HANDELINGEN VAN HET GENEESKUNDIG GENOOTSCHAP, ONDER DE ZINSPREUK SER VA ND IS CIFIBUS. ELFDE DEEL.   HANDELINGEN VAN HET GENEESKUNDIG GENOOTSCHAP, ONDER. DE ZINSPREUK SER VAND IS C1VIBVS. ELFDE DEEL.   ANTWOORD OP DE VRAAG* VOORGESTELD DOOR HET GENEESKUNDIG GENOOTSCHAP, ONDER DE ZINSPREUK SER VA ND IS CIVIBUS: Hoe verre kan de keanis, en tevens het oordeel over Ziekten, 't zy dezelve heet en kortftondig, V zy dat ze langduurïg en kwynende zyn, uit de befchouwing van het Water op vasts gronden van reden en ondervinding afgeleid worden, zo ten aanzien van den flaat der vochten en vaste deelen in V algemeen, welke door het water wordt aangeduid, als van de byzondere wegen waar langs het zynen loop genomen heeft, als de Nieren, Pisleiders, Blaas, enz? G. CO O J? M^XTS* A. L. M. Phil. & Med. Doctor , Medic. Chemiae & Mat. Med. Profes/br Ordinarius aan 's Lands Univerjiteit ie Framker, Lid van de Haarlemfche en Utrcchtfcm Genootfchappen , enz. onder de zinfpreuk: ohnionum commenta del. et dies, watura* judicia cokfirmat. cicero de Nat. Deorum. Aan den Schryver van het welke de Gouden Gedenkpenning is toegeweezen.   INLEIDING. N auwelyks hadc de beroemde hippocrates hec grootsch befluit genomen, om de Geneeskunde, die voor hem Hechts by gedeeltens en zonder orde fchync geoeffènd te zyn geweest, tot een welgeregeld Leerftel te hervormen, of de noodzakelykheid om de ziektens wel te kennen en van eikanderen te onderfcheiden, eer men met gegronde hoop van goeden uitflag derzelver geneezing op zich neemen konde , ftraalde hem wel dra in 'c oog. De tekenen derhalven gade te flaan, en op te fpooren, die de verfchillende ziektens , van der* zeiver begin af, toe het einde toe, verzeilen, en die , welke aan zommige byzonder eigen zyn', en waar door zy van andere onderkend konnen worden, was hec voornaamfte doel zyner betrachting. Onder menigvuldige andere, trok de verfcheidenheid van hec Water zyne aandacht roe zich, als waar . van de nauwkeurige befchouwing niet alleen ter beoordeeling van den ftaat en uitkomst van veele ziektens, maar tevens ter onderfcheiding, niet weinig konde toebrengen. Om deze reden is het, dat men in de fchriften van dien grooten Geneesheer, op veele plaatzen , van de gefteldheid des waters gewag gemaakc Vindt, en dat hy zynen lezeren aanraadt; „ hec „ wacer te befchouwen, om te beoordeelen in hoe XI. deel. A a „ ver*  * G. COOPMANS „ verre hec mee dac der gezonden overeen„ koomc" en, om geene andere oorzaak, gebiedc 's Mans groote Navolger galenus, dac men een allen tyde op hec water behoort te leteen, „ als het welk aantoonc, dac de ziekte „ wel of kwalyk eindigen, korc of lang duuren „ zal, en goed zynde, groote verwachting geefc „ coc herftelling, doch kwaad zynde een zeker „ vooruitzicht oplevert van eenen ongelukkigen „ uitflag" (by De grooce Man oordeelc de tekens hier uit genomen van dac gewigc ce zyn, dac hy de nauwkeurigfte befchryving van dezelve ter aangehaalde plaatze volgen laat, en zyne Lezeren onderricht, op welke zy voornaamelyk tot bepaaling van eenen gunftigen of ongunftigen uitkomst der ziektens te letten hebben (e). Het is dus geenszins ce verwonderen, dac hes water den aandacht der kundigfte en oplettendfte Geneesheeren, zederc dien tyd, hebbe bezig gehouden, en tot heden toe als een der tekenen gebezigd worde, om de ziekcens te onderfcheiden , te beoordeelen en derzelver uickomst voor af te bepaalen; dan daar het lot fchynt te zyn van alle wetenfehappen, van door beuzelaryen en bygeioo- vig- 00 Aphorhm. Sect. VIL Aphor. LXVI. Qb) De Cris. Lib. I. pag. 492, 493. Edit. Cornar. alibi Duret. in Coac. Praenot. Hipp. pag. 509. O) Ibid. pag. 498 & feqq. & pag. 474. & Jeqq. dt Urim's.  BESCHOUWING van het WATER. 5 vigheden verdonkerd te moeten worden, is geen gedeelte der Geneeskonst zodanig door kwakzalverye bezoeteld, of tot een middel van bedrog verlaagd , om onnozelen te misleiden, ter verkryging van fchandelyk gewin , als de befchouwing van hec water. Reeds van de vroegfte tyden af, zocht belangzuchc en bedrog zyn voordeel mee dezen tak van onze konst; en niettegenftaande de fchriften van veele beroemde mannen de bedriegelyke konftenaryen der zagenaamde waterkykers voor het oog van eenen iegelyk aan den dag leggen, was het wenfchelyk , dac hedendaags bedriegeryen van dien aart onbekend waren, of dac de goede ge. meente kundigheids en doorzichts genoeg bezat, om zich niec blindelings door dezelve, ren kosten haarer beurs, niec zelden haarer gezondheid, te laaien wegfleepen. Eene verftandige befchouwing van het water kan derhalven, voor den Geneesheer, in veele gevallen van grooce nuttigheid zyn, cerwyl het mis» bruik hier van eene belagchelykheid fpreic over de Arczenykonsc, die dezelve verachcelyk maakc in hec oog van hen, die hec zelve als onaffcheidbaar aan dezelve verknochc rekenen. En die is hec hoogsc waarfchynelyk , 't welk het lofFelyk Genootfchap, dac zyne yverige pogingen ten dienfte zyner Medeburgeren, met eenen zo gelukkigen , als roemryken uitflag aanwende , A 3 be*  o G. C O O P M A N S bewogen heeft, om bovenftaande Vraag ter beantr woording voor te ftellen. Voorgenomen hebbende te beproeven, in hoe verre wy aan het voorgefleld oogmerk konnen voldoen , zullen wy deze Verhandeling in vier ftukken verdeelen ,en in de eerfte plaatze onderzoeken: Of 'er, en welke die ziektens zyn, die uit de befchouwing van het Water alleen konnen gekend worden. Ten tweeden : In welke gevallen byzonderlyk de befchouwing des waters van dienst kan zyn, ter bepaaling van het vooruitzicht der ziekte. Ten derden; Hoedanige tekenen men in verr fchillende ziektens in het water waarneemt; welke eenen gunffigen en welke eenen ongunlb'gen uitflag belooven. Ten vierden: In hoe verre de ondervinding hier ontrent uit de kennis van 's menfchen ligchaam, en uit die der ziektens kan worden opgehelderd.  BESCHOUWING van het WATER, f §. I. Of er, en welke die ziektens zyn,, die uit de befchouwing van het Water alleen konnen gekend worden. ï^.eeds boven hebben wy onzen afkeer betoond van die voor de Geneeskonst onteerende bedriegeryen, door welke men het ligtgeloovig Gemeen zoekt diets te maaken, als of de befchouwing van het water, in alle gevallen, alléén genoeg ware, om den Arts van den aart en toeftand der ziekte met grond te doen oordeelen; terwyl wy, van het tegendeel volkomen overtuigd zynde, door onder* vinding meenen geleerd te hebben, dat het verfchil des waters' by gezonde en volwasfene menfch'en , van beiderlei geflacht, zo gering is, dac men het zelve met geene zekerheid onderfcheiden kan. Het water van eene maagd, van eene getrouwde , zwangere of bejaarde vrouw , verfchilc niets van dat van eenen jongeling , getrouwden man, of gezonden gryzaart. Het is my ondertusfchen niet onbekend , dat hifpocrates, dat oalenüs, en andere veele beroemde Mannen na hen , eenig onderfcheid ' sn het water van mannen, vrouwen, en kinderen meenen ontdekt te hebben ; dat het water der mannen meer gekouleurd is dan dat der vrouwen, dac het water der kinderen gewoonelyk dikker A 4 is,  8 G. COOPMANS is," enz. (V); doch de ondervinding heeft my geleerd , dac die verfchil in mannen en vrouwen alleenlyk van byzondere toevalligheden, van meerdere of mindere ligchaamskrachten, van meer of , mindere werkzaame levenswyze, van beweeging, rusc, voedzel en wac dies meerzy, afhangt; cerwyl by kinderen, die zeer jong zyn, het water even weinig , als de andere vogten , tot dien trap van volmaaktheid gekomen is, waar toe het vervolgens geraakt: hec zelve is, volgens de waarneemingen van den groocen h aller, minder gekouleurd, hoe verder men tot de geboorte opklimt , rerwyl dac van oude menfehen , om dat eene fcherpheid van vogten den ouderdom veeltyds verzelc, gewooneïyk fcherper, ftïnkender,en hooger gekouleurd bevonden wordt (■ 524. 5 1  BESCHOUWING van het WATER. 11 snaaien wordt niet het water, in andere ziektens j met bloed geverfd, zonder dac iets diergelyks daar van de oorzaak is ? de ondervinding leert hec dagelyks in heete ziektens , in blutskoortzen , in mazelen, kinderziekte , enz. wanneer het bederf eene ontbinding der vogten veroorzaakt. Hoe menigmaalen ziec men niec, door oveibrenging (per metastafin) , de etter langs de pisleiders haar de blaas gevoerd, wanneer hier of daar eene verzweering inwendig, of zelfs aan de uitwendige deelen, plaats heeft? Hec zelfde kan een opzichte van hec zogenaamde Slymgraveel gezegd worden. Wanneer eenig vreemd en prikkelend ligchaam in eene dezer plaatzen huisvest, poogt de gunftige Natuur hetzelve uit te dryven door eene vermeerderde affcheiding van vogt, doch die niec eoereikend zynde om hec oogmerk ce bereiken, en de prikkeling vooreduurende, worde die vogc van cyd tot tyd minder en dikker, tot dat 'er eindelyk niecs dan flym worde afgefcheiden, waar eoe eene bykoomende ontaarding der klieren niec zelden in die geval veel medewerkc. Eene diergelyke verdikking der vogten neemt men dagelyks, na het gebruik van geweldige buikzuiverende middelen, waar, en is altoos de onaffcheidbaare gezellin der toevallen, welke gich in den geduchten Persloop opdoen (;). In ga. ' eene C*0 Zie zim herman over den Roodenloop , bl. 14. De  12 G. COOPMANS eene zodanige flymerige affcheiding van water derhalven , kan men zich wel met eenigen grond verzekeren, dat 'er een prikkelend ligchaam in een der opgenoemde werktuigen huisvest, zonder echter deszelfs zitplaatze ftellig te konnen bepaalen. De zekerheid evenwel wordt zeer aanmerkelyk vermeerderd, wanneer men tevens een hard, zaud of fleenachtig zetzel in het water waarneemt; en het is misfchien, onder alle de ziektens, deze foort van graveel alleen, welke men met het geringst gevaar van dwaling, üic de enkele befchouwing des waters kennen kan. Daar nu uit het water alleen, de ziektens, Hoe onzeker ondertusfchen de kennis der ziektens zy uit de befchouwing des waters alleen, kan echter dezelve in veele gevallen van de hoogfte nuttigheid zyn, wanneer de Geneesheer, by ontftentenis van andere genoegzaame tekenen, in 't onzekere wordt gehouden, en verhinderd in de onderfcheiding en bepaaling van den aart der ongefteldheid. De waarneeming van den grooten camper, omtrent de drabbigheid en den geelachtigen weerfchyn van het water, voor en in de uitbotting der kinderpokjes, heeft geene geringe zekerheid in het onderfcheiden van die geduchte ziekte bygezet, alhoewel ook dit, gelyk zyn H. Gel. te recht aanmerkt, alleen niet toereikende is, om zonder gevaar van dwaling, te befluiten; immers na eene kleine verkoudheid vertoont zich dikwerf een gelykfoortig water, zo dat men, zonder andere bykoomende tekenen, alle zekerheid verliest (/). Niet anders is het gelegen ten opzichte van de kennis der Pasftones Hyjlerkae en Hypochondriacae uit de bdchouwing des waters. Niet alleen in de vallende ziekte, maar in alle zenuw- ziek- f» Cowment. in Aphor. boe rh a a vii , T. II. p, 274 & 275 § 66a. (Jj Aaumerk. over de Inenting der Kinderziekte, bl. taa.  ï4 C. COOPMANS ziektens, en zelfs in die ontftekingen, die mede* de zenuwen aandoen, neemc men een dun, heider, en ongekookt water waar: de ftuipachtige zamentrekking der kleinfte vaatjes fchynt, in zodanige gevallen, den doorgang van dikker vogt, en eene volmaaktere bereiding en affcheiding te verhinderen. De befchouwing des waters alleen kan dus ook hier niets anders leeren, dan dat het zenuwgeftel is aangedaan, maar is van hec grootse belang, wanneer zy tevens door andere tekenen verzeld wordt, dewyl zy als dan den Geneesheer in Haat ftelt, om den aart der ziekte met zekerheid te konnen bepaalen (m). Onder alle de ziektens, met welke het Menschdom te worftelen heeft, is 'er geene, welke eene Zo algemeene rol fpeele op het tooneel der elenden, als de Pasfio Hyfterica ; zo dac sydenham, die de wegen der Natuur van zeer naby befchouwd heeft, oordeelt, dac zy de helft der kwynende ziektens (Marti Chronicï) , en een zesde gedeelte van alle de menfehelyke ziektens uitmaakt (n). De vertchillende gedaantens , onder welke zy zich voordoet, maaken haare kennis niet zelden volkomen duister; nu eens vermomt zy zich onder ■ (m) S-y denham pag. m & 398, Edit. Lugd. Batav. anni 1741. 0 ' ■' 00 Sydenhami Opera Univerfa, p. 387.  BESCHOUWING van het WATEPv. 15 der het masker eener Apoplexie ; dan bootst zy de vallende ziekte na, en gaat verzeld van de geweldigrte ftuiptrekkingen; op zommige tyden vertoont zy zich onder eene byzondere, doch nauwlyks verdraagelyke hoofdpyn; op andere wederom, doet zy de levensdeelen aan, en veroorzaakt hartkloppingen, hoest, benaauwde ademhaa* ling, en wat dies meer zy; niet zelden oeffenc zy haare woede in de ingewanden, en brengt de onlydelykfte pynen voort, met galbraaking, Herken afgang, enz. niet zelden tast zy de uitwendige deelen aan, de kinnebakken, fchouders, handen, beenen, kuiten, en doet dezelve na geweldige fmerten opzwellen; en alle deze, en nog veele diergelyke wieede aandoeningen des ligchaams meer, worden door die der ziel verzwaard; fmert, droefheid, vreeze, angst, benaauwdheid, wanhoop, alles voegt zich. te zamen , om deze geduchte ziekte het allerysfelyksr aanzien te geeven (p). In deze ziekte derhal ven, en wel zeer byzonderlyk in deze, en in de Pasfio Hypochondriaca» welke met de Pasfio Hyfterica dezelfde ziekte is, en flechts ^an naam verandert, naar dat zy huisvest of in LVlannt:n,of in Vrouwen, by welke zy, niet uit eenig gebrek der lyfmoeder, gelyk oudstyds algeineen geloofd wierd, maar om haare tederer ge- fteld- (0 Sxdenhami Opera, p. 388 & feq$, { I  it> G. COOPMANS fteldheid, om haare meerdere aandoenelykheid van het zenuwgeftel , dikwyler wordt waargenomen; in deze, zegge ik, is de befchouwing van het water van de uiterfte aangelegenheid, en men kan zeker zyn dat men het zelve altoos ongekookt, dun, helder, en van fchoon regenwater weinig verfchillende zal vinden, onder welke gedaante zy zich ook moge voordoen. Hoe zeer men zomwylen uit het bovengemelde in deze ziekte dwaalen kan, leert het volgende geval. Zeker beroemd en kundig Geneesheer wierdt voor eenigen tyd geroepen by eene Vrouwe , klaagende over geweldige pyn in de borst, ongemakkelyke en pynelyke ademhaaling, enz. de pols was aangedaan fj>) , en alles fcheen eene volkomene Pleuritis aan te duiden; eene aderlaating en antiphlogistique middelen voorgefchreven zynde, brachten geene, hoe ook genaamde verlichting toe, de toevallen, ia tegendeel, verergerden, en de benaauwdheid in de borst, wel verre van te verminderen , vermeerderde. Het water vervolgens bewaard zynde, was helder, dun en aan regenwater niet ongelyk, geheel niet overeenkoomende met den aart der ziekte, welke men meen- (p) Alhoewel «ydenham, p. 306 aanmerkt, dat da pols in deze ziekte aan die der gezonden gelyk is , hebbe ik echter met zelden eenige verhaasting en verkleining in dezelve waargenomen, voornaraelyk wanneer de beoaauwdheid en pyn hevig waren.  BESCHOUWING van het WATER. 17 meende voor te hebben; de voorgefchrevene ge* neesmiddelen wierden veranderd, en in derzelver plaatze antihyfterka gegeven , en de geneezing volgde, binnen korten tyd, volkomen. Behalven in deze, en in andere byzondere, voornamelyk Zenuwziektens, is de befchouwing van het water ter kennis, of liever ter onderfcheiding van veele algemeene ziektens van groote nuttigheid: in alle ontfteekende en heete koortfen, by voorbeeld, (enkele gevallen flechts uitgezonderd, waar van vervolgens nader gefproken zal worden vindt men het zelve brandig, hoog gecouleurd, en veeltyds fterk van reuk, en onderfcheidt zich daar door ten allerduidelykften van dat der kwynende ziektens, welke, daar zy aan eene ontaarding der vogten, of van een der voornaame vaste deelen, en daar uit voortfpruitende verzwakking van hec geheele geftel , haaren oorfprong verfchuldigd zyn , uic een witachtig, bleek, onklaar, en veeltyds als mee melk geverfd water, op wiens grond zomwylen eenige witte flym nederdaalt, gekend worden. In de tusfehenpoozende koortfen is de befchouwing van het water veeltyds niec noodzakelyk, doch dezelve kan evenwel in deze van diens c zyn ter oncdekking, of 'er ook eenige gal onder hec bloed worde opgeflorpt, wanneer hec, gelyk in de gal- (#) Zie beneden, bl. 28. XI. DEEL. B  i8 G. COOPMANS galkoortfen, zich hoog gecouleurd, brandig, geelrood, met eenen groenachtigen weerfchyn aan deszelfs oppervlakte vertoont. De Rotkoortfen, die niet zelden eene kwaadaartige galkoorts tot haaren oorfprong hebben, doen ons in dat geval een gelykfoortig water zien, terwyl het in het algemeen in deze ziektens weinig ftandvastig is; zomtyds immers is het geheel raauw, of zeer weinig gekookt, zomtyds dun, rood en troebel, dikwyls fcherp, brandig, en fterk Hinkende f>). Hoe zeer nu uit het gene wy boven hebben bygebracht zeker is, dat de befchouwing van het water, ter onderfcheiding van de ziektens in het algemeen, van de hoogfte nuttigheid te houden zy, blykc het echter , by een naukeurig onderzoek, ten duidelykften, dat 'er geene ziekte is, welke men alleen hier uit, zonder door andere tekenen tevens onderfteund te zyn, kennen kan, indien men misfchien alleen het Graveel uitzondere, 't welk zich door zyn donker rood, bruinachtig , troebel water, met zand of iTeenachtig zetzel, van al het andere onderfcheiden laat; en in het algemeen bepaalt zich alle onze kundigheid welke wy 'er uit verkrygen, tot het volgende: I. Dat het water in alle heete en kortftondfge ziektens (Morbi Acutï) zomtyds helder, zomtyds on- (r) J. fernelius Univerf, Medie.p. 330,  BESCHOUWING van het WATER. 19 onklaar, veeltyds fcherp, brandig en hoog ge» couleurd is. II. Dat het zich dus eveneens vertoont in ontfteekende ziektens, (Morbi Inflammatorii), indien men de Phrenitis, en zommige andere, in zekere gevallen, uitzondert, waar van de reden in het vervolg nader zal verklaard worden (V). III. Dat het, met eenig verfchil echter, in kwynende ziektens (Morbi Chronici), witachtig, troebel en veeltyds als met melk geverfd, met een flymachtig, niet zwaar zetzel, gevonden wordt. IV. Dat men het in alle ziektens, waarin hec zenuwgeftel is aangedaan, en wel zeer byzonder in de Pasfïones Hyfiericae en Hypochondriacae, dun, helder, ongekookt, en in gedaante van zuiver regenwater niet veel verfchillende, waarneemt, ontrent gelyk hippocuates hec zelve in de Phrenitis en vallende ziekte befchreven heefr. V. Dac hec water ontrent de uitbotting der kinderziekte drabbig, mee eenen geelachtigen weerfchyn befpeurd wordt. En eindelyk VI. Dat het in de Galkoortzen, en in die Rotziektens, die uit bedorven gal haaren oorfprong neemen, zomtyds helder, zomtyds troebel, dikwyls fcherp, brandig en met eenen groenachtigen weerfchyn aan de oppervlakte gezien wordt. Gee. 0) Zie il. a&. B &  ao G. C00PMANS Geene ziekte is 'er derhalven, die men, zonder andere bykoomende tekenen, uit de befchouwing des waters alléén, kennen kan, met uitzondering misfchien van het Graveel; dezelve is van dienst ter onderfcheiding van algemeene en zommige byzondere ziektens, en kan den Geneesheer veel lichts byzetten, ter bepaaling van hec vooruitzicht in veele ziektens: en dit is het gene wy, in het volgende Hoofdftuk dezer Verhandeling, nader zullen trachten te verklaaren. ï n. In welke gevallen de befchouwing des Waters byzonderlyk van dienst kan zyn, ter bepaaling van het vooruitzicht der ziekte. Alhoewel een Geneesheer zelfs de geringde toevallen , welke zich in de ziektens opdoen, nauwkeurig in aanmerking behoorc te neemen, en achc te geeven op alle de byzondere tekenen, die zich geduurende derzelver loop vertoonen, zyn echter deze niet in alle gevallen van het zelfde gewigc, en de ondervinding leerc niec flechts, dat men zich in het beoordeelen der ziektens niec op één enkel teken alleen verlaaten, maar op veele te zamen genomen, wil men voorzichtig zyn, Zyn vooruitzicht bouwen moet; maar ook tevens, dac 'er zommige tekens zyn, wier nafpooring in veele gevallen van uitgelirekce nuttigheid is, terwyl zy in  BESCHOUWING van het WATER. 21 in andere van minder aanbelang is, of zelfs als onverfchillig kau worden aangemerkt f7). Als zodanig kan ook de befchouwing en nafpooring des waters worden geoordeeld; want daar dezelve ongetwyfTeld in alle heete en kortftondige ziektens, in ontftekingen, in gal- en rotkoortzen, en wat dies meer zy, van groot gewigc is, kan zy in de meeste kwynende ziektens, dewyl in deze geene zogenaamde fcheiding, of ten minden zeer onvolkomen wordt waargenomen, van weinig of geen nut zyn, ter bepaaling van de uitkomst der ziekte. Van welke nuttigheid immers zoude de befchouwing van het water konnen zyn in de 'Peering, wanneer de Long, door verzweering verteerd wordende , met Hinkenden etter bezet is; wanneer deze, door de vaatjes wordt opgeflorpc en onder het bloed gebracht, terwyl een kwynend koortsje, 'c welk dezelve, als een fchadelyk ligchaam, poogt uit de dry ven, de krachten des ongelukkigen Lyders zodanig uitput , dat hy 'er allengskens door wordt afgemat en eindelyk 'er onder bezwykt? Het is wel waar, dat in zodanig een geval zomwylen eenige etter met het water wordt afgefcheiden ; doch deze affcheiding zelve doet niets, of ter geneezing, of zelfs ter beoordeeling van den Haat der ziekte, welke uit veele andere voorCO Galen, de Criftb., Lib, I. Cap. i2-p. 5°2B 3  22 G. COOPMANS voorafgaande tekenen niet dan te wel bekend is: de gunftige Natuur doet hierdoor, gelyk ook door den buikloop en zweeting, treurige voorboden van eenen naderenden dood, haare laatfte, doch vruchtelooze, pogingen ter redding van den zieken; en het is door deze zelfs, dat het noodlottig oogenblik van de flooping zyns ligchaams verhaast wordr. Welk voordeel zoude zy konnen aanbrengen in de Waterzucht, wanneer eene verftopping der ingewanden de regelmatige affcheiding der vogten verhindert, of eene byzondere of algemeene . verzwakking der opflorpende vaten hen belet om hunnen diens: waar te neemen, waardoor het afgefcheiden en uitgeftort vogt in deze of geene holligheid des ligchaams verzameld wordt en liggen blyft? De geringe hoeveelheid alléén, in welke hec water als dan wordt afgefcheiden , overtuigt ons verder van den aart der ziekte en van 't geene de drooge huid, kwynende koortze, zwelling der ledemaaten en des buiks, traage afgang, koude, en wat dies meer zy, ons reeds vooraf geleerd hadden; en de donkergroene koleur, welke ik eenige maaien in hec water van deze zie» ken hebbe waargenomen , bevestigd de verftopping in de lever, of in de galbuizen, welke reeds voorheen uit eene voorafgaande Geelzucht, ongekouleurden afgang, gevoel van zwaarte in de rechter zyde, enz. bekend was. Van  BESCHOUWING van het WATER. 23 Van welken dienst eindelyk zoude zy konnen zyn in de Droefgeestigheid , in de Aamborftigheid, in de Miltzucht , en in andere diergelyke kwynende ongefteldheden meer, daar duizend zekerer tekenen ons dezelve doen kennen, onderfcheiden en beoordeelen? Dit echter zy byzonderlyk gezegd ten opzichte van het bepaalen van het vooruitzicht der ziektens; dewyl, gelyk wy boven hebben aangetoond, de befchouwing van het water ter onderfcheiding van Zenuwziektens,P<«/?0«« Hyftericae en Hypochondriacae, van Graveel, enz. den Geneesheer veel lichts kan byzetten; daarenboven kan zy eenig, hoewel gering voordeel, aanbrengen, in het voorfpellen van de uitkomst van die kwynende ongefteldheden, die aan eene fcherpheid der vogten, en daar uit volgende algemeene verzwakking, haaren oorfprong verfchuldigd zyn: dezelve kan ons namelyk leeren, dac de vogten verbeterd worden, en dat de vasce deelen haaren toon we'der beginnen te krygen, wanneer het water zynen koleur verandert , en meer overeenkomftig wordt mee dac van gezonden; doch wie ziet niet, dat in een diergelyk geval, de toeneemende krachten van den lyder , de opgehelderde gedaante , de vermeerderde en verbeterde eetlust en fpysverteering ons zyne vorderende herftelling veel duidelyker aantoonen? Het is derhalvcn in die ziektens, in welke men B 4 al-  24 G. COOPMANS altyd eene zuivering der vogten, eene affcheiding van zekere ftoffen, op de eene of andere wyze > waarneemt, voor dat de herftelling gelukkig en volkomen volgen kan, dat eene nauwkeurige befchouwing van het water niet alleen nuttig , maar zelfs noodzakelyk is; in die ziektens namelyk die fchielyk, met geweld en met gevaar haaren loop volbrengen (V), die men heete of konftondige noemt. In deze namelyk ziet men reeds in den beginne het waier aangedaan , en, een teken zynde van de hitte, die de vaste deelen verfchroeit, de vloeiftoffen uitdroogt, vertoont het zich gemeenlyk hoog gecouleurd, brandig, enz. Na verloop van weinige dagen echter veranderd het; eene ligte wolk, eerst aan de oppervlakte, vervolgens uit den grond zeiven voortkomende, benevelt deszelfs veeltyds vlammende klaarheid , tot dat zy eindelyk, zwaarer en zwaarer wordende, onder de gedaante van zetzel nederploft. De koortfen neemen gewoonelyk van dat oogenblik af, keeren by tu.sfchenpozingen , met verminderde kracht weder, volmaaken de begonnene zuivering der vogten langs verfchillende wegen , en de herftelling volgt. Zodanig is in 't gemeen de loop der verandering welke men in deze ziektens in het water waarr.eemt, wanneer de gunftige Natuur vermo- (») Sydenham, L, L. p. 38.  BESCHOUWING van het WATER. 05 gen genoeg bezit om dezelve gelukkig uit te dry ven •, geheel andere nogthans , of liever geene der opgenoemde tekenen, vercoonen zich in het water, wanneer 'er eene ongunftige uitkomst te wachten is, of wanneer de heete en kortftondige ziekte in eene kwynende en langduurige overgaat. Wy herhaalen derhalven, dat de befchouwing des waters in alle heete en kortftondige ziektens, ter bepaaling van derzei ver vooruitzicht, van grooten dienst en noodzakelyk , in de kwynende van weinig nut en onverfchillig is. Laaten wy thans zien hoedanig de tekenen zyn, wier verfchyning ons in ftaat ilelt, om een gunftig of ongunftig oordeel over den uitflag der ziekte te vellen. s. in. Iloedanige tekenen men in verfchillende ziektens in het JVater waarneemt; welke eenen gunftigen, en welke eenen ongunfligen uit' Jlag belooven. Daar het nauwelyks mogelyk is, de byzondere paden van het wyduitgeftrekt veld, 't welk zich thans aan ons gezicht vertoont, in orde te doorwandelen, zonder ons in den tyd, welken wy ons hebben voorgefleld, te buiten te gaan, zullen wy het zelve flechts in het algemeen befchouB 5 wen,  26 G. COOPMANS wen, en door het nauwkeurig gadefiaan der voornaamfte gedeelcens, in ftaat gefield worden om een denkbeeld te verkrygen van het overige. Wanneer men de fchriften van hippocrates en galenus, die meer en nauwkeuriger dan iemand voor of na hen, de gefleldheid des waters hebben gadegeflagen, doorbladert, zal men in dezelve eene zo groote verfcheidenheid van deszelfs gedaantens en veranderingen befchreven vinden, dat een niet zeer ervaren Geneesheer niet zelden verlegen zal ftaan, in de bepaaling der foorten, tot welke zy gebracht moeten worden, en dus ook in die van hec vooruitzicht, 't welk men 'er uit behoort te trekken; en daar de ondervinding leert, dat al te veele onderfcheidingen zeer dikwyls verwarring, altoos duisterheid veroorzaaken, en dat men op veele van deze alleen geen algemeen oordeel vellen kan, zullen wy, uit hec gene deze grooce Mannen, die de Natuur toe in haare verborgenfle fchuilhoeken fchynen befpiedc te hebben, ons hebben nagelaten , en uit het gene onze eigene ondervinding, en die van anderen ons geleerd heeft, eenige algemeene regelen voordraagen. In hec doen van waarneemingen derhalven om-, trent het water, ter beoordeeling, of voorzeg, ging van de uitkomst die te hoopen of te duchten ftaat, is het nodig, dat men acht geeve: i. Op de hoedanigheid des waters. s. Op  BESCHOUWING van het WATER. 27 2. Op deszelfs koleur, en 3. Op de ftof, welke zich in hec zelve vertoont. De hoedanigheid des waters bepaalt zich voor- namelyk, toe helder, dun, ongekookt, drabbig of troebel. De koleur toe wit, geel, rood, bruin, zwart, groenachtig van weêrfchyn en groen. De ftof, welke men in het water waarneemt, is insgelyks zeer verfchillende, en kan bepaald worden, toe ligter, even zwaar en zwaarer dan het water , waar in het wordt opgehouden; zynde deszelfs hoedanigheid melk-, ftyfzel- ofvetachtig, flymig, zandig, enz. en van koleur wit, blaauwachtig, geel, rood, bruin, groenachtig of zwart. Deze zyn, zo verre het my gelukt is deze verfcheidenheden na te fporen, de voornaamfte, welke zich ter onzer befchouwing voordoen; blaauw water , waarvan de Heeren s. plancus en s. graeuwen gewag maaken, verklaare ik nimmer gezien te hebben (V). Laaten wy thans onderzoeken, welke van de gezegde hoedanigheden en eigenfehappen een goed, welke een kwaad gevolg voorfpellen. Reeds boven merkten wyaan, dat helder, dun en ongekookt of raauw water , indien het niet zodanig na veel drinkens worde afgefcheiden, een byna onaffcheidbaar gezel is van Zenuwziektens, en O) Spec. Med. fistens Meikinam ex Urina, p> 4-5.  28 G. COOPMANS en wel byzonder, wanneer deze dadelyk werken, of wanneer 'er eenige aanval van dezelve op handen is; en hierom zegt hippocrates te recht, dat wanneer het water in menfchen, die aan Vallende ziekte onderhevig zyn , buitengewoon dun en raauw is, zulks een aanftaand toeval te kennen geeft Qw~). In deze gevallen toont dus eene zodanige hoedanigheid des waters alleen een vernieuwd of aanftaand toeval aan, en leert dat 'er eenige Ze. nuwziekte plaatze heeft; maar, wanneer in andere, in heete en kortftondige ziektens, dezelfde verfchynfelen worden waargenomen , duiden zy gemeenlyk de kwaadaartigheid van dezelve, het geweld waar mede zy zelfs op de inwendiglte deelen des ligchaams woeden, de verbrokene krachten des lyders, en eenen naderenden dood aan. In Ontfteekende, Heete- en Rotziektens derhalven, zyn zy ten hoogften te vreezen, en leveren een alleronguniligst vooruitzicht op (x). „ Wit, helder water is kwaad " zegt daarom ook hippocrates, „ en byzonder in hen die „ ontfteeking in de hersfenen hebben (Pkreniticis) » 00", en galenüs (Y), „ ik hebbe nim- » mer (w) Coac. Praenet. 55. (x) 7Aa\uvpocrat£s, Coac. Praenot. 6. 23. Boerhaave, Aphor. §. 734. en van swieten in Comment. ibidem. Oj) Aphor. Sect. IF. Aph. 72. (z) Comment. in eitndem Aphor. ibidem.  BESCHOUWING van het WATER. 29 „ mer iemand met zulk een water zien herftellen". De reden hier van zal ons ligtelyk blyken , wanneer wy in aanmerking neemen, dat dun , wit, helder en ongekookt water zynen oorlprong verfchuldigd is, of aan eene ftuipachtige zamentrekking der kieinfte en tederfte zenuwen en vaatjes, die door de kwaadaartigheid der ziekte, en door de daar uit ontftaane fcherpheid der vogten, geprikkeld en ftuipachtig aangedaan wordende, eene volmaakte affcheiding niet konnen verrichten, of aan onvermogen van de reeds verzwakte inwendige deelen des afgefolterden ligchaams; zynde dit laatiïe de oorzaak waarom ook een hier mede overeenkomftig water in de kwynende ziektens wordt waargenomen. Dusdanig water is van het allernoodlottigst vooruitzicht in de heete ziektens der kinderen, en fchynt aanteduiden, dat de ziekte haar geweld in de allerinwendiglte deelen des ligchaams, met alle haare kwaadaartigheid oeffent ; hippocrates houdt het ook nog ongunftiger, dan het zware water in bejaarden (a). Indien echter langen tyd achter eikanderen ongekookt water wordt afgefcheiden , en de toeftand des lyders voor het overige niet ongunftig is, maar langzamerhand gunftiger wordt, gebeurt het niet zel- (a) Praenotion, Lib. Secï. II. p. 40. lin. 44. & Coac. Pvaenot. 17.  3o G. COOPMANS zelden, dat de herftelling desniettegenftaande volgt, doch het levert altoos tevens een bewys op, dat de fcheiding niet volmaakt is , en dat het ligchaam langs andere wegen nog behoort gezuiverd te worden; en hierontrent merkt ook wederom hippocrates ter aangehaalde plaatze aan, „ dat men by deze, zo de andere tekens heil„ zaam zyn, gezwellen beneden het Middenrif te „ wachten hebbe ". Laaten wy 'er by voegen, dat, in zodanige gevallen, gezwellen achter de ooren of onder den oxel, zomwylen de fcheiding der ziekte volkomen maaken, gelyk my de ondervinding in verfcheide langduurige ziektens geleerd heeft. Dit alles echter heeft minder noodlottigs, minder gewigts, in de eerfte dagen eener ontftaane ziekte, in welke men, hoe gevaarlyk zy ook in haaren aart zyn moge, dikwyls het water van dat der gezonden weinig verfchillende waarneemt ; maar het heeft voornamelyk als dan plaatze, wanneer de hoedanigheid des waters, zo als gezegd is, blyft, na den tyd op welken de ziekte eenen gunftigen keer hadc behooren te neemen, dat is, op of na de dagen der fcheiding (V); in welk ge- O) C. s track Obferv. Me ik. de Morbo cum Petesnik, p. 15. (O Alhoewel de ziektens, ten minden in deze gewesten, zelden zo regelmatig afloopen, als ons door de Ouden .befchreven is, is het echter, myns oordeels, noodzakelyk, op dezelve te letten, dewyl ae oudervinding leert, dac oa-  BESCHOUWING van het WATER. 31 geval men vry algemeen kan zeggen, dat helder, dun , wit en ongekookt water een ongunftig vooruitzicht oplevert, en dat of het ergst, of eene overgang van de heete ziekte in eene langduurige en kwynende, te wachten Haat. Drabbig gekouleurd water belooft wel in het gemeen eenen gelukkiger uitflag, dewyl men uit het zelve eene naderende en gunflige nederzinking of fcheiding hoopt; doch niet zelden ziet men zich hier ontrent in zyne verwachting te leur gefield, en als dan behoort het ongetwyffeld onder de ongundige tekenen geplaatst te worden; te meer naar mate deszelfs koleur bruiner en brandiger is, waar van wy beneden gelegenheid zullen hebben de oorzaak nader te verklaaren. „ Hoe „ rooder, dikker en drabbiger het water is in „ de Rotziektens, zegt de groote boerhaave, „ hoe grooter gevaar men te duchten hebbe (d) ". Hippocrates noemt zodanig water Urina jumentorum jimilis , gelyk aan dat van de lastdraagende dieren, en zegt, dat het zelve hoofdpyn of ten medgezel, of ten gevolge heeft (e). Overal echter befchouwt hy dit water als ongunftig, en met recht, dewyl het zelve, volgens den ontrent de zogenaamde fcheidings-dagen verfchynfelen worden waargenomen, welke ons in ftaat ftellen, om in veele gevallen niet onzeker het toekoomende te voorfpellen. Cd') Aphor. 734. en van swieten, ibidem. £V) Coac» Praenot. 27. en Af hor, Ssct. iy. Aj>h. 70.  32 G. COOPMANS den beroemden van swieten, de groote onrypheid der ziekte, en het hevig geweld, waar» mede de Natuur op de ziekte-ftof werkt, te kennen geeft, waar uit voorfpeld kan worden, dat, indien het niet fchielyk verandert, het noodlottigst gevolg in heete ziektens zeker te vreezen is, en dat in ziektens van minder kwaaden aart dezelve als dan langduurig zullen zyn , en de fcheiding moeijelyk (ƒ). Die water ziet men ook dikwyls in Blutskoortfen 00 en '1S ook in deze van een ongunftig vooruitzicht; het is namelyk een bewys, dat de Natuur, of liever de ligchaamskrachten, wel werkzaam, doch niet toereikende zyn om de vogten, gelyk het be-, hoort, te zuiveren, en de, door de ziekte, ontaart zynde ftoffen uic te dryven. Indien echter het water , 't welk zich , in den beginne , drabbig vertoont, binnen korten tyd fcheidt, en de ftof nederzinkt, is hec een goed teken, waarom ook galenus , ontrent het zelve dezen algemeenen regel opgeeft: „ Het algemeen merk van alle „ drabbig water , zegt hy , is de fcheiding van „ het dikke gedeelte van het dunne, of namelyk „ dezelve fchielyk , langzaam , of in het geheel „ niet gefchiede. Indien deze terftond gefchiedt, „ en het gene nederzinkt wit, ligt en effen is, „ is het een bewys , dat de Natuur fterker is, (ƒ) Comment. in Aphor. 734. " [g) Strack loc. land.  BESCHOUWING van het WATER. 33 n dan de raauwe vogten, die zy kookt; indien „ 't gene nederzinkt goed is j maar na verloop „ van eenigen tyd eerst wordt gefcheiden, toont „ het , dac de Natuur eerlang overwinnen zal j „ doch indien 'er , of in het geheel geene „ fcheiding gefchiedc, of het geene nederzinkt „ kwaad is, duidt het de zwakheid der Natuur „ aan (h) ". Wy zullen beneden gelegenheid vinden, om onze gedachten, aangaande de ziekte-ltof, en derzelver kooking , welk gevoelen , van de oudfte tyden af, tot op den dag van heden toe, by de meeste gekoesterd wordt, nader te verklaaren (7). De hoedanigheid des waters afgehandeld hebbende, zullen wy thans deszelfs verfchillende koleuren befchouwen. Wit water, het zy helder, hec zy troebel, is, behalven 't gene wy 'er boven van gezegd hebben ontrent de Zenuwziektens, veeltyds eigen aan menfchen die aan kwynende ziektens zukkelen ; het ganfche geftel des ligchaams namelyk by dezen verzwakt, de wederkeerige werking der vaste deelen op de vogten verminderd zynde, gefchiedt de affcheiding traager,de bereiding minder volkomen; de koleur wordt of blyfc bleeker geel , of wit, naar mate de zwakheid minder of meerder is; zelden neemt men zodanig water in Heete- of Rotziek:.\ n ,!v.v;.o ;.tW,-:ïi na' ' . tens (/£) De Sanit. tuenda. Edit. Cortittr. T. II. p. 331. CO Zie bladz. 5^ XI. deel. C  34 G. COOPMANS tens waar , en alleenlyk in zulke gevallen, waarin de ftaat des lyders byna wanhoopig is Het water van een gezond mensch is citroenof ftroo-geel, en deszelfs koleur wordt hooger door fterke beweging, door vermeerderde uitwaasfeming, door koortze , enz. en de ondervinding leert , dat het zelve door deze laatfte in rood , bruin en zwart zomwylen verandert. De oorzaak dezer verandering van koleur leeren ons, behalven veele anderen, de Heeren boerhaave (7) en van swieten (V). Het water namelyk ontleent zyne koleur uit de olie, die in het zelve wordt opgehouden, en door proefneemingen blykt het, dat hoe meer olie 'er in eene gegevene hoeveelheid waters gevonden wordt, hoe hooger deszelfs koleur zyn zal; in eenen fterkeren omloop des bloeds nu, in koortze, wordt eene veel grootere hoeveelheid olie ontbonden en langs de waterwegen afgefcheiden, dan in eenen ftaat van volmaakte gezondheid; derhalven zal de verhoogde koleur des waters geëvenredigd zyn aan het geweld of de hevigheid der koortze: maar door den verfnelden omloop der vogten vermeerdert tevens de fchuuring en de inwendige hitte, en de Schei- kun- (F) Zie boerhaave en van swieten , loc. ctt. Coac. Praenot. 23. en 't gene wy boven van het wit, helder, dun water hebben aangemerkt. (7) Inflitut. Medic. $. 999. en Element. Chem. T. U. Proc. 94. (m) Comment. in borrhaayii Aph. 673»  BESCHOUWING van het WATER. 35 kunde leert ons, dat de oliën fcherper en hooger van koleur worden , naar mate zy aan groocer hitte worden blootgefteld; derhal ven zal ook tevens de koleur des waters den graad der inwendige hitte aanduiden , en het algemeen befluic 't welk men uit dit alles, op goeden grond, trekken kan, is, dat de koortze heviger, en de fcherpheid of het bederf grooter. is , naar mate het water hooger gekoleurd bevonden wordt. Deze befchouwing brengc ons vervolgens een' ftap verder. Dewyl door den verhaasten loop der vogten, de vermeerderde wryving, en de daar uit ontftaane vermeerderde hitte, eene grootere hoeveelheid olie, dan in den ftaat der gezondheid behoort te gefchieden, wordt afgefcheiden ; dewyl dez2 olie zelve hier door fcherp wordt; loopen de vogten tevens gevaar, wanneer dit alles geduurende eenigen tyd blyfc voortduuren, van te ontaarden, fcherp te worden en re bederven, en. hier door, als mede door den vermeerderden aandrang van grovere ftoffen op de tederfte vaatjes, worden deze niet zelden verbroken en onder de vogten mede omgevoerd , alwaar zy bederven. " Door deze rotachtige zelfftandigheden wordt als dan het water verder befmet, en rood, bruin of zwartachtig gekoleurd , in evenredighuid van de hoeveelheid- der zodanige ftoffen, Welke het bevat. Op dezen grond fchynen oA de groote Manaen der Oudheid'hunne- voorzeggingen uit hec C 2 wsu  36 • G. COOPMANS water gebouwd te hebben ; uit zeer hoog rood water voorfpeit daarom hippocrates te recht eene aanfhairde Ylhoofdigheid (tv), 't welk door calenus bevestigd wordt , die tevens oordeek dat de ziekte , in zulk een geval, van langen duur zal zyn (o) ; en van al het water oordeelen ook, om geene andere redenen,deze beide uitmuntende Geneesheeren, geen van een zo noodlottig vooruitzicht te zyn, dan het zwart, indien men flechts het dun , waterachtig in kinderen uitzondere, 't 'welk zy voor volftrekt doodelyk houden (p). Zeer hoog rood, donker water, met onvolmaakte fcheiding, heeft, volgens hippocrates, in Pleurisziektens, gemeenlyk binnen veertien dagen den dood ten gevolge, en wordt fchielyk doodelyk, wanneer het water groen en het zetzel teven» zwart of zemelachtig is . De reden van dit alles hebben wy boven getoond, dat gezocht moet worden in-den toeftand der vogten en der vaste deelen , welke door het water worden aangewezen; bleek, witachtig water duidt ons in het algemeen de zwakheid der vaste deelen aan; rood, bruin, zwart de ontaarding en het bederf der vogten. Hoe verder het der- Qi\ Praediction. L. I. 32. (0) Edit. Cornar. T. III p. 5°+ en 505. Comment. m Hl pp ocr. Lib.III. de Morb. Fuigar. (p~) Coac. Praenot. 17. •( zelve te volmaaken; indien het daar en tegen aan de oppervlakte gevormd wordt, en van langzamerhand tot op den grond nederzinkt.,, doet zich veel hoop op tot eene volmaakte en aanfiaande fcheiding. „ ln de waters, die wolkjes hebben", zegt daarom hippocr ates , moet men acht gee„ ven, of zy darden, of ryzen , en welke koleur „ zy hebben; zo zy naar beneden zinken en wit „ zyn en effen zyn zy goed, doch zo zy opklim„ men kwaad tg oordeelen (?y\ Niet O) Praenot, Lib.f. 40. lin. 47.&feqq. Coac. Praenot,  BESCHOUWING van het WATER. 41 Niet zelden gebeurt het , nadat- men zodanig eene gunftige gefteldheid in het water heeft waargenomen, dat de volgende dagen niets diergelyks befpeurd wordt, en dat het water wederom geheel klaar is, zonder eenig bewys van zetzel; dit echter moet de hoop des Geneesheers of lyders niet ter nederflaan, want de ondervinding leert , dat veeltyds op den daar op volgenden fcheidingsdag, dat is twee of drie dagen naderhand, de Natuur met verdubbelde pogingen haar begonnen werk hervat, en als dan eene volkomene fcheiding tot behoud des zieken in het water voortbrengt. Het is ondertusfehen geenszins goed, wanneer de tekenen in het water onftandvastig zyn ; dat het zich namelyk den eenen dag met zetzel, den anderen wederom klaar en helder vertoont , vermits dit gewoonelyk of eenen herhaalden aanval der ziekte, of de zwakheid der wankelende levenskrachten te kennen geeft , die niet toereikende zyn om de ziekte te overwinnen; en het is ook om deze reden, dat dit verfchynzel van hippocrates als zeer nadeelig befchouwd wordt, en in zommige gevallen voor doodelyk, in de meeste voor een teken van eene langduurige ziekte wordt gehouden (tu). De hoedanigheid van het zetzel behoort daar ,fg boven, in de tweede plaatze, in aanmerking ge. 0*0 Coac. Praenot. 5. 21. 51. C 5  4s G. COOPMANS genomen te worden, dewyl deze ons den toeftand der vogten, uit welke het wordt afgefcheiden, en dien der vaste deelen, welker gedeeltens het niet zelden bevat, aantoont ; het behoort derhalven noch ftyfzelachtig, noch zemelachtig, noch fpogachtig, noch fpinnewebachtig, noch vliesachtig, noch geheel vetachtig te zyn ; om dat alle deze hoedanigheden een bewys geeven, dat de tederfte deelen des ligchaams, door het geweld der ziekte aangedaan , verbroken of bedorven zyn , en als onnatuurlyke ftoffen langs de waterwegen worden afgefcheiden en uitgeworpen: deze' toonen ons derhalven de belediging aan, welke het ligchaara door de ziekte ondergaan heeft , en deszelfs onvermo« gen om aan dezelve te hebben konnen wederftaan (x^. Ontrent het vet- of olieachtig water behoort echter eenig onderfcheid gemaakt te worden; indien hec vet zich aan deszelfs oppervlakte vertoont, en op dezelve dryft onder de gedaante van fpinnewebben, of iets diergelyks, geeft het eene groote ontbinding en affcheiding van hec vee des ligchaams ce kennen, en is derhalven een zeer kwaad teken fjy); maar indien in tegendeel zich eenige ligt blaauwachtige vettigheid aan de kanten van hec f*) Men zie hippocrates ter aangehaalde plaatze: Coac. Praentt. 8. 22. 28. 29. 36. (j) Hippocrates Praenot. libro, loco laud.  BESCHOUWING, van het WATER. 43 het glas zee , is het veeltyds van geen ongunftig vooruitzichc, maar toont eene beginnende zwaarerwording der afgefcheiden ftoffen aan, en fchynt, fchoon nog ligter, met het wit, effen zetzel eenigermaten over een te koomen, en zynen oorfprong verfchuldigd te zyn aan eene gunftige werking der Natuur, die dit vet, als 't ware, bezigt, om de af te fcheidene ftoffen ten geleider te dienen en te omvatten : niet onwaarfchynelyk is deze ook de reden, waarom hippocrates, die anders deze hoedanigheid des waters veroordeelt, zegt: „ wa„ ter, dac in vry groote hoeveelheid wordt afge,, fcheiden, en een vet zetzel heefc, coonc aan, „ dac de koortze fchielyk wyken zal" (js). Bloedig water , of water met bloedig zetzel wordt zelden waargenomen, en alléén wanneer 'er of eenig plaatzelyk ongemak in eenige deelen, die tot deszelfs affcheiding gefchikt zyn, plaacze heefc; of wanneer 'er in allerkwaadaartigfte Rocziektens eene argemeene knaagende fcherpheid, of algemeene ontbinding der vogten en bederving der tederfle vaste deelen veroorzaakt is ; en in die laatfte geval is een onvermydelyke dood niec verre af. Aan eene plaatzelyke ziekce der Nieren, der Waterleiders, der Blaas, is het zetzel zyne zandof fteenachcige hoedanigheid verfchuldigd; en wanneer (jt) Coac. Prenot. $6.  44 G. COOPMANS neer in eenig gedeelte des ligchaams, het zy in-, het zy uitwendig etter vergaderd wordt, ziet men niet zelden, dat deze opgeflorpt, onder het bloed gebracht, met het water afgefcheiden en als etterachtig zetzel in het zelve word waargenomen. Wat eindelyk de Diertjes aanbelangt, die zommigen in het water meenen ontdekt te hebben O), 't is my nimmer gelukt dezelve te zien, en fchoon ik geenszins de waarneemingen van den beroemden ruysch, die éénmaal wormtjes in de nieren van een mensch verklaart befchouwd te hebben (b) , in twyffel wil trekken, geloove ik echter, dat men, om het vooruitzicht der ziektens te bepaalen, niet zeer zorgvuldig behoeft te zyn, om dezelve na te fpooren. Ten derden behoort men acht te geeven op de koleur van het zetzel, en het gene wy boven hebben aangemerkt aangaande de verhoogde koleuren van het water zelve, heeft insgelyks hier, en wel in eenen hoogeren trap, plaatze. Wis en effen wordt in het algemeen voor allergunftigst gehouden , dewyl het een bewys oplevert , dat noch de vogten , noch de vaste deelen bedorven of ontaard zyn; en zodanig zetzel fchynt voornamelyk te beftaan uit een gedeelte der voedings-fap- pen, 00 Van den boscii, Hht. Conflit. Epidem. FermU .vos» &c. Cap. IV. Sect.6. Scholion. 's graeuwen, loc, cit. p. 63. (_i>) Obfervat. LXIF. Oper. Omnium, p. 60.  BESCHOUWING van het WATER. 45 pen, die als dan met hec water, na eene gunftige ontfpanning der geprikkelde deelen, worden afgefcheiden (V); en hippocrates oordeek zelfs eene gelukkige fcheiding der ziekte aanrtaandej wanneer zich zodanig een zetzel vertoont, alhoewel ook het water anderszins groenachtig en door gal geverfd is (/). Het zelve behoort echter wel onderfcheiden te worden van het wit en zemelachtig zetzel, gelyk het door de Ouden genoemd wordt, 't welk door zyne oneffenheid gemakkelyk onderkend kan worden, en, gelyk wy boven gezegd hebben , van een noodlottig vooruitzicht te houden is (V). Niet tegengaande hippocrates, en anderen, het rood zetzel, in het algemeen afkeuren', leerc nogthans niet zelden de ondervinding , dat het geene kwaade gevolgen voortbrengt, en dac de fcheiding zomwylen door hec zelve een gunitigflen volmaakt wordt: dit meene ik opgemerkt te hebben , dac byzonderlyk plaatze heeft, wanneer hec bïy rood van koleur is en effen ; doch te recht merkt dezelfde groote grondlegger der gezonde Geneeskunde aan, dat donker rood, zwart, blaauw- ach- Qc) Coac. Praenot. 1. 7. 39. en duretus, Comment. in primaat. Ca") Ibidem. 40. Ce) Praenot. lib. loc. laud. Men zie ook hier over galen us. De UriniSr Cap. 18. p. 482 , zeggende, „ dac „ onkundigen dikwerf door de witte koleur misleid wor» „ den, en daar door kwaad zetzel voor goed houden".  46 G. COOPMANS achtig, groenachtig, zwart, byzonder in zwart of groen water , het ongunftigst gevolg voorfpelt , en dat uit deze verfchynfelen of eene naby zynde dood, of ten weiniglten eene langduurige ziekte te vreezen is (ƒ_). - Wy zouden in herhaalingen moeten vervallen, den aandacht des Lezers verveelen, en aan deszelfs opmerkzaamheid te kort doen , indien wy hem op nieuws wilden bezig houden, met de oorzaaken. dezer gegronde en door de ondervinding bevestigde uitfpraaken nader te verklaaren : de ontaarde, ontbondene en verrotte toeftand namelyk der vogten , en der vaste deelen in 't algemeen pf in 't byzonder, wordt den Geneesheer door zodanig zetzel aangetoond, en ook hier in kan men voor eenen regel (tellen, dat het vooruitzicht ongunftiger en de vreeze voor eene noodlottige uitkomst grooter zal zyn, naar mate de hoedanigheid en koleur van het zetzel verder van het witte en effene afwykt. Gsan wy thans over tot het vierde en laatite gedeelte dezer Verhandeling, om te onderzoeken: (ƒ) Coac. Praenot. 7. 8. 10. 12. 16. 17. 22. 31. 41. 42. & alibi. §. IV.  BESCHOUWING van het WATER. 47 §. IV. In hoe verre de Ondervinding hier onttent uit ' de kennis van 'j Menfchen ligchaam, en uit die der ziektens kan worden opgehelderd. In de behandeling van dit gewigcig gedeelte, zullen wy, zo verre zulks tot ons oogmerk dienftig is, eerst den Mensch in eenen ftaat van vol» komene gezondheid befchouwen, en daar na 't gene by eene opkoomende ziekte wordt waargenomen, gadefhan. De ondervinding leert, dat, in den ftaat der volmaakte gezondheid, de vogten langs verfchillende wegen onophoudelyk gezuiverd en van overtollige ftoffen ontlast worden. De wegen, langs welke deze zuivering der vogten gefchiedt, zyn of door de uitwaasfeming, of door affcheiding langs de waterwegen, of eindelyk door den ftoelgang. Niet zelden gebeurt het, dat, een dezer wegen verllopt zynde, deze noodzakelyke affcheiding langs eenen der andere zo veel te overvloediger gefchiedt, en het ligchaam gezond wordt gehouden. Dus zien wy dagelyks, dat, by eene fterke beweging, wanneer hec zweet eenen overvloedigen loop heeft, 'er geen of zeer weinig water in de Blaas wordt afgefcheiden , alhoewel men ook tevens rykelyk drinke; en geene andere is de reden, waarom het water, wanneer men 's mor-  48 G. COOPMANS 's morgens opftaat, volgens de waarneemingen van den beroemden haller , en anderen, en weiniger en hooger van koleur is, dan by den dag, dewyl geduurende den nacht de uitwaasfeming fterker is, en het water 's morgens meer. olieen zoutdeelen bevat. Daar en tegen weeten wy, dat beweging in eene koude lucht, die het zweet niet uicdryfc, de ontlasting des waters vermeerdert; en niemand, die immer verkouden zynde bp zyn water heefc acht geihgen, kan onkundig zyn van de groote hoeveelheid zetzel, 'c welk zich als dan in hec zelve vertoont. De ftof namelyk, die door de uitwaasfeming hadt behooren uitgedreven te worden, fcheiclc zich alsdan door de waterwegen af, en ploft, onder de gedaante van een wit of roodachtig effen zetzel, in water neder. Wanneer echter de Natuur in deze affcheiding minder gunftig is, en het gebrek der uitwaasfeming niet op deze wyze verhelpt, wordt 'er grooter geweld vereischc om hec ligchaam gezond te houden, of te herftellen; en die gefchiedc door eenen vermelden omloop der vogten, door koortze. Deze immers is , indien wy het gevoelen van den waarlyk grooten sydenham omhelzen, niets anders, dan eene gunftige poging der Natuur, om de ziekteftof ter herftelling der gezondheid uit te dryven. Indien de krachten des lyders genoegzaam zyn om deze pogingen te konnerj we-  BESCHOUWING van het* WATER, 49 wederftaan, hy herftek , indien niec, hybezwyks 'er onder en fterfc. Zie daar dan eene ziekte uic eenvouwige begin* zelen, uic gebrek van genoegzaame uitwaasfeming ^ geboren, dezelve.is uic haaren aarc geenszins kwaad> aarcig, of gevaarlyk, maar worde niet zelden zodanig door coevallig ' bykoomende oorzaaken, of door langduurigheid; kan namelyk de koorrzs deze in zich zei ven kleine afwyking van de gezondheid niec fpoedig herftellen, en gaat zy voord haare pogingen ten dien einde aan ce wenden, da vogten verdikken, worden fcherp, of bedervenj en van daar niet zelden verflopping, ontileeking y heete ziektens of rotkoortzen, Alhoewel ik geenszins zoude willen beweeren* dat alle deze ziektens uit eene belette uitwaseming haaren oorfprong neemen, daar het tegendeel ten duidelykften waar is, echter leeren ons dezelfde ondervinding en de waarneemingen def beroemdlte Geneesheeren, dac zeer veele ziektens, en zelfs van eenen zeer verfchillenden aarr^ haaren aanvang neemen met de tekenen, die een« belette uitwaasfeming verzeilen; huiverigheid, io/ heid , zwaarte, lusteloosheid , vermoeidheid , in wat dies meer zy, doet zich gemeenlyk door fee* ganfche ligchaam gevoelen; de affcheiding van ffc< ' water vermindert veeltyds vervolgens, gelyk dafc die des afgangs.— Onvolmaakter? affcheiding derhalven van die zelfitandigheden, welke, ter ii- XI. deel. D h  5o G. C O O P M A N S houdenis der gezondheid, behoorden te worden naar buiten gevoerd en uitgeworpen, kondigt gewoonlyk de naderende ziekte aan. JNauwelyks nu heefc zich dezelve gevestigt, of deze affcheidingen worden meer en meer belemmerd en onvolkomener, naar mate van haare kwaadaartigheid, en van het geweld waar mede zy het ligchaam. aandoet; droogheid van huid en tong; fcherpheid, brandigheid en onveranderlykheid van het water; verftoptheid van afgang, enz. doen het ergst en noodlottigst gevolg voorfpellen, en toonen de fterke zamentrekking der deelen aan (g). Het is derhalven de plicht van eenen kundigen en voorzichtigen Geneesheer als dan op de tekenen , die zich voordoen, naukeurig te letten, en daar de ziekte haaren aanvang nam met vertraagde of verminderde affcheiding, zal hy groote redenen hebben, om zich met eene aanftaande herftelling te vleyen, wanneer hy befpeurt, dat deze wederom, langs den eenen of anderen weg, in den natuurlyken ftaat begint te geraaken. Wanneer derhalven de huid vogtig, het voorheen helder en hooggekoleurd water troebel, en met zodanige dikkere ftoffen, als wy boven bepaald hebben, bezwangerd begint te worden; wanneer de afgang vloeibaar wordt, of eindelyk wanneer (g~) Conflrictio partium.  BESCHOUWING van het WATER. 51 neer hec bloed ter neus, of langs de vafa haemorrhoïdalia uitvloeit, heeft men , indien de overige omftandigheden cevens gunftig zyn, eenen gewenschten uitflag te wachten, en dit alles toonc aan, dac de hevigheid der ziekte verbroken is, en dac 'er wederom eene natuurlyke ontfpanning der deelen begint plaatze te grypen. Zelden ziet men, dat eene zodanige gunflige fcheiding Hechts langs éénen weg gefchiedt, veeltyds werkt als dan alles genoegzaam te zamen, om dezelve te volmaaken: 'er wordt echter volftrektelyk vereischc, dac de toeftand des lyders ter zelfder tyd in alle andere opzichten ook gunftig zy, dewyl de ondervinding niet dan te dikwerf bevestigt dat men zich deerlyk bedriegen zoude, indien men, zonder daar op achc ce geeven, alléén hier op zyn vooruitzicht wilde bepaalen, en dat deze verfchynzelen, hoe voordeeIig zy ook anders zyn mogen, uic geheel uitgeputte en nedergeflagene krachten haaren oorfprong neemen konnen; de laacfre, doch vruchtelooze pogingen eener bezwykende Natuur brengen dikwyls dezelfde verfchynzelen te wege , en veele waarneemingen hebben mjr geleerd, dac hec water, dat korten tyd voor den dood gemaakt was, alle ae tekenen droeg eener volmaakte fcheiding Qi). De- (&) Dit zelfda leert onj ook de groote balenus. L. k. f. 502 en 3. D a  5* G. COOPMANS Dewyl men in alle heete en kortftondige! ziektens , ontrent den tyd, op welken zy op hec hoogst gekomen zyn, eene zodanige buicengewoone ontlasting en zuivering der vogten, het zy door zweeten, het zy door bet water, het zy door den afgang, of eindelyk door bloeden, behoort waar te neemen, indien de herftelling gunftig en Ipoedig volgen, en de kortftondige ziekte niec in den dood, of in eene fieepende of kwynende ziekte zal overgaan, heefc men zich oudscyds verbeeld, en die gevoelen grypc by veelen coc hier toe nog ftand, dat 'er zekere ziekteftof onder hec bloed gebrachc worde, welke oorzaak is van de ongefteldheid, door welke hec ligchaam wordt aangedaan, dac dezelve raauw zynde in den omloop der vogten gekookc , ryp gemaakt en veryolgens uitgevoerd behoort te worden, enz. Wanneer wy echter, het gene wy in den loop dezer Verhandeling aangevoerd hebben, gadeflaan , zullen wy, myns oordeels, overtuigd zyn, dat 'er nimmer eene diergelyke ziekteftof plaatze hebbe. Onze vogten zyn door veelerleije aandoeningen aan verfchillende ontaarding en bederf onderhevig, en geduurende de ziekte worden in dezelve verfcheide ftoffen opgehouden , die in den ftaat van gezondheid hadden behooren afgefcheiden en buiten het ligchaam uitgevoerd te worden; deze affcheiding nu begint wederom natuurlyk te worden by eene naderende herftelling, en het water dient  BESCHOUWING van het WATER. 53 dient als dan voornamelyk, gelyk in den loop der ziekte zeiven, om den Geneesheer te leeren, in hoe verre de vogten door deszelfs geweld ontaard zyn, en in hoe verre de vaste deelen door het zelve hebben geleden : hierom derhalven is de waarneeming der koleur, der hoedanigheid, en der ftoffen, die in het water worden opgehouden, in deze gevallen van het uiterst aanbelang. Hier mede zoude ik oordeelen aan de beantwoording van dit gewigtig vraagftuk voldaan 'te hebben, en deze Verhandeling konnen eindigen; het zy my echter geoorlofd eene enkele aanmerking hier by te voegen, welke ik voor minder ervarenen van belang rekene, om niet door het ontydig toedienen van geneesmiddelen, hoe nuttig ook anders in zich zeiven, de gunflige Natuur in haare werking te ftremmen. Wanneer zich namelyk deze eenen weg heefc uitgekozen, om de vreemde en fchadelyke ftoffen af te fcheiden en naar buiten te voeren, is het de plicht eens voorzichtigen Geneesheers, zich tegens haare pogingen niet te verzetten. Haare Dienaar zynde, past het hem haare neigingen te volgen, en, indien hy kan, dezelve door zyne konst te onderfteunen en te bevorderen. Werwaarts de Natuur neigt behoort zy geleid te worden; deze is eene zo algemeene en oribe« twistbaare waarheid in de fcheiding der ziektens, dat zy voorzeker van niemand in twyffel zal worD 3 den  Ut G. COOPMANS den getrokken, en tevens eene zo nuttige ftelregel, dat zy van eenen iegelyk ten allemauwkeurigften behoort te worden in acht genomen. Wy zullen ons in dezen niet op de waarneemingen van den uitmuntenden sydenham, of andere beroemde Mannen beroepen, maar ten dui* delykften door de reden aantoonen, welk een nadeel eene tegenovergeftelde handelwyze in hec ligchaam der zieken kan en moet voortbrengen. Laacen wy nellen , dat 'er , tegens den tyd der fcheiding eenige gunftige tekenen in het water, of ten opzichte der zweeting befpeurd worden, dat de Geneesheer hier van onkundig de uitdryving der zogenaamde ziekteftof door buikzuiverende middelen tracht te bevorderen; als dan zal de ondervinding keren, dat, wel verre van zyn oogmerk te bereiken , de ziekte als 't ware met vernieuwde krachjen zich beginnen te verheffen, en wel zomtyds zodanig, dat men het begin van dezelve wederom van dit voor den lyder ongelukkig oogenblik zal moeten Eekenen. De befchouwing van de werking der buikzuiverende middelen zal ons hier van ook de oorzaak konnen leeren. Gelyk een vliegje of ander vreemd ligchaarrpje in het oog gevlogen, de gevoelige zenuwtjes van dit teder werktuig aandoet en prikkelt, en deze zich ter uitdryving van het zelve te zamen trekken, de kliertjes drukken en eene grootere af- fchei-  BESCHOUWING van het WATER. 55 fcheiding van vogten voortbrengen; gelyk fnuifpoeder in den neus opgefnoven het vlies van schneider, en met het zelve de daaraan verknochte zenuwen in beweging brengt, waardoor eene aanzienlyke hoeveelheid vogts (mucus) wordt afgefcheiden, om deze prikkelende ftof naar buiten te voeren; niet anders werkt eene gift BJiabarber in onze maag en ingewanden, en daar deze wortel , gelyk alle andere buikzuiverende middelen, een waar vergif is voor den Mensch, dat is een vreemd ligchaam, 't welk zich met onze vogten niet vereenigen kan, fpant de Nastuur al haar vermogen in om het uit te dry ven, en brengt ten dien einde eene overvloediger affcheiding van vogten ter dier plaatze te wege. In zodanig een geval derhalven wordt het vermogen der goedgunftige Natuur byzonderlyk bepaald tot de inwendige deelen, enzy, als 't ware, van haar begonnen werk afgetrokken; eene grootere aantrekking van vogten naar deze deelen, eene vermeerderde affcheiding van dezelve in den darmbuis, trekken de ftoffen, die zich in den omtrek bevonden, of naar dezelve wierden heen gevoerd, wederom naar binnen, en veroorzaaken de vernieuwde toevallen, die den reeds afgematten lyder op nieuws doen kwynen , of onder de herhaalde pogingen der Natuur, ter zyner redding, bezwyken. Qpinionum commenta dekt dies,Naturaejudicia confirmat. cicero de Nat. Deorum. D 4 TWEE-  9  TWEEDE ANTWOORD OP 0 E VRAAG, VOORGESTELD DOOR HET GENEESKUNDIG GENOOTSCHAP, ONDER DE ZINSPREUK SER VANDIS CIVIBUS: Hoe verre kan de kennis, en tevens het oordeel over Ziekten, V zy dezelve heet en kortftondig, V zy dat ze langduurig en kwynende zyn, uit de befchouwing van het Water op vaste gronden van reden en ondervinding afgeleid worden, zo ten aanzien van den ftaat der vochten en vaste dee~ len in V algemeen, welke door het water wordt aangeduid, als van de byzondere wegen waar langs het zynen loop genomen heeft, als de Nieren, Pisleiders, Blaas, enz? JL 8 C M°M JL G JE9 Medicinae Doctor te Amfterdam. onder de zinfpreuk: It ATI ONE ET EXPEUIENTIA. Aan den Schryver van het welke de Gouden Gedenkpenning in de tweede plaats is toege weezen.   INLEIDING. ïveeds van den aanbeginne der waereld; dat is, met de geboorte der Geneeskunde, ontwaarde het opmerkzaame menschdom onderfcheidene ziekten door onderfcheidene kenmerken. Edoch eene ongewoone onpaslykheid , een betrokken aanzicht, verlooren eetlust, kracht, verzwakking, flaaploosheid, fmerte, ongedaantheid, en foortgelyken waren te algemeene tekenen om daardoor deze van geene ziekte te onderkennen. Verfchillende hoedanigheden der uitloozingen, in verfchillende krankheden waargenomen, gaven aanleiding haar te befchouwen; en wel ras werdt de wanftaltige afgang en het miskleurige water de hoofdvoorwerpen hunner ziektebefpiegelingen. Zo raamde men uit de kleur des afgangs of de gal, of de zwarte gal, of de flym, of het water , de ziekteftof uitmaakte, en welk eene uitgedreeven moest worden. Zo raamde men uit de geftalten des zieken waters en het weezen, en den aard, en den ftand, en den uirgang eeniger krankte. Van daar de Geneesfpreuk van den Oudvader hippocrates: „ Het geene door de Pisblaas geloosd wordt behoort men te befchouwen, of het met het ge„ zonde overeenkomt. Hoe minder dan aan dit „ gelyk , hoe meerder ziek : doch het gezonde n ge]yk, te minder ziek f»". Zo hadt hy kort te vooren gezegd; „ Die ongelyk water loozen, » ly- 00 Aphtr. 66. Sect. Kil.  60 A. SCHRAGE „ lyden eene hevige ontfteltenis in het ligchaam " (£), en dus op andere plaatfen meer. ■ Hieruit blykt dat de Vader der Geneeskunde nimmer verzuimd heeft het water der zieken te befchouwen; zo als ook aller wege in zyne werken blykt. Dit zelfde is even zo wel van de Cnidifche en Rodifche als Cosfifche Geneeskundige Schooien te onderftellen. Immers vindt men by de oudfte Schryvers, na Hippocrates eeuw, van de hoedanigheden der zieke wateren gewag gemaakt. Auetaeus de Cappadocer telt het geringe , fcherpe en galachtige water onder de kenmerken der zwartgallige ziekte (c). Hy acht in de Waterzucht, uit een knoestgezwel ontftaan, veel, dik en lymig water zeer goed (d~) En daarentegen het weinige water in het Boort zeer kwaad (e). Gal-enus gaat verder, en beweert dat het water lever-, nier- en Pisblaas-gebreken aanduidt; en dat het zo wel de kracht der bloedvaten als het. vermogen der voedende fappen bewyst(/). Behalven dien heeft hy ons veel van de hoeveelheid, beftand, kleuren en inhoudzelen der wate* ren, als ken- en voortekenen der ziekten, nage. laaten. Zo heeft celsus niet flechts de hoedanig- O) Aphor. 33. Sec/. VIL (c) De Cauf. £? Stgh. Morb. diuturn. L. I. C. V. Cd) Ibidem. L. JCIÏÏ. de Jecor. Ce) De Cauf. & Sign. morb. acut. L.. II. C. V. \ (/') Comm. 11; in Prorrhet. Hipp. \. 2. en Cap. V. Comm, II. in Pronot.  BESCHOUWING van het WATER. 6t nigheden des gezonden en zieken waters befchreeven (g): maar hetzelve daarenboven, op verfcheidene plaatfen , als een kenmerk eener bepaalde ziekte aangevoerd (Jï). In diervoege vinden wy by c. aurelianus, soranus, oribasius, marcellus , aetius , a. trallianüs, p. a eg in eta en anderen, insgelyks onderfcheidene waarneemingen omtrent de hoedanigheden des zieken waters. Dit heefc ook plaats by haly abbas, abenzoar , mesues , rhases, averroes, avicenna en andere Arabieren; allen getrouwe Nafchryvers van galenus: doch wy moeten bekennen dat niemand dit deel der ziektetekenkunde , Semiotica, meer dan eenig ander deel beoefend hebbe, Vóoc'dat p'alladius, in de vyfde eeuwe, zich 'er te Alexandrie byzonder op toeleidde; en actüarius zich vereeuwigde door zeven boeken over het verfchil, het oordeel, de oorzaaken, en voorzeggingen der menfchelyke wateren te fchryven j Met de herftelling der ^etteren, wordt dit Geneeskundig deel weder behandeld door montag- nana, p. leo spoletanus , salustius s al", O) L. «; C 3, 4, 5 &-6. ^ (/&) L. I. C. i. en L. II. C. 7 en 8. Johannes actüarius zachariaszoon, eet» der voornaamfte griekfche Geneesheeren zyrïs tyds, bloeide te Conftantinopole, ten tyde der Kei.zeren Irene en Joh, Commenus, omtrent het jaar 1130 , zo als Geo'rgius Aerofq* iita en Duca Mkha'él aantekenen..  te A. SCHRAGE SALVIANUS, joh. ZECHIUS, PROSPER alPINUS, ARGENTERIUS DONATÜS, ALPHONSÜS daca , CHRISTOFORUS A VEGA, BARTH. PERDULCIS, j. VASSEUS, j. f. ü Lmus , PERELLUS, RODELETIUS, KETAM, CüRDONIUS, WILLICHIÜS, h. REUSNERUS, en veele anderen meer. Doch men deedt weinig meer dan actüarius uittefchryven: alles berustte op de hoofdlloffen van aristoteles; alles werdt naar de gemaatigdheden van galenus verklaard, en alles was keurfteilig, Jyftematice, of waarneemend, empyrice. Doch met de ontdekking van den omloop des' bloedsdoor harvaeus veranderde die befchouwend deel der Ziektetekenkunde aanmerkelyk van gedaente , en werdt door bellinus, hoffmavn, boerhaave en anderen , naar waarhe . beter bechreeven. Doch of derzelve beoefend d?el daardoor verbeterd zy , zoude ik niet durven beni's^en. Inmiddels brage men in de verloopene eeuwen de Waterfchouwkunds zo algemeen in gebruik, en zo hoog in waarde, dat zy eindelyk tot het langde misbruik eener onwaardige Piswichlaarye veryiel. Ambrosius leo zegt niec te weeten wanneer men begonnen heefc br-t water door den Ge' ec-*heer te laaten bezichtigen. Voorzeker in de midden eeuwen, en wel naa actuariu« tyd. Opgezetenen ten platten lande , onbezocht door Ge-  BESCHOUWING van het WATER. 63 Genees -oefenaaren , waren in noodgeval immer verplicht den naast belendenden Arts te gaan raadleeven ; die dikwerf over een byster bericht onvoldaan, veelal eene naauwkeuriger omfchryving van de ziekte des lyders begeerde, en door een tegennoodval genoopt gevoeglykst door het aangebragte water iet meerder te raamen. Dank ware het de loflyke omzichtigheid der geenen die de Waterfchouwing alleen uit gebrek van iets meer te kunnen weeten , beoefenden : maar neen. —► De drieste verwaandheid van den eenen, de vuige winzucht van den anderen, de fteekblinde navolging van zwakke geesten kampten weldra om ftryd, en om zich te doen bewonderen, en om zich te verryken, en om anderen met zich zeiven te mis* leiden. Men ging verder. Onbedeeld met nieuwe waarneemingen, en min bedacht om meer te beproeven, waande men eene feilbaare Piskunde door het byvoegen eener feilbaare fterrewichelkunde on«j feilbaar te maaken. Men nam zyne toevlucht tot de astrologie. Dat het water hun niet mogt aanduiden , moesten hun de Sterren verklaaren; en dat de fterren niet zeiden verdichtten zy zelfs. Derwyze redden zy zich dikwerf uit hunne hachlyke raamingen, en bedekten hunne misdagen met den mantel der hemelfche voorbefchikking. Dat zy in de ziekte eens lyders niet zagen,. dat zagen zy in zyne gezondheid ; dat zy van zyne ligchaamsgefteldheid niet zeiden, dat zeiden zy van  64 ■ ' A. S C II R A G E zyne ziéllydingen; en dat zy van den uitgang zyner ziekte niet wisten , dat wisten zy van zyne nakende lotgevallen. In één woord; zy wisten allés, én wisten niets dan op hun hoede te zyn, £y waren. naarftig in alles te kennen ; omzichtig in niets fchadelyks voor te fchryven; argdenkend •in hét antwoorden ; en dubbelzinnig in hunne voorzeggingen ; zo verzondt men den ziekebodé met hoop, en men verguisde voor geld den Lyder in den naame des Heeren (T). Medicina altera pars adulatoria artis. 1 Noch bleef het hier niet by; Guïlielmus anglus, formanus, careus, allen, f l u d d , en anderen, bragten de Waterfchouwfcunde reeds vóór twee eeuwen zo verre, dat zy haar tot eene geneeswiskundige piswichlaary hervormden (/): dat is; men wist over het water eefts lyders te oordeelen zonder het 30J 3dDOiV303 5M zelfs sgom r-in mtd razw- 3 ad TAl .sioej«;n$A ■&» ; Rob. fludd. ouromantia physiologica Lib. V. Membr. II. Cap. V. Sedulo & cum diligentia notandum est, quod cum Medicus a Nuntio vifitatur, auc ad xgrotum vocatur, debeat esfe in cognoscendo fludiofus, m pracipiendo cautus & ordinatus , in respondendo cireïimfpectus & providus, in prognosticatido ambiguus, ui promittendo justus, nee quicquam, five ad fanitatem tendat, five non, denunciat; fed adjungat femper h;ec in fuis jSromisfis, favente Deo asfistente Deo, per gratiam divh nam, numine divino propitiante &c. (0 'Zie de ouromantia iatrom athematica van u. fludd,  BESCHOUWING van het WATER. 65 zelfs te bezichtigen ; genoeg ware het, zo men flechts van der ziekebode den doopnaam en den, ouderdom des Lyders mogt weeten ; doch ook boven al, of hy opzettelyk van den Lyder zeiven , dan wel van zyne vrienden gezonden wierdc. In het eerfte geval was altyd de vraag over het eerfte hemelhuis, of klimmende oosterhoek; en in het laatfte kwam flechts het vyfde hemelperk in aanmerking. Derwyze werdt vaak de onfchuldige Planeet Saturnus oorzaak van den dood eens zieken om dat hy zelfs den bode gezonden hadt; daar hem de onweetende Jupiter zeker in 't leeven hadde behouden , zo één zyner maatfchap de barmv hartige voorzichtigheid gehad hadt den Geneesheer buiten zyn weeten te raadleeven. Zo verre ging deze onderhelfche wsanwysheid, die het geheime bedrog met den naam van bovenhemelfche Weetenfchap beftempelde, fcientia Jüpercmlestis. Doch genoeg van deze afgebezigde Scerrewichelkundige beuzelaaryen. De kundelooze gemeente intusfchen verlegen in haare krankten, troost- en hulpzoekend in haare ongevallen, misleid, bekoord , verrukt door het wondefbaare, het verhevene, het heilige, het hemelfche, vereeuwigde zodanig een geneesbedrog door haaren aanz«ek, en bazuinde de kunde eens Wichelarts uic, zelfs wanneer alleen de fchoorvoetende tyd de hulpminnende Natuur de hand boodt, en zy gezamenlyk den nood eens lyders vertroostten, XI. deel. E Ein-t  66 A. SCHRAGE Eindelyk kwam het zo verre dat het weetenlooze gemeen van ieder Geneesöefenaar vorderde dat hy uit de enkele befchouwing des zieken waters verklaarde, waarin de natuurlyke, tegennatuurlyke •uitwendige, inwendige, nieuwe, verouderde,, aanweezende, voorgaande kwaaien en derzelver oorzaaken en geneezingen beilonden: en hy die dezen eisch niet konde noch wilde voldoen, werdt on« befcheiden genoeg in ervaarenheid beneden den rang van piskundige landloopers en kwakzalvers geplaatst. Zo verre verdwaalt de vooringenomenheid eener kundelooze gemeente, wanneer eene geleerde onbefchaamdheid, een geheime winzucht, eene onverzadigde lofgierigheid haar weet te verfchalken, door beftudeerde kunstgreepen, door fnedig beraamde dubbelzinnen, door vleijende beloften, door fierre - waarzeggingen, ja zelfs door het misbruik der orakelen van Gods geheiligde bladen! Doch eindelyk ontlook het gezonde verftand; en de waarheid ontdook de listen des bedrogs. Meer ervarenen in de Genees-, en meer verknochten aan de Zedekunde; warsch van zo veele geleerde kunstgreepen, en niet min gebelgd over zulke openbaare misleidingen, teegen aan 'c werk met der Waereld het fcherm te openen , waar achter zy alle de zekere onzekerheden , vergiste gisfingen en onkundige kundigheden aller Pis- en Sterrewichlaaryen vertoonden. — Forestüs, ferin e-  BESCHOUWING van het WATER. 6> neliüs, primerosius, fuchsius, straten vs waren van de eerften die haare verdichting beweerden, haar misbruik fchecften, haare nutte* loosheid fchatteden, en de bezwalkte Geneeskunde reinigden van den fmet eener vundfche kwakzalverye. Zy toonden onbetwistbaar aan, dat vaak het gezonde menfchen water, het zieke, in hoeveelheid, beftand, kleur en inhoudzels gelyk ware; zy beweezen dat het water, daarentegen, veelal in de fcheurbuik, pest, venus-fmet, jicht, watervrees, beroerte, lamheid, engboritigheid, uitzinnigheid, onwaare keeiöndleeking, en meer andere ziekten, de hoedanigheden van het gezonde water evenaarden; en in beide gevallen bewaarheden zy, dat in verfchillende tyden en Handen van gezondheid en ziekte, verfchillende wateren geloosd wierden: waar uit zy te recht de onzekerheid, de roekeloosheid, en de onverantwoordelykheid der Waterbefchouwinge afleidden. Door deze betoogde waarheden ftierf de Piswichlaary, en met haar gaf de Sterrevoorzegkunde den laatften doodfnik. Getuigen is gassendi. Hierna verviel men tot een overgefteld uiterfte; (zo bezwaarlyk is het den rnensch het midden te houden!) weleer wilde men te veel uit het water fchouwen ; en daarom wdde men 'er niets meer uit zien. Befchaamd om met eenen fchaamteloozen Piskyker gelyk te liaan , verwaarloosde men de Waterfchouwkunde; de pols aileen moest alles E 2 aan*  ^8 A. SCHRAGE aanduiden; en dikwerf kende men daardoor nocb den aard, noch den loop eener ziekte. Gantsch anders was het by de Ouden gelegen : geenig «itwerpzel, geenig verfchynzel, geenig lidmaat, geenige beweeging eens lyders bleef onbeproefd, onbefchouwd, onnagefpoord. Men bevlytigde zich alles te weeten, om flechts ééne ziekte te weeten. Getuigen zy hippocrates. Maar welk eene zorglyke moeite ? Welk eene fnedige omzichtigheid?. Welk eene uitgefirekte kunde ? en dat in een enkel geval ? Waarlyk te veel en voor een bepaald kruipvernuft, en voor eene vlytelooze winzucht. Dus was men zorgvuldig bedacht den arbeid te verminderen met de weetenfchap te bekorten , en dus onkundig in alle waarneemende ziektetekenen , was men echter kundig genoeg zyne onkunde laatdunkend te verduisteren; men fchreef raamende, hachlyke, averechtfche middelen voor, en de lyder ftierf. — Ziedaar de vrucht eener vadfige werkeloosheid, moeder der onbefcheidene betweetenfchap , en het gevolg eener te kiefche geneesbediening. Hadt men zich der zorgnoodige vernedering mogen aanmaatigen, het water des lyders dikwerf te befchouwen, veelligt hadt men te beter zyne ziekte gekend ; veelligt had men beter middelen voorgefchreeven, veelligt ware nog de lyder herfleld. Doch ondarks deze tegen - vocringenomenheid hebben de grootfle Geneeskundigen dezer eeuwe met  BESCHOUWING van het WATER. 69 met de Ouden gefield, dat men, om met den grooten boerhaave te fpreeken, uit het water kan kennen hoedanig de aard, de hevigheid, de toevallen des bloeds; de ftaat der ziekte, der kooking; der afkleinzing en ziektefcheiding; de gebreken der nieren , waterleiders , pisblaas, enz. zy (m). Te recht dan vraagt het Geneeskundig Genootfchap , daar nog de gevoelens verfchillend zyn, hoe verre uic de befchouwing des Waters , de kennis en tevens het oordeel over ziekten , op vaste gronden van reden en ondervinding kan afgeleid worden. En om alle deze verëischten naar vermogen volledig te beantwoorden, zal ik trachten voldoenend zonder overmaatig , kort zonder duister, natuurredig zonder keurftellig te zyn: ten einde daardoor uw verlangen te boeten , de Geneesöefening te verbeteren , en den noodlydenden evenmensch te meer te ftade te komen. (ttt) Inftitution. Med. §. 1017. de Urin. ut fign. tinna igitur declarat nobis vere. 1. Sanguinis indolem, impetum, fvmptomata. 2. Morbi ftatura, &vcoctionis. 3.Statum fecretionis & crifios. 4. Morbos rerium, ureterum, vefica;, testiura quodammodö , vaforum deferentium; veficularum feminalium , prostatarum , glandularum Cowperi , urethra?. 5, Aliquas segritudines in bile natas. E 3 EERi  fé A. SCHRAGE EERSTE AFDEELIMG. Fan het maakzel en de werking der Waterwegen. TTe bepaalen, hoe verre de kennis en tevens hec oordeel over ziekeen, 'c zy dezelve heec en korcftondig, 'c zy dat zy langduurende en kwynende zyn, uit de befchouwing van het water, op vaste gronden van reden en ondervinding kan afgeleid worden, vooronderftelt eene volledige kennis der zieke wateren; en deze die van het gezonde als eene richemaac van hec zieke; die weder leidt ons redenwyzig ten onderzoek van waar het menschlyke water zyn oorfprong hebbe, en langs welke wegen hec ten ligchaame uitgevoerd wordt. Laaten wy deze natnurlyke denkörde in onze Verhandelinge opvolgen, en naar de Synthetifche Leerwyze, van het maakzel en de werking der waterwegen beginnen. De Gezondheidkunde leert ons, en de Ontleedkunde toont ons voor de oogen, dat de Nieren de tuigwerken zyn, gefchikt om het water van het bloed aftekleinzen. Deze zyn gewoonlyk cwee in getal; één rechter en één linker; doch enkelmaal vindt men 'er drie; de natuur heeft ook haare fpeeling. Zy zyn geplaatst onder het middenrif, buiten den zak van het buikvlies, tegens den ruggraat, tusfehen den twaalfden rug- en vyfden lenden-  BESCHOUWING van het WATER. 71 denwervel; rustende men haar bovendeel tegen ds twee zwakke ribben ; doch niet altyd in eene even gelyke hoogte ; overmits de rechtere veelal een weinig laager, en meer achterwaards dan de linkere geplaatst is. üe gedaante eener Nier is een halfëirond, de geftalre eener roomfche boon niet ongelyk: haare voorde en achterfte vlakte is bolrond, doch teffens geplat: haare buitenrand is bultig en bol; en haare binnenwaards, naar de wervelen gewende zyde is, ter ontvanging en uitzending der Niervaten, hol en uitgeboezemd. Zy is gewoonlyk zesvingersbreed lang, en vier breed. Haare zelfftandigheid is vaster en ingedrongener dan eenig ander ingewand des menschlyken ligchaams. Beide de Nieren worden met het Buikvlies bekleed, en door middel zyner verfcheidene vouwen aan de lever, den karteldarm , de rechtere aan den twaalfvingeren- en de linkere aan den karteldarm en de milt gehecht. Tusfchen het buikvlies en de nieren, dat hen naar vooren omvangt, vindt men zelfs by magere menfchsn eene menigte vet; welk het buikvlies min of meer van de nieren verwydert. Behalven dit, hebben de nieren haar eigen vlies, dat enkelvoudig, fterk, taay,en celwyzig is. Het maakzel der Nieren is wyders tweevoudig; één uit- en één inwendig. Het uitwendige noemt E 4 men  *s A. SCHRAGE men het bastachtige, en beftaat uit flangwyzo krommingen van aderen en flagaderen. ijjet inwendige noemt men het mergachtige of liever buisachtige; dat door eenen lynrechteren loop der opgemelde bloedvaten van het voorige onderfcheiden wordt. Deze kleene vaatjes, uit de bastachtige zelfftandigheid eener niere voortgekomen, loopen , als ftraalen van den omtrek naar hec middenpunt, allerwege rechtlynig naar het holle deel der Nier, in ftompe kegelwyze tepeltjes, te zamen, welke door middel van het celwyze weefael aan eikanderen gehecht zyn. Het getal dezer tepeltjes is niet altyd bepaald: doorgaands vindt men 'er tien of twaalf; doch heeft men 'er van agt tot zeventien toe bevonden. Ieder tepeltje, dac in den binnenrand der nier uitpuilc, is mee een vliezig, flap, lang rond inwindzel omgroeid, en wel in diervoegen dac hec halve tepeltje op de helfte van bet inwindzel uitkomt. Deze inwindzeis noemt men Tregters, en zyn zo veel als 'er tepeltjes worden gevonden. Men heeft echter ook aangemerkt dac fomwylen twee tepeltjes in eenen Tregter uitpuilen. Eindelyk loopen twee , drie, «n fomwylen meer Tregters te zamen, en dus worden 'er meer grootere, voornaamlyk drie, bovenfte, middenfla en onderfle Tregters geboren, die zich buiten de Nier,in eene wydere langronde buis vereenigen, welke het bekken genoemd wordt. Hier wordt het water, van de Tregters, in de Tregter* van. •  BESCHOUWING van het WATER. 73 van de Nier - tepeltjes ontvangen, en verders door de Pisleiders naar de Waterblaas gevoerd. Wyders hebben de Nieren bloedvoerende vaten, die de Ouden ten onrechte melkflagaderen en meikaderen noemden; uit oorzaake hunner leerftelling, dat het water door deze vaten uit het bloed gemolken werdt: thans worden zy beter Nierflagaderen en Nieraderen genoemd. De flagaders vindt men dikwerf verfcheiden. Het eenvoudigfte maakzel is, wanneer ieder Nier eenen enkelen tak van de groote flagader ontvangt; die zich, voor dat hy de Nier ingaat, in verfcheidene takken fplyc. Somwylen echter vindt men aan de eene zyde, eenen enkelen flagader-tak, en aan de andere zyde- twee of meer: fomwylen zyn 'er aan beide de zyden verfcheidene. Zy komen echter altyd beneden het Darmfcheil uit den grooten flagader-tronk, naderen met eenen fcherpen nederwaards hellenden hoek de holle Nierzyde, en verfpreiden zich op zo eene wonderbaare als verfchillende wyze in de bastachtige zelfftandigheid der Nieren. De Nieraderen zyn gewoonlyk maar twee in getal; naamlyk eene rechtere, die korter en eene linkere, die langer gevonden wordt. Beiden ontfpruiten zy uit de uiterfte roode vaatjes der Nierilagaderen; en in takjes omgekromd, loopen zy in ééne ader te zamen, welke zich wyders met een fcherpen nederwaards gaanden hoek in de Holader ontlast. "Overigens vindt men de NieraE 5 de-  74 A. SCHRAGE deren driemaal zo wyd als de Nierflagaderen; ook is de doorgang van dezen tot geenen zeer gemaklyk, gelyk ons de infpuiting leert. Gelyk alle andere ingewanden, hebben de Nieren ook haare zenuwen. Deze maaken de zogenaamde Niervlechten uit; oorfpronglyk uic de bykomende takken der beide halfmaanswyze knoopen, en tevens uit anderen van den tronk der tus? fchenribbige zenuwen. Kleine en weinige zenuwtakken gaan met de flagaders de zelfstandigheid der Nieren in: van daar het doffe gevoel der Nieren, dat in het Bekken en in den Pisleider des te fcherper bevonden wordt. 'Er zyn 'er wyders die verzekeren dat de Nieren ook mee watervaten bedeeld zyn : ten minnen kan men eenige watervat-takjes omtrent de Nier^deren ontwaaren , en hall.er zegt ons, dat hy ze in de zelfftandigheid der Nieren ontdekt heeft. Nog vindt men in de Nieren ronde, kleine holle ligéhaamtjes of kerntjes, die met zeer kleine vaatjes, adertjes, en zenuwtjes bekleed zyn. M alpi ghius ftelde dat het klieren waren: maar ruysch beweerde met meerder recht dat zy niet dan bundeltjes van vochtvoerende vaten zyn konden. Boerhaave, om beide de gevoelens te verëenigen, leeraarde dat de Pisfcheiding door middel eener dubbel voudige bereiding gefchiedde. Doch zo men in aanmerking fteemc dat de Natuur  BESCHOUWING van het WATER. 75 tuur in alle haare werkingen den eenvoudigften, den kortften en den fpaarzaamften weg inflaat, kan men dit laatfte gevoelen niet zeer aanneemelyk vinden. Ter wederzyde vindt men op het hoven-uiteinde der Nier een klierachtig ligchaam, dat men een Bynier of Hulpnier , Ren fuccenturiatus, Bovennierklier, Glandula fuprarenalis, Nier- of zwartegalbeurs, capfula renalis five atrabilaris noemt. Zy zyn beiden geelkleurig, liggen in het vetvlies, ■ en zyn door middel van celwyze draaden aan de Nieren en het Buikvlies gehecht, behalven dien is de rechter Bynier aan de Lever, de linker aan de Milt en het Alvleeseh, en beiden aan het Midden* rif, omtrent de negende rib door een celwys weefzel, verbonden. Doorgaands heeft ieder Nier ééne Bynier; en dus twee in getal; doch fomtyds heeft men 'er vier gevonden , waarvan twee grootere vierhoekige boven, en zo veel kleinere ronde onder de Nieren geplaatst waren. Haare gedaante is zeer verfcheiden, en onregelmaatig, dan langrond, dan driehoekig, dan vierkant , enz. doch in de vrucht zyn zy gewoonlykst ovaal , en by volwasfenen driehoekig , of ander-vormig. In grootheid zyn zy mede verfcheiden; fomtyds is de rechter grooter dan de linker; en fomtyds heeft het tegendeel plaats. In de vrucht zyn zy grooter, en zelfs grooter dan de Nieren. Zy groei- jen  76 A. SCHRAGE jen na de geboorte zeer langzaam aan, en zyn by volwasfenen veel kleiner dan de Nieren. Haare klierachtige zelffiandigheid is naauw met een dun vlies bedekt, dat haar mee de Nieren verbindt. In 't midden tusfehen de voor- en achter zyde hebben zy eene holte, die met een fmeerig vocht' opgevuld is , zoetachtig van fmaak, in de vrucht witachtig, en by volwasfenen geel-, bruin- of roodachtig van kleur. Zy hebben flagaderen, aderen, zenuwen en watervaten. Haare flagaderen, die Bynierflagaderen, Arteria Juprarenales genoemd worden, ontfpruiten deels uitlde groote flagader, deels uit de Middenrifs- en deels uit de 'NierflagSdèren. Haare Aderen van denzelven naam hebben eenen onderfcheiden oorfprong: de rechter ontfpruit uit de holle ader en fomtyds uit de rechter Nierader; en de linker komt van de linker Nierader voort. Haare zenuwen ontfpruiten uit de Nier-zenuwen, en haare watervaten loopen over beider oppervlakten onder haar eigen vlies door. Zy hebben geene uitloos- of affcheidings-buis; ten ware men derzelver ader , die met het binnenfte dier Bynieren gemeenfehap heeft, daar voor wilde doen gelden. Dit is oorzaak dat men het gebruik en het Nut der Bynieren tot heden niet weet: doch met veel waarfchynlykheid mag men flel-  BESCHOUWING van het WATER. 77 dellen dac zy geene onmiddelyke betrekking op hec water hebben. Ziedaar hec voornaamfle dac de nieuwde en ervarende Ontleedkundigen ons wegens hec maakzel der Nieren en Bynieren hebben medegedeeld. Zo wy wyders hec tuigwerkelyke der Nieren naauwkeurig in overweeging neemen, kunnen wy niec lang afzyn te befluiten dat de afkleinzing des waters van de masfa des bloeds enkel aan hetzelve is toe te fchry- « ven, zonder dac men toe de verklaaring dezer fcheidingwyze, mee de Ouden, zyne coevluchc hebbe ce neemen coc eene verfierde uicmelking, aantrekkingskracht, waterbereidend gist, óf fmeltend en nederploffend vermogen. Ook kan de wateraf kleinzing door geenen anderen weg, dan door dien der Nieren gefchieden. Dit leeren ons de infpuitingen, afbindingen, en Niergebreken. Door de infpuiting blykt, dat 'er van de Nierflagaderen toe de Wacerblaas toe een open weg voor handen is: want zo men een dun watervochc in de Nierflagaderen fpuit, vloeic hec niec flechts door de Nieraderen te rug; maar lekt tevens uit de Niertepeltjes in de Tregters, uit de Tregters in het Bekken, en uit hec Bekken, door de Pisleiders coc in de Waterblaas. Zo vloeit eene roodge» verwde waschftof, in de Nierflagaderen gefpooten, roodkleurig door de Nieraderen te rug; doch in de watermaakende buisjes legt zy haare roodkleurigheid af, Hetzelfde blykt ook door de Af- bin-  ?8 A. SCHRAG E binding: want zo men van een Ieevendig dier al hec water ontlast, en beide de Pisleiders afbindt, zal men geen drup waters in de Waterblaas zien vloeijen; daarentegen zal men de Pisleiders en hec Nierbekken, tusfchen de banden en de Nieren merkelyk zien zwellen, doordien zy met water opgevuld worden. Eindelyk bewyzen zulks ook de bekende Nierkwaaien, en wel in hec byzonder de onwaare Pisverftopping, Ischuria fpuria; wier hoofd-oorzaak in eene verftopping der Nieren of der Pisleiders beiraat. Zo beletten allerleije Nierverftoppingen , kramp, ontfteeking, gezwel door bleintrekkende plaascers of ingenomene Spaanfche vliegen veroorzaakc, of Heen of fteengruis in de Nieren of Pisleiders hec wateren. Alle welke niet te geneezen zyn dan met de beletzelen weg te neemen; ten einde hec opgeftopte water zynen voorigen doortogt weder erlange. Dit alles dan bewyst ten klaarden dat 'er geene andere wegen voor handen zyn dan de Nieren en haare gevolgen , door welken het water van het Nierilagaderbloed afgekleinsd, naar de Pisblaas gevoerd wordt. Maar, vraagt men, van waar komt het dat de Nieren, die in grootte flechts maatige ingewanden zyn, zo veel waters, en dikwerf in zo kort eenen tyd na den ingenomenen drank kunnen affcheiden? Veelen hebben dit niet kunnen begrypen, en om toch reden der zaake te geeven, liever andere Piswegen verdicht: daar echter uic de  BESCHOUWING van éet WATER. 79 de opgemelde proeven het tegendeel blykt, en men met anderen moet aanmerken, dat niec het zelfde water, welk korc te vooren gedronken, geloosd wordt ; dat veeleer het nog in 't bloed aanweezende water door het nieuwe bygekomene wordt voortgedreeven; dat 'er een fnelle doortogt van watervocht plaats heefc, langs den kortften weg uit Maag en Darmen door de Scheilvateu naar de Lever, en van daar naar dé Holader, Hare- en flagaderen; dac de afftand der Nierflagaderen zeer kleen, en de aandrift des bloeds zeer groot is, en in de Nieren fneller dan elders gevonden wordt, enz. Overigens fcheiden de Nieren, in den gezonden ftaat niet dan de Pis af: alle andere vochten; als chyl, bloed , dikke wey, flym , melk, worden door de kleenheid , engheid , en vastheid dier vaten te rug gehouden. Boerhaave fchynt echter te willen dat opgemelde vochten tot de Niervaten niet gevoerd, en derwaards gevoerd , met het water zouden geloosd worden Edoch ik kan met den beroemden marherr niet zien wat beletten zoude dat de chyl, de Öloedwey en ander diervocht, met het bloed ver- («) Inftit. Med. §. 364. Et liquet facillime omnes humores , qui funt minus crasfi quam Urina, hac via effluxuros, fi modo applicantur his vafls. Unde & intelligitur, causfam esfe qua; impediat , ne huc fluant (223. 224. omnes f artes fangw'nis), aut, Q. eó fluxerint raox 1'equi debilitates citas & maximas.  So A. S C H RAGE vermengd, niet zo wel naar de Nieren als tot andere ingewanden zouden worden overgebragt. Voorbeelden van ziekten leeren ons, dat, zo de Niervaten verflapt, of door eenen heviger aandrang van vochten verwyd worden, men flymig, chylachtig, ja bloedig water loost. Die hadde geen plaats, zo deze vochten naar de Nieren niet werden gevoerd; en heeft geen plaats, zo de kleenheid en vastheid der Niervaten den doortogt derzelven betwisten. Tot dus verre de Nieren op haar zeiven befchouwd hebbende, laaten wy nu verder de opvolgende Waterwegen befchryven. Hier vooren flipten wy aan dat het water, door middel der Niervaten van het bloed gefcheiden , door de Niertepeltjes in de Tregters, uit de Treg* ters in het Bekken, en uit het Bekken in de Pisleiders vloeide. Hieruit blykt dat de Pisleiders een gevolg der beide Nierbekkens zyn. Deze Pisleiders zyn genoegzaam langronde buizen, eeniger maate effen en glad, niet overal gelyk in wydte, en maaken door hunnen gekromden loop de gedaante eener lange S. uit: naardien zy buiten het Buikvlies, naast de zaad vaten , fchuins binnen waards, over de Lendenfpier en groote heupvaten daalen, tot dat ieder langs zyne zyde de Waterblaas in haar achterdeel bereikt hebbe, en haar in- en doorloope, zodanig dat hunne mondboord in dezelve eenigzins uitpuilt. Zy beftaan uit verfcheidene vtie>  BESCHOUWING van het WATER, gi vliezen, die naauw en fterk met eikanderen verbonden zyn. Hec buitenfte vlies is celvvys en dik ; hec opvolgende is zenuwachtig, of een witte en fterke rok; waar onder weder een celwys vlies, en eindelyk het binnenvlies, dac zeer dun en glad is, gevonden worde. De fchuinfche inplanting der Pisleiders in de Wacerblaas verdienc hier de meesce aanmerkzaamheid. Deze maakt dat het water, by aanhoudendheid uic de Nieren vloeijende, niec weder uic de Blaas naar de Nieren kan worden gevoerd. De reden van die beletzei is beide en natuurlyk en gewoonlyk. Natuurlyk, om de wyze der inplanting alleen: want, zo men aandringt hec water te loozen, wordt de Waterblaas door de kracht haarer fpieren te zamen getrokken, en teffens worden de uiteinden der Pisleiders, die fchuins tusfehen den fpier en zenuwrok der Blaaze heen kruipen, geperst en gevolglyk geflooten. Eene zelve fluiting heefc in eene tegengeftelde werking der Waterblaas plaats. Wanneer deze, door veel ingehouden water wordt uitgefpannen, drukt hetzelve aan alle zyden de binnenholte der blaaze, en teffens de gedeelten der Pisleideren die tusfehen derzei ver wanden heenloopen, en dus haaren doortogc flui, ten. Van daar komc hec dac de Pisleiders geen luchc door laaten, wanneer men de Waterblaas opblaast. Gewoonlyk is de reden van dit verfchynzel; om dac de byna loodlynige nederdrukkmg XI. deel. F des  8a A. SCHRAGE ces waters grooter is naar de Waterblaas dan de tegenwerking deszelven van de Waterblaas naar de Pisleiders: want daar het Nierbekken hooger dan de Blaaze geplaatst is, en de vochten naar reden hunner hoogheid en fnelte drukken , kan hier , om den loodlynigefi ftand, de terugwerking geen plaats vinden. Nu blyft nog overig de Waterblaas te befchouwen. Deze is een vliezige zak, gefchikt om het water te ontvangen, te bewaaren, en uittedryven. Haare gedaante is rondëyachtig of peerwyzig, zo nogthans dat haare voorzyde een weinig platter, de achterzyde een weinig boller, en haare onderasfe aan den Endeldarm weder platter en wyder is. In vrouwen die meermaalen gebjard hebben, is zy byna driehoekig; zo dar de middenlyn haarer loodlynlengte minder dan die haarer breedte is. Zy ligt buiten de Buikvlies - holte, in bet Bekken, achter de fchaambeenderen; by mannen vóór den Endeldarm, by vrouwen vóór de Lyfmoeder. In volwasfenen komt zy naauwlyks boven de fchaambeenderen uit» Zy houdt gewoonlyk twee of drie ponden vochts; ook meer en min, en is uit ver? fcheidene vliezen te zamen gefteld. Behalven het Buikvlies, dat haar flechts ten deele omvangt, is het eerfte en buitenfte eigenvlies een celwys inwindzel , dat door zyne flapte zich met het Buikvlies, en andere belendende deelen verbindt. Het tweede is fpierig, en beftaat uit een fpiervezelig weef-  BESCHOUWING van het WATER. 83 weefzel, wiens draaden in de lengte, fchuince en dwarfte zonder orde loopen. Onder dit vlies is het derde wederom celwys, waardoor het net der kleine vaten heen loopt. Het opvolgende vierde vlies is wit en zeer gevoelig, en wordt deswegens het zenuwvlies genoemd. Hec vyfde is wederom celwys, en bezwaarlyk aan te too'nen. Het zesde en binnenfte vlies is dontachtig, dun , lign en glibberig. Dit vlies maakt, in eene ingekrompene blaas, vouwen, die weder verdwynen , zo dn de blaas door hec ingehoudene water uitgezet worde ; die vlies weggeknaagd of ontveld , veroorzaakt eene onverdraaglyke pyn. Tusfehen die donzige en hec zenuwvlies vindc men naauwlyks zichtbaare kliertjes , die mee hunne uitloosbuisjes in den hals der Blaaze eindigen.. Deze kliertjes bereiden en loozen een flym, dat de binnen oppervlakte der blaaze befmeerc , ongecwyfeld om haar voor de prikkeling der zouce pisdeelen ce beveiligen, •. Ook is de Waterblaas met flagaderen, aderen, zenuwen en watervacen voorzien. De flagaderen komen van de cakken der onderbuikfche, fchaamfpeen- en navelflagaderen voort. Haare voornaamfte aderen keeren naar de Buikaderen, en eenige naar de fchaam- en fpeenader te rug. Haare zenuwen komen van de heiligbeen - zenuwen, als mede van de onderbuikfche vlecht der tusfehen - ribbige zenuwe voort. Eindelyk hebben veelen in de F a Wa-  8+ A. S C H RAGE Waterblaas geene watervaten ' kunnen ontdekken ; doch andere naauwkeurige Ontleedkundigen verzekeren dat zy 'er in gevonden worden. De laatfle waterweg is de Pisbuis, een gevolg der Waterblaas; eene vliezige, langronde, bogtige buis; waar door .het water uit de blaaze geloosd wordt. Zy beftaat uit het verlengde zenuwvlies der Waterblaas, met het binnenfte celwyze en domachtige gepaard. By vrouwen is zy recht, dwars en kort. By mannen zit in den hoek van den fponsbol der waterblaas en de fponsachtige ligchaamen der. roede aan beide de zyden eene opgehoopte klier, die een flymvochc in de Pisbuis loozen : bovendien wordt haare binnen - oppervlakte noch door het flym eener menigte boezemtjes en buisjes bevochtigd ; ten einde haar voor de belediging des doordraalenden waters te fchutten. i . : i , Om overigens voor te kómen dat het water niet telkens en by aanhoudendheid uit de Blaas door deze Pisbuis zóu worden geloosd, is de hals der Blaaze met een iluitfpier omvangen die allen doortogt des,waters: belet; tot dat de Blaas, zo veel met water gevuld, dat het haare binnenvliezen prikkelt, te zamen krimpt, het water naar de zwakfte zyde, dat is, naar de Siuitfpier dringt; dia dan door den aandrang geopend, eenen vryen doortogt aan .het water verleent. Dit zelve heefc ook plaats, wanneer men vrywillig< door de zamen- trek-  BESCHOUWING van het WATER. 85 trekking der Buikfpieren de waterblaas perst. . Tot dus verre van het maakzel en de werking der Waterwerktuigen: laaten wy thans verder de natuur en de eigenfchappen des gezonden waters zeiven befchouwen. _ u ■ ' ,i. ^ TWEEDE AFDEELING. Van de natuur en de eigenfchappen des gezonden waters. De Ouden, en in het byzonder hippocrates en galenus, fielden dat het menschlyke water een overmaat en (Uitwerpzel des bloeds , of de wey der, dierlyke vochten in de aderen beflooten, ware (0). Nieuweren ftemmen hier in overeen, voor zo verre het tuigwerkelyke der Nieren ons aantoont dat het water eigenlyk de fynfte en vloeibaarfle deelen des bloeds zelve uitmaakt ; zo als wy hiervoren hebben bevveezen. Gewoonlyk on-: derfcheidt men hetzelve in Drank-, Chyl- en Bloedwater. Drankwater noemt men dat geene welk zich waterachtig, raauw, kleur-, reuk- en fmaakeloos voordoet. Chylwater noemt mtn dat geene welk één of anderhalf uur na eenige fpysnuttiging geloosd wordt : dit is min dun en min ' ;: aan m 3 ts»j r — v^i 'W^1' 00 Libr. 3. Epid. 5. De fac. Nat. Libr. i. cap. vit. De anal. vin. cap. 15. Fin. med. cap. 2. F 3  86 A. SCHRAGE overvloedig, meer finaaklyk en meer riekend, Ugrgeelkleurig, en heeft veelal de hoedanigheden der fpyze en drank, zo als die in de tweede wegen bereid zyn. Bloedwater wordt eindelyk dat geene genoemd, welk ten minften twaalf uuren na het nuttigen der fpyze geloosd wordt. Zodanig is hec water dat wy 's morgens na de nachtrust ontlasten: is fterker van reuk, zouter van fmaak, citroenkleurig, en lyviger dan beide voorgemelde min beTeide foorten van water. Dit is het eigenlyke, wiens gezonde eigenfchappen en zieke hoedanigheden wy riader moeten verklaaren. Dit Bloedwater heeft, uitgezeid de opgenoemde hoedanigheden , noch zuuren , noch loogziltigen, maar eenen eigen ammoniac-zouten fmaak, en is in reuk gelyk aan den waasfem eens geopenden ligchaams. Overgehaald met een vuur, dat minderen graad dan die van kookend water bereikt, krygt men negentien twintigQe deelen klaar wa. ter, dat noch zuur noch loogzoutig, enkel eene verfche dierreuk verfpreid , waarom het oraange-naam en walgelyk fmaakt. Deze drerluchc fchryfe men toe aan de zeer fyne en verdeelde oliedeeltjes waarmede dit water bezwangerd is. Het overige een twintigfte deel, dat na de overhaaling overblyft, is wel fcherp, echter noch zuur- noch loogzoutig van aart. Dit verders door een fterker vuur uit den kromhals overgehaald, verkrygt men een tluggen loogzouten geest, of liever een vluchtig loog-  BESCHOUWING van het WATEPv. 87 ïoogzout ïn water ontbonden. Hierna volgt een vlug, droog, en geel loogzour. Het vuur aangehouden en verfterkt, komt eindelyk eene Hinkende aangebrande olie over. In den kromhals blyft vervolgens eene zwarte koolklomp over, die tor aarde vervalt, en flechts een weinig onzydig of gemeen zout bezit. Zie daar het geene ons de Scheikunde omtrent de natuur en het weezen des waters bericht. Hetzelve beftaat , ingevolge deze Proeve , uic een groot gedeelte waters , vervolgens uit een klein deel zouts olie en aarde, onderling met het water verëenigd : als mede uit een weinig lucht , die onder het overhaalen het water ontvliegt (/>). Maar zy die weeten welke veranderingen het vuur in de fcheibaare ftoffen veroorzaakt, tvvyfelen mee reden of alle de opgemelde begiuzelen vóór de Overhaaling beftaan hebben. Uit de ontlediging des Waters, hier vooren vermeld, blykt het dac 'er twee foorten van zouten, een vluchtig loogzout in hec overgehaalde wacer, en een gemeen zout in den dooden kop gevonden wordt. Dac die laatfte foort van zout te vooren in het wa- (p~) Ingevolge de Scheikundige Proeven van langrish, beftaat het gezonde water, in 51a deelen gedeeld, uit 494 water, 12 zouten en aarde gemengd, 5 zuiver zout, en flechts 1 deel oüe: doch by een jongeling aan de heete koorts ziek, vondt hy van even zulke 512 deelen, maar 484 deelen waters, 12 zouten mee aarde vermengd, 11 zuiver zout, en 3 deelen olie. F 4  «8 A. SCHRAGE water geweest hebbe is minst te twyfelen; overmits wy dagelyks hetzelve zout in onze fpyze gebruiken. Dan omtrent het overgehaalde vlugge loogzout wordt met reden gevraagd of het te vooren in het water aanweezend geweest, dan of het door de kracht des vuurs daar toe gebracht zy. Heeft het te vooren in 't water beftaan, en is des volgends het water loogzoutig, waarom bruischt het dan met vermengde zuuren niet op? Daar te meer dit zout vluchtiger dan het water is, waarom gaat het dan xóór of met het water niet over? Waarom heeft dit zout zo fterk een vuur noodig om over te gaan? Worden ook niet in andere ligchaamen door de kracht des vuurs loogzouten geboren, die te vooren niet aanweezig waren ? Zo men verders by versch of verdikt menfchen-water'een vast loogzout, als Potasfche of Wynfteen-zout mengt, zal men ftraks eene vluchtige, fcherpe, loogzoute uitdamping onrwaaren, die neus en oogen beledigt. Zo men hetzelfde overhaalt, zal men met het minde vuur bevinden een waaren loogzouten geest, die met alle zuuren opbruiFcht,- over te gaan. Dit vluchtig loogzout kan niet geboren zyn, noch door het vuur, om dat het zich zelf zonder vuur openbaart, noch door het bygemengde vaste loogzout', om dat het, zo wel droog als nat, reukeloos is: des zoude men moeten befluiten dat dit vluchtig lüog2out te vooren in het menscblyk water beftaan  BESCHOUWING van het WATER. 8q ftaan hebbe; ichoon niet op zich zelf maar met een zuurzout verëenigd; waar uit dan een middenzout, het ammoniac-zouc gelyk, is voortgebragt. In diervoe^e is het natuurlyke en wee. zendlyke waterzout gantsch anders dan het door de Destillatie kan worden verkreegen. Om echter dit weezendlyk waterzout te bekomen, neemt men eene genoegzaame hoeveelheid menfchen waters in een ruim vat, en men dampt het met een vuur van omtrent kookend water tot de dikte van honig uit; daarna zygc men het heete water door eenen wollen zak, ten einde het dikke drabbige, olie-en aardachtige te rug blyve; en hec doorgezegene in wyde fchoteis ontvangen, brengt men in eene koele plaats, om krystallen te haten fchieten. Zodaniger wyze krygt men op de bodems der fchoteis krystallen , die in gedaante de kandyzuiker gelyk zyn. Dit is het weezend. lyk zout des menfchen - waters, dat noch met zuuren, noch met loogzouten opbruischt, en gevolg lyk een waar middenzout, uit zuur- en loogzour zamengefteld, dat is, een ammoniac-zout uitmaakt. Doch ftaat inmiddels te letten dat dit weezendlyk waterzout van het ammoniac- en alle andere middenzouten onderfcheiden is: om dat het zuurzout des waters van alle andere zuurzouten verfchilc; ten anderen, om dat hec ammoniaczouc door de krachc des vuurs noch veranderd, noch gefcheiden kan worden: daar in 'c tegenF 5 deel  $o A. SCHRAGE deel hec ammoniac- weezendlyk waterzout door hec vuur verdeeld, en hec vluchtige loogzouc van hec zuurzouc gefcheiden wordt. Want zo men dit natuurlyk waterzout met een fterk vuur overhaalt, zal enkel het vlugge loogzout zonder het minfte zuurzout opgeheven worden. Na de overhaaling vindt men op den grond van het vat een droog, wit, vast zuurzout van zyn loogzouc gefcheiden , zynde hec andere beginzel van hec ammoniac- weezendlyk waterzout. In dit zuurzout merkt men op, volgens de proeven van den beroemden Marggraaf, dat het zelve van alle andere zuurzouten zeer onderfcheiden is; dat het droog en zeer vast is, zo dat het door het hevigfte vuur niet opgeheven kan worden; dat het met alle vlugge en vaste loogzouten opbruischt, en zich daarmede tot een middenzouc verëenigt; dac hec, gelyk alle andere zuuren, de opflurpende aarden ontbindt; dat het fmeltbaar is , door de fmelting coc een wicten klomp loopt, en na de fmelting blyft het geene het ce vooren was; dat het in twee of driemaal zo veel wacers ontbonden een Jyvig en doorfchynend vocht maakt; dat het by een brandflofFe gemengd, door een fterk vuur in weerwil zyner vastheid kan opgeheven worden, en den Phosphorus maakt; en dat het, met vlug loogzout verzadigd, weder het natuurlyke ammoniac-water uitlevert. Ziedaar het geene ons de Schei- en Natuur- kun-  BESCHOUWING van het WATER, gi kundigen van het menschlyke waterzout hebben medegedeeld. Laat ik hier myne gedachten by* voegen. Het is zeker dat de ingenomene fpys en drank voor een gedeelte uit min en meer zuure, loogzoute, en onzydige zouten beftaan: dezen in de eerfte en tvvede wegen te zamen vermengd en verzadigd, maaken een middenzout uit, daar-in het loogzout de overhand heefc, en eea^ foorc van ammoniac-zout maakt. Deze overmaat van loogzout worde door de natuurlyke warmte des ligchaams geboren; even gelyk dat door hec fterke vuur in de fcheikundige proeve word voortgebragt: doch in zulk eene mindere hoeveelheid als de graad der natuurlyke warmte door de konftige hitte in evenredigheid overtroffen worde. Van daar dac hec wacer mee de zuuren niec opbruischc, dac in heete ziekeen door de vermeerderde hitte meer loogzouc gevonden worde, en dac alle dierlyke vochcen zo vaak en zo zeer coc eene loogzouce rocting geneigd zyn. Ir. de voorvérhaalde icheikundjge proeve hebben wy tevens gezien, dat in het water ook eenige olie gevonden wordt; die door de overhaaling met een hevig vuur ftinkend en aangebrand wordt. In het water zelf is zy een verdund vet, enkel, eenflachtig , en van alle anderen onderfcheiden. Deze olie, zeggen eenige Geneeskundigen, maakt de eigenlyke kleuren des waters, en naar haare inweezende hoeveelheid , en naar de bymenging der  P2 A. SCHRAGE der zouten, aarddeelen, enz. Immers is het water der pisfe kleurloos, en deszelfs zout- en aarddee' len zyn wit en blank. Ook fchryfc men de reuk des waters aan deze olie toe ; doch men heeft reden te denken dat de riekende waterwaasfem door de vermenging dezer olie met een weinig vlug loogzout ontftaat: want warme olie of vet, van welk eenen aard het zy, geeft geene pisreuk op; 't en zy men ze met een weinig vlug loogzout menge. Nog vinden wy in het water een weinig aarde, die door het vuur van alle olie gefcheiden, en van alle zouten uitgeloogd, vast, fmaak- en reukloos, en onoplosbaar en wit is, en het beginzel van den Steen, van het Graveel, en van het Voeteuvel maakt. Eindelyk vinden wy noch in het water een flymvocht, dat behalven andere inhoudzels deszelfs beftand uitmaakt. Ziedaar de natuur en de beginzels des gezonden menfchen-waters, Proef- en Scheikundig verklaard. Op eene gelyke wyze konde men met t h. willis de zieke wateren door Uitdamping, Overhaaling, Nederploffing, en Rotting beproeven, en derzelver beginzelen met die des gezonden vergelyken; om door dat verfchil den aard, de hoedanigheid en de menigte der zondigende ftoffe te leeren kennen ; maar overmits deze proeven in de Geneesoeffening te omflachtig, te langwylig, te  BESCHOUWING van het WATER. 93 te wanvoeglyk en dikwerf onzeker en nutteloos zyn, moeten wy, met de ouden, liefst het zieke water door middel onzer zintuigen , byzonder door het gezicht, reuk en fmaak beoordeelen. Daar nu het gezonde water de regel , maat en richtfnoer des zieken is, ftaat geene voor die naauwkeurig te kennen. Laaten wy dierhalven zien hoedanig het zich enkel voor onze zintuigen opdoer. Het gezonde menfchen bloedwater is, dat naar evenredigheid van het genuttigde vocht, in eene tamelyke hoeveelheid geloosd, maatig in beftand, verschvleesch-geurig van reuk , citroen geelverwig van kleur , zoutziltig van fmaak, en meteen ligt, blank, gelyk en effen bezinkzel voorzien is (q). Doch deze hoedanigheden des gezonden waters zyn meer en min verfcheiden, en wel naar de volgende bykomende omftanden. Eerftelyk, naar den ouderdom: zo is het water van jonge kinderen dik, melkachtig, en veel mee een opgehoopt bezinkzel; van meerderen in jaa« ren min wit en meer beroerd ; van jongelingen min dik en wit goudgeel; van volwasfenen min goudgeel en meer klaar; van den begonnen ouder- dom (q) Hippocrates in 2 Praïfag. Senr. 28. bepaalt het beste water te zyn, wiens bezinkzel blank, ligt,en ten allen tyde sjelyk is; dat is, gelyk galenus zegt, cvvi%ès »#i «' itclfirctsov, aaneengebonden , en onafgefcheiden. Het ligte wordt hier het scherpe tegengefteld: zo is gelyk, dat altoos in het geheel teffens zamengevoegd zy, en blyve.  91 A. SCHRAGE dom nog klaarder, en in hooge jaaren het klaarst met weinig bezinkzel. Ten anderen, naar de kunne: zo is het water by mannen veelal hooger en leevendiger van kleur dan by vrouwen. In 'c tegendeel is het water by vrouwen veelal dikker, troebeler, ondoorfchynender, en met een onrein, dik, wit en overvloedig bezinkzel voorzien. Ten derden, naar den landaard: zo is in warme landen het water doorgaans hoogkleuriger, leevendiger, en brandiger dan in koude. In drooge landen is het water hooger en glansryker dan in vochtige. In vochtige daarentegen valt het doorgaans flaauwer,. en waterachtig. Ten vierden , naar het jaargety : zo geeft de Lente gemaatigder, meerder en witter water, met veel dik en raauw bezinkzel; de Zomer brandiger en dunner, meteen dun, wit, en effen bezinkzel; de Herfst, weinig, dun en doorfchynend, met een weinig bezinkzel; en de Winter een dun krystal water met veel bezinkzel. Ten vyfden, naar de eigeniiartigheid: zo loost een bloedryke een leevendigkleurig, een flymachtige een lymachtïg, en die van een droog en heet geflel een brandig water. Ten zesden, naar den ftaat: zo loost een waakendeen arbeidende minder, dunner, en leevendiger water, dan een flaapende en werkelooze. Ten zevenden, naar den gemoedsdrift: zo maakt ds  BESCHOUWING van het WATER. 95 de gramfchap en wrevelmoed het water dun, hoogkleurig en brandig, met wcirig dun bezinkzel; de droefheid maakt het dun, fhauw, en waterig; de vrees dun en klaar; doch de blydfcbap en vreedzaamheid maaken het in alle gevallen gemaatigd. Ten laatften, naar het chyl water; dat is naar de hoedanigheid der fpyze, drank ,en geneesmiddelen, die men te vooren gebruikt heeft : zo verwen moeskruiden het water groenachtig; gezouten* vleesch en visch zwartzweemend : zo maakt de faffraan hec water faffraan-kleurig; curcuma en rhabarber troebel - geel, en pyp - casfie donker groen: zo deelen look , asperges, rammenas, wynruit, terpentyn, en andere fterk riekende vruchten en balfems het water hunnen eigenaartigen geur mede. Doch in aanzien der kleuren beweeren anderen, als eygel, dat rhaharber, faffraan, pyp-casfie enz. wel hec drank- en chyl-, maar niec hec bloedwater misverven. Hier ware het nu de plaats redenen van alle deze verfcheidene hoedanigheden des gezonden waters te geeven; maar vermits dit beter in de befchryvingen des zieken waters te pas komt, zal ik zulks hier, om alle wydloopigheid en herhaalingen te vermyden, voorbygaan. DER-  i)6 A, SCHRAGE DERDE AFDEELING. Van de hoedanigheden des zieken waters, D e hoeveelheid, het heiland, de kleur, de reuk, en de inhoudzels der wateren zyn de vyf hoofd-hoedanigheden, die in de Waterfchouwkunde moeten waargenomen worden. Den fmaak en den klank des waters zoude men hierby mogen voegen; doch komen om hun minder gebruik ook minder te pas (V). De hoeveelheid des geloosden waters is, in den gezonden ftaat, altoos met den genooten drank en vochtige fpyze evenredig: doch in eenige ziekte kan zy in beide de uiterften, of door te veel, of door te weinig zondigen. Deze evenredigheid beftaat wyders hierin, dat de waterloozing, in eenen gegeeven tyd juist zo veel minder zy als de hoeveelheid der onzichtbaare doorwaasfeming en de vochten des afgangs en fpeekzel bedraagen. Wy weeten verder by naauwkeurige waarneemingen, dat in onze gewesten de onzichtbaare doorwaasfeming O) De Arabieren, zegt fontanus , willen dat de waters door alle vyf zinnen moeten onderzocht worden; doch zonder veel voordeels: want het onderfcheid genomen uic den klank des waters, van het eene in het andere vat overgettort, is min onderzoeks waardig, en ftrekt den Arts ten wein.gften nut. Het zelve door den fmaak te beproeven is echter m fommige gevallen niet gantsch onnut.  BESCHOUWING van het WATER. 97 lrring tot de warerloozing is als 4 tot 3: dat van 93 oneen fpys en drank, 49 oneen vochrs door de doorwaasfeming, 36 oneen door de waterloozing en 8 oneen door den ftoelgang worden geloosd. In warmere en koude gewesten is deze evenredigheid grooter en kleiner: zo is in Italië de doorwaasfeming tot de waterloozing als 5 tot 3 en daarentegen in Engeland als 3 tot 4. Het beftand des waters is of gemaatigd, of te dun, ofte dik. Het gemaatigde is het gezonde , dat uit jj deelen klaar water, en overigens uit zouten olie , aarde en een weinig lymvocht beftaat. Het dunne is tweevoudig; dun geloosd, met dun te blyven, en dun geloosd met te verdikken; beide zonder genoegzaame lymvocht voorzien. Het dikke is mede dik geloosd met dik te blyven, of dik geloosd met te verdunnen; beidé gevallen of door een overmaat van lymvocht, of door te veele inhoudzels veroorzaakt. De kleuren des zieken waters verfchillefl, volgens de Helling van wilichius, met die des gezonden , of door gebrek, als wit en bleek; of door afwyking, als ros en geel; of by overmaat, als rood èn Zwart. Deze zes hoofdkleuren hebben, zegt hy, wederom hunne onderhoorige foorten; zo als volgt. XI. deel. G Bleek  9» A. SCHRAGE Bleek en wit water is: Krystalblank . . Crystallinus. Sneeuwhelder . Niveus. Waterblank . . Aquofus. Melkwit . . Lactius. Hoornwit . . TKxuxot. Kameelhair wit . 'X.otfairot. Geel en ros water is: Stroogeel . . Subfpiceus, Subpallidus. Galgeel . . . Spiceus, Pallidus, Pakaris. Rosgeelachtig . Subrufus, Subfuhus, Subaureas. Rosgeel . . . Rufus, Fulvus, Aureus. Rood en zwart water is: Blondgeel . . Subflavus, Subcroceus. Saffraangeel . . Flavus, Croceus. %**Qas. Roodgeel . . Subrubeus. Rubeus* Qtmiut. Brambezierood . Rubeus. 'tfrfot. Wynrood . . Vineus. qivqkSv. Krieken rood . Pasfeus. Waterblaauw . Venetus. Cceruleus. Preygroen . . Firidis. Porraceus. x\<*fw. Olyfgroen . . Oleaceus, Zwartblaauw . Lividus. Lucidus. Zwart . . . Niger, piActr. Uit deze volgorde ziet men dat de Ouden de kleuren des waters van het eene uiterite, het wit, tot  BESCHOUWING van het WATER. 99 foc hec andere, hec zware, door alle mooglyke tusfchenkleuren indeelden. Edoch die is de orde der Natuure niec; en die zal ik moeten bewyzen. Toen ik over die onderwerp der zo verfcheidene wacerkleuren myne bedenkingen vormde, om die, ware hec mooglyk , niet naar eene willekeurige ftelling, maar van de wetten der natuure af te leiden; vroeg ik my zeiven, waarom de vochten in de dierlyke huishouding niet by graaden van verdonkering van het wit tot het geel, van het geel tot hec roodkleurige enz. overgingen ? Immers is de chyl in de eerfte bereiding der Maage wickleorig; dezelve wordt door eene tweede bereiding in de bloedvaten rood , en door eene derde in de Lever geel, en fomwylen groen geel. De volgorde der kleuren van de dierlyke vochten is dan ongetwyfeld naar hunne meerdere bereiding van wit tot rood, van rood toe geel ^ van geel tot groen, enz. En ziedaar eene gelyke opvolging van kleuren, zo als de onfterflyke newton beweezen heefc uit eene ligt witte zonneftraal geboren te worden. Maar laat ik dit nader befchouwen, en alles op de verfcheidene kleuren des menfchen-waters toepasfelyk maaken. Wanneer men eene zonneftraal door een Prisma, in een donker vertrek, op een wit voorwerp laac vallen, worde zy en met den ingang en met den uitgang van het glas, van haare anders loodiyne G 2 nch-  ïoo A. SCHRAGE richting weg gebroken, verbreedt zich naar maate eens verderen afftands , en tekent het voorwerp met zeven onderfcheidene kleuren. Deze zyn, rood , goudgeel, zwavelgeel, groen , blaauw , purper en violet; en volgen elkander in gemelde orde, van de mindere tot de meerdere ftraalbreeking gerekend. Verëenigt men deze kleuren door middel van een brandglas , dan verkrygt men het witte zonnelicht weder. Waaruit men verder befluit, dat een witte zonneftraal uit even zo veele gekleurde ftraalen beftaat, en dat een ligchaam wis ichynt, wanneer het alle die ftraalen te zamen te rug kaatst. Zo men wyders een ligchaam , van welk eene kleur het zy, van de eene in de andere kleurftraal laat overgaan , zal het alle derzelves kleuren aanneemen; en dus in eene roode ftraal rood, en in eene geele geel fchynen. Doch onverminderd het alle lichtkleuren ontvangt, zal echter een rood ligchaam de roode, een.geel de geele, en dus een voorwerp van zekere kleur de ftraalen van een zelfde kleur veel fterker en leevendiger dan andere kleuren te rug kaatfèn. Hieruit volgt dat 'er in een zichtbaar voorwerp iet voor handen moet zyn, welk veroorzaakt dat het eer deze dan geene kleurftraal te rug werpt. Laaten wy dit met de Natuurkundigen een weinig nader befchouwen. De oppervlakte aller zichtbaare ligchaamen beftaat uit doorzichtige deelen: dit leeren ons ver- fchei-  BESCHOUWING van het WATER. 101 fcheidene proeven. Daar nu hec licht in doorzichtige ligchaamen gebroken, en door de draalbreeking in kleuren overgaat , zo moeten op de oppervlakte eens ligchaams insgelyks kleuren ontdaan. Maar aangemerkt een dun fchyfje (waarmede de deeltjes eener oppervlakte het meeste overeendemmen) naar zyn verfchillende dikte, eene verfchillende kleur te rug kaatst, zo moet een zeer dik fchyfje van de oppervlakte eens ligchaams de roode, en een zeer dun , de violette ftraalen te rugge werpen ; en dit wordt door proeven met zeepbollen en voorvverpglazen genomen , beweezen (s). Laat ik nu deze Natuurleer tot de bereiding der voedende en der uittewerpene diervochcen overbrengen. De genootene fpys en drank, uit een mengzel van allerleie kleurftoffe beftaande, krygt in de eerde bereiding in de maag eene graauw witte gedaante : even als een rood, geel, groen, blaauw en violet poeder, met malkanderen vermengd, op zekeren afftand befchouwd, dezelfde wicachcige kleur heefc Deze graauw wicce chyl, van zyne groffte deelen gezuiverd, en verders in de bloedvacen overgebragc, ondergaac eene meerdere , of tweede bereiding; en door de wryving der chyldeeltjes op eikanderen, en door die van de wanden der bloedvaten op dezelven ; en door den tus- (*) Zie newton's Optica en kruger's Naturlehre.  tffti A. SCHRAGE tusfchenkomsc der vuurdeelen, die de dierlyke warmte van 96 uitmaaken. De chylftohe dus drievoudiger wyze verdund, verfynd, ontbonden, worden de eerfte witte lichtftraalen van de oppervlakten haarer deeltjes in den eerften graad gebroken, en -de witte chyl gaat tot eene roode bloedkleur over. De bloeddeeltjes al verder, door eene aanhoudende gelykfoortige bereiding verfynd en ontbonden , ondergaan eene tweede opvolgende ftraalbreeking, en hec roode bloed vergeelt. Van daar de goudgeele gal , de geelkleurige bloedkorst , in hee*e ziekten, de citroenkleurige Pis, zweet, enz. Zo wordt door eene al verdere of langwyliger of heviger bereiding het goudgeele diervocht in zwavelgeel , het zwavelgede in groen , het groene in blaauw enz. verwandeld. Doch hier ftaat te letten, dat, gelyk de chyl, door de verzameling van alle kleuren , wit fchynt, en gevolglyk uit meer en min grovere en fynere deelen beftaat, het bloed en al zyn afkleinzcls en uitWerpzels insgelyks veelflachtige deeltjes, en overzulks verfcheidene en gemengde kleuren, inhouden. Dit blykt ten klaarden in 't bloed, en voornaame'lyk in het water, zo als nader zal blyken. Nu is de vraag, hoedanig de kleur des gezonden waters moet zyn ? of, het geene hetzelfde is, l«l hoeverre de bereiding der genootene voedzelen •plaats heeft, om door de Nieren afgekleinsd, en uifgedjeeven te worden? Ik antwoord, op de helf-  BESCHOUWING van het WATER. 103 helfte aller mooglyke bereidingen: de gezondheid beftaat in 't midden ; alle ziekten zondigen door beide de uiterften. Zie hier het bewys. Zo wy de agt opgemelde verfchillende kleuren in drie honderd en zestig graaden verdeelen, beftaat het wit 40, het rood 40, het goudgeel 30, het zwavelgeel 55, het groen 50, het blaauw 50, het purper 35 , en het violet 60 dier graaden. Het midden of 180 graaden dezer kleurruimte valt, boven het zwavelgeel, 15 graaden in 't groen : dat is, het ligtgeel is met bykans een vierde van het groen vermengd; en juist die graad der draal" breeking maakt de Citroenkleur des gezonden waters: zo hebben wy hec hier vooren bepaald, zo leert het ons de oudheid, en zo ftemt noch de huidige ondervinding (*)• Hieruit volgt wyders dat wit, rood, goud- en ongroen ligtgeel water, door te weinig bereiding, en daar en tegen groen, blaauw, purper, en violetkleurig water, door te veel bereiding, zondigt. Zwart, eene derving aller kleuren , is gevolglyk eer het kenmerk der verderving en des doods dao , dat der ziekten. Wy- (0 Dus was, naar de Helling der Ouden, het resgeel, by de Grieken irvffis, vuurgeel, en by actüarius eoudeeel water genaamd, de aanwyzer eener gemaatigde en juiste kooking, enteffens die ftaat des waters, naar welken haar gebrek, afwyking, en overmaat behoorden beoordeeld te worden. G4  io4 A. SCHRAGE Wyders neemc men waar, dac altoos zeker be* fland des waters mee zekere byzondere kleuren gepaard gaat ; en weder met anderen nooit. Zo ziet men nimmer een dun beftand met eene groene , blaauwe , paerfe of violette kleur , en in »c tegendeel nooic een dik befhmd mee een galöf fafTraangeel water vereenigd. Een middenmaatig beftajid vindt men niet dan in rood en geelachtig water. Een dun beftand gaat fomwylen met een blank, wit- of melkachtige kleur gepaard: doch vindt men dezelve kleuren ook met een dik beftand. Voorts vindt men het dunne belland meer eigen aan ligt- en donkergeele wateren: gelyk het dikke beftand veelal met donker roode, groene, blaauwe en paerfe wateren gepaard gaat. Dit alles heeft zynen toereikenden grond ; en kan uit de leering der meer en mindere bereiding der diervochten, hiervooren verklaard, gemaklyk afgeleid worden, zo dra men aanmerkt, dat, naar maate •der voortduurendc bereiding , ook meer flymvociit uit de klieren der bloed- en waterloozende vaten geloosd wordt, dat het grootfte deel van het belland des waters uitmaakt, als mede dat de niervaten , door eene vermeerderde warmte verwyderd, gropvere deelen, die het beftand des waters verdikken, door Jaaten: daar zy ip tegendeel doop koude of kramp ingekrompen, flechts de fynfte of -varerdeelep afkleipzen; doch hier van nader. Eindelyk heeft men omtrent de kleuren des wa. ters  BESCHOUWING van het WATER. Ï05 cers nog aantemerken, dac geenen derzelven enkel en zuiver beftaan, maar celkens min en meer mee eikanderen vermengd, van de eene grens coc de andere byna onmerkzaam overgaan. De Nacuur fchrydc niec van hec eene uicerfte tot de andere;maar doorwandelc alle middenwegen. Zo heefc men roodwit, witrood, witgeel, geelwit, roodgeel , geelrood enz., en, mag ik hec zeggen, duizend verfchillende foorten van waterkleuren, naar maate der verfchillende kleurdeelen, waaruit dezelven beftaan; en die wy door onze konftige nederduitfche woord'koppelingen beter kunnen uitdruk» ken dan de Ouden door hunne leenfpraakige bepaamingen. Tot dusverre van de verfchillende kleuren der wateren. Laaten wy nu hunnen reuk befchouwen» Door den reuk en ook door den fmaak kunnen wy over den aart en de hoeveelheid der fcheikundige fcherpheden, die in het water onthouden worden, oordeelen ; en dezelve in even zo veele hoofdfoon. ten, als die der kleuren, indeelen; naamlyk in reukloos, zuurzil tig, pekelzoutig, ammoniac-fcherp, middenloogzoutig , loogfeherp , loogftinkend en roerig. Hier is het ammoniac-fcherp, mee een weinig vlug middenloogzouc vermengd, de vereischte middenreuk des gezonden waters ; waar tegen de eersrgenoemden by gebrek, en de laatften by overmaat zo van zoute als oliedeelen zondigen. Eindelyk komen hier nog de Inhoudzels des G 5 wa-  106 A. SCHRAGE waters in aanmerking. Deze is men gewoon in drie foorten, naar de plaats des waterglas, te onderfcheiden. In het opperdeel heeft men fomtyds opdryfzels, K$iKn ; als, fchuim, blaasjes: naar de plaats, of de gantfche oppervlakte bezettende, of een kroon vormende, of naar het midden hellende: naar de bezetting, of ongefcheiden, of verfpreid: en naar de kleur; als eenkleurig, blank, wit of geel, enz. In het middendeel heeft men fomwylen Inhangzels, i**iufi![*»rct genoemd; als wolkjes, glas» fmet, enz. In het onderdeel heeft men de Grondbezinkzels , iitiiants. Deze zyn, naar de hoeveelheid, of weinig, of maatig, of veel: naar het beftand of dun, of maatig , of dik : naar de kleur of bleek, of blank, of wit, of rood, of geel, of groen, of blaauw, of purper, of violet, of zwart; een- of veelkleurig: naar de ftofgeftalte; of olieof zemel- of meel- of korrelachtig, enz. naar de vereeniging der kleur met het beftand; als hoog rood in dik , en hoog blaauw in foorrgelyk water: en naar de bezonkene ftofte; als brokjes, hairen, draaden, vlokjes, zandkorrels, fchubben, vezels, wurmen, bloed, zaad, etter enz. alsmede geen grondbezinkzel. VIER-  BESCHOUWING van het WATER. 107- VIERDE AFDEELING. Fan de Oorzaaken der hoeveelheid en het beftand des zieken waters. 13e algemeene hoedanigheden der zieke wateren hier vooren befchouwd, eischt de orde thans hunne zo verfchoovene als naaste oorzaaken op te fpooren; ten einde door dien de zekere kenmerken en voortekenen in kort- en langwylige ziekten redenmaatig afceleiden. Sanctorius, keil, de gorter en anderen , die over de onzichtbaare doorwaasfeming gefc'hreeven hebben, tekenen aan dat de hoeveelheid des geloosden waters, in den gezonden ftaat, geduurende één etmaal, van 30 tot 40 oneen, doch 's winters meer, en 's zomers minder, bedraagt. Wyders rekent sanctorius de hoeveelheid des waters die 's nachts geloosd wordt , op 16 oneen; die de gorter maar op 12 oneen fielt: welk verfchil in hoeveelheid van het verfchil der Juchtftreeken van Italië en Nederlanden is afteneemen Naar deze maat , zondigt de hoeveelheid des waters in beide de uiterften, door te veel of tc weinig; en wel om verfcheidene oorzaaken. 'Er wordt (V) S. sanctorius, Med. Static. Aph, 59. j. de gorter de Perfpir. infens. C. 16. §. 4.  io8 A. SCHRAGE wordt te veel water geteeld, om dat men te veel waterachtigen drank gedronken heeft; dat niet alleen het bloed verdunt, maar teffens de nierfcheivaten verflapt, verwydert, en den doorloop bevordert. Het zelfde heefc ook plaats wanneer één of meer der andere uitlooswegen verflopt zyn: gelyk de onzichtbaare doorwaasfeming en afgang. Hierom zegt hippocrates, dat, 's nachts veel te wateren weinige ontlasting betekent (V). Alles wac wyders de vochten verdunc, is vermogend de wacerloozing te vermeerderen; als zyn, verfcheidene ontlast-, zweet- en zeep-middelen; voornamelyk de pisdryvende en nierprikkelende middelen ; als, de verkouding des bovenlyfs, de natuurlyke balfems, Terpentyn, Asperges, Venkel, Saffraan, Pypcasfie, Rhabarber, Nocenmuscaac, Gene verbeziën enz., wyders oncbindende vasce en vlugge loogzouten , nevens de bloedelooze diertjes; als Mieren, Krekels, Byen, Pisfebedden, Spaanfche vliegen enz. C» In een omgekeerd geval, kunnen dikke, caaije en verflymde vochcen insgelyks oorzaak eener overmaacige loozing des waters zyn, overmits zy zich mee nieuwe aangevoerde wacerdeelen niec kunnende vermengen en verëenigen, dezelven ftraks, als in drankwacer, door de niervaten afkleinzen. In heece ziekten , als het zydewee , long- en hers- O") Aphor. 83. Sect. IV. (w) Zie baglivius, in Tract. de Veftcant.  BESCHOUWING van het WATER. 100 hersfen-ontfteeking, heete koortfen enz. kunnen de diervochten tot de laatfte bereidingen gebragt, welke fommigen de gefmolte ziekftof noemen, door de fynheid hunner deelen, ook eene overmaatige water-ontlasting veroorzaaken, die met het verminderen van de hevigheid der ziekte, den lyder ten nutte gedyt. Behalven de hoeveelheid, de hoedanigheid, en de aandrift der vochten, kunnen ook de gebreken der Nieren oorzaak eener overmaatige pis-ontlastinge zyn. Zo is de verwyding van derzelver fcheivaten, 't zy door het warme waterbad; 't zy door het aanhoudend gebruik van veel waterdrank, als KofFy, Thee; 't zy door een zenuwvloed , motus oscillatorius, zoals men in fommige zenuwziekten en ziellydingen waarneemt. Eindelyk heeft men nog opgemerkt dat een rustend nachtverblyf in een vochtige lucht meer dan gewoonlyk doet wateren : waarfchynlyk om dat zulk een luchtvocht, door de opflurp - buisjes der huid opgenomen, naar de Nieren gevoerd wordt. Dit blykt in kinderen, die in een vochtig oord flaapende vaak hunne rustftede ontreinigen; daar zy zulks, in eene droogere plaats overgebragt, gewoonlyk nalaaten. Byna alle tegengeftelde oorzaaken hebben plaats in het loozen van te weinig waters: gelyk de ontbeering van genoegzaamen drank en vochtige fpyzen; eene vermeerderde loozing der andere uitloos- we-  na A. SCHRAGE wegen ; als de onzichtbaare doorwaasfeming, hec «weet, de afgang, hec braaken enz. wanneer de dierlyke vochten , door welke oorzaak ook , verdikt en verflymd zyn. De kramp, hec cegengeftelde van de verlamming, is ook meermaalen oorzaak dac de Nierfcheivacen verengd, ja roegeneepen worden, waardoor ge-» volglyk eene verminderde loozing, ja zelfs eene gantfche opftopping des waters ontltaat. Alles wac wyders hec vermogen heefc de Nieren te verharden, te verftoppen , te prikkelen, te nypen ; als knoestverhardingen , fteen , graveel , flym, ingenomene Spaanfche vliegen, pisfebedden , ongewoone bieren, verfchaalde melk enz. kan oorzaak eener verminderde of opgeflopte waterloozing zyn. Die heefc ook plaacs in alle overige wacerwegen, als Waterleiders, Pisblaas enz. De verflapping der vaste deelen , en de op. hooping der vochten in het ligchaam,kunnen mede oorzaken eener te geringe loozinge des waters zyn; zo als blykt in flap vezelige, verlamde, teeringzuchtige , kwaadzappige en waterzuchtige lyders. Eindelyk is de vermeerdering der overige ontlast, wegen, als, de onzichtbaare doorwaasfeming, ds afgang, het braaken enz. veelal oorzaak dat°men min dan naar gewoonte water looze. Hierom zegt sanctorius „ wanneer de kniën warm bewaard „ worden, lyden de beenen geene koude, meri „ flaapt  BESCHOUWING van het WATER, ui „ flaapt 's nachts wel, men doorwaasfemt meer, „ men watert minder (V)"» en °P eene andere plaats zegt hy: „ dat, het braaken beide de door„ waasfeming en het waterloozen afwendt fjy) ". Al het welke de daaglykfche ondervinding een ieder bewaarheid. Het beftand des zieken waters is , even gelyk deszelfs hoeveelheid, in beide de uiterften zondig; of om dat het te dik is, en in het overgieten een dompig geluid geeft; of om dat het te dun is, en in het overftorten helder klinkt. De oorzaaken van het te dikke water zyn zeer verfcheiden: want wanneer het ligchaam door hitte , door zwaaren arbeid, door veel zweetens min of meer uitgedroogd wordt, zal het water naar maate dikker en teffens donkerkleuriger zyn: in zulk een geval is het gemis van genoegzaam vocht alleen oorzaak des te dikken waters. Wanneer alle ligchaamsvochten verflymd zyn, en het bloed gevolglyk te lymig is; 't zy zulks door taaije onverteerde fpyze, of door het affchraapen der natuurlyke flym, in Nieren, Pisleiders of Blaas onthouden, te wege gebragt wordt, kan het niet af of ook het geloosde water, het af kleinzel des bloeds, moet mede naar evenredigheid lymig, en gevolglyk dikker dan natuurlyk zyn. Alle ziekeftof, die door afgaande of aanhoudende) Medic. Static. Aphor. 91. (V) Idem. Aphor 8p. feslnha 1 l--2«i »u ;& ,v./,'.Vv. Mtm t\% . a t„. - jq< .j  U2 A. SCHRAGE dende kcortfen bereid , verdund en gefmolten word:, kan wyders het water verdikken ; zo als zulks uit deszelfs grondbezinkzelen blykt. Dit zelfde heefc ook plaats, wanneer in eenige ziekte eene bedorvene, rottige , of etterachtige , of verbrande, of raauwe, of fcheurbuikige of zogenaamde zwartgallige doffe met het water geloosd wordt: welker onderfcheiden aanweezen de onderfcheidene ziekte nevens haaren dand en verloop aanduidt; waar van hier na nader. Eindelyk geeven alle fcherpe, heete, brandende koortfen, nevens alle ontdeekingziekten , in derzelver loop een dik hoogkleurig water; deels uit hoofde de Nierfcheivaten , door de hitte verwyderd, dikker bloedafkleinzel door laaten ; deels, om dat het bloed zelf, door zyn verfnelden omloop , met meer oliedeelen bezwangerd is; gelyk uit de Proeven door my op zodanig koortsbloed genomen ten klaarden blykt. i Tot dus verre van de verfcheidene oorzaaken des te dikken waters ; laaten wy nu verder de oorfprongen des te dunnen befchouwen. De Ouden noemden het te dunne water raauw of ongekookt. Gekookt water noemden zy dat geene waarin alle verëischte pisdeelen (hier vooren befchreeven) onderling met eikanderen vermengd en verëenigd waren (z). Die laatde bewerkt (z) Hippocrates noemt het beste gekookte of ziektebeoordeelead water, urina critica, dat het beste bezinkzel heeft,  BESCHOUWING van hst WATER. 113 werkt de alvermogende Natuur door middel" der dierlyke warmte. Hierom zegt actüarius, de te dunne wateren toonen aan dat de natuurlyke warmte des lyders geweeken is, of om dat zy door eene magtige koude overwonnen wordt , of om dat eene vreemde en bedervende warmte, by zekere gelegenheid voorgaande, de plaats der natuurlyke warmte bekleed, zodanig dat deze laatfte verduisterden in haare werking gehinderd wordt (V). Gedeeltelyk behooren wy deze leerftelling by te vallen. Immers zien wy dat in koude gewesten, in den winter, in oude lieden, en in verfcheide koude ziekten het dunfte water geloosd wordt. De koude krimpt alle ligchaamen in; dit leeren ons natuurkundige proeven, gevolglyk ook de Nieren, zodra deze verkouden en haare fcheivaten verengd worden, laaten zy niet dan de fynfte en dunfte bloeddeeltjes door. Behalven dien, *is in koude geitellen de omloop des bloeds min fnel, de aandrang des bloeds naar de Nieren min fterk; haare vaten worden des te minder uitgezet , en laaten geenen doortogt dan voor de, water- en dunfte bloeddeelen over. heeft, en geduurende het verloop der gantfche ziekte tot de fcheiding toe, wit, ligt en gelyk blyft. IIj|>! xpUtuv. ègov is otpijoi tï»»', ara* l*^e« Aei/« 7Ct ItV %$ÓvC't tali'iY.flUl) To' VQ<ÏY<{tCt. (V) Actüarius , de Unn. de Canf. tlrin. L. I. C. 14. XI. DB EL. H  £fi$ A. SCHRAGE AT wat dan het vermogen bezit de Nierfchei vaten té verengen', kan oorzaak zyn dat men te dun water looze. Hier toe behoort voornameiyk de kramp, gelyk die men in den eerfien aanval veeier koortien door eene koude huivering ontwaart. Deze is immer met eene verborgene hitte verzeld, en wordt 'er zelfs uit geboren. Veelligt heeft actüarius dit toeval door zyne bovengemelde vreemde warmre bedoeld. Doch hoofdzaaklyk is eene te dunne water- affcheiding haare i oorzaak aan te dun en waterig bloed verfchuldigd ; dat weder zynen oorfprong heeft of uit de flapheid, zwakheid en werkloosheid eer bloedvaten en andere vaste ligchaamsdeelen, of uit gebrek van natuurlyke warmte, of uic hec gebruik van te veel waterdranken, enz. Al hec zelve heefc ook plaats, wanneer het bloed, te vettig of te lymig, niet ligt toelaat dat zich raau\ve waterdeelen 'er mede vermengen, maar dezelve meerendeels onverbonden door de Nierfcheivaten laat glippen; of wanneer eene bloedfchifting voor handen is; gelyk in den aanvang van kwaadaardige , rottige en Pestkoortfen plaats heeft. Hier wordt door de gisting het water van de oliedeelen des bloeds gefcheiden , en yoornaamlyk door de waterwegen geloosd. Van daar de dunne en bleeke pis in den beginne dier ziekten, die mee haaren aanwas allengskens verdikt, roodkleuriger, ja fomwylen zwartachtig wordt. Ein-  BESCHOUWING van het WATER. 115 Eindelyk is de verftopping der andere fyne uitloosbuizen , als de kwylklieren , en voornaamlyk de zweetgaatjes, die coc de onzichtbaare doorwaasfeming dienen , oorzaak dat de anders daardoor ontlaste fyne waterdeeltjes in 'c bloed te rug gehouden worden , die gevolglyk genoodzaakt zyn zich by vervanging door de Nieren te ontlasten. Wyders heeft men opgemerkt dat vaak dun water, of ftraks na deszelfs loozing, of een wyl tyds daarna, dik en troebel wordt. Van waar dit verfchynzel ? Zeker is de {toffe die deze verdikking veroorzaakt mede geloosd, naardien zy van buiten niet aangebragc wordt. Het eenigfle bykoroende is hier de verkouding, of het gemis der vuurdeelen, waarmede het water geloosd wordt: gevolglyk kan dit alleen de oorzaak dier verdikking en troebeling zyn. Dit blykt te meer, om dat. zulk een verdikt water, door het weder op het vuur of in heet water te verwarmen, telkens zyne verloorene klaarheid en dunheid herkrygt. Ziedaar de proeve van rhazes, om te onderzoeken of het water dun of troebel geloosd zy. Want dun geloosd en troebel geworden water , zegt hy , heefc geen doorfchynzel, is wit, en als zamengeronnen vet, wordt,op het vuur gezet, wederom klaar,en werpc eenige blaasjes naar de oppervlakte Deze verdikking en troebeling door de koude, en (i) Rhabes 23. de Urinis. H a  116 A. SCHRAGE en wederom een zelve verdunning en verheldering door de vuurdeelen veroorzaakt, kan men te gemakkelyker begrypen, zo men aanmerkt, dat alle ligchaamen in hunne minfie deelen doorzichtbaar zyn (c), en dat twee doorfchynende vochten zamen vermengd, ondoorfchynend worden ; gelyk , by voorbeeld, de vermenging van water met olie of met terpentyn ons ten klaarden bewyst. Daar nu het menschlyke water, op eenen gelyken aard uit, onder anderen, water-,olie- en flymdeelen beftaat, zo als hier vooren is aangetoond, worden dezelve door tusfchenkomst der vuurdeelen als van eikanderen gefcheiden, en fchynen dun en doorzichtig : daar zy zich in het tegendeel door het ontbeeren van de fcheiftolfe des vuurs wederom met eikanderen verëenigen , en dik en troebel fchynen. Te recht dan zagen de Ouden zulk een troebel geworden water voor beter dan het dun blyvende aan. Zy achtten het een beginzel der kooking te zyn, welk teffens aanduidde dat 'er langer tyd en fterker vermogen tot de volkomene kooking noodig waare. Immers bewyst het dat 'er reeds meer dan eene genoegzaame hoeveelheid van verëischte waterdeelen aanweezend , en een toereikende graad van dierlyke warmte voor handen is : zo als (O 's Gravesande. Phyf. Elem.Mathcm. L.F. C. 19. Nullum datur corpus,cujus parces minima; non fint pellucidss.  BESCHOUWING van het WATER. 117 als uit het voorvermelde ligt is af te neemen. Maar het is aanmerkelyk, dat, in een tegengefteld geval, dik geloosd water by verwyling fomtyds in beftand verdund wordt. Dit gefchiedt , naar myne bevinding, of, door dat het eerst geloosde water met veele aarddeelen bezwangerd is, die het dik en troebel maaken , doch die door hunne foortelyke zwaarte doorzakken , een aanmerkelyk grond-bezinkzel vormen, en dus het bovenfte water in het urinaal verdunnen en verklaaren; of door dat de water-, olie- en flymdcelen, flaauw met eikanderen vereenigd , by verwyling door het gemis der voortdryvende kracht des vuurs in fchifcing geraaken : het welk de fmelting der vochten aanduidt, en immer een ongunftig voorteken is. Doch hier van nader. VYFDE AFDEELING. Van de oorzaaken der kleuren, reuk en fmaak des zieken waters. Om de waare oorzaaken van de verfchillende kleuren der zieke wateren te kennen, is het myns erachtens hoogst noodzaakelyk de zaak een weinig hooger op te haaien. Daar nu beweezen is dat het water een afkleinzel des bloeds zy, komt hier het laatfte eerst in aanmerking. Veele Phyfiologisten vermeincn dat het bloed H 3 zy-  n8 A. SCHRAGE zyne roodkleurigheid aan de vermenging van zyne olie- en loogzoute deelen verfchuldigd zy: aangemerkt Scheikundige proeven aangetoond hebben, dat in het bloed beide olie en loogzout aanweezend zyn. Olie en loogzout nu met eikanderen vermengd, brengen eene roode bloedkleur voort: want zo men wyngeest op wynfteen-zout laat trekken, dan bekomt men een bloedrood aftrekzei; en zo men gefmolten zwavel met wynfteen-zout vermengt, verkrygc men eene masfa die men den Hepar Sulphuris noemt; en hier uit beflooten zy m onaanneemelyk dat ook het bloed door eene gelykaartige vermenging roodkleurig moest zyn. Edoch het is nog niet beweezen, dat in den natuurlyken ftaat des bloeds een weezendlyk loogzout gevonden wordt : eer is 'er een eigenaartig Ammoniac-zout voor handen, dat inde Scheikundige proeven, alleen door de kracht des vuurs, tot een loogzout verheven wordt: en genomen al dat 'er eenig loogzout in het bloed aanweezend waare, zeker zonde dit zo luttel zyn , als de graad van het fcheivuur den graad der dierlyke warmte overtreft; en dan nog wordt dat loogzout , uit den aard'vluchtig, door de huiden piswegen by aanhoudendheid min en meer van het bloed gefcheiden en uitgeloosd. Deze en meer andere bedenkingen doen dit gevoelen wraaken. Hierom zyn weder eenigen, gelyk de beroemde haller, op de gedachten geval-  BESCHOUWING van het WATER. 119 vallen dat de roodheid des bloeds, door yzerdeeltjes ontftondt, die men door middel eens.zeilfteens uit den dooden kop des bloeds.kan trekken. Doch zo men hier tegen in overweeging neemt, d.at zo gering eene hoeveelheid yzerdeehjes niet volftaan kan om de gantfche masfa des bloeds te verwen, en dat het ontbonden, eer ros bruin dan bloedrood verft, zo zal men dit gevoelen zo min als het voorgaande kunnen omhelzen: te meer, daar ■in de gal, in hec water, dezelfde zoute en yzerdeelen. als in het bloed, fchoon in onderfcheidene maate, gevonden worden, blyfc immer de. vraag, waarom dit vocht eer rood., en dac goudgeel en groengeel gekleurd zy? 'Ër moec gevolglyk eene andere reden voorhanden zyn, waarom hec bloed eer rood dan anderskleurig zy: en die kan niec dan door de tweede bereiding, die de eerfte bereiding des chyls is, te wege gebragt worden3 gelyk wy reeds hier vooren over de hoedanigheid des gezonden waters beweezen hebben (i), toen wy de verfchillende kleuren der diervochten van de verfchillende/»raal- . bree- O/) Ik zeg met voordacht bereiding, S'otcmm, en geen*in«kookme, w«r<"? > zo als de Ouden ; overmits noch S de chyl-, noch in de bloed- noch in piswordin- c,ne eteenlvke kooking plaats heeft. Deze bereiding .der. dierly fe voch en gefchiedt in de daartoe gefchikce vaten , met eenen graad van {helheid in beweeging, evenredig met dien der warmte , die naauwlyks het derde deel van dien der waterkooking evenaart. H 4  §£6 "A. SCHRAGE breekingen der lichtftraalen, en deeze laatften van de verfchillende bereidingen der vloeibaare deelen , afleidden. Doch hier ftaat te letten, dat gelyk de chyl uit alle kleurdeelen beftaat, het bloed insgelyks veelflachtig van kleurdeelen moet zyn. Dit leeren beide de reden en de ondervinding. Want zo de eigenljke witte deelen des chyls door eene opvolgende bereid'ng rood of bloedkleurig worden, moeten deszelfs roode deelen door dezelfde bereiding goudgeel, deszelfs goudgeele deelen ligtgeel , en de ligtgeele deelen groen worden. Gevolglyk moet het bloed uit even zo veele verfchillende kleurdeelen beftaan; dat te beproeven is: want zo men het warme bloed, in een daar toegemaakc glas overgiet; zodaniger wyze dat het door zyne uitgebreidheid en verdunning genoegzaam doorzichtig wordt, zal men zo wel witte , goudgeele, ligtgeele , groene als roode bloeddeeltjes zien dry ven: doch de laatften meerder in hoeveelheid, en gloeijender van kleur, verdooven de eerften; van daar de roodheid des bloeds. Laaten wy nu deeze leering op ons onderwerp betrekkelyk maaken. Het menschlyke water, afkleinzel des blqeds, beftaat uit eene gelyke vermenging van verfchillende kleurdeelen als het bloed zelf, voor zo verre de wydte der Nierfcheivaten derzelver doortogt gehengen ; en flechts de meerderheid van zekere kleurdeelen boven alle de anderen, maakt de kleur des waters, zo als het  BESCHOUWING van het WATER. 121 het zich fchyntmr voor loet. Dac dit zo zy, heb ik menigwerf door prooven betoogd; eu wel op de volgende wyze Ik. liet my een langvierkant geplat vb -je vervaardigen van fpiegelglas, zes duim lang, en vier duin breed, wiens binneruimte in de dikte flechts één lyn befloeg. Door de engheid dezer binneruimte, wierdt de kleur des ingehouden waters zeer verlicht, en bykans doorzichtig. Dit vlesje met ziek water gevuld, befchouwde ik naar een donker voorwerp gewend, en de invallende lichtftraalen tekenden de hoeveelheid en de hoedanigheid der verfcheidene kleurdeelen des waters naar genoegen aan. Doch de behandeling van zodanig een proefglas is eerder door de beoefening te leeren, dan dat ik die met woorden zoude kunnen befchryven. Ongeacht nu het gezonde zo wel als het zie» ke water uic verfcheidene kleurdeelen beftaac, heefc echter een foorc derzelven de overhand, en maakc de hoofdkleur eens gegeeven water?. In den gezonden ftaat heeft het citroenverwige plaats, dat, zo als wy hier vooren hebben beweezen, de vierde, of de helft aller mogelyke bereidingen , uitmaakt. Maar in den zieken ftaat, zondigen de kleurdeelen des waters in beide de uiterften, of door gebrek van genoegzaame bereidingen der diervochten, dat raauwheid betekenc; of door overmaac derzelven , dac hec bederf der fappen aanduidt. H 5 Laa-  122 A. SCHRAGE Laoren we dit nader, omtrent alle bekende kleuren des zieken waters befchouwen, en teffens daar by deszelfs belland voegen: overmits een te dun belland telkens de waterkleur verlicht, en een te dik dezelve verduistert. Z ek water, dat door gebrek van genoegzaame bereidingen der diervochten zondigt, is, of Dun, JCryflal- Water en Sneeuwklaar-Water; dit is eigenlyk het drankwater, dat geene bereiding onder» gaan heefc: of dun melkachtig water, dat in kleur naar het horenvlies des oogs, of naar de nagels, wit agaat , leeuwenoogen , of wit kameelshair zweemt. Dit is eene vermenging van veel drankmet weinig chyl water; welk laatfte geene tweede bereiding ondergaan heeft. Alle deze zieke waters noemden de Ouden raauw of ongekookt, en fchreeven hunne oorzaak enkel aan gebrek der verëischte warmte toe. Daar dit onlochenbaar in aanzien der bereidingloosheid, voornaamlyk in kwynende ziekten, meestal plaats heeft, kan echter ook eene overmaatige vetheid des bloeds alleen te wege brengen, dac de drank of waterchyl zich met deszelfs oliedeelen niet kan vereenigen, maar onvermengd. of liever onbereid door de nierfcheivaten wordt afgekleinsd. Dun flroo- en galgeel water heeft wyders tot oorzaak, dat eenig drank- en chylwacer zich mee de deelen der derde diervocht-bereiding vereenigd heefc, die naar de vierde of nacuurloozende bereiding  BESCHOUWING van het WATER. 123 ding helt: waarom zodanig een gekleurd water by de Ouden niet ongeestig voor een beginzel eener aanfhande kooking aangemerkt werdt. Nog beter was by hun het dunne, citroen- of lichtgoudgeel water : naardien dit, behalven zyn te dun beftand , het gezonde in gedaante het naast kwam: doch het ey- of faffraan - geel water werdt minder geacht; om dat zy (telden dat het door eene te groote hitte was aangedaan •, daar het flechts eenen minderen graad van bereiding aanduidt. In tegenftelling der te dunne wateren, die door gebrek van genoegzaame bereiding zondigen, komen de te dikke van het zelve foort in aanmerking. Dik en wie water kan verfchillende oorzaaken hebben: als eerftelyk, door een te dikken chyl , die zeer fyn van deelen, zich eer van het bloed affjheidc dan zich 'er mede te vereenigen; 't zy hier het beletzel dier vereeniging of aan de byzohdere vette of lymige hoedanigheid des bloeds alleen, of aan die van den chyï, of aan die van beiden is toe te fchryven. Ten anderen, door eene overmaat van onbereide bloedftoffe; van de werkeloosheid der bloedvaten , op de inhoudende vochten veroorzaakt. Ten derden, door onbereide ziekftoffe, die door d# verwyderde Nierfcheivaten geloosd word. Eindelyk ook fomwylen door het opgeftopte of te rug gehoudene zog van zoogende vrouwen. Zo heb ik meermaalen , in foortgelyke gevallen, de melk  124 A. SCHRAGE melk en op het afgetapte bloed, en in het geloosde water zien dryven. Beide de verflapping en de verftyving der vaste ligchaamsdeelen kunnen zelf ook in den gezonden ftaat oorzaak van een meer en min dik en wit water zyn. Dit leert de ondervinding in kinderen en oude lieden, by welken de bereiding der vochten, in het eerfte geval , door het onvermogen der bloedvaten, en in het laatfte, door de werkeloosheid derzelven , om de inhoudende vochten tot den graad hunner rypheid te bereiden, een verdund chylwater doorlaaten. Sommigen hebben gefteld, dat door bymenging van een wrangzuurvocht, het menschlyke water witkleurigword, en dit overzulks de hoofd-oorzaak van de witkleurigheid des waters moest zyn. Zie hier hun bewys, door Scheikundige proeven. Zo men zwavel en loogzout, ieder byzonder in water ontbindt, zyn beide vochten kleurloos: dezen zamen vermengd , verkrygen de gedaante des menschlyken waters: doch door ontbonden Aluin hier bygevoegd, verkrygc het zyne witkleurigheid weder. Derwyze behaagde het eer de Cartefifche gezindheid der Geneeskunde, de natuurlyke bereidingen der dierlyke vochten van de konftige proeven der Scheikunde af te leiden : maar aangemerkt men zonder middel des vuurs noch in het bloed, noch in hec water, deszelfs af kleinzel , een waar loogzout, veel minder weezendlyken zwavel aantreft,  BESCHOUWING van het WATER. 125 treft, en de zamentrekkende vochten gelyk ontbonden Aluin, geenigen doortocht door de melkvaten kunnen hebben, zonder dezelven door hunne zamentrekkende kracht te verengen, en te verftoppen, is hunne leerftelling, zo niet gantschlyk verdicht, ten minften te verre gezocht. Dikke', horenvlieskleurige en kameelhairwitte wateren, hebben in eenen grooteren graad dezelve oorzaak als de voorgemelden. Allen geeven zy eene overmaat van diklymige onbereide ftoffe, en een gebrek aan watervocht te kennen. Dus is het ook met de goud-, faffraan- en ligtgeele wateren gelegen, die. door eene meerdere bereiding tot het bederf hellen, en uit dien hoofde vaak by kwaadfappigen en fcheurbuikigen geloosd worden. Behalven dien, heeft dik, galgeelwater de verftopping der Levervaten tot oorzaak; zo als in de Geelzucht blykt. Maar bleekrood, bloedrood,en donkerrood water hebben voorzeker eene andere oorzaak. Men merkt licht dat deezen hunne kleur aan de tweede bereiding der voedzelvochten, dat is aan het bloed zelf, verfchuldigd zyn. Maar in den gezonden ftaat, laaten de nierfcheivaten geenen doortogt voor de kleinfte bloedbolle.jes toe : gevolglyk moeten de nierfcheivaten meer verwyderd zyn , ingeval de fynfte bloedbolietjes het geloosde water roodverwen. Dat dit zo zy, leeren ons alle heete en ontfteekingziekten. In dezen hebben immer eene grootere hit-  126 A. SCHRAGE hitte, en naar evenredigheid eene vermelde beweeging des bloeds, plaats. Door de grootere hitte worden de nierfcheivaten meer verwyd (door de warmte worden alle ligchaamen uitgezet) en door de verfnelde beweeging des bloeds wordt de aandrang naar gemelde Nierfcheivaten vermeerderd. Van daar wordt niet flechts de Bloedvvey; maar teffens met haar de fynfte bloedbolletjes , door middel der Weyflym aan haar verbonden, geloosd. Ik zeg met voordacht, door middel der weyflym. Het is bekend, dat 'er, in den gezonden ftaat, weinig flym in het water gevonden wordt; daar men echter naar evenredigheid veel meer van in de Bloedwey aantreft. Door de engheid der Nierfcheivaten, blyft hier de weyflym in het bloed te rug, om tot een verëenigmiddel der veelflachtige bloeddeelen te dienen. Maar in ziekten die van eenen heeten aard zyn , wordt gemelde weyflym naar evenredigheid der meer verwyde Nierfcheivaten meer geloosd: van daar de dikheid, lyvigheid, en gebondenheid der bovengemelde zieke wateren. Dik groen water komt voort uit bloeddeelen, die by verwyling tot de vyfde bereiding zyn overgegaan. De Ouden hielden dit gekleurd water voor een teken van de laatfte uitbranding der dierlyke vochten , nurimuan, zeker niet ongerymd zo men dit enkel in aanzien der heete ziekten verftaat. Groen water duidt reeds den aanvang van het bederf der dierlyke vochten aan, en moet worden  BESCHOUWING van het WATER. 127 den geloosd, zo hec niec door eene opvolgende bereiding, by verwyling tot blaauw, en hec blaauw coc paersch enz, da: is tot een gantsch bederf, zal overgaan. Hierom vindc men ook fomtyds zodanig een blaauwachcig water by lyders, die aan eene fleepende of koude ziekte kwynen, en door de geftadige loozing deszelven nog fomwylen van hunne kwaal verlost worden. Veel erger is hec mee groen, blaauw, en nog erger mee blaauwpaerschachtig water gelegen. Deze zyn tekenen eener volkomene verderving der vochten , en tevens voortekenen eener naakende dood. Die zelve ziec men ook in wonden en zweeren: wanc de vloeijing des bloeds nalaatende, verwandelc hetzelve in eene ligtgeelen gebonden etter; deze ontaardende, krygc men een miskleurig geelgroen vochc, die, verders ontaardende, groen blaauw, en eindelyk paersch, violetkleurig, ja zwart wordt. Zie daar dan hec bederf der vloeijende, en de verderving der vasce en weeke deelen voor handen. Maar, zal my ongecwyfeld een Genee^öefenaar te gemoec voeren: is eersc de vyfde bereiding der dierlyke vochcen hec begin van derzelver bederf, en duiden de opvolgende zesde, zevende en agtde, de gantfche verderving aan ; van waar komt hec dan dat in heete, ontdeeking- en rotkoortfen , het wacer, zelf korc voor den dood des lyders, niet groen, blaauw, of paerschkleurig zy ? Waarom zyn zo-  laS A. SCHRAGE zodanige wateren, in zulke gevallen, doorgaans dik, troebel, rosrood en brandig ? Ik beken dat in alle heete ziekten, ja zelfs in langwylige, zodra 'er koorts-toevallen bykomen, hec water dan rosrood, dan brandigrood , dan troebel en dik tekent: doch ik ontken dat in zodanig een water geene groene, blaauwe , en in het uiterfte gevaar eener ziekte, geene paerfche, ja violette kleurdeelen zouden aanweezend zyn. Hier vooren hebben wy met voordacht aangemerkt dac nimmer eenig water , zo min als hec bloed, uic éénflachtige kleurdeelen beftaat: maar dat een gegeeven water zodanig gekleurd fchynt, naar de kleurdeelen, die of door derzelver meerdere hoeveelheid, of door te grooteren glans, alle andere inhoudende kleuren , die zwakker zyn , overtreffen en verduisteren. Dit laatfte heeft hier voornaamelyk plaats. De hitte der koorts verwydert de Niervaten; de verwyderde Niervaten gehengen den doortocht der fynfte bloedbolletjes; deze bloedbolletjes kleuren het water rood , en verdooven door hunnen meerderen gloed, den minderen glans der inhoudende geele , groene blaauwe en paerfche kleurdeelen , terwyl zy zeiven, die anders ligtrood van kleur moesten fchynen, door de bymenging dier verfcheidene meer duistere kleurdeelen , in glans verdoofd worden. Van daar het rosroode en troebel water, dac veelal in foortgelyke gevallen plaacs vindt; en van daar de  BESCHOUWING van het WATER. *$p de reden , waarom men alsdan oppervlakkig van de hoeveelheid en de geaardheid der bedorvens waterdeelen, die met de bloedbolletjes als vereenigd zyn, weinig kan zien en nog minder, oomeelen. Dat die zo zy, zal ik verder bewyzen. Zo men een rosrood en troebel koortswater, versch geloosd en warm, in fteê van in een gewoon urinaal , in een proefglas, zo als hier vooren befchreeven is, overgiet, zal men, door. da verdunning , uitbreiding en meerdere dóórzichtbaarheid des waters , de onderfcheidene groene , geele, blaauwe, en meer - foortige kleurdeelen, zo zy aanweezend zyn , duidelyk genoeg kunnen onderfcheiden. Min naauwkeurig kan men zulks echter ook in een gewoon waterglas ontvvaaren; zo men de befchouwing des kroons te hulpe neemt; pf zo men, gewoon het water eens lydsrs 's daags één en andermaal te zien, naauwkeurig genoeg is optemerken, of het rosroode water, door het verloop der ziekte , meer blaauwpaersch dan geelgroen, of groenblaauw wordt: van deze verbetering of verergering der waterkleuren hangt de voornaame voorfpelling van den gelukkigen of ongelukkigen uitgang der ziekte af. Edoch ik wil gaerne erkennen , dat weinigen het fcherpe gezicht, of liever de hebbelykheid bezitten, om oppervlakkig uit eene vermengde waterkleur, de hoeveelheid en de hoedanigheid van elk byzonder kleurdeel, daar uit hec zamengefield XI. DEEL. I ÏS,  i3o A. SCHRA G E is, te raamen, ik laat ftaan wiskunilig te weeten. Hier toe is zo wel eene onvermoeide opmerkzaamheid als eene langwyligë beoefening noodig. Des zoude ik den jongen Geneesoefenaaren, die, en ter vordering hunner kunde, en ten nutte hunner lyderen, onkiesch genoeg waren het water te befchouwen, raaden, dat zy , om zo min mooglyk mis te tasten, eerst leerden de Natuur, in haare oneindige onderfcheidendheden, door de konst nü te bootfen : om langs dien weg de hebbelykheid te verkrygen , oppervlakkig met meer zekerheid van de inhoudende kleurdeelen des waters te oor» deelen, en de geneezingwys daar na in te richten.' Deze kunstgreep beoefende ik zelf voor eenige jaaren ; en beftondt hierin. Ik voorzag my van wit, rood, geel, groen, blaauw en paersch gekleurd water, alle min en meer lymig gemaakt.' Alle deze wateren, op éénen graad van meer of min ioo°, naar de fchaal van fahrenheit, verwarmd, mengde ik by eene genoegzaame hoeveelheid rood waters, eerst geel, toen groen, vervolgens blaauw en eindelyk 'paersch gekleurd; en ilé zag met verwondering, dat geene der bygemengde kleurwateren in ftaat waren de roodheid te vernietigen , fchoon zy die aanmerkelyk verdonkerden. Ook zag ik dat zich het paersch onder het blaauw, het blaauw onder het groen, het groen onder het geel, en het geel onder het rood als verfchool,' en zich daar mede vereenigdê; ja dat, als ieder de naas-  BESCHOUWING van met WATER. 131 naaste van zyn geflacht zynde, de mindere onder de meerdere bukte. In deze kunstproeven vond ik, zonder aanmerking der inhangzelen, alles met het natuurlyke ziekewater, zo als het zich vaak voordoet, genoegzaam gelyk; om dat ik naar den loop der op malkander volgende bereidingen , de menging der verfchillende kleuren regelde: daar men in 'c tegendeel, zo men, by voorbeeld, rood met groen, Wit met paersch, en geel met violet wil paaren, kleurwateren zal bekomen die met geenige wateren der zieken eenige overeenkomst hebben. Men moet de Natuur in haare ordefchikking volgen; zy fpringt geenzins van het eene uiterfte cot het andere over ; maar doorwandelt alle mooglyke tusfchenwegen. Behalven deze voormelde proeven, kan men in zodanige heete-, ontfteeking- en rotkoonfen, uit het afgetapte bloed ten kiaarften zien, wat kleurdeelen deszelfs afzygzel inhouden : want zo men in foortgelyke gevallen eene ader laat , zal men op den geltolden bloedklomp, ja in zyne gantfche zelfftandigheid goudgeele, ligtgeele,groene,groenb'aauvve, blaauwpaerfche, of enkel of zamengeftelde bloeddeelen ontdekken. Zo nu die veelbereide of veelkleurige ftofte in 't bloed zelf voor handen is, zouden zy dan ook niet in het water, deszelfs af kleinzel , moeten voor handen zyn, fchoon zy door de overmaat van andere bykleuren verduisterd worden? Zo ooit de fchyn bedriegt, 1 I 2 is  i32 A. SCHRAGE is het in het bezichtigen van de kleuren der wateren! Met de oorzaaken van de verfchillende kleuren der menfchelyke wateren, hebben die van derzelver reuk eene onderlinge overeenkomst. Beide derzelver eigenfchappen zondigen, ten gelyken tyde, en in gebrek en in overmaat. De reuk des waters zondigt in gebrek by graaden, van Reukloos, tot Zoutzil tig, Zuurzoutig en Zuur ammoniacsch; en wyders in overmaat van Ammoniac-alcalisch tot Alcalisch, Alcalisch olieachtig, en Hinkend. Derwyze noem ik de verfchillende geuren der zieken wateren, om zo na mogelyk haare eigenfchap uit te beelden, terwyl ik by geenigen Schryver daaromtrent eenige benaaming vind. Ik acht ze echter, onder verbetering, gevoeglyk; om dat zy juist die fcherpheden betekenen , welke de Ziektekundigen leeraaren , onder onze vochten te kunnen heerfchen. Reukloos water heeft tot oorzaak dat geenige olie met eenig zout verbonden zy, en bewyst de zwakheid der dierlyke werking. Zoutziltig water heeft flechts eenen trap in de bereiding der zout- en oliedeelen ; waaruit hunne reuk gebooren wordt. Zuurzout water wordt geteeld door eene onvolkomene maagverteering van zuure fpyzen, in zwakke geitellen. Zuur ammoniacsch water riekt een weinig zuu- rer  BESCHOUWING van het WATER. 133 rer dan hec gezonde , en heefc coc oorzaak, dac zich een weinig zuurzouc mee hec natuurlyk waterzouc vereenigd heeft. Ammoniac-alcalisch water is één graad in overmaac boven hec gezonde dierzouc gealcalifeerd, en bewysc eene fterkere dan behoorlyke natuurwerking. Alcalisch water wordt uit eene noch heetere natuurwerking geboren: van daar treft men hetzelve meest in heete ziekten aan. Alcalisch olieachtig water, heefc zynen oorfprong uic de oncbinding der olie mee hec zouc; maakt aldus het begin der bederving, en wordt meest in R.ocziekcen befpeurd. Eindelyk is hec zwaar Hinkende water, in koude en heete ziekten, een gevolg van dat alle dierlyke fappen gantschlyk bedorven zyn. Daar wyders de fmaak in veele gevallen met den reuk overeenftemt , kan men hec voorgaande ligt op denzelvea toepasfen. ZESDE AFDEELING. Van de oorzaaken der Inhoudzelen des zieken waters. H ippocrates, die onfterflyke Oudvader en Leeraar der ziektecekenkunde, heefc in hevige ziekten zelden gefaald alle de verfcheidene hoedanigI 3 *«- -  1^4 A. SCHRAGE beden :des zieken waters, en-in hec byzonder deszelfs lnhoudzel-s vièt/Qtsdfiti», waarteneemen en aametekenen. Du blykt alom in zyne Geneesfpreu'ken , Voorzeggingen , Heerschziekten en andere werken. Edoch omtrent derzelver aard en oorzaaken zwygende, heef: hy het onderzoek deswegens den nagedachte overgelaaten. '--Toen men in 'c vervolg der tyden op de gedachten kwam , om de gewrochten der natuure van haare oorzaaken redenmaatig afteleiden, befchouwden eenigen der Ouden de Waterinhoudzeis als vreemde doffen van elders hec water ingemengd. Anderen daarentegen beweerden dac zy een eigen deel des waters zeiven uitmaakten: deels, om dac veelal de gezonde zo wel als de zieke waters meer bf min inhoudzcls bezitten ; deels , om dac zy in beide gevallen, ons den daat des bloeds, en hec vermogen der ingeborene warmte zo wel, ja beter dan het water zelf leeren kennen. De vindingryke galenus hadt vervolgens geleeraard dat alle ziekten haaren oorfprong uit de verrotting naamen. Op deze Helling befiooten zyne navolgers' en leerlingen, meer bekwaam om hunnen Meester in zyne zwakte dan in zyne derkte te volgen, dat alle waterinhoudzeis hunne teeling en werkende oorzaak aan de verrotting en het bederf der vochten verfchuldigd waren, en dus zagen zy alle foorten van grondbezinkzels , zonder onderfeheid voor ten algemcenen etter aan. Al het wel-  BESCHOUWING van het WATER. 135 welke en tegen de reden en tegen de ondervinding ftrydt. Tegen de reden, om dat in den gezonden ftaat het water ook met grondbezinkzels geloosd wordt; dat dierhalve den mensen gezond leevende rotte, of nimmer gezond ware; tegen de ondervinding, omdat meest alle grondbezinkzels in aard en hoedanigheid oneindig van de natuure des etters verfchillen, en de laatfte eer eenen gezonden balfem dan eene rotftoffe genoemd moet worden. Anderen, deze wangevolgen opmerkende, trachtten reeds toen de Galenifche gezindheid het meest bloeide, zo als gorrteus, deze leerftelling te verzachten, met voor te geeveh dat de grondbezinkzels wel met den etter te vergelyken waren, niet zo zeer om dat zy als etter bedorven, maar om dat zy op de wyze- van etter geteeld en veranderd werden. Welke ftelling weder anderen niet behaagde.; die daar tegen beweerden dat alle inhoudzels des waters hunnen oorfprong uit flymvochtige en zwartgallige deelen des bloeds namen, en in zoverre bragt men ze gcdeeitelyk weder tot de gezonde ftonè. Nieuweren meinden hier wederom tegen, dat alle inhoudzels des waters de zieke ftoffe zelve waren; welke geloosd, de gezondheid weder verfchafte. Eindelyk geloofden weer anderen, dat de grondbezinkzels uit de groffte deelen des bloeds bereid wierden; overmits men door proefneemingen weet,dat warm bloed, lang omgeroerd, zich toe vliesdraaden verdikt. I 4 Zo  -r.}6..r' : " A. SCHRAGE I Zo verliezen zich weelderigs gce-.ten in hunne befpiegelingen li wanneer zy eer de Natuur naar ,'hur.ne keurltdiinsjen dan hunne keuriteilingen naar de Natuur ichikkxn » wanneer zy flechts op ééa ■enkel foorc van natuur-Verfchynzel bedacht, alle idtrdrfderë-n uit het ooge verliezen ; of wanneer zy weer het gevoelen der Ouden eerbiedigen , dan hunne eigene bevindingen betrouwen. . Miar baten wy liever deze zo vreemde als ftry* -dige gevoelens ter zyde Hellen, en beproeven wat ens hier de Reden en de Ondervinding van leert. 33 De inhoudzcls worden of in het bloed gebragt, of in het bloed, of'in het water geteeld. Eén of twee van allen is waar; of alles is waar: 'er is geen uitweg. Hier beweer ik het laatfte. Doch ialvborens ten bewyze te komen, hebbe men aaiitemeiken, dat alle waterinhoudzeis drieflachtig zyn; dat is, of uit Opdryfzels, of uit lnhangzels, of uit Grondbezinkzels beilaan; en ten oorzaake hébben, dat de eerften ten aanzien hunner foortclyke zwaarte, ligter; de anderen gelykwigtig; en de laatfle. zwaarder dan het water zelf zyn. Deze min en meer foortelyke zwaarte dier Intmudzelen hangt wyders niet af van den minderen pf meerderen graad hunner bereiding, maar opzkhtelyk van derzelver ■ dichtheid: anders zoude men immer witte, roode, donkere en ligtgeele grondbezinkzels; en groene, blaauwe, paerfche en Violette In- en Opdryfzels in het water ontwaa- ren;  BESCHOUWING van het WATER. 137 ren ; dac de ondervinding logenftrafc. De' fynte en dichtheid der kleurdeelen behoorc men hier voornaamelyk van de bereiding hunner oppervlakten te onderfcheiden, zal men een duidelyk denkbeeld der verhandelende zaak kunnen vormen. De genoote fpys en drank, in de eerfte bereiding tot chyl veranderd, houden ongecwyfeld grovere en fynere aarddeelen in zich. De grovere worden door den ftoelgang geloosd ; de fynere glippen mede door de melkvaten heen, en worden in het bloed overgebragt: doch door hunne hardheid en dichtheid onbekwaam, om zich in hunne oppervlakte door de warmte uittezetten en door de wryving der bloedbolletjes en vaten te verkleinen , behouden zy hunne raauwe zelfftandigheid, en worden aldus onbereid met het wacer geloosd;, van daar hec wie en elfen gebonden grondbezink-, zei, dat in den gezonden en besten ziekftand hec meeste gevonden wordt. Ziedaar nu Inhoudzels, van buiten aangebragt. Laaten wy dan verder overweegen hoedahiger wyze zy in het bloed geteeld worden. De Ontleedkunde leert ons dat het binnenfte vlies aller aderen en flagaderen dun, wit en glad is. Deze eigenfchappen blyven voortduuren , zo lang hec doorvlietende bloed zacht, balfemachtig, en wacerachcig blyfe. Doch zodra hec zelve van zyne vloeibaarheid verliesc , zo dra hec door eene meerdere hoeveelheid van loogzouc is verfcherpc, I 5 e« ■  i38 A. SCHRAGE en zodra het door eenen vermelden omloop de binnenwanden der vaten heviger wryft, is ligt te vermoeden dat dit vlies in vezeltjes moet worden gereeten, die, naar aanhoudendheid eener hevige ziekte, voortduurend door het water worden geloosd. Ziedaar eene tweede foort van Inhoudzels, die door eenen vermelden omloop des bloeds veroorzaakt wordt. Dit bewyst verder myne volgende waarneeming. Ligt kan men bezeffen dat de verfnelde wryvingen des verloogzouten bloeds, door de langduurigheid des tyds eindelyk het tedere binnenvlies der bloedvaten moeten ryten, knaagen, verteeren. Hieruit moet volgen dat de binnenwanden der bloedvaten , en voornaamlyk die der flagaderen, oneffen en ruw moeten worden, en om derzelver raauwheid, den zieken eene onlydelyke fmerte veroorzaaken. Dit heefc waarachtig plaats. Meermaalen heb ik waargenomen dat een Lyder met eene heete koorts worftelende, tegen de dagen der fcheiding, eenen gelyk hevigen, doch ruwen en zaagenden pols hadt, waarby, op het gevoel, het bloed als zandkorrels door de flagader fcheen heene te vlieten; dat zeker aan de ruwheid en oneffenheid van den binnenwand des bloedvats is toe te fchryven. In zulk een geval, ligt de lyder, door de fmerte vermand, in aanmegt; de Arts ftaat bedeest by de ontwaaring; hec gezin ftaac bedrukt by den aanlchouw; en de Dood ter kamer ingefloopen, fluit  BESCHOUWING van het WATER. 139 fluit al zagtjes de gordynen voor de aanftaandé eeuwigheid toe. Eene derde foort van Inhahgzels wordt in het water zelf geteeld, en openbaart zich niet dan na eene wyle tyds, dat het water geloosd zy. Doorgaands zyn zy gelykkleurig met het water zelf, en in zodanig een geval met de overige waterdeelengelykaartig; uitgezeid dut zy, door de koude geronnen,voor het oog grover van zelfftandigheid dan de andere vloeibaarer deelen des waters fchynen. Dit zy genoeg van de oorzaaken der Waterinhoudzelen in het algemeen 5 laaten wy ze nu Verder in het byzonder befchouwen. In den gezonden ftaat heeft géén water eenig Opdryfzel, zo niet de fchuim, die door de fterke loozing gevormd wordt: doch in den zieken ftaat ziet men dikwerf fchuim, belletjes., blaasjes, bobbeltjes, velletjes, ja vetdoffe op het water dryven. Dit komt te meermaal voor, naar maa te het. water, met meer flymvocht bezwangerd, dik, troebel en drabbig is; waardoor de gezwinde doortogt der ingehoudene lucht veelal belemmerd wordt: in de eerfte gevallen wegens het fchuim, hsrrinnere men zich het geene wy hier vooren hebben opgemerkt; dat naamelyk, het menschlyke water altoos eenige vaste lucht inhoudt, die door het vuur uitgezet, zich 'er van ontdoet; zo als uit de vóór aangehaalde fcheikun- di-  14° A. SCHRAGE dige proeve blykt; ongetwyfeld moet dan ook het water met eenige vluchtige en verdunde lucht bezwangerd zyn; nademaal de reeds aanweezende vaste lucht door de bloedwarmte, dat is door een vuur van min of meer 96 gr., ook min en meer verdund en vluchtig gemaakt is. 't Is deze verdunde lucht, die met het water geloosd, opwaards borrelt, en in de bovenvlakte des waters door het ilym vocht te rug gehouden, fchuim, blaasjes of belletjes vormt, 't Is wyders bekend dat alle fpyze met min of meer lucht bedeeld zy , die door de warmte der chylbereiding 'er grootendeels uitgedreeven wordt; invoege 'er weinig of geen lucht in het bloed overgaat; en wel zo veel te minder, naar maate de fpysverteering volmaakter , dat is, heviger en heeter gefchied zy. Doch eene zwakke of koude fpysverteering , voornaamelyk van winderige voedzelen, Iaat meer onopgeloste en onverdunde lucht na, die wyders in het bloed opgenomen, en meer en meer door de bloedwarmte uitgezet, eindelyk met het water geloosd wordt. Van daar is het fchuimend water altoos een bewys eener traage en koude fpysverteering. Somtyds dryven ook vet* en olieftippen op 't water, die zo wel eene gezonde als zieke oorzaak kunnen hebben: eene gezonde, door het gebruik van veel oliefpyzen en drank; zo als fek~nelius wel heefc opgemerkt, en ik zelf meer- maa-  BESCHOUWING van het WATER. 141 maaien heb waargenomen : wyders eene zieke, door de fmelting der vetdeelen; welke ziekte men Uitteering, Tabes, noemt, en met koorts verzeld gaat; of ook in het byzonder door eene fmelting van het Niervet, die zonder koorts is. Behalven dit, ziet men fomwylen op het water eene fmeerkorst dryven , die van eenen anderen aard is, en by genomene proeven blykt uit een famenmenging van halfvluchtige loogzoutdeelen en ligte aarde te beftaan: waarom men in het beoordeelen der vetopdryfzelen voorzichtig moet zyn het eene niet voor het andere te neemen. Noch ziet men fomtyds , als in langwylende tusfchenpoozende Teeringkoortfen en Scheurbuik , dunne velletjes, gelyk fpinnewebben, op het water dry ven, die van de fmelting der ligtfte voedfappen hunnen oorfprong hebben. Buiten alle voorgemelde foorten van opdryfzels komt nog in aanmerking de Kroon of cirkel: waarvan de nieuwere zo wel als de oudere Waterbefchouwers veel werks gemaakt hebben: de oudften, echter, als hippocrates, celsus, galehus en anderen melden 'er niets van. Actüarius en de Salernifche School hebben 'er eerst eenig gewag van gemaakt. Deze Kroon is een omfchaduwde lyn , die de oppervlakte des waters bevat, verfchillende kleuren heeft, en een cirkel vormt; zo het waterglas rond is. Soortgelyke Kroonen vindt men ook op andere voch-  i42 A. SCHRAGE vochten ; als op olie, wyn, water, enz. Zodanig eene kroon veranderc van kleur, naar de wyze dac de ftand van het gezicht en die van hec waterglas veranderd wordt: daar in hec befchouwen derzelve wel op te letten zy.. Waaruit zy dierhalven bellaar, is ligt uic de Nacuurkundige: leer der ftraalbreekingen en der rerugkaatfingen opcemaaken. Is zy , in een richtlynigen iland befchouwd, met hec water eenkleurig, zo heefc zy mee hec zelve eene gemeene oorzaak: maar verfchile zy 'er mede, zo bewysc zy, dac eenige verdonkerde deelen des waters bereids eene meerdere bereiding ondergaan hebben. Op deze wyze kan men dikwerf meer uit de kroon dan uic de kleuren des waters zeiven zien en voorzeggen. Zo is, by voorbeeld, eene geelgroene kroon in rosroodwater een teken dat er onder de kleurdeelen der tweede bereiding anderen van de derde en verdere bereidingen verfchoolen zyn, welke een teken van de verergering der ziekte uitmaaken ; en dus wyders in een omgekeerd of ander geval. Men vergelyke hier mede hec geene wy hier vóór van de vermengde waterkleuren gezegd hebben. Na de Opdryfzels komen de Inhangzels in aanmerking. Deze houden zich of kort onder de oppervlakte, of in hec midden des waters op. De laatften worden Wolken genoemd, en zyn in natuur met de geaardheid der grondbezinkzelen overeenkomfiig , uitgezeid dac zy in haare foortelyke zwaar-  BESCHOUWING van het WATER. 143 zwaarte met het water gelykwigtig, noch de oppervlakte noch den grond van 't waterglas te kiezen hebben; maar zich eer in het midden, of opwaards, om hunne evenaartigheid van deelen zamen vereenigen. Zy zyn of wit (e) , of rood, of geel, of groen, of loodkleurig, en hebben dezelve oorzaaken als de kleuren des waters zeiven, nevens hunne grondbezinkzels. Tot deze lnhangzels behoort ook deNeveldamp: waardoor de Waterfchouwers verdaan een zekeren damp of rook, die zich fomwylen even onder de oppervlakte des waters vertoont, en vaak, by de minde fchudding van 't waterglas, opryst, en over het water heene waasfemt; daar hy op andere tyden eene glasfmec maakt, van verfchillende kleuren, die even als de andere inhoudzels de hoedanigheid der geloosde kleurdeelen aanduidt. Eindelyk ziet men ook fomtyds in het midden des waters glanskorrels vonken, die celsus micu* la noemt, dikwerf een kryftallige glasfmet maaken , en eene zeer fyne Scheurbuikdoffe toe haar beginzel hebben. Nu blyft noch overig dat wy de oorzaaken der Grondde) Hippocrates ftelc twee foorten van Inhangzelen en noemtze zaad- en wolkgelykende: *£»«m»'pij|t*s6 yovssiJer, viQïKouSht*)'titm) vtjrtfvcrij: of woordelyk, $ viro iS Qvo-ikS SippS , tS fVOVTOf iypS ■ssiiteit. I* J»È» S» tuV VSVVJf*CfttX.iïl, CS*rüh. \% S\ twv 7oj«'töi», t« yi^a, T gff»V««?, opdryfzel in fteê van * v7ro<;*if genaamd, heefc de gedaante van Bry, en wordt daarom b^ anderen ook fedimentum pultaceum geheeten. Witkleurig, is het een bewys van onbereide voedzelftoffe; van daar vindt men het meest in koude , kwynende ziekeen , in de geelzuchc, fcheurbuik, enz.; doch roodkleurig ontfpruic hec in heete ziekten uit ingepakte en als verfchroeide bloeddeehjes, die door haare meerdere zwaarte in 'c water bezinken. Naar de vereeniging der kleur en 't beftand van 't bezinkzel met die van hec wacer, vindc men dik en donkerrood zetzel in een dik en donkerrood water , en in een nog hoogeren graad , dik en blaauwzwarc zetzel in een gelykfoortig water. In beide gevallen zyn hier de verfchoovene oorzaaken, de vermeerderde hitte en de verfnelde omloop des bloeds, in eene heete ziekte; waardoor de Nierfcheivaten verwyderd en de aandrang derwaards vermeerderd, beide fynere en groovere bloeddeelen (0 Aphor. 77. Sect. IV. K 3  C50 " A. S C H B A G E Jen $damd worden ; waar van de eerden met hec wbtor gelyk wigrig, zich mee hetzelve vermenpen ,' tcrwyl de landen door haare meer foortelyke zwaarte, ten bodem zinken. I\u blyfe nog over de verfchillende doffen, die vaak in her water bezinken , in overweeging ce neemen. Somtycls vindt men by eenige lyders bair in 't geloosde water ; en deze kwaal wordt Tfu^-Wif of hairpis genaamd. Hiervan meld hippocrates in zyne Gcneesfpreuken; „ die teffens mee „ dik water kleene vleeschdukjes of als hairen „ loozen, komen zulks uit de Nieren voort (£) ". Van waar nu deeze hainjes voortkomen , is niet zeker. Veelen dellen mee hippocrates dac zy in de Nieren groeijen ; fommigen dac zy in de andere Waterloosbuizen gevormd worden. Een van beiden is zeker, cn mbfchien beiden; naamejyk dac dezelve eerst door de Nierfcheivaten geteeld, en door de ingang wegen der Biaaze uit de Pisleiders, verders gevormd worden. Mal* dikmaaler ziet men zandkorrels in het wacer bezinken, die van verfchillende gedaanten en kleur, ook verfchillende oorzaaken hebben. Zy worden met het water uitgeloosd, of daarna in her. gejoosde water geteeld , en zyn doorgaands wit of roodkleurig. De eerden betekenen veeltyds (i) Aphor. 76. Sect. IV.  BESCHOUWING van het WATER. 151 tyds den {teen der blaaze, en de Iaatden het graveel der Nieren; waarvan zy de zadingen zyn. Zo zegt hippocrates: „ dat zy, die in het water een zandig zetzel hebben, in de Water„ blaas met den deen gekweld worden (/) ". Behalven dien, vindt men meermaalen by Scheurbuikige, Jichtige, en Nierzuchtige Lyders zandkorrels , die eer naar verhard zout dan deengruis zweemen. Dezen worden eerst na de loozing in het water geteeld; het welke men kan beproeven door een papier in deze zandachtige korrels te doopen: want. zo zy van eenen zouten aart zyn, zullen zy het papier aankleeven; doch deen' achtig zynde heeft' zulks geen plaats. Somtyds wordt met het water ook bloed geloosd: dat verfcheidene oorzaaken kan hebben; als uit de Waterblaas, uit de Pisbuis, uit de Waterleiders, of uit de Nieren zei ven ; 't zy door uitmonding, of door uitberding, of door doorknaaging van eenig bloedvat; of eindelyk mede door bymenging, als het bloed der ftonden, by opgedopte maandzuiveringen. Op byna eene gelyke wyze vindc men fomtyds Etter in het geloosde water, die uit eene verzweering vloeit, welke of in de waterblaas, of in de pisbuis, of in de waterleiders, of in de nieren, of in de lever, of in noch hoogerliggsnd ingewand kan plaats hebben. SomCO Aphor. 79. Sect. IF. K 4  |J* A. SCHRAGE Sonuvylen treft men ook zaad in 'c water-zetsel, dat men voorzichtig van den Etter door bykomende omilandigheden moet weeten te onderfcheiden. Eindelyk heefc men ook ter eeniger tyd eene foort van asfche in het water bezinkzel; als mede (lokjes of pluisjes, wier oorzaaken en betekenis wy hier na te zyner plaatze zullen verklaaren, ZEVENDE AFDEELING. Van de ken- en voortekenen der ziekten uit de hoeveelheid en het befland des waters genomen. _/\lvoorens de kenmerken en voorzeggingen uit de hoedanigheden des zieken waters in het byzonder op te maaken, zal het niet onraadzaam zyn, dergel ver algemeene leerregelen te herinneren. Eerdelyk, dat niet alle ziekten , zonder onderfcheid, door de verfcheidene hoedanigheden des \yaters aangeduid worden ; overmits veele , en voornaamelyk de plaatslyke ziekeen, geene onmiddelyke betrekking hebben, of middelyk deszelfs hoedanigheid veranderen: gevolglyk ook niec deszelfs afkleinzel, hec water. Ten anderen , dac veele hoedanigheden des waters verfchillende oorzaaken kunnen hebben; 20 els hier vooren verklaard is: weshalven men Ifl'geva] van twyfel of dubbelzin zyn toevlucht moet  BESCHOUWING van het WATER. 153 moet neemen tot meerdere bykenmerken, die ons de Ziektetekenkunde ten overvloede verfchafc: ten einde zich, .door den zamenloop aller aanweezende verfchynzelen van de waare geaartheid , ftand, en verloop eener ziekte redenmaatig te kunnen verzekeren. ' Ten derden, dat men geene enkele hoedanigheid des waters, gelyk de leerorde vereischt te verhandelen, op zichzelve zonder aanmerking aller anderen befchouwe: maar ze allen, die zich voordoen ; als hoeveelheid , beftand kleur, reuk, grondbezinkzel, in een verband teffens betrachte. Ten vierden, dat men natuurredig de gewrochten van hunne oorzaaken afleide ; zonder eene byzondere geliefde leerftelling, of eens anders bloote tegenondervinding, in aanmerking te neemen. Ten laatften, dat men daarna met de ondervinding, die groote Meesterfche der Geneeskundigen, zo der ouden als nieuweren, moet raadleeven : fchoon zy van alles geen reden weeten te geeven; de waarheid der waarneemingen en bevindingen is hier genoeg. Ziedaar de onfeilbaare gidfen, die ons Immer in het befchouwen der wateren, om omzichtig, naauwkeurig, en zeker te gaan, behoorden te verzeilen. Nu verder ter zaake. Te overvloedig water is veeltyds een teken van te veel gedronken waterdrank. Zo men, volgens sanctorius, na veel geK 5 dron-  i54 A. SCHRAGE dronken te hebben, zweet of water loost, bewyst zulks eene groote kracht of eene groote zwakheid, (tn). Zo te veel gebruikte drank geen plaats heeft, is het veeltyds een teken dat de andere uitlooswegen, als de doorwaasfeming, de afgang enz. geheel of ten deele verdopt zyn. Zwakken verkeeren 'swinters, en derken 'szomers de wederhoudene doorwaasfemdoffe in water (V). Zo de terugblyvende doorwaasfemftoffe niet na eenige dagen door zweet of water geloosd wordt, zal zy eene opvolgende bederving aankondigen (p). Te veel water is ook een teken dat het bloed te dun is, 't zy zulks in de ziekte zelve plaats heeft, of door zweet-, ontlast-, waterdryvende, of andere middelen veroorzaakt wordt. Veel water in {kepende ziekten geeft te kennen dat de vochten verflymd zyn, en vóórfpelt de langduurigheid en hardnekkigheid derzelven. In heete ziekten is veel water, dat teffens dan zeer dun is, om dezelve reden , een voorteken niet alleen van de langwyligheid maar teffens van het gevaar der ziekte. Veel water dat wit en zoet van fmaak is, maakt het kenmerk der Pisvloed, Diabetes, uit. In Cm) Sanct. Medic. Stat. Aphor. 267. (n) Idem. Aphor. 159. Co) Idem. Aphor. 43.  BESCHOUWING vAts het WATER. 155 In heete koortfen en ontfteekingziekten is het loozen van veel waters, dat de vochten der vierde, vyfde, zesde, en zevende bereiding inhoudt, en'een mengzel van ligtgeele, groene , blaauwe en paerfche ftoffe is , dac anderen de gefmolte ziekcltof noemen, een zeer gunftig teken, en brengt den lyder verligting by. Veel,helder, en doorfchynend water is vaak een voorbode van kramp en ftuiptrekkingen, en by lyders van een teder zenuwgeltel voorfpelc hec dikwerf den naakenden aanval der onderzyde-buikziekte en moederkwaai. In kwaadfappigen, en verfcheidene andere foorcgelyke fleepende ziekten, maakt het loozen van veel waters, met een drabbig en lymig neerzeczel, den aanvang der geneezing. In de wictezucht , ongedaantheid , flymzuchc en waterzuchc, is hec veele waterloozen een bewys van betering. Klaar en dun water, in heete ziekten veel geloosd, maakt dorst en benaauwdheden. Lang aanhoudende tekent hec aan dac de vochten verfcherpen en verdikken, waaruit veelerleije verftoppingen geboren worden. Een lang aanhoudende Pisvloed dreigt den Lyder met ras in eene drooge uicceering ce vervallen. Zo iemand ce vooren weinig, en kort daarna veel water loost, geeft dit de ontftopping of der Nie-  156 A. SCHRAGE Nieren of der Blaas, of der andere Waterbuizen te kennen. Meer dan gewoonlyk water te loozen verzekert ons van dorst, hardlyvigheid en eetlustloosheid. Hippocrates zegt dat, zo iemand de koorts hebbende, overvloedig water loost, waarin zich een vet grondbezinkzel vertoont, dit een teken is dat de koorts eindigt (ƒ>). Noch zegt hy; zo een koortfige weinig, dik en grommig; en daarna overvloedig en dun water loost, is het van nut. Het welke meest gebeurt, wanneer van den beginne of niet lang daarna, het water met grondbezinkzels bezet is (q). Zo heb ik ook altoos waargenomen dat een dik drabbig water met zeer troebele bezetfels, met overvloed geloosd, in alle heete brandende koortfen en ontfteeking- ziekten , als zydewee, borst- hersfen- lever- en nierontfteeking, de ontbinding der ziekte bewees. Te weinig water heeft veelal tegengeflelde oorzaaken met de voorgaanden; en zo is het veeltyds een teken van te weinig gebruikten drank. Ook duidt het veeltyds aan dat de andere ontlast-wegen, als de doorwaasfeming, het zweet, de afgang, meer dan gewoon zyn ; of dat de drank elders opgehouden wordt; gelyk in de Waterzucht. Hoe (» Coac. Pranot. Cap. III. §. 26". (?) Coac. Pr«m. 507. en Aph. 69. Stct. IK.  BESCHOUWING van het WATER. 157 Hoe minder water, hoe hooger gekleurd, hoe flechter teken in de Waterzucht. Te weinig water is ook een teken van de verdikking der vochten, zo wel in heete als koude en fleepende ziekten. Ook is het fomtyds een teken, dat de Nierfcheivaten of door innerlyke, of door uiterlyke oorzaaken, of door medelyding vernaauwd zyn; dat andere byloopende verfchynzels moeten aantoonen. Desgelyks betekent het, dat de waterwegen of innerlyk door eene volbloedigheid der vaten, of uiterlyk door bygelegene gezwellen gedrukt worden: en ook dat zy door fteen , graveelftof, flym, knobbels of verhevenheden min en meer verdopt zyn. AI. te fcherp water is een oorzaak van weinig water : vermits die fcherpte, de pisbuis, de blaas, de waterleiders en nieren doet zamen krimpen, en de waterloozing daardoor vermindert. Één der Nieren, door fteen of graveel, of door ontfteeking verftopt, voorbeduid dat de andere, door medelyding insgelyks zal aangedaan worden en eene waterverftopping , Ifchuria, veroorzaaken. Kramp- en ftuiptrekkingen verzeilen fomwylen het weinig waterloozen; als blykt, in onderbuikzyde-ziekten en moederkwaaien. Zo ook wanneer eenige jichtftoffe de gewrichten pynigt. Herslenontfteeking en hevige hoofdfmerten houden het water op. In  158 A. SCHRAGE In borst kwaaien, als Engborftigheid, is weinig water kwaad, en veel water goed. Weinig voorzegt ook de Waterzucht. Nieren en Blaas zyn medelydig met haare belendende deelen : Hierom zegt hippocrates; „ Van den ontdoken Endeldarm, en ontttokene „ Lyfmoeder, en verzwoorene Nieren komt de Druppel- of Koude pis, Stranguria (V) ". „ Zo het water in Galziekten opgedopt worde, „ voorfpelc zulks een fpoedigen dood (j)". „ Zy, wien na de druppelpis de Durmkink, „ Ileos, overkomt, derven binnen zeven dagen, „ ten ware dat zy, een koorts opkomende, ge„ noegzaam water loosden (*)"• „ Allergevaarlykst is de wateropftopping , in „ ziekteindortingen, door koude veroorzaakt (tï) ". „ Opltopping van water, met koude huivering „ verzeld, is kwaad, en een voorteken van duip„ trekkingen, voornaamelyk, wanneer de zieke „ te vooren mee eene diepe fla3pzuchc is over„ vallen geweesr (v)": want de huivering pleegt „ altoos de wateropltopping te verzeilen ,, Wanneer hec water onderfchept is, en in „ den onderbuik eene foorc van zwaarte gevoeld ,, worde, 00 Aphor. 58. Sect. V. 00 Coac. Pran. 592, (t) Aph. 44. Sect. FI. en Coac. III. 314. (a) Prad. L. I. §. 51. 00 Ibid. L. I. §. 155. en Coac. Pran. §. 25. 0*0 Ibid. %. 110. en Ibid. §. 29.  BESCHOUWING van het WATER. 159 „ wordt, betekent het dikwerf eene wateropftop'„ ping, bf een ander gewoon gebrek ; als moei„ lyk wateren, druppelpis f» ". „ Wanneer eene wateropftopping fchielyk met „ nierpyn opkomt, duidt het aan, dat 'er graveel„ fteentjes of dik water geloosd zal worden (y)". „ Wanneer het water met vliesjes voorzien» „ met huiveringe daan blyft, is het een voorte„ ken van ftuiptrekking (z) "• „ Wanneer de zieken, zonder hun medeweeten, „ het water loozen, duidt het de gevoelloosheid van „ de iluitfpier der Waterblaas aan: dan zo zulks „ in de hersfenontfteeking, flaapkoorts, flaapzucht „ enz. gebeurt, is het een doodelyk teken; mits „ men aanmerke , of het water zo blyft als het „ geloosd is, wanneer men het grondbezinkzel „ omfchudt (a)". Eindelyk heb ik in heete ziekten zeer weinig of geen water altyd zeer gevaarlyk, en fomwylen doodelyk bevonden. In fleepende ziekten met verval van krachten betekenen zy derzelver aanhoudendheid. " Tot dus verre van de ken- en voortekenen der ziekten, uit de hoeveelheid des waters afgeleid; laaten wy nu die van deszelfs beftand aantekenen. Dun water was by de Ouden een teken der groot- (#") Coac. Pranot. §. 591. (,) Ibid. §. 589. Cz) Bid. §. 5»4- „ . f n 00 Ibid. % 596 & Prorrhet. %. 29.  i6o . A. SCHRAGE groodte raauwheid, zo het by verwyling dun bleef: doch ontroerd of donker wordende, eea bewys van het begin eener kooking Kooking noemden zy, wanneer de dikkere van de dunnere waterdeelen gefcheiden, deze verdikt, en geene verdund geworden waren (c). Dik water is mede tweevoudig; of dik geloosd en dik gebleeven; en dik geloosd en dun geworden. Het eerde was by hun verdacht; en een teken eener hevige ontroering der lichaamsvochten : doch het laatfte ftrekte ter aanwyzinge, dat de oorlogsbenden der lichaamsvochten , zo bloedig in omftryd , gefcheiden werden (<ƒ). Dus maakten zy van de ziekte een oorlog; vaa haare fcheiding (crijts) een rechtbank, van 's menfchen ligchaam een keuken, en van de lever een for« (b) Hl pp. LtbrJ Pranot. & Coacor. Pranot. §. 582. Cels.L.ILC.FIL Hipp. noemt, in zyn Werk over de Heeffchende Ziekten , het dunne water. Asjttok 5pav , dat dun en helder blyft, en Ktnror xpov ma.ti rapxy(*ivo¥, hot geene dun water door troebelwording of verdonKeriny be. tekent, en zodanig by verwyling in hoedanigheid verandert. CO Wat eene goede kooking zy, leert hippocrates ons in het boek der oude Geneeskunde ; met deze woorden • to fft!pS-«Mi yimc* $% 7S pt^m, xp^r* , ^ afofaom cvn)"• Éfa* " ' „ Dat (7) Libr. II. Cap. 7. „ Si bxc Curina) crasfa carunculas„ quasdam exiguas .aut qnafi capillos habet, aut fi bullar, „ aut male olet, aut interdum quafi arenam interdum quafi „ fanguinem trahit, dolent autem coxoe, qua;que inter has „ fuperque pubem funt, & accedunc frequentes ructus, „ interdum vomitus biliofus, extremaeque partes frigescunt, „ urinte crebra cupiditas, fed magna difficultas est, & quod. „ inde excretum est, aqua; fimile, vel rufum, vel pallidum est, paulum tarnen in eo levamenti est, alvus vero cum „ multo fpiritu redditur, utiqne in renibus vitium est. Ac „ fi paulatiiu deltillat, vel fi languis per hanc editur, & in' „ eo quidam cruenta concreta funt, idque ipfum cum diffi„ cultate redditur, & circa pubem interiores partes dolene, „ in eadem Vefica vitium est, &c. ". Cm) De Humorih. omtrent het einde. («) Aphor. 70. Sect. IF. Co) Coac. Pran. §. 575. Cp) Ibid. %. 593.  BESCHOUWING van het WATER. 165 „ Dat het water, welk troebel geloosd, een „ grondbezinkzel heeft, dat als wynmoer bezinkt, „ en blank wordt, een koude verltyving omtrent „ den fcheidingcyd, en veelligt ook een overgang „ tot de anderen , of derdendaagfche koorts aan„ kondigt Qqy\ „ Dat bloedig water, omtrent de beginzels eener „ ziekte geloosd, haare langwyligheid; troebel, dac niet bezinkt, haare wederinftorting; wit, als dat „ der beesten, hoofdfmerte; en dat met vliesjes op„ gevuld fchynt, kramptrekking betekent (V) ". „ Dat het water, welk vóór de koude verfty„ ving olieachtig geloosd wordt, zeer kwaad „ is (y) ". „ En dac ook hec loozen van water, welk aan ,i loog gelyk is, mee bezwaarde ademhaaling, aan„ duidt dac de onderbuik mee wacer zal opgevuld ,5 worden. Eindelyk dac miskleurig water, daar iet „ zwarts inhangt, met flaaploosheid en ylhoofdig,i heid verzeld, de hersfenontfteeking aanduidt (/) ". Dik water in koorts, dac in 'c vervolg dun en klaar worde, zege actüarius een eeken ce zyn van de afneeming der ziekce («). ' Daar tegen zege avicenna, dac dik water, welk voor de fcheiding helder geloosd wordt, r - ii kwaad (?) Coac. Pran. §. 515. '00 Ibid. S- 582. 177(O Ibid. §. 579- \u) Libr. de Urin. C. IV. L 3  if,6 A. SCHRAGE kwaad is O). Welke fchynftrydige gevoelens ligt zyn overeen te brengen; zo men flechts aanmerkt dat actüarius, in het eerite geval, van na, en Avjcenna, in het laatlle, van vóór den ziektefcheidingtyd fpreekt. Dik water, dat als gefneeden kan worden, dreigt, in de Hartftikking, cardïaca pasfio, den lyder met verlamming. Dik water, dat naar zaad gelykt, voorfpelt in het Nierwee den dood. Dik, wit water is, zonder hoofdpynen, goed in de ééndaagfche koorts, JLphemera: maar zo het van den aanvang der ziekte geloosd wordt, geeft het ftuiptrekkingen te kennen. Een dik , wit water voorzegt daarentegen in de leverzucht het behoud des lyders (». Tot zo verre van het .dikke beftand des zieken Waters; nu volge het te dunne. Daar het te dunne water veelal tegengeftelde oor* ïaaken van het te dikke heeft, zo als te vooren is aangetoond, zyn deszelfs ken- en voortekenen als gewrochten dier tegengeftelde oorzaaken, redenmaatig op te maaken-: edoch, om dat fommige bykomende omftariden , eenige en fomwylen merkel yke'veranderingen maaken, zal ik het merkwaardigfte aantekenen. Dun en kleurloos water is veelal een teken van te O) Libr. IV. Fen. II. Tract. I. C. 83- (y) Af er de Dinamid. Cap. 315. Z*6. 3°7« er 3?p.  BESCHOUWING van het WATER. 167 te veel gebruikten waterdrank, of eene overmaat van watervochten in 't ligchaam. In zwakke geitellen geeft zulk een warer de werkloosheid der bloedvaten te kennen. Dun klaar water duidt ook het begin eener koortfe aan, zo daarby koude huivering, kramp,en onpasfelykheid voorkomen. Ook kan het zelve water plaats hebben, wanneer de andere fyne uitloosbuisjes, als die tot de onzichtbaare doorwaasfeming dienen, verdopt zyn. In kwaadaartige, rottige, en pestkoortfen is het dunne blanke water in den aanvang dier ziekten een bewys van bloedfchifting, dat een kwaad voorteken is. In alle heete ziekten, die fchynen te verzachten, is dun water een ongundig voorteken. Dun water met een zwart opdryffel, dreigt den lyder met herfenontdeeking of ylhoofdigheid. In waterzucht met koorts verzeld is dun water een allerflechtst teken. In hoofdziekten is dun water altyd kwaad. Ook is dun beroerd en fchuimend water flecht in eene Teeringkoorts. Eindelyk voorzegt het dunne water in hevige Ziekten doorgaands derzelver gevaar , langwyligheid en pyn. „ Dun en goudgeelachtig water", zegt hippocrates , „ bewyst dat de ziekte raauw is. L 4 » Wan-  «53 A. SCHRAGE Wanneer bet verder lang die hoedanigheid be„ houdt, is het te vreezen dac de lyder het niet zo lang zal uithouden tot dat het water gekookt j, zy: doch zo 'er ras andere gunftige tekenen by- komen, zo heefc men een ettergezwel in de on,, dermiddenriffche deelen te wachten fV) ". Die zelve heefc ook cel sus, Lib. II. Cap. VII. „ In langduurende , zwakke en ongeregelde „ koortfen zegt hy , betekent een dun water het Mihëuvel fjy)". „ Zo in lyderen, die de vallende ziekte onder„ worpen zyn , het water buitengewoon dun en „ raauw is , zonder eene voorafgegaane fpysverza„ diging, voorzegt het den aanval der ziekte: en „ alsdan vcornaamelyk met fmerte of kramptrek„ king in den bovenarm, of herfenen of rug, of „ mee eenen ontruscenden droom komende (z)". „ Een wacerachtig en wit water, in fleepende ziekten aanhoudende, maakt derzelver beoordee„ ling verdacht (V) ". „ Dun water, met zandgelykende fcherpheid be„ zee, becekenc dac 'er dunne afgang op volgen „ zal (£)". „ Doorfj;") Libr. Pranot. & dejudicat. & Coac. Pran, §. $33, (j) Coac. Pran. 595. ■ \z) ^id. §. 599. la) Ibid. §. 576-. Ik) Ibid. §. 5830  BESCHOUWING van het WATER. 160 „ Doorzichtig en wit water is kwaad ; voornaa-, ,, melyk wanneer dat in de hersfenontfteeking voor„ komt (c) ". „ Waterachtig water is by kinderen zeer „ flecht (d) ". ,i Helder water, in wiens oppervlakte zemel-, „ deeltjes zwemmen, betekent dat de Pisblaas met „ fchurft bezet is Qe) ", „ Waterachtig en wit water, dat een rood be„ zinkzel heeft, gelyk aan grove korrels van ge„ rooste en eenigzins geweekte garst, by de Grie„ ken xpiftvoWt* genoemd, betekent zo wel pyn „ als gevaar (f) ". „ Zeer dun water, als wey, is den Graveeligen „ eigen (g) : fomtyds nochthans bezinken in het „ zelve zandftoffen, die insgelyks de aanweezend„ heid van den Steen in de pisblaaze bewyzen (/z) ". Zo heeft ook celsus, Libr. II. Cap. VIL Dun wit water betekent verftoppingen der ingewanden, fleepende ziekten, of den Pisvloed (i). Zo wit water fpoedig tot een kwaade kleur overgaat , is het een teken dat de ziekte verergert. Wanneer dun water na de ziektefcheiding veel en (O Coac. Pran. §. 579. & Aphor. 72. Sect. IV. (d) Libr. Pranot. Ce) Libr. de Nat. hom. (ƒ) Coac. Pranot. §. 586. (g) De Aer. aq. & loc. \h~) Aphor. 79. Sect. IV. (0 Constantinus afer de Uriti. C. II, L 5  i;o A. SCHRAGE en lang aanhoudt, betekent het de wederindorting der ziekte (£). Dun en wit water met witte wolkjes, belooft in de hartdikking de ontbinding der ziekte (7). Dun doorzichtig water met dank , is een bewysdat eenig ligchaamsdeel der verrotting onderhevig is. Eindelyk betekent zeer klaar en glinsterend water Jicht. AGTSTE AFDEEL ING. Van de hen- en voortekenen der Ziekten uit de kleuren, reuk, en fmaak des waters genomen, In 't algemeen zyn alle kleuren die onder de helft aller mooglyke bereidingen; dat is, beneden het gezonde water zyn, min ^en meer raauw te achten, en toonen aan dat de vochten, en door de werkloosheid der vaste deelen op de vochten, en door het gemis der genoegzaame warmte, ter voeding te min bereid worden. Dun, blank , krystal en fneeuwklaar water is een bewys van geen de minde bereiding, en van gebrek aan beweeging en warmte. In kinderen acht hippocrates het kwaad.(w;). In ouden be- (Jt) De Dinamid. C. 312. (0 Ibid. C..315. . (V) Libr, Prtjag. Sent. 23. > 1 c .  BESCHOUWING van het WATER, ryi betekent het verval van krachten; en in overmaat geloosd i duidt het den Pisvloed, door onleschbaaren dorst veroorzaakt, aan. In koude geitellen maakt zodanig water de wittezucht. In de alledaagfche koorts is het een teken dat zy naar de geneezing helt. Doch in de derdendaagfche is het een bewys van overgroote raauwheid der vochten. In bastaardkoortfen betekent het mede eene neiging ter geneezing. In heete ziekten voorfpelt het herfenontfleeking of ten minften ylhoofdigheid. Zo heeft hippocrates («)• Ook is het in fcherpe, brandende koortfen en in den zinvang, catochus, een gevaarlyk voorteken. In het lyfwater , Anafarca , en andere verouderde ziekten, voorfpelt het zo wel haare langwyligheid als gevaar. Eindelyk kan ook zulk een water de aanweezendheid van een bloedvloed, hamorrhagia\ aanwyzen. Dun, melkachtig, horenvlies-, en kameelhairwit water, voorfpelc in den beginne der koortfen de langh$jd der ziekte: in den (land en in de daaling derzelven beloofc het niet veel goeds; doch, voornaamelyk in heete ziekten is het niet te verachten, mits (») 2 Prafag. Sent. 72. cn Aphor. 70. Sect. W.  ï72 A. SCHRAGE mits hec voorig geloosde water des lyders goudgeelkleurig geweest zy : anders voorfpelc hec de teering of de dood. Zodanig water langen tyd geloosd voorbetekent koude ziekten, vallende ziekte, beroerte, hoofddraaijing, verlamming, fpyswalging, waterzucht, verftoppingen, jicht, moederkwalen en foortge. lyken. Dik, wit en melkachtig water is eigenlyk chylwacer, dac deszelfs bereideloosheid te kennen geeft O). In (e) De groote boerhaave was van gevoelen dat de chyldeelen , door de bewerking der bloedvaten ineengedrongen en zamengepakt werden; waar uit de roode kleur der bloeddeelen ontltond. Overzulks moesten , naar die Helling, de bloedbolletjes in uitgebreidheid kleiner dan de chyldeelen zyn. Maar hoe komt het dan dat de Nierfcheivaten, in den gezonden ftaat , nimmer bloed , maar fomwylen chyl doorlaaten ? Immers maakt de wydheid dier fcheivaten de maat van de grootheid hunner doorgelaatene deelen. Behalven dien leeren geene Natuur- of Scheikundige proeven dat door de ingedrongenheid eene witte vloeiftoffe rood wordt. In 't tegendeel kan men ftellen dat de uitzetting der deelen het wit in rood verandert. Wanneer men by voorbeeld by leevendige kwik eene dubbele hoeveelheid van fterkwater of falpetergeest mengt, en daarna het fcheivocht door een allengs fterker vuur 'er ten eenenmaale uitdampt , verandert het witte kwik in een rood poeder , dat men roode neergeplofte kwik noemt. Door deze bereiding worden de kwikdeelen min en raeer\uitgezet, en veranderen deswe^ens in k'cur van wit tatë'rood. Zo men yzer door middel van water laat roesten 'zetten haare deelen zich insgelyks uit , en hierdoor wordt het blaauwblanke yzer verwandelt in een bruinrooden roest. Op eene gelykaartige wyze worden de chyldeelen in de bloedvaten, en door het bykomende watervocht en door de dierlyke warmte en verdere vvryvingen, als door eene beginnende gisting uitgezet , en in uitgebreidheid foortetyk ver-  BESCHOUWING van het WATER. 173 In hevige ziekten, als heete koortfen, is veel, dik en wit water een teken dat verzweeringen der. gewrichten of tegenwoordig, of aanftaande zyn. Zo zegt hippocrates „.By wien hoop is, dat 'er eene verzweering in de gewrichten zal komen, zal veel, en dik en wit water hen van de ver]\ zweering verlosfen; zodanig als in koortfen met ", vermoeijing, aan eenigen den vierden dag begint " te gefchieden. Doch zo 'er ook eene neusbloe" ding bykomt, zal in 't kort de ontbinding ge„ fchieden (/>) Dik fjjoi • tb ,2310c;! v,x.: ê r.».: ai-x\.., ra-TCTfS vergroof, waardoor zy weeker en minder vast van deelen in hunne oppervlakte ruig en kleeveng worden. Ze. ver. haak boyle dat een blinde, nuchteren, door het aanvoefen van ruigheid en kleeverigheid onmisbaar de roode kleur van alle anderen wist te onderfcheiden. Set Woed indiervoege opgelost en zwak in samenhang 1« daar dóór in het geval om door de meerdere tusfehenkomst der waterdeelen, der warmte en der wryvmgen zo der bloedvaten op het Woed als der bloedbolletjes onder, fine op malkanderen, zich in kleinere deelen te Icheiden walr door,het roode bloed in geele, en het geele in groene S verandert wordt. Even als men rood koper door by. menging van den kalamimfteen in zyne deelen meer uitge3, tot geelkoper, en nog verder verdeeld tot öpaanschS weet te maaken. De diervochten dus over de helfte fller mooglyke bereidingen verdeeld en verfynd , worden fcErStend, en doen de reukzenuwen met een fterk, bvtend en vervolgens onaangenaam gevoelen aan; dat men S noemt. Ziedaar dan het bederf en de verrotting \ woorden die men meer gebruikt dan verftaat. Eindelyk merke men nog op , dat zelfs de fynfte diervochten in de uiterst moo.lyke bereidingen uit o ie water Sm en aarde beftaan, en aac het bederf niet u.t de fchifdna Pn fcheiding dier deekn gebooren wordt, zo als men gewoonlyk gevoelt. De konst fcheidt ; de Natuur houd* alles vereenigd. (/.) Aphor. 74. Sect. IF.  174 A. SCHRAGE Dik en melkachtig Water is in deafneeming Her ziekten te achten. Dik, hoornvlies- en kameelhair wit water is of ontroebel, en bewyst den flymigen aarc der ziekte; of troebel, als dat der lastdraagende dieren, en betekent aanweezende of aanftaande hoofdfmerte. Zo heefc hippocrates (q). Zulk dik, grommig, troebel en weinig water is in de koorts een kwaad teken: doch veel geloosd, en in zyn opperdeel allengs verdunnende, duidt het den afgang der ziekte aan. Zo zege mede hippocrates; „Dien niec buiten koorts, dik, grommig „ en weinig water loozen, en dan dun en veel, „ helpc hec. Meesc worde zodanig een water ge„ loosd, dat in den beginne of niet lang daarna „ een grondbezinkzel inhoudc (V) ". Doch zodanig een dik water by verwyling verdunnende, is, zegt hy, deszelfs beoordeeling bezwaarlyk en onzeker (s). Dik melkachtig water , als zwam , met bloedetter, fanies, geloosd, wyst aan dat 'er eene verzweering in éën der waterwegen is. Zo foortgelyk water in eene byblyvende Geelzucht lang geloosd wordt, voorfpelt het de waterzucht. Doch Jichtigen worden door het loozen van veel dik en wit water van hunne kwaal verlost. In (q) Aphor. 70. Sect. IK. Cr) Ibid. 69. Sect. IK. \s) Libr. de Crifib.  BESCHOUWING van het WATER. 175 In de Waterzucht bewyst dik en witachtig water de raauwheid der vochten, het verval van krachten, nevens de langduurigheid en het gevaar der ziekte. In de Scheurbuik toont het zelve de verzwakking en werkeloosheid des vaste deelen, nevens dé zuurfcherpte der vochten aan. In ha Nierwee, bewyst zodanig water, met pyn der lendenen en omtrent de fchaamdeelen, het aanweezen van den fteen. Witachtig water met etterftoffe vermengd, dat het waterglas fmet, betekent, by vrouwen den wittenvloed. Wit, dik en oliachtig water geeft in alle genvallen gebrek van vereischte voeding te kénnen. Theophilus zegt met recht dat melkachtig en tevens dun water, in den aanvang der koortfe zeer kwaad is: die bewaarheid de ondervinding (/). Weinig melk- of zaadwit water wil r h a s e s dat eene naderende verlamming of geraaktheid voorzegt; doch dat het, in zodanig eene ziekte veel geloosd, derzei ver ontbinding betekent (u). Doch blank water, zegt theophilus, is in aanhoudende koortfen, als 'er fchuim opdryft, zeer kwaad fV). Dik, melkwit water is een bewys eener kwaad- aar- (0 De Urin. C 17. Qu) Ad, Man'01: Libr. X. C. 30. (v) De Urin. C. 13.  i75 A. SIC HRAGE aartige aanhoudende koortfe; dat, zo het den zieken byblyft, eenen doodelyken uitgang voorfpelt. Wit loodkleurig water , met etter vermengd , is een teken van Nierverzweering. ■ Doch witachtig met roode ftoffe bezwangerd, bewyst eene allendaagfche koorts. Eindelyk is ook een melkwit water, by kinderen, een teken van wurmen. Na de waterkleuren der eerfte bereiding, volgen , naar de natuurorde, die der tweede of bloedige, welke de Ouden leenfpreukig, Kriekenrood, pasfeus, Roodewynkleurig, vineus, Braambezierood, rubeus, Ligtrood, Jubrubeus, Saffraan geelrood, croceus en Blondgéel Jübflavus, noemden. Alle deze meer en min bloedige waterkleuren bedieden in het algemeen dat de Nierfcheivaten meer dan natuurlyk verwyderd, dikkere en dunnere vochten, meer en min doorlaaien , en het water dus opzichtelyk kleuren. Naar den graad der donker of ligt bloedkleurig* heid en meer en min inhoudende bloeddeelen, is dan de graad der verfnelde beweeging der diervochcen, en in eene gelyke evenredigheid die der warmte; welke de hevigheid der ziekte uitmaaken, aftemeeten. Edoch met deze uitzondering, dat kort na de ziektefcheiding ook rood en bloedkleurig water geloosd wordt, fchoon beide, de verfnelde beweeging der vochten en de vermeerderde hitte, ophouden: uit hoofde in zulk een tydflip de Nier- fchei-  BESCHOUWING van het WATER. 177 fcheivaten niet zo fpoedig weer kunnen inkrimpen; 'maar als eenigzins verlamd, den doortogc aan groove en onbereide grondbezinkzels, door aandrang, moeten verkenen. Behalven dit veelfoortig bloed* ■kleurig water, heefc men ook eigenlyk bloedwater; zo als in de Bloedpis, H.ematuria, blykt; ■en te kennen geeft, dac een bloedvac der waterwegen, of door uiterlyk geweld, of door graveel of deen gefcheurd, of dac hec bloed al ce dun is. Dik en roodewynkleurig water, in eene brandende koorts, caufus, geloosd, en van hoofdpyn verzeld, is een bewys dat de Crifis of tegenwoordig of zeer naby is: en met veel grondbezinkzel bezet is het een goed teken. Zo nog een dikker , lyviger of brambezierood 'water langduurend geloosd wordt, voorfpelt het de Geelzucht. Dik en rood water in aanhoudende rotkoortfen in overvloed geloosd, is goed; doch in weinige 'hoeveelheid telkens geloosd, voorfpelt het gevaar. Zo zulk water troebel geloosd, met doofheid, of met pyn in het hoofd, of aan den hals of in de onderbuikzyden verzeld gaat, zal de lyder vóór den zevenden dag met de Geelzucht overvallen worden. Middenmaatig rood en dik water, deels croebel, mee een onzuiver en oneffen bezinkzel; becekent eene aanhoudende derdendaagfche koores. Zo een dik, ligc of geelrood wacer, mee een XL d ebi.. M zelf-  V8 A. SCHRAGE zelf kleurig bezinkzel geloosd wordt, betekent zulks wel de langduurigheid der ziekte, maar is, om haar begonnen bezinkzel, niet zo zeer gevaarlyk; maar geneeslyk. „ Ligtrood water , zegt hippocrates, ,, waar in eene ligtroode en ligte ftoffe bezinkt, „ kondigt aan dat de ziekte, fchoon langduurig, „ echter herflelbaar zy (w)". „ Ligtrood water met een ligt grondbezinkzel, „ zegt hy, betekent dat die het Zydewee hebben „ eene gelukkige fcheiding hebben te wachten: ,, ook fpoedig, zo hun water een weinig bleek „ en glanfig is, met een wit bezinkzel. Maar zo „ hetzelve zeer rood en levendig van kleur is, en „ een bleek, ligt, zuiver bezinkzel heeft, bete„ kent zulks dat de ziekte langwylig zal zyn en „ met veel onrust verzeld; zo nochtans niet dat „ zy den zieken de dood zoude aanbrengen. Maar „ zo hetzelve zeer rood is, zodat het den aan„ fchouwer dik en ondoorfchynend voorkomt, voor„ fpelt het dat de lyder binnen veertien dagen aan „ het zydewee zal fterven 00"- „ Rood en nevelachtig water voorbetekent, „ zegt galenus, dat, by Jichtige lyders de py„ nen haast zullen eindigen (v> Dat rood en bloedkleurig water met hoofdfmerte'en pyn in „ de 0*0 2 Prafag. Sent. 27. 00 Coac. Pranot. §. 5SlDe Dinamid. Cap. 331.  BESCHOUWING van het WATER. 179 „ de rechter onderbuikzyde, den lyder met eenen „ haastigen dood dreigt: dat roodachtig water met „ verfcheiden wolkjes gevaar aanduidt: dat bloed„ achtig water den Leverzuchcigen den dood voor„ fpelt : dat bloedig en dun water, in heupjichti„ gen, verheffing wan pyn, en by jichtigen naa^„ kende finenen aankondigc (s) ". C onstan tin us de Afn'caner- heeft „^da^ „ zeer hoogrood water, in den Darn;krinkei o.f.hpr. „ Drekbraaken, Pasfio Iliaca, een allergevaariykst „ teken is: dat wanneer zulk een water .teffefls „ troebel is, zulks hec zydewee, herfen- en.keeA„ ontfteeking enz. betekent; doch zo het dikker „ en lyyiger mee een witachtig zetzel geioosé wordt, en verders met andere goede.-tekenen „ gepaard gaat, een voorfpelling eener opvolgende „ herftelling zy (a) ". „ Act u ajuus heefc,ook dat ligtrood en rood „ water by ouden het flechtfte is; en by jongeren , „ die in hunnen bes-en leefcyd zyn, de vermeer.de„ ring hunner bloedvochten betekent. En dat het „ roodewynkleurige.water voor Hechter dan hei „ voorgenoemde genomen moec worden Q~) '\ Rhases zegt,,,, indien op roodachtig en eenig. „ zins onklaar water een citroengeele fchuim „ dryft, is het een teken der Geelzucht: dat ook ,1 het (2) Alter de Dinamid. Cap._3oü. 317, 350 en 330. Libr. de Urin. Cap. 6. (b) Ibid. de Urin. dg Praivid, Cz%. 6 en .Jn 1 (%) M a  g$».< A. SCHRAGE „ liet roode vuurige water de vermeerderende hitte "„ des ligchaams of de ontfteeking betekent (c) ". Hofman n heeft ook „ dat rood water zonder koorts fcheurbuik aanduidt (V)". En boerhaave zege „ dac rood water, waar „ in een bezinkzel, dat naar fyn gewreevene roo„ de cigchelfteenen gelykt, gevonden wordt , „ {kepende ziekten voortbrengt; als fcheurbuik, „ vermagering, waterzucht, enz ( h) De Dinamid. C. 316. CO Ibid. c. 308. Injlit. Med. Libr. III. C. 2. M 3  i$i ■ • A. SCHRAGE falfïaangeél water , 'dat de ziekte fpoedig zal ein* digen. la de Windzucht,' Tympanites, wordt ook dikwerf een blinkend faffraangeel water geloosd , dat echter geen doek , als dat der Geelzucht, geel verft. Klaar, faffra;>n- en goudgeel brandig water betekent' in aanhoudende , één- en anderendaagfche koortfen, de langwyligheid en min of meer gevaar der ziekte. Ligrgeel water komt het gezonde in kleur het naast, en was uit dien hoofde by de Ouden het beste teken der kooking. In het midden eener ziekte is het altoos goed ; voornaamelyk , zo te vooren een fcheiding, 'c zy door zweet, afgang of neusbloeding, plaats gehad heeft. Gezond of citroenkleurig water is in alle ziekten het beste voorteken: echter merkt gordo-' jjius aan, dat in eene zwaare ziekte, het water, welk het gezonde in allen deele gelyk is , niets goeds voorfpelt (»). En damascenus heeft waargenomen , dat het in eene fleepende ziekte derzeiver ongeneesbaarheid aanduidt (ö). Het Water der vyfde bereiding is het groene, en is dun of dik. Het dun groene water komt zelden voor, doch het dikgroene te meer. Beiden zyn ze in het algemeen een ongunftig teken en be- Cn) De Urin. C. 4. (*) In Apkoristn. 1  BESCHOUWING van het WATER. 183 bewyzen eene begonne bederving der vocbten; hec geene by de ondervindingen van ouder en hedendaagfche Geneesoefenaars bevestigd worde. Zo zege hippocrates, „ dac in hec zydewee „ hec groene water, welk een zwartkleurig of „ zemelgedaantig zetzel inhoudt, een teken is dat „ de lyder binnen veercien dagen zal fterven Q>)". Wyders „ dac in alle fcherpe ziekeen hec gróen„ wordend water een flecht teken is; mits dat die „ kleur niet enkel opwaards, maar door de gehee„ le zelfftandigheid des waters verfpreid zy Zo zegt mede galenus, „ dat hec groene wa„ eer, op den ziektefcheidingdag onveranderlyk „ blyvende, den lyder met de dood dreigt: en dat „ het water dat naar fpaansgroen zweemt, fom* „ tyds wateropftopping en fomtyds kramp bece„ kenc (r)." In raazende koorcfen heefc men ook altyd waargenomen dac groen water den dood voorfpelt. Daarentegen is zodanig een water fomtyds een teken der Ziektefcheiding; voornaamlyk zo het op den grond dikker dan boven waards is. Groen water in eene fcherpe koorts geloosd, geeft ook ledenpyn te kennen. En in graveeligen dreigt O) Coac. Pranot. $V Cjf) Ibidem §. 579. Zo leest duretus; maar frz jpifcaü'ij^Hs.' is (a) De Crifib. Libr. I. (_a) De Dinamid. Cap. 316. (b) Ibidem, Cap. 308. (0 Ibid. Cap, 320.  BESCHOUWING van het WATER. 187 is zodanig gekleurd water, by vrouwen wier Monden opgehouden hebben, zeer goed. Zwartachtig water betekent ook kramp in hevige ziekten , en wordt in het zydewee, met ylingen en fpyswalging verzeld, een voorbode des doods. Rhases en constantinus zeggen echter dat zodanig nog zo kwaad niet is, Wanneer het na de ftonden, na de miltzucht, en na de derdendaagfche koorts geloosd wordt: ja dat men het ook gewoonlyk by zwartgalligen, in onderbuikzydige Ziekten en moederkwaaien, zonder merkelyken overlast vindt (d~). Ook is zwartachtig water, in overvloed geloosd, met verligting des zieken, voordeelig : en voorfpelt in fleepende ziekten , als de derdendaagfche koorts, eene volgende geneezing. Eindelyk heeft hofmann, dat zwart donkerblaauw en dun water yling betekent (e). Zo veel van de ken- en voortekenen uit de verfcheidene kleuren des waters genomen ; nu volgen die geenen, welke men uit den reuk en fmaak des waters kan opmaaken. Reukloos water is in koude ziekten een teken dat de vochten niet genoeg bereid worden : maar in heete duidt het verzwakking des lyders, en fomwylen den naakenden dood aan. Zout. (V) Ad Manfor. Libr. X. Cap. 30. en constantinus af er de Urin. Cap. 7. C») Fund. Mtd. Semiet. Cap. /.  i88 A. SCHRAGE Zoutfildg water is een bewys dat het bloed te veel zout bezit, d3t de omloop der vochten nevens de natuurlyke warmte vermeerderd is; van daar jeuking , doorknaagingen , roode plekken , vleeschverteering, en verftyving der ledemaaten. Zuurzout water betekent eene onvolkomene fpysverteering , verzwakking van de vaste deelen der eerfte wegen , werkeloosheid en gebrek der bereidende fappen , vermindering van natuurlyke warmte en vertraaging van den omloop des bloeds: van daar de verbleeking en verkouding des ligchaams, zamentrekking der vaten en hardnekkige verftoppingen. Loogzout water bewyst dat de vochten te veel verdund zyn, dat de natuurlyke warmte vergroot en de beweeging des bloeds verfneld is; waardoor alle fappen ten verderve hellen. Stinkend water betekent of de verrotting van eenig byzonder ingewand, of eene verderving des gantfchen ligchaams. Veeltyds geeft zodanig een zeer Hinkend water te kennen dat de Nieren verzweeren, voornaamelyk zo 'er lendepynen by komen: doch met pyn in de rechter onderbuikzyde betekent het de verzweering der lever , en in de linker onderbuikzyde, die der milt. Ook zegt hippocrates,, zo iemand, bloed, etcer en „ fchubben watert , en deszelfs reuk zwaar zy, „ betekent het de verzvveering der blaaze (ƒ)". Ein- (f) Aphtr. %\. Sect. IF.  BESCHOUWING van het WATER. r8c> Eindelyk zegt hy nog, in zyn boek van de voortekenen ,dat Hinkend, waterig, zwart en dik water doodlyk is. Zoute en eenigzins bittere fmaak des waters is goed, en den lyder byblyvende, een gunstig teken ter zyner herttelling. Laf, zoet en fmaakloos water duidt in 't tegendeel aan dat de krachten des lyders vervallen; en byblyvende verkondigt hetzelve den onvermydelyken dood. NEGENDE AFDEELING. Van de ken- en voortekenen der Ziekten uit de hoedanigheden van de inhoudzelen des waters genomen. Omtrent de opdryfzels des waters, geeven bellen en blaasjes te kennen dat de vochten lymig en zeepachtig zyn, het vet des lyders fmelt, zyn ligchaam vermagert, en door eene fleepkoorts of uitteering vergaat. Hippocrates zegt, dat op wiens water bellen dryven, zulks het Nierwee en lange onpasfelykheid betekent (g). - Witte fchuim betekent verflymd bloed; geele gal- (^) Apher. 34. Sect. Hl.  ( I joo A. SCHRAGE galziekte en geelzucht; groene, raazende, koorts; en blaauwe, paerfche en zwartachtige verderving. Actüarius zegt „ dat zo by eenen koortü- gen bellen op het water komen te dryven, die „ te vooren niet aanweezend waren , zulks het . „ einde zyner koortfe betekent; doch zo zy te „gelyk met de koorts te voorfchyn kwamen, „ hoofdfmerten aanduidden; en haast verdwynea„ de vermindering dier fmerte betekenden (a)". Zo heeft ook walschmid, „ dat fchuimig „ water, wiens bellen lang duuren , borst- of ,ï hoofdziekte, en een overvloed van winden aan„ duidt (jQ.j a 3 Q Veel fchuim bewyst eene bedorvene maag; groot en grof fchuim eene overmaat van winden. In 't tegendeel betekent fyne en dunne fchuim, die lang opdryft, eene verhitting der longe en nieren. Schuim op een gallig water, die aan het waterglas blyft hangen , betekent , helder , eene uitdroogende koorts; en troebel, de longteering. 'io Schuim die bezinkt, is een kenmerk van hartklopping, benaauwdheid, en diergelyke. Schuim met eenige doffe, of met eene loodkleurige kroon, eene naakende beroerte, en ingevallen fchuim den opvolgenden dood. ohvi jltaold blri^Ihav ijnojlartd frtfurid) TWit- i (h) De Pravid. ex Urin. Cap. 16. CO t»ftit> med. Libr. UI. Gap. 2.  BESCHOUWING van het WATER. 191 Witte waterblaazen met de koorts opgekomen verkondigen zwaare hoofdfmerten, die verminderen naar maate die blaazen van rood witter worden» de kroonplaats verhaten , en zich in het midden van het waterglas verfpreiden : doch zo zy de ge(lalte van graanen hebben, toonen zy het aan weezen eener zinkingftoffe aan. Waterblaazen die zamenloopen tekenen hevige hoofdpynen; maar gefcheiden, wanneer twee, drie en meer met malkanderen gepaard gaan , eene min hevige hoofdfmerte. Een vettig of olieachtig opdryfzel is, zegt hippocrates , een bewys van Nierwee en eene fcherpe ziekte. (T). Et? galenus beweert dac zodanig een opdryfzel de fmelting van het Niervet tekent. Doch dit is hec niec alleen: die olieachtig opdryfzel geeft in 't algemeen zo wel de fmelting of verteering van 't gantfche ligchaam, als in 't byzonder die der longen en van 't niervet, ce kennen. Om deze drie verfchillende oorzaaken ce onderfcheiden , lecce men op de hoeveelheid en gedaante des waters , en op de menigte en werking der olieftoffe. Eene tamelyke hoeveelheid wacers gezond van kleur , daar zich in deszelfs oppervlakte dra een vettig vlies opdoet, betekent dan een Niergebrek. Zo wyders dit vet menigvuldig is, wordt het veelal een kenmerk van het Gra- . O) Aphor. 35- Sect. VU. .  ï>i A. SCHRAGE Graveel : doch weinig water , miskleurig , met iluipkoortfen verzeld, die langzaam voortkomen, geeft eene uitteering te kennen- Is eindelyk zodanig een vet opdryfzel met hoest, fluimopragcheling en koorts gepaard, zo bewyst het ten klaarften , dat de longen lyden, verteeren, verzweeren, en eene verdorring en uitdrooging des gantfchen 'ligchaams veroorzaaken. Eindelyk is een vettig of olieachtig opdryfzel , ^at de gedaante eener fpinnewebbe heefc, altoos een flecht teken ; nademaal hetzelve de Teering aankondigt, en miskleurig, groen of groenblaauw, de bloedrotting te verftaan geeft. Aangaande de kroon des waters , merke men vooraf aan dat de Waterfchouwers b^vveeren, dac de kroon, als hec opperdeel, de hooidgebreken ; de inhangzels, als hec middendeel, de borstgebreken; en de grondbezinkzels, als het onderdeel, de buikgebreken aanduiden. Oppervlakkig fchynt die leerftelzel eene gemaakce, verdichte en bygeloovige nabootfing van de plaatfing der ligchaamsdeelen ce zyn. Edoch , zo wy opmerken welk 'eenen onderfcheiden polsflag wy aantreffen in koorcfen, die door de boven- en ondermiddenriffche uidooswegen eindigen ; zo wy overweegen welk eene bloedverdunning in de opper- en welk eene bloedverdikking in de onderlyffche flagaderen, door onzen loodlynigen kunstftand , plaats heefc, zal men min voorbaarig zyn oordeel liever op- fchor-  BESCHOUWING van hèt WATER. 193 fchorten, en de ondervinding , die zulk een gevoelen bewaarheid, ten rninllen geloof geeven. In evenredigheid dat in koortfen de kroon grooter is, heefc men de hevigheid der hoofdfmerte te fchatten. Zinkt zy in hec water neder, dan betekent zy razerny. Een beevende kroon betekent pynen, die van de achterhersfenen, door het ruggemerg, tot hec heiligbeen zich uitftrekken. Beeft zy met eene kleine beweeging van het water, zo voorfpelt zy de vallende ziekte. Beeft zy, met telkens op te fpringen en neder te daalen , zo is de beroerdheid voor handen. En zyn 'er als zandkorrels in de kroon, dan geeft zy hoofddraaijingen te" kennen. De kleuren der kroon, die met het water verfchillen, toonen aan welke kleurdeelen, door andere glansrykere en meerdere in hoeveelheid verdoofd en voor hec blooc gezichc verborgen worden: overmits alle wateren uit verfchillende kleur» deelen beftaan ; zo als wy hier vooren hebben beweezen. Een dunne witte kroon is een bewys van zinkingftoffe: en een dikke witte kroon, het kenmerk eener heerfchende flymftoffe , die de vaten verftopt en pynen veroorzaakt. Een dik roodbrandende bloedkleurige kroon is een teken van de onfteeking des bloeds, die in XI. deel» N het  ï94 A. SCHRAGE hec voorhoofd hevige en fteekende pynen veroorzaakt. Een faffraangeele kroon bewysc dac hec bloed mee ce veel galftoffe bezwangerd is ; dac hoofdfmerten baart. Een ligtgeele kroon, zege men, dac de linker, en een goudgeele de rechter hoofdfeheel aanduidt. Een groene kroon is een bewys van gevoelloosheid , droefgeestigheid , razerny en vallende ziekte. In heete ziekten is zy verdacht en voorfpelc hersfen - ontfteeking. Vaak is zy een voorlóoper des doods. Een blaauwe, loodkleurige kroon voorzege de vallende ziekte , of de verderving der hersfenen. In heere koortfen is zy doorgaands een doodelyk teken. ' i Zo een loodkleurige kroon, in eene heete ziekte, op den vierden dag en volgenden rood wordt, is 'er hoop van herftelling des lyders. Een paerfche , violette of zwartachtige kroon is een bewys van verderving, en voorfpelt, aanhoudende, in alle gevallen, den dood. Omtrent de inhoudzels komen de neveldamp en wolken in aanmerking. Hippocrates zegt „ dat witte nevel , die ,, door het water zwemt, zeer goed ; maar de „ zwartachtige zeer te verdenken is (7) ". „ Dat (/) Libr. Pranot. en Coac. Pranot. $. 573.  BESCHOUWING van het WATER. 19$ „ Dat in dwaalende koortfen de zwarte nevel „ de derdendaagfche koorts betekent: dat in heete „ ziekten, wier fcheiding den zevenden dag voor,, vallen zal, den vierden dag het water met eenen „ rooden nevel bezet is, en het overige naar even„ redigheid (jn) ". Zo een neveldamp, door het gantfche verloop eener ziekte aanhoudt, vervallen de krachten des lyders; zyne natuurlyke warmte vermindert allengs; en in 't einde volgt de dood. Zo 'er een neveldamp in het water opgaat, en het zelve,dik zynde, befmet,voorfpelt het de langwyligheid der ziekte. Een witte neveldamp, die de bovenzyde van het waterglas befmet, duidt eene bezwaarlyke ademhaaling aan , door de verftopping der longvaten veroorzaakt. Zodanig een neveldamp in 't midden des waters, betekent Maag- en Darmpyn. Beftaat de Glasfmet uit zandkorrels, dan is 'er fcheurbuik voor banden. Wolken, die zich onder de oppervlakte des waters voordoen, duiden gewoonlyk longkwaaien aan. Actüarius zegt, dat witte en fchuimachtige wolkjes, in koortfen, iet kwaads bedfeden (n). Witte wolken betekenen gemeenlyk veel winden s Cm) Aphor. fi, Sect. IV. en Coac. Pr.tr.ot. §. 575. {n) Libr. eit. Cap. 15. N 2  i96 A. SCHRAGE den: in Teeringkoortfen met pyn in de rechter bovenbuikzyde, voorfpelt het den dood. Een hoog donkerrood en zwartachtig wolkje, is in tusfchenpoozende koortfen veelal een bewys eener ziekte-verandering, die des te gevaarlyker is, naar maate hetzelve meer grondwaards zakt. Een ringwyze wolk is, in heete ziekten, een kwaad teken, en voorfpelt den dood. Eindelyk is een fchuimende wolk in wit water, by aanhoudende koortfen, ten uiterften gevaarlyk. De Grondbezinkzels tekenen en naar hunne hoeveelheid, beftand, kleur en byzondere foorten. Veel grondbezinkzel toont aan dat 'er veel onbereide ftoffe in 't bloed opgehouden wordt. Dit heeft meestal plaats , wanneer de andere uitlooswegen verftopt zyn. Veel grondbezinkzel in aanhoudende koortfen, die in haaren aanwas zyn, voorfpelt de uitteering des lyders; doch in derzelver Hand en daaling eene volkomen herftelling. Weinig en geen grondbezinkzel betekent dat de bloedvochten hevig bereid en verdund worden, of dat de Nierfcheivatea te verkoud en gevolglyk te verengd zyn, om grove zetzels den doortogt toe te ftaan. In het begin en vordering der koortfen is geen bezinkzel zeer kwaad , zegt actüarius (o). Dik («) De Prtvid. ex Urin. Libr. II. C. I.  BESCHOUWING van het WATER. 197 Dik grondbezinkzel is in den aanvang der ziekten met reden verdacht; maar in derzelver daaling is het goed , mits zyne kleur het gezonde naby komt. Dun grondbezinkzel is dat niet ligt opwaards ryst, en beroerd, het water niet troebel maakt. Dit betekent langwylige ziekten: en by gezonden doorgaands eene zwakke bereiding. In heete ziek_ ten is het niet kwaad te achten; doch in fleepende, koude en kwaadfappige is het zeer gevaarlyk. Raauwe of ongebondene grondbezinkzels betekenen winden, en eene zwakke bereiding. Derzelver oneenpaarigheid en kleurverfchil geeft de ongelykheid der ziekftoffe te kennen ; wier ronde deelen echter ten borge van des lyders herftelling verftrekken. Een wit, ligt en effen grondbezinkzel is het beste, en by de Ouden een teken der volmaaktrte kooking. Een wit, gebonden en oneffen; dat is, gedeeltelyk dun , en gedeeltelyk dik grondbezinkzel is eenigzins flechter dan het voorgemelde; doch een wit, ongebonden en effen en oneffen grondbezinkzel • is nog flechter van aart. Zo de laatfte foort eenige dagen byblyfc, en haare hoedanigheid in allen deele behoudt, geeft het dikwerf de vallende ziekte te kennen. Een geelwit grondbezinkzel, zonder de overige beste bereidzels, hier boven vermeld, is een bewys van overmaat van verflymde vochten. N 3 „ Een  ipft A. SCHRAGE „ Een dun en wit Grondzetzel, zegt hip po 5, cr at es, is zeer kwaad, en dat naar zemelen „ zweemt nog erger. Des is het ook Hecht, als „ het naar ongelyk gemaalene garst gelykt, en „ nog flechter, zo het zich als blaasjes vertoont, „ Doch ligte en witre grondbezinkzels betekenen „ in de koorts eene fpoedige ontheffing dier ziek„ te. Wanneer wyders in het roodachtig water, „ even gelykkleurige en ligte grondzetzels zyn, en voor den zevenden dag verfchynen , beteke„ nen zy dat men op den zevenden dag de ont„ binding der ziekte te wachten hebbe; doch na „ den zevenden dag toeft de koortsontbinding „ langt r (p) ". Walschmid zegt ,, dat een wit, lymig ge„ frold bezinkzel eene bedorvene fpysverteering; „ een wit zandkorrelig-gelykend neerzetzel, by vrouwen eene verlïopping der maandfionden; „ en eene roode meelgelykende bezinking, den „ fcheurbuik en bedorvene vochten betekent „ En hofmann heeft , dat een wit en lymig ' „ grondbezinkzel by ouden den fteen , en by kin9, deren wormen aanduidt (r) ". Zo in heete ziekten het water roodachtig, en het bezinkzel daar mede gelykkleurig en ligt is, voorfpelt het, wel is waar, de langduurigheid der- zel- O) Coac. Pran. §. 575. (jl) Loc. citat. (f) fund. Med. Semiot. C. I. §. 48.  BESCHOUWING van het WATER. 199 zeiven , doch is niettemin heilzaam. Zo zulks voor den zevenden dag gefchiedt, bewyst het eene zevendaagfche koorts; maar laater, eene langere, zegt hippocrates. Zo verders de beoordeeling der ziekte gefchiedt, en het water nevens zyne zetting roodkleurig geloosd wordt, ; gebeurt de wederinftorting der ziekte denzelven dag; en weinigen worden behouden. In fleepende ziekten betekent een rood grondbezinkzel dat zy langwylig zyn. Rood en zandachtig bezinkzel is ook veeltyds een bewys van voeteuvel. Een donkerrood gröndbezetzel is mede veeltyds een teken van opgedopte maandftonden, en aambeijen; gelyk mede van den Scheurbuik en Geelzucht. Roode water-zetting is ook goed in koortfen, die door volbloedigheid en kwaadiappigheid ontdaan: daar het in die, welke of door de zonnehitte , of zwaaren arbeid of fpysmangel voortkomen , genoeg is foortkleurige opdryfzels of inhangzels te hebben. Eindelyk. zyn roode en donkerroode bezinkzels in 't algemeen een kenmerk van heete ziekten. Goud- of faffraangeel bezinkzel, met dun bovenwater, betekent eene heete ziekte, en als wikken gekleurd, de Geelzucht. Ligtgeel bezinkzel is in heete ziekten een gevaarlyk teken. N 4 Groen 1  2oo A. SCHRAGE Groen bezinkzel betekent in heete ziekten, eene ovcrmaatige hitte, en veel gevaar i in fleependa eene wangedaante. Blaauw of loodkleurig bezinkzel is zeer kwaad. Zo is groen blaauw water, met een paerschachtig bezinkzel, een voorteken des doods. Paerseh violet of zwartachtig grondzetzel is al* tyd een doodelyk voorteken; naamelyk zo het dusdanig door de vochtbereiding zy. In zwaare kneuzingen kan dit door bymenging ook plaats hebben, Lyders,die vroegtydig een bezinkzel in 't water hebben, krygen ook vroegtydig eene ziektefcheiding, Verfcheidene foorten van wateren te loozen in eene zelve ziekte betekent haare langduurigheid. Wanneer zeer dun water verdikt, volgt gemeenlyk zweetIn brandende koortfen zyn de wateren altyd dun en hoogkleurig ; zo zy vervolgens verdunnen en witter worden, en dat 'er ilaaploosheid bykomt, heeft men ylhoofdigheid te wachten. Die dan een goed, en draks weder een flecht grondzetzel hebben, zyn pynen, moeiten en verandering onderhevig, Dun en galkleurig water, dat zeer weinig of geen grondbezinkzel heeft, en dan in beter en dan in Hechter verandert, betekent eene langwylige ziekte. Zo deze veranderingen langzaam, en omwent de Icheiding het langzaamst op malkanderen Vplgen, is de lyder niec zonder gevaar, Z«  BESCHOUWING van het WATER. 201 Zo hec water fomtyds zuiver geloosd wordt, en fomtyds een wie en ligt grondzetzel heeft , duurt de ziekte langer, en haar uitgang is minder zeker. Een grondbezinkzel , dat naar wikken gelykt, verzeldmet koorts,en langzaam en allengs geloosd, betekent de uitteering des ligchaams; maar zonder koorts in overvloed geloosd, is het een bewys van eenig Niergebrek. Galenus voegt 'er by, dat in 't Nierwee het water, in beftand en kleur gekookt, maar in de Teering te vreezen is. Een fchubachtig grondbezinkzel met koorts, is een bewys van de ontbinding of fmelting des gancfchen ligchaams ; doch zonder koorts , en met zwaaren ftank, duidt het de verzweering der waterblaaze aan. Een zemelachtig grondbezinkzel met koorts geefc eene uicteering des ligchaams ce kennen; maar zonder koorts betekent het een verzweering der waterblaas. Hierom zegt hippocrates „ Die mee „ een dik water teffens zemelachtige ftoffen loo„ zen, hebben fchurftheid in de blaas (Y)". Zemelachtige grondzetzels zyn in heete ziekten gevaarlyk : in fleependen betekenen zy derzelver langduurigheid; maar zyn zeldzaam doodelyk. In alle gevallen is echter een zemelachtig bezinkzel een bewys dac de krachcen des lyders vervallen ; en by vrouwen geefc zulks eene zwakke verCO Aphtr. 77. Sect. FU. N 5  aoa A. SCHRAGE verflymde lyfmoeder te kennen ; daar dikwerf de witte vloed op volgt. Eindelyk gaan zemelachtige zettingen dikwerf met het voeteuvel gepaard ; wanneer de aanval hevig is. Een wit meelachtig grondbezinkzel is een bewys van de ontbinding der ligchaamsdeelen, en de langwyligheid der ziekte. Zo zegt hippocrates „ Die met de koorts een dik en meelachtig „ grondzetzel krygen, betekent zulks dat de ziekte „ langwylig zal zyn (7) ". Doch een rood meelachtig grondzetzel betekent eene vermeerderde hitte, en vervolgens heete koorts. Hierom zegt hippocrates daarna „ Die een „ galachtig zetzelltoffe hebben, die te vooren dun „ was , lyden eene fcherpe ziekte (u) " en op eene andere plaats; „ zo het water naar een foort „ van dik meel zweemt, is het kwaad (V) ". In veele fleepende ziekten, fcheurbuik, koningszeer, betekent een wit, dik en meelachtig waterzetzel de verzwakking der ingewanden, de werkeloosheid der vaste deelen, en de verlooren fpysverteering. Een aschgraauw waterbezinkzel bewyst eenig gebrek in de Milt: ook ziet men het meermaalen als 'er fpeenen voor handen zyn. Een CO Aphor. 31. Sect. VII. 00 Ibid. 32. Sect. VII. 00 2 PrteJdg. Sent. 28.  BESCHOUWING van het WATER. ao3 Een wacerzeczel dac fpog- of lymachtig is, verkondigt de koortserilling. Zodanig een zetzel, uic de Inhangzels zamengepakc en groenkleurig , is een ceken van gevaar. Een caay, lymachtig waterzinkzel, dac zich aan hec glas hegc,mec flank en raauw water verzeld en mee pynen geloosd, geefc een lleen in de blaas ce kennen. Hairen of vleeschvezels in hec wacer betekenen of in 't gemeen de ontbinding des gancfchen ligchaams ; of geeven in 'c byzonder die der Nieren ce kennen. Zo zy lang en eenigzins dik zyn duiden zy de verflopping van een der beiden, of van beide de Nieren aan; zo dit plaacs heefc in de rechcer nier, dan is de rechter voet; in de linker nier, de linker voet; en in beide nieren beide de voeten eenigermaate verdoofd. Roode en geele hairen geeven teffens de verhitting der Nieren te kennen. Groote hairen, die in 'c wacer bezinken, becekenen zwaare pynen in de Nieren. Draadijes in 'c wacer, en mee etcer gepaard, duiden aan dar eenig inwendig deel verzwooren is. Wicce draadtjes betekenen by vrouwen de Wicce vloed. Geele en groene draadtjes zyn by vrouwen geene duistere tekenen eener zaadvloeijing of Venus-fmec. Zandkorrels, die zonder of mee pyn geloosd een bodem van 'c wacerglas zinken, becekenen Graveel en  204 A. SCHRAGE en Steen. Zy zyn rood of wit. De roode komen doorgaands uic de Nieren ; en de witte uit de Pisblaas. Roode zandkorrels,die zich rondom aan 'c waterglas hechten, betekenen de verhitting des ligchaams, die vaak hec bederf der vochten veroorzaakt. Rood en hard zand is een bewys van Graveel; ce meer zo 'er rugpyn by is: en wie en hard zand, mee pyn omtrent de fchaamdeelen, is een teken van Steen. Een zwart, zandig grondbezinkzel is by vrouwen een teken van opgeflopte maandzuiveringen; waarna dikwerf opftygingen volgen. Zandkorrels, die naar zoutkrystallen of zilverzand zweemen,zynveelmaalen een teken van fcheurbuik, dat byzynde toevallen te zekerer verklaaren. Oneffene, raauwe en glinfterende zandkorrels, niet geloosd, maar in het water geteeld, en van tamelyke grootte , zyn een bewys dat de milt verdopc is. Een gelykfoortig zand, maar fyner van deelen, betekenc eene verdopping van 'c darmfcheil : en roode korrels, die in hec wacer dry ven, eene verdopping en ontdeeking der Lever. En walschmid heefc „ dac zo men een roode fcherpe zandkorrel „ in hec water ziec dry ven, zulks de onderbuiks„ zyde ziekte, vermagering enz, doch het water daar „ en boven hoogkleurig, de Teering betekent (tv) ". Dik, klonterig bloed, zwaar riekend, in 'c water ten (V) Ltc. tit.  BESCHOUWING van het WATER. 205 ten bodem zinkende, en van pynen onder de teeldeelen verzeld, bewyst dat het uit de Pisblaas voortkomt. Doch ongeklonterd bloed, dat bykans zwartkleurig bezinkt, komt van de Nieren. Klonterig bloed , dat bezinkt, is by vrouwen ook een bewys der maandftonden. Zuiver bloed, met het water gemengd, niet zeer (tinkend en met pyn in de lendenen verzeld, toont dat 'er eene ader in de Nieren geborften is. Zo zegt mede hippocrates, „ die van zelf bloed wate„ ren, is in de Nieren eene ader geborften 0*0". Zuiver bloed, in galachtig water gemengd en van eene fteekende pyn in de rechter zyde verzeld, betekent dat het zelve uit de Lever komt. Hoe meerder het bloed met het water vermengd is, hoe het ook van hooger ligchaamsdeelen afvloeit. De Bloedpis komt ook fomwylen by vrouwen door opgedopte maandftonden. Witte, lymige en zeer Hinkende etter in 't water, komt uit de Blaas, die verzwooren is. Maar die ros, min lymig en niet zo ftinkend is komt uit eene verzwoorene Nier. Zo zegt ook hip* pocrates; „ zo men bloed of etter loost, bete„ kent het de verzweering der Nieren of der „ Pisblaaze (y) ". Le- 00 Aphor. 78. Sect. IV. fjO Ibid. 75 en 81. Sect. IK  2o6 A. S C H R A G E Leverkleurige etter met galachtig water geloosd, en roodachtige etter met pyn in de rechter bovenbuikzyde, bewyst een verzweering der Lever. Hoe vloeibaarder etter, hoe hooger van deelen, hoe minder ftinkend; en omgekeerd, laager. Etter in 't water van iemand die de Longen of Lever verzwooren heeft, is een goed teken. Zaad in 't water, verfpreid en verdeeld, bewyst een byflaap. Zaad, by aanhoudendheid in 't water , bewyst eene zaadvloed, en het verval van krachten. Zaad in het water, van gedaante als maaijen of luizen, 't zy wit, groen of gèel, betekent een vuile zaadloop. Loodkleurig of zwartachtig poeder in 't waterbezinkzel is een bewys van tegenwoordige of aanftaande Aambeijen. By vrouwen betekenen zy ook opgeftopte maandftonden. Eindelyk met Lendepynen gepaard, bewyst zulks het Nierwee. Vlokjes , als geplukte wol , dat naar ftyfzel zweemt, in uit den groen of blaauwgekleurd water of dryvende of bezinkende, waren by de Ouden een teken van zwangerheid. Als mede, dat wanneer zodanige vlokjes in water van gezonde vrouwen, zich door het omroeren des waters vertoonden, die in ruste een zetzel als van geplukte wolle hadden, het zelfde betekende. Zo  BESCHOUWING van het WATER. 207 Zo wyders deze vlokjes rond en roodachtig waren gaven zy te kennen, dat de vrouw van een zoon, en zo zy breed en witkleurig waren, van een dochter zwanger was. Edoch of deze kenmerken zeker gaan, daaraan hebben de geleerden altoos met reden getwyfeld. Ook heeft men verfcheidene kleuren des waters en der zetting gedeld. De Arabieren verdichtten een korrelachtig bezinkzel; als karmyne boomwol. Anderen geeven voor dat het water der zwangeren dunner en blanker is, en minder zetzel heeft dan der onbezwangerden. An» deren willen dat in het water van gezonde zwangere vrouwen een dun meel of ftyfzel zwemt, welk in rust, een zetzel of inhangzel, als geplukte wol, vormt; terwyl het overige groen of blaauwachtig fcbynt. Weder anderen hebben beweerd dat het water der zwangeren witachtig is, met een bovendryvend wolkje, in indryvende ondeelen, als het ftof in zonneftraalen bezwangerd fchynt : voornaamelyk, wanneer in de eerfte maand, veel foortgelyk ftof in het water bezinkt , dat- in laatere maanden geeler of rooder , en zelf zwartachtig wordt, met een opdryvend rood wolkje. Doch het blykt uit het verfchil dier gevoelens dat deze kenmerken niet te betrouwen zyn. Veel zekerer zyn die, welke men by hippocrates aangetekent vindt: „ zo een vrouw niet zwanger „ is, en gy wilt weeten of zy ontvangen zal, zo „ bedek haar met kleederen , en berook ze van „ en-  2o8 A. SCHRAGE BESCH. van het WATER, „ onderen; zo u dan dunkt dat de reuk tot de „ neusgaten en mond doorgaat, weet dan, dat zy „ met haar fchuld niet onvruchtbaar is (z) ". By deze gelegenheid zegt galenus in zyne Com~ mentariën, dat het weleer de gewoonte was Artfen en Vroedvrouwen te raadleeven, om te weeten of een vrouw vruchtbaar ware dan niet. Dit beproefde men door berooking van Wierook, Myrrhe, Styrax en andere heete fpeceryen op kooien gezet; terwyl zy daar over zittende, met klederen rondom voor de uitdamping digt beflopt werdt. „ Zo een vrouw, zegt verder hippocrates, „ geene maandontlasting krygt, en dat 'er noch „ koorts , trilling , noch koorts bykomt, maar „ fpyswalging ontftaat, denk dan dat zy zwan„ ger is O?) ". Zie daar, Wel Ed. Heeren! hoe verre ik acht, dat de kennis en tevens het oordeel over ziekten, zo heete , fleepende als plaatslyke , uit de befchouwing der wateren kan afgeleid worden. Laat ik behaagen met uw voorfchrift gevolgd te hebben. Ratione 6? Experientia. (») Aphor. 59. Sect. F. Ca) Ibid. 61. Sect. F. DER-  DERDE ANTWO ORD op de VRAAG, voorgesteld door het GENEESKUNDIG GENOOTSCHAP s onder de zinspreuk S E KVA N D IS Cl VI BUS: Hoe verre kan de kennis, en tevens het oordeel over Ziekten, V zy dezelve heet en kortftondig, V zy dat ze langduurig en kwynende zyn, uit de befchouwing van het IVater op vaste gronden van reden en ondervinding afgeleid worden, zo ten aanzien van den ftaat dsr vochten en vaste deelen in "t algemeen, welke dour het water wordt aangeduid, als van de byzondere wegen waar langs het zynen loop genomen heeft, als de Nieren, Pisleiders, Blaas, enz? Aan het bovengemelde GENEESKUNDIG GENOOTSCHAP medegedeeld, onder de zinlpreuk: UIT LIEFDE TOT DE WAARHEID.   INLEIDING. Om deeze Vraag te beantwoorden, zal ik myne Verhandeling in twee Hoofdftukken verdeelen. In het eerfte zal ik tragten aantetoonen , hoe verre de kennis der ziekten, 't zy dat ze heet en kortftondig, 't zy dat ze langduurig en kwynende zyn , kan worden afgeleid uit de befchouwing van het water; en, in het tweede Hoofdftuk zal ik nagaan hoe verre de befchouwing van het water nuttig is in het oordeelen over de ziekten, en den ftaat der vogten in het algemeen, als ook van de byzondere wegen waar langs het zynen loop genomen heeft, als de Nieren, de Pisleiders, de Blaas, enz. EERSTE HOOFDSTUK. Waarin aangetoond wordt, hoe verre de kennis der Ziekten, kan afgeleid worden uit de befchouwing van het water. Ik zal in dit Hoofdftuk eerst handelen, over de kennis der heete en kortftondige Ziekten, en dan ten tweeden over die der langduurige en kwynende. Wat nu het eerfte aanbelangt, de kennis namentlyk der heete Ziekten uit de befchouwing van het Water. Het is niet alleen zeker, als men de Autheuren in het algemeen over dit onderwerp naziet, dat O 2 men  ais III. ANTW. op de VRAAG over de men van hetzelve niets bellisfchende aantreft ; maar men vind zelfs hunne Waarneemingen, dies aangaande, dikmaal niet eens aangetekend, en als men dan die Waarneemingen, die men by hun nog aantreft, met elkander vergelykt, in verfchillende ziekten, dan kan men niet zeggen iets gevonden te hebben dat in deezen voldoende is. Wy hebben veel eer reden, om uit hunne fchriften te befluiten, dat ze in geenen deele , aan de teckenen, die zig in het water vertoonen, (afgezonderd van andere teekenen) tot de kennis der heete Ziekten, eenig credit hebben gegeeven. Wanneer men in agt neemt de veranderingen, die de groote boerhaave in het water heeft waargenomen, door oorzaaken gantsch buiten eene ziekte , dan begrypt men ligtelyk dat die voornaame Man zig tot de kennis der ziekten, op de teekenen in het water alleen, niet konde verhaten; hy heeft immers opgemerkt , dat de fafFraan en rhabarber, de pis een brandende kleur geeven, de pypkasfie in eene kleine gift ingenomen een groene kleur , in eene groote kwantiteit een bruine , in een nog grooter een zwarte kleur : de aspergie (zegt hy) maakt de pis Hinkende, de terpentyn geeft haar een reuk vari vioolen, en na getu'genis van fulzen brengt de balf: Copaiba een bitteren fmaak in de pis. Ook heeft hy opgemerkt (boerhaave namentlyk) dat de pis, door de enkele willekeurige be-  BESCHOUWING van het WATER. 213 beweeging van het ligchaam, zoo kan veranderd worden,dat een Geneesheer, dezelve ziende, zoude meenen dat 'er een brandende koorts was. Van swieten , fpreekende van het water in koortfen, zegt dat roodheid der pis wel een kenmerk der koorts is , dog dat de natuurlyke kleur der pis, ook tot een vry hooge roode kleur kan veranderd worden, door veele en verfcheiden omftandigheden , als wanneer by voorbeeld het verdunnend voervogt der pis, door fterk zweeten, oi onthouding van drank vermindert. Want na langduurige onthouding, van fpys en drank (zegt hy) wordt wel zeer weinige pis geloosd, maar tevens zeer roode en fcherpe , gelyk ook wanneer het ligchaam door zwaaren en langduurigen arbeid vermoeid is; dan word fomtyds vry donkerrood water geloosd. Daarenboven (zegt hy verder) fchynt men te moeten opmerken, dat de pis, fomtyds dun, niet gekleurd, gezien wordt in koortfen, fchoon 'eregter groote warmte is, 't welk zal kunnen gefchieden , indien de dorftige lyders een grooten overvloed van dunne drank drinken en fchielyk door de pis weer loozen , ja fomtyds wordt ook in hevige ziekten zulke dunne en niet gekleurde pis gezien , zonder dat 'er voor af zeer overvloedig gedronken is. Verder merkt hy aan, dat de pis bleek is in zwakke menfchen, en die eene koude gefteldheid hebben , en veel hooger van kleur, in warme en fterO 3 ke-  214 Iïï, ANTW. op de VRAAG over de ke. Weshalven men in aanmerking moet neemen, of de roodheid des pis , niet aan diergelyke oorzaak geheel of ten deele , moet toegefchreven worden. Men ziet hier uit dat die voornaame Mannen, de befchouwing van het water niet hebben over 't hoofd gezien, maar door de menigvuldige veranderingen die het ondergaat zonder toedoen van eene ziekte, zoo hebbenze de teekenen, om een ziekte genoegzaam te kennen, niet voldoende genoeg bevonden, om 'er zig op te verlaaten. Buvzen, fchoon een liefhebber om Waarneeroingen uit het water te doen, heeft ook niets aangeteekend waar uit men in deezen eenig ligt kan vinden; en als men zyne aanmerkingen op de menfchelyke wateren nagaat, dan ziet men al ras , dat het met.hem als met de twee bovengenoemde voornaame Geneeskundigen zig toegedragen heeft: hy heeft ook namentlyk, veel veranderingen in het water waargenomen , waar in de uitwerking eener ziekte geen deel heeft, maar die door gantsch toevallige ^oorzaaken in ieder lyder worden uitgewerkt; als eerst de leeftyd, 2 de fexe, 3 de gemaatigdheid, 4 de gewoonte en ten vyfden het jaargety. Van alle welke omftandigheden, zoo men daar niet van onderrigt is, men ligt den gezonden ziek, en de (zelfs zeer gevaarlyk) zieke gezond zoude moeten noemen. Van dit gevoelen is ook tissot, zeggende: het is een groote on- kun-  BESCHOUWING van het WATER. 215 kunde te gelooven, en de uiterfte fieltery te verzekeren, dat het enkel gezigt van de pis, genoegzaam zy, om van de toevallen, oorzaaken, en geneesmiddelen van eene ziekte te oordeelen ; het kan van geen nut zyn, dan wanneer men dezelve dagelyks bezigtigt, en ten zelfden tyd den lyder befchouwt, wanneer men ze met de toevallen, de ziekte, en de andere ontlastingen vergelykt, wanneer men van de vreemde omftandigheden der ziekte, die dezelve veranderen kunnen, gelyk zekere fpyzen, dranken , verfcheiden geneesmiddelen, hoeveelheid van den drank, volkoomen onderrigt is; het enkel gezigt van 't water, indien men aile deeze zaaken , niet volkomen kent, is nutteloos , en kan niet de minfte onderrigting geven. Zimmermann merkt aan, in zyne Verhandeling over de roodeloop, dat de uit de pis getrokkene gevolgen zeer onzeker zyn, en dat het dikwils geheel begekkelyk is eene ziekte naa een enkel teken te beoordeelen; en wederom het geloof aan de pis, floot ik (zegt hy) met veragting weg, zoo als ook alles waar mede men zig by het gemeene volk een aanzien geeft; ik zie meestentyds de pis niet aan, die my de boer op tafel zet, terwyl ik altoos zeker weet dat ze my geene de minfte onderrigting van de ziekte geeven zal. Dus verre zimmermann. Dit is dan al het geene ik hoofdzaakelyk van alle O 4 die  si6 III. ANTW. op de VRAAG over de die geleerde en waarlyk kundige Mannen heb kunnen verzaamelen, aangaande dit ftuk, en 't zoude niet veel.moeite kosten ommeerder Autheuren aan te haaien, welke met deeze genoemde overeenftemmen , dog wyl myn gelegenheid vordert dat ik de kortheid betragt, zoo zal ik het hier by laaten. Edoch of fchoon deeze Heeren niet op de teekenen eener ziekte uit het water alleen zig hebben vertrouwd, zoo hebbenze evenwel van het water te zien wel gebruik gemaakt, om de eene ziekte van de andere te onderfcheiden , wanneer de ziektens veele toevallen en omftandigheden gemeen hadden; want dus onderfcheid buyzen het graveel van het colyk, door de verfchynfelen in de pis. Want hy merkt aan , dat in het graveel, de pis eerst klaar, dun, weinig en fomtyds bloedig is , daar na zinkt 'er iets op den grond, en daar werd zand en fteentjes van den lyder geloosd; maar in het colyk is de pis dik, en word door het ftilftaan nog dikker; zoo onderfcheid hy ook de geele van de witte waterzugt, want het water is in de witte waterzugt wit en bleek (zegt hy) of rauw, niet anders dan of het uit de pomp gehaald was; maar in de geele, ziet het rood, brandig, en is ook wel met een dik rood grondbezinkzel, gelyk dat in de brandende koortfen, voorzien. Van gelyke onderfcheid hy de vloeijinge, of zinkingen op dè lenden, (Lumbago Rheumatica) van het graveel, om dat in de zinking maar alleen een dun, fcherp en  BESCHOUWING van het WATER. 217 en roodachtig water geloosd word , 't welk in het graveel anders gebeurt. Tissot heeft een keelziekte onderfcheiden van een andere ontdoken keelziekte, door minder brandige pis. Ook onderfcheid hy het gal-colyk van ontfteekings-colyk, door gemakkelyker pisloozing , en die minder rood is. Welke waarneeming door de Heeren boerhaave en unzer wordt be-. vestigd. Baissier neemt ook nuttige waarneemingen uit de pis, om de trap van rotting af te meeten in de rotkoortfen;want,zegt hy.in den tweeden trap is de pis hoogrood, troebel, fomtyds zonder eenig zinkzel klaar, in den derden trap flinkt de pis, is troebel, en zwartachtig, in den vierden trap flinke de pis ondraagelyk, en is zwart. Men ziet uit de aanteekeningen van deeze voornaame Geneeskundigen dat zy wel degelyk in de ziekte op de pis hebben gelet, en ook veel nuttige aanmerkingen uit dezelve getrokken hebben, want als men , by voorbeeld , wel overtuigd is dat of graveel , of colyk, den lyder kwelt, en men door de toevallen, die ze toch waarlyk fomtyds gemeen hebben , in het onzeekere is , dan zal 't verfchil in de pis hier in veel ligt kunnen geeven, dog als men niets anders weet en men dan zulk dik water ziet, dan zou men veel eer denken dat de lyder aan een (niet van de beste) koortfen ziek was, dan dat hy het colyk had ; immers word O 5 dik.  2i8 III. ANTW. op de VRAAG over de dikke niet neerzakkende pis algemeen voor een teeken van erge koortfen gehouden. Zoo ook omtrent de waterzugt; als men wel weet dat den lyder niet anders dan dit mankeert, dan zal het water ons dit onderfcheid, of het de witte of geele waterzugt is, wel kunnen geeven. Maar wie zal in een onbekend geval beflisfchen, of het roode water van een waterzugtigen is, of van iemand die aan een heete koorts ziek is, en of niet het heldere witte water van een miltzugtigen is, enz. Laat ons nu eens zien hoe verre ons de reden in dit ftuk voorligt. Om in deezen eenigzints wel te flaagen, moeten wy in agt nemen, dat de pis, een vloeibaar vogt zynde (Tchoon met veelerhande ftoffen fomtyds vervuld,) zig moet fchikken, naa de beweeging die het van een ander ligchaam verkrygt, en dat het dus, zoo lang als het nog niet afgekleinst, met onze andere vogten rond ftroomt, door een fterke beweeging en perfing der vaste deelen , ook zekerlyk met de verfchillende deeltjes , die het bloed 't zamenftellen , meer moet vermengd worden; en dewyl die vermeerderde beweeging ook noodzaakelyk groote warmte verwekt, zoo worden hier door die deeltjes die ontbindbaar zyn ontwikkeld, waar toe het olieachtige gedeelte van het bloed het eerst zig geneigd toond, wordende deszelfs af kleinzing hier door vermeerderd, en dus de evenredigheid tot de ove-  BESCHOUWING van het WATER. 219 overige der pis 'c zamenftellen.de deelen grooter; waar door fcheikundig beweezen is , dat de pis rood wordt. Deeze vermeerderde beweeging, en warmte, een lyder aanhoudend byblyvende, is men gewoon te noemen een heete koorts; en men ziet ook de pis ordinair in deeze ziekte de eerfte dagen rood en brandig , vervolgens komt 'er een rood, en daarna een wit neerzetzel in, 't welk langzaam verdwynt, en den zieken geneest; deeze aanmerking wordt algemeen van de Geneeskundigen bevestigd, en men ziet 'er uit dat men de eerfte dagen eener heete koorts niets bemerkt in het water, dan de uitwerkzels eener vermeerderde beweeging en warmte: en dit fteunt op de reden, want de ftof, die door haaren prikkel de open- en toegaande beweeging in onze vaten zoo vermeerdert dat het een heete koorts maakt, is waarfchynelyk veel te fyn om van ons oog te kunnen befchouwd worden, en daar en boven ook zoo gering veeltyds in kwantiteit , dat al was het alles om zoo te fpreeken in een punt by een verzameld, het nog ons gezigt zeer verre zoude ontwyken: getuigen zy in deezen het pokfmet, 't zy door inenting toegebragt, 't zy op een andere manier in het ligchaam gekoomen; want offchoon menby de inënting een weinig (toffe aan een Lancet ziet, wat ziet men? ten uiterlyken aanzien een weinig etter, doch geenszints het pokkige fenyn, en kan men dat  220 III. ANTW. op de VRAAG over de dat dan niet zien, hoe zal men het dan gewaar worden in het water als het met de gantfche masfa van onze vogten is vermengd, en maar een klein gedeelte van dat weinige met de pis kan afgefcheiden worden? dit valt niet gernakkelyk te begrypen. Deeze roode, brandige gefteldheid der pis in koortfen blyft duuren , tot 'er tyd dat de ziekte tot rypheid komt, en 't ligchaam en vogten zig fchikken tot ontlasting; zoo dit den zevenden dag zal gebeuren dan heeft men doorgaans den vierden dag een wolkje in de pis,en dat is die tyd, wanneer de fcherpten • van de vogten, en de gefepareerde, of door de derke beweeging afgedeeten vaste deelen, door de koorts zodanig zyn bewerkt dat ze een dof vertoonen die eenige overeenkomst heeft met etter, hebbende hunne groote fcherpte verlooren; wanneer ter zeifder tyd het geheele ligchaam , als uit een voorgaande kramp, wordt herdeld en overgaat tot een ligchaam dat flap, toegeeflyk,en gefchikt is om die zondigende doffe te ontlasten. Somtyds gefchiedt zulks door de pis alleen, fomtyds door meer aanmerkelyke ontlastingen. Dat nu het neerzetzel in de pis rood is in de eerfte ontlastinge na deeze rypwording, is niet vreemd, als men aanmerkt 't geen te vooren gezegd is, dat namentlyk de olie van het bloed door de warmte der koorts wordt vlug gemaakt, welke met de insgelyks vlug gemaakte zouten van het bloed, als  BESCHOUWING van het WATER. 221 als vereenigd met de andere te ontlastene ftoffe, dezelve rood maken. Vervolgens vermindert deze roodheid , en 'er word eindelyk niet dan een wit neerzetzel in de pis gezien , om dat na die eerfte ontlasting de beweeging en warmte niet meer zoo groot is, dat 'er de olie en zouten door worden losgemaakt; en dus begint de zetting meer naa de gezondheid te hellen, houdende eindelyk (wanneer het ligchaam in kragten toeneemt en de affcheidende buisjes der nier hunne verlooren veerkragt weder krygen) op; en de lyder is herfteld. Dit is dan de algemeene waarneeming, omtrent de gefteldheid der pis onder het beloop der heete koortfen; en men kan, zo men dit in agt neemt, wel eens dagen in het kennen van deeze koortfen; doch men kan het niet algemeen ftellen genoeg te zyn, om 'er zig op te verlaaten : daar zyn te veel hinderpaalen fomtyds in den weg, die de ziekte van haaren gewoonen loop doen afgaan; en die zyn wel voornamentlyk deeze: eerst de byzondere gefteldheid van den lyder, als hem de koorts overvalt, ten tweeden de verfchillende grootheid, of kwaadaartigheid, van den aanval zelve. Onder de verfchillende gefteldheid van den lyder, komt in aanmerking, 1) of hy een warm en fterk ligchaam heeft, dan of hy koud en zwak van geftel is; 2) of hy van een aandoenelyke gefteldheid is, of wat ongevoelig. Het  22a III. ANTW. op de VRAAG over de Het is natuurlyk, en de ondervinding zo wel als de beste Autheuren bevestigt het, dat menfchen van een fterk, vet, warm ligchaamsgeftel, veel rooder water maaken, dan zwakke en koude; dus dient men daar op te letten, by het zien van het water, want de een zal met een kleinen aanval van koorts zeer rood water maaken, terwyl die zelve koorts, by den anderen, het water naauwlyks van kleur zal doen veranderen ; en ik heb veel lyders van een zwakke gefteldheid gehad , die byna geen verandering in het water hebben gehad, van het begin tot het einde der koorts, en ze genazen zeer wel: alleen befpeurde ik by fommigen op zekere dagen een klein wolkje, dan eens wat booger, dan eens in het midden van het waterglas, doch zeer zelden in het benedenfte van het glas, veel minder eenige zetting. In anderen heb ik waargenomen dat de pis de eerfte dagen was als boven; doch in 't vervolg kwam 'er op zekeren dag (onbepaald welken) een witte eenpaarige gladde zetting; en vervolgens niet anders dan wolkjes, op fommige dagen tot het einde der ziekte; uit welke verfchillende verfchynfelen het my onmogelyk was, de koorts te kennen. Wederom vindt men in andere gevallen, een helder waterachtig water, gelyk dat van veele Geneeskundigen is aangemerkt; ik heb met veel naauwkeurigheid (immers zoo veel myn oplettendheid  BESCHOUWING van het WATER. 223 heid toeliet) zodaanige pis befchouwd, doch heb het nooit van het water, dat een miltzuchtige fomtyds ontlast, kunnen onderfcheiden. Nu weet elk, die eenigzints in de practyk geoeffend is, dat zulk water altoos in koortfen gevaar te kennen geeft, indien 'er geen redenen zyn die het gevaarlyk denkbeeld eenigzints wegneemen;- want zoo men veel verdunnende drank drinkt, dan kan men zulk helder water ontlasten zonder groot gevaar, gelyk my dikwils is te vooren gekoomen, maar wie ziet dit uit de pis? Deeze verfchillende verfchynfelen hangen dan ook af van de aandoenlyke gedeldheid van den lyder, als hem de koorts overvalt, 't zy hem dit natuurlyk is, of toevallig, op die tyd als hem de koorts overvalt; wie kan in deezen de werkzaamheid van den geest bepaalen, by lieden van een beweeglyk zenuwgedel? Zoo iemand zal by den aanval van de ziekte door eene derke werking van zynen geest, gevoegd by de werking van de ziekte, zoo fterk worden aangedaan, dat het ligchaam 'er door als ha een vaste kramp wordt gebragt, en alle fyne vaatjes, zelfs die der huid, zullen gedooten worden; in dit geval zal 'er door de nierbuisjes niet dan een allereenvoudigst vogt (water gelyk) kunnen ontlast worden, en dit zal naa myn gedagten veelmaalen het geval zyn by den aanval der heete ziekten in 't algemeen; want men treft fomtyds koortfen aan, die van den beginne af een wit neerzetzel gee-  224 HL ANTW* op de VRAAG over de geeven in de pis, 't welk na eenige dagen ophoud ; en de zieke herftelt fpoedig, 'c welk men ligcelyk kan toefchryven aan eene gundige gefteldheid van den lyder, als hem de ziekte overvalt: want het is juist altyd de kwaadaartigheid der zondigende ftof niet, die een kwaade ziekte maakt; neen, de gefteldheid van den lyder doet hier ook veel toe men ziet dat een weinig pokfmet, door een uitwendige wond , in de vogten gebragt , in den eenen een koorts doet voortkoomen , waar door het leven in groot gevaar komt, ja zelfs fomtyds vernield wordt, terwyl het in een ander naauwlyks een koortfige beweeging voortbrengt. Zelfs lieden die niet vatbaar voor de pokftof zyn, om te pokken, krygen egter na de inenting fomtyds zeer gevaarlyke ziekten ; en wie kan twyfelen, of zodaanig een lyder heeft een ongunftige gefteldheid gehad, toen aan hem de operatie wierdt verrigt; want andere lieden laaten zig inenten (wel bewust dat ze niet onderhevig zyn meer te pokken) en verdragen de ftof, zonder in het minst iets te verneemen, dat naa ziekte zweemt. Mis* fchien is de enkele verbeelding van de moogelykheid van een kwaad gevolg, van den vreesagtigen perfoon, alleen genoeg om deeze gevolgen te krygen. Immers een vlugge lugtige geest word fomtyds beveiligd voor de gevaarlykfte ziekten, terwyl vrees de kwaaien verhaast, en verergert. Nu brengt, in de tweede plaats, de hoeveelheid  BESCHOUWING van het WATER. 225 held en kwaadaartigheid der zondigende ftof , ook veel tot deeze verandering in de verfchynfelen der pis toe; dog ik geloof dac de veranderingen, hier door veroorzaakt, de Geneesheeren minder zullen misleiden dan de voorgaande, die ik aangeweezen heb, om dat my dunkt, dat al wat hier door uitgewerkt wordt, hier in beftaat, (ten minften veelmaalen) dat het een rood troebel water maakt, zonder zetting , wordende veelal veroorzaakt door onderdrukking van de levenskragten , terwyl inwendig een groote beweeging en warmte woed, en de zamen-, of krampagtige toetrekking der affcheidende werktuigen, door een foorc van gevoelloosheid , hier zoo veel plaats niec fchynt te hebben; ën dan kan men ook zulk water ziende, wel wat ftaat maaken, dat 'er een afnemende koorts aanweezig is, door een grooten overvloed van kwaade ftoffe veroorzaakc, of door een kwaadaartig fenyn. Doch hoe het ook is, men kan 'er zig niec volkoomen op verlaaten, zoo als wy boven uit buïzen hebben aangecoond, dac ook dik croebel wacer gezien worde in colyk, 'c welk in een vee, warm, fterk ligchaam vallende, ook ligc rood zal kunnen zyn. Kan men dan de koores niec alcyd uic de ziekte kennen , nog veel minder zal men de byzondere ongefteldheid, die by de koorts gevoegd is, kunnen kennen uit het water. Immers, wanneer een ge- XI. deel. P deel,-  22ö 08 ANTW. op de VRAAG over de deelte der kwaade ftoffe zig vast zet in het eene, of ander deel van het ligchaam, zoo moet die ftof, of door ontbinding, of door rypwording en ontlasting uitgedreven worden ; ja maar, zal men mogelyk zeggen, dan ziet men aan de plaats, die de zetting in hec waterglas inneemt, de plaats die de kwaal in het ligchaam genomen heeft; goed, maat indien de ontbinding plaats heeft, dan ziet men dikwils geen zetting in het water; en de ftof ontlast zig ongevoelig door uitwaasfeming, of wordt aan onze gezonde vogten gelyk gemaakt, of zy ontlast zig door afgang: heefc de rypwording en ontlasting plaats, dan mpec men coc die tyd wagten dat de ftof ryp is en zig ontlasc, eer men van de plaacs, daar Je byzondere ziekte zit, ftoffe kan krygen in het water; en zal het dan niet dikwils te laat zyn , om den lyder de nodige hulp toe te brengen ? Wat baat dan die kennis? Aangaande nu de kennis der langduurige en kwynende ziekte, uit de befchouwing van het water; fchoon ook deeze de toets van reden en ondervinding op verre na niet kan doorftaan, om 'er algemeen gebruik van ce maaken, zoo zyn 'er cog gevallen, waar in men mee meerder zekerheid de pis kan bezien , dan in de heece ziekte ; dit is ook van de Autheuren opgemerkt; buyzen zegt, in zyne aanmerkingen op de menfehelyke wateren: meel, of bezinking als meel, ontftaat uic een heftige  BESCHOUWING van het WATER. 227 ge warmte, zengende of brandende, om zoo te fpreeken, de vaste deelen, en voorbetekent den dood of langduurigheid van koortfen. Schobbetjes, komen ook uit een fterke warmte, verteerende de vaste deelen als een fchurft, voorzeggen mede den dood, teering, of een fchurft der blaas. Zemelen , zyn mede al oorfpronkelyk uit een allerbrandendfte hitte , of een fchurft der blaas, geevende, als vooren , de dood of fmeldnge en uitteering der vaste deelen te kennen. Vet, komt van dunne en uitgeftrekte warmte, betekent uitdrooginge en teering. Doch offchoon deeze teekenen veelmaalen wel met de ondervinding overeenftemmen , zoo dient men evenwel aantemerken, dat de ziekte al eenige vorderingen moet gemaakt hebben, eer die verfchynfelen zig opdoen; want in den beginne zoekt men ze veelmaalen te vergeefs. Sydenham, whytt en anderen, hebben een fchielyke en groote ontlasting van bleeke pis , voor een vast teeken gehouden van benaauwdheid, door opftyging en miltzugt veroorzaakt; doch zy hebben zoo wel de hoeveelheid, als de hoedanig* heid der pis, in agt genomen. Beverwyk doet eene zeer naauwkeurige befchryving van de teekenen in het water, die het Blaauwfchuic te kennen geven, als hy zegt, zoo daar iets (gelyk het voorzeker wel doet) uit de pis P 2 kan  228 III. ANTW. op de VRAAG over de kan gezegt worden, zulks heefc hier (in blaauwfchuit) inzonderheid plaats. Alzoo hec water alleen dikwils een volkoomen teeken van de blaauwfchuic kan geven, gelyk ik door menigvuldige ervarendheid bevonden heb, te weeten, als in water, dat klaar, of dik, ook bleek, of geelagtig, en anders gezond fchync , geen wolk dryft, of niet op de grond lege, 't geen hippocrates vereischt, te weten dat het bezonken Qhypostafis) zy wit, lugt, eenparig, en niet ftinkende: maar dat men onder in 't water ziet leggen eenig zwaar en grof flym, gelyk of het uit zwaarte daar gezonken, en niet door de natuur gefcheiden was; hier onder dryft veeltyds, gelyk grof meel, een wit, of roodachtig zand, het welk, wanneer het glas gedraaid wordt, als volgt, gelyk ook het flym, zonder dat daar iets aan 't glas blyft hangen; dit teeken zal niet misfen voor de geenen die het wel kennen (gelyk dat ligt is) en wel gadeflaan, als ook niet (zegt hy nog meer) 't geen Dr. eugalenus aanmerkt, wanneer zich in 't water meerder teekenen van bederving toonen, dan daar van buiten uit hitte of dorst blyken, de ziekte langzaam zynde, en tot geen van de oude bekende kunnende gebragt worden ; in zulke gelegenheid mag men dezelve wel voor blaauwfchuit houden. Ik heb deeze waarneeming inderdaad meenig.maaien (naa myn inzien) waar bevonden, doch ik zoude ook meenigmaalen bedroogen geweest zyn, had  BESCHOUWING van het WATER. 229 had ik niet in agt genomen de waarfchouwing van van swieten, dat ook zulke pis fomtyds geloosd wordt in afgaande koortfen; al wederom een blyk dat men op de teekenen in het water, zonder andere omftandigheden in agt te neemen, geen ftaat maaken kan; en beverwyk fchynt ook, zelfs in dit geval, van dat gevoelen te zyn, wanneer hy zegt, zoo men in het water meer bederving ziet, dan daar van buiten uit hitte, of dorst blyken; de ziekte langzaam zynde, enz. Van gelyke is het met de Waterzugt gelegen, zoo als wy te vooren hebben aangemerkt. Want het water zal wel kunnen aanduiden of de geele, of witte waterzugt aanweezig is , als men wel overtuigd is dat den lyder niets anders mankeert; doch dit onzeker zynde , dan moet men immers bekennen, dat het heldere water in de witte waterzugt, niet wel van het water, dat een miltzugtige fomtyds ontlast, te onderfcheiden is, en dat het roode water in de geele waterzugt volkoomen gelyk is aan dat, 't welk men in koortfen ziet ontlasten. Ik heb my tot nog toe niet ingelaten, om de waarneemingen van antonie eygel aan de reden te toetfen, 't welk ik my verbeeld dat evenwel myn taak is: ik zal het ook kortelyk doen, en zeggen, dat men in zyn Werk veel nuttige waarneemingen kan vinden, doch zy hebben alle haare betrekking tot het oordeelen over eene P 3 ziek-  fi3o KB ANTW. op de VRAAG over de ziekte , hebbende hy (zoo 't my toefchynt) de teekenen waar door men over een ziekte kan oordeelen , met die waar uit men een ziekte leert kennen te veel onder een verward. Hy zegt, in zyne Verantwoording voor de menfchelyke Wateren, bladz. 8,, „ 't vat moet dan uit„ geeven , dat het in heeft" , doch ik meene, dat het genoeg bewezen is, (zoo anders deeze gelykenis wel ftrookt) dat dit vat (een ziek menfchen ligchaam namentlyk) niet altoos uitgeeft, wat het in heeft , en (zelfs is dit veelmaalen het geval) ook niet uitgeeven kan. Ten tweeden merkt hy aan dat de zetting in de pis altoos op die hoogte van het pisglas is, daar de ziekte in het ligchaam zit, en zoo de zetting dóór het geheele glas zig verfpreid, dan is het geheele ligchaam aangedaan; doch offchogn deeze aanmerking fomtyds wel eens waar bevonden wordt, zo als dat zekerlyk moet toegeftemd worden , zo is 't my (en veelen met my) dikwils gebeurd, dat ik het zoo niet gevonden heb, ontlastende de kwaade doffe door een anderen weg, Maar eens toegedaan dat het altoos waar was dat de zetting in het pisglas die plaats bezette , die de ziekte in het ligchaam bezet had; dan kan men daar uit immers niet oordeelen, voor dat de zetting in de pis komt ? nu is aan elk bekend dat men ordinair de eerfte dagen eener ziekte geen zet-  BESCHOUWING van het WATER. 231 zetting krygt; en wil men evenwel met eenige vrugt een ziekte kennen, dan is het byzonder noodzaakelyk dat men ze in den beginne kent. Ten derden zoo wederlegt eygel genoegzaam zich zeiven , daar hy op de eene plaats recommandeert, om op andere teekenen en omftandigheden agt te geven, ja zelfs, om den zieken te ondervraagen, en wederom op andere plaatfen WÜ hy , dat men (zonder eenigzints op iets anders te letten) alleen uit de pis alle ziekten, zelfs uitwendige gebreken, zal kennen. Verder fchync my toe dat eygel, en alle andere Schryveren , die getragt hebben de kennis der ziekten uit de pis te betoogen, (indien ze niet van verwarring te befchuldigen zyn) zeer bezwaarlyk te verdaan zyn, en wel byzonder ten opzigte van de heete en kortftondige; en daarom kunnen hunne keringen ook niet dan van zeer weinig Geneesheeren (namentlyk zulke als ik ftraks nader zal affchetfen) nagevolgd worden. Veekn egter verwonderen zich , zoo het water geen zekerder teekenen kan verfchaffen , om een ziekte te kennen, hoe het dan mogelyk is , dat fommige Geneesheeren 'er zoo veel gebruik van maaken, en (zoo zy zeggen) zoo gelukkig mede flaagen; ik zal myne bedenkingen hier over opgeeven : vooreerst wordt 'er om een beroemd piskyker te zyn vereischt, dat men fterk gisfen kan. Zoo giste , volgens eygel , forestus , wat P 4 Poort  *32 III. ANTVV. op de VRAAG over db Poort van de Stad een Boer met zyn pis was ingekoomen; enkel uit het kruid, 't welk de Boer rot een dop gemaakt had , op het pis kannetje, Wel weetende dat 'er aan geen andere zyde der Stad zulke kruiden groeiden; en de Boer verwonderde zich over de groote kunst van waarzeggen uic de pis. Evgel heeft (zegt hy) zelfs het geval gehad, dat. een dienstmaagd hem water bragt, 't welk hy ziende, zeide, vryster die patiënt woont hier digte by; waar van de Meid verfchrikte dat eygel het zoo nee geraaden had; hy had zyn aanmerking genomen , dac de zetting in het water op zyn behoorlyke plaats was, en dus onmogelyk ver konde gedraagen wezen. Indien men zig nu van zulke zaaken kan en wil bedienen , en die aan het gemeen voor kennis der ziekten uitventen, zal men het ligt by een menigte kunnen doen , en het vertrouwen , dac men alles uic de pis kan zien, zal hierdoor zoo groot worden, dac (andere behendigheden 'er by bezittende) de beste redenen het niet zullen kunnen om ver doocen. Ten cweeden komc hier by , dac men uic de pis veel nucdge waarneemingen kan doen, om wel te oordeelen over een ziekte; indien een Geneesheer hier in ervaaren is, zoo kan hy in dit gedeelte der piskykery, zekerlyk en met reden , dagen; indien hy nu eer dek , om voor een voornaam piskyker aangezien te worden, dan doet hy al-  BESCHOUWING van het WATER. 233 alle zyne voorzeggingen kwafi uit de pis alleen, en fchynt alle andere teekenen en omftandigheden niet te agten, fchoon ze de grondflag zyn, waar op hy zyne Voorzeggingen moet bouwen ; en deeze handelwys, zal den Doctor een vertrouwen geeven , dat men 'er over verwonderd is, en dat hem fomtyds zelfs zal doen lagchen. Hier komt nog by dat als men zig dagelyks met piskyken ophoud, men ook avontuur heeft, van het te raden, 't welk dan geen kleine paerel aan de kroon is. De verdere gelegendheden, en behendigheden, die den piskyker in deezen doen flagen, befchryfc de Heer tissot zoo fraai in zyne Raadgeeving voor de gezondheid van den gemeenen Man, dat ik niet na kan laaten dezelve befchryving hier woordelyk op te geeven; bladz. 514 zegt hy: ,, de gefteldheid van onze lugt, de gelegenheid van ons Land, de algemeene levensmanier, fpyzen en dranken , brengen veele fleepende en kwynende ziekten by ons voort, gelyk Hipochondrie, Melancholie, Vryster-ziekte, Zenuw-ziekte, zwakheid en andere, die alle veele toevallen met malkanderen gemeen hebben , als benaauwdheden, opfpanningen, winden, zypynen, maagpynen, magteloosheid, hartkloppingen, verftopping in de ingewanden , bleeke ongedaane kleur, zwaarmoedige gepeinzen,enz.; en het is over dit foort van ziekte, dat die befaamde piskykers 't meest geraadpleegd P 5 wor-  234 Dl* ANTW. op de VRAAG over de worden. Op deeze twee gronden nu maaken zy, onder den fchyn van alles uit de pis te zien, waar üic zy van de tien reizen naauwlyks eene, en dan nog niet dan een zeer flaauw ligt ontfangen, een befchryving op van den ftaat van den lyder, daar ze alle die gemeene toevallen laaten invloeijen, die zy nog zoo veel meer byzonderen, en waarfchynelyker voordellen , wanneer zy door eenige konstgreepen en loopjes, welke zy in menigte hebben, den pisbrenger eenigzins kunnen uithooren, al was het maar het enkele woord van hy of zy, van man of vrouw; ten dien einde voeren zy hem eerst in gefprek, vraagen naar zyn ouderdom, levenswys, enz. 't welk hun in de eene of andere byzonderheid kan inligten , en ongemerkt een deur openen om een breedfpraakige redevoering' over de ziekte te doen, die zy dan, om de beguigeling nog grooter glimp te geven, opfchikken met eenige Barbaarfche of Latynfche Kunsttermen, waar van de raadpleeger, enkel om dat hy ze niet verftaat, grootiche denkbeelden vormt: het kan niet misfen, of in zoodanige befchryving moeten veele ongemakken koomen, waar door de lyder dagelyks gekweld wordt, deezen past hy gereedelyk op zig toe, met voorbyzien van andere, die by hem geen plaats hebben; ja, zwak van inbeelding zynde, gelyk meest alle deeze lyders zyn, meent hy zelfs de laatften in hem te vinden; hy is verrukt over 't verftand van den piskyker, terwyl deeze  BESCHOUWING van het WATER. 235 ze zyne onnozelheid belacht en tot zyn voordeel gebruikt : hoe is 't mogelyk zegt hy dat de man het zoo net raden kan, hy heefc het waarlyk zoo befchreven als het is; het is als of hy in zyn ligchaam zat ; deze vervoering maakt hem terftond gereed om zyne geneesmiddelen zonder eenige fchroom of overweeging, ja met het groocfte ver-, trouwen, te gebruiken; en de arme lyder befpeurt niet dat hy door list verlokt is in een net, 't welk hem voor altoos aan kwynende boeijen zal kluisteren en in eene akelige gevangenis opfluiten,of hem een haastige en wreede dood bereiden ; dac hec 'er dus waarlyk mede gelegen is, zal de gemeene man' ligc bemerken , indien hy zyn eigen gedrag en de handelwyze van den piskyker wel na- . gaac, hy behoeft anders maar eenige van deszelfs brieven , of befchryvingen van ziekte met elkander te vergeiyken , om ce zien dac zy niec dan die gemeene coevallen behelzen , dac de meeste mee malkander overeenkoomen en genoegzaam van denzelven inhoud zyn; ook kan hy gemakkelyk begrypen dac de Latynfche konstwoorden, waarmede zy doorfpekt zyn, geen ander einde kunnen hebben dan om hem een rad voor de oogen ce draaijen, wanc , dewyl hy ze niec verftaat, waar toe zouden ze anders dienen ? en om de proef op de fom te hebben, laac men by den voornaamften piskyker zig geheel geflooten houden, en zorg draagen dat hy door geene weegen iets kan ontdekken, men  »3t) 1& ANTW. op de VRAAG over de men zal altoos zoo klaar als de dag deszelfs verlegenheid befpeuren, en hem van de tien reizen negen maal zien mistasten, en raad hy het, men mag verzekerd zyn dat het meest toevallig, en niet meer dan louter raaden of gisfen is. Zie daar dan het gantfche geheim of liever bedrog der piskykery ontmaskerd. Zie daar de geheele konst, waarvan het gemeen zulke groote gedagten voedt, onder het bereik van al de waereld gebragt; zoo dac de lompfte Boer , de grootde botterik, indien hy Hechts ftoutheid en onbefchaamdheid genoeg heeft, om zynen evenmensen te bedriegen, mee deeze weinige onderrigting , in korten tyd een eerde meester 'er in worden kan: op zulk eene erbarmelyke wyze laac de gemeene Man zig blinddoeken en bedotten toe zyn eigen verderf, op zulk eene laage en veragtelyke manier maakt men zich meester van zyn geld, dat hy met zoo veel zweet winnen moet: dat hy dan zelf oordeele, of die konst van Waarzeggen een veilige grond zy om zoo eene gewigdge keuze op te bepaalen; en of hy niet veel eerder zulke Waarzeggers met zorg,, behoorde te ontwyken, dan ze met zoo veel drift op te zoeken". Dus verre tissot. Hiermede eindig ik dan dit Hoofdduk, met betuigingen dat ik de meeste van de bedriegeryen, hier door den Heere tissot bygebragt, zelve heb ondervonden. TWEE-  BESCHOUWING van het WATER. 237 TWEEDE HOOFDSTUK. Waar in aangetoond wordt hoe verre het oordeel gaat over de ziekte, uit de befchouwing van het Water, zoo ten aanzien van de vogten en vaste deelen in V algemeen, ah van de byzondere wegen, langs welke het zynen loop genomen heeft, als de Nieren, de Pisleiders, de Blaas, enz. H et is een les die niet genoeg kan aangedrongen worden, dat men zich moet toeleggen", om wel over eene ziekte te oordeelen; en de teekenen, waar uit men de ziekte leert kennen, zyn op verre na zoo verborgen niet, als die, welke iemand in ftaat ftellen kan om juist, over een gekende ziekte, te oordeelen. Immers, de kennis eener ziekte bepaalt zich tot het geene daadelyk is, maar het oordeel ftrekc zich uit tot het geene nog moet gefchieden , en men moet door een menigte omftandigheden met elkander te vergelyken, het befluit opmaaken. Onder deeze verfchillende omftandigheden, en verfchynfelen, komt de pis wel voornaamelyk in aanmerking; en geen wonder, want zoo ras als men een ziekte, door de teekenen die haar verzeilen, heeft leeren kennen, zoo toont de pis dadelyk aan, de waare gefteldheid der vogten en vaste dee-  238 III. ANTW. op de VRAAG over de deelen in hec algemeen , door te vertoonen , of ze mee de hoedaanigheid der ziekte overeenkomc, of daar van afwykc. Want zoo 'er niets vreemds, of ergers, in het ligchaam is, dan men door de gewoone teekenen en omdandigheden eener ziekte kan gewaar worden, dan volgt vry zeker, dat de pis zig vertoont overeenkomdig de werking van die ziekte. Zoo zal by voorbeeld, indien alles natuurlyk gaat, hec water in een heete koorts, zich zoo vertoonen als in het eerde Hoofdduk is aangetoond; maar vindt men hier verandering in, dan ' moet men om een oorzaak denken, 'c zy goed of kwaad; en dus heefc hippocrates aangemerkr, dac die pis besc is, wanneer 'er den geheelen tyd, wit en glad, en eenpaarig neerzetzel is , tot dat de ziekce gefcheiden worde; wanc hec geefc, zegt hy, veiligheid en korten duur van de ziekte te kennen, en hier wykt de pis wel af van die gefteldheid die wy hebben aangetoond, doch ten goeden, en deeze gefteldheid is maar eene mindere graad, van die welke wy aangetoond hebben , en was te verkiezen boven de andere; doch om dat deeze gunftige omftandigheden te zelden gevonden worden, zoo kan men ze niet tot een algemeen voorbeeld gebruiken , want zy geeft te kennen dat 'er maar zeer weinig afwyking van de gezondheid pkiats heeft, en die zetting is maar een vermeerdering van die, welke men in gezonden gewoon is in de pis te zien. Men  BESCHOUWING van het WATER. 239 Men trefc dan gewoonlyk in heete koortfen , de eerfte dagen de pis rood en brandig, als brandewyn, die wat hoog van kleur is; en deeze kleur duidt aan dat 'er vry fterke beweeging en warmte in het ligchaam is, doch indien de ziekte niet toevallig wordt verhinderd in haare werking, dan is 'er geen gevaar; want het ligchaam is zoo geichikt, dat het een trap van beweeging en warmte, die de pis die kleur kan geeven, als deeze is, zonder gevaar kan verdraagen, terwyl de ontlasting van dat roode, fchoon ontastbaar, genoegzaam fchynt, om de ziekte draagelyk te houden , tot 'er tyd dat de ftoffen ryp. zyn, en zig tot meerder ontlasting fchikken; terwyl het teffens aantoont dac 'er geen beletfelen van belang in de affcheidbuisjes der nieren zyn , maar veel eer eene zagte toegeevendheid aan de fterke beweeging. En deezen regel kan men toepasfen , op alle heete koortfige ziekeen. Wanneer men nu in koorcfen (heece namentlyk) of koorts-ziekeen, de pis hooger rood van kleur vindt, dan wy befchreeven hebben, dan vreest men met reden meer gevaar , om dat het grooter beweeging en warmte te kennen geefc; en het gevaar zal des te grooter zyn, naa maate dat de kleur donkerder rood is, indien al het overige gelyk ftaat, zo als}ligt is op te maaken uit het geen wy te vooren gezegd hebben. Wanneer nu zulke roode pis teffens troebel en dik is en geen neer- 7 , zet-  24° Hf. ANTW. op de VRAAG over de zetzel heeft, dan ziet men dat ze byna geheel vaü de gewoone pis in koortfen in den beginne afwykt, en derhalven befluit men ook te regt, dat 'er groote verbastering is van het bloed, en de overige vogten; wordende volgens boerhaave en van swieten, door groote fchuuring en warmte de vloeibaare fynfte deelen weggewaasfemd, zoo dat het de pis aan voervogt ontbreekt, die daarom dik en troebel wordt en zoo blyft, fchoon lang in een glas bewaard; 't kan ook zyn volgens van swieten dat de ftoffen zoo fyn zyn in de pis, dat ze dezelfde zwaarte hebben met de vogt die haar bevat, en daarom niet weder zakken, maar de pis dik en troebel doen blyven; derhalven geeft zoodanige pis (zegt hy) te kennen, geweldige fchuuring van de deeltjes der vogten op elkander en op de vaten , afflyting der vaste deeltjes van het ligchaam, en dat derhalven groot geweld aan de kleinfte, en tederfte vaatjes wordt toegebragt, dat de vogten van het ligchaam door de ziekte zeer veel verbasteren van de wetten der gezondheid, dat de zouten en oliën fcherper gemaakt, en hier door in grooten overvloed door de pis uitgedreeven, en de vogten te gelyk van het verdunnend, en dunde gedeelte beroofd worden. Waar uit blykt het groote gevaar 't welk zulke pis te kennen geeft in koortfen, wyl ze altoos rotting te kennen geeft , en volgens boerhaave altoos des te flechter hoe roo-  BESCHOUWING van het WATER. 241 rooder, dikker, en troebeler zy is, en minder neerzetzel beeft. Galenus merkt aan van troebele pis, gelyk men ziet van jukbeesten, dat zy wel te kennen zal geven dat de aders opgevuld zyn met zogenaamde raauwe vogten, doch dat de natuur bykans niet rust maar fterk kookt. Hy pryst vervolgens de fchielyke fcheiding van het dikke van het vloeibaare , en wanneer de neerzakking wit, eenpaarig en gelyk is, dan zal het te kennen geven dat de natuur de raauwe vogten zal overwinnen, maar indien niet, dan het tegendeel. Vervolgens voegt hy 'er deeze algemeene regel by: „ Maar van alle troebele pis ftrekke voor u tot een algemeen teeken, fchielyk of langzaam gebeurende, of ten eenemaal geene fcheiding." De eerfte geeft een zeer goed, de tweede een minder goed, en de derde een zeer flegt teeken. Hippocrates fchynt deeze pis jukbeest-pis genoemd te hebben, om dat zodanige in paarden, koeijen, en diergelyke beesten natuurlyk gezien wordt, en zegt dat zy niet gezien wordt dan in koortfen die met gevaarlyke toevallen verzeld zyn, en hoofdpyn te kennen geeft , 't zy tegenwoordig , of terftond 'er bykoomende, en nadat hy gezegt heeft dat geele en dunne pis een teeken van raauwigheid is, voegt hy 'er by: dat dikke pis nog veel meer doodelyk is, dus (zegt van swieten) geeft zodanige dikke pis groote raauwheid der ziekten in koorcfen te ken- XI. deel. Q nen.  24ü HL ANTW. op de VRAAG over dè nen; en den geweldigen drift, waarmede de natuur op de ftof der ziekte werkt, waarom zy, indien ze niet fchielyk tot beter verandert , in zeer hevige ziektens, een byna zekeren dood te kennen geeft; in eene zagtaartige ziekte , langduurigheid , en moeijelyke fcheiding. Zoo wykt ook het water van zyne gewoone gefteldheid in heete koortfen af, door al te dun en waterig te weezen ; en zoodanige pis geeft te kennen dat de fcherpe zouten en oliën van het bloed in het ligchaam opgehouden worden, welker ontlasting zelfs in de gezondheid dient te gefchie» den, en nu , terwyl de beweeging en warmte in koortfen fterk is vermeerderd, en daar door alles tot rotting fpoediger overgaat, niets dan kwaade gevolgen kan aankondigen. Hippocrates, boerhaave, van swieten en meer anderen hebben van zulk water in heete koortfen voorzegt dat 'er herfennomfteeking te vreezen is, en deeze reeds daar. zynde , en zulk water te voorfchyn koomende,' voorzeiden zy den dood. Boerhaave wil dat men ook agt zal geven op de hoeveelheid der pis die ontlast wordt, want zoo ze te gering is, en geene, andere ontlastingen dit gebrek vergoeden, dan bèefc men alles te vreezen wat op de-ontlasting vart duhne en waterige pis gewoon is te volgen. Zoö ook, zegt hy, indien terftond na het loozen van te vooren dikke pis, waterige , en doorfchynende geloosd wordt, en daar  BESCHOUWING van het WATER. £43 daar op ftuiptrekking komt, is zy zeer flegt; in deeze ziet men dat de ziekte haaren gewoonen loop niet houdt, want dan is de pis gewóón van dik langzaam tot dunne over te gaan. Wanneer men dan zoo eene fpoedige verandering ziet, moet men wel letten of de ontlasting ook op een andere plaats gezien wordt, want de uitwaasfeming, de afgang, de bloedvloeijing , kan dezelve vervangen; dit ziet rhen dagelyks met eene goede uitkomst : de kwaade doffen worden ook fomtyds naar een uitwendig deel gevoerd en verwekken daar gezwellen, of worden weder door dikke pis ontlast , gelyk de ondervinding ten allen tyde heefc geleerd; maar dan kan men zeker daat maken dat de fcherpe doffen niet ontlast zyn, eer de pis dun wierd: als ftuiptrekking op zoodanige pis volgt, dan is alles kwaads te vreezen, om dat men zeker weet dat de herfenen aangedaan worden door ingehouden fcberpte. Zwarte, weinige dunne pis, zegt boerhaave, is doodelyk. Tót de zwarte wateren behooren ook, volgens eygel, die als hooge roodewyn, groen, blaauw, heemels blaauw. Galen us zegt dat hy nóóit iemand geneezen gezien heeft, die zulke pis geloosd heeft; en het is een teeken van inwendige verderving; egter hield hy die pis minder gevaarlyk waar in alleen het neerzetzel zwart was, en nog veel minder die, waar in alleen het dryfzel of het wolkje zwart was. Hippocrates heeft Q 2 ook  Q44 .Htt ANTW. op de VRAAG over de ook overal (zegt van swieten), in zyne boeken over de voorzeggingen , zwarte pis als zeer kwaad en doodelyk veroordeeld. Zoo zegt ook boerhaave dat bloed watering in heete koortfen doodelyk is, om dat die ontlasting van bloed, welke door de pis gefchied, fchynt veroorzaakt te worden, door de fcherpe oliën en zouten die hier natuurlyk door deeze wegen ontlast worden , en de vaten als doorknaagen, en geeft derhalven een zeer flegte verbastering der vogten te kennen; dus zyn zoodanige bloedllortingen nooit fcheidende , en koomen niet door kragt der natuur, die de ziekte overwint, maar hangen af van den zeer geweldigen drift der ziekte. Sydenham heeft in de kinderpokjes de bloedwatering, als een zeker doodsteeken gehouden. Men kan hier uit leeren dat 'er veel nuttige aanmerkingen uit de pis te haaien zyn , doch men moet van eenige omftandigheden onderrigt zyn. Wy hebben by voorbeeld gezien hoe gevaarlyk zwarte pis is in heete koortfen: egter is zwarte pis niet altyd zoo gevaarlyk, want zwarte pis behoort, volgens buyzen, onder de teekenen van beterfchap of verligting , in de langduurige miltzugt; ook,zegt hy, die de derdendaagfche koorts hebben, en buiten den overval, of den dag der verheffing, bleek en waterig water maaken, en die op den dag der aankomst haare pis donker geel is, waarop dan voort in, of na den overgang der koorts, een  BESCHOUWING van het WATER. 245 een beroerd en zwart water volgt; in de zoodanigen, is de zwartheid in de pis een goed teeken , en belooft eene weder te zullen koomen gezondheid. Zoo wordt ook in het graveel, met groote verIigting bloed gewaterd, daar het in de heete ziekten zoo groot gevaar te kennen geeft. Hoe zal men nu over zulk water oordeelen, ten zy men van het geval bewust is? Nog merkt hippocrates aan, dat het een liegt teeken is, indien 'er haastig gepist wordt na het drinken, want dan fcbynt het bloed door brandige taayheid zig niet te kunnen vermengen met de verdunnende drank, waardoor het water op zyn zelve bly vende, fpoedig en onveranderd, weer wordt ontlast; en wat gevolgen te wagten Haan wanneer het bloed zoo gefield is, is ligt op te maaken. Hoe ook de pis minder kan opgehouden worden , hoe flegter in heete ziekten, want zy geeft altyd eenige ongelleldheid der herfenen te kennen. Nu volgen nog eenige nuttige aanmerkingen omtrent de koortfige ziekten en andere fleepende kwaaien, alle op de ondervinding der beste Autheuren gegrondvest. Longontfteeking, zegt b 0 e r h a a v 1;,wordt fomtyds geneezen door overvloedige, dikke, neerzakkende, verligtende pis, met een eerst rood, vervolgens wit neerzetzel, voor den zevenden dag ontlast. Q 3 Dat -  s/jö III. ANTW. op de VRAAG over de Dat zoodanige pis deeze ziekte geneest heb ik rnenigvuldigmaalen zelfs waargenoomen , doch alle de hoedanigheden , die hier worden 'Opgenoemd, worden noodzaakelyk in de pis vereisent, zul het die nuttige uitwerking hebben ; althans ik heb het juist zoo ondervonden , de-overvloedige ontlasting wordt vereischt om dat het anders niet voldoehde is om de ftoffe alle mede te voeren; dik moet ze zyn om dat het anders niet voldoende aantoont dat de byzondere vastzittende ftoffe uit de long ontlast wordt , en veel eer (wanneer de pis maar met weinig ftoffe, fchoon wel zettende, vervuld is) zulke minder dikke pis aantoont de ontlasting van die ftoffe waarmede de gantfche masfa van het bloed door de koorts is bezet: en dan geeft het wel vermindering van de koortfen te kennen, doch de long blyft bezwaard, die weldra door alle de toevallen welke daar aan verknogt zyn zig laat gevoelen; het neerzctzel moet ook eerst rood en vervolgens wit zyn , 't welk een teeken is dat de koorts binnen een behoorlyke maat is gehouden, zy moet ook voor den zevenden dag pntlast worden, om dat na dien tyd, dé hoop van goedaartige ontbinding verdweenen is; en dan moet ze nog boven dit alles ook verligting in de long geeven, want anders zou het nog kunnen zyn dat men misleid was door de ontlasting yan de ftoffen, waar mede het geheele'bloed vervuld is, en die in overvloed zig in het water kun^ nen  BESCHOUWING van het WATER. 047 pen bevinden, terwyl van de byzondere ftof die in de long zit niets ontlast wordr. Men vindt by van swieten over boerhaave eene waarneeming uit de köifche voorzeggingen , dat zoo 'er in longontfteeking dikke pis (dat betekent hier, zoo als van swieten aantoont, gekookte pis met neerzetzel) is , die vervolgens- voor den vierden dag dun wordt, is het doodelyk. Van swieten zegt dat de reden der doodelykheid, van zoodanige gefteldheid der pis, daar in gelegen leidt,, dat men zelden of nooit voor den vierden dag, eene volkoomen ontbinding van longontfteeking zbt. 't Is my gebeurd een lyder te zien geneezen, welke van den beginne af een dik water, met neerzetzel ontlastte, tot zelfs den derden dag der ziekte,en den vierden was het water dun, en helder, doch niet wit, maar een weinig geelachtig. Hy kwam 'er, na een zwaare ziekte, die hier na volgde, en veel ontlasting van ftoiFe door uitragcheling gehad te hebben, eindelyk gelukkig af. Deeze zelfde perfoon heeft naderhand nog verfcheiden aanvallen van longontfteeking gehad, hebbende altoos van den beginne af, of den tweeden dag, een goed neerzetzel iri de pis gehad, welke aanhield tot aan den vyfden dag v wanneer hy heldere pis,, en volkoomen geneezing had; zoo dat als zoodanige pis aanhoudt tot de .vierde dag voorby is, dan fchynt "er zoo veel gevaar in de heldere pis niet te .bt9dig%*aitaöbaasl zy»>  «243 III. ANTW. op de VRAAG over de zyn, maar voor den vierden dag is ze zeer flegt. Schuimige pis, zegt boerhaave onder anderen, is een teeken dat 'er een ettergezwel in de long gemaakt is. De Pleuris , zegt de zelfde Geleerde , wordt fomtyds geneezen, als het water overvloedig, dik, gezet, droppelsgewys, roodachtig, meteen witte zetting vloeit met verligting van kwaaien , voor den vierden dag, hoedanig ook de drooge Pleuris, dat is zonder opgegeeven fluimen, geneezen wordt. Maar pis die vol rood, donker, met een verfcheiden zetting niet onderfcheiden, doodt binnen veertien dagen; indien de zetting zwart of gruisachtïg is, fchielyke dood. In de lever en geelzugc is 't goed, als 'er veel fcherp, dik , rood water met een witte zetting, lang agtervolgd, voor den vierden dag werdt geloosd; doch een byna zwart water, is een teeken dat de lever verteerd wordt. Buvzen zegt, zoo in de derdendaagfche koortfen, het water in den tusfchentyd zig byna als gezond vertoont, doch pas na den koortstyd rooder en brandiger ziet, hebbende een dik, flymig, en rood grondbezinkzel, gelyk in de heete en geduurige koortfen gezien wordt , dan komt 'er de lyder zelden fpoedig af, byzonder zoo dit in de herfst gebeurd. Wanneer in koortfigen het grondbezinkzel der pis zoo dik is, als dik beflagen meel, beteekent iet eene langduurige zwakheid. In  BESCHOUWING van het WATER. 249 In allé tusfchenpoozende koortfen, hoe eerder daar zich teekenen van kooking opdoen in de pis, hoe korter de ziekte; en hoe laater en onvolkoomener, hoe langer ook de koortfen zullen duuren. Zoo in een darmkink een overvloedig water volgt, geneest de ziekte. Tissot heeft aangemerkt, dat de mazelen niet zuiver geneezen worden , ten zy 'er geduurende de ziekte, of terftond na dezelve, een aanmerkelyke ontlasting komt, als braaken, enz. of pisloozing. Zinkingspyn eindigt fomtyds door de pis die beroerd en dik is, en veel geel zetzel geeft. Een van de toevallen , waar aan men de tusfchenpoozende koortfen kent , is de gedeldheid van de pis, die de lyder. op het einde van den aanval loost; zy is roodachtig, en geeft een zetzel dat zeer wel gelykt naar gedampte roode fteen, fomtyds is zy fchuimig, en 'er komt een velletje op , dat aan de kanten van het glas zig vast zet. Dit is gewoon in de Herfstkoortfen; doch het roodachtig zetzel en het vliesje op de pis, ontbreeken veeltyds in de Lente; in deezen is de pis doorgaans niet zoo rood maar helt eerder naar den geelen : daar komt in 't midden een foort van wolkje, en zy heeft een wit zetzel ; 't geen een goed voorteeken is. Men moet voorzigtig wezen met aderlaaten, als Q 5 men  15° III» ANTW.. op de VRAAG over. de men ziet dat 'er een fcheidende ontlasting door de pis gefchied is. Unzer zegt: zoodra in kinderpokjes de kwyling ophoudt, eer het tydperk volkoomen voorby is, en de zwelling der handen , cf de ontlasting der pis niet vermeerdert, moet men daarDaa zyn geneesmiddelen rigten. Bezoet merktraan dat men de ontbreekende kwyling in kinderpokjes niet moet aanzetten j wanneer de natuur de ziektedof door de pisloo* Zing. uitdryft; want een te fchielyk afgenoomen kwyling wordt, zegt hy , door een groote pis* vloed vergoed. In de longreering ziet men de natuur fomtyds ongeloofbaare dingen uitwerken, door de ontlastingi.'van de kwaadcftoffe, met de pis. Ik heb 'er menigmaalen de proeven van gezien: en nog in het voorgaande jaar heb ik een lyder bediend die ruim 60 jaaren oud was, hy had een ontfteeking in de long gehad, die tot verzvveering was overgegaan, en heeft ysfelyke benaauwdheden uitgedaan , -eer het abces doorbrak; ik heb een ongeloodyke menigte etter door het water zien ontlasten, zoo wel voor als na de doorbreeking; doch ik heb my verbeeld dat de ontlasting van etter in de pis, voor de doorbreeking, oorzaak was dat het abces lang gefloöten bleef, en misfehien niet tót nadeel voor den lyder; want hadden de doffen niet dagelyks een mênigte ontlast , dan had het gezwel ligt zoo groot ■ ge-  BESCHOUWING van het WATER. 251 geworden, dac het den lyder verdikt had; zoo al niet by den aanwas, dan met de openbarfting; en dat fingulier was, hy fcheen volkoomen etter gezweet te hebben, want by de geneezing heb ik bevonden dat zyn gantfche ligchaam in den omtrek met een korst bezet was, die even als verdroogde etter zig vertoonde, en,met water vermengd,een zeepachtigheid lietblyken: hy is, niet regenftaande zyn hooge jaaren en fataale kwaal, fris geneezen. Nog heden heb ik'ér een meteen verzwooren longontfteeking, die ook zeer veel etter door de. pis ontlast; hy heeft veel moeite om ze te ontlasten, en 't gaat (of liever heeft gegaan) by kleine weinigjes te gelyk: ik voorfpel hem een waarfchynelyke'geneezing, wyl hy thans in kragten toeneemt, goéde eetlust heeft en alles vry gundig wordt. Ik zoude méér dergelyke gevallen kunnen aanvoeren., doch wyl de Heer curtiüs (in zyne Prysverhandeling , over de Longteering) 'er fraaije aanmerkingen over heeft aangeteekend, zoo zal ik den Leezer daar heenen wyzen, in het Vde Deel der Handelingen van dit Genootfchap , alwaar men veel merkwaardige voorvallen des aangaande, zal aantreffen , en die ons leeren om de verfchynfelendie de natuur ons zelfs bezorgt, ten nutte na te fpeuren. Walckiers zegt, longteering, waarin men kalkagtige ftoffe of deentjes, uit de long ziet ontlasten , en ook zoodanige ftoffen in het water oncdekt, is veeltyds doodelyk. . Buv-  252 HL ANTW. op de VRAAG over de Buy zen: Vet op het water komt van een dunne en uitgedrekte warmte, beteekent uicdrooging, en teering. Ziertjes of vezeltjes van een niet volkoomene gekookte warmte, en dan geeven ze gezondheid; van een inwendigen brand, en aldus een affmelting als in de teering te kennen. Zaad komt in 't water of van een te groote koude of hitte, want deeze beide konnen de zaadvaten beleedigen; en dit verfchynfel bewyst een verftopping en verzwakking der zaadvacen , en daar benevens ook fomtyds een bederving in het zaad zelve. Etter komt onvermydelyk van een verzweering. Zettinge komt van een gematigde warmte; indien die prysfelyk is, geefc ze een blykelyke kooking te kennen; doch is kwaad in ziekten , die nog niet gefcheiden of over het hoogst zyn. Traanen op het water, komt van een heftigen flyf ingefpannen geest; in deezen fmelten of verteeren de nieren. Dit komt vry wel over een met de waarneemingen van antonie eygel, die deze traanen ook vet fchynr te noemen, 't welk als ftippelkens olie, op het water zich vertoont; welke dippelkens, in de gantfche oppervlakte van het water egaal verfpreid, wel re kennen geeven dat de nieren beledigd zyn; doch koorcs hier by zynde, dan komc hec vee van de leeden. Als de meelagtige' zejting wat flymig is en wat dinkt,  BESCHOUWING van het WATER. 053 ftinkt, zoo komt dezelve gemeenlyk voort van een raauwe verzweering der nieren. Buy zen. Rood zand in 't water komt van de nieren. Van halteren. \ Als in de nieren een vuile zweer is, uit dezelve vallen ook witte fteenen, als overtrokken zynde met 't zamengewasfen etter. Van halt er en. Steen in de nieren verwekt bloed, etter, Hinkend water. Boerhaave. Grommel of gruizelingen koomen van een zweering in de nieren, geevende eene verzweering in de nieren, ofte deszelfs aangevoegde waterwegen , te kennen. Buyzen. Steen in de pisleiders onderfchept het water met een ontftooken pyn. Boerhaave. Bloedwatering na de beweeging op ftraatfteenen, heftige beweeging van 't ligchaam, meest in een Waagen,van fteenen dikmaals uitgeloost, kliertjes, etter, draadvezelen, zyn teekenen van fteen in de nieren. Boerhaave. Schobbetjes komen in het water uit een fterke warmte, verteeren de vaste deelen als een fchurft, en deeze voorzeggen den dood, teering, of een fchurft der blaas. Buyzen. Zemelen zyn mede al oorfpronklyk uit een allerbrandendfte hitte, of een fchurft der blaas;geevende als vooren, de dood, affmeltingen en uitteeringe der vaste deelen , ofte een fchurfdigheid in de waterblaas te kennen. Buyzen. An- s  254 HL ANTW. op de VRAAG enz. Antonie eygel onderfcheid den etter, of ze uit gebrek in de nieren komt of uit de blaas, door die de etter der blaas zeer dinkt , zeer taai , en niet heel wit is; maar etter der nieren (zegt hy) dinkc minder, en is zoo taai niet, ook is dezelve zeer zelden uit den witte, maar is ros, door de fubdantie der nieren; zoo dac deeze dingen niet zwaar vallen te onderfcheidén voor die, welke daar wel in ervaaren zyn, hoewel voor anderen onmogelyk. En aangaande bioed in 't water maakt hy deeze aanmerking; hoe 't bloed meer vermengt is met het water, hoe 't zelve van hooger deelen komt. Dit is dan het geen ik naar tydsomdandigheden over die onderwerp heb kunnen byeen verzamelen, waar uic blykc dac de befchouwing van hec Water wel nuttig is in de ziekten, maar onder zekere bepaalingen ;wenfchende hartelyk dat ieder Geneesheer (indien hy zoo denkt over dit duk als ik, en de Autheuren die ik tot daving van myn gevoelen heb aangevoerd) zig bevlytige om alle vooroordeelen (die toch nergens nut toe zyn) hier omtrent te doen ophouden. Doch denkt hy anders? wel, dat hy dan zyne redenen het ligt doe zien, ten einde het moge blyken, wie de Waarheid het naaste komt. Uit liefde tot de Waarheid. WAAK-  WAARNEEMINGEN.  I  WAAR NE E M I N G, wegens de gelukkige geneezing der. witte vloed door het liquor stypticus looffii. Beproefd in zes onderfcheidene Gevallen door JOHANNES BARLINCKHOFFj Medicinae Doctor te Dockum. hoog en zeer geleerde , zeer beroemde hüeren! Schoon 'er zonder tegenfpraak in de Iterkfte vloeijingen der vrouwen, en in andere bloedftortingen (van een al te groote zwakheid der vaten hunnen oorfprong hebbende) geene middelen, met gelukkiger gevolgen kunnen aangewend worden , dan het overheerlyk Liquor (iypticus , door den Wel Edelen zeer geleerden Heer ph. j. looff mynen behuwden Oom! in een kleine Verhandeling, getyteld Donum Chemicum, in den Jaare 1773 edelmoedig waereldkundig gemaakt. Dit geneesmiddel had echter die algemeene toejuiching niet, die men zich in den beginne 'er van voorfpelde ; wyl andere , door hetzelve ook te hebben bereid, die kragten en goede uitwerkingen 'er niet in befpeurden, en dus dit heilzaam geneesmiddel zyn luister zou verlooren hebben; zoo niec de menschlievende gevoelens van den uitvinder (die XI. deel. R door  258 WAARNEEMINGEN. " , door veelvuldige proeven omtrent de zekerheid zyns middels volkomen overreed was) Hem overgehaald hadden, om door een nader bericht, het algemeen wederom gerust te Hellen , met hetzelve te doen plaatfen in het Vide Deel" der Geneeskundige Handelingen , ' van dit Hooglofflyk Ge'nüotfchap. Myne nieuwsgierigheid dan grootlyks vermeerderd, door de achting ën het vertrouwen , die ik in mynen geachten Oom ftelde, als meede zyne menigvuldige welgelukte proefneemingen in .verfchillende zwaare blbedftortingen , fpoorden my aan,',om .hetzelve middel (waar van ik in 't jaör 1781- eene zekere hoeveelheid tot een gefchenk ontving) in voorkoomende andere gevallen,, ook ter toets te brengen. Dierhalven , om aan het lofwaardig oogmerk van het Geneeskundig Genootfchap Servandis, Civibus, zoo veel my mooglyk is, te voldoen;;bied ik deeze zes volgende proeven,' met het bovengenoemd middel genoomen, hetzelve aan; hoopende hier meede eenig nut; aan myne evtnmenfchen te zullen aanbrengen. RBV ~ : • ni p-w -Ufi cv,i,: gntrfoiü^ Eerfte Geval.' ' In de maand May van 't;jaar 17 81, wierd myn Schoonmoeder, in de 50 jaaren.oud zynde, hevig gefolterd, door het uitzakken der Lyfmóeder, waar , . aan  WAARNEEMINGEN. 250 aan zy aireede 10 jaaren gezukkeld had , nooit ten vollen kunnende geneezen worden, door dien zy tot het draagen van een pesjarium niet wilde overgaan ; men had die ongemakken, zoo veel doenlyk was , draaglyk gehouden, door eenige huismiddelen! te gebruiken; doch thans was de lyderes zoo pynlyk, dat zy myn hulp begeerde. Ik onderzogt het geval, en bevond een zwaare uitzakking der Lyfmoeder plaats te hebben, benevens een fterke Witte Vloed, en een aanhoudende koorts. Het eerfte dat ik deed was de Lyfmoeder op zyn plaats te brengen; een aderlaating in 't werk te ftellen; en een afkookfel van Tamarinden met Manna, enz. de lyderes toe te dienen; haar vervolgens rust des lichaams aanbeveelende. Op deeze middelen bevond zy zich merkelyk beter; de Lyfmoeder bleef binnen ; doch de koorts en Witte Vloed bleeven aanhouden, waar door haare kragten verlopren gingen: ik liet haar een ruim gebruik maaken van. den Cortex Peruvianus, waar door ik binnen weinige dagen de koorts geheel en al overwon; de lyderes kreeg trek tot fpyzen; echter onderhield de Wittevloed haare kragten, waarom ik haar het Liquor Stypticus op de volgende wyze liet gebruiken: Ra pj.  a6o WA ARNEEMINGEN. 52. Aq. Coct. \viij. Liq. Styptic. gtt. viij. Syrup. Limon. \ (&. M. S. Om 't uur een lepel vol. Naa 'c nuttigen van dit mixtuurtje , (tilde de vloeijing: waarom ik haar nog eens dezelfde hoeveelheid liet gebruiken , waar naa zy volkoomen geneezen is, en haare kragten door een zagt voedende levensregel wedergekoomen zynde, heeft zy zedert eenige jaaren niet aan die lastige kwaal onderhevig geweest. Tweede Geval. Den 15 December 17 81 wierd ik geroepen by een Schippers vrouw ; in de 30 jaaren oud; die een fterke Wittevloed gekreegen hadde , verzeld met zwaare krimpingen in den buik, en verzwakking des Iichaams. Dit had eenige dagen geduurd; naa haar een zagt laxans toegediend te hebben, gaf ik het volgende : pj. Aq. Coct. lx. Liq. Stypt. gtt. viij. Syrup Comm \ |3. M. S. Alle uur een lepel vol. Hier  WAARNEEMINGEN. 261 Hier op ftilde de Wittevloed; en tefFens de buikpynen, krygende de vrouw haare kragten en gezondheid weder. Derde Geval. Op den 25 December des jaars 1784 verzogt een aanzienlyke vrouw hier ter Stede myne geneeskundige hulp. Zy had een aanhoudende Wittevloed die reeds agt jaaren geduurd, en waar voor zy veele geneesmiddelen vrugteloos gebruikt had. Zy klaagde vervolgens over pyn en branding in de vrouwlykheid, als zy haar water zoude loozen, 't geen ook meestentyd troebel was : zy was 45 jaaren oud; had nooit gekraamd; en toen ik haar bezogt, fterk de maandelykfche zuiveringen; hierop volgde dan (zoo als zy zeide) de Wittevloed, en deeze bleef haar zoo lang by, tot dat de opkoomende maandvloeijing dezelve verving. Zy was hier door zeer verzwakt; had geene trek tot fpyzen; hebbende een gantsch bleeke gedaante; zy had onder andere middelen, dit volgende zeer lang doch te vergeefsch gebruikt: $t, 01. Vitrioli dr. v. Spirit. Vmi Rectificat. %iij. M. S. Om driemaal daags 60 droppen in wat witte wyn te gebruiken. R 3 Naa  #62. W A A R N E E M I N G E N. Naa haar eenige zagt laxeerende en openende middelen te hebben laaten gebruiken, durfde ik bynaa het Liquor Stypticus niet beezigen, wyl de kwaal , naar de bovengenoemde zamentrekkende middelen niets geluisterd hebbende, my niet veel goeds beloofde. Geene betere middelen intus-fchen my bekend zynde , tot beteugeling deezer ziekte, liet ik egter het middel op de volgende wy» ze bereiden; Aq. Cinnamom. ^ifi. Liq. S'typtic. gtt. xxv. Liq. Anod. Min. dr. j. Laud. Liquid. Sydenh. gtt. t. M. Driemaal daags 50 droppen met wat witte Wyn. Ik voegde de Laudanum hier by uit hoofde der krampagtige'pynen en fpanning der blaas. Zy is door 't gebruiken van dit Tinctuurtje volkoomen geneezen in de tyd van agt dagen, en •geniet thans nog een goede weldand. Ik heb haare levenswyze zoo veel zoeken te veranderen , als mooglyk was , en verbooden veel Coffy en Thee te drinken , waar aan zy als verflaafd was; en daar en tegen aangepreezen , om goed bier,en nu en dan eenigen wyn te gebruiken, vervolgens zich van vette en zwaar verteererde Ipyzen te onthouden , en de ruime lugt daaglyks  WAARNEE M INGE N\ 2Ó3 te gebruiken, enz. Welke levensregel ik wensch, dac van haar mag naagekoomen zyn. Vierde Geval. ïn de maand December 1784, verzogc een Schoenmaaker my , om by zyn dogcer ce willen koomen; ik bezogc dezelve , en vond haar een zwak fchepfel ce zyn, zeer mismaakc van ledemaacen veroorzaakc door de Engelfche ziekte. Haar hoofd was ongemeen groo,c, en affchuuwlyk; zy, was over 'c geheel naauwlyks drie voeten hoog; twintig jaaren oud; had langen tyd aan de Wittevloed gelaboreerd; zy was een groote liefhebfter van Thee en Coffy; 't geen ik haar verbood, pryzende haar een verfterkende levenswyze aan, en gaf veryolgens 'c volgende Tinctuur: g;. Aq. Comm. | ij. Liq. Styptic. gtt. xvj. Aq. Cinnamom. dr. j. • M. Driemaal daags 50 droppen met eenig vogt. Zy genas hier op binnen weinige dagen. Vyfde Geval. Op den 29 December 1785, kwam my een voornaame Burgervrouw raadpleegen , die zederc een R 4 Se"  £64 WAARNEEM INGE N. geruimen tyd aan een allerfterkde Wittevloed gezukkeld had, waar door zy zoo geweldig verzwakt wierd, dat zy byna niet gaan konde; zy was in de derde maand zwanger. Ik fchreef dan op de volgende wyze het middel voor; $1. Aq. Cinnamom. Liq. Styptici gtt. xxv. Liq. Anod. min. dr. 0. ;< Syrup. pap. albi dr. j. M. 5, Driemaal daags 50 droppen te neemen. Naa dit Tinctuurtje te hebben opgebruikt, is de Wittevloed opgehouden, en de lyderes is vervolgens aan dezelve noch niet weer onderhevig geweest ; krygende wederom kragten, en een goede eetlust. Zesde Geval. D vm 20 January 1786, kwam hier een agnzienlyke Dame, een zwaare Bloedvloed over; by haar komende, verhaalde zy my, dat dezelve reeds 14 dagen nu en dan met kleine tosfchenpoozingen geduurd had, die dan wederom door de Wittevloed vervuld wierden; zy had op myn komst de Bloedvloed zoo hevig, dat 'er (met verlof) een groote hoeveelheid bloeds onder haar doel te zamen ge- loo-  WAARNEEMINGEN. 5165 loopen , en zy hier door geheel en al verzwakt was. Ik gaf haar ogenbliklyk het Liquor op de volgende wyze: Aq. Cinnamom. ^j. Liq. ftypt. gtt. xxv. Liq. anodyn. min. dr. fi. Syrup. pap. albi dr. j. M. S. Driemaal daags 50 droppen in wat Wyn te gebruiken. De Bloedvloed bedaarde naa eenige inneemfels; maar de Wittevloed vertoonde zich weder eenige dagen; ik liet myn lyderes vervolgens, in plaats van 50, driemaal daags 60 droppen gebruiken, Waarop zy volkomen genas ; heeft haare kragten wederom ; en haare maandftonden vloeijen thans geregelder, dan zy ooit gedaan hebben, Dockum 3» Febr. 178Ö. J. BARLINCKHOFF. R 5 BE„  BERICHT VAN JAN STEEN II UYSENj Heelmeester te Buikfloot. BETREFFENDE EENE GELUKKIGE EN VOLKOMEN GENEEZING VAN EEN TYMPANITES, IN EEN BRIEF AAN HET HOOGLOFLYK GENOOTSCHAP, ONDER DE ZINSPREUK SERVANDIS CIVIBUS MEDEGEDEELD. WEL EDELE HOOG EN ZEER GELEERDE , ZEER BEROEMDE HEEREN! D ewyl ik één en andermaal de eer, en het innig genoegen gehad hebbe, dat myne zeer geringe waarneemingen gunltig ontvangen, en in U Wel Ed. by uitftek nuttige, en zeer uitmuntende Verhandelingen , Servandis Civibus (a), het licht aanfchouwen; zo moet my zulks ten fpoor ftrekken, en aanmoedigen, om alle myne pogingen daarop te vestigen, dat, wanneer 'er in myne Genees-en Heelkundige oeffeningen iets van belang voorkoome, 't welk tot leven en gezondheid myner medeburgeren, welke met reden boven de aardfche fchat- 00 VII. D. II. St. en IX. D.  WAAR'NEEMINGEN, f267 fchatten als een voornaame zegen te houden zyn, (trekken kunnen! niet te verwaarloozen; dewyl die fchraagen het bouwvallig woonhuis van den fterveling onderfteunen, en hem de ongemakken, daar hy door zyn natuur vatbaar voor is, doen te boven komen. Om die reden is het, Wel Edele Zeer Geleerde Heeren! dat ik de pen, (in de hope dat myne pogingen daartoe ten nutte mogen flaagen!) wederom bezige, om de voortbrengfels van myn arbeid U Wel Ed. meede te deelen. — Vinden ü Wel Ed. eenig nut in deezen brief, en mag het nu ook wederom de goedkeuring van U Wel Ed. wegdragen ! zal ook myn inwendig vergenoegen hierdoor veel vermeerderd worden. Dat 'er onder alle de moeielyke, en hardnekkige ziektens, die het fraai gebouw van 's menfchen lichaam aantasten, en die ten uiterilen bezwaarlyk uit den weg zyn te ruimen , met zeer groot regt de Tympanites te tellen is, zal mynes bedunkens van niemand wederfprooken worden. Ik zal maar flechts tot het portaal der geleerdheid naderen! 't welk ik oordeele genoeg te zyn om myn gezegde te bevestigen. H. buyzen (b) , fpreekende van den Tympanites, fcbry ft: belangende de Windzucht, of het Trommelwater , daar van ziet men nog wel kin- de- Cb) Brev. Morb. Curand. Method. p. 257.  a68 WAARNEEMINGEN. deren geneezen, dog ik wil myns deels gaarne bekennen , dat ik 'er nooit een oude van heb konnen helpen , en hebbe ook myns weetens nooit gezien , dat het van een ander (hoe ervaren in de Geneeskonst) gedaan is. En het zyn de woorden van den Hooggeleerden Heer van swieten (V): ,, De Windzucht is gevaarlyker dan de Water„ zucht, en is gemeenlyk doodlyk ". Op den 17 February deezes jaars, wierd ik, door de loffelyke Heeren bedierders van dit Godshuis verzogc, om een Weês, zynde een jongeling van byna -20 jaarep, met naame Jurgen Lechling, onder myne Geneeskundige bezorging te neemen, om,indien mogelyk, hem van zyne beweenenswaardige en rampfpoedige kwaaien te ontheffen. Van den beginne af aan, dat de lyder hieraan onderhevig was geworden, (van den herfst namelyk, des voorleeden jaars, tot myne komst toe,) had dit hardnekkig ongemak des Heelmeesters aangewende en onafgebrokene poogingen , (van dit Weeshuis,) te leurgedeld. Den lyder dan in deeze dringende omdandigheden naauwkeurig onderzoekende, vond ik zyn buik uitermaaten dik, hard,en gefpannen, dat deszelfs bekleedzels fcheenen te zullen barden, en gaf een geluid als van een trommel, wanneer men daar op doeg: en dond byna al zo ftrak gefpannen CO Verhand, der Heirl. bl. 55.  WAARNEEMINGEN. ao> nen en aangehaald. — In de regter zyde van den onderbuik, had hy daarenboven, zo het fcheen, nog een byzonder , en boven de overige dikte , (zomtyds als een vuist), uitfteekend gezwel, welke zich, door fterk 'er op te drukken, met een groot geraas, door den geheelen onderbuik liet hooren, en wel verdween , maar na verloop van eenigen tyd wederom kwam , — hy leed hevige pynen en krimpingen, benaauwdheden, korte en fchielyke ademhaalingen, een zwakke, ongelyke en kleine pols, fluipkoortfen, met dorst en droogte in den mond, roode koonen, opftopping van water en afgang , nachtzweetingen ; hy konde geen fpyzen hoe gering ook verdraagen, maar moest het geen hy genoot al dikwyls weer overgeeven, — hy was heel vermaagerd, verzwakt, en als uitgeteerd. Wie ziet ondertusfchen niet, uit dit een en ander te neder gedelde, dat dit eene wezentlyke, en wel zeer gevaarlyke Tympanites geweest zy. Geen wonder dan , dat störck (d) zig aldus laat hooren. Dum taks aegri fitim ingentem habuerunt, & linguam ficcam; dum genae rubuerunt, & a kvisfimo adtactu in ventre dolor valde acutm excitatus est, & Ji fimul pulfus fuit parvus, inüj. '■ ' G. #/oéf 3 M. F. Linimentum. Na eenigen tyd deeze middelen gebruikt te hebben, begon de lucht ert winden zig meerder te beweegen, en de lyder bekwam eenige ontlastingen van afgang: welke middelen, behalven hunne genoemde eigenfchappen , nog de uitwaasfeming in de huid, en de affcheiding der pis bevorderden; ook begon de buik- wat te ontzwellen en zagter te worden, de benaauwdheid en pynen waren niet zo groot, eri hy braakte niet zo dikwyls, Door zulk een goed gevolg deezer middelen begon des lyders en myne hoop, tot geneezing, te herleeven! naardien zig met één woord ailes gunftiger begon te vértoonén: hier door opgewekt , vond ik my aangemoedigd, met dezelfde middelen ftandvastig voort te varen, in vertrouwen van te zullen overwinnen, en alle zwarigheden te boven te komen. Edog, onaangezien het vlytig en aanhoudend gebruik van deeze, tot den tweeden Maart toe; begonden alle de vorige toevallen op nieuw zodanig toe te neemen, dat wy onze goede hope iri louter rook zagen verdwynen. Om den tyd nu hier meede niet langer nuttelooss "* te  272 WAARNEEMINGEN. te verkwisten, fcheen het my nodig, de ontlastingen door purgantia, en door diur&tica, wat fterker aan te zetten; — om welke reden ik myn toevlucht nam tot de pillen van den zeer geleerden Heer m. j. de man (e) , die aldus bereid worden: I£. Pulv. fquill. jiccat. gr. xxiv. Scammon. Re/in. jalapp. Tz gr. xl. Extract. Catholic. gr. lxxx. Sp, vini q. f. M. F. Pilulae N°. xl. Waarvan ik om de 4 uuren één pil liet gebruiken: dit bewerkte eene vermeerderde Pisloozing en ftoelgang, en hierdoor eene ontzwelling der uitgefpannen deelen, waarom ik nu ook den buik met een welfluitende machine, by wyze eener gezondheid, onderfteunde, met bevel, naar maate de zwelling verminderde, deeze fluiting te vermeerderen , om dusdoende de inkrimping en de veerkragt der vezelen te helpen bevorderen: dan, na hiermede wat aangehouden te hebben , wierd hy benaauwder, met gevolg van braking , fpasmi & dolores colici. Om dit te doen bedaaren, liet ik hem dit volgend mixtuur neemen: Ce) Verhandel, van 't Genootfchao, Servandis Civibus. I. D. p. 127.  WAARNEEMINGEN. 273 fy. Sacchar. alb. 5j. 01. Menth. gtt. iij. In mortar. vitr. bene fubactis adde Syrup. lYIenth. Zvj. Aq. Menth. Sp. Menth. 3/3. Laud. Liq. Syd. gtt. xxv. M. ■ Hiervan namhy om 't half uur een lepel vol, tot de pyn , benaauwdheid, en braakingen bedaarden, als wanneer ik wederom met de pillen liet voortvaaren, en de wryvingen en 't fmeeren tweemaalen daags onderhouden. Hiermeede is gecontinueerd tot den ai dito, zynde intusfchen de pyn en braaking vry dikwyls zo derk aangewakkerd, dac ik genoodzaakt was de laatstgenoemde mixtuur nu en dan toe te dienen. Offchoon gemelde pillen in den beginne al ras eene merkelyke verligting aanbragten, verdween dit echter wederom , zo dra de lyder door den tyd hieraan gewoon was geworden , en uit hoofde van het verzwakken der werking deezer deelen. — Dus bleef de vuurige wensch, en het reikhalzend verlangen van deézen elendigen, naar de verbetering van zynen daac, nog rteeds onvervuld, maar hy was krachceloos aan de grenzen der toekomende waereld genaderd. Dit een en andermaal ondervonden hebbende, XI. DEEL. S be-  «74 WAARNEE MINGE N. befloot ik naar een hulpmiddel om të zien, inftaat, niet alleen, om alle de ontlastingen, zo van afgang, water, enz. krachtig voort te zetten, en te zuiveren; maar ook teffens krachtig, om de al te groote afdwaaling der kragten van het levensbeginfel, de toonloosheid (atoniè) en kramp, welke in deeze ziekte vereenjgd waren, te verflerken; met één woord , om de bezweekene veêr» kragt der deelen te herltellen. Öm dit tweeledige doelwit te bereiken, fcheen my het volgende zeer gefchikt te zyn: §2. Scillar. 'hij. Specier. Aromatic. Balf. Peruv. 5/. Syrup. Aurantior. q. f. M. F. Pilul n^.ua*. Daar myn. oogmerk was, het water door de piswegen bier door te ontlasten; dewyl deeze altoos een beftendiger geneezing: geeft dan per Jedes, voldeed zulks echter niet aan het oogmerk; maar  286 WAARNEEM INGE N. maar verwekte zulk een hevigen (loelgang, dat de armen en het hoofd geheel, de beenen op de voeten naa, alle haare zwelling verlooren hadden: de buik was in dikte dermaaten afgenomen, dat de lyder zyn borstrok wederom toe konde knoopen. Ik deed de voeten, beenen, en dyën zwagtelen met het uitdryvend verband van theeden, doortrokken met eenig geestryk vogt, om de deelen te (leunen en te roboreeren. Vervolgens liet ik hem de volgende pillen gebruiken : iji. Sapon. Venet. 5 tij. Squillae recent. G. Ammon. 3 ij. • Extr. Gentian. 5 j. IV/. F. . PU. gr. jv. Obvolv. in p. Gentianae. S. Viermaal daags 4 Piilen. Door het gebruik deezes loosde de lyder daaglyks een groote boeveelheid urin. , zoo dat alle zwelling, in korten tyd, tot verwondering van my verdweenen was. Indien dit niet voldaan had , zoude ik het volgende voorfchrift eens beproefd hebben: 't welk ik meen dat door den Hoogleeraar sandifort voorgefchreeven is, in 't Werk van den Heer roosen van roosenstein over de Ziekten der Kinderen,  W AAiN 'E EMINGEN. fe% ren, tweede Druk: en ik ben van gedagten dat het nuttig is: $1. Scillae Siccat. p. gr. xxiv. Scammon. Refinae Jalapp. aa gr. xl. Extr. Catholk. dr. j. & fcr. j. Spir. tfnd. q. f. • F. Püulae. N°. xl. . S. Alle 2 a 3 uuren een Pilletje. Nu kwam het 'er op aan , om de verboren tonus ie herftellen ; om de terugkomst van de Waterzucht voor te komen: zie daar het voorfchrift: $1. Cort. Peruvian. Opt. p. fi. |jr. Pulv. Gentianen ^ f3. Llmat, Mart is lij. Masf. Pil Ruffi. ij. Melk alb. q. fi, Ut., fiat Elect. S. Zesmaalen daags een brok als een nniskaatnoot, met een weinig wyn in te neemen. .. ..^«w.fc'Q o'-o 'icob • brahw i&M '"tJL Door bet gebruik van dit hulpmiddel, fchynt zich alles ten beste te fchikken; en dewyl het reeds eenigen tyd geleeden is, heb ik groote hoop dac voornoemde ziekte zich niet .weder zal opdoen. P. S. Mooglyk verwonderen Ü Wel Ed. zeer Ge.  a88 WAARNEEMINGEN. Geleerden zich, dat ik in deeze Waarneeming deszelfs oorzaak niet gemeld heb; dewyl deszelfs geneezing naa derzelver verfcheidenheid moet worden ingericht. Hoedanig ik my afgefloofd heb , in den lyder te ondervraagen, konde ik geen den minften licht krygen; indagtig zynde aan de woorden van een vermaard Geneesheer, dat een wel gekende ziekte, de halve geneezing is. Monro, heeft 'er eene fraaije Verhandeling over gefchreeven ; en tissot, heeft deeze Ziekte, uitmuntend, briefswyze voorgefteld aan den Baron van haller; zie deszelfs Verhandeling over eenige Zwaare ziektens. — VIERDE fVAARNEE BI ING, van een d1arrhoe a , door omwindende en zweetdryvende middelen geneezen. Door denzelfden S C H R Y V E R. Een Man wierd door een Diarrhosa aangetast, hy was kragteloos ; zyn pols klein en zwak; de tong zuiver; krimping nog walging vergezelden dezelve. In den eeriten opflag was ik voorneemens hem vol-  WAARNEEMINGEN. 289 volgens het voorfchrift van van swieten (ƒ) en tissot (g) te behandelen: dat is te zeggen door evacuantia, het zy door Emetica, Laxantia , of deeze beide te zaamengefteld. Ik errinner my hier hec denkbeeld van den beroemden stoll, door het zeggen van zyn Ed. in het voortreflyk Werk Ratio Medendi, Cap. Dyfetiteria. (Wiens nederduitjche Vertaaling men vinden kan in het Genees- Heel- Artzeny- en Vroedkundig Magazyn,van deHeeren pRUisenNOLST, I. Deel. 2V°. /• bladz. 1—64. en N°. 2. bladz. jgi 206.) Alwaar deeze uitmuntende Man ftelt, dat de meeste Roodeloopen in Natuur overkoomen met de heerfchende Ziektens terzelver tyd: en dierhalven eisfchen Mutatis Mutandis dezelve geneeswys. Ik geloof dat de geneeswyzen, door van swieten en tissot voorgefteld, zeer gefchikc zyn in die foorten van Diarrhoea, welke in den Zomer of in 'c begin van den Herfst zig openbaaren; wanneer de primae viae met rauwigheden overlaaden zyn. Dewyl de Morbi Epidemici thans enkel Catarrhaal of met ontfteeking vergezeld waren, dage ik deeze Diarrhoea, door dezelve Geneeswys , in deeze ziektens gebruiklyk, te moeten beftryden. Myn denkbeeld in deezen wierd des te meer bevestigd, door het geval van een Man, aan Pleurttis Rheumatica laboreerende , waar eensklaps de Ca- (ƒ) Legerziektem. (g) Raadg. voor de gezondh. van den Cemeenen Man. XI. deel. T  290 WAARNEEMINGEN. Catarrhak ftof op de darmen viel, en een Diarrhoea veroorzaakte; deezen genas ik, door hem eenige verzagte kruiden, ryklyk met Flor. Samb. bedeeld, te laaten drinken, waar door hy aan het zweeten raakte. Op die voetfpoor fchreef ik mynen lyder de volgende Poeders voor: I£. Puh. Gum. Arabic. Antim. Diaph. „ abl. zij. Opii Crudi. gr. vj. HL F. Pulv. divid. in part. Aeq. No. xvj. S. Agt daags te neemen. Door deszelfs gebruik raakte hy aan het zweeten; en genas, in korten tyd, van zyn buikloop. Dergelyke behandeling legtmy in het geheugen, dat myn voormaalige groote Leermeester , de Ervaaren Heer c. muller Med. Doctor, Chirurgyn en Vroedmeester te Appïngadam, in't jaar 1776, aan den Heer L. S.... heeft aangewendt: zynde de ziekte veroorzaakt dat zyn,Ed. koude natte voeten gehad heeft, waar door de petfpiratio infenfibilis belet was. Nog een geval heugt my in dat zelve jaar , aan een Jonge door ten pynlyke buikloop aangetast; op zyn Ed. raad wierd door my een ader geopend; de buik geftoofd met Hb. Emotl. in melk gekookt, en toegediend een Decoctum ex Rad. Al- thaea,  WAARNEEMINGEN. 291 thaea, G. Arabic, Flor. Papav. Rhoead. &c. waar door hy genas. Dit laatde geval behoort wel tot de Ondtee* kende foort: want zyn buik was op het aanraaken zeer pynlyk, een ongeduurigheid en benaauwdheid ging 'er mede gepaard; teekenen welke den fchran* deren stoll overtuigden, dat de Roodeloop tot de ontdeekende foort behoorde; offchoon dezelve,> in den jaare 1776, gepaard ging met braakingen van groene raauwigheden en uitwerping van wormen. Daar myn grooten Leermeester de Werken vati den grooten svoenham, en die van den Prins des Geneeskonst hippocrates, overbekend waren, heeft zyn Ed. op het voetfpoor van deeze Mannen onderfcheiden geneeswyzen aangewend , naar deri aart der ziektens. Hippocrates raad dierhalven „ de deelen „ onder den navel te wasfchen met warm-water ".— Was myn lyder door het zweeten van zyn buikloop niet bevryd, dan zoude ik hem de Rad. Arnicae in pulv. voorgefchreeven hebben te gebruiken. Stoll pryst dezelve aan wanneer de loop uit zwakheid nog aanhieldt. Konde de Hier stoll meestentyds de geneeswys der doorgaande Roodeloopen bepaalen, uit de behandeling welke de heerfchende koortfen van dat jaargety vorderden ; naardien de doorgaande Roodeloopen zeer naa overeenkwamen met de natuur van de doorgaande koorts : ging deeze ftelT a re-  402 WAARNEEMINGEN. regel, van bovengenoemden getrouwen Waarnee. mer, meestentyds door in Roodeloopen: waarom meugen wy niet , een diergelyk denkbeeld met een zelfde recht op de Diarrhoea toepasfen ? Dit dunkt my kan van geen Geneeskundige gewraakt worden. De zaak koomt dierhalven hier op uit: of dezelve eenvoudig of te zaamengefteld is ? in dit laatfte geval moet de geneeswys ook te zaamengefteld zyn. De beroemde stoll gaf op de te zaamengefteldbeid der Dyfenteria en derzelver Geneeswys naauwkeurig acht: en ftelde eerst de ontfteekende en daarna de ontlastende geneeswys in 't werk, ter gelegenheid dat 'er een galagtig-ontfteeken Roodeloop heerschte. — einde van het elfde deel.