• 202 RECHTEN VAN DEN M E N S C H, O F DE AANVAL VAN DEN HEER B U R K E op db FRANSCHE OMWENTELING BEANTWO ORD doos. THOMAS PAINE, SECRETARIS DER B U I T E N L A N D S C H E ZAAK EN BIJ HET CONGRES CEDUURENDE DEN AMERIKAANSCHEN OORLOGGEN SCHRIJVER VAN HET WERK GETIJTELD C O M M O N S E N S EZ- ,, "Ti (uit het Engthch vertaald.') '^i^è^ifêtr^y^ Te ROTTERDAM, en AMSTERDAM Bij J. MEYER, en H. BRONGERS, Junior. MDCCïCI.   a a n GEORGE WASHINGTON, PRESIDENT VAN DE VEREENIGDS STAATEN VAN AMERICA. MYN HEER! Ik bied u eene kleine verhandeling aan tot yerdeediging van die beginfels der Vrijheid', om welke te vestigen uwe voorbeeldelijke deugd zoo uitmuntend veel heeft toegebragt. — Dat de rechten van den Mensch zoo algemeen mogen worden ah uwe goedwilligheid kan wen' fchen, en dat gij het geluk moogt fmaaken van te zien, dat de nieuwe Weereld de oude herfcheppe, is de wensch van Mijn Heer ! Uwen veel verplichten, en gehoor* zaamen onderdaanigen Dienaar Thomas Paine. A rech'   RECHTEN VAN DEN M E N S G H. C3nder de onheufche bejegeningen, waarmede natiën en bijzondere perfoonen elkander tergen en verbitteren , is d'Heer Burke's Werkje over de Franfche Omwenteling een buitengewoon voorbeeld. Noch het volk van Vrankrijk, noch de Nacionaale Vergadering bemoeiden zig mee de zaaken van Engeland, of het Engelfcht; Parlement; en dat dan de Heer Burke hun, op eene onheufche wijze, zoo in het publiek als in het parlement zoude aanranden, is een gedrag, dat men noch met de welleevenheid over een brengen, noch als (taalkundig rechtvaardigen kan. 'Er is naauwlijks een fcheldvvoord in de Engelfche taal te vinden, waarmede d'Heer Burke de Franfche Natie en de Nationaale Vergadering niet heeft overlaaden. Al wat haat , vooroordeel, onweetenheid ja zelfs kunde konden opleeveren, is hier met eene uitbundige Woede, op den omtrek van omtrent vierhonA 2 derd  4 RECHTEN VAN derd bladzijden uitgebraakt. Op den toon en volgens het plan zoo als d'Heer Burke fchreef, kon hij even gemakkelijk zoo veele duizende vol geklad hebben. Wanneer men in een vervoering van drift de tong of de pen los laat, is het de fchrijver, die het eerfle uitgepuc word, en niet hec onderwerp. Tot nog toe is de Heer Burke bedrogen en te leur gefield in de gedachten, die hij zig van de zaaken in Vrankrijk gevormd had: maar van dien aart is de openhartigheid van zijne hoop, of liever de boosaartigheid van zijne vertwijffeling, dat hij daarop weder nieuwe uitvlugten weet te vinden. Daar was een tijd dat men den Heer Burke onmooglijk kon doen gelooven, dat 'er eene omwenteling in Vrankrijk plaats zou hebben. Zijn gevoelen te dier tijd was, dat de Franschman geen verftand ger.oeg had om dit te onderneemen, en geen krachr om het vol te houden; en nu hij ziet dat evenwél dit gebeurd is, nu zoekc hij een uirvlügt door het te veroordeelen. Niet genoeg' voldaan met uittevaaren tegen de Nationaaie Vergadering, word een grooc deel van zijn werk befteed aan het fchelden van Dr. Price (een man zoo goed van hare als 'er iemand leeft), en de twee Societei* ten in Engeland bekend onder den naam van de Omwentelings- en de Conflitutioneele So? cieteiten. Dr. Price had een redenvoering gepredikt op den 4 Novemb. 1789, zijnde de jaarlijkfche gedenkdag van hetgene men in Engeland de  DEN M E N S C H. $ de omwenteling noemt , welke voorviel in i683. De Heer Burke van deze redenvoering fpreekende, zegt: „ de Staatkundige „ Geestelijke gaat leerftellig voort te bepaa„ len, dat door de beginfels der omwente„ ling wij als het volk van Engeland hadden „ verkregen drie grondwettige rechten „ i. Om onze eigene regeerders te kies, zen. „ 2. Om hen als zij zig misdraagen aftezetten. „ 3. Om voor ons zelve een regeerings„ vorm te ontwerpen." Dr. Price zegt niet, dat het recht om dit te doen bij dezen of dien perfoon, of bij deze of die clasfe van perfoonen beftaac; maar bij het geheel; dat het een recht is berustende bij de Natie, De Heer Burke integendeel ontkent dat 'er zulk een recht beftaat bij de Natie, 't zij bij 't geheel of bij een deel daar van, of zelfs ergens elders; en wat nog vreemder en verwonderlijker is, „ dat het volk van Engeland „ zulk een recht ten uiterllen verzaakt, en „ dac zij de daadelijke uitoeffening daar-* „ van zullen tegenftaan met hun goed en „ bloed." Dat menfehen de wapenen zoude opneemen en goed en bloed opofferen, niec om hunne rechten te handhaven, maar om iiaande te houden, dat zij geene rechten heb.ben, is eetl geheel nieuwe loort van vinding, het wonderfpreukig verftand van de Heer Burke waardig. A 3 De  $ rechten van De wijze, waarop de Heer Burke het aan* legt, om te betoogen dat het volk van Engeland zulke rechten niet en heeft, en dac *er thans zulke rechten bij de Natie niet beHaan, noch in't geheel, noch ren deele , noch in eenigen opzichte hoe genaamd, is op denzelfden wonderbaarlijken en wandaltigen leest gefchoeid, als hetgene hij reeds vooraf heeft laaten gaan; want zijne bewijzen zijn, dat de pcrfoonen of het geflagt van perfoonen, die deze rechten bezaten, reeds dood zijn, en dat dus het recht ook dood is. Om dit te bewijzen brengt hij bij eene veiklaaring, voor omtrent honderd jaaren door het parlement gedaan aan Willem en Maria, in deze woorden:— „ De Lords, zoo gees„ telijke als weereldlijke en gemeenten in „ naam van het volk voornoemd (te weeten „ het volk van Engeland dat toen leefde) „ onderwerpen zig zeiven, hunne erven en na„ komelingen alleronderdaanigst en getrouwe„ lijk voor altoos." Ook haalt hij nog aan een flot van eene andere handeling van het parlement onder dezelfde regeering, waar van de uitdrukkingen zegt hij ,, ons"1 (meenende het volk van dien tijd) „ onze erven „ en nakomelingen verbinden aan hun, hunne erven en nakomelingen ten eeuwigen dage." De Heer Burke meent dit punt genoegzaam betoogd te hebben door het bijbrengen van deze (lukken, welke hij nog bekrachtigt door te zeggen, dat zij het recht van de N^tie uitfluiten voor altoosi en, nog xi'm  DEN MBNSCH^ 7 niet te vreede met het maaken van zulke uitleggingen, telkens alweder op nieuw herhaalt, zegt hij verder: „ dat, fchoon al het „ volk van Engeland zulk een recht bezat „ voor de omwenteling" (het welk hij erkende indedaad plaats gehad te hebben, niet alleen in Engeland maar geheel Europa door, in een vroeger tijd) „ dat de Engelfche na„ tie ten tijde van de omwenteling het zel„ ve allerplechtigst hseft afgeftaan, zoo voor „ zig zelve a!s voor alle haare nakomeling' „ fchap voor altoos" Daar de Heer Burke van tijd tot tijd het vergif, afgeleid uit deze verfoeijelijke beginfels, (zoo het niet een ontheiliging is om dezelve den naam van beginfels te geeven), niet alleen toepast op de Engelfche natie, maar ook op de Franfche Omwenteling en de Na* tionaale Vergadering, en dat luisterrijk verlicht en te gelijk verlichtend ligchaam met den fcheldnaam van onrechtmaatige indringers bekladt, zal ik eens, zonder veel omflag, een ander ftelfel van beginfels, in tegenoverftelling van het zijne, plaatfen. Die van het Engelsch Parlement van 1688 deeden iets, waartoe zij voor zig zelve en voor hunne conftituenten recht hadden, en 't welk zoo 't fchijnt wettig verricht is: maar boven dit recht, waar toe zij de volmagt bezaten, gaven zij zig nog een ander recht door aanmaatiging, dat naamlijk van de nakomelingfchap te vebinden en te onderwerpen ten eeuwigen dage. Het geval verdeelt zig derA 4 hal-  8 *,ecBten Van lalven in twee deelen; te weeten het recht, dat zij bezaten door volmacht, en 't recht, dat zij zig zeiven gaven door aanmaatiging. Het eerfle word toe<ïeflemd; maar met opzicht tot het laatfle, antwoorde ik: — Nooit beftondt 'er, nooit zal en nooit kan 'er beftaan een Parlement, of eenige clasfe van menfchen, of eenig gedacht hier of elders, het welk het recht bezit of het vermogen , om de nakomelingfchap re verbinden en te onderwerpen ten eeuwigen dage, of om voor altoos te beveelen, hoe de weereld zal befluurd worden en wie dat bewind voeren zal: en dienvolgens zijn alle zulke nukken, handelingen of verklaaringen, waar bij de maakers zig iets aanmaatigen, waar toe zij noch het recht noch het vermogen hebben, en het welk zij ook niet uitvoeren kunnen, in zig zelve nul en van geene waarde. Ieder gedacht moet zoo vrij zijn om te handelen voor zig zelve, in allen gevallen, als de gedachten, welke het zelve voorgingen. De verwaandheid en hoogmoed om nog aan gene zijde van het- graf te heer-, fchen, is de belachchelijkfte en onredelijkfte van alle dwingelandijen. De eene mensch heeft in 't minst geen eigen op den ander; veel minder heeft een geflacht een eigen op de gedachten die het zelve zullen opvolgen. Het parlement van 't volk van 1688, of van eenig ander tijdperk, had geen meer recht om te befchikken over het volk van den tegenwpordigen tijd, of om het zelve te ver- biii"  DE N MEHSCH. 9 binden of te onderwerpen in eenigen opzichte hoe genaamd, dan het parlement of hec volk van dezen tijd om te befchikken over, te verbinden of te onderwerpen hun, die een honderd of een duizend jaaren hier na leven zullen. 'Ieder geflacht is en moet de machc hebben tot allerlije befchikkingen, zoo als deszelfs omflandigheden het vereisfchen. Het zijn de levende en niet de doode, die men bezorgen moet. Als de mensch ophoudt te zijn, eindigt te gelijk met hem zijn vermogen en zijne behoefte; en niet langer deel hebbende in het gene deze weereld betreft, zoo heeft hij ook niet langer gezag.-in,-de befchikking wie deszelfs beltunrders zijn zullen, of hoe de beftuuring zelve zal ingericht zijn of bediend worden. Ik treede in geen twistgeding voor of tegen eenige regeeringsvorm, voor of tegen eenige • partij hoegenaamd. Dat gene, hec welk eene geheele Natie verkiest te doen, daar toe heeft zij het recht. De Heer Burke zegt, Neen. Waar is dat recht dan gebleven? Ik pleit voor het recht der levenden, en verzet mij tegen het gevoelen, dat zij dat recht zouden hebben willen kwijt zijn, en dat zij zig daartoe zouden onderworpen en verbonden hebben; en de Heer Buike daarentegen pleit voor het gezag der doodt, n over de rechten en de vrijheid der levenden. Daar is een tijd geweest, dat de Koningen op hunne doodbedden bij ui/erllen wille befchikten over hunne Kroonen, en het volk, A 5 als*  ib bbcstbn vak als de beesten op 't veld, overleverden aan zoodanig eenen oovolger als zij goedvonden. Dit is thans zoo verre verworpen, dat men 'er naauwlijks meer om denkt, en het is ook zoo afgrijsfelijk, dat men het bezwaarlijk gelooven zou; maar juist zijn de handelingen van het Parlement, waarop de Heer Burke zijn Staatkundig gebouw wil oprichten, van den zelfden aart. De wetten van ieder Land moeten ftrooken met zekere algemeen aangenomen beginfels. In Engeland heeft geen Ouder of Meester, zelfs niet al het gezag van het parlement, zoo alvermogend als het zig ook moge achten, de magt, om de perfoonlijke vrijheid van iemand boven de 21 jaaren te verbinden of te onderwerpen; op wat grond dan van recht zou het parlement van 1688 of eenig ander parlement, al de nakomelingfchap voor altoos hebben kunnen verbinden ? Zij die de Weereld verlaaten hebben, en zij die 'er nog niet in aanweezig zijn, zijn zoo verre van elkander verwijderd als de onbepaaldfte uitgeftrektheid van menfchelijke verbeelding bevatten kan; welke mogelijke verplichting kan 'er dan tusfehen hun beflaan, of wat regel of grondwet kan men bepaalen, dat van twee niet beflaande wezens, de eene reeds van de weereld afgel'cheiden, en de andere in dezelve no£ niet aanweezig, die elkander daarin nooit ontmoeten kunnen, de een den anderen voor altoos zou onderwerp pen? Men  DEN Men zegt, in Engeland kan men het volk geen geld uit de zak neeraen als met hun eigen toeftemming: maar wie gaf aan het Parlement van 1688 de magt, of wie kon die geeven, om de vrijheid der nakomelingfchap te vervreemden of wegteneemen, en de grenzen van hunne rechten, om in zekere gevallen te kunnen werkzaam zijn, voor altoos te beperken, daar die nakomelingfchap nog niet aanweezig was, en dus haar toeftemming niet geeven of weigeren kon. 'Er kan zig voor een verftandig man geen grooter ongerijmdheid voordoen, dan hec gene de Heer Burke aan zijne lezers voordraagt. Hij zegt hun, en hij zegt dit te gelijk aan het toekomftig geflacht, dat een zeker ligchaam van menfchen, welke over een hónderd jaaren beftonden, een wet maakte, en dat thans de Natie geen vermogen heeft, en dat nimmer zal of kan hebben om die te veranderen. Hoeveele fijne ftreeken of ongerijmdheden zijn 'er niec verzonnen, om dat heilig recht van regeeren aan het ligtgeloovig menschdom optedringen! de Heer Burke heeft 'er nog iets nieuws op uitgevonden, en hij heeft een korter weg dan de reize naar Romen uitgedagt, door zig te beroepen op het vermogen van dat onfeilbaar Parlement van vroegere dagen, welks verrichtte hij voordraagc als van Goddelijk gezag te zijn; want zoodanig een macht, welke geen menfchelijk vermogen immer kan veranderen, moet gewis meer dan menfchelijk zijn. Doch  12 R ECHTEN VAN Doch met dit al heeft de Heer Burke niet zijn zaak, maar zijn Land, eenigen dienst gedaan, met het brengen van zulke befluiten in een openbaar onderzoek. Dit diene ons om te bewijzen hoe noodzaakelijk het is ten allen tijden te waaken tegen de indringende aanflagen van eenige magt, en om voortekomen, dat deze niet buiten de pailen geraake. Het is iets zonderling, dat juist dat zelfde misdrijf, waarom Jaeobus II. is afgezet, dat namelijk van zig een ma;;t te hebben bezorgt door aanmaatiging, onder eene andere gedaa ie en vorm wejer gepleegd is door dat zelfde Parlement, dat hem om die reden afzettede. Het toont aan dat de rechten van den mensch ten tijde der omwentelinge niec dan onvolkomen verdaan wierden ; want het is zeker, dat het recht het welk dat Parlement zig gaf door aanmaatiging (want volmagt had het "er niet toe en kon het 'er niec toe hebben , dewijl niemand dat geeven kon) over de perfoonen en de vrijheid der rakomelingfcbap voor altoos, even zulk eene ongegronde dwingelandij was, als Jaeobus zig zogt aantetnaatigen ovtr het Parlement en de Natie, en waar voor hij wierd afgezet. Het eeniglle verfchil was, (want in 't wezen van de zaak verfchilden zij niet) dat de eene over de levende wilde heerfchen , terwijl de andere over de nog ongeboorne hun gezag wilden uitftrekken ; en daar het eene geen meer grond heeft dan het andere, moet het ook beide  DEK M E N S C fi. 13 beide gehouden worden voor nul en van geene waarde, en dus ook van geene uitwerking. Hoe, of waar uit bewijst de Heer Burke het recht van eenig menfchelijk gezag, om de nakomeiingfchap voor altoos te verbinden? Hij heeft wel zijne befluiten voor den dag gebragt, dodh dit is niet genoeg, hij moet ook zijne bewijzen, dat 'er zulk een recht beftaan heeft, voordraaien, en te gelijk aantoonen hoe hetzelve beftaan hebbe. Zoo het immer beflondt moet hec ook nu nog beftaan; want niets van al, hec gene ooit coc de natuur van den menscli behoorde, kan_ door den mensch vernietigd worden. Het is den mensch natuurlijk te ftfirven, en hij zal niet ophouden te ftervan- zoo lange hij niet ophouden zal geboren te worden. Doch de Heer Burke heeft een foorc van Staatkundigen Adam uitgedacht, in wien de ganfche nakomeiingfchap voor alcoos verbonden is geworden; hij moest een mir.ften bewijzen dat deze Adam hiertoe het vermogen en het recht bezeten had. Hoe zwakker een fnaar is, zoo veel te minder kan zij tegen het fpannen, en zoo veel verkeerder is hec dezelve te fpannen, zoo men ten minften niet voorneemens is haar te doen breeken. Iemand, die het oogmerk gehad had om de Heer Burke's (tellingen omvertewerpen, zou eveneens ?ls hij zelve te werk gegaan zijn. Hij zoude breed hebben opgegeeven van het gezag der gemelde Parlements befluiten, met oogmerk om hec recht daartoe aan  14 RECHTEN VA» aan 't onderzoek blootteftellen, en op 't oogen» blik dat men dit onderzoek begon, zou men dat gezag geheel hebben moeten opgeeven. Het vereischt maar een kleinen aanblik van nadenken om te bevatten, dat fchoon wetten bij het eene geflacht gemaakt dikwijls haar kracht behouden bij andere opvolgende geflachten, zij echter haar kracht alleen ontkenen van de toeflemming der levenden. Eene wet die niet herroepen word blijft haar kracht behouden, niet om dat zij niet kan herroepen worden, maar om dat zij niet herroepen word; en het niet herroepen word gehouden voor toeflemmen. Maar de Heer Burke's befluiten hebben zelfs deze bevoegdheid niet in haar voordeel. Zij worden nul door altoosduurend te willen zijn. Haar aart zelve fluit alle toeftemming uit. Zij vernietigen het recht dat zij nog mogten hebben, door het te gronden op een recht dat zij niet kunnen bezitten. Een onfterflijk vermogen is geen menfchelijk recht, en dienvolgens kan het ook geen recht van het Parlement zijn. Het Parlement van 1688 had even goed een acte kunnen pasfeeren, waar bij zij zig zeiven de volmacht gaven om altoos te leven, als waar bij zij hun gezag voor altoos wilden doen gelden. Al wat men 'er derhalven van zeggen kan, is, dat het eenige woorden in den gebruikelijken ftijl zijn, die zoo veel beduiden, als of zij, die ze gebeezigd hebben, zig zelve hadden willen toejuichen ; even als of zij in den Ooster-  DEN MENSCH» 15 Oosterfchen ftijl der Oudheid gezegt hadden, o Parlement, leeft in eeuwigheid! De omftandigheden der weereld ondergaan geduurige veranderingen, en zoo is het met de begrippen even eens; en gelijk de regeeringsvorm voor de levenden is en niet voor de doode, zoo zijn het ook de levende alleen die 'er iets in te zeggen hebben. Het gene men in den eenen leeftijd recht en welvoeglijk acht, bevindt men dikwerf m den anderen leeftijd verkeerd en niet welvoeglijk. Wie moeten hier over dan beflisfen in zulke gevallen, de levende of de doode? Gemerkt bijna hondert bladzijden van de Heer Burke's Verhandeling gegrond zijn op deze befluiten, volgt het, daar die befluiten zelve, als rustende op een aangemaatigde ^ en onwettige heerfcha">p;j over de nakomeiingfchap voor altoos, zonder gezag en in haar aart nul en van geene waarde zijn, dat alle zijne omflachtige gevolgtrekkingen en betoogingen daar uit afgeleid en daavop fteunende, insgelijks nul en van geene waarde zijn: en om deze reden flap ik van dit ftuk af. Wij komen nu meer bijzonder tot de zaa« ken van Vrankrijk. De Verhandeling van de Heer Burke heeft het vooikomen, a!s of zij gefchreven was tot onderrichting voor de Franfchen; maar als het mij geoorloft is een buitenfpoorige leenfpreuk te gebruiken, overe. nkomftig met de buicenfpoorigheid der zaake zelve, zoo is het als of hier de duisternis het licht wilde opklaaren. r Ter-  l6 RECHTEN VA M Terwijl ik dit fchrijve, heb ik toevallig voor mij eenige voordellen, behoorende tot een verklaaring der rechten, door den Marquis de la Fayette, (ik vraag hem verfchooning dat ik zijnen voorigen tytel beezige, en doe dit alleen om Hem te onderfcheiden) aan de Nationaale Vergadering op den n Julij 1789, drie dagen voor het veroveren van de Eastille, en ik moet verftomd ftaan over de ftrijdigheid der bronnen, waar uit die Heer en de Heer Burke hunne beginfels hebben afgeleid. In plaats van zig te beroepen op vermufte befcheiden en befchimmelde parkementen, om te bewijzen dat de rechten der levenden verlooren „ en voor altoos overge„ geeven en afgedaan zijn," door hun die nu niet meer zijn; zoo als de Heer Burke gedaan heeft; zoo bepaald zig de Heer de la Fayette bij de levende weereld, en zegt met nadruk: „ Breng u voor den geest de „ gevoelens, welke de Natuur in 't hart van „ eiken Burger heefc ingegraveerd, en welke „ een nieuwe kracht verkrijgen, als zij door „ alle plechtiglijk erkend worden: want om „ de Vrijheid te beminnen, is 't voor eene „ Natie genoeg, dat zij dezelve kenne; en „ om vrij te zijn is 't genoeg, dat zij dit „ wille." Hoe bar, droog en duifter is de grond waarop de Heer Burke arbeidt, en hoe krachteloos, hoe zeer ook met bloemen opgefchikt, zijn alle zijne vertoogen en bewijzen, vergeleken met deze klaare, beknopte en de ziel verlevendigende gevoelens! Zoo wei»  DEN MENSCH. 17 weinig en kort als zij zijn, leiden zij niet» temin tot een ruim veld van edele en mannelijke gedachten , en eindigen niet, gelijk het werk van de Heer Burke, met woorden, die het oor (treden, doch het hart leedig laaten. Dewijl ik begonnen hen met gewag te maaien van de Heer de la Fayette, zal ik de vrijheid gebruiken hier nog bijtevoegen iets, betrekkelijk tot zijn affcheids-reden aan 'c Congres van Amorica in 1783 , 't welk mij levendig te binnen fchoot, toen mij de donderende aanval van den Heer Burke op de Franfche Omwenteling onder de oogen kwam. De Heer de la Fayette ging na America in het begin van het oorlog, en bleef daar als Vrijwillige in dienst tot het laatfte toe. Zijn gedrag geduurende het geheele beloop van die onderneeming is zoo buitengewoon, als men in de gefchiedenisfen van een eenig jong mensch (hij was toen naauwlijks twintig jaaren oud) zal aantreffen. Hoe weinige zouden 'er gevonden wor» den, die, geplaatst als in den fchoot der zinnelijke vermaaken, en voorzien met de middelen om daarvan genot te hebben, zulk een tooneel zouden willen verwislelen voor de boslchen en wildernisfen van America, om daar de blcx ijende jaaren der jeugd in gevaar en ongemak te gaan doorbrengen; en echter dit deed hij. Bij het eindigen van het oorlog, toen hij eindelijk op het punt (lond van te vertrekken , vertoonde hij zig aan het Congres, en, zinfpeelende op de omwenteB üng,  r8 RECHTEN VAN ling, waarvan hij ooggetuige geweest was, drukte hij zig bij zijn aandoenlijk affcheid in dezer voege uit: — „ Mogt dit groot ge„ denheeken, der Vrijheid opgerecht, den on„ der drukker tot ten les, en den onderdruk* „ ten tot een voorbeeld ftrekken.'" Toen dit adres Doftor Franklin, die toen in Vrankrijk was, in de handen kwam, zogt hij den Graave de Vergennes aan, om hetzelve in de Franfche Courant geplaatst te krijgen, doch nimmer konde hij zijn toeftemming daartoe verwerven. De reden was, om dat de Graaf de Vergennes iu zijn eigen land een Ariflocratifche Despoot was, en het voorbeeld van de Americaanfche omwenteling in Vrankrijk zoo zeer vreesde, als zommige nu in Engeland het voorbeeld der Franfche omwentelinge duchten : en de tol, dien de Heer Burke hier aan die vreeze betaalt (want in dat licht moet men zijn boek befchouwen) ftemc juist overeen met de weigering van den Graave de Vergennes. Maar om weder meer bijzonder tot zijn werk te keeren. „ Wij hebben (zegt de Heer Burke) de „ Franfchen zien rebelleeren tegen eenen zacht„ moedigen en wettigen Monarch,met meerder woede, mishandeling en buitenfpoorigheid, „ als men weet, dat een eenig volk is opge* „ liaan tegen den alleronwettigften overheer„ fcher en den bloeddorstigften tyran." — Dit is een enkel voorbeeld onder duizend andere, waarin de Heer Burke toont, dat hij onkun-  DEN MENSCH. *9 onkundig is van de bronnen en rechte gronden der Franfche Omwenrelinge. Het was niet tegenLodewijk den festienden, maar tegen de heerszuchtige beginfels van het Gouvernement, dat de Natie opftond. Deze eerfte gronden hadden hunnen oirfprong niet bij hem, maar bij de oirfprongelijke oprechting, veele Eeuwen herwaards; welke te diep ingeworteld waren om te worden uitgeroeid. Die Augias ftal van tafelfchuimers en plunderaars was al te afgrijsfelijk vervuild, om fchoon gemaakt te kunnen worden door eenig middel , hoegenaamd, als door een volledige omwenteling. Als de nood dringt om iets te onderneemen, moet men zulks met hart en ziel doorzetten, of men moet het niet beginnen. Die Crifis was nu gekomen en 'er fchoot geen keuze over, als om, ofte werken met de vereisch-e ijver, of niets met al te doen. Men wist, dat de Koning de Vriend was van het volk, en deze omftandigheid was gunftig voor de onderneeming. Misfchien bezat nimmer eenig Mensch, opgevoed als een onaf hangelijk Koning, het hart zoo weinig gefchikt tot de uitoeffening van die magt, als de tegenwoordige Koning van Vrankrijk. Doch dit veranderde de beginfels van het Gouvernement niet. De Monarch en de Monarchie waren twee onderfcheidene en afgezonderde dingen, en het was tegen het opgeworpen despotisme van de laatlïe, en niet tegen den perfoon of de beginfels van den eertten, dat men den opB a Hand  a© HECHTEN VAN ftand ondernam, en de omwenteling bewerkte. De Héér Burke let niet op het onderfcheid tusfchen menfchen en beginfels, en uit dien hoofde bemerkt hij niet, dat 'er een opftand plaats kon hebben tegen het despotisme van de laacfte, terwijl men de eerfte geen dwang te laste legt. De natuurlijke gemaatigdheid van Lodewijk den festienden bragt niets toe, om het erfelijke despotisme van de Monarchie zelve te veranderen. Alle de wreedheden der voorige regeeringen , onder dat erfelijke despotisme ter uitvoer gebragt, zouden onder de beftuuring van eenen opvolger nog eenmaal op nieuws hebben kunnen herhaald worden. Het uitftel voor den tijd van eene regeering kon Vrankrijk, zoo verlicht als het thans was geworden, niet voldoen. Een toevallige ophouding van 't uitoeffenen van dat despotisme is geene ophouding van deszelfs beginfels; het eerfte hangt af van de deugd van hem, die in de daadelijke bezitting van de magt is; het laatfte van de deugd en dapperheid der Natie. In 't geval van Karei den I, en Jaeobus den II. van Engeland, was eigenlijk de Opftandt tegen het perfoonlijke despotisme dier naenfehen gericht, daar dezelve in Vrankrijk gericht is tegen het erfelijke despotisme van het Gouvernement. Maar zulke menfchen, die over de rechten der nakomeiingfchap voor altoos kunnen beüisfen op het gezag van een be-  DEN MENSCH. AS befchimmeld parkement, gelijk de Heer Burke, zijn niet bevoegd om over deze omwenteling te oordeelen. Zij beflaat een veld, al te uitgeftrekt voor hun om te overzien, en zet haar gang voort met een kracht van reeden, welke zij niet in ftaat zijn te volgen. Doch daar zijn een meenigte van gezigtpuntcn , waaruit men deze omwenteling zou kunnen befchouwen. Daar de dwang zig zelve reeds voor eeuwen in een land gevestigd heeft, zoo als in Vrankrijk, daar is het niet in den Perfoon des Konings alleen dat hij zijn zetel heeft. Het heeft fchijn als of het zoo was in de vertooning, en door 't gene in zijn'naam gefchiedt; maar'in de uitvoering , en in de daad is het zoo niet. Hij heeft zijn zitplaats overal gevestigd. Ieder Collegie, ieder Departement heeft haar despotisme, grgrond op gebruik en gewoonte. Iedere plaats heeft zijn Bastille, en iedere Bastilie zijn despoot. Hec oirfprongelijke erfelijke despotisme, berustende bij den perfoon van den Koning, verdeelt en onderdeelt zig zelve in duizende vormen en gedaanten, tot dat het eindelijk geheel, en al uitgeoeffend word bij overneeming. Die was 1 hec geval mee Vrankrijk, en tegen dit foort van despotisme, voortkruipende door een* eindloozen doolhof van amptbedieningen, tot dat de bron daar van naauwlijks meer te ontdekken is, is geen middel van herflel. Het ftijft zig zelve onder den fchijn van plichtB 3 be-  fta E E C H T E N "VAN betrachting, en oeflënt de dwingelandij onder voorwendfel van gehoorzaamheid. Indien men den (laat gadeflaac, waarin Vrankrijk zig bevondt, uit hoofde van den aart van haare regeeringsvorm, zal men andere redenen vinden voor de omwenteling, dan de zulke die daadelijk haar betrekking hebben op den perfoon of het karakter van Lodewijk XVI. Daar waren, als ik mij zoo mag uitdrukken, duizenden van despotismen in Vrankrijk te hervormen, alle ontftaan onder het erfelijke despotisme der Monarchie, en zoo diep geworteld als voor het meederdeel van dezelve onafhangelijk. Buiten het leenroerig despotisme, dac alleen plaatfelijk werkt, en het ministerieele despotisme, dat overal zijn invloed had, was 'er nog een naarijver, om naar het algemeene despotisme te dingen, tusfchen de Monarchie, het Parlement en de Kerk. De Heer Burke nu, den Koning houdende voor het eenig mogelijke voorwerp van den opftandt, fpreekt daar van als of Vrankrijk een dorpje was, waar al wat 'er omgaat ter kennis moet komen van den gezaghebbenden Officier, en daar geen onderdrukking plaats kan hebben, als die welke hij onmiddelijk kan bedwingen. Intusfchen zou de Heer Burke, geduurende zijn ganfche leeven, in de Bastille hebben kunnen zitten, zoo wel onder Lodewijk XVI, als onder Lodewijk XIV, zonder dat of de een of de ander te weeten gekomen was, dat 'er zulk een man  DEN MENSCH. «3 als de- Mee'- Burke belton dt. De despotifchï beginfels waren onder de beide regecnngen dezelfde, fchoon de hoedanigheden van die twee menfchen zoo veel van elkander verfchilden, als de dwingelandij van de goedhar- UgDat 'gene , 't welk de Heer Burke befchouwc als een verwijt tegen de Franfche Omwenteling (van die naamelijk begonnen te hebben, onder eene regeering , die zagter was dan eenige der voorgaande), is juist het gene haar het meeste tot eere verftrekt. De omwentelingen, welke in andere landen van Europa hebben plaats gehad, werden verwekt door perfoneele haat. Men had de woede tegen den man, en hij werd daar van het ' flagtoffer. Maar in hec voorbeeld vanf Vrankrijk zien wij een omwenteling gebooren uit de redelijke ovetweeging van 's menfchen rechten, en reeds van 't begin af onderfcheid maakende tusfchen perfoonen en beginfels. Doch de Heer Burke fchijnt geen denkbeeld te hebben van beginfels, als hij van regeeringsvormen fpreekt. „ Over tien jaa* „ ren (zegt hij) zoud' ik Vrankrijk geluk hebben kunnen wenfchen, daar mede, dat zij een regeeringsvorm hadde, zonder te on" derzoeker., wat de aart ware van dieregee* " ringsvorm, en hoe dezelve bediend wierd. • ls dit de taal van een redelijk mensc-h? Is dit de taal van een hart, dat gevoel heelt, eoo als het behoort te hebben, van de rechten en het geluk van het menfchehjk ge, B 4 fla£c'  H RECHTEN VAN flagt? Op dezen zelfden grond moest de Heer Burke behaagen fcheppen in alïerlije regeeringsvormen die 'er op de weereld beftaan dewijl hij dus doende zig; jn »t geheel niet bekreunt aan hun, die flachcoffers van derzelver onderdrukkingen zijn, offchoon zij ook tot flaaven verkogt, of door martelingen van hun aanweezen beroofd werden. Het is de .macht, en hét zijn niet de beginfels, die de Heer Burke eerbiedigt; en deze verfoeijelijKe óntaarrheid maakt hem ongefchikt om tusfchen dezelve naar recht te beflisfen. Dit zij genoeg omtrent zijn gevoelen met betrekking tot de Franfche omwenteling. Ik gaa nu over tot andere bedenkingen. Ik ken een plaats in America, die den naam heeft van Kaap en geen Kaap \point and no poini); dewijl men, langs den oever gaa'de, die vrolijk en bloemrijk is, even als de ftijl van de de Heer Burke, op een afftand een vertoorJng ziet als van een kaap of hoofd, hét welk geftadig fchijnt teru<* te deinzen; en als men eindelijk zoo ver gegaan heeft a!s men gaan kan, is 'er geen Kaap of Kaaps gelijk te vinden. Juist even zoo is het gelegen met de driehonderd vijf en zestig bladzijden van den Heer Burke; daarom is het moeijelijk hem te weêrleggen. Doch als men de punten, die hij tracht te ftaaven, mag afleiden uit het gene waarop hij fmaalt, zoo moet men in zijne wonderfpreuken zijne bewijsreedenen rocken, Wat  39 E N MENSCH. &5 Wat betreft de treurige fchilderijen, waar mede de Heer Burke zijn eigene verbeelding verbijfterd heeft, en dus op die van zijne leezers zoekt te werken; deze zijn vrij wel bercekend voor het tooneel, daar men gebeurtenisfen voor fmeed om te vertoonen en ze dus zoo veel mogelijk inricht, om door de gevoeligheid der Sympathie een aandoenlijke uitwerking te veroorzaaken. Doch de Heer Burke behoorde zig te hebben herinnerd, dat hij eene gefchiedesiis fchreef en geene tooneel[pelen; en dat zijne leezers waarheid zullen verwachten, en niet de bruisfchende buitenfpoorigheid van eenen hoogtoonigen uitroep. Als wij iemand in een gefchrift, dat hij in de weereld zend, en het welk hij hebben wil, dat geloof verdient;,zien klaagen ,, dat ,, de tijd der Ridderfchappen voorbij is ! dat „ het met de roem van Europa voor altoos is „ afgedaan! dat de ongekogte lijfsgenade (zoo „ iemand weet .wat dat is) de goedkoope ver„ deediging van.Natiën, het voedfel van man„ lijk gevoel en heldhaftige onderneemingen ver~ ,, dweenen zijn.'" en dat alles, om dac de Don Quichot's tijd van Ridderlijke zinneloosheid voorbij is; wat denkbeeld kunnen wij ons dan vormen van iemands oordeel, of wat acht moeten wij (laan op zijne daaden? Jn de verwarde rommelzoo' van zijn verbeelding heeft hij een weereld van Windmoolens ontdekt, en hij is bekommerd, dac 'er geene Don Quichot's te vinden zullen aijn om die aantetasten. Maar ftond zoo wel B 5 de  t6 RECHTEN VAN de eeuw der Ariftocratie als die der Ridderfchappen op het punt van vallen, en hadden deze oirfprongelijk eenig verband met elkander, zoö mogt de Heer Burke, als Trompetter van de order, zijn parodie tot het laatfte voortzetten, en eindigen mee den uitroep: —■ „ Het is met Othelló's bezigheid gedaan!" Niettegenftaande de ijsfelijkheid der fchilderijen, die de Heer Burke maalt, bij de vergelijking van de Franfche omwenteling met die van andere landen, verdient het echter verwondering, dat dezelve met zoo weinige flachtoffers is gebrandmerkt; doch deze verwondering zal ophouden, als men in aanmerking neemt, dat het beginfels en geene perfoonen waren, welke de bedoelde voorwerpen waren, op welker uitroeijing men het gemunt had. De geest der Natie was opgewekt door een verhevener drijfveer, dan die, welke haar door een perfoneele haat kon worden ingeboezemd, en zij ftond naar een grooter overwinning, dan haar de val eens vijands kon bezorgen. Onder de weinige, die gevallen zijn, kan men niet zeggen, dat "er een eenige geweest is, op wien men het bijzonder heeft toegelegd: — Het waren alleen de omftandigheden van een oogenblik, die hun alle in 't ongeluk bragten, en geen hunner werd vervolgd met die langduurige , koelbloedige , onverzoenlijke wraakzucht, gelijk de ongeluk» kige Schotten in het geval van 1745. Het geheele werk van de Heer Burke door, bemerk ik niet, dat meer dan eens gewag ge-  »KN MïNSCH. 2? gemaakt word van de Basiille, en dat dan nog met een foort van bedektheid, als 01 t hem moeite deed, dat dezelve omvergehaald was, en als of hij wenschte, dat zij weer mogt worden opgebouwd. „ Wn hebben . Newgate weder opgebouwd (zegt hij;, en wij hebben dac verblijf in bezit; ook „ hebben wij gevangenhuizen, ten munten , zoo fterk als de Bastille, voor hun die „ fpotfchriften durven fchrijven op de Koninginnen van Vrankrijk (•>" Wat betreft het gezegde van een1 krankzinnigen, gelijk de zoogenaamde Lord George Gordon , voor wien Newgate eerder een verbeterhuis is dan een gevangenis, dat komt bij geen redelijk mensch in aanmerking. De man, die dat fpotfehrift fchreef, had het in t hoofd; dit is een genoegzaame verfchooning; en het ver- r*") Sedert ik dit bovengemelde fchreef, zijn mij nog "twee andere plaatfen in de Heer Burke's Werkje voorgekomen , waarin de naam van de Bastille op dezelfde wijze vermeld is; op de eene plaats komt zij voor in een foort van duistere bedenking, daar gevraagd word: ,, Zal wel een eenige onder de Ministers, die nu zulk een " Koning dienen, zelfs maar alleen met de uiterlijke " vertooning van eerbied , van harten gehoorzaams» " aan de orders van hun , die zij daags te vooren uit zijn naam , tot de Bastille zouden verwezen hebben i Op de andere plaats word van het inneemen derzelve eewaagd, als of het de Franfche Guardes ftraffchuldig maakte, dat zij tot het afbreeken van dezelve de hand geleend hadden; „ zij zijn niet vergeeten Q zegt hii) dat zij 's Konings Katteel te Parijs hebben m- genomen." Dit is de Heer Burke, die zig laat voorftaan te fchrijven over grondwettige vrijheid.  28 RECHTEN VAN verfchafte een goede gelegenheid om hem vasttezetten, waar men maar na verlangdeMaar dit is zeker, dac de Heer Burke, die zigzelve niet krankzinnig noemen zal, wat ook iemand anders zou mogen doen, zonder het minfte aanleiding 'er toe te hebben gekregen, fpotfchriften gefchreven heeft in den Jompften ftijl, en met de onbefchoflte fcheldwoorden op de geheele vertegenwoordigende macht van Vrankrijk; en des niettemin, behoudt de Heer Burke zijn zitting in het Britfche Huis der Gemeenten! De heftigheid waarmede de Heer Burke uitvaart; het hartzeer 't welk hij doet blijken; als mede zijne ftilzwijgenheid omtrent zommige, en buitenfpoonge uitweiding over andere punten maaken het moeijelijk niet te gelooven, dat de Heer Burke bedroefd , uittermaate bedroefd is over het verrielen van de willekeurige macht, het Pausfelijk gezag en de Niet een eenige blik van mededoogen, niet een eenige medelijdende aanmerking kan ik zijn geheele boek door vinden, met betrekking tot die ongelukkigen, die het allerjammerhjkst leeven leiden van den aardbod m een leeven zonder hoop, in een allerakeligftê gevangenis. ° Het is fmertelijk te zien, dat iemand ziin talenten befteedt om zig zeiven te bederven. De Natuur is weldaadiger geweest jegens de* Heer Burke, dan hij jegens haar is. Geene wezenlijke rampen, die zijn hart moesten roe-  DEN MENSCH. 10 roeren, doen hem aan, maar 't is derzelver fchijnbaare verooning, die zijne verbeeldings* kragt treft. Hij bejammert de vederen, en denkt niet eens om den ftervenden vogel. Gewoon om de heerszuchtige hand, die hem aan zig zelve ontvoerd heeft, te kusfen, Haat hij over tot gemaaktheid en verzaakt de zuivere oprechtheid van ziel, die de Natuur hem gefchonken had. Zijn Held of Heldin moet hec (lachtoffer zijn van een treurfpel, dat op 'c tooneel den geest geeft; maar niet een ellendeling in de daad, een gevangene, die in de akelige ftilte van een donker hol een* langzaamen dood fterft. Daar de Heer Burke de geheele overmeestering van de Bastille onaangeroerd voorbijgaat (zijn zwijgen omtrent dat ftuk is gansch niec in zijn voordeel), en zijn leezers onderhoudc met aanmerkingen te maaken op onderftelde gebeurtenisfen, die hij tot weezenlijke valschheden verdraait; zoo zal ik, dewijl hij daarvan toch niets heeft, eens eenig verhaal gee* ven van de om'landighedsn, welke die overmeestering voorafgingen. Zij zullen ftrekken om aancetoonen, dat het bijkans onmogelijk was, dat 'er mindere ongelukken bij zulk eene gebeurtenis zoude zijn voorgevallen, als men te gelijk in aanmerking neemt de verraderlijke en valfche verzwaaringen van de Vijanden der Omwentelinge. Men kan zig naauwelijks een vreesfelijker tooneel voor den geest verbeelden, dan dat 't welk de ftadt Parijs opleverde ten tijde van  3° RECHTEN VAN van bet inneemen der Bastille, en twee dagen voor en na, noch de mogelijkheid begrijpen hoe alles nog weder zoo fpoedig tot bedaaren is kunnen gebragt worden. Oppervlakkig befchouwd heeft deze overmeestering zig alleen vertoond, als een enkele daad van heldhaftigheid op zig zelve; en de naauwe Staatkundige zamenhang, die zij had met de omwenteling, is verdweenen in den luister van deze treffelijke daad. Maar wij moeten het geval eens befchouwen als een ftrijd tusfchen de partijen, waar van de een tegen den ander opgehitst is, en die kampen om de uitkomst. De Bastille moest of de prijs of de kerker zijn voor de beflormers. Deszelfs val floot ook in zig het denkbeeld van den val van 't Despotisme; en dit faamgeftelde beeld was even zoo figuurlijk vereenigd, als Bunjan's Kafteel van Twijffeling en de Reus Wanhoop. De Nationaale Vergadering had, voor en ten tijde der verovering van de Bastille, haare zitting te Vtrfailles, op een afïlandt van twaalf mijlen van Parijs. Omtrent een week voor den opflandt der Parijzenaaren, en de verovering der Bastille, had men ontdekt, dat 'er zig een complot gevormd had, aan welks hoofd de Graaf d'Artois, 's Konings jongfle Broeder, zig bevondt, om de Nationaale Vergadering te vernietigen, deszelfs leden te vatten, en daar door eensklaps alle hoop en vooruitzigt op het daarftellen van een Vrije Regeeringsvorm afcefnijden. Het is geluk-  DEN MENSCH- 31 lukkig voor de Menschheid, zoo wel als voor de Vrijheid, dac die plan mislukc is. Hec ontbreekt aan geene voorbeelden, hoe ijsfelijk wraak zugtig en wreed alle oude regeelingen zijn, als her hun gelukt de overhand te verkrijgen over die gene, die, zoo als zij het noemen, tegen hun opftaan. _ Dit plan moet men reeds eenigen tijd in overleg gehad hebben, dewijl hec om hec ter uitvoer te brengen noodig was, een mime Krijgsmagt rondsom Parijs te verzamelen, en de gemeenfehap tusfehen die Stadt en de Nationaale Vergadering te Verfailles aftefnijden. Het Krijgsvolk gefchikt tot dezen dienst, waren voornaamelijk de vreemde troupen, die in Franfche Soldij (tonden, en die, om dit bijzonder oogmerk te bereiken, uit de afgelegen Provinciën, alwaar zij in guarnifoen lagen, ontboden waren. Toen men deze tot een aantal van tusfehen de vijfentwintig en dertigduizend bij een verzameld had, oordeelde men het tijd te zijn om het plan ter uitvoer te brengen. De Ministers, die toen in dienst, en der omwentelinge genegen waren, werden datelijk afgezet, en een nieuw Ministerie aangefteld uit die gene, die het plan hadden helpen beraamen; waaronder was de Graaf de Broglio, die voor zijn aandeel kreeg hec bevel over deze troupen. Het karakter van dezen man, dat mij befchreven is in een brief, welke ik aan de Heer Burke heb medegedeeld, voor hij nog zijn Werkje had beginnen te fchrijven, en van  3^ RECHTEN VAN van welks geloofwaardigheid de Heer Burke we! overruigd is, was dat van „een hoogr> vliegend Ariftocraat, koel en tot allerlije „ boosheid in Haar." Terwijl dan dit op til was, bevondt zig de Nationaale Vergadering in de gevaarlijkfte en hacchelijktle omftandigbeden, daar men ooit kan veronderfteilen, dat zulk een lighaam van menfchen in zou kunnen gebragt worden. Zij waren de verwezene flachtoffers, en dit wisten zij. - Zij hadden wel de harten en wenfchen van die gene, die zij vertegenwoordigden, op hunne zijde, maar zij hadden geene krijgsmagt. De lijfwachten van Broglio omringden het gebouw, waar de Vergadering bij één was, gereed om op het eerfte bevél hunne perfoonen in hechtenis te neemen, gelijk 'sjaars te vooren met het Parlement van Parijs gebeurd was. Had de Nationaale Vergadering het in haar gefield vertrouwen verraaden, of had zij blijken van zwakheid of vreeze gegeeven, zoo zoude haare Vijanden aangemoedigd en het land tot den ondergang gebragt zijn geworden. Als men den ftand, waarin zij zig bevonden, de zaak waar in zij gewikkeld waren, en de crifis, die toen gereed ft ,ndt uittebreeken, en die over hun perfoonlijk en ftaatkundig lot, en ook over dat van hun Landt en waarfchijnhjk van geheel Europa, beflisfen moest, te zamen in overweeginoneemt, kan geen hart, dun dat door vooroordeelen vereelt, of door afhangelijkheid be- dor-,  DEN MEN S CH. 33 dorven is, zig onttrekken van deel te neemen in 't wel flaagen van hunne poogingen. De Aartsbisfchop van Vienne was op dien tijd Prefident van de Nationaale Vergadering: een man, die te oud was om zulk eene gebeurtenis doorrefhan, tels 'er binnen weinige dagen of uuren te verwachten was. Men had een man noodig, die werkzaamer en ftouter was; en de Nationaale Vergadering koos (onder de gedaante van een Vice-Prefident,'want het Prefidentfchap bleef nog bij den Aartsbisfchop berusten) den Heer de la Fayette; en dit is het eenig geval, in't welk men een Vice-Prefident gekozen heeft. Het was op dat tijdftip, toen dit onweer hun dus over het hoofd hing, den 11 July, dat de Heer de la Fayette te voorfchijn bragt een verklaaring der rechten, dezelf-, de, welke wij op pag. 15 bedoeld hebben. Zij was in haast opgefteld en maakt alleen een gedeelte uit van eene meer uitgebreide verklaaring der rechten , die naderhand door de Nationaale Vergadering is aangenomen en goedgekeurd. De bijzondere reden, waarom hij dit ftuk op dat tjjdftip in 't licht bragt, (heeft mij de Heer de la Fayette naderhand berigt) was, dat, ingevalle de Nationaale Vergadering de gedreigde vernietiging, waar voor zij toen bloot itond, niet ontgaan kon, 'er nog eenige trekken van deszelfs beginzels zouden overblijven , die deze vernietiging mogten ontfnappen. Het beflisfend oogenblik ftond nu voor de deur. De uitkomst moest zijn vrijheid of C flaver^  S4 RECHTEN VAN flavernij. Aan de eene zijde een leger van omtrent dertig duizend man; aan de andere zijde een lighaam van ongewaapende Burgers; want de Burgers van Parijs, waarop de Nationaale Vergadering zig toen onmiddelijk moest verlaaten, waren even zoo ongewaapend en ongeoeffend, als tegenwoordig de Burgers van Londen zijn. De Franfche Guardes hadden wel fterke blijken gegeeven van haare verkleefdheid aan de Volkszaak; doch haar getal was gering, geen tiende deel van de magt die Broglio commandeerde, en haar Officieren waren op de hand van Broglio. Daar nu alles gereed was tot de uitvoering, trad het nieuwe Ministerie in haare bediening. De Leezer zal zig herinneren, dat de Bastille den 14 Julij ingenomen is; het tijdftip, waar van ik nu fpreeke, is den iae. Onmiddelijk op den ontvangst van de nieuwstijding , dat het Ministerie veranderd was, welk nieuws men in den namiddag te Parijs ontving, werden alle de fchouwburgen, openbaare huizen, winkels en wooningen toegefloten. Men befchouwde de verandering van het Ministerie als de voorbode van vijandlijkheden, en dit gevoelen was recht ge. grond. De vreemde troupen begonden de ftad te naderen; de Prins van Lambesc, die een Corp3 duitfche Cavallerij commandeerde, genaakte rèeds de plaats van Lodewijk XV, die tot zommige ftraaten den toegang geeft. In zijn marsch beleedigde en floeg hij een oud man met  DEN MENSCH. 3S met zijn fabel. De Franfchen hebben zeer veel ontzag voor den ouderdom, en de onbefchoftheid zoo 'c fcheen der behandelinge, gepaard met de algemeene gisting, waarin men was, veroirzaakte een vermogende uitwerking; en een geroep te wapen! te wapen! verfpreidde zig in een oogenblik de ganfche ftad door. Wapenen hadden zij niet, ook waren 'er naauwlijks eenige te vinden, die dezelve behandelen kondén; doch een vertwijffelde onderneeming, als alle hoop word afgefneden, kan voor een tiji 'c gebrek van wapenen vervullen. Digt bij de plaats, daar de Prinsi van Lambesc kwam aantrekken, lagen groote fteenhoopen voor de nieuwe brug, die gebouwd] werd, en hier mede viel het volk de Caval* lerij aan. Een deel der franfche Guardes kwam, op het gehoor van 'c vuuren uit de quartieren geloopen, en voegden zig bij *t volk; en dewijl de avond viel, trok de Cavallerij af. Daar de ftraaten van Parijs naauw zijn, zijn zij zeer gefchikt om zig te verweeren, en de hoogte der huizen, die uit veele verdiepingen beftaan, waar door men het krijgsvolk groote fchade kon toebrengen, beveiligde hen voor onderneemingen bij nagt; terwijl dezelve intusfchen doorgebragt werd mee zig van allerlije foort van wapenen, die men zig maaken of aanfehaffen konde, te voorzien. Snaphaanen, fabels, fmitshamers, Mmmermans bijlen, ijzere koevoeten, pieken, heibaarden, vorken, fpeten, knuppels enz. C a Het  36" RECHTEN DEN Het ongelooflijk aantal, het welk zig den volgenden morgen verzamelde, en de nog onbegrijpelijker rustigheid, welke zij vertoonden, maakte hunne vijanden bedremmeld en verflagen. Hec nieuw Ministerie had weinig gereekend op zulk eene begroeting. Gewoon bm zig zeiven als flaaven te gedraagen, hadden zij geen denkbeeld, dac de vrijheid zulk een moed kon inboezemen, of dat een lighaam ongewapende burgers het hoofd zou durven bieden aan een Krijgsmagt van dertig duizend man. Men befteedde dezen ganfchen dag tot het verzamelen van wapenen, het beraamen van plans, en het fnaaken van de beste fchikkingen, die men in zulk een oogenblikkelijke beweeging vormen konde. Broglio ging voort met de ftad van rondsom te bezetten, maar maakte dien dag verders geen vordering , en de volgénde nagt ging met zoo veel gerustheid om, als zulk een.tooneel met mogelijkheid kon toelaaten. Maar, zig te verdeedigen was niet alleen het bedoelde der Burgers. 'Er lag nog iets van belang voor hun rekening, daar hun Vrijheid of Slavernij van afhing. Zij verwachten alle oogenbhk zelve aangevallen te worden, of te hooren, dat de Nationaale Vergadering aangevallen was; en in zulk een omflandigheid zijn zomtijds de prompfte maatregels de beste. Het voorwerp, dat zig dus nu opdeed, was de Bastille; en het gerucht van het overwinnen van zulk een fterkte, in het gezigt van zoo groot een leger, kon niet nalaaten hec nieur  DEN MEfNSCH. 37 nieuwe Ministerie, het welk nog naauwelijks de tijd had gehad van bijeen te komen, een fchrik aantejaagen. Door een onderfchepte briefwisfeljng had men dezen morgen ontdekt, dat de Major van Parijs, de Heer Defflesfelles, die voor 'c oog in hun belangen fcheen te zijn, hen verraadde; en uit hoofde van deze ontdekking, bleef'er geen twijffel overig, of Broglio zou nog dien' eigen avond verfterking in de Bastille brengen. Het was des volftrekt noodzaakelijk, dien zelfden dag den aanval te doen; doch voor en aleer men dit nog doen konde, was het vooraf noodig zig van een betere voorraad van wapenen te voorzien dan zij tot nu toe gehad hadden. Digt bij de itadt, in het hospitaal der Invaliden, wist men, dat een groot Magazijn van wapenen was, dit eischten de Burgers op, en daar de plaats in geen (laat van verdeediging was, en men hiertoe ook niet veel moeite deed, Haagden zij fpoedig in hun voorneemen. Dus voorzien, trokken zij op om de Bastille aantetasten; een groote gemengde hoop van allerlije jaaren, allerlije ftanden en gewaapend met allerlije foort van geweeren. De verbeelding zou te kort fchieten in hec fchetfen der vertooning van zulk een trein, en van de angst over de uitkomst, die nu binnen weinige uuren of minuuten daarop vol-» gen moest. Het was den Burgeren even zeer onbekend, wat plans het Ministerie vormde, als deze onC 3 kun-  3§ RECHTEN VAN kundig waren van bet gene 'er bij de Burgers omging; gelijk het ook aan de Burgerij onbekend was, welke beweegingen Broglio maakte, om de plaats bijftand re bezorgen of te ontzetten. Het was alles een raadfel en een gewaagd werk. Dat de Bastille werd aangetast met een vervoering van heldenmoed, zoo als alleen de verhevenfte aanblaazing der Vrijheid kan verwekken, en in den tijd van weinige uuren overmeesterd, is een gebeurtenis, daar de weereld vol van is. Ik onderneem niet een breedvoerig verflag te geeven van den aanval; maar wil alleen het oog geves:igd hebben op de zamenzweering tegen de Natie, die daartoe aanleiding gaf, en die te gelijk met de Bastille viel. De gevangenis , daar het nieuwe Ministerie de Nationaale Vergadering toe doemde , boven en behalven dat het de hooge altaar en de verfterkte zetel was van het Despotisme, werd juist het voorwerp om mede te beginnen. Deze onderneeming dreef het nieuwe Ministerie uit een, die nu de vlugt begonden te neemen voor den val, die zij anderen hadden gedacht te berokkenen. De troupen van Broglio verllrooidcn zig, en hij zelve nam de vlucht. De Heer Burke fprcckt zeer veel over zamenzweeringen, maar van deze zamenzweering tegen de Nationaale Vergadering en de Vrijheden der Natie vindt men geen een woord; en ztlis, 't gene hem niet vrij ftondt, heeft hij alle omftandigheden, die hem op  DEN MENSCH. 39 op dit ftuk brengen moesten, overgeflagen. De Ballingen, die uit Vrankrijk vluchteden, in wier ongeval hij zoo veel deel neemt, en van welke hij zijn les gekregen heeft, namen ook, in gevolgen 't mislukken van deze zamenzweering, de vlugt. 'Er was tegen hun geen zamenzweering gemaakt; zij zelve waren het, die tegen andere hadden zaamgefpannen; en zij, die vielen, verwachtten niet zonder recht de ftraf, die zij anderen hadden gemeend aantedoen. Doch durft de Heer Burke wel zeggen, dat bij aldien die zamenzweering, die men met alle de listigheid van een hinderlaag had aangelegd, gelukt had, de overwinnende partij zoo fpoedig haar gramfchap zoude hebben bedwongen? Laat de gefchiedenis van alle oude regeeringsvormen deze vraag beantwoorden. Wien heeft de Nationaale Vergadering op het fchavot gebragt? Niemand. Zij zelve waren de verweezene flachtoffers van deze zamenzweering, en zij hebben geene vergelding genomen; waarom legt men hun dan wraakzucht te laste, daar zij ze niet gepleegd hebben? Kon men bij de fchrikbaarende losbarfting van een geheel volk, daar allerlije Handen, geaartheden en karakters dooreen verward zijn, om zig zelve door een wonderdaadige pooging te bevrijden van den ondergang, die men hun berokkende, verwachten, dat 'er niets zoude voorvallen ? Als menfchen gebukt gaan onder het knellen van het juk der onderdrukkingen, en zij worden met nog C 4 meer  40 RECHTEN VA N meer ardere bedreigd, moet men dan van hun eene wijsgeerige kalmte, of eer-e verlamde gevoelloosheid verwachten ? De Heer Burke fchreeuwt tegen de fchenddaaden, doch hij bedrijft zelfs de grootfle fchenddaad. Zijn geheele werk is een bundel van fchenddaaden, tot welker verfchooning hij niet kan inbrengen, dat zij de vrucht zijn Van de aandrift van een oogenblik, maar die hij tien maanden lang gekoesterd heeft; en nog was de Heer Burke hiertoe niet getergd, ook hing 'er zijn leven of belang niec van af. 'Er kwamen bij deze ftrubbeling meerder Burgers om, dan perfoohen van de tegenpartij ; niet meer dan vier of vijf perfoonen zijn 'er door het gemeene volk gegreepen en datelijk ter dood gebragt; de Gouverneur van de Bastille en de Major van Parijs, welke, hun verraadende, op de daad betrapt was; en naderhand Foulon een van het nieuwe Ministerie, en Berthier zijn Schoonzoon, die het ampt van Intendant van Parijs had aangenomen. Men frak hunne hoofden op ftaaken, en droeg dezelve door de ftadt; en hec is uit deze manier van ftrafoeffening, dat de Heer Burke voor een groot gedeelte zijne treurtoneelen afleidt. Laat ons des nu eens onderzoeken, hoe men aan dit denkbeeld van flrafoeffening kwam. N Het Volk leert dit van de Regeeringen, waar onder hec leeft, en vergeldt hun met dezelfde ftrafFen, die het gewoon is te zien oeffenen, De hoofden, die |aaren lang, aan ftaa-  DEN MENSCH, 4.1 ftaaken geftoken, op Templebar iconden, verfchilden in ijsfelijkheid niets van deze op ftaaken gedoken, en door Parijs rondgedraagen hoofden j en dit was op bevel van 'c Engelsch Gouvernement gefchied. Men mag misfchien hier op zeggen, dat het, iemand niet fchaadt, wat men met hem doet na zijn dood; maar het is voor de levende van veel belang, want bij deze pijnigt hec het gevoel of hec verflokt het hart; en in beide gevallen onderrecht het hun hoe zij ftralFen moeten , als hun de magc eens in handen komt. Leg dan de bijl aan den worcel, en leer de Regeeringen menfchelijkheid te oeffenen. Het zijn hunne bloedige ftrafoeffeningen, die het menschdom bederven. In Engeland zijn de ftrafFen in zommige gevallen gemeenlijk hangen, van een fcheuren, en vierendeelen; men fnijdt het hart van den lijder uit, en vertoont het aan *t volk. In Vrankrijk waren de ftrafFen onder de voorige regeeringen niet minder barbaarsch. Wie herinnert zig niet het ter dood brengen van Damien, die met paarden van een gerukt werd? de uitwerking van zulk een wreedaartig fchouwfpel bij het volk is het uitroeijen van alle teerhartigheid, of het opwekken van wraaklusr; en door het laage en valfche denkbeeld om de menfchen door vrees, in plaats van door reden te regeeren, worden zij de voorgangers. Het is bij de laagfte clasfe van menfchen, dat de regeering door vrees te verwekken werken wil, en het is juist bij hun, C 5 .dac  4* KUCHTEN VAN dat het de flechtfte uitwerking doet. Zij hebben verftand genoeg om te gevoelen, dat zij de voorwerpen zijn die men bedoelt; en op hun beurt leggen zij weder die zelfde fchrikwekkende ftrafFen op, die hun geleerd zijn. In alle Europifche Landen is een groote clasfe van volk van dot foort, het welk men in Engeland „ the moV (het graauw) noemt. Van dit foort waren het, die in 1780 binnen Londen die verwoestingen en brand* ftigtingen aanrichteden, en van deze clasfe waren het ook, welke te Parijs die hoofden op ftaaken rond droegen. Foulon en Berthier waren op het land opgeligt, en naar Parijs gezonden om daar op het Stadhuis te worden ondervraagd; want de Nationaale Vergadering had onmiddelijk, nadat het nieuwe Ministerie in dienst getreden was, een decreet gepasfeert, het welk zij aan den Koning en het Kabinet overgaven, waarbij zij (de Nationaale Vergadering) het Ministerie, waarvan Foulon 'er een was, zouden houden verantwoordelijk, voor de maatregels, die zij genomen hadden en tet uitvoer trachteden te brengen; maar het graauw, verwoed op het gezigt van Foulon en Berthier, fcheurde hen uit de handen van hunne geleiders, voor zij nog tot het Stadhuis hadden kunnen komen, en brachten hen oogenblikkelijk ter dood. Waarom dan legt de Heer Burke dusdanige fchenddaaden aan een geheel volk te laste? Met het zelfde regt zou men het volk van Londen, of die van Ierland, het geheele Land door,  t> E N M E » S C H. 43 door, de buitenfpoorigheden en fchenddaaden van 1780 te last kunnen leggen. Doch alles, wat wij hoorden of zagen, dat niet ftrookte met onze gevoelens, en t welk wij rekenden de menfchelijkheid oneer aantedoen, moest ons opleiden tot andere bedenkingen en niet tot verwijtingen. Zelis die wezens, die dezelve bedrijven, hebben er eenige aanfpraak op, dat wij acht op hun flaan. Waar tog komt het van daan, dat zulke uitgebreide clasfen van menfchen, als men gemeenlijk beftempeld met den naam van gemeen, of dom graauw, zoo talrijk zijn onder alle oude regeeringsvormen? op het 00genblik als wij ons zeiven deze vraag doen, levoelen wij bij het minfte nadenken ook het antwoord. Zij ontdaan, als een onvermijdelijk gevolg, uit de flechte inrichtingen van alle die oude regeeringsvormen in Europa, Engeland zelve niet uitgezonderd. Het is door het gewrongen verheffen van zommige, dat men andere tot vernedering dwingt, tot dat alles geheel buiten de natuur valle. Men fchuift van trap tot trap een grooten hoop menfchen naar den achtergrond van de fchilderij van 't menschdom, om het poppenfpel van Smt en Ariftocratie met zoo veel grooter fchittering te doen uitkomen. In het begin van een Omwenteling moet men die menfchen aanmerken, eerder als de volgers van het leger dan van den jlandaart der Vrijheid, die nog moeten onderrecht worden, hoe zij dezen hulde moeten doen.  44 HECHTEN VAN Ik wil de Heer Burke eens toeftaan, dat alle die vergrootte tooneelvertooningen in de daad gebeurtenisfen waren; dan vraag ik hem, of zij niet bevestigen de waarheid van het hier voorgeftelde. Genomen dat dit waarheden zijn, zoo toonen zij de noodzaakelijkheid van eene Franfche Omwenteling zoo fterk aan, als iets dat hij zou hebben kunnen zeggen. Deze fchenddaaden waren niet de uitwerking van de beginfels der Omwentelinge, maar van den verlaagden geest, die voor de Omwenteling befiondt, en tot welker verbetering de Omwenteling bereekend is. Doe hun derhalven recht in hun eigen zaak, en doet u zelve het verwijt dat gij hun deed. Het ftrekt de Nationaale Vergaderinge en de ftadt van Parijs tot eere, dat zjj geduurende zulk een fchrikverwekkend tooneel van wapening en verwarring buiten bedwang van eenig gezag, in ilaat geweest zijn, alleen door het voorbeeld en door vermaaningen, nog zoo veel te bedwingen. Nimmer nam men meer moeite om het menschdom te onderrechten en intelichten, en om hen te doen zien, dat hun belang beflondt in deugdzaam te zijn en niet in wraak te oeffenen, als geduurende de Omwenteling in Vrankrijk. — Ik ga nu over om eenige bedenkingen te maaken op hec verhaal, dat de Heer Burke geeft van den optogt naar Verfailles op den 5 en 6<*en Oétober. Ik kan het werk van den Heere Burke naauwelijks in een ander licht befchouwen, dan als het opftel voor een tooneelftuk; en hij zelve  BEN MENSCH* 4* Zelve moet het, zoo als ik geloove, in het zelfde licht befchouwd hebben, van wege de dichterlijke vrijheden, die hij zig veroorlofc, met zommige gebeurtenisfen overteflaan, andere te verdraaijen, en her geheel zoo aanteleggen, dat het een tooneelvertooning maake. Want ook zoo is zijn verhaal van den optocht naar Verfailles ingericht. Hij begint dit verhaal met overteflaan de eenige gebeurtenisfen, die als de waarachtige oirzaaken bekend zijn; buiten welke alles maar gisfingen zijn, zelfs in Parijs: en dan gaat hij te werk volgens een vertellingje, dat juist met zijn driften en vooroordeelen inftemt. Het verdient opmerking, dat de Heer Burke zijn ganfche Verhandeling door nergens fpreekt van zamenzweeringen tegen de Omwenteling; en het waren juist deze, waar uit alle die onheilen ontdaan zijn : de réden is, om dac het juist met zijn oogmerk ftrookt, alleen van de gevolgen te fpreeken en niet van derzelver oirzaaken. Dit behoort tot de konst van tooneeldichten. Als men te gelijk met het lijden der perfoonen ook hunne wanbedrijven deed kennen, zoude de vertooning meenigmaal haar uitwerking verliezen, en de rampen, die men maak, zouden niet zelden, in de plaats van medelijden te verwekken, als een billijke ltraf worden goedgekeurd. Na alle de onderzoekingen, die men omtrent die verwarde gebeurtenis (de optocht naar Verfailles) gedaan heeft, blijft zij nog in dac geheimzinnig kleed omwonden, hec welk altoos  4 gen:  DEN MENSCH. 61 „ eenheid jegens de parlementen, — plicht" fchuldig jegens de magiftraaten, - met „ eerbied jegens de priesters - en met. onczag jegens den Adel." De Heer Burke heeft vergeeten 'er de Ridderfchappen intevoegen. ook heeft hij nog verzuimt St. Fieter er bij te plaatzen. De weg van 's menfchen plicht is niet gelijk een wildernis vol van zulke tolhekken, welke hij de een na den ander even als met een vrijbriefje zou moeten doorgaan. Neen, zij is vlak en effen, en beftaat alleen in deze twee punten. Zijn verplichting tot God, welke elk mensch moet gevoelen; en om zi\n evenmensch zoo te handelen als hij zelve wenschte, dat men met hem deed. Als diegene, waar aan de magt is toevertrouwt wel doen, dan zal men hun ontzag toedraagen; zoo niet, dan zal men hun verachten: en wat aangaat dezulke, die geene toevertrouwde maar alleen eene aangemaacigde macht hebben, deze kunnen bij de redelijke waereld in geene aanmerking komen. Tot dus verre fpraken wij alleen (en dat nog maar voor een gedeelte) van de natuurlijke rechten van den mensch. Nu moeten wij 's menfchen burgerlijke rechten ook eens overweegen, en aantoonen, hoe de eene uit de andere hunnen oirfprong genomen hebben. De Mensch tradt niet in de maatfchappij om eraer te worden, dan hij te vooren was, noch om minder rechten te hebben, dan hij voorheen had, maar om deze rechten beter bevei-  $2 R ECHTEN VAN beveiligd te zien. Zijne natuurlijke rechten maaken de grondflag uit van alle zijne burgerlijke rechten. Doch , om deze onderfcheiding met meerder naauwkeurigheid te onderZoeken, zal het noodig zijn de verfchillende hoedanigheden van de natuurlijke en burgerlijke rechten aantewijzen. Wij zullen dit met weinige woorden kunnen ontvouwen. Naruurlijke rechten zijn de zoodanige, welke den mensch toebehooren uit kracht van zijn beilaan. Van dezen aart zijn alle de verftandelijke rechten, of de rechten van zijnen geest, als mede alle zulke rechten, welke hij als individu tot bevordering van zijn eigen genoegen en geluk zou kunnen uitoeffenen, mits deze de natuurlijke rechten van andere niet benadeelen. — Burgerlijke rechten zijn dezulke, welke den mensch toekomen uit kracht van zijn lidmaatfchap in de maatfchappij. Elk burgerrecht is gegrond op eenig natuurlijk recht, het welk te vooren bij het individu beilondt, maar om het welk te handhaaven zijn individueel vermogen niet in allen gevallen toereikend is. Van dezen aart zijn alle die rechten, welke hun betrekking hebben op de veiligheid en befcherming. Uit deze korte overweeging zal het gemakkelijk zijn te onderfcheiden tusfehen die foort van naruurlijke rechten, welke de mensch, nadat hij in de maatfchappij getreeden is, behoudt, en die welke hij als lid van de maatfchappij in gemeene bewaaring overgeeft. De  D 15 N MKNSCH. 6"3 De natuurlijke rechten, welke hij blijft behouden, zijn alle dezulke, waarvan het individu het vermogen om ze uitteoeffenen even zoo volmaakt bezit als het recht zelve. Onder deze clasfe, gelijk reeds gezegd is, behooren alle de verftandelijke rechten of de rechten van den geest : gevolgelijk is de godsdienst eene van deze rechten. De natuurlijke rechten, welke hij niet heeft behouden, zijn alle dezulken, tot welker uitoeffening de vermogens van het individu te kort fchieten, fchoon hij het recht zelve volmaaktelijk bezitte. A Heeft kan hij dezelve niec doen gelden. Zoo heeft een Mensch, volgens de natuur het recht om in zijn eigen zaak rechter te zijn, en, voor zoo veel hec recht van den geest betreft, ftaa: hij dat nimmer af; maar wat baat het hem rechter te zijn, als hij het vermogen mist van redres? Hierom ftaat hij dit recht af aan de maatfchappij ter algemeene bewaaringe, en neemc bij voorkeur, en tot vermeerdering van zijn eigen macht, zijn toevlucht tot den arm der maatfchappije, waarvan hij een deel is. De maatfchappij bevoordeelt hem niets. Ieder mensch heeft een eigendom in de maatfchappij, en trekt in 't ftuk van rechten maar de renten van zijn eigen capicaal. Uit deze voorafgegaane Hellingen, zullen nu twee of diie zekere gevolgen zijn afteleiden. Voor eerst, dat ieder burgerlijk recht voortfpruit uit een natuurlijk recht; of in andere woorden, een uitgewisfeld natuurlijk recht is. Ten  34 RECHTEN VAN Ten tweeden; dat burgerlijke macht, eigenlijk als zoodanig genomen, uitgemaakt word door de bijeenvoeging van die clasfe van 'smenfchen natuurlijke rechten, welke bij het individu in 't fïuk van vermogen gebrekkig worden, en niet aan de bedoelinge beantwoorden; doch, t'zamen als tot een brandpunt vergaderd zijnde, voor ieder een genoegzaam worden, om dat bedoelde te bereiken. Ten derden; dat de macht, die ontftaat uit de bijeenvoeging van die natuurlijke rechten, waartoe het individu een onvolmaakt vermogen heeft, niet kan dienen om de natuurlijke rechten te benadeelen, welke het individu voor zig behouden heeft, en, tot welker uitoefFening hij zoo volkomen het vermogen heeft als hij het recht zelve bezit. Wij hebben nu in weinige woorden den mensch van een natuurlijk individu gemaakt tot een lidt van de maatfchappij, en aangetoond, of getracht aantetoonen, de hoedanigheid van de natuurlijke rechten, welke hij behouden, en van die, welke hij voor burgerrechten verwisfeld heeft. Laat ons nu deze beginfels eens tot de regeeringsvormen overbrengèn» Als wij onze oogen laaten gaan over de waereld, is het bij uitftek gemakkelijk, die regeeringsvormen, welke haar beftaan verfchuldigd zijn aan eene maatfchappij of een maatfchappelijk verbond, te onderfcheiden van die, welke daar uit niet zijn voortgefproten: doch  DEN MENSCH. 6$ doch, om dit in een weinig klaarder licht te plaatfen, dan het gene eene oppervlakkige befchouwing daarover verfpreiden kan, zal het niet onvoegzaam zijn eens in overweeging te neemen de onderfcheidene bronnen , waaruit de regeeringsvormen ontdaan zijn, en waarin zij haaren grondflag hebben. Men kanze alle brengen tot drie hoofdbronnen; de eerfte is Bijgeloof. De tweede, Macht. De derde, het gezamentlijke belang der maatfchappije, de gemeenö rechten van den mensch. De eerfte bron bracht een regeeringsvorm van Priesters voort, de tweede van Overheerfchers, en de derde van de Reden. Toen weleer een partij listige menfchen voorgaven , door het raiddel van Godfpraaken, met de Godheid in onderhandeling te zijn, even zoo gemeenzaam als zij thans ter (luik de achtertrappen van deEuropifche Hoven oploopen, was de waereld volmaakt onder het beftuur van het bijgeloof. Men raadpleegde de Godfpraaken, en, wat men deze deed zeggen, werd tot een wet gemaakt; deze foort van regeeringsvorm duurde even zoo lang als dac bijgeloof. Hierna is een geflacht van Overheerfchers opgeftaan, welker regeeringsvorm, gelijk die van Willem den Veroveraar, gegrond was op macht, en het zwaard nam de naam aan van fcepter. Regeeringsvormen, op deze wijze opgerecht , duurden mede maar even zoo lang als de macht, die haar ftaande hield,- maar om zig van allerlije kunstwerktuigen tot hun voordeel E te  06. RECHTEN VAN te bedienen, werd bedrog en geweld te zamen gepaart, en men richtede eenen afgod op, dien de raam gegeeven werd van Goddelijk recht, het welk, in naarvolging van den Paus, die zig laat voorftaan waereldüjk en geestelijk te zijn, ftrijdig met den Grondlegger van den Christelijken Godsdienst, zig naderhand veranderde in eenen afgod van eene andere gedaante, onder den naam van Kerk en Staat. De> fleutel van St. Pieter, en die van de Schatkist werden te zaamgekoppeld, en de verwonderde bedrogen meenigte aanbad den vond. Als ik de natuurlijke waarde van den mensch befchouwe; als zig het gevoel (want de natuur is niet infchikkelijk genoeg jegens mij geweest, om mijne gewaarwording te verdooven) voor de eer en het geluk van zijn Karakter in mij verleevendigt, worden mijn driften gaande over den aanflag om het menschdom door geweld en bedrog te regeeren, even als of het altemaal fchurken of gekken waren, en ik kan naauwelijks vermijden een walg te hebben van hun, die zig zoo hebben laaten bedriegen. Nu komen ons in overweeging de regeeringsvormen, welke uit maatfchappijen beftaan, in tegenoverftelling van die, welke op bijgeloof en overheerfching fteunden. Men heeft zig verbeeld reeds een aanmerkelijken ftap gedaan te hebben, tot het bepaalen van de grondbeginfels der Vrijheid, met te zeggen, dat de regeering een verdrag ia i  DEN MENSCH* K£ is tusfehen hun die regeeren, en hun, die geregeerd worden: doch, dit kan niet waar zijn, om dat dit de uitwerking de oirzaak doet voorafgaan; want, daar de mensch beftondt, alvoorens 'er regeeringen beftonden, moet 'er noodwendig een tijd geweest zijn dat 'er geene regeeringen waren, en bijgevolg konden 'er oirfpongelijk ook geene regeerders in wezen zijn, om zulk een verdrag mede te fluiten. Het moet derhalven met de zaak dus gelegen zijn, dat de individuen zei' vey ieder met zijn eigen perfoneel en onafhangelijk recht, met elkander in een verbond traden, om dus een regeeringsvorm daarteftellen: en dit is de eenige rechtmaatige bron, waaruit regeeringsvormen haaien oirfprong neemen kunnen, het eeniglte grondbeginsel, waarop zij 't recht hebben van te beftaan. Om ons zeiven een klaar denkbeeld te doen verkrijgen van het gene eigenlijk een regeeringsvorm is, of behoort te zijn, moeten wij tot deszelfs eerften oirfprong opklimmen. Dit doende, zullen wij gemakkelijk ontdekken, dat de regeeringsvormen hebben moeten ontftaan, of uit het volk, of over het volle De Heer Burke heeft hierin geen onderfcheid gemaakt. Hij onderzoekt niets toe in de eerfte bronnen, en daarom verwart hij alles: doch hij heefc te kennen gegeeven, voorneemens te zijn, bij een volgende geleegenheid eens te onderneemen een vergelijking te maaken tusfehen de Engelfche en Franfche ConE a ftitu-  Ach! die regee- rings- (*) Dit is een gemeens fpreekwijïe in Engeland, zie».  7? R E C H T< K K VA» ringsvorm van brood en vis bevat meer onheil in zig, dan het volk nog wel bemerkt heeft. Die heeft de Nationaale Vergadering ontdekt, en zij blijft ook hierin een voorbeeld voor de ganfche Waereld. Hadden de regeeringen t'zamen een overleg gemaakt om twist te verwekken, met oogmerk om haare landen door imposten kaal te plukken, zoo hadden zij niet beter kunnen flaagen, dan zij nu gedaan hebben. Alles komt mij voor in de Engelfche regeeringsvorm te zijn het omgekeerde van het gene het behoorde te zijn , en van hetgene men 'er van opgeeft. Het Parlement, op zoo een onvolmaakte en grillige wijze verkooren, als indedaad plaats heeft, word des niettemin veronderfleld de nationaale beurs voor de Natie in bewaaring te houden: maar op die manier zoo als een Engelsch Parlement zaamgefteld word, is het juist gelijk iemand, die te gelijker tijd verpandt en pand beleent, en ingevalle hetgene het in bewaaring had kwalijk befteed word, zoo moet het Parlement crimineel over zig zelve vonnisfen. Als zij, die flem hebben in het ftuk van belastingen, dezelfde perfoonen zijn, die naderhand die belastingen ontvangen, en nopens de uitgave dier 7iende op de meenigte, die, volgens het Euangelisch verhaal, Jefus volgden, niet om dat zij zijne teckenen gezien hadden, maar omdat zij van de brooden en visfen gegeeten hadden; het ziet dus hier op die afhangelingen in Engeland, die op de hand van zommige grooten zijn, om dat zij hun beftaan van hun hebben.  DEN MENSCH. 79 dier belastingen verantwoordelijk zijn aan bun, die daarin item hebben, zoo Haan zij zelve verantwoordelijk voor zig zelve, en het kluchtfpel, de dwaalingen, word bedoren met de pantomine van Suss! Noch het Ministerie noch de tegenpartij zal ooit die zaak toe*» ren. De nationaale beurs is het ftokpaardje, waar ieder op rijdt. Het gaat 'er mee als met hetgene het landvolk noemt „ Ride and tie, you rids a little way and then I (*)." In Vrankrijk heeft men die zaaken op een beter voet gebragt. De Franfche Conftitutie zegt, dac het recht Van Vrede en Oorlog bij de Natie berust. En 'waar anders zou dat berusten, dan bij diegene, die 'er de onkosten van moeten draagen? In Engeland zegt men, dat dit rechc berust bij een leenfpreukig ding, hec welk men in den Tower voor één of twee fchellingen kijken laat 'i even als de leeuwen (**); en het zoude (*) Het is onmoogelijk deze fpreekwijze in het Nederduitsch zoodanig overtebrengen, dat dezelve eenigzins voldoe; Op zommige plaatfen ten platten lande is het in Engeland een gebruik, dat als twee reizigers maar een paard hebben , 't welk even als de nationaale beurs niet dubbel draagen wil , dat de eene het beflijge, en daarmede a a 3 mijlert aan één afiegge, vervolgens het paard hier of daar aan een deur vastbinde , en voorts te voet zijn weg vervolge. Als de tweede reiziger dan op die plaats komt, neemt deze het paard, rijdt daarmede voort zijn reisgenoot een mijl of twee voorbij en bindt het dan weêr vast; en hieruit komt dan dit fpreekwoord: Rijden en vastbinden; gij zuip een eindje rijden en dan weder ik. (**) Hij zinfpeelt bier op de Koninglijke Kroon, die ia  30 RECHTEN TAN de waarlijk een Hap nader aan de reden zijn, als men zeide, dat het bij deze berustede, want een onbezield leenfpreukig ding is niec meer dan een hoed of een muts. Wij kunnen alcemaal zeer klaar de ongerijmdheid zien van den eerendienst aan Aaronskalf, of Nebucadnezars gouden beeld bewezen; doch wat reden gaat men voort zelve zulke ongerijmdheid te pleegen, als men in anderen veracht ? Men Zoude met reden kunnen zeggen, dac op de wijze zoo als de Engelfche Natie vertegenwoordigd word, het niets en beteekent, waar dit recht beruste, bij de Kroon of bij het Parlement. Het oorlog is de algemeene Oogst van alle dezulke, die voordeel hebben bij de verdeeling en uitgave van de gemeene middelen, in alle landen. Hec is eigenlijk de kunst, om fhuis overwinningen te behaalen : het oogmerk is vermeerdering van inkomilen, en daar de inkomften niet vermeerderd kunnen worden zonder belastingen, zoo moet men een voorvvendfel hebben om belastingen te heffen. Een oplettende, die niet door vooroordeel verblind, of door belang gedreven wierd, de gefchiedenis van het Engelsen regeeringswezen nagaande, zoude moeten verklaaren, dat niet de belastingen geheven waren ten behoeve van de oorlogen, maar dat de oorlogen berokkend waren ten behoeve van de belastingen. Daar in den Tower te zien ie, alwaar mede vreemde gedierte, en onder andere ook Leeuwen voor geld vertoond worden.  ©EN MENSCH, 8l Daar de Heer Burke een lid is van het Huis der Gemeenten, behoordt hij uit dien hoofde ook tot hec Engelsch regeeringswezen; en fchoon hij zig voor laat (taan, dat hij een vijand is van het oorlog, lastert hij echter de Franfche Conftitutie, die deszelfs fchandelijkheid openlijk tracht ten toon te fteüen. Hij houd het Engelfche regeeringswezen aan Vrankrijk in allen deele voor als een model; doch hij moest vooraf de bedenkingen, die de Franfchen daarop maaken, geweecen hebben. Zij houden ftaande, ten voordeele van het hunne, dat dat gedeelte van de Vrijheid, het welk men in Engeland geniet, juist genoeg is om een land in flavernij te houden voor een veel langer tijd, dan men door het despotisme zoude kunnen doen; en dat, daar het waare bedoelde van alle despotisme is het inkomen, een regeeringswezen, op die wijze aangelegd, meer kan verkrijgen, dan hetzelve of door rechtftreekfe despotisme, of in een vollen ftaat van Vrijheid zoude kunnen doen, en om die reden, uit kracht van het belang, zig tegen beide verzet. Zij verklaaren dus de gereedheid, v/Ake zig altijd bij zulke regeeringen vertoont, om zig in oorlogen intewikkelen, door in aanmerking te reemen de onderfcheidene drijfveeren, die dezelve doen ontftaan. Bij despotieke regeeringen zijn de oorlogen de uitwerkf-'is vafl den hoogmoed; maar bij zulke regeeringen, alwaar zij de middelen worden om belastingen te kunnen heffen, verkrijgen zij een duurzaarnere vaardigheid. F Het  82 HECHTEN VAN Het is hierom dan, dat de Franfche Conftitutie, om te voorzien tegen beide deze gebreken, het vermogen van oorlogsverklaaring aan de de Koningen en Ministers ontnomen beeft, en het recht daartoe gegeeven heeft aan hun, die 'er de onkosten van moeten draagen. Toen men bij de Nationaale Vergadering over die zaak, het recht van vreede en oorlog, handelde, fcheen het volk van Engeland aan den uitflag zig veel te laaten gelegen leggen, en gaf groote blijken van genoegen bij deszelfs beflisfing. — Als een beginfel, is het van even zoo veel belang voor het eene land als voor het andere. Willem de Veroveraar hield, als Overheerfcher, die macht van vreede en oorlog aan zig zelve, en zijn opvolgers hebben dit zelfde zedert altoos zig als een recht voorbehouden. Offchoon de Heer Burke het recht van het Parlement bij de Omwenteling ftaande houdt, om de Natie en Nakomeiingfchap voor altoos te verbinden en te onderwerpen, zoo ontkent hij echter, ter zeiver tijd, dat het Parlement of de Natie eenig recht hebbe, om dat gene, het welke hij de opvolging der Kroon noemt, in eenigen opzichte te veranderen of te bepaalen. Daar hij dit ten grondflag legt brengt hij de zaak terug tot de Overheerfching der Noormannen; en door dus een linie van opvolging doorteloopen, en van Willem den Veroveraar tot op den tegenwoordigen tijd overtefpringen, maakt hij het noodzaakhjk te onderzoeken, wie, en wat Willem de Veroveraar was, en waar hij van aaan kwam; als  DEN MENSCH. 83 als mede naar den oirfprong, gefchiedenis en aart van hetgene men voorrechten noemt. Alles moet een begin gehad hebben, en om die te ontdekken, moet men door den nevel des tijds en der oudheid heendringen. Laat dan de Heer Burke vrij met zijnen Willem van Normandijën voor den dag komen, want uic deze bron leidt hij zijne bewijzen af. Ongelukkiglijk vertoont zig dan te gelijk bij het doorloopen van deze linie van opvolging, nog eene andere linie, evenwijdig aan deze, te weeten, dat bijaldien deze opvolging valt in de linie van overheerfching, de Natie ook valt in de linie van de overheerschte, en dan word het plichtelijk haar van deze fchande te ontheffen. Maar welligt zal men zeggen, dat, fchoon de magt van oorlogsverklaaring nog als een erfenis van de overheerfching herkomftig is, dtzelve echter in bedwang gehouden word door het recht van bet Parlement, om de beeden te weigeren. Men zal altoos zien, dat, als iets oirfpronglijk verkeerd is, verbeteringen hetzelve niet recht zullen maaken, en het gebeurt dikwijls, dat deze zoo veel kwaads doen aan de eene als goeds aan de andere kant: en zoo is hier het geval; want wanneer de een onbedachtzaam oorlog verklaart, als iets waarop hij recht heeft, en de andere weigert voluit de daartoe benoodigde beeden toeteftaan, insgelijks als iets waarop hij recht heeft, zoo word hec hulpmiddel zoo flecht, ja erger dan de kwaal zei* F a ve.  84 «ECHTEN VAN ve. De een dwingt de Natie om te vechten en de andere bind haar de handen. Doch de waarfchijnelijker uitkomst is, dat het verfchil tusfehen de parJjen zal uitloopen op een zamenheuling, en dat het hun beide van de verantwoording zal bevrijden. , Met betrekking tot het verfchilftuk nopens het oorlog, komen drie dingen in aanmerking. Vooreerst het recht van oorlogsverklaring: ten tweeden, de onkosten, tot hec doorzetten daarvan: ten derden de manier van oorlogvoeren, na dat de verklaaring gedaan is. De Franfche Conftitutie plaatst het recht daar, waar de onkosten moeten gedragen worden, en deze vereeniging kan alleen bij de Natie plaats hebben. De manier van oorlogvoering na de verklaaring wijst zij toe aan de uitvoerende macht. Bijaldien dit in alle landen plaats had, zoude men maar weinig van oorlogen hooren. Voor en al eer ik nu overgaa om nog andere deelen van de Franfche Conftitutie in overweeging te neemen, en om een weinig rust te hebben van die vermoeijende betoogwijze; zal ik hier eens tusfehenvoegen een Anecdore, welke ik van Dr. Franklin hebbe. Terwijl de Doctor zijn verblijf hield in Vrankrijk, als Minister van Amerika geduurende het oorlog, werden hem talrijke voorHellen gedaan van planmaakers van allerlije flag en uit allerlije oorden, die verlangden om naar dat land, dat van melk en honing overvloeide, Amerika, overtegaan; en onder deze was  DEN MEN8CH. was 'er een, die zig aanbood om Koning te zijn. Hij deed zijn voordel aan den Doctor in een brief, welke thans in handan is van den Heer Beamarchais te Parijs, — zeggende, vooreerst, dat, daar de Amerikaanen hunnen Koning zijn affcheid gegeeven hadden (*), zij ru eenen anderen zouden noodig hebben. Ten tweeden, dat hij zelve uit Normandijen herkomflig was. Ten derden, dat hij van een ouder gedacht was, dan de Hertogen v.m Noimandijen, en van een edeler dam, dewijl zijne linie nimmer was verbasterd gewonden. Ten vierden, dac hij reeds zijn voorgangers in Engeland had in de Koningen, die uit Normandijen afkomdig waren; het was op d.zen grond, dat zijn aanbod berustede, beveelende, dat de Doctor zijne zaak in Amerika zoude bevordeien. Maar, dewijl de Doctor die niet deed en hem ook geen antwoord toezond, fchreef de planmaaker eenen tweeden brief, in welke hij, weliswaar, niet dreigde , om raar Amerika overtedeeken en hetzelve dcor de wapenen onder zijn macht te brengen, maar alleen, met groote deftigheid, voordelde, dat bijaldien zijn aanbod van de hand werd gewezen, men hem ten minden een erkentenis van ^30,000 voor zijn edelmoedigheid moest inwiiligen! — Daar dan alle bewijzen betrekkelijk de opvolging noodwendig een verband moeten dellen tusfehen die opvolging en eenig begin, zoo zal het 'er (*) Zijn uitdrukking was „renvoyé" dismisfed, Jent away heeft 'ar de Heer Paine voor. F 3  &6 RECHTEN VAT3 'er op uitkomen, dat de bewijzen van den Heere Burke aantoonen, dat 'er eigenlijk geen Engelfche oirfprong van Koningen beftaat, doch dat zij de aframmelingen zijn van de Normandijfche linie, volgens het recht van overwinning. Het kan hem dus nog te pns komen tot ftaaving van zijn leer, dat dit geval bekend worde; als ook om hem te onderrichten, dat, ingevalle van die natuurlijke verdwijning, waaraan al wat fterflijk is onderworpen is, men weder Koningen uit Normandijen zou kunnen krijgen, op veel redelijker voorwaarden, dan Willem den Veroveraar; en dat bijgevolg het goede volk van Engeland, bij de omwenteling van 1688, veel beter zoude kunnen gedaan hebben, had zulk een edelmoedig Norman, als deze, haare, en hadden zij zijne behoeften geweeten. Zulk een ridderlijk karakter, daar toch de Heer Burke zoo veel mede op heeft, is gewis beter gefchikt om een koop mede te fluiten, als een Duitfcher, waarmede hec moeijelijk vale ce handelen. — Maar om weder op onzen tex', de Corititutie, te komen. — De Franfche Conflimtie zegt: Daar zullen geene tytels meer zijn; en hier door word die ganfche clasfe Van dubbelzinnigen herkomst, die op zommige plaatzen den naam draagt van „ Ariftocratie" en op andere dien van „Adel" geheel weggeruimd, en de Edelman (*} word tot mensch verheven. Ty- (*) Tbs peer zegt de Hf er Prine, zoo word in En. geland genoemd een Lid vau het Hogerhuis , het welk; geheel uit Adel beftaat.  DEN M ï N S C H. %? Tytels zim niet dan bijnaamen en elke bij. naam is eer- wel. Het is een ding, dat op zig zelve volltrekt onfchadelijk is, maar het duidt iets grilligs aan in het menfchelijk karakter, het welk het zelve vernedert. Het maakt van den mensch een menschje in zaaken die goot zijn, en doet hem de Vrouwen naaapen in bagatellen. Het doet hem over zijn fraai Uaauw lint frappen als een meisje, en met zijn nieuwen housfeband vertooning maaken als een kind. Zekere oude fchrijver ze E N MENSCH. Iö5 deszelfs Monarchie genaamd word; want, daat bij de overheerfching alle de rechten van hec volk of de Natie wierden opgeflokt door den Veroveraar, waar door hij boven den tytel van Veroveraar ook nog dien van Koning verkreeg, werd juist dat zelfde, het welke thans in Vrankrijk gehouden word voor rechten bij het volk of bij de Natie berustende, in Engeland befchouwd als voorrechten van hetgene men de Kroon noemt. Het Parlement in Engeland werd in beide zijne takken opgerecht door gunstbrieven van de afftammelingen van den Veroveraar. Hec Huis der Gemeenten heeft zijn oirfprong niet genomen uit grond van het recht bij het volk om dat te kunnen aaniïellen of verkiezen, maar als een gunst of gift. Bij de Franfche Conititutie word de Natie altoos genoemd voor den Koning. Het derde Artykel van de Verklaaring. der Rechten zegt: „ De Natie is de wezenlijke bron, de Fontein, van alle Souvereiniteit." De Heer Burke wil bewijzen, dat in Engeland, een Koning de Fontein is, — dat hij de fpringbron is van alle eer. Dan daar dit denkbeeld zeer duideiijk van de overheerfching afkomflig is, zal ik hier geene andere aanmerking over maaken, dan, dat het de natuur is van de overheerfching, om alles hec onderfte boventekeeren. De Heer Burke heeft des misgeraaden door den Koning voor de bron te houden; doch daar 'er niet meer dan twee onderfcheidene deelen in de figuur G 5 zijn  ig6 rbchtbn van zijn te weeten de bron of fontein zelve en de fprong, en men hem het voorrecht niet misgunnen wil van tweemaal te raaden, zoo zal hij het wel hebben als hij voor de tweede maal raadt. De Franfche Conftitutie ftelt de wetgeevende magt voor de uitvoerende; de Wet voor den Koning; La Loi, Le Roi. Dit is dus in de natuurlijke orde der dingen; dewijl de Wetten voorafbeftaan moeten, voor en al eer zij ter uitvoer gebracht kunnen worden. Een Koning in Vrankrijk, de Na« tionaale Vergadering aanfpreekende, zegt niet „ Mijne Vergadering" overeenkomftig met den (preektrant in Engeland in gebruik van „ mijn Parlement;" hij kan dat ook niet doen beftaanbaar met de Conftitutie, en het zou hem niet kunnen vrijftaan. In Engeland kan men eenige eigenaartigheid in dat gebruik vinden, dewijl, zoo als boven gezegd is, beide de Huizen van het Parlement bij wijze van giftbrief of gunst oirfprongelijk zijn uit het gene men de Kroon noemt — en niet uit de onaffcheidelijke rechten van het volk, zoo als de Nationaale Vergadering in Vrankrijk, wier naam haaren oirfprong aanduidt. De Prefident van de Nationaale Vergadering verzoekt de» Koning niet om der Ver~ gaderinge de Vrijheid van fpreeken te vergunnen; zoo als bij het Engelfche Huis der Gemeenten. De Conftitutioneele waardigheid der Nationaale Vergaderinge kan zig zei-  D % N M S » « « H. IO? zelve niet vernederen. In de eerfte plaats, is het fpreeken een van de natuurlijke rechten van den mensch, welke hij altoos behoud: en, met opzicht tot de Nationale Vergadering, is het gebruik van dat recht haar llicht, en de Natie geeft haar daartoe het eezae. Zij werd verkooren door het grootlte lighaam van menfchen, het welk immer de Europeefche waereld her recht van verkiezen zag uitoefenen. Zij had haar oirfprong niet uit de vervuilde puinhoopcn van vervallene burgten (*), ook beftond zij niet uit de flaaffche vertegenwoordigers van eenige Anftocraaten. Daar dan deszelfs leden de waardigheid van hunne Karakters gevoelen, zoo volfrt, dat zij dezelve ook handhaaven. Hunne parfementstaal, het zij voor of tegen een voorftel is vrij, ftout en manlijk, uitgebreid over alle' de deelen en omftandigheden van de zaak in verfchil: komt 'er eenige ftof of onderwerp, betrekkelijk het departement der uitvoerende magt, of den perfoon die daar in voorzit Cden Koning), voor, zoo word dit met kloek menfchen verfland behandeld en in edele taal befproken; en hun antwoord of adres word in denzelfden ftijl te ruggegeeven. Zij ftaan niet van verre als laage C*") In Engeland komen zeer veel vertegenwoordieende leden uit zoogenaamde bevoorrechte fteedjes vlekken of burgten, welke veelal zeer vervallen zijn, voornaamlijk in Cornwallis; en deze vertegenwoordigende leden zijn meest afhangelingen van het ministerie.  £o8 rrchtBn Vat» botterikken van luiheid te gaapen, of te bui' gen met een flikfloojenden nietsbeduidenden eerbied. De bevaliige trots der waarheid laat zig niet beperken en behoudt in allerlije levensftandt het vierkant Karakter van den man. Laaten wij dit nu eens van de andere kant bekijken. -— In de adresfen van de Engelfche Parlementen aan hunnen Koningen vinden wij, noch dien onvertzaagden Geest van de Oude Franfche Parlementen, noch die ernsthaftige deftigheid van de tegenwoordige Nationaale Vergadering; ook vinden wij 'er niets in van den fmaak der Engelfche zeden, welke iets hebben van het plompe. Daar zij dan noch van buitenlandfchen herkomst, noch natuurlijk van Engelsch maakfel zijn, zoo moeten wij derzelver oirfprong elders zoeken, en die oirfprong is niets anders dan de Normandfche overheerfching. Zij komen zeer duidelijk voort uit die flaaffche zeden, en duiden nadrukkelijk aan de vernederenden afftandt, die in geenen anderen fiandt van menfchen plaats heeft, als alleen tusfehen den Overheerfcher en den Overheerschten. Dat men zelfs van deze flaaffche denkbeelden en fpreekmanieren niet afgegaan is bij de Omwenteling van 1688, blijkt duidelijk uit de verklaaring van het Parlement aan Willem en Maria in deze woorden: „ Wij „ onderwerpen alleronderdaanigst en getrouwsc n ons zeiven, onze erven en nakomelingen „ voor altoos." Onderwerping is geheel en al een flaaffche term, volftrekt ftrijdig met de waar-  DEN MENSCH» I09 waardigheid der Vrijheid, en een weergalm van de taal, bij de Overheerfching gebezigd. Daar het alleen door vergelijking is, dat men zaaken fchacten kan, zoo zal de Omwenteling van 1688, fchoon zij uit hoofde van zekere omftandigheden boven haare waarde verheft is, echter haar gelijk vinden. Zij is bereids aan het afneemen, daar zij overfcheenen word door het meer en meer uitbreidende licht der reden, en de glansrijke Omwentelingen van Amerika en Vrankrijk. In minder dan een Eeuw zal zij, te gelijk met de werken van de Heer Burke neerdaalen „ in de Familie grafkelder van al„ Je de Capulets." Het menshdom zal dan naauwlijks gelooven, dat een Land, het welk zig vrij noemde, naar Holland zond om een man, dien zij met de magt bekleedden om hun in bedwang te houden, en dien zij jaarlijks omtrent een millioen fterling gaven om verlof tè hebben zig zeiven en hunne nakomeiingfchap, als flaaven en flaavinnen, voor altoos aan hem te onderwerpen. Doch daar is eene waarheid, die bekend behoort te worden. Ik heb geleegenheid gehad dezelve van nabij te zien; zij is deze, dat, ongeacht den fchijn, 'er geen rang van menfchen is, die de monarchie zoo zeer verachten, als de hovelingen. Maar zij vveeten wel, dat >als andere het zoo van nabij zagen als zij, men het guichelfpel zoo niet aan den gang zou kunnen houden; zij zijn in het zelfde geval, als menfchen, die de kost winnen met een kijk-  flO RBCHTBN VAM kijkfpelletje, en die aan de gekheid van dac fpel zoo gewoon zijn, dac zij het zelve befpocten; maar als zij de toekijkers in dezen opzichte zoo wijs maakten, als zij zijn, zou het weldra met het fpel en deszelfs voordeelen afgedaan zijn. Het onderfcheid tusfehen een republikijn en een hoveling betrekkelijk de monarchie beftaat hier in, dat de een zig verzet tegen de monarchie, in 't geloof zijnde, dat het iets wezenlijks is, terwijl de /mdere haar befpot, weetende, dat het louter niets is. Daar ik voorheen met den Heer Burke wel briefwisfeling plag te houden, te dier tijd geloovende, dat hij een man was van gezonder grondbeginfels, als zijn boek nu toont dat hij is, fchreef ik hem in den laatften winter uit Parijs, en gaf hem een verhaal, hoe voorfpoedig het daar met de zaaken ging. Onder andere onderwerpen in dien brief, fprak ik van de gelukkige ftand , waar in de Nationaale Vergadering geplaatst was; waar door zij op een grondflag rustte, welke haar zedelijke plicht en ftaatkundig belang in zig vereenigde. Zij behoeven geen taal te voeren, waar aan zij geen geloof Haan, met het bedrieglijk oogmerk om anderen dat te doen gelooven. Hun ftandplaats vereischt geen kunstwerk om zig ftaande te houden, en zij kunnen zig daar in handhaaven alleen door het menschdom te verlichten. Het is hun belang niet de domheid te liefkoozen, maar wel die te verdrijven. Zij zijn niet in 't geval van een Minifte- ri-  DEN MSNSCH. lil rieele of Oppofltie partij in Engeland, die fchoon elkander vijandig niettemin het mee den anderen eens zijn om het geheim, dat voor beide Van belang is, te bewaaren. De Nationaale Vergadering ontfluit een zamelplaats van lichr, dat den mensch het waare karakter van den mensch moet doen kennen , en hoe nader het hem tot dat punt brengen kan, zoo veel meer krachts verkrijgt de Nationaale Vergadering. De Franfche Conftitutie befchouwende, bevinden wij, dat in dezelve een redelijke orde der dingen plaats heeft. De grondbeginfels ftemmen overeen met de gebruiklijkheden, en beide ftemmen zij overeen met haaren oirfprong: men zoude misfehien tot een verfchooning voor kwaade gebruikelijkheden kunnen inbrengen, dat zij niets meer dan gebruikelijkden waren; doch dit is een misdag. De gebruikelijkheden komen voort uit beginzels, en werken mede om die beginzels, waar uit zij voortkwamen, in ftand te houden. Het is onmooglijk om eene kwaade gebruikelijkheid intevoeren zonder een kwaad begin, zei, want met een goed beginze' kan het zig niet vereenigen; en ove Vrankrijk, welke ten naastenbij vierentwintig millioenen ponden fterlings V jaars bedroegen, ontoereikende geworden tot de uitgaaven; niet omdat de inkomflen verminderd, maar omdat de uitgaven toegenomen waren; het was van deze omftandigheid, dat de Natie gebruik maakte om een omwenteling te bewerken. De Engelfche Minister de Heer Pitt, heeft dikwijls in zijne Staarsverhande'mgen op den ftaat der Franfche finantien gezinfpeeld, zonder dat hij het rechte van de zaak wtst. Hadden de Franfche Parlementen zoo geleed geweest om edicten te registreeren voor nieuwe belastingen, als een Engelsch Parlement om die toeteftaan, daar was geen wanorde gekomen in de finantien, en nog geen omwenteling voorgevallen; doch dit zal zig zelve beter verklaaren als ik voortgaa. Hec zal noodzaakelijk zijn hier aantetoonen, hoe voorheen de belastingen in Vi ankrijk geheven wierden. De Koning of liever het Hof, of het Ministerie op deszelfs naam, ontwierpen de edicten tot belastingen naar hun eigen goedvinden, en verzonden die naar de Parlementen om geregistreerd te worden; want zonder dat zij bij de Parlementen geregistreerd waren konden zij niet werken. Er is lang verfchil geweest tusfehen het Hof en het Parlement, in hoe verre het gezag van het Parlement zig in dit ftuk uitftrekte. Het Hof beweerde, dat het gezag van het Parlement niet verder ging, dan om vertoocen te doen of redenen aantevoeren tegen de ö H 4 be-  140 S S C H TE N VAN belastingen, aan zig zelve het recht behoudende om te beflisfen of die redenen wel of kwalijk gegrond waren, en dienvolgens of bet edict intetrekken als iets dat van de verkiezing van het Hof afhing, of te beveelett dat het geregisrreerd wierd als iets dat in deszelfs magt ftond. De Parlementen van hunne zijde beweerden, dat zij niet alleen het recht hadden om vertoogen daartegen te doen, maar zelfs om ze glad-af te vervver» pen, en hierin werden zij altijd door de Natie onderfteund. Maar om tot de orde van mijn verhaal weêrtekeeren, — de Heer Calonne had gebrek aan geld,* daar hij nu wist, dat de Parlementen waakzaam waren tegen het invoeren van nieuwe belastingen, zocht hij hun door zachtere middelen dan die van onmiddelijk gezag, listiglijk aanteklampen, of hun door een handgreep in zijn belang overtehaalen: en met dit oogmerk verlevendigde hij het ontwerp, om een lighaam van menfchen uit de verfchillende Provinciën te verzamelen , onder den naam van „ Vergadering der „ Aanzienlijken," of van Menfchen van Aanzien, die ook in 1787 bij één kwam, en die dan of de belastingen aan de Parlementen aanbeveelen, of zelve als een Parlement handelen zoude. Een dergelijke Vergadering onder dien naam was ook in het jaar 1617 bijéén geroepen geweest. Dewijl wij dit houden voor de eerfte daadfilijke ftap tot de omwenteling, zal het niet onei-  ©SM M E N 8 C H. ïftt oneigen zijn hier in eenige bijzonderheden, dien aangaande, te treeden. Op zommige plaatfen had men die Vergadering der Aanzienlijken verkeerdelijk gehouden voor de Staaten - Generaal, doch het was een geheel verfchillend lighaam; beftaande de ScaatenGeneraal altijd door verkiezing. De perfoonen, die de Vergadering der Aanzienlijken uitmaakten waren alle benoemd door den Koning, zij beftond uit honderd en veertig leden. Doch daar de Heer de Calonne in deze Vergadering niet reekenen kon op eene meerderheid ten zijnen voordeele, wist hij zeer vernufciglijk het in diervoege te draaijen, dat, op een getal van honderd en veertig, vierenveertig de meerderheid hadden. Om dit te bewerken fchikte hij hen in zeven afzonderlijke Commisfien, elk van twintig leden. Ieder algemeen verfchilftuk moes: be» flïst worden, niet bij de meerderheid van Perfoonen maar bij de meerderheid der Commisfien; en daar elf ftemmen de meerderheid uitmaakten in iedere Commisfie, en vier Commisfien de meerderheid van de zeven, had de Heer Calonne goede reden om te befluiten, dat als 'er vierenveertig waren die eenig algemeen verfchilftuk ftaande hielden, hij niet kon overftemd worden. Maar alle zijne plans vielen in duigen, en bij de uitkomst gaven zij hem de nederlaag. De toenmaalige Marquis de la Fayette was in de tweede Commisfie geplaatst, waarvan de Graaf d'Artois Prefident was: en dewijl 'er H 5 over  Ï23 RBCHTBN «VA K over geldzaaken te handelen was, werd ook natuurlijk alles op de baan gebragt, dat daarop betrekkelijk was. De Heer de la Fayette bracht een mondelinge befchuldiging in tegen Calonne, wegens den verkoop van Kroon-landen, tot bet beloop van twee millioenen livres, buiten kennis van den Koning, De Graaf dWrtois vraagde den Marquis (om hem bang te maaken, want de Bastille was toen nog in wezen), of hij de befchuldiging fchriftelijk zou willen inleeveren? Waarop hij antwoordde van ja. — De Graaf d'Aritois vorderde dit verder niet uit zigzelve, maar bracht hiertoe een boodfchap van 's Konings wegen. De Heer de la Fayette leverde dan ook zijne befchuldiging fchriftelijk in, om aan den Koning overhandigd te worden; op zig neemende dezelve waartemaaken. In 't vervolg heeft men van die zaak niet meer gehoord, als dat de Heer Calonne kort daarna door den Koning van zijn post ontzet werd en naar Engeland overftak. Daar de Heer de la Fayette, uit hoofde van hetgene hij bij ondervinding in Amerika gezien had, meer kundigheid had van hetgene tot een burgerlijke regeeringsvorm behoorde, dan over het algemeen de leden, die de Vergadering der Aanzienlijken uitmaakten , toen ter tijd hebben konden, viel het zwaarfte werk bij den eerilen fchok voornaamelijk hem ten deel. Het plan van hun, die een Conftitutie beoogden te vormen, was om met het Hof over den grond der belastingen te harrewarren,  D E N M S N S C H. 1*3 ren, en zommigen van hun kwamen hier openlijk voor uit? Daar ontftond d.kwerf verfchil tusfehen den Graave d'Artois en den Heer de la Fayette over verfcheidene onderwerpen. Betrekkelijk de achterftalhge, die reeds waren opgeloopen, floeg de laatfte voor dit te vinden in het fchikken van de uitgaven naar de inkomften, in de plaats van de inkomften naar de uitgaven; en, als onderwerpen van hervorming, ftelde hij voor het Hechten der Bastille, en van alle de Staats-gevangenisfen het geheele land door, (als welker onderhoud veele onkosten yereischte ) en om de Lettres de Cachet aftefchaffen. Doch op die dingen werd niet veel acht geflagen; en wat de Lettres de Cachet aanging, het bleek dac de meerderheid van den Adel deze be- ëUWatdbetreft het aanvallen van de fchackist door nieuwe belastingen, de Vergadering weieerde deze zaak over zig te neemen, gezamendijk van gevoelen zijnde, dat zij hiertoe seene macht had. In een debat over dit onderwerp zeide de Heer de la Fayette, dat het verhoogen der belastingen alleen konde sedaan worden door eene Nationaale Vergadering, die vrij door het volk verkozen was, en als deszelfs vertegenwoordigers handelde. Meent gij hier door, vraagde de Graaf d'Arv tois, te Staaten-Generaal? De Heer de la Fayette beantwoordde dit met ja. Wilt gij, zeide deJGraaf d'Artois, teekenen wat gij zegt, om het aan den Koning te overhandigen? De ande:  124 RBCHTEN VAN andere antwoordde, dar hij niet alleen dac doen wilde, maar dat hij zelfs verder wilde gaan, en den Koning onder het oog brengen, dat het van de meeste en beste uitwerking zoude zijn, zijn toefternmirg re geeven tot het oprechten van eene CorüMrurie. Daar dus een van de plans in duigen viel, dat naamelijk van de Vergadering overtehaaïen om te handeler als een Parlement, kwam nu het andere in aanmerking, dat naamelijk van aar.b* veelirg. Dienaangaande nam de Vergaderirg op zig om twee nieuwe belastingen ter registreering bij de Parlementen aanttbeveelen; het eene een belasting op het zegel, en het andere eene grond-belasting of belasting op landerijen. Beide, bereckende men, dat 's jaarlijks omtrent vijf miliioenen fterlings zouden opbrengen. Nu moeten wij onzen aandacht andermaal vestigen op de Parlementen, voor welker reekening het werk nu weder kwam. De Aartsbisfchop van Touloufe (zedert Aartsbisfchop van Sens, en thans Kardinaal), •werd benoemd tot het admiriistreeren van de finantien, kort na het ontflag van Calonne. Hij werd insgelijks Eerfte Minister gemaakt, een post die in Vrankrijk niet altoos plaats had. Toen dit ampt in Vrankrijk nog riet beftond, handelde het hoofd van elk der voor. naame departementen, onmiddelijk met den Koning; maar toen 'er een Eeifte Minister aangefteld was, hadden zij alleen met hem te doen. De Aartsbisfchop klom tot hooger Staats-  BEN M B N 3 C H. «5 Staats-gezag, dan eenig Minister zedert den Hmog de Choif.ul, en de Natie was zeer met hem ingenomen; doch door een handelwijze, daar men raoeijelijk reekenfchap van zou kunnen geeven, bragt hij alles in de war, werd een despoot, en verviel in ongenade en tot den ftaat van Kardinaal. . De Vergadering der Aanzienlijken gelcheiden zijnde, zond de nieuwe Minister de edicten tot de nieuwe belastingen, die door de Vergadering waren aangeprezen, aan de Parlementen ter registreeringe. Naar gewoonte kwamen zij eerst voor het Parlement van Parijs, het welk tot antwoord gaf: — Uat met zulk een inkomen, als thans de Natte op moest brengen, men den naam van belastingen niet behoorde te noemen, dan alleen, om die te verminderen; en verwierp beide edic- tetOp ieze weigering werd bet Parlement naar Verfailles ontboden, alwaar de Koning, volgens het gebruik, hield hetgene men onder de oude regeering noemde un Lit de Ju[tice, en de twee edicten werden in tegenwoordigheid van het Parlement geregis reerd door een order van Staat, op de wijze op pag. 119 vermeld. Hierop keerde het Parlement onmiddelijk terug naar Parijs, vernieuwde de zit- (*■) Als de Engelfche Minister, de Heer Pitt, wedet van de Franfche finantien in het Engelfche Parlement »Wag maakt, zal hij wel doen, wanneer hij dit eens al» .«en voorbeeld ter naarvolginge bijbrengt.  Sao" RECHTEN VAN zitting in forma, en beval, dat de registreering zoude vernietigd worden, verklaarende alles wat te Verfailles gedaan was voor onwettig. Alle de leden van bet Parlement kreegen toen Lettres de Cachet, eri werden gebannen naar Troyes; doch daar zij in hunne ballingfchap even onverzettelijk bleven als te vooren, en wraak de plaats van belastingen niet vervullen konde, werden zij kort daarna Weder te Parijs geroepen. Men leide hun andermaal de ediéten voor, en de Graaf d'Artois ondernam om als vertegenwoordiger des Konings te handelen. Met dit oogmerk kwam hij van Verfailles te Parijs, mét een luifterrijke ftaatfie; en het Parlement was vergaderd om hem te ontvangen. Maar pracht en vertooning hadden haar invloed in Vrankrijk verlooren; en wat denkbeelden van gewigt hij ook van zig zeiven gevormd had, hij moest met die van verImaading en teleurflelling weder terug keeren. Bij het uittreeden uit het rijtuig en het opgaan der trappen van het Parlementshuis, floeg de bijééngedrongen hoop (die in grooten getale zaamgefchoold was), gemeene uitdrukkingen uit, zeggende: „ Daar zietge nu „ Mijn Heer d'Artois, die nog meer geld „ van ons vordert om te verkwisten." Het blijkbaar misnoegen dat hij befpeurde, verwekte bij hem achterdocht; en de Officier, die hem vergezelde commandeerde aux ar* mes (te wapen'). Men fchreeuwde dit zoo hard uit, dac het het geheele voorplein van hec huis  DEN M fc N S C H. li? huis overklonk, en voor een oogenblik verwarring verwekte. Ik ftond te dier tijd in eene der vertrekken, die hij door moest, en kon niet nalaaten optemerken, hoe ellendig de ftaat is van een veracht mensch. Hij rrachtte bij het Parlement indrukken te verwekken door hoogdraavende woorden, en opende zijn last en gezag met het zeggen van „ De Koning, onze Heer en Meester." Het Parlement omring hem zeer koel, met haar oud befluit om de belastingen niet te registreeren: en op deze wijze liep die bijéénkomst af. Dit voorbij zijnde, viel 'er weer iets nieuws voor: in de verfchillende debatten en twistgedingen, welke 'er tusfehen het Hof en de Parlementen over het onderwerp van de belastingen ontftonden, verklaarde het Parlement van Parijs eindelijk, dat offchoon hec de gewoonte geworden was bij de Parlementen, om de edicten voor de belastingen bij manier vau fchikking te registreeren, het regt daartoe echter alleen aan de Staaten - Generaal toebehoorde; en dat dienvolgens het Parlemenc niet langer met voegzaamheid konde voortgaan te twisten over een zaak, waarin zij geen volmacht hadden om te handelen. Hierop kwam de Koning te Parijs, hield een zamenkomst met het Parlement, welke van tien uuren 's morgens tot zes uuren 's avonds: duurde; en gaf op een wijze, welke fcheen van hem zelve voorttekomen, als of hij 'er met het Kabinet of Ministerie niec over geraad»  Ï&8 RECHTEN VAN raadpleegd had, zijn woord aan hec Parlement, dac men de Scaacen-Generaal zoude bijéén doen komen. Doch hierop kwam weder een ander tooneel te voorfchijn. De Minister en het Kabinet hadden in het geheel geen zin in het bijéénroepen van de Staaten - Generaal. Zij wisten wel, dat als de Staaten-Generaal bijéén kwamen, zij afgedaan hadden; en daar de Koning geen tijd bepaald had, beraamden zij een plan om dat te veriedelen, zonder den fchijn te geeven van 'er zig tegen te verzetten. Met dit oogmerk maakte het Hof zelve een begin aan h t ontwerpen van een foort van Conftitutie: dit was voornaamelijk het werk van den Heere Lamoignon, den Zegelbewaarder, die zig naderhand heeft doodgefchoten. Deze nieuwe fchikking beftond in het oprechten van een lighaam onder den naam van een Cour pléniere, of een volle raad, het welk bekleed zou zijn met alle die macht, waarvan het Gouvernement gelegenheid zoude hebben gebruik te maaken. De perfoonen, die dezen raad moesten uitmaaken, ftonden ter benoeminge van den Koning; het betwiste recht der belastinge liet men van *s Konings zijde vaaren, en men voerde een nieuw Crimineel Wetboek en eene nieuwe manier van procedeeren in, in de plaats van de oude. Dat ftuk had in veele opzichten betere beginfels, dan die, waarop het Gouvernement tot dier tijd toe was beftuurd geworden: doch met opzicht tot hec Cour p!é>  D E N MENSCH. 129 pléniere, dit was niet anders dan een middel, waardoor het despotisme meende te werken, 200 dat deszelfs onmiddelijke werking niet in in 't oog liep. Het Kabinet had groote verwachting van die nieuwe uitvinding. De perfoonen, die het Cour pléniere moesten uitrnaaken, waren reeds benoemd; en, dewijl het noodig was, dat men hetzelve een goed voorkomen gaf, waren 'er veele van de beste karakters uit de Natie toe uitgekozen. Hot zou aanvang neemen met den 8 Maij 1788: doch 'er kwam een {tuiting in het werk door tweeërlei oirzaaken, waarvan de eene het Be-, ginfel en de andere de Form betrof. Op grond van het Beginfel beweerde men,1 dat het Gouvernement geen recht had om zig zeiven te veranderen; en dat als men deze praétijk eens toeliet, die gewoonte tot een wet zoude worden, eh een voorbeeld zijn, waarop hec Gouvernement zig in 't vervolg zou kunnen beroepen, als 't haar belang was een verandering te maaken; — dat hec recht van het Gouvernement te veranderen een nationaal recht was, en niet een rechc van het Gouvernement. En op grond van de Form, beweerde men, dat het Cour pliviere niets anders was dan een meer uitgebreid Kabinet. De toenmaalige Hertogen de la Roche» foucault, Luxembourg , de Noailles en veele andere, weigerden de benoeming aanteneemen, en kanteden zig ernschafcig tegen I hec  I30 RKCHTBN VAN het geheele plan. Ook verzette den zig de Parlementen *er tegen, toen het edict ter oprechtihge van dien nieuwen Raad aan hun gezonden werd om geregistreerd en ter uitoeffeninge gebracht te worden. Het Parlement van Parijs weigerde dit niet alleen, maar ontkende zelfs, dat het daartoe het gezag had; en de twist tusfehen het Parlement en het Kabinet vernieuwde zig, en rees hooger dan ooit. Terwijl het Parlement over dit onderwerp zitting hield, beval het Ministerie een regiment fol aaten het Huis te omringen, en een blockade te formeeren. De Leden lieten bedden voor zig haaien en voorraad, en leefden als in een belegerde vesting; daar dit dus geen uitwerking deed, werd de commandeerende Officier gelast, zelve in het Rarlements Huis binnentegaan en de Leden in hechtenis te neemen, het welk hij Ook deed, en eenige van de voornaaamfte onder hun werden in onderfcheidene gevangenhuizen opgefloten. Ontrent dien zelfden tijd kwam 'er een Deputatie van perfoonen, uit de Provincie van Bretagne, om vertoogen te doen tegen het oprechten van een Cour pléniere; doch deze zond de Aartsbisfchop naar de Bastille. Evenwel men kon de geest der Natie geen meester worden; en zij had zulk; een levendig gevoel van de Kerkte der grond, waarop zij zig vetfehanst had, die naamelijk van het tegenhouden der belastingen, dat zij zig vergenoegde met het bieden van eenen bedaarden tegenftandt, die bij de uitkomst al-  DEN M * N S C H. *3* le de plans, te dier tijd tegen haar gefmeed, deed in duigen vallen. Op bet laatst was men verplicht het ontwerp van een Cour pléniere geheel opcegeeven, de Eerfte Minister volgde niet lang daarna het zelfde nootlot, en de Heer Necker werd weder in zijn post herfteld. De onderneeming ter oprechtinge van een Cour pléniere had een uitwerking op de Natie, welke zij zelve niet gewaar werd. Het was een foort van nieuwe regeeringsvorm, welke ongevoelig diende om haar de oude buiten het gezigt te plaatfen, en om die te ontdoen van het bijgeloovig gezag van oudheid. Het was dat het eene Gouvernement, dac hec andere van den throon bonste; en de oude maakte een gaaping, door te onderneemen een nieuwe aanceftellen. Hec mislukken van dit oncwerp vernieuwde hec denkbeeld van het bijéénroepen der Scaaten-Generaal; en dit gaf weder aanleiding toe een reeks van nieuwe ftaatkundige voorvallen. Daar beftond geen bepaalde form cot hec bijéénroepen der Staaten-Generaal: alles, wat men 'er wezenlijk door bedoelde, beftondt in een deputatie van hetgene te dier tijd de Geestlijkheid, de Adel en de Gemeente genoemd werd; doch derzelver getal en evenredigheid was niec altoos hetzelfde geweest. Zij waren alleen bij ongewoone gelegenheden bijéén geroepen geweest, waarvan de laatfte was in 1614; hun getal was roen ter tijd in een gelijke evenredigheid, en zij (temden bij ordes. I a Hec  ?32 R'S CBT SD* VAN Het kon de fchranderheid van den Heer Necker niet ontglippen, dat de manier van 1614 noch aan het oogmerk van het Gouvernement,'noch aan dat van de Natie voldoen kon. Zoo als het toen met de zaaken ftond, zag alles 'er veel te twistziek uit om over het een of ander overééntekomen. De debatten over privilegiën en uitzonderingen zouden tot in het oneindige geduurd hebben, zonder dat men eens acht zou geflagen hebben op het gebrek van 'een Gouvernement, of op het verlangen van de Natie naar een Conftitutie. Doch daar hij niet verkoos de beflisfing óp zig te neemen, riep hij andermaal de Vergadering der Aanzienlijken {Asfsmblée des Notables) bijéén, en droeg het daaraan op. Dit lighaam had over het algemeen belang bij de beflisfing, daar het hoofdzaakelijk beiiond uit de adelijke Ariftocraten en de hoogbetaalde Geestlijkheid; en zij beflisten voor de manier van 1614. Deze beflisfing ftreed tegen het gevoelen van de Natie, en ook tegen het verlangen van het Hof; want de adelijke Ariftocraaten kantten zig tegen beide, en ftelden zig in de bres voor voorrechten die van beiden onafhangelijk waren. Dit onderwerp werd dan overgenomen bij het Parlement, het welk van gevoelen was, dac het getal'van de Gemeente gelijk moest zijn aan de andere twee; en dat zij alle in één Huis zitting houden, en in één lighaam ftemmen moesten. Het getal werd vast bepaald op twaalfhonderd; zeshonderd te verkiezen door- de  DEN MENSCH, l'J& de Gemeenten, (en dit was nog .minder als de evenredigheid had behooren te zijn, hunne waarde en belangrijkheid met eene nationaale balans gewogen zijnde), driehonderd door de Geestlijkheid, en driehonderd door de Ariftocraaren; doch met opzicht tot de manier van vergaderen, gezamentltjk of apart, en de wijze van ftemmen, het bepaalen hier van werd uitgefteld (*). De (*) De Heer Burke (ik moet de vrijheid gebruiken fcem onder het oog te brengen, dat hij zeer weinig kennis heeft van de Franfche zaaken), over dit onderwerp fpreekende, zegt:' ,, het eerfte dat mij ftootte in het zamenroepen van de Staaten-Generaal, was eene groo„ te afwijking van de oude gewoonteen kort daarop laat hij volgen: „ van het oogenblik, dat ik de lijst las, zag ik duidelijk, en bijna volkomen zoo als het „, gebeurd is, alles wat 'er nu ftond te volgen." Gewis zag de Heer Burke niet alles vooruit, wat 'er ftond te volgen. Ik lub hem getracht inttprenten, zoo wel voor als na dat de Siaaten • Generaal vergaderd walen , dat 'er eene Omwenteling op handen was; maar, ben niet in ftaat geweest hem dit te doen befeffen, gelijk hij het ook niet heeft willen gelooven. Hoe hij dan duidelijk alle de deelen heefc kunnen zien, daar hem het geheel buiten het gezicht was, gaat boven mijn bevatting. F,n met opzicht tot ,, het afwijken van de v, oude gewoonte," behalven de natuurlijke zwakheid van die aanmerking, toont hij hiermede, geen kennis te hebben van de omftandigheden. Die afwijking was nood-, zaakelijk, omdat men ondervonden had, dat de oude gewoonte kwaad was. De Staaten-Generaal van 1614 werden bijéén geroepen in het begin van den burgeroorlog, geduurende de minderjaarigheid van Lodewijk XIII; doch door de ftrubbelingen, die haare rangfehikking in ordes verwekte, vermeerderden zij de onlusten, tot welker ftilling zij bijééngeroepen waren. I 3 Do  ï$4 *«CHTIN VAK De daarop volgende verkiezing >verwekte geene verdeeldheden, maar verlevendigde den ijver. Het was niet de man maar zijne grondbeginfels die in aanmerking kwamen. Men rechtte in Parijs Sociëteiten op, benoemde Commisfies van correspondentie en communicatie geheel de Natie door, met oogmerk om het volk te verlichten, en hun de beginfels van een burgerlijke regeeringsvorm te ontvouwen ; en de verkiezing werd op zulk eene gefchikte •wijze beftuurd, dat zij zelfs geen de minfte gerucht van opfchudding baarde. De Staaten - Generaal zouden dan bijéén komen te Verfailles in April 1789, doch vergaderden niet voor Maij. Zij verzamelden zig in drie afzonderlijke vertrekken, of liever de Geestelijkheid en de adelijke Ariftocraaten onttrokken zig ieder in een afzonderlijke kamer. De meerderheid der Ariftocraaten maakten aanfpraak op hetgene zij noemden het voorrecht van als een afzonderlijk lighaam te ftemmen, en hunne toeftemming of weigering op die manier De Schrijver van Vlntrigtit du Coiintt, welke fchreef voor en aleer men in Vrankrijk nog om een omwenteling dacht, fpreekende van de Staaten-Generaal van io"i4s zegt: ,, Zij hielden het publiek vijf. maanden lang in „ onzekerheid; en uit de verfchilftukken, d}e bij hun „ verhandeld werden, en de drift, waarmede die wer- den doorgedreven, blijkt het, dat de Grooten meer „ dachten om aan hunne bijzondere neigingen te vol- doen, dan om het beste voor de Natie te bezorgen; ,, en de ganfche tijd werd doorgebragt in kijfpartijen, „ plichtpleegingen en prachtvertaoning." ?ie rintrigue 4u Caiinfï Fel. \ f. 339,  den m e n 8 c h. 135 nier re geeven; en veele van de Bisfchoppen en hoog begunftigde Geestelijkheid eischten het zelfde voorrecht voor hunne orde. De Tiers Etat (derde Staat, zoo als zij toen genoemd werd), betuigde geene kennis te hebben van zulke gekunftelde ordes en privilegiën; en zij behandelde dit ftuk niet alleen rondborftig, maar zelfs eenigzïns met verfmaading. Zij begonnen de Ariftocraaten te befchouwen als een foort van paddeftoeftoelen, die voortgroeiden uit het bederf der Maatfchappije, en welke men dus niet als een tak van dezelve kon toelaaten; en uit de neiging die de Ariftocraaten getoond hadden om de Lettres de Cachet in ftand te houden, en uit verfcheidene andere gevallen, bleek het klaar, dat 'er geene Conftitutie kon gevormd worden, als men menfchen in eenig ander karakter, dan dat van Nationaale menfchen toeliet. Na verfcheiderlije twistgedingen over dit ftuk, verklaarde de Tiers Etat of Gemeenten (zoo als zij toen genoemd werden), zig zeiven (op een voorftel ten dien einde door den Abt Sieyes gedaan) voor: „ De Ver- „ tegenwoordioers van de natie; „ en dat de twee Ordes niet anders konden „ worden aangemerkt, dan als afgevaardigde „ van bijzondere Corporatiën, die niet. meer „ dan een delibereerende ftem konden hebben, „ zoo lang zij niet in een nationaal karakter „ met de Nationaale Vertegenwoordigers ver* „ gaderd waren" Deze ftap vernietigde den ' ö 1 4 naam  'l%6 rkchtbn V an raam van Etats• Generaux Staaten- Generaal» en gaf hun den verhevenen naam, dien zij thans draagen van UAsfemblée Nationale, of Narionaale Vergadering. Dit voordel was in geen overijling gedaan ; het was de uitflag van bedaarde overweeging, en overlegd tnsfchen de Nationaale Vertegenwoordigers en die patriotfche Leden der beide kamers, die de dwaasheid, het nadeel en de onrechtvaardigheid inzagen van door kunst gemaakte bevoorrechte onderfcheidingen. Het Was nu baarblijkelijk geworden, dat een Conftitutie , die den naam van Conftitutie waardig zoude zijn, op niets minder konde gevestigd worden dan op eenen nationaalen grondflag. Tot nu toe hadden de Ariftocraaten zig verzet tegen het despotisme van het Hof, en de taal van vaderlandsliefde naargebootst; doch zij verzetteden zig tegen het zelve als tegen hunnen mededinger, (even als de Engelfche Barons zulks deeden tegen Koning jan); en nu verzetteden zij zig weder tegen de Natie uit dezelfde beweeg-oirzaaken. Op het doorgaan van dit voorftel, zonden de Nationaale Vertegenwoordigers, zoo als Overlegd was, een uitnoodiging aan de twee Kamers, om zig met hun in een nationaal karakter te vereenigen, en aan het werk te gaan. Het meerderdeel van de Geestelijkheid, voornaamlijk van de Parochie-Priesters, verlieten daarop de kamer der Geestelijken, en voegden zig bij de Natie; en zoo deeden ook vijfenveertig van de andere kamer. 'Er ftafc  OEN MENSCH» gg$ ftak hier een geheim achter 't werk,_ welks kennis tot opheldering noodzaakelijk is. Men oordeelde het niet voorzigtig, dat alle de patriotfche leden van de kamer,, zig zeiven Edelen noemende, op eens zonden heengaan ; en ingevolge van deze fchik- N king trokken zij af bij trappen, altoos eenige overlaatende, zoo wel om reden van de zaak te geeven, als om een waakend oog te houden over hun die verdacht waren.^ In een korten tijd groeiden zij aan van vijfenveertig tot tachtig, en kort daarna tot nog grooter getal; welke, met een meerderheid van de Geestelijkheid en het ganfche lighaam van de Nationaale Vertegenwoordigers, de misnoegden in een zeer verkleinden ftaa? brachten. De Koning, welke, zeer verfchillend van de algemeene clasfe, die dezen naam draagen, een goedhartig man is, toonde zig genegen, om een vereeniging tusfehen de drie kamers te bewerken, op denzelfden grond, Waarop de Nationaale Vergadering bouwde; doch de misnoegde deeden hun best om dit voortekomen, en begonden nu een ander plan in het hoofd te krijgen. Hun aanhang beftondt uit een meerderheid van de Ariftocratifche, en een minderheid van de Geestelijke kamer, hoofdzaakelijk wordende uitgemaakt door Bisfchoppen en hoog begunftigde Geestelijken ; deze lieden hadden het 'er nu op gezet om van alles een einde te maaken, $n hiertoe geen geweld of list te ontzien, I 5 Zij  IS CHTSN Van Zij hadden niets tegen een Conftitutie; doch het moest zoodanig eene zijn, als zij zouden voorfchrijven, overeenkomftig met hun eigene oogmerken, en bijzondere betrekkingen. Aan de andere kant bleef de Natie ftandvastig weigeren iets anders in hun te kennen als burgers, en 't was nu bij haar beflist, om alle die opgeworpen pretenfiën achter de bank te gooijen. Hoe meer de Ariftocraaten zig lieten zien, hoe. meer zij veracht werden; daar was een klaarblijkelijke zwakheid en gebrek van verftandhouding bij de meerderheid, een foort van je ne fats quoi, ik weet niet wat, dat hun, daar zij zig voor lieten ftaan meerder dan burgers te zijn, tot minder dan menfchen vernederde. Het was meer verachting, die hen grond deed verliezen dan haat, en zij werden meer uitgejouwd als Ezels, dan gevreesd als Leeuwen. Dit is het algemeen karakter van de Ariftocratie, of van hetgene men Edelen of Adeldom, of liever Ezeldom noemt, in alle landen. Het plan van de misnoegden was nu tweeerlij ; naamelijk of om meer bijzonder over alle de verfchilftukken tetrekkelijk de Conftitutie te delibereeren, en te ftemmen bij kamers (of ordes), (waar door de kamer der Ariftocraaten ieder artikel van de Conftitutie zou hebben kunnen tegenhouden) ; of, ingevalle zij hier in niet konden Hagen, de Nationaale Vergadering geheel 't onderfte boven te keeren. Om.  B g N M « N « C U. J39 Om eeu van beide deze oogmerken te bereiken, begonden zij nu vriendfchap te houden met het despotime, het welk zij tot ntt toe getracht hadden te onderkruipen, en de Graaf d'Artois werd hun hoofd. De Koning (die zedert verklaard heeft zelve door hunne maatregels bedrogen te zijn geweest) hield, overeenkomftig het oud gebruik een Ut ete juflke, in 't welke hij de deliberatie en ftemming par téte (hoofd voor hoofd) over zommige onderwerpen toeftemde; doch de deliberatie en ftemming over alle verfchilftukken, betrekkelijk de Conftitutie, overliet aan de drie kamers afzonderlijk. Deze declaratie des Konings ftreed met het advies van den Heer Necker, die nu begon te bemerken, dat hij bij het Hof uit den fmaak raakte, en dat men een anderen Minister in 't oog had. Dewijl de forma van in afzonderlijke kamers te vergaderen nog ra zwang gebleven was, fchoon men die m hec wezen der zaake reeds vernietigd had, vervoegden zig de Nationaale Vertegenwoordigers, onmiddelijk na deze verklaaring van den Koning, ieder bij hun eigene kamer, om over een protest daartegen te raadpleegen; en de minderheid van de kamer, (zig de Edelen noemende) welke zig bij de volkszaak gevoegd hadde, betrokken een afzonderlijk huis, om over hetzelfde punt te handelen. De misnoegde hadden te dezer tijd hunne maatregels beraamd met het Hof, en de Graaf d'Artois nam op zig dezelve te be-  ïqö RECHTEN VAN ftuuren; daar zij nu zagen, uit het misnoe* gen, het welk die verklaaring verwekt had, en de tegenkanting, die zij ontmoette, dat zij het niet in hun macht zouden hebben, om de bedoelde Conftitutie door een afzonderlijke ftemming naar hun zin te dwingen, maakten zij zig gereed tot hun laatfte ontwerp, —» dat van een zamenzweering te maaken tegen de Nationaale Vergadering, en dezelve 't onderfte boven te keeren. Den volgenden morgen liet men de Kamer van de Nationaale Vergadering voor dezelve toefluiten, en met foldaaten bezetten; en de Jeden werden belet binnen te gaan. Hierop begaven zij zig naar een Kaatsbaan in de nabijheid van Verfailles, als de gefchikfte plaats, die zij vinden konden, en na de zitting hervat te hebben verbonden zij zig met een eed, om nimmer, onder welke omftandigheden ook, de dood alleen uitgezonderd, uit eikanderen te gaan, tot dat zij een Conftitutie zouden hebben vastgefteld. Dewijl dus de proef, die men genomen had om de vergaderkamer toetefluiten, geene andere uitwerking had, dan dat zij een naauwer verbind» tenis tusfehen de leden te weeg bragt, werd zij 'sanderen daags weder geopend, en men hervatte het publieke werk weder op de gewoone plaats. Thans komt ter onzer overweeginge het aanftellen van het nieuwe Ministerie, hetwelk de vernietiging van de Nationaale Vergadering inoest voltooijen. Daar men nu hiertoe ge-  Dtt» MEN S C H. Ï4I geweld zou moeten gebruiken, zoo werden 'er orders gegeeven tot het verzamelen van dertigduizend man troupen, waarvan het Commando gegeeven werd aan Broglio, één van het nieuw benoemd Ministerie, die tot dat einde van het land ontboden was. Doch, 'et waren eenige omzigtigheden noodig om dit plan gehim te houden tot op het oogenblik, dat alles tot de uitvoering gereed was, en het is aan deze politie, dat men een verklaaring, door den Graave d'Artois gedaan, moet toefchrijven, en welke hier dus gevoeglijk kan worden bijgebragt. Het moest noodwendig in 't oog loopen, dat zoo lange de misnoegde bleeven voortgaan in hunne kamers, afgezonderd van de Nationaale Vergadering, bijéén te komen, 'er meer wantrouwen zoude plaats" hebben, dan wanneer zij alle bij elkander waren, en dac men hier door vermoeden mogt krijgen op den aanflag. Doch daar zij hieromtrent reeds te vooren hun befluit genomen hadden, en dus thans een voorwendfel noodig hadden om daarvan aftegaan, was het noodzaakelijk hiertoe 'er een voor den dag te brengen. Men bragt dit ook daadelij k ter uirvoer door een verklaaring, gedaan door den Graave d'Artois: „ Dat, bij aldien zij geen deel „ namen in de Nationaale-Vergadering, het „ leeven van den Koning gevaar liep?: waarop zij hunne kamers verlieten, en zig met de Nationaale Vergadering in een lighaam vermengden. Ten  Ï42 EKCHTEM VAN Ten tijde, dat deze verklaaring gedaan werd, befchouwde men dezelve algemeen als een ongerijmd bedrijf van den Graave d'Artois, alleen bereekend om de buitengebleevene leden der twee kameren uit den verneederden toeftand, waarin zij geraakt waren, te verheffen; en als 'er niets meer op gevolgd was, zou dit befluit goed geweest zijn. Maar, gelijk men de dingen best kan verklaaren bij de uitkomst, deze fchijnbaare vereeniging was alleen een dekmantel over de beweegingen, die men in it.ilte maakte, en de. verklaaring fchikte zig 'er na om dit oogmerk te bereiken. In korten tijd vond zig de Nationaale Vergadering omringd van troupen, en 'er Monden 'er dagelijks nog duizenden bijtekomen. Hierop werd 'er door de Nationaale Vergadering een zeer fterke verklaaring gedaan aan den Koning, ten vertooge van de onvoegzaamheid dier maatregelen, en om de reden daarvan te vraagen. De Koning, die geen deelgenoot was in het geheim van dit werkje, zoo als hij naderhand zelve verklaard heeft, gaf hoofdzaakelijk ten antwoord, dat hij geen ander oogmerk had, dan om de publieke rust, welke zeer geftoord fcheen te zullen worden, te bewaaren. Doch niet lang daarna ontdekte zig de aan* 9ag. De Heer Necker en het Ministerie werden afgezet, 'er werd een nieuw aaogeffeld, uit de vijanden van de Omwenteling; en Broglio was met vijfentwintig a dertigduizend man vreemde troupen genaderd om dit werk te rugfteu- nen»  0 E N M K N S C H. 143 nen. Men ligtte het masker af, en nu fton«* den de zaaken tot de Crifis te komen. De uitkomst was, dat in den tijd van drie dagen het nieuwe Ministerie, benevens deszelfs medeplichtigen, het geraaden vonden de Natie te ontvluchten; de Bastille genomen, en Broglio met zijne vreemde troupen verftrooid was; zoo als reeds in hec voorfte gedeelte van dit werk gemeld is. De gefchiedenis van dit korcftondig Ministerie, en van deze kortftondige pooging tot eene Contra-revolutie, bevat eenige aanmerkenswaardige omftandigheden. Het Paleis van Verfailles, alwaar het Hof haar zitting hield, was niet verder dan omtrent honderd roeden af van het huis, daar de Nationaale Vergadering bijéén kwam. Deze twee plaatfen waren op dat tijdftip gelijk aan de afzonderlijke hoofdkwartieren van twee in flagorde gefchaarde legers; en des niettegenftaande was hec Hof zoo volmaakt onkundig van de berichten, welke van Parijs aan de Nationaale Vergadering gebracht waren, als of het haar zetel op honderd mijlen afftands gehad had. De toenmaalige Marquis de la Fayette, die (zoo als reeds gezegd is) verkozen was, omr bij deze bijzondere gelegenheid in de Nationaale Vergadering voortezitten, benoemde, op last van de Vergadering, drie achtereenvolgende Deputatiën aan den Koning op den dag,, en omtrent den avond, toen de Bastille genomen werd, om hem te berichten, en mee hem te handelen over den ftaac der zaaken; doch  Ï44 RECHTEN VAN doch het Ministerie, het welk niet eens wist," dac 'er een aanval gedaan werd op de Bastille, fneed alle gemeenfchap af, en verheugde zig alleen over de knaphandigheid, waardoor zij dus verre gedaagd waren; maar binnen weinige uuren begonden de tijdingen zoo druk en dicht op een te komen, dat zij gedwongen wierden eensklaps uit hunne fchuilhoeken te voorfchijn te fpringen en de vlucht te neemen. De een vertrok op deze en die weder op geene wijze verkleed, en niet eert in zijn eigen karakter. Hunne bekommering was nu maar het zig alom verfpreidend nieuws te ontrijden, om niet in de knip te geraaken; fchoon dus dit fnel voortliep, hunne vluchc was nog fneller. Hec is aanmerkenswaardig, dat de Nationaale Vergadering deze voortvluchtige zamenrorters niet alleen niet vervolgd, maar zelfs niet eens acht op hun gewagen heeft, noch getracht hun daar voor te doen boeten. Beezig zijnde met het oprechten van een Conftitutie, gegrond op de Rechten van den Mensch en het Gezag van het Volk, het eenige gezag, waarop een eenige regeeringsvorm in eenig land recht heeft om te beftaan, gevoelde de Nationaale Vergadering geene van die laage driften, die het karakter van onwettige regeeringen aanduiden, daar deze zig gronden op hun eigen gezag, of op eene ongerijmde erfelijke opvolging. Het is een vermogen van 's menfchen geest, om zig te kunnen fchikken naar zijne befchouwingen, en éénftemmig nier zijn oogmerk te kunnen handelen o Daar  DEN MKNSOB. I4S Daar men dan nu dit complot verdreeven I bad, was een yan de eerfte verrichtingen der i Nationaale Vergaderinge, in ftede van wraakzuchtige bekendmaakingen, zoo als bij andere 1 regeeringen plaats hadden gehad, een Verklaat ring van de Rechten van den Mensch publiek fte maaken, als de grondflag waarop men nu > de Nieuwe Conftitutie ftond te bouwen, en ; 1 welk ik hier thans bijvoege. VERKLAARING van 'de RECHTEN VAN DEN MENSCH en van BURGERS, door de NATIONAALE VERGADERING van V R A N K R IJ K. J)e Vertegenwoordigers van het Volk van Vrankrijk, uitmaakende de Nationaale Vergadering, in aanmerking neemende, dat de onkunde, verwaarloozing of verachting van 's Menfchen Rechten de eenige oirzaaken zijn van de algemeene rampen en bedorvenheden 0 K der  I4Ö E K c h t B n van der regeeringsvorm, hebben befloten, in eene 1 plechtige verklaaring deze natuurlijke, onaffcheidbaare en onvervreembaare rechten voor- j tedraagen; op dat, deze Verklaaring zig geftadig voor den geest der leden van het maatfchappelijk lighaam vertegenwoordigende, zij hier door ftèeds oplettende mogen gehouden worden op hunne rechten en plichten; opdat de verrichtingen van de wetgeevende en uitvoerende machten der regeerfng, elk oogenblik kunnende vergeleken worden met het doeleinde der Staatkundige inftellingen, meer mogen worden geëerbiedigd; en aldus voortaan de eisfchen der Burgeren, overeenkomftig deze eenvoudige en onbetwistbaare grondbeginfels gericht, altoos ftrekken mogen ter inftandhoudinge der Conftitutie, en tot algemeen geluk. „ Het is om deze redenen, dat de Nationaale Vergadering erkent en verklaart, in de tegenwoordigheid van het Op- ( perwezen, en in de hope van zijne gunst en zegen, de volgende Rechten der Menfchen en Burgeren als heilig:'''' „ I. De Menfchen zijn alle geboren en blij* , „ ven altoos vrij en gelijk, met opzicht tot hunne rechten. De burgerlijke onderfchéi„ dingen kunnen dus alleen gegrond zijn op „ de meerdere of mindere nuttigheid aan het „ algemeen.1" „ II. Het oogmerk van alle Staatkundige ver„ bintenisfen is, de btwaaring van de natuur- , o, lijke en onvervreemdbaare Rechten van den , " v „Mensch;  DEN MENSCH. I47 „ Mensch; en deze Rechten zijn. Vrijheid, „ Eigendom, Veiligheid en iVeêrjlandbjeding „ tegen de onderdrukking.'''' - „ III. De Natie is eigenlijk de bron van alle Souvereiniieit; ook kan noch één ENKEL ,, MENSCH, noch EENIG LIGHAAM „ van MENSCH EN, tot eenig gezig ge„ rechihd worden, hst welke niet uitdrukken lijk daaruit zijnen oirfprong ontleent." „ IV. Staatkundige Vrijheid bedaar, in de „ macht van te kunnen doen alles, wat ee„ nen anderen niet benadeelt. De uitoeffe„ ning van de natuurlijke rechten van elk „ mensch heeft .geene andere grenzen, dan „ die, welke no'odzaakelijk zijn, om aan ie„ der ander mensch de vrije oefFening van „ die zelfde rechten te verzekeren; en deze „ grenzen kunnen alleen door de Wet wor„ den bepaald." „ V. De Wet mag alleen verbieden daa„ den, die der maatfchappije fchadelijk zijn. „ Hetgene door de Wet niec verboden word, „ behoort ook niet belet te worden; ook „ kan niemand genoodzaakt worden tot iets, „ het welk de Wet niet eischc." „ VI. De Wee is„de uitdrukking van den „ wil der gemeente. Alle burgers hebben „ recht om, het zij perfoonlijk, het zij bij „ vertegenwoordiging, tot het maaken van „ die Wet medetewerken. Haare befchermin„ gen en ftrafFen zullen voor allen even na ,, zijn; en daar elk en een ieder ten dien y. opzichte deelt in dezelfde gelijkheid, zal ook Ka ieder  148 RECHTEN VAN „ ieder één op gelijken voet verkiesbaar zijn „ tot alle eerampten en bedieningen, overeen* „ komfiig de enderfcheidsne bekwaamheden, „ zonder eenig ander onderfcheid, dan datge„ ne, het welk uit hunne deugden en begaafd„ heden geboren word" „ VII. Niemand mag befchuldigd, in arrest „ genomen of gevangen gehouden worden, dan alleen in gevallen bij de Wet bepaald, „ en overeenkomstig de gebruikelijkheden, „ die zij heeft voorgefchreven. Al wie wil„ lekeurige orders bevordert, bekuipt, uit„ voert of doet uitvoeren, behoort geftraft ,, te worden; daartegen ie,der burger, uit „ kracht van de Wet opgeroepen of gevan„ gen genomen, moet oogenblikkelijk ge„ hoorzaamen, en maakt zig zeiven fchuldig ,, door het bieden van wederftandt." „ VIII. De Wet vermag geene andere ftraf,, fen opteleggen, dan dezulke,» welke volftrektelijk en duidelijk noodig zijn: en nie„ mand mag geftrafc worden, als uit kracht ,, van eene Wet, die reeds voor het misdrijf ,, algemeen gemaakt was, en wettig ter uit,, voer gebragt word." „ IX. Daar ieder mensch onfchuldig ver„ onderfteld word tot zoo lang hij overtuigd ,, is, zal de Wet, hoe zeer ook zijne ge„ vangenhouding onvermijdelijk geworden zij, „ echter voorzien moeten tegen alle groo„ tere hardigheid, als die, welke alleen noo„ dig is om zig van zijnen perfjon te ver« zekeren." „ X. Nie.  DEN M E N S ' C H. 149 „ X. Niemand .mag overlast worden aange„ daan uit hoofde van zijne begrippen, ook „ niet uit hoofde van zijne Godsdienftige be5> grippen, mits de openlijke belijdenis daar„ van de openbaare orde, door de Wet. ge„ ve'stigd. niec verftoore." „ XI. De ongedwongene mededeeling van „ gednchten en gevoelens een van de dier„ baarde rechten zijnde van den mensch, „ zoo mag ook ieder burgef vrij fpreeken, „ fchrijven en gemeen maaken, mits hij verant„ woordelijk blijve voor het misbruik van deze „ vriiheid, in gevallen bij de Wet bepaald." „ XII. Daar het ter befcherminge van de „ rechten der menfchen en burgeren noodig „ is, dat 'er eene openbaare macht beftaa, „ zoorword deze macht bellemd ten nutte „ der gemeente, en niet ten bijzonderen voor„ deele van hun, aan wie dezelve word toe„ betrouwd." „ XIII. Daar 'er tot inflandhouding van „ die openbaare macht, als mede tot het „ goedmaaken der onkosten van hec beduur, „ algerrteene belastingen noodig zijn, zoo „ moeten deze op een gelijken voet ver„ deeld worden onder de leden der gemeen„ te, overeenkomdig derzelver vermoogen." „ XIV. Ieder burger heeft het recht tot „ een vrije ftem, of in perfoon of bij ver„ tegenwoordiging, in de bepaaling van de „ noödzaakelijkheid der openbaare belastin„ gen, derzelver gebruik, beloop, wijze van „ heffing en duuring." K 3 „ XV. Ie-  i$0 HECHTEN VAN ,, XV. Iedere gemeente op zig zelve heeft j. het recht, om van deszelfs gemagtigden rekenfchap van hunne handelwijze te vor„ deren." „ XVI. Iedere gemeente, bij welke niet „ voorzien is in de verdeeling der machten, „ en gezorgd voor de veiligheid der rechten, „ heeft gebrek aan een Conftitutie." ,, XVII. Daar het recht van eigendom on„ fchendbaar erf heilig is, zoo moet ook nie- mand daarvan verftooken zijn, uitgenomen „ in gevallen van baarblijkelijke openbaare „ noodzaakelijkheid, die wettig geftaafd is en onder voorwaarde van een voorafgaande „ billijke fchadeloosftelling." AANMERKINGEN OP DE VERKLAARING DER RECHTEN. De drie eerfte Artykels behelzen in algemeene termen de ganfche Verklaaring der rechten: alle de volgende Artykels zijn of daaruit afgeleid, of dienen tot ophelderinge. De vierde, vijfde en zesde bepaalen meer bijzonder hetgene meer algemeen in de eerfte, tweede en derde uitgedrukt is. De 7e, 8e, 9e, 10e, en i>e Artykels behelzen verkiaaringen van grondbeginfels, waarop  D i N MENSCH. I5Ï op de te maakene Wetten fusten zullen, overeenkomftïg de reeds verklaarde rechten. Doch zommiee zeer braave menfchen, zoo wel ro Vrankriik als in ar.dere landen, zijn het met eens, ofwel het io« Arrykel het recht, waarmede het volgens de meening moet overéértftemmen, genoegzaam handhaaft: want bonen dat doet het de Goddelijke waardigheid vart den Godsdienst te kort, eh verzwakt deszelis werkzaam vermogen op den geest, door denzeiven aan menfchelijke wetten onderworpen te maaken. Op deze wijze zoude zig de Godsdienst aan den mensch verwonen, gelijk een licht door een nevel omgeeven, die deszelfs bron voor zijn gezicht verdonkert, en waar door hij niets eerbiedenswaardigs ziet in dien fchemerachtigen ftraal (*> ^ r»1 Daar is een enkel denkbeeld, het welke, als het rechtftreeks op onzen geest werkt, het zij in den zin van de Wet, of in dien van den Godsdienst ieder mensch, iedere gemeente en iedere «geering zal weêrhouden van kwalijk te handelen in het ftuk van Godsd.enst; Het is dit, dat voor en al eer er eeni¬ ge menfchelijke inftellingen van regeeringsvormen in de Waereld bekend waren, 'er, als ik «.ij zoo eens mag uitdrukken, een verbond beftond tusfehen God en den Mensch van het eerfte begin des tijds af; en dat, even foo^in\ls de betrekking en ftand, waarin de mensch in zijn individueel perfoon ftaat tot zijnen Maaker, in eenigerlije wijzen door eenige menfchelijke wetten of cezag veranderd of verkeerd zou kunnen worden, even zoo min ook die Godsdienftige eerbied, welke een deel van dit verbond is, aan menfchelijke wetten onderwof pen kan gemaakt worden; en dat alle wetten zig moetea fchikkea naar dit vooraf beftaande verbond, en zig  15* KUCHTEN V A t» De overige Artykels beginnende met de 12e, zijn in het wezen der zaake bevat in de beginfels der voorafgaande Artykels; maar in de bijzondere omftandigheid, waarin Vranktijk toen ter tijd was, hebbende te niet te doen hetgene verkeerd, zoo wel als opterechten het gene bilijk was, kwam het meer te pas in bijzonderheden te treeden, als wel in eene andere gefteldheid van zaaken noodig zou geweest zijn. Toen de Verklaaring der rechten bij de Nationaale Vergadering voorgedraagen werd, merkten zommige van de leden aan, dat bij aldien men een Verklairing der Rechten in het licht gaf, deze ook gepaard moest gaan met een Verklaaring der Plichten. Deze bedenking duidde ëenen opmerkenden geest aan, die alleen dwaalde doordien hij die opmerking niet verre genoeg voortzettede. Een Verklaaring der Rechten is wederkeerig ook een verklaaring der Plichten. Het zelfde recht, dat ik hebbe als mensch, heefc ook een ander; en het word mijn plicht zoo wel dat van andere te handhaaven, als zelve dat te bezitten. De niet aanmaatigen dat verbond te fchikken naar de wetten, welke, behalven dat zij menfchelijk zijn, van laater tijd zijn. De eerfte daad van den mensch, toen hij rondziende zig zeiven befchouwde nis een fchepfel, het welk niet van zijn eigen maakzel was , en een waereld ♦oor zig vond gefchikt om hem te ontvangen , moet geweest zijn Godsdienftige eerbied, en deze eerbied moet voor altoos geheiligd blijven .voor ieder individueel mensch., zoo ah het hem toefchijnt recht te zijn; de regeeringen doen dus kwalijk, als zij hier willen tusfchenkomen.  DEN MENSCH» ïffë De drie eerfte Artykels fijn de grondfteunea der Vrijheid, zoo wel der individueele als der nationaale Vrijheid; ook kan geen land vrij genoemd worden, welks regeering den aanvang niet neemt uit de beginfels, die zij bevatten , en deze niet ftandvastig zuiver bewaart; over het geheel is die Verklaaring der Rechten van meerder waarde voor de waereld, en zal meer goed doen, dan alle de wetten en inftellingen die tot nog toe afgekondigd zijn. In de vooraffpraak, welke aan het hoofd van de Verklaaring der Rechten geplaatst is, zien wij het plechtig en luifterrijk fchouwfpel van eene Natie, die haaren last opent, onder het gunftig opzicht van haaren Maaker, tot het vastftellen van eene regeeringsvorm; een tooneel zoo nieuw en zoo onvergelijkelijk alles overtreffende, wat 'er immer in de Europefche Waereld is voorgevallen, dat de naam van omwenteling te verkleinend zij voor deszelfs karakter, en het eerder den naam verdiene van eene herfchepping van den mensch. Wat zijn toch de tegenwoordige regeeringsvormen van Europa anders dan tooneelen van onrecht en verdrukking? Wat is die van Engeland? zeggen niet deszelfs eigene ingezetenen, dat het een markt is, alwaar ieder mensch zijn prijs heeft, en daar de omkooping een algemeene handel is ten kosten van hec misleide volk? Geen wonder dan, dat de Franfche Omwenteling gelasterd word. Had zij zig enkelijk bepaald bij de vernietiging van het openlijke despotisme, veelligc. K 5 sou-  J©F rbchten van zouden de Heer Burke en andere zig ftil gehouden hebben. Nu is hun roepen: „ Zij „ is te ver gegaan:" dat is, zij is voor hün te ver gegaan. Zij ziet naamelijk de omkooping onder de oogen, en dit brengt de ganfche handeldrijvende troep in alarm. Hun uitvaaren zelve verraad hunne vrees, en het is alleen het kermen over het openen van een vervuild gebrek, dat zij hooren laaten. Doch wel verre dat de Franfche Omwenteling hiervan eenig nadeel lijden zoude (trekt het dezelve tot eer. Hoe meer die rots geflagen word, hoe meer vonken zij verfpreiden zal; en de eenige vrees is maar, dat zij niet genoeg geflagen zal worden. Van aanvallen heeft zij niets te duchten : de Waarheid heeft haar gevestigd, en de Tijd zal haar een naam geeven, zoo duurzaam als hij zelve. Hebbende nu een fchets gegeeven van den voortgang der Franfche Omwentelinge door meest alle deszelfs voornaamfte tooneelen van het begin af tot aan het bemachtigen van de Bastille en haare bevestiging door de Verklaaring der Rechten toe, zal ik dit onderwerp thans befluiten met dat nadrukkelijk gezegde van den Heer de la Fayette: — Mogt dit groote geêenkteeken, der Vrijheid opgerecht, den Onderdrukker tot een les, en den Onderdrukten tot een voorbeeld dienen! (*) (*) Zie boven pag. jr8. NB. Sints het veroveren der Bastille, is hetgene 'er voorgevallen was bekend gemaakt ; maar hetgene men in dit verhaal aangeteekend vind, is van vroeger dagtekening: en het een en ander daarvan, gelijk men ligtelijk zien kan, kan maar zeez weinig bekend zijn. MEN-  MENGELWERK. TPen einde onze redeneering in hec eerfte gedeelce van die werk, en hec daarop volgende verhaal onafgebroken^ te kunnen voortzetten, heb ik eenige aanmerkingen achtergehouden, om die liever zaamen bijéén te voegen in een Mengelwerk, waarin men de verscheidenheid niet met den naam van verwarring kan beftempelen. Het Boek van den Heer Burke is geheel en al Mengelwerk. Zijn oogmerk was de Franfche Omwenteling aantetasten, maar in plaats van in een geregelde orde voorttetrekken, heeft hij haar beftormd met eenen woesten hoop van denkbeelden, die elkanderen omverwerpen en te fchande maaken. Dan het valt niet moeijelijk van deze verwarring en tegenftrijdigheid in het Werk van den Heer Burke reden te geeven. Wanneer iemand in een langduurig pleitgeding zijn cours naar iets anders richten wil dan naar de vaste poolshoogte van waarheid of grondbeginfels, is het zeker, dat hij verlooren is. Het is buiten het bereik van zijn bekwaamheid om door eenig ander middel, dan door het in het oog houden van deze leidftar, alle de deelen van een beredeneerde Verhandeling bijééntehouden, en die tot een (lot & doen zamenloopen. Noch geheugen noch vinding  I56 MEN GELWERK. ding kunnen aan die gebrek voldoen. Het eer» fte begeeft hem, en de Jaatfle verraadt hem. Ongeacht de nietsbeduidendheid. want het verdient geen beter naam, waarmede de Heer Burke de erfFelijke rechten en erffelijke opvolging verdeedigt, en ftaande houdt, dat een Natie geen recht heeft om voor zig zelve een regeeringsvorm te maaken, komt het hem juist voor eenige bppaaling te moeten geeven van hetgene men door een regeering verftaat, en hij zegt: „ De Regeering is een uitvin' „ ding van het menfchelijk verftand." Toegeftemd zijnde, dat de Regeering een uitvinding is van menfchelijk verftand, zoo moet het noodwendig volgen, dat erfFelijke opvolging en erffelijke rechten (zoo als men ze r.oemt), daarvan geen deel kunnen uitmaaken, dewijl het onmooglijk is het verftand erffelijk te maaken; en aan den anderen kant, kan dat geen verftandige uitvinding heeten, welke bij deszelfs uitwerking het beftuur van een geheele Natie toevertrouwt aan het beleid van een zotskap. De grord, waarop de Heer Burke hier bouwt, is in allen deele doodelijk voor zijn zaak. In zijn redeneering gaat hij bij verwisfeling van erffelijke rechten over tot erffelijk verftand; en de vraag is, wie is de wijste mensch? Hij behoorde hier aanretoonen, dat elk die in de rechte lijn opvolgt, een Salomo is, of hij heeft geen recht om Koning te zijn. Maar welk een trek is dit van den Heer Burke! Om eens een Zeemans fpreekwoord te bezigen: hij heeft het dek op.  MENGELWERK» *5? epgezwahberd, en ter naanwernood een eenige naam in da ganfche lijst der Koningen leesbaar gelaaten {en hij heefc met een Seijsfen, zoo vreeslijk, als dat van den Dood en van den Tijd, het Huis der Peers neergemaaid en uitgedund. Maar het fchijnt, dat de Heer Burke dezen draaij bemerkt, en zorg gedraagen heeft zig voor de gevolgen daarvan te behoeden, door de regeering niet alleen te maaken tot een uitvinding van het menfchelijK verftand, maar ook tot een monopolie van verftand. Hij fteld de Natie als gekken aan de eene zijde, en plaatst zijn regeering van verftand, alle de wijze mannen van Gotham, aan de andere zijde, en dan roept hij uit en zegt: „ De Menfchen hebben een R.ECHT „ om te eisfchen, dat door dit verftand in hun„ ne behoeften voorzien worde." Na dezen uitroep gaat hij datelijk over om hun te verklaaren, wat hunne behoeften zijn, en ook wac hunne rechten zijn. Hierin is hij behendig te werk gegaan, want hij maakt van hunne behoefte een behoefte van veiftand; dan daar dit een koude troost is, brengt hij hun verder onder het oog, dat zij een recht hebben (niet op eenig gedeelte van dat verftand) maar om door dat verftand geregeerd te worden: en om hem te beter een plechtigen eerbied voor deze monopolie-regeering van't verftand, en düszelfs uitgeitrekte vermogen tot alles, moogelijk of onmoogelijk, recht of verkeerd, imeboezemen, gaat hij voort met den geheim- zinni-  158 MENGELWERK. zinnigen nadruk van een ftarretfwichelaar, aan liiin die vermogens met deze woorden uitte- meeten. „ De Rechten van den Mensch, „ die onder eene regeering leeft, zijn de voordeden die hij daarvan trekt; en deze „ ftaan dikwijls in evenwigt goed tegen goed; „ zomtijds in tegenoverftelling van goed te„ gen kwaad, en zomtijds van kwaad tegen kwaad. De Staatkundige reden is een be„ reekening; waare zedelijke bewijzen, ze„ dekundig en niet bovennatuur- of wiskun,, dig, addeerende- fubftraheerende - multipli„ ceerende- en divideerende." Daar welligt de bewonderende luisterende meenigte, tot welke de Heer Burke zig veronderfteld te fpreeken, alle deze geleerde brabbeltaal niet verftaan mogt, zal ik eens op mij neemen zijn tolk te zijn. De meening dan, goedhartig volk! van dat alles is: Dat de regeering door geen grondbeginfel hoegenaamd befluurd word; dat zij kwaad goed, of goed kwaad maaken kan, al zoo als het haar belieft, In één woord, dat de regeering beftaat in willekeurige macht. Doch 'er zijn nog zoo eenige dingen, die de Heer Burke vergeeten heeft. Vooreerst: Hij heeft niet aangetoond waar het verftand oirfprongelijk van daan kwam: en ten tweeden heeft hij niet aangetoond, door wat gezag dat het eerst begon te werken. Op de manier zoo als hij de zaak voordraagt, moet of de regeering hét verftand geftolen, of het verftand de regeering geftoolen hebben. Zij  MENGELWERK. ï<# beftaat zonder oirfprong en haar macht zonder authoriteit. In één* woord, hec is overheerfching. Of het uic een gevoel van fchaamte oncltaa; of uit inwendige overtuiging van eenig grondt gebrek in de regeering, dat noodzakelijk buiten h^t gezicht moet gehouden worden; of uit beide, of uit eenige andere oir\ zaak, neeme ik niet op mij om te bepaalen, maar het is 'er zoo mede gelegen, dat een monarchaal redenaar nimmer tot den eerften oirfprong der regeeringa opklimt, noch die uit de eerfte bron afleidt. Dit is een van de Shibboleths, waar aan men hem kennen kan. Duizend jaaren hierna zullen zij, die dan in Amerika of in Vrankrijk woonen met trots teruege zien op den oirfprong hunner regeeringsvormen en zaggen: Dit was het werk van onze roemrijke Voorouders! Maar wat kan een monarchaal babbelaar zeggen? Waarop kan hij zig beroemen? Helaas! op niets. Een zeker iets verbiedt hem om naar het begin terug te zien, uit vreeze, dat niet in het ver verfchiet der tijden de een of andere ftruikroover of opperfte van een bende het hoofd opfteeke, en zegge: hier ik ben de oirfprong. Hoe hard de Heer Burke nu twee jaaren lang op de Regeerings-bill en de erfopvolging gewerkt, en hoe diep hij ook in voorgaande gebeurtenisfen is doorgedrongen, nog heeft hij geen ftoutheid genoeg gehad, om tot Wdlem van Normandijen toe opteklimmen, en te zeggen: zie  lóo MENÖELWERK. zie daar nu het hoofd van de lijs-t, zie daar de bron van de eer in den zoon van eene hoer, in den plunderaar van de Engelfche Natie. De verandering van de gevoelens der Menfchen , betrekkelijk de regeeringsvormen, gaat thars fnel voort in alle landen. De omwentelingen van Amerika en Vrankrijk hebben een flraal van licht over de Waereld verfpreid, die tot binnen in den mensch toe doordringt. De buitenfpoorige onkosten der regeeringen hebben het volk, door op het gevoel te werken, aan het denken geholpen: en als de fluijer eens begint te fcheuren is 'er geen dicht krijgen meer aan. De onkunde is van een bijzonderen aart: als zij eens verdreeven is, is het onmooglijk haar weder algemeen te doen worden. Het is geen eigenlijke zaak, die op zig zeiven beftaat, maar het is alleen de afwezigheid van kennis; en fchoon men iemand! onkundig houden kan, zoo kan men hem echter niet onkundig maaken. De ziel handelt in het ontdekken van waarheden op dezelfde wijze, als zij handelt in het ontdekken van voorwerpen door het gezigt; als iemand eens een voorwerp gezien heeft, is het onmoogelijk zijn ziel weder in die gefteldheid te brengen, waarin zij was, voor hij het gezien had. Zij, die van een Tegen-omwenteling in Vrankrijk fpreeken , toonen hoe weinig zij den mensch kennen. In den geheelen kring der fpraakkunde zouden 'er geen woorden te vinden zijn, die zaam-  MBMOBI.'WERK. 16*1 zaamgevoegd de middelen zouden kunnen uitdrukken, in ftaat om een tegen - omwenteling te bewerken. Die middelen zouden moeten zijn een vernietiging van kennis ; en men heeft nog nimmer uitgevonden, hoe men iemand kan doen niet weeten hetgene hij weet, of kan doen niet denken hergene hij denkt. De Heer Burke doet vergeeffchen arbeid om den voortgang der kennis te beletten, en dit wil zoo veel minder van hem gedaan zijn, daar 'er een zekere handeling in de ftadt bekend is, dewelke hem verdacht maakt van een loontrekker te zijn onder een verbloemden naam. Men zoude hier uit een en ander vreemd leerftuk, daar hij in zijn werk mede voor den dag komt, kunnen verklaar ren, het welk, fchoon door hem gericht tegen de Omwentciings-Sociëteit, in het wezen van de zaak de geheele Natie betreft. „ De „ Koning van Engeland," zegt hij, „ be„ zit Zijn Kroon (want, volgens de Heer Burke komt zij de Natie niet toe), „ in „ weerwil en met verachting van de verkie„ zing der Omwenteling-Sociëteit, waarvan i de Leden noch hoofd voor hoofd, noch " zaamgenomen een eenige ftem hebben toe , het aanftellen van eenen Koning; en de \n Erven van Zijn Majefteit zullen, ieder op " zijn tijd en volgens zijnen rang, tot de „ Kroon komen, eveneens met verachting en „ in weerwil van hunne verkiezing, gelijk „ Zijn Majefteit gekomen is aan die, die hij „ thans dcaagt." " L Wat  t6t MENGELWERK. Wat aanbelangt, wie 'er in Engeland of elders Koning is; ja of 'er al of niet een Koning is, en of het volk een Cherokeesch Opperhoofd, of een Hesfisch Husfaar voor Koning verkiest, is een zaak, waar mede ik mij het hoofd niet breeke, ik laat dat aan hun zelfs over: maar wat het gemelde leerftelfel betreft, zoo verre dit betrekking heeft op de Rechten van den Mensch, en die der Volken, zoo zeg ik, dat dit een taal is, zoo verfoeijelijk, als 'er immer in het llaafachtigst land van den aardbodem zoude kunnen gevoerd worden. Of het mij, die aan zulke dispotisme niet gewoon ben, erger in de ooren klinke dan wel anderen, kan ik niet zoo wel beflisfen; maar niettemin kan ik zeer wel oordeelen over de verfoeijelijke grondbeginfels, Waaruit dat voortkomt. Het is niet de Omwentelings-Sociëteit, die de Heer Burke bedoelt; het is de Natie, zoo wel in haar oirfprongelijk, als in haar vertegenwoordigend karakter; en hij heeft zorg gedraagen, dat men hem verftond, door te zeggen, dat zij noch hoofd voor hoofd, noch zaamgenomen een ftem hebben. De Omwentelings-Sociëteit beftaat uit Burgers van allerlijën rang, en uit leden van beide de Parlementshuizen; bijgevolg, als deze geen recht hebben, om in een van hunne karakters te ftemmen, zoo kan ook noch de Natie noch het Parlement recht tot ftemmen hebben. Die moet een waarfchouwing zijn voor ieder land, hoeveel 'er aan vast is, dat men Koningen uit  M S N ö * 1 V/ E R K. 16*3 uit vreemde Familiën hebbe. Het is der moeite waardig aancemerken, dat, hoe zeer de Engelfche ook den mond vol hebben van hunne Koningen, het met dat al altoos een vreemd huis is, waaruit hunne Koningen genomen zijn, en dat, fchoon zij de vreemdelingen zoo zeer haaten, zij zig echter door dezelve laaten regeeren. Thans is het een van de kleine Duitfche Stammen, het Huis van Brunswijk. Tot nog toe is het bij de Engelfche Parlementen in gebruik geweest de zoogenaamde opvolging te regelen, (het voor een afgedaane zaak houdende, dat de Natie haare toeftemming blijft geeven, om aan deszelfs regeeringsvorm een monarchaale tak te hechten ; wanc zonder dat zou het Parlement geen macht gehad hebben om naar Holland of naar Hanover te zenden, of om de Natie een Koning optedringen tegen haar wil). En die moest de uiterfte grenspaal zijn, waartoe* hec. Parlement in dat geval komen kon; maar het recht van de Natie gaat verder, want zij heeft het recht om de geheele gedaante der regeeringsvorm te veranderen. Het recht van het Parlement hier toe is alleen maar een toevertrouwd recht, een recht bij volmachtiging, en dat maar van een zeer gering gedeelte van de Natie, en zelfs heeft een van de Parlementshuizen dit recht niet. Maar het recht van de Natie hiertoe is een oirfprongelijk recht, zoo algemeen, als de belastingen. De Natie is de betaalsheer van al6 La l«s,  16*4 KKN OB X.WK R E. les, en alles moet overeenkomftig zijn met haaren algemeenen wil. Ik herinner mij hier een aanfpraak in het zoogenaamde Engelfche Huis der Peers (Hogerhuis), gedaan door den toenmaaligen Graaf van Shelburne, die ik meen dat destijds Minister was, en welke op dit geval toepasfelijk is. Ik belaste mijn geheugen juist niet met alle bijzonderheden; doch de woorden en zin kwamen, zoo nabij als ik mij herinneren kan, hierop uit: Dat de Vorm der Regeeringe een zaak was, geheel en ten allen tijde afhangelijk van den wil eener Natie; dat bijaldien zij een monarchaalen vorm verkiest, zij ook het recht heeft om dien te hebben; en zoo zij naderhand verkoos een Republiek te zijn, zij recht had om een Republiek te zijn, en aan den Koning te zeggen, wij kunnen u niet langer plaatfen. Wanneer de Heer Burke zegt, dat „ Zijn ,,' Majedeits Erven en Opvolgers, ieder op ,, zijn tijd en volgens zijnen rang tot de Kroon komen zullen met dezelfde verachting „ en in weerwil van hunne verkiezing, even „ gelijk Zijn Majefteit tot die gekomen is, „ die hij thans draagt;" zoo is dit veel te veel gezegd, zelfs tegen den geringden inboorling van het land, van wiens dagelijkfchen arbeid een deel bedeed word, om de millioen derlings uittemaaken, welke het Land geeft aan den Perfoon, dien men Koning noemt, ltegeering met moedwil gepaard word despotisme; maar als 'er verachting bijkomt, word  M S N C ï L W « R <» word zij van een nog erger natuur, en te betaalen om veracht te worden, is de diepfte flavernij. Deze foort van regeering komt uit Duitschland voort, en herinnert mij wat mij eens een Brunswijks foldaat, die in den ootlog door de Amerikaanen gevangen genomen was , verhaalde : „ Ach !" zeide hij, „ Amerika is een fchoon vrij land, „ dat waardig is, dat het volk 'er voor vech„ te. Ik ken het onderfcheid door de ken„ nis van mijn eigeu land; in mijn land, „ als de Prins zegt, eet ftroo, dan eeten ,, wij ftroo." — God helpe dat land, dacht ik, Engeland of een ander land, welks vrijheden door Duitfche regeerings - beginfels en Brunswijkfche Princen moeten befchermd worden. Daar de Heer Burke nu eens van Engeland fpreekt, dan van Vrankrijk, en dan weder van de geheele Waereld en van de regeeringsvormen in 't gemeen, is het moeijelijk zijn werk te weerleggen, zonder m fchijn telkens weder op het zelfde ftuk neêrtekomen. Alfchoon de beginfels der regeeringe algemeene onderwerpen zijn, is het echter in veele gevallen bijna onmogelijk om dezelve geheel en al van het denkbeeld van plaats en omftandigheid aftezonderen; en te meer als men de omftandigheden voor bewijsredenen aanvoert, gelijk dit met de Heer Burke meenigmaalen het geval is. In het eerfte gedeelte van zijn Boek, het volk van Vrankrijk aanfpreekende, zegt hij: „ De ondervinding heeft ons (meenende de L 3 » Eq"  166 MEHGELWERK. „ Engelfche) geleerd, dat onze Vrijheden „ door geenen anderen weg of middel, regel» „ maatig, duurzaam en heilig als onze erffe* „ lijke rechten bewaard kunnen worden, dan „ alleen door eene erfelijke Kroon.'"' Ik vraage aan den Heer Burke, wie is 'er dan op uit om dezelve wegterooven? De Heer de la Fayette, zegt in zijn aarfpraak aan Vnrkrijk: ,. Om vrij te zijn is het voor eene „ Natie genoeg, dat zij dit wille." Maar de Heer Burke vertoont Engeland als buiten ftaat om voor zig zelve zorgtedraagen; en dat des haare Vrijheden bewaard moeten worden door een Koning, die haar in „ verachting"houdt. Bijaldien Engeland tot die laagte ge» zonken is, zoo maakt het zig gereed, om even als in Hanover of in Brunswijk ftroo ce eeten. Doch, behalven dat die uitlegging zeer dwaas is, zoo zijn gelukkiglijk de facla alle tegen den Heer Burke. Het was door de erfelijkheid der regeeringe, dat de Vrij» heden van het volk gevaar liepen. Karei de eerfte en Jaeobus de tweede zijn voorbeelden van deze waarheid; en nog ging geen van hun beiden zoo verre om de Natie in verachting te houden. Daar het niet zelden voor het volk van het; eene land van nut is, te hooren wat die van andere latden ten hunnen opzichte te zeggen hebben, zoo is het ook moogelijk, dat her. Volk van Vrankrijk iets uit het werk van den Heer Burke leere, en ook dat het volk van Engeland iets leeie uit de antwoorden,die daarop  M K W O E L ■» E * K. l6? op ftaan uictekomen. Als Natiën met elkander in twist geraaken over de Vrijheid, zoo word 'er een wijd veld van gefchillen geopend Men begint het twistgeding met de rechten van oorlog, zonder deszelfs rampen te ondervinden; en daar kennis het voorwerp is, waarom gevochten word, zoo gaat de partij, die de neêrlaag krijgt, met de prijs der overwinninge ftrijken. De Heer Burke fpreekt van hetgene hij een erffelijke Kroon noemt even eens, als of het een natuurlijk voortbrengfel ware; of als hadde zij, even als de tijd, het vermogen om, niet alleen onafhangelijk, maar zelfs in fpiit van den mensch te kunnen werken; of even als of het een zaak, een onderwerp was, daar men algemeen in bewilligde. Helaas! zij heeft geene van alle deze eigenfchappen, maar is het omgekeerde van dit alles! He: is een ding, dat in de verbeelding beftaat, over welks eigendom meer dan getwijffeld is, en welks wettigheid binnen weinige jaaren geheel ftaat ontkend te worden. Doch om deze zaak in een klaarder licht te plaatzen, als 't gene algemeene uitdrukkingen daar aan geeven kunnen, zal het noodig zijn, de onderfcheidene hoofdpunten te 'bepaalen, waaruit dë (zoogenaamde) erffelijKroon, of om eigenaartiger te fpreeken, de erffelijke opvolging tot de Regeering van eene Natie, kan befchouwd worden; zij zijn Vooreerst; het recht van een bijzondere Familie om zig aanteftellen. Ten tweeden; L 4 net  l63 M KNGBX.WBS.K. het recht van de Natie om een bijzondere Familie aanteftellen. Met opzicht toe het eerfte van deze hoofdpumen, dat naamelijk van eene Familie, welke zig zeiven aanftelt, met erffVlijke macht, op haar eigen gezag, en onafhangelijk van de toeftemming der Natie, alle menfchen zullen zamenftemmen om dit dispotisme te noemen; en het zoude hun verfland onneer aangedaan zijn, als men moeite wilde doen om dit te bewijzen. Maar het tweede hoofdpunt, dat naamelijk van eene Natie, die eene bijzondere Familie aanftelt met erfelijke macht, dit vertoont zig bij de eerfte overweeging niet als despotisme; doch als men een tweede overweecing plaats wil gunnen, en men die overweeging wil voortzetten van zijn eigen perfoon tot op zijn nakroost, zoo zal men zien, dat de erffelijke opvolging in haare gevolgen voor andere dezelfde despotisme word, welke men voor zig zeiven kwaad keurde. Zij is van die uitwerking, dat zij de toeftemming van een volgend geflacht uitfluit, en de uitfluiting van toeftemming is despotisme. Als de perfoon, die t'eeniger tijd in het bezit van de Regeering zijn zal, of die welke hem ftaat optevolgen, tegen de Natie zeggen kan: Ik benoude deze macht met „ verachting'' van u, zoo is het evenveel uit kracht van welk gezag hij zig laat voorftaan dit te zeggen. Het is geen troost, maar een verzwaarende omftandigheid voor een perfoon, die in  U * N G * t W * * K. tft 5n flavernij is, te overweegen, dat hij van zijn eisen vader daartoe verkoet is; en dewiil datgene, het welk het misdaadige van eerde bedrijf verzwaart, niet kan voortgebragt worden als een bewijs van deszelfs wettigheid, zoo kan men ook niet ftellen, dat de erffelijke opvolging een wettige zaak is. Om dit hoofdpunt op eene-meer volkome» ne wijze te voldingen, zal het niet ondienftig Zijn, het geflacht, het welk eene Familie met erfelijke macht aanftelt, eens op zig zeiven, en afgezonderd van de optevolgene geflach• ten te befchouwen; en dus in overweeging te neemen het karakter, waar in het eerfte geflacht met opzicht tot de opvolgende ge* (lachten hier handelt. Het geflacht, het welk het eerst een perfoon verkiest om hem aan het hoofd der Receeringe te plaatfen, het zij met den tycel van Koning of eenige andere onderfcheiding, handelt volgens eigen keuze, het zij deze wijs, het zij dezelve dwaas zij, als vrij handelende voor zig zelve. De perfoon, op deze wijze aan^efteld, heeft dus zijn aanftelling met door erffenis maar door verkiezing en benoeming; en het geflacht, dat hem zijn aanftelling geeft, leeft niet onder een erffelijke regeering, maar onder eene regeering volgens zijn eigen keuze en bepaaling. Bleef dus het geflacht dat hem aanftelde en de aangeftelde perfoon zelve altoos leeven, zoo zoude du mmmer eene erffelijke opvolging kunnen worden ; en bij gevolg kan de erffelijke opvolL 5 ging  1?0 MENGELWEBK. ging eerst plaats hebben bij den dood van de eerde partijen. Daar dus met betrekking tot het eerfte geflacht de erffelijke opvolging niec in aanmerking komt, zoo hebben wij te overweegen het karakter, waarin dat geflacht handelt met opzicht tot het beginnende, en alle opvolgende geflachten. Hec neemc een Karakter aan, waar toe het noch recht noch macht heeft. Het verandert zig zeiven van een Wetgeever in een Testateur, en gedraagt zig als of het een uiterften wi! maakte, waarbij het na het overlijden van de maakers het Gouvernement wegfchenkr. En niet alleen onderneemt het dat wegtefchenken, maar zelfs wil het bij het volgend geflacht een nieuwe regeeringsvorm, onderfcheiden van die, waar onder het zelve leefde, invoeren. Het leefde zelve niet onder eene erffelijke regeering, zoo als reeds is aangemerkt, maar onder een regeering van zijn eigen keuze en bepaaling; en nu tracht het, uit kracht van een uiterften wil of testament (waartoe het geen gezag heeft), het beginnende en alle toekomftige geflachten te berooven van de rechten en vrije werkingen, waarmede het zelve handelde. Maar, het recht, het welk eenig geflacht hebben mogt om als Testateur te handelen, eens daar gelaaten, dan nog vallen de voorwerpen, waarop het in dit geval betrekking hebben zoude, niet binnen het bereik van eenige Wet, of van eenigen uiterften wil of testament. De  MBNOBI«W*KK. I?t De Rechten van den Mensch in de maatfchappij zijn noch aan verdeeling, noch aan overdracht, noch aan vernietiging onderworpen; zij Zijn alleen afdaalende; en het ftaat niet in de macht van een eenig geflacht deze afdaallng te onderfcheppen of aftefnijden. Wil het tegenwoordig of eenig ander geflacht flaaven zijn, zoo vermindert dit het recht van het opvolgende geflacht niet om vrij te wezen: verongelijkingen kunnen niet wettig van den eenen op den anderen overgaan. Wanneer de Heer Burke tracht ftaande te houden, dat de Engelfche Natie bij de omwenteling van het jaar 1688 ten plechtigflen af ft and deed van haare rechten, zoo voor zig zelve, als voor alle haare nakomelingen voor altoos; zoo fpreekt hij een taal, die geen wederlegging verdient, en die alleen verachting voor zijn fchaamtelooze grondbeginfels, of medelijden met zijne onkunde verwekken kan. In welk ligt de erffelijke opvolging zig ook moge vertoonen, als voortkomende uit den wil en het testament van eenig voorgaand geflacht, het is en blijft een ongerijmdheid. A kan geen testament maaken om de eigendom van B aan B te ontneemen en ze aan C te geeven; nu dit is juist de manier, waar op de (zoogenaamde) erffelijke opvolging volgens de Wet werkt. Een zeker voorgaand gedacht maakte een uiterften wil, om een beginnend geflacht en alle de toekomftige van hunne rechten te berooven, en deze rechten aan een derden perfoon optedraagen, die nader-  173 MENGII.WBRK. derhand voor den dag komt met de taal van den Heer Burke, en hun vertelt, dat zij geene rechten hebben, dat hunne rechten bereids aan hem vermaakt zijn, en dat hij nu hen met verachting van hun zelve zal regeeren. Goede Hemel! verlost de waereld toch van zoodanige grondbeginfels en van zulke verregaande domheid! Doch, behalven dat alles, wat is toch dat leenfpreukig ding, dat men de Kroon noemt; of liever wat is de Monarchie? Is het in de daad iets wezenlijks, of is het maar een naam, of is het wel meer dan louter bedrog? Is het „ een vinding van het men„ fchelijk verftand," of wel van menfchelijk geweld, om, onder fchoonfchijnende voorwendfels geld van het volk te bekomen? Is het iets, dat de Natiën noodig hebben? Zoo ja, waarin dan beftaat die noodzaakelijkheid, welke dienften verricht het, wat is deszelfs beezigheid en welke zijn deszelfs verdienften? Beftaat de deugd bij dat leenfpreukig ding, of bij den man? Werkt de Goudfmit, die de Kroon maakt, 'er met eenen de deugd aan? Werkt zij even als Fortutiatus wensch- hoedje, of Harlekijns housen fabel? Maakt zij den mensch tot een tovenaar? In één woord wat is zij? Zij fchijnt iets te wezen, dat zeer fterk uit de mode gaat, in het befpottejijke valt, en in zommige landen als onnoodig en zeer kostbaar verworpen is. In Amerika heeft men het befchouwd als een ongerijmdheid, en in Vrankrijk is het reeds zoo ver*  fit B N GE L W ER K. 173 yerre aan het daalen, dat alleen de goedhartigheid van den man en de eerbied voor zijn perfoonlijk karakter de eenige dingen zijn, die den fchijn van deszelfs aanwezen nog in ftand houden. Bijaldien die Regeering is, zoo als de Heer Burke haar befchrijft „ een uitvinding van hec „ menfchelijk verftand," dan mag ik hem wel vraagen, of het verftand in Engeland zoo laag gezakt was, dat het noodig was geworden hetzelve uit Holland of Hanover intevoeren? Doch ik wil aan het land het recht doen van te zeggen, dat dit het geval niec was; en bijaldien hec al zoo was, zoo heeft het zig nog bedrogen in de laading, Hec verftand van ieder land, behoorlijk opgewakkerd zijnde, is volkomen voldoende; en 'er kon in Engeland geen meer wezenlijke reden zijn om een Stadhouder uit de Nederlanden, of een Keurvorst uit Duitschland ce gaan haa. len, dan 'er in Amerika was om iets dergegelijks te doen. Als een land zijn eigene zaaken niec verftaac, hoe zal een vreemdeling die weecen, die noch van de wetten, noch van de zeden, noch van de taal kennis heeft? Bijaldien 'er een man beftondt zoo al*> les overklimmende verftandig, dat zijn verftand noodig was om een Natie te onderrechten, zoo zoude 'er zig eenige reden voor een Monarchie opdoen; maar als wij onze oogen laaten gaan over een land, en eens acht geeven hoe fchoon ieder gedeelte daar van zijn eigen zaaken verftaac, eo als wij de Wae-  374 MKNGELWXitff. Waereld eens rond zien en bevinden, dat var! alle menfchen het geflacht der Koningen in bekwaamheid het allerminfte beduidt, zoo kan het niet misfen of onze reden moet ons afvraagen: Waar voor houd men toch zulke menfchen nog aan de hand? \ Zoo 'er bij geval iets in de Monarchie te vinden mogt zijn, het welk wij Amerikaanen niet verdaan, zoo wensch ik, dat de Heer Burke zoo vriendelijk zijn zal, ons daar van wel te willen onderrechten. Ik zie in Amerika een Gouvernement, zig uitftrekkende over een land tienmaalen zoo groot als Engeland, dat met geregeldheid beftuurd word voor een veertigfte van hetgene het Gouvernement in Engeland kost. Als ik aan iemand in Amerika vfaage of hij een Koning noodig heeft? is zijn antwoord de vraag, of ik hem voor een gek aanzie? Waar komt toch dit onderfcheid van daan? Zijn wij wijzer, of minder wijs dan andere? Ik zie in Amerika het volk over het algemeen in een zekere ruimte leeven, die in monarchaale landen onbekend is; en ik zie, dat het beginfel van deszelfs regeeringsvorm, het welk is dat van de evengelijke Rechten van den Mensch, een fnellen voortgang maakt in de waereld. Zoo de Monarchie een nutteloos ding is, waarom dan word zij nog ergens in ftand gehouden? En zoo zij een noodzaakelijk ding is, hoe kan men haar dan ergens misfen? Dat een burgerlijke regeering noodzaakelijk is,  MENGELWERK. t?? is, zullen alle befchaafde Natiën toeftemmen; maar de burgerlijke regeering is een gemeenebest regeering. Dat ganfche gedeelte van de regeering in Engeland, het welk met het ampt van onderfchout (confiabk') begint, en voorts het departement van magiftratuur, quartierfesfiën, algemeene rechtsvergaderingen, toe de rechtbanken der gezwoorenen ingeflooten, in zig bevat, is een gemeenebest - regeering. Daarin vertoont zig nergens iets van de Monarchie, als alleen de naam, doordien Willem de Veroveraar de Engelfche noodzaakte hem te noemen „ onzen Souvereinen Heer „ en Koning." Het is ligt te begrijpen, dat een bende belangzoekers, amptenaars, bezoldigde lieden, Lords van de (kapkamer, Lords van de keuken, Lords van de beste kamer, en Lords van wie weet waarvan al niet, zoo veele redenen voor de Monarchie kunnen vinden, als hunne bezoldingen, die ten laste van hef land betaald worden, bedraagen; maar als ik aan den landpachter, den manufaéturier, den koopman, den handelaar, en zoo vervolgens alleriije (landen door tot aan den geringften arbeider vraage, wat dienst de Monarchie hem doe? Zoo kan hij mij geen antwoord geeven. Maar als ik hem vraag, wat de Monarchie is, zoo gelooft hij, dat het een lekkerluij bediening is. Niettegenftaande de belastingen in Engeland jaarlijks ten naastenbij zeventien millioepen bedraagen, die alle den naam hebben van  i7* RtEtïGELWBRE. van opgebragt te worden voor de onkosten van het Gouvernement, zoo is het echter een blijkbaare zaak, dat indedaad de Natie aan haar eigen beftuur word övergelaaten, en zig zeiven regeert doör magiftraaten en gezwoorenen, meestal tot haar eigene bijzondere lasten, op Republikijnfche grondbeginfels en geheel buiten kosten der imposten. De jaargelden der Rechteren zijn bijna de eenigfte, die uit de inkomften betaald worden. In aanmerking dan genomen, dat het ganfche inwendig beftuur door het volk zelve ter uitvoer gebracht word, zoo behoorde de belastingen van Engeland de ligtfte te zijn van alle de Natiën in Europa; en juist heeft het tegendeel plaats. Daar men dus dit niet op reekening van het burgerlijk beftuur ftellen kan, zoo moet het noodwendig over het monarchaale gedeelte loopen. Toen het volk van Engeland zond om George den eerften (en het zoude waarlijk een wijzer man als de Heer Burke de zinnen verbijfteren kunnen, als hij wilde uitvorfchen waartoe men hem eigenlijk noodig had, of wat dienst hij doen kon), zoo hadden zij ten minften behooren te bedingen, dat hij Hanover liet vaaren. Behalven de eindlooze Duitfche intrigues, die her ren gevolge moest hebben, als een Duitsch Keurvorst Koning was van Engeland, zoo ligt 'er een natuurlijke onmoogelijkheid in, dat de beginfels van Vrijheid, en de beginfels van Despotisme of Willekeurige Macht, zoo als men het gemeenlijk  MENGELWERK. 177 lijk in Engeland noemt, zig in een en denzelfden perfoon zouden vereenigen. Een Duitfche Keurvorst is in zijn Keurvorftendom een Despoot; hoe zou men dan kunnen verwachten, dat hii in het eene land zig binden zoude aan beginfels van Vrijheid, daar hec zijn belang in het andere medebrengt, om zig door Despotisme op den throon te houden? Zulk een vereeniging kan niet beftaan; en men had zeer ligt kunnen voorzien, dac Duitfche Keurvorften ook Duitfche Koningen zouden maaken, of met de Heer Burke's woorden, de regeering zouden aanvaarden met een ,, trotfche verachting." De Engelfche zijn in de gewoonte geraakt om den Koning van Engeland alleen te befchouwen in het karakter, waarin hij zig aan hun vertoont: daar intusfchen dezelfde perfoon, zoo lang die zamenhang duurt, een zetel heeft in een ander landt, waarvan het belang verfchillend is van het hunne, en waarvan de regeerings-beginfels volftrekt met de hunne ftrijdig zijn. — Zoo een Koning moet Engeland houden voor een refidentieftadt, en 'zijn Keurvorftendom voor zijn erfgoed. De Engelfche mogen den vooifpoed wenfchen van de beginfels der Vrijheid in Vrankrijk of in Duitschland, zoo als ik geloove, dat zij doen: doch een Duitsch Keurvorst beeft Voor den val van het despotisme in zijn Keurvorft-ndom; en het Hertogdom van Meckienburg, alwaar de familie der tegenwoordige Koninginne regeert, zucht onder denzelfden ellen digen ftaat van wille* M keu*  173 MENGELWERK» keurige magt, waar van het volk de lijfeigene flaaven zijn. Nimmer was 'er een tijd, waarin de Engelfche zig met meer omzigtigheid te wachr ten hadden voor de intrigues van het vaste landt, en te letten om de Staatkundige belangen van het Keurvorftendom wel te on. derfcheiden van de Staatkundige belangen van de Natie. De Omwenteling in Vrankrijk heeft de zaaken tusfehen Engeland en Vrankrijk, als Natiën, gansch en al veranderd: doch de Duitfche despooten, met Pruisfen aan het hoofd, fpannen zamen tegen de Vrijheid; en de gehegtheid van den Heer Pitt aan zijn bediening, als mede het belang, het welke alle zijne familie - verbintenisfen daarbij gekregen hebben, geeven gansch geene voldoende zekerheid tegens deze intrigue. Daar al wat 'er in de waereld voorvalt aan de gefchiedkunde ftof verfchaft, zal ik nu dit onderwerp laaten vaaren, en eens beknoptelijk in overweeging neemen den ftaat der partijen en politieke zaaken in Engeland, even als de Heer Burke gedaan heeft in Vrankrijk. Of het tegenwoordige Rijk begonnen is met „ verachting." laat ik over aan den Heer Burke; zeker is het, dat het 'er zeer fterk het voorkomen van had. De beweeging van de Natie, gelijk men zig nog zeer wel herinneren kan, liep zeer hoog; en had men de ivaare beginfels-der Vrijheid toen zoo wel verftaan, als wij daartoe thans het vooruit- zigc  MENGELWERK. 179 zfgt hebben, is hec waarfchijnelijk, dat de Natie zig niet in zoo verre geduldig onderworpen zou hebben. George de eerfte en tweede gevoelden zeer wel, dat zij aan de overblijffels van den ilam der Stuarts medei dingers hadden; en daar zij noodwendig moesi ten begrijpen, dat alles van hun goed gedrag ; afhing, hadden zij de voorzigtigheid om hun)ine Duitfche grondbeginfels bij zig zelve te ; i verbergen; maar toen, de familie der Stuarts liujt de voeten geraakte, werd deze voorzorg :i minder noodzaakelijk, De verfchillen over rechten en zoogenaami de praerogativen hielden het vuur bij de Naj tie nog eenigen tijd na het eindigen van den ij Amerikaanfchen oorlog levendig, maar toen i viel alles eensklaps in een diepe fluimei ring. —- Vervloekingen werden in toejuichingen veranderd, en de genegenheid van *e i volk voor het Hof {Joeg op als duivelsbrood j. in ééne nacht. Om reden te geeven van deze haastige omkeering, is het dienftig onder het oog te houden, dat de volksneiging van twee onderfcheiden foorten is; de eene word door verdienften verworven, en de andere is het gevolg van een wrok. Daar de Natie zig in i twee partijen gedeeld had, waarvan ieder de • verdienften van zijne Parlements - kampvechi ters, voor en tegen de praerogativen, ten hemel verhefte, kon niets hun een geweldi-. Iger fchok geeven, dan de onmiddelijke ygrleeniging (Coalitie) der Kampvechceren zelve. M a Bei-  l8o MENGELWERK. Beide de partijen dus onverwacht te leur gefield zijnde, en onderling verhit door de afkeerigheid van die genomene maatregelen, konden hunnen moed op geene andere wijze koelen, dan door gezamenlijk allerlije vervloekingen tegen beiden uittebraaken. Daar hunne gevoeligheid dus door een fterker prikkel werd opgewekt, dan die, welke het verfchil over de praerogativen veroirzaakte, verliet de Natie alle die eerfte voorwerpen van recht en ongelijk, en zogt alleen zig zelve voldoening te verfchaffen. De verontwaardiging tegen de Coalitie werkte zoo krachtdaadig op het ongenoegen tegen het Hof, dat deze daar door geheel te niet geraakte; en, zonder dat het Hof van zijne zijde de allerminfte verandering maakte in deszelfs beginfels, vereenigde zig dat zelfde volk, dat zig kortelings tegen deszelfs despotisme verzet had, daarmede om zig te wreeken op de Coalitie van het Parlement. Hec geval was hier dus niet, wie zij het meelte waren toegedaan; — maar wie zij het meefte haateden; en de haat die de minfte was werd voor genegenheid opgenomen. De vernietiging van het Coalitie-Parlement, daar dit de middelen aan de hand gaf voor de Natie om haare gevoeligheid voldoening te verfchaffen, kon niet misfen naar den fmaak te zijn van 'c volk, en hieruit ontftond dan ook de volksgezindheid van het Hof. Dergelijke flappen doet eene Natie, die geregeerd word door grilligheid, in de plaats van  MENGELWERK. van door vaste en beftendige beginfels; en eens, hoewel in overijling, hiertoe gekomen zijnde, vindt zij zig op het laatst genoodzaakt zoo als zij begonnen heeft het vol te houden. Maatregels, die zij dan op een ander tijd gelaakt zoude hebben, keurt zij nu goed, en zoekt zig zelve te overtuigen en haar oordeel te fmooren. Bij de vorming van het nieuwe Parlement was de nieuwe Minister, dg Heer Pitt, zeker van de meerderheid, en de Natie gaf hem vertrouwen, niet uit achting voor zijn perfoon, maar omdat aij gerefolveerd was om dit te doen uit haat tegen een ander. Hij drong zig verder in de gunst van het volk, door een voordel tot hervorming van het Parlement, welke bij de uitkomst zoude bewerkt hebben een openbaare rechtvaardiging van de omkoopingen. De Natie ftondt op het punt om de onkosten op zig te neemen, tot het opkoopen van de ftemmen der oude vervallene burgten, daar zij liever de perfoonen, die deel in dien handel hadden , had behooren te ftraffen. De twee onderfcheidene takken van Windhandel, die van de Hollandfche zaaken naamelijk, en die van de millioen 's jaars, om de Nationaale fchuld te verminderen, nu eens overflaande, is de eerfte zaak, die ons in hec oog loopt, het Regentfchap. Nimmer zag ik, zoo lang ik waarneemingen maakte, de beguicheling voorfpotdiger uitgevoerd, en het volk compleeter bedroogen. Maar, om M 3 dit  182 MENGELWERK. dit duidelijk te maaken, zal het noodig zijn de omftandigheden eens naartegaan. De Heer Fox had in het Huis der Gemeenten gefield, dat de Prins van Wallis, als erfgenaam bij de opvolging, van zig zelve het recht had om het Gouvernement op zig te neemen. Hier tegen had de Heer Pitt zig verzet; en met recht, in zoo verre deze tegenkanting zig bepaalde tot de grondftelling. Doch de beginfels, die de heer Pitt in tegenoverftelling {taande hield, waren zoo flccht, ja erger in den grond, dan die van de Heer Fox; omdat zij gericht waren, om een Ariftocratie over de Natie en over de geringe vertegenwoordiging, die zij in het Huis der Gemeenten nog heeft, opterechten. Wij willen hier niet vraagen of de Engelfche regeeringsvorm goed of kwaad zij; maar deze genomen zoo als zij was, zonder op haare waarde of onwaarde te letten, was de Heer Pitt verder verwijderd van de vastgeftelde punten dan de Heer Fox. IVlen veronderftelt, dac die regeeringsvorm beftaat uit drie deelen: — terwijl nu de Natie gezind is deze vorm te behouden, zoo hebben ook deze deelen een Nationaale vastigheid, terwijl zij onafhangelijk zijn van elk ander, en het eene niet uit het ander word voortgebragr. Had de Heer Fox de Parlementen voorbijgegaan, en gezegd, dat de perfoon, reeds gemeld, eisch deed op grond van den wil der Natie, zoo zoude de Heer Pitt zijn zoogenaamd Parlementsrecht hebben moe- i  M ENGELWERK. 'l8$ moeten (taande houden tegen het recht van de Natie. Bij dit twistgeding intusfchen nam zoo hec fcheen de Heer Fox een erfrecht, en de Heer Pitt een Parlementsrecht tot grond; maar in het wezen der zaake namen zij beide een erfrecht tot hun grond, doch dat van den Heer Pitt was de fleehtfte van de twee. Het geene men het Parlement noemt beftaat uit twee Huizen; waar van het eene meer erffelijk is en minder in het- bedwang van de Natie, dan men de zoogenaamde ! Kroon veronderfteld te zijn. Het is een erfte| lijke Ariftocratie, welke zig aanmaatigt en in li de bezitting vestigt van onvervreemdbaare en : onherroepelijke rechten, en Van éen gezag, : het welk geheel onafhankelijk is van de Na: tie. Waar door dan verdiende hij die volksi toegenegenheid, daar hij deze erffelijke macht 1 verhefte boven eene andere eiffelijke macht, i die minder onaf bangelijk was van de Natie, ï dan deze zig aanmaatigde te zijn, en dus de rechten der Natie deed opdokken door een j Huis, dat van haare verkiezing niet afhing, l en waar over zij niets te zeggen had? De algemeene aandrift van de Natie wasi i wel recht; maar zij handelde zonder behoorlijke overweeging. Zij keurde de tegenkanting tegen het recht, dat de Heer Fox ftaani de hield, goed, zonder te bemerken, dat de Heer Pitt daartegen een ander onvervreembaar recht in ftand wilde houden, hetwelk nog verder verwijderd was van het recht der Natie. M 4 Wat  184 MENGELWERK. Wat het Huis der Gemeenten aangaat, de verkiezing daarvan gefchied maar door een klein gedeelte der Natie; maar al gefchiedde de verkiezing zoo algemeen, als de belastingen gedraagen worden, gelijk bet behoorde te zijn, dan nog zoude het maar het werktuig van de Natie zijn, en het kan geene aanblijvende rechten bezitten. Als de Nationaale Vergadering in Vrankrijk het een of ander befluit neemt, zoo geïchied dit uit kracht van het recht der Natie; doch de Heer Pitt doet, met opzicht tot alle Nationaale verfchilftukken, zoo verre die het Huis der Gemeenten raaken, de rechten van de Natie overgaan in deszelfs werktuig, en maakt dus van het werktuig de Natie, en van de Natie zelve een nul in het cijffer. Om kort te zijn de twist over het regentfchap was eigenlijk een twist over een millioen 's jaars, welke aan het executive departement word toegelegd: nu konde de Heer Pitt het beftier over die fom niet in zijn macht krijgen, zonder dat hij de oppermacht van het Parlement tot ftand bracht; en als hij dit klaar had, was het hem onverfchillig, wie 'er Regenc was, dewijl hij, die dat was, het zou moeten zijn op kosten van zijn eigen beurs. Onder de bijzonderheden, die dit twistgeding deed gebooren worden, was < ook dit, dat men het Groot Zegel tot Koning maakte: het aanhechten daarvan aan eenige acle moest aan die acte een KoningJijk gezag geeven. Bijaldien dus het Koninglijk  lijk Gezag in een Groot Zegel beftaat, zoo moet het in zig zeiven niets zijn; en een goede Conftitutie zou voor de Natie van oneindig meerder waarde zijn, als de drie Machten in naam, zoo als het daar mede thans gelegen is, wezen kunnen. Het aanhoudend gebruiken van het woord Conftitutie in het Engelsch Parlement toont, det 'er indedaad geen en beftaat, en dat het louter niets anders is dan de vorm van een Gouvernement, dat zig zelve met zoo veel macht bekleed als het maar wil, zonder Conftitutie. Beftondt 'er een Conftitutie, zoo zou men 'er gewis zig op kunnen beroepen, en het debat over een conftitutioneel punt zou afloopen met het te voorfchijn brengen van de Conftitutie zelve. Nu zege het eene Lid, dit is de Conftitutie; het andere zegt, neen, dat is de Conftitutie. Van daag is het dit, morgen is het weêr wat anders ,m— terwijl het debatteeren daarover zelve toont, dat 'er in 't geheel geen en beftaat. Conftitutie is het ftopwoordje van het Parlement, dat de Natie thans geftadig in de ooren klinkt. Voorheen was het de algemeens Oppermagt van het Parlement, — de Almagt van het Parlement: doch zedert den voortgang der Vrijheid in Vrankrijk, hebben deze fpreekwijzen een zekere despotieke hardheid in haaren toon gekregen; en het Engelsch Parlement heefc de gewoonte aangenomen van de Nationaale Vergadering in het fpreeken van de Conftitutie, doch het wezen van de zaak bezitten zij niet. M 5 Daar  >8ó* ME NGEÏ.WERKV Daar het tegenwoordig geflacht in Engeland de Regeeringsvorm niet gemaakt heeft, zoo zijn aij ook niet aanfpreekelijk voor één eenige van deszelfs gebreken; maar dat dezelve vroeger of laater eens in haar handen zal moeten komen, om eene conflitutioneele hervorming te ondergaan, is zoo zeker, als dat even dat zelfde in Vrankrijk gebeurd is. Daar Vrankrijk— met een inkomen van omtrent vierentwintig millioenen fterling, met een uitgebreid , rijk en vruchtbaar land, meer als viermaalen grooter dan Engelard, met een bevolking van vierentwintig millioenen impostdraagende irwoonders, met over de negentig millioenen ponden fterling aan goude en zilvere fpecie in de wandeling, en met een fchuld, kleinder dan de tegenwoordige fchuld van Engeland, — het evenwel nog noodig gevonden heeft, uit wat oirzaak ook, om tot een fchikking van zaaken te komen, zoo lost zij het vrwrgftuk op over de finantien voor beide de landen. Het komt hier niet te pas, hoe lang de zoogenaamde Engelfche Conftitutie geduurd hebbe, om daaruit te bewijzen hoelang die dan nog duuren zal: de vraag is, hoe lang kan het tegenwoordig Systema van de finantien duuren? Deze vinding is van vrij laa» ten datum, en heeft nog geen menfchen leeftijd geduurd. In dien korten tijd echter is het reeds zoo overkropt , dat het zaamgenomen met de loopende onkosten, tot het goedmaaken der jaarlijkfche uitgaven, belas-  MïNöEtwaaK. 187 lastingen zon vereisfchen, ten minden zoo groot, als alle de landpagten van de Natie zaamgenomen zouden bedraagen. Iedereen merkt ook klaar, dat het Gouvernement niet altoos naar dat Syftema kan te werk gegaan zijn, het welk het nu geduurende de laatfte zeventig jaaren gevolgd heeft; en juist om die reden kan het niet altijd op dien voet blijden. Het Systema der finantien beftaat niet in het geld; ook eigenlijk gefproken niet in hec credit. In't wezen der zaake worden'er papieren gemaakt van de fom, die men fchijnt opteneemen, men legt belastingen op om het ingebeelde Capitaal door het betaalen van de interesten levendig te houden, en zend de annuïteiten ter markt om voor papieren, die reeds in de wandeling zijn, verkogt te worden. Bijaldien deze eenig credit verkrijgen, zoo hangt dit af van de gewilligheid van het volk om de belastingen te betaalen, en niet van het Gouvernement, die dezelve oplegt: is het met deze gewilligheid gedaan, zoo is het met het veronderftelde credit van het Gouvernement ook afgedaan. Het voorbeeld van Vrankrijk onder de voorige regeering toont, dat het onmooglijk is de betaalingen der belastingen met geweid te dwingen, als een geheele Natie voorneemens is op dien grond ftand te houden. De Heer Burke, over de Franfche finantien handelende, bepaald de hoeveelheid van goud  j88 m*woei'Wjïrk. goud en zilver in Vrankrijk op omtrent acht en tachtig millioenen fterling. Hij heeft, meen' ik, zijn verdeeling gemaakt naar hec verfchil van de Wisfel, in de plaats van naar de vaste bepaaling tegen vierentwintig livres het pond fterling; want de begrooting van den Heer Necker, waar naar de Heer Burke ïs te werk gegaan, is van tweeduizend twee' honderd millioenen livres, het welk meer als één en negentig en een half millioenen fterling is. De Heer Necker in Vrankrijk, en de Heer George Chalmers, lid van de kamer van Koophandel en Coloniën in Engeland, waarvan Lord Hawkesburij Prefident is , gaven omtrent te gelijker tijd (1786) in het licht, een bereekening van de hoeveelheid der fpeciën bij elke Natie, opgemaakt uit de opgaave der Munten bij elke Natie. De Heer Chalmers bepaalde uit de opgaave van de Engelfche munt in den Tower te London, de hoeveelheid der fpeciën in Engeland, Schotland en Ierland 'er onder begrepen, op twintig millioenen fterling (*). De Heer Necker (f) zegt, dat het beloop der penningen in Vrankrijk, welke hermunt waren van het oude geld, dat geïnd was, tweeduizend vijfhonderd millioenen livres (over de (*) Zie Estimate of the Comparative Strength of Great Britain bij G. Chalmers. (f) Zie Administratie der Franfche finantien door den Heer Necker Vol. 3.  MENGELWERK. l8(> de honderd en vier millioenen fterling) bedroeg; hiervan afgetrokken voor verlies, en voor 't gene in de Westïndien zijn mogt en andere mogelijke omftandigheden, begrootte hij de gangbaare munt in het land zelve nog op een en negentig en een halve millioen fterling; doch als men het maar neemt zoo als de Heer Burke het berekend heeft, dan is het nog acht en festig millioenen meer, dan de nationaale hoeveelheid in Engeland. Dat de hoeveelheid van geld in Vrankrijk niet minder als deze fom zijn kan, is met een opflag van 't oog te zien uit den ftaat der Franfche Inkomften, zonder dat men eens zig op het bewijs uit de aanteekeningen bij de Franfche Munt behoeft te beroepen. De inkomften van Vrankrijk voor de Omwenteling; bedroegen ten naaftenbij vier en twintig rnillioenen fterling; en daar 'er toen nog geen papiere geld in Vrankrijk beftondt, moest dat ganfche inkomen opgebracht worden in goud en zilver; nu zoude het onmooglijk geweest zijn zulk een fom voor de inkomften te verzamelen, uit een minder hoeveelheid van nationaale geldfpeciën, dan door de Heer Necker bereekend is. Alvoorens men in Engeland papier in de circulatie bragt, waren de inkomften omtrent een vierde van het nationaale beloop van goud en zilver, zoo als te zien is uit de vergelijking van de inkomften voor den tijd van Koning Willem, en de hoeveelheid gelds, welke men bereekende dat de Natie toen bezat, het welk omtrent zoo veel was als thans. Het  t$0 MENGELWERK. Het kan voor eene Natie van geen wezenlijken dienst zijn zig zelve te misleiden of zig te laaten misleiden, maar de vooroordeelen van den. eenen, en de bedriegerijen van den anderen hebben Vrankrijk altijd doen voorkomen als een Natie, die maar weinig gelds bezat, — daar intusfchen de hoeveelheid niet alleen meer als viermaal zoo groot is, dan in Engeland, maar naar evenredigheid van het getal nog aanmerkelijk veel grooter. Om reden te geeven van deze verachtering bij Engeland, moet men eens acht geeven op het Engelfche Systema der finantiën. Dit doet niets anders, dan papieren vermeenigvuldigen, om deze onder verfchillende gedaante de plaats van geldfpeciën te doen vervangen; hoe meer nu die papieren vermeenigvuldigd worden, hoe meer gelegenheid 'er gegeeven word om de geldfpeciën uittevoeren; en het zou niet onmeoglijk zijn het papier (door het maaken van kleine Nooten) dermaate te vermeenigvuldigen, dat 'er geen geld meer overbleef. Ik weet wel, dat dit geen aangenaam onderwerp is voor Engelfche leezers; echter zijn de zaaken, waarover ik nu gaa handelen, op zig zeiven zoo gewigtig, dat zij den aandacht vereisfchen bij hun, die in de publieke geldzaaken belang hebben. De Heer Necker heeft in zijne Administratie der finantien een zaak aangetoond, daar men in Engeland nog nimmer op gelet had, en die echter de eenige bafis is, waarop men kan be*  MENGELWERK. IQE bepaalen de hoeveelheid der geldfpeciën (goud en zilver), welke iedere Natie behoort te bezitten, om een betrekkelijke evenredigheid met andere Natiën te houden. Lisbon en Kadix zijn de twee havens," waarin het geld (goud en zilver) uit ZuidAmerika word ingevoerd, en van waar het zig naderhand bij wege vai handel verdeelc en verfpreidt gansch Europa do >r. Daar men nu het beloop van den jaarlijkfchen invoer in Europa kan weeten, en men ook een bepaal ing maaken kan van de betrekkelijke evenredigheid der buitenlandfchen handel van de onderfcheidene Natiën, waarbij het verdeeld word. zoo volgt hieruic een regel, waarop men genoeg aan kan gaan, om te bepaalen de hoeveelheid gelds, welke bij eeneN.uie op een bepaalden tijd zal moeten gevonden worden. De Heer Necker toont aan uic de regis* ters ven Lisbon en Kadix, dat de invoer van goud en zilver in Europa jaarlijks bedraagt vijf millioenen fterling. Hij heeft zijn bereekening niet gemaakt naar een enkel jaar, maar naar het beloop van vijftien achtereenvolgende jaaren doorééngeflagen, te weeten vaa 1763 tot 1777 ingefloten, op welken tijd hec beloop was duizend en achthonderd millioenen livres, zoo veel als vijfeazeventig millioenen fterling (*). Van het begin van de Hanoverfche throonopvolging in 't jaar 1714 tot den tijd dat de (.*) Administiatie der Franfche Finantiën. Vol. 3.  '192 mengelwerk. de Heer Chalmers zijn werk in het iichr gaf, zijp twee en zeventig jaaren verloopen, en de hoeveelheid gelds, in dien tusfchentijd in Europa ingevoerd, zal driehonderd en zestig millioenen fterling bedraagen hebben. Wanneer men den buitenlandfchen handel van Groot Brirtaniën bepaald op een zesde van het geheele beloop van die van Europa, (het welk oogenfchijnlijk laager gefchat is, als de Heeren van de Beurs zullen toeftem» men), zoo zal het geëvenredigd aandeel, het welke Brirtanniën door den handel uit deze fom trekken moet, zal zij op een geëvenredigden voet met het overige gedeelte van Europa blijven, ook een zesde moeten zijn, dat is zestig millioenen fterling; en als men voor Engeland dezelfde korting maakt voor verlies en andere toevallen, welke de Heer Necker voor Vrankrijk gemaakt heeft, zal het overfchot nog twee en vijftig millioenen bebedraagen; en deze fom zoude de Natie hebben moeten bezitten (ten tijde dat de Heer Chalmers zijn werk in hec licht gaf) boven de fom, welke zij bezat met het begin van de Hanoverfche throonopvolging, en dus zouden deze zamen een geheel hebben moeten uitmaaken van zes en zestig millioenen fterling; in plaats hiervan nu waren 'er niet meer dan twir.ng millioenen, het welk zes en veertig millioenen is beneeden het geëvenreedigd aandeel. Daar de hoeveelheid goud en zilver, die in Lisbon en Kadix word ingevoerd, naauw- keuri»  MENGELWERK. 193 keuriger bepaald word, dan die van eenig Artykel van Koophandel, het welk in Engeland word ingevoerd; en daar de hoeveelheid gelds, die te Londen in den Tower gemunt word, nog met meer zekerheid kan geweeten worden, zoo lijden deze grondftellingen geen tegenfpraak. Eén van beiden derhalven, of de Koophandel van Engeland bragt geen voordeel aan, of het goud en zilver dac dezelve invoert moet fteeds door onzigtbaare wegen wegfmelten, ter begrootinge van omtrent drie vierde millioen fterlings 'sjaars, het welk in den tijd van twee en zeventig jaaren zoo veel zal bedraagen als 't gene 'er te kort komt: en dit gebrek heefc men met papier weder aangevuld (*). De (*) Of de Engelfche handel geen geld in het land invoert, dan wel of het Gouvernement het ingebrachte geld weder uitvoert, is een zaak, die de daarin betrokkene partijen het best kunnen ontvouwen; maar dat 'er te kort komt kan geen van beiden met' eenige mogelijkheid ontkennen. Terwijl Dr. Price , de Heer Eden (thans Auckland) en de Heer Chalmers, met elkander redentwisten, of de hoeveelheid gelds in Engeland tegenwoordig grooter of kleinder was, dan bij de Omwenteling, hebben zij niet opgemerkt, dat'er zedert de Omwenteling niet minder dan vierhonderd millioenen fterlings kan zijn ingevoerd in Europa; en dat dienvolgens de hoeveelheid in Engeland ten minften viermaalen grooter had behooren te zijn, dan zij was bij de Omwenteling, zoude zij met het overige gedeelte van Europa op een geëvenredigden voet ftaan. Hetgene Engeland nu met papier doet, had het in ftaat geweest te doen met folide munt» zoo 'er goud en zilver in de behoorlijke evenredigheid was ingekomen, en men het niet weder uitgevoerd had; en nu moet het de balans, voor zoo veel het aan geld N veir  194 MENGEL \V EK. K. De Omwenteling in Vrankrijk gaat vergezel! met zeer veele ongewoone omftandigheden, niet alleen in den ftaatkundigen kring, maar oak in den kring der geldhandelingen. Onder andere zaaken toont zij aan, dat een Gou- verne- verlooren heeft, met papier weder even maaken. Het is zeker, dat het goud en zilver, het welk jaarlijks met de registerfchepen in Spanjen en Portugal inkomt, in deze landen niet blijft. Als men de waarde neemt half ijk goud en half in zilver, zal het omtrent vierhonderd tonnen (200 lasten) jaarlijks bedraagen; en uit het getal der fchepen en galjoenen, die gemeenlijk gebruikt worden om deze metaalen uit Zuid-Amerika naar Spanjen en Portugal overtevoeren, is de hoeveelheid genoegzaam vari zelve optemaaken, zonder dat men eens zijn toevlugt tot de registers behoeft te neemen. Zoo als het thans met Engeland gelegen is, is het onmooglijk, dat het land in geld kan toeneemen. Hooge belastingen verminderen niet alleen den eigendom der bijzondere ingezetenen, maar zij verminderen ook het geld-kapitaal van eene Natie, door den fluikhandel te begunftigen, die alleen met gereed geld kan gedreven worden. Door middel van de Staatkundige betrekkingen , waarin het Britfche Gouvernement zig gewikkeld heeft met de Land-Mogendheden van Duitschland en het vaste Land, heeft het zig alk de Zee - Mogenheden tot vijanden gemaakt, en daarom is het verplicht een uitgebreide Zee-macht te onderhouden; fchoon nu wel de fchepen in Engeland gebouwd worden, moeten echter de fcheeps-bouwftofFen van buiten *s Lands worden aangevoerd, en dat wel voornaameljjk uit landen, daar het meerder deel in contanten moet betaald worden. Men heeft wel in Engeland eenige valfche geruchten laatenJoopen om te doen gelooven, dat'er een groote meenigte geld in het land is, en onder anderen dat de Franfche vlugtelingen zeer veel met zig bragten. Dat denkbeeld echter is belagchelijk. Over het algemeen is het Franfche geld van zilver, en men zoude meer dan twintig van de grootfte transportwagens, ieder met tien paarden befpannen . noo-  MENGELWERK. 195 vernemenc infolvent zijn kan, terwijl de Natie zelve rijk is, Voor zoo verre dit bij het laatfte Gouvernement in Vrankrijk plaats heeft gehad, was dit infolvent zijn veroirzaakt, doordien de Natie niet langer dezelfs buitenfpoorigheid wilde verdraagen, en daarom kon het zig niet langer in (land houden, — maar wat de Natie betreft, deze bezat middelen genoeg. Een Gouvernement kan gezegd worden infolvent te zijn, telken reize als het zig bij de Natie moet vervoegen tot betaaling Van zijne achterftallige fchuïden. De infolvente ftaat van het laatfte Gouvernement van Vrankrijk, en van hec tegenwoordige noodig hebben, om een millioen ponden fterling in zilver te vervoeren. Kan men dan wel veronderftellen, dat een hand vol volks, dat te paard en met postchaifen de vlucht neemt, op een bedekte manier zelfs zoo veel zal kunnen met zig voeren, als zij' voor hun eigen uitgaven noodig hebben, en dat daar zij nog de Franfche tollen pasfeeren en de Zee overkruisfen moeten 3 Als men zoo van millioenen in geld fpreekt, moet men onder het oog houden, dat znlke fommen zig niet dan langzaam, bij trappen, en door een lang verloop van tijd in een land ophoopen. Het allerfpaarzaamst Systema, dat Engeland met moogelijkheid zoude kunnen aanneemen, zoude nog in eene eeuw het verlies, dat het in de balans van het geld geleeden heeft zedert de Hanoverfche throonopvo'ging, niet kunnen even maaken. Het is zeventien millioenen ten achteren met Vrankrijk gereekend, en het moet met betrekking tot ieder land in Europa aanmerkelijk ten achteren zijn, dewijl de aanteekeningen van de Engelfche Munt geene vermeerdering van geld aanwijzen, daar in tegendeel de registers van Lisbon en Kadix aantoonen, dat 'er in Europa, een aanwas in geld heeft plaats gehad van tusfehen de drie en vierhonderd millioenen fterling. N 2  IOÖ MKKGKLWES.lt. dige Gouvernement van Engeland, verfchillen van elkander in geen ander opzicht, als voor zoo verre de gefteldheid van het volk verfchilt. Het volk van Vrankrijk weigerde aan het oude Gouvernement haaren bijftand; en het volk van Engeland onderwerpt zig maar aan de belastingen zonder onderzoek. Hetgene men in Engeland de Kroon noemt is alreeds eenige maaien infolvent geweest; de laatfte maal, voor zop veel openlijk bekend is, was in Maij 1777, toen zij zig bij de JNatie vervoegde tot voldoening van meer dan ,£600,000 afzonderlijke fchulden, welke zij anderzins niet betaalen konde. Het was een dwaaling bij den Heer Pitt, den Heer Burke, en alle die gene die met de Franfche zaaken niet regt bekend waren, dat zij de Franfche Natie en het Franfche Gouvernement dooréén verwarden. De Franfche Natie leide het in het wezen der zaak 'er op toe, om het laatfte Gouvernement infolvent te doen worden, met oogmerk om zelve het bewind in handen te krijgen; en zij bewaarde haare middelen tot onderfchraaginge van het nieuwe Gouvernement. In een land van zoo groot een uitgebreidheid en volkrijkheid als Vrankrijk, kan 'er aan natuurlijke middelen geen gebrek zijn; en de Staatkundige middelen doen zig voor, op het oogenblik als de Natie maar geneigd is om daarin te bewilligen. Toen de Heer Burke, den laatften winter in een aanfpraak bij het Parlement, zijn oogen floeg op de kaart van Europa.  M E N G E L W E R K. 197 irtfjw, e» *fozr, w^w eertijds Vrankrijk lag, een gaaping vond, praatte hij even gelijk een droomer van zijne droomen. Het zelfde natuurlijke Vrankrijk beftaat nog als voorheen; en alle de natuurlijke middelen beftaah met hetzelve. De eenige gaaping was die, welke de uitroeijing van het despotisme had overgelaaten, en welke ftond aangevuld te worden met een Conftitutie, veel vermoogender in haare reddingsmiddelen, dan die macht, welke thans den geest gegeeven heeft. öffchoon de Franfche Natie het laatfte Gouvernement infolvent maakte, liet zij echter dezen infolventen ftaat zijne uitwerking niet doen op de fchuldeisfchers; en de fchuldeisfchers van hunnen kant de Natie als betaalsheer, en het Gouvernement alleen als gemachtigde befchouwende, vertrouwden meer op de Natie dan op het Gouvernement. Dit fchijnt den Heer Burke grootelijks te ontrusten, daar dat voorbeeld doodelijk is voor de ftaatkundige ftreek, waarmede de Gouvernementen zig zeiven meenden in zekere veiligheid gefield te hebben. Zij maakten naamelijk fchulden, met oogmerk om haare inftandhouding met het zoogenaamde geldbelang der Natie te verbinden; doch het voorbeeld in Vrankrijk toont, dat de altoösduurende fecuriteit voor den Crediteur bij de Natie berust, en niet bij het Gouvernement; en dat bij alle mogelijke omwentelingen, die 'er in eenig Gouvernement zouden mogen plaats hebben, de middelen altoos blijven beN 3 ftaan  XpS M E W O E I. W .« * r. ftaan met de Natie, terwijl de Natie altoos in wezen blijft. De Heer Burke beweert, dat de Crediteurs het lot hadden moeten ondergaan van het Gouvernement, waar aan zij hunne gelden hadden aanvertrouwt; doch de Nationaale Vergadering befchouwt hun als de fchuldeisfchers van de Natie en niet van het Gouvernement, — van den Meester en niet van den Rentmeester. Niettegenftaande het laatfte Gouvernement de loopende fchulden niet kon betaalen, heeft het tegenwoordige het Kapitaal zelve voor " een groot gedeelte afgelost. Dit heeft men bewerkftelligd door twee middelen; het eene door de onkosten van het Gouvernement te verminderen, en het andere door den verkoop van kerkelijke en klooster- goederen en landerijen. Devoote en boetvaardige debauchanten hadden van hetgene zij als knevelaars en gierige vrekken in vroeger dagen bijéén fcbraapten, om zig van een beter leeven te verzekeren dan dat gene, het welke zij ftonden te verlaaten, onmeetlijke fchatten vermaakt aan de Geestelijkheid tot godvruchtige gebruiken; en de Geestelijkheid behield deze goederen voor zig zelve. De Nationaale Vergadering heeft bevolen, déze ten nutte van de ganfche Natie te verkoopen, en de Geestelijkheid behoorlijk te verzorgen. Uit hoofde van de Omwenteling zal nu de jaarlijkfche interest van de fchuld van Vrankrijk ten minften zes millioenen fterlings verminderen, dooi dien zij over de honderd millioenen  MENGELWERK. 19S> lioenen van hec Kapitaal aflosfen; en dit, gereekend met de vermindering der onkosten van het voorig Gouvernemenc, een vermindering van een minden drie millioenen, zal Vrankrijk in een daar dellen, die der naarvolginge van Europa waardig zijn zal. En hoe grooc is niec hec concrast, als men de zaak eens over zijn geheel befchouwc! Terwijl de Heer Burke den mond vol had van een algemeen bankroet in Vrankrijk was de Nationaale Vergadering beezig met het Kapitaal aftelosfen van deszelfs fchuld^; en terwijl de belastingen in Engeland 's jaarlijks omtrent een millioen toenamen, zijn zij in Vrankrijk verfcheidene millioenen 's jaars verminderd. In de tegenwoordige Zitting van het Parlement beeft noch de Heer Burke, noch de Heer Pitt één eenig woord gefproken over de Franfche zaaken, of over den daat der Franfche finantiën. Men begint zig op die zaak al te wel te verdaan, en men kan de menfchen niet meer zoo wat wijs maaken. Het ganfche werk van den Heer Burke door vertoont 'er zig een raadfel. Hij fchrijft in woede tegen de Nationaale Vergadering; doch waar tegen is toch die woede ingericht? Bijaldien zijne gezegden zoo waarachtig waren, als zij ongegrond zijn, zoo dac indedaad Vrankrijk door de Omwenteling haar macht vernietigd had, en hier door, zoo als hij het noemt, in haare plaats een gaaping ontdaan was, zoo mogt dit een Franschman (die zig zeiven als een vaderlandlievend man befchouwN 4 de)  20c m e n g e l w e r e, de) grieven, en zijn woede tegen de Natio^ naale Vergadering gaande maaken,- doch waarom moet dit den Heer Burke in woede doen uitbarften? — Helaas! hec is niet de Franfche Natie, die de Heer Burke onder 't oog heeft, maar het is het HOF; en alle de Hoven van Europa, daar zij het zelfde nootlot vreezen, zijn in rouw gedompeld. Hij fchrijft noch in het karakter van een Franschman, noch in dat van een Engelschman, maar in het flikflooijend karakter van dat fchepfel, dat overal bekend, maar nergens bemind is, dat naamelijk van een Hoveling. Of dit het Hof van Verfailles, van St. James of van Carlton-houfe, of het nog aanftaande Hof zij, dit doet niets tot de zaak; want de kruipende beginfels van alle Hoven en Hovelingen zijn overal dezelfde, zij maaken een algemeene politie uit geheel Europa door, welke zig in 't geheel niet vereenigc met het belang der Natie; want terwijl zij in fchijn met elkander over hoop leggen, zijn zij het onder de hand eens om te plunderen. Niets kan voor een Hof of Hoveling verfchrikkelijker zijn dan de Franfche Omwenteling. Datgene, het welk een zegen is voor de Natiën, is voor hun een bittere ramp; en daar hun beftaan afhangt van de verdeeldheid van een land, beeven zij op de aannadering van beginfels, en vreezen het voorbeeld, dac hun bederf berokkenen zal, B E-  U i s « b x. "w k r k; aoï BESLUIT. Reden en Onkunde, fchoon regelredht5 ftrijdig tegen elkander, hebben niettemin beide invloed op de groote masfa van het menschdom. Als een van deze beide in een land genoegzaam uitgebreid kan worden, gaat hec werktuig der regeeringe gemakkelijk voort.' De Reden, gehoorzaamt uit zig zelve; en de Onkunde onderwerpt zig aan alles, wat haar word voorgefchreven. De twee regeeringwijzen, welke meestal in de waereld plaets hebben, zijn de eerfte de regeeringwijze bij verkiezing en vertegenwoordiging, de tweede de regeeringwijze bij erffelijke opvolging. De eerfte is gemeenlijk bekend onder den naam van Geraeenebest - re* geering (republiek); de laatfte bij die van Monarchie en Ariftocratie. Deze twee onderfcheidene en tegen elkander overftaande vormen, hebben hun grondflag genomen op die twee onderfcheidene en ftrijdige grondflagen, die naamelijk der Reden en die der Onkunde. — Daar het waarneemen der Regeeringe talenten en bekwaamheden vordert, en deze talenten en bekwaamheden niet erffelijk kunnen overgaan, zoo blijkt klaar, dat de erffelijke opvolging van den mensch een geloof afvordert, waaraan zijn reden geen toeftemming kan geeven, en die alleen op zijne Onkunde fteunen kan; en hoe dommer eenig land is, zoo veel gefchikter is het voor deze foort van Regeeringsvorm. In tegen* jN 5 deel  «6* MENGELWERK. deel vordert de Regeeringsvorm in een welgeftelde Republiek geen geloof van iemand meer, dan zijn reden zelve hem geeven kan. Hij ziet het redelijke van het ganfche Systema, deszelfs oirfprong en werking als voor oogen; en daar hetzelve het beste onder» fteund word, wanneer men het het beste verftaat, hebben de menfchelijke vermogens de gelegenheid om met eene ongedwongene ftoutheid te werken, en verkrijgen des onder deze regeeringswijze eene manhaftige reuzengeftalte. Daar des ieder van deze vormen op eenen onderfeheidenen grondflag werkt, de eene zig vrijelijk beweegende door de hulp der Reden, de andere door de Onkunde; komt ons nu te overweegen, wat eigenlijk de werking geeve aan die foort van regeeringsvorm, dewelke een gemengde regeering genoemd word, of, zoo als men ze zomtijds fpottenderwijze betiteld, een regeering van dit, van dat en van nog een derde. Het beweeg-vermogen in deze foort van regeeringsvorm moet noodwendig zijn de Omkooping. Hoe onvolkomen de verkiezing en vertegenwoordiging in gemengde Regeeringsvormen ook zijn moge, de Reden heeft hier door nog een veel grooter invloed en vermogen, dan aan de erffelijke partij wel aangenaam is; en dit maakt het voor hun noodzaakelijk de Reden optekoopen. Een gemengd Gouvernement is als een gebrekkig werktuig, waarvan de deelen met cement en fol-  foldeer aan elkander geknoeid worden, om het, even als of het volleedig ware, te doen werken. Het fchijnt de Heer Burke in het (geheel niet naar den fmaak te zijn, dat de Franfchen, na dat zij befloten hadden een Omwenteling te bewerkftelligen, niet aange* inomen hebben, hetgene hij noemt „ Be Brit* „ fche Conftitutie? en de klaagtoon, waarop j hij zig bij die gelegenheid laat hooren, veri wekt vermoeden, dat de Britfche Conftitutie i iets noodig heeft om haare gebreken ftaande te houden. In gemengde Regeeringsvormen heeft geeiitne verantwoordeiijkheid plaats; de partijen jtdekken elkander, zoo lang tot de verantwoordelijkheid in het vergeetboek geraake, en de i:omkooping, die het werktuig in beweeging j brengt, weet intusfchen haar eigen ontfnap! ping te bewerken. Als men tot een grondiiftelling aanneemt, dat een Koning geen kwaad idoen kan, zoo word hij geplaatst in een ftaat | van veiligheid, gelijk aan die der gekken en krankzinnige perfoonen, en hij is op zig zel\ ven geheel buiten verantwoording. Deze valt I dan op het hoofd van den Minister, die zig I wel weet te verfchuilen achter de meerI derheid in het Parlement, welke hij altijd j door bedieningen, bezoldingen en omkoo| pingen naar zijn hand ftellen kan; en deze meerderheid verdeedigt zig met diezelfde I authoriteit, waar mede zij den Minister beI fchermt. In dezen draaikolk gaat alle verant» I1 woordelijkheid, zoo van het geheel, als van alle de deelen, te gronde. Wan-  *C>4 MENGEL WERK. Wanneer 'er in een Gouvernement eene partij is, die geen kwaad doen kan, zoo kan die ook even zoo veel als niets uitvoeren, en is alleen het werktuig van eene andere macht, door welks raad en bejtuuring dezelve handelt. Hetgene men bij een gemengde regeering veronderflelt de Koning te zijn, is eigenlijk het Kabinet; en dewijl het Kabinet altoos een deel is van het Parlement, waarvan de leden dus in het eene karakter goedkeuren, het welk zij in het andere karakter aanraaden, zoo volgt daaruit, dat een gemengd Gouvernement een eeuwigduurend raadzel word; leggende het zelve, door de menigvuldige omkoopingen, die 'er noodig zijn om de partijen bij elkander te brengen, aan het land een erffelijke belasting op van de onkosten tot het in ftand houden van alle die fórmen van het Gouvernement zaamgenomen, en in het wezen van de zaak zig ontbindende in een Gouvernement bij wijze van commisfie, waarin zij, die raad geeven, zij die de uitvoering, zij die de goedkeuring en billijking hebben moeten, de verantwoordelijke en de onverantwoordelijke een en dezelfde perfoonen zijn. Door deze pantomimifche kunstjes, en die verandering van tooneelen en karakters, helpt de eene partij de andere 'er door in zaaken, die geen van hun beiden op zig zeiven zouden hebben durven onderneemen om uittevoeren. Als men om geld verlegen is, zoo verdeelt zig in fchijn die veranderlijke masfa, en  hbsgKLWErk. ao5 ken de partijen zwaaijen elkander over en we[der uitbundige parlementaire lofredenen toe, iDe één bewondert van zijnen kant met ver[baazing de wijsheid, de mildheid, de belantgeloosheid van den . anderen; en zij laaten talie een zugt van medelijden over de zwaare [belastingen der Natie. Maar in een welgeftelde Republiek kan 'er liniets van dat tot één brengen der partijen, rniets van die lofredenen en medelijdende zuchtten plaats hebben; daar de vertegenwoordi«ging de ganfche Natie door op een gelijken fvoet ftaat, en op zig zelve volkomen is; iwant fchoon men dezelve tot een wetgeevenjide en uitvoerende macht gefchikt hebbe, de [natuurlijke oirfprong voor deze beide is en blijft eene en dezelfde De deelen zijn elkander niet volftrekt vreemd even als de demoj cratie, ariftocratie en monarchie. Dewijl dan deze aan geene ftrijdige onderfcheidingen onderworpen zijn, zoo valt'er ook niets omteikoopen door onderhandfche fchikkingen, noch i[in de war te helpen door kunstjes. Openbaare Imaatregels komen van zelve voor den Nationaaien Rechtbank, en verwijderen alles wat de verwaandheid zoude kunnen vleijen, rustende op haare eigen innerlijke verdienden. Dat eeuwigduurend teemen en klaagen over de lasten der imposten, hoe zeer het ook met goed gevolg in gemengde Regeeringsvormen moge iin het werk gefteld worden, het is met den 11 aart en het wezen eener Republiek onbeftaan; i baar. Zoo de belastingen noodzaakelijk zijn, zoo  «o6 MENGELWERK, zoo moeten zij dienvolgens ook voordeelig zijn; maar als zij een verdeediging vereisfchen, zoo behelst die verdeediging zelve ingewikkeld eene befchuldiging. Waarom toch -word de mensch derwijze bedrogen, of waarom bedriegt hij zig zelve zoo ? Wanneer men van menfchen fpreekende dezelve Koningen en Onderdaanen noemt, of wanneer men van het Gouvernement gewag maakt onder de onderfcheidene of zaamgevoegde hoofdnaamen van monarchie, ariftocratie en democratie, wat zal dan een redelijk man door die uitdrukkingen verftaan? Bijaldien 'er in de waereld indedaad twee of meer onderfcheidene en afzonderlijke beginfels beftaan van menfchelijke macht, zoo zouden wij ook de verfchillende bronnen gewaar worden, waartoe die uitdrukkingen bepaaldelijk behooren: maar daar 'er niet meer dan een foort van menfchen aanwezig is, zoo kan 'er ook maar een beginfel van menfchelijke macht beftaan; en dat beginfel is de mensch zelve. Monarchie, ariftocratie en democratie zijn alleen voortbrengfels der verbeeldinge; en men kan even zoo gemakkelijk een duizend daarvan verzinnen als drie. Uit de Omwentelingen van Amerika en Vrankrijk, en de verfcbijnfels, die zig in andere landen vertoond hebben, is het baarblijkelijk, dat de begrippen der waereld, betrekkelijk de ftelfels der Regeeringe, aan het ver-  MBMCSLWEByK. 207 veranderen zijn, en dat de Omwentelingen buiten het bereik vallen van de politieke bereekeningen. De voortgang van tijd en omHandigheden, welke men tot het daarftellen van groote veranderingen bepaald, is al te werktuiglijk om de kracht van den geest en de fnelheid der opmerkinge, waar door die omwentelingen gebooren worden, te kunnen afmeeten: alle de oude Gouvernementen hebben een fchok gekregen vaa die omwentelingen, die men reeds heefc zien gebeuren, en die t'eeniger tijd minder waarfchijnlijk en voorwerpen van meerder Verwondering waren, dan thans een geheele omwenteling in Europa zijn zoude. Wanneer wij eens ons oogen flaan op den jammerlijken toeftandt van den mensch onder de monarchaale en erffelijke regeeringftelfels, door de eene macht uit zijn waaren ftandplaats wegefleept, door de andere daaruit verjaagd, en meer verarmd door de belastingen, dan door zijne vijanden , zoo word het ons klaar, dat zulke itelfels niet deugen, en dat 'er een algemeene Omwenteling in de beginfels en zamenftelling der Regeeringsvormen noodzaakelijk is. Wat is de Regeering meer dan de befchikking der Nationaale zaaken ? Het is noch kan uit de natuur zelve immer de eigendom zijn van eenig bijzonder mensch of gedacht, maar van de ganfche gemeente, die de onkosten draagt, en fchoon men het door geweld of list tot een erffelijke zaak gemaakt hebbe, zoo kan nog dat misbruik het recht der zaaken niet veranderen. In  fioS M * N G B L W « R !T. In het ftuk van recht behoort de Souvereiniteit alleen aan de Natie, en niet aan eenig bijzonder perfoon; en eene Natie heeft ren allen tijde een aankleevend overvreembaar recht om iedere regeeringsvorm, welke het pngefchikt vindt, aftefchaffen, en zoodanig eenen opterechten, als het meest met haare belangen, gefteldheid en geluk ftrookt. De romaneske en barbaarfche onderfcheiding van menfchen in Koningen en Onderdaanen, fchoon zij den hoveling lijkene, kan den Burgeren niet gevallen; en word door het grondbeginfel, waarop thans de Regeeringsvormen gegrond worden, vernietigd. Ieder Burger is een lid van de Souvereiniteit, kan als zoodanig geen perfooneele onderwerping erkennen, en moet alleen aan de wetten gehoorzaamen. Als de menfchen eens nadenken, wat eigenlijk het Gouvernement is, moeten zij noodwendig veronderftellen, dat hetzelve de kennis bezit van alle de voorwerpen en zaaken, waar over het gezag voert. Het Gouvernement uit dit oogpunt befchouwd zijnde, zoo ftrekt juist het republikijnsch Systema, zoo als hetzelve in Amerika en Vrankrijk gevestigd is, om het geheel der Natie te omvatten; en de kundigheid, die noodig is voor het belang van alle de deelen, moet men vinden in het middenpunt, het welk de deelen door vertegenwoordiging vormen: de Ou-de Gouvernementen integendeel zijn van een zamenftel, dat de kundigheid zoo wel als het ge-  geluk uitfluit: een Gouvernement van Mon1 niken, die niets van de waereld weeten, dan het gene binnen de muuren van hun klooster is befloten, is even zoo beftaanbaar als een Gouvernement van Koningen. Het gene men voorheen Omwentelingen noemde was weinig meer dan een verwisfe,3ing van perfoonen, of eeö verandering van plaatfeüjke omftandigheden. Zij reezen en daalden even als alle gewoo'ne zaaken, en |i hadden niets in haar grondbefiaan of in haar beloop, het welk ingang vinden kön buiten de kleine plek gronds, waaruit zij gefproten waren. Doch hetgene wij nu in de waereld : zien gebeuren bij de Omwentelingen van Amerika en Vrankrijk, is een vernieuwing van de natuurlijke orde der dingen, een Systema van grondbeginfels zoo algemeen als i de waarheid zelve en het beftaan van den \ mensch; bewerkende een verband tusfehen i het Zedelijk en Staatkundig geluk §n den Nationaalen voorfpoed. „ I. De menfchen zijn alle gebooren en blij. „ ven altoos vrij en gelijk, met opzicht tot „ hunne rechten. De burgerlijke onderfchei,„ dingen kunnen dus alleen gegrond zijn op ,„ de meerdere of mindere nuttigheid aan het algemeen. „ II. Het oogmerk van alle fïaatkundige „ verbindtenisfen is, de bewaaring van de „ natuurlijke en onvervreembaare Rechten van .„ den Mensch; en deze Rechten zijn Vrijheid, eigendom, veiligheid en weêrftandbieding tegen- de onderdrukking. -i  cio mengelwerk; „ III. De Natie is eigenlijk de bron van „ alle Souvereiniteit; ook kan noch een E N„KEL MENSCH. noch EENIG „ LIGHAAM VAN MENSCHEN tot ,, eenig gezag gerechtigd worden, hetwelk „ niet uitdrukkelijk daaruit zijnen oirfprong „ ontleent" In deze beginfels is niets te vinden, dat gefchikt is om de Natie in de verwarring te fleepen door het ontvlammen der eerzucht. Integendeel zij zijn bereekend om verftand en bekwaamheden voorttekwëeken en te oeffe* nen tot algemeen nut, en niet tot voordeel en grootmaaking van eenige bijzondere rang van menfchen en familiën. De monarchaale Souvereiniteit, die vijand van het menschdom, die bron van ellenden is vernietigd; en de Souvereiniteit zelve is weder tot haaren natnurlijken en oirfprongelijken Zetel, de Natie, verheven. Gefchiedde dit geheel Europa door, de bron der oorlogen ware weldra weggenomen. Men fchrijft aan Hendrik IV. van Vrankrijk, een man van een zeer goed en weldaadig hart, een plan toe, het welk hij omtrent het jaar 1610 voorftelde, om het oorlog in Europa aftefcha&èn. Het plan beftond in het maaken van een Europeaansch Congres, of zoo als de Franfche Schrijvers het noemen, een Vreedemaakende Republiek; door uit de onderfcheidene Natiën afgevaardigden te be? noemen, die in gevallen van verfchillen tusfehen de eene Natie en de andere zouden handelen als een Hof van fcheidsmannen, Had  Had men dat plan toen aangenomen, zoo zouden de belastingen in Engeland en Vrankrijk ten minden tien millioenen derling jaarlijks minder geweest zijn voor elke Natie met het begin van de Franfche Omwenteling. Om ééne van de oirzaaken te ontdekken, waarom men dat plan niet heeft aangenomen, (en waarom men in de plaats van een Congres, met oogmerk om het oorlog voortekomen, hetzelve alleen bijééngeroepen heefc om een eind te maaken van eenen oorlog, na het maaken van vruchtelooze onkosten verfcheidene jaaren lang), zal het noodig zijn, dat men het belang van het Gouvernement befchouwe als een belang, geheel onderfcheiden van dat der Natiën. Al wat aanleiding geeft tot het belasten van eene Natie, word te gelijk een middel van inkomen voor het Gouvernement. Ieder oorlog eindigt met een verhooging van imposten, en bijgevolg met een vermeerdering van inkomften: en hoe het ook met de oorlogen afloope, in de manier zoo als die thans ondernomen en befloten worden, altoos wint 'er de macht en het belang der Gouvernementen bij. Hier door is het, dat het oorlog, van wegen deszelfs vruchtbaarheid in het opleveren van voorwendfels voor de noodzaakelijkheid van belastingen en bezoldingen voor ampten en bedieningen, zulk een voornaam deel uitmaakt van het Systema der oude Regeeringsvormen; en dac het daarftellen van eenig middel om het oorlog aftefchaffen,  «ia MÏNGtLWlS.K» hoe voordeelig dit ook zijn mogte voor de Natiën, ftrekken zoude om aan het Gouvernement dien tak van handel, die hetzelve de meeste winst aanbrengt, te ontneemen. De beuzelachtige gronden, waarop zomtijds de oorlogs-verklaaringen rusten, toonen de geneigdheid en greetigheid der Gouvernementen om het oorlogs-fyftema (taande te houden, en verraaden de drijfveeren, waardoor zij werken. Waarom worden de Republieken niet telkens in oorlog ingewikkeld, anders, dan omdat uit den aart Van derzelver Gouvernement deszelfs belang niet onderfcheiden is van dat der Natie. Zelfs Holland, fchoon een kwalijk - zaamgeftelde Republiek, haaren handel over de ganfche waereld heen uitbreidende, beftond bijna een Eeuw zonder oorlog: op het oogenblik, dat de Regeeringsvorm in Vrankrijk veranderd was, begonnen ook de Republikijnfcbe grondbeginfels van Vreede, huislijken voorfpoed en Oeconomie zig te vertoonen met de nieuwe Regeeringsvorm; en bij andere Natiën zouden dezelfde gevolgen uit dezelfde oirzaaken gebooren worden. Gelijk het oorlog het Systema is van het Gouvernement naar de oude zamenftelling, zoo is ook de verbittering, die de Natiën tegen elkander over en weder voeden, niets anders, dan eene ophitfing door de Staatkunde van haare Gouvernementen, om daar door den geest van dat Systema levendig te houden. Het eene Gouvernement beichuldigt het ande- .  MENGELWERK. 4ï3 andere van ontrouw, intrigues en ambitie, als zijnde zoo veele middelen om de verbeeldingskracht der weêrzijdfche Natiën aantevuuren, en haar tot vijandelijkheden opteftooken. De eene Mensch is nimmer de vijand van den anderen, als alleen door middel van een valsch Regeerings-fystema. Men moet des, in de plaats van te fchreeuwen tegen de ftaatszucht der Koningen, liever deze galm richten tegen het grondbeginfel van zulke Gouvernementen ; en in (lede van te trachten zulk een enkel perfoon te hervormen, moet de Natie haar verftand aanwenden tot het hervormen van het geheele Regeerings-fystema. Hec is hier de vraag niet, of de Regeeringsvormen en derzelver maximen, welke thans nog in gebruik zijn, gefchikt waren naar de gefteldheid der waereld ten tijde van derzelver inrichtingen. Hoe ouder die zijn, hoe minder overeenkomst zij kunnen hebben met den tegenwoordigen ftaat der zaaken. Tijd en verandering van omftandigheden en begrippen hebben dezelfde voortgaande uitwerking op de regeerings-wijzen om deze te doen in onbruik raaken, als zij hebben op de gewoonten en manieren. Landbouw, handel, manufacturen en ftille konden, die den voorfpoed der Natiën het best bevorderen, vereisfchen een verfchillend Regeeringsfystema, en een verfchillende foort van kennis om derzelver werkingen ce beduuren, dan die *er in de voorige gefteldheid der.waereld plaacs konden hebben. Daar  £14 MENGELWERK. Daar hec dan uic den verlichten ftaat van het menschdom niet moeijelijk is optemaaken, dat de erffelijke Regeeringen naar haar einde hellen, en dat de Omwentelingen op den breeden voetfteun van Nationaale Souvereiniteit, en Regeering bij vertegenwoordiging, in Europa voortgangen maaken zullen; zoo zoude het een verftandige daad zijn derzelver nadering te gemoet te komen, en die Omwentelingen liever te bewerken door redelijke fchikkingen, dan dezelve overtelaaten aan de uitkomst van geweldige beroeringen. Het gene wij thans zien gebeuren geeft aanleiding, om geene hervorming hoegenaamd, in de ftaatkundige waereld voor onwaarfchijnlijk te houden. Het word nu de Eeuw der Omwentelingen, waarvan men alles moet verwachten. Welligc verwekt de Hooffche list, die het oorlogs-fystema nog in ftandt houdt, een verbintenis tusfehen de Natiën om dat Systema te vernietigen; en thans is een Europiesch Congres, om den voortgang der vrije Regeeringe te begunftigen, en de befchaaving der Natiën door elkanders hulp te bevorderen, een gebeurtenis, welke nader aan de waarfchijnlijkheid komt, dan eens waren de Omwentelingen en Alliantiën van Vrankrijk en Amerika. E Y N D E.  i