EX flIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933    tg ja 1 EEN a!] I jHONDERDTAL, I nieuwe, geest ryke ■' 13BLJLJLX)ZmXi$\ DOOR % *k f3. de P A S S I ü S| Muziek - Meester te Utrecht, ! I , k Ife ^ ,Tc U T U. E C UT, fe Dy de wed. s. de waal kn zoon. I| 1 a?. /). cc. XCFI. . 1 ' i-^nriffi"rr"^^'11 ■ T"»i   EEN HONDERDTAL NIEUWE GEESTRYKB IAADZELSi No. I. ET et jieen ik waarlyk ben, houdé ik altoos bedekt; Waar door ik veeltyds heb nieuwsgierigheid verwekt. Maar, wyl het my nu lust my naakt aan u te fchenken, Behoeft ge, om my te zien, uw hars- fens niet te krenken. Ik ftaa hier voor uw neus; gy denkt zelfs nu aan my: Dus zal 't niet moei'yk zyn te zeggen, wat ik zy. A  *F Ir 2 H % } 4 , I I. /Zte hier myn lot, naar waarheid u gcmulJ : Het eerst, dat 'k ondergaa, is, dat ik word gefneeden; Daar na geprangd, geklopt, gedreeven , met geweld , Ter plaatze, die men wil, dat'k zal een wyl bekleeden. En worde ik, vroeg of laat, verlost, ] Van deez' my opgedrongen post, ' Zal 't my niet zeldzaam overkomen, Dat ik, door 't (laai, gansch word doorboord; Hoewel ik die, gelyk 't behoort, ■Zoo wel by nagt a's dag, getrouw heb waargenoomen. Dit fchynt u wis eene al te wreede zaak; En echter vindt men veele menfehen, Die my dus hand'lenmet vermaak,  0 & 3 % m; +■ En eiken dag er hartelyk naar wen fchen. Maar wordt myn naam verkeerd geleezen of gezeid, Befpeui't ge voort een merklyk onderfcheid; Dan dien ik tot een fteun aan lieden met gebreken, Zeg nu, wie 'k ben; toon nu uw meester-(luk; Want zo u dit niet al op 't duid'lykst is gebleeken, Gedoog dan, dat 'k u zeg, dat ge ook maar zyt een kruk. A 2  »i . J. I 11. Er is een Stad, in dit gewest gelegen, Door meer dan eene zaak vermaard: Den naam, dien zy in 't Hollandsen heeft gekreegen, Kunt gy hier onder zien verklaard. Aan zyn begin ziet ge een der zeven toonen, Aan de eed'le zangkunst toegewyd: De rest is iets, dal u door Themis zoonen, Voorzeker 't best wordt uitgeleid.  P & 5 % • fjl| *i ^ i v. ^Vif. gy ook wezen moogr, die deeze regels leest, Gy zyt nog dat ik ben , of zyt het wis ge wee-1; Dit is een waatheid, die geen Mensch kan tegénfpreek'en, Maar, als ge 't laatfte deel myus naams hebt doorgeltreeken, En ge in een fpiegd ziet, verzeker ik u, vrind, Dat gy me als dan zult zien, of gy zyt fteeke blind. A 3  -* * V. ]M[\'N Vriend, is dit geen vreemde klucht? Vyf letters ben ik bloem of vrucht; Miar als ge laat de voorfte vaartn, Word ik een fpeeltuig met vier fnaaren. * i iin#bh T V I. Altoos vindt men my verheven: Door myn kragt doe 'k wel eens beeven , (Hoewel in gevangenis,) Wat in myn nabyheid is. Echter moet ik toch verdraagen, Dat ik vreeslyk word geflaagen: En hoewel my dit gefchiedt, ïs het om myn' ondeugd niet.  4 Dit gebeurt foms by 't verfcheiden; Of in kommerlyke tyden; Dan weêr uit vermaak alleen; En om nog meer and're reên, Die ik hier niet op wil haaien. Ik zal my alleen bepaalen, U te zeggen, dat ge my, Zeer verlaagen kunt, zoo gy My verkeerd gelieft te leezen : i Dan heb ik geen flaag te vreezen; « En de plaats, waar gy me ontwaart, j Is in 't midden van den haard.  v 11. ][k heb geen lichaam, 'k ben geen geest; En nochthans doe 'k aan mensch en beest, Myn heerfcbnppy dikwerf beproeven. Wie rr.y bezit zal zich bedroeven, Zoo hy my niet verdryven kan. ^ Maar, zoo hy die my heeft, zich van j i Myn lastig byzyn kan bevryden, !> Als hy dat langer niet wil lyden; Ben ik een zeer gewenschte zaak , En de oorfprong van een waar vermaak. Maar, ach! die veel met my moet kampen, Gevoelt een van de zwaarfte rampen.  0 & 9 % % 1» VIII. jMtsT recht houdt my de menschvoor een der fchoonfte dieren: 'k Ben moedig, groot en fterk; doch iaat my ligt bellieren, 'k Verftrek hem tot veel nut, tot pragt en tot vermaak. Maar, Leezer, is het niet een won derlyke zaak '{ Dat, by aldien myn naam wordt juist in twee gefpleeten. En zyne laatfte helft geheel wordt weg gefmeeten, Myn voorfte dan vertoont, o, welk een onderfcheid ! Een dier, dat niets verricht, dan dat het ey'ren leidt. I X, Schoon maar een beest, kan ik my toch beroemen, Dat ik den mensch myn naam heb lee- ren noemen. B  0- & io ^ %ï 4- -fr X. Ei, Leëzer! zyt ge in Haatte vinden een getal, Dat, als ge 't noemt verkeerd, een aardvrucht wezen zal ? X I. 1 k word, veel meer dan Leeraars, Art- § zen, Advocaaten, Zoo wel van wys als dwaas, bezocht, geconfulteerd; 't Is nogtans zeker, dat ik nooit heb geftudeerd, En my niet bezig hou met, wie 't ook zy, te praaten. Op myn' oprechtheid kan een ieder zich verhaten. Ik vorder gunst noch geld van die myn dienst begeert.  0 & II % , ■{* En fchoon ik nimmer veins by die met my verkeert, Ben ik by 't Jufferfchap in achting, bo ven maaten. 'k Ben fpraakeloos, en toch wordt my gevraagd om raad. Ik ftcl een ieder voor, zoo wel zyn goed als kwaad. Wie 't zy , kan, onbefchroomd, zich aan my openbaaren. Ik vlei noch ryk noch arm; een boer of een boerin Is my zoo waard, als zelfs een vorst of een vorstin. Nu moet ds leezer zien, of hy my kan verklaaren. B 2  i Hr , ?• X I I. ]Ea is in 't Nederduitsch een' oude fpreuk, die zegt; Geen goud is zonder Jchuim. ik zeg, met zoo veel recht: leen goud is zonder my : want gy kunt vast vertrouwen, Dat niemand dit metaal kan, zonder my, befchouwen. Zoo gy ducaaten hebt, breng die flechts ; voor het licht, En oogenblikkelyk krygt gy my in 't gezicht. Ge kunt me ook elders nog, op veele plaatzen , treffen. Hoe dat ik word genaamd, kunt gy terftond befeffen, Lees my daar toe verkeerd, en Iet dan wel ter deeg, Dus worde ik nimmer vol, maar b'yf beftendig leeg.  0 & 13 % %; -1 XIII. Ik ben een merssch of een rivier; Gy kunt wat u bevalt verkiezen. Da ietters van myn naam zyn vier. Maar als ik ds eerde moet verliezen, Ben ik een vi.c>,, die nimmer Jood, Tot fpys , aan zyncn disch genoot. X I V. Ik ben een mensch, zoo als ge ook zyt; Doch, met dit eenig onderfcheid, Dat 'k meer dan u my zie verheeven. Ik word' een trouw en huislyk beest, Zoo dra ge mynen naam maar leest, Als gy zyn laatfte lid zult hebben uitgewreeven. ü 3  p P m H Mé ♦j- 4* i X V. 'k]Ben veelen tot een lekkerny; Maar zoo ge mogt begeeren, my Van fpyze tot een beest te maaken, Daar kunt gy fpoedig toe geraaken. Schrapt dan myn laatfte letter, vrind> En zie of gy 't dus niet bevindt. Maar, zoo ge, in plaats van deez', de derde alleen wilt wisfchen, < Ben ik geen beest, maar mensch, die' lekker op kan disfchen. X V I. Ik ben een dier of een gebrek: Verkeerd genoemd, dan ben ik gek.  ;# & ï5 % % ♦t '4* XVII. Wï zyn Zusters, zeer bekwaam, Onzen minnaars vreugd te geeven. Ieder onzer heeft haar naam; En te zamen zyn wy zeven. Veel verfchillen wy van aart, Worden kort en lang gevonden; De eene is meer dan de and're waard: Die ftaan vry, en deez' gebonden. Onze gang is nu eens traag; Dan weer fnel, gelyk de winden, Nu eens hoog, en ook weêr laag. Maar het geen gy vreemd zult vinden, Is, dat we altoos fnellergaan, Als we zyn aan een gebonden, Dan als we op ons zclven ftaan; Dit heeft menig mensen bevonden.  *- + XVIII. Ik kan aan vrouwen meest'bebiagen; Ook zyn er veelen, die my draagen, En zich in *t minde niet ontzien, Van my haar' boezems te doen raaken, In 't byzyn zelfs van veele liên, Die daarom haar of my niet laaken. Ik ben van onderfcheiden kleuren, Altoos doorluchtig; grof of fyn. \ Maar zoo het u eens mogt gebeuren, Dat zeer gemakkelyk kan zyn, En u reeds wel is overkomen, Myn naam verkeerd gefield te zien. Word ik by vrouw noch ma3gd vernoomen; Maar vraag my dan aan timmerliên.  t& é? 17 % %i 41 , , _ 4. X I X. Zoo lang men 't vee ziet in dJ weiden, De boomen vindt met vrucht belaên, En dat men koorn op 't veld ziet ftaan , Zult gy myn komst vergeefsch verbeiden. Want nimmer wordt men my gewaar, Dan by het einde van het jaar. Zoo ge ergens ziet myn naam gefchreeven, , En het getal der letters telt, ' Befpeurt ge ras, dat hy uit zeven, Die u twee lettergreepen geeven, In 't Ncderduitsch is zaamgefteld. Van deeze twee zult ge ook bevinden, Dat de eerfte een roode vrucht ver toont. De raatfte wordt, door Roomsc'^ge zinden, Godsdienilig, daag'jyks bygewoond. C  # ■ iy ■% % 4- — t- X X. Zoo wel in oorlog, als in vreede, Zoo wel in droefheid, als vermaak, Zal ik u wis te ftaade komen, Dat 'sbuiten alle tegenfpraak. In torens, kloosters en in kerken, Worde ik niet nutteloos gezógt: Met priesters en met predikanten Ben ik altoos zeer naauw verknogt. Geen wonder, want die lieden weeten, Dat ieder my in eero houdt; En dat-men nïmme'r Weleerwaardens> In myn afweezigheid befchouwt. Zoo menigmaal gy zult zien trouwen, Wees dan verzekerd, dat ge my, Daar altoos ook zult kunnen vinden; Want,, waar vermiak is, ben ik by. Geen vrouw, geen vryster zult ge ont moeten, Die niet door my wordt vergezeld.  m & 19 % % «i . ^ Geen eerbaarheid zult ge ooit befpeu. ren, Waar ik word' aan een zy gefield. Denk hierom niet, dat ik met hoeren Niet word gezien; in tegendeel; Ik zal u, ongeveinsd, verklaaren, Dat 'kzit in kroeg en in bordeel. Gy zoudt u nogtans grof vergisfen, Zoo ge u verbeelden mogt, dat 'k me ooit, In flegt gezelfchap heb bevonden; o, neen! daar in verfchyn ik nooit. ^=====-> XXI. Hy is gelukkig, die my langt; En deerniswaardig, die me ontfangt. os c ï  fc* 20 ^ ^ 4- - _^ X X I I. Hoe wel ik altoos ben gebonden Aan eene plajts, die 'knooit verlaat, Kan ieder my, ten a'len Honden , " Ontwaaren, waar hy gaat of ftaat. Ik ben den menschvangroorer waarde, Dan 't allerkostbaarst diamant. Ook wordt geen ftreek bewoond op aarde, Waar myn gebruik niet is in Hand. Hoe ilrydig 't u ook voor mag komen, Ontmoet men nogtans veele lièn, Door wie 't zeer euvel wordt genomen, Wanneer ik my aan hun laat zien. Men treft er toch die wel eens vraagen , Dat ik my naakt aan hun vertoon: Voldoe ik dan aan hun behaagen, Verilrekt het geenzins my tot hoon- Schoon klein, heb ik een groot ver■ mogen : te===—— ■ r  0, £ 21 % %x «i Myn kragt dringt door tot in het hart. 'k Uoe traanen vlieten ; 'k doe ze ook droogen : Ik fchcnk vermaak, en baar ook fmart. Gelukkig hy, die my bellieren En breid'len kan, gelyk 't betaamt! Maar die my roekloos bot wil vieren, Bedekt zich zelv' met fehande en \ fchaamt. C 3  0 & 22 % fi H- ■ 4* XXIII. JDoor my wordt zeek're wel bekende vrucht beflooten. Die, in den natyd, wordt van veelen gtaag genoten. Myn eerfte lettergreep is iets, dat ieder kan By pruikenmakers zien: of zoo ge liever van Een bakker my vei kiest, kunt gy me 'er ook bekomen Myn tweede wordt des nachts, by helder weer, vernomen.  D  #• ^ 26 % ^ 4» XXVIII. "Van alle1!, wat zich op dit ondermaansch bevindt, Is niets, datboven my begeerd wordt /sn bemind. Men ziet my meer dan goud en 't fynst gefieent waardeeren; Ja, zomtyds aai:gebeên van hun, die my begeeren. Verkrygen zy hun wensch is 't ras met my gedaan; En 'k heb zoms naberouw van 't geen ik heb beftaan. Hoe meenig een, die waant, dat hy my he>ft bekomen, En die, in plaais van my, 'een ander heeft genoomen! Hoe veelen wprdtn dus nog dageIyks bedot, Die nooit vermoeden, dat zy deelen in dit lot!  •M & 37 % % •} V Zoo gy uit dit tafree! niet klaar kunt onderfcheiden, Wat fehepzel dat ik ben, wil ik u nog beiyden, Dat, als ge van myn naam de laatfte letter vaagt, Ik dan zal zyn wat elk, verborgen, by zich draagt. XXIX. i Om my te vinden, hebt gy zeker niet van doen Heel ver te zoeken; want gy ziet my aan uw fchoen. Hebt gy me ontdekt? lees dan myn naam verkeerd, en ras Befpeurt ge, in plaats van my, een grooten waterplas. D 2  0 ê 28 % ü *i ^ XXX. Ek ben een vrucht, die aan geen boomen, Of heesters immer word vernoo men. Weet ook, dat ik niet word geplukt, Maar uit myn moeders fchoot ge rukt. < Doe nu eens van myn naam het eerfte ■ lid verdwynen, Dan zal u, zonder fout, een zeker dier verfchynen, Van een uitheemsch gewest, waar het in bosfchen leeft, En zeer bekend is, om de kuuren, die het heeft. Indien 't u niet verveelt en 't u nog mogt behaagen, In plaats van 't eerfte lid, het agterfte uittevaagen ,  lip éf 29 % %j *- * Bekomt gy vrucht noch beest; maar dan beichóuwt gy vast, Wat op een oor'ogfchip zit boven aan de mast. Verkiest gy nu myn naam ook eens verkeerd te leezen, Na dat dit lid wéér op zyn plaats zal ayn herfteid, Dus doende zult gy zien, ik een getal zal wezen. ! Daar nimmer min of meer dan twee ' door wordt geteld. XXXI. Het geen ik thans van u wil weeten, Is, of gy niet zou u fmaak'lyk eeten, Zoo u wierd voorgediend een visch, Wiens naam, verkeerd gcfpeld, een zeker vaar.tui;; is? D 3  \0 Êf 30 % $ »j , , 1* XXXII. waar gewis te roekloos liegen , En voorbedagt'Iyk u bedrieger», Zoo 'k me uitgaf v.oor een fneedig beest, Bemind om zyn bevalligheden, Zyn zind'iykheid en hupfche zeden, Zyn fraaye ftem en nette leest. | Dan, fchoon ik daar niet mee mag pryken , Behoef ik echter niet te wyken Voor 't fchoonfte dier, ten opzicht van Het nut, dat ik u fchenken kan. Maar ach! Ik moet alvoorens fterven, Voor dat ge 't van my kunt verwerven. Hoe dat myn naam gefchreeven wordt, Zal u, zoo 'kdenk, al kenbaar wezen,  P ê 31 % % ■4- V Wie voor en achter dien verkort, Zal daar uit fpoedig kunnen leezea , Wat naam het vaartuig voerde, dat De meeste fcbepzels heeft bevat. *- ■ '-'•iip-g=^ X X X I I I. Het zon of maanlicht zyn ni;t noo dig, la tegendeel, gansch overboodig, Zoo wel a's kaars, flambouw of bril, Aan hem, die my befpeuren wil. Gy kunt ten eerden my ontwaaren, Indien 't u lust; en vraagt ge, hoe? Sluit beide uwe oogen dan maar toe, En voort zal ik my openbaaren.  P F 32 * XXXIV. Ik ben een beest, dat in de Neder landen Niet, dan zeer zeldzaam, wordt gezien: En zoo dit al gebeurt, ben ik altoos in banden; Want, waar ik vry, zou elk myn byzyn vliên. Indien ik van myn naam het eerfte lid moet derven, Ziet gy my voorts hervormd in een hoedanigheid, Die ieder, boven al, moet tragten te verwerven; Alzoo ^men anderzins een eerloos leven leidt.  .#* 33 W\ * -4. XXXV. JH e t geen ik was ben ik niet meer; Zints 't fnydend ftaal my floeg ter neer, Is my de naam, dien 'k draag, gefchonkcn. Indien dit land my niet bezat, Zoo derfde 't wis een grooter fchat, Dan immer is in zse gezonken. Maar welk een treffend groot verfcbil , Kan elk befpeuren, die mair wil - ! Myn eerfte letter doen verdwynen'? Die dit beftaat, zal, zeer gewis, Den naam eens diers, dat moeder is, Op 't duidelykfte zien verfcbynen. E  #; (r 34 % % •fc—= * XXXVI. Voor pat de mensch my kan be komen, Moet eerst het leven zyn benomen Van hem, die my in zich l^tvat; Myn kleur is wit, en weet ook, da: Ik nimmer mager word bevonden. Myn fmaak bevalt aan veele monden. Zyc gy nieuwsgierig naar myn naam ? Voeg dan zes letters zoo te zaan, Dat de eerfte twee, alleen geleezen, Die eener zangnoot zuilen wezen; En voegt ge 'ex dan de derde ook aan, Moet gy dien van een hond zijn ftaan. Wilt gy de vkrds 'er ook aan binden, Zoo zult gy daad'lyk ondervinden, Hoe dat men een dier menfehen noemt, Die om hun grootte zyn beroemd.  0 35 % %j 4-- •- Voor dac ik afbreek, moet ge ook weeten, Dat, zoo ge ook leest myn laatfte twéé, Gy wis iets npemen zult, waar meê In veele winkels word gemeeten. XXXVII. Wat vrucht ik ben, kunt gy met, weinig moeite ontdekken, | Wyl u daar toe myn naam tot leidraad kan verftrekktn: Ontneem zyn tweede lid, worde ik, in plaats van vrucht, Een vogel, die gy veel ziet zweeven door de lucht. Dan, wilt ge liefst voor dit zyn eerfte laaten vaaren ? 'k Zal in een paarden-ftal my aan u openbaaren. E 2  ff 36 % % 4- 1 + XXXVIII. Noem my eenderkeftad, myn Vrind, Die zich in 't Duitfche ryk bevindt, Voor welker wallen meenig held, Door 't vuuren'tftaal, wierdneergeveld. Myn naam, vertrouw ik vast, dat u Zeer wel bekend is; om dien nu Zoo voort te zeggen, is wat zwaar, Denkt gy misfchien; dit is ook waar, En daarom voeg ik hier nog by, Dat gy gemakkelyk van my Een beest kunt m^aken, dat men niet, Dan met minachti :t,r, hoort of ziet Vraagt gy, hoe dit gefchieden kan? Dan zegge ik, door het wisichen van De voorde letter van myn naam. Zie, of ge 'er nu toe zyt bekwaam.  ^- . XXXIX. H o e nuttig dat ik ben, wordt dag aan dag bevonden. Myn leden zyn te zaam door banden vastgebonden, 'k Word 't meest gebruikt van hout; men treft my grof of fyn; Van veelerlei formaat; nu groot en dan weer klein. 'tls zeldzaam, dat men myn doorluchtigheid in kerken Befpeurt; maar cp de markt kunt gy me altoos bemerken. Doch, a's ik van myn naam de laatfte Ietter mis, Geloof, dat ik dan ben het geen uw vader is. E 3  ii ê 38 % % * ,—4» X L. Schoon ik altoos word gevonden /Van een zelfde plaats verbonden, Is etn ie^er toch bewust, Dat, zoo lang ik blyf in rust, tk niets nuttigs kan vetrigten; Wil men dair toe my verpügten, Worde Ik in myn ruït gefloord, Dan gebeurt het zoms , dat voort Mtnfchen, by geheele hoopen, £ich begeeven aan het loopen. Myn geftalte is middelbaar; By aldien ik k'einer waar, Of ook grooter, moet gy weeten, Dat ik dan zou anders heeten. Tot befiu't u rog gemeld: Wie myn naam ter neder fielt, En zyn voorfle lid wil wisfchen, Zou zich grootelyks vergisfen My te zoeken op deez' Aard, Want dan ben ik Hemelwaart.  sfp f' 39 % *J x L I. 2/oo lang ik ledig ben, heeft nie mand van my nut: Maar als ik ben gevuld, verftrek ik tot een ftut. Dit kut?t gy eiken dag. ja, ieder uur befchou-'en , Dewyi dit wordt verricht, door mannen en door vrouwen. Maar, Leezer! zoo 't u hut, dat gy myn naam verkort, Van 't eerfte lid, weet dan, dat ik een vc.;t:! word, Van merfchen meer gehaat, dan dat zy he:n beminnen Dit 's my genoeg veildaard; de rest moet gy verminnen. fi&L "éts*  0 0 4° % %<{ 4 - —* X L I I. \j w gantfche leven door hebt gy my moeten draagen; Nooit hebt gy tog gewenscht van my te zyn ontflaagen. Ik draag zoo wel als gy; en 't geen ik torfchen moet, Is u meer waardig, dan al 't ondermaanfche goed. Gy kunt my dik of dun, ook lang of' kort befpeuren; ! Ook worde ik wel gezien van onder, fcheiden kleuren. Zeg nu, wie'k ben; want, fchiet gy daar in nog te kort, Verdient gy wel, dat u myn naam gegeeven wordt.  0 ê 41 h %\ v 4* X L I I I. *• A'atüur heeft my befchikt, om 't water te bewoonen; Waar ik my zomtyds kan in meenigte vertoonen. En gy, die my thans zoekt, wie weet, hoé meenig reis Ik u» al heb verftrekt tot frnaakclykc fpys? Myn welbekende naam kunt gy zeer J fpoedig weeten;1 * 1 Want zoo hy door u wordt juist midden door gefpleeten, Verfchaft zyn eerfte helft u een gering ftuk hout; Wat u de tweede fchenkt wordt veel gezien van goud. F  & 42 %. % i \ 4- '. X L I V. Begeert gy ftof, om wat te den. ken? k ben in ftaat het u te fchsnken. Beproef dan , of ge ontdekken kunt, Op wie of wat hier is gemunt. 3y aanvang zal ik u verklaaren, Jat ik onmis.baar ben in 't vaaren ; Schoon niet zo zeer naar de Oost of West, Als we! in dit Gemeenebest. Daar kunt ge elk oogcnbik ontdekken, Wat nut men van my weet te trekken: Wat door myn hulp, by dag en nagt, Word heengevoerd eri aangebragr. Wie heeft niet dikwerf ondervonden, Dït ik, offchoon wel vastgebonden, ' Myn fterkte nogtans klaar bewys ? Zoo gy me al kent, beproef dan reis,  0- & 43 % %'j + * Myn korten naam verkeerd te fpellen; Hy moei u dus voor oogen (tellen, Wat in Egypte aanweezig is; Zoo niet, zyt gy de plank nog mis. X L V. 1 k ben een beest, een beest zal ik ook blyven, j *t Zy gy myn naam verkeerd of recht ] mogt fchryven. In 't laatst geval ben ik van bloed ontbloot, En, andersom, gehaat, vervolgd, gedood. F 2  W- Éf 44 X L V I. tls zoo onmoog'Jyk, dat ge ooitboomen Zoudt kunnen vinden, zonder my, Als dat een doode kat kan droomen, Of dat een flak een zangfter zy. Men vindt my jong of oud van dagen ; JkBen lang of kort; 'kben dik of teêr; 'kMoet zomtyds zoo geweldig draa 1 gen, Dat my de last gantsch drukt ter neer. Zoo gy myn naam reeds meent te ontwaaien, Zie hier de proef dan op de fom : Een beest zal voort zich openbaaren, Als gy my leest van achterom.  P 0 45 ''-i Wl ^ II 'i X L V I I. 1\11en houdt, met recht, my voor een daad , Die nimmer zal bedryven Hy, die bedrog en ontrouw haat, En altoos tragt een eerlyk man te blyven. Zoo gy myn naam door midden fplyt, Zult gy terftond bemerken, Dat de eerfte heifc er van altyd J Gevonden wordt in fchoolen en in kerken. En wat de tweede u openbaart, Laat zich ooi: ligt ontvouwen: 'tls iets, dat ergens zich vergaart, Alwaar ge ook vlecsch, by wylen, kunt befchou wen. t 3 ,  & 46 % 4- —*> X L V I I I. Ofschoon ik zelf u onbekend mogt wezen, Zult gy, door 't geen gy van my hebt geleezen, Of u verhaald is, weeten, dat ik fier En moedig ben ; ik dos my ook zeer vreezen, Als iets ontzaggelyks, zoo wel voor J mensch, als dier. ' Om my aan u wat nader te openbaa. ren, Heb ik u maar te zeggen, vrind, Dat, zoo gy van myn naam het eerfte lid ontbindt, Ik dan zal worden honderd jaar en. 53?  P (? 47 % % ^ 1> . X L I X. G y, die in 't raaden vindt behaagen, Beproeft eens, of ge ontdekken kunt, Wie of ik ben: in vroeger dagen Was ik een goede gangb're munt. Dan , fchoon ik reeds, zints veele jaaren, Ben ter vernietiging gedoemd, Kan ik u evenwel verklaaren, Dat ik nog veeltyds word genoemd. Waar gy myn naam zult zien of leezen, Verneemt gy ook met een, dat daar Twee Iettergreepen moeten wezen; Waar van de voorde, zonneklaar, De naam eens zang noots u zal wyzen. De laatde doet het van een visch, Waarmede zich veel' lieden fpyzen ; En die den Jood verboden is.  0 0 ijk % %\ ^-— _— L. Nd. zult gy zyn verpligt uw geest te laaten reizen; Zoo gy bcgeerig zyt den naam te kun ntn wyzen Van zeker ma:>tig Ryk, gelegen over «■• 3'. • \ zee. De lettergreepen . die zyn naam heeft, zyn maar twés. De laatfte duidt u aan, wat koks en keukenmeiden Veel al-gebruiken, om de fpyzen te bereiden. De voorfte doet u zien, p.'at meenig weeuwtje of maagd, Met blydfchap zeg?en zou, zoo 't haar maar witr^.t gevraagd.  P É-* 49 % ^ 4 {<. L Ö IVjIyn voorfte lettergreep is wat, in vroeg're dagen, Door veele Zoons van Mars wierd in den kryg gedragen; Myn tweede een zeker beest, dat zich in de aarde onthoudt, En door de meeste liên met afkeer wordt befchouwd. In myn geheel ben ik een dier uit verre landen; Het geen gevonden wordt in zée en langs de ftranden. Myn vleesch verfchafc den menpch een fmaake'yke kost. Zeg nu, hoe 'k word genaamd , want dit is thans uw post. G  f * 50 % »j 5» -4* L I I. Ek ben een mensen, en wel van 't manneiyk gellacht; Maar ver het grootlte deel is my zoo ongenegen, Dat, fchoon my niemand ooit een misdaad heeft zien pleegen, Ik (leeds een voorwerp ben, dat meesttyds wordt veracht. Wie dat hier word bedoeld , kunt gy terflond ontwaaren; Als gy het tweede lid van zynén naam laat vaaien, Befpeurt ge op 't oogenblik, hoedanig men een man , Met weinig omflags, in een beest hervormen kan.  51 % L I I I. Tragt eens vyf letters zaam te voegen, Die ti den naam vertoonen, van Een vrucht, die ieder, in de lente, Indien 't hem lust, bekomen kan. Maar't geen gy nood g hebt te weeten, Is, dat de vootfte drie alleen Den naam van iets, dat rond is, maaken, Waar daag'lyks mede wordt gereên. Met de and'rc twee zult gy iets noemen Dat door de koude alleen ontftaat; En op 't desfert, by ryke lieden, Des zomers zich wel vinden laat. G 2  &r 5S li I V. ^Vie ik mag wezen, Kunt gy hier leezen. Weet, dat ik hang; 'k Ben hard en lang. Die my moet draagen Krygt van my flaagen. Denk echter niet, Dat zulks gefchiedt, Om my te wreeken. Nooit zou zy fpreeken, Dat 's v/is, zo zy Daar van bleef vry. Word ik bewogen, Kryg ik vermogen, Dat 'k iets verricht. Men is verplicht My aantefpooren; Dan laat ik hoeren ,  F ^ 53 % % *s- -t* Wat ik vermag. Ja, ieder dag Kunt gy ontwaaren, Wat ik kan baaren. Maar wilt ge iets zien, Dat u misfchien Zeer vreemd zal fcbynen? Doe dan verdwynen Myn eerfte lid. En als gy dit Hebt waargenomen; Zuit gy bekomen Den naam van 't geen, By ieder een, Zoo meenig reizen, Als by wil fpyzen, Op zynen disch Aanweezig is.  j ïMAr— trssv— ' •"*;\J 0 1t 54 % , Üjj ^ ^ L V, Van Afia word ik gezonden; Wanr daar alleen word ik gevonden, En kostbaar nevens goud geacht, Schoon van een beest maar voortgebragt. De geenen, die my 't meest begeeren, Doen my veel al in damp ve;keeren. Men treft ook lieden aan, die my Gebruiken, als een lekkerny, 'k Mag van uw fchranderheid vermoe den, Dat ge al genoegzaam zult bevroeden, Wie 't is, die hier befchreeven wordt Dan, fchiet gy hier in nog te kort, Wil ik n nog te hulpe komen. De voovfte hc:ft myns naams genomen Is die van een gevederd beest. Zoo dikwerf gy myn laatfte leest,  P ér 55 % m 4- 1 > Brengt die u telkens ook te binnen, Wat graag verrichten zy, die minnen; En teffe.ns ook, door welke daad, Voorheen gepleegd wierd 't fnoodst verraad. L V I. .Zonder uit dit Land te trekken Kunt ge een zeek'rq ftad ontdekken; Van wier naam men zeggen kan, Dat, wanneer hem is ontnomen 't Eerfie 'id, door ieder dan Op het duijly'sït wordt vernomen; Wat een zeker dier bedekt, En tot .kleeding u vetftrekt.  £ 56 % 4- * LV II. Overal, waar menfchen woonen Zal ik zeldzaam my vertoonen; Wyl ik my zeer, fchaars begeef Uit het woud, waar in ik leef. Echter ziet men toch nog lieden, Die daar komen my befpiedcn, Om my, met geweer en hond, ïoetebrengen wond op wond; •En een groot genoegen fmaaken , In my wreedlyk afcemaaken. Maar zoo 't u behaagen mogt, Dat ik word een heilzaam vogt, Doe myn eerfte lid verdwynen, En het zal u dra verfchynen.  .* '1- &. 5/ L V I I I. 'kjBEN of een fpeeltuig, daar de J'eiSg I. Zich djkmaaJs lustig meê verheugt, Of wel een recht', dat wordt genomen Van hun , die op die plaatfen komen , Van waar men hen niet heen laat gaan , Voor dat men daar van is voldaan. Lees my nu anders om, dan zult ge' ra« befpénren , Wat zorwnigen verheugt en and'ren zeer «loet treuren. L I X. Es» ieder hoop', dat hy my zal genieten ; Maar, als hy my bekomen heefr, Befpeurt men dikmaals dat hy beeft. En dat myn aanzyn hem zal kwellen en verdrieten. II  0 58 % L X. lic word getrouw gedekt, al is het flikkend heet, En in de hardfle vorst kunt gy my naakt bevinden. Gy hebt my wel gezien in 't midden van uw vrinden; Maar nimmer ziet gy, dat ik met hun drink of eet. Ik wórd gediend, en ben tot dienen \', flaag gereed. Ook fchenk ik veel vermaak, waar in ; ik niet kan d'eelen. Hoe wel ik zelf niet fpeel, vind ik rhy vaak by 't fpeelen. Men treft my ook geleerd, fchoon : 'k nergens iets van weet. Wat mensch heeft niet zomtyds van ; ■ . my iets goeds bekomen ? Maar al, wat ik ontvang, wordt my weer afgenomen;  t 59 % Gy Leezer! hebt daar toe ook wel uw best gedaan. Doch 't is inzonderheid, wanneer ik veel moet draagen, Dat ik myn vrienden wel het meeste kan behaagen. Nu zegge ik u niets meer ; my dunkt, dit kan voiftaan. L X I. Hy, die waarlyk my bemint, Zal, als hy my wil gebruiken, Aan myn agte.-fte eerst eens ruiken, Of hy 't daar wel geurig vindt. Dan, als hy dit heeft vernoomen, En daar in genoegen fmaakt, Ziet men, dat hy, zonder fchroomen, Ras esn einde van my maakt. H 2  & 6 o ^ L X I I. Levenloos worde ik gebooren; Maar uit my komt leven voort. Als myn moeder my zal baaren, Wordt haar fchreeuwen klaar gehoord Zomtyds ben ik aan geen vader Myn geboorte in 't minst rerpligt; Want myn moeder heeft niet noodig, | Dat hy daar toe iets verricht. Leezer! zoude gy wel gelooven, Dat het meenigmaal gefchiedt, Dat zy, zelfs na haar verlosfing, Nog haar maagden ftaat geniet? Ik gelyk daar in de juffers, Dat ik oud het minst behaag; Maar, waar in wy veel verfchillen, is, dat ik nooit rimpels draag. Ook kan ik u we! betuigen, Dat myn kleur my niet verlaat, En dat ik, op alle lyden, Draag een helder wit gewaad.  + L X I I I. jVIen handelt my als bleekers honden, Die 'smorgens worden vastgebonden En 'savonds weder losgemaakt. Dus is het juist met my gelegen; Doch, fchoon 'k myn vryheid heb ver kreegen, Wordt huis noch hof door my bewaakt. Het zy dat ge uit gaat om te wand'len, Of over zaaken hebt te hand'len, Gy neemt my altoos met u rrieê. 'kMag roemen, dat de grootfte heeren My, als een blyk van eer, begeeren, In zeker Ryk, geducht ter zée. H 3  $ 62 % L X I V. 2£oudt ge u wel durven onderwinden, Een zeker Hollandsen woord te vinden , Dat drie betekenisfen heeft? Voor eerst, iets, dat op 't water zweeft, Waar visfehers daaglyks visch meê vangen. Dan, wat de tweede mag belangen, Dit is een beest, dat, binnen kort Een andre naam gefchonken wordt. De derde kunt gy daatlyk wyzen, Zelfs zonder van uw ftoel te ryzen: Bezie een van uw handen maar, En vast wordt gy die dan gewaar.  . f>;: £ 63 % %jè ♦Ir 4* L X V. ]R.eeds van onheugelyke tyden Is 't menschdom ftaag door my misleid; Nooit is een volk op aard gevonden, Dat my geen Tempels heeft gewyd. | 'k Ben alom greetig aangenomen, En als iets Goddelyks gevierd. Ja, 't fchynt, dat nog in deeze dagen De mensch door my wil zyn beftierd. | Ik ben zomwylen nuttig, geestig, En onderwys, a's ik vermaak. Ik laat zelfs wel eens beesten fpreeken; Dunkt u dat niet een vreemde zaak? j Zoo gy myn naam verkort mogt vinden Van 't eerfte lid, en hem dus leest, Is 't zeker, dat gy dien zult noemen Van hem, die 't eerst is mensch geweest.  ff ëJ 64 H -%f\ i ■ $ I L X V I. Wanneer de landman beeft zyn akkers wel'bebouwd, Voedt hy gegronde hoop een ryken oogst te erlangen: Maar van al 't geen door my aan de aarde wordt betrouwd Zal ik geen blad of bloem, zoo min als vrucht, erlangen. Ik vaar toch rustig voort in deez' < myn bezigheid ; ' Die zommigen bedrocfc en anderen verblydt. En, fchoon ik veeltyds fchei, men ziet me ook wel vergaêrcn. Wat ik nu andren doe, zal me ook eens wedervaaren.  ' & 65 % % , + L X V I I. Ik heb vyf fpruiten, die te faam Tot veele dienden zyn bekwaam ; Zy zyn zoo flerk aan my veibonden, Dat 'kzonder haar niet word gevonden Doch allen zyn zy blind en ftom; En, fchoon van eenen ouderdom, Zyn zy te kennen uit malkander, [ Wyl de eene grooter is dan de ander. Zy toonen, met veel vaardigheid, Zich tot myn dienst altoos bereid. We omringen te gelyk het leeven, En fterve Lk, moeten ze ook wis fneeven. Hoe noodig ik haar dienst behoef, Is iets, dat 'kuur op uur beproef. Dus kunt gy zeer natuurlyk gisfen, Dat 'khaar niet wel zou kunnen misfen- I  £66 % ' % + * L X V I I I. In gezelfchap En in blydfchap, Ben ik altoos openbaar. Nergens vindt gy ook tooneelen; Nimmer ziet gy kluchten fpeelen , Of gy wordt my vast gewaar. Wilt gy hand'len, Leezen, wand'len? Ook dan kom ik u te baat. Wie toch heeft ooit waargenomen, Dat men kan geluk bekomen, Waar ik my niet vinden laat? Wilt gy praaien, Lof behaalen En daar by ook ryklyk geld? Kunt gy geenzins my ontbeeren, Of gy wordt in uw begeeren, Gansch en gaar te leur gefteld.  + L X I X. Om my te zien, behoeft gy, Vrind, Gewis niet ver te loopen; Want zoo gy daar toe zyt gezind, Doe dan de deur maar open. Zoo kunt gy my, Van zeer naby, Befchouwen naar begeeren. Gy zoudt u wis zien blootgefteld, Om dag en nacht te zyn gekweld, Zoo gy my moest ontbeeren. Verkiest gy nu, dat ik nog zal Myn naam u openbaaren? En daar benevens het getal Der letters u verklaaren? Die zyn maar vier; zoo gy daar van De voorfte alleen wilt vaagen, Behoudt gy nog dien van een man, Die leefde in Abrams dagen. 'ê I 2  £ # 68 % ^jj •»i ' L X X. Ten mynén opzicht is 't juist recht Verkeerd, van 't geen dit (preek woord zegt: Men kent den vogel aan zyn veeren. Dit kan ik middag klaar beweeren. Want fchoon er zomtyds ryk'lyk goud Op myn btkleedfel wordt befchouwd, Zal niemand zich daar aan vergaapen, 1 Die van my eenig nut wil raapen; Wyl in myn uiter!yk gewaad Myn deugd of waarde niet beitaar. Inwendig moet gy my befchouwen; Want anderszins moogt gy vertrouwen, Dat gy my nooit recht kennen zult, Al ware ik nog zoo fterk verguld. Wie anders denkt heeft luttel oordeel; Alzoo men dikwerf veel meer voordeel Van my geniet, wanneer ik geen Verfierfels draag, en zeer gemeen  # # 6c, % %^ + Uitwendig my u voor zal draagen. Ik kan myn minnaars zoo behaagen, Dat door hen zoms de gantfche nacht Met my alleen wordt doorgebragt. Dan kunnen zy zich recht vermaaken; En zeer genoeg lyke uuren fmaakenj Waar voor ik vorder dank noch geld. Ook pleeg ik nooit het minst geweld ; En echter zal men veel bevinden, ' Dat zy my zullen laaten binden. Ik heb veel broeders, groot en klein, Dan, fchoon die reeds millioenen zyn, Kan ik u niettemin wel zweeren, Dat ze in getal nog fteeds vermeeren. I 3  P & 70 % W| ♦j. >■ ** L X X I. 2/V, die gaarne lekker eeten, Zyn het, die het beste weeten, Wat ik al verrichten ksn. Maar zal 'khun van dienst zyn, dan Moeten zy my laaten loopen; Want zoo lang ik blyf in rust, Is het hun zeer wel bewust, Dat van my niets is te hoopen. | Doch, al gaa 'knog zoo gezwind, Zal hun dit niets kunnen baaten, Zoo zy my niet warmen laaten, Waar zich een goed vuur bevindt.' Heb ik hunnen wensch voldaan, 'tZy 'kdan loop of ftil blyf ftaan, Zal hun dit in 't minst niet raaken, Zoo het hun maar wel mag fmaaken.  0 # 7i % mi 4 -4» L X X I I. 2>es letters maaken myn geheel; Dan ben ik glansryk, hard en eel, Met veele kleuren als dootweeven; En ben zomtyds met goud omgeeven. Men draagt my 't meest uit lout're pragt; En word van verre u aangebragt. Wilt gy myn naam in twee verdeelen, Zult gy zyn' eerfte helft, door veelen, Gebruiken zien voor een kledy. Zyn laatfte deel is iets, dat gy U alle dagen kwyt moet maaken, Zoo gy niet wilt in lyden raaken.  m & 72 % 'li; 4» L X X I I I. ]LT)oor kunst word ik gewrogt; men kan me ook alle dagen, Op 't land en in de ftad, door duizenden zien draagen , En wel inzonderheid door 't man nelyk geflacht. Men ziet my grof of fyn; ik dien tot nut en pragt. Van welke kleur 't ook zy, kan ieder I my bekomen. ' Maar, als gy 't voorfte lid myns naams hebt weggenomen, Hervormt gy hem in dien van een vermaarde ftad, Die in het fraai faifoen veel' vreem de liên bevat.  >0 0 73 % % 4 L X X I V. Zoo meenigmaal gy dit zult Ieezen Kunt gy altoos verzekerd wezen, Dat gy me ook dan befchouwen zult. Maar wy! ik thands van uw geduld 1 Niet veel begeer te vergen; Zal ik u niet verbergen, Dat ik een naam heb, dien men kan Door midden fplitzen; en waar van De laatfte helft u zal vertoorn, Een onderdaan der Britfche kroonen; Wanneer de voorfte u denken doet, Aan 't geen, waar meö men kind'ren voedt. K  w $ 74 % m I * 4» ' L X X V. 'k^ViERD in den kryg, weleer, vry algemeen gedragen; Toen pronkte ik aan het hoofd van duizende ooriogs hén, Men heeft meer dan'een held, in vroeger tyd , gezien, Dien ik bereiligd heb van doodelyke flagen. Doch heden is 't niet meer met my, ! als wel voor deezen; Ik word niet meer befpeurd, als zy ten frryde gaan; Men ziet hen, zonder my, ditfchroom loos onderdaan, Als of nu min gevaar, dan oudtyds, waar te vreezea. Wie dat ik ben, zal u terflond wel klaarder blyken, Als gy het laatfte lid myns naams maar door Wilt fityken,  | 0 # 75 ^ ^ 4- {♦ Ziet gy dien van een plaats, waar van nog wordt geleerd, Dat, wie daar eenmaal komt, er nooit van weder keert. L X X V I. 'k ]Ben heilzaam, dat kan ieder hoore"1, Die't maar wil vraagen aan Doctoren; ! Want, fchoon een zeer gemeenefpys, Word ik door hen toch, meenig reis Aan hunne lyders aangepreezen. Maar gansch iets anders zal ik wezen, Indien het, by geval, gebeurt, Dat gy myn naam verkeerd befpeurt: Dan treft ge me aan in bakkeryen , Waar ge in my ziet het deeg bereien. K 2  0 # 76 % %3 *t ~t* L X X V I I. Wie is 't, die roekeloos het mensch- dom biagc in- lyden? , Wie is *t, die echter nog gezocht wordt en bemind? Wie is 't, die ftaag begeert te voe ren 't hoogst bewind? Wie is 'c, voor wie men vaak gevoerd heeft zwaare ftiyJen? Wie is 't, die 11^ veel hei! en rampen kan bereiden ? Wie is 't, diedaag'lyks nog begochelt en verblindt ? Wie is 't, die, hoewel zwak, de kragtigfte Overwint? Wie is 't, wier heerfchsppy men zeldzaam kan vermyden? Wie is 't, die meenig held als flaaf behandeld heeft? Wie is 't, die vorfren zelfs we! eens de wetten geeft?  W, & 77 H m *i T |* Wie is 't, wier juk inet vreugde en weerzin wordt gedragen? Wie is 't, die dikmaals zich in uw verdriet verblydt? Wie is 't, dien ge uw beftaan, ja meer nog, fchuldig zyi? Wie is 't. die, eer gy waart, uw vader kon behaagen ? **• "^S" —** L X X V I I I. Nu ben ik aangenaam, dan lastig, hard of zagl: Doch, fchoon ik zorr.tyds word, met ongeduld, verwagt, En dat ik, door myn komst, eenieder zal verblyden, Zal elk, zoo veel hy kan, my even wel vermyden. # K 3  0 & 70> % #4 4. L X X I X. Zoo gy in waarheid zyt, wat door my wordt verdaan, Zyt gy de liefde waard van alle braave lieden. Maar, ach! hoe meenig een, die daar voor door wil gaan, Voor wien, v/aar' hy bekend, elk eerIyk mensch zou vlieden. Wat hier van wezen mag, gy moogt gerust gelooven, Dat, zoo gy mogt myn naam van 't eerde lid berooven, Gy my doet zyn een fpys, die veeltyds op 't desfert, In 't hee'e jaargety met fmaak genuttigd werdt. Ook kunt ge uw vaders broer ten eerden zien veriehynen, Mits dat gy dan ook doet het tweede lid verdwynen.  im & 79 % % ^ „—,—^ L X X X, Ï\Iyn ingewanden Te moeten branden, Om u van dienst te kunnen zyn, Ja, zulk een lot is my befchooren! En even wel zal niemand hooren, Dat ik ooit klaag, of zugt, van pyn. Is 't uw begeeren , ! Ik kan verkeeren In een bevallig, jeugdig beest? Hoe dit gefchied, zult ge aanftonds weeten; Myn laatfte letter weggefmeeten , En 't geen er ftaan blyfr, dan maar leest.  ffF Ê* 80 *é ♦jr i -T* L X X X I. Al wie op my mogt zyn gefield, Kan my voor een gering ftuk geld, Wanneer hy my begeert, bekomen. 'kWord daag'Iyks op den disch vernomen , Zoo wei van fchaam'Ie als ryke liên. Zoo dikmaals gy myn naam zult zien , Doet de eerfte lettergreep u weeten, Hoe zeek're vogel word gehceten, Die naar geen andre luchtftreek gaat En zich hier altoos vinden laat. De rest doet u te binnen komen Een fpys, die veeltyds wordt verno men, Dat, na den maaltyd, op 't desfert, Den gasten aangeboden werdt.  4- -> L X X X I I. ]E R is een zeek're tyd in 't-jaar, Wanneer men altoos word gewaar, Dat ik geweldig word geihagen;' Denk niet, dat ik dit moet verdraa gen, Om dat ik heb iets kwaads gedaan; O neen! ik zal 't meest ondergaan, Juist als ik geef de meeste blyken, Dat ik niet ben ontbloot van deugd; ' En dat myn meester ziet, met vreugd, Dathy, door my, zich zal yerryken.  0 & 82 % »i --■ - —- ■ t< Tl I L X X X I I I. Te famen zyn wy juist een paar, ! Die alle dagen u verfchynen; Doch, nimmer ziet ge ons met elkaar, Want broer doet altoos zus, en zus doet broer verdwynen. Ër is ook geen gering verfchil In ons beftaan en aart te ontdekken; Want zuster is gemeenlyk fr.il, ( Daar broeder doorgaands zal vry wat geraas verwekken. Men onderkent ons, boven dit, Aan het gewaad, waar wy rneê pryken. Dat van den eenen helt naar 't wit, En de ander zal wel *t meest in diepen rouw gelyken. On- I  ff ê 83 % $ 4- * Onzs afkomst is gewis niet laag. Helaas! wy gaan nogtans verlooren; Doch, zeker is het, dat ge ook ftaag, Ons telkens weder ziet, tot uw gebruik, herbooren. T'i iV' 'is!uj^ L X X X I V. Myn Vader is myn man; En van ons beiden kan Ik u, met waarheid zeggen dat Hy nooit, zoo min als ik , een moeder heeft 'gehad. L 2  é£ #4 % ':4\ \ ^ {, L X X X V. A.an huizen, kerken en paleifen Zal ieder een me u kunnen wyzen. Ik ftrek tot cieraad en tot nut, Wyl ik verl.cht en onderftut. Leest gy myn naam verkeerd gefchrecven? Zal hy u gar.tsch iets anders geeven: Want dan verandert hy in .... maar, Dat gy 't reeds hebt genoemd, is waar * L XXXV I. In Amfterdam en Breinen, Kan ieder my »ernemen. In Hamburg en in Roin*n, Daar word ik ook vernomen. Waar in Parys of LonJeu Ben ik nog nooit gevonden. Men treft my in America. Doch nimmermeer in Afia.  4- L X X X VII. ie ik ben, is ligt te zeggen Uit het geen hier van my ftaat. Ik vertoon my zeer verfchillend, Zoo van kleur als van gelaat. Het kan u wel eens gebeuren, My te zien zoo zwart als git; Dan kunt gy het ook wel treffen, My te ontmoeten !e!ie-wit. J Ook kan ik me aan u vertoonen Als een juffer, jong en fraai; Dan weer zal ik veel geiyken Naar een besje of ouden paai. Hier zal ik u vriend'Iyk fchynen; Daar weer grimmig en verwoed; Echter ben ik niet te vreezen, Want ik doe noch kwaad noch goed. Ook behoor ik u te zeggen, Dat, ten aanzien van myn maat. Gy altoos zult ondervinden, Dat die pas een voet beflaat. j< 3  f # 86 % % 4- L X X X V I I I. 'k Heb een verblyf, dat, zeer gewis, Niet aangenaam of beider is, En moeyelyk om by te komen. Maar als men eens heeft voorgenomen, Om my te doen verhuizen, dan Gefchiedt dit door een zeker man, Bekend daar in te zyn bedreeven; Die dan , door my braaf flaag te geeven , My rasch van daar verkasfen doet; Daar na zal hy, trotsch op zyn moed, Naar ft voorbeeld der aloude helden, Zyn zegepraal u luid vermelden.  m 0 87 % if^j * 4» L X X X I X. ELoe dikmaals gy me ook hebt ge geeten, Vermeen ik nogtans we! te weeten, Dat gy my nog geheel bezit. Men ziet my brtr.n, men treft me ook wit. Maar 't geen ik onderftel, dat gy nog nimmer hoorde, Is, dat, indien myn naam van agt'ren word gefpeld, Hy dien van eene ftad u klaar voor oogen fielt, Die, ver van dit gewest, gelegen is in 't Noorde.  4» X c. Ik ben onzichtbaar, doch ik kan, By toeval, my zeer klaar doen hooren; Maar veeltyds zal, 't zy vrouw of man, Voor dat ik fprcek, myn ftcm doen fmooren. En gy, die my te vinden tragt, Dra.;g zorg me intusfchen niet te ontdekken; i Want wierd ik door u voortgebragt, Zoud 't in u fchaamte kunnen wekken.  flp ip 89 % % * 4, X C I. Ontbloot van tong en mond, van oogen en van ooren, Spreek ik nogtans zeer klaar, in welke taal 't ook zy. Zoo gy het niet gelooft, kunt gy het komen hooren; Want dit ftaat ieder een, ten allen ftonde, vry. Ik lach, wanneer men lacht; ik kiaag met hun, die klaagen. Zoo my iets wordt gevraagd, dan zal ik weder vraagen. ïk welke taal ik fpreek, het zy dan kwaad of goed, Ik zeg niets;, dan het geen men my vernaaien doet. és M  $F 9° c^ m j 4- -* X C I I. Wi e my bezit, geniet een grooter fchat, Dan Vorften immer kunnen geeven ; Maar wie my derfc, is zeker, dat Niet vergenoegd kan leeven. »■ ■ X C I I I. By elk, die zind'lykheid bemint, Is 't, dat ge my voorzeker vindt; Doch meesteniyds zyn 't knegts of meiden, Die my beftieren of geleiden. Myn bovendeel is altoos hout, Wel eens bekleed met zilver, goud, Ivoor of fchildpad; naar gelieven, Kan ieder zich daar van gerieven. Juist zeven letters, min noch meer, Staan voor uw oogen, ieder keer, Dat  jfF #9* % ";:ï: 4- 4. Dat gy myn naam in fchrift zult vinden. Indien gy u mogt onderwinden Te zien, wat gy met de eeifte vyf Bekomen zult, is 't buiten kyf, Dat zy genoegzaam zuilen wezen, Om u den naam te laaten ieezen Van iets, dat ge in uwbinnenst draagt. Zoo gy naar myn twee laatfte vraagt, En die wiit deen te berde komen, Wordt die van zeek'remaat vernomen. M 2  p ê 92 4- , -tt X C I V. Dat ik veele eeuwen ben bekend, Kan ik my niet beroemen. Men heeft my hooren doemen , Voor dat men aan my was gewend. Dit had maar plsats voor dcezen; Tans denkt men beter over my; Wie nu verkiest, dien ftaat het vry, Altoos met my te wezen. Nu is men zeer op my gezet; Ook zyn er veele mannen, Die zich begeeven in myn net, Dat voor hun is gefpannen. Dit kunt ge alle oogenblikken zien, Zoo dit u mogt behaagen; Wyl heden gro&te en kleine licn, My onverhinderd draagen.  0 & 93 % % 4- 1 -t. X C V. Al hebt gy my noch dood noch leevend ooit befchouwd, «■Vertrouw ik, dat myn naam u wel bekend zal wezen. Myn'grootte is middelbaar; mynwoo nin'g is het woud; Waar veele dieren my, om myneroofzucht vreezen, In listen , zegt men , dat ik zeer ben afgericht. Wie mynen naam 'wil. van een derde deel verkleinen, Doet, daardoor, in zyn plaats, die van een beest verfchynen, Welk 't honderd maaien wint in grootx te en in gewigt. M 3  F # 94 'ïkl +- 4. 1 X C V I. Dat gy me ontelb're reizen Zeer duidlyk hebt befpeurd, Dit vordert geen bewyzen , Wyl 't u nog ftaag gebeurt. Gy kunt nogtans vertrouwen , Dat'k ben noch geest noch ftof, Schoon ik my laat befchouwen, Op 't land, in ftad en hof. . ; Ziet gy my fnel beweegen, Nooit maak ik 't minst gedruis. Gy komt my veelmaals tegen, Zoo in als buiten "t huis. Waar gy me ook zult ontmoeten. Nooit vindt ge my alleen; En, fchoon getrapt met voeten, Dit maakt me niet te onvreên. Gy kunt mij zoms ontwaaren Veel duizend vadems groot, En  f & 95 % •f—« -* Toch kan ik u verklaaren , Dat 'k weeg geen agtfte lood. Gy zult my graag begeeren, In zeker jaarfaifoen , Om door my afiekeeren Wat u zou hinder doen.  lp . 0* 96 % ^4 4- 4» X C V I I. Doorloopt vry van 'f kompas de twee-en - dertig flreeken, Gy treft my overal; dit kan u niet ontbreeken; Want, niet alleen het land, maar 't water en de lucht, Waar ge u bevinden mogt, zyn fteeds van my bevrucht. Gy zelve, Lèezer, word niét zander s my bevonden, s En hebt my meenigtnaal, zelfs met vermaak, veriflonden. Men ziet my ^root en klein; men treft me ook goed en kwaad; Ik word gezocht, gefchuuwd; ik word bemind, gehaat. Oneindig is 't verfchil, het geen men kan befpeuren, In myn ged iante en aart; myn zeden en myn kleuren. Maar.  Maar wordt myn naam beroofd van 't eerfte lid, myn vrind ! Weet, dat ge my dan flechts in bronweryen vindt. N  ft r 98 H tfi| ^ 1 X C V I I I. [ k ben een fpruit, die van haar vader Wordt genomen , Om met een vreemdeling op't naauw.-t te zyn vereend; Die dan myns vaders naam en aart van my om leent. Waar voor ik 't onderhoud van hem w^èr zal bekomen. Als we eens vereeraigd zyn, dan ] fcheiden wy niet meer; Doch, wyl hy fterker is, en ik nog jong en teer, Gebeurt het zomtyds wel, dat ik hem zal begeeven ; Dan, dit belet hem niet nog jaaren lang te leeven. Maar, zoo hy de eerfte fterft, is 't ook met my gedaan ; Dewyl ik*, na zyn dood, volftrekt niet kan beitaan.  X C I X. Van all' de vogels, die men door de lucht ziet zwieren. Die, door hunn' zang en kleur, en hof en veld vei fleren , Ben ik zeer kenbaar aan myn zon derlinge (tem j Ook heeft myn naam iets vreemds; want Leezer! zoo gy hem Voor u gefchreeven ziet, en dan mogt Jj willen leezen, ^ Zal het u zekerlyk ten eerfte kenlyk weezen, Dat de eerfte lettergreep, afzonder lyk genoemd, Een nuttig dier zal zyn, daar Neder land op roemt. De tweede brengt u ook een zeek're fpys te binnen , Die zoo wel oude liên, als kinderen, beminnen. ! N %  Mï» naam.behoud ik korten tyd; Want binnen 't jaar ben ik dien kwijt, En zal een ander dan bekomen, Die my wel haast ook wordt benomen; Als ik een derden in zyn plaats ontvang-. Waar voor *k een vierden , kort daar op, erlang. Doch, om niet verder uitteweiden, Zal ik u nog alleen boiyden, Dat, wordt myn naam verkeerd gefpeld, Hy zeker u dan klaar voor oogen ftelt, Wat gy, zoo'k meen, niet zult begeeren Gewaar te worden op uw kleeren. #  ff 0 IOI % % VERKLAARING DER N 3 No. Bladzyde I. Het Raadzsl. j. II. Kurk. 2. III. Utrecht. 4. IV. Jfini. 5. V. Vlier. 6, VI. fflo*. ibid. VII. De Honger. 8. VlH. 'Hengst. jjjflP IX. Koekoek. ibid. X. Paar. 10. XI- £en Spiegel. ibid. XII. Ge«J. I2. XIII. fTaa/. XIV. Reus. ibid. XV. ZToefc. I4.  g£ 102 % n ■ No. Biadzyde. XVI. Lam. 34. XVII. De Muzieknooten. j$ XV'III Gaas. 16 XIX. Kersmis. 17. ✓ XX. De L?£rer R. j.8. XXI. Een Ailmces, 19 XXII. De Tong. 20. XXill. Bo(/ïer. 22. XXIV. Jood. 23. XXV. Geest. 24. XXVI. D«f/f. 25 XXVII. Peer. ibid. XXVIII Maa^i. • 26. XXIX. Riem. 27. XXX. Raap. 28 XXXI. Krab. 29. XXXil. Far*en. 30 XXXIII. De Duisternis. 31 XXXIV. Beer. 32. XXXV. tfooy. 33  É* 103 % No. • BlaJzyde. XXXVI. Reuzel. 34. XXXVII. Druif. 35. XXXVIII. Wezel. 36 XXXlX Mand. 37 XL. Hengel. 33. XLI. Muil. 39 XLII. Halt. 4c. XLIII. Spiering. 41 XLIV Lya. 42 XLV. Tor. 43 XLVI. Tak. 44 XLVII. Bankroet. 45 XLVIII. Lffuw. 46. XLIX. Reaal. 47 L. Japan. '48. LI. Schildpad. A9 LIL Beu/. 5o LUI. Aaoy. • 5I. LIV. K.eptl. 52 LV Muskus. 54  No. ► ' Bladzyde. LVI. Zwol. 55. LVII. Zw-yn. 56. Lviit. r*z. 57. LIX. De Ouderdom. ibid. LX. Tafel. 58. LXI. £en Meloen. 59. LXII. £«7J Hoender Ey. 60 LXIII. £»fi Kousfenband. 61. j [ LXIV. Pinfe. 62. < LXV. Fa&eJ. 63- LXVI. Een Doodgraver. . 64.. LXVIL De Hand. 65. LXVI1I. De Letter L. 66. j LXIX. S/of. 67 LXX. £«71 Boek. 68. LXXL iïet Braad/pit. 70. LXXIL Ja^ü. 71. LXXIII. Laken. 72. LXXIV. Papier. 73- LXXV. Helm. 74-  No. Bladzyde. LXXVI. Gort. 75» 'LXXVII. De Vrouw. 76. LXXVIII. De Regen. 77- LXXiX. Vroom. 7S LX XX, Lamp. 79- LXXXI. Mostaart. ' 80. LXXXII. £e« Nooteboom. 81. LXXXIII. De Dag en Nacht. . 82. J LXXXIV- Eva. i 83-1 LXXXV. Raam. 84. LXXXVJ. De Letter M. ibid. LXXXVII. Een Gr eins. 85. LXXXVIII. üoet. 86. LXXXIX. Lever. 87. XC. Een Poep, 88. XCI. De Echo. 89. XCII. De Gezondheid. pc. XCIII. Ser/ieL ibid. XCIV. De Pruik. 92. XCV. Vos. 93.  0 éf 106 % *■ 4, No. Bladzyde. XCVL De Schaduw. 94. XCVII. Beest. 96. XCV1II £en Gnjfei mtt Enten. 98 XCIX tfoeifcoefc. 99 C. .Ka/y. 100. Te UTRECHT, Ter Boekdrukkerye in P. Muntendam.