauwlyks echter is de fpeeltafel weder nedergeftegen, en zyn de kaarten aan een kant gelegt, of zy is de oude , goede gulhartige Mevrouw ..... weder, met wie een ieder gaarne converteren zoude, zo haar inhalig fpelen haar gezelfchap niet uitermaten onaangenaam en lastig maakte. Mr. .... is een allercerlykst rechtsgeleerde, hy geeft aan vele minvermogende lieden confulten voor niet; om zyne (tipte rechtvaardigheid was hy waardig Agent van Justitie te worden. Gy kunt hem gerust uw zaak, uw geld , uw goed toevertrouwen, maar wat ik u bidden mag, kolf met met hem, want meermalen hoorde ik hem tegen alle recht en reden aan de paal geraakt oordelen. Zeg vrienden is het niet jammer dat het oog, het geen de moeilykfte questien in rechten doorziet, zo fcheemert in een kolfbaan? Voorleden -week was ik ten eten by een myn er beste vrienden. Zyn vrouw en zwager aten met ons, vrolyker en hartelyker vrouw heb ik nooit gezien. Zy was, het geen byzonder te pryzen is in een getrouwde vrouw, keurig net en zindelyk in de klederen. Wetende dat haar broeder, wien zy in haar ziel liefheeft, jarig was, had zy geen zorg, moeite, noch kosten gefpaard om hem te verras-  C 339 ) trsfen , dé fpyzen, die hy by voorkeur gaarne at, waren voor hem op tafel, zy zelve had 'er voor gezorgt, dat zy fmakelyk en geurig bereid waren ; De wyn die zedert vele jaren in het diepftê des kelders bewaard was, wierd nu voor den dag gehaald ; Niemand repte van organifatie noch negotiatie , van Rus noch Fransman ; men lachte, men fcherfte, ieder was even vrolvk even opgeruimd, de gulhartige huisvrouw vooral munte boven ons allen uit in dartelheid. Maar helaas! op eens — terwyl zy my animeerde toch noch wat van haar besfevlaa te gebruiken , ftoot de broeder by ongeluk aan haar arm, het fchaaltje waggelt, valt. Zie daar haar neteldoeksch kleed bemorst, en ons geheel toneel verandert--— de zuster krygt als 't'warc een elcarieke fehok, zy wordt gcmelyk , knorrig, fcherp, bytend, de man wordt ernftig, driftig, de broeder haalt zyn fchouders op, neemt zyn hoed, en loopt de deur uit, en ik, ja ik zit in volle angst van een «enige trek van myn wezen te veranderen en bepeins de zwakheid der al te nette vrouwtjes. Myn neef is een hups en knap man, hy is zeer befcheiden en beleeft, vraag hem naar alles, en hy zal 'er u gewillig en opregt op antwoorden; maar vraag hem niet naar zyn' ouderdom, wantjk verzeker het u, gy zult het noit te weten komen, nodig hem ook noit te gast, wanneer het waarfchynelyk is, dat dertien menfehen by u aan tafel zullen zyn, koomt hy het te weten, hy bedankt zeker, zo met, het kan niet misfen, terwyl men de plaatfen fchikt, word hy zodanig onpasfelyk, dat hy vol. ftrekt op ftaande voet naar huis moet, en inderdaad hieldt gy hem met geweld, ik geloof, hy kreeg een beroerte — denk echter niet, dat hy geen reden heeft, om dit getal van dertien zo verfchriklyk te achten ; gy zoudt u geweldig vergtsfen; want zyn grootmoeder heeft in eigene per-  C 340 ) perfoon hem Verlaat*, dat haar moei in het 82 ;aar vtri haaren ouderdom zeer fobiet kwam te overlyden, Veiniae dagen nadat zy , by een doopmaai geadfifteert had waar dertien zielen, de kraamvrouw en het kindje mede'gerekend , tegenswoordig waren s Pieter . . een vermogtnl koopman heeft drie zoons — hy is in veel opzichten een man van verftand, by houd' veel van lezen, ik geloof niet dat 'er ooit een boek over de opvoeding is uitgekomen, dat hy niet gelezen heeft alle bchryvers zyn het hierin met hem eens, dat wen het ene kind niet meer voorrecht moet geven dan het an- rt*/, ,'n -feen uk hoofde van een g°ed humeur en injchiklykneid. Ik twyfel ook geen ogenblik of by zou de ze leer in practyk brengen, zo hv by ongeluk niet reweimgnaamziek was op zyn Pietje, zyn jdngiten.zyn Benjaminnetjcn — misdoen de oudfte iets, ;er 'is een leven in buis als een oordeel, maar heeft Pietje, dat het (loutfte en koppighe kind is dat ik ooit gezien heb, het gedaan het is, nou het kind is noch jong, hy ziet het noch z'o met m tsft niet waar Pietje ? kom geef Papa een kus, dan ts het afgedaan. ik voorzie noch dat iy de roem , de glorie van ons gefagt zult worden. Men b"grypt hchtelyk, dat de jonge heer hier door niet alleen in zyn kwaaddoen geflyft wordt, maar wat invloed dit heeft op de anderen, die fchoon inderdaad veel beter eens zo veel knorren krygen.en die zeer wel kunnen inzien,dar, hoe zeer zy hun best ook doen, zv toch minder Reacht en bemind worden, dan hun broertje, die alleen in één jaar met zyn bal meerder glazen heeft ingegooit, dan zy met hun beiden m vier. ' De jonge Heer .... is zo verflaaft aan zvn.... maar hola', myn Fleer Lenteling, zo komt 'er nooit een eind aan, hebben met alle menfehen Lttnne zwakke zyden? of zyt gy alleen vry? Exculeer mv. myn lieer ten Beste! ik zag niet dat gy uw fnuifdoos in de hand hadt. LENTELING. TE AMSTERDAM, "BT HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 41. Ces Gens, dis - je qu'on voi t, d'une ar deur non commune, Par le chemin du Gel, courir a leur fortune, Qui brülans et prians, demandent chaque jour i Et prêchent la retraite au milteu de la cour, Qui fgavent ajuster leur zéle avec leurs vices, Sont promts, vindicatifs, fans foi, pleins a'artijices f Et, pour perdre quelqu'un, couvient infolemment De l'intérét du Ciel leur jiert resfentiment. MOLIÈRE. H et is eene waarheid, die ik geloof dat niemand onzer lezers ontkennen zal, dat niets tegenwoordig menig* vuldiger en gemeenzamer is, dan het horen en uitbrengen van allerleye foort van klachten, zo over byzondere als over algemeene zaken; dc één klaagt over liet verval zyner affaires; een ander over den fiegten fmaak in dan Ibhouwburg ;een derde over de wreedheid der Engelfehen cn Rusfen; een vierde over ftokllagen , door een' M,i&nlcipaalhem ia ruime maate toegevoegd; een vyfde over 5 s fcft  ( 34= ) het lafhartig en fchandelyk overgeven van alle onze fchepen aan den vyand ; een zesde over de ftraffeloosheid van een' kwaadaartig courantier, die duidelyk en by herhaaling de gevestigde orde van zaaken aanrent, en door verdraaide aanmerkingen in een baatlyk daglicht poogt te Hellen; een zevende over het verlies van zyn Comptoirbediendens, die te Naarden of te Durgerdam liggen, en door welker gemis hy zyne, in den tegenwoordigen tyd zo bloeijende, negotie niet goed kan waarneemen; een agtlte over de nederlaag van Tippo Saïb; een negende over het niet voldoen in den 4den termyn van de 4 pCto heffing met recepisfen van 1799 ; een tiende over de Schildwachten aan de beurs &c. &c. ; en een menigte waare en fchynvroomen over het verval van den Godsdienst en de toeneemende minachting voor denzelven. Het is myn oogmerk niet om het gewigt van alle deze en nog vele andere klachten aan dc waarheid te toetzen; maar alleen wil ik op de laatfte eene aanmerking maaken; die, misfchien niet nieuw, echter door bygebragte voorbeelden eenig nut zal kunnen doen; zy is deeze: dat zo het al waar is, het geen ik echter geenszins wil toeftem^ men , dat onze Bataaffehe Natie intrinfiker minder deugdzaam , minder godsdienftig is, dan zy in de voorige eeuw was, de fchuld daarvan, (de goede en braave, onder hen niet te naa gefproken) voor een gedeelte aan de hoofden der kerke, aan de leeraars zclven, ten minften voor zo veelde voormalige heerfchende kerk aangaat, moet worden gewceten; daar fommigen derzelven, hoe deugdzaam, hoe godsdienftig, ja zelf hoe geleerd zy ook zyn mogen, dè gaaf niet bezitten om hunne toehoorders, ten minften de min nadenkende onder hun lust en als het waare vermaak voor den godsdienst in te boezemen ; en andere weinigen zelfs, het zy dit eerwaardig beroep bekledende, het  C 343 ) *y hetzelve in vroeger tyd bekleed hebbende (ach, konden wy de waarheid hiervan niet door voorbeelden bewy. zen!) door hunne flegtheid, onzedelykheid, en vcraohteJyke Ievenswyze, andere leeken, die de innerhke waardy der godsdienst noch niet kennen , geene meerdere achting voor denzelven inboezemen. Wat zoude men toch wel zeggen , wanneer 'er eens ergens een leeraar gevonden wierd, die, hoe zeer in dien Hand alle de genoegens aan denzelven verknocht kunnende fmaaken, echter daar voor zekeren tegenzin betoonde: die na de omwenteling van 1795. geene gelegendheid liet voorbygaan, om zich by alle lieden in eenig bewind geplaatst , te infinueeren en zelf optedringen, en door trekken van geest en ryk vernuft, waarmede hy begaaft mogt zyn, zich van zyne beste zyde wilde doen kennen, en meer prys ftelde op het wel reciteeren van een rol uiteen treurfpel, dan in het zamen(tellen van een goede predicatiejten einde, zo het mogelyk ware, zynen geestelyken voor eenen politieken Hand te verwisfelen, en voor den opmerkzaamen menfehenkenner ondertusfehen zyn onzedelyk, wellustig, en eigenbelangzoekend Cbara&er niet verbergen kon? Wat zoude men zeggen van een' leeraar, die vergetend of misfchien niet kennend het edele van zyn' ftand, dwaas en flecht genoeg was, om in plaats van alleen te zoeken te behagen aan zynen grooten meester, de grooten deezer aarde verachtelyk naliep , zich met dezelven verheugde over alle zodanige zaaken, als ten koste van den totaalcn ondergang van zyn vaderland, naar myn gevoelen, hem misfchien weder op zynen voorigen zetel vau fchynheiligheid zouden kunnen plaatfen, ja, die voor bet oog en in het gezicht van dat volk, dat hy volgens zyn pligt tot deugd en liefde moest opwekken, laaghartig genoeg was Ss 2 om  C 344 ) om met een gretig oog rond te zien, waar hy iets konde rerneemen , dat zyne misdadige hoop op het ongeluk van zyn vaderland zoude kunnen voeden ? Wat zoude men eindelyk zeggen van een'leeraar, die na zyn verheven ftand te hebben verlaaten, na door ongebondendheid en misdadige verkwisting arm en berooid te zyn geworden, zich door eenige misleide en roindoorzichtige zyner landgenooten aan het bewind van zaaken wistte doen plaatfen, ten einde zich daarin in zynen gedelabreerden toeftand eeuigszins te kunnen herftellen; die, daarin vergeetend, dat hy éénmaal een' godsdienst verkondigd heeft, die niets dan menfchenliefde en zachtmoedigheid ademt, onöphoudeh k vervolging en wraak predikt ; die , naar ligchaam even bedorven als naar den geest, niet fchaamt Zich aan de ontuehtigfte de verfchriklykfte losbandigheid over te geven; die allerleye foort van braaven, die anders denken dan hy, en hem in zyn waare gefleldheid kennen, en, hun leven voor het gcmeenebest wagende, Zyne laagheid verachten, op eene laffe wyze befchimpt, fcefpot en belastert? Ik weet niet of 'er zulken lieden beftaan; maar indien ze beftonden, zoude men door het zien van diergelyke voorbeelden geen' tegenzin opvatten voor dien beminnelyken Godsdienst, die alleen in ftaat is den mensch duurzaam gelukkig te maaken ? Ja , voorzeker ! laaten wy dan aitoos tot afweering hiervan onze landgenooten toeroepen en herinneren , dat het verachte)} k gedrag van fommige leeraaren van den Godsdienst.de inneilyke waarde van dezelve niet vermintiet-en nog ontluisteren kan. EERMAN. Aan  C 345 ) Een Her windefigfte en minstbeduidende zoonen van Febus, voor eenige dagen opfchudding en conbustie in den Schouwburg trachtende te verwekken ; heeft dit onzen vrind vrolykhart aangefpoort, hem de volgende dichtregelen te wyden. Bic niger est, hunc tu, Romane, caveto. ÏÏhltJ hohatius. Occurfare capro, cornu ferit Me, caveto. virgilius. "^r^"at vuur doet Pindus bergtop rooken! Hoe davert zyn gewyde voet! Wat twistfpook d'afgrond uitgebroken. Beroert der Piëriden ftoet! Houd ftand myn geest, wilt Godheen fparen, Ligt hoont gy Febus onbedagt; Hy heeft, laet dus uw fpooken vaeren. Een nieuwen Dichter voortgebragt. Een Dichter, zo vol vuur en vonken, Dat de Etna daer verftomd voor ftaet Zyn omtrek, waar in vlammen blonken, Verbleekt voor dit ontgloeid gelaet. Dees tweede Vondel, lang reeds zwanger, En thans op 't einde zyner dragt Van yvervuur, verbergt niet langer Dit pakje, en lost op eens zyn vracht. Hy ftort het los op een der zoonen Van Febus, en, in barensnood, Roept hy te hulp wat hulp kan toonen, En blacst ftuiptrekkend woede en dood. Ss 3 Zo  C 34* ) Ho kweekt natuur, op 't felst gedrongen, Slechts fchaers der gröoten mannen foort Zo wierd myn held haer afgedwongen, En brengt ook vreeslyk vruchten voort, 't Is hy, die. nm nyn fmaek te vormen, Wat ftout beftaen! Parys bezogt, En elks gehoorvlies komt beftormen, Met wondren van zo vreemd een togt 6 Roemryk dichter! vaderlander! 6 Petrus', vol van y ver vuur, 6 Planter van den Vryheidsitander Des franfchen volks, by Bramabtturi* 6 Lenerfanfche volksverlichter, Aen Diemens held gelyk in aerdj ê Malabaerfche zangfpeldichter, Die Zwanenburg fchier evenaerd! Voorheen bezoldigd pennekrasfer, En naderhand Hoog Mogend Heer, Die fprak, er zy!ü — en ziet het was'erI Wat grootfche en zeldzame ommekeer. Toen zwaeide ge uw' geduchten hamer, Gelyk de fchoolmonarch zyn plak l En eindlyk fjuipend naer uw' kamer, Stakt gy een ambt zelfs in uw zak! Ga voort op de eens betreden fpooren, Verdelg wat uw belang weêrftreeft,' Hak eiken Malchus fris in de ooren, Maek dat en bak, en loge beeft. Het  C 347 ) Het vuur dat gy in uw gedichten» By ongeluk geheel vergat, Doet gy, al is 't wat laet, dus lichten: Uw donder flaet den vyand plat. Uw dichtvogt bruiuinc als Kokend water. En brand elk' dwingland blaer op blaer, Het vloei met vreesfelyk geklater, Van Amersfoordt tot Malabaer. Zo haelt het kind uit fluit en trommen, Een klank die niemands ooren ftreeltj 't Doet elk zo 't waent van fchrik verftommen, 't Acht zich ontzien, terwyl 't verveelt. VROLYKHART. NOTIFICATIE. Ik Jan RefcriptieX by de gratie Van Gode, in Koopdorp Capitein, Ik aller burgren fnoo temptatie, Heersch in myn Wyk als fouverein. Ik wil dat elk, van wat caliber, Geboorte, ftaat of rang hy zy,' Al vlood hy van den Ryn naar d'Iber, 't Geweer zal torsfchen onder my. Schoon de ouderdom u moog temteeren, Al zyt gy hoepelrond en krom, Al doet het pootje u laboreeren, Gy zyt en blyft myn eigendom. Ik  C 34S ) Ik maak zelfs tegen Pluto acïie, Als hy naar een der mynen tast, Het derven is een fnode infractie, Dat, als óp hanrlpl. thans niet past. Ja ziekte of dood is bloote inventie Van lafaarts, om 't geweer te ontgaan, Dat door my in deez Concurrentie En Crifis niet word toegedaan. En mogt gy fomtyds improbeeren. Dat ik dus heersch in myn gebied, Dan zoud gy 't fpreekwoord ignoreeren, 't Is erg als niet eens komt tot iet. (tëegeben icbet ten tot ïetfng:/ gin De ectfte maanö ban mpn regering. K. Deze Notificatie ons toegezonden , hebben wy met genoegen geplaatst. DE REDACTEUR. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalveiftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 42. ftVuaaö/ Hüiaaö sal be Hopet 3efler haast niet door, het ts in ernst fchand*. Als gy het my niet verteld had, ik zou het nooit gelooft hebben. Ja maar memand weet ook zo op koopjes te lopen, dan onze vriendm, zy heeft 'er de flag van, om alles beter koop te krygen, dan een ander; welke laatfte gezegden de glans van'vergenoeging doen verfpreiden op het gelaat der koopfter, die het hoofd moedig opfteekt, en haar ogen doet ronddwalen gelyk een bevelhebber , na zyne vyand.n overwonnen te hebben, de gevangenen voorby zyn legertent ziet leiden. Ook nu wordt zy edelmoedig en verklaart ronduit, dat men nergens iets beter koop krygen tan dan by hem , wien zy des morgens voor den duurften uit de gehele ftad uitmaakte. Met den verkoper gaat het noch wonderlyker, door de waren minder te geven, dan zy hem zelfs inkoopsprys gekost hebben, wordt hy een welgezeten man, ja dat meer is, de naam alleen, dat hy zyn goed, als het ware, wegfmydt, kan hem ryk maaken. Wanneer men Tt 7j voor  C 354 ) voor zyne glazen leest, deze winkel word uitvertelt •ftroomt men van alle kanten daar heen; na vele weken ja maanden uitverkogt te zyn , is de winkel noch even vol, en na een jaar herry.t zy met nieuwen luister, en pronkt met grote ruiten. Die gene nu, en deze zyn wel de meeste, die juffrouw N. volgen, zyn zy, die menen altyd onder de waarde te kopen, en zich 'er veel op laten voordaan, van de waren voor minder prys dan anderen te kunnen krygen. Tot deze Clasfe behoren ook zy, die voorgeven veel minder geld tot het koopen bedeed te hebben, dan inderdaad waar is , die daardoor hunne egtgenoten een rad voor de ogen draijen , en door hunne fchandeiyke kooplust dikwyls hun huishouden bederven. Voor ik van deze afdappe, kan ik niet nalaten iets te zeggen over dat lastige dingen, by zo vele vrouwen geëerd en gelieft, by zo vele mannen verfoeit en gehaat; echter altyd verdedigd, als ware dit toetefchryven aan eene uitermate zuinigheid voor het huishouden , fchoon ik het denkbeeld niet van my werpen kan, dat de vrouwen daar iets drelends , iets aangenaams in menen te vinden. Wilde ik dit met voorbeelden daven, ik kreeg heden niet gedaan, koomt fleehts eens by my in de zykamer en hoort myne vrouw, die anders het goedhartigde mensch ter wereld is, citroenen in het voorhuis kopen Ik ben anders niet van de teerhartigde omtrent onze moÖifcbe medebroeders, maar als ik het zonder weten van myne vrouw doen kan, zal ik zeiden nalaten hem op zulk een' tyd een zesthalf in de handen te doppen, zodanig medelyden heb ik met hen. Zints enige tyd heb ik de vaste gewoonte, my terdond naar myn kamer te bega. ven, wanneer maar een dezer vrienden wordt aangeroepen, en daar bevinde ik my excellent wel by. Do  C 355 ) De Heer B. en zyns gelyken daarentegen (lellen hunne eer juist in het tegenovergellelde. Zy zyn even min op-, regt, en even zo gezet op de duurte, als juffrouw N. op de goedkoopte. Het is gelukkig dat zy beiden dit gemeen hebben, dat zy gaarne willen, dat men een hoge prys raaJen zal, anders zoude men hieromtrent machtig omzichtig moeten zyn, ten einde de zwakheden der koopers niet te verdoren. Deze joi^e heer nu, en honderden me' hem, geven voor, hunne Meieren, als anderszins, veel duurder te kopen , dan inderdaad waar is, ja doen dit zomwylen zo lomp, dat men by de ' eerde opfiag zelfs hunne leugenachtige trotsheid bemerkt. Alles willen zy aangemerkt hebben, als van de beste doffe gemaakt. Zy hebben een byzonder zwak op het Engelfche; waarom deze tyd haar heerlyk te ftade koomt . want daar niets uit Engeland Jr.omen mag, en dat geen, het welk ter fluip wordt ingevoerdt, byzonder duur is, daarom is juist nu al hun goed van Engelfc'.e fabriek. Ja mynheer, naar die broek mag je wel zien, hy kost my veel geld, maar het laken ts ook fupra fyn en veritabel Engelsc.'i, zeide by my aan huis eens de Heer R. tegen een' bejaarden la. kenkoper, dien hy niet kende. De oude heer fchudde zyn hoofd, en verzekerde hem, dat het maar zeer middelmatig Leidsch was. Maar hy wilde het niet opgeven, en bleef beweren, dat hy het zeer wel wist. dat men het hem 'er wel degelyk voor yerkogt had, dat hy zich zo niet in de kleren iou laten Jleken. Ik kreeg medelyden met hem, viel hem in de reden, en verzekerde hem, dat zyn buurman ■ meer dan 25 jaren lakenkoper geweest was, waarop hy merkelyk van toon veranderde , fpoedig zyn affcheid nam, en in geen maand met  C 356 ) met zyn fytte cn dure Engelfche broek by my aan huis dorst komen. Waaruit, myne vrienden, zoude deze gewoontens nu wei haar oorfprong genomen hebben? Ik geloof niet, dat de reden verre te zoeken is. Ieder wil byzonder zyn, ieder wil uitblinken, niemand wil den gewonen weg, ieder wil noch meer en beter doen aan anderen! Gelukkig zo deze lust, om uittemunte n, zich by het doen van koopjes bepaalde, maar Ja maar, ik heb 'er een zwak op, om niet langdradig te worden, en daarom is het reeds meer dan tyd, dat ik eindige, Ik noem my met hoogachting Uw. beilendige lezer s= " # ij Het vaers, getekent L., zullen wy in onze volgend» N". plaatzen. De brief van den burger eahbaz hebben wy wel ontfangen wy zullen hem, en de vrinden aan wien hy den inhoud heeft medegedeeld, in onze volgende N°, recht doen wedervaren. DE REDACTEUR. TE AMSTERDAM, BT HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalveriïraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 43, AFSCHEID! Xvant af, verwerpt de lier, 8 myn verftyfde ving'ren! Pers geen' gedwongen toon 't weerbarstig fpeeltuig afi Geen band zal toch myn hoofd met lauw'ren ooit oniflingren, En ik daal zonder roem als and'ren neer in 't graf. Ver zyt gy heen gevlugt 8 heugchelyke jaren, Toen Febus heilig kroost, deelde in der vorsten gunst: Der eeuwen Oceaan fmoorde in zyn woeste baren, Uw aanzyn, en den roem der kunst. Vv Noch  C 8p ) Eti Noch was de onwetenhc 'taalje niet ontvloden, Toen Rome de eerekrans drukte op Petrarchaas hoofd; Thans, daar zich 't dwepend volk,verlicht waant als de goden, Word door verachting 't vuur der Barden uitgedooft. Geen bloemtje heft nu meer het vrolyk hoofd naar boven, In hoop het eenmaal noch een jeugdig dichter fier, Slechts aan der moordren helm , met bloedig gruis bedoven, Hangt treurig de achtbare eerlauwricr. Maar foms word u een krans meewarig toegefmeten, Dan deelt ge een dorre tak met zangers ongeacht, Dan word gy wellekom by 't bastaard kroost geheten, Dat 's vaders glansfen vlied, en krast in fchauw der "nacht. Maar hoe! daar rukt een held bebloede lauwerblaren Van't hoofd, en heefteen takje uw kunst ten loon bereid, Dwingt nu, al valt het zuur, de fchier gefprongen fnaren, Vlei zyn gewaande deugd en moed en menschlykheid. Zing, om den grooten hulp voor uwen roem te beedlen, Van hunne Vryheidsliefde cn Vadcrlandfche trouw; Verhef in 't leugenlied hen tot den rang van ccdien, Wier laagheid elk geflacht met fmaad bedekken zou. Maar neen, verwerpt de lier ö myn verftyfde vingren; Pers geen' onzuivren toon, het zuiver fpeeltuig af, Laat geen onwaardig loof myn fchedel ooit omflingren, Dan daal ik zonder krans, niet zonder eer in 't graf. L. Ilct  C 359 ) tiet. heeft ons zints lang gefluit dat verfchcidcn onzer bekwaamde Dichters zich bezig hielden, met het vertalen van Franfche Treurfpelen, die maar al te zeer het diep verval, waar in het Tooneel in Frankryk zich bevind, aantoonden, vooralten opzichten van de fchier ongelovige onkunde dier dichters, in alles wat de zeden, dc gebrui. ken, en godsdienst der oude volken betreft. Wy namen voor, een dier Treurfpelen in ons Weekblad uit dit oogpunt te befchouwen, zonder juist eene theoretifche Verhandeling over het een of ander ftuk te fchryven, het welk ook geheel met het oogmerk van ons Weekblad zoude ftryden. Wy verkozen hier toe de Frida. Eerftclyk om dat dit treurfpel voor het eerst ten tooneele gevoerd wierd , ten tweden , om dat de vertaling eene zodanige keus waaraig was. Dan de losfe aanmerkingen door ons, over dit treurfpel gemaakt, fchynen in het geheel den Burger barbaz (vertaler van dit ftuk) niet te voldoen. In een zeer uitvoerigen brief tracht hy ons gedeeltelyk te wederleggen, en verzoekt ons zynen brief te plaatzen: Indien die wederlegging ons enigzins overtuigt had , zouden wy gaarne aan zyn verzoek voldaan hebben, dan daar de verdediging van dit ftuk ons zeer oppervlakkig voorkomt, hebben wy te veel eerbied voor onze lezers, om aan het boven gemeld verzoek te voldoen. Plaatzen wy zynen brief in dezen N°., in een volgende N°. zouden wy hem moeten wederleggen. Wat zouden onze lezers zeggen van zulk een thcoretscli Weekblad? Wy zullen hier fleehts zeer kortcljk eenige Vv 2 aan-  C 360 ) aanmerkingen op bovengemelde brief maken.en hierin zo ter goeder trouwe te werk gaan, dat eik, aan wien de burger' BArbaz zyne verdediging als in zegepraal vertoond heeft, zal toeftemmen dat wy niets zaakiyks hebben overgeflagen. De Vertaler heeft in het geheel het oogpunt niet befpeurt, waar uit wy de Ericia befehouwd hebben. Wy hebben geen Theoretifche beoordeling van dit (luk willen geven, integendeel wy hebben fleehts de geheel verkeerde voorftelling der Romeinfche Zeden, Godsdienst etz. willen aantonen; hadden wy het ftuk, als een voortbrengzel van fmaak aan alle regels der Dramaturgie willen toetzen, waarlyk dan hadden wy vry wat meer aanmerkingen kunnen maken. Dan hadden wy over de waarheid der characters, over de fabel, over de voorftelling, ontwikkeling, ontknoping, in 't kort over alles, wat dit ftuk, als zinnclyke voorftelling betreft, moeten fpreeken: dit hebben wy niet gedaan, dit was ons oogmerk niet. Slechts in eenige weinige regels, ten flot onzer aanmerkingen, fpreken wy hier over. Wy wilden fleehts aantonen , hoe clendig de Franfche Dichters van den laatfte tyd, omhaspelen met de gebruiken en zeden der ouden. Onze vertaler ftemt alle onze aanmerkingen hier over toe. „ Wy willen die miet tegenfpreken, zegthy, trouwens, dit kan hy niet "Wel, of hy zou beter berichten moeten hebben, dan litiüs en PLUTAitcuüs, en die geloven wy, zyn thans niet gemakhk te bekomen. Maar zegt onze vertaler. „ Hoe fraay is de barhing der hartstogten in dit ftuk afgefchilderd. Welk een fprekende verfcheidenheid leveren de characters van Ericia en Osmities op? De verfcheidenheid van characters, in een (tule is geenszins een blyk van de zinlyke fchoonheid van hetzelve. Neen, het is voornamentlyk de vryze waarop, en hoe de Dichter die verfcheidenheid weet uit te drukken,  ( 3ÓI ) ken, dat een ftuk goed of flecht maakt. Erica (zegt onze vertaler) is zagtaartig, kwynende, door dwepcry aan haar outer geboeid." Hoe zagtaartig dit dweepachtig meisje is , blykt uit de volgende regels tegen haar vader. Myn vader!... Neen ! gy zyt myn vader nooit geweeste 'k Had in myns vaders arm geen onheil moeten vrezen: Gy waart myn dwingland} 't Is uw dwang alléén die myn verdelger is Uwe onrechtvaardigieid fcheurt onzen naauwften band. Gy,die me altoos welrftond in 't geen waar naar ik haakte.&c. Zo fpreekt dit zagtaartig meisje, tegens een vader,die volgens de wetten, een onbepaald gezag over zyne kindeten heeft , die zonder reden die kinderen kan ter dood brengen , en tot driemaal toe als flaaf verkopen; waarlyk zeer zagtaartig'. Vervolgens zegt onze vertaler, ,, welk een kracht en welfprckendheid in den ftyl, welk een vloed van fraaije denkbeelden etz" , dan daar hy ,hier van geene voorbeelden aanhaak!, kunnen wy hier niets over zeggen. Wy hebben ten minften die vloed van fraaije denkbeelden, die kracht van welfprckendheid in dit ftuk niet kunnen vinden. Vervolgens merken wy uit dezen brief, dat onze vertaler of zyn ftuk zelfs niet verftaat, of onze aanmerking niet heeft willen begrypen. Ericia klaagt zich zeiven aan, dit is waar, maar tevens is het ook waar, dat zy volgens de Romeinfche wetten hier voor geenszints dood fchuldig was. Onze vertaler verdedigt het graven van Osmides,die, om in den tempel te komen, als een mol onder de grond, dag en nacht graafde , hy werkte in het bosch , zegt de turger baruaz, hier mogt geen ongewyde inkomen; Vv 3 de  C 362 ) de Priesters en Priesterinnen waren dan zeker blind. Waarlyk wy hadden gedacht dat dc vertaler meer fmaak had, dan een zo lompe fout dus armhartig te verdedigen. Osmides (zegt barbaz verder) eerbiedigt den godsdienst, en verfoeit alleen de dwepery en moordlust. Het doet ons leed, dat de burger barbaz, hier zo duidelyk zyn oppervlakkige kennis in den godsdienst etz. der Romeinen doet kennen, want iemand die fleehts eenè flauwe kennis van dezelve had, zou dit onmooglyk hebben kunnen fchryven. Na dat onze vertaler vervolgens eene drukfout aangetoond heeft, zegt hy, dat de Melanie van la Harpe, van later tyd is, dan de Ericia; daar wy la Harpe niet by de hand hebben, willen wy dat gaarne geloven, maar wat zegt dit? Zyn daarom de aanmerkingen over de Ericia minder gegrond. Met een glimplagch hebben wy de verklaring (wy zyn geen liefhebbers van verklaringen, van weik een aart die ook zyn mogen) van onzen Brieffchryver gelezen, waar by hy zich in den toon van eenen Romeinfchen Dictator, dus uitdrukt. „ Ik bemin de vrede, doch ik gevoel my in „ ftaat den oorlog te voeren, als dezelve my word aangedaan." Wy hebben befloten thans ernflig te blyven, anders zoude deze verklaring onzen vrind Zwanenveder of Vrolykhart, ruime ftoffe opleveren. 1 Wy eindigen met den burger barbaz aantefporen, om door vertalingen van beter ftukken dan het bovengemelde , of liefst door eige vindingen onzen Zangberg te verryken: waartoe hy zyne bekwaamheid door het onlangs uitgekomen dichtftuk op de Capitulatie, tusfchen onze en de vyandelyke Armeen, aan eiken onpartydigen heeft aan den dag gelegd. hit  ( 3*3 ) HET GELOOF ONZER VADEREN. Fragment van een gefprek tusfchen den Schout en den Predikant van A, . . . De S hout. Dominé I Dominé ! Wacht je voor die nieuwe manier van preken! Die redekunde! Blyf liever by het geloof onzer vaderen. Hoor je Deminé? het geloof onzer vaderen. De Predikant. Welke vaderen meent gy? De Schout. Ei nu, dat 's klaar. Onze voorouders. De Predikant. Onze voorouders voor honderd jaar ■waren onverdraagzame menfehen en geloofden aan fpoken. Meent gy die. De Schout. Dat weet je wel beter. De Predikant. Voor drie honderd jaar waren het Papenknechten en Beeldenaanbidders. De Schout. Neen, die niet. De Predikant. Voor duizend jaar waren het heidenen, die te vuur en te zwaard. . . De Schout. Verder, verder. De Predikant. Voor twee duizend jaar waren het Joden, die den Zaligmaker kruifigden; en voor vier duizend, was het een ras van hellebrandcrs, die God zelf door eenen Zondvloed van de aarde moest verdelgen. Welk geloof meent gy tog? De Schout droop af, en, gelyk men zeker weet, kwam met diergelyke vermaningen niet weerom. Ook praatten de boeren zedert minder over het geloof hunner vaderen , en laten de aanpryzing van hetzelve aan eenige oude dames, en aan de proclamatiemakers.van het Britfche Miniiterie over. Me»  C 364 ) JVTen verneemt dat in Noordholland, op de tyding der waarfcbynlyk voorhande zynde ontruiming van dit Land door de wederzydfche Legers , eene vergadering belegd is van dc huismoeders, om te delibereeren over de middelen, waarop men het best de Steden en Dorpen weder tot den vorigen Haat van zindelykheid zoude kunnen brengen. Die vergadering heeft eergisteren te Broek plaats gehad. Men verbeelde zig eenige honderd onêenige vrouwen, zonder prefident, in geheim comité vergaderd! Dat 'er eene generale me f ure moest genomen worden, hierover was men het eens. Maar welke? Zommigen zagen gene uitkomst dan in eene totale over-, ftroking gedurende acht dagen; anderen fpraken van auxitiairen: dc hevigflen van eene requifitie. De door iemand geopperde vrees , dat men thans het werk aan vangende door den vorst zoude kunnen overvallen worden , en dat dan Noordholland voor eenige maanden in eene glybaan zoude herfchapen zyn, maakte indruk; en men befloot eindelyk om de zaken provijioneel te laten m Jlatu tot de aanftaande lente, en inmiddels eene premie uit te loven (van eenen vergulden bezem} voor de beste beantwoording van deze huishoudkundige vraag: ,, Is het oponthoud der Armeen -waarlyk de oorzaak van de nwrsfigheid die men thans in de NoordhoIIandfche ftraten en woningen waarneemt? En welke zyn de middelen, waardoor men deze morsfigbeid, op de fpoedigfle en minst kostbare wyze in de aloude zindelykheid kan doen verkeren?" Mits dat de beantwoording op den iften Maart iiioo. aan de perfoneele Commisfie te Broek overgezonden of behandigd worde. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverküoper in de Kalverilraat.  DE ARKE NOACH'S. Nd. 44- < AAN 'T VADERLAND. Heeft Jupiter dan reeds uw' ondergang befloten? Op u, heeft hy in toorn zyn' blikfem afgefchoten: Ken felle hageljagt van jammer en elend, (Nooit door het voorgeflagt gekend,) Heeft hy ö Neêrlands volk op u reeds uitgegoten : Hy heeft van u zyn oog verachtlyk afgewend. 7i D'scite J: stitiatn meniti el non temnere Divos.  C 366 ) De ontzagbre god der zee, die u in vroeger dagen, Alom deed heerfchen op den vloed, Doet van zyn' toorn op u, het gansch heelal gewagen; Hy heeft uw havens digtgeflagen! En voert uw' fchatten lteeds uw' vyand te gemoed. Het Oosten weigert u zyn ryke fpeceryën: Voor u bloeit aan de Kaap. de frisfche druif niet meer! De fchat van 't West mag thans uw» havens niet verblyën, En'tNoord en Zuid buigt reeds voor't Krytgebergte neêr. Pomone ontvlucht dit oord, en ziet het land verdelgen ; De dolle Mavcrs rendt door 't zidderend gewest; Delandman zaait vergeefs daar woestekrygsliên zwelgen, De tweedragt overal zyn blocdbanieren vest. Geen goude korenzee golft in de ontvolkte (treken; Gelyk een bloem door hitte op 't neigend fteéltjekwynt, Treurt veld. en (bedeling, elks yver is geweken, De vrucht fterft in het zaad, de werkzaamheid verdwynt. Bel.  C W ) Bellona doet den handel kwynen! Eïl Peru's dierbre vrucht uit elk gewest verdwynen, Daar zy de volken zamenhort; Gelyk van de eeuwige Appenynen, Een ftroom van fneeuw en ys verfcbriklyk nederftort, En door zyn' vaart de hoge pynen, De landman met zyn kroost en erf verzwolgen word: Zo feheurt den ftroom des krygs thans allen welvaart henen Dc drietand van Neptuin beroerd de woeste zee! De middagzon van voorfpoed heeft gefchenen, En de avond fpelt elk 't aakligst wee. Is dan geen redding meer te vinden ? Zal dan de Noorderzee der vad'ren erf verflindenl Zal welvaard van haar fchat berooft, En werkzaamheid wier yver is verdooft, Te zamen dezen grond ontweken, Met waggelenden tred en nederhangend hoofd, Om 't fchamel onderhoud elk trotfen nabuur fmekcn? En onder een vermengd in 't uiterften des noods, Meewarig bidden om een luttel bete broods. Xx 3 Dain  C 368 ) Dan zal misfchien in later dagen, Wanneer de Noorderzee dit land heeft overftroomtj De fchaamle visfer huivrend vragen , Als hy zyn kleine boot door onze flraten boomt, En fluit op 't deerlyk puin der oude praalgebouwen, „ Was hier voor dezen niet de magtige Amltelftad" ? En daar hy 't fcheurend net beurt uit het zwalpend nat Zal hy, in plaats van vis, vol ziddering aanfchouwen, 't Doorweekte huiscieraad met lis of wier begroeit, 't Verbroken marm'ren beeld dat nu elks oogen boeit. Wat denkbeeld! gy alleen kunt dezen ramp voorkomen, Aftréa, daal in dit gewest! Gy ziet aan Nyl en Maas de bloedrivieren ftromen! De volken tegens een geprest, Van daar, waar Libans kruin het wolkgevaarte tergt, Tot hier, daar achter 't duin, Noordholland.zich verbergt. Gelyk een moeder treurt door kommer afgeftreden By 't fterfbed van haar huwlykspand ; Zo treurt ookNeêrlands maagd aan't eertydsfcheepryk flrand, Door duldeloze rouw vermand ; Uit de eertyds fterkbewoonde fieden. Slaakt elks beklemde borst de vuriglle gebeeden, Verheft zich ieders hart en hand, Om mindring in den fmart, zo fterk door ons geleeden, Om hulp voor 't zinkend vaderland. Daal  C 369 ) Daal dierbre Aftrea daal! in »t fdirelcnd Neerland neder, Verkwik der vad'ren erf,daar de eendragt met u daalt, Gelyk een lentelucht, na 't gure winterweder, Den matten ryziger op zynen weg beftraalt. Dan zullen u ter eer langs heuvlen en valeiën, De dartelende maagdenfehaar, Met halfontfuoerde vlecht, en vrolyk feestgebaar, En frisfche rozen-in het hair, Zich door het lagchend veld verfpreiën: Terwyl de jonge herdrenreiën, Daar zy de vette kudde weien, Met bly gejuich en veldfchalmeiën, Aftrèa uwen lof verbreien, En offren U een lam op Pales veldiiltaar. (toegezonden.) H. VERLICHTING! kluister, V erlichting daald op de aard, de mensch verbreekt zyn Hy wringt zich uit den boei, van 't zwart en aaklig duister. De wysheid draalt hem toe van s'hemels hogen trans, Hy fpiegelt ftout zich in haar' luister, Als de Aadlaar in der zonneglans. Verlichting voert hem op langs nieuwe en wondre fpooren, Zyn geest neemt de allerfteilfte vaart. Al 't vorige is voor hem vergeten en verlooren, Wat de oudheid doemde als dwaas, kan hem alleen bekooren, Hun wysheid is befpotting waard. Xx3 V*  C s?o i Van hier, gy,die den mensch in domme en duistredagen < De dorre vruchten gaaft van uw' verpompten geest. Plütarchus, gy die ftout dorst wagen, Ons met een gantfchen Iyst te plagen, Van Helden in uw oog verdienstelvk geweest. Weg, weg, vertrek van hier 6 gy Atheenfche dwazen, En gy wier kunstloos lied reeds dreunde inRomcswalj Gy mogt door uw trompetgefchal, Het domme voorgenacht, verwondren en verbazen, By ons gaat met uw kunst uw hoog gezag ten' val. Voltai re en gy racine uw roem heeft uitgefcheencn: Ja.gy zelfs die langs 't fpoor voorheen geen mensch bewust. Met Pruisfens flonkerlicht breekt door het duister heenen] Gy zyt hier ongeacht, vroeg is uw roem vërdweenen Verlicht een dwazer volk, dat flaafsch zyn ketens kuscht. Weg met uw dwaze taal, zy deck in elks verachting, De vruchten van uw brein,zyn goud ;och zilver waard< Wie leest de aloude daên ten fpoor tdt plgtbetracbting Daa- Dicmens Kafiz'e^órst', des vakbands verwachting, Bataaffche maöghéïd met moed en wysheid paart. Weg weg niet af 't gefchryf, verlichting daalde op de aarde, Weg met historieblaên , weg met de w;.sheids leer, Weg met uw klatergoud, daar wy te lang op ftaarde, 0 Vondel! kotzebue beeft eindloos meerder waarde Triomf! verliehting heerscht! de domheid is niet.meer/ ZWAN2NVEDER. ■ AD-  C 37x ) ADVERTENTIE. By L. Barbarius, in het vergulde klokketouw, zyn te bekomen , allerlei foorten van gelegenheidszangen, het zy voor Amnestiën, Organifatiën, Capitulatiën, als voor Viftoriën en Revolutiëu. Zeer gefchikt om aan deze of geene Corporatiën, (mits geene gilden) op te dragen, en als kaartjes of requesten ,ter folliciteering van een of ander amptje te dienen. Het vyfëntwintig' kost drie duivers. ADVERTENTIE. Aan alle Dichters of Romanfchryvers, die genegen mochten zyn , eenige werken in den fmaak van Anne Radciijje ofSpiesz voorttebrengen, word hier mede bekend gemaakt, dat 'er binnen deze gemeente, vrugibaar in ailes het welk der goede fmaak bevorderlyk zyn kan, een Jnflitut is opgericht, het welk aan dit oogmerk ten vollen moet beantwoorden. Onderaar.ifche holen, waar dag en nacht ligt moet gebrand worden om de duisternis te verdryven , verblyf en flaapplaats voor twee menfehen, alwaar vyf of zes huisvesten, en gedurende de nagt worden opgefloten, de donder en alle andere vreeslyke geluiden in een woord, alles het geen de verbeeldingskragt tot in 't verfchrikkelyke kan verheffen, is hier by een gebragt, en hy die 'er gebruik van wil maken, zal zeker zyne pogingen met een' gewenschten uitflag bekroond zien. In-  ( 372 ) Indien Howard in dc gelegenheid geweest was, dit jfa. ftitüi te bezigtigen, zo twyfelen wy geenszins, of hy zoude hetzelve als eene alleszins wel ingerichte verblyfplaats voor gevangenen (nog niet gecondemnecrden) hebben bewonderd. Een geheim Artykel der Capitulatie, tusfchen den Hertog van york en den Nederlandfche Generaal, is, zeg; men, van den volgenden inhoud: Zyne Doorlugtigheid de Hertog ven Work Vtrh&dt zig, zyne uiterfle pogingen by het Brittisch Gauver-, netnent te zuHèn aanwenden, om het uitfluitend reeki te verkrygen, voortaan alle Expeditiën, welke Engeland wederom tegens het vaste land zoude meg?" her amen, in eigen perfoo" te dirigeren. TE AMSTERDAM, O Y HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat,  DE ARKE NOACH'S. N°. 45- dveugle dans fa ha ine, aveugle en fon amotir. voltaire. ' IETS OVER DEN VOLKSGEEST.j Onlangs in den Schouwburg zynde, by gelegenheid dat 'er op de retraite der Ëngelfehen en Rusfen eene Lierzang gereciteerd wierd, deed my de luide toejuigching der vergaderde meenigte in een diep nadenken verzinken Is, dagt ik by my zelve, dit luldrugtig handgeklap een uitwerkfel van vreugde, legt hetzelve gevoelens aan den dag welke met die triomphzang overecnftemmen, verheugen deze menfehen zig waarlyk dat oorlog, moord en verwoesting, deeze landltreeken verlaat, dat Yy dc  C 3~4 ) de tegenswoordige gefteldheid van zaken ongefchonden bewaart, en het herltel eener vorige Conftitutie afgewend ■worde,dan juigehen zy alleen dit opzeggen, die woorden toe, of zoekt veelligt hunne, tot meerdere aandagt gedwongene geest, met des te meer geweld zig te ontfpannen, en over dien aandacht, ais 't ware, zig te wreeken. Over deeze motiven peinzende, dagt my iemand te hooren zeggen: hoort gy hoe de Volksgeest zig hier openbaart ? . De Volksgeest 1 - Lang geloofde ik dit ■woord meer tot de ydele klanken dan tot de zin ebbende ivoorden te behooren, nu was ik in een luim dit nader te onderzoeken. Is Volksgeest eene realiteit ? — moet dezelve niet ontdaan uit overeenllemmende gevoelens van verfchillende menfehen omtrent een en dezelfde zaak ? Voorzeker. — Heeft het volk een vast gevoelen , uit de verfclrilende gevoelens der individus.die het zelve uitmaken, beltaande? — Wat wordt 'er vereischt om vaste gevoelens omtrent eene zaak te hebben, wat zo eeue ftaatsgetteidheid derzelver voorwerp is? — dit alles waren vragen die my in den geest kwamen -- en op welker beantwoording eenige ogenblikken ftilteftaan , de refultaten uit dezelve voortvloeijepde , te overwegen, niemand onverfchülig zyn kan Ik zal my alleen met dit onderzoek omtrent het politique bezighouden. De vraag, of een volk de gantfche masfa te zamen, zekere redelykr en vaste overeenllemmende gevoelens in 't politique, dat is, omtrent eene üaatsgefteldheid, hoe dezelve is of behoorde te zyn, kan hebben, welke dan te zanten genomen den Volksgeest daarllellen, kan niet beantwoord worden, ten zy men vooreerst de vereischtens tot het aanncemen van zulke gevoelens hebbe onderzocht. Is het bewezen dat die vereischtens by het Volk zyn, dan kunnen w,y den Volksgeest niet betwisten . maar onrbrec- ken  C 375 ) fcen dezelve, dan zult gy by het Volk te vergeefsch eenen waren Volksgeest zoeken. — Het groote het eenige oogmerk eener welingerichte Staatsregeling is inwendige rust en uitwendige veiligheid te verzekeren; bewerkt zy deze, gelukkig is dan zulk een' Staat, de bronnen van welvaart kunnen alsdan overvloedig ftroomen, verbetering op zedelykheid gegrond, kan in alle ftanden der maatfehappy te weeg gebracht, haare waare grootheid bevorderd -worden. Maar hoe, en wanneer kan men oordeelen of eene Staatsregeling tot deze doeieindens werkzaam is, enof.de buitegewoone omftandigheden die haar belemmeren,weg geruimd zynde, zy daar toe werkzaam zyn zal, dan of zy met dezelve ftrydig is. Door enkele goede of kwade, buiten hun verband gerukte, (tellingen te pryzen ofte laken, door uit de toevallige omftandigheden, van dezelve geheel en al onafhanglyk, ten haren voor- of nadecle gevolgtrekkingen te maken , door uit het nut of de fchade die zy aan eenige particulieren toebrengt, te befluiten, en dat wel in de eerfte jaren van haar beftaatr? eene onnadenkende menigte? Neen waarlyk niet; hy die over eene Staatsgefteldheid uit deszelfs regeling geboren , wil oordeelen, die vaste redelyke gevoelens omtrent dezelve wil koesteren, moet dezelve m haar geheel, in alle haare betrekkingen kunnen befchouwen, moet haren invloed op 't geluk of ongeluk der gantfche maatfehappy, overwegen, niet na verloop van eenige weinige, neen na vele jaren, wanneer het gehele werk en alle deszelfs 'raderen in beweging zyn, eigeneaat, partydigheid en perfoneele voordeelen ter zyde ftellende, en 't algemeene welzyn hoger dan 't eigene febattende. Dit vordert eenen befchaafden, vasten , met kundigheden verrykten geest, welke en voorgaande, en te.enswoordige,en toekomllige tyden kent en voorziet, die de te, Yj 2 £ens-  ( 37<5 ) genswoordige toeftand van zyn Vaderland met hare vorige kan vergelyken, de politique gefteldheid van L'uropa kan overzien, en de daar uit voor zyn Vaderland voortvloeijende gevolgen kan berekenen. Zulk een mensch, en zulk een mensch alleen, kan omtrent de gefteldheid van het land zyner inwoning vaste gevoelens aanneemen, hy alleen kan redehk de Staatsgefteltenis beoordeelen, en willen dat dezelve dusdanig blyve als zy is, of vernietigd en veranderd worde. Hebben by het gantfebe Volk deeze vereischtens plaats, dan ook kan het gantfcheVolk, vaste, redelyke gevoelens hebben, dan kan 'er waarlyk eene Volksgeest zyn. Maar nu vraag ik, hebben deeze vereischtens plaats by die menigte die het grootfte deel des Vclks uitmaakt, by het Volk, dat los van aart, en wuft als ligt bewogen golven heden Hofannah, morgen Kruifigt hem uitroept. Kunnen deze vereischtens by het zelve plaats hebben ? of erkent gy veeliigt voor derzciver uitwerkzel. de woeste oprocrkreeteu van eene Clodiaanfche muiterbende ? erkent gy veeliigt den Volksgeest in de overgave onzer Vioot, gelooft gy dat die matroofen , na ryp overleg, eene StaatsStadhouderlyke Regeering, beter dan eene Volksregeering, voor het welzyn van hun Vadciland, oordeelden? — wie had hun in ftaat gefteld dit te onderzoeken ? Neen, uit zyne daden kunt gy den verftandigen beoordeelen, niet het Volk , by het welk een denkbeeld even fchielyk opgevat als verworpen, even fchielyk iets bedagt als uitgevoerd word. Indrukfels regecren het zelve en kunnen het tot de groOtfte buitenfpoorigheden verleiden, indrukfels die des te gevaarlyker zyn , daar dezelve op onnadenkende te fterker werken. Demagogen weten hiervan gebruik temaken om hunne ontwerpen ten uitvoer te brengen, fchaamta- loo-  C 37? ) boze nieuwsfcbryvers, die door hunne ongezoutene aanmerkingen, op eene misdadige wyze de gemoederen des Volks voorinnemen, en het oordeel van het Gouvernement vooruitlopen, weten dezelve levendig te houden. Voe. gen zig nu by deeze politique indrukfels, theologifehe vooröordeelen, dan vind gy den oorfprong eener St. Barthelemy, dan gelooft gy het zeggen: J'a$ vu n»s citoyens s'egorger avec zéle Et la fiamme a la main courir dans les comhats, pour des vains argumens qu'ils ne comprenaient pas. Zie daar den geest des Volks, zie daar het uitwerkfel dier noodzakelyke vereischtens , om vaste gevoelens te voeden. Wilt gy dezelve aankweekcn, draag dan eerst zorg dat hun de gelegenheid verfchaft worden, deze zig eigen te maken, onderwys verbeter het Volk,beneem aan verkeerde en kwade indrukfelen daar door hunne kragt, en begin dan eerst te geloven dat Volksgeest eene realiteit zyn kan. EERMAN. In vorige dagen van rust en welvaart, oordeelde men, dat een vry esfentiëel gedeelte van de vryheid der Burgeren beftond in de befcherming en veiligheid, die een yder, ook ten opzichte van goederen en eigendommen, in de wakende zorg van het recht en de behoedmiddelen der Justitie genoot, en waardoor hy zo wel tegen de onrechtvaardigheid zyner gierige medeburgeren , als de, dikwerf eigendunkelvke, vexatiën van fommige Collegiën Yy 3 wierd  C 3?S 2 wierd gevrywaard; — dan daar men dikwerf de benodigde penningen tot het uitbetalen van familiefalarisfen of het verllinden van fuiker niet vinden kan, gemerkt het langwylige, dat de cynofure van rechtspleging medebrengt, zo wordt gevraagd, „wat is de kortfte enkracbtdadigfte manier, om zich van de fmorfïoenen meester te maaken, zonder dat men de uitfpraak van een' onpartydigen rechter nodig beeft, om zyn recht te bewyzen, en dus zonder in het langwylige, dat de cynofure van rechtspleging mede brengt, (Recht en Juftitie is oude flym,} eenige bepaling in het vullen van de fchaars voorziene Cas te ontmoeten." Heil en Suiker! HEND. QUOTISAT. LIEDJE. Een toontje hoger, vrinden, Eischt Jan Rcfcriptie thans, Hy zal den fchelm wel vinden, Die met een misplenkrans, Hem kroont voor 't oog des vaderlands, Hy fchreeuwt, „ fta by met fpies en lans; „ Gy Raden in 't byzonder, „ Sta by! Sta by! ,, Men plakte my, By Noach in 't vooronder.'1 Myn  ( 379 ) Myn lieve Jan uw yver, Baat u geen koopren duit. Gy mist den Loozen fchryver, Die iacht u helder uit. Hy.zelv' hy hitst u op, die guit! En daar hy op zyn duimpje fluit, Treurt gy daar, arme klager I Ja hoe gy 't draait Gy ftaat bekaait; Zing dus een toontje lager. En nu een vrolyk deuntje, Gefteld op pyp en riet Voor 't Amersfoordfche zeuntje. ó Ja, fchoon 't u verdriet, Wy tikten u, 8 gekke Piet,' Maar 't Corps Moral voorzeker niet, Loop dus, om 't volk te wreeken, Den Procureur, Zyn onderdeur, Niet af met huilend fmeeken. Gy  ( 38o ) Gy allen die gebeten Op Noachs fcheepje zyt, Als gy daar in gezeten, ■ Wat last van 't hobblen lyd. ö Denk hoe zeer 't ons hart verblyd, Wanneer we u zwellen zien van Trekt, zo ge ons wilt verrasten, Met Piet en Jan, De fchoencn an, Die juist uw voetjes pasfen. VROLYKHART» TE AMSTERDAM, BY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 46. OVER DEN SMAAK. Schoon fommige lieden deze eeuw, als eene eeuw van verlichting, andere als eene van bedrog, een ander weder als eene van verwarring mogen aanmerken, zullen echter de meeste lieden van fmaak toeftemmen, dat de tydkring die zy beleven, voornaamlyk kennelyk is door het verval van den fmaak, by de befchaaftfte volken van Europa: Het gevoel voor het fchoone, het verhevene, het waare, is in den tegenwoordigen tyd zeer gering. Indien de fmaak van een volk uit deszelfs tooneelen moet Zz op»  ( 3^ ) opgemaakt worden, dan is het 'er ook warelyk droevig mede gelteld Welke ftukken trekken tegenswoordig de lieden naar den Schouwburg, in Londen, Parys, Weenen of Amderdam ? de ftukken van Kotzebue , of de Aballino, de Rovers, &c. Terwyl de voortbrengzelen van de clasilcque dichters van Frankryk, of in 't geheel niet, of zonder geestverrukking, zonder aandoening gezien worden. Van waar deze ongereimdheid ? Zyn de voortbrengzelen van Kotzebue, Ifland, Mercier en andere , zo veel beter dan die van Racine of Voltaire? "Welk man van fmaak durft dit beweeren. Is bet mode ? Hoe zoti die mode gelyktydig by volkeren , zo verfchillend in begrippen, zo partydig tegens ei. kanderen, doorgedrongen zyn. Eenige losfe aanmerkingen hier over, zullen aan de lezers van ons weekblad, dunkt ons, niet onaangenaam zyn. Wy moeten vooraf, met eenige rnwe trekken, de gefchiedents der fraaye letteren aan onze lezers herinneren. Het gelukkig Griekenland was niet alleen de kweekfchool der fraaye konden, maar ook van alles wat edel, groot en verheven was. Dan, gelyk by het fchone lenteweder , alle fpruiten , planten en bloemen, te gelyk fchynen te ontluiken, zo ontloken niet alleen de fchoone konden te gelyk in Athene, maar zy geraakten ook tevens aldaar byna even gelyktydig tot volle waschdom en volmaaktheid. Het was niet de dichtkunst of welfprekendheid alleen, die eene hoogte bereikte, waar by wy nog verbaasd ftaan : neen, alle de fraaye kunften naderden gelyktydig tot deszelfs hoogde volmaaktheid. Terwyl 'er bouwmeesters waren om het Parthenon te bouwen, waren 'er Phideasfen en Praxiteles/en, om hetzelve te vercicren. Noemt alle de groote dichters, redenaars, beeldhouwers, bouwmeesters en gefchiedfehryvers van Griekenland op, zy zyn genoegzaam al*  C 353 ) allen tydgenootcn, Sofocles en EwipideS konden niet elkanderen over de dramaturgie, en Plato, Ifocrates, Demosthenes en Arijloteles, over de welfprekendheid geredentwist hebben. Maar met de dood dier groote mannen, was het ook gedaan met de fraaye letteren, en de Genie had hare fakkel voor Griekenland uitgebluscht. Schitterend, maar kortftondig was het tydperk waar in de groote mannen bloeiden, te Romen. Horatius en Virgilius waren vrinden, en korten tyd voor hun had de vader der Romein fche welfprekendheid opgehouden te leven. Alle de andere fchoone kunften bloeiden gelyktydig: Vitruvius fchreef over de bouwkunst, toen Augustus Romen van fteen in marmer veranderde. Maar dit fyne gevoel voor het fchoone, verdween met de groote mannen die het hadden doen kennen. Quintiliaan, Lucanus, Tacitus vooral, waren ftarren, die, wel is waar, licht vcrfpreidden, maar het was geenszins het helder licht, het welk de dagen van Augustus beftraald had. (*) Spoedig, onverwagt en fchitterend was de herleving der fraaye kunften in Italiëh. Bramante , Michael Angelo, Rafael, L: da Vinei, waren tydgenoten; en Petrarcha, Tasfo en Ariosto, waren hun Hechts weinig tyd voorgegaan, Van de ontluiking der wetenfchappen in Frankryk, Engeland ,Duitschland en in ons Vaderland zal ik niets zeggen. Ieder weet, dat inFrankryk, Comeilje, Racine, Bos- (*) Ten tyde van Coujlantinus, waren de fraaye knnften zo. danig vervallen , dat men, een triomfboog voor dien Keizer oprichtende, genoodzaakt was, flaafscli die van Trajanus na ta volgen. Het geheel romeinsch gebied leverde geen een' beeldhouwer op, bekwaam om den praalboog van Conjlanlinus te verderen. Men plonderde de oude triiimfbogen, en plaattte de beelden op dien van Conjlanlinus. Zz 3  ( 384 ; Ëosfuet, Fenelon, Moltere, Le Brun, &c. tydgenooten waren. Dat Pope, Addifon, Dry den, Zwifl, Steele, Gay, Congreve, genoegzaam in den zelfden tyd leefden, en dat Duitschland aan de vereenig .le pogingen van Rabener, Geilert, Hagedorn, Kleit en WielandQ} deszelfs cultuur te danken heeft. En in ons Vaderland; waren Kondel , Hooft en Huig de Groot geen vrinden ? Toen van Kampen ons Raadhuis bouwde, ontdekte Huigensde wagters van Saturnus. Deze flaauwe en onvolmaakte fcbets zy genoeg. Men ziet 'er uit: Eerftelyk.dat fchoon de gefchiedenis een wyd veld van circa dertig eeuwen voor ons ontfloten heeft, wy fleehts drie tydftippen (de laatfte eeuw uitgezonderd) aantreffen, waar in de wetenfchappen gebloeid hebben, waar in de waare fmaak, dat is het zuivere gevoel voor liet fchoone, by. dit of dat volk als het ware algemeen was; en hoe kort van duur was ieder tydperk? men kan het om en by op eene halve eeuw bepalen. Wat zegt dit, in vergelyking van dertig ecuwen? niets meer byna als het licht van eenige blikfemftralen 111 een' duisteren nacht! (t) Ten (*) Daar in den tegenwoordigen tyd , een geheele zwerm van latte romans, onwaarfcbynclyke dramaas, die jaarlyks de miscatalogus oplcvcrd, met alle drift (woede zoude ik bykans zeggen) vertaald word Daar mans bekwaame dichters, de onrype voortbrengzelen van Frankfylts vei villen tooneel in onze taal overbrengen, zoeken wy vruchteloos naar de vertalingen derdiclrterlyke mecstertlukken van Wieland. Waarom onze taal niet liever verrykt met de Mufarion, de Graziin, de Erzahlnrisen en 't geen ik in den eerden plaats had moeten noemen, de Oteron van onzen gryzen dichter? ft) wy hebben de bekende en algemeen aangenomen opgave gevolgti de Ueuw van Verkies, van Augustus en die der fledicispen, fchoon men die der Arahiercn 'er wel mogt byvoegen. Toen de Califs hun zetel te Bagdad gevestiat hadden, bloeiden aldaar de werenfehapptn , en de beroemde fones heeft Europa met eenige diciullukken der /trabieren bekend gemaakt, die voortreflyk zyn, myne. onkunde in dit vak verbied u>y 'er meer van te zeggen.  C sös ) Ten Tweeden: Dat die groote mannen, die, en zich Zeiven, en hun Vaderland onfterflyk geroaakthebben, niet in ftaat geweest zyn, het fcheppend vermogen, dat hun bezielde", op het volgend gedacht overtebrengen. Het fchynt dat de natunr, als het ware, zich heeft uitgeput, wanneer zy eenige groote mannen heeft voorgebragt, en dat zy eenige eeuwen nodig heeft, om hare uitgeputte krach, ten weder te herftellen. Pasfen wy het bovenflaande op den tegenwoordig' zo vervallen als bedorven fmaak onzer tydgenooten toe, en ■ ras zal men ontdekken van .waar dit verval komt. Men zoude kunnen zeggen: Hoe, eischt gy dat goede fmaak, fyn oordeel cn het ware gevoel voer het fchoone, beftendig by een volk blyven zal, daar alles onbeitendig is? een volk verheft zich uit kleine beginzelen, word groot, maar de gefchicdenis van alle eeuwen leert u , dat zulk een volk onmooglyk lang op dien trap van grootheid blyven kan, het neemt af gelyk het is opgeklommen: en gy vordert dat de goede fmaak niet deeld in die algemeene wisfelvalligheeden ? Waarheden worden in deze eeuw voor vooroordcelen , vooroordeelen weder in de volgende eeuw voor waarheden opgedischt, en by deze algemeene afwisfeling van gevoelens, denkbeelden, begrippen, zeden, gebruiken, &c. zoude de fmaak alleen beitendig zyn? Welk een buitenfporige eisch ! Dan,wy kunnen anderen, minder algemeene redenen geven, uit de fraaye letteren zelf afgeleid, welken wy in ons volgend Nommer, aan onze lezers zullen mededeelen. EERMAN. Zz -j De  JL-'e vrienden weeten, dat ik, hoe zeer juist geen fyne en ook geen' Jacobyn zynde, echter tusfchen beiden noch; wel eens de kerk frequenteer, en over het geheel, de tegenwoordige orde van zaaken ben toegedaan. Ik kan dan niet nalaaten myn vriend Ten Beste, om, dewyl gy noch al veel kennisfen onder de leeraars hebt, u myne verwondering te betuigen over de zonderlinge manier, waar op fommige, ja de meesten hunner, het Opperweezen gedankt hebben, voor de verlosfing van dit land en volk, uit de handen onzer vyanden. Sommige fpreken 'er geen woord, en anderen zeer weinig van: Is het dan iets, waarom het niet de moeite waard is te denken en van te fpreeken, misfchien ja; want het gaat het geheele vaderland vry wat meer aan, dan de kerk, ten minften de Confülorie of Clasfe — Jamaar, vriend Timon, bedenk toch dat de Kerk van den Staat gefcheiden is, en dus en dus hoeft een leeraar van den godsdienst geene notitie te neemen van de redding van den Staat, waar in hy leeft, en dus is het verre beneden hem, om over zulke waereldfche dingen te denken; zulke kleinigheden zouden den godsdienst oneer aan doen, — niet waar Ten Beste? wat heeft een dominé toch met het behoud of den val van zyn Vaderland te doen? — niet waar? — wel foey Timon l de leeraars zyn zulke laaghartige weezens niet, of behoor en het ten minften niet te zyn: Zy moeten 'er zich als menfehen wel degelyk aan laaten gelegen liggen, maar op de predikftoel moeten zy 'er zich niet mede bemoeijenjzy moeten hunne toehoorders van ver.  C 387 ) vn-fJiillende denkwyzen niet ontjlichten! — Zo ja, onder de pligten van een Christen, zyn dan die jegens God, ouderen, kinderen, medemenfchen, ja zelfs jegens de dieren, begreepen: alleen die omtrent het Vaderland en den Staat zyn daar van uitgefloten, ten minften ik hoorde zeer zeldzaam eenig leeraar daar van gewaagen: hy moet zig dus daarmede niet bemoeijen, en hy moet de dankbaare ftem van zyn hart, jegens het weldadig Op. perweezen, ten minften als leeraar, ftnooren; om niette mishaagen aan eenige menfehen, die de overheerfching van hun land, door Engelfche en Rusfifche herftellers van den godsdienst, hartelyk wenfchen, ten minften liever daarvoor, dan voor hunnen aftocht zouden danken. Hy moet dus de goddelyke liefde jegens dit volk liever niet erkennen, dan oorzaak zyn dat een party gekken, Qal hadden zy ook salomons naam en wysheid} hunne hoeden neêrleggen en met hun zakdoek fpeelen, of hunne vrouwen de waaijer toevouwen, en hunne, meestal zeer fchraale gift, aan de armen, uit hun beursje krygen. Ja Timon, dat is nu wel: dit befchouwt gy nu wel zoo, maar die lieden denken 'er anders over, zy meenen dat inderdaad die Rusfchen en Engelfchen ds godsdienst zouden her/lellen, en. . . . En ze hebben gelyk, niet waar? Ja dit moet ik toeftemmen: want terwyl in Bergen en Schoorl de weerloozen mishandeld, de vrouwen verkracht en de zuigelingen vermoord wierden, liep de dominé van Enkhuizen al weder met mantel en bef over ftraat. TIMON. ANEC*  C 338 ) Paullum Jepultae distat inertiqe celata virtusl HORATIUS. ANECDOTE. Een zeker held was zeer te onvreden, Daar, met hoe veel voorzichtigheid, Hy voor de vryheid had gellreden, Geen mensch hem dankt voor zyn beleid. Een yder , dien hy komt te ontmoeten, Heeft in zyn oog een zekren fchyn, Hoe vriendlyk men hem ook mag groeten, Van zyn befchuldiger te zyn. Hy vraagt, vergramt om zekre reden, Aan iemand op een zekre zaal, Waart gy, een week of wat geleden, Ook op de Helder Generaal? — Neen, fprak dcez, Gy hebt tnlsgekeken, En vat hem vriendlyk by de hand: Maar waart gy niet, voor weinig weken t Leonidas van Nederland?? TE AMSTERDAM, EY HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraaf.  DE ARKE NOACH'S. N°. 47. Vervolg der Aanmerkingen over den Smaak. H et wezen van het ware fchoon is eenheid in verfcheidenheid, eene te groote verfcheidenheid verbreekt dezo noodzakeiyke eenheid en het verband, het weïk alle deelen tot elkander moeten hebben, zullen zy een fchoon geheel uitmaken. Het fchoone haat vooral alle opgefmuktheid, alle overAaa tol'  C 39° ) tollige cieraaden Na de vruchteloze pogingen van veele vernuften, gelukt het eindelyk aan zommigen het fchoone daar te ftellen, ten minften het Ideaal, zo verre te bereiken, als het aan onvolmaakte wezens mooglyk is. Wat fchiet er nu voor de navolgers dier groote mannen over? niets dan hunne gelukkige voorgangers fleehts te volgen. Toen'in de Apollo van Belvedère (*) het hoogst mooglyk Ideaal der mannelyke fchoonheid was daargefteld, moest de kunst noodwendig te rugge gaan; hoger kon zy niet, en het is onzin te ftellen dat zy op den zelfden trap van volmaaktheid blyven kon. In de gefchiedenis der bouwkunst by de Italiaanen vinden wy hier van een opmerkeiyk voorbeeld. Na verfcheide kleine proeven van verfchillende bouwmeesters, gelukte het eindelyk aan Bramante en M, ylngelo Buonarotti, het fchoonfte voortbrengzel der bouwkunst by alle volkeren en in alle eeuwen daarteftellen. De St. Pieterskerk was volbouwd; dan naauwlyks beftond dit meesterftuk , of F, Boromino, een groot Architect volgde op A/igelo ; Hechts de ouden en zynen grooten voorganger te volgen, dit was hem luttel eer, dit, dacht hy.kon ie .Ier;'er moest dus iets nieuws , iets ongewoons worden uitgedacht, zoude hy de opmerking der Italiaanen tot zich trekken: en uit de bouwkunst der Gotten , of beter gezegd die der Arabieren, en die der Ouden, fianfte hy een wonderbaarlyk mengelmoes te zamen, het welk door ftoutheid, onnatuurljkheid, vreemd- en nieuwheid de ogen van het algemeen tot zich trok. Het volk wil toch gaarne iets nieuws, iets vreemds zien; toen zag men kerken,als fchepen zich vertonende, vrec-zclyke gevaartens als het ware in de lucht f*$ Thans van Parys*,  C m ) ïucht hangende , gedraaide cn gebóöge Cöloriimër), gebroke Frontefpicsfen , en andere wanitaltigheden, alle ftrydig tegens de eenvoudigheid , waardigheid en waarheid eenes gezuiverden en gezonden fmaaks. Zodanig was dó gefehiedenis der bouwkunst, voor drie eeuwen by de Italiaanen. Ieder befpeurd dat dit ook volmaakt de gefehiedenis is van het tooneeldicht in Frankryk en by ons, in den Iaatften tyd. Veranderen wy fleehts den naam van Angelo en Bramante, in dien van Racine en Voltaire, en dien van F. Borómino in Kotzebue, Schiller, Mercier, of Wien gy wilt. Het is der menfehelyke geest niec gegeven iets fchooner voorttebrengen dan de Fedra; Atbalia, Meropé, en andere diergelyke treurfpeiien, de Schryvers dier meesterftukken hebben door medelyden of fehrik uwe aandoeningen in werking gebtagt :-de nieuwe tooneel fehryvers verfcheuren uw hart , door afgryzen. Onbekwaam om zich naast hunne vqorgangsrs te plaatzcn-j durven zy hun berispen. Eene koele en altoos verveelende Mercier zegt van den onnavolgbaren Molière. Hy zoü ec;.' groot man geweest zyn, indien hy zich had kunnen verieffeh tot het Drame". Arme Mercier '. wie denkt niet als hy dit leest, .aan de Vos by Fontaine? Ras word men aan.iets gewend, het Zy hetzelve fchoon of affchuwlyk is, eene gedurige, genieting van het fchoone, doet hetzelve in het oog yan tiet algemeen, .veel van deszelfs waarde verliezen. De zaal van ons raadhuis .trekt het minst den aandacht tot zich van hun, die daaglyks dezelve betreden. Geen monfter is zo afichuvviyk., of men wend 'er eindelyk aan. Men field eenmaal het volk in het bezit der fchoonfle meesAua 2 ter-  C 392 ) tcrrtukken, ras treft het fchoone het zo fterk niet meer j volg-nde dichters , het vermogen niet hebbende zich tot hunne voorgangers te verheffen, willen het volk op eene andere wyze behagen. Men behaagde voorheen doorfraaije vaerzen .fchoone gedachten,door één geval aandoenlyk en grootsch voorgefteld; welnu thans voldoet men door fraaije decoratiën.in plaats van fraaije vaerzen; en heeft men voorheen fleehts één geval in een ftuk gehad, thans beeft men 'er vier. {Het flot in ons volgend Nommeri) La meilleure Satire qu'on puisfe faire des mauvais poëtes c'est de donnet- d'excellens ouvrages, VOLTAIRE. Lenteling. ^^at dunkt u Schouwgraag van de parodie op de Ericia , vind gy dezelve niet aardig? Schouwgraag. Zeer geestig inderdaad , ik heb my half dood gelagchen ,'t fpyt my dat wy dezelve niet ten tooneele zullen zien voeren Vrolykhart. Dat gtloof ik gaarne , maar jufst dit zal maken dat ze te meer gelezen word, nitimur in veilt um , plagt myn oude praeceptor te zeggen. — Maar hoe mynheer Eeririan, gy legt ze zo ftilzwygend neder, bevalt ze u niet? Eerman. Neen vriendlief! neen, ze bevalt my niet. De vorige. Hoe, vind gy dezelve niet geestig, niet aardig, kunt gy dit ontkennen? Eer-  C 393 ) Eerman. Zacht wat myne Vrienden , aacht wat : ik ontken geenszins de geestigheid welke in dezelve doorftraait, en doe met ulieden gaarne hulde aan 't fchrander vernuft van den fchryver, maar geestigheden, parodiën, fatyres, bevallen my niet altoos, — eilieve gaat nog een ©ogenblik zitten, 't is eerst half twee. Gylieden alle kent en bewondert met my het vernuftig blyfpel van Molière. Les femmes Scavantes. Onder de perfoonen van Trifotin en Vadius hekelt hy op eene fcherpe wyze L'Abbé, Cotin en Menage, beide bekend door hun ongeluk in den letterkundigen ftryd dier tyden, de eerfte voornamelyk ftrekte tevens ten doelwit aan de pylen van Boilleau , niet beftand tegens deze dubbelde overmacht verviel hy In eene diepe melancholie welke bem ten grave fleepte; met den ander liep het niet veel beter af. De abbé Casftgne was ook het flachtöffer van Boilleau's parodie .... Vrolykhart. En gelooft gy dan, dat onze lievelingen, de Burger van Diemen , by voorbeeld, of VriendPiet zich de teering zullen zetten,om dat zy een' veer hebben moeten laten. Eerman. Van dezen geloof ik het nu niet; maar men doet myn's oordeels kwalyk, iemand gelyk den vertaler van de Ericia, door fatires of parodiën te hekelen. Hy verdient het niet. Gylieden hebt zelve te meermalen geavoüeerd , dat deze dichter veele verdienste hal , cn geenszins met de zo even. genoemden moest gelyk gefield worden; waarom dan myne vrienden keurt gy het goed dat zulk een' man word ten toon gefield. Verdooft men daardoor niet zyn genie, moet hy niet door zulke perftflage lusteloos gemaakt worden ? Zwaaneveder. Maar men hekelt in die parodie eigentlyk den fchryver der Ericia, en geenszins den vertaaler Aaa 3 Eer-  C 394 ) Eerman. Ook', wanneer ik dit wilde toeftemmen kan het nog niet vry gepleit worden. Wie leid 'er eindelyk door, de eerfte of de laatfte? op wien vallen, voornamelyk hier te lande , alwaar men met den aart der parodiën niet gefamiliarifeerd is, de gedachten? natuurlyk op den vertaler, deze parodie moet hem altyd ten praejudice ftrekken. . . Zwaaneveder. Ik ben dit met u niet eens. De vertaler" van een ftuk word niet gehekeld, wanneer men de gebreken van het oirfprongkelyke aanwyst. Het toont ten minfte. Zult gy zeggen, dat de vertaler een beter keus had moe* ten doen. Wel nu, is het niet billyk dat te toonen. Onze beste vertalers zyn in het algemeen niet gelukkig geweest in de keus hunner ftukken. Maar wat meer is, de vertaIer niet alleen, maar de oirfprongkelyke auteur word niet beledigt door eene goede parodie, (en dit is zeker die der Ericia') eene daad word door den treurfpeldichter op eene grootfche wyze voorgefteld, de parodist fteld die zdfde daad op eene lage of gemeenzaame wyze voor. De Zaïre, Alzire, de Meropé zyn geparodiëert, verminderd dit de waarde dier ftukken ? Le vrat merite rejiste a la fatire. Duizendmalen zal Blumauer en Focquenbrock de Eneas traverfteeren, en echter blyft VirgMus de grootfte der dichteren. Maar in de parodie worden de gebreken van het treurfpel aangetoond? Wel nu, dan word door de aanwyzing hier van de goede fmaak bevorderd. En daarom befchouw ik eene goede parodie als' een gefchenk aan de letterkunde, en dank dus Kinker, die ons hier mede begiftigd heeft. Ten Beste. Nu nu, het is toch'wat hart een dichter-te hekelen, wiens roem rioch niet gevestigd is. RAAD  C 395 ) RAAD VAN EEN' HOLLANDER AAN ENGELAND. Toen Richard zwaar met gruweldaden, Noch zwaarder met den haat van 't Britfche volk beladen, Wierd in den ftryd ter neêrgeveld; En Ricbmonds ftoute vuist, waar voor de dwingland bukte, Den wortel van die Boos, uit Englands bodem rukte, Waarom toen niet in Bosworths veld, Den naam van York voor 't laatst vermeld, Met Richards Iyk ter aard beiteld? Toen Jacob, eer hy nog regeerde, Als York door dwaaze daên den wrok van 't volk trotfeerde. En eind'lyk door zyn dol beftaan, Als Stuarts laatfte telg zyn koningryk moest derven, In ballingfehap verjaagd by vreemden rond ging zwerven, Waarom van dezen ftond niet aan, Als bloten tytel zelfs voortaan, Den naam van York aan kant gedaan ? Brit-  C 3^9 ) Brittanje, gy, die op de baren Geen meesteresfe kend: geen die U evenaaren , Een derde voorbeeld ftaat naby, Dat fteeds 't ongunftig lot op dezen naamiblyft kleeven. ^ Laat nooit uw koningsbloed meer zulk een eernaam geven % Dat by, voortaan van geen waardy, In lentes lief'lyk jaargety, De naam fleehts van de Schaam • roos zy. O&ob. 1799. Rofa Eborax, of de Works root, by de Bloemistent m Tuinlieden , meest onder de naam van de fchaamroos bekend. TE AMSTERDAM, B Y HENDRIK GARTMAN, Boekverkooper in de Kalverftraau  DE ARKE N O A C H 'S. N°. 48. AAN DE SCHRYVERS VAN HET WEEKBLAD DE ARKE NOAC H'S. Hulde doende aan uw verdienstelyk gefchrift, en het zelve beftendig met genoegen lezende, vermeen ik dat zulks my te meer veroorlooft, om , wanneer ik tegen eenige daar in voorkomende pasfagiën , gegronde bezwaaren denk te hebben , dezelve onbewimpeld aan u voor te dragen; ja, durf ik het zo noemen , die te wederleggen. Als zulks vooral verdienende, is my voorgekomen, het Bbb ge-  C 398 > gefielde in uw No. 37, waarin de onverfchilligheid der Bataaffche vrouwen omtrend den bagchelyken toefland van het vaderland, tamelyk zwart wordt afgefchilderd, en de gehegtheid aan onderfcheidenc uitfpanningen, te midden der gevaaren die onzen grond bedreigden, door een veel vergrootend kunstglas bekeken wordt. Neen Myne heeren! uw fchryver heeft hier in volflagen ongelyk, en ik neem aan hem te doen blozen, wilt gy Hechts myne volgende lofrede op het patriötisme onzer Amfterdamfche fchoonen plaatzen, en wil hy dezelve lezen. Groot is het deel dat gy, ö Verzachtfters van de finerten onzes levens, in het lot van Nederlands bedrukte en decrlyk gcfolde maagd neemt ; pryswaardig is dc hulde welke gy aan de helden bewyst, die getroffen door haare fchoonheid, haar uit de klaauwen der woeste fchenders gered, en haar meer vriendelyk cn zachtaartig geliefkoost hebben, met hoe veele bereidwilligheid vergeld gy hier bewezen dienst, met gelyken wederdienst! Ja gy vooral, verdiehitelykc K... en gy, In vaderlandfchen yver brandende P . .. gy beide zyt het immers, die edelmoedig 11 verledigt, om In de flad uwer woning, als het ware u als twee beminnelyke agentesfen van buitenlandIche betrekkingen te vertoonen'. en wat durft een dwaaze fchryver prevelen van de gehegtheid der vrouwen , aan hunne uitfpanningen! Gy toch beezigt de plaatzen daartoe afgezonderd , en tot verademing van uwen, door ftaatszorgen afgefloofden geest gefchikt, zelfs tot het plegen van oud vaderlandfche en aan Bataaffche fchoonen pasfende deugden! Gy oeffent die in de zaaien, waar het liefJ}k Zang- en fuarenfpel uwe harten in zagt gevoel doet weg fmelten. Hier toch wacht gy de van elders opgedaagde helden  C 399 ) af,'hier drukt uwe zachte en mollige hand, teder deforfehe vuist, die het zwaard op de helmen der geroodrokte benden deed febaaren ; hier vaagt uwe fchalkachtjge lach de rimpels van het nors krygshaftig voorhoofd: her boeijen uwe byna natuurlyke lokken , hunne door het vuur verbysterde oogen. inde bedriegelykfte ftrikken, en welk een zachte hoop ten nutte des menschdoms koestert gy in boezems, waar in voorheen niet dan zucht tot ont? zieling cn verderving voortbruischte ? Heil en dc zegen des vaderlands,als mede eenyoordeellg ampt, daale op u, of worde rjkelyk by u vermenigvuldigt, ö gy wederhelften van deze andere Reigersbergen , gy die, wat ook de domme, en nydige praatzucht beuzelen mag, uwe bedvriendinnen voor het algemeen belang veil hebt, en-toond, dat de luister des vaderlands, en het genoegen der zegevierende ftryders, u meerder waard is, dan eene by hctlaaggemeen, hooggefchatte ailedaagfche eer, Gaat voort 6 fchoonen, op het eens door u gekozen fpoor; wel moet het den lande gaan, waarin men zich vry willig opofferingen van den tedtrften aart, voor het ophouden der volkseer getroost ; met cierlyke kroonen op hunne fchedels , uit de handen der helden zeiven ont. fangen, pronkende, roepen uwe welwillende mannen in de bedwelming van vreugdgevoel en Bataaffchcn yver onöphoudelyk uit: leve de Vryheid! leve het Vaderland! Ja herhaalen even als de liefelyk kweelende Koekkoekjes, dit, in hujine monden beilorven gezang, eeuwigl; kende altoos. F. Bob a Vooi  C 4°° ) Voor eenige dagen heeft men aan de groote mast der Arke gezien de volgende NOTIFICATIE. Japhet, by de gratie Godes, Vice Admiraal der Arke, aan allen die zulks mogte aangaan of niet aangaan, doen kond en te weten: Dat onze Vader noach dezen middag het peillood uitgeworpen hebbende, gemeend heeft grond te ontdekken, en aldus het einde der Zeetocht vooruitziende by dezen alle de Scheepelingen oproept, omme zig op den 3den Maand Hamagroth, des middags ten i uur in deszelfs Cajuit te verzamelen, omme aldaar in geheim Committé, onderling te beraadilagen of men verder in Zee ftuuren dan wel het anker zal werpen op de hoogte van Ararath. Aldus gedaan aan boord van 't fchip de Ark, den jollen der maand Wersnadath. (was getekend) JAPHET, Vice Adm. Qonder/Iottd) SEM, abfente Secretario. Met verzoek van de flrikfte geheimhouding. ART,  ( 401 ) ART. XVI. en ART. I. der algem. en burgerl. Staatk. grondregels voor de flaahregel. zagen dezer dagen met zeer veel genoegen in een nieuwspapier, dat het Spaanfche Gouvernement ter eere der menschheid , de tyranny der Inquifitie begint tegen te ftreeven , en eindelyk dit geestelyk despotisme onder de oogen durft ^te treeden ; dan in dat zelfde blad vonden wy onder 't artykel Bataafjc.he Republiek een Request, om abolitie der ftraf van sctig jarig cok- finement en eeuwig bannissement ter OOrZaa- ke dat iemand in een openbaar gezelfchap met Chris'pelyke leerflelfels .den fpot had gedreeven. Deeze ftraf, zeker zwaarder dan de dood, doet ons voorondcrftellcn, dat dit geval of onder 't artykel Spanje behoort, om aantetoonen dat, niettcgenftaande die loffelyke pogingen, de Inquifitie echter aldaar ten minften alle haare kragten nog niet heeft verlooren, of dit vonnis reeds hier te Lande gefiagen is voor bet decreteren der affcheiding ran Kerk en Staat, Bbb 3 BE-  C 402 ) BEDENKINGEN OVER DEN VOLKSGEEST. In het voorig Nommer de Bedenkingen van myn vriend Eerman, over den Volksgeest geleezen hebbende, heb ik beflooten dit zelfde onderwerp van eene andere zyde te befchouwen. Waarlyk den Volksgeest, ten opzichte van zedelykheid. befchouwende, is het in den eerften plaats en allerbyzonderst noodzakelyk, om zodanig volk in deszelfs dagelykfche en gemeenzame handelwyze naar te gaan, en op de individus van het zelve naauwkeurig acht te fiaan, zonder dat zy zclven z.ilks kunnen bemerken. De zedelyke Volksgeest moet geenzints opgemaakt of beoordeeld worden uit de fpreekwyzen, het characler, en de handelingen van het befenaafde en verlb.ndigfte gedeelte eener natie: neen; te vergeefs zal de edele mensch, met een opgeklaard verftand begaafd, beproeven om door eigen grootheid en deugd ook zyn volk de naam van groot en deugdzaam te doen verwerven , zo de lagere leden der maatfehappy , waarin hy leeft, voor den opmerk zamen befchouwer zodanigen volksgeest openbaaren, welke altyd de voorbode van den val van Koningryken of Gemeenebestcn is. Dit leerd ons ook de gefehiedenis; het was niet moeilyk te voorfpellen, dat Athene fpoedig onder het juk zoude gebragt worden, toen men het geld, voor den oorlog befpaard, nutteloos verkwistede tot het uitvoeren van toneelftukken , het Oosterfche Keizerryk ten val neigde, teen de woeste volkeren uit het Noorden van alle  C 403 } alle kanten op hetzelve ncdcrftorte, en de talrykc Inwoonders van Conftantinopolen , de vyanden van hunne muuren konde aanfchouwcn ; verëenigde zy zich toen om den vyand van hunnen grond te verdryven ? zy fteide meer belang in dezen of geenen kleur in den Cirkus te doen zegepralen, als in het bezetten van den Bosphorus. Onvermoeid was het gemeen in het uitpluizen der gedrochtelykfte Ieerftellingen, maar veel te zwak om den vyand "tegen te trekken. De voor ons fchier onzichtbaare lyn waar ortodoctie en kettery zich fcheiden, was elk hunner zeer klaar, maar zelden wisten zy waar zich de vyand bevond. Een' dweepzieke en logge monnik tot de rechtzinnige kerk (dat is tot dien van den Vorst) overgehaald te hebben, was een groter overwinning , dan het yérflaan of verftrooien van een leger barbaren. Zulk een volk verdient overheerst te worden. Het gemeen in ons vaderland, was in de vorige eeuw over het algemeen matig, kuisch, arbeidszaam en eerlyk. Maar nu! . . . Wat zal toch de wysgeer wel van zodanig volk zeggen, waarvan het grootfie gedeelte, het welk fteeds de minst gegoede, cn doorgaans de onbefchaafdite burgeren bevat, (om van de overigen nu niet te fpreeken,) eene zekere geest van losbandigheid aan den dag legt, die te voren gansch niet, als een eigenfehap van zodanig volk kon geoordeeld woorden; als hy zag dat een volk, dat in de jaaren zyner vaderen, door zyne matigheid beroemd en fterk was, byna algemeen, immers wat de lagere klasfen aangaat, zig zodanig in het onmatig gebruik van fterke drank te buiten gaat , dat daar voor zelfs verfchillende fpreekwyzen zyn uitgedacht. Als hy zag dat zodanig volk van alle ouderdom, de ysfelyklle vloeken zodanig zich eigen gemaakt heeft , dat byna geen drie woorden kun-  ( 4°4 ; kunnen gefprooken worden, zonder dat 'er een verwen. fcliing of vervloeking, fomtyds vry ongerymd en belagchelyk, tus&beó beiden komt; als hy befpeurde dat de vrouwan en jonge dochters zo wel als de mannen en jongelingen van zodanig volk , eene zeekere foort van onbefchaamdheid , wellustigheid en lichtvaardigheid ten toon fpreiden, die by onbedorven zeden geen plaats hebben; als hy zag, en uit al het voorgaande als zeker afleide, dat het gros van dat volk, behalven eenige weinige, den godsdienst begonnen te verachten , of denzelve als een zaak, die hunne zorg of nagedagten weinig of niet verdient, te befchouwen : -— ja als hy dat alles zag, zoude de wysgeer zeker niet veel reden hebben, om op den volksgeest van zodanig volk, ten opzigte der zedelykheid, veel te roemen. De volksgeest word gevormt en gewyzigd door de Wetten, het elimaat en de bezigheden van hctzelven. Daar waar de wetten verflappen, verzwakt ook de volksgeest ; met de wetten van Lucurgus verminderde ook de dapperheid der Spamanen. Warmeer by een handeldryvend volk deszelfs koophandel vermindert, en het gemeen tot andere zaken zich bepaalt, zal gewis ook nyverheid en yver verminderen, ja eindelyk verdwynen. SCHOUWGRAAG, TE AMSTERDAM, BY HENDRIK G A R T M A N, Doekverkooper m de Kalverftraat.  DE ARKE N O A C H 'S. N°. 49. Non exiguum temporis habemus, fed multum perdimus: fatis tonga vita et in maximarum rerum coftfummationem large data est, Ji tota bene collocare_ tur: sed ubi per luxum ac negligentiam defluit ub* nulli rei bonac impenditur, ttltima demum necesfifate cogente, quant tre non intelligimus, tranfiisfe fenti" mus. Ita est non accepimus brevem vitam, fedfecimus, nee inopes ejus, fed prodgi fumus. seneca de brev.vit. 'On'der dc menigvuidige klachten der menfehen , welke daaglyks plaats hebben, is 'er gewis geene grootere dan over de vlugheid ées tyds, cn de kortftondigheid des men■fchelyken levens, het fnelt gelyk een droom voorby, en uuren, die eens vervlogen zyn \ wénscht men te verC c c geefsch  ( 4°6 ) geefsch terug. Dan wanneer men deze klacht cenigzins. dieper doordenkt, en de gegrondheid daarvan onderzoekt, zal men onbevooroordeeld moeten erkennen, dat de oor. zaak van dezelve grootendeels in ons zei ven ligt, en vinden dat het ons gemak is, het welk zig met deze klacht als 't ware tracht te verfchoonen. Het is ons leven juist niet, het welk kort is, maar wy, wy voeren weinig uit in dit leven. De grootfle rede van dit weinig uitvoeren, ligt in een algemeen gebrek , zo wel by jonge als ook oudere lieden, in het uitfteJlen namelyk van zaaken, die men heden kon doen , tot morgen. Veelen onzer gebruiken den tegenwoordiren tyd om op het voorledene terug te zien , zig inbeeldende dat zy zig zeiven niets meer fchuldig zyn, en dat hun roem gevestigd is; verwerpen dus moedwi'lig den t>d, die in hunne macht is om te gebruiken, en houden zig met eenen voorby zynden op" Ons zeiven dus op prys te ftellen voor 't geen wy gedaan hebben, kan niet anders dan ten merkelyken nadeele van onzen tegenwoordigen yyerfgefchieden. De groote kunst beflaat m}n's oordeels daarin , van het tegenwoordig oogenblik, naar'gelang onzer omflandigbeden, een goed gebruik te maken. Hebben wy ons over voorledene daden jets te verwyten, deze kunnen niet door een ernftig nadenken aan dezelve, maar wél door een tegenövergeftelde h'andelwyze, kragtlg uitgewischt worden; zyn zy integendeel pryzenswaardig, dan mag men de herinnering maar in zo verre toelaten, als dezelve ten prikkel tot gelyken ftrekke. Een goed tegenswooidig gedrag derhalve is een ernftig berouw over een voorleden wangedrag, tegenswoordige verflapping ftaat in geen verband met voorledene deugden. Waartoe dient het, de gekheden van gisteren na tg denken, en te befluiten morgen deugdzaam te.  C 40? ) te zyn. Gisteren is voorby cn morgen zal misfchien nim* mer komen. Nuttig het oogenblik. Kunt gy eén eerlyk man verptigten, doe het nu, (lel het niet uit tot morgen. Is het niet eene dwaasheid, die aan niemand, die denkt, ontgaan kan, het gebruik van het tegenswoordig oogenblik op te fchorten, om voornemens voor het toekomende te neemen ? Is het niet een onvergeefiyke misflag zulk éene waarde aan voorby zynde zaaken te hegten, dat wy meenen zouden genoeg te hebben gedaan, en nu kondeii rusten. De man, die alle zyne maatfehappelyke levenspligten tot gisteren toe, met de grootfte naauwkeurigheid heeft waargenomen, en van heden aan als 't ware zig in zig zeiven begraaft, zal met rede, wat zyne reputatie betreft, geacht worden gisteren te zyn geftorven. Hy, die bóven andere uitmunt» ftaat in een gedrang van volk; die voor hem zyn, houden zyne fchreeden tegen ; die hem volgen, treeden hem, indien hy ftil ftaat, onder den voet. Hoe het dus ook zy, wilt gy waarlyk leven, en u niet over de kortfiondigheid van uw aanzyn beklagen, ftaa dan niet flil, maar vervolg uwen weg, en denk daar aan, niets gedaan te hebben, zo lang 'er nog iets te doen voor u overig is; vervolg uwe edeledaden, zonder u het privilegie aan te matigen , dat uwe vorige daden rust verdienen. Ccc 2 Art.  C 408 ) Art. VIII. van de algemeene beginfelen voor de Acle van Staatsregeling, AAN DE SCHRYVERS tan het weekblrd DE ARKE NOAC H'S. medeburgers! Hoezeer over het algemeen de lezers van (Jwlioderge-* acht Weekblad, hetzelve befchouwen van dien aart te zyn „ als ware het meest gefchikt tot voorftelling van geestige kwinkflagen en boertige. aartigheden., heb ik echter met genoegen meermaalen daar in 'onderwerpen van een ernftigen aart en van belang geleezen, en het is uit dien hoofde dat ik Ulicden de navolgende bedenkingen voordrage, voortgefproten, niet uit eenen bygelovigen yver, maar alleen uit zucht naar waarheid, cn eene onbevooroordeelde overtuiging. In No. 47. van uw Weekblad zag ik met verwondering Uwlieder oordeel, over zeker vonnis van het Gommitté van Juftitie te Dordrecht, en de daarop gevolgde dispofitie van het Wetgevend Ligchaam des Bataaffchen Volks; over de gegrondheid en juistheid van welk ftukje ik geene aanmerkingen zal maaken, als hoegenaamd geen oogmerk tot belediging hebbende. >—■ Het volgende zy genoeg. Gy-  C 409 3 Gylieden fpreekt , in het door my bedoeld fuikje, oven hetzelve vonnis, als ware het ge weezen tcgens iemand die zich onvoorzichtiglyk had uitgeiaaten over eenigs Leerjlellingen van den Christelyken Godsdienstƒ eene uitdrukking door Ulieden gebezigd, in naarvolging dei?' Nieuwspapieren en het Dagblad der Handelingen van het' Vertegenwoordigend Ligchaam, dan die echter zeer verre is van waar of naauwkeurig te zyn, ten minften niet dah gedeeltelyk: de delinquant in deeze heeft niet alleen zich" uitgelaten tegen eenige Leerltellingen van den Christelyken Godsdienst; Qn welk geval men misfchien zeer goedé' gronden tegen het geneden votn innen inbren-' gen) maar hy heeft IntcgcnJecl zoisnigc uitdrukkingen' gebruikt, die in den voLlreVtflcn zin, dc al.':rl:oonendfle cn ontëercndfle bete: wcezen, Avelke denkbeelden eer. leder del) van Hetzelve ook moog' Vormen: uitdrukkingen, die voor den Jiod, voerden Naturalist, even ysfelyk cr. misdadig moeien :•: n. als voof den Christen; uitdrukkingen, niet , gelyk fommige dagbladfchryvers ter nedergefteld hebben , uit onvoorzichtigheid gebezigd , maar by herhaling gebruikt, ja zodanig' zelfs , dat men den delinquant, uit de gyzeling, waar in hy gebracht was, in een meer verborgen verblyf heeft moeten overbrengen, naardien hy, na zyn arrest, een iegelyk,' die tot hem naderde, met afgryzen voor zyne godslasteringen het hair ten berge deed ryzèn ; uitdrukkingen, zo Ccc 3 afi  C 410 ) affchuwelyk, dat ik, boe zeer dezelve my zeer wel bewtisf Zyn, niet van my kan verkrygen, ze door middel van uw weekblad bekend te maaken 1 Hierdoor geloof ik dat de misdaad, waarvan gefprooken Wordt, al aanitonds merkelyk van gedaante verandert; en wel degelyk befebouwd mort worden, niet als de beziging van onvoorzichtige uitdrukkingen tegen fominige leerftellingen van den Christelyken Godsdienst , maar als volftrekte Blafphemie of Godslastering. Doch naardien dit onderwerp tegenwoordig veelvuldig Jn particuliere gezelfchappen wordt behandeld , heb ik hooren aanvoeren, dat hier tegen, al ware het dan ook Blasphemie, geene wetten exteeren : voorwaar eene Helling, die den rechtsgeleerden, die dezelve mogt vasthouden, niet zeer zoude vcreeren, daar 'er in het Groot Placaatboek onderfcheidene Piacaatcn tegen te vinden zyn. Men zie hetzelve, 2de Deel, bl. 461, 2967, 2971 ; 3de Deel, bl. 179, 4de Deel, bl 340. Als meest toepasfelyk op dit geval dunkt my het Placaat van Hendrik van Nasfau op den 19 July Ao. 1642. geëmaneert tegens foldaeten , (gewapende lieden) waarby rhet zo veele woorden gezegd wordt, dat de geen die de naerne des Heeren blasphemeeren ojte lasteren, voor de eerflemael, onder den blauwen Hemel, voor hare regimenten ten toon van alle de wereld aaneen pale gefloten z:;''en worden ,ende twee dagen lanck te water ende te broodc al.hier gefield, cn de 1 weede mael met een gloe*  ( 4H ) gloei jende priem door de torige gehoor't, cnde uit het gebiedt van dezen Staat gebannen werden: het onderfcheid in hetzelve Placaat, tusfchen officieren en foldaten of lieden die geen charge hebben, vervalt na de aanneming der gronden van Gclykheid ten eenemaal. —— Zie verder de boven aangehaalde plaatzen. En dit zy genoeg voor de geen,die meenen dat hier tegen geene wet zoude exteeren. 'Er is 'er die meent, dat diergelyke wetten vervallen zouden zyn naa de affcheiding van Kerk en Staat; dan het ware misfchien genoeg te vragen, waar en wanneer eenige publicatie geëmaneerd is, waarby dezelve placaaten zyn afgefchaft; dit toch is naar myn oordeel noodzakelyk, Zo een Rechter ontheven zal worden van de verplichting, om die exteerende wetten te obferveeren; doch ik vraag verder,waar is in onze Staatsregeling een Articel te vinden , uit de analogie van het welk de blasphemie geoorloofd of ongeftraft kan gepleegd worden : ik heb te veel achting voor Uwlieder verftandige vermogens, dan dat ik zoude kunnen denken» dat Gylieden dit uit Art. i of i6. der algemeene beginfelen voor de Acte van Staatsregeling zoud willen eliciceren. Art. VUL door my aan het hoofd dezes gefield; zegt, dat de erkendtenis van een AlbeJluurend Opperwezen, niet fleehts de banden der maatjehappy verjlerkt, maar ook ieder en burger der Bataaffche Republiek ten duurJien blyft aanbevokn. Hy dus die het beflaan van dat Opperwezen, door de toeëigening van  C 41* ) van de ysfelykfte misdaadcn ontheiligt en hier door belachelyk maakt, en dat wel by herhaaling, maakt zich. niet alleen aan verftooring der rust, gelyk fommige meerTèn, fchuldig; maar hy maakt zich ftrafbaar voor het Bataaffche Volk, tegen wiens érkende -grondbeginfelen hy zich aankant; wiens' banden hy zoekt te ver-breeken. Maar is dan het vonnis tegen den delinquant gefiagen ï juist, en naar dc misdaad berekend? Dit is eene andere vraag', welker beantwoording buiten myn 'oogmerk valt en meer tyd en onderzoek zoude verëisfchen; gelyk ik even min wil beoordeelen of tauxeeren, de dispofitie van het Wetgevend Ligchaam , op den requesté van den broeder van. den delinquant genomen. Ik eindige dan deeze 'metverzoek, om deeze myne gedachten hoe eer hoe liever in Uwlicder Weekblad te plaatfen. * * * Advr. TE AMSTERDAM, BY . HEMD ll.l K G.ART M A N, Boekverkooper in de Kalverftraat,  DE ARKE NOACH'S. N°. 50. JL oen voor enige dagen ons gezelfchap op het gewoon uur vergaderd was, misten wy onzen vrind Zwaneveder ; hy verfcheen eindelyk met alle tekenen van verbaasdheid op zyn gelaat, en houdende een vel papier in zyne hand; uitroepende: „ de tyd der wonderen is noch niet „ voorby! Ik zal u een geval medecieelen waarvan de na„ neef noch gewagen zal, myne vrienden!" Ik begaf my heden middag met de fchuk van Weesp naar huis, in den roef bevond zich by my een deftig heer; naauwlyks was het intresfant gefpreic, tusfchen ons, over het weêr.den Hechten t\d, en de huisbraken afgelopen, of myn medereiziger haalde een vel papier uit zyn zak, (zie hier dit wonder papier,) en begaf zich tot lezen , ik wilde hem niet ftoren. Hy had naauwlyks dit blad papier doorlezen , of achteloos lei hy het naast zich op den bank. en ging'er zonder erg op zitten; dan binnen weinig ogenblikken begon hy vreeslyk tc gapen, en geraakte eindelyk in een' diepen flaap. De ichipper kwam om vragt ; dan onze vrind fcheen zo gerust te flapen, dat wy hem niet wilden wekken ; aan de ftad'gekomen, wierd het eindelyk tyd hem te roepen, ik fchudde hem zagtkens aan, zeggende, Mynheer, gy zyt aan de ftad: Hy hoorde niet-: Ik fchudde en riep harder: Hy hoorde niet. Ik wierd verlegen en riep den fchipper, die met de ftem van eenen Stentor hem toefchreeuwde: „ Mynheer kom 'er uit". Maar helaas, alles was vergeefs. Wy vreesden dat hy den D d d ecu  C 4H ) eeuwigen flsap was ingegaan. Ras wierd een dofêtor go • haald. Ik verhaalde hoe myn reisgenoot, na een blad papier doorlezen te hebhen, achteloos op hetzelve was gaan zitten, en daarop fpoedig, zoals ik'vreesde, het tydige met het oeuwige had verwisfeld. Onze Esculaap antwoordde; deze ziekte is my niet geheel" onbekend, waar is het blad ? Ik tilde daar op den ciooden op, en gaf het blad aan den doctor. _ Daar hebt gy *t al, fprak hy; dat komt van die vervloekte rymery! zommige vaerzen hebben het vermogen, 's menfehen geest te verheffen, hem nieuwe denkbeelden inteftorten , cn een fterker veerkragt aan zyn denkvermi god t< verfchaffen, het bloed vlugger door de aderen tc -ioen vloeien ; anderen daarentegen verwekken loomheid, traagheid, lusteloosheid en llaapzucht; zyn de vaerzen zeer Hecht , zo is het niet onmooglyk dat een geheele ftilftand des b'oc. s den dood ten gevolge heeft. ,, Wat middel zal hem redden" riep ik uit, — niets dan goede vaerzen. Dus heb ik voor eenigen tjd iemand , die op den oever van het graf gebragt was, door het lezen van ViQnlius Torquatus alleen , ^ered door het vcorlezen van de vu taling van Osjian, door Btiderdyk. Gelukkig heb ik by my het nde deel der dienteriyke handfehriften; ftraks begon b> hier op enige vaerzen uit het Bygcloof, uit den Lof der Vleiery en de Ode ■naar. Tibullus te re'citeeren , en uat wonder, onze febynbare dode gaf enig teken van leven; en naauwlyks had hy de fraaije vertaling van de Qde van Horatius geëindigd , of onze vrind was volmaakt herfteld, hetaajlde de vragt, bedankte den doe» tor, groette my, en vertrok. Ziet daar de redenen, myne vrinden, waarom ik zo laat kom, en ziet hier het wonder- pa,"ier. Naauwlyks bad onze Zwanenvedcr zyn verhaal geëindigd, ot' wy vielen allen op het papier, het waren vaerzen, Begerig om ook de proef te nemen , verZochten wy Ankervast ons dezelve voortelezen. Met veele moeite haakten wy hem over , cn hy begon Het wederzien in de Eeuwigheid. Joh. XVI; vs. 22. Waar om zou my de dood verfchrikken, enz; dan naauwlyks hadden wy het 5de Couplet binnen : Als my de faap fluit in zyn baeijen enz: ofhy befpeurde dar de liaap ons reeds a'len in zyn boeijen begon te knellen; en beginnende her volgende Couplet. Wanneer de Jlolp word opgeheven , Waaronder onze ziel verzur.t; Dan word zy naar om oog gedreven, Gelyk een damp o] dunne tucht. ' . Qt vrezende dat de ftolnen van onze zielen cok zouden af-  ( 4t$ ) afgenomen , en Wy allen dan ook ais damp of dunne lucht ter fctoorfteen zouden invliegen , ftaakte hy het lezen, Wy kwamen weder by, en begeerden iets meer van dat wonderpapier te zien. Ons oog viel op de fabel of verrelzel,dat op het voorn. Dichtftuk volgt,en in dichterlyke waarde met het zelve gelyk ftaat, genaamd: HET SYSJE EN DE V LE D E R M U I Z E N. Dan wy hadden het naauwlyks gelezen, of faan de klaauw herkent men den leeuw) riepen eenparig uit, dat is va. onzen vrind Daniël \ hy is het ó>y/"£. wy zyn de Vledermuizen. Onze Lieveling heeft wyslyk zyn naam 'er niet achter gc» plaatst, vrezende (*), (en dat met recht) dat by het zien van denzelven , zyn meesterftuk niet zou 'e gelezen worden. Dan wy herkennen zyn' ftyl: gelyk Vondel, Bilderdyk enz: heeft hy zo iets dat hem'eigen is; zyn vaerzen vloeien zo zagt enliefelyk,gclykhetwaterinde.^«g£//<»"jcf Baangracht, zo dat men fpoedig dezelven kennen kan. Orze lezers verwachten dus, dat wy by onzen vrind en by zyne fabel eenige ogenblikken ftil houden. Wy zullen hun voldoen. Na dat Zwanenveder in N°. 27. DanislhaA doen deelen in dc eer, die zo weinig grote mannen te beurte valt» van eene Lofrede, by hun leven op hun vervaardigd te zien , hadden wy verwacht, dat onze vrind, dankbaar voor de eer hem aangedaan, zoude gezwegen hebben. Maar neen , na dat hy geduurende den afgelopen Zomeren Herfst zyne, door het treurfpel uitgeputte, krachten weder verzameld had, trad hy als een tweden Hercules weder in het ltrydperk. Eerst beproefde hy zyn krachten in zyn g-lief* ko'osd oefenfchool. Wy begaven ons verheugd nsar dien tempel, waar hy zyne godfpraken zoude uitboezemen* Opgetogen om dit Delfisch orakel te horen , fpanden wy al ons denkvermogen in, om gene zyner verhevene vaerzen te verliezen. Onze Dichter, door Apollo bezield (£), be- ('*) Waarum niet liever hopende? y die, onder zuidelyker lucbtfixeek dan wy gelegen , uit hoofde van het vuurige Charafter der inwooncrs van die landen, zeer nuttig en gepast zyn ; voor ens, die noordelyker gelegen en dus een kouder aart bezitten, nutteloos, ja fchadelyk zouden uitvallen, ja bet volk, aan zodanige bewegingen ongewoon, en niet befchaafd genoeg ©m het waare doel van zulk eene feestviering te bereiken, en in eene zachte en kalme vreugde zich te verliezen, tot E e e me-  C 422 ) menigvuldige buitenfpoorigheden en de ergfle losbandigheid konde vervoeren : al zyn fraai redeneeren mogt niet baten, en het beiluit van de meerderheid der leden kwam over een met het gezegde van den verlichten siegeried van lindenberg, Ik kan net zo goed een basfenielje hebben ah de Koning van Frankryh. Nu 'er wierd dan ook, ten gevolge hier van gedecreteerd ; 'Er zal een feest in de SJrke, onder onze broederfchap zyn. Dus het voornaamfie was klaar, er ontbrak Hechts een kleinigheid, een„> gebeurtenis naamentlyk/, gewigtig genoeg, om door eene feestviering aan de vergetelheid onttrokken te worden ; na eenige tyd zich hier op, onder het aföyten der nagels afgeftudeerd te hebben, kwam 'er eindelyk iets voor, dat door allen goedgekeurd wierd. Onze vriend ankervast namentlyk zukkeft zedert eenigen tyd aan eene uitteerende ziekte , waar mede hy ook afmarcheeren moet, zynde hy , z.o als men zegt, geconfisqueerd, deze nu had voor het eerst in langen tyd, dien nacht een uurtje geflapen, en zie daar blydfehap genoeg om een feest aaoterichten, al zou het den patiënt, door het gedruisch, ook ogenblikkelyk het leven kosten. . Om kort te zyn , men benoemde dan llraks eene Commisfie, beftaande uitdeburgers vrolykh art eiiTiMON, om alles tot de feestviering in orde te brengen, belovende men zich veel goeds van hunne onderfebeiden temperamenten, als kunnende de een den ander meer o.f min van uitfporigheden te rug houden, en het feest dusdanig worden ingericht, dat de houding niet al te ftyf en ook aiet al te luchtig was. Dan helaas 1 hoe fpeelt het lot met des fterflings voor» zichtigste en kloekfte befluiten ! hoedanig fpeclde het ons eene pots, waar door het geheele feest van zynen luister beroofd wierd J De  ( 4^3 ) t>e Commisfie kwam dan overeen, dat 'er voör eefst uit de Ark moest gefehoten en gevlagt worden, en dat, oni het eerfte te doen , men ftraks een paar gaten in den buik Van het fcblp hakken moest, groot genoeg voor twee 48 ponders; voorts moesten 'er op de voor- en achterplegten redevoeringen gehouden worden ; en, daar men hier té lande zedert jaaren geen illuminatie gezien had, zou meri de Ark ook doen verlichten, en daar by een toepasfelyk Vaersje transpirant doen vertoöneh ; eindelyk zoude dó hoofdperfoonaadje van het feest, te weten de burger ankervast op een fraai ledikant voor den ingang der Ark worden gelegt, en de Commisfie voorby hem heen difileereii. Dan wat wil het geval ? het zy de Commisfie niet aan zwanenveder dagt, het zy men 'er niet aan wildé denken, althans timon liep om het vaersje tebeftcllen, haar den ftads vaerzenmakersbaas, en kwam te rug met dit ineesterftuki De ftervende Ankervast'ontfangt hier het recept, Door Esculapius, ia 't uiterst voorgefchreven, Dat fteeds by Noach's volk, met zeeziekte erg behelt, Deez gloricryke dag, in aller hart blyf leven. Niemand dacht anders of zwanenveder zoude.öp hét lezen hiervan, in razerny zyn geftikt; ver van my, ver' van my, fchreeuwde hy, met dat vod : byna zo veele Wanklanken als'er regels in zyn ; hoor dat ftotende A/V;-, fe;, in den eerften regel, en dan in den derden regel het volk als één perfoon, en in den vierden regel, met een aantal harten verbeeld, welk een monfter, welk een paskwil op de ondeelbaarheid 1 Dus wierd 'er dan voorëerst al befloten, ten einde zwanenveder genoegen te geven, om dit kunstftuk niet te vertoonen, en dt illuminatie achter wege te laten; de redevoeringen gingen echter voort, en, hoe zeer dë Commisfie Eee a of  C 424 ) of eigentlyk de fpottende vrolykhart vermaak 'aad gevonden , om de naamen der perfoonen daar toe, uit een' zak onder wel duizend anderen te trekken, en de dus benoemden Hechts één uur te vooren te waarfcbouwen, liep dit noch albeter af dan men te vooren had kunnen vermoeden, daar hy moetwillig de naamen van een aantal gefchikte redenaars buiten de zak gefmeten had, om zich in de ver. warring te diverteeren. Maar nu liep de boel op eene andere wyze deerlyk in do pruimen; reeds had ankervast geklaagt, dat het fchieten met de achtenveertig ponders, hem te veel dreuning in het hoofd veroorzaakte, en dus had men de portie kruit wat minder genomen ; doch, (zieken zyn altyd ongemakkelyk) nu lag hy op de Commisfie te wachten, welke voorby hem heen zoude difileeren, en die zich ongelukkig wat lang met het neemen van ververfchingen ophield; hy wierd koud, klaagde dat de togt van de deur der Ark naar de gefchutpoorten en vifa veria trekkende, hem kwaad deed, fchreeuwde dat hy 'er van daan wilde, dat het beestachtig van de Commisfie was, om hem, tot wiens eer het geheele feest was ingefteld, zonder eenige hartfterking van koude te laten fterven : en grypi eindelyk in woede eene niet ver van het bed ftaande fles met beste Schiedammer, zwelgt die uit, word dronken, ftort uit het ledikant, ' gooit bedtafel, kamerpot, drankflesfen en alles in duizend ftukken , en bezeert zich zo ellendig, dat zyn einde binnen weinige dagen daar wezen zal, en het geheele feest geftremd wierd, ja 'er reeds eene Commisfie benoemd is, welke zyne uitvaart heitellen zal Timon fchreef toen op de deur der Arke, een extract uit zeker fchecps Journaal, luidende : Den \rfiz\\ dezer ,mastengekapt,beter gelaten alsgedaan. de commissie van toezicht en politie van de vergaderzaal d er ak K e. . . . EX-  ( 425 ), EXTRACT uit een Brief uit Hamburg van den n"en November. D e evenementen die in de laatfte weken onze Beurs hebben doen kwynen, zyn u waarfchynljk bekend. Aangedaan over het lot van zo veele vrienden en bekenden , en onvernjogend 0m het te \ erzachten , heb ik best geoordeeld my aan de befchouvving van die treurtoorjeelen te onttrekken, en de verf pene maand gebruikt uin Neder-Saxen te bezichtigen. Gisteren ter g gekomen , heb ik de zaken in eenen toeftand gevonden die verre is van een fpoedig herftel te beloven. Gy vraagt my naar. de oorzaaken van dit alles ? Deeze brief is. reeds te lang om zulk een gewichtig onderzoek nog te beginnen, Verwacht het dus in eenen volgende. Ook ftel ik de mededeeling myner waarnemingen op mynen tocht in Saxen tot dien tyd uit. Slechts van een paleis te Hanover, wil ik u nog heden een woord zeggen, om dat het op eenen dezer dagen beroemd geworden man betrek» kjng heeft. De zucht om van groote. mannen;zelft, klei» nigheden te verneemen , is te natuurlyk en te verëerend voor het menscblyk hart, dan dat men eene gelegenheid zoude voorby laten gaan om dezelve te voldoen. Het Paleis in questie heeft achtervolgends den Hertog van Werk , den Hanoverfchen Leverancier Eckhardt, en den Koning zeiven toebehoord , die 'er thans zynen zoon Adolf in laat huisvesten. Doch de eer der inrichting en decoratie van het gebouw komt den Hertog alleen toe; die de vloeren en de plafonds naar zynen fmaak heeft laten inleggen, de heerlyke behangRls naar zyne fchetfen te Lyon borduren, en in dit alles een niet gemeen gevoel | •»» Eee 2 voor.  f 426 ) Voor het ware fchoone aan den dag heeft gelegd. Voeg hierby de prachtige breede Spiegels en de voortreflyke Schoorfteenmantels, en gy zult u, myn vriend,een flauw idé kunnen vormen van de weergalooze volmaaktheid van het geheel. Men zoude veeliigt hierop met recht eene aanmerking kunnen maken , dat deeze vertrekken, fchoon eik op eene verfchillende wyze, echter allen d PEtrusqus gedecoreerd zyn. Ik zonder hiervan een Cabinetje uit, dat als het heilige der' heiligen van dezen verrukkelyken Tempel kan befchouwd worden. Het is onmooglyk zo veel goud en zo veel elegantie beter te vereenigen. Gouden kolommen onderfteunen het plafond, terwyl de achthoekige wand met Spiegels bekleed is : ook verbinden Spiegels in eene fchuinfche richting geplaatst, het plafond met den wrand; waar door de voorwerpen telkens negenmaal verdubbeld wordende , het geheele Cabinet eene tooverachtige gedaante bekomt. Aan welken toovenaaf het gewyd is, moeten de minnegodjes , die Tischbein's' onvergelykelyke hand in het plafond gefchilderd heeft, be. fjisfen , indien eene lokkende Sopha , op welken men wil dat veele Capitulatihi tot ftand gebragt zyn , hieromtrent eenige twyfeling konde overlaten. Een ding is , dunkt my , in dit alles vergeten : de koningjyke fpreuk: Hony Jolt qui mal y penfe. WIE?  ( 4*7 S) WIE? WAAROM? WANNEER? O m zeven uuren faam vergaderd In 't zondagspakje zonder jas: Daar, toen de middag was genaderd, Een ieder reeds bevrozen was; Dus om de koude te verdryven, Van yver en van graanen heet: Daar men verdomt om Iapg te blyven, Waar men, om niets, noch drinkt noch eet. Vernoegd dat yder op hun Haarde, Hoe fchoon de wapenrusting ftaat: Daar, door befef van eigen waarde , Men naar zyne officieren flaat ; In 't eind dan ook aan 't dechargeeren, Zo als geoefend volk dat kan: Daar men 't met recht zou compareeren, By 't raatlen van den karreman; Uit ware moed in 't hart te onvreden, Dat alles met los kruid gefchied, Daar men door eene onzekre reden, By ongeluk met kogels fchiet. Wie was dan toch myn lieve vrinden; Het volk, dat al die kunsten deedt? —■ Ja poog dat zelf maar uittevinden, 'k Verklaar dat ik 'er niets van weet. SCHOUWGRAAG. M Y W  C 428 ) MYN DICHTROEM. A an u, geleerde en wyzs mannen, Die met de Itrengheid <.p 't gelaat. En 't voomoofd dat vol rimpels ftaat, De vierfchaar durft voor dichters fpannen, Aan u, wier norsfehe blik de blonde Apol ontvlied Aan u w>de ik myn fpeeltuig niet. Wat toch kan my uw lof verfcheelen, Zo koud als Zemblaas eeuwig ys ? ^ou ooit my de afgemeetcn vryz', Waar op ge als goden vonnist, ftreelen ? ö Neen! 'k verfma den krans dien gy my bied, en iacl» Met al uw rcchterlyk gezag. _ Maar u, Sofronia! 11 blyft myn zangfter eeren, Voor u fpant zy v-rheugd "de lier, En zal de geurige eerlauwricr Door u gefchonken, hoog waardecren, 't Zy u haar zuivre galm ontioerdt in 't zacht gemoed. Het zy haar fcherts u lagctjcu doet. 't Gevoelig traantje uw oog ontfprongen, Als ik den nood van Neêrland maal, Schenkt my de fchoonfte zegepraal. Een vrolyk lachje u afgedwongen, Als ik met Noach's kroost befchimp der dwazen aard. is my veel meer dan lauwren waard. Dan huppel ik door bosch en dreven, En waan, in de overmaat van vreugd, Geheel bedwelmt van zielsgeneugt, Den blonden god op zy te zweven. Waar, achtbre Rechtrenfchaar, wier ftugheid my verdriet Uw' droogen lof begeer ik niet. * ZWANENVEDER. TE AMSTERDAM, B Y HENDRIK GARTMAN, Boekverkoeper in de Kalveritóat.  DE ARKE NOACH'S. N°. 52. Le Monde récompenfe plus fouvent les apperenpes du mérite que le mérite même. DE XA ROCHEFOUC AULD. ï66. Onder die fchriften welke men honderd malen zal kunnen lezen en herlezen, zonder dat zy.verveeling te weeg brengen, daar men gedurig nieuwe en waare gedachten in aantreft, munten voornamelyk uit les reflexions et /entences morales van den Schryver, uit wien wy het bovengaande motto hebben genomen. Het zyn geenzints de Fff be»  ( 43° ) beginzelen eener belanglooze goedwilligheid in het menscblyk hart, welke hy als refbltate zyner obfervaties erkend, «een,integendeel, is volgens hem de eigenliefde de bron, waaruit alle menschlyke daden voortvloeijen. Deeze, is byna de eenigfte waarheid, welke hy in zyn geheel werk zoekt te betogen, ondertusfehen word deeze gedachte onder zo veele en verfchillende oogpunten voorgefteld, dat zy altyd piquant is. Vest moins un livre, que des materiaux pow orner un livre ,zegt Voltair'e, (Siècle de Louis XIV. Chap XXXII des beaux arts) en dit is ontegenzeglyk waar, elke zyner maximes geeft genoegzame aanleiding tot het fchryven eener gantfche verhandeling, en behelzen eenen fchat van ideën voor den ontwikkelenden onderzoeker. Inzonderheid kwam my het bovengeplaatfle opmerkenswaardig voor, daar ik van deszelfs waarheid hoe langer te meer overtuigd worde; offchoon men ook hier hi geene uitzonderingen kan ontkennen, en dikwils waare verdiende waardig beloond ziet; dan wat het algemeene betreft, zullen veele met my die aanmerking moeten ■ toellemmen. Welke is hier.an de oorzaak, welke tog is de rede dat fchyn verdiende te dikwerf boven ware erikend en beloand worden ? Zy fchynt my toe tweërly te zyn, cn zo wel by den te onregt beloonden, als.by den belooner te berusten ; by den eeriten, die den Iaatften bedriegt?; :by den Jaatften, die zig door den eer Hen laat bedriegen. Immers hy die onedel genoeg is zig van de menschlyke zwakheden te bedienen, ontbreekt het aan geene gelegenheid zyn voerdeel daardoor te bevorderen. De Menfehen zyn te zwak hunne .onkunde te willen inzien. Geef aan hem van wien gy verzekerd zjt, dat hy 'er mets van verftaat, uw werk te beoordeelen, boezem «cm, indien by veeliigt aari'elde vertrouwen op zyne kennis,  C 431 ) nis in, rtraks zal by, door deeze vlejjery verftcrkt,. zig Zelve boven 11 verbenen, over uw werk als een allezinn: bevoegd rechter vonnis firyken, en u, is hy in de gelegenheid wegens deeze vleijery, niet wegens uwe verdienden, beloonen. Hebt gy een onderwerp behandelt, het welk door verkreegene kennis alleen kan beoordeeld worden, geeft gy het ter bcoordeeling asn hem die door zyne omdandigheden , door eene andere roeping deeze kundigheden niet heeft kunnen verkrygen , is hy niet fchaamteloos genoeg, desniettegenftaande , zyn oordeel daar over te vellen — wanhoop niet, eene andere weg blyft u open uw doelwit te vervolgen; overtuig hem dat het geenzints verkreegene kundigheden zyn , welke tot die oordeelvelling vereischt worden, dat het alleen het gezond verft and is ,aan 't welk de uitfpraak toekoomt, en geloof my, hy zal vallen, hy zal oordeelen ; want voorzeker zodanig zyn de menfehen, dat zy nu en dan,, wel zullen erkennen deeze of geene verkreegene kundigheden niet te bezitten, maar nimmer, nimmer zullen zy toedemmen, dat het hun aan gezond verftand ontbreekt. Van deeze gezindheid der Menfehen dus, gebruik te ' maken, dat is hen te bedriegen, die ook buiten uiterlyke hulp, door hun egoïsme reeds deezen waan in meerderen of minderen graad bezitten. Wie nu zal daar van gebruik maken, hy die waare verdiende heeft, of dezelve alleen in fchyn bezit? Voorzeker de laatde, die had hy waare verdienden primopglyfc tot deeze laagheid zinken kon. Slaan wy de ondervinding gade, wy zullen dit te zeer bewaarheid vinden. Waare verdienden door zig zelve als 't ware beloond zoeken Fff a niet  C 432 ) niet üitteblmkcn, befcheidenheid vergezeld ben, en rtf& tig wagten zy hun lot af, of het misfchien mogt gebeuren dat een kenner hun opmerkte, en hun in dien rang plaatfte welke zy verdienen ; zig niet opdringende, indien zulks-- veeliigt geene plaats had. Dan geheel anders is het met hem gelegen , die van alle foliditeit ontbloot is. en alles oppervlakkig befchouwd heeft, deeze in fchyn alleen verdiendelyke man , praalt met zyne geringe cn niets beduidende geleerdheid , overal tracht hy dezelve aan den dag te heggen, en als iets groots te doen voorkomen. Met zyne onkunde paart hy eene vrymoedighcid of liever fchaamteloosheid , over welke ik my dikwils heb verwonderd. Dan het is juist deeze fchaamteloosheid welke hem doet vorderen, deeze by eenige flimheid gevoegd doet dat uitwerkfel op 'f gros der menfehen, waarover ik te voren fprak. Zelf geene verdiende de minde, maar ■wel de fchyn hebbende, weet hy die geene over zig te doen oordeelen, die in waarheid niet kunnen oordeelen , of, heeft hy hun daar toe niet zelfs bewogen, zo oordeelen zy op eigen gezag en belonen die verdiende welke uitblinken , welke gerucht maken , — de verdienden in fchyn. EERMAN. S L O T  C 433 1 SLOT DER AANMERKINGEN OVER DEN SMAAK. Examinons notre ame, Etudions-la dans fes acii.ns, & dani fis pasfions, thcrchm-la dans fis plaiftrs; eest la ou elk fi manifeste d'avantage. U Poefie, la peinture, la fiulpture, 1'architeBure, la mufique, la danfi, les differentes fortes de jeux, enfin les ouvrages de la nature de Vart peuvent lui donner du plaifir ; voyons pourquoi . ionmeid & quand, iïs le lui donnent, rendons raifon de noi fentimens ; cela pouna contribuer h nous former Ié gdrt . qui n'tst autre chofi que Yavantagt de decouvrir anec finesfi 6? avec promptitude la mefure du plairfir que chasue chofi doit donner aux hommes. C""? J MONTESQUIEIT. Eflui fur le Gour. Dc fmaak is eigentlyk niets anders dan het vermogen het fchone te gevoelen; gelyk het vernuft niets anders is dan het vermogen, het ware, het volmaakte, het juiste te erkennen; en gelyk het zedelyk gevoel niets anders is San het gevoel van het goede en het betamelyke. Klein is het aantal der Lieden van eenen gelouterden fmaak; het ontwikkeld zich zeer langzaam, en is het eigendom van zeer weinige menfehen. Goede Schryvers zelfs hebben het niet altoos bezeten, en zeer dikwils ge- feilt in hunne beoordelingen (*) Bot/eau, het Orakel van O De fcherpzinnige Fontenelle zelfs, een man van wezemlyken fmaak was geheel ongevoelig voor de meesterftukken van Raeine, daar hy de zeker fchone, maar echter niet zo volmaakte t.eurfpelen van Comeüle, boven die van zynen mededinger verre voortrolt. .Fff 5  C 431 ) van fmaak by de Franfehcn, beeft ziek niet aTfoos met fmaak uitgedrukt, wanneer hy in een zyner gedichten, over katten fprekende zich dus iaat horen • L'ttn miaule en grondant eommc un ügre en furie Vautre roule fa vnix comme un enfant qui crie • Ce rfest pas loul encor, les fouris ci les rats SemUent puur 'm'eyeiller s'entendre avec les chats. Wie befpeurd niet, dat Boileati toen noch die ware fmaak niet bezat, die hy in later tyd, toen hy zyn Art Poïtique vervaardigde, aan den dag leide, en dat katten , muizen en rotten , in het bovenftaande gedicht, beneden de waardigheid der poëzy zyn. Onze Hoofd, Vondel heeft het niet zelden aan fmaak ontbroken. Vooral de Iaatften, zelfs in zyne beste gedichten. Is dus onder goede Schryvers het aantal van lieden van fmaak klein, hoe gering moet dan het aantal zyn van hen, onder het algemeen, waarlyk dit is zter gering, voornamentlyk in de Noordfcbe landen. Men is bedroeft wanneer men het groot aantal lieden befchouwd In onze koude en vogtige Landftreck, die geen het minfte vonkje fmaak bezitten, die genen der fraaije Kunften beminnen, die nooit lezen dan op zyn hoogst eenige Maandwerken, om dus ten minften nu en dan meê tc fpreken van zaken, Waar van zy zich nooit een volledig denkbeeld kunnen maken. Doorloop tegenwoordig Afia, Africa, cn dc Noordfche Landen van Europa, waar zult gy fmaak vcor Schilder- kunst,  C 435 ) kunst, Welfprekendheid, Muziek, en Dichtkunst aantreffen , de geheele aarde ligt byna geheel in barbaarschheid verzonken. Het is met den fmaak als met de wysgeerte, het is het erfdeel van fleehts eenige bevoorrechte geesten. Het is vergeefse!) dat Ovidius, gezegd heeft dat God ons gefchapen heeft om den hemel te befchouwen: Ere&os ad fydera tollere vultus, De menfehen hebben meestal hun hoofd ter aard gebogen. In ons vaderland is de fmaak byna geheel vervallen, en indien onze naburen niet met ons in het zelfde geval waren, zouden wy blozen, wanneer een' vreemdeling onzen Schouwburg bezocht. — Het meester.ft.uk van Vondel, Gysbregt van Aemftcl, is voor ccnigc dagen weder ten tooneele gevoerd : was den Schouwburg vol ? zyn de onnavolgbare fehilderingen van Amfterdam's verwoesting met kracht opgezegd, met verrukking aangehoord ? Integendeel de Schouwburg was fchier.leeg, de uitvoering aller ellendigst (*) en de toehoorders onverfchillig. Maar dit is niets, binnen kort word wel licht weder Aballino of de hand der Wrake gegeven. (♦) Het verhaal der Bode door saeoet, de Arend van Amjlel, door kroess, voldeed eenigzir.ts aan de verheve vaerzen van Vondel, dan het overige. . . ! wy zwygcn! wy willen ons niet gaarne brouillecren, met de helden en heldinnen , of wilt gy liever, burgers eu burgeresfen, van Amltels Schouwburg. EERMAN. AD-  ( 436 ) ADVERTENTIE. Binnen kort zal uitgegeven worden', (het Eerfte Deel der Gedenkfchriften } over de Omwenteling in Nederland van 1795—1798- door Mr. Jacob Schouwgraag. behelzende dit Eerfte Deel de volgende acht Hoofdftukken: ï. Vryheid van Dcnkwyzen. 2. Afvordering van Politieke Verklaaringen. 3. Aanbod van Broederfehap. 4. Voorgcflagen eisch van Schavergoeding aan *t v«« rig Bewind. 5. A'ffchéicfihg van Kerk en Staat. 6. Afzetting van Predikanten. 7. Befluit tot eenen Zee-oorlog. 5. Casfatie van 't Corps de Marine. Het'tweede Deel is op de pers. TE AMSTERDAM, BY HENDRIK G A R T M A N, Boekverkooper in de Kalverftraat.  DE AR K E N O A C H 'S, m 53. jocon' an ferih Mac dicat, nescio. ter.entius. GESPREK in een KOFFYHUIS by den DAM. [Een Gevangen wordt overgebragt 2 D -A-^e jonge Heer Windbutl. Heerc je! ziet eens, welke toevloed van mcnlchen, wat zal dat «[éér wezen! De Heer Welmoed, 6! Ik zie het al; 'er wordt een overgebragt. De jonge Heer Windbuil. Waarfcbynlyk eeri breeker of glazenfnyder. Want dat is daaglyks werk: ze kunnen ze nog maar niet geheel meester worden. Dat kanailje goed ! Hein (tegen cie knCgt) nog een glaasje Eüxter. De Heer Ernst. Ja! dat complot moet al vry aanzienlyk en uitgeftn'kt zyn. De fleer Welmoed Het is en bl\ ft my nog altoos onbcgrjpelyk , hoe zy het gedaan krygen , wanneer de nagtwagts zich behoorlyk van hun plicht kwyten. De jonge Heer Windbuil. De Wagts! ja Mynheer, dat is al den donder vee. Heeft men 'niet 'gezien , èh op tjgg plaat-  C 433 ) plaatfen, waar een Huk of tien wagts om 't half uur pasieren moeten; waar zelfs een wagts-huisje vlak over gevonden wordt, welgeflooten en gegrendelde pakhuiskelders zyn opgebrooken en daaruit voor eenige duizenden aan Lywaaten geftoolen is. Hoe is dit mogelyk , wanneer de wagts 'er geen deel aan hebben? Hoer, ik koom 'er voor uit; ik ïiispecteer de wagts. Ik maak me nydig, als ik 'er om denk. De Heer Welmoed, 't Is waar; het is niet te ontkennen , dat de zaak bedenkelyk is. Nu zyn het ook over 't algemeen lieden van gering caliber en arme duivels, terwyl men juist niet zeggen kan, dat zy zeer brillantgefalariëerd worden De Heer Ernst, 't Is zo: gy zult echter daaruit geen gevolg willen trekken, alsof, indien het vermoeden van dien Heer, (op Windbuil wyzende : want hem met den eigenaartigen en aan zyne jaaren voegende naam van Jongen - Heer te bedempclen, ware voorzeker, in deze verlichte tyden, eene heiligfehennis cn belediging, en zoude gebrek aan welvoeglykheid en waereldkennis verraader) gegrond mogt weezen , de wagts uit dien hoofde min fchuldig en ftrafwaardig zouden zyn. De Heer Welmoed. Verre van dien; het tegendeel is waar. Ondertusfehen verwondert het my, dat het Committe van Juflitie zo lang talmt met die breekers te recht te dellen. My dunkt, dat dc openbare drafoefening aan die vrinden vry wat meer zoude uitwerken, dan alle die op zichzelven lofwaardige maatregels , welke de Policie, tot meer.lere beveiliging en tot ftuiting van het kwaad, genoomen en in 't M erk beeft gef:Jd ; daar, onaangezien deze nieuwe voorzorgen, het breeken endeelen nog altoos zyn' gang gaat. Men moet 'er de fchrik onder brengen. De jonge Heer Windbbuil. Och ! ze hadden al lang eenige van die kia ten moeten ophangen! Maar men hoort 'er immers niets van,fchoon de boeijens als opgepropt zyn. De Heer Welmoed. Ja! ik begryp ook niet, wat'cr aan hapert. De Procureur der gemee.ite ten minden is, zo ik verneem (want jk heb de eer niet hem van naby te kennen) zeer aclicf, en fchynt het ook zo druk met de Boe j :ns en dc daaraan geaccrocheerde bezigheden te hebben , dat hy naauwlyks een uur, en dat nog niet dan des morgens zeer vroeg, kan afzonderen , om menfehen te foreeken*, en buiten dien bepaalden tyd zelden of nooit te vinden is, al zou je hem ook de deur afioopen. De jonge Heer WindSilil Cat zou ik je meenen, dn hy 't druk heeft ; en wat zyne activiteit betreft, die is  C 439 ) is zonder wedergaê: ten minden wierdt my nog onlangs verteld.dat hy dikwerf in eigei perfoon middenin de nagt by de exploicïen adfideert, wanneer de Juditie door hare fpionnen is onderi tgt omtrent den tyd en de plaats, dat gebroken zal worden, ten einde die gaauwdieven cnbuiSbreekers op heeterdaad te betrappen, ik geloof niet, dat onze voorige Hoofd- Officiers zich daartoe vernederd zouden hebren. De Heer Welmoed. Ei, die zet is nog al aartig. Df heb ik nooit geweeten. Ondertusfchen zoude men misfchien kunnen vraagen, of, daar deze fpionnen zich in het vertrouwen van zodanig dieven-complot moeten weeten in te dringen, en den hatelyken rol van medepligtigen te fpeelen, deze dieven-jagt niet tot de fchroomlykite misbruiken aanleiding zoude kunnen geeven , vermits het mogelyk is , dat deze fpionnen , doar zugt op buit tezield , (want jeder tragt tog in zyn vak uittemuntenj anderen tot het pleegen van itrafbaare daaden overhalen , aan welken zy anders zelfs niet gedagt zouden hebben. De jonge Heer Windbi:ll. Neen, dat kin ik niet zeggen. Ik zou zoo'n grap nog wel eens willen bywoonen. De Heer E;::st. Ik voor my geloof juist niet, dat dit zo veele zwaarigheder; heeft, als men daaromtrent algemeen van gedagten fehynt. Want men dient wel in het oog te houden , dat dit middel voornaamlyk gebezigd wordt in tyden als dezen, waarin eenige misdaad grasfeert, om daar door de aanvoerders op 't fpoor te kr)gen, zich van de geheele bende meester te maaken, het kwaad in den wortel aan te tasten , en deszehs voortgang en befmetting tc verhinderen : welk laatfte altoos eene der grootde en voörnaamite bedoelingen cn oogmerken van het Recbterlyk uezag behoort uit te niaJ ken. Daartebovcn, gelyk de Geleerden zeggen, ab,,f s non tollit ujuni , e.i , indien het al ééns onverhoopt gebeuren mogt, dat door die- Haaze-windhonden der Juditie , gelyk ik ze onlangs niet oneigenaartig hoorde noemen, eenig misbruik hunner zending wierdt gemaakt; door menfehen , weke buiten dien neg niets ten hun-' nen lasten hadden, tot misdoen uit te lokken en daardoor1 in ongelegenheid te brengen , kan zulks by het verhoor der zodanigen niet wel verborgen blyven ; en in dat g Jval zoude het zeekér de uiterde ongerymdheid en onrechtvaardigheid weezen , om deze misleide Gevangenen met opzettelyke misdadigers gelyk te dellen. De Heer Welmoed. Ik kan de gegrondheid dezer aanmerkingen niet tegen fpreeken. Echte.' moet het nog Ggg 2 a2-  C 440 ) altoos onbcgrypelyk voorkomen , waarom de Executie van die hujsbreekers zo lang wordt uifcrefteld. Dieklanten van Diemen blyven ook maar zitien. 'iir koomt nog van het een , nog van het ander. De jonge Heer Windbuil. Och ! het is te gek om van te fpreeken. Die Chirurgyns knegt, die de Commisfie heeft , om ze den baard te fehraapen , heeft 'er by myn zieJ ook een koopje aan. Ik zou zc wel anders naryden, als ik 'er wat over te zeggen had. De Heer' Ernst (tegen Welmoed, na één ogenblik bedenkens). Neen , mynheer, dit is zo ohbegrypejyk niet, als het wel fchjnt Wanneer gy,in de gelegenheid waart geweest, om de omfiagtige werkzaamheid'en de moeilykheden , welke aan de waarneming en uitoefening der Criminele Rechtspleging op ziehzelve onafleheidbaar verbonden zyn, en welke 111 evenredigheid van het aantal der gevangenen grooter worden , van naby te leeren kennen , zotidt gy en veele anderen daar niet zo ligtvaardig over redenkavelen. Neem my niet kwalyk, dat ik zo vry en rondborstig met u ipreck. Dc menfehen kunnen het maar niet nalaten, om zaaken en handelingen buiten om en naar den uiterlyken fch>n te hekelen, waarover zv in geenerlei opzigte bevoegdheid hebben, om üitfpraak te docu. Deze ómQagtigheid nu, en deze moeilykhedcn zyn, wel verre van verkort en verminderd te weezen, door de affchatfing der Pynbank en de dienvolgends ingevoerde proviiionele nieuwe manier van Procederen in lyfftraflyke zaaken, zó aanmeiklyk toe^enoomen, dat de ondervinding, gelyk in zeer veele andere opzigten, ook hierdoor heelt geleerd , dat alle verandering juist geene verbetering is De jonge Heer Windbuil. Wel zó ; dat zou voor de eerfti' maal zyn, dat ik een yérlïapdig man op die wyze hoorde redeneren, en eene zaak verdedigen, welkers vernietiging met algemeene toejuiching vernoomen is. De Hec\Ernst. Qeenigzins drifng) Jonge Heer, gy deedt, om je de waarheid te zeggen , oneindig beter, uw mond toe te houden, dan door overgenoomen machtfpreuken op een' mcesterachtigen toon te belbsfeu over onderwerpen, waarvan gy geene kennis hebt. (Op dit Zeggen toonde de revoiu ie . welke in dc kleur en .gelaatstrekken van den jongen Heer Windbuil wierdt waargenoömcn , cp de ondubbelziunigite w;,ze,hoe zeer c£bu'JéHeerEf'if'stzich daardoor by hein misgreepen hadt , terwyl deze jongen knaap , na met veel onftuimigheid- Z}n glaasje geleegd cn den hoed op 'V hoofd gefii.eeieu.te henben, niet zyn Her-" CU-  C 441 ) cules- knots al pruttelende zyne plaats en de kamer verliet, zonder zyn gelag'te betaalen (*> Dc oude Heer Ernst' ging intusfchen. als of'er niets gebeurd ware, en zonder van den jongen Heer Windbuil eenige verdere notitie te neemen, ongefloord en zonder tusfcb'enpoofmg zyn' gaiig). Algemeene toejuiching! als of deze de onfeilbaare toetsfieeii konde zyn, om daarna oe waarde of nuttigheid van Zaaken en voorige inftellingcn te beoordeelen ! Niets min zeeker dan dit! De Heer Welmoed. Wel, Mynheer,onder verbetering, dit huk ben ik nog zo volmaakt niet met u ééns. Ik geloof', dat 'er tegen het gebruik van den Pynbank nog al wat met grond te zeggen valt. De Heer Ernst, (hem in de reden vallende?) Ja! tegen het misbruik. Het is hiermede al even zo gelegen als met den alarmkreet, welken men algemeen tegen ons tegenwoordig fystema van Rechten, het welk nu fpoedig (gelyk Wry hoopen) door een nieuw Wetboek ftaat vervangen te worden , heeft aangehecven. Dat eene hervorming in dat opzigt nuttigen noodzakelyk was, zal, door niemand deskundig,'die niet geheel door part;, zugt is verblind, in twjffel getrokken worden , gelyk men ook reeds voor 25 jaaren het plan heeft gehad , om onze verfpreide Wetten en de dikwerf tegenftrydige Costu nen , Keuren en Ufanticn der verfchillende plaatfen rot een beredeneerd , éénllemmi.r en volledig geheel te brengen: dog welk plan in de uitvoering, vooral 'door de misvormigheid der byzondere ftedelyke Sou— vcrainiteiten, en de daaruit voortvloeiende botzing van voorrechten en belangen, zó onöverkoomlyke zwaarighedeti' heeft ontmoet, dat hetzelve in de geboorte is gefmoord ge- f*) Omnia jam fiunt. BJialven dat het in myn' tyd eene zeld* zaamheid was , jonge lieden beneden dc 1 3 , ja ! zo jaaren , de CofTyhnizun te zien frequenteren, cn my dit voorregt door myne oudeis niet anders,en dan nog met tegenzin (en ie recht) , wierdt vergund, . wanneer ik des Zondags morgens (want dit was eene ftaale en algemeene wet, dug weHtc in onze verlichte dagen ook al in onbruik en veigctclhcid fchynt geraakt) uit de Kerk kwam, om my eens goed tc venva-nien en een kop Uofly te diiuken; be. liaK'tti dit (_ze^ ik)' zoude het, in dien tyd van onkunde <;n Itrenge zeden, aan niemand in de bol zyn ge'Kuomen, om (telyk lieden niet zelden getjeifrij! by de Koftyluiis ■ h.iuders lópende rekening te houden , ol zicli by hei Jaar te abonneren. Want waar abonneert men zch met al in! Qjnsejoofjylie dingen, (.ezers 1 Dog wy willen uwe kuilciie noren niet beledigen Wat nu reu dezen aan¬ zien liet geval is geweest mei den jongen [leer ffindb&/l, heeft onze vriend Heiman geen lust gehad, om te onderzoeken. De Redacteur. Ggg3  ( 442 ) jewotden. Ondertusfchen zyn de algemeene klagten, wanneer men de zaak o;; de képer fcefchouwt, ten dezen aanzien méér ontfprooten uit de Jangwyligheid der pleit-gedingen, en dus méér eigenlyk tegen de form van procederen iugerigt geweest, dan tegen de ümerlykc waarde der vigerende Wetten , waarover het gros der Natie buiten ftaat is met gronden^ van wete::fchap te redeneren en uitfpraak te doen Hec is hier de piaats niet, cm over de voortreflykheid van het RomeLfche Recht uit te wyden ; maar, (Jaar hetzelve, ten minden by ons, alléénlyk als een fubfidiair Recht wierdt gevolgd, voelt gy daadfs k, dat de voorr.aame zwarigheid, tegen de uitheémschhei'd ën privérftaaribaarheid der taal fngebragt j flegts gedeeltelyk is gegrond cn gebillykt kan worden. Wy zullen zien , ct', by de invoering van een nieuw algemeen Wetboek , het Volk hetzelve méér beftuderen en beter verdaan , en min in de noodzaakeljkheid zal zyn , om by voorkomende aangelegenheden het gevoelen van Rechtsgeleerden in ie roepen, dan wel te vooren.. Ik voor my twyffei 'er zeer fterk aan. De Heer Welmoed, Ik geloof, dat je daaromtrent niet geheel ongel vk hebt. Dit neemt echter niet weg, dat ik den Pynbank nog altoos als een onrechtvaardig, gevaarlyk en onzeker middel van Inquif.tie biyf. befchouwen, vermits de applicatie van denzelveeened'adel)ke ftraf-oefening is, en eene bekentenis, door pyn en banden afgeperst, nimmer die 'volkomen overtuiging en gerustftelling aan den Rechter geven kan , welke hy daardoor zoekt te erlangen. De Heer Ernst, (pp zyn horologe ziende), ik bemerk, dat wy in ons discours ongevoelig verder Z)n afgedwaald, dan wy ons in den beginne hadden voorgefteld. Het fpyt my, daar het reeds naar drie uuren loopt, dat de tyd en myn maag niet gedoogen, om dit onderwerp met die uitvoerigheid te behandelen, welke aan het belang der zaak geëvenredigd is. ik bedoelde, met van de affchaffing des Pynbanks melding te maken,u allééniyk te herrinneren aan de vertraaging, welke daardoor, naar myn inzien, aan de Criminele Rechtspleging is toegebragt geworden , ten einde alzo de oorzaaken der te leur gefielde verwagting van het Publiek, vooral omtrent de fpoedige executie dier huisbrekers ,toe te lichten,en zo wel uwe verwondering te bevre-, digen, als de ingewikkelde befchuldigingen, welke daarin tegen het Committé van Juditie of den Procureur der gemeente mogten zyn opgeflooten, uit den weg te neemen. Gy begrypt ligtelyk, nu de vrees voor den Pjnbank hen niet weerhoudt, dat alle Delinquanten, al zyn ze ook in üag-  ( 443 ) flagranti delifio gevat, en al is hun misdaad ook zó klaar en duidelyk bewezen, als het licht op den middag, alles ferm en halftarrig blyven ontkennen, en hunne hoop op de kunde en den yver der Advocaten, welke hen van Gerechtswege of volgens eigen' verkiezing worden toegevoegd, om in extraordinair geding, zo mogelyk, hunne zaak en onfchuld te verdedigen, gevestigd houden. En wie ziet niet in, behalven de aanmerkelyke onkosten , met welken daardoor ftads - kasfe wordt bezwaard, dat hierdoor de loop eer Juftitie buitengewoon vertraagd, en de beflommenngen en werkzaamheden van het Rechter-Ampt overmatig uitgeftrekt en vermeerderd moeten worden. Maar, om uwe tegenwerpingen en opgenoemde zwarigheden tegen het gebruik des Pynbanks niet gehééllyk onaangeroerd te laten, zal ik u kortelyk in overweging geven, of het niet meer bedenkelykheids in zich heeft, iemand, zonder eigen con. fesfie, op bloote convictie, dadelyk te veroordeelen, dan denzelve.op gelyke gronden van gemoedeI)ke overtuiging, tot volkomen gerustftelling van den Rechter, eene eigenmondige bekentenis af te dwingen. Gy zegt wel, dat dit middel nog altoos onzeker blyf't., cn dus nimmer aan het voorgefteld doel volkoomen kan beantwoorden. Dan, behalven dat een judiciëel onderzoek , ten aanzien van het aangetygden fait, voor geen wiskundig betoog of zekerheid vatbaar is, en dus deze zwarigheid in allen gevallen haar kracht blyft behouden, en niet gantfchelyk uit den weg kan worden geruimd, geloof ik juist, dat de applicatie van den Pyubank, met de beboorlyke behoedzaamheid, en onder de vereischte voorwaarden in 't werk gefteld, (moetende, by voorbeeld, de morele convictie van den Rechter, omtrent het pleegen der misdaad, waarvan ik zo even fprak , uit de daartoe overgelegde bewysftukken, boven alles vooraf gaan ,) het eenig middel is, om allen twyffel desaangaande, voor zo veel dit menfehelyker w\ze immer mogelyk is, te doen vervallen. En waarom? Omdat (en dit is het juist, waarop de Schryvers over dit onderwerp en de menfehen in 't algemeen niet behoorlvk acht gellaagen hebben) het met genoeg is , dat een gevangen dcor pyn en banden zyn misdaad, als zodanig, erkent en ver>o!gens, uit vrees van andermaal den proef te zullen moeten ondergaan, tgehk men zoude kunnen en ook gewoon mie zegtren) daarby periitteert en zvne confesue ondertekent: neen! waar het dan eiEenlyk op aankoomt, hy moet zelve de bszonaerr.eden van Vd en plaats en alle verdere omftanuigaeJen, onder ' wei-  C 44+ ; welken het fait is gepleegd, «nauwkeurig otnfchryven • en, wanneer deze opgave met het geen daaromtrent uit de verklaringen en andere bewysftukken van elders gebleeken is, éénftemmig en gelvkiuidend bevonden worut kan 'er aan de rechtmatigheid der befchuldiging niet méér getwyteid worden, en even daardoor kan het naauwgezet gemoed van den Rechter langs deze weg alléén die volledige overtuiging en gerustftelling bekoomen, welke hy, buiten de aanwending van den Pynbank, zich te vergeefs zal tragten te bezorgen. Wat eindelyk uwe dewe bedenking betreft, als of de Pvnbank eene dadelyke fmifoefemng zoude zyn; ik wil u dit geredelyk toeftemrrien, mits gy daaraan geene verkeerde uitlegging geeft. Het kan in zekere opzigten als eene ftraf worden befchouwd, dog niet voor de hoofdmisdaad, waarvan een Gevat.gen beichuldigd wordt, maar van het bykomende m&Gtyt, van opzettelyke teleurftelling der Juftitie, of liever als het loon en het natuurlyk gevolg zyner halftarnge ontkentenis omtrent eenen daad , van elders zo volkomen bewezen, dat de Rechter, die op convidie moet vonmsfen, zich verpligt zoude vinden, om hem als fchuldig te veröordeelen. De Heer Welmoed. Ik zoude haast tot uw gevoelen overkoomen ,• ten minnen heb ik de zaak nimmer uit dat oogpunt, nog zelve befchouwd. nog door anderen hooren voovdraagen. Ik bedank u intusfchen voor de treeeven inlichtingen en hoop dezelve nog ééns in nadere overweging te nemen, ik wensen de vrinden een' ftuaakelyken n.aaltyd. . Hier eindigde dit gefprek , terwyl onze vriend Eerman zich fpoedig : naar huis begaf, om her dadelyk on ie fchryven en m_ Itaat te z}n, hetzelve in onze eerstkomende vergadering in zyn geheel aan ons mede te deelen TE AMSTERDAM, DY HENDRIK G A R T M A N, Boekverkooper in de Kalverftraat  DE ARKE NOACH'S. N°. 54- Wat uit ftof is, neemt een end, Door den tyd die alles fchend. D A V I D. Tempora muiantur, & nos mutamur in Mis. OVIDIUS. Daar is een tyd om geboren te worden, en een tyd om te fterven. SALOMO. ]Nl"een, nu is 'er waarlyk geen huis meer te houden met den ouden vader Noach. Hy wordt zo knorrig en geemelyk, dat 'er het end van af is. Ons weekblad dat hy eerst met zo veele welwillendheid, onder zjne befcherming genomen had, moet zyne ongemakkelyke luimen nu wel het meest misgelden ; overal vindt by wat op te vitten. Dan fcheelt het aan de taal, dan is het te perfooneel, dan te duister, dau te fcherp, dan weer zouteloos,fomtyds als hy heel boos is noemt hy het een fatzoenelyk gefchreven paskwil, dan weer is het kantiaansch , (het woord Critisch ; wil 'er by den ouden man noch niet in ,) ja, 6 gruwel! denk eens lezers , ^y weet het tegenHhh deel,  C 44