JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 3 4 7 0 81 1232 9107 UB AMSTERDAM  ANECDOTES VOOR MENSCHENVRIENDEN.   ANECDOTES . voor MENSCHENVRIENDEN/ ter VERBETERING van het HART. Te L E X D E 2V bij HERÜINGH en du MORTIER, h 1 c c u i i i,  Niet bij geluk — niet bij een enkel toeval, wordt de mensch werklijk zedelijk groot — maar door de goede bedrijven, welken hij tot welzijn zijner broederen onderneemt. J. B. G L E I M.  VOORBERICHT. ]\^Lijn oogmerk, bij de uitgave van dit Werkje, is zoo wel om den Leezer eene aangenaame uhfpanning te verfchafen — als om hem tevens, door nuttige voorbeelden, aanleiding tot de verbetering van zijn hart te geeven. Hoor de ondervinding geleerd, weeten wij, dat de voortreffelijkjle zedelesfen, op eenen leerflelligen trant voorgedraagen, altijd minder invloed op het hart hebben , dan fpreekende daaden en voorbeelden. Duitschlands Zedenmeester, wijlen de zo deugdzaame als godvruchtige gëllert , van deeze waarheid overtuigd, voegde Jleeds bij tl-  h voorbericht'. elke zijner Acaclemifche Lesfen treffende en weluitgedachte voorbeelden en fchilderingen, om des te meer indruk op de harten zijner jonge toehoorderen te maaken. Mijne bedoeling is derhalven, den Leezer zulke Jiukjes aan te bieden, welken ah len waare gebeurenisfen behelzen ; edele daaden, door onze eigen medemenfchen, in ons tijdvak , bedreeven, welke, in elk gevoelig hart, die gedachte, onder het leezen, moeten doen opkomen: dat heeft één mijner natuurgenooten, één mijner medebroederen gedaan ; waarom zou ik zelf daar ook niet toe in ftaat zijn ? Zulke overdenkingen dringen voorzeker diep in het hart, en deszelfs verbetering is er niet zelden alsdan een zo aangenaam als heilzaam gevolg van* Dc  VOORBERICHT. ni Wij vertrouwen dat 'de deugdzaame, de menfchenvriend, hij het hezen deezer Stukjes een fireelend genoegen zal fmaaken. — Zo dezelven ondertusfchen ook anderen aanleiding tot heilzaame overdenkingen mogten geeven, en het, in jonge tedere harten reeds kiemend, zaad der deugd, daardoor, eenig voed/el ontving — dan zullen, dat ik hartelijk wensch, mijne geringe poogingen niet geheel vrugtloos zijn , en daarmede vlei ik mij niet zonder goede redenen; want goede voorbeelden moedigen fteeds tot goede daaden aan. (*_) Wat de Stukjes op zich zeiven betreffen , hebbe ik verkoozen die allen het eenrouwig kleed der waarheid te laaien be- h0U-y (*) Zie bladz. 59.  iv VOORBERICHT. houden, en niet getracht} die, door eenig bijwerk, te verfraai jen. Dat de voorbeelden, van edele daaden , welke onder dezelven gevonden worden, mijne Leezeren ter volging mogen aanfpooren, en de rampen , door ligtvaerdigheid geteeld, hier aangetoond, vooral de. jeugd, mogen affchrikkenl wordt hart lijk gewenscht door pen UI TG EE VER. IN-  INHOUD. De Dankbaars Jood. . . . blz. I De Onverwachte ontmoeting. . . .20 De Vrouw zonder weerga 29 De Kracht der Dankbaarheid, of de edelmoedige handeling van den Marquis jwwPelIqiort 38 De eene Weldaad baart de andere. . 43 Waarmede men gezondigd heeft daar door wordt men geftraft. . . 53 Onbaatzuchtigheid. 59 De Koopman ******* 6o Edelmoedigheid 82. Het Spook 91 De edele 'Burger. 99 Dé m  INHOUD. De lang onthoudene, doch eindiijk verkreegene Erf nis 103 De Soldaat uit Ouderliefde, . . . 190 Welverdiende Eer 113 RUDOLF en KA ROL INE. . . . IIÓ Huvt elijks - Lesfen 148 De Rijks - graavin eene Hovenier fcer . . . .171 Eene Gefchiedenis uit de tijden der Lettres de Cachet 188 De magt der kwaade gewoonten. . . 193 Schriklijk gevaar hij eene al te vaerdige Rechtsplecging. . . .211 Het Logement van Bagdad, of het Huis van eere 221 Ongemeene tederheid van cenen Britfchcn Zee-kapitein 227 ANEC-  AMECDO TES voor MENSCHEN VRIENDEN, tot VERBETERING van het HART. de DANKBAARE JOOD. Het Oorlog is een der vcrfchriklijkfle onheilen , dat het menschdom kan overkomen, en zulks te willen loochenen, ZOu even zo veel zijn, als of men wilde beweercn , dat een flagveld met gewonden , ftervenden en lijken opgehoopt, dat moord, brand en alle gruwelen der verwoesting, aangenaame vertoomngen , weldaaden voor de menschlijke maatfchappij waren; echter kan hij, zonder nog andere heilzaams , 0p het geheel meer- zo  2 DE DANKBAARS JOOD. meerder betrekking hebbende , gevolgen van denzelven in aanmerking te neemen , ook eene werkende oorzaak van de grootfte en verhevenfte handelingen , van de fchoonfte en edelfte daaden zijn ; hij verheft den mensch, als 't warè, boven zich zeiven, en vertoont zich als eene vrugtbaare moeder van zulke deugden , welke anders , geduurende ccnen lang aanhoudenden vrecdc, door het onkruid van verwijfdheid 'en weelde verfmoord worden. De geCchiedenis is vol vaa foortgclijke voorbeelden : en dat de groote edele daaden en handelingen der Grieken en Romeinen bekender zijn , dan die van nieuwere tijden , zulks komt alleenlijk daar van daan, dat wij eene ongegronde vooringenomenheid voor de oudheid voeden, en dezelfde gevoelens en gabettrenisfen op eenen hoogeren prijs ftellen, wanneer die voor eenige duizend jaaren, dan voor weinig tijd» voorgevallen zijn. —f~ , Za veel tot inleiding vnn eene gefchiedenis, welke in den katftcn oorlog der Rusfen ,tegen de Turken voorviel, en welke ik des te liever verhaale, om dat e'én , daarin voorkomende hpofd - perfoon , een. lid van een volk is ,■ dat ,- helaas ! nog van veele kristenen voor onbekwaam to: waare deugd  » E DANKBAARE JOOD. g deugd gehouden , en nog (reeds in veele Staaten op eene wijze behandeld wordt , waaruit men bijna heïluken zou , als of de Overheden den Jood als een wezen befchouwden , dat niet alle die hoedanigheden bezit, welken de God aller menfchen aller, zijnen, befncedencn en onbefnecdenen, redenKjfce fchepfelen medegedeeld heeft. Toen de Luitenant p f u h l , een Diiitfehér van geboorte , ues daags na den flng bij Choczim , met eenen hoop Dragonders op fourageering uitreed , hoorde hij uit eenenkuil, aan den kant van een woud, eene kermende ftem. Deels uit medelijden, deels' uit eene, in den oorlog noodzaaklijke, voorzichtigheid , deed hij, twee Dragonders afzitten, om te onderzoeken, of de ftem uit den kuil van vriend of vijand kwame. Eculuid en fehelklinkend gelach , dac de Dragonders, bij hunne komst aan den kuil, ophieven , . bewoog hem , met nog fommigen van zijne lieden te volgen. Nader komende., zag hij eenen ouden Turkfchen jood, met een eerwaerdig gelaat, waarin de onloochenbaarfte trekken van eerlijkheid uitblonken. Help mjj arme grijsaart I riep de J.ood m a » d#;  4 DE DANKBAAHE JOOD. de Poolfche taal ■ ■ - help mij , opdat ik ia woede moge fterven ! pfuhl bedaarde, door eenige wel aangebragte fabelflagen , het* nog.fteeds voordduurend gelach der Dragonders , en vroeg den Jood, hoe hij in deezcn kuil gekomen ware , en waarom hij er zich niet kon uitredden ? De Jood verzocht ilechts, hem vooreerst daaruit te helpen, en roen zulks gefchied was, verhaalde hij, dat hij, het leger volgende, gisteren, na den veldflag , door fommige najaagende Rusfen gewond , en uit vreeze zich in deczen kuil verborgen had; dat hem echter de fmerten en het verlies van zijn bloéd verhinderd hadden, daar weder uit te komen. Sommige Dragonders wilden den Jood, hem een ouden hond noemende, neèrfabelen ; en daar pfuhl, uit verontwaardiging en als vérftomd over deeze onmenschlijke wreedheid , zweeg , waren bereids eenige fabels getrokken , om dit in het werk te hellen, toen hij, met eene dreigende ftem hen verzekerde , dat hij , die den armen ouden man het minfte leed deed, eenen kogel voor den kop, ter belooning, zou krijgen. Hier na liet pfuih den Jood door twee man, welken hij  "i dankbaars jood. 5 hij voor de menschlijkften "hield , naar het leger en in zijne eigen tent brengen , en Ipoedde zelf, na zijne bezigheden verricht te hebben , daar heenen terug , waar hij toen den grijsaart reeds verbonden, verfterkt en in vreugde-traanen fmeltende wedervond. „ Mijn Heer! " riep hij tegen den Luitenant, bij deszclis intreede in de tent, „ ffij „hebt veel aan mij gedaan. Wie zal" u „ zulks vergelden?" pfuhl wees el¬ ke dankzegging van de hand, bezorgde den Jood de noodige paspoorten , zamelde bij den Chef van zijn Regiment, en bij andere Rusfifche Officieren , geld voor hem bijeen, en zond hem , ten einde volkomen geneezen te worden , naar Kaminïuk. Onder duizend zegenwenfehen fcheidde de Jood van hem af, en pfuhl was wcezenlijk gelukkig, door de zalige bewustheid, van ccn;'i ellendigen vertroost te hebben , zonder zich te kunnen verbeelden , dat dezelfde Jood hem ooit deeze menschliever.de daad in zulk' eene rijke maate zou kunnen vergelden. Het. leger rukte dieper de Turkfche Staa. ten in , en pfuhl gedroeg zich bij iedeI re gelegenheid even braaf ca dapper, overal A 3 op  6* *E .BANKBAAS.E JOOD- op zulk eene uitmuntende wijze , dat dé weerlooze lieeds eenen zo zekeren befcherïner, als de vijand in de wapenen eene gevaarlijke tegenpartij in hem vond. Zijn gedrag werd opgemerkt, hij oogfte de rechtmaatigfte ioftuitingen in, en Hond op het punt van eene Compagnie te krijgen, wanneer hem de fortuin eenen verraaderlijken trek fpeelde , en alle zijne aangenaame verwachtingen ten eenenmaalc verijdelde ; want bij eenen zekeren aanval werd hij , waarfchijnlijk uit nijd r door eenen anderen Officier , in het heetfte van het gevecht, verlaaten, en hoe dapper hij ook met zijne weinige manfchap tegen een veel Merker aantal Turken vocht, werd hij evenwel ten laatften overweldigd , en krijgsgevangen gemaakt. Men weet het droevig noodlot der geeflen, welken het ongeluk hebben-van Tttrkfche gevangenen te worden ; naamelijk , dat zij van hunne vrijheid berooft!, en, zoo hen de Sultan niet voor zich zeiven houdt, aan den meestbiedenden verkocht worden; men zal deswegen ook ligt bezefFen , hoe treurig de overweegingen van pfuhl moesten zijn, toen hij in het \iiandlijk leger kwam , alwaar  61 dankeaare jood. j \vaar hij , benevens de tien Rusfen, die in hetzelfde lot met hem deelden , inet da grootiie finaad, inet de nurvviïc en ongeboiv denfie vreugde- - bedrijven ontvangen werd. Vermits er zich liceds Slavenhandelaars in het leger ophielden , was . het noodlot deigevangenen rasch befiischt, en pfuhl moest reeds des anderen daags de reis tfaar Jidria.-nopolen aamaarden , alwaar zijn tocnniaalige Heer eenen goeden handel meende te drijven. Hier werd pfuhl aan eenen Renegaat.,, een van die geenen die den Kristelijken Godsdienst verzaakt, en dien van K aH o m et omhelsd hadden, verkocht., welken ■van Conjlantinopolen kwam , en naar de S.tvifche grenzen reisde , waar hij zijne goederen had , en gemeenlijk met zijn huisgezin ' leefde. Zijn naam was aedul melek, en zijn karakter geheel van zulk eenen aart, als het karakter zijner meeste landslieden (hij was een Siciliaan*) gewoonlijk a.'gefchilderd wordt ; valsch , listig , wellustig en ■wreed in den hoogftcn graad. I-lij was van geen geringe afkomst : niet can zijne losbandige levenswijze had hem in ellende gehort, en uit wanhoop was hij naar Duhi :.o gegaan , alwaar hij den Tulband aangenoA 4 men  8 be d a n k b a a r e jood. men had. Schijnheilig, om zijne oogmerken te bereiken , altijd de huik naar den wind hangende , had hij het vertrouwen van eenen Mufelman weeten te winnen, welken hem voor zijnen zoon aannam, en tot erfgenaam zijner aanzienlijke goederen verklaarde ; doch nu fpeclde hij den heiligen, deed in eigen perfoon eene bedevaart naar Mekka , en was nogthans , gelijk de fchijnheiligen in alle Godsdisusten , een volmaakte fchnrk. pfuhl, die taamlijk goed Italiaansch fprak, en van paerden (eene der voornaamfte liefhebberijen van abdul me lek) eene volmaakte kennis had, vond, zo lang deezc reis duurde, en ook gednurende de eerfte tijd van hunne Thuiskomst , geene reden om zich over hem te beklaagen. Hij had het opzicht over eenen talrijken hal, en in ledige uuren , had zijn Heer gezegd , dat hij een gedeelte van den tuin kon bearbeiden. r f v h l , dien ik :bij zijnen Sktavennaam ibrahim zal noemen, gaf zich alle moeite , om het karakter van zijnen Heer te doorgronden , om dcszelfs vertrouwen en liefde des te zekerer te kunnen winnen : hij ondervond echter al te rasch , dat alle zijne POOT  de dankbaars jood. 9 poogingen vrugtloos waren ; want zo dra de ipeel-weeken voorbij waren, en ibrah 1 m den flal in orde gebragt had , begon abdul melek den gebiedenden Tiran te vertoonen , en geduurig meer van hem te vergen, dan hij doen kon. Langzaamerhand werd hij aangefpoord om een Mahomctaan te worden , en toen iiraiiim daartegen met de uiterite ftandvastigheid allen .mogclijken tegenfland bood, toen hij, volgens zijne gewoone vrijmoedigheid , rondborstig verklaarde, dat hij van eenen man, van zijn foort, geenerlei aanlpooring tot bekeering venvacht hadde , werd hij alle dagen erger behandeld ; en wijl, zonder ibrahims fchuld, een der beste paerden van zijnen Heer ilicrf, liet hij hem , tot zijne gcvoeligfte ftraf , agt-en-veertig uuren , bij het ellendigfte voedlel , in eene naauwe gevangenis, aan zwaarc boeijen geklonken, zetten; daarna ontnam hij hjm het opzicht over den lïal , en veroordeelde hem geheel tot den tuin-bouw. Aldus gevoelde ibrahim nu den last des Slaavenltands in zijne volle zwaarte , en , bij de onmogelijkheid van zich te redden (nademaal zijn Tiran naar geen losgeld wilde luisteren , en bij iedere tijding, A 5 die  10 »E »ANKBAAH.E JOOD. die hij van den voorfpoed der Rusfifche wapenen ontving, zijne wreedheid verdubbelde) 7.qü hij zich aan de wanhoop overgegeeven hebben , indien de liefde niet onverwachts gekomen ware om zijn noodlot te verzachten. Op eenen zekeren dag, toen hij in, den tuin een bed omfpittcde, en zich al weenende het tockomfiige vertegenwoordigde , naderde hem eene oude Siaavin, die, den vinger op den mond leggende , hem , zonder een enkel woord te fpreeken, een toegevouwen papier overreikte, en zich fchïelijk weder verwijderde. Deeze ontmoeting kwam hem vreemd voor ; hij giste wel de reden van deeze boodfehap: de flaavernij had hem echter reeds allen moed benomen , en hij fiond lang in beraad, eer hij het befluit kon neemen, om het papier te ontvouwen , hetgeen hij' eindlijk deed , en , tot zijne verwondering, van den volgenden inhoud vond: „ Men heeft mij gezegd , dat gij een li landgenoot van mij en een Rusfisch Offiii cier zijt. Wilt gij eene Jufvrouw van goe„ den huize, die met' ü in hetzelfde ongeluki, kig lot deelt, voor altijd aan u verpligten, „ met  öe dankeaar.e jood. ll „ met haar uit het gevaar te verlosfen', „ waaraan zij door de toomelooze driften „ van onzen Tiran geduuriglijk blootgefteld „ is? wees dan op een middel bedacht, om „ ons beide uit deeze ellendige gevange„ nis te helpen. Tracht morgen avond iri „ den tuin te zijn, en volg dezelfde per„ foon, die u dit briefje gebragt heeft. " , natalia van b * * * ibrahim Hond niet lang in beraad, hij befloot te komen , te zien en, zo het mogelijk ware, te redden. Hoe vcele zwaarigheden hij ook te overwinnen hadde, evenwel was hij des anderen daags ter beftemden tijd in den tuin, en volgde de oude geleidfter , die hem onder een tralievenfler bragt, waarachter nat al ia op hem wachtte. Zij verhaalde hem, dat ze de dochter van den Overften b * * * was , cn op haare reis naar het leger door de Tartaaren was gevangen genomen , en hier naar toe verkocht geworden ; en verzocht hem nogmaals om zijnen bijftand. r f u i-i l , aan wien de maanefchijn ontdekte , dat het meisjen, daar hij tegen fprak , eene bekoorclijke fchoon- heid  12 DE DANKBAARS JOOD. heid was, bij wien bovendien haare gedaante , haare hem , iedere lonk , ieder woord van haar de tederfte aandoening verwekte , beloofde zijn leven voor haar opteofferen, en na genomene affpraak , van zich des anderen daags op dezelfde plaats en op denzelfden tijd zich. daar weer te zullen laaten vinden, fcheidden zij , onder veele betuigingen van vriendfehap, van malkander. Deeze byéenkomften duurden verfcheidene weeken ongehinderd voord; men had reeds van de liefde gefproken, elkaar liefde en wederliefde toegezegd, en duizend ontwerpen gevormd, waarvan elk met zo veele zwaarigheden gepaard ging, dat men er zich geene gelukkige Uitkomst van durfde beloven. Ondcrtusfch.cn moest men zich haasten; want abdul m el e k , wiens maandelijkfche afVeezigheid zij zich tot dat einde ten nutte gemaakt hadden , werd eiken dag verwacht, en alsdan had nat al ia alles te vreezen, omdat hij haar met het droevigfte lot gedreigd had, indien zij alsdan verder de fpijtigc Schoone wilde fpcelen. Men bepaalde zich derhalven bij een ■ ontwerp , naamelijk, om eenen flaaf, welken pfuhl zeer wel kende, mede tot hunne partij overtehaalcn, cm door hem de fleu-  de dankbaare jood. 13 Hemels van den fial te krijgen, alsdan drie van de fnclfte padrden te neeinen , en zo naar Hongarycn of Zevenbergen te vlugten. h a s s a n , zo heette de oude flaaf, was terftond gewillig, en pfuhl zowel als n kï a l 1 a , welken deeze al te fchielijke bereidwilligheid verdacht hadden moeten voorkomen , waren zodanig bedwelmd door de verrukkende gedachten, van zich welhaast in * vrijheid te zien , dat zij er alle noodige voorzichtigheid door verzuimden. Intusfchen helde hassan evenwel, onder meenigerlei voorwendfelen , de uitvoering van hun voorneemen van den eenen tot den anderen dag uit , tot dat eindelijk , eer men zulks verwachtte , abdul melek t'hüis. Jiwain. pfuhl en natalia waren ongemeen öntiteld over de onverwachte terugkomst van hunnen Tiran ; iussan gaf hun echter moed. Weest niet bevreesd, zeicle hij, morgen krijgt abdul melek bezoek , en dan is onze vlagt zeker en veilig. Ik verlange zowel als gij , om uit dit aflchuwelijk land te geraaken ; houd u Hechts morgen , als het donker is, gereed. Op deeze wij-  14 de dankbaare jood. wijze werden .'zij weder genist geïleld; —. met verlangen zagen zij nu den volgenden avond te gemoet. Deezen avond verl'cheen, en hassan liet hen niet lang wachten: al bèevende volgden zij hem naar den fial, hij leidde de paerden voor , en juist toen zij, vol verrukking , zich in den zadel wilden zetten, verfcheen abdul melek met ettelijke flaaven , die zweepen , boeren en brandende fakkelen droegen. —— Ik kome flechts , zeide hij , om u eene behouden reis te wenfchen; ondertusfchen zijt gij mij zulke aangenaamc gasten , dat ik u onmogelijk zonder eenige vereering kan laaten vertrekken. En nu werden pfuhl en n atalia in boeijen geflooten , en in twee nevens elkander zijnde gevangcnisfen gebragt. abdul melek kwam kort daarna zelf in de gevangenis des eerflen, liet hem, gelijk deeze wrcedaart zeide, nog, tot eene goede nachtrust , vijftig ïrokflagen geevejüg en dreigde hem daarenboven met de feh'riklijkfte ilrafTen. Uwe lotgenoote ,, voegde hij ' daar bij, zal ik den ellendigften .mijner flaaven ten prooije geeven , en daarna tot de laague flaavinnendiensten veroordeelen. Agt  » e dankbaare jood. t$ Agt dagen lang werd uiahim op de wreedfte. wijze mishandeld , en , dat zijne eigen fmarten aanmerkliik vermeerderde, was het hooren van het gekerm van natalia, 't welk hem eene gelijke behandeling omtrent haar deed vermoeden. Eindelijk hoorde hi] gecne beweeging meer in den kerker van ' nat aha, een lchrikbaarend voorgevoel van haar noodlot vervulde zijne ziel ,* dat hem dies te meer moest verontrusten, daar elke vraag , welke hij den zwarten flaaf, die hein het ceten bragt, deed, niet anders dan met een fiuursch en norsch frilzwijgen beantwoord werd. Toen hij op- eenen zekeren tijd, in diepe zwaarmoedigheid weggezonken , in zijue gevangenis zat , en geene enkele troostrijke gedachte bij zich kon doen opkomen, trad abdul melek, welken hij zedert dien noodlbttigen avond niet weder gezien hadi met •twee flaaven bij zich , binnen. Zie daar, . hoe goedertieren ik ben , zeide hij tot hem , gij zoudt den fmaadelijkften dood verdiend hebben , en evenwel fchenk ik u het leven; ik hraf u Hechts met u uit mijne tegenwoordigheid te verbannen , omdat ik  l6 de dankbaare jood. ik u aan eenen zeer goeden Heer verkocht heb. — En waar is nu natalia? ■ vroeg i b r a h i m. Ook verkocht, naar Conftantinopolen denk ik; was het antwoord. Nu borst ibraiiim in vloeken en bedreigingen uit , welken de geveinsde Renegaat met lagchen en het ophaalen der fchouderen beantwoordde , terwijl hij den 'flaaven beval , hem tot zijnen nieuwen Heer te brengen, ibraiiim volgde hen bijna geheel wanhoopig, en zijne boeijen, die men hem met voordacht niet afgenomen had, beletteden hem alleenlijk den Tiran met zijne handen te verworgen. Men geleidde hem buiten het plein op eene opene plaats, waar hij eenige lieden en een overdekten wagen in gereedheid vond. Deeze lieden verwelkomden hem op eene zeer vriendelijke wijze , vermaanden hem gerust te zijn, maakten zijne boeijen los , en deeden hem in den wagen klimmen , die nu met de uiterfle fnelheid voord reed. Deeze reis had reeds drie dagen geduurd , zonder dat tfuhl wist, waarheenen hij gevoerd wierd, zonder dat hij op alle deswegen gedaane vraagen , van zijne leidslieden , die hem I voor het overige niet als eenen flaaf, maar als 'ï  BE DANKBAARE JOOD. W nis hunnen gebieder behandelden, eenig ander antwoord kreeg, dan: dat hij hechts . gerust en niet het minst bevreesd moest zijn. Hij brak zich het hoofd met allerhande gisfingen, en vond geen eenige die hem kon voldoen , geen eenige die hem . den ileutel, tot het geheimvol gedrag zijner geIcidcrcn, geeven kon. Eindelijk kwamen zij, Dp den derden da(r, des avonds in een groot vlek » de wagen hield voor een Landhuis Uil, ppum, klom er uit , en de eerile perfoon , dien hij bij het toorts-licht aanfchonwde , was dezelfde Jood , welken hij bij Choczim het leven behouden had. „ God zij dank! " riep de Jood, „ ik heb n kunnen vergel„ den, mijn Heer! hetgeen gij aan mij-ge„ daan hebt: treed binnen, in het huis van „ uwen knecht , dien gij met zo veele „ bermhartigheid behandeld hebt." rruiiL kon zich c-p dat oogcnblik niets te binnen brengen . cn nu volgde de eene vraag op de andere , «eiken de eerlijke Jool hem allen beloofde den volgenden morgen te zullen beantwoorden. Dan , het is niet mogelijk de verrukking van pfuhl te befchrfWÊ B ven)  iS de dankbaare jood. ven , toen de Jood den volgenden morgen eene Jufvrouw bij hem binnen leidde , die hij teriiond voor natalia herkende ; deeze was zo groot, dat zij wel gevoeld, maar niet befchreven wordt, —— Na dat de ccrile bedwelming van vreugde over was, verhaalde de Jood: dat hij bij abdul m el e k gekomen was , en dat dcczen hem toen natalia verkocht had. De traanen van* zijne nieuwe Slaavin hadden hem geroerd en van haar had hij vernomen, dat een Husfisch Officier, pfuhl genaamd, nog in den kerker zuchtte. De naam van zijnen verlosfer was bij hem ileeds levend geweest, en dus had hij, op hetzelfde oogenblik, het aangenaam befluit genomen, ook doezen te redden. Ik , zeide hij , reisde naar uwen Tiran , die u op eene ellendige wijzè wilde doen omkomen. Hij was echter zo gierig als wreed ; want toen ik hem verzekerde , dat ik u aan eenen zeer firengen man wilde verkoopeu , liet hij u aan mïj over. —-— God zij geprezen'! ik hebn kunnen bcloonen , hetgeen gij aan mij gedaan hebt. Binnen weinig dagen reis ik naar het leger, en alsdan neem ik u mede, .ik-neenie eenen bijweg., en breng u, zo God-" ;  t> e O a n k b a a e. e jood. t0 God wil , behouden bij uwe landgenooten. pfuhl en natalia hingen weenend om zijnen hals. Gelukkig brügt hii hen _ naar Bucharest in Wattachjin , alwaar" eene Rusfifche bezetting kg , en naauwlijks waren zij m Haat , om van hem , dien zo ' . dankbaaren, zo edelmoedigen man, te feheiden. Na deszclfs vertrek, vond pfhul in zijne kleederen eene beurs met duizend dukaaten , en natalia eenen kostbaaren ring , beide gefchenken , die dees edele man ongemerkt had wceicn daarin te -brengen, natalia ontmoette haaren, nu van blijdfchap opgetoogenen, Vader weder, dio haar en pfuhl met het volkomenst genoegen voor eeuwig met elkander vcreenigde Thans leeven zij vergenoegd en gelukkig, ' zij denken echter nog lTeeds- met de ïnhigfte aandoening aan hunnen Redder, die, wel is waar, een Jood was, echter veel meer vóór hun gedaan had, dan meenige Eminentie,! en Excellcnticn" niet zouden gedaan hebben. ■oor iën B » D s  20 D E ONVERWACHTE BIJEENKOMST. Eene treffende Gefchicdenh. ■ Indien gij, mijn waardfte Vriend! met wie» ik reeds meer dan eene vier - en - twintig jaarige yriendfehap gcoeffend hebbe , deeze Anecdote , die letterlijk waar is , voor uwe Leezcren belangrijk mogt vinden, inzonderheid wijl daarin'aangetoond wordt, dat men, zelfs in den uiterften ncod, nimmer aan den bijftand der Voorzienigheid moet wanhoopen, verzoek ik U aan dezelve, onder uwe Anecdous, eene plaats te verlecnen. Voor eenige weeken bevond ik mij , benevens meer andere vrienden , in de woohmg van den Haer f** in Bochum. De Heer Hoofdman van b**, een Officier, die voor deezen in Pruisfifchen , naderhand eenige jaaren in Rusfifchen dienst geweest was , nu echter wederom in Pruisfifchen dienst is , en de wisfelvalligheden van het nood-  be onverwachte bijeenkomst. 11 noodlot meermaalen ondervonden heeft, bevond zich mede in de gemeene kamer, waarin wij waren , en zat achter de kagc-hel. Toen de fchemeravond reeds begon, trad er een oud , drie-en-zeventig jaarig, echter nog wakker man, van eene korte, en gezette gcjialte , in een reiskleed, in de kamer , welke zo even .te paerd aangekomen en afgeklommen was, om hier te overnachten. Na dat hij bij zijne inkomst den aan-. weezenden zijn kompliment gemaakt had, werd hij den gemelden Heer Hoofdman van o** zodra niet gewaar, of hij hielde naar hem toe , met deeze woorden: Mijn lieve Heer van o** zijt gij het? . Deeze fprong mede terfiond van zijn floel, eu ' vroeg geheel verbaasd : Beste Vriend ! mijn Weldoener! mijn Redder! zijt gij het? Ja, ik ben het ! ja, ik' ben het ! antwoordden beide in eenen adem , en ijlden elkander in de armen. Men vroeg el- kaèr over en weder en verwonderde zich over deeze , ■ geheel onverwachte , ontmoeting. Het geheele gezelfchap , hetwelk door deeze vertooning opmerkzaam geworden was , wilde nu den grond van hunne .ao zichtbaare aandoeningen , welken meer B 3 dpn_  22 DE ONVERWACHTE BIJEENKOMST. dan eene gewoone vriendfchap beteekenden, weeten, en de Heer van o * * vergenoegde ons , in tegenwoordigheid van den Vreemden Ürijsaarc , met het volgende verhaal. Teen ik het Rusfifche Regiment , dat in dien tijd in de Krim lag , verliet , £rj mijn verzocht aft'cheid verkreegen had , aanvaardde ik mijne reis naar huis door de Ukralnc. Het weinige wat ik toen aan geld en kleedercn bezat, werd', hoe naauw ik ook mijne nitgaaven bepaalde, welhaast verteerd, en ik was nog zeer verre van Warfch.au, wanneer mij reeds het allernoodwendigfte ontbrak. De moeilijkheden mijner reis, die ik te voet moest doen, de Hechte, mij onbekende, wegen, een aanhoudend regenachtig wedr , honger en dorst hadden mij nu ten üiterftèn afgemat en uitgeteerd, toen ik na den middag in het Ukrainfche Stedeken Siuczk aan kwam. Daar was ik, helaas! zender geld , van alles ontbloot , ziek , overal onbekend en moedeloos -, gelijk elk een in mijne plaats ook zoude geweest zijn. Ik had, om deeze'plaats te bereiken, en niet c'r.der den blooten hemel te blijven, maar  BE ONVERWACHTE BIJEENKOMST. 23 ©m ten niinften onder dak te geraaken, tnt aan den buik door het water moeten waaden , omdat de Stad rondom, wegens deu veelvuldigcn regen, onder water Hond. liet was mij volftrekt onmogelijk om nog tien Happen voord te gaan , omdat ik vreesde van vermoeidheid op de llraat neer te znllen vallen. In deeze verlegenheid waagde ik het binnen liet huis te treeden, dat ik juist regt voor mij zag. Do Huisheer vroeg, mij met een norsch gelaat , wat ik hier zocht? Toen ik hem mijnen rampzaligen toeHand begon te kennen te geeven , kwam op het onverwachtst een bejaard Man, benevens eene jonge bekoorlijke Jufvrouw uit eene zij - kamer in het vertrek ; zij hoorden mijn verhaal met aandoening aan , en de oude man noodigde mij terhond binnen in zijne kamer , hij gaf mij eenige glazen wijns en andere verkerkende middelen , haalde uit zijn kolFer fchoon linnengoed , benevens nog andere kleedcren, en bood mij bereidwillig zijne diensten en a% verdere onderf.cuningen aan. Ka dat ik weder een weinig bekomen was , zeide hij tot mij : ,, Gij zult wèlligt hier bij ons .■<-., penige weeken moeten doorbrengen, wai^ li 4 „ dcc*  24 m onverwachte bijeenkomst. „deeze plaats ftaat rondom onder water,', „ zulke over'rroomingen duuren gemeenlijk „ eenige weeken lang, en intusfehen is het ,, niet mogelijk verder te reizen. Ik ben „ zeil ook door deeze ovorltrooming ver„ rascht geworden. De Jufvrouw, die hier „ bij mij is , is mijne Echtgcnoote. Zij „ is uit eene plaats tien mijlen van hier, „ aldaar ben ik met haar voor eenige da„ gen gchuuwd , en thans wilde ik met „ haar naar huis reizen ; want ik woone „ zelf niet hier , maar ik ben de Lijf-arts „ van den Vorst potocki. Nademaal nu ., het water onze verdere reis belet , en ,, mij bekend is , dat de herbergen hier „ zeer flecht zijn , heb ik deeze kamer ge-^ „ huurd, alwaar wij, zo lang ons verblijf ,. duurt , voor onze eigen kost zorgen. „ Dus. , mijn lieve ongelukkige Heer van ,, o**! blijf bij ons, eet, drink met ons, 'en f:aap in onze kamer , waar wij u een „ bed bezorgen zullen zo goed »als het „ eenigzins te bekomen is. Verlies den „ moed niet , want als ik vertrek zult „ gij eene plaats in mijne reiskoets heb,, ben , en ik zal u mijnen Vorst aanbetf vcclcn , en dan zal het u gemaklijk val- „ len,  DE ONVERWACHTE BIJEENKOMST. 25 „ len , door deszclfs onderfleiming verdet te komen ! " Men denke nu eens aan mijnen toe- ftand —. Welk een befcherm- engel was niet deeze man voor mij ! Hij en zijne beminnelijke Echtgenoote droegen van dit oogenblik af zulk eene- tedere zorg voor mij, als of ik hun eigen broeder was. Zes weeken lang moest ik aldaar bij hen blijven , en toen de wegen weder goed waren , hielden zij hun woord , en namen mij mede naar Nimtrow , waar zich de Vorst ophield. De aanbeveeiing van zijnen Lijfarts maakte , dat ik op eene zeer gunstige wijze ontvangen werd. Aan dit Hof leefde ik eenen tijd lang in overvloed en aanzien , niet als een ellendige , maar als een vreemd Edelman. Met gefchenken cn brieven van aanbeveeling van deezen weldaadigen Vorst voorzien , kon ik nu mijne reis gemaklijk voordzetten , en het ontbrak mij aan niets , tot dat ik weder in Wcstfaalcn aankwam. Wat ik gevoeldde, toen ik van mijnen Weldoener , den edel-, moedigen Arts, fcheidde , kan ik nimmer befchnjven , ook hij en zijne Echtgenote B p wcr-  2ö" DE ONVERWACHTE BIJEENKOMST. werden bij mijn aflcheid zeer gevoelig aangedaan. De man, dien gij nu voor u ziet , (aldus vervolgde de Heer van o * * ) de waardige Grijsaart, dien ik ha omhclze, is geen ander dan die Weldoener , de Lijfarts , die mij het leven behouden heeft. Maar — hoe is het toch mogelijk, (nu wendde de Heer van o** zich tot hem) hoe kome ik tot het geluk van u , mijn dierbaarftc Redder en Vriend , dien ik ver* fcheidene honderd mijlen van hier giste , in Bochum te zijn, hier te mogen omarmen ? Dat gaat zeer natuurlijk toe , antwoordde de wakkere drie - en - zeventig jaarige Grijsaart ; ik heb op mijn Ukrainsch paerd eene reis naar Zurich in JZwitferland gedaan , alwaar mijn eenigfte Broeder , een welbemiddeld koopman , voor eenige jaaren overleeden is , wiens éénige erfgenaam ik ben. " Ik heb de erfnis in bezit genomen , en wil thans weder naar huis. In het fchuld-boek van mijnen Broeder heb ik ontdekt, dat een Koopman in R'1'**fert, hem eene r.anmerklijke fotp gelds fchuldig ge-  BE ONVERWACHTE BIJEENKOMST. if geMeéven is , deeze ga ik invorderen , en wijl die plaats twee mijlen van Bochum hgt, en de weg mij hier door i leidt, ziet gij mij thans hier. Men kan zich ligtlijk verbeelden , dat het aanwcczend gezelfchap , dit. onderhoud der beide .vrienden , met het grootst vermaak aangehoord hebbe. Wij ontmoetten in den ouden Arts een man van ondervin» ding , waereldkennis , geleerdheid , flrenge; zeden, beleefdheid en oprechtheid. Hij had, zonder bedienden , cn zonder eenig ander, gezelfchap , de verre reis van ~Nimcrow tot Jcurick op zijn paerd, zonder hindernis, algelegd , en wilde op dezelfde wijze weder terug naar Nhnerow. Hij was, gelijk gezegd is , drie- en - zeventig jacren oud, echter nog zo wakker als een jongeling. Hij verhaalde ons, dat hij in zijne jongere jaaren, na het voleinden zijner ftudiën, een liefhebber van het reizen geweest was. In zijn vaderland had hij geen behaagen ge- . fchept ; maar hij had zich , na veel omzwervens, eindelijk in Paoleti neergezet, en aldaar de Heelkunde geoefend. De regeerende Vorst had in dien tijd eene lamheid in  SS B-E ONVERWACHTE BIJEENKOMST. ii zijne b eenen gehad , cn men had hera aan denzelven bekend gemaakt. Volgens zijnen raad had hij te Spaa het bad gebruikt ; was met hem daar heen gereisd, en wijl de Vorst daardoor zijne volkomene gezondheid weder verkreeg , was hij zeden dien tijd dcszelfs Lijf-arts met een aanzienlijk falaris. In zijn negen-en-zcstiglle jaar was hij met een Poollche Jufvrouw in kennis geraakt, welker perfoon en zeden hem zeer behaagd hadden, en met welke hij kort te vooren gehuuwd was , toen hij juist _ den Heer van. o*.* op zijne t'huisreize in Sluczk ontmoette. . Dat het affchcid , welk des anderen daags de Lijf-arts van den Heer van o** genomen heeft, inzonderheid voor den laathcn , zeer aandoenlijk geweest zij , zulks is ligtlijk te denken. Mensehlijker wijze te oordeelen , zullen zich beide in uit leven nimmer wederzien, fchoon ook deeze bijeenkomst der beide vrienden wonderbaarlijk genoeg was.  D E VROUW ZONDER WEERGA, OF DE MATRONE , GELIJK EU WEINIG ZIJN, O nder deezen tijtel verhaalt de Heer m e i s z n e r in zijne fchetfen eene gefchiedenis, die, op zich zeiven, niet alleen zeer merkwaardig is, maar ook door zijne bekende fraaije manier van vernaaien nog belangrijker wordt; dezelve heeft echter, door dat ze de Heer meiszjmer waarfchijnlijk niet bit de bron zelve heeft, en door zijnen haar gegceven ópfchik, eenige van het eigenlijke voorval verfchillende veranderingen ondergaan. Mijns bedunkens , moet zulk eene gefchicdenis als dan eerst het grootfee be- • lang verwekken , wanneer men dezelve uit den mond van hem hoort verhaalen , die zelf de voornaamftc rol daarin gefpeeld heeft, en de naaste deelnecmer in de daarin, voorkomende gebeurenisfen is. Ik bevinde mij ju.ist in haat deeze gefchiedenis op dié wij-  gO BE VROUW ZONDER WEERGA. wijze, en dus uit de echte bron zelve geput , den Leezeren tot onderhoud voer 'te leggen ; op de volgende wijze ben ik daar aan gekomen. Het was in het najaar .1777, toen ik voor eenige dagen verlof ftreeg , om mij eed paerd tot den krijgsdienst te koopen. Ik had reeds meenigen woesten landftreek doorgedraafd , wanneer ik mij omtrent den middag^ bij Neu** bevond. Met een fnellen drai kwam iemand achter mij aangeretden, dien ik voor eenen reizenden hield, en welken ik deswegen vroeg: of hij na den middag ook nog verder dacht te reizen , in welk geval zijn gezelfchap mij zeer aangenaam zijn zoude; dat ik voorneemens was, de oude Mark nog te bereiken , en den weg niet wist. Neen, hervatte hij, ik ben de Amptman van hier , ik kome flechts wegens eenige bezigheden naar de Stad, en rijde na den middag weder naar. huis. Wij maakten nu nadere kennis, en "daarna floeg. hij mij voor, het middagmaal inet, hem te peemen, dat ik na eenige weigering , dewijl ik vreesde mij te lang op te zullen honden , evenwel aannam. Wij  BE TROUW ZONDER. WEERGA; 31 "Wij hadden vergenoegd gegeeten, en er werd nog eene fiescii wijn op de tafel gezet; voor eenige jaarcn, zeide hij, mijn Heer! hadde ik u, hoe weinig het ook zij , dit niet kannen aanbieden; doch -—— wonderbaarlijk heeft God mij geleid. ■—-— O verhaal mij , mijn lieve Heer Ainptman! viel ik hem in de reden, verhaal mij doch uwe gefchiedenis; want zeldzaame lotgevallen hadden ilccds veel aantrekkelijks voor mij. Op mijn verzoek deed hij zulks , en zo getrouw, als het mij mogelijk is, verhaal ik hem hier naar: ,, Ik ben, zeide hij , de zoon van eenen behoeftigcn Predikant, en heb in de Rechten gcitudeerd. Vervolgens kwam ik als Ampt-Secretaris bij eenen verren nabcftaanden, den Amptman te BI'***. Na dat ik daar . eenige jaaren doorgebragt en vrugtloos gewacht had , om door zijne ondcrfteuning •eene geringe pacht te kunnen onderneemen, 'bcfloot ik eindelijk naar R*** te gaan, eu aldaar de practijk te oefleneh. Zulks ter uitvoering gcbragt hebbende , werd ik op eenen zekeren dag bij eene aldaar woonenI de Jufvrouw, van EngeÜche afkomst, geroeid pen».  fi 2 DE VROUW ZONDER' WEEK. CA. pen, welke mij verzocht, om haar doch tegen haar Verwanten te befchermen, die zich van haar vermogen wilden meester maaken, onder voorwendfel, dat zij onbekwaam was hetzelve te bellieren. Ik voerde deeze zaak tot haar genoegen en voordeel uit, en zond haar het eindvonnis toe, wijl ik toen wegens andere bezigheden er zelf niet naar toe kon gaan. Bij mijne terugkomst vond ik eene beurs met duizend Rijksdaalders , voor mijne moeite en gedaane vérfchotten, op mijne tafel liggen. Vertegenwoordig u eenmaal mijne blijdfchap , maar ook mijne j verrasfing. Terftond ging ik na haar 1 toe, en zeide haar dat deeze belooning veel te rijklijk ware , echter was dit te verË KRACHT DER DANKBAARHEID. 4t- é diepe wonde in den hals , en flocg herrf ' op hetzelfde cogenblik den hoed ai". Dit onmenseh wilde hem juist eenen Ëtfg op het hoofd toebrengen , toen hij zelf door eenen Chevalier de St. Jcan ter neer geveld werd , ',di$ met den Marquis op de gemelde plaats gekomen was. Dees kwam evenwel daar mede niet vrij, dat hij dien flag , die hem zekerlijk op den grond zou geworpen hebben , ontwecken had. "Van alle kanten omringd , van fabel-Magen en bajonet - ftecken gewond , greep hij nog een geweer , en nu , gelijk een grimmige leeuw , woedde hij om zich , en ftootte ^ alles ter neer wat hem voorkwam. Eindelijk werd hem zijn geweer ontnomen , en hij zou zekerlijk omgekomen zijn , indien het hem niet op nieuw gelukt ware , al vechtende, door de meenigte heen te dringen, en zich op de trappen van het i Raadhuis te redden , waar hij geheel krachteloos nederzonk. "Men haalde hem daar van daan , verbond zijne wonden , en gelukkiger wijze waren; zij , dat ieder meufchenvriend mot ecn^" beklemd hart wenschte , niet doodlijk. —- Be rampzalige Major . pn los 5.1 s werd echter, in weerwil van ' C 5 alle  42 TOE KRACHT DEK DANKBAARHEID. I alle de poogingeq van zijnen grootmoedigen Vriend , gelijk bekend is , een offer der woede van liet raazend en redenloos gemeen. ö Tijden! ó Zeden ! De Trooster , de Vcrkwfkker der gevangenen ,< de echte Menfchenvriend, wordt het fchuldaloos flagtof- ier van een woedend gemeen! Wat moeten de gcenen , die er de eerfte bewcegoorzaaken van zijn, zo meenigmaal zij hier aan denken , niet gevoelen! Hij zal ongetwijffcld , terwijl zij van een ruste' Joos geweeten geknaagd worden , aan gecne .zijde van het graf zijne bclooning vinden : en ieder menfehenvriend zal hem iu yjjn: hart een onvergangelijk gedenkteekea oprichten. 3-^ B  4* DE EENE WELDAAD BAART DE ANDERE. Ocdmirende den zevenjaarigen oorlog kwamen door een zeker Stadje eenige wagens, waarop gekwctfte Kroaaten lagen , welken tiaar het, eenige mijlen van daar liggende, Oostenrijkfche Hospitaal moesten gebragt worden. De Pruisfifche en Oostenrijkfche legers honden op dien tijd nabij elkander, en daagliiks vielen er tusfchen de ligte troepen fchermutfelingen voor. Deeze wagens werden , gelijk gewoonlijk , door eenige Kroaaten vergezeld. Dit Stadje behoorde den Koning van Prnisfen , en lag op de gemeene landftraat aan de grenzen van het Oostenrijksch gebied. De wagens, met derzelver geleide, hielden aldaar, ondertusfchen dat er verfche paerden Voorgefpannen werden, eenigen tijd ftil. Een van het geleide , een jong bezweet en befiooven Kroaat , zette zich op ftraat , digt bij den wagen , op eenen heen neêr, om een wei-  44 DE EENE WELDAAD BAART DE ANDERE. weinig uitterusten ; putte daarna .uit eenen nabij gelegen put water ; haaide uit zijn'' rantfel een ftnk droog kommis-brood voor den dag , doopte hetzelve in het water, en begon hierna. zeer finaaklijk te ecten. Daar tegen over woonde ' een Heelmeester, die in zeer goede omkar.digheihn was, en juist op dien tijd bruiloft hield. Hij werd, zowel als zijne bruilolisgrottn, den gemelden Kroaat gewaar , toen hij begon zijne fchraale maaltijd tot zich te neemen, en door medelijden bewoogen , zond hij hem, door zijnen bedienden, eene kom met foupe, benevens een goed ftuk vleesch en één wittebrood. De Kroaat , over deeze beleefdheid verbaasd ftaande, ftak zijn kom- ' mis-brood weder weg, klopte den bedienden op de fchouder , lachte en gaf bo- " yendien zijne warmfte gevoelens van dankbaarheid op alle mogelijke wijze te kennen ; doch in plaats van nu zelf te eeten, ging hij met de kom met foupe naar . eenen van de uitgefpannen wagens, waarop de gekwetften lagen •, floeg de deken op daar een otide gewondde grijsaart in geroldlag, fprak denzelvcn moed in, richtte hem op,  be eene Weldaad baart de andere. 43 op, cn begon hem de foupe lepel'gewijdze tee te dienen. Deezen ouden man wa Ten de beide armen afgcfchooten ; echter fchccn hij door dit ongewoon voedfel eenige krachten te bekomen, en de medclij- ': dende jonge Kroaat voer met het voeden zo lang voord , tot dat hij zijn genoegen had. Hij fhëed ook vleesch en wittebrood voor hem af, doch de zwaar gewondde had er geenen eetlust toe. De jonge Kroaat deelde derhalven zulks onder andere ge' kwctfceri' uit , en behield . hechts één kken frnkje daarvan voor zich zeiven , dat hij henevens het overfehot van de fo.ipe', l.eethongevig opat. De weldaadige Bruidegom in de buurt , zag, benevens zijne bruiloftsgasten , dit aandoenlijk tooneel , zij 1'chep-. I ten er zulk een behaagen in , dat ze den ftéaaveö Kroaat in huis lieten komen. Hier I werd hem nog meer foupe , be: evens | groente , vleesch , gebak en over het geheel van alle geregten , die zij op tafel hadden , en daarbij eene fles w jn , toe1gediend. Hij at zo veel als zjn hare lustte , drukte zijnen weldoener dankbaar de handen , ftamelde ook allen aanweezeuden zijnen dank toe, cn werd tot wienens I ' tae  46 DE EENE WELDAAD BAART DE ANDERE. toe ontroerd, wanneer men hem papier over* gaf, om het overige , dat hij niet opeeten kon , mede te neemen. Het alleraangenaamfte voor hem was eene volle fles wijn , die men hem nog daarenboven mede gaf. De Bruidegom , zowel als een ieder van de aanweezenden , wilden hem nog een gefchenk aan geld geeven, maar hij was echter volftrekt niet te beweegen, om het aanteneemen. Alleenlijk van dó Bruid , welke bemerkt had , dat hij geen hembd aan het lijf hadde , nam hij , na eenige weigering , twee hem aangeboodene half verfieetene hembden aan. Terwijl er traapen langs zijne wangen biggelden kuschte 'hij nu den Bruidegom , der Bruid eii allen tegenwoórdigen de handen, en doordrongen van dankbaarheid fpoedde hij zich naar den wagen , waar hij daadlijk den wijn onder de gekwetften uitdeelde , en inzon^ derheid den grijsaart' eene dubbele portie gaf, welken, gelijk men- vernam, een Onder-officier van zijne Compagnie was. Eindelijk kwamen de verfchc paerden tot het voovlpannen aan , en men vertrok. De Kroaat wendde zich nog e'e'nmaal naar het huis om , daar , hij . zo liefderijk onthaald was  BE EENE WELDAAD BAART DE ANDERE. 47 was , en hij groette nogmaals , door het driewerf zwaaijen van zijne muts , de op ftraat ftaande bruiloftsgasten , welken hem naarzagen zo ver zij konden ; en %het overige van den dag verllrekte dees edelmoedige Kroaat tot een voorwerp hunner gefprekken. Na verloop van eenige weeken werd het Oostenrijkfche leger door de Pruisfen verflagen. Een groote hoop Kroaaten drong op deszelfs vlugt in dit Stadje , cn bij deeze algemeene wanorde begonnen zij ook te plunderen ; ja zelfs huizen in den brand te fteeken , en elk inwooner was in de grootfte benaauwdheid. De gemelde Kroaat was mede onder deeze woedende hoop. Hij zocht 'terllond het huis van zijnen weldaadigea ■ Gastheer op, wiens deur hij nu reeds door zijne roofzuchtige kameraaden bezet vond. Deels met goede woorden, deels met geweld hield hij hen terug , hij heide zich voor de deur, zijn geweer dwars voor zictt houdende , cn wederftond allen aanval naar zija uitent vermogen. De Heelmeester, welke door het vengller de plundering zijner buuren , en de mishandelingen zag, die hun door de  48 BE EENE WELDAAD BAART DE ANDER». de woedende barbaaren aangedaan werden, I en vol benaauwdheid verwachtte dat nu ook j de beurt aan hem zou komen , wist in den I beginne niet , aan wien hij de befcherming , van zijn huis te danken had; hij herkende echter welhaast zijnen voormaaligen gast. Toen de rust een weinig herlteld was, en de plunderaars, met roof belaaden, begonnen fcf te trekken , verwelkomde de nu geheel veilige Heekncester zijnen redder en bood hem eene beurs met drie honderd gulden aan, als een blijk van dankbaarheid , voor de gedaane befcherming. Doch grootmoedig weigerde de Kroaat niet alleen dit geld, ■ maar ook al het geen dat men hem boven j dien nog wilde geeven. Hij verzekerde veeleer, dat hij zeer verblijd was eene gelegenheid gekreegen te hebben ,. waardoor j hij zijne dankbaarheid, voor zijne voormaalige | verkwikking, met de daad had kunnen betoo- j nen. Aldus fpoedde hij wederom weg, zon- 1 der zich aan het geroep des Heelmeesters 1 en zijner jonge Vrouw te iiooren, welken 1 hem volf.rckt nier onbeloond wilden laaten 1 vertrekken. Beide bewonderden hem nu nog meer, eh konden- eenen langen tijd niet begrijpen , hoe zulk eene grootc en fchpone j ziel- ]  DB EENE WELDAAD BAART DE ANDERE. 49 ziel in eenen gemcenen Kroaat kon huisvesten. Het duurde échter naauwlijks drie maanden , of zij hadden gelegenheid, hunnen redder zijne edelmoedigheid te vergelden. Na een fcherp gevecht, dat er met de Pruisfen en Oostenrijkers voorgevallen was , waarin de eerften overwinnaars waren gebleeven, Werden wederom veele gekwctflen , zo wel van de eene als de andere partij, door deeze plaats naar het Pruisfifche Hospitaal gevoerd. De tocht ging het huis van den Heelmeester voorbij, cn hoe werd deezen niet ontroerd, toen hij zijnen bekenden Kroaat, met won- • den overlaadcn en zo zwak dat hij naauwlijks nog ademde, tusfehen de gewondden op hroo liggende, aanfehouwde. Snel, gelijk een pijl, vloog hij naar hem toe , en van hem naar den Officier, welke het geleide commandeerde. Deezen bad hij op het dringendfte, hem toch den gekwetften te laaten volgen, hij zou al het mogelijke tot zijne geneezing in het werk ftellen, ook er borg voor blijven, dat dezelve, na volbragtc geneezing , als een gevangenen , ter behoorlijker plaatfc wederkeeren zoude. Gelukkiger wijze » ken*,  gO DE EENE WELDAAD BAART DB ANDERE. kende de Officier den Heelmeester zeer goed, daar de laatfte eertijds, als Compagnies - chirurgijn , met hem onder hetzelfde Regiment gediend had ; en wijl hij dacht dut de Kroaat aan zijne zeer gevaarlijke wonden zekerlijk zpu fterven , en de verdere vervoering waarfchijnlijk niet zou kunnen uitftaan, ftemde hij. j zulks, zeer gaarne toe. De gekwetfte werd dus, zonder dat hij er de minne weet van had, ' in het huis van zijnen voormaaligen gastheer gedraagen : deeze behoedde al zijne kunst aan., hem, en pastte hem met alle zorgvul- I digheid op; hij finaakte ook het verrukkend genoegen van te mogen zien, dat zijn patiënt daaglijks meer en meer beterde, eiii na. I eenige- maanden volkomen weder herfteld ■ werd , Wanneer hem de Heelmeester, met alle behoeften rijklijk voorzien, na een teder affcheid, (- 't welk ik, ter eere van de mensch- < heid , gaarne zoude bijgewoond hebben , ) naar denzelven. Officier toezond, welke hem den gewonden toebetxouwd had. Hij werd naderhand., gelijk gebruiklijk is, uitgewisfcld; en wijl het fchouwtoneel des oorlogs van daar verplaatst werd , hoorde de Heelmeester toen: niets meer van hem.  ■DË EENE WELDAAD BAART DÈ AïlDERE. J| In den laatften Bijerfchen oorlog echter, hadden beide het onbefchrijflijk genoegen elkander weder te zien. De Kroaat bezocht, bij zijnen doormarsch door dit Stadje, I zijnen voormaaligen ouden Weldoener. Dce| ze kende hem , niettegenstaande den lang verloopenen tijd en de uiterlijke verandering 1 van den Kroaat, die, ter belooning zijner buiI \ tengemeene dapperheid, reeds tot Officier ver-1 I heven was. Gast en Gastheer omarmden elkanI der nu als broeders. De tegenwoordige KroaaI ten-Officier werd van de geheelc Familie des 1 Heelmeesters, die in de nog loevende EchtI genoote en eenige Zoonen en Dochteren bc1 ftond , welken de voorige gefchiedenis uit 1 het verhaal van hunnen Vader bekend was I op de tederfte wijze onthaald. Bij zijn verI trek moest de Heelmeester een fraai Hongaa| risch Paerd, tot een gefchenk, ter gedachteI nis zijner voormaalige weldaadigheid , van I hem aanneemen. Beide, zo wel de Kroaat als de Heelmeester , die waarfchijnlijk nu nog loeven, geeven door hunne gefchiedenis een levendig voorbeeld , hoe meenigmaal weldaaden overvloediglijk beloond worden , zelfs wan■ ? ... Da neef  52 DE EENE WELDAAD BAART DE ANDERE. neer men het minst aan eenige belooning- denkt , en hoe wonderbaarlijk dus de Voorzienigheid zich van de haar alleenlijk bekende middelen bedient ,. om de deugd te beloonen. JPJSX  5i PER QUOD £1 WIS PECCAT PER IDEM PUNITUR ET IDEM \ WAARMEDE MEN- GEZONDIGD HEEFT, DAAR DOOR WORDT MEN GESTRAFT. Do volgende wanrc gëbeurenis», fckoon buiten ons land, en in Duitschland, niet verre van onze grenzen voorgevallen , worde hier met dat oogmerk ingevoegd , om een overtuigend bewijs opteleveren , hoe noodzaaklij'k de béfchaaving van den gemeenen man in alle landen zij. En alhoewel (inzonderheid wat de eerfte Ar.ecdot.- betreft) zulke gruwelen, daar de menschheid voor riddert, bij ons, dat te wenfehen is, niet mogten gebeuren; echter is het meer dan al te waar, dat de voordeezen verzuimde opvoeding onder den gemeenen man, nog hier en daar in onze tijden genoegzaam doet blijken, hoe weinig ontzach en hoogachtende liefde veele kinderen voor hunne grijze ouderen bctoonen te hebben , hoe ruw en beledigend dikwerf hun. gedrag jegens hen zij. 'Ü | Spreekende voorbeelden zouden ■ hier met B 3 out-  54 WAARMEDE MEN' GEZONDIGD HEEFT , ontbreeken , indien men ze wilde te pasfe brengen ; den opmerkenden zijn ze echter niet onbekend, cn anderen kunnen zich zelvcn genoegzaam overtuigen met de levenswijze van fommige gemecne lieden, vooral in de zogenaamde fteegjes of" achterftraaten der groote Steden, naauwkeuriglijk na te gaan. Prijswaerdig zijn cierhalven de poogingen van zulk eene Maatfchappij, welke deeze gebreken der opvoeding op de bondigfte wijze tracht te verbeteren en tegen te gaan , door zulke middelen te bezigen , en algemeen te maaken, waardoor, zowel in de Steden als ten platten Lande , de tedere harten der jeugd , reeds vroegtijdig , voor deugd pn Godsdienst vatbaar gemaakt worden, Deeze menschlievcndc, door iederen menfchenvriend en door .alle weldenkende ouderen onderfteunde ftichtingen , zullen nu , gelijk men met gegronde reden heeft te hoopen , Steeds algemeener worden, en hunnen heilzaamen invloed ook over den zogenaamden gemeenen man , hoe langer hoe meer verfprciden; trouwens dit vooruitzicht geeft ons die blijde verwachting , dat zulke ondeugden bij ons lieecjs verminderende, ein-  baar door wordt men gestraft. 55 dclijk onder ons nageflacht de menschlijke natuur niet meer zullen outcercn. I Een Boer uit het Graaffchap Mark, beklaagde zich , nog niet zeer lang gcleeden , bij zijnen Landraad (*') over de wreede behandeling van zijnen zoon omtrent hem. Nog gister, zeide hij , flecpte hij mij bij de hairen rond. De Landraad , welke zich, meer dan gewoonlijk , ook veel met de huislijke zaaken der ingezetenen van zijn Dillricc bemoeide, en dus van hun gedrag en behaan zeer wel onderricht was, antwoordde : joris! joris! wat hebt gij weleer gedaan ? — Al wcenende viel hem nu de grijsaart in de reden : ach! mijn Heer! gister riep ik ook nog tc.. gen mijnen zoon, toen hij mij tot aan de huisdeur floepte : o doch niet verder , want tot hiér toe fleepte ik hechts mijnen Vader. Als (") ïïcn Landraad is in Daitschland, een aanzienHik peifoon, meestendeels een Edelman, aan wied het epziclit over een geheel Diftrüct, dat fjmwijLn y véele Vlekken en Dorpen, of verfcheMcne Arapteu cn Heerlijkheden Iwvat, toebstromvd is. D 4  £0 waarmede men gezondigd heeft, Als een niet oneigenaanig aanhangfel tot deeze Anecdote, kan de volgende vertelling uit de gefchiedenis van stilling dienen. X'.en jong paar echte lieden , had den ouden Vader van den Man, die wegens ouderdom en zwakheid , de kost niet meer voor zich zeiven kon winnen, bij zich in huis genomen. In den beginne at hij met de jonge lieden aan dezelfde tafel. De jonge Vrouw deed echter welhaast haaren afkeer van de nabijheid \an den ouden Man blijken, vooral wegens zijnen, meenigmaal in weerwil van hem, druipenden neus ; hij werd deswegen van tafel verwijderd , en men wees hem eenen hoek van de kamer aan , waar men Lem , na dat de jonge lieden gedaan hadden met eeten, iets van de overblij Telen in een houten bakje toereikte. De goede oude Man verdroeg deeze zo vernederende behandeling, met het uiterfte geduld, en hij veroorloofde zich zclven naauwlijks eene heimelijke zucht. Ten klein kind , de eenle vrugt welke de jonge lieden hadden overgewonnen, fpelende bezig zijnde , de gewoone > tijdkorting der kinderen, zocht onder anderen verfcheidene kleenc fpaanders. op, en trachtte die, pp goed het kon, f^men te voegen; de op- ■ merk-  DAAR. DOOS. WORDT MEN GESTRAFT. 57 merkzaame moeder vroeg het kind : wat doet gij? Ik maake mij een bakje, antwoordde het Kind. Wat wilt gij met dat bakje doen ? „Daar zullen ," was zijn antwoord , „ Vader cn Moeder uit eeten , als ik groot h ben."- Dit antwoord van het Kind , waaruit beide ouderen het vonnis der rechtrhaatïgfte weerwraak reeds meenden te moeten opmaaken , verwekte zulk eenen indruk op hen , dat zij , van dat oogenblik af, hunnen ouden Vader weder bij zich aan tafel namen , hem tot aan zijn einde eerbiedigden , en zorgvuldiglijk oppasten, gelijk het ook werkelijk hunnen pligt vereischte. I) 5 O SI'  ONBAATZUCHTIGHEID. In den iaare 1779. had ik in Silezicn mijn kwartier bij eenen taamlijk bchoeftigen Roomfchcn boer. Op eenen zekeren dag achter het huis voorbij deszeifs koe - fial wandelende, hoorde ik iets zuchten en ftecnen ; , uit nieuwsgierigheid ging ik daarin, en zag man en vrouw druk bezig met de koe op de beenen te helpen. Hoe is 't met de koe ? vroeg ik. Als ze ééns ligt kan ze niet weer op, wij hebben ze voor eenige maanden gekocht. Dan moet gij er morgen mcê naar de Streelenfche Markt, antwoordde ik. Heer ! —— zeide hij toen : terwijl zijn edel oog mij van het hoofd tot de voeten als fcheen aftemceten , is 't dan niet genoeg dat ik , eilaas ! zelf befch — ben , moet ik nu weer ande» ren befch — ? o Dank zij if, edel Man ! want reeds meenigmaal hield mij uw voorbeeld van zulke onedele handelingen af, en hetzelve • Kek 1  ONBAATZUCHTIGHEID. S9 {telde mij die waarheid fteeds levendig voor ooo-en : een goed voorbeeld is eene aanfpooring tot goede daaden. En evenwel is het niets ongewoons, dat men zijn in den Koophandel geleeden verlies, ten kosten van anderen, zoekt te herftellen , alhoewel men het voor ten hoogften onrechtvaerdig zoude houden , te ileelen omdat men zelf beftoolen wordt. Dit geval i'chijnt mij toch niet oneigenaartig. S E  D E KOOPMAN G ****** *. 'Van deezen , door zijne zeer zeldzaame noodlottigheden , uitfteekenden Man , is in de Keizerlijke Rijks - Ürerpostamts - Courant te Keulen , van dsn 15.- Meij 1788., openlijk melding gemaakt , cn wel ,, als van „ eenen nog voor 18. maanden den bloei„ jendilen weli'tand fmaakenden, nu echter, door de onrechtmaatige bedrijven van fom.„ mige kvvalijkgezinde menfehen , geheellijk ,, in den grond bedorven Koopman." Van deszelfs gefchiedenis wordt onder anderen betuigd : „ dat in de zogenaamde Romans ,, kwalijk 'eene foortgelijke te vinden zij; " ter zelvcr tijd wordt in het gemelde nieuwspapier „ het bericht van de nu ontdekte ,, en bevestigde onfclmld deezes Mans open„ lijk bekend gemaakt, als eene zaak, die over het geheel niet alleen voor het „ Publiek, maar ook in het bijzonder voor „ den Koophandel van geheel Eumpa, zeer f' 'bp-  D E KOOPMAN O * * * * * * *, 6ï „ belangrijk ware. " Eindelijk is cok tot! derz'elver bevestiging , en te gelijk als eert bewijs van de gerechtigheids - liefde der Overheid van de Stad C — een, door dezelve opgeheld, eervvaerdig getuigenis van de onfchuld deezes Mans, breedvoerig daar bij gedrukt. Eene dusdanig aangekondigde gebeurenis kan niet anders dan zeer merkwaerdig zijn; en de Man zelf, die op deeze wijze, en onder zulke verklaaringen, aan het Publiek bekend gemaakt wordt, moet —— ten minften de nieuwsgierigheid van hetzelve ten hoogften gaande maaken; en eene, door zulk een aanzienlijk Raads - Collegie uitgevaerd>gde Oirkonds , raakende de onfchuld van eenen , op zulk eene rampzalige wijze vervolgden , moet — daar ze buiten alle bedenking is ■ ook de deelneeming , welke bovendien zulk een Man zich gemeenlijk kan belooven, onfeilbaar voor een groot gedeelte vermeerdereu. Vermits wij nu geheel onverwachts gelegenheid gehad hebben , om van eenen, met deezen rampfpoedigen in eene naauwe betrek-  €2 DE KOOPMAN G ****** *. trekking ftaanden vriend, de- nadere omffandigheden deezer merkwaerdige gefchiedenis te verneemen , deelen wij dezelve onzen Leezeren, niet alleen als eene op zich zelve tot een aangenaam onderhoud verftrekkende gebeurenis mede , maar wij hoopen ook , dat de verdere bekendmaaking der onfchuld en der behoudene eere van-eenen onrechtmaatig vervolgden ongelukkigen, daardoor meer verfpreid , en dus deszelfs fortuin door den tijd weder bevoorderd en geheel herfteld zal worden. * l' * * jacob g******* heet de Man, van welken hier melding gemaakt wordt. L — is zijne- geboortehad. In voorgaande jaaren hond hij als Boekhouder op het kantoor van den Koopman f ■ in Amjlerdam. Benevens hem diende op hetzelfde kantoor nog een jongman , met naame jacob (*) b uit V —— in het Gelderfche. Dee¬ ze jonge lieden verkeerden rasch op eene " 1 (») Dus twee jacobs in naam; echter zeer verfcluHejule in hunne daaden.  BE KOOPMAN G * * * * * * * 63 gemeenzaame en vriendfchaplijke wijze met elkander, en toen zij merkten, dat de zaaken van hunnen Patroon fterk begonnen te verloopen , namen zij beide hun affcheid, en richtten onder elkander een eigen ge1 meeniehaplijken handel op , die voornaame. .lijk in wijn , klaverzaad en voor het overige in commisflcn belfond. Met deezen handel fcheen het in den beginne taamlijk wel te gaan; doch toen g meende te bemerken, dat zijn Compagnon hun gemeenfchaplijk belang niet altoos zo behartigde, als hij wel behoorde, ontftond er eerst verflaauwing , naderhand verdeeldheid tusfehert hen, en zij vonden nu beide, dat het beter voor hun ware, weder van elkaar te fcheiden; dit gcfehiede in het jaar 1783. Een; ieder dreef nu den Koophandel voor züne eigen reekening g —— in D —— en 3 — in Amjlerdam. Beide waren juist niet als de beste vrienden gelcheiden; want over hunne afreekening. ontftond nog een groot verfchiL 8 ——. hield ftaande, dat hem nog iets meer dan 3000 P.ijksd-jalders te goed kwamen, g. — dqffceniegwn vermeende., dat P.01 hij  04 db koopman g ****** *. hij zijnen geweezen Compagnon niets beJ hoefde uit te keeren, te meer daar hij nog eene vordering van 422 Guldens 10 Stuivers ten zijnen laste had. g beproefde verfcheidene reizen om deeze zaak ■ in der minne met hem te vereffenen, en zulks niet willende gelukken, hond hij er' op, dat men van weerskanten zijne-boeken voor het Gerecht van R zou vertoo- nen, en dus voor Commisfarisfen finaale af- reekening doen , welke b échter onder allerhande voorwendfelen van den eenen tot den anderen tijd wist uit te hellen en t» vertraagen. Middelerwijl ontving c — in November 1786, van den Heer goswijn in Londen , eene ongemeen gewigtige commisfie. • Hij kreeg last- om 200000 ponden Klaverzaad in te koopen, dat op ecr.en zekeren beüemden tijd in Amjlerdam moest afgeleverd worden , en waarvoor men hem voor elk pond 15 huivers beloofde. g — Schreef terftond naar verfcheide plaatfen omde toen loopende prijzen van het klaverzaad te weeten, en vermits men hem antwoordde, dat het zelve deels tot 6, deels tot  de koopman g*******. €s tot 7 en S Stuivers verkocht werd, had hij het allerwaarfchijnlijkst vooruitzicht, van binnen eenen korten tijd , en op eene even zo gemaklijke als geoorloofde wijze, eenen zeer aantnerklijken winst te doen. Hij hond deswegen niet lang in beraad om deezen last op zich te neemen, en zulks den Heere g o s w ij n te melden. Nademaal echter zijn geheel vermogen niet toereikte, om zulk een groot kapitaal, als tot deeze onderneeming vereischt werd , te beiteeden, moest hij zich noodzaaklijk 'hier toe van zijn Crediet bij buitenlandfche kooplieden en goede vrienden bedienen. Hij wendde zich ten dien einde tot de Heeren cerfontaine en robert, Bankiers in Luik, welken hem eene Asiignatie aan den Commercieraad wahl, in NéUfi, op £00 Rijksdaalders, en eenen Wisfel van 3600 guldens aan den Heer j> s i, i,eti BX\ in Keulen, ter hand helden. In dien tijd 'had hij eek eene zekere verbindtenis of Koopmanfchap aangegaan met den Heer corbeau, in Maajlricht, die hem, geduurende den zogenaaniden oorlog wegenr. de Schelde, een aanrherVlijk getal gewee'E ren  66 de koopman g'******. ren , en wel voor 6000 guldens aan /waar? de, in commisfie gegeeven had; tot nog toe had de Heer g — die, ten opzichte van deezen geweerhandcl , niet meer dan .coinmisfionair was , de helft dcezer geweeren niet verkocht, bij gevolg ook nog gcene 3000 guldens daarvoor getrokken, , intus.fchen vergunde hem de Heer comnr, die weliigt onderftolde, dat alle de geweeren reeds . verkocht en het geld. daarvoor ontvangen ware, om, drj geheele fom van 6000 guldens tot zijne te docne or.derneeming aan te mogen wenden. 0:n echter daaromtrent des te zekerer tc werk te, gaan , deed de. Heer g —— zeil eene reis , naar den Nederrhijn. Met gemelü3 Wisfeis, Asfignatien. en eene tamelijke (om van gereede penningen voorzien, ver!rok hij den 2 December 1786 van D - alwaar hij zijn Boekhouder l —— <^aan welken hij intusfehen alles, zijnen Koophandel aldaar, zijne Correfpondentie enz. overgaf, ) benevens eene meid,' die voor het huishouden moest zorgen, achter liet. Deeze reis, daar hij zich zulke groote voordeelen van beloofde, was, als het ware, het  VS koopman g*******. 6^ 'iet middel tot zijn ongo'uk ; dat hem var. deezen dag af aiu onophoudelijk ver» 'cigde. Bereids "s daags na zijn vertrek van D - . — verfcheen aldaar zijn geweczeu Compagnm jj —— en gaf aan deeze reis I den naam van eene opzettelijke verwijdering; I kortom als de vlugt van eenen moedwilligeu I Bankroetier, die hem nog boven de 3000 Rijksdaalders fchuldig was; en; vermits hij zich zeiven door zijne medegebragte getuigenisfen, cn door voorfchrijvens van de Magiftraat te R ——— als een aldaar ingezeten Burger en Koopmaan qualificeerde, viel hij met het Gerecht in het huis van g —— en liet, in weerwil van het in den beginne door den Boekhouder l — gedaan protest j "de beste goederen, deels verzegelen* deels wegbrengen; en toen hij weinig dagen daarna, op eene listige wijze , uit hoofde van de in het pakhuis van g ■■ ■■ gevondene groote meenigte van geweeren, den., in de toenmaalige patriotfche onlusten, bo^' vendien ligtlijk te verwekken argwaan op hem fchoof, als of hij de tegenpartij begunftigde , en er mede bezig was om eenen heimlijken aanhang te wapenen viel er i eene groote hoop van het graauw mede in E a Itfïlf  68 »« koopman 6******#. ,._f hnis , en hetzelve werd geheel uitgeplunderd. De' Heer g heeft naderhand de daar¬ door geleed ene fchade en het verlies vau waaren, huisraad enz. op 7000 Rijksdaalders aangegeeven. Bij geluk werden de voorhanden zijnde geweeren nog gered en in fieÉ pakhuis opgeflooten. De Heer g —— die van d'eezs hem overgekomene rampen geen het minfte voorgevoel konde hebben, zettede zijne reis gerust voord , en hij ontving ook van deeze droevige, in zijn huis voorgevallene, verandering geen tijding y voor dat hij te C —— aangekomen was. Aldaar wachtte reeds eene nieuwe vervolging op hem. Op het ooger.Blik van zijne komst werden zijne Koffers en alle zijne Effecten, door.het zogenoemde GeweLit - gerecht , in beflag genomen , en ivel ter requifitie van den Heer j. b. uit V —— vader van zijn geweezen Compagnon ,' die ook hier uit naam en magt van zijnen zoon met de hier vooren gemelde fchnld - vordering van 3000. Rijksd. tegen den Heer g -—> als eenen vlngtig gewordenen Bankroetier, voor den dag kwam. Dces helde voor , dat , fchoon hij Bm« *■ * y'« ga? I  pi koopman c** * * * * *. 69 l^er en Koopman te D — was, waar hoe onderzoek deezer zaak eigenlijk behoorde, en fchoon hij zijnen voormaaligen Compagnon mets vermeende fchuldig te zijn, maar van welken hij zelf veeleer iets te eifchen had, •hij echter gaarne mogt lijden, dat hunne wederzijdfche eifchen hier te C —— als bij eene ■onzijdige Overheid , onderzocht .en uitgeweezen wierden ; vermits ondertusfehen, voegde hij daarbij , tot het naauwkcurig onderzoek deezer zaak , onze, geduureude den Compagnie-handel gehoudenc , Kantoor-boeken noodjzaaklijk moeten vertoond en ingezien worden , ook daarmede veel tijd kon verloopen , wiens afwachting mij , omtrent mijne voorgenomen onderneeming, eene onnoemelijke fchade zou veroorzaaken , verzoek ik, dat de Heer b —— gelast worde, vooreerst ten miniton voor 50,000 Rijksd. borgtocht te hellen; wat mij daarentegen betreft, .blijkt het, uit mijne gereeds penningen en wisfels, dat ik veel meer bij mij heb, dan .de fchuldvordering van mijne 'tegenpartij bedraagt, en meer dan de Proces-kosten kunnen bedraagen, zo dat van mijne zijde gee jae verdere borgtocht kan gecischt worden. I tl t E 3 Dit  ?0 p e koopman g ****** *, Dit voordel van den Heer g —— werd voor geheel billijk verklaard, en dus werd de Heer b —— des anderendaags door een Decreet gelast, de geëischte borgtocht van 50,000 Kijksd. te deponeeren, of borge daarvoor te hellen. Veertien dagen lang had deeze te C—— alle moeite gedaan om die borgtocht op te loopen, echter vrugtloos. Middelerwiile werden de Koffers van den Heer g ivit de Herberg, waar hij logeerde, naar het Stadhuis gehaald; in tegenwoordigheid van de wederzijdfche Advokaaten geopend, en nu ook de daarin gevon,dene, hiervooren gemelde, Wisfel op den Heer peuetiej., groot 3600 guldens, in beflag genomen. Na verloop van deeze' veertien dagen toonde de Heer b > aan , dat hij buiten zijne verwachting te C geenen borge voor zulk eene groote fomime kunnende vinden , voorneemens was naar y te reizen , om de geëischte fom in gereede penningen te haaien, hij verzocht deswegen, dat de zaak tot zijne terugkomst in JUttu qnp zou blijven. Dit werd toegeimnn^ en de Effecten van den Heer § ~3L bleëven dus in arrest. Men  de koopman o»******. 71 Men kan zich deszelfs verdriet en verlegenheid ligtlijk vertegenwoordigen,' toen hij de beste tijd tot den aankoop van het klaverzaad zag verloopen, toen de termijn tot deszelfs aflevering gcduuriglijk naderde , en hem evenwel, vermits zijn geld in beflag genomen was , deszelfs aankoop onmogelijk gemaakt werd. Met daaglijks toeneemend ongeduld wachtte hij de wederkomst zijner partij , cn de daarvan afhangende afdoening zijner zaak , gelijk ook het ontflag zijner Effelieb. Men verbeelde zich echter zijne ontfteltcnis, toen hij , in plaats van zijne verwachting vervuld te zien, op den 31. van dezelfde Maand, in perfoonlijk arrest gebragt werd. ■ De Heer b —— de oude , die te veel zwaarigheden ontmoette, om de tot de borgtocht vereischte fom bijéén te brengen, was in plaats \ an, gelijk hij voorgewend had, naar V te gaan, naar den Heer corbeau te Maanricht gereisd, en had hem op eene lasterlijke wijzé te kennen gegecven , dat g te D — gefailleerd had , daarop voordvlugtig geworden was , en zich thans ;n C—— ophield. De Heer corbeau, E.4 die,  72 db koopman c*******. die, o-elijk reeds gemeld is, r.an den Heer g ■ i voor 6000. guldens geweeren in eomnns. e gegeeven en nog geene be:aaiing ontvangen had, gaf terflond den Faftoor 11 te C volmagt. g in perfoon te ar- reüeeren , het welke ook- gefehiedde. De Heer b bleef ondertusfchen Steeds uit, de Advokaaten wilden evenwel betaald zijn, de Heer b had nog geene borgtocht gefield, men hield zich dus, natuurlijker wijze, aan de nog in beflag zijnde Effecten van den coeden g en er werden bij voorraad 82 Rijksdaalders (zo veel bedroeg toen regds de vordering der Advokaaten) uit het Koffer genomen. De Heer. b diende nu eenen eisch in uit naam van den Heer cohjiab, aangaande de 6000. guldens wegens de in commisfïe gegeeven geweeren. Doch de Keer g wist y.ich daartegen zo wel te verantwoorden, dat de Heer corbeaü genoodzaakt werd, zelf naar C ■ te komen, om deeze zaak behoorlijk af te doen. Beide kenden elkander niet in perfoon. De Heer corbeau begon echter reeds bij da eerfie bije'énkomst guns- tjger gedeelten van den Heer g te krij-  de koopman c*******. 73 kr jgen, en in te zien , dat hij zich welligt ten zijnen opzichte te veel overhaast, en hem groot ongelijk gedaan had. De Heer e verhaalde hem toen het geheele geval , benevens het eigenlijke oogmerk van zijne reize naar C—— waarvan hij de waarheid met openlegging der brieven van den Heer g o s w ij n , uit Lenden , en tevens met de antwoorden op zijne brieven, aangaande den prijs van het klaverzaad, bewees; en hij overtuigde hem gemaklijk, dat hij het t'oor de reeds verkochte geweeren ontvangene geld, wel is waar, tot den aankoop van het klaverzaad beftemd had , doch daar hij, door zijn droevig noodlot te C opgehouden wordende, nog geen e'e'n pond gekocht had, hetzelve nog onaangeraakt voorhanden was, hetwelke dus de Heer c o e.b e a u , zo rasch zijne Koffers van het arrest ontflagen waren, terhond in ontvang kon neemen. Dat voords de overigen nog onverkochte geweeren wel bewaard te D « in het pakhuis lagen, waar de Heer cori e au dezelven , zo cr- zich geene gelegenheid aanbood om ze aan den man te brengen, in natura kon terug ontvangen. De Heer c o k. b s a u , die nu terhond naar ES D ,  74 D E K O O r M A N g *******. D—— fchreef en omtrent al het begeerde goede verzekering ontving, fchaam.de zich niet zijne overhaasting en zijn ongelijk te bekennen. Hij verklaarde den Heer g ■ voor onfchuldig, en betoonde dat hij , wegens zijne gedaane vordering, bevreedigd was, ontfloeg hem van zijn arrest, en betaalde vrijwillig al de gerechtskosten; ook verzekerde hij den Heer » op de vriendfehap- lijkfle wijze, dat hij van nu af aan op nieuw alle Credit bij hem had, waartegen deeze hem ook fchriftlijke verzekering gaf, dat hij wegens het onrechtmaatiglijk tegen hem ondernomen arrest nimmer eenige voldoening Zou eifchen. De Heer g —— werd dus op den 23 April 1787. uit zijn arrest ontflagen, waarin hij bijna vier maanden doorgebragt had. De reekening van den Waard, die hem, geduurende deezen door hem zo geheel werkloos doorgebragtcn tijd, de kost gegeeven en met de noodige behoeften voorzien had, bedroeg alleen 146 Rijksdaalders. Thans wederom op vrije voeten geheld zijnde, was de eerhe zorg van den Heer  ö S i* 0 .0 P M A N c *******. ?S g — om zijn tot hier toe afgebroken proces tegen den Heer b — af te doen. Nu kwam hij zelf als eifcher op, en de zaak werd nu in de tweede inflantie, of voor den Magiltraat zelve, voordgezet. De Beloken, waaruit men de wederzijdfche eifchen bondig kon' beoordeelen, werden vertoond, en daarop werd op den 30 Meij 1787 een eind-vonnis geweezen , bij welk , „ het op den 14 „ December van het voorleedene jaar, door „ j. b. bij het Gewelds-gerecht verzochte „ en werklijk verleende arrest op de Kof„ fers en Effecten van j. g. , werd gecasfeerd „ en te niet gedaan; voords de gemelde „ g van alle eifchen en vorderingen „ van b ■ 1 ontflagen en vrijgefproken , en „ daarentegen deeze b — gecondemneerd werd , om aan g —— 422 guldens 10 ,, huivers te betaalen, benevens de kosten daaromtrent in de andere inflantie geval„ len." Dit vonnis was, in een zeker opzicht, voordeelig genoeg , daar hetzelve ook in deeze zaak tot volkomene rechtvaerdiging van den Heer g diende : nademaal echter deszelfs partij de haar opgelegde borgtocht  •7 0 de kootmah (?*****♦*, tocht niet gefield had, en te V , dus puiten het rechtsgebied van C , woonde : kwam het er nu op aan, hoe dit vonnis ter uitvoering te brengen. Het was van eene Pruiüfche .Regeering, waaronder V behoort , geenzins te verwachten, dat dezelve op enkele, requifitie, en op het vonnis van een buitenlandsch Gerecht, zonder eigen onderzoek der zaak, tegen een Pnüfifchen onderdaan executie zou verkenen. De Heer o —— zou zich dus genoodzaakt gezien hebben , indien hij het tegen b — uitgefprokene vonnis ter uitvoering had willen doen brengen, en boven dien vergoeding verkrijgen van het ongemeen groot verlies door verzuim geleeden, een nieuw proces tegen denzelven bij de Regeering te C ——• te beginnen. De Heer g —— had nog geen vast befluit daaromtrent genomen, en hield zich vooreerst nog aan het gemelde Gewelds-gerecht, in die vaste overtuiging, dat hetzelve yerpligt ware, hem tot de volvoering van het vonnis, en het verkrijgen zijner fchadeJooshouding, behulpzaam te zijn; te meer, daar hetzelve zijne partij, tot het hellen der , «, " ■ f op-  | 1 v o 6 r m a k 0**** + ** «i opgelegde borgtocht niet genoodzaakt had. "Nog had hij zijn doel niet bereikt, toen hij op het onverwachtst, en tot zijne grootfte óntlteitenis, op het bevel van het zelfde Ge-velcls - ge-echt, op nieuw in perfoneel-arrest genomen v/erd. Dit gebeurde op den 3 Augustus 1787. en wel op verzoek van de Bankiers C e R F ont A IN E CU robert, tO Luik, welken door het gerucht van zijne gewaande vlugt van X> en door de tijding van het gebeurde te C zeer gemaklijk tonden misleid worden, om he;n voor eenen noedwif.igen Bankroetier te houden. Men vermoedt ook, dat de Heer x hun het eers". aanleiding tot dien achterdocht gegeeven heeft. Genoeg, dezelven waren wegenc den aan den Heer g —— gegeeven fWisfel van 3600 guldens op den Heer pelletier, en wegens de op den Heer Commerciei-aa^ wahl gecreeven Asfignatie van Soo Rijksd. in verlegenheid, en lieten dus den Heer c d?swegen te C—— dagvaarden en arrefteeren. Het Gerecht oiïdertusfchen, door het voorgevallene met b —— voorzichtiger geworden zijnde, werd dit arrest niet eer verleend * dan tot 'dat de gemelde Bankiers voor ;o,ooo. Rijksd. .borgtocht geheld hadden-.  78 p! koopman g******#. den , welke ook door den Bankier vaw f—— te C bezorgd werd. De eisch der Heeren cerfontaine en robert was zeer eenvouwig, en fpoedig voldongen ; zij eischten flechts den aan den Heer g —— overhandigden Wisfel met de Asfignatie, of derzelver beloop. Even zo eenvouwig was ook het antwoord van den Heer g — Hij toonde aan, dat hij zo wel den Wisfel als de Asfignatie flechts tot den voorgenomen aankoop van het klaverzaad verzocht had, en dat hij, vermits, gelijk bekend was * deeze geheele koophandel tot zijn groot verlies en verdriet verijdeld was geworden, nu zoo min van den Wisfel als van de Asfignatie eemg gebruik had kunnen maaken , en uit dien hoofde beide weder zoude terug geeven. Tevens verzocht hij echter nu ook. vergoeding cn voldoening, wegens het hem onrechtmaatig aangedaan perfoneel-arrest. Men zou gedacht hebben, dat deeze zaak nu daarmede zou zijn afgedaan geweest; doch de Heeren cerfontaine en robert waren hiermede , uit hoofde der van hun geëischte fchadelooshoudihg en voldoening, niet te vrecden ; zij verzochten om prolongatie van , . het  BB koopman g **»**«*. ?j het perfoneei-arrest, en nu werd het procesdoor al de inftantien voordgezet. Tot onderzoek deezer zaak werden nog vier kooplieden en twee ichepenen Conunisfarisfen gemagtigd ; en de nitflag van dit onderzoek was, dat de Heer g ■ na de te rnggee- ving van den Wisfel en van de ontvangene Asfignatie, aan de gemelde Bankiers niets «neer fchuldig was; dat het ook, zo wel nit de vertoonde Koopmans - boeken, als anderzins, in gpenen deele bleek, dat elders iemand nog iets vau hem te vorderen had, zo dat ■ er geene redenen waren, waarom men hem voor eenen Bankroetier zou kunnen houden, en dat hij dien volgens gaasch onreehtvacrdiglijk gearrefteerd was. Ondertusfchen had evenwel dit arrest geheele negen maanden lang geduurd, en eerst op den 5 Maij des jaars 1788. werd het eind - vonnis in deeze zaak gepubliceerd, „ bij welke het perfoneei-arrest van g —« „ voor onvoeglijk verklaard , hij hierom ,, ontflagen , en hemzelven deswegen zijn „ eisch van vergoeding %'oorbehouden werd ; „ wordende voor het overige de Banr ,; kiers ce r.font a i n e en roeert in t, da  Só be koopman c******* „ de bij de geheele zaak en in alJe inftan„ tien gevallene kosten veroordeeld." De Heer g maakte nu de reekening van het door dit harde noodlot hem veroorzaakte verlies op. Hij bewees met de oorfpronglijke Brieven van den Heer goswijn te Londen , vergeleeken met die van de kooplieden dier Landitreek, bij welken hem de toen loopende prijzen van het klaverzaad gemeld werden, dat hij bij deeze onderneehfiflg , indien hij niet door onrechtvaerdige arresten belet ware geweest , een' zuiveren winst van 44,000 Rijksd. zou gehad hebben. (Menweet, dat, volgens de grondhellingen der kooplieden, het misfen van een' mogelijken en waarfehijnlijken winst, voor een weezenlijke fchade gehouden wordt.) Bovendien begrootte hij zijne overige fchade, hem door het langduurend arrest te C en de daardoor ontftaane geheele ondergang van j'ijnen koophandel , benevens het nadee! aan Zijn crediet veroorzaakt , op 26,000 Rijksd. De van zijne laathe tegenpartij tot borgtocht geftelde en werklijk gedeponeerde 20,000 Rijksd. waren dus tot deszelfs fchadelooshoudiüg met toereikende. Ook protefteerden de Hee-  ï> E KOOPMAN ö ****** *. 8 t Heeren cijrfontaine en robert fierk om hem dezelven te haten volgen. Deezen appelleerden deswegen van het gemelde vonnis van den 5 Maij 1788. naar Bonn, alwaar echter dit vonnis volkomen en in alle deelen bevestigd werd. Nu verbeeldde zich dè Heer g —»- eindelijk het einde van zijn lijden te zien, en hij meende nu anders niet te doen te hebben , dan de gedeponeerde 20,000 Rijksd., na aftrek der proceskosten, in ontvang te neemen, toen zijne partij naar Wetzlar appelleerde. Aldaar hangt deeze - zaak nog, en de Heer g —- heeft zich genoodzaakt gezien, om zijne zaak te bevoorderen, zijne weinige overige penningen aan te wen' den, en zelf naar Wetzlar te reizen, alwaar hij zich nog bevindt, en waar wij hem, en waarlchijnlijk ook alle onze Leezers met ons, eene fpoedige en gelukkige voleindiging zijlier zaak toewenfehen. V EDEL-  EDELMOEDIGHEID. INiet lang na den vrecdc van Aakcn wem de nu óverleedene Hertog van Montagu een man, in den bloei zijner jaaren en van eeneedele-houding, gewaar, die, wel is waar,eene zindelijke, doch verouderde monteering droeg, freeds de eenzaamfte wandelingen langs den Oever (*) zocht, fomwijlen 1'til itond, ea. zijne oogen met eene treurige» maar eerbiedige, houding hemelwaard verhief. -«— l>e Hertog ontmoette op het zelfde oogenbiik iemand, die hem de omhandigheden van deezen onbekenden verhaalde. „ Zijn naam" — zeide deeze — „ is ranijally hij is zo braaf als zijn degen, en hij behaalde in den laafden oorlog zo veel eere als wouden; doch hij heeft zijne Compagnie, die hem zijne geheele. erfportie kostte, door ■ J de (•) Daar"dit geval te Londn gebeurde, worden War» wacifcliijnlijlc, de Oevers .der Theems venten. tl  EDELMOEDIGHEID. gj de reductie verboren, en nu is hij zekerlijk te beklaagen, zo hij anders wil beklaagd zijn. Hij leeft thans te Londen van dé helft van zijn tractement, om in de nabijheid van het Hof de gelegenheid tot een beter geluk af te wachten. Zijne vrouw met twee kinderen lijdt bij de andere helft, in Torkfhirc, gebrek.' Men zegt, dat; hij die goede vrouw rcgt afgodisch bemint, én wek ligt maakt hem nu haare afweezigheid zwaarmoedig." — „ Heeft dan die man geenevrienden?" — vroeg de Hertog — „ Zeker-' hjk ja," was het antwoord, ,, maar hij vermijdt dezelven, en gaat niet, dan op eene, achterhoudende en koelzinnige wijze mét hen om. Hij noemt het eene gevaarlijke beproeving, om bijftand te moeten vraagen, en wil, gelijk hij zich zeiven tegen iemand uitliet, geenen ouden vriend aan verachting bloot hellen. Nu weet gij wel, Mylord," _ ver-., volgde de verhaaler, — „ dat men hedendaags niemand zijne weldaaden opdringt» en dat. men , met zich trotsch in zijnen ramfpoed te ver» toonen, eene verkeerde denkwijze verraadt!" — Het gevoelig hart van den Hertog werd "aangedaan. Hij peinsde flechts weinige oogenblikken — en zijn ontwerp was daar. Fe» l^id Fa ui-*-  84 edelmoedigheid. nigon tijd daarna, toen r a n d a l l , in diepe gedachten weggezonken , op een bank van de? Warande zat, naderde hem een kamerdienaar van den Hertog, en verzocht hem, nit naam van zijnen Heer, op den volgenden dag ten middagmaal. Randall ftond met eenige .verwondering, en als uit eenen droom ontwaakende, op , liaaroogde op den vreemdeling, en antwoordde koeltjes, dat hij omtrent zijn perfoon moest dooien, wijl hij den Hertog niet kende. „ Indien gij," hervatte de andere , „ Kaptein randall van het agttiende Regiment zijt; dan moet ik mij, volgens mijnen last, bij u vervoegen." — „ Goed" zeide randall, „ ik begrijp dit alles niet, ik zal echter de eere hebben van te komen." De Hertog ontving hem alleen, en terwijl h'ii hem op. eene gemeenzaame wijze bij de hand vattede, zei hij zagt, met eene geheimvolle houding, tot hein: „ Gij gist zekerlijk de redenen van mijne noodiging niet, en ik zelf ben nog onzeker hoe gij mijne vrijmoedigheid zult cpnecmen. Ik heb toevallig vernomen , dat eene jonge Dame van iniine kennis niet minder dan onverfchiliig •uitrent u is, — en dat de rust van haar hart  EDELMOEDIGHEID. ig . har; alleenlijk daarvan afhangt, dat zij u zelve verlangt te fpreeken. Vermits nu dit in het huis der Lady zelve niet welvoeglijk zou kunnen gefchieSen, heb ik aan mij zelvcu het fehuldcloos vermaak gefchonken, u beide hier bijéén te brengen. — Ik vertrouw , dat deeze zorgvuldigheid van mijnen kant u geene aanleiding zal geeven, om op enne nadeeüge wijze van mij te denken. "— Bij elk woord van den Hertog openden zich de oogen van den eerlijken Kapteiu hceds wijder, die eindlijk al fr.aaroogep.de en met beevendc lippen begon te fpreeken. „ Mylord," — zeide hij regt dcftïglijk, _ „ men fehertst met ons — en wij zijn voorzeker die lieden niet met welken men zo iets moet beproeven!" De Hertog antwoordde even zo ernstig: „ Heer Hoofdman, ik beu een man van eer, en wat ik u zeg, is de zuiverfre waarheid." Nu vloog 'de deur van de zij - kamer open , en rhandall aanfchouwde zijne vrouw, die naar de omhelzing van haaren half-verheenden man fpöedde, daar zijne kinderen zich vast om zijr.e beenen lirengelden, naar hem omhoog zagen, en overluid weenden, wijl deeze onBoozelen, op dat oogenblik, ds vreugde-traa^ 3 ne-.j  •6 edelmoedigheid. non in dc oogcn van hunnen vader ontdek-, ten. Honderd vraagen verwisfelden nu elkanderen. „ Weet gij ook wel " — riep de vrouw. — „ Hoe komt gij naar Londen?" — vroeg de man. „ Dat de Hertog" — vervolgde de vrouw — „ het werktuig van ons geluk is ? — dat hij mij fchreef ten fpoedigfien naar Londen te komen, wijl mijn Oom, die over ons huwelijk misnoegd was, hem op zijn flerf-bcd — Zie daar, hier is het papier" (het was eene Annuïteit van honderd ponden ficrl. jaarlijks) — De eerzuchtige., doch gevoelvolle rhandall, raadde en bewaarde het geheim in zijnen boezem. „ Ach, Mylord!" — riep hij uit — „ Laat het daarbij berusten," — zeide de Hertog, — „ wij zullen liever aan tafel gaan, en dan op de gedachtenis van trwen Oom eens drinken." De Oom was werklijk overlecden; doch de uiterfte wil was flechts een verdichtfel. * * * - Tot een bewijs, dat niet alleen in eenen hoogen, maar ook in eenen laagen haat, edele harten gevonden worden,, voegen wij hier d-e.  EDELMOEDIGHEID. S7 dé vozende waare gefchiedenis bij. En , wie is her prijswaerdiger, de geene, wiens hart door eene verhevene opvoeding, door de veelvuldige gelegenheid om de behoeftens zijner medemenfehen te kennen, voor de edelmoedigheid vatbaar geworden is; of die. geene, welke alleenlijk, door de milde natuur met een gevoelig hart begaafd, deeze edele deugd uit eigen grondbeginzelen oefent? ïn den jaare 1774. kwam bij den Baron van n . Landraad te B —- in het Hertogdom Guiich, eene bejaarde Boerin , verzcld door haaren tweeden man en door haaren voorzoon, eenen jongeling- van twaalf jaaren. Haar volgde een oude ecrwaerdige grijsaart met twee getuigen. De vrouw toonde den Baron aan, dat tusfehea haar en dien ouden man, wegens eene aanmerklijkc fchuld-vordering, eenig verfchii ontjlaan was, hetwelke zij van weerskanten niet gaarne tot een formeel rechtsgeding wilden iaaten komen, en deswegen beflooten hadden de beflisfehing daarvan aan hem, als Scheidsman, over te laatcn. De eigenlijke zaak, vervolgde zij, befiond daarin, dat haar E 4 «ver-  EDELMOEDIGHEID. ovérleeden man van den nevens haar fiaancren grijsaart, die deszelfs vertrouwde vriend en buurman geweest was, meenigmaal kleine fomtnen had moeten opneemen, welke zij al ~ overlang zou getracht hebben af te leggen, bijaldien haar fchuldeifcher had kunnen goedvinden , haar de eigenlijke fom der fchuld r.aauwkeuriglijk op te geeven. Nu vreesde zij echter, daar dezelve alles volftrektlijk aan haar goeddunken wilde overlaaten, dat zij door deeze eigenzinnigheid mogt verleid worden, om te weinig te doen, en haar kind in de onzekerheid te laaten, of het koude gebeente ^an zijnen vader wel ongeftoord in het graf zou rusten. Eij dit verhaal begon de jongeling te wcenen, terwijl de tweede man de eifcheres zocht ever te haaien, een gedeelte van zijn eigen vermogen , indien zulks vereischt werd, mede aan te wenden, om flechts aan deezen handel een einde te maaken, — Nu kwam ook de beurt aan den grijsaart. Deeze verklaarde, dat zijn ovérleeden boezem-vriend, bij hem, wel is waar , omtrent honderd Daalders ten achteren gebiccven was; dat hij echter niet het minfte van deeze fom Zoude aanneeU?en, voor dat al het geene daarvan afger trok-  EDELMOEDIGHEID. trokken was, hetwelke hij van den kant van zijnen vriend daartegen ontvangen had. „ Ik herinnere mij onder anderen, — vervolgde' hij, — dat mijn buurman, toen ik voor omtrent twintig jaaren, deor de herfte onder het rundvee, mijne beesten verloor, mij de twee besten van zijne dne koeijen bijzettede, en nog daarenboven al zijnen voorraad van boter met mij deelde, zonder daarvoor eenige vergoeding te wiilen aanneemen _ om niet eens van het veele werk en van de menigvuldige reizen door hem voor mij gedaan, eenig gewag te maaken. Dit alles moet mijne tegenpartij mij in reekening brengen, voor dat ik mijne vordering kan opgeeven — en hier op berust nu onze geheele twistzaak." — De vrouw hond daarop, dat. dergelüke vnendfchaps - diensten , die nabuuren zich onderling verfehuldigd zijn, tegen elkander opwoogen, en dus in geene reekening konden gebragt worden. — De Baron gaf zich alle moeite, de onbetwiste punten van de twijfelachtige af te zonderen. „ Beflisch doch ' niet" — viel hem de oude in de reden — „ naar de firengheid der wetten, maar naar * de billijkheid en menfehenmin, en vergeet F 5 voor-  0O EDELMOEDIGHEID. vooral niet, dat mijn fchuldenaar ook mij» vriend was, en dat ik eer iets kan misfen> dan dees onmondige jongeling hier — e.n deszelfs eerlijke moeder!" — Kindliik. na veele edelmoedige zwaarigheden, die den innig geroerden Scheidsman van weerskanten, bijna bij elk punt, in den weg gelegd werden, — werd het vergelijk geiiooten. De vrouw en de grijsaart omhelsden elkander — de nu nuttelooze getuigen honden, vol eerbiedige verwondering, te ftaaroogen — en allen gingen met den grijsaart mede , die hen naar zijne geboorteplaats noodigde, waar het juist des anderen daags feest-tijd was, om zich aldaar mejL, den anderen vrolijk te inaaken. — Hun '..grootmoedige Scheidsman bekende naderhand meer dan eenmaal, dat 'hij zelden zulk een hreelend genoegen gcfmaakt had, dan toen hij deeze fchoone ■ doch eenvoudige zielen leerde kennen. het  HET S P O O K. eene wa ark geschiedenis. C Fragment eens Briefs.) Reeds mccnigmaal, mijn waarde d**** hebben wij, wanneer wij het- aanweezen van Spookcn, Kabouter-mannetjes, Hexen, en over het geheel, alles wat tot die klasfe behoort, betwistten , en belachlijk zochten te maaken , ons bij meenig een bijgeloovig en zwak brein niet veel geloof verworven. Hoe veel mij echter aan de min of meer voordeelige of verkeerde beoordeeling van zulke lieden, die door moeder Natuur, ten opzichte van hunne zielsvermogens, zo fiiefmocderlijk behandeld worden , gelegen zij , behoef ik u niet nader te verklaaren. Het beste, dat wij doen kunnen, is, dat wij hun meer verlichting en de noodige beter» fthap toewenfehen, —— Daar ik mij echter  9* HET STOOK. niet alleen dikwerf, maar ook nog heden op dit oogenblik, onze meenigvuldige gefprekken daarover herinnere, moet ik u het volgende geval, dat mij'onlangs gebeurd is, voor alle anderen melden. Toen, gelijk gij weet, ons Bataillon naar O**** verlegd werd, ontving ik mijn inkwartierings-biljet bij eenen Logement-houder van deeze plaats. Omtrent den avond rukten wij..aldaar in, en elk onzer, door den herken marsch vermoeid ,' verlangde naar rust. Ook ik zocht, -zo rasch mijne bezigheden zulks toelieten, mijn kwartier op. Vermits O**** eene kleine plaats is, kwam ik al zeer fpoedig bij mijnen nieuwen waard aan: ik vertoonde mijn, aan hem gericht, biljet, en verzocht om eene kamer; de waard geleide mij ook teriiond, ter linker hand, in een benedenkamertje, en zeide: dat dit het eenigfte was, hetwelke hij mij nu kon geeven, hij moest mij echter tegelijk in vertrouwen ontdekken, dat het in dit vertrek niet zuiver toeging, maar alle nachten in hetzelve fpookte; bij aidien ik evenwel daarmede genoegen wilde neemen, zou ik voor het overige eenen goeden waard aan hein ontmoet hebben. Gij  HET SPOOK. 95 Gij weet nu hoe ik. over de fpreukjes van fpooken denke, dat ik zelfs door de enkele; gedachten van vrees mijne waerdigheid van Officier zou meenen te beledigen. Ik liet mij deswegen dus daardoor niet affchrikken; maar ik beval niij eenige kaerfen en eene fles wijn te brengen; dit ontvangen hebbende wenschte ik mijnen waard een goeden nacht en grendelde de deur toe ; daarna begon ik de kamer overal te doorzoeken, echter vond ik, na het naauwkeurigst onderzoek , niets, dat in flaat was mij eenigzins te kunnen ontrusten. Toen dit gedaan was , zettede ik de tafel voor het bed, flak twee kaerfen aan , leide mijne beide pifioolen benevens den degen op dezelve , en begaf mij zeer gerust te bed. Ik had voorgenomen, de geheele nacht wakker te blijven , en hield mij met de aangenaame gedachte bezig , welke gewigtige ontdekkingen ik dee-. zen nacht in de onftoflijke waereld doen zoude. Onder deeze overdenkingen viel ik, ' toen mijne fles naauwlijks half ledig kon zijn, in eenen zachten flaap. Ik kon flechts zeer kort gcflaapen hebben, of ik voelde dat mijne regte zijde zeer warm werd;  j)4 het spook. werd; het gevoel deezer warmte deed terftohd de gedachte in mij opkomen, het fpook is' daar : ik greep daarom terhond naar het piftool; — terwijl ik dit vatte, werd ik volkomen wakker, en dacht, zou het niet beter zijn, daar het fpook zich zo gerust houdt, dat ik die zaak eerst naauwkenriger onderzocht, dan door eenen overhaasten hap iets te doen, dat mij welligt naderhand, wanneer het te laat ware, zon kunnen berouwen. Ik hield dienvolgens in de regte hand het pihool , en met de linke begon ik eenig onderzoek te doen, en ik werd nu wel rasch overtuigd, dat dit fpook eene menschlijke figuur was, die nevens mij in het bed lag. Door deeze ontdekking aangemoedigd, leide ik het moordgeweer, dat ik thans niet meer meende van nooden te hebben, wederom weg; ik nam echter in deszelfs plaats den degen, omdat ik niet weeten kon, of ik met eenen goeden of boozen geest zou te doen hebben; — om dit naauwkeuriger naar te gaan , nam ik het licht, en vond tot mijne i grootfte verwondering nu raad eens, mijn Waarde d****1 wat? — een overheerlijk lief meisje, dat zeer gerust en zagt hiep. Dat ik nu den degen en al weg-  71 E T SPOOK. 93 wegwierp, dat kant gij ligtlijk denken, en ik oordeele dat ik u niet behoef te verzekeren , hoe weinig een Officier voor een meisje bang is, en nog minder voor eene flaapende Vcnus, gelijk deeze was. Dat ik mij met dit alles zodanig een vreemd verfchijnfel niet kon oplosfen, zulks kunt gij gemaklijk begrijpen ; ik hield mij ondertusfchen heel gerust en ftil, om mijne fchoone bedgenoot niet in haaren genisten flaap te ftooren. Dit avantuur kon naauwlijks drie kwartier üürs geduurd hebben, toen ik merkte, dat zij eenige bewceging, echter nog iieeds flaapende, maakte, om mij wederom te verlasten, dit kon ik, zonder de opheldering van deeze voor mij raadfelachtige gebeurenis te verneemen, onmogelijk toeflaan ; maar ik ftond fchielijk op , trok mijne japon aan, en maakte mijne fchoone gezellinne wakker. o! Mijn Waarde t>****\ om u dit ontwaaken af te fchilderen, daar heeft de taai geene woorden toe, mij ontbreekt eene bedaarde gemoedsgefteldheid en u de gewaarwording daarvan.  $<5 H B T S ï O O K. Naar.wlijks had zij de ongen geopend, of* zij viel in flaauwte, en zonk onmagtig in mijne armen neder; ik gaf mij alle moeite, om haar weder tot zich zeiven te brengen, dat mij ook eindlijk, na veele vruchtlooze poogingen aangewend te hebben, gelukte ; haar toehand was echter werklijk beklagenswaardig ; want haare maagdelijke fchaamte baarde haar zo veel angst, vrees en fchrik, dat zij met eene beevende hem en met in een gewrongen handen uitriep; Ontferm u, Mijn Heer! en verfchoon eene rampzalige! Waarlijk, mijn Waarde D****, ik zou op dit oogenblik den ondeugendfien en onverzaadlijkhen wellusteling in mijne plaats willen gezien hebben, en ik ben verzekerd, dat hem niet het minfte Hechte bedrijf bij dit engelachtig meisje, in de gedachten zoude gekomen zijn. Gij kent mij, en tevens mijne gevoelens van eere en deugd, dit zij genoeg van mij zelvea gezegd — Ik had nogthans alle mogelijke moeite , haar van mijne redelijke en goede denkwijze te verzekeren, en bad alleenlijk om eene nadere opheldering van deeze zo zeldzaame gebeurenis, welke zij mij ook, met het volgende beknopte verhaal, gaf. Mijn  HET STOOK. 97 Mijn vader is een koopman, die eertijds in dit huis woonde; toen zijn uitgebreide koophandel eene grootere wooning vereischte, trok hij, nu veertien dagen geleeden, in het huis hier ' regt tegen over; dit kleinevertrek , waarin wij ons bevinden, was mijne flaap-kamer; van mijne vroege jeugd af was het mijn gebrek, dat ik eene zogenaamde Nachtwandelaar/ter was, hetwelke ik ook tot heden toe nog niet heb kunnen afwennen; in den nacht klim ik gewoonlijk uit mijn venftcr hier in dit, flaape onweetende eenigen tijd in dit bed , en des morgens bij het ontwaaken bevind ik mij wederom in mijn bed; ik zou zulks zelve niet eens weeten, indien ik het niet van mijne kamenier vernomen had , die mij fomwijlen nagefpeurd heeft; om deeze redenen gaat thans hier geduuriglijk de fpraak: dat het hier ia deeze kamer fpookt ;■ wijl nu niemand, uit vreeze , deeze kamer heeft willen bewoonen , heb ik tot hiertoe die wandeling des nachts ongehoord voordgezet , tot dat gij eindlijk de manmoedige waart, die dit fpook op eene voor mij zeer befchaamende wijze ontdekt hebt. — Na dat wij vervolgens van weerskanten onze yerfchooningen gemaakt hadden, G wa-  yS M E T S ï O O JT. waren wij flechts daarop bedacht, hoe zij, op eene welvoeglijke wijze, zonder dat de goede naam van dit ichuldloos meisje ge1'chondcn wierd, wederom t'hnis zoude komen; tot dien einde liet ik haar mijne geheele uniform aantrekken, en daarin begaf zij zich,, van geen mensch gekend, naar huis; zij zond mij dezelve naderhand door TOfcrè kamenier, benevens een zeer roerend biljet, waarin zij haare erkentenis voor mijne goede behandeling betuigde, wederom terug. Wat zegt gij nu, mijn Vriend, van deeze zonderlinge gefchiedenis? Ik denk, dat gij, en allen, die deeze zeldzaame Spook - gefchiedenis - leezen of hooren, in geene bedenking zouden necmen, onv ook eens op dergelijke wijze, nieuwe o«tdekkingen in de oHftofüjke waereld ■ te doen, «uz. DE  99 D E EDELE BURGER. pus.1 werd in den jaare 1709 te Neuchatét geboren; deszelfs Vader was de beroemde ft.ichr.er der Kolonie Parisburg in Corolina. david rum bragt zij- | ne jeugd te London door, alwaar de Bankier scinon, bij welken hij gehuisvest was, toevallig heel bijzondere en voortreffelijke gaaven in hem ontdekte, om de hoedanigheid der juweelen naamlijk, in den eerften opflag te bepaalen. Deeze ongemeene kundigheid was ook in het vervolg de voornaanifte oorzaak van zijn geluk. Van London ging hif naar Portugal, en verwierf aldaar, door den handel in juweelen, en door de pacht van een gedeelte der Kroon-goederen, een verbaazend groot vermoogen. Hij was er echter bok, böveii zö veele anderen, een waerdig bezitter van; want hij muntte voornaamelijk door zijne weldaadigheid uit;- en fredee.ik de i'énige, die groote kenner van uitfteo i, O 2 ker.di'  ICO DE EDELE BURGER. kende verdienfien, vereerde hem deswegen, uit eigen beweeging, met den Tytel van Vrijheer. Deszelfs afbeeldfel wordt op het Stadhuis te Neuchatcl tot eene aangenaame gedachtenis bewaard, en men befchouwt, niet zonder eerbied, die trekken, door welken deszelfs edelmoedig hart zich nog na zijnen dood uitdrukt. In den jaare 1778 ontving de Stad Neu~ chatél van hem, onder den naam van eenen afweezigen Burger , meer dan eene Mil.lioen Livres , met verzoek aan den Magistraat : om ' van deeze fom dat gebruik te maaken , welk voor het Gemeenebest het allernuttigst zou zijn. De Magifixaat wendde dezelve daarna aan, om de groote wegen te doen verbeteren ; eene beurs voor de Weduwen der Predikanten te flichten; een Raadhuis , en een prachtig Gasthuis te bouwen', wiens voorgevel het even zo edele als befcheidene opfchrift verfiert: Civis pauperibus ! Buitendien zond hij nog jaarlijks honderd Kqrvtinth aan het Aalmoeszeniershuis , ali eene  BE EDELE BURGER. j 0I eene toegift tot de aalraoeszen, en dubbel zo veel voor noodlijdende huisarmen; om van andere milde giften niet te gewaageo, die hij nu en dan door zijne Correspondenten, en deeds in liet diepite geheim, deed uitdeden. Dees waerdige Burger overleed, zonder Nakomelingen, te Lisfabon, den 31; Maij 178Ö., in het zevenenzeventigftc jaar zijnes ouderdom». In zijn' niterden wille verdeelde hij 137,580 Kruzaden aan Legaten, onder zijne verwanten, vrienden, factooren, bedienden, ■de armen van het Kerfpel waar hij woonde, en de armen van de Britfche Factorij te Lisfabon. Tot univèrfeel erfgenaam van . zijne geheele overige nalaateai fchap, die nog omtrent vier Millioenen Livres bedroeg, helde hij zijn Vaderflad, Neuchatél, in , en verordende : dat dezelve in twee gelijke doelen zou gedeeld worden, waarvan het eene tot goede werken en milddaadige dichtingen, het andere tot verbetering en verfraaijing der openbaarc Gebouwen , Straaten , Bronnen , Wandelingen enz. van die Stad en van derzelver grondge • bied zou bedeed worden. Op het bericht van dit overlijden beval Q 3 an fe.edee.ik den éénigen gekomen en gcÖleeven was, wel de moeite wacrdig zou zijn, om eenigen tijd daaronder te dienen. Zij werden ook, vöor een geé'venredigd handgeld ,• en (*) Op voordragt der Standen van Oostvriesland, Cleve en Marks'and, heeft wijlen freBfrik de finige zijne toeftemming gegecven, dat alle Uurgers en Ingezetenen dier Landfchappcn, met een' jaarlijks gering hoofdgeld te betaaleii , van de werving zouden bevrijd Zijn; en daarom vindt aldssr geen Kanton plaats.  ouderliefbe. IJl en volgens eene Capitulatie op tien jaaren, door' Z. M. den Koning aangenomen. Dit al¬ les hoorle johan reineus, de Zoon var» eenen armen potten - bakker, in het fteedje Witmunt, twee mijlen van Aurieh, wiens Vader, die op zijn huisje honderd veertigRijksdaalders fchnld had , door zijnen fchuldeifcher zeer in het naauw gebragt werd, en gevaar liep, zijn huis, en bijgevolg zijn geheele beftaen te verliezen. Hij nam terftond het edelmoedig befluit, om zich van deezö gelegenheid, tot redding van zijnen benaauwden Vader, te bedienen; hij gaat, met deeze gedachte vervuld, 'naar den Burgemeester van die plaats; laat door deezen onderzoek doen, welk een handgeld hij, als een welgemaakt man van twintig jaaren en bijna zes voet grootte , bij de Garde te verwachten' hadde ? ■ en het antwoord viel naar zijnen wensch uit. Kortom, hij kwam te Potsdam aan, ontving van den Koning zijne Capitulatie , benevens honderd vijftig Rijksdaalders handgeld, en werd bij de Compagnie van den tegenwoordigen Commandant der eerde Garde, de Overlre van Kunitzky , aangefteld ". tien Rijksdaalders behield hij tot zijne uitrusting voor zichzelverr-: en honderd veertig Rijks-  tl2 Dl SOLDAAT uit ouderliefde Rijksdaalders zond hij terftond , met behulp van zijnen Hooidman, aan zijnen Vader, naar Witmunt. Het antwoord daarop bleef eenen geriiimen tijd uit, en reinrrs werd droefgeestig en bekommerd, of hij ook wel zijn oogmerk mogt bereikt hebben. Eindelijk kwam hetzelve, en'werd den braaven Zoon,' door den menfchenvriend, de Overfte van Kunitzky, benevens de dankbetuigingen en zegenwenfchen des Vaders , die nu vrij van fehnlden was, overgegeeven. Kort naderhand ontving hij nog eenen brief van zijnen Vader, verzeld met eenen met zilver beflagenen pijpenkop , en met de aangenaame tijding: dat thans deszelfs voorigc web-aart herfteld was ,en dat hij, door Gods bijftand, nimmer weder in zulk eene verlegenheid dacht te komen. Nu was de blijdfchap en het 'geluk van deezen edeldenkenden Zoon volkomen! Hij: haat thans bijna zes jaaren bij de Garde, en zijn gedrag is, volgens de geloofwaérdigfte getuigenisfen, met de even van hem verhaalde handelwijze, in alle deelen overeenhemmend. 'v^^' WEL*  »3 WELVERDIENDE E E R E. Onder het Kcurvorstelijke Infanterie - Regiment van ic n o r. r j te Erfurt, hetwelk door deszelfs tegenwoordigen Bevelhebber , door vlijtige krijgs - oefeningen , en, zowel door eene menschlievende behandeling van den gemeenen man , als door eene zorgvuldige krijgstucht, .in eenen voorbeeldigen haat gebragt is, bevindt zich thans nog een Korporaal, die tweeënvijftig jaaren gediend heeft, zonder ooit eene Regimentsitraf ontvangen te hebben. Voorzeker eene zeldzaamheid! De algemeen geachte Generaal en Commandant dier Vesting, de Vrijheer van knorr, helde onlangs deezen man aan het geheele Regiment, dat hij ten dien einde onder de wapenen deed komen, als een voorbeeld voor; hij prees dien rechtfchapenen wegens zijn goed gedrag, en omhelsde hem aan het hoofd van alle zijne fpitsbroederen. Welk foldaaten - hart zon hier zijnen Generaal geen vreugde - traan toegewijd hebben ? Doch het bleef daar flechts niet bij; de Commandant noodigde den waerdigen H Ou-  II4 welverdiende e e r E» Ouden, benevens het geheele Corps dei- Officieren aan tafel, en toen een deezer Officieren deszelfs Gemaalin uit haare kamer wilde afhaalen en naar de eetzaal geleiden, bedankte zij met veele beleefdheid en zeide: dat zij reeds haaren leidsman had. De braave Korporaal genoot de eere, de Gemaalin van den Generaal aan tafel te geleiden. Aldaar onderhield men zich met hem op de vriendelijkfte wijze ; en ten laatften werd hij, zowel door den Generaal als door deszelfs Gemaalin, met aanmerklijke giften vereerd. De naam ■ van deezen rechtfchapenen man is: iieinrich b e nd e r m o f : hij is van Hettt-mheim bij Frankfort, geboortig, en ging, in 1739, in de keurvorstlijke Mainzifche krjjgsdienften; hij is thans zeventig jaaren oud, en neemt zijnen dienst nog even onvermoeid en vaerdig waar als te vooren. ■ * * * Zie daar eene gefchiedenis, die hechts de foldaaten betreft, zou de Leezer hier kunnen zeggen: goed _ wie weet of dit Werkje nimmer in handen van eenen krijgsman zal komen; en bovendien kan men, indien men het  WELVERDIENDE EERE. 11 «T het goedvindt, ook hierbij aan andere f:anden denken. Men overwege, b. v. flechts, dat de geene, die, op dezelfde wijze., in zijnen post, aan zijnen pligt getrouw, zijne bediening of zijn beroep, met de vereischte naauwkeurigheid en werkzaamheid waarneemt, niet minder ecre behaalt, en, naar maate van zijn ampt en bedrijf, der maatfehappij tot nog meer nut kan verllrekken. Op deeze wijze kunnen wij ons meer voorbeelden vertegenwoordigen, die ons tot onzen pligt aanmoedigen. H a K.U,  RUDOLF enKAROLINE. Eene waare gefchiedenis uit het taatjïe vierde gedeelte der zogenaamde fentimenteele of verlichte achttiende eeuw. R . udolf was door de milde Natuur met een voortreffelijken aanleg en overheerlijke gaaven toegerust. Het was echter zijn ongeluk, dat deszelfs regtgeaarte, doch met amptsbezigheden overlaaden Vader, zich'flechts weinig met hem kon bezig houden, en dat deswegen zijne opvoeding bijna alleenlijk aan zijne ijdele en eerzuchtige Moeder werd voergelaaten, welke veele zijner gaaven geheel iiiet ontwikkelde , en aan de overigen eene geheel verkeerde en nadeelige richting gaf. Slechts daar'op bedacht zijnde , om haarea welgemaakten Lieveling overal te vertoonen , nam zij hem in alle gezelfchappen mede. Aldaar moest als dan dat kleene aapjen, in een half-zijden Matroozen-pakjen, met eene graauwe fchippersmuts «nder den arm, zijne geleerde kunstltukken "'■f» t Ti t0°-  RtTDOLF EN K A R O E I N E. 117 tooncn; dan eens eene Fabel opzeggen; dan wederom eene Aria zingen, en ibmwijlen ook eene Mattelot danlcn: ■■ en het deed Mevrouw aan haare ziel goed, wanneer het kleene rudolfje door de galante Heeren toegejuicht en door de fchoone Dames op den fchoot genomen, gekuscht, en met fuikerbanket gevoed werd. Toen hij den ouderdom van tien jaaren bereikt had, gaf men hem, wel is waar, eenen Gouverneur; maar deeze durfde zich niet onderwinden, aan het jonge Heertje, zonder voorwee.eil van Mevr. zijne Mama, eenige verwijten te doen, en nog minder hem met iets bezig houden, waartoe hij juist gecnen lust had. De vorming van zijn' fmaak en hart behield Mevr. voor zich zelve, en beliemde daar toe eenige noren- in den voormiddag, waarin zij tevens, gelijk men het noemt, haare Toilette maakte, rudolf moest als dan, elke reis, bij deeze bezigheid tegenwoordig zijn, en haar, op haar bevel, met al de gratie van eenen Galanthomme , de behulpzaame hand bieden, of anders de nieuwfte Brochures en Mode - romans voorleezen, en zich met haar over het geleezene onderhouden. — Aldus, van zijne jeugd af, onophoudenlijk door \ H g zin-  11 8 RU DOLF EN KAR0L1NE. zinlijke voorwerpen verltrooid, was het geen wonder, dat ook rudolf zelf zijne fchoone natuurlijke gaaven miskende, en in het geheel niet bedacht was , om zich, door zijne eigen poogingen, te volmaaken ; zo dat hij , toen hij tot jongeling opgewasfen was, juist het tegendeel werd van het geene hij , volgens het oogmerk 'der Natuur, had moeten, en naar zijnen aanleg ook had kunnen , worden. Met zijn zestiende jaar trok hij naar de Univerfiteit. Was zijn aanleg tot een goed en rechtfehapenen man reeds verkeerd beftuurd, hier werd hij nog meer bedorven. Jonge lieden geeven , bij de verkiezing hunner vrienden, zelden op voordeelen, 'ten minften niet op zedelijke, acht; gemeenlijk houden zij het met den geenen, welker denkwijze en (maak met den hunnen het meest overeenfteiht. Rudolfs vertrouweling was een zekere meerman. Beide dachten weinig aan het waare oogmerk van hun verblijf op de Hooge - fchool. Hunne voornaamfte poogingen wendden zij aan, om flechts alle mogelijke uitspanningen te genieten, welke hun de- Academifche vrijheid aanbood. Hoe weinig  rudolf en karoline. i iq siig rudolf ook op zijne kamer aan het ftudeeren dacht, de Collegien verzuimde hij evenwel zeer zelden; en hij liet nimmer na het Collegie - geld vroegtijdig te betaalen. Hier door verkreeg hij van de Profesforen , die z'ch om zijn overig gedrag weinig bekommerden, de beste getuigenisfen, welken hem bij zijnen Vader, wegens de veele wisfels die deeze moest zenden, zeer wel te pas kwamen. —— meerman onhing eindlijk bevel om naar huis te komen. Dan, alvoorens hij hier aan gehoorzaamde, genoot hij voor 't laatst nog eens de vreugde van het Academie-leven , in eene ruime maate; en toen eindlijk zijn laatlie wisfel verzwierd, verfpeeld en verreeden was, vertrok hij met het krieken van den dag, en werd, eenige maanden daarna, in zijne geboorteplaats Notaris. Na het vertrek van zijnen boezemvriend fcheen rudolf ftiller te leeven en naarftiger te willen ftudeeren. Zijne overige vrienden lieten hem echter geen rust. Zij helden hem onophoudenlijk voor, dat hij tot een Genie geboren was, en dat het eeuwig jammer zou zijn, wanneer hij zijne zeldzaame gaaven, onder al die drooge Compendicn H 4 en  120 e u d 0 l i' en k a r 0 l i n e. en domme Commmtariusfen, wilde doen bezwijken. Laat gij, zeiden zij, aan uw Genie flechts den vrijen loop ; het za! n wel van zelf tot een groot man maaien! Hij volgde ook hunnen wijzen raad op, en ging voord met de rol van eenen man van belang te fpeelen , tot dat hij, door de vooripraak van zijnen veelvermogenden Vader, in dezelfde plaats daar meerman woonde , tot eene aanzienlijke bediening bevoorderd werd. ■■ Rcgt over het huis, waarin rudolf, de tweede verdieping gehuurd had , woonde k aroline, eene jonge dochter van weinig middelen; echter fchoon en onfchuldig. Vroeg had zij reeds haare oudéren verlooren, en flond nu onder het opzicht van eene oude knorrige Tante, die geheel afgezonderd leefde, en eene vijandin van alle gezelfchaplijke vcrmaaken was. Door de Muziek en het leezen van Romans zogt kar o l i n e al het verveelende van zich te verwijderen. Daar z'j zich echter door den mode-linaak haarer tijd* genooten liet voordfleepen , en haare verkiezing flechts op fentimenteele Romans viel; daar haare ziel, die zeer zelden door andere bezigheden  RUDOLF EN KAROLINE. 121 den eene heilzaame uitfpanning genoot, aan de merkwaerdigfte vc.tooningen in deeze Romans, bijna onopnoudeniijk, bleef hangen; terwijl ze zich, door haare verbeeldingskracht, meenignïaal in de plaats van de daarin voorgeftelde perfoonen, en inzonderheid van die geenen helde, welker toehand en lotgevallen, volgens haare verbeelding, eenige gelijkenis met haare tegenwoordige omnandigheden hadden; daar zij eindelijk, op deeze wijze, in haar brein materiaalen tot een Roman verzamelde, waarin zij zelf de hoofd - rol fpeelde, en daar zij dit alles, zonder ondervinding, zonder waereld - en mcnfchenkennis deed, was het niet te verwonderen, dat ook zij, welrasch door het ijdele fentimenteele aargeiloken werd, door die pest voor ziel en ligchaam, welke binnen de verloopene tien jaaren zo woedend begon te regeeren, geheele fphaaren van jonge dochters voor altoos ongelukkig maakte, en zelfs meenig eenen herken welge!pierden jongeling tot een ziek- lijk en maaiend leven deed overflaan. ■ Elke nieuwe Roman léverde haar ook nieuwe ftof tot haare heriénlchiminen op , en er behoefde flechts een welgemaakt jongeling te komen, en haar, door zijne overdrceII 5 ve-  122 rudolf en caroline, vene gevoelvolle gefprekken , begiiichelen , om ook terftónd haar Siegward of haar Werther te worde». Op eenen avond bezogt meerman zijnen Academie - vriend rudolf. Bij die gelegenheid onderhielden zij elkander, onder het rooken van eene pijp , i met Anecdotes uit hunne Univerfiteits - jaaren , toen ze onverwachts in de buurt een Fortepiano hoorden, welk aangenaam geluid door eene betoverende itetn vcrzeld werd. Beide honden verftomd en luisterden, rudolf brak eindlijk het hilzwijgcn af, en vroeg met eene hevige drift : Wie fpeelt daar? Wie is dat? meer m a n. Hoort gij dan heden dit voor de eerste reis, en zijt gij reeds vier dagen hier? Hebt gij dan dat meisje nog niet gezien? ■■ rudolf. Wat voor een meisje? < meerman. Uwe buurvrijster; hier regt tegen over. Mist gij thans die fcherpe reuk, waar-  rudolf en k a r o l i n e. 11% ' waardoor gij weleer de liaai'e meisjes al van verre wist op te fpooren ? Deeze moest gij flechts eens zien! Ik wil wel «at weezen, zo niet al uwe Nymphen te * * * aapen - tronien daartegen zijn ! Zoek met haar in kennis te geraaken! . ■ Gij zijt een welgemaakt jongman ; gij hebt eene voordeelige bediening ; Jongen ! daar moet gij jagt op maaken. rudolf. Ha ha ha! Gij zijt toch een dwaas! . - Als of ze zich zo op het oogenblik zou laaten wegkaapen! ——• meerman. Deeze fchat wordt zekerlijk door eenen ouden draak bewaakt; doch die zou nog wel te overwinnen zijn, indien gij u Hechts bij het meisje zelf behoorlijk weet in te vleijen. — rudolf. Hoe zo! . m e e r m a n. Gij moet weeten , dat zij mede tot die zoete fentimenteele duifjes behoort die voor de barfche Heeren weg vliegen. Gij moet u dus hier noodzaaklijk in een zoet kirrend doffertje met amorf of et* \ ren,  124 rudolf en karoline. ren, en haar als dan, in die gedaante, door gelprekken over Romans „ Treurfpellen , Muzen - almanachen en dcrgelijken meer, naar u zoeken te lokken. rudolf. Ho ho ! is 't anders niet! —— Een braaf kaerel, zo als ik, moet al kunnen wat hij wil. ■ meerman. Wel nu, neem dan daar morgen de proef van. Ik ben er u borg voor, dat gij het meisje flechts behoeft te zien, om terfiond eenen fchoot beet te krijgen. Onder foortgelijke gelprekken .verliep die avond en meerman ging eindlijk naar huis. Den volgenden morgen ging rudolf in het venfter leggen, en flaaroogde bijna gedunrig op de venhors van het ■ tegenover ftaande huis. Eenen langen tijd wachtte hij 'vrugtloos. Eindlijk reed er eene koets voorbij, en op het zelfda oogenblik hoorde hij een venfter openen. Hij zag derwaard en aanfchouwde karoline. Naauwelijks was er  RUDOLF EN KAROLi'NE. 12$ er e'e'n uur vcrloopen , of rudolf ging reeds naar karoline, om bij haar, als buur, een bezoek af te leggen. Hij werd door dc oude Tante onf angen en in eene kamer geleid, waarin hij karoline bezig vond met op eene brei-beurs van wit latijn, rondom de Silhouïte van haare Vriendin , Roozen en Leliën van dalen te borduuren. Ka de eerste gewoone verwelkomstkcmpi'menten zogt hij het gefprek op de geliefdlle hof van karoline te leiden, en wist daarbij de rol van den gevoeligen , od zulk eene verleidende wijze, te fpeelen , d™ zij ganfchlijk ten zijnen opzichte vooringenomen werd. rudolf bezat eene genoegzaame kennis van de vrouwen, om den indruk, dien hij op het hart van k a r o l rj n e gemaakt had , niet uit haar gelaat te ontdekken , en hij ging deswegen, toen het omtrent middag was, innig vergenoegd, naar huis. Van deezen tijd af verliep er geen dag, op welken -hij zich niet al was het flechts voor eenige oogenblikken met haar onderhield; want de goedaanige, door den fchijn bedrogene, karoline, welke in de verkeering met hem een zedelijk belang meende te vinden, gaf er hem zelf  1-2.6 rudolf en karoline. zelf gelegenheid toe , dewijl zij zich, nu meer dan anders, in de huis-deur liet zien; en men kan ligt denken, dat hij zich van elke gelegenheid bediende, om nader. tot . zijn doel' te komen. • Op eenen fchoonen zomer - avond ftond hij aan het venster, toen karoline, meteen zonnefcherm in de hand , uit haar huis kwam Ha! dacht hij, dat zal vast eene wandeling worden. Schielijk nam hij zijnen hoed en degen en volgde haar van verre. Toen hij merkte, welken weg zij wilde inflaan, ging hij eenen anderen, zo dat zij hein moest ontmoeten Dit gebeurde vervolgens ook in een nabij de flad gelegen boschje. rudolf bood haar zijnen arm aan, en zo wandelden zij met elkander de laan langs; ondertuslchen dat die laage ziel haar met gelprekken onderhield, die hem , fteeds nader bij zijn doelwit bragten. Eindlijk kwamen zij bij eene groene bank, en karoline deed den voorflag, om daar een weinig uit te rusten. Toen ze zich neergezet hadden, legde r u d o l f haare hand in de zijne, en ging voord met den eenen aanval na den anderen op haar al te zwak ver-  rudolf en karoline. i 27 verfchanst hart te doen. Op dit oogenbük zong er juist een Nachtegaal. De oplettendheid van k a r o l 1 n k , op het gezang van deezen vogel, gaf hem aanleiding »m den laatften en iterkften aanval te waagen. „ Hoe betoverend zingt dit kleine diert„ je! " zei hij tot haar. karoline. „ Het is om verrukt te worden. üuren lang kan ik , op mijne een- zaame wandelingen, daar, onder eenen lindenboom, ftaan en zijn gezang beluisteren. Het zelve verfchaft mij een zoeter, ftreclender en veel zaliger genoegen, dan het allerzachtile Largo of de roerendree Andante van den grootften Toon - konftenaar in Haat is te verwekken ?" rudolf. „Ach! hoor doch dit gekweel! — o Hemel! Hoe betoverend — hoe wegfmeltend! " — karoline. „ o! Hoe geheel verrukkend kunt gij daarvan fpreeken ! Hoe gelukkig zijn toch die. menfehen, in welker boezem een gevoelig hart klopt — een hart dat  128 rudolf en 'karoline. dat open is voor elke fchoonheid der Natuur. Ontelbaar zijn die geneugten, die zij in eene veel ruimer maate genieten, dan hunne g^voellooze medemenl'chen, die bij zulke vèrtooninjgen^-ijskoLd .eu ongeroerd blijven'" r vp o lV. ,4 M*emge traanen van medelijden hèb ik reeds over dien zo grooten hoop van menichen gehort, welken , door deeze redenlooze fchepfelen, in gevoeligheid , overtroffen worden. Neem eens b. v. flechts de helde deezer diertjes; hoe teder, hoe vuurig en hoe trouw beminnen ze niet! Ach! hoor! hoor doch! — voorzeker was dit laatfte jammerlijke heenen een hevig verlangen naar de geliefde. —— Daar! — daar komt ze reeds! o! Zie nu die lielkoozmg! Hoort gij dit juichend kvvinkeleeren! — Gelukkige diertjes, welken geene i'tijve plegtigheid belet, den aandrang uwer neigingen op te volgen! Ach! hoe meenig minnende jongeling moet daarentegen, zonder hoop op wederliefde, zuchten, wijl hij het niet durft waagen, aan het voorwerp zijner heide zijrfe gevoelens te ontdekken. En, o! dit hooploos zuchten naar wederliefde ondermijnt het inwendige leven! Ach! ik kan van onder-  rüdolf en karoline. 119 dervinding fpreeken. — Minnen en niet weder bemind te worden , is, onder al het lijden op aarde , het grootfle ! " - karoline. ,, Gij bemindet dus; en bemindet ongelukkig ? " — rudolf. ,, Ja! ik beminde en bemin nog. — Maar ach! — ik'moet het onnoemlijk lijden der rampzalige liefde dulden; want voor die edele ziel, die ik min, gevoel ik mij te onvolmaakt, en dit maakt mij befchroomd haar mijne neiging te ontdekken. Zij weet dcswegcn niet, dat ik h*aar bemin." karoline. j, Ik beklaag u inniglijk. — Zo er iemand verdient door de liefde. gelukkig te worden, dan zijt gij het. —- En dat meisje kan zekerlijk geene gelukkiger echtgenoote worden, dan wanneer zij , door den band des huwelijks, met zulk eenen gevoelvollen man, als gij zijt, veréénigd wordt. —1 Ontdek aan die Geliefde uwe min, zij moet, ja zij moet 11 weder minnen, of zij heeft een verhaald hart, en is u niet waerdig." —— I ru-  130 rudolf en karoline. rudolf. „ Neen , dat heeft ze vast niet anders kon zij uwe Vriendin niet zijn. " karoline. „ Gij bemint c'éne mijner Vriendinnen ? " — rudolf. „ Ja ! dierbaarste k a r o l in e ! ik weet, dat de ziel van mijne Beminde inniglijk met de uwe verknocht is ; en dat gij er oneindig veel aan kunt toebrengen , om mij voor altijd gelukkig te maaien, " karoline. „Zo dat waar is, wees dan verzekerd, dat ik, met het deelneemendfte vermaak, tot de bevoordering van uw genoegen , Zal werkzaam zijn." 1 rudolf. „ En wilt gij dat ? — o! Kon ik toch dat levendig gevoel van dankbaarheid flechts uitftameren, dat thans mijn hart bezielt hoe zou ik u deeze, mij ge¬ lukkig maakende, weldaad, op het oogenblik vergelden? " karoline. „ Welke belooning kan wel aan-  rudolf en karoline. 131 aangenaamer voor mij zijn, dan die verhevene gedachte : dat ik, tot -de bevoordering van het geluk, van eenen der gevoelvoliie en waerdigice der menfchen, iets bijgebragt hebbe. -— Doch nu moet ik u nog bidden mij deeze Vriendin te noemen. " rudolf. (_ al Jlamerendt) „ Mag ik " kunt gij echter doch gij wilt het immers nu dan waag ik het ■ (met hevigheid haare kni'én omvattende") Gij zelve! Gij zelve! voortreffelijke karoline! Gij zelve zijt hetj die ik boven alles min. Gij, ja Gij alleen kunt mij voor eeuwig gelukkig of rampzalig maaken. — Mag ik nu hoopen? ■■ ' mag ik?" —— karoline. ,, Edelfte! Beste onder de liiannen ! voor alle anderen zou mijn hart n kiezen ; doch ach! gij kunt door mij niet gelukkig worden. ■ Ik ben een arm meisje, dat geene andere fchatten bezit, dan een goedaartig gevoelvol hart, en die weinige verganglijke bekoorlijkheden." __ rudolf. ,, Om geene aardfche fchatten —— al bezat gij Millioenen ——. zou ik Ia u  132 rudolf en karoline, u beminnen. Alleenlijk uwe deugd , uwe verhevene deugd, uw fijn teder gevoel voor al het goede en fchoone deezen zijn het, die mijn. hart, met fterke banden, aan het Uwe kluisteren. Ik zou de gelukkigfie onder de flervelingen zijn, zo gij mijne liefde met wederliefde wildet beloonen." karoline. „ Zegt u dit uw hart? " , rudolf. „ Waarlijk, karoline! het is de loutere uitftorting der gevoelens, die uit het binnenhe van mijn hart voordspruiten. " karoline. 'aan zijnen boezem^) „ Nu, wees dan de mijne, rudolf! voor eeuwig de mijne.! —~ Deeze kusch verzegele hier ons verbond, voor het aangezicht des Alom- tegenwoordigen! Niets , niets zal ons voordaan fcheiden ! " Nu zag rudolf het doel zijner wenfchen naderen. Hij zou hetzelve, in die geheldheid , waarin het hart van karoline nu was-, welligt nog denzelfden avond volkomen bereikt hebben, zo ze beide niet door  rudolf en karoline. 133 ■door de komst van eene Dame gefloord waren geworden. Het was Mevr. van r e u st e r , eene jonge weduwe, welker man een amptgenoot van karolines Vader geweest was. Zij was fchoon en tevens rijk; echter door haar Hecht gedrag bij de geheele Had in een kwaaden naam. Zij iprak karoline aan, zettede zich bij hen op de bank en onderhield zich geduurig met rudolf. Toen het begon duister te worden, keerden zij met eikanderen naar de Had terug. Na dat rudolf Mevr. van ieuster naar huis verzeldhad, en nu nog een gedeelte van den weg met karoline alleen ging, namen zij aflpraak omtrent eene geheime briefwisfeling, die zij wilden onderhouden; want rudolf was etmede gediend, dat zijne gemeenzaams verkeering met karoline voor de oude Tante verborgen bleef: en de romaneske denkbeelden van karoline vleidden alles, ook ingebeelde hindernisfen haarer liefde. Naauwlijks was rudolf op zijne kamer, of meerman, die hem met karoline had zien voorbij gaan , was weder bij hem. ■ „ Wel ma , hoe Haat gij met uwe nieuwe Dulcinea?" ■ . * was zijne eerste vraag. I 3 Ru-  134 r u d o lp en karoline, rudolf. Voortreffelijk, Jonge ! Het gaat reeds veel beter , dan ik verwacht hadde. Wat dunkt u daarvan , wij hebben heden reeds trouwbeloften gedaan! . meerman. Waarachtig ? ]la \ j,a i ha! Gij zijt toch een verduivelde kae- rel! Het is een meisje als een engel; maar het -is jammer, dat ze u niets in de keuken mede brengt. rudolf. Wat raakt mij dat? — Gij meent, geloof ik , dat ik haar zou trouwen ? — o Gij dwaas! meerman. Haha! Gauwdief! Zoekt gij zulk eene klugt te ïpcelen! wil ik°u nu iets nieuws verhaalen, da& water op uwen molen zal zijn? * rudolf. Wel ja! als ge wilt. meerman. Overmorgen wordt, door den Kagilo-aat, om de nieuwe Zaal op het Stadhuis in te wijden, een gemaskerd Bal gc°-eeyen, * r u-  rudolf en karoline. 135 rudolf. Zo ? —- Van die gelegenheid zal ik mij bedienen. ■ Doch , eer ik hec vergeet kent gij hier eene zekere Mevr. van reuster? _ meerman. Zou ik die niet kennen! —— Daar moet gij kennis mede maaken. ■ Dat was een wijf voor u! Zij is fchoon en heeft ten minften nog vijftig duizend Rijksdaalders, dat verzeker ik u. rudolf. Ei ei! ——• Meer zeide hij niet ; doch op hetzelfde oogenblik kwam hem een aanflag in de gedachten , dien zo het waar is , dat de booze geesten eenen invloed op den wil der menfehen hebben flechts de godlooste der duivelen hem kon ingecven. Hij verzogt meerman hem alleen te laaten; wijl hij nog dringende zaaken te verrichten had. meerman ging naar huis en Rudolf fineedde nu in de eenzanmheid zijn fnood ontwerp. Den volgenden morgen ftelde hij eenen tederen brief aan karoline op; waarin hij haar van het aanfiaande Bal kennis gaf, en tevens veel van een§ zee vol 1 f ge-  136" rudolf en karoline. geneugte revelde, waarin hij, in haare armen geftrengeld, zich zou baaden, en van zaligheden des Hemels, die hij aan haaren golvenden boezem wilde fmaaken enz. Deezen brief verborg hij, volgens affpraak, achter den losfen rug van een boek en zond hetzelve, door zijnen ' knecht, aan k a r o l i n e. Des namiddags werd karoline, 'zo wel als hij, op het Bal genoodigd. Die avond en de voormiddag van den volgenden dag ■ verliepen, onder het verkiezen en beftellen hunner maskeren en kleedingcn. Eindlijk verfcheen dc zo vuurig gewenschte avond. De beitelde huur-koets kwam; rudolf reed naar de wooning van karoline; geleidde haar, onder duizend vermaaningen van haare Tante, naar de koets en reed met haar naar de . Redoute. Gednurende de Menuetten en de Engelfche danfen fcheidde dit minnende paar, fomwijlen, van elkander; doch toen men begon Duitsch (de Allemandes ") te danfen , maakten zij fteeds één paar uit. Niets was voor karoline verrukkender dan dat konstige zwaaijen en , zwenken, wijl zij zich daarbij fteeds Char(otte en IVerther verbeeldde. Zij zwaaide i ech--  li; d o h en karoline. 137 echter zo fterk, dat zij, na het danfen, ge-, heel verhit , in een donkeren hoek van de zaal, op eenen ftoel nederZeeg. rudolf plaatste zich nevens haar. De gloeijende wangen van k a r o ine , haar , door de hevige beweeging meer dan half ontblootte, boezem, deeden rudolfs driften op eens ontvlammen; zij eischten bevreediging, en hij was de man niet , om haaren aandrang te wederftaan. ■ „ o, karoline!" dus begon hij, ,, welk eene onbefchrijflijke geneugte verfehaft ons toch het danfen! Waarlijk het is, onder alle geneugten der aarde, de groorile!" karoline. „Ja, rudolf! dat is het. En nimmer heb ik met zo veel gevoel ge' danst, dan heden. Al deszelfs verrukkingen heb ik, in den uitgebreidhea zin , genooten." rudolf. „ Dat zijn de onuitfpreeklijk za" liore gevolgen der min. Wat ik gevoel¬ de , toen wij beide met onze armen als in een geftrengeld , in eene zee van verrukkende geneugte rondtuimelden' en wat ik nog gevoel , wanneer ik u aanfchouw! Uit Uwe, van min brandende oogén, uit de gloeijenl 5 ' do  13» rudolf en karoline. .de roozen uwer wangen, aan nwen opwellenden boezem hemeliche vreugde zuig , kan niet uitgedrukt worden. _ 0 , Uat y. deeze bekoorlijkheden Hechts aanfchouwen en dezelven niet genieten mag!" karoline. „ rudolf ! rudolf! raaskalt gij ü »» . kudolf. „Wie zou er, bij zulk eene vertoonmg, met in eene vervoering van zinnen o-e. raaken! Wie kan het uitliaan , dat koudvochtige, verlteende menfchen, door eigendunklijk verzonnen wetten, ons van het genot der grootfte menschlijke geneugten afhouden, wanneer de natuur, de min en het hart ons met luide ftem daartoe noodigen? D! Ik zou in mijne tegenwoordige gefteldheid, de zaligheid van een' engel fmaaken, indien ik u genieten kon." .- . b \ karoline „ fdmam u rudolf! welk eene aüchuwlijke gedachte!!" * u d o l f. „ Zou ik • mij fchaamen, u de gevoelens van mijn hart te openbaaren, welken m de vmirigfte liefde inboezemen? Heeft niet  rudolf en karoline. IM) niet eene zuivere, eeuwigduurcnde liefde onze harten veréénigd? —Zou een droog, levenloos Formulier, door eenen fchijnheiligen Priester voorgepreveld, dezelve nog vaster kunnen iamenbinden? Kunt gij u dan niet, met al die regelmaatige, edele gevoelens, die gij voedt, boven die bijgeloovige, ijdelo verfierfelen , van gevoellooze menfchen, verheffen, om hem, die u zo vuurig, zo teder bemint, het genot der hoogfte aardfche gelukzaligheid te doen erlangen?" — karoline. „Ach! rudolf! . Ik bid u bedenk toch de gevolgen! ——. rudolf. „De gevolgen? —— o! gij moet weinig vertrouwen op mijne eeden hellen! Wie had zulks gedacht, dat gij mijne branI dende liefde met eene zo koude wederliefde zoudt beloonen— Bij den Hemel! — bij al wat heilig is — bij mij ter ziele zaligheid zweer ik n, zweer ik u duizendmaal, dat mij niets van u fcheiden, dat, na verloop van weinige weekeu , de Priester onze handon, voor het Echt-; altaar , in één voegen zal,!! " ■ Op denzelfden toon voer die "Verleider voord. — Hij bezat reeds het hart van k a- ro-:  14° rudolf en karolinet. r o l i n e ; wat kon hem nu dit onbedreevene cn zwakke meisje , in die bedwelming van liefde , weigeren ? Ze volgde hem in eene Zijkamer. _ - Verwenscht gij hier in uw hart dien booswicht — goedaartige Leezer! ■ en biggelen er traanen over uwe wangen, o! laat ze dan vrij vloeijen; ze doen uw hart eere aan, en toonen, dat hetzelve nog gevoelig voor de deugd is. Laat een traan van medelijden vloeijen over die rampzalige, welke, tot hier toe, zo rein en onfchuldig, als eene Venus Urania, geweest was, en nu, binnen weinige, hiel voorbij vliegende oogenblikken, haar edelst kleinood, de onfchuld, en tevens met deeze de rust en vreede van haare ziel, voor fritijd verloor! —_ Omtrent middernacht liet rudolf de koet» komen , en bragt karoline naar huis, Onder weg herhaalde hij nogmaals zijnen eed, zich, zo rasch als mogelijk, met haar, door den echt, te zullen verbinden. Doch naauwlijks was die vermetele op zijne kamer, of hij verheugde zich , met het uitjouwend gelach van eenen fatan, dat hem de uitvoering van zijn helsch ontwerp reeds zo verre wel gelukt W?s; en nu bedacht hij op nieuw de middelen,  jUBon EN karoline. 141 lén, om het doelwit zijner wenfchen nog verder te bereiken. Mevr. van reuster. gaf ze hem, den volgenden dag, reeds zelve aan de hand. Zij het hem, geheel buiten zijne verwachting, bij zich op een kopje thee noodigen. Een . veelbeloovend vooruitzicht voor die laage ziel! — Ik behoef Mevr. van reuster mijnen Leezeren niet omilandig af te maaien; genoeg, zij was eene van de voornaamhen, uit die verachte klasfe van vrouwen, welke ons wezel (inzonderheid in zijnen Herr man en Urina ) zo treffend gefchetst heeft. Toen rudolf des namiddags bij haar kwam, wendde zij alle die kunstgreepen aan-, welken de Syreenen befteed' den, om den fchuldloozen Herman te verleiden ; doch hij bood haar zo veel wederfrand niet als deeze; maar wijl hij bij haar al de begeerten van zijn bedorven hart kon verzaadigen, gaf hij zich aan haar geheel en al .over, en vergat de rampzalige karoline. Deeze kende zijne laage denkwijze nog «iet en betrouwde deswegen op zijne eedem Ru ' zij  142 rudolf en karoline. Zij fchreef hem de tederfte brieven, die hij flechts koelzinnig en heeds met klagten, over zijne meenigvuldige bezigheden , beantwoordde^ Geduurende eene geheele maand bleef zij gerust, en vermoedde geen kwaad. Op het einde daarvan fchreef zij aan rudolf den aandoenlijkiten brief, en bad hem, om zijne en haarer eere wille, ipoedig toebereidfelen tot hun huwlijk te maakcn. Toen zij echter geen antwoord daarop ontving, begon zij aan zijne trouw te twijftelen. De ijslijke verbeelding ' van de haar naakende fchande veroorzaakte haar kommervolle dagen en flaaplooze nachten. Zij verging van droefheid; de roozen haarer wangen verbleekten, en het vuur haarer 00gen verdoofde. De Tante zag deeze bleeke wangen, die roodgeweende oogen; en vroeg na de reden van haare droefgeestigheid. karoline zweeg en weende. De oude Tante vermoedde iets kwaads; zij onderzogt verder en ontdekte haare zwangerheid. , Nu werd die rampzalige met bedreigingen en I Vloeken overlaaden. Zij wierp zich aan de voeten haarer Tante neder; zij bad, f neekte, weende, kermde maar ach! vrugtloos! Die gevoellooze bleef onbewoosen cn floepte haar in een eenzaam donker vertrek. Hoe  iiidoif en karoline. 143 l Hoe zeer zich ook karoline in haare i eenzaamheid aan haare droefheid overgaf"; er I glom toch nog heeds eene vonk van hoop I in haar. Doch na eenige weeken doofde ook I deeze uit; want zeer toevallig verhaalde I haare dienstmeid, dat de Heer *** in de I buurt met Mevr. van reustee. eenen zeer :4 gemeenzaamen omgang hield; cn dat ze m waarfehijnlijk met elkander zouden tron■ Wen. - Deeze tijding drong haar als aj een dolk in het hart. Zij kon niet weenen ï Van overmaatige droefheid en was eenen tijd 1 lang als ftom. Toen de meid, die haar opI paste, zich verwijderde, zogt zij aan haar 1 beklemd hart lucht te verfchaffen. Met rasfe 1 fchreeden ging zij de kamer op en neder, 1 fnikte, wrong de handen en zag geheel verI wilderd om zich. Eindlijk bedaarde zij een I weinig, waarna zij zich voor de fchrijtafel zetteB de en aan rudolf den volgenden brief fchreef: „ „ Meineedige! Trouwlooze! ik heb de I »> »> voorneemens van uw fhood hart verno- I » » men '. Dit is de laatlte brief, dien 1 „ „ ik aan u fchrijf, gij Huichelaar! waarJ „ „ fchijnlijk zal het ook de laatlte zijn, I j, „ dien ik in mijn leven fchrijf. Bereids ?, >, ver-*  144 RUDOLF EN KAROLINE. „ „ verdwijnen de krachten mijner jeugd* ] „ „ en bet bloed begint reeds in mijne I „ „ aderen te Hollen. Opgeflooten in i „ „ «en donker vertrek, moet ik, van mijne I „ „ vrienden ver.'aaten, mijn leven wegkwij- f „ „ ncn! Hartzeer vernielt het rood- 1 „ „ mijner wangen, en kommer zuigt het i „ „ merg uit mijn gebeente! Onuitfpreeklijk ' „ „ zijn de pijnigingen, waarmede mijn ge„ „ weeten mij martelt! Weg is mijn dkr„ „ baariie kleinood, de onfchuld, mijne zoe- j „ „ te ziele-rust is verdweenen! Voord > ' „ „ aan ben ik allen, die mij kennen, een „ ,, voorwerp van verachting of wel zelfs „ „ van bcipotting. „ „ En dit alles door uw toedoen; door „ „ u, Verleider! Meineedige ! Bedrieger! _ , „ „ o! gij Adder, die u onder de roozen „ „ wist te verbergen, om mij des te ge- i „ „ wisfer te misleiden! Ach! dat ik „ „ mij op zulk eene wijze liet verblinden „ „ en aah uwe vleijende reden geloof » >> ga! ! — — Gij hebt nu uw oogmerk „ „ bereikt, Booswicht! Glimlach, — ze- „ „ gepraal nu , met al het gejuich der hel!" „ „ Maar! —maar, er zal eenmaal een dag ko- „ „ men,  RUDOLF EN KAROLINE. I4J ,, men , die al uw glimlagchen in fchreijen „ „ zal veranderen. Ha! zult gij ook „ ,, dan nog zegepraalen, wanneer gij, in „ ,, uwen laatften doodskamp, u, op uwe »> » legerftede, wentelt; wanneer uwe wanbe„ ,, drijven als rotfen op uwe ziel vallen; „ „ wanneer een hel'che gloed in uwe in5) >> gewanden woedt, en uw geweeten als „ een vuurberg raast? Zult gij dan ook „ ,, juichen, wanneer u, in den nacht, in uw ,, „ overfpelig bed , de fchrikgedrochten ,, ,, uwer verbeeldingskracht vervolgen ? Wan-. „ ,, neer ik als dan vóór u fia in mijn ,, doodsgewaad, bleek en ontfteld ; wanneer „ „ ik de , met wonden gewrongenc , handen, „ „ die holle, diepweggezonkcne, oogen he,, ,, melwaard verhef, en met eenen toon, die „ ,, u als een gloeijende dolk door merg en „ ,, been zal dringen , uitroep : wraak ! ,, „ wraak over hem, dien Meineedigen, dien „ „ Trouwloozen ? — Wanneer gij hem voor ,, „ u ziet liggen, dien getuige uwer fchand„ „ lijke daad , die u thans reeds onder ,, mijn hart voor de hoogile Vierfchaar aan- ,, „ klaagt? Wanneer gij, zijn vader en „ „ zijn moordenaar, zijn jammerlijk kermen „ „ en zijn laathe hameien hoort? i .Zult K „7, g'J  HC> b. u d o l f en karoline. „ „ gij dan ook nog glimlagchen, wanneer, „ „ op den jongiien dag, de Alweetende Reoh- „ „ ter daar flaat, en met zijne geduchte rech- „ „ te hand de weegfchaal houdt, die uwe „ „ daaden wikt? Zuk' gij glimlagchen, ^ „ „ eindelijk, wanneer gij dan de fchaal, met „ „ uwe euveldaadcn overlaaden, tot in den „ „ dieplien afgrond der hel, ziet nederdaalen? „ „ Doch , het einde mijner dagen na- „ „ dert ik mag, ik wil niet meer met ,,„u twisten. Alles vergeef ik u, zelfs „ „ uwen naam zal ik verzwijgen, opdat u „ „ niet op deeze aarde reeds de f'chande „ „ en de ftraf der Overheid vervolge. „ „ Nog eens, ik vergeef u alles! Zoek „ „ echter ook van Hem vergiffenis te vcr*» " krijgen , clie hier naamaals uw en mijn „ „ Rechter zal zijn. " " karoline. Deezen verwarden , onder den hevigfterc ftnjd der hartstochten gefchrceven, brief, leg-de karoline in een boek, dat ze nog van rudolf bij zich had liggen, en zond: hetzelve aan hem 'terug. Die" booswicht las flechts  rudolf ïn karoline. 147 flechts de eerste regels, haalde zijnen neus op en wierp den brief onder andere papieren. De krachten van karoline namen daaglijks meer en meer al". Zij verzonk in eene diepe zwaarmoedigheid; en toen eindlijk het uur haarer bevalling daar was, waren haare levensgeesten vervloogen; zij moest dus, krachtloos, bezwijken. Onder het vuuriglijkst bidden, waarbij zij God niet alleen om vergiffenis van haare eigen, maar ook van haar' Verleiders overtreedingen aanriep, ftierf zij en met haar de vrugt van haare romaneske liefde. De tijd zal leeren, of die God, welke vast het goede beloont en het kwaade flraft, goedvinden zal, dien eerloozen Verleider reeds hier op aarde zijne kastijdende hand te doen gevoelen. Zijne medeburgers, die hem kennen en tevens niet behoeven te ontzien, behandelen hem reeds met de welverdiende ver-, achting; en alle menfchen-vrienden en vriendinnen , onder onze Leezeren, zullen zekerlijk, terwijl zij der menschheid hulde doen en aan de gedachtenis der rampzalige karoline eenen traan toewijden, haaren ontaarten Verleider verfoeijen. ' K 2 IIU-  1*8 HUWELIJKS-LESSEN In eenen Brief aan mijne Leermeesteres. Welk een onwaerdig fchepfel zou ik zijn, indien, ik werklijk zo was, als gij mij, zedert eenigen tijd, zult beoordeeld hebben, zo als gij mij, bij alle uwe goedaartigheid, moest beoordeelen ! Want het is toch meer dan onredelijk, dat ik u, voor de vriendfchaplijke moeite , die gij tot mijne onderrichting befteedt hebt, nog niet eenmaal geantwoord, veel minder bedankt heb. Het is echter gelukkig voor mij, dat ik, bij uwe rechtmaatige verwijten, gerust zijn, dat ik u redenen geevén kan , waarom ik zo, en niet anders, gehandeld heb. Ik zal thans openhartig met u fpreeken. Toen ik uwe brieven, over den Huwelijken Staat, ontving , vond ik die ganschlijk met het beminnelijk, hart mijner beste Vriendinne overeenhemmend ; ik hield echter de daarin £ - be-  HUWELIJKS-LESSEN. IJ. O bevatte voorfchri ten voor overdreeven, cn derzelver uitvoering voor, onmogelijk. ■ Van ibmmigen oordeelde ik zelrs, dat zij, indien ze konden uitgevoerd worden , voor het huislijk geluk meer na-dan voor-declig< zonden zijn. Doch mijne hoogachting voor u, en mijn ^vertrouwen op uw doorziöht gedoogden niet, dat ik aan deeze tegenwerpingen eeiiig gehoor verleende. Ik befloot deswegen, hoe zeer zich ook mijn vrouwlijk hart daartegen verhief, eene proef daarmede, te neëmen, om naderhand, uit eigen ondervinding, over derzerVer waarde, regelmaatig en behoorlijk, te kunnen oordeelen. En alvoorens ik dit kon doen , wilde ik u ook niet antwoorden —• omdat ik tegen u niet wilde veinzen. Doch, verblijd u met mij! gij hebt gezegepraald —— boven mijne verwachting gezegepraald ! - Ik ben nu rniih één jaar gehuwd en nog op dit oogenblik , door het opvolgen uwer leslen , ■ onuitfpreeklijk gelukkig. Eiken dag,; ja , ik durf zeggen , elk uur gebeuren er dingen, die mij' overtuigen, dat het; voLfrekt K 3 nood-  150 HUWELIJKS-LESSEN» noodzaaklijk zij, naar uw voorfchrift te handelen. Uwe brieven verflrekken mij. tot eenen Katechhmus , dien ik geduuvig bij mij draag, en naar welken ik mij daaglijks toetfe. Hiervan kan ik n geene betere bewijzen geeven, dan met u een echt en rondborstig verhaal mijner Huwelijks - gefchiedenis mede . te deelen. Mijn beste Man is dezelfde Heer 'S. van welken ik u fchreef, cn waaromtrent ik •u om uwen raad verzogt heb. Ik vond alle hoedanigheden in hem, die gij, bij de keuze van eenen man , vercischt; en daardoor bepaalde ik mij terüond; hoeveel ik ook nog tegen het huwelijk, over het algemeen, in te brengen had. Op uw gezaeh , gaf ik deswegen , na dat ik uwe brieven beiaideerd en behartigd had, mijne toeftemming. Hij fcheen over mijn fpoedig befiuit verblijd, en betoonde zich, hij zijne bezoeken, als de vuuriglie^, cn tederite minnaar. De dag onzer verbinding kwam. Wat ik op  II V W E L IJ K S - L F S S E N. 151 op deezen gewigtigen dag — inzonderheid gedunrende de Huwelijks - plegtigheid , ondervond, de traanen, die ik hortte, de gebeden, die ik henu-lwaard zond —— zal ik u hier niet herhaalen; gij kunt u dit alles vertegenwoordigen. , Volgens mijne neiging had deeze dag Hechts voor mij en voor mijnen S. . . . moeten plcgtig zijn ; ik moest mij echter ook in dit Huk al den toeitel mijner Verwanten laaten welgevallen. Alle Neeven en Nichten, tot den --— wie weet hoeveelllen —— graad, waren genoodigd. Onmiddelijk na de Huwelijks - plegtigheid gingen wij aan tafel. Hier bemerkte ik eene , in het oog loopende , koelheid in het gedrag van mijnen Bruidegom. In eert diep gepeins als weggezonken, zat hij daar, hij zag mij in het geheel niet, of flechts koeltjes aan, zeide niets, en wanneer ik tegen hem fprak', gaf hij mij een droog, on/erfifhÜlig antwoord. Dit zonderling gedrag kwam mij vreemd voor , ZjOjidcr dat ik er. nog iets kwaads bij vermoedde ; ik was jj flechts verlegen, dat er het gezelfchap iets K 4 van  152 II UW EL IJ JCS-LES5E S.< van mógt merken, en blijde, toen men van tafel opfond, om te danfen. De Heer S. . . . noodigde mij m dm eersten dans; daarna hadden wii, elk van zyne zijde , zo veele danfen met anderen te doen , dat wij daardoor wel eenige uuren werden gefcheiden ; doch ik bemerkte evenwel , dat hij mij met opzet fcheen te vermijden. Nu begon mijn hart beklemd te worden. Om mij volkomen te overtuigen , plaatfte ik mij, toen ik hem alleen zag «tten , nevens hem. Ik zei hem zo veele fraaije , zo veele tedere dingen en wat ontving ik daartegen? Nietsbcduidende, : tweeledige woorden; lonken, die mij meer lchuwden dan zogten: eindelijk fond hij op ging naar buiten, kwam rasch wederom, en deed , bij het binnenkomen, als of hij mij Wiet bemerkte , en ging i„ een afgelegen hoek van het vertrek nederzitten. Nu bleef ik geen meesteres meer van mij zel3' ~ De h"S weèrhoudcne traanen hroomden mij uit de oogen. Om ze te ver bergen, deed ik als of mijn neus bloedde; ik hield den neusdoek voor het aangezicht, hpoedde naar buiten, en op mijne kamer. Ik .. floot  KU WEL IJ KS"-LESSEN. 15J floot de deur toe ,, Hij bemint mij niet msei;! " riep ik uit , wierp mij op mijne nutbank, .en wee:.de overluid. Mijne fmart ' was zo hevig, dat ik mijne ziel meende uit te ademen! -—— Eindelijk, toen de natuur aan de gekrenkte min, met milfioenen traanen, den tol betaald had, veranderde deeze op eens in trotsch en wraak. ,, Ha! " fchreeuwde ik, en wierp -mijn door en door nat geweenden neusdoek op den grond „ die laage ziel! nimmer Heeft hij mij recht „bemind! wie weet, uit welke laage oog„ merken hij mijne hand zogt, en o.' hij „ nu, daar hij deezen meent bereikt te heb„ ben , zich wsl verder om mij bekom- „ men? Zulk een ellendige! Hij ver- „ dient mijne traanen njet! Hij verdient „ veeleer mijne verachting! Ja, verach- „ ten wil ik hem! Doch hij zal het „ evenwel gewaar worden hij zal het „ voelen , dat ik hem plaagen kan, wijl ik „ hem niet meer minnen mag ! " — Nu fmeedde ik allerhande ontwerpen van wraakneeming, welken ik reeds den volgenden morgen meende uit te voeren: en op | die wijze zouden bereids in den bafómö K 5 de  154 HUWELIJKS-LESSEN. de fnaaren zodanig ontfteld geworden zijn, dat er bezwaarlijk eene overeeni'temming tusfchen ons beider hart zou te hoppen geweest zijn. Doch , midden ouder deeze ontwerpen kwamen mij uwe brieven in de gedachten, en die gedachten ontroerden mij meer, dan een onverwachte donder-flag. „ Hoe ? " zei ik op dat oogenblik tot mij zehen, „ hield ik het niet voor mijnen pligt, „ mijnen man in alle onhandigheden te eer'„ biedigen en te beminnen? —— Heb ik „ het niet beloofd, hem , bij' elke beledio-imr ' 1 „ met eene voorkomende tederheid te ont^ , „ moeten? en nu wil ik mij in"' den „ beginne , 1'choon ik de oorzaak van zijn „ zonderling gedrag nog niet weet , reeds „ driftig maaken? Lat nog erger is, „ ik wil mij wreeken ? " Vol van' inner¬ lijke fchaamte gevoelde ik nu, hoe zeer ik mij, door de wraak, zou vernederd hebben. \ Eene meenigte tegenüïijdige gevoelens kwa- I men dians in mijne ziel op; ik zag, dat ik ] rust en overleg no'odig had, en gaf dus aan mijne kamenier last, om aan mijne Tante te zeg-  HUWELIJKS-LESSEN. 155 zeggen : dat ik niet weder in het gezelfchap kon verfchijnen , wijl ik mij, wegens hevige hoofd - pijnen, te bed moest betroeven ; dat ik hoopte een weinig te flaapen, en dus verzogt , mij niet te hooren. Nu floot ik mijne deur op nieuw toe; ik ontdeed mij van mijnen bruiiofts -opfchik ; lag mij te rusten en hier begonnen mijne kerk- fte ziels - kwellingen een aanvang te neemen. Na eenen hardon flrijd befloot ik eindelijk, der trotschheid, der ijdelheid, met één woord , alle vrouwlijke grillen en eigenzin- . nigheden voor eeuwig vaarwel te zeggen, en mij, zonder verder tegenftreeven, naar uwe grondbeginzelen te fchikken en na Üt beflatt viel ik in eenen zachten flaap. Ik ftond des morgens vroeg op; liet mijnon S. . . . tot het ontbijt noodigen, en kleedde mij ondertuslchen met veel zorgvuldigheid aan. Ik ging hem, zo rasch ik hem zag komen , met het vriendelijkst gelaat te gemoete, en omarmde hem. Op zijn weezen waren blijdfchap, vrees en verlegenheid tegelijk gefchilderd. Hij vroeg na mijne gc-t zoudheid; ik zeide, dat ik wederom redelijk  15Ö HUWELIJKS-LISSEN. lijk wel was. Ik onderhield hem, geduu- | rende het ontbijt, met de Boet-predikatie, 1 waarmede '..mijne Tante mij deezen morgen . | vereerd had, aangaande ons gedrag van gis- ! teren , of gelijk zij het noemde —— j onze gemaakt - en fpijtigheid , en met het f ta "ercel , dat zij mij Van de zoetigheden, 1 die zij op haaren bruilofts - dag genoot, | fchetste, en hoe zij en haare v narde weder- hel t zich geheel anders op dien dag ge- j draagen hadden! Ik bereikte langs dien weg \ mijn oogmerk, om hem een weinig vrolijk ] te maaken, en liet het ontbijt wegneemen; nu waren wij alleen. Ik p'aatste mij nevens j hem óp de rustbank en zeide het volgende: ] ,, Mijn dierbaare S. . . . ! de dag van „ gisteren was voor mij de gewigtigite en 1 ,, plegtiglte van mijn leven; ik heb op dén- j „ zei ven geloften gedaan, die voor mij ecu- i ,, wig heilig moeten zijn. . Ik heb nu vee- 1 „ ie pligten en ik mag het u vrij be- ,, kennen ook moeilijke pligten te ver- „ vullen; doch, des te beter voor mij; geen ,, e'e'n komt mij onverwacht voor, ik ben „ daarop voorbereid. Ik heb den hoog- j ,, moed, der ijdclkeid, alle vrouwlijke gril- 1 » ha I  HUWELIJKS-LESSEN. I "7 „ len en eigenzinnigheden den oorlog aan„ gekondigd, en aan'uwe zijde hoop ik ze,, kerli;k te zegepraalen. God en de Natuur ,, hebben den Man tot eenen Heer zijner ji Vrouwe beftemd; een groot gedeelte maakt ,, zich zeiven echter dit voorrecht onwaer„ dig ; ze zijn, of dwingelanden of flca/en. „ Tót geluk voor mij behoort gij , mijn „ waarde S. . . .! tot het kleine en betere ., gedeelte daarvan. Gij zijt waardig te ,, heerfchen! „ In alle zaaken , die her geweeten niet „ betreffen , heb ik voordaan geenen wil, „ dan den uwen. Ik ken thans geene „ grootschheid ■ dan die van u te ge- „ hoorzaamen, en geenen wensch —— dan „ dien van u gelukkig te maaken. W,) Ik verwachte nu uwe voorfchrilen over onze toekomende levenswijze, over de in- „ richting van ons huishouden , en zelfs „ over hetgeene , dat alleenlijk mijne perfoon betreft; want ook niet den minftefl hap „ zal ik, zo gij het niet uitdruklijk begeert,- „ zonder u doen." . , Ik  ï£8 H U W E L IJ K s - L E S S E N. Ik. wilde verder fpreeken, doch hij fprong, op, drukte mij met hevigheid in zij.ie urmen. Mijn lieve Man ! gelieft het u. hier mijne plaats over te neemen! (*) Gij. t zult u hcriueren , dat gij toen eene lange redenvoering gehouden hebt, die gij nu aan mijne Vriendin beter dan ik kunt mededeelen.. ' Ga deswegen hier zelve \ocrd. „ Voortreffelijke , hemelfche ziel! " riep hij, „ Gij hebt op dit oogenblik mijn hart „ van den zwaarden last der waereld 01 the„ ven. Hoe gelukkig ben ik! en hoe wei„ nig verdien ik mijn geluk, wijl ik van ,ee„ nen Engel, gelijk gij, nog eenig wantrou-, „ wen kon voeden. Heb ik niet gisteren I „ uw rechtmaatig ongenoegen verdiend? en : „ hoe edehnoedig hebt gij hetzelve .overwon-. -, nen! Ik zal u thans over dit zonderling _ ; i,3op eenen bruilofts - dag, misfehien émige „Igedrag uitlegging geeven, en dan zien _ of gij mij kunt verfchoonen ? „ Mijn toe.land , en de verbindtenisfen, „ waarin i.k leefde, gaven mij gelegenheid, » be- C*)Ecn zeer aartje zwiai, wdken de Scbrijfller :. aan haaren blief gcefti  H U W E L IJ K S - E E S S E N. 159 I S) beter dan veel anderen, uwe Kunne ga* ,, de te kunnen flaan ; en ik legde mij ook ,, met opzet daarop toe, wijl ik, de ncod„ züaklijkheid gevoelde, eene Vriendin van „ mijn hart te moeten hebben, waarmede ik, „ in eene naauwe eendragt, door dit leven „ heen kon w andelen. Doch ik zogt, en „ vond nergens ! Denk niet, gehelde J. . .! „ dat ik mij foms 'uit romaneske deugden „ een herfenfehiminig wezen gevormd hebbe, „ waarvan ik het oprfprongÈjk beeld in de „ bovenmaanfehe dv. aah'.crren zou hebben ' „ moeien zoeken. Neen! mijne eifchen wa„ ren, wel is waar, niet gemeen, doch ze „ waren evenwel menscklifk. Mijn Meisie „ moest flechts de noodzaakli'kiie hoedanig-„ heden eener vertrouwde Vriendin en onaf-' „ fctieidliike gezellinne des levens zijn: zij „ moest een bondig oordeel, een nog onbe;„ dorren, welmeenend, voor edele gevoelens . „ vatbaar hart, een zoeten , vrolijken, van ,", grillen vrijen gemocds-aa'rt hebben; haare „ zielsvermogens moesten zich boven den „ gemeenen .hoop der menfehen kunnen vpr„ heffen; ze moest echter ook, omtrent de „vrouwelijke en ■ hu^ho-deiijhe bezigheden," >> niet alleen de noodigc kundigheid bezitten, maar  l6o HUWELIJKS-LESSEN. -V .t' ' 1 ,, maar{ die ook, des noods, zelve verrich- ',, ten. „ Haare uiterlijke gedaante moest flechts „ geen ouaai'ger.aamen indruk maaken, doch 1 fchoonheid, fchianderheid, vermogen, fchoo- | „ ne konsten en weetenfehappen —— dit al,, les hield ik voor eene zeer aauneemlijke \ „ toegift , mijn eisch behelsde echter niets „ daarvan. „ Volgens dit ontwerp maakte ik mijne j „ opmerkingen en wat was er het ge- \ ,, volg van ? dit : Ik moest uwe Kunne in j „ diie klasfen verdoelen, en in geene van „ deeze klasfen vond ik — zoveel ik naa- ] ,, melijk ontdekken kon één voorwerp, I „ waarvan ik de bevrcediging van alle mij,, ne eifchen , met eenige zekerheid, zon „ hebben durven verwachten. ,, Ik zag mij vooreerst onder dc Da- „ r,ics der zogenaamde verfijnde waereld, j ,, om, gelijk ik hoopte, daar de grondbegin- j „ felen eener edele opvoeding, in dc fchoon- , „ lie uitoefening, te ontmoeten; doch hoe „ verkeerd was dit denkbeeld! Hier ademde j 1  HUWELIJKS-LISSEN. l6l alles den geest der beuzelingen en klei,, niglieden. Het hart vol ijdelheid en het ,, hoofd vol gewaande veroveringen! Waar ,, ik ook hier en daar nog eene jonge dochter ,, van eene edele inborst ontmoette; de,, zelve was, door de fchadelijke poogingen „ der ouderen en opvoederen —— om elk ,. opkiemend ziel - Vermogen Jlechts in htt ui,, terlijke te doen fchijncn , om het recht „ fchitterend te maaken —— ganschlijk on„ ontwikkeld gebleeven. En de weldaadigs „ neiging der natuur, om door alle hinder„ nisfen van zelve heen te dringen, werd', ,, door het aanhoudend gewoel van weidfche „ vermaaken en verhrooijingen, volkomen ge„ fluit. „ Bijaldien de huwelijken - ftaat een fchouw,, toonecl was, en deszelfs pligten , voor ee„ ne vrouw, niet weezenlijker behoefden te ,, zijn , dan voor den Schouwlpeeler zijne „ rol, ik zou voor mij zulk eene Tooneel„ prinfes gekoozen hebben; omdat ze alles „ inet zulk eene aangenaame houding weeten ,, te zeggen en te doen, en voor elk oog, „ dat alles flechts oppervlakkig belchouwt,' „ ongemeen veel aanlokhjks hebben. L „ Doch  IÖ2 II V W E L IJ K S - t E S $ E N. „ Doch wat baaten eenen verflandigen man ,, zulke vlinderachtige zielen ? Mag hij wel ,, hoopen, dat er eene enkele zaak al ,, ware het ook de eerwaerdigite eenen ,, aanhoudenden indruk op dezelven zal maaM kcn? °P i#h^ welken, daar ze met eens „ wceten wat ovcrweegen is, reeds vrocg„ tijdig de hebbelijkheid verkrecgen heb„ ben, met haare gedachten in één minuut „ op twintig voorwerpen rond te vliegen, ,, en bij geen één ftil te haan? - „ Ik verliet deeze poppen, en meende in' „ de kleinere heden mijn oogmerk beter te „ bereiken. Hier vond ik, bij het grootlle ge„ deelte, dezelfde onbehendige, onedele nei- j „ gingen; hetzelfde jjdele, bedorven hart; — „ dezelfde zucht tot zich op te fchikken en „ te vennaaken, als bij de anderen, zonder „ dat zij evenwel dat aartige, dat elegante * bezaten, hetwelke aan alles, wat de andc- I „ ren zeggen of doen, eenen hoogen gra'ad 1 „ van bekoorlijkheid bijzet. „ De rampzalige zucht, om anderen naar j „ te aapen, heek haar eigen karakter geheel j „ onkenbaar gemaakt; cn ik kan, indien het 1 » toch I  II V W E L II K S - L E S S E N. IÓJ „ toch Weezen moet , oorfpronglijke gekken ,, nog wel verdraagen; de gemaakte gekken ,, zijn mij echter volftrekt onverdraaglijk. „ En welke ongebondenheid , welke, de ■„ goede zeden beledigende, vrijpostigheden „ vond ik in meenigen gezelfchaps - kring „ heerfchende , waarvan men in groote fte„ den niet weet; want daar er m zulke fte,, den veele openbaare offerdieren der wel„ lust zijn, welke zich fonnvijlen, ook bij j, openbaare bijéénkomheu, overheerlijk op„ fchikken , onder den grooten hoop men» gen, houden de zedige vrouwen zich ver„ pligt, eene onderlchcidcne rïrenge zedig„ heid in haare kleeding, houding, manie„ ren en in haar geheele gedrag in. acht te „ neemen , om zich niet in het gevaar to ,» brengen , van voor zulk eene ligtvaerdige „ aangezien te worden. „ Over het geheel zal het geen mansper„ loon in groote lieden waagen, zich bij ec„ ne aanzienlijke Dame zulke onbefchaamdc n vrijpostigheden te veroorlooven, en geen ée'ne jonge dochter zal ze hem zo Ijgt laai, ten ncemën, als ik zulks daar moest zien. h 2 „ On-  IÓ4 II U W E L IJ K S - L E S S E N. ,, Onder deezen ongebondenen hoop ont~ „ moette ik zekerlijk meenig ftil , zedig „ duifje, dat echter, door het verderflijke „ Romans-leczen , zo kirrend geworden was, „ cat ook deezen tot mijn oogmerk niet .] ,, dienden. Op eenen fchoonen, aandoenlijken j ,, avo.idlior.d, wanneer de maan lieflijk en »• ral over het ecnzaame veld fdSjrit aan | „ een ruisfchend beekje , zou ik^mij wel met „ zulk eene Arkadifchc Schoone vermaaklijk i „ kunnen onderhouden : maar lastig, ja onver- j ,, draaglijk zou mij eene vrouw voor het ge- j „ meenfchaplijke leven zijn, dat niet in ijde- \ „ le gevoelens , maar in weezenlijke daaden j „ beftaat , welken een opgewekt en vrij ge- ] -.moed , eene vaste aanhoudende begeerte- 3 ; en eenen werkzaamen geest vereifchen. •' n.fl „ Ook ontmoette ik fommigen, welken ik „ eene, groote maate van natuurlijke gaaven „ niet kon betwisten, welken zich met ce„ ne verhevener lectuure , dan ' de Romans ,, opleveren , onledig hielden ; ze maakten. ,i echter , ongelukkig , deeze, op zich zel,, ven waerdigc, bezigheid tot eene hoofd-. „ zaak,- ze waren er grootsch op, en maa- : „ tigden zich te veel aan, of, gelijk men ; \ , » In I  HUWELIJKS-LESSEN. 163 „ in de groote waereld zegt: ze waren vol ,, friet ent iorts. „ Nu , dacht ik eindlijk, op het 'and, m ,, de wooningen der onfchuld en der zedige „ eènvouwigheid , daar zult gij ze zekerlijk ,, vinden , die redelijke echtgenoote, die s, voorzichtige huishouduer, die verftandige „ tedere moeder. Doch ook deeze ftille vel,, den der vergenocgzaamheid heeft de pest „ der weelde 5 door derzelver verderflijke ,, gevolgen , met haaren vergiftigen adem, ,, belinet. Een groot gedeelte der jonge ,, dochters, die ik zag, hebben het in de „ konst der ijdelheid en coquettcrie zo verre ,. gebragt, dat ik ze van de fteedfchen ,. met wel kon onderfcheiden. — Andere, ., die minder bekwaamheid bezitten, die het „ echter evenwel voor fchande houden, de „ zuivere ,'zeden van het land te behouden, ,» maakten een ftaatelijke opfchik, gepaard met de boerfche plompheid, zulk .eene wonder,, ke figuur, die ik nimmer zonder lagchen „ kon aanfchouwen. /' „ En die geenen, welken door eene al te ftren, ge opvoeding , door eene kwaalijk verftaane L 3 » vroom-  166 U'U lï E L I] ï S -1 I S ï E .1, vroomheid, van alle goede gezelfchappen > ,, verwijderd , moeten loeven , vond ik zo ' „ ten uitteriten ruw en onweetend, dat haare, „ flechts aan laage dingen gewoone, geest, „ voor het groote , edele en tedere noch I ,, neiging noch begrippen heeft. „ Dit , mijne dierbaarfte J. .. . ! waren de i » gevolgen mijner opmerkingen , welken ik : j) ve-lcheidene jaaren lang gemaakt had. ■ ,i Ik ben er verre van af, te gelooven, dat „ er niet, iH elke klasfe, uitzonderingen, zeer J „ veele uitzonderingen, ter eere van uwe I ,, Kunne, zijn: doch genoeg, ik was zo j „ gelukkig niet, dezelven te ontmoeten, en j „ v/aar ik zulks meende, daar vond ik mij j „ ten laatften bedrogen. Dit bewoog mij al- \ „ 1c deeze gekkinnen, en met haar ook aan het huwlijk, vaarwel! te zeggen. ., In deeze gemoedsgeheldheid ontmoette 1 „ik u , J. ...' ik vond in u het tegendeel ] „ van dit alles, en dit verfchijnfel was voor \ „ mij zo nieuw , zo buitengewoon, dat ik - j „ fchieüjk daarnaar tastte , uit vreeze , dat j „ hetzelve, gelijk een heerlijk lucht - verfchiin- j „ fel, weder verdwijnen mogt. - j » Dit 1  H U W E L IJ K S - L E S S E N; IÖ7 „ Dit was de reden, waarom ik, zonder „ eenige voorbereiding, 70 vuuriglijk om uwe „ hand fmeekte. In den beginne iiet gij mij ,, in de grootfie onzekerheid kort daar- na ontving ik uwe tocficmming! dit ver„ oorzaaktc mij , wel is waar, groote blijd„ fchap, het ontluik echter tevens eene vonk J^van wantrouwen in mijn reeds zo meenig„ maal misleid hart. „ Doch deeze vatte eerst recht vuur in het „■ befiisfehende oogenblik, toen ik den eed, „ die rnij voor eeuwig aan u verbond, afleg„ de. Op het zelfde oogenblik verraschte „ mij de gedachte. Hij is nu gedaan, die „ onherroepelijke Jlap! Hoe? indien nu alles, ,, wat ik tot hier toe gehoord en gezien „ heb , Schijn , en niet weezenlijk zo wa- ., re ? indien ik haar flechts, door de V, verblindheid der liefde, zo fchoon gevon- „ den had en nu in den naderen hhts- „ lijken omgang niets meer aan haar vond, „ dan eene daaglijkfchè gekkin, die eenen „ tijd lang heeft weeten te veinzen? „ Gelijk eene Furie , overviel mij deeze ,„ o-edachte! ■■ Ik hond voor n als een L 4 „ mis-  168 huwelijks-lessen» misdaadiger , die den laariten flsg v;r- ,, wacht. Dc liefde trok mij naar ■] „ u doch de vrees, van mijnen arg- „ waan besestigd te vinden, gebood mij u ,, te vermijden. (*) In eene holfelle bc„ naauwdheid bragt ik deezen nacht door: „ oordeel nu zelve hoe verrascht , hoe bev fchaamd, hoe ontroerd ik moet zijn, daar j ,) gij op zulk eene grootmoedige, op zulk ' „ eene edele » Nn hebt gij , mijn i lieve • Zedenmeester ! lang genoog gemoralifeerd ; laat gij mij nu tot het befluit ko- men er wordt anders , in plaats van eenen brief, een boekdeel van. Wat zegt 'j gij nu, mijne waarde Vriendin ! van deeze \ vcrlchriklijke bcoordeeling \an onze arme I Kunne » Indien mijn man iets overdreeven ' j heeft , geef hem dan een recht nadruklijk verwijt. Doch ik vrees bijna dat gij hem j zult rechtvaerdigen; want gij geeft den man- II nen niet gaarne ongelijk, niet waar? '- Bedenk nu eens hoe gxpotsch ik bij die I oratie van mijnen S.... vverd, daar hij mij als één jfl C*3Cii hebtdirevpnwjlwute verreg» vëreenige mijne wenfehen met de zijnen , en verzoek u op het dringendlte: kom toch! en wees ooggetuige van een geluk, dat grootendcels uw werk is. Bij dit verzoek voeg ik een van niet minder belang : Gij hebt 'Lmi, geleerd eene gelukkige echtgenoote te zijn leer mii nu ook eene verftandige en gelukkige moeder te worden ! Ik verzoek u naamelijk om uwe gedachten en voorichriften tot de opvoeding der kinderen. Ik vertrouw daaromtrent meer op uw eigen doorzicht , dan op het mijne. Ik weet, L 5 Gij  170 HUWELIJKS-LESSEN. Gij zijt te goedaartig. dan dat gij dit, voor mij zo belangrijk , verzoek zoudt weigeren. Ja , gij zult mij en mijnen besten man dit, genoegen verfchaffen. Hij groet u eerbiedig, ik ben Uwe J D E  i7i D E R IJ K S - G R A A VIN, EENE II O V E N I E R S T E R. O F DE GEVOLGEN EENE R VERWAARLOOSDE OPVOEDING. geene zestien jaaren geieeden, kwatn ' ik , op mijne reis door Hongarijen, in een Dorp, alwaar ik, bij gebrek van eene Herberg, bij eenen -Geestlijken moest overnachten. Deeze man verhaalde mij , . geduurende de avondmaaltijd , in vertrouwen, dat zich op een, vier pf vijf mijlen van daar gelegen, ' Landgoed een Ttiinier bevondt, wiens huisvrouw de dochter van eenen regeerenden Duitfchen Rijks - graaf was. Het voornaamfie doelwit mijner zo talrijke reizen was heeds, om overal de menféjjen te leeren kennen , en nieuwe ontdekkingen daaromtrent te doen. Ik nam deswegen terhond  172 DE R IJ K S - G R AA V I N, hond het befluit , naar deeze Tuinieritcr te reizen-, en nader kennis met haar te maaken. De plaats, waar die Tuinierfter woonde , was eene kleine Land-had, welke de Hongaaren G.üzotz en de Dnitfehers Frcijladtd noemen, en den Graaf Erdiidi toebehoort, die aldaar een zeer prachtig Slot cn Lusthof heeft. Hier vond ik de gezogte Tuinierfter, bij welke ik echter in den eerüen opflag eenig bedrög vermoedde daar ik zo veele. lieden had leeren kennen, die zich voor meer uitgaven , dan ze in de daad waren. Zij was, bij mijne komst, juist alleen, en. bezig met den grond te wieden. Ik befehouwde haar als eene vrouw van omtrent, vijftig jaaren, welker uiterlijke gedaante niet het minile fpoor van eene hooge geboorte aanduid- ; de. Doch, naauwlijks begon ik mij met haar te onderhouden , of ik werd de d.ndlijkfte bewijzen eencr befehaafd-en gemanierdheid gewaar, die men bij lieden van dien haat met gewoon is te ontmoeten. De Geestlijke, die mij van deeze vrouw eenig bericht had gegeeven, had mij verzekerd, dat buiten hem, die haar Biegt-vader was,  EENE HOVENIERSTER. 173 was , en buiten haaren man, niemand in die gehee'e li idrtrëèk iets van het geheim haarer gëboorte wist; en dit was de reden, waarom ik ook, om haare gevoeligheid te fpaaren , veinsde , als of mij niets van dit geheim bekend was; des te voorzichtiger moest ik ondertusfchen te werk gaan, om dit geheim uit haar zelve te lokken en hetzelve omliandig uit haaren eigen mond te hooren. Ik zie hier bloemen en boomen, zeide ik tot haar, die ik in het geheel niet ken. Wees doch zo goed van mij een weinig in deezen tuin rond te leiden, ik ben een zeer groot lefhebber van den tuin-bouw , en wilde gaarne al de zeldzaame vrugten ,van deezen lijf bezie . Zij was, geduurcndc eenen geruimen tijd, in haare gelprekken zeer achterhoudende ; evenwel gelukte het mij haar eindelijk, omtrent mij , openhartiger en vertrouwlijk te maa ten. Zj merkte dat ik meer van haar wilde weeten da 1 men gewoonlijk aan eenen ou. bekenden , bij foortgelijke gelegenheden, open-  174 DB RIJICS-GRAAVIN, openbaart; nanuicüjk, ik had het gefprek over de wjsfelvallighedja van des 'mentenen leven gewend, ten einde haar, langs dien weg, gelegenheid te geeven om mij haare lotgevallen, te verhaalen, het welk mij ook gehikte. „ Ik merk," zeide zij, „ dat ge eenige „ bijzonderheden, in de gevallen \an miin le,, ven, fchijnt te veronderstellen ; en hoe zeer » gij mij onbekend zijt, befcliouw ik u voor ,, een waar menie henvricr.d; des ichroome ik „ niet u de volgende lotgevallen van mijn ,, ranvpfpoedig leven te verhaalen.". „ Mijn Vader was de regeerende Rijksgraaf van S — Hij had één Zoon en twee Dochters, waarvan ik de oudhe was. Mijne moeder verloor ik in mijne vroeghe jeugd, in den ouderdom van flechts vier jaaren. Mijn Vader ging toen, wel is waar, tot geen tweede huwelijk over; hij leefde echter, na haar dood, met eene minnares, die zijn hart zodanig ingenomen had, dat an'j hem, en tevens ook het geheele huisgezin, . beheerschte. Deeze oeffende een meer dan moederlijk gezag over ons, kinderen, en be, handelde .ons daarbij met eene meer dan hief-  EENE HOVENIERSTER. 17 5 fliefmoederlijke wreedheid. Mijn broeder werd, nog zeer jorg zijnde, bij een Regiment, in Franibhen dienst, geplaatst. Wij meisjes werden met eene voorbeeldelooze Hrengheid en liefdeloosheid • opgevoed.. Het Slot van onzen Vader was voor ons een lierher; want, behalven eenige wandelingen in den Hof, werd ons niet het minlie vermaak, of eenige uitfpanning, noch buiten noch binnen hetzelve, toegehaan. Van' alle menschlijke en met onzen rang overeeiiftemmeude famenleeving beroofd, bereikte ik, in deeze verdrietige levenswijze, het twintiglie jaar mijns ouderdoms i en mijne Zuster was flechts één jaar jonger dan ik. Beide gevoelden wij toen iets, naamlijk dat des Keizers dochter zo wel als de dochter van den geriuguen arbeider, in zekere jaaren, gevoelt, zonder dat wij ooit een waerdig voorwerp te zien kroegen, waar aan wij op de eene of andere geoorloofde wijze dit gevoel konden mede- deelen. Mijn Vader was in die geheele landllreck niet alleen als een onverdraaglijk, eigenzinnig man, maar' ook als een verkwister bekend , die door het toedoen zijner minnares fchulden op fehuldcn hoopte; en deswegen was- ons elk vcoruitzick, op een toe- ko-  Ijö Dl R IJ K S - G R A A V I N, komend welvoeglijk 'beftaan , reeds bij voorraad benomen. Het allernoodlottighè^ voor ons, in deeze omf.aiidigheden, was, dat wij, wegens onze verwaarloosde opvoeding, geene gcdsdienftige of zedenkundige grondbeginfelen genoeg bezaten, om onze natuurlijke driften te beteugelen. Genoeg, ik werd op den Tuinman van mijnen Vader, en mijne Zuster op deszelfs Jager verlield. Beide waren ongehuwde jonge lieden, en de eenigften van het andere gedacht die wij zagen en kenden. Ruim twee jaareii duurde onze geheime minnehandel, wanneer eindlijk, zo wel bij mij : als bij mijre Zuster, de vrugten der min begonnen zichtbaar te worden. Ik en mijne Zuster, wij werden bijna op deuzelfden tijd Moeder. Nimmer zal ik dit rampzalig tijditip van mijn leven vergeeten Gelukkig had¬ den zich, zo wel dc Tuinman als de Jager, op onze waarfchouwing, bij tijds op de vlugt begeeven, en wij waren deswegen de eenig- \ f.e voorwerpen der woede van onzen- Vader, \ en nog meer van zijne minnares. Tien jaaren lang zaten v. ij beide in dc wreedhe ge- \ vangenis, opgeflooten , in eenen hoogen toren , en werden, op bevel"van pnzen Vader, op de 1 , onmenschlijkhe wijze behandeld; tot dat eind- j I  Ü N E II O V E N I E R 5 T E R. 177 lijk, na zijnen dood, onze medelijdende broeder aan de regeering kwam. Nog op denzelfden dag liet deeze ons los; hij verklrarde echter ons tevens, tot zijn leedwecz°n: ' dat onze Vader hem niet dan drukkende fchulden nagelaaten had, tot welker betaaling meer dan eens menfehen leven vercischt wierdt; hij kon ons, deswegen, volftrckt niets tot ons onderhoud geeven; bovendien, zeide f hij, was het voorgevallene met ons, in de geheele landilreek al te bekend, dan dat wij op een goed huwelijk konden hoopen. Hij had deswegen, van zijne zijde , het befluit genomen, om, ééns vooral, aan il'. van ons beide duizend gulden te geeven; nogthans onder deeze voorwaarden: dat wij van onzen gellacht - naam, en van alle daarmede gepaarde rechten, plegtiglijk zouden aihand doen; ten I tweeden : dat wij het Rijk zouden verlaaten, en ergens, onder eenen aangenomen naam, in een vreemd land eene verdere uitkomst zoeken." „ Ik bewilligde in deeze beide voorwaarden , en liet mij met den Tuinman trouwen, die eertijds mijn eenigfte minnaar was, en thans nog mijn man is. Hij is mij, geduuM ren-  17? DE RrjKS-GRAAVIN, rende al dien tijd, getrouw gebleeven , eri heeft meeniginaal in onze nabuurfchap mijn lot befpied en over hetzelve gezucht; tot dat hij , na mijns Vaders dood, ons Slot weder durfde naderen cn bij mij komen. Wij gingen teriïond, na onze verééiiiging , op reis naar Hongarijen, en kwamen behouden op deeze plaats aan, alwaar mijn man bij den Heer van dit Slot dienst nam. Wij zijn nu meer dan vijftien jaaren hier , zonder dat , buiten den hierwoonenden Geestlijken , en thans buiten n, iemand onze lotgevallen weet, en zonder dat een éénigc mijner bloedverwanten weet, waar ik gebleeven, en of ik nog in leeven ben. Mijne Zuster is nog vóór mijn vertrek met eenen Landedelman, uit het Trierfche, getrouwd, echter ook onder eenen veranderden naam, en na dat zij in de gemelde voorwaarden toegehemd had." Gaarne zou ik, indien ik kon, hier nu dat geene willen befchrijven , hetweïke mijne ziel, geduurende dit verhaal, gevoelde , en welke beiluiten zij toen genomen heeft, aan welken ik , tot op dit oogenblik, getrouw bleef , en zekerlijk nimmer ongetrouw zal worden. «*— Hoe oneindig ingewikkeld zijn ïoch  EENE HOVENIERSTER. tf« toch de lotgevallen der menfchen! Wie deeze kent, die vindt, voorzeker, in niets buiten zich zeiven eenig- heil of onheil op dit ondermaanse!} Tooneel. Mijne menfehenkennis had mij al overlang, bij alle mijne goedaartighcid , ten hjogftett wantrouwend gemaakt ; ik hoore dus alles aan, ik geloof echter ook niet, dan het gee-, ne waarvan ik overtuigd ben; doch de ongemeen natuurlijke en oprechte toon . dê ernst , waarmede zij mijn itilzwijgen afeischte —— de verhevene uitdrukkingen, waarmede zij haar verhaal fomwijlen afbrak —— de kennis, die zij, buiten de zuivere Duitfche» Franfche en Italiaanfche taaien , van andere voorwerpen deed blijken , maakten, dat ik aan de waarheid van dit verhaal niet het minhe kon twijfelen. Ik was nogthans met dit enkele verhaal nog niet volkomen te vreeden geheld; want bij lieden, die ik regt begeer te kennen, rust ik zekerlijk niet eer , voor dat ik de verborgenfte vouwen van hun hart ontplooid heb. Deeze vrouw maakte mijne nieuwsgierigheid, door haar verhaal, veel te Iterk taanM 3 "de,  180 DE RIjKS-GRAAVIN, de, en leverde eene te rijke ftof voor mijnen nnfpoorenden geest op, dan dat ik mij met de enkele kennis van- haare levensbefchrijviug zou vergenoegd hebben. Ik ging dus met mijn onderzoek nog verder, en het zal welligt even zo leerrijk als onderhoudend zijn , het weezenlijkfie van mijne met haar gehoudene famenfpraak hier te plaatl'en. i k. Ik ben over uwe gefchiedenis aangedaan, en beklaag u. Hoe fmertlijk moet het niet voor u zijn, wanneer gij overweegt wat ge nu zijt, en dit vergelijkt bij het geene wat gij hadt kunnen zijn ? tuinierster. Niet in het minfte, mijn Heer! en ik verklaar u, dat ik met mijnen toehand volkomen te vreeden ben. ik. Hoe is zulks mogelijk' of gij moest door het woord te vreeden heel iets anders veritaan dan ik. tuinierster. Ik verfta daardoor , dat ik over het verlies van mijnen voormaaligen üaat niet het minst bedroefd ben; dat ik niet het minst na eene verbetering mijner tegenwoordige om- t ?P • , • han- I  x e n e hovenierster. 181 Handigheden verlang; volkomen vergenoegd met het geene , dat ik heb , zonder eene begeerte te gevoelen naar het geene, dat ik niet bezit. r k. Ik zie, dat gij den zin van het woord te vreeden zeer wel verhaat; ik twijfele echter nog, of gij zulks wel zijt. tuinierster. En de reden van uw twijfelen ? . ik. Is deeze: dat, naardien gij eens een beter lot gelinaakt hebt, in uwe tegenwoordige omltandigheden, een heimlijk verlangen naar het eerfte fteeds bij u moet opkomen. Een mcnsch, van geboorte arm , kan met zijne armoede volkomen te vreeden ziin , omdat hij het aangenaam genot van den rijkdom . nog nimmer ondervonden heeft; een mensch, daarentegen, die eertijds rijk was, en fchielijk arm wordt , moet, natuurlijkerwijze, ten minften in zekere oogenblikken, eene heimlijk kwellende begeerte naar rijkdom gevoelen; daar bijna op elk oogenblik van zijn leven gevallen gebeuren, die voor hem geheel nieuw zijn , zo dat zijn ganfche leven een altoosduurende ftrijd met nieuwe wederwaardigheden M 3 is.  3 82 d e r ij k s - o r a a v i n, is. —- Ik ken den Graaf ei; de Graavin; en weet dat de laatfte eene der hovaerdigfte vrouwen uit het land is; ik weet, dat zij, door haaren hoogmoed, zelfs mcenigmaal voor haars gelijken , onverdraaglijk wordt. Hoe moet gij m gefteld zijn , wanneer zij u het eene of het andere beveelt? u, wellcer geboorte verre boven de haare is? Zou er dan nimmer in uwe ziel een ontrustend misnoegen daarover ontftaan ? Eene edele ziel kan armoede, honger, ja zelfs pijnen en dood geduldig lijden; ik weet echter niet, of ze wel ooit de verachting met geduld zou verdraagen. tuinierster. Doch, wanneer nu de edele mensch door eenen raazenden gek uit het dol-huis veracht wordt? ik. o! Ik verfta u, gij hebt één mijner ,j geheimfte gevoelens geraaden. Dank zij der Voorzienigheid, die u deeze grondbeginzelen leerde kennen. Ik begrijp reeds uwe geheele denkwijze. Mag ik echter nog eene enkele vraag doen. Zeg mij eens, wat u, in uwen tegenwoordigen toeftand , bij al uwen druk en ramp, he.t moeijelijkfte valt? TUI-  bene hovenierster. 183 tuinierster. Dat ii te veel gevraagd — doch ik zie met wien ik ipreek; ik zie, dat gij de menfchen kent, en weet deswegen ook , dat gij het geene zult gelooven , dat zekerlijk iedereen , die het mcnschlijk hart zo goed niet kent, als gij, ongelooflijk zou voorkomen. Gij zult van zelve begrijpen , dat men trapswijze aan zijne rampen gewoon wordt. Wij zijn arm. Gij weet, hoe gering het loon is, dat men hier te lande trekt; met veel moeite komt men flechts daarmede zo verre, dat men zich de onontbecrlijkfte noodwendigheden des levens daarvoor kan bezorgen. Ik dank den Hemel, die mij zo veel zielvermogen fchonk , dat ik voor mij zelve eenige goede grondbeginzelen kon vormen; en daardoor heb ik, tot mijn innerlijk genoegen, al het overvloedige leeren misfen; doch, flechts e'éne zaak niet. —— 1 k. Gij ftraft mijne nieuwsgierigheid zeer gevoelig, doordien gij dezelve zoekt te vermeerderen. tuinierster. Dat is evenwel mijn oogmerk niet; ik fchaam mij echter over mijne M 4 zwak-  IS 4 DE RIJKS-GR.AAVIN, zwakheid. Zoudt gij wel ffelooven , dat ik foms weene, dat er bij ons niet zo veel over fchiet, om mij nu en dan een kop koffij , dien ik in mijne jeugd zo gaarne dronk, te kunnen bekomen? — en dit zwak kan ik niet te boven komen. Gij befeft hoe zwaar mij deeze bekentenis valt, en hoe veel mijn hart te bciirijden heeft gehad eer ik aan deeze levenswijze gewoon was; maar de tedere liefde van mijnen Echt- 1 genoot verzachtte het leed dat mij drukte, en deed mij, met mijn lot te vreeden, een ftil genoegen fmaaken; zwakke oogenbhkken zijn aan het menschlijk hart eigen; echter pooge ik, door tevreedenheid, mijn rampfpoed draaglijk I te maaken —• en hoe gelukkig is hij die zulks doen kan. —- Ik heb, door dit gefprek met u, mijn hart eenig genoegen verfchalt; mijne bezigheden roepen mij thans. I Ik verlaat u met een gevoel, dat gij het ge- 1 wigt mijner rampen befeft. Ik voelde dat mijn oog, bij dit verhaal, een I traan ontrolde, die uit het binneniie van mijn 1 hart voordkwam. De openhartige bekentenis 1 deezer vrouw, is voor den meiifchenkenner I * een m  EENE HOVENIERSTER. 185 I een hoofd - trek van het menschlijk hart ——« I Ik heb het bij mij zeiven mecnigmaal onderI vonden, dat ik over de grootlle tegenlpoedcn 1 met een bedaard gemoed lach; terwijl mij I ter zei . er tijd eene geringe kleinigheid l»ganschlijk van mijn ilel brengt: en ik heb I zulks tit hier toe bij alle lieden opgemerkt, I die geduurende hun leven groote ramplpoeI den moesten verduuren. Wij zijn daarom1 trent dien herken , gcoefenden lastdraager I gelijk, die het voor fchande houdt, wanneer I men hem minder wil opleggen, dan hij in I ftaat is te draagen. Mijne Hovenierden was door dit onderhoud ■ geheel mijne gunsteling geworden. Ongelukkig I moest ik toen nog flechts tan de milde ghtcn I mijner ouderen leeven, en kon dus voor baar 1 zo veel niet doen, als ik wel wensehte. Ik I hield mij ondertusfehen , om haaren wille, drie 1 dagen te deezer plaatfe op ; bragt den meesI ten tijd met haar, onder dergelijke gelprekI ken, door; en zond haar, vóór mijn vertrek, I tien ponden kofhj en tweemaal zo veel fuiI ker; ik was zeer verheugd, toen ik vernam, I hoe veel vermaak haar dit geringe gefehenk 1 veroorzaakt had. M 5 Kort  186 DE RIJKS-GRAAVIN, Kort na deeze reis kwam ik aan het kei- ' zerlijk Hof, en vergat, bij het gewoel van het Hof - leven , mijne Tuinierfter geheel en al. Zeven geheele jaaren verliepen, eer ik op mijne reizen, in den omtrek van Frankfort , aan den Maijn kwam; aldaar overnachtte ik bij geval in een Graaffchap, waar de broeder deezer Tuinierfter regeerde. Op reis is het altoos mijne gewoonte, op elke plaats , waar. ik kom, te vraagen , aan wien dezelve toebehoort, en dan iaat ik mij tevens ook de geheele gefchiedenis, het karakter enz. van den Regent, zo veel mogelijk , befchrijven. Nu verhaalde mij de Herbergier , die een zeer fpraakzaam man was, de geheele gefchiedenis mijner Tuinierfter, tot op het oogenblik van haar vertrek, van woord tot woord, zo als zij ze mij zelve verhaald had, en kort daarna maakte ik toevallig kennis met drie van haare verwanten uit deeze Rijks-graaflijke Familie, welkén mij dezelfde gefchiedenis nog eens herhaald en bevestigd hebben. Dat elk één, die deeze gefchiedenis leest, zich niet flechts vergenoege met dezelve te kezen, maar dat hij daarbij ook deeze vraa- ; gen I  EENE HOVENIERSTER. 187 gen aan zich zeiven doe: „ Ben ik wel verzekerd en zodanig beveiligd; dat mij nimmer een lbortgelijk lot zou kunnen treffen' en hoe zou ik mij wel gedraagen, indien ik in zulk een lot eens moest deelen?" Elk beantwoorde zich deeze vraagen zelve, en hij zal daarin eene rijke ftof tot veelvuldige overdenkingen vinden , die meenig een zo noodzaaklijk als heilzaam zijn. EEN is  iSS EENE GESCHIEDENIS UIT DE TIJDEN DER LETTRES DE CACHET.' Onder de regeering van l ode wijk den XlVd-'i werd een jong Edelman op dc dochter van een rijk koopman te Nantes verliefd. De onder de laurieren des oorlogs grijs geworden Vader van den Jongman, had flechts deezen éenigen Zoon, die deswegen ook in den hoogden graad het voorwerp zijner tederheid was. Dewijl hij denzclvcn, buiten het voorrecht eener voornaame geboorte., niets kon nalaaten, dan de gedachtenis aan eene zeer aanmerkliike erfportie, welke hij in den veldtocht verteerd had, was hij wijs en voorzichtig genoeg , zich niet aan de verbindtenis met eene rijke Burger - familie te ilooten. Doch zijne Schoonzuster, > de Tante des Jongelings, die eenen onnoemlij- '{ ken rijkdom bezat, welken haar Neef door den tijd moest erven, opgeblaazen over haa- j ren verheven Adeldom, bovendien eene ou- ' de yrijfter, en dat gemeenlijk daarmede ge- , paard j  DE*. LETTRES DE CACHET. iSO paard gaat, eene fijnt, befchouwde die zaak in een geheel ander licht i—- warit de* gelijkheid der Standen was toen, gelijk men weet, in Frankrijk nog niet ingevoerd. De enke¬ le gedachte aan zulk een ongelijk huwelijk, fcheen haar eene onvergeeflijke misdaad te zijn. Zij was eene Eiegt-dochter van deu Bisfchop c hartres, en de verbeelding, van een meisje Nicht te moeten noemen, welkers Vader, bij de laagheid die hij zich veroorloofd had , uit een burgerlijk bloed voordgelprooten te zijn, boven dien nog de roekloosheid voegde van een Janzenist te weezen, kwam haar reeds zo affchuwlijk voor, dat zij het enkel verzoek, om haare inwilliging daartoe te geeven, voor eene belediging verklaarde, die flechts door-eene langduurende boete kon verzoend worden, Kortom, zij verklaarde den Vader voor de vuist, dat de hoop, van door den tijd haar erfgenaam te worden, alleenlijk van de opfluiting zijns Zoons afhing. Zij liet het ook bij deeze verklaaring niet berusten , ze droeg wel zorg, dat ze ook in het werk gefield werd. De beroemde Vrouw van maintenon regeerde toen —— de  ■ I0O EENE GESCHIEDENIS UIT DE TIJDEN de Fijne liet den naam Janzenist in haara ooren klinken, en verkreeg; dus b'gtlijk, wat ze zocht Brieven van arrest, of een Lettre de cachet. Zij helde deezen aan twee Gerechtsdienaaren ter hand. De Jongelinowordt gevat, in boeijen geklonken, en men haat met hem den weg naar de Margarethen-Eilanden in. De vermoeidheid noodzaakt de reizenden, Om te Valence, in Dauphim, in eene herberg te gaan, en rust te zoeken. Men legt zich te bed; de Gerechtsdienaars vallen in llaap; de gevangene blijft wakker —— want de vervolgde flaapt weinig Hij bedient zich van deeze gelegenheid; haat fchielijk op; zich eerst te kleeden fehij'nt hem te gevaarlijk; want elk oogenblik is hem kostbaar; half naakt verlaat hij zijne kamer, hij fpoedt de trap af —— en bevindt zich in vrijheid. Een reizend jong Chirurgijns-gezel hiep in een nabij gelegen vertrek, deezen komt iets • zeer natuurlijks over, dat hem noodzaakt naar beneden in den hof te gaan. In het donker, overal om zich heen tastende, keert hij weder te rug; de door den vlugteling half ;  DER LETTRES DE CACHET. 101 Wfi °Pen gelaaten deur misleidt hem , hij gaat daar in, en nog half" flaapdronken legt hij zich in het ook nog warme bed, dat de vlugtende jongeling zo even eerst verhaten had. De dag breekt aan, de Gerechtsdienaars ontwaaken; maar hoe groot is hunne verwondering , bij het aanfchouwen van een onbekend aangezicht; P doch, de hun toebe- trouwde gevangene is hun ontfnapt, zij moeten voor niets minder vreezen, dan van hunnen post argczet te worden. Wat nu gedaan? Plet geval .biedt hun van zelve eene vergoeding aan, zij bedienen zich daarvan;(_zij maaken den jongen Chirurgijns - gezel wakker; deeze meent te droomen. De kleedtng, die men hem aanbiedt, is veel kostbaarer en prachtiger dan de zijne: hij laat zich die ruiling welgevallen; doch na dat men zijne toilvtte voltooid heelt, en hem nog bovendien met ijzeren braceletten wil verfieren, merkt hij, dat hieromtrent eene dwaaling plaats heeft. Hij wil fchreeuwen maar dit is vergeeffche moeite ■ een neusdoek iiopt hem den mond, men draagt hem in den wagen, en uit voor- zich-  IQ2 EENE GESCHIEDENIS UIT DE TIJDEN zichtigheid houdt men zich verder nergens op , tot dat men op het akelige kasteel aankomt. De gevangene wordt behoorlijk, met vertooning van de Littre de cachet, aan den Gouverneur afgeleverd: „Hier overhandigen wij u," zei de Schout, „ den Heer marquis die en die, den Zoon van den Heer Graaf zo' en zo." Zeer wel! —— „ Doch," vervolgt één der Gerechtsdienaar'en, „ welk een ongeluk! die Jongman heeft onder wege zijn verhand verboren, I en op eene zonderlinge wijze! hij is voor het overige nog al wel bij zijne vijf zinnen, tot op één énkel artikel na, naamelijk: wat zijnen naam betreft, deezen heeft hij j geheel en al, tot op den minnen letter na, ,'j vertreeten; en vertegenwoordig u eens, mijn | Heer! die wonderlijke dwaasheid, hij heeft 1 de zotheid zich te verbeelden, dat hij een j Chirurgijns-gezel is. " Dat doet 'er niet toe, hervatte de Gou- | ver- 1  DER LETTR.ES DE CACHET. Ip3 Verneur, wij hebben al meer dergelijke lieden gehad ; men zal zorg voor hem draagen; hier is uw briefje, dat gij hem behoorlijk overgeleverd hebt. De rampzalige wordt in eenen kerker gebragt; men houdt hem voor krankzinnig, en — vergeet hem — dat behoort ook zo. Doch men vergeet niet, het groote penfioen naauwkeurig in ontvang te neemen , hetwelke die rijke vroome Tante voor haaren ÏNeef vastgefteld had ; ook dit is in de behoorlijke ' orde. —— Bij hunne terugkomst te Parijs doen de gerechtsdienaars, om zich voor alle kwaade gevolgeiv te beveiligen, aan den Vader verilag van de gewaande krankzinnigheid zijns Zoons; en nu wordt het leven van een rampzaligen Vader nog bitterer gemaakt; een fchuldelooze fmacht in de boeijen; de Gerechtsdienaars worden wel betaald; —. eene trotlche Fijne is te vreeden geheld. —— En dit alles wordt door een enkele Lcttre de cachet bewerkt. ^ Ondertusfchcn was de jonge Vlugtcling naar N den  104 EENE GESCHIEDENIS UIT DE TIJDEN den Commandant van Vaknee gefpoed, dien hij kende. Aan deezen verhaalt hij het voorgevallene ; — wordt van hem beklaagd ; — ontvangt kleeding en geld, en wijl hij niet eerder voor zijnen Vader wil verfchijnen, dan wanneer hij door daaden uitgemunt heeft, die hem van zijns Vaders veriehooning kunnen verzekeren , reist hij naar het Leger, dat ' toen in Italiën hond; hij begeeft zich onder een Regiment; ■ gedraagt zich zeer roemwaerdig; — wordt Officier en maakt zich eerst eenige jaaren daarna aan den Marfchalk van Villcroi bekend ; hij legt zijn hart voor hem open; wint daardoor deszelfs genegenheid; ontvangt de belofte, dat hij hem de liefde zijns Vaders weder zou helpen verwerven, en volgt hem naar Parijs. ' De morgen na hunne komst was door den Marfchalk beitemd, om hem naar zijnen Vader te geleiden. Ondertusfchen gaat de Jongeling , des avonds te vooren, met eenigen zijner Vrienden ten avondeeten uit. Toen hij x omtrent middernacht, geheel alleen, weder naar de wooning vah den . Marfchalk wilde terug keeren , ontmoet hij op den kruisweg van Busfy iemand» die door eenige roovers aan-  DER LETTRES DE CACHET. 195 aangerand wordt. Hij trekt den degen , fpoedt den benaanwden te hulp; valt op de moordenaars aan, dië daarop de vlugt neemen , en hij biedt zich aan, om den geenen, dien hij verlost had, naar huis te verzeilen,. Die voorflag wordt aangenomen, deels uit erkentenis , en deels uit nieuwsgierigheid. De naeht is donker. Zij komen voor de deur van een huis aan, dat dien Jongman bekend voorkomt. Men verzoekt hem binnen te treeden , er wordt licht gebragt, —. hij ziet zich in het huis van zijnen Vader; ■ de man , wiens leven hij gered heeft, it zijn eigen Vader. Welk eene vertooning voor beide ! welk eene ontroerende bijeenkomst! En toch was elk woord voor beide nog een raadlel. De nacht gaat eindlijk voorbij in zull.e gevallen veranderen de uuren in minuuten. » De Tante wordt hiervan bericht gegee- Ven; zij fpoedt zich dei-waard, SlM gramfehap buiten zich zelven, over de vermetelheid van haaren Neef, die liever het Vaderland wilde dienen, dan in den kerker verfmachten , en die zich zelfs onderwond, liever zijnen Vader het leven te redden, dan N a aan  IpÖ EENE GESCHIEDENIS UIT DE TIJDEN aan eene eigendunklijke Lettre de cachet te gehoorzaamen. De Marfchalk van Ville- roi verfchiint ook daar, en ontdekt alles, dat de befcheidenheid des Jongelings tot daar toe verzweegen had. De verrukte Vader drukt hem aan zijn hart, en de vergramde Fijne —— knersfetandt. Doch, wie mag die noodlottige gevangene wel zijn , die de Zoon van den Edelman op het Margarethen - Eiland verbeeldde ? — Men roept . de Gerechtsdienaaren ;'deezen willen zich , in den beginne, op den eerften regel in rechten, het ontkennen , toeleggen; want vijf jaaren waren er reeds verloopen men dreigt hen, waar na zij alles bekennen. Men verlost eindlijk den rampzaligen Chirurgijns - gezel uit zijne gevangenis , half dood en gekneusd van de veele geesfel - flagen , die men hem had toegeteld, om hem van zijne gewaande krankzinnigheid te geneezen. En wat gebeurde nu verder ? — Deeze gefchiedenis leverde I twee dagen lang (en dat is al veel te Pa- 1 rijs) .hof tot de gefprekken op. De Fijne oude Vriister weigerde den fchuldeloos lijdenden alle vergoeding , doch haar Neef nam \  DER. LETTRES DE CACHET. 197 nam zulks voor zijne reekening. De Gerechtsdienaars raakten met de enkele vrees vrij. De wreede behandeling des gevangenen door den Gouverneur bleef ongeltraft. Men lachte over dit geval, en de eigendunklijke Lettres de cachet wemelden gelijk te vooren. N 3 ÖB  r*8 d e MAGT DER. KWAADE GEWOONTES. Te Parijs leefde in den jaare 1613, een Kleèrmaaker, met naame jean vaumorin, welke zich, door zijne nieuwmodifche uitvindingen omtrent de klecrdragt aan het Hof, zeer bemind maakte, en deswegen zo beroemd was, dat toen elk kleederen d la Jean Vaumorin.' droeg. Deeze was getrouwd met jeanne pp. rrot, dochter van eenen zijner ambachts-genooten te Parijs, uit welk huwelijk zij éencn zoon teelden , dien ze michel noemden. Bijna twee jaaren na deszelfs geboorte, werd 'er een diefiial ontdekt, welke in het huis van een' aanzienlijken Heer begaan was. De dief werd gehangen en men vond dat jean vaumorin mede daaraan handdaadig was. Dewijl hij dit feit, waarvan men hem gerechtlijk overtuigd had, niet kon ontkennen,  de magt der. kwaads gewoonten. 199 zou hem zekerlijk een gelijk lot getroffen hebben, indien men zijn vonnis niet, door de voorfpraak van zeer aanzienlijke vrienden en befchermers, in eene eeuwige Galeijenflraf veranderd had. Het gebeurde juist in dien tijd, dat Koning hendrik II,.' maroaretha Van Frankrijk .aan den Hertog van Savoijen ten huwelijk gaf, welken hij, onder andere gefchenken, eene te Marfeilie volkomen uitgeruste Galei vereerde; op welke nu jean vaumorin, met andere misdaadigers, gebragt cn vastgeklonken werd. Men vertegenwoordige' zich de ellende eener vrouw , die, op znlk eene grievende wijze, met haai- twcejaarig kind, aan het droe- vigfte noodlot overgelaaten werd. Men bragt de Galei naar Nici, alwaar dezelve eenen geruimen tijd bleef, zonder dat men daar eenig gebruik van maakte, tot dat eindlijk een zeker Spaansch Zee-kaptein dezelve kocht, en daarmede naar Napels vertrok. Geduurende dien tijd werd michei vaumorin een volwasfen jongeling, en N 4 het  130 DB MAGT DER KWA ADE GEWOONTEN. het kon niet misfen, of hij moest lomwijlen eenige vrnagen, wegens zijnen Vader, aan zijne Moeder doen, welke hem, in die verlegenheid, en om haare fchande te verbergen, hechts ten andwoord gaf: dat' hij reeds lang ovérleeden was. 1 Ondertusfchen legde dees jongman zich op de zang-konst toe, tot welke hij eene natuurlijke neiging en eenen goeden aanleg had; hij werd ook in de hoedanigheid van zanger, in een voornaam huis , aangenomen. Toen hij . in de zang - konst groote voorderingen gemaakt , en den ouderdom van tweeëntwintig jaaren bereikt had, nam hij het befluit, eene reis naar Rome, de regte kweekfchool der toon - konst, te doen; en wijl juist een Prelaat naar Rome vertrok, begaf hij zich onder deszelfs gevolg , en nam van zijne Moeder affcheid, welke, daar zij in zo veele jaaren niets van haaren man vernomen had, hem werklijk voor dood hield, en zich dus, door eenen welgemaakten Klerk, liet overhaalen, om tot een tweede huwelijk over te gaan. Inuiglijk bedroefd verliet zij haaren dc'ni- | &' ■ ■'.'.'. ft*' gen |  de magt der kwa ade gewoonten. 201 gen zoon en verzocht hem doch Ipoedig wederom te komen. michel vaumorin kwam nu , zonder eenig gevvigtig voorval, te Rome aan , aldaar trad hij welrasch in den dienst van eenen Kardinaal, welke hem, wegens zijne voortreffelijke ftem zeer hoog fchatte. Hij bleef echter ook daar niet lans;; want zijne reis-lust dreef hem naar Napels. Aldaar befchouwde hij alle merkwaerdigheden dier ftad, cn ging eindelijk ook eens naar de haven, om te zien, of ook niet onder de Galeiüaaven eenige Franfchen waren. De eerfte, dien hij ontmoette, was een grijsaart, welke, fchoon hij het kenmerk zijner misdaad droeg, doch meer vrijheid dan anderen genoot. Zodra hij hem zag, vroeg hij hem: of hij niet een Franschman van geboorte ware! ——. Ja, antwoordde hem de grijsaart, het is egter reeds lang geleeden, dat ik uit mijn vaderland gebannen ben. En hoe lang is dat geleeden? langer dan twintig jaaren: en, terwijl hij dit zeide, zag hij dien jongman ftijf aan en liet zich een diepe zucht ontglippen. Waarom zucht gij doch, mijn goede oude man, vroeg michel vaumorin? 1 N s Ach!  202 de magt der kwaade gewoonten. Ach', ik heb er genoegzaame redenen toe, wanneer ik mijnen teger.woordigen toehand met den voorlcedeuen vergelijk ; vooral bedroeft mij de gedachte aan eenen zoon, dien ik , toen hij nog geen twee jaaren oud was, te Parijs moest achterlaaten, alwaar ik geboren ben, en welken gij mij in het geheugen brengt. Het is als of ik hem zag, khoon hij nog zeer jong was, toen mijn onheil mij van mijn huisgezin fcheidde. Hoe heette dan uw zoon ? — Hij heette Ml oh el vaumorin. En daarna ver¬ haalde de grijsaart alle zijne lotgevallen; hij noemde zijne vrouw, fchetfie de plaats waar hij gewoond had, en zo veeie andere omftandigheden, die den jongman deeden verbaasd liaan. Hij bezat echter nog zo veel bedaardheid, dat hij , voor dat oogenblik, zijn verlangen, om zich aan hem te ontdekken , beteugelde, en bij het heenen gaan beloofde , den volgenden morgen weder te komen, en met hem te ontbijten. Dk voorval bragt den jongen vaumorin in eene ongewoone gemoedsbeweeging. Deel» dacht hij aan de verzekering zijner Moe-  m magt der. kwaade gewoonten. 20j Moeder, dat zijn Vader ovérleeden was, en echter vond hij aan den anderen kant in het verhaal van den grijsaart zo veel waarfchijnlijkheid , dat , naar zijn gedachten, zijne Moeder hem alleenlijk met het oogmerk, om de ichande des Vaders te verbergen, deszelfs dood aangekondigd haddc. Vol ongeduld, fpoedcle hij den volgenden morgen -naar den grijsaart , welke hem met het vuurigne verlangen yerwa al die heilzaame grond-lesfen van den Godsdienst, die ons hart, in dergelijke gevallen, het best beveiligen, uit het oog verlooren en verzuimd. Het was dus niet te verwonderen, dat zij, in een zogenaamd zwak oogenblik , voor de verleiding bezweek. Kortom, het gevolg daarvan was —— dat zij zwanger werd; en, daar zulks niet kon verbor- ' 0 a gen  SI2 SCHRIKLIJK GEVAAR. BIJ EEN2 gen blijven, werd zij wel rasch, door berouw, ichaamte en door al het hartzeer, dat haare tegenwoordige toeftand haar veroorzaakte , bewoogen , om zich vrijwillig van alle iamenïeevmg te onttrekken. Haar eenigfte troost, of haare eenigfle uitfpanning (indien men het zo noemen mag) beftond nu daarin, dat zij zich dagelijks in een nabij gelegen bosch begaf , alwaar zij aan haare fmarte den ruimen teugel vierde — ongehinderd traanen hortte, en van welke plaats zij niet eer naar huis terug keerde, dan wanneer de donkerheid van den nacht haare traanen en haare fchande voor het 'oog van de waereld kon verbergen. Deeze haare levenswijze en de beweegredenen daartoe bleeven geene geheimnis , en waren, gelijk men ligtlijk denken kan , de algemeene onderwerpen der gelprekken. Op eenen zekeren dag vindt een reiziger, in het evengemelde bosch, het lijk van een kind, dat, gelijk het fcheen, eerst op denzelfden dag geboren en bij deszelfs geboorte ovérleeden was. Hij gaf zulks onmiddelijk bij het Gerecht aan. Het geval wordt oogenbliklijk ruchtbaar. Er verheft zich een  AL TE VAER.DIGE RECHTSPLEECING. ïl$ algemeen gemompel; de Schoone en bekommerde K' ïizenaares wordt over het algemeen bef'chuldigd , dat zij aan het gevonden kind het leven gegeeven en ook wederom ontnomen hadde. Zij werd op dit gerucht gevat en voor den Rechter gebragt. Deeze, bij zich zeiven, van de zekerheid der misdaad reeds genoegzaam overtuigd , deed flechts eene korte verhooring beleggen, meer om aan de uiterlijke plegtigheid te voldoen, dan hij wel in het tegenwoordige geval noodzaaklijk achtte. Hij zoekt de rampzalige aangeklaagde door vraagen tot bekentenis te brengen , niet om zich van haare fèhuld of onfchuld te verzekeren, maar alleen om het oogenblik te verhaasten, waarin hij het vonnis over haar zou kunnen uitfpreeken. De befchuldigde toont minder fchfilc en angst, dan neêrflagtigherd; zij verdedigt zich echter niet. Zij ontkent ook niets van al het geene dat haar voorgehouden wordt. De Rechter, bereids tegen haar vooringenomen, en door den üiterlijken fchijn, die zo flerk tegen de aangeklaagde was, in zijne meening verllerkt , denkt niet eens aan het ,"geene, dat toch allernoodzaaklijkst was, naa0 3 me-  214* ** SCHRIKXIJK GEVAER BIJ EENE rnetijk om de zekerheid der fchuld ook naar rechten buiten allen twijfel te fidlen, Hij verzuimt zelfs het noodigfle onderzoek, ook het geene door den Vrpedmeester had behooren te gefchieden. Alles fcheen hem buiten dien genoegzaam beweezen en Hij fpreekt, zonder bedenking, het doodvonnis over haar uit In verfcheidene landen wordt deeze misdaad met de koord, in anderen echten, gelijk in Zwkferland , met het zvvaerd geftraft. \ Overal ziin de Dienaars van den Godsdienst de Troosters van zulke rampzaligen. Ook hier werd een Geestlijke bij dit ongelukkig fagtoher der gerechtigheid geroepen. Hij komt Hij had er zich op voorbe¬ reid, om deeze veroordeelde, volgens de a,emoedsgefteldheid, waarin Hij, haar zou ontmoeten , met troost op te beuren en haar moed te geeven, zo zij door den last haarer wroegingen te zeer gedrukt wierd ; of anders haar geweeten en eene heilzaame bekommering in haar wakker te maaken , zo Hij vond, dat eene al te groote en gevaarlijke gevoelloos- en ' zorgloosheid haare ziej mogt verhard hebben. Poch,  AL TB VAER.DIGE R. ECHTS PLEE'® ING. 21 g Doch , hoe zeer moest Hij niet' ontileld flaan, toen Hij eene perfoon ontmoette, dia even zo min berouw als vrees toonde , maar in tegendeel eene inwendige overtuiging fcheen te hebben, dat de daad, waarom zij den dood zou ondergaan, geene misdaad was. Zijne verwondering werd nog grooter, toen hij zag, dat zij, in plaats van er zich verwijten over te doen, deeze daad bedreeven te hebben, volftandiglijk daarbij bleef haan, dat zij het grootfte recht gehad had, zulks te doen; vermiis zij meende overtuigd te zijn, dat het leven van een ongeboren kind aan deszelfs moeder in eigendom toebehoorde enz. De GeestUjke begreep wel rasch, op welk een famenweeiïel van verkeerde veroaderitellingen deeze geheele redenecring berustte. Het viel hem deswegen gemaklijk, dezelve te wederleggen. Het gelukte Hem ook werklijk, haar te overtuigen, en zo ver te brengen, dat zij het nu zelve inzag en bekende, dat het leven van een kind, zelfs in den fchoot van deszelfs moeder, flechts een aan dezelve toebetrouwd pand was, hetwelke zij niet, naar eigen goedvinden, kon wegwerpen of vernielen. O 4 Tot  1l6 SCHRIKLTJK GEVAAR Brj EENE Tot dus verre meende de Geestlijke ondertusfchen nog- niets meer gewonnen te hebben , dan dat Hij nu eenen ftap verder gekomen was, om zijn hoofd-oogmerk te bereiken , naamelijk, om de misdaadige thans des te gemaklijker tot knaaging des gemoeds en tot berouw te kunnen brengen, waarvan Hij dezelve echter, tot zijne droefheid, nog verre verwijderd zag. Doch, hoe groot was zijne ontfteltenis, toen zij Hem, met een gelaat, waarin wee- • moedig - en ongerustheid afgebeeld waren , aanfchouwde en tot Hem zeide : Gij hebt mij overtuigd, eerwaerdig Heer! De dienst, dien ik thans met recht van u verwachten kan , verfchilt echter zeer veel van dien welken gij mij bewijzen wilt. Gij zoekt mij overtehaalen, om berouw over eene misdaad te toonen; heip mij veeleer, zo het nog tijd *' dit' noS niet gepleegde , wanbedrijf voor- ' tekomen. Ik heb aan mijn kind het leven niet fetenomén. Het zijn de Recnters , welken , terwijl zij deszelfs vermeenden dood willen wreeken, op het punt ftaan hetzelve te vermoorden. Met één woord: ik ben nog niet bevallen! —- — En waarom, riep de Pre- di-  AL TE VAERDIGE RÏCHTSPLEEGINS. 217 dikant geheel ontdek, uit , waarom hebt gij u dm voor fchüldig doen doorgaan? Dat heb ik niet, hervatte zij. Men heeft mijne bekentenis zo wel als mijne misdaad flechts ver. onderfteld. De uiteilijke fchijn was alleenlijk tegen mij en heeft de Rechters bedrogen. Maar waarom hebt gij dan ten minden niet alles ontkend? vervolgde Hij: zij antwoordde: ik wilde gaarne fterven. Ik had echter geen moeds genoeg , mij zeiven het leven te beneemen. Mijne grondbeginzelen van den Godsdienst, hoe gering ook, zouden den tegen mij opgeheven arm weerhouden hebben , zo de natuur zelve daar niet voor geijst hadde. Ik nam deswegen , met een lbort van blijdfehap , de gelegenheid bij de hand , die zich mij, op zulk eene onverwachte wijze, van zelve aanbood, om mij van een leven te ontdoen , dat mij', in mijnen tegenwoordigen toeftand, tot eenen ondraaglijken last geworden was. De gedachte aan mijn kind hield mij daar niet "van af; volgens het vooroordeel dat ik voedde , en hetwelke gij mij zo even benomen hebt. 'Ik meende dat ik, zonder zonde te begaan , dit kind in mijnen dood deel kon doen neemen, omdat hetzelve O 5 tot  31$ SCHRIKLIJK GEVAAR BIJ IENE tot nog toe "geen eigen leven had; maar enhel in het mijne deelde. Mijn leven zelve is mij thans zeer onverfchilfig, fchoon ik mij nu van mijne kwellingen wil bevrijden, door een middel, dat, gelijk gij mij zegt, mij aan eeuwige ftralien zou blootftellen. Help mij daarom, deeze fchuldelooze vrugt mijner misdaad redden , en alsdan mogen mijne oogen zich vrij voor eeuwig fluiten. Na deeze rondborstige bekentenis geraakte de Predikant in eene even zo groote bezorgdals droefheid , en weezenlijk niet zonder redenen ; want te Bern moet het, door den eersten Rechter ui gelproken, vonnis, door den grooten Raad bekrachtigd worden; doch, zo dit eenmaal gefchied is, dan is er ook, wijl de opperheerlchappij in handen van denzelfden Raad is, geene andere magt in flaat de uitvoering van zulk een bekrachtigd vonnis te beletten of hechts uitteftellen. Het r.itflel van vier-en-twintig uuren , dat te Bern, zowel als in Frankrijk, aan de veroordeelden vergund wordt, om voor het behoud hunner zielen te kunnen zorgen, was bereids, door de gefprekken van den Geestlijken, met ' de  AL TE VAERDIGE RECHTSPLEEGING. ' , de veroordeelde , grootendeels verloopen. Het verfchriklijk oogenblik tot de uitvoering' van het beftemde vonnis naderde. De groote Raad moest bijeengeroepen worden , daar dit het eenigfte middel was, om de voltrekking daarvan te beletten; doch, dat het ergfte v,as, bijna al de Leden waren in dit jaargetijde naar hunne landgoederen vertrokken . De on- dergelchikte Dienaaren der Justitie, welken al het geen , wat tot de voltrekking van het dood-vonnis vereischt wordt , opgcdraagen was , beefden wegens de fchriklijke keuze, die zij moesten doen; zij moesten eene blinde gehoorzaamheid uitoelfenen, die hun eene zwaare verantwoording kon op den hals haaien, Zeer gelukkig kwam hun het volk, in deeze verlegenheid, te hulp; de groote hoop, . dien men even zo gemaklijk tot medelijden beweegen , als opruijen kan , toonde thans, om die onichuldig bevondene misdaadige te redden , even denzelfden vuurigen ijver", die hij te vooren getoond had, om haare veroordeeling te verhaasten, Alle paerden in do ftad werden tegelijk aangeboden cn terftond gebruikt, Er werden boden op boden afge-' ^* - zon-  220 SCHRIKLIJK GEVAAR. BIJ EENE ENZ. zonden en oogenbliklijk de noodige rijdtnigen bezorgd , om de Leden van den Raad te haaien, en eer het noodlottig' oogenblik verfcheen , was er reeds een genoegzaam getal van de Leden des grooten Raads bijée'n , om het overhaaste doodvonnis , dat bereids door het openbaare gerucht voor nietig verklaard was, nu ook gerecht-lijk te kunnen vernietigen. Het zelve werd plegtig te niet gedaan. De voorbaarige Rechter geftraft , en de onfchuldig veroordeelde uit haare gevangenis ontflagen. De Regeering, die , om de gerechtigheid met de billijkheid te paaren, haaren geleedenen hoon wilde vergoeden , vereerde haar met een jaarlijks inkomen van twaalf honderd Livres, dat te Bern geen geringe fom is. Zij beviel naderhand zeer voorfpoedig: en met de liefde voor haar kind groeide ook de liefde tot het leven wederom aan. Zij leeft nog, en door haare thans zo onberispelijke als voorbeeldige levenswijze, welke zij leidt , heeft zij zich eene geheel bijzondere achting , en de genegenheid van iedereen verworven. HET  HET LOGEMENT VAN BAGDAD o f HET HUIS VAN E E R E , door den Heer mallet, te Ger.eve. ■Bagdad, alwaar de Beheerfcher der geloovigen, de magtige haeun al-raschid, en zijne Gemaalin, de Sultane, scheherazade, deeze onuitputlijke vertelfter, het aangenaamlle, fmaakvollte en prachtigfte Hof hielden , was , deswegen en wegens den koophandel en ligging aan den Eufrat , en wijl het de Refidentie der Kalifen was, de verzaamelplaats der Natiën en de Hoofdhad van het Oosten. Tot de Lezochtne Caravanferails (Herbergen) deezer prachtige Stad, behoorde mede een aangenaam en iierlijk huis, hetwelke volgens de wellustige Oosterfche weelde gemeubileerd en in het midden van eenen uit? gebreiden en fchoonen Tuin gelegen was. Een 221.  Ï22 HET LOGEMENT. VAN BAGDAD. Een bekoorclijk Boschje van vijgen en hooge piftachenboomen , hetwelke eene zilver - klaare beek al kronkelende doorliep, omfchaduwde hetzelve. Van den tóp van dit Gebouw kon men geheel Bagdad overzien. Hier aanschouwde men den Bazar (Markt plaats) geheel met kraam en bedekt, in welken de kostbaarfte voordbrengfelen van het Oosten, paerlen, edele gcfteenten en de rijkite itoffen ten toon gefpreid waren. Daar vertoonden zich de vrugtbaarfte oeveren des Ëufrats, en op eenen verren afftand zag men de overblijfzelen van het oude Babyion, wiens hangende tuinen de droomen der Dichteren en de wonderen der Feen in waarheid fcheenen te veranderen. Niet elke nieuwe aankomelïng mogt dit Gebouw, hetwelke in vier reien van kameren verdeeld was, en welken allen naar de vier onderlcheidene jaargetijden aangelegd en gemeubileerd waren, bewoonen. De Huisheer had een vast befluit genomen, hetzelve flechts aan de voornaamften der vreemdelingen over te laaten , welken nieuwsgierigheid , belang, of de. begeerte om zich meerder kundigheden te verwerven naar Bagdad 'lokten. Er  JIET LOGEMENT VAN BAGDAD. 22J . Er kwamen eens, op denzelfden dag, een Duitfcher, een Chinees , een Turk en een Romein aan. De Duitfcher, trotsch op zijnen tijtel van Graaf des heiligen Roomfchen Rijks , echter nog meer opgeblaazen over zijne twee-en dertig kwartieren, die hem de intreede in alle Stichtingen der waereld konden bezorgen, beweerde, dat de Huisheer van het Caravan/eruit hem , wegens zijnen hoogen en ouden adeldom, dit bewijs van zijnen voorrang niet kon weigeren. Wettigt u niets anders dan dit tot deeze aanfpraak, zeide de Chinees tot hem, laat dan deeze twee vreemdelingen beflisfen , welke van ons beide het meeste recht tot deezen voorrang hebbe. Gij telt twee- en dertig kwartieren, en ik heb er niet minder. In Europa verkrijgen echter de nakomelingen den adeldom meenigmaal door de verdiensten des vaders , en nog meer door gunst en geld; welken ook, trotsch om dat zij dit voorrecht geniéten, niet de minfte moeite doen om hetzelve te verdienen. In China daarentegen imaakt die geene , welke den Staat trouw gediend heeft, het iangenaam genoegen, dat zijne voorouderen, / tot  22 + HET LOGEMENT VAN BAGDAD. tot eene beloOning zijner verdienften, tot den adeldom worden verheven. Ik ben Maridaryn onder de krügslieden ( Mandarin I d'epée.) Omdat ik den Keizer van China in eenen veldflag het leven behouden heb , heeft de Natie mijne voorouderen tot den adeldom verheven; doch mijne kinderen hebben geen deel aan deeze eere. Ik zon denken, hervatte de Turk, dat ik den Chinees den voorrang behoorde te katen , indien ik denzelven niet zelf verdiende. Ik verkreeg den adeldom noch van mijnen vader noch van mijne kinderen; en, als Vizier, ben ik nogthans de eerfte Edele des Rijks, na den Sultan. Ik zon zekerlijk, zo ik morgen mijnen post verloor, even zo min eenige aanfpiaak op den adeldom mogen maaken, als de laaglte Bojlangi van, zijne tuinen of de laatlte gelubde van zijn Serail: ik ben echter, zo lang als ik Vizier blijf, de eerfte van den Staat, en niemand van u, verbeeld ik mij, kan mij den voorrang betwisten. Zulks kan ik alleen, zeide de Romeinfche Prins, die tot hiertoe gezweegen had. "Mijne voorouderen waren die oude Beheeifchers der wae-  HET LOGEMENT VAN BA8DAD. 225 ivuereld , waarvan de laagfte burger meer dan konings - rang had, en zij tellen meer ilandbeelden in hunne familie, dan de uwen kwartieren teilen. Het woord fiandbetlden ïchijnf u vreemd te zijn? Hetzelve bete.ekende, bij dit Republikeinfihe en Koninglijke volk, waar van ik afnam, een foort vau Adeldom en behoorde mede tot deszelfs voorrechten. Elk Romeinsch burger, welken de hemmen zijner medeburgeren tot de waerdigheid van Raadsheer vérheven hadden, had ook het recht zijn handbeeld te doen vervaerdigen en op te regten, en mijne voorouderen zagen er meer dan twee-en dertig van in hunne gaanderij. Ik beken, zeide de Huisheer, die in eenen hoek van de zaal, tot hier toe, zonder e'én woord te lpreeken , dien trocfchen ranghrijd mede aangehoord had, dat zulks prachtig klinkende tijtels, voor uwe voorouderen, zijn. Ik moet echter ook bekennen, dat ik zeer verlegen ben, aan welken onder u vieren den voorrang toekomt. Indien ik u mogt raaden , laat de beflisfmg aan deeze drie kooplieden van Basfora over, welken tegelijk met tt hunnen intrek in dit Logement* genoP jnen  22(5 HST logtimïnt van bagdad. men en u met eene bijzondere oplettendheid aangehoord hebben. Deeze drie, zelfs aan den Huisheer onbekende , kooplieden , waren de Kalif harun, deszelfs Groot-vizier giafar en mes rur de Bevelhebber der gefneedenen, wecken zich alle drie verkleed hadden, om te onderzoeken , wat er in de Hoofftad omging- harun vatte het woord op en zei tot de vier vreemdelingen: houdt op, gij Heeren ! met over den Adeldom te twisten. Hij is een gaave van een enkel toeval, een ijdele en ingebeelde voorrang, doch niet bij de Mufelmannen en Chineezen. Deeze voorrang is op een even zoo redenloos als Qiirechtvaerdig vooroordeel gegrond ; want de eere is geenerfgoed. Om u echter gerust te hellen, raad ik, dat elk van u, daar dit huis doch in vier deelen verdeeld is,. een bijzonder deel: voor zich zeiven neeme. De menfehen wrrden allen gelijk geboren. De wijze moet aan den geene, die de meeste verdienfcn bezit, den voorrang geeven , en de waard aan dien, die hem het best betaald. V-\-.; "V QN-*  2 2j ONGEMEENE TEDERHEID VAN EENEN BRITSCHEN ZEE-KAPITEIN. Bij den naam Zee-man vormt men" zeef? zelden het denkbeeld van eenen man van een fijn gevoel. Het element, waarop hij leeft; de hardigheid, die een Zee - officier om zijner eigen veiligheid wille moet aanneemen, het behendige doods-gevaar, waarin men op zee zwerft —— welligt ook zelfs de zwaa- re fpijs die men geniet alle deeze, en nog andere omhandigheden brengen het hunne daartoe bij , om in de gemoederen der zeelieden gevoelens te onderdrukken, of ten minftên te verzwakken, welken anders, bij den geenen die heeds in eene heldere luchti bij de genieting van ligte fpijzen, en in afwisftlande gezelfchappen leeven, minder zeldzaam te vinden zijn. -— Des te meer, mijne Leezers ! zult gij de zeer overdreevene gevoeligheid van den Britfchen Zee - kapitein bewonderen , d'\e doch ook tegelijk een voorbeeld van eene ongemeëne klöekmöedigneid oplevert. P i In  228 ONGEMEENE TEDERHEID VAN In den Jaare 1786 begaven zich zeven ionge beminnenswaerdige Dames aan boord van, een Oostindisch Compagnie - fchip — allen van goeden huize, en Bruiden van Engelfche Officieren of Clvile bedienden in Oost- indien. Twee daarvan waren de dochters van den Zee-kapitein zelve, een zeer rijk man, die nu zijne laat- fte reis had voorgenomen te doen en ze ook deed, doch anders dan hij gedacht had. Nog nabij de kusten van Engeland wierp een verfcliriklijke ftorm het reeds half ontramponeerde fchip,in den nacht, op eene rots. Geënt redding was er mogelijk, dan alleen door het zwemmen. Vertegenwoordigt u , mijne Leezers! het benaaauwde gefchreeuw —— het gekerm —— het wringen der handen van die meisjes, die allen op het dek waren, zich aan den Kapitein vast hielden, als of ze, aan hem geftrengeld, veiliger waren, en den zekeren dood voor oogen zagen! Die edele man was tot ia het binnenlie van zijne ziel ontroerd, hij vreesde, dat het gejammer rondom zich hen; van zijne bedaardheid van geest mogt berooven, en hij. vroeg deswegen aan rfen huurman: of er. geene middelen tot redding mogelijk  EENEN BRITSCHEN ZEE - KAPITEIN. 220 lijk waren? „ Neen!" weergalmde het fchrikbaarend ar.twoord in de ziel van den Kapttein en van deeze Schoonen. De Kapitein was een goed zwemmer, en het ftrand zo nabij, dat hij, zear waarfchijnlijk , zich zeiven zou hebben kunnen redden ; doch dan moest hij die fchreijende meisjes alleen aan haar noodlot overlaaten. „ Wie kon hem dit kwaalijk afneemen?" vraagt hier weiligt een ongevoelige uit mijne Leezers-: „ zekerlijk niemand: hij behoefde im„ mers aan niemand reekenfchap van het le„ ven oi van den dood deezer meisjes te gee„ ven? was het zijn pligt niet zich zeiven „ eerst te redden ? wat kon het die goedé „ kinderen baaten, indien hij ook met haar ,, om het leven kwam?" Het is zo, Heer Filofoof! doch hoe kon ee\r man, in welken flechts de kleenfte vonk van een menschlijk gevoel verborgen lag, zich uit detze fchoone armen los wringen, die om hem geïrengeld waren! zijn arm moest eerst eene genoegzaame fterkte bekomen, om deeze boeijente verbreeken! P 3 Dat  4' 23^^jSNöBïiïENE TEDERHEID VAN INzV ■.f^lMt de redding voor den Kapitein 'móïê^ lijk zou geweest zijn, blijkt daaruit, ctót%ë Ihiurman met het grootfte- gedeelte der overige zeelieden zich werXlijk reddede. Doch öc Kapitein wilde met/ fchöon hij kon. ' Naauwlijks; woérg-almde'^at; vreeslijke Neen'. uit den- *ónd. van 'den ftiilfrinai,, of de Kanitern' *ïfëp' "hier Wet -nü 'r ihtjne '■ thYf.iiin h~ ren .' wij ^llert' dan Jj? ■ /amen omi9i0ft I Verhevq|je ' wWrden ! Èewlfzer, •raft.-^n» ré^ftt en menschlievend hart! '• Naauwi^i waren ze gefproken , of deeze fgehe^e' groep van menlchen. verzonk in •ééiïj*ög«ibl^3bj»> der- het verfcnriklijkst gefchreAw-,, itfi;a6n?aS' grónd der zeè:t * Gelieff gij",1 mijne Leezers! den. 'haam va» deezen man té w:èeterr-, --om; "rsèm een auraaf' in' uw hart op -m regten>- -—% De naam vari dien menfehenvriend was —— pr'ice. ' •' '' ' ;: — !:/ ^ :m ■