KLEINE GEDICHTEN VOOR IK. X W X> M JL JE Wq DOOR» hie r 0 ni mus fan. al phen. Te AMSTERDAM, U} ). W O R T M A N.  De Idedetea zijn een erfdeel des HEERE. SALOMO.  FOORBERIGT. Zit daar eenige kleine gedichten, ten behoive van kinderen opgejleld. De maker weet zeer wel, dat hij, sis dichter, daardoor zeer weinig roem behalen kan, maar dat was ook zijn oogmerk niet. Hij bedoelde fechts eenige nuttige waarheden zot in tijm voortedragen, dat dezelve de kinderlijke vatbaarheid niet te boven gingen; en hij heeft zt zoo klein gemaakt, of dat zij des te gemakkelijker, door enkel lezen zouden kunnen in het geheugen geprent worden, zonder dat het noodtg was, datze van buiten geherd wierden; iets w.; ar de maker zier tegen is, en dat daarenboven, enkel door herhaald lezen , ge/chieden kan. Het geen aanleiding gaf to' het opjlellen dezer flukfes, is geweest— dat de maker zelf kinderen heeft, die thans zijn eenig en grootst vermaak zijn — dat men aan zulke jlubjes in onze taal gebrek heefi — dat hij ook g >arne voor anderen nuttig is — e* dat hij de Hoogduitjche L'eder für kinderen, van weis se, en de kleine Lieder fiïr kleine madeben und iünglinge, van w. g. burmann, met zeer vett genoegen gelezen heeft: ook hebben zij hem menigmaal op den weg geholpen, fchton hij tr eigenlijk genen uit rtrtaald, of overgenomen hebbe. A 2  VOORBERIOT. Zij zijn wel allen niet voor kinderen van vier Of vijf jaren gefchikt, maar dit was ook juist niet modig. Men kan zelf kiezen, welken men aan zijne kinderen wil laten lezen; ook kan mm fchielijk merken, of een kind verftaat wat het leest dan niet. De opfieller heeft met allen de proef genomen , en hij kan verzekeren, dat zijn oudjle jongentje — een kind van vijf jaren — velen van dezelve, op de eerfle of tweede lezing, verftaan heeft', en daarom houdt hij zich verzekerd, dat alle deze ftukjes voor kinderen , boven de vijf en heneden de tien jaren, bruikbaar zijn: ook mag het ge-n kwaad, wanneer hier en daar het kinderlijk verfiand eene kleine zwarigheid ontmoet, en daardoor tot vragen en praten wordt opgewekt. Wanneer ik het genoegen had Je dat deze gedichjes goedgekeurd en met vrucht gebruikt wierden, soude ik met vermaak nu en dan een blaadje voegen bij het geen ik thans aan mijne Landgenooten. aanbied. Het getal, dat ik thans geve, is groot genoeg, om er de proef wede te nemen.  AAN TWEE LIEVE KLEINE JONGENS. Zie daar, lieve wichtjes! ' Een bundel gedichtjes; Vermaakt er u meê, En fprngt naar uw woning; Maar. . eerst ter ,beIooning ) Een kus,en of twee. Door liefde gedrongen Heb ik ze gezongen, En wilt gij er meer, Gij moogt er om vragen; Wanneer ze u behagen Konu huppelend wéér. het Hinderlijk geluk. Ik ben een kind, Van God bem;nd, En tot geluk gefchapen» Zijn liefde is groot; 'k Heb fpeelgoed, kleedren, melk en brood, Een wieg om in te flapen, A3  $ CBDICHTXN Ik leef gerust; Ik leer met lust; Ik weet nog van geen zorgen. Van 't fpelen moê, Sluit ik mijn oog'es 'savonds toe, En flaap tot aan den morgen. Geloofd zij God Voor 't ru;m genot Van zooveel gunstbewijzen'. Mi.in hart en mond Zal Hem, in eiken morgenftond, En eiken, avond prijzen. DE PERZIK. Die per2ik gaf mijn vader mij, Om dat ik vlijtig leer. Nu eet ik vergenoegd en blij'; Die perzik fmaakt naar meer. De vrolijkheid past aan de jeugd Die leerzaam zich betoont. De na irft gheid, die kinderdeugd , wordt sltoos wél beloond.  voor kinderen, f DE KINDERLIEFDE, Mijn vader is mijn beste vrind; Hij noemt mij fteeds zijn lieve kind; 'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen: En ga ik hupplend aan zijn zij', Ook dan vermaakt en leert hij mij; Er kan geen beter vader wezen! Ik ben ook fomtijds wel eens fiout; Maar a!s mijne ondeugd mij berouwt, Dan wordt zijn vaderhart bewogen; Dan fpreekt zijn liefde peen verwijt, Ja zelfs, wanneer hij mij kastijdt, Dan zie ik tranen in zijne oogen. Zou ik door ongehoorzaamheid Dan maken dat mijn vader fchreit? Zou ik hem zuchten doen en klagen; Neen, als mijn jongheid iet misdoet, Dan val ik aanflonds hem te voet, En zal aan God vergeving vragen. A L E X I S. A.i» exis heeft zijn zusje lief, Wanneer ze in vrede leven; ( Hij noemt haar zelfs zijn hartedief, Als zij haar fpeelgoed hem wil geven. A4  GEDICHTEN Maar als zij iet, dat hem behaagt. Voer haar om meê te fpelen, vraagt,*j Dan wordt die liefde ras verminderd} En als zij hem in 't doen van zi.nen zin verhinderr. Eau haat hij bijkans haar geheel, Ook is zij doorgaans hem te veel, Wanneer zij boven hem door iemand werdt geprezen. DE WARE II IJ K D O M. Geen geld bekore ons iorg gemoed, M.ar heil'gheid en deugd. De wijsheid is het heiligst gojd, Het fieiaad vsn de jeugd. Wat i tog ri kdom? wat is eer? Een hanJ vol nietig flljk : Gods vriend te wezen, is veel meer. Die jizus lieft, is rijk. Een liefde, die zo ras verkoelt, Die Hechts op e.'gen voordeel doelt. Zou dat we} regte liefde wezen'?  VOORKINDEREN. j Kom valkn we onzen God te voet, Om deugd en heiligde d: Zco wordt op «arde ons jong gemoed Ten hemel voorbereid. Dan krijgen wij dien b sten fchat, Die nimmermeer vergaar.. Dan loopen wé op het deugdenpad, En fchrikken voor het kwaad. HET VROLIJK LEEREN. M ijn fp;len is leeren, mijn leeren is fpelen, En waarom zou mij dan het leeren vervelen? Het lezen en fchrijven verfchaft mij vermaak. Mijn' hoepel, mijn priktol, verruil ik voorhoeken: Ik wil in mijn printen mijn tijdverdrijf zoeken, 't Is wijsheid, 't zijn deugden, naar welken ik haak. HET MEDELIJDEN. w ie dat ik immer fmart zie dragen, 'k Heb ook gevoel daar van. Ik fluit mijn oor niet voer zijn klagen, Maar help hem als ik kan. A 5  ■j» GEDICHTEN Een mensch in droefheid optebeuren Is zelfs voor Idnders zoet. Die fpotten kan met hun die treuren, Vertoont een fecht gemoed. Zou mij eens anders leed verblijden? Zou 'k lagchen in zijn frnart ? 6 Neen! Een edel medelijden Paft aan mijn kinderhart. Ik wil dan met bedroefden klagen, Hen troosten in hun pijn. Eens andejs last te helpen dragen, Zal mijn genoegen zijn. DE NAARSTIGHEID, Des morgens lang te fiapen, Te geeuwen en te gapen, Staat lelijk voor een kind. Die altoos veel moet fnappen, En zotten taal wil klappen , . Ziet zelden zich bemind. Zou ik mijn tijd befteden Aan du'zend nietigheden? 'k Heb daar geen voordeel van Mijn Ierfen wil ik leeren. Mijn meester zal ik eeren, Dan word ik baast een man.  VOOR KINDEEEN. II DE SPIEGEL. D ie telkens in den fpiegel ziet, En zich met fchoonheid vleit; Eefeft de ware fchoonheid niet, • Maar jaagt naar ijdelheid. Dit gla3 maakt trots, of geefc ons pijn; Wil 'k weten wie ik ben , Dan moet Gods woord de fpiegel zijn „ Waar ik mijn hart uit ken, » K L A G T van den KLEINEN WILLEM, over de dood van ZIJN z-üsje. Ach! mijn zusjen is geftorven, nog maar veertien maanden oud. 'k Zag haar dood in 't kistje liggen: ach wat is nr.in zusje koud \ 'Jt Rriep haar toe: mijn lieve mietje! mietje! mietje! maar voor niet. Ach! haar oogjes zijn gefloten; ichreijen moet ik van verdriet.  iï ced ic ii te i? Altoos wil ik o:n haar treuren, Moemtjes ftrooijen op haar graf; Wtenend aan de kusjes deuken, die m:j 't lieve meisje gaf. RTéfgen zal ik... Maar voor mij ook fs 't gevaar van /terven groot. Gfïtren liep zij met mij fpelen; gij;ren nog ï en nn — reeds dood 2 HET GESCHENK. jM^eder-lief zie daar een roosje , Van ujv coosj", Wïjl gij heden jarig zijt: 'fc Heb van morgen al gezongen , , En gefprongen., Zoo verlangde ik naar dien tijd. SIs.tr '.au ik geen rijmtjes dichten, Moet ik zwichten Voor mijn' broér in poëzij, Keem dan moeder fleebts dit roosje ► Van uw coobj e, 'k Heb u toch zoo lief als hij.  ?OOS KINDE R._E jj, t~ WE LKO'M ÓK.OET VAM / CL.AARTJE VOOR HAAR. KLEINE ZUSJE. Welko m lieve !;!e>ne zus! Welkom in dit leven! Baker! mag ik niet een kus Zian mijn zusje.geven:? Wil je flapsn ? ö zij krijt! 't Zal haar wis vervelen. Morgen als gij wakker zijt, Zal ik met u fpelen. Slaap gerust, dan wordt gij grosa. Leer tocli fpoedig loopen l Als gij z;t op moeders Chtiat, Zal zij fpeelgoed koopen. i$! Mamaatje is ftèeds zoo goeSJ Alles w,I zij geven , Als Haar kindertjes maar zoet En te vrede leven.  34 GEDICHTEN DE LEDIGHEID. [Nimmer moet ik ledig wezen, Alles doen met lust en vlijt. Bidden , leeren, fchrijven, lezen, Spelen, werken heeft zij'n' tijd. Moeder-lief kan 't ook niet velen, Dat de tijd verwaarloosd wor.lt. „ Lui zijn," zegtze, ,, is tijd te ftelea, En ons leven is zoo kort!" HET HONDJE. H oe dankbaar is mijn kleine hond Voor beentjes en wat brood 1 Hij kwispelftaart, hij loopt in 't rond, En fpringt op mijnen fchoot. Mij geeft men vleesch en brood en wijn, En dikwijls lekkernij; Maar l:an een beest zoo dankbaar zi,n , Wat wacht men niet van mij J  voorkinderen. rS HET GEBROKEN GLAS. e ene vert el l ing. Co rn el is had een glas gebroken Voor aan de firaat; Schoon hij de (lukken hadd' véïftoken, Hij wis: geen' raad, Hij had een' aftchrik van te liegen, Wijl God het ziet: En zou hij nu mama bedriegen, Dat kon hij niet. Hij ftond oiuhutfeid en bewogen: De moeder komt: Zij ziet da tranen in zijne oogen, Hij fcheen verftomd. tt Heeft keesje," zeize, „ wat bedreven? „ Wat fchee.lt er aan"-1"— „ 'k Heb, " zij hij, moeder liefl zo evea „ Weêr kwaad gecam. f, Terwijl ik bezig met .palerten „ Bij 't verder was, Vloog mijn volan, door 't fors raketten, „ Daat in bet glas. s, Maar als uw keesje 't vin zijn leven „ Niet weder do;t, Da.i wilt gij 't immers hem vergeven. Gij zijt zo goed!'* — e9 Kom keesje-liefl houd op met kriijwn," Zei moeder toen;  16 6 e" d » c ii t £ k. „ 'k Wil u dien mitóag niet verwijten." - Hij fcreeg een' zoen. * • * Die altoos wil de waarheid fpreken, Wordt wöl beloond. Die lodens zoekt voor zijn gebreken, Wordt nooit verfchooni, DE GODSDIENSTIGHEID. Als in de l eve lente De bloemen 't veld vertieren, Dan pluk ik rozenknopjes, Viooltjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en feringen, Dan zal ik kransjes vlechten, En dragen die , ter eere Van God, die mij het leven En bloemles heeft gefchonken. Dan zing ik: Hemelko iug! Gij doet vioblt'es groeiien. Met roosjes, maagdeliefjes, Citoenkruid en feringen; Met duizend du'zend bloemen; Om uwe magt en liefde Aan anderen te toonen Hoe mooi Haat mij dit kransje! Ach laat mi; niet vergeten Dat Gij het hebt doen groeijen. DE  VOOR KINDEREN. IJ DE HAAS. Kijk, pietje, kijk, een haas! ó die zoo fnel kon loopen! — „ Neen," zei de flimme piet, „ Wilt gij een-haasje zijn, ik niet; „ 'k Wil liever langzaam gaan, dan 't met den dood bekoopen". eene vertelling van D O R I S J E. Wij zaten laatst bij saartje, Onze oude goede baker. Die fprookjes kan vertellen: Wij dronken chokoïade, En deden honderd vragen. B Hij, die altoos wel te vreden Met vermogens die hij heeft, Vergenoegd en dankbaar leeft, Kan zijn gaven wel bededen: Maar dat hij, die altoos kniest," En wat andren zijn, wil wezen, Zelfs het geen hij heeft verliest, Heb ik meer dan eens gelezen.  IS gedichten In 't einde zei ons sa art je: ,, Wel nu, mijn hartediefjes! „ Gij kent de vier getijden j „ Wat houdt gij voor de beste? Toen zei mijn zusje mietje; Die tijd is mij de liefde, „ Wandeer de boomen bloeijea. Dan krijgt men mooije bloemtjes^ >, Om tuiltjes van te vlechten. „ Dan ziet men duizend vogels „ Op groene takjes zingen. Is dat niet in de leute? " „ De winter, Heve saartJe!*' Zei pietje, „ is de beste. „ Dan hoeren wij vertellen, En drinken chocolade. sj Of eeten dikke wafels." ,, Neen ik verkies den zomer,'* Zei keesje, „ dan is 't kermis, f, Dan hoef ik niet te leeren." Maar ik zei, 'c is het beste, Als meest de viuchten rijp zijn} Dan valt er braaf ie knappen. Dan heeft men abrikozen,  "voor kinderbu. Sp Fn pruimen, en morellen', En perzikteen en peeren: Eu is dat niet in 't na_;air? i „ Hoort kinders," zeide sa art je, j, De winter moet de velden ., En tuinen vruchtbaar maken. — „ Men moet di boomen fnoeijen; * „ Den akker moet men mesten, „ Dat doet men in den winter — „ De boomen moeten bloeijen; » Om vruchten ons te geven ; ,, Dat doen zij in de lente. — „ De vruchten moeten groeijen j Dat doen zij in den zomer. — ■ „ Men moet de vruchten plukken; Dat doet men in het najaar. „ Dus moet gij, lieve kinders! „ In alle jaargetijden „ Gods wijze goedheid loven! s, En wel te vrede wezen. B 2  20 qediCHTEH J £ Z U S. * Een zangftukje. claartje en jantje. Zamen. Jezus is een kindervriend! Onzer wil Hij zich erbarmen. Hij nam kinders in zijne armen: Jezus is een kindervriend! claartje, alleen. Ach waar' j«zus nog op aarde! .Aanftonds vloog ik naar Hem heen, jantje, alleen. Ach waar jezus nog op aarde! 'k Vloog met u naar jezus heen, Zamen. . Zoon van God! die eeuwig leeft! Hoor ons fmeeken, En vergeeft Onze ftoutheid en gebreken! Zoon van God die eeuwig leeft» .Zegen onze jeugd, en geeft, Dat wij dikwijls van U fpreken!  VOOR KINDEKEN, 21 DE D R IJ F T O Li Nooit loopt mijn drijftol zonder Uagen," Want houd ik op, dan loopt hij niet. Ik heb in al dat flaan verdriet, En zal om ander fpeelgoed vragen, Maar is 't ook zoo met flipje niet? Ja; hadde ik nimmer Haag te vreezen, 'k Zou zelden in mijn boeken lezen, En dat geeft vader ook verdriet. Foei dat ik van een' tol moet leeren, Met vlijt te werken zonder dwang, 'k Wil, tot mijn ftraf, mijn leven lang Geen ander fpeelgoed gaan begeeren. DE PRUIM EEOOM, eene vertelling. Jantje zag eens pruimen hangen, 6! Als eijeren zoo groot. 't Scheen, dat jantje wou gaan plukken, fchoon zijn vader 't hem verbood': „ Hier is," zei hij, „ noch mijn vader, „ noch de tuinman, die het ziet. „ Aan een' boom zoo vol geladen,  jJS (ÏEDJCHTEN „ mist men vijf zes pruimen niet: „ Maar, ik wil gehoorzaam wezen, „ en nie> plukken: ik loop1 heen. Zou ik o:n een band vö! pru'raen, ,, ongehoorzaam wezen Neen!" — Voort ging jantje; maar zijn vader. die heiu Ril beluisterd had, Kwam hem in het loopen tegen, Voor aan cp «het middelpad. Kom mijn jantje." zei de vader, „ kom mijn kle>ne bartedief! ,, Nu zal ik u pruimen plukken; ,. jNu heeft va'er jantje lief.1' — Daar op ging papa aan 't fchudden, Jantje raspte fctoletijk op; Jantj f. kreeg zijn' hoed vol pruimen, en liep heen op een ga'op DE BEDELAAR. Die afgeleefde man, die bijkans rakend zit; En trillende van kou, mij om een duiije bidt, Is even goed als ik. Godi wijsheid gal alleen Mij wat meerge'd dan hem. Ben ik dan beter? - Neen! Een vroom en eerlijk mensen draagt dikwijls Hechte kleer.n, lk wil dan ook de deugd in arme menfehen eeren. Die met verachting op hem ziet, Doet naar t beve van jezus niet.  voor kinderen. fl^ DE WARE VRIENDSCHAP, Een vriend,.die mij mijn feilen toont, Geftreng beilraft, en nooit verfchoont, : Heeft op mijn hart een groot vermogen: Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit, Verdenk ik van baatzuchtigheid, Ik kan zijn bijzijn niet gedogen, Die zelden prijst, fpreekt vriendenfaal; Die altoos vleit, liegt menigmaal. LOTJE en KEESJE. • i keesje. ✓ Zeg me zoete lieve lotje! Wat is de oorzark datge fchreit? Hebje uw beugeltas verloren, of gebroken, lieve meid? lotje. Zou 'k niet fchreijen, waarde keesje! moeder-lief was riet voldaan Met mijn naaiwerk, 0! zij zag mij met verdriet en droefheid aan. Ja zij wilde mij niet ku fen, zoo a s ze anders aïtijd doet. Foei mij; ach! rïat zul!c een moeder om mijn ftoutheid treuren moet.  gedichten keesje. Wat kan 't baten, dat gij eenzaam in een hoekje zit en, klaagt. Ga, zij zal het u vergeven, als gij om verfchoning vraagt. lotje. Zult gij dan mijn voorfpraak wezen, mij geleiden? keesje. Ja gewis: Zou ik niet voor lotje fpreken, die mijn liefile Zusjen is? Maar gij hebt geen voorfpraak nooéfg, als gij moeder valt te* voet, Zal zij 't zeker u vergeven ; Moeder, weet gij, is zoo goed. Gistren las zij voor ons beide, dat ook God de fchuld vergeeft: * 'k Weet, zij zal u wis verfchoonen , daar zij zulk een voo.bjeld heeft. DE GEZONDHEID. Gezondheid is een groote fchar, Om vergenoegd te leven; Offchoon ik grooten rijkdom badi', Wat voordeel zou bet g ven , Zoo ik, doorknaigd van an^st en pljn9 Mij zeiven tor, cea last moest zijn ?  VOORKINDEREN. £J Maar zou ik daa mijn Vaders raad Niet ijverig betrachten? En gulzigheid en overdaad Niet mijden en veracl ten? Die nooit genoeg heeft voor zijn' mond, Leeft zelden vrolijk en g zond. KL AARTJE en KEETJE. KL/AARTJE. Altoos werken, altoos leren, Dat moet wel verdrietig wezen: Is het daarom dat men leeft? Lustig keetje! nu aan 't fpelen; Ach, de tijd moet u vervelen Dien gij aan uw* meester geeft. k e e t j E. Nooit te werken , nooit te lezen, Altoos in den tuin te wezen , Is het daarom dat men leeft ? e laartje-lief, houd op met fpelen, Ach! de tijd moet u vervelen, Dien gij aan uw poppen geeft. K li A A It Tij E. Somtijds fpelen, fomtijds lezen, Dat zal wel het beste wezen. KEETjE-licf koT) fpeel met mij. BS  KEETJE. *t Zal dan ze'  33 GEDICHTEN KLAASJE en PIETJE, klaasje. Pietje, zoo gij niet wil dengen, Dan verfchijnt de zwarte man. pietje. klaasje, foei, dat is een leugen! . Laat hem komen ah hij kan. Die »an zulk een' man gelooft, Is van zijn verfrand beroofd. WINTER ZANG. 2*ie de gele bladers vallen ; met den zomer is 't gedaan: En 't gehuil van fneeuw en regen kondigt ons den winter aan. Ach! hoe trillen mijnde leden, 'k Loop naar 't hoekje v:n den haard; Vader zegt: „ In zulk een kr.ude „ dient er houdt noch turf gefpaard." — ö Wat hebben wij een voorraad voor den f hralen wintert'jd! Daar men mij met warme kleéren voor den ftrengen vorst bevrijdt. Winterpeeren, kool en appels boter, vleesch a wat niet al, Ligt er reeds in onzen kelder, t dat ons lekker fmak'en zal:  VOOR KIND'EREN. Mogte ik nu maar dankbaar wezen, oVer mijn gelukkig lot! Ja ik wil gehoorzaam leven, en ü danken,' goede God I Ja ik wil gedurig denken, als de koude mij verdriet, Ach! hóe meenig duizend mehfchen hebben zooveel voorraad niet! Ja ik wil dan wat befparen, En wat van mijn' overvloed Aan een arrem kindje geven, dat van honger fchreijen moet. GODS GOEDHEID. G°d is goed, daar valt de regen Op het uitgedroogde land. Vader bad om zulk een' zegen: „ Zonder regen," Zegt hij, „ groeit noch kruid noch plant.* Lieve droppels valt op de aarde! Valt in grooten overvlo..d. Tt Goud is niet van zulk een waards Voor onze aarde. God veraooit ons; God is goed!  «2 GEDICHTEN GODS W IJ S HEI D. God is wijs, de malfche regen Houdc nu op: het dorre gras Heeft « e r zooveel vocht gekregen Als v:or 't groeijen noodig was. Viel er al te zware regen, Zag men nimmer zonnefchijn, Dan zou 't langer niet tot zegen, Maar tot fchade voor ons zijn. God is wijs de malfche regen Houdt weer op: de dorre grond Heeft nu zooveel vocht gekregen, Als Gods wijsheid noodig vond. D E EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING. Z/ou ik dan mijn zusje kwellen, Om dat zij mij'niet bemint? Zou ik kwaad van haar vertellen? Neen: ik denk: zij is een kind. 'k Zal hsar van mijn lekkers geVen, Dan wat druiven , dan een peer, Dan een hazelnoot zes zeven, En wanneer ze wil, nog meer, 'k Zal  voos jEï^2fiSJt23R 3J> Dxh \ is bovsts mij» ve:traogcn\;iltaf ik buig mei weenende o&gs;:^ BidcJend «ijnè knietjes «eêr. „ Laat mijn bede a niet mMiagen» „ Goede jazus! boor mijn klagen, „ En herftel mijn zusje we£r! „ Laat baar 't leven toch aiet dervent 5> Ach? mijn moeder zots 't befierveraj Vader daaide wis in 'e graf. „ Lieve God! waar bleef toch pietje, „, Kaamt gij met mij» zusje mietje „ Ook mijne ouder3 van mij af." BET VERHOORDE GEBED. Mijn zoije-ii v/eér gezond. God hoorde mijn gebet?, En heeft, tot onze vreugd, mijn zusje-lief gered. Wat zal mijn dankbaar hart diea goeden God vergelden? — Zoo groot een God wil die gedankt zijn van een kmd ? Ja! vader zegt, dat God daarin behagen viadtjDie3 zal ik zijnen lof, al ben ik jong, vermeJdeia. HET TE DER HARTIGE KIND. Zou ik niet mijn .moeder eeren! Ach! wat doetze niet voor mij! Wat mij nut is, mag ik leeren : Ben ik vrolijk, zij is blij'.  4& GEDICHTEN Ben ik ziek , ik boor haar 'klagen ; En wanneer zij bij mij zit, Met het oog om hoog geflagen, Dan geloof ik dat zij bidt: Ja dan bidt zij, dat ik fpoedig Mag bevrijd zijn van mijn fmars. Word ik beter, hoe blijmoedig En hoe dankbaar is haar hart! o 'k Zal altoos haar beminnen „ Al'.oos doen dat haar behaagt. Nimmer wil ik iets beginnen , Daar mijn moeder over klaagt. 'k Zal haar' naam met eerbied noemen 3 Als zij nederdaalt in 't graf; En Gods goedheid altoos roemen, Die mij zulk een moeder gaf. Goede God! ach! laat haar leven, Tot mijn voordeel, tot mijn vreugd 1 Welk een droefheid zou 't mij geven, Haar te miifen in mijn jeugd.  VOORKINDEREN, J? Maar die zijn' tijd Onnut veifiijt, Zijn1 frisfche krachten Der zonde geeft, Moet, afgelee d, Verdriet verwachten. Laat dan , o jeugd! Het der pjd deugd IJ vroeg behagen; Dan flijt ga blij', Van wroeging vjij, Uwe oude dagen. Al zijt ge een fpot Van hun , die God Te ftout verachten, Gij hebt veel meer Dan geld of eer Van Hem te wachten. Die God bemint Die wordt zijn kind: En moet hij flerven, 't Zij vroeg of fpaê, Hij zal genaê Bij God verwerven. C 3  JjjS fiEDIOHTEN DE KOOLMEES. Mijn knfp had in den boom een uurtje pas gehangen, Of deza koolmees zat er in. Toen zei ik bij mij zelv': wat zal ik vogels vangen! Dat heet eerst regt een goed begin ! Maar ach! het zijn we! zeven dagen., Ik zag in al dien tijd geen* vinkofkoolmeesweêrj Nu ben ik heel ter neêr geflagen ; Ku zeg ik bij mij zelv': er zijn geen vogels meer. * * * Die al ie groota dingen wacht, Om dat hem in 't begin zijn pogingen gelukken, Is even dwaas, als die tot wanhoop wordt gebragt, Om dat hijvooreen'tijd voor tegenfpoed moet bukken. PIETJE, BIJ HET ZIEKS ED VAN ZIJN ZUSJE. Ach! dit kermen, ach! dat klagen Kan mijn teder hsrt nitt dragen! Mietje lief ik voel uw pijn. 'k Zou gewillig voor u lijden, Kon het u van fmart bevrijden, Of maar tot verligting zijn;  VOORKINDEREN. g£ Komt, mijn liefjes, laat ons leven tot elkandrens nut en vreugd: Laat ons pogen na te volgen vaders liefde en moeders deugd. Daar alleen kan liefde wonen,, daar alleen is 't leven zoet, Waar men blijde en ongedwongen, voor elkandren alles doet. PIETJE en KEETJE» pietje. Kom mijn lieve zoete zusje, Geef me een kusje, o Ik ben zoo in mijn' fchik! *k Heb van moeder zoo vernomen, Dat ka-mie van 't fchool zal komen, Niemand is zoo blijde als ik. keetje. Laat ons dan eens wat bedenke» Om te fchenken Aan die allerlieffte meid. Ais wij haar maar wat vertellen. En geen daden dat verzeilen, Is 't geen regre vrolijkheid. PIETJE. Wel; ik heb vier mooije printjes, C 2  30 3EDICHTEW KEETJE. Ik twee lintjes, Goed voor haar, gelijk ik gis, PIETJE. 't Zal haar, hoe gering, behagen, Wijl zij dan niet heeft te vragen * „ Of 't bij ons maar praten is. HET GEDULD. Geduld is zulk een fcboone zaak Om in een moeijelijke taak Zijn oogwit uittevoeren} Dit zag ik laatst in onze ka:, Die uren lang gedoken zat, Om op een' rat te loeren, Zij ging niet heen voor zij den raC, Gevangen, in haar klaauwen had. EEN GODSDIENSTIGE JEUGD MAAKT EEN' GELUKKIGEN OUDEUDOM. Die in zijn'jeugd Het pad der deugd Heeft ingeflagen, En 't goede doet, Wacht wèl gemoed Zijne oude dagen.  VOORKINDERZ». 33 'k Zal haar hart door liefde winnen, Ze is toch geen kwaadaardig *kind; Zco lang zal ik haar beminnen, Tot ze in 't eind m j ook bemint. het Zieke kind. M ij» hoofdjen! ach! het doet zoo zeer, Het fchijnt vaneen gefpleten: Geen hobbelpaard vermaakt mij meer; En fchooh men vraag', wat ik begeer? Ik walg van 't lekkerfte eten. A! ligt geen kind zoo zacht als ik , De rust is'mij benomen. En fiaap ik eens één oogenbük, Dan word ik wakker mee een' fchrik, Door 't akelige droomen. JNu word ik eerst, door 't geen ik mis, Tot dankbaarheid gedreven: Nu voel ik , maar met droefenis, Hoeveel men Gode fchuldjg is, Als men gezond mag leven. Mint o! die God is altoos goéd! Ik wil nu dankbaar wezen, En fchoon ik pijnen lijden moet', Geduldig zeggen: God is goed! Hij kan mij weêr genezen. g  £4 Èïsicïrss BET GOEDE VOORBEELD. Vader leeft met onze aio odes altoos vergenoegd «n blij', o floe lieven zij elkandren! nimmer knorren eij ais wiL Toont er een tets te verlangen, dan zegt de ander: „ Bat is goed." Moeder is het best te vreden, als zij iets voor vader doet. Vader pcogt altoos te weten wat de wensch van moeder is. En het geen haar moge verveien, geeft aan vader droefenis, Vader gaf den besten perzik laatst aan moeder, met een' zoen? Zelf wou hij er niet van eten: Klaartje, zouden wij dit dam?, Lieffte MsjeJ lieflle broertje! o het flrekt mij tot verwijf, Dat wij dikwijls zoo krakelen: aek! gij weet niet hoe 't mij fpijt.  'SO'OltElXTOEE.Ejj. K ees zeh „ Zoude gij -niet ootóeJleo, Als gij hun eens aan zaagt bellen ?" — ■ „ Neen ik toch," zei pietje£sees „ Waarom zoude ik altoos vreezenf s, Men behoeft Hechts hang te weien,, „ Als men voorneemt kwaad ie doea.**. DË LEEFDE TOT HET VADERL&NBI Al ben ik maar een kind, T.ocu wordt mijn vadertod van arijj cqst 't hoogst bemind: Ik werd er in geboren; Ik heb er drank en lp ijs f Ik mag er 't onderwijl "Van wijze meesters hoorea: Ik heb er ouders, vrienden hs, Die ik met al mijn hart bentin; Ik kan er veilig wonen ; Dies zal ik dankbaar mij betoonea? Sn, word ik eens een man, Soo nuttig zijn voor 't land, sis ik sjS3Xw.eszen kan. DE VECHTENDE JÖNGEBJS. « ïj s j i. JL/aat ons dtzen twist befleenten, D»or eens moedig zaan te vachten»  ft GEDICHTEN klaasje. 'k wil niet; 'k heb geen' lust in fiaan: Maar laat mis naar vader gaan; 'k Wil u niet verongelijken ; Vader mqge 't vonnis (trijk«ï Den nachtegaal zingen, „ En 't kwarteltje llaar. Mag ik U verhoogen, „ Dan (luit iJt mijne oogen, ., Gerust, o mijn God! „ U eerc te>«even, „ En dar,kb&Sr te leven , „ Is 't zaligfle lot. DE VER KEERDE'VREES. Keesje zag eens joden loopen, Om, wat oudsl wat oudsl te koopen: Hij werd bang en bleek van fcbrik; Hij kroon weg en ging aan 't huilen. Pietje fpotte met dat fchuilen, L Ea zei lagchend: „ Doe als ik!" —  voorkinderen. 43 Ik heb te weinig om dat lieve dier te koopen; En fchoou mij dit ter harte gaat, Ik weet geen' raad,! DE ZINGENDE WILLEM. morgenlied. Bij 't opgaan van de ze-n Zat willem aan een bron, Van goeder hart, te zingen: Hij had den afgelopen" nacht Vwkwikkend doorgebrsgt, En kon zich langer niet bedwingen. „ God," riep hij, ,, is zoo goed, „ Dat ik Hem loven moet." i Magüge Schepper'. U heb ik te danken, Dat ik ontwaakte gezond en verheugd. Wijze Bejluurder! 'k heb jezus te danken, Dat ik U ksnne in het eerst van mijn jeugd. Wel! laat u dit geval dan leeren , Mijn lieve jan! Dat een verftandigkind geen dingen moetbegeeren, Die hij te voren weet dat hij niet krijgen kan.  44 gedichten Prijst U de morgen, ik zal U ook eeren. Dat Gij mij gunjlig in 't leven bewaart; Prijst U de morgen, ach mogt hij mij leeren Heilig en dMkbuar te leven op aard'.' | Naar/lig, gehoorzaam, en vrolijk te wezen, Is me tot voordeel en 't is uw gebod. Vriendlijke Schepper! win zou U niet vreezin! iFie it niet eeren , altaagtige God! Van U alleen moet ik alles verwachten. Wie is als Gj algenoegzaam en mild? ,k Wil day van daag uwe wetten betrachten, Daar Gij ook kinderen zegenen wilt. DE KLEINS ZANGSTER. AVONDLIED. Het licht der zon Begon Alreê te kwijnen; De msan Ving aiii Zoo fchoon als ooit te fchijnen; Toen lieve cr'i s, Een meid, naar 'k gis, Van acht of negen jaren.  voor KINDEREN, ^t DE ONBEDACHTZAAMHEID. z ie keesje deze doode muan denk ik, met aanbidding: Hoe groot moet God niet wezen' Die zon heeft Hij gefchapen! En dat uit enkel liefde! HET L IJ K. Mijn lieve kinders, fchrikt toch niet, Wanneer gü doo'e meufchen ziet. Zouit gij voor lijken beven? Komt bier: deez' bleke koude man, Die voelen, zien noch hooren kan, Houdt nu niet op te leven. Hii denkt en werkt, ja meer dan gij, Maar met geen ligchaam zo ais wij. De ziel is weg van de earde. Die God, dien hij hier heeft gevreesd, Is bij hem in zijn dood geweest; En houdt dit lijk in waarde. Al is de ziel van 't ligchsam af; Al daalt het lijk in *t donker graf, Dat moet u niet doen ijzen: Gelooft het vrij, de goede God Zal zelfs dat lelijk overfchot Veel fchooner doen verrijzen. Ach! lieve kinders! zegt dan niet, Wat is dat fterven een verdriet! Mogt ik maar altoos leven ! Wanneer ge God bemint en dient, Dan voert de dood u, als een vriend, In 't eeuwig zalig leven.  f>0 «EBICHTEN, En komt dan eens de jonjfte dag, Dan zal het ligchaam, d:tt daar lag, Zich levend vreèr vertoonen ; Dan voeren d,' engten van beneén, U ziagend n.iar den hemel heen, 0/n eeuwig daar te wonen. Mijn lieve kinders fckrikt dan niet, Wanneer gij dooie menfchen ziet. — Zou ft g;j voor lijken beven ? Zegt Lever vrolijk: — deze man, Die hier niet zien of hooren kan, Mag in den hemel leveu. HET VOGELNESTJE. I3NI VERTELLING. IVÏietie had eens, onder 't wandlen, Een verholen vogelnestje In een dorenhaag gevonden. — 'k Heb nu, zet ze, mijn verlangen, o Hoe zal 'k mij nu vermaken Met die lieve kleine diertjes! Aanftotids ga ik t'huis wat halen, Om dit nestjen in te bergen. Mietje liep en zag haar moeder, Die zii hijgend dit vertelde. Lieve mietje, (zei de moeder.) Stoor toch nimmer vogelnestjes! Denk maar eens, hoe de oude vogels Om dat (tooien zouden treuren. Zoudt gij, m lETjE-lief, niet fchreijen, Als men u, met piet en jetje, Tegen wil en dank vervoerde? iviiETj e-lief, heb medelijden, Met dien ouden lieven vogel! Zoek toch nimmer uw genoegen In de droefneid va» een' anderI  VOORKINDEREN* ól Ne», (zei mietje,) liever moeder! Keen dat niet! maar hoorze eens fchrecuwenJ Ach zij hebben zulken honger! Denkt niet meisje (zei de moeder), Dat lij juist van honger fchreeuweri. Ach! zij zouden zeker fterven, Als gij hen zoo lang wondt fpijzen, Totze niet meer konden fchreeuweri. Maar wiltge u eens regi: vermaken, En eens zien hoe de ouden zorgen Om hun juist zo veel te geven. Als die diertjes noodig hebben? — Zet u flechts in ftüte neder, En gij zult dan fchielijk merken, , Dat zij vliegjes, mugjes, wormtjes Vangen en in 't nestje brengen. o De goede wijze Schepper -ïheft zoo wel aan deze vogels Ouders, als aan u, gegeven: Dezen weten altoos beter Wat de kinders noodig hebben, Om dat zijze 't meest beminnen: Ja die zulien nooit verzuimen, Hun teêrhartig te verzorgen; Daartoe heeft hun God de liefde Voor hun jongen ingefchapen; En gij moet niet wijzer wezen Dan de goede en wijze Schepper Mietje hoorde naar haar moeder; Maar ging dikwijls zachtkens kijken Naar het groeijen van de jongen, Zonder 't nestjen ooit te Horen.  5l ce dichten voos kinderen. FLIPJE, DE VADER. EN DE TUINMAN. _„ flipje. W-l waarom fnoeitge toch de boomen. Zeg ftoute piet? Daar aan die rakjes vrucht zou komen, Gelijk ge ziet. -de tuinman.. Een boom, die al te veei moet dragen. Verliest zijn kracht: Ook zou de vrucht zoo niet behagen, Als gij verwacht. Uw vader heeft graag goede peerea; de vader. 't Is wél gezegd : En 't deel van die te veel begeeren Is doorgaans Hecht. DE EENZAAMHEID. Denkt niet, lieve fpeelgenootenl •kar. de tijd mij heeft verdroten, Toen ik gistren zat alleen. Die vermaak beeft om te iezen, Heeft geen eenzna.nheid te vreezen, Maar is altoos wel te vreên. Vader zegt, dat brave menfcben Dikwijls naar die uurtjes wenfchen; Dikwijls naar hun kamer gaan, Om in oude en nieuwe boeken Wijze lesfen optezoeken; En dat ftsat mij wonder aan. 'k Wou zoo gaarn verftandig wezen, En ik word ook gaarn geprezen, 'k Zeg 't zoo als het- hij mij leit: Dient er dan, om veel te weten, Menig uurtje nog gefleten; Welkom! welkom! eenzaamheid!.  L IJ S T der. KLEINE GEDICHTEN. \ lihdz. Aan twee lieve kleine jongen':. . . e Het kinderlijk geluk. . . . De perzik. . , ,6 De kinderliefde. . « . j Alexis. . . . . . — De ware rijkdom. . . . S Het v, olijk leeren. . . «9 Het medelijden. . . . . De naarfligheid. . . . .10 De fpiegel. . . . . i£ fclhgt van den kleinen Willem over de dood van zijn zusje. . . - — Het gefchenk. . . . . ïz ït clkomgröet van claartje voor haar kleine zusje. . ... -13 De ledigheid. . . . .14 Het hondje. . ' . . — Het gebroken glas. Eene vertelling. . 15 De godsdienjiigheid, ' . .16 De haas. . . . .17 Eene vertelling van d o r I s j e. j e z u f. Een zangftukje. . . 20 De drijftol . ' . .21 De pruimeboom. Eene verteiliug. . — De bedelaar. , , .22 De ware vriendfchap. , .23 Lotje e» keesje. . . . — De gezondheid. . . . • .54. K laa rtje en keetje. . . 25 Het gevonden liedje. . . só De g oede eerzucht. Eene kla gt van daan t je 28 De klepperman. . . ; 29 Klaasje en pietje. , .30  64 LIJST DER KLEINE GEDICHT£N. Winterzang. . . Eladz. 3Ö Gods ge: dheid. , . . 3i Gttfs wijsheid. . i . .32 £>« edelmoedige wedervergelding. . — zieke kind. . . 31 /fc* goede *vw beeld. . . 34 Pietje e« keesje. . • S5 jtó geduld. . . •36' £*» godsdierjlige jeugd maakt een' gelukkigen cudcidon:. .... — /)* ziekbed van zijn zusje. . — /ƒ« ver koor de gebed. . ' • • 39 Het ted-rhartig kind. . . • — De onbedachtzaamheid . • .41 , De vogel op de kruk. . ■ • Aan mijne kleine lezfrs. i • 42 Jantje en het kon'jn. . * • — "De zingende wjllem. Morgenlied. . 43 De kleit e zangjier. Avondlied- . 44 ƒ)« vet keerde vrees. . • .46 7J« /je»/i/ vechter-de jongens. -. • • — Het esiu-eder. ■ • ■ r 49 Ct.aartje W/ e zwaluwen. Eeue veitelling. . 58 Zte au*. • • * ; Het lijk. • • -59 Het vogelnestje. Eene vertelling. . Oo Flipje, de vader en de tuinman, . 62 De eenzaamheid. • i ~~