EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  V R O "' L IJ K B REIS VANEEN ENGELSCHMAN, DOOR HOLLAN D. VRIJ, NAAR HET ENGELSCH^GEVOLGD» De Vrijs is ƒ i - 10 - e   REIS VAN I E N ENGELSCHMAN.   V R O h IJ K E REIS VAN EEN ENGEL SCHMAN, DOOR HOLLAND. " vrij, naar het engel scii, gevolgd, \ IN DEN H A G E, By j. C. LEE.UWESTYN, i 7 9 6-   REIS VAN EEN ENGELS CHMAN DOOR HOLLAND. INLEIDING. J3 efpiegelingen! — en dat geduurendc een Reisje door Holland ? — Ha! Ha! Ha! — En, lieve , maar geftrenge Boekbeöordeelaar! waartoe dit berispend lachen? — verbeeld ge u mooglijk, dat de Bataat icfic luchtftreek misfchien een zonderlingen; gevaarlijken en vergiftigenden invloed hebbe? — Kunt gij denken, dat, wanneer men zig eenigen tijd in Holland heeft opgehouden, men dan zo duister, zo bedwelmd en zo phlegmatiek moet geworden zijn, als veelen onzer Landgenooten zig verbeelden, dat Nederlands bewooners zijn? — Juist geraaden? — Maar zou dan A de  X 2 |:< dc Hollander zelfs geen denkbeeld van aandoenlijkheid hebben ? zou het dan de HoUandfche Meis. jes zo gansch en al aan die tedere en fijne aandoeningen ontbreeken, die onze beminlijke Engelfche Meisjes- zo mtfteekend kenmerken ? — Neen! neen! hier valt geen de minfte Vwnfjffel! Dit"-te willen voorönderftellen, zou een groove misflag weezen. . II E T GAAT HOL. Een kleine ftsifffi! — En echter hoerde ik, tot mijn verwondering, een Franschman, die met ons de reis deed , zijn petit Chanjon aanheffen. — Hoe! dag* ik bi] mijzelvê, gedimrende .;cenftorm, op de wilde en woeste zee.,.te zingen? — zo lug- yhartig , — zo vrolijk, zo opgeruimd -te weezên'? ^Schipper! riep ik, waar zit deeze heldhaftige ."zanger?.ï)e Schipper gaf . een wenk,aan zijnjon- ,gen, .en deeze.geleide mij' bij den Franschman. De vrolijke 'knaap lag- in een flaaiifcooï; ondcr- jic.yig.aan de gevolgen ccner zeeziekte; 'verpïrzaakt door het geweldig fiingeren eh fchudden. van ^lct; ^hip. — 't is waarlijk zonderling,' dagt ik, dat ecnedicrlijke vrolijkheid zomtijds het lighaam- -%.kan overwinnen! — Ikzettede mij naast dè'koói neder, en onderhield 'er den zingenden verveling over» o Ho!  ):( 8 X ' o Ho! Mijnheer!- riep hij op een lugthartigeu toon uit, hoe kunt gij nog vraagen naar de reden van mijn zingen ? — -Men heeft mij 'gezegd, dat het fchip in gevaar is, en juist daarom zing ik, ten einde de vrees te verdrijven. Hoe ! om de vrees te vcrclryyeri ? Parbleu! ja! Mijnheer! — want ik maak nimmer een droevig figuur. De kop hangt .mij nooit. In een woord ik ben geen Engelschman. Dcrhalven is tiaar uw gedagten, een Engelsman het zvraarmoedigflc fchcpzel óp Gods aardbodem? 'Ongctwijftèld! riep'hij, en dat wel zo hard, dat het door zijn vriend, — een Hollander, — wien dergelijke zetten tot in de ziel toe goed deeden, -zeer duidelijk verbaan kon worden. Ik verzuimde niet om hem", wegens zijne fchoonc ilem en de tedere uitdrukkingen van zijn zang, iets vleiends te zeggen. — Mooglijk, antwoorde hij mij, gelieft het u, om in goeden ernst te fpreeken ? — Ik ben een Engelschman! was mijn bcfcheid. — Hij lachte eens; doch fprak verder niet, fchoon hij, op 't 003; te zien, met mij in zijn fchik was. — Door zijn ftem te prijzen had ik zckciv lijk zijne genegenheid verworven. — 'Vleierij! zagtc , zoete, indringiijkc vleierij! hoe gcmaklijk valt het u, 'om in het menfchlijke hart te fluipcri hoe gevallig, hoe hoogstbekoorlijk zijt gij voor de ziel! — En nu was ik voor het vervolg de Bon Am van den Franschman. Hij ftond 'er naderhand van verrukt en opgetoogen, dat ik hem voor een goeden zanger A 2 hield,  X 4 X Meld. — Nu, dat is alles wel: — maar wanneer de banden der vriendfchap zo gemakkelijk kunnen gelegd worden, Menfclienkindcren! zult gij das wel ooit zonder vrienden zijn ? HELVOETSLUIS. Niemand was vrolijker dan ik, toen ik mij weder aan land bevond. Injtuslchen voelde ik een zekere zwaarte, ah 't ware, mij op het hart drukken. —Een anderen grond! zou dit zo zeer op mijn geftel werken , dat het amor pjtriai mij de landzugt inboezemde ? Ben ik niet iteeds in het land der Vrijheid ? — zal ik niet cerlar g, in den Haag, mijne geliefdfte vrienden aan mijn boezem drukken ? — Juist deze gedagten ruimde mijn overkropt hart een weinig op ; doch het was niet anders dan bet voorbijfnellend genoegen van een oog.nblik. Ik ondervond maar al te wel, dat mij ie;s ontbrak, offchoon ik mij geweldig vergiste in de waare oirzaak van mijne zwaarmoedige bui. Eindlijk ontwaakte ik uit mijn droom. — In Engeland, dus dagt ik, heb ik alles verlaatcn! — alles, — wat lief en duurbaar aan mijn hart is : — mijn Famiije; —. mijne beste en vertrouwdftc vrienden! — Ach! indien het gebeurde dat ik ze nooit weder zag! — Dit denkbeeld martelde mij. Weg, weg, daar mede.- dagt ik, en bcfloet om de  ):( 5 H de Stad eens om te wandelen; doch, eer ik het zelfs wist of bezefte, bevond ik mij op de fchccpsbrug, en flocg mijn ftaarend oog het wijde water over. -.De zee fcheid ons! zugtede ik. Ach! zo wij elkander nooit weder zien ? — Waar vliegen mijn gedagten? riep ik in eenen adem uit, — en — met zes a zeven flappen, bevond ik mij weder in mijn Logement. Het koomt mij allerbelachlijkst voor, wanneer iemand zijne kwaade buien agter het masker van vrolijke ligtzinnigheid poogt te verbergen. — Heden , niet tegenftaande ik honderdmaalen over dit algemeen beloop van zaaken gedagt, en derzelver natuurlijke uitwerking even zo dikmaals opgemerkt had, — was ik echter zwak genoeg, om juist in die zelfde dooling te vervallcH, welken ifc .in alle andere gevallen verwierp. — Ik verbeelde mij, dat mijn gczelfchap mijne zwaarmoedigheid ontfijfferd had, en was bekommerd, dat men 'er de waare reden van had uitgevonden. —- Om de waarheid te zeggen, ik vreesde voor de befpotting van den Franschman, en werd juist daarom de vrolijkfte uit den geheclen kring. -— Helaas! de redenlijkc mensch is dan voor de kleine flagen der barmhartige fpotternij beducht! — En, — had ik nog welëens zijne berisping te vreezen? — Waarlijk neen.' Ik wenschte wel dat iemand mij vcrklaarcn kon , hoe het bijkomt, dat wij fomtijds ons juist zodanige aandoeningen fchaarncn, die, bij uitftek onze natuur verëcren; terwijl wij in tegendeel, A 3 o is  ):( 6 ):( ons op daaden beroemen, waarvoor de zulken fid-r deren, die wij Barbaaren noemen. — Dit wargaren zal mij niemand gemakiijk ontwikkelen. Na deezcn kleinen uitflap kom ik weder ter zaake. — De Franschman en ik bevonden ons in de zelfde herberg. Hij wilde r aar den Haag, en mijn voOTneemeiT was insgelijks, om derwaards heen te gaan. — Wanneer het u behaagt, Mijnheer ! zei hij, dan zal het mij bijzonder aangenaam wcczen om'in uw gczellchap te moogen reizen ; mijn aart is vrolijk, en wie weet, of dit de donkere wolken niet wel een weinigje bij ti ver-^ drijven za'. frA Ik bedankte hem voor zijne beleefdheid, en, zró;# ik mij verbeeld, deed ik dit met eene» merkbaarê* hartelijke welmeenenheid, fchoon ik hem liever een hand met dukaaten zóu gegeevcn hebben, wanneer ik zijn cpmerkzaamen geest had kunnen ontihappen 3 en ik een weinig boos op hem was, uit hoofde dat zijn fcherpzigtigheid zo ;juist geplaatst en zo zeer bij de hand was. — Ik hield mij als door hem bclecdigd, en desniettegenftaande geviel hij mij. — En,— waar lag hier de fout ? — Waar anders dan bij' mij zelfs ? — Hij had indedaad een goed doorzigt. — Die keer, — en anders hvnvjn leeven nooit weder, een allervrolijkst gelaat te toonen; terwijl mijn ziel met donkere wolken beneveld zal weezen. — Dit groot befluit genoomen hebbende, trok ik mijn hoed1 zo diep1 in mijn oogen als ik'kon. Ia  X 7 X DE WAARD. In Ilclvoctfluis weinig of niets van aanbelang tè zien zijnde, beflopten wij, 'om daadlijk naar den Briel te reizen. Een rijtuig derhal ven was ccne onontbeerlijke behoefte1, en niemand dan de waard kon 'er ons een bezorgen. — -Het zij dus aan alle mijne Landsluiden,, die herwaards mogtcn Wiilen komen, kennelijk, dat een Hollandfche Waard een zaak van het alleruiterst gevvigt is; — ten minften is hij zulks naar zijn eigen meening, en hier van hadden wij pen beflisfchend bewijs. ■ Ket rijtuig, of zo als men het noemde, de wagen werd befteld. De norfche waard, zei op een despotikentoon, dat wij wat wagten moesten. — Dit bevel behaagde ons in 't geheel niet. Er zijn zomtijds tilden , waarin men zig het wagten kan laten weTgeyalien; doch in deze oogenblikken , was ^ffcfó* geval niet:.' Reeds hadden wij een half uur op'en'neder gewandeld: geduurendc dcezen ijjnsMmtiidJ had de beezige Man, de agterdogtige'waVrd','de goedheid, om van ons, in voorraad, net'geld voor de wagenhuur te komen'ontvangen, en 'nog een zesthalf daarënbovcn, voor zijn genomen moeite, gevorderd.' — Dit was zekerlijk maar een'kleinigheid; — maar dat hij het geld voor het rijtuig zig vooruit liet bctaalen , en het eveneens naar zig grabbelde als eeri finóus, die den kooper A4 nict  X § ):( niet vertrouwd, dit was ondraaglijk. — Hij had 'er veel beter bij geftaan, wanneer hij, zonder deeze fchrokkenden argwaan, mij had laaten voort commandceren, en zulks wreef ik hem ook vrij hartelijk onder den neus. De Franschman, die zig, tot nog toe, zeer bedaard had gehouden , kwam nu ook ter baane, en hekelde den waard vrij levendig. — Niettegenftaande dit alles echter, behaagde het den Hollander , om, ten hoogden koelbloedig, 'er niet anders op te antwoorden dan deeze weinige woorden: Ja! gij moet wat wagten . — Fluks riep de Franfchman al de drommels uit de hel, en zwoer dat 'er, onder Gods zon en maan , geen phlegmatiker Adamskind leefde, dan een Hollandfche waard! — De waard echter keek zo koud en onverfchillig op den vioekenden Franschman neder, als op een keftend fchoothondje, dat, op dit geraas, uit zijn hokje te voorfchijn fbrong. De man zou een voortreflijke inquifitiemeester kunnen weezen! fluisterde ik den Franschman in het oor, — die mij ook daadlijk, ter volkoomen goedkeuring, een veelbeduideuden wenk gaf. Dikwils echter loopt ons oordeel zig zelve voorb'j; want ofschoon de waard zeer zeker de verpligtendfte man op den aardbodem niet was, zo raakte evenwel de berisping hem niet gansch en al. — De vertraaging in dit geval had nog ecne andere bijzondere reden. HET  >••( 9 U HET FRANSCHE MEISJE. Te nabij vijf qnartierünrs hadden wij gewagt, toen eindelijk het rijtuig voor de deur ftond. Op 't zelfde oogenblik zweefde eene jeugdige Francaife, even gelijk het beeld der vrolijke beleefdheid/ons eensklaps voor de oogen; zij groetede ons met zo veel bevalligheid, dat zelfs een hart van ijzerrots 'er door bedonderd zou geworden zijn. _ Op den inneemendften toon van de waereld verzogt zij ons, om een plaatsje in het rijtuig, met greetig aanbod van medebetaaling. Zij was in een losfen en behaaglijken fmaak gekleed, en wilde, even gelijk wij naar den Briel. — Het laat zig gemaklijk bevroeden, dat de waard, om geene andere reden ons had opgehouden, dan om aan dit wigtde geleegenheid te geeven, van met ons mede te rijden. Men neemt hier al zeer wonderlijke vrijheeden! dagt ik bij mij zelve. Men beitelt een rijtuig, om, hoe eerder hoe beter, verder op te reizen, en, men moet het zig laaten welgevallen, om, na meer dan een uur wagtens , zig nog te belasten met een fransch Meisje, dat misfehien voor de eerfte keer, met haan neusje op ftraat komt; — want zodanig, en niet anders, kwam mij dit betoverend fchepzeltje voor. Dit, (zeide ik tegen mijn Franschman, ) zou nimmer in Engeland plaats hebben. A 5 Ea  X *o ):( En dit, antwoa/de hij, y; iiJcr, cn cv ral,waar men Gods liefftc fehcpzels in juiste waarde houd, zcfir:gemeen. — En dar ëuboven, hec onbarmhartig zou het niet weezen, om deeze jonge BurgCfëS voor 't höoïh te irooten ! -— Er helpt immers geen tegenkakelen ? — De'rfaalven, gehoorzaamheid, ftS kragt van wellecvcnheid en menschïiCverdheid. ' Ttrarisi vvas: hrt mijn franfehc Reisgenoot om een Öêihe gr.'ar.terie tendeert. Op alle andere tijden, zotl'ik mij even zo'hoflijk gedraagen hebben;^docö iü 'dit oog. r> lik fïond 'er mijn hoofd volftrekt njet raar; zelfs zou ik thans, in goeden ernst, hebben kimncn -bcweeren en ftaande houden, dat 'er wisKufJtig \geen meer plaats in het rijtuig was,.'dan voor twee peïzoonert. 1 ' - . :: Met een Ipïö.ng zat ik in- de wagen, en.'even zo vlug ftoJnd:óofr oi,ze' Reisgezeflirmc 'daar::-^* ziet gij1 wel", "litf• Kr Vd r '.'ei ik, en op den zLb;.nk wijzende, dat 'er geen haiibreedte -plaats moer vöprp Kr * 1 ■■ 'j£)f*ov/ lacs'rB r„v ƒ pq i ' Óf mi het v.'- t'^ £hf-R4H&J!!:-i-;'ü&, ionte» werktuiglijk 'erf■ vofge»*-'•'ge vÉoor;re, mij 'van :de rong r.-..;.de, ' cö::ig' vUur deid- vatte;» V— dan wel of; — maur' '.aac ik «''èr-BÜjn'lioófd'saiecimede bree-» k^r.: —-— althans dit woord was mij nognaauwIrjTks uit den'mond, cf h.t bij de hand zijt.de Meisje riep. Ah! nfo'nrDkiu! -'hier is plaats in overvloed. — Houd uw gemak .maar, Heeren! ik zal mij tusfehen u beiden wel inzetten. — Zo gezegd, zo gedaan: met een bevallige zwier, wierp zij  zij zig tusfchen ons in , zo dat ik en de Franschman 'er elk de helft van droegen, en daarmede .gaf- zij bévei aan den koetfier om voorttcrijdcn, die baar commando zo vlijtig gehoorzaamde als een pruisfisch zoldaat zijn officier, '■ Zeer wel!' dagt ik bij mij zelve; dat is meer dan vrijmoedig- - Ik zou 'er al mijn geld onder durven verwedden, om .een Engelsen Meisje te zien, dat hier toe in ftaat zou wfcezen; — dat is te zeggen, -** een Engelsen. Meisje van goede opvoeding, —• waarop dit Ffanfche Dametje immers oók aanfpraak fchijnt te kunnen maaken ? —Omwent een halfuur, in diep ftilzwijgén, voortgereden zijnde, begon onze Reisgezellinnc mijn aandagt naar zig te trekken • zij fnapte en klaagde over den flegccu weg, en over het nog veel flegter weder, — en inzonderheid deed zij telkens opmerken, dat 'er haar grootlijks aan geleegcn lag , om nog deezen avond in den Briel te weezen. En, ah bon Dieu! voegde zij 'er tot verfcheidene reizen bij, had ik arm fchepzcl zulke goede vriendlijke Hccren niet aangetroffen, ;dan ware ik in de treurige noodzaaklijkheid geweest, van te voet te hebben moeten gaan. Maar in 'sHemels naam, dagt ik bij mij zelve, waarom heeft zij ons dit alles niet van te vooren gezegd ? — Want bij alles wat mij heilig en lief is, ( dit denkende, zag ik haar vlak in 't gezigt dat ganfeh niet lelijk was, ) veelliever wilde ik mij zelve aan allerlei ongemakken blootftellen, dan  dan 'zo een beminnelijk ichepfeltje/ aan iets het allergeringste, gebrek te laaien lijden. Haar doordringend oog las voorzeckcr deeze gedagten in mijn hart. — Dat oog vestigde zij op mij, op eene wijze, die mijne ga^tfche zelfitandighcid doordrong. Misfchien , mijnheer! zei zij op een veiteederiden toon, doe ik u, met dus te zitten, eenig ongemak ? Neen ! nee,:! Engelin! riep ik in de volheid van mijn hart uit, terwijl ik haar meer en meer op mijn fchóot trok, dat ik zekerlijk al in den beginne hadbehooren te doen; — lk zit zeer op mijn gemak! — gij hindert mij niet in 't allerminst! — liet tegendeel is waar, — wanneer gij maar geen ongemak lijd ? — De franfche fchoonheid lachte en verzekerde mij, dat zij volkomen op haar gemak zat; — er verder, maar met eenfpotagtig gelaat, bijvoegende, dat zij mij wel zeer veröbligeerd was, voor dat ik haar een plaatsje in het rijtuig had willen inruimen. Snel gelijk een blikfem vertoonde 'er zig een rooden gioed op mijne wangen; — van welk eenen aart kan men ligtlijk bezcffen.— Hetgodlijke Meisje iloeg een vuurigen blik op mij. — De fchaarrite. van door haar doorkeeken cn doorgrond te wo!den, nam hier door niet weinig toe. — Thans keek zij mij .nog vuuriger aan, — cn ftraks werd mijn gelaat een gloeïenden oven gelijk. — Ik wist mij uit deeze verwarring niet te redden, en werd ver-  )•( 13 ):( verleegen met mijne oogen, werwaards de zeiven heen te flaan. — Eindelijk ontfermde het doortrapte Meisje zig over mij, en gunde mij cenige oogcnblikken vrije adcmhaalirg, vermits zij naar elders heen keek. Een onverdiende lof is Jlegts vermomde fpot. Nimmer, zo oud als ik ben, heb ik leevendiger en kragtdaadiger de juistheid van deeze digteriijke aanmerking ondervonden, mijn goede Franschman ondertusfehen voorkwam mijne verdere verlegenheid door onophoudelijk met haar te babbelen. Zo dra waren wij niet in den Briel gekoouen,of het lieve meisje trad uit het tijtuig, en maakte ecne zeer hoflijke en dankbaare buiging tegen mij: met dat alles evenwel kwam het mij voor als of »er in dat foort van dankbaarheid, een half verwijt jegens mij lag opgeflooten, — cn duizendmaalen liever had ik ' gewenscht, dat zij dezelve agterwege had gelaaten. Een Jongeling kwam haar hier afhaal cn, die zij met het uiterften betoon van hartlijke vreugde, te gemoetc Ihcldc -. — zekerlijk was het haar begunftigde Adonis. — En wel nu, — ö zegevierende Liefde ! ó Gij beheerfcheres van goden en menfchen! hoe veel zou het niet aan mijn hart gekost hebben, wanneer ik, door mijn rauwheid én norschheid, dergelijk eene ontmoeting verhinderd had : naauwlijks was zij weg, of mijn Franschman fchcen haar zo glad vergeeten te zijn, ais of hij haar nooit gezien had. — Al wat lief is, zei hij, moet ons nooit kwellingen veroirzaaken: wij moeten  '->•< ;h X ten 'er genat van hebben ars. jfeü 't bezitten; „en als wij 't misfen. — a la bonne ««ure ! HET BESLUI T. De fehciding van het franiche Meisje ging mij indedaad aan 't hart: — juist wel niet, om dat zij mij in haar net gevangen had, — u neen! — "maar enkcl.cn alleen, om dat ik wel gewcuscht had, mijn gehouden gedrag met een kleine vergoeiüjking te bedekken; want waarlijk, ik had haar, wat het uitwendige aanbelangt, zeer onvriendlijk bejegend. Maar, zei ik bij.mij zelve, hoe drommel komt het mij in 't hoofd, om mij in diervoegen over zulk een wisfewasje te kwellen ? ik wil er niet 'verder »an denken, cn daarmede, — punctum! Dan, ik had goed befluiten neemen! — Dit mijn •heilig befluit was op verre na nog niet rijp. —• Ik had iets dergelijks in het geheel niet moeten .doen; want van het oogenblik af, 'dat ik dit groot voornoemen gevormd had, kon ik het lieve Meisje in 't geheel maar niet weder uit mijn gedagten krijgen. — Eilieve, fchaam u toch! riep ik tegen mij zelve, — en nam andermaal het befluit, om de bekoorlijke Francaife te vergeeten. — MijnFranchman, mij in zulk een diep gepiens ziende, danste eens; wipte vervolgens de deur uit, en ging wandelen* Oogen-  X is X Oogenbliklijk begaf ik mij naar den Waard, die met al zijn ap - en dependentiën reeds agter mij ftond. , Is hier wat bijzonders in deeze ftad te zien? vroeg ik hem. Ja! ja! zeer veel, antwoorde hij: ö! de BricI is een allerliefst plaatsje. Ik wist dat juist het tegendeel waar wis; maar ik kon het den goeden man ligtiijk vergecven, dat hij zo veej ophef van den Briel maakte, vermks de ftervclingen doorgaans gewoon zijn, om , ffggt de grootftc; partijdigheid, den oord te roemen, waar zij woonen, en vooral is dit de zaak van de Herbergiers. — Om evenwel openhartig te biegten ; — de ftad Briel mag behaagen aan al die vsil; maar aan mij behaagt ze in 't geheel niet. Ik zette mij aan tafel; verzonk in diepe gedagten ; errinnerde mij mijne goede vrienden in Engc■ land, en was het kleine franfche Meisje airede geheel en al vergeecen, — en zie daar, juist in deeze oogenblikken trad de waard andermaal, met een meer dan gewoone fhelheid, de kamer binnen. Mijnheer ! zei hij tegen mij, gij weet dat aüe Burgers thans Soldaaten zijn, en druk aan moeten exerceeren ? — Hebt gij lust, dan zal ik u eens op onze excreietieplaats geleiden, 't Is de moeite w aard om te zien. ó Zulk een wandeling zal mij regt aangenaam weczen. Hoe, Mijnheer ! gij wilt dan te voet derwaards gaan ? — Dat is onmooglijk; 't is bij de twee wuren verre. j^tl  X 16 X Wel nu, ten paar uur en gaans, dat kan ik zeer gemaklijk doen. Ik ben een liejhebber van gaan. Maar het is verbaasd heet weder. Ik keek den waard eens aan, om te zien of hem dit ernst ware; want tot nog toe had ik geen hette hoegenaamd kunnen befpeuren. Dus praatendc traden wij een voorkamer binnen. — En zie daar het franfche Meisje! Deeze jonge Juffrouw, zei de Waard, wenschte zo gaarne de exercitie eens te zien, — doch, 't is haar te verre om te voet te gaan. Laat ik nu mijn fout hcrftellcn, dagt ik bij mij zelve. Oogenbliklijk trad ik naar het Meisje, maakte haar een Compliment, dat een grootcn zweem van het fentimentccl verliefde had, en verzogt haar dat zij mij zo gelukkig wilde maaken, van met mij raar het exercitieveld te rijden, vermits ik een rijtuig befteld had. Het lieve wigt aarzelde geen oogenblk, cn gaf mij zo veel vleiende woordjes, dat ik bijna een Eranschman zou geworden zijn, ten einde haar te kunnen beantwoorden. En, denkende Leczer! misfehien beging ik hier een tweede fout, grooter dan de ecrfle. Een enkele wenk was er noodig, en een beflooten rijtuig fiond voor de deur. — Wij ftaptcn 'er binnen. De Waard nam het amt van Koetfier waar, en fchoon 'er in dit rijtuig ruim voor vier menfchen plaats was, zat echter het franfche Meisje meer dan half op mijn fehoot. Ds  x i! }< De zon fchijnt zo fterk, zei ze, gij moest de gordijntjes voor de glaazen laatcn vallen. Er feheen geen zon, — en echter fchoof ik de gordijntjes voor de koetsglaazen: — cn hier, — ö menschlijke zwakheid! ■ De exercitie behaagde mij volkomen, wij reeden tegen den avond langzaam weêr naar huis: de Franschman zag mij te huis komen! — Hij lachte ; ik bloosde. Heb ik het niet gcdagt! riep hij, en danste met een den tuin in. HET afscheid; Den volgenden dag bevond ik mij te Maaslandfiuis: een fraai, klein Plaatsje, waar de Inwooners zig meest van de voordeden der Visfcherij geneeren. Ik cn de Franschman deeden een wandeling. — Het eerlte toneel, dat zig voor onze oogen opende, was een rcgthartlijk aficheid. Een o-roote menigte vrouwen en kinderen ftonden aan de haven, waar een fchip bezig was met weg te zeilen. __ Vaarwel, Vaderlief! — Dag Broer! -* Dag Man! dag Boutje! dag Japik! enz. Dit was het eenparig geroep van de wal, dat van boord I inct een even zo gepast geroep beantwoord werd. ■> Zomtijds kwam 'er een God bewaarje l De hemel zegenje, cn dcrgelijkcn tusfehen beiden, en dit dunr* de, — niet zo lang als zij elkander hoorea, \ b- maar  X i8 X maarzo lang a!s zij elkander zien konden. - Toen eindlijk het fcbip uit het gezigt was, ftond de menigte eenigc oogenblikken ftU; als in diepe gedachten verzonken; met de traanen in de oogen, en deeze fehciding tot? in het diepfte van hunne zielen gevoelende.- waarna zij als ongemerkt mt een ging en verdween. Dikwerf heb ik afichcids predikatiën gehoord, die, om hunne fraaiheid, -zelfs in druk uitgingen; doch alle die heerlijke Leerredenen te zaamen genomen, troffen}mij nooit zo gevoelig en hartlijk als hier eene eenvoudige aflcheidsgroet van Dag japik! De Frarschman, wien de traanen m-de oogen ftonden, getuigde hetzelfde. Tedere zielen! riep ik bij mij zeiven uit, neen! uwe boezemfmart bevreemd mij in 't geheel met. — Uw onderhoud — het leeven uwer bloedverwanten hangt oogfehijnhjk alleen af van den welvaart en de zekerheid van deeze uwe vrienden en medemakkers! —- Hoe kan men aan u, 1 zonder aandoening denken ? — ó! God geeve u zijnen zegen! — Die Vader der Menfchen maake u waarlijk gelukkig! Thans was het tijd, om te gaan ecten. De Franschman ging raar een zijner bekenden. — ik ging derhalven naar mijn Logement, en verzogt den Waard, die aan de deur ftond, cm mij het een of ander te bezorgen : de vent keek mij eens zijdelings aan, even zo als men op een keffenden hond zou nederzien. Zeg  )( 19 )••( Zeg dat tegen mijn wijf! zei hij, op een toon, zo als hij zekerlijk altoos gewoon wa>, om tegen zijn wijf te fpreeken, ■— en, dit gezegd hebbende^ liet hij mij de overvloedige gelegenheid, vooreerst, om hem van agteren te bekijken, en ten tweeden, om zijn wijf te gaan opzoeken. In Gods naam, dagt ik, kon deeze man dit niet zelfs aan zijn vrouw gezegd hebben? — was het zijn zaak niet, om, als kastelein, beleefd cn vriendhjk te weezen? — Welk een Lomperd! — en echter, ik eet en logeer bij hem, cn hij trekt zijne winiten van mij! — Helaas! tot ia de kloinigheeden toe vind ik onöploslijke raadfels. Ik ging naar de keuken, de kelder, de plaats, — en vond eindlijk 's mans wijf in de ital, bezig met de paarden hooi te geeven. Zo dra zij mij zag, verliet zij de beesten om den mensch hulde te bewijzen: zij was oud, maar vriendlijk : zij was leelijk, maar inneemehde, en binnen den tijd van een uur had ik goed eeten, en geleegenhcid, in het gezelfchap deczer grijze matroone, om den norfchen Waard te vergeeten. DE TREKSCHUIT. De heme.1 bewaarealle mijne Landsluiden, —— zë-i ik, toen ik te Delft uit de Sluifche TrekfchmV S 2 flapte  H 30 ):( fiapte. — voor de treurige noodzaaklijkheid, om Ooit eenigeuureifi, dergelijk eenen vaarenden kerker opgeOqoten, en ingepakt te zitten. De Hollanders mogen aan deze miniatuur Noagarkjes gewoon zijn; maar elk rechtfehaapen Engelschman moet ze vervloeken! Men zet zig neder op een harden bank, en de gefralte die men aanneemt, moet men houden, -geduurende al de uuren dk men reist, even als of men in een pers geklemd word; met gevaar van krom te groeien ; vermits men noch opftaan, noch de boenen net uk fteeken kan. Wij traden de Waterflootfche Poort binnen; een zwaar.gebouw , dat de ijdclheid der aèioude Poortenbouwers duidlijk aan den dag legt, vermits het nergens minder voegt dan aan een Stad gelijk Delft, waar men geen defenfie kan hebben, en ze het minst van allen behoeft. In deeze Stad zag ik. terloops, een roenigtó 41 lerheffte Meisjes, die gansch niet misduid ,varen van fchoünheid en bevalligheid. Mijn ftceds veihefde Franschman deed den voorfiag om !lior ecn. dag of twee te vertoeven, Ten 'einde, zei hij, de natuurlijke gef:hiedenis deezer fekoonheeden te Linnen beschrijven. ■ Rccds had hij opgemerkt dat deeze Delfiche Ezelinnen zo ftug en zo ftijf niet waren, als men hem in Engeland verteld had Inzonderheid- voldeed hem de achtimr, die zij hem als Franschman, en dat flegts en pajfant, toedroegen; want van die hij de hand bood, ontving hij de hand, en zelfs van een,- die hij met ecn klein - . : i ge-;  X 21 X gcwcld naar zig toe trok, om te kusfchcn, werd hij dabbeld te rug gekuscht, en dat wei om deze uitdruklijke reden: Om dat hij bon Francais waSm — Ais Engeischman genoot ik deeze eer niet. Mtsfchicn was het jaloufie die mij bekroop ; maar ik ftemde geenfins in den voorflag van mijn Reisgenoot. Het eenige dat ik, in deeze ftille ftad, op mij verkrijgen kon, was de graftomben: te gaan bezigtigen, die waarlijk bezienswaardig zijn. —— Toen wij Tromp, Piet Hein, het vrouwtje van Aldegonde enz. gezien hadden, gin-» gen wij naar de nieuwe kerk, om de pragtige begraafplaats van Oranje te befchouwen; — dan , hier verloor mijn Franschman alle geduld. Wanneer gij, zeidc hij, u nog langer met de doode Prinfen wilt ophouden, dan moet gij in mijn voorftel'"komen, om naamlijk de leevende Godinnen ook een bezoek te geeven. — Met een wipte hij de kerk uit, cn, wilde ik hem niet verliezen, dan moest ik hem volgen. Wij flapten naar de Haagfchc poort en vonden aldaar andermaal ecn houten, enjren, drijvenden kerker; — ik wil zeggen, een verwenschtc Trekfchuit. De Franschman fmeet zig h: ecn hoek cn teeg aan 't zingen. Bij de eerfte ademhaling, die ik in dit fmoorhol deed, vloekte ik; en bij de tweede haalde ik mijn fchrijftuig voor den dag, ten einde mij onledig te houden met het ontwerpen van een Bi VOOR-  X 22 X VOORREDEN VOOR E) I T WERK. Een iegelijk, die op reis gaat, is, tot zijn cigenbestwil, verpügt, om, zo veel hem mooglijk zij, alle Volksvooroordelen afteleggen: want, reist hij met die onbeperkte partijdigheid en heerfchendc vooringenomenheid met zijn Vaderland, d!e inzonderheid den Engelschman zo zeer eigen is' <■ i,c beaoel een Engelschman, die voor het eerst zijn neus buiten zijn Vaderland lteekt,-) dan zal hem gcaoegzim nooit, een eenig voorwerp in deszeifs wcezenlijke geuaite, onder den beguichelden aandagt komen. Alles, zo wel let ecn als het ander, komt hem als bijster flegt en ellendig voor; en geeft hij, den een of anderen tijd, 'er eeuè befchrijving van uit, dan zal dezelve altoos het voorkomen en kenmerk van partijdigheid draaEen; cn, zo het immer in eenig brein opkomt, om deeze befchrijving te verbetc-r teren of te hervormen, dan valt voorzeker de fchrijver in het begrip, dat men hem aan gebrek van goeden fmaak poogt te befchuldigen. Deeze aanmerking dient inzonderheid door den letterkundigen Reiziger in 't oog gehouden te wordcn- —"~ Hij toch, die voorneemens is om zijne waarneemingen der waercld medctedeelen, moet zig Vooral zorgvuldig wagten, om anderen op geenen doolweg medetefleepen; en, om gecne andere te bedriegen, moet hij zelfs op zijn hoede weezen, van niet bedroogen te worden. Het Volk  ):( n >C Volk , welks caracter hij befchrijven wil, moet hij met een nieusgierig naarvorfchend , maarteffens wij.gcerig oog beiradoeren: ontdekt hij hier of daar iets, dat inzonderheid zijn afkeer gaande maakt, dan zette hij zig niet tot een angstvallig onderzoek van het lugtgeftel; — dit is de wegzonder einde en zonder nut; — neen; hij beftcede veeleer zijn tijd en vlijt, om de gcaartheid; het huishoudlijk beftaan, cn de regeeringsvorm te kennen van het Volk, dat hij beoordelen wil. Gemeenlijk befchouwen onze Geleerden, die^ in hunne gemaklijke fauteuils en aan hunne! warme baartfieeden, gewoon zijn de wacrcld te doorkruisTen, cn menfehenkennis optegaaren, de Hollanders als ruuw cn. woest, en veelen hunner leiden dit onbehaaglijk caracter daaruit af, om dat de vporwerpen, die zij fchilderen, op drieënveertig graaden noorderbreedte wooncn; — terwijl zij in tegendeel de Italiaanen, die het de Hemel behaagt heeft weinige graaden zuidelijker neder te zeeten, als zagtaartig en verwijfd 1'chetfen. Luiden, die zig flegts bij de bcfpiegclingcn ophouden, vervallen zeer ligt in deeze n misflag; -Teechter komt het mij voor, dat dergelijk een denkbeeld , onder de groiïte doolingen te huis hoort. Het fchijet mij toe, dat niets onzinniger, cn, als ik mij zo eens mag uitdrukken , niets vcrftandeloozcr is, dan om de zeden van een Volk van het lugtsgeftel of het klimaat aftelciden. Allerwegen immers, het zij in kou.le of heete landen, vinden wij Luiden die heerfchen, en Luiden die als flaaven B 4 krui-  k =4 k kruipen willen! allerwegen vinden wij vooröordceïen in de Kerken en in de Raadzaalen; vinden wij Vrouwen in Mans, en Mans in Vrouwengewaad, en de kuriften cn wetenfehappen. bloeiden beurtelings dan in Afia, dan in Europa. De zeden en gewoonten van 'de meeste volken hangen indedaad meestal van opvoeding; van hunnen Godsdienst en van hunne wetten af, en hun Caracter derhalvcn is zijn vorming geenzins aan een natuulijke, maar aan een zedelijke oirzaak verfchüldigd.Maar keeren wij weder ter zaak. Terwijl ik zeer gaarne den Reiziger, voordcuit-v terften cener onbeperkte zugt voor zijn Vaderland, beveiligen wil, zou hij eenig gevaar kunnen looperi van in het tegenövergèftalde uittërfte te vervallen. Men vind 'er bij voorbeeld, vooral onder de Edelen, die zig voor onherftclbaar vcrloorcn zouden rekenen, wanneer zij wisten, dat men hen met het üeeds te huis blijvende Canailjé gplijk ftcidc! Niet gereisd te hebben ! — ó ! dat is cenc onüitwisbaare fchandc! — In alle gezeifchappen; op alle wagens cn fchuiten hangen zij den Reiziger 'uit: nagt en dag zweeten zij de kundighecden uit, die zij in Vrankrijk, Duitschland, Italicn, cn elders hebben doorgezwolgen! hun eigen Vaderland is verachtelijk in hunne oogen, — en wee, den geencn, die in hunne tegenwoordigheid, dat Vaderland zon durven verdedigen. — Dit Caracter is zo haatlijfe als onverdraaglijk cn lastig. Ten opzigten van den fmaakvellen Reiziger; van  y?ln den Man ," wiens tijd en fnipperüuren', geheel cn beftendig, aan de befchouwing en befchrijving van gebouwen, beelden, colommen, valcien, bergen, bosfehen, endergclijken, zijn toegewijd, van dcezendurf iknaauwlijkseen vöordeelig woordje r4ppcn. _ Een fierlijk" fchrijver, overat nut'der buitenlandfche reizen handelende, zegt: Ik erinncr mij gcleczen te hebben, dat Socrates nooit buiten de muuren van Athene was geweest, en darbij; aan zijne Bewonderaars, die hem zorntijds naar dc reden van dit zonderling gedrag vroegen, gewoon was te antwoorden: steen e n e h b o o me» stigten mij niet! Mijns bedunkens wilde hij hier mede aanduiden , dat de bioote befchouwing van fchoonc fteedén cn landfchappen, die toen ter tijd zo wel als heden, dc Reizigers zo veel ftof tot ijdelheden oplccverdcn , dc voorname vrugt was , die zij van deczen hunnen nicuwmodifchen arbeid ingcöogst hadden. Desniettcgcnftaande echter kan men niet ontkennen, dat de bioote lijst van beelden cn fchildcrijen van eenig nut kan weezen. Van den imaakvollcn Reiziger zo weinig gezegd hebbende , zal ik mij te vreeden houden , met flcgts in 't voorbijgaan van den Virtuoso, den puuren Virtuoso, -~- gewag te maak en: ik bedoel naamlijk zodanig iemand, die, met geen ander oogmerk zijn Vaderland agter den rug laat, dan om oude penningen, verfteeningen, kapelletjes, en wat diesmeer is op te zaamclen : ik kon hem wel geheel hebben voorbijgegaan; maar hij heeft immers ook B S nn'  X 25 ):( «nfpraak op ecn klein plaatsje, onder de volgende C/asfe van Reizigers ? Als daar zijn ■ , ■ De Letterkundige Reiziger, deeze is hij, welke W beijvert, om Menfchen en Zaaken te leeren kennen. De Reiziger om te rei,en, dat is, zodanig iemand die zonaer oogmerk reist. De Smaakvolle Reiziger, waar door wij iemand verftaan, die befehrijvrngen van Kerken, Raadhuizen , Paleizen, enz. levert. De Virtuofo, of de Reiziger, die op zijne t0( 34 ):C gezuiverd; zij durven niet meer over mijn vloer komen. De geleerdhcidhaatcnde Kastelein zou, op dien menschlievenden toon, hebben blijven voortrevelen, had ik hem niet in 't oor geluisterd, dat mijn reisgenoot, de Franschman, ( die intusfehen den Kastelein aankeek, met de oogen van een felbelecdigd en naar 't ftrijdperk reikhalzend Kampvegter, ) ook een geleerde cn een Schrijver was. — Dc Kastelein werd een weinig beteuterd en liet de zeilen vallen. — ik wil hier mede niet zeggen, dus tragtede hij zig te redden, dat ik nimmer- de eerc gehad heb, om, uit de Clasfe der Geleerden, ook braavc en ailerachtingwaardige Perzoonen, onder mijn dak te huisvesten. — Daar is , bij voorbeeld de Edelgrootmoogende Heer * «. **, die hier veel komt; — ah! dat is een meer dan extraordinair vernuft; dat is eerst een karei met een kop , zo als men 't noemt, — en — dat heel veel, zo niet alles afdoet, hij heeft zo veel geld als verftand! Dat kan zeer wel zijn antwoorde ik ruim zo koel en zo flaauw als dc Kastelein mij zo even gedaan had, terwijl ik ecn zekere te lcurftclling op zijn gelaat las, als hebbende hij voorzeker van mij eenige uitroepen van verwondering verwagt. Hij keek mij eens aan, even als zag hij, voorde ecrftemaal van zijn Jeeven, een Walvisch of ander groot zeegedrogt, en fprak verder geen een woord meer van het edelgrootmogend vernuft. Helaas! riep  X 35 X riep de Franschman uit* ik begrijp wel, dat dié edelgrootmogende vernuften gelijk liaan met onze geweezen adelijke vernuften: het een is ftinkviS en de andere is dc mart verbooden. Thans roerde ik een andere fnaar; want niets is meer mijn ftudie, dan om de menfehen, en dat wel allerlei foortcn van menfehen te leeren kennen. Het fpijt mij tot in de ziel, dus begon ik, dat ik dien goeden heer van C. zo van mij af heb laaten gaan! Ik was voorneemens, om een maand, en mooglijk langer, in den Haag te blijven, en dan kon ik, -—- Hier ftak de Kastelein beiden zijn ooren op : de rekenkunde fiocg hem door het bloed heen, en reeds ftont hij op 't punt om rekeningen te zwceten. Ik zag 's mans ijver, cn vuurde dien nog fterker aan, door quafi uit mijn mond te laaten glippen, dat ik nog wel twee of drie maanden blijven zou ; met een, als ware het bij ongeluk, ecn dikke goudbeurs op den grond laatcndc vallen, waarVan de klank hem een meer dan elcétriquc fchok fcheen te geeven. Mijnheer! riep hij in een vervoering van blijfchap uit, waarvan hij geen meester was; gij zult hier dan een of twee maanden logceren? — Gij zult het u niet beklaagen, dat verzeker ik u. —i Maar daar fchiet mij iets te binnen: gij fprcckC daar van Mijnheer van C. — Wel nu weet ik waar hij woont; — ik verwarde hem met een andere van C. — Hij woont in het Noordeinde, niet verre van de fcheveningfche brug. — Hoe kom ik Ca z%  H 36 H zo gek, dat mij dit niet daadlijk te binnen fchoot? Wel rui! hcrvattede ik, wees dan zo goed, en zend iemand om hem, met verzoek, dat hij mij de eer gelieve aantcdoen, om heden avond bij mij te komen eeten. — In een oogei.blik wipte 'er een bode heen ! — Die Kastelein, zei de Franschman ftil tegen mij, zou zeer gevoeglijk de gedienftige Eigenbaat kunnen verbeelden. — De Karei is geen oortje waard, gaf ik hem ten antwoord; maar zijn huis, zijn tafel cn de bediering is goed, en dit is oneindig beter, dan het tcgcnovergeftcldc geval. Van twee kwaaden moet men het minftcn kiezen. — Al was hij de Duivel, gaf de Franschman tot befcheid, ik ben 'er mede te vrecden, mits dat hij ons maar in den Hemel logeert. HET COMPLIMENT. Spoedig kwam de Kastelein weder bij ons, met het berigt, dat de Heer van C. niet te huis was. Hij was 'er vervloekt kwaad om, zo hij zig uitdrukte , en het liet hem zig ook zeer wel aanzien,, om dat hij reeds een bord voor den nieuwen Gast had laaten zetten. — Ten einde mij nu in een goeden luim te houden, haalde hij een boutcilje bourgonje wijn te voorfchijn, en zwoer bij a'les, wat een Kastelein heilig is, of ten minftcn behoord te BS wee-  X 37 ):( weezen, dat het van dezelfde ibort was, waar zijn doorluchtige Hoogheid gewoon was geweest van te drinken. — De Franschman trok den hoed diep in de oogen, — en twee woorden meer waren 'er flegts noodig geweest, om de bouteilje,' en misfehien de Kastelein er bij, door dc glaazen' naar buiten te doen vliegen. — Ik befpeurde fchielijk het opkomende onweder; de Kastelein verbleekte ; ik fchonk 'er daadlijk een glas van in. Dan moet ik eens proeven, zei ik, of de wijn zo goed is, als zijn doorluchtige Patroon. — De wijn fmaakte mij wel. Gij zijt een Engelschman, duuwde de vertoornde Franschman mij vrij bitsen re; maar een vrij mensch is niet gewoon om met een varken uit eenen trog te zuipen. — Gij zijt nog in oorlog; antwoordeïk hem lachende, maar wanneer gij eet noch drinkt, van 't geen uw vijand eet en drinkt, zo lang gij geen vreede hebt, maak dan fchielijk uw testament. —- 't Is niet dc zaak of de wijn, voerde de Franschman mij daarop, met eene meer dan gewoone lecvendigheid, te gemoete; maar het zijn dc denkbeelden, die men 'er aan hegt, en de gevoelens die men 'erdoor openbaart. — Mijnheer! zei de Kastelein, die deeze zet nadruk'ijk gevoelde, en bang voor zijn rekening begon te worden, ik heb ook puik puik van Bourdeaux wijn, die men in Parijs, bij het laatfte planten van den Vrijheisboom, gedronken heeft. — Loop 'er mede naar de Galg! was het befcheid van den Franschman, die zig vervolgens met enkel bier vergenoegde. — Ik heb opgemerkt, dat C 3 dit  X 3» ):( dit het beste middel was, om een fchraapzickc Kastelein van noodlooze partijzugt te geneezen. Een kwartier uur omtrent naderhand, trad de Heer van C. binnen: de Kastelein behandelde hem met de uitterftc opmerkzaamheid cn gedienftighcid: reeds wist hij dat ik veel met deezen Geleerden ophad, — en, — dat ik nog een of twee maanden in den Haag bleef logeeren. — Hoe tegenftrijdig zijn de menfehen met zig zelve! dagt ik. Zo even was de ongelukkige wijsgeer ecn vloek in de oogen van een Tafelhouder! — thans befchouwt hij hem als een zegen, en de eenvoudige reden is, <— de hoop op eene goede betaaling. Wij hielden de avondmaaltijd met elkander: ik vond den omgang van den Heer van C. zo, als ik mij voorgcfteld had. — Hij was een man van veel doorzigt; lieeds opgehelderd van ziel, en, — voor een Hollander, vrij openhartig en mede- deelende. Ons gelprek liep over vrij onverfchillige dingen, als fchouwburg, plaatslijke omftandigheeden, den toeftand der tegenwoordige Nederlandfchc letterkunde, en dergelijken. De boeken, zei hij, vermecnigvuldigen zig hier jn den Haag, even gelijk te Parijs, met eene onge-r mecne fnelheid, — en, fchoon dit vcelen vrij paradox zal voorkoomen, uit dien hoofde word het een Schrijver, ten uiterften moeilijk om zig voort te helpen. Dat kan jk zeer gemaklijk begrijpen; was mijn antwoord. Ik  >( 39 )■•( Ik wilde met hem over fiaatszaakcn fprecken,1 doch hier in fcheen hij wat agterhoudende en hij werd het te meer, toen mijn Franschman; met een fpotlach, tegen hem zei: alvoorens gij de landszaaken behandelt, Mijnheer! zou ik uraaden om eerst een glas bourgonjewijn met onzen Engelschman te drinken; 't is van 't zelfde foort als die zijn doorlugtige Hoogheid altoos dronk. De Wijsgeer lachte eens. — De ftaat heeft met dc geleerdheid niets te maaken, en met de vriendfchap nog minder: was zijn antwoord, echter ontdook hij alle gefprekken, die ik, over dit onderwerp te berde bragt. — Eindelijk beloofde hij mij, om bij de eerfte gelccgenheid mij op de Sociëteit en in de Nationaale Vergadering te zullen brengen. Op zijn beurt begon hij mij ook te vraagen, en onder anderen, wat ik van de Hollanders dagt ? Ik heb, was mijn befcheid, totnogtoe weinig geleegenheid gehad, om ze genoegzaam te leeren kennen, om in ftaat te weezen, van zc eenigermaatente beöordeclen: dit echter kan ik u verzekeren, dat, indien ik, op mijn reis door Nederland, flcgts twintig perfoonen aantref, die uwer gelijk zijn, dat ik dan in een beter luim naar England zai terug keeien, als ik het verlaatcn heb. Hij boog zig hierop met eene natuurlijke en dus bevallige hofiijkheid; die alles uitdrukte: een Franschman had ongctwijffeld meer buigingen gemaakt, dan ik woorden gefprooken had. C 4  X 4° X En, dus ging hij met vraagen voort, hoe beval-, len u onze vrouwen en meisjes ? Waarlijk, antwoprde ik hem, ik houd ze voor zeer fcfjoQn; zo fchoon ten minftcn als onze En-i gelreheh. En, viel de Franschman my met drift in de reden, nog ruim zo vriendlijk en gedienstig. Ik' weet niet, antwoorde de Schrijver zeer bedaard , of dit wel een loffpraak op onze vrouwen en dogters is. Ja! riep de Transchman, gij .ftijve Philofoophen en Engellchen! gij denkt dat dc Meisjes van kurk en de Vrouwen van wasch gemaakt zijn! de eelften wiit gij qnkel gebruiken om te ftoppen, en de laatften om 'er mede te pronken of uit kijken te gaan. — Bij u, maatigen de mannen zig dat barbaarfche recht nog aan, om alleen baas te zijn, en om, al eompk'mentcerende, de vrouwen tot weezcnlijke flaavinnen te maaken. — Het lachen tegen een lieven jongen, is bij u, in een Meisje, een hoofdzonde; en de verliefde lonk van ecn getrouwde Vrouw, — ó ! dit is een zo fchrecuwende misdaad, dat 'er hoofdofficier cn fchecpens aan te pas komen! ■ De Franschman had zekerlijk verder op dit fr.uk zijne gedagten gezegd, en vooral niet vergeeten, om zijn, ten deezen opzjgten vrij Vaderland, op de baan te brengen, toen wij, toevallig omkijkende, op 't hooren van eenig gerugt, door de deur, die openftond, een andere t kamer binnenkeeken, W cen jeugdige Dame voor ecn fpiegel, haar hoofd,  n 41 n hóofdfleraad in order fchikte, en uit wier IbotSgtige gelaatstrekken J wij duidlijk konden opmaaken, dat zij ons gefprek beluisterd had. De Franschman fprong daadiijk op; liep naar baar toe, en geleide haar, onder een zundvloed van Complimenten bij ons in de kamer. — Mejufvrouw! zei hij, ons onderhoud was zo hartlijk, want het betrof dc beminlijke kunne , en zo luide, dat gij het gemaklijk hebt kunnen hooren: doe uitfpmk tusfchen ons! . Ik geloof, mijn heer! gaf zij met een veelbeduidend gelaat den Franschman tot befcheid, dat uwe ondervinding hier te lande, hoe kortftondig dan ook, en vooral in den Haag, reeds zo groot is, in dit ftuk, dat ik buiten ftaat ben u in 't ongelijk te ftellen. — De Franschman had dergelijk een antwoord niet verwagt: hij trad naar haar toe, om zig met een kuschje op het lieve fchepzel te wreeken, dan eer hij dit plan ter uitvoer kon brengen , had zij reeds een diepe nijging voor ons gemaakt, en wipte de kamer uit. Wat zegt gij van onze Kastcleinesfen ? vroeg de heer van C. Dat een Kasteleines? fchreeuwde dc Franschman, en 'er al zijne verwonderingsvloeken van farbJeu en [acre cela et cela! bijvoegende ; — dat is onmooglijk! zo fpreekt geen Kasteleines ! zo nijgt zij niet! De Wijsgeer verzekerde echter, dat zij het was. ' Dan, zei de Franschman, levert zij eenfterk bewijs te meer voor mijn gezegde op. C $ Toen  X 43 X Toen wij naar ons flaapvertrek gingen, zwierde dit betoverend ScJiepfeJ ons andermaal, met zo veel bevalligheid en veelbetekende Complimenten, voorbij, dat ik mij niet onthouden kon van aan den Franschman te vraagen, of hij niet begreep, dat 'zijn kuischheid deezen nagt gevaar liep? Het ontbreekt u aaa opvoeding, gaf hij mij fpottende tot befcheid; dit zijn maar fchooten met los kruid, die zelfs den opperhuid van een regtfehapen Krijgsman niet kwetfen. De heer van C. beloofde den volgenden dag te zullen wederkomen. DE HAAG en de NATIONAALS VERGADERING. Vroegtijdig was de Heer van C. reeds op mijn kamer. Hij bood mij aan, om mij door den Haag te geleiden, ten einde mij al het merkwaardigfte deezer aangenaame Plaats te doen zien. Ik bedankte hem wei zeer voor zijne oplettenheid; teffens hem welmeenend mijn vrees te kennen geeyende, dat ik niet gaarne hem van zijne fiudien zou willen afhouden. Hij ftond 'er echter zo fterk op, dat ik hem vergezellen zou, dat het onheusch zou geweest zijn, hem te weigeren. — En daarmede het pad op, HOC  at 43 x -Hoe vcelerlei, en fomtijds tcgenftrijdig, dagt ite bij mij zelve, is niet de wijze waarop men vriendfchapsverbindtenisien aangaat! - Dan gefchied zulte eens met de grootfte voorzigtigheid en «gterhoudenheid! dan weder met een allerlangzaamfte, en volmaakt regelmaatige order, en als bij trappen I en dan weder in den alleruiterften ijl! — Dc Heer van C. en ik waren reeds vertrouwde vrienden. De Haag, op ons gemak befchonwende , kwam ze mij voor, als een bij uitftek welbebouwde; ia veele opzigten pragtige, en allerwegen vermaak-, lijke Plaats. — De volkrijkheid , — (wordende het getal der inwoonders thans op tweeënveertig duizend, behaiven het garnifoen, berekend, > doet zeer veel tot dat behaaglijke woelige en drukke, dat den menfehenvriend in de grootc fteden altoos behaagt. De fcheveningfche weg, demaliebaan, de wallen of cingels, de zogenaamde Princesfe tuin enz. leveren de heerlijkfte wandelingen en uitfpanningen op, die men op de meeste plaatzen, van Europa zelfs, te vergeefs zoeken zou. Een zekere losheid, leevendigheid en zwier inde kleeding, die dc Haagenaars, ( vol-, gens mijn Leidsman,). van de bewooners der andere fteden, in ecn zekeren zin, onderfcheid, brengt rijklijk het haare toe, om de faamenleeving te veraangenaamen. -- De uitdrukking van mijn Barbier vond ik eigenaartig, toen ik hem over dit punt onderhield. In Delft, Dordrecht, zei hij, en al zulke kleine en ftille fteden van Holland kan men, ten huize uittreeden.de, het regterbeen niet eerst voor»  );( 44 )■( Voondtzetten, of de halve ftad weet het en £ft « *** of afkeurend vonnis ove her kunt g,j zelfs op uw hoofd .oopen, zZ!'r dat er iemand iets van ze^en nf , / Cateehifeerhroeder in ee„ agterftraatje ^n- Koophandel is hier geen tak van algemeen begaan: flcgts Zlllke waaren word ^* üeczcr ftecdeajke faamenlceving noodzakelijk zijn en een vrij groote maate van f ^ «' wel als van overdaad, heeft hier de behoeften tot m het oneindige vermenigvuldigd Voorheen beftonden veele Haagenaars van het van "Tt ; gCVOlg: hCt °VerhaaSt ^ van * Hof heeft m dit ftuk eene merklijke verandering te wege gebragt; doeh meer voor bijzondere perzoonen, dan wel over >t algemeen voor tn H!3- — rDe b^eeden en. kostwinningen,^ het Hof, dat zo pragtig gewoon was te ieeven, aan veele honderden Huisgezinnen -bezorgden, hielden, ja! weIop, V00/hetmneCenrdt gedeelte der z„!ke„, die, of hunne verkleefdheid aan het Hms van Oranje te fterk hadden aan den dag gelegd, of'er nog niet van te rug wilden komen, en deeze ingezeetenen verlooren zekerlijk zeer veel bij de jongfte ftaatsomwenteüng • - maar het daarftellen eener Nationaale Vergaderd die uit zeer veel Leden beftaat , en waarvan elk Lid' veronderfteld moet worden, ruim geneegtekun- nen  X 45 H ïien leeven, als trekkende tien gulden daags ; het Provinciaal Beftuur; de ondcrlcheiden Gom-» mitte's, die almede geen gebrek behoeven te lijden} dc veelvuldige huishoudens, die, langs deezen ■weg, zig verpligt 'vinden alhier neder te zettenj dc nalleep van bedienden, leveranciers, vreemdelingen, die van alle oorden de Nationaale Vergadering komen zien, en dergelijkcn, kunnen, zo als mij ten minften dunkt, het gemis van het ftadhouderlijke Hof, zo al niet geheel, ten minften genoegzaam vergoeden. Men voege hier nog bij, dat het vertrekken van het ftadhouderlijke Hof, ten opzigten van foortgelijke takken van burgerbeftaan, gecne verandering gemaakt heés't, in het hier van ouds bepaalde verblijf der uitheemfche Ministers en derzelver huishoudirgen, dan voor zo verre de oorlog die deed gebooren worden, doch dit had ook plaats voor de omwenteling. Eveneens blijven de vermaaken fpeelrcisjes van onderfchciden fteden naar Scheveningen elders, die allen hier door pasfeeren, en, bij goed zomerweder, ganschniet weinig zijn; als mede, de loop en koop van zodanigen, die gaarne de eerfte fnuifjes van de pas uitkomende mode willen hebben, enz. Mijn Leidsman bragt mij eindlijk in de Vergaderzaal der Nationaale Vergadering, j Deeze zaai is in het nieuwe gebouw, of geweezen ftadbouderlijk Hof, op het Binnenhof: weleer was het een dans- en muziekzaal, pragtig met beeldwerken andere toepaslijke fieraaden opgefchukt; thans, ftaat  X 4« X ftaat dezelve vol' met banken, met groen laken bekleed, waarop de Leden gezeeten zijn. De Prefident zit op eene kostbaare verhevenheid, waarlangs men met eenige trappen, met keurige tapijten belegd, opklimt. De prefidiaale ftoel is groot Cn fchoon; rijk f met zinnebeelden en goud voorzien > — met een woord, alles is hier overéénkomftig de waardigheid eener zo groote Vergadering. Om de aanfchouwers te plaatfen, heeft men boven, aas'dc twee einden der zaal, tribunen of zitplaatzen gemaakt, die wel niet groot, maar zeer gemaklijk zijn. — Ecn klein gedeelte van een dee-* zer tribunen is afgezonderd voor de Redacteurs, die de gefchiedenis [der Vergadering, befchrijven! De tegenwoordige Hiftoriefchrijver, die men mij aanwees, en die men zegt, dat zeer bekwaam is, is een klein mager mannetje, met een hoogen rug. Tegen over den Prefident, in de hoogte, zijn noch andere zitplaatzen, gefchikt voor de uitheemfche Ministers en eenige Dames, welke laatfteri daartoe een kaartje noodig hebben. Wij zetteden ons in de tribune, en zagen weldra , met de uiterftc deftigheid, de Prefident den voor hem gefchikten zetel beklimmen. — Vreemd kwam het mij, en meer dan vreemd kwam het den Franschman voor, om de Vergadering met een gebed te hooren openen. De heer van C. mijne verwondering befpeurende, luisterde mij in 't oor; de Nederlanders zijn godsdienftig tot zelfs in de ftaats*  )'( 47 X itaatsverrigtingen toe! — Zij hebben gelijk, ant-; woordc ik hem, ingevallen het'er maar iets aan helpen kan. — De Franschman keek mij met een fchamperflagh aan en maakte een kruis. Ik heb 'er het mijne ook aan willen toebrengen; zei hij mij naderhand, toen ik hem de reden van dit door hem zo lang verwaarloosd godsdienftig bedrijf afvroeg. Vervolgens begonnen de verigtingen der Vergadering; verfcheiden brieven, cn een oneindig getal Requesten werden 'er geleezen. Met uitgerekt geduld luisterde ik naar de veelvuldige klagtcn van. onderfcheidene burgers, die of een amt, of een gratificatie, of een penfioen, of iets dergelijks begeerden. Over eenige doczer fmeekfehriften werd vrij lang en vrij hartig gedelibereerd, en eindlijk. werden zij gerenvoijeerd "aan de onderfchciden, Committé's; aangefield, om dit flag 'van zaaken rijplijk te onderzoeken, waartoe men mij verzekerde , dat zij overvloedig tijd namen. Verfcheiden uuren liepen 'er met deeze eentoonigc, doch noodzaaklijkc bezigheid heen: aan het einde dcezer verdrietige leezing gekomen zijnde, verblijde ik mij niet weinig, als denkende nu gewigtigcr zaaken te zullen hooren: — dan, op voorftcl van eenige Leden, veranderde de Vergadering in een geheim Committe', en in dat*geval zijn alle de Toehoorders verpligt, om de zaal te verlaatcn. Het fpijt mij, zei de Heer van C. dat juist, nu gij 'er zijt, 'er zo weinig van aanbelang verrigt is. En mij fpijt het, viel de Franschman hem in de"  X 48 .X de reden, dat men deeze ongelukkige klaagers niet daadiijk heeft kunnen helpen, want waarlijk, dan zou men iets groots verrigt hebben! De mccnigte van ongelukkigen, gaf daarop van C. ten befèheid, maakt eene fpoedige hulp, hoe wcnschüjk ook, onmooglijk. — De fchatkisten zijn uitgeput, en de ftaatsbehoeften vermenigvuldigen , Juist waaren wij bij den Vrijheidsboom. Hoe veel heeft dit pronkitukje wel gekost? vroeg de Franschman fchielijk. — Ik weet het niet recht, antwoorde van C. maar zekerlijk meer dan duizend gulden! — Met duizend gulden, antwoorde de Franschman, zou ik toch ecn douzijn ongelukkigen, bij provifie kunnen redden. — Ja! maar, was het tegenbefchcid, dit geld kwam grootendeels uit particuliere beurzen. De Fransch¬ man begon hartlijk to lachen. Gij hebt gelijk, riep riep hij, in een maatl'chappij van broeders behoeven particulieren voor geen particulieren te zorgen , En hiermede ftapten wij ons Logement in. HET STILLE HUIS, OF DE HANDSCHOENEN. Vermits ik handfehoenen behoefde, vervoegde ik mij in een galanteriewinkel, de eerfte de beste die  X 49 X die ik aantrof. De winkel was niet groot maar netjes, en gcftoftxcrd met alles wat'er va:..kieinigheeden tot dc kleeding van een petitmaltre of lalétj n' er behoorde. Het cerfte echter, daar mijn oog op viel, was een allerliefst Dametje, meer zwierig dan raar de mode gekleed , cn begaafd met de irweemendftc bevalligheid, tot in haar geringfte bewcegingen toe. Als een Engel uit den hemel lachte zij mij aan, en, even als waren wij dc vertrouwlte vrienden en meer geweest, waren wij daadlijk in ecn gemeenzaam gefprek. — Zij ftapelde het een paar handfehoenen op het andere: raakte, onder deeze bezigheid, zeer dikwils met haar godlijke hand, mijne handen aan; terwijl elke aanraking niet anders was, dan een zaligende elcarique fchok, die haar werking regelrecht op het hart deed. Ik was zelfs blijde, dat 'er onder de zundvloed van handfehoenen zo weinigen waren, welken mij pasten, of waarvan de kleur mij behaagde — Een Engelschmanfchetst men, in 'tftuk van liefde, doorgaands als ftijf, koel en onaandoenlijk af; 't kan waar zijn, wat het uitwendige aanbelai gt; doch voor 't overigen doet men den Eilander te kort, wanneer men, ten deezen opzigtcn, hem het leevendigst gevoel ontzegt. Eindelijk moest er toch ecn paar zijn, dat mij voldeed; zij hielp ze mij aantrekken, fchoon het niet noodig was , cn deed het met zulk eene handigheid , dat een der vingers, per ongeluk dat begrijpt zig, een weinig openberftede. D 6! Dat  X 5° X ó! Dat fpijt mij, riep zij, en met een mij tederhjk den vinger nijpende, even als wilde zij op die wijs de gemaakte breuk herftellen! — maar ach' deeze vingerneep! - neen! neen! ik waag het oiet, om.ze te befchrijven. En dus een goede poos blijvende voortnijpen, keek zij mij aan met een oog, dat, als een blikfem mijn ganfche zelfftandigheid doordrong. — ö ■ Riep zij met eene verliefde verrukking uit, *ij zoud niet gclooven, welk eene hoogachting ik voor een Engelschman heb. Thans ftond ik in vuur en vlam. Ik riep al mijn verftand, kuischheid en voorzigtigheid te hulp, en ik vond er niets beters op, dan daadlijk de handfehoenen te betaalen en het dreigende gevaar te ontvlieden. Dat affront zult gij mij immers niet aandoen, riep de fchoonfte mond, die mij immer toefprak, zo dra fcij. mijn voorneemen bemerkte; gij wilt mij immers niet in den naam brengen, dat ik aan ftukken zijnde handfehoenen verkoop ? — in een oogen'blik zijnze herfteld. — Geef hier! Ik gaf ze, of liever zij ftreek ze mij van de 'handen , met ecn zelfde betoverende gevoelverwekking als die geduchte vingerneep. s Het lieve wigt zogt vervolgens naar zijde, naar een naald , vingerhoed, enz. en dat, nota bene,m haar winkel! — Niets van dit alles vond zij.— Waar heb ik het toch gclaaten? zei zij eenigzins vérftoord tegen zig 'zelve : maar, ja! — ik wéét het al, — in de binnenkamer. — Zij deed eenige ftap-  X 5i X flappen naar de binnenkamer, doch keerde fchielijk te rug, en kwam regt op mij aan. — Houd mijne lompheid ten goede, mijnheer! zei zij, en mij met beiden handen aanvattende, dat ik u zo alleen zou laaten ftaan. — Kom zo lang binnen. — Gij hebt maar tien tellens te wagten. — Zij wagte mijn antwoord niet af, maar trok mij naar binnen > niet anders dan een vuurigver'liefde bruid, haaren aarfelenden bruidegom doen zou. En zie daar mij in de binnckamer. — Hier ftond een Ledikant, waarvan de gordijnen opengefchoven waren, en een tafeltje, waarop een ftesch wijn en twee glaasjes. Aanftonds had ik een vol glas in de hand, en de bekoorlijke Engel tegen mij over op een ftoel, indiervoegen, dat onze kniën tegen elkander drukten. Zijt gij ook getrouwd? vroeg ik haar, in een zekere verwardheid van gedagten, en zonder bijna zelfs te weeten wat ik vroeg. Ja! antwoorde zij met een zwaare zugt, 'tot mijn ongeluk ben ik gedwongen geworden, om een man te neemen, die mij noch behaagen, noch voldoen kan. — Op dit laatfte woord keek zij mij treurig verliefd aan, zou de' fentimcnteele minnaar zeggen, terwijl zij al digter en djgter op mij aanlchoof. En nu werd het mij te heet. Ik nam het manlijk befluit, mij uit deezen doolhof te redden. ..en vroeg, even als vefftond ik al"haare hemelfche D 2 kunst-  M 52 X kunstftreeken niet, of zij mij nu fpoedig aan mijn handfehoenen zou helpen ? Zij rees fchielijkop, en mompelde iets binnens monds, waarvan ik uit gebaarden en eenige verftaanbaare woorden, moest ppmaaken, dat zij zei: 0 Jé! 't is een fengejschman ! Zij nam de handfehoenen, en zettede zig, in een eenigzins gecmlijke houding, op de fpo'nde van het ledikant neder. — Deeze houding echter veranderde zeer fnoedig. Kom eens hier, zei zij, toen zij omtrent drie fteeken gedaan had, cn zie' of het naar uw genoegen is? Ik kwam: toen ik voor haar ftond, fmect zijde handfehoenen weg; greep mij aan met ecn vuur, dat mij verteerde, en de godzaligfte Man zou hier voorzeker gevallen zijn; - dan, een gelukkig toeval was dc oirzaak van iets, dat ik behoudenis moet noemen. Twee Ligtmisfen ftooven haar winkel binnen. — Dit en datfe Betje! fchrecuwden zij, waar zijt gij ? Betje ontftelde eenigzins en werd boos: zij 'vloog naar vooren. — Gunftigcr oogenbiik kon er voor mij niet gebooren worden. Ik fliclde haar agter naar. — Daar, zei ik en haar een ducaat in de hand floppende, daar is het geld voor mijn handfehoenen; ik zal ze morgen of overmorgen wel krijgen, — en hier mede, mars, mars, mars, de Galanteriewinkel uit, en naar mijn Logement. Mijn Kasteleines, die mij zag aankomen , neeg my van verre reeds tegemoete. — Mijn hart .was t£  ) ( 55 X te vol, om, wegens het pas voorgevallene, niet het een of- ander onderzoek te doen. — Wat is dat voor een Galanteriewinkel, daar in die ftraat? vroeg ik. Dat, antwoorde zij, en mij zo fterk in de oogen kijkende, dat ik geloof, dat er een blos op mijn wangen kwam, dat is een itil Hoerhuis, waarin een fatzoenlijk man nooit zijn voeten zet. Zij keerde zig om en vertrok , zonder voor mij té nijgen. — Zou er in dit ftuk van negotie ook jaloufie plaats hebben? dagt ik bij mij zelve. DE GESCHIEDENIS VAN DE STILLE HUIZEN. Dit ftüie Huis cn deszelfs fchoone bcwoonftcr maalde mij den gantfehen tijd door het hoofd. — Hoe altoos overwinnende zou dit meisje zijn, dus redeneerde ik er bij mij zelve over, wanneer het in de omitandigheeden was, om haare verleiding met meer tijd te kunnen in 't werk ftellen! Hoe verre bragt zij het niet airede in deeze oogenblikken van overhaasting! Had zij eens eenige dagen, eenige weeken, eenige maanden ter haarer befchikking, dan wilde ik den gevoeligen man wel zien, waarover zij niet eindlijk zou zegepraalen. Nu waren eenige haarer kunstftreeken grof, en, hoe bevallig en in een zekeren zin welleevende D 2 oot>  X 54 ):< ook, echter gansch niet vrij van het bordeelagtige; dan, dit moesten zij noodwendig zijn, want hoe kon zij mij; die ze zekerlijk voor een kouden Engelsehman groetede, anders binnen den tijd van drie of vier minuten in haar armen en in haar bed krijgen ? Nog verzonken in deeze menschkimdigc gedagten, trad mijn barbier binnen. — Dat is regt van pas, dagt ik, dit is de man, die het best met de ftille Huizen van den Haag bekend zal weezen. Zijn hier ook ftille Luizen : vroeg ik hem terwijl hij bezig was met mij iütezeepcn : — Stille Huizen ? parblcu! ftille hm^n ? Mijnheer! gaf hij mij ten antwoord en teffens, in deezen zijnen ijver, zulk eene geweldige beweeging in het fcheerbekkemmaakende, dat het fchuimend Êèepfop mij boven t hoofd uitvloog. S;il:e Huizen ? dus vervolgde hij te roepen, en met zijn linkehand het zeepfopsfehuim mij van de hairen ftrijkende • ftille Huizen ? in die ftraat is er een; in die ftraat zijn er twee; in die ftraat nog ecn; in die ftraat vijf, wat zeg ik zes; in die ftraat zo veel, cn in die ftraat zo veel, en dus ging hij voort tot dat hij genoegzaam al de ftraaten van den Haag had opgenoemd. Deeze optelling is al te grof: voerde ik hem te gemocte '■. welk een vcrfchriklijk getal van Hoerhuizen , en dat voor een enkele ftad ! Mijnheer! antwoorde hij zeer bedaard, terwijl hij het fcheerbekken neêrzettede, en het fchuim van zijn vingers ftreek; ik hoop niet, dat gij zo diep  X ss X diep in gods ongenade vervallen zult, om , of in uw perfoon, of in de perfopnen uwer kinderen, de waarheid van mijn gezegden te ondervinden. —« Zo veel ftille Huizen als ik u opgenoemd heb, zijn 'er, en zekerlijk nog meer, die ik niet weet. — Gij noemt het Hoerhuizen, maar gave God, dat het openbaare Hoerhuizen mogten weezen, dan liep dc bloem van oiize Jongelingen en jonge dogters oneindig minder gevaar, van in een zeker verderf te ftorten, dan zij heden doet. En hoe dat ? vroeg ik hem. Hoe dat ? antwoorde hij met eenige verwondering; wel, om dat ecn openbaar Hoerhuis bij een fatfoenlijk jongeling of jonge dogter altoos nog eenige verachting en affchuuw verwekt, en zij het niet ligt waagen zullen, om er binnen te treeden, te minder, daar dezelve bekend zijn, en, om zo te fpreeken, voor jan rap en zijn maat openftaan: — maar deeze vervloekte ftille huizen! die veelcn niet kennen, en, ( daar er verfcheiden onder zijn, die winkel doen, ) die men zonder arg binnentreed, en waar men aan de fijafte zo wel als •aan de grofflc verleiding word blootgcfteld! Behalven dat; een Jongen of een Meisje, dat de kuuren in 't gat heeft, en aan de wellust offeren wil, heeft fiegts kennis aan zodanig een huis te maaken, en dit valt zeer gemaklijk, en zie daar, ongeftoord en buiten eenige opfpraak, kunnen zij aan hunne verbooden lusten voldoen! Hoe menige burgerdogter zwiert er niet langs ftraat, die den een of anderen weet te vangen; hem mede D 4 naaï  X 5 enz. De Franschman was enkel gehoor, zolang de Ongelukkige fprak. Toen hij geëindigd had, liet hij zig tc ruimer hoorem — Willen wij onzen pligt niet liever aan de order van het oogenblik' Hellen? vroeg hij mij eindelijk, met een oog^ waarin ik alles las, en dat op flaande voet doof het mijne beantwoord werd. Maar, hoe bedonderd, hoe ganschenal, ais yt Ware, ter neder geblikfemd, ftond mijn goede Ftanschman, toen hij, in een drift van gloeijcrtde' menschlievendheid, in' zijn zak tastende, zijn goudbeurs miste, die hij of vergeeten of verlooren had. e i siegfs  )C 68 ):( Slegts een-óogöpflag, en twee treeden naar mij toe, en ik had, en mijn Vriend vcrftaan, en in zijnen cisch voorzien.—Mijne Leezers kunnen verzekerd zijn, dat de order van hetoogcnblik heilig Werd naargekoomen, en dat de noodlottige zwerver thans elders den grooten dag van order veiliger en genoeglijker kan afwagten, dan in deezen afgeleegen hoek van het Haaglche Bosch. ö! Mogt deeze gefchiedenis flegts een verfierfel in ecn Roman weezen! — Bataavcn ! ik ben een Engclschman, en dit zij u, in deeze oorlogvoerende tijdftippen, genoeg gezegd; — maar waarom kunt gij het eene niet doen, zonder het andere, niet min gewigtige en noodzaakelijke, agterwegen te laaten? DE KUNSTKENNER. Waar ik.ook, gedunrende mijne reizen kwam, in elke ftad vond ik fteeds een veel grootcr getal reizende Engclfchen, dan wel reizigers van eenige andere Natiën. Mooglijk zegt men wel, dat deeze aanmerking niets.nieuws behelst. Ik wil zulks toegceven , en zal zelfs meer zeggen : deeze aanmerking ftrijd eigenlijk ook met de regels, die ik mij zelve heb voorgefchreeven. Daarikintu.sfch.cn, evencjaardoor, ongemerkt mijn ©og-  ):( 69 ):( oogmerk bcreike, hoop ik, ,dat men mij.gaarn deeze afwijking ten goede zal houden: Van het gemelde groot aantal Reizigers zijn, meer dan de helft, Kunstkenners, dat wil zeggen, zaakkundige rechters of beoordeelaars, onder anderen van de fchiiderkunst , beeldhouwkunde, bouwkunde, enz. Eens bevond ik mij bij een mijner goede Vrienden , die een groote verzaamling had van fchilderijen, en op dat tijdftip ook een groote menigte nieuwsgierigen, die ze kwamen bezigtigen. Onder de laatften bevond zig een mijner kunstkennende Landgenooten, omringd door allen, die hem hooren, en het ftuk, waar van hij breedfpraakigen uitleg gaf, zien konden. Dat hij kennis had van de kunst bleek, vermits hij geen van derzelver termen , als tekening, ordonnantie, houding, wijking, hoogzels, diepzels, licht, fchaduuw, en dcrgelijken meer, vergat te gebruiken, het zij ze te pas kwamen of niet. Dit maakte hem ten bewondering van al de omftanders. Ik zelf liet mij in den beginne door deeze kwakzalverij medefleepen, tot dat eindlijk de aap bij hem, op een zotte manier, uit den mouw fp rong.— Voor een voortrefftjk fchilderftukje van den beroemden Potters ftil ftaande, waar ecn peinzende Boer zijne kudde overziet, — ging hij fchieiijk, met een foort van blijkbaar ongenoegen , van daar, en dat wel om deeze gewigtige reden : Dit ftuk, zei hij, is geen bezienswaardig, want als wij, boeren, E 3 koéier*  X ?o ):( koeien en fchaapen willen zien, dan hebben wij maar buiten in 't veld te gaan. Slegts een zijner Hoorders fchudde het hoofd en verliet hem met een fchamperlach; de overigen volgde hem. — Dat er verwaande Gekken in de Waereld zijn, komt, dunkt mij, veel daarvan daan, om dat de meeste menfehen ze noodig hebben, en ze met gaarne misfen zouden. DE VOLKSSOCIËTEIT. Dc heer, van C. , die ons zeer dikwijls een bezoek gaf, 't welk ons altoos aangenaam was, verzogt ons eens, om het geluk te mogen hebben, van ons in de Vaderlandlche Burgerfocieteit te introduceeren. Een Sociëteit, waar het Volk, of de Burgers faamenkomen, en een broederlijk glaasje drinken! esn Sociëteit, waarmen, het zij met allen eerbied gezegd, om zo te fpreeken de Concept-Souvercinen; de zaaden der toekomftige Vertegenwoordigers aanfehouwt, te bezien, — wat Engclschman zou er geen lust toe hebben ? — wat Franschman zou er niet heen vliegen ? Een groote zaal, door drie christalijne kroonen Verlicht; met pijramiden en andere illuminaticftuk- ken  K 71 K ken verfierd, was de gevoeglijke plek, waar de Bataaffche Vrijheid haare zoon en en vc, deedigers zag zaamenkomen, om eenige kwartiers uüreh ukfpanning te genieten; om de dringendfte belangen voortezetten , en , om heimlijkc kuiperijen aantegaan. — Men vergeeve het mij, wanneer ik, als Engelschman, de dingen bij hun regten naam noeme! Alhier bevonden zig eenige honderden menfehen, die, onder een beftendig gcrook en gefmook en vriendfchaplijk drinken cn klinken, onder elkander krioelden ; allerlei huishoudiijke tijdingen aan elkander mededeelden; vertrouwlijk over veele Staatsmannen fpraken, en derzelver handelingen of zegenden of vervloekten; de thans verkreegen Vrijheid in de fchaal leggende, en ze, onpartijdig weegende, enz. — Hier zaten er eenige de nieuwspapieren te leezen, op wier gelaat misnoegen en wantrouwen zig kennen lieten , vermits op dat tijdlüp, deeze papieren dc zaaken behelsden, die .er, zogenaamd in 't groot, uitgevoerd werden. Wat verder fpeelde men een kaartje, of poogde men op dam- of ïchaakbörd de muizenesten te verdrijven. Te midden van dc zaal ftond een Man met een groote mand met taartjes, faucijfe broodjes en dergelijken lhoeperijtjes. — Aan den ingang van de deur bromden een honderdjaarig orgel, eenige ontftclde fiolen, en andere verfleeten muziekinftrumenten, geaccompagneerd door dc fchorre ftemmen van twee geelkleurige Meisjes; terwijl een nieuwmodifche bedelaar rondging, om de E 4 dul-  ):( 72 X duiten cn dubbeltjes gecvende barmhartigheid tc winnen, door ze eenige franfche Certificaten te laaten leezen. Het zweet brak mij aan alle kanten uit. De Franschman vloog naar een der verJtcrraamcn toe, ten einde een weinigje adem te kunnen fcheppen. De heer van C. was in 't eerst verwonderd van er zo veel volk te zien. Honderden middag en avondiïonden, zei hij tegen mij, verloopen cr, dat men niet boven de vijfentwintig Menfehen telt, en deeze menfehen zijn dan noch maar die geenen welke de wijsgeer met achting befchouwt, doch die de fatzoenlijke waereld met den naam van gemeéne burgertjes beftempcld ! Thans zie ik hier de zogenaamde eerfte Baazcn , de Luiden van verdienftea, de voor de regecring in de wieg gelegden, enz. Ik leerde, op zijn aanwijzen, verfcheiden dier thans verdienstlijke knaapen kennen • zij waren bij uitneemenhcid vriendlijk, fpraakzaam en burgcrlicvend! de fchoenmaker kreeg ecn beleefden groet; de kleermaaker ontving de broederlijke hand; met een woord, de Houthakker en Watcrhaalder waren de Evengelijken, de broeders van de zoonen der Vorften, der Edelen en der Grootcn! Met genoegen zie ik, dus uittcde ik mijne gedagten aan den heer van C. , dat de gelijkheid en broederfchap hier geen bioote klanken zijn, en dat, Schort uw oordeel nog wat op; viel hij mij in de reden; deeze drukte en gemeenzaamheid heeft misfehien een reden, die u zal doenbloozen. Hier?  X 73 X Hierop wende hij het naar een der hoeken, waar ten oud eerwaardig man zijn pijp zat te rooken, cn bedaardlijk het volksgewoel aanlbhouwde. Hoe komt het hier zo vol, Vader? - vroeg hij den ouden Man; die, hem de hand geevende, met deeze tegenvraag antwoorder weet gij dan niet, vriend van C ! dat er een voornaame verkiezing op handen is, cn dat er veele luiden zijn, die gaarne verkoozen zouden willen worden, doch die het op hunne achting en verdienden niet dm> ven laaten aankomen, en daarom de gunst van 't Volk bedelen, of voor een mondvol drank koopen? Hebt gij nog iets tot lof van onze gelijkheid en broederfchap te zeggen ? vroeg de heer van C. mij. Niets; antwoorde ik hem; maar hoe is het moogiijk, dat de menfehen zo weinig hun waardij en hun geluk kennen, en het zo godsjammertijk te grabbel fmijten? Vermits; antwoorde hij, zulks van 't begin dcrwaercld moogiijk geweest is, zou het tegendeel mij onmooglijk voorkomen. En deeze woorden waren naauwlijks van onze lippen , of wij hoorden, aan den kant der venfterraamen, een hevigen woordenftrijd, waarin onze, Franschman den boventoon had, en beftendig houden blcef. Wij vertoefden niet derwaards heen tc dringen, en ziedaar, den groeten Staatsman en burgervriend, bij wien wij laatst onze opwagting maakten, en waar het handfehoenendametje drukke befogne mede hield, in ecn foort van netelig ycrfehil, met onzen völvuurigen Franschman, die E 5 te™  )*< 74 )( hem van ariftocratfe, eigenbaat, burgerafkeer , hcerschzugt en dergelijken, befchuldigde, en er eo veel redenen cn bewijzen tcffcns bij ter baane bragt, dat de Staatsman eindelijk de voorzigtige partij koos, om in ftilte het rcedsmorrend- gezellbhap tc verlaaten. Toevallig had de Franschman deezen ouden vriend aldaar aangetroffen. De Staatsman had hem eenige vleijerijcn beginnen te zeggen, die de Franschman voor ipotternijen opnam, en daardoor zo vinnig werd, dat hij, zonder eenigeu omweg, de zonden van den grooten Man begon ohteleezcn, waar van hij, zedert ons bezoek, naauwkeurige bcrigtcn had weeten jntewinnen. Honderden handen ontving hij bij zijne zegenpraal. De zonden der grooten te hekelen, zei van C., is altoos ftrcelende voor 't gehoor der zulken, welken fteeds de ilagtöflcrs dier zonden zijn. Het is dus glad afgedaan met de opdragt ? zei ik tegen den Franschman: zeer zeker, antwoorde hij, maar het werk zelve, de gefchiedenis der Bataaffche Omwenteling, zal er zeer veel bij winnen. — En hoe dat? vroeg ik. Om dat, gaf hij tot befcheid, ik alle deeze en dergelijke trekken verzamelen zal en ze, bij wijze van Nota's, ophelderingen, nader verklaaringen, egte ontwikkelingen van duistere caracters, het groote werk zal in iasfehen. Dan zal het indedaad eene zo leerzaame als menschkundigc gefchiedenis worden , zei van C., en dan beloof ik u nog van eenige anecdoten te zul-  X 75 X zullen voorzien, die er ecn deftig figuur in zullen maaken. Dus keercn alle dingen ten goede! zei ik, en zettede mij, met mijn gezelfchap, aan de middagmaaltijd, DE MAN IN DEN ROUW. Eens op een avond, dat wij in ons Logement, om een lugtje, met een opgefchoovcn venfterraam zaten, kwam er een jeugdig man voorbij, die, als met afgemeeten flappen, het midden van den weg houdende, een ftraatje, fchuins tegen over ons infloeg j hij was in 't zwart gekleed ; hield de gene hand in den boezem; de andere hand in zijn kamizoolszak, en beftendig de oogen naar den grond geflaagen. Deeze wandelende treurig¬ heid had ik reeds verfcheiden avonden, en dat wel op het zelfde uur, voorbij zien komen, en te meermaalen was ik voornemens geweest, om onderzoek naar dit zwarte verfchijnzel te doen. Toevallig was de Kasteleines in dc kamer. —« En wie is deeze droevige heer ? vroeg ik haftr. — zij keek eens op. 6 Ho! antwoorde zij, dat zult gij zelve beter weeten dan ik. — Met dit befcheid meende zij mij aftezetten. Ik verklaar u, op mijn woord van eer, zei ik, dat ik er niets van weet»  X 16 K weet. — Niets van weet! (riep zij, ja! al lachende, maar teffens met een zeker bitsen air van verwijt uit, ) - Niets van weet! gij Zoud uw medevrijer niet kennen ? Had zij mij een nieuw wonderwerk verhaald, al ware het nog zo groot geweest, dan had ik nog zo vreemd niet op ftaan kijken ; want die een Medevrijer heeft, moet gewislijk een minnares hebben, en ik had volftrekt niets, dat naar het laatfte geleek. Ik bezwoer haar de waarheid van mijn gezegde, dan dit baatede niets. ■ Ik weet wel, zei zij, dat gij reeden hebt, om dit geheim voor mij tc ontveinzen ; maar veracht daarom evenwel mijn raad niet. Wagt u voor deezen zwartgalligen Engelschman! hij heeft reeds zijn vrouw en zijn vriend vermoord! cn hij zal q evenweinig ontzien, vooral niet, wanneer hij het oor leent, aan een Minnares, die u fchielijk moede zal weezen! Alle deeze woorden, met nadruk en een zeker vuur uit°-efproken hebbende, verliet zij fchielijk de kamer. Ais dat'zo is, zei de Franschman tegen mij,' dan zal ik mij fpoedig van degen en pistoolen voorzien, want ik zal immers de eer hebben, om uw feconde te weczen? Dc Fleer vanC, zelve wel gevoelende, dat ik, wanneer er iets waar aan deeze hiiïorie geweesj was, er zulk een groot geheim niet van maaken, noch zo veel moeite er toe neemen zou, om ze tc ontkennen , werd insgelijks nieuwsgierig na den draad deezer gefchiedenis. Ik ken, zei hij, dien rouw-.  ):( 77 W rouwdraagenden Engelschman van aanzien t hi| 'woont in mijn buurt, en ik twijffel niet, of ik zal hem, indien gij het begeert, wel onder het een of ander voorwendzel eens weeten hier te brengen. Dit ftond mij wonder welaan, en de Heer van C; ging er daadlijk op los. Het leed niet lang of .Van C. flapte met den rouwdraagenden Engelschman binnen. Onder het drinken van een vriendelijk glaasje geraakten wij langfaam aan de praat; . lang- faam, zeg ik, want de zwarte man fcheen zig op ieder woord dat hij fprak vooraf te bedenken, en elk woord, dat hij hoorde, in rijpe overweeging. te necmen. In de oogen van den Fransehman las ik, dat hij deezen mijnen landgenoot voor een foort van krankzinnigen hield, en hem uit dien hoofde, met alle mooglijkc toegeeflijkheid behandelde. Van C. , dit caracler beter ontcijfferende dan ik, bragt hem geduurig een vol glas toe, 't welk oogenbliklijk fchoon ledig weder uit zijn handen kwam; terwijl bij elk glaasje, de banden zijner tong hoe langs hoe losfer werden. Eindelijk keerde de treurige Engelschman het binnenftc buiten, cn verhaalde ons zijn ganfche historie; die, wat het eerste gedeelte betrof,- ( want' zij beftond uit twee voornaame hoofddcelen, ) zaakelijk hierop uitkwam. Hij was van zijn jeugd af, afgrijslijk fentimenteei geweest, en betuigde het nog te zijn: hij was derhal-  hal ven geweldig verliefd geworden op een Meisje dat, ook fentimentecl was, doch , die geen geld had, waar van zijne ouders rijklijk voorzien waren i deeze ouders waren niet fentimentecl, en wilden dus niet dat hij dit arme Meisje, 't welk Zij rond uit een hoer noemden, trouwen zou. Bij dit verhaal fchreidc de Engelschman zo bitter, als of hij het zijn ouders nog hoorde zeggen. Na deeze weigering deed de Engelfchman niet anders dan in dc maan kijken } aan een flootkant zitten; verliefde klagten in donkere bosfehen , of over breede wilde wateren uitgalmen; op de hoogde zolder flaapen, om zo veel tc digter bij de ftarren te weezen ; zijnaangezigt, het zij hij ftaan, zitten of leggen mogt, beliendig naar 't zuidwesten koeren, om reden, dat zyn Lieffte in 't zuidwesten woonde, en zijn boezem zugten derhalven geen omweg behoefden te necmen, maar regt toe regt aan, naar den hijgenden boezem, het kloppende, trillende en bloedzweetende hart van zijn minnaares gaan konden , en dergelijke fentimenteele Verrigtingen meer. De wreede, de barbaarfche , de onmenfchlijke Ouders lachten met al deeze ernfuge bedrijven van hunnen zoon: zelfs ging hunne ontaartheid zo verre, dat, toen hen dit nagtzwerven begon te verveelcn, zij hem telkens fterke purgatien lieten gebruiken , waar door hij belet werd verre en dikwils van huis te loopen, en zomtijds zo hongerig en graag werd, dat hij, aan de vaderlijke tafei, die altoos rijklijk voorzien was, dikwils vreesde, zij-  X 79 X zijne fentimenteele gevoelens te zulten verliezen, door een vrolijker en gezonder lighaamsgeftel te verkrijgen. De liefde echter was te zeer bij hem verroest t om er door purgatien van geneezen tc worden: zijn fentimenteele buien kwamen flegts te heviger en te korter op elkander weder, en langer tegenftrcevcn deed hem eindlijk tot een fentimenteele wanhoop overflaan. In 't holle van den nagt, juist toen de maan onderging, waar mede hij, tot op de kimmen toe, in drukke conferentien was geweest, fluipt hij ftil en ongemerkt in 't flaapvertrek van zijn Ouders; neemt een dubbelgclaaden pistool; fchiet het af; doch zijn doelmisfende, vloogen de kogels hem over den kop heen, waarin ze eigenlijk, volgens zijn plan, geweest moesten zijn, en werd hij niet weinig in 't aangezigt, door de vlam gekwetst. Het was natuurlijk, dat zijn Ouders , op deezen flag, geweldig verfchrikten. De oude man fprong het bed uit; greep een fabel en meende op den Dief, want dit dagt hij, dat het was, los te gaan, toen hij over zijn gevallen zoon ftruikelde; naast hem nedertuimelde en zig vrij fterk bezeerde. Alles geraakte in rep cn roere. Men vond vader en zoon over elkander heen leggende en in hun bloed wentelende; men zag een pistool en een bloot zwaard, en men kon uit dit bloedig toneel niet wel anders befiuiten, dan dat deeze twee eikanderen hadden willen vermoorden. De hiftorie ontwikkelde zig eindlijk. De oude Man  X to x Man hobrende, dat dit ecn uitwcrkzel der fentimenteele verliefdheid van zijn zoon was, dagt dol en raazende te worden. Onder al de vloeken, die de vaderlijke gramfchap uitbraakte ,' was deeze de zwaarfte • Zbiikap! g$ wilt dat Meisje trouwen! — W'el nu! gij zult haar trouwer.! Binnen weinige dagen waren zij getrouwd j binnen weinige dagen liep de jonge fentimenteele vrouw zodikwils, bij donkere en lichte maan, het huis uit en den tuin in, dat de Engelfchman besloot haaf ftil agterop tc gaan, om te zien waar zij bleef. — Hij zag het. — In de armen van een ander; dartelende cn zwemmende in dc wellust, in ecn onbezogten hoek van den tuin, liet hij haar voor eenige óogehblikken, doch keert ijllings weder terug; met het noodlottige piftool in de hsmd. Hij vind de twree fcntimenteelen op den grond , in een houding, dat hij ze best met ée'ne idioot treffen kon ■ hij bedenkt zig niet lang, maar zend de twee ontrouwe gelieven naar de eeuwigheid. Hij gevoelde weinig lust om het pistool voor zig zelve te laadcn i dit echter, of de vlugt was liet eenigfte dat hem overfchoot: hij neemt derhalven de vlugt uit Engeland, cn hoort naderhand, dat de boel van zijn vrouw zijn beste vriend was, en dat hij hen beiden zo wel geraakt had, dat dc adem cr zeer zeker uit was. Meer bedaard deeze gefchiedenis naardenkende, Zweert hij plegtig, ten aanhooren van maan en ftarren, om voortaan het treurig rouwgewaad aantetrekken, en het niet afteleggen alvoorens hij een voor  X Bi H Voorwerp gevonden hebben, dat zijner waardig was j _ zo als hij vermeende dat nu zijn geluk ware; Hier eindigt het eerfte Deel van 's Mans feitt*1 inentcele gefchiedenis. DE MAN IN DEN ROUW: TWEEDE DEEL. En nu fpalkte ik beiden mijne ooren zo wijdopen als moogiijk was, vermits het zijner waardige voorwerp ten toneeletrceden, en ik, tenopzigten van dit voorwerp , zijn Medevrijer weezen moest. De Kasteleines was ook in dc kamer en luisterde met geen minder aandagt; telkens een foort van verwijtend oog op mij flaande. De zwarte Man had,' geduurende zijn verblijf in den Haag veelvuldige wandelingen in het Bosch gedaan-, en had, inzonderheid bij lichte maan, zijn hart en zijn ziel aldaar te lugten gehangen, ik wil zeggen , zijn klagten aan het trillend loof, de zwartfehaduuwgeevende eiken, en dcrgelijken, met luider Item doen hooren. Dit Bosch is zomtijds de toevlugt van een natuurlijk foort van fentimenteelen, die aldaar liever in elkanders oogen dan in de maan kijken; en in ftedé van de waereld met ijdele klagten ea vliegende F zug-  X §2 ):( zitgten te vervullen , er zomtijds een zoon of een dogter binnen ftuuren! 't was derhalven geen wonder, dat d« zwarte man zo eenzaam niet was, als hij wel dagt, en dat hij nu cn dan beluisterd werd, zonder dat hij het wist. Eens op een avond, dat de natuur zelf een hevige fentimenteele koorts bad, wandelde de zwarte man naar het Bosch. In een der eenzaamfle hoeken ftond ecn bankje, werwaards hij fteeds gewoon was het heen te wenden: dit bankje ftond dcrwijzen onder het bladerloof en in de dikke fchaduuw, vooral wanneer er geen ander licht was, dan dat der maan, dat men er al zeer mede bekend moest wcezen, om het te kunnen vinden. Met een verdubbeld drievoudig, helaas! en een zeveuwervig, a:h! naderde de Engelschman dit bankje, in 't volle vertrouwen van er geheel eenzaam, zijn jaageüden boezem cn leedverzwelgend hart lugt en troost te bezorgen. — Dan, een koude gil ging hem door 't ganfche lijf; toen hij op dit bankje iets zitten zag, dat, geheel wit, in allen opzigten naar een fpook geleek, zo als de lèntimenteelen het gemeenlijk befchrijven. In zijn verb.-ciding en droomen had hij wel fpooken gezien cn er familjaar mede omregaan, zonder er veel van te weeten; — maar thar s ontwaarde hij, dat verbeelden of droomen , en waaken hemelsbreedte van elkander verfchilt. Hij kreeg de klem in zijn mond: zijne wangenftonden ftrak; hij) had, als 't ware, een beroerte in armen en bcenen, ea fttt hij niet ijllings het bankje oütvlugtede, kwam een*  X 83 X eenvoudig hier van daan, om dat hij zo ftijf van de fchrik was , dat hij de eene voet niet voorbij de andere zetten kon. Eenige oogenblikken ftond hij in deeze veroordeelde zondaarsgeflaltc, toen er van onder het fchomlend loof een groove ftem kwam, die hem toeriep: Ongelukkige! in die ftraat, en in dat huis wagthet geluk op u! — Naauwlijks was dit gezegd, of het witte Ding verdween, en de Engelschman geloofde, van,bij die verdwijning , etlijke donderdagen gehoord en etlijke blikiérnftraalen gezien te hebben: hij geloofde het, zeg ik, want hij bekende ons, dat hij, ter 'deezcr gelegenheid zo geweldig ontfteld was, dat hij weinig bewustheid had van 't geen ér om hem heen gebeurde. Toen hij zijne kragten een weinigje bij elkander gelchraapt had, vertoefde hij er niet op, om zig naar huis te begecven , waar hij den onrustigftcn nagt van zijn ganfche leevcn doorbragt. Des morgens begaf hij zig naar 't aangewcezen huis, 't welk hij ons noemde, en waarvan dc bewoonfter niemand anders was dan het Kandfchoenendametje!! Hier keek de Kafteleines mij met een foort van zecgepraal aan! hier zou zij ongetwijfFeld honderd desfehen wijn in 't gelag hebben willen gecven, zo zij mij alles had kunnen en durven zeggen , wat haar op het vrouwlijk haft lag'! — Hier fprong de Franschman lachende en vloekende op, en zou, zonder mijn gebiedenden wenk, het mandje met F 2 dG$'  X §4 ):( den bodem om hoog hebben gezet; — en, dat voor mij genoeg was, — hier verftond ik de geheele hiftorie. Ik verzogt den niets ergvermoedenden Engelschman om met zijn hiftorie voort te willen gaan. Ontroerd, meteen hart, dat hem fchier ten borst uitklopte, keek hij de Galanteriewinkel binnen : de godlyke fchoone die er, druk arbeidende, in zat, werd hem gewaar, en fcheen hevig aangedaan te weezen : zij gaf eene hoorbaare gil: fmeet haar werk uit dc hand cn rees overéinde. Hij ftapted© ftocp op; zij vloog den toonbank uit. Hij waagde het naar binnen te gaan, en zij aarzelde niet, hem om den hals te vallen, en etlijke vuurige kusfehen op den wang te drukken, onder een geftadig verrukt uitroepen van: Mijn broeder! mijn lieve broeder! Het woord broeder ergerde het gehoor van den fentimenteelen Minnaar niet weinig. Hij verklaarde niet te wceten een zuster tc hebben, of er ooit een gehad te hebben. — Hpe! riep zij toen uit; gij zijt dan die en die niet? — Neen! antwoorde de zwarte man, en op dit woordje, neen ! viel het meisje ftijf van haar zelve, doch zij viel zo, dat zij op zijn fchoot en in zijn armen te leggen kwam. In alleopzigten fentimenteel zijnde, wist hij ook hoe met een flaatrw meisje te handelen ; hij maakte alles aan haar los wat vast was, na haar in de binnenkamer getragt te hebben; vondecn fleschje met eenig fterk reukwater; deed er eenige druppels van op  ep zijn zakdoek en hield het de flaauwlijkadcmende godin onder den neus: zij rook er aan enfprong, bij wijze van ftuip- of zenuuwtrekking, van dc ftoel, waarop hij haar gezet had, cn — juist door deezen fprong, ontdekte hij den anders verborgen hemel haarer bckoorlijkheeden, want halsdoek en rokken, die hij allen, om haar lugt te gceven, had los gemaakt, vielen daar heenen, en gaven alles bloot wat zijn fentimentecl öog zien, cn zijn fentimenteele hand ftrcclen kon. Nog eenige minuuten bleef het meisje in eene verwarde zielsvervoering, en in die-minuuten noemde zij hem broeder, en gaf zij , qua zuster, hem duizend kuscbjes; zat zij op zijn fchoot; drukte zij hem aan haar blooten boezem, en deed zij zekerlijk veel meer dan de zwarte man, eerbaarheidshalve , ons vertelde. Toen het Meisje bijkwam, was zij geweldig verlccgen en. befchaamd, van zig, bijna naakt, inde tegenwoordigheid, van een vreemdmansperfoon te bevinden! — ( Ik fpreek van Betje, het handfehocnendametje, ) zij wilde zig van daar verwijderen, om het afgezakte en verlooren boeltje weder in order te helpen; — maar, helaas ! — de zwarte man was derwijzen met een feminien^ teel blikfemvuur doordrongen; de eledtriquc minftof was zo fterk door zijn bloed verfpreid, dat hij de ontkleede Engelin hemelsvlugt opnam; op 't bed fmeet, —- en, enz. En zie daar het voorwerp gevonden, dat hem zaligen zquj —- Hij had haar, en zij.hem, eeu~ F 3 wi£ alvoorens ten- vollen van zijn dood overtuigd tc weezen ? Ik geloof dat gij-een waarzeggenden geest hebt, zei ik tegen hem, en hier mede Hapten wij de kerk uit, 1 • F 5 Even  )■( 90 X Even buiten de kerk komende huppelde ons. een Franschmannetje te gemoete, dat met uitgelaaten blijfchap mijn Franschman in de uitgebreide armen vloog. Het was een zijner nieuwe vrienden, die men, onder 't gebruik van een glaasje in een koffijhuis,, of onder het doen van een wandeling, zo gemaklijk cn bij douzijnen, zig aanfehaffen kan. Omhels mij! riep hij, want ik ben vrij. Mijn Franschman omhelsde hem, zonder te wceten waarom, of waarin die vrijheid beftond, cn wenschtc hem van harte geluk. De Vrijhcidszoon ftak mij ook dc hand toe, cn vermits ik zeer gemaklijk befpeuren kon, dat dit geen verkreegen fiaatsvrijheid was, nam ik de vrijheid om hem te vraagen, waarmede ik hem eigenlijk geluk behoorde te wenfehen ? Waarmede ? nep hij; waarmede ? met de grootftc en heerlijkfte verlosfing van de waereld ! ■.—-— Met de verlosfing van iets, dat nog tienduizendmaaien erger is dan een wijf. Iets, zei ik, dat nog tienduizendmaalen erger is dan een wijf! dat moet wel ecn allerafgrijslijkst ding weezen. Ik ben, ging hij voort, van die vermaledijde hoei af, daar ik u laatst van verteld heb, dat ik een lbort van verbindtenis mede had aangegaan. Mijn Franschman errinr.erdc zig deeze zijne ver-, telling, maar had uit befcheidenheid toen niet naar haar naam gevraagd. Wie is zij toch ? vroeg hij. Juf*  X 91 >■( jufvrouw Betje. Waar woont zij ? In die ftraat l In de galanteriewinkel.. Verkoopt zij ook handfehoenen ? ■ .Zij verkoop;, en verhuurt al wat gij wilt. En zijt gij er lang van af? Zedcrt gisteren avond. En waarom? Om dat zij vrvem geworden is, en een armen drommel van ecn Engelschmon zo heeft weeten te bedonderen, dat hij met haar trouwen zal. Ha! ka'. Ha! hal En dus lachende en danzende ging hij zijns wegs. DE MANCHETTEN. Gij hebt manchetten noodig, mijnheer! zei mijn wafchvrouw tegen mij. Dan zal ik ze koopen: was mijn antwoord; maar waar moet ik tc mart gaan ? Gij kunt, gaf zij tot befcheid, in dit geval nooit beter te regt geraaken dan bij jufvrouw Betje ; die geeft deugdzaam goed ; voor weinig geld-, — en, — voegde zij er met een oud, fcheei en fchimpend gezigt bij , — daar hebt gij nog een vriendlijk, allerliefst bekje op de koop toe. En waar woont jufvrouw Betje ; met haar vriendlijk en allerliefst bekje ? In die ftraat; zei zij; daar in die galanteriewinkel. Wei  H ^ )=( Wel goede hemel! dagt ik bij mij'zelve, is dit Betje dan de fcheer en den inflag? komt zij dan overal in 't spel? Zou, vroeg ik, Jufvrouw Betje niet wel eens met haar manchettenkraani hier bij mij op mijn kamer willen komen ? ó! Zeer gaarne,- riep de waschdame; zij komt wel meer bij heerenop dc kamer; al hebbenze juist geen manchetten noodig! dit laatfte fprak zij half binnensmonds uit. .Zeg dan maar, dat zij daadlijk komt! zei ik. Goed, goed, mijnheer! zij zal oogenbliklijk komen ! was het antwoord van mijn waseh- vrouw, en, als ter loops, mijn ledikant in order fchikkende; o ! 't is een mooije lieve meid; in alle eer en deugd, begrijpje, mijnheer? dat laatfte voegde zij er zekerlijk bij, om dat ik op het eerfte weinig acht flocg. Zij ging om Betje. Ik wagt goed gezelfchap: zei ik tegen den Franschman, die net mijn kamer opfiapte. Dat komt zo juist van pas, antwoorde hij, als het immer komen kan; want ik heb ongemeenen trek om wat tc babbelen. — Dat gebeurt u anders niet veel! voerde ik lachende hem hierop tegemoet; of gij evenwel aan dien ongemeenen trek thans wel zult voldoen, twijffel ik een weinig, wantik ver wagt een vroom godzalig zusje. Al dc facre bleu's, en facre dits en dats, kwaamen nu op de been, ea deeze allen dienden ter bevestiging, dat hij een vroom, godzalig Zusje, langeï aan de praat zou houden, dan eenig ander waejéldlijk Meisje. Het  >:( 9S ):( Het leed niet iapg, of Betje zweefde, zagt e» ftaatig, met een doosje manchetten mijn kamer op. _— Zij was zo zedig opgefchikt als een kcrsversch Avondmaalgangftertje. Zij had ecn mutsje of kapje op, waarin wel driehonderd klein geneepen plootjes waren, en om het zelve een donkeE bruinachtig lintje; een foort van japonnetje, of zo als die dingen heeten mogen , floot haar zo prcfies om he-t lighaam als of het haar natuurlijke vel was geweest, en de rankjes of bloemtjes, want de flof fcheen chits te weezen, waren zo klein, dat men een microscoop nodig had, om ze van elkander te kunnen onderfcheiden/ hier onder had zij donker gekleurde rokjes; zedige paarelkleurde kousjes, en donker paarfche fchoentjes. De Franschman ftond, met de armen over elkander geflagcn, haar van 't hoofd tot de voeten te bekijken. Zij förak zo zedig en lijmende als een weesmeisje dat haar geloofsbelijdenis aflegt. — Zij neeg vrij beleefd, doch haare oogen naar ons optc 11 aan, fcheen zij vervloekt te hebben. — De manchetten marfcheerden uit het doosje, en rangeerden zig over de ganfche tafel. Flet verfchcelde mij weinig welken ik kogt; maar, om ecn praatje tc hebben , maakte ik op deeze en die eenige aanmerkingen , cn begeerde de hiftorie van elk paar te weeten. Zij fprak weinig, emhet weinige dat zij fprak, bepaalde zig volftrekt tot de manchetten. — Het begon mij te verveelen. Ik kogt en betaalde een paar. Eer zij echter de kamer afging, vroeg ik haar  )■•( 94 )•■( Baar Kaar mijn handfehoenen. ; Eerst op dat oogen'blikicheen ze mij te herkennen. Mijnheer! zei zij, zo vroom en zo droog, als ecn kwakcrsbrniloftsdigt, ik heb niet geweetcn waar gij woondet, maar ik zal ze u bezorgen. — Draag de manchetten met zegen! — Ik ben uw dienaresiè. Wel nu, vroeg ik den Franschman; wat zegt gij nu? Ik houd mijn woord, zei hij, zo als ik gezegd heb; binnen veertien dagen zal de zwarte Engelschman zig ophangen, of anders om gèen tijd tc verliepen, zig verzuipen. Mijn waschvrouw, dagt ik bij mij zelve, moet zekerfjk niet geweetcn hebben, dat Betje vroom bf lèntimenteel geworden is. DE SCHOUWBURG. De dag te vooren hadden wij de parade gezien ,waar op de Prefident der Nationaale Vergadering verfcheen ,en aldaar alle de militaire honneurs ontving: hij was omhangen met een fraaijen Sjerp, als het onderfcheidend teken zijner hooge waardigheid. Mijn Franschman maakte bij die gelegenheid de volgende aanmerking. 'tlsaartig, zei hij, dat de volken, en vooral die, welke zo breed opgeeven van befchaafdheid en ver- lich-  U 95 H lichting, zig nog derwijzen aan uitwendigheedert vergaapen, dat de vcribmdigc zelfs , ecn hoope beuzelingcn noodzaakiijk keuren moet. — Van de domfte en .wildlte volken af, die een Opperhoofd of Koning hebben, tot de wijsgeerige Natiën toe, die zig zelve re leng vrij, en boven de vooroordccien verheven noemen, moeten zij, die het oppergezag in handen hebben, een teken draagen! bij deeze is het een pluim; bij die een huii van een wild dier; daar is het een riet; gindfeh een muts; elders weer een kroon; een ftar op de borst; een roode hoed; een ftaf; een bos met linten j een kledij, die etlijke honderden jaaren heugt; of, zo als hier, een Sjerp! Zouden de volken dan neg in dat denkbeeld verkceren, dat een koning of heerfeher onkenbaar zou zijn, wanneer hij, even als voor ecn neringdoende huis , geen uithangbord had, waar aan men zien kan, wat 's mans bedrijf is ? — zouden zij in, de droevige vooronderftelling weczen; of, dat nog erger is, zou de wreede ondervinding hen geleerd hebben, dat het gepluimde, gelinte en gekroonde gedagt, zo weinig goeds, zo weinig verftandigs en nuttigs vcrtïgt, dat het hier door zig onmooglijk van den grooten hoop onderfeheiden kan ? dat het integendeel al die franjes, pluimen, kroonen, mantels, enz. noodig heeft, om de afzigtlijke misbruiken van hun magt, om dc ergernisfen van hun gedrag, en de dwaashecden hunner harten en hoofden te bedekken ? — ó! wee dan arme molken! dan zijt gij gelijk aan de fabel van het ftuk boter, dat  X 9* X dat in 't hoekje van den haart ging zitten, om te toonen, dat het tegen de hette van 'c vuur kon. Bij dc vuurigheid van het patriottismus van mijn Franschman beipcurde ik echter, dat hem zomtijds een huiverigheid over.'t hart ging, wanneer hij zag, dat bij veelen den lchijn boven 't waare weezen gefield werd. — Het was een edele wanhoop, zei hij mij eens, die in Parijs een zeer verdicnstlijk Patriot bezielde; deeze misfehien vooruitziende wat er te gebeuren ftond, hing zig zelve op, in een ftrop Van een nationaal lint gemaakt. — God ' geeve! antwoorde ik, dat deeze gehangene geen zinnebeeld van de een of andere Natie zij.' Met dergelijke gefprekken eindigden wij den dag, en begonnen wij den volgenden, tot dat het eindlijk tijd werd, om naar den fchouwburg te gaarn Wij verkoozen de Franfche, waar ecn vrij goede troep fpeelde. zTomtijds heeft men hier ook een Hoogduitfchc troep. In de Nederlandfche fchouwburg was thans een troep van Amfterdam. Ik zal mijn toneelkcnnis niet te lugten hangen.Over 't algemeen fpeelde men vrij goed. Ik zou niet durven zeggen, dat de Hollanders groote Liefhebbers van het toneel zijn, evenwel zou ik durven verzekeren, dat, zo de fchouwburg meer aanmoediging had > men in Nederland gansch geen gebrek aan goede fpeelers hebben zou. Vcrfcheiden Acteurs eft Actrices, die ik gezien, en naderhand lecren kennen heb , hadden een voortrcflrjken aanleg, om, door den tijd, in deeze kunstbeoefening uit-  x 9i y-i nittemunten ! ■—i— dan de meeste hekwaanihecden worden onder den voet gehouden, of in. de geboorte gefmoord, uit hoofde der vooröordeclen, inzonderheid de Godsdienftige; en door de. ichande, die men aan het toneelberoep hegt, waarvan zelfs de zodanigen niet vrij zijn, die de nuttigheid en noodzaaklijkheid van het beièhaafd toneel gevoelen en erkennen. Men. heefc in 't Nederduitsch vrij goede Tb-^ neelfpellen, en veele Vertaalingen. Aan fchoone patriottifche Hukken ontbreekt het ook geenzins,, fchoon men ze weinig of niet fpeelt. Wanneer men dit naalaat, om de oranje partij in 'c ftuk van openbaar vermaak niet te ergeren, dan ïs 'twel-, doch fchort het aan de ftnaak van 't Volk, dan kan ik geen hooge gedagten van deszelfs vrijheid hebben.. Toen het eerlte ftuk afgeJoopen was „ werden wij door een Heer, die naast ons zat, en in den fchouwburg gemeenzaam verkeerde, zo als hij ons verhaalde, in een foort van koffijkamer gebragt, — en wie denkt de Leezer, dat de eerfte was die wij aldaar ontmoeteden ? — Mejuffrouw Betje ? — ö Neen J want die is immers zo goed als vroom geworden, en deeze was eene Actrice! — wij zullen hem geen raadzeltjes uitgeeven. — Het was het lieve, bekoorlijke franfche Meisje, dat met ons van Helvoetfluis naar den Briel was gerceden. Kuschjes ; over en wedervraagen; aartigheeden zeggen: elkander vriendlijk,. meet dan vriend lijk, aankijken, enz. waren dc bczigheedea van een G ' half  )•( $S ):( half uur. — En/ beste Nanette! vroeg- ik, hoekomt gij toch aan het toneel verzeild? • Dat zal ik u zeggen, gaf zij mij tot antwoord, wanneer wij naar Haarlem reizen. Naar Haarlem? Ja! Leezer! ik heb u vergeeten te zeggen, dat ik naar Amfterdam moest: dat ik beflooten had derwaarts heen te gaan; dat ik dit aan de bekoorlijke Nanette verhaald, en zij 'mij verzogt had, Om mijne reisgenoote te weezen-, iets, dit begrijpt zig van zelve, — dat ik niet weigeren mogt. Mijn Franschman kon niet medegaan > maar zo» mij denklijk volgen. EEN STAALTJE VAN MENSCH LIEVENDHEID, vnn September 1787. Aan de veerfchuit komende, die van den Haag op Leijden vaart, wilde ik en Nanette in de roef ftappen,. alwaar ik vrijer haar gefchiedenis hoo-» ren konten minften beter dan in een hotzend en geraasmakend rijtuig ; — doch deeze pas was' ons afgefneeden, door een Predikant, — zijnde het de-* zelfde die ik had hooren brommen ineen der Haag* fche kerken. — Hij zag ons zeer duidlijk, maar had de welleevendheid niet, om ons een plaatsje aantebieden; zekerlijk moest zijn weleerwaarde zijn predikatie memorifeeren.  X 99 X Ik verwenschtc al de predikatiën die er in de waereld waren, of er nog in gefmeeten Honden te worden, en zwoer bij mij zelve, om, wanneer het maar eenigzins moogiijk was, nooit meer met dit vervloekte llag van fchuitcn te vaaren. ■— Laaten wij het ons getroosten, mijn lieve Nanette! zei ik; te Leijden zullen wij een rijtuig op Haarlem neemen! Nanette zei niet, dat zij het zig getroosten zou; maar zij fprong even zo vrolijk in 't ruim van de Leidfchc fenuit, als in een danszaal. En ook hier hadden wij goed gezelfchap. Aan Hof om te praaten ten minften hadden wij geen gebrek. Schuitenpraatjes, zal de Leezer denken, betekenen doorgaands niet veel! 't Is waar! maar doorgaands is niet altoos. Ik zal 't met een voorbeeld bewijzen. Een oud Man Hapte ons op den weg voorbij. — Genoegzaam alle onze reisgenootcn , keeken hem , met een foort van goedkeurende verwondering, agter naar, en een onder hen, fcheen ongemeen veel belang in deezen man te Hellen. Vermits ik deezen Man hoorde affchilderen als een vreeslijk flagtöffer der woede van 't Canaüje, bij de omwenteling van 1787, verzogtik den Heer, die zo veel belang in deezen grijsaard had, en regt tegen mij overzat, om het een of ander van deeze afgrijslijke gefchiedenis te mogen weeten. Ik ben, zei hij, op hooge order, aangefteld, tot onderzoek van dergelijke ongelukkigen, en derhalven best in Haat, om u inlichting van dit G 2 bar-  X »«p X barbaarfch geval te gecven. Dit egte ftuk, ( een papier uit zijn zak haaiende, ) onder een zeker Committé berustende, behelst de waare hiftorie van deezen man, en hierop las hij ons het volgende voor: Hendrik Voorbij, in 1787 inwoonervan Alphen, thans woonagtig te Leijden, bekend om zijn waar patriottismus, ontfing ten tijde der zegepraal van Oranje, een Officier der Pruisfchen in* zijn wooning, die, na een menigte onbefchofdheeden, hem duizend ducaaten afëischtc; deeze fom te groot, dan dat Voorbij die aan hem bezorgen kon, verminderde tot op eenige rijksdaalders, welken, met de fabel in de vuist, onder fchelden en vloeken, aan den weerloozen Patriot werden afgedwongen. Deeze Officier werd weldra door eenige Husfaa^ren, Jaagers en Voerluiden gevolgd, die niet flegts de eetbaare waar van V o o,rb ij wegroofden , maar hem ook geld afpersten; en zig niet ontzagen, om eenig huisraad met zig te neemen ! Het fchelden cn dreigen liep eindlijk zo verre, dat V o o k c ij het befluit nam, om zig door de vlugt te redden : over fiooten en langs ongebaande weegen, fiielde de ongelukkige daar heenen, weinig barmhartigheid ontmoetende, en bij veelen medoogenloos, of, uit doodlijken angst, afgeweezen en buitengeflooten , hoorde hij ten laatften de voor hem blijde tijding, dat hij gerustlijk naar Alphen kon wederke'ren, vermits aldaar op hooge order wa; afgekondigd, dat niemand meer gemoeid mogt wor-  )■( ioi ):( worden: de afgematte zwerver waagde het, om op dit berigt, den flap naar zijn wooning te zetten: aan ecn watermolen gekomen zijnde, onderzogt hij, bij een boer, of men hem, wegens de herftelde rust op Alphen, wel onderrigt had? het antwoord was ja! — maar dat blijde woord wasnaauwlijks van de lippen, of GeRh.it Voorbij, neef van den vervolgden , komt als een woedende Furie uit de molen, op hem af; flaat en mishandelt hem op een deerlijke wijze, met behulp van den boer, en vervolgt hem, onder de afgrijslijkfte vloeken cn dreigementen, met een bloot mes in de hand, waarmede hij hem in de vlugt eenige kwetiuuren toebragt, tot aan het weeshuis tc Alphen toe ! — Hier ftond de Vader van dat Gods. huis aan de deur, die tegen den moorddorltigcn Bloedverwant riep , dat hij hem niet doodfteeken, maar bij de Husfaaren brengen moest; d;t gelchiede ; V o o r b ij werd voor ditmaal van zijne vervolgers bevrijd, doch een ander lijden wagtede op hem, en deeze oogenbükken van rust en kalmte waren ilegts voorbereidingen tot een vreeslijker martelaarfchap. Bij de inquartiering , die kort hierop volgde, kreeg Voorbij, tot zijn aandeel, een Overften, een Vendrig en drie cn veertig manfehappen in zijn huis, die hij allen, niet flegts van het noodige, maar ook van alles, wat hunne grilligheid cn gierigheid begeerden , moest verzorgen : men had zorggedraagen, om den ongclukkigcn Voorbij met de haatlijkite vei wen, bij deeze zijne wocsten G 3 gas-  I X Ï02 X gasten aftefchitderen : dreigen en mishandelen was hier het gevolg van ,• het vooruitzigt was verfchriklijk! V.oorbij wilde het hem aangrijnzende noodlot ontfhappen èn nam derhalve;! andermaal de vlugt: — nog grooter ongemakken, nog feller afwijzingen vielen den rampzaligen tc beurt; — en in een foort van vertwijffeling keert hij des avonds weder te rug. Naauwhjks zettede hij den voet over den drempel , of hij was, in zijn eigen huis, een gevangen man > den ganfehen nagt verduurde 'hij, in ongemakken en doodangftcn : des morgens werd hij ontflagcn ; men gaf hem zijne vrijheid weder; maar, het was om zijne volkomen verderf tc aanfehouwen ! zijne goederen waren geftolcn of vernield, en zijn vrouw cn dogter gevlugt, zonder dat hij 'wist waar heen! — misfehien was deeze onkunde een verzagting van zijn fmart; want hoe fel zou het den tederminnenden vader op het hart gevallen hebben, zo hij geweeten had, dat zijn Dogter zig in eene ellendige fchuur verborgen had, waar zij, in kommer, gebrek en doodsbenaauwdheid, vief wceken agter een , het rampvolle' lecven vportfleepte. Op deeze inquartiering volgde een andere. —■ Een Lieuter.ant en twintig gemeenen werden zijné gasten. — De Lieutenant, offchoon een PrinTch, die den inval in ons Vaderland zig liet welgevallen , bezat echter eene 'zekere maate van menfehlijkheid: hij behandelde onzen Voorbij op eene vricndlijke wijze, en deeze liet niet naar om er, met  ):( i03 X met verdubbelde opmerkzaamheid en ijver, aan te beantwoorden. De Lieutenant was een liefhebber van fnock, en naauwlijks was deeze zijne fmaak aan V o o rb ij bekend, of hij zet zig in ecn ichuitjc, om den gelicfskoosden Vifch voor zijnen min of meer mcnfchlijken gast te gaan vangen. De vangst gelukte hem ; hij keert, met ecn zeker genoegen te rug ! dan, dc Hoofdwagt der Pruisfchen voorbij willende rocijen, zag hij dateenigen hunner met hunr.e gelaaden fnaphaanen op hem afkwamen 5 hij begreep het zijn tijd te weezen den wijk teneemen, vermits hij befpeurde, dat dc gewapende Pruisfchen door het gemeen opgeftookt en aangchitft werden ■ hij vliegt, door flootcn en greppen het land in: drie kogels werden hem naargezonden, cn door een van dezelven werd hij aan het oor gekwetst: hij borg zig in een moddcrlloot; zijne bloedgierige vervolgers vifchten hem er uit; fleepten hem naar de hoofdwagt, en fmeeten hem, voordood, op ecn weinig ftroo neder: de roofzugt was daadlijk bij de hand-, men ontnam Voorbij alles wat hij, van eenige waarde , bij of aan zig had, en om deeze plundering te voltooijen, verkogt men ook 's mans vifchnetten en fchuitje. — Hij zelve werd met touwen aanbanden en voeten op de knellendfte en pijnlijkftc wijs gebonden. Door overmaat van Imart bekwam hij een weinig! —'maar, Bataaven! wie zou het g'elooven, zo de getuigen niet zeer veelen en geloofwaardig waren ? ia ftede van dit offer der hevigfte woede eenige verkwikking toetebrengen, verleende men, in de G 4 de  ):C 104 )/( dc Hoofdwagt der Pruisfchcn! — aan een iegelijk die wilde, cn ilegts twee duiten gaf, de vrijheid, om den rampzaligen te befpotten , tc befpuuwen, te liaan, te trappen, cn met naalden en fpelden, in het dikste van zijn vleesch tc ftecken, zo dat overal het bloed uit kleine cn groote wonden gudfle : dus lag de martelaar der vrijheid van den middag des eencn, tot den morgen van den volgenden dag! — maar, was de wreedheid; was de bloeddorst hier mede voldaan en verzadigd ? — ó Neen! De handen van Vo orbi j waren, geduurende zo veele pijnlijke uuren, op zijn rug gebonden geweert ; thans ftak men een touw door dit bindzel; wierp het over een balk, en de kermende Voorby werd, in die gehalte, naar de hoogte opgehijst! — Daar hing, daar ilingerde hij, en, als ware dit niet genoeg, men floeg hem daarenboven met ftokken op armen en beenen! Toen deze marteling haar volle bcllag had, werd hij nedergelaaten, en de troost, die hij ontving, beftond hierin , dat men hem naar Wezel zou vervoeren, waar men hem nog wel anders vinden zou! De Pruisfchen vertrokken, en V oorb ij werd aan de genade of ongenade zijner Medcdorpclingen overgelaatcn. Het volk van de Iaage zijde van Alphen betoonde ook heel fpoedig, hoe zeer het Oranje beminde, cn wat het voor deezen Prins overig had: het viel op den Ellendeling, met vcreénigde kragten, aan; draaide een ftrop vaneen jaaglijn, dien zij een Jongen in de hand gaavcn, cn het einde daarvan aan een balk vastmaakten. Gc-  x m ¥ Gereed om den doodlijken ftrop om den onfchuktn gen hals te krijgen, bad de ridderende Voorbij, dat God zijn arme ziel genadig zou weezen! —echter bedagt men zig : wij moeten hem vooreerst, nog niet ophangen, fchreeuwde men, maaralvoorens nog wat plaifier met hem hebben ! — en waar. in beftond dit plaifier ? Men bond de handen van Voorbij; men rukte en fleurde hem met dit knellende touw tot aan een brug, ondei geduurige trappen en flagen; van deeze brug fmcet men hem van boven neder; trok cn dompelde men hem door middel van het touw onder en door het water, en fleepte men hem eindlijk, half leevenloos, tegen de kant op, en langs den grond heen. Toen Voorbij een weinig zig herfteld had, of liever, toen men hem, door flaan en folteren, weder ter been had geholpen, drecven zijne Mededorpelingen hem andermaal voort; bonden hem aan de ftaart van een Husfaarenpaard, en lieten hem dus voortrukken, onder het dreigen en geeven van fabelfiagen. Was het te verwonderen dat de gefolterde V o orb ij wederom bezweek en op den grond nederviel ? Men maakte hem van het paard los en liet hem gebonden leggen. Voorbij eenzaam aan zig zelve overgelaaten zijnde, kreeg met zijn tanden het touw van zijn handen los, en was bedagt om zijn verlosfing in de vlugt te zoeken; dit mislukte in 't eerst: want een menigte jongens en ander flegt en baldadig gefpuis omfingelt hem weldra, en fmijten hem met fteenen en vuiligheid;eindelijk echter ontkomt hij deezen woedenden hoop , G 5 en  )••( ioS x én denkt zig te bergen in de boerenwooning va4 Willem Hoogeveen, op Beerendregt, dan deeze dreef hem de plaats af. — Voorbij Wilde toen naaY Zwamracrdam , doch ziende een menigte zijner beulen > met fchuitjes, raar hem toe komen vaaren, liep hij een land in: W. Hoogeveen, wiens eigendom dit was, vloog in woede op hem aan-, gaf hem. etijke ftokflagen en niet minder feheddwoorden, eh joeg den Ellendeling aldus zijne vervolgende tijgers indehelfche klaauwen: naauwlijks greepen zij hem; of met een ftaaken zij hem met het hoofd omlaag, in een dikke modderfloot.' Voorbij worftelde hier met den dood, cn het was alleen zijne onbegrijplijke taaiheid van lig— haamsgeitel, en ongemeene tegenwoordigheid van geèSt, die hem dit dreigend gevaar deed ontkomen. Het hoofd bovenftcckende, greepen de barbaaren zijnö harden, boeiden ze, fleepte hem dus, cl flaande en fmijtéhde, tot voor het huis van zijn neef, alwaar zij hem, gelijk een beest, aan de kram, die in een boom gcflaagen was, Vastmaakten. Ook hier had de Ongelukkige geen rust- hij fclieen de Voctvaag van allen tc weeZcn ! De wreedheid haar fpel denkende volfpceld te hebben, wilde hem bij zijn Neef in huis brengen ; doch hier floot men de deur! die zelfde mcnschlievcnheid betoonde men ook aan het Rechthuis van Alphen, waar men den Martelaar insgelijks buitenfloot. —■— Op vc-onlel Van Co r ne lis van Hoorn, een welgcbooren Man van Rhijnland, bfagt men Voorbij in zijn huis, waar hij twee dagen en een half met zijn  x io7 n zijn natte klederen aan, op het ftroo lag! — Eindlijk ontweek hij voor deeze keer de moordzugt zijner Natuurgehootcn in het Spinhuis te Leijden, werwaards men hem heenbfagt, en waar zijne Vijanden hem zekerlijk niet zouden hebben laaten heenvoeren, zo men hen niet in den waan gebragt had, dat V o o r b ij zou opgehangen worden! enz. LEIJDEN. In dé fchuit had ik kennis gemaakt met den braaVen en verftandigch J. R. , een man van uitmuntende verdiönfteh, en de tederfte en beftendigite vriendfehap overwaardig. Hij verzogt mij zo hartlijk en met zo veel nadruk , om het middagmaal bij hem te necmeh, dat ik het een beleediging zou geacht hebben, ingevallen ik hem gcgeweigerd had. Ik* Vormde mij zulke grootfche denkbeelden Van deezen egten, hoewel vrij zwaarmoedigen Wijsgeer , dat, al had ik nog zulk een grooten omweg moeten neemen, ik niet gerust zoü hebben, alvoorens nader kennis met hem te maaken. Vriendfchap , waare, zuivere, alleswaardige vriendfehap vond ik bij deezen man: zijne bcminlijke Egtgenoote, zijndogtcr, een fchrandcr meisje van omtrent vijftien jaaren, zijne andere lieve kin-  X 108 ):( kinderen, alles beijverden zig om ftrijd, om ons dat genoegen te bezorgen, dat de rijkfte vreemdIkg nergens voor geld koopen kan. 's Mans boekerij trok inzonderheid mijn aandagt: deeze was niet alleen groot, netjes en in volle order, maar maakten ook een keurig geheel uit, met betrekking tot de volkomen gefchiedenis van Nederland. Men vond er de eerfte en beste fchrijvers, over deszelfs opkomst, aanwas, plaatsiijke omftandigheeden, ftaatsgebcurtenisfen, regeerings vormen, natuurlijke gefchiedenis, befthrijvingen van ftccien, gewoonten, wetten, rechten, enz. De weetgierige onderzoeker kon hier overvloedig éijn leeslust voldoen, in alles wat maar eenigzins dit gezegende Vaderland betrof. — De overige verzameling van kaarten, prenten, enz. was niet minder keurig dan aanmerklijk. De gedienftige wijsgeer deed vervolgens met ons een wandeling. De Burg , een ouwerwetfehc fterkte, werd door ons beklommen. Hier en daar zag men nog de oude fteenen, waarvan zij in vroeger tijden werd opgebouwd, te zamenhangende met het nieuwere metfclwerk, dat men van tijd tot tijd verpligt is er bij te voegen ; wanneer men dus voortgaat met deezen Burg te lappen, dan word het een nieuwe fterkte van onze eeuw. HET  ):( 109 ):( H E T D 0 0 L H 0 F. Te midden van deezen Burg is een doolhof van laag geboomte; in 't midden van 't zelve is een foort van prieeltje, tot het welke men regelregt den toegang heeft, zekerlijk voor de znlken, die geen lust hebben, om er lang naar te zoeken. De doolpaden zijn vrij wel aangelegd, en voldoen aan de dwaalziekte van eenige oogenblikken; — van eenige oogenblikken, zeg ik; want het ware te wenfchen, dat alle de doolpaden in de groote waereld zodanig waren aangelegd, dan zouden ze zeer zeker, op de derde of vierde betreedïng, derwijzen tegen het menfchlijk hart opüuiten, dat mea ze niet meer bezoeken zou. Maar, voldeed dit Doolhof mij flegts taamelijk; het geen wij er in vonden, voldeed mij des te meer. In het prieeltje hadden wij, onder het dooien, ecn perfoon zien zitten, die, niettegenftaande het weder vrij heet was , in een bonte pels, met een bontemuts op het hoofd, als in diepe huiverige gedagten verzonken, volmaakt het beeld van den zorgenden en kommerlijken winter verbeelde. Reeds in den eerften qpflag trok hij onze opmerking naar zig. Nanette befchouwde hem zelf* met een zekere aandoening, die in 't oog liep. De  )( UO ):( De wijsgeerige R. ftond een oogenblik in gedagten, even als wilde hij zig errinneren , of hij geen kennis aan dit verfchijnfel had. Ik zag den bonten Man met een innig genoegen, waarvan ik geen reden wist te geeven, en aldus flapte wïj voor de eerfte keer het prieeltje voorbij. In een der doolpaadjes, vroeg ik aan J. R. of hij deezen bonten Man ook kende? — Ik vermeen nem. te kennen; gaf hij mij ten antwoord; maar iets dat ik niet begrijp , is, dat wanneer hij dezelfde zij, hij zig dan thans in Parijs, en niet iH het Doolhofje van den Leijdfehen Burg kan bevinden. Hij is wel het wonderlijkfte en zeldzaamfte caracter, dat ik immer ontmoetede, maar hij is daarom toch geen Tovenaar. En wie zou deeze zonderlinge Man dan weezen? De berugte Doctor Schasz. (*) Hoe Doóter Schasz die geestige fchrijver; die dc patriottifcheBataaffche waereld zo veele gedugte waarheeden durft zeggen, en echter al zijn ieezcrs aan het lachen helpt ? Ik zie er hem tm minften voor aan; maar hoe hij hier komt is mij een raadzel. Laaten wij het hem zelfs gaan vraagen. Met dit woord keerden wij naar het prieeltje te rug. Nanette was intusfehen zo bleek geworden als C*) Deeze gefchiedenis is egt; doch ze is niet voorgevallen ia 1796, zo als hier fchijnt vooröndeifteid te worden, maar ia 1795. De VtrtaaUr,  X in X als een doodcn, en ftond tc becven op haare voeten. Scheelt u iets Nannette ? —=■ M jn hoofd draait een weinigje. Dat komt zekerlijk van het rondloopen in het doolhof. Ja h:t het komt zekerlijk van 't dooien. I Dit zei ze met een bijzonderen nadruk. 3 Hebt gij niets om aan te ruiken ? Ik zal zo aanflonds wel beter worden. De traanen fprongen haare fchoone oogen uit, die zij van dat oogenblik af voor zig nederfloeg, en welken zij niet eerder ophief; dan toen hec raadzel was opgelost. Ik zeg raadzel, lieve Leezerl want dit werd het mij. — Docter Schasz, in 't bont gekleed, genoegzaam in den zomer, en in een Doolhofje! — en dan een lugthartig, ftceds vrolijk en dartel fransen meisje, op 't gezigt van dien wijsgeer, half fiaauw in mijne armen! — hoe hangen deeze vreemde dingen toch zaamen? Hier zou ik, wilde ik den ernfiigen finaak cn den vernuftigen kunstgreep.van voornaame fchrijvers volgen, een geheel andere hiftorie moeten beginnen, ten einde de nieuwsgierigheid van mijn Leezer te pijnigen, en het een of ander vermuft lettervod aan den man te helpen; maar zo barbaarsch ben ik niet. — Ik zal met mijn verhaal voortvaaren. DOC-  K U2 ):( DOCTOR SCHASZ. Wij traden het prieeltje binnen. Nanette zettede zig, genoegzaam agter den bonten Man, op een bankje neder. De wijsgeerige J. R. bleef met aiepe ffilzwijgenheid en een donker gelaat, want dit is bij hem een erfgoed van eene beftendige zwaargcestigheid, regt voor den bonten Man fiaan, met dc armen over elkander geflagen, en een paar groote veelzeggende oogen op hem vestigende. De bonte Man bleef eenige oogenblikken in dezelfde houding, als waarin wij hem reeds, in 't voorbijgaan de eerltemaal gezien hadden/ , J. R. zou die zwijgende aankijking misfehien nog eenige uuren uitgerekt hebben; maar de bonte Man kon het niet langer uithouden; met een °claat, waarop vriendfehap, blijgeestigheid, menfchenliefde en grootmoedigheid uitblonken, nep hij tegen J. R. Ja! mijn lieve Joost! ik zie u wel! — en ik zie dat gij niet ophoud mijn Contrast te weezen: — dat is te zeggen, wat lachen en donkerzien aanbelangt. J. R. — want dit was de wijsgeerrige Joost, wicn hij aankeek enaanfprak, biggelden de traanen over de wangen, en zweeg, veelzeggende, ftom-  x m )=( ftomftil; — Schasz lachte de hemelfche lach der verhevenfte vriendfchap ; rees van zijn zitplaats, en, ziedaar,twee wijsgeerige, twee oniiffcheidsbaarc vrienden in elkanders armen; — op elkanders boezem! — Ik verbeelde mij thans niet anders dan Democriet en Heraclict te aanfchouwen: Na deeze omhelzing keerde Schasz, met onveranderde gelaatstrekken, zig om, en riep, op den toon van een tederminnend Vader: — Nanette ? Nanette! — Nanette lag oogenbliklijk aan zijne voeten. — Met al dc vuurigheid van het welmeenendfte berouw knielde zij, cn drukte zij haar engelachtig aangezigt in het ftof; maar toen zij er lag, — lag zij er, als voor eeuwig dood. ter nedergeblikfemd. De wijsgeerige menfehenvriend Schasz beurde het lieve fchepzel op, waarin wij hem hielpen, vermits zij geheel buiten zig zelve was; hij het haar aan een flesje ruiken, dat. hij bij zig had, waardoor zij allengskens bekwam. Alle omftandigheeden kondigden mij hier aan, dat dit, bij Nanette, geen gemaakt fpel, maar wezenlijken ernst was. Haar aangezigt was bleek en vervallen; haar adem ging kort; haar oogeniionden wild; haar boezem joeg, en haar pols was vol drift. — Het cerfte voorwerp, dat zij aankeek, was Schasz, tegen wiens vaderlijken boezem zij met het zwakke hoofd gerust had. — Hij zag haar aan met een oog, dat voor haar beneepen ziel oneindig H meer  ):( Ii4 X meer was, dan het reukflesje voor haar bezwee» ken lichhaams kragten. Waare vriend! rechtfehaapen Vader! riep zij uit, moest gij dan in een Doolhof mij te regt brengen ? Nanette ! zei Schasz, meer dan dit enkele woord Nanette fprak hij niet, — en echter was het van dezelfde kragt, als, (volgens de Godgeleerden,) dat groote woord, ftaat op uit den dooden! in den jongften dag weezen zal. — Nanette herleefde naar ziel en naar lichtraam, en herleefde als een gezaligde, i Dit toneclj trof mij tot in het diepfte van mijn ziel. — J. R. meer nadenkend in dit geval, dan ik, fteldc voor, om het overige deezer gefchiedenis op een gevöeglijker plaats, zijn huis naamlijk, aftehandelen; werwaards wij ons dan ook aanftonds heen begaven. GROOTE ZIELEN. Ik zou niet durven bepaalen wie van beiden, Schasz of Nanette, het meest voor mijn nieuwsgierigen geest zweefde, geduurende den korten tijd, dat ik den knoop deezer gebeurtenis niet ^ontwikkeld zag. — Van Schasz had ik zeer veel hooren fpreeken, en zeer veel, geduurende mijn verblijf in den Haag, geleezen • ik beichouwde hem als een egt wijsgeer, en des te egter, cm dat bij ge-  X rïS X gelijker tijd een vrolijk wijsgeer was, en dat wel, zo als mij verzekerd werd, te midden in een zee van geduurige tcgenfpoeden. —, Nanette was de fchoonheid en de bekoorlijkheid zelve, en kon gevoeglijk dc rol der verleiding fpeelen, en dit franfche Meisje ftond in zulk een naauwe betrekking, met zulk een groot Man, die haar zo vaderlijk zo minzaam behandelde, en die zij echter misdaan fchcen te hebben, en ontloopcn fcheen te zijn. — Deeze hiftorie, dagt ik, moet niet onaangenaam, ten minftcn, niet onleerzaam weczen. Gij hebt mij uwe gefchiedenis beloofd! fluisterde ik Nanette ftil in het oor , terwijl wij naar huis gingen. Gij zult ze hooren, antwoorde zé mij, en nog een gefchiedenis daarenboven. Toen wij bij J. R. aan huis kwamen verbeelde ik mij een nieuw toneel van zielsaandoeningen te zullen zien openen, tusfehen Schasz en Nanette!dan hierin bedroog ik mij. — Waarlijk groote en wijsgeerige zielen hebben, in fbortgelijke gevallen, geenc alledaagfchc handelingen. — Schasz fchcen, door het eene woord Nanette alles gezegd, cn Nanette fcheen er alles door verftaan te hebben; want beiden zetteden zij zig als vader en dochter naast'elkander neder; bleeven dus, in een onverfchillig gefprek, zitten, en zouden verder van de hiftorie geen woord gerept hebben, ten warej. R. die in groote gevallen, de nieuwsgierigheid en de naarvoricbing zelve is, hen er, niet zonder eenigen omweg te nccmen, naar gevraagd had. De zoon tan Schasz, en dit is, H 2 DE  X "6 ):( DE GESCHIEDENIS VAN NANETTE. De zoon van Schasz, ecn jongling van omtrent negentien jaaren, was, geduurende zijns vaders ballingfchap, tc Parijs, op Nanette verliefd geworden. Hij zag haar, en zij zag hem, en, — fans complimcnts, — zij beminden. Doctor Schasz, die de waereld, en die, volgens zijn eigen uitdrukking, inzonderheid de meisjes kende, fchudde tweemaal het hoofd over deeze vrijerij, zonder er verder een enkel woord over te zeggen: toen hij echter zag, dat dit veelbetekenend en alleszeggend hoofdlchudden er niet aan hielp, — liet hij hen vrijen. In Parijs , zei Schasz , vrijt men geheel anders dan in Holland of in Engeland. Drie weeken hadden deeze twee elkander hartlijk lief. Schasz ftond ten uiterften verwonderd over zulk eene bijna eeuwige liefde in Parijs. Op den tweeëntwintigften dag echter hield zijn verwondering op; want tegens den avond vernam hij van zijn zoon, dat Nanette, met pak en zak, vertrokken was, zonder dat iemand wist waar heen. De Jongling w as ontroostbaar over dit verlies. —' Schasz  X "7 X Schasz liet hem fchreïcn, en bragt, na veelvuldige traanen te hebben laaten loopen, hem onder 'toog, welk een reeks van Huuwlijksjammeren hem te wagten ftonden, ingcvalle dergelijk eene wispcltuurighcid immer zijne wettige bedgenoote ware geworden; en hoe gelukkig het ware, haar in tijds te hebben leeren kennen, enz. — De Jongeling was de aandagt zelve: ja! en amen! waren zijne woorden en betuigingen, ■ — cn evenwel fprak hij onöphoudlijk van Nanette; dagt hij er den ganfchen dag aan; droomde hij er den geheelen nagt van, cn viel hij eindlijk in eene der gevaarlijkfte kwijnende ziekten, die zijn .geneeskundige vader, van ft oogenblik der ontdekking af, als doodlijk befchouwde. Tot dus verre verhaalde Schasz de lotgevallen deezer gelieven, toen hij eensklaps van zig zelve begon. Volgens zijne betuiging had hij ongemeene lust gekreegen, om zijn verlost Vaderland nog eenmaal te aanfehouwen; want, reeds verre in de zeventig jaaren oud zijnde, gevoelde hij wel, dat hij zig haasten moest, wilde hij, voor zijn dood, de Bataafïche Vrijheid in volle kragt op haaren troon begroeten! ( ik gebruik zijne eigen uitdrukkingen. ) Hij ging derhalven van Parijs, waar hij zijn vaste woonplaats had, op reis, ten einde in Nederland eens rond te kijken , om te zien 'wat men toch zo al gemaakt had van die groote zaak, waar over men zo bijster hard en lang gefchreeuwd had ! — Van de grenzen af,, tot in het middenpunt van zijn Vaderland .toe, had hij niet anders geil 3 daan,  H H8 H daan, dan lachen en hoofdfchudden! — Dikwijls herdagt hij aan zijn reis door het ianb der aap en, en ftond over zijn eigen voorzeggingen verwonderd. — Hij nam vervolgens het befluit om nog eenige vrolijkgispcnde werkjes te fchrijven, die echter eerst na zijn doodmoesten uitkomen, en fpoedede zig ten dien einde, zo veel hij kon, om dit verlost Batavia te verhaten. Hij kwam in den Haag; ging in den fchouwburg, en zag Nanette ten toneele treeden. — Het verwonderde hem niet, maar het trof hem : hij deed den volgenden dag moeite om haar te fpree :en, doch hoorde, dat zij over Leijden naar Haarlem gereisd was: hij reed naar Leijden. Op den Burg, dagt hij, is een Doolhof, daar men niet vergeet te gaan, wanneer men als vreemdeling Leijden komt bezigtigen: hier zal ik mij nederzetten, — cn zo zij in Leijden komt, zal ik haar aldaar ontmoeten. Zo als de grijze wijsgeer dagt, gebeurde het ook. Hij had er niet lang gezeten, of wij kwamen ; om ons echter het genoegen niet te beneemen van te dooien, hield hij zig ftil. — De rest der Hiftorie heb ik reeds mijn Leezer verteld. Wat Nanette betrof; een Jongling, bevcorens haar Minnaar, moest om een zekere reden Vrankrijk verlaaten: alvoorens dit te doen, vervoegt hij zig bij haar; verklaart haar zijn op nieuw brandend hart, en zij gelooft hem. —- Hij moest fchielijk voort, dus viel er weinig tijd van beraad. — Dit was een oude en eerfte liefde, die immers altoos de voorkeur verdient? — de liefde van  )••( "9 >C van den zoon van Schasz was pas in dc geboorte; en in 't onzekere, derhalven behoorde zij aan de andere opgeofferd'te worden! — Schasz was een Hollander; een van die waterige, koude geitellen: — dc andere was ecn Franschman, vtiurig, gloeiende van liefde! de eerite verfcheelde dus bij den laatiten, als de winter bij den zomer; — cn wat jeugdig hart zou de warme zomer niet boven den bevroozen winter verkiezen ? — reden genoeg voor een Fransch Meisje. — De jonge Schasz, dagt zij, zal wel te weeten komen, dat ik weg ben, en ik hem dus heb laaten vaaren. — Sans compliments, pakte zij haar boedel, en kwam in Holland, waar ik haar, in de armen van haaren Adonis in den Briel overliet. Dan, deeze Adonis verdween binnen zo weinige dagen van haaren brandenden boezem, - dat zij, een gebooren fransch Meisje, — zelve, dien tijd ongemeen kort noemde ! — en deeze Adonis nam daarenboven nog een gedeelte van haaren rijkdom mede, waardoor zij in de noodzaake gebragt werd, om naar ecn fonds van beftaan uittezien, en dit vond zij, met zig aan ecn troep franfche Toneelfpeclers te verbinden. Dit is het hcofdzaaklijke van het waarlijk opregt verhaal van Nanette, waarnaar de oude Schasz met denzclfdcn aandagt luisterde, als naar een vertelling uit Feith. — Zomtijds drukte hij haar eens tederlijk de hand; zag haar met een allervriendlijkst medelijden aan; — doch zijn gelaat bleef voor 't overige ,| wat de hoofdtrekken aanH 4 be-  H Ï30 X belangt, in dezelfde plooijen als toen wij hem eerst aantroffen. Maar, vroeg Nanette met een beevenden naai uk, na dat Schasz vervolgens nog het een en ander gefprooken had, wat is er van uw Zoon geworden ? Hij is gejforven! gaf Schasz ten antwoord. En hier opende zig een toneel, waartoe ik alle ftandvastigheid van ziel, cn kloekheid van wijs- gcerte noodig had, om het doorteftaan. Ik verbeelde mij niet anders of Nanette ftierf ook; doch, dit fehouwfpelwas mij echter minder treffende dan 't geen er opvolgde.- en'dit was, een edel waar berouw, eene grootmoedig, wanhoop, die in dat oogenblik door ons belet werd, om tot een verfchriklijk uiterfïe overteflaan! — Nanette aan de voeten van Schasz, en Schasz de goedheid, de liefde, de barmhartigheid zelve, cn onophoudelijk poogende, om zijne verleide Dochter tot bedaaren en onder zijne vaderlijke befcherming tc rug te brengen! liet flot van dit alles was, dat Nanette nog dien zelfden dag met'Doólor Schasz naar den Haag te rug reisde , ten einde er eenige haarer kleine fchuldcn te voldoen; aldaar affcheid van haartoneelgezelfchap te ncémén, en dan met den Doctor daadlijk naar Parijs te vertrekken. B IJ-  X 121 ):( BIJZONDERHEEDEN VAN LEIJDEN. Vol gedagten, wandelende aan de zijde van J. R., moest ik de verdere bijzonderheeden van Leiden gaan bezigtigen; — cn waar mede waren mijne gedagten vervuld?'— Nanette was vertrokken : — naar Parijs vertrokken; werwaards mijn plan niet -was immer te komen, en dat zo verre af ligt van mijn vaderlijke Stad in Engeland! — Nanette zal ik derfcalven nooit weder zien! Nanette is feboon, bevallig, bekoorlijk, geestig, zie'betoverende, en een juistgefcliikte remedie voor een zy aan» ledigen, jongen Engelschman! — Hmèaé bid rnij jreeds' lief; ik kon dit duidlijk bei en, — cn dei — ó! ik beminde shaar reeds vutrrig, dit kon ik ten overvloede gevoelen! —" Maar zou die liefde mij gelukkig maaken ? — wispeltuurig, los, ligtvaardig ! — maar zou er geen kans zijn om dit te geneezen? Dus denkende en voortwandelende, zonder iets anders te zien dan Nanette, ftuitede ik tegen iets, dat met punten en knokken mij in 't lijf ftak, en op eene vervaarlijke wijs begon te rammelen. Even als iemand, die onverwagt uit zijn middagfiaapje word wakker gemaakt, de oogen opent, II 5 Cü >  K 1=2 ).( cn, ten einde te weetcn, waar hij zig bevind, in de rondte om zig heen ziet, keek ik ook op, — en, — een fchuddebollend geraamte keek ik vlak tegen de witte herfenpan. — Een ander geraamte had de doodsbeenderen hand mij op den fchoudcr gelegd. — Andere ontvleeschte dooden ftonden op eenigen affland, even als beloerden of belachten zij mij. Deed ik eenige Happen te rug; een regiment ongebooren kinderen, van allerlei grootte Rwaamen mij onder 't oog: ging ik voorwaards, daar zag ik menfehen harten, opgebiaazen boerenmaagen , van verfchrikljjke uitgeftrektheid j hersfènpanncn, die een Enakskind zig niet zou behoeven te lchaamen; afgekapte menfehenhanden; afgrijslijke wangedrogten; misgeboorten; Aftngéo, die den dood dreigden; ferpenten; drommedarisfen; elephantcn; zeemonflers, — cn, met een woord, alles wat geweldig, akelig, afgrijslijk en doodlijk is. Mislchien vraagt de Lcezer, of ik hem ecn droom vertel? dan, — ik ben verpligt hem te verzekeren , dat al het verhaalde, waarlijk zo gebeurde, en weezenlijk onder 't bereik van mijn gezigt, gehoor cn gevoel was. Maar, hoe is dit alles moogiijk ? • Zeer moogiijk, waarde Lcezer! wanneer gij fl ^s de waare toedragt van zaaken weeten zult. En de toedragt van zaaken is deeze. J. R. die mijne afgetrokkenheid van 'geest, en dieppeinzenheid zeer wel bemerkte, en , als een ervaaren menfehenkenner, misfehien er ook zeer wei  X "3 )=( wel de waare oorzaak van giste, had mij, die werktuiglijk, als 't ware, met hem mede flenterde, op de Anatomickamer gebragt, waar ik tegen de doodsbeenderen aanliep, zonder te weeten, dat ik de eer had van hun een bezoek'te geeven. Het eerftc denkbeeld, dat in mijn ziel ontftond, toen ik zag, waar ik was, was dit: En aldus zal Nanette, en zal ik ook worden! Nog zag ik den kruidtuin, die groote en keurige verzameling van allerlei zonderlinge en uitheemiche plant- en boomgewasfen: — de Academie, of de werkwinkel, waar men Dominé's, Advocaaten, Doctors en dergelijken fabriceert. — Zekerlijk, om het eene kwaad door het andere te verdrijven , liet de wijsgeerige Joost mij nog een ftukje hooren van een profesforaal onderwijs in de godgeleerdheid : 's mans Leeringen gaapten hem met een verwonderlijken aandagt aan, en tekende zorgvuldig de gedagten van den Hooglecraar op. — Ik vroeg aan Joost, of men hier geene verkoopingen van Godgeleerde boeken had? — In overvloed! antwoorde hij mij. — Hoe is't moogiijk, zei ik, dat de befchaafde Nederlanders dan honderden guldens wegfmijten, om zaaken te weeten, waarvan men de alleruitvoerigfte befchrijvingen en uitpluizingen, voor twee dubbeltjes, op ecn verkooping zig aanfehafien kan? Joost lachte eens. — 't is altoos zo geweest: gaf hij ten antwoord: een voor ons geplukte appel fmaakt op verre na zo lekker niet, als de appel, die men, met leevensgevaar, tüt den top van den boom haalt. Na  X 124 X Na al de geraamten, zee- en landmonfters, uitheermche gewasfen, proffesfooren,- wallen fonteinen, boekerijen, en wat er verder aanmerklijks m ^iücn is, gezien te hebben, keerde ik met mijn vriend Joost naar zijn huis te rug, — gamch en ai vervuld, niet ,met de verbaazing over °de wonderen, die men mij vertoond had ; maarniet de gedagten over Nanette, die ik voor eeuwivoor mij verlooren rekende te weezen. ° - Ik zou voorzeker in een vrij zwaarmoedige bui vervallen zijn,, waarin de droefdenkende J. R mij geenzins zou hebben opgebeurd, ware ik niet een foort van fiaauw voorgevoel in een verborgen hoek van mijn bedrieglijk hart, gewaar geworden , 't welk mij een weinig opbeurde 't Was dat zelfde voorgevoel, waaruit, naar mijn inzien, in bange vooruitzigten, het zegswoord gebooren word : Hebt maar geduld; het zal na? wel Jehikken. HAARLEM. En nu, zonder mijn Franschman, zonder mijne Nanette naar Haarlem. — J. r. deed mjj uj leide, !kheb verpligtmg aan zijne vriendfehap, en mets is mij aangenaamcr, dan er, bij deeze geleegenheid, openlijk melding van te kunnen maaken. En, o mijn lieve Joost! wanneer gij dit lee*  , ,):( «5 X leezen zult, zegen dan voor bet minst mijn goed hart! Ik moet gezelfchap hebben: dagt ik bij mij zelve, cn lp rak een bejaarden boer aan, die, op een der wandelwegen buiten Haarlem, vuur ftond te ilaan, ten einde zijn pijp te kunnen ontfteeken. — Zijn geheele voorkomen en kleding was boersch; doch zijn gelaat, toen ik het van- nabij beichouwde, was alles behalven dat van een eenvoudigen of onkundigen Boer. 't Was natuurlijk, dat ik met zijn pijp begon. Hij antwoorde mij kort: het onderwerp zelfs behoefde niet veel woorden: vermits hij echter niet ongeneegen fcheen om te praaten, behandelden wij weldra grooter cn belangrijker zaaken. Schielijk bemerkte ik, dat hij ongemeen veel en met vrugt geleezcn had; dat hij een gezond oordcel en een rijk vernuft bezat, en. om dit alles te voltooijen, dat hij een overheerlijk fchoon vers maakte, waarvan er reeds eeuigen het ligt zagen. Het fpeet mij, dat ik zijn gezelfchap niet langer hebben kon , vermits hij een anderen weg infioeg. Hij klopte zijn pijp op. zijn duim een weinigje den asch uit; deed een fterkhaaltje of drie aan dezelve ; gaf mij de hand; zei goede dag.' en zokte den weg op, waar ik hem met verwondering eenige minuuten bleef agter naar kijken. Hoe zeer, zei ik bij mij zelve kunnen wij ons zelvcn bedriegen, in het uitwendig voorkomen van den Mensch! — Hoe zeer ook door de ondervinding geleerd, zijn wij echter nog altoos genec- gen,  X 126 X gen, om de waare wijsheid en het egt vernuft, in een zogenaamd fatzoenlijk kleed te zoeken. Deeze J. V. D. was van zijn handwerk een baggerboer geweest. De natuur, die waare voorftanderes der zuivere cvengcüjkheid , befchonk hem met verftandsbekwaamheeden, waaröm elders duizenden, vrugtloos, de kunst te baat necmen. —. Hij maakte een fraai vers ; hij werd bij Luiden van fmaak cn vermogen bekend; door wier toedoen hij het baggernet met het een of ander Collecteursplaatsje verwisfeide. J. V. D. maakte fchoonc vorderingen: hij werd vermaard; doch 's mans hart bleef nederig, cn dit was juist de weg, om ten toppunt der volkomenheid te geraaken. Na de omwenteling van 1795 kwam hij onder dc proVifioneele Reprefentantcn van Holland zitting neemen. Het Volk van zijn difirierb, bij dcrzelver Verkiezing, had zijne verdicnft.cn en eerlijkheid recht gedaan. — In die hoogaanzienlijke vergadering maakte zijn boeren gewaad ecn gering figuur; maar zijn oordeel en wclwillcnheid zou er alles Verrigt hebben, wanneer men er alles had kunnen of begecren te verrigtcn. Veeltijds zweeg hij ; dikwijls glimlachte hij, en wanneer hij fprak, dan was het de taal der gezonde Maatkunde cn zuivere vaderlandsliefde! — Zo fprak hij, men luisterde; — maar hij was een baggerboer! — Toen men de Leden tot de Nationaaic Vergadering verkoos, heeft men deezen natuurlijken Wijsgeer; deezen egten Vrijheidszoon, en waar beminnaar van zijn Vaderland over 't hoofd gezien. — j. v. D.  X 12? X D. had nog een boerenpij aan, en k'optc zijn kort zwartgerookt pijpje nog oo zijn duim uit; — hoe was het dan moogiijk, dat hij, onder de gegallonncerde, en zwartzijden, cn lchitterendfiuweele rokken , immer in aanmerking kon komen ? — Immers heeft het Mcnschdom gezwooren, om nooit bet geluk in een groove pij, of het verftand bij een baager.et te zoeken ? — Misfchien denk ik te zwaarmoedig; misfchien hang ik al te veel den Engelschman uit; maar de ftervclingen zullen altoos ketens draagen, wanneer ze flegts verguld zijn! — Laat een J, V. D. de waare Vrijheid prediken, hij zal oneindig meer voordcel doen met, werktuiglijk, turf te baggeren! EEN WONDER. Der.kende en philofopheerende over J. V. D. ftultcde ik, niet verre van den Haarlemmerhout, tegen ecn ander verfchijnfel. — Een vrij lijvig man, met eer. blaauwe gebloemdgreine japon aan, waarom een dikke roode ijerp gebonden was, welke zeer juist de affcheiding van zijn buik maakte •, met een veel krullige pruik op het hoofd, en «ver die pruik een witte regtöpftaande flaapmuts, welk» ftitte punt, met een zwaar wit gaaren .pluimpje voorzien was, ftond, door dc fpleet van een  X 1=8 ):( ecn heining, opeen daaragter zijnde voorwerp te loeren, met de zelfde vuurigheid als een kat, door de fpleet van een deur, op een muis of een musch Zomtijds hoorde ik zijn tanden kletteren; dan deed bij:,, met zijn agterfte fchuddende, een ftap of twee agtermt, als wilde hij een fprong over den heinin* noemen, en dan weer keek hij agter zig om ten emde naar getuigen en dcelgenooten °van 'zijne ontdekking te zoeken. Zo dra hij mij gewaar werd, lag hij zijn voorftc vinger van zijn linkehand op zijn geflooten lippen, ter aanduiding, dat.ik zwijgen en ftil moest weezen : met de voorftc vinger van zijn regtehand gaf hij mij een wenk, dat ik naderen moest, om te zien 't geen hij zag, echter mij teffens door tekens beduidende, dat ik zagtjes, zonder eenig gerugt temaaken, langs dien en. dien weg bij hem moest komen. Ik volgde zijne aanwijzing, met zo ftille Happen, als mij moogiijk was, zonder dat ik mij eenig begrip kon formeeren, wat er voor mij te zien zou weezen, dat zulk'een diefachtige ftifc ■ en zo veel moeiten waardig was. Toen ik voor den heining ftond, wees hij mij dc kleine opering, en gaf mij een wenk, om cr door heen tc kijken. Ik keek; en wat zag ik? Een eerwaardig oud Man ; liggende op zijne kniën, voor een kleine grashoogte; ichijnende te bidden, of ten minften in diepe gedagten verzonken té weczen. De blauwgejaponde trok, toen ik-alles wel bezig  K W X ïZigtigd had, mij zagtjes agter uit. — Weet gij nu wel, wat gij gezien hebt, mijnheer? vroeg hij; Een knielenden Grijsaard en een hoopje gras. Neen! een Aartsketter. Een Aartsketter ? Die waardig is, met natte takkebosfchert, verbrand te worden. Men verbrand zo ligt geen menfehen meer\ en voortui niet in een vrij land. Ja! maar er is geen regel zonder uitzondering'. Deeze knaap verdiende, ten allerminften, de verbranding. Dan moet 'hij wel fchriklijk misdaan hebien. Meer dan allen die ooit geradbraakt zijn. En wat heeft hij dan toch wel misdreeven ? Wat hij misdreeven heeft ? £ Met een zigtbaar afgrijzen. 3 Hij is een afgodendienaar! Een Afgodendienaar? — ls 't moogiijk zijn 'er dit nog? Zo 'als gij ziet. Maar ik zie niet anders, dan dat de man voor een 'grashoopje knielt. Daar zit juist de Hang. En hier mede deed de blaauwgejaponde mij ëéri uitvoerig Verhaal, hoe deeze Afgodendienaar, na twintig jaaren getrouwd te hebben geweest, eri. nu zedert agttien jaaren weduuwnaar zijnde, nog alle dag, op dit grashoopje , waaronder het hart, de long, lever en verdere ingewanden van zijné vrouw bcgraaven lagen, de ziel der geftorvend I ging  X i3o X ging aanbidden, en allerlei godverzaakerij pleegen, De Japonman deed dit verhaal zo emftig, en gebruikte zulke zonderlinge termen, dat ik mij riet onthouden kon, van in een geweldig lachen uitteberft.cn. . En noemt gii dit een Afgodendienaar ? riep ik: 't Is de beste man van de waereld, die verdiend heeft als een wonder door alle vrouwen bewierookt te i worden. De Japonnist werd bleek van kwaadheid. Gij zijt ecn Pelagiaan, een Sociniaan, een Atheist, enz. , dit waren de naamen, die hij mij gaf, en waarmede hij verdween ; zekerlijk bedagt dat ik hem bewijs voor alle deeze godgeleerde tijtcls zou afgevorderd hebben. Ik liep den heining langs den anderen kant om en vond aldaar een deur.- twee a driemaalen za°tjes op denzeiven tikkende , deed de Eigenaar mij open: de traanen waren nog niet in 'smans oogen opgedroogd; en de aandoeningen zijner ziel Honden nog kemijk genoeg op zijn gelaat te leezen. Houd mij mijne vrijpostigheid ten goede! zei ik; maar bioote nieuwsgierigheid drijft mij herwaards. — En hier op deed ik hem een getrouw verhaal van zijn rechtzinnigen buurman; van het gaatje in den heining, en van het geene ik er door gezien had. Van zijn buurman wist hij niets, vermits hij zelden of nooit buiten zijn wooning kwam ; het gaatje in den heming befloot hij daadlijk te floppen,  ):( m )■( pch, — cn wat zijne bezigheid op het grasVopje aanbelangde, dit erkende hij vrij fentimentecl te weezen. — Maar, voegde hij er bij, wanner ik er, op gecnerlei wijzen, dewacreld mede lastig val, wat raakt haar dan mijne genieting van een zeker lbort van geluk, dat het eenigfte is, 'twelk mij zedert agttien jaaren overfchoot ? — Heeft dc vroome barbaarschheid mij beloerd; dit gefchicde buiten mijn weeten; en heeft zij zig geërgerd g ik heb die ergernis niet moedwillig gegeeven; zij heeft ze zelve; door een fcheurtje van mijn heining gezogt. — En, dat afgodendienaarfchap, —• 6 ! ware het Opperweezen met alle harten zo wel tc vrecden als met het mijne, dc ftcrvelingen zouden., zelfs op dc puinhoopen van hun geluk, zalig weezen. ■ Dat deeze man ecn wijsgeer was, behoef ik niet te zeggen : dat hij voorheen met roem, in een zeker vak, bij de geleerden bekend was, was iets, dat ik uit verfcheiden omftandighecden, veilig kon bcfluiten; maar dat hij mij ftrenglijk bezwoer en verbood, om immer zijn raam te noemen , dit fpijt mij. —■ Hij had, — geen twintig dagen, — maar twintig jaaren, een vrouw gehad ; — en, — dat waarlijk een wonder is: hij had- ze, geduurende die twintig jaaren,teder bemind i — en, — zij hem! — Aan het einde van die twintig jaaren fcheurde dc onbarmhartige en ijzeren hand des doods deeze waardige wederhelft van zijn hart, en dit verlies trof hem derwijzen , als den vuurigften minnaar het verlies zijner I 2 min-  X 132 X minnaares , na ecn twintiguurig genot, immer treffen kan! —het trof hem indiervoegen, dat er agtticn jaaren verliepen , waarin zij geen uur uit afijn gedagten was: en er geen dag, in zo ruim een tijdperk, verftreek, waarin hij geen welgemeende traanen op haar graf itortede. Deeze Wijsgeer is zo onbekend of vergeeten bij ■zijne Haarlcmfche buuren, dat, zonder bepaalde aanwijzing, niemand aldaar hem vinden kan, zijn rechtzinnige buurman alleen uitgezonderd. — Gehuuwden! mogt een zekere fentimenteele drift u bevangen, om nu en dan dit heilige graf eens te bezoeken, ik ben verzekerd, dat gij met rijker zegen zoud wederkeeren, dan de Christe.'pelgrims van Jerufalem, of dc Turkfche Bedevaardsgangers van Mecca, HET ORGEL. Schoon de voornaamfte bijzonderheeden eener flad duizendmaalen befchrceven mogen weezen, zou men het echter onvergeeflijk keuren in een Reiziger, wanneer hij niet andermaal te berde kwam, met het geen hij, in dit opzigt, gezien had. —■ Dit een noodzaaklijk verëischte in een reisbefchrijving zijnde, geloof ik echter, dat men dankbaarheid aan zulk ecn Reiziger verfchuldigdis, die zijne bevindingen en befchouwingen in deezen, Z9  > ( 153 X zo kort moogiijk zij, te bock Helt. — Wanneer, zo als Doctor Schasz mij eens gezegd heeft, de waereld of de zaamenleeving niet anders is, dan een groot zinnenbedrog, dan is hij de ecrlijkfte man , die dit bedrog zo min verveclende , en zo behaaglijk maakt, als de aart der zaaken gedoogt. In de groote kerk, een vrij behaaglijk Gothisch geftigt tc Haarlem, is een overheerlijk fchoon Orgel,0 waarvan inzonderheid de vrouweftem uö> munt: — misfchien is dit toetefchrijven aan de gefteldheid der kerk zelve, even gelijk als in Gouda de mansftem van het orgel aldaar, voortrcflijk fchoon is. — Ecn klein orgel, uit een deezer kerken, naar eene kleine kerk van dc franfche gemeente' overgebragt zijnde , verloor al dc heerlijkheid van deszelfs menfehenftem, het welk zekerlijk niet anders te wijten was, dan aan de plaats, waar het geftaan had, en vervolgens gezet werd. Het Haarlemfch orgel geeft godlijke geluiden; echter betuigen kenners, dat de groote pijpen van dit orgel te ligt, of tc dun van fpetie zijn, dat aan dc wezenlijke klank of het geluid, niet weinig te kort doet. — De Organist fpcclt goed, maar boven het middelmatige is hij niet. I 3 BTJ*  X 134 X BIJZONDERHEEDEN en PATRIOTTISMUS van HAARLEM. De Liefhebbers om de bceldtenisfen van bepigte mannen, de oude Graaven van Holland, tc zien, kunnen op het ftadbuis te regt geraaken. Hoe weinig genoegen ik ook fchep in het bczigtigen dier oude tronien, die ik geloof, dat meeftal in dc hersfens der fchilders gebooren zijn, zie ik dezelven echter liever, dan die vijf zwaarden, waar mede , zo men verhaalt, bij het innccsnen der ftad, door de Spaanfchen, over ruim ecn paar eeuwen, meer dan vijfduizend burgers onthoofd zijn geworden. — Deczc bloedmcsfen baarden mij een zeker afgrijzen, en bragten een nieuwen vloek op mijne lippen! — Zo veele moorden, cn dat, — ten grootendecle, uit bcginzcl van Godsdienst! — Welk een barbaarfchen God hebben toch de Dwinglanden voor het menschdom gefchapen , die met zo veel bloed en jammeren gediend en verheerlijkt moet worden ? en helaas! is de grondgefteldheid van het menfehJijkhart, na het verloop van zo veele ecuwen, en na de zo hoog geroemde befchaafdheid en wijs? geerte onzer dagen, wel verzagt en verbeterd geworden? — is de God van den blaauwgejaponden man een hair beter, dan dc God der aloude Tijranncn? — Ter eere van dien God, wilde hij immers  )=( 135 )••( nicrs den niemand beleedigenden Wijsgeer, op ecn ftapel natte takkebosfchen , verbranden ! Dus denkende cn in den Haarlemmerhout-wandelende, fchoot mij een wandelaar op zijde, die ik zeer duidlijk zien kon, dat het om een praatje te doen was. — Op meer plaatzcn van Holland heb ik befpeurd , dat men gansch niet ongeneegen is, om kennis met een vreemdeling te maaken, en hem van die kleine doch aangenaame bclecfdhecden te bewijzen, zo als, bij voorbeeld, het uitleg geevcn van openbaarc gebouwen, gebruiken, enz. Mijn Leidsman, — want dit werd hij in deeze waarlijk fchoone wandelplaats, — had de nationaale cocardc op zijn hoed, en vermits wij toch praaten moesten, nam ik het Patriottismus ten onderwerp van ons gefprek. Zijner in Haarlem veel Patriotten? vroeg ik. Zeer veel; antwoorde hij ; onze ftad is deswegens altoos zeer vermaard geweest. Misfchien is dit een gevolg der omwenteling van 1795, die waarlijk tot nog toe gelukkig uitvalt ? Gansch niet: zo wel voor als na de omwenteling van 1787, heeft Haarlem de doorflaandlte blijken van een zuiver Patriottismus gegeevcn. Dc Tempel der Vrijheid, dat uitwendig Praalgebouvv, heeft men in die dagen van geweid, wel gciloopt, maar de bcstgefchikfte wooning voor de egtc Vrijheid, het hart van den redelijken, van den vrijgebooren mensch, is er nimmer voor geflooten geworden. — lk zou een menigte voorbeelden kun1 4 nen  X U6 >:( ncn bijbrengen, die er de ontegenzeglijks bewijs zen van opleveren. En nog, . . zejft nog!- blijven de Haarlemmers ge;.rouwaan hunne enwankelbaare grondbeginzels. Ui heb echter ecnigen uwer Stadgenooten al vrij misnoegd en klaagende gevonden, over den tegenwoordigen toedragt der flaatszaaken. Juist deeze misnoegdheid, dit klaagen bewijst de zuiverheid onzer Vaderlandsliefde. En hoe dat l Geen rechtfehaapen inboorling van Haarlem zal immer misnoegd zijn; zal ooit zijne klagten doen Hooren, wanneer de toedragt van ftaatszaaken overeenkomt met het plan, dat het gezond verftand, de waare ftaatkundé en de oprechte vaderJandminnaar zig daarvan gevormd heeft! — en dit plan behelst niet anders , dan dat alle burgers in de daad vrij, — weezcnlijk gelijk, en waarlijk broeders z\]n. Wel nu ! er is immers Gelijkheid, Vrijheid en Broeder fjmp ? Die woorden'zijn er ten minften; maar, L~ Met een zwaare zugt, ] [ 0f er de zaaken ziJ» kan ik niet zeggen , want ik heb ze nog niet ondervonden. Maar, dergelijke misnoegde klagten en aanduidingen gm>en immers uwe tegenpartij at vrij wat voet en grond- tot verwijtingen ! Ziet gij wel, kan zij zeZ2en> gjj woest van regeringsvorm veranderen ; ■maar wat hebt gij er mede gewonnen ? van IHmmcr Ut erger, sn dergeiijken. " Dit  X 137 )•■( Dit kan zij zeggen, doch het is geen verwijt voor ons Patriotten ; integendeel het is veel. eer eene lofrede. Een: lofrede ? — Hoe.' Ik zal het u door een gelijkenis ophelderen, -i Wanneer een volk, eeuwenlang, door ecn dwingland is onderdrukt en vertrapt geworden, en, eindlijk , zijn kluisters moede , dezelven affchud en zijne rechtmaatige vrijheid poogt te verkrijgen, — heeft dat Volk dan ongelijk ? Gansch niet : het heeft het grootfte gelyk. Maar wanneer het nu, door die geenen, waar in het vertrouwen ftelt, cn die deszclfs vertrouwen, langs flinkfche en voor het Volk genoegzaam onöntdekbaare wegen, weeten te winnen, bedroogen word; wanneer deezen, het roer van regcering in handen hebbende , misbruik van het hun toevertrouwd gezag maaken , zo dat het Volk, in ftede van cencn verjaagden ouden dwingland, er honderd nieuwen voor in de plaats krijgt, — moet dan zulk ecn Volk. daar mede te vreeden zijn? Kan het, wanneer het een recht bezef van zijne vrijheid en rechten heelt, deeze nieuwe flaavernij zegenen, enkel cn alleen, om dat het, ineen zekeren zin, fchoon toevallig en ongelukkig, deeze onwaardigen ten zetel verhief? - Gansch niet. Wanneer dat Volk in zijne nieuwe dwinglandij-, fche regceringsvorm behaagen fchepte ; er in beruftede , ten minften, er geen misnoegdheid^ over loonde, dan billijk kon deszelfs tegenpartij het I S vcr'  ' H W K " veiwijtingen.doen, die gegrond waren, en die het van fchaamte mogten doen bloozen ! — maar wanneer het Volle, in dien ongclukkigen toedragt van zaaken , zijne ontcvreedenhcid deswegens openlijk san den dag legt, en-rondborftig betuigt: „ Dit „ is de regceringsvorm wel, die wij zogten, maar „ zij word door kwaadc, door verraaderlijke han- „ den uitgeöcflend! Die regeeringsvorm kon „ en moest ons allen gelukkig, maaken ; maar het „ tegendeel gebeurt ! dit is onze wensch onze „ begeerte niet, en daarom zijn wij misnoegd op „ de zulken, die er de veroirzaakers van zijn. Wij „ willen het anders, enz. " Wat dunkt u, Mijnheer ! kan de Tegenpartij van zulk een Volk, dan wel een verwijt van de algemeene misnoegdheid ontlecnen ? Ik kon , voor zo verre dit een voorbeeld in 't algemeen was , den Haarlemmer niet tegenfprecken. . Ik tragtede hem te vertroosten daarmede , dat groote revolutien cn hervormingen niet in eens hun volic beflag konden krijgen; dat de beginzelen daarvan altoos met gedugte zwaarighecden vergezeld gingen | dat de bekwaamfte gcEecsheer niet in ftaat was, om, op ftaandc voet en het eerfte gezigt, een ziekte te geneezen, die zedert onheüchlijke jaaren verouderd, en tot in 't gebeente toe ingeworteld was: en dat het met de grondwettige ftaatsherftellingen eveneens zo gelegen was, en dergelijkcn. , Gij hebt gelijk, zei de Haarlemmer, en dan is het ook maar best, om , geduurende wij naar de lang-  " X 139 X langzaame beterfchap van onzen zieken wagten , onze pijp tc rooken , en onze flesch te drinken! — zo als wij dan ook deed.cn, EEN AFGEBRANDE BRUG, Haarlem vaarwel gezegd hebbende, nam ik een chces op Amfterdam. Mijn Voerman fcheen geen vriend van de nieuwe ftaatsvorm te weezen : hij a'ilc gelegenhccden deed hij zulks merken, on, het zij het al of niet te pas kwam, telkens vervlóekts hij de Patriotten. Inzonderheid rees zijn toorn tot ecn vervaarlijke hoogte, toen wij de Liebrug, niet verre van Haarlem , ovcrrecd.cn. ■ Hij raasde en tierde als een bezetenen, cn klapte twintigmaalen harder met de zweep als 't noodig was. Ik keek naar deeze brug, die de eer had om 's Mans gramfchap tot zulk een verfchrikiijken hoogen graad aantevuuren, en, dewijl hij mijn nieuws? gierigheid bespeurde, hield hij oogenbliklijk ftil, en gaf mij overvloedig tijd , om mijn weetlust te verzaadigen.' Dc hiftorie deezer brug was, zo als hij mij vertelde , dat zij, toen dc Pruisfchen Amfterdam, zogenaamd, belegerden , door de Patriotten afgebrand was geworden , ten einde van dien kant eene defenfie te hebben ; zijnde er over de afgebrande paa-  ):( tja y.( paaien flegts planken gelegd, waar door dc brug op verre naar die hoogte niet bereikte, welke zij voorheen had. Maar vroeg ik, wat betrekking hebt gij op deeze brug toch meer, dan op alle andere foortgelijke gedenkftukken van dien tijd ? Wat betrekking ik er meer op heb ? — gaf de gramftoorige paardenmenner mij tot bescheid : — wat betrekking ? Om dat, bij het afbranden van deeze brug mijn geheel fortuin naar de maan is geraakt, en dat door dien verdoemden Doctor Schasz. Door Doctor Schasz ? • Kent gij die ? Zou ik die pest van zijn Vaderland niet kennen ! • Bij wind en bij weer, maar al tc veek En hier opende zig een ruim veld voor mijne nieuwsgierigheid. Doftor Schasz, een voerman en een afgebrande brug! welk eene wectenswaardige geschiedenis moet dat weezen! dagtik. Maar, voerman! vertel my dan Yens, vat ervan die hiftorie is. Niets liever dan dat, mijnheer! maar dan kunnen wij niet voortrijden: dan moeten wij hier. eenige oogcnblikken ftil houden. En waarom dat.? Om dat ik u dan alles, op de plaats zelfs, met duimen en vingers, moet aanwijzen. Goed! laaten wy dan een weinig flilhouden. Wij ftapten uit de checs ; hij bond zijn paard aan ecn boom; nam mij bij de hand, cn begon zijn geschiedenis aldus : - kijk  X MI X kijk! daar lag mijn puinfchuit, die toen ter tijd; mij een goede broodwinning opleverde , maar die door dat Canaiije verbrand werd. Is uw puinfchuit dan ook verbrand ? Zeer zeker ! weet gij dat niet ? — wel gansch Haarlem en Amfterdam heeft er in dien tijd. van gefproken. Ja! mijn vriend! ik kom pas in 't land; dus heb ik de eer niet, om de lotgevallen van uw puinfchuit te weeten; maar zeg ze mij eens. Dan moet ik de hiftorie van vooren af aan beginnen, en die is misfchien wat lang, fchoon ze zeer mooi is. Wel nu ! ga dan uw gang. En hier mede begint, DE GESCHIEDENIS VAN DE PUINSCHUIT \ DOCTOR SCHASZ EN EEN VOERMAN. Toen, dus fprak hij, de Patriotten , naar gisfing omtrent tweehonderd manfehappen fterk, uit Amfterdam herwaards kwamen, om deeze brug aftebranden , en om van hier tot Halfwegen toe een verhakking te maaken , ftond ik juist op mijn puinfchuit met den Tolman te praaten, die daar in dat huis gewoond heeft. Ik had hem een kruik met olie gebragt, waarvan wij, bij de eerfte gcleegenheid de beste oliekoeken zouden bakken. —j Het geen ik u vertel , mijnheer ! is zo waar als het oude en nieuwe Testament. Ik  X 142 X tk geloof u zeerwel; ga maar voort. Ik en de Tolman zagen deeze Patriotten aanko* men. Wat is dat? vroeg ik. — Dat is gewislijk om ons te doen, zei hij; want dat zijn die vcrd . . . . . keezen, die a] lang gedreigd hebben, Om ons een bezoek te geeven. — Dat ziet er dan flegt voor ons uit: zei ik. — Ja! zei hij, dat doet het ook. -- Maar wat nu gedaan ? zei ik. — Onze biezen gepakt! zei hij. — Hoe eer hoe liever dan! zei ik. — En daar mede liepen wij elk ons weg, om een goed heenkomen te zoeken. Daar had gij groot gelijk in. Ik wilde dien weg loopen ; maar ziet, naauwlijks was ik daar aan dat hek, of ik zag daar' ginder; — [ Hij wees mij alles met duimen en vingers aan, zo als hij mij beloofd had.] Daar ginder, bezijden dat'huis, eenige jaagers aankomen, die, zo mij dagt, van verre met hunne gelaadcn geweeren op mij aanlegden. Goede raad was hier duur. — Wip, wip, fprong ik daaï in die breede floot. Nu moet gij weeten, dat er, in dien tijd, nog heele groote dikke boomen Honden, van hier tot daar aan de brug toe; dat gij misfchien wel gezien zult hebben ? Néén'! ik heb ze nooit gezien; maar dat doet er niets toe ■ ik geloof u wel. Ik verborg mij agter zulk een dikken boom, en zat geheel onder water, zo dat ik niet anders er boven had, dan mijn aangezigt, om niet te fmooren, 'twelk ik agter eenige bladeren verborg. Daar zat gij al vrij benaauwd.  X X Dat kunt gij denken, — Nu! toen ik daar zat; kwamen de Jaagers tot daar bij dien boom, ea hielden aldaar ftil. — Kijk, ik kan uniet zeggen, wat doodsbenaauwdheid ik uititond; wart ik verbeelde mij niet anders, of zij hadden mij ontdekt. — Het zweet brak mij aan alle kanten uit. En dat onder water ? Ja! dat is zo'n fpreekwoord. — Evenwel, ora Voort te gaan, moeten ze mij niet gezien hebben , want toen dc Patriotten kwamen, reezen zij op en trokken aan den anderen kant van de brug. Toen waart gij verlost ? Het mogt de drommel. — Eenige Patriotten; met fchoppen cn bijlen cn zaagen gewapend, bleeven juist daar aan dien flootkant zitten, en het was duizend tegen een, dat ze mij niet ontdekten —Hoor! den angst dien ik toen uititond, kan ik nooit aan de keezen vergeevcn. Maar zij deeden u immers geen kwaad? Ja! dat kan wel weczen; — maar; — nu dat is tot daar en toe. Ik zat er alvast. Na 't verloop van omtrent een half uur, kwamen ef vier of vijf perfoonen, die, zo 't mij voorkwam j de bevelhebbers van deeze vermaledijde troep waren , — en, — tot mijn uiterfte verbaazing zag ik cr Doctor Schasz onder. Hoel Doclor Schasz, onder deeze troep? Ja! wis en waarachtig, Doctor Schasz; — maar deeze kennis zal ik u naderhand weieens vertellen; althans hij was er bij. — Ongelukkig keek hij eens in de floot, waar ik verborgen zat, en, wis en waar-  X i44 H waarachtig; zag hij mij, om dat de bladeren, Waar» onder ik zat, telkens opwaaiden. — Hij hield wel, of hij mij niet zag; — want hij kent mij zeer wel; maar evenwel befpeurde ik, uit dc fchelmachtigè trekken van zijn fmoel, dat hij mij zeer wel ontdekt had. Ei , ei! zie t doflorfchasz er zo Schelmagtiguit? — O ! Daar kunt gij u geen verbeelding van maaken, zo gij hem zelfs niet gezien hebt. — Gij hebt liegt zijn bakkes maar met een weinigje attentie te befchouwen, om duidlijk tc ontdekken, dat hij ecn oproermaaker cn een atheist is. Dan tekent hij al vry Jlerk. Maar ga voort. Nu, dan zal ik ü nog meer zeggen, tot bewijs, dat dc güit mij zag. Hij plaatfte zig zijdelings den boom , om zijn water te maaken, en piste mij vlak op mijn kop, genoegzaam in mijn mor.d. Hij heeft zekerlijk uit menschlievenheid u niet willen ontdekken; want als het waar was, dat hij u zag en u kende, dan had hij maar een wenk behoeven ie geevcn , en gij waart in de handen uwer vijanden geweest. Eeh fchoone menschlievenheid, bij mijn ziel! iemand, die, in doodsangst, tot aan de lippen in 't water zit, regt op zijn bakkes te pisfen. Maar deed hij u anders geen kwaad? Hij deed mij nog zo veel kwaad, dat ik genoodzaakt was, om tot den donker toe, op die plaats tc blijven zitten, en toen nog groot gevaar liep, om met een bijl den kop ingehakt te worden. En bv; dat ? . Luis-  )IC 145 >:( om een zo groote brug klein te krijgen, toen de duivel het hen ingaf, om ze aftebranden. Was dit de kort/te weg niet? De brug moest tor weg! & 't Was dekortftc weg voor de brug, maar te gelijk ook de kortite weg om mij in den grond te bederven. Zijt gij dan, door 't verbranden van die brug, bedurven gewerden ? Niet door de brug, maar door 't verbranden van mijn puinfchuit, die ze onder de eerfte boog aan deeze kant, legden, zijnde de wind naar gindsch toe. — Zekerlijk had Doctor Schasz hier de hand in; want dat de Duivel niet kan uitvinden, vind hij uit. Doaor. Schasz is geheel uit uw gratie. — Maar wasuwfehuit dan zo gemaklijk in den brand te Jïeeken. Op die wijs, als zij het pracuTeerden, kon men al den drommel wel in den brand lteeken. Watpraclifeerdeu zij dan? Zij haalden al het brandhout, takkebosfehen, turf en wat er meer was, van de zolder van den Tolman; mieeten het op de fchuit; bragten ze onderdo brug enftake» er zo de vlam in. — En om u de feheimagtigheid van Schasz aantetoonen, zal ik u zeggen, dat ik zelf hem zag aankomen met de kruik vol olie, waarmede ons voorneemen was, oliekoeken te bakken, even alsof de fehalk het wist., en welke kruik hij over de takkebosfehen uit-  X 149 X uitgoot: zeggende, dat ik zelfs gehoord heb : Zo veel te beter zullen ze branden ! CDe voerman bragt mij tot aan de brug en verVolgde.] Kijk, mijnheer! daar lag mijn fchuit.' Daar begon de brug, die braaf bepikt en geteerd was, op een verfehriklijke wijs te branden; cn van daar tot daar floeg de vlam met zo veel geweld voort, dat het niet anders was , van hier af te zien, of gij keekt in de hel. — Dc Patriotten gingen in de rondte zitten en vraaten roggenbrood met zand. Roggenbrood met zand? hoe kwam dat hier te pas ? Vermits er geen eeten uit Amfterdam kwam, waren zij verpligt geweest om het allerwegen optehaalen: en daarover, op die buitenplaats, regt tegen over het tolhek, aan de andere zijde van'de vaart, woonde een best vriend van Oranje , bij wien zij ook kwamen , ■ en deeze gaf hen twee of drie roggenbro'oden, voor de honden met zand gebakken. [ 't Is waar , dat deeze Oranjevriend hen roggenbrood met zand gebakken gegeeven heeft; doch 't is niet waar, dat deeze Patriotten het gegeeten hebbsn ; want omftreeks tiea of elf uuren des nagts kwam er een rijkgelaaden trekfehuit met leevensmiddelen , enz. uit Haarlem, alhier aan en eerst na dien tijd werd de brug in brand geftoken. — Dit heb ik naderhand gehoord van geloofwaardige luiden, die het geval hebben bijgewoond, cn die mij tcflens verzekerden , dat deeze voerman een eerite oproerkraaier cn pfunderaas K 3 was ,  X iSP )■( ■ was, het geen Doctor Schasz.ook zeer we! moet geweetcn hebben. ] , ■ Maar, vroeg ik, hoe weet gij' dit al'cs ? Om dat, antwoorde hij mij, ik het gezien h»b.— Gij begrijpt , dat , zo dra het donker was , ik geen gevaar meer liep , om gekend tc worden , vermits ik altoos een fluipert kon maaken. r 'Maar' »w 'einde had deeze his cij? Gij begrijpt, dat , toen ik mijn puinfchuit op zulk een godvecgecten wijs, had zien verbranden , ik weinig Tüst -meer had, om de verdere historie tc zien. Ik maakte mij in ftil te weg; heb vervolgens overal gehakkeld om aan brood te komen , mrbcn eindlijk te regt geraakt bij een huurkJèV ficr, die mij tot voerman heeft aangenoomen.. ■ 3j Dan zouden we nu naar Amsterdam kunnen iy- Als het mijnheer gelieft! zei hij, cn hier medeik de Chccs op, cn mars. Van daar tot Ilalfwege, cn van Halfwege tot Amfterdam, deed mijn voerman r.iet anders , dan mij zijne lotgevallen, zedert dat tijfiip, ve;haaien ; van dat verhaal echter gingen meer dan vier vijfde parten verlooren, uit hoofde van het hotfen van het rijtuig: de leczende wacreld echter zij deswegens niet bedroefd ; want op mijn woord van eer verzeker ik, dat zij er niets bij verliest. Amfterdam, die vermaarde ftad, bedroog mijne verwagting nier: deszelfs voorkomen beantwoord aan deszelfs weezenlijkheid. Jk tekende den naam «n de woonplaats van den voerman in mijn memo/ • ric-  x w n rieboekjc, ten einde, bij tijden wijlen, hem als den gewcczen buurman van Doctor Schasz wat nader tc kunnen onderhouden. AMSTERDAM. Ecn vreemdeling, die nooit Amfterdam zag, en er al de verhaalen van hoorde en de befchrijvingen van las, vind zig geenzins in zijne vcrwagting bedroogen, wanneer hij deeze zo groote , als pragtige en aanzienlijke ftad binnentreed. De fchoone gragten, dc neeringrijke winkels en huizen, het ongemeene volksgewoel, de drukke ftraatbczigheeden , de heerlijke gebouwen, zo bijzondere alsalgcmcenc ! alles trekt den aandagt, en houd ze op alle ftraaten bezig; alles lokt onze verwondering uit, op het cerfte gezigt; en deeze verwondering blijft niet flegts voortduuren, wanneer men deeze ftad, om zo tc fpreeken, bij gedeelten ontleed ; maar zc vergroot, ze bereikt, even daar , door , haar hoogfte toppunt ; want alles, wat 'kunst, vernuft, rijkdom, overvloed en edele pragt, op den aardbodem heeft kunnen uitvinden, is in Amfterdam, als in een groot middenpunt, venénigd! Dit zijn mijne bevindingen, zo wel van het cerfte oogenblik, dat ik hier aankwam, als van het laatfte, dat ik er uit vertrok! — Ik heb niets te veel gezegd, en ik beroep mij op alle vreemdcK 4  )( ):( togen, die hun hoofd en hart niet te buis gelaa- ten, en Amfterdam gezien hebben Veele Engelsen, die nimmer de zee overfta- ken, om dit fehoone land tc zien , vertellen elkander een hoopc fpreukjes, die men, gemakshalven bever gelooft dan onderzoekt Een daar van fchiet mij te binnen. /„ Amfterdam, zegt men, mogen koetfin noch wagens rijden, om dat de ftad op paaien gebouwd is! - wélk een verfchrikJUke leugen, dagt ik, toen ik, oP de Amftcrdamfehe ftraaten, mij naauwlijks voor de rijtuigen te bergen wist. 6 * 't Is zeer waarfehijnhjk, dat zo wel hier, als in andere volkrijke fteden van Nederland, Piacaaten «jjJJ tegen het hard rijden ; maar 't is de dwaasheid m«. om de reden daarvan in den zogenaamden Paalenbouw te zoeken : de Hollander is zeker in ^'jn gang; zeker in zijn uitfpraak ; zeker in zijn ^ndel , en hij is niet minder zeker in zijne gebouwen ! — ik .eloof, al holden al de rijtuigen van Amfterdam , dat er dan nog geen enkele paal een itroobreedte zinken zou. De reden, waarom men zeer wijslijk het hard rijden verbied, is allervoornaamlijkst deeze, om dat daardoor,, op ftraaten, die fteeds vol voetgangers zijn, zeer ligtlijk ongelukken gebeuren kunnen. Ik breng dit bij met oogmerk, om te toonen hoe belachhjk het zij, wanneer volken, tot in dé taighceden toe, vooröordeelen tegen elkander Voe-  H 'ss H voeden, die ruim zo fterk door de ondervinding , als door het gezond verftand worden geleugenftraft. Een ander vooroordeel, dat ik, in Engeland, tegen de Nederlanders, en wel inzonderheid tegen de Amilcrdammers , bij zommigen heb bevonden ftand te grijpen, was, dat deeze Natie vrij woest, lomp, ongezellig, onbeleefd, wiazugtigen fchxaapziek is. :-s)?/i>t Em'A'jé iélct , él1:- ' ■ In Amfterdam komende, was mijn cerfte werk dit van nabij te onderzoeken. 't Is waar, ik zag een ontclbaare menigte luiden , van allerlei ftaat en ouderdom, langs dc ftraaten draayen ; door elkander heen fnorren, en onder een verwarren, zonder dat iemand hunner eenig ander denkbeeld fcheen tc koeltoren, dan dat hij van zijn eigen zaaken en belangen had ; z onder dat iemand hunner eenig /ander fterveling fchcen te zien, of in opmerking te willen neemen, dan zig zelve; even als»of elk individu hier, eenig en alleen, voor zig zelve en dc zijnen leefde. Maar, voorbaarige Engclschea ! die , misfchien uit een ouden wrok , dus over eene uwer gcdngtfte mededingfters oordeelt, en, zonder behoorlijk onderzoek, vonnis velt , in Londen is het eveneens zo ! In een ftad, waarin bij de 250,000, inwoonders hun verblijf cn hun bedrijf hebben-; waar de zetel van Europa 's koophandel is; waar alles zig beijvert om dien handel met kragt voort te zetten, moet of kan de gezelligheid en de beleefdheid niet heel groot zijn. — Een koopman of zijn beK 5 dien-  H 154 X ïende, die, om iemand tc fprceken, of om een eenvoudige boodfehap te doen, zomtijds een uur, en verder, loopen moet, fpant natuurlijk al zijn kragtcn in , om door een geftadig gedrang van menfehen , waarvan veelen even zo druk bezig en bezet zijn als hij, heen tc geraaken, cn houd zig niet op met den vreemdeling, die hem aangaapt, cn die, niet bekend met de onvermijJlijkc noodzaaklijkheid, zijn doordringen woest en lomp noemt. — Op ecn dorp, of in een kleine ftad, zou het indedaad lomp cn woest weezen; doch hier moeten de drukbezige ftervelingcn maaken , dat zij rechttijdig ter plaatfe hunner beftemming tomen , of de affaires lijden er grootlijks bij. Gezelligheid en beleefdheid! — niemand kan , op goeden grond, de Amfterdammers deeze burgerlijke deugden betwiftcn ; maar die dc rijklijke Bitocffening daarvan op de ecu wigvolle ftraaten en gragten wil zoeken, zal zig zeer bedroogeo vinden. Een Amftcrdammer, die in zijn ftad, in 't openbaar beleefd en gezellig wilde weezen zaals deeze berispers fchijncn te vorderen, kwam In geen vierentwintig uuren, van het eene einde sier ftad tot aan het andere. In een kleine, ftille ftad kennen de Burgers elkander ten grootftcndcelc, en men is in gevaar van onbeleefd genaamd tc worden, wanneer men niet, om. zo te fpreeken , met den hoed in de hand loopt; maar in groote volkrijke cn handeldrijvende fteden is men, ten grootftendecle, zelfs bij zijn b uuren , vreemd, en het word een kindcragtig- heid.  ):( 155 X heid, wanneer men een iegelijk groeten wil. — Zo is het te Amfterdam, zo is het ook te Parijs, te Londen, enz. De Hollanders zijn zeer gezet, om geld te winnen : bij alle gelcegenheeden meaken zij er hun hoofdwerk van ; doch zo men hen dit als een gebrek verwijten moet, laaten wij En- gclfeben het dan toch niet doen , die dezelfde kwaal hebben, cn bij wie dergelijk ecn verwij* uit geen andere beginzels dan die van nijd en wangunst kunnen voortkomen. — Amfterdam inzonderheid zou ons hier een vrij dugtig tegenverwijt kunnen doen; immers weet de gehcele waereld, hoe wij er op uit zijn , om den handel dier ftad te fnuiken ! — Uier zou het burgerfpreekwoord te pas komen: De pot verwijt de ketel, dut zij zwart ziet. ■■■ Wanner dc Hollanders winzugtig zijn, dan zijn ze het, over 'c a'gemeen , op eene lofwaardige wijs; die de naai volging cn geenzins dc bcnijding der volken verdient. Men heeft ftegts eenige dagen in Amfterdam te verkecren en kennis te maaken , om te ondervinden, dat men hier, misfchien meer dan te Londen, eerlijkheid , vriendfehap en gaftvrijheid , ia in een hoogen graai, bij die zelfde luiden kan vinden , die ons, met zo veel drift cn woefthcid, zo als men 't noemt, op ftraat vooibij ipopem GE-  X 15* ):( GEBOUWEN. Wees niet bang, Lcezer! in één oogenblik heb Jk gedaan met dc gebouwen van Amfterdam! —. niet, om dat men er daar gebrek aan heeft, maar om dat er tc veele mèesterftukkeïi van dien aart zijn, dan dat een vreemdeling, die, naar den eisen zou kunnen befchrijven: of, zo hij dit al kon, dan dat gij geduld zoud hebben, om die befchrijving te leezen. Amfterdam is in dit opzigt ecn groot kunstcabinet, t waar men alles wat grootsch, fchoon, verhoeven en edel in de bouwkunde is, heeft bij een verzameld. — Het Stadhuis, om ilegts een ftukje te noemen, verdient den naam van een kunstwondcr. — Slcgts ecn ding ftuitede mij tegen de borst, naamlijk de gaten of gevangenisfen; ik heb er flegts eenige van gezien, doch deezen zijn akelig en ongezond. — Wanneer, dagt ik, zal de mensch, die ia een God van liefde cn wcldaadighcid gelooft, toch eens o vercenkomftig zijn eigen waardij handelen ? wanneer zal hij zig niet meer vernederen, doorzijn natuurgenoot in ecn gat te ftoppen , dat erger dan een beestenkot is , en waartoe hij al te veel medelijden zou hebben, om er'zijn hond in te fluiten? — Zijn er, onder de fterveürgen, weezens, die de iaamenlecving onwaardig zijn, cn die men noodzaake heeft, om er aan te onttrekken  X 157 X ken, goed ! men fluite hen op! — maar laat met die opfluiting ook het oogmerk bereikt weezen! Jaat men den opgeflootenen niet noodloos en onrechtvaardig ffxaffen, door hem van zijne gezondheid, van het licht van den hemel, ja! van de onontbeerlijke lugt ter inademing te berooven! — Welke tegenftrijdigheid, bij een befchaafd, bij een Christenvolk, zulke enge, benaauwdekerkerholen, in een ruim, groot en lugtig gebouw te vinden! Er zijn overvloedige Befchrijvingen van Amfterdam : dc heeren Boekverkoopers hebben er den nieuwsgierigen Leezer gansch geen gebrek aan laaten lijden: niet minder keurige Afbeeldingen heeft men van de voornaamfte gebouwen en openbaare plaatfen ; zo dat hij, die er noodzaaklijk belang bij heeft, zig voor een maatig geld alles kan aanfcbaffen, wat [bij flegts wenfchen en begeeren kan; — en hier mede, lieve Lcezer! houd ik mij ontflagen van alle verdere befchrijving der Amfterdamfche gebouwen. IETS HINDERLIJKS OP DE AMSTERDAMSCHE GRAGTEN. Mijnheertje, zei er een wandelende Smous, met een klein kraamtje op zijn buik, tegen mij, ik zie dat gij een vreemdeling zijt! — Bijgut! is 't niet zo ? 3»  X i5§ X ja! vriend! dat ben ik; cn wel nu? Ah, mijn heertje! dan wilt gij immers door eett Jood wel ten besten geraaden weezen ? — Christenen of Jooden , wij zijn toch allemaal menfehen t is 't niet waar, mijnheertje lief! — We hebben nou broederfchap en gelijkheid; ja! zo waar, of Abraham mag mij niet liefhebben. Maar, koopman! wat hebt gij met de broederfchap en gelijkheid nodig? We!, mijnheertje! zo waar als er een heer in den hemel is, wat geliefje daar te zeggen ? - Heit een arme Jood niet met de gelijkheid en de broederfchap nodig ? — we hebben er 'zo lang naar verlangt; en dc Christenen; —ja! zowaar,' als ik hier voor je oogen fta , — de Christenen hebben er den barmhartigen God zo lang om gefmeekt en gebeden. Maar, ik zie het al, mijnheertje! 't is te ongezond, om veel van die dingen tepraa- ten: — wij zullen er een fpellctje bij ftecken. ' Laat iku liever, voor ecn paar fchellingen, een goeden raad geevcn ! wat zeg je ? En waarin In ftaat dan die goede raad? Eenvoudig hierin mijnheertje! — want-kijk! een Jood is oprecht: zijn hart legt op zijn tong! — ik vertel u geen wisjewasjes, mijnheertje! Dat geloof ik. Maar ra voort. Eenvoudig is mijn raad, mijnheertje! dat gij dit doosje fnuifpoeder van mij koopt. En waarom ? Waarom? mijnheertje! waarom ? — wel de goede God daarboven zij u genadig. — Ach ! gij hebt een  X *59 H een van uw vijf zinnen verlooren; — of, zo dit niet waar is, dan fpot gij mee een armen Jood, — cn dat is ook een groote zonde, mijnheertje ! Vervloekte Smous! zeg dan, vat gij hebben vilt. Ah! ba ! gij moet niet boos worden, mijnheertje ! gij zijt hier in Amfterdam, daar gij Riet anders dan met redenlijke menfehen te doen hebt. Maar, waartoe zal dit doosje fnuifyotder mi] dienen ? Ik zal 't u zeggen, mijnheertje! maar, in Godsnaam, wees toch zo haastig niet; heb een klein oogenblikje geduld; — kijk, Keulen en Aaken zijn op eenen dag niet gebouwd. — Ik merk, dat gij de Keizersgragt, de Prinfegragt, cn al die andere mooije gragtcn wilt rondwandelen, niet waar, mijnheertje? — Dat wil ik ook. Wel nu, mijnheertje! koop dan mijn fnuifpoeder, want dc meeste van die gragten hebben zo een almagtige bange reuk offtank, zo als je't noemen wilt, mijnheertje! dat een vreemdeling, zo als gij zijt, bij dit heete weder, al heel ligt zou kunnen denken of zeggen ; wel foei! wat ftinkt Amfterdam! -— 't Is de fchuld van het water, mijnheertje! — 't Is de lchuld van niemand anders, waaragtig niet: — hetkannict anders weezen.-o! Daar is al zo veel moeite toegedaan; maar ja! alles voor de kat. — Als je nu fomtijds een fnuifje uit dit doosje neemt, dan ruik je dat zo niet. Ik verkoop het alleen maar uit menschlievenheid, aan de vreemdelingen: de Amftcrdamfche 1 atizen heb-  X Ufo ):( hebben het niet noodig 5 diezijn, van kindsbeen af, aan dien vuilen ftank gewend. En hier mede had, in weerwil mijner wij'sgeerte, de fleemende ftnous mij twee fchellingen uit den zak gepraat; en zulks voor een doosje, dat, voor zo verre als het mij vrijhaaf, om-het te waardeeren, geen vier duiten waardig was. Ongelukkig echter was, het geen de jood mij, wegens het ftinken der gragten gezegd had , maar al te waar. Op verieheide plaatzen , vermits het ongemeen heet weder was„ vond ik ze ondraaglijk, en fchoon het neemen van een fnuhje er weinig aan hielp, hielp het echter wat. Een voornaam geneeskundige heeft mij verzekerd, dat deeze fcank,, hoe onaangenaam ook voor den reuk, echter geen invloed van eenig het minfte aanbelang, op dc gezondheid der ifiwoonders heeft. Men kan aan alles gewoon worden. Na 't verloop van vi.if of zes dagen, rook ik er de helft niet meer van, en nimmer althans zou het tot een reden voor mij vemrekken, om ecn oogenblik min der in Amfterdam te vertoeven. DE J O O D E N. Amfterdam is rijklijk voorzien vanjooden, die grooteideels in buurten faamen woonen, en die, zoals 't mij voorkomt, geen geringe ftcuncn van den koophandel zijn. Er  X i61 x Er zijn, zo als zeer natuurlijk is, armen en rijken, maar allen deezen, dunkt mij, beantwoorden , een iegelijk in zijn kring, vrij wel, aan die edele zugt, om, door vlijt, nijverheid en een zeker doorfleepen koopmans vernuft, aan de kost te komen. — Het zou het onredenlijkfte verwijt van de waereld weezen, wanneer, men, over 't alge? meen, de Jooden te last wilde leggen, dat zij kuust noch moeite genoeg deeden, om aan hun daaglijksch brood te geraaken. De Jooden fchijnen bij de laatfte Revolutie gewonnen te hebben; ten minften als er gebeurt, dat er febijnt te zullen gebeuren, dat men naamlijk, deeze ongelukkige famielje van Veder Jacob tot den rang van Menfehen, in dit Land, zal verheften ; en hen de voorrechten van den burgerftaat zal doen genieten. — Over 't algemeen geloof ik niet, dat zij patriotten zijn, in dien zin zo ais men dat woord gemeenlijk verftaat. H— Men legt hen te laste, dat zij veelal fterk prinsgezind zijn %. deeze gehechtheid aan 't Stadhouderlijke Huis echter zal fpoedig flijten, wanneer men dit eeuwen langverdrukte Volk flechts recht laat wedervaa- ren_ Het patriottismus is een- fchoone zaak en een kragtig;middel ter bekeering, wanneer het door nuttige daaden daar fielt,. het geen het mefe zo veel fraaie woorden beredeneert. Al vroeg beftond in Amfterdam een Vaderlandsch Gezelfchap of Club, onder de fpreuk vXn.Felix Libertate, weiker Leden meest Jooden zijn- ——•' Dc kundige Asfer, een Jood, die verltand ,üïeC L braaf*  X 1*2 ):( braafheid paarende, alles deed, wat men van rechtfehapen Vaderlandfchen ijver verwagten kan, had, beeffens dit zijn patriottisch Gezelfchap , niet weinig te worftelen met de vooröordeelen en wangu stvan Luiden, die zig Christenen noemen! — Van Luiden, die zo lang en zo vuurig gehaakt hadden naar Gelijkheid en Broederfchap! — van Luiden eindlijk! die, in alle hunne revolutionaire geVallen, zig op de Rechten van den Mensch beriepen! — Rechten van den Mensch?— Asfer enzyn gezelfchap behoorden immers ook tot de Famielje dér Menfehen ? 'De Gecommitteerden deezer Club werden uit de Centraale Vergaderng geweerd, — om dat zij Jooden waren» ten minftcn, om dat hun Club een zogenaamde Jooden Club was! — 's Mans verdeediging deswegens is dubbelwaardig geleezen te worden. Die arme finousfen, (zei een fchoenenpoesfertje op .den Dam tegen mij, onder 't fmeeren van mijn Laarzen,) zijn, waarachtig, het onderfte uit de pot! zij worden geteld als de honden, die men beeBeavte knabbelen geeft? — De Christenen, bij mijn ziel! zijn aristocraaten , zo groot dat het tot den hemel fchreit. — Waarachtig! de Smousfen dvea hun best, om aan een ftukje daaglijks brood te komen; —••maar, mijnheertje! wat doen de hecren Christenen? — ö ! het fchreit tot God daarboven. Ah! mijnheertje! kijk mijn kaake- beenen eens' waarachtig ! zij zijn heelemaal fcheef, '- Ea hoe komen ze zo fcheef? vroeg ik. Mijn-  H X Mijnheertje! zei de fchoenenfmeerder, dat zal ik u zeggen. Kijk! ik zal je de moedernaakte Waarheid zeggen, of de deur van den Hemel mag zo vast voor mij toegeflooten weezen , als de deur van het Rasphuis. — Wij Jooden liegen noöitï of, zo wij alëcrts liegen, dan worden wij door de heeren Christenen er toe genoodzaakt. Maar nu van uw kakebeen,n! Ja! Ja!-dat zal ik u zeggen, mijnheertje! maat alles heit zijn tijd, zeidSalomon, - en, dat was wel een koning; maar, waarachtig! 't was een veritandig man : onze hedendaagfche koningen gelijken niet veel naar Salomon. Heb ik geen gelijk, mijnheertje ? Dubbel gelijk Smousje! Nu moetje begrijpen, mijnheertje! dat ik öiijn uitterfte best doe, om eenduitje te verdienen; — zetje laars wat dieper op mijn doosje! —voot één onnozel oortje fmeer ik een paar fchoenen % mijnheertje, waarachtig! cn voor ecn halve Huiver een paar laarzen, dat is immers niet te veel l Gansch niet. Ja! mijnheertje! ik zie wel, dat gij een van de Christenen uit de beste doos zijt. Gij zult mij immers wel een ftuiver of ecn dubbeltje geeven ? Gij ziet wat moeite ik heb, en hóe' Veel fmeerfei ik gebruik. — Waaragtig! je laarzen hebben nooit zo mooi geweest: ze blinken net als een diamant in onzcnlievenheertjes zon! kijk maar eens., mijnheertje! _ l 2 C'i  X i*4 X Gij zult ten dubbeltje hebben; maar fchielijk dan de hiflorie van uw kakebeenen. Ik zal 't u kort en zaaklijk zeggen. —r mijnheertje ! • yerfcheiden Christenen, die ik haar fchoenen of laarzen gefineerd heb,, hebben mij, in plaats van te betaalen, — zo waar als ik leef,een fchop voor mijn bek gegecven, zo dat mijn kakebeenen er gansch en al fcheef van geworden zijn: 't is waarachtig zo, mijnheertje! en gij zult de eer van het. Christendom ophouden, als gij mij een zesthalfje woud geeven. — Kijk! ik doe maar een kleine negotie, maar, bij God, gij zoud niet gelooven, hoe veel borgen en bankroeten er nog op zitten. Uw laarzen zijn klaar mijnheertje ! Ik voldeed de vuurige begeerte van dit frneerige Joodje, — en nu vraag ik, wat Christen zal, met zo veel beleid, een zesthalf weeten te winnen? | Van dit fmousfc leerde ik ook waarheeden, waarop wij Christenen geen reden hebben om roem te draagen. HET SPEELHUIS. Amfterdam heeft de gezonde ftaatkunde, om Speel-, alias openbaare Hoerhuizen toeteftaan. Ik gezonda ftaatkunde; want waar do verleiding •n-  ):( X onvermijdlijk is, doet de Regeering best, wanneer zij zelve de teugels daaromtrent in handen neemt, en ze zo min fchadelijk maakt voor de Maatschappij als moogiijk is; even gelijk men, bij voorzigtige Volksbeftuurders , zig bedient van afleiders, ten einde den blikièm zodanig een loop te geeven, als aan de'nzclven het veroorzaaken van groote fchade kan beletten. Die vreemd in Amfterdam komt, bezoekt gemeenlijk een fpeelhuis, dat is te zeggen, eendier markten, waar Vernis, voor een klein geld, haare ongelukkige flagtöffers te koop of te huur veilt aan allen, die er gading in hebben, of er flegts, in 't voorbijvliegen, een begeerig oog op vestigen. Eenige Nimfjes, met weezenfijke en kunftiggcmaakte fchoonheid en bevalligheid voorzien; verpligt cn gehouden om eiken Ligtmis, eiken fnoepcr, die flegts geld heeften trek betoont, aantclokken en aantevuuren ; om *t even of zij haar al of niet behaagen,'en of zij zelve eenige de minfte wellustige trek gevoelen.- — verpligt om onmaatig wijn te drinken, zelfs tot berftens toe, en hei'ig verbonden, (want hierbij vind de Speelhuishouder zijn voornaame rekening) om liever keel en maag te forceeren, ter loozing van het overtollige, dan een aangeboden glas wijn te weigeren: — bewaakt door oppasfers, die men bekwaamlijk bij'groote, fterke, onvriendlijke bulhonden kan vergelijken, die het erf enden eigendom van hunnen meester bewaaken; (want de meeste deezer ongelukkige Meisjes zijn een foort L 3 van  )( 166 ):( van eigendom .van deeze Venuspriestcrs, vermits zij ze doorgaans van klederen voorzien, en haare fchuldëisfchers worden;) eindlijk, altoos gereed moetende zijn, om de buitenfpoorigfte en gevaarlijkfte weliust ten dienfte te ftaan; met het zeker vooruitzigt, van bij ziekte en kwaaien, dikwils zo affchuuwlijk als ongeneeslijk, aan den dijk gejaagd en aan haar eigen ftceds rampzalig nootlot overgelaaten te zullen worden ! Zie daar ten naasten bij den ftaat, toeftand cn vcrwagting deezer fpeelhuisnimpfjes. — Hemel ! dagt ik, hoe kunnen er onder dc fchoone fcx voorwerpen gevonden worden, die zig aan dergelijk een erger dan ftayinncleeven over kunnen geeven ? Armoede! verleiding! onbezonnenheid! — ach! welke vreeslijke vijanden zijt gij voor het jeugdige hart! — Gij zweept het Voort; gij fleept het weg; gij verblind het tegen de zigtbaarfte gevaaren ! — cn aan dat voor altoos bedurvcn hart ontzegt gij dan nog de troost van de fchuld op u te kunnen wijten. Den volgenden dag had ik gelccgenheid, om in het Rasphuis, en vervolgens in 'tPcsthuis, eenige dier uitgediende Nimfjes ten toppunt van ellende te befchouwen. Groote God! hoe ontzonk mij hier het hart, en hoe verging mij hier deinst, om anders dan een ongevoelig wijsgeer, anders dan een medelijdend menfehenvriend, dan een fidderend befchouwer, een tweede fpeclhuis intcftappen! D E  >»< i67 n DE AM STERDAM SGHE SCHOUWBURG. De niexvwe Schouwburg, fchier eigenlijk gezegd, uit den asch van den ouden verreezen, — (want deeze is afgebrand,) voldeed mij. Het fpec- len, de muziek, de danzers en danzeresfen, de decoratien, alles beantwoorde aan mijne verwagting, die ik, overéénkomftig eene zo groote als rijke ftad had opgevat. —- Uit den toevloed van aanfehouwers moest ik bcfluitcn, dat, ook hier, een zeker vooroordeel mijner Engclfche Landgenooten, als of de Hollanders te grof van fmaak waren, om gevoel van het befehaafd en vernuftig toi eel te hebben, geheel en al verviel. Niet flegts was de Schouwburg opgepropt met menfeberi, van allerlei rang; maar deeze zo zeer onderfcheiden aanfehouwers wisten , over 't a gemeen, ook zeer wel, ter regter tijd, cn de verheven of juiste gezegden van den fchrijver, cn de goede uitvoering der fpeelers toetcjuichen: zij verftonden dc taal van 't gezond verltand; gevoelden de keurigheid cn verhevenheid der poëzij, .en lieten zig geenzins dopr valfche toneelfchitteringen misleiden; maar toonden de waare verdienften. van bekwaame Afteuis en Actrices te kennen. Geen der eerftc plaatfen voor mij kunnende bo L 4 ko-  H iö5 >( fcomen, had ik er een van den derden of vierden rang. — Agter mij zat ecn fchoenmakers baas, met zijn vrouw en twee oudfte dochters: zonder dat ik'zulks vroeg , vertelden deeze goede Burgerluidjes het mij. Eenmaal op epn jaar gingen zij, tot ecn eerbaare uitfpannii.g, zo als hij het noemde , in de Comedie, en dan moesten zij ook hun hart eens helder ophaa en. Bij de rust, na het cerfte bedrijf, haalde de oudftc Dogter ecn paar fïesfehen wijn uit haar zak s> de andere dogter bragt, uit een gelijken fchuilhoek, eenige papieren met gebak tc voorfebijn: Moeder fpreide een fchoone zakdoek over haar fchoot: Vader gaf een mes; een glaasje, cn een zindlijk potje boter: moeder fineerde, en deelde aan haar huisgezin en mij, van den voonaad* mede: Vader ichonk vervolgens in , en wij aten en dronken, omtrent in den zelfden fmaak als de Oudvadcrs in hunne talrijke huishoudens. — Ik zou het voor een fchreeuwende misdaad gehouden hebben, deeze gulheid en orenharfgbeid van de hand te wijzen, i Ik voldeed hier mij zeiven oneindig meer, dan aan de aanzienJijkfte tafel immer mijn tot was. Aan wedcrbelooning van dezelfde natuur was hier geenzins te denken. Ik bedagt mij: voelde in al mijn zakken, en zie daar, een zijden zakdoek en een fchaartje met zilver bellag! — Ik bood het dc twee oudfte Dogters aan; zij kreegen een kleur tot agter hun ooren toe; keeken vader en moeder eens aan; alvoorens mijn nederig gefchenk aanteneemen. — De dank-  H 169 H dankzeggingen deezer familje, vöor zo verre zl\ hier tegenwoordig was, duurde van het tweede bedrijf tot lang naar de kiugt toe.:— Het $ aren twee ftijfgekeurslijfde, echter geen, onaartige meisjes, — Zij klapten in hunne handen, zo dikwijls vader cn moeder klapten, emvader en moeder klapten, zo dikwiis de ganfche menigte klapten ! — 't Is waar, enkele koeren lachten zij t daar zij , fchouwburgshalven. hadden b .hooren te febreïen; doen, wat verfcheelde* ;zu]ks ? —- zij, zogt 't het genoegen en vonden het. Hier en daar zag ik nog een foortgelijke vertoo-» ning, — ik. breng dit bij, niet -om mijn eerfte gezegde om verre te ftooten; maar om mijne Landgenoten, uit zulke kleine, fchicr ongeachte trekken, zelfs te overtuigen, dat de Hollanders, in allen opzigten, menfehen zijn, die, fchoon op hun eigen manier, genoegen voor hun zeiven weet en te vinden en aan anderen te verfchaiTen. : e a» NOORD II OLLANDSHE ZINDLIJKHEID, $'( 3c'; .■?'«■' us^tvatA t'jf Op mijn tafelbord vond ik twee fervietten, waar van het eene een ibort beter was dan het andere: hier geraakte ik al weder in verleegcnheid . wat met die beiden te doen! mijn goede Hospes onderrigte mij, dat ik het beste eerst op mija fchoot moest leggen, zo min gekreukt als moogeiijk Was; vervolgens het andere er overheen: Doch, luisterde hij mij in't oor, gij moet u wel wagten, om aan een van beiden uw mond of handen te vecgen; want zo aanftonds komt een bediende agter u ftaan met een handdoek. Keurige porceleine borden onder min keurigen ; van de bovenften aten wij; de onderften moesten zorgvuldig fchoon gehouden worden. — De Soepkom, Vleeschfchotel, enz. waren allen dubbel, ca bij allen deezen dienden de gecnen, die zig boven aan bevonden, alleen.tot gebruik. Hoe veelvuldige rciacn ik mijn handen moest •wasfehen, weet ik niet; maar bijna had ik den voorflag gedaan, om op dit Dorp, even gelijk als in het Oosten, ook de voetwasfing intcvoeren. Al het overige was naar evenredigheid. Toen ik naar bed ging had ik een volflagen uur Werk om mijne nieuwsgierigheid te voldoen, in het befchouwen der matjes, handdoeken, fervietten, waschvaten, kamerpotten en ander gefnor: wat ik met alle deeze dingen moest uitvoeren wist ik volftrekt niet; maar vermits ik mij alleen beM 2 vond  X i8o ):( vond, bekreunde ik het mij weinig, en wierp mij, zonder iets van dit alles .aanteroeren, te bedde. Ik had mijn licht reeds uitgedaan, toen er een bediende kwam, om het zelve te haaien: deeze ging 'er al mompelende en morrende mede weg, en,— zo als ik naderhand vernam, — was de reden van zijn ongenoegende ezc, dat ik het met den domper had uitgedoofd. — In deezen oord vond men wel dompers bij alle lichten en kandelaaren maar teffens had men de behendige gewoonte, om de kaars uitteblaazen, ten einde den domper niet vuil te maaken. Des morgens keerden ik naar mijn Logement te rug. ' Hoe heb ik mij gehouden ? vroeg ik 'aan mijn Hospes. Beter dan ik ge dagt had! — evenwel, —, Wel nu, evenwel ? Evenwel zoud gij ten twede maaien geen aangenaamen gast zijn. Gij hebt uwe handen vergeeten te wasfehen toen gij te bed laagd, dat men hier altoos doet, om de lakens niet vuil te maaken.  X I°I ):( ALKMAAR. De Hollanders hebben hun land uit het water gevischt en 'er een meesterfluk onder alle de landen der waereld van gemaakt: han grond fcheen, door de natuur, gedoemd, om ten bodem der zee tc verftrekken: zy haaien en houden dien boven water, en, — als 't ware, om de natuur te trotfeeren , graven en baggeren zij dien grond nog dagelijks uit om ze, in de gedaante van turven te verbranden! — Wee! wanneer de Zee dit diep uitgehoolde land, flegts éénmaal in zijn klaauwen krijgt, want dan verzinkt en verdwijnt het eensklaps. De kunst om water in land, en land in water, te herfcheppen fchijnt, in dit gewest, ten toppunt geftcegen. — Daar, dus fpreekt de Hollander, ligt een ftuk land, dat goede veen is: zo als het nu is heb ik'er voordeel van; maar ik moet'er nog meer voordeel van hebben : ik zal het laaten uitveenen en verkoopen de turven; zo fpreekt hij, gaat aan het werk, en, na hier een rijkdom op gewonnen te hebben, maakt hij dat uitgebaggerde land weder droog, cn zie daar eene heerlijke weide of koornland, etlijke voetpn laager, dan den voorigen grond, dat hem op aieuw geld in de beur» jaagt. Eveneens fpringthij met moerasfen en mciren om; leezen, wel verre van hem winst aantcbrcngen,ligM 3 gca  H 18a )={ gen hem in den weg: zijn grond is te klein cn hij verlangt dien uittebreiden • na deezen wensch lijd het niet lang, of de mciren en moerasfen verdwijnen om hem heen, even als of zij 'er nimmer geweest waren. Hier van Ieverd Alkmaar ecn klein ftaaltjé op Zeven a agtendertig, zo mciren als moerasfen , pleegen er, in voorige tijden, om heen tc liggen, zelf zo, dat zij de voomaamfte fterkte der Stad uitmaakten: de Hollandsche vlijt heeft deeze poelen opgeruimd en tót vrugtbaaare landsdouwen gemaakt, en van al deeze mciren of moerasfen is niet anders dan den naam bewaard, want Alkmaar betekent niet anders dan Al meir Al moer, of moeras. Met genoegen fleet ik hier eenige dagen. Mijn Kastelein, ecn doodeenvoudig man, was van de Roomfche Religie, en wandelde met mij de Stad' door; toen wij de groote Kerk bezigtigde, ftonden Wij eenige oogenblikkcn ftil bij de graftombe van Graaf Floris den vijfde. Mijn leidsman beichoiiwr de dezelve en liet een zwaare zugt. En waartoe die zugt. Kastelein? Om dat ik hier aan twee groote mannen teffens gedenk, en welwcnschte, dat er heden nog dergelijken gevonden wierdeu. Twee groote mannen? — Hier is er, maar een;Fio* ris namenlijk . —wie is de ander? " De heilige Lourens, die zig ter eere van Goden zijne Pleiligen op een roofter liet braaden, en uit puure menschlievendheid, tóen hij aan zijne lin* ken  x m H kerzijde gaar genoeg was, tegen zijnen beulen zei: keert mij nu om, want aan deezen kant is het genoeg. Ligt die Lourens dan ook in dit graf? Wel gansch niet, maar deeze kerkwerdaan dien groote en verdienftelijken Heiligen toegewijd, en heet daarom de Sint Lourenskerk ; de fondamenten daarvan hebben in den ouden tijd, gediend tot grondflagen van een heidenfche kapel. Maar, Kastelein!gij wenschte daar zo aanjlonds, dat er thans mg meer zulke groote mannen leefden ; ver'' langt gij er dan naar, dat men op nieuw de menschen op den rooster gaat braaden? Gansch niet, mijnheer! ik verlang alleen, dat er wat meer zulke heiligen en dappere mannen mogten zijn, zo als Lourens en Floris, ten einde meae te kunnen werken aan het daarftellen eener te nieuwe Conftitutie. En hier meed'e begon de Kastelein mij de gefchiedenis van den heiligen Lourens te vernaaien, die, waneer hij een man was, zo als mijn goede huiswaard hem affchilderde, in onzen tegenwoordigentijd, juist wel op geen rooster gebraden, maar voorzeker in het Dolhuis zou gezet worden. Hoe is het moogiijk, dagt ik, dat er, onder een befchaaft volk, nog luiden gevonden worden die zulke Heiligen hebben. Verfcheiden zogenaamde Hofjes liepen mij hier, zo als genoegzaam in alle fteden van Holland, waar ik geweest ben, in 't oog. — Inzonderheid Vestigde ik mijn aandagt op dat, het welk de gocM 4 dc  X i84 ):( dc heer Gerrit Wildeman heeft laaten ffigten: in hetzelve1 heeft de edelmoedige weldadigheid en loflijke menschlicvcndheid allen religiehaat verre beneden zig gefteld, en er vierentwintig wooningen voor oude vrouwen gefchikt, om 't even, op wat wijs zij in Godgelooven; 't zij volgens den fmaak van Rome, Calvijn, Luther, Arminius, of dergelijke geestlijke Ariftocraaten. — Wij kennen hier geen anderen God, zei een deezer oude vrouwen tegen mij, dan den God der menfehen, en deeze God heeft niet dwaas genoeg geweest, om deeze of geenc Godsdiensage gezindheid boven alle anderen te Sanétioneeren. Dit gezegde kwam mij voor als der aantekening en openbare mededeeling waardig. De kunst om, op linnen, allerlei figuuren en beeldwerk tc weeven, werd, in 't Jaar 1595 alhier door eenen Pasquin Lammcrtijn uitgevonden. — De handel van deeze Stad is vrij groot, inzonderheid in graanen en in kaas , — dc markten zijn opgepropt met deez^ 70 onömbeerlijke als aangenaame levensnoodwendigheeden: het is ecn vermaak dezelven te zien De menschhaatendc Alva alleen was in ftaat, om de Alkmaarders tc dreigen van hun in hun boter te verflikken en in hnn melk te verzuipen! Dit was een regt vorstlijk dreigement, vermits deezen er fteeds op uit waaren, om de zegeningen van den Hemel het menschdom tot eenen vloek tc doen verftrekken. Ik maakte hier kennis met den braaven Prediker De  U 185 x De Rooij. Hij gaf mij de gefchiedenis dezer Stad te leezen, en voegde er zijne oordeelkundige uitleggingen bij: veelvuldige verpligtingen heb ik aan dien waardigen Geestelijken, en het is hier, dat ik er hem openlijk dank voor betuig. t <• 4> ENKHÜIZEN. 'Netheid en zuiverheid ontmoeten mij allerwegen. Ik beken, dat de zindelijkheid iets aanloklijks in hebbe, vooral wanneer zij zig zoo algemeen uitftrekt als in deeze oorden. Ik heb aan bedelaars een aalmoes zien weigeren, enkel om dat zij vuile handen of aangezigten hadden. — Morsfigheid is geen heiligheid: is 't gewoone fpreekwoord; cn, in Noordholland geeft God water genoeg om zich te wasfehen. — Ik Hem er volkomen in toe, dat men zich fchoon houdc mits dat men cr niets weczeniijks aan opoflere. Men moet niet tot uiterstens overfiaan, zo als gemeenlijk het gevai is. Bij verfcheiden welgezeten Noordhollandcrs zag ik een klein ftaaitje van zindelijke gekheid: zij hadden hunne Cabinetten of Kasfen opgepropt met allerlei keurig en best lijnwaad en ferviettengoed, zo dat het er fchier, om zo te fpreeken, met een nijptang moest uitgetrokken worden; maar deeze bcwaarplaatffen bleeven, wat het gebruik aanbelangt, beftendig geflooten. Twaalf douzeinen fijne hemden in de kas, cn fteeds M S ee0 '  ):( iSS ):( een grof hemd aan 't lijf! tafellakens eenférvictten, waarmede men vijftig tafcis vorsflijk voorzien zou ; maar alles in 't cabinet; terwijl men het aan de dagclijkfchc tafel met een groove handdoek afzag, en zo vervolgens naar evenredigheid. Maar, ( vroeg ik eens aan ecn rijke Noordhollandcr, die in dien fmaak leefde, cn echter, met ecn zekere grootschheid, mij al zijn volle kasfen en cabinetten had' laaten zien. ) wat hebt gij toch aan deezen overvloed, dien gij zo zorgvuldig opfluit en zo ongerept bewaard ? Moeten wij dan alles zo maar gebruiken en verjlijten? , Alles!, wel neen! maar bij gedeelte. Dit is onze manier niet; wij zijn gewoon fober eh maatig te leevcn. Gij bewaart dit alles dan zekerlijk voor uwe kinderen ? Dit is onze pligt. Maar wat zullen uwe Kinderen 'er mede uitvoeren ? Ongetwijfeld zullen zij ons voorbeeld vo1gen, en het insgelijks voor hunne Hinderen bewaaren. En die Kinderen bewaaren het dan weder voor volgende Kinderen? —. maar dus doende komt dit kostlijke goed nimmer in 't gebruik. Dat is zo. Het word ook eeuwen oud. Ik heb Scrvictten, die over de tweehonderd Jaaren in mijnt familje geweest zijn. Dan verkrijgen ze de waardigheid van reliquicn,  X i§7 X want anders moet bet-lastig zijn om ze zo zorgvuldig te bewaaren. Ze zijn dat zs zijn; maar 't is- onze manier zo, en dat doet hij ons. alles af. .. v j - Ik ondervond ook, dat dit alles afdeed; ten minften bij deezen vriend, want welke gcw'igage en onöploslijke tegenwerpingen ik hem, ten deezen opzigten, verder maaktezijn onvervrikt antwoord was: Het is onze manier zo! Een andere Noordhollander, wicn ik dergelijke rraagen deed, gaf mij fncediger befcheid. Maar, vroeg ik, wat hebt gij aan dit goed, wanneer gij het niet gebruikt? Wij kunnen het in tija van nood gebruiken. Maar is het geen zeker foort van grootschheidj dit alles te hebben , enkel om het te laaten kijken, zo als Nebucadnefar Babel deed ? Het tegendeel is waar. 't Is een foort van ne* derigheid. Wij kunnen- grootsch en pragtig leeven; maar wij doen htt niet! Wijhebben ov-.rvhed en wij hebben dien. onzen vlijt te danken, — en echter leeven wij maatig. — Het overtollige te hebben is geen zonde ;'■ maar wel het misbruik daarvan: ingevolgen deezen grondregel fluiten wij .het in onze kasfen. Ik vond deeze Stad gansch niet onvermaaklijk. Ik heb met braave burgers kennis gemaakt, die hun bijweezen dubbel waardig zijn. Openhartigheid en gastvrijheid waren alöan de kenmerken van éen goed hart. De haringvisfehcrij is 'er tot nog toe de hoofd* 3*ak» Als eene zeer opmerkelijke zaak, zo als zij • in  K xBS >( in de daad is, verhaalt en verzekerd men, dat 'er jaaren geweest zijn, dat 'er, van deeze Stad alleen, over de vierhonderdvijftig Scheepen in Zee ftaaken, om deeze zo lekkere als gezonde visch te vangen. Deeze rijke tak van welvaart is echter , door een menigte van onvermijdlijke omftandighceden, aanmerklijk verminderd. De voorgaande oorlogen met Vrankrijk, inzonderheid met Engeland, hebben 'er ecn doodlijken neep aangegceven, die het niet te voorzien is, dat de Enkhuizenaars immer te boven zullen komen, De bank of zandplaat, die voor deeze Stad ligt, ilrcmt insgelijks haar Koophaudel zeer: de kunst heeft 'er alles aan bewerkftelligd wat in haar vermogen was, dan! vrugtloozen arbeid; dat men heden, door middel van een zwaar en kostbaar Werktuig, van de Plaat wegwerkte, bragt de Zee 'er morgen weder op. Ik had het genoegen om van hier een ander der Zeven Gewesten, Friesland, naamlijk, te'zien, dat 'er omtrent drie mijlen van daan nst. De kleeding der Vrouwen, die over 't algemeen in Noordholland gezegd kunnen worden fêhoon te zijn, is, bij Parijs en Londen, te vergelijken, verbaazend ftijf en ongevallig. — Zedert de aankomst der Franfche echter is 'er hoop, dat in dit ftuk eenige verandering ten goede zal komen; Meisjes toch behaagen gaarne, en zij behaagen te greetiger, wanneer zij het kunnen doen langs den weg van eene meerdere volmaaking haarer fchoon-en bevalligheeden.  K I8j> ):( UTRECHT. Een brief riep mij, om noodwendige zaaken, Weder naar Engeland. Ik fpocdde mij derhalven, om ten minften nog het een en ander van dit fchoone Land te zien. — Amfterdam zei ik, niet zonder traanen en hartlijke aandoening, vaarwel. Deeze uitmuntende Koopftad toch ftrookt volmaaktlijk met de neiging van een rechtfchapen Engelschman, en het is juist daarom, geloof ik, dat de Britfche Staatkunde 'er ons zo veel afkeer tegen tragt^ in te boezemen. 6 Stervelingen ! immers is 'er maar één algemeen belang, 't welk uw éénige drijfveer behoorde te weezen, — en dat is het algemeen geluk? — Waarom dan elkandercn dus haatlijk gemaakt ? Waarom dan elkanders welvaart ondermijnt? Waarom dan wangunftig jegens elkandercn, en dat uit hooide van zegeningen, die de menschlicvende Hemel onaffcheidbaar aan vlijt cn nijverheid verknogt heeft? — Broederfchap! plegtig aangekondigde Broederfchap! word in Nederland, dat gij 'er worden kunt, en verfpreid van daar uwen zaligenden invloed tot uwe Nabuureu, dan zal Europa uwe Revolutie zegenen! De vaart van Amfterdam naar Utrecht kan ik nieï beter vergelijken, dan bij een doortogt door een collectie van aardfehc Paradijzen. — Een verruklijke afwisfeling. van vrugtbaare landsdouwen en prag-  H 190 k pragtigaangelegde lusthoven , houd den aandagt van den; opmerkzaamen befcbouwer behendig gaande. Wanneer men het geheel befehouwt, dus dagt ik menigwerven, dan moet men dergelijken oorden voor den hemel aanzien; maar wanneer mende paleizen en huizen, meer in 't bijzonder ontleed, dan geloof ik, dat ook hier het menschdom zig zelve gelijk blijft, cn, — zo al niet in de daad, ten minften in de verbeelding, ellendig is. — De waereld is niet dat zij weezen kan! zei ik, en mijne oogen fluitende nam ik, in de roef, ecn middags ilaapje. DE DOM. In deeze ftaatige, welbebouwde en 'zindelijke Stad ftaat een verbaazende hooge Tooren, de Dom gcheetcn. Men had zekerlijk, in den Tijd, toen een algemecne toorenziekte het godvrugtigc menschdom om het hart floeg, het ftoutmocdig voorneem cn, om deeze vervaarlijke lange fteenhoop nog langer te maaken; want van boven is hij op verrenaar nog niet voibouwd: had men dit gedaan, da'n geloof ik, dat de tooren van Babel, wekeverftaan wat de lengte aangaat, — er maar een kind bij geweest zou zijn. ' Zulke lange dingen ziende moet ik altoos ia ïhijn geest lachen; want waartoe dienen ze? 1 Om  X i9i H Om zo veel verder van zig aftekijken? Bit kan het eerfte oogmerk der hooge toorenbouwers niet ■geweest zijn; want in verfcheidcn hcrgagtigcLanden heeft men toorens in laage valeïcn gebouwd, en zelfs de moeder van alle toorens., die van Ba- 'bel, meen ik, ftond ook ia eene laagte. Was ' de reden dier lengte, om beter de uurwijzer te kunnen zien ? Dit ook al niet, want lang voor dat men een dergelijk flag van tijdwijzers kende, waren er toorens. ■ Zijn zc dan ter ecre yan Onzelievenheer- gebouwd? Dit fehijnt zo, want, men vind ze altoos aan de kerken verée'nigd; — maar, welk een onzelievenheer moeten deeze bouwers dan gehad hebben, die in zulke reusagtige fteenklompen ecn welgevallen fchepte! en echter, lieve Leezers! hoe veelcn uwer. zijn er niet noch grootsch op het geloof uwer vaderen. De lust bekroop mij met dit alles; om dit hooge kerkgevaarte cens tc beklimmen. — Gelukkig vond 'ik, op omtrent een aeruc gedeelte-van de hoogte, ecn foort van kastelein, waar men eenige ververfchingen:bekoomen -kan, en die, als dc deurnaar denhoogen hemel ontfluitendc, men betaalen moet, voor de afgrijslijke moeite, die men neemt, onn naar den toorentop te klimmen. ■In deeze verheve wooning is een klein kamertje, dat een overheerlijk uitzigt heeft, over eef -goed gedeelte van de ftad, en de vrugtbaarfte en gezegendfte Landsdouwen, die 't menfchelijk oog ;zien kan» — ik vond hier een goed gezelfchap; dronk  X 192 ):( dronk er een flesch wijn en geraakte in gefprck met een negentigjaarigen Grijsaard. E-n gij > Vadtr! hebt gij, op zulke hooge jaaren, nog lust, om zulk een hooge reis te doen ? Dat moet u zekerlijk vreemd voorkomen , mijnheer! maar als gij de reden weet, zult gij mij gelijk geeven. Mag ik die reden weeten. Vader ? Waarom niet ? Ik zal Z2 u zeggen. Ik gevoel , dat ik niet lang meer leeven zal, en daarom was ik belust, om nog eenmaal de zonderlinge plaats te zien, waar ik gebooren ben. De zonderlinge plaats ? Ja! de zeer zonderlinge plaats. En waar is die? Op het hooglte van deezen tooren. En hier deed de Grijsaart mij een getrouw en breedvoerig verhaal van deeze aartige gebeurtenis. Zijne moeder, naamcnlijk, op het uiter- fte zwanger , bevong de hut om eens den Hom te beklimmen; door oe vermoeidheid van deeze waarlijk afmattende reis, verhaastede zij zekerlijk het tijdfiip der verlosfing. ■ Naauwlijks boven gekomen zijnde, beviel zij van een zoon, — den tegenwoordigen ouden man. —-— Alles, cn dit was zeer natuurlijk; was in de uiterüe verlegenheid. ■ Het kind kon men de trappen afdraa- gen; maar van de moeder was het naar beneden klimmen niet te vergen. Eindelijk vond men, na niet weinig hoofdbreekens er dit op , om, in een grooten bak, dienendein dien tijd, ter repareert van  X m )••(; van den tooren, zo verre 't uitwendige aangaat, de kraamvrouw naar beneden te laaten zakken. — Zij had weinig zin in deeze reis, evenwel men bewoog er haar toe, en zij kwam , na dat men haar behoorlijk had ingepakt, gelukkig beneden. De grijsaart, zo als hij mij zeer vertrouwlijk vertelde , had dit altoos aangemerkt als een werk der Voorzienigheid, om zig fteeds met verheeven zaaken bezig te houden, waarom hij dan ook het leidekken en weerhaan vergulden tot zijn ambagt verkoozen had. Wij gingen, in Compagnie, naar deeze ongeleegen geboorteplaats; ik hoorde er andermaal de historie, en zag er bijna een uiteinde, dat aan deeze geboorte gelijk, was. —- De Grijsaart, naamiijk, in zijn ijver, ons alles willende wijzen, ftruikclde, viel, en weinig verfcheelde het, waren wij niet toegefchooten, of hij had van boven neder gevallen: zijn dood zou dus met zijne geboorte paralel geftaan hebben. Met eene goede kijker kan men van hier etlijke douzijnen toorens ., tot m hec hartje van Holland toe , zeer onderfcheidenlijk, zien. — .Om dit heerlijk uitzigt te genieten, behoeft men zekerlijk zig de moeite van 't klimmen niette beklaagen; maar, ik blijf er bij, dat dit genot, hoe aangenaam ook, geen genoegzaame reden oplevert, om zulk een vervaarlijk lang ding te bouwen. N © E  X m yt DE KERK. " De Kerk, of eigenlijker gefproken, het Choor, want de kerk is, in het laatfte der voorgaande eeuw, door een zwaaren ftorm of dwarlwind, ingeftort en weggerukt. In dit verwoeste Heiligdom houd men thans kermis, en dit is een bewijs te meer van de ijdelheid en verganglijkheid aller dingen. In het Choor , dat thans tot een plaats van Gods* dienstöcffening verftrekt, ligt een dereerfte Bisfchoppen.- z'jn Hoogeerwaard'ens beeltenis is zonder neus , en zo zijn al dc beelden, die de verwoesting der beeldftormcrij in deeze kerk heeft ovcrgelaaten. — Men wilde mij vervolgens een oud hemd laaten zien, dat nog gemaakt zou geworden zijn, door Maria, dc moeder van Jefus, en dat wel zonder eenige nnad! —— Ik vroeg of er in Htrecht geen motten waren? Die, antwoordedchemdeman, zijn hier zo als overal. — Dan zei ik , is dit hemd dubbel verwonderingswaardig: vooreerst, omdat eene groote vrouw er zo veel tijd aan vcrfpild heeft, en ren tweeden, om dat het, binnen een tijd van zeventien eeuwen, nog niet door de motten is opge vrecten. Nog andere geestlijke gebouwen en waereldlijke geftigten, die hun bcziens overwaardig zijn, zijn >et: ik doorliep ze met een vlugtig oog, of ftap-  X 195 ):( ftapte 'er haastig voorbij,, om dat,de tijd mijner befchouwing ten einde liep. Ik kon het echter niet van mij verkrijgen, om niet een klein toertje buiten de Stad te doen. ■ 't Kan zijn dat het buitenleeven mij alteveel beto-« verd en wegfleept, maar dit toertje kwam mij niet anders voor, dan een vlugt door het Paradijs, met dit ondcricheid, dat'er geen flangen in waren, in ftaat, om 'er dc geruste bewooners uit te verdrijven. Dat ik het berugte Zijdebaaien zag fpreekt van zelve, cn dat ik bij de Hernhutters te Zeist een bezoek aflegde is iets dat vastftaat. Deeze rcgtëerwaarde Broederfchap heeft altoos mijne achting weggedraagen. Elders heb ik n eer dan eens hunne Godsdienstöeffening bijgewoond, die, met hoeveel godvrugtigc kleinigheeden en caprices ze ook vergezeld ging, mij echter altoos trof, door derzelver hartlijkheid en eenvoudigheid. — Wanneer de geloovige fterveling toch een fpeelpopje moet hebben, dan is die fterveling 'er het best aan toe, die een Popje heeft volmaakt ftrookende met zijn caracter en omftandigheeden. In Utrecht vond ik over 't algemeen eene zekere deftigheid, die de galante vreemdeling al zeer genoegen is, ftijf heid te 'noemen ; doch die, zo verre ik kan gisfen, de vrugtbaare moeder van zegenrijke burgerdeugden is. Stilheid en welvaaren fchijnen hier te huisvesten. Ik zeg fchijncn, want welk een verwaandheid zou het in mij zijn, om , na een dricdaagsch verblijf, een ftad te willen beöordeelen, daar men drie jaaren, ten minften, werk N a heeft  X ijo x heeft cm zc iets meer dan oppervlakkig te leereri kennen. GOUDA. Zo dra ik den voet in deeze Stad z:ltede, was mijne eerste vraag, naar dc gefchilderde glazen in de groote Kerk. Nimmer heb ik van Gouda hooren fpreeken, of die gefchilderde glazen was het tweede woord, en ik moest er natuurlijk uit befluitcn, dat zij dc voornaamfk heerlijkheid van deeze Stad uitmaakten. Ik vond hier een oude kennis CH. die even groten trek gevoelde, om deezewijiklinkcnde glaswonderen tc gaan bezigtigen. Wij vervoegden ons bij den Koster, die ter zijde van deeze Kerk woont. Eene oude knorrige vrij tier deed ons open : zij verwaardigde zig naauwlijks om ons voorilcl te hooren: greep echter dc neutels der Kerkdeur, en geleide ons met ecn norsch gelaat, en zonder ecn woord te fprecken, naar den befchilderden Tempel. Toen zij ons in ecn klein voorportaal der kerk gebragt had, zei zij, op een bijna geestlijken toon: Geld! vier fluivers de man. Hoe! —77; geld van te vooren ? Ja! zekerlijk geld van te vooren. is dit dan ecn hoerhuis, waar een eerlijk ma» geen crediet heeft ? Er  X 197 H ■ Er moet eerst geld zijn; of anders. dt deur toe. En hier nam deeze kerkmaagd de houding aan van te willen vertrekken. ■ CH. dc glaazen willende zien, betaalde dit kosterlijke ipook: zij opende de binnedcur, en fmeet ze agter ons toe, indiervoegen, dat wij, in dien Goudfchen Godstempel, eveneens als in een gevangenhuis , werden ©pgeflooten. — Ik kan niet zeggen, dat deeze kerkelijke vriendiijkheid mij zeer met de Goudfchc godvrugtigen voorïnnam. Eene tweede ontmoeting was weinig viïcndlijkcr. Ecn Catechifeermecstcr zat, in het afgellootcn Choor, eenige kinderen lesjes tc geevcn. Wij. hoorden het gebrom en gepiep der vraagen cn antwoorden , en beflooten, uit nieuwsgierigheid, om het Goudsch catechifcercn eens van nabij te beluisteren. De Onderwijzer, voor zo verre ik buiten het. Choor hooren kon, was bezig, met zijne jeugdige Dicipelen de liefde tot den naasten, en de hoogftc toegeeflijkheid met deszelfs gebreken, intoprenten. Is het niet zo ? Vroeg hij. Ja! zeiden al de kinderen. En juist op dit woord iliet ik de Catechifcerdcur open, die even aanftond, en CH. en ik traden binnen, even zo ernftig en ftaatig als of wij ookeen lesje kwamen haaien. Ik weet niet, of ik het aan mijne gelaatstrekken, dan wel aan de modifche kleeding van CH. wijten N 3 moet  X 193 X moet; maar dit is zeker, dat de Catechifcermcester ons voor ipotters of ketters hield; want zo als hij ons zag, zweeg hij bot ftil, en gaapte, beneffens zijne kinderen, ons aan, evenals of wij zeemonfters waren geweest. Wij dagten dat dit zwijgen een foort van Catechifcerpaufc was; dan! toen hij een zijner ftoutmoedigfte leerlingen bevel gaf, om de deur tc fluiten, dat met andere woorden wilde zeggen, om ons van zijn grondgebied te jaagen, leerden wij den Christelijken onderwijzer grondig kennen, en beflooten uit deeze handelwijze, dat hij verre af was van gefchikt te zijn, om dc heidenen en tollenaa- tc gaan bekeeren. De Goudfche Catechifeermcestcr, of wat hij weczen mag, houde mij dit oprecht verhaal ten goede! ik en nrjn vriend CH. hebben gezwooren om dit zijn zo liefderijk als gccstlijk gedrag, ter gelegener tijd, der waercld mede te deelen. GESCHILDERDE GLAZEN. Deeze beroemde Goudfche Kerkglazen kwamen mij voor als bij uitftek fchoon cn fchitterende van kleur, vooral die, welken in een gunftig daglicht geplaatst zijn. — Tekening en ordonnantie heb ik 'er weinig in kunnen vinden. Het bouwkundige  ):( W H dige voldoet vrij wel en de perfpedtiven zijn, ia dat vak, zeer juist. De meeste aangezigten der perfoonaadjes zijn doodlijk bleek. Veele gefchiede-iisfen fchijnen veeleer eene ooile&ie van welge* kleedc, of laat ik liever zeggen, van vuuriggekleede fpooken, dan van luiden, waar voor zij fcheep komen t misfchien is de vlecschkleur door den tijd verfchooten. Hier komt nog een ander, moogiijk envermijdlijk, ongemak bij: men heeft, naamlijk, veele gedeelten van lighaamen en andere zaaken, volgens hunne omtrekken, in loot gezet: dus hééft elk wolkje, bij voorbeeld, een looden omtrek, dat ze ten uitterften hard maakt, zo dat, daar verfcheiden wolkjes bij elkander zijn, men zig niet anders verbeeld, of men ziet een hoop keifleenen ep elkander liggen. Deeze looden omtrek om de hoofden is ook van een hoogstöngunftige uitwerking. Dc kunst echter van dit befchilderde glaazen Heiligdom is te bewonderen, en voornaamlijk door de zulken, die het met de waare tekenkunst niet al te naauw neemen. In Gouda moet men uok de pijpenmaakcrijen zien. Deeze kunst, de vaardigheid en handige bekwaamheid der wcrkluiden voldeed mij vrij wat meer, dan de kerk, de glazen, des Kosters dienftelingc en de Catechifeermecster. — In mijn Logement, de goude Salm, had ik de volmaaktfte oppasfing en civieliie behandeling en berekening, die een Vreemdeling verlangen kan.  ):( 200 ):( AFSCHEID. f' Het fpeet mij geweldig, dat ik een Stad, zo fchoon en rijk als Rotterdam waarlijk is, flegts ter loops moest befehouwcn. De geleegenbeid was te gunftig en mijn haast tc groot, om er mij langer dan eenige uuren optchouden. Ik nam mijn affcheid van Holland, en befioot, om u, mijne Engelfche Landgenooten! 'cr een getrouw cn onpartijdig verhaal van medetcdeelcn. —■ Dus waren mijne befchouwingen! aldus was mijn gevoel! Legt dc vooröordeclcn af, mijne broeders! en kent uwe vcelvermoogende Buu- ren ! — Verdonkert hunne verdienftcn en begaafdheeden voor u zelve niet; — neen! kent die, en tragt ze insgelijks tc verkrijgen. En gij, lieve Lcezer! heb ik u, al lachende, op dit mijn klein reisje medegcflcept, weet, dat ik voldaan ben, wanneer gij voldaan zijt, cn wanneer dit mijn gering gefchrijf iets het minst tot uw genoegen en verheuging heeft medegewerkt.   Ey j. C. LEEUWESTYN, in denHage, ' is medex gedrukt en alöifi te bekomen: I. V o].ney, de Ruïnen, of overdenking over deftaatsÖmwentciingen, compleet in gr. 8vo. met plaaten. II. J. H. Milet, verzameling van Pubücatien enbelangryke Decreeten, der provifioneeie Rcprsefentanten van bet Voik van Holland, voorzien van een zaaKiyk register. Eerfte deck III. C. Thehemin, de belangen der mogendheden van het vaste land, met betrekking tct Engeland. IV. G. Paape, republikeinfche klugtfpelen, behelzende«de Symgasten; de Stille in den lande, of het nut der dagbladen, en, de Municipaal, die niet is zo als hy behoord te weezen. V. Gefchiedenis van den oorlog der Franfchcn, tearcr- ' te faam verbonden mogendheden. Benevens ee fchets van den oorfprong . u voordgang der I omwenteling, 2 deelen. vi. J. Ti. Raoul, de Bataaffche wijsgeer, of menschlievende bedenkingen over den tcgeawoordigen oorlog. VII. Zedelyke en vcrmakclyke vernaaien, en waare gebcurtenisfen, 2 deelen. VIII. Cn.AUDius, leerzaame bezigheden voor kindcen ' met plaaten, in i2vo. ' * K' &TnTvifible.r 1>An S> dC iS RcPubIi(ïue Fran?aife, une