R E I Z E NAAR PERU.   R E I Z E N A A R. P E R U, V A N IT49 TOT J770. DOOR p. WOLFGANG BAYER. Te AMSTERDAM Bij WILLEM HOLTROP, 178a,   KORT VOORBERICHT van den OVER Z ETTER. JDe geleerde en vroome Duitfche Pater, heer wolfgang bayer , werd door de Over Pen van de orde der Jefuiten, tot welke hij behoor de, ah Mïsfioriarft naar Zuid-Amerika gezonden. Hij bekleedde daar dien moeilijken post veele jaaren lang met grooten roem en veel vrucht. Ban, ingevolge de koninglijk Spaanfche pragmatieke Sanktie , uit kracht van -welke alle geestlijken van die orde de Spaanfche Staaten in de vier waerelddeelen mioesten verlaaten, kwam ook onze braave Pater uit Amerika te rug, en keerde weder naar zijne geboorteftad in Duitschland. Hier had hij tijd en kreeg t effens lust , om zijne Reisbefchrijving uit zijn gehouden Dagboek op te maaken en in orde te brengen. Hij volhragt zijne taak gelukkig; en men heeft, het aan de zorg van den doorgeleerden heer c. g. van murr, te danken, dat zij door den druk * h-  ü KORT BERICHT bekend gemaakt wicrd. Hij gaf ze en afzonderlijk te Neurenberg in een boekdeeltje in o&avo en ook in zijn Journal zur Kunstgcfchichte und allgemeinen Litreramr , derde deel r uit. Hij voegde 'er te gelijk eenige weinige aantekeningen bij, welke in deeze overzetting behouden, en met eene M getekend zijn , om ze te onder fcheiden van fommige anderen, welke ik bij deeze overzetting niet ondienjlig geoordeeld heb. Be Reisbefchnjvhig zelve verdient allen lof. Be heer bayer befchrijft zijne reis en de nieuwigheden, welke hem van tijd tot tijd daarin voorkwamen, zeer eenvoudig, onöpgefierd, natuurlijk ; al 'ï welk het echte en beste karakter van het waare is. Hij fchrijft zo onzijdig , zo gemaatigd; hij verhaalt de aller* 'groot/le rampen, hem met zijne orde overgeko* men, zo alkrbefcheidenst, zonder den minflen haat te laaten blijken; hij ontdekt het ergerlijk leevensgedrag derReomfche zielzorgeren in Zuid' Amerika zo tref end; en fpreekt van den jammerlijken /laat des Christendoms in dat ongemeen uitgebreide land, in vergelijking van "t geen die inderdaad zijn moest, zo overtuigendr, dat  van den OVERZETTER. m Jat dit zijn IVerkje, zelfs uit dien hoofde, van .alle- weldenkende Christenen zonder onderfcheid van gezindheid met het groot/le genoegen zal geleezen worden. JVanneer wij hei kosthaare en zeer leezenswaardige JVerk, genaamd Ilistorifche Rcisbefchrijving van geheel Zuid-Amerika, door de Heercn d. g. juan, en r>. a. de ulloa, uitzonderen, hadden wij over de onmeetlijke bezittingen der Spanjaarden in dat gewest in onze ■moedertaal bijna niets. Vooral ontbrak het ons aan de nieuw/Ie berichten nopens den tegenwoor>digen /laat zo der Spaanfche koloniën, als der Indiaanen in dat Land ten cenemaal. Beide deeze gebreken heeft de heer ba ver door dit ongemeen fraaie Werkje weggenomen. En V is ook geenzins te twijfelen, of onze Landgenoot en zullen dit Lettergefchenk met de groot/le graagte ontvangen, in eenen tijd, in welken de nadere kennis der Nieuwe Waereld van het grootfie belang wordt. Te meer doordien men uit de geruchten , welken men , federt geruimen lijd uit de Spaanfche Provinciën in Zuid-Amerika nopens verregaande misnoegdheden aldaar * 2 ge-  iv KORT BERICHT van den OVERZETT. gehoord heeft:; uit de inwendige gefteltenis der zaaken in dat wij duitgeft rekte land; en eindelijk uit de verbaazende menigte der overgcbleevene vrije en onafhanglijke Indiaanen {waarvan de heer bayer ons hier het echtjle en beste bericht geeft') wel eenig flaauw vermoeden fchijnt te moogen opvatten, als of in het zuidlij'k gedeelte van dat gewest, in vervolg van tijd, wel eens eene omwenteling voor kon vallen \ eene omwenteling van geen minder belang en uitzigt , dan die, welke wij thans in het mordlijk ge* deel te van hetzelve leleeven. I N-  INHOUD DER AFDEE-LINGEN DEEZER REIZE. EERSTE AFDEELING., Reize van Wurtzburg naar Kadix. . - Bladz. i TWEEDE AFDEELING. Jankomst te Kadix en verblijf te Puerto de Santa Maria. .... i wijl met het verbeteren van het fchip bezig. Toen zij ontdekten, dat het water, wegens dc al te grootc overhelling des fchips naar dc linker zijde, Hechts door etlijke rccten der bovenlïe zijplanken in was gedrongen , Hopten zij die rceten in korten tijd en met geringe moeite volkomen dicht. Den achtften gingen wij weder van Portmahon onder zeil, maar werden kort daarna door eene Hilte overvallen , die echter niet langer dan drie uuren duurde. Den negenden werden wij door tegenwind naar den kant van Barbarije gedreeven. Doch, opdat wij die gevaarlijke kust niet al te dicht zouden naderen , Huurden wij den tienden omtrent middernacht het fchip weder naar majorka, in welks nabijheid wij ook, nadat de wind gunHig was geworden, fchielijk aankwamen. Den twaalfden verhief zich op nieuw een ongunHio-e en telfens zeer onftuimige wind, die ons nood^ zaaktc, om nu eens de ruime zee te zoeken, en dan weder het fchip naar deeze Balearifche eilanden te wenden; tot dat wij eindelijk den volgenden dag het eiland yvika bereikten, 't Is het kleinHe onder de Balearifche eilanden 4, wel bergachtig , maar 4 De heer bayer heeft zich een- en andermaal van de benaaming van Balearifche eilanden bediend. Ook heeft hij reeds fommigen genoemd, welke daartoe behooren. Anders is die benaaming thans zo algemeen bekend niet. De Balearifche eilanden bevatten de twee grootere eilanden Majorka, eigenlijk Mallorca, of Maljorka, en Miporka, benevens etlijke kleinere. De Latijnen noemden ze Balcara , cn de Grieken Bakarides , van een A 5 Grieksch I. afi>, 1749'  33 REIZE NAAR PERU. I. afd. 1749. maar nogthans zeer vruchtbaar iifgraanen, goeden wijn, en ooft. Bijzonder levert het overvloed van goed zout op , welk naar Spanje en Italië uit wordt gevoerd. Herwaard worden veele Spanjaarden in ballingfchap gezonden. Den veertienden van Zomermaand waren wij van deeze kust naauwlijks in zee gekomen, of wij ontdekten van verre een groot fchip, welk zijnen koers regelrecht op ons aanhield. Onze kapitein deed, volgens zeegebruik, terlïond de Engelfche vlag opheisfen; waarop de kapitein van het andere fchip ook zijne witte vlag liet waaien, ten teken, dat hij een Franschman was. Toen wij elkander meer en meer naderden, bemerkte de onze, als een wel ervaren zeeman, ras, dat, bijaldien de Franschman niet bijtijds wendde , voor dat ons fchip voorbij gezeild was, beide fchepen in die ftreek, welke zij hielden, wegens de woede des winds, onvermijdlijker wijze, met het grootfte gevaar van fchipbreuk, tegen elkander moesten ftooten. Hij riep dan in allen fpocc! door een fpreektrompet den Franschman volgens zeeGrieks ch woord, dat werpen of fingeren betekent; dat is dan zo veel als de Eilanden der Slingeraars, omdat de inwooners van oude tijden af zeer vaardige en behendige flingeraars waren;naar het verhaal van florus /.///. c. 8, daardoor hunnen kost moesten zoeken; en hierom ook hunne kinderen van jongs op in deeze kunst onderweezen. Om deeze oeffening veelligt werden zij door de Grieken ook- Gymnafia genoemd; 't welk ook wel daarop kan zien, dat de bewooners deezer eilanden des zomers makt gingen.  VAN WURTZBURG NAAR KADIX. II zcegebruik tweemaal toe, dat hij moest wenden. L afd. Dan de onverftandige eu onvoorzigtige Franschman ' liet het beidemaal na. Hierop fchrccuwdc ons onze kapitein, ten uiterfte ontftcld, met verbaasdheid toe: „ Mijne heeren 1 Wij gaan allen ten gronde!" In hetzelve oogenblik gaf hij bevel , om zijn fchip te wenden , wanneer het Franfche , welk kort te vooren nog op een merkHjken afïïand van ons was, reeds aan de achterhoeven van ons fchip met zo veel geweld aandreef, dat het alle de buitenfieraaden met vreeslijk gekraak verpletterde en in zee wierp. Van de masten van het Franfche fchip , welke in ons touwwerk verward geraakten, braken de fpitfen ; drie ftengen vielen in ftukken naar beneden, en verfcheidene zeilen werden zo gefcheurd cn gehavend, dat zij onbruikbaar wierden. Hoe iemand gemoed zij, als het doodsgevaar zo nabij is, kunnen alleen die gecnen weeten, welke dergelijke droevige en gevaarlijke toevallen met der daad ondervonden hebben. Onze kapitein verzekerde ons, dat beide fchepen, bijaldien zij aan de voorfteven tegen elkander waren geftooten, wegens hunne fnelle vaart en geweldigen ftoot zich noodzaaklijk hadden moeten openen, en binnen weinig minuuten zo veel water inlaaten, dat zij, zonder mooglijkheid van redding , met man en muis in den afgrond der zee zouden gezonken zijn. Ook betuigde hij, dat hij op zee liever rotfen en zandbanken , dan een Fransch fchip in zulke omftandigheden ontmoeten wilde; want die kon hij, volgens zijne zeevaartkunde, beter ontwijken, dan een Fransch fchip, welks fcheépsvblk in de kunst van zeilen zo flecht bedreeven is , dat  ia reize naar eert. I, AFD. 1749. dat het bij dergelijk gevaar noch zeilen, noch roer wel weet te bellieren 5. Nadat wij dit oogfchijnlijk doodsgevaar, door 's Hemels goedheid, gelukkig ontkomen waren, zetten wij met denzelven ongunfiigen en ftormachtigen wind onze vaart verder voort, tot dat hij tegens den avond bedaarde, en in eene groote Hilte veranderde. Kort daarop volgde een voordeelige wind, die ons tot het eiland cabrera, welk, klein ea onbewoond, niet ver van de Balearifche eilanden, en van dc Spaanfche kusten ligt , deed vorderen. In deeze ftreck kreegen wij een' bijster grooten en langoorigen visch in 't oog, welks naam ons niemand op het fchip zeggen kon , omdat geen der fchepelingen ooit dergelijk een zeegedrocht gezien had. Den zestienden van Zomermaand zeilden wij met een' 5 Men moet aanmerken, dat dit oordeel uit den mond van eenen trotfehen en hoogmoedigen Engelschman voortkwam. Deeze erinnering alleen is genoeg , om te doen zien, hoe veel Haat daarop te maaken zij, of niet. De heer bayer, in de zeevaartkunde onervaren, verhaalt het als een gefchiedfehrijver. De Engelfchen verachten alle andere natiën der waereld. Stoute kwaadfpreekendheid is geene van de minde van hunne menigvuldige grove nationaale gebreken. Dat ondertusfciien de Franfchen in de zeevaart en het fcheepsbefber zo onkundig niet zijn, als deeze pogchende Engelschman zich verbeeldde , hebben zij, geduurende deezen oorlog, in veele gelegenheden, den Engelfchen duidlijk genoeg doen ge-, voelen.  VAN WURTZBURG NAAR KADIX. is een' goeden wind het eiland formentera, een i'. afd. van de Pityufifche eilanden ö, en wegens de groo- ~ te menigte Hangen onbewoonbaar , voorbij. Deeze wind wakkerde den volgenden dag zo zeer aan, dat wij in den tijd van één uur zes uuren wegs aileiden, cn dus den achttienden kaap de palos, in het koningrijk Murcia gelegen, voorbijftcvenden. Den negentienden bereikten wij met nog voordeeliger wind kaap de gates, die in het koningrijk Granada ligt. Hier zagen wij met verwondering de ongemeen hooge bergen, welke in dit des zomers zeer warme en heete gewest, echter het gantfche jaar door met fneeuw bedekt zijn. Den volgenden dag kwamen wij tot bij de vruchtbaare en bekoorlijke landftreek , in welke de ftad almeria ligt. Zij is aan dc landzijde met bergen omringd, en op de kust van het koningrijk Granada gelegen. Den dertigftcn ontdekten wij, na veele uitgeftaane ftormwinden , de hooge Afrikaanfche gebergten en de kusten van Barbarije, en hadden een' zo gunftigen wind, dat wij de fteedjes castel de f e r- ro, almunnecar en velez ma.llaga hl korten tijd achter ons lieten. Den eerftcn van Hooimaand zagen wij het kasteel Fucngerola. Dewijl onze voordeelige wind in eene vol- 6 De Pityufifche eilanden (niet Pythytififche , gelijk fommigen verkeerdlijk fchrijven) worden zo geheeten naar een Grieksch woord , welk eenen pijnboom betekent , omdat deeze foort van boomen 'er in groote menigte op groeit. Zij bevatten, behalve etlijke kleine onbewoonde eilanden, voornaamlijk Trica en Formentaa* .  14 reize naar peru. I. AFD. I74P- volkomen ftilte geëindigd was, moesten wij op dc hoogte der ftad Mallaga blijven liggen. Omtrent den middag kochten wij van dc visfchers etlijke zeekrceftcn, eene zeefchildpad, en eenen bijzonder fm aaklijken zeevisch, zestig pond zwaar, cn in de Spaanfche taal brucho genaamd. Onze kapitein, ziende dat de tegenwind weder opftak, en allengs in kracht toenam, pleegde met zijnen Huurman raad, of het beter ware , in de haven van Mallaga, aan welks mond wij ons bevonden, inteloopen, of onze reis tot Fuengerola, daar wij Hechts nog twee uur van daan waren, voorttezettcn? Zij beflooten, de ftad Mallaga tc verhaten , omdat, ingevalle 'er een gun* ftige koelte opftond, wij uit de haven van Mallaga zo gcmaklijk niet weder uit konden loopen. De ftad mallaga, aan den oever der zee, en den voet eens bergs, in het koningrijk Granada gelegen, heeft een fraai tuighuis, ook eene goede haven , die door twee kasteden , waarvan het eene alcazava, en het andere gieralfaro heet, en beide op den zeiven berg liggende, wel befchermd wordt. Zij is niet groot, maar nogthans zeer volkrijk, drijft grooten koophandel, bijzonder met haaren voortreflijken wijn. Zij heeft eenen bisfehop, die 'er ook zijn verblijf houdt. Den tweeden van Hooimaand kwamen wij in den zeeboezem van fuengerola ten anker, en gingen den volgenden dag aan land. Wij begaven ons naar het Hot, daar wij door den hoofdman, die 'er in bezetting lag, zeer beleefd ontvangen werden. De priesters onder ons lazen in de flotkerk de mis, en de anderen, die geene priesters waren, ontvingen  VAN WURTZBURG NAAR KADIX. 15 gen het heilig avondmaal. Des hoofdmans vrouw, 'die nog jong was, rechtte ons middelerwijl voor onzen kerkdienst eene deftige maaltijd aan , welke ons na zo veele doorgeftaane moeilijkheden ongelooflijk verkwikte, bijzonder, dewijl de hoofdman ons over tafel op den besten Mallagawijn onthaalde. Beiden verzclden ons tegcns den avond tot aan boord van ons fchip. Onze kapitein had zich intusfchen naar het naaste fteedje begeeven , om wijn , brood en andere eetwaaren voor de fchepelingen te koopen. Waar , toen hij den voorraad met zijne boot naar het fchip wilde laaten brengen , werd hem zulks door de Spaanfche ruiters, die de kust bewaaren , belet; fchoon zij hem vooraf hadden toegeftaan, dien intekoopen. Onze kapitein beloofde hun zo veel geld te betaalen, als hem de eetwaaren gekost hadden, indien zij hem Hechts wilden vergunnen, dezelven aan boord van zijn fchip te brengen. Dan, de grove Spaanfche kinkels wilden het volftrekt niet toelaaten, hoewel de hoofdman, die hun als ruiters niets te beveelen had, en zijne echtgenoote, hen op 't emffighe daarom verzochten. Zij gaven tot antwoord , dat zij ons water en brood in genoegzaame menigte hadden laaten infcheepen, zodat wij tot Kadix toe overvloedig van lcevensmiddelen voorzien waren. Niet ver van ons lag nog een ander fchip uit Katalonie, welk drie dagen voor ons , insgelijks wegens tegenwind, hier binnen was geloopen. De fchipper van het Katalonifche fchip liet ons door eenen visfcher heimlijk boodfchappen, dat, indien wij hem omtrent middernacht onze boot zonden , hij ons met alle noodwendigheden gerieven wil- I. AFD. J749-  16 reize naar peru. I. ATT). I749. wilde. Doch, toen de gemelde onbefchaafde ruiters op de kust de lucht daarvan kreegen, zonden zij terftond eene fehildwacht aan boord van liet Katalonifchc fchip , welke den gantfchen nacht door de wacht aldaar moest houden; zodat wij ook door de goedheid en hoflijkheid des braaven Katalonifchen kapiteins niet geholpen konden worden. Den vierden van Hooimaand verhief zich bij zonnenopgang een gunftige wind, die ons gelukkig tot op de hoogte van Ceuta en Gibraltar bragt. Bij den ingang der baai van Gibraltar werden wij door eene ftiltc etlijke uuren opgehouden. Wij vermaakten ons middelerwijl ongemeen met het befchouwen deczer twee zeer fchoone vestingen. De ftad ceuta behoort wel den Spanjaarden, maar ligt, gelijk bekend is, in het koningrijk Fez, in de provincie Habata, in Afrika, aan den voet des bergs Avila, en is zeer wel verfterkt. Het kasteel fiaat op de kruin des bergs, die aan den oever der zee ligt, en zijne muuren ftrekkeh zich tot op het ftrand uit. De haven is wel fraai, maar niet diep genoeg voor zwaarc fchepen , om 'cr intcloopen. Onze kapitein verzekerde ons, dat zij naauwlijks twee of drie vademen water hield. In deeze ftad is de zetel eens Spaanfchen bisfehops, maar wiens inkomhxn gering zijn. Hierom wordt hij gemeenlijk na verloop van vier of vijf jaaren , wanneer 'er een ander bisdom in Spanje openvalt, ^etcr bezorgd. Gibraltar, aan de Spaanfche zijde gelegen, maar der Britfehe kroon toebchoorende, is nog veel iterker bevestigd. De (tad is klein, en ligt aan den voet des bergs van gelijken naam , hebbende eene voor-  van wurtzburg naar kadix. 1? voortreflijke haven, daar fteeds groote Engelfche fchepen in- en uitloopen. Rondom op de bergen en hoogten zijn de fterkfte bolwerken en vestingwerken aangelegd, om de haven en de ftad te verdedigen. By den mond der baai van deezen naam is de rots van boven tot beneden met fterke gewelven onderltut, en doorgehouwen. De ftukken kanon , die hunne trompen in de beste orde door deeze gaten, in de rotfen gehouwen, uitfteeken, maaken allen vijandlijken fchepen het naderen hoogstgevaarlijk. De omliggende landftreek was wegens de groene bergen ^ tuinen en akkers ongemeen bekoorlijk voor het oog. Wij meenden nog in dienzelven nacht weder in zee te fteeken, maar de onftuimige zeebaaren beletten ons het uitloopen. Den volgenden dag des morgens vroeg, nadat het feheepsvolk zijn gewoone gefchenk ontvangen had, deeden wij andermaal pooging, om uit de baai te komen; maar te vergeefs; tot dat wij eindelijk des namiddags ten twee uur, verzeld door vier andere groote fchepen, uit- en in de zeeëngte , gemeenlijk de straat van Gibraltar genaamd, inliepen. Wij zagen met verwondering op de kust van Afrika de Marokkaanfche lusthuizen en fraaie gebouwen , welke dicht aan 't ftrand ftonden ; terwijl aan de Spaanfche zijde de fchoone fteedjes en dorpen ons gezigt niet weinig bekoorden. Omtrent zes uur des avonds kwamen wij op de hoogte van Tanger. Tanger ligt in het koningrijk Fez, op de kust van Afrika, in de provincie Gabata, aan het einde der zeeëngte naar den kant des oceaans. Eertijds was de ftad zeer fterk bevestigd, en meteen goede B ha-  l8 REIZE NAAR PERU. I. AFD. TWEE- haven voorzien, daar de meeste Marokkaanfche zeeroovers hunne ftandplaats hadden. De haven was door twee fterke kasteelen wel gedekt. Dan, de Engelfchen, door de Marokkaanfche zeeroovers grootlijks beleedigd, veroverden de ftad en de vesting , Hechtten de vestingwerken, en maakten de fchoone haven onbruikbaar, waarna zij de ftad weder verlieten. De Marokkaanen hebben in vervolg van tijd de ftad en vesting wel weder herbouwd, maar de haven nooit in haaren ouden veiligen Haat herfteld. Nadat wij de ftad Tanger, en de fpits van het koningrijk Marokko te boven waren gezeild, bevonden wij ons reeds na zonnenondergang in den oceaan. Onze kapitein gaf bevel, om alle de zeilen, ilechts dén uitgezonderd, te gorden, en fteeds het fchip zeewaard te ftuuren, ten einde geen gevaar te loopen, om in den duisteren nacht aan eene verborgen klip, welke in die ftreek zeer veele zijn, te ftooten. Maar naauwlijks was hij in flaap, of het fchip werd onverwacht door den fterken wind tot dicht aan eene rots gedreeven; welk gevaar uogthans door andere fcheepslieden, die zorgvuldig waakten, bij tijds ontdekt werd. #. • * ■ *  AANKOMST TE KADli, ENZ. l£ TWEEDE AFDEELING. Aankomst te kadix en verblyf te puerto de santa maria; Den zesden na zonnenopgang zagen wij, tot onze II. afd. bijzondere blijdfchap , de groote koopftad Kadix, in ~™ welker haven wij Het anker moesten laaten vallen. I?49" Onze kapitein leide terftond zijne zeekaart voor zich, waarin de gevaarlijke invaart der baai zeer naauwkeurig uitgetekend was, en richtte 'er den koers van zijn fchip naar met alle zorgvuldigheid. Aan de eene zijde heeft deeze invaart eene verborgen klip, door de fcheepslieden dc diamant genaamd. Aan de andere zijde vindt men verfcheidene klippen; maar zij fteeken haare kruinen een weinig boven het water uit, en worden door de Spanjaarden los puercos, dat is, de Zwijntjes, geheeten. Langs deézen gevaarlijken ingang kwamen wij , door de godlijke hulp , gelukkig binnen de haven, daar wij des morgens ten acht uur het anker uitwierpen. De haven van Kadix is eene van de grootften. Zij heeft vier uuren in den omtrek, en kan meer dan drie honderd groote fchepen bergen. Aan beide zijden zijn twee fterke kasteelen, die de haven zo wel, als de fchepen,'welke 'er in liggen, befchermen. Hier komen alle de waaren by eeri, welken de Spanjaarden naar Indïe, en die, welken zij van daar terug brengen.- De ftad Kadix , in het koningrijk Sevilla,- is wel £ a niet  co rR e i z E naar peru- II. AF11. 1749. niet zeer groot, maar welgebouwd, en ongemeen fterk bevestigd. Aan den zeekant wordt zij door eene reeks klippen, in eene rechte lijn uitgehouwen, gedekt; en aan de landzijde heeft zij eene diepe gracht, benevens twee bolwerken, die de geheele breedte des eilands aan die zijde influiten. Zij is eene van de gewigtigfte plaatfen der geheele Spaanfche monarchije , en wordt door zeer rijke kooplieden bewoond , die door gantsch Europa de fchoonffe magazijnen hebben. De Duitfche kooplieden bewoonen eene geheele ftraat der ftad , die zeer lang is. Hun koophandel beftaat alleen in fijn Boheemsch glas, en Augsburgfche prenten. Deeze handel is hun zeer voordeelig; want de gemelde goederen worden hier te land hooggefchat, en duur betaald. De bisfchop van Kadix ftaat onder den aartsbisfehop van Sevilie. Het eiland kadix is oostwaard door eene fraaie fteenen brug met het vaste land verbonden. Eertijds werd het door de heidenen het eiland der godinne Juuo genaamd. Het ligt tusfehen Gibraltars zeeëngte enden mond der riviere guadalq uivir, niet verre van de kusten des koningrijks Andalufie, waarvan het door eene zeeëngte afgefcheiden is. Het eiland is ongemeen vruchtbaar in weilanden, en des met vee rijklijk voorzien. Zijne lengte bedraagt niet meer dan zeven uuren gaans , doch zijne breedte naauwlijks drie; en op fommige plaatfen wordt het niet boven een uur breed gefchat. Men ziet 'er twee torens, overblijffels van een oud gebouw, welken men de Kolommen van Herkules noemt. De  aa'nkomst te kadix, enz. fil De zeeboezem, of baai van kadix, is een klein gedeelte der zeeëngte van deezen naam , en wordt door eene menigte kasteden, bolwerken en fchanfen, allen met het voortreflijkst grof gefchut op de beste wijze bezet , wel verdedigd. Van deeze kasteden zijn matagorda en punt al, beiden gemeenlijk los puntales genaamd, en aan de engftc plaats des zeeboezems tegenover elkander gelegen, de voornaamften. Aan deeze baai liggen ook het kleine iledeken puerto re al, of de koninglijke Haven, en de ftad el puerto de santa maria, dat is, de Haven van S. Maria. Terftond na onze aankomst in deeze haven werden wij door etlijke heeren, welken de ftadhouder naar gewoonte afgezonden had, aan boord van ons fchip bezocht. Zij deeden onderzoek, wat voor volk en goederen de kapitein aan boord had, en hoe lang hij zich daar op meende te houden. Alles wel onderzocht hebbende, kondigden zij ons des ftadhouders bevel aan, om volgens zeegebruik nog drie dagen op het fchip te blijven. Wij fielden hun voor, dat wij aan allerleie noodwendigheden mangel hadden; waarop zij ons verzekerden, dat wij daaglijks eetwaaren en allerhande ververfchingen uit de ftad mogten laaten haaien. Inderdaad zonden zij ons ook t'elken ochtend den besten wijn , brood , vleesch en andere fpijs, benevens de beste Spaanfche vruchten voor den geheelen dag, in allen overvloed. Den tienden van Hooimaand voeren wij, na verkreegen verlof, des morgens ten acht uur, in eene groote boot, alle onze pakkaadje bij ons hebbende, B 3 naar II. AFD. 1749.  II. afd. J74P- £2 reize naar peru. naar den wal, en flapten in de ftad el Puerto de Santa Maria aan land, daar wij door de onzen, die ons reeds overlang verwachtten, met de grootfte liefde en hoflijkhcid werden ontvangen 7. Deeze ftad is wel niet eene van de grootften, maar echter grooter dan Kadix, en ligt veel vermaaklijker, in eene allerbekoorlijkfte vlakte aan de rivier guadalete, die in den zeeboezem van Kadix valt. Zij is eene opene plaats zonder muuren of bolwerken; doch wegens de haven van Kadix , die zeer nabij de ftad is, ligt 'er altijd eene menigte Spaansch voetvolk en ruiterij in bezetting. Niet weinige van de kooplieden drijven hier, gelijk te Kadix, eenen fterken koophandel. De ftad is welgebouwd, heeft lange, brecde en rechte ftraaten, pronkt met zeer veele fraaie en prachtige gebouwen, en is met vermaaklijke wandelwegen omringd. Ik rustte hier in Hooi- cn Oogstmaand uit. Ge- duu- 7 Men moet hier eens vooral aanmerken, dat, toen de heer bayer deeze reize deed, de Orde der Jefuiten niet alleen nog niet vernietigd was; (welke groote ftap voer PaUS klemens den veertienden, ganganelli genaamd, bewaard werd, die eindelijk, na langduurige onderhandelingen, den een en twintigften van Hooimaand des jaars 1773 het beruchte Breve ter vernietiging dier Orde heeft uitgegeeven ;) maar de Jefuiten ook in alle de Spaanfche ftaaten nog beftonden. Dus waren de zaaken in zijnen tijd nog zo als hij ze befchrijft , fchoon hier naderhand, gelijk bekend is, de grootfte veranderingen in gekomen zijn.  AANKOMST TE KADIX, ENZ. duurende deezen tijd zag ik hier de twee groote feesten van den apostel Jakobus en de heilige moeder Anna, hoogstplechtig gevierd worden. Des avonds voor het eerde feest werden alle de klokken zo wel van deeze ftad, als van Kadix , welk 'er tegenover ligt, geluid, ook al het grof gefchut der vesting, der kasteden en fchanfen, rondom de haven gelegen , gelost. Alle de fchepen lieten hunne vlaggen en wimpels waaien, en fchooten ook hun gefchut in de beste orde af, welk gedonder de echo van het zeeftrand en de omliggende bergen treflijk beantwoordde. Het andere feest werd niet met het losfen van het gefchut gevierd, maar des avonds ten acht uur ftak men bij de kleine kapel van S. Anna, die buiten de ftad aan den Guadaleteftroom en de haven ftaat, een zeer prachtig en bezienswaardig vuurwerk af. Men ftelde eene vesting en een oorlogfchip voor, welke op elkander fchooten, en bomben uitwierpen. Dit kunftig vuurwerk duurde , onder menigvuldige en zeer fchoone afwisfelingen, bijkans een geheel uur tot bijzonder vermaak der aanfehouweren; hoedaanige vertooning ik nooit gezien had, noch ooit in Duitschland weder zien zal. Na het middagmaal plag ik mij met anderen op ons lusttorentje te begeeven , alwaar dé uuren, tot uitfpanning beftemd , gewoonlijk gefleeten werden. "Wij zagen eens van verre drie groote Franfche fchepen met hunne witte vlaggen, die in de haven wilden binnenloopen. De twee voorden zeilden tusfchen de twee verborgen klippen gelukkig door; maat het laatft DERDE AFDEELING. reize naar granada en verblyf in die stad. Ik reisde over Xerez naar Granada. Xerez ligt aan de rivier Guadalete, is groot en volkrijk. De ftad heeft zeer vermaarde ftoeterijen; nog beter is de wijn, welken de omliggende landftreek in grootcn overvloed voortbrengt. De beste is die, welks kleur als water, maar.zo helder en fchoon als brandewijn is. Het fraaie Karthuizer klooster aldaar is wegens zijne ongemeen prachtige kerk bezienswaardig. Van Xerez kwam ik door veele fchoone dorpen en marktvlekken naar Osfuna. Ossuna, de hoofdftad van het hertogdom deezes naams, is klein, en heeft niet veel bezienswaardigs ; maar nogthans eene univeifiteit, die echter niet veel bezocht wordt. Van hier ging ik vroegtijdig op reize, en fpijsde des middags iri eene nerberg , die gantsch eenzaam aan den ingang eener woestijnc ftaat, daar echter nog water te vinden is. Deeze woestijn, eene fchoone vlakte uitmaakendc, is niets anders, dan een dik rosmarijnbosch, welke aldaar op de meeste plaatfen bijna eene manslengte hoog groeit. Dit welriekend woud heeft verfcheiden* mij-  reize naar en verblyf in granada, 1? mijlen in den omtrek. Men heeft acht of negen 1 uuren van nooden, om 'er door te trekken. De heerenweg naar Granada loopt 'er midden door. Deeze ruime en aangenaame vlakte kan niet bewoond worden , dewijl nergens frisfche bronwellen, veel minder eenig vlietend waterlbroomtje of beekje daarin aan te treffen is. Zij is nogthans met veele fraaie dorpen en marktvlekken rondom bezoomd, welker inwooners hunne fchaapen, geiten en runderen daarin laaten weiden. Over den voortreflijken fmaak van 't vleesch kan alleen die geen oordeelen, die 'er van gegeeten heeft; want het heeft de lieflijke rosmarijngeur volkomen. Ik reisde door deeze rosmarijnvlakte van vijf uur des avonds tot des morgens omtrent vier uur; dewijl men wegens de groote zonnenhitte, des zomers hier naauwlijks uittehouden , des nachts reist. Ik kan het met woorden niet uitdrukken, hoe verruklijk deeze weg voor ons was, bijzonder des avonds bij zonnenondergang, en des morgens vroeg bij zonnenopgang, daar de meeste rosmarijn ten deezen tijde in vollen bloei ftond, en geduurende den gcheelen nacht, die zeer helder was, den aangenaamften reuk, tot verkwikking en genoegen van menschlijke zinnen, uitwaasfemde. Nadat wij onzen weg door die zonderlinge woestijn volbragt hadden, hield ik in de eerde herberg, daar ik in het koningrijk granada aankwam, hei middagmaal. In dien zeiven dag kwam ik nog in d< hoofdftad granada aan. Zij heeft eene zeer ge zonde lucht, en de beste bronwellen. De nieuw. ftac II. AFD. 1749.  III. AFD 1749' *o REIZE NAAR P E R t', . ftad heeft groote, langde en breede ftraaten, met de fchoonfte gebouwen en paleizen pronkende, waarin de Spaanfche adel woont. De domkerk is een groot, fchoon en prachtig gebouw , van gehouwen fteen opgehaald. In deeze kerk is de fraaie koninglijke grafkapel bezienswaardig. In eene voornaam e parochiekerk wordt een wonderdaadig Mariabeeld door de Spanjaarden vereerd. Het gasthuis der bermhartige broederen, in welk S. Johannes de Deo zijne orde gefticht heeft, is groot, en voor de arme krauken wel ingericht. De kerk van dit klooster of gasthuis j waarin het lijk des vroomen ftichters begraaven ligt, is met haare tweetorens een fieraad der ftad. Behalve dit is hier nog een ander koninglijk gasthuis, op de triumfplaats ftaande. Het is zeer groot, en in hetzelve worden veele armen uit de rijke koninglijke aalmoezen en inkomften verzorgd. De Triumfplaats ligt buiten de ftad, doch zo, dat zij echter nog voor een gedeelte met dezelve vereenigd blijft. Het is een ruim vierkant, aan beide zijden met fraaie huizen bezoomd, aan de derde zijde met het evengemelde koninglijk armenhuis en kapucijner klooster omgeeven, maar aan de vierde zijde, daar men de bekoorlijke landouwen en tuinen, om Granada gelegen, ziet, ligt het open. In 't midden ziet men een' grooten fteenen pijlaar, waarop een fraai, in fteen kunftig uitgehouwen, beeld der Moedermaagd ftaat, omringd met een groot ijzeren traliewerk, net uitgewerkt. Zij wordt de triumfplaats genaamd, dewijl de Spanjaarden aldaar op de Mooren, welke zjcli in deeze ftad veele jaaren lang verde-  REIZE NAAR EN VERBLYF IN GRANADA. 3CJ dcdigd hadden, de laatfte overwinning behaalden. Het Jefuitenklooster ftaat bij het prachtig univerfiteitsgebouw. Het is een groot en treflijk gedicht, in welk onder anderen eene heerlijke apotheek is, uit welke de geheele dad met de beste en uitgczochtde geneesmiddelen voorzien wordt, De Jefuitenkerk is groot, en welgebouwd, en gelijkt veel naar de Bambergfche. Hier werd het feest van Franciskus de Borgia door den Spaanfchen hoogen adel, in perfoon daarbij tegenwoordig, zeer prachtig gevierd. Zo wel in deeze, als in andere kerken worden op alle hooge feestdagen veele nachtegaaien en kanarivogeltjes ir hunne huisjes opgehangen, die, bijzonder onder hel muziek, ook hunne lieflijke ftemmen laaten hooren Op paaschavend laat men, onder het zingen van Glo ria in excelfis , veele fraaiverfierde vogelkens, me lange van papier kundig uitgefneeden ftaartjes, vai boven in de kerk neervliegen, die door het volk on der een groot geraas gevangen worden. Zulk een vo gelken wordt zo hoog gefchat, dat de Spaanfche ade 'er niet zelden een gouden pistool voor geeft aan hem die het gevangen heeft, om het aan eene dame te vei eeren. Wat dit belachlijk gebruik eigenlijk beduide: zal, heb ik van geenen Spanjaard gewaar kunne: worden. Het fchoone, groote en door het geheele koning rijk vermaarde Karthuizer klooster daat buiten de da aan een'kleinen heuvel, daar de kloosterlingen eene grooten welaangelegden tuin hebben, met een' hoe gen muur omringd. Hunne kerk is ongemeen fraai vooral wegens de veelverwige fteenen, uit welken c [II. AFDé -I749' I l I 1 1 1 » e  30 reize naar peru, Hf. afd. altaaren en zuilen vervaardigd zijn. De heeren Kart" _ "t huizers bezitten zeiven de fteengroef, waaruit deeze voornaame en kostlijke fteen, waarvan men ook wel gedeelten in goud en zilver pleegt intevatten, gegraaven wordt. Hij dient den Spanjaarden tot fraaie tabaksdoozen. In de eetzaal deezer kloosterlingen zag ik in 't midden een groot, zeer net uitgevoerd, fchilderftuk, waarop Christus laatfte avondmaal met zijne discipelen afgebeeld is. Maar het kwam mij ongemeen vreemd voor,dat 'er in plaats van het paaschlam een groote Visch in de fchotel ligt. Men wist 'er mij geene reden van te gecven. Misfchien hebben deeze heeren zulk eenen afkeer van alle gerechten van vleesch, dat zij in hunne eetzaal ook zelfs niet een gefchilderd gebraaden paaschlam aanfehouwen kunnen. - Op den berg, dichtst aan de ftad gelegen, ftaat nog het oude paleis, in welk de fultans van Granada fommige eeuwen lang hun verblijf gehouden hebben. De berg is eenigzins verfterkt, en wordt nog door Spaanfche krijgsknechten bewaakt. Het paleis is wel reeds zeer oud, maar echter wegens zijne oudheid aanmerkenswaardig. Men ziet 'er nog de fchoone fonteinen en baden, van welken zich die Arabifche koningen en hun hof plagten te bedienen. De groote eetzaal, welke tot hiertoe zeer gaaf en ongefchonden gebleeven- is, is inderdaad een kunstftuk der Arabifche bouwkunde a. Uit de vensters van dat paleis heeft t a Zo weI in dit Paleis alhambra, als in dat te Sevilie, en in de groote moskee te Cordova, waarvan de tegen-  REIZE NAAR EN VERBLYF IN GRANADA. REIZE N A X R P E R f J. fchip waren vier en dertig Jefuiten, twee Dominikaa* nen, en acht kooplieden, waarvan fommigen Hechts naar beroep ik mij, onder. tallooze andere werken, alleen op het ongemeen nuttig, treflijk en vermaaklyk werk der heeren D. george juan en d. antonio de ulloa, onder den tijtel van Historifche Reisbefchrijving van geheel Zuid- Amerika, in twee deelen in groot Quarto, met keurlijke landkaarten en plaaten nitgegeeven; in welk ook deeze benaamingen genoegzaam op elke bladzijde voorkomen. Ondertusfchen zal het, dunkt mij, niet ongevoeglijk weezen, bij deeze gelegenheid, ten dienste van mingeoeffenden, hier den oorfprong deezer benaamingen kortlijk aan te wijzen, en de reden op te geeven, waarom zij zo oud zijn, als de ontdekking van Amerika zelve. De waare en eigenlijke ontdekker van dit vierde waerelddeel, Christopher colujvibus (die ook de eere had moeten genieten, dat het naar hem en niet naar Americus Fespucius genaamd was) was in die verbeelding, dat de nieuwontdekte landen met Indie in Afie famenhingen, niet kunnende begrijpen, dat'er een zo verbaazend groote afftand tusfchen dezelven en dat gewest was. Hij meende ook nog door de voortbrengfelen zijner nieuwontdekte landen in zijne onderltelling verfterkt te worden. Althans zijn gevoelen kreeg niet alleen bij de Spanjaarden, maar ook bij de andere volken van Europa de overhand, merkende de landen, door hem ontdekt, als een gedeelte van Indie aan. Ingevolge dit denkbeeld werd door Ferdinand en Ifabella, Koning en koningin van Spanje, in opene Brieven , in 1403 lan Columbus verleend, aan dit land den naam van jndie gegeeven. Zie daar den oorfprong deezer benaaming. En, toen mep naderhand de dwaaling, die hiertoe aanleiding had gegeeven, ontdekte, en de waare gelïeld- heid  VAN KADIX NAAR KARTHAGENA. 39 naar Karthagena, maar anderen met ons naar Lima I reisden. Met onze dienstbooden, en het fcheeps-volk, waren wij te famen zes en negentig perfoonen. Het fchip was een Engelsch maakfel, maar door fommige Spanjaarden gekocht. Het droeg den naam la Virgm del rofario , voerende drie groote masten , vier zwaare ankers, en dertig ftukken kanon. Deu twaalfden van Wijnmaand werden de ankers geligt, en des morgens ten zeven uur voeren wij uit de haven van Kadix in den oceaan, tot -onze befcherming verzeld door twee oorlogfchepen, ieder van tachtig dukken. Het «ene, een Spaansch, el Soberbio genaamd , zeilde naar Vera Cruz in Mexiko. Het andere was een Engelsch, tlie prince Henry, welk ons, om tegen de Marokkaanfche zeeroovers des te beter beveiligd te zijn , tot de Kanarifche eilanden geleiden moest; waarvoor den Engelfchen kapitein door de twee Spaanfchen twee duizend harde daalders betaald werden. In 't eerst hadden wij een' zeer gunftigen wind, zodat wij nog op dien zeiven dag de dad Kadix, en het Spaanfche gebergte uit het gezigt verlooren. Den dertienden ontmoetten ons drie groote Hollandfche fchepen. Wij werden met hun bijna den gantfchen dag door eene dilte opgehouden. Den veertienden heid van dit vierde vvaerelddeel leerde kennen, is echter die naam overgebleeven; en alle volken van Europa noemen dit land westindie en de inwooners indiaanen. Men zie w. uobertson's gefchiedenis van Amerika, £). i. bladz. 179, 180. C 4 V. afö. 1750.  IV. AFD. i 1 ( 3 t < i i r z g V z III a 40 REIZE NAAR PERU. den ftond 'er des nachts ten twee uur een gunftige wind op, maar die umtrent twee uur des namiddags weder in eene ftilte veranderde. Bij deeze gelegenheid zond ons de kapitein van het Engelfche fchip in de boot zijnen Huurman, ons onderrechtende, hoe wij ons te gedraagen hadden, indien 'er bij geval een "vlarokkaansch zeeroover mogt ontdekt worden. Omtrent zes uur des avonds begon dezelve gunftige wind weder te waaien, maar den volgenden dag eindigde n'j in eene ftilte. Ondertusfchen verkortte ons het 'cheepsvolk den tijd met fraaie Spaanfche danfen. Den zestienden van Wijnmaand met het aanbreeken ran den dag verhief zich een gunstig windje, dat in torten tijd tot een' fterken ftorm overllocg. Den zeventienden volgde 'er eene ftilte op, die ten tien uur les morgens door een' ,zachten wind verdreeven werd, Den volgenden dag,'bij zonnenopgaug, kreegen wij enen gunstigen wind, maar die kort daarna ons te;enliep, en in eenen zo zwaaren ftorm veranderde, lat het fcheepsvolk aan eene andere reize moest geenken. Hij hield den gantfehen dag en den gant:hen nacht onder geftaadig blikfemen, en ijslijk gelas der zee aan, zodat wij allen vlak op den grond itten, en om den honger te ftillen Hechts iets kouds ïbruiken moesten. Den negentienden woedde de ftorm nog geduurig x>rt, en de donkere hemel goot uit zijne zwaarc en varte wolken menigvuldige plasregens op ons :er. De woeste baaren 'floegen van alle zijden met : grootfte onftuimigheid en het vreeslijkst geweld ten het fchip, en de onbefchrijrlijk hooggaande ... . - zee  VAN KADIX NAAR KARTHAGENA. 4'I zee veroorzaakte ons fchrik en ijzing. Dit hield zo geftaadig tot den twee en twintigften aan , toen de opklaarende hemel onze neergeflagen gemoederen weder een weinig opbeurde. Daar vertoonden zich ook kleine vuurvlammetjes, hier en daar in de lucht flikkerende, als zekere voorbooden der aanftaande opklaaring des hemels. Zij volgde ook den drie en twintigden tot onzen grootden troost. Doch den vier en twintigden des avonds ftond die zelve dormachtige tegenwind weder op, herzettende de zee in voorige woede. Den vijf en twintigden verergerde het bijkans eiken oogenblik. De duistere en dikke wolken deeden een' gedaadigen plasregen neerdorten, en omtrent middernacht werd de beroering der zee zo groot, dat wij ons reeds voor verboren hielden. De orizigtbaate hemel fchoot uit zijne dikdonkere wolken van alle kanten vreeslijke blikfemdraalen, cn deed de ijslijkde donderflagen hooren. De ftormende wind huilde en loeide met geweldige kracht. Hier opende de zee zich als tot den afgrond, daar verhefte zij zich in hemelhooge golven, die, geduurig op het fchip neerdortchde , hetzelve niet zelden overdekten. Alle de zeilen , een half alleen uitgezonderd, werden gereefd. Wegens het geweld der beroerde zee, wederftond het roer de krachten der duinlieden, en wilde zich niet langer van de eene naar de andere zijde laaten wenden.i In ons vertrek bragten wij, onder geducht üilzwijgen , den tijd al biddende door, gelijk de geenen, die den dood verwachten. Omtrent twee uui des nachts begonden de woedende baaren der zee ecnigzins te verminderen. Aan de fpitfen der niastei C 5 ver :v. 'afd. 1750."  IV. AFD. ( 1 ] 42 reize naar peru." vertoonden zich vuurige dampen, naar brandende fakkels gelijkende, door de Spaanfche zeelieden fantelmo genaamd. Deeze vuurige dampen klimmen uit zee op, en verheffen zich tot de toppen der dengen, daar zij van den eenen op den anderen fpringen, en na eene korte wijle in de lucht verdwijnen. Zo lang zij aan de fpitfen der masten gehecht blijven, zijn ze een teken, dat de dorm zich haast zal leggen. Maar daalen zij neerwaard, en zetten zich op het verdek, dan wordt de dorm doorgaans derker, en het fchip geraakt in gevaar, om in dukken gcflagen te worden of te zinken. Dewijl nu deeze lichtende zeefakkels Zich in 't hovende der masten ophielden , en na verloop van eenigen tijd aldaar verdweenen, hefte de kapitein, vol vreugde en troost, het gezang: Gegroet lijt gij Koningin enz. aan, welk het overige fcheepsvolk driemaal ten einde toe vrolijk zong. Terdond inerop zond hij iemand in ons vertrek met de heuglijke verzekering, dat wij niets meer te vreezen hadden. Den zeven en twintigden naderden de drie fchepen alkander, verhaalende hunnen doorgeftaanen angst wegens den gevaarlijken dorm, waarin zij echter niet ran elkander geraakt waren. Den dertigden blies een :eer gundige wind in onze zeilen, en tegens vier uur les avonds gaf het Engelfche fchip door een fein te jennen, dat het reeds de kanarische eilan) e n zag. Nadat onze twee andere fchepen ze insgelijks ontdekt hadden, deeden zij het zelve. Omtrent ;onnenondergang waren wij 'er zo nabij, dat wij ze , vegens de heldere lucht, met ons bloote oog konden ;ien. Den volgenden dag met het opgaan der. zonn? be-  van kad ix naar. k a r tha gets' a. 43. bevonden wij ons dicht bij liet eerde deezer eilanden, IV. afd. die reeds genoeg bekend zijn. 175<3f Den eerden van Slagtmaand kwamen wij en het Engclfche oorlogfchip voor Teneriffa ten anker; maar het^Spaaniche el Soberbio zette zijne vaart naar Vera Gruz in 't koningrijk Mexiko voort. De kapitein nam met acht fchooten affcheid van ons , welken eerst de, Engelschman, en daarna wij, met even zo veelen beantwoordden. Het eiland teneriffa is een van de gewigtigften der Kanarifche: eilanden. Het is in graanen, flater en wijn zeer vruchtbaar. De wijn is wel goed en derk, maar zeer zoet, en meer voor de vrouwen, dan voor de mannen gefchikt. Ook is het. eiland bijzonder wel bevolkt. Zijnen' vermaarden berg p i k 0, twee duizend twee honderd drie en tachtig landmeeters roeden hoog, ziet men op zee bij helder weêr bijna zestig uuren verre. Op het eilaud liggen twee groote fteden laguna en oratava, Dc laatfte heeft eene goede haven, die door eene fterke citadelle beféhermd wordt. Daar wordt de grootfte handel gedreeven. 1 De Engelfchen houden 'er eenen konful en verfcheidene faktoors. Laguna is de verblijfplaats des Spaanfchen bevelhebbers over alle de Kanarifche eilanden.1 Zij is wel gebouwd, en heeft twee- parochiekerken , twee nonnenkloosters, en vier monniken kloosters. In de omliggende landilreek groeit de allerbeste foort der vermaarde malvez^ Het eiland heeft ook nog eenige andere kleine fteden, waarvan de bekendfte santa cruz is.: In de fchoone haven deezer ftad, wierpen wij het anker uit, gingen aan  44 li. 11 i z i naar peru. IV. af», aan land, en reisden drie dagen op het eiland rond. ~i75o~ Daags na onze aankomst liep ook het Spaanfche oorlogfchip Epiridion hier binnen. Het was eenen dag na ons uit de haven van Kadix gezeild , en bragt den aartsbisfchop van Lima naar Peru. Wij begaven ons terdond in eene boot, om hem van onze hoogachting te verzekeren, en werden zeer beleefd van hem ontvangen. Ook lag in deeze haven een Westindisch fchip, la Limenia genaamd, met geld en koopmanfchappen van Lima naar Kadix ftevenende. Vijf dagen te vooren was het op de kust van Afrika door twee Marokkaanfche zeeroovers aangetast. De Spanjaarden weerden zich zeer dapper; en toen zij ten laatfte geene ijzeren kogels meer hadden, laadden zij hun gefchut met Spaanfche daalders. Het fterk en aanhoudend fchieten werd door twee Portugeefche oorlogfchepen, die op de Marokkaanfche zeeroovers kruisten, gehoord. Zij kwamen het Spaanfche fchip met allen fpoed te hulp; maar, toen de Marokkaanen dit vernamen, lieten zij het aangegreepen fchip vaaren, en zetten alle zeilen bij, om naar de Afrikaanlche kust te ontkomen. Het geredde Peruaanfche fchip zocht deeze haven van Teneriifa op, ten einde zijne geleeden fchaade te herftellen. Den vijfden van Slagtmaand, des namiddags ten vier uur, ligtten wij het anker, en bereikten den volgenden namiddag de drie laatde Kanarifche eilanden, gom era, hier o of 1'errü c!l p a l ma. Den zevenden verlooren wij de Kanarifche eilanden uit het gezigt. Den volgenden dag liepen wij de golf PE las dam as , of dg Vrouwenzee , in. Zij wordt  van radix naar karthagena. 4o • wordt zo genaamd, omdat men 'er nooit dorm te vreezen heeft. Daar waait bedendig een gunftige oostenwind, die de fchepen in hunne vaart naar Westindie treflijk bevordert. Doch de terugvaart uit Indie naar Europa kan niet over deeze zee genomen worden, dewijl 'er geen ander, dan alleen de . oostenwind waait, die den terugreizenden volkomen tegen is. Hierom moeten zij van Karthagena hunnen weg door de gevaarlijke ftraat van Bahama naar de Havana neemen, om in de golf de las yeguas, of in de Merrienzee te komen, en aldaar een' gunstigen wind naar Europa te zoeken. Den twaalfden traden wij in den keerkring der kreeft, welks ongemeen lastige hitte wij genoegzaam ondervonden, bijzonder van negen uur des voormiddags tot vier uur des namiddags; vooral wanneer ons eene dilte overviel, of geen frisfche koelte zich verhief. Hier kondigde het Scheepsvolk onder trompettengefchal het bevel van hunnen koning Neptunus af, welk zij aan de groote mast ophingen. Het was eene vrolijke vertooniug. Om een uur des middags verkleedden zich alle de matroozen als krijgsknechten, en trokken van het voorde deel des fchips, in de beste krijgsorde, met trommelen en pijpen, met fnaphaanen op de fchouders, en fabels aan de zijden . naar het achterend, daar de troon van hunnen zeekoning Neptunus reeds opgerecht dond, dien zij in dc gedaante eener halvemaan omringden. Hierop liei zich de zeekoning, die boven in de mast in de fchildwachtshut verborgen lag, langs een touw neer, er werd terdond door zijne krijgsknechten op den troor geplaatst. Eerst werd de kapitein met zijne drie ftuur- ;V, AFD,  46 REIZE NAAR PER O, ÏV. afd. fttiurliedcn voor het gericht geroepen, dien hij hl toorn met deeze woorden aanfprak: „ Vermetel 1^5°' „ mensch, wie heeft u verlof gegeeven, om tot in „ het binnenfte van mijn rijk intedringen, en mij in „ mijne rust te lïooren ? Weet gij niet, dat nie„ mand zich buiten mijn weeten en wil onderwinden ,, mag, tot in deeze ftreeken te vaaren." De kapitein ontfchuldigde zich met de zijnen , zo goed als hij kon. Dan, hij kreeg echter een fterk verwijt van den zeekoning, gelijk ook alle de anderen , die vervolgens voor hem geroepen werden. Ten laatfte leide hij allen zekere ftraf op. De kapitein en andere welgegoede fcheeplingen moesten zonder uitftel, ieder drie kannen wijn, of het geld daarvoor; die van den middclftand twee; en zij, die niet veel hadden , eene maat wijn geeven. Kon nu iemand deeze ftraf niet 'betaalen, die werd terftond, aan een touw wel vastgebonden driemaal in de zee gedompeld. Den achttienden zagen wij de zogenaamde voladores , of vliegende visfehen b, in menigte rondom ons fchip, waarvan 'er fommigen op het dek vielen. Want zo dra hunne vleugels in de lucht droog worden, vallen zij weder in zee neer. Zij zijn niet grooter dan een haring. Haare vlerken zijn gelijk die der vleermuizen. De visfehen zijn zeer goed om te eeten. Den derden van Wintermaand vierden wij door het zingen van een hoogampt het feest van onzen Indiaan- fchen b Exocoetus volitans li nn.///;-«72<" en neemen het andere end in den mond, rookende dus den tabak zo lang zij willen, en blusfchcnde het tabaksworstje uit naar beur welbchaagcn. De tabak heeft een aangenaamen reuk. De misfen worden 's morgens vroeg ten vijf flUf begonnen, en door alle dandsperfoonen bijgewoond. Wanneer men .en deezen tijde van boven in dc kerk neer-  KOMST 'EN VERBLIJF TE KARTlIACËNA. 'Ü neerziet, glinfteren' de edelgefteenten, welken de dames in haare ooren, aan haare vingers en om haaren hals draagen, zo zeer,. dat men meenen zou, als of de geheele kerk met louter vuurvonken gevuld was. De priesters, welke op zon- en feestdagen het ampfr een weinig kater moeten zingen, hebben het grootfte ongemak, dewijl zij van hitte cn geduurig zweeten over bet geheele ligchaam bij het altaar bijkans bezwijken zouden. Ten elf uur des voormiddags wordt rofoli, mistella, of eene fles Spaanfchen wijn met befchuit, of met eenige andere foort van drank, op de tafel gezet, waarvan een ieder naar zijn genoegen gebruikt, om de maag .wegens de groote- hitte te veriterken; 't welk dc inwooners hazer las once noemen. Kort daarna wordt de tafel tot het middageeten aangerecht. Bijkans den geheelen namiddag wordt wegens de groote hitte met waterdrinken geheeten, waartoe men alleen regenwater gebruikt, welk in de regenbakken bewaard wordt, want alle de putten hebben zoutachtig water. Het onderfcheid der kleuren in het aangezigt hier te land ontltaat uit de vermenging van het bloed. De blanken, als zij uit Europa herwaard komen, worden mapetones , de vrouwen mapetonas genaamd. Maar zijn zij van blanken in Indie gebooren, dan heetcn zij criollos cn criollas. Wanneer zich een blanke met een zwarte vermengt, dan komen de kinderen donkerbruin ter waereld, en men noemt ze mulatos en mulattis. Trouwt een zwarte of mulat met eene Indiaanfche vrouw, die meer wit, dan bruin is, dan worden de kinderen /ambo* of Jambas genaamd. En teelt een blanke met eene Indiaanfche vrouw D 5 kin- V. AFD. 1750-  V. AFD. J75o- ZES- 5? REIZE NAARTERÜ* kinderen, dan heet men ze, al komen zij ook zeef blank ter waereld, mestizos en mestizas; en de gezigtskleur van deeze is de gezondfte en leevcndigite. Uit de meftizen komen de tercerones, uit deezen de quarterones, uit deezen de quinterones, en eindelijk uit deeze laatden de puchuelos en puchuelas voort, die reeds onder het Spaanfche bloed gerekend worden. De zwarten en de bruinen bekleeden alle de bedieningen, oeftenen de handwerken , en neemen den akkerbouw waar. De kinderen, hier te iand gebooren wordende, kunnen reeds met vier of vijf maanden loopen en fpreekeu; en 't is dus niet te verwonderen, wanneer zij met hun zesde of zevende jaar reeds ten heiligen avondmaal toe worden gelaaten. De omliggende bergen, bosfehen en akkers zijn met een'altijdduurenden zomerrok.bekleed; want de boomen verliezen nooit hunne groene bladen. De wandellaanen zijn des avonds ongemeen aangenaam ; doch vreemdelingen moeten niet alleen gaan, dewijl in de bosfehen veele wilde appelboomen , manzanilla: genaamd, groeien. Zij geeven wel de verkwiklijkfte lommer; maar, wanneer iemand flechts een vierde van een uur onder zodaanigen boom rust, begint hij allengs over zijn geheele ligchaam zo zeer optezwellen, dat 'er geen middel meer te vinden is, om de zwelling te verdrijven. De menigte van vogelen, metde heerlijkde kleuren pronkende, is hier zeer groot. Papegaaien, waarvan 'er verfcheidene foorten zijn a worden door de vrouwen in bet fpreeken wel afgef! ïecht, en duur verkocht.  reize van karthagena naar panama, ZESDE AFDEELING. reize van karthagena over portobei' eo naar panama. Nadat wij ons eene geheele maand m Karthagena op hadden gehouden, gingen wy den negentienden van Louwmaand 1751 weder te fcheep, en den volgenden dag vroeg met eenen zo gundigen wind onder zeil, dat wij binnen vier en twintig uuren bij den mond der haven van Portobello aankwamen. Dewijl wij aldaar onverwacht door een' dormwind overvallen, en in zee teruggedreeven werden, bevonden wij ons den volgenden dag nagenoeg weder op de hoogte van Karthagena, daa? Wij vier dagen met de onftuimige baaren der zee te ftrijden hadden. Onze kapitein, een Hollander, beducht, dat de dorm heviger zoude worden, vlugtte bij tijds in den zeeboezem van darien, daar ' wij tusfehen drie eilanden tegen de deiningen der zee een veilige fchuilplaats vonden, Deeze drie eilanden maakeneen' vierhoek; want een derzclven is met een ander door eene witte en vrij harde zandbank vereenigd, blijvende 'er aan de eene zijde zo veel ruimte over, dat een fchip daardoor zeilen , en tusfehen dezelven het anker uitwerpen kan. Wij gingen allen op deeze kleine eilanden. Zij zijn wel onbewoond, doch vol citroenboomen. Dc citroenen zijn niet grooter dan een klein hoenderei; doch zij doen denzelven dienst als de grooten. Rondom aan den oever daan veele kpkosboomen, die zc groot worden als onze willigeboomen aan de beeken. Daar de dam eindigt, is een dikke knop, waaruit d< tak VI. AF», 175U /  €o REIZE naar peru. VI. afd. takken , als een bosch , ter lengte van drie of vier el' ~ len voortspruiten. Uit de takken, zeer week en fap' pig, komen de bladeren voort, twee duim breed ejj drie of vier fpannen lang. De kokosnooten groeien , onder de takken, ook uit denzelven knop , hebbende van buiten eene groene dikke bast, zodat zij naar eene groene kalebas gelijken. Deeze wordt met een fterk mes, of eene kleine bijl van de kokosnoot afge-i fchilt. De noot zelve, die zich in 't midden bevindt, heeft eene harde bruinachtige fchil, en de grootte van een groot ganzenei. Boven aan zijn 'er drie gaatje.; in, met een dun huidje toegegroeid. Dit huitje opent men met het fpits van een mes ; en zo drinkt men het kokoswater uit de noot. Het heeft den fmaak cn de kleur van amandelmelk, daarna wordt de noot van boven opengemaakt, en het vleesch, van binnen aan de fchil vastkleevende, en naar het wit van een hardgekookt ei gelijkende, daaruit genomen. Het heeft den fmaak eener amandel. De btiitenfte bruine kckosfchaalen worden net bearbeid, gepolijst en bereid tot de fchoonfte kopjes, waaruit men hier te land de chokolaad drinkt. Behalve deeze chic eilanden is deezè zeeboezem van Darien met meer dan drie honderd andere kleinen als bezaaid, die onbewoond, doch met veele citroenen kokosboomen vcrlierd zijn. Langs den oever deezer eilanden zijn aan de boomen veele kleine bootjes vastgebonden, welken de wilde Jndiaanen van het vaste land van Darien, die 'er fpmtijds opkomen, tot hunnen vischvangst gebruiken. Deeze golf van Darien wordt door de Indiaancn urara geheetcn, naar de groote rivier d a r i e n of u r a e a , die zich aldaar frj de  REIZE VAN KARTHAGENA NAAR PANA"^. 6t de zee ontlast, en zo wel aan de golf, als aan het VI. atv. omliggend vaste land den naam geeft. Het landfchap " darien wordt door zeer wreede Indiaanen, die den Spaanfchen naam noch wecten, noch kennen willen > bewoond; weshalve wij ons ook niet onderwonden , om hunne haven inteloopen, hoewel de koning van Spanje hun jaarlijks veel geld betaalt, opdat zij den Spanjaarden, die 'er in nood het anker uitwerpen, in liefde en vriendfchap de noodige leevensmiddelen zouden verkoopen. Geduurende deeze drie dagen, welken wij tusfehen deeze eilanden doorbragten, vulden wij ons fchip met citroenen cn kokosnooten. Het water, op de witte zandbanken naauwlijks anderhalve fpan diep, is vol visfehen, rayas d genaamd. Wij vingen 'er in dien tijd meer dan drie honderd van. De visch is rond, gelijk een tafelbord, maar niet dikker dan bot of blij. De Haart is omtrent drie fpannen lang. In 't midden groeit 'er een pijl, ter lengte eener halve fpan , en zo hard als een balein, uit. Met deezen pijl flaat de visch, wanneer 'er op getreeden wordt, in den voet, die terdond opzwelt, en het geheele ligchaam wordt doodlijk vergiftigd. Een gereed hulpmiddel is het, wanneer een pijl van deeze visfehen terftond met vuur verbrand wordt, en de gewonde den reuk daarvan door den neus in het hoofd ophaalt; gelijk de kapitein en andere geloofwaardige lieden, die het of zeiven gebruikt, of door anderen in dergelijke omdandigheden gebruikt gezien hadden, ons verzekerden. Deeze vis- d Paitir.aca manna prima roNdeletii. Raia pastir.aca link. De pijlttaarc, M.  €Z REIZE NAAR PERU.' VI. afd. visfehen liggen op het witte zand in het water onbe-» j " weeglijk dil, niet wegzwemmende, al wordt 'er ook met den voet op hen getreeden; en dewijl zij boven op den rug donkerbruin zijn, worden zij in het water op het witte zand reeds van verre gezien. Zij worden op deeze wijze gevangen: men fnijdt op de eilanden van fterk hout dikke ftokken, en maakt die van onderen fpits. De een fteekt daarmede den visch op den rug, en drukt hem in 't water ftijf aan den grond , terwijl ondertusfehen een ander met eene kleine bijl den ftaart afhakt. Zij zijn veel beter te eeten, dan de blijen. Den zeven en twintigden van Louwmaand, nadat de Woede der zee bedaard was, cn een gunftige wind begon te v/aaien, ligtten wij het anker, en kwamen omtrent vier uur des avonds voor de tweedemaal aan den mond der haven van Portobello ™, daar twee hooge rotfen als twee zuilen uit de zee uitdeeken. Bij deii ingang ontdekten wij van verre een groot Engelsch oorlogfchip, welk 'er met verbooden waaren ten anker lag. De Engelfchen, houdende ons fchip voor een Spaansch wachtfehip, (hoedaanigen in deeze wateren fteeds kruisfen, om vreemde fchepen, ongeoorloofden handel drijvende, weg te neemen) deeden terdond een kanonfehoot, om te verneemen, of wij vrienden of vijanden waren. Doch, dewijl wij geen gefchut hadden, om den Engelschman te beantwoorden * 12 Een nette kaart van de haven of baai van Portobello, en eene grondtekening der ftad zelve, vindt men in het werk van d. a. de uiloa, I. Deel, tejenover bladz. 85.  REIZE VAN KARTHAGENA NAAR PANAMA* 6$ tten,liet onze kapitein in allen fpoed zijne kleine boot uitzetten, waarmede hij fommigen van zijn volkaan boord van het Engelsch oorlogfchip zond, ten blijke, dat Wij vrienden waren. Zij bluschtcn daarop hunne lonten uit, Welken zij al in gereedheid hadden, om hunne dukken kanon, fcherp gelaadcn, tegen ons los te branden. Wij liepen zonder gevaar binnen, en wierpen dicht bij het Engelsch oorlogfchip het ankct uit, daar wij met een heerlijk muziek van dwarsfluiten en waldhoorns zeer hoflijk ontvangen werden. Den negenentwintigden werden wij door den Spaanfchen bevelhebber der haven, des morgens ten achi uur, in kleine booten naar de dad portoiïellc gebragt. Hij ontving ons in het huis, bijzonder vooi ons toebereid, met alle beleefdheid. De dad ligt aan eene rivier tusfehen hooge bergen, die met eene aangenaame rei boomen de haven omringen. De huizcr ziin van hout gebouwd, en hebben van buiten wegens den menigvuldigen regen eene zeer donkere kleur, Het grootde gedeelte der dad bedaat uit eene lange fbaat, maar die door negentien dwarsdraaten door iheeden wordt. Zij heeft twee groote vierkante mark ten, daar dc kooplieden van Europa en van Amerik; ten tijde der jaarmarkten met hunne goederen daan De parochiekerk is als een kanunnikendift, en word door waereldlijke priesters, die allen, als mulatos ei lambos , bruin van aangezigt zijn, bediend. Hier i ook een klooster der vaders de la meced de los captivo. en een gasthuis der bermhartige broederen voor de zie ken. Doch beide deeze kloosters zijn tegenwoordig zo arm, dat de kloosterlingen hunnen kost gemeenlijl in de ilad op moeten zoeken. De voordad, alleei doo VI. af». 1751. t t t t  VL afd 64 REIZE NAAR PER TT.' door huisgezinnen van zwarten, die hunne vrijheid en eigene goederen bezitten, bewoond, en deswegens Guinea genoemd wordt, maakt de dad zelve groot en aanzienlijk. De haven maakt eene heerlijke vertooning. Zij is door de natuur met zo eene menigte der fchoonfte hooge boomen, met zo eenen ovcrvloed der edeldc vruchten, met zo veele bergen, die de welriekcndde bloemen en kruiden voortbrengen, zo rijkiijk bedeeld, dat zij billijk den naam Porto bello, of fchoone haven, verdient. Bij den ingang is een fterk kasteel t o n o fierro '3 genaamd. Verder zijn nog twee andere, van welken het kasteel gloria boven, cn dat van s. iiieronymus beneden de dad ligt. In de dad voert een Spaansch bevelhebber, onder den tijtel van generaal luitenant, het opperbevel. Eertijds werd aldaar een jaarmarkt gehouden, die men wegens de groote menigte zilver cn goud , op dien tijd te koop geveild, voor de rijkde op den aardbodem fchatte. Bij Portobello ligt een zeer hooge berg, door de inwooners monte capiro geheeten. Deeze dient hun in deê eens barometers, die hun de weersverandering voorzegt. De kruin des bergs is bijkans altijd met eene wolk bedekt. Wanneer hij zijne foits flechts een minuut lang boven de wolk vertoont kondigt hij mooi weer aan. Maar zakken de wolken tot het midden des bergs neer, zulks is een voorteken , dat 'er in 't kort een donderbui zal opkomen. De luchtsgedeltenis deezer landdreek is zeer ongezond. '3 Todo Fierro betekent zo veel als het yzerkasteel,  reize van karthagena naar panama. " 6$ zond. Vooral loopen de zwangere vrouwen bij ■ h'aa-' re verlosfing hier groot gevaar; om welke reden zich de rijkere tegens dien tijd gemeenlijk naar Panama laaten brengen. De zon is 'er het geheele jaar door zeer heet, de lucht altijd warm en vochtig, de omliggende bergen en bosfehen zo dicht begroeid, dat de reizigers niet zelden op hunnen weg gedreind worden. Ook krielen bergen cn bosfehaadjen van vogelen, aapen, boschduivels, tijgers cn wilde zwijnen. Den derden van Sprokkelmaand zeilden wij met hetzelve fchip van Portobello naar de rivier chagre, en wierpen den volgenden dag in den mond der rivier , aan den voet van het kasteel ciiagre j4, het anker uit. Het is zeer derk, daande op eene fteile rots, aan de eene zijde door de rivier, aan de andere door de zee omringd, en.aan de derde zijde met het vaste land vereenigd, daar ook dicht bij het kasteel een groot dorp van gelijken naam is, in welk de bevelhebber van het dot woont. Hier begint de landengte van Panama, die tachtig Spaanfche mijlen of uuren lang is, en tusfehen de Noord- en Zuidzeeën Zuid- en Noord-Amerika aaneenhecht. De rivier Chagre maakt 'er de grensfeheiding van uit. Zij is zo groot als de Maiii, heeft haaren oorfprong nabij Panama , en valt bij het kasteel Chagre in de Noordzee. Langs deeze rivier worden de koopmanfehappen van de eene zee naar de andere gebragt in groote booten, chatas genaamd, fleebte; uit eenen enkelen dikken uitgeholden boom gemaakt. Den '4 d. a. de ulloa noemt dit kasteel san lorenzo de chagre, op de aangehaalde plaat*, bladz. 101. E /i. afd.  VI. AFD. I75i- (56' reize naar per ud Den vijfden zetten wij onze reize in zo eene groate boot de rivier opwaard voort. De boot bad een dek van Indiaansen riet, om ons zo wel tegen de zonnedraalen, als tegen den plasregen te befchermen. Zij werd door twaalf naakte zwarten, die flechts een lapje witbjwaat om hunne middel hadden, geroeid, behalve nog een' anderen, die aan 't roer zat. Aan beide oevers zijn veele krokodillen, door de Indiaanen Caymanes geheeten; waarom deeze rivier ook wel rio de lagartos genoemd wordt. Bij helderen zonnefchijn gaan zij uit de rivier op den oever, en verbergen- hunne eieren in het zand, om door de zon uitgebroeid te worden. Zij zijn een weinig meer dan drie ellen lang, cn bijkans zo dik als een os. Over eene rivier, daar krokodillen in zijn, van den eenen oever naar den anderen te zwemmen , of 'er door te waadën, gefchiedt met het uiterde leevensgevaar; en nogthans doen de wilde Indiaan en , zelfs de grootfte gevaaren niet achtende, zulks dikwijls. En vaart men op zulke rivieren, dan moet men zich wel wachten, om gecne hand of arm uit de boot in het water te fteeken: want het is altijd te vreezen, dat 'er zich zodaanig een dier onder het water nabij de boot bevinden , naar de hand of den arm fnappên , en dien door eenen beet in een oogenblik afbijten mogt. De Indiaanen vangen de krokodillen op deeze wijZe: Zij neemen een duk hout, dat flerk en bijkans eene el lang is, welk zij aan beide enden zeer fpits' maaken, beflaande daarenboven nog de beide punten met ijzer. In 't midden binden zij 'er een lang en fterk touw aan , welks end zij aan eenen boom op den oever wel vast maaken. Het fpitfe hout vatten zij in't  REIZE VAN KARTHAGENA NAAR PANAMA. 6"f ifi 't midden met de hand aan , en knielen met den eenen voet dicht aan de rivier. Wanneer de krokodil Onder het water den mensch op den oever ziet, komt zij met wijdopgefperde kaaken ras op hem af. De onverfchrokken Indiaan deekt 'er dan behendig het hout in, en terwijl de krokodil den arm of de hand af wil bijten, fpiest hij zich onder en boven in het fcherpe hout. De Indiaan trekt gezwind den arm te rug, en loopt naar den boom , daar het touw aan Vast is gebonden. Doch de krokodil, gevoelende zich zwaar gewond, gaat in de rivier, en laat zich tot op den grond neêr, tót dat zij door pijn afgemat, dikt, waarna het water haar in de hoogte heft. Dan trekt de Indiaan het dier aan den oever, daar hij het met eene bijl den kop afhakt, welken hij in de aarde graaft en laat verrotten, om 'er naderhand de tanden , als een heerlijk middel tegen vergift, uit te kunnen neemen. IJoch den romp houwt hij in dukken, wel* ke hem te huis tot fpijs dienen. De rivier Chagre is aan beide zijden met dikke bosfehen bezoomd. In die bosfehen groeien ontelbaare boo« men van het fchoonde en kostbaarde hout, en onder' die ook veele mariabalfemboomen. Op veele plaatfen langs den droom is dit bosch een endweegs uitgeroeid , en daar hebben de zwarten zo wel, als de Indiaanen , hunne tuinen en akkers met eene menigte platanos- en papayasboomen aangelegd. Zij teelen 'er ook veele meloenen, fandillas, Indiaansch koorn, of maiz, welk hetzelve met onze Turkfche tarw is , en rijst. De ananasfen, hier pinas genaamd , groeien in overvloed in de bosfehaadjen. Men drukt 'er menigmaal dechts het vocht uit, dat goed en aangenaam E 2 om vr. afb« 17 Si*  yi. afd. 1751. 63 reize naar per ü« om te drinken, maar zeer verkoelende is;' waarom men 'er een weinig kaneel op ftrooit, om de maag niet te verkouden, en in eene koude koorts te vervallen. De omliggende groene bergen en bosfehen, door onderfcheidene fraaie vogelen en dieren bewoond, de lommerrijke boomen, waarvan veelen hunne groene takken en bladen tot in den ftroom laaten neerhangen , de aangcnaame reuk der bloemen en welriekende kruiden, vermaaken zo wel het gezigt, als. den re.uk der voorbijvaarenden ongemeen zeer.. De uitmuntende kleuren der vogelen, de menigte der aapcn, waarvan veelen met hunne jongen op den rug van den eenen tak op den anderen fpringen, en de kluchtigfte postuuien, welken zij in de boomen maaken , verkorten den reizenden ongemeen den weg. Nadat wij .den gantfchen dag onder zo veele aangenaame fchouwtoneelen der natuur zeer vermaaklijk gereisd hadden, kwamen wij tegens den avond bij het kasteel atun aan. Deeze fterkte, door de natuur zelve vast, ligt op eene hoogte, daar aan de eene zijdede Chagre, en aan de andere de rivier atun voorbiiftroomt, welke beneden aan den voet der hoogte , waarop het kasteel ftaat, zich vereenigen; zodat door dit eene kasteel bekte de rivieren tegen vijanden beveiligd worden. In het flot is eene bezettingvan etlijke Spaanfche krijgsknechten, welke zich geduurende de drie maanden, die zij aldaar liggen, van de vruchten, die zij in de bosfehen famelen, en van bet vleesch der dieren en vogelen, welken zij vangen of fchieten, moeten geneeren. Wij vernachtten in het kasteel, en fliepen allen in de hoofdwacht. Den. volgenden dag, bij het aanbreeken van den da-  REIZE VAN KARTHAGENA NAAR PANAMA. 69 dageraat zetten wij, de rivier hooger opvaarende, onze reize verder voort. Des avonds kwamen wij bij een Indiaansch dorp aan, daar het krielde van muggen , die ons door hun lastig zingen cn deeken bijna geen oogenblik lieten flaapen. Wij hielden twee dagen achter een onze nachtrust onder den blooten hemel, daar wij eens door eenen plasregen door nat werden. Wanneer wij des middags op den oever onzen maaltijd deeden, hielden onze zwarte bootsgezellen zich bezig, om in de gaten des oevers iguanar '5 te vangen. Deeze land- en waterdieren zijn met den daart ruim eene el lang, en hebben, gelijk de hagedisfen, vier korte pooten. Hun lijf is rond en zo dik als een arm. Hun vleesch is ongemeen goed te eeten, en heeft den fmaak van jonge hoenders, bijzonder wanneer het aan het fpit gebraaden is. Den elfden van Sprokkelmaand, toen de droom zeer ondiep begon tc worden, en de boot niet verder yoortgeroeid kon worden, gingen wij omtrent zonnenondergang aan land, en vervolgens een vierde van een uur ver te voet tot aan het dorp cruzes, daar wij door den priester en overde van het dorp in een groot j5 Eene omflandige befchrijving van dit dier levert ons de geleerde en natuurkundige r>. a. de ulloa, in zijn meergepreezen werk, I. Deel, bladz. 114 en 115. Volgens die befchrijving behoort het, naar het fchijnt, toe het gedacht der Pangoüns en Armadillo's, ook inboorlingen van Amerika; omdat het van het hoofd tot den flaart niet eene fchelp en fchubben bedekt is; doch hij meldt niet, of het ook, gelijk die, het vermogen heeft, om zich, gelijk een tuinegel, in een te rollen, en met zijne fchelp en fchubben tegen zijne aanvallers te beveiligen. B 3 W. afd: 1751.  fO reize naar peru. groot huis op Indiaanfche vruchten, eeten en drinken, zeer liefderijk in allen overvloed onthaald werden. Den dertienden des morgens ten acht uur zetten wij ons op de muilezels, die voor ons bijeen waren gebragt, en reeden dus te land naar Panama, nog acht uur van daar gelegen. Het middagmaal hielden wij twee uur gaans van de dad op eene landhoeve. Tc. gens den avond werden wij door veele heeren uit dg dad met koetfen afgehaald, en in het Jefuiten-kollegie gebragt, daar in de kerk het Te deum, onder een heerlijk muziek, en den toevloed van veel volk uit de ftad, gezongen werd. VII.AFD. ZEVENDE AFDEELING, reize van panama naar truxillo. De ftad panama ligt op de landengte van deezen naam op de noorder breedte van acht graadcn, zeven en vijftig minuuten , en acht en veertig en een halve fekonde. Zij heeft eenen voorzitter en zes rechters, die de verfchillen onder de kooplieden beflisfcn. Ook is hier een bisfchop. De ftad is wel niet groot, maar zeer aangenaam aan den voet eens bergs gelegen. De muuren en bolwerken zijn regelmaatig, en ter verdediging der ftad met veel grof gefchut bezet. De draa* ten zijn breed en recht, en de huizen ruim, twee verdiepingen hoog, van hout gebouwd. De voordad, ongemeen wel bevolkt, is nagenoeg zo groot als de ftad zelve. De haven in de Stille of Zuidzee wordt door etlijke kleine eilanden, de paerlen-eilanden genaamd, omringd. De inwocners zijn meest- al  reize van panama naar truxillo. ?i al rijke kooplieden. De lucht is hier zeer dik en ongezond, doch niet zo vochtig, als te Karthagena, en vermindert eenigzins de zonnedraalen wegens de hoogte, daar de dad op gebouwd is, bijzonder wanneer 'er een zeewind waait. Akkers en tuinen zijn hier zeer vruchtbaar, en genieten eenen geduurigen zomerIn Panama werden wij, wegens gebrek aan fchepen , zes weeken opgehouden, tot dat wij eindelijk den zestienden van Lentemaand over de Stille zee of Mar del zur onze reize naar het koningrijk Peru voortzetten. Den eerden van Grasmaand kwamen wij onder de evennachtslinie. Den derden ontdekten wij de bergen van Quito, en werden tellens door eene dilte overvallen, welke drie dagen duurde. Het landfchap quito is eene provincie van Peru, aan Popayan grenzende. De Spanjaarden hebben daar veele volkplantingen , die in Europeefche zo wel, als Indiaanfche vruchten overvloeien. Hier wordt ook het meeste goud in het koningrijk Peru gevonden. Haare hoofddad van gelijken naam is groot, fraai en naar de nieuwe wijze gebouwd. Hoe wel zij recht onder de linie ligt, is 'er de lucht nogthans zeer. gcmaatigd, die den inwooneren eene beftendige lente en aangenaamen zomer veroorzaakt. Zij heeft eenen bisfchop cn eene univerfiteit. Haare lakenfabriek is de vermaardde in geheel Amerika. De lakencn zouden daar nog fijner dan in Spanje gemaakt kunnen worden; maar, opdat de koophandel met Spanje in dat duk geen fchaade lijde, mogen 'er, op 's konings bevel, geene andere, dan gemeene lakenen, ten behoeve yan het gemeene volk, vervaardigd worden. E 4 Den I 1751-  VII. AFD, 17&. 7i reize naar peru. Den zevenden zeilden wij met een gunftigen wind langs het zilvereiland, welk klein, kaal en onbewoond is. Des nachts gevoelden wij op zee eene aardbeeving. Op eenmaal begon het water zich te verheffen, en het gantfche fchip werd heen en weer geflingerd. Dit duurde hechts eene halve minuut. Van den negenden tot den twaalfden vorderden wij wegens gebrek aan wind zeer luttel. Om middelerwijl een tijdverdrijf te hebben, beval de kapitein eenen grooten haai, tiburon, welke zich etlijke dagen lang deeds bij ons fchip op had gehouden, te vangen. De fcheepslieden maakten terftond een groot ftrik, van een lang en fterk touw. Door dit ftrik lieten zij een ander lang touw loopen, aan welks end een groot duk vleesch vastgebonden was. Daarna lieten zij het een cn ander in zee zakken. Zo ras de haai het vleesch , welk boven op het water dreef, gewaar werd, kwam hij fchiclijk aanzwemmen, om het te grijpen. Dan, een bootsgezel trok allengs het touw met het vleesch terug, en lokte den visch zo lang, tot dat hij hem met den kop en de vinnen in het ftrik had, welk terftond door anderen, op het fchip toe werd getrokken, waardoor de haai gevangen bleef. Dewijl de visch grooter, langer en dikker, dan eene welgemeste koe was, en zich fchriklyk verweerde , moesten alle de fcheepslieden de handen aan 't werk Haan, om hem op het fchip te haaien. Onze kapitein gaf bevel, om aan die plaats,daar hy neer zou gelaatcn worden, alles weg te ruimen. Toen dit groote zeedier met de touwen tusfehen de twee masten op het fchip neer was gelaaten, floeg het met zynen daart aan eene kclderfles, dje uit onvoorzigtighcid on-  REIZE VAN PANAMA NAAR TRUXILLO. 73 onder de bank Haan gebleeven, van fterk eikenbout gemaakt, ook met dubbele ijzeren banden rondom bëflagen was, zo geweldig, dat dezelve met alle de flesfen, waarin rofoli was, wel in honderd ftukken vloog. Lang genoeg daar gelegen hebbende, vingen de fcheepslieden met een ander ftrik ook den ftaart. en bonden dus den visch zeer voorzigtig cn zo zekei aan den mast, dat hy zich niet meer roeren noch bewegen kon. Daarna flocgen zij met eene bijl zijnen kop in ftukken. Toen zij den buik van het zeediei openden, vonden zij 'er twaalf leevende jongen in. waarvan ieder meer dan vijftien of zestien ponder ' zwaar was. Deeze jonge haaien, door de Spanjaarden cazonzillos genoemd, en zeer goed om te eeten werden ras door onzen kok gedood, fchoongemaakt. en vervolgens tot een fmaaklyk gerecht voor ons toebe reid.- De groote tiburon werd in Zee gegooid «6. Den dertienden van Grasmaand wierpen wij bij he voor- 16 D. a. de ulloa heeft ook op zijne reize in d Zuidzee deeze zeedieren in menigte aangetroffen. Hi noemt ze in 't Spaansch taburones, 't welk men in d Nederduirfche overzetting door zeehonden heeft vertaald Hij verhaalt nopens een deezer zeedieren eene ongemee vreemde en bijkans ongelooflijke zaak; te weeten: ds een derzelven, welk men den buik geopend, en 'er t het ingewand, zelfs het hart en de long uitgehaald had in dien ftaat weder in zee geworpen zijnde, nog wel ee vierde van een uur om en bij het fchip bleef zwemmen tot dat men het eindelijk uit het gezigt verloor. Met ha van dat zeedier beweegde zich ook nog meer dan ee vierde van een uur aan boord. Zie d. a. bü ulloa o de aangehaalde plaats, II. Deel, bladz. 202. E 5 VII.afd. » i 1 t 1 9 1 t p  7-;. REIZE NAAR PERU. VII.ATO K|ff. voorgebergte van S. Helena het anker uit, en zonden onze kleine boot met eenige bootsgezellen aan land, om leevensmiddelen te koopen. Van het drand naderden drie Indiaanen, op drie groote boomen, als een vlot famengehecht, ons fchip. Van deeze gelegenheid om aan land te gaan, bedienden zich twee van de onzen, ten einde den overden der jefuiten, dien zij in Duirschland zeer wel gekend hadden , in de dad Guayaquil, niet ver van daar gelegen, een bezoek te geeven. Zij kwamen 'er ook nog dien zeiven dag gelukkig aan, en hielden zich etlijke dagen op bij hunnen landgenoot, die hun alle eer en liefde bewees. Na het volbragte bezoek, gingen zij aan boord van een ander fchip, om ons te Payta in te haaien. Dan, tegenwind en dilte gaven hun aanleiding, om voor de tweede maal aan land te gaan, en te voet naar het vlek Kolan te reizen. De bootsknechten, die hen in een kleine boot van het fchip aan land hadden gezet, beduidden hun wel den rechten weg derwaard; doch, na verloop van eenige uuren misten zij dien, zodat zij drie dagen in de wildernis zonder fpijs en drank omzworven, en onder den blooten hemel op het zand hunne nachtrust moesten neemen. Den volgenden 3ag, zijnde de vierde hunner rampfpoedige reize, iverd een van hun zo zwak en mat, dat hij, genoegïaam geenen voet meer in het zand kunnende verzetten, zich achter eenen zandheuvel neerleide. Hij bond eenen witten zakdoek aan een' dok, opdat zijn makker, die leevensmiddelen ging zoeken, hem weder vinden mogt. In zodaanigen toedand verliet hij rijnen reisgenoot, en liep, vol angst en droefheid, :tlijke uuren lang in dc wildernis rond, tot dat hij ciu-  reize van panama naar truxillo. eindelijk van verre drie Indiaanen te paard ontdekte.1 Deezen riep hij luidkeels toe, en bad hen om Gods wil, om toch tot hem te naderen. Toen deeze be« merkten, dat hij waarfchijnlijk verdwaald was , reeden zij terdond op hem aan. Zo ras zij zagen, dat hij een priester was, deegen zij terdond van hunne paarden af; en naauwlijks verdonden zij, dat hij met zijnen reisgenoot van den weg naar Kolan af was gedwaald , en reeds federt drie dagen in deeze wildernis zonder fpijs en drank omzworf, of zij begonden reeds traanen te dorten, en hem met vruchten te laaven. Twee van hun gingen op daande voet heen, om den anderen vermoeiden reiziger optezoeken, dien zij ook door middel van het opgedoken teken in de wildernis vonden. Zij zetten hem te paard, en bragten hem bij zijnen vriend, hem insgelijks met ooft verkwikkende. Daarna gingen zij te voet, terwijl de twee priesters Zich te paard moesten zetten. Op die wijze bragten zij hem zeer liefderijk naar kolan, daar zij hun fpijs en drank in overvloed toedienden, geleidende hen den volgenden dag naar payta, van waar hen de bevelhebber naar Piura bij ons liet bréngen. Na deezen uitdap keer ik tot onze fcheepvaart tc rug. Den zestienden van Grasmaand ligtten wij hei anker, en wegens tegenwinden bragten wij van dei zeventienden tot den twee en twintigden met grootf moeite door, om de kaap van S. Helena te boven tf komen. Den drie en twintigden hadden wij eenen gun digen wind, die ons gelukkig deed vorderen, zoda wij dien dag den vermaarden droom guayaquil aan welks oever de dad van gelijken naam ligt, be reikten. Zij is niet zeer groot; doch de inwooner ziji 7II.AFO. i i  7 6 REIZE NAAR PER V. VII.afd. zijn wegens hunnen handel in cacao, leer, talk, fal""""^ faparilla en wollen ftoffen, welke waaren door de buitenlanders aldaar duur ingekocht, en vervoerd worden, zeer welvaarende. Langs den droom worden de fchoonde boomen geveld, waarvan men jaarlijks zeer veelen tot den fcheeps- en huishouw langs de kusten van Peru gebruikt. De oorlogs- en koopvaardij fchepen, die op de Zuidzee dienstdoen, worden hier vervaardigd. De zeeboezem van Guayaquil ftrekt zich van cabo de santa hele na af tot aan cabo blanco uit. De laatde kaap voeren wij den dertighen van Grasmaand om. Hoewel wij bijkans nog onder de linie verkeerden, en op den middag de zonnedraalen vlak boven ons hoofd hadden, werden wij echter zodaanige koude gewaar, dat wij ons in deeze dagen met onze wintcrkleeden dekken moesten. Van den eerden tot den vierden van Bloeimaand hadden wij geduurig tegenwind ; tot dat wij eindelijk niet zonder groote moeite en arbeid in de gewenschte haven van payïa aankwamen, daar wij, het anker uitgeworpen hebbende, aan land gingen, om onze reize te land tot Lima voorttezetten. Wij allen werden in des bevelhebbers paleis liefderijk ingenomen, en 'er drie dagen lang zeer prachtig onthaald. De dad Tayta is door de Spanjaarden gedicht, en beftaat flechts uit tachtig huizen, waarvan de meesten zeer flecht zijn. Zij heeft behalve de parochiekerk nog eenige andere ka pellen, en een klooster van de vaders der verlosfing der gevangenen. Haare baai is ruim, en wordt door eene kleine fchans gedekt. Hier worden alle de waaren ,  reize van panama naar truxilio. 77 jen, die naar Guatimala en Mexiko gaan, aan land VII.ah». gebragt. i75i. Den zevenden van Bloeimaand des ochtends ten vier uur zetten wij onze reis op muilezels voort, om den volgenden dag in piura, achttien uuren gaans van-Payta gelegen, aantekomen. Deeze dad ligt in eene groote vlakte op eenen zandgrond, daar niets aangekweekt kan worden. Ondertusfchen worden de inwooners daaglijks uit de omliggende dorpen met vruchten en andere noodwendigheden des leevens in allen overvloed voorzien. Zij is niet zeer groot, maar heeft fraaie breede, rechte cn lange :ftraaten. De huizen zijn van binnen zeer kostbaar opgefchikt. Van de inwooneren zijn de meesten rijke kooplieden. De vrouwen-zijn, gelijk in andere plaatfen door geheel Peru, uitueemend fchoon. De ftad heeft flechts eene parochiekerk;; en de, priester, die ze bedient, jaarlijks negen of tien .duizend Spaanfche daalders intekomen. De parochiën, welke jaarlijks twee of drie duizend daalders aan inkomften hebben, worden hier te land voor gering gehouden; fchoon ieder Spaanfche daalder zo veel als een cmventionsthaler bedraagt. De gemelde vaders der verlosfmg der gevangenen bezitten even buiten de ftad een klooster; maar zo wel de kerk, als het klooster zien 'er üeeht uit; integendeel zijn 'het klooster en de kerk der Bethlehemiters, die allen leekebroeders zijn, en welken de zorg over het gasthuis der zieken toevertrouwd is, zeer fraai ingericht. ;De markt, daar de Indiaanfche vrouwen daaghjks haare groenten, vruchten en andere waaren verkoo- pen,  fS REIZE NAAR 1' fe R (ft vTI.afd. pen, is midden in de ftad. Hier ftaat ook het fe* rl75Iii ninglijk rechthuis, daar de bevelhebber in woont. De koninglijke thefaurier, in wiens huis wij ons verblijf hadden, woont bijzonder. Wij rustten hier van onze reize uit, en werden deftig onthaald. 'Er waren altijd dertig, of veertig menfchen aan de tafel; én daaglijks kwam veel volk van de ftad voor de z'aal, daar wij het middagmaal hielden , om de Europeefche geestlijken te zien. Ik ging dikwijls in een klein boschje van katoenboomen, niet ver buiten de ftad aan de rivier gelegen wandelen. De katoenboom is een heestergewas en draagt veele nooten, welke hier te land zo groot als hoendereieren zijn. Wanneer zij rijp zijn, openen zij zich in twee of meer deelen, en bieden het katoen weikin 't midden zit, den eerstkomenden aan. De* wol der meeste nooten is fneeuwwit; doch fommigen brengen bruine wol voort, uit welke de Peruaanfche vrouwen de fraaifte hals- en neusdoeken vervaardigen. Den vijf en twintigften van Bloeimaand beklommen wij weder onze muilezels, de reize naar sechura voortzettende. Deeze plaats is een groot dorp, alleen uit Indiaanfche huisgezinnen beftaande. Zij fpreeken eene bijzondere taal, welke nergens anders in het geheele koningrijk Peru gefprooken wordt. Doch zij fpreeken ook allen goed Spaansch, zodat de priester van het dorp niet genoodzaakt is, ook hunne bijzondere taal, die zeer zwaar uittefpreeken is , te leeren '7. Zij hebben in hun dorp,met eigen handen,eene groote ^ '7 D. a. de uli.oa geeft hier eene nadere befchrijving van in het meergenoemde werk, II. Deel, bladz. 13.  REIZE VAN PANAMA NAAR TRUXILLO. 7# te en nette kerk van gebakken fteenen gebouwd in een' zo goeden fmaak, dat zij zelfs aan eene dad tot fieraad zou verdrekken kunnen , hebbende de kerk behalve het ruim of den middeltrans, die fraai gewelfd is, nog twee andere galderijen, welker gewelven op nette pijlaars rusten. Zo wel bij den verdekten ingang , als aan beide zijden heeft zij drie groote weibearbeide deuren, die met prachtige portaalen pronken. In 't midden is een koepel, en bij den voornaamen ingang zijn twee fraaie hooge torens, die dooï Europeefche bouwmeesters niet beter konden opgehaald zijn. De beleefde dorppriester zond ons terdond na onze aankomst in onze verblijfplaats veel tarwenbrood, twaalf hoenders, twee lammeren, benevens eene menigte eieren en vruchten; voor welk gefchenk wij hem in perfoon onze dankbaarheid gingen betuigen. Den negen en twintigden aanvaardden wij des avonds ten zes uur de reize door de wildernis van Sechura. Zij is de vennaardde , grootde, bezwaarlijkde en gevaarlijkde, welke de reizigers op de geheele kust van Peru aantreffen, hebbende veertig uuren gaans in de lengte, en meer dan honderd ir den omtrek. Alles is zand, en de wind, hier fteeds vrij derk blaazende, vormt aan alle zijden niets dan bergen en dalen van zandbanken, in welken men. aan 't dwaalen geraakende, gelijk in Duitschland bij gelegenheid van zwaaren jagtfneeuw, teffens met hel muilezel leevend begraaven kan worden, zonder hulp óf redding te vinden. In deeze zo wijduitgedrekte wildernis ziet men gras noch boomen, maar hier en daar eenige kleine doorndruiken, welker dorre takjes den reizenden tot brandfrof moeten dienen. Rivieren, VU.XP&, I75I*  8a REIZE NAAR PERU* VII.AFD ren, beekjes of bronnen zijn 'er nergens aantetreffen. Reizigers moeten zich vooraf van de noodige mondbehoeften, water en voeder, voor zich en voor hunne muilezels voorzien, en dat alles op bijzondere ezels, die men in de naastliggende dorpen tegen betaaling van zekeren prijs huurt, met zich voeren. Noch vogelen , noch andere dieren zijn in de geheele uitgeitrektheid deezer woestijn-te verneemen, uitgezonderd alleen aan die plaatfen, daar men fomtijds het zeeftrand merklijk naderende, etlijke zeevogels, zich' van visfehen gcneerënde, ontwaar wordt. De geduurige fterke wind , het zand fteeds gaande •houdende, maakt de gebaande wegen terftond weder vol, zodat men niet weet, wenvaard men trekken moet. Om deeze reden roepen cn fchrceuwen delndiaanen, die de reizigers verzeilen, en de wegen uit ervarenheid zeer wel kennen, behendig, en bijzonder des nachts , of zij allen bij elkander zijn, en niemand van het reisgezelfchap ontbreeke? Zo wel de wind, die het zand in het aangezigt en in de oogen waait, als' de hcete zohnéftraalen, die recht boven het hoofd fchijnen, maaken de reize ten hoogfte bezwaarlijk en lastig. De nachtrust neemt men gekleed, etlijke Uuren lang, op het zachte zand; en dikwijls wenschte ik en anderen , dat ohs de rust op onze zandbedden nog eenige uuren langer vergund mogt worden; maar te vergeefs. Men moest reeds ten middernacht de reize voortzetten. Deezen zo moeilijken togt hebben wij in twee nachten en eenen 'geheelen dag volbragt, hebbende in al hen tijd naauwlijks zes of zeven uuren gerust. Den lerden dag, bij het aanbreeken van den dageraat, ontickten wij eindelijk weder groene bosfehaadjen, en va-  reize van panama naar truxillo. 8l valeien, met gras en vruchten rijklijk voorzien. Omtrent zeven uur ontmoetten ons verfchcidene Indiaanen te paard, komende van die plaats, werwaard wij reisden , döor den priester, nopens onze aankomst reeds onderrecht, afgezonden, om ons te geleiden. Tegens acht uur kwamen wij in het vlek morrope aan, daar ons een Jefuit, die over eene landhoeve, twaalf uuren ver gelegen, het opzigt had, op des provinciaals bevel zeer ftaatlijk onthaalde. Onder het eeten werd 'door eenen Indiaan de harp geflagen, welk muziektuig hier te land zo aangenaam gefpeeld wordt, dat ik mij niet erinner, iets dergelijks in Duitschland ooit gehoord te hebben. Dien zelvcn dag omtrent vijf uur zetten wij onze reize naar lamüayeque voort, welk marktvlek, flechts twee uuren gaans van Morrope gelegen , door Spanjaarden cn Indiaanen bewoond wordt. Hier werden wij door den priester twee dagen lang zeer prachtig, gelijk in de ftad Piura, met alle liefde en vriendlijkheid bejegend. Niet verre van dit vlek liggen hooge bergen, de Tijrolfche bergen wijd overtreffende. In deeze landftreekeh houden zich veele wilde zwijnen op, die boven aan den rug eene navelvormige opene klier hebben e. Hun vleesch is ongemeen goed te éëtéh. Nd e Veele reizigers hebben dit gat boven in het kruis, waaruit een Hinkend etterachtig vocht loopt, verkeerdlijk voor een' navel aangezien. Het is het fus tajacu linn; fus ecandatus, folliculum ichomfum in dorfo gerens. b r i s s. Huadr. 77. Het bifamverken, of beter, het etterzwijn. Het is aan Amerika alleen eigen, en de eenigfte foort van zwijnen aldaar. De Indiaanen noemen het paquiras, waarF van- VII.afö 1751;  8 a REIZE NAAR PERU. VII.afd. 1751. / Na verloop van twee dagen reisden wij van hier naar het vlek monsefu, daar wij voor de tweedemaal doör denzelven Jefuit in des priesters huis onthaald werden. Den volgenden dag traden wij in de tweede Peruaanfchc wildernis, die ook wel vol zandbergen, maarniet meer dan veertien uuren lang, en in den omtrek naauwlijks veertig uuren groot is. Hier en op andere plaatfen zagen wij veele oude Indiaanfche graflieden, liggende 'er alles vol bekkeneelen en doodsbeenderen. Wij zagen ook dikwijls op de bergen hooge muuren, welke zich niet zelden vijf of zes uuren in de lengte uitdrekten, achter welken de Indiaanen zich tegen hunne vijanden befchermden. Men ziet nog merktekens der zwaare oorlogen , eertijds door de Indiaanen tegen elkander gevoerd, op de wegen en vlakten, die hier cn daar met veele doodshoofden en beenderen, fomtijds een half uur gaans ver, als bezaaid waren. Den nacht onder den blooten hemel op het zand doorgebragt hebbende, bereikten wij den volgenden dag het dorp s. petrus, over welks Indiaanfche bc- vandaan de naam pecary, door Engelfche zeelieden daaraan gegeeven, voortgefprooten is. In het Amerikaanse» heet het quauktla coymatl. Het is een doodvijand van den jaguar of Amerikaanfeben luipaard. De grootfte honden vreezen het aan te vallen. Wanneer het gewond is, flormt het woedend op den jaager los. Het leeft van wortelen, vruchten, padden, flangen van allerleie foort, die het met de voorpooten vasthoudt, en behendig den buik opfcheurt. Bijaldien het vleesch eetbaar zal zijn, dan moet de Hinkende ruggeklier terftond worden uitgefneeden, zo ras het dier gedood is. Zie fennant's fyn. of quadr. p. 72. M.  reizë van panama NAAR. tuüxillo* 8$ bewooners de Auguftijnen > in wiens klooster wip overnachtten, in geestlijke zaaken de bezorging hebben. Van daar floegen wij vroegtijdig op weg, en kwamen in een ander Indiaansen dorps payan genaamd. Hier vonden wij een oud Indiaansen dot, waaruit wij met verwondering zagen, dat de oude inwooners van dit koningrijk ook goede vestingen wisteii aanteleggen. Den anderen dag kwamen wij te chiklin aan. Deeze plaats is een land- of riddergoed Van een' rijken Indiaanfchén graaf van Spaansch bloed, die ons, in gezelfchap van den pater reclor Van Truxillo, een vierde van een uur buiten de plaats met groote hoflijkheid ontving, en twee dagen in zijne wooning graaflijk onthaalde. Hier en op andere plaatfen , daar wij doorreisden, is alles vol wilde duiven. 'Er zijn vier bijzondere foorten van. Eenigen zijn zo groot, als onze itingelduiven, en worden torcasfas gehecten. De anderen zijn in kleur en grootte aan onze Wilde duiven volkomen gelijk, wordende door de Indiaanen gugulks genaamd. De derde foort heeft op de vleugels drie ongemeen fraai vergulde veeren. De laatden zijn niet grooter, dan onze leeuwrikken, en hebben zo wel op den rug, als op de vleugels en den daart, dien zij, gelijk onze kwikdaartcn gedaadig beweegen , veele zwarte en grijze dippen. De heilanden zijn vol gieren van onderfchcidene foorten, waarvan ik fommigen niet ver van mij heb zien zitten, zo groot als een kalkoenfche haan. Ik acht het onnoodig, de groote menigte zeer fraaie vogelen deezer gewesten, waarvan geen een naar ons Europeesch pluimgedierte gelijkt, te bcfehrijven. Alleenlijk wil ik van drie zeer kleinen, F a wel- i -51.  i>4 REIZE naar P Ê R Üi VIT Are ACHTSTE AFDEELING. rëïze van truxillo naar lima. Den zevenden van Zomermaand kwamen wij des avonds ten zes uur in de ftad truxillo aan. Wij rvisi* .welke mij hier bij uitneemenheid wel behaagdenj kottlijk melding doen. De eenefoort, in 't Spaansch putilla genaamd, is zo groet, als eene vink. Deeze zingt niet. De vecren over het geheele lijf zijn donkerkarmozijn rood. De vleugelen en het ftaanje benevens een vlek op het kopje des vogels zijn gitzwart. De andere vogel heet gilgero, cn is niet grooter dan een cijsken. Hij is geheel zwart, doch het haartje cn de twee vleugelen zijn geel. Zijn gezang is ongemeen aangenaam , en veel fijner, dan dat der kanarievogelkens. Wanneer men ze te huis in een korf wil houden, zingen zij niet, maar treuren, en derven in korten tijd. Het derde vogelken quindo, in het Spaansch piccifior, of bloemenfteekër, is het allcrfchoonde. Het is kleiner dan een boomkruipertje. Zijne groene vceren hebben helderblaauwe dipjes, met goudkleur vermengd. Al zijn vocdfel bclbat alleen in het fap der bloemen, welk het, van de eene bloem op de andere vliegende, met zijn bekje, teder, langachtig cn dun, al vliegende, en met zijne vleugelkens gedaadig waaiende, uit dezelve zuigt. Het nestje, welk het maakt, om zijne jongen uittcbroeden, is zeer klein, en van het fjnlie gras kundig gemankt. De eiertjes zijn naauwlijks zo groot, als eene kleine crwetc.  REIZE VAN TRUXILLO NAAR LIMA. 85 rustten hier zeven dagen uit van onze reize in het Je- VUT, fuitenkollegie, welk niet groot, maar fraai, cn met A1D' penen grooten tuin vol vruchten en bloemen voorzien 1^51. is. De ftad is middelmaatig van grootte, liggende op de zuider breedte van acht graaden, zes minuten en drie fekonden, in de provincie Quito in Zuid-Amerika. De omliggende landftreek van het vermaarde dal chimo is zeer aangenaam en vruchtbaar. De haven van Truxillo,de beste in het geheele gewest,is een uur gaans van de ftad aan een Indiaansch dorp gelegen, en wordt door de kooplieden veel bezocht. Zij heeft eenen bisfchop, onder den aartsbisfehop van Lima ftaandc. Truxillo gelijkt ten aanzien der ftraatcn zo wel cn gebouwen, als der lecvenswijze Volkomen naar Lima; weshalve zij ook het kleine li til a genaamd wordt. Gcduurende mijn verblijf in deeze ftad nuttigde ik de beste Indiaanfche vruchten. Om nu van de meloenen, fandilien, cn andere vruchten , die ook in Spanje cn Duitschland gevonden worden , en waarvan ik reeds bij Karthagena en Chagre. iets gemeld heb,niets te hcrhaalen, wil ik hier dc bijzondere vruchten, welke in dit Peruaanfehe koningrijk alleen, cn nergens anders voortgeteeld worden, kordijk befchrijven. De eerde vrucht is de chirimoya, welke men billijk de koningin van alle vrachten der aarde noemt. Haare grootte is onderfcheiden: fommigen zijn zo groot als een kleine appel, anderen wat grooter, en de grooüten als een kinderhoofd. De buitendc fchil blijft altijd groen, al is de vrucht ook rijp. Zij heeft van buiten rondom etlijke bultjes, die week en glad zijn. Deeze vrucht groeit onder aan den Heel, rond. F 3 gc-  fcd HEIZE NAAR PERU. VIII. gelijk een appel, maar vervolgens eirond fpits uitl'oo. M'°' pende. Wanneer men ze eeten wil, wordt zij, gerat, lijk een groote appel of peer, met een mes in 't midden doorgefneeden; en is zij van de grootere foort, dan deelt men ze in zo veele ftukken, als men wil. Inwendig gelijkt zij naar fneeuwwitte verfchc boter. Zij heeft eenige zwarte pitten, gelijk onze zwarte boonen, welke weder aan die plaatfen in den grond worden gedoken, daar men meer hoornen voort wil planten. Zij is zeer verkoelende, weshalve men ze gemeenlijk des morgens vroeg en des avonds gebruikt, eer men chokolaad drinkt, waardoor haar verkoelend vocht cenigzins gemaatigd wordt. De fmaak is zo ongemeen aangenaam, als of hij door eene groote verichcidenheid der beste fpecerijen veroorzaakt wierd. Het bloeifel is wit, met een weinig rood vermengd, ook fterker en vcrkwiklijker van reuk, dan dc bloesfems van citroen- en oranjeboomen. De waschvrouwen leggen in de hemden etlijke van deeze bloesfems, welker aangenaame reuk de geheele weck door be» fpeurd wordt. De boom is dicht van takken, en groeit nicthoogcr, dan onze groote pruimenboomen, maar geeft meer lommer, dan deeze. De tweede vrucht is de polta, in 't Spaansch aguacate, welker ftam zeer hoog groeit, en onzen lioogen en grooten pecreboomen gelijk is. Het ooft heeft de gedaante ecner middelmaatige peer, geene fchil, maar Hechts eene groene bast, naar week en groengeverfd leer gelijkende ; waarom het niet gcfchild wordt, maar met een lijn en fcherp mesje verdeeld moet worden. Het vleesch heeft in 't midden een groote en fterke pit, in de gedaante van een hart. Wan-  REIZE VAN TRUXILLO NAAR LIMA. Wanneer men het eeten wil, moet 'er vooraf een wei- .vni. nian nooden hebben. Zij worden AFP,_ jaarlijks geplant, om jaarlijks op de akkers der land» J75i. hoeve rijp luikerriet te hebben. Wanneer het drie jaaren gedaan heeft, wordt het gehakt, en op de fuikermolen gebragt, daar 'er het fap uitgeperst wordt. Het uitpersfen van het lap gefchiedt op de volgende wijze: De fuikermolen heeft twee dikke gegooten metaalen rollen, zeer dicht aan elkander daande, cn meer of min drie ellen lang. Deeze worden, de eene links, en de andere rechts, door een molenrad omgedrceven,of, bij gebrek van loopend water, door twee osfen of paarden in een kring rondgedraaid. Wanneer deeze twee koperen rollen in beweeging zijn gebragt, wordt het fuikerrict door etlijke negers van tijd tot tijd daartusfehen gewrongen , het riet door de kracht dier rollen met geweld verpletterd, en tellens de lecdige bolder daarvan aan de andere zijde weder uitgeworpen, terwijl het hip, gelijk een overvloedige most 'er «itloopende, in eene zeer groote kom daaronder op wordt gevangen. Van daar wordt dit vocht, door middel eener goot, in den eerden en grooteren koper reu ketel gdeid , een weinig warm gemaakt, en 011gezoodeu gefchuimd. Daarna giet men het weder in eenen kleineren, cn dan weder in eenen nog kleineren ketel, onder welken een fterk vuur, gelijk onder eenen brouwketel, gelïookt wordt, tot dat het in denzelvcn dik gezooden, gezuiverd, geheel uitgekookt cn tot volkomenheid gebragt is. Hierop wordt het kookfel, nog warm, in de fuikervormen gegooten, jn welken het koud cn teffens hard wordt. Zo lang het vocht in de ketels nog ziedt en opborrelt, moer men  rëize Van trüxillo naar lima. 93 , men een waakzaam oog houden, dat niet iemand uit I boosheid een zuuren oranjeappel of citroen in den ke: tel üitdrukke; want, indien 'er flechts een weinig ■ van dit zuure fap in het fuikcrvocht valt, kan het nimmer dik worden gezooden, maar blijft als een dunne most. Ten befluite deezer dof zal ik nog kortlijk vcrklaa; ren, hoedefuiker, van hatuur bruin, door herhaald zuiveren fneeuwwit wordt. Men maakt van week ; pottebakkers leem of klei eeri ronde koek, meer of ; min een vinger dik. Deeze legt men op dc omgedor: te fuikervorm, welker fpitfe end beneden eene kleine 1 opening heeft, die van buiten toegemaakt is, tot dat : de fuiker koud en hard is geworden. Daarna wordt . het gaatje geopend, en het fpitfe end der vorm op 1 een vat of pot gezet, in welken het bruine vocht, eene foort van droop of honig, die niet dijf geworden is, uit de fuikervorm neerdruipt. En opdat decze droop des te beter weder druipend gemaakt, ert van den fuiker volkomen afgefcheiden worde, giet men op het weeke pottebakkers leem, als een platte : koek op de vorm gelegd en dicht geftreeken, zuiver : versch putwater. Dit zinkt door het zachte leem, 3 bevochtigt langzaam den fuiker, in de vorm reeds hard geworden, en voert langzaamerhand uit den hard geworden fuiker de overgebleeven weeke bruine i droop weg, welke door de fpits van het geopende ; gaatje in het ondergezette vat druipt. Dit herhaalt -: men zo dikwijls en zo lang, tot dat uit de opening ! der vorm geen droop meer vloeit. Daarna neemt men de leemkoek weg, keert de vorm weder om, en i! trekt ze boven bij de fpits van den fuiker af, zodat het viir. AFD. I75I.-  94 REIZE NAAR PERU. VIII. het witte fuikerbrood alleen op dc tafel daan blijft* AFD' l En dit heet, door gedaadig zuiveren den fuiker, van 1751. natuur bruin, fneeuwvvit maaken. De fuiker, web ke hard en eene paerlenkleur heeft, is de beste, dewijl men met weinig daarvan de chokolaad, thee en andere zaaken zoet kan maaken. Op de Kanarifche eilanden, in Holland, Frankrijk en Engeland, maakt men de fuikerbrooden flechts van drie of vijf pond; maar in Peru integendeel maakt men ze van vijftigtot zestig pond; zodat men met zo een fuikerbrood zekerlijk een half jaar huis kan houden. Van deezen fuiker wordt niets naar Europa gebragt; hij wordt al* leen in Amerika verteerd. Zo wel in deeze landdreekeii, als op andere plaatfen van het koningrijk Peru, groeit ook veel rijst, door de Spanjaarden arroz genaamd. Zij komt hier te land alleen op zulke plaatfen voort, die warm en moerasflg zijn. De halm, daar de air op groeit, is eene el lang. De beste moet zuiver, wit en grof zijn, ook geenen fchimmelachtigen reuk hebben. Dit graan wordt hier door de inwooners zeer veel in de keuken tot voedfel gebruikt, fchoon het hun ook regen den buikloop en bijzonder den rooden loop tot een artzenijmiddcl dient. Van Guaura reisden wij naar guaca, eene aangenaame meierij van ons genootfehap, daar ons de overde der Jefuiten van Peru met alle liefde en vriendlijkheid ontving. Hij kwam ons met dc zijnen te paard een uur gaans verre te gemoet, om ons met alle geestlijke daatfij in de meierij intcleiden. Een achtde eener uur van daar was de weg aan weerskanten met veele trimnphboogen, van fraaie groene bladen  REIZE VAN TRUXILLO NAAR LIMA. $>$ den cn bloemen gevlochten, bezet; ook waren de Vilt. frraaten daar mede beftrooid. De boomen, tusfehen ^ de triumphboogen geplaatst, gaven ons de aange- i7J|, naamfte lommer tegen de heete zonneftraalen. Hiet ftondeu de jonge flaaven, de meisjes ter rechter, de jongens ter flinkerhand, in nieuwe gelijkvormige kleeding, waarvan fommigen ons met fraaie Spaanfche verfen verwelkomden. Daar zag men in gelijke orde en opfchik de volwasfene flaaven van beiderlei geflacht, die met klingende muziektuigen en aangenaame gezangen ons gehoor en gemoed vervrolijkten. Terdond bij de intreede in de meierij werden wij in de kerk geleid, daar de Ambrofiaanfche lofzang tot dankzegging, wegens onze gelukkig volbragte reize, door de zwarten van beiderleie fexe onder heerlijk muziek gezongen werd. Den vijfden van Hooimaand floegen wij vroegtijdig op weg, om in de koelte aan eene herberg, eenzaam aan den weg daande, te komen, daar ons de hofmeester der Jefuiten van Lima met de maaltijd opwachtte. Na de tafel kwamen ons uit de dad verfcheidene onzer ordebroederen, met andere geestelijke en waereldlijke heeren te paard tegemoet, die ons tot in de dad verzelden, in welke wij des namiddags ten vier uur fris en gezond onze intreede deeden Ik ben niet in daat, om met woorden genoegzaam uittedrukken, hoe blij, hoe liefderijk wij aldaar door de onzen ontvangen werden. Aan weerskanten ftortte men vreugdetraanen. Nadat wij van onze zo lan-e reize een weinig uit hadden gerust, maakten wij terdond den volgenden dag, naar landsgebruik, en gelijk de pligt van ons vorderde, onze opwachting  S>& REIZE NAAR PER TJ.' ting bij den onderkoning cn den aartsbisfehop, welke beiden ons allergunftigst ontvingen, en zich meer dan een half uur lang in een aangenaam gcfprek met ons onderhielden. NEGENDE AFDEELING. beschrijving van lima; van de geestlij- ke en waereldlijke regeering des lands; van de spaansche inwooneren, hunne zeden en kleeding. afd. ^° SPaniaarden noemen deeze hoofdftad van het gc-' 1 geheele koningrijk Peru la ciudad d e los r ey- 1751- es, dat is, dc ftad der koningen, maar de Amcrikaanen lima, deels naar de rivier lima of rimak, 't welk zo veel als praatachtig heet; deels van eenen kleinen afgod van deezen naam , eertijds door de Indiaanen aldaar vereerd, en als eene godfpraak om raad gevraagd; deels wegens het fterk geruisch, welk de föeïvfieteüde ftroom over de menigvuldige groote fteenen zonder ophouden maakt, cn welken hij of met zich voortrolt of tegen welken hij met groot geraas aanftoot. Deeze rivier vloeit door dc ftad, cn verdeeltze in twee deelen, die door eene zeer groote, breéde en van gehouwen fteenen opgebouwde brug famcnhaiigen; op wélke bijkans alle avonden omtrent zonnenondergang veele dames met haare fraaie ligte halve, koetfen een half of een vierde van een uur den kocther ftil doen houden, om 'er de koele en aangenaame avondlucht te genieten. De rivier levert overvloed van de beste kreeften op.- Wanneer  BESCHRIJVING VAN LIMA. 97 «eer op de bergen van Peru, daar zij haaren oorfprong heeft, veel regen valt, zwelt zij zeer hoog op., overltroomende haare oevers wijd en breed, en zulks menigmaal niet zonder groote fchaade en gevaar. Lima ligt op de zuider breedte van twaalf graaden, twee minuutcn en een en dertig fekonden. Zij is de voofnaamfte en rijkfte koopftad in Zuid-Amerika. Hoewel zij bijkans aan alle zijden met muuren omringd is, hebben deezen echter niet veel tot haare verdediging te beduiden, dewijl -zij door eenige fcherpgelaaden kanonfehooten ligtlijk ter aarde geworpen kunnen worden. In lengte, breedte en grootte wijkt zij voor de grootfte fteden'in Europa bijkans niet. Zo wel de kerken, als de huizen, waarvan de meeste door de fchriklijke aardbeeving van den acht en twintigften van Wijnmaand des jaars 1746 of grootlijks befchaadigd, of geheel ingeftort waren, zijn thans allen fraaier en prachtiger herbouwd. De. huizen zijn Hecht» eene verdieping hoog, doch ruim in den omtrek, van binnen met rijk en kostbaar huisraad prachtig opgefierd, en van buiten zo net en kundig gefchilderd , dat zij op eene aangenaame wijze in de oogen vallen. Zij hebben geene fchuinfche, maar allen fraaie platte daken, daar zich de bewooners bij zonnenondergang gemeenlijk op begeeven, om vcrfche avondlucht te genieten. De kerken hebben den voorrang, boven alle gebouwen der ftad, in pracht en kostbaarheid. Veelen derzelven zijn ongemeen deftig en heerlijk, met veele groote en zeer welluidende klokken op haare hooge torens voorzien, die niet, gelijk in Duitschland en cl .Iers, door middel van touwen bcwoogen, maar G b9- IX. /.ro.  IX, AFD, 17 Sl. <;;> R E I Z E NAAR ï> E R L', boven, op de wijze van een klokkenfpel, anugeflagen worden. Wonder aangenaam is het te hoorei!, wanneer zij allen op de voornaamdc feestdagen, in alle de kerken der dad, des middags en des avonds na der engelen groete gefpeeld worden. Naar mijnen dunk is dejeluitcnkerk van S.Xaverius de prachtigde ■ van allen. Bij haaren ingang pronkt zij met twee fraaie torens. Zij is ook met veele rijke kerkfieraadjen opgeiehikt. Hierop volgt de domkerk, die, hoewel grooter echter in veele ftukken minder dan de voonge is. Ons genootfehap had, behalve dc kweekfchool van S. Maarten, nog vier andere geestlijkc huizen in de dad. Het eerde is het profeshuis, den naam van de gezegende maagd moeder der vcrlaatencn, dejamparados, draagende, dicht aan de rivier Rimak cn dc brug over dezelve gelegen. Het geheele gebouw beftnatutt grooteen dikke boomen, van binnen kruiswijze over elkander liggende, en door ijzeren krammen aan elkander gehecht, om de zwaare aardbeevingen , waaraan de dad zo zeer onderhevig is, tegen te daan. He kerk bij dit huis is wel klein, doch van binnen zeer netjes veriierd. Boven zijn de gewelven der kerk, allen van tigchel-, of gebakkenfteenen gemctfeld, met een dik, hard cn wit kalkmenglel op de ltaliaanfche wijze overtoogen, effen gemaakt, en met een traliewerk omgeeven; daar de onzen des avonds verfche lucht fcheppen. 1 Het tweede is het huis des derden proefjaars, in de voordad liaande, en cl cercado genaamd. Daar is een heerlijke tuin bij. De kerk is eene parochiekerk, daar dc onzen de talrijke Indiaanen, in de voordad woonende, met geestlijkc dingen verzorgden. Het  BESCHRIJVING VAN LIMA. 00. Het derde was Let huis des eerden proefjaars. Het ftaat dicht aan den ftadsmuur, en is zo groot, met eene zo ficrlijke huiskapel, en eenen zo aangenaamen, fraaien en grooten tuin voorzien, dat ik in Europa geen netter en ruimer gezien heb. De tuin ftrekt zich wijd uit, heeft eenen grooten omtrek, is in de fchoonde orde met veele chirimoya-, polta-, granadilla- en andere vruchtbaare boomen beplant, met de welriekendde bloemen en kruiden bezet, en wordt door een koel aangenaam beekje, welk 'er door vliet , bevochtigd en vruchtbaar gemaakt. Overal daan onder de lommerrijke boomen kleine kapellen , den nieuwlingen tot godsdknstoeffening zeer diendig. Ook zijn in den tuin vcrfcheidene flingerlaantjes en doolhoven, door kundig geplante groene haagen gemaakt, en des te aangenaamer om te bewandelen , hoe meer zij, door overeenhangende takken en dik loof tegen de heete zonnedraalen gedekt, eene verkwiklijke lommer geeven. Langs de muuren zijn deels wijndokken, deels verfcheidene kostbaare ooftboomen geleid, welke het geheele jaar door groen zijn, en beurtling bloeien en vruchten draagcn. Het vierde huis is het groote kollegie van S. Paulus. Meer dan honderd Jefuiten woonden daarin. Iu hetzelve werden de kleinere en grootere fchoolen gehouden. Daarenboven hadden wij in 't midden der dad nog een ander groot hof, de la chacarilla, met eene treflijke huiskapel, daar het jaar door op beltemde tijden burgers en kooplieden de geestlijke oeftèniugen van den heiligen Ignatius deeden. Lima heeft ook eene voornaame hoogefchool, de beroemdfte in geheel Zuid-Amerika, en op den voet G 2 van IX. AFD.  IX, AFD IpO l'Ê I ZE KAAR 1' E R Ü. van die van Salamanka ingericht. Zij heeft uit bildeffchetdene orden de beste leeraars, en wordt rijk-» lijk onderhouden, zodat alle geestlijke en waercldlijkê weetcnf'chappen hier jaarlijks in het groote en prachtige akademie-gebouw niet bijzonderen roem van geleerdheid verhandeld worden. In de omliggende landftreeken der ftad zijn veele landgoederen , lusthuizen, tuinen en hoeven, daar de bcwooners veele graanc'n, vruchten, fuikerrict, cn andere Amerikaanfche gewasfen teelen. Alle deeze plantaadjcn worden door middel van veele kleine griften, uit de hecken, aan den voet van het gebergte ontltaaude, oerwaard geleid, op zekere tijden bevochtigd, dewijl het hier het geheele jaar door niet regent. Ik gaa nu tot de befchrijving der geestlijke en waeïeldlijke regeering in Lima over. In het geestlijkc voert dc aartsbisfehop hier het opperbcdier. Onder hem daan verfcheidene bisfehoppcu van Pctu en Chili. Doch hedendaags is zijn gcestlijk rechtsgebied merklijk ingekort door het nieuwe aartsbisdom, te Plata of Chuquifaka opgerecht, waaraan veele bisfehoppen van Peru cn Para» guaij, eertijds onder dat van Lima daande, onderworpen zijn. De voorzitter der inquifitie woont ook in Lima, aan wiens vierfebaar, uit verfcheidene raadsheeren zo van orde- als wacreldiijke geestlijken beltaandc , geheel Zuid - Amerika in gcloofszaaken ondergefchikt is. Dit eertijds door de Roomschkatholijke kerk ingevoerde gericht, kon zo wel mij, als aan andere vernuftige mannen, hier tc land met meer behaegen. Sints etlijke jaaren zijn 'er veele ■misbruiken ingefioopen, die ncch van God, noch i van  ■BESCHRIJVING VAN LIMA. ÏOÏ van redelijke menfchen gebillijkt kunnen worden. 1 Daarenboven is de hovaardij deezer opperrechtcren zo hoog gereezen, dat zij zich niet Hechts boven de bisfchoppen, maar zelfs ook boven de aartsbisfchoppeil verhellen, cn op geenerhande wijze aan hunne heil» zaame wetten en verordeningen onderwerpen willen, niettegenftaande zulks tegen alle kerklijkc tucht cu kerkkenordening aanloopt. De waereldlijke regeering is in handen des onder'konings, wiens last door veele raadsheeren ondcrfteund wordt. Hoe hoog deeze lieden hier gei'chat en aangezien willen worden, kan hij alleen bezelfen, die de ongewoonc eerbewijzingen, welken deeze iedcle en hoogdraavende menfchen van het gemeene volk begecren, zelf gezien heeft. Aan dit hooge gerechtshof te Lima zijn alle de overige waereldlijke gerichten van geheel Zuid-Amerika onderworpen, Deeze zuigen gemeenlijk door hunne dwingelandij en onverzaadlijke geldgierigheid den armen Indiaanen het bloed uit de aderen. Hier komen nog de Indiaanfche overheden,c&ziquesofmaykos.genaamd., bij, die naar het kwaade voorbeeld der Spanjaarden zich niet gelukkig achten, wanneer zij'niet het geringe overfchot van penningen uit dc beurs der arme Indiaanen r.itpcrsfen. 't Is derhalve geeuzins tc verwonderen , dat het getal der Indiaanen jaarlijks , ja bi jkans daaglijks, afneemt, gaande in groote menigte tot de nog onbekeerde Indiaanen weder over. Niet minder onverdraaglijk is ook dc boosheid cn gierigheid van veele priesteren, die onder de gedaante van heulers ais grijpende wolven met de Spaanfche cn Indiaanfche rechters als om flrjjd ievcren .„ oni. G 3 dca X. AF1>.  lot REIZE NAAR 1' E R U. IX. AFD. I75I- den beklaagenswaardigen Indiaanen zelfs de huid aftedroopen; doordien zij, zonder zich aan de wetten en de zogenaamde jura flolce of kerkrechten te houden, de arme Indiaanen onbermhartig fcheeren, en hun ten laatfte zelfs het huisraad tot hunne onrechtvaardige betaaling uit het huis laaten fleepen. En waartoe zulke onbermhartige kerkendienaars dit geld der armen, welk om wraak roept, aanwenden, is duidlijk tc zien, wanneer men hunne kostbaare klecderpracht, hunnen overvloed in eeten en drinken, hun geftaadig dobbelen en kaartfpeelcn, en hunne bijzitten, met welken zij verfcheidene bastaarden teelen, die in het koningrijk Peru openlijk roemen van zulke ongeestlijke vaders afteftammen, in ovcrwceging neemt. Hieruit is ligtlijk optemaaken, hoe zeer de armhartige nieuwbekcerden gecstlijk voedfel van nooden hebben. Want wat voor een onderwijs in geloofszaaken en zeden kunnen toch deeze bedrukten van zodaanige herders hoopen, die als onkuifebe cn gicrigaarts godlijke cn menschlijkc wetten overtreeden? Ik moet echter ook bekennen, dat 'er veele goede, vroome, medelijdende geestlijke herders teffens gevonden worden, die, met christlijken icver begaafd, jegens deeze armen hartlijk medelijden voeden , en hen met geestlijkc fpijs zorgvuldig voorzien. Betreffende de zeden der inwooneren van Lima en van het geheele koningrijk Peru; kan ik wel niet ontkennen, dat 'er veele welopgevoede lieden van beiderlei gedacht, afdamlingen van vroome ouderen , groote proeven van deugd en vroomheid laaten blijken; ook dat 'er eene bijzondere onfchuld des leevens onder dc nieuwbekcerde Indiaanen uitblinkt, voornaam-  BESCHRIJVING VAN LIMA. 103 naamlijk bij hen, die van de gemeenfchap met de Spanjaarden een weinig afgezonderd lcevcn: maar höe vroomer en dcugdzaamcr deeze zijn, des te boozer en uitgelaatener zijn veele anderen; zodat ik met fchroome, de hoofddad Lima, cn andere deden en dorpen van dit rijk, met Sodom cn Gomorrha tc vero-eliiken. Want 'er is bijkans gcene foort van zonden tegen bet zesde gebod *, aan welken dit booze en ontuchtige volk niet overgcgeevcn is; waarom ook dc verfoeilijke en fchandclijke Spaanfche ziekte overal bier te land heerscht. Zelfs is 'er reeds de tedere jeugd doorgaans ten ultcrfte ontaard cn verdorven. Doch ook hierover behoeft men zich niet tc verwonderen, wanneer men de verregaande en dcedsaanhoudendc ergernisfen aanmerkt, die tot alle boosheid gelegenheid geeven. Veele fchaamteloozc mcnlchen ontzien zich hier te land niet, in hunne ontucht tc 'roemen; dewijl die zonde noch door dc geestlijkc, noch door de waereldlijke overheid behoorlijk be Itraft, maar hechts als eene zwakheid der verdorven menschlijke natuur aangezien wordt. Men moet bekennen, dat de kinderen, jongens ei meisjes , uit Spaansch bloed gefprooten, een zeer in neemend bevallig gelaat, en verwonderenswaardig» natuurgaaven hebben. Ook bezitten de jonge Indiaa nen veel aartigheid en goede eigenfehappen, waar door zij lof en liefde verdienen. De mannen, vai Spaanse i3 Zekerlijk bedoelt de heer b ai!er hier het gebod Gij zult niet eektbreekèn, welk volgens de onderffheidin der geboden , in de Roomfche kerk gebruik'.ijk , het zesde maar volgens onze verdeeling, het zevende is. G 4 IX. afd. i | 1 jj >  ICvf REIZE NAAR PERU, IX- afd. Spaansch bloed afdammende , zijn den Europeefcheu 1751. sP^jaarden in gezigtstrekk.cn, in fpraak en klccdij volkomen gelijkvormig; doch de meesten fpreeken ook, wegens hunnen bedcndigen omgang met de Indiaanen, de gewoone landtaal. Men reist hier te paard, of op muilezels, cn draagt dan over zijne kleedcren een' vierhoekigen mantel, poncho genaamd. Deeze is kostbaar, en met zijden bloemen en andere fieraaden prachtig geftikt. In 't midden heelt hij eene opening gelijk een misgewaad, daar men het hoofd door deekt. Dc mantel hangt rondom langs het Hgchaam neer, en befchermt de kleederen der reizenden zo wel tegen het ftof, als tegen hagel cn plasregen. Ook bedienen 'er zich de geestlijken van op hunne reizen, doch van donkere of violetblaauwe kleur; gelijk ook de dames, wanneer zij op haare dwarszadels rijden. Deeze zadels zijn van rood, groen of blaauw fluweel, rijk met' goud of zilver geflikt. Aan de rechterzijde, daar zij te paard of op het muilezel Hijgen, heeft het een klein voetbankje, aan twee fterke lecren riemen hangende , waarop zij haare voeten zetten. Ook is het zadel, aan beide zijden met twee kleine leuningen voorzien, gelijk die van eenen leuning- of armfloel, week en insgelijks met fluweel overtrokken. Op deezen rusten de beide armen. Achter is een derke kjcren riem , eene hand breed , cn met fluweel overtoogen, welke, aan dc beide leuningen vastgemaakt, de rijdende dame, dwars op het muilezel of paard zittende , bewaart , om niet achterover tc vallen. Met de flinkerhand bellicrt zij het paard of muilezel; cn in de rechter houdt zij de zweep. Veele dames zijn  SESCIIRIJVING VAN EIMA. Ï0$ zijn zo ftout, dat zij met de heeren om 't hardst rijden. IX. atd. De dames van Spaanfche afkomst te Lima, die / ongemeen fchoon zijn, hebben een' gantsch anderen opfchik in de kleeding, dan de Europcefche. Haare kleine fchoenen hebben hechts eene enkele dunne zool zonder hiel, zijn niet fpits , maar rond, en het bovenfte daarvan is van fijn rood, groen, blaauw, geel of zwart Spaansch leer, welk, gelijk de kleine beeldjes van heiligen , doorgcflagen is, opdat dc kleur der fraaie zijden kousfen 'er door blinke. Dc fchoengespen zijn bij voornaame cn rijke dames met diamanten bezet. De fijne zijden kousfen binden zij bij de knie, met een kostbaar lint, drie vingeren breed, welks beide uiterfte enden onder aan met goud of zilver gehikt, en met zilveren of gouden kwastjes voorzien zijn, die bijkans tot aan de enkels neerhangen. Over het onderlijf draagen zij een klein roksken , gelijk onze loopers, welk van vooren open, bijkans eene fpan lang overeengeflagen is, en met eenen zilveren of gouden haak op de heup vastgemaakt wordt. Dit roksken , faldellin, is of van fluweel, of van zeer rijk ftof gemaakt, met gouden of zilveren kanten rondom bezet, en van onderen met een geplooid fraai lint bezoomd. Van vooren hangen zij over dat roksken een klein boezelaartje van wit en net gebloemd gaas, kunftig en fraai gevouwd, waardoor het rijke en prachtige roksken uitfehijnt. Wanneer zij naar de kerk gaan, doen zij een' anderen van zwart taft, damast of fluweel gemaakten rok, manto, daarover aan, die rondom aartig gevouwd, en van oiideri met de fijnfte zwarte kanten bezet is. Deeze is aau alle zijden tocgenaaid 4 cn heeft van boC 5 Tcn  IX. AFD 175 I. ÏOfj REIZE NAAR PERU. ven eene opening, door welke zij dien over het hoofd aandoen, maakende dien aan beide heupen met linten vast. Deeze bovenrok is van vooren naauwlijks twee vingeren langer, dan het kleine prachtige onderroksken , maar van achter heeft hij bij dc meeste voornaame dames eenen breeden en langen fleep, die of door eene kleine zwarte, net gekleede flaavin nagedraagen, of door haarzelven prachtig nagcfleept wordt. Over de beide korte rokken, komt iets van het fijne overhembd, fustan, heen, en is meer dan eene fpan lang met de fijnfte en kostbaarfte Brabantfche kanten belegd, zodat men echter nog door dezelve de zijden kousfen en de kuiten kan zien doorichijnen. Boven bij de heupen, daar de twee rokjes toegebonden zijn, draagen zij een' fluweelen fluier, drie vingeren breed, welke van de beide heupen af tot voor aan de gouden gesp, daar hij mede toegegespt is, met doorgeflagen goud en diamanten bezet is. Het bovenlijf, van de rokjes af tot aan den hals toe, bedekken zij met een wit borstrokje van het fijnde bombazijn gemaakt, net om het lijf pasfende, en met veele kleine blinkende knoopjes toegeknoopt. Op beide de voorpandjes zijn langs heen roode lintjes flangswijze genaaid, welke met reien van de fijnfte Hollandfche kanten belegd zijn. De knoopsgaatjes zijn van goud of zilver fraai gedikt, 't welk het wit borstrokje van vooren zeer fraai ten voorfchijn doet komen. Hierover doen zij een klein kamizooltje of vest aan, van hetzelze rijke ftof als het onderroksken gemaakt; welk, gelijk het gemelde onderroksken ongemeen fraai met goud of zilver bezoomd, cn veriïerds van vooren open hangt, op dat het onderdc wit-  BESCHRIJVING VAN LIMA. *0£ witte borstrokje niet bedekt worde. Deeze vest heeft IX. afd. twee wijde mouwen, die tot aan den elleboog rei- J?iU kende , boven open, en met drie ftrikken, van kostbaare zijden linten gemaakt, bij de fchouders, in't midden, cn boven den clboog toegebonden worden. Van onder zijn zij aan beide zijden bij den elboog met een zakje beflooten, in welk zij aan de rechterzijde den neusdoek, en aan de flinkerzijde veele blaadjes van welriekende bloemkens hebben, van welken zij de heeren, die haar bezoeken, cenigen in de hand geeven, om 'er aan te ruiken, en wanneer zodaanig een heer reeds meer dan een goed vriend is, werpen zij hem ook etlijke in het aangezigt. Door de wijde mouwen van het kamizooltje, zijnde het witte borstrokje zonder mouwen, trekken zij de fijne hembdsmouwen uit, die open en, gelijk de mouwen van een wit choorkleed, zeer wijd zijn. Deeze vouwen zij zeer aartig te famen, en deeken ze op de fchouders onder het drik van fraai zijden lint met etlijke ipelden vast; maar het onderfte end, met fijne Hollandfche kanten bezet, hangt onder den arm tot op dc heup neer, zodat de helft der beide armen bloot blijft; welke blootheid zij door kostbaare armfieraaden, die of uit gouden armringen, eenen vinger dik, en twee duim breed, met de zuiverde diamanten bezet, of uit fnoeren groote en fijne paarlen bcdaan, eenigzins verminderen. Aan bijkans alle haare vingers draagen zij gouden ringen, waarvan de meesten met brillanten, en andere kostlijke cdelgedeenten ingevat zijn. Om den hals hebben zij of fijne paerlenfnoeren, of een fraai zij-den lint, met goud gedikt, en met diamanten rijk be-  fo3 RBIZE NAAR TERIT. IX. AFD ■ bezet, waaraan van vooren een gouden kruis met brillanten neerhangt. Niet minder prachtig zijn haare oorringen. Het hair draagen zij zeer lang. Onder is het in veele flrengen met roode linten zeer aartig gevlochten, en famengebonden. Wanneer zij bezoeken hebben, of uit wandelen gaan, hangen zij over de kleederen van het bovenlijf een' witten, met bloemkens fraai gewerkten finier, of een manteltje, welks eene end zij over den flinker fchoudcr werpen, opdat ook van vooren de borst bedekt blijve. Wanneer zij eene wandeling doen, draagen zij eenen fraaien witten hoed, die rond, van fijn kastoor, en aan ae (linkerzijde met een' gouden of zilveren knoop en lis opgezet is. Dc rijke gouden of zilveren hoedeband, drie vingeren breed, hangt aan de rechterzijde achterwaards met zijn kwastje van den rand neer, Wanneer zij zich ter kerk, of anders naar een voornaam huis, om 'er een bezoek te doen , begeeven, leggen zij den witten fluier af, cn winden het bovenlijf in een ander klein manteltje, rebozo ge. naamd,welk een weinig over haare heupen neerhangt. Dit is uit purperrood of violetblaauw fluweel, of ook wel uit fijn violetblaauw wollen ftof, bayetta de Castilla gcheeten, gemaakt. Het manteltje is van onder rondom met zwart fluweel, ter breedte van twee handbreed, netjes bezoomd. Zij flaan insgelijks het eene end daarvan over den flinker fchoudcr tot op den rug, In de kerk plaatfen zij zich nooit op de bank; maar sene zwaite ffaavin, of eene Indiaanfche kamenier Iraagt onder Maren arm een klein , fraai, gebloemd ;?.pijtje, welk zij in de kerk op den grond iijtfpreidt, cn  BESCHRIJVING VAN LIMA. 1^9 en waarop de dames neerknielen. Onder de predikatie gaan zij met kruiswijze overeengeflagen beenen, gelijk de turkfche vrouwen, op het tapijtje zitten. Ook te huis zitten zij nooit op doelen, gelijk de manspcrfoonen; maar zij hebben in de kamers langs den muur een zoldertje van planken gemaakt, welk Zij el estrado noemen. In de breedte heeft het omtrent twee en een half el, en m delengte neemt het dikwijls den geheelcn muur in. Van de vloer der kamer is het gemeenlijk eene fpan hoog verheven. Het is fteeds met een groot en fraaigebloemd tapijt bedekt, op welken langs den muur veele fluweelen of damasten kusfcns in nette orde liggen, op welken de dames zich plaatfen. Op eetenstijden zetten de heeren zich op doelen aan de tafel; maar de dames blijven op haar estrades zitten, daar men haar verfcheidene kleine tafeltjes met fpijs voorzet. Haaren grootden fieraad en fchoonheid dellen zij in een' kleinen voet; om welke reden de moeders de voetjes haarer tedere fpruiten fterk bewinden, opdat zij niet al te groot zouden groeien. In bet danfen beweegen zij de voeten zeer kundig, ras en aartig; zodat het een, vermaak is, haar te zien danfen. TIEN- X. AFD. I75I'  REIZE NAAR PERU. X. afd, 3 Van de taal Quitfchua heeft de Jefuit holquin eene uitvoerige fpraakkunst en woordenboek in 1607 te Lima uitgegeeven. M. TIENDE AFDEELING. Vervolg van lima; van de indiaansciiu inwooners dier ftad; van de peruaanen in 't algemeen, hunne gewoonten, zeden, l e evens wij ze, kleeding, enz. De India anen van Zuid - Amerika van beiderlei gedacht zijn van de Spanjaarden zo wel in taal en zeden , als in gczigtstrekkcn en kleeding onderl'cheiden. Sommigen fpreeken de taal Quitfchua s, welke de algemcene landtaal des koningrijks is; anderen bedienen zich van de taal yfymara, die de gemeene landtaal in het bisdom Paz is; hoewel men ook in andere provinciën van dit rijk nog zeer veele bijzondere taaien fprcckt. De Portmanen zijn, volgens aangebooren aart, zeer kleinmoedig en vertraagd; aan den drank grootlijks overgegccvcn, en aan het valsch zweeren zo gewend, dat de rechters hun geencn eed durven opleggen. Hunne neiging tot allerhande afgoderij en duivelfche bijgeloovighcid is ongemeen fterk. Hierom moeten de zielzorgers fteeds een waakzaam oog houden, en naarvorfchen, op welke bergen, holen cn dalen de nieuwbckeerdcn dikwijls bij een pleegcn te komen. Zij hebben nog kleine gouden en zilveren gegooten afgodsbeelden, in holen verborgen, wer«  VERVOLG VAN LIMA. Hf wcnvaard zij zich in ftilte begeeven, om van den dui- X. Art». vel hulp en raad tezoeken. Ook is de bijgeloovigheid — hunner oude koningen, iécas, nog niet uitgeroeid, doordien zij der zonne godlijke eer bewijzen. Van andere ontelbaars bijgelovigheden, waaraan zij over» gegceven zijn, wil ik flechts etlijke tot een voorbeeld bijbrengen. Wanneer de maan verduifterd wordt, geraaken zij in duizend angften, flaan honden en katten, roeren de trommel, fchreeuwen ontzaglijk, leggen overal onder den blooten hemel vuur aan, waardoor zij de zieke en koudelijdende maan te hulp willen komen. Bij gelegenheid van het opkomen eener zwaare donderbui, waarbij zij hagel en ftortregen over hunne vcldvrugten verwachten, trekken de mannen hunne broeken, en de vrouwen haare rokken uit, waaiende 'er op de akkers cn bergen mede rond, om de wolken te verdeden, en ras wegtedrijven. Wanneer de vrouwen in langen tijd van haare mannen geene flaocn hebben gekreegen, meenen zij vastlijk, dat de man naar eene andere gaat, en haar niet meer lief heeft; weshalve zij hem om dagen bidden; en , wanneer de man weigert, zulks te doen, houden zij niet op met hem te twisten, en hem te lasteren, tot dat hij eindelijk uit ongeduld en toorn eenen ftok aangrijpt , en de vrouw tegen zijnen wil den rug daarmede fmeert. Op zekere tijden geeven zij aan den aardbodem fpijs cn drank, opdat hij van honger en dorst niet vergaa, maar goede vruchten voortbrenge. Uit het vogelgefchreeuw voorhoeden zij toekomende dingen. Zrj° geneezen menfchen en beesten met duizenderleie bij-  ÏI2 REIZE NAAR P E/R Ü. X. afd. bijgelovigheden , gelijk de herders en oude wijven ' in Duitschland pleegen te doen. Blixem en donder , die op de gebergten van Peru zeer zwaar, en op zekere jaargetijden bijna daaglijksch zijn , worden naar hunnen dunk door S. Jakob veroorzaakt, beuzelende zjj van hem, dat hij in de lucht, en in de wolken ihel heen en weer rijde, en vol toorn nu hier, dan daar de donderpijlen neerwerpe. Zij zijn met deeze bijgeloovige meening zo zeer ingenomen, dat, wanneer 'er bij toeval door den blixem brand in een huis ontftaat, men hen door hagen aan moet drijven, om water tot losfehing bijtedraagen: want zij zeggen, dat de heilige Jakob zich vertoornt over hen, die zich onderwinden, den brand te losfehen; dewijl hij het vuur van den hemel geworpen heeft, om dcs buurmans boosheid te ftraflen. Hiervan moet ik zelf een getuige zijn. Toen in een dorp, daar ik was, etlijke huizen door eene blixcmftraal in brand werden gehoken , en eene Indiaanfche vrouw 'er wa■ ter in goot, doch zich bij ongeluk brandde, gaven de nabuurige vrouwen haar, tuen zij te bed lag, in plaats van troost, allerhande fchimpnaamen, zeggende : „ ai! hoe billijk beloont u dc heilige Jakob „ wegens uwe vermetelheid, dat gij, onbezonnen „ wijf, u onderwonden hebt, met hem eenen ftrijd „ aantevangen." Den dooden geeven zij fpijs en drank mede, cn al wat tot eene groote reize van nooden is; 't welk zij onder het doodkleed zorgvuldig verbergen. Want zij zijn bevreesd voor dc zuaare cn gevoelige kastijdingen, welken hunne zielzorgers hun wegens dit belachlijk misbruik aan laaten doen, wanneer goede ver-  VERVOLG VAN LIMA. vermaaningen niets willen helpen. Ook voorzien zy den dooden nog van naalden en garen, om op reize zijne kleederen te kunnen verftellen, en met de naald de doornen uit zijnen voet te kunnen graaven; want zij verbeelden zich, dat de overleedenen over eenen nieuwen en met veele doornen begroeiden berg moeten reizen. Zij dooden ook den hond, die hem in | keven de getrouwde was, om den overleedenen op i de reize tegen de moordenaars te befchermen. Op zekere dagen des jaars fluipen zij heimlijk naar het graf, cn gieten 'er Amerikaansch bier op; om den >\ dooden zijnen dorst te lesfehen; doch dit doen zij zo behendig, dat men meenen zou, als of zy 'er wijwa- « ter op fprengdenindien Pien niet uit den reuk het bier bemerkte. Na verloop van een jaar houden zij kostbaare maaltijden, waarbij zij op de gezondheid ] des overleedenen dapper ronddrinken, dat hij zijne reize naar de eeuwigheid gelukkig volbrengen moge4 De Indiaanen liegen zonder fchaamte; weshalve men hunne woorden niet gelooven mag. Veelen gaan om te biechten, alleen om den biechtvader te bedrie- ;j gen, en, dewijl zij gemeenlijk zonder voorafgaand ; geweetensonderzoek komen , moet men hen met alk Imooglijke zagtmoedigheid en vleiende woorden behoedzaam uitvorsfehen , opdat zij niet uit vreeze hunne zonden verzwijgen. Het getal, welk zij bij de eerde foort van zonden opgeeven, geeven zij doorgaans bij alle andere volgende foorten op , die zij : biechten. Hierom moet een verdandig biechtvader, wanneer hij de neiging van hem, die biecht, eenigzins : kent, zich zelf een gevoeglijk getal voordellen* II X. AF».  114 REIZE NAAR I> E R. U. X. atd. Zij woonen zeer gaarn op heuvelen , daar zij hunne "—— fchaapen weiden, opdat zij overal rond kunnen zien, ' D ' indien 'er iemand mogt weezen , die. hun vee fchaade mogt willen toebrengen; doch men heeft de meeftcn deezer nieuwbekeerden in de dorpen gebragt, ten einde hun door den omgang met dc goede en vroome , Indiaanen allengs van hunne bijgeloovighcden te verlosten. Zij woonen in flechte hutten, van fteen en leem gebouwd, en met lang dor gras, chillua door hen genaamd, gedekt, om zich tegen koude en regen te beveiligen. In den muur maaken zij een klein gat, door welk een weinig licht in de hut in kan vallen. Dè deur, die over dag open blijft, bcfiaat uit eene kbe-ófósfenbdd , cn is gemeenlijk zoo laag en naauw, dat men zich bij het ingaan bukken cn draaijen moet. Htm bijzonder huisraad behaat uit wol van verfcheidene dieren des lands, waarvan zij kleedercn en andere dingen, welken zij tot het gebruik van nooden hebben , vervaardigen. Zij hebben veelerhande aardenwerk, dat uit potaarde gemaakt, en goed bearbeid is; zij gebruiken het tot kooken, en om 'er hunnen drank m te bewaaren. Ook ontbreekt het hun niet aan verfcheidene werktuigen, tot de weefkunst betreklijk; zelfs mangelt het hun niet aan zilvergoed, welk zij voor de oogen der Spanjaarden zorgvuldig verbergen, opdat het hun door hen niet ontnomen worde. Geheel anders is het met de adelijke Indiaanen gefield, die in groote dorpen en op aangenaame landhoeven woonen. Deeze hebben zeer ruime en gemaklijke huizen , die met veele kostbaare huisfie* raaden opgefchikt zijn. , . Hoe-  VERVOLG VAN LIMA. I15 Hoéwei de Indiaanen goud en zilver hoogfchatten , ftellen zij echter hunnen voornaamften rijkdom in groote kudden vee, die meercndeels uit Amerikaanfche fchaapèn bcftaan. Doch zij hebben ook veele Europeefche osfen, koeien, zwijnen, paarden, ezels en fchaapèn. Van de Amerikaanfche fchaapèn hebben zij tweederleie foorten. De eerfte noemen zij llama of carua. Dit fcliaap is zo groot als een ezel, en gelijkt wegens zijnen langen hals cn hoogen rug veel naar een klein kameel. Het is zeer bekwaam om last te draagen. Doch de Wol is alleen goed, om 'er touwwerk en zakken van te maaken. De tweede foort noemen zij alpaka. Zij ié bijna zo groot, als de eerfte foort, maar onbekwaam om last tc draagen. Zij beeft eene goede, fijne en lange wol, die van het lijf fchier tot op de aarde twee en een halve fpan lang neerhangt. De kleur deezer fchaapèn is vcrlcheiden. Etlijke zijn over 't geheele lijf grijs , eenige gitzwart, andere donkerbruin , fommige fneeuvvwit, welke laatften de Indiaanen zeer hoog fchattcn, dewijl hunne wol zeer fraai kan geverfd worden. Zo wel deeze , als de andere Amerikaanfche fchaapèn befchermen zich tegen de menfchen door hunne Hinkende kwyl, die zij verre uitwerpen. Dc honden weeten zij met hunne voorpooten aftehouden, flaande daarmede zo geweldig, dat ook de grimmigftcn, wanneer zij eenen Jlag gekreegen hebben, jammerlijk fchreeuwen, den moed verliezen, en wegloopen. Het vleesch deezer fchaapèn wordt van Indiaanen en Spanjaarden gegeeten. De koeijen, hier te land in overvloed, kosten zes , II 2 of X. AFD. 1751.  X. AFD. Ï75J. Ïl6 REIZE NAAR PERU. of zeven Spaanfche daalders; doch zij geevcn niet hef 'geheele jaar door melk, maar alleen wanneer zij kalveren hebben. De kalveren eeten zij nooit, zeggende : het zou eeuwig fchaade zijn, zulke kleine dieren te dooden. De waarde der osfeu is naar hunne jaaren bepaald; want zo veele jaaren als zij oud zijn, zo veele daalders kosten zij. Het Europeen: he fchaap wordt voor eenen gulden verkocht, en onder de beste fpijzen gerekend. De Amerikaanfche fchaapèn, die tot lastdraagen gebruikt kunnen worden, koopt men voor twee fpaaufchc daalders, dc anderen voor één cn één half, cn de jongen om te eeten , voor één gulden. De fpijzen worden uit gebrek van boter, met ver» kensrcufel, welk dc Indiaanfche vrouwen, gelijk wij in Duitschland, zeer fijn uitlmclten , toebereid. Om deeze reden zijn de zwijnen hier duur , kostende meer dan een os, of koe. De gemeene Indiaanen hebben hun vee zo lief, dat zij 'er zeer zelden een van dooden; want doorgaans nuttigen zij alleen die, welke aan een ziekte herven. YV'anneer zij derhalve uit honger een van hun vee moeten (lachten, zetten zij het al wecnendc het mes op de keel, en de omilaande wijven beklaagen met fchreien en huilen het dier, met den dood worftelende. Het voornaamhe voedfel der Indiaanen beftaat in aardappelen , die zij clioquenaka noemen. Tot het aankweeken van dit nuttig gewas worden de meefte velden op de Peruaanfche gebergten bebouwd , dewijl zij tot geen ander voortbrengfcl dienftig zijn. In Zomermaand , wannesr het hier te land bijkans alle nach-  VERVOLG VAN LIMA. H7 nachten vriest, ftrooijen zij deeze aardappelen op de vlakte uit, en laaten ze bevriezen; naderhand omtrent negen uur , wanneer de zon ze weder ontdooid heeft, treeden zij 'er met bloote voeten al het fap uit, en laaten ze in de lucht droog worden. Nadat zij dit tien of twaalf dagen herhaald hebben, en de aardappels droog, dor en zonder hip zeer hard geworden zijn, brengen zij ze in zakken naar hunne fchuuren, daar zij ze twee of drie jaaren kunnen houden, zonder tc bederven. Wanneer zij nu deeze dorre aardappelen willen toebereiden, verpletteren zij ze tusfehen twee fteenen, leggen ze driemaal in versch water, drukken ze telkens wel uit, en necmen 'eiop die wijze alle bitterheid uit weg. Daarna bedienen zij zich van goed vleeschnat, cn laaten de aardappelen tot een' dikken brij kooken, daar zij lijngefneeden vleesch of kaas onder mengen. Deeze fpijs der Indiaanen is zeer voedzaam, gezond en fmaaklijk, bijzonder wanneer onder deezen aardappclenbrij jonge hoenders of patrijzen, in kleine ftukskens gefneeden , gemengd zijn. De akkers, op welken dc Indiaanen het eene jaar aardappelen geteeld hebben, bezaaijen zij' het volgen-, dc jaar met een ander zaad, quinoa genaamd , en naar onze gierst zeer veel gelijkende , hoewel het echter een ander gewas is, in Europa niet bekend.. De halm is gemeenlyk zo dik, als het onderfte van een fchacht, en groeit nagenoeg eene el hoog. Aan zijnen top brengt hij eene menigte bladenrijke uitfpruidèls of takjes voort, die vol kleine korreltjes zijn. Wanneer zij op de akkers rijp zijn geworden % H 3 won ï. AFD. 1751-  lio REIZE NAAR PERU. X. Am. 175'. worden de halmen gelijk aan onze hennep, uit den ' grond getrokken , cn door de Indiaanfche vrouwen mc-t blootc voeten op groote uitgefpreide kleederen onder vrolijke gezangen uirgetrceden en gezuiverd. Zij gebruiken dit zaad niet alleen tot fpijs, maar bereiden 'er ook een fterk Indiaansen bier van, welk zij ehicha of kufa noemen. De kleur van dat bier gelijkt naar rooden wijn, wanneer het uit roode zaadkorreltjes, of naar ons wit bier, wanneer het uit wit zaad, gemaakt wordt. Deeze drank heeft eene dronkenmaakende kracht, gelijk ons bier in Duitschland, en is goed tegen fteen en graveel; zodat men, wegens het gebruik van deezen drank, geenen Indiaan vindt, met deeze kwaaien behebd. Het verkoelt fterk, lescht ongemeen den dorst , en zou ook den Europeereu zeer wel ftnaaken, indien het hun, gelijk hier, uit gouden of zilveren bekers toegediend wierd. De garst, groeijende hier te land in menigte, en wel zo hoog, al", onze rogge, dient alleen voor de muilezels en paarden, in plaats van haver. Behalve de gemelde veldvruchten zijn 'er bijkans gecne andere meer op de bergen van Peru, fchoon andere liabijgelegene provinciën van dit rijk eenen overvloed van de beste tarwe , Indiaansen koorn, fterken wijn, lieflijk ooft, cn meer dergelijke voortbrengfels hebben ; zodat 'er, wegens den beftendigen handel der Indiaanen met andere provinciën op het gebergte nooit mangel aan tarwenbrood, goeden wijn, cn uitgeleezen fruit befpeurd wordt. Indiaanen cn Spanjaarden houden hier op zekere dagen zulke maaltijden , die voor de Europcefchcn in geenen  vervolg van lima. IV) ncn declc behoeven te wijken. Bij zodaanige gelegenheden worden 'er zeer veele fmaaklijke en wel toebereide fpijzen opgedraagen. De glazen zijn vol-van den kostbaarden wijn, en de zilveren kroezen vol Amerikaansch bier, door het mengfel van deeze en geene fpecerijen zeer lieflijk gemaakt. De disch pronkt met goud en zilvergoed, welk den pracht der Europceren verdonkert. De Indiaanen doen hunne reizen , al zijn zij nog zo verre , doorgaans te voet, en houden zich nooit aan den heerenweg, maar trachten naar hun voorgedeld doel over bergen en dalen, alle onnutte bij- of omwegen zorgvuldig mijdende. Altijd zijn zij met een' fiingcr voorzien, waarmede zij hunne decnen zo behendig werpen, dat zij hun doel, fchoon ook verre af, zelden of nooit misfen. Op de zij draagen zij • eene tas, daar zij zeker kruid, colca genaamd, in hebben, cn zonder welk zij noch reizen, noch arbeiden. Dit houden zij in den mond tusfehen de tanden cn de wangen , cn zuigen 'er het lap uit, zeggende, dat het hun krachten cn derkte geeft. Of dit inderdaad waar, dan of het eene bloote inbeelding der Indiaanen zij, wil ik niet onderzoeken. Dit is nogthans zeker, dat het gemelde kruid, getrokken als thee, hier te land den gcenen, die gebrek van vertcering in hunnen maag befpeuren, te drinken gegeeven wordt; want het is zeer heet; het verwarmt cn verfterkt den maag, en bevordert de verdouwing. Dit kruid groeit alleen in yungas, een landfehar. van dit rijk, terdond achter de gebergten van Peru gelegen, cn zich wijd uitdrekkende. Het wordt, gelijk onze wijnftokkea, aan hoogten geplant, « H 4 moe X. AF». 1755. i  Ï2© R E I Z E NAAR PERU. x- AFD- moet veel zonnehitte hebben. Het llruikie, daar de bladen van dit kruid aan wasfen, is naauwlijks zo groot, als een wijnltokje; doch de bladen gelijken Veel naar die van den laurierboom. Zij worden tweemaal in 't jaar op zekere tijden afgeplukt, cn in de lucht gedroogd. Het zijn zeer rijke lieden, die veel van dit gewas op hunne landgoederen tcclen; want 'er worden jaarlijks veele duizend centenaars van verkocht en verteerd. Van het kruid van Paraguay, mate genaamd, bedienen zich des ochtends cn des avonds zo wel Spanjaarden als Indiaanen, gelijk dc Duitfchers van de thee. Zij drinken het uit eene fchaal, zeer aartig van eene Amerikaanfche kauwoerde gemaakt, welks rand breed met zilver of goud behagen is. Uit deeze fchaal zuigen zij het Paraguayfchc theewater door een zilveren of gouden pijpje in den mond, waartoe het pijpje van onder kleine gaatjes heeft, welken zij in de fchaal doopen. Dit kruid wordt jaarlijks uit Paraguay, welk landfehap aan Peru grenst, in menigte overgezonden , en is genoegzaam dc beste cn voordeeligilc handel , welken Paraguay met Peru drijft. De kleur der Indiaanen in het koningrijk Peru is een weinig bruin, en komt die der boeren in Europa taamliik nabij. Zij zijn ook, bijzonder de vrouwen , niet onaartig van gelaat, cn van lijf en leden wel gemaakt. Zij gaan bijkans allen barvoets, en draagen fiechts leeren pantoffels, om de voetzooien tegen dc. fteenen en doornen te befchermen. De mannen hebben gaarn wijde broeken. Hunne hembden zijn van katoen, of wol, en van pnderfchei-  VERVOLG VAN LIMA. ia'i eten kleur, Daarover doen zij een klein roksken aan, •op Indiaanfche wijze uit zacht wollenftof fijn en netjes gemaakt. Tiet hangt flechts tot op den broeksriem, en wordt, gelijk een Leviten rok, over het hoofd gefchooten, hebbende wijde mouwen, die de helft van den arm bedekken, daar zij een groot gedeelte van het hembd uittrekken, en aan beide zijden laaten neerhangen. Op den fchoudcr draagen zij een vierhoekigen mantel, uit fijne en zachte Indiaanfche wol bereid, onderfcheiden van kleur, en achter tot op de kuiten neerhangende. Zij hebben gecnen baard; daartegen hebben zij op het hoofd dik, lang en gitzwart hair, welk zij in den nek vastbinden, en over den rug tot aan de knicbuig los laaten hangen, en met groote zorgvuldigheid onderhouden; zodat men eenen Indiaan geen grooteren fchimp aan kan doen, dan wanneer men hem het hair af laat fnijden. Het hoofd dekken zij met eenen ronden hoed, uit allerhande ftukskens laken aartig famengcfleld; doch de mceftcn draagen hedendaags ronde Spaanfche hoeden. Hunne bruine das of halsdoek laaten zij aan beide zijden , op de wijze der oude Duitfchers, neerhangen. Ilij is van zeer fijne bruine wol der kleinere kameelgeiten, vicuna, gemaakt; welke wol wegens haare fijnheid hcog gefchat, en jaarlijks bij geheele fcheepslaadingen vol naar Europa gezonden wordt. De Indiaanen weeven 'er de fchoonftc cn fijnfle hals- en neusdoeken van, doch die, vuil zijnde, niet mei warm, maar met koud water zonder zeep gewasfehen moeten worden. Zij mogen ook niet in de zon, ol hij het vuur, maar flechts in de fchaduw gedrooge .worden, opdat zij niet krimpen, en hunnen glans H 5 vcr- X. AfP. 175 u  122 REIZE NAAR PERU. X. AFD. verliezen. Zij bereiden van deeze wol de mooifte fijne zwarte hoeden, welke voor onze kastooihoedeu in 't geheel niet behoeven te wijken. In Spanje, bijzonder te Segovia , vervaardigt men 'er zulk fiju zwart laken van, dat ik nog geen fijner gezien heb. Deeze vicunas houden zich gaarn op de bergen en aan koude plaatfen op, gelijkende in alles naar de Amerikaanfche fchaapèn, uitgenomen dat zij een weinig tederder, zeer fnel in 't loopen , en allen ligtbruin van kleur zijn. Op de Cordilleras, een ongemeen hoog gebergte, vindt men geheele troepen van deeze dieren; en in de Julifche provincie woont een Ham Indiaanen , Choquelas genaamd , die zich bijkans alleen door de jagt op deeze vicunas geneeren; want het vleesch eeten zij, en van de wol maaken zij hunne klcedercn, of verkoopen ze duur. Deeze dieren hebben in hunne maagen de bezoarftecnen of ballen, hoewel ook de andere Amerikaanfche fchaapèn of wilde Peruaanfche geiten op deeze gebergten, bijkans in alles naar de vicunas gelijkende, en guanacos geheeten, in hunne maagen en elders veele dergelijke fteenen draagen. De Indiaanen vangen de vicunas op deeze wijze : Zij jaagen ze van de bergen in eene valei, welke zij met een lang fnoer, daar veel witte wol en veeren aan gebonden zijn, influiten. Dcczc, door den wind bewoogen wordende, jaagen den vreesachtigen dieren zo veel fchrik aau, dat zij zich niet verhouten, om over het veerenfnoer te fpringert. Daarna maaken de Indiaanen den kring hoe langer hoe naamver, tot dat deeze dieren zeer dicht bij elkander zijn. Dan treeden zij in den kring, weipen hun hunne libes, b'e-  VERVOLG VAN LIMA. 123 beftaande uit drie kleine ftrikskens, aan ieder van wulken een looden kogel hangt, onder de voeten, die ras daarin vast geraakcn, en ter aarde neervallen, daar zij hun dan de keel affnijden. De Indiaanen zijn op deeze jogt zo wel afgerecht, cn 'er zo gelukkig in , dat zij fomtijds in eenen dag meer dan veertig of vijftig vangen. De Indiaanfche vrouwen draagen een' langen wollen rok, van de oxclcn tot op de voeten neerhangende. Aan het bovenend ftceken zij ze met twee zeer groote fpelden, met brecde zilveren koppen, toe. In 't midden, onder de borst, omgorden zij den rok met eenen gebreiden wollen gordel, bijna vier vingeren breed, en van veelerhande kleur. ■ Van dc fchouders tot over de heupen draagen zij een klein gewceven manteltje, welk zij van vooren bij den hals met eene groote zilveren of gouden fpeld, die zij pichu noemen, vast ftccken. Van baar lang fchoon hoofdhai maaken zij ruim zo veel werk, als de mannen doen. vlechtende het zeer netjes in verfcheidene ftreiigen welker fpitfen zij onder met een lint tc famenbinden In huis gaan zij gemeenlijk blootshoofds; maar wan neer zij uitgaan, bedienen zij zich van een' witten 0 zwarten ronden hoed , of ook wel van een ander foort-van hoedje, montera ganaarad, uit verfcheidt ne (tukjes van veelerhande kleur op eene aartige wi ze famengefteld ; 't welk zij van de Spaanfche vroi; wen geleerd hebben. Wanneer zij naar de kerk gaan of een ftaatsbezock bij iemand afleggen, dekken z het hoofd met ecu' breeden cn langen lluier, van fli weel, taft, of ander fijn dof gemaakt, hangend achter tot aan dc kniebuig neer. De getrouwe Ir X. AFD. f 9 j e c i-  X. AFD \. 340. In de provincie Quito vindt men aarden grafzuilen vatj andere gedaante. M. I a XI. AFD.  XI. AFD. 1752- I32 reize naar peru. van het marktvlek of kleine fteedje oropesa, aan, Deeze had is niet groot , en heeft ook een gering aanzien van buiten. Zy is nogthans zeer vermaard wegens het menigvuldig kwikzilver, welk aldaar in de omliggende bergen gegraavcu wordt, en jaarlijks aan de koninglijke fchatkamer eene aanzienlijke fom gelds opbrengt. Twintig of dertig uuren gaans van daar naar den kant van Lima , liggen tusfehen de bergen etlijke kleine meiren, die het geheele jaar door fterk toegevroozen. blijven. Van daar wordt daaglijks door muilezels, op den afdand van vier uuren van elkander geplaatst, veel ijs naar Lima gebragt, daar men het by het pond verkoopt, en waarmede de inwooners hunnen drank verkoelen. Deeze handel met ijs in Lima is aan eenen heer uit die ftad verpacht, betaalende daarvoor aan de koninglijke fchatkamer jaarlijks tachtig duizend harde daalders ; zodat niet flechts zilver en goud, maar ook fneeuw en ijs de fchatten der kroon Spanje in Peru vermeerderen. Van hier maakte ik mij vroeg op, en kwam na etlijke dagen in het vlek jauxa aan. Hier werd ik door den koninglijken thefaurier zeer beleefd ontvangen, en drie dagen lang geherbergd. Deeze plaats ligt in eene zeer vermaaklijke valei, in graanen en andere veldgewasfen bij uitftek vruchtbaar. Zij is acht of negen uuren gaans lang, en ruim vier breed. Het weêr is hier noch te koud, noch te warm. Ook h*ft meu 'er nog nooit eene aardbeeving befpeurt; waarom de onderkoningen van Peru al dikwijls gezind zijn geweest, hunne zetelplaats van Lima herwaard tc verplaatfen; doch het is tot hiertoe nog niet  REIZE VAN LIMA NAAR CUZCO. 133 niet tot ftand gekomen. Aan beide zijden deezer va- i lei liggen langs' den voet der bergen veele groote Indiaanfche dorpen , het eene naauwlijks een half uur van het andere. Zij hebben allen fraaie kerken. Van Jauxa zette ik mijne reize op muilezels der Peruaanfche post naar de hadGuamanga met mijne reisgenootcn zeer vergenoegd voort. Wij kwamen door veele Indiaanfche dorpen, marktvlekken en bekoorlijke dalen, daar ons oog zich zeer vermaakte, en wij voor ons geld alle noodwendigheden konden 'bekomen, tot dat wij eindelijk aan eene zeer gevaarli.ke pleisterplaats naderden , daar wij niets , dan eene armhartige Indiaanfche hut aantroffen , in welke een Indiaan alleen zijn verblijf hield, die den posthouder der plaats, een uur gaans van daar op zijn landgoed woonende , daar ook zijne muilezels weidden , tijding brengt, wanneer- 'er reizigers, aankomen, 't Wa6 een geluk, dat na verloop van een uur de gewoone póst van Potofi naar Lima , met veele muilezels , eene groote menigte zilver draagende , hier aankwam. De muilezels moesten naar de plaats, daar zij van daan kwamen, leedig tc ruggaan. De post ging nog dien zeiven avond met andere muilezels verder voort; maar wij overnachtten hier, opdat ook de arme muilezels , zeer vermoeid en afgemat , uitrusten en op het land graazeii zouden. Eer dc nacht inviel», kwamen 'er nog twee Spaanfche kooplieden met veele muilezels, hunne waaren draagende, waarmede wij ras bekend werden, dien avond en den volgenden dag uit gebrek van eenen kok zeiven onze fpijzen toer bereidende, en den nacht met gefprekken vrolijk doorbrengende. [ ..: I 3 Den KIL AFB. ■1752.  XI. AFD J753. 135 REIZE NAAR PERU. In de ftad Guamanga moest ik mij acht dagen lang ophouden , wegens gebrek aan Indiaanen, om ons op den weg te verzeilen; want, dewijl wij hier des faturdags voor het feest der H. Drieëenheid en des Sakramentsdags aankwamen , (welke twee feestdagen door Spanjaarden en Indiaanen plechtig gevierd worden) konden wij niemand, zelfs niet door rijklijke betaaling, overreeden, om ons te geleiden, voordat de acht dagen deezer plechtigheid geëindigd waren. Op de markt, in 't midden der ftad, daar veele prachtige toneelen voor de aanfchouwers opgerecht waren, werden ftierengevechten gehouden. Deeze dieren worden des morgens vroeg uit de landen , daar zij weidden, naar de ftad gebragt in eene ruime ftalling, ten dien einde van planken op de markt opgerecht. Uit die ftalling werd des middags na twaalf uur de een na den anderen op de markt, die zeer lang en breed is, uitgelaaten. Opdat de ftier nog wilder en raazender worde, binden zij hem aan de beide hoornen en aan den ftaart vuurpijlen en voetzoekers of kwermers, welke zij bij de ftaldeur aanfteeken, en waardoor het - dier als woedend wordt. Daarna treden fommigen te voet en te paard met fpiesfen of degens op de markt, en roepen met eenen doek of mantel den nazenden ftier tot zich , die woedend op hen aankomt. Wanneer zich dè vechter bij deeze eerde ontmoeting niet wel in acht neemt, kan hij ligtlijk door het doldriftig dier door en doorftoken, en gedood worden , gelijk ook ineermaalen gefchiedt. Geduurende-deeze- dagen zijn bij dit fchouwfpel negen menfchen' ellendig om 't leeven geraakt, zonder de zwaargekwetften te rekenen. Dergelijke ftierenge* VCCÜ-»  reize van lima naar cuzco. I37 vechten zijn wel meer dan eens door den Roomfchen ftoel onder eenen fcherpen ban verboden; dan, het' hielp niet; zodat men eindelijk gedwongen wierd , wegens den hoogmoed en de ïedclheid van dit volk zulks door de vingeren te'zien. Bij deeze dierengevechten zadelen zij fomtijds eenen ftier, op dezelve wijze als een. paard, waarop zich een Indiaan zet, en op de markt rondrijdt. Al loopt en draaft het dier nog zo wild en woedend heen en weer, zit de Indiaan echter zo vast in het zadel, dat hij 'er hem niet uit kan gooien', tot dat de dier geheel vermoeid ter aarde valt, wanneer de Indiaan 'er fchielijk affpringt en wegloopt. Na dat het dierengevecht geëindigd was, verfeheenen meer dan honderd Indiaanen op de markt, allen in hunne oude kleeding kattig uitgedost, draagende eenen Indiaan, op de wijze van eenen ouden Inca gekleed, op eenen troon gezeeten, op hunne fchouders naar het huis, daar de Spaanfche bevelhebbel Voor het vender ftond, 'aan wieii de vermomde Inca eene korte aanfpraak deed, in welke hij den bevelhebber voor de groote vcrmaaklijkheden, die hij hen deezer dagen aangedaan had , zijne dankzegging betuigde. Na volbragte plechtigheid vervorderden wij onze reize op muilezels der Peruaanfchc post, welken zeker graaf, te Lima woonende, door het geheele koningrijk onderhoudt, betaalende daar voor jaarlijk aan den koning van Spanje honderd duizend harde daalders. Na Verloop van drie of vier dagèh kwamei wij in het dal apudima aan. Door deeze vale loopt een groote zeer fnel vlietende droom met vee I 5 Se' S@P. AFD. 1752- 1 [ I  I3S II E I Z E NAAR. PERU. XL.afd. gedruis, over welken wij op eene brug, van touwen gemaakt, waarvan ik te vooren reeds melding heb *'5~' gedaan , moesten trekken. In dit dabis het brandend heet, en,vol muggen, die den reizenden zeer lastig vallen, hunne handen en gezigt zeer hecht toerichtende. Wij hadden 'er ook genoegzaam de proef van, tot dat wij den volgenden dag weder op de hoogte in het groote Indiaanfche dorp chincheras kwamen , in welk het fijnfte buskruid gemaakt wordt. Vervolgens reisden wij door zeer veele dorpen cn marktvlekken j en kwamen eindelijk, na twaalf dagen reizens, te pachaciiaca, eene .zeer groote meierij der Jefuiten, daar jaarlijks ongemeen veel fuiker gemaakt wordt. Wij werden daar door den hofmeester , die een priester was, eene geheele miaand lang op het liefdcrijkfte onderhouden. Van daar vertrokken , bereikten wij in drie of vier dagen het zeer groote dorp moljemolje. Dicht bij deeze meierij overnachtten wij in eene andere meierij onzer orde , daar insgelijks de fijnfte fuiker gemaakt wordt. Den volgenden dag kwamen wij aan de rivier pamp.as, welke diep, breed en zeer meiwan ftropm is. Wij gingen 'er op eene brug, van touwen famengcvlochten, over. Doch ik moest'ermij dooreen'Indiaan bij de hand over laaten kiden , dewijl de geheele brug geftaadig gelijk een wieg heen en weer flingevde. In deeze landdreeken.vond ik op de hoogten aan de rivieren veele aloëboomen, waarvan veele bloeiden, ook veele niet. Zij worden hier makey genaamd, en weinig geacht, omdat het hout deezer boomen zeer weck, ligt en tot weinig zaaken bruikbaar is. TWAALF-  verblijf in cuzco. 139 TWAALFDE AFDEELING. aankomst en verblijf in cuzco. Merkwaardig Bericht nopens een' onafhanglijken binnenlandsciien indiaan- ft schen koning. 1 ' Eindelijk kwamen wij ia den omtrek der ftad cuzco of coz co aan. Hier (laan nog op veele plaatfen oude paleizen der Incas, tot verwondering van allen, die ze aanfchouwen, wegens de ongemeen groote en bij uitftek wel bearbeide fteenen, die zonder kalk zo goed, en vast op elkander liggen, dat ieder Europeer billijk hunne bouwkunst moet roemen. Insgelijks ziet men aan verfcheidene plaatfen op de kleinere hoogten heerlijke graffteeden, guacas ^ daar de adelijke Indiaanen begraaven liggen. Zij zijn op eene aartige wijze van kunhig famengevoegde fteenen in 't vierkant gebouwd, aan alle zijden drie of vier ellen breed, maar drie tot zes hoog; boven zijn zij plat, met groote fteenen gedekt. .Inde zijde.tegen den opgang der zon is een. klein deurtje, welk oper haat, waartegenover de doode Indiaan in eene nii zit. De meesten deezer graffieeden zijn door de, Span jaarden omgeworpen, deels .wegens het goud 911 zilver , welk zij 'er iomtijds in vonden, deels wegens d« fraaie en welbearbeide fteenen, welken zij tot. andere gebouwen gebruiken. Na verloop van twee of drie dagen kwamen wij ir de ftad Cuzco zelve aan. Deeze is onder de Peruaan fche berglieden de allervermaardfte, zijnde deez< ftac M.AFD. 1752.  XII AFD 1752. I40 REIZE NAAR PERU. , ftad eertijds de zetelplaats der Incas, of keizcren van Peru, daar de Spanjaarden ommeetliike fchatten van goud en zilver gevonden hebben. Zij wordt in Opper- en Neder- Cuzco verdeeld, liggende tusfehen bergen, in eene-aangenaame valei, die zich lang uitilrekt ,• en overvloed van goede tuinvruchten voortbrengt. Zij is zeer groot, en net en fierlijk gebouwd, pronkende met heerlijke gebouwen , en toonende nog veele zaaken des heidendoms, merkwaardig om gezien te worden. Zij heeft eenen -bisfehop, en beroemt zich in twee univerfiteiten, waarvan de eene door waereldlijke priesters , de andere door de onzen bediend werd. De dom- en de Jcfuitenkerk, die nevens een akademiegebouW op de markt ftaan, en deZelve ongemeen verderen, overtreffen die te Lima; Zelfs zouden zij iedere ftad in Europa tot eenen beraad verftrekken. Want, dewijl men te Cuzco gantsch zelden, en flechts zeer geringe aardbeevingen bèfpeurt, zo zijn 'er de gebouwen van gehouwen fteenen kostbaar opgehaald. De markt, in 't midden der ftïid gelegen, was eertijds ten tijde der Incas met eene gouden keten tweemaal omgeeven, welker fchakels zo groot en zwaar waren, dat aan ieder derzelven een Indiaan genoeg te draagen had. Deeze groeven de Indiaanen bij de aankomst der Spanjaarden in de aarde, cn is nog niet wedergevonden, hoe veel moeite deeze ook aan hebben gpwend, om ze te ontdekken. De onderaardfche holen, welke in deeze ftad veele -en allen den Spanjaarden onbekend zijn,-. bevatten "groote fchatten. 't Is niet mooglijk, die! plaatfen door eenen Indiaan ontdekt te krijgen, al weet hij ze ook  VERBLIJF IN CUZCO. I41 ook wel te vinden, fchoon men hem ook, ik weet niet wat voor rijkdom belooven wilde. Want zij hebben zich door eenen eed onder elkander verbonden, om de fchatten hunner voorvaderen zo te bewaaren, dat zij door de Spanjaarden nooit zouden kunnen weggevoerd worden. Dit zelve doen zij ten opzigte der oude graven, daar dikwijls veel goud en zilver in verborgen ligt. Zij laaten zich ook niet overreeden , om de goud- en zilvermijnen den Spanjaarden te ontdekken; en wanneer zij eene op de bergen vinden, gooien zij 'er eene menigte fteenen en andere dinget op, ten einde zij van buiten niet in het oog zou val len. Want zij vreezen, dat zij dan door de Spanjaar den genoodzaakt zouden worden, om ze te bearbei den. Daarenboven geeven zij voor, dat hun meer maaien ontzaglijke fpooken waren verfcheenen, di bun den dood gedreigd hadden, bijaldien zij zich on derwinden zouden, deeze fchatten der aarde de: Spanjaarden te openbaaren. De ftad Cuzco heeft etlijke parochiekerken, cn vei .fcheidene mans- en vrouwenkloosters, die deels w< gens de rijke inwooners, en deels wegens hunne fraa en welaangelegde gebouwen en kerken vermaard zijl De tempel, in welken de heidenen eertijds de zc vereerden, is thans van zijne onreinheid gezuiverd en weergalmt hedendaags van den lof des waan Gods; doordien hij den vaderen der predikorde tot eei kerk, benevens een heerlijk klooster, toegedaan is. Het paleis en de wooning der oude Incas werd t een Jefuitenkollegie beftemd,welk wegens zijnegroc te eene prachtige vertooning aan de markt geel Men zegt, dat 'er een onnoemlijke fchat van goud < z XII.AFD. 1752. ' \ i 1 £ 1. n , n ic )t t't.n  142 REIZE NAAR PERU. XII.afd. zilver ™ begraaven ligt, dien zij den fchat dér Incag .. noemen; maar men heeft dien tot hiertoe nog niet I752' gevonden. Eene adelijke Indiaanfche dame, op welke een Spaansch graaf veele jaaren verliefd was, gaf hem de zekerfte kenmerken op, waar hij in den tuin der Jefuiten moest laaten graaven, en de fteenen opbreeken, bijaldien hij den zekeren ingang in het onderaardsch hol, daar de groote en rijke fchat der Incas verborgen is, vinden wilde. De graaf kreeg van den onderkoning te Lima verlof, en toen hij bij de plaats, door de adelijke Indiaanfche dame aangeweezen , de aarde begon te laaten uitgraaven, vond hij alle de kenmerken, door haar opgegeeven, zeker en richtig. Maar toen de Jefuiten bezorgd waren , dat de geheele vleugel of galderij van het huis groote fchaade lijden, ja, door het diep graaven in den grond, misfchien geheel indorten mogt; lieten zij een fmeekfchrift aan den onderkoning afgaan, en begeerden, dat de graaf vooraf bij den corregidor der dad zo veele duizend daalders in bewaarïng zou geeven, als 'er van nooden waren, om de" galderij of den gang, bijaldien dezelve door het diep graaven fchaade lijden of invallen mogt, van nieuws optebouwen; dan de graaf, hierdoor afgefchrikt, liet het begonnen werk deeken. Men ziet beneden in den tuin nog hedendaags den boom , die eene groote witte bloem in de gedaante van een' beker draagt, de trappen, die naar eene heldere frisfche bronwel, door een klein gewelf ingefloten, en nog andere deenen trappen, die van daar verder naar een onderaardsch hol leiden; alle welke 'zekere en gewisfe merktekens de adelijke Indiaanfche dame of freulijn, hier te land bisnias genaamd, haaien  verblijf in cuzco. 143 ren geliefden graaf opgegeeven had, om den rijkenXII-awt. en grooten fchat der Incas te ontdekken. Ik zelf ben JJJJJ etlijke maal naar beneden gedaald, en heb in den onderden gang met mijnen voet op den grond gedampt,, wanneer ik uit den weerklank, die eenige minuuten duurde, waarnam, dat alles daaronder hol,,en vol gewelven zijn moest. De fraaie en prachtige deur van het huis en de kerk der Jefuiten, gelijk ook die van het groote akademiegebouw , vallen wegens haare ongemeen prachtige bouworde , zeer fraai in- 't oog. Daar zijn nog drie andere Jefuitenhuizen in deeze ftad; te weeten , het huis des eerften proefjaars; het buis van S. Bernardus, daar de Spaanfche jeugd in dc vrije leunden en goede zeden onderweezen wordt; en eindelijk het kollegie van S. Borgia, daar de adelijke Indiaanen in dè geloofsleer en andere weetenfchappen onderricht ontvangen. Alle deeze huizen , gelijk ook de overigen, welken onze orde in dit rijk bezat, zijn met zeer voortreflijke bibliotheeken voorzien. Tegenover de dad Cuzco is een berg, op welken de vesting der Incas , billijk voor een wonder der waereld aantezien, gelegen is. Zij heeft ongemeen hooge muuren, uit bijstergroote fteenen famengevoegd. Ieder deen maakt in de lengte en hoogte eene halve verdieping, en in de breedte bijkans een vierde der muuren uit. Alle de fteenen zijn zo kunftig bewerkt, en zonder kalk zo dicht famengevoegd, dat ik geloof, de weergaë daar van op den aardbodem niet te vinden te zijn. Deeze zo vermaarde vesting, een heerlijk overblijffel der Peruaanfche oudheid,  144- reize naar peru*. XII.afd. heid, wordt door de Spanjaarden ten eeneinaal ver- waarloosd; hoewel zij zeer wel gelegen ligt, om de geheele ftad Cuzco tegen alle vijandlijke aanvallen te befchermen. Men heeft van daar een gezigt over alle de ftraaten, pleinen en tuinen der ftad, en kan den naderenden vijand met grof gefchut afweeren. In deeze vesting zijn twee groote onderaardfche holen of gewelven, chincanas door hen genaamd. In eene derzelven kroop ik door de kleine opening, in de rots gemaakt, en zag met verwondering, hoe fraai, aartig en kunftig de rots bij wijze van een' grooten en breeden gewelfden kelder uitgehouwen was. Rondom is het hol met veele zitbanken, in de rots zelve gemaakt, voorzien, alwaar eene menigte perfoonen bij brandende zonnehitte verkoeling kan vinden. Van boven valt 'er het licht door eene opening in. In de andere fpelonk heb ik mij niet durven waagen; dewijl men mij verzekerde, dat deeze groef zo diep en zo ver onder de aarde voortliep, dat tot hier toe nog niemand zich onderwonden had, het end daarvan te zoeken. Cuzco is door veele fchoone landhoeven, vruchtbaare akkers, en aangenaame tuinen omringd, die overheerlijke welriekende bloemen, fmaaklijk ooft, en andere nuttige aardgewasfen het geheele jaar door in overvloed voortbrengen; hoewel de weersgefteltenis hier fomtijds een weinig ruuwer, dan te Lima is. Midden door de ftad vloeit een kleine ftroom , dien zij qüatanay heeten. Deeze loopt bij zwaare plasregens nu en dan zo fchielijk en zo geweldig op, dat hij groote fteenen van de bergen affcheurt, en mede voortrolt. Et-  Verblijf iN cuzco* ï4§ Etlijke dagreizen van Cuzco houdt zich achter de ! hooge gebergten een onafhanglijk Indiaansch koning op, welke, fchoon de Spanjaarden hem eenen muiteling noemen , zich uogthans voor den recimnaati-' gen heer en koning van Peru uit-, en tellens voor* geeft, dat zijn gedacht uit het bloed dei' Incas, of der oude koningen van Peru afftamt. Of hij inder^ daad uit dien koninglijken dam voort is gefprooten, laat ik aan zijne plaats. Dit weet men echter met zekerheid, dat de tegenwoordige koning, etlijke jaaren geleeden, als een adelijk jongeling , in de dad Cuzco, in het huis Van S. Borgia opgevoed, en in de weetenfchappen onderweezen is; daar hij fteeds blijken van een' grooten geest gaf; doch zijne hooge afkomst nooit aan iemand openbaarde. Deeze koning heeft bijkans alle de omliggende heidenen , Maran Cochas, onder welken hij woont j en wier getal ongelooflijk groot is , reeds aan zich getrokken, eii deeze gehoorzaamen ook zijn bevel eri wenk dipt. Dewijl hij het geheele koningrijk Peru met alle magt zoekt , voorwendende,' dat hetzelve zijnen voorouderen onrechtvaardiger wijze door de Spanjaarden ontroofd was; zo heeft men billijk reden om bevreesd te zijn, dat hij veelligt eens, gelijk hij bereids een- cn andermaal beproefd heeft bij eene gundige gelegenheid over de bergen aanruk-* ken , met eene ontzaglijke legermagt geheel Peru overdroomcn, cn het zich onderwerpen zal; te meer, doordien de Spanjaarden hier te land zeer weinige, of in 't geheel geene geregelde krijgsknechten cn vestingen hebben, en dus zijne magt zeer bezwaarlijk tegendand zouden kunnen bieden.- Daar komt nog. K bij, tH.AFjru 1752.  XÏI.AFD 1752. I46 REIZE NAAR PERU. bij, dat de nieuwbckeerde Indiaanen, van liet Spaanfche jok zeer afkeerig, ligtlijk wel de eerften konden zijn, die zich vrijwillig bij deezen Indiaanfchen koning voegen, en in menigte tot hem overloopeu zouden. Op bevel van koning Ferdinand den zesden van Spanje werden door den onderkoning van Peru, Don Jofeph Manfo , graaf van Superanda, fommige jaaren geleeden, twee Jefuiten, die mij deeze gefchiedenis met alle de ontmoetingen, daarbij voorgevallen, mondelijk verhaald hebben, over de gebergten aan deezen Indiaanfchen koning afgezonden, om naar de gefteltenis zijner regeering, zijne magt, en andere omftandigheden onderzoek te doen. Toen zij te tarwa , eene grensvesting, tegenover welke aan den overkant der rivier het rechtsgebied van deezen binnenlandfchen Indiaanfchen koning een begin neemt, gekomen waren , zeide hun de Spaanfche corregidor aldaar; dat zij moesten voorwenden , afgezanten van den Roomfchen paus te zijn : want hij wist met zekerheid , dat de Jpu 19 Inca, of gemelde koning, eenRoomschkatholijk Christen was , en uit dien hoofde hen zeker ter gehoor zou laaten komen. De twee Jefuiten bedienden zich van deezen goeden raad; en aan de rivier gekomen zijnde, riepen zij in de Indiaanfche taal den lieden aan de overzijde der rivier toe, dat zij, 19 Apu. Dit is eene bewoording uit de taal, Aymara genaamd. Uit het ftaalije, welk in de volgende dertiende afdeeling daatvan voorkomt , blijkt het duidlijk, dat zij zo veel als Heer bij ons betekent. Dus zegt Ap» Inca niet anders, dan Heer Inca of Heer Koning.  VERBLIJF IN CUZCO. 14? in den naam van den Roomfchen paus, met den Apu Inca begeerden te fpreeken. Toen deeze gezanten zich aan den overkant bevonden , honden langs de wegen , daar zij door moesten trekken, ontelbaare Indiaanen, met pijlen en boogen gewapend, welken zij ten teken van vre* de en vriendfehap naar de aarde gekeerd hielden* Zij reisden verfcheidene dagen , verzeld van eene menigte Indiaanen , door zeer groote en volkrijke Irt* diaanfche dorpen, tot dat zij eindelijk de plaats bereikten, daar de Apu Inca zijn verblijf hield. Men bragt ze in het huis, welk hun de Indiaanfche ko-" ning tot hun intrek had laaten aanwijzen. Nadat zij zich van de reize eenigen tijd uit had* den gerust, werden zij door fommige trawanten en bedienden voor den Inca gebragt. Deeze, op zijn troon gezeten, ontving hen zeer vriendlijk. Een Van de Jefuiten, hem ziende, kende hem terftond uit het gezigt, dat hij die geen Was, die voorheen, als een adelijk jongeling, uit het Indiaanfche bloed van eenen cazique, in het huis van S. Borgia te Cuzco was opgevoed en onderweezen; doch hij liet 'er niets van blijken. De Jefuit deed zijne aanfpraak in de Indiaanfche taal. Hij zeide, dat zij van den Roomfchen ftoel waren afgezonden , om te verneemen, of niet ook in deeze gewesten des koningrijks Peru het ware geloofslicht kon ontftoken, en zijne Indiaanen in de heilige leer des zaligmaakenden geloofs konden onderrecht wordert. Hierop antwoordde de Inca: dit Was reeds lang zijne begeerte geweest, dat zijne onder* daanen in de leer deswaaren geloofs onderweezen mog* ten worden j te meer, dewijl hij zelf een Roomschka* K a *hcr« xii.AFft» 1752»  Xll.AFD, 1/52. I4S REIZE NAAR PERU. tholijk Cliristen was. Hij had wel, etlijke jaaren geleeden, fomrriige priesters eelier andere orde in zijne nabijheid gehad, die zulks hadden kunnen beginnen ; maar, dewijl zij zijne onderdaanen overrecden wilden, om hem geene gehoorzaamheid te bewijzen, doordien hij Hechts een muiteling, een afvallige, en de koning van Spanje alleen de rechtmaatige heer over geheel Peru was, had hij zich genoodzaakt gezien, dezelven weder verre over het gebergte te rpjg te jaagen ; dan , van dc Jefuiten mogten thans zo veelen komen, als 'er noodig waren. Hij beloofde hun in alles, wat dit bekceringswerk betreft, aan de hand tcgaan, hen tellens verzekerende, dat opzijn bevel alle zijne onderdaanen zich zeer gewillig in de waare geloofsleer zouden laaten onderwijzen : maar de paus moest zijne onrechtvaardige gift, welke hij den koning van Spanje deed, toen hij hem het koningrijk Peru overgaf, herroepen. De heilige vader was zekerlijk door dc Spanjaarden op eene listige en zeer bedrieglijke wijze grootlijks misleid , toen zij hem verzekerden, dat 'er niemand meer van het koninglijk bloed der Incas overig was, dien de kroon van het koningrijk Peru toekwam. Zij meenden wel, dat zij door hunne onmenschlijke wreedheid , aan zijne voorvaderen gepleegd , ook alle de fpruiten des koninglijken ftams uitgeroeid , en gantschlijk verdelgd hadden. Dan , zij hadden zich in hunne meening grootlijks vergist ; want hij had nog vier prinfen. Nadat zich deeze twee Jefuiten aldaar acht dagen lang opgehouden , en daaglijks met den Inca veel refprooken hadden, reisden zij weder over het ge0 1 berg-  verblijf in cuzco. 149 bergtc naar Lima te rug, daar zij de geheele ontmoe- . ting hunner reize in gcfchrifte fielden, en den onderkoning overgaven; welke dit bericht terftond naar Madrid aan koning Ferdinand den zesden zond. Deeze monarch deed naderhand een koninglijk bevel naar Peru afvaardigen , dat in 't toekomende noch Jefiiit, noch iemand der geestlijken van eene andere orde zich ooit weder onderwinden zou , om tot dien weerfpanneling zich te begeeven, en dc heidenfche volken, onder zijn gebied zich bevindende,. in' de waare geloofsleer te onderwijzen. Beide deeze Jefuiten, met welken ik negen maanden lang te Lima omgang had , verzekerdeu mij , dat zij in die landen in dc dorpen ontelbaare Indiaanen hadden aangetroffen ; en dat men niet weeten kon, hoe verbaazend verre zich dit gewest misfehieu in de onbekende zogenaamde Amazonenlanden uitftrekt; alwaar zich bereids alle de heidenen, aldaar woonachtig, aan deezen Inca onderworpen hadden. DERTIENDE AFDEELING. reize van cuzco naar juli. beschrijving dier zending. Baart inwooners. Nadat ik mij geduurende eene geheele maand in Cuzco op had gehouden , zette ik mijne reize voort, en vond na verloop van fommige dagen den weg' eantsch effen, en tot reizen zeer bekwaam. Zo dra men de gebergten van Peru over is getrokken, fchijnen de aangrenzende provinciën een gautsch ander K 3 land- C II.AFD. '752' XIII. AFD. 1752-  I$<3 REIZE NAAR PERU. XIII. afd. landfchap te zijn. In de uitgedrektheid van meer dan twee honderd uuren gaans ziet men niet eenen boom. Integendeel is alles vol hei , daar zo wel op de vlakten, als op de hoogtenen heuvels ontelbaare menigte Indiaansch en Europeesch vee geweid, en aangelokt wordt. Na eene reize van drie weeken , op welke ik door veele zeer groote Indiaanfche. dorpen en meierijen getrokken was , kwam ik te puno aan, daar het groote meir titicaca, naar eene openbaare zee gelijkende, zijn begin neemt. De ftad Puno wordt door Spanjaarden en Indiaanen bewoond, heeft eene ongemeen (choone van gehouwen fteen opgehaalde parochiekerk , prachtige huizen en eenen corregidor. Zij ligt aan den voet van den hoogen berg cakcharani, uit welken reeds federt veele jaaren, cn nog daaglijks veel zilver gegraaven wordt. Deeze zilvermijn is op de volgende wijze ontdekt: Een jongeling van adelijken huize , uit Spanje in deeze landen overgekomen, wilde te Potoh bij zijne bloedverwanten zijn geluk zoeken ; doch werd op de reize zeer gevaarlijk ziek, zodat hij niet dan met groote moeite deeze plaats Puno bereikte. Hij nam aldaar zijn' intrek in het huis eener Indiaanfche weduwe. Deeze nam hem in groote liefde aan, en verzorgde hem in zijne krankheid, gelijk eene moeder haaren zoon. Toen de Spaanfche jongeling door eene zo goede verzorging zijne voorige gezondheid wedergekrecgen had, wilde hij de eenige dochter deezer Indiaanfche weduwe ten huwlijk neemen, om bij eene zo dienstwillige en liefderijke moeder fteeds te blijven.  VAN CUZCO NAAR JULI. 1^1 ven. De Spanjaarden te Puno, zulks bemerkende, ontrieden hem door alle bedenklijke wegen en middelen het voorgenomen huwlijk, voorwendende, dat het hem en zijnen nabedaanden de groothe fchande zou zijn, bijaldien bij zich als een edele Spanjaard met de dochter eener arme Indiaanfche vrouw in den echt begaf. Dc dochter werd het ras gewaar. Zij zeide tot den jongeling: wanneer hij zich van zijne genegenheid jegens haar niet afliet trekken, maar het huwlijk met haar voltrok, zou het hem zekerlijk nooit berouwen, met haar getrouwd te zijn; want zij beloofde hem heiliglijk, dat zij hem in korten tijd tot een' rijken man wilde maaken; hij zou flechts met haar gaan wandelen, en, wanneer zij zich aan zekere plaats op den grond had neer gezet, die plek wel bemerken ; daarna etlijke getrouwe Indiaanen met zich naar buiten neemen, en aldaar laaten graaven, wanneer hij 'er eene zeer rijke zilvermijn ontdekken zou. De verliefde Spanjaard geloofde het Indiaanfche meisje, merkte dc plaats, daar zij gezeten had, naauwkeurig, liet aldaar fteenen weggraaven, en vond terftond de rijke zilvermijn. Deeze wees hij terftond den bevelhebber aan, en hem werd vergund, dezelve op zijne eigen kosten te laaten bearbeiden. Hij trouwde met de jonge Indiaanfche maagd , en begon den arbeid in de mijn met een zo gelukkig gevolg , dat hij in korten tijd een zeer rijk man wierd. Van Puno kwam ik met mijnen reisgenoot den volgenden dag te chucuito aan. Ik werd door den corregidor der plaats zeer beleefdlijk- ontvangen, en bleef met mijnen reisgezel drie dagen lang in zijn huis. Deeze plaats is de hoofdftad eener provincie K 4 van XIII. afd. 1752*  15* REIZE NAAR PERU. XIII. afd. van gelijken naam. Zij is niet groot, maar heeft aanzienlijke huizen, breede ftraaten en twee groote parochiekerken. Zij ligt op eene kleine hoogte, nabij het meirTiricaca, In deeze ftad is eene koninglijke fchatkamer, daar dé zilverftaaven, die zij barras noemen, van het zilver gegooten worden, welk in deeze provincie, en die van pancahcolla in menigte uit de zilvermijnen wordt gegraaven, Van daar zette ik mijne reize over acora en 111i.abe, twee zeer groote Indiaanfche dorpen, voort, en kwam eindelijk den twee cn twintigftcn van Oogstmaand in mijne zending te juli 20 fris en gezond aan. Het dorp Juli haat onder den bevelhebber van Chucuito, welke den Indiaanen het recht fpreeken, en hunne klagten en verfchillen in waereldlijke zaakcn hoeren en beilisfen moet. In 't geestlijke is het aan den bisfehop van Paz onderworpen; welke ftad veertig uuren van daar ligt. De plaats is aan den heerenweg gelegen, die niet alleen door de reizigers in Peru , maar ook door dc geencn, welke uit Paraguay naar Peru trekken, zeer fterk betreeden wordt. De vreemdelingen mogen zich hier flechts drie dagen ophouden, na verloop van welken zij hunne reize voort moeten zetten. Maar, bij aldien iemand der reizenden in eene ziekte mogt vallen, wordt hij in het gasthuis gebragt, en aldaar met fpijs en drank, gelijk ook ï0 Juli Men vindt dit dorp ook in de Midkaart vats $uid 1 Amerika< door den beroemden heer d'akville Bitgegeeven, gelijk mede in die, welke bij hot derde deel van w. k o e v. r t s o n 's g»-'chiedenis van Amerika gevoegd is. Maat in beiden wordt de na*m deezer plaats -{"Ctkeercilijk Juli, in fteé van Juli, gefchreevéu.  VAN CUZCO NAAR. JULI. 153 ook met ligchaamlijke en geestlijke artzenij jijklijk XIII. verzorgd. . Deeze zending of dit dorp Juli ligt op eene hoogte , XJ^T dicht aan het groote roeirTiticaca, tusfehen vier hoo- 1766. ge bergen, welke het geheele dorp der Indiaanen omringen , en influiten. Een dier bergen wordt ulla, de tweede caracollo, de derde sapacollo, en de vierde sulipucara genaamd. Deeze laatüe is de grootde en hoogde, en van het midden af tot nagenoeg aan zijnen top met vier dikke en hooge muuren rondom omgeeven, tusfehen welken de Indiaanen veele akkers hebben, daar zij aardappels en quinoa op tcclen. De muuren zijn reeds op veele plaatfen omgevallen. Deeze berg was de vesting der aloude heidenfche Indiaanen, daar zij zich tegen den vijfden Inca, Capac Yupanqui, die hen onder zijne gehoorzaamheid wilde brengen, veele jaaren zeer derk en dapper verzetten; tot dat hij hen eindelijk door eene wreede list, die zijnen heldendaaden geene geringe klad aanwreef, overwon, en onder zijn juk bragt. Alle de vier bergen hebben boven op de kruin een groot en hoog kruis, door een' vroomen priester aldaar opgerecht. Deeze vier bergen zijn benevens eenen anderen , nagenoeg tusfehen twee derzelven gelegen, en yac a r 1 geraamd, met veele rijke zilveraderen en mijnen voorzien, daar eertijds de heidenfche Indiaanen, en naderhand de Spanjaarden veel zilver uitgegraaven hebben. De plaats der zending is teffens een groot dorp, alleen door Indiaanen bewoond. Het heeft lange rechte draateu, en in 't midden eene vierkante groote en K 5 bree-  154 REIZE NAAR PERU. XIII. AFD. 17521766. i I breede markt, daar de Indiaanfche vrouwen op zonen feestdagen heure waaren verkoopen. Daar zijn vier fraaie kerken, van fteen welgebouwd, ook met zeer veel rijke en prachtige gouden en zilveren kerkfieraadjen' overvloedig voorzien, waarmede op hooge feestdagen de altaaren van onder tot boven bedekt worden. Zij pronken ook met kostbaare priesterlijke koorgewaaden van uitmuntend geflikt werk. Van binnen zijn de kerken met groote en zo wel uitgevoerde fchildcrftukkcn verfierd, dat ieder derzelven een kunstftuk mag genaamd worden. Zeer fraai in hout gefneeden beelden vertegenwoordigen den Zaligmaaker aan den pijlaar, toen hij gegeesfeld werd; toen hij het kruis droeg; en toen hij van het kruis af werd genomen; voorts Johannes den dooper; S. Hieronymus; en S. Franciscus. Hoewel zij allen Hechts door Indiaanfche beeldhouwers vervaardigd zijn, moet ik echter in waarheid bekennen, dat zij in zeer goeden fmaak en kunflig uitgewerkt zijn. Deeze vier gemelde kerken voeren de volgende ti;els. De eerfte is de S. Peterskerk, tot welke de Indiaanen, quancoelos genaamd, behooren. Zij s de kerk van het Jefuitenhuis. De tweede is de kerk les heiligen kruis, daar in het hoogaltaar een groot luk des heiligen kruis bewaard wordt, door S. Borria aan dezelve vereerd. Tot deeze kerk behooren le Indiaanen, welken men incas, chambillas m chinchayas heet. De derde is de kerk van Maria's hemelvaart, behoorende tot dezelve dc Inliaanen mociios genaamd. De vierde en Iaatfle is den ïeiligen Johannes den dooper toegewijd. De zuilen, lie het huis en het koor der kerk uitmaaken, zijn van asch-  VAN CUZCO NAAR JUL:Ï. *5£ ischgraauwen fteen zo kunftig gehouwen, en met XIII. bloem- en loofwerk zo rijk en aartig uitgewerkt, dat AFP', de reizigers niet geloovcn willen, dat zij van fteen ï?gfc zijn , voor dat zij met een mes de proef daarvan ge- 17rvooroeeld: de Canchis, Canas, Collas , Collaguas Lupacas, Pag fes, CarancM, Charcas en veele anderen. De JeOut l b k - t o n. o heeft 'er eene fpraakkunsi in't Spaansch van «tchrêeven, welke deezen tijtel heeft: Arte y Grammatica mrj copiofa de la iengua Aymara, compuefla por cl P uooovicó' BSKTON.O , Romano, de la Cmp* via de fe'W <» » PrSiHcia del Piru, de la India Ocadental. fZij is te Rotne in het jaar 1603 gedrokr ia oftavo en beflaat 3/8 bladzijden. De heer bay.it had zich in deeze taal zo zeer geoeffcnd, dat hij in dezelve voorde Indiaanen, aan zijne zorg toevertrouwd, preekte De heer chbistoph gcxtl.eb vaU m-u.rr heeft in het eerfte deel van zijn. Jojtmal .zur Kumtgerchichte und zur algemeinen Litterator bladz. 112 enz. deeze bijzonderheden nopens de taal Aymara opgegeeyen, "en aldaar ook, behalve de hierbóv-en Itaande proeve,nog eene predikatie van den heer baVbk in de Aymareefche taal met eene Laiyntche overzetting begonnen mede t? deelen, bladz. 117, welker-Hot in het derde deel vau hetzelve journal bladz. 55 tot 104 te vinden is.  xnr. AFD. -752 — 1766. I58 REIZE NAAR PERU» Apuhua, Auquina, Yocanfa, Efpiritu - fantonfa Dominus, Patris, Filii, et Spiritus fatittl " fuif - pana. Amen. iu nomine fuo. Amen. Nanacan' Aaqui - ha, halajpachan cancata, futi Nostrum Pater meus, in Ccelo tu es, Nomen ma ynpaychata cancapa, Reyno ma nanacaru tuum fanétum fit, Regnum tuum nobis hutpa , munanna ma lurata cancapa halajpachanfa, veniat, voluntas tua facla fit in Coelo, acapachanfa uc'hamaraqui, ttanta - ffa nanacaru in terra fimiliter, panem nostrum nobis Lichuru churita, hu'chanaca- fla fca pampachahodie des, pcccatu nostra etiam nobis re- rapita, camifa hiuflanaca- taqui huchachafirinaca mit tas, uti nos contra peet■ antibus ffaru pampachdpjthua uc'hama haniraquihua huanostris nos condenamus fimiliter, non etiam in tecannaru tincuyannahatati, maufca taque enigma* tentationem nos cadere finas, fed ab omnibus peri- cStha kefpüta. Amen. eulis nos libera. Amen. Harnppatjdma Maria, Diosna gracia-pampi phoca* Ave Maria, Dei gratia fua plena tatahua, Dios Apu - flahua humampl canqui, tu es , Deus Dominus noster tecum eft, huat-  VAN cuzco NAAR juli. 159 huarminacatha collana - tapi, puracamathfa yuriri inter mulicres benediöa es tu, ventris tui enatus huahua mafca, Jefu-fla collana - raqui-pi, Santa filius tuus, Jefus noster benedutus etiam efl. Satiüa Maria, Diosna Taycapa, huchajtaranaca-fla laycu Maria, Dei Mater fua, peccatoribus nobis pr« hamppatarapita hichafa, hihuanna-ffa-pachanfa uc'ha. «ra tu nunc mortis nestra: in tempor e firn. maraqui. Amen. liter Amen. Daar ik een ftreepje tusfehen de woorden geplaatst heb, moeten dezelve te lameu geleezen wovden, als of het maat één woord ware. VEERTIENDE AFDEEL I; N G. Van de bergen, zilvermijnen, zout- bergen, landsgesteltenis, magneetbergen, en andere merkwaardigheden der zending juli. De bergen in het rechtsgebied deezer zending zijn van buiten onvruchtbaar, maar van binnen vol zilver. Des niettegenftaande zijn de zilvermijnen der bergen sulipucara, caracollo, yacari, vilanyn, sacata, lurisa, pichu, cancali, sivicani dl harumbamba, WCgCUS de nieuwontdekte zilvermijnen van Puno en San Autonio, door de Spanjaarden verlaatenj hoewel da laat- XIII. AFD. 1752 — ij 66. XIV. AFD. 1752-  l6ö REIZE NAAR P É tl ff, XIV. laatden, naamlijk die van Harumbamba, eertijds den . Afd- koning van Spanje drie millioenen harde daalders in 1752— maanden opbragten; gelijk zulks in de rekenboe1766". ken der koninglijke fchatkamer tc Chucuito, alwaar de zilverftaaven, of barras, gegooten werden van het zilver, in de mijnen van Harumbamba uitgegraavcn, hedendaags nog'te zien is. Deeze zilveraders gaven zo lang rijke buit, tot dat twee bevelhebbers door onrechtvaardige twistgedingen, de rechtmaatige bezitters verdooten hadden. Zij lieten wel naderhand den arbeid in die mijnen voortzetten; maar zij verfpildcn hun eigen geld onnut, en lieten 'er zo lang in werken, tot dat zij gantschlijk verarmd waren, eu hunne daaglijkfchc kost bij de Jefuiten te Juli zoeken moesten. Ik heb 'er in mijnen tijd'beiden arm en ellendig naar de_ eeuwigheid zien gaan. Bij deeze gelegenheid zal ik, iioewel kortlijk, da wijze befchrijven, op welke men hier te land uit het zilvererts, in de mijnen gegraaven, het zilver haalt. Meii heeft zilvererts, waarin men het Witte en harde zilver reeds van buiten zier. Dit noemen zij plata hlanca. Maar 'er is ook ander erts , welk het zilver, daar in begreepen, wan buiten niet vertoont, fchoon het 'er zeer rijklijk mede bezwangerd is. Dergelijke ertfen heeten zij pomillos- roncos. Al het zilvererts wordt 'uit de mijnen naar de zilvermolens, hier onder den naam van trapiches bekend, heengebragt, daar het ddor een' grooten ronden molendeen, van hec water door middel van een molenrad, rondgedreeven, als tot kleine zandkorreltjes gemaalen wordt. Dit zilverzand wordt vervolgens met drooge takkebosfchen in eene oven gebrand, daarna up eene effens plaats,  LANDSCESTEETENIS VAN JULT. ï6t plaats , met fteenen dicht geplaveid, uitgeftort, aldaar gelijk leem met water gemengd, en in verfcheidene kleine beddekens, op de wijze van tuinbedden , verdeeld. Na verloop van eenige dagen worden deeze zilverbeddekens met zout beftrooid, wederom met zo veel water, als noodig is , tot eene foort van leem gemaakt, en etlijke dagen lang door eenen Indiaan met voeten doorgetreeden. Wanneer men bevindt, dat het zout zijne kracht op het zilverzand gedaan heeft, wordt 'er zo veel kwikzilver, als men noodig acht, op het zilverbeddeken geftrooid, en, gelijk voorheen, door eenen Indiaan een' geruimen tijdlang met voeten wel dooreen getreeden. Daarna laat men het zilverbeddeken met kwikzilver zo lang rusten, als men noodig oordeelt, om alle de zilverdceltjes aan zich te trekken. Dit gefchied zijnde, wordt het zilverzand, met leem en zand gemengd, in een' fteenen trog gefchud, en met water over fchuinschliggende huiden, welke in 't midden eene kleine diepte hebben, gezuiverd. Want het water , van boven uit eene pijp in den trog gelaaten, fpoelt over de huiden, die bij wijze eener goot en eenigzins afhellende gelegd zijn, alle onzuiverheid wég, terwijl het kwikzilver met het aangetrokken zilver in de diepten, gelijk boven gemeld, in de huiden gemaakt, neerzinkt, en daar liggen blijft, tot dat het water alle onreinheid weggevoerd heeft. Vervolgens wordt al het kwikzilver uit de diepten der huiden in een leêren zak, die van onder fpits toeloopt, verzameld, welken men over een bekken ophangt , opdat het kwikzilver , welk 'er van tijd tot tijd uitzweet, daar in druipe; maar het zilver blijft; als een dikke ftof in den zak; . L vvelk XIV. AFD. I7531766.  i6z reize naar peru. XIV. AFD. 1752i/66. welk zilverftof naderhand met eenen ftamper in de vormen fterk in wordt gedrukt, op dat het hard worde. Na verharding van het zilverftof worden de houten vormen 'er afgenomen, maar de pina , of zilverklomp (gelijk de Spanjaarden dien noemen) wordt op gloeiende kooien gezet, en gloeiend gemaakt, opdat het weinige kwikzilver, welk veelligt nog in het zilver over mogt gebleeven zijn, door het vuur verteerd, in de lucht gedreeven worde, en het zilver volkomen zuiver blijve; welk zilver door de Spanjaarden plata virgen, of maagdezilvcr geheeten wordt; dewijl het zonder eenig mengfel van ander erts is. Behalven deeze zilverbergen der Julifche zending, zijn 'er ook etlijke zoutbergen, daar het fijnfte en fneeuwwitfte zout gemaakt wordt. Deeze liggen tien uuren gaans van Juli. Zij hebben aan weerskanten een klein dorp hisca haiju, cn hacha haiju genaamd, en twee kapellen, welke dochters der groote parochiekerk van Juli zijn. Uit deeze zoutbergen ontfpringt zout water, welk de Indiaanen, in die nabuurfchap woonende , in groote van fteen gemaakte kommen verfamelen, en daar mede geduiirende zes maanden, in welken het hier nimmer regent, de rond©mftaande muuren, en andere vormen van aardewerk gemaakt, zo lang begieten, tot dat het zout,, welk 'eraan hangen blijft, hard en eenen vinger dik is; wanneer zij het van de fteenen en vormen afneemen, en in hunne zoutfehuuren bewaaren, tot dat 'er koopheden komen, en het hun af koopen. De bergen, hoogten en heiachtige landen deezer geheele ftreek brengen, behalve kruiden en gras voor bet rundvee en de fchaapèn, bijna in 't geheel geen  landsgesteltenis van juli. iój ander gewas voort. In den omtrek van vier of zes uuren gaans ziet men geenen boom , uitgenomen misfchien etlijke ftruiken, die op verfcheiden plaatfen aan de hoogten en de bergen groeien. Om deeze reden moet men zich hier , gelijk in Arabie, tot het vuur, om fpijs te bereiden, van droogen koe- en fchaapenmist bedienen , welken de veeherders bij zakken vol op de weilanden verfamelen, en in de dorpen en heden verkoopen. Daar worden wel, twintig uuren van Juli, zeer veele takkebosfehen gemaakt van de groote heesters en ftruiken, welke aldaar in menigte groeien; doch zij worden alleen tot het broodbakken gebruikt. Van de kleine dennen boomen , die vijfentwintig uuren van Juli wasfen, branden de Indiaanen , daaromtrent woonende, kooien, die tot de reukvaten in de kerken dienen, en door de goud-, zilver- en ijzerfmits, gelijk ook door de flootemaakers gekocht worden. Dag en nacht zijn hier ook even lang. Twaalf uuren van Juli ligt eene zeer vermaarde hei, die negen of tien uuren in den omtrek heeft, rondom met veele Indiaanfche hutten en meierijen bezet is, en ayancabamba genoemd wordt. Zij is vol Indiaanfche fchaapèn, die 'er goede weide vinden. Wanneer men van Juli dcrwaard reist, loopt de weg, drie uuren van het begin der hei, langs eene ongemeen fraaie en merkwaardige plaats, daar eene vrij groote rivier tusfehen rotsachtige bergen ingefiooten is. De Indiaanen noemen die ftroomengte uruculcu, dat is, de visfehers ftroomengte, en de rivier, die 'er doorloopt, de groote rivier quenque. De rivier is zeer vischrijk in eene foort van visfehen, fuches L 2 ge- / XIV. AFD. 17^2 —>■ 1766.  ] XIV. AFD. 1752 — 1/66. 64 REIZE NAAR PERU. genaamd, en bij uitneemenheid goed om te eeten. De rivier is zo diep en breed, als onze Main, en loopt in de vijf regenmaanden zo fterk, en zo fnel, dat men 'er of in 't geheel niet, of niet zonder het oogfchijnlijkfte gevaar over kan trekken. De ftroomengte zelve is zo zeldzaam en aangenaam , dat zij het oog des reizigers vermaakt, en hem met verwondering vervult. Aan de eene zijde ziet men deels de zuiverfte en aangenaamfte bronnen uit de rotfen voortkomen, deels de heldere en zoet ruifchende beekskens van boven van de bergen neerftorten. Aan de andere zijde ontdekt men vreeslijk groote zuilen en pyramiden, door de natuur zelve gevormd , welke de kunst niet in ftaat is natemaaken. Terftond bij het begin der ftroomengte is een hooge berg, op welken eertijds een zeer groot dorp van heidenfche Indiaanen ftond. Op zekere tijden is hij vol vuurige en heldere dampen , die bij nachttijd uit dc aarde uitwaasfemen, en den reiziger fchrik en vrees aanjaagen. Men wil zulks aan de menigvuldige doodsbeenderen, aldaar begraaven liggende, toefchrijvcn; dan, ik laat dit aan zijne plaats. Nadat men den weg langs dc ftroomengte afgelegd beeft, komt men aan de gemelde groote hei. Bijkans ten einde van dezelve is een heuvel, in zijnen omtrek nagenoeg een vierde van een uur groot. Hier borrelt geftaadig kookend heet water op, welk uit 011derfcheidene buizen met groot geweld en zo fterk geraas uitberst, als of men 'er geftadig de trommel roerde. De Indiaanen vangen het water op, en gebruiken het tot gezondbaden. Ouvruchtbaare vrouwen, van dit water drinkende, worden ras daarop vrucht-  l andsgesteltenis van juli. vruchtbaar; zwakken en beroerden krijgen 'er het gebruik hunner ledemaaten door weder; en veelen wor- _ den ook van andere krankheden door dit water gencezcn. De Indiaanen noemen deezen heuvel wegens het groote gedruisch, welk hij dag en nacht maakt, poj po collo. Hij is fteeds met rook omgeeven. B ven heeft hij twee ruime vierkante openingen, gelijk twee kleine meiren, waarvan de eene met warm., doch de andere, flechts ter breedte van twee fchreeden van de eerfte afgezonderd, met koud water vervuld is , welk, gelijk twee groote ketels, geftadig als ziedend water opborrelt. In de warme kon ik met eene lijn, honderd vademen lang, geen grond vinden,; maar in dc koude vond ik, veertig vademen diep, grond. Bij deeze twee kleine meiren, die boven op den heuvel liggen, is nog eene andere groote en ruime opening, door de Indiaanen mancapacha lacca , of het Hellegat, genaamd. In deeze opening kan men, deels wegens haare diepte, en dééls wegens het ziedend hectc water , dat 'er op haaren bodem fteeds kookt, niet zonder ijzing neerzien. Met een woord, de geheele heuvel bruischt- en beeft dag en' nacht zo ontzaglijk, dat ik de eerftemaal grootlijks verfchrikte, en 'er niet lang op vertoeven durfde. Omtrent zes uuren van deeze groote hei liggen etlijke zeer hooge magneetbergen , zodat men 'er fleutels en ander ijzerwerk aan hangen kan. In die maanden, in welken het hier veel dondert, is het gevaarlijk te reizen. Twaalf uuren hooger op zijn veele bergen, op welken tusfehen de rotfen en fteenen veele dikke wortels uitfpruiten. Uit deeze bereiden de. ïnL 3 diaa- XIV. AFD. V76Ö.  l66 reize NAAR peru. diaanen veel terpentijn, dien zij duur verkoopen. De wortels kunnen niet gebruikt worden, om ze te branden , wanneer men fpijs wil bereiden, dewijl hun rook alles bitter maakt. XV. AFD. I7S2 — 1766. VIJFTIENDE AFDEELING. Verdere beschrijving van het dorp juli, van de omliggende steden en landstreeken, van het meir titicaca, enz. Ik kom weder tot de befchrijving van ons dorp Juli, en zijne omliggende landhreeken. Hoewel aldaar noch wijn, noch tarwe, of andere veldvruchten groeien, wordt hun echter alles in overvloed toegevoerd. C cchabawba voorziet hen met vccle en zeer goede tarwe. Deeze ftad is wel geenc van de grootfte fteden van dit rijk; maar zij is ook geene van de kleinere, en zeer wel met breede en rechte ftraatcn voorzien. lucumpa, moquequa, ica, pisco, cu arequipa, of, gelijk anderen fchrijven, arequiva, verzorgen de bergfteden en plaatfen met veel wijn, brandewijn, boomolie, katoen, Indiaanfche peper, en ooft. De vier eerfte fteden zijn klein, maar zeer net gebouwd, cn daar alles in overvloed groeit. Arequipa is, naar mijnen dunk, de fchoonfte ftad van dit- koningrijk. Alhoewel zij zo groot niet is, als Lima, daar zij twee-en-vijftig uuren van daan ligt, is zij nogthans -met prachtige gebouwen van hardfteenen zeer fraai bebouwd, heeft breede en rechte draaien , en ligt in eene bijzonder vermaakhjke vlakte aan de  BESCHRIJVING VAN JULI. 't'67 de riviercHiLA, over welke zij eene voortreflijke brug van gehouwen .fteen heeft. Langs deeze rivier worden de koopmanfchappen van de .Zuidzee tot aan deeze ftad gebragt. Zij heeft een prachtige domkerk, benevens eenen bisfchop , ook etlijke parochiekerken , cn welgebouwde mans- en vrouwenkloosters. Hier is een corregidor, en de had wordt door veele aanzienlijke Spaanfche huisgezinnen bewoond, die rondom de had hunne buitenplaatfen hebben , daar behalve veele boom- en tuinvruchten, de heerhjlcde tarwe en wijn geteeld wordt. Eertige uuren van dc ftad aan den kant van het gebergte , ligt een zeer hooge brandende berg, welks kruin bijna het geheele jaar door uit eene groote opening rook opgeeft. Ook zijn 'er reeds verfchcidenmaakn Vlammen uit voortgekomen, en vreeslijke'aardbeevingen daardoor veroorzaakt. Het meir t i ticaca, waaraan het dorp Juli ligt, wordt, voor zo veel tot hiertoe bekend is, voor het grootfte op den aardbodem ..gehouden. Het heeft honderd uuren in den omtrek, zodat het eer naar eene zee,.dan naar,een meir gelijkt. Het water van dit mcir, een weinig zoutachtig , is op zekere uuren van den dag ftü, en daarna ftroomend, gelijk de zee. Rondom is-het met veele zeer groote volkrijke Indiaanfche dorpen en marktvlekken bezet, die aüen Aymarcrs zijn, en in geestlijke zaaken tot het bisdom Paz behooren. Het is zeer diep, .en kon ook groote fchepen draagen, bijaldien de Spanjaarden.hier zodaanigen bouwden , om op dit meir de koopmanfchappen gemakhjker en fpoedigcr van de eene plaats naar de andere over te brengen. Ook is het meir zeer L 4 visch- XV. AFD. 1766.  163 reize naar peru. XV. AFD. I7Ï2 — 1766. vischrijk. Men vindt er meer dan twintig eilanden in, waarvan flechts twee bewoond, en bebouwd zijn; naamlijk het eiland chucuito, en het eiland copacabana. Ieder van die is drie uuren lang, en acht in den omtrek groot. Op het laatstgenoemde eiland liet ik mij eens met nog andere goede vrienden in een groote Indiaanfche fchuit, van biezen en zeeriet op een kunftige wijze gevlochten, overvoeren. In deeze Indiaanfche fchuiten is het zo zeker op dit meir te vaaren, als in booten, van hout en planken gemaakt; dewijl zij gemak■lijker door de Indiaanen geroeid kunnen worden. Op dit eiland hielden wij ons etlijke dagen op, cn bezagen alle de oudheden, van de tijden der Incas nog overgeblcevcn. Bij de plaats, daar men gemeenlijk met.de boot, bij liet overvaaren aankomt,'waren nog eenige welgebouwde fteenen huisjes, waarin de fchildwachtcn honden, wanneer dc Inca zich op-het eiland bevond. Op de vlakte ziet men het oude paleis, of het hamhuis van den eerhen Inca Manco Capac. Dit gebouw is echter voor het grootfte gedeelte reeds ingeftort. Hier worden veele koeien,' runderen, en fchaapèn gefokt, ook veele aardappels, ocas, quiuoas, boonen, en maiz of Indiaansch koorn geteeld. Zij hebben 'er ook veel rosmarijn, nagel- 'cn andere tuinbloemen, die door. de inwooners der omliggende dorpen in menigte worden gekocht, om op hooge feestdagen hunue altaaren in de kerken daarmede te verfieren. Dicht bij dit eiland is nog een ander; welk, fchoon zo groot niet, echter even zo vruchtbaar is. Op dit eiland haat. nog het oude paleis, waarin eertijds de coya of gemalin der Inca woonde, wan-  bésciïr.ijving v a n juli. tCf? wanneer de koning zich op het groote eiland ophield. Op dit heeft'tegenwoordig de cazique van Copacabana zijne landgoederen, welken hij laat bebouwen, en daar bij veel voordeel van'trekt. • C o p a c a b a n a ligt op het fchiereiland van deezen naam, van waar alleen de overvaart naar liet eiland des Inca gefchiedt. Nadat wij in de haven van het fchiereiland gelukkig waren aangekomen,, werden wij aldaar door den 'corregidor van a c ri a c a c ii i , cn den cazique van Copacabana zeer prachtig met een gastmaal ontvangen, cn met eene vrolijke reenjagt vermaakt. Dit fchiereiland is met veele plantaadjen voorzien , en voedt eene menigte fchaapèn, runderen en koeien-, van welke jaarlijks veele verfche boter en kaas gemaakt wordt. Het marktvlek Copacabana is groot én welgebouwd, ook zeer vermaard wegens eene groote pelgrimaadje, welke uit alle de rijke provinciën, fteden en dorpen van geheel Zuid-Amerika met aanzienlijke offers, en voorbeeldige godsdienftigheid derwaard gedaan wordt, I De kerk, aan de bezorging der paters aüguftijnen toevertrouwd j is 'zeer fraai. 'Het beeld der- maagd Maria is met veel goud , zilver, diamanten en andere kost'baare gefteenten verfierd. " Zo wel op de beide eilanden van den Inca en zijne gemalin, als op het fchiereiland Copacabana, en andere omliggende plaatfen van dit gewest, wordt meermaalen door de Indiaanen, wanneer zij'hunne akkers ploegen, veel goud gevonden, welk de oude inwooners ihi den grond gegraaven hebben , opdat het niet in der Spanjaarden handen vallen zou. In mijnen tijd is op het eiland des Inca door eenen Indiaan een gouL 5 dcn XV. AFD, 1752 — I76Ö.  17° REIZE NAAR P E R V. XV. den beeld uitgegraaven, vertooncnde een' Indiaan op AFP' eenen fteen zittende. Het was zeer kunftig gegooten I752_ en fijn uitgewerkt. De Indiaan bragt het aan'den be1766. velhebber, die hem honderd harde daalders tot een vereering uittelde, en het beeld naar Lima aan den onderkoning van Peru, cn deeze weder naar Madrid aan den koning zond, daar het in de koninglijke fchatkamer gebragt werd. In deeze zelve landftreeken was, etlijke jaaren gcleeden, een bevelhebber, die zeer gemoedlijk, en vol medelijden met de Indiaanen omging, hen niet, gelijk anderen plagten te doen, door veele lasten bezwaarende en uitzuigende. Daardoor nam hij de harten der Indiaanen zo zeer in, dat de caziquen, wanneer hunne vrouwen eenen zoon ter waereld hadden gebragt, hem gemeenlijk tot peet of doopgetuige Verzochten. Toen de vijf jaaren zijner regeering geëindigd waren, en hij met zijne familie naar Spanje terug wilde keeren, was hij zeer bedroefd, dewijl hij wegens zijne goedhartigheid jegens de Indiaanen weinig rijkdom in Indie voor zich vcrfameld had. De caziquen, zijne vrienden, bemerkten zulks, cn zeiden hem: hij moest maar goeds moeds zijn; hij zou niet zo ledig, als hij het zich misfehien verbeeld had, naar Spanje wederkeeren; hij moest flechts getrouwe Indiaanen beftellen, zo veelen als hij wilde, die wel met touwen voorzien waren; zij wilden om middernacht komen, en hein naar eene plaats bren-. gen, daar een groote fchat aan goud begraaven ligt, van welken zij hem zo veel wilden geeven, als hij begeerde. De bevelhebber, zich aan hun woordhoudende, be"  BESCHRIJVING VAN JULI. 171 beftelde terftond tien of twaalf Indiaanen, en'verwachtte'hen ten beflcmdcn tijde. De caziquen kwamen , volgens hunne belofte, des nachts ten twaalf uur weder, blinddoekten den bevelhebber, cn leidden hem, een half uur lang, door omwegen, tot dat zij eindelijk aan eene plaats kwamen, daar zij eenige groote fteenen afwentelden, en hem met zich in een onderaardsch gewelf voerden. Daar deeden zij den doek van zijne oogen weg, toonden hem het goud, welk 'er als bakheenen opeen geftapeld lag, en zeiden hem teffens, dat hij 'er zo veel van neemen zou, als ieder Indiaan draagen kon. Dit gefchied zijnde , bonden zij weder eenen doek, voor zijne oogen , leidden hem zo uit het gewelf weder uit , wentelden de groote deenen voor dcszelfs ingang of deur, cn verzelden hem naar zijn, huis , daar zij hem het medegebragte goud ter hand helden. De bevelhebber, met deezen fchat behouden in Spanje aangekomen , gaf, volgens zijne pligt , van deeze zonderlinge gebeurtenis terdond kennis aan den koning, die den onderkoning gelastte, allen mooglijkei; vlijt aantcwenden, om deeze plaats bij de Indiaancr naar te vorfchen. Dan , alle moeite , daartoe gedaan, was tot heden toe te vergeefs. Zij ontkender alles, en wilden van zodaanigen fchat niets weeten, Op het groote meir Titicaca zag ik meermaala: diezelve wolkenzuilcn , welke het water uit het men in de wolken optrekken, op dergelijke wijze, als $ boven bij mijne zeereize befchreeven heb. Toen ik mij eens te ciiallabamda, een dorp drie uuren van Juli gelegen , en welks Kerk cent dochter van de parochiekerk van Juli is , bevond, za: AFD. ï/5?— 1766.  XV. AFJD. 175=— 1/66. 17* R E I Z E NAAR PERU. zat ik regens den avond , om verfche lucht te fcheppen, dicht aan het meir. Op eens werd ik boven mij eene dikke donkere wolk in de lucht gewaar, die uit baar midden allengs eene dikke donkere zuil , gelijk een roolenfak, in het meir nabij den oever neerliet. Terftond daarop ontftond in het water een vreeslijke wervelwind, die eene zo ruime ronde opening of holte in het water maakte, dat ik van de hoogte, daar ik zat, de fteenen des gronds kon zien. Daarna begon de zuil het water optetrekken, gelijk eene waterpomp, met een groot gedruisch, en zo veel geweld ,• dat kleine kei- en vuurfteentjes van den grond met het water in de hoogte wierden getrokken. 'Dit duurde omtrent twaalf of vijftien minuuten ; waarna de wolk langzaamerhand de hoos weder optrok, en zich verder uitbreidde. Ik begaf mij fpoedig naar huis , dewijl ik voor donderweer bevreesd was, 't welk echter niet volgde. Drie uuren van Juli naar den kant der ftad Chucuito, ftaat niet verre van het meir een vermaarde berg, welken men des Inca's Herberg of Drinkberg noemt. De reden deezer benaaming is de volgende. De vijfde Inca had de Aymarers veele jaaren lang op dien berg belegerd, om ze zich te onderwerpen. Doch, toen hij zulks met geweld niet ter uitvoer kon brengen, bedacht hij deeze list. Hij veinsde, dat hij begecrig 'was eene eeuwige vriendfehap met hun te maaken. Ten dien einde rechtte hij op Zekeren dag een groot gastmaal aan , waartoe hij alle de voornaamften dier republijk noodigde , om vrede en vriendfehap met hem te fluiten. Toen hij ze op die wijze allen uit de vesting bij zich in zijn leger gelokt had,  beschrijving van juli. 173 nad, gaf hij den zijnen bevel, om alle zijne gasten, XV. wanneer zij wel befchonken waren, zo ras de roode Al'Dchicha opgezet wierd , wreedlijk te vermoorden; 't welk ook volbragt werd, doch niet zonder groot na- 1766. deel der eer van deezen vorst. Deeze berg ftaat recht tegenover eenen anderen, sulipucara genaamd, op welken de vesting der Aymarers was. Van verre gelijkt zij , wegens de menigvuldige beelden, door de heidenfche Indiaanen op eene kundige wijze in de rots uitgehouwen, naar een paleis. "De Indiaanen zeggen, dat in deezen berg nog veele afgodsbeelden verborgen liggen. Aan den voet des Drinkbergs begint de zeldzaame en kostbaare weg , dien de vijfde Inca Capac Yupanqui een uur gaans lang over eenen arm van het groote meir liet aanleggen, om in zijne reizen een' omweg van vier uuren te mijden. Deeze weg beftaat uit veele fteenen, dicht aan elkander gelegd, en beneden met veele gaten of pijpen voorzien, waardoor het meirwater van de eene naar de andere zijde geleid wordt. Boven is de weg met aarde en zand zo elfen en hard gemaakt, dat men 'er met vermaak over reist. Alles is aldaar vol zeevogels. In het meir Titicaca ontlasten zich rondom veele rivieren, waarvan fommigen zeer groot zijn, en eene menigte water aanbrengen; welk het door eene vaart, die de Spanjaarden el desagnadeko noemen , weder uitgeeft. Door deeze vaart , bij wijze van eenen zeer diepen en zachtkens vlietenden droom uit het meir voortkomende, en bijkans zestig uuren lang, wordt het meir paria veroorzaakt, in welk het water zich onder de aarde verliest, zonder tot hiertoe te hebben kunnen  174 reize naar peru. XV. nen ontdekken , waar het weder ten voorfchijn ^•F0- komt. 1752— Dicht bij den uitloop des Defagnadero is eene 1766". zeer vermaarde brug , rustende op veele taamlijk groote fchepen , van biezen cn zeeriet kundig fa* niengevlochtcn , en het eene aan het andere wel vastgebonden. Van boven is deeze fchipbrug insgelijks met biezen en zcerict , wel famengebonden, dicht belegd. Zij heeft vier of vijf fchrceden in de breedte, en ruim vijftig in de lengte. Paarden cn muilezels worden aan de hand over deeze brug geleid; maar de goederen door de Indiaanen op den rug naar dc overzijde gebragt. Hier wordt jaarlijks onder den blooten hemel eene groote jaarmarkt gehouden, waartoe veele kooplieden uit de omliggende deden cn marktvlekken bijeenkomen, en hunne waaren verkoopen. Zij begint op den eerden dag van hooimaand , en duurt bijkans vier weeken. Op dien tijd moeten ook alle de caziquen der provincie Chucuito met hunne Indiaanen, welken het lot treft, om in dat jaar naar Potoh te gaan, en aldaar in de zilvermijnen tc werken, hier verfcihjuen, dewijl zij 'er dan, in des bevelhebbers tegenwoordigheid, gemonderd worden , om vervolgens met hunne Kapiteins de reize naar Potoh aantencemen. P 0 t o s 1 , wegens zijne ongemeene rijke zilvermijnen door de geheele waereld beroemd, is de grootfte ftad in het koningrijk Peru, en wordt door Spanjaarden , Amerikaancn cn vreemdelingen fterk bewoond. De omliggende landftreek is ruuw, ongun'ftig, en onvruchtbaar; want drie of vier uuren in 't rond  beschrijving van juli. 175 rond is 'er naauwlijks een groen grasfcheutje of ftruikjc te vinden. Ook is het 'er koud. Des niettegenftaande is het te Potoh zeer wel te leeven, dewijl 'er van andere plaatfen alles in overvloed wordt aangebragt. Zij heeft veertien parochie - kerken , veele manskloosters, en een vrouwenklooster van S. Therelia. Omtrent dertig uuren van Potoh ligt, aan de rivier pilcomayo, de ftad plata, of chuqutsaca, welke de hoofdftad der provincie charcas is. Zij werd door de Spanjaarden geftieht. Daar is een voornaam Spaansch gerechtshof , welk zij la Audiencia de los Charcas noemen , uit eenen voorzitter en verfcheide raaden, oydores, beftaande. Ook houdt daar een aartsbisfehop zijn verblijf, die jaarlijks tagtig duizend harde daalders aan inkoraften heeft. De ftad is welgebouwd, maar niet zo groot als Potoh, Lima of Cuzco. Zij is zeer volkrijk , heeft eene aangenaame, gezonde en zeer gemaatigde ltichtgefteltenis ; en haare landftreek is in tarwe, garst, ooft en druiven bijzonder vruchtbaar. Daar zijn ook in den berg porco rijke zilveraderen, maar die , nadat de mijnen bij Potofi ontdekt zijn , hedendaags niet meer geacht worden. * ZES- XV. AFD. 1752 ■ 766.  170" reize naar peru. XVI. AFD. 1766. ZESTIENDE AFDEELING. reize van juli naar paz. beschrijving dier ftad, en omliggende fteden en landjireeken. Nadat ik veertien jaaren lang in het rechtsgebied van Juli in des Heeren wijngaard gearbeid had, werd mijne gezondheid eindelijk van tijd tot tijd dermaate verzwakt, dat miju overfte mij naar Paz moest zenden. Ik reisde ook zeer gaarn derwaard, dewijl 'er, behalve de Spaanfche taal, gecne andere dan de Aymara door de Indiaanen gefprooken wordt, welke zo in de ftad, als in de omliggende landftreeken onder de Spanjaarden vermengd woonen. De ftad paz, door de Indiaanen c h o q u i y a p u , dat is, de Goudlandhoeve, genaamd, ligt tusfehen veele bergen, die ze geheel en al omringen, aan eene beek , welke flechts twee uuren verder naar beneden reeds een' grooten broom uitmaakt. Zij is wel niet groot, maar nogthans welbebouwd, met breede ftraaten , en fraaie huizen, die van binnen met prachtig huisraad en veele fchildenjen verfierd zijn. In 't midden heeft zij eene groote en breede markt, daar eene voortreflijke bron, met witten fteen van Perenguela bekleed, vrij hoog fpringt. Benevens de domkerk, heeft zij drie parochiekerken , vijf mans- en drie vrouwenkloosters. Zij is ongemeen volkrijk, en heeft veele zeer rijke kooplieden en inwooiiers. De waereldlijke regeering wordt door den bevelhebber en den koninglijken fchatmeester; maar de geestlijke door den bisfchop , die daar woont, cn jaarlijks eene inkomst van  reize van juli naar paz. I77 van dertigduizend harde daalders heeft, waargenomen. Hier komt al het goud bijeen, welk in de omliggende mijnen gegraaven, of uit de rivieren te t i p u a n i , die rijk aan ftofgoud zijn, gevischt, en hier tot flaaven gegooten wordt, waarop men teffens een merk, de gehalte en de waardij van de fijnte des gouds te kennen geevende, zet. Drie uuren van de Stad Paz, ligt de beroemde goudberg illimani. Deeze is zeer hoog, zodat ik hem uit de verheeven landftreeken van Juli, fchoon meer dan vijftig uuren van daar gelegen , bij eene heldere lucht gezien heb. Hy is van zijne kruin af tot bijkans aan zijnen voet toe het geheele jaar door met fneeuvv bedekt, en maakt de wcêrsgedelteuis der Stad Paz ook guur en onaangenaam. Wegens de hechte wegen en menigvuldige omwegen heb ik altijd acht uuren van nooden gehad, wanneer ik mij te paard of op muilezels wegens geestlijke verrichtingen naar zijne nabijheid begeeven moest. Aan den voet van dien hoogen fneeuw- en goudberg, aan de overzijde van eenen droom, die naauwlijks twintig fchreeden breed is, beginnen de brandendheete landdreeken van tirata, daar ik, zo dikwijls ik 'er mij bevond, wegens de zwaare zonnehitte , altijd meende aan de grenzen der helle te zijn. In deeze landdreeken van Tirata groeit, behalve de beste Europeefche en Amerikaanfche aard- en boomvruchten , de uitgelezende wijn, dien men voor den allerbesten iu Peru fchat. Nadat ik in de dad Paz tot mijne voorige gezondheid weder geraakt was, fprak ik met mijnen overden in deeze plaats, die twintig jaaren lang aan het heil M dei xvr. AFD. JJÓóT-  xvi. af o. Ï76Ó. I73 reize naar peru. der zielen ondereenen dam van Indiaanen, cmq u 1 t 0 s genaamd , gearbeid had , en beiloot, met hem naar zijn dorp buena vis t a te rug te keeren, om eene kans onder den ftarn der chiriguanos, van welke heidenen hij reeds achthonderd zielen tot bet Christlijk geloof bekeerd had , te waagen. Dan , toen ik mij met hem bereids reisvaardig wilde maaken , en de taal van dat volk van hem begon te leeren, werd hij te Lima door de provinciale vergadering verkoozen, om in zaaken, de orde betreffende, naar Madrid en Rome gezonden te worden; en wij hi ons vcorneemen daardoor verhinderd. De Chiquitos, gelijk ook de moxos, ba ure», cn andere natiën in deeze gewesten, zijn reeds door den iever der Jefuiten tot het geloofslicht gebragt ; maar de Chiriguanos, mowinas, en nog veele andere hammen meer, in deeze landen woonende, zitten nog in heidenfche duisternis, en zijn allen geboren en gezwooren vijanden der Spanjaarden. De Chiriguanos, die, gelijk de Europeers, blank, en zeer welgemaakt zijn, hebben eene groote neiging, om bet Christen geloof aanteneemen. Zij bragten zelfs Jiunne kranke kinderen, welken zij meenden aan die ziekten te zullen herven, tot ons, met begeerte, om ze te doopen, waarna zij ze in onze dorpen bij ons terug lieten , opdat men ze, wanneer zij veelligt tot gezondheid fierheid mogten worden, op eene Christhjke wijze, onder de nieuwbekeerden op zou voeden. Zij willen, wat de geloofszaaken betreft, den koning van Spanje voor hunnen befchermheer erkennen, ook met de Spanjaarden in behendigen vrede keven, en koophandel met hun drijven; alleenlijk zou men hen in  reize van juli NAAR paz. I79 in hunne vrijheid ongehoord laaten, en hen niet met geweld tot onderdaanen willen maaken. Het landfchap der Chiriguanos grenst aan de eene zijde aan de provincie siërra, welker hoofdftad la santa Cl? uz DE la siërra, of la IiA- ranca is , door de Spanjaarden aan de rivier guapei gedicht. Zij is-zo gering en klein, dat zij den naam eener dad niet verdient. Zij heeft nogthans eenen bisfehop, doch die niet hier, maar te misqui woont, ook een klein deedje, op den afdand van drie uuren van de eerstgenoemde gelegen, daar de hicht gemaatigder, en wijn, benevens andere veld-, tuin- en boomvruchten groeien. Aan de andere zijde grenzen de Chiriguanos aan het landfchap der Chiquitos. Voor deezen zijn de Chiriguanos zeer bevreesd, dewijl de Chiquitos allen reeds Christenen zijn, te veld zich als dappere mannen kwijten, en dc punten hunner pijlen, daar zij ongemeen net mede weetcn te fchieten, met een zo derk vergift bedrijken, dat, bijaldien zij 'er iemand flechts een weinig mede kwetfen, terdond het geheele ligchaam des gekwetden op begint te zwellen, en hij binnen weinig uuren derven moet. De Chiquitos alleen kunnen dit ongemeen derke vergift bereiden; maar zij ontdekken het geheim aan niemand, zelfs niet aan zielzorgers. • In deeze landdreeken, omtrent eene dagreize van het dorp Buena Vista, is een meir, van welk mij de bovengemelde Jefuit, die 'er twintig jaaren lang verkeerd had, verzekerde, dat geen Indiaan, noch van de Chiquitos, noch van de Chiriguanos, over was te haaien , om dat meir te naderen, zeggende, dat, bijaldien zich iemand zulks onderwond; het meir op M a eens XVI; AFlJ. 1 f66.  XVI. AVO. 1/66. lSo reize naar peru. eens met een verfchriklijk gedruis en woede huishoog zich verheffen, en uit zijne oevers treeden zou. Twee Uuren van Santa Cruz de la Siërra is de vermaarde rivier mam ore e , grooter en breeder dan onze Rhijn. Langs deeze reist men naar de ftammen der Moxos, Baures, en andere Indiaanen , waarvan reeds veelen tot het Christen geloof door de Jefuiten gebragt zijn. Dc Indiaanen deezer gewesten zijn allen voortrefiijke boogfehutters, zodat zij met den pijl zelfs eenen vogel in de vlugt, zo goed als onze jaagers, treffen, waartoe zij door hunne ouders van jongs op onderwcezen , en geftaadig geoeffend worden. Zij zijn groote liefhebbers der muziek, en keren met weinig moeite alle muziektuigen fpeekn, wanneer zij door goede meesters wel onderrecht worden. In het fchrijnwerken, flotemaaken, draaien en andere handwerken zijn zij hedendaags zo wel ervaren, dat zij den Europeefche kunftenaaren niets toegeeven , en alles wat hun in de werktuigkunde uit Europa fraai, net en kunftig voorgelegd wordt, met geringe moeite naraaaken , zodat men zelfs geen onderfcheid kan befpeuren , bijzonder , dewijl zij het fchoonfte en voortrefhjkfte hout daartoe in hunne bosfehaadjen in overvloed hebben. De vrouwen arbeiden zeer fijn en kunftig in katoen. Zij vervaardigen 'er niet alleen haare, haarer kinderen en mannen kleederen uit; maar maaken 'er ook de fijnfte tafellakens, fervetten en handdoeken van, die op vorstlijke tafelen mogten gelegd worden. Uit het katoen, van natuur bruin, maaken zij ook zeer fraaie hals- en zakdoeken , benevens andere goede ftof-  REIZE VAN JULI NAAR PAZ. 151 ftolfen, welken zij vervolgens naar hunnen zin zeer net verwen, bijzonder de tafelkleeden. Zilver en goud wordt 'er niet geacht; zij kennen ook geene geldmunt, maar drijven met andere natiën hunnen handel door ruilingen. Zij teelen zeer veele en goeden rijst, en Indiaansch koorn in overvloed, waarvan zij zeer goede taarten maaken, doch die terhond uit de pan of uit den oven warm moeten gegeeten worden. Zij hebben wel meermaalen uit Peru tarwe laaten komen, en die gezaaid, welke ook weelig opfchoot, maar nooit graanen voorfbragt; weshalve hun uit dat rijk jaarlijks veel befchuit toe wordt gezonden. Men kan zo den kleinen als den grooten Indiaanen, wanneer zij ons in hunne groote booten komen bezoeken, en ons hunne waaren aanbieden, geen beter gefchenk geeven , dan wat zout toetereiken , welk zij terhond in den mond fteeken, en met de grootfte begeerte , gelijk den besten fuiker, opeeten. Zij weeten het was wel te bleeken, en zeer wit te maaken, voorziende het geheele Koningrijk met die waar. Toen ik mij reisvaardig maakte , om naar mijne zending terug te keeren, kwam de nieuwe bisfehop van Santa Fé in Nieuw Granada, daar hij domdeken was , aan. Na verloop van etlijke weeken begeerde hij mij tot zijnen biechtvader, en zond mij de benoeming tot examinator fynodalis van zijn geheele bisdom toe. Hij was twee jaaren ouder dan ik; een meufchenvriend , en zeer vroom en geleerd. Zijn naam was Don Gregorio de los Campos. Hij ontving in dit zijn bisdom jaarlijks dertigduizend harde daalM 3 ders, XVI. AFD. i?6ó.  l8a R E I Z E NAAR PERL'. XVI. AFD. 17 66. ders, van welken hij ook jaarlijks de helft onder de armen van zijn bisdom liet uitdeelen. Jaarlijks bezoekt hij een gedeelte van zijn bisdom in eigen perfoon, zodat hij, volgens de grondftellingen der Trentfche kerkvergadering, alle twee jaaren het bezoek van zijn geheele bisdom volbragt. Van de priesters nam hij niet het minde, zelfs niet eene kaars, om niet aan, en wanneer de Indiaanen hem ooft en tuinvruchten bragten , betaalde hij ze rijklijk. Doch den zijnen beval hij, onder bedreiging van den grooteren kerkban, welks ontflag hij zich alleen voorbehield, niets aanteneemen. Ik moest met hem naar het landfchap yuncas reizen, daar nog nooit een bisfehop voor hem geweest was, om den nieuwbekcerden Indiaanen aldaar het vormfel toetedienen. Om naar dat landfchap te komen , moesten wij viermaal, op vier onderfcheidene plaatfen, de hoogde kruinen van het gebergte Andes , het geheele jaar door met fneeuw bedekt, overklimmen. Op deszelfs toppen ontdekten wij altijd, zo ver ons oog kon reiken , de wijduitgeftrekte gewesten van het nog niet bekende zo genaamde land der amazonen. Deeze liggen over 't geheel zeer laag, en alles is vol bosfehaadjen, doch met veele bergen, die ook vol houtgewas zijn , tusfehen beiden. Zij hebben ten oosten het Koningrijk Brafilie, ten westen Peru, ten noorden de groote rivier Maranon, en ten zuiden de landfehappen der Moxos, en van andere Indiaanen. Nadat wij de eerhe fneeuwbergen over waren getrokken , kwamen wij aan den voet van eenen zeer lioogen berg , uit welks gefmolten fneeuw een klein beekje ontftaat, daar wij met de voeten over konden. ftap-  rei2e VAN JULï NAAR paz. ï§5 flappen. En dit is de oorfprong der alombekende rivier van Parana, die de Spanjaarden rio de la plata noemen, en bij Buenos Ayres in de zee vloeit. Nadat wij in het landfchap Yuncas, daar de wegen moeilijk en gevaarlijk zijn, her- en derwaard gereisd hadden , keerden wij naar Paz te rug, om aldaar etiiikc weeken uitterusten. ZEVENTIENDE AFDEELING. terügreize UÜ peru ««Ar bamuerg, t» gevolge het koninglijk Spaansch bevel; uit kragt van melk alle de Jefuiten alle de Spaanfche Staaten ontruimen moesten. +. Naauwlijks waren wij uit Yuncas gezond te Paz weder teruggekomen, of'erkwam onverwacht, den achtentwintigden van Oogstmaand desjaars 1768 het fmertlijk koninglijk bevel aan, dat alle de Jefuiten binnen kortbepaalden tijd alle de Spaanfche Staaten ontruimen moesten. —- [De pragmatieke Sanctie, of de eeuwigduurende Rijkswet, waardoor alle de Jefuiten uit de geheele Spaanfche monarchij gebannen, en alle hunne goederen, roerende en onroerende, verbeurd verklaard werden, was gedagtekend Pardo, den tweeden van Grasmaand des jaars 1767. Op dien zeiven dag werd zij in de koninglijke hoofddad Madrid met de gewoone plechtigheden afgekondigd, en op de gebruiklijke plaatfen aangeplakt. In den nacht tusfehen den eerden en tweeden dier maand waren bereids, zo in de gemelde hoofddad , als in alle de andere fteden van Spanje, de Jefuiten in alle ftilte op het allerM 4 oa- XVI. AFÜ. I7Ó6. XVII. AFD. I/68.  XVII. ATD. 1768. IB4 REIZE NAAR PERU. onverwachtst gevat, en naar deeze en geene havens gebragt, om naar Italië overgevoerd te worden. Alle hunne goederen, geene uitgezonderd, werden terhond in beflag genomen. De bovengemelde Rijkswet beftond in negentien artikelen. Aangaande de beweegredenen , die Zijne Katholijke Majefteit tot dien grooten Map van uitbanning overgehaald hebben , werd 'er alleenlijk in gezegd, dat zij rechtmaatig waren, doch in 's konings hart verborgen zouden blijven, cn dat alles tot welzijn van den geheelen haat geichiedde. Het ontwerp en de uitvoering deezer opligting en uitbanning, op een en hetzelve uur genoegzaam door alle de Spaanfche Staaten in Europa volbragt, is met zo veel geheim begonnen, voortgezet cn uitgevoerd , dat, niettegendaande 's konings biechtvader een Jefuit was , noch hij , noch zijne ordegenooten 'er niet de minde lucht van kreegen ; waarom het met recht voor een bijzonder meesterduk van Staadumde gehouden is.] — De bevelhebber der ftad, die ons van harte lief had, moest zulks voldrekt geheim houden. Hij deed een aanzienlijk gedeelte van de bezetting der dad met hun geweer, des avonds ten acht uur, bij zijn huis vergaderen. Daarna bezette hij met de krijgsknechten ons huis in alle ftilte. Bij het aanbreeken van den dag, toen de deur geopend werd, ging hij 'er met zijne onderbevelhebberen in, en liet ons ailen in de kamer des overden ontbieden, daar hij ons het koninglijk befluit voorlas. Daarna eischte hij ook , uit kracht van een ander koninglijk bevel, alle de Hemels van het huis, en zond ons het noodige eeten uit de dad. De kerkdeuren en die van ons huis werden gefloten , en  terug reize naar b am berg. i"5 en door krijgsvolk dag en nacht bewaakt. Den dertighen van Oogstmaand , het feest van S. Rofa van Lima , lazen wij de laathe misfen in onze gefloten kerk, onder welken wij zo wel de groote , als kleine hostiën nuttigden, en de zilveren en gouden bekers, daar zij in bewaard worden, leedig maakten. Al het goud en zilver werd uit de kerk in eene bijzondere kamer van het huis gebragt , en weggefloten , waarvan de bevelhebber den fleutel medenam. Dc heilige beelden der kerk waren erbarmlijk aantezien , toen zij van allen heraad ontbloot ftonden. De bisfehop, gelijk ons de bevelhebber zelf zulks verzekerde, viel een- en andermaal van droefheid in rlaauwte. Den eenendertighen, des morgens zeer vroeg, braken wij van de had Paz op, om het gehuil, het jammeren cn fchreicn der inwooneren niet te hooren. Dan wij werden door de honden verraaden, die door hun geftaadig bellen alle de inwooners uit hunnen flaap opwekten, welke, aan hunne venhers loopende , jammerlijk bcgonden te fchreicn cn te klaagen. Wij hoorden het nog buiten de had, tot dat wij op de hoogten der omliggende bergen kwamen, daar de bevelhebber en andere heeren ons voor de laathemaal met traanen in de oogen omarmden , en ons eene gelukkige reize toewenschten. Wij reisden met onzen kapitein en wacht van krijgsknechten naar Oruro. De wacht was zonder geweer. Na eene reize van twaalf dagen kwamen wij in oruro aan, daar wij in het Augustijnerklooster geherbergd werden. Deeze kleine bergitad ligt in eene zeer koude en ruuwe landftreek, aan den voet van fommige zeer rijke zilverbi 5 ber- XVII. AFD. 1768.  REIZE NAAR PERU. XVII. Af O. 17(58. bergen, die in voorige jaaren zeer veel zilver uitleverden , zodat men iu die tijden bijna geen werk meer van die van Potofi maakte; maar hedendaags zijn zij zeer in verval geraakt. Nadat wij ons in deeze dad acht dagen op hadden gehouden, zetten wij onze reize des namiddags voort tot eene landhoeve der Jefuiten, daar wij overnachtten. In de volgende dagen decden wij eene reize van meer dan veertien uuren , en werden op eene fchipbrug over den uitloop des grooten meirs in een dorp overgezet, daar wij ons middagmaal hielden. Tegens den avond kwamen wij in twee uur aan een groot dorp, daar veel goud gegraaveu wordt. De priester dier plaats onthaalde ons zeer wel. Den volgenden dag reisden wij twaalf uuren ver tot aan een Indiaanfche meierij, daar wij ook meenden te overnachten; dan de priester, wiens dorp 'er recht tegenover een half uur van daar op eene ruime en effene hei lag, zond ons eenen Indiaan te paard, die ons naar zijne plaats moest geleiden; daar hij ons met goede huisvesting, en dien avond en volgenden dag met fpijs en drank overvloedig verzorgde. Van daar gingen wij door eene wildernis van acht dagen, daar wij daaglijks door heete valeien groote togten deeden, en 's nachts onder onze tenten hiepen. Wij ontmoetten op deeze geheele reize niets anders, dan etlijke Indiaanfche hutten aan weerskanten, en zeer veele graven, die van aarde, derk te famen gedampt, zo vast gebouwd waren, dat zij nog gantsch ongefchonden waren , cn federt meer dan vijfhonderd jaaren niet de geringde fchaade geleeden hadden, Ein-  terugreize na.au b am e erg. l8? Eindelijk kwamen wij aan de vermaakliike kusten van het Peruaanfche zeedrand. Den eerden nacht diepen wij in een groot huis van eenen mestizen; den tweeden op eene zeer uitgedrekte en fraaie landhoeve eener Spaanfche weduw, die ons alle eer bewees; en den derden en laatden in het groote marktvlek tagna, daar wij twee maanden lang werden opgehouden. Van daar zonden wij onzen kapitein met zijn krijgsvolk naar huis , wordende al dien tijd door de landmilitie van het marktvlek, doch zonder geweer, bewaakt. De bevelhebber en thefaurier dier plaats zonden ons daaglijks goed eeten, zo wel des middags, als des avonds, en veele chokolaad. Daar kwamen omtrent honderd Jefuiten bij elkander. Het vlek ligt in eene aangenaame valei, die eene zeer gezonde lucht heeft. Toen de twee fchepen, het eene te Arica, het andere te Balcocha aanlandden, om ons naar Lima over te brengen, reisden fommigen naar arica; maar wij namen onzen weg te land naar balcocha, daar wij in vijf dagen aankwamen. Deeze plaats is zeer arm en gering, liggende drie vierde uur van het dorp hilo , tot welke parochie zij ook behoort. Zij heeft eene goede kapel, etlijke huizen, en fommige almazenas of magazijnen , daar zo wel koopmanfchappen bewaard, als ook reizigers geherbergd worden. Daar onthaalde ons onze kapitein zeer wel. De olijven zijn daar groot en blaauw, gelijk onze pruimen , en worden voor de besten gehouden. Alle de leevensmiddelen worden daaglijks van Hilo herwaard gebragt. Door de geheele plaats wordt men een' zeer onbehaaghjken reuk gewaar, wegens de hinkende aar- XVII. AFD. 1/68.  188 reize naar peru. xvii. AFD. j;68. aarde, die 'er bij hoopen ligt, en van het kleine eiland iq ui ca aan wordt gebragt, om de akkers en wijngaarden in deeze landhreek daarmede te misten. Wy hebben 'er ook veele zeeëgels gegeeten. Wij moesten hier acht dagen 'wachten, tot dat vier ftokoude Jefuiten van Arcquipa in draagzetels bij ons gebragt werden. Twee waren doodziek, de derde fteekeblind , en de vierde gantsch beroerd. Toen deeze vier armhartige mannen aankwamen, meende ons hart van fmert te breeken , terwijl onze oogen van heete traancn overvloeiden. Wij werden eindelijk aldaar ingefcheept , om ter zee naar Lima te reizen. De kapitein van het fchip behandelde ons, gelijk ook zijn pligtwas, zeer goed en beleefd. Zo wel ik, als anderen, die reeds op zee geweest waren , kreegen de zeeziekte niet meer; maar de anderen moesten 'er zeer veel van doorhaan. Na twaalf dagen kwamen wij te Callas aan, van waar wij terhond tegen den avond met veele rijtuigen naar Lima in ons profeshuis overgebragt werden. Hier kwamen meer dan vierhonderd Jefuiten te famen , en werden in alle de kamers verdeeld. De deur werd dag en nacht door krijgsknechten met opgefteeken bajonetten bewaakt. Nadat wij hier twee maanden vertoefd hadden, tot dat de fchepen met de koopmanfehappen belaaden waren, werden honderd tweeënzestig Jefuiten, onder welke ik ook was , in eene menigte rijtuigen naar Callas gereeden, daar wij aan boord van het fchip S. Barbara gingen. Het was groot, en eertijds een oorlogsfchip van tweeënzestig ftukken kanon geweest. De kapitein was de affchuwclijkfte mensch en gierig- aart  TERUCREIZE NAAR BAMBERG. I89 aart op den aardbodem. Deeze behandelde ons , 2 geduurende de zes maanden onzer reize, zeer hecht _ ten aanzien van eeten en drinken. Hij liet ons daag- j lijks, des morgens ten tien uur, ieder niet meer dan eene halvè pint water in zijnen kroeg geeven , en wel voor vierentwintig uuren. Aan een glas wijn mogten wij nooit denken. Nadat het verfche vleesch en de groenten , welken hij mede genomen had, in den tijd van drie weeken verteerd waren , gaf hij ons bijkans daaglijks gezouten en hinkend vleesch. De koning betaalde hem voor iederen Jefuit honderd tweeënzestig harde daalders aan kostgeld ; welke lommen famengerekend zestienduizend tweehonderd vierenveertig daalders bedroegen. Ondertusfchen befteedde hij naauwlijks drie- of vierduizend daalders voor ons. Bij onze aankomst te Kadix werden wij* terhond op het fchip door des Konings amptenaars ondervraagd, hoe wij op de reize door hem bejegend waren geweest? en toen wij hun alles ronduit verteld hadden, ook de huurlieden en matroozen het eenpaarig bevestigden, werd hij kort daarop door krijgsknechten voor acht dagen naar de gevangenis geleid; doch zijne waaren, bijzonder de menigte voortrefhjke wijn, welken dit wangedrocht van den onderkoning van Peru alleen voor ons gekreegen had, werden openlijk op de markt van Kadix verkocht. Ik keer weder tot onze fcheepvaart te rug. In Lentemaand 1769 ligtten wij ons anker,en liepen met een' gunhigen wind uit in de groote Zuidzee. Na ■verloop van veertien of vijftien dagen verboren wij de kust van Peru uit het oog, en zagen die van het koningrijk Chile, welk reeds buiten den Keerkring ligt, mu ftFD. 768. I769.  xvrL AFD. 1/60. ico reize naar peru. ligt, en de vier jaargetijden, gelijk wij in Europa, heeft; doch met dit onderfcheid, dat, wanneer wij in Duitschland lente en zomer, zij daarentegen herfst en winter hebben. Het geheele koningrijk chile heeft eene zeer goede, gemaatigde en gezonde luchthreek , veele goud- en zilverbergen , en overvloed van tarwe en wijn, gelijk ook van alle Europeefehe en Indiaanfche tuin- en boomvruchten. Het heeft insgelijks veele fchoone dalen en heiachtige vlakten, daar zij groote menigte Europeefehe fchaapèn, osfen, koeien, dieren, muilezels en ongemeen fraaie paarden fokken. Men heeft 'er veele gezouten en gedroogde osfenen koetongen. De hoofddad van dit Koningrijk, s. ja00 de chile is, etlijke jaaren geleden, door eene zwaare aardbeeving grootlijks befchaadigd, maar tegenwoordig weder in den fmaak der Europeefehe heden volkomen herbouwd. Zij is zeer groot, heeft breede, ïange en rechte draaten , fraaie gebouwen , eenen bisfehop, en eenen voorzitter met zijne raadsheeren. De kast van Chile begint boven bij coquimpo, een klein deedje , met eene haven. Dan gaat zij 'voort tot valparayso. Deeze haven wordt jaarlijks door zeer veele fchepen van Lima bezocht, die derwaard vaaren, om 'er tarwe en wijn intekoopen, dewijl dèeze voortbrengfel's van Chilo veel beter, dan die van Peru zijn. Op de.-ze haven volgt de dad la concepcion. Zij is middelmaatig, en heeft eenen bisfehop, die in de had woont; maar dc bevelhebber houdt zijn verblijf in bet kasteel. Deeze haven wordt door alle de fcliepen aangedaan, die uit Europa naar Li-  terugreize naar b am be r g. 19l Lima ftevenen, deels om uitternsten i deels om het volk van den fcorbut te gcneezen, cn deels om 'er , versch vleesch en goeden wijn intekoopen. Vervolgen eindigt de kust van Chile met de vesting valdivia, werwaard de kwaaddoeners van Peru en Chile gezonden worden. Langs deeze kust hebben wij daaglijks zeer veele zeevogels gezien, zo groot als een endvogel, en fneeuwwit over het geheele lijf, maar op de vleugels met zwarte en witte groote vierkante plekken voorzien, zo regelmaatig, als op onze damborden; waarom zij door de Spanjaarden tablerot worden genaamd. Nadat wij het koningrijk Chile voorbij waren gevaaren, kwamen wij aan het groote eiland chiloe, welks bevelhebber te castro zijn verblijf houdt. Eindelijk bereikten wij de hoogte der Straat van Magellaan ; doch wegens het menigvuldig gevaar wilden wij 'er niet door zeilen, maar voeren tot op den tweeënzestighen graad der zuider breedte naar den zuidpool op, om, wanneer 'er een ftorm mogt ontflaan , met meer veiligheid de cabo del fuego ©mtevaaren. Op deeze breedte moesten wij zeer hevige koude doorftaan , en zagen de zon hechts etlijke uuren boven den gezigteinder. Het was in 't begin van Bloeimaand. Wij huurden het fchip regelrecht oostwaard , om de genoemde.Kaap voorbij te vaaren, 't welk ons ook den twaalfden van Bloeimaand tot onze grootfte vreugde gelukte. Wij hefteö het Te Deum,en Salve Regina tot dankzegging aan. Omtrent deeze Kaap had vijf jaaren te vooren een fchip, welk van Kadix naar Lima ging, op een rota geftooten, en was 'er op blijven zitten. Het fcheeps; volk XVII. AFD. 1769,  192 reize naar peru. XVII. AFD. I760. volk redde zich op het eiland del fuego. Ook bergden zij nog veele goederen uit het fchip. Zij werden door de inwooners daaglijks bezocht. Geduurende den tijd, dien zij daar doorbragten om een nieuw fchip of balandra te bouwen, liet zich nooit een vrouwsperfoon zien. Den vijftienden van Bloeimaand, des avonds omtrent tien uur , verhefte 'er zich een verfchriklijke ftorm, waarvan ik nog geen weergaê ondervonden had, zodat wij uit onze bedfteeden wierden geworpen. Hij duurde tot den dertigften dier maand. Den volgenden dag was de zee gantsch bedaard, en wij hadden twee maanden lang zeer gunhigen wind, zodat wij buenos ayres, rio de la plata, m 0 n t e v 1 d e o, en de geheele kust van ürasilie gelukkig voorbijzeilden , cn eindelijk bij de Kaap s. au gust in o aankwamen. Geduurende deeze vaart hingen wij etlijke bedlaakcns, die nog niet gebruikt waren, aan de vier hoeken tusfehen de masten op. In 't midden leiden wij 'er eene zwaarte in, en plaattien 'er ecu groot vat onder, waarvan wij twee of drie met regenwater vulden, welk zeer fris cn goed was, zodat wij deezer dagen onzen grooten dórst degelijk kondeq lesfehen. Vervolgens kwamen wij op de hoogte van den mond der rivier Maranon. Na verloop van eenige dagen kwamen wij voor de tweede maal Onder de linie , en acht dagen daarna aan de zwemmende kruiden , fargasfo. Toen wij! ons op den vierendertighen graad der noorder breedte bevonden, liepen wij regelrecht oostwaard aan, naar de Azorifche eilanden, en kwamen in  naar e a m b e r ö. 193 in acht dagen te flores en corvo. Wij verlieten deeze eilanden, daar de fchepen, naar Indie vaarende, verfche leevensmiddelen inneemen, en ontdekten na drie weeken de ftad Kadix, in welke haven wij het anker uitwierpen. Den volgenden dag, by zonnenopgang, werden wij met onze pakkaadje op groote booten naar de haven S. Maria gevoerd , en met veele anderen in bet klooster der Augustijnen geherbergd, om van onze lange en bezwaarlijke zeereize uitterusten , en de koude ruuwe wintermaanden te laaten voorbijgaan. Na dat wij hier zes maanden lang wel uit hadden gerust, en de lente reeds begon te naderen , kwam in 1770 zeer onverwacht van Madrid de koninglijke vergunning aan, dat de achttien Duitfche Jefuiten hunne reize naar Duitschlaud over Oftende cn de Nederlanden konden voortzetten. Terftond werd 'er een Schip dat dcrwaard ging , befteld , betaalende de Koning voor iederen Jefuit tweeënzestig harde daalders, waarvoor de kapitein ons met onze goederen naar Oftende over moest voeren. Den achttienden van Lentemaand werden wij in groote hoepen naar ons fchip gebragt, en aan den kapitein overgegeeven. Het was een Hollandsen fchip, en de kapitein, van Rotterdam geboortig, heette Andreas Kornelis. Hij was een goedhartig man, cn behandelde ons op deeze reize op het liefderijkfte. Den negentienden van Lentemaand, des morgens zeer vroeg, werden de ankers opgewonden, cn wij voeren uit de haven van Kadix, met een' zo gunftigen wind, dat wij binnen twee weeken de geheele kust van Portugal tot Kaap Finifterre omzeilden. N Daar- r.vn. AFD. i/70.  xvn. AFO. 1770. 'I94 REIZE VAN PERU NAAR BAMBER&. Daarna kreegen wij twaalf dagen lang Merken tegenwind, die bijkans daaglijks met zwaaren regen verzeld was, en ons fteeds naar den kant van Ierland dreef. Eindelijk kreegen wij weder den voorigen gunftigen wind. Wij liepen langs de kust van Engeland , tot dat wij ten laatde voor Odende het anker uitwierpen. De postmeester, die een Bamberger was , kwam terftond aan boord van het fchip, en vroeg naar mij. Toen ik mij bekend maakte , bragt hij mij in zijn huis, en liet mij alle de merkwaardigheden der ftad zien. Wij voeren nog dien zelvcn dag met het gewoone veerfchip naar Brugge , daar wij niet bij de onzen, maar in eene herberg onzen intrek namen. Wij moesten ons aldaar verdeden, om in de volgende fteden den onzen geencn overlast te veroorzaaken. Wij kwamen vervolgens tc Gent, en van daar met het fchip van zijne Koninglijke Hoogheid, Prins Karei van Lotharingen, te Brusfel, daar wij ook etlijke maaien in het nicuwelingshuis der Engelfche Jefuiten fpijsden. Van Brusfel reisde ik met den postwagen over Leuven, Luik en Keulen naar Mentz , en kwam, den Allerhooghen zij lof en dank gezegd! in Bloeimaand 1770, over Afchaffenburg cn Wurtzburg in Bamberg aan. BLAD-  BLADWIJZ ER VAN DE VOORNAAMSTE ZAAKEN in deeze reisbeschrijving begreepen. A. Aardappelen hoe door de Indiaanen genaamd, bl. 116. Aardbeeving (Eene zwaare) te Lima. 97. Zij zijn menigvuldig in Peru. 125 , 126. Acora, een dorp. 152. Aguacate, deeze vrucht omfiandig befchreeven. 86, «7- Alkambra, een oud moorsch paleis te Granada. 30. Aloëboomen in Peru. 138. Almeria. 13. Alpaka, eene foort van fchaapèn in Peru. 115. Amerika, waarom Westindie geheeten. 37. Amerikaanen, waarom Indiaanen geheeten. 37. Ananas groeit weeiig in Peru. 87. Andalulie. 25. Andes, een gebergte in Peru. 126. Antilles. (De) 48 Apudima, eene valei. 137, 138. Arequipa,of Arequiva, eene fraaie ftad. 166, 167. Arica, 187. Arroz, hoedaanig graan. 94. Atun, kasteel. 68. rivier van dien naam. ald. Ayacabamba, eene uitge- ftrekte hei. 163. Aymara, eene taal in Peru. 157. Aymnrers door eene fnoode list van eenen Inca misleid, bladz. 172. B. Balcocha. 187. Balearifche eilanden. 7. waarom zo geheeten. 9. Baranca. (La) 179. Barranca , rivier. 89. Dorp van dien naam. ald. Baures, een Indiaanfche ftarn. 178. Bayer, (P. Wolfgang) vertrekt van Wnnzburg. 1. komt te Milaan. 3. verdwaalt met zijn Reisgezelfchap. ald. komt te Genua. 4. Gaat aldaar aan boord van een Engelsch fchip naar Kadix. 5. Word zeeziek. 6. In groot gevaar van te ftooten tegen een ander fchip. 10. Aankomst in de baai van Kadix. 19. Gaat aan land in de ftad Puerto de SantaMaria. 22. Reist van daarnaar Granada. 26. Komt aldaar aan. 27. Ontvangt de priester-orde te Cordova. 36. Komt te Kadix te rug. ald. Gaat te fcheep naar de Westindiën. 37. Aankomst te Karthagena in Westindie. 51. Vertrekt vandaar. 59. Komt te Portobello. 63. Te Panama , aan de Zuidzee. 70. Reist van N 2 daar  ïpS " B L A D W IJ Z E R. daar naar Peru. 71. Komt te Payta. 76. Reist door de groote zandwoestijn van Sechura. 79, 80. Komt te Truxillo. 84. Te Lima. 95.'Trekt gelukkig over eene gevaarlijke hoogte. 133 Komt te Cuzco. 139. Rei-t van daar naar Juli. I49. Na een verblijf van veertien jaaren aldaar wordt hij naar Paz gezonden. 176". Wordt biechtvader van den bisfehop van Santa - Fé. 181. Reist naar Yuncas. 18a; Komt te Paz te rug. 183.Vertrekt van daar. 185. Komt te Lima. 188. Gaat aldaar te fcheep naar Europa. 189. Zijne terugkomst te Kadix. 193. En van daar over Oftende, enz. te Bamberg. (.. Bergen in Peru veelal met fneeuw bedekt. 129. Hoe van buiten cn van binnen gefteld zijn. 130. Menigte van patrijzen aldaar, ald. Bevelhebber (Een gemoedlijk Spaansch) heeft eene allerzcldzaamfte ontmoeting met fommige Indiaanfche caziquen. 170, 171. Biru, een dorp. 88. Bollandisten , welke lieden daardoor verftaan worden. *' Bomba del mar, of waterhoos, befchrecven. 47. Bonquen, hoedaauige vaartuigen. 51. Boogfebuwers (De voortreflijklte) zijn de Indiaanen. 180. Bozen. 2. Bron van kookend water. 164. Bru "gen (Zeldzaame Indiaanfche) over de rivieren in Peru. bl. 128, 129. Buccu Buccu, zekere vogel in Pem. 130. Buena Vista, een dorp. 178 , j?S>. c. Cabo del Fuego. 191. Cabura, eiland 12. Cancharani, een zilverberg. 150. Hoe de zilvermijn in dien berg ontdekt werd. J5°> tS1- Cdrua, eene foort van Amerikaantehe fchaapèn , in Peru. 115. Cara de Luiz Gonzaga. 31. Caliti (Migtiel) belooft de uitgaaf der Arabifehe Opfebriften in Granada, ee. andere plaatfen van Spanje Jï* Casma, een dorp. 89. Castro. 191. Caymancs of Krokodillen in menigte op de landengte van Panama in de rivieren. 66. Hoe gevangen worden. 66, 67. Ceuta. 16. Chagre, rivier, f55. kasteel. ald. Chaüabamba , een dorp. 171. Charcas. 175. Chikiin. 83. Chila, rivier. 167. Chile. 190. De luchtftreek cn kust van dat Koningrijk, ald. Chiloe, een eiland. 191. Chimbodores , hoedaanige paarden. 88. Chimo ,een vermaard dal. 85. Chiueheras, een dorp. 138. Chi-  BLADWIJZER. 19? graven. 142. Vesting der oude Incas buiten de ftad. 1 ,3. Vermaaklijke landsdouwe. 144. Oude Graffteeden daaromtrent. 139. D. D.imes in Peru rijden veel te paard, en haare pracht bij die gelegenheid. 104. Dampen (vuurige) vertoonen zich fomtijds in ftorm aan de toppen der masten. 42. Darien, zeeboezem. 59. rivier. 60. Landfchap van dien naam. 61. Defagnadero. (El) 173. Diamant (de), eene klip, 19- Dorhinique, eiland. 4". Duiven (Wilde) zijn in menigte omtrent Truxillo. 83. vier foorten daarvan befchreevdn. -ald. E. Erts (Zilver-) hoe het zilver daaruit gehaald wordt, breedvoerig verhaald, ióc, enz. F. Ferro, eiland. 44. Formentera, eiland. 13. Franciskaanen houden eene zeldzaame gewoonte te Puerto de Santa Maria. 24, "5. Fuengerola, zeeboezem. 14. Fuengerola , flot. 13. onvriendlijkheid der Spaan-fche bezetting aldaar. 15. G. Gallo del inca, 130. Gatés, kaap. 13. Gevecht met Marokkaanfche zeeroovers. 44. N 3 CA- Chiqtr'tos, een Indiaanfche ftarn. 178. Zij zijn zeer gevaarlijke nabuuren. 179. Chiriguanos, een Indiaan, fche (tam. 178. Hun landfchap. 179. Chirimoya, welke vrucht. 85- Choquenaka, eene foort van aardappelen in Peru. 116. Hoe zij die tot fpijs bereiden. 117. Chucuito. 151. Chucuito, een eiland. 168. Chuquifaca. 175. Citroenboomen, menigte der- - zeiven in Westindie. 59. Cocha bamba. 165. Coia, zeker kruid, welk de Indiaanen altijd bij zich draagen. 119. Concepeion (La) 190. Copacabana,een eiland. 168. Veele overblijffels van de oudheden der eerfte lncis aldaar te zien. 168, 169. Een fchiereiland van dien naam. 169. Daar wordt veel goud gevonden , in de aarde begraaveii. 169, 170. Cordova. 36. Criollos, wie. 57 Cruzes, een dorp. 69. Culebras, een dorp. 89. Curacao , eiland. 48. Cuzco. 139. Befchrijving dier vermaarde ftad. ald. enz. Was eertijds de zetelplaats der oude Incas. 140. Daar zijn veele fchatten nog verborgen, ald. Veele onderaardfehè holen aldaar. 140, 141. Het paleis der ou le Incas in een Jelüitenkp.llegie veranderd. 141. Veel goud en zilver daarin be-  rgft F, L A D W IJ Z E R. Gibraltar. 16. Scraat van Gibraltar. 17. Cilgcn), welke vogel. 84. Golf ee las Damas. 44. — de las Yegnas. 45. Gomera, eiland, 44. Graflieden van Indiaanen in Peru. 82. Grafzuilen in de provincie Quito. 131. Granada, koningrijk. 27. Granada, ftad. ald. De zogenoemde Triumfplaats aldaar befchreeven. 28.Zeldzaame gewoonte aldaar op Paaschavond. 29. Vreemde afbeelding van Christus laatfte avondmaal met zijne discipelen. 30. Oud Bloorsch paleis aldaar. ald. Het Sakramentsfeest wordt hier prachtig gevierd. 32. Zeldzaam gebruik daatbij. 33. Prachtige landhoeven der Jefuiten daaromtrent. 34. Granadilla,we\ke vrucht. 87. Guaca , eene groote landhoeve der Jefuiten , 94, 95. Guaca Tambo , een vermaaklijk dal. "9. Guadaüte, rivier. 22. Guadal quivir, rivier. 20. Guamanga. 134. Feesten aldaar plechtig gevierd. 136. oude gewoonte aldaar. 137. Guanca Belica. 131. Guapei, eene rivier 179. Guarmey , een dorp. S ftud van dien naam. Y^OM Pancarcolla, eene vermaartte zilvermijn in Ptru. 152.. Papaiasboomen, omilandig befchreeven. 53. Pa-  B L A D W IJ Z E R. sol Paria, een meir. 173. - Patrijzen, drieërlei(oortdaarvan op de bergen van Peru. 130. Payan, een dorp. 83. Payta. 75. Haare haven. 76. Paz , eene ftad. 17Ó. Hoe door de Indiaanen genoemd wordt, ald., Omftandige , befchrijving derzelve. 176, 177. Hoe de opligting der Jefuiten aldaar volbragt werd. 184, 185. Peru , Geestlijke regeering van dat Koningrijk. 10a. Waereldlijke regeering aldaar. 101. Aangenaame lucht en weersgeftekenis in Peru. 124. Groote menigte van fchaadelijke en lastige infekten aldaar. 125. Is zeer aan aardbeevingen blootgefteld. 125 , 116. Zijne uitgeftrektheid. 126. Lengte en Breedte. 127. Grenzen, ald. Verdeeling. ald. Gefteltenis des lands. ald. Ongemaklijkheid der wegen. 128. Gefteldheid der bergen. 129. Menigte van patrijzen op dezelven. Pcrttaanen, hunne zeden kortlijk befchreeven, 102, 103. Hoe zij gewoon zijn te reizen. 104. Hunne geaartheid. 110. Zij zijn zeer genegen tot afgoderij, ald. Bij eene maan-eklips zeer droefgeestig, tu. Hunne zeldzaame en bijgeloovige gebruiklijkheden. 111,112. jVTeenen dat de donder door S. Jakob veroorzaakt wordt. ald. Geeven hunnen dooden fpijs enz. me¬ de, 112, ti3. Zijn groote leugenaars. 113. Woonen gaarn op hoogten. 114. Hun Huisraad, ald. Zij ftellen hunnen voornaamften rijkdom in menigte van vee. 115. Maaken fterk bier van Qiiinog. 118. Reizen altijd te voet. 119. Hunne kleur. 120 De kleederdragt der mannen. 120—123. Die der vrouwen. 123, 124. Picafior, welke vogel. 84. Piko, hoogte van dien berg. 43- Pilcomaya, rivier. 175. Pinas, Welke vrucht. 67. Pii;i:cs, een zeer lastig ralekt in Peru. 125. Pisco. 166. , Pityufifche eilanden, waarom zo geheeten. 13. Piura. 77. Plata. 175.' Platanosboomen omftandig befchreeven. 52. Poipocollo, zeldzaame bron. heuvel. 165. Polta, welke vrucht. 85. Porco, zilverberg. 175. Portobello (De ftad) befchreeven. 63 , 64. Haare haven is zeer voortrcfiijk. 6\. Wordt door veriehetden kasteeieu verdedigd. ald. Potofi, de grootfte flad in Peru. 174. Rijke Zilvermijnen aldaar, ald. Priesteren, hun verbaazend groot bederf in Peru. 101, 102. Puercos (Los) eene klip. 10. Puerto de Santa Maria. 2.1. Puerto Ren!. 2.1. Pin-  292 B L A D W IJ Z E R. PuntaIes(Los)kasteelen. ai.' Puno. 150. Putilla, welke vogel. 84. Pijramiden van (leen in den omtrek van Guanca Belica. 131. Q. Quatanay, eene rivier. 144. Quenque, rivier. 163. Qttinoa, eene foort van Graan in Peru. 117. De Indiaanen bereiden 'er bier van. 118. Quito, eene provincie van Peru. 71. ftad van dien naam. ald. Quitfchua , de algemeene landtaal in Peru. 157. Staaltje daarvan. 157—150. R. Rayas , welke foort van visch , en hoe gevangen wordt. 61, 62. Rio de la Plata, oorfprong dier groote rivier. 183. Rio Grande, rivier. 49. Roomschkathohjk geloofslicht, in welken Haat in Peru. 127. Rosmarijn, groeit ongemeen hoog in Andalufie. 26. Rijst groeit veel in Peru. 94. S. S' Heléria, kaap. 75. S. Hieronymus, kasteel. 64. S. Jago de Chile. 190. S. Lazarus, kasteel. 54. S. Lorenzo de Chagre, kasteel. 65. S. Petrus, een dorp. 82. S. Sebastiaan, ka teel. 53. Sacramentsfeest wordt inet ongemeene pracht tc Granada gevierd. 32. Zeer zeldzaam gebruik daarbij, 33. Ook te Guamanga. 136. Sambos, wie. 57. Sanchez, waar hij zijn boek over de zedekunde gefchreeven heeft. 34. San Ignacio. 35. Santa, rivier. 88. Hoe men over dien ftroom trekt. ald. Dorp van dien naam. 89. Santa Cruz. 43. Santa Cruz de la Siërra. 179. Santelmo i , wat de Spanjaarden daardoor verdaan. 42. Sargasfo, zwemmend kruid in zee. 192. Schat ven goud als bakftecnen opeen geftapeld. I7U Scheepskapitein (Een Engelsch) ontkent de eeuwigheid der helfche ftraf. 5. Schilderij (Een zeldzaam) in het Karthuizer klooster te Granada. 30. Sechura. 78. De Inwooners van dat dorp fpreeken eene bijzondere taal. ald. Wildernis van Sechura. 79. Siërra, eene provincie. 179. Stierengevecht te Guamanga op den Sakramentsdag 130. Storm (Een ijslijke) befchreeven. 40, 41. Straat van Gibraltar. 17. Suiker, hoe die bereid wordt. 92. Hoe die wit wordt gemaakt omirandig befchreeven. 93, ,94. Suikermolen naauwkeurig befchreeven. 92 Suikerriet, hoe geplantwordt. 91. Hoe het fap daaruit wordt geperst. 92. Sulipucara. 173. Ta-  \ BLADWIJZER. 205 T. Tasna. 187. Tanger. 17. De voortreflijke haven dier ftad onbruikbaar gemaakt door de Engelsen. 18. Tarma , eene Peruaanfche grensvesting. 146. Teneriffa, eiland. 43. Terra Firma zijne laage kusten. 49. Tiburon, hoedaanige visch. 72. Een daarvan gevangen. 72, 73- Eene vreemde zaak daaromtrent verhaald. 73. TipuanS, de rivieren aldaar 'zijn rijk in ftofgond. 177. Tirata , eene brandheete laudftreek. 177. Tirolfche Bergen. 2. Titicaca, een groot meir in Peru. 150. Voor het grootfte op den aardbodem gehouden, 167. Veele eilanden in hetzelve. 168. Todo Fierro, kasteel. 64. Triumfplaats te Granada befchreeven. 2Ü. Truxillo.85. Wordt ook Klein Lima geheeten. ald. Tuna , hoedaanige vrucht. u. Uitbanning der Jefuiten uit de geheele Spaanfche Monarchij. 183. Wanneer dezelve getekend , en hoe uitgevoerd is. 183, 184. Uraba, rivier. 60. Uruculcu , eene zeldzaame ftroomengte. 163, 164. V. Valdivia. 191. Valle de Jefus. 34. Valparayfo. 190. Vergiftige pijlen, door fom- mige Indiaanen gebruikt, 179. Vesting (De) der oude Incas van Peru is een allermerkwaardigst gebouw nabi> Cuzco. 143 Twee onderaardfche holen daarin. 144. Flcma's, of kameelgeiten, zijn veele in Peru. 122. Hoe zij gevangen worden, ald. Visch (Een zeldzaame) gezien. 12. Vogelen (Fraaie) in Peru. 84. Voladora, of vliegende visfehen. 46. Vrouwenzee, waar en waarom zo geheeten. 44. W. 'Water, vreeslijke holte door een wervelwind veroorzaakt. 172. Waterhoozen befchreeven. 47, 48. Weg (een zeldzaame) over den arm van een meir. 173. Wildernis van Sechura befchreeven. 79. Hoe men daardoor reist. 80. Woestijn vol rosmarijn in Andaluiïe. 26, 27. X. Xeres. 26. Y. Ys, waar van daan naar Lima gebragt. 132. Groote handel daarmede, ald. is zeer voordeelt' >' voor dea koning van Spanje, ald. Yvika, eiland. 9. Yuncas. 182. Yun-  to/i B L A D W IJ Z E R. Yungas , een landfchap alwaar het kruid Coka groeit, dat de Indiaanen altijd bij zich draagen op reis. 110. . Z. Zeeboezem van Darien. 59- Zeefchildpadden zijn in menigte in de Westindiëu. 51. Hoe zij gevangen worden", ald. Zilvereiland. 72. Zilvererts,uit de mijnen van Peru gegraaven , hoe het zilver daaruit gehaald wordt, omftandig befchreeven. 160, enz. Zoutbergen omtrent Juli. 162. Zwijnen (Wilde) 8'i. dezelve befchreeven. 81, 8a.