J E N ï t. doop. JACOB EDUARD de WITTE JuHio*. vertaald.'} Ti ZAL T - B 0 E M E L, bij, HUGO HENDRIK de MEIJERÜ, mdccxci,  ,( Quand on d cotmnencê de fe volr malheureufe, „ Rien ne s'ofre d nos yeux, quïne fasfe tretnblerf „ La plus fausfe apparengeddnit denoustroubler, „ Et tout ce qu'on prevoit, tout ce qu'on 's imagine,. Ferme un nouveaupolfon, pour une ame chagrine."" THEATRE de PIERRE CO"NEILLE. Tom. 9. page 353,  VOORBERICHT. oen ik de laatfte hand aan mijne SCHETSEN VOOR HET MENSCHELIJK HART leidde, betloot ik het daarbij, met mijnen letterkundigen arbeid te, laaten berusten, en niet verder voorttefchrijven, in een land alwaar de verfiienften zoo zelden beloond worden, en waarin de kunst om brood bêdeld; dan, daar ik mij, met mijn huisgezin, na mijn vertrek uit 's Haage, alhier nederzette, en weinig tijds daarna, op het land ging woonen, gaf de verveeling, welke een Vriend der letterkunde gewoonelijk in eene * s klee-  VOORBERICHT, kleene ftad aantreft, mij op nieuw de pen in de handen, en ik fchreef de hier achterftaande brie» ven; welken ik te raade wierd om, bij mijne voorige werken van deezen aart, ter perfe overtegeeven. — Gereedelijk voldoe ik aan dit voorneemen, en, ik wensen hartelijk dat eenige deugdlievende harten, 'er zoo veele waardij aan zullen toekennen om dezelven hunne befcherming waardig te keuren; dit ten minften is zeker, dat ik pooging gedaan heb om, met ach«* ïcrlaaring van alle booze karakters, 'er hetfehoo» tig van den Godsdienst en de verhevenheid der deugd alleen in aanteprijzen. • Ik gevoel levendig, dat de wending welke ik aan het Historieele deezer brieven gegeven heb, evenmin als den ftiji 'er van, voor het algeraeene gros der leezeren niet bereekend is; dan, ik fchreef ze ook niet met dat oogmerk, mijn doel was, voor gevoelige, verftandige menfehen te wer=  VOORBERICHT, werken — voor menfchen die geringe natuure* lijke zwakheden in hunne deugdzaamfte natuur-» genooten veronderftellen, en zich niet gelooven op eene waereld geplaatst te zijn, alwaar brooze Vervelingen den Engelen, in onzondigheid, kunnen evenaaren. — Het is voor dit, en andere werken van deesen aart een voordeel, dat d weepers geen oordeel genoeg hebOen om een Roman te lezen-, vermits meenigen zoogenaamden Ortbodo-ew prevelaar, zich aan veele Hellingen en uitdrukkingen, in deeze brieven gebezigt, zoude ftooten, en mij eene geheeie masfa Scholastique. berispingen naar het hoofd werpen: evenwel, indien, niettegenstaande deeze mijne veronderftellingen, dit boek in handen van zulk een kortzigtigen fijnbaard viel, durf ik hem vooraf, verzekeren, dat hij beter zoude doen, hetzelve ongdeezcn ter zijde te leggen, op dat hij niet in, de  VOORBERICHT, de zonde vervalle, om een WEE! uitteroepen over Hellingen daar een gezond - menschkundig verftand toe behoord om ze te begrijpen. — Hij zoude kwaad bloed veroirzaaken, en ik zoude hem, met al mijn hart, beklaagen of — belagchen. —. Ik heb over den inhoud deezes werks niets anders te zeggen, dan alleen, dat hetzelve, even als alle mijne voorige fehriften, eene EIGENVINDING is, en men den inhoud 'er van, niet verder als eene waarheid moet befchouwen, dan in zoo verre, als zulk een geval, gelijk ik voorffcel, in den loop der menfchelijke dingen kan moogelijk zijn. — Wanneer zullen de meesten onzer leezende Landgenooten toch het ongunstig vooroordeel afleggen, dat zij, geheel ten onrechten, tegens de fehriften onzer inlandfche fchrijvers, waaronder 'er eenigen zijn welken voor die van andere Natjen niet behoe* ven  VOORBERICHT.' ven te zwichten, hebben opgevat ?... IJder volls immers heeft zijn eigen nationaal karakter; derfialven, wanneer het op de befchaving der nederlandfche zeden aankoomt, behoorde men, mijnens bedunkens, liet zedenleerend werk eens inlandfchen fchrijvers boven dat van eenen uitlander te verkiezen ? — Ik weet dat onze vader* landfche letterkunde in cc» beklaagends waardig verval is; doch, hoe kan dit anders zijn? zoo lang onze eigen Landsluiden gecne fehriften begeeren te leezen, die hen door eene vaderlandfche penne worden aangeboden, en zij de genie, die onder hen gebooren wierdt, die hunne zeden en karakter beftudeerden, met onverfchilligheid van zich wegftooten?... Het getal onzer goede fchrijvers zal, zoo lang dit hoonend vooroordeel plaats heeft, gering blijven, want een man van ftudie, fchoon zijn hart voor het heil zijner Landgenooten klopt, word niet gaarne, voor alle zij«  VOORBERICHT, iijne menschlievende poogingen, met verachting1 en ondankbaarheid beloond.— Ik wensch mijne leezers genoegen-en mijn vaderland den meesten voorfpoed toe! j. E. db WITTE Junior» Heesch in de Majorije van Is Bosch. Juüj 1791. . MAK-  MARTIAN EN JENNY. INLEIDING, %£iOo rasch de opmerkzadme mensch den hop der endermaanfehe dingen gade/Iaat, kan hij niet twyfelen aan eene onzichtbaare—alwijze hand, die overhel; noodlot van ijder redelyk en redenloos weezen befchikt, en wier oorfprong, hoe onbegrijpelijk —onnaarfpeurelijk ook, van eene verhevene orde afJiamt. — Van den mensch tot het dier, van den èeder tot het grasfchetilken, dat voor onze treden Bloeit, gevoelen ieder in hunne foort het gewicht dier •waarheid: 'er is een God. En wat ook het ongeloof ons hierover wil tegenwerpen, welke bewijzen hetzelve ook voor zijne /tellingen durft aanvoeren, dg fiille ftem van het gewisfe zal ons, bij den eer ft en blik, die wij op het fchoone toneel der fchepping we?fen i terjiond weder toeroepen: 'er is een God! A Zou-  3 INLEIDING. Zoude het eene valfche wijsbegeerte zijn wanneer' men, volgens de natuurwet rcdcnkavelende zeide: de menfch wordt fchuldeloos gebooren? ik geloof neen', en, fchoon het, veeltijds, waar is, dat wij, in jonggebooren kinders waarneemen, hoe fchielijk zij vanhunne eerfte fchuldeloosheid afwijken, en eeneti aart aanduiden die niet veel hoope overig laat, om hen tot brave waereldburgers te zien opgroeien , echiu?' onderdrukken deeze voorbeelden het denkbeeld-; wij worden fchuldeloos gebooren niet, en, indedaad, hoe gelukkig zoude het menschdom zijn, wanneer het, op den duur, nader, aan zijne bef emming bleef grenzen, en zien niet tn oproer felde, tegens eene weldadige voorzienigheid, wier enkel oogmerk, bij het fcheppen, alleen op het heil der fterflijkheid gevestigt was '. — „Ik befchouw desi voor en. tegenfpocd, hoe ook i» weezen onderf -heiden,, als geheel tot elkander behoorenden waarom?....vermits beiden vol/rekt nodig zijn am het evenwicht in de maatfekappij te onderhonden , en voortekoomen, dat de zegenaanbiedende aarde niet geheel onömgeploegt blijft leggen, en het fchepzcl het nodige gebruijk tot zijn onderhoud, irit de milde hand der lagchende — overvloedige natuur zoude kunne ontfangen; is het , derhalven ,. niet ondankbaar, wanneer wij menfehen, eenen zoo geheel onvergenoegden. blik om ons heenen werpen ; wanneer wij op de akkers en de runderen van onzen rijker broeder zien, en, zonder nadenken —zonder gadeteftaan, dat dit alles tot den fchaakel der dingen behoort,. — morren over seriën in waarheid ge* droom-"  INLEIDING. 5 droomden 'tegenfpoed, die ons, door ons noodlot, ik vergelijking van omen medenfterveling treft ? ... Hebben wij, wat ook onzen ft and zij, niet onze vrolijke en treurige dagen ? — Beftaat 'er een jchepzel, hoe fel ook door rampen gcflingert, dat niet zijne zomerwolken heift beleeft ? ...Is 'er op aarde een mensch, hoe ook met goederen gczegent, dat r.iet veeltijds onaangenaame oogenblikken doorbrengt?... Schenkt de liefderijke hand des Ahnachtigen Vaders ons niet altijd eene fterkte van geest, ingericht naar mate van den last die wij te dragen hebben?... Waaröm morren wij dan ? Is het aan onzen Schepper — is het aan ons noodlot te wijten, wanneer onze driften zich tegen de reden en het ver- ftand verzetten ? Wanneer wij onvergenoegt zijn, als 'er geene roos groeit, op eiken tred, dien wij Op ons levenspad afleggen? Moeten wij de Aardsgoedheid van wreedheid befchuldigen, wanneer haare wijze eindens niet met onze zinnelijke begeertens ftrooken; en wij, fomtijds, bezwijken onder het gewicht van waarlijk ingebeelde rampen ? Als wij meer ons hart en de gezonde reden raadpleegden, geloof ik, dat het menfchdom minder fagtöffers van het gevoel en der driften zoude opleveren, en, het onbezonnen vuur der jeugd voor minder ellendelingen, of liever voor minder zwakke zielen den afgrond zoude opdelven die, jegenswoordig, ontelbaare menfchen, voor den gevestigde» loop der natuur, in zijnen fchoot begraaft, eer ztj üezendlijk kunnen zeggen, ik hebgclccft.? A 2 Hoi  ♦ INLEIDING. Hoe veel zoude ik hierover kunnen aanvoeren! —» dit echter is mijne meening, in deze inleiding, niet; de brieven, die hier volgen doorbladerende zullen mijne leezers zien, waaróm ik dit hier voorgaande, over de verkeerdheden der menfchelijke wenfchen^ heb aangejlipt, en, zoo ikvertrouwe, hen doen gevoelen , hoe waarelijk wij zelf, en niet onzen fchepper aanleiding geeven tot de rampen, die ons in ons leevcn trejfen. Mogten wij toch eenmaal zoo wijs worden, om geen ingebeeld geluk natejaagen,- en ons vergenoegen. met die uitfpraak welke ons hart doet, na het de reden en Itet verjland onzijdig heeft geraadpleegt! — DE SCHRYVER,  % BRIEF. 1 m Ê. T 2 J3L IV AAN 'ZIJNE» VRIEND - ' ■ JE J$T 21 2' 'jtjfe tïoe gelukkig, mijn Waarde HENRIK! ben ik in de eenzaamheid, die ik mij naar eigen verkiezing heb uitgezocht! — Ik leef op mijn landgoed in eene geduurige afwisfeling van ftillé, voor mijn hart en gemoedsgeftel berekende, vermaaken, en nimmer waar mijne ziel kalmer - nimmer, in alle de fchitterende toneelen, die ik, in het midden der woelende waereld beleefde, was,mijne rust volkomener, dan zints ik in dit lagchend oord ben. — Onuitfpreckelyk - engelen genoegen heerfcht rondom mij, en mij dunkt? in eene fpheer van weiniggekenden wellust te z>)n • ' A 3 over-  I MARTIAN es JENNY, overgebragt. Wanneer ik, bij het majefiueus opgaan der zonne, mij in het veld bevind, en aldaar, terwijl ik in diepen eerbied den helderen hemel aanftaar, van verre, het geloei der koeien en het gezang der vrolijke vogels hoor. — Hoe gelukkig, mijn vriend! is de mensch, die met zijnen Schepper, met de natuur en zijn hart in vrede is! hoe weinig heeft hij nodig, om zich een paradijs in het midden eener rampvolle waereld te fcheppen, en zich een weg te baanen, om alles te kunnen genieten, wat voor ons, in het plan der eeuwige Wijsheid, op aarde ter genieting wierdt weggeleid .l—T-s— Mijne eenvouwige — boerfche, doch zindelijke, wooning, heeft meer bekoorelijkheden in mijn oog, dan het prachtige huis,dat ik in de hoofdftad bewoonde, en ik wensch vuurig , dat het mijn lot moge zijn , om alhier, het zij vroeg of fpade, in den arm van den een of «anderen braven vriend, mijnen adem der natuure wedertegeven, en dat mijn overfchot moge rusten, op het ftillé kerkhof van het naastgelegen dorp , bij de lijken der eerlijke landlieden, die tddaar begraven zijn. — Mijne jaarèn zijn nog niet verre opgeklommen, en, als gij u mijn voorgaand vrolijk—woelig humeur herrinnert, zult gij u verwonderen, over de wemehen die ik hier doe. Jk beken gaarne, dat ik mij zelf dikwerf over mij zelf verwonder: en ik hadt, ■ vooi'heerjcn, nimmer kunnen gelooven, dat yk u immer op zulk een toon zoude hebben kunnen febrijven; doch, ik verheug mij telkens, als ik grond vind om, wanneer ik met mijn hart afreken, meer en peer vergenoegd over mijnen jegenswoordigen ftaat te Wat  I. BRIEF 1 Wat zoude mij toeh meer aan de pracht derwaereld binden, — wat zoude mij- beweegen, om mijne blijde eenzaamheid vaarwel te zeggen, nu ik hier genoegens iieb- gevonden, die ik vefgeefsch elders zoude zoeken ; en , daar ik noch ouders noch eemge bloedvrienden <—• noch eenige betrekkingen heb, die 'het mij tot een. plicht 'konden aanrekenen , om een of anderen post in de ftad te moeten bekleden ? .... Mijne middelen zija genoeg toereikende om, zonder van iemand aftehangen, uit- te kunnen bellaair; en, God weet het, ik doe zoo veel goed aan mijne behoeftige brave nabuurep, als in mijn vermoogen is; derhalven zal geen menfchelijk vermogen ooit in' ftaat zijn, om mij die aangenaame zielenrust-te ontneemen, welke ik mij in dit fchoone oord heb bezorgt; befpaar mij dus uwe aanzoeken , om weder tot de ftad terugtekeeren, en verzeker alle mijne bekenden, waaronder 'er, mogelijk, zullen zijn, die mij belagchen, dat ik geen vorst op zijnen throon benijde, en zijne kroon mij minderaantrekkelik toefchijnt, dan den boerfchen hoed der eerelijke herders, die ik , op de rondom leggende heuvels, en de lage klaverweiden hunne fchoone fchapen zie hoeden. Geloof echter niet, IIENRIK! dat het Landlceven mij in een menfchenhater hervormt heeft; verre van daar: in de gerustheid mijner ziele, kan ik, thans meer dan ooit, met een warm hart over mijne natuurgenooten denken, en ik betuig u dat ik, 'dikwerf, met een Pope in de hand, tegen de helling .eens bergs, of in de fchaduw van mijn mastboschjen gaa nederzitten, en dan broederlijke traanen — traanen vol zegen, •5 4-4 voer  $ M AR T IA N en JENNY voer mijne medeltervclingen pleng. Nooit wist ik beter dan hier welk eene betekenis het woord ï Mensch infloot, en mijne borst zwelt van een rein genoegen als ik aan mijne afweezende vrienden denk. — Zie daar, HENR1K! in weinig woorden, mijn jegenswoordigen toeftand; oordeel of uwen vriend gelukkig is? mogt gij het ook zijn ! Schrijf mij dikwerf; brieven van eene hand, die ik zoo vaak vol vriendfehap drukte, zetten altijd een nieuwen luifter aan,mijn geluk bij. —• Leef wel, mijn beste.' omhels Uwe deugdzame echtgenoote en lieve kinders voor Uwen oprechten Vriend MARTIAN. S  U, BRIEF, 3 Van denzelven aan denzelfde.n. J^aauwelijks, mijn lieve Vriend! kunt gij mijn vorige brief hebben ontfangen, en ik zet 'er mij reeds, wederom toe om een tweeden aan u aftezenden; wijt dit aan de aangenaame taferelen van natuur en men, fchenliefde die mij, oogenblik bij oogenblik, onder het oog vallen, en, als mijn gefchrift, dat zeker tezwak is om alles uittedrukken wat ik gevoel, u verveelt, leg dan mijne brieven ter zijde, en merkze aan als niet gefchreven. — Gisteren avond van mijne gewoone wandeling naar huis keerende, tradt ik in de wooning van een mijner nabuuren; de Landman — zijne vrouwe en vijf gezonde kinders vond ik rondom eene tafel, waarop eene gezondejnejkfoepe geplaatst was, zitten, zij verwelkomden mij, met die oprechte gulheid van hart, waarmede zich de onfchuld en de deugd alleen aanbieden, A § en  jfë MARTI'AN' M l'EKNY, en verzochten, mij nevens het huijsgezin plaatst te neemen : ik deed zulks, en bevondt mij vrolijker daar, dan ik immer in eenigen kring dubon ton mij bevonden heb. Na eenige oogenblikken nedergezeeten te hebben, ging de deur van het huis open ; en een grijfaard, die ziekelijk was, en onder het gewicht zijner jaaren gekromt ging, trad binnen; verzoekende, vermids hij zonder geld en zonder brood was, huisvesting en brood, flechts voor eene nacht. Hier, HENRIK ! moest ik Apelles zijn; dan zoude ik u eene levendige fchilderij kunnen ophangen, van die eenvouwige —der menfchheid vereerende— gulhartigheid, waarmede het gantfche huisgezin den, aan hen allen onbekenden, grijfaart, elk als om ftrijd, poogden te gerieven. —'Terfrónd-plaatfte men hem aan het hooge einde des tafels, en deelde hem een goed gedeelte van het avondmaal meede, terwijl de moeder opftohd, om het bed voor den grijzen in gereedheid te brengen. — De oudé'man fprak in het geheel weinig, hij fismeide flécfrte eenige woorden van erkentenis, doch', zijn geheel gelaat tekende dankbaarheid, en ik merkte op, flatz-ijne oogenvochtig wa'arén. — Ikftaarde dén .grijsaart met aandacht aan, en, daar fk begréép,dat'hij mi mijn huis met meer gemak ruste voor zijne vermoeide ledenzoude vinden;' riep'ik,' na het avondmaal geëindigt Was; den.Landman en- zijne vrouw alléén , heri verzoekende, mij te vergunnen, om hunnen onbekenden gast aah mijne zorgen ;toetevcrtrouwen; het welk zij, na veele moeiten, waarin de menscblievendheïd van de gijde dier brave lieden den hoofdrol {peelden, mij , I!? 2 -V toe-  Ui B R I-'E E. ft ... :.. « toeftonden; echter onder die voorwaarden , dat ik den ■ouden gecnzirits aan de zorgen mijner bedienden zoude overlaaten, op dat, zeide den Landman, zijne witte •hairen en zijne armoede niet de voorwerpen der befpotting van brooddronken knechts of meiden wierden: ik beloofde hen het geen zij begeerden; en, na van den grijfaart zijne toeftemming, om metmij te gaan, verworven te hebben, wandelden ik met'hem naar mijne woo* ning, alwaar ik hem aanftonds in een goed en warm vertrek om te rusten bragt; en, ik wensen vuurig, vermits'er in het voorkomen diens mans iets edels —iets achtbaars gelecgen is, dat hij voor eenigen tijd bij mij zal vertoeven; en ik in hem, die door de jaaren en de ondervinding wijs, in het noodlot der waereldlingenj moet zijn geworden ; een vriend mag aantreffen, aan wien mijn hart zich kan ontlasten, wanneer .het geheel vol is van alle de zegeningen , die eene algoedé Voorzienigheid op mij doet ftroomen ; en in wiens boezem ik mijne verrukkingen kan uitftorten; wanneer het fchoone — het verhevene, dat mijn oog op het ruim der fcheppinge ontmoet, in mijne ziel een loflied voor den liefderijken Waereldgebieder aanheft. Ik weet het, mijn HENRIK! eenen hoop hoogmoedigen zullen mijne wenfehen, om met deezen onbekenden Ouden in vriendfehap te leeven, wraaken; en mij van dweepzucht, zoo piet van laagheid befchuldigen, om dat ik van een behoeftig man mijn vriend wil maaken: doch, ik laat hen praaten, en ben zeker, dat ieder eerlijk hart, het welk eenmaal den zegen en het genoegen van een ftil, bij zich zelf gevonden, geluk gefmaakt heeft, mij zal recht doen; vermits het toch »U . over?  3» M A R r IA N en JENNY, .overtuigend waar is, dat eene eerelijke—grijze armoode fteeds de beste leerfchool is, voorijmand die 'er belang in fteld om te weeten, welke rampen 'er op de aarde in aanweezen zijn — welke behoedmiddelen eene vaste ziel moet gebruiken om die rampen te wederftaan r> en eindelijk om te leeren, op welk eene wijze men de. Godheid moet dankbaar zijn , voor den overvloed die zij ons, boven onzen geringereu broeder, heeft gefchonken. — . De klok flaatzes uuren in den morgenitond: het gantfche veld, waarop ik doormijn vengfter het oog werp, vertoond eene uitmuntende fcbilderij van zegen en overvloed: de vogelen tjelpen en zwieren door de boomen — de Landman drijft zijn kouder te velden; ik leg de pen neder, om met mijn grijzen vriend te gaan Wandelen, en beloof mij een genoegenvollen dag met hem in mijne eenzaamheid te zullen doorbrengen. — Vaarwel, Henrik! wees ook zoo gelukkig als uwen MARTIAN. lil  III. BRIEF, n Bis j je jst & jsr AAN je X O JT ^ JE. X-/eeft gij gelukkig, gij, Geliefde mijner ziele! eenige getrouwe deelfter van alle die geheimen, die in het gewond hart uwer JENNY leggen verborgen, leeft gij gelukkig? ó, Als de Voorzienigheid, wier wijze eindens ik in alles, met de ftillé gelaatenheid van een Christen eerbiedig, mijne vuurige beeden gehoor verleent, zult gij deelgenoote van het beste lot zijn, en mijne uitgeweende oogen zullen nog vreugdetraanen opgeeven wanneer mijne ziel over den voorfpoed van ELOISE mag juichen Uw liefderijk hart, ik gevoel het, vraagt aan zich zelve: is mijne JEN- NT  U ' MARTfAN en JENN V, NT gelukkig?.... Ach !mijne waariïe! als men alles heeft verlooren, wat wij op deeze rampvolle aarde tonden verliezen; als 'er nergens ééne enkele roos op den weg, dien wij bewandelen, bloeit — als de Natuur in haare fijnfte leevensdeelcn gcfchokt en verbrooken is, dan zijn zulke vraagen, vraagen die op eenig tijdelijk geluk doelen, geheel overboodig. - Wij menfchen hooren gaarne de troosttaal der vriendfchap, zoo lang wij kunnen hoopen; doch, ais de hoop een einde beeft — als alles rondom ons donker--, donkerer, dan den nacht des grafsis, wat kan ons hart dan naar zulk eene troosttaal doen verlangen ?.... Noemt mij geene dweepster, geenekoudeonverfchillige;— noem mij-geene ohrnenschte, die zich tegen-de eeuwbefluiten des besten Vaders morrend aankant. Neen Vriendin! wanneer gij het wrange mijner lotgevallen, met eenige menfehenkennis, nadenkt, zult gij mijne hoopeloofe treurigheid een naam, die op natuur-en rcedeniust, toekennen.— Ach! dat wij mijne ellenden daariaaten — vergun u niets van mijn lijden te melden; - gij weet alles, e» waarom zoude ik wonden openrijten, die, bij elk ver haal mijner tegenfpoeden , met nieuwen geesfel op mijn hart woeden ?.... ,gij verlangt immers niet, dat ik 'er u iet meercr van zeg, dan gij weet ?.;. ... gij-begeert immers mijnen wanhoop en mijne verneedering niet in een brief te leezen , die alleen gelchikt was, om u te vraagen,;of gij, nu ik van u gefcheiden ben,gelukkig heb geleeft ?.... ELOISE! vermoor uwe eigen kalmte niet, om eene rampspoedige die, wel is waar, uwevriendin is, doch die niets meer te verliezen heeft, dan het geen reets weg-is, en welkers uitzichten zich en« kei  fcel tot het graf en de eeuwigheid bepaalen. — Heb vreede met u zeiven — heb vreede met uwen Schepper, mijne Geliefde! en dan zijn alle mijne wenfehert vervuld. De Dichtkunst, altijd de lievelinge, van mijn hart, blijft mij nog iteeds in mijne treurige eenzaamheid bij; en ik beken gaarne, dat zij het is, die aan mijne afgeftormde krachten dikwerf een nieuw leevensvuur, door haare volfchoone verheevenheid, bijzet. — Ik zal u, daar ik weet, dat gij mijne voordbrengzels met genoegen en toegevenheid leest, een mijner laatst gemaakte vaerfen, hier influiten. Den avond valt — de zon daalt ter kimme, ik moet dus eindigen, om eenig nuttig huiswerk, waaraan ik alhier verbonden ben, te gaan verzorgen. — Leef — leef gelukkig, dierbaaren ELOISE! en denk Iteeds met vriendfehap en liefde, aan uwe ongelukkige JENNY. {Dit  t€ MAETÏAN in JENNY, (Dit vaers was bij den voorgaande» brief inge/Iooten.~} MIJNE OVERDENKINGEN. Mijn hart, doorramp gefchokt,door weedom neêrgeboogen, Treft, op 'tgeduchtHeelal,noch troost noch uitkoomst aan. 0, Waereld! al uw heil is voor dit hart vervloogen> Is voor myn oog vergaan! — Gaene Onders, myzóówaard— Geen teergeliefde Maagen, Vertroosten JENNY ooit, in 't woeden van haar pyn; Ik zag, vol deernis, hen naar't fombre doodsdal draagen, Om 't graf ten proolj te rijn! —— fien  BI, BRIEF. *| ten treurige eenzaamheid vcrzeld, alöm, mijn treden, . Mc }3en vreemdelinge in 'c oord, dat mij mijn nooddruft biedt! V Lén dag — één enkle dag baarde al mijn tegenh^den. Baarde al mijn zielverdriet! — 1 "Kin uur — één enkel uur verbrak de teêrlte binden, Die Go Iheid en Natuur geheiügt zamenbondt! fin, Liefde.! Liefde! aan u deed ik eene offeranden, Die list onmenfchelijk fchondt l Vsn alles nu ontbloot — ontbloot van eer en luister, Ten prooi j der dienstbaarheid — ten prooij aan jjders haat, Smoort mijn verkropt gemoed mijn bange klacht in *tduifter Eij 't treuren op mijn ftaat! —. 't Is vaar; één zielvrindin deelt in mijne ongenuchten, Zij Hort, vol warmte, een traan op mijnen toeftand neCr; „Helaas! Haar deernis, zelf verdubbeld mijne zuchten , Mijn hart lijd duldloos meer! Z Mij-  ï8 MARTIAN en JENNY, Mijne ELOISE! gij?... moet gij om JENNY weenen?..j Neen, neen! verberg de traan, die mij uw vriendfehap fchenkt!... Wil eerïr uwe ftem met elke Item veréénen. Die mijne glorie krenkt! —— 0, Deugd! aanminnig fchoon —aanbidlijk in irw weeeen! Voor u beeft ook mijn ziel, -Ris gij haar rechter zijt; Éénmaal noemde u mijn mond vólvrclijk-vrij van vreezen, In fchuldéloozer tijd! ' C, Godsdienst! Hemeltelg!.-'Sieraad der aardelingen 1 ó, Troostbron vooreenhart, dat ftrijd bij ftrijd verduuit, Cij blijft altijd mijn heul, bij 's noodlots visfelingen; V/ijl gij d'it hart bèftuurt!' yxLt „ jr.et u alléén braveer ik al mijn rampen* Cij let op elke tred, die ik fchoorvoetend doe: 6ij reikt, soo vaak mijn moed moet me: mijn wanhoop kampen, Uw hand mij liefiffijk tocj ; ^  III. BRIEF. !*> J3; fchoon ik éénmaal v:el, misleid doo;- een verrader, Door hem dien 'k Ichuldloos minde, en — toen mijn plicht vertradtj Ik vind, door u geleid, weer toevlucht bij dien Vader, 'Die nooit zijn kroost vergat! . Blijf— blij^mli altijd bij, met uw gewijd vermoogenf Trek nooit, Voorzienigheid! uw goedheidvan mijaf!. 3! Dan hei-reize ik eens, met heerlijkheid omtoogenj Gelotttert uit mijn Grat! —— 9 2 IV,  IC MARTIAN em JE N N Y, DE GRAAV VAN- M © O &~W XM JU JB" Aan Kapitein 'm M J& T JU Cjelooft gij, BERTRAM! dat de Liefde alléén inde fchaduw des throonsy;öf in onze fchitterende gezelichappen te vinden is ?... kom bij mij, en ik zal u overtuigen , dat zij, in eene eenvouwige boerenwoning, is aantetreffen. — Gij dweeper, in alles wat men natuur en tederheid noemt, hebt thans gelegenheid om een lesjen in die vakken te ontfangen, door een der fchoonfte meisjens, dat onlangs bij den opziener mijner landerijen is koomen inwoonen, en wier bevalligheid boven alle befchrijving is. — Ik ben te verre in iaaren gevorderd, om een leerling van denkieenenn in- god  iv. li R l ]• ï. , |i te worden: mijne witte hairen, gevoegt bij mijn gefronst voorhoofd, fchrikken jonge harten af, en ik ben te veel meester over mijne driften , dan dat ik mij Z0L.de bloodftellen aan de weigeringen ecner jeugdige fchoone; anders geloof ik dat ik dit meisjen tot de mijne zoude trachten te verkrijgen. — Verbeeld u ééne van die fchoonheden, wier bevalligheden wij zoo vaak, door de oude Arcadische Herders , hoorden verheffen. Haar bruin hair golft, ongckunftelt, langs eencn albasten hooggczwollen boezem, op haare wangen kwijnt, door het bekoorelijkst wit en rood, eene lbort van melancholie, die aan haare levendige blauwe oogen een zaeht-trefTend gevoel bijZet , terwijl haare houding niets heeft van dat loome, dat wij in andere landmeisjens aantreffen, maar, integendeel , is in alles bij haar iet edels - iet los, dat treft en eerbied inboezemd. — Toen ik haar ecrstzag, was zij bezig om eenige glasraamen mijner broedbakken fchoontemaaken, en daar zij alléén was, hadt ik gelegenheid om haar van nabij te befchouwen , en eenige reden met haar te wlsfelen, welken mij over haar verlïand eenig vonnis kunnen doen vellen: zij fprak alles met eene zedigheid en welgemanierdheid, die mijn hart aandeedt, en toen ik haar vroeg, wie haare ouders waaren, antwoorde zij zuchtende: Ik ben eene Wees, teven het hoofd omwendende om, gelijk ik opmerkte, een paar ftillé traanen wegteknijpen. — Hoe ongelukkig is het evenwel, mijn waarde BERTRAM! dat zoo veele bekoorlijkheden gedoemt zijn, om eenzaam op het veld te verwelken, of ten deel te vallen aan eenigen boerenknaap, die noch kiesheid, •B 3 noch  22 MARTIAN en JENNY, noch oordcel, noch gevoel genoeg bez't, om haarewaarde te kennen en te genieten, en zulke fchoone leden moeten bedorven worden , door dén zwaaren aibeid die onnvddei.jk aan den boerenfland verknocht z'jn; daar w:j, integendeel, onder onze geadelde dames en vrouwen Vnn aanz'en, zoo veele voorwerpen heDben, 'die or.s van hunne liefde doen walgen, en welken wij echter ^'waas genoeg zijn, tot onze echtgenooten uit'tekiezen, om hierdoor of gemakkelijker te leeven, of 'ons fórtuin voorttezetten? — dan, wat wil men?... foortgelijke aanmerkingen zjn reeds duizendwerf, door alle tijden heenen, gemaakt, zonder het den wljsgeerigen menfehenkenner immer gelukt is , in dit geval, het menschdom te kunnen befchaavcn. Denk evenwel niet, BERTRAM! Ichoon ik u vraag om dat meisjen te'koomen z.en, ik het doe met oogmerk om haare rust te ftooren of haar ongelukkig te maaken-; verre van daar ! ik heb eerbied voor het ongeluk van haaren ftaaf, en, hde groot cok mijne fpotzucht, ten opz;chte der vrouwelijke eerbaarheid moog zijn, hoop ik nimmer in het geval te köomen, dat ééiie onfchuldige, van -wat rang zij ook zij, de vloek des hc els over mij inroepe! Nu, mijn vriend! ik \eriang u fpoedig te zien, en ben intusfehen Uwen VAN HOOGWERF. v.  7. BRIEF. , . C5 m je iyjh x ju: ■ AAN • m 'ik ju m x jjl m jVtijn waarde MARTIAN ! ik las uwe Beide brieven, niéVal het genoegen dat iir.mer eenig vriendenhart kan ontwaarworden , wanneer het den gelukftaat gijns viitnds verneemt, en ik geloof zeker dat het aanminnig oord, waarin gij thans uwe dagen, doorbrengt, zeer veel bekoorelijkheid .kan hebben,, voor een mensch dat, derwaereldmoede, na.e.èriefillferuste reikhalst? Mijne cchtgenootc, 'welke u van mare vriendfchp.p verzeekcrt, was geheel aandoenig, bij het leezen uwer brieven, zelf zoo verre, dat zij mij tieeft doenbelooven, om u eerlang ecu bezoek, met haar, in B 4 ' trive  64 MARTÏ AN 'en JENNY, uwe eenzaamheid te geeven ; en ik beken dat ik met vreugde aan haare begeerte zal voldoen, zoo ras mijne onmachtige bezigheden dit eenigzints toelaaten.— Uwe befchrijvinge der eerclijke landlieden, welken , met zoo veele gulle herbergzaamheid, den nooddruftigen grijfaart hun brood en hunne wooning aanbooden, vereert de menfchlijkheid, enI" wij erkennen uw liefdrijk hart aan uw gehouden gedrag in deezen, tevens oprechtelijk wenfchejide, dat gij in uwe goede meenigen, ten opzichten'van deezen ouden, namelijk om hem tot uw vriend uittekiezen, niet meugt bedroogen weczen; want, vergun mij u te 'zeggen, dat niets meer bedriegt dan den fcliijn, en een verftandig man altijd omzichtig behoort te zijn, in het uitkiezen van vrienden en vertrouwelingen: wij voeden dikwerf , door eene te groote ligtgelovigheid in deezen, Hangen in onzen boezem, die ons onverwacht doodelijk wonden, door hunne ondankbaarheid en verraderij. Gij weet, MARTIAN ! datik altijd uw vriend was, en de oprechtheid een der hoofdtrekken van mjjn karakter uitmaakte; laat zij het dan ook zijn, die u, daar gij thans de waarde van een weinig' gekend geluk fchijnt te gevoelen, aan eene ongelukkige mag beginneren, wier tederheid voor u haare enkele misdaad was J — Uw hart was nimmer boos; maar, uwe driften waaren ilerk',. en, wee! de rampfpoedige die 'er het voorwerp van wierdt! Ik gaa alle aanmerkingen, die ik hieröp zoude kunnen maaken, met ftilzwijgen voorbij, vermits ik u voor een te eerlijk man kenne, om te waanen dat gij meer dan een enkele wenk zoudt nodig hebben, om tot  V. BRIE F. is tot uwen plicht, inde gemoedsgeftëltehis, waar in gij th'anszijt, terügtekeren ? waarlijk, MARTIAN ! kan men zich volkoomen gelukkig achten tezijn, zoo lang 'er een enkel weezen in de fcheppirig over onze wreedheid zucht? uw gewisfe zalu, des ben ik zeker, toch fomtijds de rampfpoedige herrinneren, die als eene verlaatene omdoold? moogelijk rust haar overfchot reeds in het graf!... Moogelijk is zij, afgeftormt door Weedom, reeds, met uwen naam op haare ftervende lippen, in het doodsdal nedergezonken ; want, hoe ik ook, zonder uw weeten, na uwe fcheiding van haar, raar haar heb laaten vernecmen, heb ik niets van haar kunnen te weeten koomen, dan alleen dat zij, ééne week na uw vertrek, de ftadt hadt verlaaten, onder voorwendzel van op het land , bij een haarer naastbefiaanden, alwaar zij echter niet geweest is, eenigen, tijd te gaan doorbrengen. — Als zij dood is, is zij zeker gelukkiger, dan wanneer zij gedoemtwaar, een leeven kwijnend, in oneer en fchanden, te fleepen; en dan is alle menfehelijke hulpe overbodig; doch, als Zij nog leeft ?... MARTIAN! gevoel dan uwe verplichting !... %velk een ontzaglijk leeven moet het leeven zonder eer, voor eene kiefche — aandoenelijke vrouw zijn!... behoef ik meer te zeggen ? Verwijt mij niet, mijn Vriend! dat ik uwe rust ftoore; neen, het is Godsdienst — Menschlievenheid en Vriendfchap, die mij aanzetten om u aldus te fchrljven, en gij zult 'er mij, op uw doodbedde, nog dankbaar voor zijn: als wij aan het einde onzer dagen genadert zijn, en-het denkbeeld eener ontzettende eeuwigheid , met de levendigfte verwen, voor onze ooB 5 gen  16 MARTIAN en JENNY, gen zweeft, zien wij onze misflaagen meteen wanhoop end — knagend gevoel in, en wij zouden den vriend vervloeken, die verzuimt hadt cns dezelven, geduurende eene vertrouwelijke verkeering met hem, op het hart te drukken : geloof, m:jn waarde] dat het ook thans dit denkbeeld is, dat mij dwingt u den bovenftaanden raad te geeven; maak 'er het gebruik van dat gij goedvind; en laat ik mij moogen vleiën dat ik niet vergcefsch de voprfpraak eener ongelukkige ben geweest ?.... Meer zal ik hier niet bijvoegen, dan de erkele bede, dat gij mijn vriendenraad niet verwerpt: eerlang hoop ik u, met mijne echtgenoote, te omheizen; Leef ..gelukkkig, en antwoord mij fpoedig wat uw oogmerk is. Ik ben altijd Uwen oprechten Vriend . :' - HENRIR, VI»  TL BRIEF af OOl; SBïtüj'3 fiiirr! 38b ,f-i>" :.jj'!;w'> c»l , ü'. .;/•.« (Wis »J ; v'■■< kapitein ';/ JB JE JUL T Jü. M m bcctrt ïSiti IMÖS ... - i ü ie.) ,ffoob ,n«rt«t Aan den Graav van » O O Gc W' JE JU JF * ttsv 333vrr> MtyfiWtfiJ Ik hedank-U, Graav1?' voor uw gegeeven bericht, aaneaande het fchoone Landmeisjen; de tekening, die gij mij van haar perfoon geeft, maakt mijne nieuwsgierigheid gaande; doch, uwe morale zet dezelve ter neder; gij Ichijnt altijd eeirg vergif onder het zoet te mengen, dat gij uwen vriend ambied; dan, ik ben zeker dat het de edelheid van uw hart is, die u dit doet doen, en, daar m'jn voprneemen is in weinige dagen bij u te zijn, moet ik u, vooraf, verzekeren, dat mijn weerzin om eene onfchuldige deugd te beledigen of te vernederen even fterk dan de uwe is, en ik hoop  $8 MAR1 r A3NT «N J~E N N Y, hoop dat gij mij gevoelens van eer genoeg toekend, om te vertrouwen, dat deeze verzekering de taal van mijn hart is? — Het is zeer onedelmoedig dat het voor-t oordeel altijd eenige laaghartige bedoelingen , ten opzichten der vrouwen, in den foldaatenrok veronderftelt; dan, daar dit niet fchijnt verandert te kunnen worden, behoorde elk Militair met eene dubbele hoede op zijn gedrag, in dit ftuk, te waaken; en ik hoop mijnen vriend VAN HOOGWERF, bij mijne verkeering met deeze fcfiofone, wanneer ik haar kan te zien krijgen, te overtuigen, dat mijn gedrag den toets van alle rechrichapene onpartijdige richters kan doorftaan. —Mijn hart is zeker 'gevoelig voor alles wat fchoon—edel en verheven, in de menfchheichen in de natuur', is, doch, dat hart is tevens zeker niet fnood noch laag genoegvom eene weerelooze'.onfchuld den dolk verraders door den boezem te ftooten! Viarwel! mijn vriend.! ontfang, met deezen, de hartelijke groete van BERTRAM -zir. o it ■a: ".< lyrsm , ft-jp-g nwhvc; mi n*/ [irr: jfa va s rfib.u o% ,«1 fjjjtf -.v i •*< b J ! ».1 u Mftffihw «i ..' nomtonwr/StiTrft ;zAb .ns .*m,h tonb 1t,  VIL BRIEF. *. 1 $f VII. gg '7Ë X O JT S JE .-. Bf.Jl ■ AAI» ï i '. . v ::r J JE s- JST T. 'I K an ik gelukkig zijn, mijne lieve JENNY! daar uwen geheel aandoenelijken brief mij duidel'jk doet zien ,■ dat gij het niet zijt ?... ó, ir ijne waardfte! leg eerst uwe diepe droefheid af, en danzaluweELOISE zich gelukkig noemen!... Het is waar, uw lot is wanhoopend; niets, in degeheelenatuur, isverfchrikkelijker, dan beroofd van alles — alles wat een fterveling dierbaar moet zijn, in eene treurige eenzaamheid zijne dagen te moeten wegkwijnen; doch, eene weldenkende ziel — eene ziel zoo fchoon, zoo teder -als de uwe moest zich opbeuren, en haare fomberege- dach-  f» MARTIAN en JENNY, dachten, door de vrolijke uitzichten der onfterfi:jk~ heid, alwaar alle aardfche rampen zullen geloutert.en alle waerekifche tegenlpoeden zullen weggenoomen zijn, verdrjven. Alles toch, wat ons in dit ondermaanfche treft, is Hechts aan een kleenen reeks van jaaren , die op het talloos tal der eeuwen, die ons na den dood wachten, niets afdoen, verbonden, enden fterveling die dit gevoelt, gelijk gij het kunt gevoelen, die dit befeft, gelijk gij het kunt befeffe'n, kan met een opengelaat naar den Hemel opzien, en de ongelukken, met het gelaaten oog der deugd, tegentreeden!— Doe dit, n ijne JENNY ! en verwijder, hierdoor, van u alle droefheden deuomringen: kunt gij niet algemeen gelukk'g zijn , wees het dan ten minden voor u zelve, en daar gij, -in uw aandoenelijk dichtftuken, de Godsdienst, die troostbron voor alle rampipoedigen, ook uwe troosteresfe meugt noemen; belluit hier uit, dat g'j reden hebt, om de voorzienigheid dankbaar te zijn, voor dit weinig gekend geluk, dat millioenen waereldlingen, hoe hen ook de fortuin tegenlacht, niet vergunt wordt J En, mijne Geliefde] weeten wij kortzichtige menfchen ,*! ons geluk wel van. ons ongeluk te onderleheiden ? Zijn 'er niet duizende wegen, die ons toeschijnen met doornen .beftrooit te weezen, welken de Godheid ons tot ons welzijn doet bewandelen, en die ons, na in het fchool der.rampen te zijn grijs geworden, eene eeuwige-nimmer verwelkende Lente aanbrengen ?. .. Uw hart en Uwe ziel, fchoon gij éénmaal een verradersch monster op uwen weg hebt aangetroffen, zijn nog zuiver — zuiver en oprecht gelijk ee>  VII. BRIEF. i1 eene fchuldelooze jongkheid; zouden zij dit nog zijn, wanneer gij de echtgenoote van uwen verleider waa-rdt geworden ?... Zoudt gij dit nog zijn, wanneer gij dagelijks zijn bijzijn genoot, en uw oor moest gewennen , aan zoo veele Godönteerende gefprekken, als hij goedvondt met zijne onwaerdige vrienden voor u te houden? — Nimmer fprak eenig mensch meererwaarheid , dan toen den wijsten fterveling zeide: kwaade voorbeelden bederven goede zeden ; en ik weet, derhal ven niet of ik u geluk moet wenfchen, of u moet beklaagen, dat uw minnaar u heeft verlaaten? een man die bekwaam is, om een onweetend meisjen ten val te brengen, en, door duizend hellelisten, haar haare onfchuld ontroofd, moet een zeer boos hart hebben; en de vrouw die hem, in 't eind, tendeele valt, befchouw ik als het allerongelukkigst weezen , dat de aarde op haare vlakte draagt; vermits zij in gevaar is, niet alléén om eene kwade behandeling te moeten af, wachten, maar zelf om zich, en haar kroost, wanpeer zij kinders bj' hem verwekt, de weg tot de verdoemenis te bereiden: de Vadermoorder is nog minder gevaarelijkdan zulk een fnoodaart Moet ik meet zeggen? JENNY dierbare JENNY! waarom mort gij tegen eene voorzienigheid die u liefderijk uit' de ftrikken van eenen onmensch heeft geredt en uwe ziel heeft beveiligt voor den open oven der eeuwige ;;ampzaligheid, die Vreesfelijk voor uwe treden gaapte?... IJder fterveling kan in zijne deugd wankelen, en, voor eenige oogenblikkcn, zwak zijn, voornamelijk als liefde en natuur zich vereenigen, om zijne driften ga?.nde te maakenj doch, het is misdadig wanneer men.  $z MARTIAN en JE.NKY, men in zijne afwijkingen volhard ,i en niet z'jne voorige onfchuld tracht te herneeraen; het eerfte is uw geval geweest; doch het laatfte kan niet op u, maar enkel op uwen verleider worden toegepast; treur dus niet wanhoopend, mijne Lieve! en, ach! mooge de Godsdienst en de reden zich verééuigen om u uwe kalmte weder te geeven ; dan — en ook dan alléén zal uwe ELOISE u kunnen melden dat zij gelukkig is!.. Het bekoord mij, dat de Dichtkunde de lievelinge van yw hart blijft; en, daar haare waare verhevenheid altijd op de Godsdienst en op de deugd gegrond is, wensen ik geheel hartelijk dat zij moogc meden werken om u tot den kring eener edeldenkende Christinne. terugtebrengen: zeer gaarne lees ik uwe vaerfen; gij weet dat zij mij altijd treffen; doch, oeffen uwen geest in geene treurige befpiegelingen; leid hem af door de pekoorelijke tafereelen der Natuur en fchepping die Zich, op het ruime land, dagelijks aan uw oog moeien vertoonen; of verlustig hem door die zachte toneelen van een ftil huisfelijk geluk, dat gij, bij den vreedzaamen landman, kunt genieten; dit eigent}ijk zijn Schilderingen die in ftaat zijn om u genoegen aantebrengen, en . die u kunnen doen vergeeten dat .'er, op eene zegenvolle aarde, monfters beftaan, waarvoor een weldenkend menschdom met fiddering .terugwijkt. „ Maar" vraagt gij mogelijk „ betreurt ELOISE j, haar en geliefden niet meer, daar zij mij den .„ raad geeft om mijn minnaar te vergeeten, en .,, mij zelf om zijn gemis geluk te ■wenfehen?" ... Ja, JENNY! ik ftort dagelijks ililletraanen op zijn graf;  VII. BRIEF. S3 gelijk gij uit dit nevensgaande Dichtfluk, onlangs bij zijne tombe gezeeten, door mij gemaakt, knnt zien; doch, die traanen zijn geheel onderwerping, en, fchoon zijne liefde altijd teder en getrouw, tot den laatften adem, die hij in dit leeven wegblies, was, fchoon zijn dood mij eene ongeneeslijke — altijd bloedende wonde heeft toegebragt; fchoon ik'met hem alles misfe, en de waereld geen heil meer voor mij op haare vlakto draagt; geloof ik, als eene Christinne verplicht te zijn, om mij, zonder morren aan de Hagen des Almachtigen te moeten onderwerpen ?... Mijn hart kan dien Christenplicht vervullen, en tevens getrouw aan de nagedachtenis van mijnen geliefden ontflaapenen blijven ? Hoe dikwerf, dit ontken ik niet, ftaar ik, bij een zomernacht de lichtende maan aan; die, terwijl zij majestueus daarheenen drijft, haar fchijnzel op zijnen zark af kaatst; met het alles in beweging brengend denkbeeld : Eduard is weg — voor eeuwig hier van mijne zijde ajgerukt! — en dan, JENNY! ó, dan, bij eene herrinneringzoo treurig, gevoel ik levendig, hoe onuitfpreekelijk dierbaar hij — hij, de ontflaapene — aan het hart uwer ELOISE was!... Maar zoude die tperoeping van liefdeen natuur mij oproerig tegen den besten Vader maaken ?.... Zouden mijne traanen geene traanen van gevoelen tederheid kunnen zijn, zonder dat zij misdadig tegen den befchikker van het lot des ftervelings waaren ?. ..Eenzaam op mijn kamer zittende, zink ik dikwerf in diepe gepeinzen weg, terwijl mijne gedachten zich beurtelings op voorleden zaligheden en op de doodkist van mijitea Eduard hechten: dikwerf vcrl-eeld ik Q mij,  34 MARTIAN en JENNY» mij, met hem, in de onbekende gewesten der eenwigheid, door de dreeven van zegen en onfehuld, hand in hand, te wandelen; mij zelf daar te verliezen , om nimmer van hem te fcheiden: dikwerf ftaat hij, in mijne verbeelding, in zijn wit doodkleed, voor mij, mij de hand juichend toereikende, terwijl hij mij blijmoedig, met de tederheid eens Hemelings, aan zijnen reinen boezem drukt; en, dan uit mijne mijmering hcrkoomende, gevoel ik dat het leeven mij bange wordt; doch, godsdienst leert mij geduldig en te vreeden den wenk des Almachtigen afwachten! — Nu, lieve JENNY! nu heb ik, als Vriendin en Christen, genoeg gezegt; meld mij fpoedig of gij mijnen raad jjult volgen , en hier door het hartelijk geluk wilt bevestigen van uwe, Liefhebbende Viiendin ELOISE. BLOISS  VIL BRIEF, Si vm x o x s je Bij het Graf van M JD V' Jjt JU JB* Edstard! mijn teergeliefde! ELOISE maakt uw graf; .Siddrend zendt haar oog een aanblik, Op uw zombre rustplaats af! Jfraanen, eener zuivre droefheid, Tintien langs haar wangen heên, pan haar hart, aan u geheiligd, Zucht op haare onzekre treèn! C 2 pen-  66 MARTIAN en JENNY, Eenzaam aklig zwijgt de fchaduw Doodfche ftilheid heerfcht al8m En, de maar. kaatst haare glanzen, Treurig, op dit heiligdom I ——- Edturi! .... raijn Teergeliefde!., i. Ach !.. .. gij hoort mijn jammeren niet?,,. Lieveling! uw koud gebeente, Is gevoelloos voor verdriet!,.. Nimmer zal uwe ELÓISE, U weêr in haare armen z'ten Nimmer zal uw reine boezem Haar een zucht vol teerheid bienl... Ecuwig is die tijd vcrvloogen , Die der min geheiligd was?....; Eeuwig ween ik warme traanen , Kwijn ik zochtend bij uw asch !,..". Vaat  ," ' ■ VII. BRIEF. Wi ' 37 Vaak... helaas! hier-neergezeten , Stervt uw naam in mijnen mondj Bikwer( kaatst de galmende eccho, 3<üoË fnikken hier in 't revnd t YsaÈ,yerbe*ld ik» mijn Beminrt«Z. . Dat gij aan mijn zijde ftaatj Dat uw oog een wenk, vol teerheid, Oparijn angftig jammeren Haat!.., DccHi gif zwijgt —'gij swijgtvoer eeuwig, Amgebeden Eittard! dimmer — nimmer flaat uw harte, , Weer ééntoning op mijn hart! . A's' !ü gevoel der Heemellingen-, Dat des fterfiings evenaart) Geef dan, dat ons rein gevoelen, Ecpmaal weêr zich aaamen paart?.... c 3 Koon»,'  3* MARTIAN is JENNY* Koom , Geliefde mijner ziele! Koom!... treed vrolijk uit uw graff ELOISE vreest geen' Engel Dien zij eens haar teerheid 2»f!..« Koom!.:. zit neder aan mijn zijde?..» Til uw loggen doodfteen op!... tTocr uw droevige ELOÏSE, Voer haar blijde hoop ten top!,.* "JCoam! ... ik beef niet voor een Seraph, Die op aard mijn Halsvriend waar i Neen, ïk-dee mijne armen open; 'k Oog uw fcliïm vol blijdfehap naar!..,» Eeuwig weg?... verfchriklijk denkbeeld! Eeuwig weg?... Mijn Eiuardt Eeuwig liet ge uw ELOISE, Hier cp aard,- ten prsoij der fmart  VII. BRIEF. s>» Eeuwig?... Wijk, ontzettend denkbeeld!. Leert de ftem der Godsvrucht niet, jDat een reine —een kuisfche liefde, Boven 't graf haare eerkroon ziet?.... Eduari!... Ach!... Neen!... niet eeuwig Duurt mijn bange boezempijn, Eenmaal zal uwe ELOISE, Engel Mn uw zijde zijnl Eenmaal!.,. fpoedig daag' dat: Zenmtd j Licfdrijk Vader der Natuw !. Spoedig flaa de fchorre doodsklok3 ELOISE'» fteryettsuur !..., En dan, ö mijn' Aangebeden! Zwiert mijn geest uw geest op zij .,; Dan -- dan telt ge ook uw getrouwe, Blijde in Saiems burgerij-!. O 4 Getf&i  40 MARTIAN ex JENNY, IJeuglijk... troostvol uur van fterven! Daag— daag haastig voor mij aan! Doe mij, Goè'1! vol verzoening ifot mijn welbeminde gaan!... Sluimer zachtkens, bierbare asfche ! Sluimer, vreedzaam, in dit oord:... Nimmer worde uw döodfche woonirig, Door het woèjj des tijds geitoord!,.. Winden, die hier'vreeslijk loeien, Toont, uw eerbied aan dit ftof; Zijn gedachtnis geef aan Godsdienst, Geeft aan deugd den besten lof!.,.,' Rust — rust zacht, mijn Teergeliefde! Aangebeden van mijn hart!.,.. ELOISE lait haar traanen, Op het graf van S.iuarci\ ——— VIÏÏ,  VIII. BRIEF. VIII. ;: . ; ■ ::'. aék Aan : ; 9 -- ■:: JEE JE J?' JR. X X^'aaröm, mijn Vriend! ftoort gij, door uwe her. rinnering aan de afgelopen losheden, mijner jeugd, eene kalmte van welkers genot ik, in .deeze eenzaamheid , de volkoomen bezitter waande te zijn ? HENRIK! gij hebt, hierdoor, eene doodelijke wonde aan mijne rusttoegebragt, en ik beken, dat de afgetrokkenheid , zints ik uwen brief heb ontfangen, minder bekoorelijkheden voor mij heeft; vermits de toeroep van mijn gewisfen mij in eene geduurige teonvredenheid houdt; echter, ben ik u, uit den grond van mijn hart, dankbaar voor uwen vriendenraad, en. C S daar  #2 MARTIAN én J E N N f / daar ik leevcndig befef, welke verplichtingen, 'er tcÜ opzichten der ongelukkige verlaatene, op mij leggen; wil ik alles aanwenden, om mijnen feil te herftellen, en zal haar, zoo zij nog in weezen is, en ik haar verblijf kan opfpeuren; alle mogelijke voldoening, voor haare uitgeflaane droefheid ,• door mijne ontrouw veroorzaakt , geeven. ■— In het eerrte vuur der jeugd, volgt men niet zelden , de fterkte zijner driften op; en het waare, voor het heil der maatfchappije, wenfehelijk, dat onze wetten fcherper, ten opzichten der verleiding eener vrouw,, waaren ; ten einde voortekoomen, dat de verhitte, dolzinnige Jongeling zijne hartstochten niet zoo ruim den teugel vierde,- en dat geene als eene zogenaamde galanterie befëhouwdde, waarvan dikwerf* zoo niet altijd, het ongeluk van een natuurlijk deugdzaam meisjen afhing ï Wanneer ik thans alles, mót den ernst eens eerelij-" ken mans, indenk; moet ik mijn gehouden gedrag met die rampfpoedige, die mij in de daad belangeloos en . jsonder oogmerken van hoogmoed beminde, verfoeien, .fin, ik begrijp naauwelijks, hoe ik ingaat ben geweest, cm haar aldus, zonder eenige gegronde reden, te ver. laaten: ik moet dit enkel wijten aan die'duizende verleidende gezelfchappen, - welken -men in de Hoofdftad aantreft, die, als zoo veele draaikolken, onze jonge zinnen verbijsteren, en ons het oog doen fluiten, om' liet waare eenvotiwige fchoone, van het gemaskerd"vermaak te kunnen onderfcheiden ?... Wee den Jongeling, die in hunnen maalflroom wordt medegéfleept! het is zeker, dat hij, zonder eene fpoedige reddingZCn-  VIII. BRIEF. '43 Söndcr den raad van een oprecht vriend, fchielijk alle plichten vergeet — dat hij onnut en gevaarelijk voor de faamenieving wordt, en, op het einde, in een volkoomen booswicht ontaart. — Mijn hart was nimmer boos; het hadt altijd eerbied voor de deugd, zelf toen ik JENNY, de tedere JENNY vcrlaatenhad, bloosde ik dikwerf over mijne ontrouw; zoo vaak ik, in de huisgezinnen , waarin ik toegang hadt, eene brave echtgenoote aantrof, die ik duidelijk zag dat zij het geluk van alles, wat haar omringden uitmaakt ; en ik ftond, in dergelijke gevallen, dikwerf gereed, om mijne verlaatene minnaresfe recht te doen; doch, zwakheid in mijne befluïten, gevoegd bij de vrees, die ik had, om weder voor haare oogen teverfchijnen, en de gezelfchappen, waarin ik gewikkeld Was, verhinderden mijn voorneemen, terwijl de verftrooijingen altijd de Mem van mijn geweetcn, die tèn voordeele van JENNY in mij fprak, verdoofden. — Eindelijk, mijn Vriend!- wat zal ik u zeggen?... Gedaane dingen zijn niet te herroepen; ik kan van de reeds geleden fmarten mijner minnaresfe niets afneefflen; doch, ik wil alles aanwenden, om ze, ten miniton, niet te vermenigvuldigen; en, zoo het mij mogelijk is te ontdekken, waar zij, zich ophoudt — zoo Zij, na die ontdekking, mij vergecving voor mijn-2 misflaagen wil fchenken, en mijn hart en hand als echtgenoote wil aanneemcn; zal mijn geheel volgend leeven haar trachten fchadeloos te Hellen, voor do traanen, die zij over mijne ontrouw geplengt heeft... Wat kan ik meer doen ?... Help mij, HENRIK! om ïiaar optefpoören; vraag naauwkeurig bij- alle Vrienden >■  -*4 MARTIAN en JENNY, den, die gij meent eenige verkeering met .haar gerad -te hebben, naar haar, en heb de edelmoedigheid, mij . terftönd alles te doen wecten, wat men u, ten dien . opzichten, zegt; ik zal, van mijne zijde noch kosten, , noch'.moeiten fpaaren 5 op dat ik eenmaal, mijne verplichtingen vervullende, mijn hart ontlast van een zelfverwijt, waaronder het gedrukt gaat. 1— Ongelukkig de fterveling, die niet één.maalzijne mis-flagen inziet, en po.oging doet, oro ze teverbeeteren; . hij verfteekt zich vrijwillig van eene vrede, diehijtusfchen den hemel en zijn hart zoude kunnen, oprechten;.terwijl onvreedenheid, gepaard aan, zelfverwijt, zijn deel op aarde blijven, en de wanhoop hem, op zijn doodbedde, angstvallig in het graf doet nederzien!... God, hoope ik, dat mij voor zulk. een geesfel zal bevrijden, en het nog tijd mooge zijn, .-om alles .- te herftellen! -r .. - Ik hadt. u zeer veel óver mijnen ommegang met mij- . nen ouden — eerwaardigen Vriend te zeggen. Zijn gezelfchap is. voer; mij nuttig en aangenaam tevens; hij .blijft nog eenigentijd bij mij; doch, de tijd-laat thans niets meer toe 5 .vermits, .ik 'er, voör mijne eer en mjj- . na rust te veel . belang in'Helle, om u deezen brief fpoedig te doen toekoomen; vernoeg u, derhalven, met dit weinige ; het w;elk ik, echter, wensch genoeg te zijn, om u te overtuigen, dat uw Vriend uwer vricndfchap waardig is ?... Vaarwel, HENR1K! zend mij.fchielijk uwe inge- , wonnen berichten, ten opzichten van JENNY, toe: groet uwe waarde Echtgenoote en omhels uwe kin» . ders voor, Uwen MARTIAN. 1  J2T. BRIEF, IX. 'm JE W Z O JU AAN ZIJNEN VRIEND G- M x*. J^uoude de Voorzienigheid de deugd verlaaten? zoude haare goedheid geene graauwe hairen befchermen?... zoude de behoeftigheid nergens op deeze booze waereld menfchenvrienden aantreffen?... Deeze, en meer andere vraagen, mijn lieve Gr'ay! hebben wij'dikwerf-, in armoede in onze hutte, zuchtend nedergezeten, aan elkander gedaan... Ja, Vriend! de ondervinding heeft mij thans geleerd, dat God de deugd niet verlaat — dat hij over de grijsheid waakt, en de behoeftigheid nog menfchenvrienden op onze booze waereld aantreft; ik heb dit alles gevonden bi> den  4<6\ MARTIAN en. j E N N Y, den edelmoedigen—eerlijken landman, in wiens wooning ik; zederd mijne aankomst in dit oord, ben gehuisvest. Hij nam mij tot zich uit de hutte eens eerlijken boers, alwaar 'ik mijne nooddruft was koomen vragen, en zijne zorgen voor mij, evenaaren die, van een zoon voor een ouden Vader Ik waar nimmer trotsch op de waereldkennis, die een langen reeks van jaarèn mij bezorgt hadt; doch, thans draag ik 'er roem op, en zij verheugt mij, vermits het door haar is, dat ik in ftaatben, om mijnen Weldoener, aan wien de ftudie van het menschdom behaagt, dikwerf op een aangenaam en leerzaam gefprek te onthaalen, en hem dusdoende een weinig fchadelocs kan Hellen voor zoo veele goedheden, als ik dagelijks var, hem ontfang. Hoe vaak, mijn waarde Gray! wenschte ik u hier bij mij; op dat gij ook eenige ruste in uwen ouderdom moogt hebben, en uw overftelpt hart, waarin zoo veele rampen en ellenden begraven leggen, zich, pi zoo veele wreedheden van het menschdom geleden te hebben, voor uw fterven, nog eenn.aal mogt verlustigen in den ommegang met een weezen, dat, midden in de genoegens van een fchittrend fortuin, de rechten der menschheid eerbiedigt, en, in de keuze Zijner Vrienden, enkel op den man en niet op den rok Ziet; ik ben zeker, Vriend! dat uwe oogen. nog vochtig zouden worden bij het zien van deezen menfehenvriénd, en ik beken gaarne, dat mij dit veelmaalen gebeurt, wannner ik acht geef op alle de weldaaden, die hij rondom, aan onderfcheiden behoeftige huisgezinnen »in deezen, landftreek, doet. Niets ontflipt aan zijr.  IX. BRIE F. At scijii weldadig hart, en zijn gelaat tekent alles, wat immer het genoegen in de deugd kan kenfchetzen; zoo draa hij de fmarten of de nooden zijner natuurgenooten kan verlichten.— Hoe veel heil kan ^«deugdzaam mensch, wanneer het met middelen van overvloed befchonken is, doen! ... Waarom zijn alle deugdzaamen niet rijk?... Zouden 'er, als dit waare, wel zoo veele ellenden onder het menschdom gevonden worden, als jegenswoordig ?... Achwie doorgrondt de wijze eindens des Scheppers ?.... Wij oordeelen als menfcheu : God fchiep alles goed-alles is wijsheid en orde. — Wat vraagen, wat bedillen wij in een vak, dat wij nooit met een menschlijk oog kunr nen afzien ; maar waartoe de wetenfchap eens eer/ten Seraphs behoort, om vonniste vellen?... Broeder! Ongelukkige Broeder! laat ons gelaaten blijven in alles, wat wij zien gebeuren; en hoopen, dat de eeuwigheid u - mij en alle Christenen het waarom van duizende verborgenheden, die ons thans als zooveele onrechtvaardigheden voorkoomen, zal ontwikkelen, Daar wij ten deele leeven, propheteeren wij ook flechts ten deelen; de fluier vak hier niet van voor de geheimen der fchepping weg, de volkoomen wijsheid woondt achter het graf! Doorluchtige wreed- aarts zien wij op aardfche troonen over een edelmoedig deugdzaam volk regeeren-wij zien hun de wetten van natuur en Godsdienst fchenden, en, eertropheën oprichten voor fnoodaarts, die hunne lauweren aan het geplengd fchuldeloos bloed hunner natuurgenooverfchuldigt zijn; daar integendeel, de menfehen- vriend  42 MARTIAN es JENNY, vriend — de vriend van orde en deugd in een laagen flulp, fchier broodeloos, zijne daagen als vergeeten van het geheel al wegzueht.... ö, Mijn vriend! wanneer wij opmerkzaam den loop deezer, voor ons onbegrijpelijke , fchikking naardenken, fpreekt er dan niet eene ftillé ftem'me in ons binnenfte, die voor de zekerheid der onfterfiijkheid onzer ziele pleit ? Gij waart, dit weet ik, nimmer een twijffelaar in alle godsdienstige waarheden ; doch, de ten top geklommen weedom, gevoegd bij-het gebrek aan onderhoud, en den last der jaaren, maaken u dikwerf weemoedig en ongeduldig; echter laat ons niet morren, brave Gray '. onze taak zal alhier fpoedig afgeweeven zijn, en wij naaken met rasfe fchreeden, aan die heerelijke loopbaane van on-, Sfgebrooken Zaligheid! —'— Ik zal, zoo fpoedig mij doenolijk is, weder bij u Zijn, moogelijk gelukt het mij, door de'weldaaden van deezen menschenvriend, u en mij, voor het vervolg, een ruimer beftaan te befchikken; en, wat zoude uwen BENZOR meerer ftreelen, dan wanneer hij iets konde toebrengen aan uwen welvaart?... Troost ü, intusfchen, met die vertroostingen welke onze Godsdienst der lijdende deugd aanbiedt, en verwijder van u, alle de herrinnerrngen van uwe geledene rampen : vooral die geene; die gij als den ongelukkigen Vader eener nog ongelukkiger Dochter met zoo veele bitterheid betreurt, en oog vertrouwend op eene weldadige Voorzienigheid, door wier onderfleun'ing gij, tot nog toe, voor de wanhoop en den dood zijt be-, veiligd gebleeven! — Ik omhels u met al mijn hart!... De Hemel bewaare mijnen grijzen eerelijken broeder* geloof dat ik altijd zal zijn, Uw Lotgenoot en Vriend 5 BENZOR. ^  I BRIEF, X. gr je w sr dft AA TT je je o x s je: j^Lch! hadt ik meer dan traanen ik zoude u edeler bewijzen van dankbaarheid, voor uwen laatften gevoel- vollen brief, fchenken : ELOISE! dierbare ELOISE ! nog ftroomen zij erkentelijk langs mijne wangen* en mijn hart gevoelt eene kalme, fchoon fombre gelaatenheid, zoo dikwerf ik mijn oog op uwe letteren flaa Gewis, ik heb ongelijk, wanneer ik wanhoopend en morrend op mijn toeftand zie; vermits ik levendig bezef, dat mijn lot oneindig rampzaliger , dan nu, zoude zijn geweest, indien ik de echtD ge>  SU MARTIAN en JENNY, gcnoote eens fnoodaarts, in wiens boezem alle beginr£len van deugd en kiescbheid waaren verdooft, was geworden. Toen ik de Grafzang op uwenEduardlas, zweef, öc mijne gedachten hem , in de ruime dreeven der gelukzaligheid, op zijde, en mijne ziel gevoelde alles wat eene deugdzaame ongelukkige, die bij detoekoomende verfcheiding ftilftaat, kan ontwaar worden.... ELOISE! de heerlijkheid eens Seraphs, moet toch ver* kiesfelijk boven den fland eens aardelings zijn; en waarom zouden wij dan 'dat geluk aan een weezen misgunnen, dat hier beneden ons alles is! Neen! als ik eenmaal Zoo veel hei Is op aarde had aangetroffen , dat de man van mijn hart de vriend zijns Scheppers was, ik zoude mij,, waane ik, zijn verlies kunnen getroosten, en hem'met gelaatenheid,van mijne zijde, tot zijnen glorieftand zien opklimmen!... Helaas! Vriendin !_-hoe weinig gevoelige deugdzaame meisjens zijn 'er, die zulk een geluk, wanneer zij hun hart wegfehenken, te beurte valt?... Wij geeven ens ongewapend aan de neigingen van onzen geest over, en leerien het oor aan een Wreedaart, die, onder den dekmantel der tederheid, een dolk verbergt die ons moorddadig zal grieven!-— Ach! dit immers was mijn geval ? ik beminde Martian.... God weet het!... met al het onfchuldig vertrouwen, dat immer cenig eerlijk meisjen een man kan fchenken : hij las in mijne oogen ieder geheim van mijn hart-, en ik ontveinsde hem niet eene dier tedere gewaarwordingen, die zijne liefde op mijne zinnen maakte; ón hij-?'.., wat deedt hij? waarmede beloonde hij mijne -te» der-  X. BRIEF. derhéid?. .. immers met eene ondankbaarheid — met Bene .wreedheid, meerer grievend dan den dood zelve. — Zoo veele plechtige, voor het oog der Godheid gezwoorene eeden, wierden door hem verbroei ken, en hij verliet mij, overlaaden met de verachting eener onrechtvaardige waereld, zonder op mijne bittere droefheid—zonder op mijnen wanhoop acht te gee~ ven. 6, ELOISE! ik wil ftillé zijn; ik zal niet meer morren; doch, nimmer vergeet eene kuifehe ziel de belediging die zij van haaren minnaar, in eenen eoo hoogen graad, ontfangen heeft. Gaarne wil ik pooging doen» om mijne denkbeelden iop een beter toekoomend te vestigen, en ik zal, zoo veel moogelijk) uWen geest niet meer met mijne klachten vermoeten; gij zult geené reden meer hebben Ü over Jenny te beklaagen. — Het enkle dat mij ■, op deeze rarhpvollë aarde, nog fiddering kan aanjaagen, is het denkbeeld aan mijn oude braven Vader van wiens leven of dood ik geheel onbewust bem. 4. Bedrukte Grijfaart! zoo gij niet meer, aan deeze zijde des grafs, uwe dagen treuring, verlaaten van het geheeliil afkwijnt, maar reeds tot den ftand der onfterfélijken zijt opgeklommen, zoo Weet gij reeds hoe vëelen de traanen uwer dochter Zijn-hoe wrang haar noodlot is; en gij zult haar alles vergeéven hébben! Maar—zoo gij nog op uwen doorenen weg wandelt, zoo nog uwe ftramme leden den bast der jaaren én der behoeftigheid draagen, dan voere mij de hemel nog eenmaal in uwe liefde armen terug; op dat ik gelegenheid hebbe, om uwe vergiffenis aftebiddfen, en uwen vaderlijken zegen te ontfangen!... D a Al-  5a MARTIAN iK JENNY, Almachtig oppérweezen! fchenk mij mijnen vader, «oo hij nog leeft weder, en laat mijne handen, terWijl ik mijne kinderlijke traanen over zijne wangen, vol tederheid, liefde en deernis, doe rollen, zijne itervende oogen fluiten. Ach, God! verhoord deeze beden, van natuur en plicht, ik vraag niets meer; en dit genoegen zal tegen alle mijne rampen opweegen!.. Vriendin! vergeef mij deeze uitroepen?... mijne ziel lijd duldeloos — ik ben immers onvermogend om alle .gevoel van ouder en menfchenliefde, voor een ijskoude gevoelloosheid, te verwisfelen? Hier —Hier, op den kuil van het hart uwer JENNY, weemeien duizend folteringen, die haar beurteling afftormen, om .. Ontmenschte Martiaal moest gij de vrouw vermoorden , die u zoo belangeloos beminde?... wreede dierbare! Rampfpoedig vader!... door weedom afgetreurd grijfaart!.... ELOISE! hoe? gij raad •mij: tot de kalmte, terwijl mijn geheel aanweezen .tegen mij zelve in oproer is!... kan ik kalm zijn ? ... Wijkt, Toneelen van aardfche gelukzaligheid! wijkt A'erre van mij!... JENNY, eenmaal gcdoemt om -rampzalig-te zijn, zal dit tot haaren doodfnik blijven, en op de geheele fchepping.niets vinden dan ratelende donders—dan bulderende orkaanen, die boven haaren fchedel gonzen, en — de vernietiging!.... de ver* . nietiging of- de onfterfiijkheid ?..... Vriendin! ik .kan niet meer vergeef mij liefderijke deelnemende ELOISE! vergeef mij.... betreur mijn toeftand; doch vergeet mij ongelukkige niet! Bid voorde 'verlaatene... voor de weiffelende JENNY! XI.  XI. BRIEF. XI. Gr ^/ T AAN JB JË 3ST Z O jH. "^Vriend! datgijeenmenfchenvriend, onder hetkleed eens Edelmans, hebt aangetroffen, is eene van die wonderen, die men met eene rooden Letter, in alle jaarboeken der waereld moest boekftaaven: het is eene van die witte raven, die de goede moeder natuur flechts éénmaal in eene geheele eeuw baard. Het kan zijn, dat uwen edelman een vriend der deugd is; maar een beledigd vader, die zijn eenig kind onder de flagen der verleiding van een geadelde booswicht zaj bezwijken—»4 •ïsmr-v i*fcloow -.o «era ot.^a» .staDits-od aam * '-' ; t*afcha • &J| "R. j[? Z J!L 3~* H, k»w-«9s ?':'5^rt. In y>o »a r oe fterk heeft uweh briöf mij overtuigt, dat het eene waarheid is, dat eene eens gevestigde en op gronden rustende deugd * nimmer zodanig ontaart, of zij herneemt eindelijk, na de overtuiging daar is, haaren eerflen luister. ja, Martian! ik heb pooging gedaan , om de ongelukkige Jenny optefpooren, doch, het is mij, tot nog toe> niet gelukt om haar verblijf te ontdekken. — Echter» mijn waarde vriend! Ik wanhoop niet, zoo ras men begint om eene goede daad uittevoeren, is 'er, hoe moeïelijk die uitvoering ook zij i Iteeds eene zwijgende hand j die ons op den rechten  XII. BRIEF. «7 ten weg brengt, en ons in onze ondemeemingen doet flaagen.— Nimmer is de Voorzienigheid ons nader bij, dan op het oogenblik dat wij ons toeleggen om de rechten des menschdoms hulde te doen! — Ik heb mijn ouden knecht Ferdinand uitgezonden haar het Landgoed haarer Tante; zoo draa hij mij echig bericht van uwe geliefde brengt, zal ik u aanüonds daarvan kennis geeven. Leef, intusfehen, wel, mijn' Martian! mijne bezigheden noopen mij te eindigen; ik zal u fpoedig nader fchrij ven, en, zoo ik wensch, heuggelijke tijdingen kunnen mededeelen.— Mijne echtgenoote omhelst u, en geloof dat ik iteeds, met alle de tederheid der waare belangneemende vriendfehap, ben, Uw Vriend HENRIK, E i XIII.  6S M A R Tl A lï 'in J EN NY, J •««~ -o*n::r!3?.Tt'*!- "~ irio tri '.rro rr9 , «^rwte* jw rwj ■ d Tob-Cfl "f: d3 .' 5iS';ooV ofc .1 V.riirnitl -'.TtS^szi •—! ia-ó w ablri u»'.;bd32asm iSb nsi „.abnöStjïis tvti.-V^.-A ^iaand ne:...u n;..rn c .d 3Ü .qj «:.d stnh cos {«biT waai fcjogbnsJ jsti win ... : ti?^0k^amsiit#vS^tto ,M«üm^,» - "■''Sm/7 'e*rt^j, -sn jsbaorf. i: ; aa&ibnia a; vit! ca troon nabsogis 2W JEL-T-JC M1V ïaê btarhsfeaJ v?' c*ï!s jam , zLosfl i! L.b'.ojiïoa i.a ,u rr»d cqfittö^r i-t-s.^.sanijRBlad amw l ::;:7ï. J JËC 'JE 2¥ JR. JC JK. (Den -voorigtn soj niet cr.tftngm htbbmit?) I Iebt gij haar — haar ae rampfpoedige, de ongelukkig verlaatene — nog niet opgefpeurt ?... 6, Henrik ï... hoe veele kwellingen overflelpen mij!... hoe veele wroegingen woelen in mijn hart om ! lk vind nergens fchuilplaats voor mijne ongerustheid, en den weedom vervolgt mij overal!... Schrijf mij toch fpoedig ; ik kan, hoe veel ik u ook te melden heb, thans niets fchrijven: mijne gedachten flingeren overal rond, en op de geheele waereld fchijnt geene klamte meer vaor mij te beftaan. - Alle faifoenen zijn aan mijn oog ■ 17' i 2 on-  XIII. BRIEF. 69 onverfchillig, en de wijsgierige gefprekken, van mijnen grijzen vriend, verliezen, zoo ras ik aan Jenny denk, hun leeven voor mijn bedrukt hart!... Nimmer wistik, meer dan nu, wat de geesfelvan een verwijtend gewisfe was! Ach, Henrik'. alle mijne nafpooringen zijn, tot dus verre, vruchteloos geweest: niemand weet iet van haar; en ik ?... ik ellendeling blijf in de vervoerendlte onzekerheid daarheenen leeven!... Nu, vriend lief! heb deernis met mijn toeftand, en antwoord mij, wat gij door uwe navorzingen hebt gewonnen. — Omhels uwe lieve Echtgenoote en Kin. ders voor mij... hoe gelukkig zïjt gij, van nimmer Wroegingen gekend te hebben. Uw MARTIAN. PS. Ik weet niet, Henrik'. wat ik' uit het laatfle gefprek met mijn grijfaart moet opmaaken; ik ' fidder... Hemel! zoude hij den vader mijner JENNY kennen ?... zoude hij de vriend van Benzor... 'hij noemde jmmers zijn riaar$ ? . zijn?... .-; •'; - v ' , ; ' öfX E 3 XIV.  70 MARTIAN en J E N N sfibflOTaoviaV sb flityM irülalaölia ali ...tsli na juwl XIV. je w i¥ or AAN je jl o x s je. Ik moet van hier vluchten; Eloïfe'. de wreedaard doen pooging om mijn verblijf cptefpeuren.'—Mijne goederen zijn reeds gepakt; ik ben nog niet bepaald waarheen ik vlieden zal; doch, zoo ras de rampfpoedige JENNY een peuluw, om haar hoofd op te rusten, gevonden heeft, zult gij mijn verblijf weeten. — Niemand alhier is van mijne vlucht bewust: ik zal hen in die onweetenheid laaten; het is billijk dat ik alléén omdoole — dat ik alléén, ongelukkig vergeeten, mijne daagen afzuchte!... Ach! waar—waar vindt eene ongelukkige kalmte voor haare Ziel.'... Uwe JENNY. XV,  XV*. BRIEF. 7» 6 XV. tik M M M X m AAN *zl M rr x 'M ffl* I CjTeluk, mijn waarde! uwe JENNY is opgefpoort! Wees gerust en dank de Voorzienigheid!... Hier nevens het papier, dat mi] over haar noodlot en haar verblijf verlicht heeft; lees het met aandacht en opmerking; het zal u doen zien,, hoe edel haar hart—hoe vertrouwend haare ziel op den Almachtigen was. — Ik Zal u met mijn fchrift niet vermoeien; maar voortgaan om die dierbare — deugdzaame aan uwe tederheid we. dertegeevcti! HENRIK. 'V ■ i E 4 Dag-  MART-IAN en JENNY, Dagverhaal, des Kamerdienaars van HENRIK, uitgezonden om liet verblijf van JENNY optefpeuren. £ In den vosrt'gen gefitett»^) IDonderdag Morgen. k vertrok, met het aanbreken des dagenraads, uit de ftad, en begaf mij naar het Landhuis van Mevrouwe de weduwe Jonyval,. om aldaar, in naam van mijn meester, berichten wegens het verblijf van Mejufvrouwe JENNY GRAY intewinnen. — Deeze dagreize was vruchteloos; Mevrouwe Jonyval wist niets van haar, en zeide mij enkel; dat haare Nicht Jenny, haar nimmer hadt bezogt noch gefchreeven, zints den dood haarer Moeder, en zij, van haare zijde, de nalatigheid der jonge Jufvrouwe gaede flaande, ookniramer poging hadt gedaan ,• om haar verblijf en den toeHand- haarer zaaken te ontdekken; doch zij raade mij mijnen weg naar L . . . te neemen, alwaar zij wist dat eene oude dame woonde, welke fteeds de vriendinne van het huis der Graf s waare geweest, en bijzonder die van JENNY Fm-  XV. BRIEF. 7^ * Vrijdag Avond. Heden middag, om 4 uuren, ben ik te L . .. aangekoomen; doch, de inwooners berichten mij dat die pude dame, genaamd de Baronesfe van Evreu, reods in den afgeloopen winter is overleden. — Wat ftaat mij thans te doen ?.... wederom naar mijnen meester keeren? Neen! Het geluk dient de trouwe dienstknechten ; ik zal mijne opfpeuringen vervolgen; moogelijk doet het geval, in deezen, meer af, dan menfchelijke onderrichtingen.... Ho! ik herrinner mij dat JENNY eene Tante heeft , welke op den Landweg naar P.. haar buitenverblijf heeft. — Houdt goede moed, oude eerelijke kaerel! en reis verder. Zondag middag: 6, Wat draagt de waereld Monfiers! die oude Tan;e is eene van die razernijen, die als zoo veele geesfels voor het menschdom zijn!... In geheel mijn leeven ontmoette ik zulk eene duivelin niet... Zie me diep boel eens aan!... Zij fcheld en raast op haare jonge Nicht en op haaren Vader, den braven Gray; de eerste noemt zij eene ligtekooij, die de fpeelpop van een ongebonden knaap is geworden, en den Vader, een wijsgierige bedelaar, die zijne geheele famielje tot fchanden is wel, oude Matrone! als ik naar mijnen drift mogt te werk gaan, ik zou... ƒ Zacht: wij leeven thans niet onder de Engelen, en mijn grootje zaliger hadt gelijk, wanneer zij zeide: den ouden dag v/erft recruten voor den duivel! Het fpijt mij maar, dat ik eene zoo groote en moeïelijke reize heb gedaan, zonder iet anders te kunnen uitrechten, dan op nieuw E5 te  74 MARTIAN en JENNY, tc ondervinden, dat'de waereld boos is. Nu moet de fortuin' mij dienen , of ik koom nooit klaar; en, evenwel, ik wenschte zoo gaarne niet gedwongen te zijn, om zoo wijs thuis te koornen, als ik uitging ... Mijn' Paard is nog vlug... Ja, waarachtig nog vlugger dan ik; en het ftomme dier heeft echter ook zijne jaaren reeds Ho.'ho! Ik zal maar, fetëSj"&$?dMéffe6ii daar den almanak van fpreekt, op goed geloof he^n horrelen , tot ik de dut/tand, of hoe heet dat me:sjen ? vind Kom, bruintje! voort beest!... zie zoo; dat gaaje na, zei den boer, en hij was het eerst met zijn lepel in de fchotel. Maar... waar draaf ik heeaen ?... dat weëten de gelukgodinnen!... Maandag Avond. Nu ben ik ten einde raad. Ik bedacht daar, al voortrijdende, dat JENNY nog eene vriendin, gelijk ik-wel .gehoord heb, Eloïfe genaamd, hadt; dat gaf den burger moed: fpoorflags reed ik naar A.., alwaar zij woondt, toe; doch, tot mijn leedweezen, konde dat vriendelijk mensch - want zie, vriendelijk was zij!.. mij niet zeggen, waar JENNYzïeh' ophieldt. ïk weet evenwel niet, of dat bevallig meisjen wel recht heeft opgebiegt; mij dunkt, nu ik alles van achteren indenk, dat zij aangedaan was, en'telkens ftamelende en ftotterende antwoorden, op zoo mecnige vraag als ik haar deed ?... Ter hagel en flijpfteen! als dat mooije meisjen, mij in de luuren heeft gelegt!. Kom!... kom!... Eloïfe moet zeker weeten waar JENNY zich ophoud; ik zal nog eens naar haar toe- *aan'eA-dan? 'wZ  XV. BRIEF. 75 CVervqlg , van Eloïfe terugkeerenden Wel nu?... nu ben ik toch wijzer als ftrakjens; want fchoon zij mij ftijf en flerk verzekert niet te weeten, waar haare vriendin is, heeft zij mij echter gezegt , dat zij zich denkelijk... denkelijk zeg ik, Hum! 1 Hum!... bij den een of anderen boer, die in de valeij van O., woondt, zich Uil houd. Ik zal alle de boeren, uit den omtrek, flipt, op hunne oirbiegt af, naar haar vraagen; en dan mag ik nooit fchat arm fierven, ja dat mag ik nooit, als ik haar niet opfpeur. — De weg is wat lang; doch, dat zegt niets j het is beter laat dfin nooit. — Woensdag Middag. Triumph! ik heb haar, zoo goed als, gevonden!.... Eindelijk heeft het lot mij, half doodgereden, bij den boer gebragt, daar zij zich een geruimen tijd heeftopgehouden. — Het fchijnt een eerlijk man te zijn; hij 1 heeft mij verzekert, dat die JENNY, gelijk ik ze hem heb uitgeduid, eenige maanden als dienstmeid bij hem heeft gewoond, en nu, in de voorleden week eerst, van hem is vertrokken, om, gelijk zij heeft voorgewend , haare vrienden te gaan bezoeken. Zij zal eerstdaags bij hem terugkeeren, want zij heeft alle haare klederen bij den boer agtergelaaten. —• Die goede kaerel en zijne vrouw, kunnen haar geen lof genoeg geeven; doch, ik heb hen verboden, om, als JENNY terugkeert, iet van mij te reppen; op dat zij het niet Weder in het hoofd mogt krijgen, om mijn meester, en haare vrienden, alszij bemerkte datmen naar haar zocht, $e ontvluchten; en, dau was 'er, bij mijne arme ziel, voor  7$ MARTIA. N en JENNY, voor mij geen opfpeuren aan. — De Landman en zijn huisgezin hebben mij belooft te zullen zwijgen, als moffen ; en ik ben hartelijk blijde, dat ik mijn goeden meester, met geene nul op het request zal behoeven te ontmoeten! — Zoo dat, nu de baan toch klaar is; en, het .is geene kleene paerel aan mijn kroon, dat ik dien ftrijd, daar ik zoo blind als een mol in was, gewonnen heb. — Maar, waarlijk is het, op de keper befchouwt, geene dwaasheid, dat een rijk meisjen zich zodanig kan verloopen, om bij een boer de potten en pannen te gaan fchuuren, daar het Hechts van haar afhing om, op haare wenken, door mij en mijns gelijken, gediend te worden ?... Nu; ik zie daar geen gat in, zei de kwakzalver, en hij keek in zijn flaapmutz; en zoo moet ik ook maar zeggen. — Die kleene jufferhandjes, die niet gewend aan zwaaren arbeid zijn, zullen haar toch dikwils gejeukt hebben, eer zij vereelt en aan het boeren werkgewoon waaren, want men heeft mij altijd gezegt, dat Jufvrouw JENNY een mooij — fijn — teêr; fchepzeltjen was, en dat laat zich ook hooren; wanneer ik eenig vergelijk tusfehen haar en Eloïfe, die ik nu, met mijn zondige oogen, gezien en gefprooken heb, mag maaken...... Och! wat leg ik te fchrij- ven ? Mijn meester zal mij befpotten, als hij deeze praat leest; doch, dan zal ik hem te vreden ftellen, door te zeggen; dat ik, als ontdekker eener dwaaien-. de planeet gebruikt wordende, alles heb gedacht te moeten optekenen, dat mij, op mijne reize, in den zin viel, en daarom maar voortgefchreeven heb, wanneer ik aan eene plijsterplaats halte hield. Mijn ouden  XV. BRIEF. 7? den kop is geen kalfskop ; en een mensch zonder gedachten is nog erger dan een ezel. — Zie, dat geloof ik zeker; ja dat geloof ik ook! — die beter weet, die beter leert! — Men heeft veel brij nodig om ijder den mond te floppen, zegt vader Cats; eri dat is ook zoo; want ik kan immers de heele waereld niet doen begrijpen, dat ik, op mijn zevenenfestigfte jaar, gebruikt wierdt om een dwaalend fchaapjen, dat haaren Damon ontvlucht was, optefpeuren. — Ouwe floffen en ouwe wijven zijn geen oliekoek waardig; maar een ouwe Kaerel is toch nog goed om jonge meisjens tot reden te brengen! —nu; dat blijft zoo!... Thans zal ik naar huis fpoeden; wie weet hoe mijn heer op mij wacht ? moogelijk denkt hij dat zijn kamerdienaar ook met de noorderzon verdweenenis;doch — dat is mis! — FERDINAND. XVI.  f£ MARTIAN en JENNY, •si jo: amnztsm cg^otroo-i-i:: "gon rboi a! 'sioe)I cv/ ...!cos Aftdlsb iOK-ïn^naT-I'' • JE ■ JE O JL' S ■ JÉ '^6; 21 r©«39 vrbw noswfacofiab ïsm i.00 wsfioibiorn aan — '«SaiJsb- J* Ti Ïk haast mij, mijne geliefde JENNY! om u eene ontmoeting te melden, welke ik mij verbeeld dat uwe opmerking verdiend. Meden middag liet zich een bejaard fnan, die Éeide kamerdienaar; bij den heer Henrik de Valois, te zijn, bij mij aandienen; op het fterkst naar uw verblijf, in jaaam zijns meesters, verneemende. — Ik heb hem, in weerwil zijner drangreden, geweigertdit te ontdekken; dan, het zij de man aan de waarheid mijner gezegdens twijffelden, het zy hij met eenige voorweetenhcidskun- de  XVI. E R I L P. 79 de begaaft was, hij was met mijne ontkennende antwoorden niet voldaan, en kwam heden avond, tentweedemaalen, aan mijn huis, en liet mij geen rast, voor ik hem gezegt hadt, dat gij umoogelijk aan de Valijen van O.., bij den een of anderen Landman, ophield. — Hij is aanftonds derwaards op reize gegaan; zeggende, ten flerkften door zijnen meester gelast te zijn, om uw verblijf optefpeuren; vermits deezen 'er een groot belang bij had, om dit te ontdekken, en'er voor uw geluk alles van afhing. —' Ik heb poging gedaan» om van hem te weeten waarin dat afhangen van uw geluk beftond; doch, mijne navorfingen zijn vruchteloos geweest; de oude Kamerdienaar was te eerlijk, om de hem, toevertrouwde geheimen zijns meesters te ontdekken, en, ik beken u, mijne waarde! dat. ik geen doorzicht genoeg bezit, om te kunnen doorgronden, wat dien heer, die ik, zoo ver mij voorflaat, alleen bij naame kenne, met uwe opfpeuring bedoeld. — De Hemel geeve, dat men geene nieuwe flrikken voor uw gevoelig — aandoenelijk hart fpanne, en de wreedheid der mannen, zich niet wederom toelegt, om u uit uwe eenzaamheid te trekken, en rampzalig te maaken!— Wees op uwe hoede, ó mijne JENNY! laat u nies door vleijendebeloften, waarvan gij de oorzaak niet doorgronden kunt, heenenfleepen: de pracht eens kroons is, voor eene edele - geruste ziel j van oneindig minderwaarde, dan de flaauw fchijnende lampe, in de hutte eens cerelijken daglooners.' ■ . Uit uwen laatfien brief zie ik, met alle de aandoeningen, waarvoor het deeliieemende hart eener zusterlijks  tb MARTIAN en JÊNNY, ke vriendin vatbaar is, den zelfsftrijd tusfchen uwè plicht en uwe liefde voor Martian: ik beken dat hij mij hevig heeft getroffen. Schoon ik u geen koude — onnatuurelijke gevoelloosheid wil opleggen — fchoon ik uwe denkkracht van allé vöorheenen genooten zaligheden niet wil aftrekken — fchoon ik de ftem der natuur, voor uwen braven grijzen Vader, niet in u poog te doen zwijgen ; durf ik u echter eehe meererer maate van zielenfterkten aanraaden, op dat gij uwe rust leert liefhebben, en u niet uitput in een zinnënltrijd, ■welke zeker, voor'uw vermoeid ligchaam, te zwaar, 'en voor uwen geest; in uw jegenswoordig geval, te -bitter is. ; • "■■''' ■ 1 Hebt gij geene Boeken in uwe eenzaamheid met d gevoert?... JENNY! zij zijn het, die ons jegens dé wisfelvalligheden des noodlots waapénen: een goed menschkundig Schrijver doet, mijnes erachtens; defi grootften dienst" aan zijn Vaderland en aan zijné Natuurgenóóten; hij leert ons over onze hartstochten zegenpraaien , en geleid ons, aan de hand eener zachtovertuigende reden', tot in de loopbaane des vredes en des geluks. — Ik ken uwe zucht voor alle fchoone wetenfchappen, en uwen leesijver is mij niet vreemd; doch, treurige omflandigheden verdooven, dikwerf, in ons alle lusten van dien aart, en wij houden ons, alsdan, liefst bezig, met de ftillé — kragtverteerende mijmeringen van onzen eigen fombren geest. — Ach! mijne geliefde! dat dit toch nimmer uw deel worde!... Ik zend u hiernevens alle de beste, in en uitlandfche, werken van vernuft en fmaak, welken ik heb kunnen opkoopen, ver*«i trou»  xvi, 'brief. 81 trouwende dat gij ze zult leezen, daar ze u door de hand uwer Eloïfe, als een kleen zorgend gefchenk der trouwhartigfte vricndfcbap , worden aangeboden ? Knigge, fchoon eenigermate, zoo het fchijnt, jegens onze kunne vooringenoomen, zal uhet menschdom leeren kennen: Zaltsman—Campe en Villaume, pmfchrjjven de waarde entevens de ellenden des leevens;Terwijl Geilert — Gesner en Marmontel in uwe ziel die hemellche toneelen voor onfchuld en deugd ,\ welken de ziel roeren en het hart veredelen, ophangen.—Leen ook alle uwen aandacht aan den Zegen van den Godsdienst, zoo verheven door Feith aangedrongen, en laat de volfchoone werken van eene van Merken en Bekker, u het nut der tegenfpoeden en het gevaar ee. ner overeilende liefdedrift leeren! Nu, mijne JENNY! lees met finaak, waarfchijnelijk zullen één dezer fehriften u aanleiding kunnen geeven ,• om uwen dichtgeest een goede luim bijtezetten, en vertrouw, mijne waardfte! dat gij mij geen aangenaamer — belangrijker gefchenk kunt toezenden, dan een vaers van uw genie, en een brief die mij uwen welltand meldt. — Spoedig hoop ik eerï en' ander vari u té ontfangen 4 en overtuigend te zien dat de godsdienst en de reeden op uwen wanhoop en vertweiffeling hebben gezcgenpraald, terwijl ik,' u vol vreindfehap aan mijn hart drukkende, ben': Uwe getrouwe ELOISE. f rs.  82 MARTIAN en JENNY, PS. Ik kan niet nalaaten mijne JENNY een affchrift medetedeelen, van het kleene vaersjen, dat ik onlangs, bij een fchoonen avondJlond, door het veld wandelende, maakte.— Mijn hart was geheel opgeruimd; en, de fchoone toneelen, die mij onder het oog vielen, maakten het gevoelig voor het waarneemen der zegeningen, waarmeede de aanbiddelijke godheid onzen aardbodem overf roomt.*— ê, JENNY.' als de Natuur ons vertedert, zijn wijmeer er dan de Engelen: geheel aandoening—geheel eerbied voor het Opperweezen —geheel dankbaar en opmerkzaam zette ik mij, in dien majeftueufen avond, waarin geheel de fchepping ééne harmonie fcheen te zijn, tegen den ftam eens hondertjaarigen Eiks neder, en fchreef de volgende vaerfens DE AVONDSTOND, Heerlijk —— prachtig neigt de Schepping, Vader der Natuur! ter rust, Nu het kwijnend rood der Zonne, De avcndi'cheeraring we!koom kuscJit!—• Hoor 11  XVI. BRIEF. Sa Hoor!... het orglend heïr der voogten^ Heft zijne avondzangen aan!.... Hoor!... in gintfche hooge abeelen, Nachtegaal zijn toonen flaan! Zie!... het vischjen in den vijver, 't Dartelt naar zijn fchuilplaats heèn! .. Duizend duizend kleene vliegjens, Danfén weemlènd, voar mijn treên! ... ■ Moor!... den Kikvorsch lustig kwaikkenI.... Hoor!... den Roerdomp, in het riet!... • Hoor!... hoe zacht het zuidenwindjen, Wspprend ,door de bladers vliedt! ... Hoor!... hoe Vumtn zijne fchaapjens Zingend voorddrijft, naar den ftal!... Hoor!... hoe La»Jman op den akker, Juicht, in dankend lofgcfchal!  $ MARTIAN en JENNY, Zie hetri, voor zijn ftnlp gezeetcn. Baden in de reinfte vreugd : ö! Zijn hart, zijn eerlijk harte, Klopt erkennend voor de deugd. —1—: Zie het Kouter naast hem rusten,' ■Zie hoe groot zijn wellust isj Als hij, met zijn huisgenoöten, Aanzit, bij een boerlehen disclï!—~ Aardfche Vorsten 1..". '\Vaereldd\vingers! Nimmer is uw heil zoo grootj Schaars ontmoet gij waare vrienden, Schaars is deugd uw' dischgenoot. Moet ens Hart een trotfehen Koning, Ooit benijden op zijn throon?. .. Heen!. ., de oprechte vreugd des levens, Brave Lr.ndman! is uw kroon! - % . ■ Wat  XVI. BRIEF. 8j Wat beduiden Crafx: fchatten? Heef: een hart 'er wellust van, Dat door onrust iteeds gemarteld, Kimmer rein genieten kan 'i,., Schonk ooit zetel zoo veel wellust Als deeze Avondftond ons bied? Smaakt een ziel ooit zaligheden , Als zij iteeds op dolken zïet?...^ Zuist de Zephir ooit.haar adem , Zuiver in eens Vorsten oor? Breekt ooit, voor het oog des Konings, Zulk een fehoonen avond door?..,. Streeven niet fteeds honderd zorgen^ Aardfche Heerfchers! aan uw' zij?,.. Blijft uw hart, door trotsch omneveld, Ook één uur zijn kalmte bij ?.... F 3 Ziet  t6 MARTIAN en JENNY, Ziet gij immer vrolijk, vreedzaam, 't Vooglenheir ter ruste gaan?... Hoort gij ooit, aandoenelijk, teder, Nachtegaal zijn toonen (laan?... Ziet gij immer, zonder kommer, Op het rpartlend vischjen neêr? —— Geefc natuur, in vollen luister, poic u aan u zeiven weer? Neen!... een' angftig — rustloos zwoegen, Staatskrakeelcn he!sch verraad, Nijdige afgunst — heerschzucht —J plaagen, Woonen bij der Vorsten flaat! — D.in , 6 Landman! in uw hutte, Kent men zelden zielsverdriet; E^hooii gij fomtïjds noest moet werken, Hartenkwelling kent gij niet! ai»  XVI. BRIEF. |j JU* gij vrolijk uwe lammren Naar de klavervelden leidt, Dan vergeet gj, al den kommer Al de zorg der fterflijkheid! Al* uw pog den zachtep bloezem Of den koornhalai begluurt, Wordt uw hart, door de eehte erkentnis, Tpt des Scheppers roem , beftuurt. Als het graan in volle fchooven, Al uw nijyre vlijt beloond, Voelt gij, hoe der fchepzlen Vader, 'tWerk des akkermans bekroont. Landman! vreedzaam rollen d« naren, Voor uw oog, in de eeuwigheid, Schaars gevoelt gij hoe de ramfpoed, Dortrr.-" ons leeven f - 'i. F 4 Voor  83 MARTIAN en JENNY, Voor u fpreidt natuur haar luister, Vol genot — vol vreugd ten toon; En, dan fLekt een oogst vol zegen, Aan uw r.ijvre vlijt ten loon! —« pcaeppcr! ... Vader AUerweezensS ö ! Behoed mijn hart voor fcliijr.' *k Heb op 't lanl 't geluk gèVondehj Mogt dan 't land mijn wooning zijf.i -inds van het esr3te DïEi,  MARTIAN en JENNY, tweede deel,.  t( O est tv op verf er de pleur s, il est tems quHls ta- „ risfent, *! notre douleur cesfe, & vos craintes finisfent. POLIJEUCTE, A&e 3. Scène 4.  XVII. BRIEF.' 2* XVII. m Jk M. T X ^ AAN ffl. JE 3V 38. 3T 32. W elk een dank, mijn waardfte vriend! is u mijn hart verfehuldigd, voor de allezints deelneemende pogingen , die gij, ter opfpeuring mijner ongelukkige JENNY, hebt aangewend! — Deeze taak, zoo heerlijk—r zoo vol menfchenliefde door u begonnen, zult gij immers, ter liefde uws vriends, wel verder volbrengen ?... 6, Henrik! als de verloorne dierbare eenmaal, na zij mij mijne misflagen heeft vergeeven, in mijne armen — als zij onafscheidelijk de mijne is, zal ik u meer dan het leeven verfchuldigt weezen! — Uw brave kamerdienaar, wiens eenvouwig—oprecht Dagverhaal , mij getroffen heeft, zal ik overvloedig beloonen; zulke dienstboden verdienen, dat hunne meesters voor hen, in hunne klimmende jaaren, zorgen! — Ik  P#8 MARTIAN en JENNY, Ik durf mij nog niet verfhouten om, in eigen perfoon, JENNY te gaan opfpeuren; zulk eene ontmoeting, wan. neer ik haar aantrof, konde doodelljke gevolgen hebben: die dierbare onfchudige, is te zwaar door mij beledigd , ik moet eerst haare vergiffenis verworven hebben ; en, daarom fchljnt het mij beter toe, dat Ferdinand, immers als het zijne krachten toelaaten, nog eens naarde valleijen van O.. henenrcist, en haar een brief van mij, welken ik alhier zal influiten, wanneer hij ze bij den Landman aantref, overgeeft?... Schijnt u deeze inval goed, mijn waardfte vriend! zoo laat hem vertrekken; Ik reikhals naar het gezegend oogenblik, dat mij weder met de deugdzame, die ik te veel miskend heb, zal veréénigen. —Een geweeten door wroe. gingen rondgeiljngerd is toch iets ontzaglijks; ik betuig u, dat de rust geheel van mij geweekenis, e-n, zeker, zoude ik mijne eenzaamheid, die mij eerst zoo geheel bekoorlijk toefcheen, reeds verlaaten hebben, zoo niet mijn grijze vriend, door zijne wijsgeerige en menfehkundige gefprekken, mij, van tijd tot tijd, aan mijne kalmte en aan mij zelve wedergaf. — De geheele fchoaneNatuur heeft niets aandoenelijks vooreen geprangdi■ontrust hart, zij is koud in ons oog, en wij gaan, in zulk een toeftand, haare grootfche tonelen onopmerkzaam voorbij, en letten niet, dan gedachteloos op die millioenen ftandsverwisfelingen, die zij , elk oogenblik, aan het opmerkzaam _oog, des denkenden waereld, befchouwers, vertoont. Gisteren was de dag geheel fchoon, en toen de Zon haare ftraalen voor eenen, nog fchooneren avondftond verwiffelde, begaf ik mij, peinzende over het nood, lod mijner JENNY, naar de fchaduwrijke laanen van mijn mastbosch.—-Ik plaatfte ruij aldaar op eene der zo-  xvii. brij:,?. 9s zodenbanken, en Haarde, diep in mij zclven weggezonten, de blaauwe wolken des effen hemels aan.— Van'oogenblik tot oogenblik,- zag ik de flarren aan het uitfpanzel vermenigvuldigen, terwijl de maan flaauwelijk begon doortebreeken — Het, was doodelijk ftil—Ik hoorde niets dan den avondzang der voogelen, en het rit* zelen eens ademgevenden zephiers door de blaaderen, terwij! het zwaare lommer der boomen, de plaats daar ik gezeten was, zeer zomber maakten. — Diezomberheid —dat ftil—dat prachtige— eerbiedïnboezemend gegezicht des hemels, deed honderden denkbeelden voor mijne zinnen zweeven, en geleidde mijne geestvervoering in de fpheren der eeuwige genieting.^ — Traanen van aandoening biggelden langs mijne wangen, en ik zuchte, in weerwil van mij zeiven, overluid — Eensflags fcheen het mij toe, dat ik ijmand achter mij in het bosch, door de afgevallen blaaderen, hoorden gaan; ife wende het hoofd om, doch 'er was nijmand, en ik verviel, zonder op het meer en meer aannaderen des nachts te letten, in mijne voorige diepe mijmering.— Dan, dit duurde niet lange, of ik gevoelde eene aan mij geheel onbekende dofheid door mijne leden kruipen, Welke mij geheel ilaaperig maakten en, In weinige oogenblikken, flicp ik geheel diep in. — Ik weet niet, Henrik! of wij moogen vastfiellen, dat onze ziel zich de voorwerpen, waarover zij des daags gedacht heeft, in den flaap nog levendiger vertegenwoordigd ; dan, dit is zeker, dat ik, fchoon rus* tende, nog iteeds - en gevoeliger bleef denken, over den ftaat der. gclukzaligden, die mij, in dit treffend avonduur, waakende, hadt bezig gehouden.— Ik droomde; — alles fcheen mij een Eden-ik vondt afgekorven bloedvrienden inden fchootder eeuwigheid weder  94 MARTIAN sn JENNY, der— mijne ouders — broeders — zusters drukten ik, dagt mij, aan mijn kloppend hart — ik zocht ook mijne JENNY.... Mijn God!.... zij verfcheen... Ach! Henrik!... eene huivering trilt door mijne leden!... Zij verfcheen —de dierbare... haare houding was treurig — een wit kleed golfden om haare leden en haare hairen hingen gedachteloos over haaren boezem... Zij naderde mij, met een oog —vol onfchuld en deugd !... Ik wilde fpreeken, en voor haar nedervallen.— Zij blikte mij liefderijk aan, vatte mijne hand, en fprak: MARTIAN! hier knielt men niet! Aan den Throon des Lams buigen de Seraphs. — Gij hebt uwe JENNY miskend, doch, nu zij zalig is, kan zij de zwakheden eens fiervelings vergeeven—Jlaa op!... irgeet mij — vergeet mij voor eeuwig!.... Henrik!... zoo ratelt de ftemme Gods den verdoemden , op den dag des oordeels, in het oor!... Ik ontwaakte ridderend — ftond van mijne zitplaats op, en wandelde, daar de nacht reeds diep gevoorderd was, waggelende naar mijne wooning. — Wat beduidt die droom ?... Ach! mijn vriend J zoo ik hem in mijn nadeel moet uitleggen, ben ik de allerongelukkigfte der menfchen: hij zweeft, als een voorboden van nieuwen jammer, voor mijn oog; doch, ik zal bedaard blijven, tot uw getrouwe kamerdienaar mij bericht van mijne JENNY brengt. Verzuim geen oogenblik om hem' wegtezenden, denk dat 'er al het heil uws vriends van' afhangt! Trouwens, wat behoeve ik drangreden jegens de deelnemendfte vriendfchap te gebruiken ? Vaarwel, beste vriend! ontfang, met uwe waardige echtgenoote, de omhelzingen van uwen dankbaaren MARTIAN. XVIII.  XVIII. E & I E f. 95 XVIII. M J 1 T I J J AAN ƒ JS J J T. (ƒ» ..'.j.iSü sniin uo'.'.j& uzi) os , r:[is OKtrM ss/f r; 5: t* '■' 'j •': ïeb Mgiuliovc u tmsea ctt{tss 3:srf ti\}M — •"' «JlJrbartièwiti -■■-J «• sJtelrari nsddod am? ttcv n?j"-ihi»ii£/ eb «rbob ; ïocd ivrnmin itew .'«fao ,js.i f-é.vi « aabtwiiyaKjitug": -«no s^rrn-ri .'O , nslfdnt /'ri3^b Jtioiiq nonjis ti , l. tiJ_xien99 ioov 8;!itt»fl')l me , nuv [is"4-;ssnoo cb nsalls niis .osoei» ■Mrl -k> ( -it»ri -<'. ?: i t-;.;[ ivjfi.v.v,"'vi.:j 8C3 oos :ivsarit bfïii J9fj fjo''-.-; r\-.\s?y d?.ï ktwijstv bsfl -ja-b toov/aa' xrx  atix. HIEP. Tï"»'1; tisbaj (ir! ït! I . at, rjj1$ sl ■JGdffiol SOJ ^rB J4'! fia , rt-:'.KtfiiL'i itjvj ; !}ii«)v önï'ni rjuwi'iott'qo *8*>!.' öb. 2 ,i»v «fltmü Jsrf chioo ,~:.,:.',/"T:sb ouoorl-ij :: ;:rrt , «jSioTJs^c !«9dfl3' Isclu-se-yt n' un f:r! isvf •«*m ojv'.-tsnslöd a.- ev 003 go , otror^cL-v;";:»: cdj . vr -tubs J 5 b 3::%»/ i»in »ri» Al —.jlosb 1*8.-!;:: èib . t*g ft - •- :. fi^UBtoj I .,,:> JB JE JST %Z O 3& €r JBL ~& ~Jt< 2jfoo mijn bart 'er toe gefchikt wa, boe veel, mijn waardfte vriend ! zond- ik dan op uwen lsatften hrief, en de daarbij gevoegde Bedenkingen over den aart der menfchelijke neigingen, in onze onderfcheiden Levenfanden, moeten antwoorden; dan, ik zal dit antwoord bewaaren, tot wij weder bij elkander zijn , en u thans eene ontmoeting mededeelen , die mij allerfterkst getroffen heeft, en waarbij gij, m'jn grijze Vriend! een allerwezendlijkst belang hebt. ]k deedt gisteren, met mijnen vriendelijken gastheer, «ene meer dan gewoone lange wandeling.-— Hij fcheen G a mij  te* MARTIAN km: JENNY, mij toe geheel fomber te zijn, en, daar hij anders zeer opmerkzaam naar mijne vertellingen luifterden, en het fchoone der natuur, ook in het kleenfte vak, gade doeg, was hij nu in tegendeel geheel afgetrokken, mij naauwelijks antwoordende , op zoo veele belangrijke vraagen , die ik hem deedt.— Ik wist niet wat dit beduide en nam de vrijheid naar de reden zijner treurigheid te vemeemen. — Zie bier ons gefprek, ten dien opzichte: HIJ. Gij zijt zeer deelneerrietïd, BENZORJ doch, de kwelling die mijne ziel nederdrukt, is boven uw vermoogen/om voOrtekoomen. [Hij vende-zijn hoofd van mij af, en was 'aangedaan-] IK. Kan een hart, dat het*"Gp'perweezen eerbiedigt, dat zijne plichten jegens zijne ongelukkige natuurgenooten uitoeffenend, ook kwellingen hebben ?... Hij. [geheel ontroert'} Men kan goed zijn, en tevens wroegingen, die uit voórlëden boosheden ohtftaan, gewaar worden!... [met nadruk.'] BENZOR! ik ben minder goed — minder edelmoedig dan gij denkt!... r.\V^v.\".*-V.-: »s;',-i vS ,-ras : »,-'.';'Ar. •' xv. Is het moogelijk , • Mijnheer!..; Vergun mij eene aanmerking: weegen uwe laatere weldaaden uwe voorleden afwijkingen niet op?... zoude de barmhartigheid 'des liefderijken Waereldregeerders, niet ruim genoeg zijn, om de misllaagen der jeugd * aan- een man te vertgeeven, dié, bij zijne-meerdere jaaren, het voorbeeld en fieraad des nlenschdoms:is?... Zou.., [mij fchie>Jijk invallende] hij.  XIX. B R I E F. ior HIJ. Vergeeft God ook het onderdrukken, der deugd, en het verleiden eener weerelooze onfchuld ?... {metvfiür en aandoening.] Vriend! om mij treurt thans eeneonfchuldige, ik wilde gaarne mijne feil herftellen; dan- de heme! weet, of dit niet reeds te laat is, en zij ec- r:'nde aan hanren kommer heeft gevonden ?... {zijn Jlem verheffende]... Wat blijf mij dan over'.. {treu~ rfg] .. Het ftswen ; om die dierbaare, in de gewesten des vredes- vergeving te vraagen!... [zijne oogenito) den vocMttg.; hij .plaatft e zich op een zoden bank ah >'adr ik naast hem ging. zitten : — Na eene wij'. Ie iwiigéni; vervolgden hij:] Ik wilde mijn geheel. vermoQgen aan de rust van mijn gewisfe opofferen. [mijne hand vajt°nde] Grijptin! 'er zijn Zoo veele» winters over uwe krum weggeflormt; gij hebt zoo-veele ondervinding; uwe grmuwe hairen hebben daagen vari Vreugde en droefheH frezen; dan. wat ook im "erin»/ noodlot zfj geweest, gii kimt niet zeggen, het verfehrikkelijke des ongeluks gekend en beproeft te hebben, wanneer gfj u treed*; op een gerust r/ewcnen hebt kunnen beroemen ?... {op zijn hart wnzendé] ■.. Als d6. worm daar knaagt, dan— dan eerst kan men zeggen rampzalig te zijn, en, Helaas! dit is mijn lot!— IK. Uw toeftand treft mij gevoelig... Ik beklaag en u en de onfehuldige die. gij verleidet.— Dan, daar gijpoo» ging wilt doen om uwen feil te herftellen, komt gij mij minder misdadig voor... Zijt gij zeker dat zij dood is ?... weet gij haar verblijf niet ?... heeft zij geene Ouders?... G3 mj  ï02 MARTIAN en JENNY, hij. Tk heb hoop, dat zij nog leevend is—haar verblijf is mij bekend ; doch zij is 'ér thans niet — en haare Ou. ders.... Groote God !... haare Ouders wachten mij, zeer waarfchiji.elijk, reeds aan Gods Throon, om de Wr;.ake des Almaehtigen, over den verleider haarer dochter lu'dkeels uitteroepe.i!... 6, BENZOR!... BENZOR' hoe diep rampzalig is mijn toeftand! . .. Haare moeder ftierf reeds lange, en haar vader zal geWis ook reeds weg zijn.... [zijne handen, vól verweiffding, ten Hemel Heffende.]... JENNY! JENNY! als gij ook daar zijt, klaag den uwen moordenaar niet aan!... [Bij de woorden:.. JENNY! JENNY!.. fprong ik van naast zijne zijde op, en eene fckreden achterwaarts doende, vroeg ik] IK. Zijt gij de minnaar van JENNY GRAY?... gij?.. Zijt gij MARTIAN?..... [Mijne vraagen, met al hetvutir der verontwaardiging en der verwondering gedaan, verjlomden hem; hij bleef een geruimen tijd mij fpraakeloos aanftaaren, eindelijk ontwaarde hij ft'aamelende .*■] HIJ. Ja; ik ben MARTIAN-r-Ik ben de onwaardige minnaar der deugdzame JENNY GRAY!... [nd eene wijle zwijgens.]... Kent gij haaien vader?... leeft die brave grijfaart nog?... [weder nd een wijle zwijgen*.]... 6! Thans ben ik mjnder ongelukkig; ik zal hem en zijne dochter alle mogelijke voldoening geeven, en, mijn geheel volgend leeven, zal hen overtuigen, dat ik hunne deernis—hunne vergeeving en hunne liefde  XIX. BRIEF. 103 te verdien BENZOR.'-r-BENZOR! Gij zijt een engel van den Hemel aan mij toegezonden; voldoe ooit nu, aan uwe zending, en ontdek m'j het verblijf des braven vaders mijner dierbare JENNY ?... Aarzel niet, vriend! ik. zal —ik moet alles herftellen; die grijfaart moet mijne wroegingen en berouw kennen; en dan ben ik zeker dat hij edelmoedig en menschlievend ge« noeg zal zijn, om mij zijne vergiffenis te fchenkeh. Spreek !... fpreek!... waar is — Waar woond hij ? .. [mij omhelzende].. gij geeft mij het leeven weder!.. m !;Ii ïj&wf»«a>bft'i s baéÈswiirtsi gi -.7 snijs nt Ja, Mijnheer! ik zal u het verblijf van den Ouden GRAY- ontdekken, zoo draa ik hem gemeld heb, wie de mar. is, die n.ij zoo veele weldaaden, geduurende deeze laatfle daagen, heeft beweezen.— Ik zal niets verzuimen, om u met hem weder te vereen'gen... Helaas!., hij is mijn lotgenoot — Hij heeft, door ongelukken den Koophandel eigen, alle zijne goederen verlooren — hij is zoo arm — armer dan ik •. .', > j tej;-; ->- '■ - • 4»» niftn :sb [vol drift mij invallende] ... Hoe ?... armer dan gij ?. . armer dan gij ?... Mijn God.'... de vader mijner JENNY, bedelt zijn brood!... [op zijne borst kloppende] onwaerdig monftcr! zie daar mijn werk, ftuk!... Edele grijze vader! zult gij immer mijn mis. flag vergeeven f... BENZOR.' zoo gij mij -niet'wilt dooden, zult' gij zorgen dat oogenblikkelijk die brave man boven de nooddruft verheven worde. — Gaa met mij naar mijne woomng, pak.daar klederen —huisraad — geld, .en alles wat nodig is, te zaamen, en zend het teiftond atn hem toe: ik zal mijn kamerdienaar G4 daar-  |<3>4 MARTIAN.en JENNY/ daarmede doen vertrekken; voeg 'er een brief van uwa band bij, en meld daarin alles wat de menfchenliefde en de waarheid u gebieden, om over mijn toeftand, te fchrijven. — Ik Zalu de fleutels van alles geeven, peem wat gij goedvind; voor de vader—... voor den lijdenden vader mijner JENNY heb ik niets dat te kostbaar is!... [Het was onmogelijk om iet tegen zijnen tjver intebrengen ; hij voerde mij, met een zoort fan geweld naar huis, terwij/ de traanen van vreugd en vergenoeging in zijne oogen fckitterden.] In zijne wooning teruggekeerd zijnde, deedtik, hem ra hij bedaard was, begrijpen, dat het zenden van gefchenken,' den weg niet was oro uwe tederheid en uwe achting te winnen, vermids het, in dit geval, jegens de kiefchheid ftrecdt, om u dezelven, van zijnentwegen, als de minnaar uwer dochter, aantebieden. — Hij begreep dit ook, en ftondt mij toe om u eenvoudig deezen brief, zonder iet meer, aftezenden.— Lees hem, GRAY! gij kent mij genoeg, om te vertrouwen i dat mijn verhaal op de waarheid gegrond is; en, daar ik voor dezeden van .MARTIAN, jegenswoordig, zou durven inftaan, durf ik u tevens vergeevirig voor hem , mits hij, gelijk zijn .voorneemen is, uwe dochter huwt, vraagen.? Gij zijt wijsgeer genoeg om de misfla- gen eener vuurige jongelingfchap te kunnen vergeeven, en hierop rust de hoop die ik heb, dat gij, door geen* ontijdige weigering, het geluk van JENNY en MARTIAN zult vertraagen ?... vaarwel, beste vriend! anti woord mij fpoedig, en geloof dat ik ben '•- ," i Uwen BENZOR. XX»  XX. BRIEF. tos XX. J JS J J T . •: .. ***** ncaAsSasfartfth ■ JE JE O JC S JE. (Jenny hadt dm IS Brief mg niet t-nifatigm.'j I Iebt gij de Ferdinand en Conjlantia gelezen-, mijne waardfte ?... Thans kan ik met Ferdinand zeg. gen: „ Eindelijk heb ik een plek jen gronds voor het ,, hol van mijnen voet gevonden." Ik haal weder adem, nu ik het geluk heb gehndt mijne vervolgers te ontvluchten. — Helaas! zal dan de onrust mij altijd blijven vervolgen ? — Ik leefde, in de valije van O.., zoo geheel vreedzaam, vermits de kalmte aldaar mijn deel was, en de brave landlieden, bij wien ik inwoonden , geene kennis van mijnen Haat en lotgevallen droefen. — In  jo<5 MARTIAN t» JENNY, In mijn Iaatfte heb ik u niet gemeld waarom ik da valije heb moeten verlaaten; zie hier, in weinige Woorden, de reden daarvan: Met de fchaapjens des landmans naar het veld ge« gaan zijnde, hadt ik, volgens gewoonte, een boek bij mij geftooken, waarmede ik mij in de hand, tegen den voet eens boon.s nederzette, en aandachtig voortlas.— Ecnsflags hoorde ik van verre de fchoot van een fnap. haan, en, te gelijker tijd, dr^ng een welgekleed heer, door de ftruiken heêh, zeker met voordacht om het wild, waarop hij gevuurt' hadt, optezoeken of te vervolgen. — Mij ziende, zette hij. zijn geweer in de rust, en kwam naar mij toe, vraagende: HIJ. Aan wien behoort die kudde fchaapjens ?... het hadt mogelijk geweest, dat ik eene dier lieve beestjens ongelukkig met mijn fchieten getrofiep hadt, en dij zoude mij leed hebben gedaan. — Zij behooren aan den landman A, wiens veehoedHer ik ben. — [/£ wilde opfiaan en mij verwijderetti (kek, hij hield mij tegen."} HIJ- Ik bid u blijf zitten! — het doet mij leed uwen aandacht te hebben afgetrokken — doch, vergeef mij, als ik u mijne bewondering betuig, van in een land meisjen eene leezeresfe aantetrerTen; de boerinnen van deezen landftreek, zijn mij altijd zeer ongevoelig, voor het fchoone der natuur voorgekoomen; en dit zoude mij fohier doen denken, dat de levensftand, waarin ik u thans aantref, da fpheer niet is, waarin gij bij uwe geboorte geplaatst wlerdt ?,.. IK.  XX. BRIEF. »e/ - IK. ' l - • i Uwe gedachten zjn tolvrij, Mijnheer! doch, ik verzeker u, dat ik niets anders ben, dan de dienstmaagd eens boers: en vergun mij, op mijne beurt, u te zeggen, dat het weinig edelmoedig is, om alle Janumeisjens als gevoel loozen en domkoppen te befchouwen. — Ik beken, dat 'er veelen onder mijns gelijken zjn, welken dien naam verdienen; dan, daar wij dagelijks de fchoonfte tafereelen der fchepping voor ons hebben (fcr daar wij dagelijks alle de majefteit der natuur kunnen bewonderen, zouden wij ons aanweeZen wel moogen vloeken , wanneer 'er niet één enkel gevoelig hart en oplettend oog onder ons gevonden werd! HIJ. Gij fpreekt wel, lief Meisjen! dan, hoeverflandiger uwe redenen zijn, hoe minder gij mij zult doen ge~ looven, dat gij eene boerinnc gebooren zijt. — Welk een verlies is het voor de maatfchapije, dat zoo veele fchoonheden — dat zoo veel vernuft, als gij beiden be= zit, op het land begraven zijn!.. [Ik maakte eene diefe buiging, en verwijderde mij fchielijk van hsm.] ld . W/io'.•. *t <-<^r-,y*f ''"'»♦ De voogelaar fluit fchoon, Mijnheer! zoo lang da. onnozele vogel boven zijne netten heenenvliegt.—>, Ik ben uw dienaares!— [Hij vervolgde mij niet, doch, bleef nog eenige oogenblikken op de plaats, die ik verlaten hadt, ft aan. — Ik hoede mijne fchaapjens te hoop, en begaf mij naar huis.] Des anderendaags na deeze ontmoeting, kwam zekeren Graaf VAN HOOGWERF, welken in de nabuur-  ïDÏ MARTIAN en JENNY, buurfchap zijn Kasteel hadt, en waar van ik verncomen heb, dat dien heer een bijzonder vriend is, bij mijn Landman; ten lterkften verneemende, wie ik_ was, en waar ik gebooren waar.—- Mijn eerlijke Landman, als niets van mijn lot beVFuSt zijnde, konde hem daaromtrent geene ophelderingen geeven;' doch, het fcheen, dat de graaf met zijne antwoorden, nier' voldaan was geweest, want hij wachte mij, met zijnen vriend, drie achter elkander volgende morgens, wanneer ik onze fehaapen uitdreef, in het veld op, mij duizenerlije vraagen doende, welken ik, zoo goed moogelijk, beantwoorden. — Eindelijk ziende dat hij geene berichten, nopens mijne afkomst, kondeuit mij verwerven, wi'de hij het recht van den fterklten jegens mij gebruiken, en deedt, door een zijner gerechtboden, in hoedanigheid van Landrechter, mij aan* zeggen, om op het dorpsraadhuis mijn naam en dien mijner familje te moeten koomen aangeven, bedreigende, bij faute van dien, mijneerelijke Landman met zijne ongenaade. — Wat ftondt mij te doen, ELOISE ?... Ik wilde geen oirzaak van de rampen diens braven mans zijn, en befloot, derhal ven, om mij van dit oord, te verwijderen. —- Ik liet den graaf antwoorden, dat ik, binnen weinige dagen, aan ziiren gerichtelijken eischzoude voldoen; enzeideanr m;jnengoeden Landman , dat ik naar mijne geboorteplaats zoude vertrekken , om de bewijzen miiner geboorte aftehaalen, ten einde ze den graaf, in forma, te kunnen leveren. **» Hoe wrang toch is het lot eens ongelukkigen!... Ik was verplicht jegens de waarheid en de goede trouwe te handelen, ten einde mijne rampen te kunnen bedekken.  XX. BRIEF. J09 fceri. *» Zie zoo heerfchet de (terken over -le zwakken — zie zoo verbreekt de dwinelandij der grooten de rechten der Natuur. — Ik vertrok dan uit de valije, met achterlating van de meesre mijner goederen y euKel hadt ik mijne brieventas — eenige boeken—en een weinig linnen ,, in een kleenpakjen, met mij genoomen.— Het was reeds avond toen ik mij op weg begaf; dan, daar de nacht bekoorlijk en de weg die ik, fchoon gedachteloos, ingeflagen hadt, veilig was, wandelde ik door, tot yier.uuren inden morgenftond, hebbende, bij tusfchenpoozing, hier en daar een weinig in het veld uitgerust, en eenige ververzing gebruikt, van hetgeen de Landman mij, ten dien einde, hadt medegegeeven, lesfchende mijn dorst, met eenige teugen frisch water, dat ik, met mijne hand, uit de rivieren, die ik.op mijn weg ontmoeten, fchepten. » Ziet uwe verbeelding, 6 mijne ELOISE! uwe JENNY daar niet als een verlaatene, in het holle des nachts heenendwaalen ?... fchreid uw liefderijk vriendenhart niet over mijn noodlot ?... fchetst gij u geen tafereelen Van ontmoetingen , die mij zouden hebben kunnen gebeuren?... Neen!—Neen! Geliefde! wees ftillé: de God der deugd —de vader —de befchermer der onfchuld — hef waakend oog der getrouwe voorzienigheid, zweefden uwe JENNY op zijde, en fchonk haarde Krachten, om gelaaten ook in dit oogenblik, waarin het geheelal voor haar dood was, haar noodlot onder het oog te zien! — Ik betuig u, dat ik nimmer genoeglijker wandeling, dan indien nacht, gedaan heb;— lk gevoelde, en mijne geheeie ziel was genot! Tec  HO MARTIAN ek JENNY, Ten vier uuren, eindelijk, bevond ik mij in het dorp N en, daar alles reedsin beweeging op het land was, tradt ik in een vrij aanzienelijke boeren wooning, vraagende of men mij aldaar ook iemand wist aantewijzen, die een meisjen, tot hoeding der fchaapen ,ea den dienst der beestenllallen nodig hadt ? Toevallig vond ik, in het éigen huis, dat men zulk eene ontbrak, en ik draalde geen oogenblik om mij aldaar in dienst te begeeven.— Ik ben nu, aedert vijf daagen, alhier, hebbende alle reden om te vreden over mijn lot te weezen. Zie daar, ELOISE! mijne lotgevallen, zïnts iku laatst •fchreef, en zoo men flechts mijnen geest in ruste laat— zoo de wreedheid der menfchen mij flechts niet dwingt, om weder van fchuilplaats te moeten veranderen, heb ik den hemel geene andere wenfehen te doen, dan enkel om alhier, vergeeten — verlaaten van ieder een * mijne dagen te eindigen.— Mij dunkt ons flerfbedde kan niet verfchrikkelijk zijn, wanneer wij het broze webbe des leevens, in den fchoot van onfchuld en natuur, hebben afgeweeven?— Helaas! Viendin! ik heb'immers niets —niets meer te verliezen.''—Mijne •ouders zijn weg—den man, die ik eenmaal zoo teder beminde, beftaat voor mij niet meer—mijn hart is door weedom overftelpt, en mijne Ziel fnakt naar den dood! 't is waar, dierbare! uwe zusterlijke vriendfchap zoude mij nog aan het leven kluisteren; doch, de bijbel en de natuur wijzen ons immers op een volkomener leven, 'dat, van achter de zark des grafs, op vrijgekogte flervelingen blinkt; en daar-daar, ELOISE! kan }ENNY 'V, geknielt tusfchen de vleugelen der fchechinah, eene vriend»  XX. B RIEP. *tl vriendfchap — de vriendfchap eener gezaligde fchenken f •--Wat zegt het dan, of wij elkander alhier wederzien of niet ?... Mijne borst klopt reeds der volmaaktheid tegen, en een ftil voorgevoel overtuigt mij van mijn aannaderend geluk.' — Leef wel, dierbare! «— Leef wel!— denk aan Uwe . JENNY. 5 'l'.. EU SSL £. SSL $ » XXI.  li* MARTIAN i» JENNY, XXI. KAPITIEN & je jr t 3l m aan den Graaf van H oe wenfchelijk waare het voor mijne rust geweest t mijn waarde Graaf' wanneer ik geen bezoek bij u gedaan hadtl... Thans weder thuis zijnde, is de kalmte geheel van mij geweeken, en het beeld dier onbekende fchoone, die zeker voor altijd voor mij verlooren is^ zweeft gefiaadig voor mijnen geest.— Nimmer, daar ik zints de vroegfte jaaren mijner kindsheid, onder vreemden, in alle gewesten rondzwierf, en gelegenheid had gehad om de liefde te leeren kennen, trof zij mijn hart met eene diepere wonde, dan het thans ge* grieft is, en, ik gevoel levendig dat eene onverfchillige rus*  XXL BRIEF*. UB fust mij voor altijd, dit herhaale-ik, heeft vaarwel g3igegt.- rfr Ik heb alle poogingen gedaan om te ontdekken, waar dat bekoorelijk meisjen is heenengereist. —» Ik heb:twintig uuren, in den omtrek van uw landgoed, het ftrikfte onderzoek naar haar gedaan; doch, niémand heeft mij het verblijf der geliefde mijner ziele kunnen ontdekken. —- ó, Graaf! aan uwen vriënd blijft niets overig, dan ftilzwijgend zijn noodlot, en liet gewicht eener hoopelooze liefde, te verduuren! — Laat - ik u over eenig ander onderwerp fchrijveni «want dit roert mij te fterk. — Ik herrinner mij de beloften welke ik; bij u zijnde» gedaan heb, toen gij niij:vraagde: uit welke familje ik gefprooten was, vermits het u niet voorftond ergens in ons vaderland een genacht te kennen, dat zich Bertram noemde? — Gij weet dat ik u toen toezeide, u mijne origine, bij gelegenheid, eens optegeeven. — Helaas! Graaf! ik hadt gewichtige reden om dit niet mondeling te doen; een man van eer, moet eene groo* te pooging op zijn hart doen, wanneer hij over zijn» geboorte moet bloozen; en dit — dit is mijn lot.- — lk weet niet aan wien ik mijn beftaan verfchuldigt ben; dit alleen geheugd mij, dat ik, tot aan mijn elfde jaar* in het vondelings huis te P.„.. ben grootgebragt, air waar men mij gezegt heeft, dat ik, nog in de wieg; Zijnde, gebragt ben. Op dien ouderdom, zondt men mij, met mijn volkoomen genoegen, op een fchip van oorlog, dat naar de Oost-Indien afvoer; en, daar ■ik altijd oplettend was geweest, en leerzaam genoeg voor mijne weinige jaaren, nam de Kapitein mij in zij* ne gunst aan, en bewerkte dat ik bij de Admiraliteit den graat van fcheepsvriju illiger bekwam. — fts bes* II «9  11* M A R T.I A N ?»H JENNY, te vriend dien ik.aah boord, hadt, was de «edhirurgr* Bertram; een man van middelen, doch hoogbejaard en zonder familje of kinderen. — Deeze brave maa fu'erf op reis, en verzocht mij, vdór zijn dood, dat ik iijn naam zoude aanneemcn, waarvoor, hij mij alles zoude doen erven dat hij bezat. — Ik beloofde hem dit, en hij liet mij.,' bij ujttrfte wille, alle zijne goederen na. —| Zedert dien .tijd, noemde en fchreef ifc mij BERTRAM; enidiï is-alleen de reden, welken ik ju van dé; origine mijns naams kan geeven. Ik moet mij, echter,-nietgeheel over mijnlot.beklagen: het geen de formim . mij in de geboorte Jïadt .©ntnóomen, traehte: zij; op: .eene andere wijze te her. tfellen. ~- i is o i tk uil i, - Wij .Waaren epne maand reizens,; aan geene zijde der Kaap de goede Hoop gevordert '■, ■ toen de wacht op het èek.fan. het (chip alarm maakte. Be.nacht'was llonkeE ,eia het .weêr.onfkfimig.. — Jfc was een der «erfte die op het dek WfdMeaTS cn verneemende,. dat ètetsilarm veroörEaatot ^sidt^4óor een .rwc^muitelin. jffen-,-ondèr ons fcheepsvolka >vJoog ik naar de hut dep Kapiteins en die der óverige officieren,'hen ireriiaalen(ie^hoe het boven geïchaapeas.'liohd. -r Ijlings fpron* gen zij uit hunne koójen,. êneverfcheenen, omtrent vars ïwintig getrouwe matroozen vergezelt, netens,mij» fewaapend op het'dek*:*-*- -De muitelingen déeden fferken .tegenweer, er. kwetsten de Kapitein en eerften Lieutenant, terwijl zij mij den fabeiilag toebrag. ren, die zich nog op mijn voorhoofd vertoond,- eindelijk, echter, voor de overmacht moetende zwichten» iag een gedeelte van' hen de wapens neder, fineekende 'lijfsgenade, terwijl-een arjdergedeelte, mcerer 'm  XXI. B R I E V. tr* boosheid en hardnekkigheid gehart, zich zelf den dood» fteek gaven, of over boord fprongen, en in de zee hun graf vonden. :— Toen alles bedaart en de muiters in ketens geflooten waaren, vernaamen wij eerst, dat de wonden des braven Kapi'eins, en die van zijn eerften Officier doodelijk waaren, zijnde den eerften het hoofd tot in de hersfènen gekliéft, en den anderen door da linkerborst geftooken. — Ik vergat, bij het hooren deezer tijding, mijn eigen gevaar", en vloog naar het bedde mijns bevelhebbers, waarvan ik ook niet geweeken ben, zoo lang ik'hem hulpe konde-aanbrengen; doch, op den zevenden dag, na den opfland, gaf hij den geest in mijne armen-, na alvoorens een brief, met zijne itervende hand, in mijn voordeel, aan de Admiraliteit té hebben gefchreven;. welke dan ook, bij mijne terugkomst in het vaderland, oorzaak was, dat ik tot deri rang van eerfte Lieutenant, en, vervolgens, tot dieri van Kapitein wierdt bevoordert.— De gewonde Officier overleed, drie dagen later, aan zijne wonden, en ik heb op dien tocht, welke twee en een halfjaar duurde den fcheepsdienst als tweede lieutenant waargenoomén. Zie daar, waardeGraaf! een kórt verflag van het geen 1k u beloofd hadt te zullen melden; ik heb te hooge gedachten van uwen inborst en beginzelen, om immer te twijffelen, dat gij mij minder zult achten, nu gij weett, dat ik door het lot van de weetenfehap mijner geboorte onbewust ben gelaaten. — Een eerlijk man kan, om zulk eene reden , Zijne vriendfchap niet aan een eerlijk man ontzeggen. — Leef wel, Graaf! en geloof dat ik, met alle onderfcheid'ng, ben Uw dienaar en vriend BERTRAM. H a XX!!,  ii4 MARTIAN ' bn JENNY» XXIIDE GRAAF VAN MO O GW JE M JF aan Kapitein JB JE JR W JEL ~& m* Achtingwaardig Vriend { Ik kan geen fpoed genoeg maaken, om uwe letteren te beantwoorden. ■— Nog geheel aandoening over uwen toeftand — nog geheel bewondering over uw ka» rakter zijnde, zet ik mij aan mijne fchrijftafel, om u mijne gevoelens over dcszelfs inhoud medetedeelen. — Zints het oogenblik, dat ik u van nabij leerde kennen, ruimde ik eene plaats, als vriend, in mijn hart voor u op, vermits uwen edelen inborst, waarvan ik eenmaal, bij het redden van een drenkeling, met gevaar van uw eigen keven, eene blijk zag, mij daartoe dwong; er» nu  XXII. BRIEF. «i? Eu, nu uwe openhartigheid mij dieper in uw lot heeft doen zien, betuig ik dat zij aan onze vriendfchap een nieuw vuur - een nieuw leven heeft bijgezet. — Waardig vriend! zoude ik u miskennen, om dat het geval u, mogelijk, uit geen aöelijk Hamhuis heeft doen voortkoomen ? verre zij zoo veele laagheid van van Hoogwerf verwijdert. — Ik eerbiedig de verdienden in eiken rang, en waar ik ze ook mooge aantreffen, bewijs ik dezelve eene verdiende billijke hulde. — Het is niet de geboorte, het is de deugd die ons -edel maakt. — In het oog des wijzen wereldburgers, gelden de verdienden alléén, terwijl hij de geflachtregisters eens onwaerdigen edelmans, verachtelijk met den voet treedt. — Een man, gelijk aan Kapitein BERTRAM, fchoon ook zijne vaders onder rieten daken woonden - fchoon ook de nooddruft hun deel — en de armoede hun lot ware geweest, zou-, de ik nimmer bloozen mijne vriendfchap te fchenken ; en de rang, die hij mij onder zijne vrienden gaf, zoude ik, als het eerfle fchild in den wapenkreitz van mijn graafelijk damhuis, eerbiedigen. — Gij hebt mij recht gedaan, Vriend ! en ik zeg 'er u opentlijk dank voor, u biddende om altijd te gelooven, dat geen broeder u een tederer hart, dan ik doe, kan toedragen, rr, Wat js de vriendfchap van mijns gelijken/'... niets dan eene vergedreven veinzerij, die op bedrog uit is, of eene vleijerij, die nimmer de waarheid kende, en al haar fchoonfchijnend klatergoud van het hof en de mode ontleenden. — Kunt gij dtnken dat zulk eene vriendfchap door nvjn hart met warmte kan worden beantH 3 woord?..  US MARTIAN kn JENNY, Woord?... Neen! de bedelaar, die mij voor de beet» broods, welke ik hem toereik, bedankt, is meeree mijn oprechte vriend, dan den geadelrien tafelfchuimer, die mij, onder duizend valfche loftu;tingen, begraaft. — Nogmaals: de deugd en niet de geboorte, weegt in den evenaar eens rechtlchapen mans. — Hoe dwaas Zijn die nietsbeduidende ftèrvelingen, welke hunne waarde alléén in een reeks doorluchtige voorouders Zoeken, even of de glorie dier roemruchtige overledenen — even of den lof die een dankbaar nageflacht aan die verdadigers des voorvaderlijken gronds fchenkt, eenigen luister aan een ontaart kroost konde bijzetten? BERTRAM! in de daad, het menschdom is nog in zijne kindfche jaaren; het vormt zich reusachtige gedaantens en kolosfos beelden van een niet; Awwas on« aller vader; en, wat was ^4dam ? een Landbouwer! -* Dergelijke onderwerpen, mijn lieve vriend! moeten nimmer den inhoud onzer brieven, voor het vervolg, uitmaaken; gij weet nu, hoe ik hier over denk, en dit Zij eens voor altijd genoeg. — Ik wenschte u eenigen dienst, in het nafpeuren van dat Landmeisjen, te kunnen doen; dan ik zie hier toe geene kans, en het doet mij hartelijk leed, mijn vriend! dat uwe, mogelijk al te gevoelige ziel, door haar gezicht, zulk een geweldigen fchok heeft geleden, dat zij van haare rust is beroofd geworden. — Gij hebt u, in veele ontmoetingen,betoond, een man te zijn, doe het nu ook in dit geval, en laat uwe reden over uwen hartstocht zegenpraalen. — Ik weet wel, dat men in deeze crifes, gemakkelijker raad kan geeven, danden■?elven vpvolgen; doch,.ik weet teven*, dat men, is dxis-  XXH. • B R: F E F. nj dringende gcvaaren, ook emflige middelen moet ter hul» pe neemen: Uwe reden — en uw gezond verftand, mijn BERTRAM! hebben u altijd het lot doen braveeren, en deezen moeten ook, bij het woeden eener hoopelooze liefde, niet van uwe zijde -wijken! — Hoe kunt gij eenige wederliefde van een meisjen, dat u geheel onbekend is, verwachten?.. Gij weet immers niet, of haare neigingen edel of onedel — of haar karakter goed of boos is? — en, in waarheid, wanneer het niets dan eenig raschverwelkend fchoon is, dat ons aan een3 vrouw verbind, kan een huwelijk, (veronderftellende dat het immer tot een huwelijk koome) nooit het levensgeluk der Echtelingen uitmaaken ? --— Gij Zijt nog jong, mijn vriend! waarfchijneujk, wacht u de liefde in een graad uwer deugd en trouwe meerer waardig. — Tracht dan u zelve de kalmte wedertegeeven, en wortel , die eerlie overijlende indrukzelen, van een paar fchoone oogen, uit uw hart! —- Schrijf mij dikwerf, mijn Beste! uwe brieven zijn gefchenken voor mij. -> Nooit kan iet meer behaagelijk voor mij zijn, dan uw geluk te verneemen; en geloof dat ik, meer dan ooit, hen Uw getrouwe vriend VAN HOOGWERF. ' JLI4 XXIII  W« MARTIAN en JENNY, XX1H. a a 3r AAN jB M 2¥ z O Mè' I_Jw verhaal, mijn getrouwe BENZOR! heeft fa mijne ziel eene mengeling van vreugd en verontwaardiging verwekt. *~ Ik ben God lof! te veel wijsgeer om in vervloekingen jegens MARTIAN uittevaaren, en, hoe zwaar ik ook door hem beledigt ben —hoebitter ook de traanen waaren, die zijne handelwijze met Jenny mij afdrongen, gevoel ik edelmoedigheid ge, noeg in mijne borst kloppen, om hem mijne vergiffenis te kunnen fchenken. — Zeg hem dat ik te na aan den rand des grafs genadert ben , om niet als menfehenvriend jegens mijnen medenftcrveling te handelen; en  XXIII. BRIEF. I2Ï en ik in vrede mijn adem aaH mijnen fchepper zal wedergeeven, wanneer ik nog eenmaal het genoegeni fmaak, om mijne dierbare dochter, vóór mijnen dood, te omhelzen. De natuur, altijd oppermachtig in ieder weezen der fchepping, doet mij op eene treffende wijze gevoelen, dat zij het is, die voor mijn kind in mijn hart pleit,en de onzekerheid, waarin ik ten opzichten van haar lot, gelijk zij ten opzichte van het mijne is, ben, doet mij veele ftillé — treurige — vaderlijke traanen ftorten. — Ik begeer de fchatten van MARTIAN niet; dat hij flechts Jenny aan mijne tederheid teruggeeve, en ik zal hem niets meer vergen, maar alles — alles vergeeven.— Zijn hart, zegt hij, was nimmer boos; wel aan: laat hij 'er mij eene proef van geeven, door het eenige liefdenspand, dat mij op de waereld nog overig is, aan mij wedertefchenken. — Druk — druk hem dit op het harte! — De verlaaten — de in armoede levenden vader van Jenny bid hem om die blijk van braafheid. — ó BENZORJ ik ben meer ongelukkig dan gij weet!mijne ziel wordt door duizend folteringen ontrust, en ik gevoel dat zij een trooster nodig heeft. — Het is altijd, voor een bedrukt hart, een teder genoegen, wanneer het zijn lijden in den fchoot der vriendfchap mag uitftorten; en daaröm zal ik u de korte fchetz van mijne lotsverwisfelingen alhier mededeelen. — Mogelijk zal ik, wanneer gij alles weet, meerer kalmte gevoelen; en wanneer ik mogt fterven vóór Jenny haaien grijzen vader ten troost wierdt wedergefchonken, geef haar dan dit nevensgaand tafereel van mijn leeven. Hs Hf  13* MARTI AM Esr.JEjNNY, Ik draag MARTIAN geen haat toe s het is mij aangenaam dat hij als menfehenvriend zijne plichten vervuld , en ik dank voor hem den Hemel, die hem het vermoogen heeft gegeeven, om te kunnen goeddoen, cn weldadigheden aan zijne lijdende natuurgcnooten te kunnen uitoeffenen. — Groet hem hartelijk voor mij. Vriend! keer fpoedig tot onze nutte weder; de eenzaamheid begint mij lastig te vallen; te meer wijl mijne krachten dagelijks afneemen, en de nevensgaande Schetz van mijn leeven, zal u overtuigen, dat ik d fchoon het ook ons vaderland was, te verlaaten, dat zoo veele van onze traanen hadt zien vloeijen , en alwaar wij zoo veele rampen en vernederingen hadden verduurt. — Naauwelijks hadden wij ééne maand onder zeil geweest, of ik had het grievend ongeluk, 'dat mijne beminde echtgenoote, door eene 'heete koortze aangetast wordende, aan mijne liefdearmen wïerdt ontrukt; en mij, bij haaren dood, in een toeftand van fmarten achterliet, die ik niet kan omfchrijven. — Ik moest het geliefde lijk de golven ten proofj geeven, en vervolgde, met mijn onnozel kind, treurig mijne reize. — Wij liepen eenige weeken daarna, in de haaven derftad P.'. binnen, en, vermits men aldaar een goed huis heeft voor'jonge kinders, en ik mij, als man', niet met de opvoeding en zorgen van mijn zoontjen konde belasten, vólgden ik den raad die men mij gaf; namelijk i om hem in dit huis, g'enaamd het huis der vondelingen, te bezorgen.— Jk bragt het kind zelf aldaar; echter zonder te zeggen dat het mij toebehoorde; want dan zoude men het niet hebben ingenoomen,- en de weinige gelden, die ik bij mij hadt, lieten mij niet toe, om eene bijzondere minne daarvc— ■optezoeken. — Men kan de kinders uit dat huis weder tot zich neemen wanneer men de onkosten, vcorde Jaaren dien zij 'er geweest hebben, betaalt; en dit wss mijn voomeemen, wanneer ik gezegent van de fortuin', haar het vaderland was teruggékeert.... Helaas! dit is mij nimmer mogen gebeuren; «it het vervolg van dit verhaal zal blijken, dat ik dat kind, tot op dit oogenblik, nooit heb wedergezien. — Zie  XXIII. B R.I E. F. ï37 Zie'daar mij nu eenzaaani enverlaaten, van de lievelingen van mijn hart, dobberende dp zee, in de onzekerheid van eenig fortuin te maaken, en verwijdert van vaderland en vrienden!.. BENZOR! wat 'er, toen ik weder aan boord en in zee kwam, in mijn gemoed omging, kan ik nooit uitdrukken, en uw deelneemend vriendenhart, zal mij wel willen vergunnen, dat ik'er geene befchrijving van doe?., ftel u, flechts één oogenblik, in mijne plaats, en dit zal genoeg zijn, om uw alles te doen gevoelen, wat ik des tijds ondervond !—• Wij landen, na eene reïze van elf maanden , op Batavia aan.— Aldaar koomende, begaf ik mij, met mijne brieven van voorfch rij ving, naar de regeering en Wierdt aanftondsin bediening gefield. —- Ik zal geene aantekening doen van het geen mij, geduurende mijn verblijf in de Oost-Indien, gebeurden: bet zij genoeg te zeggen, dat ik, na vier jaaren ijverig gearbeid te hebben, reeds een kleen capitaal had overgewonnen.—» Mijne zaafcen dus in bloei zijnde liet ik mijn oog vallen op de eenige dochter eens Xoopmans, voor wien ik Zeer veele Commisfien verricht had, en dikwerf ik Compagnie mede had handel gedreeven. — De heer Dorval (zoo was de naam diens koopmans,) was van mijn vermoogen onderricht, en hadt proeven van mijne eerelijkheid gehad; derhalven weigerden hij mij„ Op mijn aanzoek, de verkering met zijne dochter Juliane niet; en, na ik het hart dier geliefde gewonnen hadt, wierdt ons huwelijk, met veel pracht, dien landaart eigen, voltrokken. — ■— Tien maanden na onze verééniging, fchonk mijns, echtgenoote mij eene dochter, welke ik naar mijne over-  ïaS MARTIAN en JENNY, overledene moeder Jenny liet doopcn; en ik durf vastflellen, dat 'er geene gelukkiger echtverbintenis, dan de onze was, konde beflaan. — Ons huisfelijk geluk echter, was niet fiooreloos; het behaagde de Hemel om de oude Mevrouw Dorval, in het eerfte jaar van ons huwelijk, opteeïslchen; en de heer Dorval , tot in de ziel over de dood zijner vrouwe getroffen zijnde, verliet den koophandel, en kwam bij ons inwooncn: dan, ook hij wierdt ons fpoedig ontrukt, en ftierf Hechts achttien maanden na zijne echtgenoote.—» Mijne Juliane, die altijd den tederften eerbied en liefde voor haare waardige ouders gevoedt hadt; trof dit verlies zoodanig, dat zij geene kalmte meer in het land haarer geboorte fcheen te kunnen fmaaken, en drong op het fterkfte, vermits wij middelen genoeg hadden, om met haar en de Jonge Jenny, de reize naar ■tnijn vaderland aanteneemen. — Gereedelijk zoude ik terftond aan het verzoek mijner echtgenoote hebben voldaan; dan de Compagnie, in wiens eed'len dienst ik als amptenaar, ftondt, weigerde mijn ontflag, uit* hoofde dat zij mij benoemt hadt, als Commisfaris, bij eene -Commisjie, welke naar Cijlon, alwaar eenig verfchil ontftaan was, moest reizen; ik bleef derhalven nog drie jaaren langer dan ik gedacht hadt in die gewesten ; waarna ik, zijnde nu in het gehéél twaalf jaaren tiit geweest, mij met mijne vrouw en dochter te fcheep begaf, en, zonder eenigen tegenfpoed op de reize ontmoet te bebben, gelukkig bij mijne Landgenooten terugkwam. Toen wij op onze terugreize in de haven der ftad P.. aanlanden, begaf ik mij naar het huis der vondelingen, era  XXIII. BRIEF. ïiy toni mijn Zoon weder tot mij- te nemen, en aan dèn beftuurderen het geld, dat zij tot zijn opvoeding hadden uitgefchooten, met dankbaarheid weder tè geëveti. — Zoo dra ik aan dat huis naderde, beefde ik van eene vaderlijke blijdfchap; mij verbeeldende den Jongegeling reeds in mijne armen te drukken. - Hemel!.. hoe was ik te moede, toen denopziender mij zeide, dat hij nietmeerdaar. was; maar, ruim een jaar geleden , met zijne eigen toellemming, naar zee vertrokken was Helaas! ik mag daar niet aangedenken mijne leden fidderen, zoo vaak dit ongelukkig kind, dat van zijne geboorte onbewust Was i mogelijk thans nog in vreemde gewesten, vergeeten en verlaaten, omzwerft, mij voor den geest zweeft.... BENZOR.' alle de poogingen die ik gedaan heb om hem optezoeken zijn vruchteloos geweest; vermits men vergeeten was, onder welk een naam, hij waar uitgevaaren! - Ik moest-ik moest hoop en troosteloos de ftad P.. verlaaten, en het overige mijner reize tot in het vaderland, was treurig voor mij. — Wat verandert alles, wanneer men zoo veele jaaren uitlandig is; in dedaad, ik was vreemdeling in mijn eigen vaderland. Lieden, dien ik als kinders verlaaten hadt, waaren mannen - vaders - en huismoeders geworden-anderen, dien, bij mijn vertrek; in voorfpoed leefden waaren arm- - behoeftigen waaren rijk * en duizende hadden der natuure beuren tol betaalt. — Ik zette mij, met vrouw en dochter, te A.. .neder, en begon op nieuw koophandel te drijven. — Alles gelukte mij: mijne gelden wonnen gelden, - mijne dochter groeide in deugd en fchoonheid op-en mijne echtgenoote fmaakte den volmaaktften welftand; in I één  310 SïAKTIAN en JENNY, één woord: wij hadden reden om de aanbiddelijk?. Voorzienigheid voor haare goedheden den vuurigftea dank toetedraagen. — Ik zal eenige ftil daarheenen gevloden jaaren van gelukzaligheid en welvaart, als niets belangverwekkend zijnde, ftilzwijgend voorbijgaan, en het gordijn1 openen voor laatere oogenblikken —» voor oogenblikken,' die diep in mijn hart, door de vinger des weedoms, .gegraveerd zijn.—- Dikwerf, daaraan gedenkende, vraag ik mij zelve, in kommervollen wanhoop af: Gray! leeft gij nog, nu u alles —alles — eer goederen — echtgenoote en hinders ontrukt zijn?... Waarlijk, BENZOR!'er moet.eene, aan mij onbekende, reden voor in het ïvijze plan des waereldgebieders beftaan, anders hadden zoo veele ellenden mij reeds doen fterven.. God van al het gefchapene! ik eerbiedig uwe oordeelen — uwen wil gefchiede!. Laat ik in mijn verhaal voortgaan: Mijne dochter JENNY, zestien jaaren oud zijnde,' wierdt door haare moeder, die baar vroegtijdig aan de verkeering met aanzienelijke lieden wilde gewennen a in alle bijeenkomöenvan dien aart, medegenoomen„ en dit verfchafte haar gelegenheid om zich aangenaam bij veele vrouwen van rang en geboorte te maaken. Onder alle die dames, in wier huis JENNY het meeste en vertrouwelijkste verkeerden, was Mevrouw va» Bourg, zijnde de weduwe eens burgemeefters, de voornaamfte. —' Deeze vrouw, reeds bejaard, was van een uitmuntend karakter, en bezat eene beproefde . deugd; reden waarom wij niet vreesden, dat de bezesken welken mijne dochter haar deedt, eenigen fehaI de-  itdiB B R I E & delijken invloed op haare denkwijzen zouden hebben. — Helaas! hoedanig wierdt mijne echtgenoote cn ik in onze goede verwagting te leur gefield!.. Voorzienigheid! hoe ondoorgrondelijk zijn uwe Oordeelen!.. Mevrouw van Bourg, hadt een eenige zoon, welke door geheel de ftad als het voorbeeld voor alle jon■gelingen wierdt gehouden; doch al waare dit niet geweest, zoude hij mij, echter, ten opzichten van JENNY» 'geene vreeze hebben kunnen inboezemen, vermits hij «og ter ftudie was, en fchier nimmer aan het huis zijner moeder overnachte. — Verbeeeld u dan den toefland tnijner echtgenoote en mij, toen wij op zekeren avond, dat onze dochter aan dat huis den dag hadt dóorgebragt, haar ten twaalf uuren des mïddernachts, nog niet weder zagen terug keeren. — Wij zonden den knecht naar Mevrouw du Bourg, om reden van dit ongewoon laat uitblijven te vraagen, en JENNY in naam hunner ouders aantezeggen ,• dat ze daadelijk moest teTUg koomen. — De knecht bragt ons het grievend, en voor een ouderlijk hart verfcheurend bericht, dat zij niet meer daar was, en reeds ten vijf uuren des avonds, vergezeld van haar zoon > welke dien eigen dag, onver~ vacht van het accademïewas thuis gekoomen, uit haare "wooning was vertrokken Nog kruipt eene koude rilling door mijne leden, als ik aan dien noodlottigen ftond gedenke!.. Vol wanhoop, angst en gramfchap vloog ik naar Mevrouw van Bourg, haar, met al deri drift van een beledigt—van een bekommert vader, mijne dochter terug eïsfchende: de goede vrouw was bitter over mijne geeftvervoering ontfteld, en de toefland, daar ik haar in vondt deedt mij niet twijffelen, of zij i 3 ge<«  i3a MARTIAN en JENNY, gevoelde, over het lot baars zoons, het zelfde wrange> dat ik over dat mijner, dochter gevoelde. — Geheel ontroering.begaf ik mij weder naar mijne echtgenoote, welke ik reeds, omringt van een geneesheer en eene andere dame uit de buurt, dien men ter hulpe ingeroepen hadt> te bedde bevond: de fchrik hadt haar dermaate, op éénmaal, aangetast dat zij, zoo draaik terdeure uit was geweest, in eene doodelijke flaauwte, vergezeld van lluiptrekkingen, was gevallen.—Helaas.' 'er is zoo kleen een fehok nodig om een teder moeder hart den doodfteek te geeven! — De verfcheurendfte ondervinding bevestigde mij de waarheid dier Helling. —• Ik zond mijne bedienden door alle oorden der ftad, en bij alle vrienden van ons en van Mevrouwe van Bourg, om naar onze vluchtelingen onderzoek te. doen; dan, niemand wist ons eenig bericht dien aangaande te geeVen, en deeze zoo treilende onzekerheid vermeerderd» de ongefteldheid mijner zwakke echtgenoote. — Ach', het fcheen dat ik befchikt was, om op éénmaal ongelukkig—geheel onherftelbaar ongelukkig te moeten worden. — .1 Jdia . Midden in deeze droefheid, ever het lot mïjnerdochter, ontfing ik bericht, dat 'er in N..twee Comptoiren van Negotie, waaraan ik bet grootfle gedeelte van mijn vermoogen hadt toevertrouwt, een fchandelijk bankerot hadden, gemaakt; en, tot overmaat van rampen, fchreef mij de commisfaris der kooplieden, welken op de Oost-Indien handelen, dat het fchip de TRITON, waarop een aanzienelijk capitaal voor mij Was ingefc'ueept, bij de kutten van Kaap St.Francois, metmanfcisap en lading was verongelukt,. — Nu, was mijn ramp vól-  XXIII. BRIEF. vólkoomen; mijn geheel vermoogen was weg, en de vruchten van zoo veele jaaren arbeids, die mij een gerusten ouderdom beloofden, waaren niet meer, en ikvoozag., duidelijk, dat ik mij-, in weinig tijds, of der armoede zoude moeten getroofïen, of weder van vooren af aan beginnen.— Vertegenwoordig u, ó Bertz'sr! vertegenwoordig xi, in die mengeling van rampfpöcden, uwen GRAY. — Als echtgenoot — als vader — en als waereidburger wierdt ik, in één punt des tijds, in mijne gevoeligfto levensdeelen gefchokt, en verloor bloed en goed te gader .'.. ach-!, hadt zich de geftrCngheid des noodlots nog —nog flechts hier bij bepaald; dan, mij wachtte nog een dieper—doodelijker flag!.. De Godheid riep mijne dierbare wederhelft tot zich; die tedere moeder konde het verlies van het eenige zege! haarer liefde niet weêrfiaan; haare kwaal of liever haare koortzen en flaauw» tens naamen , hand over hand, toe: en de kwelling van JENNY onteert, en als voorhave geliefde ouders vluchtende , te moeten belchouwen, ftormde haare krachten af, en,.. 6 God! ... de dierbare achtingwaardige gaf den geest in mijne armen, zeven dagen na de fchaking van JENNY.... Zie! —zie mij daar nu verlaaten, oen zaam, arm en oud, met alle .de verfchrikkingen der natuure worftelen!... Ach i Benzpr! ik kan daar niet op nederkoomen— ■ Ik ondervond "thans, meer dan immer, de laaghartige boosheid des menschdoms,.. het fmert. mij aldus over mijne natuurgenooten te moeten vonnissen! • • zoo diaa men het verlies mijner goederen in de flad vernam, voegde zich alle mijne fchujdeisfchers te zaamefi, en, zonder de diepe droefheid, waar in ik ge1 3 dom-  JS4 MARTIAN sm JENN Y\ dompelt.was, te eerbiedigen, vergden zij mededoo-genloos dat ik hen terftond zoude betaalen, mij zelf geen uitftel ter waereld willende toeftaan.— Ikkonde hen onmoogelijk voldoen. •— Ik badt vruchteloos en bij herhaaling om uitftel, vergeefsch!.. Zij die, in den voorfpoed, mij het meefte hunnen vriend hadden genoemd, waaren de eerfte die mij thans drukten.— Deeze onheufche handelwijze, eindelijk, noodzaakte mijom alle de vaste goederen, dien ik in de ftad hadt te verkoopen; waaruit ik deeze onredelijke menfchen voldeedt, en, met het weinige dat ik nog overig hadt, vertrok ik uit de ftad, naar het dorp, daar ik u, mijn Benzor.' tn uwe hutte aantrof, en waarin ik nog deezekorte fchetz mijns levens, jëgenswóordig in armoede;: gedompèlt, fehrijf. De bekommering die mij het fchikken van zoo veele' verdrietelijke zaaken gegeven hadt, gevoegt bij het uit de Had naar haar landgoed vertrekken van Mevrouwe Van Bourg, hadden mij&elet om iet van JENNY, te verneemen: en, de bedienden, die ik ter haarer opfpeu* rïng hadt uitgezonden, kwam mede met froostelooze berichten terug; hetwelk een nieuwen kommer tot mijnen weedom bijdroeg, gij weet, Benzor i hoe vruchteloos alle mijne poogingen, om haar wedertevinden geweest zijn?., ik moest, derhalven, die ontdekking aan de voorzienigheid overlaaten; en, besef dus.mijn vriend i of ik MARTIAN, wiens moeder mijne echtgenoote, £00 ikvernoomen heb, reeds in het graf gevolgt is, geeft vuurigen dank zoude zeggen , wanneer hij het kind mijner liefde in de armen van haaren grijzen — armen vader terugbragt!.. Ik zal niet onderzoeken'hoedanig hü  XXffi. BRIEF. -3/ fa-ij met haar gehandelt heeft; zulk een onderzoek zoude mij grievend treffen, en moogelijk dwingen om de wraake des almachtige interoepen!.. Ik kan mij geen denkbeeld vormen waarom hij JENNY gefchaakt of vervoerd of verleid heeft om met hem te vluchten ?.. waar toch hebben zij elkai:der kunnen zien, en elkander lief- . de kunnen inboezemen ?... waarom hebben zij hunne tederheid niet aan ons, als ouders, geöpenbaart? wij beminden hen immers en zouden zeker hunne wenfchen hebben vervuld... hoe veele traanen zoude zulk een voorzichtig gedrag hebben gefpaaart —mijne echtgenoote noch Mevrouw du Bourg zouden dan niet van droefheid geflorven zijn, en ik —ik ongelukkig vader hadt troost aan mijne kinders gehadt! — Ik doorzie zulk eene handelwijze niet, en fnak 'er naar om dien uit den mond van JENtNY te hooren.— BENZOR! zoo veel moest ik u van mijne lotgevallen opteekenen; ik zal hier eindigen, met aantemerken, dat de ondervinding mij leerde , boe waarachtig het is, dat wij menfchen niet over ons noodlot op de waereld kunnen oordeelen, dan op het eigen oogenblik, dat wij het toneel der fterflijkjheid met d« eeuwigheid vexwislèlenl -*« GRAY. 14 XXIV.  \Sfi MAS TIAN en j E N N Y, •MM" n*>v *'»•'•» •'IB1!™ or ■& • ft V:!.(. 1. - .'- -i ■ s :e ^ j. i l-ncnetót::: ?:t!5 sjo icca » srm r.: «W'vnc-^n^ ; m- a t x ^ 'M Ïk ben zodanig bezet met bezigheden, tot mijn beroep betrekkelijk, mijn waarde vriend! dat ik u, voor ditmaal, flechts weinige regels kan fchrijven; het is mij, echter, aangenaam dat dit weinige, waarfchijneïijk, in Haat zal zijn, om u eenig genoegen en gerust, heid aantebrengen. — Terflond na ik uwen laatflen brief omring, zondt jk mijn Ferdmand met den ingeflootenen voor JENNY naar de valije van O.. af; en die getrouwe kamer-  XXIV. B R I EjF. 13? mei-dienaar is oogenblikkelijk teruggekoomen, mij het volgende bericht medebrengende, namelijk: — Toen hij te O .. bij den landman , alwaar JENNY hadt ingewoond, aankwam, bericht hem deezen, dat zij nog niet tot zijnent was wedergekeerd, en dit hem ontruste en verwonderde te gader. — Mijn bediende ziende dat hij daar niets konde uitrechten, vertrok naar eene vriendin van JENNY, genaamd ELOISE, daar hij ook te vooren, in zijne eerfte reize, naar luid van zijn aan* u toegezonden Dagverhaal, was geweest. — Dit brave mensch, aan wien hij uw brief voor JENNY vertoonde , en 'er bijvoegde dat dezelve van u was, en hij hem zelf aan JENNY moest overgeeven, hadt de edelmoedigheid , hem aanflonds het verblijf van uwe minnaresfe, zijnde in een Dorp genaamd N.. optegeeven, hem tevens mede een brief van haar voor haare vriendin ter hand Hellende. — Ferdinand is zonder uitftel daarheenen gereden, en heeft uwe geliefde gezond — huisvestende bij een, zoo het hem toefcheen, weiger zeten landman aangetroffen. — Zij fcheen over zijn bezoek ontftelt; doch de brief van ELOISE ziende, (welke de voorzichtigheid hadt gehadt om den uwen in den haaren te fluiten,} hadt zij ze met greetigheid aangenoomen, en was, na omtrent een halfuur uit de kamer geweest te zijn, teruggekoomen, zeggende aan Ferdinand: „Boodfchap aan den heer MyïR TI^4N, ,, dat ik in vijf dagen zijn brief, met de postzal'be„ antwoorden, en het mij aangenaam zal zijn, als ,, hij ten mijnen opzichten gerust is, ik moet mij »> eerst op mijn te geeven antwoord bedenken." Voor -v 1 5 het  rgff MARTIAN en JENNY, het overige, was zij zeer vriendelijk geweest, en hadt een ikleen briefje voor ELOISE medegegeevcn, hetgeen Ferdinand haar dan ook beiteld heeft, en deeze heeft u van haare achting laaten verzekeren. — Dit zij, voor dit maal genoeg, mijn vriend! heb nu geduld, tot gij het antwoord van JENNY inkrijgt; ik verheug mij in het blijde vooruitzicht dat ik mij over uw aanfiaand geluk vprm. — Niemand kan 'er vuutiger in deezen dan Uwen HENRIK. XXV.  XXV. BRIEF, j?9 XXV. gr m & w x AAN je je o x s je. ■ Z. >•'•• ' tótó ! ... ..:. tvbeafi tittt iw sJA?u oude 'er voor mij, na het doorftaan van zoo veele folteringen, dan nog gelukkige oogenblikken kunnen beftaan ?... Zoude de roos, zoo geruim een tijd door den voet des wandelaars vertreden, nog weder kunnen opbloeien?... Lees, mijne dierbaare ELOISE! Lees, den ingeflooten brief—hij is van MARTIAN, en denlelven welke de. kamerdienaar mij, onlangs, onder uw omflag, bragt. — Ach! wat zal mijn afgeftormt hart hier op antwoorden?... wat zal ik befluiten?... zoude >er zomê eene flang onder het gras fchuilen ?... van Waar zoo fchielijk een ommezwaaij van zaaken ?... wie heeft  143 MARÏÏAN en JÈKNY, heeft de (taaien borstvermurwt, die mijne traanen noch^; mijne tedere liefde niet hebben kunnen vermurwen ?... Geef mij uw raad, mijne waarde! gij hebt mijn verblijf aan mijn minnaar ontdekt, ik vergeef u dat van gantfcher harte, doch, bezweer u tevens om mij toetelichten in het antwoord dat ik hem zal geeven. — Ik wil, van mijne zijde, rondborftig jegens u zijn; en, bekennen • dat MARTIAN mij nimmer onverfchillig was. — Helaas! hebben mijne daaden geene bewijzen van mijqetederheid opgelevert ? was het niet om hem te volgen, dat ik het huis der tederhartigfle ouders, wier nagedachtenis nog met zooveel gevoel dagelijks voor mijn oog.zweeft, verlièfc?.. Was het niet om onzer liefde wille, dat ik mij aan de opfpraak en kwaadfpreekehhëid eener kwaaddenkende waereld bloodflelden ?... Ja ELOISE! ik gevoel dat ik, bij het leezgn van zijnen brief, dien geliefden misdaadigen alles zoude kunnen vergeeven, wanneer ik flechts overtuigt waare, dat zijn berouw oprecht, en zijne liefde voor mij ftandvastig dezelfde zoude blijven. Met hoe veel vuurs zoude ik dien beminnelijken ontrouwen tegen mijn boezem kunnen drukken —met welk een gloed zoude mijne lippen op de zijnen fidderen, wanneer hij mij den eersten kusch van eene eeuwige verzoening op den mond drukten, zoó ik flechts ftaat op den inbond zijnes briefs konde maaken Dan, zoo hij mij èen tweedemaal verraaden — zoo hij mij een tweedemaal, na mij uit deeze eenzaamheid getrokken te hebben, verliet, gewis, ELOISE! dan bezweek ik onder mijnen weedom, en het oogenblik van zijne ontrouw, zoude gewis het oogenblik van mijnen dood zijn:  XXV. BRIEF. J4t «ijn : enkele herrinnenng daarvan, doet het bloed in mijne aders bevriezen , en de waarheid 'er van zoude den moorddolk in mijnen boezem ftooten. Hoe zwak toch zijn wij vrouwenI wij vergeeven bij de cerfte traan des berouws de bloedigfte beledigingen aan het voorwerp onzer liefde: alleen op hunne klachten , en niet op hunne misdaaden ziende. — Waarelijk, ELOISE! de natuur fchenkt ons eene te groote maate van zwakheid, naar gelang des overwichts der rampen en tegenfpoeden , waarmede wij op aarde te worftelcn hebben. — Ik begrijp niet, hoe het in de tijden der Amazoonen is toegegaan, wanneer de historie aan onze Sex een reuzengeftalte en de oorlogsmoed ■eens helds toekend ? — Gaarne beken ik, dat het minfte voorval mijn geheel geitel uit zijnen kring rukt, en de traanen mij reeds in de oogen tintelen, wanneer ik de kleenfte vlieg in gevaar zie. — Moogelijk bezitten andere vrouwen meerer fterkte van geest dan ik; doch, hoe dit ook zij, ik dank het aanbiddelijk opperweezen, voor het gevoelig hart dat ik van de natuur heb ontfangen, vermits ik geloof dat een gevoelig mensch, •• mits zijn gevoel niet te overdreeven zij, zaligheden op deeze waereld voor zijne ziel kan linaaken, waarvoor noch de Laödice noch de Amazone vatbaar zijn? • Wij, wier beftemming in het opvoeden en aanbrengen der onnozelheid gelegen is, behooren,. dunkt mij, gevoeliger voor de klaagende ftemme der menschheid daa den mannen, wier beftemming aan groverer onderwerpen gehecht is, te zijn; en het ftootte mij altijd tegen de borst, wanneer ik het robuste der andere kunne, in «ene vrouw meende te kunnen waarneemen. Dit,  14- MARTIAN en j E N N Y* Dit ELOISE! zijn, in het kort, de gedachten uwet zwakke JENNY; fchrijf mij of gij ze kunt billijken, en of het mij vrijftaat MARTIAN mijne tederheid wedertefchenken ? — Ik heb u nog niet bedankt voor uwe aan mij toegezonden fraaije boeken; doch, ik moet 'er u tevens bijzeggen, dat ik u niet fpoediger 'er voor heb kunnen bedanken, vermits ik ze niet voor eergisteren heb ontfangen, toen ik mijne goederen heb laateri afnaaien, bij den braaven landman, alwaar ik het eerst heb ingewoond, welke mij toen tevens een uwer voorgaande brieven \_den iö.J die na mijn vertrek aldaar was ■aangekoomen, heeft toegezonden. — Zorgende vriendin! hoe beminnelijk is uw karakter! uw waakend oog komt in alles mijne verlangens te gemoete, en ik beloof mij zelf meenig aangenaam oogenblik, met die "achtingwaardige fchrijvers te zullen doorbtengen: als de hemel mij, aan deeze zijde des grafs, nog gelukkige dagen doet beleven, zal ik u zeker wederzien, 'en op uw vriendenhart zal gewis de eerfie traan van dankbaarheid aan het opperweezen en u mijn oog or.t«' vluchten. —- Wees vuurig omhelst van Uwe JENNY XXV.:  XXVI. BRIEF. J4* XXVI. AAK G M. JL Ti aarde—braave — grijze — Vader!... Vader rnijV ner JENNY! vergeef uwen zoon de traanen—den kommer en den jammer waarin hij u gedompélt heeft! Laat die verheven menfchenliefde, welke den fterveling het naast aan zijnen Schepper doet grenzen, uwe mannelijke ziel aanzetten om mij de hand der verzoeninge toetereiken, en werp op den minnaar, of liever op den Echtgenoot uwer dochter geen oog van een gehoond vader, wanneer hij, met al het overtuigend gevoel van fchuld uwe vergiffenis afbid... Ik zal alles herftellen: uwe JENNY zal ik in de armen van haaren vader terugbrengen: wij zullen boete doen, en geknield omu-  144 MARTIAN bi.' JEN N Y, wen vaderlijken zegenfmeeken!... De brave Benzor zal u deezen brief overgeeven, en, zoo ik hoop, de bede der vriendfchap bij de mijne voegen. Ik verwacht een brief van JENNY , en zoodraa ik denzelven ontfangen heb, zal ik tot u vliegen, om u mondeling te verzoeken, dat gij met mij naar het verblijf uwer dochter heenen reist, uwe komst aal het geluk dier dierbaare volkoomen maaken, en ik zal een gemakkelijk reistuig met mij voeren, om u tegen de ongemakken van deri weg, dien wij hebben afteleggen, te beveiligen.— Weiger... ik bid het ui.. weiger die gunst aan mijn verlangen niet: betoon de grootheid uwer ziele in de uitgeftrektheid der vergiffenis, die gij aan uwe kinders fchenkt, en vertrouw dat de tijd—de ondervinding —dé ftudie der natuur —het verkeeren met uwen Benzor en de eenzaamheid des landlevens, uit mijn hart alle onitandvaftige denkbeelden en alle trekken mijner wispeltuurige jeugd hebben verbannen. — Ik betreur het voorleedene, en voede geene grootere eerzucht, dan die .«m, voor het .toekoomende, in denfehoot der liefde — der natuur en vriendfchap mijne jaaren wegteleeven. Nu, braave GRAYJ fchenk mij uwe achting weder» en maak door eene,edelmoedige vergeeving twee menfchen gelukkig, die u de vuurigfte liefde en eene kinderlijke tederheid toedraagen i deel in ons heil, en bezegel den zegen onzer aanftaande verbintenis, door uwe inwooning op mijn landgoed, alwaar gij uwe rampvolle dagen in ruste kunt doorbrengen, en het heilig genoegen kunt fmaaken, om in den arm uwer JENNY tot uwe gezaligde echtgenoote optevaaren. Vol tederheid en eerbied omhelst u uwen,. MARTIAN. XXvu.  XXVII; BRIEF, 145 xxva JE X O 1 iS1 JS AAN jj£ JE JST 2F X. Cjewis, mijne JENNY! gij moet MARTIAN uwe liefde wederfchenken. •— Zijn brief -draagt alle de tec kenen van een oprecht berouwhebbend hart, en het zoude wreedheid en dwaasheid zijn, wanneer gij, door eene ontijdige kieschheid, het geluk van u wilde wegftooten. — Ik beken dat 'er veele fnoodaarts op de rust der vrouwen doelen; doch, zulks kunt gij in uwen minnaar niet veronderftellen, vermits de oirzaaken die u van elkander verwijdert hebben, niet op de boosheid des hans van MARTIAN, maar enkel op eene te vet K gf-  145 MARTIAN e r* J E N N Yr gedreeven jalouzij rusten: 'er zijn voorvallen in het menfchelijk leeven, mijne waarde! waarin onze goede trouwe en onze deugd kunnen verrascht worden, en voor eenigen tijd van onze zijde wijken, en dan kan men, als niet meer meester over ons zelf zijnde, befluiten neemen, die ons naderhand, wanneer ons gewisfe ontwaakt, berouwen; en zeker zullen wij, als dit gebeurt, onzen misflag poogen te herlïellen, en het door ons onrechtvaerdig beledigt voorwerp, zal alle vergoeding ontfangen. — Zoo ik mij niet bedrieg, was MARTIAN in dit geval, toen hij u verliet? — Uwe verkeering met den heer E... boezemde hem achterdenken in, en toen hij u met dien man, alléén in den avond wandelende vondt, blies de jalouïiij de vonken van dien achterdocht aan, en zette zijn geheele ziel in vlamme. — Thans befchanw't hij uwe onfchuld: de tijd heeft hem leeren nadenken; die vlamme is uitgeblust: zijn gewisfe is wakker geworden: de belech'gde liefde heeft 'i haare hernoemen, W de eer brengt hem, vol berouw, aan uwe tederheid terugge; waarom zoudt gij hem dan afwijzen?... waarom zoude 'er eene flangc onder de roozen verborgen zijn ?... waarom zoude hiju Iaaten opfpeuren, als hij u flechts een tweedemaal wilde verlaaten? Geloof mij ,• JENNY! alle die vreezen zijn harsfenfehimmen; zoo verregaande boos kan geen man zijn, die u, meer dan eenmaal, overtuigend bewees een teder-gevoelig hart te bezitten, en wiens brief met al het vuur eener edele liefde gefchreeven is; ik durf u, derhalven, ten fterkfte aanmaanen, om MARTIAN een brief, gelijk aan den zijnen, tt fchrijven, en u beiden,'bierdoor „te redden uit eene v ver»-  XXVII. BRIEF. 147 verleegene — ongeruste gemoedsgefteltenis, die u van •wederzijde niets dan verdriet aanbrengt: hierdoor zult gij u voor verdere onaangenaamheden beveiligen, en uw jegenswoordigen minnaar, eenmaal uw echtgenoot geworden zijnde, zal zich fteeds uwer edelmoedigheid herrinneren, en gij zult 'er hem te waardiger om zijn; terwijl ik u betuig, dat tevens niets blijder dan zulk een rondborstige handelwijze kan zijn voor uwe deelneemende ELOISE» K1 fk  143 MARTIAN en JE&NY, P. S. Gij vraagde mij, of ik de gevoeligheid van u-0 hart wraakte? Lees de nevensgaande dichtregels, en, gij zult zien hoe veel prijsj ik op een gevoelig hart , het zij in man of vrouw, felle*. DE WA_AUDE VAN EEN GEVOELIG HART. Toon zachtkens —- zachtkens Elpen lier! Bezing, in zuivren Goden zwier, De waarde van een hart, dat alles kan omvangen-, Een hart dat, midden in de ellend, Zijn grootheid voeld zijne orden kend ■ En, nooit aan 't zwak befcaan , ecnsltervelings blieft hangen? Toon zachtkens, als verheven deugd-, Uw fnaaren dwingt — uw zang verheugd De deugd vindt fchaars beneên , een zanger haarer waardig J Grootmoedigheid reikt haar de hand, Zij bl'jven aan geene aard verpandj Z3ïv Cherubijnen koor bezingthaar roem rechtvaardig! ' ' " Ho» ■  XXV. BRIEF. ï4© Hoe fchittrend preikc eene edle ziel, Die nooit in 't laag des worms verviel! ?ij., fchoon een leeme hut haar moet ter wooning ftrekkerij Gevoelt en boogt op de eeuwigheid. Zij ziet haar zetel toebereid, f.n, door eens Englen wacht,zich voor 4enramfpoed dekken) 'tGenietbaar hart canbii Natuur, 't Erkend een Hoogwijs Albeftuur, Een litfdrijk Vader, in millioenen gunstbewijzen, Het teld, met een eerbiedig oog, Der ftirrental, aan 'sHemelsboog, Het toord geheel eene aard, desSchepperswerkenprijzenf Roert menschheïd een gevoelig hart," Het zij door vreugde of wrange fmart: *:Bevat zijns naastens heil, of voeltvol vuurs zijn lijden t Het zij de zoomer roozen ftrooit Het zij de winter 't aardrijk tooit, 3 'lllart dat genieten kan, kan 't aklig ledig mijden! K3 *ty  iSO MARTIAN en JENNY, Mij dunkt, ik zie 't gevoelig mensch, Der armoe heipen naer zijn wensch: Hoe liefdrijk klopt zijn hart, zïjnfchaamlen broeder tegen jf Zijn broeder, dien hij bijftand boodt, Vind God in een Natuurgenoot; En al 't gevoel der deugd, verilrekt hem tot een zegen!-* Wen ooit het fchoon der huwlijksmïn Dringt tot de borst diens edlen in, Schenkt hern een lieve Gaê rechsaarte huwlijkslcotcn. Koe zalig rolt hun leven voort, Zij zien door niets hun heil geftoort; -Het vuur dat hen bezielt, }s uit dc deugdgefprooten! j Waar de onfchuld wordt verdrukt en fchreid, Voelt zulk een hart zijn majeüeitj Het vliegt'de kerkers in, om haar ten troost te ftrekkeüi Geen dwïnglands wenk flaat het ter neer, 'tZiet lijden, en —' lijdt duldloos meer, /Us 't onverrnoogend, is, om deernis optewekkenl Breng  XXVII. fi R .I E Eii . ';5* Breng zulk een wcezen bij de /pond, Waaröp dc ziektebeen fterfling bondt, Aanfchouw met welk een liefde en hartlijk ir.ededoogen, Hij op zijn kranken broeder ziet, Met hoe veel drifts hij bijftand biedt, Aanlchouw de reine traan, die flonkert in zijne oogen! 5Sie zie hem zeifin ftervensnood., Z.l Neer! zulk een fterven is geeft dood, Zijn teergevoelig hart, heeft indruk van zijn waardes Zijn ziel zweeft, boven 't ftof, tot God, Zij voelt reeds hier haar heerlijk lot, .ï.'erwijl een ftillé zucht haar wegneemt van deeze aard«) jGe'ukkig flervlïng! hier beneën, Vormt waar gevoel uw heil alléén! Bet allereerst gefchenk, u door natuur gegeevêftji Is 'thart, dat rein genieten kan; *tls dit dat, in 't aanbiddelijk plan per Godheid, als het merk eens zegens, is omfchrecven! — K 4 XXVIII.  «ff MARTIAN en JENNY, XXVIII, M JJL JU T JC <2L jsr aan Kapitein M JE JU 3J JBL J3L 3f. Waarde Vriend! G ewichtige omltandigheden Verplichten mij, met een oud vriend, binnen drie dagen eene reize, naar een dorp in de valije van O,., te doen; zoudt gij de goedheid willen hebben, in uwe buurt, tegen dien dag relais paarden voor mij te beuellen: alzo ik alle moogelijken ^fpoed zal moeten maaken, en het wachten naar paarden, altijd eene zeer onaangenaame zaak voor een reiziger is? — Wij zullen tegen het middaguur bij u zijn, en, u geen overlast doende, zullen wij een fiuk brood en vleesch bij u nuttigen. — Het heeft mi] ver?  XXVIII. BRIEF. tsi verwondert, mijn waarde BERTRAM! dat gij mij den geheelen zomer, op mijn buitengoed, flechts niet éénmaal hebt koomen zien; en ik weet, echter, dat gij bij onzen vriend den graaf van Hoogwerf, en anderen, eenige daagen hebt doorgebragt... van waar komt die nalatigheid? zijt gij alléén Mizantrope voor mij?... of, is het mogelijk de liefde die u, in den omtrek van uw landgoed geboeit houdt?... Ik zal umijn geheim toevertrouwen; de reden mijner reize is, om, naar alle waarfchijnelijkheid, het meisjen aftehaalen, dat ik u eerlang als mijne echtgenoote hoop te kunnen aanbieden, en, de grijsaart, dien mij zal-vergezellen, wanneer ik u zien zal, is haar vader.' — Ik wenschte om uwent wille, mijn lieve vriend! dat gij ook reeds zoo dicht aan den. rand van het huwlijksbootjcn genadert waart; vermits ik geloof dat het eenzaame leeven vrij lastig aan den woeligen aart eens zeemans moet voorkoomen ?... Vaarwel, BERTRAM, bezorg ons paarden, en gebied, in voorkoomende gelegenheden ? met de eigen vrijheid over Uwen Vriend MARTIAN. K 5 XXIX.  t$4 MARTIAN en JENNY', XXIX. I M W W T AAN 'M JL JU T X ^ Jtf, 3VlTijne hand fiddert, en mijne pen weigert fehierte fchrijven.... MARTIAN! uwe JENNY is afgeftormt door weedom, en verlegen wat zij den man zal antwoorden, die haar zoo bloedig beledigd en aan haaren komnier heeft overgelaaten ?... Ach! als gij wist hoe veel ik, zints gij mijne tederheid miskende, geleden heb, dan ben ik zekerdat gij, door deernis en men fehenliefde geroerd, thans aan mijne aanwezigheid zoudt twijffelen.. Helaas! het waare, mogelijk, zaliger voor mijne ruste geweest, als ik den dood in de armen was gezonken!... Wreedaart! wat heb ik u immer r--rsdaan, om mij  XXIX. BRIEF. 155 snij met zoo veele barbaarsheid te behandelen ?... Gij hebt een donker floers over mijn leeven getrokken, en eene fombere kwijning door mijne ziel verfpreid, die door geene jaaren van vergenoeging kan worden weggenoomen. — Hoe teder floeg mijn hart, voor onze liefde!... Ik waande, aan uwe borst fluimerende, op roozen te rusten, en, in den arm van mijnen minnaar het gefieelal te kunnen vergeeten, en gij, MARTIAN.' gij, die mij moest befchermen, zijt de eerste die mij verlaat en aan naamelooze fmarten ten prooij geeft Moest gij het zijn, ontmenschte dierbaare! die eene adder in den boezem der vrouw wierpt, die noch natuur noch plicht te heilig achte, om hulde aan uwe tederheid te zweeren ?.... Ach!... welk een ftaat kan ik, na dit gebeurden, op de betuigingenmaaken, dien gij mij in uwen brief doet ? — Zoudt gij zoo onmenfchelijk zijn, om mij op nieuw het hart te willendoorbooren ?... Hoor!... Hoor, MARTIAN! ik wil u al* les vergeeven — mijn hart klopt nog voor u; doch, bezweer mij, dat gij uwe JENNY, als gij haar weder mogt willen verlaaten, eerer zonder leeven aan uwe voeten zult nederftooten ?... Uwe ontrouw zoude mij der verdoemenis doen tegenvliegen, en mijn zelfmoord zoude, op den dag des gerichts, van uwe handen geëischt worden! — Neen; iaat mij liever aan mijn noodlot over — laat mij liever hoopeloos en verlaaten blijven omzwerven, wanneer gij waand mij geene onbegrensde — eeuwige liefde te kunnen toedragen : dusdoende, zult gij grootmoediger handelen, dan wanneer gij mijn echtgenoot wierdt, enkel om naderhand plijn beul te Worden, i —» Nu nog zoude mijn laatfte zucht  ï5<5 MARTIAN ew .J E Br N Y, zucht voor u, en mijn jongde gebed een zegen iaat nen zijn — nu nog zoude ik in ftillé gelatenheid het eindperk mijns treurigen leevens kunnen inwachten; dan, als gij een nieuwen grouwel over mijn aanvveezen weefdde, zoude ik, ftervend, de vloek van aarden hemel.luidkeels over u inroepen! — Dit fchrijvende zijn mijne oogen vol traanen; doch, zij vloeien nog kalm daarhenen, en, het gevoel, dat het bloed driftiger door mijne aders doet rollen, is dat der reinüe tederheid; wees geen oirzaak, mijn vriend.' dat die traanen wanhoopend, en dat gevoel wraakvorderend worden!... Als ik op alle die toneelen van genooten genoegen, die wij met elkander hebben doorgebragt, terugdenk — als ik bij uwe gezwooren eeden, van eene eeuwige liefde, ftfiftaa, begrijpt mijn veifland niet, hoe het mogelijk is, dat gij mij ontrouw hebt kunnen worden Gij wist dat ik u aanbadt -.Gij wist dat 'er, zonder u, op dc gehecle fciiepping geene vreugde voor rnij beltond, en echter Ach! MARTIAN ! uwe zwakke — uwe te tedere JENNY zal grootmoediger dan gij zijn Kom!... 'reik mij uwe hand toe !... voel — voel... als gij de waarde eener kuifche liefde kend voel dan hoe mijn hart jaagd!... 6, haat die hand, die ik in mijne verbeelding, als de hand der min aan mijnen zwellenden boezem breng, mij niet doorftooten!... Vriend mijner ziele! eischt gij een eed van trouwe van uwe geliefde?.,. Welaan: Zij zweert voor eeuwig de uwe te zijn!... Dat de jaaren mijne jeugd — dat het iterflot mijn aan weezen verwoesten, in de oneindige - vlekkelooze zaligheid - in het vaderland van liefde en deugd, zal JENNY nog uwe ge- trou-  XXIX BRIEF. 357 trouwe —nog uwe eeuwige gezellinne zijn!... Mijns armen zijn opgeheeven kom!... kom!... mijn echtgenoot!... kom en vlieg in de armen uwer gaede; zij verwacht u, met een te lang gerekt verlangen, om nimmer — nimmer te fcheiden! Welk eene ontmoeting, welk eene vreugdvolle ontmoeting, zal de onze zijn!... Zie... zie... hoe mijne traanen — traanen van wellust — over dit papier ftroomen! — Mijne ziel is te lang door de rampen gedrukt geweest; zij kan naauwelijks een aandenken zoo zalig omvangen; Ach! uwen en deezen brief fchijneh mij toe als twee geestvervoerende droomen MARTIAN!.. Geliefde!.. kom haastig, op dat de k.usch van eeuwige verzoening, tnij overtuigt dat mijn geluk geen droom, maar eene zegenvolle waarheid zij! — Laat ons nimmer — nimmer weder aan het voorledene gedenken; ik wil het minde indrukzel daarvan uit, mijne .gedachten verbannen; op'dat het nimmer ftoorenis aan ons volmaakt geluk bijdraage: doe gij ook zoo, mijn dierbaare! en dan kan onze verééniging benijdenswaardig- zijn. —. Laat de hand der deugd en-der liefde roozen voor onze treden ftrooijen , en het harmonisch, fchoon der eenstemmigheid de plaats der zwakheden, -aan welken wij als menfchen onderhevig zijn , vervangen ; dan kan 0113 ieeven, gelijk een-dille zee, in de ondetflijkheid overTollen, en onzen echt de proeftijd tot een wachtend flooreloos geluk worden!.... Vol zegen — vol liefde, jrol verlangen zal ik uwe komde alhier verbeiden; terwijl ik,'-met mijne geheele ziel,- deeze letteren aan mijnen mond druk," en mij, gelijk voorheen, noemen Uwe getrouwe en lief hebbende . JENNY*  MARTIAN en JENNY, XXX- G JK. Ü aan a 1 jT Z O li K niel — kniel voor God neder, mijn grijzen Broe^ der! en roep in eerbied uit: Voorzienigheid! hok aanbiddelijk zijn uwe weegen ! BENZOR! erken in mij den gelukkigften aller vaders l één oogenblik heeft alle mijne geledene rampen uitgewischt; niet alléén dat ik óp weg ben om mij in de armen eener geliefde dochter te werpen — niet alléén dat ik MARTIAN tot de deugd en zijnen plicht zie wedergekeert, neen; ik heb ook mijnen zoon — mijnen verlooren Zoon wedergevonden — Hij heeft de eerste traanen der natuur en kinderliefde in de armen zijnes vaders geweend»  XXX. BRIEF. 155 weend, en zijne mannelijke lippen hebben den eersten kusch van genegenheid op mijne lippen gedrukt!.... Gij fchrikt voor deeze maare, mijn vriend! 6! fchrik niet, juich een danklied aan het Opperweezen, met uwen GRAY. — Ik ken mij zei ven niet: mijne vreugd is onuitfpreekelijk: de rimpels der grijsheid fchijnen van mijn voorhoofd geweeken, en de gebreeken, eigen aan mijne hooge jaaren, ftrekken mij niet meer tot last. — Welk een ommezwaai) kan het goede geluk aan onze hartstochten te weeg brengen; voor weinige daagen nog, fcheen 'er geen genoegen meer voor mij aan den rand des grafs te kunnen beftaan. — Hetgeheelal was eene valije des doods in mijne oogen, en mijn hart zocht, in vuurige gebeeden tot den hemel, met ongeduld, naar den zark die mijn overfchot zoude bedekken Nu ?... Nu is alles omgekeert; ik gevoel levendig dat 'er, ook na het doorworstelen der felfte rampen, nog genoegens voor den mensch kunnen beftaan — ik kan vrolijk, met de lagchende natuur, zijn «n het verlangen, om nog eenige ftillé jaaren — jaaren van ruste — in de armen mijner geliefde kinders, en van mijnen langverlooren zoon doortebrengen, zweeft geftadig mijne wenfchen en mijnen hoop voorbij. — Ach! wij gevoelen nooit meer onze minderheid, dan wanneer wij, met ons eindig verftand, de onbegrijpelijke wegen der Voorzienigheid willen nafpeuren; de tachtigjaarigen grijsaart is, in dit geval, een kind; vermits hij in geheimen wil dringen, welke enkel door sen eeuwig weezen kunnen omvat worden. — Gewis, mijn waarde Vriend! zult gij nieuwsgierig zijn, om te weeten, op welk eene wijze ik mijnen zoon  lóo MARTIAN en JENNY. zoon heb wedérgëvonden. — Ik zal aan uw verlangen ' voldoen, en u de geheele toedracht dier wonder.baare herkenning, zoo veel mijne vreugde toelaat, be-fchrijven. — Toen ik eergisteren, met MARTIAN, van u vertrokken was, kwaamen wij, des nademiddags ten drie uuren, in het dorp S.., aan, en flapte af aan het landgoed van den zeekapitein.BERTRAM, een halve miji omtrent buiten dat dorp gelegen. — MARTIAN, welke een bijzonderen vriend van dien heer is, hadt hem van cnze aankomst, door een brief, van te vooren, ■verwittigt j-en verzocht varfche paarden voor ons inhet dorp gereed te hebben, welken wij 'er ook vonden. — Terwijl wij beezig waaren met eenige-ververfingen te •gebruiken, roemde MARTIAN het kabinet van fchil-derijen, dat zijnen vriend bezat, zeer, en deezenboodt ons, met alle mogelijke vriendelijkheid, aan om hetzelve te bezichtigen. — Gij begrijpt, BENZOR ? dat mijn .verlangen naar JENNY zeer groot was, en ik, welk een liefhebber ik ook van fchilderijen ben, liever gewenst hadt, aanftonds 'onze reize te vervolgen; doch eene onbekende eene onweêrftaanbare achting, welke •het ïnneemend gelaat des kapiteins mij hadt ingeboezemd deedt mij befluiten om voor eenige oogenblikken, met hem, in zijn konstkabinet te gaan. — Indedaad,, 'er waaren veele fchoone tafereelen, van onderfcheiden beroemde meesters, doch, het fl.uk dat het meeste mijn aandacht trok, was voor de fchoorfteen van het vertrek geplaatst, verbeeldende: Mozes, welke, op het water dobberende, door de dochter des Konings Pharao's wordt gered, in den rand van dit fchil-  XXX. BRIEF. 361 fchilderij, ftondt, met vergulde letteren gefchreeven: „ Dèeze was gelukkiger dan. ik". — Ik vroeg aan kapitein BERTRAM, of hij mij den zin dier woorden konde verklaaren ? — Gij doet mij eene vraag, Mijnheer! die ik u zeker beter dan ijmand kan beantwoorden; doch, wiens verklaaring mij altijd ontroert,en tevens verneedert. ■ — ,ik. . . 6, Dit was mijne meening niet: ik voorzag niet dat. het verklaaren dier woorden u konde treffen ■. vergeef mijne onbefcheidenheid; ik ben, zonder het te willen £ onwellevend geweest; hij. Neën! uwe vraag was natuurelijk: den zin dier woorden is duister; in uwe plaats geweest zijndei zoude ik, mogelijk, bij het leezen derzei ven, de eigen vraag gedaan hebben [met veel ontroering mij de hand drukkende^.... Grijsaart! wij leeven onder een onrechtvaardig menschdom; het eerbiedigt, zoo geheel weinig, de eerste plichten der natuur, en onze ouders zijn dikwerf de onmenfchelijke oirzaaken van de rampen hunner kinderen!... {Het vuur waarmede hij zich uitdrukte — de ontroering v; aar in ik den kapitein zag, en het aandachtig jlaaren opdat fchil' derjluk, bragten mij mijn verloor en zoon te . binnen 1 en eene Jlille deernis, met het onbekende lat diens ongelukkigen, bragt de traanen in mijne 00gen.] ik. * Het is waar, Mijnheer! de kinderen hebben dikwerf L re?  ï6i MARTIAN EN JE JiNY, reden, om de handelwijze hunner ouders aftekeuren..« Helaas! ik ben ook een ongelukkig vader! [mij driftig invallende] HIJ. En, ik ?... ik was een' rampfpoedigen zoon!. • • De Zin dier woorden bevat mijn noodlot Ik was en ben nog ongelukkiger dan Mozes; vermits ik onbewust ben,- wie mij naast God, het leeven heeft gefchonken; alzoo mijne ouders mij, nog in de wieg zijnde, aan mijn noodlot hebben overgegeeven, en ten prooij van menfchelijker vreemdelingen hebben overgelaaten.... • -- IK. Uw verhaal doorfnijd mijne ziel. — Ik bid u , vervolg !... Ik heb eene geduchte reden om meer van uwe geboorte te weeten... waar zijt gij opgevoed?... [Ik fidderde bij het doen dier vraage.] HIJ. In het huis der Vondelingen in dc ftad P. ÏK. Mijn God!... Mijn God!... [Meer konde ik niet zeggen; mijne ziel fcheen mijn ligchaam te willen ontvluchten. — het geheele vertrek fcheen met mij rondtedraaijen, en ik viel in onmacht op een foei neder. — Hoe lang mijne faauwte duurde, weet ik niet; doch, tot mij zelve koomende , bevond ik mij op eene rustbank in eene andere kamer, alwaar kapitein Bertram en Martian beiden voorgezeeten waaren. — Mij meer kalm gevoelende, fondt ik op, en zocht in mijn brieventas de nodige papieren, welken tot het lot mijns zoons betrekking hadden} en vervolgde tegen Bertram:] Hoe lang zijt gij in het huis der Vondelingen geweest? Hip  XXX. BRIEF. 563 hij. tk was elf jaaren oud, toen ik hetzelve verliet, om t'p de zee mijn fortuin te beproeven. IK. Wie gaf u de naam van BERTRAM ? hij. Het is éen ontleende naam, van een mijner overleden vrienden; IK. Weet gij uw doopnaam ? hij. KAREL HENRIK, was de naam welke de opzichters van het huis der Vandelingen, op een briefje gefchreeven, in mijne windzels vonden, op den dag toen ik aldaar was gebragt geworden. — [Nu konde ik mijne vreugd en mijne ontroering niet langer bedwingen; ik hief mijne handen ten hemel, roepender Voorzienigheid! Voorzienigheid! zou deeze de Lieveling van mijn hart, — zou hij mijnen, als doodbetreurden, zoon zijn? BERTRAM en MARTIAN riepen te gelijk: Uw Zoon ? en den eerJlen drong, met de traanen in zijne oogen, op mij aan: mijne hand met drift vattende, zeide iüj\] Grijsaart.' ik bezweer u, bij den levendigen God, dat gij mij meerer opening geeft! ik. Mijn hart bid voor ons beiden!.... Ontknoop uw rok, en vertoon mij uwe linker borst; zoo gij, aldaar, vijf boven elkander fiaande, zogenaamde, doodsvlakken hebt, zijn wij beiden gelukkig; gij zult een'vader en ik een' zoon wedergevonden hebben.] Met eene h i bee*  1 XXXII. M JL & T Z J& m AAN JBC JE W M JC [_Nd een breedvoerig verhaal zijner ontmoeting met Gray, en de herkenning van Bertram, nevens zijne aankomst bij Jenny, -welken wij om reden in den voorgaahden brief gemeld, achterlaaten, fchrijft Martian nog aan zijnen vriend, het volgende:] JSeloof mij, dat gij op den dag onzer Huwelijksverééniging zult hij ons koomen, en uwe waardige echtgenoote u zal vergezellen ï zonder uw beider tegenwoordigheid zoude ons hart gevoelen, dat 'er iet aan, de volkoomenheid van ons genoegen ontbrak; weiger pns, derhal ven., dit genoegen niet. —  f 7& MARTIAN en JENNY, Ik wil dc gedaane diensten uwes braven kamerdienaars vergelden; gelief hem in naam van JENNY en m$ dit ingeflooten pakjen geld en bijgaand zilver uurwerk te overhandigen; laat hij het laatfte ter onzer gedachtenrsfe draagen, en, als hij door de gebreeken des ouderdoms tot uwen dienst onbekwaam wordt, zal het mij aangenaam zijn, als gij mij wilt vergunnen het mijne tot zijn onderhoud bijtedraagen, op dat hij f alsdan, het kleene eind leevens dat hem nog overig blijft, in ruste kan doorbrengen. Alle hier zijnde vrienden groeten u, en voorname^ lijk mijne geliefde JENNY. — Die engel moet veel — zeer veel geleden hebben, ik fchrikte toen ik haar eerst zag.; eene droefgeestige kwijning lag over haar gelaat gefpreid, en zij hadt veel van haare anders bloozende kouleur verlooren; ik hoop dat de tijd en mijne liefderijke zorgen haare gezondheid, ten vollen, zullen herftellen; ten minde zal ik, van mijne zijde, alle moogclijke poogingen daartoe aanwenden. — Ecef gelukkig en wel, mijn getrouwe vriend! omhels uwe gaede en kinders voor ons, en koom fpoedig dcelen in het heil van uwen Gelukkigen vriend MARTIAN. P. S. Gij zuk, met uwe echtgenoote, bij ons koomende, nog eene vriendin van mijne JENNY aantreffen; namelijk dezelfde ELOISE welke uw kamerdienar het verblijf dier dier baar e heeft ondekt: deeze: uw huisgezin: mijn grijze vriend BENZOR en wij zullen alléén den Meetien vriendenkring ttitmaaken, welke ons hu* wclijk zullen vieren, t— Vaar wel! vaar wel, mijn vriend! NA-  NASCHRIFT, J)e be/temde dag, tot het fluiten des huwelijks fusfchen MARTIAN en JENNY, gekoomen zijnde, Wierdt deeze plechtigheid, in tegenwoordigheid van CRAY, BENZOR, BERTRAM, . HENRIK en zijne Echtgenoote, nevens ELOISE, op hetjlandgoed van MARTIAN, met veel pracht verricht; de andere tegenwoordig zijnde perfoonen, betuigden ■ nipimer een fchooner paar menfchen gezien te hebben; hunne weldadigheid jegens de arme landlieden was boven allen lof, en deeze dag was een dag van vreugde, voor de geheele landftreek. — Na het avondmaal gehouden was, gaf ELOISE aan haare vrienden een dichtftukjen over, dat ik hier za! laaten volgen. — De oude GRAY bleef met BENZOR bij zijne kinkers inwoonen, en deeze brave grijsaarts hadden het genoegen om> voor hunnen dood, een zegel der liefde MAR-  872 MARTIAN en JENNY, van MARTIAN en JENNY, in hunne armen te drukken, en ftierven niet, dan na nog eenige genoegvolle jaaren in ruste te hebben doorgebragt. Kapitein BERTRAM trachte de genegenheid van ELOISE te winnen, waartoe hij echter veel werks hadt, alzoo zij haaren overleden minnaa» getrouw wilde blijven; doch, het aandringen van JENNY, welke zoo veel deel in het geluk haars broeders nam, en ELOISE gaarne tot eene zuster zoude hebben gebadt, gevoegt bij de betooningen van tederheid" die zij van BERTRAM ontfing, en de overtuiging eener gezonde reden, die haar boven de vooröordeelen deedt zegenpraaien , deeden haar eindelijk befluiten , den kapitein / haar hart en haare hand te fchetfkéh. *-* Hun huwe- I lijk was even volmaakt als dat van MARTIAN en! JENNY, en zij leèïcïeh in de vgÜ^êsJie eenltemmigJ heid op een landgoed dat BERTRAM, in de nabuur»' fchap zijns broeders hadt gekogt. Ik hoop dat ik mijn oogmerk heb bereikt; door in deeze brieven aan mijne leezers te doen zien, dat ons geluk of ongeluk, gelijk ik bij mijne INLEIDING zeide, van de rechtvaerdigheid of dwaasheid onzer \ neigingen afhangt, en wij, niet de Voorzienigheid, maar ons zei ven moeten'befcbuldigèn,' wanneer wij de fchijn voor viaarheid aanneemen, l en ons in rarhpen ilorten orn harfenfchimmen, dien wij verkeerdelijk in, menj  NASCHRIFT. ' Ï7$ zien, natejaagen.— Gelukkig, evenwel, als wij nog in tijds uit onze dooling terugkoomen, en deugd genoeg bezitten, om den raad, die ons waare menfchenvrienden willeri geeven, intevolgen. De wanhoop is niet zelden het gevolg der hardnekkigheid, en de mensch die dwaald is zeker hoopeloos verlooren, wanneer hij dé raadgeevingen der vriendfchap en der reden verfmaad! —1 Zie hier het vaers, dat ELOISE op de trouwdag haarer vrienden voorlas:  BIJ het HUWELIJK VAN MARTIAN en JEN NT, ^W^aardfte vrienden, die het voorwerpi Mijner tederiïe achting, zijt, Gij aan wien mijn hart zijn vriendfchap, Heeft, belangloos, toegewijd! Gunt dat mijne Nimph dit heden, U haar vreugde toonen biedt, En verfmaad, bij uw veréénen, Mijn oprechte zangen niet? Dmv  NASCHRIFT- %n Duizend -- duizend ftormörkaanen, Gonsden om uw' fchedel heên, Duizend nachten, vol van zorgen, JENNY! hoorden uw geween.—* JalouZij, die pest des leevens, MARTIAN! woedde op uw hart, En 't venijn, dier helfchë hijdra, Wierdt de reden uwer frnart. —> Tt Schóón der reinfte min moest wijken,, Zfj verdoofden 't liefdensvuur, Zij ontzag noch eed noch plichten, Noch de toeroep der natuur < Dat.  ï?6 MAfiïIAN én JENNY. Dan, die daagen zijn vervloogen; Liefde nam haar rechten weêr, En uw zielen minnen kuifcher, Minnen thans oneindig meer. —' HIJ die, in der weezenskeeten/ Met één wenk, ons lot beflechtj Hong zijn z^gel aan uw wenfchen, Kroonde, in 't eind, uw beider echt.-— JVu is alle ramp verdweenen —■ Nu is JENNY's lijden fchijn— Nu zal MARTIAN voor eeuwig Haar' getrouwen halsvriend zijn! R004  N A S C H R I F T. t7f Roozen bloeïen allerweegen, Waar ge uw vrolijke oogen flaat — Zegen — fchaars gekenden zegen —> Toeft u in den Huwlijkftaat! — Gij hervondt een Vader — Broeder, Die uw teêrheid hulde biên, Gij bezit oprechte vrienden, ■ Die verrukt uw trouwfeest zlenJ — Dat tot de verfte grijsheid, Dit uw lot op de aarde zij! Leeft, verbonden Lievelingen.' . .Leelt getrouw — vernoemt en blij'.! — -.1 M ' Dat  ijS MARTIAN en JENNY, Dat Voorzienigheid uw teêrheid, Met een waardig kroost beloon'! Dat dat kroost, in al zijn daaden, Zijner oudren deugd vertoon'! t? Nimmer rukke 't ftaalen lterflot U wreedaartig van elkaar! Nimmer zucbte.mz van u beiden, Troostloos zijne weerhelft naar! >— Welk een toefland, als de tortel Van haar gaejke wordt gefcheurt, Als één hart, den dood des andren, Op de zark des grafs betreurt!.... Neen!..;  NASCHRIFT. 179 Neen!... Neen!... zulk een treffend lijden, Valle nooit uw min ten deel; Zglk een kwelling was te drukkend, Was voor uw gevoel te veel! ALMACHT! die langs donkere wegen, 't Menschdom tot zijn doeleind leid, Geef dat nooit een floers des wanhoops, Zich op deezen echt verfpreid! — Dat hun leeven aan de Godsdienst — Aan de menschheid zij gewijd, Toon dat GIJ, in al hun poogen, Hen een vriend een raadsman zijt! M a Dan  t?C MARTIAN en JENNY, Dan — dan leggen zij huli leeven, Op uw Wenk, gewillig af, Dan vernieuwt de dood een liefde. Die kan glooren, nd het graf! ~» Ceef dat al hun trouwe vrienden, Deelen in hun aardsch geluk!' ' Dat hüh grijze — braave Vader, Zegen xd zijn rampen plukk'! —* Komt, Veréénde Lievelingen! Buigen wij, aan Scheppers throon; Een gebed zij 't waardigst offer, Aan zijn toeverzicht ten loon.' — Hij  naschrift: jS* HIJ zal alles effen inaaken; Daar hij u als kinders groet! Knielt — knielt neder, dierbre vrienden i Juicht erkennend: GOD IS GOED! einde.