D E X CM EB JEUK, <Ë^., IN AGTTIEN VROOLYKE EN SCHERTSENDE VERTOOGEN; handelende over het Scbouwtooneel; de Dichtkunde; hedendaagfche Auteurs; tegenwoordig heerfcheade Zeden en Gewoontens enz, Doormengt! met geeftige Fabelen , vre* lyie Vertellingen, aangenaame Dichtftukjes, en fnaakfche. Invallen, Is alomrae te bekomen.  ( 2 > dat gemelde werken , lang na niet zuiver zyn ; waarna ik ze onder 'myn neus breng,, my wys maak, dat 'er iets onreins aan te ruiken is, ze weg werp, en bartelyk lach, om dat de Amderdammers gek genoeg zyn, van benootte werken te koopen. Zo myn gegeeven bevel, overtollig is, ik zeg nogmaals het is op voorbeeld van anderen, want my heugt nog zeer duidelyk, hoe hartelyk ik lachte, leezende in een werkje, voor het Schouwtooneel gefchikt, een uitdrukkelyk bevel, dat deeze woordr-n, neem aan vriendin, tegen zekere Julia gezegd moes» ten worden, fchoon 'er geen andere dame op het tooneel was, of de Autheur moest onder den geenen , die den derden perfoon uitmaakte , een ffenry Quatre , hebben willen verbeelden; opeen andere plaats las ik, na het eindigen eener rede, hy zugt, fchoon de party onmiddelyk daar op zeide, hoe! gy zugt, enz, en wederom op eene andere plaats, ftond by het noemen van den fpreekenden perfoonaadje, heen gaande, hoewel de eerfte woorden van den gemekien perfoonaadje , waren, ik gaa. Aan dat foort van nooten denkende, herinner ik my een zet van de heeren tooneeldichteren, waardoor zy my altoos doen lachen j zie hier dezelve. By ieder nieuw tooneel s plaatfen zy eene notitie van de perfoonen, welken zig in dat tooneel bevinden , zo dat men daaruit van het getal der aanweezenden volftrekt verzekerdis; maar wanneer het toorlèel uit eene alleeufpraak befiaat, en dus op' de  Cs) ■tje gemelde notitie fiegts één naam kan kooHien , voegen zy altoos achter dien naam ,n og het woordje alleen, als, Achilles, alleen; Julia, alleen, enz. Na duizendmaal hier over gelachen te hebben, zogt ik ook eens naar de reden deezer, zo het my voorkwam, overtolligheid, en kon 'er geene andere dan de volgende, voor vinden. Men zegt, die alleen zyndepraat, gaat mei den duivelom; — ons hoogverlicbtpabiyk nu, neemt zulks voor waarhei.i aan, en nooiéaakt daardoor den tooneeldichter, in bovengenoemde gevallen, hun te berichten, dat zyn fpreekende perfoonaadje wel waarachtig alleen is, dat de duivel hem, in eene onzichtbaare gedaante , geen gezelfchap houd , zynde het eoven reeds geëerd publyk , hoe verlicht, echter nog niet volkomen overtuigd, dat gemelde booze geest op onzen Schouwburg nimmer een rol fpeelt; en die twyffeling zal ook niet verdwynen, zo lang men door de kunstrechters nog hoort uitroepen , dat is duivelsch /legt gefpeeld, nimmer heb ik zulk een duivelsch (legt jluk geleezen, of een coup zo duivelsch /legt zien uitvoeren. Zie daar myn gegeeven bevel, door voorbeelden gebillykt. Eer ik hier echter van sfftap , wil ik nog een ander letterkunstig verfchil, dat ik met my zeiven heb, vereffenen, want Lezer, ik ben een van die perfoonaadjen, welken, alleen zynde , fpreeken, zonder dat ik evenwel ook met den duivel omga. — Moeten de verfchillende Fnikkeh van het lachen, de woordjes, ha, ba, ba, naA 2 me-  (4) melyk > door een Comma , of Admiratio-tev ken , afgedeeld worden ? — ha ! ha ! ha ! hal ha! — ja met reden lach ik,over myne zotheid, ziende dat ik myn kostelyke tyd doorbreng, met te twisten, over een beuzeling; doch ik ben het alleen niet: de wereld kent nog wezens, welken bewust zyn, dat het leven niet meer dan een oogenblik is, en het zelve echter verfpillen , met het navorfchen van iets, dat |y «iet zullen , niet kunnen bevatten, dan na datzyovergebragt zullen weezen in een wereld, welke door geen ftoflyke zon befcheeuen, niet door het najaagen vanfchaduwen ontrust zal worden; — men noemt die wezens , Philofofen ; ik zou ze gekken noemen. Maar ik behoef niet lang met my zeiven te disputeeren : het admiratio-teken moet de fnikken van het lachen afdeeleo; ongetwyffeld, want het lachen is een foort van verwonderen, aangezien men, met het belachelyke voorwerp nader bekend wordende, om bet zelve niet meer lacht: — wel goed, het admiratio-teken, moet het lachen aanduiden. Maar het verwonderen is het werk der zotten; — ook goed; want daar door wordt het algemeene'zeggen, men kent de gekken aan het lachen, bevestigd, en tevens de zekerile waarheid beweezen, naamelyk deeze, dat ik Lachebek een gek ben. — Zie daar Lezer, tot het waare begin van dit myn eerlte venoog gekomen; wat dunkt u van de tour die ik genomen heb. is dezelve niet geestig? antwoord wat gy wilt, ik ben desaangaande volmaakt overtuigd „ eo dat is in onze dagen een  ( 5 ) een der waren eigenfchappen van een' Schry» ver. Ha! ha! ha! ha! ha! een gek doet zig op als Autheur, dit echter doet my niet lachen, neen Lezer, gy zyt het dien ik belach, vermits ik duidelyk voorzie, dat gy u zult verwondden , over de bovengemelde verfchyning , daar gy niet te min reeds eenige tyd lang de fchriften van de grootfte gekken geleezen hebt, zonder te bemerken .dat zy gekken waaren. — Dat uwe oogen hieromtrent in 't vervolg meer geopend zullen worden,zult gy my te danken hebben, want ik Gek, met de gekheden bekend zynde, zal u dezelven van tyd tot tyd opetibaaren. Zie daar my reeds wederom een flap verder: gy weet thans niet alleen, wie ik ben, maar ook wat myn voorneemen is. Dat voorneemen echter kent gy nog maar ten deele , want onze hedendaagfche Autheurs 2u!len niet alleen de voorwerpen myner laeherny zyn , neen maar ook de tooneelfpeeltrs ; de lieden van de groote wereld (ik verkeer in de groote wereld, en zal des te zekerder achter denfcherm kunnen blyven, want, wie zou één gek in't byzonder, onder duizende gekken kunnen kennen) ja zelfs het gemeen zal niet vry loopen, want Lezer ik verkeer ook onder 't gemeen. Behalven myne aanmerkingen op de bovengenoemde voorwerpen , zal ik u ook bezig houden met fabelen (thans moet men immers met fabelen kunnen pronken, en geen wonder de waarheid, heden een volftrekt gehaat A 3 voor.  (6) v»orwerp zynde, heeft nietsbebnagelyksinde oogen myner tydgenooten, de logen is een algemeen troetelkind der Nederlanderen; logens vinden ingang, en fabelen worden dus niet graagte gejeezen), ook zal ik vertelfelea opdisfchen» vèèrzen geeven. enz.; want Lezer, meer dan een geheele kist Copy, is bymyia voorraad gereed. Hier over zult gy u wederom verwonderen ,en die verwondering,doet ook wederom myn lever fchudden, om dat gy, fchier 'altoos lezende, echter niet weet, dat de gekken het meeste fchryven. Heeft een verllandig dichter, twee ofdriejaaren noodig, om een treurfpel te vervaardigen , een Gek zal 'er u in ieder jaar één, of ook wel drie in twee jaaren leveren. Immers moest gy desaangaande bewust zyn , daar de ondervinding, het u meer dan eens getoond heeft? —■ in waaihmi, gy verdient belacht te worden. Om u tot het koopen van myn weekblad, aan te moedigen, zal ik u thans een klein ftaaltje van myn voorraad, ter hand (lellen. Zie daar, ik heb flegts in den blinde iets uit myn kist gehaaid, ea gevallig is het deeze. FABEL. Het Beekje en de gestadige Regen. Eertyds fpraaken Beesten, Stokken , Steenen^n dergelyke dingen,thans,zegt men, fpreekc-n niet daninenfchen ,maar men dwaalt, j@n dit zeggen is inderdaad te belachen, want de fpreekènde wezens van onze tyd, zyn nog  C 7 } rrog niet anders, dan Beesten, Stokken ^ Steetien,enz. fchoon thans ondereen menfchelylie gedaante voorkomende. Toen dan ook het water kon fpreeken, zekle eens een eng Beekje, tegen een geftadig nedervloeijend Zomerregentje, och hoe bemin ik u! hoe genoege]yk is de aandoening , welke gy door uwe geftadig nedervallende dropjés my doet gevoelen! en welk een onderfcheïd is 'er tusfchen die aandoening, en de ruwe aanvallen eensr nederftortende donderbui, wiens vermogen , naar maate van deszelfs grootheid, ook fpoedig verfpik is! beminnelyk regentje! gy, ja gy alleen zyt het voorwerp myner liefde en hoogachting, voldoe dan myn verlangen en houd nimmer op, met in my neder te vloeijen. — Het regentje voldeed aan de bede van het beekje; maar, 6 onbedachte begeerte! de geftadige dropjes, niet in het beekje alleen, maar ook op deszelfs boorden beftendig vallende, wierden dezelven daardoor welhaast ten eenemaale vernield,en het eertyds fraaijebeekje,wierd een (tinkende poel. ZEDEKUNDIGE VERKLAARING. Een geftadig wynregsntie, veroorzaakt eene gethdige wellust, maar vernielt tevens al. 1qvermogens, de fieraaden van den Mensch, en dat anderzins zo uitmuntend' wezen; — thans uitmuntend' ha! ha! ha! — wordt welhaast een Hinkende peel. — ó Wat is ons land vol van zulke poelen! — geen won-  ( 8 ) wonder, dat men hier een ongezonde lucht heeft. i., ., NB. Onze hollandfcbe vrouwen, zuhen myn fabel roogelyk anders verklaaren, willenze • goed, dat dezelve dan ter haarer leering verftrekke. Zie daar een fabel,dezelve is geestig,dat verzeker ik u Lezer, trouwens had ik in myn kist willen zoeken, gy zoud iets veel vernufiigers gehad hebben, by voorbeeld naar het volgende vèèrsje.heb ik eenige oogenblikken gezogt. AAN GERRIT. ]a Gerrit, een verheven geest, Is fteeds door my geliefd geweest, Maar ik heb uw Comicq, nooit met vermaak gehoord; Want zyn verheven lichaam, vrind , brengt juist geen wondren voort. Ha! ha! ha! ha! ha, — zekerlyk (laateen lichaam wel eens verheven, hoog, op een hoogte, fchoon het door een laage, een plompe ziel bewoond wordt. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, altmme, zo binnen als buiten de Stad aijj Jluiv. uitgegeeven -worden.  D E jl jl cjbcje jb jejk. N°. 2. De wysheid laakt het wenfchen niet, Indien bet flegts oprecht gefchied. Lachebek. J-Joe! hoor ik, dunktmy,mynen Lezer uitroepen, — Lachebek! een motto van den Schryver zeiven ! — Van den Schryver zeiven. — V Is vreemd! — goed. — Men zal'er om lachen;— ook goed: ik zal meê lachen;doch ik niet om myne vinding, maar om dat myne Landgenooten, zo ongelyk aan zig zeiven z;,n: immers verdienen alle nieui wigheden anders hunne aandacht en goedkeuring?— immers worden zy al het oude welhaast moede? — word zulks,onder anderen, niet volmaakt beweezen ,door detraanen van een meenigte vrouwen ,die, in het diepst der nacht, zitten te weenen, om dat haare mannen , op wat nieuws belust , zig met wat nieuws vermaaken ? dergelyke vertooningeti zyn by ons tog geene mirakelen meer? —— wat nieuws houd de Nederlanders in beweging , en zou myne nieuwigheid hun mishaaA gen?  co g£11 ? — Maar een motto moet bovendien in 't griekseb of latyn voeezen. — Ik ken die taaien niet. — Dan zyt gy geen Schryver. —• Dan zyn 'er maar weinige Schryvers: — en ongelukkig ben ik met geene dier goede lieden bekend, welken, voor een fteekpenningje,een latynfche of gritkfche motto overdoen. — Steekpemingjel — Zou dat gebeuren ? — zekerlyk. Doch hier van ge • noeg; ik ben met iets nieuws voor den dag gekomen, en dat is 't geene- waarop ik my alleenlyk toeleg ; want hoe anders, goede Lezer, zal ik u overtuigen dat ik geestig ben? De wysheid'laakt bet wer.fcbcn niet, Indien het flegts oprecht gefebied. Oprecht!— ha! ha!ha! ha! ha! — alle woerdeboeken , waarin dat woord nog te vinden is, behoorden verbeterd te worden ; want men hecht 'er thans een geheele andere zin aan , dan voorheen. — Al wederom genoeg om mynen Lezer aan het denken te brengen : ik zal hem in 't vervolg te hulp komen, in het onderzoeken van zyne Nationaale taal, die, geduurende de laatfte dertig of veertig jaaren, eene geweldige verandering ondergaan heeft ; ik zal hem daarin te huipe komen, door het uitgeeven, vaneen klein, doch bebedeneerd nederduitsch Wo o r- denboekje. — Zie hier een ftaaltje uit het zelve. Lasteren, dit betekende voor dezen altoos, van een onfcbuldigen kwaadfpreeken, ook in die vroege tyd,toen men noch , lachteren, in plaats van  Cs) Huwen Ot u myn woordenboekje zal imaaken, Lezer, daaraan begeer ik niet te twyfelen, ik denk dat myn Boekverkooper wel vierduizend Exemplaaren zal mogen opleggen, wil hy niet verpligt worden, binnen de drie maanden tot een tweede druk te moeten overgaan. De wysbeid enz. Ja , enz. , want men zou zeggen dat ik myn motto tot diiewerf toe herhaalde , om A 2 door van Lasteren zeide; als blykt wt de Gulden Legenden iD. pag. 30. Du en fultjle di [elven niet laebteren noch pryfen; thans' betekent het, vriendelyk faamenfpreeken, onder het gebruiken van een glaasje ivyn , of kopje thee, en welhaast zal men zyn goeden vriend dus uitnoodigen, kom deezen avond, bid ik u, een uurtje met my lasteren. —— Ha! ha! ha! — welk eene verandering! of Huivelyken ; eertyds beftond het huwen , in zig aan een perfoon van de tegenftelde kunne ter faamenleving , verzorging, en voortteeling te verbinden: thans zegt men dat man en vrouw gehuwd" zyn, wanneer zy een zelfd huis bewoonen, geftadig kyven, elkander ruïneeren , met boorens krooven , en dus doende, der Maatfebappy eenige onechte, niet al' leen, maar ook in alles verwaarloosde kinderen aanbrengen.  C4 ) doordat middel, myn blaadje te eerder vol te hebben, trouwens, onpartydige lezers zien wel dat myn welig vernuft my telkens van myn voorneemen verwydert.Maar,— onpartydige Lezers! hó,hö,dat toevoegelyke naamwoord, met betrekking tot het zelfftandige woord, Lezer of Lezers, komt zeker- lyk mede in myn Woordenboekje. Nu ter zaake Lachebek, of gy zoud op nieuw afdwaalen , uw vernuft heeft waarelyk een even groot vermogen, op uwe pen, als veele geveinsde Amlterdamfche Juffertjes op een goed deel jongelingen van onzen tyd: • myn vernuft trekt myn pen van de rechte weg af Gy verwagtzekerlyk een nieuwejaars wensch van my, Lezer? — goed; ik ben ook van voorneemen aan die verwagting te beantwoor ■ den. Ondertusfchen heb ik lang in beraad geftaan, naar welke voorbeelden ik my wilde fchikken: met fommigelieden van aanzien eene pligtpleging afteleggen , waar in het hart volttrelit geen deel neemt •, op een zwierige toon te zeggen, Ik heb de eer u te feliciteeren met de intrede (of ook meteenige,zekerlyk groote liefhebbers van de dansknnst, met de entrée~) van het nieuwe jaar enz. en gelyktydig, zeer nederig te denken, verwenscbt zyn de regelen der wellevenheid, welken my verpligten, het Compliment by u te moeten komen afleggen; daarin had ik vol- ftrekt geenen zin ; met het Gemeen flegts uit te roepen, alle bedenkelyke zegen in het nuwe jaar , en nog veul jaaren na. dee-  ( s ) deezen, met je beele famielje, daar toe kon ik in 't geheel niet befluiien, want vooreerst fchoot my te binnen , dat die wensch zo geweldig ouderwets was , dat ze onmogelyk meer zou kunnen, behaagen ;— ten anderen dacht ik , wie van myne Lezers zal dezelve met de vereischte kracht, klank en zwier kunnen lezen, daar myn Vertoog niet juist op nieuwejaarsdag uitkomt, want daar die wensch over 't algemeen genomen , geheel of ten minften half dronken zynde, gedaan wordt, moet ze ook, om 'er al de kracht van te gevoelen , geheel of ten minften half dronken zynde, geleezen worden, en ik kan , dank zy de maatigheid en ingetogenheid der Nederlanderen, op zulke lezers niet hoopen, daar myn Vertoog den derden January het licht ziet, dus twee dagen na den dag.jaarlyks tot eene algemeene dronkenfchap bepaald. Met de Nachtwachts, Karlieden, Opkortfters, Lantaarnopftekers, Waldiepers enz. een vèèrs te geeven — ha! ha! ha! dat zou deftig geweest zyn ! foei, foei, dacht ik, zou ik de edele dichtkunst helpen onteeren, door als een opkortjler te zingen? — zou ik myne weldenkende landgenooten ; hinderlyk worden ? nu reeds hinderlyk worden, daar ik my met alle mogelyke moeite moet bevlytigen om in hun gunst te komen , tot zo verre zelfs, dat zy.op de beurs hunne koophandel vergeetende, elkander over de geestigheid , over het vernuft van Lachebek onderhouden? Want als dat gebeurt (het welk ondenusfchen" wel een mirakel zou mogen A 3 ge-  co genoemd worden, aangezien daar ter plaatze nooit iets anders als zaaken den Negotie be treffende verhandeld worden) als dat gebeurd zeg ik, zal ik zekerlyk menigmaal de groote tour doen, dat is van de beurs naar het kof. fyhuis, van daar naar het gastmaal, vervolgens nog een utirtje naar het comptoir, dan naar de b.llardkamer, van daar naar het bal ÓaJwaar niet dan fatfoenlyke lieden, althans geen kappers of nieuwmodifebe burgerdochters komen) vervolgens naar Mejuffrouw, die ofdié.en eiudelyk tegen vyf of zes uuren 's morgens, naar twee zugtende ouders, of naar een wanhoopende gemalin, die na zy haar lieve kinderen een foupé van brood met koffy, of van karnemelk met gort bereid heeft, al weenende naar haaren Meester zit te wagten. Ja dan zal ik menigmaal die tour doen, in den naam geraaken, en zulks is volflrekt genoeg : een Schryver wien dat zeldzaame lot te beurt valt, heeft geene groote bekwaamheden noodig. Ook wilde ik dan de Dichtkunst niet helpen onteeren, uk vrees van aan myne lezers te zullen mishsagen,wel bewust zynde, hoe jein hunne finaak. omtrent die edele kunst was, endaar van bewust te weezen, is niets zeldzaams, wanneer men overweegt, wat al uitmuntende dichtwerken ons land dagelyksch oplevert ha! ha ! ha! ha! ha! wy zullen zulks eertsdaagseti met de gemelde werken zeiven betoogen. Na dus langen tyd over eene nieuwe j iar wensch gedacht te hebben, een geene naar my-  (7 5 '1 mynen finaak kunnende vinden, wierd ik op myne i wyzeknorrig, enzeide inmy zeiven,— ik kan ij niet wenfcben; — laat ieder zyn pligt doen, dan * zal alles wel zyn. — Deeze woorden hetkaau:\ wende , bevond ik dezelve eene goede wensch Iin zig te bevatten; — ik lachte en fchreef; lk wenkb dat alle myne Landgenooten voortaan, met alle mogelyke yver, hunnen pligt zullen betrachten. In waarheid een volmaakte wensch; en word dezelve vervuld, — ó ! wat al zogenaamde ftaatkundige gefcbriften zullen 'er dan in het ontftelde jtjbryn der grootlle Zotten en Zottinnen blyven 1 vernachten! apropo Lezer, van Staatkundi- 5 ge Gefchriften. By een der Boekverkeopers te Amjlerdam , is thans te bekomen, De Klagende Roofzucut , of de Beledigde Onschuld , Tooneelspel in vyf Bedryten dook. , E. W. G. C. ruim , en met een groote letter gedrukt, em 64 bladzyden grtot 8vo te kunnen gseven, voor de prys van 9 ftuiv. )| Coede Lezer.' wilt gy niet belacht worden, verkwist dan j| uw geld tog niet met het koopen van dit en dergelyke vernuftige Schriften; vernuftig! - ha! ha! ha! 't Is zeec vernuftig , niet anders te vernaaien, dan het geene byna ieder weet; — 't is vernuftig, de Engelfchen, John te noemen, I en dan van en door John te laaten zeggen, 't geen de dagelykfche nieuwspapieren zedert een geruime tyd van het :gedrag der Engelfchen meldden, welk een vernuft: ha 1 ha! ha! ha! ha! . Ik heb eenige moeite gedaan om met hen gemelde verjnuft wat nader bekend te werden, dat is, ik heb uit de !!letters,E W. G. B. iets trachten te leezen, doch te veri geefsch, ik was op myn beurt vernuftig genoeg om te be: fluiten, dat men met de letter W. wel Wolf, doch aietScbaap kon fpelden, en dan las ik uit de genoemde vierletters, Een , ViWolf, Groote, Botterik,maar dit floot niet.' dan las ik 'er uit, Een, Weinig ,Geest ,Befibaamt, als of'er ftond,rf« weinigs geest van den dutbeur dezes bteksken, zal hem beI. . fibtumd  ( 8 ) fcbaamd docnvieeztn ; — dan maakte ik'ei van achteren af nit, Bemint, Gy, Wel, Ezels ? — dit deet my lachen , het tooneelfpel wegwerpen en zeggen, neen ik bemin geen Ezels, om kort te gaan, ik kon de vier letters in questi niét ontcyfferen, en gaf het op. Het werk zetoc Lezer, behoort onder de benootte boeken (Zie onze No. i.) byv- men leest 'er in Jan droevig weggaande. Als ik arm of dood ben. Jan binnen, * # * Kyk, niemand weet als Jan weggaat, dat hy dan binneugaat. •»•»• ■» EERSTE TOONEEL. Volk hoofd de oude, {driftig') met de papieren in de band op bet tooneel komende. Volk hoofd de oude, driftig. Het zal nog verder gaan, enz. <» •$•& Welke (taaltjes! — ha! ha! ha! ha! ha! Ik heb u reeds gezegd , waar uit dit tooneelfpel, is fhamengefteld, voor 't overige zyn 'er zo hier en daar eenige trekken in , die een braave Nederlander mogelyk wel zou denken, maar nooit zou zeggen, trekken, die hunne Autheurs doen plaatfen onder die laage wezens , welken zig niet de regeering van het land bemoeijen ; wezens die men eenmaal zo vinnig op de vingeren moest kloppen, dat 'er de pen niet alleen uitviel, maar ja, dat zy dezelve nooit weer konden opvatten, - ha! ha ! ha ! mogt ik dan meê kloppen, Ö ik zou zo moedig zyn als of ik opdeAWceK-jagtging. « * •§■ NB. Pag. 4 Rcg 12 geveinsde, lees gerievclyke ,i& moest dit aantekenen om ons beminli k Jufferfchap niet tegen my in het harnas te jaagen, want zy tog zyn niet geveinsd , zy doen niemand dooien; —■ een Amfterdamfche Juffer,een Pamela Andriesfc, dit gaat zeker, ha! ha! ha! Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, alotnme,zo binnen als buiten deStad ftuiv. uitgegeeven worden.  D E X* JL CM MM MJK. N°. 3. J^at nu de ziel aller vaderiandfehe Koekebakkeren zig verheuge, dat zy een lofzang aanheffe , ter eere des vertaalers, van De vermaarde Historie van Gillis Zoetekoek , een kleine Jongen die van 't leeren leefde; ja dat zy eene openbaare lofzang aan heffe. —Wy weeten wel dat de edele Dichtkunst , in onze dagen, tot een te hoogea trap gefteegen is , dan dat ook Koekebakkers, lofdichten zouden kunnen maaken ;tnaar wy weeten tevens,dat aan den voet van Araftels Zangberg, eenige en niet weinige wezens kruipen, welken, daarze altoos van honger gaapen , met 'er haast een foort van lofzang vervaardigen, voor hem , die den opgefperden muil dier kruipende vernuften, met eenbeete broods vervult. — Gaat dan derwaarts , ó Koekebakkers! gaat dan derwaarts, met eenige drie duits korsjes , of grove peperneuten; want ook door dat middel zult gy zekerlylt de gevorderde lofzang bekomen : en wat zal dezelve dan niet zoet zyn ! de honigdampen, uit de maag .naar de harfeus ftygende, zullen A de  co Och, mat was die jiraf voorbeeldig , Voor de bedendaagfcbe jeugd'. Houdt ei bo«dt, bejaarde kindren'. Houdt « alteos aan de deugd. Venit dat Flip nog blyft gebonden , Schoon zyn fpeellust is geboet, Dat dc dienstmaagd van zyn moeder , Ieder om bem lachen doet. Indien dit proefje u zo fterk als my bevalt, Lezer, zultgy'erzekerlykom lachen ; zoniet, ik lach dan zo wel om uwe ongevoeligheid als om myne vinding. Want gy moet niet denken , dat ik alle de eigenfchappen van een hedendaagfchen Autheur niet zou bezitten, ó! volmaakt!—Ha! ha! ha! ik zou niet verwaand weezen , en my onder den drang der 13oekkemaakers begeeven hebben ! ik zou niet verwaand weezen! ik , die gewoon ben alles wat ik zelf niet gemaakt heb tebelachen! — Hoor Lezer, een een ig Schry ver is 'er flegts in onze geheele ftad, die ik, wat dit betreft, volftrekt met, of ten minlle zeer na aan, mygelykfte! : deeze isnaamelykdeHeer Doch vermits hy langer als ik met de verwaandheid gepronkt heeft, zult gy hem zekerlylc wel kennen, ook zullen wy in 't vervolg meer in'tbyzonder van hem moeten fpreeken , vermits hy nog niet vastlyk fchynt beflooten te hebben, hetfchryven vaarwel te zeggen. VERTELLING: Voor weinig tyds bevond ik my op zekere postwagen. Het gezelfchap beftond uit een woefte Officier; een vrolyke Juffer, een Lachebek  Cs) bek (gy kent hem Lezer?—ha! ha! ha!) en een man die ik u noodzaakelyk van de voeten toe het hoofd moet befchiyven. Zyn lengte was zeven voet, zyn dikte als die van onze modifche jonge Heeren, dat is als het ingeregen Jyfje van een juffertje. Dit gevaarteftak met zynbeenen, welken met effen zwarte koufen overtrokken waren, in een paar vetleêren fokken, door gefpens, van Zilverdraad gemaakt , en die ik met recht AntiHenry quatres mag noemen, vastgefjord, flepende de door getrokkene riemen over den grond, s' Mans zwarte leeren broek, kwam 435 duim beneden de knie; zyn kamifool kan ik u geenverflag van doen, wanteenevan onder tot boven toegeknoopte bruine rok, bedekte het geheel. Deeze rok, welke lang neerhangende opdagen, en Öyve panjees had, kwam wel niet zeer lang op de hand, doch echtereven over een fterk geplooide en ftyf opgetrokken boortmouw , waartegen de hand opzwol, gelyk de hals tegen een dun en blauwachtig Irropje. De man, zekerlyk wel weetende dat het hoofd het cieraad'van 't menfehelyke lichaam is, had ook daarom aan zyn hoofd degrootfle onkosten gedaan, door een gryze lange paruik overdekt met een fyne ftyve hoed. Verbeeld u, welk een figuur het fmalfte en volst gerimpelde aller demoedigfte bakkesjes in deeze paruik verfchoolen en door zulk een onbuigbaar hoedje gedrukt, gemaakt moet hebben. In onze dagen befluit men van het aangezicht tot het hart, ha! ha! ha!—maar als ik befluiten bad willen maaken van de hoed tot het hoofd, A 2 en  C4 ) en de'eze dingen zyn immers nog veel nader by elkander, dan zou ik gezegd hebben, dat de man het alleronbuigbaarlie hoofd des wereids moest gehad hebben. Zodrawy op de wagen geklommen waren , trok het voorbefchreven figuur ons aller aandacht. Ons gefprek geraakte zeer natuurlyk op de oogmerken waar ommen zig van huis had begeeven,en voorts op de affaires. De magere man had nog geen woord gefprooken, maar de Officier die hem reeds eenige keeren lachend aangezien had, noodzaakte hem thans tot fpreeken, door tegen hem te zeggen: en ik wil duivelsch weezens als Mynheer geen Drogist is. De Jufter en ik borften uit in lachen,. terwyl de zogenaamde Drogist zyne handen vouwde, zyne oogén opfloeg , en op de aller lamenrabelrte toon zeide , maar vriend ! denk dat gy een kostelyke ziel te veriiezen hebt — Ziedaar, viel de Officier hem in de rede, heb ik het riet gezegd, Mynheer toont reeds dat zyn ■winkel wel geftoffeerd is, ten minfle dat by goede Camfer heeft. — Camfer! herhaalde de Juffer. — Ik zat te fchudden van 't lachen, en zeide, zekerlyk wil Mynheer de Officier te kennen geevendat foortgelyke vermaningen alle vermaaken opdroogen. Op myn ziel, 'herhaalde deeze, gy hebt hetwel gevat.— 6 ik ken die ryzende drogerykraamers, zy flal. len overal nit; wacht maar, gy hebt nog niets gezien, de Camfer welke Mynheer ons vertoond heeft, is in lang na niet van de fterkste, voornaame Drogisten (en zo ik my op de Phifionomie verlia, hebben wy thans zo-  C5 ) zodanig een aangetroffen) hebben Camfer die de allerlustigfte knaap in een Stokvis kan herfcheppen. Mejuffer, vervolgde hy , verzoek den voorman of gy naast hem moogt aitten, want, byden Hemel, het zou njy fpyv ten, u van oogenblik tot oogenblik te moeten zien uitdtoogen, ik zou, door het verwelken van uwe lieve brandende oogjes, dol worden,op dedrogerykraam borabardeeren en dezelve vervolgens geheel plunderen; want hoe Satan weet ik of gy niet nog te eeniger tyd zult befluiten , my het genot van alle uwe bekoorlykhcden te vergunnen ? — Dat is niet denkelyk, zeide de Juffer, want ik zou geen man begeeren die om zyn beroep, telkens van myafmoestzyn. Ikdacht, zeide ik, dat Mejuffrouw zou gezegd hebben, niet veel van een oorlogsman te houden. Ho ! hernaam de Officier , hoe dapperder hoe liever, vriend, dat openbaart zig maar al te veel—Gy zyt een fpotvogel! riep de Juffer, enfchynt zeer genegen om aanfiootte geeven; ik lachte op het hooren van dat woord, en de Officier voegende'er nog iets by, dat den Drogist deed uitroepen, ó tyden! ó zeden! —Vaar voort, hernam de Officier, ftalmaar verder uit, nu zytgy aan de lade met Cremertartri; let op het geene gy gewaar word, Mejuffrouw, en gy zult moeten beken-* nen, dat alle de prikkelingen in uw jeugdig bloed verdwynen. Ik kon my niet bedwingen van lachen over zyn vernuft, en dit de triumph zynde welke hy zogt, voer hy voort met de Juffer te verzekeren , dat als de Drogist zyn A 3 Radix  (O Radix rbabarber voor den daghaalde, hy haar op 't oogenblik allegenoegelykeaandoeningen zou doen uitka ..en. Op deeze toon eenige tyd voortgegaan zynde, kwam hy met den Drogist in een ernltiger gefprek over de geoorloofde vermaaken.welke volgens de meenig van den laatstgemelden, alleenlyk beftonden in het zingen van een pfalm, en in hetbefchouwen van de wonderen (zo noemde hy alles wat de natuur oplevert) — Hoor,Gek! zeide Officier eindelyk, Hï wiens naam my te heilig is, om dezelve te noemen, heeft zelfs de bruilottsvermaakelykheden bygewoond, en die door een wonderwerk levendig gehouden. ■ Dit ergerde de man zodanig dat hy uit de wagen Hapte en het overige van den weg voet«erde. Dat winnen we, riep de Officier, weg is de Drogist. De duivel plaag me, zo ik ooit een wezen van dien aart in myn gezelfchap gedoog; heb ik gelyk of niet Mynheer, zoumen volgens de gedachten van die domkoppen zyn bek wel tot lachen mogen trekken?—Zekerlyk niet, antwordde ik hem, degeheelemenfchelyke faamenleving wordt door hun tot een kerker gemaakt, vernuft noch temperament hebben geen wezenlyke waarde; de menfch tot een eeuwig vermaak gefchaapen, is volgens hun niet vatbaar voor 't vermaak.... een zeker voorval brak myn reden af, enwy vervolgden onze rys met het uitterfte ge. aoegen. Een  C7) Een nieuw Blyfpel, Lezer. Op ons Toonéel is waarlyk in lange tyd , niet wat nieuws vertoond ; 't is of de vaardige vernuften lui beginnen te worden ! — och dat Apollo hun met volmaakte (lompheid doeg, dan zou de edelfte kunft nog hoop hebben , van geen allemans beer te zullen worden, — En Apollo zou tot dat liaan immers geen wonderwerkend vermogen behoeven ? want daar geen glimp van fchranderheid is , word ligtelyk de grootfte domheid verwekt. — Zie daar een trek —— ha ! ha ! ha! ha! ha.' Het nieuwe Blyfpel draagt den naam van het verkrerd vertrouwen , zynde eene navolgins van het Blyfpel, der Gasthoff genaamd, door denHeere Brandes, in de Hoogduitfche Taal opgefteld. De opdragt ga ik met ftilzwygen voorby : liet middelmiatige heeft altoos zo veel vóór als tegen. Het voorbericht heeft my doen lachen ; vermits de Heer vertaaler zig in hetzelve elendig aftnanelt, om te bewyzea , dat zyn ftuk een zedeleer bevat. —• Niemand zou 'er een zedeleer uit kunnen trekken, indien de Heer Lutkeman in dit voorbericht (hoe noodzaakelyk zyn de voorberichten en voorredens! ha ! ha 1 ha! ) niet zeide, dat 'er noodzaakelyk uit moet volgen , boe gevaarlyk bet voor jonge lieden is, zulk een' onbedacbten flap (de vlucht) ie onderneemen , waardoor zy natuur boenen, de gehoorzaamheid hunner Onderen verfchuldigd , met voeten treeden, ew zich aan ie ysfelykfie gevelgen, aan de grootjie gevaat en blottftellen. —— Dat is dingtaal, ha.' ha! ha! ha! Maar de ouders hebben ook hunne pligten , en zyn dikwils de fchuldige oorzaaken der vlucht van twee gelieven, men moeit die gevallen dan zo voordraagen, dat de fchuldige konden zien dat zy fchuld hadden ; had de Heer Lutkeman deezen regel willen in »t oog houden, hy zou, der Gasthoff niet vertaald hebben, of 'er ten minften de bovengemelde zedeleer niet hebben trachten uit te trekken. Ongelukkige gelieven (indien ze deugdzaam zyn) verwerven altoos medelydeu. Doch  ( 8 3 ttocfa de Heer vertaaler zal zig vergift hebten, het verkeerd vertrouwen van Dormitt op Frodenvsal, of van Cirolinaop vanTbereck,zal de zedeleer moeten opleveren. — Dat behoorde we! zo, maar wat zal dan de zedeleer zyn ? — dat zvy ons op hem die zig onze vrien. den toonen te zyn niet moeten verlaaten; want bet kunnen vynfaarts,iveezen — heerlyk zedeleer ■' r ha ! ha.' ha .' ha ! ha .' Maar ftil Lachebek —— de Heer Lutkeman zal immers wel weeten dat niemand fchootvry is voor een fchranderen vynfaart? Dus zal de zedeleer,iet affcbuwelyke dat 'er in eene geveinsde vriendfcbap is moeten inbouden; my dunkt ik martel niet minder dan de Heer vertaaler, om de waare zedeleer van het tegenwoordige blyfpel te vinden ! —— ha .' ha ! ha ! " De laatftgenocmde zedeleer zal evenwel de waare zyn, maar kan ik het helpen dat dezelve'er niet in doordraait ? - neen. Kan de Heer Lutkeman 'e helpen ? neen. Kan de Hoogduitfche Autheur 't helpen ? —«*■ ja. — Maar kan die helpen dat het ftuk vertaald is ? — neen -— wie dan?— wel die't niet vertaald moest hebben, om dat het den waaren aart van een blyfpel niet heeft. — Zie daar, z» gaat het in onze dagen, men wil fchryven, men wil vertaaien, al zou men 'er zyne eigene onkunde door openbaaren, maar ik denkdat men in het vervelg wel wat minder zal fchryven, als Lachebek zo voort gaat ha! ha.' ha.' ha! ha ! — Wat is myn oogmerk grootfch, ö lij ben een der nuttigde leden van de Maatfchappy. —» Pou ! Pa.' dat 's Mannetaal, ha.' ha.' ha.'. In myn volgende No. zal ik het vertoonen van het bovengenoemde kunsteloöze blyfpel beöordeelen. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, almime,zo binnen ah buiten deStad, ai£ ftuiv. uitgegeeven worden.  D E X JL CM MM JEJEZ. N°. 5. De Starren verfchaffen den Aftronomift een altyd duurend vêrmaak. Lucht, water, ballen,balaafen, raderen, fchyven.enz. doen het gelaat van den proefondervindelyken Natuurkundige, eene, voor hem onfchatbaare vergenoeging, aankondigen. Streepen, nippellynen en getallen, vermaaken den Meetkunftenaar. Het menfchlyke lichaam, met betrekking tot deszelfs fpieren, aderen-, beenderen enz. doen den Ontleedkundige wel te vredenzyn; en de menfch, niet het menfchelyke lichaam, maar de menfch zelf, het denkende wezen dat dien naam draagt, doet Lachebek altoos lachen. — Heerlyke inleiding van No. 5. ha! ha! ha! — En denkt gy, Lezer, dat de menfch my geen ftof tot lachen kan verfchaffen. Hé! zoudt gy zo onkundig zyn? neen dat is onmogelyk, uit aanmerking van de verlichte eeuw waarin wy leven. -— Of vraagt gy wat het eigenlyk is dat ik in den menfch belach ? ik fta toe dat die vraag, be. houdensdezo even aangeftipte kundigheid, •laats kan hebben; want fchoon de menfch een r A ver-"  (O vergaderplaats van belachelykheden gefleemd raag worden, is het nogniet zeker dat wy allen een zelfd punt ter onzer belaching verkiezen; het is omtrent andere dingen dikwils even zo gelegen. By voorbeeld, de dichtkunst, immers verfcha'ft zy aan verfehillende dichters , vèrfchillende vermaaken ? Deeze pynigt zig dag en nacht, om een tooneelfpel te bereimen, en het zelve daardoor niet weinig onnatuurlykheids by te zetten, het is zyn vermaak.; die zingt altoos voor Cloris, voorSüvia, voor Fiilis, wezentjes die niet beftaan, en denkt, eén Minnedichter is een verdienftelyk kunftenaar, ha! ha! ha! — Eenderde verteert vleefchen bloed onder het famenflanfen van een Heldendicht, dat zo vol gebreken als fchoonheden is, en vlyt zig eene eeuwige eer daar door verworven te hebben ; dat Zotje! — ha! ha! ha! •- maar't is zyn fpeeljpop. — Het geene ik dan in den menfch befachjis zyne bezorgdheid voor het toekomen, de , hy gelooft dat'er eene voorzienigheid is die alledingen beftuurd. ja meteen volmaakte wysheid beftuurd; dat dus alles wat gebeurt naar Zyn welbehagen gebeurt, en echter vreest hy dat'er in't vervolg van tyd iets zal gebeuren, hetwelk hem nadeelig zal weezen. Met het knagendst verdriet ziet de Ambachtsman zyne krachten verminderen , vreezende dat hy op zyn ouden dag gebrek zal moeten lyden , maar gelooft echter dat God alle dingen naarbehooren onderhoud.en zelfs het geringde flipje, verzorgen zal. — ha! ha ! ha! welk eene tegenftrydigheid! — Ieder zegt, het opper-  opperwezen verbreekt nimmer zyne belofte» hu, het opperwezen heeft beloofd vooral hef gefchapene te zulren waken, dat weet men, en echter vreest man , datHy geen woord zal houden; ó dwaazen! — Zoeenigvorst, zig verbonden had, u, geduurende uw leven te zullen onderhouden, gy zoud daar op vertrouwen en gerust zyn, fchoon de droevige ondervinding u dagelyksch doet zien, dat de vorsten ook woordverbrekers zyn. — Ja, maar daar ligt de knoop niet, de vorst zou uwe hoogmoed voldoen, zou u lekkerlyk engemaklyk doen leven, zou u boven anderen doen uitmunten, zou niet, en kan ook niet weeten -, of veel te hebben u het befte zy; en God geeft volgens zyne onbegrypelyke wysheid, armoede of rykdom, zo als goed is. Ho! ho! Menfch. jes! onvermogende aardwormtjes! wy hebben uwen aart doorgrond, gy wilt de opperfte wysheid overtreffen; maar hoe belachelyk maakt gy u daar door ? Dagelyksch bidt gy, uwé wille gefcbiede, maar wysneusjes! gy moest bidden, myne wille gefcbiede, want ik weet bet beter;— ha! ha! ha! ha! ha! -- wat is de wereld vol zotten! - Doch ik fchei'er uit Lezer, ik ben niet voornemens, met de droogezedekundigen, u langdraadige verhandelingen in de hand te (toppen, wanneer ik het zo ver ge* bragtheb, dat gy zelf het werk kunt voltooijen, ftap'ik'er af, want ik heb al te hooge gedachten van myn Lezers, dan dat ik niet iets voor hun vernuft zou wilien overlaaten; ik geloof zekerlyk dat zy alle vernuftig zyn.— ba! ha! ha! — Immers is onze Stad vol ver*  co huftige Lezers. — ha! ha! Neen. ru wi! ik niet lachen , dat zoufchande zyn: foei! te lachen om't geen door't gezonde verftand beoeurd word. — Foei! foei! — bravo, Lachk. bek! zo moetgytoonen oordeel te bezitten, en boven het gemeeno gros van Neêrlandfch fchryvertjes verheven te weezen , ha! ha ! ha! ha! ha! —— Dit riekt wel Spaansch Lezer, maar het is heden tog goed Hollandsch. . Ziedaar dat is zode eene trek op de andere. Volgens myn genomen befluit, ging ik op Saturdag den 13 dezer ten Schouwburge, om 't blyfpel (blyfpel, ha! ha! ba!) het verkeerd vertrouwen f zie myn No. 4,) te zien vertoonen. Ik heb het gezien Lezer, maar wat zal ik 'er u van zeggen ? naarmaate de vertooning my alles naanwkeuriger voor oogen ftelde, naar maate wierd de fiegte keuze van den Heer Lutkeman, ook meer openbaar. Ondertufchen heeft hy duizende verpligtingen aan Mynheeren de Acteurs en Mejuffrouwen de Aftrices, want zy deeden in waarheid hun uiterfte beft, om, ware het mogelyk, iets van hetfluktemaakén. De Heer Lindeman die de rol van Pips vervulde, bragtzyn Karakter over in 't hansworfrigc, zekerlyk wist hy wel dat de aanfchouwer anders om het blyfpel onmo. gelyk zou hebben kunnen lachen; de onkundigen juichten hem toe, en dus bleeven 'er maar weinige on vergenoegden over.— ha! ha! ha !-• Mejuffrouw Sardet (de Dame vergeeve het my zo  Cs) zo ik haat* naam verkeerd fchryf)deed mede haar best, om een tedere Carolina tevertoonen, maar kan zy net helpen, Lezer, dat men haar iets boven haar vermogen oplegt? die van de raaf vordert om als een tortel te kirren is dwaas;— raad, raad nu wie dan dwaas is?— ha! ha! ha! ha! ha! — De jonge Juffrouw Bouhon fpeelde haar Lotje uitnemend wel, jarr> mer is het flegis dat de lieve meid geen Holandfch leert fpreeken: de taal- en dichtkunde vliegen wanhopend ten tempel uit, wanneer dat Meisje haaregaaven op den altaat brengt, wilde zy flegis haar boekje volgen, dan zon de hollandfche taal, ten minften haare naam vallen nog behouden. UeDormin voldeed. Ik had medelyden met den Heer Passé, die voor van Jhoreck fpeelde. Want hy, boe kundig, wist van zyn rol niets te maaken, geen wonder,'er is ook niets in, hetverraderlyke is niet uitgewerkt, de Heer Lutkeman, moest hieromtrent verbeteringen gemaakt, of Sgravesande, Footjes of Knolleman , maar geen uitnemend groot kunstenaar, aan die rol opgeoffend hebben. De beiden graaven voldeeden, maar boven al van WerZingen, ieder kent de bekwaamheid van den Heer Angemeer, wanneer het kunst karakter met zyn natuurlyk karakter, degts eenigzins overeenftemt. Bovenal muntte hy uit, in het elfde tooneel van het vierde bedryf, alwaar zyn dochter Carolina, onder fchyn van haar vriendin, by hem komt. Carolina was flegts byna zes jaaren afweezig geweest, dus A 3 zou  (O fcou by baar terftond herkend hebben; ientmi by baar ro! gevoegd , lag haar op , te trachten haar aangezicht te verbergen; maar de Heer Angemeer. , wel wetende dat zulks ondoenlyk was, nam de moeite op zig van zyn hoofd beftendig afgekeerd te houden, zo dat hy Carolina volflreltt niet aan zag, voordat het noodig was, om dat anders alles in de war zou geJoopen nebben. — In waarheid, de Heer Am• gember verdiende een gouden tabatieie met brillanten omzet, ten gefchenke te ontvangen, voor het pynelyk bedwingen zyner fpieren, die volgens de natuur terftond geneegen moeten geweest zyn, om het hoofd naar 't voorwerp dat verfcheen te keeren ; want het karakter van van Wcrlingen, vereischte die ftuursheid niet. — Hoe fterk kan een Acteur zynen Auteur verpligtenl maar hoe blind is menig Auteur ook niet voor zyn werk! een man van gezond oordeel zou immers om zulk een vod* dige, zulk eene onnatuurlyke vinding van een'Duitfcher, het ftukder vertalingeonwaar4 dig gekeurd hebben ? Dit zy genoeg van die reprefentatie. Op dezelve volgde een Ballet; — ha! ha! ha! ha! ha! — Ieder kan weeten hoedanig het geweest is , wanneer hy flegts in't oog houd , dat het een Ballet van den Amfterdamfchen Schouw* burg is. Daarna gaf men den Timmerman boos Liefde , Kiuchtfpel. — Geloof my Lezer, dat ik,hoevro!yk van aart, werk had om uit de flaap te blyven; —— maar waarom zou ik langer ovei vodden fnappen. — Ondertusfchen moet ik den Heer de Waal recht doen, en  <7) en hem toejuichen over he&natuurlyk vertonnen van een Timmermans knecht: hywas'er een, en zie daar het waare. Antwoord van Govert op de Brief van Crelis , (Zie onze No. 3.) Zou ik Crelis in zaine vertwaifeling laeten (leeken? Zai ik, jou brief eleezen hebbende (de geleerde beginnen nou altaid zö 'er fchriften Crelis) neen, hai mot weeten, wet van de zaek is, op dat hy nog in taids zain arme kostelaike ziel uit de verdoemelfkke klaeuwen van de Saetan kan redden. — Hoor dan Crelis.' De lieve heere God, ongf'e vaeder, heit ongs ien dingefchonken , dat we congfjenfie noemen, nou mot je wecten Crelis, dat die congsjenfie in ftaet is om over alles wet we doen, te óördeelen; vind hai eendaed goed, danvlaid haiongsmitien viaiging die zoaengenaem is als of we mit ongze bruine boerelighaemen, in de zafte bouten van ien Keuningin laaijen, maer, maer Crelis, maer is et dat de congsjenfie ongze daeden veur kwaed keurt, kaik dat ken hai onmeugelyk verdroegen, dan krimpt hai as ien natte leerelap die over 't vuur edroogd word, en dat krimpen Crelis doet ongs zo veul pain an, dat we nog rusten nog duuren konnen. Op die congsjenfie nou, kennenwp vailig angaen en dat heit de lieve heere God zoewild, op dac we ongze aigen rechters zouden weezen. Nou tot je paeling Crelis, je begraipt nou immers al dat die niet an je zielknaegen j neen maer, jecongr sjer.fie is an 't krimpen, zie je, en dat bewaist datje eftöölen hebt. As je nouw deur de brandewairi of jenever je gevoel uitdooft, kaik dan hebje daeinae weer iens zo veul pain, want dan krimpt je congsjenfie over de paeling, dat 's ien, en over liet dronken zuipen, zieje dat 's dubbeld op , en ëaerom ken 't zuipen je niet baeten. — Wat de Stelui betreft, je Manie heit et regt, ze zuipen en dangfen 'er veur, maer 't helpt 'er Ook met, wangt veultaids is 'er congsjen-  C 8 ) congsjenlie daer deur zo grouwelyk an 't krimpen, dat ze in 't waeter fpringen , om hem deur de nattighaid weer wet an 't bedaeren te brengen, maer, maer Crelis, dan zainze wereatig ongelukkig; dan fterven ze, en kommen waerlyk niet in den hemel waugt ongze lieve heere God wóónt niet ongder 't waeter , neen die weg op gaet men zo regt toe regt an naer de hel, wangt Crelis de hel is in 't middelfle holletje van de aerdklóöt- — Nou hebje in Stê óók nog lui zongder congsjenfie, of men noemt het zö, wangt ze binnen taai enoeg eweeft, om dat ding zo lang te laeten krimpen, tot al de krimp'«ruit is; en kaik dat volkje doet al 't kwaed zongder knaeging ; aulke hebje in Stê in alle afferes. Dan zain 'er óók nog die de congsjenfie toeéfchroeid hebben, maer ik weet niet hoe ze dat kunnen doen; de geleerden zeggen 't wel, doch, Góvert kan 't niet be> graipen. Om je nou weer van je pain te verlosfen Crelis, motje niet meer Helen, en ongze lieve heere God nacht en dag op je blöóte knien om vergiffenis bidden , je mot uitkomft zoeken by Chriftus zain eenig kind, wangt Crelis, die heit ezeid dat hai de weg is om tot de lieve atere God te kómen ; zieje, gae jy dan die weg op, om zaelig te worden. Lóóp vöórtaen alle kroegen verbai, en gae vlaitig te kerk. —■ Vaerwel. Gdvtil. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, a l«mme, zo binnen ah buiten de Stad, ai* jluiv. uitgegeeven worden.  £> E N°. 6. Heden is alömme a 5* ftuiv. te bekomen; NeEKLANDS - volk , tot WELZYN van het Vaderland, tegen den trotfchen Engelsman Aangemoedigd. Door een welmenende Amtleidammer. Het is een Eerftelittg Lezer,en draagt 'er inwaarheid ook het rechte kenmerk van. — Wanneer onze Jongens van 't fchool komen, vertoonen zy ons hun. ne eer/telingen — ha! ha! ha! ha! ha! verwenfcht alle de eer/lelingen waarmede de Waereld opgepropt wordt! want gemeenlyk zyn het wanfchepfels: — ten bewyze de voorhande zynde aanmoediging. — Onkundig Autheurtje ! — wie tog heeft u om uwe gebrekkelyke eerfleling gevraagd, gy had dezelve nog eenige tyd in de Kinderkamer moeten laaten doch genoeg hiervan. — HoorLezer,het is om uweZefthalven te doen, maar fla. de vermaning van Lachebek niet in de wind , want gy zoud uw Zefthalf wel vier en veertigmaal beklaagen , dat is ieder klagt een duit. —De man is fchrikkelyk tegen het aanneemen van vreemde hulptroepen 5 1 ' A want  want — (hoort! hoort!) onze vrienden kun* tien1 onze vyanden worden; — zie daar'ftet pit en merg zyner fhatkunde. — Zyne drang reden ter aanmoediging van Neerlands-volk, beftaat voornamelyk daarin, dat zy na den ftryd in de fchoot hunner zielsvriendinnen zullen uitrusten;— maar de Schryver voegt'er evenwel nog by, met weinig moeite — ha! ha! ha l weinig moeite! — Ja myn goede man dat gaat zo wat , het uitrusten waarvan gy fpreekt , is moeilyk genoeg, wanneer men moede en mat gevochten is. Tot u Lezer! — Het gedrag der Amerikaanfche Vrouwen wordt opgewarmd. —— Voorts hebt gy nog een brief van Sichem aan zYnen Vader , beflaande $> bladzyde groot Octaaf, met een kleine letter gedrukt. — De brief is vooreerft niet van den Schryver, en ten anderen is dezelve zo natuurlyk dat een kundige 'er voor grilt. Nog meer voor een Zefthalf — vèèrzen — uitmuntende vèèr. zen ,ja, ja, ons Autheurtje is ook een Dichtertje. — Zie bier een ftaaltje van zyn kunftV Door zynen valziteid, Zo worde ons Land verbleid. Door uwe dapperheid In fpeid, in fpeid, in fpeid, Van al zyn trotfcb beleid. Dit zal zekerlyk gezongen moeten-worden ! — maar de man heeft de vois niet aangetekend. Welk een verzuim! Nog een ftaaltje of liefst tnonfter, want dat woord is van een ryker betekenis.— ha! ha! ha-!  C3 ) Wat voordeel konden wy bebaalen ! Geen Hollands Schip bleef in zyn klauwt Geen Landsgeld, hoefte ons te bet aaien. Men deelde flechts den buit, fprak dit is myn ... dit jouw —. ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! hai ha!— Mannetje! — ha! ha! ha!ha!ha! — Elendige!— ha! ha! ha! ha! ha! — waarom niet gezet in zyn' klauwt — dan rymde hec ten minften nog op jouw,— Ik wenfch u beterfchap. Iets anders. Ongeneeslyke Dolheid js erger als Sih« jpel,of al wat gy wild. Zynde een enz.— Het uitfchryven van de Tytel verveelt my reeds, begryp dan , goede Lezer, met welk: een pyn ik net prulfchrift zelf , heb moeten doorleezen! Het behelft niets nieuws, 't is opgefteld door eenftaatkundige,die,oiri een paar Ducaaten .te verdienen, voor zyn Boekverkooper, in een ftyl en taal zo jammerlyk als noodig is om walging te veroorzaaken, alles wat hy hier en daar hoort fnappen , op het papier brengt, met een veel beloovende Tytel verfierd, en vervolgens in de werel 1 ftoot. Misfchien wel uit een tweevoudig OEconomifch oogmerk; voor e erft om de twee Ducaaten bovengemeld, en ten anderen, om dat'er nog eenige Menfchen behalven hem, een broodje aan hebben; ha! ha! ha! ha! ha! — |a dat zal wel zo weezen. ■ 't 'Is opgeA 2 iteld  co siiat , naare kuisheid was den fchat wefce zy ten Huwelyk aanbragr. NB. Maria was een Amfterdamfch Mysje. —— ha.' ha! ha.' ha.' ha.'. Saamenspraak tusschen eeh iVloEDER en kaar Dochter, onder de naamen van Dausilla,en Julia. Dausilla» Hoe! dus mymerende Julia? Julia. Ja, dus mymerende. Dausilla. Hemel! welk een antwoord! Is het «va Julia, die fpreekt ? Julia. Ja. Dausilla. Van waar die verandering ? - Is dan de bevalïige, de welfpreekend,de liefdenryke Julia dus norfch geworden! Julia. Ja, dus norfch. Dausilla. Julia! Julia. Nuf Dausilla. Lieve Julia I Julia. Wat wilt gy? Dausilla. De oorzaak weeten, welke deeze verfchrikkelyke ammeeker in u te weeg gebrsgt heeft. Julia. Ei, zoud gy die willen weeten. — 't Is geen wonder! Dausilla. <3y moort my door uwe oneerbiedige antwoorden,  Cr) , Julia! — zie myn traanen! omfiets raf. Julia. Dat wil ik niet doen ; en ik lach wat met uwe traanen. Dausilla. Goede hemel! zou haar verftand gekrenkt zyn geworden ! Julia. Ja , myn verftand is gekrenkt geworden, en niet zonder reden. Dausilla. Wat is u dan overgekomen, lieve Dochter ? Julia. Wat? -—iets dat my de ziel doorboort,en waarvan gy de oorzaak zyt. Dausilla. Ik» __ hoe.' ik de oorzaak van uw verdriet! — bedenk u wel Julia, Julia. Ik heb my bedacht. Dausilla. Zeg my alles, Julia. Moet ik ? 't is wel; hoor dan alles. Ferdinand heeft my verlaaten,• hy heeft, dooreen brief ,vooraltoos affcheid van my genomen , en wilt gy weeten waarom, -— om dat gy hem niet vriendclyk genoeg behandeld hebt. Dausilla. Wel lieve deugd , moet de Moeder dan de üienaaresfe van haar Dochters Minnaar weezen. Julia. Zekerlyk; moet zy niet alles doen wat moge- lyk is om hem te behouden, in een tyd dat de Minnaars zo fchaars zyn, vermits ze overal klaar kunnen raaken Gy rekend onze tyd nog by die waar in gy jong waart , en weet gy niet dat het onderfcheid zo groot is, als 't immer kan worden. Toen wareu de jonge Juffers, met 'er ttyve fluweele Kapertjes op, fchier ongenaakbaar, thans bieden zy zig zeiven aan, toen mdeften de Minnaars een beproeftyd dooröaan , thans is liet by hnu altoos irot/'tyd ; toen maakte een  ( 8> pynelyk verlangen hun getrouw , thans draagen de Juffers Gaas , en maaken haar'werk van onach'faam ie tweezen. Toen vertrouwden de Ouders op de gcftrenge kuisheid hunner Dochteren , thans weeten zy wel dat 'er byna niet een regt eeryke gevonden wordt, want als men niet toeg^evelyk is , wordt men wel- haaft niet meer bemind Zie daar eenige dingen welke gy onvoorzichtig uit het oog verlooren hebt. Nu zit ik 'er roe , alles wat ik door moeite , vlyt, en opoffering, gewonnen heb. g iat zo in een! door uwe ouderwetfche Helling van Moederlyke acht. baarheid verlooren. D a u s i l l a. Gy verdomt my door uw taal, Julia. Geen wonder Dausilla. Maar gy zegt daar zo iets van eene algemeene qn- eerlykheid. ■ Julia! gy zyt myn Dochter ; '" « Zoudt gy — Hemel! ik durf 'er niet aan denken. Julia. Al meê als ech ander: ik draag immers ook Gaas , Of meent gy dat het by my in ondoorfchynend Yzer verandert ? Dausilla, vertrekt weenende. 6 Ramp! Julia. Ja, nu is het te laat, gy had die ramp behooren voor te komen. ♦ * .# .# De voorgaande versciirikkelyke logen, goede Lezer , is zo veel nis eene Helling , en deeze faamenfpraak4is het bewys daarvan : want daar het Karakter Van myn Julia met de Natuur volmaakt overeenkomt - ha! Ha! ha! ha.' ha ! en dit zal niemand Ontkennen, betoogt het zelve wiskundig, dat de gefielde logen, niet alleen een logen,maar ja een verfchrikkelyk logen is. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, al' emme,zo binnen als buiten de Stad, a ï\ Jluiv. uitgegeeven worden.  D E 2L JL CM MM M M N°. 7. Hebt gy niet wel gedacht dat Lachebek overleden was , Lezer ? denkelyk ja; want de befluiten der Menfchenkinderen , zyn in onze dagen gemeenlyk altoos te voorbaarig ; ondertu«fchen kan ik u, of liever de Heeren Schryvers enz., verzekeren, dat zy zonder onvoorziene toevallen , nog niet ligt myne uitvaart zullen drinken , hoe zeer zy daarna ook mogen verlangen, o, wat zou 'er een vreugd zyn! ■ ha! ha! bal nai ha! Maar ueen , de Hemel ver- gunne der Waereld nog lang mynen geefel, op dat zy te eeniger tyd, van een weezenlyk kwaad gezuiverd worde ; hy doe nog rang, Neêrlandfch Autheurs, zig onder het faamenltellen van huune harfenvruchten, herinneren ; Lachebek fcbryft. Ik heb lang in beraad geftaan, Lezer, of ik u rekenfchap wilde geeven van myn, hoewel kortftondig , achterblyven. Na veel wikkens en wegéns, begreep ik, dat gy gezegd zult hebben, zekerlyk heeftLACHEBEtc de Michiel Adriaansz. de Ruiter ,van denHeere Nomsz , geA lee*  (O leezen, en is door eene walging geheel buiten (laat geraakt, van te kunnen werken; is het zo, goëde Leezer? dan hebt gy niet geheel mis gerekend : ja ik heb eene walging gevoeld, maar dezelve heeft gelukkig geene werking op myne gezondheid gedaan ; gy ziet het: Lachebek fchryft. De Run er hebbe evenwel de fchuld.van myn achteiblyven ; want, door dat weertaiooze Treurfpel (weergaloos betekent , zonder weerga, maar indien men de hoedaariigheid van het voorwerp niet bepaald heeft, -— of laat ik myne gedachten flegts met één Penftreek aanduiden; reder weet dat ook een Schelm weergaloos kan zyn, en men kan van een liegt boek zeggen, een weergaloos vod; — ha! ha! ha! ha • ha!)daar dan dat weergaloozeTreurfpel, myne aandacht tot zig getrokken had; had ik "er myne aanmerkingen ook op gemaakt; dèzelven in myn vertoog gevlochten, ter drukpersfe befteld , de proef gecorrigeerd ; de revifie gedaan; de Exemplaaren ontvangen; het advertisfement opgemaakt ,• maar toen (doch ,tusfchen twee haakjes;deHeeren Aufheurs,— Autheurslhal ha! ha! ha! ba!, zullen uit de voorgaande regelen niet kunnen begrypen, op wat voet ik met myn' Boekverkooper fla; dit echter zullen zy kunnen vas* flèlleh, dat ik.veelen van hun niet gelykben) toen dan , kwam'er eene fremme tot my, zeggende, maakr u op, Lachebek! ende komt uit uwe binnenkamer; doet uwe oogen op, en zie wat het jongsken van den Boekwurm, « komt brengen. Ende ik maakte my op,en- da  < 3 ) de ik ging uit, tot aan de voorpootte myns huizes, ende ik verhief myne oogen , ende ik las, NOODIG bericht aan ii2t publiek, wegens het Treurspel van den Heere J. Nomsz , verkeerdelyk door zyn Ed. genoemd, Michiel Ajriaansz dk Ruiter. ende ik zeide,- —— fatans! Deeze uitboezeming vervloogen zynde, las ik het gemelde Noodig Bericht,geheel door , zonder een eenige fcheeve fmoel te trekken; —— ende daarna verhief ik myne ilemme,, ende zeide fraai! ja waarachtig fraai! Ik wil u wel bekennen Lezer , dat ik in lange tyd niets vóór my gehad had, dat my zo uitneemend bevallen was , als het gcnoemde Bericht. Ik herlas het eenige keeren, en dacht, ware het, dat het gebreklykekirid, het verminkte jongsken , van den Heere Nomsz , dit fchoone, dit bekoorelyke wicht, evenaarde, men zou Apollo voor deszelfs vader houden ; doch nu , helaas ! moet men zeggen , zekerlyk heeft de onbefchaafde Boksvoet , de kunflelooze Bofchgod Pan, dit kleine elendelingje voortgeteeld! Xerftond nam ik voor , een eerekrans te vlecRfen om het hoofd van den pryswaardigen Berichtfchryver, doch wierd genoodzaakt van dat voorneemen aftezien, fchoon ik het niet verwierp.; zo dat wanneer zulk eene eerekrans voor het licht komt, dezelve zal door Lachebek geflrengeld weezen. Oadertusfchen vond ik het gras voor myne A 2 *0£-  co voeten weggemaaid, ik vleide my met de ontdekking , dat ik de eer had van met den Belichtfcbryver, in veele punten overeen te komen, althans wat de Hiftorifche aanmerkingen betreft;want wy hadden uit een zelfden bron geput,en dit moeft noodzaakelyk volgen vermits de Heer J. N omsz ons, en de geheele Wereld, daar heen had geweezen, zie zyn voorbericht. Om dan te verhoeden van niet iets nieuws in de Wereld te brengen, befloot ik myn Vertoog te veranderen , en mvae Lezers'een week vacantie te geeven. Zie daar eene oprechte Belydenis , en dit is zekerlyk iets nieuws , aangezien de woorden oprechte Belydenis in onze dagen , met het woord logen. een zelfde betekenis hebben. ha' ha! ha! ha! ha!. Mjne Dichtkundige aanmerkingen , waren echter talryker, dan die van den geè'erden Berichtfehryver. Ik had by voorbeeld aangetekend, dat ik onbegrypelyk fterk had moeten lachen, over de kreeftegang, welke het verftand van den Heere Nomsz begint te gaan. Hoe is het mogelyk had ik gezegd , dat hy, dat Nomsz niet meer weet wat lasteren is ! OfMk als moordenaar verdien te zyn geWsterd, Zie De Ruiter pag. 42. Wordt ooit fchuldige door 't veiwyten van zyn fchuld gelasterd? of, kan eenig Menfch verdienen gelasterd te worden ? De onfchuldige word gelasterd, maar verdient htt niet; den fchuldige word verwytingen gedaan , maar dat is geen lasteren; zie daar legt de groote  ( 5 ) groote Dichter, — ha ! ha! ha! —welk eea val! want Lezer de man heeft zig op een ver- fchrikkelyke hoogte geplaatft. Na het maaken van deeze aanmerking vond ik echter op pag- 43- dat zyn Ed. nog wel wilt, war, eigenlyk lasteren is , want daar laat zyn Ed. de Ruiter zeggen. £» daarna dot onze eer voor laster zy behoed. Zekerlyk kan de eer gelasterd worden. — Dit weeten en niet westen ftreed volmaakt met eikander , en bragt my in verwarring, doch eindelyk bedacht ik , dat zyn Ed. pag. 42. op verbasterd had moeten rei men , en dus, om Ipoedig voort te kunnen gaan , we! gelas' terd had moeten zeggen; zie, dit liet zig verftaan: ieder weet dat de vaerzenmsakers, dikwils fchier bloed zweeten , om het rymwoord te vinden. Wat 'er van zy,ik lachte'er om, en fchreef voort. Hoe, vtoeg ik den Heer Nomsz, zult gy deezen regel volgens de wetten , der, in derzeiver aart edele , maar thans te byfter veel bezoedelde, dichtkunft, verdedigen? Won by 't Fantynfcbe volk niet na dien ft out en ftryd? (Zie pag. 49.) Daar dezelve noodzaakelyk dus verdeeld moet worden; Won bet V Fantynfcbe volk niet, na dien ftouten ftryd? en my dacht dat de Heer Nomsz jbloosde; dat was een oogenblik voor my , Lezer! och! av kunt u niet verbeelden hoe ik lachte. * ■ A 3 Maar  co i Maar zoude ik u alle myne aantekeningen mededeelen! goede Hemel ik kon met dezel. ve nog wel tien vertoogen vullen; genoeg zy het dat uwe oogen reeds geopend zyn, dat gy weet. dat her laadde Treurfpel van den groo- - ten j. Nomsz , gelyk ftaat met de meefte van onze hedendaagfche Tooneelftukken. De Brit in Holland. Eene aakelige vertelling, Kaar maate. de Wereld ouder word , worden de Mén fchen wyzer(blyft echter in aanmerking neemen, Lezer, dat alles wat niet wiskundig is,eenige uilzondering leid; dus heeft de bovengenoemde waarheid ook haare uitzondering ; want men vindt, neem eens onder ons, oude gekken wier zotheid met hunne jaaren aanwafcht) Van de vroeglte tyden af, heeft men in ons land, eenige fcluikbeelden gehad, waarmede de ouders hunne kinderen verbaasden, en, door hen met dezelve te drygen, tot gehoorzaamheid bragten. Onder deeze behoort de vleiende voorfpelling, gy zult in de bel komen by de doode fcbaapen (in waarheid geen zeer ïheologifch denkbeeld van de hel) daarop zyn misfchien gevolgd, de zzvarte Kérel; Jooft Je bokkeboer (verfta hier de Satcn onder) de Bullebak, enz., thans begint men meer tegen het harfenfehimmige te weezen , daarom is het verMyf der doode fchaapen, joolt de bokkeboer , en meer anderen reeds verdweenen; en met een fchrikbeeld dat wezenlyk beftaat, verwisfeld ,• want nu wordt het zelve dus omfchreeven, daar komt de Brit aan, en onze kinderen hechten aan het ■ woord Brit, zulk een aakelig figuur, dat zy, op de voorfieljing daiuvan, fklderen, en zig aan het öuderJyke bevel onderwerpen, met zo veel gedweeheid, als een tam dat op het bevel desSlagters ten vierpoosigen mcordfchavoT gaat (ik verbieu Lezer eenige verweking te manken , tusfehen ,een Slagter met het Jag'beeft, en onze ouder» met hunne kinderen.)  Cf) Na dan de bovengenoemde bedryglnsr, nog nïïa* weinig tyds by ons in gebruik geweeft was, nam zekere Brit , te Londen woonachtig, het edelmoedig en rechtaartigBritfch be(luit,van zig in het watèr te verfmooren. Hier toe wierd hy aangezet , door eene' aandachtige befchouwing, van den tegenwoordigen toe» (land zyns lands. Zyn Punchkom, dat eertyds een geheelen vy ver was, had hy moeten heerfchappen in een klein napje ; de borften van zyn rok kon hy wel derdehalf voet over elkander leggen; zyn paruik benam hem het vermogen van , volgens de natuur, een half cirkel rond te kunnen zien, zo verfchrikryk veel was zyn hoofd geflonken; met één Woord , van dat alles de oorzaak zoekende, en van trap tot trap opklimmende, befloot hy, dat Engeland, onder de langzaame gramfchap des hemels kwynde, en welhaaft door een' geweldigen (lag verbryzeld ftond te worden. ,, Ik heb 'er de duivel „ van, zeide hy, in zyn vleijende taal, om iie flag „ aftewachten; vóór noch na myn dood, kan ik niet 5, ongelukkiger weezen, dan ik thans ben, door on„ der de betluuring van een hoop zotten te leeven." Hy fprong dan in 't water, en Verkoos daar toe de Zee. Doch deeze, met alles wat in de geheele natuur beftaat, een alliantie tegen de Britten aangegaan heb* bende, nam hem op één haarer rolwagentjes , waari mede zy de Zekafteelen naar verafgelegene gewesten voert , en rolde hem , angftvallig , half fmoorende , kermende, braakende enz., naar Holland, fmakkende hem aldaar van haar wagentje af, tegen het (Iran d, zo dat alles wat aan den Brit was kraakte, en hy uitriep. i God daar gaat Engeland! — De vrees voor zyn lana had zig zo fterk in zj n ziel geprent, dat zy 't eerde was, waar aan hy, van den val bekomen zynde , dacht. Om kort te gaan, hy raapte de brokken by één, en ging landwaarts in Het eerfte Menfch, of liever de eerde Menfchelyke gedaante , welke hy zag, was een vrouw , die, hem gewaar wordende, een allereisfelyklte gil gaf , en in flaauwte viel; de Brit liec haar leggen en ging voort Daarna ontmoette hy een eigenlyk Menfch , anders gezegd een man; deeze hem ziende, viel op hem aan , met zo veel geweld, dat hy, Monfieur Brit, werks genoeg had, om het ge-  (8) s-vaar des doods te ontkomen. In zyn foelie vaart Km hem een zwangere vrouw, die , door hem te ™e n, e e n "uip kreeg , daar na beviel, en eerik.nd ,„et een aUerakelignewaterparulk op, .er wereld bragt hebbende het wicht bovendien paarde pooten , en horens-want de vrouw had zig de gedaante des Satans doorverteld — Verder komende (nu ging hy reeds weer wa< la"8»n>«) hoorde hy in zeker huis, een moeder haare kinderen bedwingen, door te zeggen, Zar t «. f Bri' aan (de ongelukkige ^gelfchrnan verftond ook de Hollandlche taal, Lezer.) Dit alles Trof hem zo fterk, dat hy. uitriep , ,, verdoemt het land waarin ik geboren ben." Hy w.erp zig , zonder verdere overwecgingen te maaken, voor het Raadhuis der Stad. waarin hy zig bevond; en ze.de, eoede Hollanders ! neemt my in genade aan t ik " heb u niet beledigd , maar zy , die als een Legi" oen booze geesten, in myn land gevaaren zyn. - " Neemt my aan! want gy zult, te eemger tyd, " eaml'ch Engeland tog genadig moeten zyn > De deugdzaame Hollanders namen hern m genade aan , tn ook waren zy welhaaft gantfeh Enheland genadig. 6 George ! George ! zo 'er niets nieuws onder de Zon gebeurt, en dit oude thans wederom gebeuren moet! Och' J)eeze vertoogen zullen alle Woensdagen, al4mnietzo binnen ah buiten deStad,ï.ï\ fiuiv. uitgegeeven worden.  D E Z^WMMJBJEJK, No. 8. Wandeling door het gemoed vak een Mensch. Een droom. In een van myne vrolykfte burjen , was ik gaan- zitten, om den mensch in zyne wyze van leeven, natefpooren; om my te vermaaken, met zynë pogingen; met de gelukking of mislukking van dezelven ;methetoverweegen van zyne toejuiching of befchuldiging van iets daartoe gedaan te hebben ; met zyne gewoonte van te gelooven, dat hy werkt; met natevorfchen of hy vergeet, dan of hyvolftrekc niet weet, dat hy bewerkt word, dan of hy inderdaad zelf werkt; en ik fmaakte daardoor een zeer zuiver vermaak, doormengd met zo veel vrolykheid, dat het volmaakt metmynen aart overeenilemde, en dus myn ziel als geheel ingenomen had. Het fchaterend lachen, word wel niet in de eenzaamheid geboren, maar daarentegen wyst dan een enkele glimlach aan, A <*«  (2) dat het hart van alle kwellingen ontdaan , zig vermaakt; en dit was myn geval. De avond overviel my, en brak de geregeldheid myner overdenkingen af; de nacht i'cheen my het denken geheel te zullen beletten, maar ovei tuigede my integendeel, dat hy geen vermogen op myn denkend wezen heeft; want reeds flaapende dacht ik nog, en nog over bet zelfde onderwerp, (ik zou hier met de geleerde van zekere plooi kunnen fpreeken; maar alzo ik niet gaarne plooijen in myn ziet leg,om dat het blindelings moet gefehieden, want men moet toeltaan, dat de geleerden niet zeer duidclyk zien , wanneer ze aan dat plooijen zyn , Zal ik mvn kundigheid in de taal der geleerden verborgen houden. — Is dat niet groot van my Lezer !) Niemand zal zig nu verwonderen, wanneer ik zeg, dat ik in dien nacht gedroomd heb. —- Hoor dan wat de inhoud van myn droom was. My dacht een Mensch te zien, (ik kan niet bepaalen, of het een man ,dan wel een vrouw was; ieder weet hoe veel moeite men in onze tyd heeft, om, wakker zynde, daarover te oordeelen.en NB : ik (liep. Wel is waar, dat in ottze dagen de meeste oordeelaars flaapen, maar ik wil volffrekt uitmunten, en my dus me: niemand gelykftellen.) Het wezen dan dat Ik zag, was van eene vreezelyke grootte; Goliat dacht my, zou onder zyn arm hebben kunnen doorgaan, fchoon Goliat ook naar de Vredendaagfche mode der Dames gekapt geweest ware, en dit verfchilt zekerlyk byna twee  ( 3 ) twee voet op eeu Mensch. Om u een bekender gelykenis , van dat verfcbrikkelyke Mensch te geeven, Lezer, zeg ik u, dat het zo groot van lichaam was , als een hedendaagsch vernuft zig gemeenlyk verbeeld, groot van bekwaamheid te zyn; ondertusfchen is het laatfte een verbeelding, een harfenfchim , en zo ook myn Mensch, want is droomde. Men kan denken, hoe dat fchouwfpel my ontroer» de; evenwel hernam ik welhaast myne gewoone vrolykheid; ó, dacht ik, het isj tog een mensch, waarom zou ik dan vreezen, (hier aan kunt gy zien Lezer, dat ik gewoon ben vry gunftig over het menschdom te denken, want de algemeene gewoonte volgende, zou ik hebben moeten bevreesd zyn, om djthet een Mensch was, en deeze gewoonte is inderdaad niet zeer te berispen.) Na het gevaarte eenige tyd befchouwd te hebben, vestigde ik mynen aandacht op deszelfs mond, deeze was van eene mon» flreufe grootte,zelfs veelgrooter dan de evenredigheid van het Lichaam vereischte, waar uit ik belloot, dat myn voorwerp de Mode was,want zeide ik zulk een mond kan alles opdokken, doch dit befluit verloor weder al» Se kracht, toen ik in aanmerking nam, dat onze befchaafde Natie, de Mode voor een troetelkind houdt ; ik lachte toen ik myn voorwerp als een troetelkind btfchouwde , evenwel verviel ik weder tot myn eerfte befluit, vermits ik in aanmerking nam,dat0112e befchaafde Natie, de logen, 7 verraad, 'f bedrog, de laster, de vuile wellust, de dronA 2 ken-  co kenfchap, en meer andere zulke gedrochten, ook voor troetelkinderen houdt. Dus dan voor en tegen denkende, zag ik, dat myn Mer.sch de tong uit ftak; deeze was mede wel veifchrikkelylc groot, maar echter in allen deelen naar een Menfchen tong gelykende, dat is zo fpits en fcherp als een eist, zacht als fluweel, zo dat men gemaklyk kon zien, dat dezelve niets dan hetftreelen derlekkemy zou kunnen dulden. Na deeze tong wel befchouwd te hebben, dacht my, dat ik het waagde op dezelve te fpringen, Happende over dien brug, naar de poort welke zig teneinde van dezelve bevond. Deeze ook doorgegaan zynde,kwam ik, ik weet niet langs welke kronkelpaden , in een ruime vierkante kamer,maar, och goede Lezer! wat was ik ontfteld, toen ik myne oogen, in dezelve liet rond gaan! ik verzeker u, dat ik nu niet lachte:alles was even zwart en akelig, ja my dacht, dat de plaats der verdoemde zielen, niet akeliger kon zyn dat dit verblyf; daarom zeide ik, och! wisten de zon. daars, dat zy om hunne wanbedryven in zulk een plaats zouden moeten woonen, zy zouden zig bekeeren. (Myn Lezer,wordt vriendelyk verzocht, thans een weinig aandachtig ie weezen, en te vooronderftellen, dat myne woorden niet naar den letter opgenomen moeten worden; ik ben heden wat ernftig,) Na dan met veel vrees, het haartje in 't rond gezien te hebben , wierd ik verre van my af een vrouwtje gewaar; het zat in een hoek der kamer, geheel in een gedrongen, op de vloer; haar lichaam was uitgeteerd, en van alle Meeding  Cs) ding ontbloot. Bevende naderde ik het wyf je, doch zy fcheen de kracht niet te hehben.van zig op te kunnen beuren om my aantezien. Slaapt gy moedertje, zeide ik, en kreeg met een flaauwe ftem ten antwoord, wie zyt gy onkundige vraager ? hoe! zou ik flaapen ? neen,f de flaap is by my onbekend , in de plaats waarin ik gebooren en waarvan ik uitgegaan ben, weet men van geen flaapen, — ., waar zytgydan ,, van daan-?" —van den Hemel, — Hoe! „ van den Hemel! — gy zoudt een Heme„ lingzyn! gy! — daar ik geen andere bly,, ken dan die van armoede en verdriet aanu „ gewaar word, dingen waarvoor men zegt, „ dat de Hemeiingen niet vatbaar zyn, ó.gy „ zyt van het verftand beroofd." — Ik verze. ker u, dat de Hemel myn geboorteplaats is. —■■ „ Wie zyt gydan?"— Reden.— Ik lachte over dit antwoord en vervolgde; ,, maarmoe„ dertje, verbeeldt gy u my zo ligt iets wys „ te kunnen maakeh , gy Reden ! — gy ! — Niets is waarachtiger, (antwoordde zy) /* neem u ondertusfeben niet kwalyk, aan myn gezegde te twyfelen, want zekerljk benikgeheel onkenbaar, ter oorzaake van de geduurige mishandelingen , welken ik moet uitftaan. ———-• ,, Maar waarom verlaat gy deeze akeIige gevangenis niet." "■■ Mynebeflemnting is bier te moeten blyven. —— ,, Vree„ zelyke beftemming !" — Het is dus de wil van het heilige Opperwezen. Deeze woorden deeden my blooaen, over myne gedaane uit. roep; want Reden drukte zig uit, op een wys die my al het gewigt van haar antwoord deed ge-  (6) gevoelen. „ Waar ben ik dan, vroeg ik vet. „ volgens. ■ In het memcblyk gemoed. (antwoordde zy) „ Hemel! is dat zó groot! „ is dat zulk een akelig verblyf!" Het is volgens deszelfs waaien aart, flegts zeer klein, ja niet groot er dan noodig is, om my ten verblyf te verftrekken; maar de Mensch zelf, beeft het door "middel van valfche redeneeringen , fnoode gewoonten , en moedwillige blindheid, tot zo verre uitgezet, dat ik 'er byna my zelve in verlies, althans ten minften tot zo verre, dat ik, myn ftem verheffende, niet gehoord wordt. „ Maar op wat wy- ze zyt gy dus mishandeld geworden ? „ Hoe komt dit vertrek, volgens uw zeggen „ het Menfchelyk gemoed, zo zwart,zobe- morst? en hoe kan hetmetdevol- „ maakte wysheid, van het driemaal heilig „ Opperwezen beftaan, u in zulk een fpelonk „ te doen woonen ?" Uwe beide eer/Ie vraagen zal ik het laatst beantwoorden. —— Wat dan het Opperwezen betreft , ik zou in dit verblyf volmaakt gelukkig zyn , ware het, dat de Mensch aan zyne roeping beant. woordde; ik sou in myn eng vertrekje , dat, hoe klein, een paradys van wellust zou weezen , als vorftin gebieden , myne bevelen zouden gehoorzaamd, en myn geluk daardoor telkens grooter worden. —— Wel is waar , dat ik tiu , m plaats van te regeeren, moet\ly den; dat ik onderdrukt en gefolterd word; r.iaar myn wraak is ook in myne handen gegeeven , doch niemand dan de dood van den Mensch, kan myn tyd van wraakneeming doen  (7 ) Hoen beginnen; ja, hy , hy alleen, zal my in alle myne rechten herftellen , zal myn ftem doen gelden , en dan zal dit akelige verblyf, de Menfch ftraffèn voor al. Ie zyne mishandelingen ; dan zal bet hem ten bel ver. flrekken, daar ik, door bet vermaak te genieten van in myne -waardigheid berfleld te vieezen , alle geledene fmarten zal vergeeten , en -wederom een volmaakt geluk zal genieten. •—- Na deeze woorden een weinig overdacht te hebben , vroeg ik, of dan de menfch , efndelyk niet weder van haare wraakneeming ontfla. gen zou worden ? waar op zy my dus antwoordde, {Hit vervolg bier na.) Schelt van een aitnoodigings Brifje, ter begraavinge van de Engelfche roofzucht. In Nederland 1781. Tegen het laatst van de maand Ju ny. Wordt UEd. vryheidminnende Nederlander, ter begraavinge verzocht, met het Lyk van DE ENGELSCHE ROOFZUCHT. Om hetzelve te brengen tusfchen de klaauwen van den Hollandschen Leeuw, Patriot. Met een Oranje flrik op de Hoed. ha! ha! ha! ba! ha! Dat zal een wyn dootje weezen, Leczer.' Gepasfeerde Saturdag heb ik wederom zwak genoeg geweeft van ten Schouwburge te gaan , en ik wil u wel verzekeren,Leezer,dat, als ik het nog eens zo tref, ik 'er altoos zal gaan ; want nergens zou ik zo veel reden vinden om hartelyk te lachen. Gy weet dat de Galyroeijer vertoond wierd,maar «egt,  (*5 flegt, ja in allen deelen volmaakt flegt: de vrouwerj puilden om 'i hardst, en geleeken dik wils, twee van die beesjes, welken in den Maand Maart een Sut ■ntSturno krollen. De Heer PASsé die den rol van d'Olean vervulde, bouwde zig geen eerzuil;— eén menfch kan niet alles doen, en die alles wil doen loopt gevaar van uHtClachen te worden, De Heer Knolleman fpeelde voor Graaf, zo goed als hy kon, men kent zyne bekwaamheid. De Heer Foonttjes, die ons met fmart aan het z,tk wcezen van den kundigen van M ae.ul en deed denken, begreep dat hy als Lecraar fcheep kwam, cn daarom ook moeit preeken, ik zoti gaarne gezien hebben,dat hy zyn rol f op een ton fiaande, uitgevoerd had. De Heer G i s s e n , behaakte niet veel iof met zyn andreus , zyn zwak van altoos acties te willen maaken , vermoeide hem veel te fterk, ook verftond hy noch zyn gevjl noch zyn rol. Zyn uiikomft was geheel flegt , want de Zee voorby wandelende, kwam hy tot voor de voet lichten, en vertelde daar aan de aanfehouwers, dat de Zon zeer aangenaam opging. Hy wift niet dat dat gedeelte van zyn' rol, een dille overpyzing is. Zyne ouders zocht hy vervolgens in de wolken, en zo verders; alles was belachelyk, en ik lachte ook hartelyk, had my wel vermaakt. Het Balet en de Klucht waren naar gewoonte. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, al' mnme,zo binnen als buiten de Stad 9ai§ ftuiv. uitgegeeven worden.  D E X JL CM EB E IC N0. 9. Vervolg van de Wandeling door het gemoed vak een Mensch. . Een droom. J~\aar de Jlraf, volgens de heilige wetten der rechtvaardigheid, naar evenredigbeid van de fcbuld moet weezen , kan 'er ook geen Jlraf oneindig zyn; want een eeuwig lyden kan een andere graad van eeuwig lyden nooit zo weinig overtref en, als de grootfte euveldaad de gering/Ie euveldaad overtreft, om dat beiden de graaden van jlraf, bet eeuwige gemeen hebben. —— „Och,myn „ lieve Reden, (zeide ik,) fpaar de moeite van voort te gaan; want ik verzeker u, „ dat ik niets, of ten minlten zeer weinig van „ uwe taal verfta, althans weet ik niet, wat ik „ door dat eeuwige, waarvan gy fpreekt, „ moet verdaan." ó Hoe zeldfaam zyt gy : anders is datgemeenhk 't voorwerp, waar. ever de Menfchen 't meest fnappen, fchoon zy vooraf openhartig bekennen ,■ niets van dat A voer'  ( O voorwerp te weeten, en 'er ook, ten minflen aan deeze zyde van 't graf, niets van te kunnen weeten; maiir zo zyn de Menfchen , het is hunnen rechten aart, meest te fpreeken van dingen we/km zy minst verftaan. Laat ons dan van dit Onderwerp afftap* pen, en overgaan lot het beantwoorden, van uwe beiden andere vraagen. ,, Als 't „ u belieft, mir.zaatne Reden, (zeide ik,) ,, ja ik wenschte gaarne te weeten, hoe gy „ dus mishandeld zyt geworden, en ook hoe het komt, dat die vertrek, zo zwart, zo „ bemorst is."- Wat. bet eerfle betreft, antwoordde zy, ik heb u reeds gezegd, .dat tk , volgens de fchikking van bet Opperwezen ,in deeze myne woonir.g volmaakt gtlukkig zou zyn: ik zou bevelen geven, ■ en deëzen gehoorzaamd zynde , zouden den Mensch gerust en wel te vreeden dóen zyn. M-iar, laas! hy, de Mensch,wil wyzer zyn dan de Wyste; hy oordeelt ■dwaafelyk • dat myne bcveelgn zyn geluk benadeelen; is dezelve der balven ongehoorzaam ; en dat niet alleen, maar hy beeft een haat tegen my opgevat, en doet alles wat mogelyk is, om my van kant te brengen. Nu eens ftort by een fcheipbytend vocht over my uit, het welk , in myne oogen lopende, my belet te zien, en verhindert, van hem te kennen te geven, wat hy doet, en bocdaadig de aart zyner verrichtingen is; dan werpt by zig in de armen der wellust, die gehaate pat van bet m'euschdom, zy , die my door de kracht van haar vergij't, in onmagt doet vallen; nu boeit by my  ( 3 ) nty met de flerke. boei jen s van het ei genie» lang, en dan mishandelt by my weer, door behulp van het eifelykst gedrocht, de vi ces naamelyk van befpot te zullen worden, wanneer by tot my wederkeerde', mynen ftem geboor gaf, en dus zyn g.lukzaligbeiJ bewerk- te. Zie daar de oorzaak myner ■nis- bandelbèid; en wat de bemorstbeid, de on» aanzienlykheid van dit vertrek betreft gy ■moet, om daarvan een denkbeeld te kunnen vormen, weeten,.dat God gewild beeft, dat alle daaden van den Mensch, door zeker fodrt •van beelden, op de wanden van dit ver/rei., uitgedrukt zouden worden. 1— „ Maar, „ lieve Red^n, ik zie niets dat hoé bevlekt het gemoed reeds geworden zy, door bet volgen van baaien raad. men dien echter op nieuw moet volgen, en niet af mag laaten van haar te gehoorzaamen. —— Och, zeide ik in my zeiven, hoewenfchelyk ware het,' dat dit monfter van de aarde verbannen wierdt! (Het vervolg en ftot hierna.') UB. De Heeren Kurstrechters, (het is te duchten, dat dit woord welhaast de Gekken, huize-, zal doen weergalmen) woraen hiermede verzocht niet te fpoecig te zyn in het beoordeelen van myn droom; dat zy zig wachten van aan te merken, dat alle de genoemde vlekken in een zelfd gemoed kunnen gevonden worden, 'zy gelieven te begrypen dat het een droom is, en dus "teti onmogelyks mag bevatten: zy zeiven immers bevinden dagelyks, dat droomers niet denken, beftaaiibaar met de voorfchriften van het gezond verftand. 4jfr - . #. - 4- Zekerlyk behoef ik niemard te berichten, dathiereen Catalogus van den 1isecedf.l des Heeren G R. het licht ziet; want cenkelyk is dezelve reeds'in ieders handen— 6, Zegt deUitgc-everdagelyks, ó Hygaatfbitn. — De man lacht in zyn vuist om bet welgekikken van zyn voorneemen ;— hy heeft gelyk, maai heb ikongelyk, wanneer ik myne zotte Stadgenooten belach, om dat zy zich wederom koper voor goud in de handen hebben laaten doppen, en daarmede wel ie vreden zyn? — Doch dewyl hier plaats ombreekt, zullen wy ons gezegde by nader gelegenheid, misfehien wel geheel onderwacht, betoogen, door de Catalogus , te beoordeelen , te ontbinden , en te verklaaren. — ö Hoe veelen zullen dan hun 8 duiv. beklaagen ! — 'er zal byna eenalgemeene klagte uit Nederland opgaan.' — ha ! ha! ha! ha ! ha! Dtcze vertoogen zullen alle Woensdagen, al* omme,zo binnen als buiten de Stad, a \\ Jluiv, uitgegecven worden.  D E X CM MM M IC N°. io. Ferdinand , een gemeen man, maar vol looze en fchrandere (Ireeken, ging tot den Hoofdofficier van het Steedje, waarin hy woonde, en zeide. „Menheer, ik bin een „ gaauwediefom je te dienen, (even alsof die „ Hoofdofficier zig van gaauwedieven lietdie„ nen) zo groot als 'er ooit een in Amlïer„ dam geweest is, (juist als of men de groot„ fle fchelmen in Amfterdam moest zoeken ,) „ nou heb ik, motje weeten, een dieveftukuit„ gevoerd, zie je, en daarom diende ]y nou „ wel te weeten, wat 'er mit me gedaan mot „ worden." Naauwelyks had hy deeze woorden geindigd ,of Mynheer de Hoofdofficier graauwde hem toe, ga weg kerel, 'f Scheelt u in de harfens. „ Ja (zei Fer- „ dinand) dat hebje wel, 't fcheelt alle gaau„ wedieven in de harfens, want waren ze „ wys, dan zouwen ze geen gaauwedieven „ weezen; 't binnen zek ft erven de grootfte „ gekken van de wereld, nog grooter als de „ Schoolmiesters, en dan motten et by me z,,,,. al hiele gekken weezen." Ik A zeg  ( 2 ) zeg kere l, nerhaalcie de Schout, dat gj vertrekt , hier worden geen zelfbefchuldigingen aangenomen. — „ Ja zieje (antwoorde Ffr. x DiNiNn) zo weinig bin jelui aan deoprecht"„ heid gewend, dat je'er wegjaagdaszebyje „ komt, want dan deukje dat et de razerny " js<" h'y zette zyn gefprek met den Schout nog vfrder voort, waardoor zyn oogmerk dac hy met de zelfbefchuldiging had, openbaar wierd;doch vermits het overige my niet dient, en het geval asn veele myner Lezeren, moge. lyk wei bekend zal weezen, kunnen wy het hierby lanten. Zyt gy de Schout goede Lezer, ik ben Fepdinand, enkan my zei ven befchuldigen , van twee zinhinderende drukfeilen in myn laatst voorgaande vertoog, aclaaten te hebben. Zeg nu niet dat myn haiiéns ontfleldzyn, want dan zou ik ook befluiten dat gy aan de oprechtheid geen kennis had, en zulks zou met de dagelykfehe ondervinding ftryden; want im- ■ mers zyt gy Nederlanders! — ergo — Oprechten. — Ha! ha; ha! ha! ha! Pag. 6. Reg- 9. ftaat koopken Ledemaaten :f lees 'hoopken enz. My dunkt te hooren , dat gy u verwondert, deeze drukfeil voor zinhinderende te zien opgeeven, maar heb ik "er geen reden toe? zekerlyk: ieder weet dat de woorden, een koopken of koopje ledemaaten, in onze dagen iets anders betekenen, als deezen, een koopken of hoopje Ledemaaten. By voorbeeld, de l ieer G heeft een koopje Ledemaaten, dat hy op de prys van 4000c krooBen gefield heeft; want hy wil zyn dochter ,  ( s ) ter, fpyt alles wat haar hart voor de jonge heer L.... gevoelt,niet uithuwelykendan aan iemand die 80000 Guldens meê ten huwelyk kan brengen. —— De WelEd. Heer R,... heeft een koopje Ledemaaten ingekogt.en op een fraai bemeubeleerd pakhuis gebrast,welk koopje hem weeklyks 30 a 40 Gulden aan onderhoud kost. Mejuff. N.... heeft een koopje Ledemaaten, doch van een ander en veel groover foott, dat haar dagelylts al vry wat hoog komt, en behalven deeze braaveen aanzienelyke Lieden, zyn 'er in ons Land nog een meenigte Handelaars in Ledemaaten , waarom de misgedelde woorden, eene byzondere betekenis hebben , en daarom , door my onder de zinhinderende drukfeilen aangetekend moesten worden. Pag. 8. Reg 15. flaat kunnen gevonden worden; lees niet kunnen enz. Dit is zckerlyk een grove misdag, want door de aanmerking van de Heeren Kunstrechters, pofitif te del len, zou dezelve inderdaad brabbeltaal weezen, en ieder weet, dat die verhevene vernuften, CLacikbek , heeft 'er veel achting voor. — Ila! ha! ha!) nooit brabbeltaal fpreeken. In 't algemeen verzoek ik verfchooning, over het flordig corrigeeren van myn laatst voorgaand vertoog;en ik vly my de gevergde verfchooning ligtelyk te zullen verwerven, Choe weinig men thans gewoon is deeze of geene menfchelyke zwakheid te verfchoonen. Men is in onze dagen geftreng, doch niet dan om dat men in de uitgebreidde zin deugdzaam is) ik vly my dan verfchoond te A 2 zul.  co zullen worden,wanneer men van de oorzaak myner onachtfaambeid bewust zal weezen, weet derhalven goede Lezer, dat ik my zelf niet was van verwondering, toen iit my nederzettede, om de proef van De Lachebek N. roeder, die met een bevallige zwier, de gegallonneerde klep van zyn rokszak opende, en het werk 'er in (lak. 1 *■ De. groote Raay zal hier denltelyk wel gevamen blyven, dacht ik, maar Raaï weet wel dat de zedelyke wereld ook wys ge- fchaapen is: zonder Gekken kan de. zelve niet betraan; want ze beftaat nies  C 8 ) niet zonder gekken. Dit moet u troosten over uw bruine kiel, zeide ik tegen Jan, die my gaapende had Haan aankyken. Kom gaan wy ons een weinig verveiTchen. Wy gingen langs de kant van een gragt. Geen tien fchree- den van ons af viel een Meisje in dezelve. Tan vloog van mv af Ik zag hem op 't zelftle oogenblik in 't water, en liet volgende oogenblik wierd hy met dinzende hartelyke dankzeggingen overlaaden. - Dit is Pocls wysheid in de Schepping der zedelyke wereld. Jan! eene gegarneerde rok, zou u heden evenwel te zwaar geweest zyn. — Zekerlyk zou de zwaarte van het goed M hebben doen zinken, en dit lieve fehepfel zou waar- fchynelyk mede omgekomen weezen. Wat dreef gy gelukkig voor dat bruine zyltie af, naar de haven van het ware genoegen! lk zal myn boek on- denusfehen weerom haaien. uw hart, Jrm, zal met het hart van de nooitvolpreezene Raay,beter Sympatifeeren, maar gy kunt niet leezen, . Eduard kan niet denken, gy gevoelt, —— Eduatd moet leeren, 't is Gods wysheid alles wat wy zien , Jan, ik vind hoe langer hoe minder verfchil tusfehen uw bruine kiel, en de gegaloneerde rok van uw' Broeder. — De Moor is zwart __. dit bekoorelyke Mysje is zo blank als de Sneeuw. —— Beiden hebben ze hun aanweezen ontvangen. Myn lieve Jan, 'er is flegis éc'n geever, ccn werker. Het lieve kind zag my, ' zy gevoelde, de waarheid word door de eenvouwdige Natuur altoos omhelst - zy bloosde. Ik vestigde myn oog op eene doordringende wys op haar oog ik kon in haar hart leezen. -— Jan, zeide ik, gy zult haare dankbaarheid in eene oneindige reeks van oppasfingen blyven ontvangen. — Ik zegen uw bruine kiel. —- 6 Gy zyt niet te kort gedaan. — Gods wysheid ! Neen Jnn, gy hebt Raay niet noodig. Cyzyt met uw deel reeds vergenoegd — - wyallen moeten vergenoegd weizea; God regeert. — Onze eeuwige Gelukzaligheid zal ook vergenoeging weezen. Klim weer op de bok. Deeze vertonnen zullen alle Woensdagen, al. emme,zo binnen ai* buiten de Stad, 'i i| ftuiv. uitgegceven voorden.  D E X JL CM MM M M N°. 12. De Zonneschyn. In de zachte en koesterende draaien, der ver* kwikkelylte morgenzon, had de herder Amintas, zig op een aangenaam bloemenbed nedergelegd (hoe zielftrelende is niet de Poe» tifche llyl ! — hoe veel verfchillen de voor* gaande woorden nier,met deezen ,welken de r.aak echter even'goed uitdrukken. Amintas lag op een morgen met zyn gat in V gras. ■ ha! ha! ha! ha! ha! ) „Ach! riephy ,, vol verrukking uit, ach, mogtookmyn zon „verryzen! mogtikmyook met het genot van „ haaronfehatbaar byzyn verkwikken! raogt my„ne aanbiddelyke Roozemond verfchynen! „Hemel! hoe gelukkig zou dan de verliefde ,, Amintas weezen" ! De Minnaars zyn juist niet gek, maar zy gelylten echter zeer veel naar fommige Gekken, want beiden hlyven ze zonder ophouden voortfnappsn , over het voorwerp, waar door zy hun verftand verlooren hebben; dus fpreekt de Dichter altoos over de Poëiy i de Wysgeer over de Philofo > phie; de Duivemelker over zyn kroppers ert tuimelaars; menig Theologant altoos over de val van Eva; de Zwierbol over zyn nacht partyen, en de Minnaar over het voorwerp zyner aanbidding. ■ Het was derhalven A niet  (2 > nies meêr dan natuurlyk, dat myn Amintas, op zyn geurig en zacht bloemenbedje bleef leggen klaaaen en wenfchen,tot de zon reeds naby bet zuiden was gekomen, en den Herder dus iets meer dan eene aangenaame koestering deed gevoelen, ja hem noodzaakie van zyn aangezicht te verbergen, en de bebohverkte uitgang der tenvouwdige en natuurlyke cieraadjen van den herderlyken Disch (wat zegt gy Lezer, van deeze dichterlyke befchryving van eens herders achterften? ha! ha! ha! haj ha!) de milde omhelzing der flraalen van de groote Dagtoorts, deelachtig te maaken. — Naar maate de zon meer rees , naar maate wierd dezelve, den Herder ook lastiger , des hy verdrietig over het vertoeven zyner Roozsmond opftond , en vertrok , zeggende, het byzyn dat eerst verkwikte, is myeen last geworden.' Daarisgeen ondetfcheid,zeide Silvan- der, die ongemerkt Amintas, beluisterd had , tusfchen uw zon, en die, welke de gantfche aardkloot befchynt: naar maate Rozemonu in de loopbaan baars levens vordert, naar maate zal zy u lastiger worden, hoe verkwikkelyk gy haar byzyn thans ook moogt vinden. Amintas beefde van gramfchap op het hooren van deeze voorfpe'ling , greep den propheet aan; maar op het zelfcL' oogenblik, dreef 'er een bruine watetwolk voor de zon, des Amintas zynen vyand losliet, en uitriep, ,uwe prophetie zy waarachtig, maar myn zon zal niet beftendig fchynen, het Opperwezen heeft een meenigte andere bruine wolken gefchapen, deeze of geene van die, zullen zekerlyk myn zon nu en dan verduisteren, maar immers is niets  (3) mets op aard bertendig? ó goedheid! want het bruine wolkje zal weder over- dryven , en dan zullen de ftraalen van myn zon wederom verkwikken. Vaarwel SilvaNDer , ik blyf by myn befluit, en zal my ongetwyfeld aan Rozemond verbinden. Volgens het oordeel van Lachedek, toonde Amintas , dat hy van de bovengenoemde gekken wel diende uitgezonderd te wor. den . - inderdaad hy was een verftandig minnaar, of dat het zelfde is, hy was een wonder. . # 0 « Een hedendaagsch Autheur naar het leven geschetst. \/"raagt gy wat wezen 't is, »Dat in dat mcrfig hok niet anders doet dan zoeken, In meer dan duizend boeken? rt Is een Autheur, myn vrind. —— Hoe,een Autheur \ — Gewis. Dus armelyk gebutst l Maar zie zyn Meesters woning,... De Autheur is onderdaan; de Boekverkooper koning. Maar wat tog zoekt die man? Wel bouwftof, waar uit hy een Quarto maaken kan. Maar moet hy dan zyn werk uit andre wer. kef! trekken ! Gy zyt een gek der gekken. Zyn Vorst betaalt hem voor het lyden van die pyn. ,. Zo hy oorfpronglyk dacht, zouhy geen dienaar zyn. ^ De  C 4) De goede Lezer zal Lachebek geredelyk toeftemmen , zodanig een Dienaar , niet te v.eezen, want, en dit is ten ailerduidelykireri zichtbaar, want Lf.cw bek denkt oorfprongelyk. Ook worden de oudheidbefchryvars verzogt, zig over liet voorgaande afbeeldfel n.et te beigen, wy weeten dat zy niet oorlpronge. lyk kunnen weezen, uat zy verpligt zyn anderen na te fchryven ,• doch daarom zyn zy niet te minder groot, ó wy erkennen hen gewillig voor zodanig; ondertuslchen is 'er veelerlei grootheid, deeze is groot hierin en die daarin, zo is de i oudheidkenner groot in veel te kunnen onthouden, en wat is dat niet eene heerlyke grootheid! want die veel kan onthouden , kan veel vertellen, en die veel kan vertellen, gaat door voor een wys man, en voor een wys man door te mogen gaan, is, iets heerlyks 1 ergo; veel te kunnen onthouden is een heerlyke grootheid. - Geen wonder daarom, dat 'er zo veelen met cie grootheid pionken. — ha! ha! ha! ha1 ha ' * 9 « ZD I- C H T J E. o 't ooitgedonderdheeft,datali'deBergen kraakten; Zo ooit het blixemvuur heeft Stad by Stad verbrand; Indien de winden ooit de dorre rotfen fchaakten, En ze overvoerden naar een afgelegen land ; Zo ooit een dikke dtom van zwaare ha- gellieenen, De gantfche Wereld om gemis en fchaê deed weenen» Zo  Cs) Zo ooit één fchok al de aarde in Hukken heeft gefcheu'd; Dan is het vóór myn tyd gebeurd. Is dat nie. fterk , Lezer? Vermits ik tog aan myn verzaameling van Ve zen ben , zal ik 'er u nog een mededèelen; doch voor de hand weg, ik verzeker u, dat myn flegtfte nog beter is , als de beste , welke men in de bundeltjes van onze heden. daagfche genootfchappen vind. Apro, pe,zo aanftonds zal ik u iets van die genootfchappen zeggen, maar eerst ons versje', ik heb inderdaad een goede bui, deeze week hebt gy veel te veel voor uwe twaalf duiten , maar ik zal 't u'op een andtre tyd we! weer betaald zetten, ó ik ben 'er vlak achter. NW I S K U N S T I G B E W Y S. immer zal een vrouw bekennen, dat de man haar overtreft; Maar ze veinzer,; want zy hebben zulks voorlang alreê befeft; En 't bewys is onweerlegbaar : pronken zy met muts of fak , 't Zy zo, maar de grootfte ftaatcie, ftellenze in het mannenpak. Dat 's in de knip wyfjcs! ha! ha! ha! ha! ha! Nu van de Genootfchappen. Onlangs is my een nieuwlinsts uitgekomen boekje in de hand geflopt, waarvan ik byna niets durf melden , uit vrees dat myn Lezers het zig moeten belgen, want het is zeker.yk A 3 Cre-  Creticq, maar tevens ten uiterfte morfïg, het draagt den naam van Venus en Cupido, of het Tooneel der Liefde , en is, gelyk men zegt, reeds verboden. Wat 'er van zy, wy achten het onzer beoordeeling onwaardig, fchoon 'er ook trekken in zyn, welke Lachebek kunnen behaagen , onder anderen de volgende, betreffende de hedendaagfche genootfchappen , luidende als vols{t,- In waarheid, ik befcheiiw den digten drom van Nederland fcbe Dicbteren, met groet vermaak , en harst van fpyt, wanneer ik dezelve by een kraag vogels boor ver ge» lykcn, want immers wil men bezveeren • dat deeze ver. gelyking in allen deslen naauwkeurig is, zyn, vraagt men, zyn de verfchillende Genootfchappen, niet als zo veele kotijcn , waar uit de kraag, ever bet algemeen genomen beftaat' Hoort men met , eeven als by de vergaderde vogels , een verward gerommel, van alle kunst ontbloot? Welkeen hoonl Maar wat tog wil ven dan ■van doorluchtte vernuften ? dat zy zig, geheel flaafscb , aan kunstwetten zouden onderwerpen ? —Zingt een Dichter, die de natuur volgt, niet verrukkeiykï Ja is hy niet reeds groot, indien hy flegts den Raaf naby kunt ? enz. enz. enz. — Wat dunkt u, Lezer, is deeze trek niet fyn ' Wat my betreft, ik heb 'er my reeds menigmaal mede vermaakt, want deeze of geene genootfchaplyke Dichter ontmoetende, dacht ik altoos , zie daar 'er een uit de kraag; en zou Cato op die wyze niet wel aan 't lachen gebragt hebben kunnen worden? 1-> •*• Gy weet Lezer, dat het kleine getal van onze Tooneelrtukken, wederom aangevuld is geworden, met de Spreekknde Scrildery. Zangspel. Gevolgd naar. het Fransch van Ansau.me. door Bartholomeus Ruloffs. Lachkbkk heeft het met het grootfte geduld van de wereld ten einde toe geleezen en zien vertoonen, maar — al wederom het oude maar; doch ik verkies niets van de reprefentatie, maar het een eu ander van het Stukje zelve te zeggen, en wel op  (7) ©p de aller befcbeidenfle wyze, om dat om dat ik dat au zo eens in myn hoofd kryg. Wv Iachebek, Haan dan alle kunstkenners geredeIvk toe dat een Opera niet met de natuur vergeleken molt worden; maar wy willen zulks niet betrekkelvk gemaakt hebben, dan op het zingen daar in voorkomende, en wygeeven den Heer Kuloffs ook gelyk in zyne Helling, dat men , by bet fcbtkhn van verren op Muzyk, met de dichtkunde een meimg de band dient te ligten, maar dit toegedaan zynde, 1S ons gevoelen, dat het geval, de fchikking, eu de verfen , met de natuur , met de toonteiwetten en met de Dichtkunde kunnen en moeten overeenkomen. Geen kunstrechter Cniet een Zotte fnapper , zo als onze hedendaagfehe meest zyn, maar een kundig kunstrechter:) zal weigeren hier aan zyn zegel te hangen, doch dan is 'er op het tegenwoordige zangfpel al vry wat veel te zeggen, wy zullen het een en ander den Lezer, onder verbetering Cis dat nu met nederig van Lachebek) voordraagen. Waarom moet Cassander juist het hoofd door het fchildery (teelten ? Is dit niet eene aller armfearngite toevlugt om eenige vinding in het Stukje re brengen, en den aanfehuuwer tot lachen te dwingen? kan'er iets onnatuurlyker bedacht worden, dan dat de aanwezende perfoonaadjen niet zien dat er een levendige kop door het fchildery tteekt? niet.hooren dat die kop fpreekt,daar dezelve ten mintte zo hart fpreekt,dat de naast byzynde aanfc»ouwers het kunnen verdaan? Wv oordeelen dat de lieer Ruxoffs , het Stukje, tzy om de Carafters, 'tzy om de Muzyk, der vertaaluig waardig oordeelende, in de bovengenoemde vinding verbetering had moeten maaken , door Cassanoek, flens achter het fchildery te laaten(taan,en hemmee te doen fpreeken, voor dat hy zig tevens ontdekte, want dan had alles waarfchynelyk geweest , en liet Itukie niets van zyn kracht verlooren. De dwaaze menigte zou dan wel minder gelachen, maar den vertaaier echter den lof tier kundigen, weg gedraa,- gen hebben; en wat Van dit beiden is verkie- zelvk ? Zie' hier verders C om dat wy kort moeten zyn) eeaige aanmerkingen op des Autheurs verfen. pa& 4.  ( 8 ) Neen, Colembine , nimmermeer zal ik de pligt van fcbaamte en eer enz. maar heeft 11'abelle die pligi, dan reeds een of meermaalen ie buiten gegaan ? _ Wy meenen dar zy nimmer hid hehooren te zeggen. Pag. li. zegt Colombine, zie nu, boe uwe zaaken ftaan, en pag. 15. wederom gy ziet bee hier uw zaaken/lam, is dit wel fraai? pag. 16. hoezeer bet my mishaagt, moest mishaag'' zyn, docli dan klonk het nier op 't voorgaande vraagt —- pag. 28. want beide zyn haare ouders overleden , zekerlyk een gewron- gene woordfchikking. pag. 29. 'k/Jeb aarde en zeen doorkruist, de getekende e , maakt de regel te lang. — Op dezelfde pag En kom nu van Cayen» tie. — Cayenne is naar ik ' reken , deeze verdeelde regel is mede te lang. Ik weet niet op wat grond de Heer Ruloffs pag. 50. M'ontdekt voor men ontdekt kan zetten, daar het woordje men geen ar kapping leid , om dat het, afgekapt , voor me of my kan genomc-n worden. Ook twyft'el ik niet of zyn Ed. z.il zig pag. 57 vergist hebbes, in de regels met deeze uitgangen op elkander te laaien volgen, Welaan Toonen Nederflaan Verlehoonen Casfander Leander. Vermits 'er nu drie fleepende regels op elkander volgen. Zyn Ed's houde ons deeze aaamerkingen ter goede. Lachebek, zou ook gaarne de kunst helpen opbouwen, al ware het dat hy flegts als opperman de fteenen mogt aandraagen. Ha! ha! ha! ha! ha! Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, al. omine,zo binnen als buiten deStad,aït\ ftuiv. uitgegeeven "worden.  D E N°. 13. TJal halhal ha'.bal — Wel dat fcbelmtje f * z ba\ha\ba\ba\ha! > ■ j/fc zal hem lik- ken ! ——. 6, het zal een /foute knevel voorden* —— jou guit! —— zulke dingen reeds te onderneemen , en dat voor een kind van diejaaren! —- dat 's een olekert! — ba l hal bal bal ha! ——- Maar ik zal u uit den droom helpen, Lezer: want zekerlyk, weet gy niet waarom ik zo hartig; lach, en waarmeê ik my zo geestig vermaak; hoor dan. — Myn Antagonistje heeft het ongeluk gehad, van zyn pasquilletja aan deezen en geenen mede te deelen, waar door het dan ook in myn handen gekomen is, en zulks kon niet misfen, want daar Lachebek overal komt, moet hem ook alles ter 00- ren en in handen komen. Daar nu myn vreezelyke vyand (ha! ha! ha! ha! ha!) tog nog toe niet heeft kunnen befluiten, zynen arbeid, der wereld mede te deelen, vind ik my verpligt zulks voor hem te doen. Zie hier dan het zo veel geruchts makende pasquil. NB. De Lezer gelieve niet kwalyk te neemen, dat het niet met een opfchrift of hoofd pronkt; ik heb het in dien ftaat ontvangen, denkelyk is het ook.in dien ftaat, uit des Autheurs pen gerold: ik voormy zouten minsten zeer genegen weezen, te gelooven, dat het zonder hoofd gemaakt is; ha! halhal ha! ha! * A We  -co jVie beeft tot rechter u verheeven, Ja wie heeft u den magt gegeeven t Te maaken veeier ley pasquil, Gy doet maar alles wat gy wil, Dan gaatgy eens inuwpasquillen, De Admiraal de Ruiter villen , Dan rost gy de Commedie troep, Maar zie, zy agten V als een poep. Hoor Lachebek , lacht tog niet meer, . Doe liever uwe kindren zeer, ' U, voegt een flok en plak te voeren , De kwaade jongens kunt gy loeren. Maar mannen van een groot verftand, Die vreezen niet voor uwe hand. Dech vrienden laat bet mensch maar fchryven, Al wat hy doet is om de fchyven. Ha! ha! ha! ha! ha! — Zie daar goede Lezer, wat zegt gy'er van, zal het niet vry wat veel inhebben, te ftaan, voor het vermogen van zulk een vreezelyken vyand? Wat is het fchryvertje taalkundig! hoe Dichtkundig! en wat al vinding is in zyn werk verfpreid ! met één woord, wat is hy groot! — dit alles zal my wel niet doen aarfelen, maar echter beletten, van my tegen mynen vyand te verdedigen: ik zal my houden aan het Amfterdamfche Spreek, woord , die een' jonge {laat, is gek. Zie daar Lezer, het nieuws, dat ik u van myn Antagonistje kan mededeelen, zo dra ik nu verzekerd zal zyn wie hy is, zal ik u zyn' naam bekend maaken, en dan weet gy alles; men geeft my wegens dien naam wel alle mogelyke verzekering; maar ik moet het van den man zei-  (3) 2elven hooren, want ik wil rechtvaardig, dat is, ik wil zeldzaam zyn. Ik kan evenwel niét onaangemerkt laaten, dat myn pasqtnlfchryvertjemy voor een School, meester fchynt te houden, ——— een School- meester, halhalhalhaha! ja,och!dat ik Schoolmeester ware! ik wil u wel zweeren, dat ik dan alle myne Medearbeiders den oorlog zou verklaaren; ——— ik zou ze doen beven, wanneer zy flegts den naam van Lachebek hoorden noemen; ik zou door alle mogelyke middelen die gekken het gezach ontwringen; ik zou tegen hun fchryven, ja by de huizen rond gaan om de onderste overtuigen, dat zy hunne kinderen ongelukkig maaken. ■ Maar inderdaad , Lezer, zou ik niet een kluchtige Schoolmeester zyn? ——— trouwens, ik heb'er wel reeds eenige gelykenis van; want immers hebben 'er reeds niet weinigen een plak van my gehad! Die gedachten vind ik waarlik goed, en ik verzeker u, dat ik by gelegenheid deeze of geene te pronk zal zetten; —— doch alles in de kunst en uit liefde. — Nu genoeg hier van. Bede ym een Stuurman , die Schipbreuk geleden heeft. A lregeerende Opperkoning! 'kZie myn Scheepje thans geflrand, Strandde het door uw befchikking, Of, door deez' myn zwakke hand? 'k Durf het eerfte niet bepaalen, A a Schoon  C4> Schoon myn hart 'er zeer toe nygt, Maar ik vrees ook dat myn reden, My ter gunst,te fpoedig zwygt.—Hoe het zy, men zal tog zeggen, Toen zyn Scheepkea is geftrand, Heeft hy zig aan boord bevonden, Had hy 't roer zelfs in zyn hand. —— Ïa, ik had het roer gegreepen, in ik ftuurde al wat ik kon, Maar was 't wonder dat een onweer, Myn vermogen overwon. Immers was ik geen voorzegger, ——• Groote God , red dan myne eer, Breng my in het vlotte water, En geef my de rust tog wéér. Ik vorder van u, Lezer.dat gy, na dit dicht, je geleezen te hebben, het nog eens zult liezen; dan wil ik dat gy het zult trachten te begrypen, zowel naar den letter, als naar denverborgen zin; dit gedaan zynde, moet gy overweegen in hoeverre het vernuftig is, dan in hoeverre het kunstig is, zo wel ten aanzien der [taal als dichtkunde , eindelyk moet gy het veigelyken tegen het Dichtfhik van myn Antagoniftje, en dan oordeelen oi iknietverr pligt'ben , het jongetje te verdraagen; ofikmy niet met reden houd aan het reeds opgegeeven Amflerdamfche Spreekwoord , die een jonge /Iaat is gek. IVlyn pasquiirymertje zal, mo- gelyk, hierop aanmerken, die dan geen jonge maar een man (laat is niet gek. Ergo ben ik niet gek,~ goed, maarErgo ben ik ook geen jonge.— Och! - och! — Mannetje. Zie toe. ó! Ik ben zo groot.  C5). poot, —- Ik zou u door het in beweeging brengen van myn kleine toon kunnen doen beevenl - -hai ha! ha! ha! ha! Spreuken. List vermag meer dan moed' enylapperbeid. Wat Nederlander zal tegenwoordig daaraan twyfelen. God beeft de wereld gejcbaapen; de irraave vorjien ,bebbengedtiurendeeenige tyd,de rust en vrede op dezelve doen woonen, maar de Britten zw thans bezig, alles om te keer en. "■ # « # Eensgezindheid overwint bet geweld. God geeve dat wy daarvan eerstdaags de waarheid mogen ondervinden. Het is gélukkiger mder eene deugdzaam: beftuurder levende, verdrukt te worden, als onder een onrechtvaardige Vorst, te bloeijen. * « * My dunkt ik word vty ernftig,Lezer; t fcnynt waarlyk dat de tegenwoordigetydsomftandtgheid, ook invloed op myn vrolyken aart heeft; ik geloof inderdaad zelf, dat het waar is; als ik voor myn fpiegel fta, verbeeld ik my 'er zeer betrokken uit te zien. Ik tog heb echter geen obligatien in de O. I. Compagnie, die thans het vermogen hebben , van hunne bezitteren te doen beeven. St. Euftatius kan ik voor geen duit debiteeren. De naamen van St. Marlio «n A 3 Sa*  co Saba liaan noch iu myn Journaal, noch in myn Memoriaal, noch in myn Grootboek. Coffy, Thee of Chocolaaden, gebruik ik .niet, want myn maag, heeft zig verdeeld tusfchen Amtlerdam en Weesp , en waarlyk niet zonder reden: een goed Patriot leeft zo veel mogelj k zy, Oeconomisch , daarom drink ik , met veelen myner Stadgenqpten , niet als bier en water, geen water ondertusfchen dat men in fchuiten, maar dat, het welk men in vaten haalt, — doch alles met masten. ha 1 ha! ha! ha! ha! —— Hoe mag het dan komen , dat de tegenwoordige tyd zo veel indruk op my maakt,'t zal zekerlyk medelyden weezen, — medelyden! — ha! ha! ha! ha! ha! — Ik moet my byna een half uur bedenken , om te weeten , wat dat woord eigenlyk betekent, begryp dan,Lezer, of ik niet een zeldzaam wezen ben; —— over 't algemeen genomen , zou men my, door de bovengemelde hartstocht bezield zynde, een mirakel kunnen noemen, en echter geloof ik, dat het medelyden my zo ernfiig maakt, want het zy ik waak, of fluimer, of flaap, altoos zwerven 'er voor myne oogen , een meenigte Waagdraagers , Pakkers, Schuitenvoerders , Sleepers , Kuipers, en nog veele duizende anderen, die zig ten uitterflen bedroefd en wanhoopend aanflellen, ■ wanneer ik myne oogen op hen vestig, zucht ik, hunne vrouwen doen wy weenen, en hunne kinderen; ■ maar, zo voortgaande, zou ik ligtlyk dit Vertoog tot zes vellen kunnen doen uitdeijen , want alles wat Redekundig is, of daar aan grenst, laat zig uit-  (7 ) uittrekken als kokinje ; meetodan duizend Schryvers hebben zulks reeds ten overvloede getoond. —— Kom, Jaat ons vrolyk zyn, wy zullefi niet eeuwig op deeze wereld leeven, en zo dit geen troost is, dan is 'er ook geen troost te vinden. Frederik de Rechtvaardige, Toneelspel, IN DRIE BeDRYVEK. ÜOOR JaN VAN PANDERS. De Autheur geloove vry het zeggen van de Schry» veren der Vaderlandfcbe Lettcroeffeningen ,naamlyk, dat zyn Ed. eenige gefchiktheid, voor dit foort van Schriften heeft; want dit Stukje bewyst zulks ten allerduidelykften. (tusfchen beiden zy de Heeren Buis en H. VinkeLes gepreezen over hun plaatje, tot dit tooneelfpel behoorende) Wy vinden in het (lukje veel goeds, evenwel heeft het ons ook doen lachen , en vraagt de Heer van Panders , waarom? —« om dat het weêr zo fchnkkelyk benoot is. ha! ha! ha! ha! ha! Waar toe tog dient het over¬ tollige ? man behoeft immers geen onkundige, of geheel onoplettende Lezer te vooronderftellen ? - — als Stoffel' pag. 149 zegt, daar ... daar ginder, is deeze noot, by ixyit met de band, dan niet overtollig? ■ Waarom pag. 150 gezet, Arnold, t:gen Johanna, daar hy zegt, maar nu verder van die preek, Vrouw', en ieder reeds weet dat Joh anna zyn vrouw is. Het zelfde zy gezegd van, Stoffel tegen Grietje, pag. 155 en pag. 156 Stoffel tegen Arnold, wederom pag. 162 Stoffel tegen Grietje: en pag. 171,de Koning tegen de Geknielden, want onmiddelyk volgt 'er op, Jlaat of . . . tegen wie zou dit anders gezegd kunnen worden? en zo vervolgens liet geheele Huk door; onder anderen munt deeze, op pag. 143 zeer fterk uit, Arnold zegt, kom laat ons wat op deeze bank gaan zitten , en de noot zegt , zy gaan zamen op dl gemeene zitbank zitten. — hu! ha!ha! ba.' ha! De  <8) De Authenr heeft o«k niet weinig gefiootenopeon andere klip, dienamelyk, waarop de toneeldichteren geraeenlyk ftooten, ik meen de taal van het gemeenevoik; 't is zekerlyk hinderlyk wanneer men ArNolo pag. 156 tegen Stoffeltji hoort zeggen, z» lang zwygen als gy een kind zyt, en hy daarop laat volgen: als je by Mndcrs bent, dan kanje meipraateti, Dit diene tot een ftaaltje , de oplettende Lezer zal ons geredelyk toeftaan, dat de Heer van Panders , dit punt geheel onachtfaam behandeld heeft, Pag. 167 zegt Letnew tegen Michel ; wel aan dan , als gy wilt, kunt gy, en uwe dochter, met deeze lieden enz. maar hoe kon Letnew weeten , Idat Klaartje, de dochter van Michel was? Wy Lachebek, ge- looven dat de Autheur dit niet opgemerkt heeft. De Dichter zou zyn ftukje veel natuurlyker hebben doen weezen , indien hy den koning geene alleenlpraaken had laaten doen; de kundige wereld gelooft niet, dat een vertiandig man in zyne eenzaamheid zó luit denkt, dat een ander 't kan booren. De Autheur had het zevende tooneel van het derde Bedryf wel wat kunnen verkorten, 't zou zeer verveelend vertoond worden. Het karakter van den vorst te doen kennen is het hoofdoogmerk , maar dit had kunnen gefchieden, zonder deeze langwylige raadsvergadering; in een tooneelfpel moet alles met kunsttrekken gefchieden , dan word het meesterlyk, dan ziet men eerst recht dat de Autheur Bekwaamheid heeft. —— Een tooneelfpel te maaken is een zeer moeijelyke taak, en vordert veelerleije kundigheden. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, al. omtne,zo binnen ah buiten deStad,ki£ ftuiv. uitgegeeven worden.  D E X JL CM MM M IC No. 14. Volkomen bewys dat NeSrland Engelsch gezind is. Predikatie. Dwaaze en nieuwsgierige toehoorderen! Dasr wy op dit korttiondig heden wederom by den anderen vergaderd zyn; daar ik myn houte broek wederom heb aangetrokken , om eene der gewigtigfte waarheden , welken op de perkamente rollen der ondervinding aangete. kend ftaan, te verhandelen, wensch ik, dat dit verhandelen , dat die waarheden , welken ia onder een lekkere pyp Canasfer, en een heerlyk glaasje oliachtig rynsch,overdacht heb, zo veel geweld , op ulieder veronachtzaam, de zielen mogen doen , als of gy op de aarde nedergeploft zynde, ten grondflage verftrekten, van een tooren, nog hooger.nog trot. fer, nog fteenryker, nog zwaarder, nog 011verzettelyker, dan het fiepertje van een toorentje.datopden Boerentemp! te Deiemen ftaat! want dan, myne Nieuwsgierigen! dan zouden de oogen van uwen geest geopend worden; dan zoudet gy zien, dat de magtige klaauw der ondeugd, u werkelyk tegen den grond geduiveld heeft,dat de hemeltergende tooren van A zelf-  ( 2 > zelfbedrog op ulieder basten gebouwd (laar,, dat gy gevaar loopt van daaronder te verfmoo ■ ren, ja dat gy waarlyk ongelukkig zyt, myne Elendigen! Da woorden van mynen text zyn deezen ; woorden, welken u niet onbekend kunnen zyn , is het flegts dat het u allen niet in den memoriebiw geflagen i«. Met lETREKKlKG- Ik zal in het verklaaren,uitbreiden en toepasfen van deeze woorden, zo veel my mogelyk zy , van den algemeenen weg afwyken, dat is ik zal kort zyn, op dat de duivel u niet aanvechte, en doe gelooven, dat ik ulieder nieuwsgierigheid wat voor het maffïe zoek re houden , want, myne Rampzaligen ! die boosheid zy verre van my. Gevoeglyk kunnen wy onze textwoordea verdeelen in twee deelen (1) in met (2) in betrekking. Verders onderzoekeu (A) hoedanig het woordje met gefpeld moest worden (B) van welk een betekenis het is. en [C) wat het woord betrekking zegt. Wy zouden deeze deelen A , 15 en C , wederom in veelerleye onderdeelen kunnen verdeelen , en dus maaken dat uwe koppen fuifelden, dat ulieder dwaasheid het onmogelyk na kon gaan; maar, wy willen zonderling weezen. — Sela! (A) Wat dan de fpelding van het woordje met aangaat, myne Elendigen! het zelve moest met eeaji op 'c einde geboekftaafd wor-  (3) worden , om dat het van het woordje mede afkomt, en dezelfde koppeling, waar toe dat woordje gebruikt wordt, ook aanduidt, zo zegt men Jan met Trui, dat is, mede 'trui of als mede Trui; de fchynheiligheid met bet priesterlyke gewaad, dat is mede of als mede betpricsterlyke, enz. myne Aandachtigen! (B) Uit het voorgaande is nu reeds duidelyk, van welk een bee van het geheele werk. fca 1 ha! ha! ha.' ha.' KB. Lees en herlees. ■ Sela 1 Sela 1 Brief van Jurriaan aan Aagje. Moove Aagje! Deeze dient om UEd. te laaten weeten, als dat ik nog fris en gezond ben, hoope dat het met UEd. ook zo zal weezen, was het anders het zou my van harten leed zyn. Wat aangaat de vryery daar mo Zuller je voor myn van gefproken het, zo motje weeten -Aagje , dat ik je niet al myn hart snlea, want ik vind je regt na me zin, zo wel aangaande je manier van kleeren , als je manier van loopen, je fpreeken , en by uitftek de befnedenheid van je tronietje. Ik wilje wel zeggen Aagje, dat as ik je zie, dat me hart dan open gaat, en dat ik me luft niet kan bedwingen. Me dunkt AagJe 't zei zo plyzierig Seezen as ik by je flaap, zelfs maak ik me 'er zo groocca  ( 8) grooten verbeelding van, dat ik indirekt of uitdirckr met niemand wil trouwen als mit jou, ik twyfel niel Aagje of ik zei jou ook wel behaageu, want immers bin ik een fluks en fris kerel, ik verzekerje dat je 't we! zei hebben by me , en ik maak (laat dat we in de tyd van twintig of dertig jaar .zoo'n paar douzyn klyncjes zullen overwinnen, althans zou ik niet kennen begrypen, waarom of het tusfchen ons baayen mis zou loopen, want jy bint een drille van een myd , zicje, en ik bin mei geen kleintje haanig. Wat nou me ambacht betreft , maakje daar niet bekommerd over Aagje , ik kan me brood dubbeld en dwars winnen. Hier mede breek, ik af, verzoeke de dienftprefen» tatie aan de ouwe viouw, en aan je zuster Neeltje. UI gehoorzaame Dienaar ]urriaan. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, al. «mme, zo binnen als buiten de Stad, aï^ fluiv. uitgegeevcn worden.] De eenvoudige Natuur fpreekt altyd de waarheid daar de kunft liegt. Jurriaan toont de Natuur te voJgen, toont bewoogen te worden tot trouwen, door het middel 't welk daar toe verordend is. Stilzwygende fpot hy met die ronaanieke liefdensverklaaringen, welke echter nooit het waare deel treilen, de inftandhouding van het menfchelrk gellacht, is het geen de Natuur wil, geen andere liefde is 'er tusichen twee gclieeven, dan die welke dat oogmerk ten grondflag heeft.  D E X JL CMJEJB M JC N0. 17. Te dwaalen is menschlyk; zyne dwaaling te belyden is redelyk; maarten tweeden maale in eene zelfde dwaaling te vervallen,is geklyk. Zy , die de dagelyksch uitko* mende Schriften beftendig leezen, zullen gemaklyk kunnen raaren , wie zig hedeu geklyk gedraagen, en dus ten uitterften befpotlyk gemaakt heeft. Had de Heer P. J. Kas- teleyn , flegts zyne gegronde aanmerkingen over , en ver.reteklngen van dichtkundige feilen , voorkomende in Dï proeve oveb de kunst OM altyd vrolyk te zyn , in 't licht gegeeven , men zou gezegd hebben , dat zyn Ed. der wereld had willen wyi maaken, dat hy,zedert de uitgaave van gemelde kunst om altyd vrolyk te zyn, al vry Wat gevorderd was ; fchoon de weinige kundige oordeelaars, waarop onze Amltelflad mag roemen , wel zouden gezien hebben, dat het dichtertje voornoemd,nog zo onbekwaam was, als voor één of meer jaaren: die weinige waakers voor het algemeene gebouw der geleerdheid, laaten zig niet verblinden docr de woorden , Germanitmus, idiotismus en dergelyken ; maar nu, nu de Heer Kasteleyn, goed heeft kunnen vinden van gemelde aanmerkingen en A ver  (O verbeteringen , in 't licht te geeven, vergezeld vau zyn Molière, Blyfpel; nu moet men zeggen, dat zyn Ed dat zyn Ed. gelegenheid gezocht heeft, van ook nog eenmaal, verbeteringen in't lichtte kunnen geeven. — Gelleht,de Bosch, en anderen waarlyk groote mannen, te kunnen noemen , die het zelfde gedaan hebben , fchynt voor den Autheur genoeg te zyn ; maar zyn Ed. heeft niet aangemerkt, dat de verbeteringen, door die mannen op hunne werken gemaakt , inderdaad verbeteringen zyn. Zo de Heer Kasteleyn dit vatten kan,hy vatte het. — Ha !ha ! ha ! ha! ha! . Laat ons kort zyn Lezer; laat ons de bovengenoemde aanmerkingen daar laaten, en uit het Blyfpel, Molière , aantoonen, dat de Pichter, zeden het bereimen van de kunst om altyd vrolyk te zyn , geene vorderingen, hoe gering ook, gemaakt heeft, en het derhalven te duchten is, dat hy de wereld welhaast met eene notitie der gebreken, in dit Blyfpel voorkomende, zal temteeren. Terberykingvan dit oogmerk willen wy twee of drieuurenbe. iteden, Goed. Opent uwe ooren, gy pruldichtertjes, en luiflert naar de fterome myns monds, op dat gy leeret , ende niet te voorbaarig zyt in het uitgeeven van uwe wer. ken; — werken ! — neen, — geen werken, maar voortbrengfelen der duisternis,geteeld uit den fchoot der verwaandheid ; gezoogd met de melk der onkunde, en ... en .... en wat dies meer zy. ■' Ha. ha! hal ha! ha! Ons bedek zou veel te klein zyn, wilden wy ook aanmerkingen maaken , op het dnk zelf  C3> zelf, dat is op het geval, de fchikkingen; chnracters, en vercieringen , daarin voorkomen, de; ten minften ontbreekt ons de tyd om het tegen 't oorfprongelyke te vergelyken , en zonder zulk eene voorafgaande vergelyking, oordeelenvvy, des aangaande, niets met grond te kunnen zeggen, alleenlyk bepaalen wy ons dan tot alles wat de verfen betreft. Hoe ftyf maakt de uitgedrukte derde naamval deeze regels. Moltere treurig! foei ; voegt dit aan eenen Schryver ? Past dit aan eenen man , wiens enz,. De Dichter mag zig op het taalkundig boekflaaven , nog wel wat toeleggen ■ zo, vinden wy gerpeld met »o: zoo, in plaats van, zo. Ook zet zyn Ed. veehnaalen een, t, daar een d, moed ftaan; onder anderen in veele lydelyke deelwoorden, als, benoemt, in plaats van, benoemd* gehaalt, in plaats van gebaald. Zie pag. i. vs. 7 en 8- en vervolgens door het geheele Stuk. Wilt gy een hartbrekenden nootfchoot hoo. ren, Lezer? luifter dan. Pag. 2. zegt Leander tegen Molière. . 's Vorflen milde gunst, Die ryklyk u beloont met eer e en geldtegader* Een jaarlyks pen/wen ! .... Molière. Leander, zwyg'. niet nader! • Waar duivel komt dat, niet nader, tog by te pas. en boe geklyk is de punftuaiiegefchiedi Reimen ook de woorden inderdaad, en SM' daat ? zie pag. 2 vs. 7 en 8. Op pag. 3 eindigen vs. 11 en 12 met de woorA a den  (4) den verlof ext hofi met dezelfde woorden eindigen ook , vs. 15 en 16; is dat fraai ? het mogt wat. Pag. 4. vs. 9. - Myn beer Molière! 't kan Welk een leezing veroorzaakt deeze, 'kkan; waarom nier, Molière! ik kan, gelyk de Autheur fchryft, na verlcheidene keeren, deeze fmeltiug afgebroken te hebben. Pag. 7 vs. 8. Uw fuisèezotg/lertje;. dilis ook niet te beider. Welk een vers! immers ontvangt het woordje, ook, een geheel verkeerde klank? Indien de tusfehen beiden komende aria's , r iet mede gerekend moeten worden,ten opzichte der sfwisi'eling van het flaand en (leepend reim (gelyk de Heer K/isteleyn, elders mede fchynt te vooronderdelk-n) dan uoesr het tweede Toonte) von't eerde Bedryf, meteen flaand reim begonnen hebben. Pag. ji en 13 vinden wy de reimwoorden verdriet en niet; dan, veeeren en keeren , en dan wederom niet en verdriet, dit gebeurt rr.eei maaien. De Autheur fchynt zig aan zekere kunstwet, hierop betrekkelyk,niet te (tooren. ■ Wel goed zo! Ha! ha! Jia! ha! ha! Hoor, hoor deezen regel ,pag. 14 vs. 1. 'k IVas ooggetuigen van 't toeneemend, 't treffend fchoon, Pig. ai. vs. 2. Cantseb niet Mevrouw Bejart • uw vriendeiyken aart, Dit moest vriendelyke weezen, om dat het naamwoord in den eeiden naamval ftaat, doch dan viel hier een fmelting voor.en de regel wierd te  C 50 te kort; daarom heeft de Autheur flegts een n, tot een toezet gebruikt. Goed zo! Pag. 23. vs. 6. Hoe onrechtvaardig men myn' arbeid durft te boonen ! Dit te bonnen, zou, wel uitgepluisd zynde, lang na niet fraai weezen. Eu vs. 15. Mets zag me op 't oud tooneel enz. me voor men , dit is in naarvolging: wy hebben in een onzer voorigen, hier over reeds gefprooken. Pag. 30 vs- l7_____ Het zyn de flegtjlc luiden.... Dit is om op beduiden te kunnen retmen, want eigenlykmoet het, lieden, zyn. Pag. 3i' vs- °. En zoms ook met Molière. Zoms! — letwel.— zomsl —' Ha! ha! ha! ha! ha! zulke verfen bouwende Hollandfche taal op. Pag. 32. de twee laatfte verfen. Dat u de Hemel zegene! 6 Wat geluk myn kind, dat ikubierbcjegenei Dit bejegene is vry lam, en zo de Autheur dit woord in de byvoegende wys fcliryft, om het daar voorgaande woordje dan moest het 6 vs. van deeze pag. ongetwyfeld zyn, Dat by zyn jiemm' verbef, en niet verheft; doch dan was het reimwoord weêr verlooien, en welk een verlies is dat niet voor fommigc Dichters! Weet de Lezer ook wat deeze zegging be. tekend, _ . ■ te gruwlyk Cebooren tot een werk, enz. i zie pag. 33. A 3 Pag.  (O Pag. 34 vs. i. ■ ik ben een eerlyk Metsten, en - - Dit moest Meisje zyn , doch de n , maakt den regel voltallig. —— Goed; — liever zo, als bloed te zweeten. Het zelfde zy gezegd van vs. 2 pag. 39, die fnaoden. Dezelfde pag. vs. 6. Zie "t tydtuig tot bunvlugt bier naby vaardig fiaan. Het woord naby, ontvangt hier een geheel verkeerde klank. Pag. 41 vs. 7. Wagt,onbefcbaamde t wagt,dat ik my wreek gewis. Een fraaije regel! — De kundigen zien het wel. Wie zegt ooit dat de bak vol befteld is ? —— w;e -f de Heer Kasteleyn , zie pag. 46. Pag. 47 vs. 14. uw welvaart is den mynen. Alweder om te reime»; want er behoorde te (laan de myne. Pag. 48 vs. 11 en 12. Uw kunst, ««' geestig werk, boe groet, boe dotrgedagt Ze ook op zieb zeiven zyn. Weet gy het meervoud in dit laatfle halve -ers goed "te mtafceA, Lezer? ik niet. Het tweede Redryf eindigt met een ftaand reim,en heiderde Dedryf begint 'er mede. — Goed zo. Al weder een noot in deaan- Ihande verbeteringen. ■ Dat's vast,die op deeze wyze verbeteringen wil fchryven, moe: maaken dat 'er wat te verbeteren is. ' Pag. 50 vs. 5. Uit vers is een letter¬ greep te lang. Jkzal wat meer gebreken moeten oveiilaan, Le-  (7) Lezer; war.t anders zou ik het Stuk niet ge* heel kunnen doorloopen. Pag. 65 vs» 6. De Hemel geef dat toch baar gramfcbap eens bedaard! Ik meen dat dit vs. dus moest gezet zyn. De Hemel gecv dat toch baar gramfcbap eens bedaar ! ~ maar dan het reim? dat is dan verlooren. Dat's niet kwaad gevon- den, juist als of fommige Dichters de reimwoorden maar zo uit hüq mouw fchuddeden. Lach niet om dit fchuddeden, kruipertjes! vraagt uwe Meesters, die zullen zeggen dat het goed is. Pag. 66 vs. 1. Foresta. Wel is de Schouwburg uit? L e s b 1 w o. Hy is reeds uitgegaan. Mooi geantwoord! — Ha!ha! ha!ha!ha! Pag. 67 vs. 7. . Hoe dorst gy t my te vergen! Let wel, te vergen. Maar ik bad ge. zegd niet zo naauwkeurig te zullen weezenj goed, ik zal myn woord houden. Pag. 74 vs. 9 en 10. . , In al dien tyd, kwam V nooit u in gedachten , Om my als 't voorwerp van uw liefde waardig te achten. Overweeg den inhoud deezer verfen eens , Lezer, en zeg my of gy ze verftaat. Pag. 75 vs-12. Door wat drift wordt uwen geest ge- fpoort ? Zie hier een gefpoorde geest. • Ikzoa op  C 8 ) o*> deezen geest wel eenige raillante aanmerkingen kunnen maaken, maar de lieer Kasteleïn mogt'er zig aan flooren, liever breng ik zyn Ed. onder 't oog,dat de woorden uwen geest, tnv geest moeten weezen, en dat dus het vers, i echt ingezien, t« klein is. Op dezelfde pag. v«. 17 en 18. ■ Een geweld zoo fnood, zoo wreed, zoo onrecht¬ vaardig , Is nooit de handelwyze eens braven moeders waardig ! Wie kan deeze verfen plooijen ? ■ ■ 1 Die ze plooijen kan , plooije ze. Pag. 78 vs. 8 en 9.. ■ Dat uw vriend een fireugren eisch beflegtte! Weêrfiond ik ooit Natuur , zy /laat ep haare rechte, Is dit niet flegis rechte , om dat het 'op beflegtte moes t reimen ? Zou het anders niet rechten hebben moeten weezen ? ^ Pag. 82. *Ja, ja , dat zal wel gaan , gelieft ge in te treeden; Hat ge moest gy zyn, want nu is het vs. te kort. Op pag. Só. laat de Autheur, Izabella, woorden fchreijen Wagt, febreide ik , wagt my dan, enz. Pag. 88. vs. 10. Molière is myn ! Molière , boe zal ik v beminnen ! Immers is dit vs. te lang ! Ik fchei 'er uit Lezer, ray dunkt ik heb ook reeds genoeg gedaan, om de Wereld te oveituigen ,dat de Heer Kastkleyn nog dezelfde is. Zyn Ed. verbeelde zig echter niet, dat ik hem, door de voorgaande aante. keningen, het gras voor de voeten weggemaaid heb; geenzins: indien zyn Ed. het tooneellluk naauwkeurig oveiziet, of laat overzien, zullen 'er zig nog gebreken genoeg op doen, genoeg zelfs om in plaats van één vel, twee of drie velkn verbeteringen in hetlicht te kunnen brengen. Ik heb de laatfte reprenfentatie van het treurfpel Sesostius gezien. Lezer, ma .r! Ha! ha! ha! ha! ha 1 Gepasleerde maandag zag het vry wat beter uit. Deeze vertoogen zullen alle Woensdagen, almnmtyzo binnen ais buiten deStad, aij ftuiv. uitgègeeven worden.  D E X JL CM MM M JK. N°. 18. Bekendmaaking. DE Liefhebbers van het Vrouwelyke Geflacht, zo 'er hier ter Stede nog dezulken mogten gevonden worden, f waaraan men met zeer veel reden kan twyfelen , ha! ha! ha! ha! ha!) worden hier mede bekend gemaakt, dat men op Donderdag den 19 July dezes Jaars 1781 , ten Huize van zekere oude Matrone, wier naam en woonplaats nader geadvetteerd (laat te worden , in publique vyling zal brengen , en aan de meestbiedenden verkoopen , eene aanmerkelyke verzaameling van Amtterdamfche Meisjes, geconditioneerd , als uit de volgende Lyst te zien is DAar liet volgens de wetten der Natuur, in de vermaarde Koopltad Amfterdam heertellende , onmogelyk is, dat het Vrouwelyk Geflacht , buiten het gezelfchap van bet, thans nog een weinigje tegenovergeltelde, of Mannelyke Geflacht zou kunnen leeven, en 'er door de groote overvloed van Meisje s A (.die  (O (die zekerlyk van tyd tot tyd nog fterker zal toeneemen, aangezien in gemelde Stad, alles Vrouwelyk begint te worden) een groote menigte zyn, welken met grond hebben beginnen te twyfelen, dat men haar wel ligt nimmer op de nominatie zal (rellen, 't welk haar "een zekere Koorts op het lyf gejaagd heeft, een Koorts die niet zelden tot een volkomen razerny overflaat , waarvan de droevige ondervinding dagelyks reeds bewyzen opleverd, aangezien de vyligheid der publique wegen federt eenige tyd, en wel des Avonds, merkelyk verminderd is, door het heröm zwerven van die krankzinnige weezentjes, zo is het, dat bovengemelde Meisjes , bier in willende voorzien , en bewerken dat zy ook aan de Amfterdamfche wetten der Natuur kunnen voldoen , beflooten hebben , zig in eene publique veiling der meestbiedenden aan te prefenteeren, niet twyfelende.of'er zal zig een groote toevloed van Jongelingen opdoen,en naar haare bezitting dingen, want zy houden zig verzekerd, dat 'er nog veelen van het Manlyke Geflacht in de Stad zyn, welken niet weeten waar en hoe zy een bekoorlyk Meisje moeten zoeken ; fchoon men anders tot roem van Amftels Jongelingfchap moet bekennen , dat zy , zo door een onophoudelyk zwieren als het bywoonen van uitgezochte Collegiën, over het algemeen genomen , zeer wel met het JufFerfchap bekend zyn. De Verkooping zal gehouden worden ten Huize van , op den eerften Hondsdag van den tcgenwoordigen Zomer. N O-  (3) NOTITIE. Volgens welke de Meisjes, genommerd, naasc elkander zullen ftaan. NB. Zy houden het p'aatfen van den Nommer in haare keuze; dat is, ieder zal genommerd zyn , ter plaatfe waar zy zulks zal begeeren, — Sela! verbindende zy zig, de Koopers daarvan te zuilen onderlichten , om alle misvattingen voor te komen. Het geene boven en onder met dit teken, afgejcheiden is , behelfl eene nadere befchry- ving der koopen. Lachebek heeft goedgevonden, der IVereld deeze nadere befchryvingen mede te deelen, zynde daar toe in/laat gefield, door eene tien Jaarige verkeering , welke by reeds in de Vrouwelyke IVereld gehad beeft. Schoon by durft verzekeren , daaromtrent een wysgeerig oogmerk te hebben ; als willende onderzoeken of de Vrouwen inderdaad ondoorgrondelyk zyn. — *tVat zyne vordering in dat onderzoek betreft, beden zou by reeds durven vast fielten, dat ook de alleroplettendfle en fcbranderste wys. geer, wel zo verre zou kunnen komen, dat by den aart , der Rotten en Muizen , der Zwynen, der Luiaards, der Roofvogels, der Leeuwen, der Heeren , der Aapen , der Slangen ,ja den aart van den Duivel en 'alle zyne verdoemde Engelen, zou ver (laan, maar ter doorgrondig van het Vrouwelyk hart, houd by dit leven voor veel te kort. As N. i.  (4) N. I. Een Bruinnetje met zwarte Hairen en zwarte Oogen ; zeer fraai van Postuur en befnedenheid van Aanzicht, vah geen geringen Afkomst, Zingt verwon» der lyk fraai, reciteert by uitjlekwel, en danst een fraai je Allemande , is ook zeer bekwaam tot allerlei Engelfche Contredanfen , Oud 21 Jaar en 3 Maan» den, boog 5 voet 3 duim. 5- Die Meisje zou de hoop, om in bet getal der Vrouwen geplaatst te worden , nog zo fpoedig niet verlooren hebben, maar zy heeft op zekere tyd onder een bende Tooneel Liefhebbers , by geval in onze Stad zynde, ha! ha! ha! ha! ha '. het Treurfpel Demophontes , helpen uitvoeren , vervullende de Rol van Dirce, doch vermits de kleine Olintes , zynen Rol zeer kwalyk fpeelde , (men zou zeggen! anders behaalt een Tooneeldichter altyd lof met Kinderen op het Theater te brengen) overlei zy met haaren Timaktes, om de Bende van een bekwaamer Olintesje te voorzien , ten einde het gemelde Treurfpel (haar Favoriet, om dat'er braaf in kan omhelsd worden) in 't vervolg van tyd , beter uitgevoerd zou kunnen worden. Het overleg werd ter uitvoer gebragt, en Mynheer Timantes , Fabrifeerde met zyne bekoorlyke Dirce,een Char. mant Olinïesje ; doch dat knaapje fukkelt zyn Mcêrtje thans overal na, en men  Cs) men weet dat veele Mannen tegen zulk een gezelfchap opzien. % De Amlterdamfche Vaders, welke hunne Dochters gaarne zulk een Olintesje zouden willen zien overwinnen, gelieven de Meisjes flegts ter Lief hebbery te zenden. ó Men oefent daar allerlei Liefhebbery. — Dat de onbekwaamheid hunner Dochters^ter reciteering eener rol hen niet aflchrikke, laatze 'er flegts als aanfchouwilers verfchynen, de gelegenheid is het zelfde, en zy zullen 'er Meisjes genoeg vinder» die haar de verfehillende gelegenheden zullen aanwyzen. 5- W. 2, Een dito dito ,in alles dito, doch flegts 4 voet i o* duim boog. zonder de hielen der Schoenen en bet Kap fel gerekend, of dat het zei]de is binnenswetks. % Deeze Juffer wordt niet beftendig vergezeld , van een Olintesjï maar van een klein Keizertje, want zy heeft de Rol van Porcia, in het Treurfpel de Doodelyke Minhenyd genaamd , vervuld. Claudius was niet wel by *t hoofd, (zulke Minnaars zyn 'er wel meer, maar nog meer zinnelooze Mannen, ha ! ha ! ha ! ha ! ha ! —) De Keizer kwam haar zo onbehaagelykniet voor, toen hy haar in den tuin caresfeerde, des liet zy zig gezeggen, en naar zyn Hof brengen , alwaar zyne Majefteit haar lekker tracieerde. A 3 N.3»  (<5) §• N. 3. Een Blonde van een Vorflelyke bonding en Godlyke dcboonbeid .volflrekt tyrlyk, ten uiterlie deugdzaam; welleevend; en fcbrander. Zy is geboortig van Amfler. dam , Oud 14 Jaar , en boog 5 voet 9 duim. 5- • Ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! _• ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha.' ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! ha! Wel Satans is dat Lachen. —— Wat hagel meenen die onnozele Zieltjes, denken ze dat ik immer zou toeHaan , dat iemand van myn Sexe rottige Appelen voor Perfiken zou koopen? hoor goede Lezer, onder deeze No. fchuilt zekerlyk bedriegery, want (en dit hebben de goede Mysjes niet gemerkt) let eens op de onverëffenbaaretegenftrydigheid ,deezer punten ;volftrekt eerlyk, en geboortig van Amflerdam , — loop —- loop. Van de beste zyde be- fchouwt , Lezer, moet deeze opgaave zekerlyk vol fchryffouten zyn. 3'. r • N. 4. Een Bastaart Bruinet, zeer ftaat van Borstjluk, luchtig van aart, hebbende een zeer uitneemende [maak van Kleeding , Oud 19 a 20 Jaar, Hoog zonder de Schoenen en een Bourlet die vry groot is , Circa 5 voet. Het  (?) Het is een Meisje van ondervinding Lezer, een Meisje dat fchoon nog jong, reeds een goed gedeelte van Amflerdam bezichtigd heeft; waarvan het gevolg altoos is, dat men niet ligt aan den man komt, want de allerervarenfte Man, heeft nog geen zin in een eervaarene Vrouw. N. 5. Een Burger Meisje, van bet ordinaire foori, maatig van Postuur en Jaaren. ► •5 De Leezer gelieve zig te herinneren , dat de woorden , ordinaire foort, betekenen ; bedriegelyk , gevynsd , fchynheilig , dit is het overhaalfel der geveinsdheid, een Hechte Huis» vrouw, en onverftandige Moeder. §. N. 6. Een dito, dito, dito. N. 7. Een dito, dito, dito. N. 8 Een dito, dito, dito. N. 9 Een Meisje; voeljioots. Van N. io. tot N. 50. AHe Meisjes welken flegts voetftoots verkocbt zullen worden. 5. Lezer , Lezer , zo gy ter verkoopiBg mogt gaan, ik bid u neem tog uw Oogen mede, — gy verflaat my ; 'er is geineenlyk St.... aan de Knikker. Einde der Notitie. DEwyl wy nu tog over de Meisjes fpreeken, Lezer, zullen wy op dien toon nog flegts voort zingen myn hoofd ftaat 'er ook niet toe om nu aan wat anders te beginnen. Hoort dan Amfler» daamfche Schoonheden, — ha! ha.' ha.' ha! ha! — ik wil my by u eenigzins verontfchuldigen, want gy zult zekerlyk op my gebelgd weezen. Weet dan dat ik, zo lang ik het geluk heb van niet malder te worden dan ik nu ben, nimmer ten nadee- le  (8) Se van een braaf Meisje zal fpreeken, ik acht zulk een zeldzaam wezen zeer hoog, en fta den Baron Holberg geredelyk toe, dat het een (ieraad is, der Stad waarin zy woont, dus wanneer ik over onsAmftel- Jufferfchap in 't algemeen fpreek , wil ik achter de weinige , waarlyk braaven , buitengeflooten hebben, maar deeze weinigen zyn zo elendig weinig, dat ze onder de geheele hoop byna niet genoemd kunnen worden. Een algemeen gebrek dat by het meerder gedeelte heerschr, is de geveinsdheid, ik zou by voorbeeld een Meisje van een zeer lichtvaardigen aart kunnen beminnen, maar indien ik haar voor een vestaalfche Non aanzag,en zy zig daarna geheel anders gedroeg, zou zy aiie achting by my verliezen. Wat voorts het overige van haar algemeen Character betreft, men behoeft flegts in de groote Wereld te verkeeren, om hetzelve te leeren kennbn, ik bid u Lezer, noem my eens een eenig ongeregeld gezeifchap,of een eenig zogenaamd Huis van vermaak, alwaar men niet. akon.- deeze of geene Burger Dochter vind. ó Vaders! De zedigheid is een ouderwetChe deugii geworden; die niet bekend is met de jonge Heeren van fmaak, is een fyn Zusje; die niet weet wat 'er op de Danskamers omgaat, is ftyf; die niet durft ('temmen in een Zwierpartytje, is een Kind dat bang is voor Moeders gart; en onze Meisjes zeiven, worden God betere het.' niet voor. zien van verftand, toerykende om zulken valfchen hoon met een edele lach te kunnen verdraagen. ö Vaders ! — lk wensch ; en geloof Lezer, dat ik zulks uit het diepst van myn hart wensch , dat de opvoeding onzer Dochters wat beter waargenomen rnogt worden ; dan zou onze gantfche Maatfchappy welhaast eene andere gedaante verkrygen. N- B. Om zeer gewigtige redenen hebben wy beflooten, onze Vertoogen met de tegenwoordige No. te doen eindigen; deihalven zeggen wy onze gunftige Lezers; Vaarwel, EINDE.