3021 F 13  OVER DE ARMOEDE e n BEDELAAR Y, met betrekkinge tot de provintie van ZEELAND, en byzonder tot de STAD GOES, en eiland van ZUID-BEVELAND. rx GQES, By jacobus huysman.   B E R I G T VAN DEN UITGEEVER. De Byvoegfels op den Goesfchen Naamwyzer over de drie laatftafgeloopen jaaren hebben tot onderwerp gehadt eenige ftoffen uit het Burgerlyke Regt van Zeeland, de bchryver deizelve zoude gaarn dat werk vervolgd hebben; maar een verandering in zyne omftandigheden verhinderen hem, verderde hand daar aan te leenen ; egter heeft hy my toegeftaan gebruik te maaken van eenige ftukjes van een anderen aart, door hem in voorigen tyd gefchreeven, waar van het oogmerk niet vreemd is van den Titel voor deeze Byvoegfels geplaatft, en van myne belofte by het eerfte berigt gedaan, A 2 naame-  BERIGT vanben UlTGEEVER. naamelyk, om te ftrekken tot vermeerdering der Kundigheden van den Gemeenen Man: zoo lang dan deeze- voorraad duurt, of het my gegund wordt daar over te befchikken, zal ik, van tyd tot tyd, een gedeelte daar van plaatfen, my vleyende dat het zelve met geen minder goedkeuring zal ontvangen worden dan de voorige blaadjes. J. HUYSMAN. GoES , den 2 Oflober J78c>.  OVER DE ARMOEDE E N BEDELAAR Y, met betrekkinge tot de p r 0vintie van Zeeland en jt- zonder tot de stad GoES, en Eiland van ZuidBe veland. \V7"a t mag doch de rede zyn, dat «oo W menigvuldige Provintiaale en Stedelyke Ordonnantiën , als er van tyd tot tyd tot weeringe van de Bedelaary gemaakt zyn, byna even zoo fchielyk vergeeten worden als afgekondigd, of ten minflen ftraffeloos worden overtreeden, terwyl men de ftraaten en wegen vervuld ziet met geheele troepen van werkelooze Armen, en Bedelaars van allerlei ouderdom? A 3  Di kWïls heb ik deeze vraage geopperd by menfchen , die meerdere jaaren en kundigheid hadden, dan ik, en men heeft my verfcheidenlyk geantwoord, maar het kwam doch altoos hier op uit: „ Het is onmoogelyk de Bedelaary te beletten-, daar zyn te veele Ar„ men: De Leevensmiddelen zyn in ,, dit Land te duur voor een* arbeider : „ De Arme-kasfen zyn niet in ftaat om „ genoeg uit te deelen: Het is onchrif„ telyk de Armen te berooven van de „ liefdegaaven der mededoogenden : De „ Regeering mag het dan verbieden zoo „ zy wil, ik kan van my niet verkry„ gen een' Bedelaar voorby te zen„ den ". Min kan ftraks hier tegen aanmerken, dat fchoon die redenen al eenig gewigt mogten hebben , een particulier egter geen vryheid heeft, om op eigen gezag een brug te leggen tot overtreedinge van de herhaalde beveelen der Overheid," maar zoodaanige Aanmerkingen zyn veeltyds gevaarlyk in zaaken, die als geweetens gevallen befchouwd worden, en men geraakt al ras aan den blaam van hard te zyn ttgen den Armen, terwyl een ander, die dagelyks in "t openbaar eenige duiten uitdeelt, den roem  <8>& roem van mededoogend en nüdaadig wegdraagt. Het (luk verdient evenwel een ern* ftig onderzoek, en het is overwaardig den aandacht van yder die het weezenlyk geluk zyner Meedeburgeren ter harte neemtwant indien de opgegeeven redenen voor het toelaaten der Bedelaary voldoende zyn, dan is het wenfchelyk dac de wetten tegen de Bedelaars gemaakt, mogen afgefchaft worden; maar indien deeze redenen niet voldoende zyn, dan is het de pligt van yder goed Burger, om de hand er aan te houden, dat deeze wetten niet ftraffeloos overtreeden, en tot voorwerpen van openbaare befpottinge van het gei meen worden. Met dit oogmerk heb ik deeze ftoffa meer dan eens overwoogen, en nooit heb ik kunnen vinden : dat de gefteldheid van ons Land zoude medebrengen, dat er zoo veele Armen moeten zyn , of dat de Bedelaary als een noodzaakeJyk kwaad zoude behooren gedoogt cc? worden. Mthe gedagten hier over heb ik op papier gefteld, zoo zeer tot behulp van A 4 h>v0  «M 8 «iyn geheugen, als om aan anderen gelegenheid te geeven tot verder en beter inzien. Mem verdenke my niet van onmededoogenbeid! God bewaare my, dat ik , of zelfs myn hand en hart zoude fluiten voor de nooden myner Natuurgenooten, of dat ik anderen zoude verharden tegens de beminnelyklte der gezellige pligten, welke door bet Euangelie en de Rede zoo nadtukkelyk aanbevoolen wordt. Ik wil de Armen niet berooven van de milddadigheid der Barmhartigen', maar ik wil de middelen aanwyzen ter onderfcheidinge van de •waare voorwerpen der Barmhartigheid : Ik wil de regte Armen helpen aan het brood dat de luie Bedelaars hun ontfteelen. Een voorafgaande bepaaling der woorden zal noodzaakelyk zyn: Ik verftaa door Armen de zoodaanigen, die, ge-, heel, of gedeeltelyk, ontbeeren het geen zy 'Ut hun onderhoud, voed/el, dekfel en huis^vejiinge noodig hebben. Door Bedelaars verftaa ik de zoodaanigen, die dat geirek, geheel of gedeeltelyk, toeken te vervullen met het vergaderen van aalmoesjen aan dt huizen, 4 Di  <8> De oorzaaken van eene doorgaande Armoede, of van een groot getal van Armen in een Land, kunnen als drieledig befchouwd worden: I. Wanneer er geen werk genoeg is voor het getal der handen die werken kunnen. II. Wanneer de prys der noodzatkelyke Leevensmiddclen te hoog is in evtnredigheid met btt gewoon arbeidsloon, of O 6e.en op hetzelve uitkomt) wanneer de arbeidskonen te gering zyn. III. Wanneer veele menfchen dm ouderdom, ziekte, of andere beletfelen buiten ftaat zyn om zoo veel te verdienen als zy tot onderhoud van hun en de hunnen ntodig hebben. MeN overweege deeze drie oorzaak ken, yder afzonderlyk, en men maake dan het befluit op, of één derzelve in dit gezegend Land zoo een menigte van Armen voortbrengt, of de Bedelaarf onvermydelyk maakt. De yverigfte voorfpraak der Bedelaary zal niet betwiften : dat een menfch die werken kan niet behoeft arm te zyn, zoo lang er werk te vin-  den ijf Een beroemd Man, zoo groote menfchen vriend als flaatkundïge. heeft trefFelyk gezegd: ., Een menfch is niet " jrmü °m at hy niecs heeft> maar om „ dat hy niet werkt; iemand die acen „ duit aan eigendom bezit, en weVt " 5™ u,zo? weI ftellen a's iemand „ die honderd Ryksdaalders aan renten „ heeft, en met werkt ". Het komt er dan maar op aan, of er werk , 0f er handen arbeid genoeg zy in ons Land, voor het getal der menfchen die in ftaat zyn om te werken ? Ik wil geen ontwerpen maaken van werkhmzen , van genootfchappen die deArmen aan het werk helpen , gelyk er zyn in Frankryfc, Zivitferland, en elders: lk w,i ook geen nieuwe Fabryken '.anraaden in welke men de Armen M zelfs hunne kinderen, voordeelig kani bezig houden: De Stichters vat zulke nuttige Inrigtingen verdienen roem, on de dankbaarheid der Burgerlyke Maatfchappy; maar ik weet hoe nioe.lyk dezelve gemeenlyk in de uit! ▼oennge zyn, en de ondervinding heeft SMe!ee^'ndat er meê< ^moedigheid van befluit, en meerftandvaftig. beid tot zulke zaaken verejfcht wordf, dan  dan men zig in onze gefteldheid kan belooven; ik bepaal dan de vraage alléén tot het werk *c geen dagelyks voorhanden is, en 't geen de gelegenheid van ons eigen Land weezentlyk opgeeft. Men raadpleege dan flegts den Landman , die door gebrek aan arbeiders zyn gezaaide op het veld zoude moeten laaten fmooren in het onkruid , zyn gras ongemaaid zoude moeten laaten ftaan, zyne oogften op het veld moeten laateti verderven , indien hy zich niet bediende van Vreemdelingen, die by honderden in den zomer naar herwaards koomen, en van hun gewonnen geld 's winters in hun Vaderland hunne vrouwen en kinderen gaan voeden. Mek doe die vraage aan den Ambagtsman, die dagelyks klaagt. dat hy werk moet afzeggen, uit gebrek aan goede knegts, of zig moet bedienen van aankoomende jongens, tot nadeel van het werk en van den werkbaas. Men bezigtige onze Zeethepen, hoe lang zy op de reede liggen, eer zy hua getal van volk hebben, en met hoe veele Vreemdelingen zy op het laatfl; bemand raaken. Mei?  ME» vraage eindelyk yderen Koopman, yderen Burger, hoe dikwils hy verleegen ftaat, wanneer hy eenig werk te doen heeft , 't geen wat zwaar of vuil is, en men befluite dan, of er in Zeeland, en vooral in Goes en Zuidbeveland C dit fchoon en gezegend gedeelte van Zeeland) werk te kort zy voor het getal der menfchen die werken kunnen. Indien men dit alles aan een' Bedelaar, aan een' vrywilligen Armen voorhieldt, zoude hy antwoorden, dat hy zulk werk niet geleerd heeft, of dat hy er geen zin in heeft; maar heeft hy daarom het voorregt om als een onnutte laft voor het Algemeen gedoogd te moeten worden? Zyn zyne arbeidzaame Medeburgers verpligt hem te voeden, om dat by geen werk kan vinden , dat naar zyn fmaak is? Ik bekenne het, met fommig werk is des winters niet veel te winnen: met fommige Ambachten gaat het den éénen tyd flegter dan den anderen; maar is het juift noodig, dat iemand van éénderhande werk leeven moet ? Kan hy niet, als het één ophoudt, het ander aantallen? Laat er 's winters in de Steden geen werk in de Arbeiders gilden zyn: Iaat er weinig by  is by de Ambagten : Iaat er geen Scheep-' vaart zyn: daar is wederom overvloed van werk op de dorfchvloeren: daar is hout te kappen: daar zyn boomen te vellen: daar is te fnoeien, te (pitten , te planten, en in de Steden zelfs zyn er meenfgerlei beezigteeden te verrigten, daar men nu naauwlyks voor geld iemand toe krygen kan. Moeten niet menfchen van allerlei ftaat meer dan één foort van werk by de hand neemen om een ordentelyk beftaan te hebben; waarom heeft dan juift de geringde olaffe alléén het voorregt van zig te bepaalen by werk van eigen verkiezing, en het te kort komende te loopen bedelen! Die luft gehadt heeft om naar te gaan, door welk foort van menfchen den winter arbeid , en in 't gemeen het vuilfte en zwaarfte werk verrigt wordt, zal opgemerkt hebben, dat het of Opgezeeten van het platte Land zyn, die gemeenlyk meerder nyverheid bezitten dan de Stedelingen, om dat de Armekasfen in het Land zoo fchootig niet bedeelen, of het zyn Vreemdelingen uit de Steden van een andere Godsdienftige gezindheid , welken minder of in 't ge» heel niets bedeeld worden. Onze inB 2 boor-  boorlingen en Kertgenooten ziet men zelden diergelyke werken ter hand neemen , en de rede is fpoedig te ontdekken : Waarom zouden zy doch zulken arbeid op zig neemen , of zoo verre loopen om aan den koft te koomen ? Zy vinden een veel gemakkelyker inkomfte in de bedéélinge der Armbezorgers, en zoo die niet ruim genoeg is, zy hebben de naafte betrekkinge op de Barmhartigheid hunner Medeburgers : het ganfche huisgezin loopt bedelen, en vergadert daar mede veel meêr,dan een eeiiyk Arbeider met al zyn naarftigheid Winnen kan. I k bezwaare dan onze Armen niet, wanneer ik zegge, dat er een groote hoop onder hen is, die vrywillig arm zyn , die een onnutte laft voor de Burgerlyke Maatfchappy zyn, en die enkel door de gemakkelykheid der bedeelin» ge, door de verkeerde Barmhartigheid tot leuiaards gemaakt worden, daar het gebrek, hun naarftigheid zoude geleerd hebben: De bewyzen hier van zyn onder het bereik van een yder, wiens oogen wel geplaatft zyn. Om nogthans alle verkeerde gevolgtrek-  trekkingen voort te koomen, moet ik waarfchouwen, dat men myn beredeneerde zoodaanig niet moet opvatten, als wilde ik ftaande houden, dat dewyl het in ons Land aan geen werk ontbreekt , er ook geen Armen kunnen zyn; Neen! ik weet, dat in zeer bezwaarde huisgezinnen, in harde winters, en door menigvuldige andere toevallen, ondanks de vlytigfte naarfb gheid en zuinigheid , Armoede, en wel nypende Armoede, kan geleeden worden, en ik kenne geen waardiger voorwerpen van Chriftelyk Mededoogen, dan e»en zut>> ke menfchen, omrykelyk door de Armekasfen bedeeld te worden; maar het oogmerk was alléén, te betoogen, dat het getal der genen , die tegenwoordig voor Armen doorgaan, merkelyk verminderen zoude, als yder den arbeid zogt, die er te vinden was, en in allen gevalle , dat het groot getal van ledigloopende Armen en Bedelaars in ons Land niet veroorzaakt wordt, om dat er geen werk genoeg is voor het getal der handen die werken kunnen. Ik heb als de andere oorzaak waar uit een aantal van Armen kan ontdaan, opgegeeven: Wanneer de prys der ntodxaakeB 3 lyke  4K i6 >& A»*e Leevensmiddelen te hoog is in evenredigheid met het gewoon arbeidsloon, Men ziet deeze ongelykheid in zulke plaatfen daar overvloed is van menfchen, en gebrek aan werk: Aldaar is het natuurlyk, dat er zich tot één en hetzelve werk een menigte van arbeiders opdoet, die liever iets, hoe gering ook, zoeken te winnen , dan door ledig loopen gebrek te lyden, waar door derhalven het loon bedorven wordt; maar in een Land daar meer werk is dan menfchen, (gelyk in ons Land) kunnen de doorgaande daggelden nooit zyn beneden 't geen een arbeider tot zyn onderhoud noodig heeft. Ik erkenne, dat een huisgezin met veele kinderen niet leeven kan van het zelve loon, daar een loopend gezél, of een middelmaatig huisgezin van leeft; maar dit bewyft alléén, dat de laften van zulk een huisgezin te zwaar zyn naar maate van de winften, en niet, dat de winften van de Arbeiders over het geheel genomen, te gering zyn. In zulk een zwaar huisgezin is ook gemeenlyk meer dan één menfch, die in ftaat is om iets te winnen,, en is het zoo niet,  niet, dan is het buiten kyf, dat zoodaanige lieden onderftand moeten hebben, niet van gebedelde aalmoesfen, maar van de handreikinge der Armbezorgers. Men gelieve ilegts aan te merken, dat zoodaanige huisgezinnen niet arm zyn, om dat de daggelden te gering zyn , maar om dat het daggeld van één menfch niet groot genoeg is, om er welen van te voeden die niets werken kunnen, en derhalven vallen zy niet onder deeze oorzaak van Armoede, maar onder de derde, zoo aanftonds te behandelen. Ik voorzie een tegenwerpinge, die 200 ze doorging , van gewigt zoude zyn: men zegt gemeenlyk: „ dat het „ thans veel duurder is dan voor dee„ zen, en dat nogthans de Daggelden „ en Arbeidsloonen op denzelven voet „ zyn gebleeven , " en men trekt er dit gevolg uit: „ dat derhalven een Arbei„ der nu minder kan beftaan dan over „ eenige jaaren. "' Het is doch een gebrek by de meeile menfchen , zich te beklaagen over den tyd waar in zy leeven, en wonderen ie vertellen van het voorleedene . —— „ Toen was er geld te winnen: toen B ♦ » te»-  konde een arbeider aan den koft ge„ raaken: toen was alles goed koop: „ maar nu, nu is alles eeven duur: nu „ is het een flegte tyd: de Hemel be„ waare ons, wat moet er van een' Ar,, beider worden! "* I Je kan het toegeeven, dat onkundige menfchen zoo fpreeken, maar het doet my moeite, wanneer ik lieden van verftand en aanzien die taal hoor voeren: zy begrypen niet, welken invloed hunne woorden op de Gemeente hebben: Een Arbeider hoort die klagten uit den mond van een Regent, hy gelooft het niet flegts, maar hy verbeeldt zig dat men het ergfte nog niet durft voordellen : hy wordt neergeflaagen van geeft : hy valt mede aan het klaagen: zyne handen worden flap tot den arbeid, en het gevreesde gebrek, 't geen hy, menfchelyker wyze, door goeden moed en naarftigheid hadt kunnen weeren, fluipt heimelyk onder zyn dak. Men moeft een anderen weg inflaan die geïchikter is om den vlyt der Ingezeetenen leevendjg te houden: men moeft hun verzekeren , dat zoo ooit in dit Land een Arbeider van het gewoon daggeld heeft kun;  kunnen leeven, hy het ook nog heden doen kan. Dit zal ik onderftaan te bewyzen: ik zal trasten aan te toonen, dat federt ruim anderhalve eeuw de Leevensmiddelen zoo duur, en dik wils duurder zyn geweeft dan tegenwoordig, terwyl de Arbeidsloonen toen wel minder, maar niet meerder waren , en wanneer ik dit beweezen heb , zal men er ligtelyk uit kunnen opmaaken , dat er waarlyk een evenredigheid is tusfchen den piys der Leevensmiddelen en de Arbeidsloonen, dewyl men, ware het zoo niet, dat venchil in anderhalve eeuw wel zoude vereffend hebben. Voor af diende men aan te merken, dat (choon tegenwoordig voor één en hetzelve ftuk gelds zoo veel niet gekogt kan worden, als voor een paar eeuwen , «Ie waaren nochthans niet duurder zyn geworden, maar dat het geld meer overvloedig, en derhalven van minder waarde is geworden. Als men derhalven letft, dat een Opperman aan het bouwen, van den tooren van Zien'czee een' braspenning won , moet men dien braspenning naar onze tegenwoordige  20 >0 dige waarde van het geld rekenen. Een paar voorbeelden uit de Hiftorie zullen dit bevattelyk maaken: Men leeft, dat toen Keizer Ausjuflu- na den flag van Ao tuim te Rome zegepraalde en de fchatten der Ptoloinasi, Koningen van Egypten inbragt, er zulk een menigte van goud en zilver in de wandeling kwam, dat de pryzen der goederen ftraks verdubbelden : Op gelyke wyze vindt men, dat in Spanje na de ontdekkinge der nieuwe Waereld, de Koopwaaren tot een ongewoonen prys reezen, en de interesfen van het geld daalden van twintig tot tien ten honderd: Dit was nu geen eigentlyke verduuring der goederen, maar het was een mindere waarde van het geld, en alles bleef op denzelven voet, want een arbeider zyn loon ontvangende moeft dus ook het dubbeld ontvangen. Wanneer mendaneenvaftengrondflag wil hebben, om de evenredigheid der pryzen van Leevensmiddelen en Arbeidsloonen op te rekenen, zal men beft beginnen van den tyd, dat de Geldfpeciën geen groote veranderingen meer hebben ondergaan. De ftelling die ik frewyzen moeit, was, dat de Leevensmii-  middelen teegenweordig niet duurder zyn; Am zv doorgaans in anderhalve eeuw ge. well zyn, en dat de Daggelden ook niet verminderd zyn, en dit diende met geloofwaardige nukken beweezen te worden om fteek te kunnen houden teesen'de overleveringen en gemeene vertellingen van den goed-koopen leeftyd onzer Voorouderen. Ten dien einde heb ik, dit fchryvende, voor my liggen de rekening van zekere groote maaltyd, waar op honderd perfoonen geduurende eenige daeen te Goes zyn onthaald in het jaar Ï6n, in welke rekeninge men de pryzen van alles zeer naauwkeurig aangerekend heeft: Ik zal er maar uitneemen de meeftgewoone fpyzen. üen pond boter koftede toen tien grooten; een pond Osfenvleefch, van de genngfte ftukken 4* gr°oten : honderd e,je7 ren 3 fchell. 8 grooten: een koppel -hoenders 3 fchellingen, en het dag£eld van de bedienden was 3 fchell. en vier srooten De wyn alléén was goedkooper, want een oxhoofd witte Bourdeauxfche wyn korte , zonder den import, veertig guldens; maar dit raakt den armen niet grootelyks.  In het jaar 1043 is op laft van de Heeren Staaten van Zeeland een Collette gedaan voor de verdrukte Geloofsgenooren in Ierland, we'ke over deeze Provintie bedraagen heeft L. 7244-10. Vlaamfch , en vo >r 't grootfte gedeelte befteedt aan het koopen van Leevensmiddelen, die hun toegezonden zyn: toen betaalde men een laft haver L. 13:8 , een laft witte erten L. 28., een laft Pruisfifche rogge van L. 25 tot L. 17:10, de honderd ponden kaas 15 gulden en tien ftuivers. In het jaar 1647 ftelt de Heer Eversdyk in zyne tafelen 'van het pas van den broode, den prys van een zak tarwe 13 fchellingen, en van de Rogge 14 fchellingen. I w 1693 wai' de hoogfte markt van de tarwe 42 fchell,, de rogge 16 fchell.: in 1694 tarwe 28 fchell., rogge i6| fchellingen: in 1697 tarwe 40 fchell., togge irj fchell. : in 1698 tarwe 42 fchell,, rogge 30 fchellingen: in 1699 tarwe 42* fchell., rogge 20 fchellingen: en wil men de hoogfte en laagfte markten door malkanderen geflaagen hebben, 200 als de zelve op de Kooinbeurj vaa een der voor-  voernaamfte Steden van Holland geweeft zyn, federt het jaar 1693, dan vindt ik voor de middelmarkt. Van 1693 tot 1703 een zak tarwe 27»fch. Van 1703 —1713 ■ 20 — Van 1713 — 1723 ■ ' J7 Van 17^3— 1733 —!Si — Van 1733 — 1743 1 "—»7i— Van 1743 — 1753 J5 — Van 1753 — 1763 17 — Van 1763 — 1773 — aai — Het welk genoegzaam overéénkomt met de zettingen van het brood binnen Goes, voor zoo verre dezelve nog voor handen zyn. Deeze voorbeelden, dunkt my, bewyzen, dat de noodzaakelykfte Leevensmiddelen ten tyde onzer Voorouderen ruim zoo duur geweeft zyn als tegenwoordig : Dat ondertusfehen verfcheide Arbeidsloonen en Daggelden toen minder waren dan tegenwoordig, bewyzen de rekeningen van ambachtslieden, oude loonlyften van Arbeiders en Bierdraagers gilden, vrachtlyften van Schippers, aanbefteedingen vanDykwerk, wieden en delven van Meede, en wat des meer is. Hoe is het nu mogelyk, dat men in C 2 hon-'  honderd en vyftig jaaren niet gemerkt heeft, dat een Arbeider niet beftaan konde! of heeft hy toen kunnen beftaan, koe is het mogelyk, dat hy het thans niet kan! Mek zal my tegenwerpen, dat delmpoften thans hooger zyn, dan in dien tyd; maar laat ons doch niets aanneemen zonder bewys; de meefte Importen op het confumable zyn op denzei ven voet als over honderd en meer jaaren. Ten platten Lande is de import op het gemaal dezelve als die was in het Placaat van xo September 1687: in de Steden is zy federt 1688 maar drie ftuivers per zak verhoogd: het beeftiaal was in 1637 reeds op den zevenden penning, en,is nog heden zoo: de verdubbeling van de belaftinge op het zout ter Confumtie is reeds in 1696 ingevoerd: de bieren waren in 1637 en vervolgens, hooger belaft, dan by de laatfte ordonnantie van 1772: de fterke dranken ftonden in het jaar 1637 op feftien ftuivers perftoop aan impoft, nu betaalen dezelve aan het Land agt ftuivers. Wat heeft de Gemeene man meerder noodig: is het boter? hy kan inlandfche boter gebruiken welke geen impoft betaalt: is het brand? de inlandfche brandftoffen zyn mede  mede niet belaft : is het Koffy en Thee?" op dezelve wordt federt eenige jaaren geen belaftinge geheeven: is het Tabak? die betaalt nog heden 3 ftuivers per pond, a's over honderd jaaren; derhalven betuig ik niet te kunnen vinden, dat de belaftingen (hoe zeer derzelver verminderinge om andere redenen wenfchelyk zoude zyn) nu zwaarder drukken op den hals van een arbeider, dan zy deeden voor honderd en meer jaaren. Ik zal niet ontkennen, dat fommige belaftingen zeer verzwaard zyn; maar volgens de edelmoedige denkenswyzo onzer Hooge Regeeringe raaken dezelve niet denGemeenenman, maar de Regenten zelfs, en de gegoedfte Ingezetenen. De vafte goederen betaalen zwaare honderdfte penningen: onder het Confumable is de Wyn-impoft de eenige die verhoogd is: de ferfoonen betaalen een famillegeld, een dienftbodegeld, koets- en paardegeld: amptgeld: een zwaare belading op het klein zegel: 40 en 80 penning, Collateraal enz. alle welke belas-' tingen geen bezwaar leggen op dat foort' van menfchen, wier mogelykheid van aan den koft te komen wy hier onder-aoeken. C'3> EiJN  Een yder die, gelegenheid heeft om de vergelykinge te maaken van de Importen, die op het Confumable in deeze Provintie geheeven worden, met die van Holland en Utrecht, moet verwonderd ftaan over de hoogte van de belastingen , welke een gemeen menfeh aldaar, byzonderlyk in de Steden, betaalen moet, en nochthans zyn de Dagloo-; ncn er niet veel hooger dan hier. Het is waar, dat in fommige andere Provintien de laften wederom minder zyn ; maar het is ook waar, dat by voorbeeld in Gelderland en Overysfel een Arbeider voor tien ftuivers een geheelen dag werkt, daar by hier te Lande 15, 18 tot 20 ftuivers en meer, winnen kan. iN-de meefte van onze Steden zyn de Arbeidsloonen van den Gemeenen man zelfs veel te hoog, en dit is dikwils een aanleidende oorzaak tot hunne armoede. Welk een wonderfpreuk, zal men zeggen,,een Arbeider wint te veel, en wordt daar door arm 1 Jaa, het is zoo : -het voorbeeld van de St. Jans of Arbeiders gilden zal het toonen: de werkloo- nen  nen in dezelve overtreffen dikwils de vrachdoonen der Schippers: in een zeer korten tyd is dikwils een groot dag-geld verdiend: dit maakt, dat een jong, fterk kaerel oordeelt zyn fortuin gemaakt ts hebben, als hy flegts in het Gilde kan koomen: hy verlaat zyn Ambagt om van den dobbel in het Gilde te leeven: hy verleert eindelyk wat hy te vooren voor koftwinninge hadc : ondertusfchen hy trouwt, krygt kinderen, de dobbel loopt hem eenigen tyd tegen , of het is winter: ziet daar de armoede, terwyt zyne handen verkeerd ftaan tot ander werk. Indien nu die Gilden zulke ruime Arbeidsloonen niet gaven, het is te denken , dat 'ermeermenfchen byhunneAmbachten zouden blyven, en den dobbel alléén beproeven in een tyd dat zy geen ander werk hadden. Laat men hier by aanmerken, dat de hooge Arbeidsloonen in de daad duurte veroorzaaken: van waar komt het doch anders, dat fomtyds in twee nabuurige Steden de pryzen der waaren zoo veel van elkander verfchil3en? Zekerlyk is één der redenen van dat verfchil, de hooger Vragten, beftelloonen, Arbeidsloonen, Gilde regten, en vermeenfgvuldigde Bedieningen: een yder zoekt zyn Salaris zoo groot te maaken ais hy Kan, en hy neemt gerceenlyk C 4. Mt  •3K 28 > tot modél die plaats daar het meelt betaald wordt, dit is vry natuurlyk; maar een Overheid, welke diergelyke verzoeken met te veel gemakkelykheid inwilligt , behoorde te begrypen, dat daar door een belading over de geheele Stad gelegd wordt. Welke nuttige_veranderingen waren hier niet te maaken; maar wie zal ze aan de hand geeven , en wie zal ze dan noch uitvoeren! die dit durft onderneemen , moet zig kunnen trooden, wanneer zyne goede oogmerken met tegenkanting, haat en lader bejeegend worden. Hoewel dit Artykel van de duurte der Leevansnüddelen en de evenredigheid der Dagloonen misfchien al te lang geworden zy, moet ik de zaak nogihms een oogenblik uit een ander oogpunt befchouwen: het is doch niet te ontveinzen, dat er voor omtrent derf'g of veertig jaaren een goedkoope tyd geweed is, waar van veele menfchen het geheugen draagen, en welke gouden eeuw hunner jeugd zy vuun'g wenichen nog eens te moogen beieeven. Ik durve wel zeggen: de Hemel bewaare ons voor de vervullinge dier onzinnige wenfcheni zu;k een toedand zottde  zoude deeze Provintie, de ryken zo© wtl als de armen, fpoedig ten gronde brengen. Wa s 'er in dien tyd voor een Arbeider geld te winnen ? hadt een Rentenier toereikende inkomften om een Ambagtsman iets te laaten verdienen? hadt een Boer het hart om aan zyn Land, en vruchten de noodige koften te doen, waar van hy voorzag niet betaalt te zullen worden ? en hadt dit niet ten gevolge, dat alle neeringen en handwerken ineene doodelyke kwyninge vervielen! Ik weet niet, of men dit zoo zeer gevoeld hebbe in Steeden die andere takken van beftaan hebben als de Landbouw, maar in de Stad Goes was dit verval zoo baarblykelyk, dat men in ééne der voornaamfte ftraaten twaalf huizen op éénmaal zag leedig ftaan^ daar wy nu dikwils gezien hebben, dat 'er in de ganfche Stad niet één huis, groot noch klein, open was, fchoon 'er zelfs federt dien tyd in het zoogenaamde oude mannen huis voor een meenigte geringe menfchen huisveftinge gemaakt zy: Een klaar bewys, dat het in dien goedkoopen tyd zoo wel niet ging, als in den tyd  <8K so tyd waar over men tegenwoordig ondankbaar klaagt. Ik zegge vrymoedig, dat men endankbaar klaagt; want het is by my een waarheid, dat een re.lelyke duurte van Leevensiniddelen, die niet uit gebrek ontftaat, maar door een grooterer» trek naar buiten, een weezentlyk voordeel is voor een Land waar uit die voorraad getrokken wordt. Hoe veel 'er over 40 jaaren van de voortbrengfelen des Lands gemaakt wierdt, kan ik thans niet opmaaken; maar ik kan bewyzen, dat 'er federt ongeveer 10 jaaren ruim vier tonnen gouds jaarlyks meer dan te vooren gemaakt wordt van de graanen welke het eiland van Zuidbeeveland alléén opleevert, en ik ben verzeekerd, dat myn rekening dan nog te laag is: men voege hier by, de hooge pryzen van het zuivel, beeftiaalen, meede enz., en men vraage zig zeiven, of dit niet als een Zegen moet aangemerkt worden ? of de wandeling van zoo veel gelds niet een leeven geeft aan alie neeringen, en middelen van beftaan? en of dit zynen invloed niet verfpreidt over alle foorten en  *M 31 en clasren van menfchen zoo wel in de Stad, als op het Land? Maar met dit alles'blyft de vraag nog, waarom zyn 'er dan zoo veele Armen, zoo veele Bedelaars ? zoo veele Arbeiders die bitterlyk klaagen, dat ze niet aan den koft kunnen koomen? Ik kan er kort op antwoorden, het is om dat er te weinig gewerkt, en te veel verteerd wordt. Het eerfte is beweezen daar uit, dat er meerder werk is dan menfchen, en derhalven dat iemand die het zoekt, den meeften tyd werk kan vinden: het is ook beweezen, dat de Leevensmiddelen niet duurder zyn, en de Arbeidsloonen eer meerder dan minder zyn: wat kan men dan anders uitdenken, dan dat de verteeringen van den gemeenen man te groot zyn. Het zouden kleinigheden weezen, ■wilde ik Haaltjes opgeeven, hoe fommigen van onze geringe menfchen leeven; maar men behoeft weinig buiten 's Lands gezien te hebben, om te weeten, dat een Arbeider zich elders met veel minder geneert. Ik wil niet, dat een arm menfch zich met flegten koft behelpe: hy behoeft het ook niet te doen in dit overvloeiende Land; maar ik  <8> ik denke niet, dit het een harde raad ij aan een' Arbeider, die klaagt dat de tarwe 28 tot 30 fchellingengekoft heeft, wanneer men hem zeide: eet roggenbrotd: ondertusfchen is het een waarheid, dat terwyl de tarwe over weinige jaaren op dien prys was, er geen enkelen zak rogge in de Stad Coes en het Eiland meerder gemaalen is, dan te vooren; fchoon een arm menfch niet alleen den prys van het graan, maar bovendien den helft van den lippoft daar door zoude hebben kunnen fpaaren. Ziet daar dan twee ^orzaaken van Armoede behandeld, en ziet daar by aangetoond , dat dezelve in ons Land geen plaats hebben, immers niet, om een doorgaande Armoede onder de kleene Gemeente te maaken, of de Bedelaary als een noodzaakelyk kwaad te moeten gedoogen. De derde oorzaak was, Ouderdom, Ziekte, «ƒ andere belitfeltn, welke de menfchen verhinderen zoo veel te verdienen els zy tot hun onderhoud noodig hebben. Deezen zyn de waare Armen, de eenigen die regt hebben op onze mildaadigheid; maar hun getal is zoo groot niet als men aicfl verbeeldt: waaneer men er de leuiaards,  <$ zy fchaldig zyn in handen van de Armbezorgers vrywillig af te leggen, het is de poft van de Overheid, om by quotifatie over de gegoedden den vereifchten onderftand af te vorderen. Yd e r lid van de Maatfchappy is zoo wel verpligt, het zyne toe te brengen tot onderhoud zyner Medeleeden, als hy verpligt is tot derzelver befcherminge ie noodige lallen aan den Staat op te. brengen, en dewyl de Regeering het in deezen niet laat aankoomen op eenen Trywilligen opbreng der Ingezeetenen, zoo behoeft Zy het ook niet te doen, wanneer de Ingezeetenen zich agterlyk houden in het eerfte geval. Het is by my een vatte Stel-regel; , dat de benoodigdheid der behoeftigen t, niet moet bepaald worden naar de „ meêr of min ruime gefteldheid der „ Arme-kasfen; maar dat de Arme-kasfen l, moeten voorzien worden naar maate „ van de benoodigdheid der behoefti» gen". De klagt ondertusfchen, dat de Arme-kasfen niet genoeg voorzien zyn, heeft althans in de Stad Goes en op feele plaatfen van dit Eiland geen grond: 't Is  «M 35 >& 't Is waar dat de Colleften niet byzonder groot zyn, maar bet is nochthans der dankbaare erkentenisfe waardig, dat de AraiC-kasfen alhier middelen genoeg hebben waar uit zy kunnen ftaande blyven, en mildelyk uitdeelen. Een Jngezeeten is niet verpligt door zyne daagelykfche giften ryke fondfen te doen opleggen, hy moet maar helpen zorgen, dat de inkomfien groot genoeg zyn om de Armen te bedeeltn. I k befluite dan : de vrywillige Armen mogen niet bedelen, zy moeten werken: en de waare Armen behoeven niet te bedelen, zy moeten zich by de Arm-bezorgers vervoegen, welke of in ftaat zyn, of behooren in ftaat gefteld te worden, om hunne tehoeften te vervullen. Is het dan wel mmogelyk de Bedelaary te beletten? of zoude het onchriflelyk zyn? De eerfte vraag laat zich ligt beantwoorden : Onmogelyk is het zeker niet, want een goede Politie brengt mede, dat zulken die buiten noodzaak, en teegen het verbod der Overheid hun» ne Mede-ingezeetenen iets afvorderen 't geen zy nist noodig hebben, ftrengelyk worden geftraft, ero zoodaanige, ftraiFsn , B'3> nl**  net de vereifchte proportie aan de misdaad, geoeffend, kunnen nietmisfen de Bedelaary te doen ophouden. Dit behoeft niet verder beredeneerd te wordeni D e tweede vraag is van meerder gewigt: Ik heb te handelen met naauwgezette Chriilenen, die vreezen, door het voorbyzenden van eenen Bedelaar zich te bezondigen teegen de geboden van hunnen Heere en Verlosfer, welke de Mededeelzaamheid aan de Armen zoo uitdrukkelyk bevolen heeft, en ik moet hen tragten te overtuigen, dat het geeven aan Bedelaars geen deugd noch pligt van het Chriftendom is", maar dat de plaats daar zy hunne Liefdaadigheid moeten oeffenen, is, in de handen der Armbezorgers. Denkt-egter nitt, liefdaadige Christenen, dat ik den kring uwer Mededeel* zaamheid alléén beperken wil binnen de Arme-kasfen: er blyven nog verfcheide voorwerpen, die uw Godvruchtig Medelyden waardig zyn, bèhalven de Armen die-van de bedeelingen leeven. Men heeft - fchaamachtige Armen, die door ongelukken-tot de_ laagte gevallen zyn, sn. wier geboorte, ftatac, of andere om-<  37 Handigheden hen niet toelaaten sen' openbaaren onderftand te vraagen .* • het zoude wreedheid zyn zulke menfchen tot de Arm-bezorgers te wyzen; maar het is uw pligt, hunne Aimoede te gemoet te gaan, en langs ftilie, voor hun onbekende, wegen te verzagten. Men heeft naarftige menfchen, dien het alleen aan een ftuiver gelds mangelt, om een begin te maaken van eene koftwinninge, waar uit zy met der tyd hun huisgezin kunnen voeden. Leent, jaa geeft aan zulke menfchen, bevordert hunne naarftigheid. Gy ziet een meenigte van kinderen, wier ouders of veizorgers de middelen niet hebben, om dezelve ec-i e o.voedinge te geeven, waar door zy nuttig voor hun zeiven, en voor het Algemeen kunnen worden: Helpt de zoodaanigen, doet ze opbrengen in nuttige Kimden, Ambagten en Weetenfchapren, maakt dat hun ban en zeden gevoimd worden, zoo zal het nagedacht zelfs de vrugten genieten van uwe Üefdaadige oogmerken. Er zyn eindelyk neg menigvuldige gevallen, waar in U gelegenheid gegeeven wordt, om Christelyke behulpzaamheid te oeftenen: gevallen , welke een yder die de gelegenheid zoekt om werkzaam te zyn in de liefde, gemakkelyk op zynen weg' vinli 4t den-:  den kan, en de Heere, bidde ik, doe ze U ontmoeten! Dit alléén wil ik U onder het ooge brengen, dat er geen Goddelyke Wet is, die U gebiedt aan een' Bedelaar te geeven, terwyl gy in een Land woont, alwaar de Armen werk, of onderhoud kunnen krygen. In den Joodfchen Burgerftaat waren geen Bedelaars bekend: de aart der MoLïfche Wetgeevinge was ook zoodaanig, dat er byna geen Be.lelaars konden weezen. De tegenwoordige Jooden zelfs, hoe zeer afgeweeken van de inzettingen der Wet, hebben nog geene Bedelaars onder hen: Men veragt en verguifr. dit ongelukkige Volk fchier overal, maar men behoorde er ten minften van te leeren , dat yder Lid van die Natie, zoo lang hy kan, zyn eigen brood eet, en men moet verwonderd liaan over de bekrompenheid, maar mede een arm Joodfch huisgezin zich weet te behelpen. In den tyd der omwandelinge van onzen Zaligmaaker fchynen er Bedelaars geweeft te zyn in het Joodfchs Land, 't geen aanduidt het verval waar in de Wetten van Mofes voor de Armen gemaakt, toen waren: Het waren nochtftans •  thans geen jonge fterke menfchen, maar elendige, gebrekkige, kreupele, blinde. De zoon van Timeus die aan den weg bedelde was een blinde: Lazarus komt voor, als een menfch die , onmagtfg door zyne zweeren, aan de poorte des ryken lag: De man, dien Petrus en Joannes genazen, was een kreupele, welke naar de buitendeure des tempels moeft gedragen worden. De Heer Jefus beval by ydere bekwaame gelegenheid de Milddaadigheid aan den Armen; maar geen Milddaadigheid die in het wilde gefchiedt, aan yder die onze Aalmoesfen vrasgt: Hy prees de weduwe die twee penningtjes in de fchatkifte geworpen hadt: misichien was die fchatkiffc niet voor den Armen gefchikt; maar het blykt evenwel uit de Euangelie gefchiedenufe, dat de Aalmoesfen, welke door de Godvrugtigen onder Jefus volgelingen gedaan werden, op bevel des Heilands door één der Apoftelen werdsn verzaameld, en uitgedeeld, want men leeft: „dat „ Judas de beurfe hadt, en droeg het „ geene gegeeven wierdt ". Na des Heilands Hemelvaart volgden de Apoftelen dit voorbeeld: By- het teederhartig af. -i  affcheid van Paulus en Barnabas werdt hun door de andere Apofteien alléénlyk bevoolen den Armen te gedenken, ( Gai 2: v. 10.) en dit bevél volbiagten zy met het doen ophaalen van liefdegaaven in de Gemeinte door hun gefticht, welke ze naar Jeiufalem overmaakten, om door de andere Apofteien onder de noodlydende Heiligen uitgedeeld te worden. Wanneer Paulus de Milddaadigheid aan die Gemeinten aanbeval, zeide hy niet: ,, geeft aan yder menfcb, „ die U beklaagende over zyn Armoede „ ontmoet; maar dit was zyn bevél: „ Legt op yderen eerften dag der week* „ iets ter zyde, en vergaadert dat, op „ dat ik uwe gaave naar Jerufalem „ moge zenden", en om deeze gaaven bekwaamelyk uit te deelen, waren in die Hoofdftad Bedienaars der Armen of Diakonen aangefteld. D k Mededeelzaamheid derhalven, welke het Euangelium gebiedt, heeft nooit tot voorwerpen genadt de ftraatloopende Bedelaars, maar de regte Armen, welke te onderfcheiden, en naar verdienfte, of maate hunner benoodigdheid, te bedeelen, het de poft is der Armbezorgers. Yder Bel yder van onzen Liefderyken Godsdienft moet dan wel  <&» wel het zyne toebrengen tot onderhoud der Armen; maar hy heeft geen regt om dit te doen naar zyne eigen zinnelykheid: Hy moet het doen in overeenkomft met de betaamelyke orde in den Kerk- en Burgerftaat vaftgefteld: Hy moet geeven aan die perfoonen wier ampt het is de nooden der armen te onderzoeken, en te verzorgen. 't Is waar, die op die wyze geeft, zal niet bekend raaken voor Liefdaadig omtrent de Armen, want hy geeft in het verborgen; maar dit is het juift 't geen de Zaligmaaker vereifeht by het uitdeden onzer Aalmoesfen: niemand moet er kennis van hebben, dan God, en onze Confcientie, die ons het getuigenis zal geeven van naar Gods Gebod gehandeld te hebben: Een opregt Christen behoorde zich te fchaamen in deezen gelyk te zyn aan de Huichelaars die voor zich laaten trompetten. Van waar komt het doch, dat yder menfch, die van een werk van Barmhartigheid hoort fpreeken, ftraks aan een Bedelaar denkt? Het is een over. Wyffel van het bygeloove onzer Voorouderen, voor de Hervorminge: In dien tyd was een vrywillige Armoede tonder  4* >& zonder werken de hoogfte trap der Chriftelyke volmaaktheid, het belang der Geeftelyke bedelende Orden bragt mede de Bedelaary voort te prediken, en het mildelyk geeven aan een' Bedelaar als een werk van verdienfte aan te pryzen: ook moet ik er dit by voegen, dat men in die tyden en omftandigheden zulke goede fchikkingen niet hadt op het onderhoud der regte Armen, als tegenwoordig, waar door 'er noodwendig meêr elendige menfchen op de iïraaten moeiten gevonden 'worden, welker getal al ras door de vrywillige Bedelaars vergroot wordt: men kan de waarheid hier van beveiligd zien in fommige groote Steden van Braband en Vlaanderen. Is dan het geeven aan Bedelaars geen gebod van onzen Godsdienft, maar een o^erblyffel van bygeloof, zoo ware het te wenfehen, dat alle Godvrugtige Cnriftenen die fchaadelyke gewoonte naalieten. Laat my, of het helpen konda, nog eenige naadeelige gevolgen van hunne kwaalyk geplaatile Barmhartigheid aanvoeren. ISDiENwy ons de vryheid veroorlooven om zelfs uitdeelers onzer Liefdegaaven  & gaaven te zyn, met zonder onderfcheid aan eiken Bedelaar te geeven, misfen wy ons oogmerk, in zoo verre het zelve ftrekt om den Armen weezentlyk nut te doen-, want met aan honderd Bedelaars, by voorbeeld, één Huiver te geeven, is er geen één van hun geholpen; maar met aan één of twee regte armen door dc Armbezorgers deeze hon^ derd ftuivers te laaten uitdeden, hebben deeze menfchen een onderfteuninge, ©f verkwikkinge: wanneer wy dan zonder onderfcheid aan alle Bedelaars geeven , zyn wy oorzaak, dat waare Armen er by lyden, om dat wy onze weldaaüigheid niet over hun kunnen uitftrekj ken, gelyk zy noodig hebbent Immers moet ieder menfch die zyne aalmoesfen ichikt naar maate van zyn vermoogen, ( en dit is ook een pligt) 200 veel minder geeven aan de Arme-kasfen als hy meerder uitdeelt aan de Bedelaars, en daar door beneemt hy de Armbezorgers de mogelykheid om de regte Armen wel te doen-, en is het één menfch geoorloofd zelfs uitdeeler zyner aalmoesfen te zyn, dan is het aan allen geoorloofd, en het onvermydelyk gevolg daar van moet zyn het verval van de Armekasfen: • £ £ Hoi  hun goed gedrag, en bewys geeven van hunne bekwaamheid tot eenig ambagt of handwerk,, en van hunne naarftigheid: Wanneer een. Vreemdeling aan deeze ves-  & gen ontzien kunnen worden, en het gebruik van deeze magt moet door de Overheid nooit belet worden, dan wanneer men duidelyk ziet dat dezelve tot onregt wordt aangelegd. Het ware niet veel arbeids meerdere aanmerkingen hier by te voegen', maar ik vreeze, zy mogten door derzelver ongewoonheid geen' ingang vinden: men zoude ze op zyn beft aanzien voor vruchten eener fpéelende vindingskragt, en wie verzét doch gaarn ds oude paaien 1 evenwel het weinige, 't geen ik opgegeven heb, ia niet moeiFyk in de uitvoeringe, wanneer'er llegts menfchen gevonden worden, die luft en moeds genoeg hebben, om uit liefde voor het welzyn hunner Medeburgeren, en onder de belooninge van een goed Geweeten voor God, zich tot een lastige, maar te gelyk eerenswaardige, bedieninge te laaten gebruiken. M o g t e het geen ik gefchreeven heb van eenige nuttigheid zyn 1 Is het niet in onzen leeftyd, mogte maar het Nageflagt er zig van bedienen! Ik zoude my verblyden den grond gelegd te hebben, waar op anderen van meerder kundigheid bouwen kunnen.