3022 E 5     BESCHOUWING van hit H £ E L - A L? DOOR. BODE; UIT HET HOOGDUITSCH VER T A AL Dj DOOR G. H. R E I C H E, LIIRAAR BIJ DE LUTHERSCHE GEMEENTE TE L E Y D E N. ti leyden, bij A. en J. H O N K O O P, m d c c c   .VOOR. B E R I C H T -ncii • ". : [ ':'>■■■,..v iT'.v (:: ■ ?.••.' boe is . i: . •v A Nti D ?i N- .: fiÉ (JSV 'M/.ATf S', 3Ö li&Hf Y E R T A A L E R.... 5 Jhil '♦JJflibfll'mbao j-*-> : ; c$ »{ Vjeene bezigheid is, buiten tegen fpraafc, voor eten menschbetaamlijker, aangenaamer, opwek- : kender en heilzaamer, dan eene aandagtige be« fchouwing van Gods groote en verbaazendewerken, in het onafmetelijk Heel-al, zoo luifterrijk , ren toon gefpreid. Uren van onderzoek en overdenking, hier. aan toegewijd, worden-, zekerlijk, niet nutteloos hefteed. Nooit-gevoelt de flerveling zijne waarde, als mensch, zijne uitftekende voorrechten -, zijnen hoogen adeldom, en-zijne belangrijke verordening fterker levendiger.,, dankbaarer , dan bij zulke befpie! gelingen.. Door niets wordt hij meer opgeleid^ tot de kennis en de verheerlijking van het oneindig Opperwezen, die de eerfte Oorzaak van ai het gefchapene is, dan even hier door ?. Naast het helderer licht eener meer onmiddelbaare Godlljke Openbaaring , in het Heilig Bijbelwoord voor hem ontftoken, is er, voorzeker geen beter en, werkzamer middel, tot dit «reI ■wrigtig en heilrijk, doel, aan hemgefchonken,0— . En-hoe aangenaam,. hoe zielverheffend, hoe ï verrukkend zijn niet zodanige befpjegelingea! * «- Welis  iv VOORBERICHT van den VERTAALER. Welke aandoeningen van verwondering en aanbidding worden niet, daar door, in hem verwekt!— De vertaaler van dit kleine Werk;, hetwelk zodanige.befpiegelingen ten onderwerp heeft, en tot zulke aandoeningen opleidt ; fpreekt hier uit eigene ondervinding. Het is hem.; onmogelijk , de • aandoeningen uit te' drukken,.welke hij, bij de lezing van hetzelve , in het oorfpronglijk Hoogduitseh, in zich ontwaarde, — aandoeningen, die hem het onwederftaanbaar befluit inboezemden , om dit Stukjen, In een Nederduitsch gewaad, zijnen Landgenooten mede te deelen. — - Eene verdere aanprijzing van hetzelve oordeelt hij overbodig, daar reeds de Naam van i bode , als ëene. meer dan voldoenende aan« prijzing daarvan geoordeeld moet weiden. Hij" voegt er Hechts nog bij, dat dit Werkjen, hoe zeer hetzelve als een uittrékzet Van des ver-, maarden Schrijvers meer uitgebreid en'uitmuntend Werk, betijteld: Anlehung züf 'Kennthkf des geftirnten Himmeis-, befchouwd moge worden , echter zodanig is ingericht, dat het niet ■ voor geleerden en in de Wis- en Sterrekunde bedrevenen, flechts of voornaamlijk, gefchre. ven en verftaanlsaar isy maar ook door ongeletterden,, en in: ditedelvak van Wetënfchappen ongeoefFenden, met vermaak en tot ftichting gelezen kan worden» B £-  BESCHOUWING VAN HET H Ei E L - A L, (jrevoelt de redelijke bewooner der Aarde, op het befchouwen van het groot Heel-al, in 't gemeen, de' verhevene Majefteit des Almagtigen; dan verdient, bijdeeze edelepoeging, de Aarde, welke de Schepper hen», Voor eetien tijdlang, tar woonpla«i heeft aangeweezen, in de eerfle plaats, zijn nader onder. Eoek. In 't algemeen befchouwd, is dezelve geenszins eene'wijd uitgeftrekte vlakte, gelijk zij, bij deit eerden opflag , aan den kortzienden mensen zich vertoont; maar van eene kogelvormige gedaante. Het menschlijk vernuft heeft, door waarnemingen aan den Hemel, en wiskunflige meetingen op de oppervlakte van de Aarde, dezelve als eene, bij haare aspuntett eenigzins ingedrukte, kogel bevonden. Ook de grootte van deeze Aardkogtl is den mensch, daarna, bekend geworden. Derzelver omtrek bedraagt 5400, en haare middellijn of diameter 1720 Duitfche mijlen ( *)• De oppervlakte bevat boven de p millioe- nen C*) Een Duitfche mijl bevat «cn en een halvt Hollandfche, «f twee u»ïen gaans, en één graad bevat 15 Duitfche mijlen, A  » BESCHOUWING nen mijlen, in 't vierkant, en de geheele ligchaamlijke inhoud van dezelve meer dan 2662 millioenen dob. bellleenachtige, of kubiekmijlen in zich. De buitenfte korst van deezen , aan ons zoo ontzachlijk groot voorkomenden, aardbol is tot eene ver. blijfplaats van haare bewooners door den Schepper gefchikt, en in land en water verdeeld. Van de inwendige gefteldheid van den aardbol weet de mensch weinig. De grootfle diepten zijn , in vergelijking met zijne geheele dikte, zeer onbeduidend, en echter vertoonen zich reeds in dezelve menigvuldige, opmerkenswaardige laagen van ongelijkfoortige aardftoffen , in welke de opmerkzaaine onderzoeker der natuur, niet zelden, de overblijfzels van voorroaals bewoonde oppervlakten ontdekt. — Het Land is met veele oneffenheden vervuld. Nu eens ziet men, in fommige landftreeken, wijd uitgefirekte, onafcienlijke vlakten, terwijl in andere, hoogten of heuvels met dezelve afwisfelen. Soms loopen lange ketens van gebergten en dalen, veele uuren verre, voost , terwijl, ginds en elders , ont» zachlijke bergen zich op een ftapelen , die hunne kruinen verre boven de wolken verheffen. Het vaste land wordt, of van binnenlandfche meiren be« fproeid, of ook van rivieren doorfoeeden, die, van de vërhevenfle plaatfen nedervloeiende, met menigvuldige kronkelingen , groote irreeke» lands doorlo. pen , tot dat zij zich , eindelijk, met breede monden, ia meiren of in den grooten. Oceaan uitftorren. De Oceaan befpoelt de landen dec aardbols van alle  van het HEEL-AL, 5 alle zijden, en is, door een, van den Schepper naauwkeurig bepaald,evenwicht, in zijne oevers ingefloten. Dezelve bedekt , zoo verre tot hiertoe bekend ü, verre het grootile gedeelte van de oppervlakte der Aarde,-en ballast over 6\ millioenen vierkante mijlen ; terwijl het vaste land nog geen 3 millioenen va» zodanige mijlen inneemt. Dit Iaatfte moet men , in 'c algemeen, als twee grooce, en eenige duizend kleinere Eilanden, in den grooten Oceaan leggende, befchóuiven» Het eerfte groote Eiland is het famealiangende Europa , Afia en Afrika; het tweede is Amerika (*). Deeze,uit de zee zich verheffende, Eilanden (*) De nieuwe Aardrijkskundigen begrijpen de, in de ■Zuid-zee liggende, Eilanden, door Capitein c o o k. en andexen, die de Aarde omgezeild hebben, ontdekt, te famen onder het vijfde wacrelddeel , 't welk zij Auftralien of Zuid-Indien noemen; Het voornaamfte van deeze Eilanden is Nieuw-Holland. Hetzelve is niet veel kleiner, dan Europa: want Europa wordt op 160,000, de emtrck van Nieuw-Holland, daar .en tegen , op 143 ,-000 vierkante mijlen gefchat. De overige aanzienlijke Eilandca van 't vijfde waerelddeel zijn : Nieuw - Guiuea , NieuwBrittanien , de Admiraliteits - Eilanden , Nieuw-Kaledo"nien, Nieuw - Zeeland, de Nieuwe Hebriden, de Chao lotten en Vriendelijke Eilanden, ( die alléén uit 160 beftaan ) de Harveys - Gezelfchaps - Pallifer- Matkefas- ZanclWichs- en de Paasch- en Pinkfter - Eilanden. Ook deezc Eilanden, door de Europeaanen langzamerhand befchaafd , kunnen eens, na verloop van eenige eeuwen, in de gcfchiedenis der waereld gewigtige rollen fpeelen, gelijk Noord-Amerika hiervan een voorbeeld oplevert, 'twelfc, A a eerst  BESCHOUWING den zijn intusfchen niets anders, dan de toppen van gebergten , welken ia de diepte der zee gevonden worden. De zee heeft, boven dien, ondiepten, klippen, zandbanken 'en draaikolken enz. en is in eene geduurige beweeging, of door haare algeraeene, naar ééne ftreek gerichte of beurtelings veranderlijke ftroosnen , of door de daaglijkfche ebbe en vloed , of, wanneer de winden haare oppervlakte verontrusten en haare- golven doen rijzen. Ingevolge de weldaadige oogmerken van den Schepper, zou de Aarde de woonplaats zijn van redelijke fcliepfelen ; daarom is dezelve geen onvruchtbaare woeftijne, maar het vaste land zo wel, als de meiren zijn, voor 't grootfte gedeelte , met planten en dieren vervuld, welker ontelbaar-menigvuldige foorten êu bewerktuigingen de op.neikzaame onderzoeker der natuur met verbaasdheid befchouwt, en die , naar Gods wijsheid en goedheid , het voornaamfte doel van hun beflaan, om , uaamlijk, overal tot nut der jaaenfchen te zijn , bereiken. De duizend millioenen menfchen (*) , welken, naar eerst zedcrt 200 jaaren, uit Europa , met volkplanters vervuld wierd, en, als wij naar des zelfs tegenwoordige gefteldheid mogen oordeelen, binnen weinig eeuwen, een lier fchoonfte deelen van onzen aardbol worden kan. Daar konden, zegt busching in zijne Anrdlefchrijving , op den Aardbodem , ten minften, bij de 3000 millioenen menfchen leven; 'er leven echter, naauwËjks, het derde gedeelte hiervan, naamelijk, iooo mil- lioe-  VAN HET II E E L - A L. 5 naar de wasrfchijnlijkfte berekening, op de Aarde leven , worden in Natiën, Gedachten en enkele Huis gezinnen verdeeld. Zij bebouwen eu veranderen de oppervlakte der aarde , zoeken hun onderhoud en verfcheidene behoeften op en in dezelve; .verfraaien de gedaante der fcuoone natuur door werken der kunst, en flaan, van' 't eene aspunt tot aan 't andere, hunne weonplaatfen op, naar msate de hemelftreek, de gefteldheid der aarde, hunne zeden, levensmanieren en gebruiken zulks vereifchen, eu maaken zich, door de, hun van God verleende, reden, alle overige fcbepfelen onderdaanig. Da mensch alleen heëft het verheven voorrecht verkregen, van zich, met zijne gedachten, tot den oorfprong van zijn beita.in te vergheften, en de goedertierenheid van hem dankbaar te prijzen, die de aarde met menigvuldige goederen, zegenrijk , vervulde , en bekoorlijk verflerde , ten einde dezelve tot eene vermaaklijke woonplaats van redelijke wezens in te richten. Rondsom onzen Aardbol is, tot op eene hoogte »an etlij- lioenen. Rekent men nu eene generatie op 33 jaaren, (want wat de kinderen korter leven, vervullen die genen , die tot eenen manlijken of fooogen ouderdom komen,) dan worden,-in 33 jaren, 1000. millioenen menfchen gebooren, en fterven ook wederom;. gevolglijk {terven in één jaar meer, dan 30 millioenen menfchen, elken dag meer, dan 8a, 000, elk uur moer, dan 3400, ieder minuut bij de 60, en men k#n dus op ieder feconde éénen rekenen. A 3  * BESCHOUWING ettijke mijlen, eene fijne, doorzichtige en elastieke fioffe , welke wij de lucht of den dampkring noemen. Dezelve is, vooruaamliik , gefchikt voor alle levende fchepfelen tot inademing, om het vuur te onderhouden , het geluid voort te planten, den wasdom der planten te bevorderen, en , veel ander onontbeerlijk nut te verfchaffen. Zij is, in haare benedenHe gewesten , de verblijfplaats der winden , die , nu: eens zacht en lieflijk waaien, en dan eens, als woedende orkaanen, de Natuur doen fidderen. Zij is verder de groote bewaarplaats, in welke de uitwaasfemingen der aarde opklimmen, en in wolken fsmentrekkcn, welken, dikwijls, door haare glansrijke gelasten en verwen, het blaauw verwelffel van den Hemel vertieren; maar, op eenen anderen tijd, wanneer fchadelijke dampen zich in dezelve vergaderen, en vermenigvuldigen , door vreeslijke blikzems, en den weergalm van den donder, verfchrikken; gewoonlijk echter, in regen , fneeuw, daauw ea nevel nederdaalen,. op de vleugelen van den wind gedragen,, van 't ééne land tot het andere worden voordgedreven, en dus aan het aardrijk, door eene vruchtbarre bevochtiging, dat gene ter»g geeven , 't welk van hetzelve was opgeklommen. De Aarde wordt door de Zon verlicht en verwarmd, welker weldaadige flraalen, overal, leven en vruchtbaarheid verfpreiden. De daaglijkfche op- en ondergang der zon, geeft aan den aardbol de afwisfekng van dag en nacht, en derzelver jaarlijkfche omloop- aan den-hemel, eene, op gezette tijden, afwis. fele.n*-  van het IIEEL-AL. ■ ? felende wederkeering der jaargetijden, ten einde denzeiven, naar de wijze inrichting van den Schepper, overal, ook tegen de aspunten, zoo verre het mogui-jk zii, bewoonbar te maaken. Van deezen Aardbol befchouwt de redelijke bewooner der aarde die glansrijke ligchaamen , welken , tan geene zijde van de wolken, aan het zoogenaamde uufpanfel, of den hemel, geplaatst fchijnen te zijn. Reeds de zinlijke fraaie vertooning van dezelven trekt zijne geheele opmerkzaamheid tot zich. Hij ziet de zon met eenen majestueuzen glans haare flraalen verfpreiden, en kent alle de gewigtige voordeelen, welken den aardbodem, door haaren fchijnbaaren, daaglijkfchen en jaarlijkfchen omloop, toevloeien. Daalt dit licht van den dag, 'savonds, beneden den gezichteinder , dan treedt de Maan, met een zachter licht, op het tooneel, en een geheel talloos fterrenheir verfiert, als zoo veele glansrijke lampen, der» nachtclijken fchcuvvburg des hemels, naar alle zij-' den, zoo verre maar de oogen vsn den mensch reiken. De opgetogene befchouwer van het prachtig glinflerend uitfpanfel wenscht van deeze groote werken van God, aan geene zijde van de aarde geplaatst, eene nadere kennis te hebben, ten einde zich niet flechts met het bloote befchouwen van dezelve te vergenoegen. Hij neemt het verftand , door Goq telt . 1 - '■— i' Q * ) Wanneer de Schrijver zegt r ,, De zon is in 1 mid„ den van haar ftelzel geplaatst, " dan betekent dit, in *t midden van die Planeeten en Komeeten , of donkere ligchaamen, welken zich rondom dezelve wentelen , ■ en van haar licht en warmte ontfangen ; — maar niet in 't midden van de onbegrensde fchepping. Want ondei.de talA 5 . Ipo»  19 ïESG HOUWING' telt zich, in 25 dagen en 14 uuren, maar éénmaal oikhaareas, gelijk de fterrekundigen, uit de waarneemin? gen van de regelmaatjge voortrukking haarer vlakken , hebben, opgemerkt. Haar ontzachlijke bol overtreft de grootte der Aarde veertien honderd duizendmaali hij heeft 605000 mijlen in den omtrek, en icj4ooo> mijlen in de middellijn , en 112 aardkogels ,. op elkanderen geftapeld, zijn eerst de middellijn van deszen ontzachlijk gropten zonnebol. Zij is, naar 't.gewoone gevoelen, een werkelijk vuur, gelijk de warm, ts van haare ftraalen, en voornaamlijk de brandfpiegel fcbijnen te - bewijzen. Echter moet men zich, alsdan een vuur verbeelden, 'c welk geen voedzel behoeft, en nimmer-eenig verlies ondergaat. Dit onuitputlijke zonnevuur is, naar de verklaaring van, iuler, in zijne, kleinfte deelea., in eene geduurig fidderende-beweeging , en plant licht en warmte, èoox de fijne hemelslucht of den Aethergelijk eeua klok den fchal, door de lucht, naar alle zijden voort.. Volgens;het nieuwfte , hoogst waarfchijnlijk, rechte gevoelen, is de Zon geen vuur, maar eene eleftrieke bol , op welke de Schepper het licht .heeft famengeperst , 't welk van de eieétrieke (toffe, door de fchielijke omdraaing van de Zon, wordt voortgebragt, en zich alsdan, op de ééne of andere -wijze-,- door.. looze.bemelfche ligchaamen, welker middenpunt aan het: menschlijk verftand nog onbekend is , bellaar de Zon,. »et.baaraEinnefitsn* maar eene. kleine ruimt*,.  van HET HEEL-AL. II door alle ruimten van haar uitgeftrekt gebied vvetkzaam betoont. Volgens mijn gevoelen is dezelve een donker planeetenachtig ligchaam , op hetwelk God de lichtfloffe heeft famengeperst, die om hetzelve, gelijk de lucht om onzen aardbol, ttroomt, welker ftraalen zich , naar 't gevoelen van e u l e r ,- door den Aether voortplanten, echter eerst naar de, ieder keer plaatshebbende, grootte van den invalshoek ( * ) in onzeu dampkring, en naar de gefteldheidvan de, uit de Aarde opklimmende, dampen, die veele vuurdeelen belatten , en bij ons de warmte voortbrengen. Hierna heb ik nu het ontiïaan van de zonnevlakken, als kleine openingen in den dampkring van de zon, of zekere, hier en daar, van de lichtltoffe, of geheel, of Hechts ten deele ontbloote, en, gevolglijk, of in 't geheel geen , of weinig licht terugkaatfende deelen van de oppervlakte der zon verklaart ( f ). Het (*) De invalshoek is, zoo als de liraalen der Zon of onze Aarde vallen, als, bij voorbeeld, in den winter' fchuins, ik den zomer loodrecht , ten minden tusfchen de twee keerkringen. (f ) Volgends het nieuwfte gevoelen van den Heer Fritsch, Paft. te Qiiedlinburg , is de lichtftof niet om de Zon als dampkring voorhanden, maar vloeit geftadig uit het ligchaam der Zon zelve, naar alle zijden, Hit; de Zon is geheel overeenkomftig, met de Planeeten, ook heeft zij haaren dampkring, en de vunrgeftalte ontftaat door breking en terugwerping der luchtliraalen in dezelve; hieruit laaten zich tevens de zon vlakken verkharen. - Aanmerking van dsn vertaale'B» k-6  n BESCHOUWING Het zij nu, dat de eene of de andere vooronder* telling gegrond zij , het glansrijk zonneligchaamfpreidt, door millioenen mijlen uitgeftrekte ruimten , uondom zidi , licht, warmte en vruchtbaarheid, en doet deezenzegenrijken invloed, zoo veel ons tegenüroordig bekend is, zeven hoofd- en twaalf bijplaneeten, waaronder zich de Aarde met haare Maan bevindt, benevens een veel grooter getal van Kotneeten, ondervinden. De hoofdplaneeten loopen, nasr ïiaare onderfcheidene afltanden, in eigene , grootere of kleinere, kringen ; de bijplaneeten , daar en tegen,, om deezen, en tevens met hun om de zon. De Koaieeten hebben ook bijzondere, offchoon, nasr haare gedaante en ligging, van de Planeetcn zeer .verfch.ilïende loopbaanen. Merkurius, de naa?te Planeet bij de Zoa, is evenwel meer, dan 0400 halve middellijnen der Aarde, ieder op- 860 Dnitfche mijlen gerekend, of meer dan 8 millioenen mijlen van de Zon verwijderd. Hij is derdeIslfmaal nader bij de Zon, dan de'Aarde, en wordt éerhalven zesmaal rterker dan zij, vai dezelve verïacht. Hij doorloopt zijne baan, die boven 50 millioeaen mijlen in den omtrek heeft, in 88 dagen, en rolt "m eene feconde, % mijlen voort. Hij is de kleinfte Planeet; want zijne bol is omtrent veertienmaal klei:rer dan onze Aarde. Merkurius is , ten tijde van zijn bovenften faraenftand met de Zon, daar hij ach« se? dezelve ftaat , en zijne grootire verwijdering van «te Aarde bereikt heeft, 29 millioenen, en in zijnen 'fcfecsdsaflan famenltaad , aas deeze zijde van de Zon , daar  van het IIEEL-AL. 13 daar hij het naaste bij de Acrde ftaat, flechts 13 millioenen mijlen van de Aarde verwijderd. Op eenen verderen afftand wentelt zich Vernis ,'\n 224 dagen, om de groote zonnekogel. Zij is 17500 halve Aardkloots middellijnen , of meer dan 15 millioenen mijlen van de Zon verwijderd. De omtrek van haare baan bevat 95 millioenen mijlen, en zij legt op dazelve in eene feconde % mijlen af. Haare bol wordt bijna van dezelfde groote, als onze Aarde gerekend. Zij is der Zon anderhalfmaal nader, dan wij, en het licht van dezelve moet op deezen dwaalfter ééns zoo flerk , dan bij ons, zijn. De bol van Venus draait zich, in 23 uuren en 20 minutiten, om zijne as. Zij is, in haaren bovenften famenftand met de Zon , 36 millioenen, en in haaren benedenden famenftand met dezelve, naauwlijks 6 millioenen mijlen van de Aarde verwijderd. Nu volgt, op eenen afftand vsn de Zon van 24000 halve aardklootsmiddellijnen , of 21 millioenen mijlen, de Planeer, dien wij bewoonen , naamlijk de Aar Je Dezelve legt, in één jaar, of na 365 da- ( * ) De cerfte grondbeginfelen, waarop de bcrokeniagen van de afrtanden der hemelfche ligchaamen zich gronden , zijn dezelfde , waarvan de Geometrie of Meetkunde zich dagelijks bedient. De onkundige ftaat verbaasd, wan. neer hij ziet, dat men, door deeze weetenfehap, op het veld , den afftand der plaatfen met werktuigen kan afmeeten, zonder de plaatfen zelve met eenen voet aan te jtaaken. Het is bekend, dat, hoe nader de voorwerpen A ? yooj?  JT* BESCHOUWING dagen en 6 uuren, haare reis om de Zon af, welke boven 131 millioenen mijlen lang is, en, in ieder feconde, legt zij op dezelve 4,^ mijlen af. Zij wentelt zich, in 23 uuten, sd-minuuten, éénmaal om haare as, en rolt voor den meetkand''gen liggen, des te naauwkeuriger der"zeiver afftand zich laat ontdekken.. Hetzelfde heeft ook ■plaats ten opzichte der hemelfche ligchaamen. De Maan is het naast bij ons; deszelfs afftand kan taéB dus op het zekerite bepaalen, liet komt hier bij omtrent op het navolgende aan : wanneer van twee waarneemers op de oppervlakte van de Aarde, de ééne de Maan in den gezichteinder , en de andere , te gelijker' tijd, in het toppunt heeft, dan kan men den hoek waarneenien; dien de beide oogiijnen maaiten, en om weiiten de eene de Maan op eeuc andere plaats ziet, dan de andere. Deeze hoek wordt in de ftcrrekunde genoemd het horizontaale vcrfchilzicht (Ptzrallazis.') Trekt, naamlijk, dê eerfie waarneemer , in gedachten , eene lijn tot de opgaande Maan, en eene andere tot het middecpunt der Aarde, de tweede, daar en tegen, eene derde lijn van daar door zijne flandplaats , tot naar de, in zijn. toppunt iiaande, Maan, dan verkrijgt men een driehoek , in hetwelk de •halve dikte der Aarde van 800 mijlen eene bekende zijde ; ele hoek aan de Maan, of het vcrfchilzicht, als mede de rechte hoek op de- oppervlakte van de Aarde , twee bekende hoeken zijn. Niets wordt 'er meer vereischt, om, naar gemaklijke regelen, ééne van de onbekende zijden te vinden , dewelke hier 'de verwijdering van de Maan is: wanneer dus, bij' voorbeeld, het verfchilzichc van de Maan in den gezichteinder 58 minuuten is, dan is de Maan , naareene juiste berekening., 50978 mijlen van oas verwijderd. Hce verder een der hemelfche lig» diaamen van ons verwijderd is, des te kleiner is ook de...... ...<-...-. - • - iftjfe  van met HEE L-A L. 13 rolt, inmiddels, hij de 355°°° mijlen, in haare loopbaan, om de Zon voort. — De Maan is een bijplaneet van de Aarde, en haar geleider in haaren jaarlijkfchen omloop om de Zon. Dezelve is dus, van alle hemel- fehe - - hoek van. het v-ertchilzicht, en des te zwaarder is het-ook, zijnen eigenlijken aftand te ontdekken. Het vcrfchilzicht van dé Zon is, om die rede, veel kleiner. De halve dikte van efe Aarde is, bij den geheeien afftand Van de Zon, eene al te kleine zijde. Men heeft, .daarbij , op. anders .middelen moeten denken, ten einde , zoo naauwkeung als 't mogelijk is, tot de kennis, van.haaren afftand te geraaken. Kj den kanten «Wang van den Planeet, Vernis, in'het jaar 1769 , hebben de- fterrekundigen -gevonden, dat het horizontaale Verfchilzicht van de- Zon mat boven o feconden is. Geltcld nu, dezelve ware.9 fecondeu, dan laat zich nu weder, op bovengemelde wijze, berekenen, dat de afltand van de Zon 19,700000 wijlen is ; maar' is het^verfchilzicht 10 feconden, dan ■zoude dezelve maar 17 , 7 °cooo. mijlen zijn. De SterreT kuutligcn hebben, uit. deezen doorgang van Vernis, het verfchUziciit van de Zon op S"J feconde vastgefteld, en hieruit laat zich weder , op bovengemelde wijze", berekenen, dat de afffand der Zon van de Aarde 20,851000 . mijlen is. Een hemclsch ligchaam, 't welk nog verder v-n ons "verwijderd is , heeft een nog minder vcrfchilzicht, en hetzelve houdt, op het-laatst, bijkans-geheel en. al op Alsdan moeten de verwijderingen naar andere gronden bqpaald worden. — Werpt hier iemand tegen, dat de QB'gaaven van den alTrand en de grootte van de Zon en der Pianceten bijkans van ieder {tervekundig.cn verfchillend worden aangenomen, die bedenkt niet.,, dat de min-j fti onvolkomenheid van de. inftrumenten, en kleine, bi), menschUjke waaraeemingen bijkaas onvermijdelijke, fou-. ten,-  16" BESCHOUWING fche ligchaamen , het naast bij ons, en is maar 6*0 halve middellijnen der Aarde, of omtrent 52000 mijlen , van ons verwijderd. Haaren loop om de Aarde volbrengt zij in 27 dagen, 8 uuren, en draait zich , m deezen tijd, ééns om haare as, weshalven zij ong altijd maar ééne en dezelfde zijde vertoont. De middellijn der Maan is viermaal, maar haar ligchaomlijke inhoud vijftigmaal kleiner, dan de Aarde. Achter de Aarde, en in eenen grooreren kring, doorloopt Mars zijne baan om de Zon, in één jaar en 322 dagen. Hij is 37000 halve middellijnen der Aarde, of bijna 32 millioenen mijlen van de Zon verwijderd. Zijne baan heeft bij de 200 millioenen mijlen in den omtrek, en hij legt op dezelve in ieder feconde zé mijlen af. Zijn bol is zesmaal kleiner dan de Aarde. Hij draait zich om zijne as in 24 uuren 39 minuuten, en is van de Zon meer eten de helft verder, dan de Aarde , verwijderd ; derhalven vertoont zich de Zon in Mars zoo veel kleiner, en haar licht moet aldaar bijna de helfte zwakker zijn. Deeze planeet, welke, volgens het onderzoek van herschel, ten, bij deeze on.tzach'lijke afftanden, een"zeer aanmerkelijk verfchil kunnen veroorzaaken. Dit zal echter den fterrekundigen even zoo min tot verwijt verftrekken, als den raeetkundigen, wanneer dezelve eenen, meetkundig afgemeetenen,afftand van 20000voeten,niet totdenaauwkeurigheid van eenen duim kan bepaalen. En dit is omtrent de evenredigheid van 100 mijlen bij den afliaml der zon.  van het HEEL-AL, 17 schel , zesmaal kleiner , dan de Aarde is, ftaat, ten tijde van haaren famenftand met de Zon, 52! millioenen, en, ten tijde vsn haaren tegenftand, maaf elf millioenen mijlen van de Aarde af. Nu ioopt , op eenen ongelijk grooteren afitand, Jupiter zijne ruime baan om de Zon', in elf jaareti en 314 dagen af. Deeze planeet is de grootfte van allen, die wij kennen, en zijne bol overtreft de grootte der Aarde i^maal. Hij is echte. 126000 halve aapdklootsmiddellijnen, of 108millioenen mijlen, van de Zon verwijderd. Gevolglijk heeft hij eenen vijfmaal grooteren afftand, dan wij , van dezelve, en het licht van de Zon moet in Jupiter vijfentwintigmaal zwakker, dan bij ons, zijn. Zijn weg om de Zon bedraagt 682 millioïnen mijlen , en hij legt, ia ééne fecon.de, fg mijlen af. Deeze gtoote bol wentelt zich, me« eene ongemeene fnelheid, in 9 uuren 56 minuuten.om zijne as. Jupiter heeft geduurig vier Maanen, als geleiders, om zich, welke omtrent achtmaal kleiner, dan de Aarde, gerekend worden. De naaste is 6 van zijne halve middellijnen van hem verwijderd, en heeft flechts één dag en 18 uuren tot zijnen omloop van noodea. De afgelegenfte ftaat 26 zijner halve middellijnen van hem af, en voleindigt zijne loopbaan in 16" dagenen 17uuren. De planeet Jupiter met zijn gevolg, is, in zijnen famenftand met de Zon, 199 millioenen, en in zijnen tegenftand , 87 millioenen mijlen van om verwijderd. In eenen bijna nog ééns zoo wijden kring, dan Jupiter , wentelt zich Sattirnus, dien wij, tot op bet  18 BESCHOUWING het jaar 1781, als den verften planeeten kenden, om de zon. Zijn afftand van dezelve is meer dan 231000 halve middellijnen d*r Aarde, of iep millioenen mijlen. Hij legt zijne ruime loopbaan, die meer dan 1280 millioenen mijlen bevat, eerst in 29 jaaren en 169 dagen af, en rolt, in elke feconde, & mijlen voort. De bol van Saturnus is io3omsal grooter, dan de Aarde. Daar deeze planeet bi kans tin maal verder • van de zon , dan wij, afdam, zoo moet h-1 licht van de zon aldaar tienmaal zwrkker , dan bij ons , zijn. Deeze afgelegene Planeet wordt, op zijne lange reize om de Zon, van vijf Maanen verzeld ( * ). De naaste is twee zijner halve middellijnen van hem verwijderd, en loopt in één drg en 21 uuren om denzelven. De verfte geleider ftaat 27 halve middellijBen van hem af, en heeft 79 dagen, 8 uuren noodig , om zijnen omloop te volbrengen. Nog heeft Saturnus, op eenigen afiland van zijnen bol, eenen door de Zon verlichten, tamelijk breeden, maar weinig dikken ring , ( f ) binnen de baan van den eerfkn ge- (*) De Heer herschel heeft, bij deeze vijf, nog twee andere ontdekt* zoo dat het getal der thands bekende Maanen van Saturnus zeven beloopt. Aanmerking van den vertaaler. (f) Deeze ring wordt, gelijk Saturnus, door de Zon verlichti werpt dit opgevangenc zonlicht op Saturnus terug , en ook in zommige (landen vertoont zich , door grscte verrekijkers , zijn.fchaduwe op den bol van dien 2 'Xuvfr»j£* tj é~. ;..  VAM HET HEEL-AL. 19 geleider, om zich. De middellijn van deezen ring bidraagt 23§* en de middellijn van Saturnus zelve, 10 middellijnen van de Aarde. Deeze Planeet is, met zijn omflachtig gevolg, ten tijde van zijnen fsmenftand met de Zon , 220 millioenen, en in den teeedland , 178 millioeuen mijlen van At Aarde verwijderd. Eindelijk is, eerstin rt jaar t78i , C een in de jaarbikken der Sterrekurule voor altoos gedenkwaardig tljdftip) de zevende hoofdplaneet Uranus ontdekt geworden, met wiens verbaazende loopbaan wij het majestueufe planeetenrijk van de Zon nog eens zoo verre zien uitgebreid. Deeze Planeet is, naamelijk, nog ééns zoo verre , dan Saturnus, en 400 m'llioenett mijlen, van de Zon verwijderd. Hij voleindigt zijne, "Koenen mijlen lange, reize om de Zon eerst , en ItftCiB ieder feconde, & mijlen af. , v _!■;, tot hier toe gedaane nafpoottngva, tic'itigmul grooter , dan onze Aarde. Ia lijnen negentien mail jrrSotsren afftand , outfangt hij van ds Zo» een 3Öimaal zwakker licht, dan wij. Tot hier toe heeft men reeds twee' geleiders om hem waar- , planeet; derhalven is deeze ring, een. ondoorzichtig vast Ügêhaam. K-eeds door middelnmtige verrekijkers wordt dezelve, in zijne héérlijke, blauwachtige kleur, aan het oog zichtbaar; echter is dee^e ring nooit geheel, maar flcchts, nu meer dan minder, open te zien. in zekere ffenden is hij geheel onzichtbaar..  2° B..E SCHOUWING waargenomen (*). Deeze afge!eegen(te van aüe planeeten, die wij kennen, is, ten tijde van zijnen farnenftMid met de Zon, 42I en in zijnan tegenftand 379 miliiocnen mijlen vaa de Aarde verwijderd ( f ). Bui- C ) iHFebruarij 1787. heeft h er sche l in Londen, Ceen gebooren Duitfcher) door zijnen, zeer volmaakten, verrekijker van 40 voeten, deeze twee Geleiders ontdekt. De eene volbrengt in bijna 9, de andere in iets meer, dan 13 dagen, zijnen loop om Uranus., (10 Men pleegt, ten einde de groota afftanden der 1 Janeeten van de Zon, door eene zinlijke vertooning, begrijpelijker te maaken, te (tellen: eene kanonkogel vliegt in het zestigfte gedeelte van eene minuute , of in eene feconde 600 fchreden verre. Dezelve zoude echter , met zulk eene fnclheid voortvliegende , noodig hebben , om te komen, vandeZonnaarJtorH'Ww, 9jaaren ; naar/'«w, 17 ïaaren; naar tejarde 25 jaaren; naar Mars, 40 jaaren • naai Jupiter, 140 jaaren ; in Saturnus zoude zij in 250 jaaren , en in Uranus eerst na 379 jaaren aankomen. Den weg van de Aarde tot naar de Maan zoude zij in 23 da"en kunnen afleggen. * • " Een weinig anders worden de afftanden, omloopstijden en grootheden der rianccten, volgens de nieuwlte Ster«kundige Waarneemingen bevonden , als de omloops- Tr _4 Jaaren. Dagen. Uuren. Van Mereunus is o 87 2^ — Venus o 224 1? — de Aarde 0 6 — Mars — 3 2i 17 — Jupiter ,1 3,4 2(y — Saturnus 29 l66 20 — Uranus — 83 ,fl Der Maan —. — Q 27 3 • De  VAN HET MEEL-AL. 21 Buiten deeze zeven Hoofd- en twaalf Bijplane*. ten, is 'cr, in 'tgebied van de Zon, nog een ongelijk grooter getal van andere hemelfche ligchaamen, welken niet in meestal kringvormige, of maar weinig ingedrukte, maar in zeer lange en fmalle ellipiifche baanen om dt Zon wentelen. Dit zijn de Komeeten, of De afftand van Mercurius van de Zon is: 8 Millioenen Duitfche Mijlen. Van Venus 15 — — — — — — — Aarde ai — — — — — — — Mars 32 — — — — — — — Jupiter 108 — — — — — — — Saturnus 199 — — — — — — ,— Uranus 398 — — — — — — De Zen is i448ooomaal gTfiotcr 4ui ilc Aarde. Mercurius is 16 kleiner — — ^r— Venus is ij — —. — — — Mars is 4| — — — - — Jupiter is 1474 grooter —• — — Saturnus 1033 — — — — — Uranus 83 — — — — — De Maan 50 kleiner — _ — Mercurius loopt om zij* t< onbekend Venus — — — in as Uuren 22 Min." • Aarde — — — — 33 56 Mars 1— — — —.24 39 Jupiter — — — — 9 55 1 Saturnus — — — — 10 o Uranus — — — — onbekend.  *ï beschouwing of Staartfterren (*) Wegens haar nevelachtig voorkomen en langen Maart, of fïreep , door H ken de Komeeten zich vertoonen, wegens het ongewo 'e, 't welk zij, in haare onverwachte verfchijnin^; en bijzondere bewefgingaan den Hemel, vertoonen, hield het bijgeloof de Komeeten , eertijds, voor fchrikbeelden en geesfelroeden van eene vertoornde Godheid. Dan, de nieuwe fterrekunde betoogt, dat dezelven planeetifche iigchaamen zijn , die hun iicht van de Zon ontfmgen, en, in zeer lange, elliptifche baanen, de kringen van alle Planeeten, in allerhande richtingen , doorloopen, dikwijls diep tot de Zr n nederdaalen , omtrent weiken tijd zij in de nabuurfchap van de Aarde komen , en ons zichtbaar kunnen worden ; daarop, nabij de Zon, om dezelve rondloopen , en dan wederom van daar zich verwijderen, tot zij eindelijk uit den gezichtskring van de Aarde verdwijnen , en, in eenen onafmeetelijken afftand, en verre over de (*) Behalven die genen, van welken ons de Ouden maar zeer onvolmaakte waarneemingen hebben nagelaaten, zijn, tot hiertoe , de baanen van 7 3 , zedert Anno 837 verfchenen , komeeten bereekend , wanneer men naamenlijk, de reeds etlijke keeren wedergekomene maar éénmaal telt. Dan, hoe veelen kunnen 'er bij dag, of bij betrokkene lucht , of in heldere zomernachten aan den hemel hebben geftaan, die men niet heeft waargenomen. Aanmerking van den schrijver. De Komeet van den 16 Augustus 1797 is de laatfte, en jnet deezen zijn de baanen van 90 Komeeten berekend. Aanmerking van den vertaaleu.  van hst HEEL-AL. 3j de baan van Uranus, weggaan, en tot haare terugkeering, die van fommigen bereekend is, fomwijlea Eeuwen behoeven. Volgens esne algemeene berekening, geeven fommigen in haare grootte den Aardbol niets toe; ja eenigen zijn mogelijk nog veel groo«*<*)• Zoo {*) De Komeet, welke het laatst in het jaar 1759 verfchenen is, volbrengt in 75 of 76 jaaren haaren omloop , en komt het fchielijkfte terug. Zij is, zeclert het jaar i 456, reeds vijfmaal verfchenen. n e w t o n bepaalt de beurtelings plaatshebbende wederkeering van de groote Komeet van i63o, op 575 jaaren. Van de 73 tot hiertoe, zedert Anno 837 , bereekende Komeeten, liepen, in haare nabijheid van de Zon, tusfchen Merkurius en de Zon door 15 ; tusfchen Merkurius en Venus 3 3 ; tusfchen Venus en de Aarde 13;. tusfchen de Aarde en Mars 3 ; tusfchen Mars en Jupiter 4. De Komeeten vertoonen zich , gemeenlijk, met eenen fterkcn nevel of dampkring oiugeèven. Bij haare fchielijke aannadering tot de Zon, fcheuren zich van haare oppervlakte zekere, geheel fijne en lichtgeevende deelen los, welken, daar zij de Zon, volgens hunne natuur, vlieden, zich achter de Komeet, vlak tegen over de Zon, dikwijls veel duizend mijlen wijd, uitftrekken, en ons, in haare ftreepen of ftaart, zichtbaar worden. Dit is, volgens mijn gevoelen, de waarfchijnlijkfte verklaaring Van het ontftaan van haare Haatten. De ongemeen fijne ftof van dezelven, door welke zij ons zelfs nog de vaste fterren in den verren afftand vertoonen, moet phosphorisch lichten, omdat zij ook in de fchaduwe van de Komeet zichtbaar zijn , en kan niet uit de waterachtige dampen van derzelver dampkring beftaan. Dezelve fchijnt, in 't algemeen, met de ftof vau onze noorderlichten veel oyereenkomst te hebben.  24 BESCHOUWING Zoo aanzienlijk ftrskt het gebied van de Zon, door verbaazende afftanden, zich uit over groote hemelfche ligchaamen, die wij kennen. Is het echter wei gelooflijk, dat voor den Aardbewooner, die , met gewaapende oogen en veel moeite, eerst zedert omtrent 180 jaaren , de Maanen of geleiders van Jupiter en Saturnus ontdekt heeft, geen planettbol vin ons zonneftelfel meer onbekend zoude zijn? En zouden dan waarlijk de grenspaalen van het zonnerijk dïiar zijn, waar wij nu, zedert 17S1, Uranus zien? Of kunnen niet nog meerdere groote planeetbollen, aan geene zijde van Uranus, van menfchen tot nog toe ongezien, hunne ruime kringen om de Zon doorloopen ? Dit fchijnt zeer mogelijk te zijn, wanneer men de ontzachlijke ruimte bedenkt, die er nog, tusfchen de baan van Uranus en h«t gebied van de naaste vaste fier, moet plaats hebben, waar over, i« 't vervolg, nader gefproken zal worden. Binnen de baan van Merkurius laat zich niet wel een nog onbekende Planeet vermoeden. Dan,waartoe di, naar evenredigheid, te groote ruimte, welke tusfchen Mars en Jupiter' gevonden wordt, alwaar, tot dus verre, nog geen planeet wordt gezien? Is het niet ten hoogden waarfchijnlijk, dat aldaar nog een, van den aardbirrger, tot hiertoe , nog niet bemerkte planeet, zijne, door de Almacht hem afgeperkte loopbaan doorwandglt? Deze Planeet kan de Aarde in grootte overtreffen, en echter, met ©nze beste verrekijkers, van de Aarde niet gezien worden , daar zelfs de, i5oomaal grootere, Jupiter zich ons maar als een glansriike ftip  VAN HET HEEL-AL. flip vertoont (*). Mogelijk is ook de oorzaak van deszelfs onzichtbaarheid hierin te zoeken , dat hij het zonlicht van zijne opperviakte niet zoo levendig terugwerpt, als de overige Planeeten. Behalven de Pianeeten, moet het getal van de, aan ons nog onbekende, Komeeten , in ons zonneftelfel, zeer aanzienlijk zijn. Want bijkans alle, tot dus verre geziene en berekende, komeeten namen hunnen weg om de Zon binnen de baan van Mars. Zou echter niet eene veel grootere menigte tusfchen Mars, Jupiter, Saturnus en Uranus enz. waar meerder ruimte tot beweeging is, in haar Perikelion of minden afftand van de Zon komen? Dit is niet onwaarfchijnlijk. Dan voor ons zullen deeze Komeeten, daar zij te verre van de Aarde verwijderd blijven, altijd onzichtbaar zijn. Dan, ( *) Dit laatfte fchijnt in 't bijzonder uit de geheel verwonderenswaardige evenredigheid te volgen, welke de bekende zeven hbofdplaneeten, in hunnen afftand van de Zon, in acht neemen. Men noeme den afftand van Saturnus van de Zon 100, dan is Merkurius 4 van zulke declen van de Zon verwijderd. Venus 4 en De Aarde 4en6~to. Mars 4 en 12=16. Maar nu komt er eene gaaping in deeze zoo geregelde evenredigheid. Van Mars af volgt er eenruimte van 4 en 24~28 deelen, in welke, tot nog toe, geen Planeet gezien wordt. Zoude de Oorfprong van de waereld deeze ruimte hebben ledig gelaaten? Dit is niet waarfchijnlijk. —• Van hier komen wij tot den afftand van Jupiter door 4 en 48r~;52, van Saturnus door 4 en 96=100 , en eindelijk van Uranus door 4 en deelen. B  aS BESCHOUWING Dan, wat onderhoudt deeze ontzachlijke ligchaa. men, vrijzweevend, in de ruimte? Welke geheime kracht bevleugelt hunnen loop, dat zij, in hunne regehnaatig afgeperkte baanen , ongeftoord, om de Zon wentelen? Waarom fhan zij nooit, door hunnen loop vermoeid, ftil, of worden uit de heerfchappij van de Zon weg geflingerd; maar beginnen veel meer hunnen oiüioop geduurig weder op nieuw, wanneer hij voleindigd is ? Is het mogelijk de wil van den Schepper, eene onmiddelbaare werking van zijne Almacht ? Op zulk eene wijze lieten zich deeze zwaare vraagen ze. kerlijk zeer gemaklijk beantwoorden. Maar alsdan moest de Schepper ieder oogenblik , als het ware, wonderen verrichten, om de vermindering der krachten bij de omwentelingen der hemelfche ligchaamen geduurig door nieuwe te vervullen , 't geen niet waarfchijnlijk is. Veelmeer heeft de Bouwmeester derwaereld zekere onwankelbaare wetten in de natuur van alle ligchaamen gelegd, naar welken ook die groote hemelsbollen hunne verre reizen in de eens bepaalde orde, onveranderlijk, afleggen. De zwaartekracht naamelijk, is de algemeene drijfveer van hunne beweegingen. Deeze doordringt alle ligchaamen in hunne kleinfte deelen, en is mogelijk voor de ftof even zoo wezenlijk, als de uitbreiding. Door middel van deeze kracht poogen de ligchaamen geouurig eikanderen te naderen, en zulks naar zekere betrekkingen van hunne grootte en hunnen afitand. Dus hebben de bollen in het Planeetenflelfel eene zwaarte of daalingskracht na2r de Zon , of zij worden door de-  van het H E E L-A Li dezelve aangetrokken. Nu zouden zij , aan deeze kracht alléén ovcrgelaaten , de Zon geduurig meer naderen, en wel dra in dezelve Horten, indien niet de Schepper der natuur, terftondin den beginne, toen zijne hand dezelven vormde, hun nog eene anders ingerichte beweeging had ingedrukt. Dit is , naar newton, eene middenpunt-vliedende kracht of eene zijdwaarts gaande beweeging, gelijk eigen is aan eenen fteen, als men hem wegwerpt. Naar deezen eens ontfangenen floot, zoekt de Planeet altoos, onder eenen rechten hoek met de, van hem ter Zon opgaande, lijn, van zijne baan zich te verwijderen. Doordien de Planeet door deeze twee krachten te gelijk gedreeven wordt, befchrijft hij eene kringvormige baan om de Zon. Op gelijke wijze loopt de Maan om de Aarde , en alle overige Bijplaneeten om hunne Hoofdplaneeten. Dit zijn, bij de voortfrentelingen der groote hemelfche ligchaamen , juist dezelfde grondwetten , naar welken een fteen ter Aarde nedervalt, of eenen kring volbrengt, wanneer men denzelven, aan eenen draad vastgemaakt, om de hand (lingert. Verwonderen s waardige overeenftemming van de werkingen der Natuur , in 't kleine en in 't groote! Wie miskent hierbij den algemeenen Schepper der Waereld ( * ). De ( * ) De verklaaring van deeze en andere ouwankelbaare wetten , naar welken gindfche waereldklooten zich rond draaien, hebben wij voornaamlijk aan eenen keppler, huyghens en newton te danken : mannerf, van B a wier  28 BESCHOUWING De Planeeten beweegen zich in weinig excentrifche uitmiddelpuntige, dat is, niet zeer langwerpige, Elhpfen om de Zon. De laatfte ftaat in het eene brandpunt deezer loopbaanen , en de werking van haare aantrekkingskracht op de Planeeten neemt, met de verichillende verwijdering van dezelven, toe en af, zoo dat de Planeet in zijnen naasten ftand bij de Zon {Perihelium,} fterker van de Zon wordt aantrokken , dan in zijnen verften afftand van dezelve (Jphelium,~) en derhalven in den eerften ftand, in eenen en deazelfden tijd, eenen grooteren boog be- fchrijft, v.-ier roem nog de laatfte Eeuwen zullen gewagen. Zij berekenden de hoegrootheid der middenpunt - zoekende, en middenpunt-vliedende krachten der hemelfche ligchaamen tegen eikanderen. Zij leerden ons de eigentlijke zwaarte der Planeeten, en de naauwkeurige, maat, naar welke de Schepper dezelve tegen elkander heeft afgewogen, kennen. Naar deeze grondbeginfelen werd de loop der Pla«eeten , op het naauwkeurigfte , reeds Eeuwen van te vooren, berekend, en hunne grootte en verwijdering gevonden. Zoo gelukkig Haagden zij in hunne poogingen, over 't algemeen; dan , om in het binnenfte der natuur door te dringen, de eerfte grondftoffcn der ligchaamen te ontdekken, de bewijzen der algemeene natuurwetten optegceven,en wat de eigenlijke oorzaak zij van de zwaarte* aanti ekkins^i- en terugjiooti.igskrachtcn aantetooncn : dit is voor den grootften Natuurkenner aan onoplosbaare zwaarigheden onderhevig. Dat, bij voorbeeld, een fteen ter Aarde valt, wanneer dezelve, onverhinderd , aan zich zeiven wordt overgelaaten , is den gemeenften man bekend,' en fchijnt hem toe, niets bijzonders te zijn; maar hoe dit echter toegaa, dat wist zelfs newton niet.  van het HEEL-AL öo fchrijft, dan in den iaatfien. Volgens de wet, door keppler uitgevonden, hebben hierbij, de tijden reden tot eikanderen, geenzins, gelijk de fnelheden, of' lengten der afgelegde bogen, maar wel, als de inhoud der uitfneden, welke de Planeet inmiddels van het vlak van zijne elliptifche baan affnijdt. De Planeeten worden dus van de Zon , nu fterker, dan zwakker, aangetrokken. Om nu hunnes omloop altoos in gelijke tijden met onveranderde fnelheid af te leggen , moeten zij noodzaaklijk in de eene helfte van hunne baan, in welke zij van de Zon zich verwijderen , de, in derzelver andere helfte tegen de Zon verkregene, groote zwaartekracht gantschlijk wederom verliezen. En daar ook de Planeeten geduurig door den Aether, of de fijne hemelslucht, fchielijk door moeten rollen, dewelke, hoe fijn haare ftof ook zijn mooge, echter hunne vlucht ophouden, en hen eindelijk zoude doen flilftaan ; zoo heeft de Schepper, hoogst waarfchijnlijk, der Zon eene op de Planeeten juist zoo veel fterker . werkende aantrekkingskracht verleend, als noodigis, om, bij ieder omloop van dezelven, deezen, naar allen fchijn, zeer geringen tegenftand te overwinnen , ten einde, in hunne baanen, altijd, met onverminderde krachten, terugtekeeren. De Maan is, als een Bijplaneet van de Aarde, het naast bij dezelve. Geen wonder dus, dat wij haar het naauwkeurigfte kennen. Op derzelver oppervlakte zijn, reeds roet bloote oogen, lichte en donkere plaatfen zichtbaar. Door middelmatige Yeirekijkerj B 3 ver-  3o BESCHOUWING vertoonen zich op dezelve veele oneffenheden. De lichte deelen fchijnen aan het viste land, en de donkerederZee van onze Aarde gelijkvormig te zijn, hoewel de laatfteu ook meerendeels landen van de Maan kunnen uitmaaken, die het licht van de Zon niet zoo levendig, * de overigen, terugwerpen. In de heldere deelen vindt men Overal eene buitengewone menigte van grootendeels ronde, met heldere ringen of wallen omgeevene holten, of menigvuldige verdiepingen en verhevene plaatfen, welken, naar den verfchillenden ftand van de Zon, vlak tegen dezelve over, eene fchaduwe op de Maan werpen. Wat zulle» deezen, op eenen zoo aanzienlijken bol, gelijk de Maan is, anders kunnen wezen, dan bergen en dalen ? De hoogte van deeze maanbergen hebben dp fterrekundigen , door meeting hunner fchaduwen , in vergelijking met de middellijn van de Maan, aanaienlijker gevonden, dan de hoogfte bergen bij ons, in vergelijking der middellijn van onze Aarde. Men ziet duidelijk, bij een wasfende en afnemende Maan, de toppen van dezelvtn veel eerder, dan het vlakke land , docr de Zon verlicht. In de donkere plaatfen van de Maan, zijn kleine-helderer deeltjes, ook daalingen, ftreepen enfehakeeringen, welke, van bergen omringde, vlakten, meer verlichte landftreeken , of, indien men de groote donkere gewesten voor Zeeën wilde aanzien , ook Eilanden en ondiepten kunnen zijn. Ook heeft de Maan eenen dampkring rond om zich, die echter doorfchijnender, dan de onze, en zonder veele wolken en nevel zijn moet, om*  van het II E E L-A L. 31 omdat dezelve ons niet belet, om de maanvlakken altijd duidelijk te zien. l'enus toont ook, door verrekijkers befchouwd, Btlijkè donkere vlakken, en voomaamlijk verhevenheden of bergen in groote'n getale. ' Aan deeze bergen heeft Venus, bij haaren famenftand met de Zon, haaren voortreflijken glans te danken. Haar dampkring is mede, bij de laatfte doorgangen van 1761 en 1769 , bemerkt geworden. — ia Mars vertoonen zich donkere plaatfen , welken dikwijls eene groote ruimte der oppervlakte van deezen Planeet inneemen, en van welken eenigen veranderlijk zijn. Ook om deezen Planeet is, door herschel, een dampkring ontdekt geworden. Buiten twijfel heeft Mars ééne of meerdere Maanen, tot zijne geleiders, offchoon onze tegenwoordige verrekijkers dezelve niet vertoonen, daar deeze Maanen, aan de grootte vr.ii haaren Hoofdplaneet geëvenredigd, en dien volgens, voor ons te klein zullen wezen, ook waarfchijniijk weinig licht terug werpen. — Jupiter, de grootfte Planeet, heeft, door verrekijkers befchouwd, veele en merkwaardige ftreepen , ook enkele vlakken op zijne oppervlakte, in welken zich dikwijls zeer duidelijke veranderingen vertoonen. Zijne vier Maanen zijn reeds door middelmaatige verrekijkers zichtbaar. — Op Saturnus is het, wegens zijnen grooten afftand, zeer moeilijk, vlakken duidelijk te zien. Door maatige verrekijkers , ziet men reeds zijnen werkwaardigen ring, dergeliiken geen ander Planeet heeft. Deeze ring geeft , door de Zon verlicht, B 4 eenen  '2 BESCHOUWING •enen even zoo helderen glans, als Saturnus zelf en ichijnt de plaats ven veele Maanen te vervullen. Door groote verrekijkers zijn , boven dien, vijf baanen yan^*r-»«.s zichtbaar, offchoon hij, waarfchijniijk, nog meer heeft. — Merkurius is het naaste bij de Zon, en deswegens is zijne oppervlakte het minst bekend (*). — Zelfs de groote, lichtende Zonnebol heeft zijne vlakken, weikeu, naar derzelver zich vertoonende grootte te befluiten , onzen Aardbol aan grootte, veejjnaalen overtreffen. Van dezeiven is reeds boven gefproken. Zij werden eertijds, bijkans algemeen, voor wolken óf uitwaasfemingen der Zon gehouden; dan, tegenwoordig, kan men zich, met meerder reden , dezeiven als verdiepingen op de op. pervlakte van de Zon, of van iiclnitoffe ontbioote, donkerder deeleu van de Zonnelanden, of zeeé'a enz. voortellen, (f) Op de Zon hebben menig. vul- (*) Ik kan, het geen hier van de Planeeten gezegd is geworden , maar kortelijk aancoonen. Het oyejrtuigendile bewijs, dat,- bij voorbeeld, de Planeeten hun licht van de Zon ontfangen, en, op zich zeiven, donkere ligchaamen zijn, is het af- en toencemen van de Maan, van Venus, van Merkurius en van Mars; als me. de de verduisteringen van Jupiters wagters in zijne fchaduwe , en de fchaduwéfl der wagters zelve op Jupiter, bij hunnen overgang over dien Planeet; als ook, wan* neer de ring van Saturnus gelijkfoortige vcrfchijnfelcn veroorzaakt. C t ) Volgends fritsch zijn deeze vlakken in den dampkring der Zon. y2rtaaler.  vin hït IIEEL-AL' 33 vuldige veranderingen plaats; dit bewijzen de zichtbaar-en onzichtbaarwordingen van haare vlakken, welke ook tevens de fterrekundigen onderrichten, dat de groote Zonnebol, in 25 dagen, zich éénmaal om zijne as wentelt. Ook heeft de Zon eenen dampkring rondom zieh, welker fijnfte deelen, nog tot gindfche zijde van de loopbaan der Aarde, van dezelve zich verwijderen, en ons fomtijds, onder den naam van'het Zodiaksal licht, zichtbaar worden (*}. Wanneer nu in het ruime gebied van de Zon , zulke groote waereldfche .ligchaamen aanwezig zijn, waarvan zommigen onze Aarde in grootte weinig toegeeven; maar anderen dezelve verre overtreffen r wanneer dezeiven , gemeenfchaplljk met de Aarde, in ( *) Het Zodiakaal- of dierkringlicbt , wordt ook zomvvijlen ouder de luchtverfcbijnfels geteld, offchoon 't zelve, waarfcrjijnlijk, meesttijds verre boven onzen dampkring verheven is. Hetzelve vertoont zich meestal in het voorjaar, des avonds aan den Westelijken, en in den herfst, des ochtends, aan den Oostlijken hemel-, In de gedaante van eene 1'ch.mns liggende , pijramidaalvormige, aan den melkweg gelijkvormige luchtfchemering , ftrekt zich dikwijls van de, beneden den Horizontftaande, Zon af te rekenen, op 100, fomtijds maar op 45° uit. In 't begin van Maart vertoont zich hetzelve des avonds om 7 en 8 uuren, tusfchen de Visfchen, het hoofd van den Walvisch, en van den Ram, en ftrekt zich uit tot de Hijaden in den Stier. Dit Zodiakaal licht behoort waarfchijnlijk nog tot den dampkring van de Zon , en alle verfchijnfelen van hetzelve ftemmen hiermede overeen. Eerst in hei jaar 1683 wierd het van cAssiNi ontdekt. B5  34 BESCHOUWING in geregelde kringen, naar evenredigheid van hunnes verfehillenden afftand van de Zon, in korteren of langeren tijd om de Zon loopen , en, inmiddels, in eenige uuren om hnnne as wentelen, waardoor bij hun, gelijk bij ons, jaargetijden, en dag en nacht efwisfelen, wanneer, gelijk uit de verfchijningen van hunne vlakken te befluitenis, op hunne oppervlakten bargenen dalen, zeeën enz. moeten zijn aantetreffen j wanneer dezeiven eenen dampkring hebben, en, nog daar te boven, van ééne, of zelfs meerdere Maanen vergezeld worden; dan zsl geen verftandig mensch meer twijffelen, dat dezeiven niet aan onze Aarde, geheel gelijkvormige ligchaamen zouden zijn. Dan, nu vraag ik: Indien deze groote bollen geene beweoners hadden, wat zoude dan wel derzelver oogmerk en beftemming wezen? En welke andere oogmerken van den Schepper, kon men zich wel, bij alle deeze groote en wijze inrichtingen, voordellen ? Misfchien, opdat de nachten van den Aardbewooner, behal«en door de Maan, ook nog door de Planeeten zouden verlicht worden , of dezeiven den , met Herren bezaaiden, hemel, bier en daar, met blinkende flipjes zouden verfieren? Zekerlijk nier. Want hoe weinig de Planeeten den nacht veriichten, dit weet elk. Derzelver afftand van ons is zoo groot, dat het licht, 't welk zij ons nog geeven, hiertoe veel te zwak is, en, bovendien, kent immers het grootfte gedeelte van de menfchen , de Planeeten niet, of houdt dezeiven, uit otiweetenheid, of eene onvergeeflijke onverfchillighëid, naauwïijks eenige opmerkzaamheid waardig. Slechts  van het H E E L - A L. 35 Slechts weinige aardbewooners hebben hunne Maanen , en andere merkwaardigheden, door verrekijkers, gezien. En hiermede zou nu het geheele oogmerk van God, nopens deeze waereldfche ligchaamen, bereikt zijn ? Geenzins! Hoe zoude dit overeenltemmen met de wijsheid van den Schepper, bij wien de middelen naar derzelver oogmerken op het naauwkeurigfte zijn afgemeeten, 't geen de onderzoekende natuurkundige op de Aarde zoo dikwijls met verwondering bemerkt. Wij zien duidelijk, dat, hoe verder de Plr.neeten van de Zon aiüaan, des te meer is in hunne behoeften voorzien. De Aarde heeft ééne Maan, welke haare nachten verlicht. Jupitaheeft er vier, en de nog verder afgelegene Saturnus vijf, benevens eenen lichtgeevenden ring Hoe wijsüjk is deeze inrichting! Deeze verafgeleegene Planeeten behoeven de verlichting van de Maanen des te eerder, daar hun de Zon een veel zwakker licht, C * ) In Januarij 1792 beeft herschel in Londen , met zijnen, op koninglijke kosten vervaardigden , veertigvoetigen Teleskoop , de ontdekking gedaan , dat Saturnus twee ringen heeft, die 996 Leagues (Engelfche mijlen ) van eikanderen verwijderd zijn , door welke tusfchenruimte men den hemel kan zien. De buitenfte mid« dellijn van den ring is 80710 Leagues. Insgelijks heeft hij ontdekt, dat de vijfde wachter van Saturnus zich in 79 dagen, 7 uuren en 47 minuuten om zijne as draait, zoo dat hij zich geduurig van dezelfde zijde aan den Pla< acet vertoont, B 4  36* BESCHOUWING licht, dan aan ons, mededeelt. Dan zijn dit niet büjfcbrare fchikkingen , die het welzijn van levendige fchepfelen, ontegenfpreeklijk , bedoelen ? Zouden deeze Maanen Hechts treurige, fchepfellooze woestijnen verlichten , en geene gevoelige , redelijke wezens van derzelver fchijnfel voordeden trekken, bewooners, die vatbaar zijn, de grootheid der macht en goedertieratdieid van hunnen eeuwigen Maaker te bevorderen, en dankbaar te prijzen? Onze Aarde, die nog lange niet de voornaamfte Planeet in het Zonnerijk is, heeft de Schepper, zoo rijkc-Iijk, met sedeüjke bewooners vervuld, en gindfche groote bollen kan men zich, na alles recht nagedacht te hebben, onmogelijk , als van deeze edelfle fchepfelen beroofd, voordellen. Wien dit nog vreemd voorkomt, die heeft, onder anderen , nog nooit overwogen , hoe onze Aardbol, welke, naar den waan van diszelfs meeste bewooners , het eenig doel van de geheele febepping zijn zal, van uit de overige Planeeten van. ons Zonn.eiij.k door ons befchouwd, zich aan onze oogen zoude vertoonen. In de, ons het naaste bij gelegene, Maan, dien Bijplaneet, heeft enze Aarde nog een tamelijk goed voorkomen^ Zj vertoont zich aldaar als een ligchaam, omtrent viermaal zoo groot in de middellijn , als de Maan aan ons zich vertoont. Maar kouden wij de Aarde uit ds Zon befebouwen, dau zou dezelve Hechts als ces kleine fier , gelijk Merkurius aan ons, verfchijnen. la Merkurius vertoont dezelve zich, zomdjds,. wat grooter. Van uit Venus fchijnt de Aarde omtrent 209  van ïiet HEEL-AL. 37 'ïöo groot, gelijk Venus zich aan ons vertoont, offchoon dezelve aldaar, waarfchijnlijk, met geen zoo helder licht, gelijk deze Planeet bij ons, blinkt. Onze Maan zal men in de Zon naauwlijks, in Merkurius flechts'nu en dan, met onze verrekijkers, in Venus echter, ten tijde van haare grootfte nabijheid bij de Aarde, ook met bloote oogen kunnen waarneemen. Bevonden wij ons in Mars, dan zouden wij onze Aarde, van haare Maan, als een viermaal k'einere Har , vergezeld , om dien tijd , wanneer deeze Planeet der Zon tegenoverftaat, nog als eene ftar van tamelijke grootte zien blinken. Maar van uit Jupiter konden wij ( hoe vernede. end voor den hoogmoed van veele menfchen ! ) van onzen Planeet niets weeten. Ten minden zullen de ongewaapende cogen van gindfche bewooners geen fpoor van denzelven ontdekken. Dit kan men hieruit befluiten, omdat ons Jupiter, die 1500 maal grooter, dan onze Aaide, isj. üech'.s als eene middelmaatige ftar verfchijnt. Gefield nu, een Casfmi wiard op deezen Planeet verplaatst, en hij ontdekte, 't geen mogelijk ware, eindelijk onze Aarde, als eene zeer kleine ftar aan het Uitfpanfel, omtrent elfmaal kleiner, dan Jupiter zich aan ons vertoont, of nog eens zoo groot, dan zijne geleiders ons in 't oog vallen; zon bij dan we!, indien de bewooners van Jupiter ook zoo hoogmoedig op hun aanwezig zijn waren, (en hiertoe hadden zij wel meerder reden, dan de Aardburgers) hen kunnen overreden , dat deeze Meine, met veel moeite ontdekte, ftar, deeze gliaA 7 fte-  3» BESCHOUWING flerende ftip, bewoond zij ? Terwijl zich ook aldaar niets van onze Maan vertoont, kon hen dit in hunnen waan nog meer verfterken. En wat zal eindelijk uit de opzoeking en ontdekking onzer Aarde, van uit Saturnus en Uranus, worden? In deeze twee en viermaal zoo verre verwijderde Planeeten, zou het dea Aardbewooner, zelfs met de volmaaktlle verrekijkers , Yolftrekt onmogelijk zijn , zijne woonplaats , de Aarde , te ontdekken. Mijne Leezers zullen de toepasfing hiervan Jjgtelijk kunnen maaken. C) Ook de Bijplaneeten zijn gefchikt, om bewooners ' ie hebben en te onderhouden. Onze Maan toont duidelijk haare bei gen en dalen, zeeën enz. Aan de geleiders van Jupiter en Saturnus zouden wij, onge. twijffe'd, hetzelfde vinden, indien ons dezelve zoo ntbij waren. Onze Aarde verlicht de nachten der Maan (*) v/at, voor 't overige , wegens de veranderlijke graaden van hitte en koude op de Plaueeten, naar hunnen verfchillenden afftand van de Zon, vóór en tegen de mogelijkheid van derzelver bewooners, gemeenlijk voorenderfteld wordt, vervalt hierdoor groettndeels, wanneer men, de waarfchijnlijk gegronde, ftelling aanneemt, dat wei het licht van de Zon met derzelver verwijdering afneemt ; maar dat de warmte zich enkel naar de gefteldheid van den Dampkring en de grondftof van ieder Planeet op deszelfs oppervlakte werkzaam toont; weshalven het, bij aldien derzelver bewooners het vereifchen, in Saturnus en Merkurius even zoo gemaatigd , als bij oe» zijn kan.  van h e t HEïL-AL 3$ Maan 14 maal fterker, dan de Maan de onze. Deezen dienst bewijzen ook Jupiter en Saturnus aan hunne Maanen, en zelfs, wegens haare nadere buurfchap en eigene meer aanzienlijke grootte, in veel grootere maat. Dan , waartoe deeze inrichtingen, indien geen redelijke wezens van deezen nachtiijkaa fchijn nut zouden trekken? Maar, wat zal men van de komeeten maaken, die, in het Zonnerijk, tusfchen de Planeeten fchijnen omtedwaalen; nu eens de werking van de Zon in de nabijheid gevoelen, en dan wederom , boven alle planeetenkriugen, zich zoo verre van de Zon verwijderen, dat, naar onze begrippen, het licht en de weldaadige invloeden van dezelve op hun zeer onwerkzaam moeten wezen? Zou ook dit groote heir V3n planeetifche, of donkere bollen, door gevoelende en redelijke fchepfelen bewoond zijn ? Waarom niet? Men verzinne ook nog zoo veele gevoelens omtrent de gefteldheid van de komeeten, mij dunkt echter, dat men flechts gelukkige. wezens op dezeiven kunne aanneemen , op weiken de zeer ongelijke werkingen van de Zon, of geene indrukzelen maaken, of, dat de goedheid van den Schepper fchikkingen heeft gemaakt, hen tegen de buitengemeene jrfwisfelingen in veiligheid te ftellen. Wie weer, of niet het fterke opzwellen van den, hoogstwaarfchijnlijk gedeeltelijk lichtenden, dampkring van eenen ko. meet, wanneer hij bij de zon komt, en de afzonde* riBg van de fijne blinkende floffe, welke ons in zijpen fiaait zichtbaar wordt, mede eene der wijze fchik.  4« BESCHOUWING Tchikkingen i$> die het welzijn van deszelfs bewoo ners ten doele heefr. Zelfs kan de Zon bevolkt zijn. Gefield, dat de. zelve een werkelijke vuurbol, of eene lichtgeevende, maar niet brandende eleétrifche bol is, dan is dezeK ve, naar de onuitpufijke ontwerpen der eeuwige wijsheid, vatbaar, om redelijke bewooners te huisvesten. Deeze gelukkige wezens behoeven geene veelvuldige aiWeling Van dag en nacht, en, onophoudelijk van licht ornfrraalt, zullen zij, te midden van den Zonneglans, ouder de fchaduwen van den Almachtigen koel en veilig woonen. Is het wel geloofluk, dat de Almacht, bij het vervaardigen vnn den omzschlijk grooten Zonnebol, geen ander oogmerk gehad hebbe, dan dat zich een zeker getal v. n bewoonde en, j„ vergelijking met deszelfs grootte, zeer onbeduidende bollen, om denzeiven, in kringen , zouden omdraaien , die hare aantrekkende kracht even gemakJijk, a!s bij ons de ftofjes, den luchtftroom volgen, enkel, om aan hun licht en warmte mede' te deelen? Neen r Want hierbij fchijnt de wijsheid van den Schepper, ten aanzien van 't middel en her oogmerk, niet volkomen gerechtvaardigd te zijn. Zijn wij dan met de befchomvihg van God* groote werken, aan geene zijde der Aarde, nu teneinde? Bevatten de wonderen van het Zonnerijk her Geheel, 't welk de Eeuwige uit het niet deed voortkomen? Onweetende Aardburger ! Wat zijn dan gindfche blinkende flippen, waarmede de nachtlijke fchouwburg vïrn den Hemel in taliooze menigte be> mïi  van het H E E L - A L. 41 zanid is? Wat zijn de vaste ft arren! En welk denkbeeld moeten wij ons van haar vormen? Zijn dezeiven misfchien ilechrs weinig beduidende ligchaamen, die de overtollige ruimte vervullen, welke de Planeeten cn komeeten overig laaten ? Geenzins. Hier daan wij achter een opgehaald gordijn van nog grootere werken des Onëindtgen, 't welk ons een onafmeetlijk toneel opent van godlijke volmaaktheden. Wij willen, tot verheerlijking van den Waereldbron, eerbiedige oogen vestigen op deeze verhevene voorwerpen, en ons aan befpiegelingen overgeeven, welken voor den redelijken Aardbewooner zoo betaamlijk zijn. Alle waarnemingen bewijzen, en de rede billijkt het, dat ook de naaste vaste darren etlijke duizendmaal verder van ons verwijderd zijn, dan Uranus, de, óns bekende, verfte Planeet van ons Zonneftelfel. Maar hoe vevre ziin dezeiven? Dat is eene andere vraag. Om van haare groote verwijdering, eenigzins een denkbeeld te geeven, 't welk voor een ieder bevatlijk zijn kan, moet men het volgende bemerken: Onze Aarde loopt, jaarlijks, in eene baan om de Zon , welke 48000 halve middellijnen van de Aarde , of 42 millioenen mijlen, in de middellijn heeft; gevolglijk veranderen wij inmiddels onze plaats in het Zonneflelfel om deeze groote uitgeftrektheid, en zijn, bij voorbeeld, bij zekere vaste ftarren, in den zomer, 42 millioenen mijlen naderbij, dan in den winter. Nu is vooraf'getoond, dat de halve middelijn der Aarde van 860 mijlen bij de Zons  ■42 BESCHOUWING Zon, si millioenen mijlen van ons af ftaat, nog eene Parallaxe van 8| feconden veroorzaakt; maar de Aarde verandert jaarlijks haare plaats in het Zonneriikomde eerst aangetoonde groote uitgeftrektheid, en eciter ('t is verbaazend!) zien wij de vaste ftar' ren in den zomer in dezelfde grootte en ftand, gelijk in den winter, en zij veranderen haare plaats niet merkelijk tegen eikanderen (*). De geheele middellijn der Aardbaan van 42 millioenen mijlen, wordt dus, bijna, tot een ftip, en heeft geene evenredigheid meer met den cnmeetelijken afftand van de vaste ftarren. Zoramige ftarrekundigen hebben eene proefneming gewaagd, om de verwijdering der vaste ftar- ( * ) De omloop van de Aarde om de Zon, en dat dezelve om eene zoo groote uitgeftrektheid haare plaats jaarlijks verandert, kan men ook aan de ver afgelegcnfte Planeeten bemerken. Dezeiven hebben, om die rede , zomtijds een fchijnbaar grooter voorkomen. Hunne gewoone beweeging vertoont zich onregelmaarig; nu gaan zij fchielijker, dan langzaamcr, zomwijlen fchijnen zij geheel en al ftil te liaan en terug te gaan. Hiervan bemerkt men echter niets aan de vaste ftarren. Dat de fterrekundigen, gelijk ik boven heb opgemerkt , zommige vaste ftarren zomtijds dubbeld gezien hebben, kan onderrusfehen door de jaarlijkfche beweeging der Aarde veroorzaakt worden. Dan deeze verandering van plaats, of de jaarlijkfche Parallaxe van de vaste ftarren , is zeer onmerkelijk. De vaste ftarren bewijzen ook hierdoor haaren ontzachlijk venen afftand van ons , omdat zij, door de volmaakfte verrekijkers , waardoor de Planceten fterk vergroot worden, echter maar als een ftip zich vertoonen.  van het HEEL'AL. 43 ftarren van ons, eenigzïns, te bepaalen. Want tot derzelver naauwkeurige kennis zullen wij nooit komen. Reeds huycmens beproefde dit. Hij grondde zijne opgave op eene voorgenomen* vergelijking derfchijnbaare grootte van de Zon en der fterkte van haar licht met de grootte en het licht van Sirius, als de helderfie onder de vaste Starren, en vondt, op eene zinrijke manier, dat deeze vaste Star, dien hij , waarfchijnlijk, voor den naasten houdt, ten minden 27664 maal verder van ons verwijderd moete zijn , dan de Zon (*). Reeds deeze verwijdering doet ons verbaasd ftaan. Om dezelve tot eene meer begrijplijkfc inaat te brengen, kan men de boven aangehaalde gewoone vlucht eener kanonskogel hier wederom gebruiken. Dezelve heeft 25 jaaren tijds nodig , om van de Aarde naar de Zon te vliegen, en zoude, gevolglijk, naar huyghens vooronderftelling, eerst na 690,000 jaaren ia> de naaste vaste ftar aankomen. Dan, wat zal men zeggen, wanneer bradley eri lam bert ons verzekeren, dat deeze bereekening van huyghens, naar alle waarschijnlijkheid, 1 de ( * ) Bij de opgaaven van den afftand der Planeeten gebruikten wij boven de halve middellijn der Aarde, van 860 mijlen, 't welk de gewoone maatftaf der Starrekundigen is; alleen bij de vaste ftarren moet men reeds op eenen grooteren 'maatftaf zinnen , en deeze is de afftand der Zon van de Aarde, of eene Jardverzvijdering, welker meetroede 21 millioenen mijlen lang is.  ♦4 BESCHOUWING de verwijdering van de naaste vaste Star, nog veel t* klein opgeeft ? Wanneer deeze groote mannen, door andere gronden, genoodzaakt worden, deeze verwijdering op 400,000 Aardverwrjderingen te bepaalen (*). Eene opgaave, welke hier op berust, om .dat de vaste Harren geene merkelijke jaarlijkfche Ps- jaliaxe hebben , die met onze beste werktuigen tot nog toekan waargenomen en gemeeten worden. Stellen wij .nu, dat deeze Parallaxe eene feconde groot is, daa volgt hier uit, naar eene zeer juiste berekening, dat .deeze verwijdering meer dan 210 , 000 Aardverwijderingen moet bedragen. Maar nu is , volgens de naauwkeurigfte nafpooringen , de jaarlijkfche Paralla? e der vaste ftarren nog geen feconde; dus moeten zij nog veel verder weg zijn. Hoe gegrond is derhalven de gevolgtrekking, dat de genoemde opgaaven van de twee geleerden geenzins willekeurige en overdrevene gistingen zijn, maarzit vaste gronden worden afgeleid. Maar uit welke ftofie beftaan de vaste ftarren, daar zij in deeze, naar onze zwakke begrippen gantsch onbegrijpelijke , verwijdering nog zichtbaar zijn , en veelen met een zeer levendig licht flonkeren? Dit bewijst oogcnfchijnüjk , dat dezeiven geen ontleend licht, gelijk de Plr.neeten, tot ons nederzenden; want waar van daau zouden de vaste ftarren haar blinkend licht Of: Negen millioenen maal millioenen mijlen-  van het HE EL-AL. 45 licht hebben? Van onze Zon? Dit is niet mogelijk, daar wij het Uranus, deezen, het meest van ons verwijderden , Planeet, duidelijk kunnen aanzien, dat zijn zwak licht, zijnmatte fchijn , van de groote verwijdering komt, uit welke hij zijn , van de Zon ontieend, licht ons mededeelt; en de vaste ftarren , welken veele duizendmaalen verder afftaan , dan Uranus, zouden haar licht nog van onze Zon hebben? Dit wederlegt zich zeiven. Maar mogelijk ontleenen zij hetzelve van andere hemelfche ligchaamen ? Dit is even zoo onbewijslijk ; want anders moesten zich deeze lichtende ligchaamen van de vaste ftarren aan den Hemel bijzonder onderfcheiden, gelijk de Zon van de Planeeten; maar diergelijke ligchaamen worden nergens aangetroffen, en derhalven is het uitgemaakt, dat de vaste ftarren uit zich zeiven lichtende ligchaamen zijn. Denken wij hierbij nog aan haare waare grootte, die buitgemeen aanzienlijk moet zijn, daar ons dezelve, in eene verwijdering,, bij welke de verwijdering van Uranus, van 400 millioenen mijlen, maar klein is, nog te zien komen , en deeze groote Planeet zelf, maar a's een lichtende ftip verfchijnt, dannoo?t zekerlijk de, van God verleende, reden den Aardburger, om zich grootfche denk. beelden van de vaste ftarren te vormen. Wat kunnen, dienvolgens, deeze zelf lichtende ligchaamen anders ziïn, den Zonnen, van welken , zekerlijk, veelen de onze in grootte niet flechts gelijk zijn , maar de-, zelve zelfs verre overtreffen zullen ? In de onmeetlijke waereldruimte zijn er zoo veele Zonnen, als  46 BESCHOUWING als vaste ftarren aanwezig. Onze Zon is, bij gevolg, niets meer, dan eene vaste ftar, en, zeer warrfcbijnlijk, is zij eene van de kleinften. Konden wij dezelve uit eene vaste ftar befchouwen, zij zou aldaar flecbts als eene ftar flonkeren. Vergelijken wij hiermede de ontelbaare menigte van de vaste ftarren. Reeds voor het bloote oog is het onmogelijk , in eenen helder geftarnden nacht de ftarren te tellen, die zich aan het gewelf des Hemels vertoonen. Maa» met welk eene verbaasdheid zien wij, door verrekijkers, het getal der vaste ftarren vermeerderd! In alle gewesten van het verwelfzei des Hemels vertoonen zich, door dezeiven, dikwijls in kleine ruimten, eene menigte van ftarren, alwaar het bloote oog er geenen enkelen ontdekte. Hoe meer het oog, door meer volmaakte verrekijkers, verfterkt wordt, des te meer ftarren komen op den donkeren grond des Hemels ten voorfchijn; en eindelijk hoopenzich dezeiven, inden melkweg, tot millioenen aan. Het gewaapende oog van den ftarrekundigen aanfchouwt, met eene blijde verbaasdheid , in alle diepten der Schepping ontelbaare Zonnenheiren, van welker menigte zijn bepaald verftand zich geen denkbeeld vormt ; en wie weet, hoe veele duizendmaal duizend ftarren er nog aanwezig zijn, die'smenfchen oog, met de volmaaktfte verrekijkers, nooit zal bereiken Konden wij ons, W " ' (*) herschel ftclt, dat, over't algemeen genomen, er op zijn minfte 50000 ftarren in eene ftreep van den melk-  van het II E E L- A L. 47 ons, door eene hoogere macht verheven, van onzen Aardbol, op eene vaste Har verplaatfen, hoogst waarschijnlijk zouden wij ook daar nog het Uitfpanfel met zoo veel ftarren vervuld, gelijk bij ons , vinden. Hoe onmeetbaar ftrekt zich hier de Schepping, in onze verbeeldingskracht, uit? Waar is de, voorden fterveling begrijpelijke, maatftaf, met welken wij den afftand van gindfche tallooze Zonnen in de wijduicgeftrekte gewesten van het Heelal kunnen meeten? Wat is de halve dikte van de Aarde? Een niets betekenende ftip! — Zelfs de afftand der Zon van ons, 21 millioenen mijlen , of eene Aardverwij'dering, wordt melkweg, van 15 graaden lengte en 2 graaden breedte, gevonden worden, te weeten, wanneer men Hechts diegenen rekent, die nog groot genoeg zijn, om duidelijk te kunnen worden geteld. Over 't algemeen kan men van de onvermoeide vlijt van herschel en zijne Zuster in Londen, nog veele en groote ontdekkingen aan het Uitfpanfel verwachten ,nadat het hem gelukt is, zijnen verrekijker , die veertig voeten lang is , tot ftand te brengen, dewelke alle voorgaande verrekijkers in grootte en deugd verre overtreft. Maar-zekerlijk behoorde tot eene zodanige onderneeming ook de onderfteuning van eenen Koning van Engeland. Want de vervaardiging van deezen Teleskoop vereischt, met het, in den tuin van h e.r s c hel , nabij Londen, bijzonder daartoe gebouwde Terras, op 't welk het, ten uiterften konftig , voetftuk van denzelven geplaatst is, eene onkoste, die , volgens openlijke berichten , op meer , dan 4000 Ponden fterling te ftaan kwam.  48 BESCHOUWING wordt bijkans te klein, wanneer wij deezen, naar onze begrippen , reeds verbaazenden -aiaatftof, echter' vierhonderd duizendmaal tot aan de naaste vaste ftar moeten gebruiken. De kanonskogel vliegt ook veel te langzaam ,• hunne fnelle vlucht moet, ten opzichte van deeze verwijdering, bij het kruipen eener (lak vergeleken worden; dezelve zoude eerstna millioenen jaaren in de naaste vaste ftar aankomen. Dan, daar is.nog een maatftaf in de natuur, die den ontzachlijken afftand der vaste ftarren voor ons nog in begrijpelijke of in kleinere getallen opgeeft, en deeze is het licht. Hetzelve fchiet door de ruimte van de Zon tot op de Aarde, of 21 millioenen mijlen, binnen 8 minuuten ( * ). Geene.-bewreging is in de natuur fneller, en echter heeft het licht, bij deszelfs groote fnelheid, tot aflegging van dien verren weg, 60 jaaren tijds nodig, om flechts van de naaste vaste ftar tot op onze Aarde te komen. En dit alles is flechts van de vaste ftarren, die ons het naaste bij zijn, te verflaan, hetwelk waarschijnlijk'die genen zijn, die ons den helderden fchijn geeven, of van de ftarren van de eerfte grootte (t}« Nu tel- ([ * ) Dit hebben de ftarrekundigen uit waarneemingen van de verduisteringen der geleiders of wachters van Jupiter berekend. (f) Wij kunnen flechts de ftarren tot op de zesde of zevende grootte met bloote oogen zien. Dan de verrekijkers vertoonen ons reeds ftarren ten minften van de vijftig-  van het HEEL-AL, ' «5.9 'teilen wij echter reeds met bloote oogen, Harren van de zesde grootte; hoe veel maal verder moeten dezelve niet van ons verwijderd zijn ? Het licht heeft Eeuwen nodig, om van hun tot op onze Aarde te komen. Dan, wat zal van de kleine Starren worden „ •die het, door verrekijkers gefcherpte, oog in den melkweg en de nevelftarren (") nog met moeite ontdekt. Het licht van dezeiven, is mogelijk in de eerfje duizend jaaren nog niet bij ons aangekomen. Welke ondoorgrondlijke diepte der Schepping! Neemen wij aan, gelijk het dan zeer waarfchijnlijlc is, dat de ftarren van de eerfte grootte het naast bij onze Zon ftaan; herinneren wij ons, dat onze Zont niets meer, dan eene vaste Star is; dan laaten zich ligtelijk, tusfchen twee, ergens in het waereldruirn tiet naast bij malkander ftaande, vaste ftarren, gelijkfoortige ruimten, als misfchien tusfchen onze Zon en Sr- rigfte grootte. De vooronderftelling: dat de ftarren zoo veel te verder af zijn, hoe kleiner dezelve ons voorkomen, is niet doorgaans gegrond. De hoedanigheid van het licht, en de verfchillende eigenlijke foorten van de ftarren kunnen hier bij veele uitzonderingen maaken. ( * ) Nevelftarren zijn, die zich aan den Hemel, dobt verrekijkers, of als verzamelingen van zeer kleine ftarïen ( ftarïengroepen ), of al« enkele, m nevel of in eene lichtfchemering ingehulde, ftarren, of als enkele licht - cf nevelachtige vlakken vertoonen. Hoe fcherper de verrekijkers zijn, des te meer ontdekt meti van dezelve». herschel in Londen heeft reeds raeei" dan dutéeöt •derzelven gevonden, C  5o BESCHOUWING Sirius denken. Maar waarom heeft de Bouwheer der waereld die groote ruimte tusfchen onze Zon en de naaste vaste ftarren gelaaten? Op dat alle Planeeten en Komeeten van onze Zonnenwaereld hunne ruime loopbaanen om de Zon, van de werkingen der aantrekkingskrachten ongeftoord , kunnen volvoeren. De vaste ftarren zijn aan onze Zon volkomen gelijkvormige ligchaamen; en derzelver groote tusfcheuruimten zouden zonder nut zijn? Dit laat zich niet vermoeden! Onze Zon ligt in het middenpunt van haar planeetenftelzel, en verfpreidt over, zoo veel wij tot hiertoe weeten, negentien donkere Planeeten en een veel grooter aantal van Komeetenbollen, weldaadig, licht en warmte. En gindfche, in onsfineetelijke afïlanden lichtende, zonnen, zouden niet ook gelijke verrichtingen hebben? De hand der Almogendheid zoude dezeiven in het waereldruim in tallooze menigte en in ontzachlijke afftanden van eikanderen hebben uitgeftrooid, om haren rijkdom, welken zij, verkwistend, millioenen mijlen rondom zich ftrooijen, door ledige en woeste ruimten derfchepping nutteloos daar henen te laaten vloeien? Neen! zoo handelde de Alleenwijze niet. Zijn wenk riep deeze groote hemelsbollen uit het niets voort, en ontftak dezeiven als fakkels, op dat zij' de, om haar omrollende, vaereldligchaamen verlichten en verwat' men zouden. „ Verwaande en onweetende fterveling!" die gij dit, misfchien, voor enkel overdrevene gisfingen, of voor onvruchtbaare befpiegelingen van fcherpzin- ni-  van het HEEL-AL. 5t •aige Starrekundigen en Wijsgeeren houdt, „ hef „ uwe oogen op naar den hemel, en antwoord mij. ..„ Indien de Schepper eenigen van deeze groote „ lichten wegname, zouden uwe nachten dan wei ,, donkerer worden? — Zjg dus niet: de ftarrea „ zijn voor mij gefchapea, en het, met eenen zo© „ majestueuzen glans, flonkerende uitfpanfel is mij» „ nentwegen daar. Kortzichtige! Gij waart geenzinc „ het hoofdvoorwerp van 's Scheppers mildaadig» „ heid, toen deszelfs hand den Sirius vormde, en „ zijnen Planeet haare loopbaan aftekende. Diets volgens zijn de vaste Harren enkel om haarer planeeten wil aanwezig, en er zijn zoo veele planeetenftelzels, zoo veele waereldordeningen, als er vaste ftarren zijn (* ). Welk ontelbaare Koningrijken van God? Welk eene waereld is dat? Zekerlijk, de bewooner der kleine Aarde gevoelt zijne nietigheid» Vol van bewondering en verbaasdheid treedt hij, bij deeze overdenkingen, terug. Zijne verbeeldings„ kracht bezwijkt onder het gewicht der Schepping j „ zij zoekt de Aarde en vindt haar niet. De Aarde „ verliest zich onder deeze ontzachlijke menigte van „ he- (*) Zoude het wel iemand kunnen invallen, zich te verwonderen, waarom men evenwel door de volmaaktfte verrekijkers niets van die afgelegene, oin de vaste {barrea loopende, Planeeten bemerkt, daar zelfs deeze lichtende ligchaamen, van wegens derzelver verbaazenden afftani van de Aarde, maar als de allcrkleinfte ftipfieft verfchij«en? C a  52 B E S C II O U W I N G „ hemelfche ligchaamen, gelijk de droppel in den Oceaan. — Dan, naar welke wetten mag de Eeuwige dit ontelbaare zonnenheir met deszelfs hemelskringen, door de oneindige ruimte der fchepping, hebben uitgeftrooid? Zouden ook hier bij orde en overeenftemming, de wijsheid van den Oneindigen verheerlijken ? Wie twijffelt hier aan ? — Wanneer ons ondertusfchen de met ftarren bezaaide hemel, in eenen helderen nacht, in de oogen valt, welk eene fchijnbaare ongeregeldheid worden wij niet aan de vaste Harren ontwaar? Onder deeze verhevene fchoonheden heerscht niet de geringde orde, en de Harren fchijnen zonder eenige evenredigheid (fyrametrie), zo wel naar haare grootte, als naar haar getal, te zijn daar henen geworpen. In zommige gewesten zijn dezeiven maar fpaarzaarn uitgedeeld, in anderen, daar en tegen, zoo zeer op malkanderen gehoopt, en op een gedrongen, zoo dat de glans van de ééne de andere verbergt. Waar van daan deeze wanorde ? Zwakke fterveling'! is dan uw kleine aardbol, die, 'buiten twijffél, maar in eenen hoek der waereld ligt, het eigenlijk gezichtpunt, uit hetwelk gij de orde, welke in deeze groote werken van den Almagtigen heerscht, moet beoordeelen? Beken , dat de eeuwige Bouwmeefter der waereld zijne Zonnen, buiten twijffél, naar geheel andere wetten in het waereldruim geplaatst zal hebben, dan naar eene, van de Aarde af befchouwd, in de oogen vallende Symmetrie. Het  van- het H E E-L-A L 53 Het fchijnt, als of het menschlijk verftand bij de navorfehing der orde, welke in het gezamenlijke ftelzel der vaste ftarren heerscht, zijne grenfen gevoele; dan een zeker verfchijufel aan den hemel dient aan hetzelve ten leiddraad, om dit geheim verder na te fpooren, en geeft aanleiding tot fluitredenen, welken een tamelijk gewigt van waarfchijnlijkheid hebben. Merkwaardig, hoogst merkwaardig is geene lichtvolle boog, die het geheele ftarreverwelf, bijkans in de ligging van eenen grooten kring, aan den hemel, en in eenen onafgebrokenen zamenhang omgeeft. Ik bedoele den zogenaamden melkweg (*). Deeze prachtvolle lichtgordel is het merkwaardigst voorwerp van bewondering en opmerkzaamheid. „ Zoo „ zien wij op de Aarde den regenboog, ons, in on„ telbaare droppelen, het beeld van de zon Vertóo'; „ pen: zoo fchijnt de groote Schepper de drorp». „ Jen van het licht, in hetwelk hij woont, rondsom „ den hemel te hebben uitgebreid. " Van waar zijn de ftarren in deezen gordel, Zoo e-nbegrijplijk diet op eikanderen gehoopt, en in zulk eene ontelbaare me- f\* ) De naam van melkxveg of mclkftraat is ongerijmd en fabelachtig, en derhalven voor dit, boven alle onze begrippen verheven; voorwerp bij verre na niet gepast. Lichtgordel, lichtkrans , ftarrengordel, ftarrendiadeem, , konden misfehien, in de menschlijke taal, waardigere benoemingen van dezelve zijn. Klop/lok noemt dezelve-, in zijne Oden, de flmat vol glans. , C 3  §4 BESCHOUWING jnenigte, dat de overige gewesten des hemels, buiten? denzelven , daarentegen, van ftarren ontbloot fchij«en te zijn ? Waarom trekken zij zich- juist irJ eenen Jtring bijkans om het midden van den hemelboog? Hieruit kan men het volgende zeer waarfchijnlijk befluiten. De Harren in den melkweg zijn, in vergelijking met de overige, niet werkelijk nader bij mallanderen, maar zij liggen, in onafmeetelijke reien, in de ondoorgrondelijke diepten des hemels achter elkanderen, en daarom fchijnen zij ons, naar dien kant toe, meer op een gelispeld, dan in de overige gewesten, waar wij de ftarren van de zijde of naar detf.akte zien ( *). In het geheele waereldfyiteem zijn dus, volgens deeze verklaaring, alle Zonnen met haare planeeten • kringen of baanen niet kogelvormig jnaar in eene kringvormigè gedaante geplaatst, welkein het midden eene grootere breedte, of, over'talgemeen, eene platachtige ünzenvormige figuur heeft. Te midden onder deeze gezamenlijke ftelzels en ftarïenheiren van den melkweg ftraalt ook onze Zon als eene ftar, derhalven zullen, alie ftarren, die wij meer lijnrecht of langs derzelver grootfte vlakte, naar alle zijden heen, zien, onzen zogenoemden melkweg uit,Biaaken, maar de overigen, zijdwaarts (taanden-, aan den (*) Even zoo als wij, in een woud, de, in lange leien achter eikanderen ftaaude, bopmen gedrongencrzien,. dan diegenen,.' welken, wij ter zijde neven*, ons nebben.  van het HEEL-AL' 55 den geheelen hemel verftrooid verfchijnen. Wij liggen, verder, waarfchijnlijk, met ons zonnenftelfel iets'zijdwaarts buiten de vlakte van den grooteren kring van dit algemeene vaste ftarren-of melkwegftelfel, omdat de fchijnbare figuur van den melkweg aan den hemel, niet volkomen een groote cirkel van den hemelkring is, en eindelijk fchijnen wij niet in het midden, maar naar den rand van hetzelve henen-, waarfchijnlijk nader bij dat gedeelte te zijn, waar wij den Arend, Zwaan enz» zien, dan in het gewest bij den Orion , dewijl de melkweg in het eerlte gewest veel breeder en helderer , ook de ftarren meer verftrooid zich vertoonen, dan in het laatfte. Hit het voorgaande blijkt nog, dat,, naar onze vooronderftelling, alle ftelfels der vaste ftarren op eene foortgelijke wijze op den melkweg eene betrekking hebben, gelijk de Planeeten van ons Zonnenftelfel op den dierkring. Deeze verklaaring volgt zeer ongedwongen, en het is zonderling, dat de Startekundigen , niet reed« voorlang, uit de merkwaardige fchijnbaare figuur en ligging van den melkweg, die, van eene toevalligheid onderfcheidende kenmerken aan zich draagt, diergelijke gevolgtrekkingen omtrend de verdeeling der vaste ftarren in het waereldruim gewaagd hebben. Zoude eindelijk de zoo even gegeevene vooronderftelling, niet waarfchijnlijk juist zijn, daar dezelve te gelijk de (telling bevestigt, dat, op het groote toneel der waereld, harmonie en orde in de kleinfte, zoo als in dc grootfte dingen, overal eenen wijzen Schepper C 4 ver-  36" BESCHOUWING verheerlijken. Wie zal het den bewooner der Aarde als eene ongeoorloofde vermetelheid toerekenen, over de ligging der gezamenlijke fielzels van vaste Harren na te denken, daar hem zelfs de zinlijke aanblik van het itarrengewelf hiertoe aanleiding geeft ? De nieuwe Starrekunde leert verder, dat de vaste Harren, welken men anders voor onbeweeglijk gehouden heeft, wezenlijk eene eigene beweging hebben , welke echter, wegens haare ontzachlijke verwijdering, eerst naa veele eeuwen van ons bemerkt kan worden (*). Het gezamenlijke, heir der vaste Starren of Zonnen , welken, volgens onze , boven gedaane, voorftelling, den melkweg uitmaaken, zal zich dus,, waarfchijnlijk, gemeenfchaplijk in kringen om een nog grooter ligchaam,. of eene, in ^het middenpunt van den geheelen melkweg liggende, ontzachlijk groote Zon. bewegen. Deeze Centraalzon zal, volgens de voorige verklaaring, naar die zijde heen W.orden .aangetroffen, waar zich ons de melkweg het fmalfte vertoont, en daar wij niet juist in de grootfte vlakte van denzelven liggen, moest dezelve voor C*) De Heer herschel en Trof. pre vost hebben getoond, dat een gedeelte van de fchijnbaare beweging, welke men aan verfehcide vaste ftarren'i téf hiertoe, bemerkt, daar uit verklaard kunne worden dat onze Zon, ( als. een vaste ftar ) met haar geheele gevolg van dwaal- en ftaartitarren, haare plaats in hét wacitidruim verandere , en wel naar dat gewest henen rukke, v/Jar wij het -gelbtrnt»- van HervtUcs. aanfchouweii.  ta» het HEEL-AL. 57 voor ons aan den hemel iets buiten den welkweg ftaan. Daar nu dit juist bij den Sirius plaats grijpt, zoo zijn eenige Surrekundigen hierdoor bewogen geworden, denzelven voor deeze Centraalzon te hou. den. Op zulke wijze zoude het geheele ftelfcl der vaste ftarren van den melkweg, in het groote, dat gene zijn, hetwelk ons en alle overige Zonnenftclzels, daar tegen, in het kleine zijn. Welk eene voo'rftelliHg hebben wij ons van deeze Centraalzon te maaken, op welke de eene tallooze menigte van andere Zonnen \ met derzelver gevolg van Planeeten,' eene betrekking hebben! Zoude niet haare grootte en masfa aan haare heerfchappij geëvenredigd zijn? En verraadt niet misfchien de, ons in de oogen vallende, bijzondere-glans- van den Sirius deszelfs waardigheid ? ■ Hoe gaat het nu in het ruim van het Geheel-al toe, wanneer niet alleen Planeeten en Zonnen zich voortwentelen, maar geheele Waereldftelfels de heerfchappij van nog grooter Zonnen erkennen, in de oneindige velden des hemels, met een gevolg van aardbollen, in onafmetelijke kringen omwandelen , en jaarduizenden vereischt worden, alvorens derzelver voortgang voor den bewooner der kleine Aarde bemerkbaar wordt. Dus is geene bol der fchepping in rustv dus is alles, in beweging, allen houden haaren verheven gang door de onafmeetelijke waereldruimte. Dit liet zich reeds gedeeltelijk, zonder waarneemingen , van voren vermoeden) dat geheele waereldJigskaamen, voorzeker, niet m eene vollkekte rust  58 BESCHOUWING tonde wezen. Want de beweging fchijnt eene wezenlijke eigenfchap der waereld te zijn; zonder haar zoude dezelve naar een verlieten werktuig, naar eenen onwerkzaamen en dooden klomp gelijken, en het plan van de Schepping, 'twelk geduurig nieuwe* menigvuldigheden en afwisfèlingen vereiscbt,. nietvervuld worden. AI kennen wij, tegenwoordig, nog niet de wetten , naar welken geheele Zonnenftelzels Zich verfchuiven, en al ontbreekt ons nog de weetenfchap, om het getal en. de maat, naauwkeurig, vooraf te bepaalen, in hoe veele, en in welke toekomftige eeuwen, de beweging der vaste ftarren van onze Aarde zal kunnen bemerkt worden, zoo is het eogthans ten hoogden waarfchijnlijk , dat onze nakomelingfchcp, door meerdere en meer naauwkeurïge waarnemingen, deeze kennis, trapswijze, zal bereiken." Dan, wat onderhoudt die ontelbaare Zonnenftelfels jn derzelver onafgebrokene orde ? Welk een machtig band houdt dezelve allen , als het ware, gelijk fchakels in de geheele keten van hetgene, wat aanwezig is, zamen? Wij kennen geen andere kracht, dan de wet der zwaarte of ter. aantrekking, offchoon het mogelijk is, dat de Formeerder der waereld, nog andere krachten in de natuur der waereldlichaamen gelegd kan hebben, welken het menschlijk verftand «isfchien nooit zal bereiken. Ondcrtusfchen hebben wij boven gehoord, dat, door deeze wet der zwaarte, de Planeeten van ons 'Zonnenftelzel, in een behoorlijke verwijdering vaa de Zon, in kringen omgevoerd en cm-  van het HEEL-AL. 59 onderhouden worden. Zoo breidt zich, waarfchijnlijk , deeze onwankelbaare wet door alle ruimten der hemelen uit, bepaalt aan ieder Zon haare plaats, en telt haar, naar evenredigheid van derzelver masfa , en de, daaruit ontftaande, fterkere of zwakkere kracht der aantrekking, haare Planeeten in de behoorlijke afftanden toe. Even daarom moesten, gelijk reeds boven aangemerkt is geworden, die ontzachlijke tusfchenruimten, van de eene Zon tot de andere, blijven, op dat de werkingskrachten, welken de, aan ieder ftelzel behoorende, Planeeten om haare Zonnen drijven, niet in elkander grijpen, en overal wanorde mogcen veroorzaaken. De magtïge zwaarte omgeeft verder het geheele waereld-al, als eene keten , en verbindt hetzelve tot een geheel. Dezelve is, eindelijk, de werkende oorzaak, dat de gezamenlijke Zonnenflelzels, welken, naar onze vooronderHelling, den melkweg uitmaaken, wederom op het, in het middenpunt van deezen melkweg liggende, ligchaam eene betrekking hebben, en zich in kringen omdraaijen enz. Zoo zijn dus alle wsereldltelzels tegen eikanderen naauwkeurig afgemeeten, en voor alle verflrooing beveiligd; zoo is, eindelijk, de weegfchaal der waereld, in de hand van den Eeuwigen, in een volkomen evenwigt. Uit al hetgeen, 't welk tot hiertoe gezegd is geworden, meene ik, met goede gronden, te kunnen befluiten, dat wij de gantfche ruimte der Schepping mogen onderflellen bewoond te zijn. Indien niet bijzondere, eu css nog onbegrijpelijke, oogmerken van C 6 den  6o BESCHOUWING den Oneindigen hier in uitzonderingen manken, zoo Hel ik mij geene Zon, geene Planeet of Maan woest en ledig voor, maar bevolk hen allen met redelijke fchepzelen, en met, deezen tot nut dienende, levendige voortbrengfelen. Waar maar baanen mogelijk zijn, daar rollen waereldbollen , en waar maar wezens zich gelukkig kunnen gevoelen, daar zijn dezeiven aanwezig. Hoe kan het anders zijn? De waereld is een afdrukzel van alle godlijke volmaaktheden, het volmaaktlte werk van eenen eeuwig werkzaamen Schepper, die zelf de eerfte bron van al bet leven is. Zoude er wel een punt van dezelve zijn, waar zich dit niet door leven en werkzaamheid in de fchepzelen vertoonde? Hoe rijkelijk is niet onze aardbol met menfchen en dieren bevolkt! . Voornaarnlijk treffen wij deeze laaiften overal, in de zee en op den aardbodem, in grooten. getale aan. En welke nieuwe waerelden hebben ons niet, boven dien, de vergrootglazen in het kleine ontdekt! Daar wemeit een droppel water van eene verbazende menigte van levendige gewrochten; daar. vertoonen zich in alle gewesten millioenen fchepzelen,- waar. men dezelve nooit verwacht had ; daar verfchijnt zelfs het ftof bevolkt; en hoe veele deezer foorten van kleine fchepzelen kunnen er nietnog, in deeze afklimmende trap der natuur, aanwezig zijn, die het roenschlijk oog,.met de volmaaköe vergrootglazen, nooitzalontdekken!. Het. beftaan van redelijke bewooners op alle Planeeten, welken, met ons, in het rijk der Zon beaea rollen,, is reeds boven als hoogst waarfchijnlijk  v-a^ het H-E EL-AL. <*r lijk getoond geworden. Maar zoude flechts deeze ■ hoek van de waereld , welken ons zonneftelfel in>neemt, en voornaamlijk de aardhoop; op welken wij leven, en ons voeden , bevolkt zijn, en daar tegen , op gindfche talfooze bollen des hemels, in de overige onbegrijpelijk wijde ruimten der fehepping overal eene doode ftilte heerfchen ? Zouden die afgelegene ■ Zonnen over haare Planeeten licht en'warmte verfbrei* den, om maar vreeslijke■ en treurige woelHjnen te verlichten, en geene redelijke fehepzels van de groote en weldaadige inrichtingen aller zonnenffelfelen voordeelen genieten? Zoude aldaar niets zich over zijn beflaan en zijn geluk verblijden? Zouden, uit die onafmeetelijke gewesten, geene jubelzangen tot den troon van den.algemeenen beheerfcher der waereld opklimmen-, die de eeuwige liefde is, en die, nja alle overdenking, voornaamlijk des wegen eene waereld fchiep, om fchepfelen gelukkig te-maaken? — Wie bloost nietj omtrend de wijsheid en goedheid van God zoo laag te denken? Maar, is misfchien de bevolking aller waerelden een, de macht van den Schepper te boven gaand, werk ? — Wie zal deeze gedagte durven waageni* Waar is het zekerlijk, voor den kortzichtigen aardburger kan de bewoonbaarheid van het geheele waereld-al niet anders dan raadzelachtig zijn. Zijn bekrompen verftand verzint duizend dwaaze vraagen over de gefteldheid en beftemming van alle deeze inwooners, welker beflisfcnde-beantwoording, zelfs de wijste.onuer de ftervelingen nooit zal onderaeemsn. C 7 Qa*  6z BESCHOUWING ©ndertusfchen is het zeer gewoonlijk, zich omtrend de gefleldheid en de bewooners van gindfche waerelden, met de aarde eene gelijkvormigheid te denken,even , als of de Eeuwige, bij herontwerp van het Heel-al, onze aarde, deeze Ir p , tot eenen maatftaf had moeten neemen. D;n, hoe eenvouwig ware niet, alsdan , de waereld ? Neen, mijne Leezers! wij willen de vergelijking van onze Aarde en derzelver bewooners met andere waereldbollen, zo wel ten opzichte van hunne natuurlijke gefleldheid, als ook zelfs van den ligehaamlijkenbouw,en van de zielsvermogens, niet zoo verre trekken. Wanneer de Schepper der Natuur, hier op onze aarde, inde kleinfte dingen zoo veel verfcheidenheid gaf , wanneer geen twee bladen van eenen boom, wanneer geen twee zaadkorrels eikanderen volkomen gelijk zijn ; wat wil men dan van twee zonneftelfels verwachten ? Door welke groote veranderingen van macht en wijsheid moet de Schepper niet geheele waerelden van eikanderen onderfcbeiden hebben? De klasfificatie en modificatie der dingen, welken voor onze planeet behooren, is, waarfchijnlijk , in geene andere voor handen.. Ieder waereldbol onder het geheele tallooze heir van dezeiven, heeft zijne bijzondere inrichting, zijne natuurlijke voort, brengzelen, zijne bewooners, naar alle mogelijke afwisfelingen, gedaanten en foorten. De menigvuldigheid , welke in de fehatten der wijsheid van den eeuwigen Oorfprong der waereld verborgen ligt , gedoogt deeze voorftelling. Misfchien zijn er waerelden, welken van onvolmaaktere wezens, dan wij Aardbur- gérs  van het H E E L - A E.. 6i gers zijn , bewoond worden ; daar r integendeel, anderen, en waarfchijnlijk da meesten , met bewooners van veel hoogere vatbaarheden van geest en lighaam, dan die op onzen aardbol r kunnen bevolkt zijn. Is het ongetwijfeld gegrond', hetgeen eenige onderzoekers, der Natuur beweeren, dat de zielsvermogens van eenen mensch , naar de verfehillende trappen van de grof af fijnheid der ligchaamlijke ftoffe, welke zijn denkend wezen inflüit, ongemee* ne veranderingen ondergaan; willen, verder, de onderzoekers der Natuur de ftelling beweeren , dat de fijnheid en bekwaamheid der ligchaamlijke ftoffe zich naar den verfshillenden afftand der planeeten-bollen van het middenpunt van hun ftelzel richt; en dat deze met de verwijdering toeneemt, dan geeft zulks eene trapswijze opvolging der volmaaktheden van de fchepzelen op de planeetifche bollen van ons en van alle overige zonnenllelzels. Hierna Iaat zich, over 't algemeen,, befluiten, dat de aardfahe ftof, waar uit de redelijke bewooners , dieren en planten, op de Planeeten gevormd zijn , des te fijner ,. dunner en elastieker, ook in de zamenftelling des te voordeeliger geordend , en voornaamlijk de ligchaamen van denkende wezens tot het vrije gebruik van de ziel des te gefchikter zijn zullen, hoe verder de planeet van het middenpunt van zijn ftelzel, of van zijne Zon verwijderd is. Zijn er nu ontelbaare Zonnenftelzels, welken gezamenlijk met eikanderen in verbinding ftaan, en zich eindelijk, te zamen, op een gemeenfehaplijk middenpunt betrekken ; daa moeten , gevolg-  64' B ESC H O' TJ W' I N* 5 voI?lijk, de denkkrachten van alle redelijke waerel* bewooners zoo veel te verhevener zijn, hoe verder dezeiven van dit algemeen middenpunt van het Heelal afïlaan. Welk eene verbaazende-trapswijze opvolging in' de vatbaarheden der zielskrachten zal dienvolgens niet de redelijke Schepping in zich bevatten! Op deeze onafmetelijke ladder der dingen, zijn de fchepzelen van den laagften trap misfchien r.aauwlijks meer, dan een ligchaamlijke Hef; maar die op den verhevenften, zuilen aan de geringften onder deengelen of hoogere onligchaamlijke wezens het naast aangrenfen. Zoude dan wel , in gindfche betere waerelden, bij de gemengde geestrijke en ligchaamlijke wezens, nog de overhelling tot zinlijkheid, zoo als op onzen aardbol, niet zelden over de edelere neigingen der ziel de opperheerfchappij voeren , en derhalven haare bewooners aan de ongelukkige mogelijkheid bloot gefield zijn, om te kunnen zondigen? Of zijn zij misfchien met hoogere vatbaarheden van geest begaafd, te voorzichtig, om onder de heerfchappij der zinnen te bukken ? Dan , welke fterveling durft het wagen, deeze geheimen te doordenken en uit te vorfchen , welker opheldering zijn onfterflijke geest eerst hiernamaals, in hoogere hemelkringen verwacht. — - Ik waage,' met- verbaasdheid, nog eenen blik in het rijk der Schepping, en overdenke de ontzachiijke ruimte, die alle waerelden en zonnenflelzels omfpant. Hier-houdt alle menschlijk'begrip van getallen ea verwijderingen op. De verwjideiing van da naaste ;  van het II E E L-A L- Ge¬ naaste vaste ftar is gehee! onbeduidend bij deeze oiir begrijplijke groote uitbreiding. Daar behoeve ik vleu.gelen des lichts, en verhefte mij door alle ruimten der hemelen (*). In 60 jaaren, zoude, naar onze fjovenftaande vooronderftellinghet licht eerst in de naaste vaste ftar aankomen.. Maar hoe veele hon? derd maaien kan ik niet de ftarren verder weg plaatfen , welken de naauwkeurigfte waarneemer van onzen tijd, de Heer herschel in Londen, met de volmaaktfte verrekijkers nog moeilijk in den melkweg ontdekt ? Het licht behoeft misfchien jaarduizenden om deeze ruimte door te fchieten. Hoe veele millioenen zonnen mogen er niet nog in den melkweg zijn, welken wij, met de best gewaapende oogen, nooit zien z.ulleu (t)« En nog meer!. Wat mogen die, van (*) Men herinnere ziclï, uit het bovenffaande, dat het licht in 8 minuten van de Zon tot ons komt; gevolglijk doorloopt het, met.eene , ons geheel onbegrijplijke , feitelijkheid , in ééae feconde eenen weg van meer dan ,43700a mijlen. ( f ) De faale lichtfchemerfng, welke men in den melkweg , zoo dikwerf, buiten de eigenlijke ftarren vindt, is, hoogst waarfchijnlijk meerendeels de glans van deeze tallooze. ftarren, welken voor het oog, zelfs door verrekijkers, niet meer gevoelig zijn. Dcrh.im leidt ondertusfchen, in zijne Mrotheologie, deeze fchemering van dea teruggekaatften. fchijn der Planeeten, welken om ■ de vaste ftarren loopen, en de Heer van Mairap van de dampkringen der vaste ftarren af, welke aan den djmïKring van onze Zon , of aan het Zodiaeallicht, gelijkvormig; zullen zijn..  CC BESCHOUWING van den melkweg geheel afgezonderde, plaatfen zijrr^ welken ons, naar alle zijden heen, onder den naam van Nevelftarreit bekend zijn-, waar in zich, ook door de grootfte verrekijkers1, meerendeels maar een bleeke fchemering vertoont ? Bij voorbeeld , die merkwaardige plaatfen in Orion; in den gordel van Andromeda f in Antonitis, Hcrkules, den Schutter ,. den Waterman enz. Naar alle vermoeden, zijn deeze nevelige plaatfen nog onbegrijplijk veel verder weg, dan de afgelegenfle vaste Harren van onzen melkweg. Men heeft gronden, om zich van hun de verhevenfie denkbeelden te vormen. Zonderbaar is het, dat dezeiven, gemeenlijk, in eene langwerpige ©f elliptifche figuur verfchijnen. Welke gewaarwordingen vervullen mijne ziel , wanneer ik gindfchen merkwaardigen nevelvlak in het zwaard van den Orion met een goeden verrekijker befehouwe.' Mij dunkt, ik zie — eenen anderen melkweg, verre, achter de grenfen van den onzen. -—• De, aan den hemel verflrooide, nevel - of Iichtvlak— ken, mogen dus wel melkwegen van hoogere waereldordeningen zijn, van welken wij maar bloot den vereenigden glans haarer tallooze ftarren, onder de gedaante vaat eene nevelachtige fchemering , maar niet deeze Harren zeiven meer onderfcheiden kunnen. — Onuitfpreeklijk groote voorwerpen der Schepping!'Den bewooner der kleine Aarde overvalt eene duizeling bij de gedachte, welke hij in uwe hoogten waagt, en zijne ftamelende tong kent geene uitdrukkingen, om de eerfle trekken uwer grootheid te fchet- feu..  van het H E E L - A L. 6f fèn. De lichtftraalen zouden, mee hunne onbegrijplijke fnelheid , echter, veele jaarduizenden nodig hebben , om van deeze afgelegene melkwegen + op onze Aarde neder te fchieten. En misfchien zijn dit maar de, aan» onzen melkweg het naast aangrenfende, ftarrenzonen. Daar misfchien, in groote ver» •wijderingen , in het waereldruim nog eene menigte* derzelven zijn, welker lichtfchemering wij, met h e rschels reuzen-teleskoop, nooit zien zullen. Het licht zal eerst naa millioenen jaarduizenden van de afgelegenlte melkwegen, door de daar tusfchen liggende , onafmetelijke ruimten tot ons neder komen. Eindelijk kannen wij nog ftellen, (want het is met de onbegrensde grootheid van God , overeenkom tb g > dat al dat gene, hetwelk voor onze oogen en verrekijkers aan het uitfpanfel te bereiken, mogelijk blijft, echter maar het kleinfte deel van het geheel uitmaaken kan , hetgeen de Almachtige deed ontdaan. —• Waar zijn dan eindelijk de grenzen van het Waereldgebouw, en waar heeft de zichtbaare Schepping zelve een einde? Hier trekt zich een ondoordringüjk dekzel voor onze oogen. Deeze grenfen kent de kortzichtige mensch Méts Duizelen kan hij aan deeze helling van den afgrond, maar niets in deszelfs diepten waarnemen.. Zoude het Waereligebouw in 't oneindige voortgaan, en , onophoudelijk , waereldordeningen, vaste ïtarrenifelzels en melkwegen achter eikanderen volgen? Dit fchijnt met de eindelijkheid van alle gefchapene dingen te u-rijden.. De ligchaamlijke waereld heeftbuiten twijffél , haare gren-  ■ B E SCHOUWING' grenfen. Eene reeks- van waerelden zonder getal eir einde laat zich niet denken. Maar de ruimte moet,, naar menschlijke begrippen , onbegrensd zijn. Offchoon het verdand van den Aardbewooner bij de gedachte bezwijkt, dat ook de ruimte een werk der almacht is, en niet twee oneindelijkheden, God en de ruimte, plaats vinden kunnen, zoo verftrekt het hem echter tot roem, hier zijne zwakheid te erkennen, want de ruimte kan hij zich voldrekt niet als begrensd voordellen. — De geheele Schepping, hoe onbegrijpelijk groot ook derzelver'uitbreiding zij-,, verdwijnt,als het ware, bij deeze grenfenlooze ruimte, welke alleen de alomtegenwoordigheid van God vervult. Daar , waar de ligchaamlijke waereld ophoudt, [en eigenlijk maar tot daar toe, kan zich debewo.on.er der Aarde nog een juist, begrip van de ruimte vormen,] begint een nieuw Geheel-al, voor hetwelk, wij,. hier beneden , geene woorden van uitbreiding en verwijderingen meer hebben. Misfchien is tot hetzelve de omtrek van den melkweg gefield, gelijk een daauwdroppel tot de fphaere van den Uranus. Aldaar, aan geene zijde van de waereld, draakde Majedeit van de algemeene oorzaak van de waereld in eenen nog haageren glans. Ginds beginnende Hiërarchien, Troonen en Vordendommen der verhevende geusten en van hoogere verdandelijke wezens. Aldaar dan, welke fterveling kan zich de voorrechten vau deeze glansrijke fphaeren. den-, ken ? Mogelijk is, in de onbegrensde ruimte.der Schepping,  VAN HET H E E'L-A L, 63 .ping, een pnnt, op hetwelk alle vaste ftarrenftelzels en melkwegen eene betrekking hebben! Wie weet, ftraalt er niet in dit middenpunt eene meer dan aardfche Zonl en is niet alhier een nadere zetel der macht en heerlijkheid van God, welke meer', dan alle zonden, ftraalt? Want: , Van den zoom zijns kleeds ontfangt het morgenrood de teruggekaatfte ftraalen; De pracht der Zonne fchemert bij zijnen glans. v. k le i st- "Van uit dit gemeenfchaplijk punt , worden algemeene natuurwetten het gantfche rijk der wezenlijkheid voorgefchreven, en de eerfte drijfveêren der beweging in werkzaamheid gebracht. Van hier uit vormde de hand des Eeuwigen, in den beginne van alle dingen , gindfche Zonnen met haare fphaeren, welken zich, door zijnen-adem bezield, in onafmetelijk ruime , en geduurig in zich zeiven wederkeerende, kringen, millioenen jaarduizenden omwentelen. Van hieruit worden alle Zonnen, waereldftelfels en melk• wegen in orde onderhouden , en geeae verftroojing der enkele deelen , geene verwarring in het geheel toegelaaten. Van hieruit, eindelijk, tot aan debuitenfte grenfen der Schepping, daar, waar de laatfte zonnenftraalen, aan geene zijde van de ligchaam. lijke waereld,. door eene grenfenlooze , voor den . Aardhurger ondenkbaare ruimte, heerscht de Alomtegenwoordigheid van den algemeenen Alleenheer- fcher  ?o BESCHOUWING fcher der waereld, die, Algoedertieren, voor mensch en Serapb , en ook tegelijk voor den worm zorgt. en wiens Miriaden waerelden, vol van redelijke fchep• fels, en wiens geheele geestenwaereld hein, met ver- baasdheid, aanbid. Deeze gedagte is 'voor mij te belangrijk , dan dat ik dezelve niet zöödè koesteren. Dezelve is ongemeen rijk aan gevolgtrekkingen. Met eene heilige rilling doordrongen, denk ik aan die tijden terug, toen er vooraf nog geene tijd was? toen niets ■, dan God , noodzaaklijk was , toen de zichtbaare waereld gefchapen wierd. — Een eeuwig Chaos bedekte de natuur.— Het behaagde den Schepper , eene Waereld te vormen. Zijne wijsheid koos, uit alle mogelijke waerelden, de beste, en de adem zijnes monds bracht dezelve tot werklijkheid. De Eeuwige zaaide om den voet van zijnen troon, zonnen zonder getal, mat en telde aan ieder haare fphaeten toe , en millioenen geesten van hooge afkomst waren ooggetuigen van deeze Schepping, Dan, hoe lange is het geleden, toen het ongefcha. pene hoogde Wezen buiten zich te werken begon ? toen het eerst de atomen, door zijnen adem bezield, in beweging geraakten, en,naar voorgefchtevene natuurwetten , Zonnen en Waerelden zich begonnen te vormen? Hoe lange? Wel is waar, de mensch kent dit eerde begin der werken van God niet. Een heilig donker verbergt voor tzijne kortzichtigheid deeze grenfen. Dog dit weet hij zeker, dat de zichtbaare «n ligchaamlijke waereld niet van eeuwigheid af is, daar reeds haar ©ntftaan, fcheppen, of worden een eeas  van het HEEL-AL. 7e eens genomen begin vooronderftelt. Dan is het wel gelooflijk , dat eerst voor zes duizend jaaren, zo verre omtrend onze tijdrekening terug gaat, alles, wat beftaat, voortgebracht is geworden? Neen,vtoen bracht, naar vermoeden, de Oneindige ons zonnenftelzel in orde, of bevolkte ook flechts onzen aardbol roet bewooners, welker nakomelingen zich, tot hier toe, op den geheelen aardbodem hebben uitge. breid. Buiten twijffél flraalden reeds, zedert ondenkelijke tijdvakken, reeds zedert miriaden jaarduizenden, uit andere gewesten der Schepping, volmaaktheden van Gods macht en goedertierenheid, en lange voor ons rezen aldaar, van millioenen tongen van gelukkige fchepzelen , lofliederen tot den troon van den a'gemeenen Vader op, die de hemelen geordend heeft, en wiens almachtige hand legioenen waerelden zamen vatte, en in het waereldruim wierp. Maar indien nu de oneindige fcheppingskracht van God, reeds ondenkelijke jaarduizenden, waerelden heeft voortgebracht; zoude dan deeze eeuwige macht flechts toen, op eenmaal , en voor 6000 jaaren, misfchien onze Aarde, met de Stamouders harer tegenwoordige bewooners, bevolkt hebben, enthands geheel onwerkzaam zijn ? Heeft God thands volkomen opgehouden met te fcheppen? Is het Godlijk plan tot formeering van nieuwe waerelden uitgeput? Of vindt zijne macht haare grenfen ? Wie durft dat denken, en met welke fchijngronden wil men dit beweeren? Neen! indien wij iets, der Godheid waardig, hierover willen ftaBielen, dan is te befluiten, dat, daar de geheele fchep- pings-  72 BES C H O U W I N G pingskracht van God onbegrensd is, ook nog tegenwoordig, en voornaamlijk aan de iriterfte grenfen dei Schepping, nieuwe Zonnen met haare fphaeren zich op zijnen wenk, naar de eens verordende natuurwetten, vormen, en voor het eerst op het toneel der waereld vertoonen zullen. Op de andere zijde kunnen, door den vrijen \vil van den waereldbeheerfcher , wiens raadsbefluiten ons bepaald verftand niet inziet, zonnen verdooven, geheele waereldordeningen verbrijzelen , en de ftof tot nieuwe waerelden aanbrengen, of ook maar hervormd en verfraaid op het toneel treden. >Iij gebiedt, en waerelden breken ten leven aau ; Hij dreigt, en zij ftorten in hun vorig niet. Celleri. Misfchien vraagen hier mijne Leezers: zouden wij -dan van diergelijke groote veranderingen in het waereldruim, van de Aarde af, niets gewaar worden ? Ik antwoorde: dat wij werkelijk, naar het fchijnt, fpooren hiervan aan den hemel bemerken. Hebben wij niet boven van vaste ftarren gehoord , die onzen Voorvaderen, voor eenige eeuwen , geftraald hebben, van welken fhands geen fpoor te erkennen is ? Vaste ftarren, die nu eens helder, dan weder donker wor. den, en anderen, die voor de eerfte keer ten voorfchijn gekomen, en anders nog nooit gezien zijn geworden ? Naar vermoeden zijn, met eenige der zogenaamde nieuwe en wandelende ftarren, diergelijke gebeu»  ■van het HE EL "AL. 73 fceurenisfen voorgevallen (*). Daar kunnen verder, onder de ontzachlijke menigte van flarren in den melkweg , zulke veranderingen voorgaan , die de fcherpfte blikken van den fterrekundigen ontgaan. Ondertusfchen hebben wij naauwlijks, zedert anderhalf jaarduizenden, naauwkeurige waarnemingen omtrend de vaste ftarren gezameld. En gefteld ook, dat eene geloofwaardige gefchiedenis van eenige jaarduizendeo diergelijke gedenkwaardige veranderingen aan deeze hemelslichten ons berichtte; wat zoude dit alles tegen dat ontzachlijke tijdvak zijn, hetwelk verloopen kan wezen, eer de Schepper onzen aardbol vormde ? Hoe kunnen wij, bewooners van eenen ftip in het rijk der Schepping , wij, die wij van gisteren af zijn, over den opbouw van nieuwe zonnen beflisfende oordeelen vellen? Indien het den Oorfprong der Waerelden behaagde, in dit oogenblik eene nieuwe Zon in den melkweg te fcheppen, welke ons op de aarde zichtbaar konde worden , dan zouden wij dezelve, als eene ftar , echter niet eerder waarneemen, dan tot (*) Het is, zekerlijk , hier bij nog veel boven de fphaere van 't menschlijk verftand. Mogelijk zijn «enige van de ftarren, welken men flechts eenen tijdlang aan den hemel gezien heeft, .groote planeeten of komeeten , welken om de vaste ftarren, als om haare zonnen, rollen, en ons maar alsdan zichtbaar worden, wanneer zij Zich het verfte van de Zon verwijderen, en in dat gedeelte haaret baan komen, die tegen orts zonnenftelzel ligt. D  74 BESCHOUWING tot dat de itraalen van het licht van haar eerst, door de onbegrijpelijk groote tusfchenruimte, bij ons waren aangekomen. Hierover konden jaarduizenden verIoopen, en de laate nakomelingfchap zoude eerst de Zon als een ftar aanfchouwen. Nu zal men het toch wel nalaaten, deeze groote raadsbefluiten van den algemeenen Regeerder der waereld, van de aarde af, naar verfchijnfelen aan den hemel , -onwederfpreeklijk, te bepaalen. Neen ! dit is alleen den geesten van eenen hoogeren kring, die zich, mogelijk, door alle ruimten der fchepping, van zon tot zon, en van planeet tot planeet, oogenbliklijk begeeven kunnen, met den diepften eerbied te aanfchouwen vergundTalloos , als het zand, 't welk de Oceaan aan zijne ■oevers werpt , heeft de Eeuwige gindfche groote bollen in het waereldruim uirgeftrooid. — Zoude het wel in de wijde fchepping iets aanmerkelijks zijn, wanneer eene Zon uitgebluscht wordt, of wanneer een geheel flelzel te grond gaat? Geenzins. Zoude het, dienvolgens, in het Heel-al, 't geen de Oneindige fchiep, eene gaaping maaken, of eene onvolkomenheid veroorzaaken , wanneer eens met onzen bol eene , misfchien uit de werktuiglijke inrichting der natuurkrachten zelve ontfpringende, opzichtelijk weldaadige, maar voor zijne bewooners bedenklijke en gewigtige Kataftrophe van omvorming gefchieden zal ? Wanneer zelfs onze Zon wierd uitgebluscht, en alle bollen van haar ftelzel in hun eerfte Chaos terug keerden; kan dit voor het Heel.al van gewigt zijn? Even  VAN HET HEEL-AL. 75 Even zoo min, als wanneer de wind van den berg een zandkorrel wegvoert. Wat is de ondergang van een geheel zonnenftelzel voor den Oneindigen ? „ Voor het oog des Waereldfcheppers fneuvelt de held , gelijk het vogeltje; Voor hem verdwijnen zonneftelfels, als waterbellen." Pope. Ondertusfchen zijn de aanleg en verbindingen der waereldftelzels zodanig ingericht, dat er zoo ligt geexe verftooring te vreezen is. De drijfveêren , door welker krachten alle waerelden in het grenzenlooze ruim voortfnellen, worden niet mat , verflappen nooit. De waereldligchaamen verbrijzelen niet door aan eikanderen te ftooten, maar wijken elkander, in hunne bewegingen, voorzichtig uit; ieder rolt in die loopbaan ongeftoord henen, welke de vinger van den Almachtigen- hera heeft voorgetekend.' Dat de Komeeten', gelijk ons eenige Wijsgeeren willen doen vreezen, eens onheil in het waereldgebouw aanrichten en de planeeten verpletteren, of uit haare baanen ftooten zouden, fchijnt weinig grond te hebben, zoo lange de waereldligchaamen niet aan een blind geval zijn overgelaaten , maar nog de voorgefchrevene wetten van zwaarte of aantrekking, in hunne bewegingen f volgen. Maar eerst alsdan, wanneer de Almachtige, naar zijnen vrijen wil, deeze vaste banden, welken alle waereldligchaamen met eikanderen verbinden , D 2 zon-  76 BESCHGÜWIHG zonder dezeiven, tot hun verderf, aan eikanderen ce drijven, wilde oplosfen , dan eerst, geloove ik, zouden wij maar diergelijken hebben te bcvreezer>. Het volgt echter uit alle inrichtingen van het waereldgebouw, dat de onderhouding van geheele waereldligchaamen aen der eerfte oogmerken van de fchepping geweest is.; en dat de waereld op. den duur gemaakt, en niet een werk van weinige oogenblikken is. Wij zien oogfchijnlijk, dat in de natuur de duurzaamheid der fchepzelen aan hunne voortreflijkheid en gewigt geëvenredigde trappen heeft. Daar zijn infekten, die maar eenige uuren of dagen tot hunnen geheele leeftijd behoeven; aan anderen zijn maanden tot duurzaamheid befiemd; de grootere. dieren leven jaaren lang. De mensch, de Heer der dieren, overleeft hen meerendeels allen, en kan zomwijlen eene geheele eeuw tellen, eer zijn aardsch ligchaam weder in het ftof terug zinkt, waarvan hij genomen is. In 't algemeen zien wij, dat zich al dat gene, hetwelk aan de verganglijkheid het ligtst onderworpen is, op het dikwijlst vernieuwt of verandert; alleen geheele waereldligchaamen zullen, veele jaarduizenden , voor alle verftooring of verandering beveiligd, ongeftoord zich in hunne kringen wentelen, en hunne gantschlijke verftooring of omvorming fchijnt enkel van den onmiddelijken wil der Almacht af te hangen, waar over wij niet beflisfen kunnen. Maar gefteld , dat ook geheele zonnenftelzels te grond gingen, zoo zal het der oneindige fcheppingskracht van God nooit aan vermogen ontbreken , wanneer het zijne wijsheid be».  van h e t H E Er L-A L5 77' behaagt, dit verlies door lange tijdvakken wederom te vergoeden. Wanneer wij derhalven onze rol hebben uitgefpeeld, en van het groote toneel der waereld aftreden, dan zullen,nog laat naa ons, (traalender godlijke volmaakthede* ïh andere waerelden blinken. De grootheid van Gods macht en goedheid zal zich nog door grenzenlooze tijden in de fchepfelen verheerlijken : want de duurzaamheid van het waereldgebouw, in zijn geheel befchouwd, zal eeuwig zijn. Zouden wij, mijne Leezers! van deeze afgelegene Koningrijken van God aan geene zijde van de aarde,, van deeze verhevene wonderen der fchepping, welke onze weetlust reeds in de verte zoo zeer opwekken , nooit eener naderen aanfchouwing verwaardigd, niet alsdan de rustlooze neigingen onzer ziel naar hoogere volmaaktheden en inzichten voldaan worden? Zouden nooit onze wenfihen vervuld, en de geheimen der groote ligchaamen en geestenwaereld., dewelke wij op onze planeet te vergeefsch poogen uittevorfchen , zich nooit aan ons verftand ontdekken ? Wie wilde de vervulling van deeze zielverheffende hoope in twijffél trekken ? Wanneer wij ons hart aan den godsdienst en de deugd toewijden; wanneer wij daardoor reeds hier op aarde der Godheid poogen nader te komen ; dan zal eens, wanneer het bedrijf van dit leven met het graf eindigt, en wij met ons zichtbaar hulzel aan de verganglijkheid den tol betaalen, onze onfterflijke geest, vrij van de banden van het aardfche ligchaam, in zijne onafgebrokene duurzaamheid zich door alle ruimten der hemelen verD 3 hef-  78 BESCHOUWING heffen, gindfche volmaaktere waerelden, in eene grootere nabijheid, met verbaasdheid aanfchouwen, het: plan van het Heel-al in een helderer licht overzien, en door alle toekomftigheid, van de Vaderhand des ■Algoedertierenen geleid, trapswijze tot fteeds hoogere volmaaktheden opklimmen. Wanneer men met zulke verhevene begrippen en voorftellingen, aangaande Gods Majefteiten de grootte •en voortreflijkheid van het waereldgebouw, de waardij, en de blijde uitzichten van den mensch, zijne geheele ziel vervult, dan geeft de nachtlijke aanblik van eenen helder gefternden hemel een onnoembaar vermaak. Hier viere ik aan mijne verbeeldingskracht den ruimen teugel, en de ftilte van den nacht verhoogt en fcherpt mijne voorftellingen. Hier bezielen mij gewaarwordingen, die de waereld- niet kent. Hiet vindt mijn geest ftof tot. denken. — Ik vinde God op mijne tegenwoordige woonplaats,, den droppel in den Oceaan der oneindigheid, ovéral groot , reeds'onbegrijplijk groot in zijne kleinfte werken. De zamenftelling van een zandkorrel , de bouw van het kleinfte infekt gaat reeds ver mijne begrippen te boven; dan vee! verhevener, veel grooter denke ik mij de Majefteit van mijnen Schepper, wanneer ik de hemelen , het werk zijner vingeren, aanfchouwe, wanneer ik legioenen waerelden tot een voorwerp-van mijne bewondering Helle. Nooit kan ik mij het groote en aanbiddenswaardige in de werken der almacht verhevener voordellen, dan waaneer ik de wegen van bet Jicht tot eenen maatftaf neme, en daarmedê, in ge-  van het HEE L-A L. 79 gedagten, den afftand van ontelbaare zonnen methaa:re fphaeren, in de onbegrensde gewesten der Schepping, uitmeete. Daar vinde ik de macht, wijsheid-, goedheid en voorzorg van den Oneindigen in eenen veel hoogeren glans , dan wanneer de kortzichtige eenvoudigheid der meesten van mijne medeburgeren aan deeze verhevene eigenfchappen. van het hoogfte We. .zen met den omtrek der kleinen aarde paaien ftelr. Wanneer ik de luide ftem der Opeubaaring hier bij tot leidsvrouw neeme, dan zinke ik weg In eene blijde verrukking. — De oneindige macht van God ( dit zijn alsdan mijne gedagten ) fchiep niet alleen zonnen en aardbollen zonder getal, maar zijn onvermoeid opzien onderhoudt hen ook allen in de fchoonfte orde, en verbindt ze gezamenlijk met eikanderen, als fchakels van den grooten keten, welke het volmaaktfte werk van den Allerwijsten, de beste Waereld van den Schepper uitmaakt, waar geene onvolmaaktheid, geen wezenlijk kwaad plaats vindt. Het oneindig verftand van God kent dit geheel en deszelfs kleinfte deelen met alle mogelijke en werkelijke veranderingen; want hij is in de grenfenlooze ruimte overal tegenwoordig. Zijne wijsheid regeert de waereld, den zamenhang van alle gefchapene dingen, naar eeuwige wetten , naar een algemeen plan, waarvan wij, bewooners van eene ftip, maar een onbegrijplijk klein gedeelte kunnen overzien. Zijne Voorzienigheid waakt, de geheele trapswijze opvolging omhoog, voor alle wezens, van den geringften worm, die zich onder onze voeten in het ftof verliest, tot den verhevenilen Seraph, die veele waerelden doorgronde. Zij zorgt voornaam-  tt> BESCHOUWING van het HEELAL. naamlijk voor hare redelijke fchepzelen , welken rflfi naden waereldbollen bewoonen. Niet één van de2elven is den Alweetenden onbekend. Htj bemerkt alle hunne daaden , en ziet zelfs alle hunne gedagten van verre. Nog eer zich, op zijnen wenk, de waerelden vormden , maakte de Ongefchaapene de grootfte en liefderijkfte fchikkingen tot welzijn haarerljewooneren voor onbegrenfte tijden, en bepaalde-, met wijsheid en goedertierenheid, het lot en de lotgevallen derzelven. Hij wees aan ieder redelijk fchepzei die plaats, in het algemeen gebied der waereld, aan, alwaar hetzelve , naar de maate van de ontfangene talenten, de eere van zijnen grooten Schepper bevorderen , de oogmerken van zijn beftaan vervullen, en zich, onder aanneemingswaardige voorwaarden, tot dien trap van gelukzaligheid kan verheffen, voor dewelke het, naar zijn eindig wezen, maar ooit vatbaar is. — Uit deeze befpiegelingen leer ik de waardij der aardfche dingen fchaiten , en de gebeurenisfen der kleinen aarde, welke ik bewoone, als ook de lotgegevallenhaarer volkeren en van enkele medeburgers, uit een geheei ander dan gewoon gezichtpunt beoordeelen. Hier bekoome ik waare denkbeelden van eene algemeene Voorzienigheid en van het plan der Godlijke regeering. Welke onverganglijke, welke gerustftellende befpiegelingen kan ik niet hieruit afleiden? Hoe veel groots en verhevens ontdekke ik met 'reeds hier beneden ! Maar welke kundigheden zijn er niét, «an geene zijde van het graf, voor mij bewaard? Hoeveel zal ik niet nog, door het onbegrenfte tijdvak w mijne toekomende duurzaamheid te leeren hebben!