3014 B 18   SU//, ADDRES GECOMMITTEERDEN van de NEDERDUITSCHE HERVORMDE GEMEENTEN? onder het SIJNODALE RESSORT van UTRECHT behoorende, Aan de EERSTE KAMER van het VERTEGENJVO ORDlGEnND LIGHAAM der BATAAFSCHE REPUBLIEK, ter reclame van de FONDSEN en EIGENDOMMEN der HERVORMDE GEMEENTEN aldaar. Te UTRECHT, Bij J, VISCH, Boekverkoper, 1800,   De Commissie uit de Ne- derduitsche hervormde Gemeente , te Utrecht, tot inftandhouding van den openbaren Godsdienst, x aan Terwijl zij in dat vertrouwen verfeeren, indiea eenige van die gronden in twijfel getrokken of tegengefproken mogten worden, dat aan hun de gelegenheid tot eene nadere Adftructie niet zal worden onthouden, in een der aangelegenfte Hukken voor de meerderheid van 'sLands Ingezetenen, hetwelk, in zijne gevolgen, voor dezelve en voor het ganfche Gemenebest, niet alleen voor dit tegenwoordig oogenblik, maar ook voor het toekomende, van onberekenbare uitzichten zoude kunnen zijn. De Vertoners zullen derhalven, om Uwlr. aandacht geene Modelooze vermoeijenis aan te brengen, zo veel maar van die gronden fummierlijk aanvoeren, als tot eene bijzondere toepasfinge van dezelve alhier van noden wezen zal, en waar door zij ook vermeenen, dat die gronden zelve meerder blijkbaarheid en kracht zullen erlangen. Het voornaame en eerde grondbeginzel, waarop de rechten der Hervormden in deze ruften, en waarvan zij dus moeten worden afgeleid, is voorzeker het onderfcheid der betrekkingen, waar in ieder mensch, met opzicht tot den Godsdienst en tot eene Burger-Maatfchappij, zich geplaatst vindt. Dit onderfcheid, op.zich zelve zo blijkbaar, en bij het decreteren van het affcheiden van Kerk en Staat mede veronderfteld, brengt van zelve mede; dat het gene de Ingezetenen van een Land, of eenige van dezelven, ontfangen of bij een brengen ttot de uitoefening van hunnen openbaren en  ( lö ) en gezelligen Godsdienst, (dat men Geeftelïjke of Kerkelijke Goederen en Fondfen pleeg te noemen,) zodanig onderfcheiden zij van het gene tot inliandhoudinge van de Burgermaatfchappij verkregen , bijëengebragt en daar toe onder het beftuur der Overheden gefteld wordt, Chet gene men Nationale eigendommen heet,) dat de Overheid, wegens de Natie, over deze Geeftelijke Goederen en Fondfen flechts zo veel rechtheeft, als dezelve zich over de bijzondere eigendommen der Burgeren toekennen mag. En dit bepaalt zich enkel tot de beveiliging, en het waken tegen het misbruik van dezelve; terwijl zij aan de gewoone fchattingen en laften, neffens andere Goederen, onderhevig blijven. Onder deze voorwaarden zijn Burgers, volgens eenen onvermijdelijken plicht, tot gezellige Godsdienstverrichtingen vereenigd, even zo wij, om over hunne tot dat einde bijè'engebragte bezittingen en rechten te befchikken,'als dit, bij het IV. Art. der Staatsregeling, aan ieder bijzonder Burger toegekend wordt. j De Natiün derhalven, de Burgermaatlchappijën, de Hoofden, Beftierders of Vertegenwoordigers van dezelve kunnen deze Goederen zich niet toeeigenen, -dit zij met alle reverentie gezegd, zonder de ' natuurlijke en geheiligde rechten van den mensch, in Maatfchappij vereenigd, te mis_ kennen, waar in het voornaame bederf van alle Regeringen, volgends de inleidinge der Staatsregeling, if gelegen. Het  / c 17 3 Het kaa 'er dus maar op aankomen: of, de Geeftelijke Goederen en Fondfen, bij het IV. der Additioneele Artikelen vermeld, zodanige zijn, waarop de Hervormden, in Nederland, bijzonder ook in dit voormalige Gewest, uit hoofde van een bijzonder eigendoms recht ofte de gevolgen daar van, aanfprake maken kunnen? En dit meenen de Vertooners, bij eene onpartijdige overweginge van het gene op algemeen erkende Hiftorifche gronden bij het geallegeerde Addres aangevoerd is, mede onwederfprekelijk te zijn. De Ingezeten dezer Landen, als Chriftenen, hebben deze Goederen en Fondfen, niet tot het goedmaken van Burgerlaften, maar tot veel grooter verplichtingen, tot de bevordering en uitoefening van den Chriften-Godsdienst, onrfangen en bijëengebragt, federd dat Willebrord, bij het aflopen van de zevende eeuw, zijn Bisdom, met behulp der Frankifche Vorften, ook alhier heeft begonnen te veftigen. De wereldlijke macht werd wel bij des Bisfchops Geeftelijke verplichtingen gevoegd, edoch enkel als van eenenLeenman van den Frankifchen Koning of van den Keizer: en het fprak dus van zelve, dat daardoor de Geeftelijke Goederen en Inkomften geenzins tot een eigendom, of zelfs ten gebruike, van den Landsheer, en alzo ten behoeve van de Natie, of Burgermaatfchappij, komen kon* den; gelijk zij daartoe dan ook dadelijk niet gekomen zijn. B Ja  C 18 ) Ja was het, dat de Geeftelijken, als Beftierders en Bewaarders der Kerkelijke Goederen, den Bisfchop eens op eene buitengewoone wijze onderfteuninge toevoegden, of uit de verlegenheid hielpen, dan zorgden zij wel nauwkeurig, dat Hij verklaarde: zulks om rechter gunfle wille, mer van geenen rechte, te wezen gefchied. En fchoon al eens veronderfteld worden raogte, dat door eene vereeniging van het Kerkelijk en Wereldlijk bellier, in latere tijden, de bezittingen in fommigen opzichte konden wezen vermengd, zo dat de bezittingen des éénen voor die des anderen aangezien zouden hebben kunnen worden; heeft het echter der Voorzienigheid behaagd, even voor de Hervorminge, zodanig eene gebeurtenis daar te Hellen, als alle zwijmeling hier omtrend weg nemen koude. De Goederen van den Staat of de Natie, en van de Chriften-Genootfchappen in dezelve, zijn daar zo duidelijk van één gefcheiden, door een gezag, waartegen, in dat opzicht, geen tegenfpraak vallen kan, dat men vertrouwen mag, dat hier op geen uitvlugt zal kunnen worden gemaakt door iemand, die niet weigeren wil der waarheid hulde te doen. De Vertooners bedoelen hier de a&e van translatie der temporaliteit van het Sticht aan Keizer Carel den vijfden, bij het Hollandfche Addres reeds vermeld, en te vinden in het Utrechtfche P/acaatb. D. I. hlz. 3. Daar-  ( 19 ) Daarbij worden allerlei bezittingen, Gebouwen, Hoven, Hoeven, Landen, Beemden, Bofchen, Tienden, Renten, Erfpachten, Tollen, en wat dies meer zy, met de Schrifturen en Registers daar toe behorende, en in effecte al wat maar eenigzins tot de bezittingen van den Bisfchop, als Heer van den Lande, en dus als Nationaal goed, konde gerekend worden, aan den nieuwen Landheer overgedragen. Zulks 'er bij de Kerk, of de Ingezetenen in derzei ver Godsdienftige betrekking, en tot Godsdienftige gebruiken, onder het beftier der Geestelyken, van hogeren en minderen rang, niets meer overbleef, waar op het Burgerlyk Bellier, of de O verheid voor het zelve, eenige meerdere wettige aanfpraak maken konde, dan die zy doen mogt op de verdere bezittingen van de bijzondere Ingezeten. De Kerkgenootfchappen, of de meerderheid der Ingezeten van dit Gewest, in derzelver Godsdienftige betrekking, en alzo de waare en wettige Eigenaaren der Geeftelyke Goederen en Fondfen, onder het Bertitr der Geeftelijken, na deze affcheidinge, gebleven, waren de Voorouderen van de Hervormden: en van hun zijn de Rechten op dezelve bij wettig verfterf-recht nedergedaald. Geen ander, geen beter recht kan iemand van 's Lands Ingezeten op zijne bezittingen aanvoeren; en dit te verlochenen zoude in de daad niets minder fchijnen, dan alle gronden van Eigendom, en die van de Burgermaatfchappijen zelve, om verre te werpen. Ba De  C 20 ) De noodzakelijkheid eener Hervorming werd, in die tijden, bijna door het gehcele Chriftendom in Europa erkend. Het Hoofd der Roomfoic Kerk drong dit zelf met zulke fterke uitdrukkingen aan, als zich nauwlijks iemand anders veroorloven konde. En Philips deed ook zijn best, om de Hervorming, zo als die bij het Concilie van Trente voorgefchreven was, ondanks de tegenbetuigingen veeier Geeftelijken, door te dringen. Het kwam dus maar aan op de wijze en maate der Hervorminge, en niemand kan den Gereformeerden ten kwade duiden, dat zij verkozen hier in uit eige oogen te zien, en, zich aan het algemeen Apostolisch geloof houdende, gelijk men zich van der Staaïfchefi zijde tegen den Koning uitdrukte, had men niet dan de oopenbaare groove misbruiken der Geeflelijkhcid verworpen. Dan het zoude de ongerijmdheid zelve zijn, aan eenig Kerkgenootfchap, aan eenig bijzonder perfoon, die hier in toch met eikanderen gelijk ftaan, hun recht van Eigendom te betwisten, om dat zij in wijsheid en deugd zogten te vorderen, al ware het ook zelfs, dat zij daar in dwaalden. Men heeft hier niet, gelijk men als een uiterfte gunstbewijs van wege den Koning van Spanjen, in den jaare 1575, aan de Hervormden hier te Lande voorftelde, en zo als men in de Walfche Provinciën, in Brabant,in Vlaanderen, of naderhand, bij de herroepinge van het EdicT: van Nantes, in Frankrijk, gelijk ook in Polen, Hongarijen, Bohemen en elders, omtrend de Proteftanten heeft ge-  C 21 ) gedaan, den Roomschgezinden hunne Kerken en Paftorijën ontnomen, en hunne perfoonen verjaagd : maar de Gemeenten , toenmalige bezitters van die Goederen en Fondfen, zijn in dat bezit gebleven, terwijl die genen, welke zich niet naar den wil der meerderheid voegen wilden, zich vrijwillig afgefcheiden, en, bij vervolg van tijd, voor zich zelve Kerkgebouwen en Paftorijën gefticht hebben /zonder dat zij daarin, zo vermen dit met 's Lands veiligheid en de goede orde bij vervolg van tijd achtte te ftrooken, zijn verhinderd, veel min van die bezittingen beroofd. Dit onderfcheid, bij het meermalen geallegeerd Addres aangewezen, kan niet genoeg worden onder het oog gehouden, wanneer men een billijk oordeel over de aanfprake der Hervormden in dezen vellen zal. 'Er zijn wel hier en elders Burgertwisten over het bezit der Kerken-Goederen, vooral van de Kerken, ten dien tijde voorgevallen, waar bij ter wederzijde, gelijk dit in foortgelijke omftandighcden natuurlijk te wachten was, veele ongeregeld, heden zijn gepleegd, vooral waar eene in beweging gebragte menigte door den teugel der wetten niet getemd worden kon; maar het onderzoek hier van kan niet verftaan worden tot deze zaak te behooren. De meerderheid, welke nu ook nog bij de laatfte tellinge gebleken is, aan de zijde der Hervormden te zijn, heeft zich in derzelver wettig bezit, (en hier komt het maar alleen op aan) in B 3 de  ( ) de tijden der beroerten, billijk gehandhaafd: maar zij heeft haare Rechten geenzins uit den krijg ontleend. Het was den Hervormden niet van noden, om, door het recht van Oorlog, voor zich te zoeken, hetgeen hun reeds, naar de gronden van het Burgerlijk recht, omtrend alle gemeenfchappen plaats hebbende, toekwam, en in welks bezit zij waren gehandhaafd en gebleven. De minderheid, die zich hier niet onderwerpen wilde, behield geen Eigendom aan die Goederen, en kon denzelven dus ook door den Oorlog niet verliezen. 3£r was ook geen Oorlog tusfchen Burgers en Burgers: behalven dat uit zulk een Krijg wel voordeel voor de een of andere partij, maar geenzins voor de Natie, te behalen was. De Krijg was eeniglijk tusfchen de Natie en den Koning van Spanjen. Deze nu was geen Eigenaar of bezitter der Geeftelijke Goederen en Fondfen, ten minften niet van die gene, welke zijnen Vader niet bij de translatie der temporaliteit waren opgedragen; derhalven konden noch de Hervormden van dien tijd, noch de geheele Natie deze Goederen door den Oorlog op Hem veroveren. Schoon dit de Nakomelingfchap niet minder verplicht doe zijn aan den moed en ftandvastig, heid der Hervormden van dien tijd, welke, ten kofte van hun eigen goed en bloed, de vrijheid van het geweten en van den Burgerftaat, met de voorddurende bezitting, immers van een genoegr ziam genot der Geeftelijke Goederen en Fondfen, hebben nagelaten. Ea  C 23 ) En daar de Nederlandfche Natie, onder de befcherminge en verdraagfaamheid der Hervormden, beveftigd en groot geworden, nu ook beftaat uit zo veele duizenden, welke, van elders aangekomen, nooit in hunne Voorouderen van de Goederen, tot beoefening van den Chriften Godsdienst bijeengebragt, mede deelgenoten zijn geweest, of, door toetredinge tot het Genootfchap der Hervormde Chriftenen, zijn geworden; daar 'er boven dien tot die Natie veele duizenden behoren, bij dewelke de Chriften-Godsdienst altijd verworpen geweest is: zo blijkt het genoegzaam, dat 'er geen voldoende titel of recht zij, om de Goederen en Fondfen der Hervormde Ingezeten Nationaal te verklaren. Dat ook in dit Gewest de Geeftelijke Goederen en Fondfen, zo verre die niet bij de refpe&ive Gemeenten in een gecontinueerd bezit gehouden zijn, door de Overheden enkel konden en mogten in bewaringe genomen worden, ten behoeve van de Chriftelijke Genootfchappen, aan welke die behoorden, zonder dat daar uit eenig recht van Eigendom voor de Natie konde geboren worden, meenen de Vertooners van zelve blijkbaar te zijn. Zo dat daar van alleen zijn uit te zonderen eenige Patronaatfchappen, en dergelijke rechten en beneficiën, welke den Landheer, als zodanig, toekwamen , en nu, door de afzweringe des Konings, enden Oorlog tegen hem gevoerd, jure dtyolutionis & Confiscationis, zo als men fprak, tot den Staten gekomen waren. B 4 De  De Vertooners zullen derhalve» hier kortelijk aanwijzen, dat dadelijk, met een oogmerk, om die voor en ten nutte van de Hervormde Chriftenen te bewaren, de Geeftelijke Goederen en Fondfen, des queftie, ook in dit Gewest, ]»ij de Overheid in beheeringe genomen zijn. In den jaare 1579, toen nog alle de Kerkengoederen voor de Hervormden, in de Stad Utrecht, niet waren afgezonderd, en in dadelijk bezit genomen , werd, bij Ordonnantie der Staten van den 10 Januarij, te vinden in het voorz. Placaatb. D. 3. bl. 7. geaccordeerd: dat die. van de Magiftraat de Miniften en Predicanten der Gereformeerden van behoorlijk onderhoud zouden voorzien. Z. Art. 18. in f., en zelfs, dat zij die zouden voorzien van notelijke Officieren, tot onderhoud en Exercitie van dezelve Religie van noden, als Kerkmeefters, Co ft er s, Schoohneejlers, Organisten en Doodgravers; zo als dit laatfte, dus uitgebreid, ftaat bedongen Art. 19. van het geapprobeerd accoord van den 15. Junij deszei ven jaars, mede térzelver plaatfe bl. 9. te vinden; terwijl een foortgelijk accoord van dien tijd, ook bij provifie, te Amersfoort wordt gevonden. Uit dergelijke onderhandelingen, en derzelver gevolgen, ziet men duidelijk genoeg, hoe de Chriftenen, die zich hervormd hadden, zich veilig konden en mogten verlaten, omtrend de bewaringe en beheeringe der Geeftelijke Goederen, aan hunlieden, ajs Godsdienftige Maatfchappijen, gjgenflijk behorende,op de zorge der Overheden,  ( 25 ) die dezelve op zich namen, [die ook nu meeren* deels hunne Godsdienftige gevoelens hadden aangenomen, en deze bezittingen best tegen verduitteringen en roofzucht konden beveiligen: terwijl men teffens, de beginfels van menfchenliefde onder het oog houdende, die Roomfche Geestelijken, welken zich als Burgers wel gedroegen, voor hun leven, in dit Gewest, veelal verzorgde, gelijk men Kloofterlingen, in zeer aanmerkelijken getale, ineen Kloofter, naar hunsen ordensregel zamen levende, tot op het jaar 163a, en dus meer dansojaaren na de Unie, van der Staten wege, nog van Alimentatie voorzag; welke blijk van verdraagzaamheid der Hervormden, in die tijden, men vertrouwt , wel eenige aandagt te verdienen, en waar van niet ligt een voorbeeld zal wezen aan te wijzen, waar andersgezinden het overwigt willen te bekomen. 'Er was naderhand wel verfchil over de beheeringe van die Goederen tusfchen de Staten en de Magiftraten der Steden, en ook zelfs tusfchen de bijzondere Leden der Staten, maar geenzins over den Eigendom der Goederen zelve: als blijken kan,onder anderen,uit der Staten Notulen van Maij 1580 en Maart 1587 en 1588. Schoon de Overheid ook hier, (*) ex dommis eminenti, over fommige dezer Goederen, tot noodweer en ander algemeen gebruik, heeft befchikt: zou het echter overbodig kunnen fcliijnen op te merken, hoe ook, bij de Staatsregeling, de verplichtinge tot ver- (*) Uit $$n zegememJ Opper-Eigendrmsreclit, B 5  vergoeding voor foortgelijke aanwendingen wordt veronderfteld. En het blijkt verder, hoe de Overheid, in dit Gewest, de bewaringe der Geeftelijke Goederen en Fondfen voor de Hervormde Chriftenen, derzelve waare Eigenaars, dadelijk bewerkftelligd heeft; daar reeds, in den jaare 1580, Staatsgewijze alhier eene Ordonnantie op de Geeftelijkheid en haare Goederen gemaakt, en, in Oêlober 1516, eene Inftru&ie voor den Rentmeefter der gebeneficeerde Goederen geformeerd werd: nadat de Direclic-Kamer, bevorens over dezelve Goederen gefteld, nu was gefuspendeerd; gelijk daar van blijken kan uit het Regifter der Staten van dien tijd, en uit het §de Regi/ler van Commisfiën en In/fruBien\' welke Ordonnantie en Inftruftie te onderhouden en te doen onderhouden aan den Stadhouder dezer Provincie, Grave van Nijenaar, mede bij zijne Inftrudie, in het ifte D. van het Utr. Placb. bl. 160. te vinden, Art. 2., uitdrukkelijk bevolen wordt. Op dit Comptoir van gebeneficeerde Goederen werden (zo veel die nagefpoord worden konden, en dezelve niet aan bijzondere Kerkgemeenten, Stedelijk en ander opzicht, of aan Corporatiën gelaten wierden) de Goederen van Paftorijen, Broederfchappen, Kofterijen en andere dergelijke Geeftelijke Goederen gebragt: zo als dat Comptoir nog tot op deze laatfte tijden, onder eene bijzondere Superintendentie en Rentmeefter, van alle Na- ti-  C 27 ) tionale Goederen afgezonderd gebleven is, om daar uit, even als uit het Comptoir der Geeftelijke Goederen in Holland, de Traclementen van dePrcdicanten ten platten lande, hunne Weduwen, en wat dies meer zij, te betalen, gelijk dit ook reeds bij de voorgemelde Inftru&ie was bevolen. Hier kwamen nog bij de Goederen van verfcheiden Conventen, mede ten voorz. gebruike, hoewel niet alleen voor het platte land, volgends accoord en uitfprake van den 29 Julij 1581, (bij Bou D. 2. bl. 28,) onder een bijzonder opzicht van de Staten gebragt, ook met een oogmerk, om daar uit een feminarium voor de Gereformeerden te ftichten, en zelfs met dit nauwkeurig beding, dat ook de Inkomften van Olie, Wasch en Wijn tot onderhoud van de Hervormde Predicanten moeften worden gedeftineerd. En toen men, in den jaare 1679, ;befloot, eenige van deze Geeftelijke Goederen te verkopen, luidde het befluit daartoe, zo als het onder de Refohuien der Staten, Veneris 10. Janu. 1679, post prandium, gevonden wordt, aldus: Ter vergaderinge gehoord zijnde het rapport, enz. _ Is na iterative voorgaande deliberatiën eenparig goedgevonden, enz. — Eerftelijk, enz. — Ende dat om te hunnen vervallen en betalen de laften, geaffecteerd aan de Comploireu van de gebeneficeerde Goederen, ende de vier Staten Conventen, onder dewelke alle de Predicanten, der zeiver Wed. tra elementen, en anderen van dergelijke natuur zijn gecomprchendeerd, zouden kunnen werden verpoft eenige Landen  C s8 ) den, Tienden, en andere Effecten, aan dezelye Comptoir en fpcSterende, ende dat die met Obligatiën, ten laftc van de Provincie, zullen mogen -worden betaald, mits dat de Renten van dezelve bij de refp. Rentmeefters ten voorz. einde zullen worden geëmploieerd enz. En aan dit befluit heeft men zich ook vervolgends gehouden, als blijken kan uit de laatfte rekeningen van de gebeneficeerde Goederen , waar bij de Renten der Obligatiën uit deze verkogte Goederen verantwoord en tot betalinge der jaarlijkfche tradementen der Predicanten gebruikt zijn. Het is dus, naar het doorzicht van de Vertooneren, allezins blijkbaar, dat de Goederen en Fondfen, waar uit de Hervormde Predicanten en verdere onkoften tot den Hervormden Godsdienst ten platten lande van dit Gewest plegen te worden betaald, nooit zijn geweest Goederen van de Natie, of waar op deze eenig recht konde of mogte pretenderen; maar dat het waren en gebleven zijn Goederen en Fondfen den Hervormde Chriftenen, als zodanigen, toebehorende, door de Overheid alleen maar voor dezelve in beheeringc en bewaringe genomen, en die, ten tijde der laatfte Revolutie, of in natura, of in waarde, ook nog van de Nationale Goederen onderfcheiden, voorhanden waren, welke zij dus, nu de Overheid verklaart,zich niet meer met hunne Godsdienstoefeningen te zullen of te kunnen bemoeijen, met het hoogfte recht, mogen reclameren. In  C *9 ) In de Steden, wel is waar, zijn de Geeftelijke Goederen binnen haaren bedrijve in dit Comptoir niet gebragt, noch alle onder de gemelde Adminiftratiën gefteld; maar zijn die Goederen en Inkomften, immers al mede zo veel die tot onderhoud van den Hervormden Godsdienst waren van noden, behalven die verduifterd of anders gebruikt zijn, onder opzicht van de Magiftraten gegeven, of aan dezelve uitgekeerd, en aangewezen: Dus zijn daartoe bij de Stad Utrecht, boven hetgene uit de Stads Conventen provenieerde, en waarvan het onverkogte, volgends Refolutie van den 8. Maart 1707, aan de Stads-Thefaurie is gebragt , nog tot op heden genoten. Van de vijf Capittelen, welke aldaar, onder eenen wereldlijken vorm, alsCorporatiën gebleven en bij aandeelen in commercio zijn gebragt, boven het gebruik hunner Kerken: Eene Somme van ... . ƒ 5799-18-4 Uit de Inkomften van de vier Staten Conventen - 8137-10-0 Dan nog van de Staten, als zulks, bij accoord naet de Capittelen van dato den 30 Januarij 1688, voor dezelve op zich genomen hebbende - 2000- :-o En uit den Duitfchen Huize . - 162-10-0 Bedragende te famen, falvo calculo et errore, eene Somme van Jaarlijks ƒ 16099-18-4 En  C 30 ) En-wat Amersfoort aangaat, aldaar zijn ook de zogenaamde Conventen-Goederen, volgends accoord van den jaare 1602, onder de Stad gebleven, om daar uit de Predicanten , en andere nodige koften voor Kerken en Schooien van de Hervormden, te betalen, en zijn die daar, door twee Rentmeefters, mede van Stads Goederen onderfcheiden, onder Superintendentie der Burgemeesteren , beftierd. Behalven dat nog, tot fubüdie van het onderhoud der Predicanten, bij der Staten Refolutie van den 12 April 1660, de tertiën, of het derdedeel van alle de Vicarijen, binnen die Stad gefundeerd, a»m dezelve zijn toegeltaan, en tot op heden dadelijk genoten; terwijl naderhand uit het Comptoir der gebeneficeerde Goederen zeker tractement aan de Predicanten te Amersfoort, voor het waarreemen van den dienst te Lcusden, toegevoegd is. Te Rhenen, zijn ook de Goederen en Inkomften van St. Agneten-Kloofter onder eene bijzondere Adminiftratie bewaard, waarvan een gedeelte tot onderhoud van den Godsdienst wordt hefteed, en daartoe boven dezelve ook zekere fomme uit des Bisdoms Tienden werden gebruikt, en, bij Refolutie der Staten van den 5 Julij 1670, de tertiën der Vicarijen, aldaar gefundeerd, ook tot onderhoud der Predicanten zijn gelaten. Te Wijck bij Duurftede, zijn ook de Geeftelijke Goederen gebragt onder eene afzonderlijke Adrair,i(lratie op het Comptoir der gebeneficeerde Goede-  C 31 ) deren aldaar, waar uit de Predicanten voorheen plegen te worden betaald, behalve nog dat zij genoten uit de Goederen van het Convent van Maria Magdalene, te Wijck, die door eenen Rentmeefter van Staten wege tot op heden zijn geadminiftreerd. Na dat, te Montfoort, in den jaare 1582, de Hervormde Godsdienst aangenomen was, werden daar ook, met voorkennisfe en Refolutie der Staten van dato den 9 Jutij 1594, de Geeftelyke Goederen, en daaronder de Memorie Goederen, tot onderhoud van Predikant en Schoolmeefteren, in bewaringe genomen. En toen dit Burggraaffchap naderhand by koop aan de Staten is gekomen , veranderden deze Goederen niet van natuur , maar wel van beheeringe, en zyn tot het zelfde einde onder éénen Rentmeefter gefteld, blykens der Staten Refolutie van den 25 Maij 1666 en 21 Dec. 1669'. De Overheden hebben derhalven, in deze voormalige Provincie, en in de Stedea, zich Hechts als Bewaarders en Bcftierders van deze Goederen gedragen en aanmerken kunnen; uit welke beheeringe de Natie, als zodanige, geen het minlte eigendoms - recht afleiden kan: maar moeten de Hervormde Chrifteningezeten in tegendeel verftaan worden hunlieder recht van Bezit, in de perfonen van dezelve Overheden, als hunne Bewindslieden, te hebben gecontinueerd, gelyk dit in alle gelyke gevallen naar rechten begrepen wordt,  C 3» ) wordt, alzo men anders de grootfte onzekerheid van het eigensdoms-recht invoeren zou. De Vertooners beroepen zich dus ook wel degelyk op het Verjarings-recht, en het recht van Bezit, zo tot ftavinge van hunnen Eigendom, als voor de ongehoudenheid van het bewyzen van het zelve; en meenen,dat zy, in de hoedanigheid van een Lighaam van Gelooisgenooten, niet minder bevoegd zyn,omzien daarop te beroepen,dan alle andere Corporatiën, en bijzondere perfonen: daar niemand, zonder de erkentenis van dat recht, in zijne bezittingen veilig zijn kan. Zij merken alleen nog, in het voorbijgaan, aan, dat, ten tijde van de Hervorminge, reeds veele ■ van de Geeftelijke Goederen in het heimelijke weggevoerd, vervreemd en verduifterd zijn, welke de Hervormde Chriftenen dus bereids hebben moeten misfen, en veelal door andersgezinden zijn behouden; behalven hetgene reeds in den gemeenen nood is gebruikt, zo dat het vergoeden daar van, ook bij gebrek van volledig bewijs, onmogelijk geworden is, en ook niet gevorderd wordt; gelijk mede, dat fommige van hun en hunne Geloofsgenoten, uit andere Provinciën verjaagd', alles aan den Roomschgezinden hebben moeten laten: waar uit zij meenen, dat ook de hardigheid der aanfpraake van de Natie op hunne overgebleven Goederen en rechten meer tastbaar blijken moet. En fchoon het door de Gereformeerden als een groot prejudicie zoude mogen gehouden worden, dat zij hun recht in deze tegen de Natie moeten be-  C 33 ) bepleiten voor Vertegenwoordigers, die tot bevordering van de belangen derzelver Natie zijn aangefteld; durven zij zich echter gerust verlaten op hunne zo duidelijk in het oog lopende Rechten, bij öe Uitvoerders eener Staatsregeling, waar bij men recht en billijkheid, en het handhaven van ieders bijzondere eigendommen, tot eenen grondflag, heeft aangenomen. Alles, wat derhalven op dien grondflag niet ruften kan, moet van zelve vervallen. Kan 'er iets in de Additioneele Artikelen worden aangewezen, dat met deze gronden, in de Staatsregeling uitdrukkelijk aangenomen, niet ftrookt: het Ipreekt van zelve, de Additioneele Artikelen, en niet de Staatsregeling, moeten wijken. Zo zoude het ook moeten zijn, indien men aan het zesde der Additioneele Artikelen geene behoorlijke, met het bijzonder Eigendoms-recht, waar van de Staatsregeling de handhavinge belooft, ftrokende uitlegginge geven kon. Kerkgebouwen en Paftorijè'n, welker ongeftoord bezit de Gereformeerden zo lange, en ten opzichte van zeer veele, gedurende meer dan twee Eeuwen, voor ieders oog genoten hebben; die hun? door de voormalige wettige Overheid, en dus bij de Natie zelve, toegekend zijn;die zij genoegzaam alle, buiten bezwaar van 's Lands, Stedelijke of Dorps kasfen, hebben verkregen; aan fommige van welke zij meer tot herftel of onderhoud hebben befteed, dan die waardig zijn; en waar aan hun Eigendonis, of ten opzichte van eenige, hun Bezitrecht even zo klaar is, als dat omwend de C Goe-  C 34 ) Goederen van bijzondere Ingezeten in eenig ge? val zijn kan, fchijnen hier ter befchikking der plaatzelijke beftuuren, tot voordeel van alle Kerkgenootfchappen, ook die niet eens tot de Chriftenen behooren, overgegeven te worden. Iets dat geenzins, naar der Vertooneren inzien, met de gronden van recht en billijkheid overeen te brengen zoude zijn, veel min met het belang van de meerderheid der Ingezetenen, zo veel hunne voornaamfte aangelegenheid, de Godsdienstoefeninge namelijk, betreft; en dat derhal ven, naar de eerfte en klaarfte regelen der uitlegkunde, bedagt moet doen zijn op eene uitlegginge, waar bij dit onvoegzame kan worden vermijd. En hier toe wordt men te meer gedrongen, als men let op de in dit Artikel voorkomende uitzondering' van zulke Kerken en Paftorijen, als deor aanbouw uit de afzonderlijke Kas der Gemeente geene bijzondere wettige Eigendommen zijn. Waarom, zoude men moeten vragen, worden die aangebouwde hier toch uitgezonderd; daar bij de minst Rechtskundigen over bekend is, dat aanbouw een veel min wettige Titel van Eigendom zij, dan Koop, Gifte, Makinge, of langdurig Bezit? Die iets aanbouwt op eens anders grond, wordt daar door op > zich zeiven geen Eigenaar van het Gebouw: dus zou het vreemd zijn, dien Titel, met fchijnbaare uitfluitinge van beter recht, eeniglijk hier aangevoerd te zien. Het zoude toch eene ongehoorde hardheid zijn voor bijzondere perfooneti, indien 'er ergdid eene Wet wierd gemaakt;.  C 35 ) maakt, volgends welke ieder verklaard wierd vervallen te zijn van den Eigendom van zijn huis* hoe ook verkreegen, en hoe lange ook bezeten, wanneer hij niet bewijzen kon, dat hetzelve door hem, of door zijne Ouderen, aangebouwd was. Het zoude boven dien een last en eene bezwarende ongelijkheid voor de Gereformeerden, als een Godsdienftig Lighaam befchouwd, zijn, die op hun gelegd wierd, niet alleen boven andere perfoonen, maar ook boven andere Godsdienftige Genootfchappen , waar onder, bij voorbeeld, deLuterfchen in Utrecht en in Amersfoort, die aldaar meede een Kapel van Stads wege hebben verkregen, en zelfs ook in de laatstgemelde Stad eenige penningen tot verbeteringe van dezelve ontfongen. Sommigen hebben daarom gemeend, dat aanbouw hier alleen als een voorbeeld aangevoerd was, en geenzins om andere, althans niet min wettige, Titels uit te fluiten. En ook in deze uitr legginge, in rechten gansch niet ongewoon, of ongegrond, zouden de Vertoneren mede gaarne beruften. Dan in zo verre men mogt meenen dezelve niet te kunnen aanneemen, en men dus noodzakelijk tot eene andere komen moet; fchijnt zich die van zelve op te doen: indien men hier de afzonderlijke Kas der Gemeente befchouwe, als overgefleld tegen algemeene Stads of Dorpskasfen; gelijk zij ook natuurlijk daar tegen overgefteld is. Duidelijk genoeg ziet men, dat de Opftellers van dit Artikel, door aangebouwde Kerken en C a Pa-  C 3