V E R B I. ]J p VAN CAGLIOSTRO T E M t T T A ü.   GESCHIEDVERHAAL van het verblijf van DEN &eruchten graaf van C A G L I O S T R O, TE MI T TA U\ en deszelfs schijntoverijen aldaar. door mevrouwe CHARLOTTA, ELIZARETH, CONSTANTIA, van der UECRE , Geb. graavinne van 1VJEDEM. Na de Hoogduit/die uitgave van 3? r e D e r I K. nicolaï vertaald, door .Air. P. BODDAERT. Mn eene Voorrede van den Vertanler over deOpkomst » Voortgang en Bedrijven der zogenoemde Toveraars. Te AMSTERDA M, bij AREND FOKKE, sïmonsz. m d c c x C Ij  ...... Tsjut, Heet eali regime remotut Meute Dets aiiit! et qua nstura negabat Fifibus humanis, oculis e» fectoris hau/it Metam. Lib. XV. Decz'man» Reeg, ver vervreemd van's Hemetsch wijde boogen, Met zijn uemoed tot Gode,enzig, met ftolTHjke oogen i Al wat natuur verbergt. ■  AAN heure doorluchtige hoogheid D B REGEERENDE HERTOGIN VAN KOURLAND en SEMIGALL1EN.   doorluchtige hertogin! genadigs te vrouw! Het is aan uwe Doorluchtigheid dat ik eerbiediglijk een vf&k overgeeve, welks edele Uitgeeffter zo naa aan uw zusterlijk hart ligt, een werk, van welks inhoud het doordringend verftand van de Doorluchtte dorothea het gantfche gewigt inziet. Uwe Doorluchtigheid, vo'or lang gewoon alles wat goed en edel is te bevorderen, befchermt ook de poogingen, waar door bygeloof en dweepery,''welke onder zo menigvuldige geftalten nog overal verfpreid zijn, ontmomd en vernietigd worde al Ik wecte dat 'gij de zuivere waarheidsliefde billijk zult noemen, met wëlÏQ UEdf. verhevene Zuster * 4 voor-  voorvaren, die met eene bedrieglijke geheimnis bekleed waren, openlijk ten toon fte!de, om welgezinde zielen in het toekomende, voor het bedrog te waarfchmven, het. welk duistere en dweepachtige gewaarwordingen gewoon is te voeden. Laat het Uwe Doorl. behaagen als een teken van deze deelneeming te veroorlooven, dat de Uitgeever hoogstderzelver naam voor dit fehrift moge plaatfen. Terwijl ik dit doe, voege ik hier nog het gevoel der diepe eerbied bij, met welke ik hlijve, Doorluchtige Hertogin! Genadiglte Vrouw! Uwe Doorluchtigheid OaJdrdaanigltc Dienaar _ ,. F. Ni COL AI» Eerhrt , den 25 April, i>87.  VOORREDE VAN DEN VERTAALER. Ziet hier, mijne geachte Landgenooten ! eenige waarachtige daaden van den beruchten Cagliostro , die reeds ünts zo veele jaaren geheel Europa in verwondering gezet heeft, en thands de firaf zijner bedriegerijen in eene altoos- duurende gevangenis ontvangt de ftoutheid zijner onderneemingen, de loosheid zijner bedriegerijen, de kunst met welke hij zijn afkomst wist te bedekken, het veruitziend plan dat hij hadt , zal uw aandacht niet onwaardig zijn, en u zulke wonderdoeners doen kennen, die zelfs zig niet ontzien bij onze zo verlichte na rond te zwerven, om zig> door het gezond verftand te be* 5 dvvel»  X VOOR 'REDE divelmen, en de ziel door hooge ver beeldingen van heure ingcfchaapen redeneerkunst af te leicen,zoo het mogelijk ware een aanèang te' maaken (*> welke juist gefchikt ware om de zucht tot weetenfchappen en geleerdheid, benevens den band der famenleeving ten eenemaal te vernietigen, alle gezond verHand te verbannen, en hunne aanhangelingn, even als Marionetten, (men vergecve mij deze uitdrukken') van de hand der verborgene opperhoofden afh rrgéiifk te maaken. De zucht tot het ongewoone, en worderb.iare, ja zelfs tot het verfchrikkeljke, is allen menfehen ingefchapen, dus is onze natie, hoe ook koophandel en C') M n zie hier de keurige verhandeling over den toellmd der lamenleevinfr in onze R.-puW.'ek, gep^-atst voor het werk van den Vrijlecr van knigge over de vet ketting met merjehen, pae. x.'ii. D .r 'er zulke jledca 'n ons Innd rond :-wer*e ui, i .k b'j' ónè&iiltm£', eeue iMa&Öd  VA S den VERTAALER. Xl en geleerdheid derzelver gemoederen onledig houd, eer mede 1 iet geheel vrij van. Ten voorbeelde hier van zal mea zig dien vogel wel kunnen herinneren wélke op het kruis der oude kerk elke avond, aan duizenden bygeloovige aanfchoawers, pest fcheen te voorfpelleni v.m welke voorfpelling men de' echtheid uk wXgénaar meende te fta'aven. Ja zelfs wanneer vóór twee jaa- ren. de kunstenaar pinétti hier eerst in het land kwam, welke wonderen werden 'er toen niet van hem verteld, aandachtig aangehoord, verfpreid, en door fommigen geloofd, fchoon zij waarlijk eene plaats in de reizen van gulliver verdienden, en men bevonJt, geduurende zijn verblijf alhier, in hem niet meer dan een vaardig werktuigkunftenaar , die zelf niet voor een wonderman wilde aangezien zijn. Hoe vecle lieden van geboorte en goe lé opvoeding pleégen zelfs n<-.g he 'en raa^l m.t waarzegftvrs, w èr huvJooze * 6 ar-  XII VOORRED. E armoede alleen bekwaam is den raadvraageren een afkeer in- te boezemen ! —— Hoe vee'en zoeken in het coffij - dik een fchijn-beeld van een tockoomend geluk ! Moe vcelen bevangt een kille huiveiing als z'j ces avonds voorbij een huis gaan, dat de naam beeft dat het daar (pookt ! Ontelbaar zou? den de overige bewijzen van , tegen? wo >rdig nog in ons land.in z\vangr gaand, bijgeloof wcezen. Dit werk itrekke dus ten voorbeeld van de- gevolgen, welke noodzaaklijk moeten oniftaan-, indien lieden , door bijgeloovige denkbeelden verhit, zig ecr.en düorfleepencn bedrieger , die z'g voor een' wonderman uitgeeft, in de amen werpen de geheimzinnige houding en gelaatstrekken, van zulke lieden bocijen de aandacht terftond, en vervul'en de ziel met wonderlijke en verwarde denkbeelden; men onderzoekt, zo ve..l de befchei 'enheid toelaat).hunue afkomst en beitemming, zij, hst  VAN DEN VERTAAL EU. XITï" bemerken dit , en hunne antwoorden bevestigen on-:e gislingen ; a'lengskensfchijnen hunne woorden ontwijfelbaare Godsfpraaken , hunne wonderverteliingengceven on- hv.oge denki eeld. n van hunne bovennatuurlijke krachten , onze ©ogen fchijnen hen reeds om tene proef te verzoeken, wanneer zy dan eindelik zig volkomen van onze redeö meester, germakt hebben, vvaagen zij het ons iets, zo g.noemd bovennatuurlijks, te doen zien, de pk'gtige vooi bereid, fels, het wonderbaare der zaïk zelve-, de gebodene ftilte,(t) de «"lÖfëe verwachting die gedutrende de verrichting op de aangezichten der aanlchouwers veifpreid is, (terwijl fomtijJs een aandoenlijk muzijk op eenetreffende wijzede zenu^n aandoet, ;ftj) en de uitkomst maa- (X) Niet fleclits Geestenbezweerers maar oofc. JHaghetisten gebieden aandacht en fttltet (jtti de llarmo'dca ook door beiden gebruikt, men zie Jleclus Esj'ai jur la Jeae des Lluminés.. * 7 Dat  XTV VOOR REDE maaken ons geheel eigenen van den wonderman; nu is de kracht onzer re* den geheel uitgedoofd; wij denken niet dan aan hem, aan zijne verrichtingen, aan zijne beloften wij booren niets als zijne woorden, terwijl onze bedwelmde verbeelding ons de beloofde of vertoon.ie luchtbeelden geftadig voor de oo^en voert; en de vrees van d_n wonderdoener te mishaagen , ons ecu onb-vo.jroordecid onderzoek belet. Wij ma;;ken den band, dien vriend aan vriend, burger aan burger verbindt, los, om denzelven met dc Geesten naauwer toe te bi;,den, onze zucht tot kunsten en wcetcnfchappen verzwakt, onza verzui iide beczigbeeden doen ons het gebrek te gemoed gaan, en te Iaat zien wij dat wj bedroogen zijn. i ■ En gelukt het zulke wondermannen, een' aanhang te maaken. die enkel van hun» DasHerUnüchmonatfchrift Lavaurs Pmtctl uk» ■4ct fyititui famili&ti}  VAN DEN VER,TAAL.ER. XV "hunnen wil. afhangt dr.n zien wij terftond een' ftaatj in een' fh.t, en wel een ftaat, wiens bijgeloof gevaarlijker ,,is,dan ,de pistoolen of dolken van ffcruikroovers en Bravos; aanhangelingen van zulke lieden d teven den dolk in het hart van hcnrik den IVden , en den kogel m dut van willeaï den Iften. De zogenoemde Magie is ecne kunst welke zig in de perlte eeuwen der wae. rcld fchijnt te veriiez n, het woord zelve is oorfprongeüjk grick-ch f/zydz, fchoon anderen het van hetpernsch woord Magos, een wonderkunOxnaar, afleiden, het betekent: de kunst om door boven m:nfeitelijke wez?ns, dun mvi daar tos nood. zaaken kan , buvjina'uurlijke werjiing&n . te 'verrirhtifl. Al jjd en overal, van den Vecmtfj en Cai .ecs tot den donmon itl p| fotti* tn de- b fcVafJo huropea i /a] \ !er d vc pers qn b drieg rs g.-.v e-a die d ze kunst oefe-den, en, dw.'tn Je geloof aan hun dog ai,  XVT VOORRED' »■ ■ 1 de oorfprong van di-G geloof am WünJeitkracht.n kortefijk nc«- re fpeüren, en. hef zelve in zijn' voortgang, te volgen, is thands mijn-doelwit! — fchoon ik geloove dat men hier over niets kan aaiihaalën , dan gisfngen! Uit do onkunde in de natuur-, waanden de eerfte bevvooners der aarde, dat alle beweeghaare dingen,, gelijk aij zelvcn, bcvveegend waren , en w;Kekeurig handelen konden; zij geloofden dus dat dezelve, door geesten bewoond werden , bragten de bewegingen dezer zaak^n den menfchen voordeel, zo werden dezelve door goede, indien het tegendeel p! fats hadde, door kwaaie geesten bewoond; men geloofde ■ denzelven te kunnen verbidden,, en nam hier om tot gebaar kn en plegtigheeden toevlucht, b'j geval vloeide hier een goede uitkomst uit voort. Even dus hielde het onder a dsch'gedonder van den berg Ve~ ■fkvkit 1767, naa vijf uuren gewoed tehebben } eensklaps op , toen het hoofd van?  van den vertaaler. XV Iï Van den H jancarius , in het gezicht van den berg kwam. (*) Dit ve fieik e b'êH in bun bijgeloof; kruiden genazen ziekten, dus fchreef men' ook aan kruiden, om zo te zeggen , bovennatuurlijke kracht toe, en zij werden daarom in dïè ceremoniën gebruikt, de VIMfte Ecloge van vrRGit-rus noemt eenigen derzelveiï np, als de wortel vanhet ijzerKrura {Vab.na); het brander* van laurierbladen, ook zegt hij , dat 'er kruiden in Pbntus groeiden, die de kracht ha 'den om menfchen in wolven te ve-andci'tn, en dooden uit hunne graven op te roepen, bijna het zelfde zégt t h i;'o cr i rus in zijn*" offer-zang, zo heerlijk door defi Heer btld bedijk vertaa'd; dit bijgeloof gafbeerschzticiti^e h den, 'ie moedig de verfchijnfèlen der ha/utfre onderzochten, of m' femel k d e pers, die, d or eenig toev 1, g loofde ^ at hunne gebeden van C*) Hamilton over dc vuurbergen page 59.  xviit v o o r r ede van meer klacht waren rJan^die van andere, den inval zig uit te geeyen voor menfclien met bovennatuurlijke .krachten begaafd, weke, do y d .• zu.:V naar het wonderbaare, hunne medemca fcaen ingeplant, terftond aanhang vonden. De droefheid over overledenen de reden overheerd hebbende, deedt fommige üed-.n denken, dat de dooden weder verfchijncn konden: de Abt r a netc, infteller der orde de la Trappe, ilrckt hiervan ten voorbeeld. De Edele, menschlievende Schr'jffter van dit werk fchaamt zig niet te bekennen ook zo zwak geweest te zijn.., Hier van bedienden zig listige bedriegers; zij gaven voor de zielen der dooden te kunnen doen'verfc lijnen , en de ongelukkige misleiden gelo ,f Jen het geen z;j sagen; of het geen de Mitgi voorgaven te zien. Het nu dui lelijk zynde dat men dus over de reden van lieden van een zw k zielsgeftel konde zege* vieien, ging men alleogskens verder, dg  VAN DEN VERTAAL ER- SÏX de wondermannen maakten zig alles teri nutte, uit ringen, bekers, edele fteenen, water, heinienC^mtó)» fpiegels» chryftal , fleutels , nngen met tekenbeelden, die onzichtbaar maakten, meel, fleenen, lauriertakken , zeeven, ezelskoppen, nagels van kinderen, pijlen, waschroeden , hout, vuur en rook , wisten zij te voorzeggen. Dewijl men nu overal een groote menigte Magi aantrof, en elk zijn belang badt, moest 'er noodzaakelijk verdeeldheid tusfehen vallen , dus verklaarde de een den ander (in liilte) voor zwartekunstenaar, even als cagliostro Dr. starck; — hier om werdt de Magie, verdeeld in Magie bij uitneemendheid en Magia Co thica (f) welke door middel van booze geesten verricht werdt, gelijk het tot fchande ?nzer eeuw, nog is. Lgypren fc'ujrt de wieg en bakermat dier kun ten geweest te zijn ,  XX voorrede gelijk uit c'e iE'yptifc'ie TovenarS Wijkt; naa de ui tocht uit ^ÉgyDten, was deze kun t bij do Joodert, in fi'le heure takken, in zwang, Deut. 17. w. ïo en 11. Naadit zij uit Isr ëi gebanntn waren, vinden wij, buiten de' Toveres van Endor, in het oude Testament geen melding 'er van; de eerfte dien wij aantreffen is s;mon de Toveraar; josephits zegt dat hij door de lucht gevlogen zoude heb'ien , en op bevel van paulus neder gevallen zoude zijn, waardoor hij zijn been brak; doch, wij vinden dit nergens, als op de voornoemde plaits van josephus- Ten tijde van nu ma pompilius was de Magie reeds in Romen in gebruik. De tweede beroemde toveraar was apolionius Vuil tyama, welken de Heidenen tegens onzen Verlosfer over fielden, wanneer de Christenen zig op de won leren van jesus beriepen; philostratus, die het leven van a p o 2.losius van Thyana befchreeven heeft, kef.  van den vertaaler. xïi leefde omtrend 100 jaar naa apollonius doodwonder Keizer severus, en was dus geen ooggetuige, en daar zijn oogmerk in deze levensbefchrijving was den Christenen aan te grijpen, en zijnen apollonius tegen ch ristus te ftellen, kan men naa gaan hoe geloofwaardig deze levensbefchrijving is; men zie flegts g. olearics voorrede voor philostratus leven van apollonius, en j. l. van mosheims aanmerkingen over cudworths Systema Intellectuale pag. 304. Omtrend dezen tijd werdt de Magie verder uitgebreid , Artzen geloofden aan de Geneeskracht der woorden Abracadabra, en andere aanhangfelen welke de ziekten verdreeven, fchoon galenus dit tegenfprak. Marcus aurelius verboodt bij Edicte de Magische boeken; de Babylonifche Toveraars, en anderen bragten vreemde gebruiken in het rijk: de leerlingen van plato roemden op de beerfchanpij over gee • ten, zij ontwikkelen het onde lcheid tus-  xxii voo rrede tusfchen goede en kwaade, wat door goede geesten verricht werdt, noemden zij theurgia , welk woord por ph r« rius het aller e rst gebru.kte, en welke kunst zij Qn erfcheiden van de gemeene Magie , die zij flegts Magie noemden, zijnde enkel bedriegerij der kwaade geesten die de oogen der menfebea verblinden; deze kwaade geesten verwekten volksplaagen , vermomden zig als goede geesten , en verleidden de menfehen tot ondeugden. De Theürgisten gaven voor met God zei ven te kunnen fpreeken , welke hooge wijsheid zij Theofophie noemden , welk woord ook bij porphysius, ten voorfchijn gekomen is: c o kist anti nu s, een Christen geworden zijnde, verboodt die Magie welke fchadelijk was , op doodftraffê , doch niet die, welke plasregen, wind, of hagel afweerde; — zijn zoon constantinus, verboodt de afiiangfeleh (Amu~ leta) tegens krankheeden op doodftraf- fe. —  van den vertaaler. xxiïi fe. — In het jaar 305, floot het concilU am v.an elvire> die leden welke die toverij bedreeven, in den Ban, wijl dit niet, zonder hulp der booze geesten gefchieden kon. Julianus de afvallilige gebruikte alIergruwHjkfte middelen, als de harten, levers en longen van zwangere vrouwen en kinderen, tot Zijne toverijen, jamb-lichus, een leerling van porphyrius verdeedigde dezelve, en werdt zelf voor een groot Magus gehouden: de Magie breidde zig toen ter tijd, in weerwil der conciliën zeer verre uit, men poogde uit de ingewanden der vrouwen en kinderen toekooraende dingen te voorzeggen , het ging zelfs zo ver dat men menfehen vermoorde om hunne zogenoemde edele deelen tot de Magie te gebruiken. Tot hier toe hadt men om geesten te dwingen allerlije natuurlijke middelen gebruikt, als woorden, kruiden, fteenen enz. Thands begon men te gelóoven dat hiér toé een verbond met  XXIV VOORREDE met den duivel noodig ware, dit is eigenlijk die Mag:e, welke toverij geroemd wedt augustivus was, in het jaar 410, de eerfte die gewag maakte van een verbond iret b oze geesten, cn van d; nach'elijke famenkomften, ook was m n zeer gene¬ gen om aan een m \gc'jk! eid van bijflaap met de geesten te g looven, men noemde de geesten die 'n mannelijke gedaante liefde gepleegd hadden inci.bi, die in vrouwelijke gedaante fusrubi, men vindt bij a le fchrijvers, die over de toverijen gefchrceven hebben , tot g. de vries toe, welke in het jaar 1790 te Utrecht geftorven is , voorbeelden van zulke duivelfche fnocpreisjens. Het kluifenaars leven in de woestijnen, reeds vóór den ti'd van augustinus, gaf gelegenheid, tot het vermeerderen dezer grillen ; de nran die door de fchuivende takken fpeelde, •— "lichten en fchaduwen, het 1 e c n euw der roofvogels en andere wilde dieren, wa-  VAN DEN VERTAAL ER. XXV waren niets anders in hunne oogen, dan fpooken en duivelen, door hun zwaarmoedig brein gefchilderd ;. dit kluifenaarsleven in kloosterleven veranderd, bragt ook deze barsfenfchimmen in de kloosters over, — en de Monniken zagen rasch, dat het hun belang ware, dit geloof leevendig te houden. Zij maatigden zig terftond het recht van Geesten te bezweeren aan: dit Geestenbannen bragt hun aanzienlijke fommen op; nu ontflooten zij akeliger tooneelen, de geestelijken hunne magt willende uitbreiden, maakten de domme menigte wijs, dat de rijken, die hun geen fchattingen genoeg wilden betaalen, hunne goederen van de duivelen verkreegen, en bragten de overheeden, meestendeel zo dom als de onderdaanen, zo ver, dat de gewaande Toveraars, als fchuldig aan de grootfte misdaaden, ten vuure gedoemd werden; dit was de oorzaak, dat in deze eeuwen van domheid een ieder de kwaaien,  XXVI VOORREDE Jen, waar van hij de oorzaak niet wist, aan toverij toechreef, en een ieder, die hem een verdagt voorkomen fcheen te hebben, als de toveraar aanklaagde, wefke, door de Rechters op de pijnbank geworpen, de belagchelijkfte dingen vertelden , en daarom verbrand werden; weinige belangrijke gevallen hieromtrent zijn in deze tijden den nakomelingen overgebleeven. Anno 432. verdronken eenige duizend Juoden in de zee, door welke een valfche Mesjias hen beloofde door te voeren; 1167. gaf David Almusfer zig ook voor Mesfias uit; in het jaar 1227 verviel een Britsch Edelman in dezelfde dwaasheid; in het Jaar 1600 hadt de beruchte ijaracElsus de lieden gaarn willen overreedcn, dat hij een toveraar ware;doch wijl hij zeer onervaaren in de natuurkunde was, wilde zijne toverijen niet wel vlotten. Gabriel naudeus werdt ook omtrent dien tijd over toverij gevangen, doch bij naeter onder zoek  van den vertaaler, xxvii zoek vrijgcfproöken. Dr. faustüs daagde hierin beter, deze was in de wiskunde zeer ervaaren , en bezwoer , te Erfurt, zo lang de Geesten, dat hij confilium abeundi kreeg; de beruchte levensbefchrijving van hem , is een fp ookjcn, daarom hebben cenige geleerden getwijffeld of 'er wel een Dr. faustüs geweest zij. DeHr. haubkr heeft eindelijk in zijn Bibliotheca Mtgica hetzelve beweczen, en hem onderfcheiden ; van den beroemden Boekdrukker faust, die anno 150^ in Maintz woonde. Dit is zeeker, dat deze Dr. faustüs een vagebond, een windmaaker was, die door werktuig- en gezichtkunde zeer veel naam gemaakt heeft. Anno 1612 werdt Pater l gauffr e dij te Aix, om meenigvuldige toverijen, duivelfche aanBlaazingen, verleiden van jonge Juffers, NB. in Toveraars-vergaderingen ! openlijk verbrand ; zijn wijdloopige bekendtenis, wel waardig te leezen, is te-vinden in ** 2 eau-  xxviii voorrede baudartius, Memerien der Kerkelijke Gefchiedenisfen, Ifle Deel, pag. 159. <—— Ontelbaar waren de offers van het bijgeloof en de dweeperij: men verfchoonde noch jeugd, noch ouderdom, als een fchelm of een dwaas hen van toverij befchuldigde; het zoude te wijdloopig zijn de pijnigingen te befchrijven, waarmede men de ongelukkigen folterde: ons Nederland heeft mede in die tijden van domheid brandftapels voor Toveraars opgericht; immers te Amfterdam is in den Jaare 1555 eene onnoozele meid, genoemd Meins van Purmerend, ten vuure gedoemd, over eene gewaande omgang met den Duivel. Wien is ook de zonderlinge ziekte der Amfterdamfche Weezen niet bekend , die mede aan toverij toege- fchreeven werdt. Het thands zo opgeklaard Engeland, zag de vlam der eerfte Houtmijttcn met het gekerm der gewaande Hexen ten Hemel opgaan. PuUs innocentius de VlMe leidde 'er  van den vertaal er. , xjcïx 'er den grondflag toe, door de Bul van den 5 December 1484. In welke h;j de toverijen onder de ketterijen telde, en twee Dominikaancr Monniken, ja- cob spreltger en henricus jns- titoris beval Duitschland van dezelve te reinigen, zij fchreeven het Bock Malleus maUficorum. JoM. wierius, lijf-arts van den-Hertog van duve, was de eerde, die in 't jaar 1563, in zijn zes boeken de prefiigiis dcemoniorum, dit onmenfchelijk bedrijf wederfprak. Dezen volgden niet fiechts twee hervormde Godgeleerden, andoca en thumïmius, maar ook een Jefuiet te Paderborn p. f red rijk spee in zijne Cautio nationalis 1631, naadat hij voorheen veel honderd Hexen naar de brandftapels gevoerd hadt. De hairen rijzen te berge, als men de hoofdzaakelijke inhoud dezer rechtsgedingen leest. In het jaar 1735:. begon de beruchte schwedenborg, die zig reeds door onderfcheiden nuttige kundigheeden be**"3 roemd  xxx voorrede roemd gemaakt hadc, geesten te zien! men verhadt 'er verbaazende gevallen van (§) de oplosfingen van den Heer Hofraad hennings zijn, het zij met eerbied gezcgi, wat al te oppervlakkig. Die van een ongenoemden in het Berliner Monatfchrift (f) is belangrijker, ik zal''er een uittrekfel van invoegen- —— „ Ondertusfchen kreeg ik gelegenheid mee de koninginne moeder over sc uwe dek borg te fpreeken, eri zij verh. alde mij zclv' de bekende haar en heuren B. (ieder betreffende bijzonderhe'd, met eene overtuiging, die mij zeldzaam voorkwam. Een ieder die deze zuster des g ooten frederiks gekend heeft, zal met recht zeggen, dit zij niet minder als dweepachtig, en dat heur geest van alle bijgeloof vrij was. Echter feheen zij mij zo overtuigd van sch w ede n s o r g s wonderen , dat ik naan- wc- (§N Zie Hcnnings over de geesten en geestenzieners ifie Deel §. 3. pag. 55. Cf) Januarij. 1788. Zie ook eene bijlaage (Note) in P es/ai' fur la feite des illumincs par M i- SABE4U.  VAN DEN VERTAALER, XXXI welijks waagen durfde, eenige twijfel, aan geheime treken, te uiten; een koninglijk je ne fuis pas fi facilement dupe maakte een einde van alle wederleggingcn. Ik moest dus zwijgen, en op gelegenheid wachtel:. Zij kwam rascfi voor. Reeds 's anderen daags , toen ik den ouden vereeuwigden Ridder Beijlon , een Zwitfer van geboorte , een bezoek gaf, en bij dezen, een der edelften, rechtsgeaartften en kundigften der Zvveeden, den Graaf van F... vondt. Het gjfprek kwam op $ch weden borg; en ik vertelde wat m'j de koningin daags te vooren gezegd hadr. De oude Ridder zag den Graaf vin F.. . aan, beide glimlachten als of zij de geheime dn'jfvederen der gefchiedcnis wisten. Dit maakte mij opmerkzaam en teen ik begeerig was meer te weeten gaf mij de Ridder de volgende opheldering: „ De Koningin werdt voor het hoofd der, - ., in het jaar 1756 on.lernoomen, omwente„ ling in Zweden, die de Graavcn braiie en h oen het leven kostede aangezien ; „ het fcheelde weinig, dat de toen trium„ pheerende partij haar het vergootene bloed ,,-toereekende. In deze omftandigheeden „ fchreef zij heuren Broeder, den Prins van „ Pruisfen, om raad en hulp. De Koningin kreeg teen antwoord; en dewijl de Prins **4 ..ter-  xxxii voorrede' „ terftond Itierf, zo wist z'j niet waarom „ hij niet geantwoord had:; zij verzocht „ derhal ven schwedenborg, zjuen geest „ hier naar te vra3gen. Juist als zij hem „ dezen last opdroeg, waren 'er de Rijksraaden , Craaven T... en H... tegenwoor„ dig. De Iaatfte, die den brief onderlchept „ hadt, wist zo wel als Graaf T..., waar„ om 'er geen antwoord op gekoomen was; ,, en deze namen voor, zig van deze zon,, derl'nge omiïandigheid te bedienen, om „ de Koningin hun gedachten over verfchei,, den zaaken te doen gevoelen. Zij gingen ft dus, in den nacht, tot den Geestcnzie,, ner, en lagen hem de woorden in den „ mond, die hij zeggen moest. Schwei, denborg verheugd deze ingeevingen, „ in plaats van bovennatuurlijke te genie„ ten, ging des anderen daags naar de Ko„ ningin; en daar, in de ftilte van beur „ kabinet, zeide hij: de geest van den Prins „ ware hem verfchecnen, cn hadde hem gc„ last haar te zeggen: hij hadde niet geant„ woord, om dat het gedrag zijner Zuster „ hem zeer mishaagd hadt, dewijl 'zij bij „ God fchuldig was aan het bloed , dat „ door heur onvoorzichtige ftaatkund'gheid en „ eerzucht vergooten was, en daar voor „ moest  VAN DEN VERTAALER. XXXIII „ moest boeten. Hij raadde haar daarom, „ zig niet meer in ftaatszaaken in te laa„ ten, de regeering niet te handhaaven, en „ geen onlusten meer te brouwen, waarvan „ zij vroeg of laat het offer zijn zoude." —• Dit is nu de fleutel tot eene gefchiedenis, die moegelijk den grond van geloof van veele medeleden van het theofofhisch en exegetisch gezelfehap is. Ik ftaa voor de waarheid der vertelling in, die mij van hooger hand bevestigd, en aan geen de minfte twijfel onderheevig is. De beijlon, die schwedenborg zeer wel gekend hadt, vertelde mij veele bijzonderheeden van hem, die ik echter ten deele vergeeten ben, ten deelc voer onbeduidend houdc, en ten deele bekend zijn. Ik geeve u, mijne Heeren ! volmagt, mijnen Brief, indien g'j denzei ven zulks waardig oordeelt, in uw voortreffelijk maandwerk te plaatfcn ; en indien iemand dit geval tegen mogt fpreeken, minen naam te noemen j tot dus verre biijve ik Incognito. ■ Deze EMMA NU EL SCHWEDENBORG was echter een man van een onbefprooken gedrag * en altoos tof weldaaden genegen; zijne iheofophifchö ** 5 Schrif-  xxxiv voorrede Schriften fchijnen dweeperijen, echter betuigde hij, te London, Ao. 1771, bij zijn volle verftand, op zijn fterfbed: hij konde Geesten zien, en hadde dezelve gezien! johan joseph gaszker, Prie- fter in Klosterlie, was de tweede wonderman onzer eeuwe; hij gaf voor, dat verfcheidene menfchen door duivelen bezeten waren, en dat hij door de naame Jefus deze!ven konde doen verguizen : lavater bewonderde hem (f). -X-— Hij wist voortreffelijk door zijne Hem en gebaarden op de zenuwen der ligtgeloovigen te werken; la va ter, de ligtgeloovige verdeediger van den gemcenzamen Geest Gablijdone, zeide, dat zijne wonderwerken door krachtig geloof gefchieden; de Hr. hensings (*) heeft Q) J. S. Semler, über die Geister-bezvorün. gen von Gdizner und Schröpfer, ifle Stuk. f■*) Zie hennincs, over het Voorgevoel ea Schijngezichten, §. 8. pag. 113..  van DEN ve11taaler. xxxv heeft dezelve voortreffelijk opgelost, zijne wijze van doen heeft met het dierlijk Magnetismus niet weinig overeenkomst (*). Eens hadt hij een duivel ontdekt in zekere magdalene sölnerin, uit Munchen: dit meisjen hadt reeds, van heur zestiende jaar af, met zekeren Geestenbanner, genoemd riedmaijer, een vriend van gaszn e r , rondgezworven als bezeetene. Men vertelde: een Capucijn hadde waarlijk een duivel uit haar uitgedreeven, welke tot teeken zijner uitvaart met zijne klaauwen vijf zwarte ftreeken op de witte muur gemaakt hadde, die 'er niet konden uitgedaan worden! Het bedrog werdt ontdekt, de duivel hadt geen fchuld aan de ftreepen, wijl dezelve met roet geverwd waren. < ■ Zij werdt, naa dat zij bekend hadt, voor een jaar in het werkhuis de Auer- fa- (*) Zie FrankKn, en Vicq d'^izijr, over het dierlijk Magnetvmus. ** 6  sxxvi voorrede fabriek gezet; toen keerde zij weder naar heur ouders; men bemerkte geen bezeetenheid aan haar, maar wel fdyfterifche toevallen. Toen het gerucht van ga szner's daaden in Munchen kwam, en dat hij een bijzondere kracht hadt om geesten te bannen , werdt dit meisjen wederom bezeeten, en vondt veele goede lieden, die haar geld gaven om naar Ellwangen te reizen. Het fpel begon. Het meisjen wierp zig voor gaszner's voeten neder, floeg heur hoofd zo lang heen en weder, dat heure muts afvloog, en de bairen haar over de oogen hingen. De Exorcist vroeg: hoe heet zij?" Lina. — ,, Hoe lang is zij bezeeten?" zes jaar. — ,, Is lver iemand, die zulks „ getuigen kan?" De Heer riedmaijer, een waereldlijk Priester van Munchen , die dit meisjen naar Ellwangen gebragt hadt, antwoordde: „ Ik betuijH ge bij mijne Priesterlijke waardigj, heid, dat dit fchepfel zes jaaren bcr zee-  van den vertaaler. xxxvii ,., zeeten is, en, bet welk onbermhartig „ is, zij werdt daarom voor drie jaar „ in het tuchthuis gezet." „ Dat is „ niet recht," antwoordde gaszner, „ arme lieden ftellen, om aelmoezen „ te verkrijgen, zig wel eens als be„ zeetenen aan, doch geen perfoon als „ deze; zij is waarachtig bezeeten: die „ het niet gelooft, beledigt haar in „ heur eer, en begaat eene doodzon„ de!" Hij vroeg verder: hoe zijt „ gij bezeeten geworden ? — door een fpijs heb ik den duivel ingekreegen. Naa dat de bezweerer haar nog eenige vraagen gedaan hadc, verwekte hij fluiptrekkingen in haar, deedt haar omfpartelen op den grond, en herftelde haar weder; deze algemeene proeve moest vooraf gaan. Daarnaa plaatfte hij heur hand op de tafel, en riep tot driemaal: „ Deze hand moet ftijf, ftok-ftijf zijn." Een onderzoekend en dapper man, willende hiervan overtuigd worden, ügtte den eenen vinger naa den anderen op, !* 7 eh  xxxviii vo orreDe ën eindelijk de gantfche hand. De bezvveerer, die zulks niet verwagt hadt, werdt boos, en riep met een ijsfelijke ftem: (naa dat hij den linkerarm van het meisjen uitgeftrekt hadt,) ,, deze „ arm zal ftijf als ijzer zijn!" doch deze proef werdt door bovengenoemden Heer ook belagchelijk gemaakt, wijl hij dezelve boog als koperdraad; nu kon gaszner het niet langer uithouden, bande den duivel in de rechtervoet, liet voords het meisjen in vrede, en belastte haar 's anderen daags weer te koomen (*)• Van Amber g moest gaszner, op last van den Keurvorst, fchielijk weg. Zo zeeker het is, dat gaszner een bedrieger (in den naame van Jefus) is; zo is het echter zeeker , dat hij in eenige perfoonen werkingen gedaan heeft, die ons doen wenfchen, dat het middel, (*) Semlsr> über Gaszner und Schröpfer, Ifle Deel,  van den vertaaler. xxxix de), 't welk hij tot dezelve gebruikte, ontdekt mogte worden. Iets moet ik nog melden, dat van hem zeer dikwerf verteld wordt. Het volgende geval zou te Ellwangen, terwijl hij zig daar ophieldt, gebeurd zijn: daar bij bij eenige menfchen een iets kan voortbrengen , waarin de menfchen den fchijn van ftervenden hebben, deze proef deedt hij aan een man, dien hij uit den dood zou opwekken. De man ftierf op deze wijs. Het lijk werdt voorbij het Slot van N. N. gedraagen. Deze wist van de gantfche zaak. — Hij zeide tot gaszner: wilt gij niet eens een dooden opwekken? Gaszner was gereed, ging naar de kist, klopte aan, en beval: de doode zoude opftaan. De doode verroerde zig niet. Gaszner herhaalde zijn bevel tot driemaalen. De doode verroerde zig nog al niet. Eindelijk opende men de kist, en men bevondt, dat hij dood, waarlijk dood (mogelijk verflikt) ware. Tèrftond kwam zijn vrouw  xl voorrede vrouw uit de lijkftaatfie loopen , en zeide: „ Paap! geef mij mijn man weder, ik zal u honderd daalers wedergeeven, enz. enz." Men fmoorde de zaak zo veel men kon! Naa dat gaszner zijne rol uitgefpeeld hadt, vervong hem j. schröpfer; van huzaar werdt hij coffijfchenker , maakte fchulden , ging bankeroet, en gaf zig te Dresden voor een herfteller der vrijmetfelaars-orde uit, en zeide, dat de grond der tnetfelaarij eigenlijk de Magie ware; ook ging 'er een gerucht, dat hij verftorvene vrij' metfelaars uit den grond hadt doen opkoomen; eindelijk hadt hij de ftoutheid te zeggen, dat alle zielen der verftorvenen zijne magt onderworpen waren, en dat hij bovennatuurlijke krachten bezat; zijne arbeiden, gelijk hij ze noemde, verdeeldde hij in Elementm* fche en Pneumatifche: Elementarifche, als hij fterren, buitengewoone ftraalen deedt werpen, en donderdagen in wouden  VAN DEN V E R T KA L ER. XLI den en bosfchen deedt hooren; Pneumatifche, als hij geesten bezwoer: dit gefchiedde met veel ceremoniën, hij wijdde kaarsfen, knielde neder met uitgetoogene fchoenen, lag zijne vingers op het Euangelium Matthei, en fprak den vloek over alle misbruik der Goddelijke naamen uit, hij fcheen dan door vreemde geesten aangedreeven te zijn, zijne oogen ftonden wild in zijn hoofd, zijne leeden beefden, hij maakte toverteekenen op de deur van een tegenover Maande kamer, zag in een ijzeren en een glaazen fpiegel, fchoon anderen niets in dezelven bemerkten, dan bezwoer hij de fchuts-geesten, welke wel niet verfcheenen , maar hunne tegenwoordigheid door een klank, even als van een aangeflagen glas, te kennen gaven. Hiernaa belastte hij, niet in de andere kamer te koomen , dewijl men daar bij de Geesten in doodsgevaar was; de deuren fprongen open, de ksarsfen gingen uit, en bij het licht van  xlii vo orrede ▼an een lampjen verfcheen de bezwoorene geest, in de tegenover ft aan de kamer: deze geesten fcheenen te zweeven, en hadden de armen kruisfelings overeengeflagen. Iemand waagde eens in de geesten-kamer in te gaan, doch kreeg zo een hevigen Dag voor het hoofd, dat hij achterover viel; fointijds traden zij uit de kamer, met zkhtlaare beweeging der voeten, en fcheenen een naakt, doch bijna doorfchijnend menfchelijk lighaam te hebben; een geleerd man ftak eens met den vinger door het luchtbeeld heen, doch gevoelde een Herken Electrifchen flag: toen hij zijn hand nat maakte, was dezelve minder; de item dezer geesten was hol. . Eens in Dresden verfcheen de opgeroepene, met brullend gehuil, in de gedaante van een zweevende klomp damp, uit welke echter de bekende Item van den overleedenen duidelijk gehoord werdt. Den grooten gellert durfde hij niet op te daagen. Ook  VAN DEN VERTAALER. XLUt Ook gefchieddcn zijne bezweeringen bij nacht, in een daar toe beftemde kamer; hij floot zig altijd den dag tg vooren op, ook moesten de aanfchouwers eerst Punch drinken, om zig fterk te maaken. Bij Roomfchen gaf hij zig voor een gewijd Priester —■ bij Protestanten voor een Fransch Colonel uit; de Gezant te Dresden decdt hem hier over zulk een fcherpc bedrijging, dat hij, ziende dat zijn rol uitgefpccld was, zig zeiven te Leipzig in het Roozenbosch doorfchoot. Waar is de man,, de held, of de wijsgeer, die bij zulke tooneelen onontroerd blijft? de uitkomst alleen is in ftaat om iemand door reden te overtuigen , dat het niets anders dan bedrog kan zijn! Laat ons, geachte Nederlanders! indien het bedrog ook bij ons zijne netten mogt uitfpreiden, nimmer de eeuwige waarheeden der Reden uit het oog verliezen, en altijd de les van den on-  JTLIV VOORREDE VAN DEN VERTAALE2w onfterffelijken knigge in het oog houden: „ Laat het daar, of men „ Geesten zien of goud maaken kan; doch fchikken wij ons leeven na het „ waare, en niet na het gene moogen lijk zoude kunnen zijn." VOOR.  VOORREDE VAN DEN HOOGDÜITSCHEN UITGEEVER. J)e vereeringswaardige Schrijffter van het volgende Werk ontwierp hetzelve uit liefde tot waarheid, en met den regtfchaapenen wensch , om, zo veel moogelijk was, de thands in zwang gaande dweeperij, en begeerte naar wonderen of naar zogenoemde geheime weetenfchappen, die zo veel belooven en niets geeven, afbreuk te doen. Ah nu dit Werk aan het Algemeen bekend gemaakt zoude worden, werdt dit, wel is •waar, van het groot/ie -gedeelte heur er vrienden en vriendinnen, inzonderheid van die -hunner, die in hetzelve genoemd worden, goedgekeurd; doch andere vonden hier bedenklijkheeden in. Zij gehèfden: dat een Be-  SLVI VOORREDE ■Bedrieger ais Cagliostro veel te verachtlijk ware, dan dat zijne ontmomming noodzaakelijk zijn zoude. Zij. geloofden, dat geen verflandig mensen zig meer van hem kon laaten verleiden; de openbaaring zijner be'driemrijen zoude -dus noodeloos zijn. Andere vreesden, in het tegendeel: dat de aanhang dezes Avnnturicrs zeer groot ware. Dat eene mcenigte aanhangers van andere Magil'che kunsten met dezelve zoude fame?fpannen, om dit geheime, doch echter zeer vedreidde en van lieden uit alk /landen met geest ■ vervoerenden ijver omhelsd 'en verdeedigd teerjt el fel, niet in zijn niet te laaten neerzinken; zij hielden het daarom voor gevaarlijk, de bedriegerijen van Cagliostro h\ ontdekken. Zij voegden 'er nog andere Udenk/ijkheeden bij,- dis van den ftand, en het ge/lacht en omftandigheid der Uitgecffier ontleend waren, en raadden haar uit vriendfehap aan, dit Gefchrift niet openlijk .békend te maaken. Zij raadden haar, liever het voorbeeld van zeer veele andere lieden te' volgen, aan "welke de misbruiken genoeg bekend waren, die  VAN DEN UITGEEVEtl. XLVII die in de overal verfpreide geheime gezelfchappen en Magifche famenkomfien, van vee Ier lei fort, bedreeven werden, en die toch van dezelve pil zweegen, fchoon zij wel . wisten, welk eenen grooten invloed deze misbruiken hadden, die men ook hier en daar bemerkte, zonder dat men 'er de •waare oorzaak van konde inzien. Zij raadden haar aan, zig aan gcene moeije■lijkheeden bloot te /lellen , en de waereld te laaten gaan, zo als zij ging. Zij raadden haar aan, zig te herinneren, que toutes les verités ne font pas bonnes a dire , dat alle waarheeden juist niet gezegd wilden weezen, en dat eene vrouw zig vooral wagten moest, om zig aan de kwaadaar tige mishandelingen van de aanhangers van ontmomde avanturiers en zendelingen bloot te feilen. De edele Uitgeef/Ier werdt door dit alles bewoogcn, heur handfchrift aan eenige van heure vrienden in Duitschland, mannen van doorzicht en beproefde eerlijkheid, mede te deelen, om dezelve hunne openhartige mee»  XLVIII VOORREDE meening daar over te vraagen. Het grootfie deel derzelven erkende de gewigtige gevolgen, welke dit getuigenis der waarheid zoude hebben, en wenschten dat het gedrukt wierde. Heur Edele deedt ook mij de Eer aan, mijn oordeel over het zelve te vraagen. Schoon ik mede van gedachten was, dat de openlijke bekendmaaking zeer nuttig zoude zijn, liet ik echter niet naa, haar te raaclen: dat zij in acht neemen zoude, dat de vrijmoedige ontdekking der waarheid niet zelden gewoon was on~ aangenaame gevolgen te hebben, het welke ik uit eigene ondervinding maar al te, goed wist. Ik waarfchuwde haar, dat het voor eene Dame altijd zeer bedenkelijk moest zijn, zig aan een letterflrijd Moot te ftellen, welke thands zo zelden met waarheidsliefde en befcheidenheid gevoerd worden. Zij vvrklaarie daarop edelmoedig: dat zij zig verpligt gevoelde de waarheid te zeggen, wijl niemand in zulke gelegenheid als zij konde zijn, om openlijk en ongehinderd een bedrog te ontdekken, waar door zo veele voor-  VAN DEN UITGEEVER. XLTX voortreffelijke en rechtfehapen perfoonen misleid waren, en mogelijk nog misleid wierden. Zij zeide: dat zij, naa rijp overlegd, en wel overdacht te hebben, wist, wat zij dacht openlijk te durven zeggen, en wat zij, om verfcheiden oogmerken, tot nog toe verzwijgen moest; nu moesten echter c> le onaangenaamheeden, die uit deze, met zo veel zorg overlegde bekendmaaking ontJlaan konden, door het bewust zijn van rcgtgehandeld en voor het algemeen nut gewerkt te hebben, bij haar overwoogen worden. Zij verklaarde eindelijk jlandvastig: dat zij nu, naa rijpe overweeging aller tegenwerpingen vast bejlooten hadt heur fihr ft zo, gelijk het nu was, openlijk bekend Je maaken; en fchonk mij tegelijk de eer van uitgeever van het zelve te zullen zijn en inzonderheid verjèheiden veranderingen en bijvoegfelen die zij mij naa zondt, aan Ttunne behoorlijke plaats in te voegen Zij verzocht mij hier bij uitdrukkelijk, dat tk mij in eene voorrede als uitgeever noetntn zoude. Ik  ^ VOORREDE Ik hoop, dat ieder opmerkzaam leezer het kentekender waarheidsliefde, der openhartigheid, der hefcheidenheid en duidelijkheid, 't welk het geheele fchrift vervult erkennen zal. Zeer gelukkig voor de waarheid W* het, dat de Edele Schrijffler, in i779 alles wat Cagliostro deedt, en te gelijk heur toenmaalig oordeel, tot heur eigen gehuik opfchreef. De kunfielooze oprechtheid, met welke zij elke kleene omflandigïieid, tot de gering/ie toe, in aanmerking ,um, maakte de gefchiedenis van Cagliostro 'i onderneemingen klaarer en duidelijker dan zij anders zoude zijn. Als men voor 't overige in het opftel van 1779 ^> los zeer de Schrijffler Cagliostro toen mr ten wonderman hieldt, zo ziet men dat zij mets tot zijn eigenlijk naadeel gefchreeven -keeff, en hieruit fpruit de volkoomenpe geloof waardigheid. Indien menechter naadenkt, welk een verm0gen een eenmaal gefpannene inbeelchngskracht gewoon is te hebben en lang te beJtoudemzo moet mm de Perkte van geest  VAN DEN UlfiEE VER. LI bewonderen , met welke de Schrijf/Ier zig, door ernflig naadenken en onpartijdig onderzoek, van deze vooroordeelen heeft kunnen losrukken. Intusfehen zoude ook dit voortreffelijk zielsvermoogen, deze Edele vrouw, niet zo fchielijk , op den regten weg gebracht hebben, indien heure onwrikbaar e zedelijke beginfelen, op welke heure ver/landelijke Godsdienst gegrond is, haar niet te hulp gekomen waren. Men ziet dit als men het op/lel van 1779 met opmerkzaamheid doorleest. Offchoon zij toen eenhooge gedachten van Cagliostro hadde; offchoon heur geest met de ijdele hoop van geesten te zien geheel vervuld ware, en zij in dit vertrouwen, den wonderdoener onbepaald geloof gave; zo verliet heur fijn zedelijk gevoel haar echter geen oogenblik , door het zelve begon zij den bedrieger te mistrouwen , zo rasch hij den fchijn van Jiooger deugd, door welken hij zig haar vertrouwen verworven hadt, fechts een oogenblik af lag en, bij voorbeeld, zijne wraakgierigheid blijken Het. ***» ' DLVITI VO ORREDE 'gisch leerftelfel hetwelk, hoe bedekt het ook zijn moge, mij duidelijk genoeg fchijnt, / ' als die ik bladz. za ter inleiding gemaakt hebbe, bij te voegen, dat van den gewaanden goudmaaker , Hofraad Schmidt, ook in des overleden Heer Hofraad Kar sten, Natuur- en Scheikundige Verhandelingen, eerjlt fiuk, bladz. 84 tot 89 bericht te vinden ts, waarin het nietige zijner vermeende kunften verklaard wordt. Mag ik mij ten laatfien noch tegen'die genen te weiiden, die federt eenigen tijd al zo beflisfend deel namen, die zo herig uitvoeren, zo rasch donker gevoel, Mystisch ge-  VAN DEN UITGEEVER. LXÏ gebroed, en verwachtingen van wonderbaare geheime werkingen met den fakkel van het vernuft verlicht werden; tot dien, die tot nog toe altijd aan overdrevene denkbeelden, en grenzenlooze droomen eener verhitte inbeeldingskracht, alles, doch aan de welmeenende poogingen van een gerust verftand niets toe betrouwen! durf ik hun wel in overweeging te geeven, of de niet vooringenomen onloochenbaare liefde tot waarheid gepaard met den rang en het ge/lacht der edele Schrijffer, ten minften in dit geval, hun oploopendheid eenigzins bevreedigen, en des* zelfs onbepaalde uitfpraaken, die zij zig tot nog toe aangemaatigd hebben, geen paaien zal ftellen! behoef ik hen in overweging geeven, dat zij, indien zij deze overwinning op hun zeiven behaalen kunnen, zij 'er voorzeeker nut uit zullen trekken; terwijl zy dan een rustig doordenken en onbevooroordeeld onderzoek zullen plaats geeven, welke misfehien den weg zullen baanen, om lieden naderbij elkander te brengen,die, zoraschde waarheidsliefde hen bezielt, niet langer kunnen ver- fchü-  LXH V O O R R E D E, ENZ, jchillen. Indien echter eenigen hunner dezen zege niet op hun zeiven behaakn kunnen, die werden ten minjlen door mij herinnerd , dat niet de edele waarheid-minnende Schrijffter, maar jlechts zij in dit geval te beklaagen zijn; hen zij onder het oog gebragt, dat 'er een onbevooroordeeld achtenswaardig publicq is, dat weinig gerucht maakt, maar met inzicht en zonder deelneeming oordeelt, wiens genoegen en misnoegen niet overijld en ontftandvastég, maar gegrond en duurzaam, en daarom ook den vriend der waarheid, die eenig nut wil doen, alleen iets waard is. Berlin den 25 April 17 b; FRIEDR ICH NICOLAI.  DE SCHRIJFSTER A A N HEURE VRIENDEN EN VRIENDINNEN, I N KOUIILAND EN SEMIGALLIEN.   AAN M IJ N E VRIENDEN en VRIENDINNEN, J N KOUR.LAND EN DUITSCHLAND. ^iet hier nu het opftel over Cagliostro, naar welks uitgave fommige mijner vrienden verlangd, waar voor andere daarentegen gevreesd hebben. U, mijne eerbiedwaardiger!, wier wenfchen door de openlijke bekendmaaking dezer bladen bevredigd zijn geworden, u zal ik niets verder zeggen, als dat ik uwe aanmoediging, om der waarheid dit offer te brengen, gaarne opvolgde; wijl ik door u overtuigd was, een reeks mij bekende bedriegerijen te ontdekken, en menige goede ziel daardoor te behoeden, dat zij riet op dezelfde klip verbrijsfeld worde van welke de voorzienigheid mij reddede. Uwe aanfpooring, geliefdfte Grootmoe. A der  2 DE SCHRIJFSTER der (*) om eene oprechte bekentenis van mijne voorleedene dweeperijën, openlijk, tot waaiTchuwing van andere, af te leggen , heeft, boven alles, mij aan den wensch mijner vrienden doen voldoen. Menig een onrust, menige zorgen heeft heur moederIjk hart voor mij ondervonden, daar zij mij in een gezelfchap van het welk Caggliostro het opperhoofd was, zag ingewifc* keld. Gij Heffte Moeder, gij kendet ter« ilond den man dien uw kind en ccnige beurer geliefdfte vrienden , toen ter tijd , als een gezant Godes aanzagen. Moge de wcimeenendfte dank, dien ik u openlijk be. tulge, voor den mij, toen ter tijd , uit moederlijke goedheid, gegceven raad, welken ik, in mijne dweeperijën als verzonken, niet aannam, mogte deze dankbetuiging de zergen kunnen uitwisfehen, die ik uw moederlijk hart in dit tijdperk mijnes Ie. vens veroorzaakte! met des te vuuriger dankbaarheid jegens Gode zal ik dan zelve op dezen rijd te rug. zien, wijl die mij een aanw:jzirsg was, door welke ik veel zee- (*) t>e Vrmiwe StaröstSffint van korf , eene. twee en «duig j.iarijie Damej die alom in Kourland geacht is.  AAN HfURE VRIENDEN, ENZ 3 zeekerer mijnen weg' door deze waereld naar de eeuwigheid geleerd heb. Nu, waarde vriendenen vriendinnen, wende ik mij tot 11, die, om verfcheidene redenen , wenschten dat ik deze bladen niet zoude uitgeeven. Zorg voor mijne rust gaf uw edel hart dien wensch in: doch was die ziel uwer vriendfchap waardig, die eenmaal eene goede daad tot nut heurer evenmenfchen uit kleinmoedigheid, of weekhartigheid, naaliet. Beftemt het inwendig ik'; het geweeten naamelijk, het waare geluk der menfchen ? Wat be. duidt, in dit,geval, het oordeel der waereld? vreest, lieve vrienden, vreest nog zo lang niet voor mijne rust, zo lange ik mij door geene onedele daad verneedere, en geene onbedachtzaame fchreede mij zo ver brenge, dat een eenige mijner handelingen mij berouwen moet. Jk heb beproefd en wel overwoogen of de uitgaave van dit gefchrift voor mijne medemenfchen nuttig is; en daar mijn geweeten het mij ten pligt maakte'dit verhaal niet te fmooren, zo volgde ik de fterc» A a xnc  4 DE SCHRIJFSTER me die mij noodzaakte de waarheid die offer toe te brengen. En, gefield zijnde, ongunftige beoordeelaars maakten mij tot het doelwit hunner fpotternijën; zij zouden mij echter niet treffen , veel minder ter neêr flaan: om dat ik bewust ben, dat alleen de wensch om mcenig eene'goede ziel van het verderf te kunnen redden, mij den moed gaf, om , in dezen tijd , waar in bijgeloof en dweeperij zo algemeen ingang vinden, mijne tijdgenoten zeiven hier in te voeren, óp dat ieder, die op den weg der begeerte naar wonderen en hoogere krachten, geleid wordt, welken weg ik ook begon te bewandelen, zien moge waar dezelve heenen voert. Alles wat ik van u, mijne zorgvuldige vrienden en vriendinnen, verzoeke, is dit: geeft zo weinig acht op ongunftige beoordeelingen over dit gefchrifc als ik zelve. Zijt verzeekerd, dat flegts onverdiende lof, doch geen rechtvaardige berisping mij kan bedroeven; en dat, zo lang ik plaats in uwe welmeenende zielen behou den moge, door welke ik reeds eenige jaa»  AAN HEURE VRIENDEN, ENZ. 5 jaaren gelukkig ben, mijn genoegen niet gettoord kan worden; want ik acht het bezit uwer vriendfchap van veel grooter waarde voor mij, dan het oordeel van een publiek dat mijne waarde of onwaarde nier kan beoordeelen, wijl het de drijfvederen mijner daaden niet kent. U, dierbaare vriend ***, die het eerst den wensch uittede,om Cagliostro door die fchrift ontmomd te zien; doch echter geloofde, dat ik mij, wijl Cagliostro buiten dit voor een bedrieger bekend was, vergeefsch aan het oordeel der waereld blooc ftelde, wijl ik ilegts eene reeds algemeen bekende waarheid, misfehien tot mijn eige kosten, bevestigde; u en alle die genen die van uw gevoelen zijn, moet ik betuigen, dat ik deze bladen, niet alleen om Cagliostro in zijne tegenwoordige bedrijven te ontmommen, bij mijn leven bekend gemaakt hadde, zoo ik niet zeeker overtuigd ware, dat 'er buiten Cagliostro, Schröpfer en Gasfner, nog veele andere, in ftilte omzwervende, werktuigen der beerschzuchtige Jefuiten zijn, die in zo veele edele . zielen hooger ver; A 3 wag.  6 DE SCHRIJFSTER wagtingen van verkrijgbaare bovennatuurlijke krachten doen ontdaan, en, even als Cagliostro, gezelfchappen oprechten , door welke zij hun oogmerk, om de menfchen door blind geloof en blinde gehoorzaamheid hunjok op te leggen, ten laatden bereiken zouden, wanneer niemand, die zig bedrogen ziet, moeds genoeg hadde, om overluid en na waarheid met verlof van zo veele nog leevende deelneemers in zulk eene gefchiedenis het geheel te ontdekken, op dat andere goede zielen, die, vol van de beste oogmerken , door zulke verwagtingen en goochelaarij. en misleid worden, het hun voorgefpeelde met het hier bekend gemaakte vergelijken , — en naavorfchen kunnen, boe de leer en beloften, die men hun voordraagt met Cagliostro's onderrichtingen, en zotheeden overeenkomen. Ook moet ik eenigen mijner vrienden bij deze gelegenheid de oorzaak zeggen, waarom ik hunnen vriendfehappehjken raad niet naagekomen ben; waarom ik dit opftel uiet zonder naam, maar wel onder mijn eigen geilachtnaara heb laaten drukken. Al-  AAN HEURE VRIENDEN, ENZ. -J Alles was mij daar aan gelegen, dat ik het algemeen berichten konde geeven, op welke het vertrouwen kon; en de twijfelachtigheid, die zo dikwijls de ligtgeloovigheid dienen moet, geene plaats te laaten. De oordeelen van valfche befchuldigingen en verdichtfelen, die ik zo dikwijls over waare of hoogstwaarfchijnlijke gewigtige verhaalen gehoord heb, b. v. ook over het in het Berlijnsch maandwerk bekend gemaakt geval, van een ongenoemd protestantsch leeraar , aan wien de zeven Roomsch-Catholijke Priesterlijke inwijdingen gegeeven waren in een geheim gezelfchap, hebben mij overreed, geheel zonder omkleedfel, onder mijn' eigen naam ten voorfchijn te komen, dewijl dan alle die genen, die mij kennen, de waarheid van de door mij in de naavolgende bladen verhaalde gefchiedenis, niet kunnen betwisten. Dat die genen welke het om waarheid , te doen is, hier naar toe fchrijven (indien mijn getuigenis bij hun van geen gewige moge zijn, waar zelfs heden nog veele A 4 deel-  8 DE SCHRIJFSTER deelneemers van onze toenmaalige verbintenis met Ccgliostro, in leven zi n. Als men bet verhaal van Cagliostro's onderneemingen bij ons, met dat van de bovengemelde proteftantichen leeraar, en andere foortgelijke verbindingen, onbeAooroordeeld vergelijken wil, zal men beginnen te merken, dac alle deze voorftellingen van verkrijgbaare bovennatuurlijke krachten, en der, met dezelve gepaar. de eeuwige en aardfche gelukzaligheid, niet als verfcheidene takken van een en dezelfde ftammen zijn. Zal ik u, geliefde tedere vriendinnen , die voor de veiligheid van mijn leven zo bezorgd zijt, dat gij vreest dat omzwervende booswichten, mij door een heirnlijk vergif, het noodlot van den vereeuwigden Ganganelli zouden doen ondergaan ; zaj ik u hier in niet zoeken gerust te ftel- len? Voor eerst geloove ik, zelf, ' naa de uitgaave van deze bladen, altijd nog een voorwerp van te weinig gewigt te zijn, dan dat men zig van mij zoude zoeken te ontflaan; ten tweeden, ben ik vast van geloof, dat geen muschjen van een dak valt  £ " \ aan heure vrienden, enz. 9 valt zonder den wil van Hem die mee liefderijke wijsheid voor het noodlot van alle zijne fchepfelen waakt. En eindelijk, mijne waarde! is het niet het zelfde, of eene koorts, een bhkfemftraal of vergif onze aardfohe loopbaan, op den wenk der voorzienigheid beperke, en ons tot volmaakter beftann brenge? ten laatften blijft in deze waereld vol onzeekerheid niets zeeker als de dood. Geen ramp kan den mensch treffen, die met getrouwheid zijn' pligt doet; want ook socrates, mendelssohn en frederik de eenige ftierven. Den weg dien zij gingen, moeten wij alle gaan. Zonder fchrik en ook zonder verlangen, moeten wij het oogenblik te gemoed zweeven, in het welk wij onze Rupfenhuid zullen afftrijken. Hoefchoon deze aarde, hoe zoet dit leven zij, nog oneindig grooter, en zo veel verheevener zijn de uitzichten aan de andere zijde des grafs, als wij dezen tijd der beproeving aanwenden, om zo veel goed als mogelijk is te verrichten. En dus, mijne vrien n weet ik niet, of het wel geoorloofd zij, daar God over het getal onzer dagea A 5 waakt,  io de schrijfster. waakt, uit vrees voor den dood, of voor eenig ongeluk, immer eene goede daad naa te laaten, die, na onze overtuiging, op Het geluk onzer medemenfehen een gewigtigen invloed heeft. Nog moet ik u, mijn cdle en voorzichtige vriend **.**, over de bedenkingen,, die gij tegen de bekendmaaking van dit gefchrift hadt, openlijk mijne rechtvaardiging zeggen: wijl andere, even als gij, gevoelige zielen, mij befchuldigen konden, dat ik een meineedige geworden ben. Ik heb, mijn edle vriend, ook die zeer zorgvuldig en rijpelijk overwoogen. Bemerk (legts dat ik allezaaken, de loge betreffende, verzwijge, en over dezelvegeerte berichten geeve, en geene aanmerkingen maake. Ik heb hier omtrent een' eed van ftilzwijgenheid moeten doen- Ik Jaate het aan Rechtsgeleerden en Wijsgeeren over om te beflisfen, of men van zulk een' eed ontflaagen kan worden, of dat de zelve onwederroepelijk is, zelfs ook dan, wanneer de ondernoomene verbindtenis tot ftilzwijgenheid, met andere zeer gewigtige pligten in ftrijd kwa- me.  AAN HEURE VRIENDEN, ENZ. II me. (*) Ik hebbe intusfchen van alle deze zaaken gezweegen. Maar ik was geenzins toe fiilzwijgen van alle de hier voorgedraagene lesfen en goochelaareijen van Cs- C*) Eene, over deze ftof merkwaardige plaats,uit het Boek betijtcld: Voorafgaande yertooning van het hedendaags Je. fuitismus, Roazenkruisorden, projelielmackiug en Godsdienst' yereeniging, wil ik hier bij voegen, nevens de aanraading om het boek zelve te leezen, en te bedenken hoe gevaarlijk het zij, zigeenigzins tot eene handeling e 1' gezamenlijke verbinding, welke men niet naauwkeurig kent, door ecu'eed 5 in vertrouwen op anderen, te verpligtcn. De ongenoemde Schrijver zegt, in dit Bock, p. 350: doch gij zn't „ zeggen, mijne lieve Broederen, hoedurftrpg deze Rioe:, der zo openlijk over deze orde fpneken,, daar de „ hooger Opperflen derzelver bellaar,, als een diep geheim» „ willen verbolgen houden? gij zult mij misfehien be„ fchnldigeii, mijne lieve broederen! dat ik vergat, dat „ ik, gelijk gij alle, verpligt ben, alles wat de orde be,, trclt, aan hun alleen, te openbaaren, en het voor alle „ anderen te verbergen^ Hoort mij aan, lieve broederen ! i, eer gij mijn vonnis uitfpreekr. Welk een recht lubben ^onbekende Perfoonen, om van mij, of een van 11 allen een* ., eed af te vorderen? wijl nu deze onl ekende lieden tig „ aan ons tot niets verpligten ,en wij daarentegen ons aan „ hun tot alles verbinden, wordt deze eisch nog veel 08„ gerijmder. Dit is dus eene waare Societas Ltonina die, volgends Rechten,niet gedoogd kan worden. Bedenkt „ cok, mijne lieve ISroedcis! c'at die pligio, welke Die A 6  12 DE SCHRIJFSTER Cagliostro, verpligt. Cagliostro zelve raade mij aan , naa verloop van een jaar de wonderen die wij gezien hadden (V.a mijn eigen verkiezing,) te yerklaaren; vermoedelijk hadt hij „ lieden ons w'.llen opleggen, ors niet kunnen ontdaan van hoogere verpligtingen. Eer ik mij aan de orde „ verbond, was ik reeds aan mijne overheeden en mijn vader„ land verbon icn, om alles te betrachten, wat deszelfs wel„ zijn bevorderen kan, en alles te verhinderen ofte ondek„ ken, wat tegen hetzelve ftrijdig is. Eer ik mij aan de or„ de verbond, was ik reeds, als mensch, verpligt alles „ te verrichten wat het merschdom voordeelig kan zijn, „ en dairentc-gen alks te beletten wat het zelve eenig na„ deel toe kan brengen. In gevalle dat onze verpligtingen tegen elkander flrijden, moet het gewceten van elk regtgeaart mensch ^eilisTen.- en ik volg mijn geweeten. Kan iets dat wij aan de orde verpligt zijn, ons var. onze oudf>e en oppeiflje pligten ontdaan? Kan het o s dwiiTgen onze eerde en heiligde pligten naa te laaten ? God verhoede, mijne lieve Broederen! dat gij dit immer zotuU gelooven! daar uit zoude vloeijen, dat ' lieden, die gij zelve niet kent, meer gezags over u zouden hebben, dan uw overheeden , uw vaderland, tn het heil van het geheele menfchelijke gedacht. Neen , , mijne Broederen! dit kunt gij niet gelooven, zo lang bet edele Duitfche bloed, door uw aderen vloeit ; zo lang gij echte Protcflantlche Christenen, zo lang gij "ewaare beminnaars van uw vaderland zijt! Dus, mijne '"Voederen ! zult g:j nictlaaken. dat ik om een'eed, dien R|  AAN HEURE VMINDEN, ENZ. 13 hij niet geloofd, dat ik, van mijne toenmaalige dweepachtïge zielsgefteldheid, immer tot het verftand terug keeren zoude. Thands echter, nu ik deze lesfen, en wonderen voor listig bedrog erken, thands zoude ik mij ftrafbaar achten, als ik deze bekentenis, aangaande Cagliostro], der waereld niet openbaarde. Ten ik aan onbekende I'erfoonen gedaan hebbe, welken ik „ naa dat ik hun gautsch gedrag, geduurende eenige jaa. „ ren, onbevoordeeld heb gade geflagen, met recht mis„ trouwen moet, dat ik om dezen eed, mij niet ontzie, „ fchrikkelijke misbruiken, welke, in duisterheid van ge„ heimnis geduurig vermeerderen , en het vaderland, het „ menschdom en de goede zaak van het Proteftantsch geloof ten hoogften gevaarlijk kunnen worden, aan den dag te .. brengen. God de almagtige, voor wiens oogen wij al, len ftaan, en die deze onbekende lieden niet als eene „ geestlijke overheid over ons gefield heeft, gelijk zij vaHchelijk voorgeeven , moge mij richten, na het „ binnenfte van mijn hart , en na de zuiverheid mijner „ oogmerken, die Hem, die harten en nieren proeft, het „beste bekend zijn." 'Deze plaats is eigenlijk, gelijk ik naaderhand gezien hebbe, uit het Btrünlsch monatfchrift 1785. Aug. uitgetrokken; benevens nog meer plaatfen uit het gemelde boek, welke roet aaumerkinge» Termeeiderd zijn. A 7  DE SCHRIJFSTER Ten laatfl.cn wende ik mij tot u, edlc zielen! vol van heiligen ijver, om, zelfs reeds in deze ftoflijke wooning, tot zichtbaare gemeenfchap met hooger geesten te geraaken! O! mochte deze mijne bekentenis, u op den weg, dien uwe leidslieden met u gaan, opmerkzaamer maaken, en u de adders doen gewaarworden, die onder de geheime mystifche gezelfchappen, en de daar toe behoorende aangenaame verblindingen, verborgen liggen! ö hoe zoude ik dan het oogenblik zegenen in het welke jk befloot deze bladen te laaten drukken! Maar ik zie het noodlot voor uit, het welk ik zal hebben bij de meesten uwer , iredenlijke zielen, die ^gelooven dat de Christelijke Godsdienst met mystifche leertTelfelen vervuld zij; meenig eene vriendin, meenig een vriend zal mij nu met ftille droefheid, de plaats, die ik in hun hart bekleed heb, ontzeggen, om dat ik hier, uit eigene ondervinding, vrijwillig bekenne, dat alle deze leeriTelfels daar toe (trekken, om ons weder in den kuil te werpen, uit welken ons de groote Luther begon te redden. Doch mij-  AAN HEURE VRIENDEN, ENZ. Ij mijne gerustftelling bij die gedachte, is deze, dat wij, naa weinige ras vervliegende jaaren, daar zullen zijn, waar de waarheid in het fchoonfte licht praalt, en waar die genen, die met een rein hart naar waare en wijze deugd {beefden, zig weder vinden, en weder beminnen zullen, offchoon verfchil van gevoelens hen op deze waereld , van elkander verwijderde Mij, mijne geliefde, (trekt het, in mijne vrienc!fchap voor u, tot geen (teen des aanftoots, dat wij verfchillend van gevoelen ziju, dat gij nog daar verborgene wijsheid zoekt, waar ik, volgends mijne overtuiging, een' afgrond van verderf zie. Want, zo lang overtuiging van regt gehandeld te hebben, en geen (taatkundig, alleen tot eigen voordeel (trekkend, oogmerk, eene ziel met ijver voor haar gevóelen, dat zij waant tot het goede te leiden, vervulle: zo lang is zij achting en vriendfehap waardig, zelfs al ware het dat zij mij door dwaaling haatte en vervolgde. Verloor ik dus, door de uitgaaf van dit werk, een' vriend, of eene vriendin, om dat zij anders denken als ik, zo zoude ik mij troosten  I<5 »E SCHRIJFSTER, ENZ. ten, met de gedachten, dat zij mij weder zullen beminnen, in het oord, waar ook deze mijne tegenwoordige fchreeae voor den richterftoel van Hem beproefd zal worden, die alleen, over de waarde onzer daaden volkoomen oordeelen, en bellisfen kan» Mitau, CH. E. K. VON DER RECKIt. in 18 Maart. Gtb. Crav. van Medim. in-;  INLEIDING. I-^ien» welken het der moeite niet waardig acht, de goochelaarsltreeken van een'scuRör- F E K , GASZNER, CAGLIOSTRO, en meer andere gelukzoekers, van hun' oor* fprong af, naa te gaan, moge het onbegrijplijk fchijnen, dat zij hun geheim rijk zo wijd uitbreiden, en dat zij nog door geheel Europa een' verborgen aanhang hebben. Het is echter, helaas! onloochenbaar, dat dikwerf lieden , met het beste hart ea ongemeene zielsvermoogens, zig door zulke lieden hebben laaten" bedriegen en in hun wonderbaarlijk en mystiek doolhof inlokken. Hoe men tot dit geloof aan ongelooflijke dingen verleid kan worden, daar van wil ik het algemeen mijne eigene onder-  18 INLEIDING. dei-vindingen mededeelen, dewijl Cagliosiro zig in zijn verdedigingsfchrift op ons getuignis beroepen hadt, waarfchuwde ik het algemeen in het Berlijnsch Maandwerk-C*) uit liefde tot waarheid, voor dezen listigcn bedrieger, en voor de gevaarlijke neiging tot het Geestenzien. Sedert ben ik aan alle kanten aangeport, om door gebeurtenisfen te bewijzen dat Cagliostro een bedrieger en geen Toveraar is. (*)Ikhcb daarom (*) 1786 Mei, B!. 3S5, enz. (t) Hun, welken de uitdniklungeri 2J^r»i>g*r of Toveraar gelijkluidend moogen fchijnen, moet ik zeggen, dat in de Mi-flik: of geheime RangfehilM?ig deze zaaken, du* op elkander volgen s „ Toverij is nabootsing der won„ derkracliten, Goochelaarij ,nabootzing der Toverij, Afro„ derij is beider moeder, een Afgodendienaar wordt een Toveraar .eenToveraar wordt een Goochelaar" Vinden zij, die zig niet in het vak der geheininisfea gewaagd hebben, deze verklaring onver(laanbar.r ? dan moet ik hun zeggen dat dit eigenlijk het doelwit der Myftiken is, dat zij liet gezond menfehenverfrand, door een' ftroom vin woord n, en duistere denkbeelden, zoeken te bedwelmen, en alles met zulk eene geheimvolle duisternis wecten te ouiklecden, dat niets begrijpelijk blijft. — Bfedtiegertj mag das, met recht, de moeder der Toverij en Gooci.ela.'.rij heettn.  INl\F.lDINO *S> om tot den tegenswoordigen flap, om dit gefchrift openlijk bekend te maaken, des te eerbeilooten, wijl het mij thands, door de meeste medeleden, van ons, hier voor eenige jaaren door Cagliostro opgericht, maar echter bedroogen, gezelfchap, veroorloofd is, de voornaamfte in het jaar 1779 daar over gemaakte opftellen, openbaar te maaken , op dar. het gantfche famenweeffel van bedriegerij, van dezen listigen bedrieger daar door ontdekt kunne worden. ' Hoe Cagliostro, zig zo fchielijk zulk een* invloed op onze inbeeldingskracht heeft weeten te verfchafïen kan ik op de volgende wijze, federt ik van mijne dweepachtige droomen ontwaakt ben , verklaaren, uit de volgende omfcandigheeden. Mijn vader (*) deze van allen, die hem kenden, om zijn edel hart, beminde en geachte man, hadt, even als zijn even zo zeer voortreffelijke Broeder, (t) reeds van zijn (*) De overleeden rijksgraaf van medem , Ridder van den Koninglijken Poollenen wieren Adelaar, en van de orde van stanislaus. (t) De ovetleeden Landmaarfchalk en opperfte Raad vaa  INLEIDING zijn vroege jeugd af, eene neiging tot de Scheikunde en verborgene wijsheid; want beide Broeders warenopgevoed door een'leeraar dien zij zeer beminden , en die ^ of veel eer wiens broeder de hofraad Muller, tot zijn'dood toe, in de Scheikunde, of liever in de Goudmaakkunst, arbeide. ■ , Op het Hoogefchool te Jena, flooten beide Broeders met een zekeren hofraad Schmidt, die naaderhand in geheime gezclfchappen zeer is ingewikkeld geweest, enzekeren kring van menfchen zeer veel van zig heeft doen fpreeken, (§) de naauwfte vriendfchap, welke zij ook hun leven lang onderhouden hebben. En in Halle, in het jaar 1741. begaven zig beide Broeders in de Vrijmetfelaars orde, welke zij, op verzeekering van den Broeder hunnes leeraars, met de Magie, of wonderwerkende Alchemie, vereend geloofden. Der- van 'Mtdem, Ridder van de Koningrijke Poolfclie orde van stanislaus (*) Men zie van hem crells nieuwfte ontdekkingen in de Chemie (in het Koogduitsch) Ilde Doel p. 29. en X Deel. p, 135.  INLEIDING. 2f Dertig jaaren waren 'er verloopen, federt mijn Vader en Oom over deze gewaande geheimnisfen beftendig gedacht, geleezen en gearbeid hadden, a!s Cagliostro bij ons verfcheen, en het tooneel, waarop hij meende te fpeelen, reeds gereed vondt; vooral wijl ook zijne Exc., de Heer Opperburggraaf van der Howen, een vriend van mijn' Vader, door zijn Moeders Broeder, die ook een liefhebber der Alchemie was , was opgevoad, en in zij ie jonge jaaren, (waarin men buitendien, bij eenen werkzaimen geest en een leevendige inbeeldingskracht, ligt eene neiging tot bovennatuurlijke dingen gevoelt) hadt deze naar waarheid zoekende jongeling , in Straatsburg kennis met een Myftiek (*) ge. maakt, die voorgaf, met hoogere geesten in verbindtenis te zijn, en den Heer van der Howen, .door allerlei beguichelingen, zodaanig wist in te neemen, dat deze, zelfs bij zijn anderszins doordringend (*) De Heer Freuiti, fchrijver van eenige Medicijnfche Schriften. ®  22 INLEIDING, gend verdand, de zucht tot geheimnisfen zo lang behieldt, tot dat de, in Cagliostro gedaane ontdekkingen en verdere naagedachteu, hem overtuigden, dat men op dezen weg flegts die waarheid konde vinden, dat men een fpeeltuig van listige bedriegers kan worden. Ik had, federt de eerde jaaren van mijne kindsheid,over de Alchemie en Magie, over Schmidt en Muller, veel hooren fpreeken, en Schwedenborgsw ouderlijke gefchiedenisfenwaren het geliefdde onderwerp mijner gefprekken; doch dit maakte, in mijn eerste jeuga geen grootcr indruk Op mij, dan het vertellingjen van blaauwbaard; en een bal, of concert, was voor mij bekoorlijker dan de famenkomst met geesten. Sedert mijn zestiende jaar werdt ik, door mijn huwlijk,. uit het gewoel der groote waereld in de dille- eenzaamheid op het land, verplaatst. Toen gevoelde ik, uit gebrek van andere bezigheeden, een' lust tot leezen, zonder plan, orde of verkiezing. Wielands eerste fchriften, bijzonder zijne Sympathien, Cronegks eenzaamheeden, Toungs nachtgedachten , Lavaters fchriften, wa-  INLE1DINC. 23 waren mijne geliefdfle boeken, door welke mijn ziel een godsdienstig dweepende gefteldheid verkreeg. Vooral vonden Lavater s Jchriftea over de kracht des Gebeds, en zijn dagboek, ingang in mijn hart. Voor Jefits, wiens leere der zaligheid mijne geheele ziel doordrong, gevoelde ik een ibort van dweepige eerbied en liefde. Nog heden dank ik Gode, dat Hij de omftandigheeden zo beftuurde, dat, zelfs in de jaaren van jeugdige losheid, zulke voorwerpen mijne heerfchendc driften waren; want voorwaar de Godsdienst was bij mij een drift, en niet alleen een fceunfe! der deugd. Door dit zo door mij beminde beeld van Jefus, verdroeg ik alle noodlottige rampen, met ftille onderwerping. Mijn geest, die geduurig meer verhit en alle aardfche dingen onttogen werdt, kwam geduurig naader tot lighaamelijke verbeeldingen , en gewende zig aan Mystieke Phantafiën. Lavater, die mij, door ieder klein werkjen geduurig waardiger werdt, fcheen mij een nog leevende leerling van onzen godlijken voorganger te zijn: zijn dagboek wekte mij ook op tot dagelijkfche zelfs- be-  s4 INLEIDING beproeving; ik wilde allengskens volmaak, ter ih godsdienstigheid worden, en dus kwam, vervolgends de gedagte in mij' op: dat ik, wanneer ik naar volkomene zuiverheid der ziele (beefde, ook In gemeenfchap met hooger geesten kon aangenoomen worden. Nu vielen mij alle gefprekken, die ik in mijn vaderlijk huis gehoord had, weder in, en begonnen al te maal eene fterke werking op mij te doen. —— Mijn oudfte broeder, dien ik onuitfpreeklijk beminde, en met wien mijne geheele ziele als vereend was, hadt dezelfde gemoedsgefteldheid als ik. Alleen hadt hij meer achting voor de Griekfche wijsgeeren, en geloofde, in de leer van Tythagoras en Plato, fpooren dier wijsheid te vinden, naar welke wij beiden (beefden. Deze jongeling van zo veel hoop, ftierf in junij 1778 in Straatsburg, en, door de droefheid over zijnen dood, werdt mijn zucht tot hooge verborgenheeden ongemeen vermeerderd. Dus was mijne gemoedsgefteldheid toen Cagliostro, in Februari]' of Maart van het jaar 1779, naar Mitau kwam. Hij gaf zig *.' * * ' voor  INLEIDING. 25 roor een Spaanfchen Graaf en Qverfte uit; me.de zig terftond bij mijn' oom, als vrij. metfelaar aan, en zeide, dat hij, door zijn oppcr(ïen,om gewigtige bezigheeden , naar 't Noorden gezonden, en in Mitau hem aanbevolen was. Mijn oom (telde hem als een ervaaren Metfelaar aan den Heer Opper-Burggraaf van Howen en aan mijn' vader voor. Naa eenige gefprekken, welke deze Heeren, benevens den Heer Majoor van Korf met Cagliostro hadden, wer. den 7. j zeer met hem ingenomen. Dit had ik naauwelijks gemerkt, 0f ik zogt met mijne Tante en Nicht dezen priester der geheimnisfen ook nader te' leeren kennen. H;j en zijne vrouw wisten met veel nederigheid onze denkbeelden van hun te vergrooten, en onze verbeelding aan te vuurer. Wij werden rasch, niet alleen zijne geloovende leerlingen, maar bragten hem ook nog meer aanhangers toe. rij wendde torn een nieuw middel aan, om ons in nadere verbindtenis te brengen, en tegelijk met minder moeite op onze gemoederen te kunnen werken. Hij zeide mij, dat hij van zijn opü per.  tê inleiding. penlen ^gezonden was, met volmagt, um als Groot Meester eene Loge d'Adoption, of ren Vrijmetfelaars-Loge, in welke ook vrouwen tocgelaaten kocden worden, te dichten. Toen nu de overleedene Hofraad schw ander, van welken ik naaderhand fpreeken zal, zag, dat mijne Tante, mijne Nichten ik, niet af te houden waren, en ons als eerde medeleden dezer Loge d'Adoption (*), door Cagliosifo wil» (') Zoude liler d_- aanmerking wel noodig zijn: dat wanneer Cagliostro zich bij ons het minfte van zulk een affchuwlijke en zcekerbjk leugen-achtige aanneeming hadt haten ontvallen, a's zekere Memoires authenii.jues de Cagliostro (die, zo veel als ik van deszelfs gefchiedenis weer, zeer echt zijn) de Parijfche jufleis zonder ecnige waarfchijniijkheid aangewreeven hebben, dat dan ieder lid van ons "ezelfchnp hem,als den nietswaardLften l ooswicht, gefchuwd, en alle vertrouwen ontnamen zoude he'. ben? Cagliostro kende liet publiek, op het welk hij bier wilde werken, te wel, dan dat hij een ieder, met wien hij te dojn hadt, «iet zo behandelde , dat hij rasi h vïn deszelfs vertrouwen meester werdt, ook moeten onze onbedorvene zeden hem zo getroffen hebben, dat hij wel vermoeden konde, dat hij allen invloed bij ons verliezen zou, indien hij flegts ééne ligtzinnige daad deede, daarom kielde hij zig bij ons als ee» ernftig zedenmeester. En fchoon  INLEIDING 27 wilden laaten aanneemen, begaf bij zig, uit vriendfchap en voorzorg voor ons, ook in dit gezelfchap. Hem volgden de Heer van Medem op Tittelmunde, de oudfte zoon van mijn' overleeden oom, de Heer Hofraad en Doctor Hub (*), en de Heer Notar'is Hinz. Nog verfcheiden andere, door verftand, inborst en rang uitmuntende perfoonen , voegden zig bij ons, van welke ik eensdeels geen ver- fchoon hem de ceflecpene manieren der groote waereld ontbraken., was hij echter altijd op zijne hoede, dat hem , in gezelfchap van vrouwen, nimmer een onbetaamlijk woord ontvicle. Het ruwe in zij'en omgang, dat wij wel bemerkten, febreeven wij aan zijn lang verblijf in Egypten en Medina toe, bij het eii-de van zijn verblijf alhier, dcedt hij, gelijk ik bij het einde dezer gefchiedenis zal aantooncn, iets dat niet zeer betramlijk wa . Toen» hij echter dooralle zijne toehooiers daarover aancefproken werdt, kroop hij, met veel list te rug. Doch'dit voorval wekte mijn eerst en ernftig mistrouwen tegen hem op. (*) Deeze waardige Arts heeft mij op de Reis, die ik wegens eene ziekte naarduitschland moest doen , verzeld ; Hij heeft overal, niet alleen als arts,masrook als mensch de achting van allé die genen verkreegen, die kennis net hem maakten. B 2  fei3 INLEIDING. -verlof hebbe, om hunne naamen opentlijk te noemen, en anderdeels om zekere redenen niet wil noemen. Een gedeelte derzei ven, hieldt, even zo min als Schwander, Cagliostro voor een' wonderman, en dagt terftond dat Hij een bedrieger ware. Doch deze lieden, vol doorzicht, voegden zig bij ons, gedeeltel.jk om als ooggetuigen af te wagten, welk een wending de zaak zoude neemcn; gedeeltelijk ook uit zorg voor ons, op dat de gemoedsgefteldheid tot verwagting van wonderbaare dingen, die zcf lang in ons huis geheerscht hadt, ons niet dieper in de dweeperij zoude ftorten, als 'er niemand was, die ons eenicermate te rug hieldt. Terwijl nu Cagliostro zulke algemeen geachte mannen tot uiterlijke aanhangers kreeg, maakte deze zaak en het geheimnisvolle daarbij, in Mitau veel opziens, en gaf onzen gewaanden wonderman, een' grooten naam in Petersburg. Juist terwijl ik dit fchrijf, wordt mij het kleine gefchrift onder den Tijtel van Cagliostro in Warfchau, door een' vriend toegezonden. De inhoud van het zelve is met breeder omrtandigheeden, al dat ge-  INLEIDING. 29- gene,, wat Graaf P. ons over deeze zank in 17 82.,bij zijn doortocht marPetersbitrg,-vondelijk verhaalcje. Daarnu onze zielen meer naar de verbindtenis met de geesten waerekl trachten , dan naar de verandering der m-etaa»> kn ; zo ken Cagliostro bij ons ligt etn maandlanger vertoeven dan in Warfchau', vooraf wijl bij, zo lang hij bij ons was, niets be. loofde, dat hij niet, volgends den fchijnr nakwam; gelukte eene bewerking niet, dan wist hij zulke fchijngronden bij te brengen, dat men geloofde, hij hadde dus cn niet anders kunnen doen. Weliswaar dat' hij z'jne aanhangers door aardfche verwagtingen wist te verrukken, gelijk mijn opftel in het vervolg toonen zal; doch het geheel zal bewijzen, dat hij (Ëfc rol hier beter dan iu Warfchau fpeelde^en dus is het ons ook des te meer tc vergeeven, dat wij langer aan zijne wonderkrachten geloofden , hoe wel ons vertrouwen, omtrent het einde van zijn verblijf alhier, reeds begon te daalen. Eenigen die wonderen verwachten, begonnen hem reeds voor een', door de Toverkunst werkenden Magus te houden, anderen fluisterden ons ia het oor, dat hij een bedrieger ware. Ii- 3 Vóór  3© INLEIDING'. Vóór dat ik een uittrekfef uit mijn opftel over Cagliostro's verblijf alhier overgeeve, wil ik hier nog twee proefHukken van zijne kunst om zig te red-, den, als hj iets beloofd hadt, dat hij niet doen kon, invoegen. Hij fprak eens van het fmelten van Barnfleen, als van een zaak, die zo gemaklijk als het fmelten van Tin ware. Eenige medeleden van ons gezelfchap baden hem , opeen dringende wijze, om dit geheim. H;j zetje zig met zeer veele gebaarden aan een tafel, en luide het voorfchrift voor, en zie daar! een voorfchrift van een Rookpoeder. Alle, die zig reeds in hoop op den koophandel in Barnfleen ■verblijd hadden , waiTT? ten uiterften misnoegd. Cagliostro hadt niet gedagt, dat 'er lieden tegenwoordig waren , welke het voorfchrift leezen, en dit grove bedrog terftond zouden kunnen ontdekken: maar hij herfteldc zig op het oogenblik, én reddede zig op deze wijze uit de zaïk; hij gaf voor: hij hadde door dit geval, den inborst zijner leerlingen nauuwkeurig leeren kennen, en ware ten hoogden bedroefd dat  dat zo veelen onder hun, meer zucht voor den koophandel hadden, dan om voor het algemeene nut te werken. Het groot* (te gedeelte van ons allen was toen van blind geloof aan hem vervuld , en was met deze verfchooning te vreeden. De overige zweegen , dewijl zij onze verblinding zagen, en ons 'er niet van wisten te geneezen. ■ Kort vóór zijn vertrek naar Petersburg, werdt 'er van de zeer groote echte paerlen van de Hertoginne weduwe gefprooken, die Cagliostro eenige maaien aan heure handen gezien hadt. Onze wonderman zeide deeze paerlen zeer wel te kennen; want hij hadt dezelve, om een' vriend in Hol'and, die bar.krcut was , te redden , uit de kleine zandpaerlen van zijne vrouw, te famen gefmolten; wijl hij .toen, noch geld, noch wisfels genoeg hadt, om zijnen vriend uit deszelfs verlegenheid te helpen. Ik had toen juist, tot een zeer goed oogmerk, eene fomme gelds noodig, die ik, zonder mij zei ven te be» nadeelen, niet konde misfen; wijl ik dit geheim wilde houden, zo bragt ik CeB 4 «&-  INLEIDING. gHostro in flïlte mijne paerlen, maakte hem mijne verlegenheid bekend, en verzocht hem dit ook voor mij te doen, dat hij voor zijn' vriend in Holland gedaan hadt, dewijl ik thands niet in ftaat was deeze fnmme in geld te betaalen; te gelijk ver* zeekerde ik hem, dat ik het overfchot van het geSd niet wilde hebben, dat kon bij zelve tot andere weldaadige oogmerken gebruiken. Cagliostro antwoorde : Hij wenschte, dat ik hem dit vroeger gezeszd hadde, dan hadt hij mij hierin genoegen kunnen geeven; want zes weeken waren 'er tot deze bewerking noodig, nu was zijn afreis door zijie opperden, op overmorgen beftemd, en hun was hij jïipte gehoorzaamheid fchuldig , ik verzocht hem de paerlen naar Paersburg mecde te neemen, en'aldiar fuam te fmeltcn, doch hij nam dezelve niet aan, en hervatte, wanneer hij eens in Petersburg ware, dan zou Je hij in (laat zijn, ons geheele gezelfehap, vooral mij, blijken zijner voorzorg te geeven. Ik bad hem, alle waerekilij'-.e giften te willen naalaaten, en mij liever in gemeenfehap met hoogere gees-  INLEIDINC- 33 geesten te brengen, daar op zeidé^hij: „ eer Christus het ampt van een propheet,, „ of, gelijk gij.lieden het noemt, van zalig„ maaker aannam, voerde hem de vepl#< ,., der op de tinne des tempels en vertoon,, de hem de fehattcn dezer waereld; toen „. deze geen' invloed op zijne zuivere ziêll „ hadden, toen werdt hij eerst rijp, om: de waereld, door wonderen gelukkig-; „ te maaken. Aldus moet gij u ook eerst door de fchatten dezer aarde laaten be„ proeven, wederftaa alle deze verleidhv „ gen, en dan zal u de groote Bouwmees»,, ter der waereld, op het pad der ver5, borgenheeden inzeegenen, en u op een'' SJ weg brengen, op welken gij tot het heil: „ veeier duizenden groot zult kunnen wor~ 51 den." — Ik beken, dat ik zwak genoeg was* aan dit alles- geloof te fldan^'-en alleen, de gedachte, dat ik,, door ' deze openhartigs bekentenis der dwaalingen- van. mijn verftand, andere goede zielen, dienog eenigzins aan mijn' voorigen waan' kleeven, op hunne dweepende loopbaan! 'misfehien tot flilfland of zelfs te rusp konde brengen, geeft mij den moed s, B 5 mij-  34 INLEIDING. mijne verblinding met alle de getrouwheid der waarheid, het algemeen voor oogen te Hellen, al zoude ik ook daarom menig fmaadelijk vonnis hooren vellen. Bij ons vereenigde Cagliostro, Godsdienst , Magie en Vrijmetfelaarij ten naauwden met eikanderen. Zo lomp zijn uiterlijk gedrag was, daar hij dikwijls tegen ieder van ons, zonder de minde reden, onduimig uitvoer, zo zedig gedroeg hij zig voor 'c overige in alle zijne gefprekken. Hij gaf voor dat die genen, die in verbindtcnis met hoogere geesten willen komen, geduurig met alles wat doflijk is moeten drijden; daarom veinsde hij ook, in eeten en drinken maatig te zijn, het welk hij eigenlijk niet was. Doch wij waren te zeer met hem ingenomen, om deze tegendrijdigheid te bemerken, dit is zeeker, dat, hadt Cagliostro, gelijk graaf M. te recht zegt, meer waare fchei-en gezichtkundige, — in't kort meer grondige ~ weetenfehappen gekend, en meer veifijnde zeden der groote waereld gehad: zo hadt hij onder het momaangezicht van wonderdaaden, met zijn' lis-  INLEIDING. Iistigen geest, en bij het hedendaags- ze* algemeen verbreid geloof aan wonderen» met meer eer, eene nog veel grootere rol kunnen fpeelen. Om de verfchillende rollen die Cagliostro in Mitau , Warfchatt en Straatsburg gefpeeld hadt, met elkander te kunnen vergelijken, deel ik nier een' brief V3n een' mijner Straatsburgjche vrienden meede, die vrij van alle geestenzienerij is, en dezen brief aan mij, op mijn verzoek in het jaar 1781, fchreef, wijl ik toen de bedrijven van dezen Iistigen goochelaar, die ik toen nog niet ontcijfferd had, zo veel ik kon, zccht te onderzoeken. I ' • * 4* ,, Zo waarfchijnlijk en zo omdandig aTs „ het, in deze zaak, mooglijkis, wil ik 11 alte» „ melden, wat ik ten opzichte van den Graaf van Cagliostro heb kunnen te weeten komend. „ Ik zegge zo wanrjchijnUjk; want men zegt >, zo vtel voor en tegen dit buitengewoon B 6 nrcTrsctt.*  3* INLEIDING. „ mensch, hij is ook in deze hoofdzaak zo ge99 heim, dat ik geioove , dat men nog een' ge,, ruimen tijd zal moeten wachten, eer men, ,, met volle zeekerhe'a , iets over hem kan zeg- gen. Hij heeft vrienden, die, vol verrukking „ mei hem ingenomen zijn, en bittere vijanden; hij feh'jnt zeer opeuh .rtigMais le coup de ,, mai;.re reste dans man caur, *, zeide hij zelf , hier tegens eene vrouw die hij tegen zijne „ gewooire en grondftelljngen t) zeer hoog achte. Voornaamlijk hier door heb ik het „ volgende vernomen. De graaf Cagliostro zegt, „ dat hij in Medina de geneeskunde beoefend heeft, „ en aldaar de natuur op eene vrij andere wij,, ze heeft leeren kennen, als onze Eüropeefche „ genee.sheeren; wij (lapten te los over de tee,, kenen der ziekten, en vooral over de veran„ deringen van het menfcheli^k lighaam heen: ,, in zijne Hoogefchool werdt men opgeleid, om ,, niet alleen depols,.'welkeCo^/njfro volgends het y, algemeene getuigenis, zelfs ook der geneeshee- M ren, f*J Maar het meetttrflui b'.ijft in mijn hart. ® (]-) Verachting van lier vrouwüjk gedacht was eene kunstgreep, waar v: n Cagliustro zh ooi; hier bediende, om op deze w;ize van de dankbaarheid en de verruk. Uing var die genen, werken hij uitzonderde; verzeeker» ie zijn..  1NLEID1IIG. 37 ren, uitmuntend verftaat(*) maar ook de verw „ van'tgelaat.den opfiag van het oog.dengangen el„ ke beweging des lighaams .geneeskundigteon„ derzoeken, om dat de gelaatkunde een natuurlijk „ gedeelte der geneeskunde is. Cagliostro fchijnt „ een menfchenkenner te zijn, hef zij dat deze vereeniging 'er een oorzaak van is, het zij iets anders, hij heeft onder anderen onzen^ „ grooten gelaatkenner Lavater zeer goed ge„ laatkundig befchouwd. De krankheeden, zegt „ hij, ontftaan vooral uit het bloed, en uitdes„. zelfs verdeeling, dit moet de geneesheer in ,, acht neemen. Wijl de geheele natuur aaneen„ gefchakeld is, zo moet de geneesheer dezel* „ ve kennen in alles wat zij bevat, en de Schei„ kunde moet hem nu tot ontbinding, dan „ tot famenvoeging, ten dienfle fiaan; ook , hier in fchijnt hij groote kundigheeden te bezitten Ct) daar voords alles op «lies werkt, waar onder niet onze aarde alleen, maar .ook ons zonnenftelfel verftaan moet worden, zo is ook de kennis van den in vloed van het geftamte eenen geneesheer on„ ontbeerlijk. Hierom heeft Cagliostro veel op met (*) Van deze meerling zijn in verre na alle geneesheeren niet. (j\1 Dit wist hij zelve te verbreiden; doch hij was 'eü zeer onkundig in. B 7 -  38 INLEIDING. „ niet de dag- en nachtevening, en in dezen tijd , bereidt hij zijne meeste geneesmiddelen. De „ wederzijdfcbe invloed van alle dingen bepaalt „ zig, na Cagliostro's gevoelen, niet alleen bij „ de lighaamlijke waereld. Deze is werking; de geest jjs oorzaak; de geestenwaereld is „ eene famenhangende keten , uit welke geduu„ rig werkingen uitvloeijen. De waare natuur>„ kenners zijn die, welke even zo zeer naar ,, btven als naar beneeden zien, of welke met „ geesten, even zo als met Hoffelijke wezens „ in verbindtenis zijn ; tot deze geheime kennis „ was hij voorheen in Arabiên, ja zelfs in een „ gezelfchap te Medina, ingewijd geworden. ,, Hij hadt aldaar, gelijk iedere ingewijde, een M gelofte moeten doen, van, tot nut van het „ menscndom eeuigen tijd in de waereld rond te zwerven, en dat gene belangeloos te „ oefenen , wat hij belangeloos verkreegen „ hadt, dus was hij door JEgypten naar Eu. „ ropa gekomen. „ Van zijn verblijf in het Noorden-behoeve „ ik u niets te zeggen; van zijn verblijf in i, Straatsburg, weet ik het volgende. Hij' „ woonde eenigen tijd in een logement, daar „ naa eenige weeken bij y0gt, zoo ik mij niet „ bedriege, op de kamers van uw' zaligen broeder; hij gaf toen ter tijd in het minst t, geen  INLEIDING. 3.9 „ geen blijken, dat hij een geneesheer ware. „ niemand verwachte dit ook van een' Graaf „ (welke Graaflijke eernaam, gelijk hij zeker „ iemand duidelijk genoeg te kennen gegeeven ,,heeft, niet op zijne geboorte, maar op zijne „ geheime knndigheeden gegrond is.) Eensklaps „ vernam men dat 'er een menschlievcnd vreemd Heer hier ware die de geneezing der zieken „ voiT niet op zig name , en dezelve niet alleen ,, met artzenijen, maar ook met geld onderfteun„ de; nu kwamen 'er allengskens, en nog », fchoorvoetende, cenige arme lieden bij hem, „ hij ontving dezelve vriendelijk, gaf hun gees„ tige wateren, elixirs, en geneesmiddelen, be„ vrijde menig een van de koorts en andere toevallen, en bezocht zelfs ook verfcheidene ,, gevaarlijke zieken in hunne wooningen. Hij „ verkreeg hier door een grooten naam, enrasch waren niet alleen zijne kamers, maar ook de „ trappen en de huisdeur met hulpzoekenden ver„ vuld. Hij was eenigzins ligt en onvoorzichtig „ in het belooven van geneezing, dit gaf alle „ zwaarmoedigen nieuwen moed. Hij is echter „ in een meenigte onderneemingen ongelukkig „ geflaigd, inzonderheid in het geval van doof- en blindheid, egter het geluk in andere geval „ len , het vreemde, het zonderlinge, het be„ langlooze, maaken hem thands tot het voor- „ werp  40 INLEIDING. „ werp van alle gefprekken, en bij meenig een ,, tot het voorwerp der grootfie verwondering, „ de nieuwsgierigheid dreef eene ontelbaare „ meenigte lieden naar hem heen: vooral ge„ leerden, officiers, geneesheeren en vrijmetfer> laars In deze laatfte hoedanigheid bezochten „ hem ook eenige Prinfen en andere Heeren. „ Het -kwam geduurig meer in de mode naar „ Cagliostro te gaan; en dewijl hij juist over ,, de paradt plaats woonde, zo firoomde een , groot gedeelte van het Guarnizoen naar hem „ heen; men ging in menigte naar Cagliostro. „ Hier viel nu menig een jonge lieutenant „ door zijne overgroote nieuwsgierigheid den ,, goeden Graaf, lastig; om van deze foort van „ gezelfcappen ontflagen te zijn, of om met hun te fpotten , verhaalde hij hun zeer ern„ frig, dat hij op de Roode-Zee gebooren, en „ 150 jaar oud ware, enz (*) Ter dier tijd „ werdt een geheimfchrijver van onzen com„ mandant de Marquis de la Salie ziek; zijn „ geneesheer gaf hem op, als iemand die door „ een zwaare ontfteeking aangegreepen, nog „ flegts vier-en twintig uuren te leeven hadt, »» op O Het vervolg h;cfc getooiid, dat Cagliottro dierg. lijke vertellingen niet zo zeer uit fpotzucht, als wel om zig als een wonderman bekend te maaken, vcrfp.eidel  INLEIDING 4ï „ op het aanhoudend verzoek van den com„ mandant nam Cagliostro hem onder handen; „ en bragt hem , tot algemeene verwondering, „ weder, bijna geheel herfteld, op de been Nu „ nam het luisterrijke tijdperk van dezen man ,, eerst een begin, alle generaals, alles wat ,, voorn aammag heeten, of bij voornaame lie„ den ingang zoekt, bezocht nu dagelijks den „ heere CagVostro. Ja zelfs veelen maakten, ten „ huize van Cagliostro, juist niet bij hem, maar „ bij deze Heeren, hun hof. De vrouwen deeden „ het zelfde, zij namen zijne geneesmiddelen >, en preezen zijne welgelukte onderneemingen; „ de bon-ton was, van hem te fpreeken, hem „ te gebruiken en te prijzen. Eene ongeloof„ lijke meenigte vreemdelingen kwam van alle „ oorden hier bij hem; verfche:de baden hem „ met onze ;beste geneesheeren te confulee„ ren; dit weigerde hij altoos, gelijk hij ook „ voor alle geneesheeren geen benaamingen kent „ dan die, welke uit het dierenrijk ontleend „ zijn, C) of nu aan de andere zijde de oor„ deelen over hem, altoos waarheid, of, dit „ al toegedaan zijnde, waarheid zonder bitter„ heid, of nijd, fpreeken, kan ik niet bepaa- „ len- (*) Dat Cagli»stro grof van zeden was, en. opvliegend en Hout, is reeds aangemerkt.  42 INLEIDING len. Dit is ten minden zeeker, dat verfchef„ dene kranken, zelfs vreemden, zig van Ca. „ giiostro w\der naar gewoone geneesheeren ,, begeeven hebben. Deze hebben ook door „ eene en andere driftige uitdrukking, veeien „ eenigzins huiverig gemaakt, in het gebruiken ,, van den Heer Cagliostro- Hij is, bij voor,, beeld gewoon, zeer overvloedig, en in een „ zeer groote meenigte, gelijk al zijn medicij, nen, het extract de Saturne voor te fchrijven; ,, men heeft getoond dat deze loodzu'ker, wel ,, is waar, voor een oogenblik , van een goe'e werking is, bij wonden of andere toevallen, „ waar een fchielijke hulp noodig is, doch dat „ zij echter ook dikwils een fiijfbeid te rug laat, en, inwendig gebruikt, niet zelden het „ ongelukkige Coljk van Poito'.t veroorzaakt. „ In verfcheidene nieuwstijdingen en aanpeplak„ te bladen, in onzen ftreck, zijn bittere fchfrnp„ fchriften tegens hem uitgekootnen. Zijn toe„ loop is merkelijk afgenoomen; hij ontvong nu „ driemaal in de week, en dit flegts op zc„ kere uuren, bezoek. Verfcheidene vreemde „ lingen, die om hem hier kwamen, heeft hij op „ de helft der geneezing verlaaten , anderen in „ het geheel niet willen aanneemen; tegens ee„ nigen is hij buitengewoon vriendelijk, tegens „ anderen even zo opvliegend en ruw; zo oo'< „ \n  IHLEIDTNC, 43 , in gezelfchap bij eenvouwdigebezoeken,hij is ,,, zeer voor of tegen de lieden ingenomen, en „ dit zelfs op het eerfte gezicht. I „ Hij gevoelt geheel zijne waarde, en fpreekt, „ üit eigenliefde, van Vorsten ea met Vorsten , „ als een man, die hun, doch wien zij geen „ voordeel kunnen doen. Hij Ipreekt flegt „ Italiaansch , gebroken Fransen ; Arabisch „ konde hij met Profesfor Norberg van Upfal, " die uit Ctnpantinopolen komt , niet fpreeken -y „ van onzen Heiland fpreekt hij- met kleinachting; „ van de geestlijkheid even als van de docto„ ren. Men mag met recht vermoeden dat deze man een veruitziend oogmerk heeft, ,= tot het welk Straatsburg een al te klein too„ neel is. Straatsburg ligt aaa den ingang des , Franfcheu rijks; misfehien wil hij zijn' roem voor „ hem uit laaten gaan, en verwachten dat de „ Koning hem tot zig zal laaten roepen. Htj „/preekt veel van de kennis die hij met Lo- dewijk de XVde hieldt, als ook met de Rus" fifche Keizerin. « Men heeft ook gemerkt, „ dat M Bij deze grootc Vorstin, op welke Cagliostro zo zeer wenschte invloed te hebben, beeft hij geen gehoor gevonden. War daar over ook, in de Item out* „Mi**, de Caglhstro (taan moge, is verdicht, en ins is ten minden een zijner hoofdoogmerken, tot wel1 ke  44 INLtiDINC. „ dat hij, noch door wisfelbrieven, noch in voluit ^ ergen-g, door iemand, aan geld geraakt, „ en echter altijd Hipt, m'ld, en fomiijds voor „ uit betaalt, zonder hier het geringde ten », minden onmiddelbaar ft) op te neemen. Eo»» nige zijn daarom ook op de gedachten ge„ koomen dat hij een zendeling der Ex-jefui„ ten ware. >. Dit alle z;jn gistingen; ook liet volgende » reove ik voor eene gisting, die echter mij f, en veel anderen zeer waarfchijnlijk voorkomt: n dat naamlijk Cagliostro het grootfte gedeelte » van H hlJ" V3:l zij" <">PPerrrcn was uitgezonden, mislukt; misfchien beeft bij' daar voor in fTarfch/ji door gebrek' aan geld moeten boeten, en zig daarom tÜaat door geldfnoeijing zoeken te redden. Ct) Het is een teken hoe ligtgeloovig wij kunnen worden ais onze geest eens gedeind is om wonderen te verwagtea - dat Cag'.kstr* door dit uitgeftrooide voofgeeven, het algemeen aan verfcheiden plantfen wist te bedriegen. CagVwuro gaf overal waar hij kwam, gangbaar gemunt geld uit. Gefield nu, hij hadt goud en silver kunnen maaken, zo konde hij het echter niet munten. Het was alzco ligt in te zien, dat hij, of door middelbaare gefchenken, of door het heimlijk verkoopen zijner genees*, middelen, zig van geld voorzag , of in het gefilim var andere plaatfen, onmiddelijk geld remi/in omvèng.  „ van zijnen roem in zijn verblijf bij ons over„ Ieefd heeft. Waar heen hij z:g echter van „ hier begeeven zal, weet,geloove ik, niemand. ,, Kenige van zijne grootfle aanbidders zjn hem afvallig geworden: zij klaagen wederzijds »■ ovor elkander Sedert eenigen tijd vaardigt ,j hij zeer veele fijner patiënten, zeer kort „ door algemeene middelen enz. af.. Onze „ Heer ivlaarfchalk, dij binnen kort uit Parijs u gekomen is, heeft den Heer Cagliostro zeer „ vriendelijk ontvangen, en daar door verhin. „ dert, dat hij als Charlatan fans aveu, uit het „ rij< gejaagd werdt. ,, Dit nu is het geloofwaardigfie, en door 5, de meeste getuigen uit de denkende klasfe „bevestigd, wat mij mooglijk was, Uh'd, „ volgends het zorgvuldigfl onderzoek en naauw„ keurige vergelijking der berichten, te kun„ nen melden; mogt UEd het als een be„ wijs der blijdfehap aanneemen, met welke ik „ deze mij zo gunstig aangebodene gelegenheid „ aangegreepen hebbe, om UEd. mijn altijd,, duurende onderdaanigheid te betuigen. Ifc „ kan 'er waarlijk niet voor infiaan, dat, of„ fchoon tegen mijn' zin, 'er geene feilen, in „ dit mijn verhaal zullen gevonden worden; „ ontdekke ik ze in het vervolg, dan zal ifc »» het van mijn* pligt achten, dezelve bij UEd. » tO  4<5 ÏNLEIEIKC. „ te wederleggen. In gefehiedkund;ge zaaken „ is het mooglijkerdanin zedekundige, te wee- ten wat waarheid is ? en dit acht ik ons on„ uitfpreeklijk geluk, dat de geneeskunde der ziel, voor hem, die 'er met ijver naar tracht, zo ligt te vinden is ? wie waarachtig een ,, ernstig befluit neemt, dien wordt gegeeven „ dat hij nog meer heeft. Hoe heerlijk moet dus, na uw eigen aanmerking, de redenee„ rende onderzoeker in een beter waereld ver„ kwikt en verlicht worden, als hij, naa langen dorst, in dezen zandwoeftijn geleeden teheb„ ben, eensklaps voor de bron der waarheid „ ftaat! gelukkig zijn zij, die zig daar aan laaven, en die genen die 'er heen „ Ipoeden. Eer ik mijn opftel van het jaar 1770 xnededeele, moet ik mijne leezérs verzoeken in overweeging te neemen, dat ik het zelve toen ter tijd, vol geloof aan Cagliostro's wonderkracht, opfchreef; en het  islèilinc. 47 het zelve daartoe beftemd had, om het in de papieren onzer Loge d'Adoption, ge. deeltelijk als Leere der Magie, gedeeltelijk als bewijs derzelve, te laaten invoegen, als aantoonende hoe hoog meafchelijke krachten zelve in onze dagen kunnen opftijgen, wanneer wij ons tot gemeenfchap met hooger geesten laaten inwijden, en overmoeid naar dit doelwit ftreeven. Ik laat dit opftel zo a!s het gefchreeven is, dewijl ik geloove, dat vrienden der waarheid en der menfchenkennis, deel zullen neemen, in het zien van een welgetroffen fchilderij eener ziele, die dwaaling voor waarheid hieldt, een eigen leerftelfel op deze dwaaling bouwde, en daar door van een listigen guichelaar zodanig bedrogen werdt, dat waarheid en de rechten van het verftand zig voor haar imondoordringbaare nevelen kleedden. Ik verzoek den leezer altijd de door getallen geteekende aanmerkingen van 1787, terftond naa de voorafgaande aanwijzingen van 1779, te leezen, en verzoek inzonderheid die genen, die nog geloof aan wonde-  48 INLEIDING. deren geeven, wel te overweegen, hoe ligt men door het zelve, met het beste oogmerk, door listige guichelaars bedroo- gen kan worden. Welk een nadeel het voor het menschdom geweest zoude zijn, wanneer mijn opfiel van het jaar 1779, als eene gefchiedkundige waarheid en gebeurtenis, in geheime gezelfchappen bekend geworden ware; zonder dat Cagliostro 'er in beweezen werdt een bedrieger te zijn, zal ieder gevoelen, die de hedendaagfche neiging naar geloof in wonderen kent. Ook hierom danke ik God, dat ik mijne voorleedene vooroordeelen beb leeren kennen. <0?  OPSTEL VAN HET JAAR i 779Over Cagliostro's Wonder-proeven in Mitau. Me t het goede oogmerk om op mijnen weg te vorderen, en met voorneemen, om, met alle onpartijdigheid eenige gebeurtenisfen te boek te (tellen, van welke ik in dezen tijd, door mijne bijna daaglijkfchen omgang met den Graaf Cagliostro, ooggetuige ben geweest: wil ik niets als zuivere waarheid, van alles wat ik gezien en gehoord hebbe, hier opteekenen. Ik wil dan eenige Magifche proeven, van voornoemden Graaf, en de gelegenheid waar bij hij dezelve deedt, hier neder fchrijven, benevens eenige gefprekken over de Magie, o? gelijk Cagliostro zig uitdrukt, over de hoogere krachten der Natuur, welke eenige menfchen door de Voorzienigheid worden meedegedeeld, om even als Christus, Mofes en Elias aan duizenden goed te doen. C Cag>  JO OPSTEL Cagliostro meldde zig, weinige dagen naa zijne aankomst, bij mijn vaders broeder aan, als Vrijmetfelaar, die van zijne opperden om gewigtige zaaken naar het Noorden gezonden i) en aan hem, aan mijn' vader, en den Heer Kamerheer van der Howen, aanbevoolen was. Ik had Cagliostro ten huize van mijn' oom eenige maaien gefprooken: ik trof in hem den zonderlingden man aan dien ik immer gezien had. Hij en zijne vrouw brachten mijne tante, mijne nicht en mij tot hooge denkbeelden van eene Loge d'Adoption. Ook liet hij zig uit: hij wilde deze Loge d'Adoption hier uit vriendfehap voor ons dichten, wij konden waardige Mede-leden van dit geheime gezelfchap worden, hec welk die gene tot hooge gelukzaaligheid zoude voeren, die met een rein hart naar waarheid dreefden ; en, vol liefde tot het algemeene belang, hunne kennis trachten te vermeerderen. Dit denkbeeld geviel ons, en wij befloten, onder aanvoering van Cagliostro, in ons vaderland dichteresfen van dit gezelfchap te worden; echter bedongen wij, dat, alleen de  VAN HET JAAR I779. j£ de door ons voorgemelde vrijmetfelaaren , in dit gezelfchap zouden koomen en Medeleden van hetzelve worden. Nu vertoonden zig zwaarigheeden, die ik, om niet wijdloopig te worden, niet omftandig bijbrengen wil. Zelfs mijn vader , de Heer van Howen, mijn oom, en de Heer Major Korff, die zeer met Cagliostro mgenoomen waren, wilden egter in bet eerst- niet tot de oprichting der Loge d'Adoption medewerken. Toen verzochten wij Cagliostro van zijn befluit af te zien. Doch hij antwoordde, dat hij nog niets ondernoomen hadt, dat hij niet hadt uitgevoerd, en hij wilde de flegtfte kaerel genoemd worden, indien hij de Loge bij ons niet op den luisterrijkften voet zoude zetten. Ja zelfs zijne vijanden zouden in het eind zijne grootfte aanhangers wor. den, die hem zelfs nog in zijn voorneemen zouden aanmoedigen 2). Daar op deedt hij eenige Scheikundige proeven in het huis van mijn' vader en in deszelfs bijzijn, en dat van den Heer van der Howen; verzeeke.-ende hun beiden, dat bij aan de Loge, die opgericht zoude worden, C 2 ee.  OPSTEL eenige dezer geheimen zoude mededeelen, en een bewijze dat hem hoogere krachten ten dienste ftonden, wilde hij daags daar. naa, in 't biizijn deezer twee Heeren, met een bijna zesjaarig knaapjen eene Magifche proef doen. De dag verfcheen. Mijn vader en mijn oom begaven zig ten huize van den Heer van der Howen, en de jongfte zoon (*) van mijn overleeden oom zou tot deze proef beftemd worden. Hoe Cagliostro met hem omging, weete ik niet naauvvkeurig te zeggen, dewijl ik 'er geen ooggetuige van was; doch deze Heeren vertelden dat de zaak op de volgende wijze gebeurd ware: Cagliostro hadt in de linkerhand en op het hoofd des kinds olij der wijsheid, gelijk hij het noemde, gegooten, en dus, onder het zingen van een Psalm, het knaapjen tot aanftaand ziener in- (») Diergelijke verfijningen , door middel v»n een kind, liet Cagliostro ook in Warfchau zien, alwaar het bedrog ook ontdekt werdt. Hierover kan men het reeds aangehaalde werkjen nazien: Cagliostro vi Warfchau, of McrUht en Dagboek van Cagliostro''s Magifche en Alchy m'fuie bewerkingen m Warfchau, in 't jaar 1780. gedrukt in 't jaar 1786.  VAN HET JAAR 1779. 53 ingewijd. De kleine was bij deze bewerking zeer verhit geworden, en aan 't zweeten geraakt (*). Daarop zeide Cagliostro, dat dit een teken ware dat de Geesten genoegen in het kind namen. Nu fchreef Cagliostro in de hand en op het hoofd van het kind eenige teekenen, en beval hem, onophoudelijk in de gezalfde hand te zien. Vooraf hadt hij mijn' oom gevraagd, welke verfchijuing hij wilde dat zijn zoon zoude zien? zonder dat het kind het hoorde; Mijn oom verzocht Cagliostro, het kind zijne moeder en zuster te laaten zien, op dat het van de verfch jning niet zoude fchrikken —■ omtrent tien minuuten naa de bezweering riep het kind, hij zagc zijne moeder en zuster; toen vroeg Cagliostro, wat doet uwe zuster ? het kind antwoordde: zij legt heur hand op heur hart, als of haar daar iets zetr deede. Naa eenige minuuten riep het kind: nu kuscht mijne zuster mijn' broeder die te huis gekomen is. Hier (*) Waarfchijnlijk wreef hij het kind met een verhittende olij, waar door deszdfs zenuwen geprikkeld werden; waarbij de vrees kwam, waarvan wij hier naa zullen fpreeken. C 3  54 OPSTEL Hier moet ik zeggen, dat, toen de Heeren uit het huis van mijn' oom naar dat van den Heer van der Howen reedden, om aldaar deze eerde Magifche proef te doen, deze broeder niet in de ftad was; ook verwachtten wij hem dien dag niet, en geloofden hem tien mijlen ver van ons af te zijn. Doch in hetzelfde uur dat de bezweering gefchiedde, kwam mijn neef geheel onverwagt te huis, en mijne nicht hadt kort te vooren zulk eene derke hartklopping, dat zij zig zeer benaauwd gevoelde. 3) Terdond naa de bezweering kwam Cagliostro met mijn' oom, den Heer van der Howen en mijnen vader, bij ons. Dceze drie Heeren verwonderden zig niet weinig, als zij mijnen oudden neef tehuis vonden, en hoorden dat mijne nicht niet wel was geweest. Nu bevorderden zij zelve de dichting der Loge d'Adoption. Den 2oden Maart werdt, met hulp dezer broederen, onze Loge door Cagliostre gedicht, en mijne tante, mijne nicht, en ik, waren de genoemde zusters. Uit liefde voor het algemeene welzijn en uit ijver om  VAN HET JAAR I77O. 55 om onze kundigheeden uit te breiden, kreunden wij ons niet aan het oordeel der menfchen ; de gedachte, dat wij werkzaamer voor onze' mcdemenfchen zouden worden, gaf ons gelaatenheid en moed om alle fpotternijen met geduld te verdraagen. Tot de (richting onzer Loge toe hadt Cagliostro flegts foratijds in een geheimnisvolle toon over de verborgene krachten der natuur met ons gefprooke.i, en ons eenige plaatfen der Heilige Schrift daar over verklaard; doch zo ras ik ver. der vroeg, zeide hij: flegts Ingewijden konden over deze dingen,.en wel is waar alleen volgends graaden verklaaring ver. krijgen 5). Op den loden April, den dag waarop onze Loge volkomen gevestigd werdt, zeide Cagliostro tot mijn' oom en mij, naa dat hij zig een half uur van ons afgezonderd en alléén in een kamer hadt zitten fchrijven: Hij kwam uit eene gewi-gtige onderhandeling met zijne opperden (*}, die CO VercUrs verklaarde Cagliostro mij, dat hij Tyider C 4 ELI AS  5<5 OPSTEL die hem nu zijne hedendaagfehe verrichten nog nader beltemd, en de plaats aangetoond hadden waar de gewigtigfte Magifche fchriften begraaven lagen. — Naamlijk in Wilzen, op het Landgoed van mijn' vaders broeder, hadt voor zeshonderd jaar een groot wonderdaader geleefd, die daar 1 wijl zijne navolgers neiging tot zwarte kunst gehad hadden in een woud belangrijke Magifche werktuigen, nevens zeer groote fchatten begraaven hadt; deze nu werden van de Aanhangers van het kwaade beginfel, of eigenlijk van de Zwarte-kunllenaars gezocht. Een van de^ ze Zwarte-kunflenaars was reeds federt een geruimen tijd in Kourland 6); doch deszelfs dienstbaare geesten konden de plaats nog niet vinden, waar die groote wonderman , (die thands in andere ftreeken volkoomener wezens gelukkig maakte) deze fchat- elias ftondt. K o ft ha, een magtige geest, was hem van liet goede beginfel tot befcberm - engel gegeeven, cder dezen ftondt hij ook, doch hadt reeds eenige geesten onder zig, die hem dienstbaar waien, en on?e fcefchermgeestcn zouden wo.Jen, 1779.  VAN HET JAAR 1779* 57 fchatten, waaraan het menschdom zo zeer gelegen lag, begraaven hadt. Hij hoopte, de groote bouwmeester der waerelden zoude zijn vlijt zeegenen, en hen de gelukkigen laaten zijn, die deze voor het algemeen zo nuttige zaaken ontgraaven zouden. Hij moest bekennen, 'dat deze onderneeming eene der gevaarlijkfte dingen op deze waereld ware; want alle booze geesten waarden om hem heen, ten einde hem tot de zwarte kunst te verleiden, en daar door het kwaade beginfel de overhand te doen krijgen. Wan:, zo rasch da fchatten in de handen der zwartc-kunftenaars kwamen, zou het voor deze waercld de treurigfte gevolgen naa zig fleepen, en eeuwen zouden voorbij ftroomen, voor onze aarde van de kwaaien, die deze omwenteling veroorzaaken zoude, gezuiverd ware. Wij zouden dus onze gebeden met de zijne vereenen, en van den eeuwigen oorfprong alles goeds fterkte voor hem affmeeken, om de verzoekingen der booze geesten te wederftaan, en getrouw in zijn geloof te volharden. ■ Naa dat hij deze ontdekking bekend geC 5 maakt  5* OPSTEL maakt hadt-» teekende hij op een papier de plaats af, waar deze zaaken begraaven lagen, en befchveef ons met woorden de gelegenheid van het woud zeer naauwkeurig, fchoon hij nimmer in Wihen geweest ware. Mijn oom ontftelde niet weinig, dat Cagliostro eene plaats zo wel kende, welke zijne oogen niet gezien en zijne voeten niet betreeden hadden. Daar op zeide Cagliostro: in het halve uur, dat hij alleen was geweest en voorgegeeven hadt, dat hij fchreeve, hadt hij zig door kracht zijner geesten, en op bevel des grooten Koptha, naar Wihen begeeven, alles waargenoomen, en aldaar het even gemelde van de geesten gehoord, die de fchatten en Magifche zaaken aldaar bewaakten. Hij verzeekerde mijn' oom dat de fchatten, die hij daar zoude opgraaven, voor hem zouden zijn, doch de werktuigen zoude hij voor zig zeiven , of liever voor zijn opperden , behouden. Daags daar naa deedt hij, in tegenwoordigheid van mijn' oom, deszelfs gemaalin , zijne eigene vrouw, en den Kamerheer van der Howen eene Magifche proef. Alles wat  VAN HET JAAR 1779- 59 wat ik van dezelve weete, is, dat het kind het woud dat de fchatten in zig behieïdt, gezien hadt; toen is aan het kind een ander kind verfcheenen, het welk de aarde in het woud opende, en daar veel goud, zilver, Magifche werktuigen, en een kistjen met roode poeijer vertoonde. Daarop hadt de Gravin Cagliostro bericht van heur' vader gevraagd. Toen daagde Cagliostro zijn' fchoonvader op ; het kind zeide: „ Nu zie ik een lang mager man, die gelijkt naar de Graavin, hij „ draagt een ordens-teken, en ziet 'er „ gezond en wel te vreeden uit." • Cagliostro hervatte: Hij zoude hem vraagen , of hij op hec land of in de ftad ware, en of hij den bewusten brief reeds gekreegen hadde. Het kind heeft geantwoord: „ Hij is op het land, en heeft den brief gekreegen Reeds dikwerf bad ik met Cagliostro* over de vereeniging der geestelijke en lighaamlijke waereld, en over verfchijningen, over de kracht van het gebed, en over de gaave der Apostelen, om wondeicn te doen» gefprooken,. en meenig iets C 6 woi&-  00 OPSTEL wonderbaars gehoord. Ook had ik hem gezegd, dat mij aan deze waereld, federt den dood mijnes broeders, niets gelegen lage, en dat alleen de gedachte van aan veelen nuttig te kunnen zijn, mij dit Ieven weder aangenaam maakte. ]k zeide hem openhartig dat ik naar verbinding met hooger geesten gedreefd, en meenig een' nacht in dille overdenking en in gebeden op kerkhoven doorgebragt hadde, om mee het geluk der verfchijning van mijnen zaligen broeder verwaardigd te kunnen worden. Echter hadde de Voorzienigheid mij deze gunst nog niet toegedaan. Door hem hoopte ik mijn verlangen vervuld te zien; het groot de bewijs, dat hij mij van de welmeenenheid zijner inzichten jegens mij kon geeven, zou zijn als hi mijn' overleeden broeder wilde oproepen. Toen hervatte Cagliostro: dat hij geene magt over overleedenen hadde; alleen de middengeesten der fchepping, die, gelijk de Schrift zegt, ten dienst der menfchen uitgezonden zijn, waren hem onderdaanig; door dezelve kon hij — die reeds lang in de heilige verborgenheeden was ia-  VAN HET JAAR 1779. 6l ingewijd, — den leerzaamen omgang met hooger geesten genieten. Doch het was in zijne magt niet, volwasfene perfoonen verfchijningen te iaaten zien (*). Bovendien durfde hij geene bezweering te onderneemen, om iemands nieuwsgierigheid te voldoen; flegts gewigtige redenen konden hem over dezelve bij zijn opperflen rechtvaardigen, en bij zijne dienstbaare geesten aangenaam maaken. Wanneer hij zijne opdaagingen alleen tot bevrediging .der nieuwsgierigheid van anderen, of uit hoogmoed om zijn eigen grootheid te toonen, verrichte; dan zouden de booze geesten rasch onder zijne dienstbaare geesten influipen, van welke de Schrift zegt: 22)" zwerven om de menfchen heen, om dezel> ve te verflinden: en ten laatften konde het hem als Schiöpfer gaan, die, wijl hij zijne gaa- (*) Men merke op, hoe listig Cagliostro zig hier uit wist te redden , om mij geen verfchijning van mijn' broeder te laaten zien, Wiens gelaatstrekken ik naauwkeurig kende en hij niet. Even zo loos wist hij zig ook van deze gelegenUeid te bedienen, om mij eene' reden te geeven, waarom hij zig v«n een kind bediende, om alle mistrouwen weg te neemen, 1787. C 7  ga OPSTEL gaaven misbruikt hadt, zo lang van de booze geesten, die hem daar toe vervoerden, geplaagd werdt, dat hij zig doorfchieten moest. Toen ik antwoordde, dat dit juist geen listig overleg der duivelen ware; dat zij eer een' man als Schropfer zig geheel eigen hadden dienen te maaken, en verder tot een werktuig hunner booze oogmerken gebruiken , in plaats van hem tot een zelfsmoord te dwingen, en zig dus van een waardig metgezel te beroovenj zag Cagliostro mij met doordringende blikken aan, en zeide op een emftigen toon: Is het Uitzinnige fcherts die uit u ,, fpreekt, dan zijt gij geen antwoord „ waardig. Is het anderszins de fpitsvinnige onderzoekfter, die mij deze vraag „ doet, dan moet ik u zeggen; wagt u, ,, wanneer ik niet meer bij u ben, van „ altijd het Pourquoi duPourquoi(\~) te willen „ onderzoeken (*) 1 Christus zeide reeds „ tot zijne leerlingen, ik heb u veel >, te Ct) Het waarom? van het waarom"? (*) Ook hier kan men zien, hoe afgerecht hij mijne nieuwsgierigheid wist in te toornen, die mij den grond; der zaak ken doen kannen, 1787..  VAN HET JAAR I779- wanneer God zig aan u openbaar„ de, niet volgends het voorbeeld van „ Abraham, de lieveling van uw hart, „ kunnen offeren, gelijk hij in daat was „ zijnen eenigen zoon te dachten." —— Ik  VAN HET JAAR 1779- 65 Ik bedagc mij een weinig, en konde, indien ik de waarheid zeggen zoude,niets anders antwoorden: ,, Bij God! Neen! Ik „ had aan Abrahams plaats mijn' zoon niec „ kunnen offeren! Ik had gezegd: AGod! ,, doodt mijnen zoon door uwen blikfem, ,, indien het uw wil is, gebied mij een ander offer, en ik zal uwen wil gehoor„ zaamen, maar gebied mij niet, zelfs „ mijn' ergften vijand te dooden, zonder „ dat ik hem doodfchuldig vinde." Cagli$stro hervatte: „ Uit dit antwoord befluit „ ik, dat gij bij zulke grondf.ellingen en ,, gevestigde wijze van handelen, uw des „ te getrooster der Heilige geheimen zult „ toewijden, wijl gij dus de verzoeking ,, aller booze geesten wederftaan, en niet „ ligt tot de zwarte-kunst overgaan zult. Doch ik ben verzeekerd, wanneer gij, „ gelijk Christus en zijne Apostelen, hoo„ gere krachten verkrijgt, door naar vol,, koomenheid te ftreeven ; dat gij dan „ ook de magt zult hebben, om, gelijk ,, Petrus , met één woord Ananias „ gij liegt dien genen dood ter aar- „ de te doen ftorten, wien gij voorziet, „ dat  60 OPSTEL „ dat duizenden ongelukkig maaken, en het groote oogmerk des Bouwmeesters der waerelden tegenarbeiden zal ,, doch ik zal u, om u te fpoediger in ,, de heilige verborgenheeden in te lei„ den, dezen nacht een gewigtig gefprek ,, met den geest van uw' overleeden broeder over dezelve poogen te verfchaffen. Alléén moet gij een vast befluit „ neemen, om, zo rasch uw broeder u in „ den droom verfchijnt, over de Magie met hem te fpreeken. Ik zal uw' vader een gezegeld papier geeven, in het „ v/elk eene vraag zal ftaan , over welke ,, ik door dezen droom oplosfing bekoo„ men zal. Onthoud dan zo veel gij ,, kunt, van het gefprek dat gij met uw' broeder in den droom houden „ zult." Des avonds fprak Cagliostro, daar wij bij mijn' oom bijeen waren, nog veel over het doelwit en de verfchillende takken der (*) Welke affchnwlijke leerflellingen Cagliostro hier verriedt, dnrve ik niet veiklaaren; intusfchen was ik te 2ecr met hem ingenoomcn om het ua te denken, 1787.  VAN HET JAAR I?79- °7 der Magie (*). Eer wij van een fcheidden nam hij mijn' oom en mij bij de hand, gaf den eerstgemelden een verzegeld driehoekig papier, en zeide, hij moest hem belooven, het niet open te breeken, vóór ik den beloofden droom van mijnen broeder gehad en mijn gefprek met denzelven in onzen ingewijden kring veihaald had. Mij vermaande hij, alles, eer ik mij ter rust begave, wel te overdenken, en onder ernjlige gebeden in te flaapen. Nu gingen wij van eikanderen. Toen ik te huis kwam, overdacht ik naauwkeurig alles waar over wij gefprooken hadden. Begaf mij onder ernftige gebeden te bedde; doch de flaap vloodt van mij en de eene gedagte volgde de andere. De morgen brak aan , zonder dat ik een oogenblik gellaapen had. Toen ik mij in het morgenüur tot Cagliostro begaf, vond ik reeds eenigen uit onzen kring bij hem. ]k zeide hem terftoud hoe zig alles hadt toeCO Dit was zeer listig. Hij wilde op deze wijze verfcheidene denkbeelden der Magie in mijnen geest zo leevendig doen worden, dat ik 'er dien nacht van drooraem moest. 1787.  68 OPSTEL toegedragen. Hij antwoordde: ik had mij. ne ziele meer tot rust moeten brengen, en mij niet met zulke eene inwendige ontroering aan den wensch om van mijn' broeder te droomen overgegeeveo. Den volgenden avond raade hij mij, mijuen droom met meerder gerustheid af te wag. ten. Ik poogde, zo veel ik kon, in flaaj) te geraaken, om den gewenschten droom te hebben. Doch het eene leevendige denkbeeld (leeg voor, het andere naa, in mijne ziel op, de eene gedagte keetende zig aan de andere ; de flaap was ver van mij; hoop en verlangen om met hoogere geesten verbonden te zullen zijn, verwekten eene koude rilling door mijne leden: de wensch om te flaapen, en niet te kunnen flaapen, maakte mij ongeduldig. Toen wendde ik mij in gebeden tot God, en mijne ziel werdt geruster, maar geen flaap genaakte mij. Toen ik den volgen¬ den morgen mij weder naar Cagliostro begaf, en hem openhartig zeide, dat ik in het geheel niet had kunnen flaapen; zeide hij eenigzins toornig: hij hadt mij grootere vatbaarheid voor verborgenhee- dea  VAN HET JAAR 1779. 69 den toevertrouwd als ik bezat, en ik moest op dezen droom geen reekening meer maaken. Dit deedt mij leed; echter zweeg ik. Maar hij zeide tegens mijn' vader en **: hij hadt, om mij tot flaapen te brengen, mijne ziel van de verwagting om mijns broeders geest in den droom te fpreeken, moeten berooven; doch hoopte, dat hij mij in den volgenden nacht dezen Magifchen droom zoude kunnen verfchaffen. Den gantfchen dag fprak Cagliostro minder dan gewoonlijk met mij. Toen wij des avonds van elkander fcheidden, verzocht hij des anderen daags, 's morgens om 9 uur, den Heer van der Howen , mijn' vader, den Heer Majoor van Korff, mijn' oom, en ** bij zig, en zeide mij bij het affcheid neemen: ik konde ook koomen, offchoon de Barba Jovis 9) niet tot mijn vak behoorde; doch hij wilde mij echter alles laaten befchouwen en aan alles aandeel doen neemen, op dat ik in geen deel der Science occulte een' vreemdeling zoude zijn. Wij fcheidden van elkander. Naauwelijks had ik mij, naa dat ik eeni-  7© OPSTEL eenige bladzijden in Schwedenlorg geleezen hadt, te bedde gelegd, of ik geraakte in flaap. Tegen middernacht kreeg ik zeer benaauwde droomen, bangheid, hitte hartkloppingen , en zulk eene krampachtige beweeging in alle mijne leden, dat ik hand noch voet kon roeren, en krachtloos en vermoeid daar neder lag. Toen ik des morgens wilde opftaan, bevond ik mij zo zwak, dat ik mij naauwelijks in het bed met moeite van de eene naar de andere zijde kon wenden; en ik viel weder in een half flaapenden en half waakenden toeftand, in welken ik de heevigfte beangftiging gevoelde, en waar uit ik dikwerf met een' fchreeuw wakker werdt. Toen de Heeren des morgens bij Cagliostro vergaderden, zeide Cagliostro hun: dat mijne zenuwen en mijn lighaam te zwak waren, om mij den Magifchen droom te kunnen geeven, zonder mijn leven in gevaar te brengen. Hij hadt zijne magtigfte geesten opgedaagd, om mijne zinnen te bereiden tot een gefprek, in den droom , met mijnen broeder; doch mijn lighaam was zo gefield, dat ik gecuurig, ondanks al-  VAN HET JAAR 1779. 71 alle zijne bezweeringen , de benaauwdfte en verwardfte droomen gehad hadt, en thands nog, gelijk zijne geesten hem zeide , van deze bezweering zeer afgemat en krank was. Hadde hij zijne opdaaging nog verder gedreeven, dan zouden mijne zintuigen geheel uit een geraakt zijn. De waardige Grijsaart N. werdt door hem verzocht om mij bij hem te brengen; doch hij voegde 'er bij: ,, Gij zult de goede vrouw zeer ziek, en, gelijk „ mijne geesten mij verzeekeren, te bed, „ buiten ftaat om hier te koomen, vin„ den. Doch de ziekte wil niet veel ,, zeggen, ook zal zij ten drie uur naa ,, dén middag weder wel zijn. Zeg haar „ intusfchen niet, dat ik u dit gezegd „ hebbe; ga naar haar toe, en houd ü „ of gij niets van heure ziekte wiste; ,, zeg haar, dat ik mij verwonder dat zij „ nog niet hier is, daar zij mij beloofd „ hadt om 9 uuren hier te koomen." N. kwam bij mij, en vondt mij, gelijk Cagliostro gezegd hadt, te bed, en buiten ftaat om uit te rijden. Hij deedt mij niets bemerken, van alles wat Cagliostro ge-  72 OPSTEL gezegd hadt, en zeide alleen: hij wilde mij naa den middag weder bezoeken; ik zoude mij flegts ftil houden. Ook zoude hij bij Cagliostro mijne verfchooning wegens mijne afweezigheid maaken. Ik viel kort daarnaa in een' gerusten flaap; tegen drie uuren gevoelde ik mij merklijk beter en verliet het bed; ik ging redenlijk welvaarend naar mijn fchrijfcafel, alwaar ik iecs fchreef 10). Cagliostro hadt omftreeks dezen tijd tot den ouden ecrwaardigen N. gezegd: „ Ga nu naar Mevr. van der „ Recke, gij zult haar redenlijk welvaarend aan heure fchrijfcafel vinden, breng haar nu bij ons, doch zeg haar niets „ van alles wat ik u gezegd hebbe." N. kwam bij mij, en was niet weinig verwonderd, mij zo welvaarende, en juist in mijn fchrijfkamer aan mijn fchrijflesfenaar te vinden, daar ik echter om 9 uuren zo ziek te bed gelegen hadt. Ik reed nu, wijl ik mij weder gezond gevoelde, met N. naar Cagliostro, alwaar ik mijn' vader en den Hr. van der Howen vond. Cagliostro reikte mij, zo dra ik in de kamer trad, de hand toe en zeide: ,, Goed  van het jAAa 1779. 73 Goed kind! het geen gij dezen nacht „ geleden hebt, is ten deele uw eigen „ fchuld geweest. Wijl gij den geest van „ uw' overleeden broeder in den droom hebt willen fpreeken; zo wendde ik alle ,, mijne vermoogens aan om dezen uwen wensch te vervullen. Hadt gij fterker 9, zenuwen, en geene bijna overdreevene liefde voor uw* broeder; zo had ik u „ den droom kunnen bewerken, die ons nader aan ons oogmerk gebragt zoa hebben, en u dieper in de verborgen. „ heeden hadde doen inzien. Dochnumoe- (en wij den gewoonlijken weg gaan, en „ wanneer gij u niet in ijver vermoeit; „ zult gij in het einde door uwe be„ kwaamheeden het oogmerk bereiken. „ Nu moet ik u nog iets waarfchuwen: „ Hannachiél, de befchermgeest, dien ik „ over u gefield heb, en die u, federt „ gij in mijn verbond getreeden zij; , be„ cracht, en mij van uw gedachten en „ daaden reekenfehap geeft, verzeekert „ mij, dat grootendeels de droefheid over „ het verlies van uw' broeder u thands D » de  74 OPSTEL de veiborgerrheeden inleidt (*), en de ,, onifbindigheeden van uw noodlot de ,, eerde zaaden van neiging toe de Magie „ in uwe ziele geplant hebben. Daarom „ kunnen de goede geesten nog nier op ,, u werken; wijl gij de Magie, niet ,, flegts als Magie, maar alleen daarom ,, bemint, om dat de dood u dat ontroofd „ hadt, waar aan uwe ziele boven alles ,, gehegt was 11). Doch gij zult heden ,, avond eene Magifche proef, die ik doen „ zal, bijwoonen, en, zo ik hoope, zelve allengskens tot die arbeid be. ,, kwaam worden." Van mijn' vader verzocht Cagliostro het gezegelde papier, wijl ik den droom niet gehad hadde, te rug, en verbrandde het oogenbliklijk, or.gelcezen en oropgebrooken. Dezen avond dcedt CagUestro de volgende proeve in het huis van mijn' oom, en in tegenwoordigheid eeniger medeleden on- (») Cagliostro deedt zeer loos, met dit, sis bij gevrl, in zijn gefprek in te voegen. Hij hadt in famen(prjaken met mij genoegzaam gemerkt, waar do»r mijn eeifte neiging tot wonderen ontftaan was, 1787.  VAN HET JAAR T.779. 75 onzer Loge. . Van te vooren vroeg; hij de doopnaamen van den Hr. N. N. en dien van mijn' overleeden broeder. Hij fchreef de eerfte Jetteren' van aile deze uaamen op, en tusfehen elke letter cha. racters die ik niet kende. Daarop bleef hij nog eenigen tijd alleen in het vertrek, fchreef allerhande dingen, verbrand, de 'er een gedeelte van, kwam tot ons, en Beide: wij zouden het kind aanzetten, om hem te verzoeken , dat hij het weder al. lerlei foort van dingen in de kamer vertoonen zou 12). ; De moeder hadt het kind Cagliostro te beweegen , om hem het woud, dat hij hem reeds vóór eenige avonden vertoond hadt, of iets anders dat h)j wilde, te laaten zien Cagliostro zette het kind op zijn' fchoot, wreef hem het hoofd met den asch van de verbrandde papieren, kuschte hem en zeide: „ kind! „ ook gij kunt nog een groot man wor „ den! kom lieve jongen, gj zu!t ^ „ gen zien van groot gewigc r3j. Daar ' op bragt hij hem in de kamer, waar' in* hij gefchreeven hadt; in welke niets was dan het behoorlijke huisraad; flegts itonl D * dea  ^5 OPSTEL den 'er twee lichten op de fchrijf tafel van mijn' oom, tusfehen deze kaarsferj lag een met charatters befchreeven yel papier. Als nu het kind in de kamer was, floot Cagliostro de deur, en zeide: hij zou nu maar wagtcn tot dat die fchoone dingen, die hij beloofd hadt, verfchijnen zouden, h j behoefde voor niets bang te zijn, zelfs, als hij in de andere kamer eenig gerucht hoorde, zoude dit niets te beduiden hebben. Wij allen zaten in de voorkamer in een' kring, over de geflootene deur. Cagliostro [tonde met een_blooten degen in de haRd, in het midden der kamer, geboodt ons allen te zwijgen, aandachtig, ersttig, en (til te zijn. Daarop maakte hij, met zijn' degen , eenige characters op d-: deur van de kamer, waar in het kind was; hij (tampte met de voeten 14) op den grond, en aan de deur; fchreef met den degen characters in ds lucht; fprak eenige naamen en woorden, die wij niet verftonden, doch deze drie uitroepingen kwamen 'er dikwerf in: Heiion, Meiion, Tetragrammaton. In het midden dezer arbeid zondt mijne Tante heuren oudften zoon naar de an<  VAN HET JAAR 1770. 17 andere kamer, om te zien, of de andere deuren ook toe waren. Doch Cagliostro riep, met eene fchrikkelijke vervoering : ,, Om Gods wil, wat doet gij? wees (lil, „ wees ftil, verroer u niet! gij zijt in het „ grootfte gevaar, en ik met u." Hij verdubbel.Ie zijn (lampen, fchreeuwde mee een verfchn'kkelijke ftemme eenige onbe. kende woorden en naamen uit, en trok met zijn' degen op nieuw eenen kring om ons allen. Hij bleef in den kring (laan, en zeide, onder fchrikkelijke dreigingen , dat wij allen ongelukkig zouden worden wanneer iemand onzer zig verroerde, of flegts zachtjens fprake 15); nu begon hij de bczwecring te hervatten; en geboodt den kleinen, die zig geheel ftil in de kamer geflooten hieldt, neder te knielen, hem.alles naa te zeggen, wat hij hem vóór zeide, en niet op te ftaan vóór dat hij eene verfchijning gezien hadde; daarop dampte Cagliostro weder met den voet, maakte allerlei beweegingen met den degen , en vroeg het kind: ,, Wat ziet gij nu ?" ^_ : D 3 HET  7» opstel het kind. Ik zie den kleinen fchoonen Jongen, dien de laatde maal in hec woud de aarde opende. cagliostro. Goed, verzoek nu den Jongen, dat hij u den Heer N. N. vertoone, en wel met ketenen om den hais, aan handen en aan voeten. bet kind. Ik zie den Heer N. N.; hij ziet 'er zeer verdrietig uit, en is aan handen en voeten gekluisterd. cacliostro; Wat ziet gij nu? het kind. De kleine fchoone Jongen trekt de ke. ten om zijn' hals geduurig vaster toe. cagliostro. Waar is de Heer N. N. thands? (Hier noemde het kind het Landgoed van dezen Heer, dat eenige mijlen van de Jlad af ligt.) Gebied, terwijl gij met den voet op de aarde dampt, dat de Heer N. N. verdwijne, en verzoek het fchoone knaapjen, dat Mi  VAN HET JAAR 1779. 79 hij u den nu zaligen broeder van uw nicht van der Eecke vertoone. HET KIND. Die broeder is 'er! CAGLIOSTRO. Ziet hij 'er vrolijk of bedroefd uit, en hoe is hij gekleed? HET KIND. Hij fchijnt vergenoegd , en heeft eene roode uniform aan. CAGLIOSTRO. Zeg hem, dat hij u op mijne gedagten, door her. teeken ja! of neen! een antwoord geeve. HET KIND. Hij zegt: ja! CAGLIOSTRO. Wat doet hij nu? HET KIND. Hij legt de hand op het hart, en ziet mij vriendlijk aan. CAGLIOSTRO. Wat wilt gij nu zien ? HET KIND. Het kleine meisjen, dat na uwe gemaalD 4 ia  8o OPSTEL in gelijkt, het welk gij mij de laatfte maal vertoondet. CAGLIOSTRO. Wat ziet gij nu ? HET KIND. Het kleine meisjen is 'er 1 CAGLIOSTRO. Omhels het meisjen, kusch haar, en verzoek dat zij u het woud vertoone. XToen hoorden wij dat het kind de verfchijning kuschte De Heer Majoor van Korf en mijn oom geloofden ook den kusch van. de verfchijning gehoord te hebben ; ik echter heb flegts éènen kusch gehoord.) HET KIND. Ik zie het woud, en in hetzelve een' afgehouwen boom. CAGLIOSTRO. Verzoek het meisjen, dat zij de aarde opene. HET KIND. De aarde is open; en ik zie vijf kaarsfen, goud en zilver, allerhande papieren , roode en ijzeren werktuigen. CAGLIOSTRO. Dat de aarde zig weder fluite, het ge. nee-  VAN BET JAAR 1779. 82 fieele woud verdwijne, het meisj'jo ook» • en zeg mij wat gij dan ziet, HET KIND. Alles is verdweenen , en nu zie ik eo neo fchoonen langen man, hij heeft eer* zeer lang wie kleed aan, en een rood kruis op de borst. CAGLIOSTRO. Kusch de hand van dezen man en laat u door hem kusfehen. (Wij hoorden beiden kwfehen; daarop gehosdtt Cagliostro deze verfchijning de Befhtrm» engel van het kiiïd te blijven ) Danrnaa fprak Cagliostro weder drastisch (*), (tampte met de voeten teeea de deur, deedt eindelijk dezelve open, er» liet het kind 'ér uitkoomen, en zeide: wij konden nu onze plaatfen verlaaten; hij ware nog verftoord, dat mijn neef ui'c den kring getreeden wure, en viel op hec zelfde oogenblik in ten foort van ftuipach- ti» O W'j geloofd?n ten minften dat liet ArafciéscB ware s want pag. 19. kan men uit den brief van Straatsburg zien, dat bij met Trof. Norierg, die uit hec Oosttm kwam,, geen Arabiesch kon fprertken, 1787.  82 OPSTEL tige onmagr. Wij bragten hem weder bij; en naa dat hij tot zig zeiven gekoo» men was, geboodt hij ons allen ftilte en aandacht, en ging in dezelfde kamer waar het kind de verfchijningen gezien hadt, trok de deur achter zig toe; toen hoorden wij hem aldaar met een harde (tem een vreemde taal fpreeken. Op het laatst hoorden wij een dof gedruis, daar op kwam hij gerust en wél de kamer uit, en zeide met een zegepraalende houding: Hij ware de lieer N. N. een draf fchuldig geweest, en hadde hém nu hard gedraft. Wij zouden morgen hooren, dat N. N. in het uur, waar in het kind de verfchijning gehad en hem gekluisterd gezien hadt, van bcnaauwdheid in de keel en heevige pijn in de leden, zeer krank ware geweest. Ook noemde hij den geneesheer, die nog dien zelfden nacht bij den zieken N. N. zoude gehaald worden. Des anderen daags hoorden wij dat alles, wat Cagliostro voorIpeld hadr, gebeurd ware 16). De onm g-t, waar in hij gevallen was , zeide hij, een kwelling der booze geesten geweest te zijn, eo dezelve ware ontdaan, om dae mijn  VAN HIT JAAR 1777. 83 mijn neef over den kring, dien ons ingeftooten hieldt, heen getreeden ware; wanC bij ieder opdaaging verhieven zig de booze geesten, en waren in oproer tegen hem, dien, op gebod van het goede beginfel , de opdaaging verrichtte. Door den Magifchen kring waren zij gebonden en van hunne werking beroofd. Toen ik zeide, dat het mij onbegrijplijk fcheen, hoe eene bloote (treek met den degen de geesten zo in bedwang konde houden, antwoordde hij: de werking der Magneet was nog onverklaarbaarer; doch het Magifche rond, en deszelfs kracht, was alken voor hem verftaanbaar, die 'cr de booze geesten door dwingen kon. Dez<% verklaaring gaf ons waarlijk niet veeï licht, maar moogeiijk zullen wij dezelve dan begrijpen, wanneer wij deze hooge weetenfchap dieper intreedfen (*). Dat ge- (') Men ziet uit deze aanmerking, die üt onveranderd1 bebbe laaten drukken, boe groot mijn blind geloof a^nt Cogliostro's wonderkracht ware, zodat ik mijn twijfeling aan dezelve door het niets beduidendfte antwoord r eni door bloote ledige woorden, liet onderdrukken*, 1787. D 6  STA OPSTEL gene, wat mij bij deze opdaaging vooral verwondering verwekt hadt, vas: dat Cagliostro, zijne kracht ten naadeele zijner medemenfchen ha.de gebruikt, en den Heer N. N. doen lijden. Ik fchepte moed om hem d;t onder het oog te brengen. Hij klopte mij op den fchouder, en zeide: ,, Goed, zacuaartig fchepfel! hoe wei- nig kent gij nog het waare beroep en ,, de pligten van een' Magus! Ik en mijns s, gelijken hangen minder van ons zeiven ,, af, dan de da^elijkfche menfchen. Wij „ liaan onder Opper flen, die wij eene onbe„ paalde gehoorzaamheid fchuldig zijn. Wist ,, gi: flegts hoe het mij leed doet, als ik fomtijds mijne medemenfchen moet „ doen lijden.' maar wanneet ik bedenke, dat ik daar door dikwerf landen en vol. ,, ken van het verderf redde, ja dat „ zelfs hij, die mijne tuchtiging gevoelt, ,, door dezelve moogeltjk .van het eeuwig „ verderf bevrijd k n worden; dan vat ik moei, om den wil van mijn' Opper,, (ten getroost uit te voeren. Zo lang k gj, goed kind! geen flerkte hebt, om „ tot nut van uwe medemenfchen, wan- I, neer  van het jaar 1779- 85 „ neer het noodig is, te kunnen tuchti„ gen en (haften; zo.lang zult gij in de „ voorhoven der Magie blijven, en het „ heiligdom niet in kunnen dringen." Ik voer voort: „ Wanneer gij het mij „ vergeeven wildet,had ik nog een vraag „ aan u te doen." „ Vraag flegts" antwoordde hij. "k. „ Gij fcheen met een foort van „ vreugd te zeggen , dat gij den Heer N. N. geftrafd, en van hier door uwe „ Geesten krank gemaakt hadde. Betaamt „ dit eenen menfchenvriend ?" * Hy. » Ik had gedacht dat gij fcherpzinnrger waart! kan ik in mijn beroep altoos dezelfde zijn? moet ik, om mij' ne leerlingen te kennen , geene menigvuldige characters aanneemen ?" " Ik. » ^och waarom? gij kunt ons im. „ mers door uwe dienstbaare geesten be„ proeven.*' Hy. „ Goed kind, gij oordeelt gelijk een blinde over de kleuren! elke dag " heeft flegts zekere uuren, waar in ik Magifche bewerkingen doen kan, en dan *' ziïn mij zwaare en gewigtige daaden D 7 OP-  86 OPSTEL „ opgelegd. Buiten u heb ik mij drie uit„ gekoozen, welke.ik door mijne dienst„ baare geesten doe betrachten; de ande„ ren moet ik in het gemeenzaame leven „ beproeven, om de gefteldheid van hun „ hart en de vermoogens van hunnen geest „ te leeren kennen, en hun in den be„ hoorlijken kring van werking te plaat„ fen. Waart gij niet flnts eenigen tijd „ door mijne geesten betracht, zo had „ ik heden mijn oogmerk op u gericht; „ want de ftoutbeid met welke gij mij „ ondervraagt, en het onverdorvene men. „ fchengevoel, het welk daar bij uit u „ fpreekt, zoude mij hebben doen mer„ ken, dat in u diepe vatbaarheeden voor de Magie verborgen liggen." Naa eenige d gen reisde Cagliostro, met zijne vrouw, den Hr. van der Howen, den Hr. van Korff, en mijn' vader en ik, naar Wihen, bij mijn* oom, alwaar wij denzelven, met zijne gemaalin, zijne dochter en , beide zijne zoonen, reeds vonden. Cagliostra nam mij alleen in zijnen wagen, en fprak over de Magie, het welk mij eene groote achting voor zijn zedelijk charac- ter,  VAN HET JAAR 1779. 87 ter, (tegen het welk ik begon wantrouwig te worden) inboezemde. Nu kreeg ik eensklaps licht over verfcheiden dingen, die mij, in hem, mishaagd hadden; zijn vernuft en zijn menfchenkennis verbaasden mij niet minder dan zijne Magifche proeven; eene gefchiedenis moet ik hier nog invoegen, eer ik met mijn verhaal voortvaare. Cagliostro vroeg mij, naa eenige ge- fprekken, wat ik van Z dacht? of ik hem dezen niet nader kon doen kennen, en eenige gevallen van zijn leven verhaalen? Ik antwoordde: Ik kenne Z. te weinig, om uwen wensch te voldoen, (ik wist iets van Z, dat hem konde naadeelig zijn, het welk ik zeeker wist, dat, buiten mijne moeder en nog twee vrienden, geen fterveling konde weeten. Mijne moeder hadt het mij, onder het heilige zegel van ftilzwijgenheid, in vertrouwen gemeld) Cagliostro zag mij zeer fcherp aan, en zeide met een veel beduidende item: „ Gij weet dus niets van Z. waar door gij mij zijn inborst en leven na- *»der  83 opstel der kunt doen kennen, waar aan mfj „ zeer vee] gelegen is." Ik. „ Waarlijk, Z. is niet zeer bij mij bekend." Hy. „ Slang, die ik in nvjnen boezem „ voede! gij liegt! Zweer, zweer mij „ hier, dat gij geen geval uit Z leven „ weet, dat buiten u flegts drie bekend „ is." Ik moet bekennen, dat ik hier ontftelde. Ik zweeg eenige minuuten, en pleegde met mij zeiven raad, hoe ik- mij, zonder mijn woord te breeken, en zonder tegens mijne grondftellingen van recht of onrecht te handelen, hier uit zoude redden Cagliostro zag mij toornig aan en zeide: „ Nu „ huichelaares, wat verftomt u? ant„ woord? gij weet dus niets van Z. te ,, zeggen?" Ik zeide met grooten ernst: ,, Heer Graaf! uw gedrag verwondert mij; „ ik weet niet welk een rol gij hier „ fpeelt, daar ik flegts alleen bij u ben: „ik, die gij zelve zegt dt door uw' ,, dienstbaaren geest Hannachïèl betracht „ worde. Wijl ik het oog des Alzien„ den, die in het binnenfte van mijn hart ,»leest,  VAN HET JAAR 1779- 29 leest, niet heb te fchuwen; zo vrees „ ik ook de befchouwing van Rannachïêl ,, niet, wanneer hij als een goeden geest „ in mijne ziele ziet. Is hij dit niet; „ nu dan mag hij u van mij zeggen wat „ hij wil. Ik vertrouw op Hem, die „ duivelen en zwarte-kunflenaars in toom „ kan houden; en ben overtuigd, dat hij „alle wanorde, in de waereld, in het „ einde ten besten zal fchikken." ■ Cagliostro zag mij zeer vriendlijk aan, drukte mijne hand, en zeide: Goede ziel! dit ftilzwijgen , deze (teïklfe vén ,, geest en deze ftoutheid, had ik van n ,, in uwe jeugd niet verwagt. Gij hebt „ u uit deze zaak boven mijne verwagting „ gered. Nu kan ik u zeggen hoe de „ zaak famenhangt. Mij werdt van mijnt „ opperjlen bevooien, u deze ftrikvraag te ,, doen, naa dat zij mij de gantfche zaak „ ontdekt en gezegd hadden, dat uwe „ moeder u het geval tot vergrooting ,, uwer merfchenkennis bekend gemaakt „ hadt. Hadt gij mij het geheele geval „ verhaald; dan zoude ik'beangftigd ge- worden zijn, dat uwe zwakheid u voor „ toe-  «O OPSTEL „ toekoomende verzoekingen zou doen „ bezwijken, en aan de gevaarlijke klippen der Magie fcbipbreuk doen lijden. Hadt „ gij de fnoodbeid gehad, zulk een' eed ,, te zweeren; dan hadt gij den eerften „ tred gedaan, om tot nog grooter on,, deugd te vervallen, en ik had mijne „ handen voor altijd van u moeten af,, trekken. Wij willen van deze zaak niet ,, meer fpreeken; doch ik zeg nog eens, ,, de loopbaan der Magie, op welke gij ,, ver kunt koomen, dewijl gij alle gaa,, ven des geests en des harten daar toe ,, noodig , bezit, is gevaarlijk, en van de dui,, zend bereikt, op zijn hoogst, flegts één het „ hooge oogmerk-, door het welk men ,, zig en anderen gelukkig kan maaken, „ zo rasch men alle verzoekingen, zon,, der zig in een afgrond te ftorten, gc- „ lukkig ontgaan is." Hier zweeg Cagliostro; ik antwoordde niets; echter hadt mij dit geval zeer naadenkend gemaakt. Naa eenige minuuten zeide hij mij: Ik zoude alles, wat tusfehen ons gebeurd war.e,. voor alle broeders en zusters, zonder uitzondering, verzwijgen; want  VAN HET JAAR 177*- 9* want hij hadde zeer gewigtige redenen,om deze zijne kracht, om in de zielen der menfchen te leezen, tot nog te verbergen 17). Toen wij niec ver van Wihen waren, fprak en badt hij, ftil bij zig zeiven, in vreemde taai; las iets, in een klein rood Magisch Boekjen, en zeide, toen wij een woud zagen, met een woeste verrukking: „ Daar, daar liggen de Magifche fchatten „ begraaven! 6 Gij groote Bouwmeester „ der waerelden, help mij het werk vol- ,, einden!"' Kort daarop zeide hij: „ Deze Magifche fchriften en fchatten „ worden door de magtigfte Geesten be„ waakt, en alleen Geesten kunnen de„ zeiven opgraaven. Of ik de gelukkige „ zijn kan, door wiens bemiddeling zij ten „ voorfchijn zullen gebragt worden, weet „ alleen Hij, die mij gezonden heeft; „ doch ik zal de Geesten, die den fchat „ bewaaken , zodanig binden, dat mijn „ naavolger niets buiten mijn weeten en „ zonder mijn hulp zal kunnen verrich„ ten, al ware ik drie honderd mijlen van l hem af." Terftond naa zijne aankomst  '93 OPSTEL komst in Wihen, ging hij, zonder wegwij. zer met den Hr. van der Howen, mijn' v&der en mijn' oom, naar het woud dat hij befchreeven hadt, en toonde daar den afgebrooken boom, onder welken de, door de geesten bewaakte, fchatten liggen moesten. Daar moest hij weder alleen bij zig zeiven een bezweering doen, en zijnen geest aan deze plaats binden. Den volgenden morgen, tusfehen tien en elf uuren, deedt hij weder een Magifche proef met het kind, in tegenwoordigheid aller tegenwoordige leden van onze" Loge. Mij gedroeg zig hier als bij de eerde proef, die ik had bijgewoond; degts met dit onderfcheid: dat het kind in dezelfde kamer, waar in wij in een' kring zaten, achter een fcherm ware, en de Hr. van Aer Howen naast Cagliostro in den cirkel donde. Cagliostro hadt het kind een grooten ijzeren fpijktr in de har d gegeeven, en het gebooden neder te knielen, en niet eer op te daan, voor dat het den, hem reeds bekenden, fchoonen Jongen gezien hadt. Naa dat deze aan den knaap verfcheenen was, geboodt hij den geest met het  VAN HET JAAR I7?9. 03 het roode kruis te verfchijnen, en zig aan den fpijker te binden, en den fchat in het woud zo te bewaaken,. dat niemand dien, buiten zijn weeten, kon genaaken. Ook zoude de fchat zonder den Hr. van der Howen niet geligt kunnen worden en niet te vinden zijn. (*). Daarnaa deedt hij den Heer van der Howen knielen , en zeide tot den geest met het roode kruis, dat hij zig ook met hem moeste vereenen. Nu moest de Heer van der Howen het kind eenige vraagen doen, die Cagliostro hem vóór zeide. Doch wanneer de Hr. van der Howen fprak, beroerde Cagliostro hem met den Magifchen degen. Deze Heer moest hem het volgende naazeggen. ,, In den naam van mijnen Meester en „ Leeraar Cagliostro, gebied ik u, het tot „ Geestenziener verkooren kind, u, door „ de dienstbaare Geesten ouzes grooten » leerT (•5 Welk een list! om te beletten, dat een ongeloovige naar de fcbat groeve, en om zig te redden, indien 'er gegraaven en niets gevonden wietde! Yertaaleiu  04 OPSTEL „ leermeesters, het woud dat de fchat,, ten bevat, te doen vertoonen , en de „ aarde, welke dezelve dekt, te doen ,, openen i" Het KrttD. Het woud is 'er „ de aarde is open, ik zie een' trap, en „ een' langen gang." Hier deedt Cagliostro den Hr. van der Howen, die nog knielde, opftaan, doch verzocht hem in den Magifchen kring te biijven; en begon het kind nu zelve te vraagen. Cagliostro. ,, Ga de trappen af. „ Tel dezelve zo luid, dat wij het hoo„ ren kunnen, en ga den gang ten einde, „ en zeg mij, wat gij dan ziet." Het kind. telde de trappen, en wij konden de treden hooren; ook hoorden wij nog, dat het eenige fchreeden verder ging. Toen zeide het: ,, Hier zijn veele gouden ftaaven, gou„ den en zilveren munten, allerlei zaaken van ijzer, befchreevene papieren en „ rood poeder 18)." Cagliostro deedt de verfchijning verdwijnen, deedt een bezweering, en vroeg: „ Wat  VAN HET JAAR 1770. 95 ,, Wat ziet gij nu?" Het kind. „ Ik zie zeven zeer fchoo. ,, ne menfchen, alle in lange witte klee. „ deren. Een heeft een rood hart voor „ de borst, de andere alle roode kruisfen, ,, en iets voor het voorhoofd gefchreeven; doch dat kan ik niet leezen." Cagliostro geboodt deze Geesten, zig, gelijk hij begeerde, aan zekere voorwerpen te binden, en deedt het kind alle de zeven Geesten omarmen, aan ieder een' kusch geeven , en zig van ieder te laaten kusfchen (deze veertien kusfchen hoorden wij ook). Eindelijk deedt Cagliostro de rerfchijningen verdwijnen, liet het kind ten voorfchijn koomen, en ging met hetzelve , en de andere Heeren ,naar het woud, en maakte daar, waar de Magifche fchriften verborgen lagen, den door bezweering geheiligden fpijker vast. Acht, dagen daarnaa reeden wij in gezelfchap onzer broeders , die in den Magifchen kring ingewijd waren, naar mijne moeder in Alt- Auz. Want mijn vader was altijd bij Cagliostro, die nu te Mitau in het huis mijner ouders woonde. In Alt-Auz vonden wij mijn'  $)6 OPSTEL mijn' oom, deszelfs gemaalin, hunne doch. ter en kleinen zoon bij ons. Daar hieldt Cagliostro eenige maaien een' foort van openlijke voorleezing; doch flegts de medeleden der Loge d'Adoption, tienevens mijne overleedene ftiefmoedtr en nog twee ongewijden, zijne toehoorers. Hij bleef in deze voorleezingen zigzelven niet gelijk; fomtijds zeide hij verheevene dingen , en dan weêr zo veel platheeden 'er tusfehen, dat het ons allen verveelde. Doch ik kan dit wonderlijk mengfel van diep verborgene wijsheid, en fomtijds dwaasheid en toefchijnende boosheid zeer wel in hem begrijpen» 19). Ook deelde hij onze broeders het geheim mede, om uit flegt vleesch kastoor te bereiden. Den eerften dag onzer aankomst in AltAuz, zeide Cagliostro tot den kleinen zoon van mijn' oom, zonder dat hij eene Magifche voorbereiding gemaakt hadt: ■ Ga in de kamer hier naast, daar zult ,, g'j iemand in een lang wit kleed zien; „ zeg hem: dat hij mij dezen naeht ten „ één uur verfchijne, en zig gereed maa„ ke om mij ftiptelijk te antwoorden, op „ aL  VAN HET JAAR 1779. 07 „ alles wat ik hem vraagen zal. En ge„ bied hem, als gij dit gedaan hebt, te verdwijnen." De Jongen ging ftoutmoedig in de kamer, kwam kort daar op weJer, en zeide: Ik heb alles be„ vonden zo als gij gezegd, en alles gej, daan, wat gij bevoolen hebt 20)." Den volgenden avond deedt Cagliostro, met geflootene deuren, in onzer aller te» genwoordigheid, bijna dezelfde proef die hij in Wihen gedaan hadt. Doch met deze verandering, dat hij geen* fpijkèr gebruikte, en dat hij midden in zijne beweerint den Hr. van der Howen wenkte tot hem te koomen, hem liet knielen, en het kind vroeg, wie 'er verfcheen. Het kind zeide: „ van der Howen ligt op „ de knie." Daarop gaf Cagliostro hem zijn horologie. ■ „ Wat ziet gij ,, nu?" En het kind zeide: ,, Hij heeft een horologie in de hand." Ik moet hier bijvoegen, dat het kind, in dezelfde kamer , achter een fcherm ftondr^, Doch Cagliostro hadt mij, eer de opdaaging begon, de plaats aangetoond , op welke het kind de verfchijning zou zien E Al-  pJJ © P S T E L Aldaar was geen Magifche fpiegel; ook kon het kind, hoe het zig werd ie of keerde, op geen natuurlijke wijze zien, wat buiten den omtrek, die het befloeg, gefchiedde 21). Ik moet bekennen, dat mij in deze op. daagirg eenige dingen a's 't ware ftuitteden. Voor eerst fcheen het rf,.j toe, dat hij geen toereikende reden hadt gehad, om eene bezweering te doen (*); ten tweede hadt de Hr. van der Howen den toverkring overtreeden, zonder dat dit ecnigzins een kwaad gevolg hadt. Ook fcheen mij de geheele verfchijniir.';, en het vasthouden van het horologie, beneeden de waardigheid der Magie te zijn. Ik ontdekte Caglmtr» deze mijne twijffeling. CaghoslrO' gaf ten antwoord: „ Gij oor„ deelt geduurig als de blinde van de „ kleuren. Ik moet u zeggen, dat gij, „ zo lang gij nog alleen in het voorhof dezer Heilige weetenfchappen zijc, meenig iets onverklaarbaar zult vinden. „ Wat £*) Oe I.eezer ffi ligtelijk begrijpen, d."t dit en het volgende Dt-gts ij Iele uitvingten warei' ; ik liet \r m'j mede te vreede ftJlen, era dat ik veel geloof in hem Helde.  VAN HET JAAR 1779. 99 „ Wat het Magifche rond betreft, dat „ de Hr. van der Howen te buitengetree„ den was, ik kan u zeggen, dat dit het oogmerk van deze mi\ne opdaaging ,, ware (*), den Hr. van der Howen den ,, cirkel te laaten te bui engaan; en zo „ heb ik mijne geesten bij mijne bezwee„ ring terftond geboden die plaatfen te „ bewaaken, die den Hr. van der Howen „ betreeden zoude, waarom ik den Hr. ,, van der Howen heden deedt verfchijnen, kan ik u niet zeggen. Het horohgie, dat ik hem in de hand gaf, was een Ma* ,, gisch h rologie, het welk, zoo het in de „ uure der opdaaging in handen van ie. „ mand is, die door Hannachiël of Ga„ bri'èl bewaakt wordt, die werking heeft, „ welke mijn' opperden begeeren, dat het „ hebben zal. Doch op andere tijden „ heeft het zelve die kracht niet. Doch „ wanneer de Geesten door opdaaging om „ mij heen zweeven, zoude ik niemand „ raaden, dit horologie zonder voorbe- reiding aan te raaken. Ook kan ik in „ de (*) Men zie beven bladz. 6r.wnar Cagliostro vooigeefr, allee; lijk om eene ijdele nieuwsgierigheid te voldoen geene bezweeringen te duiven nnderneemen, 170-. £ 2  I-OO OPSTEL „ de ziel van hem , die onder deze om„ ftandigbeeden bet horologie eenige mi„ nuuten in de hand houdt, ongelijk Tbel. Ier leezen, dan in die van een ander." Acht dagen daarnaa keerden wij , die met hem naar Alt-Auz gegaan waren, weder naar Mitau te rug. Onder weg fprak Ca liostro veel over de ftandplaats, op welke hij de medeleden onzer Loge wilde dellen, om de krachten van elk op zodanig eene wijze te gebruiken, dat zij het werkzaamde voor het welzijn der waereld wierden. Alles, wat hij over deze zaak zeide, boezemde mij eerbied voor zijn inborst, en bewondering over zijn verftand in , en loste meenig eene kwakzalverij , en ongerijmdheid van zijn gedrag op 22). Indien hij mij niet reeds voldoende bewijzen van zijne kracht, om in de zielen der menfchen te leezen, gegeeven hadde, zo zoude hij mij in onze bijeenkomst in Alt-Auz ten vollen overtuigd hebben , dat hoogere krachten hem ten diende waren. Hij noemde mij niet alleen de naamen van alle twijfelaars, maar hij befchreef ook den  VAN HET JAAR 17*]9' 101 den grond, waar op ieder zijne twijfeling bouwde, en waar door zij zig zeiven met zo veel goede hnedanigheeden van her, geluk beroofden van Magi te worden. N. N. zeide hij, was te veel aan zijne beminde weetenfchap gehecht. Zo lang de ziel al te groote neigingen voor eene weetenfchap voedde ; zo (beefde men waarlijk naar een edel doelwit, doch men was in het oog der hooger geesten al te aardschgezind, als dat de ziel zig, ontboei-jen, en de geesten haar tot de zalig, heid om voor het menschdom en voor hoogere ftreeken nuttig te zijn, voeren konden 23). Schwander, vervolgde hij, wilde alles alleen door zijn verftand begrijpen, hij gaf dus aan zijn verftand te veel, en aan de geheimen van den Godsdienst te weinig geloof. Hij zoude bij zijne voortreffelijke bekwaam* heeden van het hare en den geest hier een edel en werkzaam man, en naa zijne dood voorzeeker zalig zijn. Doch tot het geluk, het welk hij bij zijne heerlijke talenten verkrijgen en verfpreiden kon, zoude hij echter niet opftijgen; wijl hij in E 3 den • as  102 * OPSTEL den grond geen geloof hadde, en meer befchouwer dan deelneemer der verborgenheeden was. Zijn zeer ziekelijk geitel dreigde hem buitendien mee een fchielijke dood, en maakte hem, wijl hij aan de Magie geen geloof floeg, onvatbaar om met hooger geesten in verbincltenis te geraaken. De Hr. van Medem van Ti tehnunde hadde, zoo hij niet door Schwan* den (tellingen bedorven ware, de beste vatbaarheid. Doch hij wilde ook alles door het verdand begrijpen, het welk zeifs de kracht niet begrijpen kan, waar door de compas-naald naar het noorden gedree* ven wordt. De Hr. Hinz hadde, uit oageloof, eenmaal zijn eerst en gewigtigst gebod overtreeden, en zig daar door voor eeuwig onbekwaam tot de Magie gemaakt; want hij hadde gewaagd, het kind over de wijze der verfchijningen , die Cagliostro het zien liet, te ondervraagen. Ware Gabriël niet federt eenigen tijd de befcherm-engel van het kind, en ons gantiche gezelfchap geweest, dan hadde Hinz zig ten hoogden ongelukkig kunnen maaken , en het kind van het voorrecht be. roo-  VAN HET JAAR 1779- 1o3 Tooven, van immer met verfchi ningen vna goede geesten verwaardigd te worden 24). De tijd, die Cagliostro in Mitau doorbragt, was alleen aan ons gewijd, en wij waren geftadig om hem been vergaderd. Wij wenschten wel, nog eenige vrienden in ons gezelfchap aan te neemen, docll Cagliostro duide geen vreemden meer in onze Loge. Met veel moeite gelukte het ons, den Heer * * * kennis aan hem te verfchaifen, welke tot ons uiterde genoegen hem geviel. Doch hij liet hem nimmer toe, deel te neemen aan de gefprekken, die hij met dns over de Magie hieldt. Naa drie weeken reisden wij weder naar Alt-Auz, wijl Cagliostro zelve, en wel vóór zijn vertrek naar Ptterslurg, mijne overledene ftiefmoeder en nog eenige medeleden tot de Loge d'Adoption aanneemen , en zoo eenige onder hun vatbaarheid voor de Magie hadden, tot de Heilige verborgenheeuen inwijden wilde. Naa dat onze nieuwe medeleden de derde graad gegeeven was, verzocht mijne Tante, Cagliostro, den Heer ■*** ook een bezweering te doen bijwoocen. Cagliostro verzette zig *er in 't eerst E 4 te*  104 OPSTEL tegen; doch zeide eindelijk: Hij wilde nog eene opdaaging doen, in tegenwoordigheid aller medeleden onzer Orde, welke hem over zijn toekoomend verblijf in Petersharg en over eenige van ons licht zoude geeven. i. Naadat hij ons allen onze plaatfcn nangeweezen , en het kind £.chter het fcherm geplaatst hadt, deedt hij voor ons allen een wijdloopige redevoering, vermaande ons tot trouw en ijver in onze bezigheeden, toonde ons het gevaar der Magie, en daar bij den weldaadigen invloed, dien zij op de gantfche fchepping hadde; en toen begon hij zijne bezweering met de gewoone plegtigheeden. Het kind zag dezelfde verfchijningen, die het in Wihen, en toen wij het eerst hier waren, gezien hadt; doch alleen met die verandering, dat Cagliostro mij geheel onverwagt wenkte om in den kring te koomen, waar naa hij mij deedt knielen , en mij fcherp aanziende het Magifche horologie in de hand gaf; en het kind vraagde: wat het nu zage 2j)? Het kind zeide: dat ik op de knieën, met een horologie in de hand, voor  van het jaar I77S>- ioj voor hem lage. Buiten de gewoone verfchijningen, verfcheen hem nog een geest, met een lang wit kleed aan, een' gouden kroon op het hoofd, en een rood kruis voor de borst. Cagliostro geboodt het kind , den geest na zijnen naam te vraagen. Het kind vroeg den geest, hoe zijn naam ware? De geest zweeg. Kort daar op vroeg Cagliostro: „ Nu! heeft de geest u zijnen naam niet „ genoemd?" ■ Het kind. Neen! Cagliostro. Waaromniet? Het kind. Om dat hij denzelven vergeeten hadde 26)! Hier dampte Cagliostro met den voet, maakte met den degen allerhande figuuren in de lucht, fprak met een' Herken fterh een vreemde taal, (of onbekende wÖo> den) de uitroepingen: helion, melidn^ tetracrammaton 27), kwamen dikwerf voor. Ons allen geboodt hij ernst, aandacht en flilte. Daarop ging hij achter het fcherm, waar het kind was, cn wij hoorden hem zeer fchielijk fchrijven. Eenige uit ons gezelfchap meenden, dat zij E 5 een  Ï03 OPSTEL een beeving onder hunne voeten, en een geluid geboord hadden , als of 'er iets over de vloer gerold wierde. Ik en andere medeleden van ons gezelfchap hebben van dit alles niets gehoord. Twee geloofden eene onzichtbaare kneep in hun armen gevoeld te hebben. Cagliostro tradÉ met een ernflig gelaat we.Ier in den Magift hen kring, geboodt op nieuw geesten te verfchrjnen, ook den Hr. * * * werdt aan het kind vertoond , en ten laatften zag htt een oud man , in een zwart kleed. Toen de bezweering geëindigd was, deedt Cagliostro ons allen een aanfpraak, in welke hij bijna het volgende zeide: „ F en van u allen zal tegen mij als een „ Judas Öpftaah , die mij zal zoeken te * verraaden en te benadeelen. Deze ont„ dekking deed ik op het oogenblik, op „ het welk de geest verdomde en zijnen „ naam-verzweeg. Ik zwijge, het geen „ mijn hart door deze ontdekking lijd; „ ik fidder niet voor mij, maar voor dien genen, dien mijn verraader worden zal. „ lk fta onder de befcherming des groo- „ ten  VAN HET JAAü 1779. lQ7 „ ten Bouwmeesters der waereld; en de,, ze zelfde magt, die een gevangen Pe. ,-, trus uit de dubbeld bewaakte kerker „ bevrijdde, zal ook mij bewaaren, wan„ neer mijne vijanden en verraaders mij „ tot ftof willen verpletteren. Maar geen „ geweld zal den ongelukkigen kunnen „ befchermen, die blind genoeg is zig tegens mij te verheffen. Ik zal zijnen „ val beweenen, zonder hem te kunnen ,, redden. En gij! die volhardt in he t goede, vereenigt uwe gebeden met de „ mijne ; bidt voor hem, die onder u het „ verderf nadert, en bidt ook voor mij, dat ik alle ftrikken, die den oorfprong „ van het kwaad voor mij fpant, ontwij,, ken moge, en mijne aanflaande veran„ dering te gemoed moge gaan 28)." Eenige dagen daar naa verlieten wij AU-Auz. De tijd, die Cagliostro nog in Mitau was, bragt hij in het huis van mijn* vader door, en geene vreemden werden 'er meer toegelaaten. Dagelijks hieldt hij v0orleezingen voor ons, in welke hij ons,-fchoon hij de Franfche taal in het geheel niet magtig ware, E 6 en  ic8 OPSTEL cn dezelve zeer flegt fprak, de verborgene wijsheid der Magie in mystieke beeldtenisfen leerde. Zijn voorftellingen waren zeer heevig, en hadden eene zekere aanlokkende welfpreekenheid; tusfehen beide zeide hij zo veele lafheeden, dat het ons allen verveelde. Dikwils liepen 'er lesfen onder, die mij deeden vreezen, dat hij naader aan de zwarte kunst dan aan de Magie ware. Wanneer ik hem echter ond.r vier oogen daar over ondervroeg, en hem voor de verzoeking der duivelen, wanneer hij zulke lesfen voordroeg, waarfchuwde; dan wist hij het mij duidelijk te maaken, dat hij zijne toehooreren zulke laagen leggen moest, om hun, die neiging tot de zwarte kunst hadden, bij tijds te verwijderen, en hunne neigingen naar andere voorwerpen te wenden, op dat zij onfchadelijk zouden blijven, en zig niet geheel en al tot het kwaade beginfel begecven. Van hier ging Cagliostro, op be\el zijner opperden, naar St. Petersburg. Vóór zijn vertrek ontdekte hij ons , dat hij noch Spanjaard, noch Graaf Cagliostro was; doch op bevel zij. ner  VAN HET JAAR 1779. 109 ner opperften, hadde hij dezen naam en tijtel aan moeten neemen 29). ■ Hij zeide ook, dat hij den grooten Koptha, geduurende eenigen tijd, onder den naam van Friedrich Gualdo, gediend hadde; zijn eigenlijken rang en naam moest hij nog voor ons verbergen, misfchien zoude hij zig in Petersburg in zijn geheele grootheid vertoonen, en aldaar zijn' tegenwoordigen rang en naam afleggen. Dit tijdperk kon echter nog verder uitgefteld zijn. Ook kon hij den tijd nog niet bepaaien, wanneer de Magifche fchatten in Wihen zouden geligt worden. Doch hij was verheugd, dat hij de afgezanten van het kwaade beginfel voorgekoomen ware, en deze fchatten zo bevestigd hadde, dat zij nu nimmer in handen van zwarte-kunftenaars konden koomen. Als ik Cagliostro om verlof bad, eenen mijner vrienden, dien ik echter niet in perfoon kende, de ontdekkingen, die ik gedaan hadde, mede te deelen, vraagde hij mij na den naam van dezen man. Ik noemde Lavater; doch Cagliostro kende dezen naam niet. Nu kenfchetfte ik LaE 7 va-  HO opstel valer, zo goed als ik konde. Hij vroeg, waar hij woonde? Ik antwoordde: in Zu* rich. Hij beloofde mij, den volgenden dag hier op te zullen antwoorden, dewijl hij in gewigtige dingen onder bevel zijner opperden donde. Hij voldeedt ook aan zijn belofte, en gaf mij deze vrijheid, onder beding: dat ik iets langer dan een jaar wagten zoude, eer ik mijn' vriend mijn gedaane ontdekkingen mededeelde. Ik moest in mijn eerden brief flegts van hem als Graaf C. fpreeken ; dan zoude Lavater mij vraagen: ,, Is deze Graaf C. „ niet de groote CagliostroT' en ik moest antwoorden: hij is het 30)." Stukken van cAgliostro's Magifche Wijsbegeerte, over welke hij met mij gefprooken hadt. Ook in het jaar 1779 opgefchreeven. „ Mnfes, Elias en Christus, zijn drie „ hoofdvoordanders van onzen aardbol, „ en - de volkoomende Vrijmetfelaaren , „ die 'er tot nog geweest zijn. Schoon „ zij van deze aarde, op welke zij hun luis-  VAN HET JAAR I77O. III „ luisterrijk doelwit gelukkig bereikt heb« ben, zig naar hoogere fpheeren hebben ,, begeeven, en daar hunne kracht en „ wijsheid aanwenden, om fchepfelen van „ hooger natuur gelukkig te maaken, en, „ fchoon zij nu reeds zelve het onmeet, baare meir der fchepping door nieuwe M waerelden, die zij tot lof van den oor„ fprong aller dingen voortbrengen, ver„ meerderen 31), zo duurt hun invloed „ op deze aarde en hun voorzorg voor ons nog voort, en elk van hun heeft ^ hier eene eigene onzichtbaare gemeen» ,, te, die echter allen op één punt te fa„ men koomen , en door verfchillende bronnen het kwaade beginfel tegenwer„ ken." „ De Vrijmetfelaarij is het fchool waar ,, in zij worden opgevoed, die tot de „ heilige verborgenheeden beflemd zijn ; „ doch de laagfte rang der Vrijmetfelaa„ ren merkt niets hiervan, en hunne op„ merkzaamheid wordt op verfcheiden we„ gen gewend, op dat hunne geheime op„ perften hun des te beier betrachten, en de waar-  112 OPSTEL waardigften onder hun tot hooger oog- ,y merken gebruiken kunnen. Het uitgeleezendfte deel dezer Medeleden worde van de drie voorftanders onzer aarde verkooren. Deze onder-geordenden van Mo/es, Elias en Christus „ zi n de geheime opperjien der Vrijmetfe* „ laaren. „ Cagliostro is een onder-geordende van „ Elias (*); hij heeft den derden rang „ reeds bereikt. De leerlingen van Elias „ fterven niet, wanneer zij niet tot de ,, zwarte kunst overgaan; doch zij wor„ den, wanneer zij hunne loopbaan op „ aarde wel voleind hebben, gelijk hun „ verheven Leeraar, leevendig ten Hemel „ opgenoomen. Echter worden zij, eer >» zij (*) Het doet mij thands, naa een verkieegen beter inzicht, leed, dat een mensch als Cagliostro, de ftoutheid durfde hebben, en denkelijk nog heeft, zig als een zo genoemden onder-giordenien van Elias voor een der geheime opperften, van veele edele, redenlijke ep verftandige leden , die zig Frijmeifelaars noemen , uit te geeven. Het doet mij nog meer leed, als ik overdenke, dat hij, niet tegenftaande zijne bedriegerijen in Mitau en Warfchau, echter naaderhand in Lyon tot een hoogeren trap gefteegen is.  VAN HET JAAR 1779. 113 zij tot het getal twaalf geraaken, eeni„ ge maaien door een fchrjnbaare dood „ gezuiverd, doch zij ftaan om zo te fpreeken immer uit hun eigen asfche ,, op; dus is de vogel Phosnix het alle„ gorisch beeld dezer Magie. ,, Uit het kweekfhool der Frijmetfelaaren ,, wordt de eerfte geheime rang der aau- hangers van Elias gekoozen; het getal ,, dezer leerlingen beftaat uit twee en zej, ventig; deze bezitten een geneesmiddel j, dat verjongt , en alle krachten der na. „ tuure in evenwigt houdt, zo dat zij „ Methufalems jaaren bereiken. Echter „ mogen zij dit middel aan niemand, bui- ten weeten hunner opperden, mededee,, len. ,, De tweede trap wordt allengskens uit „ den eerden verkooren , en beflaat uit „ negen en veertig medeleden. Deze be•,, zitten het geheim van het roode poe„ der, of, om de zaak duidelijker te „ maaken, zij weeten het middel, om „ metaalen tot de rijpheid van het goud „ te brengen. Ook hebben zij de kracht „ hunne medebroeders, op den afltand ,, van  114 O F $ TEL van meer dan honderd mijlen, dat te doen weeten, war zij nondig achten. Uit deze negen en veertig worden vijf en dertig verkooren. Zo ver was Cag,, licstro, gelijk hij ons zeide, gekoömen; ,, en uit deze wierden vier en twintig uit- geleezen. Deze beide trappen zijn de ,, gevaarlijklle, dewijl alle booze geesten deze medeleden der Magie omringen, ,, om hun van het goede beginfel af te „ lokken; hij, echter, die tot den vijf„ den graad geraakt, neemt door alle eeu» wigheid in volmaaktheid toe. „ In dezen la-'tjlen airdjehen trap zijn ,, flegts twaalf meieleden. Thands is het „ groote tijdpunt a.nftaande, waar opéén dezer twaalf, gelijk Elias, tot hoogere „ gewesten zal opgenoomen worden, om ,, in andere waerelden te werken; en daar» „ naa zullen uit de vier Clasfea de waar„ digfte voorwerpen opklimmen. ,, Indien wij naa cenigen tijd hoorden ,, dat hij gejlorven ware, en dan wider, „ dat hij leefde, zo konden wij verzee. kerd zijn, dat hij dc verzoekingen al* „ Ier booze geesten wederftaan hadde, en „ tot  VAH HET JAAR T77O. IÏJ tot den vierden trap opgeklommen wa» » re 32). Welke van ons het trouwde en reche,, fchaapende is, wiens ziel aan de Magie, ,, alleen om goed te doen, gewijd is, die „ kon zig, het zij man of wijf vlei» jen, bij de eerde opening tot de twee „ en zeventig opgenoomen te worden 33). „ De Koningin Seba, wier gefchiedenis in het Oude Testament geheel in Ma„ gifche Beelden gehuld, en flegts ten „ deele is voorgedeld, heeft den hoogden ,, trap der Magie bereikt, tot welken im„ mer nog eene vrouwelijke ziel gekoo„ men is, doch in het eind was zij te zwak geworden, om de verzoekingen der booze Geesten te wederdaan ; en toen „ is heure gefchiedenis , flects voor den „ waaren Magus verflaanbaar, in de ge„ fchiedenis van Calypfo vertoond gewor„ den. „ Zo wel de Godsdienst-leer der Grieken, als de Zenddvesta, de Edda, en de „ Bijbel, zijn aan de Magie geheiligde boeken. „ De cirkel en de driehoek zijn heilige ,, Ma-  Iiö OPSTEL Magifche Figuuren. Drie en negen, twee ,, en zeven, zijn heilige getallen. Hij, die „ de kracht dezer getallen en figuuren verfiaat, is der Bron van het Goede nabij. Het woord Jehova bevat tweemaal drie „ in zich, en heeft een onmeetbaar e kracht. „ Gelik 'er Heilige getallen zijn, zo zijn 'er ook Heilige letters. De letters „ I, H. S. moet men niet zonder de diep. „ (te eerbied aanzien , noemen of overdénken; want zij bevatten alle wijsheid en ,, de bron aller gelukzaligheid in zig ; die de „ waarde dezer letters verfiaat, is de eeu» „ wige Bron alles Goeds nabij. ,, Drie kapittels oncbreeken in den Bijij bel en zijn alleen in de handen der „ Ma. CO M.n bedenke , welke fchadelijke gevolgen dit voorgeeven van een mensch als Cagliostro, onder den fchijn van geheime wijsheid in geheime gezellchapperi voortgeplant, voor den Christelijken God-dienst hebben moet. De fiijbil is Gods woord en" de bron van onze Godsdienst. Wanneer ons de gewaande Hlagi, die met het I. H. S. te famen hangen, doen inbeelden, dat zij meer dsn alle andere christenen van G"ds woord bezitten, en nog iets d lar bij hebben, waar door bovennettuurlijke krachten verkreegen Kunnen^ worden ; zo kunnen zij ons tot alles overreeden.  VAN HET JAAR I779. J17 Magi; hem, welke flegts één dezer „ hoofddeelen bezit, (taan bovennatuurlijke „ krachten ten dienst. Hij, die I. H. S. de zen, cirkel en „ driehoek, 2 en 7, 3 en 9, en het woord „ Jehova, niet in eere houdt, en niet tot ,, waare kennis dezer letters, getallen en woor* „ den gekoomen is: zal ook niet tot het „ bezit dezer drie, in den bijbel ontbreeken* „ de, hoofddeelen geraaken. Dezelve be„ vatten de hoogjle wijsheid, waardoor de „ waereld beheerscht wordt (*). Iets uit de voorleezing, die Casdiostro voor ons Gezelfchap in Alt-Auz hieldt 34). ,, '£r is meer dan een zondvloed ge„ weest; dit kunnen de Natuurkenners » uit CO Is dit niet zeer duidelijk gezegd, dat het die wijsheid is, waar door de waereld van het F. H.S. heheerscht wordt ? verdient d:e wijsheid dat men zig haar toewijde* Ik geloove, dar men zeer duidelijk ziet, wat het oogmerk aller Magie is, die, federt eenigen tijd, niet zo veel vlijt beoeffend wordt, en dat der zendelingen, die dezelve bevorderen; ik dank God , die het zo beltuurd heeft, dat ik van mijn geloof aan de zogenoemde Magie te ïug gekeerd ben.  n8 OPSTEL „ uit de laagen der aarde bewijzen. De ouderdom der aarde gaat de gedachten der menfchen ver te booven. Men kan Mo/es niet verwijten, dat „ hij een valfche tijdreeke; ing, ten aan» ,, zien van den ouderdom der waereld, op„ gegeeven hebbe, zij is voor de Magi „ verftaanbaar. Nieuwsgierigheid, „ die niet op deugd, en zucht tot vol,, maaktheid gegrond is, is naadeelig : „ Loths wijf (trekt hier van ten voor„ beeld. Mv/es, Elias en Christus bezoe„ ken fomt jds onzen aardbol in deze ge- „ heiligde kringen. 'Kr leeven in „ geheime myftieke gezelfchappen eenige „ die eeuwen oud zijn. De heilige Schrift is vol beelden van „ deze Migie. Juditk bevrijdde Bahulia „ door de dood van Holofernes, de w;:are wijsheid was heur eigenJom, want zij „ hadt reeds die rijpheid bereikt, dat zij ,, bekende: dat de geboden heur er opperjlen „ heilig voor haar waren (*) , wijl deze niets „ kon- (•) Men overdenkc eens, welk eene affchuwlijke leer Cagliostro hier voortplantte. Volgends dezelve hadden zij-  VAN HST JAAR 2779. JIQ „ konden beveden, dat het oogmerk van den „ grooten Bouwmeester der waereld niet /heller „ bevorderde; en dus heeft eene zwakke „ vrouw de krachc gehad, he.rt te doo- den, die door zijn langer leeven het „ kwaade beginfel de overhand zoude ge„ geeven hebben. ,, Toen ter tijd was de geheime my. „ Ibeke wijsheid bij mannen en vrouwen „ te vinden. Doch zij waren zo niet aan „ beuzelaarijen, noch zinnelijke lusten, ,, als thands, overgegeeven, en daarom „ konzijne geheime leerlingen ook , ais Judiih, moeten moorden . wanneer hunne opperden het hun bevolen! Z» ver wilde hij ons evenwel niet brengen. Doch de grnixf. ftclling d'e hij hier bijhragr , dat de oppcr'ten taiet anders beveelden, dan wt Gods opmerk b vo: derde, en dat men hen dus blinde ings gehonrzaamen moe t. leidt tot de fchrikkelijklte gevolgen, en geeft onbekende lieden, welke zulke gelukzoekers als Chgiiostro af/.tnden, eene ongelooflijke en zeer gevaarlijke m.igr. rk hel*e «aaderhand ge-Kezen, dat de |efuiten voorgëeve» dat alle de beyelen van hunne npprr/len, en al wat door hunne orde gefchjedi, ter vermeerdering van Gods eer gedijdt. Dir is JiiUt betzelTde, wat Coglius ru over den moorii, door Judith Segaan , Toide, dia hij als een ttken of SymMum dei idegit vuoittelde.  120 OPSTEL „ konden zij in hun aardsch kleed tot ge. „ meenfchap met hooger geesten geraaken. Ook nog kunnen alle wonderen, van „ welke de Schrift fpreekt, verricht wor,, den, wanneer wij ons flegts van alle „ zinlijke voorwerpen los maaken, met „ edele drift naar volmaaktheid ftreeven, ,, en zulk eene neiging hebben om het ,, algemeen welzijn te bevorderen , als „ Curtius hadt, die zig vrijwillig in den poel Hortte. „ Sterkte van geest is het eerfte middel „ om oud te worden, en de eerfte deugd van een echt Vrijmetfelaar. Hier door „ wordt men rijp tot hoogere krachten; „ echter zijn 'er ook natuurlijke midde- len, waardoor men eeuwen langer lee3, ven kan 35). ,, Ahxander de Groote leeft nog in E' papten , en vormt daar eene Se£te van „ Magiy 'die flegts helden en -krijgslieden „ bewaaken , en na het plan van den „ grooten Bouwmeester der waerelden . die ' genen befchermen en geleiden, wien het fchijnbaare geweld dezer aarde in han* „ den  VAN HST JAAR I77O. 3 ül „ den gegeeven is. Frederik de Groote is ,, door Alexanders dienstbaare geesten be,, fchermd en bewaakt. ■ De migt van koningen en vorften is hun flegts in „fchijh gegeeven; eigenlijk (taan zij on„ der de goede, of zwarte Magie; daar uit ,, volgt,*of goed en gelukkig, of hard en tijrannisch regeeren 36). „ Ieder ertz tot de rijpheid van goud te brengen, is eene weetenfchap, die ,, hem nimmer ten deel kan zijn, die het goud flegts om het goud en een bevor,, dering der dwaasheid bemint, doch het „ niet tot weldaadige oogmerken gebrui„ ken wil, en het daarom wenscht. Hij zoude ook eenige onzer medele,, den het roode poeder, of, om dui'de» „ lijker te fpreeken, de eerfle (lof om de ,, metaalen tot rijpheid te brengen, mede,, deelen, om te zien of zij met dit ta„ lent woekeren zouden. Doch op den ,, afftand van honderd en meer mijlen kon „ hij de kracht der werking van dit poeder ,,Jlremmen, en ieder onwaardig medelid onzes gezelfchaps ftraffen 37). „ Salomon, wiens Tempelbouw in zekcF » te  122 OPSTFL VOOR HET JAAR I770. ,, re gezelfchappen een allegorisch beeld is, viel op zijn Magifche loopbaan van ,, het goede af, doch hij werdt gered en ,, is aan het booze beginfel ontkomen. De ,, gefchiedenis van den val der Engelen is niets dan een allegorisch beeld des over„.gangs van de witte tot de zwarte Ma- 3> O P-  OP HEL, DERENDE AANMERKINGEN OVER HET OPSTEL VAN HET JAAR. 1 7 7 0 > GESC II REEVEN NAA HET ONTDEKKEN VAN HET r.EDROG. Miiau, den 2 Februari, 1787. anneer ik nu een oog op Ccgliostro's bedriegerijen te rug flaa, 7.0 gis ik, ja ben bijna verzeekerd, dat hij een zendeling der Jefuiten geweest is. Bij zijn verblijf alhier, zocht hij een aanhang te maaken, waar van hij het grootfte gedeelte, op verfchillende wijzen, bedroog, om door dezelve met des te meer luister in Petersburg ten voorfchji te kunnen koomen, het welk, gelijk uit het vervolg te oordeelen is , het hoofdoogmerk zijner Reis naar htt Noorden was. Oo'c wende hij alle zijne listigheid aan, om rrj te overreeden, dat ik hem naar Petersburg verzeilen zoude; want hij wist het zeer F ^ waar-  Ji4 OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. waarfchijnlijk te maaken, dat hij dé ver* heevcne Beheerfcheres aller Rusfen, als Befcherm'ter der Loge d'Adoption zoude aanneenten, en dan zoude ik, na zijn voergeeven, de ftichteresfe dezer Loge 7.ija. De voordeelen, die hij ons geheels land hier u:t voorfpelde, waren zo groot, en luisterrijk, dat mijn goede vader, ais een minnaar zijnes vaderlands, en meer andere, mij aanzetteden, om met Cagliostro en zijn vrouw deze Reize te doen. In het vervolg zal ik zeggen, hoe ik van het ongeluk, van metgezellin dezes doolenden Toverridders te worden, bevrijd werdt, fchoon mijne eigene bloedvrienden het wenschten, zonder het gevolg van zulk een (lap in te zien; zo zeer hadt de Bedrieger zig van hun vertrouwen meester weeten te maaken. Doch ik moet den Lcczcr nogmaals verzoeken, Csgliostro's zo even aangehaald plan, bij mijn opftel van het jaar 1/79» niet uit het oog te verliezen; als dan zal men ligt kunnen verklaaren , waarom hij voornaamelijk zijne onderneemingen daar heenen richtede, om mijne welmeenende neiging tot dwee- pe-  ophelderende aanmerkingen, exz. 125 perij tot zijn doelwit nuttig te maaken, mijne ziele geduurig door hoogere verwachtingen te bedwelmen, en-zig in mij* ne verbeelding als wonderwerker te bevestigen: dewijl zijn inkomst in Petersburg, bij die genen die neiging tot het wonderbaare hadden , veel uitmuntender zoude geweest zijn, wanneer, nevens zijne aanbeveelingen, uit zo meenig eene Vrijmetfelaars-Log«, ook eene vrouw uit een aanzienlijk geflagt , en wel op uitdrukkelijk verlangen van heur huisgezin, hem diar hcenen verzeld hadt. Zo vast als ik toenmaals overtuigd was , dat Cagliostro bovennatuurlijke krachten bezat, zo zeeker had ik hem veele leerlingen en naavolgfters toegevoegd : wijl dweeptrif (gelijk w 1 e l a n d zegt) even befmeitehjk ais de pest is, cn dewijl, wanneer eene goedaartige geestdrijvende ziele iets met onloochenbaare teekenen van oprechtheid getuigt , deze zeeker , bij alle gemoederen, die even dezelfde neiging hebben, gehoor en geloof vindt. Cagliostro zoude, wel'is waar , nimmer zijn oogmerk bereikt hebben, om Catharina de Wijzt, die vrij vats F 3 ' al-  I2fJ OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. alle dweeperij is, in dweeperijën te verwarren; doch dat dit zijn voorneemen ge. weesr. is , ziet men thands duidelijk genoeg. Wann er Ifc thands het gevaar hefdenke, dit ik, gedankt zij de Voorzienigheid! ontkoomen ben; dan gevoel ik eenen ORwederflaanelijken aandrang, om de verdwaalingen mijner ziele openhartig te bekennen , om ieder te waarfchuwcn, zig niet aan duistere gevoelens in den Godsdienst over te geeven; hunne inbeeldingskracht niet te verhitten; niet begeerig na wonderen te zijn; geene gemeenfehap met geesten te zoeken, welke de aanbiddenswairdige Voorzienigheid voor deze waereld, (in welke ons onze pligten ten nutte onzer medemenfchen aangeweezen zijn , die tevens tot onze eigene verbete. ring moeten dienen) niet nbodig vondt, en dezelve daarom voor eene toekoomende waereld beftemde. i.) De overledene; Hofraad Schrander, een man, wiens aandenken een ieder heilig is, die dezen geleerden en werkzaamen menfchen vriend gekend heeft; een man, die, bij zijn leven, de Godfpraak, niet al.  OTKEï.DESENDE AANMERKINGEN* ENZ. 1 2? alleen van zijne vrienden, maar zelfs van bijna het geheele land was, waavfchuwde ons allen tegelijk voor eene verbindtenis met Cagliostro, en vondt zwaarigheeden , om in de Loge d'Adoption te koomen. Deze 'voor mij onvergeetbaare man was de Academievriend van mijn' vader, en oom'. Hij heeft het zig een pligt gereekend, de zielen der kinderen van deze zijne vrienden door zijn omgang te vormen. —-—• Op den weg van mijn leven is hij de werkzaamfte vriend voor mij geweest, wiens voorzorg en lesfen, nog zelfs in de eeuwigheid, invloed op mij zullen heb. ben ; want hij kende mijne neiging £o„ dweeperij. Hoe zeer zijne regelen ter ge* luk/.aiighcid, die op de zuiverheid der ziel en werkzaame menfchenlicfde gegrond waren , _ bij mij ingang vonden; zo ilemdff ik echter, met de grondftellingen van dezen wijzen vriend, niet overeen; wanc hij geloofde niets, dat door het verftand werdt tegengefprooken ; en ik geloofdeten vollen aan de nog altoos voortduurende wonderkracht des gebeds van vrooïv.g Christenen, en wenschte een zo eer? F 4 waas»  JTio OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. waardig man nog eenmaal tot dit geloof te bekeeren. Door Cagliostro hoopte ik mijn oogmerk nader te koomen; en als deze ons den voorflag deedr , om eene Loge d'Adoption op te richten, (Telde ik Schwander als medelid dezer Loge voor. Als de Hr. van der Howen, mijn' vader en mijn' oom aan ïchwander ons befluit ontdekten, keurde hij de dichting dezer Loge volftrekt af, en bragt zijne vrienden zo ver, dat zij zijne voordellingen gehoor g;ven. Mij waarfchuwde hij met vaderlijke tederheid, om niet in het net te val. len, dat Cagliostro voor ons fpreidc; want hij verklacrde onzen held voor een kwakzalver en bedrieger. Ik hield, uit eenige gefprekken , Caglie tro voor ctn man Gods, wien hoogere Geesten dienstbaar waren, en beweende, in ftike, het ongeloof van mijn' vriend, het welk mij de zaligheid, van in gemeenfchap met hoogere Geesten te treeden, ontzeide. Door een oogenfchijnelijke proef over de verandering des kwikzilvers in zilver, en de eerde Magifche proef, weLe Cagliostro deedc, overreedde den Hr. van der  OPPELDEEENDEAANMEUKmeEM, ENZ. 129 der Howen, mijn' vader en oom, om de Loge 'd'Adoption te (lichten. Nu hadt Schwander een hevigen ftrijd met mij ; hij wende al het geweld, dat hij over mijne ziele hadt, aan, om mij te rug te houden. Alle zijne reedenen, gepaard .met zijne betooverende welfpreekenheid, voa« den geenen ingang bij mij; want mijn geloof, van door de verbindtenis met hoogere geesten tot wonderkrachten te geraakcn, was zodanig gevestigd, dat ik zijne, zoo het mij toefcheen, dwaalingen de* vernufts in ftilte beweende, en innig mededoogen met hem hadt. Ook verklaarde ik: dat, fchoon het mij zeer bedroeven zoude, dat hij niet in ons gezclfcha»» kwamc, ik 'er echter een medelid van zoude worden. Nimmer zal ik het gelaat cn den toon der ftemme vergeeten, met welken Schwander, met bedwongene traa- Een, zeide: ,, VriendinJ uwe neiging tot bet wonderbaare verfcheurt mij bet „ hart! Zo laag gij dezelve niet teger.M (laat, zijt gij eene fpeelpop vas eea „ ieder bedrieger, die, door fchijndeued, ^ u-acht is blinken. Kan ik u van ö?a  130 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENK. „ afgrond, bij welken gij nu,ftaat, niet „ te rug voeren, zo zal ]k u verzeilen, om, zo veel als moogelijk is, ook daar „ nw bcfebermer te zijn, en u op alles „ opmerkzaam te maaken, dat tegen het „ vernuft ftrijdt,den oorfprong alles goeds ,, vernedert, en ten laatften de edelfte „ zeden verderven moet. Ik zelve wil mij van uwen Geestenziener laaten in,, wfjèn, en zo het fch:jnt, voor den zot ,, laaten houden; want ik noem op het „ kooid der dwaasheid dansfen , als men ,, gelooft wnt uw wonderman leert." Geheel verheugd, hoopte ik, dat hij nu den eerden ftap tot z'jne bekeering gedaan hadt. Doch hij antwoordde, met treuri. gen ernst: „ Wanneer ik eens ge- ,, dorven zal zijn, en vervolg van tijd u, van uwe dweeperijën geneezen zal heb„ ben , dan zult gij eerst bet otTer geheel en al gevoelen, het welk ik u thands ,, tocbrenge." Deze braave man overreedde nog twee vrienden, om, met het zelfde, oogmerk zig in de Logs d'Adoptionte bcgeevcn. 3.) Ik moet bekennen, dat de vertelling van  OPHELDERENDE AANMERKINGEN ,ENK.. ï31 van deze eerde Magifche proef den grootden indruk op mij maakte , en mij, bij mijn toenmaalige neiging tot geestdrijverij, op zulk eene wijze innam, dat ik naardezelve geen oneenzijdige onderzoekfter zijn kon. ■ Dat het huis, waar dezer proeve gedaan werdt, zo ver van het huis van mijn'vader aflag, dat geene gezichtkundige fpiegels eenige werking in. deze proef konden doen, vergrootte het denkbeeld dat ik vormde van de magt,, die Cagliostro voorgaf over de waereld der geesten te bezitten; en ik fchreef, in mijoi' opdel van het jaar 1770, deze omdandigheid 7,0 naauwkeurig op, om hem hier door aan onze dweepende naakoomelingea ais een man voor te dellen, d'e bovennatuurlijke verfchijnfelen ten voorfchijn koa brengen. Schoon ik thands deze goochclaarsilreek niet ten vollen ontdekken kaft* zo kan ik echter met zeekerheid zeggen,, dat het op de natuurlijkde wijze is ge> fchied; wijl , gelijk het vervolg toonsïï zal j, alles bedrog en affpraak tusfehen hem en het kind geweest i& Waren wij, bij de daad zelve, onbevooroordeelde aan» F ö fchaa-  *32 OPKE '.Dm ERDE AANMERKINGEN, ENZ. fchouvvjrs geweest, dan hadt men voorzeeker Caglhmo, flap voor flap, zijn bedrog kunnen aantoonen en ontdekken , en dac hj, misfehien door een tweeden of derden medehelper, de onverwachte aankomst des oudften zoons mijnes ooms vernoomen , en de onpasfelijkheid van mijne nicht reeds te vooren geweeten hadt. Doch naa acht jaar is het niet meer mooglijk, een, met voorzichtige list uitgedacht, bedrog naa te fpoorer. 40 (*; De Heer Opper-Burgraad van der Howen, aan wien ik deze bladeren, als Voorzitter, vóór de uitgaave ter doorlezing gaf, zeide mij; dat hij voorftander onzer Loge geworden ware, was alleen, gefchied oai te beletten, dat iemand, die geen Vrijmetfelaar ware, in dezelve werdt toegelaaten; want toen hij aan eenige van ons bemerkt hadt, dat ons niets van ons befluit kon doen afzien, zo hadt hij, om, met andere Vrijmetfelaars, het oog op de zaak, en het handvatfel in handen te houden, niet alleen in de flichting dezer Loge geflemd, maar ook geen grooter aantal van broeders en zusters laaten aanneemen, om la i'en tent ftaat dit teken, in plaats van 45.  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. I33 om het geheele, na tijd en omftandigheedeu, der vergeetenheid over te geeven. 5.) Thands haart het mij verwondering, dat Cagliostro, die zijne leerlingen het dieplte ftilzwijgen geboodt, zelve zorg droeg, om bij de ongewijde waereld,door zijne zogenoemde wonderkachten, aanzien te verkrijgen. Hij onderfcbeide zig hier in van andere gewaande bezitters van hooge geheimen, die juist daar door, dat zij zig ia een geflrenge onbekendheid wisten te houden , aanhangers vonden, over welke zij een volkomen heerfchappij verkreegen; wijl zelfs de geheimnisvolle duisterheid van hun opperhoofd, hun eenen heiligen eerbied inblies, door welken zij voorbereid werden , alle vertellingen van bovennatuurlijke verfchtjningen , die in onze da. gen zouden gebeurd zijn, zonder naauwkeurig onderzoek te gelooven. Doch ik keer tot Cagliostro weder. Met zeer veel overleg wist hij hun het eerst tot zig te lokken, die de meeste neiging tot bovennatuurlijke geheimnisfen hadden; en, naa dat dezelve vol verrukking voor hem ingenoomen waren , liet hij eerst die genen F 7 toe  134 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. toe tot zijn geheimnisfen, die minder neiging tot het geloof, aan het wonderbaare hadden. Met mijne overledene ftiefmoeder, en nog twee medeleden van ons ge. zelfchap, maakte hij die uitzondering, dat hij hun, vóór dat zij ordens-zusters werden, zijne myöieke voorleezingen hooren liet; en mijne overledene ftiefmoeder woonde , vóór heure aanneeming, in de Loge d'Adoption, een Magifche proef bij. Toen ik hem vroeg, waarom hij van zijn bovengemelden regel afgeweeken ware ? antwoorde hij: ieder medelid moet na zijnen eigenen imborst behandeld worden, en fchoon hij de magt hadde, van het aan hem gegeevcne gebod af te wijken, zo ftondt hij echter onder zwaare verantwoording, als hij deze vrijheid misbruikte. 6\) Cagliostro doelde hier op den Heer Doftor Stark, Opper-Hofprediker te Darmfiad, die zig verdagt gemaakt heeft van ook opperhoofd eenes geheimen gezelfchaps te zijn, dat hij, het oogmerk zij zo het wil , hooge verwachtingen voorgeiTeld hadt. Hij woonde toen ter tijd hier, als Hoogleeraar der wijsbegeerte, reeds langer  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. I35 ger dan tien jaar. Cagliostro verklaarde hem als een afgezant van het kwaade beginfel, en voor den voornoemden nekromantist, die ook van zijn opperden gezonden was, om in het Noorden den verborgen toverfchat te ligten. Wij kreegeft. het ftrengfte verbod, noch de Hr. Starkt noch iemand zijner ingewijden, onze door Cagliostro gedaane ontdekkingen mede te deelen. Daarentegen verklaarde' de Hr. Stark onzen wonderman, in itilte, voor een zwarte-kunftenaar. De eene waarfchuwde zijne leerlingen door bezweeringen , welke door rookwerk verricht werden. De andere voor die genen, bij welke de degen gebruikt wordt. De Hr. Stark konde den vrienden der waarheid deze zaak het best verklaaren: en hoe vee! dankbetuiging verdiende hij dan niet van hun! Is hij zelf bedroogen geworden, zo wenfche ik, dat hij met even dezelfde openhartigheid als ik, eenmaal zijne dwaalingen, andere bedroogenen ter waarfchuwing, uitvoerig vernaaien wilde. Wanneer de Anti St. Nikafe het vermoeden niet bevestigd hadde» dat men van Doctor Stark hadde-  t$6 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, EKZ. hadde, zonde ik zijnen naam hier niet •genoemd hebben. Heeft de Heer Dr. Stark de leden van zijn geheim gezelfchap met hooge verwagtingen bedroegen, en zijn beloften niet vervuld, zo zullen dezelve hierdoor opmerkzaamer op zijn gangen en* lesfen worden. Heeft hij daarentegen niets verborgen, niets magisch geleerd, geene hooge verwagtingen van bovennatuurlijke krachten en verbindtenisfen in zijn leerlingen doen ontdaan; zo kan dit aangehaalde getuigenis van Cagliostro hem geen naadeel doen; wijl als dan niemand, die eenigzins betrekking op hem heeft, hem met Cagliostro zal willen gelijk Hellen. 7.) (*) Hij, die van alle zucht tot het wonderbaare vrij is, zal het zeeker onbegrijplijk vinden, hoe het moogelijk ware, dat ik in ernst hadde kunnen gelooven , dat Cagliostro zig, op het gebod des grooten Koptha, naar Wihen begeeven hadde. Doch daar veelen van ons geloofden, dat de bekende vertelling van Schwedenborgs gezicht van den brand te Stockholm waar ware, zo waren wij zeer genegen onzen held geen mindere magt toe te fchrijven. Indien an- (*) Op pag. 58. agter de woorden naar UT.ztn begu. vsb, is iiet teken 7) in den test uirjelaateq.  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. I37 andere Leezers het overklaarbaar viaden, hoe Cagliostro deze plaats zo naauwkeurig hadde kunnen afteekenen, zo ware te antwoorden; dat zulk een afgerechte knaap, eer hij zijn fchouwfpel hier begon, gewis door zendelingen van alles onderricht ware; ook kon hij, zelfs door gefprekken met mijn' oom , op een listige wijze, zonder dat iemand het merkte, eenige dagen te vooren, de gantfche gelegenheid van dit woud onderzocht hebben. Want, reeds federt de dagen der kindsheid van mijn' oom cn vader, is 'er iets van eene, in het voornoemde woud begraavene-fchat, benevens eenige aldaar voorgevallene fpookerijen, verhaald. Voorheen vondc deze fchat- en fpookbistorie in het geheel geenen ingang Doch, naa dat Caglio tro zulk een vertelling famengeloogen, en onze zielen ter toverwaereld ingevoerd hadt; maakte het op mijn' oom een Herken in-druk, daar hij hem eensklaps op een papier de plaats afteekende, onder welke, op zijn Landgoed-, de gewigiigfte dingen zouden begraaven liggen, en hij in deze teekening de plaats erkende, op welke hij,  138 OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. hij, een kind zijnde, dikwerf gcfpeekl en gehoord hadt, dat aldaar fpooken om een begraaven fchat rumoerden. 8.) Eerst federt mijne terugkomst in mijn vaderland, ben ik in ftaat het algemeen te berichten, hoe Cagliostro, door een geheel eenvoudig middel , zijne, ons toen onbegrijpelijke, goochelaarijen , met het kind, op zodanig eene wijze wist te verrichten, dat zelfs die genen, die overtuigd waren, dat hij een bedrieger ware, dezelve niet wisten te verklaaren. In het bcgm, zo lang de mccsten van ons in den toeftand der geloovigcn waren , waagde het niemand Caglkstio's gebod te overtreeden; en men zal in het vervolg, u?t mijn opftel van het jaar i77o zien, hoe onze held het zig ten nutte wist te maaken, dat de Hr. Hinz. gewaagd hadde, mijn kleinen neef over deze zaak te ondervraa. ■gen. In het vervolg, toen wij overtuigd varen, dat Cagliostro ons hedroogen hadde, droeg ieder onzer zorg dat het'kind over deze zaaken niet ondervraagd wierde; want wij fehaamden ons en wenschten, dit i et fond alles vergeeten mogte. Het was ons te  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. 139 te vergeeven, dat wij de opheldering dezer zaaken tot nu toe zelfs onderdrukten •, want wij konden niet gisfen, dat in deze zotbeeden zulk een fijn gefponnen en ver uitziend plan van verborgene list verftooken lage. Eerst federt eenige maanden, is het mij door de bekendtenis van mijn klein neefjen duidelijk geworden, hoe Cagliostro het bedrog met hem aangevangen hadde. Terftond naa zijne aankomst, naa dat hij in het huis van mijn* oom zig vriendelijk ontvangen hadt bevonden, haal. de hij dit kind, dat een vernuftig en fpraakzaam knaapjen was, zeer aan, en zeide ons allen, dat niets aan zijn geluk ontbrak, dan dat hij geen vader van zulk een kind ware. Het kind, dat ons allen Cagliostro zo eerbiedigen zag, en van ons tot liefde tot hem werdt aangemoedigd, beminde nu ook den man, dien dikwerf met hem fpeelde. Onder dit tijdverdrijf hadt Cagliostro hem allerlei geteekende beelden laaten zien, 'er vraagen over gedaan , hem antwoorden geleerd, en het kind leerzaam bevonden. Hij zeide het kind, dat het zijn' vader, zijn moeder, zijne zus-  140 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. zuster, ja zelfs hem, zijn' getrouwen dienaar, zig zeiven, en al wat het beminde gelukkig kon maaken, wanneer het alles doen zoude wat hij hem belastte, en 'er niets van de dingen, waar over hij met hem fprak, ontdekt wierde; doch het kind moest hem alles zeggen, wat ieder onzer van hem dacht. Ook hadt hij h\t, met den degen in de hand, gedreigd, dac hij het lid voor lid affnijden zoude, zoo het klapte of zig niet na zijne voorfchriften fchikte. Hier uit is ligtelijk te verklaaren, hoe het kwam, dat de knaap, naa elke bewerking, zo verhit ware; want de angst, dat hij zijn. les niet goed opzeggen zou, hadt hem het bloed in de wangen gejaagd. De kleine, die van zijn ouders en ons allen , als gezegd is , onophoudelijk aangezet werdt om Cagliostro"s liefde te verwerven, deedt alles, wat onze wonderman hem geboodt. Vóór de eerde zogenoemde Magifche bewerking, beloofde Cagliostro het kind eene fchoone uniform, als het de zaak wél uitvoerde; en den volgenden dag lieten  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. 14I ten de ouders het kind, op Caglioslro's verzoek, eene uniform maaken. Nu werdt het kind geduurig ftouter. Onder het papier, dat met charaBers beteekend was, lag een ander papier, waar op alle de voorgegeevene verfchijningen, volgends de orde, waar op Cagliostro ze vraagde, waren afgemaald. De knaap zag dit en dat hij flegts op de natuurlijkfte wijze hadde te antwoorden: nu zie ik een woud, nu dit en da:, enz.. 9.) Met het woord Barba Jovis beftempelde Cagliostio een geneesmiddel, dat, na zijn voorgeeven, alle krachten der natuur in evenwigt hielde, en het leven der menfchen eeuwen verlengen konde, indien men het, volgends zijn voorfchrift, gebruikte. Mijn eigene ondervinding geeft fpreekende bewijzen, hoe ver fomtijds het geloof aan wonderen gaan kan; want dit fprookjen , dat menfchen veele eeuwen leeven konden , fcheen veelen van ons niet eens onwaarfchijnlijk. Doch, noch de Barba Jovis, noch het roode poeder, was mijn ftokpaardjen, terwijl mijne ziel flegts van het eenige voorwerp, naamehjk de ge.  142 OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. gemeenfchap met hooger geesten , vol was, en ik juist daarom Cagliostro''s overige beloften over het hoofd zag. Ik zwijg dus hier van, om dat ik mij ftegts verpligt gevoele, het Algemeen over de neiging mijner eigene ziel bericht te geeven. Doch ik toone hier flegts aan, hoe loos Cagliostro zig ook tegens mij gedroeg, even zo opmerkzaam was hij, om de verwachtingen zijner andere leerlingen zig ten nutte te maaken. io.) Eenen ieder, die dit leest, zal het duidelijk zijn, dat Cagliostro mijne inbeeldingskracht zo werkzaam poogde te maaken, dat ik van mijnen broeder droomen moest; hadde ik dezen droom.gehad, dan zoude hij het zo hebben weeten te draaijen, dat alles, wat hij op het gezegeld papier gefchreeven hadt, zijn oogmerk dienftig wierde. Doch toen hij merkte, dat mijqe inbeeldingskracht zo fteik niet te fpannen ware, dat ik den beloofden droom verkrijgen kon, heeft hij mij waarfchijnlijk iets toegebragt, door het welk hij mij eenige uuren ziek maaken kon. Wat dit vermoeden nog meer veriterkte, en  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. 143 en dat bij fommigen toen reeds wantrouwen verwekte, was: dat hij mij en eene vriendin dikwerf tegen onzen zin dwong, van zijn fnuiftabak te fnuiven. Bij een mensch als Cagliostro is het niet onwaarfchijnlijk, dat hij zig ook van fijn vergif bediende, om zijn oogmerk te bereiken; en om het te bedekken, kan hij zijn fnuif gebruikt hebben. Genoeg, het gelukte hem ons zand in de oogen te lTrooijen, dat hij zeide: > ,, De arme vrouw „ is veel te zwak van zenuwen, dan dat ,, mijne geesten op heur zintuigen werken kunnen; zij is door de Magifche bewerking, die ik ondernoomen heb, zeer „ ziek geworden," en gij zult haar nog ,, te bedde vinden; doch om 3 uuren zal „ zij weder wél zijn." Dat de Heer N. N. mij op dat uur uit het bed, en juist als Cagliostro gezegd hadt, aan mijn fchrijftafel vondt, hadt hij ook door zeer natuurlijke middelen kunnen weeten; want zo ras ik niet regt ziele ben, kan ik, gelijk hij wist, geen oogenblik in het bed vertoeven, en mijn fchrijfkamer was mijn gewoon verblijf, toen ter tijd echter nog meer,  144 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, HNZ» meer, wijl ik altoos alles, wat 'er in onzen Magijchen kring gebeurde, terftond opfchreef. Dit wist Cagliostro; en dus kon hij, wijl hij bereekend hadt, wanneer de werking der Artzenij zoude ophouden, bepaald zeggen: dat de Heer N. N. mij in mijn fchrijfkamer zoude vinden. 11. ) Hoe wist Cagliostro elke kleinigheid tot zijn voordeel te gebruiken! Zo duidelijk het mij nu is, dat hij de neiging mijner ziele door zeer natuurlijke middelen onderzocht hadde; even zo zeer verwonderde ik mij toen ter tijd, over zijn vermoogen om in mijne ziele te leezen , en mijn geloof aan zijne gemeenfehap met hooger geesten werdê hier door bevestigd. 12. ) Wanneer men het jegenswoordige zeggen van het kind met de bezweering vergelijkt, zo verwondert het mij zeer, dat niemand op de gedachten kwame, dat alles door Beelden, die achter op het met charaSters befchreeven papier gemaald waren, konde in het werk gefield worden. Overweege ik echter de kracht der dwee. perij en vooringenoomenheid, dan wordt het  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, EN?. I45 het mij nier. vreemd, dat men zig, in deze gefteldheid der ziel, door hooge verwagtingen bedwelmd , genegen gevoelt, om aan de ongerijmdfte dingen geloof ee geeven. Ook wil ik wel bekennen , dat, wanneer 'er toen ter tijd een onbevooroordeeld aanfchouwer tegenswoordig geweest ware, en zig verftout hadde, in de kamer te gaan, in welke het kind de gefchilderde Beelden voor zig hadt liggen, om zijne les uit dezelve op te zeggen, volgends de zogenoemde bezweering, deze ontdekking zelve mij niet van mijn geloof aan Cagliostro z >ude hebben afgerukt, maar mij in den waan bevestigd hebben , dat wij, tot ftraf onzer ongehoor. zaamheid, door booze geesten waren bedroogen geworden, die ons van Cagliostro wilden af lokken; misfchien dient dit openhartige getuigenis om anderen, die ook in het geloof aan Geesten-bezweeringen, en aan de wonderkracht van het Magnetismus (*) zo zeer verzonken zijn, dat zij (*) Indien men het verhaal der proeven van her dierlijk Magneiimut t die onlangs te Rotterdam zo veel opG gang  I4<5 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. zij de Magnetistert een' voorzeggenden geest toefchrijven, op de leiding hunner denkbeelden opmerkzaam te maaken, en uit mijn eigen ondervinding te toonen, hoe ligt bedriegerijen voor wonderen te houden zijn, vooral wanneer ingewortelde begrippen, die ons in onze tedere kindsheid bijgebleeven zijn, medewerken. 13.) Uier moet ik herinneren, dat het kind noch gefchreeven , noch gedrukt fchrift leezen kon, en dat het, naa elke bewerking, zeer verhit en flaaperig werdt. Ook hadt Cagliostro ons allen bevoolcn, nimmer met hec kind over verfchijningen te fpreeken , dewijl het aan 't ijlen zoude geraaken , als het, zonder door den MagiJcJicn cirkel en de characters gedekt te zijn, van deze heilige dingen fprak. Hij voegde 'er bij, dat het kind, geduurende de bezweering, eigenlijk zelfs, niet fprak; doch ga^g maakten, met t'e bczweering van Cagliostro met het kind vergelijkt, zal men niet weinige overeenkomst vinden, fchoon hec eerstjcmclde nog zo onverklaarbaar voor ons is, als de bedriegerijen van Cagliostro in het jaar 1779 voor Mevr. van der Recke waren. Vërtaaler.  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. I.17 doch dat de geest der Magie op hetzelve ruste, en het dikwerf dingen deedt zeggen, die het niet zag; even zo hadden de Apostelen in verfchillende taaien, bij het Pinxterfeest, gefprooken, zonder dac zij één dezer taaien magtig waren. Ieder zal duidelijk zien, hoe uitgedagt deze vond was; want hadt het kind zig al eens tegen een uitvraager verraaden, zou Cagliostro gezegd hebben: „ Ik heb u te vooren gezegd, dat het kind niets „ weet, van alles, wat 'er bij de be„ zwecring gebeurt , als het niet door „ het rond en de charafters gedekt is. „ Waarom hebt gij hec kind zoeken uit „ te hooren; nu hebt gij de booze gees„ ten magt gegeeven, om u [e bedrie» gen." 14.) Als ik 'hem naaderhand vroeg: waarom hij bij deze bewerking zo heevg met de voeten geftampt hadde? gaf hijmij ten antwoord: „ Dat kan ik u niet „ zeggen; doch kent gij de fpreuk nier: „ Het zaad der vrouwe zal den Jlang den „ kop vermorsfelen en gij zult het de verfden „ vermorsfelen?" Zo wist deze be- G 2 drie.  I48 OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. driiger zig altoos met eenige woorden te behelpen, en wij waren te vrede mee alks wat hij zeide. 15.) Zo veel gelegenheid ik gehad heb, de zogenoemde Geesten.bezweerers naa te gaan, heb ik bemerkt, dat zij allen dit wei-uitgedachte gebod geeven : dat men zig , geduurende hun arbeid, niet mag bewcegen, niet fpreeken, en zig met -geen andere gedagten bezig houden. Welke onbevooroordeelde denker ziet niet, dat deze bedriegers de zielen der aanfehóuwers flegts met goochelaartje!) zodanig poogen te overmeesteren, dat dezelve zinnen noch gevoel, dan voor hunne gebcd-n hebben , en juist daarom het bedrog niet ligtelijk zullen bemerken ? 16.) Dat de Hr. N. N. juist op het uur, dat Cagliostro noemde, op zijn, niet ver van de ftad gelegen, Landgoud ziek geworden is, is waarfchijnlijk (gelijk toen reeds door de ongeloovigen onder ons gegist werdt) door een vergif gefchied, dat hij hem ongemerkt, het zij door fnuiftabak (pag. 143.)» of °P een a«dere wijze, toegebragt hadt; want daags te vooren fpijs-  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. 149 fpijsde Cagliostro des middags met den Hr. N. N, en achte zig door hem beleedigd. Toen hij van de Hr. N. N. tot ons kwam, fprak hij met woede van hem, en zeide: deze zoude zijne magt gevoelen, en van hem geftrafd worden. Dat CagUostro den geneesheer van N N. beften*»men kon, was zeer natuurlijk, wij! dezelve geen geneesheer als dezen gebruikte. Met den kusch van het kind en dien van de gewaande verfchijning, is het op de volgende wijze toegegaan. Het kind hadt zijn eigene hand zo dikwerf gekuscht, als 'er kusfchen gehoord werden ; cn !e bekentenis van Cagliostro zeken over zijne zogenoemde Geesten - bezweeringen , ftemt met het zeggen van mijn neefjes icdenlijk wel overeen. De geveinsde onmagt, die Cagliostro zo Eatuurlijk wist na te maaken, was, na allen fchijn, alleen gefpeeld om ons te beacgfh'gen, en ons, in het vervolg, op onze pla3tfen, die wij als aanfehouwers der bezweeringen bekleedden , te houden, op dat wij op deze wijs buiten ftaat zouden gcfteld worden, om als bedaarde naG 3 var-  IJO OPin LDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. vorfchors bet bedrog te ontdekken. Want, wijl de duivelen zelfs den beheerfcher der geesten zodanig durfden kwellen; zo moesten wij naadenken, wat ons lot zoude geweest zijn, zoo hij ons niet door zijne magt gered hadde: want hij verzeekerde ois, dat hij zeer tegen de booze geesten hadt moeten kampen, en hadt hij deze ontnagt voor ons niet geleeden, wij zouden allen ongelukkig geweest zijn. Door de2e goochelaarsflreeken maakte hij, dat wij zijne voorfchriften in zulke gevallen naauwkeuriger volgden , en daarom zijn bedrog niet terftond ontdekken konden. Om te bewijzen, dat deze onmagt flegts veinzerij en geen plaag der booze geesten ware, moet ik 'er een diergelijk geval bij voegen, dat kort voer zijn vertrek uit Mitau gebeurde. Bij één zijner Magifche ksfen, in welke hij ons met den degen in de hand flilte, aand.cht, en ernst aanbevoolen hadt, naa dat hij het Magifche rond om ons heen hadt getrokken, waagde de Hr. Hinz, die hem toen reeds voor een' bedrieger hieldt, alles, wat Cagliostro zeide , met luide zuch-  OPHFLDFRENDE AANMERKINGEN , ENZ. 151 zuchten, opeen' belachelijken toon, na te zeggen. Cagliostro fprong op, wierp tafel en lloelen om, geboodt ons allen de kamer te verlaaten, indien wij niet door de duivelen verfcheurd wilden worden. Hij zelve Hoofde kamer uit, en wij vlooden hem naa. Hij wierp zig , met ftuiptrckkiagen, in een Ieunftoel, behieldt zijn' degen, met voordacht, in de hand, geboodt, onder vreeslijke dreigingen, dat wij allen ons van hem verwijderen zouden, wijl die hem naderde, door de booze geesten, ongelukkig worden zoude. Wij verlieren hem gczaam'ijk; alleen de Ilr. von Medem, van Tütelmunde , tradt zeer nabij hem, en bleef voor hem Haan, en vatte hem bij de hand', in welke hi den degen hielde, om denzelven, in alle gevallen, rhagtig te kunnen worden. Cagliostro''s vrouw badt den Hr. van Mtdtm weg te gaan, indien hij niet terftond een man des doods wilde zijn; doch deze antwoorde: hij zou zig zeiven aan de goede en kwaade geesten overlaaten; want hij dagt niet van CaglU ostra af te gaan, vóór hij zag, hoe het met hem en zijn onmagt af zoude loopen. G 4 De  IJ2 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. De I !r. van Medem overtradt dus het flreng gebod, en floeg de waarfchuwingen van den Graaf en Gravin Cagliostro in den wind, en bleef bij onzen wonderman (laan, tot dat deze goed vondt, uit zijn onmagt bij te koomen. En echter werdt 'er geen hair van den moedigen leerling door de duivelen befchaadigd. De Ipotter Hinz leedt ook niets van de booze geesten. Die is genoeg om te toon en , dat Cag iostro ons door ij lel voorgeeven beangftigde, op dat wij zijn grof bedrog niet bemerken zouden ; ea veclen van ons zagen hec zelfs toen niet in. 17.) Wanneer men hec gezigtspunt niet uit het oog verliest: dat Cagliostro's toe» leg was, mij te beweegen, om met hem een reis naar Petersburg te doen; zo zal men zeer ligtelijk begrijpen, waarom hij alles aanwende, om bij mij een man te fchijnen , die bovennatuurlijke krachten van geest bezat, en in de zielen der menfchen als in een open boek las. Hj haJt deze gefchiedenis, met een ingewikkelden en bewonderenswaardigen list, verzonnen, en geen woord ging uit zijn geheele gefprek  OPHELDERENDE AANMERKIWfiE», ENZ. IJ 3 ■fprck voor mij verlooren; fchoon liet juist die werking op mijne ziel niet deedt, die Cagliostro verwachte; want ik moet bekennen, dat ik toen aan zijne kracht, om in de zielen der menfchen te leezen, niet meer twijfelde, hem en zijne verbinding met hoogere geesten in groote eere hieldt» en de hoop in mij aankweekte, om door hem tot den hoogden top der Magie se geraaken. Eerst, naa dat ik overtuigd werdt, dat Cagliostro een bedrieger was, loste zig dit onverklaarbaar geval op; wijE ik het toen waagde, Cagliostro's gebod te overtreeden, en met mijne, nu overleedene, ftiefmoeder en met beide de vrienden, die van de zaak wisten, over dit, voor mij onbegrijpelijk, (luk van Cagliostro te fpreeken; toen bleek het, dat Cag» Uostri door ftritëvraagen bij den eener* vriend het gantfche geval in zijn famenr hang op het listigfte uitgevraagd hadt , endus door hem ontdekte, dat ik door mijrj ftiefmoeder van het geval onderricht ware. Ook hadt hij dezen vriend, op hec plegtigfte, gebooden, van deze zaak te zwijgen; zo werdt ook mij door onzen Gj facld  ÏJ4 OpHKf.DEREt»DR AANMEPKINOEN, ENZ. held een (treng zwijgen over deze ontdekkina, d:e ik van zjn kracht, om in de ziel u leezen, gedaan hadt, opgelegd. Wij, tót blinde gehoorzaamheid opjeleide , leerlingen, v oh» Jen z-jn voorfchrift; eh dus was Cagliostio verzeekerd, dat zijn bedrog niet kon ontdekt worden, zo lang wij aan z;jne voorgegeevene verbinding met hoogere geesten ge!oof floegeb. Hoe listig Cagliostro ?.ijnc rol verder voprt fpèeldé, toen wij het woud naderden , aat de gewaande febatten zot de bedekker; zal ieder ra denkend Leezef, die mijn vooraf gaard bpftel van het jaar 1779 leeM, in 't oog vallen. 18.) Hoe veele bronnen, om hooge verwachtingen b;j de menfchen te ver. wekken, en door hun hoop over hunne zielen te beerfchen, wist Cagliostro te doen entvloeijenl Ei hoe gelijk is de weg, welke alle deze doortrapte bedriegers betrecden 1 Rijkdom, gezondheid, een lang leven, hcerfchappij over de geestelijke en lig. haamlijke waereld, bieden zij hunne leer. lingen, u;t hunnen Magifchcn hoorn des 0,vervloeds, aan; heerfchen door alle deze  ophef dèreNüe aanmerkingen, enz. 155 ze beloften over hunne geloovende Ingewijden , en gebruiken deze als werktuigen, welke zij ha hun goedvinden leiden. Plee roode poeder, dat het kind voorgaf onder de fchatten te zien, was, na Cag* liostro's zeggen, de eerfe Jlcf, door welke men alle mctaalen tot de rijpheid van het goud konde brengen. Zo dat men door deze neiging tot Magie, in gevaar geraakt , om van den waaren Godsdienst af te wijken; de waereld voor eene toverlantaarn aan te zien, en God, den Schepper dezer waereld, den Vader van alles, in ons denkbeeld, tot een magteloos*wezen te verneederen; het welk een menigte medehelpers noodig heeft, om het werk zijner fchepping in orde te houden; dan leidt, aan de andere zijde, de zucht naar Aldiymie van de wa^re weetenfchap. pen der Natuur- en Scheikunde af, en brengt daarentegen zijn aanhangers op den zeekeren weg coe den bedciftaf. Beidé neigingen Hellen die genen, die hun aankleeven , in gevaar, om een freeltuig van doortrapte bedriegers te word ju, welke, ten deele door hunnen omgang, en rèrj G 6 dee»  15*5 OPFtEl.DFRr.NDE AANMERKINGEN , ENZ. deeie door myilieke en wopderbaare fchriften, de ziel een valfche richting geeven» door welke zij bijgeloof en dwaaling als heilige waarheid aanneemt en eer"". 19.) Men zal mij den hoog*, liegenden toon, met welken ik over Cagliostro, in m;jn opftel van het jaar 1779, fpreeje» ten go.de houden, als men denkt, dat dit opftel in het volle geloof aan zijne wonder.'aaden gefchreeven werdt, en dat Cag* liostro voornaatnïijk doelde, om zijn geheel gedrag jegens mij te verfchoonen, en zijne ongcrijmdheeden in mijn oog een eerwaardig aanzien te geeven. Doch juist om dat ik, fchoon ik ten vollen aan hem geloofde, echter de ongelijkhe'd van zijn gedrag bemerkte, kan men oordeelen, dat hij, met alle zijne loosheid, zig niet genoeg konde vermommen; en dat hij, ten deele zijn domheid, ten deele zijn ruw character dikwils deedt doordraaien. Het is dus geen wonder, d u eenige onder ons, die minder dan ik voor Cagliostro ingenoomen waren, hem nog naauwer betrachten i en hem toen reeds erkenden, ■«oor het geen bij was, te weeten, een  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. 157 bedrieger; niettegenftaande zij toen de wijze van zijn bedrog niet verklaaren konden , of niet verklaaren durfden. 20.) Thands zal een ieder licht kunnen begrijpen, dat het kind tot antwoord voorbereid ware, en bericht van een verfchijning bragte, zonder iets gezien te hebben. Doch na onze toenmaalige zielsgcfteldhejd verbaasde ons de kracht van den kleinen ziener, en wij eerden en liefkoosden dit kind als een toekoomende heerfcher over geesten. Ik moet hier nog eene aanmerking bij. voegen, welke toont, hoe Cagliostro zijn leerlingen ook door kleinigheeden wist te beproeven, om zijn gedrag jegens hun, ook door kennis van hunnen imborst, te bepaalen. Vóór dat hij in Alt-Auz zijne goochelaarijen of geesten-bezweeringen vertoonde, waren eenige van ons op zijne kamer, die nog geene bezweering hadden bijgewoond, maar die, door hen, wien dit heil wedervaaren was, tot hooge verwachtingen waren ingefpannen geworden, uit het verhaal van alle deze wonderen. Cagliostro toonde dus G 7 zi[.  Ij8 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, E-NZ, zijne nieuwe aanfchouwers, in zijne kamer, een kastjen, da: vooraf door iemand uic het gezelfchap in de kamer, vóör dat de bezweering gefchiedde, moest rondgedraagen worden; doch hij zeide, dat dit gevaarlijk ware voor hem, dien het kastjen droeg, fchoon het zelve niet zwaar ware. De Hr. van Medem, van Tittelmunde, een zeer moedig man, boodt zig terltond daar toe aan, en droeg het kastjen, zo dra CagHostio hem een wenk gaf, zonder zijne tegenwoordigheid van geest in het minde te verliezen, de kamer rond. . Nog verzoeke ik den Leezer van in rfiijnopftel van het jaar 1779 te bemerken , dat het kind bijna altijd dezelfde verfchij. ningen naazeide, die hec de twee eerfte maaien gezegd hadt gezien te hebben. Dus was het zo veel te gemakkelijker voor Cagliostro, om het kind wenken te geeven. 21.) Elk onbevooroordeeld Leezer zal Cagliostro's floutheid en bedriegende flimheid, in zijn gefprek met mij, zeer in het oog loopen. Ik moet bekennen, dat hij mij toen door zijnen üroom. van woorden  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, E^Z. Xft) den, en door zijne, op fchroeven gezette, uitdrukkingen bevreedigd, en mijn in« beeldin^skracht op nieuw ontvlamd hadt. Thands , naa dat ik alle deze dingen rijpelijk overdacht hebbe, kan ik het waarlijk naauwliji.s begrijpen , hoe ik door nietsbüduidende verontlchuk'.igingen , en door het ijdele woord magisch, mij heb Haten te vreden (lellen. 22.) In dit gefprek vleide Cagliostro mij met het overdreevene denkbeeld, dat mij echter toen zeer geloofbaar fcheen: dat ik, wanneer ik mij onvermoeid aan de Magie toewijde, rasch zo ver zoude kunnen koomen, dat ik niet alleen de leerzaame omgang met overledenen genoot , maar ook van mijne opptrflm tot geestelijke Reizen in de Planeaen gebrnikt, en daarnaa tot een befchermfter onzer aarde verhoogd wierde, tot dat ik, als een waardig leerling der Magie, tot verheevener (Ireeken wierde verheeven. Voorzeeker haal ik mij, door deze openhartige bekendtenis, dat ik dit tovergodin-vertel fel heb kun»' nen gelooven, de fpotternijen van een menigte mijner Leezers op den hals. Doch zij*  IÖO OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. zij, die de neiging tot dweepcrij, en de ftichting van geheimnisvolle fecten naage* fpeurd hebben, zullen mijne toenmaalige gemoedsgefteldheid met de natuur onzer ziel zeer overeenkomftig vinden. Het zal hun niet bevreemden, dat , wijl ik op eenmaal, door het blind geloof aan Cagli$stro's Magifche beloften, uk de waare in de denkbeeldige waere.d verplaatst werd, ik nu ook alle mijne droomen, tot welke mij verichillende dingen reden ga. ven , voor noodzaakelijk hieldt. Indien andere, die mijn' voorigen weg nog bewandelen, zig aan de dwaalingen van mijn verftand willen fpiegelen, en nies verder hunne ooren leenen aan bovennatuurlijke dingen ; zo achte ik hier door het offer , het welk ik, door de openhartige bekendtenis van deze mijne gemoedsgefteldheid, der waarheid toebrenge, meer als genoeg beloond. 23.) Voorzeeker moet alle gezond verftand onderdrukt worden , wanneer de ziel zig vóór alles met myftieke en Magifche dingen bezig houdt. Om dit oogmerk bij mij te bereiken, berispte Cagliostro de nei. ging  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. IfJl ging van den Hr. N. N. tot weetenfchappen; ook raadde hij mij, mijne neiging tot dichtkunst, indien ik mij der Magie wilde toewijden , gehee! te onderdrukken ; wijl de ziel, wilde men den hoogfïen top der Magie bereiken, flegts voor dit eenige voorwerp behoorde werkzaam te zijn. Echter voegde hij 'er bij: indien ik de dichtkunst de voorkeur boven de Magie gave; zo wilde hij mij het zelfde bewijs van vriendfehap geeven , dat hij aan de dich. teresfe Corinna , in ltalien, gegeeven hadde. Hij zoude mij dan een' Geest befchikken , die rnijn ziel altijd de verhevendfte denkbeelden ingeeven, en mij de edelfte uitdrukkingen leeren zoude. Ik floeg dit af, en fmeekte hem, mij alleen ter heilige verborgenheeden in te voeren. Hoe dik¬ werf moet Cagliostro niet in zijn' geest gelagchen hebben, als hij mij met zulk een ftaatigen toon in de Magie onderwees, en zulk eene geloovige leerling in mij aantrof. Was het echter niet zeer fijn uitgedacht van hem, dat hij, in alle geval, ook mijn neiging tot de Magie met de dichtkunst wilde verbinden? 24.) Mijn  IÖ2 OPHELDERENDE AANMERTCINCEN , ENZ. 24.) Mijn klein neefjen was door Cagliostro zo wel afgericht, dat het hem terftond van de pooging van den Hr. Hinz bericht gaf. De Hr. Hinz en wij allen werden daar door te meer verbijsterd, wijl het kind zeide, dat i.ij alles, wat hij noemde, elke maal waarlijk zage; daarom vormde onze inbeeldingskracht een geheel wonderbaar beeld van deze verfchijnfelen, en wij waren des te minder in (laat, de wijze op welke wij bedroogen waren, te gisfen. Ik» en nog eenige andere gcloovcr» den, waren zier te onvreden over den Hr. Hinz, dat hij het voorfchrift van onzen mees. ter overtreeden en gewaagd hadde, het kind te trachten uit te hooren. Wij preezen ook de langmoedighèid en wijsheid van onzen wonderman, door welke hi, de rampen, die daar uit konden ont. ftaan, hadt afgeweerd. Deze liet echter niec naa, geduurig te fpreeken van ijsfeKjke gevolgen, weike ontdaan zouden, indien wij zijne voorfchriften niet naauwkeurig in acht namen en opvolgden, en inzonderheid wanneer wij het k:nd zochten uit te hooren. Hier door verhitte hij onze in-  OPHELDERENDE AANMERKINGEN} ENZ. 163 inbeeldingskracht meer en meer. Hier door werden wij geduurig nieuwsgieriger na het geen hij wilde, dat wij ons inbeelden zouden, en geduurig ongefchikter om de waarheid te zien, hoe duidelijk zij ook voor onze oogen lage. 25. ) Door deze bewerking poogde Cagli* ostro de terugkomst mijner twijffeling te beletten, die ifc hem geopperd hadt, toen de Hr. van der Howen den Magifchen cirkel te buiten ging., Hec gelukte hem ook. Daar naa prees hij mijne zucht tot de Magie zeer, eh mijn geioof aan zijne krachten. Dit was het middel, waardoor deze looze bedrieger mijne droomen nog vermeerderde. 26. ) Of het kind den hem voorgezegden naam van den geest vergeeten hadde, of dat Cagliostro hem ook dit antwoord geleerd hadde, is niet wel te bepaalen. Het eerfte was zeer waarfchijnlijk. Doch Cagliostro vatte zig zeer rasch; en dit is zeer zeeker, dat hij, ook in dit geval, door zijn loosheid cn tegenwoordigheid van geest, zeer ftcrfc werkte op de zielen zijner leerlingen. 270  164 OPHELDERENDE AANMERKINCEN, ENZ. 27 ) Indien iemand zig ver wondere, dat deze woorden zo zeer in mijn geheugen iDgeprent zijn; moer. ik hem zeggen, dat Cagliostro mij voor deze woorden (die hij voor Arabiesch uitgaf, het welk ik totn ook geloofde), voor het woord jehova., en inzonderheid voor de letters 1. H. S. zulk een eerbied inboezemde, dat ik, op zijn gebod, geduuiende een geruimen tijd, mijne gebeden nimmer tot God opzond, zonder eerst deze woorden uitgefprooken, en zeer ieevendig aan de letters 1. H. S. gedacht te hebben. Hij zeide mij ook: dat, wanneer ik in den Bijbel wilde leezen, ik eerst moest aan deze letters I. H. S. denken, en de voorgemelde woorden uitfpreeken, dan zoude ik den grooten Bouwmeester der waereld geduurig nader koomen. In een Protestantsch Land opgevoed zijnde, zonder omgang met Roomsch katholijken gehad te hebben, kende ik toen ter tijd de beteekenis dezer letters I. H. S. in het geheel nfct. Thands zie ik zeer wel, dat deze letters niets anders beduiden, als het bekende I. H. S.' (*); het te- (*) In Hoe Signo Salut.  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. IÓ"5 teken der orde van de Je/uiten. Hier door werdt de gisfing, zo van° mij ais van anderen, bevestigd, dat Cagliostro een Zendeling der Je/uiten was, wélke door hem eigenlijk in Petersburg werken, en door de, geduurende zijn verblijf in Mitau, gemaakte verbindtenisfen, zijne daaden in Petersburg , flegts luisterrijk voorbereiden wilden. 'Er zijn, wel is waar, eenige van gevoelen, dat de Je/uiten te verftandig zouden zijn, om zig van zulke gelukzoekers, als Cagliostro, Schröpfer, en GasJrier te bedienen; doch bij naauwkeurig onderzoek zal men bemerken , dat zij zig tot ver uitziende onderneemingen, wier gevolg onzeeker is, naauwlijks van andere lieden kunnen bedienen, als juist van zodaanigen, die niets te verliezen hebben, zeer ftout zijn, en dus alles durven waagen. Zij weeten zig van dezelve wel te verzeekeren, en derzelver belang met het hunne te vereenen; zij zullen echter hier bij nog zo verftandig zijn, zelfs deze gelukzoekers (en waarfchijnlijk andere lieden , die juist geen gelukzoekers zijn) niet geheel en al in de diepte hunner plan-  166 OPHELDEREND" AANMERK INGEN, ENZ. plannen te laaten inzien. Wanneer men den inhoud der Jefuiten-erde doorleest, ziec men, hoe kundig dezelve heure voedfterlingen aan zig verbindt, welke aan de Orde het alles verbinden, denzelven vader, moeder, gedacht en alles opofferen; waartegen de Orde zig tot niets anders verbindt, als om hun te voeden en te kleeden. Even zo zal ook deze listige Orde die genen, welke zij, op een middelbaare of onmiddelbaare wijze, ergens in noodig heeft, het zij zulks in hunne woonplaats is, het zij zij zulk eenen op avontuuren uitzenden willen, zo naauwkeurig aan zig weeten te verbinden, dat zij hen niet verhaten kunnen, waar tegen de Orde zig ligtelijk in ftaat kan ftellen, hen in heur. geweld te houden, en hen te doen vallen, wanneer zij zig tegen haar verzetten. Het is daarom ook ligtelijk te verklaaren, dat zulke gelukzoekers , die aan niets dan den wenk hunner (mogelijk ook aan hun zelve) onbekende opperften verknocht zijn, dezelven wel moeten getrouw blijven, en zig tot alles laaten gebruiken : te meer, dewijl zij daar door be-  OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. l6j beroemd worden, en alleen daar door met aanzienlijke lieden in omgang geraaken en een rol fpeelen, waar uit zij ook van hun eenige onderfteuning te hoopen hebben, als zij in verlegenheid kwamen. Deze geheime ltreeken der Je/uiten worden thands meer en meer bekend; en men kan van het beftaan en de uitgebreidheid derzelve verzeekerd zijn, wanneer men ver. fchillende voorvallen in de gefchiedkunde en de jaarboe"ken der waereld opmerkzaam gadeflaat. De neiging tot hec wonder, baare, welke, door alleen tot dit oogmerk gefchreevene boeken, verbreid wordt, baant hun den weg , om zeer veel op de gemoederen te werken; en de voortplanting dier neiging is mogelijk hun werk. Dat eenige uit ons gezelfchap eene beving onder hunne voeren gevoelden , is geen wonder; want wat ziet en hoort de verhitte inbeelding niet! 28,) Ook dit zeggen van Cagliostro toont zijn flimheid en vaardigheid van geest. Het kind fchijnt den naam vergeeten te hebben. Hij befloot dus fchielijk dezen draai te neemen, en onze inbeeldingskracht  l68 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. kracht met een voorbemerkt verraad, en het onheil, dat daar uit ontdaan zoude, werkzaam te houden , op dat wij. over dit voorval niet verder zouden denken. Te gelijk wilde hij ons, in gevalle dat de een of ander zijQ bedriegerijen ontdekte, door de vrees voor onheilen, zo bedwingen, dat dezelve het ontdekte bedrog verzweege; en wanneer dan hem, of iemand, die niet aan hem geloofde, iets bejegend ware; zo hadt hij ons hier toe voorbereid om te zeggen: „ Ik wist, of M voorzeide mijn, of des anderen lot;" dit zoude, in zulk een geval, ons geloof aan hem vermeerderd hebben. Deze verklaaring, dat hij geen Spaanfche Graaf noch Overde ware, was zeer wel uitgedacht; want nu verwonderde het ons niet, dat 'er bericht uit Petersburg kwane, dat de Spaanfche Gezant hem voor geen' Spanjaard erkend hadde. De reizende Magi weeten doorgaands zig voortreffelijk van de ontfchuldiging te bedienen, zoo men iets aan hun bemerkt, dat niet welvoegeiijk is, dat zij dit op bevel hunner opperfttn gedaan hebben. Daarom prentten  OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. itfo ten zij hunne leerlingen zo diep in, dat de bevelen der opperflen zo heilig zijn, en zo blind moeten gehoorzaamd worden. 30.) Met ongeduldig verlangen ver* wachtte ik den tijd , waar op dit, door Cagliostro bevoolen jaar verloopen ware; toen fchreef ik aan Lavater mijne door Cagliostro gedaane ontdekkingen, in vast geloof aan de wonderkracht van onzen Held. Juist toen mijn brief naar Zurich kwam, hadt Cagliostro zig reeds eenigen tijd, als Arts, in Straatsburg berucht gemaakt. Nu was het geheel natuurlijk, dat Lavater vroeg: Of deze Graaf C niet de menschlievende Geneesheer Cagliostro ware ? Zou mijn vermoeden ongegrond zijn, indien ik geloofde, dat, wijt Cagliostro mij vrijheid gaf, den Hr. Lavater mijne ontdekking mede te deelen, Lij reeds in zijn plan bedoelde om mij in die (treek, juist op den tijd dat hij 'er zijn zoude, als eene getuige zijner bovennatuurlijke krachten te gebruiken? kort, naa dat de Hr. Lavater Cagliostro gefprooken hadt (*), wiens aan- O » Cagliostro, een man, doch een man als weiniH „ ge,  I70 OPHELDERENDE AANMERKINGEN , LNZ. aanzien door deszelfs bezoek zeer vergroot werdt, fchreef hij mij, dat hij mistrouwen in Cagliostro hadt, en badt mij om mijn openhartig oordeel over hem, in gevalle ik hem verder naagefpeurd hadde. Ik had juist toen ter tijd Cagliostro, door den Graaf P., nader leeren kennen, en zeide den Hr, Lavater wat ik van hem dacht; doch badt hem, hier van geen openlijk gebruik te maaken. Want wij fchaamden ons, dat wij ons van Cagliostro zo hadden laaten bedriegen. Thands heb ik, dank zij den Hemel ! zelve kracht genoeg, ter onderfteuning der waarheid, openlijk te zeggen: Ik heb gedwaald! ik heb, door valfehe begrippen van Godsdienst, naar „ ge, aan wien ik echter niet geloove; ö! dat bij eenvoudig en ootmoedig als een kind ware, dat bij zin hruUle voor de eenvoudigheid des Eui n cüums,en voor „ de hoogheid des Heeren. Wie zoude dan grooter zijn dan hij ! Cagliostro vertelt dikwerf wat niet waar „is, en belooft wat hij niet volbrengt. Echter boude ik zijre bewerkingen niet vuor bedriegerijen , fchoon op „ verre naa niet voor het gene hij dezelve doet geiden." D:t zjn de woorden van Laynter. Voyez le lettre ie Mlrabcau fur Cagliostro et Layater, p. 4-"~ Vertaaler.  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. I7I naar de gemeenfchap met hoogere geesten ge~ fireefd, en niets dan bedrog op dezen weg gevonden. 31.) In de twee en twintigfte aanmerking heb ik eenig licht over de denkbeelden van deze foort gegeeven, die Cagli. ostro in mij zocht voort te brengen. Bij deze voordracht ging hij zo ver, dat hij mij wist te overreeden: Mo/es, Elias en Christus waren nu zelve Scheppers van zo veel waerelden; en de getrouwe leerlingen dezer voorflanders onzer aarde konden in het einde ook zelve waerelden fcheppen en gelukkig maaken. Echter zullen deze drie naarnen denkelijk niets anders beduiden, als drie geheime opzieners over drie takken van geheime Magi* fche Orden , welke in het dirigeerende hoofdpunt I. H. S-. te famen loopen, het welk door deze gewaande voorflanders der aarde, en hunne getrouwe leerlingen op onze aarde nieuwe waerelden voor zig zelve fchept; dat is te zeggen, het I. H. S. nieuwe bezittingen en werkingskringen. Cagliostro's geheele zogenoemde Magifche H 2 wijs-  I ;2 OPHELDERENDE AANMERKINGEN , ENZ. wijsbegeerte is zulk eene Allegorie, en zo zal hec ook wel met andere Magie zijn. . 32.) Vóór eenigen tijd, eer Cagliostro zijn rolle in Parijs begon te fpeelen, zeiden de nieuwspapieren, dat hij in Lyon geftorven ware. Mijn voorig geloof aan hem, hadt zig toen ter tijd veranderd in vaste overtuiging, dat hij bij zijne bedriegerijen een veruitziend plan hadde, om bijgeloof te bevorderen, en daar door een hoop listige lieden het geweld, om over het menschdom te heerfchen , in handen te geeven. Ik ergerde mij nu even zo zeer over het wijdverbreide en fijn famenweeffel van bedriegelijke boos. heid, als ik mij bij dit bericht verheugd zou hebben , als mijn dwaalcnd geloof aan onzen wonderdoenden ondergeordenden van Elias voortgeduurd hadt. Het is bij mij meer dan waarfchijnehjk, dat men in eenige myftieke gezelfchappen , waar Cagliostro diergelijke verwacntingen hadt doen ontftaan, dankfeesten voor dezen toekomenden heiligen gehouden heeft. Ik herha-ale, dat zeer waarfehijnhjk alle deze berichten der hooger Magie niets an-  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. 173 aDders, dan eene afgefprookene cijffertaal der geheime gezelfchappen en hunne opperften zijn, welke Cagliostro afzonden. Sterven fchijnt dus in deze geheime taal een verandering van trap of bezigheid, of eene bevordering of voorttreeding in het binnenfle van dit gezelfchap, aan te duiden. Cagliostro onderging, na alle gedachten , deze verandering in Lyon. Dit werdt in de nieuwstijdingen geplaatst: ten deele tot naricht voor die weinigen, die deze taal verftaan: ten deele op dat van dezen wonderman flegts geduurig gefprooken, en daar door de opmerkzaamheid op hem zoude gevestigd worden. Als men , met den waarfchijnlijken fleutel tot deze geheime cijffertaal, de Magifche lesfen van Cagliostro ontfluit en dezelve met menigvuldige gevallen vergelijkt; zo begint 'er een fchrikkelijk licht op te daagen. Ten minften kan men nu wel gisfen, dat zo veel drijven en uitzenden niet by toeval komt, en niet te vergeefsch gefchiedt. 33-) Cagliostro gaf mij hoop, dat ik tot de twee en zeventig opklimmen zoude, en zeide mij: dat hij in den tijd, in welken H 3 hij  174 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. hij mij het Magifche horologie deedt vasthouden, overtuigd werdt, dat ik tot dit geluk beftemd ware. Wat onze geliefkoosde neigingen vleit, vindt het meest ingang, en dus droomde ik mij, in de vleiende hoop van, in 't kort, met hoogere krachten bezield te worden, eene volle zeekerheid. De vreugd, die ik bij deze belofte gevoelde, ging alle uitdrukking' te booven ; en het kostte mij menig eene zwaare zielftrijd, eer ik alle deze droomen liet vaaren, tot het verftand tc rug keerde, en mij vergenoegde, in mijn bepaalden werkingskring als mensch, met de rechten en pligten des menschdoms tc vreden te zijn. Wanneer ik thands naadenke, wat Cagliostro onder de twee en zeventig kan verftaan hebben, naamlijk alleen werktuigen eener onbekende hoogere Magt, waar van, na zijne zeer duidelijke leer, I. H. S. de bron is; zo danke ik God, die mij behoedt heeft zulk een werktuig te worden. . 34.) Cagliostro plaatfte zig aan een groote tafel; wij zaten allen om hem heen, en hadden verlof, zijne voorlee- zing  OPHELDERENDE AANMERKINCEN, ENZ. 175 zing, zo rasch mogelijk was, na te fchrijven: hij las dezelve op een driftigen toon, als door een' geest gedreeven, voor. Schoon hij geen eene taal regt magtig ware, zo maakte echter de hevigheid, met welke hij fprak, en het mengfel van vreemde en geheimvolle woorden, na de ftemming der ziele, waar in wij toen waren, een diepen indruk op ons. Gewoonlijke zaaken wist hij door den toon zijner ftemme, en door een geheimnisvolle wending, gevvigt te geeven; doch hij mengde 'er ook zeer veel plats onder. ■ Toen ik hem zeide, dat zulke tegen'lrijdigheeden mij verwonderden : antwoorde hij: ik zoude het gezichtpunt niet uit het oog verliezen, dat hij den geest en den inborst zijner leerlingen door menige dingen op de proef moest ftellen. Het doet mij leed, dat alle de leden van ons gezelfchap, federt dat zij het bedrog van Cagliostro ontdekt hebben, hun opftel over hem verbrand hebben. Het zou de moeite waardig zijn, deze thands met elkander te vergelijken. Het is mij lief, dat ik deze gedenkftukken der H 4 dwaa>  3 7*5 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ, dwaalingen mijner ziele niet geheel vernietigd hebbe, maar eenige derzelver tot waarfchuwing voor andere welmeenende bedroogene zielen kan daarftellen. 3J ) Hier rroet ik weder eene bekendteiiis van den toenmaaligen toelland mijner ziele afleggen. Het uitzicht op een hoogen ouderdom was mij ijsfelijker dan de dood; want ik reikhalsde naar mijn verftorvene vrienden. Ik verklaarde Cagliostro, dat ik mijnen vroegen dood niet gaarne door de Magie ontgaan zoude. Ei! zeide Cagliostro, op den toon van een „ ter regt wijdenden Leeraar , hebt gij „ zulk een trek om te genieten, en u ,, flegts in zalige vreugde te wentelen, „ dat gij dezen toefland boven het werk* ,, zaame, en voor het welzijn van andere ,, beftemde bedaan, de voorkeur geeft; dan hebt gij voorwaar geen fterkte ge„ noeg om deze loopbaan te betreeden, „ die anderen, minder door zelfgenot dan ,, door vlijt en arbeid en zelfftrijd geluk„ kig maakt, en dus geduurig die zalig„ heid naderbij komt, welke zij genie. „ ten, die het naast bij den throon dei „ groo-  ophelderende aanmerkingen, enz. 177 grooten Bouwmeesters der waerelden jj zijn. Aanfchouw den geftarnden He„ mei, en alle die millioenen waerelden, », zal dit uwen werkingskring niet ver- „ meerderen? . . wilt gij flegts in „ dit punt der fchepping leeven , en aJ3, ieen voor hun, welken gij hier kent en „ gekend hebt ? Nu ftreef dan naar die „ deugd, welke gij tot nu uitoefFenen „ moet; doch verlaat het pad, dat u of „ in diepe elende ftorten, of u tot het „ geluk brengen kan, van in verfcheidene „ waerelden voor duizenden werkzaam te „ zijn." Deze van Cagliostro mij voorgelegde Hukken verhittede mijn jeugdigen geest, met nieuwen ijver, voor de Magie; één denkbeeld echter zweefde voor mijne ziel, mee flille zwaarmoedig, heid, op deze loopbaan. Reeds waren eenige mijner vrienden overleden, die nimmer in de Magie waren ingewijd; Schwander fcheen mij ook moeijelijk om te bekeeren te zijn : en ik wilde, zelfs niet door groote zaligheid, van deze vrienden gefcheïden zijn. Ik ontdekte dus deze gedachten mijner ziele aan mijn myftieken Leeraar, H 5 en  178 OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. en hij zeide mij nogmaals: dat dit eene aardfche zwakheid van mijnen geest ware, die zig nog niet geheel aan de eeuwige fchatten der Magie konde hechten ; ik zoude denken, het geen Christus van zijn eerftc naavolgers verlangd hadde, verlaat alles en volgt mij', deze opoffering roet een zelfd genoegen vorderde ook hij voor het welzijn van het geheel; echter kon hij mij, om mij over dit punt gerust te Hellen , zeggen : dat, wanneer ik verre op de baan der Magie zoude komen , ik dan ook met. mijne vroeg verftorvene vrienden te tarnen komen konde, en zelfs hen, die zig hier niet aan de Magïe had. den overgegeeven , en alles door hun verftand alleen wilden begrijpen, ook naa de fcheiding hunner ziel en lighaam, tot magifche gelukzaligheid zoude kunnen overbrengen, indien zij flegts goede grondbcgiafeis hadden. Zo fpeelde Cagliostro met mijne harsfenfehimmen, en gebruikte dezelve om zijn oogmerk te bereiken. 36.) 'Er is bijna geen twijffel, dat onder dit onzirmig gezwets geen geheime •waarheid verborgen is. Ik heb reeds in de  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. I79 de osite Aanmerking hec hoogst waarschijnlijk vermoeden geopenbaard, dac veel via hec geen Cagliostro ons als een grooc geheim verhaalde, niets dan afgefprookene cekenbeelden der in 'c geheim werkende gezelfchappen was. Zoeken voor 'c overige de meeste gewaande Magi zich niet, zo veel zij kunnen, bij de grooten der aarde te begeeven, geheime gezel, fchappen te flichten, om dus, wanneer koningen en vorften het oor aan deze foort van geheimnisfen leenen , door dezelve over hun te heerfchen, en zig des te ligter in hun kabinetten en ftaatsgeheimen te dringen. Als Cagliostro, het geen ik zeer waarfchijnlijk acht, niets dan een zendeling der Jefuiien is; zo zullen de goede Magi niets a ders als de Je/uiten verbeelden: door welke verklaaring verfcheidene dingen, die van de niagt dezer Magi in zinnebeeldige duisterheid, gezegd zijn, taamïijk duidelijk worden. Cagliostro befchuldigde ook ieder een, die hem, of ook zijn opperften, van welken hij gezonden was, niet blind en onbepaald gelooven wilH 6 de,  I So OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. de, v.an een neiging tot Nekromantie of zwarte Magie. De Leer, of Cijfferfpraak van het goede en kwaade beginfel, het welk m:n in het beruchte boek des Erreurs et de la Verité vindt, bevestigt dit vermoeden zeer flerk. 37.) Ook zeer wel uitgedagt! hij dus , die door het roode poeder de metaalen niet tot de rijpheid van goud brengen kan, is geen waardig leerling: tot zijn ftraf heeft het poeder zijn eigenfehap ver'ooren, en dus is de kracht der eerfle Stoffe altijd gered. B E-  BESLUIT der GESCHIEDENIS van C A G L I O. S T R O'S VERBLIJF in KOÜRLAND. Offl het Algemeen door de voorlezingen van onzen wonderman niet te vervee- . len, deele ik niets van denzelven verder meede. Echter liggen 'er nog eenige gedenkftukken, van mijn voorig geloof aan Cagliostro, in mijne lesfenaar. De laatfte tijd, dat hij bij ons io Mitau woonde, werdt ik wantrouwig tegen hem, en hieldt hem voor iemand die tot de zwarte Magie overfloeg ; en eenige onzer geloovenden voedden dezelfde vrees. Dikwerf fmeekte ik God in aandachtige gebeden, dat onze Held de verzoekingen der H 7 boo.  182 besluit DER geschiedenis VAN t booze geesten wederftaan , en tot den trap der vierentwintigen geraaken mogt, zonder zig aan de zwarte kunst over te geeven. Hij hieldt in Mitau voor den naauweren kring' der Ingewijden Magifche voorlezingen. Hij ftondt -mij ook toe, dezelve bij te woonen; doch niet dezejve na te fchrijven. Eéne dezer voorleeziogen benam mij het vertrouwen op Cagliostro. Hij las over het-tweede en vierde vers van het zesde Hoofddeel des eerden Boeks vanMofes, eenige lesfen van de leer der Duivelen (Dsmonologie) voor, die het •zedelijk gevoel kwètflen; en ik zeide mijnen vader, dat ik deze voorleezingen niet meer wilde bijwo nen, wijl ik mijn' tijd beter konde befteeden, dan tot aanhooren van zulke lesfen (*). Mijn goede vaCO Cagliostro fprak van delief.le. welke tusfehen de kinderen des Hemels en der aaide geheerscut badt, en |»Fons te kennen, dat niét «Iteca Ch.huu. maar ooi hij zelve, aan zuil; eene véreeniging hun aa:-ziin te danken hadden. De halve goden d*i G*etl, lijs " De nu zalige Schwander, die, door de gevallen met Cagliostro, hu eerst mijne waaie neiging tot het wondcrbaare geheel hadt keren kennen, zocht, met wijze voorzichtigheid , mij.ie ziel geduurig eene andere richting te geeven. Doch deze arbeid was moeielijker voor hem, dan het onderwijzen van Recka voor Nathan de wijze. Wanneer Schwander, met verrukkelijke welfpreekendheid en waare wijsheid , het beftaan aller Magie tegenfprak, en alle Hukken van Cagliostro voor goochelaarijen , geCO Deze twee Latijnfcbe woorden zullen, ra alle •vermoeden, de \erkorce bijbelfpfeuk beduiden moeten: f)p dal God u oth niet yergccte.  CACtlOSTRO's \ ERBLIJF IN KOURLAND. 203 gelijk de kunstjens van Comus, Pinetti en Pliiladelpliia, verklaarde; zeide ik 'er hem, uit mijn famengeweefde fpinneweb van Magifche leerftelfels, zo veel tegen, dat deze groote man duidelijk zag, dat hij mij op deze wijs niet bekeeren konde. Hij wederleide daarom mijne Magifche harsfenfehimmen niet terftond; maar hij beproefde toen mij te doen zien, dat ik, door het flreeven naar hoogere krachten, mijne pligten jegens mijne medemenfchen verzuimde; doch ik bewees hem weder, uit mijne Magifche leeiftelfels, dat men nimmer op den waaren weg der Magit was, zo lang men de werkzaamheid voor deze waere'd niet met het ftreeven naar hoogere krachten verbonde. Somtijds zocht Schwander de gantfche zaak vbor mij belachlijk te maaken; hij zeide, de fchepping fcheen hem, volgends Cagliostro's leere, niet ongelijk aan een toverlantaarn, en de Schepper van zulk eene waereld ftondt ver beneden den God, dien hij zig voorftelde; en dus werdt hij in het eind eerwaardiger dan den God, die zo ver beneeden het denkbeeld was, dat wij van den Schep1 6 per  204 BESLUIT OER GESCHIEDENIS VAN per der waerelden vormden. Ook waren de Geesten, die Cagliostro in zijne magc hadt, niets anders als dwaaze wezens; hij zou hen, zo rasch hij met hun in verbindtenis was, oproerig maaken; zij zouden zig niet meer onder Cagliostro's voer. zooien buigen , of voor zijn Magisch zwaard bevreesd zijn, enz. Deze fpotternijen verfterkten mijn geloof aan Cagliostro nog meer, en ik bewees Schwander, dat hij geen begrip van het Magifche leerftelfel hadc. De Geesten, die Cagliostro met den degen, en het (lampen met de voeten, in bedwang hieldt, (zeide ik) waren de booze midden-geesten , cn daar door meende ik een gewigtig bewijs gegee. ven te hebben. Schwander vertelde mij hierop de gefchiedenis van een Athener, dat een zeer verflandig man was, en flegts één' dwaazeu inval hadt; dezelve was , dat hij geloofde, dat alle fchepen, die in de haven inliepen, de zijne waren.' Een kundiü geneesheer genas hem van dezen waan; doch hij beklaagde zich naaderhand bij denzelven, en wenschte, dat men hem weder zo rijk zou maaken als hij geweest was.  cagliostro's verblijf in kourland. 205 was. Hij verzocht mij, hem te belooven, dat ik hem niet voor het gerecht zoude roepen, als hij mij in het eind van mijne Magifche wonderen, even als de geneesheer den Athener van zijne fchepen, bc-> roofde. Deze vriendelijke en welmeenende fcherts gaf mijne ziele geenszins eene andere richting. Nu poogde Schwander mij, op eene andere wijze, te recht te brengen, met te zeggen : dat hij, noch bij Cagliostro , noch bij Scb öpfer , noch bij iemand, dien voorgaf met hoogere geesten in verbindtenis te zijn, groote en verhevene deugd gevonden hadde. Cagliostro hadde meer dan eens trotschheid, toorn en wraak doen blijken. Hij wilde, zo lang hij niet overtuigd was, dat zij, die het gebied over Geesten voerden, en voorgaven met hooger wezens in verbindtenis te zijn, daar door edeler en beter dan gewoonlijke menfchen wierden, liever met eenvouwdige menfchen omgaan, zig zeiven en hen tot deugden opleiden, die in deze waereld gelukkig maakte , en bij de verwisfeling van beflaan de vatbaarheid tot hoogere deugden vermeerderden. 1 7 De-  IC6 BESLUIT DER GESCHIEDENIS VAN Deze voortellingen vonden meer ingang bij mij; echter zocht ik dezelve op de volgende wijze te wederleggen. „ God leidt, (zeide ik toen) zo veel „ mogelijk is, alle zijne fchepfelen tot „ deugd en gelukzaligheid op. Hij plaatst „ ieder onzer in omftandigheeden, door „ welken wij het volmaaktfte kunnen wor„ den, het gelukkigfte zijn, en anderen ,, zulks maaken kunnen. Ner« en Cali„ gula konden, in andere omftandigheeden, „ nog ondeugender en boozer geworden ,, zijn , en nog meer onheiien verbreid „ hebben. Indien Cagliostro deze krach„ ten niet bezat, zoude hij veelligt zig „ en anderen, door boosheid, ongelukkig „ maaken; daarentegen doet hij zeer veel „ goeds, en zal zeekerlijk geduurig meer „ in volkoomenheid toeneemen, indien hij „ flegts niet tot de zwarte Magie over- „ gaa." ' • Want deze zwarte Magie was nog geduurig het fchrikbeeid, wanneer ik aan iets affchuwlijks dacht. Ach.' wanneer ik nog op den toenmaaligen toe. ftand mijner ziele te rug zie, dan bemerk ik, dat niets moeijelijker is, dan de ne. ve«  CAeLIOSTRO's VERBLIJF IN KOURLAND. 20f velen te verdeelen, die bijgeloof en dwaaling om ons heen verfpreiden : door dezelve verblind, weet men de wonderlijkde leer in het eerwaardige gelaat van den Godsdienst te kleeden; en zelfs bij de grootde aandrift der deugd, kunnen wij ons niet meer uit het doolhof van het duisterde bijgeloof redden, zo raseft eens zekere dingen, tegen de dem des verAards, door belofte van hooger krachten en hoog le gelukzaligheid opgedrongen zijn geworden. Naa eenige maanden verliet Cagliostro Petersburg, en reisde geheel in dilte door Kourland, om naar Warfchau te gaan. Een der bekenden mijns vaders hadt hem in Mitau ontmoet; en, wijl Cagliostro hem erkende, gaf hij hem den last, om mijn vader en ons allen te groeten; thands moest hij fpoedig voortreizen , en hadt geen' tijd om iemand van ons te fpreeken, doch rasch hoopte hij weder bij ons te ziji. . Nu waren wij bijna allen misnoegd over onzen held. Wij begonnen hem voor een bedrieger te houden, en gaven de hoop op,  '2o8 BESLUIT DER CESCHIEDENIS VAN op, dat hij in (laat zoude zijn, eene van zijne ons gegeevene verzeekeringen te vervullen ; offchoon niemand zijne gewaande Magifche kimden toen ter tijd kon verklaaren. ]n dezen tijd kwam het tooneelfpel Nathan de Wijze uit (*). Schwander las mij dit meestei ftuk van onzen onfterffelijken Lisfing, op eene verrukte wijze, voor; en verzeldc Nathans redenen met zijne wijze aanmerkingen, die mij troffen. Ve-ornaamlijk trof mij deze plaats : » Begrijpt gij wel, hoe veel gemakkelijker het is aandachtig te dweepen, dan wél te handelen? hoe gaarne de zwakfle mensch aandachtig dweept, om flegts — al is hem fomtijds het oogmerk niet duidelijk bewust , niet te behoeven wél te handelen?" Mijne oogen liepen over. Tk onderzocht mij zei ven, floeg het Boek weder op, ('") Een der fd'oone Tooneelftukkcn van den srootea Gódfricd Ephram Lcsfing.  cagliostro's verblijf in kourland. 209 op, en toen vielen mijne oogen op de volgende plaats: „ Hoogmoed! niets anders dan hoogmoed! De ijzeren kroes wil gaarne met eene zilveren tang uit het vuur genoomen zijn, om zig zeiven te kunnen verbeelden , dat hij een zilveren kroes is." Mijn hart doeg fierker, ik las Nathan nog eens door; en fchoon ik nog bij de gedachten bleeve, dat 'er veel verborgene krachten in de natuur waren, en daarom geloofde, dat de Magie mogelijk ware, zo fcheen mij toen , door geduurig en rijpelijk na te denken, het gantfche Magifche leerftelfel eindelijk een harsfenfchim te zijn, door het wefk men van alle werkzaamheid voor de waereld beroofd, en een fpeelbal van doortrapte Goochelaars wordt. Thands bragt elk gefprek, dat ik met Schwander over deze ftoffe hieldt , mij meer en meer tot het verftand te rug. Alles wat Graaf P. ons in het vervolg van Cagliostro's verblijf in Warfchau zei. de,  2IO BESLUIT DER GESCHIEDENIS VAN de, en wat ten deele in het reeds aangevoerde kleine gefchrift, Cagliostro in Warfchau, bevat is, bevestigde toen in ons hec geloof, dat deze gewaande wonderman niets anders dan een lompe bedrieger ware, die, na den inborst der lieden met welken hij te doen hadt, de zwakheid en neigingen der menfchen met list zig wist ten nutte te maaken, en zijn rol, na de omflandigheeden, fchoon vrij lomp, echter zeer fijn uitgedacht, wist te fpeelen. Naa dat ik, tot herftelling mijner gezondheid, op raad der geneesheeren, eene reis naar Karlsbad, Brutkenau en Pijrmont, doen moesr, en op mijne reis door een groot gedeelte van Duitschland, het geloof aan verborgenheeden, geheime krachten en wonderen zo'verre verfpreid vond, toen begon het verborgene plan eerst zichtbaar voor mij te worden, vermids de onzichtbaare of onbekende bewerkers van hetzelve alles aanwenden , om het verftand in het moeras des Bijgeloofs te doen zinken, en daar door des te ligter over landen en volken te kunnen heerIchen. Wan-  CAGLIOSTRO'S VERBLIJF IN KOURLAND. 211 * Wanneer ik mij thands het gevaar verbeelde, in het welk ik alleen, door een welmeenend duister gevoel, geraakte, het gevaar van een fpeelbal in de handen van een bedrieger te worden, welken hij werpen konde waarheen hij wilde, om denzelven na zijn oogmerken te gebruiken; dan danke ik God, dat ik dit groote gevaar zo gelukkig ontkomen ben, dan verbeelde ik mij hetzelve zo leevendig, dat ik geen berouw gevoele beflooten te hebben de bedrijven van Cagliestro, zo ver dezelve mij bekend zijn, benevens de gefteldheicf mijner ziele bij dezelve, af te maaien, en beide tot waarfchuuwing van anderen openlijk bekend te maaken. Dankt flegts ééne ziele mij éénmaal, dat ik haar door deze openhartige bekendtenis der dwaalingen van mijn verftand, van het verderf gered, en tot waaren verftandigen Godsdienst te rug gebragt 'hebbe, zo wil ik mij gerust alle befchimpingen van den grooten hoop laaten welgevallen, en mij gerust ftellen, met het bewust zijn, dat liefde tot mijne medemenfchen, en tot waarheid, mij de kracht gaf, mij en mijn voorig bijgeloof aan  21E BESLUIT DER GESCHIEDENIS VAN aan mijne tijdgenooten openbaar te ont. vouwen. Van Cagliostro's verblijf in Petersburg vreete ik niets zeekers te zeggen. Slegts zo veel blijkt hier van, d?t, offchoon hij ook daar verfcheidene perfoonen , door allerlei wonderlijke uitzichten, eenigen tijd bedroogen hebbe, hij desniettegenftaande zijn doelwit aldaar niet bereikt heeft. Naa alles wat hier gezegd is, geloove ik niet, dat men mij zal kunnen befchuldigen , dat ik, zonder grond, voor de neiging tot verborgenheeden, en voor Cagliostro gewaarfchuwd hebbe; gelijk eenigen mij dit, in vriendelijke brieven, te kennen gaven. Echter geloof ik nog minder, dat iemand, die deze bladen doorleest, zal kunnen waanen, dat Cagliostro in eenige verbinding met hoogere geesten geweest zij. Hij, die in zijne Memoire Justificative (*) zijne zogenoemde Magi' fche (*) Cagliostro zegt (pag. 28. iu Memoire): „ Ainfi „ finit cette Comedie ausfi innocente qite louahle dans fon motif" Dus eindigde deze klucht, zo onfehuldig, als het oogmerk prijslijk was. Cag-  CACLTOSTRO's VERBLIJF IN KOÜRLAND. 213 fche proeve met het kind, zelve, voor niets anders als een grap, in een vrolijk gezelfchap , opgegesven hadde! hij, aan wien in Warfchau of Parijs geen enkelen dienstbaaren geest, het zij uit Gabriels, het zij uit Lucifers rijk, iets in het oor geluisterd heeft (*)! doch de Magie is nu zo vreemd voor mij, dat ik zelfs niet iu Cagliostro's verheevene taal kan zeggen: ,, Op bevel van den grooten Koptha heeft „ Cagliostro zelve zijne Magifche proeven „ voor grappen verklaard, om blinden, „ wien het licht lchadelijk zou kunnen „ zijn, nog meer te verbijsteren. In War. „ fchau Cagliostro Iia.dC. gelijk hij zelve zegt, hier een kind van vijf of zes jaaren verwagt (pag. 26.), en ziet, 'er verfcheen eene jonge Juffer van veertien of vijftien jaaren ; echter wist hij door eene verwonderlijke vlugheid van geest het experiment te doen gelukken ; het oorfprongkelijke verdient geleezen te worden, doch is te lang, om hier in zijn verband uit te fchrijven. Vertaaler. (*) Alle Geesten die in til eindigen, zijn aan den wit. ten, die zig in fer eindigen, aan den zwarten Magi onderworpen. Deze gewigtige leere der Damonologie moet ik hier nog bijvoegen.  214 BESLUIT DER GESCHIEDENIS VAN fchau wilde hij geene verandering der metaalen onderneemen, en heeft aldaar „ alles zo weeten in te wikkelen , dat alle fchijn tegens hem is, dewijl deze j, ondankbaare leerlingen geen betere be- handeling waardig waren. In Parijs is „ hij onfchuldig in den kerker geworpen, M om de loopbaan der waereld met nieu- wen glans te betreeden, en eene zonne „ te zijn, die een deel van den aardkloot j, verlicht (*)." Verfcheidene mijner leezers zullen gelooven, dat het al te ongerijmd is dus te fpreeken, en dat niemand thands zulke redenen voeren kan. Ik moet mij echter zeer bedriegen, als deze taal niet in meenig een geheim gezelfchap gefprooken, en door dezelve nog meer aanhangers van de Magie en Cagliostro worden aangeworven. Mijn hart Haat met eene treurige be- kom- C*) Dit zal moogelijk de reden zijn, dat Cagliotiro, ten tijde, dat hij om de beruchte zaak van het diamanten halsfnoer in de Bastille was , op zo veele fnuifdoozen, op een Egyptifche pyramide, met een opgaande zon achter dezelve, is uitgefchilderd. Vert aal br.  CAGLIOSTRO'S VERBLIJF IN KOURLAND. 2IJ kommernis, wanneer ik zo menig eene edele ziele van deze neiging tot verbor. genheeden overmeesterd zie ! doch, ik vertrouw op God, die mij uit het doolhof van dweeperij en bijgeloof heeft gered, en wiens eeuwige wijsheid de zielsvermoogens der menfchen door dwaaling en bijgeloof ontwikkelt, en voor de zaligheid doet rijp worden. Deze wijze Regeerer aller wezens zal ook, tot heil v„an het verftand, het influipende gif van bijgeloof eindelijk tot een weldaadig geneesmiddel maaken. Ik wil hier nog een geval bijvoegen, dat op het landgoed van mijn vader voor eenige jaaren gebeurd is. De Hr. Profr. Meisfner heeft dit geval reeds uit het mondeling verhaal, in zijne Skizzen openlijk bekend gemaakt. Aan mijne vertelling ontbreekt de bekoorlijkheid, welke deze beroemde Schrijver aan alle zijne Stukken weet te geeven. Ik geloove echter niet, dat dit geval hier kwalijk geplaatst zijn zal: het kan aantoonen, dat de menfchen van alle rangen elkander gelijk zijn, dat het Yoorgeeven eener buiten-  iló BESLUIT DER CESCHIEDEMS VAN tengewoone godsvrucht, en door dezelve bewerkte geheime kennisfe en voorzeggingen, zeer dikwerf uit de bronnen van hoogmoed, heerfchzucht, en het laagfte eigenbelang voortvloeit, en dat dezelve, door verkeerde Godsdienstbegrippen, nog vermeerderd wordt. Het zijn voornaamelijk deze neigingen en driften, door welken zo veele nieuwe fchijnheiligen en wondermannen gevormd worden , welke de uiterlijke oefeningen van den heiligen Godsdienst, die, volgends zijn inrichting, de grootfte weldoener van het menfchelijk gedacht moet zijn, en ook waarlijk is, tot de onverantwoordlijkfte oogmerken gebruiken. Een jonge Boer, die, in het gehucht van zijn broeder, als knecht woonde, zogt voornaamelijk door fchijnvroomheid en aandacht uit te munten. Driemaal in het jaar vierde hij het maal, ter gedachtenis onzes Godlijken Voorgangers, met zulke eene uitwendige ontroering des harten, dat meenig eene goede ziel dezen vroomen jongeling zocht na te volgen. Allengskens verfpreide zich het gerucht van de uitmuntende vroomheid dezes Boers, door het ge- hee-  cagliostro's verbltjf in kourland. 217 heele gebied (*), en men begon voor hem, als voor een bijzonderen lieveling Godes, eene bijzondere agting optevatten. Immers men hadt reeds bemerkt, dat, zo dra hij door iemand beledigd werdt, de Jlraffe Gods dezen ter/lond vervolgde, zo dat dikwijls het beste paard in de ftal van zulke Landlieden dood gevonden werdt, welke deezen lieveling der Voorzienigheid iets in den weg gelegen hadden. Niemand was als dan treuriger en deelneemender aan het onheil, zijnen naabuur bejegend , dan de held dezer Gefchiedenis zelve; ja dikwijls ging hij zelfs zo verre in het deelncemen aan het ongeluk zijns beledigers, dat hij hem van zijne befp arde penningen een kleinen bijftand deedt, met de vermaaning, van hem, als een lieveling Godes, niet meer tegenteftaan. Naa ve.loop van eenige jaaren werdt hij, onder de boeren, als een halven Heiligen geëerd. Hij kon daardoor, in zekeren zin, over een goed deel van den boerenftand , na zijn believen , heerfchen, en zig daardoor een goeden dag verfchaf. fen; want de beste boter, kaas en hammen, gelijk ook de minfle arbeid, viel doorgaands dezen Vroomen ten deel. Zijn (*) Het gebied beduidt, in Kourland, de geheele bezitting eens Ede,mans. K  2\° BESLUIT DER GESCHIEDENIS VAN Zijn broeder, bij wien hij als knecht diende, wilde hem eens, bij ruw weder en flegte wegen , met eenige waaren naar IJbau, eenige mijlen ver, afzeiden; wijl h'j geloofde, dat deze, als zijnde zijn broeder, op zijn voerdeel bij voorkeur bcdagt zoude zijn. Hij daaientegen weigerde in zulk een flcgt jaargetijde te reizen , en floeg cencn ;:ndercn knecht voor. De Huiswaard r*} bleef 'er echter op ftaan dat hij die re's moest doen, wijl de andere knecht met ecn;g3 andere bez'gheid gelast ware. ,, Gccd ," antwoordde de Vroome, ik zal dan de reis „ doen; maar ik beklaage u cn uwe kinderen; „ want dat zal God niet ongewroken laarcn, „ dat gij zijnen lieveling tegenwerkt." De oudile broeder fpottede met die voordragt, welke de jongere hem van God trachtte tc manken; en was zo ltout van te zeggen, dat een lieveling G ds gcenen arbeid behoorde te fchutiwen. De jongde broeder onderwierp zig dus aan den wil van den oudflen, en beloofde, volgen is zijn bevel, met het begin van de week te zuilen vertrekken. Deze kleine broedertwist was op Vrijdag voorgevallen, en Zondag daar aan volgende wilde eene £*) In Kourland W wd« het hotfd eens Huisgezin* op 't Lan.', iit H'irtli, zo veel als i!e Uui>waurd, genoemd.  CAGLIOSTRO'S VERI3LIJF IN KOURLAND. 219 een gedeelte der boeren het nachtmaal houden. Des Zondagsavonds zijn onze boeren gewoon, zig in een kleine, van het gehucht eenigzins verwijderde, badftoof te baaden. Juist toen de broeder van onzen Vroomen met zijn huisgezin in deze badftoof was, verhief zig een groot gefchreeuw van brand. De verfchrikte boeren liepen uit, en nu zagen zij, dat hunne wooning, met alle omliggende gebouwen , in lichten-Iaaijen vlam flondt. Alle have en goed van den boer sn zijne knechten, benevens de voorraad, d'e naar de Stad moest gevoerd worden, weidt in asfche verkeerd, welke moeite zij ook aanwendden om het vuur te blusfchen. De Vroome, die den brand het eerst zag, en het gefchreeuw het eerst aanhief, was over het verlies, dat zijnen broeder, hem zeiven, en alle zijne medeknechten getroffen hadt, ten uiterften bedroefd, herinnerde zijnen broeder den twist van gisteren , en ging toen, met alle de bedn.efde Boeren, den anderen morgen ter kerke. Op den weg maakte h'j, in treffende uitdrukkingen, aanmerkingen over de wraake Gods bij dit voorval. Onze Vroome, om ook in de kerk door nederigheid uit te munten, hadt z;g reeds langen tijd gewend, het laatfte, in den rei der Nacht, maalhoudcrs, voor den altaar te knielen. Als nu dl Predikant, wiens handen fteik beefden, den Nachtmaalhouderen de ouwels toereikte, en ten K * laat-  220 BESLUIT DER CE-CHIEDENIS VAN laatften ook bij onzen fchijnheiligen man kwam; zo viel de fchotel met ouwels uit de beevende hand van den Grijfaart, zonder dat de Communicant 'er een van ontvangen hadde. Als nu de Predikant den kelk rond gaf, verdubbelde het fidderen van den reeds vermoeiden ouden Man; cn de kelk viel, toen hij aan dezen laatften boer kwam, met den wijn voor zijne voeten neêr, zonder dat hij 'er iets van geproefd hadt. Thands overmeesterde de vreeslelijkfte gemoedsangst dezen menscri. Hij vloog, naa den Godsdienst, naar den Predikant , bezwoer denzelven, hem door het bloed van Jefus van zijne zonden te wasfehen , en bekende, in den angst van zijn harte, dat h'j geloofde, God wilde zijn misdrijf nu ftraffen, en hadde hem het verzoenings-blosd van Jifus entzegd, \vV}\ hij daags te vooren den brand bij z'jnen broeder gefbicht hadde, en wijl hij dikwerf, om zig bij de daar woonende boeren het aanzien van een van God geliefd mensch te geeven , dien men niet durfde beleedigen, naa kleine twisten, de paarden, het vee, de hoenders en ganzen der nabuuren gedood hadde. De Predikant verfchn'kte over deze bekentenis, en gaf de zaak aan mijnen Vader aan. — Bij ons hebben aliëbezitters van landgoederen het recht over het leven en dood der misdaadigers. — Mijn goede Vader vergoede het verlies, dat de boeren door den brand geleedcn hadden, leidde den brand-  cagliostro's verblijf in kourland. 221 brandftichter flechts eene lijfftraffe en drie jaar arbeid in ketens op, en liet dit ongelukkige mensch betere begrippen van Godsdienst inprenten, en vergunde hem het Avondmaal Jefii niet eerder, voor dit hij van de beterfchap der re. denlijke beginlëlen van dit mensch geloofde verzeekerd te zijn. Deze Boer leeft reeds federt verfcheidene jaaren, als een zedelijk, goed, vlijtig mensch, in Alt-Auz, het vaderlijke goed, dat mijn oudfte broeder thands nog bezit. Ik laat aan mijne Leezers over, of ik ongelijk hebbe te gelooven, dat dit geval bewijst: hoe ligt dwaalende Godsdienstbe. grippen tot misdaaden leiden konnen, als trotschheid en hcerschzucht de neiging, doen ontdaan , om een lieveling Gods te fchijnen , die met wonder-krachten begaafd is. K 3  Bij den Drukker dezes is gedrukt en mede te bekomen: J. C. Hennings, Profesfor te Jer.a^ Verhanden^ over de Geesten en Geestenzieners, a deelen , in i2mo , met PJaaren , a f5 5. In dtt doorwrochte Werk worden alle de zo mit als hedendaagfche Spookvertellingen en Duivelskunlie. wanen, Ztel en Natuurkundig verklaard : de belangrijke inhoud en de onderhoudende Stijl maaien du Vv erk zo aangenaam als nuttig. _ ~ — "ver de Droomen en Slaap¬ wandelaren, 3 Stukken, a f s. i0 . Dit Werk behandelt het Wonderverfckivfel in liet waaken en flaapen, de oorzaak;n der Droomt /zeurt natuurl: ke oorzaaken voorzagende Droomen rtg. paan kunnen, vcrjcieide voorbeelden van voorziende Droomen verklaard; wonderbaarlyke Ziekte van Slaat wandeling en derzelver oorzaaken in de z.el nam. fpeuri. ' ö - ~. ~,' Over het Voorgevoel en Schijngezichten, iamc-, 2 deelen, me: Plasten. /3-:- DU doorwrocht Werk behandelt zeer om/lar»'ig de oorzaak der Gezichten, welke de Mensch waaVnd hebben kan : bi die gelegenheid wordt het won ierbaarJk vifioen of fcht ngezicht van Jeske Klaas te jfmBer. If7^ gezien, zielkundig verklaard en1 wge.ielderd, als ook de bedriegerijen der Magnetïstm , Schropfer Gasjner, enz. ten toon gefield; zo m in dezen door ahe Recenften zeer aangewezen Werken, een volledig fystema tegen htt bi geloof, zo aan Sm. ten, Droomen, als Schijngezicken aangetroffen wsrdt.