A S P A S I A. EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. AMSTERDAM, By w. holtrop, 1789.   AAN Sispafia, uwe vriendin, met welke gij gefchreid, maar mee welke gij u ook verheugd hebt, verfchijnt hier voor u in een Neêrlandsch kleed. Voorzeker is zij u welkoom. Mooge ook der fchoonen deezes lands, om haar, een traan van verwondering , van medelijden, van blijdfehap ontvallen , en gij dit zien , — welk eene gewaarwording voor uw teêrgevoelend hart! Dat elke derzelven van wie uwe vriendin eens gekend zal wee-, zen, ook, even als gij en zij, om haarer zeiven * 3 wil-  vi ..-.!,, wille geacht en bemind worde, wenscht dat hart, welk u blijft eeren , zoo lange het voor deugd, voor verftand, voor fchoonheid zal moogen flaan. Vaarwel! enz.  INHOUD. H 0 0 F D S T. I. Peinzing. ,. . . Bladz. i II. Ondervraaging 4 III. Vervolg van het voorgaande. . . 6 IV. Wandeling te paerd. . 8 V. Tusfchenkomst in de wandeling. . 12 VI. Vervolg, van de wandeling. . • 16 VII. De ftulp 21 VIII. De onderhandeling 24 IX. De rust. . . . . 27 X. £ene nieuwe onderneeming. . . 30 XI. De onnozelheid bedroogen. . , 36 XII. De zegepraalende ondeugd. . . 38 XIII. He« [lagt-offer. . , . -43 XIV. Verzagting in de /mart. . . 48 XV. Scheiding 57 XVI. De aanval. . 59 XVII. Edelmoedigheid met ondankbaarheid beloond. 65 XVIII. Dt verrasfing 7° XIX. Het aanbod verworpen. ... 78 XX. Het vertrek. «7 XXI. Reis naar Lenden. . ... 92 XXIL Aangenaame verwelkoming. . . 95 XXIII. Tekening van een huuwlijk naar de mode. 9Ö XXIV. Indruk, van het eerfie gezicht. . . 102 XXV. De held i°4 XXVI. De ontmoeting io5 XXVII. Een nieuwe kennis 107 XXVIII. Het incognito 114 XXIX. Gevolg van vermaak naar de mode. . 119 XXX. Schets van ee.nen man naar de mode. . 124 XXXI.  vin INHOUD. HOOF O ST. XXXI. Droefheid Bladz. 128 XXXÏÏ. Bedrovgene hoop. . . .. .134 XXXIII. Aanzoek 13Ö XXXIV. De vermaaken van het buitenleeven. . 140 * XXXV. Brand 142 XXXVT. Reis naar Brighton. . . .. 145 XXXVII. Wandeling 151 XXXVIII. Een zeetochtje. .... 156 XXXIX. Een land/eest, . , . . 161 XL. Onvoorzien geval. . . . 171 XLI. Onderhandeling. . _ .175 XLII. Nieuwe verandering. . . .180 XL11I. Dros)'geestige overwegingen* . .185 XLIV. Foorjlel 187 XLV. Nieuwe droefheid. . » ► 190 XLVI. Kwalijkgeplaatst vertrouwen. . . 198 XLVII. Verandering van woonplaats. . . 207 XLVIII. Gelukkige onderhandeling. . . 214 XLIX. Kalmte 218 L. Ontdekking van belang. . . 22a LI. Treurig einde. . . . . 228 LIL Herftelling 230 LUI. Wederkomst der gouden eeuw. . . 233 LIV. Aanwinst ". 237 LV. Uitlegging. . 242 LVI. Onverwagte gebeurtenis. . . . 249 LVII. De fchoone boetelinge. . . . 253 LVIII. Belangrijk bezoek. . . . 265 LIX. Onderneeming der vriendfchap. . . 268- LX. Oplieldering. . . .. . 275 LXI. Bejluit 278 A &■  A S P A S I A, I. HOOFDSTUK. PEINZIN.G. j Eene postkoets door de fehoone valei van Evefham op eenen goeden draf doorlijdende , doch niet zo fnel, dat daardoor het gelaat van eene der twee vrouwen, die zig in dezelve bevonden, onzigtbaar wierd, trok den geheelen aandacht van eenen reizenden jongea heer, welke te paenl denzelfden weg aflekle. Een zeer oud man, leunende op eene fchop, welke hij naauwliiks en niet dan met eene beevende hand kon beweegen, dat rijtuig naar zig toe ziende komen, laat zijne fchop vallen , om bet zelve naauwkairig te bezien, en roept eogenbliklijk uit: ,, Zij is het waar„ lijk! zij is het zelve'!" De jonge heer roept mede: De fchoonheid en zagtmoedigheid zijn op dit bekoor» „ lijk gelaat gefchilderd!" Terwijl hij deezen uitroep deed, liet men het glas van het rijtuig vallen, en eene hand zo blank als fneeuw reikt den armen arbeider €enen halven guineatoe, terwijl eene betoverende ftem hem toewenscht, dat de zegeningen van den hemel zijnen ouderdom mogen onderfchraagen. De traanen Vlieten in menigte langs het eerwaardig gelaat van den. ouden man, hij droogt dezelve met eenen flip van zijn kleed af, en vervolgens het fluk geld, 't welk hij ontvangen had , eenige oogenblikken met aandacht be■fchouwd hebbende , drukt hij hetzelve met zijne lippen, ontboezemt eenen diepen zucht, en fteekt hetzelve in zijnen zak; blijvende , daar op , ve.rftoind en A pein-  a ASPASIA. peinzende, in de vrees, dat zijn geringe arbeid, (want hij was bezig met eenen mesthoop met zijne fchop om te zetten) hem voor eenen ellendigen bedelaar zou doen aanzien, , ?. Cl ! O O II '• Alles , wat ik daar verhaald heb, gebeurde in een oogenblik; maar het liet eenen zeer diepen indruk na op den jongen heer, welke te paerd zat. 'E? zijn zommige menfchen, wiet verbeeldingskracht in fta.it is, om verfcheidcn voorwerpen te gelijk te bevatten en.te vereenigen. Onze reiziger behoorde tot die foort: een opflag van het oog had hem in deeze jonge juffer een karakter doen opmerken, 't welk van eene uitmuntende goedaartigheid en zeer gevoelig was. Ondertusfchen was een halve guinea eene zeer groote gift aan eenen armen arbeider , voor wien men zou gedagt hebben, dat eenige ftuivcrs reeds eenen goeden fchat moesten fchijneu. Die weldadige moet dus wel zeer rijk zijn; alle deeze denkbeelden deeden hem aan, hij loosde eenen diepen zucht, hij hield zijn paerd op, 't welk op eenen handgalop loopende,. aan zijn gevoel fcheen te willen beantwoorden; zonder aandacht keerde hij hetzelve naar den weg , welken de postkoets ingeflagen was, hij zag dezelve een weinig van hem af eene kleine hoogte beklimmen , langen tijd bleef hij ftil «aan, als of hij op die plaats vastgeworteid was; hij kon zijne oogen van dat rijtuig niet aftrekken, 't welk intusfcheii altoos voortreed, en eindelijk geheel uit zijn gezicht verdween. Toen zuchtte hij nogmaals , met nadruk den zegenwensch van die fehoone reizende juffer herhaalende , van welke ieder woord nog door zijne ooren en zijn hart klonk. En kon deeze zegenwensch niet even nuttig voor •haar zijn j als voor den ouden man ? Zij was jong en fchoon;  h S P A S I A. 3 fchoon; de goede hemel moest haar befchermen! Gelijk voor eene vertederde ziel niets onverfchillig is , zo volgde onze reiziger ook nog met zijne oogen het fpoor, h welk dit rijtuig, dat uit zijn gezicht verdweenen was, in het zand gemaakt had, wanneer eensklaps het denkbeeld van den giïjsaart hem aan zigzelven wedergaf. Hij keert zig om , en dien grijsaart befchouwende, bemerkt hij in zijne houding de fchilderagtigfte tekening van de allergevoeligfte dankbaarheid. Hij herinnert zig zijnen uitroep: „ zij is het waarlijk! zij is „ het zelve,"en oogenbliklijk overmeestert eene aandoening van blijdfchap zijn geheele hart. „ Ik wil", zeide bij, „ dien ouden man fpreeken; ik wil den naam van deeze weldaadige fchoonheid weeten; ik wil haar zel„ ve nog eens ontmoeten, en mooglijk nuttig voor haar „ zijn!" Ondertusfchen, verbaasd over de levendigheid van zijne aandoeningen ten aanzien van een weezen , 'c welk hij volltrekt niet kende, laat hij zijn hoofd op zijne borst zakken, hij valt in een diep gepeins, en vindt zig zeer onvoldaan over zigzelven. Maar de zagte kwijning, welke zijne ziel overweldigd had, hem ftuksge. wijze de beeldtenis van het bekoorlijk voorwerp, 't welk hem ontfnapt was, herinnerende, kon hij zig niet onthouden van haar in zijne verbeelding te zien, n»2t haare lange bruine haairen, welke in groote lokken op haare fchouders nedervielen, en flechts een kleen gedeelte van den fchoonfien hals bedekten , dien hij immer in de waereld had gezien. Het zwarte kleed, 't welk zij aanhad, vermeerderde nog haare natuurlijke blankheid, en haare bruine oogen, die met de fraaifte wenkbraauwen verfierd waren , tekenden eene ziel, welke even zagtmoedig als tedergevoelig was. Onze reiziger dus geA 2 heel  4 A S P A S I A. neel en al met zijne onbekende fehoone ingenomen , had den grijsaart weder geheel vergeeten. Maar ziende, dat deeze zijnen arbeid (taakte, haastte hi{ zig, om zig bij hem te vervoegen , ten einde hij dat geene , in 't welk zijn hart reeds een zo groot belang Helde, yan hem mogt verneemen. II. HOOFDSTU K. ONDERVRAAGING. ,, Zeg mij eens, bid ik u, mijn goede oude man ! wie is die juffer, welke zo aanltonds hier voorbij „ reed, en welke gij fcheen te kennen ?" Deeze vraag deed onze reiziger op eenen inneemenden en verplichtenden toon. ,, Helaas!" antwoordde de oude man, terwijl hem de traanen uit de oogen fprongen, ,, ik vreeze zeer, dat ik haar voor de laatfte maal van ,, mijn leven zal gezien hebben. Ik heb deezen dag vijf mijlen afgelegd, om dat geluk te genieten." Hierop keerde hij zijn hoofd om, en bedekte zijn gelaat met zijne hand. Het hart van den jongen heer geraakte in eene hevige aandoening; hij fprong van zijn paerd. „ Ik kan u niet vertroosten, mijn vriend!" zeide hij, „ maar ik neem hartelijk deel in het waardige gevoel ,, van uwe erkentenis, en het mankt u zeer agtingvvaar„ dig in mijne oogen. Zet u op gindfche bank met „ mij neder; geef mij uwe hand, dat ik u helpe der- waards gaan, ik begeer niet anders van u dan een „ antwoord op eenige vraagen, welken deeze juffer be„ treffen, en ik verzeker u met de grootfte oprechtheid, s, cat 'er in de begeerte, wdke ik nebbe 3 om haar te  A S P A S I A. ë j, kennen , ,qeen het minde kwaade oogmerk plaats jj heeft; maar ik ben zodanig getroffen en aangedaan „ ovei' de manier, op welke zij u toefprak, dat ik mijne j, begeerte, om haar lot te kennen, niet kan weder* ftaan." „ De hemel zegene u," antwoordde de goede oudé man „ dat gij mij gelegenheid geeft, om van haar te „ kunnen fpreeken. Ik zou met vermaak mijn leven doorbrengen, indien ik nimmer iets anders deed ; en „ dan nog zouden mijne dagen eer eindigen, dan dat i5 ik allen den lof, welken zij verdient, gefproken ,, zou hebben! ,, Gij moet dan wel geheel en al een vreemdeling in „ dit kwartier zijn, indien gij nimmer van haar hebt hooren fpreeken. Jong en oud , ieder fpreekt vari j, haar; niemand opent zijnen mond, dan om haar te „ zegenen. Het is voorleden zondag veertien dagen geif leeden, nimmer zal ik het vergeeten, toen zij voor de laatfte maal naar de kerk van ons kerfpel ging.' j, Het geheele dorp was daar, en alle oogen waren nat „ van traanen; want wij wisten, dat het voor de laai* „ fte maal was, en allen beminnen wij haar. Veelen ,, van ons geheugt nog de geboorte van haaren vader, „ den dag van zijn huuwlijk, den dag op welken deeze i, lievelinge in de waercld kwam. Van haare tederlte „ kindsheid af heeft zij ons alle blijken van haare edel;, moedigheid en menschlievendheid gegeeven! Adh! " vervolgde de oude man, de halve guinea uit zijnen zak haaiende en eenen traan afdroogende , welke gereed ftond om op denzelven te vallen „ altijd zijn haar die „ edele gevoelens bijgebleeven, en zelfs nu nog, daar ,, zij thans zo weinig bezit! de zegen des hemels ruste A 3 s> op  6 A S P A S 1 A. „ op dit hart! ik had wel' gewild, dat zij mij minder „ gegeeven had; een halve ftuiver zou mij genoeg ge„ weest zijn, en nimmer zon ik mij van denzelven ge„ fcheiden hebben; ja thans zou ik waarlijk al vrij wat grooter armoede moeten ondergaan, dan ik nn lijde, „ eer ik tot het befluït zou kunnen komen, om dit ftuk „ geld uit te geeven." Hij kuschte het zelve, loosde eenen diepen zucht, en (lak het weder in zijnen zak. Op deeze daad ontfuapte een medelijdende traan aan de oogen van den goeden jongen heer; de grijsaart dit bemerkende, verzogt hem vergiffenis, dat hij hem bedroefd had; maar, zeide hij „ ik zou mij niet hebben „ kunnen inhouden, al ware de grootfte vorst van de „ waereld hier tegenwoordig geweest." De jonge vreemdeling glimlachte, niet tegenllaande zijne aandoening , en zeide hem, dat hij hem in tegendeel bedanken moest, dat hij het aangenaamfte gevoel in hem verwekthad , 't welk hij immer had ondervonden. Hij verzogt hem, om op dezelfde wijze voort te gaan, hem verzeekerende, dat hij een allerhartelijkst belang Helde in het geene hij hem hoorde verhaalen. I I L HOOFDSTUK. aïhsiisi sirstl nnV .•.:u//^-'bJji3cw ah 'ai asnifevwl VERVOLG VAN HET VOORGAANDE. • giccn nsv no.'ivi SUB zito os nv.sl ib vftuwttt* ,c „ Ik heb u gezegd, dat veelen van ons haar gedacht „ zedert jaaren gekend hebben; onder deeze behoore ik, „ Ik ben weleer bediende geweest op het kasteel; mijne oudfte dogter was de minne van onzen goeden „ heer, en haare dogter heeft weder dat beminnelijk „ fchepfel, naar het welke gij mij vraagt, met haare „ melk  A S ? A S I A. 1 i; melk gevoed. Dus zou ik, indien het niet wat al „ te ftout was, voor een zo arm man als ik ben, kunj, nen zeggen, dat zij een gedeelte van mij zeiven uit„ maakt." Dan zig over die hoogmoedige verbeelding fchaamende , verfpreidde zig een flaauwe blos over zijne opgedroogde wangen, hoe zeer men zeer gemaklijk zien konde dat hem dit denkbeeld flreelde. „ Deeze „ afkomst zou haar waarlijk eer aandoen," riep onze vreemdeling; maar de grijs-aart hield zig, als of hij hem niet verftond, en vervolgde zijn gefprek» ■ „ Welk eene blijdfchap was 'er op het kasteel, toen „ zijn lordfchap gebooren wierd ! het geluk, 'c Welk „ mijne dogter genoot, van tot zijne minne gekoorea „ te worden, wierd haar wel door het halve keffpel „ benijd. Welk een fchoon kind was hij! onze lieve „ jonge juffer is zijne waaragtige beeldtenis naar ziel en lichaam! Arme edelman ! maar ik moet mij zo „ diep niet inlaaten, anders kom ik nimmer aan het „ einde, en het zal mij waarlijk nog eene groote ver„ moeidheid kosten , eer ik weder te huis ben. Toert „ ik herwaards kwam , viel het mij gemaklijk , om „ dat ik hoop had van mijne lieve meesteres nog een„ maal te zullen zien, want nooit zal ik haar eenen an* „ deren naam geeven." „ Maar gij behoeft ook niet „ te voet gaan ," antwoordde hem de jonge vreemdeling, „ koom, beklim mijn paerd,het is zeer mak,en terwijl „ ik het zelve bij den teugel leide, kunt gij uw ver„ "haal vervolgen tot aan uw huis toe. Gij hebt zonder „ twijffel eene familie, ik zal het mij tot een groot „ vermaak rekenen, als ik de aframmelingen van een' „ zo braaf man mag zien." Een ten uiterften verwonderd gelaat was het eerfte antwoord van den grijsaart s men A 4 kofl  8 A 6 V A S I A. kon fïejyi dat hij niet kon fpreeken, oin dat hij zijne den!:berken bij eikanderen zogt te verzamelen. Eindelijk zijne handen op zijne fchop te zamen leggende, ii-'P hij uit: „ ach! gij zijt voorzeker van dfzelf- de familie ! zo- veel fpraakzaaraheid, zo veel goed- heid, en dat in een zo jong heer, voor eenen armen ,, ouden man! gij hebt zo vecle overeenkomst met mijne lieve meesteres , dat men gemaklijk zou kunnen 3, gdooven , dat gijlieden voor eikanderen gebooretï „ waart. Gave dit de hemel!" riep de vreemdeling-, zijne oogen met vervoering naar boven flaande ; maar weldra weder bedaarende, zeide hij: koom hier, mijn „ oude vriend! voorzeker word gij. door uwe vrouw en kinderen met ongeduld gewagt,. het zal mij ten „ onuitfpreeklijk- genoegen verfchaffen, wanneer ik mij ,, in. uwe ftulp bevinden , en daar het waare beeld ,, van 'tlandgeluk, zal mogen zien," Dit gezegd hebbende , hielp hij den ouden man op het paerd, en hem langzaam voortleidende, verzogt hij hem, om zijn verhaal te vervolgen. IV. HOOFDSTUK. -ne nar»* tnHA ;fi hs tioon insw cnsis iitïllus t>j l^ai ,{ WANDELING TE PAERD. " De oude fchildknaap de grootvader van mijne „ jonge meesteres , over welken zij thans den rouw „ draagt, had nog eenen zoon, behalven den vader „ van onze jonge juffer, en deeze was een jaar jonger „ dan zijn broeder. Maar voorzeker nimmer waren 'er „ twee menfehen van eenen zo onderfcheiden inborst M en karakter. De een fcheen alle de deugden, welken . » het  A S P A S I A. 9 „ bet menschdom eer aandoen, in bezit te hebben, , terwijl alle mooglijke ondeugden, welken de natuur „ oplevert , in den anderen te zamen liepen. Dit is de „ waaragtige tekening , welke onze goede rector , bij „ zekere gelegenheid van hun fpreekende, van deeze „ twee broeders gaf. Nimmer zal ik die treilende uit„ drukking vergeeten; en hij voegde 'er bij, dat alle „ de daaden van hun keven, welken van eenig belang „ zouden zijn, getuigen zouden weezen van de %an„ meiklijk onderfcheiden bron , uit welke zij voort„ vloeiden. Ondertusfcheu was hun vader voor hun „ beide even toegeevende. ilij maakte geen het minlle onderfebeid in hunne opvoeding, en had voorgeno» men om aan den jongften zo veel na te laaten , dat „ hij in. Haat zoude zijn, om zonder een ampt te kun„ nen keven; hij hadt geen het minfte denkbeeld van „ de ikchtheid van zijn karakter, om dat hij zig voor „ zijnen vaderen broeder wist in te houder-; en niet „ alleen alle de bedienden, maar zelfs de bonden van „ het huis hadden ondervinding van de ellendige uit„ werkingen van zijn karakter. „ De fchildknaap Hendrik was derhalven van de ge„ heele waereld bemind en geliefd , terwijl de fchild„ knaap Eduard in 't verborgen gehaat en gevreesd „ wierd. De laatlte reclor , welke een fchoolmak„ ker van den ouden fchildknaap was geweest, wierd „ benoemd om hunne opvoeding te beftuuren. Hij „ deed dit tot zo lange dat zij naar de academie van „ Oxford gezonden wierden. Na een verblijf van „ twee jaaren in deeze ftad verlieten zij dezelve, „ om eene reis door vreemde landen te gaan doen. „ Geduurende dien tijd ontwikkelden zig hunne naA 5 » tuur°  io A S P A S I A. „ tüurlijke neigingen meer en meer. Hendrik liet över„ al de bewijzen na van zijne goedaartigheid, hij deed j, zo veel goed als iri zijn Vermogen was; maar daar en tegen toonde zijn broeder niets dan geweld, en on,, rechtvaerdigheid in zijne handelingen. In hunne afj, weezigheiri overleed onze leeraar. Deeze had eene jj dogter; hij Verzogt onzen goeden fchildknaap Han'„ bury om haar voogd te willen zijn. Zijne gemalin ,, en hij beminden haar reeds als of zij hunne eigene dogter wasj zij namen haar bij zig in huis, en „ gavert zig alle moeite, om haar, door hunne lief„ koozingen, over het verlies van eenen vader te troos* i, ten , welken men tevens den vader van het ge,, heele kerfpel mogt noemen. Juffer Elwood was zestien jaaren oud, toen onze fongë heéren van hunne reis te rug kwamen : 'ei „ was eene groote vreugde in het geheele huis , en j, de beer Hanbury gaf bij deeze gelegenheid een groot j, feest aan alle zijne vrienden en gebuuren. Het „ geheele dorp deelde in die vreugd en in den dans; „ ja, elk van onze dorpelingen was Wijder, dan hij zou geweest zijn, indien men hem eene guinea had „ gegeeven. - iïd „ „ Naauwlijks hadden Hendrik en Eduard juffer El„ wood leeren kennen, of zij wierden op haar verliefd4 „ en dit was niet te verwonderen; want, behalven onze „ lieve jonge meesteres, weet ik niet, dat 'er in het „ geheele land eene volmaakter fchoonheid is. Richard, hoe zeer hij de jongfle broeder was , vertrouwde „ evenwel, dat hij een voordeeliger huuwlijk zou kun* „ nen doen , dan met juffer Elwood , welke niet dan „ eene zeer maatige bezitting had. Dit denkbeeld deed a hem  A S P A S I A, ii hem aanftonds een ontwerp vormen j om haar te " verleiden , doch hij wist zijne ftrafwaardige oogme-rg ken ondertusfcfren agter eenen gemaakten eerbied .te „ verbergen. „ De jonge juffer was zo deugdzaam eft zo goed„ aartig, dat het weinige moeite zou zijn geweest, " om haar te bedrieeen, indien haar hart niet be„ waard was gebleeven door de liefdé, welke zij reeds „ aan den broeder van Richard toedroeg, Deeze T, broeder, die klaar zag, welk eene vaderlijke teder„ heid zijn vader aan juffer Elwood betoonde, meen,' de dat hij geene voorzigtiger partij kon kiezen, dan ' dat hij zijne liefde aan zijnen vader openbaarde. " Terwijl hij bij zig zeiven de manier bepeinsde, op % welke hij zijn ontwerp zou uitvoeren, nam Richard " eene gunftige gelegenheid waar, welke hem als van " zerve voorkwam, om de jonge juffer over zijne liefde " te onderhouden. Haare weigering, haare veragting, Z en zelfs de bedreiging , welke zij hem deed , van " zijnen vader kennis te zullen geeven van z:jn aan]l ftootelijk gedrag, waren niet in fiaat om hem te „ doen inbinden; hij zwoer, dat hij haar zou bemag„ tigen; of in zijne onderneeming omkomen. „ Ondertusfchen maakte de verklaring, welke Hens, drik van zijne liefde aan zijnen vader deed, een einde aan alle vervolging. De goede fchildknaap gaf met „ zijn geheel hart zijne toeftemming tot een huuwlijk, „ 't welk het geluk van zijnen zoon verzekerde; era „ Richard, aan wien de kunst van veinzen natuurlijk „ was , wilde zig eene verdienfte bij zijnen broeder " maaken, doorhem te verzekeren, dat hij hem alle zijne hoop met vermaak opofferde. Juffer Elwood, „ door  m A S P A S I A. „ door deeze fchijnbaare zachtmoedigheid bedroogen ^ 3, en dezelve voor een be\vijs van berouw aanziende, „ nam voor, om nooit een woord te fpreeken van die „ geweldige gevoelens, welke hij haar had doen blijken. „ De vreugde en het genoegen heerschten toen in „ het kasteel van Hanbury, en ik had het vermaak van „ getuige van dezelven te weezen, terwijl mijn werk 6 teen was den tuin te bearbeiden." V. HOOFDSTUK. TUSSCHENKOMST IN DE WANDELING. „ Daar ! daar ziet gij het kasteel van Hanbury, „ mijn heer!" riep de oude man, het paerd ophoudende, en met zijne hand eene hoogte aanwijzende, welke met een zeer fchoon boseh omgeeven was; een weinig verder toonde hij hem de toorcns van een zeer groot gebouw in den Gothifchen fmaak , op weiken thans de Itraalen van de ondergaande zon nedervielen.- „ Nimmer zien mijne oogen het zelve, of mijn „ hart (toït de vuurigfte gebeden ten hemel uit , „ om het welzijn van deszelfs waardige bezitters, He. „ laas!" voegde hij 'er bij „ ik zal niet lang zo meer „ kunnen bidden! ik herinner mij , welk eene 1'merte „ mijne jonge meesteres heeft moeten ondergaan, toen „ zij dit fehoone kasteel, deeze bosfehen , deeze flroo„ men, welken thans in haare grootite fchoonheid zijn, „ heeft moeten verlaaten. „ Ja, zonder twijffel, zij moest de rijkdommen be„ minnen, welke haar zo veele middelen aan de hand „ gaven, om anderen gelukkig te maaken. Ach! wat a moet  A S P A S I A. ?3 „ moet het verlies van eene zo onmeetbaare bezitting „ aan haar hart gekost hebben! en hoe nog heeft zij , dezelve verloorenl" Onze jonge reiziger zou gaarne ten fpoedigften van dit alles onderricht zijn geweest; maar daar hij reeds ondervonden had, hoe moeilijk het was, om den praatlust van den ouden man te beteugelen, vond hij het raadzaam om hem maar op zijne eigene wijze te laaten vertellen. Ondertusfchen wierd het weinige, 't welk hij reeds gehoord had , meer en meer belangrijk voor hem. Eindelij!; na eenige aanmerkingen tusfchen beide, hervatte de goede oude man zijn verhaal, maat hij bleef altijd op dezelfde plaats ftaan , het kasteel belchouwende , terwijl de vreemdeling met zijnen arm op den hals van het paerd leunde en zijne oogen op het gelaat van den eerwaardigen redenaar gevestigd hield. Verfcheiden maanden na het huuwlijk wierd bet geluk van de familie zeer vermeerderd , door de " zekerheid, dat mevrouw Hanbury zig in eenen ge" zegenden (kat bevond. Ik houde mij verzekerd, en ik geloof dat ik met volkomen gerustheid kan zegden , dat het geheele kwartier over dit heuglijk nieuws verblijd was. Maar hunne blijdfchap moest weldra , door den ondeugendften van alle menfchen uitge'■ doofd worden. Die eerlooze was niemand anders , „ dan Richard ; hij wierd door eenen van zijne ba„ dienden geholpen, die niet van ons dorp was; want „ ik hoop niet, dat'er iemand onder onze dorpelingen te „ vinden zij, welke bekwaam is tot een dergelijke Hechte daad. Ik wil liever gelooven, dat zelfs die bediende „ de ftrafwaardige oogmerken van zijnen meester niet „ keu ie. Ik zal u dan zeggen , dat die ondeugende  24 A S P A S I A. „ Richard en zijn knegt op zekeren nacht, twee jachtpaerden van Hendrik in den tuin , welke onder de „ venflers van de kamer van Hendrik was, bragten. „ Zij joegen dezelve met zweepflagen door de heggen , „ en verfchrikten de paerden zodanig , dat zij dwars ,, door een plantzoen van laage boomen holden, van 't welke juffer Hanbury zeer veel werks maakte, ,, Hij bad geen ander oogmerk, dan om zijnen broeder „ te verfchrikken ; en dit gelukte hem ; want dee,-, ze ftond in zeer grooten haast op , met alle zijne „ bedienden, om de paerden uit den tuin te jaagen. „ Richard beklaagde zig vervolgens over de moeite, „ welke hij reeds daar toe genomen had , en zeide , ,, dat de koude hem zeer hinderlijk was. Zijn broe„ der, naar gewoonte goedaartig, drong hem, om ten „ eerften weder naar zijn bed te gaan. Het monfter, „ droeg wel zorg, van zig niet lang te laaten bidden, „ hij ging den trap op, doch begaf zig naar de kamer „ van zijne fchoonzuster ; zij was wakker geworden „ op het oogenbhk toen haar gemaal het bed verliet, „ was niets verwonderd , dat zij den tred van „ eenen man in haare kamer hoorde ; en mecnende j, dat het haar gemaal was, vroeg zjj, of de paerden < reeds in veiligheid waren? Hij gaf geen antwoord, „ doch ging naar den fchoorfteen , onder welken eene „ lamp flond te branden: ten gelukke voor haar was „ het glasgordijn niet geheel toe , in voege, dat zo dra hij de lamp uitgedoofd had, een flaauwe ftraai „ van licht door het glas op hem viel , welke egter „ fterk genoeg voor haar was, om hem te herkennen. „ Oogenbliklijk gaf zij eenen geweldigen gil, en uit „ haar bed fpringiiue , vlood zij in een kabinetje, 't ,, welk  A S P A S I A, ï5 „ welk tegen over haar ledekant was, en waar van ten „ gelukke de deur open Hond ; zij wierp de deur „ ten eerften toe, en hij was buiten Haat om haar „ dit te beletten , om dat de kamer donker was , en „ hij haar niet had zien vluchten. Zij bleef aanhou? „ dend fchreeuwen en om hulp roepen , maar haare „ dienstmaagden , offchoon zij haar wel hoorden , durf„ den niet bij haar komen, om dat zij vreesden, dat 'er dieven waren, en de oude mevrouw had zo min als „ haar gemaal, met welken zij zig in eenen afgezonder„ den vleugel van het kasteel bevond, iets van het ge^ „ heele gerucht gehoord. Richard voor de deur van het „ kabinetje (taande , fmeekte zijne fchoonzuster, dat zij hem de deur voor een oogenblik wilde opendoen , „ maar ondertusfchen, door haar aanhoudend fchreeu„ wen bevreesd wordende, begreep hij, dat hij voorzigtig zou doen van naar zijne kamer te rug te kee„ ren. Eindelijk begonnen de dienstmaagden meerde„ ren moed te krijgen; en de heer Hendrik kwam ook „ te rug naar zijne kamer. „ In dit oogenblik begon de zon het kleine ka„ binetje te verlichten , 't welk ik zeer wel ken» „ ne , zo wel als alle de andere hoeken van het „ kasteel maar , indien het u behaagde , mijn „ heer! " zeide hij tegen den vreemdeling, „ zou„ den wij onzen weg kunnen vervolgen; ik vrees dat, „ mijne vrouw en kinderen ongerust zullen zijn dat ,, ik zo laat te huis kome ; ik heb hun niet gezegd, „ werwaards ik ging : alleen om mijn dagloon niet „ te verliezen, heb ik met eenen armen buurman mijn ,. werk geruild; deeze moest het werk gedaan hebben, „ aan het welk gij mij bezig vond." Dit gezegd heb- „ ben-  16 A S P A S I A. bende, gaf hij het paerd een fpoorflag, die het op den draf bragt, VI. HOOFDSTUK. VERVOLG VAN BE WANDELINC. „ ^o dra mevrouw Hanbury de zachte en beminue„ lijke item van haaren gemaal hoorde, deed zij niet alleen de deur van haar kabinetje open, maar zij „ wierp zig in zijne armen en viel in eene flaauwte. „ Men had zeer langen tijd werk eer men haar weder „ tot zig zelve konde krijgen, en toen zij weder bijge„ komen was, viel zij in zodanige hevige fluiptrekkin,, gen, welken eenen miskraam aankondigden. De Haat „ in welken zij zig bevond,deed zelfs vreezen,dat haar „ leven in gevaar ftond. De geheele familie was in de „ doodlijkfte ongerustheid; en men behoeft geen oogenblik te twijffelen of de rampzalige berokkenaar van „ hun verdriet wenschte hartelijk dat 'hij het' geheim „ door eenen fchielijken dood van mevrouw Hanbury in „ vergetelheid mogt gefmoord zien. Hij hield zig zeer bedroefd over het gevaar, waarin zij zig bevond , en men fchreef zijne droefheid toe aan zijne liefde „ voor zijnen broeder en zuster. Ondertusfchen, zo ,, dra de jonge vrouw zig in (laat bevond om te kunnen fpreeken, verhaalde zij aan haaren fchoonvader „ en fchoonmoeder, wat 'er tusfchen Richard en haar gebeurd was, niet alleen voor haar huuwlijk, maar ook in dien ijslijken nacht, welke haar bijna het leven had gekost. De oude fchildknaap verviel op dit verr „ haal in eene allervencbrikiijkfie woede ; hij wilde „ Ri-  A S P A S I A. 1? „ Richard met eigene hand doorfteeken ; maar door „ zijne gemalin een weinig tot bedaaren gebragt zijn„ de , hield hij zig te vreede met hem een briefjen te zenden , in,het welke hij hem beval, om oogen„ bliklijk. het kasteel te verlaaten, en 'er nimmer eenen „ voet weder in te zetten; dat, daar hij hem voortaan ,, niet meer als zijnen zoon konde aanmerken, hij hem „ dus ook niet alleen niet meer wilde zien, maar zelfs ,, zijnen naam niet meer wilde hooren noemen ; dat „ alles , wat hij nu nog voor hem doen wilde , belfond in hem op zijnen bankier eenen wisfel te geeven van vijf duizend ponden (terling, maar dat deeze ook de „ laatfte gunst was, welke hij immer van hem te wag- ten had. De oude mevrouw was zo geweldig getroffen ,, door dit geval, dat haar de droefheid binnen wei„ nige dagen in het graf fleepte; en zelfs zou de jonge ,, vrouw 'er onder bezweeken weezen , indien de „ kracht van haar jeugdig en gezond geitel haar niet in. het. leven had gehouden. Dus zag men hier de. .,, onfchuld lijden , terwijl de booswicht zeer bedaard „ en gerust bleef, en voor zijn vertrek geene hoege„ naamde blijken van berouw, maar in tegendeel alle „ bewijzen van zijnen fpijt gaf, dat hij in zijne doe„ menswaardige onderneeming niet gedaagd was : 'er „ werd zeer veel tijd gevorderd, eer de kalmte en de „ rust op het kasteel herfteld waren. ,, Na verloop van drie jaaren gaf mevrouw Hanbury „ op nieuw blijken van zwangerheid, en was reeds „ zeer verre in dezelve gevorderd, toen zij den zwaar„ Hen van alle rampen onderging. Dat was een dag! ,, helaas ! nooit zal die uit mijn geheugen gaan ! „ niemand van ons is inftaat,om denzelvente vergeeten! B j, 't was  18 A S P A S I A. 't was in het begin van den zomen Hendrik had de ,, gewoonte van eiken morgen in den omtrek van het kasteel te gaan wandelen; zelden kwam hij eerder dan „ tegen eetenstijd 'te huis. Vervolgens „ vermoeid van ,, de beweeging, welke hij genomen had , begaf hij zig na den eeten naar zijne ftudeerkamer, dan nam hij een j, boek in de handen, en dikwils viel hij op zijnen ftoel in ilaap, menigmaalen heb ik hem in dien ilaat gezien, ,, als ik in den tuin arbeidde , maar op dien.dag was j-, ik in den meloentuin bezig , welke redelijk ver van het huis af is. Ik kon mij geene verbeelding maakeu ,, van het geene 'er gebeurde , toen ik verfcheideu „ dienstboden in de grootfie verbaasdheid zag loopen, ,, en hoorde fchreeuvven, dat de heer Hendrik zig zel,, ven het leven had benomen. Ach! mijn heer! ik kon dit niet gelooven, een man, die zo goed, zo „ beminnelijk, zo zachtmoedig, zo godsdienliig, zo „ gelukkig met zijne gemalin was, welke hij, als 't ware , aanbad , en die op het punt ftoud van „ hem eenen erfgenaam te zullen geeven. Ach, neen! ,, dit was zo niet! dit kon zo niet zijn! ik geloofde „ niets van dit alles. Helaas ! het was echter maar ,, al te waar dat men hem in zijne ftudeerkamer dood gevonden had. De rechters wierden ge■„ roepen, en deezen verklaarden, na alles wel onder,, zogt te hebben, dat Hendrik zig zeiven het leven ,, benomen had. Men vond hem in zijnen leuningftoel „ in eikanderen gezakt, zijn hoofd naar de eene; zijde „ over hangende. 'Er was een kogel aan den ilaap van „ zijn hoofd ingegaan , en door de tegenovergeftelde „ wang uitgekomen ; het piftool was zijn eigen, en van voor den fchoorfteen van zijne ïrudeerkamer » ge-  A S P A S I A. 19 „ genomen, voor welken alle zijne geweeren hingen. „ Hij zat voor eenen lesfenaar, op welken een open „ boek lag; het was eene zedenkundige verhandeling, " en het hoofdftuk, 't welk hij fcheen geleezen te hebben , een van de geftrengtle. Het venfter was open , " maar ik had opgemerkt, dat hetzelve alle dagen „ openftoud. „ Men weet dat kwaade tijdingen, om zo te fpree„ken,voortvliegen. Mevrouw Hanbury vernam oogen" blikl'ijk den dood van haaren gemaal; ieder een was ,', te zeer getroffen door haaren ramp, dan dat het iemand in de gedagten kwam, om het verhaal van denzelven „ voor haar te verzagten. De ongelukkige vrouw kon „ zig niet overreeden, dat haar Hendrik, haar teder„ beminde Hendrik, zo als zij hem noemde, zig aan „ eene zodanige misdaad , als de zelfmoord is , zou „ fchuldig gemaakt hebben. Zij vloog naar zijne ftu„ deerkamer, zij wierp zig op zijn lijk, en hem met „ drift ui haare armen fluitende , riep zij, wraak! „ wraak ! wegens de moord van den besten der „ mannen. 'Kr is maar één mensch in de waereld, „ die eerloos genoeg is, om hem zodanig te haaten, „ en deezen moord te begaan ; laat ons 'er geen oogen„ blik aan twijffelen, 't is dezelfde man, die mij heeft willen ontëeren. Zeer veele menfchen waren van de,, zelfde gedagten als mevrouw, maar 'er was geen de „ minfte blijk, dat haar fchoonbroeder zig in Engeland „ bevond; men had in tegendeel vernomen , dat hij ge„ trouwd , en naar America gegaan was; men kon dus „ niet zeggen wat 'er van hem was geworden; dan dit „ alles belette niet dat zo de ongelukkige mevrouw „ Hanbury zig tot haar laatfte oogenblik toe verzekerd B 2 ,, hield,  2o A S P A S I A. ,, hield, dat de eerlooze Richard de moordenaar was „ van haaren gemaal. Haare droefheid fleepte haar in het graf. Zij overleed zes weeken na hem, „ en drie dagen na de geboorte van die lieve jonge ,, juffer, welke gij hebt zien voorbij rijden. ,, Waarfchijnlijk zou de oude fchildknaap alle deeze ,, rampen niet overleefd hebben, zonder de aandoen„ lijke aanbeveeling van zijne dogter; zij bad hem fter- vende, dat hij voor zijn leven wilde zorgen, en aan „ haar kind die vaderlijke liefde bewijzen , van welke „ zij in haar leven zo veele blijken genooten had. ,, Ik heb dien eerwaardigen grijsaart honderdmaal ,, hooren zeggen , dat niets, dan alleen de zorg voor zijne lieve kleindogter, in ftaatwas, om hem het Ie„ ven draaglijk te maaken." De oude redenaar was tot dit gedeelte van zijn verhaal gekomen , toen zij aan zijne ftulp genaderd Waren : deeze was het waare verblijf van vreede en onfchuld ; 'er heerschte in dezelve eene groote zindelijkheid , en zij was omgeeven van nog drie of vier anderen, welke allen door zijne kinderen en kindskinderen bewoond wierden. Zo dra men hem gewaar wierd, kwam een gedeelte van zijne familie ten voorfchijn , men deed hem duizend vraagen wegens zijne lange afweezigheid, op alle welken hij zeer breedvoerig antwoord gaf. Vervolgens maakte hij hun met den jongen vreemdeling bekend, welke met de verplichtendfie houding eenen floel voor de deur van het huis aannam', en zijn deelgenoot van het harde brood en van de melk, welke men versch gemolken had. Hij dronk op de gezondheid van de geheele familie. Het was een heerlijke avondftond, en nimmer had hem eene maaltijd zo aangenaam gefmaakr. VII.  A S P A S I A. ai VII. HOOFDSTUK. DE STULP. „ Ach! mijn vader!" riepen alle de kinderen van den goeden ouden man, genoegzaam als uit dénen mond, ,, waarom hebt gij ons niet gezegd, dat onze „ lieve jonge meesteres heden het kasteel zou verlaa„ ten, om naar doctor Bernard te gaan? wij zouden „ zeker gemaakt hebben, dat wij op den weg waren „ geweest om onze uitmuntende weldoendfter voor de „ laatfte maal te zien!" „ Om dat ik vreesde, mijne „ lieve kinderen," andwoordde hij, „ dat ik u mogt „ misleiden : gij herinnert u de droefheid van onze ,, goede juffer, .veertien dagen geleeden, in de kerk, ,, toen zij getuige was van de droefheid van ons ge,, heele dorp. Ach! hoe fmolt mij het hart van rou„ we! ik deed evenwel moeite om mij te bedvvin„ gen!" ,, Of ik mij dat herinnere ? " riep eene van de kleindogters van den grijsaart, welke haare min was ge» weest, „ ja! ik verbeelde mij nog haar te zien, met „ haar zagtmoedig oog, en met die lieve houding, „ waarmede zij ons bad om haar los te laaten. Nimmer „ zal ik den bekoorlijken toon van die Hem vergeeten, ,, met welke zij ons toeriep : de hemel befcherme y, vertrooste ulieden, mijne vrienden ! ik heb geen ver,, mogen meer, om iets tot uwlieder geluk toe te bren„ gen! Ach! mijn heer!" vervolgde zij, zig tot den vreemdeling wendende, en haare traanen met haar voorfchoot afdroogende, „wijbeminden haar allen,en voor-. ,,, al ik, ik beminde haar, om haar zelfs wil; wanc B ï ,, ik  r.2 A S P A S I A. „ ik heb de eer gehad van haare min te weezen: ook „ kon ik het niet uithouden , toen zij op het kerkhof kwam; ik viel op mijne knieën, en verzogt om haare ,, hand te mogen kusfehen; zij boog zig: mijne lieve ,, min, zeide zij, omhels uwe dogter. Eene zo groote „ goedheid deed mij in traanen fmelten. Ik bid om ,, verfchooning, mijn heer! indien ik u droefgeestig „ maake met alle deeze vertellingen , maar zo arm „ als gij ons hier ziet, hebben wij allen een dankbaar en gevoelig hart." De vreemdeling was genoodzaakt, om op te ftaan, om zijne aandoening te verbergen. Toen hij weder gezeeten was, nam 'de oude man het woord op. ,, Wij beginnen reeds, mijn Heer!" zeide hij „ onderfcheid in ons lot te ondervinden, zedert het „ overlijden van onzen goeden meester. Eenige dagen „ geleden, is de intendant bij ons gekomen, terwijl „ wij allen in ons werk bezig waren, om ons te zeggen, ,, dat zijn Heer onze wóoningen niet langer wilde laa„ ten ftaan, dat zij te zeer in het gezicht van het kasteel ftonden, en dat wij ons moesten verwijderen. Achl hoe zeer misfen wij reeds die lieve Hanbury ! zij was vergenoegd, als zij in onze kleine vallei , eu „ langs deeze heldere beek kwam wandelen. Mijn „ goede buurman! zeide zij mij dan, gelijk aan onze aloude aartsvaderen zie ik u door uwe kinderen „ omringd. Nimmer zult gij in deeze plaats uw „ lot te beklaagen hebben, altoos zal hier uwe deugd ,, gepreezen en geëerbiedigd worden." ,, Die lieve ,, jufferI" riep haare min, „zij verwagtte,dat dit alles „ eenmaal haar eigendom zou worden! tegenwoordig „ moeten wij reeds werken eer de zon opgegaan is, en menigmaalen wroeten wij tot laat in den avond, en » nog  A. S P A S I A. 23 nog hebben wij de grootfte moeite, om die gcldfom „ op te brengen, welke men van ons vordert." „ Ach! . jal" hervatte de oude man, „ mijne arme dogte* moet thans de hoop taan» vaaren van met haaren neef Jan te trouwen. Dit buuwlijk had men beflooten , om op den geboortedag van onze jonge meeste" res te voltrekken!" „Maar," zeide de vreemdeling, " zou dit kleine goed niet te koopen zijn? Mijn waar» " dige vriend! vraag dit eens aan den intendant: zeg hem , dat iemand , die u gelukkig wil maaken , ■' bereid is , om 'er zelf eene redelijke fom voor te •willen geeven." Op dit enkel gezegde befehouwde hem de geheele familie met eene verbaaze-nde bewondering ; zij wilden alle te gelijk fpreeken, om hem hunne dankerkentenis te betuigen: hij fluitte de uitftorting van hunne harten en bad hun dat zij toch geenen tijd wilden verliezen, om deeze zaak tot beflag te brengen. Vervolgens ziende, dat het laat wierd, nam bij affcheid van hun; maar eer dat hij te paerd ging zitten, gaf hij vijf guineas aan den ouden man, en hij verdeelde al zijn zilvergeld onder de kindskinderen, hunne alle verzekerende, dat hij den volgenden dag tegen den middag zou wederkomen, en dat hij hun dan zou verzoeken hem te.zéggen, door welk een toeval Mifs Hanbury haare bezittingen had verboren. Hij had zig naauwlijks verwijderd, of de oude moeder riep: „ Ach! dat is een engel, die onder ons geko„ men is! " „ Hoe fchoon is hij, en welk een lief„ lijke reuk had zijn neusdoek," zeide eene van de dogiers „toen hij denzelven nam, om eenen traan af te „ droogen , welke langs zijne wangen vloot!" „Maar, „ wie is hij?" vroeg de moeder. Haar man verhaalde D 4 haar  24 A S P A S I Ai haar vervolgens, op welk eene wijze hij kennis met hem gemaakt had; hij merkte aan, dat de hemel de gebeden der rechtvaardigen altijd verhoort; „want," zeide hij i •>■> wij vinden in deezen vreemdeling die zelfde ge„ voelens van goedertierenheid weder , welken wij in ,, onze lieve jonge juffer bewonderden. Laat ons dan den hemel danken voor de befcherming, welke dezel„ ve ons verleent!" Dit gezegd hebbende, ftond hij en de geheele familie op , gaande in eenen zagten en verkwikkenden flaap de nieuwe krachten zoeken, welken zij nodig hadden, om in den aanftaanden vroegen morgen hunnen arbeid te hervatten. VIII. HOOFDSTUK. D E ONDERHANDELING. Den volgenden dag begaf zig de vreemdeling, zo als hij beloofd had, weder naar het kleine huis; hij vond daar reeds den intendant, welke, zeker door eenen aandrang van nieuwsgierigheid, om een mensch te zien, die zodanige edelmoedige gevoelens bezat, gedreeven, zig reeds bij tijds derwaards had begeeven. Deeze intendant was reeds zedert veele jaaren op het kasteel geweest; zijne goedhartigheid en eerlijkheid hadden hem de liefde en agting van alle de dorpelingen verworven. Hij was de man , van welken zig juffer Hanbury gewoonlijk bediend had , om haare liefdegaven uit te deelen. Daar hij reeds door den grijsaart eenig bericht had van het oogmerk van den vreemdeling, had hij ook met zijnen nieuwen meester, wiens neiging tot gierigheid hem  A S P A S I A. 25 hem bekend was , van het zelve gefprooken, en van denzelven tot antwoord bekomen, dat hij , indien 'er, een zeer goede koop te fluiten was , gaarne van zijn eerfte ontwerp zou afzien. De intendant gaf hiervan kennis aan den vreemdeling,"en deeze zeide hem, dat hij niet bedriegen wilde, en, indien het mooglijk ware, ook niet wilde bedroogen weezen ; dat hij hem bad, om den grond en de gebouwen op eenen billijken prijs te waardeeren, en dat dan de zaak fpoedig zou gevonden zijn. De intendant ging aanflonds aan het werk ; en na dat hij eene billijke waardeering van ieder fluk op zig zeiven had gemaakt, nam hij een affchrift van zijnen gemaakten üaat voor zig zeiven, en gaf het oorfpronglijke aan den vreemdeling over, hem beloovende, dat hij al zijn vermogen zou aanwenden, om bij zijnen meester eene fpoedige afdoening te bewerken. De vreemdeling zeer duidelijk bemerkende , in welk eene ongerustheid de arme bewooners zouden zijn, zo lang die koop nog niet geflooten was, verzogt om den intendant een oogenblik alleen te fpreeken,en toen maakte: hij hem zijnen naam en rang bekend , welken de dankbaare familie, uit de zeer diepe en eerbiedige buiging,, dien zij den intendant zagen maaken, befloot, dat teu minften die van eenen fchildknaap moest weezen. Ondeïtusfchen is het niet nodig dat de leezer nog weete wie die vreemdeling was; door den tijd zal hij kennis met hem maaken : bij voorraad kan hij reeds zien, dat 'er wat goeds in zijn karakter is, en dat hij zijne bezittingen liever tot onderfteuning van behoeftigen ouderdom en eerlijke armoede wilde befteeden, dan dezeiven in het fpel en de weüloopen van paerden verkwisten. 'Er kan ook eenige dubbelzinnigheid in de diepe B 5 bui-  26 A S P A S I A. buiging van den intendant gevonden worden, welke, daar bij voor een zeer gevoelig en eerlijk man bekend was, die bewijzen van eerbied voor den vreemdeling, even zo wel om zijne dooriteekende menschlievendheid, als om zijnen hoogen rang kon gegeeven hebben: kortom zij hadden een gefprek van een half uur., in het welke de vreemdtling een veel duidelijker bericht van het huis van Hanbury bekwam, dan hem de eerlijke.familie in eenen geheelen dag zoude hebben kunnen geeven. De intendant nam affcheid van hem, om op het kasteel den koop aan zijnen mees-er te gaan voordragen. Gediuvrcnde dien tijd befchouwde de vreemdeling het inwendige der wooning met meer aandagt. Zijn oog viel op eene tekening van den grond en van de gebouwen ; en hij vernam , dat dezelve eigenhandig door juffer Hanbury gemaakt was. Oogenbbkhjk haalde hij zijne brieventas uit zijnen zak, en hij tekende dat ontwerp met de grootfte naauwkeurigheid na. Dit klei. ,ne ftukjen gronds had eene oneindige waardij in zijne loogen, om dat hetzelve de eigendom had behooren ' engelagtige Afpafia! ei wendt alle de goedheid van „ uw hart aan ;• lees deezen brief, zie toch hoedanig „ het met den ongelukkigen, die denzelven gefchreeven it heeft,-gefield zij; hij fterft, zonder op de bermhartig„ heid van den hemel te durven hoopen ; de angst & en fchrik heerfchen in zijne ziel; hij kan geen oogen,-, blik vreede hebben, zo lang de beste der vaders hem „ vergiffenis- zal weigeren," Afpafia richtte , niet tegenftaande haare verbaasdheid , den vreemdeling op, cn vervolgens den brief neemende, welke haaien grootvader uit de handen gevallen was , doorliep zij denzelven. „ Hoe!" riep zij, „gij zijt dan de zoon van ,, mijnen oom!" Op deezen uitroep kwam de oude heer Hanbury weder tot zig zeiven, en, den jongeling met een ftreng oog aanziende, zeide hij. ,, Ga hee„ nen, vervoeg u bij uwen vader, zeg hem, dat ik ,, hem alles vergeef, maar dat ik hem nooit wil zien , j, noch van hem hooren fpreeken !" De jonge Hanbury maakte eene diepe en eerbiedige buiging; en zijn aangezigt met zijnen neusdoek bedekkende, wilde hij de kamer uitgaan, zonder een woord te fpreeken; maar Afpafia, tot in den grond van haare ziel getroffen, dat zij den zoon om de misdaad des vaders op eene zo harde wijze verworpen zag, ftond op, ging naar hem toe, nam hem bij de hand, en geleidde hem tot zijnen grootvader, en vervolgens zig van haare tedere welfpreekendheid bedienende, maalde zij hem een zo  A S P A S I A. 61 20 aandoenlijk tafereel van eenen fiervenden zoon, van zijn berouw, en van den wreeden toedand van zijne kinderen , dat de goede oude man baar niet langer konde wederdaan. Hij ontving zijnen kleinzoon in zijne armen, verzekerde hem van zijne vaderlijke tederheid, en gaf hem vrijheid, om zijnen vader van zijne goede genegenheid kennis te gaan geeven. Hij vertrok op het oogenblik. Men begrijpt zeer wel, dat de zogenaamde dervende op deeze tijding zeer welvarende was, en zig, na dat hij eenen genoegzaamen tijd had doen verloopen om van zijne voorgewende ziekte te herftellen , met zijne drie kinderen naar het kasteel begaf. De eerde ontmoeting was zo aandoenlijk, dat zelf het hart van Richard fcheen bewoogen te zijn ; hij kon niet zonder ontroering zien hoe de edele en gevoelige Afpafia de tederüe bewijzen van vriendfchap aan haare nieuwe familie gaf. 't Is waar, de geest en het verdand, welken hij in haar zag fchitteren , gaven hem wel eenig voorgevoel dat hij in de voorgenomen verëeniging tusfchen haar en zijnen zoon niet zou flaagen. Wat Afpafia aanging , de zuiverde blijdfchap was op haar gelaat gefchilderd; zij had het haare toegebragt , om het lot van vier menfehen te veranderen, en hun uit den wanhoopendden toedand tot den daat van het volkomende genoegen te brengen. De eenige zaak, welke haar genoegen verminderde, was, dat niet tegendaande haare vuurigde fmeekingen, haar grootvader niet over te haaien was, om een gedeelte van zijne bezittingen aan de kinderen van haaren oom Hanbury te verzekeren: zij fprak hem hier over menig-maaien aan; maar zijn antwoord was: „ Mijne lieve „ Afpafia, ik merke u aan als mijne eenige en geheek  fa A S P A S I A. „ erfgeuaame ; gij moet alle mijne goederen bezitten. „ Wat mijne kleinzoons aangaat, ik houde mij verze„ kerd dat zij in geene betere handen kunnen zijn dan „ in de uwen, en dat gij voor hun zult zorgen, in„ dien zij het zig waardig maaken; maar wagt u van ,, iets voor hun te doen, voor dat gij weet, dat zij het verdienen; hun gedrag moet de maatregel van ,, uwe weldaaden zijn : daar en boven bid ik u „ in het oog te houden, dat zij niet meer dan afdam„ melingen van mijnen jongden zoon zijn." Afpafia was over dit antwoord niet zeer voldaan; maar zij meende eerbiedig te moeten zwijgen, denkende, dat zij op haar een-en-twintigde jaar (en zij had niet veel meer dan een jaar te wagten , om deezen ouderdom te bereiken) in daat zou zijn, om aan ieder derzei ven reeds uit de goederen van haare moeder een eerlijk bedaan te bezorgen. Dit aangenaam vooruitzigt vervulde haare ziel met het zagtde genoegen; zij was te onfchuldig en te deugdzaam, om niet zeer ver verwijderd te weezen van het denkbeeld, dat zij, wier geluk zij wilde bevestigen , uit al hun vermogen arbeidden, om haar het flachtölfer van hunne eerlooze zaamenzweering te maaken. Na dat Richard omtrent drie weeken op het kasteel geweest was , begon zijn zoon Eduard , door zijnen raad beduurd , zijn hof bij Aspafia te maaken; maar hij bedroog zig zei ven; want daar zijn oogmerk was, om zig alleenlijk verliefd te veinzen, wierd hij in de daad op zijne beminnelijke nicht verliefd. Deeze jongeling was van geenen ondeugenden imborst; hij ver* diende eenen beteren vader gehad te hebben ; zijne liefde maakte hem befchroomd; hij kon de oogen van As-  A S P A S I A. 63 Aspafia niet ontmoeten , zonder dat zijn aangezicht door eenen levendigen blos bedekt wierd; zijne doorwonde ziel deed hem menigtnaalen diepe zuchten loor zen. Zijn vader vroeg hem met ongenoegen; of hij in eene verbeelding was , dat het hart van eene vrouw door eenen klaagenden en treurigen minnaar moest ingenomen worden. Hij beantwoordde dit verwijt met zijnen vader te belooven , dat hij alle zijne krachten zou infpannen, om van gedrag te veranderen; maar de listige Richard , welke zeer wel zag dat zijn zoon de nodige bekwaamheden niet bezat , om zijnen rol wél te fpeelen, floeg eenen anderen weg in ; hij fprak bij zekere gelegenheid tegen Aspafia in zeer harde bewoordingen over zijnen zoon; hij zeide haar, dat hij met het grootfie verdriet zijne onbefcheidene laatdunkend;, heid bemerkte van naar de hand van haar te willen Haan, welker bezitting geen man ter waereld in ftaat was om te kunnen verdienen; en dat hij nimmer zijn vertrouwen zou te rug winnen , zo lang hij zig niet van eene zo onbetaamlijke hartstocht wist te geneezen , welke het hart van zijnen vader met bitterheid vervulde. Na dat Aspafia zo lang gewagt had , tot zijne gramfchap een weinig bedaard fcheen , nam zij het woord op. „ Hoe nu, mijn heer Hanbury," zeide zij , „ behandelt gij uwen zoon zo kwalijk , om „ dat hij liefde voor mij heeft? want ik moet onder„ Hellen, dat ik de perzoone ben van welke gij hebt „ willen fpreeken. Vergun mij dan , dat ik u mag „ zeggen, dat gij ongelijk hebt van hem hier over te „ berispen ; hij is even weinig meester om voor te .„ komen, dat hij geene liefde gevoele, als ik heb kun9, nen beletten, dat ik nog nimmer eenige liefde voor „ ee-  64 A S P A S 1 A, 4, eenen man heb ondervonden. Gij zoud waarlijk ,, beter gedaan hebben, mijn heer! indien gij dezelfde ,, ftilzwijgendheid in acht genomen had, welke hij zig „ opgelegd heeft. Ik houde mij verzekerd , dat hij 3, de onmooglijkheid , om mij ten zijnen aanzien ge„ voelig te maaken , door den tijd ondervindende, j, zelve redelijk genoeg zou geweest zijn, om zig toe „ te leggen , om eene hoopelooze liefde te overwin. „ nen. " Dit gefprek bragt Richard in de grootlte verwarring; hij zag nu duidelijk dat alle zijne ontwerpen in duigen lagen; hij trachtte zig evenwel in de tegen, woordigheid van Aspafia te bedwingen , maar niet te min vatte hij eenen hevigcn afkeer tegen Eduard op. Die arme jongeling moest hier van , wanneer hij met zijnen vader alleen was, alle de gevolgen, en tevens de fcherplïe befpottingen van zijnen broeder en zuster ondervinden. Zijn toeftand was derhalven zeer verdrietig; hij waagde, eenigen tijd daar na, te zeggen, dat hij zeer verlangde om eens naar de wateren vanBath te gaan. Aspafia, welke in dit ontwerp eene begeerte ontdekte om zig van zijne hartstocht te geneezen, vond hetzelve zeer verftandig en zeide hem, dat hij zeer wél deed van de fchoonheden van zijn land te willen ken•nen , en dat zij hem raadde van bij die gelegenheid tevens het prinsdom van Wales te gaan zien. „ Het reizen kost te veel geld, antwoordde zijn vader gemelijk; „ en hij is niet gemaakt om aan zijnen fmaak ,, te voldoen." „Dit zal u geen geld kosten, " hervatte Aspafia, „ ik neem alles op mij; ik houde mij verzekerd, dat de verandering van lucht en de ver„ fcheidenheid van voorwerpen zeer veel goeds aan mijnen neef zullen doen." Dit gezegd hebbende, naia  A S P A S I A. 65 nam zij pen en papier, en fchreef een wisfel van twee duizend ponden Iterling op zfcht, op haaren grootvader , en hem vervolgens dien wisfel al lagchend aanbiedende , verzogt zij hem denzelven alle eere te willen aandoen ; zo hij ten minden den kusch niet wilde verliezen, welken zij eiken avond gewoon was hem te geeven. Hij nam het papier en fchreef wel te vreede een anderen wisfel van dezelfde fom op zijnen bankier te Londen. De arme Eduard was naauwlijks in ftaat om zijne dankbaarheid aan Aspafia te bewijzen, zo fterk was hij aangedaan; hij nam haare hand, drukte dezelve tegen zijnen boezem , en voelende dat zijne ontroering zodanig vermeerderde dat hij dezelve niet langer meester was, ging hij de kamer uit, vertrok den volgenden morgen , na alvoorens eenen bedienden gelast te hebben, om de familie van zijnen eerbied te verzekeren. XVII. HOOFDSTUK. EDELMOEDIGHEID WET ONDANKBAARHEID BELOOND. Richard was zeer wel te vreede over het vertrek van Eduard: deeze zou een getuige geweest zijn, die hem hinderde , daar in tegendeel Maria Hanbury en haar broeder, beide lieden waren die verdienden in zijne belangen te treeden. Zij deeden dus alle mooglijke pogingen, om de genegenheid van den ouden heer Hanbury te winnen en zijne liefde voor Aspafia , indien het mooglijk was, uit te blusfehen; dan hoe onfchuldig deeze fehoone juffer ook ware , had zij evenwel E te  66 AS P A S I A. te veel doorzigt om hun verborgen oogmerk niet te bemerken; het boezemde haar niets anders dan veragting, in. Zij begreep dat zij geene betere partij konde kiezen, dan die van te zwijgen; zij had niets te beftrijden, vermits haar grootvader, die niet anders gewoon was dan haar te beminnen en haar in alles, wat zij deed, te bewonderen, het laage ontwerp zelf van zijne kindskinderen niet eens zag. Richard was nog zeer weinig gevorderd in zijn voornemen om zig het bezit der goederen van zijnen vader toe te eigenen , toen een onvoorzien geval hem bragt, waar zelf zijne hoop hem niet had durven voeren. Aspafia was eene groote lief hebfler van vaaren. Op zekeren avond floeg zij aan Maria en haaren broeder voor om zig met een fchuitjen op het nabuurig meir te gaan vermaaken. Zij namen dit voorflel aan; en daar het een zeer fehoone avondftond was, ftrekten zij hunne vaart verder uit dan zij voorneemens geweest waren; zij hadden geen bedienden met zig genomen; maar gelukkig was niet ver van hun een man in een ander fchuitjen bezig met een net te herltellen. Daar het zo langduurig verblijf op het water aan Maria fcheen te verveelen, verzogt de altoos infchiklijke Aspafia aan haaren neef, om naar den wal te roeijen. Zijne lompheid en vooral zijne hoofdigheid van den raad niet te willen volgen, welken hem de man met het net gaf, deeden het fchuitjen zo geweldig tegen den wal annitooten , dat het omver floeg , zo dat James Hanbury naauwlijks tijds genoeg had om aan den wal te (print gen , fleepende zijne zuster met zig. Wat de arme Aspafia aanging, zij viel in het water, maar de man, die niet ver van daar met- zijn fchuitjen was, wierp zig bij  A S P A S I A. 67 bij haar in het water, en haar vervolgers in zijne armen neemende, zwom hij met haar naar den wal. De fchrik had haar geheel yan zich zeiven gebragt, zoda. nig, dat hij zig verbeeldde dat zij dood was. In zijne verbaasdheid ging hij aan het loopen, houdende Aspafia altijd in zijne armen, den geheelen weg langs roepende, dat zijne meesteres, zijne goede meesteres verdronken was. Dit fchriklijk nieuws drong oogenbliklijk tot op het kasteel door. De oude fchildknaap zat in eene tuinkamer , welke gelijks vloers met den tuin was; de podagra hield hem aan zijnen leuningitoel gebonden; zijn been was met flanel omwonden, en rustte op een voetbankjen : hij zat met Richard te praaten; maar op het oogenblik , toen hij het gevaar vernam, in 't welke zijne tederbeminde Aspafia was, vergat hij zijnen ouderdom en zijne ongemakken; liep den tuin in, en vond haar, niet verre van daar , op het gras uitgeftrekt, waar men haar nedergelegd had; hij wierp zig naast haar ter neder, en gaf de fterkfte bewijzen van de ijslijkfte wanhoop; hij bad den hemel overluid dat zijn leven ook mogt geëindigd worden , indien zijne lieve, zijne engelagtige Aspafia het licht niet weder zien zoude; evenwel een weinig tot zig zeiven komende , herinnerde hij zig, dat hij een elixir had, waarvan hij zig meermaalen met eenen goeden uitflag had bediend. Oogenbliklijk gaf hij eenen bos met fleutels aan Richard, hem belastende, om dat elixir ten fpoedigften uit eert kastjen in zijn kabinet te gaan haaien. Deeze bos met fleutels bragt Richard aanflonds op het denkbeeld van zijn eigen belang; en in een oogenblik al het voordeel begrijpende het welk hij zig met deeze fleutels doen konde, riep hij Maria om met hem te gaan: zij begaE 2 ven  68 A S P A S I A. ven zig naar het kabinet, hij vond daar zonder moeite het elixir, en gaf het zelve aan zijne dogter, om het bij haaren grootvader te brengen. Geduurende dien tijd bediende hij zig van den hem wélbekenden neutel van de bureau zijns vaders , opende dezelve ; het eerfte , 't welk hij zag, was een gevouwen pergament, waarop met groote letters gefchreeven flond : dit is mijn testament. Van blijdfchap beevende, (tak hij het zelve in zijn zak, floot de bureau weder toe, en vervolgens weder naar zijnen vader te rug keerende, gaf hij hem zijne fleutels weder. De goede man had dit kortftondig wegblijven van Richard niet kunnen opmerken; hij wist naauwlijks zelve wat 'er gebeurd was ; het vermaak van zijne lieve Aspafia te befchouwen, welke van haare bedwelming bijgekomen was, nam zijne geheele ziel in : 'er kwam een chirurgijn , welke raadzaam oordeelde om haar ader te laaten; zij begaf zig naar bed, zo volkomen van haar toeval geneezen, dat zij geenen den minflen grond van ongerustheid naliet. Maar het liep met den ouden heer zo wel niet af. Deeze gebeurtenis had eenen zo geweldigen indruk op hem gemaakt, dat hem de podagra op de borst floeg, en hij zig weldra in het grootfte gevaar bevond. Dan laat ons naar Richard te rug keeren, welke, thans meester zijnde van het testament van zijnen vader, zig naar zijne kamer begaf , om het zelve op zijn gemak te onderzoeken. Hij zag uit de dagtekening dat hetzelve reeds verfcheidene jaaren geleden, gemaakt was; het verwonderde hem dus niet van zig niet tot erfgenaam benoemd te zien. Vervolgens zijne gedagten laaiende gaan over de wijze, op welke hij den uiterflen wil van zijnen vader krachtloos zoude kunnen maaken, be-  A S P A S I A. 69 beqreep hij, dat zelfs wanneer hij het testament in 't yuur wierp, Aspafia evenwel erfgenaame zoude zijn; om dat zij eene dogter van den oudften zoon was; zig dus genoodzaakt ziende om een ander middel uit te denken , kwam hem zijn vriend de advocaat in de gedagten. Deeze man, welke te Londen was ,. bezat onder anderen de bekwaamheid van gefchreeven fchrrft volkomen te kunnen namaakeu. Richard , door den toeftand, in welken hij zijnen vader zag, voortgedreven , zond hem op het oogenblik eene expresfe , om hem te melden dat hij zijne hulp nodig had, en hem te bidden van toch geen oogenblik te verliezen om bij hem te komen in het naastbijgelegen dorp bij hei kasteel. De advocaat liet zich vaardig aldaar vinden, en vervolgens maakten zij, na eenig overleg, een geheel nieuw testament. Van deeze zijde dus gerust gefteid , maakte hij eene vertooning van zijnen vader met de uiterfte zorgvuldigheid op te pasfen; en daar de oude man meest altijd zeer flaperig was, viel hem niets gemaklijker dan de fleutels te neemen , en het testament weder op dezelfde plaats te leggen, waar hij het gevonden had. Dit was vooral in de eerfte dagen zeer gemaklijk, toen de arme Aspafia zig nog door een weinig koorts genoodzaakt zag om haare kamer te houden; maar vervolgens door menigvuldige vraagen de ziekte van haaren grootvader verneemende, verliet zij haare kamer, en van dit oogenblik af bleef zij altijd in zijne kamer en nabij zijn ledikant. De beste geneesheeren van Bath wierden ontboden;. maar vruchtloos: zij waren niet in ftaat om de podagra wederom naar de beenen te doen zakken. De goede heer Hanbury overleed , na verloop van tien dagen , aan eene E 3 zeer  70 A S P A S I A. zeer pynlyke ziekte, welke door niets verzagt wierd, dan door de tederhartige zorgen van zijne geliefde Aspafia, en door het vermaak, 't welk hij genoot, van haar weder in volkomene gezondheid te zien. Gene woorden zijn in Itaat om uit te drukken wat zij in dat oogenblik ondervond, 't welk haar van den besten der vaders beroofde; zij verviel in eene zinneloosheid, en 'er verliepen verfcheiden dagen zonder dat zij in Haat was om eenigen acht op zig zeiven te flaan; zij wist naauwlijks dat zij in de waereld was. Maria, welke haar aanmerkte als de erfgenaame van den heer Hanbury, verliet haar nooit, en zogt zig door haare zorgen aangenaam bij haar te maaken. XVIII. HOOFDSTUK. DE VERRASSING. Aspafia kwam niet weder bij zig zeiven , dan om de bitterheid van het verlies, 't welk zij geleeden had, te fterker te ondervinden. Zij was in eene verbeelding dat haar toeval den dood van haaren grootvader verhaast had, en deeze verbeelding vermeerderde nog haare droefheid, welke op zig zeiven reeds zeer groot was. Zij kon zig nimmer herinneren wat hij om haarentwillc gedaan had, zonder dat haar hart in de uiterfte ontroering geraakte. Hij had bij haar de plaats van beide haare ouders en van alle haare nabeflaanden vervuld. Nimmer was hij haar in eenige van haare begeerten tegen geweest; in tegendeel, hij had altijd zijn vermaak geiteld in haar genoegen te geeven, en in haar alle middelen te bezorgen, om aan haaren fmaak te  A S P A S I A. 71 te voldoen; hij had een onbepaald vertrouwen in haar gefield; zig nimtrer van zijne raagt over haar bediend, dan om haar blijken te geeven van eene onbepaalde en onverdeelde vaderlijke liefde. Zij herinnerde zig dat hij haar aanbevolen had van nimmer in eenige zaaken van aangelegenheid een befluit te neemen, zonder alvorens den raad van Dr. Bernard, den rector van het kerlpel, ingenomen te hebben. Deeze man was thans afweezig. Zij haastte zig dus om aan hem te fchrijy ven ; gaf hem kennis van den ramp, welke haar was. overgekomen; meldde hem dat zij zijne tegenwoordigheid ten hoogden nodig had , zo om bij de opening van het testament te zijn , als om orde te ftellen op de begravenis, waar toe zij verklaarde geene krachten te hebben; zij fchreef hem daar en boven, dat de heer Hanbury weigerde om zig met eenige zaaken , de geringden niet uitgezonderd , te bemoeijen , en dat hij haar eene koelheid betoonde, welke haar des te fmertelijker viel ; om dat zij geen flerker verlangen had, dan om zijne kinderen ten fpoedigden van een verzekerd bedaan te voorzien ; dat deezen, zo dra zij bij zig zeiven was gekomen , het eerde voorwerp van haare gedagten waren geweest , en dat zij geen dag wilde uitdellen om deeze belangrijke zaak ten einde te brengen, om dat zij niets meer ter harte nam, dan om zig het vertrouwen , 't welk haar grootvader in haar gedeld had, waardig te gedraagen, In de eerde oogenbükken na het overlijden had zij met den heer Richard. Hanbury alle die kamers , in welken men wist dat papieren lagen, met hunner beider wapenen verzegeld. De heer Tomkins wierd door Aspafia met haaren brief aan Dr. Bernard afgezonden; hij kwam den volgenden E 4 dag  72 A S P A S I A. dag te rug met een antwoord van eenige regels, welken de goede man niet dan met zeer veel moeite gefchreeven had , om dat hij zeden zeer korten tijd in eene lamheid over de eene helft van zijn ligbaam vervallen was, welke hem noodzaakte het bed te houden; hij gaf aan Aspafia het hartelijk deel te kennen , 't welk hij in haare droefheid nam, en tevens zijne fmerte van niet oogenbliklijk op reis te kunnen gaan, om aan het vertrouwen te beantwoorden, 't welk zij in hem fieldc ; dat hij evenwel hoopte, dat de fiaat zijner gezondheid hen zou kunnen toelaaten, om bij het openen van het testament tegenwoordig te zijn; dat, wat de begravenis aanging, zij zig dienaangaande de begeerte van haaren grootvader moest herinneren, en zig overeenkomftig dezelve gedraagen. Aspafia even kloekmoedig als gevoelig, wist zig zelve geweld aan te doen; en gaf alle die bevelen, welken nodig waren, om aan de overblijffelen van haaren grootvader de laaifte eer aan te doen; zij deed evenwel niets zonder Richard Hanbury raad te pleegeu. Maria en haar broeder preezen iedere van haare verrigtiugen op eenen toon, welken de laagheid van hunne ziel zichtbaar aanduidde. Hun vader had de voorzigtigheid gehad van hun de zaak van het testament niet te vertrouwen ; zijne fchuldige ziel vreesde alle getuigen, en hij had voor zijne gerustheid zelve wel gewenscht, dat zijn vriend de advocaat zijnen vader niet overleefd had. De dag der begravenis was daar, zonder dat Dr. Bernard in fiaat was op het kasteel te komen. Het lijk van den goeden heer Hanbury wierd met ftatie naar het graf zijner voorouderen gebragt en was vergezeld van eenen talrijken fioet van zijne buuren en *■ land-  AS P A S I A. 73 landhuurders. De droefheid, welke op aller gelaat gefchiiderd was, toonde genoeg, dat hij, die hier de traanen deed vloeijen , de beste der menfehen geweest was. Aspafia, geheel aan haare droefheid overgegeeven, bragt deezen gantfehen dag in eene akelige en diepe ftilzwijgendheid door , maar tegen den avond in de houding van haaren oom eenen zekeren trek van misnoegen bemerkende, floeg zij hem voor, om tot de opening van het testament over te gaan. De heer Tomkins was bij dit voorflel tegenwoordig; zijne langduurige dienften hem al het vertrouwen van de familie hebbende doen verwerven, verzogt zij hem, om haar te willen vergezellen : zij gingen vervolgens allen naar het kabinet van den overledenen ; en na dat Richard en Aspafia de zegels verbroken hadden, door beiden op de bureau gezet, opende men dezelve: een van de eerfte papieren, welk zig aan hun gezicht vertoonde, was het testament. Aspafia nam het zelve met eene beevende hand op. ,, Zie hier," zeide zij „ de wil „ van mijnen geëerbiedigden vader, met zijne eigene „ hand gefchreeven." Zij verbrak het zegel; maar daar haare traanen haar niet toelieten om het zelve overluid te leezen, bood zij het Richard aan, welke haar deezen dienst weigerde, zeggende, dat het reeds erg genoeg was, genoodzaakt te zijn om zijne onterving aan te hooren, zonder tevens zig verplicht te zien, om dezelve hard op te leezen: „ want, " voegde hij 'er bij, ,, het „ gelukkigfte, 't welk mij nog kan overkomen, zal dit „ zijn, dat mijn naam in het geheele testament niet ge„ noemd worde." „ Hoe zeer bedroeft gij mij," zeide Aspafia, zeer treurig, „ ftelt gij dan, mijn lieve oom! D 5 „ geen  74 AS P A S I A. „ geen liet minfte vertrouwen in mij, daar ondertus,, fcben uiijn grootlte geluk daarin zal beftaan, dat ik ,, alles toebreng wat ik kan om u gelukkig te doen „ zijn!" Dit zeggende , nam zij uit haare brieventas een plan , 't welk reeds geheel in orde gebragt en waarin alles begreepen was, wat zij voornam, zo voor hem als voor zijne kinderen te doen; zij vertoonde hem het zelve; hij kon zig niet weerhouden haar te bedanken, hoewel met de uiterfte verwarring. Aspafia, om dezelve te verminderen, keerde zig naar den heer Totnkins, en verzogt hem om het testament te leezen. Ik laat het aan de verbeeldingskracht mijner leezers over om zig voor te ftellen welk eene uitwerking het leezen van dit testament moest hebben. Richard Hanbury fpeelde zijnen rol met veel fchijn van oprechtheid. Zijne kinderen , door hunne blijdfchap bijna tot buitenfporigheid vervoerd, hadden zeer veel moeite om zig in te houden. Aspafia, geheel onbeweeglijk , wist niet of zij waakte, dan of zij in de beguigeling van eenen kwellenden droom was. De eerlijke Tomkins wierp in zijne eerfte beweeging het testament op den grond, met verontwaardiging uitroepende: ,, Hoe is dit mooglijk! gewis hier fchuilc een fpel van „ den boozen onder!" „ Maar," zeide de zoon va:i Richard, die mooglijk wel in ftaat zou geweest zijn om de waarheid te ontdekken, „ erkent dan jufier Hanbury „ zelve niet, dat dit het testament van haaren grootva„ der is?" „ lk heb'er niets tegen in te brengen," antwoordde Aspafia, „dan alleen dit, dat hoedanig ook 5, de uiterfte wil van mijnen grootvader zij, ik den,, zeiven altijd als heilig zal blijven befchouwen." „ Dit is dan wel eene zeer onvervvagte gebeurtenis voor „ mij,"  A S P A S I A. 75 . mij," zeide Pvichard, „ maar bet is een zeer fterk 'I bewijs, dat mijn agtingwaardige vader door langheid van tijd eindelijk erkend heeft dat mijn broeder en mijne fchoonzuster mij onrecbtvaerdig befchuldigd „ hebben, dewijl hij mij erfgenaam maakt van zijne „ geheele bezitting, als tot eene vergoeding van de „ fmerten, welken ik twintig jaaren lang heb moeten „ draagen. Laat ons hooren," zeide hij tegen Tomkins „ welken de legaaten zijn, waar van vervolgens ■'■ gewag gemaakt word?" „ Aan mijne zeer lieve „ kleindogter Aspafia Hanbury drie-duizend ponden „ fterlings, welken aaii haar door den voornoemden „ Richard Hanbury betaald moeten worden binnen „ zes maanden na mijn overlijden, boven de rente, „ welke reeds vastgefteld is voor het onderhoud van „ de jongere zoonen van mijnen zoon Hendrik Hanbury, „ fchildknaap, en Aspafia Elwood." „ Ik bid u, mijne lieve nicht," zeide Richard tegen de treurige Aspafia , welke met haar hoofd in haare hand rustende, zeer diep in gedagten zat, „ herinnert „ gij uhtetj van wel eens te hebben hooren zeggen, „ dat 'er in de acte , waar bij die rente vast gefield „ is , een misdag was begaan ? Ik verwondere mij, „ dat mijn vader dit vergeeten heeft. Menigmaalen is „ het gebeurd dat een enkel woord de zin van eene „ acte, die op de best mooglijke wijze was opgefteld, „ veranderde. Op deeze wijze hebben veelen zig van „ hunne bezittingen verllooken gezien , hoe zeer het „ oogmerk van den testamentmaaker allerduidelijkst ,', was; maar in dit geval deed zelfs het bijvoegen van „ een woord of van eene fyllabe zeer veel. „ Toen de huuwlijkfche voorwaarden gemaakt wierd, „ itcl-  76 A S P A S I A. „ (lelde men in dezelve bij vergisfing, dat men uit alle de ,, goederen zou neemen eene fom -van dertig - duizend pon. „ den fterlings, om vastgefteld te worden ten behoeve ,, van de manlijke kinderen van den voornoemden Hendrik |t Hanbury Deeze misdag wierd niet ontdekt, dan eenigen tijd na het huuwlijk. Mijn broeder nam op „ zig om over dit (luk met rechtsgeleerden raad te „ pleegen; maar daar hij dit van dag tot dag uitdelde, ,, heeft hem de dood verrast zonder dat hij het zelve ,, heeft kunnen herdeden; en dit maakte deeze herftel„ ling vervolgens onnodig, om dat Aspafia volgens de „ wet de eenige erfgenaame was. De fchriftuuren blee„ ven dus zo als zij waren, ten voorbedde voor de fa,, milie , om in 't vervolg zodanige abuizen voor te „ komen. „ Ondertusfchen, mijne lieve nicht," voegde 'er de godlooze huichelaar bij, ,, hebt geene de minde onge„ rustheid, gij zult in mij altoos eenen goeden befcher,, mcr vinden." Aspafia was al te zeer ontroerd om op dit gezegde te kunnen antwoorden. Zij boog zig alleenlijk; en vervolgens opftaande, verzogt zij de vrijheid om te mogen heen gaan; zij deed dit oogenbliklijk, laatende den armen Tomkins in de kamer, welke haar gaarne zou gevolgd zijn , zoo hij zig niet genoodzaakt had gezien om te blijven. Richard verzogt hem s het testament nog eens te leezen. Zo dra zij alleen waren, begon hij hem wegens zijn voorleden gedrag te prijzen, hem ten derkden verzoekende van zig aan zijne belangen te verbinden , zo als hij aan de belangen van zijnen vader was verbonden geweest , en beloovende, dat hij zijn loon zoude verdubbelen. Deeze beloften waren van eeiiig gewicht voor Tomkius, hoe zeer hij As-  A S P A S I A. 77 Aspafia liever voor de helft zou gediend hebben. Ondertusfchen, daar hij niets bezat, gevoelde hij de noodzaaklijkheid van intendant van Richard Hanbury te moeten blijven, evenwel met dat bepaalde voornemen, van hem te zullen bedanken, zo dra hij iets van hein vorderde, 't welk tegen zijne eer zoude firijden. Aspafia had eenen zeer droevigen nacht-gehad, en zig dus buiten fiaat bevindende, om naar beneden te gaan, ontbeet zij op haare kamer; maar overweegende , hoe groot eene zegepraal zij aan haare laaghartige bloedverwanten zoude geeven, indien zij zig gedroeg als of zij door haaren ramp verplet was, befloot zij, om zig van alle haare kloekmoedigheid te bedienen, en , tegen den middagmaal-tijd, naar beneden te gaan. Toen zij in de eetkamer kwam, maakten Maria en taalbroeder eene zeer kleine buiging voor haar, en haar oom o-roette haar met eene houding, als of hij haar in zijne befcherming rtam; maar zonder te toonen, dat zij eeni Howitzer. Men vroeg zeer naauwkeurig naar haaren welftand ; ieder beijverde zig om haar ververfchingen aan te bieden, maar mefeene oplettendheid omtrend de keuze , welke duidelijk te kennen gaf , hoedanig een belang' men in haar (lelde. Eene andere vrouw zou zig op z&o veele huldeblijken verhoogmoedigd hebben , maar bij Aspafia verwekte dit alles niets dan dank-, baarheid. Lord Derville vroeg waar zijn vader was i „ Wij neb„ ben hem niet gezien," zeide Charlotte, „ maar ik " ben verzekerd, daar zijne fultane hem op eene zo ]] geduchte wijze aangezien heeft, dat hij zig bij haar " zal vervoegd hebben om de vreede te maaken." " Ik wenschte wel," zeide haar gemaal „ dat gij uwe " aartige onbefcheidenheden wist te beteugelen, voor" ai wanneer het mijnen vader aangaat." Dat is niet " gemaklijk," zeide zij, „het befpotlijke doet mij altijd " lagchen, waar ik het ook aantreffe. Maar de heer " Travers , welke op zig heeft genomen om de ge" heels waereld te berispen , behoorde hem waarlijk " eenige lesfen te geeven." „ Neen zeker niet," hervatte deeze , „ ik geloof dat mijne lesfen alleen nuttig zijn voor de jeugd, welke, wanneer men ', haar onderrigt, zig verbeteren kan; maar Mylord is „ reeds tot eenen ouderdom gekomen , in welken alles „ reeds wortel heeft gefchooten, en dan is alle verbe„ tering hoopeloos." De komst der koetzen deed dit gefprek eindigen, en men bragt het overige van den avond vrij wél door. In het volgende hoofdftuk zal de leezer eene meer uitvoerige tekening van Lord Carberry vinden; het kan niet zeer aangenaam weezen, hem beter te leeren kennen,  124 A S P A S I A. nen, maar het is nogtans voor het vervolg onzer gefchiedenis noodig. XXX. HOOFDSTUK. SCHETS VAN EENEN MAN NAAR DE MODE. De graaf van Carberry had eene zeer gebrekkige opvoeding gehad; in den ouderdom van vijf jaaren zijne moeder verlooren hebbende, werd hij overgegeeven in de handen van eenen gouverneur, die een dwaas en trotsch mensch was, de vrouwen, en vooral de losbandigheid beminde, en nog daarenboven een huichelaar: ook wist hij zijn gedrag kunflig te verbergen, doch maakte ondertuslehen geene zwaarigheid om zijnen opvoedeling tot alle zijne vermaaken in te leiden. Toen de graaf de ouderdom van agttien jaaren bereikt had, wierd hij, door den dood van zijnen vader, in de bezitting van een zeer groot fortuin gefield; hij volgde de levenswijze, welke hem door zijnen gouverneur geleerd was, en toen hij tot die jaaren kwam, in welken de meeste menfehen van hunne dwaaling te rug keeren, Hortte hij zig nog dieper in dezelve, en wierd weldra de fpeelbal eener kunne, bij welke hij dikwerf de flaebtoffers van zijne driften gezogt had. Hij begaf zig evenwel in huuwlijk met een zeer beminlijke vrouw, welke, uit hoofde van haare uitmuntende hoedanigheden , recht had, om aanfpraak te maaken op de liefde van haaren gemaal; maar Mylord Carberry toonde haar niets dan onverfchilügheid en afkeer. Het eenige kind, 't welk hij bij haar had, was Mylord Derville, welke onder de oogen van zijne moeder opgevoed wierd:  A S P A S I A. 125 wierd: zij droeg zorg om het flegte gedrag van Mylord voor hem te verbergen, zo om dat zij vreesde, dat dit voorbeeld gevaarlijk voor hem konde zijn, als om hem de gevoelens van eene kinderlijke liefde niet te beneemen. De jonge Derville was ook even zeer aan zijnen vader als aan zijne moeder gehecht, en Mylord was moedig op zijnen zoon: hij beminde hem zeer: ook was hij het eenige voorwerp, 't welk het vermogen bezat, om hem nu en dan naar zijn huis te doen keeren; want men had moeite om te beflisfen, door welke hartstogt hij het meeste vervoerd wierd. De vrouwen , de paerden, de hafard - fpelen namen gelijkelijk allen zijnen tijd in; ten minften dan, wanneer eene landfchoonheid zijnen aandacht niet voor eenige oogenblikken bepaalde ; en dan gebruikte hij alle middelen om dezelve te verleiden ; maar deze was niet zoo dra in zijn bezit, of hij had 'er weder een af keer. van, en liet haar vaaren, om eene andere te zoeken. De eenige verdiende , welke hij nog had , was dat hij zijnen verderflijken fmaak niet aan zijnen zoon mededeelde; hij had de zorg over zijne opvoeding geheel aan Mylady Carberry overgelaaten , welke dezelve zeer waardig was. Deeze tedere moeder achtte zig zeer gelukkig, door de goede hoedanigheden, welken zij in haaren geliefden zoon ontdekte; zij vertrouwde, dat zijn gedrag haar zou troosten in alle die verdrietlijkheden , welken dat van haaren gemaal haar zo menigmaalen had aangedaan: ook zag zij den jongen graaf nooit zonder vertedei ing aan. Hij had den ouderdom van agttien jaaren reeds bereikt, en bleef door zijn gedrag het geluk en den roem dier tedere moeder uitmaaken, toen hij op zekeren tijd eenen gelukszoeker ontmoette ; eene foort van / men-  m A S P A S I A. menfehen, die, offchoon zij niets bezitten, ecbtef daarom niet minder figuur in de waereld maaken. Deeze maakte kennis met den jongen graaf; en met hem over Wedloopen en paerden fpreekende, bood hij hem een paerd aan , 't welk hij te koop had, en naar zijn zeggen, zo fraai als goed, maar hoog van prijs was; hij wilde het hem echter wel eenigen tijd op de proef geeven; zelf onder voorwaarde, dat hij het zelve kon te rug geeven indien het hem niet beviel, tot eene zoodanige fom, als zij beiden zouden overeenkoomen. De jonge graaf, die groote begeerte had om een fchoon paerd te hebben, gaf zijne toeftemming tot alles: het wierd hem dus gezonden; maar toen hij het zelve eenige maaien bereeden had, vond hij het ver beneden de waarde, en befloot om het tot de bepaalde fchaadloosftelling te rug te geeven. De man, met welken hij te doen had, droeg eene uniforme, fchoon hij dezelve zeer weinig waardig was: ook was hij dood arm; hij begreep, dat hij gemaklijk partij van onzen jongen heer kon trekken , diensvolgens fchreef hij hem, dat hij zich aan deafgefprooken voorwaarden niet gedroeg, en zond hem het paerd onmidlijk te rug, te meer, daar het geene van die gebreken had, welken hij goedvond in het zelve te vinden. De jonge graaf zeer moeilijk wordende, beantwoordde deezen brief vrij levendig; de capitein antwoordde weder. Eindelijk lchreeven zij over en weder verfcheiden brieven, in welken de verkooper alle reden fcheen te hebben van zig te kunnen beklaagen. Ten laatften fchreef hij den jongen Derville, dat zoo hij hem niet aanftonds het paerd betaalde, hij alle hunne wederzijdfche brieven in de nieuwspapieren zou doen plaatiën en de waereld laaten oordeelen of zijn gedrag, dat van eenen edelman ware. On-  A S P A S I A. 127 Onze jonge graaf zig zeer beledigd vindende, dagt niet dan om zig te wreeken. Ondertusfcben wilde hij eerst zijne geliefde moeder raadpleegen, om zeker te zijn, dat zijne gevoeligheid billijk was. Hij was echter niet voorneemens om haar te zeggen wat hij wilde doen; maar zeer genegen om zig van die middelen te bedienen, welken zij hem aan de hand zou geeven, indien dezelven met zijne eer beliaanbaar waren. Hij ftond zeer verbaasd, toen hij zijne moeder van alles onderricht hebbende, uit haaren moud hoorde; „ Mijn zoon! „ gij hebt zonder twijfel geen het minfte ongelijk in ,, alles, wat gij mij zegt; maar daar gij hier door een valsch mensch en leugenaar aangevallen word, kunt „ gij geene voldoende bewijzen hebben om u tegen hem te verdeedigen. Met hef paerd te betaalen,, „ zoud gij u bevreesd toonen; derhalven zijt gij ver„ plicht met hem te vechten : gij komt eerst in de „ waereld, dus moet gij doen blijken dat gij dapper „ zijt: 't is buiten twijfel hard dat men zig tegen een „ zodanig mensch moet meeten; maar oordeel zelve, „ hoe onvermijdlijk het voor u is , daar uwe eigen „ moeder 'er u toe aanzet! Deeze raad was al te zeer naar den fmaak van den jongen graaf, dan dat hij denzelven niet zou gevolgd hebben : hij zond dus oogenbliklijk eene uitdaaging aan den capitein, het uur en de plaats wierden door Mylady Carberry gekoozen, welke zeer verlangde, dat haar broeder (de heer Travers} bij dit tweegevecht tegenwoordig zou zijn: zij zag haaren zoon vertrekken , en nam affcheid van hem met eene ftandvastigheid, welke haar in dit oogenblik ver boven haare fexe verhief; maar de natuur verliest haare rechten nietj en hoe zeer deeze gevoelige moeder door d«  12g A S P A S I A» de terugkomst van haaren zoon , die niet dan eene ligte wond gekreegen had , vertroost wierd , hadden evenwel de angften, welken zij in de weinige oogenblikken van zijne afweezigheid verduurd had , eenen zo diepen indruk op haar gemaakt, dat haare gezondheid haar weldra verliet ; haar toeftand wierd van dag tot das zorglijker , tot dat eindelijk na verloop van twee maanden eene fleepende koorts haar in het graf rukte. • Lord Derville gevoelde eene zo levendige droefheid over den dood van deeze tedere moeder, dat hij in die plaats niet kon blijven, waar hij zo veele bewijzen van haare liefde en goedheid genooten had; hij verzogt Mylord Carberry vrijheid om zijne reizen te mogen beginnen, welke daar toe des te gereeder zijne toeftemming gaf, om dat hij begreep , dat het verftandig gedrag van zijnen zoon eene aanhoudende hekeling van het zijne was. XXXI. HOOFDSTUK. DROEFHEID. Aspafia begon zeer ongerust te worden dat zij geene tijding kreeg van haaren eervvaardigen vriend Dr. Bernard; zij begreep zeer klaar dat zij zig thans in geene omftandigheid bevond, welke met haare fortuin overeenkwam ; zij wenschte Hechts dat haar haat beflist mogt zijn eer zij de eene of andere partij behoefde te kiezen: want, thans te midden in den overvloed en de vermaaken te leeven, daar zij zig van het toekomende niet veel meer dan een zeer bekrompen beftaan konde kelooven , was in den grond niet anders dan haare fmar-  A S P A S I A. 129 fraarten vergrooten, vooral in eene groote Had , waar de nieuwspapieren daaglijks van den eenen of anderen ongelukkigen melding maaken, wiens rampen zij (leeds gewoon was te verligten; en nog was het haar onmooglijk , om ze niet op te zoeken; zij bragt hun alle die verkwikkingen toe, welken in haar vermogen waren ; en wanneer zij haare beurs ledig zag , had zij toevlucht tot Lord Derville, wiens goedertieren hart altijd alle haare wenfchen voorkwam. Haare reden leerde haar wel, dat men niet meer kan geeven, dan zijne middelen toelaaten; maar ondertusfchen leed haar hart, als zij geene weldaadigheid bewees. Gelijk aan Titus rekende zij den dag verboren , op welken zij de traanen des ongelukkigen niet had kunnen droogen, of de ellende van den behoeftigen verzagten. Op zekeren morgen wanneer zij zig met Mylord en Mylady inde kamer der laatstgenoemde bevond, (lelde men haar eenen brief ter hand. Daar zij het fchrift niet kende, opende zij denzelven fchielijk. Naauwlijks had zij begonnen te leezen, of zij veranderde van kleur, en de traanen biggelden langs haare wangen. ,, Ach, „ juffer Hanbury!" riep Lord Derville, „ welk eene „bedroevende tijding ontvangt gij daar?" ,, He„ laas!" zeide zij, „ ik heb mijnen vriend , mijnen „ eenigen vriend verboren ! ja , ik kan zeggen den „ eenigen vertrouwden vriend, die mij nog op de wae„ reld overig was." Dit gezegd hebbende, lag zij den brief op de tafel, en flond op, om haare traanen te verbergen. „ Charlotte!" zeide Mylord, „ geeft gij mij geene volmacht om aan juffer Hanbury te zeggen dat zij „ in uwen gemaal altijd eenen vriend, eenen befcherI ,> mer  tgt A S P A S I A, ■,, mer vinden zal? Ja, beminnelijke Aspafia!" ver«OlgÖC hij „ geloof mij, ik ben voor mijn geheele lee„ ven aan u verbonden!" Charlotte ging ook bij haar; zij deed haar zitten, en haar teder omhelzende, riep zij: „ ach, mijne lieve vriendin! welk een nieuw on„ heil heeft u bejegend ? " ' „ Ach, mijne lieve vrienden!" hervatte zij „ik bid ,, u vergeeft het mij dat ik mij derwijze aan de. droef\] heid overgeeve. Helaas !->k had deezen ramp-behoo,, ren te voorzien; en ondertusfehen word ik door denÜ zeiven geheel verplet! Mijne lieve Charlotte! helaas! „ onze goede rector is niet meer ! 's daags na dat hij mijnen laaiden brief ontvangen heeft, is hij van 5, eene tweede beroerte overvallen; en van dat oogen„ blik af heeft hij niet meer gefprooken. Welk eene \, verplichting heb ik niet aan hem! dien waardigen „ man! hij wilde mij zijne eenige erfgenaame maaken! " Mylord Derville vervolgens den brief opneemeflde, welkeu zij ontvangen had, las dien overluid. Dezelve was door zijne huishoudder, eene oude en getrouwe dienstbode,gefchreeven , welke mede zuchtte onder den ramp van eenen zo goeden meester verlooren te hébben. Zij fchreef dat hij zig 's daags voor zijn laatlte toeval vrij wel bevindende, een ontwerp had gevormd om zig naar Londen te begeeven, om Asp.tlia in het voortzetten van haare zaaken te helpen; dat hij alvorens zijn testament vernietigd en een ander gemaakt had in het.welk ook aan haar eene goede fom toegelegd en waar bij juffer Hanbury tot zijne eenige erfgenaam benoemd was, om dat hij toch maar weinige nabedaanden had , en welken allen zeer vermoo waren; maat dat ongelukkig , terwijl het testament bij den no«  A S P A S I. A. 131 notaris gebragt wierd om in orde gefchreeven te worden, haar meester door eene .nieuwe beroerte, welke hem als een donderflng op het lijf kwam, werd overvallen ,..en reeds geheel buiten kennis was, toen men bij,hem:kwam, om hem het testament te doen onderteekenen.- Aspafia fchreef op het oogeiiblik aan dit goede mensch , om haar te kennen te geeven , 'welk een deel zij in haare fmarte nam, en om haar te verzekeren dat zij, zo immer haar fortuin beter wierd, fiaat konde maaken, dat zij haar niet verlaaten , maar voor haar zorgen zoude.- Zij was tot hier toe met haaren brief gevorderd, toen Lord Derville haar kwam Hooren, hij verzogt baar te willen toeflaan, dat hij een briefjen van twintig guineas in haaren brief floot, 'er bijvoegende, dat zij madam Hutchins konde verzek eren dat zij jaarlijks die fom van hem zoude.ontvangen. Aspafia befchouwde Mylord flilzwijgend; haare tot in den grond getroffene ziel kon geene woorden vinden om hem uit te drukken hoe fierk haar deeze edele daad aandeed; eindelijk riep zij uit: „ Ach! hoe lofwaardig zijn zoodanige ,, gevoelens! .wie was immer meer edelmoedig , meer „ edel dan Mylord?" „ Indien het in mijne macht ,, fiond," hervatte hij, „ om alle fmart van uw hart te „ verwijderen, dan zou ik al te gelukkig zijn!" ,, Gij „ fchenkt mij waarlijk het alkrfireelendfie genoegen," zeide Aspafia , „want ik twijffel niet of deeze fom zal .,. het lot van deeze arme vrouw aanmerkelijk verzag» „ ten." Wat Mylord betrof, nooit had hij met meer genoegen eene gift gefchonken, dan deeze. Alles, wat hem in de oogen van deeze vrouw aangenaam kon maaken, fcheen hem een gantschonwaardeerbaar geluk te zijn. I 2 Char-  i32 AS P A S I A. Charlotte deed haar de dringendfte verzoeken , dat zij toch haar huis niet wilde verlaaten, voor dat haare zaaken ten einde zouden gebragt 'zijn. „ Gij zult mij „ hier door," zeide zij, ,, eenen allerwezenlijkften dienst doen. Wij gaan weldra naar buiten, en ik ben ver" zekerd, dat ik daar de verfchriklijkfte vapeurs zal \\ hebben, indien ik daar aan mij zeiven overgelaaten ,, worde." Aspafia gaf zeer gewillig haare toeftemming om te blijven. Zij kon ook in de daad tot geene bepaaling kómen wat zij doen zoude, zo lang zij niet wist wat zij uit de nalatenfchap van haaren grootvader zou ontvangen. De graaf van Carberry had laaten vraagen hoe juffer Hanbury voer, maar hij durfde haar niet komen zien. Zijne fultane had, zo als Charlotte wel had voorzien , zig ten uiterfien verfioord , toen zij in de opera de oplettendheden had gezien , welken hij voor deeze jonge fchoonheid had gehad; en fchoon hij, om haar te vreede te ftellen, haar eene goede fom gelds, en verfcheiden juweelen had gegeeven, had dit alles echter het jaloerfche hart deezer vrouwe, die, zijne dwingelandin was geworden, niet voldaan. Zij had hem doen zweeren,dat hij niet meer aan het huis van zijnen zoon zoude komen, zo lang Aspafia daar was. Niettegenftaande zijnen eed kon de oude Lord zijn woord niet houden ; hij nam Hechts een bepaald voorneemen van zig niet meer in 't openbaar met Aspafia te vertoouen , om de berispingen van zijnen vrouwelijken dragonder te vermijden; hij was reeds te veel verliefd op Aspafia, om de ketenen van zijne fultane niet al te knellende te vinden; maar, daar zij hem zederd langen tijd onder het juk had, zag hij geene mooglijkheid, om zig  A S P A S I A. i53 zig van hetzelve te ontdaan. Toen 'er bijna reeds agt dagen verloopen waren, befloot hij de fchoonheid, welke thans alle zijne hartstochten bezig hield, te gaan wederzien; en na zig op de uitgezogtfte wijze gekapt en gekleed te hebben , begaf hij zig naar Porttnans fquare. Hij vond daar den heer Clavering en was nog geene vijf minuuten in de kamer geweest, of hij bemerkte reeds, dat deeze even fterk verrukt was van Aspafia ; deeze bekoorlijke juffer zag het zelve wel; maar het omzigtig gedrag, 't welk hij hield, belette haar, om zig ongerust te maaken ; zij had hem ondertusfchen gaarne willen overtuigen , dat zijne vernieuwde aanzoeken vruchtloos waren, en dat zij thans, even weinig, als in voorgaanden tijd, genegen was, om hem haare hand te geeven ; zij gevoelde in tegendeel dat haar afkeer van het huuwlijk daaglijks groorer wierd ; de vriendfchap van Lord Derville vervulde haar geheele hart, zodanig, dat zij niet verlangde dat immer eenig man fterker genegenheid voor haar zou hebben ; daar en boven, wanneer zij andere heeren bij hem vergeleek , kon zij naauwlijks gelooven, dat dezelve fchepfels van eenerleie foort waren; en hoe zeer zij natuurlijk vriendlijk en befchaafd was, kon zij zig echter niet weêrhouden van eene zekere koelheid aan den heer Clavering te betoonen , en nog veel meer aan den graaf 'van Carberry, wiens beleefdheden haar ondraaglijk waren. Men ging aan het fpeelen; zij fpeelde eene partij whisk met Lord Derville, den heer Clavering, en Sir James Hawley. De laatstgenoemde was een bcminlijk jong heer, die zeer veele uitmuntende hoedanigheden bezat; hij had reeds zeer veel agting bij Aspafia verworven , en ook veele verdienden in haare oogen, om dat hij de vriend I 3 van  -I 34 A S - P A S I A. van Mylord Derville was. Na het fpeelen had zij gelegenheid om met Mylord in gefprek te komen; zij verbergde hem niet,datde aanfpraak, welke zommige heeren van het gezelfchap toonden op haar te maaken, ten uiterften verdrietig voor haar was i dat zij vertrouw, de door haar gedrag aan niemand aanleiding gegeeven te hebben, om hunne hoop te vergrooten, en dat zij EtS-gelukkig zou agten , indien de heeren zig wilden overreeden , dat haar hart voor allen even onverfchillig was; en dat zij voor 't overige zeer afkeerig was van het huuwlijk. Mylord Derville prees haar over haare openhartigheid, en zeide, dat hij vreesde, dat zij alle jonge heeren, die gelegenheid kreegen om haar te kennen , ongelukkig zou maaken. XXXII. HOOFDSTUK. BEDR.OOGENE HOOP. Den volgenden dag begaf zig de heer Clavering vroegtijdig naar het huis van Mylord Derville om hem te verzoeken , van hem te willen begunHigen bij juflèr Hanbury; hij verbergde zijne liefde en zijne begeerte om zijn lot met hét haare te vereenigen, niet voor hem. „ Ik denk," zeide hem Mylord zeer beleefd, „ dat gij „ tot uwe eigen gerustheid zeer wel zoudt doen van alle die denkbeelden verre van u te-verwijderen. As„ nafta heeft mij haare gevoelens vertrouwelijk genoeg „ medegedeeld, om u te verzekeren , dat zij 'er zeer ,, ver af is van eenige hoegenaamde verbintenisfen „ te willen aangaan." „ Zeker," zeide de heer Ciavering; „ zou ik niet in mijne gedagten hebben durver. „ r.ee.  r A S P A S I A. 135 „ neemen, om mijne aanzoeken te vernieuwen, indien „ zij niet eene zo fterke verandering in haare fortuin „ geleeden had. Verre van dat dit geval haar in mijne „ oogen vernederd heeft, ontvangen haare verdienftcn en haare bekoorlijke hoedanigheden even daar door „ eenen nieuwen luister in mijne oogen; maar kan ik „ mij, in haare tegenwoordige om Handigheden , niet „ vleijen, dat zij hem, die niet wil leeven dan onj ,, haar gelukkig te maaken, eens gunfh'g zal aanzien ? " „ Dergelijke gevoelens verdienen zeker wel beloond te „ worden," hervatte Mylord; „ zeer veele vrouwen ,, zouden 'er gevoelig over zijn; maar, mijn heer! gij' „ kent Aspafia niet. Haare edele en groote ziel kan „ door geene gewoone beweegmiddelen getroiièn wor„ den. Zeker veragt zij den rijkdom niet, niemand „ kent beter deszelfs voordeden , en maakt 'er beter „ gebruik van dan zij; maar met dit alles, zal rijkdom. „ altijd de minfle zaak zijn welke haar zal kunnen ,, overhaalen. Nimmer zal Aspafia haare hand geeven, „ zonder haar hart. En wat man ia de waereld is „ een zodanig hart waardig," riep hij met vervoeringuit. Clavering erkende de juistheid van zijne aanmerkingen; „ maar," zeide hij, „ nooit zal mij de tijd ,, te lang vallen, indien ik eindelijk het genoegen, het ,, onuitfpreekluk geluk kan verkrijgen, van voor altijd „ met haar vereenlgd te zijn. „ En hoe zou het toch mooglijk weezen," voegde hij 'er bij, ,, dat ik, na juflèr Hanbury bemind te heb„ ben, immer mijne wenfchen op een ander voorwerp „ zou kunnen vestigen?" „ Dit evenwel is he.t, wa* „ ik u zoude raaden," hervatte Mylord, „ Zonder „ twijfel zou men gemaklijk de eene helft van zijn k/cn I 4 „ kun-  i36 A S P A S I A. „ kunnen opofferen, indien men dan koop had van da „ andere met dit hemelsch fchepfel door te brengen; ,, want, gelijk zeker fchrijver zegt: „ hoe verrukkend „ „ zij'u de geneugten, die uit een uitgctteld verlangen „„ gebooren worden!" Ondertusfchen, mijn heer! „ kan ik niet anders dan u raaden om van alle aan„ zoeken bij haar af te zien , wel verzekerd, dat alle ,, uwe pogingen vruchteloos zijn , en op niets anders „ uitloopen zullen dan om u zelfs nog van het genoe„ gen te berooven, van Aspafia te mogen zien. Is het „ niet beter, dat gij haare agting en haare vriendfchap „ tragt te behouden? Dit zelf, geloof mij, is nog een „ benijdenswaardig geluk." Hier eindigde het gefprek, en Mylord bleef alleen, doortrokken van zijne gevoelens. Het denkbeeld, dat zijne jonge vriendin aan geen man ter waereld de voorkeur gaf, en dat zij, gevoelig voor zijne zorgen, voor zijne tederheid, geene aangenaame oogenblikken fcheen te hebben dan die, welken hij bij haar doorbragt, gaf hem een alleraangenaamst genoegen. Wat hem aanging, hij had geen denkbeeld van een grooter geluk, dan dat van haar daaglijks te zien, en haar geheele vertrouwen te bezitten. XXXIII. HOOFDSTUK. AANZOEK. Mylady Derville bevond zig gansch niet wel; zij had zelfs verfcheiden dagen de koorts ; en dit noodzaakte haar, om haare kamer te houden; haar gemaal verliet haar niet, en deed,even gelijk Aspafia, allerleie poogïn- gen  A S P A S I A. 137 gen om haai- vrolijk te maaken. Deeze zorgvuldige vriendin paste haar met genegenheid op, en wanneer zij haar een weinig beter vond , zong en fpeelde zij op de forte -piano om haar te vermaaken; en Mylord Derville las des avonds voor haar. Dan niets van dit alles kon Mylady Derville voor de zelfsverveeling bewaaren. Afgezonderd te leeven , was voor haar ondraaglijk , zij deed alles , wat haar door den Doctor wierd bevolen, om des te eer in flaat te zijn in haaren draaikolk weder te keeren. Mylord daarentegen had nimmer eene meer aangenaame en geruste week doorgebragt, dan deeze. De omgang met juffer Hanbury, welken hij nu elk oogenblik genoot, deed hem de uitgeftrektheid van haare verdienden meer en meer kennen. Zij had van haare zijde , geduurende deeze agt dagen, eene zo groote overeenkomst in haaren fmaak en gevoelens met Mylord Derville opgemerkt, dat zij begreep dat zijne vriendfchap alleen toereikende kon zijn tot haar geluk, en dat nimmer een ander een gelijk deel in haare genegenheden zou kunnen verdienen. Na alle deeze overweegingen kwam zij tot een bepaald befluit, zij nam zig vóór, om zo dra haare zaaken zouden vereffend zijn, op een klein buitengoed ftfl te gaan leeven; dat zij dsfór, verzekerd van de vriendfchap van Mylord, voorzeker haar leven met meer genoegen zoude doorbrengen , dan zij immer in de groote waereld zou kunnen doen. Het verftaud en de vermogens , welken zij bezat, deeden haar voor geene zelfs vervee. ling yreezen. Zonder verlangens, zonder vrees zouden haare dagen in eene ftille gerustheid afloopen ; „ want," zeide zij, „ nimmer zal ik mij in het huuwlijk begee1 5 „ ven;  i38 A S P A S I A. , ven ; omdat bet onmooglijk is dat 'er nog zulk " een man als Mylord gevonden worde." "■Charlotte thans beter wordende, toonde zigtbaar dat haar het afgezonderd leven verveelde ; haar gemaal floeg haar voor, om eenige vrienden te zien. Onder deezen waren Lady Anna en Sir James Hawley; maar deezen waren de menfehen niet, die Charlotte konden vermaaken; zij beminde niet dan lieden van de mode. Een woest leven fcheen haar het eenig genoeglijke te zijn, en Sir James had te veel overeenkomst met haaren gemaal, om haar beminlijk voor te komen. Hij was, even gelijk Mylord Derville, zagt , verltandig , geestig; de overeenkomst, die in hunne karakters was, had ook plaats in hunne harten , om dat Aspafia in beiden eenen gelijken indruk gemaakt had. Deeze jongeling kon zig niet weêrhouden van de hoop te voeden van haar te beklaagen; hij wierd hier toe te meer aangemoedigd, om dat juflèr Hanbury, welke eene haar zeer natuurlijke beleefdheid voor alk menfehen betoonde, zig nog vriendelijker gedroeg jegens hem, tan zij als den boezemvriend van Mylord Derville aanmerkte. Op eenen na den middag, wanneer Aspafia zig alleen met haare vriendin bevond, dieiuie men haar den' graaf van Carberry aan. Charlotte , welke zig in zijnen omgang doodlijk verveelde, kreeg in haar hoofd om hera met onze Aspafia alleen te laaten , begrijpende, dar hij verrukt zoude zijn van deeze gelegenheid om haar zijne verliefde gevoelens te openbaaren ; en daar haar dit denkbeeld vermaakte, wendde zij om uit de kamer te komen , vóór, dat zij eenen brief moest -fchrijven. Naauwlijks was zij vertrokken, of de graaf, die zijne drilt  A S P A S I A. 139 drift niet langer kon beteugelen, wierp zig aan de voeten van Aspafia. In zijne eerfte beweeging meende zij in een fcbaterend lagchen uit te barften over deeze vervoering, welke haar niet dan befpotlijk voorkwam; maar daar hij haare hand met geweld nam , dezelve met kusfchen als overdekte, en zijne liefde in zeer vrije bewoordingen uitdrukte, zweerende, dat, zo zij hem niet een weinig hoop gaf, zijne wanhoop hem tot alles in ftaat zou ftellen , begon zij zig zeer te ontzetten, en door een zodanig gedrag ten uiterften beledigd te toonen. Zij ftond op, en zeide hem op eenen bitfen toon, dat zij hem niet langer wilde aanhooren, en verzogt van te vertrekken, of goed te vinden dat zij de kamer verliet. Toen bemerkende , dat hij te ver gegaan was, trachtte hij haar te bedaaren ; verzogt honderdmaaien vergeeving, haar biddende medelijden te hebben met zijnen toeftand en te gelooven dat hij niet misdaadig was, dan alleen om dat hij haar meer beminde dan iemand in de waereld haar zou kunnen beminnen. Zij antwoordde hem, dat zij het gebeurde wel wilde vergeet en; maar onder voorwaarden, dat hij haar nooit meer van zijne verliefde gevoelens fpreeken zoude, en op dit oogenblik willen toeftaan, om zig bij Mylady Derville te gaan vervoegen. Hij zag zig genoodzaakt om te moeten toeftemmen , en verliet het huis, zeer ne5rgeflagen over zijnen tegenfpoed; maar niet te min met een voorneemen, om alles in het werk te ftellen, ter bereiking zjjner oogmerken. Aspafia meer dan ooit eenen walg hebbende van deezen ouden verliefden, en in 't algemeen vermoeid van de menigvuldige aanzoeken , welken men haar deed , wensehte allerërnftigst, om toch, hoe eer zo liever, Londeu te kunnen ver-  Mo A S P A S I A. verlaaten. Zij hoopte dat haare zaaken geduurende den zomer zouden kunnen afloopen, en de plaats voor haar afgezonderd verblijf te kunnen kiezen, en zig 'er zelf te vestigen, zonder genoodzaakt te zijn van weder in deeze ftad te komen. 't Is waar dat zij verftooken zou zijn van het gezelfchap van Mylord Derville; dan dit was onvermijdelijk ; maar zij zou ten minften ontflagen zijn van de vervolgingen van haare aanbidders. XXXIV. IIOOFDSTU K. DE VERMAAKEN VAN HET BUITENLEEVEN. De geboortedag van den koning voorbij zijnde, ging men naar Sunbury, waar Mylord Derville een fchoon landhuis had, 't welk, door de zorg, die Charlotte droeg , om veele vrienden aldaar te nodigen , doorgaands zeer wel van gezelfchap voorzien was. Sir James Hawley, de boezemvriend van Mylord, bevond zig ddaï menigmaal; en de collonel Howitzer, hoe zeer geheel niet naar den fmaak van Mylord, deed 'er des nicttegenltaande toch menig bezoek. Onder de verfehei. dene vermaaken,welken men nam,was ook het gemeenfchaplijk leezen. Dit vermaak was op alle lusthuizen zeer gewoon geworden ; en daar men op Sunbury veeltijds tooneelftukken las, wierd uit dat leezen een ontwerp gebooren om dezelven ook te fpeelen. Charlotte viel hetzelve greetig toe; want niets was haar aangenaamer dan 't geene haar volk kon doen tot zich trekken en veel beweeging in het huis maaken. Haar echtgenoot, altijd zeer toegeevende aan haaren fmaak, was  A S P A S ï A. 141 was ook onmidlijk bedacht op het vinden van eene gefchikte plaats voor de tooneel - zaal. In eene van de vleugels van het huis was eene zeer groote kamer, die weleer tot eene billardkamer gediend had; het vertrek van Aspafia was boven dezelve. In deeze kamer maakte men daadlijk alle de toebereidzelen , welken tot een fraai en gemaklijk tooneel nodig waren: ook geduurende deezen tijd was Charlotte niet werkeloos; zij hield zig bezig met de keure der ftukken, ■welken men zou fpeelen. Het eerfte ftuk , dat zij verïtoos, was het geheim huutvlijk; zij maakte zelve de verdeeling der rollen: die van Lord Ogleby wierd aan den graaf van Carberry gegeeven; Lady Anna moest den rol van madam Heidelberg, de heer Travers dien van Sterling vervullen. Aspafia zou Fanny en Mylord Derville Lovewell zijn. Sir John Melvil zou door Sir James Havvley, en Brufh door den collonel Howitzer gefpeeld worden. Men oeffende zig bij herhaaling, en Charlotte verlangde met het hevigfte ongeduld naar de voltooijing van het tooneel, ten einde den dag der eerfte vertooning te kunnen bepaalen, die veelen uit den omtrek tot haar zouden doen koomen. Menigmaalen is 'er gezegd dat men nooit zig zeiven kent. Pope zegt : the proper ftudy of mankind is man; maar de raad van zekeren ouden wijsgeer is beter en nuttiger: know thyfelf. De graaf van Carberry nam den rol van Lord Ogleby, eenen ouden lichtmis, aan, zonder te begrijpen, dat hij eenen rol zou fpeelen, in welken hij zijn eigen karakter zou vertoonen. De befpotting, aan welke hij zig blootftelde, was voor een. ieder, behalven voor hem zeiven, zichtbaar. Wat Aspafia belangt, het was haar niet  i4ï A S P A S I A. niet onaangenaam te zien , dat Mylord Derville bij haar den rol van minnaar moest fpeelen. Gewoon om hem te beminnen als eene tederlief hebbende zuster., en 'als den gemaal van haare vriendin , zag zij daar in geen het minfte gevaar. Sir Hawley aangaande, deeze was neêrllagtig dat men hem den rol van eenen verftooten minnaar gegeeven had. Charlotte, die in dit ftuk.niet wi^ fpeelen ', had het toevoorzicht over. alle de acteurs op zich genomen, en zond, zoo dra de dag bepaald was , overal -uitnoödigingsbriefjes. Den avond vóór den bepaalden tijd oeffende men zig nog eens voor het laatst; ieder toonde eene groote blijdlchap, en verlangde met zeer veel ongeduld naar het feest van den volgenden dag. Men toegaf .zig vroeger dan gewoonlijk ter rust, ten einde des morgens te vroeger bij de hand te zijn. XXXV. II O O F D S T U K. BRAND. Des nachts tusfchen twee en drie uuren wierd Mylord 'Derville door eenen zeer Herken flank van rook wakker gemaakt; hij Hond zeer fchielijk op, trok zijnen japon ■aan, en liep naar de kamer van zijne gemalin, zig verzekerd houdende dat een gedeelte van het huis in den brand Hond. De vrees voor zijne dogter en voor Aspafia vervulde zijne ziel met fchrik. Hij deed een venfter open; maar,hoe groot was zijne verbaasdheid,toen hij de vlam van alle kanten uit die kamer zag flaan, in welke het nieuwe tooneel gebouwd was. Hij vloog op het oogenblik dcrwaards, en beval aau Charlotte, om  A S P A S I A. i43 om het geheele huis in bewecgitig te brengen. Toen hij voor de deur van de kamér van Aspafia ftond, vond hij dezelve geflooten , maar hij herinnerde zig dat \:r nog eene deur in de kamer van de minne was, door welke hij bij haar koude komen; hij ging oogenbliklijk .in die kamer, waar in ook zijn lieve kleine Anna was, hij nam haar in zijne armen, riep de minne wakker, en liep vervolgens naar Aspafia , welke zonder het minfte denkbeeld van het gevaar, waar in zij zig bevond; zeer gerust lag te flaapen. Mylord Derville. kon zig niet bedwingen van haar een oogenblik te befchouvven; nimmer had haare fchoonheid zo veele bekoorlijkheden voor hem gehad. Zijn hart, 't welk allerlevendigst-getroffen was, liet hem naauwlijks toe om adem te haaien ; hij riep haar twee- of driemaalen met eene genoegzaam verfmoorde ftem ; maar aangefpoord door het dringende gevaar, nam hij haar bij haare beiden handen. Zij;wierd wakker, en een man zo digt bij haar bed ziende, gaf zij eenen geweldigen gil. Mij viel op zijne knieën, vertoonde haar zijne kleine Anna, en zeide: „ in 's hemels naam, mijne lieve Aspafia! fta „ toch ten eerften op! Deeze geheele vleugel van het „ huis.ftaat in brand! ik zal zo lang in de kamer van „ de minne naar u wagten, maar verlies geen oogen,, blik, om bij mij te komen," Aspafia nog halfiu ilaap, en niet weelende, of het waarheid, dan of het een droom was, liep haare kamer twee- of driemaalen rond, zonder dat zij in die verwarring iets kon vinden, om zig te kleeden. Mylord Derville haar al weder met aandrang roepende, trok zij het eerfte kleed aan , 't welk haar in handen viel, en kwam bij hem; hij ontving haar in zijne aimen, en haar vervolgens bïddenae van zo  144 A S P A S I A. zo bedaard te zijn als mooglijk was , nam hij haar, en zijne kleine Anna bij de hand; hij geleidde haar vervolgens den trap af naar beneden, waar zij eene deur vonden, die hun op het voorplein van het huis bragt. Hier dankte hij den hemel vuurig, dat hij het geluk had mogen hebben van dat gene te redden, 't welk hem op de waereld het lieffle was. Zij vonden daar allen, die in het huis geweest waren; ieder wenschten zij eikanderen geluk, dat zij het gevaar der vlamme ontkomen waren , welke reeds tot het groote gebouw zelve overgeflaagen was. De brand was zo geweldig, dat hij alles fcheen te zullen vernielen; men bragt het echter zo ver, dat de beste huisraaden en de fchilderyen bewaard bleeven; niemand kwam ook daarbij om , en Mylord Derville zag het met onverfchilligheid aan, en zeide bij zig zeiven: „ al wat ik bemin, is behouden." Charlotte, bij welke de fchrik reeds voorbij was, en die niet lang bedroefd kon zijn, begon te lagchen toen zij de vertooners van dit droevige tooneel met aandagt bet'chouwde. Hunne verbleekte aangezichten, en vooral het vreemde van hunne kleedingen kwamen haar ten hooglten belaglijk voor. De arme Aspafia, welke op eene geheel andere wijze aangedaan was dan haare vriendin, voelde haar hart geweldig gedrukt; zij was genoodzaakt om agter op een rijtuig te zitten , en de kleine Anna in haare armen hebbende , welke Mylord Derville haarer zorg had aanbetrouwd, drukte zij dit kind tegen haaren boezem, den hemel dankende dat het zelve een zo groot gevaar ontkomen was. Traanen van veitedering rolden langs haare wangen en bevogigden het gelaat van dit beminlijk kind. Lord Der- vül  A S P A S I A. I4J ville verraste haar in dit oogenblik ; en zig voor zijn dogtertjen op de knieën werpende, als of hij haar wilde liefkoozen, zeide hij met eenen zeer zagten toon tegen Aspafia : „ gij bevind u niet wél ; mijne bekoorlijke „ vriendin, die fchok is voor uw gevoelig hart te fierk; „ vergun mij, dat ik u op eene betere plaats brenge, ,, waar gij lucht kunt fcheppen. " „ Gij zijt al te „ goed," zeide zij hem, „ maar hoe zal ik u alle ,, de dankbaarheid kunnen bewijzen van welke ik doop,, drongen ben! Ik neem uw aanbod aan; want ik voel „ dat ik op het punt van in eene ffaauwtê te val„ len; naauwlijks kan ik meer adem haaien." Hij nam haar onder zijne armen, bragt haar in den tuin, deed haar daar op eene bank van zooden nederzitten , en liep vervolgens, om een glas met water voor haar te haaien. Toen hij weder kwam, fmolt zij in traanen. „ Ik ben veel beter," zeide zij, „ en ik bid u, dat ,, gij mij alleen wilt laaten. " Hij gehoorzaamde, eensdeels om haar een bewijs van zijnen eerbied te geeven, en anderdeels om haar de levendige aandoeningen van zijne ziel tc verbergen. Zo dra Aspafia beter was, ging zij, met de kleine Anna , Mylord Derville opzoeken; zij vond hem wandelende in eene hevige ontroering. Aspafia verontfchuldigde zig wegens de zwakheid, welke zij betoond had, en zeide hem, dat zij zig thans weder genoeg herfield vond, om zig bij het gezelfchap te voegen , welk zij bij hunne komst aan het ontbijt vonden. Alle de inwooners uit den omtrek waren ijverig bezig om hun van de noodzaaldijkfte behoeften te voorzien ; dan daar een goed gedeelte van bedden en huisraaden verbrand was , koos ieder de partij om naar Londen te rug te keeren. Aspafia had K ge-  H6 A S P A S I A. geduurende het droevig ongeluk zo veele blijken van aanhoudende zorgen en oplettendheid van Sir James Hawley genöoten , dat zij hem met vermaak haare dankbaarheid betoonde ; het ontbrak haar aan geene woorden, en zij verviel in geene bezwijmingen, noch traanen ; maar de goede jongeling gevoelde eene zo 'zagte bckooring door cie verpligtende woorden, welken zij hem toefprak , dat zijn hart door de flreelendfte hoop wierd ingenomen. XXXVI. HOOFDSTUK. REIS NAAR ERIGHTON. De fchade, welke het huis te Sunbury geleeden had, belette dat men geduurende den zomer niet weder derwaards konde keeren; men belloot derhalven dat men eenigen tijd te Brighton zou gaan doorbrengen. De grooten en rijken hebben dit aangenaam gemak dat zij met geld alles naar hun genoegen gefchikt krijgen. Zij hadden dus ook in minder dan agt dagen een huis te Bri-hton gereed. Charlotte, welke de afwisfehng beminde , was zeer in haaren ichik met deeze verandering. Des avonds voor dat men derwaards ftond te vertrekken, kwam Mylord Derville in de kamer van Aspafia; zij zat te leezen; hij verzogt vergiffenis dat bij haar kwam ftooren, 'er bijvoegende, dat hij zo vrij niet zou hebben durven zijn, indien hij haar niet over eene zaak van belang te onderhouden had. Zij ftond met blijdfehap op, om hem te ontmoeten. Zijne tegenwoordigheid deed altijd dat gevoel in haar hart gebooren worden: maar toen zij haare oogen op hem floeg,  A S P A S I A. i47 floeg, en zag, dat hij bleek was, ,en beefde, toen wierd haare ziel bewogen; zij vroeg hem met eene zekere vrees, wat toch de reden mogt zijn van de on titel tenis, welke zij in hem zag? Hij hervatte zijnen moed, nam eene meer bedaarde houding aan, en zig toteenen glimlagch dwingende, zeide bij, dat Sir James Hawley hem had verzogt , om de gevoelens van haar hart te onderzoeken; dat daar zij alleen in flaat was om zijn geluk te maaken, het ook in haar vermogen ftond, om hem, door één woord, den gelukkigften, of den raropzaligften der ftervelingen te doen zijn. ,, Gaarne, " voegde hij 'er bij „ had ik mij de moeite befpanrd „ u de moeite benomen van mij te hooren „ Ik heb verfcheiden brieven over dit onderwerp be„ gonnen; niet een derzelven voldeed mij. De vriend„ fchap vorderde van mij , dat ik den taak, weiken „ mijn vriend mij oplag, op de beste wijze mooglijk, „ volbragt; ik heb hem echter verzekerd, dat ik aan „ mijne welfpreekendheid twijfelde, maar hij heeft mij „ op eene zo dringende wijze gebeden, dat ik u den „ gloed van zijne liefde zou openbaaren.... gij weet „ het, Aspafia! die vriend is mij dierbaar, en ik geef „ 'er hem een zeer fterk bewijs van door op mij te ,, neemen om zijne voorfpraak te willen zijn bij eene „ vrouw, die naar mijne gedagten geen man ter weer „ reld kan waardig zijn. " Dit vleijend gezegde bragt eenen aangenaamen bios op de wangen van Aspafia; zij boog zjg, maar kon niet antwoorden. Mylord Derville zeide vervolgens met die edele vrijmoedigheid , die hem eigen was, zeer veel tot lof van Sir James. „Hij heeft mij," voegde hij 'erbij „ het „ dierbaarfte belang van zijn hart toevertrouwd, daar K 2 „ bij  i43 A S P A S l A. „ hij de vrléhdfeh&p kende , met welke gij' mij wifc ■ verceren. Vergun mij dan , dat ik mij van die vriend„ fchap bediêne om te beproeven of uw hart voor „ zijne liefde gevoelig te maaken is? —" ,, lk ben „ Sir James Hawley zeer verplicht, " zeide Aspafia, „ dat hij u tot den vertrouweling van zijne gevoelens „ heeft gekoozen ; hier door maakte hij mij het ant„ woord, 't welk ik hem verTchuldjgd ben, gemaklij„ ker. Gewoon, u als eenen tcckriievenden en deel„ neemenden broeder te befchouwen, zal ik ock altijd „ een onbepaald vertrouwen in u hellen. Noch de „ agting, welke ik aan Sir James toedraage, noch de „ kennis, die ik van zijne goede hoedanigheden heb , „ zijn inllaat, Mylord ! om mij over te haaien, om „ zijne aanbiedingen aan te neemen. Ik ken alle zijne „ verdienden, ik bemin hem als uwen vriend - maar „ is dit genoeg , om hem mijn hart en mijne hand „ te geeven ? Neen, Mylord! hoe meer ik den huuw„ lijken Haat overweege, hoe meer ik overtuigd wor„ de , dat in dien ftaat het geluk van de vereeniging' „ der harten afhangt. Onverdeeld, geheel alleen, één „ voorwerp te oeminnen , dit, dit alleen , kan naar , mijn inzien, eene gevoelige vrouw overhaalen, om ", een huwlijk aantegaan. Het is 'er zeer ver van „ daan , dat ik dergelijke gevoelens voor Sir James „ zoude lebben. Helaas! kon de hemel zijn hart ver„ anderen, en hem eene vrouw doen vinden, die zijner liefde waardig is ! zeg hem toch vooral, Mylord ! „ dat mijne vuurigfte wenfehen voor zijn geluk zijn, en wendt alle uwe welfpreekendheid aan, om hem „ mijne weigeringen te tloen goed keuren." „Ach!" fiep Mylord Derville, „ wie kan u aanhooren, zon- „ der  AS P A S I A. I4y „ der u te bewonderen! Arme Hawley! boe zeer be„ klaag ik hem! Ik zal hem fchrijven; 't is mij on„ mooglijk om hem in dit oogenblik te kunnen zien! „ maar zeg mij eens , mijne lieve juffer Hanbury ! „ zedert twee maanden hebt gij de voordeeligfte par„ tijen van de hand geweezen ; gij vond heeren van „ allerleie jaaren , van allerleien ftand onder het juk van uwe bekoorlijkheden en veniienften; hoe is het „ toch mooglijk dat uw hart bij dat alles altijd koud „ en ongevoelig is gebleeven? Och! dit is onmoog„ lijk!" Op dit gezegde verwijderde hij zig van haar, en vervolgens aan het einde van de kamer ginds en weder wandelende,zeide hij in zig zeiven: „welk recht ,, heb ik toch om haar eene dergelijke vraag te doen? „ Kan ik zelfs verlangen dat zij mij antwoorde ? Ia ,, mijnen tegenwoordigen toefhnd is zelfs de onkunde eene wenschlijke zaak. " Hij keerde weder naar Aspafia toe, altijd zeer aangedaan; en vervolgens haare hand neemende, zeide hij: ,, fiel u gerust, mijne beminlijke vriendin ! de gehei„ men van uw hart zullen mij altijd heilig zijn. Nira„ mer zal ik u dezelven tegen uwen wil trachten te ,, ontrukken." Aspafia, buiten fiaat om zig te kunnen verklaaren, was verlegen wat zij hem zoude antwoorden ; maar ziende dat Mylord Derville zeer ontroerd was, zeicie zij, „ alles, wat ik u kan zeggen, „ is dit, dat ik mij nimmer aan eenigen man zal ver„ binden , zonder alvorens uwen raad ingenomen te „ hebben. Ondertusfchen geloof ik niet, dat ik ooit „ trouwen zal, of mijne wijze van denken zou zeer „ moeten veranderen." „ Is 'er dan geen de mLilte „ hoop voor mijnen vriend over?" zeide Mylord. — K 3 „ Neen!  ï5o A S P A S 1 A. „ Keen! mijn heer, volftrekt geene, en ik verzoek u " van hem dit ten fterkften te willen verzekeren." ''•Hij wilde antwoorden, maar, zijne ontroering langs ló grdöttf wordende, groette hij baar zeer eerbiedtg, en gins de kamer uit. Zij was ook zeer aangedaan. Het verlangen, 't welk Mylord getoond had, om haar met zijnen vriend verëenigd te zien , deed haar vreezeri dat hij over haare weigering gehMgd mogt zijn. Buiten twijfel was het voorgeflagen huuwlijk eene zeer voordeelt partij. De vriendfchap, welke Mylord Derville voor haar had , moest hem zeer doen wenfchen om dit huuwlijk voltrokken te zien; het denkbeeld van hem mishaagd te hebben, kwelde haar dus geweldig, daar zij alles voor deezen gevoeiigen vriend zou gecia-m hebben , behalven haare hand aan Sir James te eeeven. „Mijn hemel!" zeide zij, „ dat ik de agting van Mylord weder krijge! Zonder dezelve, zonder '< zijne vriendfchap kan ik niet leeven. Wanneer ik V in mijne afgezonderde woning zal zijn, zal dezelve " miin eenig vermaak weezen : zal ik niet al te ver" oenoe-d zijn , indien ik daar het geluk hebbe van " tWóf driemaalen in het jaar Charlotte met haaren % echtgenoot bij mij te zien? Langen tijd te voren zal ik mij met dat bezoek verheugen, en zal zelf, nadat " ik het zal ontvangen hebben, het bekoorlijke, 'twelk " het zelve over alles, wat mij omringt, verlpreiden l zal, nog niet langen tijd ftreelend voor mij zijn? XXXVII.  A S P A S I A. i5l XXXVII. HOOFDSTUK. WANDELING. Toen zij te Brighton gekomen waren , zag Aspafia met zeer veel genoegen dat Derville geen het minde overblijffel van ongenoegen tegen haar behouden had wegens de weigering, die zij hem omtrend zijnen vriend had gedaan. Van die zijde dus gerust gefield, dagt zij om niets anders, dan om de bekoorlijkheden der vriendfchap te genieten. Het eerfte vermaak, 't welk zig haar in deeze plaats aanbood, was eene wandeling aan het zeeftrand. Charlotte betoonde zeer veel drift om van de partij te zijn, verzekerd van aan den oever menfehen te zullen vinden ; om dat de gewoone wandeling derwaards was. De eerften, die zij, daar komende, zagen, waren mevrouw Marsden en de collonel Howitzer. Men kon zeer gemaklijk zien dat Charlotte verwagt had den collonel te zullen ontmoeten; maar tevens., dat zij onvergenoegd was van hem aan deeze vrouw zijnen arm te zien leenen. Aspafia bemerkte haare jaloufie en gevoelde deswege eene waaragtige fmarte. Dit bevestigde haar in het denkbeeld van den voorkeur, welken haare vriendin aan den collonel gaf, eenen voorkeur, welken bij zo weinig verdiende in te boezemen , en welke naar haare begrippen niet anders dan droevige gevolgen zou kunnen hebben. Mevrouw Marsden was eene jonge en zeer rijke weduwe; zij had haar verftand zeer wel; maar haare ligtvaardigheid bragt haar meRigmaalen in verdenking, eer zij 'er zelve aan dagt. Zij l'prak Charlotte zeer vrolijk aan, en zeide haar zagtK 4 jens,  ,5» A S P A S I A. fefls dat haare komst haar een dubbeld genoegen gaf, dewijl dezelve haar het genoegen van haar verkeer fchonk en van het verdrietig eenzaame met den collonel verloste , die haar tot walgens toe verveeld had, Onarlotte begreep zeer wel dat hij, daar hij geheel alleen met-haar was ingenomen , aan deeze vrouw met zeer had kunnen bevallen; en dit denkbeeld bragt haar weder i„ eenen vrolijken luim, vooral na dat de collonel mmdel had gevonden om haar te fpreeken, en zig met haar te bevreedigen. Dit gezelfchap beviel niet zeer aan Aspafia. Zij verwijderde zig ongevoelig van het zelve, om, alléén, het vermaak te genieten van den oceaaii te' befchouwen. Dit tooneel vervulde haare ziel met een verheven gevoel Nimmer had de natuur haar meer • opgewogen Gehouden , dan in dit oogenblik. Zij zette zig aan den voet van eene rots ter neder; en haare oogen op het onmeetbaare ruim gevestigd houdende , bleet z.j als onbeweeglijk; zij bemerkte niet dat de zee in dit oo-enblik begon te vloeden, en dat deeze vloed haar j„Öde daad al fpoedig naderde. Gelukkig kwam Mylord Derville, die haar waarfchuuwde van het gevaar, waarin zij zig bevond. Zij ftond fchiel.jk op , hem hartelijk dankende voor de zorg, welke h.j voor haare behoudenis droeg. Zij wandelden vervolgens te famen. Aspafia, ten uiterften getroffen door het gezicht van dit onmeetbaar element, maakte verfcheiden aanmerkingen over de roekloosheid en de eerzucht der menfehen, die het zoo verre gebragt hadden van de grootfte fchatten over zee van het eene land naar her andere te voeren. Door dit middel, voegde zij 'er bij, ontvangen ook de gebannen minnaar en het epgöflöetén meisjen,  A S P A S I A. I53 duizeude vertroostingen. Mylord Derville hoorde haar met verrukking aan; hij vond alle die gevoelens in zijn hart, welken haar fehoone mond uitdrukte : hij zou gaarne zijn geheele leven hebben doorgebragt met naar haar te luisteren, maar zij moesten zig weder bij het gezelfchap vervoegen, 't welk naar de ftad gegaan was, om eenige ververfchingen te gebruiken, en vervolgens naar de asfemblée te gaan. De gewoone vermaaken van Brighton waren het bal, de wedloopen van paerden en de wandelingen. Deeze levenswijze fcheen zeer naar den fmaak van Charlotte te zijn; men zag haar overal , en altijd werd zij van den collonel Howitzer gevolgd. Een man, die zijne vrouw niet bemint, kan nimmer jaloers van haare genegenheid zijn, maar is het altijd van zijne eer; en Mylord Derville veragtte dén collonel al te zeer, om de vooringenomenheid van Charlotte voor hem niet met verdriet aan te zien ; hij waagde het dus bij zekere gelegenheid, om haar, echter met de groot (te zachtmoedigheid, te zeggen , dat hij verwonderd was, dat zij geene meerdere zorg voor haaren goeden naam droeg, en zig overal met eenen man, zo als de collonel was, vertoonde; dat dit alleen genoeg was, om haar in verdenking te brengen. — „ Ik „ geloof waarlijk," hervatte Charlotte met zeer veel hevigheid en drift, „ dat die geenen, welken behoorden si te beginnen met hun eigen gedrag te verbeteren, „ zig doorgaands het meeste met het gedrag van an„ deren bemoeijen. " Dit verwijt verftoorde Mylord Derville in geenen deele; zijn hart was zuiver; nimmer was hij in het geene hij aan zijne gemalin was verfchuldigd , naarlaatig gebleeven. Wat het gevoel beK 5 trof,  i54 A S P A S I A. trof, welk zijne ziel vervulde , dit was onvrijwillig, maar zijne houding en daaden waren altijd zodanig omzigtig geweest, dat dezelven nimmer eenig vermoeden, veel min eenige ongerustheid hadden kunnen verwekken ; daar en boven verzekerde hem de onverfchiliigheid, welke zij hem betoonde, dat zij zig nimmer in eenige aanmerkingen over zijne verkleefdheid aan Aspafia kon toegeeven. Hij dagt derhalven , dat alleen de lust om tegen te fpreeken haar dat levendig antwoord , 't welk zij hein gaf, in den mond gelegd had; maar hij bedroog zig. De graaf van Carberry was de geheime aanftooker , die haar ophitste; en daar alles, wat hij gedaan had om aan juffer Hanbury te behaagen , vruchteloos was geweest, had zijne gevoeligheid daarover hem eenen verfpieder van deeze onfchuldige fchoonheid gemaakt, welke, daar zij oprecht en gevoelig was, nimmer in haare gedagten had genomen om haare vriendfchap voor Derville te verbergen. Hij fchepte het veragtelijk vermaak om Charlotte dezelve te doen opmerken; niet dat hij zig daar van iets gunfligs kon belooven , maar het genoegen van haar te benadeelen , was eene foort van geluk voor dit ondeugend mensch. Mevrouw Derville gevoelde geen het minfte verdriet over deeze ontdekking; zij bezat geene grondbeginfelen genoeg die haar in fiaat fielden, om haar vertrouwen in de wijze van denken van haare vriendin te ftellen; en daar zij geheel en al onverfchillig was omtrent haaren gemaal , fcheen het zeer gemaklijk voor haar te zijn, dit hij zig met eene andere Vrouw ophield; dit beloofde haar, naar haar begrip, meerdere vrijheid in haar gedrag. De graaf van Carberry was niet eens te vreede üu hij Ciiariotte onderricht  A S P A S I A. 155 richt had ; hij zogt zelfs de gelegenheid op , om Sir James Hawley te zien, en hem het vergif in het hart te ftorten; hij zeide hem, dat zijn zoori Derville, onder den fchijn van zijn vriend te weezen, tegen hem gewerkt had; dat hij zelve Aspafia beminde, en van haar bemind werd, en dat hij met geen ander oogmerk op zig had genomen, om de aanbiedingen van Sir James san Aspafia voor te dragen , dan om dezelven des te zekerder te doen mislukken. Sir James , welke veel te jong was voor bezadigde overweegingen , zag niets dan list en verraad in het gedrag van zijnen vriend ; hij verviel in eene hevige woede, en zwoer , dat hij hem nimmer wilde wederzien. „ Ik ga," zeide hij, „ mij van eene plaats ver„ wijderen , welke mij niets anders dan verdriet doet ,, ontmoeten. Mijn vriend , hij , in wien ik al mijn „ vertrouwen ftelde, heeft mij dan verraaden! die on„ dankbaare! ik laat hem aan zijne wroegingen over; ,, door den tijd zullen dezelven zijne ziel verfcheuren. „ Maar ik, ongelukkige! ik zie mij genoodzaakt om „ hem te veragten , die mij zederd zoo veele jaaren „ dierbaar was , en dien ik meende de deugdzaamlte „ der menfehen te zijn." De graaf van Carberry liet hem in zijne wanhoop, en vertrok zeer voldaan van twee vrienden in onmin gebragt te hebben. Hij kon nog wel niet voorzien wat voordeel hier uit voor hem zou kunnen ontdaan, maar hij beloofde zig , om alles wat mooglijk was in 'c werk te ftellen, om tot zijn verfoeilijk oogmerk met Aspafia te geraaken. XXXVIII.  I56 A S P A S I A. XXXVIII. HOOFDSTUK. EEN ZEETOCHTJE. jfyfylord Derville had aan Aspafia eenen uitmuntenden verrekyker geleend, welke haar zeer veel vermaak gaf, omdat zij met denzelven de fcheepen van verre kon onderfcheiden. „ Maar," zeide zij hem, „ ik zie de„„i„ar, nA» nipt penoetr van nabii naar miinen zin." ,, z.civv.11 ""ö — & ° • ~* j „ Gij móet niet verlangen, antwoordde luj, „ dat ,, zij nader bij u komen; dit zou zeer gevaarlijk voor „ hun zijn , maar indien gij volfirekt kennis van een ,, fchip wilt hebben, zouden wij wel eens met de floep „ 'er een kunnen gaan zien ; ik houde mij verze„ kerd dat eene zodanige partij aan Charlotte zeer zou bevallen." Zij gaf ook in de daad en met zeer veel bevalligheid daartoe haare toefiemming, en wilde haa* ren gemaal de kleine onvergenoegdheid, welke zij hem betoond had, doen vergeeten. Mylord zag vervolgens naar eene floep om , en de vrouwen beloofden van zeer fpoedig bij hem te zullen komen. Toen zij aan het zeeftrand gekomen waren , wierd mevrouw Derville door eene vrees , (het zij dan eene waare, het zij eene geveinsde) overvallen ; zij zeide, dat haar de zee nimmer verfchriklijkcr was voorgekomen, dan in dit oogenblik. Aspafia antwoordde zeer vrolijk, dat men maar weder naar huis moest gaan en 'er niet meer aan denken ; maar haare vriendin verzekerde haar, dat zij, niet tegenflaande alle haare vrees, in de floep zoude gaan , indien Aspafia niet wilde befluiien, om alken met Mylord Derville naar het fchip te 11  A S P A S I A. 157 te vaaren. Na eenige kleine welleevende woordenwisfelingen gaf Aspafia, welke in dat alles niets ongevoeglijks bemerkte , haare toefiemming. Zij bereikten weldra het fchip, en daar hoorde zij, zonder zig door iets te laaten aftrekken, alle de uitleggingen, welken Mylord haar gaf, met de uiterfte graagte aan. Dit zo groot en geheel'nieuw voorwerp nam haar geheel en al in. Derville vroeg al lagchende aan den capitein, hoe veel tijd hij wel nodig zou hebben om naar Dieppe te zeilen? „ Met dien wind, welke thans begint op te ftee,, ken," zeide hij „ zou men 'er in twaalf uuren kun„ nen komen." „ Wat zegt gij 'er van ," hervatte Derville, „ willen wij eens fpoedig een reisje naar „ Frankryk doen ?" Zij gaf geen acht op dit voorftel, maar de wind , van welken men fprak , fcheen haar ongerust te maaken. De matroozen verzekerden haar dat zij niets te vreezen had. Zij hervatte dus haar gefprek; Mylord gaf haar eene befchrijving van het meir van Geneve, en vroeg haar, of zij de Heloïfe van Rousfeau geleezen had? ,, Ja," zeide zij, ,, ik ,, heb zijne verheevene welfprekendheid zeer bewon,j derd." Vervolgens herinnerde hij haar de rotfen van Meilleries, waarop Saint -Priest zig met zijne Julia op het meir bevindende, een oogenblik in verzoeking was geweest om zig met haar in de golven' te werpen. Hij herhaalde die geheele plaats in het fransch , met al het vuur van eenen minnaar; en zijnen arm om haar midden flaande , drukte hij haar, genoegzaam tegen zijnen wil, tegen zijn hart. Deeze onverwagte beweeging deed haar fchrikken. „ Ik leeze het fransch, " zeide zij, „ maar ik fpreek het niet gaarne, en hoore „ het niet gaarne fpreeken." Deeze foort van berisping  I53 A S P A S I A. ping bragt hem weder binnen de paaien van zedigheid. tlij boog zijn hoofd , en zweeg. Ondertusfchcn begon de wind zeer op te fieeken , en de lucht wierd zeer bewolkt. Mylord Derville, ongerust dat zijne geliefde gezellin zelfs maar een zweem van gevaar mogt hebben, zeide aan de matroozen dat het tijd wierd om naar land te gaan. Hoe ervaren deeze matroozen ook waren, deeden zij echter langen tijd vruchtelooze poogingeu om het land te bereiken. De vrees van Aspafia fieeg tot eene geweldige hoogte. De donder ratelde ijslijk , en de rollende golven floegen huu elk oogenblik over 't hoofd. Derville was wanhoopig, en had veele moeite om zulks te bedekken, hij befchuldigde zig zeiven van onvoorzigtigheid, dat hij zijne tederbeminde Aspafia aan zo veel gevaar had blootgefteld. Aspafia, beevende als zij was, deed alle moeite om hem te vertroosten. „ Uw verdriet ," zeide zij, „ geeft mij meerdere fmaite dan het gevaar waar„ in wij zijn. 't Is enkel mijne nieuwsgierigheid, welke „ ons in het zelve gebragt heeft; gij zijt geheel onj, fchuldig." De bewecging van de floep was zo fierk, dat Derville genoodzaakt was om Aspafia in zijne armen te neemen; hij drukte haar tegen zijne borst, en riep: „ hemel! hemel! red mijne Aspafia. Dat de gol„ ven mij verflinden, maar dat zij behouden blijve i" „ Bedaar toch!" zeide zij, met eene fiem, die door de vrees zeer beklemd was. „ Zie daar het land; wij „ zullen 'er op het oogenblik zijn ! Is het niet zo, mijn „ heer?" zeide zij tegen den fiuurman „ zullen wij „ niet op 't oogenblik landen? " „ Hoe nabij wij ook „ zijn," zeide hij, „ wij zullen het zelve nooit kunnen „ bereiken; want ik geloof niet dat de Hoep tegen „ eene  A S P A S I A. 159 „ eene zo geweldige zee beltand is." „ Hemel!" riep Aspafia uit, zig met opgehevene handen op haare knieën werpende ,, wat zal 'er van ons worden? " Zij verloor op dit oogenblik bijna alle gevoel. Derville alleen met zijne wanhoop raadpleegende, wierp zig bij haar, en haar in zijne armen drukkende, zeide hij: ,, ja! mijne „ Aspafia! wij zullen nerven, maar, wij zullen te fa„ men fterven." Hij drukte haar verbleekt aangezicht met zijne lippen, zoekende haar het leven weder te geeven; want zij lag geheel van zig zei ven. Hij deed haar haaren halsfnoer en halsdoek af, om haar des te gemaklijker te doen adem haaien. Hoe geducht moet deeze fchoonheid in dit oogenblik van verlaating geweest zijn! maar was het wel mooglijk dat Derville in zijne hevige droefheid 'er eenigen aandagt op floeg? Eindelijk bereikten zij, tegen alle verwagting, het land in eene zeer kleine haven , twaalf mijlen van Brighton; hij nam zijne Aspafia in zijne armen , en droeg haar in een hut, welke aan het flrand ftond; dezelve wierd door eene arme vrouw bewoond: hij vroeg haar of zij niets had, 't welk hij deeze fehoone zoude kunnen doen neemen? Zij gaf hem brandewijn; dit was alles , wat zij had. Hij deed haar met zeer veel maeite een weinig daar van inneemen; deeze drank bragt haar in een oogenblik bij haar zeiven : zij opende haare oogen. Door blijdfehap verrukt, wierp hij zig aan haare voeten, en in zijne vervoering durfde hij eenen kusch op haare lippen drukken. Hij dankte den hemel met eene luide ftem voor het behoud van eene vrouw, welke de dierbaarfte was aan zijn hart. De zedige Aspafia fchrikte van zijne vervoering; zij trok haare hand uit de zijne, en vervolgens bemerkende dat haa-  ï6o A S I' A S I A. haare kleeding in wanorde was , zeide zij „ om 's be„ mels wil, mijn beer! laat mij alleen; begeef u van „ mij af; helaas ! waaraan heeft mij mijne dwaasheid „ blootgeltehl!" zij keerde haar hoofd om en fmolt in traanen; vervolgens eenen neusdoek uit haaren zak trekkende, wierp zij denzelven om haaren hals. „Ik ben „ wel ongelukkig," riep hij, „ ik haale mij uwe veront„ waardiging,uwe gevoeligheid op den hals. Ach! mijne ,, tieve Aspafiil indien gij mijne ijslijke wanhoop had „ kunnen zien, in dat haglijk oogenblik, toen ik voor „ uw leven vreesde, dan zond gij zonder twijfel meer ,, toegcevend zijn : nimmer is eenig mensch in akeli,, ger omltandigheid geweest! geloof mij, ik zou u het ,, uitfpoorige van mijne tederheid verborgen hebben , „ indien ik meester van mij zeiven was geweest, maar, ,, mijne lieve juffer! hoe kan dezelve u verltooren ? Is „ zij niet even zuiver als haar voorwerp ? Wat kan ,, mij dierbaarer zijn dan de eer van Juffer Hanbury? „ Indien ik haar een oogenblik heb kunnen bedroeven, ,, dat zij dan één woord fpreeke, en ik banne mij zel,, ven voor alüjd uit haare tegenwoordigheid. Ja juf„ fer, uw geluk, uwe gerustheid wii de ongelukkige Derville u bezorgen, zelfs al ware het ten koste van „ zijn eigen leven!" Aspafia, ten aüeruiteriten getroffen s, door het berouw, 't welk hij betoonde, verleende „ hem vergiffenis, doch bad hem , dat hij in 't vervolg niet zou vergeeten wat hij aan haar en aan zig zeiven verfchuldigd was; hij zwoer dat hij haar zou gehcorzaamen, en ging de hut uit, om een paerd te zoeken, dat hem naar Brigthon konde brengen. Hij vond 'er een, en vloog in aller ijl derwaards. Zo dra hij aangekoomen was, zond hij Catharina en nog eenen  A S P A SI A; ren bedienden, om te meerdere zekerheid met eene koets, om juffer Hanbury te gaan haaien; hij had gaarne gezien, dat Charlotte zelve haare vriendin ware te gemoet gegaan ; maar zij toonde daar toe geene de minfte genegenheid. De koets bragt dus Aspafia te rug, welke de.hut niet verliet, zonder de goede vrouw beloond te hebben, die door dit bezoek zeer rijk was gewor'* den; want Mylord Derville had haar bij zijn vertrek reeds vier guineas gegeeven,' onder de fterkfte aaineveeling van toch alle zorg te draagen voof de joffer,, welke hij bij haar liet. XXXIX. HOOFDSTUK. EEN LAKDFEEST. Aspafia, te Brighton te rug gekomen, begaf zich te bedde. De zwaare vermoeidheid en een weinig koorts deeden haar hetzelve eenen geruimcn tijd houden; en daar de doctor de uiterfte ftilte bevolen had, bezogt Charlotte haar ook zeer weinig. Derville was in de uiterfte ongerustheid, maar hij durfde niet vraagen om, juffer Hanbury te zien. Hij moest zig vergenoegen mee zeer dikwils naar haar te laaten vraagen. „ Ach!" zeide hij, „indien eens haare ziekte niet anders ware „ dan een voorwendlèl om mij niet te zien ! indien „ zij mijne tegenwoordigheid eens vreesde! Maar waar„ om zou zij mij vreezen? Weet zij niet dat zij mij ,, met één woord naar den afgelegenften hoek der „ waereld kan zenden? Zal haar enkele wil niet afijd „ de regel van mijn gedrag zijn? Ik kan haar in alles „ gehoorzaamen, ten ware zij wreed genoeg w..s om I* „ vaa \  i6i A S P A S I A. „ van mij te vergen dat ik haar uit mijn hart zou „ verbannen. Ach! die pooging zou te fterk voor „ mij zijn! Haar te beminnen, te aanbidden ! zie daar „ mijn hoogst geluk op aarde." Charlotte, welke thans minder dan ooit door haaren gemaal nagegaan werd, leverde zig, zonder eenige achterhouding, aan alle de vermaaken der Tcad over; en daar de collonel haare zijde nooit verliet, gaf zij aanleiding, dat 'er zeer veel over haar gedrag gefprooken wierd. Mylord Derville , door de gefprekken, welken hem ter oore kwamen, ontwaakende, meende verplicht te zijn om zijne onvoorzigtige gemalin al weder te waarfchuuwen. „ Mijne lieve Charlotte!" zeide hij, ,, gij fchijnt u in 't geheel niet te bekommeren over „ de omzigtigheid, welke eene vrouw van uwe jaaren „ in het oog moet houden. Ik heb u reeds mijne ge„ dagten over den collonel onbewimpeld gezegd , en „ elk een is met mij van het zelfde gevoelen ; 't is een „ man zonder beginfeien en voor wien niemand agtmg „ heeft; en Lady Marsden is geen beter gezelfchap „ voor u. Indien gij u in het toekomende niet beter „ in agt neemt, zult gij mij noodzaaken om Brighton „ te moeten verlaaten. " „ Ik ben zeer onverfchillig," antwoordde zij hem, „ over de berisping der waereld ; „ ieder een moet dezelve ondergaan, 't ls mij ge„ noeg, dat ik mij zeiven niets te wijten nebbe; laat ,, zig een ieder gedraagen zo als ik, en dan zal alles „ wél gaan!" „ Wat wilt gij daar mede zeggen?" hervatte haar gemaal, met drift. Zij wierd verlegen. De graaf van Carberry, haar tot de vertrouwde van de fnoodlte onwaarheden gemaakt hebbende, had haar allijd tot de diepfte geheimhouding verbonden. Zij nam dn*  A S P A S I A. 163 dus met zeer veel gemelijkheid haaren toevlucht tot de onaangenaamheid van zig in alle haare verkiezingen gedwarsboomd te zien. „ Ik ben," vervolgde hij, „ tert „ uiterften verzekerd dat uw hart zuiver en onberis„ pelijk is; maar dit is niet aenoeg: de waereld kan „ nooit anders dan uit den uiterlijken fchiju oordeelen; de keus van onze gemeenzaamfre vrienden is daar en ,, boven van zeer veel belang, zo wegens het denk,, beeld, 't welk men uit dezelve van ons opvat, als wegens den invloed, welken onze vrienden op „ onzen eigen' geest kunnen hebben. Ik verzoek „ u derhalven op het vriendlijkfte, dat gij den collonel ,, zeer weinig gelieft te zien. Indien gij die omzigtig» „ heid niet voor u zt-lven gelieft te hebberig heb de,, zelve dan voor mij, voor uwe dogrer; laat deeze, „ als zij grooter geworden zal zijn, nimmer anders „ dan met lof van haare moeder htioren fpreeken; dat „ zij nimmer weete dat men haar iets heeft kunnen ten ,, laste leggen. Daar en boven bid ik u, ga toch niet ,, op het feest, voor hetwelk men toebereidfelen maakt: „ ik weet dat gij daar reeds genodigd zijc ; het zal „ door zodanige1' heeren van Bruhton gegeeven wor„ den, wier naam niet toelaar dat zig eerlijke vrou„ wen op het zelve kunnen bevinden." Na deeze korte vermaning verliet hij haar, en Charlotte ging in haare gramfchap, met een hart vol van gevoeligheid, naar de kamer van Aspafia. Zij verhaalde haar alles, wat haar gemaal haar gezegd had , en beklaagde zig over zijne harde behandeling. Aspafia, welke begreep dat Derville in den grond gelijk had, deed alles, wat haar mooglijk was, om dit aan het verhand van haart- vriendin te brengen. Ik La wist  i$4 A S P A 9 I A. „ wist wel," zeide zij, „dat gij hem gelijk zoud gee» ,, ven. " ,, Maar mijne lieve Charlotte! " hervatte As«> pafia, ,, ik bid u bedaar toch: gij zijt waarlijk thans „ niet in (laat om wél over de zaak te oordeeleD; uw „ verdriet (laat u in den weg. " „ Ik oordeele zeer „ wel," zeide Charlotte, „maar het is mij onmoogliik „ om tegenfpraak te kunnen verdraagen. Ga met mij„ naar beneden. — Koom, verzoek gij aan Derville,dat „ hij mij vrijheid geeve om naar het feest te gaan. Hij kan u niets weigeren; hij zal 'er zelfs op gefield ,, zijn, zo dfa gij het hem zult verzoeken." „ Mijne hartelijk geliefde Charlotte! verg mij niet» ,, dat ik iets zou doen, 't welk waarlijk ongefchikt zou „ zijn. Ik zal ongetwijffeld met u naar beneden gaan > ik hoop, dat ik het geringe verfchil, 't welk tus,, fchen u en uwen gemaal plaats heeft, zal kunnen ,, vereffenen; maar, lieve vriendin! bedenk toch, „ hoe onredelijk het is, dat men, om een vooibij„ vliegend genoegen, om een genoegen van éénen dag, „ de huislijke vreede wil verftooren. Ik kan mij niet „ weêrhouden van het u te zeggen; gij hebt u vrien,, den gekoozen , die uwer onwaardig zijn!" „ De „ huislijke vreede!" riep Charlotte, „welk een vervee„ lend denkbeeld! Mag men dan niemand zien, dan „ zijn gemaal, om eene agtingwaardige vrouw te „,zijn?" Zij nam den arm van Aspafia en ging met haar naar beneden in de zaal, waar zij Mylord Derville vonden. Hij wierd zeer aangenaam verrast door juffer Hanbury te zien. Zedert bijna agt dagen was hij van haare tegenwoordigheid verltooken geweest; dus was hem dit oogenblik ten hoogden dierbaar; doch Aspafia üond van haare zijde verbaasd over de verandering, welks  A S P A S I A.. 165 twelke zij in zijn gelaat zag. Juist kondigde een bediende den heer Travers aan, welke van Londen kwam. Dit belette, dat men niet verder over de zaak kon fpreeken; maar Charlotte bemerkende dat haar gemaal in eenen zeer goeden luim was, vleide zig, dat hij in zijne weigering niet zou volharden, en dat zij den volgenden dag wel naar het feest zou gaan. '£r kwam vervolgens zeer veel volk , en men bragt den avond vrij genoeglijk door; maar Aspafia , welke nog zwak was , begaf zig ten elf uuren naar haare kamer. Den volgenden morgen was Mylady Derville reeds vroeg bezig met het kleed gereed te maaken , 't welk zij op het feest wilde aantrekken. Haar gemaal zag deeze voorbereidfelen en vernieuwde zijn verzoek , dat zij toch niet naar het feest zoude gaan. Hij zeide haar, dat zijn oom, de heer Travers , hem verzekerd had dat zeer weinige eerlijke vrouwen die partij zouden bijwoonen ; dat hij, wanneer zij zig vrijwillig van die partij geliefde te verfchoonen , alles zou doen, om haar van agtej over die geringe opoffering geen berouw te doen hebben. „ Neen," zeide zij, „ de geheele waereld is „ niet in Haat, om mij te beletten van 'er te gaan." Aspafia, welke daar tegenwoordig was, bad haar om in het oog te houden dat zij zeer groot ongelijk had. Zij bleef met hoogmoed en verwaandheid bij haar voor., neemen. Mylord Derville, ten uiterften verftoord over haare onverzetlijkheid, zeide haar, dat zo zij bepaald bleef om tegen zijnen wil te handelen, hij haar meester ran zig zeiven laaten, geheel van haar fcheiden en het huis verlaaten zoude. Aspaiia , over deeze bedreiging ten uiterften ontfteld, nam Charlotte bij de hand, en bad haar, in traa. L 3 nen  166 A S P A S I A* nen fmeltende, dat zij toch bf die w'ijze met haar geluk niet wilde fpeelen; maar in plaats van te antwoorden , zag zij haar met veragting aan. ,, Ik ben over een zo,, danig voorneemen geheel onverfcnillig ," zeide zij; en 'er gebeure, wat 'er wil, ik zal mijn oogmerk ,, volgen." Op dit oogenblik hield de koets van Lady Marsden voor de deur op. Zij keerde zig vervolgens tot Aspafia: „ Ik dank u, " zeide zij, „ voor uwe be„ middeling; trouwens ik had niets anders kunnen ver„ wagten ; niets van dat alles, wat 'er gebeurd is, ver„ wondert mij. Maar, daar ik misfchien geene ge„ legenheid meer zal hebben om mijne gevoelens open „ te leggen, moet ik u zeggen , de rechtvaardigheid „ dringt 'er mij toe, dat Mylord mij nooit kwalijk be„ handeld heeft, vóór dat gij hier gekomen zijt. Nooit „ had ik iets anders dan goedheid van hem ontvangen; „ maar zedert dat gij zijn hart bezeeten hebt, worden „ mij de geringde zaaken kwalijk genomen." Dit gezegd hebbende, liep zij naar de deur, waar Lady Marsden was. ,, VVagt een weinig , wagt een weinig , Charlotte! " riep Mylord! „ ik eisfche van u, dat gij u „ nader zult hebben te verklaaren!" Doch zonder een woord te antwoorden, liep zij de deur uit, en fprong ten eerden in het rijtuig. Aspafia bleef, als door het onweder getroffen, onbeweeglijk op haare plaats zitten. „ Mijn litinel!" riep zij uit, „heb ik dan eene zoda„ nige vernedering verdiend?" Derville ging bij haar. „ O mijne lieve juffer Hanbury! kunt gij het mij ver„ geeven, dat gij op deeze wijze om mijue liefde mis» „ handeld word! Ach! bedaar,heb medelijden met mij! „ uwe traanen dringen tot in mijne ziel dóór; zij ver„ vullen dezelve met de bitterde droefheid. Hoe! zou- » den  A S*P A S I A. 167 ,, den verwijten, welkerr n door een zo onbefcheiden ,, fchepfel gedaan worden, kracht hebben, om u op ,, eene zodanige wijze te kwellen!" Aspafia ftond op, en wilde de kamer verlaaten, maar Derville plaatfte zig voor haar. „ Om 's hemels wil, " zeide hij, „ mijne ,, lieve juflèr! verlaat mij niet; Iaat mij niet aan mijne ,, droefheid overj zonder dat fta ik niet. langer voor „ mij zeiven in. Ach! vergun mij dat ik u op mijne „ knieën om medelijden bidde. Ik ben fchuldig, ik „ weet het, om dat ik mijne liefde niet voor u heb ,, kunnen verbergen; ik had mij van dezelve moeten ,, laaten verteeren, zondereen woord daar van tefpree,, ken; maar, wist ik in het oogenblik, toen ik mjjue „ liefde niet langer kon verbergen, wist ik toen, wat ,, ik zeide, wat ik deed ? Had niet een doodlijke fchrik ,, mijne geheele reden overmeesterd ? En daar eene „ langduurige ongefteldheid u zedert dien tijd voor ,, mijn gezicht verborgen heeft, heb ik in allen dien tijd „ geen gerust oogenblik gehad. Dit zal Charlotte, de „ wreede Charlotte, niet dan al te zeer opgemerkt heb„ ben!" „'t Is mij onmooglijk," riep Aspafia, ,, om ,, u langer aan te hooren. Laat mij in rust, mijn heer! ,, laat mij naar mijne kamer gaan! De reden en de „ voorzigtigheid vorderen dat ik u vermijden moet. Ik hoop Mylady Derville yan haare ourechtvaerdigheid „ te overtuigen, en dan zal ik mij voor altijd van een „ huis verwijderen, in het welke ik ongelukkig genoeg ,, ben geweest van tweedracht te veroorzaaken." ,, Hoe! a, is deeze dan de laatfte reis dat ik u zien zal! ó, Juf„ fer Hanbury! draag ten minden geen nadeelig denk,, beeld van uwen vriend met u! Ik bid u, hoor mij „ een oogenblik , en oordeel, dau hoedanig mijn lot L4 „zij!"  ,68 A S P A SVI A. zij!" Hij gaf haar vervolgens een breedvoerig ver: {lag van zijn hiruwlijk; tekende haar de oprechte begeerte, welke hij had gehad om het hart van Charlotte te bepaalen; en alles, wat hij gedaan had om haar* liefde te winnen; maar dat hij te laaugezien had dat zij hem nooit gelukkig konde maaken; dat-,hij vervolgens zig in de gtoote waereld en tot een4 bollend leven begeeven had, hoopende ten minden eenig genoegen in eene zodanige levenswijze te zullen yinden. „ In het ,, midden van die bedrieglijke dwaalingen zag ik u, „ Aspafia! en mijn hai t wierd voor eeuwig onder het „ juk gebragt. Verwaardig u , om u den blaauwen ,, domino te herinneren!" „ Hoe!" zeide zij met verbaasdheid, „waart gij die? " „Ja! ik had mij onder. , die vermomming verborgen, volkomen zeker van on, bekend te zullen zijn, en om, ten minden eenmaal, u van mijne liefde te kunnen fpreeken. Ik ben het , ook, die in de vallei van Evefham getuige ben geweest van uw edelmoedig medelijden met dien eerlijken grijsaart. Zie daar," zijne brieventas uit zijnen zak haaiende, „ zie daar den halven guinea, welken gij hem gegeeven; zie daar ook de kopij der tekening, welke gij van de ltulp gemaakt hebt. Gij herinnert u ook zeker nog wel hpe ontlteld ik was, toen ik u voor de eerde maal in de kamer van Lady " Derville ontmoette. „ Och! Juffer Hanbury! het " gene ik toen gevoelde, deed mij duidlijk gewaar H worden dat gij de eenigde vrouw in de waereld „ waart, die mijne ziel konde bezitten." „ Ach, " hervatte Aspafia met ijver, „ hoe kunt gij toch de arme „ Charlotte veröordeelen, daar gij zoo gantsch vrij eene M ?o fterke liefde voor eene andere vrouw durft doen » blij-  A S P A S I A. 169 Wijken? Wat mij aancaat, ik verfoei mij zeiven en. „ rëken mij zeer vernederd dat ik liet voorwerp uwer liefde ben Ik heb u zonder twijfel met te veel ge,, dul.i aangehoord; maar de linart, welke uwe betui- gingen in mijn hari veroorzaakén,, is; twijfel 'er maar ,, niet aan, mijne rechivaerdige Öraf; ik, die u als ,, eenen vriend aanmerkte, als een man in wien ik al ,, mijn ven rou wen konde ftellen. Hemel! hoe wreed. fp ben ik bedroogen " „ Ik roep hem tot getuigen, " zeide Derville, ,, dat mijne gevoelens van dien aart zijn, dat zij het voor* werp van mijne liefde niet vernederen. Nimmer heb „ ik eene gedagte gevoed, die hoonende voor u was. 'tls waar,ik aanbid u; dit gevoel maakt een gedeelte ,, van mijn beftaan uit en zal ook niet dan met mijn ,, beftaan ophouden. Maar heeft het mij immer ver. „ binderd in het volbrengen van mijnen plicht? Heb „ ik mij niet altoos toegelegd, om alle de verlangens van Charlotte voor te komen, uitgezonderd in dat ,, oogenblik, het welk mij voor haaren goeden naara „ deed vreezen ? Hebt gij immer gezien dat ik haar „ iets weigerde? Haar lichtvaardig gedrag kon mij ze„ ker tot eene vetfchooning dienen; maar ik zoek de- zelve niet; ik verklaare mij zeiven fchuldig; ik kan ,, zelf u niet bedriegen om mijne vergiffenis te verdie. „ nen. Neen! ik kan niet ophouden van u te aanbii,, den ; en indien het noodlot ons fcheiden zal, dan nog „ zal ik uwe beeldtenis teder blijven beminnen; maar „ met eenen eerbied, welke nimmer uwe deugd zal „ kunnen kwetfen. De wenfchen, die mijn hart voor „ u zal blijven doen, zullen zelfden hemel waardig „ weeaen." „ Staak dit al te vleijend gefprek," zeide L 5 As-  I?o A S P A S I A. Aspafia. ,, Ondertusfchen voel ik dat mijn hart ver„ troost is , door zo veel eerlijkheid en braafheid in „ het uwe te ontdekken. Ik verlang niets dan mijne lieve Charlotte van haare dwaaling te rug te brengen. Ach! indien zij mij wil hooren, wil gelooven, dan ,, nog kan zij u gelukkig maaken. De kleine bemin„ lijke Anna is een lieve band, die door den tijd u moet „ hereenigen!" „ Gij wilt dan, dat ik u geheel vergee- te ? " zeide Derville zeer treurig. Ik wil," hervatte Aspafia, „ dat uw gedrag zodanig zal zijn, dat gij „ nimmer berouw over het zelve behoeft te hebben. „ 't Is daar door dat men waarlijk ongelukkig is; en „ wie wenscht uw geluk meer dan ik!" Haare traanen vloeiden zachtkens langs haare wangen. Mylord Derville kon dezelven niet zien zonder eene vervoering, welke eene mengeling was van droefheid en van vreugde. Hij drukte haar de handen; de traanen bevogtigden ook zijn gelaat; en daar hij nu langer geen meester was van zijne ontroering, verliet hij de kamer. Aspafia voelde zig door zijn vertrek zeer verligt. Zij gaf zig met meerdere vrijheid aan haare droefheid over; maar de vrees dat hij weder bij haar zoude komen, deed haar naar haare kamer gaan. Ten tien uuren liet hij vraagen of zij beneden zon komen om te eeten; maar daar zij nog zwak was, liet zij zig bij hem verontfchuldigen, en tevens zeggen, dat zij niets gebruiken, maar zig ter ruste begeeven zoüde, XL,  A'S P A S I A. i.-i XL. HOOFDSTUK. ONVOORZIEN GEVAL. D< ongelukkige Aspafia was ten uiterlten onrustig en overkropt van droefheid. Zij wandelde langen tijd haare kamer op en neder; eindelijk ging zij in die van de minne en bleef daar bijna een uur haare kleine lieve Anna met een droevig oog befchouwen. Het fcheen haar als of de zagte rust , welke dit beminlijk kind genoot, een weinig kalmte in haare ziel deed komen; zij verliet hetzelve met moeite. „ Weldra," zeide zij, ,, zal ik van dit kleine lieve fchepfeltje gefcheiden wor„ den!" Zij wierp zig geheel gekleed ie bedde, met oogmerk om Charlotte af te wagten, en haar te fpreeken , zo dra zij te huis zou komen. Duizend overweegingen ilingerden haar. Haar gefprek met Derville had haare ziel in de hevigfle onrust gebragt; de hevigheid van zijne liefde verfchrikte haar , maar ondertusfchen bad hij geene andere gevoelens uitgedrukt, dan die vol van eerbied waren. Dit was een aaugenaame troost voor haar. „ Ik zal hem toch altijd kunnen achten ," zeide zij; „ Charlotte kan niet altijd onrechtvaerdig „ tegen haare vriendin zijn ; zij zal mij haare genc„ genheid wel weder doen ondervinden ; en vóór dat ,, ik dit huis verlaate, zal ik toch nog het genoegen ,, hebben van den man en de vrouw weder te be„ vredigen." Terwijl zij zig met deeze en dergelijke denkbeelden bezig hield, verliep de tijd, zonder dat zij het gewaar wierd; eindelijk hoorde zij de klok vier uuren liaan; en,  a?2 A S P A S I A. en, thans ongeruster dan ooit over haare vriendin wordende , trok zij aan de fchel. Catharipa kwarn bij haar, en zeide dat het geheele huisgezin in de uiterfte verlegenheid was; dat Mylord ten drie uuren eene koets had gezonden naar het huis, waar het feest gevierd wierd, maar dat Mylady aan zijne bedienden had haten zeggen, dat zij niet langer naar haar behoefden te wagten; dat zij dus ook naar huis waren gekomen, en de tijding hadden gebragt dat 'er reeds zeer veele menfehen van het bal vertrokken waren ; dar vervolgens Mylord de deuren had doen fluiten, en bevel gegeeven dat men voor niemand zou openen. Aspafia trilde, op dat verhaal, van fchrik, en ging, zonder zig een oogenblik te bedenken , naar beneden in de zaal, waar zij Derville vond, die dezelve met zeer groote ongerustheid op en neder wandelde. „ In 's hemels naam, My„ lord!" zeide zij, ,, vergun mij, dat ik u mag fmee„ ken, om de bevelen, welken gij gegeeven hebt, te „ herroepen; duld toch dat ik u mag bidden om jegens „ de onvoorzigtige Charlotte toegeevende te zijn; wagt ,, u vooral, mijn heer.' van haar wanboopende te maa« „ ken , gij weet niet welken de gevolgen 'er van zou,, den kunnen zijn." ,,Gevolgen!" zeide hij. ,, Heeft ,, zij , eer zij naar dit bal ging , niet geweeten dat „ ?er geene vrouwen zouden zijn dan van eenen gansch niet voordeeligen naam? heeft de heer Tra^ vers haar niet gezegd dat zij zig, zonder onbetaamlijkheid, eenen zodanigen ftap niet konde veroorlo„ ven ? En, ondertusfehen, zij heeft 'er alles aan ge„ waagd! Neen, ik moet niet toelaaten dat mijne gema„ lin mij ontëere! Ik zou in het oog van de waereld „ nog veragtlijker zijn dan zij, indien ik in ftaat ware „ om  A S P A S I A. 173 ^, om een zodanig gedrag te verdraagen. " „ Het is ,, waar," zeide Aspafia, dat Charlotte haaren goe- den naam en haar geluk niet in 't oog gehouden „ heeft; maar, geloof mij, Mylord! zij zal van haare „ dwaaling te rug komen. Sta mij toe, dat ik de eerfte „ moge zijn die haar zien zal , en ga gij naar uwe» ,, kamer; zo verftoord als gij thans zijt, zijt gij bui„ ten ftaat om haar te fpreeken ; laat die zorg aan ,, mij over. Ik gevoel uw verdriet al te levendig, om „ mij niet toe te leggen om het zelve te verzagten. ,, De hemel zal mijne poogingen begunftigen , en de „ vreede zal tusfchen u en Charlotte herfteld worden." „ Vergun gij mij dan ook, Mylord! dat ik bevel „ geeve, dat de arme Charlotte, wanneer zij ook koo„ me, ingelaaten worde ? " „ Ik kan mij tegen uwe „ begeerte niet verzetten," zeide hij haar; „ doe wat „ u behaagt." De trek van droefgeestigheid , welke over zijn gelaat verfpreid lag , vertederde Aspafia; zij begreep dat zij een einde aan dit gefprek moest maaken , 't welk voor beiden even droevig was , vooral wanneer zij bedagt dat dit waarfchijnlijk haar laatfte gefprek met hem zoude zijn. Zij bragt den geheelen nacht door met op Lady Derville te wagten; en toen de dag aanbrak , begon zij aan haare wederkomst te wanhoopen. Haare ziel was van duizend vreezen vervuld. De gramfchap van Mylord was rechtvaerdig; hij zou alle reden hebben om den collonel Howitzer te verdenken; hij zou hem ongetwijfeld gaan opzoeken, en de dood van eenen van hun beiden zou het noodlottig gevolg dier ontmoeting zijn. Hemel ! welk een verfchriklyk denkbeeld voor de gevoelige ziel van Aspafia. Gelukkig dat zij in het midden van alle deeze wreedé  J74 A S P A S I A. wre'ede en ontrustende gedagten aan den heer Travers dast. Zij fchreef hem een paar regels om hem te verzoeken van oogenbliklijk bij harr te komen , dat zij hem over eene zaak van de uiterfte aangelegenheid te onderhouden had. Het was nu reeds 's morgens ten negen uuren, en zij vreesde dat Mylord Derville beneden zoude komen. Hoe woedende zou hij worden, wanneer hij dan vernam dat zijne gemalin nog niet te huis was! De goede heer Travers liet niet lang naar zig wagten. Aspafia hoopte zeer veel van zijnen goeden raad. De eerfte zaak, welke hij deed, was, dat hij eenen bedienden naar den collonel zon 1 , men kreeg tot antwoord dat hij den geheelen nacht niet te huis gekomen was. Men zond vervolgens bij Lady Marsden. Deeze was des morgens ten drie uuren te huis gekomen. ,, Hemel!" riep Aspafia, ,, wat is 'cr dan van de on„ gelukkige Charlotte geworden! " — ,, Ik houde mij „ verzekerd," zeide de heer Travers, ,, dat zij den „ fpot drijft en met het gerucht, 't welk haare vlucht „ door Brighton zal verfpreHen, en met de fchande, „ die zij haare familie aandoet. De collonel zal bij „ haar de plaats van alles vervullen." ,, Ach! neen, ik kan het niet gelooven. Verkeerde raad mag haar ,, voor een oogenblik doen dooien; maar zij zal van „ haare dwaalingen te rug keeren. Lieve Charlotte! „ dat de hemel u befcherme , u fpoedig tot uwen „ plicht en uw geluk te rug brenge! " Zij zweeg, hoorende dat Mylord fchelde. „ Ik bid u, " zeide zij tegen den heer Travers , „ ga gij hem fpreeken, eer a, hij die ijslijke tijding uit den mond van eenen be„ dienden kan verneemen; tracht zijnen toorn te doerj „ be-  A S P A 3 I A. 175 „ bedaaren. Hemel! de gevolgen van deeze gebeurte„ nis doen mij beeven." Men had zeer veele moeite orn Derville te doen befluiten om van zijne begeerte af te zien om den collonel op het oogenblik te vervolgen; maar zijn oom deed hem begrijpen dat in dergelijke gevallen de opfpraak het ergfte was; en hij nam op zig om alvoorens een bezoek bij Lady Marsden te gaan afleggen, om van haar te verneemen wat 'er van de zaak ware. XLI. HOOFDSTUK. ONDERHANDELING. Het was zeker vroeg genoeg om by eene vrouw van de waereld gehoor te hebben. De heer Travers zag zig ook genoodzaakt om meer dan een half uur te wagten eer hij tot de kamer van Lady Marsden wierd toegelaaten; hij vond haar op eene gantsch ongedwongene wijze aan haare koffijtafel , hebbende een hondje en eenen papegaai op haaren fchoot. Haar kapfel, hoe los ook, toonde nogthans duidlijk aan welke eene zorg zij daar voor gedraagen had. De zaak was eigenlijk dat zij een bezoek van Derville verwagtte, en verflagen ftond van den heer Travers te zien komen, welke, zonder eenige voorbereidfelen , plotfeling ter zaake kwam. Mylady toonde zeer veele verwondering dat hij zich om dergelijke onderrichtingen bij haar vervoegde. „ Is het niet bekend, mevrouw!" zeide hij, „ dat „ Lady Derville gister avond met u op het bal ge„ weest en dat zij na dien tijd nog niet weder te ,9 buis gekoomen is? " Ziende dat hij van de zaak •a*  ï7ö AS P A S I A. end'nicht was, zeide zij, dat het haar, zonder evenwel Mylady Derville volkomen te willen vrijfpreeken „ voorkwam, dat zij uitgedaagd was om te handelen zo als zij gedaan had. „ Juffer Benfon, mijn heer! zouf „ u kunnen zeggen dat ik haar lot honderdmaal be„ klaagd heb. " Travers was geheel en a! gehoor; hij kon van zijne verbaasdheid niet te rug komen. Zij ging voort. „ Ja, „ mijn heer! oordeel zelf; het is fchrikfjk hard wan» ,, neer men 'eene vriendin in zijn huis heeft , welke „ men met weldaaden overlaadt, en deeze dan niet al„ leen tweedracht tusfehen man en vrou w za=ut, maar „ daar en boven onder het oog der laatlte eenen ge„ regelden minnenhandel met den eerften houdt." „ Wat!" zeide de heer Travers, in eene zo geweldige gramfchap opvliegende dat dezelve hem bijna belette om adem te haaien, ,, fpreekt gij van juffer Han. „ bury?" „ Zeer zeker," antwoordde zij, „ieder een heeft gezien wat ik u daar zegge. „ Bij al wat heilig is, dit is onwaaragtig!" riep hij met eene ftem , die haar bijna deed beeven. ,, Aspalia „ is d- deugd zelve , en haar goede naam moet op ,, eene zo ligtvaerdige wijze niet aangetast worden." „ Mijne vriendin, mijn heer! " hervatte Lady Marsden „ heeft duizende bewijzen van haar flechr gedrag „ gehad." „ Uw dienaar, mevrouw! ik kan u met „ langer aanhooren,en heb aan eene zo onrechivaerdige „ als ondeugende vrouw niets te zeggen." Dit /.egaendr, ging hij met eene woedende drift de kamer ui', sondea onderricht te zijn van het gene hij had gewe^ou te Verneemen. Van dair tot aan het huis van zijnet, peef zag, noch hoorde hij iet; zo dra hij in huis was, wup hij  A S P A S I A. 177 hij zig in eenen leuningftoel , zo verflagen, zo ontfteld, dat 'er een zeer geruime tijd verliep eer hij een woord kon uitbrengen. Eindelijk riep hij : „ Ach , ,, Derville! dat zijn verfoeilijke lastertongen! dat de he„ mei hun uitroeije.'" ,, Wel nu, mijn heer!" zeide Aspafia , in de kamer komende, ,, hebt gij eenige tijding van mijne ongeluk,, lige vriendin vernomen?" „ Wie is langer veilig," riep hij, haar aanziende, ,, wanneer deeze engel op eene „ zo eerlooze wijze gelasterd kan worden ? Zonder „ twijfel," vervolgde hij, „ begrijpt gijlieden niets van „ het geen ik zegge ; maar ik moet het bekennen, het „ geene ik heb moeten hooren, heeft mij bijna zinne„ loos gemaakt. Zoud gij het durven gelooven? Uwe „ gemalin , om haar ijslijk gedrag te verfchoonen, be,, fchuldigt u van ontrouw , en zie daar het voorwerp „ derzelve!" „ Juffer Hanbury?" ,, Ja! en 't is al„ leen' uwe misdaadige gemeenzaamheid met haar, " zegt zij, „welke haar de vlugt heeft doen neemen. Eu „ men gelooft iet zodanigs?" zeide Aspafia, bleek, en beevende. ,, Neen! neen! mijne beminlijke eii jon,, ge vriendin! ftel u gerust. Het is alleen het fchul,, dig hart, dat eenen zoodanigen argwaan kan hebben." ,, Ach, juffer Hanbury!" hervatte Derville „ moet ,, gij den dag niet vervloeken , op welken gij in dit ,, huis gekomen zijt! Moet dan de deugdzaamlte van ,, haare kunne om mijnent wil zo veel lijden ! Maar ,, de oorzaak van dit kwaad zal geltraft worden ,• zij ,, verdient de zwaarfte Itraf." „ Wat wilt gij begin. ,, nen? " hervatte zijn oom. „Wanneer gij uwe han- den in haar bloed zult gewasfen hebben , dan nog „ zult gij de fchande van uwe gemalin niet uitwisfchen, M „ noch  178 A S P A S I A. „ noch den goeden naam van Aspafia herfiellen." „ Ach, mijn heer! " zeide zij hem, in haare traanen zwemmende, ,, om 's hemels wil onderneem toch niets „ dergelijks;" en zig vervolgens op haare knieën werpende, zeide zij: ,, ik danke den hemel! ja duizend,, maaien danke ik den hemel voor mijne oufchuld. Ik „ heb ten minden het geluk dat mijn geweeten mij „ niet befchuldigt. Neen! niet één woord, niet ééne „ gedagte, niet ééne daad." Zij ftond op, haare oogen afwisfchende; vervolgens ging zij voort: „ maar dat „ mijne lieve Charlotte, de vriendin van mijne jeugd, „ mij kan befchuldigen, voor fchuldig houden , ach! „ dit denkbeeld verfcheurt mij het hart, en ik kan het „ niet draagen!" Derville, geheel builen zig, en zig zeiven niet meer kennende , wierp zig voor haar op zijne knieën. „ Kunt gij mij nog aanzien," zeide hij; „ zal zelfs mijn naam voortaan in uwe oogen niet „ haatlijk zijn? Hoe! ik heb uwe ziel met bitterheid vervuld! ik, die duizend dooden zou willen derven „ om u van het geringde verdriet te bevrijden! '* ,, Mijn lieve neef!" zeide Travers, hem op den fchouder ilaande, „ wilt gij met deezen toorn en met zo„ danige hartstochtlijke gedragingen het denkbeeld uit„ wisfchen , 't welk men van uwe liefde voor juffer „ Hanbury heeft?" „ Indien het eene misdaad zij," hervatte Derville, „ dat men de deugd, de fchoon„ heid aanbid , dan ben ik de fchuldigde aller men„ fchen; maar, mijn lieve oom! ken dan mijn gehetle ,, hart; ik vreeze niet om u in het zelve te laaten lee„ zen; ik ben ongelukkig, maar niet fchuldig." Vervolgens deed hij hem een naauwkeurig en omftandig verhaal van alle zijne gevoelens zedert zijn huuwlijk, en  A S P A S I A. j79 en vooral zedert het oogenblik in het welke hij As« pafia had leeren kennen; hij lag hem, naar waarheid, het verlangen voor oogen, 't welk hij gehad had om haar gelukkig te maaken, zelfs ten koste van zijn eigen hart; hij toonde hem, dat hij alle mooglijke poogingen had gedaan om Aspafia over te haaien om met Sir James, zijnen vriend, in huuwlijk te treeden. Die edele en gevoelige ziel drukte zig met zo veel welfpreekendbeid uit, dat de heer Travers tot traanen toe bewoogen wierd; hij zuchtte over het lot van zijnen neef en van Aspafia ; oprechtelijk beklaagende dat twee zo volmaakte wezens niet met eikanderen konden verëenigd zijn; maar eindlijk, de tegenwoordige omfiandigheden in aanmerking neemende, zeide hij zijnen neef, dat de goede naam van zijne jonge vriendin waarlijk gevaar zou loopen, indien zij éénen dag langer in zijn huis bleef; dat hij 'er niets beter op zag, dan dat zij aan zijne zorg wierd toebetrouwd , en dat hij bereid was om haar oogenbliklijk bij zijne zuster te brengen. „ lk weet," zeide hij, „ hoe lief zij haar heeft: zij zal haar met „ de grootfte bhjdfchap ontvangen. Wat u aangaat, ., mijn lieve Derville! geef mij uw woord van eer dat ,, gij hier blijven en u, tot dat ik te rug zal geko, „ men zijn, ftil houden zult." Aspafia nam het voor|| Hel van den heer Travers met zeer-veel dankbaarheid aan. Zij voegde 'er bij, dat het haar tot een groot genoegen zou ftrekken indien Mylord Derville haar wilde vergunnen om de kleine Anna met zig te neemen, en dat zij zig wél verzekerd hield dat Lady Anna zeer verheugd zou zijn van haar bij zig te hebben. Derville i was zo gevoelig over dit verzoek, dat hij op het punt 'I ftond van in zijne oude vervoeringen te vervallen; maar M a As-  i8o A S P A S I A. Aspafia, dezelve willende vermijden , ging uit de kamer , en maakte alles gereed tot haar vertrek , waarfchuuvvende de minne dat zij met haar zoude gaan. Binnen den tijd van twee uuren was alles gereed, en zij nam affcheid van Mylord Derville , maar met een overkropt hart. Wat hem aanging, hij kon geen enkel woord fpreeken , en begeleidde haar naar de koets in eene diepe fiilzwijgendheid. De reis was deftig en ffilzwijgende; de tegenwoor* digheid van de minne en van Catharine liet hun geene vrijheid om met eikanderen te kunnen fpreeken: eindelijk kwamen zij tegen den avond te Ryegate, van waar de heer Travers eenen bedienden aan zijne zuster zond om haar kennis te geeven van het gene 'er gebeurd was. Lady Anna ontving Afpafia met alle de tederheid van eene moeder en vriendin, en reeds de volgenden morgen was zij op eenen gevestigden voet bij deeze waardige vrouw, welke alles deed, wat mooglijk was, om haar te vertroosten. XLII. II O O F D S T U K. NIEUWE VERANDERING. Aspafia was al te gevoelig om niet ten uiterllen getiolfen te weezen door de zorg, welke Lady Anna voor haar droeg. Ondertusfchen zag zij eenen hinderpaal, die haar belette van bij haar te kunnen blijven: zij kende de tedere liefde, welke deeze vrouw haaren neef Der* Vitte toedroeg, en begreep, dat zij zig om haarentwille van het genoegen zou moeten berooven van hem te zien, daar zij zig, in deeze omftandigbeid niet telkens in gezelfchap van Derville kon bevinden , zonder den las-  A SPA S I A. 181 laster voedTel te geeven. Daar en boven zo menigmaalen eenen man te zien, die agtingwaardig was, welken zij beminde , boven alle andere mannen achtte , van wien zij aangebeeden wierd, dit was eene zaak, welke tegen haare grondbeginfelen ftreed, en welke zij zig in de daad niet durfde veroorloven. Zij deed dit haaren ouden vriend opmerken ; vond haare aanmerking zeer redelijk, en haalde zijne zuster over, om Aspafia voor eenigen tijd toe te vertrouwen aan mevrouw Travers, de weduwe van den laatlten generaal , en welke te Hornchurch , in Esfex, zeer afgezonderd leefde: zij had onze heldin reeds te Londen gezien, bij gelegenheid van eene reis, welke zij gedaan had om haare jaarwedde te ontvangen : haare zagtmoedigheid en fchoonheid. hadden haar toen reeds getroffen, ert zij nam met veel genoegen het vóórhel aan, om haar tot gezelfchap te/hebben. Aspafia was van haare zijde ook zeer verheugd dat zij zo ver van het gewoel der groote waereld zou kunnen leeven. liet was zelf goed dat zij zig aan de eenzaamheid gewende, om dat de matigheid haarer inkomllen haar tot deeze levenswijze befiemde , en dat zij ook in de daad alleen naar de vereffening van haare zaaken wagtte, om zig met haare getrouwe Catharina die gezegd had haar nimmer te willen verlaaten, naar een afgezonderd buitenverblijf te hegeeven. Lady Anna bragt zelve Aspafia bij mevrouw Travers, en kon niet zonder een waaragtig verdriet van haar fcheiden; haare genegenheid voor haar was fterk aangegroeid , geduurende de drie of vier weeken, welken zij te zamen doorgebragt hadden. Zij ging niet van haar, zonder eene levendige fmart, nóch zonder over haar droevig lot te zugten. M 3 Laat  I8« A S P A S I A. Laat ons nu tot Derville vveelerkeeren. Zijn oom was naar Brighton teruggekeerd , na Aspafia bij zijne zuster gebragt en haar beloofd te hebben van haar binnen weinige dagen weder te zullen komen bezoeken. Zijne eerlle zorg was om bij zijnen neef te gaan, niet twijfelende, of hij zou vertroosting nodig hebben. Zij deeden vervolgens te famen onderzoek naar de vlugt van Mylady Derville, en naar haare gemeenzaame levenswijze met den collonel; alle de bedienden verklaarden uit éénen mond, dat hun niets van deeze geheele zaak bekend was; dat Mylady niemand van hun immer met eene boodfehap aan den collonel belast had, en dat zij nimmer gezien hadden dat zij brieven van hem ontving. Daar hij evenwel gelijktijdig met Mylady was ver.lweenen, was het vrij klaar dat zij te famen reisden , en men giste dat zij met een fchip vertrokken waren, ?t welk, op den zelfden dag van hunne vlugt, naar Dieppe onder zeil was gegaan. Derville wilde de ondeugende Lady Marsden niet gaan fpreeken, hoe zeer hij zig verzekerd hield dat zij alles , wat tot deezen handel behoorde, volkomen wist. Hij had eenen geweldigen afkeer van deeze verachtliike vrouw, en zou haar nooit in koelen bloeele heb. ben kunnen ontmoeten. Hij walgde thans ook van het verblijf te Brighton , en vertrok met zijnen oom naar Londen, Die goede man nam op zig om aan den heer Bromley te fchrijven en hem met voorzigtigheid kennis te geeven van den onbezonnen Hap van zijne dogter: hij hield zig in dien brief als of hij geloofde dat zij bij haaren vader was. Bromley antwoordde oogenbliklijk aan den heer Travers dat zijne hartelijk geliefde Charge den weg naar Berkfhire niet had gekoozen; dat  A S P A S I A. ,g3 zij ongetwijfeld beter zou gedaan hebben indien zij zig in de armen van een toegevend vader had komen werpen , dan nu zij zig aan vreemden had toevertrouwd; dat hij zeer ver af was van het gedrag van zijne dogter goed te keuren ; maar dat haar ongelukkig lot al zijn medelijden verdiende ; hij gaf vervolgens verüV van eenen brief, welken hij van zijne dogter ontvangen had, en die niet anders inhield, dan eene onbewimpelde befchuldiging tegen haaren gemaal en juffer Hanbury; en waarin zij ook fchreef dat haare trouwlooze vriendin haar geluk had komen Hooren in eenen tijd dat zij de gelukkigfte aller vrouwen was; dat zij ook wel had voorzien dat haare vlugt haaren goeden naam zou bezwalken ;. maar dat zij op haare onfchuld vertrouwde die haar ten eenigen tijde zou rechtvaerdigen. De heer Travers , ten hoogden verontwaardigd van te moeten zien dat de heer Bromley op deeze wijze vooringenomen was, vertrok oogenbliklijk om hem beter te onderrichten. De deugd van Aspafia was voor hem eene allerheiligde zaak, en hij kon niet dulden dat dezelve op eene zodanige wijze gelasterd wierd. Bij zijne komst ondernam de heer Bromley om de zaak van zijne dogter te bepleiten. Travers liet hem geheel uitfpreeken , maar tekende vervolgens op zijne beurt de edele gevoelens van Aspafia en haar onberisplijk gedrag met die vrijmoedigheid en welfpreekendheid af, welken hem natuurlijk eigen waren. Hij behandelde dit ftuk met zo veel vuur , dat hij weldra den ongelukkigen vader overtuigde dat zijne dogter ongelijk had. Hij kende den heer Travers zedert zeer langen tijd, en had eene zo onbepaalde agting voor hem, dat hij onmooglijk aan de waarheid van alles , wat hij hem M 4 zei-  l84 A S P A S I A. zeide , kon twijfelen. VVreede zekerheid voor eenen gevoeligen vader ! Derville was van zijne zijde in de diepfte droefheid gedompeld. Niet alleen trof hem de fchande , maar hij zag zig daar en boven voor altijd van het genoegen verftooken van haar te zien , welke in zijn hart heerschte en daarin altijd zou blijven heerfchen ; want 't was vruchteloos dat hem het lot vervolgde' ; haare geliefde beeldtenis maakte een gedeelte vaif zijn beftaan uit, en niets dan de dood kon zijne liefde uitblusfchen. Zijne gezondheid verzwakte zeer door zijne droefheid, hij kon dezelve niet verzetten, en bragt een groot gedeelte van zijnen tijd in eenzaamheid dóór. Verfcheiden van zijne vrienden raadden hem fterk aan , om eene echtfcheiding te bewerken. Indien dit middel in ftaat ware geweest om hem in de bezitting van zijne lieve Aspafia te ftellen , dan zou hij geen oogenblik over het zelve in twijffel geftaan hebben, maar kon hij, na dat men zijn gedrag met haar zodanig onder verdenking had gebragt, haar nu zijne hand aanbieden? Kou zij "dezelve aanueemen ? Haare grondbeginfelen waren hem al te zeer bekend, dan dat hij eene zodanige hoop zou kunnen voeden; hij was ook voor zo veele laagheid niet vatbaar: zijne ziel, welke even eerlijk, even zuiver was als die van Aspafia , verkoos het ongeluk boven een genot, welk door wroeging zou vergald geweest zijn. xli:i.  A S P A S I A. 185 XLIII. HOOFDSTUK. DROEFGEESTIGE OVERWEGINGEN. In den korten tijd , welken juffer Hanbury bij Lady Anna doorbragt, lag deeze 'er zig op toe, om gene bij alle haare kennisfen te brengen, met oogmerk, om daar door alle die ongunltige gevoelens uit te roeijen, welken men door de geruchten , die Charlotte had doen verfpreiden, en buiten twijfel ook in haar kwartier bekend zouden zijn , van baar mogt hebben opgevat. Aspafia zou liever in eenzaamheid gebleeven zijn; haar hart,door droefheid overftelpt,was voor geene afleiding vatbaar; de eenige verzagting, welke zij genoot, wanneer zij alleen was, belfond daar in, dat zij de kleine lieve Anna in haare armen nam , dezelve aan haaren boezem drukte, en met haare traanen befproeide. „Ja, „ mijn lieve kind!" zeide zij, „ uwe moeder zal niet wreed genoeg zijn om u te verlaaten: een oogenblik ,, kon haar hebben doen dwaalen ; maar de hemel is ,, rechtvaerdig en zal haar tot haaren plicht doen we„ derkeeren. Haare dwaaling gaar, helaas ! mooglijk „ zo ver, dat zij mij voor misdaadig houdt! Maar dat ,, zij van mij denke zo zij wil, zoo haar gemaal haar „ Hechts vergiffenis kan fchenken! " „ o Mijne Charlotte I wees gelukkig! Deeze is de ,, oprechte wensch van mijn hart. Koom de liefkoo» ,, zingen van dit tedergeliefde kind ontvangen; beroof „ het zelve niet van het .zoet genoegen van u zijne ,, moeder te noemen, van uwe liefdezorgen te genie„ ten! Hemel! dat alles, wat ik beminne ,• gelukkig! dat ,, ik alléén te beklaagen zij!" M 5 Toen  126 A S P A S I A. Toen zij te Hornchurch was, had zij" nog meerderen tij'd om onder haar verdriet te zuchten ; zij had hier haare kleine Anna niet meer bij zig , dat lieve kind droogde nu haare traanen door haare bevallige kinderlijke liefkooziugen niet meer af; dus bragt zij nu alle haare uuren in droefgeestige overweegingen dóór. Mevrouw Travers leefde geheel alleen. Zedert den dood van haaren echtgenoot had de waereld alle haare bevalligheden in haar oog verlooren. Zij was 't gene men eene goede vrouw noemt; maar ondertusfchen kon haar hart geene overeenkomst met dat van onze Aspafia hebben , om dat deeze troostlooze weduwe over niemand konde weenen dan over zig zeiven , meenende dat niemand ongelukkiger was dan zij. Welk een onderfcheid tusfchen haar en haare beminlijke gezellin! De zachte gevoeligheid van Aspafia fchepte altijd vermaak wanneer zij in de ziel van ongelukkigen mogt leezeiv; menigmaalen vergat zij zig zeiven , om niets dan de rampen van haare medemenfchen te voelen; baar grootfie genoegen was haaren tijd, haare raadgeevingen, haare beurs aan ellendelingen op te offeren. Dus waren haare dagen bij haaren grootvader voorbijgegaan; en zelf had zij dien heerfchenden fmaak nog bij Mylord Derville mogen vieren, wiens goed hart haar altoos van middelen had voorzien om den armen eenen fpocdigen onderfland te doen ; maar thans, daar zij niets meer over bad om te kunnen geeven , vloeiden haare oogen over van traanen, wanneer zij eenen armen zag. Zij wendde haar gezicht van zulk een belangrijk voorwerp treurig af, zeggende : „ ik ben nog ellendiger „ dan die ; om dat ik zijne fmarten niet kan ver,, zachten 1 " XLIV.  AS P A S I A. i37 XLIV. HOOFDSTUK. VOORSTEL. Na eenigen tijd ontving Aspafia, tot haare groote verwondering, eenen brief van den graaf van Carberry; maar, het geen haar nog meer verbaasde, was, dat hij haar zijne hand en fortuin aanbood. Hij fchreef haar, dat hij alles, wat haare deugd had moeten lijden, met fmart vernomen had; dat hij voor zig 'er zeer ver af was van eenig het minfte geloof te flaan aan de ondeugende vertellingen, welken Mylady Derville had kunnen goedvinden te verfpreiden ; maar dat de waereld, die alleen volgens den uiterlijken fchijn gewoon is te oordeelen, niet zou nalaaten van haar als fchuldig verdagt te houden, en dat 'er geen ander middel voor haar overig was, om alle verdenkingen uit te wisfchen en haaren goeden naam in de waereld te herftellen, dan alleen dat zij zijn aanbod aannam, en op nieuw en wel met den naam en tijtel van gravin van Carberry in de waereld verfcheen. Het overige van zijnen brief was vol van de levendigfte betuigingen van zijne liefde; hij zwoer haar, dat hij alléén voor haar wilde leeven, en dat haar antwoord, 't welk hij hoopte gunftig te zijn, hem den gelukkigften der ftervelingen zou maaken. Aspafia behoefde zig geen oogenblik te bedenken om den graaf te antwoorden. Haare uitdrukkingen waren beleefd en befchaafd ; maar zij gaf hem te kennen dat zij zedert eenen geruimen tijd alle gedachten had laaten vaaren om zig in 't huuwlijk te begeeven; dat haare fmaak en omstandigheden haar noodzaakten , om  188 A S P A S I A. om in eenzaamheid te leeven; dat de waereld haar weldra zou vergeeten, en dat zij ook niet lang werk zou hebben om zig van de voorbijvliegende verdrietlijkheden, welken zij daarin ondervonden had, te troosten; dat daarenboven haar geweten, 't welk haar niets verweet, altijd haare gerustheid zou uitmaaken; dat zij hem zeer verplicht was voor zijne aanbiedingen; maar dat noch haar hart, noch de reden haar toelieten om de'zelven aan te neemen. De hoogmoed van den graaf vond zig door de weigering van Aspafia zeer beledigd. Hij had zig niet kunnen verbeelden dat zij zodanige luisterrijke aanbiedingen met onverfchilligheid zou hebben kunnen aanzien. Geenen der vrouwen , welken hij tot hier toe had gekend, hadden hem een denkbeeld van eene edele en belanglooze ziel kunnen geeven ; haar tegenftand maakte hem dus ten uitenten gemelijk; en in zijn verdrie: was hij dwaas genoeg om en den brief, welken hij aan Aspafia gefehreeveu en het antwoord, dat hij van haar ontvangen had, aan zijnen zoon te opeuoaaren; hij verbeeldde zig, dat zij zelve hier van aan Derville kennis zou geeven, en hij verkoos liever om haar daar in voor te komen. Derville ondervond in het begin van deeze vertrouwlijke mededeeling eene groote fmarte, maar naderhand, toen hij vernam dat Aspafia de aanbiedingen van zijnen vader volftrekt atiloeg, nam eene fTille en aangenaame blijdfchap zijn hart in; hij gevoelde zig herleeven, en zelfs begon hij zig te vleijen dat haare ftandvastigheid in het weigeren van alle partijen, welken haar aangebooden wierden, niet zo zeer uit eenen afkeer van het huuwlijk, als wel uit eene verborgene liefde onthoud, waar van het niet onmooglijk was dat hij  AS P A S I A. hij zelf het- voorwerp zoude kunnen weezen. Hij herinnerde zig de agting en de tedere vriendfchap, welken zij hem betoond had,- hij verbeeldde zig nog te zien hoe zij haare bekoorlijke oogen met tederheid op hem floeg, en te hooren hoe haar lieve mond hem de vleijendfte dingen zeide. „ Ja," zeide hij, ,,om mijnent wil ont„ zegt zij zig eer en fortuin; verkiest zijde eenzaam„ heid en een bekrompen leven! Maar, goede hemel! „ kan ik haar immer voor zo veele opofferingen ,, fchaadloos ftellen; kan ik het geluk genieten van ,, bemind te worden, wanneer dit gevoel haar in het „ ongeluk ftort?" Deeze overweegingen, hoe verdrietig ook, hadden ondertusfehen geene andere uitwerking dan dat zij de liefde van Mylord Derville langs zo heviger maakten. Zodanige overdenkingen waren het daaglijksch en aanhoudend voedfel voor zijne ziel; niets kon hem van dezelven aftrekken; hij had geen vermogen meer om eenigen van zijne gevoelens te beftrijden. Voor Aspafia te leeven of te fterven was zijne eenige hoop. Wat haar belangt, ik kan juist niet naauwkeurig bepaalen, wat 'er in de verborgenfte fchuilhoeken van haar hart omging; maar onfchuld en oprechtheid overdekten het zeker als met eenen fluijer; en zederd dien tijd kon zij in het zelve niets misdaadigs zien. Haar minnaar was in haare oogen een ongelukkig vriend. Zij kon dus over zijn lot zuchten; zijne uitmuntende hoedanigheden beminnen; en daar zij van het genoegen van hem te zien verftooken was, kon zij zig telkens zijne bekoorlijke gefprekken herinneren; en in die herinneringen vonden het gevoel en de liefde beurtelings de zagtfte aangenaamheden. Op  J9o A S P A S I A. Op deeze wijze bragt zij de uuren, de dagen, de weeken dóór, eeniglijk aan Derville denkende. De beeldtenis van deezen deugdzaamen man kon bij haar geenen fchrik verwekken; zij fteide in tegendeel haar genoegen in zijne gedagtenis te beminnen, te aanbidden. Zij vergat haare eigene fmarten; haare traanen vloeiden alleen voor hem ; zij verbeeldde zig in de waereld niets meer te wenfchen te hebben, zoomaar haar vriend kon gelukkig zijn. X L V. HOOFDSTUK. NIEUWE DROEFHEID. Naauwlijks was 'er eene week verloopen, na dat Aspafia den brief van den graaf van Carberry ontvangen had, of zij ontving 'er weder eenen, van welken haar de hand onbekend was. Dat de gevoelige, de deugdzaame, de op de eer van anderen volkomen vertrouwende leezer zig in de plaats van Aspafia Helle, om zig te verbeelden, wat zij bij het leezen van den volgenden brief moest gewaar worden. „ O mijne lieve, mijne aanbidlijke AspafiaI" „ Hoe kan ik u immer de vuuriglle wenfchen van mijn hart „ uitdrukken? Hoe kan ik u alle de tederheid, welke „ mijn hart voor u gevoelt, melden? Verwaardig u in „ het zelve te leezen, zie zijn lijden ! Zedert het „ oogenblik, het welk mij van u gefcheiden heeft, ,, ben ik de rampzaligüe der menfehen. Ach! moe„ ten wij, terwijl we onfchuldig zijn, de beoordeeling „ der waereid dulden ? Dat de booswicht verdrukking » l>j-  A S P A S I A. i9i „ lijde; maar dat mijne gevoelige vriendin geluk.. »» kig zij! „ Mijn vader heeft mij den verkeerden uitflag van zijne onderneeming bij u medegedeeld; ik kan u „ verzekeren dat hij moeite heeft gehad om uwe wei„ gering te draagen. Helaas! hoe veele ongelukkigen „ hebt gij in eeren korten tijd gemaakt! Zonder twijffel „ beklaag ik hun; maar, tegen mijnen wil aan, heeft „ uwe onverfchilligheid omtrent hun allen, de hoop in „ mijne ziel doen daagen. Ja, beminlijkfte en be„ mindfte van alle vrouwen ! ik durf mij met een wei„ nig wederliefde van uwe zijde vleijen. Tot hier toe „ zijn uwe vriendfchap en het vertrouwen, 't welk gij in mij gefteld hebt, de eenige onderfteuning van „ mijn leven geweest. Ach ! ik bid u , doe toch we„ zenlijker ftappen! maak mij den gelukkigften der „ ftcrvelingen! gij weet dat ik Mylady Derville niet „ langer als mijne gemalin kan befchouwen. Zij heeft „ door haar gedrag alle haare rechten verbeurd en ik ,, vleije mij dat ik zonder moeite eene echtfeheiding zou „ kunnen bekoomen; maar die zaak zou van langen ,, naöeep zijn, en onze dagen , hoe ongelukkig ook, zullen als het water wegftroomen. Ach! mijne aan„ bidlijke Aspafia! indien uwe ziel door hetzelfde vuur ,, blaakt als de mijne, waarom dan het oogenblik van „ ons geluk langer uitgefteld? Gij ziet wat mijn hart ,, u vraagt; ja, koom in mijn lot deelen! laat ons naar ,, een vreemd land vluchten; al waren wij in eene „ woestijn, mijne Aspafia zou dezelve verlieren. Daa> zullen wij wagten tot dat de wetten mij toelaaten „ om u den naam van Mylady Derville te geeven. Maar „ zoud gij het geluk, dat twee aan eikanderen getrouwe ,» har-  102 A S P A S I A. „ harten kunnen genieten, tot dien tijd willen opoiïe„ ren? Ik verzoek geen antwoord. Aanflaanden vrijdag „ zal ik aan uwe voeten zijn. Och I dat de drift van „ mijn verlangen uw hart treffe, en u den wensch doe „ begunftigen van uwen tederlten minnaar „ DERVILLE." Aspafia had aanftonds haar oog gedagen op de ondertekening van deezen brief; en toen reeds had het zien van den naam van Derville haar hart doen kloppen; maar hoedanig was zij gefield toen zij den inhoud geleezen had! Zij ftond als verlteend, was van alle haare vermogens beroofd, en kwam niet weder bij zig zeiven, dan om des te fterker de wreedfte verfcheuringen, die haare ziel onderging, gewaar te worden. „ HelaasI" riep zij, „ thans hebben mijne rampen het hoogfte „ toppunt bereikt ? Ik heb te lang geleefd ! ik had het uur, vóór dat ik deezen brief ontving, moeten fterven , dan zou ik den troost gehad hebben van hem, dien ik als het volmaaktfte gewrocht des Scheppers befchouwde, tot mijnen laatften ademtogt te „ achten, te beminnen. Ik zie het," voegde zij 'er bij, ,, ik kende het onheil niet anders dan bij naam; maar thans ben ik waarlijk ongelukkig! In de wae,, reld is geen troost meer voor mij overig; alle ver„ beelding is verwoest en ik ben over mijn dwaas „ vertrouwen wél geftraft!" Zij was zodanig ontroerd dat zij niet wist welk eene partij zij kiezen zoude. Deeze noodlottige brief was op donderdag in haare handen gekomen , en dus zou zij reeds den volgenden dag Mylord Derville zien. Dit denkbeeld deed haar fterven. Hoe zou het moogiijk wee-  A S P A S I A. m weezen het bijzijn te dulden van eenen man , die de onbezonnen laagheid had gehad van haar een zodanig hoonend voordel te doen! — Na eene zeer lange overweeging kwam zij tot een befluit; zij ging mevrouw Travers fpreeken en zeide haar, dat eene zaak van de uiterfte aangelegenheid haar noodzaakte om op het oogenblik te vertrekken. De goede vrouw feheen bedroefd van baar beminlijk gezelfchap te derven. Aspafia beloofde haar binnen weinige dagen te fchrijven; maar mevrouw Travers had de befcheidenheid van haar niet eene vraag te doen omtrent de redenen van eene zo overhaaste reis. Het is menigmaalen, in foortgelijke gevallen , alleen nieuwsgierigheid , welke, onder den dekmantel van vriendfchap, verlangt voldaan te zijn; doch dit gebrek had zij niet. Aspafia zond om eene postchaife en maakte zig met behulp vau Catharina ras reisvaerdig. Maar, helaas! waar heenen ? Zij zag de geheele waereld voor zig , zonder te weeten werwaards zig te wenden, waar zig te bepaalen? Zij had wel eens hooren zeggen dat wanneer men reden had zig fchuil te houden, Londen de veiligfle plaats was: zij deelde haar oogmerk om derwaards te gaan aan Catharina mede; doch zij verborg haar de waare oorzaak dier reis. Catharina had eene zeer goede opvoeding genooren; Aspafia beminde en agtte haar; maar haare omftandigheid en de aart van haar verdriet waren zo vreemd , dat zij zig verlegen zou gevpnden hebben om dezelven aan eenig mensch, wie hij ook ware, te vertrouwen. Zij zeide haar dan, dat de tijd, om de nalatenfchap van haaren grootvader te ontvangen, gekomen was; dat zij derhalven naar Londen ging en daar zo lang zou blijven tot dat die zaak afgedaan zou N zijn,  194 A S P A S I A. zijn, en dat zij vertotgehs eene kleine wooning op het hnd koopen zoiuie. Catharina hoorde dit befluit met droefheid; niet om dat het landleven haar mishaagde, maar zij had altijd gehoopt dat haare goede meesteres eene van die rijke partijen , welken haar voorgeflagen wietdeu, zou aangenomen hebben; en dat zij, nictte^enttaande de trouwloosheid van de familie van Hanbury, dus echter dien rang en die fortuin in de waereld zou bezitten , welken zij met zo veel recht verdiende. Aspafia nam dan affcheid van mevrouw Travers, en vertrok met haare getrouwe Catharina. Te Tlford ging zij uit het rijtuig, om eene kleine maaltijd te doen; maar de hevige aandoening van haaren geest liet haar niet toe om te eeten. Zij liet zig Hechts thee geeven en vroeg vervolgens aan Catharina of zij te Londen niet eene goede herberg kende, waarin zij haar intrek konde neemen ? „ Waarom gaat gij niet bij Lady Anna ?" vroeg Catharina. „ Om dat ik niet geloof dat zij tegen„ woordig in de had is, " zeide Aspafia. 't Was reeds vrij laat toen zij te Londen kwamen. De postillon vroeg waar hij haar brengen moest. Aspafia wist niet wat zij zoude antwoorden ; toevallig zeide zij, in Oxford-flraat; maar zig vervolgens herinnerende dat die ftraat zeer digt bij Portmans-fquare is, riep zij, dat zij zig vergist had. Catharina zeide haar vervolgens dat zij eenen eerlijken winkelier kende , die in Piccadilly woonde. Aspafia beval dus den postillon haar daar te brengen; hij floeg dien weg in, doch reed zo geweldig har.!, dat de as brak; en het rad van de chaife geheel afmakende , floeg dezelve aan die zijde om , waar de arme Catharina zat , die zig door dien val zwaa|  A S P A S I A. i9§ zwaar bezeerde. Het volk verzamelde zig in groote fnenigte rondom dit rijtuig, gelijk dit in groote dedert bij het geringde voorval gebeurt. Juffer Hanbury, hoe kloekmoedig ook doorgaands, verloor in dit geval alle haare tegenwoordigheid van geest. Haare kamenier wierd door eenige hulpvaardige menfehen in een nabuurig huis gebragt. Aspafia bleef als verdeend bij het gebroken rijtuig daan, haare oogen naar boven liaande en uitroepende: „ hemel! wat zal 'er van mij wor„ den! " wanneer zij eensklaps als ontwaakte op het zien van Lord Derville, die zig aan de overzijde der draat bevond. Zonder zelf te weeten wat zij deed, liep zij op een kerkhof, vloog het dwars over , en ging langen tijd waar het geval haar heenen voerde. Zij was zo ontdeld dat zij niemand zag; ondertusfchen waren, wegens haare fchoonheid, de oogen van elk, die haar voorbij ging, op haar geflaagen. 't Is waar, die aandoeningen waren maar oogenbliklijk en ieder ging, na haar aangezien te hebben, zijnen weg. Eindelijk begon de arme Aspafia weder tot haare gedagten te koomen; zij bleef daan als verbaasd over den weg, welken zij had afgelegd; haare oogen fchooten vol van traanen; zij zag met angst rondom zig, en bevindende dat zij op een klein plein was, dagt zij, dat zij hier wel eene koets zou kunnen krijgen, om zig naar Piccadilly te laaten brengen; dat zij, óiir zijnde, niet ver af zou weezen van de plaats, waar Catharina was, en ten minden met eenig onderzoek haar zou kunnen wedervinden. Dit denkbeeld bemoedigde haar een weinig; zij ging weder voort: oogenbliklijk komt 'er eene koets het plein oprijden, maar zo geweldig hard, dat zij'er van fchrikte; haare voeten verwarden zig in haar kleed, Na en  I06 A S P A S I A. en zij viel. De koets hield op. Eene welgekleed*' vrouw, die zich in dat rijtuig bevond, flapte 'er oogenbliklijk uit en kwam haar te hulp. „ Hebt gij u niet „ bezeerd, mevrouw?" vroeg zij. „Hemel! zij is op „ het punt om te bezwijmen! Jan! fchielijk! help dee„ ze dame; draag haar voorzigtig in huis." Aspafia, een weinig bijkomende, was zo gevoelig over het teder medelijden, het welk men haar betoonde, dat zij niet dan eenige weinige woorden kon uitftameren. Zij deed alle poogingen om aan de vrouw van dit huis duizend dankbetuigingen te doen. Een oogenblik te voren dagt zij zig van de geheele waereld verlaaten ; de gevoeligheid, welke dit medelijden in haar verwekte, was dus eene alleraangenaamfte gewaarwording voor haar.. Ondertusfehen , zo dra de vrouw van het huis bij de zorgen, die zij haar bewees, ook eenige noodzaaklijke vraagen voegde , als, bij voorbeeld, „ van waar zij kwam; waar zij bericht van haar kon doen geeven, " wierd het hart van de arme Aspafia op nieuw verfcheurd; maar, te openhartig om te veinzen, antwoordde zij in weinige woorden ; en deezen waren genoeg om te doen begrijpen in welke ellendige omftandigheden zij zig bevond. Vervolgens in eenen vloed van traanen uithardende, riep zij! „ Helaas! werwaards kan ik gaan? waar heen kan ik zenden?" Haare tedere weldoender fchreide ook, en fcheen in haare droevige omflandigheden te deelen. Aspafia had zeer lang werk om haar het ongeluk van het breeken des rijtuigs te verhaaien en haar te zeggen dat eene onverwagte outmoeting haar had genoodzaakt om de vlucht te neemen. Men zond eenen bedienden uit om te onderzoeken of hij de plaats kon vinden waar het ongeluk gebeurd was»  A S P A S I A. m was, en om, indien het mooglijk ware, de arme Catharina op te zoeken. Ondertusfchen deed die dame alles, wat mooglijk was, om Aspafia tot bedaaren te brengen. „ Gij hebt reden om den hemel te danken, „ mijn lieve kind!" zeide zij, „ dat gij in zo goede ,, handen gevallen zijt. Zeker 1 ik zal u niet uit het ,, oog verliezen , voor dat ik u weder in het midden ,, van uwe vrienden zal geplaatst hebben 1 Hemel, hoe „ fchriklijk zou uw lot hebben kunnen zijn, indien gij ,, in andere handen-, dan de mijnen, gevallen waart! " Het begon reeds laat in den nacht te worden ; en daar men met alle het onderzoek, 't welk men gedaan had , niets had kunnen vorderen, bewoog die dame Aspafia om zig te bedde te begeeveu; maar de treurigfte gedagten vergezelden haar derwaards; en 't was haar niet mooglijk om een oogenblik te rusten. Aile die hevige aandoeningen onthelden haar bloed, en den volgenden morgen had zij eene (lerke koorts. Men liet eenen doctor komen, en verzuimde niets, wat in fiaat was om haar te verkwikken. Na weinige dagen echter bragt haar gezond lichaamsgefiel haar weder te recht; zij bleef nog maar een weinig zwak, en was zeer bedroefd dat zij niets van haare lieve Catharina vernam. Mert raadde haar eenig bericht in een nieuwspapier te doen plaatfen ; zij deed het. Haar geest genoot niet een oogenblik rust , hoe zeer deeze dame alles deed, wat mooglijk was , om haar af te trekken ; niets ontbrak haar; de kasfen waren vol van kleederen en linnen tot haar gebruik; de tafel wierd rijkelijk en met fmaak gediend , en de beste wijn was 'er in overvloed. Aspafia had van de zijde haarer weldoenfier minder edelmoedigheid gewenscht; want zij was verlegen hoe zo veele N 3 wel-  i98 AS P A S I A. weldaaden te vergelden, vooral aan eene vrouw, welke eene zeer goede opvoeding fcheen gehad te hebben en iu eenen onbekrompen ftaat leefde. Sterk met dit denkbeeld bezig, herinnerde zij zig dat zij braceletten had, weiken zij van haare moeder had geërfd: zij nam vóór om haar dezelven tot een gering teken van haare dankbaarheid aan te bieden; ook befloot zij om den volgenden dag de koets van mevrouw te neemen en zelve in onderfcheiden kwartieren der ftad onderzoek te doen. Zij was niet alleen zeer ongerust over Catharina, maar in de omttandigheid , waar in zij zig thans bevond , was het voor haar van het uiterfte belang om haare kleederen en juweelen wederom te hebben. XL VI. HOOFDSTU K. KWAL IJ K GEPLAATST VERTROUWEN. J~Tet is met moeite, leezer! dat ik dit hoofdftuk beginne ! Ja! de goedhartigheid , de gastvrijheid, welken gij hebt bewonderd, waren niet anders dan de uitwerking van een laag en verachtlijk eigenbelang; de ongelukkige Aspafia was in een dier huizen gevallen , welken tot fchande der menschheid firekken: het ftond pp, de Plaats-Royaal. Gelukkig zij, die het niet dan bij naam kennen ! De eerlooze meesteres van dat huis bad Aspafia naauwlijks gezien, of, niet tegenftaande de droefheid, welke haare fchoonheid benevelde , haar reeds voimaakt genoeg geoordeeld om een veel kostbaarer juweel te zijn dan alles, wat zij tot hier toe gekend had. Ouder alle de heeren van haare kennis, welken zeer ycelen.in ge.al waren, was 'er een, aan wien zij de wc?  A S P A S I A. 199 wezenlijkfte verplichtingen had , en die heer was niemaud anders dan de graaf van .Carberry. Aspafia had zedert weinige dagen haare geheele frischheid weder gekreegen ; en ons veragtlijk fchepfel verheugde zig reeds bij voorraad over het heerlijk gefchenk, 't welk zij haaren befchermer ftond te doen; en daar zij vreesde, dat Aspafia weldra bericht zou krijgen , vooral indien zij het oogmerk, 't welk zij reeds bekend gemaakt had, van den volgenden dag zelve onderzoek te gaan doen, ten uitvoer bragt, haastte zij zig om den volgenden brief aan den graaf te fchrijven, niet willende dat die fehoone buit hem ontfnappen zou. „ Mijn lieve graaf! „ Eindelijk heeft mij het geluk eens gunftig willen „ zijn , daar het mij een middel aan de hand geeft „ om u mijne erkentenis te betoonen: ja, zonder twij„ fel oordeel ik nu mijne rekening met u te zullen ,, kunnen afdoen, door u in 't bezit te ftellen van het „ allerbekoorlijkst meisjen , 't welk ik immer in mijn „ leven gezien heb. Het wonderlijkst geval heeft het„ zelve in mijne handen doen vallen. Zedert tien da,, gen woont zij in mijn huis. Dat uwe lordfehap „ zig over dit lange verblijf niet ontruste; ik verzeker „ u, dat zij niemand gezien heeft dan mij: 't is het „ onfchuldigst en bekoorlijkst meisjen, dat 'er zijn kan. ,, Maar, mijn lieve graaf! koom toch fpoedig; want „ de rol, welken ik fpeelen moet, is verdrietig, en ik zie dat ik denzelven niet lang zal kunnen uithou» „ den. Ik ben, Mylord! uwer lordfehap zeer onder- danige en verplichte dienaares, Plaats-Royaal den .... „ C... M.... " N 4 De  200 AS P A S I A. De bediende, welke deezen brief moest brengen, nimmer den graaf wan Carberry gezien hebbende, verbeeldde zig dat hij een jong heer moest zijn. Zo dra hij atm de poort van het hotel van den graaf kwam, zag hij eene koets met wapenen vercierd; hij nadert, en een heer gereed ziende om in dezelve te treeden, neemt hij deezen voor den graaf; en zonder eenig verder onderzoek geeft hij hem den brief over. Mylord Derville (want hij was het zelve, die bij zijnen vader uitkwam) meenende dat die brief voor hem was , bezag het opfchrift niet; brak denzelven open, en las den inhoud; maar begreep klaar dat men zig vergiste. De plaats, van waar dezeive getekend was, deed hem dit reeds begrijpen; eindelijk, het opfchrift oeziende, ontdekte hij dat de brief yoor zijnen vader was. Hij Hond verlegen, niet weetende welke partij hij kiezen zoude. Eindlijk befloot hij, na eenige bedenking, om de plaats Van zijnen vader te vervangen: de onfchuldige fehoone te hulp te komen, fcheen hem een plicht te zijn, van welken hij zig niet konde onttrekken. Zijne bedienden betoonden eene zeer groote verwondering toen hij beval naar de Plaats - Royaal te rijden. Dit bezoek gaf eene verandering van gedrag te kennen, die hun zeer buitengewoon voorkwam. Het was juist deeze dag voor de eerfte maal dat Aspafia, met oogmerk om zig wat te vermaaken en een weinig te beweegen, haare kamer verlaaten had, om zig in eene andere te begeeven, welke op de ftraat uitlag ; het venfter ftond open ; zij hoorde eene koets ophouden; en haare eerfte beweeging was natuurlijk pm te zien wie uit dezelve kwame ? Maar hoe groot Fa§ ^aFe verbaasdheid toen zij Mylord Derville ^her- kerj-  \ A S P A S I A. 2oi kende i De doodkleur v.rfpreidde zig over haar gelaat, en zij geraakte zodanig aan het beeven, dat zij vreesde van in fiaauwte te zullen vallen. Naauwlijks had zij het vermogen om weder in haare kamer te komen , waar zij haaren toevlucht tot eenige zouten nam om haare krachten te behouden. Madam M.... was zeer verwonderd , dat zij in plaats van den graaf van Carberry, welken zij verwachtte, zijnen zoon zag. „Wie kan mij dan," zeide zij met verlegenheid en zig wringende om een vrolijk-gelaat te vertoonen, ,, wie kan mij dan het genoegen be/.orgd „ hebben van een bezoek te ontvangen van Mylord „ Derville? Ik herinnere mij dat hij mij Hechts een„ maal de eer heeft aangedaan van in mijn huis te ko,, men." „ Men zou zig zeer veel geweld moeten „ aandoen , madam!" zeide hij haar op eenen vrolijken toon, ,,indien men op zo dringende aanzoeken van ,, uwent wege niet aanftotnis bij u kwame ; ik hoop ,, dat ik bij deeze gelegenheid mijnen vader met eenig ,, voordeel zal kunnen vervangen en mij uwe goede „ gedagten herwinnen." Dit zeggende, flopte hij haar tien guineas in de hand. De blijjfchap blonk toen uit op het gelaat van dit vrouwmensch. ,, Ik geloof in de ,, daad," zeide zij, „dat het alles om het beste is; „ ondenusfehen ben ik verlegen met uwen vader; ,, want ik heb hem mijn woord gegeeven dat de eer,, fte fehoone, welke ik in mijne macht zou hebben, ,, voor hem zou zijn. " „ Goed ! " antwoordde Derville; „mijn vader zal van dit geheele geval niets wee„ ten ; uw brief, welke aan hem behoorde , is mij „ buiten zijn weeten ter hand gekoomen; maar laat ons 5, geenen tijd verliezen; breng mij bij die bekoorlijke N 5 a fchoo-  aoa A S P A S I A. fehoone, van welke gij eene zo verleidende befchrij„ ving hebt gegeeven ; ik brande van verlangen om „ haar te zien." ,, Een oogenblik geduld," zeide madam M.... „ gij weet niet, Mylord 1 hoe veel ora- zigtigheid wij in dit geval moeten gebruiken." Vervolgens verhaalde zij hem de wijze op welke Asp.dia in haare handen gevallen was ; ook zeide zij hem dat zij zeer onnozel en zelfs een weinig onhaudelDaar fcheen. Dit gefprek vermeerderde ten Iterklien het verlangen, 't welk Derville had, om dit ongelukkig flachtollèr te redden, welk geduurende deezen tijd naauwlijks adem haalde, en alles, wat beneden gebeurde, zo veel haar mooglijk was , beluisterde ; niet weelende wat zij van de zo onverwagte verfchijning van Mylord jn dit huis te denken had. Eindlik kwam eene meid in haare kamer, die haar zeide, dat een zeer fchoon jong heer haar wilde zien. Naauwlijks gaf zij haar den tijd om uittefpreeken. „Neen, neen! " riep zij uit, „ ik kan „ niet beneden komen; dit is onmooglijk!" ,, Indien „ gij wist, welk een goed en wellevend heer hij is..." hervatte de meid. Jr,lk weet, ik weet dit alles," zeide Aspafia, ,, maar ik bid u, mijn lieve meid , verpligt „ mij (dit zeggende , hopte zij haar een halve guinea in de hand} ,, en zeg hem, mijn kind! dat ik de ,, koorts weder gekreegen heb en van ijlhoofdigheid „ zelf niet geheel vrij ben; mijn hoofd is waarlijk ligt." De meid had geene moeite om dit te gelooven en zag in de daad dat haare oogen verwilderd honden. Zij ging naar beneden om verllag van haare boodfehap te brengen. Madam M.... viel in eene hevige gramfchap over haare weigering; maar Derville bedaarde haar zo veel mooglijk , verzekerde dat hij den volgenden dag zou  A S P A S I A. aog. zou wederkomen , en verzogt om haar , geduurende zijne afwezigheid, aan niemand te laaten zien. Madam M.... gaf hem haar woord, en, zo dra hij vertrokken was, begaf zij zig naar de kamer van Aspafia, welke zij zeer ontfteld vond ; hoe zeer reeds een weinig verligt door den vioed van traanen , welken zij gehort had, Daar zij nog niet voorneemens was om zig aan Aspafia te ontdekken , zeide zij haar hechts dat zij zeer kwalijk had gedaan van een bezoek te weigeren aan een heer, die haar niets anders dan aangenaame.dinhen te zeggen had, en die haar zelf berichten van de arme Catharina zou hebben kunnen geeven. „Hemel!" riep juffer Hanbury, die zig door dit zeggen liet bedrie^ gen , ,, ik dagt dat die heer Mylord Derville was! „ Hoe! gij kent hem dan I " riep madam M... met verwondering. „ Helaas! al te zeer," hervatte Aspafia, haare oogen ten hemel flaande en op nieuw traanen Hortende; „ hij is het, die mij mijn vreedzaam „ verblijf heeft doen verlaaten; hij is de oorzaak, , van alle mijne fmarten. Om hem te onüoopen, heb „ ik naij in zo veel gevaar begeeven; en wat zou 'er, ,, zonder uwe goedheid , zonder uw edelmoedig me„ delijden van mij geworden zijn?" „ Ha! ha!" zeide madam M. .. „ gij zijt dan eene oude kennis van „ Mylord ? Wel nu, dan is die kennis wel te vernieu,, wen!" Zij fprak deeze woorden op eenen toon uit, welke Aspafia zo buitengewoon voorkwam dat zij haar met verbaasdheid aanzag. ,, Arm deugdzaam meisje! Zeg mij eens, bid ik u, „ mijne zedige juffer!" vervolgde zij, „ hoe lang hebt gij „ wel met hem geleefd ? " „Ik was de vriendin van Mylady „ Der-  404 A S P A S I A. Derville; ik had mijn verblijf in haar huis; het valt mi] „ hard, hoe zeer de geheele waereld thans haar gedrag „ weet, dat ik moet zeggen dat zij de oorzaak is die ,, mij dit huis heeft doen verlaaten." ,, En ik bidu, „ welke is dan de reden, waarom gij weigert om My„ lord, of zodanige andere heeren als ik wenfche dat „ gij zien zult, bij u te ontvangen?" „ Ik kan u niet ,, begrijpen, " hervatte Aspafia op eenen fcherpen toon, „ noch mij verbeelden wat u aanzet om mij op eene „ zo buitengewoone wijze aan te fpreeken; want, hoe ,, veele redenen ik ook hebbe om mij over Mylord te „ beklaagen, kan ik echter niet gelooven dat hij u iets „ tot mijn nadeel zal gezegd hebben. " „ Wat mij* ,, aangaat," antwoordde haar dit Hechte vrouwmensen , ,, ik begin te gelooven dat gij beiden mij bedriegt." Dit gezegde vervulde de ziel van Aspafia met verontwaardiging ; zij poogde dezelve te verbergen, en zeide haar , dat het haar leed deed te moeten zien dat de verplichtingen, welken zij aan haar had, en die zij had gehoopt in dankbaare gedagienis te bewaaren, door de verandering in haar gedrag ten deele uitgewischt wierden. ,, Uitgewischt! neen, neen, dame! ik zal wel ,, zorgen dat gij mij die verplichtingen betaalt, eer wij „ van elkander fcheiden, dat beloof ik u," (Aspafia ftond of zij van het on weder geflagen was) ,, en morj, gen," vervolgde zij, „hoop ik , dat gij Mylord Der„ ville op eene voldoende wijze bij u zult ontvangen! " „ Noch morgen, noch ooit! hervatte Aspafia toornig; ,, en door welk eene macht , madam ! zult gij mij „ daar toe kunnen noodzaaken ? Ik maak ftaat dat ik „ wel voor morgen dit huis zal verlaaten, en in eigen „ per-  A S P A S I A. 20$ ,, perfoon onderzoek doen naar mijne kamenier: want „ ik heb alle reden om te denken dat 'er bedrog on,, der fchuile!" „ Bedrog of geen bedrog," hernam het eerlooze wijf, ,, ik zal u niet laaten vertrekken, voor dat gij mij alle „ de kosten, die ik voor u gemaakt heb, tot den laatden „ penning toe, zult betaald hebben! Hemel! waar ben „ ik!" riep Aspafia bleek en bevende. „ Ach! ma„ dam! weest gerust, gij zult rijklijk voor alles, wat „ ik genooten heb, betaald worden; maar ik verkies „ niet om uwe gev3ngene te zijn." Zij haalde geld uit haare beurs; en hoe zeer zij zodanig ontdeld was dat zij naauwlijks over einde konde haan, was zij evenwel volkomen bij haare zinnen. „ Hoe veel ben ik u „ fchuldig, madam? Ik ben bereid om u te voldoen; „ maar laat mij ten eerden uit dit huis gaan, van het „ welke ik, nog geen uur geleden, geloofde dat de „ meesteres eene engelinwas." „ En wat denkt gij ,, nu van haar? " voerde haar het onbefchaamd vrouwmensch te gemoet, haare armen in haare zijde zettende. Aspafia verwaardigde zig niet om haar te antwoorden. „ Om 's hemels wil, madam!" zeide zij, „betaal u „ zeiven 't geen ik u fchuldig ben; zie daar vijf gui„ neas, maar laat mij ten eerden uit dit huis gaan!" „ Gij fpot met mij, mijn lieve kind! met uwe vijf „ guineas. In een huis als het mijne komt men met „ eene zo geringe fom niet vrij. Indien zig de duivel „ niet met onze zaaken had bemoeid , dan zou de graaf „ van Carberry mijnen brief gekreegen hebben ; dan „ zouden 'er de dingen geheel anders uit zien! " Deeze naam vervulde de ziel van de arme Aspafia met fchrik ; maar zij durfde niets hoegenaamd vraagen. Haare  2c-5 A S P A S I A. Haare eerlooze waardin, zig thans niet meer verbergende, zeide haar vervolgens met ronde woorden, dat zij zig den volgenden dag of aan Mylord Derville, of aan den Graaf van Carberry zou moeten overgeeven. „ Ver„ fiaat gij mij nu, onnofele?" voegde 'er het veragtlijk vrouwmensch bij; „en kan ik 'er op rekenen, dat gij „ u aan de wetten van mijn huis zult onderwerpen." „ Helaas! ja! ik verfia u," riep de ongelukkige Aspafia, in traanen fmeltende. „ Gij zijt een monlter van „ godloosheid, maar breng mij niet tot wanhoop: want ,, ik ben tot alles in fiaat! zeg mij wat ik u fchuldig „ ben; maar verbeeld u niet dat gij mij hier een oo„ genblik langer kunt houden! " De waardin, een weinig verwonderd over den heldhaftigen toon van Aspafia, antwoordde haar dat die zaaken ras te vereffenen waren; dat zij haare rekening zou gaan haaien; maar dat, zo zij haar niet op het oogenblik betaalde, zij haar ia de gevangenis zou doen werpen. Dit zeggende, ging zij de kamer uit. Aspafia, die, tot haar geluk , bij haar vernuft ook zeer veel gezond verhand van den hemel had ontvangen, begreep, dat indien haare ondeugende waardin te weeten kreeg dat zij verfcheiden bankbriefjens bij zig had, deeze haar, om die reden, eenen zo buitenfporigen eisch zou kunnen doen dat zij buiten fiaat zou zijn om haar te betaalen , en daar door in eenen nog ellendiger ftand vervallen. Het fcheen haar dus toe dat zij geene betere partij kon kiezen, dan zig onder de befcherming der wetten te begeeven. Daar en boven kwam haar eene gevangenis, hoedanig zij ook ware, vóór , nog minder ijslijk te zijn dan het huis, in het welk zij thans was, Na deeze overwee- gin-  A S P A S I A. zöf gingen befloot zii om haar niets meer aan te bieden dan de vijf guineas , welken zij haar reeds vertoond had. XLVII. HOOFDSTUK. VERANDERING VAN WOONPLAATS. 3Vf adam M... kwam in de kamer van Aspafia te rug met eene zeer lange rekening in haare hand. Zij had 'er die van den apotheker bijgevoegd : ook de bezoeken van den docor;kortom,het een en ander beliep vijf en twintig ponden fhrhng. „ Ik verbeelde mij," zeide zij, haar de rekening overgeevende, „ dat dezelve uwe „ beurs wat ligter zal maaken; doch het Haat alleen aan „ u om niets ie betaalen; neem mijn voordel aan ; dit „ zal u op het oogenblik met mij vereffenen." Aspafia gaf geen het minllc andwoord. — „ Hebt gij dan befloo„ ten," vervolgde het verachtlijk wijf, „ om mij tot „ het uiterfte te doen komen? Wel aan dan, ik heb „ hier een ofBcier van de juftitie bij de hand, welke „ zijn plicht zal doen; dit, denk ik, zal ten minften ,, uwen hoogmoedigen geest een weinig vernederen." ,, Zo als het u behaagt , madam! maar ik kan, met „ het gene ik u getoond heb, geen vijf en twintig pon„ den fterling betaalen. 't Is waar, ik heb goederen „ genoeg om u te voldoen', maar gij weet dat ik „ onkundig ben wat van dezelven is geworden." Op dit zeggen trok madam M.... aan de fchel ; en een bediende binnen koomende, zeide zij: ,, Mr. Ward kan „ komen;" en oogenbliklijk trad deeze de kamer in. „ Zie daar, mijn heer! eene jonge juffer, welke ik u „ aan-  ao8 A S P A S I A< „ aanbevecle; zij is mij deeze rekening fchuldig: ik' „ heb haar de fchopnfte gelegenheid aangeboden om „ dezelve te kunnen vereffenen ; maar zij is eene kleine „ zottin, die niet verdient gelukkig te zijn. Wij zijn „ malkanderen niet vreemd, mijn heer Ward! gij ver„ fiaat mij." „ Hoor mij nu ook, op mijne beurt," zeide Aspafia met eene deftigheid, welke den officier een zeer voordeelig denkbeeld van haar gaf. ,, Ik ben „ eene Engelfche en van goede'familie, derhalven kan ik aanfpraak maaken op de befcuerming der wetten; „ maar, geloof mij, indien ik door iemand mishan„ deld worde , dat hij verplicht zal zijn om eene zeer „ geflrenge verantwoording van zijn gedrag te doen. „ Indien ik, gelijk madam zegt, uwe gevangene ben, „ geleid mij dan naar eene veilige plaats, en ik zal u „ duizend maaien danken dat gij mij uit dit eerloos ,, huis verlost hebt." ,, Koom, koom, mijne fehoone „ juffer, " zeide Ward, ,, gij hebt bij mij niets te „ vreezen; ik heb zeer veele vrouwen van aanzienlijke ,, familiën in mijn huis gehad." „ Dat men dan eene „ koets doe komen," zeide Aspafia, „ ik ben onge„ dulJig om te vertrekken." ,, Ik wil wel wedden, „ lieve meid!" hernam madam M.„ dat gij, eer „ de week ten einde is , even ongeduldig zult zijn „ om weder te komen. Gij herinnert u Patty Ccrbin „ nog wel, mijn heer Ward! Dat lieve fchaap! Thans „ is zij zo gelukkig als de dag lang is." De koets wierd aangediend, en de arme Aspafiï maakte zig met de grootfte tekenen van blijdfehap gereed om te vertrekken; de waardin wenschre haar, met een fpottend gelaat, eene goede reis, „O!" zeide Aspafia, „ ik zal, hoop ik, mij wel voor altijd van n vervvij- ,, de-  A S P A S I A. 209 „ deren. Hoe is liet mooglijk dat ik u voor de eer „ mijner kunne heb kunnen houden, daar gij de groot}) fte fchandvlek derzelve zijt! Rampzalige! welk een „ heil kunt gij toch zoeken in het verderf van onno„ zele fchepfels 1 Denkt gij dan dat de engel des doods „ uvergeeten zal te treffen? Denk vrij dat in dat voor ,, u allerverfchriklijkst oogenblik de Mem van duizend „ ongelukkigen zig tegen u verheffen en uwe ver„ doemenis onherroeplijk zal weezen!" De fchoonheid en de edele houding van Aspafia gaven zo veel nadruk aan deeze woordcr., dat de officier van verwondering opgetoogen ftond ; hij volgde haar naar de koets met de grootfte bewijzen van eerbied; en na dat hij zijne woonplaats aan den koetfier gezegd had, flapte hij ook in het rijtuig. Zo dra zij op weg waren , vroeg zij hem, hoe lang zij bij hem zoude moeten blijven? „ Helaas! mejuffer!" zeide hij, „ indien , gij binnen vier-en-twintig uuren de rekening van ma,, dam M... niet kunt voldoen , zult gij naar Newgate „ overgebragt moeten worden" ,, lk zal mijn uiterfte „ best doen om dien ramp voor te komen," zeide Aspafia zeer treurig. Na dat de heer Ward haar op eene verplichtende wijze zijnen dienst aangebooden had, kwamen zij aan zijn huis in Carry-Jlreet. Hij bragt haar in eene kamer, die waarlijk zeer net en zindelijk was ; maar 'er waren ijzeren traliën voor de glazen. Dit deed haar ijzen. Zij verzamelde echter alle haare krachten , wierp zig op haare knieën en dankte den hemel vuurig voor haare verlosfing. De heer Ward floeg haar vóór om iets te gebruiken. Hij zelf had nog niet ge. geeten. Aspafia zou deezen middag zeer wel zonder «eten hebben kunnen blijven; maar, daar zijde vriendO fchap  aio A S P A S I A. fchap van den heer Ward zogt te verwerven, gaf zij hem een guinea en verzogt hem om voor haar wat te doen gereed maaken. Vervolgens eene pen en papier genomen hebbende, fchreef zij eene nieuwe aankondiging om nog dienzelfden avond in de nieuwspapieren geplaatst te worden; want zij twijlï'elde niet of zij was met de eerfte bedroogen geweest. , Laat ons nu onze heldin, aan haare gepeinzen overgegeeven en gezind om den nacht aan het huis van den heer Ward door te brengen, een oogenblik verlaaten, en weder tot Mylord Derville keeren , van wien wij Ons begeeven hebben toen hij van de Plaats-Roijaal kwam met een hart vol van het levendigst belang voor de jonge ongelukkige, die hij in zo ijslijke handen zag; en onveranderlijk bepaald om alles te doen, wat mooglijk was , om haar te verlosfen. Tegen vijf uuren kwam de heer Travers bij hem eeten. Na den maaltijd fpraken zij over allerlei nieuws; en daar hij aan zijnen oom een artikel uit de nieuwspapieren wilde vertoonen, 't welk hem voorkwam van belang te zijn, nam hij dezelven in de handen om het te zoeken. Onder het doorloopen valt zijn oog op de volgende aankondiging. „ Eene jonge juffer, op donderdag den 24 Septein„ ber van Hornchurch , Esfex , komende , met eene kamenier C. W. genaamd bij zig , en gaande naat „ Piccadilly, had het ongeluk van een der raden haa„ rer postchaife te breeken zeer nabij de kerk van Sr. ,, James. Op het oogenblik van dit ongeluk geraakte. ,, deeze juffer, zonder te weeten hoé, van haare gemel5, de kamenier en van alle haare bagagie verwijderd. „ De heeren dagfehrijvers worden verzogt deeze aan- ,, kon-  A S P A S I A. 2ii ,', kondiging te plaatzen. De kamenier , van welke „ gefprooken word, heeft haaren intrek genomen bij „ M. Wilfon, koopman in kaas , tegen over de. kerk „ van St. James. De jonge juffer is van eene rijzige „ geftalte en heeft bruin baar. Op den dag van haar ,, ongeluk was hetzelve met een zwart lint gebonden, ,, hangende hefc in groote krullen op haare fchouders. „ Zij was in het zwart gekleed , met eenen zwarten „ hoed met pluimen , en had een rotting met eenen ,, gouden knop, op welken in cijffcr geflingerd honden „ de letters A. H." „ Mijn God!" zeide Mylord Derville tegen zijnen oom, „ hebt gij die aankondiging geleezen?" en hem dezelve toonende, verhaalde hij hem wat hem dien morgen was gebeurd, en liet hem den brief zien welke tot die ontmoeting aanleiding had gegeeven. ,, Laat „ ons 'er niet aan twijffelen," zeide de heer Travers, met veel ijver van zijnen ftoel opflaande, „het is nie,, mand anders dan juffer Hanbury , welke in handen „ van dit verfchriklijk fchepfel gevallen is. Laat ons $ haar ten èerften te hulp vliegen!" Zij reeden op het oogenblik naar de Plaats - Roijaal; ddar gekomen, verzogt Derville dat zijn oom in het rijtuig wilde blijven ; want hij vreesde voor de eerfte uitbarfting van zijue gramfchap; en ging dus alleen in de kamer van madam M.... Zo dra zij hem zag, liep zij hem te gemoet. „ Goed!" zeide zij, „ maar wat komt gij nu doen? gij had het „ ijzer moeten fmeeden terwijl het heet was. Wat mij 9, aangaat, in mijn geheele leven heb ik zulk een ver„ woed fchepfel niet gezien; maar ik beloof het u, ik „ heb haaren hoogmoed fchoon vernederd!" ,, Wat „ hebt gij uitgevoerd?" riep Derville op eenen defti,02 „ gen  •ka A S P A S I A. gen en dreigenden toon. „ Weet , dat de juffer, „ waar van gij fpreekt, van eene der beste familien „ van het geheele koningrijk is; en zo gij haar op ee„ nige wijze beledigd hebt, dan zullen de pijnen der „ hel nog veel te ligt zijn voor uwe ftraf. Waar is „ zij? dat ik haar op het oogenblik zie!" Hemel! riep de waardin, een weinig ontfteld „ bedaar u toch, My„ lord! ik heb dier fehoone juffer geen het minfte kwaad „ gedaan; maar zij is mij veel geld fchuldig, en dat „ moet zij mij betaalen. Nooit heb ik een mensch ge,, zien, dat zo ongemaklijk te leiden was. Ben ik niet „ zeer befcheiden geweest, toen ik haar liet verzoeken „ om u op te wagten ? Neen! zeide zij gramftoorig te„ gen de meid, nooit wil ik hem zien." ,, Mij zien! " hervatte Derville ongeduldig: „ zij wist immers niet, „ dat ik het was!" „ Zij wist dit maar al te wel. " ,, Hoe! weigerde zij, toen men haar mijnen naam meld„ de ,een bezoek van mij te ontvangen? " — ,, O! het „ is mij onmooglijk om u de helft te zeggen, van het „ geene zij toen zeide. Nimmer heb ik iets treuriger gezien. Gij waart het, zeide zij, die alle haare ,, rampen veroorzaakte; om u te vermijden, had zij „ het grootfte gevaar geloopen; en om u met te meer zekerheid te ontvluchten, wi! zij zig gaarne in ge„ vangenis begeeven. Mooglijk is zij al in dezelve, „ ten minften ik heb haar in handen van eenen officier „ der justitie gefield." — „ In eene gevangenis, om mij „ te ontvluchten! o mijne tedergeliefde Aspafia! welk „ lot is het uwe! " Hij vloog oogenbliklijk naar zijneu oom, om hem kennis te geeven van het geene hij vernomen had. De eerlijke heer Travers verloor op dit verhaal alle zijne bedaardheid; hij wilde het huis in brand ftee.  A S P A S I A. £13 fteeken, en allen, die 'er in waren, met zijne eigen handen den hals breeken. Zijn neef deed alle moeite om hem tot bedaaren te brengen. „ Om 's hemels wil, „ mijn lieve oom! laat ons geen tijd verliezen," zeide hij hem; „ laat ons der ongelukkige Aspafia ter hulpe ,, vliegen. Ik. weet volurekt niet wat haar zo zeer te„ gen mij heeft ingenomen ; maar ik moet alle haare ,., gevoelens eerbiedigen; en zonder haare toeftemming „ moet ik in haare tegenwoordigheid niet verfchijnen. Ga gij derhalven naar Ward, en ik zal mij naar het „ huis van Wiljon begeeven. " Hij bevond zig een kwartieruurs daar na in hetzelve en ontmoette 'er de arme Catharina, aan haare wonden lijdende, eu met een hart, verfcheurd door droefheid van niets van haare meesteres te hebben kunnen verneemen. Gelukkig was deeze bediende in zeer liefderijke armen gevallen. Men had alles gedaan wat mooglijk was om haar te troosten: ook waren 'er menigvuldige aankondi» gingen in de nieuwspapieren geplaatst , maar zonder twijffel had de eerlooze waardin van Aspafia dezelven voor haare oogen verborgen. De goede Catharina fchreide als een kind, toen Mylord Derville haar zeide dat zij op het oogenblik haare lieve meesteres zoude wederzien. En in de daad na dat zij eenig linnen en kleederen, welken zij meende dat haar te pas zouden kunnen komen, met zig genomen had, hapte zij met Mylord in het rijtuig waarmede hij gekomen was. O 3 XLVIII.  214 A S P A S I A. XLVIII. HOOFDSTUK. GELUKKIGE ONDERHANDELING. Terwijl M. Ward bezig was om bet middagmaal gereed te doen maaken , tarnde Aspafia twee banknooten uit den bol van haaren hoed ; 7A] had dezelven onder de voering verborgen; en toen hij weder binnen kwam, zeide zij hem, dat zij verlangde dat hij twee getuigen riep , in wier tegenwoordigheid zij hem het beloop der rekening van madam M. .. zou betaalen. „ Ik had," zeide zij, „ dezelve wel op het oogenblik „ kunnen voldoen, maar ik heb liever verkoozen om „ mij onder uwe befeberming te begeeven, mij verze„ kerd houdende dat ik mij deswege niet zou beklaagen. „ Het is laat en ik ben voornecmens om nog deezen ,, nacht in uw huis door te brengen ; maar morgen „ vroeg wil ik betaalen; want zonder dat moet ik, zo „ ais gij weet, naar Newgate." „ O! mejuffer! " andwoordde Ward, ,, een zo beminlijk mensch als gij „ zijt , vindt altijd menfehen , die genegen zijn om „ haar te dienen." „ Maar," zeide Aspafia, zeer voldaan over de verplichtende houding van den officier, „ zouden uwe vrouwen bedienden geene getuigen „ kunnen zijn?" Zij wierden terflond binnen geroepen, en Aspafia Helde het geld aan M. Ward ter hand, welke haar daar voor eene quitancie gaf, die tevens door de twee getuigen getekend was. Zo dra deeze zaak was afgeloopen, kwam men aandienen dat 'er een Heer was , welke naar eene jonge ji.ffer vraagde, die eerst onlangs in huis was gekomen. „ Om 's hemels wil," zeide Aspafia, „ laat hem niet „ bin-  A S P A S I A. 215 „ binnen komen; ik wil hem niet zien." „ Wie is „ het?" vraagde Ward, „ Een oud man," zeide de bediende, „ met grijze haircn; hij zegt dat zijn naam „ Travers is." j „ Travers," herbaalde Aspafia in verrukking ; „ och ! dat ik hem op 't oogenblik zie." Dit zeggende, liep zij hem te gemoet. Hij was reeds op den bovenden trap. De eerlijke man fpreidde zijne armen uit om haar te ontvangen; zij vloog in dezelven. „ Mijne tederbeminde , mijne engelagtige Aspafia' de ,, hemel geeft u dan aan mijne wenfchen weder!" En te gelijker tijd rolden' de traanen van blijdfchap langs zijne eerwaardige wangen. Hij' droeg. Aspafia naar eenen leuningdoel; want zij was op het punt van te bezwijken; en eene karaffe met water op de tafel vindende, gaf hij haar- daar van te drinken. Als zij weder geheel bij zig zeiven was gekoomen, verzogt hij dat men hun alleen zou laaten. Toen vraagde hij haar welke toch de reden was waarom zij Hornchurch had verlaaten, zonder hem of iemand van de familie kennis van haar vertrek gegeeven te hebben ? Op deeze vraag fchooten de oogen van juffer Hanbury vol van traanen; zij keerde haar hoofd om, willende dezelven voor haaren vriend verbergen. Hem vervolgens met eene foort van vrijmoedigheid aanziende, zeide zij: „mijn befluit mag „ u vreemd voorkomen ; maar geloof mij dat ik het „ zelve niet zou genomen hebben , indien ik niet in ,, de voldrektfie noodzaaklijkheid was geweest. Ver,, gun mij echter om de reden derzelve voor altijd voor ,, u te verbergen; doch wees ondertusfchen verzekerd „ dat gij, indien ik u dezelve konde zeggen, den ftap, „ dien ik gedaan heb, zoud goedkeuren." — „Ja, „ mijn kind," zeide de lieer Travers, „ ik ben ver0 4 „ ze-  m A S P A S I A. ,, zekerd dat gij de reden en de voorzigtigheid altoos „ tot leidsvrouwen neemt; maar zeg mij, mijne bemin„ lijke ! hoe heeft mijn neef u kunnen beledigen ? Ik ,, heb zo even vernomen dat gij volftrekt geweigerd „ hebt hem te fpreeken?" Kon ik," hervatte Aspafia met een weinig verlegenheid, „ in het eerlooze huis waarin ik vervallen was, eenig man ontvangen? en zelf is het voegzaam, in welke omftandigheden ik „ ook weezen moge, dat ik Mylord Derville zie? " — ,, Maar zoud gij hem thands in mijne tegenwoordig- beid niet eenige oogenblikken kunnen toelaaten? Het ,, denkbeeld van u beledigd te hebben, maakt hem, „ dit verzeker ik u, ten uiterfien ongelukkig. " — ,, Uw ,, neef, mijn heer! kan bij zig zeiven zeer wel opmaaj ken welke de reden is die mij noodzaakt om hem, niet alleen dit oogenblik, maar zelfs voor altoos, te „ weigeren om mij te fpreeken. Wees verzekerd dat het mij moeite en verdriet kost, dat ik mij in de nood„ zaaklijkheid zie van u 't geene gij mij verzoekt te moeten weigeren; maar, mijn heer! ik fmeek het u „ als eene gunst, verg mij niet om reden van mijn ge„ drag te geeven; dat moet onveranderlijk zijn; en zoo « gij de goedheid wilt hebben van het zelve goed te „ keuren, zonder naar de oorzaak te onderzoeken, dan ,, zult gij mijne agting en mijne liefde voor u, indien „ dit mooglijk is, nog vermeerderen." De heer Travers zag wel dat het oogenblik hem niet guuftig was om agter de zaak te komen; hij nam dus, na dat hij de arme Catharina had zien aankomen, welke in haare vervoering haare lieve meesteres duizendmaalen omhelsde, zijn affcheid, en liet hen te famen. Mylord Derville verliet dus het huis, zonder Aspafia te hebben ge-  A S P A S I A. 217 gezien. Eene zo groote geftrengheid vervulde zijne ziel met droefheid; maar hij hield 'er niet op aan, en meende verplicht te zijn om haaren toeftand te eerbiedigen. Aspafia den heer Ward bedankt en affcheid van hem genomen hebbende, nam. eene koets en begaf zig met Catharina naar Mr. Wilfon. Zodra zij daar was , lag zij zig te bed ; maar de ontroering, in welke zij zig den geheelen dag bevonden had, liet haar niet toe om veel te rusten ; zij ftond ook weder zeer vroeg op en raakte in gefprek met madam Wilfon. Deeze zeide haar dat zij eene zuster had , welke weduwe was en te Hen don in Middlefex woonde. Aspafia befloot oogenbliklijk om daar haar verblijf te gaan neemen en vertrofc nog denzelfden dag met haare getrouwe Catharina, na alvorens de Wilfons beloond te hebben voor de oneindige zorgen, die zij voor dit meisjen geduurende haare ziekte genomen hadden. Voor dat zij de ftad verliet, fchreef zij eenen brief aan den heer Travers , om hem haare hartlijkfte dankbaarheid te betuigen; maar zij vond niet goed om hem de plaats te melden werwaards zij zig begaf. Zij beval zelf op de uitdruklijkfte wijze aan de Wilfons om het aan niemand te openbaaren, hoedanig een onderzoek men ook naar haar mogt doen. De heer Travers drong zijnen neef verfcheiden maa* len om hem toch te zeggen waar mede hij juffer Hanbury beledigd had ; doch deeze kon zig volftrekt geen begrip maaken van de gevoeligheid, welke zij betoonde. Mylord Derville kwam hem zeer oprecht voor in de antwoorden, welken hij hem gaf. Hij verzekerde zijnen oom dat hij nimmer iets gedaan had 't welk dit bekoorlijk meisjen konde mishagen; dat ongetwijO j fdd  A S P A S I A. feld eene al te buitenfpoorige naauwgezetheid de reden was, welke haar van hem verwijderde ; maar dat hij hem moest bekennen dat hij, in deezen, haaren wil eerbiedigende, de ongelukkigfte der ftervehngen was. XL1X. HOOFDSTUK. KALMTE. Na alles , wat Aspafia had moeten ondergaan, kwamen haar de eerfte dagen in haar afgezonderd verblijf bekoorlijk vóór; maar , helaas! het was Hechts eene kalmte in fchijn. Duizend verdrietige gewaarwordingen kwelden haar hart; en daar zij nu geheel der overwee. ging overgeleverd was, kon zij niet anders dan ongelukkig zijn. Genoodzaakt zig te verbergen en zig der waereld te onttrekken, bleef haar niet één vriend over; haare beurs was ledig, en naauwlijks had zij zo veel over om haar beftaan te vinden tot de maand van October, in welke zij haare erfenis moest ontvangen. Maar hoe gering was dit verdriet in vergelijking van haare overige fmarten ! Gehoond, ontëerd te weezen door de vriendin van haare kiudfche jaaren ! bedroogen te zijn ten aanzien van eenen man, in wien zij al haar vertrouwen gefield had ! zie daar 't gene haare rust verftoorde en over haare dagen eene droefheid verfpreidde welke onmooglijk te verwinnen was. Ondertusfchen deed zij alie moeite om Mylord Derville uit haare gedagten en vei beelding te verwijderen. „Ja," zeide zij, „ ik moet hem vergeeten; het aandenken aan hem ver„ fcheurt mijn hart. Ach! zonder twijfel veracht hij „ mij. Die zo tedere, zo eerbiedige liefde, welke mij „ nood-  A S P A S I A. 219 „ noodzaakte om hem te beklaagen, was niet dan ' eene laage hartstogt; was niet anders dan een „ toeleg op mijnen ondergang, op mijne eer! Dit was „ het eenige, 't welk hem voldoen kon. Hemel! hoe ' geweldig heb ik mij bedroogen ! 'er is een tijd ge„ weest in welken ik hem voor den volmaaktfien man „ hield ; thans ben ik genoodzaakt om> hem als den ,, ondeugendften aller menfehen aan te zien!" — Catharina had de onbepaaldfte agting voor haare meesteres ; en zonder dat haar de beweegredenen van haare handelingen bekend waren, geloofde zij altijd dat dezelven op reden en voorzigtigbeid tteunden. Hoe zeer zij haar menigmaalen droefgeestig en treurig vond, durfde zij haar echter nimmer naar de oorzaak vraagen; maar deed altijd haar best om haar vrolijk te maaken. Zij wist dat zij zeer veel van kinderen hield; zij zogt dus de lieflfe kinderen van het dorp op ; en deezen bragten het waarlijk, door hunne kinderlijke fpelea en onfchuldige gefprekken, dikwiis zo ver, dat zij haar eenige oogenblikken uit haare diepe gepeinzen trokken. Aspafia gaf zig te gewilliger aan dit vermaak over, om dat haar gevoelig hart het oogmerk van de goede Catharina doorzag en een zagt genoegen vond om aan hetzelve te beantwoorden. Haare lust tot weldoen kon niet verflaauwen, in welke eene omlïandigheid zij zig ook bevond ; zij bragt een gedeelte van den dag dóór in het onderwijzen van jonge meisjens, en in het bezoeken van zieken en behoeftigen; en vond zelf nog middelen om deezen te onderfteunen. Daar haare levenswijze aan het huis van de weduwe zeer fpaarzaam was, had zij altijd nog iets overig om ongelukkigen te kunnen geeven. Haar gedrag ftichtte het geheele dorp. Ma-  «20 A S P A S I A. Madam Walker, (deeze was de naam van de weduwe, bij welke zij woonde,) zag haar aan als eene engelin, die tot hun algemeen geluk uit den hemel nedergedaald was. Catharina had zorg gehad van haar te zeggen dat haare meesteres met eene gtoote fortuin gebooren, doch daarvan beroofd was, alléén door de trouwloosheid en boosheid van nabeftaanden, welken zij echter nooit anders dan goed had gedaan. Dit verhaal vermeerderde nog de verwondering der weduwe , welke den hemel dankte van een zo weldoend fchepfel in haar huis gezonden te hebben. L. HOOFDSTUK. ONTDEKKING VAN BELANG. A.spafia op zekeren avond van eene wandeling door het dorp te huis koomende, ontmoette Catharina, welke haar verhaalde dat aan madam Walker ongetwijfeld een groot ongeluk moest zijn overgekomen ; want dat de arme vrouw eenen brief met den post had ontvangen, welke haar in de uiterfte wanhoop fcheen te ftorten; en bij toeval gelegenheid vindende om eene plaats te krijgen in een rijtuig, 't welk naar Londen vertrok , oogenbliklijk op reis was gegaan ; dat zij haar gezegd had dat zij des anderendaags avonds hoopte weder te huis te kunnen weezen. — „ Ach! wat fmart het mij „ dat ik niet hier geweest ben," zeide Aspafia; „ mis,, fchien zou ik in ftaat geweest zijn, om haar te troos„ ten." Zij zat den geheelen avond over de fmarte dier goede vrouw te denken en verlangde met ongeduld naar haare terugkomst. Den volgenden dag zag zij haar zeer  AS P A S I A. aai zeer vroeg in den agtermiddag te voet te rug komen. Zij was zeer vermoeid en kwam van Kingfton af wandelen. Juffer Hanbury beknorde haar met haare gewoone zagtmoedigheid, om dat zij geene gelegenheid had gezogt om naar huis te rijden. „ Ach!" antwoordde haar de ongelukkige weduwe , „ wat ligt 'er aan het lighaam gelegen , wanneer de ziel gefolterd en het hart vanééngefcheurd wordt. De dood zou thans „ voor mij eene gunst; mijn overig leven zal niet dan ,, wanhoop en fchande zijn! " . Aspafia deed alles , wat in haar vermogen was om haar te doen bedaaren; zij drong haar,met de hartlijkfte deelneeming, om haare fmarten in haaren boezem uit te ftorten en om toch te willen gelooven dat zij alles zou doen, wat in haat vermogen was, om haar te troosten. Vervolgens verhaalde haar madam Walker, onder het ftorten van eenen vloed van traanen, dat de reden van haare fmarten binnen kort voor niemand een geheim zou kunnen blijven; want dat zij haaren zoon, haar eenig kind, te Kingfton in de gevangenis had gezien, in welke hij uit hoofde eener valfche handtekening was gebragt. Het gevoelig hart van Aspafia wierd zeer hevig getroffen , door den ellendigen toeftand van deeze ongelukkige moeder. ,, Wie weet," zeide zij, „ of uw zoon niet onfchul-„ dig zij; men moet alles in 't werk ftellen , wat moog„ lijk is, om hem te redden." „ Neen," hervatte de weduwe , „ zelf daar toe is mij alle hoop benomen l „ ik heb alle reden om te gelooven dat hij misdaadig „ is. Helaas! wat mij aangaat , ik zou den wreed,, ften dood gewillig kunnen ondergaan ; maar mijn „ zoon! mijn zoon! hij, die na het verlies van mijnen man en drie kinderen, welken mij zeer „ dier-  232 A S P A S I A. dierbaar waren, mijn eenige troost was!.... Daag„ lijks dankte ik den hemel dat Ik dit pand der helde „ van eenen echtgenoot had mogen behouden ; doch „ hemel ! heeft hij dan moeten leeven , op dat zijn 5, laatfte ademtocht eerloos en misdaadig zij, en „ zijne ongelukkige moeder hem op een fchavot zie „ fterven! " ,, Maar!" riep Aspafia, „ kunt gij dan niets doen „ om hem te redden ! Hebt gij dan geene vrienden, „ die u kunnen helpen?" — ,, Mijn ongelukkige „ zoon," hervatte deeze arme moeder, „ heeft mij „ van eenen edelman gefproken, op wien hij altijd zeer s, gehoopt had; hij heeft reeds twee brieven aan hem s, gefchreeven , zonder eenig antwoord té ontvangen; „ en hierom heeft hij mij eenen derden ter hand gefield, welken ik met den post verzenden moet. De eenige ,, reden, waarom ik daar aan nog niet voldaan heb, is , „ om dat de naam, welke op het opfchrift ftaat, even ,, eens is als de uwe, en ik mij dus gevleid heb dat „ gij mooglijk dien edelman zoud kennen ; en dat in ,, zulk een geval eene goede aanbeveeling van uwe ,, zijde misfchien van zeer veel gewicht zou kunnen zijn ,, om hem over te haaien om zig de belangen van mij,, nen zoon nog meer aan te trekken." Dit zeggende, vertoonde zij haar den brief, op welken Aspafia dit opfchrift las: Aan den Heere Richard Hanbury, op het kasteel van Hanbury, Worcesterfhire. Zo dra Aspafia deezen brief zag, was haare ontfielteuis niet minder dan haare verbaasdheid. Eenen man, wel-  AS P A S I A. 223 Welke op het punt ftond van ter dood veroordeeld te worden, in betrekking te zien met haaren oom, welke (gelijk zij zeer wel wist) van verfcheiden misdaaden verdagt gehouden wierd, dit deed haar beeven. Zij dagt dat zij, indien zij den brief opende , uit denzelven mooglijk niets anders dan ijslijke dingen zou kunnen verneemen. Zij begreep daar en boven zeer wel dat eene zoodanige daad zeer ftrafbaar zoude zijn. „ De „ hemel," zeide zij in zig zeiven, „ kan hem ftraffen, „ maar ik moet zijn gedrag veeleer dekken, dan het zoe,, ken aan den dag te leggen. Laat hij het genot van „ mijne fortuin hebben ; de armoede kan mij niet ver„ fchrikken. Wanneer ik een zuiver geweeten bé,, houde, zal ik nimmer te beklaagen zijn." Zij gaf dus den brief aan madam Walker te rug , en verzogt haar denzelven te willen verzenden , zeggende , dat Richard Hanbury haar oom was ; maar dat zij, door familiezaaken met eikanderen in onmin zijnde , buiten ftaat was om aan hem ten behoeve . van haaren zoon te kunnen fchrijven; want dat zij vreesde dat zij door eenen zodanigen brief te fchrijven hem meer zou benadeelen dan helpen. Dit gezegd hebbende , ging zij de kamer uit. Catharina bleef bij de weduwe, en wel met oogmerk om zig te beklaagen dat haare meesteres dien brief niet had geopend. Zij zeide dat het eene kwalijkgeplaufte kieschheid was; dat zij de misdaaden van haaren oom niet wilde weeten; dat elk een wist dat hij zig door middel van een valsch testament in de bezitting van aile haare goederen gefteld had; dat men hem zelfs verdagt hield -van zijnen broeder vermoord te hebben; dat hij eenige jaaren te voren eenen eeilóozen aanflag op de eer van zij-  224 A S P A S 1 A. .zijne fchoonzuster had gedaan ; en dat hij zelf otö die reden van het kasteel van Hanbury gejaagd was. Madam Walker ijsde van dit verhaal; maar bewonderde ook des te meer de goede en edelmoedige ziel van Aspafia. Haar godsdienftig hart leerde haar dat men in alle gelegenheden goed voor kwaad vergelden moet, en het vertrouwen, 't welk zij op de Voorzienigheid ftelde, was haare eenige troost; en dit zelfs gaf haar nog hoop dat haar zoon voor eenen fchandlijken dood zou kunnen bewaard blijven. Kort hier na ontving zij eenen brief van hem, in welken' hij haar bad van ten eerllen te willen bij hem komen ; en daar zij het geluk, had van juffer Hanbury in haar huis te hebben, verzogt hij ook deeze, op de fterkfte wijze, van met zijne moeder in zijne gevangenis te willen komen; om dat hij haar zaaken van de uiterfte aangelegenheid te openbaaren had. Hij meldde haar daar en boven dat hij geene hoop meer kon hebben op Richard Hanbury; want dat deeze, in plaats van hem te helpen, in tegendeel door de verklaaringen, welken hij aan den vechter gegeeven bad, zijn ongelukkig lot had verhaast. Op het leezen van deezen brief viel madam Walker in eene zo geweldige wanhoop, dat juffer Hanbury oogenbliklijk het befluit nam om haar op haare reis naar Kingfton te vergezellen zonder dat zij wist dat dit de begeerte van den gevangenen was. Catharina ging met haar; en zo dra zij in de gevangenis waren gekomen, riep zij, den jongeling ziende, uit: „ hèb ik u niet „ gezien in een dorp in de nabuurfchap van Hanbury, ,, weinige dagen voor het overlijden van onzen goeden „ ouden heer ? Gij kwaamt toen om zaaken, die gij me „ dien Hechten Richard te verrichten had." „ Ach!  A S P A S I A. 225 „ Ach! mijn lieve zoon!" zeide de arme wanhooprge moeder, zig om zijnen hals werpende, „ om 's hemels ,, wil beken toch alle uwe misdaaden! zeg ons , hebt „ gij uwe handen niet geleend om deeze lieve en waar„ dige juffer in armoede te ftorten!..... Het leven „ is van weinig belang ; ik hoop, dat gij u uw lot „ zult getroosten, hoedanig het ook moge zijn; maar ,, denk aan de eeuwigheid , denk , dat gij door een waaragtig berouw de bermhartigheid des Almagtigen ,, kunt verdienen!" — „ Indien de levendigfte ver„ wijtingen den hemel kunnen bevreedigen, dan durve „ ik hoopen dat hij mij zal vergeeven. Met blijdfchap „ heb ik vernoomen dat gij juffer Hanbury in uw huis „ had , en dat ik haar zonder uitftel haare bezitting ,, weder zou kunnen te rug geeven: ja! door mij is „ het dat zij van dezelve is beroofd ; om dat ik het ,, werktuig ben geweest, waarvan zig de veragtlijkfte „ der menfehen bediend heeft. Ik beklaag mij niet over „ mijn lot; het is rechtvaerdig dat mij de wetten ftraf„ fen; in tegendeel ik dank den hemel dat ik niet alleen „ tijd en middelen heb tot berouw; maar dat ik tevens „ aan de deugdzaamfte der vrouwen dat mag te rug geeven, 't welk haar rechtvaerdig toebehoort." Vervolgens veihaalde hij aan juffer Hanbury dat hij het ongeluk gehad hebbende van met haaren oom in kennis te geraaken, door denzelven in alle zijne Hechte handelingen was ingewikkeld geworden ; dat hij het zelf was die het testament gefchreeven bad bij bet welke zij ontërfd wierd: voorts zeide hij haar alle die omftandigheden , welken betreklijk waren tot de ijslijke gebeurtenis , die den leezer reeds in alles bekend is. Hij voegde 'er bij dat Richard Hanbury , door eene p voor-  226" A S P A S I A. voorbecldlooze onagtzaamheid, welke buiten twijfel eene befluuring der Voorzienigheid was, het echte testament in zijne handen gelaaten had , en dat hij liet zelve zorgvuldig had bewaard, niet met een goed oogmerk, maar om hem, wanneer hij om geld mogt verleegen zijn, te kunnen noodzaaken om 't hem te geeven; dat hij tot op dit oogenblik nog in het geval niet was geweest van gebruik van het zelve te maaken; maar dat hij thans , wegens het maaken eener valfche banknoot van eene aanmerkelijke fom, gevangen zat; dat het aanwezen, hem niettegenftaande zijn ftrafwaardig leeven, echter nog begeerlijk genoeg was voorgekomen, en dat hij daarom aan Richard had gefchreeven, ten einde door hem gered te worden ; dat hij nogthans den hemel dankte dat de zaaken eenen geheel anderen keer genomen hadden; en dat hij, wel verre van in dit oogenblik den dood te vreezen, in tegendeel naar denzelven verlangde als een middel om zijne gruweldaaden uit te wisfehen. ,, Zie daar, in deeze brieventas, juffer 1" zeide hij tegen Aspafia , „ het echte testament van ,, uwen grootvader; heb maar de goedheid van eenige „ eerlijke menfehen hier te doen komen, in wier tegen„ woordigheid ik mijne verklaaring kan afleggen; en u „ in alle uwe rechten herflellen." Men zond ten dieneinde op het oogenblik om den predikant van Kingffon, welke met twee andere perfoonen, die hij met zig bragt, den gevangenen eene verklaaring afnam. Aspafia kon zig niet weêrhouden van de wegen te bewonderen van welken zig de hemel bediende om haar in de bezitting van alle haare goederen te herflellen. Zij fchreef nog dienzelfden nacht eenen brief aan Eduard , om hem ten fpoedigllen van deeze buitengewoone gebeurtenis kennis  A S P A S I A. i&f nïs te gêeven, en hem te raaden van met zijne familie te vluchten en niet af te wachten dat de julïitie op het kasteel van Hanbury kwame. Zij was zeer aangedaan Wegens de fmarte , welke haar neef zou ondervinden ; zij (telde hem met vermaak in haare agting ver boven zijne geheele familie ; want nooit had hij zig jegens haar in iets vergreepen, noch in eenig geval deel gehad in de Hechte gevoelens van zijnen vader. Zij had gaarne voorgekomen dat 'er een prife - de - corps tegen haaren oom verleend wierd ; maar dit was on« mooglijk: zij had alleenlijk den tijd om ten allerfpoedigften eenen expresfe naar het kasteel van Hanbury te zenden, om hem gelegenheid te geeven om te ontvluchten. Wat Aspafia aanging, zij befloot om te Kingfton te blijven om gelegenheid te hebben van de ongelukkige madam Walker te troosten , welke haaren zoon niet wilde verlaaten. De predikant , die een zeer zagtmoedig en menschlievend man was, bleef hem geftadig bij, en vindende, dat hij een waaragtig berouw had , deed hij hem op de bermhartigheid des hemels hoopen. De arme moeder gevoelde eene foort van troost op het zien van de goede gevoelens van haaren zoon ; en daar zij zig door de tedere zorgen en zagtmoedige vertroostingen van Aspafia gefterkt zag, onderwierp zij zig genoegzaam aan baar lot; zij zag van alle genoegens deezer waereld af, doch hoopte op de eeuwigduurende belooningen eener toekomende. P 2 LI.  238 A S P A S I A. LI. II O O F D S T U K. TREURIG EINDE. ÏJet viel uit zo als juffer Hanbury had gehoopt; haar brief was eenige uuren vroeger op het kasteel van Hanbury dan de juflitie. De ongelukkige Eduard, de hand van Aspafia kennende , rukte den brief in eene zekere vervoering open. Maar , hemel! wat wierd 'er van hem op het leezen van denzelven ? — Zijn vader uu'3daadig en op het punt van in eene duistere gevangenis geworpen te worden ! dit bedwelmend denkbeeld kon hij niet verdraagen; de noodlottige brief viel hem uit de handen , en hij zelf Hortte op den grond ter neder, geheel en al buiten kennis. De flag van zijnen val deed zijnen vader , die in 't naastgelegen vertrek was, bij hem komen; verfchrikt, toen hij, in de kamer komende, zijnen zoon buiten kennis zag leggen, fchoot hij toe om hem te helpen; maar den brief, welke naast hem lag, in het oog krijgende, begreep hij dat deeze de reden moest zijn van den toeftand in welken hij zijnen zoon vond , en gevolglijk was zijn eerfte werk den brief te leezen. Geduurende dien tijd kwam Eduard tot zig zeiven; maar zo ontfteld en verbaasd, dat hij niet in ftaat was om een enkel woord te fpreeken; zijn hoofd hing droevig op zijne borst; hij wagtte ftilzwijgend tot dat zijn vader het leezen van deezen nood. lottigen brief geëindigd had. Richard Hanbury verviel aanftonds in de buitenfpoorigfte woede; braakte • duizend ijslijke vervloekingen uit tegen Walker en tegen zijne eigene onvoorzigtigheid, door welke hij hem de middelen in handen gelaaten had, om hem te verraa- den„  A S P A S I A. 229 ■óen. Eduard viel op zijne knieën; bad hem om 's hemels wil om toch te bedaaren , en vooral om zorg te dragen dat de bedienden hem niet konden verllaan; hij drong hem, om oogenbliklijk te vluchten; verzekerde hem overal te vergezellen en in zijn lot te deelen. In plaats van te antwoorden, floeg Richard een verwoed oog op hem, en ging de kamer uit. 'Er was nog naauwlijks eene minuut verloopen, na dat hij de kamer verlaaten had, of Eduard hoorde eenen pistoolfchoot: die fchoot ging hem als door het hart; hij bleef verplet ftaan; doch weder tot zig zeiven komende, riep hij: „Ach! mijn vader! — mijn vader!" en opftaande liep hij naar de kamer, in welke hij had hooren fchieten; daar vond hij de ongelukkige oorzaak van zijn leven, met het aangezigt op den grond , in in zijn bloed baadende. Hij riep om hulp, en liet hem te bed brengen; de wondheeler, welke een uur daar na kwam , verzekerde dat hij onherftelbaar was , en Hechts tijd over had om orde op zijne zaaken te ftellen. Eduard bad zijnen vader om den predikant te fpreeken, en zig met den hemel te verzoenen. ,, Nooit!.. ,, nooit! brulde hij uit; de hel is onder mijne voeten; „ en ik kan dezelve niet ontvluchten! ik heb mijnen „ broeder vermoord; ik beu de oorzaak van den dood „ der beminlijke Matilde ; mijn leven is een weeffel van gruuwlijke misdaaden, die onuitwischbaar zijn!" Hij beleed dezelven allen, onder geftadige vervloekingen van zig zeiven; en zijne reden van langzaamêrhand zig begeevende, flierf hij eindlijk in de ijslijkfte fluiptrekkingen. Naauwlijks had hij den laatften adem uitgeblaazen, of de dienaars der juftitie kwamen op het kasteel. De heer Tomkins fchreef eenen brief aan juffer Hanbury P 3 om  S3? A S P A S I A. om haar kennis te geeven van het fchrikbaarend too» neel, 't welk 'er geweest was; zij fchreide bitter ouder het leezen van dit droevig verhaal. James Hanbury had zig na den dood van doctor Bernard in de bezitting van zijn kerklijk ampt geheld ; maar daar hij in dit oogenblik niet kon voorzien hoedanig de begeerte van Aspafia zou zijn , vertrok hij met Eduard en Maria naar Londen, om zijne moeder te gaan zien. Dit ondeugend vrouwmensch ontving hem zeer onvriendelijk en fpaarde de nagedagtenis van haar ren gemaal niet. De arme Eduard kon haar zonder de doodlijkfte benaauwdheden niet aanhooren. Zijn onfchuldig en natuurlijk gevoelig hart had zeer veel moeite om zijnen tegenwoordigen toeftand te draagen ; hij zag rondom zig niet anders dan voorwerpen van droef; beid, zonder hoop op eenigen troost. LIL HOOFDSTUK. HERSTELLING. Juffer Hanbury had eindlijk de ongelukkige weduwe Walker zo ver gebragt, dat zij affcheid van haaren zoon nam , welke nu binnen drie dagen het vonnis des doods zou moeten ondergaan ; maar naauwlijks had zij dit belluit volbragt, of die jongeling wierd door eene geweldige koorts aangevallen, welke hem binnen vierentwintig uuren in het graf fleepte. Deeze gebeurtenis was eene ftof van dankbaarheid voor de arme weduwe; toen had zij geene andere wenfchen meer dan om Aspafia te volgen , welke haar voorfloeg om haar tot huisbewaarder te neemen. Het denkbeeld, dat zij nu die  A S P A S I A. 231 die vrouw, welke zij als een engel op aarde befchouwde , nooit zou behoeven te verlaaten , verwekte de eerfte beweeging van blijdfchap in haare ziel , die zij in langen tijd ondervonden had. De weg om naar het kasteel van Hanbury te gaan, liep door Hendon, madam Walker bragt dus daar haare goederen bij eikanderen , en begaf zig vervolgens met Aspafia op reis. Onze heldin gevoelde bij haare komst op het kasteel die blijdfchap en dat genoegen niet, welken de meeste jonge lieden in gelijke omftandigheden zouden ondervonden hebben; de wreedfte herinneringen vervulden haar hart, en zedert dat de vriendfchap 'er niet langer de fteun van was, had zij ook geen genoegen meer in het leven. Toen zij haare intreede in het kasteel van Hanbury deed, waren 'er zes maanden verloopen dat zij het zelve verlaaten had ; de inwoouers van alle de nabuurige dorpen vonden zig op haaren weg; zij wierd met duizende toejuichingen verwelkoomt. Helaas ! hoe ontoereikende zijn eerbewijzingen en bezittingen voor het menschhjk geluk! De oogen van Aspafia liepen van traanen over, terwijl de lucht van haaren lof weêrgalmde. Zo dra zij eenigen ledigen tijd had, befteedde zij denzelven , om aan haare nabeftaanden te denken ; zij fchreef eenen brief aan Eduard, in welken zij hem verzogt dat hij zijnen broeder wilde overhaalen, om eenen ftand te verkiezen; en daar zij meende dat hij niet zeer gefchikt was voor, den geestlijken ftand, bood zij hem een inkomen aan, 't welk zo goed was als het kerklijk ampt, 't welk hij bezeeten had , met vrijheid om te gaan woonen waar het bem zou behaagen. Zij meldde hem tevens dat zij aan Maria vier duizend ponden P 4 fter-  23* AS P A S I A. ftcriing zou geeven; en, wat hem betrof, dat zij hem baei om een gefcheak van zestig duizend ponden fterling aan te neemen, en dat zij hem tevens de opengaande kerküjke bediening van haaren vriend doétor Bernard aanbood, in gevalle hij na rijpe overweeging die (landplaats voor zig zeiven aangenaam vond. Eduard vond zig door zo veele bewijzen van edel. moedigheid van de zijde van Aspafia tot in zijne ziel getroffen. Zijn broeder trachtte hem te overreden dat zij op hem verliefd was en dat het hem zeer gemaklijk zou vallen om haare hand te bekomen ; maar Eduurd had veel te menigvuldige bewijzen van haare onverfchilligheid diey aangaande, dan dat hij zig daar mede wikte vleijen. IJ ij beantwoordde dus haaren brief, om haar zijne dankbaarheid te betuigen; en zdde haar, dat hij alle haare gefchenken aannam, uitgezonderd het openftaande kerklijk aropt; door hetzelve zou hij zig al te zeer in haare nabijheid bevinden, um immer te kunnen hoopen van builen gevaar voor de rust van zijn hart te leeven; dat Frankrijk , waar hij reeds gewoond iiad, het land was 't welk hem het meeste behaagde; en dat hij dus befluoten had zig derwaards te begeeven; maar dat niet te min die verre afitand hem niet zou beletten om onophoudjijk de vunrigfte wenfchen voor haaren wellland hemelwaards te zenden; dat het leven geene bekoorlijkheden meer voor hem konde hebben, dan voor zo verre hij zou weeien dat zij volkomen gelukkig was. Eindelijk meldde hij haar dat Maria en zijn broeder beflooteu hadden om in Yorkfhue te gaan woonen. Zij gingen zig ook kort daar na daar nederzetten; en de onderlinge overeenkomst in hunne karakters was hun éénig genoegen; want niemand beminde hen; en zij wierden gedwongen om in eenzaamheid te leeven. 9 EUf.  A S P A S I A. 233 LIII. HOOFDSTUK. WEDERKOMST DER OOUDEN ÈEUW. N a dat Aspafia eenige dagen op het kasteel van Hanbury geweest was, ging zij een togtjen te paerd door den omtrek doen. De diepe gedagten in welken zij gevallen was, beletten haar agt te geeven op de plaatzen , door welken zij reed; zij bevond zig in de kleine vallei., die de verblijfplaats van den eerlijken Greenwood was, zonder dat zij een oogmerk had gehad zig derwaards te begeeven. Zij loosde eenen diepen zucht, toen zij die plaats herkende. Haare oogen vloeiden van traanen. Zij wilde zig weder verwijderen ; maar waarom zou zij voorwerpen ontloopen, welken zij genoegzaam iederen dag zoude moeten zien ! Waar toe dient het dat men zijne oogen afwendt wanneer de verbeeldingskragt toch. alles ziet, alles omhelst! De beelden , welken nog levendiger zijn dan de wezenlijkheid zeWe , zijn van een te groot vermogen dan dat eene gevoelige ziel zig daartegen hoeden kan. De vreedzaame bewooners van deeze kleine vallei kwamen allen met de grootfte vervoeringen van blijdfchap Aspafia te gemoet loopen ; zij befchouwden haar met verwondering en dankten den hemel voor haare terugkomst: zij flapte voor de deur'van den goeden Greenwood van haar paerd af, en ging met eene zeer hevige ontroering in zijne ftulp. Het eerffe voorwerp , 't welk haar gezicht trof, was het plan door haar getekend. Dit herinnerde haar maar al te zeer aan de kopie, welke Mylord Derville 'er van gemaakt had. Naauwlijks zat s zij of de goede grijsaart, zijne vrouw en alle zijne kinli P 5 de"  834 A S P A S I A. deren omfingelden haar om haar te verhaalen welk eenen goedertieren heer zij hadden, die hun door zijne edelmoedigheid een aangenaam, ftil en vreedzaam leven deed genieten ; maar ondertusfchen beklaagden zij zig dat hunne lieve juffer niet meer de eigenaares van hunne hoeve was ; want offchoon zij eenen grooten eerbied voor Mylord Derville hadden, belette hun zulks echter niet om hunne zeer lieve juffer Hanbury altijd de hoogfte achting toe te draagen. Aspafia gevoelde dat het gevaarlijk voor haar was om langer den lof van dien man aan te hooren , daar zij een zo groot belang had om hem te vergeeten. Zij ftond op en nam affcheid van deeze goede menfehen. De braave Tomkins was de gelukkigfte man ter waereld, zedert dat Aspafia zig weder in de bezitting van haare goederen gefteld vond ; thans was hij zeker dat alles, wat hij te verrigten had, op recht en billijkheid zou gegrond zijn. Geduurende haare afweezigbeid waren 'er zeer veele misbruiken ingefloopen , van welken hij haar kennis gaf, en tot wier herftel hij met haar overleg arbeidde. Het verflag hiervan bragt zeer veel toe om de droefgeestigheid van Aspafia te verminderen. Zij fcheen haar eigen verdriet te vergeeten, door zig op de bevordering van het geluk van anderen toe te leggen. De fchool, welke zij had opgerecht, was ten uiterften verwaarloosd; de vrouw, die het beftuur over dezelve had gehad, zederd vijf maanden overleeden zijnde, was daar alles in de grootfte verwarring. Zij dagt om madam Hutchins, ter vervulling deezer plaats. Deeze vrouw leefde zederd den dood van doéror Bernard alleen van de liefdegaaven, welken Mylord Derville haar jaarlijks deed:  A S P A S I A. deed: zij had" zeer veele verdienden en was zeer gefchikt om den post waar te neemen dien Aspafia haar toedagt. Zij nam het voorhei met blijdfchap aan en begaf zig ten eerften naar het kasteel. Haare komst deed ophieuw de droefheid in het hart van Aspafia gebooren worden. Zij onderhield zig langen tijd met haar over haaren waardigen vriend, Doétor Bernard, en kon al wederom niet ontgaan van den lof van Mylord Derville uit den mond van deeze dankbaare en gevoelige vrouw aan te hooren. „ Is het mooglijk," zeide zij in zig zeiven, „ dat ik alléén genoodzaakt ben om „ hem te haaten, terwijl alle andere menfehen het ge" noegen hebben van hem te beminnen en te achten!'' " Aspafia had, weinige drigen na haare komst op het kasteel, eenen brief aan den Heer Travers en zijne zuster gefchreeven, om hun kennis te geeven van de buitengewoone gebeurtenis door welke zij in de bezitting van alle haare goederen herfteld was. De breedvoerige opening van zaakeh \ welke zij hun ten deezen aanzien gaf, toonde klaar welk een vertrouwen zij in hunne vriendfchap ftelde. Ondertusfchen weigerde zij zig zeiven het vermaak, dat zij zou gevonden hebben in hun tè nodigen om haar te komen bezoeken. Zij dagt dat zij zig geenen omgang mogt veroorloven met menfehen, welken haar natuurlijk weder in gezelfchap zouden trachten te brengen met dien man, dien zij voorgenomen had nooit weder te zullen ontmoeten. Zij fprak in dien brief zeer veel van haare lieve kleine Anna, maaide naam van Derville wierd in denzelven niet gefpeld. Zij voegde, bij de verzekeringen van haare liefde en dankbaarheid, een zeer fchoon gefchenk in porcelein. De Heer Travers, welke Aspafia teder beminde, wilde op  *3 A S P A S I A. op den ontvang van dien brief naar Hanbury vertrekken om haar te gaan bezoeken; hij dagt, dat de reden waarom zij hem niet nodigde, alleen eene onagtzaamheid van haard zijde was ; maar Lady Anna oordeelde 'er anders over: zij merkte op met hoe veel zorgvuldigheid Aspafia in haaren brief had vermijd om niet van Mylord Derville te fpreeken; en deed haaren broeder begrijpen dat het in de omflandigheden , waarin zig hunne neef en deeze jonge juffer bevonden , niet gevoeglijk zon zijn, dat hij haar een bezoek ging geeven; dus vergenoegden zij zig om ieder eenen brief aan haar te fchrijven en haar geluk te wenfchen dat het lot haar eindlij k recht gedaan had. ,, Ach! hemel," riep Aspafia onder het leezen van deeze brieven, „ zie daar het ein« „.de! nooit zal ik den Heer Travers', noch Lady An„ na wederzien ; ik zal hun vreemd worden ! Ach ! „ waarom heb ik deeze menfehen leeren kennen ? want ,, nooit zal ik hun kunnen vergeeten. Maar ik moet „ mij aan mijn lot onderwerpen, en van het geluk af,, zien. Het zou ook waarlijk te groot geweest zijn, ,, indien ik mijn leven met Lady Anna en met mijne „ kleine lieve Anna had kunnen doorbrengen. " Catharina en madam Walker, hoe braaf en hoe zeer ook aan Aspafia verknogt, waren evenwel voor haar geene voldoende toevlucht; de omgang kan nimmer zeer belangrijk en van zeer langen duur zijn tusfehen lieden, wier opvoeding zo zeer onderfcheiden is. Aspafia had eene vriendin nodig, aan welke zij haar gevoelig hart kon openen ; en het geval bezorgde haar dit zo zeer begeerde geluk. Na dat zij alle haare zaaken in orde gebragt had, liet zij haare gedagten over die kleine vallei gaan. Zij was  A S P A S I A. 237 was al te zeer bevreesd om Mylord Derville weder te zien , dan dat zij hem in het bezit konde laaten van eenen grond , die zo nabij aan haare wooning was.' Zij gaf dus last aan den heer Tomkins om hem over dit onderwerp te fchrijven. In deeze zaak was geene moeijlijkheid, dan alleen dat Mylord Derville nog twee kleine ftulpjens had doen zetten, om de vallei, naar het ontwerp van juffer Hanbury, vier gelijke hoeken te doen maaken. Toen hij den brief van den heer Tomkins ontving , zag hij duidelijk dat Aspafia zeer verlangde om hem -voor altijd uit haar gezicht te verwijderen ; hij maakte echter niet eene tegenwerping aan den intendant; alleen fchreef hij hem om het geld, 't welk hij voor den grond zou ontvangen, onder de bewooners van denzelven uittedeelen. De koop wierd met algemeen genoegen geflooten, juist op den 24^ October, den verjaardag van Aspafia, en ook dien op welken de goede Greenwood had gewenscht om zijne kleindogter Sally Burrage met zijnen neef John te doen trouwen. Aspafia deed dit huuwlijk voltrekken; en het gelukkig paar en alle de inwoonders zegenden haaren naam en ook dien van Mylord Derville. LIV. HOOFDSTUK. AANWINST. Toen juffer Hanbury het kasteel verlaaten had om naar doctor Bernard te gaan, had zij alle haare juweelen en kostbaarheden met zig genomen , en deezen waren aan het huis van haaren vriend gebleeven. Zij moest dezelven niet alleen te rug haaien,, maar ook bovendien  238 AS P A S I A. . dien over cle kerklijke bediening befchikken ; zij liet tef' Vervulling van deeze plaats haare gedagten vallen op een zeer braaf man, die langen tijd kapellaan van Dr. Bernard was geweest, en Brandon heette : hij was van eenen ordentlijken afkomst, maar vond zig met eene talrijke familie beladen en zonder eenig vermogen, om dat hij, tegen het genoegen van zijnen vader getrouwd zijnde, van de nalatenfchap zijner ouders niets genoo' ten had. Zederd den dood van zijnen vader was zijn Broeder in het bezit van alle zijne goederen , en ongelukkig waren deeze goederen naauwlijks toereikende om hem den tijtel van baronnet te doen behouden; daar bij echter zijnen broeder lief had, zond deeze hem jaarlijks eenig geld voor de opvoeding zijner kinderen. Twee der zoons van deezen kapellaan waren naar de Indien vertrokken, en de oudfte dogter was genoegzaam het geheele jaar dóór bij haaren oom, doch werdt te huis ontboden, om dat haare moeder ziek was geworden. De geheele familie bewoonde de pastorij van Workington; en daar het kerklijk ambt nog vakant was, bleef Richard Hanbury de inkomfien van het zelve ontvangen tot dat zijn zoon James den ouderdom zou bereikt hebben van het te kunnen bezitten; en geduurende deezen tusfchentijd liet hij de wooning aan deeze familie over. Aspafia had juffer Brandon zederd haare kindschheid niet gezien; niet om dat zij die familie niet dikwils bezogt had, maar, zo als wij zeiden, om dat deeze jonge juffer het huis van den baronnet genoegzaam nooit verliet : ook zag zig juffer Hanbury op eene aangenaame wijze verrast, toen zij, te Workington komende, haar bij haaren vader vond. Carolina Brandon was twee-en- twin-  A S P A S I A. 230 twintig jaaren oud ; haare gehalte meer belangrijk dan fchoon en de zagtheid van haare manieren nam allen, die haar zagen, op eene aangenaame wijze ten haaren voordeele in. Aspafia merkte dat zij gewoonlijk aan eene diepe droefgeestigheid overgegeeven was ; en meer had zij niet nodig om haar hart in haare belangen over te haaien. Zij hoopte in den geest van Carolina betrekkingen te vinden welken hun met eikanderen zouden vereenigen ; en in de daad het leed niet lange of zij waren lleik aan eikanderen verkleefd; maar zij hadden te veel voorzigtigheid om zig in het openbaaren haarer geheime gevoelens te overijlen; zij moesten eikanderen eerst meer van nabij kennen, en derzelver onderlinge vriendfchap op goede gronden gevestigd zien. Aspafia had de tekenen eener ongelukkige liefde in haare nieuwe vriendin zeer wel opgemerkt; Carolina had ook van haare zijde zeer wel gezien dat de liefde het hart van Aspafia had ingenomen ; maar deeze onderlinge ontdekking zette hen aan om eikanderen alle bewijzen van zorg en genegenheid te geeven , zonder immer eenige de minfte nieuwsgierigheid te laaten blijken. Het gebeurde menigmaalen dat hunne gefprekken ia het droefgeestige liepen; en dan floeg Carolina gewoonlijk aan haare vriendin vóór om wat mufiek te maaken*] zij had eene zeer aangenaame ftem, en Aspafia vergezelde haar op de harp. De braave heer Brandon was verrukt over de goedheden van juffer Hanbury ; hij zag door haar toedoen bi t beftaan van zijne familie op eenen gevestigden voet gebragt: want niet alleen helde zij hem in de bezitting van het kerklijk ambt van Workington; maar begiftigde hem tevens met het rectorfchap van Hanbury, 't welk hem  24° A S P A S I A. hem verplichtte om zig jaarlijks zes maanden op iedere van deeze plaatlen op te houden. Niets kon aangenaamer zijn dan deeze fchikking ; hier door verzekerde zig Aspafia van het gezelfchap van de beminlijke Carolina , daar haar vader zeer gewillig toeftond dat zij Aspafia niet zoude verlaaten dan alleen om hem hechts van tijd tot tijd eens te komen bezoeken. Zij begaven zig dus naar het kasteel van Hanbury, en kwamen daar tegen het kersfeest aan. Aspafia gaf eene groote maaltijd, op welke zij alle haare huurlingen en bedienden onthaalde. Na dat deeze twee vriendinnen zig eenmaal gevestigd hadden, nam Carolina deel in de bezigheden van jufter Hanbury. Deeze ftrekten zig alleen uit op het bevestigen van vrede en de oefening van goede zeden over de gantfche uitgeftrektheid van haar grondgebied. Elk, die wilde werken en van een goed gedrag was, wierd op eene wijze verzorgd, dat hem niets ontbrak; zij, die voor Hechten bekend waren , wierden weg gezonden. Aspafia hoorde alle de klachten van haare ingezetenen aan, en wist door haare zagtmoedigheid het doorgaands zo ver te brengen dat zij de verfchillen verenende welken tusfchen dezelven reezen. Het huisbeftier wierd voor een groot gedeelte door Carolina bezorgd; en de twee vriendinnen dus gelijklijk bezig, waren niet alleen onkundig van zelfsverveeling , maar vonden zelf in de aanhoudende oefening van haare goede daaden eene onbefchrijflijke verzagthig voor derzelver geheime fmarten. De ledigheid alleen bederft de ziel, verflapt dezelve en maakt , door ons telkens aan ons verdriet te doen denken, ons ras onvermoogend om het te lijden. As*  A S P A S I A. 241 Aspafia zig op zekeren dag met Carolina in haare boekerij bevindende, nam Carolina verfcheiden papieren uit haare brieventas, met oogmerk om naar dichtltukj'ens te zoeken, van welken zij' zeer veel werks maakte eri die zij op muziek wilde brengen ; dan eene koets hoerende ophouden en niet twijfelende of'er zoude een bézoek zijn, hak zij zeer fchielijk alle haare papieren wéder in haaren zak, en ging het gezelfchap opwagten. Toen des avonds elk een vertrokken was, ging Aspafia weder naar de boekerij, en een klein papiertjen op den grond vindende, nam zij hetzelve op; en daar het noch-opfchrift noch zegel had, opende zij het; maar, hoedanig was niet haare verbaasdheid, toen zij op hetzelve het -profil vond van Mylord Derville, zeer fraai geteekend-en volmaakt gelijkende! liet was klaar dat niemand anders dan Carolina het zelve had kunnen laaten vallen-; maar hoe was zij 'er aan gekomen ? Zou het Derville-kunnen 'zijn , die het haar gegeeven had? Zou hij het ortfchuldig'hart van dit jonge meisjen hebben willen verleiden? Indien hij hier toe in haat ware geweest, welk mensch zou dan meer verachtlijk zijn dan hij? Aspafia zou gaarne alles, wat zij bezat,'heb» ben willen, geeven om de waarheid dier zaak te weeten; maar, indien zij hier over.eenige vraagen aan Carolina deed, . zou zij mooglijk haar gevoelig hart bedroeven. Het zou mooglijk ktïflnen zijn 'dat Carolina niet wist dat Mylord Derville getrouwd was; en wat zij ook dien aangaande weeten mogt, het was zeker, dat Carolina hem zeer lief had. „ Helaas!" riep Aspafia al fchreijende uit, ,, ik vleide mij, dat, wanneer ik „ eenmaal het voorwerp van de genegenheid mijner ,, lieve vriendin mogt ontdekken, ik dan in fiaat zoude Q » zijn  «4» AS P A S I A. „ zijn om het .mijne toe te brengen ter bevorderii'g van haar geluk; en deeze troost word mij geweigerd! „ Even als ik is zij het flachtoffer eeuer al te tedere ,, verknogtheid." — Deeze terugkomst op zig zeiven deed haar op nieuw in traanen fmelten; eindlijk , na dat zij eenen langen tijd in droefgeestige overweegingen had doorgebragt, liet zij haare gedagten gaan over de wijze, op welke zij dat portrait weder aan haare vriendin zou te rug bezorgen. Het kwam -haar 't natuurlijkst vóór dat zij het weder op dezelfde plaats nederlag waar zij het gevonden had; vervolgens bragt zij Carolina op eene ongedwongene wijze weder op de boekerij.. Deeze was naauwlijks daar gekomen, of zij zag het geene op den grond lag; nam het zonder 't minde teken van verlegenheid op, en dak het in haaren zak. Aspafia had den moed niet om één woord te fpreeken; zij ging uit de kamer en begaf zig naar den tuin om te bedaareu, ten einde aan haare vriendin geenen den minden agterdocht te geeven ; maar dit was zeer moeilijk: haare oogen waren zeer rood , en zij fcheen zeer nedergellagen; het fouper was dus zeer treurig en Uil, en des anderendaags morgens was het aan de bleekheid haart r wangen zeer gemaklijk te zien, dat zij niets gerust had. LV. HOOFDSTUK. UITLEGGING. Carolina was zeer aangedaan over de verandering , welke zij in haare vriendin befpeurde ; maar het was voor haar onmooglijk om de reden van dezelve te kunnen gisfen. Zedert dat zij met eikanderen woon- dai,  A S P A S I A. A43 den, had zij wel wat droefgeestigheid in haar bemerkt, maar deeze kwam in geene vergelijking bij den fiaat, in welken zij haar thans ontmoette. Ondertusfchen had zij niet gemerkt dat Aspafia eenige brieven of bood» fchappen had ontvangen , welken de rust, die zij genoot, hadden kunnen hooren. Hoe kon het verdriet dan eenen zo fpoedigen voortgang bij haar gemaakt hebben ? De gevoelige Carolina vermoeide te vergeefshaaren geest ; en daar niets in haat was om haar de reden van de droefheid haarer vriendin te doen ontdekken, lag zij zig alleen met allen ijver toe om middelen te vinden om dezelve te vcrzagten. Zij was zorgvuldig op alles bedacht waarin zij wist dat zij belang zou kunnen ftellen, in de hoop van haar daar door van haare bepcinzingen af te trekken. Aspafia , hartlijk getroffen door de tedere oplettendheden van haare vriendin , deed zelf verfcheidene maaien moeite om te glimLigchen , maar men zag duidelijk dat haar hart door droefheid verfcheurd wierd. Op zekeren avond gingen de beide vriendinnen thee drinken bij den reetor. Deeze goede en braave geestrijke zag nimmer juffer Hanbury in zijn huis, zonder de grootfte vreugde te doen blijken, en zonder dat die geheele familie zig ten fterkften beijverde om hunne waardige weldoenfter op het hartlijkst te ontvangen. De vreede en het geluk tekenden zig in dit buis zo treilend dat Aspafia 'er de uitwerking van gevoelde; zij keerde minder peinzende en met eene meer bedaarde ziel naar het kasteel te rug. Carolina, deeze verandering ziende, was daar over zo vergenoegd dat zij geduurende het avondëeten veel vrolijker was dan Aspafia haar immer gezien had. De hofmeester, welke hun diende, was een oude en ouderwetfche knecht; de aan» Q a dacht,  244 "A S P A S I A. dacht, welken hij op het gefprek der twee. jonge juffers lrad> wierd door Carolina opgemerkt, die,-al doorfpreekende , een potlood en een ftuk papier uit haaren zak nam , en , zonder het onderhoud af te breeken, het profil van dien man maakte. * Toen hij de tafel afgenomen had, ftond Aspafia op, en haare oogen bij geval op het papier flaande, 't welk nog op de tafel laf, ftond zij verbaasd van verwondering op het zien van eene" zoo volmaakte gelijkenis van den hofmeester. Zij twijfelde dus niet meer of Carolina had Mylord Derville gekend en zijn gelaat zo wél befchouwd, dat zij hem volmaakt had kimnen affchetfen. Juffer Hanbury waagde het, maar evenwel niet zonder te aarzelen, om haar te vraagen of zij zig dikwils vermaakte met de gaaf, die zij in het tekenen had? 5, Ja," zeide zij, ,, zo 3j menigmaal ik iemand zie , die mij of door zijne ,, fchoonheid of door het.zonderlinge zijner weezens„ trekken treft." — „ En daagt gij dan altijd zo ge„ ltikkig , als nu?" — „ De gelijkenis'mislukt mij ., zelden, ik zal u eenige portraiten laaten zien." Zij trok vervolgens de noodlottige brieventas uit haaren zak Aspafia bloosde. Mooglijk, " zeide zij, „ zal ik „ niemand van deeze perfooneu kennen*l"— o, Ver,, geef mij, dit is mijn vader; ziedaar mijne moeder, „ hier heb ik mijnen neef Brandon ; dit vierde," vervolgde zij zugtende en fterk bloozende , ,, is het af„ beeldfel van eenen edelman, die, in den voorledenen „ zomer, eenigen tijd bij mijnen oom doorbragt." — „ Wilt gij het mij wel laaten zien, mijne lieve Caro,j lina!" — ,, Zeer gaarne; en mooglijk zou het ver,, ftandiger in mij zijn van het niet te houden," voegde zij 'er zachtkens bij. Asp«lia, het aanneemende, beef«Jriasu 6 <,» de  A S P A S I A. 245 de zodanig, en was zo geweldig ontroerd dat zij naauwlijks kracht genoeg behield om dat papier te openen , 't welk haar, zonder twijfel zo zij dagt-, nogeens die wezenstrekken zou vertoonen welken zo doodlijk waren voor haare rust. Maar hoe verbaasd (lood zij toen zij daarop de wezenstrekkenwan-Sir James Hawley zag! „ Hoe!" riep zij, ,, dit.is Sir James Hawley!" — , Ha! gij kent hem," zeide Carolina zoo bleek en beevende dat men zeer duidelijk zien kon welk een belang zij in hem hel.ie. „ Ja," zeide Aspafia, „ik heb hem ,, eenige maaien ontmoet; maar, mijne lieve vriendin! „ hebt gij mij uwe geheele verzameling vertoond?" — ,, Neen, zeker niet, zeide Carolina; ik heb nog anderen. „ Zie hier het portrait.van Mylord Derville, den vriend „ van Sir James eri eenen van de bekoorlijklfe men„ fchen, die ik immer gezien heb; hij bezit de agting„ waardighe en beminlijkfte hoedanigheden; het is on„ mooglijk'hem te kennen zonder hern te beminnen. ,, Maar, mijne lieve Aspifia! wat deert u? Zijt gij niet „ wél? Mooglijk is het hier te warm! Laat ons verfche „ lucht fcheppen!" 1— „Ik zal zo aanltonds wel weder „ beter zijn, " antwoordde zif; ,, laat mij eenige „ oogenblikken alleen." — ,, Vergeef het mij, mijne „ lieve juffer Hanbury, maar het is mij niet mooglijk ,, u te gehoorzaamen , u in dien toehand te laaten ,, waarin gij u bevind. Ik zal alles doen om uw hart „ -te vertroosten. Zeg mij welk verdriet u kwelt, Stort „ uwe droefheid in den boezem eener vriendin uit, ,, welke niet leeven kan zonder u gelukkig te zien!" Onder deeze uitdrukkingen omhelsde zij haare knieën. „Ja, mijne lieve, mijne gevoelige vriendinzeide Aspafia , haar in haare armen drukkende, ,, ik wil, Q 3 ,, uit  a46 A S P "A S I A. ,, uit liefde voor u, mijne droefheid verwinnen. Helaas! ,, is het u dan niet genoeg dat gij uwe eigene fmarten „ te draagen hebt? Want, ik zie het, uw hart is altijd „ overkropt." — ,,Ik zou geen verdriet meer hebben," riep Carolina vol vuur; ,, neen, ik houde mij verze„ kerd dat ik te vrede zal weezen, indien ik zie dat „ mijne lieve juffer Hanbury het is!" „ Zeg mij eens, ,, Carolina! f hervatte Aspafia, ,, weet gij wel, dat „ Mylord Derville getrouwd is ?" Zij fprak dien naam fchroomend uit. Haare vriendin zag haar met een diep ltikwijgen aan ; maar eindlijk het woord vattende , zeide zij: ,, zult gij het mij vergeeven , beminlijke ,, Aspaiia ! indien ik in uwe gedagten durve leezen? „ Gij denkt dat ik alle de bekoorlijke hoedanigheden ,, van Mylord Derville niet heb kunnen zien, zonder „ zodanige gevoelens te ondervinden , welken hij zeer ,, gefchikt is in te boezemen ; en dit denkbeeld ver. ,, meerdert nog uwe geheime fmarten." ,,'t Is waar," hervatte Aspafia, ,, ik vrees dat gij even ongelukkig ,, zijt als ik ; want ik kan de buitenfpoorigheid van „ mijne zwakheid niet langer voor u verbergen. Het ,, is de beeldtenis van Mylord Derville alleen, die mijne rust en mijn geluk verftoort. " Dit gezegd hebbende, barstte zij in eenen vloed van traanen uit. Carolina, haare traanen met die van Aspafia mengende, drukte haar teder tegen haaren boezem. „De bekentenis, wel,, ke gij u verwaardigd mij te doen," zeide zij, ,, ver„ dient al mijn vertrouwen ; en het is met blijdfchap „ dat ik u mijn hart openlegge. Mylord Derville heeft „ alle mijne verwondering tot zig getrokken; en waar.,, lijk men kan hem niet zien zonder van dit gevoel n doortrokken te worden; maar het was voor Sir James „ Ilaw»  A S P A S I A. 247 Hawley bewaard om mij eene hartstocht te leeren " kennen, welke, zonder twijfel, voor altijd mijn on" geluk zal uitmaaken ; om dat zij zonder hoop is. ' Ik heb ondertusfchen de zwakheid gehad van dezelve " aan te kweeken ; ik heb mij gevleid dat ik aan Sir " James niet onverfchillig was; en dit denkbeeld, ge" voegd bij de bevalligheid van zijnen perfoon, heeft niet weinig kracht aan mijne liefde bijgezet." Aspafia Cond zig door deeze bekentenis niet weinig verligt. Ondertusfchen beminde zij Caroliua al te zeer om niet bedroefd te zijn van haar, even als zig zeiven, overgegeeven te zien aan een gevoel, welk haar niet gelukkig kon maaken ; zij zogt haar te troosten door haar te zeggen dat in haare genegenheid niets berispelijks ware, om dat Sir James vrij was en de agtingwaardigfte hoedanigheden bezat. Zij wagtte zig echter zorgvuldig van haa/een woord te fpreeken van de liefdeverklaaringen , welken hij haar gedaan had ; zij begreep dat eene zodanige openhartigheid niet nuttig zou zijn. 't Is waar dat Sir James eenen zeer zichtbaaren voorrang aan Carolina boven haare nichten gegeeven had , welken zij verre overtrof; en dat, zoo hij in dien tijd genegenheid had gehad voor het huuwlijk, zij buiten twijfel de vrouw zou geweest zijn, die hij zou verkoozen hebben; maar daar naderhand zijne vriendfchap met Mylord Derville hem in de gelegenheid had gebragt om Aspafia te leeren kennen, had hij voor dezelve eene zo hevige liefde gekreegen dat de arme Carolina geheel vergeeten wierd; hij herinnerde zig haar niet meer , dan alleen om zig zeiven geluk te wenfchen dat hij nimmer eene heilige liefdeverklaaring aan haar gedaan had. Zo wuft is het menschlijk vernuft, ó Al te ligtgelovige vrouwen! vleid Q 4 u  24S A' S P A S I A. u toch zo SBgtfijki niet van een hart bepaald te hebben; gij ziet het, het ontihapt op het oogenblik, dat uwe gevoelige ziel hetzelve 'een altaar fttgt en getrouwheid zweert. Juffer Hanbury bleef zig met haare lieve Carolina ondeiüouden. „ Wij hebben , " zeide zjj „dezelfde ge„ voelens, en bijgevolg oók hetzelfde verdriet; wij „ moeten ons derhalven vereenigen om onze hartstog* „ ten te- beflrijden en onze zwakheden te verwinnen. ,, Ik geloof en hoop dat u dit in het toekomende ge„ maklijker zal vallen, dan in den voorleedenen tijd. „ Ons onderling vertrouwen zal onze fmarten verzagten „ en: onzen moed vergrooten: ik heb meerdere redenen „ dan gij, mijne lieve vriendin 1 om hem te vergeeten, ,, die mijne rust verfloort. Helaasl zedert langen tijd ,, is het bekoorlijke van hem voor mij verdweene-n ; en „ het denkbeeld, 't welk ik mij van hem gevormd ■„ had, heeft zijn beftaan verlooren." Carolina was al te edelmoedig, dan dat zij Mylord ■Derville kon hooren befchuldigen zonder hem te willen verdeedigen, ,, Ik wil niet op mij neemen," zeide zij, „ om Derville vrij te fpreeken van het ongelijk, 'c „ welk hij ten uwen aanzien heeft. Ondertusfchen , „ gij weet zo wel als ik, dat niemand, ukmuutender „ hoedanigheden, bezit,' dan hij; " en vervolgens deed zij eene langduurige optelling van . alle zijne deugden. Aspafia Hoorde haar niet.; maar toen zij geëindigd had, zeide zij :: helaas! 't is droevig, dat ik de eenige ,, ben , die het vermaak niet mag hebben van hem te „ prijzen; maar.is het mij immer mooglijk, om den hoon te vergeeten welken hij mij aangedaan heeft ? " Vervolgens verhaalde zij aan CaruUna dat zij eenen brief Van  A S P A S I A, 249 van hem ontvangen had , welke zo ftrijdig was tegen de wetten der eer , dat het onmooglijk was dat iets hem immer van dezelve kon zuiveren. Na deeze opening was haare vriendin genoodzaakt om haar gelijk te geeven, en tot een befluit te komen om alles te doen wat in haar vermogen was om het denkbeeld van hem uit haar hart te roeijen. Zij bragten genoegzaam den ge. heelen nacht in dit gefprek dóór , en de morgen van den volgenden dag fchoon zijnde , gingen zij in het park wandelen. Zonder 'er om te denken, vielen zij op het gefprek van den voorgaanden dag ; en dit gebeurde haar zeer thkwils, niet tegengaande zij beiden hartlijk wenschten om het zelve uit haare gedagten te bannen. Eenvoudige en onfchuldige meisjens! gij bedriegt u. Het is alleen door het veel fpreeken over zijne fmarten dat men dezelven duurzaam maakt. LVI. HOOFDSTUK. ONVERWAGTE GEBEURTENIS. Carolina zag dat niettegenftaande haare tederhe zorgen de gezondheid van haare vriendin echter hand over hand afnam. Zij vermagerde zoo herk dat zij voor eene teering begon te vreezen. Eene verandering van lucht oordeelde zij dat het beste middel zou zijn van het welke men zig zou kunnen bedienen, cu zij bad haar op de dringendlte wijze, dat zij daar van, zo lang het jaargetij le nog fchoon was, gebruik wilde maaken. Aspalia gaf zig aan haare begeerte over, en dus vertrokken zij te zamen naar Bristol. De gezonde lucht, de gedunrige beweeging, en (mooglijk nog meer dan die beide) de Q 5 on-  o-5o A S P A S I A. onophoudelijke verfcheidenheid van voorwerpen bragten in korten tijd zeer veel toe tot de herftelling haarer gezondheid. Daaglijks deed zij vermoeijende wandelingen in het gebergte. Dikwils reedt zij 's morgens te paerd, of girjg met haare lieve Carolina in eene kabnolet ri;den, en had het vermaak van zeiven de paerden te bellieren.- Op zekeren dag na dat zij eenen langen tour met de kabriolet gedaan hadden, naar huis rijdende, zag zij eene vrouw tegen eenen boom leunen. Derzelver gelaat verfchrikte haar; want zij was zo bleek dat men gedagt zou hebben dat zij op het punt was van den geest te zullen geeven. Aspafia, met medelijden aangedaan, hield de paerden op, gaf den teugel aan haare vriendin, klom oogenbliklijk uit het rijtuig, en ging naar deeze ongelukkige om haar te helpen, die op haare nadering begon te beeven, eenen flaauwen fchreeuw gaf en zig met het aangezigt ter aarde wierp. Carolina dit ziende, kwam ook uit het rijtuig om haare vriendin de hand te bieden om de ongelukkige overeind te helpen. Maar hoe groot was haare vrees toen zij zag dat Aspafia zelve op het punt ftond van in eene flaauwte te vallen. Zij deed haar fpoedig eenig vlug zout neemen, 't welk zij ten gelukke bij zig had. De onbekende nog op den grond liggende, ligtte haar hoofd een weinig op; dan toen de oogen van Aspafia ziende, liet zij het zelve fchielijk weder vallen. ,, Ach! zij is „ het! zij is het waarlijk," riep Aspafia „ zij is mijne „ ongelukkige Charlotte! ik mag haar dan wederzien! „ Ach , mijne lieve, mijne ongelukkige vriendin ! fpreek „ toch! wilt gij mij dan niet herkennen V " — „ Geef mij ,, toch niet zo geliefde naamen," hervatte de arme Charlotte ; want zij was het waarlijk zelve; „ laat mij mijn „ loc  A S P A S I A. 251 lot ondergaan; ik verdien van uwent wege zorg noch " medelijden. De hemel is rechtvaerdig jegens mij. Ik " heb hem beledigd; ik heb allen, die mij lief en dier" baar hadden behooren te zijn, mishandeld; ik ben " eene rampzalige, en eisch niets anders dan den " dood!" „Neen, neen!" hervatte Aspatia, „ mijne " Charlotte is om haar berouw alle mijne liefde waar" dig' ik wil haar door mijne zorgen haare gezondheid " do-n wederkrijgen; nog kunnen de vreede en het ge" luk haar deel worden!" „ Ach, nooit,... nooit!'» hervatte Charlotte. Carolina riep den bedienden; en vervolgens het rijtuig doende naderen, hielp men de on*elukki°-e Charlotte in het zelve. Aspafia hield haar li haare°armen tot aan eene kleine boerderij; want haara zwakheid liet niet toe dat men haar verder bragt. Deeze boerderij wierd door eene goedhartige vrouw bewoond , die gewillig was om haar bed voor de arme zieke in te ruimen. De eerfte zorg van Aspafia was om linnen en alle 't gene verder voor haare vriendin noodzaaklijk was, te doen haaien. Men ontbood eenen geneesheer, wien zij onnodig oordeelde den naam of rang van Charlotte? bekend te maaken. Zij zeide hem hechts dat de perzoone, welke hij in eenen zo ellendigen toehand zag, eene vrouw was die het geluk en den overvloed gekend had. De hartfterkende middelen, welken haar toegediend wierden, fcheenen haar een weinig krachten te geeven. Aspafia was zeer ongeduldig om te weeten welk een ongelukkig toeval haar in dien ellendigen toeftand had kunnen ftorten, waarin zij haar gevonden had; maar vreezende haare fmarten hier door te vernieuwen, hield zij een diep ftilzwijgen, en vergenoegde zig met daaglijks verfcheiden  25a A S P A S I A. den uuren aan haar bed door te brengen. De geneesheer, welken zij menigmaalen ondervraagde, kon haar niet verbergen dat hij de zieke in eenen gevaarlijken toeftand bevond,en zig niet durfde vleijen van haar,ondanks de hoogstmooglijke oplettendheid, te zullen kunnen behouden. Zij zelve fcheen te gelooven dat haar einde naderde , en in die overtuiging bad zij Aspafia om voor haar naar Berkfhire te fchrijven; want indien zij de vergiffenis van haaren vader kon verwerven, zeide zij, dan zou zij met meerdere gerustheid fterven. Aspaüa, ziende dat haare gevoeligheid gaande wierd, vroeg haar of zij zig nog herinnerde dat zij een kind had? „ Ach ja! " riep zij, m traanen fmeltende; „ en „ het zal voor dat kind altoos eene fchande zijn, in„ dien. het den naam van zijne moeder hoort noemen! „ Helaas! ik heb ook eenen gemaal, welken ik bele„ digd, welken ik nimmer bemind heb... Alles, wat „ mij dierbaar en heilig had behooren te zijn, heb ik „ aan het veragtlijkfte wezen opgeüil'erd dat op aarde „ is; morgen, indien mijne krachten het mij toelaaten, „ zal ik u mijne droevige gefchiedenis verhaalen en „ dan zult gij kunnen oordeelen, mijne lieve Aspafia! ,, hoe verregaande misdaaaig ik ware. Ik heb , bij „ mijne opvoeding, die ftand vastigheid en dat reden„ gebruik niet gekreegeu, welken altijd uw deel waren: „ ook ben ik door mijne zwakheid verwonnen en het „ ilachtoffer van een' eerloozen geworden." Aspafia fchreef dan op haar verzoek brieven aan lady Anna Travers en aan den heer Bromley; zij gaf hun verflag hoe zij de ongelukkige Charlotte ontmoet had; befchreet' hun haar berouw op de aandoenlijkfte wijze , en bad kun dat zij haar, in hun antwoord, verlof wilden geeven  A S P A S I A. 253 ven om haare dervende vriendin verzekering te kunnen doen van eene algemeene vergiffenis. LVII. HOOFDSTUK. DE SCHOONE BOETELINGE. Den volgenden dag verzamelde Charlotte des morgens zeer vroeg alle haare krachten, zo als zij aan juffer Hanbury bèloofd had, om in fiaat te zijn haar een verhaal te doen van haare rampen. Zij wilde dat Carolina bij het zelve zou tegenwoordig zijn. ,, Ik wenschte „ wel, " zeide zij, „ dat alle jonge vrouwen een om„ fiandig bericht van mijne buitcnfpoorigheden en van „ mijn misdaadig gedrag konden krijgen. Mooglijk „ zou mijn rampzalig voorbeeld haar kunnen beveiligen „ tegen de laagen, welken zij onophoudelijk op alle haare treden ontmoeten. „ Ik twijffel niet, mijne lieve Aspafia! of gij hebt, „ zo dra gij bij mij kwaamt in Portmans - fquare aan„ ftonds den voorkeur opgemerkt welken ik aan den „ verachtlijkften der mannen gave. Ik berinnere mij „ nog alles, wat uwe vriendfchap u in den mond lag ,,- om mij ten zijnen aanzien te zeggen; en indien ik ,, toen voorzigtig genoeg was geweest om u te geloop „ ven, zou ik tegenwoordig niet de misdaadigfie en „ ongelukkigfie aller vrouwen zijn; maar ik leefde zon„ der grondbeginselen en kende de deugd niet anders „ dan bij naam? Het viel dus voor den collonel Ho,, witzer en voor lady Marsden niet ongemaklijk om „ mij te verleiden. In het begin wierd ik alleen door „ het aanlokiijke van het vermaak, weggelleept; de colr 03' „ lO-  254 A S P A S I A. ,, lonel was een man naar de manier; van alle vrouwen „ begeerd: het was. dus voor mijne zelfsb'efde zeer vlei„ jende dat ik mij fierk aan hem verbond. Ik had toen „ nog in mijne gedachten niet om hem te beminnen, ,, maar ik verlangde alleen dat hij zig met niemand dan „ met mij bezig hield. De flechte gedachten, welken ,, gij mij toonde van hem te hebben, deeden mij be„ fluiten om achterhoudende voor u te zijn; en daar „ ik weldra bemerkte hoe weinig wij in manier van „ denken overeenkwamen, vond in mij meer gefchikt „ om u te vreezen dan wel om u te beminnen. Ik „ maakte hier van geen geheim voor den collonel; maar haalde hem zelfs over om in uwe tegenwoordigheid ,, zeer omzigtig en ingetogen te zijn; dit was zeker de „ weg om hem flerk aan te moedigen; en hij was te „ loos om 'er geen gebruik van te maaken, maar ik ,, moet, om mijn gedrag te verfchoonen, deeze mid„ delen niet doen gelden. Ik houde mij in tegendeel „ verzekerd dat eene getrouwde vrouw nimmer dan met „ haaren wil kan verleid worden. Zo ondeugend als de collonel ook was, zou hij „ echter nooit op mijne eer hebben durveu aanvallen, „ indien ik hem door duizend dwaasheden niet had „ doen zien dat niets gemaklijker was dan dat. 't Is ,, waar, mijn hart Hemde toen nog niet met mijne daa* ,, den overeen; het vermaak , om alle de vrouwen van „ mijne kennis te vernederen en fpijt aan te doen, was ,, de voornaame drijfveer door welke ik zo zeer op ,, mijne verovering geheld was. Helaas! hoe menig„ maaien heeft deeze noodlottige trots het geluk der „ menfehen omvér geltooten! Gij weet het zelve, mijne „ lieve Aspafia! Mylord Derville was altijd de beste „ en  A SPA S 1 A. £55 ,, en de ïnfchiklijkfte der mannen. Het hing vol,, ftrekt alleen van mij af om zijne liefde en agring „ te verdienen; maar van het begin van mijn huuwlijk „ af, ik moet het tot mijne fchaude bekennen, was hij „ in mijne oogen de onverfchilligfte van alle voorwer„ pen, welken mij omringden. „ Hoe zeer de collonel Howitzer door mijn eigen ge„ drag overtuigd was van het vermogen , 't welk hij „ op mij had, lag hij zig echter niet toe om het zelve „ te doen gelden; hij hield in tegendeel eene houding, „ als of hij geheel alleen door mijnen wil beduur.} „ wierd; terwijl ik, zonder het zelf te bemerken, ge„ heel in zijne magt was. Mylord Carberry, hier toe „ door een perfoonlijk eigenbelang gedreeven, gaf mij ,, onder de üerkfte aanbeveling van geheimhouding, te ,, kennen dat 'er tusfchen u en mijnen gemaal de tederlle ,, minnehandel plaats had ; ik hoorde dit bericht met „ zeer veele onverfchilligheid aan; ondertusfcnen was „ ik zeer blijde dat ik daar uit kon opmaaken dat dat „ redenvermogen waarvoor ik u vatbaar gehouden had , ,, niet dan geveinsd was ; en dat, hoedanige aanmer„ kingen gij ook ten mijnen aanzien mogt maaken, gij ,, echter toen niet meer in 't geval waart van mijn ge,, drag te kunnen afkeuren. Gij herinnert u zeker de „ fchouwplaats, die wij gereed gemaakt hadden; men „ zou het geheime huuwlijk en Tamerlan vertoonen ; „ in het laatstgenoemde ltuk moest de collonel Howit„ zer den rol van Monefes fpeelen. Hij toonde mij een ,, groot verlangen om zijnen rol wél uit te voeren, „ en verzogt mij 's avonds voor den fpeeldag , welke ,, ook die van den brand was, van met hem des avonds op het tooneel te gaan en hem zijnen rol te zien her- „ haa-  256 A S P A S I A. „ haalerp; ik volgde hem met blijdfchap. Hij herhaalde ,, verfcheiden zeer hartstochtelijke plaatfen , en onder „ dezelven eene, welke hiji met aflèmöogiijk vuur van „ gevoel uitvoerde; en 'er de actie zelf bijvoegende-, ,, nam hij mij in zijne armenzijne lief koofingen (ik ,, blooze van het te zeggen) ontftaken een vuur in mij„ nen boezem, 't welk mij tot dien tijd toe onbekend ,, was geweest; het licht, 't welkdigt bij ons Hond, ,, werdt omver geftooten; ik wilde vluchten; maar te ,, vergeefs ; de vervoeringen van den collonel zege„ praalden zonder moeite over mijne zwakheid. ' Dit „ 'geval, 'c welk fehaamte en vernedering in mijn hart „ had behooren te brengen , had eene geheel tegen,, overgellelde uitwerking ; mijne liefde voor den col„ lonel wierd des te fêerkêr , en ik zag niet anders „ dan geluk in deeze misdaadige verëenigïng. „ Gij herinnert u nog wel 'dat de brand , welke ,, zeker veroorzaakt wierd door het licht, dat wij op „ het tooneel gebragt. hadden, ons den volgenden dag „ allen wijd en zijd verfpreidde; maar ik hoopte wei„ dra eene nieuwe gelegenheid te vinden , om mij bij ,, den collonel te voegen; ik kon toen zonder verdriet „ geen oogenblik van hem af zijn. „ Het zal niét nodig weezen dat ik u alles herhaaie ,, wat \r vervoigens, tot aan het oogenblik van mijne ,, vlucht, voorviel; ik moet u alleen zeggen dat de ,, fiaat in welken ik mij bevond, mij tot dezelve nood„ zaakte. De koele manier op welke ik, zedert de ,, geboorte van Anna, met mijnen gemaal leefde, kon „ mij niet toelaaten om hem te bedriegen ; 'er bleef „ dus voor mij geene andere keus over , dan naar „ Frankrijk te vluchten. Ik haalde den collonel in „ mijn  A S P A S I A. 257 „ mijn oogmerk over; en zo dra alles tot ons vertrek „ gereed was, lag ik mij toe om een verfchil tusfcheu „ mijnen gemaal en mij te zoeken; het bal, dat gegee„ ven zou worden, gaf mij hier toe een middel aan de „ hand; maar, het gene ik mij zeiven het minst kan ,, vergeeven, zijn de hardheden, welken ik u bij mijn ,, vertrek zeide. Ik betuig u plechtigst, mijne lieve „ Aspafia! dat ik 'er ver af was van dezelven te geloo„ ven; het omzigtig gedrag van Mylord en uwe deugd „ waren mij al te zeer bekend om in eene zodanige „ verdenking te kunnen vervallen ; maar ik was zeer in „ mijnen fchik dat ik een middel had om gerucht te „ verwekken en om de waereld te overtuigen dat, „ zoo ik eenen onvoorzigtigen hap deed, uw minne„ handel met mijnen echtgenoot mij tot denzelven ,, dwong. ,, De edelmoedigheid van Mylord had mij altijd eene ,, zeer ruime ka* bezorgd , dus was ik in ftaat om, „ behalven zeef veele juweelen, eene zeer aanmerke„ lijke fom gelds met mij te neemen. Lady Marsden ,, had op zig genomen om ons eene paketboot te be- zorgen; dus vertrokken wij naar Dieppe , en van „ dadr naar Parijs. Na dat wij eenige maanden in on,, gebondenheid geleefd hadden, begon ik zeer duide„ lijk te bemerken dat de collouel dezelfde man niet ,, meer voor mij was; hij bragt bijna altijd zijnen tijd buitenshuis dóór ; en wanneer hij te huis kwam , ,, ondervond ik niets dan kwaad humeur en verregaan„ de onbefcheidenheid van zijne zijde. Zijne vertee5, ringen waren zo buitenfpoorig dat ook mijne beurs „ gevaar begon te loopen van weldra uitgeput te zul- len zijn. Deeze outdekking maakte het humeur van li den  '25S A S P A S I Ai „ den collonel nog Ondraaglijker. Duizend maaien „ moest ik het oogenblik hooren vérvloéken , in het „ welke hij zig met mij belast had. o Mijne lieve vrien„ dih! " vervolgde zij, zig naar Aspafia keerende, ,, begrijp hoedanig toen mijne omftandigheden waren I „ Reeds betaalde ik de buitenfpoorigheid mijner mis„ daad zeer duur! „ Zeker geval deed mij Sir James Hawley ontmoe„ ten. Hij was zeer verwonderd van mij te zien: want hoe zeer hij bij een verward gerucht vernomen had „ dat ik Londen had verlaateri, had hij zig echter niet ,, kunnen overreden dat ik mij aan den collonel Ho„ witzer verbonden had. Ik verborg hem niets van „ mijne omflandigheden; zij kwamen hem allerverfchrik„ lijkst vóór, vooral om dat ik genoodzaakt was om „ hem, wien ik mijne eer en fortuin had opgeofferd, ,, te moeten verachten. Ik had van Ho witzer ge„ hoord dat Mylord Carberry mijnen gemaal bij Sir „ James had zwart gemaakt, alleen om het laage ge„ noegen te hebben van hun met elkandeien in vijand„ fchap te brengen; dan ik meende verplicht te zijn „ om mijnen echtgenoot in de oogen van deezen laatlten „ te moeten rechtvaardigen; ik verhaalde hem met „ welk eene oprechtheid hij de zaak van Sir James bij „ mijne lieve Aspafia bepleit had; dat hem dit zonder „ twijfel veel moest gekost hebben ; maar dat zijne „ gevoelens veel te zuiver Waren om niet het geluk „ van zijnen vriend boven alles te heilen; ik verzekerde „ hem dat gij zijne aanzoekingen alleen uit eene al te ,, vér gedreevene naauwgezetheid had afgeflagen , om „ dat gij in uw hart dien voorkeur voor hem niet ge„ voelde, welken gij altijd noodzaaklijk had geoordeeld „ om  A S P A S l A. a59 „ om een huuwlijk gelukkig te maaken. " Bij dit gedeelte van het verhaal van Charlotte ftond de arme Carolina zodanig verbaasd dat Aspafia alle moeite deed om het af te breeken ; maar Charlotte in 't geheel niets van de uitwerking, welke het zelve gedaan had, bemerkende, ging op deeze wijze voort: ,, De te„ dere vriendfchap, welke Sir James mijnen gemaal al„ tijd had toegedraagen, wierd nu weder geheel leven,, dig, hij bedankte mij duizendmaalen dat ik hem eene „ opvatting weggenomen had, welke hem ongelukkig ,, maakte. Wat juffer Hanbury aangaat, zeide hij, ik „ heb mijne liefde voor haar genoegzaam geheel ver„ wonnen ; ik ben het met haar eens geworden dat ,, niets anders dan eene wederzijdfche liefde het geluk „ des huuwlijks kan uitmaaken; en indien ik alle haare „ genegenheid niet had bezeeten, zou ik het ongeluk,, kigfte mensch ter waereld geweest zijn. Hij voegde ,, 'er bij, dat hij voorneemens was om binnen kort naar „ Engeland te rug te keeren ; dat hij bij toeval had „ vernomen dat eene bekoorlijke juffer , welke Aspafia „ alléén in fchoonheid kon verwinnen, niet ongenegen ,, was om hem op de vleijendfte wijze boven alle ande„ ren te onderfcheiden; en dat hij, indien hij zig zel„ ven zou kunnen verzekeren dat zij hem waarlijk be„ minde, niet zou aarfelen, om zig met haar te vereenigen en het overige van zijn leven aan haar geluk ,, op té offeren." De twee vriendinnen toonden zig op deeze laatfte woorden zeer ontroerd; maar de arme Charlotte zonder dit te bemerken, vervolgde aldus haar verhaal: „ Onze huiskrakeelen liepen van dag tot dag hoo,, ger. Sir James kwam zelf nog tusfchenbeiden om Ra „ de-  66o A S P A S I A. ,, dezelven bij te leggen; maar vruchtloos. Wij ,, hadden bijna geen geld meer en waren genoodzaakt „ om Parys te verlaaten. Ik bevond mij gansch niet „ wél in een klein dorpje nabij Blois, en beviel óiit ,, van een dood kind. De collonel nam die gelegenheid wadr om mij te verlaaten. Ik ontdekte dit eerst „ eenen geruimen tijd daar na; want ik verviel in eene zeer gevaarlijke ziekte; en zonder den bijftand van ,, eenige liefderijke menfehen zou ik in dezelve be„ zweeken zijn. Geholpen door mijn jeugdig geile) „ bragten zij mij weder in het leven. Toen ik begon „ te herftellen , vond ik mij zonder geld ; alle mijne „ juweelen waren verkogt, en 'er bleef voor mij geen „ andere toevlucht over dan een losbandig leven voort „ te leiden ; ik maakte kennis met een jong Ierscli „ officier en bleef eenigen tijd bij hem; maar door zij„ nen vader te huis geroepen, wierd ik weder op nieuw „ in armoede gedompeld. Mijne gezondheid was nooit „ vólkomen herfteld geweest; zij verviel toen geheel en „ al; en ik moest mijnen toevlucht tot een hospitaal „ neemen. Langen tijd was ik in het zelve zeer ziek, „ en had overvloed van tijd om mijn misdaadig gedrag „ te overdenken. Eindelijk kreeg het berouw plaats „ in mijn hart en bittere traanen liepen op de herin„ nering mijner wanbedrijven langs mijne wangen. Na „ dat ik een weinig krachten gekreegen had, befloot „ ik , om mij te fcheep te begeeven , naar mijnen „ vader te gaan en, na zijne vergiffenis verworven te „ hebben, in zijne armen te fterven. Liefdaadige men„ fchen voorzagen mij van eenig geld; ik bediende mij „ daarvan tot mijnen overtogt ; en toen vervolgde ik „ mijne reize te voet, tot dat het den hemel behaagde „ om  A S P A S I A. a61 „ om mij de beste , de engelagtigfle der vrouwen te doen, ontmoeten; haar , die ik nimmer had behooren „ te verlaaten; haar, die door derzelver voorbeeld en „ deugd mij tot het geluk zou geleid hebben, indien „ ik haare verhandige raadgeevingen had opgevolgd. „ o , Mijne tederbeminde Aspaha! " vervolgde Charlotte, ,, kunt gij het kwaad vergeeten, het welk ik u „ gedaan heb, en edelmoedig genoeg zijn om mij het ,, zelve te vergeeven?" — juffer Hanbury drukte haar in haare armen, deed haar de hartlijkfle lief koozingen , en gaf haar bij herhaaling de alleruitdruklijkfie verzekeringen van haare vriendfchap. De ongelukkige Charlotte had haare krachten, met het verhaal, 't welk zij gedaan had, geheel uitgeput. De geneesheer kondigde fiaar aan , dat zij naauwlijks twee dagen meer te leeven had. Den volgenden dag kwam een expresfe, welke eenen brief van lady Anna bragt. Deeze was een balfem voor de ziel der ongelukkige Charlotte, om dat dezelve haar de aangenaame tijding gaf dat haar vader en haar gemaal haar alles hadden vergeeven. Zij floeg haare handen ten hemel, om denzelven voor deeze gunst te danken. Lady Anna fchreef dat zij den volgenden dag met Mylord Derville bij de zieke zou zijn. ,, Helaas!" zeide zij, ,, dit verlang ik niet; nimmer „ zou ik hunne tegenwoordigheid kunnen verdraagen; ,, ik voel dat ik vermindere; en zonder twijfel zal ik „ 'er morgen niet meer zijn! " Zij verviel in de daad in eene zeer geweldige ftuiptrekking ; Aspafia onderfteunde haar in haare armen. Toen zij uit dezelve bekwam , reikte zij Aspafia de hand toe. „Gij hebt mij, " zeide zij, „ alle vertroostingen toegebragt, welken ik „ zou hebben kunnen wenfchen. Nog Hechts ééne R. 3 ,j bede  262 A S P A S I A. „ bede heb ik u te doen. ó Mijne lieve Aspafia.! „ word gij de moeder van mijne dogter ; maar word die in de daad! dat Mylord in uwe bezitting al dat ,, geluk vinde 't welk hij zo zeer verdient te genieten] 9, weiger niet om den waardigften der mannen gelukkig „ te maaken." Dit gezegd hebbende, zonk haar hoofd op den boezem van Aspafia neder; en zij ftierf. Dit tooneel van droefheid doordrong de ziel der twee vriendinnen met fmart. Na dat zij de nodige orde ger held hadden op de begraafnis der ongelukkige Charlotte keerden zij naar het kasteel van Hanbury te rug. Aspafia echter droeg, nog vóór haar vertrek, zorg van eenen brief aan lady Anna te fchrijven , om voor te komen dat zij en Mylord Derville geene vruchtlooze reis dee.den. Carolina verviel op de reis in een diep gepeins; doch juffer Hanbury, zeer wel gisfende wat hetzelve konde veroorzaaken, lag zig toe om alle haare twijfelingen op te helderen, door haar alles te verhaalen wat tusfchen haar en Sir James voorgevallen was. Dit verhaal troostte haar zeer; zij zag klaar dat Sir James geenen den minden aanfpraak had op het hart haarer vriendin: een brief, welken zij ontving, zo dra zij op het kasteel van Hanbury aankwam t helde haar verder volkomen gerust, en bragt zelf de aangenaamfte hoop in haar hart. Die brief was van haaren neef Brandon , welke naar Parys was geweest om zijnen vriend Hawley te bezoeken. Op zekeren dag met hem alleen geweest zijnde , had het geval gewild dat Brandon zig eenen brief had laaten ontvallen ; Sir James had depzelven opgenomen , en met een' opllag van het oog zijnen naam daarin ziende , had hij zig niet kunnen weerhouden van denzelven te kezen. De brief was van juf-  A S P A S I A. CÓ3 juffer Brandon , die aan haaren broeder de tedere liefde van Carolina voor Sir James vertrouwde; zij meldde hem dat deeze ongelukkige liefde oorzaak was dat zij reeds verfcheiden voordeelige huuwlijken had afgeflaagen. Deeze ontdekking had eenen diepen indruk op het hart van Sir James gemaakt; hij kon niet ontveinzen dat een zeer zigtbaare voorkeur, welke hij deezer lieve jonge juffer bewees, de genegenheid, die zij hem toedroeg, verwekt had; en daar haare fchoonheid en haare beminnelijke begaafdheden zig thans weder volkomen aan zijnen geest vertoonden , befloot hij aanftonds om haar zijne hand aan te bieden. In weêrwil van het genoegen, 't welk deeze brief aan Carolina gaf; gevoelde zij echter eene foort van onaangenaame gewaarwording ; zij vreesde dat de vernieuwing der liefde van Sir James niets anders was dan eene uitwerking van het gevoel van medelijden ; maar Aspafia helde haar gerust; zij bezwoer haar van toch geene wolken te verfpreiden over het geluk, 't welk haar te wachten ftond; zij betoonde haar de grootlïe blijdfchap, dat zij haar op het punt zag van niet eenen man in 't huuwlijk te treeden, wien zij altijd de volmaakthe hoogagting toegedraagen had. Daar de fortuin van Aspafia zeer aanmerklijk was, vond zij zig in haat om haare vriendin een huuwlijksgoed aan te bieden; want behalven een inkomen van vijfduizend ponden fterling, 't welk zij van haar landgoed genoot, bezat zij nog een fonds van zestig duizend ponden, waaraan zij nooit geraakt had; om dat, hoe zeer haar huis op eene deftige en rijklijke wijze ingericht was, 'er echter in hetzelve geene weelde plaats had. Van het begin af had zij 'er de. goede R 4 or-  «264 A S P A S I A. orde en de Spaarzaamheid ingevoerd, en zig langs deezen weg het onbefchrijflijk geluk bezorgd van haare vrienden te kunnen verpligten en ongelukkigen bij te ftaan. Het was dan ook op de tederfie en uitgezogtfte wijze dat zij aan Carolina een gefchenk van tienduizend ponden fterling aanbood. Deeze jonge juffer was doordrongen van dankbaarheid. Zij ondervond bij deeze gelegenheid niets van dat onaangenaame gevoel, 't welk zo menigmaalen de ziel vervult van hem dien men verplicht; om dat het hem zijne minderheid doet gevoelen ; neen, de gefchenken, welken Aspafia deed, verhieven de ziel van hem, die dezelven ontving: want hij zag dat hij met hem aanneemen daarvan tot zijn eigen geluk medewerkte. Waarom toch kon deeze edelmoedige en gevoelige ziel alles toebrengen tot het genoegen van anderen, terwijl haar eigen geluk onvolkomen was ? Het ongelukkig lot van Charlotte, over het welk zij nog traanen hortte , moest noodzaaklijk haare denkbeelden op Mylord Derville te rug brengen; zij beklaagde hem en kon zig niet weerhouden van zijne goede en edelmoedige hoedanigheden te bewonderen van welken zij zo veele bewijzen had gehad. „ Hoe „ is het mooglijk ," zeide zij, „ dat een man, wiens ,, daaden altijd door reden en eer zijn beftuurd ge„ worden, zig ten mijnen aanzien zoo misdaadig heeft „ kunnen maaken? Het menschlijk hart is dan onbeï» g"jplijk : want die brief, die noodlottige brief zal mij altijd ongelukkig doen zijn." — LVIIL  A S P A S I A. 265 LVIII. HOOFDSTUK. BELANGRIJK BEZOEK. Carolina was ondanks de zorg van Aspafia zeer verre van in een' gerusten fiaat te zijn; haar hart vormde nog duizend twijfelingen. „ liet is onmooglijk," zeide zij, „ dat Sir James van mijne vriendin geheel los zij. „ Hoe zou hij kunnen ophouden van juffer Hanbury ,, te aanbidden, daar zij alle vrouwen overtreft?" Zij ging zelfs zo ver van te begrijpen dat zo hij voor eene zodanige verandering vatbaar ware, hij even daar door in haar oog mindere agting zou verdienen. Dit was de dwaaling eener gevoelige ziel , welke zig zeiven bedroog. Weinige dagen na dat de twee vriendinnen op het kasteel van Hanbury te rug gekomen waren, ontving Carolina eenen brief van Sir James Hawley, of liever genoegzaam een dagverhaal van zijn geheele leven, zedert dat hij haar had leeren kennen. Hij gaf haar een getrouw en oprecht verflag van alle de gevoelens, welken hij ondervonden had; hij verborg haar noch zijne liefde voor Aspafia , noch hoe hij de beminlijkfte der vrouwen, haar, die zig verwaardigd had om hem te onderfcheiden en in haar hart den voorkeur boven alle mannen te geeven, geheel had vergeeten; hij verklaarde , zig fchuldig en bad haar om vergiffenis ; hij zwoer haar dat zedert dat zijn hart de vrijheid weder bekomen had , hij zig geheel aan haar had toegewijd en dat hij voortaan niet wilde leeven dan om haar te beminnen en gelukkig te maaken. Zijne fterke verzekeringen verbanden nu de vrees en de zwaarigheden uit R $ het  266 A S P A S I A. het hart van Carolina, en zij gaf zig thans geheel over aan de denkbeelden van haar op handen zijnde geluk: zij wilde zelfs den brief gaan beantwoorden, toen het geraas eeher koets haaren aandacht trok; zij ftond op pm te zien wie daar konde zijn ; maar hoe groot was haare verwondering en ontfteltenis toen zij Sir James Hawley zag, die reeds uit de koets gekomen was en de hand aan juö'er Brandon gaf? Op dit oogenblik kwam Aspafia in de kamer ; maar had naauwlijks tijd genoeg om haare vriendin tegen dit bezoek voor te bereiden , 't welk een bediende oogenbliklijk kwam aankondigen. Sir James trad met veel bevalligheid binnen. Vergeeft gij het mij, beminlijke juffer!" zeide hij tegen Aspafia, „ dat ik de vrijheid gebruik van u te ,, komen bezoeken, zonder alvorens daar toe verlof ge» ,, vraagd te hebben?" „ Gij zijt zeer welkoom, * antwoordde zij, hem de hand geevende; „ het ftrekt ,, mij tot een zeer groot genoegen , dit vevzekere ik u, ,, dat ik u alle de blijken van mijne hoogagting geeven „ en tevens denken mooge dat gij op het punt haat „ van zo gelukkig te worden als gij verdient te zijn." Wat Carolina belangt , beevend eu verlegen bleef zij fpraakloos op het compliment, 't welk Sir James haar maakte; en had naauwlijks krachten genoeg om juffer Brandon te kunnen omhelzen. Aspafia nam deeze bij de hand, en verzogt haar al glimlagchende, om met haar te willen gaan, zeggende dat zij waarfchijnlijk wel nodig zou hebben om eenige ververfchingen te gebruiken. Onder het gaan verhaalde juffer Brandon aan Aspafia dat Sir James, zo dra hij de vriendfchap had gekend met welke zij aan Carolina verbonden was, zeer gedrongen had om naar het kasteel te gaan, denkende dat  A S P A S I A. 267 dat de zuiverheid zijner gevoelens daar in allen haaren luister zoude uitblinken, en hierdoor voor Carolina geen twijfel aan zijne tederheid meer zou overblijven. Het duurde niet lang of Carolina voegde zig weder bij haare vriendinnen. Haare houding bij het inkomen in de kamer tekende de vergenoegdheid van haar hart; maar ondertusfchen wierd dezelve door een weinig vrees gematigd. Wat Sir James aangaat, de verzekering , welke hij ontvangen had van teder bemind te worden, deed de vreugde en het genoegen in zijne oogen blinken. Hij bragt twee dagen op het kasteel dóór. De eenige moeilijkheid, welke Aspafia in de Schikkingen , met betrekking tot het huuwlijk van haare vriendin had, was, dat Sir James volftrekt weigerde het huuwlijksgoed aan te neemen. „Carolina is," zeide hij, ,, de vrouw, welke mijn hart verkiest; haar hart en haa„ re hand zijn mij meer waardig dan alle de goederen „ der waereld." „ Gij moogt zeggen wat u behaagt," zeide Aspafia, „ maar de tien duizend ponden fterlings „ behooren aan u, en gij moet over dezelven befchik„ ken. Carolina heeft twee zusters, welken ongetwij„ feld zo gelukkig niet zullen zijn van zodanige belang,, looze mannen te krijgen als Sir James is. Koom ,, gij deezen dan hier in te gemoet, en laat elk der„ zeiven vijf duizend ponden helling uit de handen van ,, haaren edelmoedigen zwager ontvangen." De gantfche familie vaii Brandon begaf zig naar het kasteel; hunne harten konden naauwlijks hunne dankbaarheid uitdrukken: hun geluk , hun fortuin; alles waren zij aan de weldaadige Aspafia veifchuldigd, welke van haare zijde eene zeer aangenaame en gevoelige gewaarwording door het zien van het algemeen genoegen  2Ö8 A S P A S ï A. gen ondervond. De toebereidfelen tot dit huuwlijk gaven haar zo veele bezigheden dat zij weinig tijds overig hield om overweegingen te maaken. Iedere dag was een nieuw feest. Sir James verwijderde zig niet anders dan voor dien tijd, welke hem noodzaaklijk was om alles op het kasteel van Hawley te doen in gereedheid brengen, werwaards hij Carolina onmidlijk na hun huwlijk hoopte te geleiden. Het zelve wierd bepaald op den 24ften October, den dag op welken Aspafia een en twintig jaaren oud zoude worden. Het was een dubbel feest voor alle de bewooners der hoeve; waut zij zagen dien dag aan als het tijdftip van hun geluk. De heer Brandon zegende het huuwlijk in en deed eene zeer aandoenlijke redenvoering. De trekken van genoegen, welken op het gelaat van het jonge paar gefchilderd waren, leverden de zekerlfe voortekenen op van het geluk, welk hetzelve Hond te genieten. L1X. HOOFDSTUK. ONDERNEEMING DER VRIENDSCHAP. A gt dagen lang volgde op het kasteel van Hanbury het eene vermaak het andere op, waar na de familie van Brandon affcheid nam, en meer ftille vermaaken de plaats vervingen. Op zekeren morgen dat Sir James Hawley over het vooruitzigt van geluk fprak 't welk zig voor hem geopend had zedert het huuwlijk, dat hij had aangegaan, zeide hij tot Aspafia dat hem nu Hechts één wensch meer overig bleef, en welke geheel voor haar was; dat hij haar al te zeer achtte en beminde, dan dat hij niet met  A S P A S I A. 269 rnet fmarte zoude zien, dat haar hart inwendig gekweld wierd. „ Vergun mi], mijne beminlijke vriendin!" zeide hij „ dat ik hier over een gefprek met u mooge hebben. „ Honderdmaalen heb ik het zelve verlangd! maar door „ het gezelfchap, 't welk ons onophoudelijk omringd „ heeft, is mij daar toe de gelegenheid benomen." „Ik „ meen," zeide Aspafia, „ dat ik u over alle onder„ werpen moet aanhooren, over. welken gij zult ver„ kiezen te fpreeken; dan 'er is ééne zaak,, waarom„ trend ik verplicht ben u te verzoeken van geene mei„ ding te maaken : ook heeft mijne lieve Carolina u „ dien aangaande reeds genoeg moeten zeggen, om u „ te overtuigen, dat mij een zodanig gefprek zeer on„ aangenaam zou zou." „ Ik verzoek ," zeide Sir James, „ dat mijne lieve „ juffer Haubury mij geheel laat uitfpreeken , doch „ zonder eenige voorwaarden." Lady Hawley ftond op. „Ik wil," zeide zij, „ dat „ gijlieden buiten mij uwe verfchillen vereffenen zult;" en zij maakte zig gereed om uit de kamer te gaan. „ Neen, neen, mijne lieve Carolina!" zeide Sir James, „ ik heb u nodig om mijne zaak te bepleiten." „ Eu ,, ik ook," zeide Aspafia, ,> Ik bid u verlaat mij niet. „ Sir James begint eene deftigheid aan te neemen die ,, mij doet verfchrikken. " „ Schrikken! hoe is dit „ mooglijk , mijne lieve juffer Hanbury, daar de wel„ meenendfte uwer vrienden met u fpreekt V O neen, „ gij moogt 'er niet aan twijfelen, uw geluk gaat mij „ zo zeer ter harte als mijn eigen. „ Gij hebt,mijne lieve vriendin!" vervolgde hij „ge„ hoord, dat ik de ongelukkige Cbadotte te Parijs ont- „ moet  a7o A S P A S 1 A. „ moet heb en dat zij mij uit mijne dwaaling gered „ heeft ten aanzien van Mylord Derville , welken ik onrechtvaardig verdagt hield en befchuldigde van mij „ bedroogen hebben. Het levendig berouw, dat ik „ hier over had, zette mij aan om hem oogenbliklijk „ eenen brief te fchrijven en vergeeving en ook ver„ nieuwing onzer vriendfchap te verzoeken. Het ant„ woord, 't welk ik van hem ontving, was zodanig ,, als ik hetzelve verlangde. Hij vernieuwde mij de ,, verzekeringen der oprechtfte vriendfchap en verzogt „ mij te gelooven dat hij nooit een oogenblik had op„ gehouden van mij te beminnen en deel in mijne om„ handigheden te neemen. Zijne tedere en edelmoedige „ zièl ftraalde in iedere uitdrukking van dien brief dóór. ,, Ik was niet zoo dra in Londen , of ik ging dien „ gevoeligen vriend omhelzen. Maar welken waren „ niet mijne verwondering en droefheid toen ik hem ,, zodanig vermagerd en vervallen vond, dat ik naauw„ lijks in haat was om hem te herkennen! Eene diepe „ droefgeestigheid lag op alle zijne wezenstrekken; hij „ zag mijne verwondering. Helaas! mijn vriend! zeide ,, hij, alle hoop van vreugde heeft zig ver van mij ,, verwijderd! Ik drukte hem in mijne armen, bad hem 1 „ dat hij de redenen van zijn verdriet in het hart van „ eenen vriend wilde uitftorten, die in alles, wat hem „ aanging, deel nam en mooglijk in haat zou zijn om „ hetzelve te verzagten. Nooit! — nooit! —zeide hij; „ ik moet Van verdriet fterven wegens de geftrengheid ,, van de tederst beminde aller vrouwen; fterven zon„ der te moogen Weeten waarin ik haar kan bele„ digd hebben." Op dit zeggen ftoiid Aspafia op, en de kamer met veel  A S P A S I A. 271 veel ontroering op- en neder-wandelende, zeide zij: „ Vergeef het mij, Sir James! maar het is mij onmoog„ lijk om u langer aan te hooren." Hij ging naar haar toe. „ Mijne lieve Aspafia! vergun mij om meer „ te zeggen;" en haar bij de hand neemende, vervolgde hij: „ lk beloof u, indien gij u verwaardigt om mij „ nog een oogenblik aan te hooren, dat deeze de laat* „ fte maal zal zijn dat ik u over dit onderwerp fpreeke." Zij ging weder zitten, doch zo ontfteld dat zij telkens genoodzaakt was om eenige zouten te gebruiken, ten einde in fiaat te zijn om haaren aandacht bezig te houden. ,, Ik hield zeer fterk bij mijnen vriend aan," ver-> volgde Sir James, ,, dat hij mij toch zou verhaalen „ door welke buitengewoone omftandigheden hij zig „ uwe verontwaardiging zodanig kon op den hals ge,, haald hebben dat gij u liever in alle mooglijke ge„ vaaren had willen begeeven, dan hem immer weder„ zien. Hij zwoer mij bij alles, wat heilig en aan het ,, hart van eenen man dierbaar is, dat zijne liefde voor „ u altijd even zuiver als hartlijk was geweest, en „ dat zijn hart nimmer een denkbeeld had kunnen vor„ men, 't Welk u zou hebben kunnen hoonen. li ij „ erkende mij alleen dat hij in een oogenblik van wan„ hoop u zijne ongelukkige liefde had durven verklaa- ren; maar dat uwe verhevene en edelmoedige ziel 5, hem deeze onvrijwillige misdaad had vergeeven. " „ Ja, zonder twijfel, die misdaad heb ik hem vergee,, ven," zeide Aspafia, „ maar hoe veele redenen heb j5 ik na dien tijd niet gehad om mij over deeze al te „ groote toegeevendheid te beklaagen! Op dien tijd»- toen hij mij zijne liefde beleed, geloofde ik dat de „ eer in zijn hart over elke andere hartstocht kon zege-  a*/2 A S P A S I A. „ gepraalen. Hoe! zou ik geene agting, geenen eer„ bied gehad hebben voor hem, die, daar hij mij zij„ ne liefde verklaarde, tevens beloofde van mij te zul„ len ontvluchten ! Ik zal het bekennen , Sir James! „ niet alleen vergaf ik hem zijne liefde , maar ik ge„ voelde dat mij het- leven niet langer aangenaam „ was zonder het gevoel, welk mij aan hem verbond. „ Mijn gevoelig hart fchepte het grootfte vermaak in „ eenen troon voor zijne deugden te ftigten." „ Groote „ goden! riep Sir James, welk eene heiligfchendende „ hand heeft dien kunnen neêrftorten! welk eene wree„ de macht heeft toch van uwe ligtgelovigheid misbruik „ gemaakt!" — „ Het heelal," zeide Aspafia, „zou „ hem van mijne liefde niet hebben kunnen berooven: „ hij zelf heeft eene beguigeling, welke mijn hart zo „ aangenaam was , uitgeroeid. Ach ! Sir James ! gij „ had mij behooren te ontzien omtrent een onderwerp, ,, 't welk zo doodlijk is voor mijne rust! " Dit zeggende, barstte zij in eenen vloed van traanen uit: „Ja," zeide Carolina , zig om haaren hals werpende „ mijne ,, tederbeminde Aspafia kan niet onrechtvaardig zijn, „ en wij moeten haar verdriet niet vergrooten. " „ Ik „ ftel een zodanig vertrouwen in Mylord," zeide Sir James , „ dat ik niet durve gelooven dat hij fchuldig ,, is. Buiten twijfel vergroot mijne lieve juffer Hanbu„ ry, uit eene al te groote naauwgezetheid, het on„ gelijk, 't welk hij heeft." „ Ik bedank u, " zeide zij, „voor de moeite, welke gij u geeft; zij is bij mij „ een bewijs van de eerlijkheid en gevoeligheid uwer „ ziel; maar ik bid u als eene gunst, Sir James! dat ,, dit droevig onderwerp voor altijd uit onze gefprekken „ moge verbannen zijn." Zij  A S P A S I A. 273 Zij ging vervolgens uit de kamer; ei> wel verre van dat het gefprek, 't welk zij gehad had, haar een beter denkbeeld van Mylord Derville zou. gegeeven hebben » had het zelve in tegendeel die uitwerking dat het de veragting, welke zij tegen hem had opgevat, nog vermeerderde. „ Hij moet dan," zeide zij, „ geen het minlte gevoel van kieschheid hebben, daar hij in ftaat is ,> om te gelooven dat ik hem den brief zou kunnen ,, vergeeven, welken hij mij gefchreeven heeft; eenen ,, brief, die zo hoonende is dat ik dien zelf aan mij,, ne tederfte vriendin niet heb durven vertoonen. Carolina zou, niet tegenftaande zij met Sir James getrouwd was, het voor eene groote onbefcheidenheid gehouden hebben dat zij hem kennis had gegeeven van dien brief, welke naar zij zig verbeeldde zeer beleedigend voor Aspafia moest geweest zijn. Dus was Sir James zelfs na het gefprek met Aspafia nog eyen onkundig aan welk eene misdaad zijn vriend fchuldig was; maar daar hij echter zijn verlangen niet verloor om hem te zien rechtvaardigen , befloot hij om lady Anna Travers te gaan fpreeken: hij gaf zelfs aan zijne gemaalin geene kennis van dit oogmerk ; hij. zeide haar Hechts dat eene zaak van aangelegenheid zijne tegenwoordigheid voor twee of drie dagen in de ftad vorderde. Hij hoopte dat zij zig aan lady Anna zou vertrouwen, dat zij meerderen invloed dan hij op den geest van Juffer Hanbury zou hebben en dat deeze uit haar eenige opheldering zou kunnen bekomen. Zo dra hij te Londen was, begaf hij zig bij deeze vrouw. Mylord Derville was bij haar; hij verhaalde hun alle de pogingen, welken hij bij juffer Hanbury had in 't werk gefield en de weinige vrucht, die dezelven gehad S had.  Ê74 A S P A S I A. hadden. Mylord Derville ftond op nieuw verbaasd over zo veele gestrengheid. Hij herinnerde zig op nieuw zijn geheele voorgaande gedrag, zonder dat hij kon vinden zig aan een' eenigen misdag fchuldig gemaakt te hebben. Zijne tante , hoe zeer ook genegen om hem te gelooven-, zeide dat zij zijne zaak op zig wilde neemen ; maar dat zij hem vooraf verklaarde, dat wanneer zij ondervond dat juffer Hanbury billijke redenen had om zig over hem -te beklaagen, zij haar dan met al haar vermogen tegen hem verdeedigen zou, even gelijk zij alle haare krachten zou bedeeden om eene verzoening te wege te brengen, indien zij hem onfchuldig vond. De heer Travers, welke zedert langen tijd verlangde bm zijné lieve Aspafia weder te zien, doeg zijne zuster Vóór om aandonds naar het kasteel van Hanbury te vertrekken. Zij gaf hier toe zeer gaarne haare toedernming en zij namen de kleine Anna met zig , welke toen agttien maanden oud was. Sir james, die niet wilde dat men het oogmerk van zijne reis verdenken zoude, ging vooraf, en kwam vier en twintig uuren eer dan lady Anna op het kasteel. Aspafia bad eene tour te paerd gedaan en keerde huiswaards toen zij een rijtuig zag aankomen 'c welk den "weg naar het kasteel infloeg. Het eerde voorwerp, dat haar 'trof, was de kleine Anna. Zij kon dat zo zeer beminde kind geen oogenblik miskennen. De ontroering, welke zij gevoelde, was zeer levendig. Zij deeg oogenbliklijk van haar paerd, en naar het rijtuig gaande, zag zij zeer duidlijk lady Anna en haaren broeder. De laatstgenoemde kwam uit het rijtuig, en zig in haare armen werpende en haar tegen zijne borst drukkende, zside hij met alle de tederheid van eenen 2 hef-  A S P A S I A. 275 liefderijken vader: „ mijne lieve Aspafia! eindlijk zie „ ik u weder!" Lady Anna omhelsde haar op haare beurt met de tederfte hartlijkheid. „ Het was mij niet „ langer mooglijk," zeide zij, „om mijn verlangen om „ u weder te zien , te kunnen weerhaan, o Mijne ,, lieve en jonge zagtmoedige vriendin ! wij hebben nim„ mer één oogenblik opgehouden van u te beminnen." De gevoelige Aspafia was ontroerd en ftortte traanen over de blijken van genegenheid haarer vrienden. Zij zag wel dat het eene beftemming van Sir James was; maar kon zij het hem wel kwalijk neemen ? Daar en boven kwam het haar vóór dat het bezoek van lady Anna op deezen tijd niets onvoeglijks in zig had, en zij kon zig veilig omtrent alles, wat de eerlijkheid en betaamlijkheid aanging, aan haar vertrouwen; zij dagt dus om niets'meer dan om zig aan het zoet vermaak over te leveren , welk de tegenwoordigheid van haare zo geliefde vrienden haar vergunde. Zij kuschte duizendmaalen de kleine lieve Anna, welke men geleerd had haaren naam uit te ftamelen, en die haar zeer veele lief koozingen deed met alle het bevallige en ongedwongen van haare jeugd. De geheele dag verliep in de betuigingen der tederfte vriendfchap en Aspafia vond haar verblijf verfierd door de bekoorlijkheid, welke de vriendfchap in het zelve kwam verfpreiden. LX. HOOFDSTUK. OPHELDERING. Den volgenden morgen na het ontbijt nam lady Anna Aspafia onder den arm en verzogt dat zij haar S % naar  £76 A S P A S IA. naar het park zou brengen. Geduurende den weg fpraken zij over onverfchillige zaaken; en toen zij aan een klein prieel gekomen waren, ftelde lady Anna vóór om een weinig te gaan zitten, Hoe zeer juffer Hanbury zeer wel kon voorzien welk het onderwerp van het gefprek zou zijn, vond zij zig echter zo ontfteld niet als zij wel gedagt en gevreesd had. Zonder twijfel was het de onveranderlijkheid van haar befluit, welke haar thans Merker maakte. Zij had zig bepaald om nimmer van het zelve af te gaan en lady Anna tot haaren rechter te neemen, zonder haar dus ook de drijfveêr van deeze haare handelwijze te verbergen. Lady Anna begon met haar te verhaalen hoe fmartelijk het haar had gevallen dat zij zo lang van baar afgefcheiden was geweest; maar voegde 'er bij, dat zij het met geduld had gedraagen, niet twijfelende of haar gedrag was eene uitwerking en gevolg van de allerverMandigMe overweegingen geweest. Aspafia wagtte niet tot dat lady Anna haar eenige vraagen deed; zij vatte terMond het woord;en haar verhaal beginnende van het oogenblik af waarin zij Mylord Derville voof 't eerst gezien had , deed zij haar een getrouw verflag van alle haare gevoelens; zij verborg voor haar de kracht, noch de duuring haarer liefde; maar eindlijk tot dien nóodlottigen brief komende , die haar ongelukkig had gemaakt en over het overige van haar leven niet dan bitterheid en droefheid moest verfpreiden, haalde zij denzelven uit haaren zak en gaf ,dien aan lady Anna over , onder het ftorten van eenen vloed van traanen. Lady Anna nam denzelven; en terwijl zij dien las, ging Aspafia uit het prieel om verfehe lucht te fcheppen en  AS P A S I A. 277 fc* zig een weinig te nerftellen; haar hart voelde zig vernederd op het doen blijken van zo veele zwakheid. Lady Anna, van afgrijzen vervuld op het leezen van deezen brief, kon denzelven naauwlijks eindigen. Zij riep AspaGa met zeer veel drift, wierp zig om haaren hals, en zeide: ,, Mijn lieve kind! die eerlooze brief is „ niet van Mylord Derville; nooit was dit zijn fchrift!" ,, Wat zegt gij?" zeide Aspaiia, bleek wordende en beevende; „welk ondeugend fchepfel zou dan...." „ Ik kenne dien ondeugenden maar al te.wel," hervatte lady Anna ; „ moet hij aldus den geheiligden „ naam van vader fchandlijk maaken! Maar ik danke „ den hemel om. dat mijn neef onfchuldig is." ,, Is het „mooglijk?" hervatte Aspafia. „ Ach, om 's hemels ,, wil, laat mij toch geenen den niinften twijfel over; „ Hel mij in ftaat om hem mijne agting, mijne tederfte ,, liefde te kunnen wedergeeven! Ja! laat men mij vrij ,, alle mijne tijdelijke goederen beneemen: ik eifche niets „ dan die gelukkige zekerheid; zij. alleen zal mijn ge,, luk uitmaaken." „ Ik ben in ftaat,." zeide lady Anna, „om u van de waarheid te overtuigen; ik heb „ brieven van mijnen neef in mijnen zak." Zij vertoonde 'er haar in de daad verfcheidenen , en het was gemaklijk te zien dat het fchrift daar van veel verfchilde van dat diens noodlottigen briefs ; dan hetzelve vergelijkende met eenen brief, welken de graaf van Carberry eenige dagen te vooren aan den heer Travers geichreeven had, kon Aspafia geen oogenblik langer twijfelen of hij was de ukvoerer deezer ijslijke daad, hoe zeer het fchrift een weinig naargeraaakt was, doch echter niet genoeg om niet herkend te zijn. Dit gantfche geval fcheen haar toe een droom te weezen, voor S 3 de  £7S A- S P, A S I A. de ontwaaking uit welken zij vreesde. De hoop, dié in haar hart herbooren werd, wierp haar in eene verbijstering, welke naauwlijks te draagen was. Maar toen de zaak volkomen opgehelderd en alle de vrienden weder bijeen gekomen waren, wenschten zij elkanderen geluk met deeze aangenaame ontdekking. Sir James vooral toonde de hartlijkfte blijdfchap. De heer Travers verzogt zijne zuster dat zij hem den brief, welke zo wreed aan zijnen neef was toegefchreeven, wilde ter hand ftellen. „ Eene kleine wraak zal niet ongeplaatst zijn, " zeide hij; „en ik wil mij „ vermaaken." Terwijl hij dit zeide, zag men een rijtuig voor de deur komen. ,, God zegene u, mijn kind!" zeide hij tegen Aspafia, haar bij de hand neemende „ wensen „ mij eene goede reis!" „ Hoe! mijn heer! wer,, waards vertrekt gij zo fchielijk?" „ Naar Londen. " „ Naar Londen!" „Ja, mijne liefde! meent gij dat ik „ mijnen neef langer ten prooi wil laaten van zijn ver„ driet ? Zeker neen! Beloof mij Hechts dat gij hem wél „ zult ontvangen." Dit zeggende, itapte hij in het rijtuig , zonder haar antwoord af te wagten, en reed weg. LXI. HOüfDSTü K. B I S L U I T. J)e paerden konden naauwlijks aan het ongeduld van deji goeden heer Travers beantwoorden, die zich noch om. te eeien, noch om te llaapen wilde ophouden vóór dat hij in Por-imans-fquare zou ia tgekomen zijn. Hij vond zijnen neef aan