L IJ K-Z A N G, op den heer JACOBUS BELLAMIJ, [a Zelandus.]  VERKLAARING VAN DE TITEL-PLAAT.- 's Lands dierb're Vrijheid ftaat, tot in de bewoogen; Terwijl rij op den glans, der hemelingen ftaard! — De reine Dichtkunst treurd, met neêrgeflagen oogen, Bij 't Pr aal-Graf , dat het ftof, van BELLAMIJ, bewaard! De Olyf-tak, door een Slang, geknaagt en afgcbrooken, Het Speeltuig opdeng.ond/tCijPREssEN-BoscH,vermeld' Hoe ras de dood, helaas! de looten pas ontlooken, Met zijnen fickel kerft, en ijlings nederveld! —    L' IJ K - Z A N G, OP DEN HEER JACOBUS BELLAMIJ, [a Zelandus.] S. S. Theol. Snul — Overleden binnen Utrecht ii Maart 178& door J. HAZEU Corn:Zoon. UITGEGEEVEN, DOOR HET VADERLANDLIEVEND GEZELSCHAP TE EDAM; Ten Spreuke voerende: De Deugd en Trouw, brengt ons by één; En fltekt, tol Nut van Algemeen. —- TeEDAM, by A. TOLK, Stads Drukke?, MDCCLXXXVI.  Bosschen, Velden , Bloemen, Kruiden, Treuren, als haar 't Zon-vuur kweld; Menschen -Vrienden , mogen treuren, Als een Vriend word neergeveld! ~  VOORREDEN. De Mangem van Vaderlandfche Vriendfchap ter harten te neemen, is even zoo gewichtig , als de zaak va» het Vaderland zelve, te hedoelen: — Want, uit een A 3  II VOORREDEN. Vriendfchaplijk leven-, word Vereniging gehoor en, en uit zulk eene Verëeniging, de werkzaamheid tot wezenlijk nut. — '/ Genosgen dat den mensch in de Vriend, fchap vinden kan, geeft hem, in dit went''lend'leven , een geduurigen troost. Maar in tegendeel, wanneer de Vriendfchap, het zij door den Dood, het zij door eene geduurige Tweedragt, of door vervloekte Eigen' haat, geknot word, doet het den mensch in eene treurende geftalte verkeeren ; en , dikwijls, de goeds zaak uit het oog verliezen. • . Hooglijk zal iemand zeggen; —- „ Komt dit Stuk  VOOR R^ EDEN. nr „ nu eerst in 'i licht, daar den Heer Bellamij, reeds „ zoo lang ge/lorven /*.'" doek. deze gelieven in aanmerking te neemen, dat eene uitvoering als deze is, niet zoo ras gefchieden kan; -wijl wij vertrouwen alles aangewend te hebben, betreklijk de Plaat- en Letterdruk, dat het waerdlg is, agter de Werken, (die mede zindelijk zijn uitgevoerd) van den Heer Bellamij geplaatst te worden. jch l dat de Vriendfchap , dat de Liefde , dat de Eendragt, algemeen wierdt in ons Vaderland! A 4  iv VOORREDEN. op dat onze duurgekogte Vrijheid , eerlang, eens mogt xegepraalen. > De Uitgevers.  OPDRAGT- AAN DE EDELE HEEREN X M JD JE JST, VAN ALLE VADERLAND- en VRYHEIDLIEVENDE SOCIËTEITEN, GENOOT- en GEZELSCHAPPEN, I N NEDERLAND. — A s  WEL-EDELE HEEREN1 Vordert de Natuur, dat wij onzen Natuurgenoot, wanneer hij, door den dood, van ons is wech gerukt, betreuren! Hoe veel te meer, vordert dar. ook een Friendfchaplijk leven, dat wij eenen afgejlorven Vriend betreuren! Een'Vriend, die niet alleen V'lieden, ir  O P D R A G T. in als Mensch, — als Kristen, — als Waereld-Burger, beminden ; maar die ook de belangens van ons lieve Vaderland , ter harte nam. - Die alle zijne poo~ gingen aanwende, om het heil van onze en zijne duurg.ekogte V> ijheid, te helpen bevorderen. Moesten wij, onlangs den Vaderland- en Vrijheidlievenden Capellen, die in den bloei zijns levens, door den dood van ons is wechgerukt, betreuren ! —- En zoudt Gijlieden, dan een1 Bellamij vergeeten P.... Een' Bellamij, die zich door zijne Vrijheid- ademende Schriften , en edele denkvermogens, in gantsch Nederland, heeft beroemd gemaakt! Die ons, helaas! in zijne dertig-jaarigen ouderdom, door den ^dood, is ontnomen. —-  IV O P D R A G T. Vergun mij dan, Wel-Edele Heer en! dat ik, mijne geringe poogingen, ter betreuring van den door kunst en edel denkvermogen, onjlerflijken Bella- mij, U/ieden mag opdraagen ! Ziet deze Lijk-Zang niet aan, als of ik hem, in zijne fchconc Dichtvermogens , had willen naarftreeven; daar hij bekwaamer beminnaren van die Kunst, als ik mij zelve ken , verre te boven ging. Neen: de Vriendfchap die ik aan hem verfchuldigd was, heeft mij bewogen, om mijne zwakke poogingen aan te wenden, en tot zijnen lof te beproeven; en alle mijne onbekwaamheden, door de liefde die ik tot hem had, over 't hoofd te zien. Mag ik (en waarom zoude ik twijfelen-) van Ulieden  / OPDRAGT. v vertrouwen, dat Hij, het zij ge hem gekend, — het zij ge hem niet gekend hebt, om zijne liefde tot het Vaderland , daar hij in alle Maatfchappijen, ah een" regtaarte Menfchen-vriend toe mede werkten , ook Wieder achting waerdig is.' Ja, mij dunkt ik hoor ieder uwer, met eene Faderlandfche ftem, en een handend hart van liefde, mij toe roepen! ,, Zouden wij een1 Bellamij niet betreuren, dis waerdig was, dat men „ op zijnen Graf-zerk fchreef. ■ „ Gij wervelingen, die dit fomber Graf betreen, „ Denk aan het overfchot, 't welk hier in ligt bellooten; „ De ziel, die 't heeft bewoond, uit Mcnfchen-min gefprootcn, „ Werkte altoos op deeze aard', tot nut van 't Algemeen!"— Welaan, dan zult Gijlieden, ook mijne Treur • zang  vi O P D R A G T. aanneemen; en ook alle de fouten en zwakhedender kunst, in dezelve, uit Vaderland''x* uit Vrijheid11' uit Vriendfchaps ■ liefde verfchoonen. ■ ■ Neem , Vaderlandsche Vrienden ! deze mijne vrijmoedige Opdragt, ten goeden; en gelooft, dat ik, met waare hoogachting, ben Wel-Edele Heeren! U Wel- Edelens Vaderland- en Vryheidminnende Vriend j. H AZEU Corm: Zoon. Edam, DEN l6. july 1786.  L IJ K-Z A N G OP DEN HEER JACOBUS BELLAMIJ, iZoude ik mijn' Vriend , — ö aak'lig fcheiè'n! — Zou 'k niet, mijn BELLAMIJ, befchreië'n?... Hij was een Vriend van 't Vaderland ! — Hoe dikwijls, drukte hij mijn handen, Als 't vuur, van zijne ziel, mogt branden, Voor God , en 't lieve Vaderland ! — [>. Z E L A N D U S.J  0% t2 #% Maar zal ik, voor een' Dichter, zingen, Wiens lof, door Bosch en Wolk, mogt dringen; Sla dan mijn Zang , ó Dichtkunst! gaê ; Help mij, een Trcur-zang, aan te heffen , Die Liefde en Viiendfchap's hart kan treffen, Dan volg' ik hem , flechts Iham'lend, na. - Gij deedt, 6 dood', mijn ziel ontroeren; Mijne oogen, naar den Hemel voeren; Toen gij, mijn' Vriend , had neergeveld! De Dichtkunst, deedt 't heelal zelf hooren : „ Mijn Zoon, die Dichter was gebooren, „ Is door den dood, ter neergeveld!" —  Moest gij, 6 dood! mijn' Vriend doen fneeven, Zijn forfche kracht, — zijn roemrijk leevenj. Vereend, met ted're menfchen-min 't Herdenken, van zijn edel doelen, Doet mij, een Bellamij, gevoelen, Tot ge ook mij voerd, uw ilrijdperk in! — Wat heil gceve ons toch aardfche goed'ren 1 —> Wat troost aan jeugdige gemoedren? — Wat geeft ons 't ondermaanfcb' genot? — Wat zijn toch Vriendfchap's liefde - banden, Of liefde ontftekende offeranden , Zo ras als gij ons leeven knot? —• B  Mag ik, ö dood', op Vriendfchap roemen; Naauw mag ik flechts, de erkent'nis noemen, .Of gij gebruikt uw fcherpen fcliigt! — Gij fchuuwd, noch jeugd, noch lente-jaaren, Uw woe