R E I Z E RONDOM DE f AERELD.   11 E I Z 3Sj ROJSTD OM DE IV A IK 11 E i D, JAMES COOK, VKKIAAID D O O 11 J0 D, PASTEUE. MET KAARTEN EN PIAATETf EE1STE DEEI. TE LEYDEN,AMSTEKDAMtEN,S HAAGE,By HONKO OP, ALJ,ART est van CX.EEF, MBCCICY.   VOORBERICHT* Indien de Reizen, van welke wij onzen Iandge* nooten eene volledige vertaaling hoopen aantebieden, die van eenen buiten zijn eigen land nog onbekenden reiziger waren, zou het misfchien nodig zijn hem den Leezeren aanteprijzen en hen voortebereiden tot hetgeen zij in de volgende boekdeelen te verwagten hebben, om hunne lees-1 lust optewekken en hen te doen begrijpen van welk gewigt voor de Zeevaart, Aardrijks - en Menschkunde deeze reisbefchrijvingen zijn; doch de naam van den doorlugtigen ontdekker, die deeze tochten om de waereld gedaan heeft, is zoo vermaard > zijn roem als de grootfte zeevaarer, die immer den Oceaan doorkruiste, is in de gantfche waerel-d zoo wel gevestigd dat het flegts nodig is hem te noemen om de aandacht optewekken; het weini* a ge  IV voorbericht. ge dat ik hier te zeggen heb, zal dan alleen dee-< ze vertaaling betreffen, terwijl de Voorreden van den opfteller den Leezer reken fchap zal geeven uit welke bouwftoffen het verhaal van deeze eeriïe Reize door hem is zaamengefteld. Zoo dra de Reizen om de waereld van den Heer j. cook in het Engelsch aan het licht kwamen, bevlijtigden zig letterkundigen bij de meeste natieën van Europa om de nieuwsgierigheid van hunne landgenooten te bevredigen, en men zag dezelve meer of min uitvoerig en pragtig in de voornaamfte taaien van Europa verfchijnen; alleen in ons land, een land, voor welk de Zeevaart van zulk een groot nut is, dat veele goede zee-lieden telt, dat in voorige tijden ook beroemde ontdekkers gehad heeft, die den weg voor anderen gebaand hebben en welker naamen, tot hunnen eeuwigen roem, op de waereld-kaart pronken, in ons land, zeg ik, daar veelal tot de minst beduidende tour in eene post-chaife ter vlugt van den eenen of anderen Engelschman door Frankrijk of Duitschland gedaan en uitgegeeven om de kosten van zijn tochtjen gedeeltelijk goed te maakcn, vertaald en geleezen wordt, was zoo weinig: vertrouwen op de aanmoediging, welke men van de leeslust onzer landgenooten te vvagten had, dat ik g'eenen boekverkooper kon vinden, die het waagen durfde eene uitgave van eene vertaaling: vat»  VOORBERICHT. v van die gewigtige Reizen te onderneemen, fchoon ik verfcheidenen der voornaamfte het voordel deed. De ftaatkundige beroeringen, welke daarop volgden , in welken tijd de aandacht van alle die leezen met de burgerlijke en ftaatkundige gefchillen bezig gehouden wierd, maakten dat 'er toen nog minder aan te denken was; het bleef dan in ons land bij de uitgave van korte uittrekzels van de eerde en derde reis, die weinig gefchikt waren om de nieuwsgierigheid van denkende leezeren te voldoen en van geen nut altoos voor degeenen, die hunne aardrijkskundige kennis door het nafpeuren van nieuwe ontdekkingen zoeken uittebreiden. Indedaad eene zoodanige uitgave van een werk als dit is befchouw ik eer als eene verbroddeling van een werk van genie dan als eene loflijke en nuttige onderneeming. Door dus alles te bekorten en te befnoeijen brengt men flegts een droog naakt geraamte voor den dag, zonder houding offierlijkheid, dat geenc belangneeming inboezemt en men moedigt daar door die vlugtige wijze van leezen aan, die maar al te zeer de overhand genoomen heeft, die gedeeltelijk aan de menigte van tijdfehriften en uit* trekzels, welke men ziet verfchijnen, is toetefchrijven, en waardoor men wel van veele dingen kennis verkrijgt, maar ook flegts eene zeer oppervlakkige kennis, en weinig naauwkeurig te weeten koomt. Ten anderen laat men, onder * 3 voor»  n VOORBERICHT. voorwendzel dat de meeste leezers niet gediend zijn met zeevaartkundige aanmerkingen en aardrijkskundige waarneemingen, in verkorte vernaaien, juist al het nuttigfte, juist al datgeen, om 'twelk de reizen ondernoomen zijn, en hetgeen de kennis van weetgierige leezeren zoude kunnen vermeerderen , weg en behoudt alleen dat wat flegts het bijkoomend doel der reizigers was en dat oppervlakkige leezeren een uur van tijdkorting kaa verfchaffen, een laag gebruik voorwaar van de vrugten van grootfche onderneemingen, dat niet gefchikt is om dezelve op haaren waaren prijs te doen ftellen. Ik verloor egter deeze zaak niet geheel uit het oog en was fteeds in hoop dat ik, als de tijden gunstiger waren, nog eens het vermaak zoude kunnen hebben mijnen landgenooten de reizen van coox in hunne taal aantebieden in een gewaad, dat het oorfpronglijke waerdigzoude zijn. Eindelijk toon* den zig enige Boekhandelaars daar toe niet onge^ negen; doch de kostbaarheid eener uitvoering aan het oorfpronglijke gelijk, bleef altoos eenegroote zwaarigheid, tot dat wij, na lang overleg, eindelijk tot eene uitgave in het tegenswoordig formaat beflooten, dat het voordeel heeft van, fchoon even volledig, minder kostbaar te zijn en dat thans veelal, om de gemaklijkheidin het leezen, verkoken wordt, zoo dat de tegenswoordige uitgave, ia  VOORBERICHT. vu vergelijking van de Engelfche, Franfche en Hoogduitfche, op eenen zeer maatigen prijs zal te ftaan koomen, terwijl men egter niets fpaaren zal om dezelve in volledigheid, naauwkeurigheid en fraaiheid tot eenen grooten graad van volkoomenheid te brengen, zoo dat ik mij vleie dat ik niet teveel zegge, wanneer ik den Leezer beloove (en wij bieden dit eerfte deel gerustlijk als een bewijs daarvan aan) dat deeze nederduitfche druk van de Reizen van cook vollediger en fraaier dan de Hoogduitfche en naauwkeuriger dan de Franfche Qa~) zal wezen. Ik begin met de eerfte Reize van cook om de Waereld, gedaan in de jaaren 1768 , 1769,1770 en 1771 en befchreven door den Heer hawkesworth die in drie deelen volledig zal afgehandeld worden en waarbij alle de gezigten, kaarten en plaaten van het oorfpronglijke, door eerfte meesters in (a) De Franfche uitgave van de Reizen van cook is zeer fraai en de ftijl is vloeiend en fierlijk; doch ik meen bij deeze gelegenheid letterkundigen te moeten waarfchuuwen dat de Franfche vertaaling, voor zoo verre ik die vergeleken heb, niet naauwkeurig is; het zou mij niet moeielijb vallen in het klein gedeelte, dat in dit eerfte deel van deeze Reize vervat is, een dertigtal wezenlijke misflagen aanïe» wijzen, * 4  VHI VOORBERICHT*. inde konst gegraveerd, zullen gevoegd worden„ vermeerderd met het portret van onzen doorlugtigen reiziger, naar de beste Engelfche plaat, die 'er van hem is, gevolgd en kondig uitgevoerd. In fraaiheid van uitvoering in dit opzigt fchroomen wij niet te zeggen dat onze uitgave, fchoon de plaaten op eene wat kleiner fchaal gebragtzijn, zelfs de Engelfche te boven gaat. Om de keurige liefhebberen van plaatkonst te vergenoegen % die de groote plaaten niet gaerne door vouwen bedorven zien, zullen de plaaten en kaarten, die. grooter dan het formaat van het werk zijn, af-, zonderlijk in een omflag bij het werk afgeleverd worden, terwijl die bezitters, die verkiezen zullen alle de plaaten in het werk ingevoegd te hebben, hier agter eene aanwijzing daartoe zullen vinden. Wat de taak belangt, die ik als vertaaler op mij genoomen heb; ik heb getragt naauwkeurigheid met eenen goeden hidorifchen ftijl te paaren; ik laat den kundigen leezer het oordeel overof ik hierin wel gedaagd zij, en, overtuigd dat het geen oppervlakkig, geen eenzijdig nut is dat met het uitgeeven van zulk een werk, in welke taal het ook zij, beoogd moet worden, en dat het den toekoomenden zee-vaarer, welke de kuaten, door cook ontdekt en de zeeën, door hem bevaarenj in het toekoomende weder mogt be-  VOORBERICHT. is zoeken, even goed van dienst moet kunnen zijn als den wijsgeer, die leest, om, in de ftilte van zijne kamer, den mcnsch in zijne verfchillende ftaaten van befchaaving te befpiegelen, heb ik niets van de zeevaartkundige waarneemingen uit-» gelaaten, van welke de minfte in het bereizen van dezelfde ftreeken van dienst kan wezen, Deeze zijn in deeze eerfte reis althans zoo menigvuldig niet, dat zij den leezer, die geen belang in dezelve ftelt, zullen verveelen, hetgeen ook door de beknoptheid, waarmede zij aangetekend zijn, verhoed wordt. Zulk flag van leezers zal daarenboven door eene menigte belangrijke voorvallen , gewigtige befchrijvingen en aangenaame tafereelen rijklijk fchadeloos gefteld worden. Het kwam mij niet ongepast voor eene Verzameling der Reizen van den beroemden cook te laaten voorafgaan door eene fchets van zijn leven, van zijne geboorte tot aan zijnen dood; eene fchets zeg ik, want naardien zijne reizen het voornaamst en gewigtigst tijdvak van zijn leven uitmaaken, zoude het een overtollig werk geweest zijn uitvoerig te verhaalen hetgeen naderhand in de Reizen zelve omftandig zal voorkoomen; men zal egter buiten de Reizen veele bijzonderheden in hetzelve ontmoeten, welke den Leezer niet onverfchillig zijn kunnen, naardien niets onverschillig is dat eenen man als cooic betreft. Ik  x VOORBERICHT. heb daarin hoofdzaaklijk het leven van cook van Doft. kippis tot mijnen leidsman genoomen, gelijk ook de Reizen zelve; het voorgevallene bij zijn ongelukkig fneuvelen heb ik volgens het naauwkeurig verhaal, door den Heer samwell daarvan gegeeven, wat meer uitgebreid, terwijl het op zijn tijd in de laatfte Reize met de uiterfte naauwkeurigheid zal ingelascht worden. J, D, PASTEUR. 's GRAVENDEEL den i September 1754. IN-  INHOUD van het EERSTE DEEL. Het Leven van james cook, . , bkdz. i EERSTE BOEK. eerste hoofdstuk. bladz. Tocht van Plymouth tot het Eiland Madera. Enige bijzonderheden over dat Eiland. . i tweede hoofdstuk. Tocht van het Eiland Madera tot Rio de Janeiro. Bijzonderheden omtrent dat land. Verjlag van het voorgevallene iS berde hoofdstuk. Tocht van Rio Janeiro tot den mond van de Straat van Le Maire. Bejchrijving van enige inwooneren van Terra del Fuego. . 60 viER-  xii INHOUD. vierde hoofdstuk. bladz, Reize naar den top van eenen Berg, om planten te zoeken j\ vijfde hoofdstuk. Doorvaart door de Straat Le Maire. Nadere befchrijying van de inwooneren en voortbrengzelen vanTerra. del Fuego. ... 84 zesde hoofdstuk. Algemeens bejchrijving van het Zuid- Oost" lijk gedeelte van Terra del Fuego en de Straat van Le Maire. Aanmerkingen over het Bericht van Lord ans on daar omtrent. Onderrigtingen omtrent den tocht Westwaarts om dit gedeelte van Amerika in den Zuider Oceaan. . . . 9$ zevende hoofdstuk. Vervolg van den tocht van Kaap -Hoorn tot de nieuw ontdekte Eilanden in de ZuidZee. Bejchrijving van de ligging en gedaante dier eilanden. Enig bericht aangaande derzelver bewooneren. Voorvallende omfiandigheden. 108  INHOUD* xiii aotste hoofdstuk. bladz. Aankomst van de Endeavour aan het eiland Otahiti, door Kapitein wallis Konings George III Eiland genoemd. Reglement omtrent het mangelen met de inboorlingen. Omftandigheden van een bezoek aan twee Opperhoofden des eilands 124 negende hoofdstuk. Verkiezing van eene plaats tot eene fierren fchouwplaats en eene Sterkte. Tocht in de bosfchen en deszelfs gevolgen. Oprigting van de Sterkte. Bezoek van verfcheiden Opperhoofden aan boord en aan het Fort. Bejchrijving van de fpeeltuigen der Inboorlingen en van de wijze, waarop zij ever hunne dooden befchikken. . . .140 tiende hoofdstuk, Tocht naar het Oostlijk gedeelte van het eiland. Verfcheiden voorvallen aan boord en aan land. Eerfle zaamenkomst met 0 b e re a , die, toen de Dol^hyn hier was, voor de Koningin van het eiland gehouden wierd. Bejchrijving van de Sterkte. . 155 elfde  m l N H o ü a elfde hoofdstuk. bladz4 De Sterrenkundige werktuigen worden in orde gefield. Het Quadrant wordt geflooleni Gevolgen van dien dief/lal. Bezoek aan tootahah. Strijd van worstelaars* Men zaait Europifche zaaden. Naamen, welke de Indiaanen ons volk gaven. 173 twaalfde hoofdstuk. Enige vrouwen van aanzien koomen in de Sterkte een bezoek afleggen. Zonderlinge plegtigheden. De Indiaanen woonen den Godsdienst bij en vertoonen des avonds een allerzonderlingst fchouwfpel. tubour ai tamaide valt in verzoeking. . . 195 f dertiende hoofdstuk. Tweede bezoek aan tootahah. Verfcheidene voorvallen. Zonderlinge tijdkortingen der Otahitiers. Aanmerkingen op dezelve. Toebereidzelen om den overgang van Venus waarteneemen en wat ,erintusfchen aan de Sterkte voorviel. . . . 5208 VEER-  INHOUD. veertiende hoofdstuk. bladz. Plegtigheden van eene Indiaanfche begravenis. Aanmerkingen over dezelve. Eene foort van lieden bij de Indiaanen ontdekt, voor welke de Ouden grooten eerbied hadden. Diefftal aan de Sterkte gepleegd. Gevolgen van denzelven. Staalt jen van de kookerij der Indiaanen. Voorvallende omflandigheden 225 vijftiende hoofdstuk. Tocht rondom het Eiland. Verfcheiden voorvallen geduurende denzelven. Befchrijving van eene begraafplaats en eene plaats van Godsdienstoefening een Morai genoemd. 547 zestiende hoofdstuk. Tocht van den Heer banks om de rivier na te /peuren. Tekenen van onderaardsch vuur. Toebereidzelen om het Eiland te verlaaten. Verflag van tüpia omtrent deeze eilanden 274 zeventiende hoofdstuk. Omflandige befchrijving van het Eiland Ota-  *w inhoud. bladz» Otahiti. Deszelfs voortbrengzelen en bewooneren. Hunne kledij, hunne wooningen, hun voedzel, hun huislijk leven en hunne tijdkortingen. apj AGTTIENDE HOOFDSTUK. Van de Manufa&uuren, Vaartuigen en Scheepvaart op het Eiland Otahiti. . .335 NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Van de verdeeling van4en lijd op Otahiti; Hunne Telling, Berekening van af (landen, Taal, Ziekten, befchikking over de Dooden, Godsdienst, Oorlog, Wapenen en Regeeringvorm. Enige algemeene aanmerkingen tot nut van volgende Reizig<™. . , 3^ UET  het LEVEN van JAMES COOK. an het aanzien en de beroemdheid, waartoe james cook geftegen is, was hij niets aan zijne geboorte verfchuldigd, waarvan zoo veele andere allen hunnen luider ontleenen. Zijn vader, die denzelfden naam voerde, en die, naar men uit zijnen tongval kon oordeelen, uit het Noorden van Engeland geboortig was, diende als boeren knegt en trouwde eene boeren-dienstmeid, grace genaamd, die, even als hij, in de nabuurfchap wel .ter naam en faam Hond; dit paar, gong zig ter nederzetten in een klein dorp, in de Provintie van Torck, Morton genaamd, van waar zij, kort daarop, naar Marton, een ander dorp in die Provintie, verhuisden. Hier wierd onze james cook den zeven en twintigften October van het jaar 1728 geboren. james cook was een van negen kinderen9 die uit dit huwelijk gefprooten zijn, van welke in het jaar 1789 nog flegts eenen in het leven was pijnde eene dogter > met eenen visfcher te A Red'  i HET LEVEN VAN Redcar getrouwd, bij welke james cook de vader heeft ingewoond, en daar hij in zijn vijfentagtigfte jaar is overleden. Toen cook agt jaaren oud was, wierd zijn vader meefter-knegtop eene hoeve van den Heer Thomas skottow,Airy-Holme genaamd, bij Groot Ayton gelegen, waar henen het huisgezin zig dan ook verplaatfte; de Heer skottow liet den zoon op zijne kosten te Ayton t'fchool gaan, daar hij de eerfte beginzelen van de fchrijf konst leerde , terwijl hij te vooren te Marton bij de fchool-meefteres van het dorp had leeren leezen , en , toen hij zijn dertiende jaar bereikt had, wierd hij als leerling befteld bij eenen kramer william sanderson, te Staith, eene ftad daar veele visfchers woonen, en tien mijlen ten Noorden van TVhitby gelegen. Dit beroep kwam egter met zijne neiging niet overeen; zijne gedagten fpeelden geftadig op de zee-vaart, waartoe de gelegenheid der ftad en de omgang met zee-lieden voorzeeker niet weinig aanleiding zullen gegeeven hebben ; zoodra hij dan ook, ingevolge van enige gefchillen met zijnen meefter, van denzelven zijn affcheid bekoomen had, nam hij uit zig zeiven dienst, voor den tijd van zeven jaaren , op eenen kolen - haaler , den Heeren john en henry walker, kwakers, woonende te Whitby , toebehoorende en the Free-Love genaamd, waarop hij eerst als leer- jon-  JAMES COOK. 3 jongen > vervolgens als matroos en eindelijk als Huurman voer. Op deeze vaart, die met recht de kweekichool der Engelfche zee-lieden genoemd wordt, leerde de Heer cook de eerfte beginzelen van die konst, waarin hij de grootfte man geworden is, die immer de zee bevaaren heeft. Toen in het begin van het jaar 1755 de oorlog tusfchen Engeland en Frankryk uitbarstte en 'er eene fterke presfing van zee-lieden op de Theems gefchiedde, geviel het dat het fchip, waarop cook diende, in die rivier ten ankef lag. In het eerst hield hij zig verborgen om dö presfing te ontgaan, doch, begrijpende dat zulks hem niet zou kunnen gelukken, of misfchien gedreven door eene zilgt om, bij eenen opkoomenden oorlog, zijn geluk in 's lands dienst te beproeven, befloot hij gewillig dienst te neemen ; hij begaf zig dan naar Wapping en vervoegde zig bij eenen officier van den Arend\ een oorlogfchip van zestig ftukken, dat toen onder bevel van kapitein hamer ftond; doch in de maand Oftober 1755 kreeg de Heer hugH palliser het bevel over dit fchip; deeze onderfcheidde zeer ras james cook onder het overige fcheepsvolk ; hij befchouwde hem als eenen kundigen , werkzaamen en kloeken zeeman, terwijl alle de officieren eene goede getuigenis van hem gaven, hetgeen kapitein PaLLU A a  4 HET LEVEN VAN ser noopte om hem alle aanmoediging te geeven. In deezen tijd gebeurde 'er eene omftandigheid , die niet met ftilzwijgen moet voorbijgegaan worden, naardien zij ten bewijze verftrekt in welke achting de jonge cook en zijne ouders bij hunne medeburgers gehouden wierden. Zijn Kapitein, namelijk , ontvong eenen brief van den Heer osbaldelston, Lid van het Parlement voor Scarborough, waarin hij hem meldde das verfcheiden van zijne gebuuren hem verzogt hadden dat hij hem ten voordeele van den jongen cook zoude fchrijven. Zij hadden gehoord dat Kapitein palliser den jongen cook boven andere onderfcheidde en wenschten dat hij bevorderd mogt worden. De Heer palliser andwoordde dat hij zijne verdienften recht deed, maar dat hij te korten tijd in dienst geweest was om tot officier te kunnen bevorderd worden ; hij voegde 'er bij dat het beter was dat men hem eerst de aanftelling van Kwartiermeefter bezorgde, in welke hoedanigheid hij gelegenheid zou bekoomen om zijne bekwaamheid aan den dag te leggen. Men bezorgde hem dan dat baantjen, waarvan de aanftelling den 10 Mey gedagtekend is, voor de floep de Grampus, dan alzoo de eerfte Kwartiermeefter van de Grampus op dat fchip wilde blijven, was deeze aanftelling hem voor ditmaal van geen dienst: vier dagen — daar-  JAMES COOK. 5 daarna wierd hij geplaatst op het fchip de Garland, doch wederom te vergeefsch , wijl dat fchip reeds in zee was geloopen; maar des ande« ren daags den vijftienden Mey, verkreeg hij eene nieuwe aanftelling op de Mercurius; alle deeze zoo kort op eikanderen volgende aanftellingen bewijzen genoegzaam dat men de bevordering van deezen jongen zee-man waarlijk ter harte nam. De Mercurius was naar Kanada befïemd, daar dat fchip zig moest voegen bij het fmaldeel, onder den Heer charles saunders, die, in overeenkomst met den beroemden Generaal wolf, Quebec ging belegeren. Geduurende deeze belegering wierd het noodzaaklijk het kanaal van de rivier St. Laurent, tusfchen het eiland Orleans en den Noordlijken oever, regt over de legerplaats van Montmorencyen Beauport, daar het Franfche leger verfchanst lag, te peilen. De Admiraal wilde, namelijk, weeten of hij daar fchepen zoude kunnen leggen , om de Franfche batterijen aantetasten, ten einde het leger van den dapperen wolf te dekken, die de Franfche legerplaats verrasfchen moest. Kapitein palliser, die de bekwaamheid en moed van cook kende, ftelde hem voor om die peiling te verrigten; dit kon niet anders dan des nagts gefchieden; hij hield zig dan zeven nagten agtereen met die onderneeming bezig; J 3 ein*  € HET LEVEN VAN eindelijk wierd hij van de Franfchen ontdekt, die met verfcheiden floepen vol Wilden op hem afkwamen , om hem gevangen te neemen. Hij had veel moeite om hunne handen te ontkoomen en dit gelukte hem ter naauwer nood. Uit alle zijne magt roeiende , zettede hij het op flrand aan het eiland Orkans, bij de wagt van het ziekenhuis der Engelfchen. Verfcheiden Wilden fprongen aan de eene zijde in zijne floep, terwijl hij aan de andere zijde aan land fprong en zij maakten zig meefler van de boot, die zij in zegenpraal wegvoerden. Desniettegenftaande bragt cook den Admiraal eene kaart van het kanaal, zoo volledig en naauwkeurig, als of de peiling na de inneeming van Quebec ware gedaan geweest. Kapitein palliser wist wel dat cook voor dien tijd zig nooit op het tekenen had toegelegd ; maar de bekwaamheid van onzen zeeman was zoo groot, dat alles dat hij onderneemen wilde hem gelukte. Bij deezen dienst voegde hij nog eenen anderen, geduurende het verblijf van het fmaldeel in die rivier. Hij onder?ogt, namelijk, op last van den Admiraal, het vaarwater en de klippen beneden Qiiebec, waarvan men geene goede kaart had ; dit deed hij met de uiterfte naauwkeurigheid en toen hij zijn werk geëindigd had, wierd de kaart van de rivier Saint-Laurent in het licht gegeeven, met pnderrigtingen. om. dezelve veilig te bevaaren, P<5  JAMES COOK, 7 De naauwkeurigheid en nuttigheid van die kaart wordt daar door bewezen , dat men zedert niet nodig geoordeeld heeft eene andere te graveeren, zijnde de Franfche flegts eene copij van deeze, maar op eene kleiner fchaal overgebragt. Na de onderneeming op Quebec, ontvong cook een lastbrief van Lord colwill, om in hoedanigheid van Kwartiermeefïer overtegaan op het oorlogfchip de Northumberland, onder bevel van dien Lord als Kommandeur van een fmaldeel te Hallifax leggende. Geduurende deezen veldtocht won hij ook de achting en vriendfchap van deezen zijnen bevelhebber, terwijl zijn ledige tijd geduurende den winter hem gelegenheid gaf om kundigheden te verkrijgen, welke hem naderhand van den grootften dienst geweest zijn. Hier begon hij uit Euclides de gronden der Wiskunde te leeren en zig uit zigzelven op de Sterrekunde toeteleggen; hij had, wel is waar, niet veele boeken , maar zijn vlugge geest vervulde dat gebrek en hij kwam verder in die weetenfchappen dan men van iemand in die omftandigheden zoude hebben durven verwagten. Drie jaaren laater, terwijl cook nog dienzelfden post op het fchip van Lord colwill bekleedde, wierd hetzelve naar Ter re- Neuve beftemd, om den Luitenant-Kolonel amherst bijteftaan in het herneemen van dat eiland, van welk de Franfchen zig meefter gemaakt hadden. A 4 Na  S HET LEVEN VAN Na de verovering van hetzelve bleef de vIooè enigen tijd te Placentia liggen om die plaats te verflerken, en c o o ic kreeg bevel om eenen platten grond van de haven en de hoogten op te maaken, waarvan hij zig dermaate kweet, dat hij de aandacht naar zig trok van Admiraal graves, bevelhebber van de Antelope en Gouverneur van Ter re - Neuve ; deeze Admiraal, verfcheiden gefprekken met hem gehouden hebbende over de zaaken waarmede hij belast was, kreeg het hoogfte denkbeeld van zijne bekwaamheid , terwijl hij de grootfte achting voor hem opvattede uit hetgeen men hem van zijn zedenlijk karakter berichtede. In het laatst van het jaar 1762 keerde cook naar Engeland terug, daar hij zig, den een en twintigften December deszelven jaars, te Barking, in het Graaffchap Esfex, in het huwelijk begaf met elisabeth batts, eene beminnelijke juffer , die zijne liefde ten hoogden waerdig was; doch de levensftand, welken haar echtgenoot had aangenoomen , heeft hun niet toegelaaten de zoetigheden van den echt langen tijd agter den anderen te fmaaken. In het begin van het jaar 1763 , na het fluiten van den vrede , wierd de Admiraal graves als Gouverneur naar Terre-Neuve gezonden. Naardien dit eiland van zeer veel belang is voor den koophandel, vroeg de Gouverneur VOl;-  JAMES COOK. 9 voimagc om eene kaart van de kusten te laaten maaken: deeze verkreeg hij , maar niet zonder veel moeite, omdat men 'er het gewigt in Engeland niet van begreep. De Heer graves oordeelde dat de Heer cook hem in dit werk van veel dienst zoude kunnen zijn en deed hem het voorftel van hem te verzeilen, cook, fchoorj kortling getrouwd, nam egter deeze aanbieding aan en vertrok, in hoedanigheid van IngenieurGeographist, met den Admiraal, die hem terllond den last opdroeg van eene kaart te maaken van Saint-Pierre en Miquelon , welke twee eilanden men door het vredes-traftaat den Franfchen had overgegeeven. Deeze moeiten 'er op eenen bepaalden tijd bezit van neemen en de Franfche Gouverneur was ook werklijk met een fregat en enige transport-fchepen met volkplantelingen aangekoomen; doch men wist hem eene maand optehouden, welken tijd de Heer cook nodig had om zijnen last te volvoeren; toen hij denzelven ten einde gebragt had, wierden de Franfchen in het bezit van de eilanden gefield. Na deeze verrigting keerde de Heer cook wederom naar Engeland; maar hij bleef niet lang t'huis. In het begin van het jaar 1764 wierd zijn eerfte befchermheer de Heer hugh palliser tot Gouverneur van Terre- Neuve en Labrador benoemd; deeze, meenende niemand te zullen vinden die gefchikter ware om den hegorv A 5 nen  io HET LEVEN VAN nen taak te voleinden dan cook, verzogt zijne hulp tot dat einde, die hem verleend wierd: de Heer cook wierd benoemd tot Ingenieur der Zeevaart te Terre-Neuve en Labrador, onder de bevelen van den Kommandeur palliser en ftak in die hoedanigheid met het fchip de Greenvitte over. Alle zeevaarende roemen de kaarten, welke door hem van die kusten opgemaakt en uitgegeeven zijn; doch hij bepaalde zich niet enkel tot de kusten; hij deed verfcheiden ontdekkingen in het binnenfle van het eiland, en, zig verder landwaarts in begeevende dan nog iemand voor hem gedaan had, vond hij de verfchillende meiren, die zedert op de algemeene kaart gebragt zijn ; hij bleef zig geftadig in dien dienst bezig houden, van het jaar 1764 tot in het jaar 1767, behalven in den winter, welk jaargetijde hij in Engeland kwam doorbrengen. Terwijl hij deezen post te Terre-Neuve waarnam, fchreef hij eene Verhandeling, welke men in het LVII. Deel der Philofophical Transactions kan vinden, vervattende de ■waarneeming van eene Zon-eclips op het eiland Terre-Neuve den 5 Augustus 1766, en de lengte van de plaats der waarneeming, naar die eclips berekend, die blijken droeg dat de Heer cook toen reeds een goed fterrekundige was. Thans koomen wij tot de omftandigheden, die aanleiding gaven dat onze zee-vaarer de eerfte dier  JAMES COOK. ï j dier vermaarde reizen ondernam, die zijnen roem, tot nu toe flegts tot zijn eigen vaderland bepaald, door de gantfche waereld zouden verbreiden en hem eenen onfterflijken naam verwerven. Voor hem waren 'er reeds onder de Regeering van ge o r. ge III, op bevel van dien Vorst, twee tochten om de waereld ondernoomen; de eerfte door Kapitein b vron en de tweede door de Kapiteinen wallis en carteret in twee fchepen, die langs verfchillende wegen terugkeerden. Deeze zee - vaarers deeden verfcheiden waarneemingen die de Scheepvaart en Aardrijkskunde verrijkt hebben, maar de koers, die zij genoodzaakt waren te houden , liet hun niet toe de Zuid-Zee in eene groote uitgeftrektheid te doorkruisfen. De Kapiteinen wallis en carteret waren van hunnen tocht nog niet in Engeland teruggekeerd, toen men het befluit nam van eenen derden ten onderneemen, met inzigt om fterrekundige waarneemingen te doen. Men begreep dat de overgang van Venus over de fchijf der Zon , die voor het jaar 1769 aangekondigd was , niet wel zoude kunnen waargenoomen worden dan in de Zuid-Zee, op de Marquijen-eilanden of op een dier eilanden, door tasman Amjlerdam, Rotterdam en Middelburg genoemd en die thans onder den naam van de Vrienden - eilanden bekend Zijn. Deeze waarneeming was van het grootfte ge-  1-2 HET LEVEN VAN gewigt voor de Sterrekunde, en, terwijl de geleerde genootfchappen in alle landen zig bezig hielden met overleggingen om al het nut uit dezelve te trekken dat zij beloofde, was de Koninglijke Maatfchappij van Londen ook niets minder dan onoplettend op die aanftaande fterrekundige gebeurtenis. Zij bood den Koning den vijftienden February 1768 eene Memorie aan over de voordeden, welke 'er zouden voortvloeien uit eene naauwkeurige waarneeming van dien overgang op een der eilanden in de ZuidZee en verzogtdat 'er, op kosten van de natie, een fchip zoude uitgerust worden, om de fterrekundigen naar die eilanden overtevoeren. De Koning nam hun verzoek gunflig aan en weldra gaf men der Maatfchappij kennis dat 'er van wegens de Admiraliteit een fchip zoude uitgerust worden en dat zij flegts de fterrekundigen benoemen zoude, die de reis zouden onderneemen. De Heer alexander dalrymple, Lid van de Koninglijke Maatfchappij, wierd tot hoofd van dien tocht benoemd. Deeze Heer was vermaard zoo om zijne groote kennis in de Sterrekunde als om zijne aardrijkskundige nafpeuringen over de Zuid-Zee en de uitgave van enige reizen in dat waerelddeel gedaan. Dan hier deed zig eene zwaarigheid op. De Heer dalrymple, wel begrijpende dat het hem onmogelijk zoude zijn een fchip door zulke verre afgelegen Zeeën  JAMES COOK. 13 Zeeën te voeren, waarvan het fcheepsvolk niec onder eenen Zee - officier zoude ftaan, wilde niec vertrekken tenzij men hem eene aanftelling ver* leende van Zee-Kapitein, gelijk men voorheen aan Doctor halley verleend had, maar de Heer ecuard hawke, die toen aan het hoofd van de Admiraliteit was, wilde hier toe niet verftaan. Hij verklaarde dat hij het niet met zijn geweten konde overeenbrengen een fchip des Konings toetevertrouwen aan iemand, die geen zee-man was, en toen men hem fterker drong , zeide hij dat hij zig liever de hand wilde laaten afkappen dan zulk eenen lastbrief tekenen, terwijl hij zijne halftarrigheid regtvaerdigde met het voorbeeld van het fcheepsvolk van halley, dat geweigerd had deezen fterrekundige , fchoon den tijtel van Kapitein voerende , te gehoorzaamen, uit welke muiterij zeer nadeelige gevolgen ontftaan waren. Wijl beiden deeze heeren zeer op hun ftuk bleeven ftaan en de Heer dalrymple verklaarde zonder eene zoodanige aanftelling niet te zullen vertrekken , wierd het eindelijk noodzaaklijk eenen anderen bevelhebber tot dien tocht te benoemen. De Secretaris der Admiraliteit, de Heer stephens, ftelde dan daartoe den Heer cook Voor, en zeide dat hij meende dat deeze zee-man in ftaat was om en de inzigten van de Admiraliteit en die van de Maatfchappij te vervullen, terwijl hij zig beriep op het ge-  14 HET LEVEN VAN getuigenis, welk de Heer hugh palliser9 Gouverneur van Terre - Neuve, van zijne bekwaamheid zoude kunnen geeven. De Heer palliser was verheugd gelegenheid te hebben om zijnen vriend dienst te doen ; hij onderfteunde dan met al zijn vermogen de aanbeveeling van den Heer stephens, hetwelk ten gevolge had dat de Heer cook door de Heeren der Admiraliteit in plaats ivan den Heer dalrymple tot deezen tocht benoemd wierd met den rang van Scheeps - luitenant; hij ontvong zijne aanftelling gedagtekend den vijf en twintigften Mey 1768. Zoodra deeze lastbrief was uitgevaerdigd, hield men zig bezig met een fchip te zoeken, dat gefchikt ware om op deezen tocht gebruikt te worden, welke last den Heer hu gh palliser wierd opgedraagen ; deeze, verzeld van den Heer cook, bezag verfcheiden fchepen , die toen in de Theems lagen, uit welke zij een uitkoozen van drie honderd en zeventig tonnen , dat zij de £»deavour, (de Onderneeming} noemden. Terwijl dit fchip wierd uitgerust, kwam Kapi« rein wallis van zijnen tocht om de waereld terug. De Graaf van morton, Voorzitter van de Koninglijke Maatfchappij , had deezen Kapitein gelast eene plaats uittezoeken, die gefchikt ware om den overgang van Venus waarteneemen en deeze verzeekerde nu dat eene haven van  JAMES COOK. 15 van een door hem ontdekt eiland, dat hij het George eiland genoemd had, maar dat men naderhand vernam dat bij deszelfs inwooneren den naam van Otahiti droeg, eene zeer gefchikte plaats voor de waarneeming was. De Maatfchappij, deezen raad volgende, gaf dan der Admiraliteit, welke haar gevraagd had waar zij wenschte dat de waarneeming gedaan zoude worden, dit eiland op en de Heer cook kreeg bevel om daar henen te ftevenen. De Heer cook was egter niet alleen met alles belast wat tot het oogmerk van deeze reis betrekking had; men voegde hem , voor het fterrekundig gedeelte, den Heer green toe, een man , die langen tijd met Doel. bradley op de fterre-fchouwplaats te Greenwich gearbeid had en die dus wel in ftaat was om deeze onderneeming behoorlijk te verrigten, terwijl zij beiden de onderrigtingen van de Koninglijke Maatfchappij ontvingen, omtrent de handelwijze, die zij in alles volgen moeften. Behalven den Heer green ondernam ook de Heer joseph banks deezen tocht, een man buiten enige bediening en van groote middelen, die, een beminnaar der Natuurlijke Historie en bijzonderlijk van de Kruidkunde zijnde, enkel uit zugt voor deeze weetenfchappen en uit eene loflijke weetgierigheid, op eigen kosten deeze lange en gevaarlijke reis wilde bijwoonen. Schoon  i6 HET LEVEN VAN Schoon nu de waarneeming van den overgang van Venus het eigenlijk doel van deeze onderneeming was, was zij egter niet het eenigst oogmerk. De Heer cook kreeg last den Stillen Oceaan te doorkruisfen, om in die wijduitgeflrekte zee nieuwe ontdekkingen te doen. Zijn fcheepsvolk beftondtuit vier en tagtig mannen; het fchip wierd voor agttien maanden uitgerust en bezet met tien ftukken kanon en twaalf draai - basfen. Den zeven en twintigften Mey des jaars 1768 nam Luitenant cook het bevel van de Onderneeming over; den dertigflen July voer hij de Theems af en liep den zes en twintigften Augustus deszelfden jaars in zee. De eerfte plaats, welke het fchip aandeed, was tunchial op het eiland Madera, daar men zig van nieuwen voorraad voorzag en van waar men den agttienden September weder onder zeil ging; doch hun voorraad van water en levensmiddelen weder fterk verminderende, befloot men te RioJaneiro inteloopen, daar men den dertienden November aankwam en van waar men den zevenden December weder onderzeil ging om de reis verder voorttezetten. Den veertienden January 1769 zeilde de Heer cook de Straat le Maire in en flevende in drie en dertig dagen het Vuur-landom, zonder enige van die ftormen te ondervinden, welke de eerfte ontdekkers van die koers in het omzeilen van Kaap  James cook. \? Kaap Hoorn hebben uitgedaan; hij ftevende dus de groote Zuid-Zee in , ontdekte verfcheiden kleine eilanden en kwam den dertiendén Juny in de Baai Matavaï aan het eiland Otahiti ten anker. Naardien men zig waarfchijnlijk alhier enigen tijd ftond optehouderi, nam Kapitein cook alle nodige maatregelen om niet door de inboorlingen ontrust te worden en op den tijd van den doorgang aan het oogmerk van zijne reis te voldoen; men bouwde eene kleine Sterkte aan den Wal, onder het gefchut van het fchip, voorzag haar van enige draaibasfen en plaatfte de iTerrekündige werktuigen in veiligheid j terwijl men intusfchen vreedzaam handel in levensmiddelen met de inwooners dreef, het land doorkruiste* deszelfs voortbrengzelen opmerkte en de Éaal* het karakter j de zeden en gewoonten deezer natie leerde kennen. Toen eindelijk de dag van den Overgang vad Venus naderde, zond de Heer cook waarneemers naar twee verfchillende plaatfen, om, zoö 'er enige feilen in de waarneeming te Otahiti rnogten begaan worden, dezelve volgens die welke op de andere plaatfen gedaan zouden worden, te kunnen verbeteren; hij deed dan den eerften Juny zijnen eerftenLnitenant, dcnHeer gore, den Heelmeester m o n k ii o u s e en den Heer sporing zijnen Secretaris naar Eimso, een der nabuurige eiiaiH B • den*  18 HET LEVEN VA N den, vertrekken, welke hij zelf verzelde; de» anderen daags 's morgens wierden de Heeren hicks, pickersgill, clerici! en saun- ders, in eene andere floep, tot dat zelfde einde naar het Oostlijk gedeelte van het eiland afgezonden. De waarnceming gelukte overal naar wensch; eene onbewolkte heldere lucht liet alle de waarneemeren toe de planeet op de zon te onderfcheiden, en derzei ver in- en uitgang naauwkeurig waarteneemen, terwijl het verfchil van duidlijkheid aan de meerdere of mindere volmaaktheid der werktuigen was toetefchrijven ; men vindt het verflag van deeze waarneeming in het LXI Deel der Philofophkal TransacYions te boek gefteld. Dit oogmerk dus volbragt zijnde, befloot de Heer cook, die nooit de gelegenheid liet voorbijgaan om ontdekkingen te doen en de aardrijkskundige kennis te vermeerderen, alvoorens dit eiland vaarwel te zeggen, hetzelve om te vaaren. Hij vertrok dan op den zes en twintigflen Juny met de groote floep, verzeld van den Heer banks, voer het eiland rond en kwam den eerften July van dit klein tochtjen terug, waarop hij zig nader met de verfchillende landftreeken van het eiland, derzelver landvoogden of opperhoofden en eene menigte bijzonderheden van de zeden en gewoonten van deszelfs inwooneren bekend maakte. Den  JAMES COOK* i$ Den negenden Julij was alles gereed tot hun vertrek en, na door enige omftandigheden nog tot den dertienden opgehouden te zijn, gong men eindelijk, onder zeil, na een verblijf van drie maanden op dat eiland, die bijna geheel befteed wierden om de vriendfchap en het vertrouwen van het volk door wederzijdfe dienften te winnen, terwijl de Heer cook altoos zorgvuldig waakte dat het bloed van dit goede volk niet te ligtvaerdiglijk vergoten wierd, gelijk veelal gefchiedt daar de Europeaanen door de meerderheid, welke hunne vuurwapenen hun geeven, de fterkfte zijn; hij kon egterniet voorkoomen dat, ondanks alle zijne voorzorgen, een diefftal eenen der inboorlingen het leven kostede. Van dit eiland vertrekkende, liep de Heer cook nog in het gezigt van verfcheiden andere in de nabuurfchap liggende, aan fommige van welke hij aan wal gong om dezelve nader te onderzoeken en handel te drijven om verfche levensmiddelen te bekoomen, terwijl men ook aaj»* het eiland Ulietea ten anker kwam om een lek te Hoppen en meer ballaft in te neemen. Deeze groep eilanden wierd door den Heer cook met den naam van de Sociëteit - Eilanden benoemd. De Heer cook hield zig niet op aan enige der andere eilanden op deeze hoogte liggende, maar wendde de Me ven Zuidwaarts, en ontdekte den gesden October een groot land, met hooge berM a gen  *o HET LEVEN VAN gen bezet; dit land was een gedeelte van Nieuw* Zeeland, daar de Heer cook het anker liet vallen in eene kleine baai, welke hij, omdat hij 'er door de woestheid der inboorlingen, niets bekoomen kon, Armoede-baai noemde; de inwooners noemen haar Teonoroa, De Heer cook bragt bij de zes maanden toe om dit groote eiland bijna rond te vaaren, geduurende welke hij de Zeevaartkunde en Aardrijkskunde aanmerklijk uitbreidde en ondekte dat het twee groote eilanden zijn, die door eene Straat van vier of vijf mijlen breedte van een gefcheiden worden, hetgeen hij met onbetwistbaare bewijzen geftaafd heeft. Den negenden November begaf zig de Heer cook met de Heeren banks en solander op de kust van Nieuw Zeeland aan land, om den overgang van Mercurius waarteneemen; de luchï was betrokken en het regende van tijd tot tijd; doch zij klaarde op en het wierd zeer fchoon weder; de ingang van Mercurius wierd door den Heer green alleen waargenoomen, terwijl de Heer cook bezig was om de hoogte van de Zon te neemen, om het uur te bcpaalen. Na twee maaien in het grootfte gevaar geweeft te zijn van fchipbreuk te lijden, verliet de Heer cook, eindelijk, op den een en dertigftenMaart 1770 de kuften van Nieuw-Zeeland, welks baaien, kaapen, eilanden en rivieren hij naamen gegeeven had, en ftevende Westwaarts; den negen- tien-  JAMES COOK. ïr tienden April ontwaarde hij de kusten vaxiNieuwHolland en ankerde den agt en twintigften in de Botany-baai, eene plaats, die zeden zoo vermaard geworden is door de volkplanting, welke de Engelfchen daar aangelegd hebben, en aan welke zij dien naam geeven om de groote menigte planten, welke de Heeren banks en solander aldaar verzamelden: Den zesden Meij verlieten zij die baai en zeilden langs de kusten van NieuwHolland, daar zij den tienden Junij in het hachlijkst gevaar geraakten dat de gefchiedenis der Zeevaart kan opleveren, wijl het fchip op eene klip van koraal vast zeilde, zoodanig dat zij de planken van de huiden zelfs de valfche kiel zagen wegdrijven, zoo dat zij een naar allen fchijn onvermijdlijk verlies van fchip en leven te gemoet zagen , of ten minsten voorzagen, zoo zij hun leven behielden, het akelig lot te zullen moeten ondergaan van op eene kust gefmeten te worden, daar zij of van honger zouden hebben moeten fterven, of door de handen van woeste Wilden omkoomen; het land was op agt mijlen afftands van hun af en zij hadden drie voeten water in het hol, terwijl zij niet wisten of het fchip, als zij het al van de klip konden brengen, niet onmiddelijk zou zinken, zoodra het niet meer op dezelve zou rusten: in deeze onzeekerheidbleeven zij tweeetmaaien; de bedaardheid en moed begaf egter onzen aeeman niet; hij liet alles wat men misfen kon t B 3 ovej  ft» HET LEVEN VAN over boord werpen, verfcheiden pompen plaatfen en bij hoog water met allen man winden, waardoor eindelijk het fchip vlot geraakte. Gelukkig kreeg het niet meer water in dan op de klip en men kwam zoo verre dat men door een zonderling middel het lek genoegzaam digt kreeg dat men eene haven konde bezeilen om het fchip te krengen, wanneer men bevond dat de grootfle fpleet, die alleen genoeg zou geweeft zijn om het fchip te doen zinken, gedeeltelijk gedopt was door een ftuk van de rots, dat in hetzelve was blijven deeken; aan deeze toevallige omdandigheid waren zij hun behoud verfchuldigd. Na alles zoo veel mogelijk herfteld te hebben, vertrok de Heer cook uit deeze haven, welke hij den naam van Endeavour-rivier gegeeven had, en kwam den dertienden Augustus, na onbefchrijflijke moeielijkheden en gevaaren uitgedaan te hebben in het zwerven door een doolhof van klippen en banken, in volle zee; de gevaaren waren egter nog niet geheel verdwenen ; het fchip was nog lek, zoo dat het negen duimen water in een uur in kreeg, de pompen waren in eenen flegten ftaat, en drie dagen daarna geraakte het fchip wederom op het punt van op eene klip gedreven en verbrijzeld te worden, en het was niet dan met het groende gevaar en na den moeielijkften arbeid dat men zig wederom van tusfehen de klippen en banken redde. Dit alles fchrikte onzen  JAMES G O O K. 23 onzen onverfchrokken zee-held egter niet af: hij naderde de kust andermaal, welke ook de gevolgen zijn konden, en zeilde dezelve Noordwaarts langs, ten einde te onderzoeken of NieuwHolland aan Nieuw- Guinea vaft zij dan niet; een vraagftuk, dat hij voorgenoomen had te beflisfen, van den eerften oogcnblik dat hij dit land in het gezigt gekregen had. Hij verliet eindelijk de kust van Nieuw - Holland, langs welke hij van den agt en dertigften tot den tienden graad dat is twee duizend Engelfche mijlen gezeild had, en ftevende de Straat in die Nieuw - Holland van Nieuw-Guinea fcheidt, tusfchenhet grooteland en eene verzameling van eilanden, welke de Heer cook Prins van Wallis- eilanden noemde en den derden-September kwam hij in het gezigc van Nieuw - Guinea. Eindelijk befloot hij deeze kusten vaarwel te zeggen ; hij nam zijne koers Westwaarts, ontdekte nog enige eilanden, zeilde den zestienden September voorbij Timor, nam enige ververfchingen in aan het eiland Saou en kwam den negenden Oflober op de reede van Batavia ten anker. Hier meenden onze reizigers zig te herftellen van hunne geledcne ongemakken; dan de ongezonde lucht, welke aan die plaats heerscht, oefende wel haast haare noodlottige uitwerkingen op hunne lighaamen. Alle wierden ziek, en enige, waaronder cok twee Otahitiers, welke de B 4 Hee?  H HET LEVEN VAN Heer cook op hun verzoek had medegenoomen, wierden 'er de flagtoffersvan: de Heer cook liep ook niet vrij, maar wierd insgelijks van koortfen aangetast, van welke hij egter gelukkig genas; zoo dat hij den zeven en twintigften December in flaat was de reis naar Engeland aanteneemen; terwijl het fchip naar de Kaap de Goede Hoop {levende, had men nog met ziekten te worstelen, waaraan verfcheiden van het fcheepsvolk, en, onder andere ook de Heer green overleeden. Den vijftienden Maart 1771 kwam hij aan de Kaap, van welken uithoek hij den veertienden April wederom vertrok en den zesden Junij liet hij in Duim het anker vallen. Dus volbragt de Heer cook zijnen eerften tocht rondom de waereld, in welken hij zig betoond had een kundig, ervaren en onverfchrokken zee-, man te zijn, die zeer gefchikt was tot het doen van moeielijke onderneemingen en waarop hij verfcheiden ontdekkingen en waarneemingen gedaan had, die tot verbetering van de zeevaart ftrekten en de kennis van den aardbol uitbreidden. Ook was de Koning en de Regeering niet minder voldaan over zijn gedrag op de reis dan, de Koninglijke Maatfchappij over de naauwkeurigheids Waarmede de overgang van Venus door hem en den Heer gr een was waargenoomeu, welke laat-, fte hij nog eene tafel mededeelde over de watergetijen in de£uid -Zee. Geen wonder dan ook dat,  JAMES COOK. 2s <3at hij door Zijne Majefteit met eene bevordering beloond wierd; den negen en twintigften Augustus ontvong de Heer cook zijne aanftelling als Kommandeur in 's Konings zee - dienst. Het gevoel van zijne eigen verdienften deed hem egter denken dat hij niet genoeg beloond was; hij zoude gaerne den rang van Kapitein bekoomen hebben: doch Lord sandwich kon dat verzoek niet inwilligen, omdat zulks met de vastgeftelde orde in den zee-dienst ftrijdig was; het onderfcheid beftaat egter alleen in den tijtel, niet in het voordeel, naardien een Kommandeur dezelfde wedden heeft als een Kapitein en, als hij in diensE is, ook even veel te zeggen heeft. Ondertusfchen had de Heer cook zig met den volbragten tocht eenen grootennaam verworven; Ieder reikhalsde om de omftandigheden en voorvallen van zulk eene lange reis te weeren; dit gaf aanleiding det 'er verfcheiden gebrekkige dagverhaaien van in het licht kwamen: het eerfte, ten tijtel voerende Journaal van eene reis om de Waereld, behelsde de aantekeningen van iemand, die de reis mede gedaan had, en, fchoon het zeer onvolledig was, wekte het egter de aandacht van het algemeen op. Het dagverhaal van den Heer parkenson, Xchilder van voorwerpen van Natuurlijke Hiftorie van den Heer banks, die op de terugreis tusfehen Batavia en de Kaap de Goede Hoop overleden was, wierd insgelijks, M 0 "aar  a6 HET LEVEN VAN naar eene ontvreemde copij gedrukt. Een verbod van de Kancelarij belettede enigen tijd den verkoop van dat werk, fchoon het niet onaanmerklijk is door de plaaten, welke er in gevonden worden. Eindelijk verfcheen het egt verhaal van deezen reis-tocht door den HeerHAWKEsworth uit de papieren van den Heer cook en voor een groot gedeelte uit de aantekeningen van den Heer banks opgemaakt, in groot quarto met veele plaaten en kaarten verrijkt, in de verzameling van Reizen van de Heeren byron, wallis, carteret en cook, van welke her. hettweedeen derdedeeluitmaakt(#);hetis deeze reisbefchrijving die in de volgende vertaaling vervat is. Het is bekend dat men reeds zedert twee eenwen (a) De Tijtel is: An Account of the Veyages undertaken by the order of his prefent Majejly for making difcoveries in the Southern Hemifphtre and fucceffively performed ly Commodore byron, Captain wallis, Captain carteret and Captain cook in the Delphin, the Swallow and the Endeavour, dravm up from thejoumals, which were kept by the feveral Comr.iandersandfrom the papers of joseph banks, Efq. by john hawkesworth, LL, D. in three Volumes, illujlrated with Cuts, and a great variety ofChartsand Mapsrelative to countries nowfirjl difcoveredor hhherto hut imperfeSlly known, London printed for s tra han, and t. cadell in thefiand MDCCLXX1II-  JAMES CO O K. a 7 wen in het denkbeeld gellaan heeft dat 'er in de uitgeftrekte ruimte naar de Zuid - pool, welke aan de kennis van den aardbol nog geheel ontbreekt, een groot land moest zijn, dat men gemeenlijk met den naam van het onbekende Zuid land benoemde; deeze gisfing onderfteunde men mee veele bewijsredenen, die dezelve wel waarfchijnlijkheid bijzetteden, maar niet ten vollen beweezen: de ondervinding alleen, het vinden van zulk een land kon deszelfs beftaan buiten allen twijfel zetten; de Heer cook had, geduurende zijnen reistocht, den Stillen Oceaan wel doorkruisd in veele van die Breedten, daar men giste dat dat onbekende Zuid - land liggen moest; hij had bevonden en be weezen dat noch Nieuw - Zeeland, noch Nieuw-Guinea een gedeelte van dat groot vast land uitmaakten; maar hij had hetvraagliuk egter nog niet geheel beflist; hij was nog niet verre genoeg naar de pool gelievend; hij had zijnen tocht niet door eene genoegzaame uitgelirektheid in Lengte doorgezet omftelligte kunnen zeggen dat men die onderftelling geheel moest opgeeven. De ontdekkinggeest, die thans bij de Engel- , fche Regeering fcheen te heerfchen, gaf aanleiding dat men bedagt wierd om ook dit vraagftuk van Aardrijkskunde te beflisfen. De Graaf van sandwich verlangde grootlijks dat men eenen tocht ondername, welke de onzeekerheid, waarin men omtrent een Zuidlijk vast land was, ophel- de-  a8 HET LEVEN VAN deren zoude; en men nam, na eene rijpe overweeging, hetbefluit van de zaak te beproeven en twee fchepen tot dat einde uitterusten; men kogt dan twee bodems, die tot zulk eenen tocht best gefchikt waren; zij wierden de Refolution en de Adventuregenaamd en over het eerfte, zijnde het grootfte, van honderd twee en zestig tonnen en voerende honderd en twaalf mannen; wierd het bevel aan den Heer cook opgedraagen. Het is onnodig te zeggen dat deeze fchepen van alles voorzien wierden wat men maar eenigzints konde oordeelenvan dienst te zullen wezen, ik zal dan alleen aanmerken dat de Admiraliteit den HeerHODge s, fchilder en tekenaar, overhaalde om den Heer c o o k te verzeilen, om tekeningen te maaken van alles, van welk men door woorden geen genoegzaam denkbeeld zoude kunnen geeven; De Heer j. re vn o ld s en zijn zoon wierden verkozen om de voorwerpen van Natuurlijke Hiftorie waarteneemen, terwijl den Heerenwilliam wales* en william bayley het doen van fterrekundige waarneemingen wierd opgedraagen, die elk op een der twee fchepen geplaatst wierden. Dus wierd de Heer cook belast met het grootst ontwerp dat in de hiftorie der Zeevaart bekend is; hij had bevel om niet alleen de waereld om te zeilen, maar om zulks te doen in de hoogst mogelijke Breedten, terwijl hij van tijd tot tijd alle gedeelten van den Stillen Oceaan moest doorkruisfen, die  JAMES C O O L 29 die nog niec onderzogc waren, om eens vooral het vraagftuk optelosfen, dat zoo lang betwist was , het bellaan namelijk van een onbekend Zuid-land, en alle gedeelten van het Zuider-half-" rond moest doorvaaren, in welke moed en kunde hem zouden kunnen doen doordringen. Den dertienden Julij des jaars 177a ftak hij tot deeze groote onderneeming in zee, deed Funchal en St. jfago aan en kwam den dcrtigften October op de reede van de Kaap de Goede Hoop, daar hij met den Heer for ster, die mede een tochtgenoot op deeze reis was, aan land ging en den Heer sparman mede nam. Den twee en twintigften November ging hij van daar weder onder zeil naar de Zuid-Zee; den tienden December op de Zuider-Breedte van 50040'begon hij ijseilanden te ontdekken, en den veertienden wierd men in zijne koers gefluit door een ontzagchelijk ijsveld, waarvan men het eind nergens zag; tusfchen deeze ijs-velden en drijvende klippen zwierven zij enigen tijd om, tot dat de Heer cook, van gedagten zijnde dat die ijsvelden in baaien en rivieren gevormd wordende, het land ook niet verre af zou zijn en ten Zuiden agter het ijs liggen , het befluit nam van dertig of veertig mijlen Oostwaarts te ftevenen en dan te tragten verder door hetzelve naar de pool doortedringen, en, zoo hij dan nog het land niet ontdekte, agter het ijs om te zeilen om dus de oplosfing te vinden wel-  So HET LEVEN VAN welke hij zogc. Deeze pooging deed hem be« vinden dat het ijsveld, langs 'c welk zij gezeild waren, niet aan enig land vast was, gelijk hij eerst gedagt had; eindelijk zig al te zeer tusfchen ijsvelden bezet vindende moest onze wakkere, maar voorzigtige Zee-man bedagt zijn om 'er zig uitteredden, te meer wijl de wind zeer fterk woei, hetgeen hem niet zonder gevaar gelukte; Dus deed de Heer cook nog verfcheiden poogingen en ftevende midden door alle gevaaren, in breedten, daar geen fchip voor hem gezeild had, tot zoo lang hij zig verzeekerd hield dat 'er geen land van enige aanmerklijke grootte in meer dan honderd en vijftig mijlen van het Oosten naar het Zuid-Westen , noch enig land naar het Zuiden op zestig graaden Breedte kon leggen. Toen deeden de felle koude, het verloop van het jaargetijde en het verlies van de Adventure, die van hem af geraakt was, hem befluiten om die hooge Zuidlijke Breedten te verlaaten en naar Nieuw - Zeeland te ftevenen, daarhij den vijfen twintigften Maart 1773 aankwam, hebbende nu honderd en zeventig dagen in zee geweest en drie duizend, zes honderd en zestig mijlen afgelegd, zonder eens land gezien te hebben. Den elfden Meij verliet hij de baai Dusky, daar hij dus lang ten anker gelegen had en kwam den agttienden in Koningin Charlotta Kanaal, daar hij het genoegen had de Adventure wederte- vin-  JAMES COOK. 3' vinden; de twee fchepen vertrokken weder van daar op den zeventienden Junij en kwamen den zeventienden Augustus aan het eiland Otahiti. Den zeventienden September vertrok de Heer cook van de Sociëteits - Eilanden en deed onder weg nog enige aan, onder andere de eilanden Amfierdam en Middelburg, en vervorderde daarop zijne reis wederom naar Nieuw -Zteland. Zijn voorneemen was aldaar het nodige water en hout inteneemen en vervolgens zijne nafpeuringen in het Oosten en in het Zuiden te vervolgen; doch eer hij dat land bereikte, wierd hij op de kusten door itormen geflingerd, waarin hij de Adventure wederom uit het gezigt verloor, zonder dat hij dat fchip geduurende het overige van de reis weder heeft kunnen vinden. Zonder zig door dit ongeval den moed te laaten beneemen, ftevende de fleer cook den zes en twintigften November de Zuid-Zee weder in en ontmoetede den twaalfden December wederom een ijs-eiland, en kort daarop vond hij geduuriglijk zulke eilanden, die zijne vaart zeer belemmerden en gevaarlijk maakten; den twee en twintigften was hij op hooger Breedte doorgedrongen dan hij te vooren nog geweest was, namelijk op 67° 31', maar den dertigften Januarij 1774 kwam hij nog hooger en ftevende midden door ijsvelden en de allerijslijkfte gevaaren tot op de Breedte van 710 10'. Hij oordeelde het niet raadzaam,  ga HET LEVEN VAN zaam, al hadde het in zijne magt gedaan, nog hooger op te zeilen en tot op grooter Br«edte doortedringen; hij zelf en alle de Officiereh wa* ren van gedagten dat het ijs, dat zij voor zig zagen, zig tot de pool uitftrekte, of misfchien een land bedekte dat altoos onder het ijs ware geweest; zoo 'er dan indedaad een land is, kan het even zoo min door dieren bewoond worden als het ijs> waar onder het verborgen is. Na dan verder ge ■ weest te zijn dan alle andere zeevaarers voor hem, ja misfchien zoo verre als de mensch ooit zal kunnen koomen, was hij door de noodzaaklijkheid gedrongen terug te keeren en eenen nieuwen weg Noordwaarts te zoeken. De Heer cook befloot dan den volgenden winter (die in den Stillen Oceaan ten tijd van onzen zomer valt) omtrent den Keerkring doortcbrengen, tenzij hij voordien tijd eene gefchikterplaats mogt aantreffen. Zijn voorneemen was egter niet den Stillen Oceaan daarna geheel te verlaaten; alfchoon hij het nu zeeker rekende dat 'er geen onbekend Zuidland te vinden was, dagt hij dat 'er egter nog zee genoeg te doorkruisfen was om te kunnen hoopen aldaar zeer groote eilanden te zullen vinden, behalven de verbeteringen, welke zijn langer verblijf in die lireeken de Sterrekunde Aardrijkskunde en Zeevaart nog zouden kunnen bijdraagen. Het eerste daar de Heer co ok zijne nafpeuringen naar'  James c ó ö k. naarrigtede, was het eiland van Juan Fertïandez; maar terwijl hij naar hetzelve zogt, wierd hij van een galachtig kölijk aangetast, dat hem verfcheiden dagen lang op den oever van het graf bragt; hij herltelde egter langzaamerhand, ter« wijl men genoodzaakt was, uit gebrek aan versch' vleesch, eenen geliefden hond te Aagten, om hem Vleeschnat van denzelven té kooken; deeze ziekte tastede hem nog eens aanria dat hij aan het Faaschèiland was aangeweest; maar egter niet zoo hevig; kort daarop onderkenden zij de Marquïfeneilanden, met welker inwooneren Zij handel dreeven, en welker ligging cook naauwkeurig bepaalde, en, na nog verfcheiden andere ontdekt te hebben, kwam het fchip den twee en twintigften April wederom aan het eiland Otahiti ten! anker. Van daar Vertrokken zijnde , leidé de Heer cook zig toe om , zoo veel mogelijk, de eilanden in den Stillen Oceaan te onderkennen en derzei ver ligging te bepaalen; hij deed dan een groot getal derzei ve aan en hield zig aan deeze langer, aan geene korter tijd op; naar de omftandigheden of denoodzaaklijkheid van levensmiddelen op te doen zülks vorderden; eindelijk weder Zuidwaarts aari ftevenende, ontdekte hij een land, dac hijNieuw~ Caledoma noemde; hij volgde de kusten van dit land met de grootfte gevaaren, die hem eindelijk noodzaakten van het verder onderzoek sfèeteiéif* C doeft  34 HET LEVEN VAN doch egter niet zonder ontdekt te hebben dat Nieuw - Caledoma na Nieuw - Zeelandhei grootfte eiland van den Stillen Oceaan is; den agttienden October kwam hij wederom in eene haven van het laatfte ten anker. Den tienden November verliet cook Nieuw* Zeeland om nogmaal eene pooging Zuidwaarts te doen; hij ftevende tot den zeven en twintigften in die koers en, nu alle hoop verlooren hebbende van een land op dezelve te ontdekken, wendde hij en zettede het naar den Westlijken mond van de Straat van Magellaan ; den zeventienden December kreeg men de West-kust van het Vuurland in het gezigt en ankerde den twintigften aan eene plaats, die zij Kersmis-baai noemden. Nu had de Heer cook zijne ontwerpen in den Stillen Oceaan vervuld; hij had denzelven zoodanig doorkruisd, dat niemand zou kunnen denken dat een ander op eene eenige reis beter zoude kunnen flaagen. Hij zettede dan zijne reis voort om Kaap Hoorn, door de Straat van Le Maire en kwam dus in den Atlantifchen Oceaan. Tot den dertienden Maart bleef hij egter nogin deeze zeeën kruisfenen ontdekte eene menigte eilanden, welke ik in deeze korte fchets niet zal opnoemen , wanneer hij eindelijk de fteven t'huiswaarts wendde en den twee en twintigften Maart in de Tafel-baai aankwam, hebbende zedert zijn vertrek twintig duizend zee-mijlen afgelegd, hetgeen  james cook* 33 geen bijna zoo veel is als drie maaien den omtrek Van den aardkloot , terwijl nimmer een fchip voor dit, in zoo weinig tijds, eenen zoo langen weg gezeild had. Den zeven en twintigften April zeilde hij van de Kaap en zag den dertigften Julij > na eene afwezigheid van drie jaaren en agt dagen j zijn vaderland andermaal weder. Toen de Heer cook der Admiraliteit behoorlijk verflag van zijne reis gedaan had, zag men hoe wel hij beandwoord had aan het vertrouwen, dat men in hemgefteld had; de Raad betuigde crzijn genoegen over en de eerfte Lord van die vergadering verzuimde niet de diensten, door Kapitein cook bewezen, bij Zijne Majefteit te doen gel> den, hetgeen ten gevolge had dat de belooning niet lang verwijlde; den negenden Augustus $ name^ lijk, wierd onze zee-held tot den rang van gewoon Zee - kapitein verheven en drie dagen daarna wierd hijaangefteld totbeftierer van hetHospi* twlvza Greenwkh, eene plaats, diehemgegeeven wierd, opdat hij een aangenaam genot zou hebben van den prijs zijner menigvuldige verrigtingen. Het bleef hier niet bij: zig op raad van zijne vrienden in den rang der mededingers naai: de Waerdigheid van Lid van deKoninglijke Maatfchappij gefteld hebbende, wierd hij den negen en twintigften Februarij 1775 met eenpaarige ftemmen daartoe verkoren , en denzelfden dag wierd 'er in de vergadering eene Verhandeling van C 3 hein  36 HET LEVEN VAN hem voorgeleezen over de voorzorgen , die hij gebruikt had om op zijne reis om de waereld, de gezondheid van het fcheepsvolk te bevvaaren, die naderhand gevolgd wierd van eene andere over de Getijen in de Zuid - Zee. Men deed hem egter in die Maatfchappij nog grooter eere aan dan hem enkel tot lid aanteneemen; men wees hem de gouden eerpenning toe, die beftemd is om uitgereikt te worden aan den fchrijvervan het nuttigst gefchrifc, dat 'er binnen het jaar verfchenen is, en op nieuwe proeven fteunt; en indedaad, al hadde onze zee-heldniet eene menigte nieuwe ontdekkingen in de Aardrijkskunde gedaan, al hadde hij het vraagftuk niet opgelost van het beflaan van een Zuidknd, zouden nogtans zijne verdiensten in het vinden van middelen om de gezondheid der zee-lieden op lange zeereizen te bewaaren , genoegzaam geweest zijn om zijnen naam onfterflijk te maaken, ik zwijge om deeze eerbewijzing te verdienen: (a^ ten bewijze hiervan ftrekt dat hij op eene zee - reis door alle lucht- (a) Hoe veel dienst cook met het uitvinden van deeze middelen aan het menschdom bewezen hebbe, kunnen zij best beoordeèlen, die weeten hoe groot de fterfte op de fchepen van anderenatieën, oplange zee-reizen is: Maar ftelt men deeze middelen, tothehoud vandemanfehappen, op onze Oost-Indifche en Oorlogfchepen, wel in het werk? Deeze vraag durf ik niet ftellig beandwoorden»  JAMES COOK. 3? Iuchtftreeken van drie jaaren en agt dagen tijds flegts een' enkel'man van honderd agtticn mannen , die hij t'fcheep had, verloren heeft, welke man nog met een begin van teering was aan boord gekoomen. Jammer egter was het dat de Heer cook de belooning van zijne vlijt en verdiensten niet in perfoon konde ontvangen; toen de Maatfchappij haare prijzen uitdeelde, was de Heer cook reeds op zijne derde reis naar zee vertrokken; de penning wierd dan aan Mevrouw cook ter handgefteld; het is egter te denken dat de Kapitein voor zijn vertrek onderrigt was van de eer, welke de Maatfchappij voorneemens was hem te bewijzen. Na zijne tweede reis deed de Kapitein cook zig ook als een goed fchrijver kennen; ik heb reeds gezegd dat de Regeering, in het befchrijven van de eerfle, gemeend had zig te moeten bedienen van de pen van den Heer hawkesworth; doch nu wist men dat deeze verftandige zee - vaarcr geene vreemde hulp nodig had maar zelf in ftaat was zijne reis te befchrijven; ook is zijn ftijl kragtig, natuurlijk en naar het onderwerp gefchikt; het werk wierd egter eerst na zijn vertrek gedrukt wanneer het opzigt over de uitgaaf aan zijnen vriend den Heer douglas wierd toevertrouwd Qa"). Schoon (fl) De tijtel is: A voyagetowardstheSoutltPole and round the World, prformed in His Mojefty's Ships the Refolution C 3 and  $3 HET LEVEN VAN Schoon het denklijkwas datde Heercook nu» na twee gewigtige en groote tochten, rust zoude willen genieten, was egter daarom de zugt van ontdekking-reizen bij de Engelfchen niet uitgebluscht; daar bleef nog een ander zeevaart-kundig vraagftuk van groot gewigt optelosfen; dat namelijk van eenen Noord-wester doortocht naar den Stillen Oceaan. Het is bekend dat men deezen doortocht reeds meermaalen heeft ondernoomen, en dat men dien voornamelijk in de Hudjbns-laai heeft willen zoeken; alle deeze poogingen zijn ondertusfchen zonder vrugt gebleven, gelijk ook die, welke men ten Noord «Westen van de Hudfons - baai gedaan heeft, fchoon het Parlement door eene Adte twintig duizend ponden belooning beloofd had aan dengeenen, die in deeze onderneeming flaagen zoude; men befloot dan reeds vroeg onder de Regeering des tegens-. woordigen Konings wederom alle poogingen tot de volvoering van deezen tocht aantewenden. Lord and Adventure, m the Tears 1772, 1773 , 1774 and 1775^ vrritten by james cook, Commander of the Refolution, inv/hich is included Captain fubneaux'sNarrative of hts proceedings in the Adventure dwing the feparaiionof'the fhipst intwo volumes, illujlratedwith maps and charts anda variety of ■portraits oj perfons andviews of placet, drawn during thevoyage fyy Mr, ho dges and engraved by the mojl eminent Maflers, bond, mg.  JAMES COOK. SS» Lord iiulgravë wierd mee twee fchepen afgezonden om te beproeven tot hoe verre hij de Noordpool zoude kunnen naderen; maar hij vond, zoo wel als zijne voorgangeren, onoverkoomlijkezwaarigheden; men verloor daardoor egter den moed niet en men befloot eindelijk eenen tocht te laaten doen, die beflisfen zoude of 'er eene doorvaart ware dan niet. Eene onderneeming, zoo gewigtig, zoo moeilijk en zoo hachlijk, vereischte voorzeeker eenen bevelhebber van ondervinding, kunde en moed en men kon niet twijfelen of de Heer cook was, onder alle zee-vaarers, de manwienmen dezelve best toevertrouwen konde; edoch, fchoon ieder wenschte dat hij die op zig name , durfde niemand hem zulks voordellen, zelfs niet Lord sandwich, zijn vrienden befchermheer; en indedaad, na de diensten, welke Kapitein cook zijn land reeds gedaan had, na de vermoeienisfen en gevaaren, die hij had uitgedaan, zoude het niet billijk geweest zijn dat men hem vergde weder nieuwe te gaan zoeken,-maar het was daarentcgens zeer natuurlijk dat men zijnen raad inname over de beste wijze van zulk eenen tocht aantevangon, en over den gefchiktden zee-man, dien men tot denzelven zoude kunnen benoemen. Om over dit alles op hun gemak te fpreeken, verzogt Lord sandwich onzen zee-vaarer, den Heer hugh palliser en den Heer stephens bijzigophet C 4 mid-  4© HET LEVEN VAN middagmaal; daar fprak men van alles war toe dien tocht betrekking had, van deszelfs gewigc, van het nut dat de Scheepvaart 'er uit trekken zou, terwijl, om zoo te fpreeken, de zee-ontdekkingen daarmede volledig gemaakt zouden worden. cook gevoelde zig door alle deeze aanmerkra* gen zoo aangevuurd dat hij in vervoering van zijnen ftoel opfprong, zeggende dat hij op zi,g nam het ontwerp ter uitvoer te brengen. Men kan zig verbeelden hoe verheugd zijne vrienden waren, daar hij dus hunne wenfehen te gemoet kwam, want zij waren overtuigd dat hij alleen in zulk eene onderneeming wel konde flaagen; ook liet Lord sa ndwich geen tijdverloren gaan; hij ftelde het ontwerp aan den Koning voor en Kapitein cook wierd den tienden Februari) 1776 tot bevelhebber op dien tocht benoemd; men bepaalde dat hij, bij zijne terugkomst in En? geland, weder zijne plaats in het Hospitaal te Greenwich zoude bekleeden, en dat, zoo 'er als dan geene plaats open was, de Officier, die hem zoude opvolgen, hem de zijne zoude inruimen,. Toen de tocht dus beflo.ten was, hield men zig bezig met te overleggen welke de beste weg ware om denzelven met hoop op eenen goeden uitflag aantevangen. Alle de zee - vaarers, die de waereld omgezeild zijn, zijn o,m de Kaap de Goede Hoop terug gekeerd; maar men befloot dat de onverschrokken co o.k zou poogen terug te koomen langs,  JAMES COOK. 41 kngs de hoogst mogelijke Noordlijke Breedten tusfchen Amerika en Afia en daar is reden om te gelooven dat hij het zelf was die den voorflag deed, van die gevaarlijke koers te neemen. Dus wieri het gewoon ontwerp om eene doorvaart in hec Koorden te vinden omgekeerd, In plaats van te tragten ujc den Atlantifchep Oceaan in den Stillen Oceaan te koomen, wilde men beproeven om uit de Zuid-Zee in onzen Oceaan overtegaan. Welk kanaal, welke ingang er ook in het Oosten van Amerika mogt zijn, die hoop zoude kunnen geeven op eene doorvaart, voorzag men met reden dat de zee bevaarbaar moest zijn tusfchen het Westlijk gedeelte van dat vast land en het uit einde van Afia, zou de tocht volkoomen gelukken. Kapitein cook kreeg dan bevel om naar de Zuid • Zee te gaan, door de keten nieuwe eilanden te zeilen, welke hij reeds omtrent den Steenboks-keerkring gezien had, in dien Oceaan de linie tepasfeeren en naar het Noorden te ftevenen, en dan de koers te volgen, die hemdegefchiktftezouvoorkoomen pm verfcheiden gewigtige ftukken van Aardrijkskunde tebepaalen, om ontdekkingen te doen, en pm zig naar die plaats te begeeven, daar hij zou meenen eenen doortocht te zullen kunnen vinden. Het zoeken van dien doortocht het voornaamst voorwerp van zijne reis zijnde, deed zulks hem , na rijp overleg, befluiten om, zoo dra hij op de iRjstenvan Nieuw - Albionzou gekoomen zijn, tot C 5. &  4a HET LEVEN VAN de Breedte van 650 Noordwaarts optezeilen en geen tijd te verliezen met de baaien of rivieren te onderzoeken, welke hij ontmoeten zoude, alvorens hij op die Breedte zoude gekoomen zijn. Om de uitvoering van dit groot ontwerp op allerhande wijzen aantemoedigen, wierden er ook groote veranderingen in de acte van het Parlement gemaakt; de belooning van twintig duizend ponden fterling, welke op de ontdekking van de doorvaart gefteld was, was enkel beftemd voor bijzondere fchepen, aan onderdaanen van Zijne Majefteit toebehoorende, zonder dat 's Konings fchepen zelve enige aanfpraak op dien prijs hadden; een nog grooter gebrek van die acte was dat zij cischte dat de doorvaart door de Hudfons-baai gevonden wierd; zij wierd dan in het jaar 1776' geheel veranderd : Het'Parlement verklaarde toen „ dat, zoo enig fchip, aan de onderdaanen van „ Zijne Majefteit of aan Zijne Majefteit zelve toe„ behoorende, eene gemeenfchap tusfchen den „ Atlantifchen en den Stillen Oceaan zou vinden, „ in de eene of andere rigting of parallel van het „ Noorder Halfrond boven 52° Breedte, de ei„ genaars van die fchepen, zoo zij onderdaanen „ van den Koning van Engeland waren, de be„ velhebber, officiers en matroozen, zoo het „ fchepen van Zijne Majefteit waren, als eene be,, looning voor die ontdekking de fomvan twintig duizend ponden fterling zouden ontvangen". Daar  JAMES COOK. 43 Daar wierden dan twee fchepen tot die onderneeming uitgerust, de Refolution en deDiscovery, over welker eerst het bevel aan Kapitein cook wierd opgedraagen en over het tweede aan Kapitein clerke. De Re/blution voerde even zoo veele officieren en matroozen als op zijne voorigo reis; de Discovery wierd eveneens uitgerust, behal ven dat het geene zee - foldaaten aan boord kreeg. Den twaalfdenJulij 1776 ging de Heer cook onder zeil om zijne derde groote reis te ondernecmen en kwam, na Teneriffe en de Oost - kust van Brazilië aangedaan te hebben , den agttienden Oétoberaan de Kaap de Goede Hoop, daar de Discovery , die laater uit Engeland vertrokken was, zig weldra bij hem voegde. Den derden December verloor hij het land van de Kaap weder uit het gezigt; den twaalfden ontdekte hij land en vervolgens verfcheiden eilanden, reeds te vooren door de Franfche zeevaarers ontdekt, doch die zeer dor en onvrugtbaar waren; den vieren twintigden Januarij 1777 kwam hij aan Van Diemens land, zijnde het Zuidlijkst gedeelte van NieuwHolland, en wierp het anker inde Adventure baai, en den twaalfden Februarij in zijne gewoone ha» ven van het Koningin Charlotte-kanaal; den vier en twintigden Februarij verliet hij dit kanaal, hield zig enigen tijd aan de Vrienden-eilanden op en kwam den twaalfden Augustus aan het eiland Otahiti. Thans ondervond dit eiland' de blijken van  44 HET LEVEN VA N van erkentenis, welke het verdiende voor de gastvrijheiden den onderftand, die het den Engelfchen verleend had. De Heer cook liet eenen paauw en eene paauwin, een paar kalkoenen, een gent en drie ganzen, een waard en drie eenden, en eenen fïier en drie fchoone koeijen aan land brengen, en fchonk den Koning van dat eiland daarenboven een hengst en eene merrie en alle defchaa» pen, die op de beiden fchepen gevonden wierden. Vervolgens zeilde hij naar Eimeo, en verder naar Huaheineam den Zuidlander omaï, welken hij op zijne voorige reis mede naar Engeland genoomen had, in zijn vaderland terug te brengen, hij liet hem een huis bouwen en voorzag hem van alle noodwendigheden en dingen, die hem in het vervolg van dienst konden zijn. Na nog het eiland Bolabola aangedaan te hebben om een anker te bekoomen, dat de Heer de bougainville aldaar agter gelaaten had, verliet Kapitein co ok, op den agcften December, de Sociëteit - eilanden om het voornaamlte deel van zijnen tocht ter uitvoer te gaan brengen, met opzigt tot welk zijne reis kon gezegd worden nu eerst eenen aanvang te neemen. In zijnen tocht Noordwaarts ontdekte hij eene groep eilanden, die van hem den naam van de Sandwicheilanden ontvingen, daar hij zig aan een derzelve enige dagen ophield, Verder Noordwaarts llevenende zag hij op den tweeden Maart de kusten van Nieuw  JAMES COOK, 43 Kieuw - Albion, daar hij den negen en twintigften dier maand in eene foort van baai Nootka-baai genaamd, het anker liet vallen. De Heer cook onderzogt vervolgens de kusten van Noord-Amerika in eene groote uitgeftrekr> heid en, in eene diepe baai koomende, meende hij eenen doorgang in de Noord-Zee, of ten minsten tot in Baffins of Hüdfons-baai gevonden te hebben ; dan verdere nafpeuringen toonden hem dat het flegts eene rivier was; hij voer dezelve zeventig mijlen verre op en bevond dat het eene der grootfte rivieren van de waereld is, die met haare verfchillende takken zeer diep in het land ftrekt; onze reiziger liet deeze rivier ongenoemd, welke zedert van Lord sandwich den naam van Cooks-> rivier ontvangen heeft. Den negenden Augustus ankerde de Heer cook bij eene kaap, die hij Prins van Wallis Kaap noemde en welke zeer veel aanmerking verdient, wijl zij de Westlijkfte is, welke men in dat gedeelte van Amerika ontdekt had en flegts dertien mijlen van de Oostlijkfte Kaap van Siberië afligt, waar-1 door deeze onfterflijke Zeeman de eer toekoomt van buiten twijfel gefield te hebben hetgeen men tot nog toe flegts giste uit de berichten van enige Afiaanen , die daar omtrent gezeten zijn, en uit de onnaauwkeurige waarneemingen der Rusfrfchezeeliedcn, dat, namelijk , de twee waerelddeelenAfia en Amerika tot zeer nabij eikanderen ftrekken en flegts  4t> HET LEVEN VAN flegts door eene naauwe. zee-engte gefcheideö zijn0 .. Nureeds toteene zeer groote Noordlijke Breedte opgezeild zijnde, onderzogt onze zeevaarer de kusten en van Afia en van Amerika met zijne gewoone fchranderheid, deed veele ontdekkingen, verbeterde eene menigte dwaalingen en verrijkte dus de Aardrijkskunde meer en meer tot hij op den elfden Augustus het ijs begon te ontmoeten op 7o°4i'; hij zeilde egter door deeze Ijs-Zee in verfchillende rigtingen en ondanks de grootfte hinderpaalen en gevaaren tot door de JBeermgsStraat, wanneer het ijs zoo zeer begon te vermeerderen dat onzen kundigen zeeman alle hoop ontging van dit jaar het oogmerk zijner reize te zullen bereiken; het jaargetijde was reeds verre verloopen en de koude moest dag aan dag feller worden; het zoude dan de grootfte onvoorzigtigheid geweest zijn als toen nog verder Noordwaarts te ftevenen en het was veel beter dat hij den volgenden zomer afwagtede om te tragten tot in den Atlantifchen Oceaan door te dringen; hij begon dan te denken op welke wijze hij den zomer met het meeste nut voorde Aardrijkskunde en Zeevaart zoude doorbrengen, terwijl hij tegelijk bij' de hand zoude kunnen zijn om vroeg in het voorjaar zijne ontdekkingen in het Noorden verder voorttezetten. Voor hij egter uit die Breedten vertrok en Zuidwaarts ftevende, befteedde hij nog eenea  JAMES COOK. 4? eenen aanmerklijken tijd om de zee en de kusten in de nabuurfchap van Beerings -Straat, zoo op de kusten van Afia, als op die van Amerika, te onderzoeken, en overal over de Aardrijkskunde nieuw licht te verfpreiden, zoo dat deeze doorlugtige ontdekker de glorie gehad heeft, gelijkde Heer coxe te recht aanmerkt, dat hij, die van zoo eenen verren afftand kwam, op eenen enkelen tocht, zijne ontdekkingen zoo verre gebragt heeft als de Rusfen hebben kunnen doen geduurende eene lange reeks van jaaren in die deelen der waereld, die tot hun rijk behooren of ten minsten aan hetzelve grenzen. De Heer cook verkoos dan de Sandwich-eiImdeti om aldaarenige maanden doortebrengcnen vervolgens weder in de Maand Mey naar Kamtfchatka te keeren; dan, helaas! het mogt hem niet gebeuren dit laatfte gedeelte van zijn ontwerp te volvoeren; op een deezer eilanden moest de loop van zijnen nuttigen arbeid gefluit worden; te Owhyhée moest een der grootfte mannen zijner eeuw, en de grootfte ontdekker, die immer geleefd heeft, door de woeste handen van barbaarfche Wilden het leven verliezen. Op de Noorder Breedte van 200 55' gekoomen zijnde, ontdekte men land, hetgeen men weldra erkende voor het eiland 3ïowee, een der eilanden van de groep, die onze zeevaarer den naam van de Sandwich- eilanden gegeeven had; vierdagen daar-  48 HET LEVEN VAN1 daarna zag men een ander, door de Indiaanen Ow» hyhée genaamd; Naardien het uitgeftrekter waé dan alle de andere $ welke c o o K in dit gedeelte der Waereld ontdekt had, bragt hij zeven weeken toe om hetzelve rond tèvaaren en de kasten optenee^men, en kwam den zeventienden Januarij 1779 in eene haven van dat eiland, Karakakoaa genaamd, een anker. Het gedrag van de volkeren van deeze eilanden, die door zeer talrijke natieè'n bewoond worden, was omtrent onze reizigers fteeds vriendlijk cnvol vertrouwen geweest, zij bragten hun allerleie levensmiddelen in overvloed aan en, uit> genoomen enige kleine diefftallen, was 'er niets gebeurd, dat aanleiding konde geeven om dè goede vriendfehap tusfchen de inboorlingen en het fcheepsvolk der twee fchepen te ftooren. Ook wierden zij inde Karakakooa • baai met de grootfte tekenen van vreugde en vriendfehap ontvangen. Het volk liep in menigte naar het ftrand, het zong, het danste en drukte zijne blijdfehap doot allerleie wonderlijke en buitenfpoorige gebaerden uit. Toen Kapitein cöok aan land gong, wierd hij met buitengewoone plegtigheden ontvangen. De eerbewijzingen, die men hem deed, waren vol van den grootften eerbied, waaronder men zelfs godsdienstige aanbidding meende tebe« fpeuren. De Heer cook wierd bij den Koning van het eiland ingeleid, die met hem van naam ver*  JAMES COOK. 49 verwisfelde , dat bij de eilanders van de Zuid* Zee het grootfte blijk van vriendfehap is, dat men eikanderen geeven kan. De Heer cook ontvong op zijne beurtden Koning aan boord van zijn fchip, daar hij hem met veel achting onthaalde en enige gefchenken deed, na dat hij te vooren doorhem met eenen pragtigen mantel, met vederen bezet, befchonken was. Deeze vriendlijke verkeering verbande bij de Engelfchenalle vermoeden van gevaar; defcheepsofficieren liepen overal rond met het grootfte vertrouwen en bleeven zelfs fomtijds des nagts aan land; overal daar zij gongen, wierden zij niet alleen met vriendfehap bejegend, maar men deed zelfs zijn best om hen te vermaaken met liederen en dansen, en dikwijls verzogten de inboorlingen hen onder de fchaduwen hunner hutten verversfehingen te koomen genieten, terwijl zij zelfs met aandrang baden dat de Heer k i n g , voor welken zij eene buitengewoone genegenheid fchee* nen opgevat te hebben, onder hen zoude blijven woonen. Den vierden Februarij ligtede men het anker en zeilde de baai uit, van ontelbaare kanos gevolgd wordende: bij hun vertrek waren zij met rijke gefchenken overlaaden en, toen zij door ftilte opgehouden wierden, gaf de Koning den Kapitein nog een nieuw blijk van zijne ongeveinsde vriendi fchap met hem een aanzienlijk gefchenk van varjD kens  50 HET LEVEN VAN kens en vrugten agter na te zenden. Het oogmerk van Kapitein cook was de kusten van het eiland nog verder te onderzoeken, in hoop dat hij eene nog beter gedekte reede zoude aantreffen dan de baai, die hij nu verliet en , zoo dit mislukte, wilde hij naar de Zuid-Oost kust van Mowee ftevenen, daar hij, volgens de narichten van enige inboorlingen, eene zeer goede haven dagt te vinden. Korte dagen egter na het verlaaten van zijne ankerplaats wierden zij van fleeds met nieuw geweld opkoomende ftormwinden overvallen, die de fchepen enige fchade aan masten en zeilen toebragten en Kapitein cook deeden befluiten naar de Karakakooa-baai terug te keeren. In deeze baai koomende befpeurden zij dat het volk hen niet met diezelfde blijdfchap ontving als toen zij de voorige reis aldaar aanlandden; daar kwamen weinige of geene kanos aan het fchip, daar was geen gefchreeuw, geene opfchudding onder de Indiaanen; dit deed hen vermoeden dat hunne terugkeering, waarvan de Indiaanen de reden niet wel begrijpen konden, hun niet aangenaam was, of dat zij misfchien eenen boozenaanflag in den zin hadden; doch toen men vernam dat de Koning afwezig was, flelde men zig gerust en fchreef hunne koelheid daaraan toe; den volgenden morgen kwam de Koning zelf aan boord en toonde zoo weinig dubbelzinnigs in zijn gedrag s  James c ö o é > 51 drag, dat onze reizigers volkoomen gerust gefield wierden. Daar begonnen egter langzaamerhand enige oneenigheden te ontftaan ; een der Opperhoofden van het eiland joeg enige inboorlingen weg, welke men gehüurd had om de watervaten te helpen voortrollen; en, toen men enige zee • foldaaten aanland gebragt had, die egter flegts met hun zijdgeweer gewapend waren , voorzagen zij zig van fteenen en deeden dreigende gebaerden ; ondertusfchen wierd 'er aan boord een diefltal gepleegd, die van enig belang was; men vervolgde de dievenen kreeg het goed terug; dan, terwiji men ondertusfchen eene kano inbeflagnam, dié eenen voornaamen toebehoorde, viel 'er een gevegt voor, waarin de eilanders de Engelfcheri met zulk eene hagelbui van fteenen begroeteden, dat zij genoodzaakt wierden in de grootfte wanorde de vlugt te neemen en naar eene klip, die wat Van den oever verwijderd lag* over te zwemmem Dit voorval, waarin de eilanders de overhand gehad hadden, verdroot den Heer co ok zeer; maar het wierd welhaast door een ander vervangen, dat noodlottiger gevolgen had eh waarvan de Heer cook zelf het flagtoffer moest worden. In den nagt tusfchen den dertiehden eti veertienden Februarij wierd de groote boot van dé Discovery, die aan de boei van een dei" ankers Vast was, zoo behendig geftooleh, dat men het eerst D * in  5* HET LEVEN VAN in den morgenftond gewaar wierd. Naardien hef gemis van die vaartuig van te veel belang was om niet alle moeite aantewenden om het weder te bekoomen, befloot de Heer cook zig meefter te maaken van den perfoon des Konings, om dien, gelijk hij meermaalen bij zulke gelegenheden gedaan had, als g'jzelaar te houden tot het geftoolen vaartuig zoude terug gebragt zijn. Hij liet dan de baai bezetten, met bevel om geene kanos uittelaaten vaaren, terwijl hij zelf, verzeld van den Luitenant PHiLLipsen negen zee - foldaaten, naar land voer, het dorp intrad en zig bij den Koning vervoegde. Deeze wist nog niets van den diefflal, die "er gepleegd was, en vermoedde dus niets van het voorneemen van den Heer cook, waarom hij ook gewillig het verzoek aannam, dat deeze hem deed, om met hem naar boord te gaan, van zijne twee zoontjens verzeld; zij naderden ook werklijk het ftrand en de twee jonge knaapen zaten reeds in de floep, wanneer een van 'sKonings geliefdile wijven hen agter op volgde en den Koning met traanen bad dat hij tog niet aan boord zoude gaan; daarop traden ook twee Opperhoofden, die met haar medegekoomen waren, toe, hielden den Koning terug, drongen aan dat hij niet verder zoude gaan, en gebruikten zelfs dwang, waardoor de oude man op den grond kwam te zitten. De inboorlingen verzamelden zig ondertusfehen van alle zijden en, zoo dikwijls Kapitein  JAMES COOK. 53 tein cook den Koning aandrong om hem te vol. gen, hielden hemde bevelhebbers terug, zoo dat de Kapitein eindelijk van zijn ontwerp moest afzien. Daar was egter geen fchijn van gevaarvoor hem zei ven, wanneer een ander voorval de zaaken eene andere wending kwam geeven. Terwijl dit aan den wal gebeurde, hadden de floepen, die den ingang van de baai bewaakten, op enige kanos, welke ondernamen uitteloopen, gevuurd en ongelukkig een opperhoofd van den eerflen rang dood gefchoten. Kapitein cook trad gerust naar het ftrand, wanneer zig de maare van dit voorval door herdorpverfpreidde, waarop alles terftond in gisting geraakte; de mannen zonden de vrouwen en kinderen weg, deeden hunne krijgs-matten, die zij als borst-harnasfen gebruiken, aan en wapenden zig met fpiesfen en fleenen. Een hunner kwam met eenen fteen en eenen langen ijzeren dolk naar Kapitein cook en dreigde hem met den fteen ; deeze wierd eindelijk door zijne moedwilligheid genoodzaakt vuur te geeven, doch , naardien hij flegts de laading hagel , die op zijnen fnaphaan met tweeloopen ftond , gebruikte , kwetfte hij hem niet fterk , zoo dat het flegts diende om de inboorlingen nog meer te verbitteren, die de foldaaten met fteenen begonnen te werpen; nu loste Kapitein cook zijne tweede fchoot met eenen kogel en velde daar me'de eenen der voorfte» J) 3 ei-  54 HET LEVEN VAN eilanders ter neder. Dit was het teken van eenen algemeenen aanval met fteenen, die met een musketten-vuur van de foldaaten en uit de booten beandwoord wierd, De Indiaanen ftonden, tegens alle verwagting, het vuur met eene onverfchrokken kloekmoedigheid uit en vielen, eer men weder Jaaden kon, met een verfchriklijk gehuil op het volkaan, wanneer 'er een gevegt vol verwarring ontftond, waarin vier foldaaten het leven verloren r die agter uit in het water gedrongen en afgemaakt wierden. Kapitein cook bleef eindelijk alleen op de rots. Men zag hem naar de floep wijken, zijne regterhand agter aan zijn hoofd houdende, om het voor de fteenen te befchutten en zijnen fnaphaan onder den flinker arm draagende. Men zag eenen Indiaan hem volgen, maar met vrees en befchroomdheid, want hijftond eens of tweemaalen ftil, als onzeker wat hij doen zoude; maar eindelijk fchoot hij toe en gaf hem eenen zwaaren floot met eene piek op het agterhoofd, waarop hij terftond weder agteruit week. De flag fcheen, den Kapitein bedwelmd te hebben; hij wankelde enige fchreden; en ftortte op eene hand en eene knie, terwijl zijn fnaphaan hem ontgleed; hij begon zig egter weder opterigten, maar op hetzelfde tijdftip bragteen andere Indiaan hem eenen dolkfteek in den nek toe. Toen viel hij in eene holte, van de rots, waarin water ftond tot aan de knie* en daar eene menigte volks zig op zijn lijf wierp..  JAMES COOK. 55 om hem onder water te drukken; onder het worstelen hief hij egter zijn hoofd op en floeg zijngezigt naar de floep, als of hij naar hulp uitzag. Schoon nu de floep flegts vijf of zes fchreden daar van daan was, belettede egter de verwarring der Engelfchen en de menigte volks, die hun in den weg was, hen hunnen ongelukkigen bevelhebber te redden. De Indiaanen drukten hem weldra in dieper water onder; hij ligtede egter andermaal zijn hoofd op en weerde zig met zoo veel kragt, dat hij den kantvan de rots bereikte, wanneer een Wilde hem eenen zwaaren fteek met eene piek toebragt, die hem dood ter neder leide. Verfcheiden hunner fleepten hem toen boven op de rots, daar zij met een barbaarsch vermaak hunne wraak op het ontzielde lijk bot vierden; zij ontrukten eikanderen den dolk om het flagtofter hunner woede nog met fteek op fteek te doorbooren. Dus viel deeze groote man, wiens dood de ge* heele befchaafde waereld, die zijne verdiensten kende, bejammerd heeft! hij viel! ... onder het oog van zijne fpitsbroeders, die zig niet waagen durfden om dengeenen te redden, wiens grootfte zorg altoos geweest was voor hun heil te waaken! door hun eigen gevaar verfchrikt, waren zij niet manmoedig genoeg om het uiterfte te waagen tot redding van een leven, zoo dierbaar voor hun vaderland, ja hunne lafhartigheid ging zoo verre, dat zij zijn lijk op hetftrand lieten liggen, fchoon D 4 a*i  56 HET LEVEN VAN zij het hadden kunnen medeneemen; in dat (luk verre beneden de barbaarcn , tegens welke zij ftreeden, die hun leven veil hebben om de lighaa* men hunner gefneuvelde broederen den fmaad te ontrukken van door hunne vijanden mishandeld te worden. Toen de floepen zig van het ftrand verwijderd hadden, kwamen de Indiaanen, die, na het fneuvelcn van Kapitein cook, alle weggevlugt waren, op het ftrand terug en fleepten zijn lijk en die der vier gedoodde zee - foldaaten agter het dorp op eene hoogte, daar men dezelve van de fchepen gamaklijkmet de verrekijkers kon onderfchciden. En welke moeite men in het vervolg deed, welke beloften, welke be-. dreigingen men gebruikte, men kon niet dan be-. zwaarlijk een gedeelte zijner ledenmaaten en been-* deren terug bekoomen; het was dan aan deeze droevige overblijfzelen dat men de laatfle eer bewees ^ zij wierden den een en twintigften Februarij met alle krijgseer in zee begraaven. Nu verviel het bevel over de twee fchepen op Kapitein clerke, die de reis Noordwaarts tot door de Straat Bering voortzettede en tot boven den een en zestigften en een hal ven graad gelievend zijnde, het onmogelijk vond verder door het ijs te dringen; hij keerde dan Zuidwaarts en overleed eene maand daarna, op den twee en, twintigften Augustus 1779 aan de teering. Hij wierd opgevolgd door den Kapitein gore, terwijl 4q  JAMES COOK. 57 de Luitenant king het bevel over de Discovery aanvaardde; de twee fchepen fté venden naar Kamj'chatka en van daar naar Japan en China, daar zij zig enigen tijd te Canton ophielden: toen vervolgden zij de reis over de Kaap de Goede Hoop t'huiswaarts en kwamen den vierden Oclober 1780, na eene afwezigheid van vier jaaren, twee maanden en twee en twintig dagen, te Nore ten anker. Het verhaal van de reis wierd, na den dood van Kapitein cook, door den Heer king vervolgd en is met eene pragt van uitvoering, die het zoo wel verdiende, door de Admiraliteit in het licht gegeeven (0). De Heer cook was welgemaakt van geftalte, meer dan zes voeten lang, hij had een klein hoofd, donker bruin hair, den neus zeer wel gevormd, kleine zwarte oogen, die levendig, doordringend en vol uitdrukking waren , en zijne wat dikke wenkbraauwen gaven hem een enigzints barsen uit- (a) Onder den tijtel van : A voyage to the Pacific Ocean, undertaken by the Command of his Majejly , for making difcoveries in the Northern hemisphere, performed under the direÜion of Captains cook, clerke and gore, in his Maje/ly's Shipsthe Refolution atóDifcovery intheyetrs 1776, 1777» 1778, 1779 and 1780, in three Volumes, Vol. I and limit' ten by Captain james cook r. R s. Vol. III. by Captain james king, l. l. d. and f. r. s. published by order of the l,ord Commijjioners of the Admiralty Lond. 1785» D 5  58 HET LEVEN VAN uitzigt. Hij was zeer fterk van temperament en de gewoonte had hem in ftaat gefield de grootfte vermoeieniffen en ongemakken uitteftaan; hij leefde zeer maatig en had eene zoo fterke maag, dat hij het grofftevoedzel zonder ongemak verteeren kon. In zijnen omgang was hij zedig, zelfs befchroomd en zijne gefprekken waren aangenaam, geestig en leerzaam. Hij was haastig, maar vriendlijk en goedaartig van inborst; bemind van zijn volk , wierd hij ook altoos met de grootfte bereidwilligheid gehoorzaamd; elk der fchepelingen had het grootfte vertrouwen in hem; ieder achtte hem en elk bewonderde zijne uitfteekende talenten. De Heer cook bezat eenen zeer doordringenden geest en eene fnelle en juiste oordeelkragt. Ook zal niemand ontkennen dat hij een man van groote genie geweest is. Men heefc gezien hoe bepaald zijne opvoeding was, en hoe jong hij reeds het zee-leven aanvaardde. Des niettegenftaande wist hij door eigen vlijt en door de kragt zijner ziel, kundigheden te verwerven, welke anders niet dan door lange oefening in kweekfchoolen en op academieën verkregen worden, Behalven alle de weetenfchappen, welke eenen zee - man onontbeerlijk zijn, waren zijne vorderingen in verfcheiden deelen der Wiskunde, en bijzonderlijk in de Sterrekunde, zoo fnel geweest, dat hij zig in ftaat bevond de fterrekundige waarneemingen, die op de reis te doen waren, zelf waarteneemen. Hij had zig, zon-'  JAMES G O O K. 5> zonder een fchrijver te zijn, genoeg geoeffend in. de konst van zijne gedagten te boek te ftellen, dat hij eindelijk in ftaat was zijne eigen reis te befchrijven; zijn ftijl is manlijk, beknopt en duidlijk, in kort, eenen goeden hiftorie-fchrijver waerdig. Maar de verhevenheid en kragt zijner ziel er» de grootheid van zijne genie blijken vooral in de ftoutheid en het vernuft, waarmede hij de grootfte ontwerpen fmeedde en inde ftandvastigheid, met welke hij die, waaraan hij zig eens gewijd had, ter uitvoer bragt; hier in kon hij door niemand overtroffen worden. Geene zwaarigheden, geene tegenfpoeden, die zelfs zeer kloekmoedige helden zouden hebben kunnen affchrikken, waren in ftaat hem van zijn voorneemen te doen afzien. Altoos even bedaard wist hij zig zei ven inde moeijelijkfte omftandigheden te bezitten en fcheen des te bedaarder hoe grooter het gevaar was. In hachlijke omftandigheden gong hij, als hij zijne bevelen ge-> geeven had, naar zijne kajuit en fliep dikwijls met de grootfte gerustheid die uuren, welke hij tot rust beftemd had. Niets kondigt meer eene groote ziel aan dan die gerustheid, die uit de zeekerheid fpruit van alles gedaan te hebben wat tot behoud mogelijk is. Bij deeze groote hoedanigheden bezat hij ook de beminnelijkfte deugden; menschlievend in het behandelen van zijn fcheepsvolk niet alleen, maar  ï> o HET LEVEN VAN maar ook jegens de wilde volkeren, bij welke hij in den loop zijner Reizen aanlandde; hij (peelde niet met hun leven en het was niet dan met den grootiten weerzin dat hij fomtijds geftrengheid gebruikte; ja in zijne laatite oogenblikken zou misfchien een tijdige aanval op de inboorlingen, zoo hij daartoe hadd' kunnen befluiten, zijnen dood verhoed hebben; hij fneuvelde, omdat hij zoo lang mogelijk hun bloed wilde fpaaren. In zijn huislijk leven was hij een goed echtgenoot een liefhebbend vader en een opregc en ftandvastig vriend; hij bezat die openhartigheid en die eenvoudigheid van zeden en manieren, die grooten mannen bijna altoos eigen zijn. Welke groote diensten hij zijn land niet alleen, maar zelfs het gantfche menschdom bewezen heeft is genoeg bekend. Nimmer is ook misfchien een eenig mensch zoo algemeen over de geheele waereld betreurd als cook. Zijn vaderland in het bijzonder verloor in hem een' zeevaarer, die in talenten nooit zijn gelijken gehad had en die in de jaarboeken der Engelfche Scheepvaart met onftcrflijken roem zal fchitteren, en de andere natieën eenen ontdekker, die de kennis van den aardbol nog verder zoude hebben uitgebreid en alle de weetenfchappen nog oneindig veele diensten zoude hebben kunnen bewijzen. Ook is zijne gedagtenis even zeer in eerbied bij vreemde volkeren als in Engeland zelf, en het is twijffelbaar of hij niet  JAMES COOK. frl ïuet nog meer bewonderd worde bij vreemde natieën dan bij zijne landgenooten; ik zal enige bewijzen bijbrengen van die hulde, welke vreemdelingen zijne gedagtenis gewijd hebben. De lof van onzen zeevaarer wierd den negentienden Junij 1785 door michel angelo ganetti verkondigd in eene redenvoering, voorgeleezen in de Academie van Florence en aldaar dat zelfde jaar uitgegeeven. In Frankrijk heeft eene Academie tot onderwerp van eenen der prijzen, welken zij uitdeelt, de lofreden van Kapitein cook voorgefteld en beloond. De Abt de lille befluit zijn Gedicht over de tuinen met den lof van onzen zeevaarer; en de Heer for ster heeft hem voor de Hoogduicfche vertaaling van zijne laatite reis een gedenkteken tragten te fh'gten, onder het opfchrift: cooKde Ontdekker, dat ik voorneemens ben in deeze uitgave ten minften gedeeltelijk intelasfchen, en waaruit men de gantfche waarde van deezen grooten ontdekker nader zal leeren kennen. Het heeft egter in Engeland ook niet aan fchrijvers ontbrooken, die hunne talenten hebben gebruikt om den lof van cook te verkondigen. Mejufvrouw hannah m o o re heeft zijne weldaadigheid en menschlievendheid gevierd in haar gedicht over de flavernij en de Heer fitz-gerald en Mejuffrouw seward hebben zijne gedagtenis vereerd de een in eenen lierzang en de andere in eenen treurzang, die beiden met recht bewonderd worden. Zou  6i HET LEVEN VAN Zou het onmogelijk zijn dat in het vervolg een tweede camoens opftaa, die door de reizen van onzen grooten ontdekker zijn dichtvuur gevoele ontvonken en dit rijk onderwerp in een heldendicht bezinge! De Koninglijke Maatfchappij van Londen befloot de gedagtenis van haar beroemd medelid te vereeuwigen dooreen bijzonder blijk van achting* Zij liet eene gedenkpenning flaan , die aan de eene zijde het hoofd van Kapitein cook in profil ver* loont met dit omfchrift: jac cook oceaniinvestigator acerrimüs* en met dit onderfchrift. reg. soc. lond. SöCIO suo. Aan de andere zijde ftaat eene vrouw, verbeeldefi. de Engeland met eene waereldkloot aan haarë voeten, met dit omfchrift: nil i n te nt at üm nostri liquere. en dit onderfchrift: auspiciis georgii lil. Onder de talrijke blijken van achtingen dank* baarheid, welke het verlies van onzen zeevaarer deeden ontftaan, vergat men ook niet voor zijn huisgezin te zorgen. Zoo dra de Admiraliteit de  JAMES COOK. 6z tijding van den dood van Kapitein cook ontvangen had, bood zij den koning tot dat einde een verzoekfchrifc aan, dat ten gevolge had dat Zijne Majefteit de weduwe een jaargeld van twee honderd ponden fterling toeftond en een van vijf en twintig ponden fterl. aan eiken zijner drie zoonen. De kaarten en alle de tekeningen, die tot de laatfte reis naar de Zuid - Zee behoorden, op kosten der Regeering gedrukt, wierden tot eenen hoogen prijsverkogt, en de Heeren palliser en step hens wierden met de zorg belast om de helft van die fom tot voordeel van Mevrouw cook aanteleggen, dat zij haar leven lang genieten zoude , zullende het, nahaaren dood, onder haare kinderen verdeeld worden: de andere helft wierd in twee deelen verdeeld, een deel wierd den Kapitein king gefchonken en het ander aan de erfgenaamen van Kapitein clerke, Gelukkig het land daar men grootfche onderneemingen op eene grootfche wijze beloonen kan! Opdat 'er niets ontbreeken moge en om de diensten van den vader in de kinderen van cook met een duurzaam eerteken te vergelden, fchonk de Koning den derden September 1785 zijn geflacht een wapen, dat, hoe zeer het misbruik deeze foort van onderfcheidingen in waarde heeft doen daalen, in dit geval tot een gepast gedenkteken voor zijn nagedacht verftrekt, wijl het noch door geld gekogt, noch door kruipende vleierij verkregen , maar door uit-  6*4 HET LEVEN VAN uitmuntende verdiensten en groote verrigtingen der edelmoedigheid van Zijne Majefteit als afgeperst is. Men ziet op hetzelve, op een azuurers veld, tusfchen de twee vergulde pool-fterren, eene fpheer met haare middaglijn, met de Noordpool naar boven en de cirkels der breedten van tien graaden tot tien graaden getekend en die der lengte van vijftien tot vijftien, vertoonende den Stillen Oceaan, aan de eene zijde door Amerika, aan de andere door Afia en Nieuw-Holland bepaald, waarop zijne reis metroode lijnen is aangeftipt. Het helmftuk vertoont eenen bloemflinger, waaruit een arm koomt in de monteering van fcheeps-kapitein gekleed en welks hand eenen ftok houdt, waar van de Unie-vlag waait. De arm is met laurier- en palmtakken omringd. Kapitein cook heeft zes kinderen verwekt, james, nathanael, e l i s a b e tii, j o s e ph, ge orge en hugh, Van deeze kinderen zijn de derde, vierde en vijfde jong geftorven; de oudfle james was in het jaar 1739 Luitenant in 'sKonings Zee-dienst, nathanael, een veel beloovend jongman , die insgelijks in den zeedienst was, heeft op het fchip de Thunderer in 1780 te Jamaica in een orkaan ongelukkiglijk het leven verloren. Men heeft zig dikwijls verwonderd dat menden Heer cook geene graftombe in de kerk van Westminiter gcftichc heeft; deeze verwondering is ge-  JAMES COOK. gegrond, als men in aanmerking neemt dat niemand deeze eer zoo wel verdiend heeft; dan wat zoude het aan zijnen roem toebrengen? zijn prag« tigst gedenkftuk is de verzameling van zijne reizen, dat langer ftaan zal dan marmer of metaal en dat de bewondering der nakoomlingfchap zal wekken, zoolang de gefchiedenis het geheugen van gedenkwaerdige verrigtirigen zal bewaareo. E IN-  inleiding (<0. 2j ijne Majefteit de Koning van Groot Brittannie nam, kort na zijne komst tot de kroon, het befluit van fchepen op ontdekkingen van onbekende landen uittezenden en, in het jaar 1764, toen het Koningrijk in vollen vrede was, begon hij hetzelve ter uitvoer te brengen. De Dolphyn en de Tamar wierden, onder den Kommandeur byron, uitgezonden en kwamen in de maand Meij van het jaar 1766 weder t'huis; in de maand Augustus daaraanvolgende liep de Dolphyn andermaal uit onder bevel van Kapitein wallis , met de Zwaluw, onder bevel van Kapitein carteret, totvoortzetting van hetzelfde algemeen doel van ontdekkingen in het Zuider halfrond te doen. Deeze fchepen bleeven bij eikanderen tot zij aan de ZuidZee (a) In deeze Inleiding van den Heer hawkesworth heb ik de algemeene Inleiding voorde Reizen van byron, wallis, carteret en cook, met de bijzondere Inleiding voor deReizevanden laatften te zaamen gefmolten , voor zoo verre dezelve op de Reize van cook toepaslijk en voor den Leezer van enig gewigt was. vert.  ÏNLËIDlNGi 6? gee kwamen, aan den Westlijken mond van de Straat van Magellaan en keerden langs verfchil» lende koerfen naar Engeland terug. In het laatst van het jaar 1767 befloot de Koninglijke Maatfchappij der Weetenfchappen dat het nuttig zoude zijn enige perfoonen naar de eene of andere plaats van de Zuid-Zee te zenden, om eenen overgang van de planeet Venus over de fchijfderZon waarterteemen, die, volgens de berekening der fterrekundigen,in het jaar 1769 moest plaats hebben \ en dat de eilanden Marquefas dé Mendoza genoemd, of die van Rotterdam enAmflerdam de gefchiktfte van de toen bekende landen waren voor het doen van deeze waarneemingen* Ingevolge van dit befluit wierd den Koning in eene Memorie van de Maatfchappij > gedagtekend in Februarij 1768, verzogt dat het Hem behaagen mogt de uitvoering van zulk eene waarneeming te beveelen,4 waarop Zijne Majefteit de Heeren Commisfarisfen van de Admiraliteit liet weeten dat het zijn welbehagen was dat 'er een fchip zoude uitgerust worden om de waarneemeren, welke de Maatfchappij daartoe benoemen zoude, naar de Zuid-Zee overtebfengen, en in het begin van April daaraanvolgende ontvong de Maatfchappij eenen brief van den Geheimfchrijver der Admiraliteit, waarin hij haar bericht gaf dat 'er een berkentijn van drie honderd en aeventig tonnen tot dat oogmerk beftemd was, £ a Dit  6*8 INLEIDING. Dit fchip wierd the Endeavour Cde Onderneeming) genaamd en het bevel over hetzelve wierd opgedraagen aan den Luitenant james cook, eenen man van ontwijfelbaare bekwaamheid in de Sterrekunde en Zeevaart, die, kort daarop, door de Maatfchappij,met den Heer charlesgreen, die langen tijd een medehelper van Dodï. bradley op het Koninglijk Obfervatorium te Greenwich geweest was, benoemd wierd om den overgang waarteneemen. Terwijl dit fchip tot den tocht gereed gemaakt wierd, keerde Kapitein wallis van den zijnen terug; en, naardien hem, toen hij vertrok, door Lord morton belast was eene gefchikte plaats voor deeze fterrekundige waarneeming uittezoeken, noemde hij daartoe, in eenen brief, aan boord van den Dolphyn, den agt tienden Meij 1768, den dag voor zijne aanlanding te Hastings, gefchreven, de haven van Port-Royal, aan een eiland, door hem ontdekt, toen George^s-eiland en zedert Otahiti genaamd: de Koninglijke Maatfchappij verkoos dan ook deeze plaats en gaf daarvan kennis aan de Admiraliteit, in eenen brief, gedagtekend in het begin vanjunij, in andwoord op een verzoek van die vergadering om te mogen wceten waarhenen zij haare waarneemeren wilde gezonden hebben. De Endeavour was voor een kolen fchip ge> fcouwd; men verkoos een vaar tuig. van ditmaakzel' bo-  INLEIDING. 69 boven andere om veele redenen, bijzonderlijk omdat het goed zee kan bouwen, omdat 'er meer ruimte in is, omdat het beter aan den grond kan leggen en omdat het met minder volk kan bevaaren worden dan andere fchepen van dezelfde grootte. Deszelfsmanfchap , zoo officieren als gemeene, beftond uit Luitenant cook als bevelhebber, met twee Luitenants onder hem, een' ftuurman en bootsman met elk twee maats, een' heelmeelter en een'timmerman, meteenen helper voor elk', een' konftapel, een' kok, een' hofmeefter en fchrijver, twee kwartier-meefters, een' wapenfmid, een' zeilmaaker, drie zee-kadetten, een en veertig bevaaren matroozen, twaalf zee-foldaaten, en negen bedienden, in het geheel vier en tagtig perfoonen behalven den bevelhebber: het wierd uitgerust vooragttien maanden en kreeg tien ftukken en twaalf draaibasfen aan boord met eenen goeden voorraad van krijgsbehoeften en andere noodwendigheden. De Endeavour moest, na dat de fterrekundige waarneeming zoude gedaan zijn, het doel vervolgen van ©ntdekkingen in de Zuid-Zee te doen, alvorens weder t'huiswaarts te ftevenen. Het verhaal, dat in de volgende bladeren van dien tocht gegeeven wordt, heb ik opgemaakt uit de dagregifters, door den bevelhebber gehouden, en uit andere papieren, van welke ik zoo ftraks gewag pi maaken, E 3 Toe®  7<5 INLEIDING. Toen ik het werk eerst ondernam, wi erd 'er beraamd of ik in den eerften of in den derden perfoon zoude fchrijven: Alle ftemden gereedlijktoe dat een verhaal in den eerften perfoon, omdat het den reiziger en den leezer nader bij eikanderen brengt, zonder tusfchenkomst van eenen vreemden, meer belang bij hem verwekt en gevolglijk aangenaamer is; maar hier tegens wierd ingebragt dat, als het gefchreven wierd in den paam van den bevelhebber, ik flegts een bloot verhaal zoude kunnen geeven, zonder enig gevoelen of enige gedagte van mijzelven te uiten „ hoe fchoon zig de gelegenheid daartoe ook aanbood, en zonder de gelijkheid of het onderfcheid tusfchen de denkwijze, zeden en gewoonten van het volk, nu eerst ontdekt, en die, welke reeds van over lang bekend zijn, aanteflippen, of aanmerkingen te maaken op de voorkoomende gebeurtenisfen. In andwoord egter op deeze tegenwerping wierd'er gezegd dat, alzoo hethandfchrift door degeene, in welker naamen het gefchreven zou zijn, zoude nagezien worden, het, als het verhaal in den eerden perfoon was en 'er niets uitgegeeven wierd zonder hunne goedkeuring, weinig betekenen zoude van wien de gedagten, die men zoude te boek ftellen, eerst afkomstig waren en dat ik daarom ook vrijheid zoude hebben om de mijne uittedrukken. Een ieder berustede in dit gevoelen en men befloot dat het ves*  INLEIDING. 71 verhaal in den eerften perfoon zoude gefchreven worden, en da: ik evenwel alle zulke gedagten en aanmerkingen zoude mogen invlegten, waartoe mijn onderwerp mij aanleiding zou geeven; zij zijn, wel is waar, weinig in getal en als zijvoorkoomen, kort en beknopt, want niets zou ongerijmder geweest zijn dan een belangrijk verhaal of nieuwe befchrijvingen met onderftellingen en redeneeringen aftebreeken. Opdat 'er geen twijfel zoude overblijven aan de getrouwheid, waarmede ik de voorvallen uit de papieren verhaald heb, is het handfchrift den Heer cook, gelijk ook den Heeren banks en solander eenen aanmerklijken tijd ter naleezing overgelaaten en men heeft 'er vervolgens die verbeteringen in gemaakt, welke zij opgegeeven hebben. Daar zullen waarfchijnlijk veele leezers zijn welke van gedagten zullen wezen dat ik de zeevaartkundige voorvallen te omftandig verhaald heb; dan men moet zig herinneren dat eene naauwkeurige opgave van deeze gebeurtenisfen het groot doel van dit werk was. Het wierd vooral nodig geoordeeld de plaats van het fchip op verfchillende uuren van den dag optegeeven, met de ftrekking van de verfchillende kusten, terwijl het zeeën bevoer en landen onderzogt, die tot hier toe geheel onbekend geweest zijn, om de koers naauwkeuriger optegeeven dan in enige E 4 kaarï  72 INLEIDING, kaart, hoe groot van beftek ook, gedaan konde worden en met de grootfte ftiptheid de baaien, de kaapen en andere onregelmaatigheden van de kusten te befchrijven, gelijk ook het aanzien van het land, de heuvelen, bergen, dalen en bosfchen met de diepten en alle andere bijzonderheden, die toekoomende zeevaarers in ftaat zouden kunnen ftellen alle deeze ftreeken gemaklijk te vinden en veilig te bevaaren, Ik was indedaad zelf niet bedagt op de naauwkeurigheid, die in dit gedeelte van het werk vereischt wierd, zoo dat ik genoodzaakt was nog veel in hetzelve intelasfchen, nadat ik mijn handfchrift had afgefchreven. Men hoopt egter dat de leezers, die flegts tot tijdkorting leezen, daaromtrent vergoeding zullen erlangen door de befchrijving van landen, te vooren door geen Europeaan bezogt, en zeden, die in verfcheiden opzigten een nieuw tafereel van, het menschlijk leven vertoonen. In dit gedeelte van het werk behoef ik mij niet te verontfchuldigen van omftandig geweest te zijn, want het is door kleine omftandigheden dat het verhaal van groote gebeurtenisfen indruk op den geest maakt. Een bericht, dat 'er tien duizend mannen in eenen veldftag gefneuveld zijn, dat het dubbel van dat getal door eene aardbeeving zijn verzwolgen of dat eene geheele natie door eene pest-ziekte is weggerukt, wordt, als het kort en droog bericht wordt, zonder de minste ontroering geleezen d°OA-  INLEIDING. ?3 door dezelfde leezers, die zig fterk aangedaan gevoelen zelfs voor Pamela, de verfierde heldin van eene roman, die aanmerklijk is wegens de melding van kleinigheden, die in zig zelve zoo beuzelachtig zijn, dat wij ons bijna verwonderen hoe zij den fchrijver in gedagten hebben kunnen koomen. Dit werk is opgehelderd en verfierd met een groot aantal plaaten, uit welke alle klasfen van leezeren, hetzij hun doel kennis of vermaak is, even veel nut zullen raapen, naardien het niec alleen kaarten en kust-gezigten zijn, met groote bekwaamheid en oplettendheid getekend, maar landfchappen en afbeeldingen, die door de beste konstenaars van dit land gegraveerd zijn. De beste wijze om duisterheid en verwarring in het verhaal der gebeurtenisfen voortekoomen is dezelve naar de orde van den tijd te rangfchikken, hetgeen egter niet onafgebrooken gefchieden kan, wanneer men gemengelde omftandigheden te verhaalen heeft; maar naardien het verhaal in deeze reis eene onafgebrooken draad is, zijn de voorvallen van eiken dag in hunne opvolgende orde ter neder gefteld en de maand is boven de bladzijden aangetekend. Men heeft groote zorg gedraagen dat de kust-, gezigten en kaarten met de befchrijving overeenkoomen; zoo 'er enig verfchil mogt gevonden worden, dat wij egter hoopen dat geene plaats E 5 zaj  74 INLEIDING, zal hebben, moet men op de kaarten, als van een onbetwistbaar gezag, vertrouwen. Aan boord van de Endeavour fcheepte zig ook in de Heer joseph banks Schildkn. een man van aanzienlijke bezittingen in landgoederen. Hij ontvong de opvoeding van eenen geleerde om daar door in ftaat gefield te worden de aangenaamheden van het leven te beter te genieten en niet om zijn gezet werk van de weetenfchappen te maaken; maar eene brandende begeerte om meer van de Natuur te weeten dan uit boeken geleerd kan worden, deed hem, in eenen zeer vroegen ouderdom, alles verlaaten wat men gemeenlijk de voornaamfte voordeelen van eenen grooten rijkdom achtte zijn en zijne inkomsten befteeden , niet tot het koopen van de vermaaken van gemak en ledigheid, maar tot bevordering van zijne geliefde ftudie, door eene reeks van moeielijkheden en gevaaren, welke zeer zelden door iemand in zulke omftandigheden gewillig ondergaan zijn, tenzij om de rustlooze en onverzadel ij ke begeerten van gierigheid en eerzugt te bevredigen. Toen hij, in het jaar 1763, de univerfiteit van Oxford verlaaten had, ftak hij den Atlantifchen Oceaan over en bezogt de kusten van Newfoundland en Labrador. De gevaaren, ongemakken en bezwaarnisfen, die lange reizen verzeilen, verfchillen zeer in denkbeeld en ondervinding; de Heer b Anks keerde egter niet moedeloosvan zij-  INLEIDING. 75 zijnen eersten tocht terug en toen hij vernam dat de Endeavour tot eene reis naar de ZuidZee wierd uitgerust, befloot hij dien tocht mede te doen, om voor zijn vaderland eene fchatting van kennis optehaalen uit landen, welke tot hier toe onbekend geweest zijn, en niet zonder hoop van onder de ruuwe en onbefchaafde natieën, welke hij mogt helpen ontdekken, iets agter te laaten, dat haar het leven aangenaamer mogt maaken en haar misfchien in eenen zekeren graad te verrijken met de kennis, of ten minsten met de voortbreng-; zelen van Europa. Naardien zijn vast voorneemen was geene kosten te fpaaren in de uitvoering van zijn ontwerp, haalde hij Doctor solander over om hem op de reis te verzeilen. Deeze Heer, een Zweed van geboorte, was onder den vermaarden linnaeus opgevoed, van welken hij brieven van aanbeveeling in Engeland had medegebragt, en, naardien zijne verdiensten weldra gekend wierden, verkreeg hij eene aanftelling in het Britsch Mujceum, eene openbaare verzameling, die toen eerst aangelegd was; zulk eenen reisgenoot befchouwde de Heer banks als eene aanwinning van geen klein gewigtende uitkomst toonde, tot zijn groot genoegen, ten vollen dat hij zig niet bedrogen had. Hij nam ook twee tekenaars mede , den eenen om gezigten en afbeeldingen te tekenen, den anderen om de voorwerpen van Natuurlijke Hiflo.  76 INLEIDING. Hiftorie, die men zou vinden, aftemaalen, met eenen geheimfchrijver en vier bedienden , van welke twee negers waren. De Heer banks hield een naauwkeurigenomftandig dagregister van de reis en was zoo verpligtende van mij, kort na dat ik dat van Kapitein cook van de Admiraliteit ontvangen had, hetzelve ter hand te ftellen, met verlof van 'er alles uit overteneemen, dat ik zoumeenen het verhaal te kunnen verbeteren of fieraad bij te zetten. Dit was eene aanbieding, welke ik met blijdfchap en dankbaarheid aannam. Ik wist Welk groot voordeel daarin fteeken zoude, want daar zijn weinige wijsgeeren die bouwftoffen voor reisbefchrijvingen, tot ontdekking van nieuwe landen ondernoomen, geleverd hebben. De reizigers op zulke tochten hebben gemeenlijk flegts den grooten omtrek der Natuur befchouwd , zonder op de verfcheidenheid van fchaduwen van binnen te letten, die het ftuk leven en fchoonheid bijzetten. De papieren van Kapitein cook vervatteden een zeer naauwkeurig verflagvan alle de zeevaartkundige omftandigheden van de reis en eene zeer omftandige befchrijving van de gedaante en de uitgeftrektheid der landen, welke hij bezogt had, met de ftrekking der verfchillende kaapen en baaien aan de kusten, de ligging der havenen, Waarin de fchepen ververfchingen kunnen be-, kaa- .  INLEIDING» 7? koe-men, met de diepten die daar gepeild konden worden, de breedten, de lengten, de afwijkingen van de kompasnaald en alle zulke bijzonderheden , die tot zijn vak behoorden en die genoegzaam toonen dat hij een uitmuntend officier en een kundig zee - man was. Maar in de papieren, mij door den Heer banks medegedeeld, vond ik eene groote verfcheidenheid van voorvallen, welke Kapitein cook niet had aangetekend, met befchrijvingen van landen en volkeren, hunne voortbrengzelen, zeden, gewoonten, godsdienst, burgerlijke regeering en taaien, veel volkoomener en naauwkeuriger dan men verwagt zoude hebben van iemand, wiens ftand en bezigheid zijne voornaamfte aandacht natuurlijk op andere voorwerpen moesten wenden; deeze bijzonderheden, en nog veele andere waarneemingen is de leezer dan aan den Heer banks verfchuldigd. Aan den Heer banks heeft men ook de tekeningen der plaaten te danken, die de befchrijving van deeze reis ophelderen en verfieren, naardien die alle, uitgezonderd de kaarten en kust-gezigten, zoo als die zig uit zee vertoonen, naar zijne heerlijke tekeningen zijn nagevolgd en fommige naar zulke, welke hij, tot gebruik van de plaatfnijdefs, op eigen kosten heeft doen vervaerdigea. Naardien nu de bouwftoffen, door den Heer ê anks geleverd, zoo belangrijk en menigvuldig waren, ontftond 'er ook eene tegen werping tegens het  ?3 INLEIDING* het fchrijven van deeze geheele reisbefchrijving in naam van den bevelhebber; dus moesten de befchrijvingen en waarneemingen van den Heef banks zonder onderfcheiding in een algemeen verhaal, dat onder eenen anderen naam gegeeven wierd, wegfmelten ; maar deeze tegenwerping ruimde hij edelmoediglijk uit den weg, waarom het noodzaaklijk wierd enig bericht te geeven van de verpligting, welke de leezers en ik aan hem hebben. Het is indedaad gelukkig voor het menschdom, als rijkdom en weetenfchap en eene fterke zugt om het vermogen van die beiden tot het algemeene welzijn aantewenden , in denzelfderl perfoon vereenigd zijn, en ik kan niet nalaaten mijn vaderland geluk te wenfchen met het vooruitzigt van nog meerder nut en vermaak, dat wij van denzelfden Heer te wagten hebben, aan welken wij een zoo aanmerklijk gedeelte van die reis - verhaal verfchuldigd zijn. REI-  REIZE RONDOM DË WAERELD» EERSTE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. Tocht van Plymouth tot het Eiland Madera» Enige bijzonderheden over dat Eiland. Na dat ik mijnen Lastbrief, gedagtekend den vijf en twintigften Meij 1768 , ontvangen had, begaf ik mij den zeven en twintigften van die maand aan boord van de Endeavour (of de Onderneeming) heiste den wimpel op en nam het bevel over het fchip, toen in de kom vatt Deptford liggende, op mij. Het wierd met allen fpoed tot den tocht uitgerust en, zoo dra wij alle onze voorraad en levensmiddelen ingefcheepc hadden, zakten wij den dertigften Julij de rivief af en kwamen den dertienden Augustus daaraanvolgenden op de Reede van Plymouth ten anker* ï. Deel, A Tm-  a \Atig. 1768] REIZE RONDOM Terwijl wij hier eenen gunftigen wind afwagteden, wierden de krijgs-arüjkelen en de acte van het Parlement aan het fcheepsvolk voorgeleezen, dat twee maanden maandgeld vooruit ontvong, terwijl men het waarfchuuwde dat het geene vermeerdering van maandgeld voor die reis te wagten had. Op vrijdag den zes en twintigften Augustus wierd de wind goed; wij gongen onder zeilen liepen in zee. Den een en dertigften zagen wij verfcheiden dier vogelen, welke de matroozen Moeder Carefs kuikens noemen en die zij als voorboden van eenen ftorm befchouwen, enden volgenden dag hadden wij eenen zeer fterken wind, die ons noodzaakte met onze onderzeilen te ftevenen, eene kleine boot, die den bootsmans-maat toebehoorde , over boord floeg en drie of vier dozijnen van onze hoenderen deed verdrinken, welk verlies wij ons meer dan dat van de boot beklaagden. Op vrijdag den tweeden September zagen wij land tusfchen Kaap Finifterre en Kaap Ortegal, op de Kust van Gallicie in Spanje; en den vijfden bevonden wij, door eene waarneeming van de zon en maan, de Breedte van Kaap Finiflerre 420 53' Noord en de Lengte 8° 46' West, van de Middaglijn van Greenwich, die altoos onze eerde meridiaan zal zijn; de afwijking van het kompas Was ai° 4' West. Ge-  DE WAERELD. tSept.i?GZ] % Geduurende deezen tocht hadden de Heef banks en Doctor solander gelegenheid om verfcheiden zee-dieren waarteneemen5 welke tot nog toe door geenen Natuurkundigen opgegeeven zijn, bijzonderlijk eene nieuwe foort vari Oniscus of Pisfebed, welke men' aan de Amerikaanfche Kwal (Medufa Pelagica) vond vast* zitten, en een dier van eene hoekige gedaante» omtrent drie duimen lang en een duim dik met een doorloopend gat doorboord en eene bruine vlak aan het een eind, die zij gisten zijne maag te zijn; daar waren vier van deeze dieren met hunne zijden aan eikanderen gehecht, toen zij gevangen wierden , zoo dat men in het eerst meende dat het maar een enkel dier. ware; maar toert men hen in een glas met water gezet had, fcheid* den zij zig welhaast van een en zwommen met veel vlugheid om. Deeze dieren behooren tot een nieuw geflagt, dat de Heeren banks en solander den naam van Dagyfa gaven, naaf de gelijkenis van eene foort derzelve naar eenen edelen fteen; men vong 'er verfcheiden Van, die aan eikanderen vast waren, fomtijds tot de lengte van eene el of meer, en die in het water met zeer fchoone kleuren fchitterden. Zij ontdekten ook nog een ander dier van een nieuw geflagt, dat in het water met nog fchooner en levendiger kleuren blonk, die indedaad in verfcheidenheid en helderheid alles overtroffen dat wij A A ooit  4 [^.i;68] REIZE RONDOM ooic gezien hadden; de kleur'en luister van deeze dieren evenaarden die van de Opaal en het geflagt wierd, naarderzelver gelijkenis met dien edelen fteen, Carcinium Opalinum genaamd. Een deezer dieren leefde verfcheiden uuren in een glas met zee-water, in hetwelk het met groote vlugheid heromzwom en op elke beweeging eene verandering van kleuren vertoonde, die bijna tot in het oneindige verwisfelden. Wij vongen ook in het wand van het fchip, toen wij op den afftand van omtrent tien mijlen van Kaap Finifterre waren, verfcheiden'vogeltjens, die door linnaeus niet befchreven zijn; wij oordeelden dat zij uit Spanje kwamen en onze Heeren noemden de foort Motacilla velificans (Zeilende kwikftaert) want, zeiden zij, niet dan zee-vogeltjens zouden het waagen aan boord van een fchip te koomen vliegen, dat de waereld om gaat zeilen: een derzelve was zoo afgemat dat het in de hand van den Heer banks ftorf bijna zoo dra als het hem gebragt wierd. Het kwam ons zonderling voor dat tot nog toe geen "Natuurkundige gewag gemaakt heeft van de Dagyfa, daar de zee 'er vol van is, geene twintig mijlen van de Spaanfche kust; doch, ongelukkig voor de weetenfchappen, zijn 'er maar zeer weinige onder degcene, welke de zee bevaaren, die lust of bekwaamheid hebben om de merkwaerdige voorwerpen, welke de Natuur al ■ daar  DE WAERELD. [Sept. 1768] 5 daar in menigte geplaatst heeft, waarteneemen. Den twaalfden ontwaarden wij de eilanden van Porto Santo en Madera en den volgenden dag kwamen wij op de reede van Funchal ten anker, daar wij ons met het ftroom-anker vertuiden; maar des nagts flipte de bogt van de lijn van dat anker door de achtloosheid van dengeenen, die haar vastgemaakt had. In den morgen wierd het anker in de boot opgewonden en Zuidwaarts uitgebragt; dan, toen het weder geligt wierd, wierd de Heer weir , onze Onderfluurman, door de boei-reep over boord geflagen en zonk met het anker naar den grond; het volk aan boord zag het ongeluk en wond met allen mogelijken fpoed het anker op; maar te laat, het lighaam kwam op, in de boei-reep verward, doch het was verdronken. Als men het eiland Madera eerst uit zee nadert, levert het eene zeer fraaije vertooning op, naardien de zijden der bergen geheel met wijngaarden bedekt zijn, zoo hoog het oog dezelve maar onderfcheiden kan; de wijngaarden zijn groen wanneer alle andere gewasfen geheel verfchroeid zijn , behalven daar zij door dezelve overfchaduwd worden en hier en daar langs kleine beekjens, hetgeen op deezen tijd het geval was. Den dertienden, omtrent elf uuren 's morA 3 gens  € [5^.1768] REIZE RONDOM gens, kwam een boot aan boord van wegens de gezondheids officieren, zonder welker verlof niemand van enig fchip aan wal mag koomen. Zoo dra wij dit verlof bekoomen hadden, gongen wij te Funchal aan land; deeze ftad is de hoofdplaats van het eiland; wij begaven ons terftond naar het huis van den Heer cheap, den Engelfchen Conful en eenen van de aanzienlijkfte, kooplieden van die plaats. Deeze heer ontvong ons met de vriendlijkheid eens broeders en de milddaadigheid eens Vorsts; hij wilde volftrekt dat wij zijn huis tot ons gebruik namen, in welk hij ons alle gerieflijkheden verfchafte, zoo lang wij ons op het eiland onthielden: hij bezorgde den Heeren banks en solander verlof om Op het eiland naar natuurlijke voorwerpen te zoeken, die zij hunne aandacht waerdig zouden rekenen; hij ftelde menfchen in het werk om visch te vangen en fchulpen optezamelen, welke de tijd hun niet zoude toegelaaten hebben zelve te gaan zoeken en hij bezorgde paerden en gidfen om hen naar die ftreeken van het land te voeren, die zij bezoeken wilden. Met alle deeze voordeden zetteden zij egter hunne tochtjens zelden verder dan drie mijlen van de ftad voort, alzoo zij flegts vijf dagen aan land waren, van welke zij eenen t'huis doorbragten, om de eer van een bezoek van den Landvoogd te ontvangen. Ook was het de flegtfte tijd van het jaar voor nafpeu- rin*  DE WAERELD. [S^.1768] 7 ringen van Natuurlijke Hiftorie, naardien het noch de tijd van de planten, noch die van de infekten was; zij bekwamen egter enige weinige planten die in bloei waren door de gedienftige oplettendheid van den Heer heberden, den voornaamften Geneesheer van het eiland en broeder van Doftor heberden te Londen, die hun ook de planten fchonk, welke hij bezat, en eenen afdruk van zijne Botanifche Waarneemingen, bevattende, onder andere, eene bijzondere befchrijving van de boomen van dat eiland. De Heer banks vroeg naar het hout, dat in Engeland wordt aangevoerd voor kabinet-werk en daar mahogany van Madera genaamd wordt; hij vernam dat 'er geen hout onder dien naam van het eiland vervoerd wordt; maar hij vondt eenen boom, die door de inboorlingen Vigniatico genoemd wordt, zijnde de Laurus Indicus van linnaeus, welkers hout niet gemaklijk van magahonij-hout kan onderfcheiden worden. Doftor heberden heeft eene boeken-kas, waarin de vigniatico en het magahonij-hout door eikanderen gemengd zijn, en men kan deeze verfchillende houten niet anders onderfcheiden dan door de kleur, die, als men het naauwkeurig beziet, in de vigniatico wat minder bruin is dan in het magahonij; het is dan ten hoogften waarfchijnlijk dat het hout, in Engeland onder den naam van mahogany van Madera bekend, niet anders dan de vigniatico is. A 4 Daar  8 176*8] REIZE RONDOM Daar is veel reden om te denken dat dit geheel eiland, oudstijds, door eene uitbarsting van onderaards vuur is opgeworpen, naardien alle fteenen, hetzij geheele of Hukken en brokken, die wij vonden, bleeken door het vuur gegaan te zijn, ja zelfs was het zand niet anders dan asch; wij onderzogten, wel is waar, geen groot gedeelte van het land; maar het volk onderrigtte ons dat hetgeen wij zagen naauwkeurig overeenkwam met den overigen grond van het eiland. Het eenigst artijkel van koophandel van dit eiland is de wijn en de wijze waarop hij gemaakt wordt, is zoo eenvoudig dat hij misfchien in Noachs tijd in gebruik geweest is, die, zegt men, den eerften wijngaard geplant heeft na den zondvloed: de trosfen worden in eene vierkante houten tobbe geworpen, welker grootte evenredig is aan de uitgeftrektheid van den wijngaard , waartoe zij behoort; dan trekken de knegts hunne kousfen en wambuizen uit, flappen 'er in en persfen met handen en voeten zoo veel fap uit als zij kunnen; vervolgens worden de fteelen opgezameld, met een touw bij eikanderen gebonden en onder een vierkant ftuk hout gelegd, dat op dezelve wordt nedergedrukt door eenen hefboom, aan welkers eind een fteen gebonden is. De inwooners hebben zoo weinig vorderingen in konst of weetenfchap gemaakt dat het nog SPtaar ?eer kort geleden is dar zij alle de druiven  DE WAERELD. 176*8] 9 van eenen wijngaard van eene zelfde foort gemaakt hebben, door hunne wijngaard-ranken te enten: daar fchijnt in de geesten, gelijk in de Hof, eene foort van vis inertie te zijn, die de eerfte aandrift tot verandering weêrltaat. Hij, die een voorltel doet om den ambagtsman of den landbouwer door eene nieuwe toepasfing van de beginzelen der wijsbegeerte, of de kragten der werktuigkunde te helpen , zal bevinden dat de reden dat hij het tot hier toe zonder dat gedaan heeft bij hem llerker zal werken om zig nog zonder dat te behelpen dan het voordeel, hoe groot en baarblijklijk, om hem aantefpooren de verbetering aanteneemen. Daar onkunde is, is ook vooroordeel, en het gemeen is bij alle volkeren, met opzigt tot verbeteringen, gelijk de armen in Engeland met opzigt tot hun onderhoud, voor welke de wet niet alleen onderlland bezorgen moet, maar welke zij ook' moet dwingen dien aanteneemen, of zij zouden langs de uraaten blijven bedelen. Het was dan ook met veel moeite dat het volk van Madera overgehaald wierd hunne wijngaarden te enten en fommige weigeren nog üïjfhoofdig dat gebruik aanteneemen, fchoon dikwerf een geheele oogst bedorven wordt door de menigte flegte druiven, welke 'er in het vat onder gemengd worden en die zij 'er niet uit willen leezen omdat zij de hoeveelheid van den wijn helpen vermeerderen; een voorbeeld van de kragt A 5 dei"  io lSept.1761] REIZE RONDOM der gewoonte, dat des te zonderlinger is, omdat zij de gewoonte van te enten omtrent hunne kastanjen - boomen hebben aangenoomen , een voorwerp van veel minder aangelegenheid, die dus egter vroeger vrugten draagen dan zij anders doen zouden. Wij zagen geenerleie rijdtuigenin de ftad, hetgeen misfchien minder is toetefchrijven aan gebrek aan fchranderheid om die uittevinden dan aan gebrek aan naarftigheid om de wegen te verbeteren, welke het, zoo als zij nu zijn, on» mogelijk is met enig rijdtuig te berijden: de inwooners hebben wel paerden en muil-ezels, die zeer goed zijn op zulke wegen; doch des niettegenftaande worden hunne wijnen uit de wijngaarden, daar zij geperst worden, naar de ftad gevoerd in vaten van bokken-vellen, die door menfchen op het hoofd gedraagen worden. Het eenigst flag van voertuig bij dat volk is eene plank, wat hol in het midden, aan welker een eind een disfel gebonden is, door middel van eenen riem van wit leder; deeze ellendige flede koomt zoo na bij eene Engelfche kar als een Indiaanfche kanoo bij de groote boot van een fchip; en egter zou men nog zelfs daartoe niet gekoomen zijn, zoo niet de Engelfchen wijnvaten ingevoerd hadden, te groot om met de handen gedraagen te worden en die daarom op deeze werktuigen door de ftad gefleept worden. Het is misfchien omdat de Natuur  DE WAERELD. lSept.1768] n tuur zoo veel voor dat land gedaan heeft dat konst en nijverheid daar zoo weinig vorderingen gemaakt hebben. De grond is zeer rijk en daar is zulk eene verfcheidenheid van lugtllreek tusfchen de vlakten en de bergen, dat 'er naauwlijks enig voorwerp van weelde in Europa of de Indieën groeit dat hier niet geteeld zou kunnen worden. Toen wij Doctor heberden gingen bezoeken, die op eene aanmerklijke hoogte, omtrent twee mijlen van de ftad woont, ftond de thermometer, bij ons vertrek, op vierenzeventig graaden en, toen wij bij hem aan huis kwamen, vonden wij dien op zes en zestig graaden: De bergen brengen bijna van zelve okker-nooten, kastanjen, en appelen in groote hoeveelheid voort en binnen de ftad zijn veele vrugten, uit de Oost- zoo wel als uit de West-Indieën oorfpronglijk, vooral de Banannen, Gojaves, de Pijn-appelen of Ananasfen en de Manga, die hier bloeijen zonder dat men 'er aan behoeft te raaken. Het graan van dit land is alleruitmuntendst van hoedanigheid, groot van korrel en zeer fchoon; het eiland zou het in grooten overvloed kunnen voortbrengen en egter wordt het grootst gedeelte van 't geen door de inwooners gebruikt wordt, van buiten ingevoerd. Het fchaapen- rund- en varkens-vleesch zijn ook zeer goed, vooral wierd het rund-vleesch, dat wij hier aan boord namen, door ieder geoordeeld naauwlijks minder van hoeda-  r* [Sept.1768] REIZE RONDOM danigheid te zijn dan het onze; het mager was zeer gelijk aan hetzelve, zoo in kleur als zelfftandigheid, fchoon de beesten veel kleiner zijn ; maar het vet is zoo wit als fchaapen - vet. De ftad Funchal ontleent haaren naam van het Portugeesch woord Funcho, dat venkel betekent , welke plant in grooten overvloed op de nabuurige rotfen groeit; zij ligt, volgens de waarneeming van Doftor heberden, op de Noorder Breedte van 3a0 33'33"en op de Wester Lengte van 160 49', in het diepst van eene baai, en, fchoon zij grooter is dan de uitgeftrektheid van het eiland zou fchijnen te verdienen, is zij egter zeer liegt bebouwd; de huizen der voornaamfte inwooneren zijn zeer groot, die van het gemeen klein, de ftraaten zijn eng en flegter geplaveid dan ik ergens gezien heb. De kerken zijn overlaaden met verfierfelen, onder welke veele fchilderijen en beelden van de meest geachte Heiligen, doch de fchilderijen zijn, over het algemeen, zeer liegt gefchilderd en de klederen der Heiligen zijn met kanten verfierd. Enige kloosters zijn in eenen beteren fmaak, bijzonderlijk dat der Franciskaaners, dat in den hoogften graad eenvoudig, onopgefmukt, en net is. Het ziekenhuis trok in het bijzonder onze aandacht als een model, dat ook in andere landen met veel voordeel zou kunnen gevolgd worden. Het beftaat uit eene lange kamer; aan de  DE WAERELD. [S*^. 176*8] 13 de eene zijde zijn de venfters en een altaar om de mis voor de zieken te doen; de andere zijde is in afgefchoten celletjens verdeeld, elk juist zoo groot dat 'er een bed in ftaan kan en rondom nee met fteentjens bezet; agter deeze celletjens en evenwijdig aan de kamer, in welke zij ftaan, loopt eene lange gaanderij, met welke elk kamertjen door eene deur gemeenfehap heeft, zoo .dat den zieken afzonderlijk alles kan toegediend worden dat zij nodig hebben, zonder dat hunne nabuuren daar hinder door ontvangen. In dit klooster is nog iets zonderlings van eenen anderen aart, eene kleine kapel, namelijk, van welke en muuren en zoldering van onderen tot boven met doodshoofden en dije-beenderen behangen zijn; de dije-beenderen zijn kruislings over eikanderen geplaatst en in eiken der vier hoeken is een doodshoofd. Onder de hoofden is 'er een, dat zeer aanmerkenswaerdig is; het bovenst en onderst kaakbeen zijn, aan eene zijde, volkoomen en fterk aaneengegroeid; hoe de beenwording , die dezelve vereen igt, gevormd zij , is mogelijk niet ligt te begrijpen; maar het is zeeker dat de lijder enigen tijd geleefd moet hebben zonder zijnen mond te openen ; het voedzel, dat hij ontvong, was hem toegediend door een gat, hetgeen wij ontdekten dat aan de andere zijde gemaakt was door enige tanden uittebreeken, waar-  14 [Sept. 176*8] REIZE RONDOM waardoor het kaakbeen zelf ook fchijnt befchadigd te zijn. Wij bezogten de goede Vaders van dit klooster op eenen donderdag avond, even voor het avondmaal, en zij ontvongcn ons zeer beleefd: ,, Wij „ zullen U deezen avond niet verzoeken om met „ ons te fpijzen (zeiden zij) omdat wij 'er niet „ op voorbereid zijn geweest; doch zoo Gij mor„ gen gelieft te koomen, zullen wij, fchoon het voor ons vasten dag is, maaken dat wij voor „ U een gebraden kalkoen hebben." Deeze nodiging, die een blijk was van eene edelmoedige wijze van denken , die men niet verwagt zoude hebben in een klooster van Portugeefche monnikken in deeze ftad, was ons zeer aangenaam, fchoon wij 'er geen gebruik van konden maaken. Wij bezogten ook een Nonnen-klooster aan Santa Clara toegewijd en deeze Julfers deeden ons de eer van ons te zeggen dat het haar bijzonder aangenaam was ons daar te zien; zij hadden gehoord dat 'er groote Philofoophen onder ons waren en, naardien zij in het geheel geen denkbeeld hadden wat de onderwerpen van philofophifche kundigheden waren, deeden zij ons veele vraagen, die ten hoogften ongerijmd en buitenfpoorig waren; zij vroegen, onder andere, wanneer het donderen zoude, en, of 'er ergens binnen de muuren van haar klooster eene bron van versch  DE WAERELD. [Sept. 1768] 15 versch water zoude te vinden zijn, waaraan zij groot gebrek fcheenen te hebben. Men kan ligt begrijpen dat onze andwoorden noch voldoende voor de Juffers waren, noch ons in haare gedagten veel eer deeden; egter verminderde haare teleurftelling haare beleefdheid niet in 't minst en zij praateden zonder ophouden zoo lang ons bezoek duurde, dat omtrent een half uur was. De bergen van dit land zijn zeer hoog. De hoogfte, Pico Ruivo, verheft zig vijf duizend en agt en zestig voeten, of ten naasten bij eene Engelfche mijl, loodregt boven zijnen voet, hetgeen veel hooger is dan enig land, dat in Engeland gemeeten is. De zijden deezer bergen zijn tot eene zekere hoogte met wijngaarden bedekt, boven welke bosfehen zijn van kastanjen en pijnboomen van eene onmeetlijke uitgeftrektheid, en boven deeze zijn wouden van verfchillende foorten van hout, dat in Europa onbekend is, bijzonderlijk twee, bij de Portugeezen Mirmulano en Paobranco genaamd, welker bladeren, vooral die van de Paobranco zoo fraai zijn, dat deeze boomen tot groot fieraad van de Europifche tuinen zouden kunnen verflrekken. Het getal der inwooneren van dit eiland wordt op omtrent tagtig duizend berekend en de inkoomende en uitgaande rechten brengen den Koning van Portugal een inkoomen van twintig duizend ponden fterling 's jaars op, vrij van alle onkosten;  i6 lSept.i?6B2 REIZE RONDOM ten; het zou gemaklijk verdubbeld kunnen wor* den door de voortbrengzelen van het eiland, buiten den wijngaard, indien men zijn voordeel deede met de uitmuntendheid der lugtftreek en de verbaazende vrugtbaarheid van den grond; maar dit wordt door de Portugeezen geheel verwaarloosd. In den handel der inwooneren van Ma~ dera raet Lisfabon is de balans tegens hen, zoo dat, naardien al het Portugeesch geld natuurlijk daar henen gevoerd wordt, het omloopend geld Spaansch is; daar is wel enige koperen Portugeefche munt, maar zij is zoo fchaarsch, dat wij geen Huk van dezelve te zien kwamen: de Spaanfche munt is drieërlei; de Pistereens, omtrent eene Engelfche fchelling waerdig, Bitts, omtrent eene halve fchelling en halve Bitts, omtrent een vierde van een fchelling geldende. De getijen vloeijen aan deeze plaats Noord en Zuid bij volle en nieuwe maanen. De fpringtijen rijzen zeven voet hoog en de doode vier. Volgens de waarneeming van Doctor heberden is de afwijking van het kompas hier thans 150 30' West en aan het afneemen; maar ik ben nog in twijfel of hij zig niet bedriege met opzigt tot de afneeming; wij bevonden dat de Noordlijke punt van de inclinatie-naald, de Koninglij'ke Maatfchappij toebehoorende, 770 18'' inclinatie had. De ververfchingen , welke hier te bekoomen zijn,  DE WA ÉRE LD. ISept.i^S] l? £i]a, zijn water, wijn,fruit van verfcheidenefoorten, ajuin in Overvloed, én enige gecotlfijte vrugten; versch vleesch en gevogelte kan men niet krijgen zonder verlof van den Landvoogd en tot eenen zeer hoogen prijs. Wij namen hier twee honderd en zeventig ponden versch rundervleesch en eenen leevenden os in, die ons voor zes honderd en dertien ponden aangerekend wierd, als ook drie duizend en twee en dertig gallons water en tien vaten wijn, en in den nagt tusfchen zondag den agttienden, en maandag den negentienden September gongen wij ©nder zeil om onze reis voorttezetten. Toen het eiland Funchal ten Noorden 134 Oost, op den afitand van zes en zeventig mijlen Van ons af Was, fcheen ons de afwijking van het kompas, volgens verfcheiden azimuts» 16° $o} Westlij k te zijn. j. Deel. B TWEE-  ?8 ISept. 17682 REIZE RONDOM TWEEDE HOOFDSTUK. Tocht van het Eiland Madera tot Rio de Janei- ro: Bijzonderheden omtrent dat land: Ver* /lag van het voorgevallene. Den een en twintigften September zagen wij de Salvages eilanden, ten Noorden der Kanarifefye eilanden. Toen het voornaamfte deezer eilanden Z. 1 W. op den afitand van omtrent vijf mijlen van ons afwas, bevonden wij de afwijking van het kompas, dooreen azimuth 170 50' te zijn. Ik houde deeze eilanden te liggen op de Noorder Breedte van 300 11' en agt en vijftig mijlen van Funchal op het eiland Madera, in de ftrekking van Z. 16 O. Op vrijdag den drie en twintigften zagen wij de Piek van Tenerife W. ten Z. | Z. van ons af, en bevonden de afwijking van het kompas van 17° 22 tot 16° 30'. De hoogte van deezen berg, van welken ik op nieuw mijn vertrek begon te rekenen, is door Doclor heberden, die denzelven beklommen heeft , bepaald op J5396 voeten, dat flegts zeven en dertig roeden minder dan drie Engelfche mijlen is, de mijl op 1760 Tards of 440 roeden gerekend. Hij maakte, bij zonne ondergang, eene zeer rreffen- , . de  DE WAERELD. [Sept>i?681 i? (3e vertooning; toen de zon reeds onder den ge* zigteinder, en het overige van het eiland in eene donkere fchaduw was, kaatfte de berg haare ftraalen nog terug en ftond als in gloed, met vuurige kleuren, door geen penfeel natebootfen. Daar is geene zigtbaare uitbraaking van vuur op denzelven ; maar daar koomt hitte uit de fpleeten bij den top, die zoo fterk is, dat men de hand niet boven dezelve houden kan. Wij hadden van Doétor heberden, onder andere gefchenken, enig Zout gekregen, dat hij op den top des bergs verzameld had, daar het in groote hoeveelheid gevonden wordt, en dat hij voor het waar Na* tram of Nitrum der Ouden houdt. Hij gaf ons ook enige zeer zuivere natuurlijke Zwavel, welke hij insgelijks in grooten overvloed op de oppervlakte van den grond gevonden had. Den volgenden dag, namelijk op faturdag den vier en twintigften, kwamen wij in de NoordOost - pasfaat en wij zagen op vrijdag den dertigHen Bona Fifta, een der Kaap Verdifche eilanden ; wij zeilden langs de Oost-kust van hetzelve op den afitand van drie of vier Engelfche mijlen van het land, tot wij verpligt waren aftehouden, om eene keten klippen te mijden, die zig anderhalve mijl Z. W. ten W. van het eiland op de Z. Oostlijke punt van hetzelve uitftrekt. Bona Vijlct ligt, volgens onze waarneeming, op de Noorder Breedte van 160 en op de Lengte van ai° 51' West. B a Den  so [0^.1768] REIZE RONDOM Den eerften O&ober, op de Noorder Breedte van 14.* 6' en de Wester Lengte van 220 10' zijnde, bevonden wij de afwijking van het kompas, door middel van een goed azimuth io° 37' West te zijn en den volgenden morgen bleek zij io» te wezen. Wij bevonden dien dag dat het fchip vijf mijlen verder dan onze berekening van de log was en den volgenden dag zeven. Wij heisten den derden, de floep over boord om te onderzoeken of 'er ook een ftroom ware en wij vonden eenen, die Oostwaarts liep, met de fnelheid van drie vierde mijl in een uur. Geduurende onzen tocht van Tenerife tot Bona Vista zagen wij een groot getal vliegende Visfchcn , die, uit de kajuit-vensters gezien,zig fchooner vertoonden dan men zig verbeelden kan; zij hadden aan de zijden de kleur en het blinkende van gebruineerd zilver; als men dezelve van het dek ziet, vertoonen zij zig in zulk een voordeelig licht niet, omdat hunne ruggen donker van kleur zijn. Ook vongen wij eene Haai , die de Squalus Carcharias van linnaetjs, de Jonas of witte Haai bleek te zijn. Den derden de pasfaat verloren hebbende op 12° 14' Breedte en 220 10' Lengte wierd de wind enigzints veranderlijk en wij hadden beurtelings kalmte en ligte koeltjens. Den zevenden voer de Heer banks met de boot van boord en vong een dier, door onze Zee-  DE WAERELD. [Otf.176'8] 21 Zee-lieden het Portugeesch Oorlogfchip genaamd; het is de Holothuria Phyfalis van linnaeus of de Zee-blaas die het Bezaantjen genoemd wordt en behoort onder de Mollusca of Hakken. Het beflond uit een blaasjen, omtrent zeven duimen lang, dat zeer veel naar de luchtblaas der visfchen geleek, waaruit van onderen een zeker getal helder blaauwe en roode draaden hongen, fommige drie of vier voeten lang, die, als men dezelve aanraakte , als een netel Haken, maar veel fterker. Boven aan het blaasjen is een vlies, dat het als een zeil gebruikt en zoodanig draait dat het den wind ontvangen kan, van welken kant hij ook koome; dit vlies is met fraaie ligt-roode aderen getekend; en het dier is in alle opzigten een zeer merkwaerdig en fraai voorwerp. Wij vongcn ook verfcheiden van die fchulpdieren, welke men altoos op het water vindt drijven, voornamelijk de Helix Janthina en Violacea, of het Kwallebootjen; zij zijn omtrent van grootte als eene Hak en worden op de oppervlakte van het water drijvende gehouden door eene kleine tros blaasjens, die met lucht gevuld zijn en uit eene taaie flijmerige floffe beflaan, die niet ligt te fcheiden is van hetgeen zij bevat, het is een eierlcggend diertjen en deeze blaasjens dienen het ook tot een nest voor zijne eieren. Het Zinkt waarfchijnlijk nooit naar den grond en naB 3 derc  aa [0&. 1768] REIZE RONDOM dert denklijk nooit met opzet het land; want het horentjen , is ten uiterflen broos en zoo dun als die van weinige zoet water Hakken; elk horentjen bevat omtrent een thee- lepel vol vogt, waarvan het zig ligt ontlast, als men het aanraakt, en dat van het fchoonfte purper is dat men zig verbeelden kan; het verwt het linnen en het zou misfchien wel der moeite waerdig zijn te onderzoeken of het niet de Purpura der Ouden zij, wijl dit fchulpdier voorzeeker ook in de Middellandfche Zee gevonden wordt. Den agtfien vonden wij, op de Noorder Breedte van 8C 25' en op de Wester Lengte van 220 4' eenen flxoom, die Zuidwaarts liep en zig den volgenden dag, op de Breedte van 70 58' en £2° 13' Lengte, naar het N. N. W. * W. wendde, met de fnelheid van eene en een agtfte mijl in een uur. De afwijking van het kompas bleek hier, door middel van verfcheiden azimuths, 8» 39' W. te zijn. Den tienden fchoot de Heer banks de zwart vingerige Meeuw, die nog niet volgens het Sysfhema van u n n a e v s befchreven is; (V) hij gaf (a) Thans vindt men hier in de nieuwe uitgave vaii het Systh. Nat. van Prof. gmelin onder dien naara van larus Crepidatus p. 602. en bij de daar aangebaaldö Schtijveten befchreven, .Vektaaleiu  DE WAERELD. [Oa.1768] 23 gaf haar den naam van Lams crepidatus; hec is öpmerklijk dat de drek van deezen vogel van eene zeer levendige roode kleur is, enigzints gelijkende naar het vogt, dat uit de kwallebootjens koomt, maar niet zoo donker; hieruit is het waarfchijnlijk dat dat llakjen het voornaamfte aas van dien vogel uitmaakt. Daar heerschte min of meer een ftroom naar het N. W. tot maandag den vier en twintigften, toen wij ons op de Noorder Breedte van i» 7' en op de Lengte van 28° 50' bevonden. Den vijf en twintigften pasfeerden wij de Linie met de gewoone plegtigheden, op de Lengte van 290 30', wanneer de afwijking, door de uitkomst van verfcheiden zeer goede azimuths 20 24' bevonden wierd. Den agt en twintigften, wanneer wij ons op den middag op de Breedte van het eiland Ferdinand Noronha, en, volgens verfcheiden waarneemingen, door den Heer green en door mijzelven gedaan, op de Lengte van 3a0 51 16' W. bevonden, hetgeen Westwaards van hetzelve volgens fommige kaarten, en Oostwaards volgens andere is, verwagteden wij het eiland te zien of enige der banken, die in de kaarten tusfchen hetzelve en de volle zee getekend ftaan; maar wij zagen noch het een, noch de andere. Des avonds van den negen en twintigften zagen wij dat lichten van de zee, van welk de B 4 zee-  H [08. 1768] REIZE RONDOM zeevaarers zoo dikwijls melding gemaakt hebben en dat aan zoo veele verfchillende oorzaaken is toegefchreven, wijl fommige onderftellen dat het door visch veroorzaakt wordt, die het water beroert, als hij naar zijne prooi fchiet, andere door het rotten van visch en andere zeedieren, enige door de elektriciteit , terwijl weêr andere eene menigte verfchillende redenen van dit verfchijnzel opgegeeven hebben. Het fcheen licht - fhxalen uittegceven, die zeer naar die van den blikzem geleeken, maar niet zoo zwaar; zij waren zoo menigvuldig, dat men 'er fomtijds agt of tien bijna op hetzelfde tijdftip te zien kwam. Wij waren van gedagten dat zij van het een of ander lichtend dier voortkwamen; in dit denkbeeld wierden wij bevestigd, toen wij, het werp-net uitgeworpen hebbende, eene foort van Meduf'a, of Kwal, ophaalden, die, toen zij binnen boord was, de kleur van fïerk gloeiend metaal had en een wit licht van zig gaf; wij vongen tegelijk met deeze dieren enige zeer kleine Krabben van drie verfchillende foorten, die elke zoo veel licht vertoonden als een glimworm , fchoon het dier tien maaien kleiner was :• bij onderzoek van deeze dieren had de Heer banks het genoegen te bevinden dat zij alle geheel nieuw waren. Op woensdag den tweeden November, omtt€8.t den middag, op iq« 38/ Zuider Breedte e« 3^  [Arm\ 176*8} DE WAERELD. -5 320 13' 43" Wester Lengte zijnde, pasfeerdcn wij de Linie, onder welke de kompas-naald op deezen tijd regt Noord en Zuid zou gewezen hebben, zonder enige afwijking: want in den morgen was zij, reeds enige dagen agter den anderen in afwijking verminderd zijnde, niet meer dan 18' W. en in den agtermiddag was zij 34' Oostlijk. Den zesden, op de Zuider Breedte van 190 3' en 350 50' Wester Lengte, zagen wij dat het water van kleur veranderde, waarop wij het dieplood uitwierpen en, op de diepte van twee en dertig vademen, grond peilden; wij wierpen, in den tijd van omtrent vier uuren, drie maaleu het lood uit zonder eenen voet verfchil in diepte , of enige verandering in den grond te vinden, die uit rots van koraal, fijn zand en fchulpen beftond; wij gisten dus dat wij over het uiteinde van de groote bank gevaaren waren, die op alle onze zee - kaarten met den naam van Abrolhos getekend ftaat en waarop Lord anson op zijne uitreize ftootede; den volgenden morgen om vier uuren peilden wij geencn grond met eene lijn van honderd vademen. Naardien wij thans aan verfcheiden foorten van voorraad en levensmiddelen gebrek begonnen te krijgen, befloot ik liever ze Rio de Jarxiro dan in de eene of andere haven van Brazilië, of van de Falklands eilanden inteloopen, B 5 al-  16* [Nov. 176*8] REIZE RONDOM* alzoo ik wist dat ik mij daar beter van alles wat ik nodig had zoude kunnen voorzien en niet twijfelde of wij zouden daar wel ontvangen worden. Den agtften ontwaarden wij , met het aanbreeken van den dag, de kust van Brazilië en omtrent tien uuren draaiden wij bij en fpraken met het volk eener visfchers- fchuit, welk ons zeide dat het land, 't welk wij zagen, ten Zuiden van Sancto E spirit 0 lag, maar tot het Kapiteinfchap of de Provintie dier plaats behoorde. De Heeren banks en solander begaven zig aan boord van dit vaartuig, in hetwelk zij elf mannen vonden, van welke negen zwarten waren ; zij vischten alle met lijnen en hunne verfche visch beftond in Dolphijnen, groote Makereelen van tweeërleie foort, Zee-braasfem en enige van die visfehen, welke in de WestIndieën Welshmen genoemd worden; de Heer banks kogt het voornaamfte gedeelte van hunne verfche laading; hij had Spaansch zilvergeld met zig genoomen, in de verbeelding dat dit op het vast land van Amerika de gewoonfte gangbaare munt ware; doch, tot zijne groote verwondering, vroeg het volk hem naar Engelfche fchellingen ; hij gaf hun twee , welke hij gevallig bij zig had, en het was niet zonder enig gefchil dat zij het overige in pistereens aannamen. Het fcheen hun werk te zijn, op eenen groo-  DE WAERELD. [Nov.i76S] «7 grooten afftand van de kust, naar groote visfchen te visfchen, die zij in groote ftukken inzouteden op eene plaats, tot dat einde in het midden van hunne fchuit gemaakt: van deeze koopmanfchap hadden zij omtrent twee quintaalen aan boord, die zij hun voor omtrent zestien fchellingen te koop veilden en die zij zeekerlijk voor de helft van dat geld zouden afgeftaan hebben. De verfche visch, die voor omtrent negentien en eene halve fchellingen gekogt wierd, was genoeg voor al het fcheepsvolk ; den gezouten hadden wij niet nodig. Alle de fcheeps voorraad van deeze visfchers beftond enkel in een vat water en een zak Casfave - meel (meel van Maniok) die zij Farinha de Pao of hout - meel noemden, welken naam het indedaad in voorkoomen en fmaak zeer wel verdient. Hun water-vat was groot, zoo breed als de fchuit, en floot naauwkeuriglijk in eene plaats, die voor hetzelve op de kiel gemaakt was; het was dan ook onmogelijk water uit hetzelve te tappen, naardien de wanden van boven tot onderen ongenaakbaar waren ; ook kon men 'er van boven niet uitfeheppen, want eene opening, die daartoe groot genoeg geweest zoude zijn, zou hen in gevaar gebragt hebben van een groot deel te verliezen door het flingeren van de fchuit; het middel, van hetwelk zij zig beidienden ora bij hun water te koomen, was zonder-  *8 [Nov. 1768] REIZE RONDOM derling; als een hunner drinken wilde, fprak hij eenen der maats aan, die hem naar het water - vat verzelde met eene holle rotting van omtrent drie voeten lengte, die aan beiden zijden open was; deeze rotting Hak hij in het vat door een klein gat van boven; dan floot hij het bovenst eind met de palm van de hand en haalde haar uit, terwijl de drukking der lucht aan het ander eind het water daar binnen hield; hij, die drinken wilde, ftak dan dat onderst eind in zijnen mond, wanneer de helper, zijne hand wegneemende, en de lucht boven inlaatende, de rotting terftond ledig liep , terwijl de ander hec water inzoog tot zijne dorst gelescht was. Wij hielden af en aan de kust tot den twaalfden, en zagen eerst eenen vry grooten berg bij Santo Espirito, toen Kaap St. Thomas en toen een eiland even boven Kaap Frio, dat op fommige kaarten het eiland Frio genaamd worde en dat, hoog zijnde met eene holte in het midden, wanneer men. het van verre ziet, het voorkoomen heeft van twee eilanden. Deezen dag hielden wij het langs de Kust naar Rio de Janeira en des anderen daags 's morgens ten negen uuren zeilden wij op de haven aan. Ik zond den Heer hicks, mijnen eerften Luitenant, met de pinas vooruit naar de ftad, om den Landvoogd kennis te geeven dat wij daar inliepen om water en ververfchingen te bekoomen, en om eenen loots te vraa-j  DE WAERELD. [Nov. 1768] 39 vraagen, om ons op eene goede anker-plaats te brengen. Onderwijlen zeilde ik de rivier op, in vertrouwen op de kaart van den Heer dellisle, uitgegeeven in de Petit Atlas maritime. V. II. N°. 54, die wij zeer goed vonden, tot vijf uuren 's avonds, vervvagtende dat mijn Luitenant terug zoude koomen; maar zoo als ik het anker ging uitwerpen, boven het eiland Cobras, dat voor de ftad ligt, kwam de pinas terug zonder hem, met eenen Portugeefchen Officier aan boord, maar zonder loots. Het volk van de boot zeide mij dat mijn Luitenant door den Onderkoning was aangehouden tot ik aan den wal zou koomen. Wij kwamen onmiddelijk ten anker, terwijl bijna ten zelfden tijd eene floep met tien riemen, vol foldaaten, opkwam en rondom het fchip bleef roeijen, zonder een woord met ons te wisfelen: in minder dan een vierde uurs kwam 'er nog eene andere boot aan boord met verfcheiden van 's Onderkonings Officieren , die ons vroegen van waar wij kwamen, welke onze laading ware , hoe veele manfehappen en ftukken wij aan boord hadden, welke het doelwit van onze reis ware en verfcheiden andere vraagen , die wij regtftreeks en naar waarheid beandwoordden: toen zeiden zij mij, als eene foort van verontfchuldiging voor het ophouden van mijnen Luitenant en het zetten van eenen Officier op mijne pinas, dat het de onveranderlijke gewoonte van.  30 [Nov. 1768] REIZE RONDOM van die plaats was den eerften Officier, die vaa enig fchip, bij deszelfs aankomst, aan den wal kwam, optehouden tot het door eene boot van den Onderkoning doorzogt was en geene boot van of naar boord te laaten gaan zonder eenen foldaat, zoo lang het daar lag. Zij zeiden dat ik aan wal konde gaan wanneer het mij geliefde; maar verzogten dat alle andere perfoonen aan boord zouden blijven tot het papier, dat zij opmaaken zouden, aan den Onderkoning was overgeleverd , ons beloovende dat, zoo dra zij aan wal waren, de Luitenant naar boord zoude gezonden worden. Deeze belofte wierd ook nagekoomen ; en den volgenden morgen , den veertienden, begaf ik mij naar den wal en verkreeg verlof van den Onderkoning om voorraad en ververfchingen voor het fchip te koopen , mits ik eenen van hunne eigen natie als makelaar gebruikte , maar anders niet. Hier tegens bragt ik het een en ander in; maar het kon niet helpen ; het was, zeide hij, aldaar zoo de gewoonte ; ik verzettede mij ook tegens het plaatfen van eenen foldaat in de boot, zoo dikwijls zij naar of van boord ging; maar hij zeide mij dat dit op uitdruklijk bevel van zijn Hof gefchiedde, van welk hij in geen geval hoegenaamd kon afgaan. Toen verzogc ik dat de Heeren, welke ik aan boord had, aan 'and zouden mogen blijven , zoo lang wij ons daar  DE WAERELD. [Nov. 1768] 31 daar ophielden , en dat de Heer banks verlof mogt hebben om het land in te gaan om planten te zoeken; maar dit weigerde hij volftrekt. Uit zijne groote behoedzaamheid en de geftrengheid van deeze bepaalingen oordeelde ik dat hij ons verdagt hield van te koomen om handel te drijven; ik gaf mij dan enige moeite om hem het tegendeel te beduiden. Ik zeide hem dat wij naar het Zuiden beftemd waren , op last van Zijne Groot - Brittannifche Majefteit, om eenen overgang van de planeet Venus over de Zon waarteneemen, een fterrekundig verfchijnzel, dat voor de Zeevaart van groot belang was. Van den overgang van Venus kon hij egter geen ander begrip vormen dan dat het de" Noord-ftar was die door de Zuid - pool zoude gaan; deeze waren ten minften de eigen woorden van zijnen tolk , eenen Zweed, die de Engelfche taal vrij wel fprak. Ik achtede het niet nodig voor onze heeren /erlof te vraagen van over dag aan land te koomen of dat ik , als ik aan den wal zoude zijn, in vrijheid zou mogen wezen, naardien ik mij verbeeldde dat dit van zelf fprak; maar hierin was ik ongelukkig bedrogen. Zoo dra ik affcheid van Zijne Excellentie nam, vond ik eenen Officier, die last had mij overal daar ik ging te verzeilen ; hiervan wenschte ik de reden te mogen weeten, en men zeide mij dat het was om mij eer pantedoen ; ik verzogt ernftig dat men mij van die  J« {Nov. 1768] REIZE RONDOM die eer verfchoonen wilde, maar de goede On* derkoning wilde 'er geenzints in bewilligen. Ik keerde dan met deezen Officier omtrent teil twaalf uuren naar boord, daar ik met alle ongeduld verwagt wierd van de Heeren banks en solander, die niet twijfelden of de Officiers, die den voorigen avond aan boord geweest waren , zouden in hun papier, een Praclica genaamd, een goed bericht van ons ingeleverd hebben en alle verdere zwaarighedcn van den Onderkoning, in mijn gefprek met Zijne Excellentie, opgeruimd zijn, en zij dus terftond vrijheid hebben aan den wal te gaan en naar goed dunken over zigzelven te befchikken. Men kan zig hunnen fpijt verbeelden, toen zij vernamen wat mij wedervaaren was, die nog vergroot wierd door een bericht dat men befloten had niet alleen te beletten dat zij zig aan wal bleeven onthouden en het land ingingen , maar zelfs dat zij het fchip verlieten , naardien 'er bevelen gegeeven waren dat men niemand, behalven den Kapitein en de gemeene matroozen, die op de floep gebruikt wierden, aan wal zoude laaten koomen, en dat men met dit verbod waarfchijnlijk die reizigers in het oog had, naardien het gerugt ging, dat zij heeren waren, uitgezonden om waarneemingen en ontdekkingen te doen en dat zij daartoe ongemeen veel bekwaamheid hadden. Des avonds kleedden de Heeren banks en solander zig eg.  DE WAERELD. [^.1768] 3% egter aan en beproefden om aan land te gaan t ten einde den Onderkoning een bezoek te geeven; maar zij wierden door de wagt-boot, die met onze pinas afgekoomen was, en die rondom het fchip bleef zwerven, zoo lang het daar lag^ gefluit, zeggende den Officier dat hij bijzonderen last had, dien hij niet overtreeden kon , geenen reiziger noch enigen Officier, behalven den Kapitein, voorbij de boot te laaten vaaren. Na veele vergeeffche ftribbeling, waren zij verpligt, hoe fpijtig en met hoe veel tegenzin ook, weder naar boord te keeren. Toen gong ik zelf weder naar den wal, maar vond den Onderkoning onverbidlijk; hij had op alles wat ik zeggen mogt eenzelfde andwoord gereed : dat de bepaalingen, waaronder hij ons gelegd hadj agtcrvolgens de bevelen van den Koning van Portugal en daarom onvermijdlijk waren. In deezen ftaat van zaaken befloot ik. liever dan een gevangene in mijne eigen boot te zijn* mij niet weder naar land te begeeven ; want de Officier, die mij, onder voorwendzel van mij eer te bewijzen, aan land verzelde, wilde ook vol* ftrekt met mij van en naar boord vaaren; ik verbeeldde mij nog dat de naauwgezette waakzaamheid des Onderkonings uit een verkeerd denk* beeld omtrent ons moest voortfpruiten, dat ge* maklijker in gefchrift dan bij monde konde weggenoomen worden, en maakte dus een vertoog I. Deel. C 0p»  84 [iVêy.i768] REIZE RONDOM op, en de Heer banks een ander, welke wij naar den wal zonden. Beiden deeze vertoogen wierden beandwoord, doch geenzints tot ons genoegen; waarom wij weder een andwoord inleverden; hetgeen ten gevolg had dat 'er nog verfcheiden andere gefchriften tusfchen den Onderkoning en ons gewisfeld wierden , doch altoos zonder vrugt. Naardien ik egter meende dat het noodzaaklijk was den Onderkoning enig geweld te laaten gebruiken om ons tot die bepaalingen te dwingen, ten einde mijne onderwerping aan dezelve bij de Admiraliteit te kunnen verandwoorden , gaf ik mijnen Luitenant, den Heer hicks, toen ik hem, op zondag den twintigften des avonds,met ons laatst andwoord afzond, bevel niet te dulden dat 'er eene wagt in de boot geplaatst zoude worden. Toen de Officier van de wagtboot zag dat de Heer hicks voorneemens was mijn bevel uittevoeren , kwam hij niet tot geweld , maar volgde hem naar de landingplaats en gaf de zaak aan den Onderkoning aan. Hierop weigerde Zijne Excellentie onzen brief aanteneemen en beval den Heer hicks weder naar het fchip te keeren. Toen hij weder aan de boot kwam, zag hij dat men 'er, geduurende zijne afwezigheid, eene wagt in geplaatst had ; maar hij weigerde volftrekt te vertrekken tot men den foldaat weggenoomen had ; toen begon de Officier des Onderkonings bevelen ter uitvoer te bren-  I)E WAERELD. [iY*>r.i768j 3$ brengen; hij liet al het volk uit de boot gevangen neemen en zond het met eene wagt naar de gevangenis, terwijl hij den Heer hicks tegelijk in eene van hunne eigen booten zettede, en hem onder eene wagt naar het fchip te rug zond. Zoö dra hij mij deeze omftandigheden bericht had, fchreef ik wederom aan den Onderkoning en eischte mijn volk en mijne floep terug; ook floot ik het vertoog» dat hij geweigerd had van den Heer/ hicks aanteneemen, bij mijnen brief in ; deeze papieren zond ik door eenen Onder - officier» om het gefchil omtrent eene wagt te vermijden» tegens welke ik niets had dan wanneer 'er eert Opper-officier in de boot was. Den Onderofficier liet men met zijne wagt aan land koomen en , toen hij zijnen brief overgegeeven had, kreeg hij tot befcheid dat men des anderen daags andwoord zoude zenden. Het begon deezen avond omtrent agt uuren zeer flerk te waaien met hevige rukwinden uit het Zuiden en onze groote floep toen juist aan boord koomende met vier pijpen rum» zoo brak ongelukkig het touw , dat haar Uit het fchip wierd toegeworpen en dat door het volk gegrepen wierd , en de floep, die voor den wind naaf het fchip gekoomen was, dreef onder den wind weg, met een bootjen van den Heer banKs , dat aan derzelver agterfteven was vast gemaakt. Dit was,een groot ongeluk, naardien wij, verC ft »-«  36* [Nov.1768] REIZE RONDOM mits de pinas aan den wal in beflag gehouden wierd, geene floep aan boord hadden dan eene jol met vier riemen , die wij onmiddelijk bemanden en haar te hulp zonden; doch , niettegenftaande alle de poogingen van het volk in de beiden floepen, waren zij zeer dra buiten het gezigt; wij konden , wel is waar, op dien tijd in den avond niet verre zien; maar de afftand was verre genoeg om ons te doen begrijpen dat zijniet tegens den wind opwerken konden , hetgeen ons zeer verlegen maakte, naardien wij wisten dat zij regt toe regt aan op een rif van rotfen moesten drijven, dat vlak aan lij van ons uitflak: na enige uuren in de grootfte bekommernis gewagt te hebben , gaven wij hen op voor verloren , maar omtrent ten drie uuren in den morgenftond hadden wij het genoegen al het vplk in de jol aan boord te zien koomen. Wij vernamen van hun dat de groote floep vol water geflaagen zijnde, zij die voor eene dreg gelegd en verlaaten hadden, en dat zij, in het terug keercn naar het fchip, op het rif geraakt waren en genoodzaakt waren geweest het bootjen van den Heer banks te laaten flippen. Naardien het verlies van onze groote floep, waarvoor ik nu maar al te veel reden had te vreezen, een onuitfpreeklijk nadeel voor ons zoude geweest zijn , aangezien den aart van onzen tocht, zond ik nog eenen brief aan den Onderkoning af, zoo dra ik dagt dat hij te fpreeken zou-  DE WAERELD. [Nov. 1768] 37 zoude zijn , waarin ik hem kennis gaf van ons ongeval en den bijftand van eene floep van den wal verzegt om ons de onze te helpen wederkrijgen; ik vernieuwde ook mijnen eisch dat de pinas en het volk niet langer mogten opgehouden worden, na enig uitftel vond Zijne Excellentie goed mijn verzoek en mijnen eisch intewilligen en wij kreegen denzelfden dag en de groote floep en het fchuitjen, en de rum weder, maar al het overige dat aan boord was geweest, was verloren. Den drie en twintigften zond de Onderkoning mij andwoord op mijn vertoog tegens het in hechtenis neemen van mijn volk en het ophouden, van mijne boot, waarin hij erkende dat ik enigzints onbeleefd behandeld was, maar zeide dat de tegenftand mijner Officieren tegens- het< geen hij hun verklaard had 's Konings bevel te zijn zulks volftrekt noodzaaklijk gemaakt had; ook gaf hij enigen twijfel te kennen of de Onderneemer, volgens deszelfs maakzel en andere omftandigheden, wel indedaad in dienst van Zijne Majefteit ware, fchoon ik hem te vooren mijnen lastbrief vertoond had : hierop andwoordde ik in gefchrift dat ik, om allezwaarigheden uit den weg te ruimen, gereed was hem mijnen lastbrief nogmaal te vertoonen. Zijne Excellentie was egter nog niet voldaan, en in zijn andwoord op mijnen brief gaf hij niet alleen zijne agterdogt in onbewimpelder uitdrukkingen te kennen , maar beC 3 fchul-  38 [Nov.1768] REIZE RONDOM fchuldigde zelfs mijn volk van fluikerij. Deeze befchuldiging was, ben ik verzeekerd, zonder den minften grond. De bedienden van den Heer banks hadden , wel is waar, den twee en twintigften , bij het aanbreeken van den dag, middel gevonden om aan land te gaan en daar te blijven tot 's avonds toen het donker was; maar zij bragtenniet dan planten en infekten mede, naardien zij tot geen ander einde afgezonden waren geweest, en ik had de grootste reden om te gelooven dat 'er door ons volk, dat aan den wal toegelaaten wierd, geen ding, hoegenaamd, gefmokkeldwas, fchoon 'er veele listen gebruikt wierden om hen daartoe te verleiden, zelfs door de Officieren, die bij Zijne Excellentie onder dak waren , hetgeen de befchuldiging nog hoonender en tergende maakte. Ik moet bekennen dat ik enig vermoeden had dat een arme kaerel eene enkele flesch rum gekogt had voor iets van zijne plunje; ook verzogt ik Zijne Excellentie in mijn andwoord dat, zoo men nogmaals zulk eenen fluikhandel beproefde , hij geene zwaarigheid zoude maaken om den misdadiger in hechtenis te laaten neemen. Dus eindigde ons gefchil zoo bij mond als in gefchrifc met den Onderkoning van Rio de Janeiro. ■ Een monnik uit de ftad, de hulp van onzen heelmeester verzogt hebbende, kreeg Doétor solanpiR op den vijf en twintigften in die hoedanig. fceidl  DE WAERELD. [A^.1768] 39 heid ligt toegang tot dezelve, en ontvong veele blijken van vriendlijkheid van het volk. Den zes en twintigften, voor het aanbreeken van den dag , vond de Heer banks ook middel om de waakzaamheid van het volk in de wagt - floep te bedriegen en kwam aan land; hij begaf zig egter niet in de ftad; want de voornaamfte voorwerpen van zijne nieuwsgierigheid waren in het veld te vinden : het volk bewees hem ook veel beleefdheid , verfcheiden hunner nodigden hem zelfs in hunne huizen; hij kogt een fpeenvarken en enige andere dingen voor het fchip; het fpeenvarken, dat geenzints mager was, kostte hem elf fchellingen en hij betaalde iets minder dan twee fchellingen voor eenen Muscovifchen Eendvogel. Den zeven en twintigften, toen de floepen van het water haaien terug kwamen, zeide ons het volk dat 'er een gerugt in de ftad liep dat men onderzoek deed naar enige perfoonen, die zonder verlof van den Onderkoning aan land geweest waren. Wij gisten dat dit de Heeren banks en solander betrof, waarom zij voornamen niet meer aan land te gaan. Den eerften December, ons water en andere noodwendigheden aan boord gekregen hebbende, zond ik naar den Onderkoning om eenen loots, die ons in zee zoude brengen, welke ook bij ons aan boord kwam; maar den wind ons belettende C 4 uit-  4© [Dec. 1768] REIZE RONDOM uitteloopen, namen wij eenen overvloedigen voorraad van versch rundvleesch, yams en groenten in. Den tweeden kwam 'er eene Spaanfche Paquet - boot aan met brieven van Buenos Ayres naar Spanje , onder bevel van Don antonio de monte negro y velasco, die ons met groote beleefdheid aanbood onze brieven naar Europa medeteneemen: Ik nam zijne aanbieding aan en overhandigde hem een pak papieren voor den Geheimfchrijver van de Admiraliteit, vervattende affchriften van alle de brieven en vertoogen , die tusfchen mij en den Onderkoning gewisfeld waren, terwijl ik nog andere affchriften van dezelve bij den Onderkoning liet, om door hem naar Lisfabon verzonden te worden. Maandag den vijfden ligteden wij het anker met dood Uil te, en boegfeerden de baai af; maar toen wij vlak voor Santa Cruz , het voornaamfle fort, waren, wierden 'er, tot onze groote verwondering, twee fchooten op ons gedaan, Wij lieten onrmddelijk het anker vallen en zonden naar het fort om te verneemen wat de reden ware. Ons volk bragt tot befcheid dat de bevelhebber geenen last van den Onderkoning ontvangen had om ons doortelaaten en dat, zonder zulk eenen last, nooit enig fchip wierd toegelaaten beneden het fort aftezakken, Nu moesten wij weder naar den Onderkoning zenden om te Yerqeemeq waarom de nodige bevelen qiqt ge*  DE WAERELD. [^.1768] 41 geeven waren, naardien men hem van ons vertrek verwittigd en hij zelfs goed gevonden had mij eenen beleefden brief te fchrijven, waarin hij mij eene goede reis wenschte. Onze boodfchapper kwam binnen kort terug met bericht dat het bevelfchrift reeds enige dagen klaar gelegen had , maar door eene onbegrijplijke achtloosheid niet was afgezonden. Wij geraakten niet onder zeil voor den zevenden; en toen wij het fort voorbij waren , vroeg de loots zijn affcheid. Zoo dra hij van boord was, verliet ons ook de wagt-floep, die rondom ons fchip was blijven zwerven van het eerfte uur dat wij aan deeze plaats geweest waren tot het laatst; de Heer banks maakte gebruik van haar vertrek om de nabuurige eilanden te gaan bezien, daar hij , bijzonderlijk op een, in den mond van de haven, Raza genaamd , verfcheiden foorten van planten verzamelde, en eene menigte verfchillende infekten opvong. Het is opmerklijk dat, geduurende de laatfte drie of vier dagen die wij in deeze haven lagen, de lucht vol kapelletjens was; zij waren bijna alle van eene zelfde foort, maar in zulke groote zwermen, dat 'er duizenden aan alle kanten rondom ons te zien waren, terwijl de meeste hooger dan onze mars vloogen. Wij lagen hier van den veertienden November tot den zevenden December, en dus wat meer C 5 dan  46 [Dec.i768] REIZE RONDOM dan drie weeken , geduurende welken tijd de Heer monkïiouse , onze heelmeester, eiken dag aan land gong, om onze levensmiddelen te koopen; de Heer sol ander gong eens aanland; ik kwam zelf verfcheiden reizen aan den wal en de Heer banks vond insgelijks eenj! middel om in het land te koomen, ondanks de wagt, die op ons pasfen moest. Ik zal dan, volgens de berichten van deeze Heeren en mijne eigene waarneemingen enig verflag van de ftad en het omliggende land geeven. Rio de Janeiro , of de Rivier van Januarius is waarfchijnlijk dus genoemd omdat zij op den feestdag van dien Heiligen eerst is ontdekt; en de ftad, die de hoofdplaats van de Portugeefche bezittingen in Amerika is, ontleent haaren naam van de rivier, die eer een arm van de zee is , want wij konden niet befpeuren dat zij enigen aanmerklijken ftroom van zoet water ontving; zij ligt in eene vlakte, digt aan het water, aan de West-zijde van de baai, aan den voet van verfcheiden hooge bergen, die zig agter dezelve verheffen. Zij is niet liegt aangelegd en vrij wel bebouwd; de huizen zijn, over het algemeen, van fteen en twee verdiepingen hoog; elk huis heeft, op de Portugeefche wijze, een klein uitftek voor de venfters, met een houten traliewerk voor hetzelve. Ik rekende derzelver omtrek op omtrent drie Engelfche mijlen ; want zij fchijnt de grootfte  DE WAERELD. [Ito. 1768] 43 fte provincie - lieden in Engeland in grootre te evenaaren, Briflol en Leverpool zelfs niet uitgezonderd ; de ilraaten zijn lijnregt, van eene genoegzaame breedte en doorfnijden eikanderen met regte hoeken ; de meeste egter loopen op eene lijn met de vesting, St. Sebafliaan genoemd , die op den top eens bergs ligt, die de ftad beftrijkt. De ftad wordt van de nabuurige bergen van water voorzien door middel van eene waterleiding, die op twee reijen boogen rust en welke men zegt dat op fommige plaatfen zeer hoog boven den grond verheven is; uit deeze waterleiding wordt het water door buizen in eene fontein op het groot plein, vlak voor het paleis des Onderkonings, gebragt. Aan deeze fontein ftaat altoos eene groote menigte volks, dan op zijne beurt wagt om water te fcheppen; en de foldaaten, die voor des Stadvoogds deur gefteld zijn, hebben zeer veel moeite om order onder hetzelve te houden. Het water van deeze fontein is egter zoo flegt, dat wij, die twee maanden op zee geen ander gehad hadden dan dat uit onze vaten, dat bijna altoos vuil was, het niet met fmaak konden drinken. Daar wordt in een ander gedeelte van de ftad water geleid , dat van beter hoedanigheid is; maar door welk middel kon ik niet verneemen. De Kerken zijn zeer fraai en daar is meer geest- lijke  44 IDec. 1768] REIZE RONDOM lijke opfchik en vertooning in deeze plaats dan in enig Katholijk land van Europa; daar gaat geen dag om of 'er is een omgang van de eene of andere parochie, waarin dan verfcheidenerlei pragtige toeftel, alles even luisterrijk en kostbaar, wordt rond gedraagen ; zij vraagen om geld en doen, met groote ftatie, gebeden op alle hoeken van de ftraaten. Terwijl wij bier lagen, wierd eene der Kerken herbouwden, om de kosten te vinden, had de parochie, waartoe zij behoorde, verlof eens in de week eenen omgang door de geheele ftad te doen, om geld optehaalen , waardoor zeer aanmerklijke fommen wierden opgezameld. Bij deeze plegtigheid, die in den nagt gefchiedde, moesten alle de jonge lieden van eenen zekeren ouderdom zig laaten vinden, de kinderen van fatfoenlijke lieden zelfs niet uitgezonderd. Elk deezer jongens was in eenen zwarten priesters rok gekleed, waarover een kort rood wambuis, dat tot aan den middel reikte , en droeg eenen ftok van zes of zeven voeten lengte in de hand, aan welkers bovenst eind eene lantaern vastgebonden was ; daar waren gewoonlijk meer dan twee honderd lantaernen, die een zoo groot licht van zig gaven, dat ons volk, 't welk het uit de kajuit vensters zag, meende dat de ftad in brand ftond. De inwooners kunnen egter hunne gebeden  DE WAERELD. [Dec.i?6S] 45 bij alle Heiligen van den almanach gaan uitftorten, zonder dat zij behoeven te wagten tot 'er eene procesfie is; want bijna voor elk huis is eene kleine nis, met een glaazen raamtjen 'er voor, waarin een befchermheilige op de wagt ftaat om zijnen zegen uittedeelen en, om voortekoomen dat hij niet vergeeten worde, bij mangel van hem te kunnen zien , wordt 'er altoos 's nagts eene lamp voor het venster van zijn tabernakel brandende gehouden. Ook is het volk indedaad niet flap in zijne godsdienstverrigtingen, want het bidt en zingt zijne lofzangen voor deeze Heiligen met zulk eene luidrugtigheid, dat wij hen des nagts zeer duidlijk aan boord konden hooren, fchoon het fchip ten minften eene halve mijl van de ftad lag. De regeeringsvorm alhier is gemengd; maar zij is desniettegenftaande indedaad zeer willekeurig. Hij beftaat uit den Onderkoning, den Stadvoogd , en eenen Raad; het getal der leden, waaruic de laatste beftaat, kon ik niet te weeten koomen; zonder toeftemming van deezen Raad, in welken de Onderkoning eene beflisfende ftem heeft, zou 'er geene gerechtlijke daad mogen verrigt worden , doch de Onderkoning en de Stadvoogd laaten dikwijls , op eigen goeddunken, perfoonen gevangen zetten en zenden hen fomtijds naar Lisfabon , zonder hunne vrienden of nabeftaanden te laaten weeten wat hun te last  46 tDec. 1768] REIZE RONDOM last gelegd wordt, of waar zij te vinden zijn* Om het volk te beletten in het land te reizen en in ftreeken te koomen daar goud of diamanten zouden kunnen gevonden worden, van welke beiden 200 groote overvloed is, dat de Regeering zig anders den eigendom daarvan niet verzeekeren kan, worden hun zekere grenzen voorgefchreven, naar goeddunken van den Onderkoning, fomtijds tot enige weinige, fomtijds tot verfcheiden mijlen afftands van de ftad. Op den rand van deeze grenzen kruist altoos eene wagt en elk, die buiten dezelve gevonden wordt, wordt terftond gevat en in gevangenis geworpen ; al mogt het fchoon blijken dat hij de uitgeftrektheid deezer grenzen niet ge wee ten heeft. De inwooners , die zeer talrijk zijn , beftaan in Portugeezen , Negers en Indiaanen, of natuurlijke inwooneren van het land. De ftad en haar rechtsgebied van Rio , dat, naar men mij zeide, flegts een klein gedeelte van de Capitanea of Provintie uitmaaken, bevat, zegt men zeven en dertig duizend Blanken, en zes honderd negen en twintig duizend Zwarten, van welke veele vrije Negers zijn, dat te zaamen een getal van zes honderd zes en zestig duizend menfchen uitmaakt, in de evenredigheid van zeventien Zwarten tegena eenen Blanken. De Indiaanen, die in de nabuurfchap voor den Koning werken, kunnen naauwlijks als inwooners gerekend worden; zij woo- nea  DE WAERELD. \pec. 1768] 47 ïïen op eenen afitand en koomen bij beurten hunne taak verrigten , dat zij tegens een klein daggeld verpligt zijn te doen. De wagt-floep wierd altoos door dit volk 'geroeid, dat van eene ligte koper kleur is en lang zwart hair heeft. De krijgsmagt alhier beftaat uit twaalf regimenten geregelde troepen, van welke zes Portugeefche en zes Creoolen zijn, behalven nog twaalf regimenten krijgsvolk uit de Provintie; jegens de geregelde troepen gedraagen zig de inwooners met de uiterfte nederigheid en onderdaanigheid en men zeide mij dat, zoo iemand, eenen Officier ontmoetende , zijnen hoed niet afname , hij op het oogenblik ter neder zoude geflaagen wor* den. Deeze trotfche geftrengheid maakt het volk zeer beleefd jegens eiken vreemdeling, die het voorkoomen van een fatzoenlijk man heeft. Maar de ondergefchiktheid der Officieren zelve onder den Onderkoning is met even lastige omftandigheden verzeld; want zij zijn verpligt zig driemaaien 's daags aan zijn paleis te laaten vinden om te vragen of 'er iets van zijne bevelen zij: het andwoord is altijd: ,, Daar is niets nieuws. " Men heeft mij gezegd dat deeze flaaffche opwagting van hun gevergd wordt om hen te beletten zig landwaarts in te begeeven, zoo dit zoo zij, beandwoordt het volkoomen aan het oogmerk. Men ftemt, geloof ik, algemeen toe dat de vrouwen, zoo in de Spaanfche als Portugeefche volk-  48 [Dec. 1768] REIZE RONDOM volkplantingen, in Zuid-Amerika, minder zwaarigheid maaken om haare gunsten te fchenken dan die van enig ander befchaafd land in de waereld. Van de juffers van deeze ftad in het bijzonder hebben fommige zulk een ongunftig denkbeeld opgevat, dat zij zeiden niet te gelooven dat 'er eene eerlijke vrouw onder haar gevonden wierd. Deeze veroordeeling is zeekerlijk wat al te algemeen; doch hetgeen Doctor solander van haar zag, toen hij aan land was, was niet gefchikt om hem een gunftig denkbeeld van haare kuischheid te geeven: hij zeide mij dat, zoo dra het donker was, eene of meer van haar aan de vensters kwamen en dat zij die heeren, die voorbijkwamen en haar aanftonden , onderfcheidden door hun ruikers toetewerpen , dat hij en twee heeren, die bij hem waren, zoo veele van deeze gunften ontvingen, dat zij, op het einde van hunne wandeling, die egter niet lang was, geheele hoeden vol wegwierpen. Men moet zeekerlijk veel toegeeven aan plaatslijke gewoonten, hetgeen in het een land eene onbetaamlijke gemeenzaamheid zoude zijn, is in een ander niet meer dan eene daad van gewoone beleefdheid; ik zal dan van het feit ,. dat ik zoo even verhaald heb, niet meer zeggen dan dat ik van de waarheid van hetzelve verzeekerd ben. Ik zal even min op mij neemen te verzeekeren dat hier dikwijls moorden begaan worden; maar de  DE WAËRËLD. [/)«-. 1768] 49 de kerken verleenen den misdadiger eene vrijplaats; en terwijl onze kwartiermeester op eenen dag naar twee mannen ftond te kijken, die met elkanderen op eene vriendlijke wijze feheenén te ftaarl praaten, trok een hunner onverwagt een mes en Hak het den anderen in het lighaam, en » toen de man niet terliond viel» trok de moordenaar het mes terug en gaf hem eene tweede fteek, waarop hij wegliep en door enige Negers wierd nagezetj die ook getuigen van de daad waren geweest ^ doch of hij ontfnapte of gevangen wierd ben ik nimmer te weeten gekoomen. Het land is op eenen kleinen afitand rondom dë ftad, datalles is wat iemand van ons 'er van gezien heeft, ten hoogften fraai; de wildfte plaatfen zijn met eene grooter verfcheidenheid van weelderig groeijende en fraaier bloemgewasfen bedekt,dan de beste tuinen in Engeland. Op de hoornen en heesters zat eene bijna oneindige verfcheidenheid van vogelen, bijzonderlijk kleine, veclë met de fierljkftekleuren uitgedoscht bedekt,waarender het Kolibrietjcn. Van infekten was 'er ook eene groote verfcheidenheid » waaronder zeef fchoone uitmunteden; maar zij waren veel vlugger dan die van Europa, vooral de kapelletjens, die' meest om de toppen der boomen vloogen en düSï zeer moeijelijk te vangen waren; uitgezonderd als de zee wind fterk Woei $ wanneer zij zig nader bij den grond hielden. L Deel, O Bi  5o lDec.i?682 REIZE RONDOM De ftranden der zee en de oevers der klein© beekjens , welke dit gedeelte van het land befproeijen, zijn bijna geheel bedekt met de kleine krabben, Cancer Vocans of Zand- Krab, geheten ; fommige derzelve hadden eene der fchaaren zeer groot; andere hadden de fchaaren aanmerklijk klein en van eene zelfde grootte, een verfchil , Tt welk men zegt dat het mannetjen van het wijfjen onderfcheidt, zijnde die met de groote fchaar het mannetjen. Het land heeft het voorkoomen van weinig bebouwd te zijn; het grootste gedeelte ligt geheel onbebouwd en men fchijnt aan het overige weinig zorg en arbeid hefteed te hebben; daar zijn5 wel is waar, kleine ftukjens tuin , waarin verfcheiden foorten van Europifche tuingroenten geteeld worden , bijzonderlijk kool , erweten, boonen, fnijboonen, knollen en radijs, maar alle veel minder van hoedanigheid dan de onze : daar worden in die tuintjens ook Water-meloenen en Ananasfen geteeld , en deeze waren de eenigfte vrugten, welke wij zagen dat men aankweekte , fchoon het land Muskeljaat of Suiker-meloenen, Oranjen - appelen, Limoenen, Chinaas - appelen, Citroenen , Banannen, Platanen of gemeene Ba nannen, Mangas, Mamane-appelen , Katsjoeappelen en Nooten , Jamboezen van twee foorten, van welke de eene eene kleine zwarte vrugt draagt, Kokosnooten , tweërlcie foort van Pal-  DE WAERELD. [Ito. 1768] §t miec-nooten, de eene lang, de andere rond, en Dadels voortbrengt; het was» toen wij daar wa-» ren, de tijd van alle deeze vrugten. Van deeze vrugten zijn de Water-meloenen en de Qranjen-appelen de beste in haare foort» de Ana* nasfcn zijn veel minder van hoedanigheid dan die, welke ik in Engeland gegeeten heb; zij zijn wel fappiger en zoeter, maar hebben die aangenaame geur niet; ik geloof dat zij uit dit land oorfpronglijk zijn, fchoon wij niet vernamen dat zij thans nog in het wild groejen; men flaat weinig achd op die planten , welke men flegts tusfchen de bedden van allerleie moesgroenten in plaatse en aan het weder overlaat. De Meloenen zijn nog flegter , ten minflen die» welke wij proefden , die meelachtig en fmaakloos waren ; doch de Water - meloenen zijn uitmuntende; zij hebben eene geur, ten minflen eene zekere zuurheid, welke de onze niet hebben. Wij zag:n ook verfcheiden foorten van Distel-peeren of Indiaanfche-vijgen en enige Europifche vrugten, voornamelijk Appelen en Perfikken, welke beiden zeet meelachtig en fmaakloos waven. In deeze tuinen groeijen ook Yams en Meniok» die in de WestIndieën Casfada of Casjdva genoemd wordt, aan welks meel het volk alhier, gelijk ik hierboven reeds heb aangemerkt, den naam van Fartnha ds Pao geeft, die niet oneigenlijk zou kunnen vertaald worden door Paal-meel. De grond,fchoon D * hij  5a [Dec. 1768] REIZE RONDOM hij tabak en fuiker voortbrengt, wil geen tarw geeven, zoo dat men hier geen ander tarwe - meel heeft dan die uit Portugal wordt aangevoerd, dat tegens eene Engelfche fchelling het pond verkogt wordt, fchoon het gemeenlijk bedorven is door het broeijen op de reis. De Heer banks is van gedagten dat alle de voortbrengzelen van onze West-Indifche eilanden hier zouden groeijen , en desniettegenflaande laaten de inwooners hunne koffij en chocolaat van Lisfabon koomen. Het grootst gedeelte van den grond, zoo veel wij van het land zagen, is tot weiden aangelegd, waarop eene groote menigte rundvee graast; doch het is zoo mager dat een Engelschman naauwlijks van hun vleesch zou eeten; de planten van deeze weiden beftaan voornamelijk uit kers en zijn bijgevolg zoo kort dat, fchoon zij voor paerden en fchaapen te graazen zijn , het hoornvee 'er naauwlijks zoo veel. van kan eeten dat het in het leven blijft. Het land zal zeekerlijk verfcheiden drogerijen voortbrengen; maar wij konden geene in de apothecars winkels bekoomen dan pareira brava en Copahu-balfem, welke beiden uitmuntende in haare foort waren en tot eenen zeer laagen prijs verkogt wierden. De handel in drogerijen wordt waarfchijnlijk meer Noordwaarts gedreven , gelijk ook die der verw-houten , want wij konden hier niets van dezelve verneemcn. Wat  DE WAERELD. [Dec.1768] 53 Wat de manufacturen belangt, wij zagen of hoorden van geene , buiten eene van katoene hangmatten, waarin men zig hier laat draagen, gelijk bij ons in draagkoeten, en deeze worden voornamelijk, zoo niet alle, door Indiaanen gewerkt. De rijkdom deezer plaats beftaat voornamelijk in de mijnen , welke wij onderftcldcn dat verre landwaarts in moeten liggen, fchoon wij niet verneemen konden waar en op welk eenen afitand; want dit wordt, zoo veel mogelijk, geheim gehouden en daar wordt altoos krijgsvolk gebruikt om de wegen, die daarheenen loopen, bezet te houden : het is bijna onmogelijk dat iemand anders die te zien krijgt dan die 'er in gebruikt worden; en indedaad de grootfte nieuwsgierigheid zou iemand zulks naauwlijks kunnen doen ondernecmen; want elk, dien men op den weg, die daar henen leidt, vindt, wordt, zoo hij geen duidlijk bewijs kan toonen dat hij 'er iets te doen heeft, onmiddelijk aan den naasten boom opgehangen. Daar wordt zeer veel goud uit deeze mijnen gehaald, maar ten kosten van zoo veele menfchen, dat het iedereen, die niet door de gewoonte daarmede gemeenzaam geworden is, met ijzing moet vervullen. Daar worden jaarlijks niet minder dan veertig duizend Negers ingevoerd voor 's Konings rekening, om in de mijnen te delven; en men verzeekerde ons van goeder hand dat, twee jaaren voor wij hier kwamen, dit getal D 3 zoo  54 l-Dec. 1768] R EI ZE RONDOM zoo ontoereikende was, waarfchijnlijk door de eene of andere heerfchende ziekte, dat men genoodzaakt was nog twintig duizend meer uit de ftad Rio te trekken. Ook worden hier zoo veele edele fteenen gevonden, dat men flegts eene zekere hoeyeelheid in een jaar laat verzamelen; om deeze hoeveelheid te bekoomen, wordt 'er een zeker getal lieden in het land gezonden , daar men die vindt, en, als zij dezelve verzameld hebben, dat fomtijds in eene maand, fomtijds in minder en fomtijds in meerder tijds gebeurt, keeren zij terug, en al wie dan , onder welk voorwendzel het ook zij, in deeze kostbaare ftreeken gevonden wordt voor het volgend jaar, wordt onmiddelijk ter dood gebragt. De edele fteenen, die hier gevonden worden, zijn diamanten, topaazen van verfcheiden foorten en amethyften. Wij zagen geene van de diamanten ; maar hoorden dat de Onderkoning eene groote hoeveelheid had, die hij voor rekening van den Koning van Portugal wilde verkoopen, maar tot geenen minderen prijs dan zij in Europa verkogt worden, De Heer banks kogt enige topaazen en amethyften als monfters; daar zijn drie foorten van topaazen , zeer verfchillende in waarde , die hier onderfcheiden worden door de naamen van Pin ga d'agua qualidade primeiro „ finga d'agua qualidade[ecuvdo, en Chryfiallos ame-  DE WAERELD. [Dec. 1768] 55 «merillos: zij worden, groote en kleine, goede en flegte bij eikanderen, bij oftavos, of het agtfte gedeelte eener once , verkogt, de beste voor vier fchellingen , negen Huivers Engelsch geld. Alle handel in deeze lteenen is den onderdaanen op de geftrengfte flraffen verboden ; voorheen waren 'er juweliers, die dezelve voor hunne eisen rekeninsr koeten en bewerkten ; maar omtrent veertien maanden voor onze komst kwamen 'er bevelen van het Hof van Portugal dat hier geene fteenen meer zouden bewerkt worden dan voor 's Konings rekening. De juweliers kreegen bevel om alle hunne gereedfehappen bij den Onderkoning te brengen en wierden zonder middelen van be (taan gelaaten. De perfoonen, die hier gebruikt worden om fteenen voor den Koning te bewerken, zijn flaaven. De gangbaare munt alhier is of de Portugeefche, beftaandc voornamelijk in (tukken van zes en dertig fchellingen , of gouden en eilveren {lukken, die hier geflaagen worden : de zilveren Hukken, die zeer verval scht zijn, zijn Petacks genoemd en van verfchillende waarde , die men gemaklijk onderfcheidt door het getal reaalen, dat 'er op aangetekend ftaat; daar is hier ook eene koperen munt, gelijk die in Portugal, van Hukken van vijf en tien reaalen. Een reaal of ree is eene Portugeefche rekenmunt, van welke tien zoo veel in waarde doen als zes duiten hollandsciu D 4 De  §é [Dec.ï768] REIZE RONDOM De haven van Rio de Janeiro ligt West ten Noorden agttien mijlen van Kaap Frio en kan onderkend worden door eenen aanmerklijken berg, in de gedaante van een fuiker-brood , aan de Westlijke punt van de baai ; doch naardien de geheele kust zeer hoog is en verfcheiden pieken yormt, kan de ingang van deeze haven veel zeekerer onderfcheiden worden door de eilanden , die voor dezelve liggen , een van welke, Ro~ donda genaamd, hoog en zoo rond als. eene hooifcherf is, en derde hal ve mijlen van den mond van de baai ligt in de ftrekking van Z. ten W. ; maar de eerfte eilanden, die men ontmoet, als men van het Oosten of Kaap Frio koomt, zijn twee van een rotsachtig vporkoomen , digt bij eikanderen liggende en op omtrent vier mijlen afftands van den wal ; drie mijlen ten Westen vag deeze liggen nog twee andere eilanden digt bij eikanderen, een weinig buiten de baai aan de Oost-zijde en zeer digt aan het land, De haven is zeer goed; de mond is wel piet wijd, maar de zee wind, die dagelijks van tien of twaalf uuren tot zonne-ondergang waak, maakt dat de fchepen met gemak voor den wind dezelve kunnen inzeilen; zij wordt wijder hoe meer men de ftad nadert, zoo dat 'er voor de ftad plaats genoeg i,s voor- de grootfte vloot, in vijf of zes vademen Water, met eenen flijkerigen grond. Aan het B^P.we gedeelte wordt de ingang beftreken doo,r twee  DE WAERELD. [Dec. 176Ü] 57 twee forten. Het voornaamfte is Santa Cruz , dat op de Oostlijke punt van de baai ftaat en van welk wij reeds melding gemaakt hebben ; het fort aan de Westzijde wordt het fort Lozia genoemd en is op eene rots gebouwd , die digt aan zee ligt; zij liggen omtrent drie vierde mijl van eikanderen; maar het kanaal is niet volkoomen zoo breed, omdat 'er onder elk fort blinde klippen liggen, en op die plaats alleen is het gevaarlijk : de engte van het kanaal maakt dat het getij, zoo bij eb als vloed, zeer fterk loopt , zoo dat men 'er niet tegens in kan zeilen zonder eene frisfche koelte. De rotsachtigheid van den grond maakt ook het ankeren alhier onveilig ; maar met in het midden van het kanaal te houden kan men alle gevaar vermijden. Bij het inkoomen van de baai ftuurt men eerst N. ten W. * W. en N. N. W. iets meer dan eene mijl ; dit voert het fchip langs de groote reede; en als men dan nog eene mijl N. W. en W. N. W. op vaart , koomt men aan het eiland dos Cobras', dat voor de ftad ligt: dan moet men digt langs de Noord-zijde van dit eiland henen houden en boven hetzelve ankeren voor een Benedictyner klooster, dat op eenen berg ligt aan het Noord - West einde van de ftad. Men vindt in de rivier, gelijk ook langs de geheele kust, eene grooter verfcheidenheid van yisfehen dan wij immer ergens gezien hebben ; D 5 daar-  58 lJDec.i768] REIZE RONDOM daar verliep zelden een dag of men bragt den Heer banks de eene of andere nieuwe foort: de baai is ook zoo wel gelegen om deeze visfchen te vangen als men zig flegts verbeelden kan ; want zij is vol van kleine eilandjens, tusfchen welke ondiep water is en goede ftranden om de zege te trekken. De zee buiten de baai heeft overvloed van Dolphynen en groote Makreelen van verfchillende foorten, die graag aan den hoek bijten en de inwooners laaten ten dien einde altoos eene lijn agter hunne booten nafleepen. Schoon de luchtftreek heet is, is egter de legging deezer plaats ongetwijfeld gezond ; terwijl wij hier vertoefden, rees de thermometer nooit boven 830. Wij hadden dikwijls regen en eens eene zeer flerke vlaag wind. De fchepen haaien hun water aan de fontein op het groot plein van de ftad, fchoon het, gelijk ik reeds aangemerkt heb , niet goed is; men lost de water-vaten op eenen zand achtigen oever, die niet meer dan vijf en twintig roeden verre van de fontein af is en, als men het den Onderkoning verzoekt, zal 'er een fchildwagt bij geplaatst worden om 'er op te pasfen en ruim baan te maaken tot de fontein, daar zij gevuld moeten worden. Rio de Janeiro is, over het geheel, eene zeer goede plaats voor de fchepen om aantedoen als zij ververfchingen nodig hebben; de haven is vei-  DE WAERELD. [Dec.i76S] 59 veilig en gemaklijk en men kan 'er gemaklijk allerleie mondbehoefcen krijgen, uitgezonderd tarwenbrood en meel; om het gebrek van brood te vervullen heefc men 'er yams en.cas/ada in overvloed ; rundvleesch , zoo versch als gezouten , koopt men 'er voor derdehalve Huiver het pond, fchoon het, gelijk ik boven aangemerkt heb , zeer mager is. Men zout het rundvleesch hier op de volgende wijze in; men neemt 'er de beenderen uit, men fnijdt het in groote, maar dunne lappen, die men met zout beftrooit en in de fchaduw laat droogen : het laat zig zeer wel eeten en, als het droog gehouden wordt , kan het op zee lang goed blijven. Schaapen- vleesch is 'er naauwlijks te bekoomen, en varkens en gevogelte, zijn 'er duur; van moes-groenten en vrugten vindt men 'er overvloed , van welke egter geene op zee goed gehouden kunnen worden dan de Pompoen; de rum, fuiker en mclasfe, uitmuntend in hunne foort, kunnen 'er tot eenen redenlijken prijs gekogt worden; de tabak is ook goedkoop , maar zij is 'er niet goed. Daar is hier eene fcheeps-timmerwerf en een kleine legger om de fchepen te krengen; want, naardien het getij niet hooger dan zes of zeven voeten vloeit, is 'er geen ander middel om bij de kiel van een fchip te koomen. Toen de floep, die naar land gezonden was, ïerug was gekoomen , heisten wij haar binnen boord en liepen in zee. DER-  6o [Deci/ÓS] REIZE RONDOM DERDE HOOFDSTUK. Tocht van Rio Janeiro tot den mond van de Straat van Le Maire ; Bejchrijving van, enige inwooneren van Terra del Fuego. Den negenden December zagen wij de zee bedekt met breede ftreepen van eene geelachtige kleur, veele eene mijl lang, en vijf en zeventig of honderd roeden breed; wij fchcptcn wat van dat gekleurd water en vonden het vol van ontelbttare ftipjcns , puntig aan het eind, geelachtig van kleur, en niet meer dan een vierde van eene lijn of het veertigst gedeelte van een duim lang: Onder het microscoop vertoonden zij zig als bundel tjens van kleine vezel tjens , door eikanderen geftrengeld, niet ongelijk aan de eierzakjens van enige der watervliegjens , Caddices genaamd; doch of zij tot het dieren-rijk dan tot het planten - rijk behoorden , van waar zij kwamen of waartoe zij beltemd waren, konden noch de Heer banks, noch Doctor sol ander raaden. Wij hadden te vooren hetzelfde verfchijnzel waargenoomen, toen wij eerst het vast land van ZuidAmerika ontdekten. Den elfden kreegen wij eene Haai aan den hoek vast en, terwijl wij haar onder de kajuit ven-  DE WAERELD. [Dec.i?6$] 6t venfters fleepten, haalde zij verfcheiden maaien tets in en Uit dat haare maag bleek te zijn ; het was een wijfjen en, toen wij het openden , kwamen 'er zes jongen uit, van welke vijf levendig waren en vlug in eene tobbe met water rond zwommen; maar de zesde fcheen enigen tijd dood geweest te zijn. Daar gebeurde niets aanmerkenswaerdigs tot den dertigften, behalven dat wij ons tot het flegte weder, dat wij binnen kort te wagtcn hadden, voorbereidden, door een nieuw itel zeilen aanceflaan; op dien dag leiden wij eenen weg af van honderd en zestig Engelfche mijlen, met de loglijn gemeeten, midden door eene onnoemlijke menigte land-infekten van verfchillende foorten, enige vliegende , maar de meeste op het water liggende, van welke veele nog leevende waren; zij gelecken dezelfde met de Carabi of Aardtorren , de Grylli of Krekels , de Phalaenae of Uiltjens, de Araneae of Spinnen, en Vliegjens, die wij in Engeland hebben, fchoon wij op dien tijd niet minder dan dertig mijlen van land konden zijn en fommige van deeze infekten, vooral de Krekels en Spinnen, het land nooit willens op eenen grooter afftand dan vijf roeden verlaaten. Wij onderftelden dat wij nu omtrent regt over de Grondelooze baai of Baie fans fond waren , daar de Heer dalrymple onderdek dat een doortocht is geheel door het vast land van Amerika henen  6z lDec.1768] REIZE RONDOM henen en de infekten deeden ons oordeelen da£ 'er ten minflen eene zeer groote rivier moest zijn en dat zij over haare oevers gevloeid was. Den derden January 1769 , op de Zuider Breedte van 470 17' en op de Wester Lengte van 610 29' 45" zijnde, zagen wij alle uit naar het eiland van Pepys ; wij befpeurden enigen tijd in het Oosten iets dat, zoo zeer naar land geleek, dat wij 'er op aan zeilden; en het duurde meer dan derde half uur eer wij verzeekerd waren dat het niets anders was dan hetgeen het zee-volk een mist-bank noemt. Het volk nu over koude beginnende te klaagen, kreeg elk van hun een zoogenaamd MagelJaansch wambuis en langen broek van eene dikke wolle Hof, fearnought (vrees niets) genaamd, die door de regeering geleverd worden. Wij zagen van tijd tot tijd een groot getal Pinguyns of Magellaanfche Ganzen, Albatrosfen en Onweêrsvogelen, Zee - kalven , Walvisfchen en Bruinvisfchen , en den elfden Falksland eilanden voorbij gelievend zijnde, ontdekten wij de kust van Terra del Fuego, of het Vuurland , op den afitand van omtrent vier mijlen van het W. tot Z. O. ten Z. uitflrekkende. Wij peilden hier vijf en dertig vademen, zagten grond , met kleine lei-fleentjens. Terwijl wij Zuid-Oostwaards op twee of drie mijlen afllands langs het land Hevenden , befpeurden wij op verfcheiden plaatfen rook,  DE WAERELD. [>*.i76p] 63 rook, die waarfchijnlijk door de inboorlingen gemaakt wierd als een fein, want als wij voorbij waren, verdween hij weder. Wij ontdekten deezen dag dat het fchip bijna eenen graad Lengte ten Westen van -de log geraakt was , dat, op deeze Breedte, vijf en dertig minuuten van eenen graad op de evennagtlijn is; daar is waarfchijnlijk een kleine ftxoom , die Westwaards loopt en misfchien veroorzaakt wordt door den Westlijken ftroom, om Kaap Hom en door de Straat Le Maire en den mond van de Straat van Magellaan (ö). Na de kust verder langs gezeild te zijn, ftevenden wij den veertienden de Straat Le Maire in ; doch het getij ons tegens koomende dreef ons met veel geweld weder terug uit de Straat, en deed de zee zoo hoog loopen op de hoogte van Kaap St. Diego, dat de golven zig even zoo ver- (a) De beroemde Zeeman, die deeze tStraat eerst ontdekt heeft, was geboortig uit Portugal, en zijn naam was, volgens de fchrijfwijze van zijn land, Fernando de Magal'mens; de Spanjaards noemen hem Hernando Magalltane: , en de Franfchen Magellan, welke fpelling algemeen aangenoomen is: daar woont thans een heer, die inden vijfden graad van deezen grooten Zeevaarer afkomftig is, in of bij Londen, die den waaren naam van deezen zijnen voorvader aan den Heer banks heeft medegedeeld , met verzoek dat hij in dit werk mogt ingelascht worden.  6*4 [Jan. 176*9] REIZÈ ROND OM vertoonden als of zij over eene bank klippen bra-> ken ; en als het fchip in dien maalitroom was, dook het dikwijls zoo fterk, dat de boegfpriet onder water was. ' Omtrent den middag kwamen wij bij land tusfchen Kaap St. Biego en Kaap St. Vincent , daar ik meende te ankeren; maar den grond overal hard en rotsachtig vindende met eene diepte, van dertig tot twaalf vademen verfchillende »zond ik den Stuurman om eene kleine kreek te peilen , die op eenen kleinen afitand ten Oosten van Kaap St. Vincent lag. Toen hij terug kwam, berichte hij dat 'er anker - grond was op vier vademen, met goeden grond, geheel Oostwaards van den eerften grooten uithoek ten Oosten van Kaap St. Vincent, juist aan den ingang van de Kreek, aan welke ik den naam van St. Vincent baai gaf. Voor deezen anker-grond lagen egter verfcheiden rotsachtige banken, die met Zee- wier bedekt waren; maar men zeide mij dat 'er op alle niet minder dan agt en negen vademen waters Honden. Het zal mogelijk vreemd voorkoomen dat, daar Wier, dat op den grond groeit, boven de oppervlakte van het water koomt, aldaar zulk eene diepte wordt gevonden; doch het Wier, dat in deeze landen op rotsachtigen grond wast , en dat denzelven altoos van flijk-grond onderfcheidt, is van eene ontzagchelijke grootte. De bladeren zijn vier voeten lang en enige der Hengels, fchoon niet dik- kef  15E WAERELD. [jftrj,ï76$2 65 ter dan een duim, meer dan honderd en twintig voeten. De Heeren banks en solander 011derzogten enige derzeive, boven welke wij veertien vademen waters peilden, die vier en tagtig voeten uitmaaken en , naardien zij eenen zeer fcherpen hoek met den grond maakten, dagten zij dat dezelve ten minflen nog de helft langer zouden zijn ; de voet-Hengels waren tot eene men lucht gevulde holte uitgezet; de Heeren banks en solander noemden deeze plant F neus gïganteus. Op het verflag van den Stuurman Huurde ik 'er het fchip naar toe; doch niet volkoomen op zijn bericht vertrouwende, bleef ik gefladig peilen en vond flegts vier vademen op de eerfte bank, over welke ik voer; ik begreep dan dat ik hier niet zonder gevaar konde ankeren ën befloot dus eene haven in de Straat te zoeken , daar ik het hoüt en water, dat wij nodig hadden< zoude kunnen inneemen. Naardien egter de Heeren banks en sol ander zeer verlangende waren om aan land te gaan, zend ik hen met hun volk in eene floep naar den wal, terwijl ik zoo na mogelijk met hel fchip bleef bijhouden» Na dat zij vier uuren aan land geweest waren,' kwamen zij ten negen uuren 's avonds terug met meer dan honderd verfchillende planten en blodmen , alle bij de kruidkundigen van Europa geheel onbekend. Zij vonden het land omftreeks L Deel* E èS  66 tfatt. 1769] REIZE RONDOM de baai over het algemeen vlak; de grond van* deeze in het bijzonder was eene vlakte, met gras bedekt, van welk men gemaklijk eene groote hoeveelheid hooi zoude hebben kunnen maaken; zij vonden 'er ook overvloed van goed hout en water, en gevogelte in menigte. Onder andere dingen, met welke de Natuur deeze plaats mildlijk befchonken heeft, is de Winters- bast, Win* teranea aromatïca, die gemaklijk gekend kan worden door zijn breed blad, van maakzel als dat van de laurier , van eene bleeke groene kleur van buiten en van binnen naar het blaauwe trekkende; men kan 'er de fchors gemaklijk afligten met een been of met eenftokjen; derzei* ver kragt is wel bekend; zij kan in de keuken als eene fpecerij gebruikt worden, en is zoo aangenaam als gezond; daar is hier ook overvloed van wilde Celerij en Lepelblad. De boomen zijn meest van eenerleie foort, eene foort van berJten , Betula antarclica genoemd; de ftam is van dertig tot veertig voeten lang en van twee «ot drie voeten middellijns, zoo dat zij, in geval van noodzaaklijkheid, misfchien fchepen van bram-ltrengen zouden kunnen voorzien ; zij zijn ligt en wit van hout, hebben eert klein blad en klooven zeer regt; men vond hier ook Veenbe» zi'eën in groote menigte, zoo Witte als roode. Zij, die aan land gegaan waren, zagen geene inboorlingen, maar vonden twee van hunne hut-  DE WAERELD. r>*.i7#o] 6> ten, die verlaaten waren , eene iri eeri dik bosch en de andere digt bij ftrand. De floep weder binnen boord gehélst zijnde, ftevende ik de Straat in en den vijftienden, tent tien uuren 's morgens, kwam ik op twaalf eri eene halve vadem ten anker, op rotfen van koraal,: Voor eenen kleinen inham, dien wij voor de haven Mauritius aanzagen, omtrent eene halve mijl van land. Daar kwamen twee inboorlingen: naar het ftrand , in verwagting dat wij tanden zouden ; dóch wij vonden ons op deeze plaats zoo weinig befchut, dat ik eindelijk befloot haar niet te gaan bezien; ik gong dan omtrent ten tieiï uuren Weder onder zeil en de Wilden begaven zig in de bosfchen. Ten twee uUren ankerden wij in de baai van! Good fuccefs en na den middag-maaltijd begaf ik mij aan land, Van de Heeren banks en' sol ander verzeld, om naar eene water-plaats omtczien eri met de Indiaanen te fpreeken , van welke verfcheiden binnen bereik van ons gezigt gcko'omen waren: Wij landden aan ftnurboofd van de baai bij enige rotfen , die vlak water en éenè goede plaats om te landen maakten ; welhaast: Vertoonden zig dertig of veertig Indiaanen aan het eind van een zandig ftrand, aan de over-zijde vari de baai, maar ziende dat wij tien of twaalf mannen fterk waren, begaven zij zig weg. Toen; jongen de Heeren banks en sol ander ömE i cfen'c  68 [Jan. 176*9] REIZE RONDOM trent vijf en twintig roeden voor ons uit, waarof twee der Indiaanen terug kwamen en, toen zij enige fchreden nader bij hen gekoomcn waren , gongen zij op den grond zitten; zoo haast zij hen naderden , ftondcn de Indiaanen op en elk hunner wierp een flokjen , dat hij in de hand had , weg, in eene rigting van hun en de vreemdelingen af, hetgeen befchouwd wierd als het afleggen van de wapenen, tot teken van vrede : Toen begaven zij zig fpoedig naar hunne makkers, die omtrent twaalf roeden agter hen waren blijven ftaan, en wenkten de heeren dat zij volgen zou-, den, hetgeen zij deeden. Zij wierden met veele ruuwe tekenen van vriendfehap ontvangen, en deelden daarentegens enige koraalen en linten onder hen uit, die tot dat einde mede naar den wal genoomen waren , en met welke zij zeer verheugd fcheenen. Na dat 'er dus een onderling vertrouwen en goedwilligheid plaats gegrepen had , kwamen onze beiden partijen bij eikanderen; het gefprek wierd , zoo gebrekkig als het was, algemeen en drie hunner verzelden ons naar het fchip. Toen zij aan boord kwamen , verfigtte een hunner, dien wij voor eenen Priester aanzagen , omtrent dezelfde plegtigheden , welke de Heer bougainville befchrijft en onderftelt eene bezweering te zijn. Als hij op eene nieuwe plaats in het fchip gebragt wierd, of wanneer iets, dat hij nog niet gezien bad, zijne aa&-  DE WAERELD. [Jan. 1769} €9 aandacht trok , fchreeuwde hij enige minuuten uit alle zijne magt, zonder zijne ftem tot ons of tot zijne makkers te rigten. Zij aten wat brood en vleesch, maar naar allen fchijn met niet veel fmaak, fchoon zij dat zij, niec op aten van hetgeen hun gegeeven wierd , met zig namen; maar zij wilden geen' droppel noch wijn, noch fterken drank indikken, zij zetteden het glas aan hunne lippen, doch, het vogt geproefd hebbende , gaven zij het met fterke uitdrukkingen van afkeer terug. De nieuwsgierigheid fchijnt eene van de weinige hartstogten te zijn, die de menfchen van de dieren onderfcheidt, en van deeze fcheenen onze gasten zeer weinig te bezitten, Z'j gangen van het een gedeelte van het fchip naar het ander, en bezagen de groote verfcheidenheid van nieuwe voorwerpen, die zig eiken oogenblik aanbooden , zonder enige uitdrukking van verwondering of vermaak , want het fchreeuwen van onzen bezweerer fcheen geen van beiden te zijn. Na omtrent twee uuren aan boord geweest te zijn , toonden zij verlangen om weder naar den wal te keeren; daar wierd terftond eene floep klaar gemaakt, en de Heer banks vond goed hen te verzeilen; hij bragt hen behouden aan land en geleidde hen tot bij hunne landgenooten, bij welke hij dezelfde onverfchilligheid bemerkte, als bij die, welke aan boord geweest waE 3 ren;  fo {Jan. rjfp] REIZE RONDOM ren; want gelijk 'er aan de eene "zijde geene begeerte was om te verbaalen , zoo was 'er ook aan de andere zijde geene nieuwsgierigheid om te hooren hoe zij ontvangen waren en wat zij gezien hadden. Binnen omtrent een half uur keerde de Heer banks naar het fchip en de Indiaanen begaven zig van ftrand. VIER-  DE WAERELD. 71, VIERDE HOOFDSTUK. Reize naar den top van eenen Berg , om planten te zotken. J)en zestienden, vroeg in den morgenftond , vertrokken de Heeren banks en sol ander, verzeld van onzen Heelmeester den Heer monkhouse en den Heer green den Sterrenkundige , met hunne bedienden en twee matroozen om hun goed te helpen draagen , van boord , om, zoo verre hun mogelijk zoude zijn, in het land te dringen en des ayonds terug te keeren. De bergen fcheenen, op eenen afitand gezien, gedeeltelijk met bosch bedekt te zijn, gedeeltelijk eene vlakte te wezen en daar boven eene naakte rots. De Heer banks hoopte het bosch te zullen kunnen doortrekken en twijfelde niet of hij zoude , boven hetzelve , in een land , dat nimmer door eenen Kruidkundige bezogt was, nieuwe berg-planten vinden , die zijnen -arbeid rijkiijk beloonen zouden. Zij traden het bosch in aan een fmal zandachtig ftrand, een weinig ten Westen van de water - plaats, en klommen door de ongebaande wildernis den berg op tot drie uuren, eer zij de plaatfen, welke zij «roorneemens waren te bezoeken, van nabij zaE 4 Sen«  f2 Oan.1769] REIZE RONDOM gen. Kort daarna bereikten zij de flreek , die zij voor eene vlakte aangezien hadden; maar vonden , tot hunne groote fpijt, dat het een moeras was, met laage ftruiken van berken bedekt , omtrent drie voeten hoog, zoo onbuigzaam en zoo door eikanderen geftrengeld, dat zij niet uit den weg te buigen waren. Zij moesten ?er dan over henen Happen, terwijl hunne voeten op eiken Hap tot de enkels in de modder zonken. Om den arbeid en moeijelijkheid van zulk reizen nog te vermeerderen, wierd het weder, dat tot hier toe zeer fchoon , omtrent als eenen fchoonen Mey-dag bij ons, geweest was, betrokken en koud, met vlaagen van eenen fnerpenden wind en met fneeuw verzeld. Zij trokken egter moedig voorwaarts , ondanks hunne vermoeidheid , in hoop dat zij den moeijelijkften weg reeds voorbij waren , en dat de naakte rots, die zij van de toppen der laager bergen gezien hadden , niet meer dan eene Engelfche mijl van hun af was; doch toen zij omtrent twee derde door dit moerasfig kreupelbosch gevorderd waren, viel de Heer buchan, een van de tekenaaren van den Heer banks ongelukkig in flaauwte. Het geheel gezelfchap was door dit toeval genoodzaakt ftil te houden en, alzoo het voor hem onmogelijk was verder te gaan, ontftak men een vuur en zij, die meest vermoeid waren , wierden agtergelaaten , om hem optepasfen. De Heeren banks,  DE WAERELD. [Jan. 176^ 73 banks , solander, green, en monk- house gongen voort en bereikten in korten tijd den top. Als Kruidkundigen wierd hunne verwagting hier overvloedig voldaan; want zij vonden eene groote verfcheidenheid van planten, die even zoo veel van die, welke op de bergen van Europa groeijen , verfchillen als deeze van de planten, die in de vlakten wasfen. De koude was nu feller en de fnceuw - vlaagen wierden menigvuldiger; ook was de dag reeds zoo verre verloopen, dat men begreep dat het onmogelijk was weder naar boord te keeren voor den volgenden morgen: de nagt op zulk eenen berg, in zulk eene luchtftreek doortebrengen was niet alleen onaangenaam , maar zelfs gevaarlijk ; daar was evenwel geen raad toe en zij moesten zig r zoo goed zij konden, daartoe bereiden- De Heeren banks en sol and er namen egter de gelegenheid waar, die zij met zoo veel gevaar en arbeid gekogt hadden, om de planten optezamelen, die zij op den berg vonden , en zonden de Heeren green en monkiiouse terug naar den Heer buchan en het volk, dat bij hein was, met last om hen naar eenen heuvel te brengen , die zij dagten dat beter in den weg naar het bosch zoude liggen , en die daarom tot eene algemeene verzamelplaats beitemd wierd. Men flelde voor dat zij van deezen berg door het moeras , dat hv.gs deezen nieuwen weg maar eene E g halve  74 [Jan. 17691 REIZE RONDOM halve mijl breed fcheen, in het bosch zouden trekken, daar zij enigzints bedekt zouden zijn en daar zij dan eene hut konden bouwen en vuur maaken; dat fcheen hun, omdat hun weg (leeds afdaalende was , gemaklijk uittevoeren. Hun geheel gezelfchap kwam op de beftemde verza-r meiplaats bij eikanderen en was , fchoon verkleumd van de koude , gezond en vol moed , hebbende de Heer buchan zei ven zijne kragten beter wedergekregen dan men zoude hebben kunnen verwagten. Het was nu omtrent agt uuren des avonds, maar nog licht, toen zij op reis gon-i gen naar de naaste valei, terwijl de Heer banKs zelv op zig nam de agterhoede opteleiden en optepasfen dat niemand agtcrblceve ; d}t zal men misfchien voor eene overtollige voorzorg hou? den ; doch men zal "er wel dra anders over oordeclen. Doctor solander, die meer dan eens de bergen , die Zweden van Noorwegen fcheidcn , was overgetrokken , wist wel dat eene felle koude , vooral als 'er vermoeidheid bijkoomt, eene verdooving en (laaperigheid verwekt , die bijna onwederflaanlijk zijn; hij vermaande dan het gezelfchap zig in beweeging te houden, hoe veele moeite het hun ook kosten mogt of welke verligting zij zig door eene neiging tot rust mogten belooven , zeggende : Die gaat zitten zal in flaap vallen en die in flaap valt x zal niet weder ontwaaken. Dus vermaand en  DE WAERELD. [Jan. i760J y§ 0n bevreesd gemaakt zijnde, gongen zij voorwaarts; doch terwijl zij nog op de blqote rots? en voor zij nog in het kreupelbosch gekoomen waren, wierd de koude in eens zoo fcherp , dat zij die uitwerkingen voprtbragt, voor welke men meest gevreesd had. Doctor solander was zelfs de eerfte die de neiging, tegens welke hij de andere gewaarfchuuwd had, onweêrftaanbaar vond, en verzogt dat men hem zoude toelaaten zig wat neder te leggen. Te vergeefsch fmeekte en vermaande hem de Heer banks; hij leide zig neder op den grond, fchoon die met fneeuw bedekt was, en het was met groote moeite dat zijn vriend hem wakker kon houden, richmond , een van de zwarte knegts, begon ook agter te blijven, zijnde, even als de Heer solander , van de koude bevangen. De Heer banks zond daarom vijf van het gezelfchap, onder welke ook de Heer buciian was, vooruit om een vuur te ontfteeken op de eerfte de beste plaats, die zij daartoe vinden konden, terwijl hij met vier andere bij den Doctor en richmond bleef, welken zij , deels door Vermaanen en verzoeken, deels door geweld voort deeden koomen ; dan toen zij het grootfte gedeelte van het berkenhout en de moeras door waren , verklaarden zij beiden dat zij niet meer konden. De Heer banks nam andermaal zijne toevlugt tot fmeeken en vermaanen; maar zonder vrugt: Als hij richmond zeide  f6 [Jan. 17692 REIZE RONDOM zeide dat , zoo hij niet voortging , hij binnen korten tijd dood zou vriezen, andwoordde hij dat hij niets anders verlangde dan neder te leggen en te flerven : de Doctor gaf juist zijn leven niet zoo volkoomen op; hij zeide dat hij wel wilde voorgaan, maar dat hij eerst wat flaapen moest, fchoon hij het gezelfchap te vooren zelf gezegd had dat te flaapen zoo goed was als te flerven. De Heer banks en de overige bevonden het onmogelijk hen te draagen en moesten hen dus , wijl 'er niets aan te doen was, wel laaten nederzitten, gedeeltelijk door de flruiken onderileund, en in weinig minuuten vielen zij in eenen diepen flaap: Kort daarop keerden enige van het volk, dat vooruit gegaan was, terug met de aangenaa* me tijding dat 'er een vuur ontftooken was omtrent een vierde mijl verder. Toen deed de Heer banks zijn best om Doctor solander te doen ontwaaken , waarin hij gelukkiglijk Haagde; doch hij had, fchoon geene vijf minuuten -geflaapen hebbende, bijna het gebruik zijner lcdenmaaten verloren, en zijne fpieren waren zoo zaamengetrokken, dat zijne fchoenen van zijne voeten vielen; hij liet zig overhaalen om voort te gaan met behulp van de onderfleuning , dis zij hem nog verleenen konden; maar welke poogingen men ook deede om den armen richmond te redden, het was te vergeefsch. Na dat men enigen tijd befteed had om hem wakker te krijgen  DË WAERÈLD. [>». 1769] 7? gen en bevonden had dat alle poogingen om hem zig te doen beweegen vrugtloos waren, liet de Heer banks zijnen anderen zwarten knegt en eenen matroos, die minst door de koude fcheenen geleden te hebben, bij hem , hun beloorende dat, zoo dra twee andere zig genoeg gewarmd zouden hebben, zij afgelost zouden worden. Eindelijk bragt de Heer banks den Doetor met veel moeite tot bij het vuur, en zond kort daarop twee van het volk , die nu wat be-1 koomen waren , af, in hoop dat zij, friet be* hulp van de twee, die agter gelaaten waren , in ftaat zouden zijn richmond medetebrengen, al ware het dat men hem niet zoude kunnen doen ontwaaken ; doch binnen omtrent eert half uur' hadden zij het verdriet deeze twee mannen alleen te zien wederkoomen ; zij zeiden dat zij overal rond gezworven hadden omftrecks de plaats, die men hun beduid had, maar dat zij noch rich* ïiosd, noch degeene , die bij hem gelaaten waren, konden vinden, en dat zij, fchoon zij dikwijls gefchreeuwd hadden , geen andwoord bekoomen hadden. Dit bericht veroorzaakte hun zoo veel verwondering als bekommernis, vooral aan den Heer banks, die, terwijl hij zig verwonderde hoe zulks wezen konde , eene fiesch rum miste , zijnde de geheele voorraad van het gezelfchap, die zij nu gisten in den knapzak vail eenen der vermisten te zijn. Men befloot dat de tv/cc i  78 [fan. i#>>3 RÈIZE RÖNDÖM twee, die bij richmond gelaaten waren, hem met deeze rum zouden opgewekt hebben, en dat zij, misfchien zelve wat te veel 'er van gedronken hebbende, alle van de plaats, daar men hen gelaaten had , zouden gegaan zijn om naar het Vuur te zoeken', in plaats van naar degeene té wagten, die hen zouden hebben kunnen helpen èn geleiden; Thans kwam 'er weder eene nieuwe ineeuw-bui,' die, zonder ophouden, twee uuren duurde; zoo dat alle hoop van hen weder té zien, ten minflen levendig weder te zien, wierd öpgegeeven ; maar omtrent middernagt hoordé men , tot groote blijdfehap van alle de geene , die bij het vuur zaten, op enigen afftand fchreeuwen. De Heer banks en vier andere gongen terftond op weg en vonden den matroos , die nog1 éven kragt genoeg overig had om voorttewaggelen en om hulp tc roepen. De Heer banks zond hen onmiddelijk naar het vuur en gong , volgens zijne aanduiding, naar de andere zoeken , die hij kort daarop vond. richmond ftond op zijne bcenen^ maar was niet in ftaat eenen Voet voor den anderen te zetten ; zijn makker lag op den grond, zoo ongevoelig als een fteen ; hij riep nu al het volk van het vuur en men tragtte hen naar hetzelve te draagen; doch dit wierd , Ondanks de vereenigde poogïngen van het geheel gezelfchap , ondoenlijk bevonden. De nagt was zeer du ïster de fneeuw lag nu zeer hoog en , met deeze  DE WAERELD. [Jan. 1769] 7$ deeze vermeerdering van moeijelijkheden , vonden zij het zeer bezwaarlijk zelve door de ftruiken en door den poel te köomefj, hetgeen huri fliet gelukte dan na alle verfcheiden reizen ter neder gevallen te zijn. Het eenigst dat nog te doen fcheen was een vuur op die plaats te ontfteeken ; doch de friecuw , die reeds gevallen Was en nog viel, behalven hetgeen telkens in vlokken van de boomen gefchud wierd, maakte' het even ondoenlijk aldaar een vuur te entfteeken, of iets van het vuur, dat in het bosch brandde , daarhenen te brengen: zij waren dan tot de droevige noodzaaklijkheid gebragt van die ongelukkige aan hun lot te moeten ovcrlaaten* na dat zij hun eerst een bed van kleine takjens van de boomen gemaakt en hen tot eene aanmerklijke hoogte daarmede bedekt hadden. Na dus bijna anderhalf uur aan de koude eri fneeuw bloot gefield geweest te zijn, begonnen enige van hun hun gevoel te verliezen en een zekere briscoe, ook een van des Heeren banks bedienden, was zoo erg dat men meende dat hij dood zoude zijn eer men hem bij het vuur zou kunnen brengen. Eindelijk kwamen zij egter bij het vuur en bragten den nagc door in eenen toefland, die nog akeliger gemaakt wierd door dé herinnering van hetgeen reeds gebeurd was en de onzeekerheid van hetgeen nog gebeuren zoude.Van twaalf, die vrolijk en gezond te zamen uit-  8ö {Jan. 1769] RElZE RONDOM gegaan waren , waren denklijk alreeds twee géllorven; een derde was zoo liegt , dat het zeer onzeeker was of hij in ftaat zoude zijn, als dë morgen aankwam» de reis te vervorderen en een vierde, de Heer büchan namelijk, was in gevaar van zijn toeval weder te krijgen door nieuwe vermoeienis na eenen zoo droevigennagt doorgeftaan te hebben ; zij waren eene groote dag reize van het fchip verwijderd, de weg lag door ongebaande bosfchen , in welke het maar al te Waarfchijnlijk was dat zij verdoold zouden geraa* ken tot zij door den volgenden nagt overvallen Wierden; zij hadden zig daarenboven flegts voor eene reis van agt of tien uuren voorzien en be* vonden zig dus geheel zonder mondbehoeften » uitgezonderd eene gier, die zij bijgeval gefchoten hadden, toen zij uitgingen , en die, gelijklijk verdeeld zijnde, voor eiken geen half maal konde opleveren; ook wisten zij niet hoe veel Zij nog van de koude zouden te lijden hebben * naardien het nog gefladig bleef fneeuwen; eeri Vreeslijk voorbeeld van de rauwheid van het weder in deeze luchtflreek , naardien het nu in dit gedeelte van de waereld in het midden van den Zomer was * zijnde' den een en tivintigften vari December hier den langften dag; men had dan grond om alles te vreezen uit een verfchijnzel dat, in dat jaargetijde, zelfs in Noorwegen en Lapland onbekend is. Toen  DE WAERELD. [>*. 1769] Sï Toen de morgenftond aanbrak, zagen zij rondtorn zig, zoo verre het oog reiken kon, niet anders dan iheeuw, die zoo dik op de boomen als op den grond fcheen te liggen, en de buijen volgden zoo kort op eikanderen en waren zoo zwaar» dat zij het onmogelijk vonden te vertrekken; hoe lang dit nog ftond te duüren wisten zij niet en zij hadden maar al te veel reden bm te vreezen dat zij in dat woest bosch zouden moeten blijven tot zij van honger en koude Omkwamen. Na tot zes uuren 's morgens in deezert akeligen toeftand de grootfte ongemakken geleden te hebben, fchepten zij eindelijk enigzints moed; toen zij de plaats der zon kónden önderfcheiden door de wolken, die nu dunner geworden waren en begonnen te breeken. Hunne eerfte zorg was te gaan zien of de 'arme ongelukkige , welke zij onder de ftruiken hadden moeten laaten liggen, nog leefden; daar wierden dari tot dat einde drie uit het gezelfchap afgezonden» die in korten tijd terug kwamen met de droevige tijding dat zij dood wareri. Nicttegenftaande de lucht zig nu veel beter vertoonde, bleef het egter zoo dik fneeuwen, dat zij het niet durfden waagen de reis naar het fchip aanteneemen; doch omtrent agt uuren kward 'er een ligt doorgaand koeltjen óp, dat, gevoegd bij de werking van de zon, eindelijk de lucht ideed Ophelderen en kort daarop zagen zij, tot L Deel» F hun-  82 [Jan. 1769] REIZE RONDOM hunne blijdfchap , de fneeuw in groote vlokken van de boomen vallen, een zeeker teken van eenen aannaderenden dooi; nu onderzogten zij den toefiand hunner zieken met meer naauwkeurigheid, BRiscoE was nog zeer flegt, maar zeide dat hij meende in ftaat te zijn om te gaan; en de Heer euchan was veel beter dan hij of zijne vrienden reden gehad hadden te verwagten. Zij wierden egter nu door den honger geperst, voor welken , na lang vasten, alle verwagting van toekoomend goed of kwaad onmiddelijk wijken moet. Voor zij dan op reis gongen, wierd 'er met algemeene Hemmen befloten dat zij hunnen gier eerst opeeten zouden ; de vogel wierd dan gevild en, naardien men het beter vond denzelven te verdeelen eer hij klaar gemaakt was, wierd hij in tien porticcn gefneden en elk maakte de zijne klaar zoo als hem goed dagt. Na dit maal, dat elk omtrent drie monden vol verfchafte, maakten zij zig gereed om te vertrekken; maar het was tien uuren eer de fneeuw genoeg weggefmolten was om hunnen tocht doenlijk te maaken. Na omtrent drie uuren voortgegaan te zijn, wierden zij aangenaam verrascht zig op het ftrand en veel nader bij het fchip te bevinden dan zij reden hadden te verwagten. Toen zij hunnen weg van het fchip nagingen, befpeurden zij dat zij, in plaats van in eene regte lijn den berg opteklimmen, zoodanig dat zij regt het land in zou-  DE WAERELD. 176*9] 83 goüden gegaan zijn, denzelven bijna in eenen cirkel omgetrokken waren. Aan boord koomende , wenschten zij eikanderen geluk met hunne behoudenis met eene blijdfchap , welke niemand zig verbeelden kan, die niet aan een diergelijk gevaar is blootgefteld geweest en, naardien ik groote bekommernis had uitgedaan, toen zij des avonds niet weder opdaagden, nam ik ooi? deel aan hunne vreugde. F » VIJF-  84 i>«.i769] REIZE RONDOM VIJFDE HOOFDSTUK. Doorvaart door de Straat Le Maire. Nadefi bejchrijving van de inwooneren en voort* brengzelen van Terra del Fuego, Den agttienden en negentienden wierden wij door de hooge zee belet ons hout en water aan boord te neemen; doch den twintigften het weder Wat bedaard zijnde, zonden wij onze floep weder naar land, met de Heeren banks en solander. Zij landden in het diepst van de baai en terwijl mijn volk bezig was ftruiken te kappen, vervolgden zij hun groot doel, de nafpeuring der natuur, met eenérï goeden uitflag, Vermits zij veele fchtilpen en planten' verzamelden, die tot hiertoe geheel onbekend zijn geWeest; zij kwamen aan boord om het middagmaal te houden en Vertrokken na hetzelve wederom naar den wal om een Indiaansch dorp te bezoeken, hetwelk het volk bericht had dat omtrent twee mijlen landwaarts in gelegen was. Zij vonden ook den afftand niet verder dan men hun gezegd had en naderden de plaats langs een pad, dat de gemeene Weg fcheen te zijn; zij hadden egter meer dan een uur werk om dezelve te bereiken; want zij liepen dikwijls tot hunne knieën in de modder. Toen  DE WAERELD. [Jan. 176*9] 85 Toen zij tot op eenen kleinen afftand van het dorp gekoomen waren, kwamen 'er twee der inwooneren uit om hen te gemoet te gaan, met zoo veel ftatie als zij aanneemen konden : bij hen gekoomen zijnde, begonnen zij te fchreeuwcn even gelijk zij aan boord gedaan hadden, zonder zig of tot de vreemdelingen, of tot hunne landge* nooten te wenden , en dit vreemd gefchreeuw enigen tijd vervolgd hebbende geleidden zij hen naar het dorp. Het lag op eenen kleinen dorren heuvel, met houtgewas bedekt, welk men nooit fcheen weggeruimd te hebben , en belfond uit twaalf of veertien hutten, van het ruuwst en konstloost maakzel dat men zig verbeelden kan. Het waren niet anders dan enige paaien, fchuinsch in den grond geplant, zoodanig dat zij van boven eikanderen raakten, vormende dus eene foort van kegel, als onze bijenkorven: zij waren aan de windzijde met enige takken en wat gras bedekt en aan de zijde, die onder den wind was, had men omtrent een agtfte gedeelte van den omtrek open gelaaten, zoo voor eenen ingang als om tot fchoorfteen te dienen; dus waren ook de hutten, welke wij in de baai van St. Vincent gezien had? den, in eene van welke nog de overblijfsels van een vuur te zien waren; huisraad hadden zij niet; een weinig gras, dat langs den binnenwand van de hut gefpreid was, diende tot bedden en tot zittingen cn van alle gereedfehappen , welke de F 3 ïlQQd  86 [Jan* 1769] REIZE RONDOM nood en de behendigheid andere wilde volkeren hebben doen uitvinden zagen zij niets dan eene korf om in de hand te draagen, een zakjen om op den rug te hangen en de blaas van het een of ander dier om water in te doen, dat zij door een gat, hetwelk daartoe van boven in dezelve gemaakt is, drinken. De bewooners van dit dorp maakten eene kleine bende uit van niet meer dan vijftig perfoonen van beiden kunnen en van alle ouderdommen. Hunne kleur gelijkt naar die van roest van ijzer met olie gemengd en zij hebben lang zwart hair; de mannen zijn groot, maar lomp van maaksel ; hunne geftalte is van vijf voeten en agt tot vyf voeten en tien duimen 5 de vrouwen zijn veel kleiner; weinige waren langer dan vijf voeten. Hunne geheele kleedij beftaatuithet vel van een guanicoe ofPeruviaanfchen kemel, of van eenen zee-hond, dat over hunne fchouderen geworpen is, in den eigen Haat zoo als het van het dier gekoomen is, uit een ftuk diergelijk vel, dat aan hunne voeten getrokken en aan de enkelen als eene beurs zaa* mengekoppcld is en uit eenen kleinen lap, die de vrouwen in plaats van een vijgen - blad dient. De mannen draagen hunne mantels open, maar de vrouwen binden die om haaren middel vast met eenen riem. Maar fchoon zij te vreden zijn met bijna naakt te loopen, zijn zij egter zeer gaerne opgefchikt, Haare aangezigten waren op ver-  DE WAERELD. [Jan.\769~\ 87 fchillende wijzen befchilderd, gemeenlijk* rondom de oogen met wit en het overige van het aangezigt met horizontaale roode en zwarte ftreepen; egter waren 'er naauwlijks twee eveneens befchilderd. Deeze opfchik fchijnt bij bijzondere gelegenheden fterker en beter uitgewerkt te worden; want de twee Amerikaanen, die de Heeren banks en solander naar het dorp geleidden, waren bijna geheel met zwarte ftreepen, in alle rigtingen loopende, bedekt, zoo dat zij een zeer treffend voorkoomen hadden. Beiden de mannen en de vrouwen droegen armringen van koraalcn zoo als zij best van kleine fchulpjens of been maaken konden, de vrouwen aan handen en voeten, maar de mannen alleen aan de handen ; maar, om het gebrek van ringen aan de voeten te vergoeden, droegen zij eene foort van bruin netwerk om hun hoofd. Zij fcheenen eene bijzondere waardij te hechten aan alles dat rood was en verkoozen koraalen zelfs boven een mes of eene bijl. Hunne taal wordt over het algemeen uit de keel uitgefprooken en zij fprecken enige hunner woorden uit met een geluid juist zoo als wij maaken als wij iets uit de keel willen haaien, dat ons hindert; zij hebben egter ook woorden, die in de betere taaien van Europa zelve zagt zouden klinken. De Heer banks onthield hetgeen hij onderdek hunnen naam voor koraalen en water F 4 te  $8 [>«. 176*9] REIZE RONDOM te zijn. Als zij koraalen wilden hebben, in plaatj van linten of andere beuzelingen, zeiden zij hah leca, en toen men hen van het fchip naar deq wal bragt en hen bij tekenen vroeg waar water te vinden ware, maakten zij het teken van drinken en, op de vaten en de water-plaats wijzende rie? pen zij Oodcu Wij zagen geenen fchijn dat zij enig ander voedzel gebruikten dan fchulpdieren; want fchoon wij dikwijls zee • honden aan het ftrand zagen, fcheenen zij egter geen gereedfchap te hebben om hen te vangen. De fchulpvisfcheu worden door de vrouwen opgezameld, welker werk het fchijnt, bij laag water, daarop uittegaan met eene korf in de eene , eenen puntigen en geb.iarden flok in de andere hand en een zak op den rug; zij maaken de patellen en andere visfchen, die aan de rotf.n vastzitten, met den flok los en leggen die in de korf, welke zij, als zij vol is, iq den zak ledigen. De eenigfle zaaken, die wij bij hen vonden, Waarin de minite fchijn van netheid of fchranderheid te zien was, waren hunne wapenen, die uit boog en pijlen beftonden. De boog was niec onfierlijk gemaakt en de pijlen waren de netlle , die wij ooit gezien hadden; zij waren van bout, fraai gepolijst en de punt , die van glas of keiftecn en gebaard was, was met eene wonderlijke, behendigheid gemaakt en aangezet. Wij za-  DE WAERELD. [Ja*. 1769} $agen ook enige ongewerkte ftukken glas en kei* fteen bij hen, behalven nog ringen, knoppen^ laken en zeildoek en andere Europjfche dingen, waaruit wij beflooten dat zij fomtijds Noordwaarts reizen; want het is reeds veele jaaren geleden dat 'er geen fchip zoo verre Zuidwaarts als dit ge? deel te van Terra del Fuego geweest is. Wij be? fpeurden ook dat onze vuurwapenen hun geene ver? wondering baarden, welker gebruik hun wel bekend fcheen; want zij gaven den Heer banks tekenen dat hij eenen Zee-hond zoude fchieten, die de floep volgde, toen zij naar land voeren. De Heer de bougainville, die in de maand Januarij 1768 , en dus juist een jaar voor ons, op deeze kust geland was, op de Breedte van 53? 40' 41'', had, onder andere dingen, het volk, dat hij 'er vond, glas gegeeven; want hij zegt dat een jongen, omtrent twaalf jaaren oud, in zijn hoofd kreeg enig glas te eeten, welk onge? lukkig toeval hem in groote finerten deed fler.ven; alle poogingen van den heelmeester onj hem te redden waren vergeefsch; doch die van den goeden vader almoezenier hadden eeneq beteren uitflag; want deeze liefdaadige priesterwist hem zoo ter fluik den Christlijken doop toe? tedienen, dat niemand van zijne Heidenfche na? beftaanden 'er iets van merkte. Misfchien bezit, dit volk nog iets van hetzelfde glas, dat bougainville agter liet, dat zij of van andere  §o tJan.1769] 11EIZE RONDOM inboorlingen , of misfchien van hemzelven gekregen hebben; want zij fcheenen eer eene dwaalende horde te zijn dan vaste vvoonplaatfen te hebben. Hunne huizen zijn flegts voor eenen korten tijd gebouwd; zij hebben geen huisraad of gereedfchap dan de korf en den zak, van welke ik gefprooken heb en waaraan hengels zijn om dezelve in de hand en op den rug te draagen; de eenigfte kleding, die zij hier hadden, was naauwlijks genoegzaam om in den zomer van dit land niet van koude te flerven, veel minder in den geflrengen winter-tijd; de fchulpvisfchen, die hun eenigst voedzel fchijnen te wezen, moeten overal weldra weggevangen zijn, terwijl wij hutten gezien hadden in de baai van St. Fincent, op eene plaats, die verlaaten fcheen te wezen. Het is ook waarfchijnlijk dat zij zig ter plaatfe, daar wij hen vonden, flegts voor eenen tijd nedergezet hadden, omdat zij hier niets hadden dat naar eene boot of kano geleek, van welke men egter naauwlijks kan onderftellen dat zij geheel ontbloot zullen zijn, voornamelijk wijl zij niet zee - ziek of bijzonder aangedaan waren, noch in onze floep, noch aan boord van het fchip. Wij gisten dat 'er misfchien eene flraat of een inham zij, die uit de zee van de Straat vanMagellaan door het grootst gedeelte van dit eiland loopt, en van waar misfchien dit volk koomen zal, hunne kanos laatcnde daar dat kanaal een einde neemt. Dit  DE WAERELD. [>». 176*0] 91 Dit volk fcheen geene regeering of ondergcfchiktheid onder zig te hebben; de een wierd niec meer geëerbiedigd dan de ander en egter fcheenen zij in de beste eensgezindheid en vriendfehap te leeven. Wij ontdekten ook geenen fchijn van godsdienst onder hen, uitgezonderd het fchreeuwen, waarvan wij gefprooken hebben en dat wij onderltelden eene bijgeloovige plegtigheid te zijn, enkel omdat wij 'er niets anders van wisten te maaken; het wierd alleen in het werk gefield door eenen van die , welke aan boord kwamen en door de twee, die de Heeren banks en solander naar het dorp bragten, en welke wij daarom gisten priesters te zijn. Over het geheel fchijnt dit volk het armst en ellendigst, zoo wel alshet domst van alle menschlijke fchcpzelen, verworpelingen der Natuur, die hun leven flijten met in die dorre woestenijen rond te zwerven, daar wij twee van ons volk, in het midden van den zomer, van koude hebben zien flerven, zonder andere wooningen dan ellendige hutten van llaaken en droog gras, die niet alleen den wind, maar zelfs regen en fneeuw doorlieten , bijna naakt, en van alle gemakken beroofd, die zelfs de ruuwfle konst oplevert , ja zonder gereedfehap om hun eeten klaar te maaken ; en nogtans waren zij vergenoegd. Zij fcheenen niets meer te wenfehen dan dat zij bezaten; ook fcheen hun niets van hetgeen wij hun aanbooden, aan-  §2 [Jan.iyóp] REIZE RONDOM genaam te zijn dan koraalen, als een overtollige opfchik, Welke lighaamlijke ongemakken zij van de geflrengheid van hunne winters lijden, konden wij niet te weeten koomen; maar het is zeeker dat zij geen ongemak gevoelden van het mis? fen van eene ontelbaare menigte dingen, die wij niet flegts als weelde en gemakken , maar als noodwendigheden van het leven befchouwen; naardien hunne begeerten weinig in getal zijn, kunnen zij die waarfchijnlijk alle vervuld krijgen s men kan niet wel bepaalen hoe veel zij winnen door ontheven te zijn van de zorg, arbeid en be? kommernis, die uit de geduurige en vergeeffche poogingen om die oneindige verfcheidenheid van lusten, welke de verfijningen van onze befchaafde levenswijs onder ons hebben voortgebragt, te Voldoen, voortvloeijen; maar misfchien vergoedt dit alleen alle de wezenlijke nadeelen van hunnen toeftand en doet de fchaal, waar mede goed en kwaad den mensch word uitgewoogen, tus? fchcn ons en hen in evenwigt hangen. Wij zagen in dit land geene andere viervoetige dieren dan zee-kalven, zee-leeuwen en honden; het is opmerklijk dat de honden blaffen, hetwelk die, welke uit Amerika oorfpronglijk ?ijn, niet doen. Ik befchouw dit wederom als fen bewijs dat het volk, dat wij hier vonden, ^nmiddelijk of van verre gemeenfchap gehad had pet de bewooneren van Europa. Daar zijn egtep * nog i  DE WAERELD. [Jan. 1769] 9% nog andere viervoetige dieren in dit gedeelte deS Jands; want, toen de Heer banks op de kruiri van den hoogften berg was, welken hij in zijneri tocht door de bosfchen beklom, zag hij de voetftappen van een groot dier in de oppervlakte vari een moeras ingedrukt, fchoon hij niet konde gisfen van welk dier zij waren. Land-vogelen zijn 'er flegts weinige; de Heef banks zag geene grootere dan een Engelfche' meerei , uitgezonderd enige havikken en een gier ; maar van water - vogelen vindt men 'er eene groote menigte, voornamelijk eenden, Van visfchen zagen wij naauwlijks enige en konden geenen aan onze hoeken vangen, die goed waren om te eeten ; maar fchulpvisfchen , patellen * klipklevers en mosfelen waren 'er in overvloed te vinden. Onder de infekten, die niet talrijk waren, waren noch muggen, noch moskieten, noch andere foorten lastig of fchadelijk, dat misfchien van geen ander wild land gezegd kan worden. Geduurende de fneeuwbuijen, die dagelijks, terwijl wij hierwa-1 ren, vielen, verbergen zij zig, en zoo dra de lucht weer opklaart, koomen zij weder te voorfchijn, zoo vlug en fterk als de grootfte warmte hen kan maaken. Van planten vonden de Heeren banks en solander eene zeer groote verfcheidenheid, verre het grootfte gedeelte gantsch verfchillende van alle, die tot hiertoe befchreven zijn, Cehalven» de  P4 r>«-1769] REIZE RONDOM de berken ert de winters-bast, van welke reeds melding gemaakt is, vindt men 'er ook den beukenboom Fagas antarcticus, die, zoo wel als de berken, voor timmerhout gebruikt kan worden. De planten kunnen hier niet opgeteld worden, doch, naardien de foort van kers Cardamine ttntifcorbutica en de wilde celerij Apium antarctictem waarfchijnlijk geneezende kragten tegens de fcheurbuik bezitten , en het fcheepsvolk van de fchepen, die na ons deeze plaats mogten aandoen, van groot nut kunnen zijn, zullen wij hier eene korte befchrijving van deeze planten invoegen. Deeze foort van Kers wordt in overvloed op vogtige plaatfen gevonden, digt bij bronnen, en in het algemeen op alle plaatfen, die digt bij hec ftrand liggen, bijzonderlijk op de waterplaats in de baai van Good Snccefs: als zij jong is, wanneer zij ook best is, ligt zij plat op den grond; zij heeft verfcheiden bladeren van eene helder groene kleur, die in paaren tegenover eikanderen ftaan, met een enkel blad aan het eind, dat gewoonlijk het vijfde van den ftengel maakt: de plant fchiet vervolgens op in ftengels, die fomtijds twee voeten hoog zijn, aan welker top kleine witte bloeizems zijn, die gevolgd worden van lange peul tjens : de geheele plant gelijke veel naar die, welke in Engeland Ladys fmock of Cuckow-flower, (en in Nederland Koekkoeks» bloem) genoemd wordt. De wilde celerij gelijke  DE WAERELD [Jan. 1769} 93 lijkt zeer veel naar onze tuin - celerij, de bloemen zijn wit en ftaan op dezelfde wijze in kleine bosfen aan de toppen der takjens, ma^r de bladeren zijn van een donkerer groen. Zij groeit in grooten overvloed bij het ftrand en gewoonlijk op den grond, die even boven hoog water ligt. Zij kan gemaklijk door de fmaak gekend worden , die tusfchen celerij en pietercelie in is. Wij gebruikten zeer veel van deeze celerij, voornamelijk in ons Sop, dat, dus tot een geneesmiddel gemaakt, dezelfde goede uitwerkzelen had, welke de zee-lieden gewoonlijk ondervinden van verfche groenten, na langen tijd tot hunne gezouten fpijs bepaald geweest te zijn. Op zondag den een en twintigften, zeilden wij, ons hout en water ingenoomen hebbende, om» trent ten twee uuren in den morgenilond, de baai uit en vervolgden onzen tocht de Straat in. ZESDE  $6 lJan.i769] REIZÈ RÖNDÖIVt ZESDE HOOFDSTUK. Algemeene hefchrijving van het Zuid- Oostlijtè gedeelte van Terra del Fuego en de Straat van Le Maire. Aanmerkingen over het Bericht van Lord ansün daar omtrent. Onderrigtingen omtrent den tocht Westwaarts om dit gedeelte van Amerika in den ZuiderOceaan. J^ijna alle fchrijvers , die van het eiland var! Terra del Fuego melding gemaakt hebben, belchrifven het als van hout ontbloot en met fneeuw bedekt, liet is mogelijk dat het in den winter met fneeuw bedekt zij, en zij, die het in dat jaargetijde gezien hebben , kunnen zig gemaklijk door de vertooning die het land alsdan maakt, hebben laaten misleiden tot het denkbeeld, dat het zonder houtgewas is. Lord anson was hierin het begin van Maart, dat bij ons mee September overeenkoomt, en wij bevonden ons daar in het begin van Januarij, dat bij ons mee Julij overeenitemt , hetgeen reden geeven kan van het onderfcheid tusfchen zijne befchrijving èn de onze. Wij kreegen het in het gezige om* trent een en twintig mijlen Westwaarts van de Straat van Le Maire en reeds van toen wij het 40  ÖE WAERELD. {Jan.176^ pf de eerfte reis zagen, konden wij duidlijk met onze kijkers boomen onderfcheiden en toen wij nader kwamen, fchoon wij hier en daar plaatfen ontdekten, daar fneeuw lag, waren egter de zijden der bergen en de zee-kust met een fchoon groen bedekt. De heuvels zijn hoog, maar kunnen egter geene bergen genoemd worden, fchoon de toppen geheel kaal zijn. De grond in de valeien is rijk en de groeibaare aarde ligt tot eene merklijke diepte, en aan den voet van bijna alle heuvelen zijn kleine beekjens; welker water eene roodachtige tint heeft, gelijk dat, hetwelk door onze veenen in Engeland ftroomt, doch het heeft daarom geenzints eenen llegten fmaak en het was, over het geheel, het best, dat wij* geduurende' onze geheele reis, innamen. Wij hielden het langs de kust naar de Straat en peilden, deezert geheelen weg langs, van veertig tot twintig vademen , grond van keifteentjeris en zand. Het aanmerklijkfte land op het Vuur-land is een berg in de gedaante van een zuiker-brood, aan dé West-zijde niet verre van de zee en de drie bergen, de drie Gebroeders genaamd, omtrent negen Engelfche mijlen Westwaarts van Kaap Sti Diego, de laage punt, die den Noordlijken ingang van de Straat van Le Maire vormt; In de Reize vari Lord ansön wordt gezegd dat het moeijelijk is naauwkeurig te bepaalert waar de Straat ligt, al kent mén hst Vuur-land h Deel, Q  98 [Jan.1769] REIZE RONDOM genoeg, zonder ook het Staaten- land te kennen en dat enige zee-vaarers zig hebben laaten misleiden door drie bergen op het Staaten-land, die zij verkeerdlijk voor de drie Gebroeders op Terra del Fuego hebben aangezien en dus de Straat voorbij gezeild zijn. Doch geen fchip kan met mogelijkheid de Straat misfen, als het binnen het gezigt van het land langs de kust van Terra del Fuego ftevent; want dan zal zij zig van zelve genoegzaam vertoonen, en het Staaten-land, dat de Oost-zijde uitmaakt, zal nog duidlijker zigtbaar zijn, want daar is geen land op Terra del Fuego, dat naar hetzelve gelijkt. Men kan enkel de Straat Le Maire mis loopen door te verre Oostwaarts te ftevenen, zonder het land van Terra del Fuego in het gezigt te houden: Als men dat doet, kan men haar misfen, hoe naauwkeurig men ook het gezigt van de kust van het Staaten-land in aftekening hebbe; maar doet men dit niet, dan kan men haar ook niet misfen, alfchoon men die kust niet kent. Het invaaren van de Straat dient men niet te onderneemen dan met eenen goeden wind en bedaard weder en met het eerfte begin van den vloed, die hier, bij volle en kwartier maan, omtrent ten een of twee uuren invalt; ook is het best zoo nabij den wal van Terra del Fuego te houden als de wind het toelaat. Als men deeze omftandigheden in acht neemt, zal men de ge- hce-  BE WAERELD, tféthitfp] 99 lieele Straat fomtijds in een getij door jaaren, of ten minflen tot ten Zuiden van Sueüssf- taai, waarin het voorzigtiger zal zijn inteloopen, zoo de wind Zuidlijk is, dan te beproeven om Staaten-land te boven te zeilen langs laager wal en met eenen ftroom, die het fchip in gevaar brengt van op dat eiland gedreven te worden» De Straat zelve, die ten Westen deor Terr4 del Fuego en ten Oosten door het Westlijk eind van Staaten- eiland bepaald wordt, is omtrent vijf mijlen lang en even zoo breed» De Baal van Good Succefs ligt omtrent in het midden van de Straat, aan de zijde van het Vuur-land, cn men ontdekt dezelve terftond, als men de Straat. Uit het Noorden inzeilt; de Zuidlijkc punt kan men onderfcheiden door een land-merk, dat het voorkoomen heeft van eenen breeden weg, die van ftrand het land in loopt: zij is aan den mond eene halve mijl wijd en loopt omtrent twee en eene halve Engelfche mijl Westwaarts het land in. Daar is overal in de baai goede ankergrond van tien tot zeven vademen waters, zuiveren grond, en zij levert overvloed van üitneemend goed hout en water. De getijen vloeijen in de baai, bij volle en kwartier maan, omtrent ten vier of vijf uuren en rijzen omtrent vijf of zes voeten regt op en neer; maar de vloed loopf. «wee of drie uuren langer in de Straat dan in de G a baai.  ioo [Jan. 176*9] REIZE RONDOM baai, en de eb, of Noordlijke ftroom, loopt een* zoo fterk als de vloed. Staaten-land vertoonde ons die afgrijslijke woestheid niet, welke in Lord ansons Reize aan hetzelve wordt toegefchreven. Aan de Noord- zijde vertoonen zig baaien en havens en het land was, toen wij het zagen, noch ontbloot van hout, noch van groente, noch met fneeuw bedekt. Het eiland fchijnt omtrent twaalf mijlen lang en vijf breed te zijn. Aan de West-zijde van Kaap Good Succefs^ die den Zuid-Westlijken ingang van de Straat uitmaakt, ligt Valentijns-baai, van welke wij alleenlijk den mond zagen; van deeze baai af ftrekt het land W. Z. W. twintig of dertig mijlen ; het vertoont zig hoog en bergachtig en vormt verfcheiden baaien en inhammen. Op den affland van veertien mijlen van de Baai Good Succefs, in de ftrekking van Z. W. I W. en tusfchen twee en drie mijlen van den wal ligt het Nieuw Eiland; het heeft omtrent twee mijlen lengte van N. O. tot Z. W. en eindigt in het N. O. met eenen aanmerklijken heuvel. Zeven mijlen van Nieuw Eiland, ten Z. W. ligt het eiland Evouts en Zuidwaards een weinig Westlijk van dat eiland liggen de twee kleine platte Barnevelds-eilanden digt bij eikanderen; zij zijn gedeeltelijk met klippen omringd,  DE WAERELD. [Jan. 1769] ioi ringd, die tot verfchillende hoogten boven het water uitfteeken en die vier en twintig mijlen van de Straat van Le Maire afliggen. Op den afftand van drie mijlen van Bamevelds-eilanden, in de ftrekking van Z. W. ten Z. ligt de Z. O. punt van FHermite- eilanden; deeze eilanden liggen Z. O. en N. W. en zijn vrij hoog: uit de meefte oogpunten ziet men hen voor een eenig eiland, of voor een gedeelte van het vast land van Terra del Fuego aan. Van de Z. O. punt van F Hermite - eilanden tot Kaap Hoorn ligt de flreek Z. W. ten Z. drie .mijlen. Het gezigt van deeze Kaap en FHermite-eilanden ziet men op de kaart van deeze kust vertoond van het eerst dat wij land ontdekten tot aan de Kaap, hetgeen de Straat Le Maire en een gedeelte van Staaten ■ land influit. Op deeze kaart heb ik geen land getekend, noch geene kust getrokken dan die ik zelf gezien heb en dus verre kan men 'er zig op verlaaten: de baaien en inhammen, van welke wij de monden flegts zagen, zijn op dezelve niet getrokken ; men kan egter naauwlijks twijfelen of de meefte, zoo niet alle, hebben goeden ankergrond en leveren hout en water. Het Hollandsch fmaldeel onder bevel van j. l'hermi te liep zeekerlijk fommige derzelve in, in bet jaar 1624, en het was schapenham, de G 3 Vit  ?ca [Jan. 1769] REIZE RONDO M Vide-Admiraal van die vloot , die eerst ontdekte dat het land van Kaap Hoorn uit eene menigte eilanden beftond. Het bericht, dat zij, die in de vloot van l'hermite derwaarts gezeild zijn, van deeze deelen van de waereld gegceven hebben, is egter zeer gebrekkig en die van schouten en le maire nog gebrekkiger; het is dan ook geen wonder dat de kaarten, tot hier toe uitgegeeven, vol gebreken zijn, niet alleen in de Itrekking der landen, maar ook in de lengten en breedten van de plaatfen, welke zij bevatten. Ik zal egter waagen te zeggen dat de lengte van weinig deelen van de waereld beter bepaald is geworden dan die van de Straat van Le Maire en Kaap Hoorn in de kaart, welke wij den Leezeren thans aanbieden, naardien dezelve gemaakt is volgens verfcheiden waarnecmingen van de zon en maan, welke en door mijzelven en door den Heer green gedaan zijn. Ik vond de afwijking van het kompas aan deeze kust van 23° tot 250 O. uitgezonderd bij Bariievelds-eilanden en Kaap Hoorn, daar wij dezelve minderen ongeregeld vonden; het is waarfchijnlijk dat de kompas-naald alhier in wanorde gebragt wordt door het land, naardien het Smaldeel van l'hermite, op deeze zelfde plaats, bevond dat alle de kompasfen van eikanderen verfchilden. De afwijking van de inclinatie*  DE WAERELD. [Jan.iyó^ 103 tie-naald, die in Succefs baai aan land gefield wierd, was van, 68° 15' onder den horizont. Tusfchen de Straat Le Maire en Kaap Hoorn vonden wij eenen ftroom, die gewoonlijk zeer Merk N. Oostwaarts liep, als wij in het gezigt van het land waren; maar, op den afftand van vijftien of twintig mijlen van land, verlooren wij dien weder. Den zes en twindgflen van Januarij vertrokken wij van Kaap Hoorn, die op de Zuider Breedte van 550 53' en op de Wester Lengte van 68° 13' ligt. Wij ftevenden niet verder Zuidwaarts dan tot op de Breedte van 6o* 10', en toen was onze Lengte 74° 30' W.; en wij vonden de afwijking van het kompas door middel van agttien azimuths 270 9' O. te zijn. Naardien het veeltijds ftil was, voer de Heer banks van het fchip af in eene kleine floep, om vogelen te fchieten, onder welke enige Albatrosfen en Sheerwaters of groote zwarte Onweersvogelen waren. Wij merkten op dat de Albatrosfen grooter waren dan die, welke wij ten Noorden van de Straat gevangen hadden; een derzelve had tien voeten en twee duimen van den tip van den eenen vleugel tot dien van den anderen, als zij uitgefpreid waren; maar de Onweersvogel is daarentegens hier kleiner en zwarter van kleur op den rug. De Albatrosfen vilden wij en, na dezelve tot 's morgens in zee-water te hebben laaten G 4 wec'  $P4 176*9] REIZE RONDOM wecken, kookten wij hen, gooten het water 'er af en ftoofden hen in wat zoet water tot zij malsch wierden, waarop wij hen met eene fmaaklijke faus lieten opdisfchen; als zij zoo toebereid waren, fmaakten zij ons allen zeer goed en wij aten 'er hartig van, zelfs als 'er versch varkens - vleesch op tafel ftond. Uit eene menigte waarneemingen, die met groote zorgvuldigheid gedaan wierden, fcheen het ten hoogden waarfchijnlijk dat wij van den tijd dat wij het land verlieten tot den dertienden Februarij, wanneer wij ons op de Breedte van 49° 32' en op de Lengte van 90° 37'bevonden, geene Itroomen Westwaarts hadden. Thans waren wij omtrent twaalf graaden Westwaarts en drie en eenen halven graaden Noordwaarts van de Straat van Magellaan gevorderd, hebbende juist drie en dertig dagen belteed met het Land van Terra del Fuego, of Kaap Hoorn omtezeilen, van den Oostlijken ingang van de Straat tot op deeze plaats. En fchoon het omzeilen van Kaap Hoorn zoo zeer geyieesd wordt, dat het, naar het algemeen gevoelen, beter is de Straat van Magellaan doortevaaren, hadden wij niet eenmaal onze bram-zeilen behoeven te reeven, na wij de Straat Le Maire verlaaten hadden. De Dolphijn was op haare laatfïe reis, die zij in hetzelfde jaargetijde als wij deed, drie waanden bezig met de Straat van Magellaw door-  DE WAERELD lFeb.1769] 105 doortezeilen, behalven den tijd, dien zij in Port Familie dooibragt; en ik ben overtuigd door de winden, die wij hadden, dat wij, zoo v\ ij dien doortocht doorgevaaren waren, opdien tijd nog niet in deeze zeeën zouden geweest zijn, dat ons volk vermoeid en onze ankers, kabels, wanden zeilen veel verlieten zouden zijn, van welk alles wij nu geheel bevrijd waren. Doch onderfteld zijnde dat het verkieslijker zij de Kaap om te Zeilen dan de Straat van Magellaan doortevaaren, zou men nog kunnen vraagen of het beter zij door de Straat Le Maire te llevenen dan Oostwaarts aan te zeilen en Staaten - land omtcvaaren. In Lord ansons Reize wordt de raad gcgeeven „ dat alle fchepen, die naar den Zui„ der-Oceaan moeten, in plaats van de Straat s, Le Maire doortezeilen, altijd Oostwaarts „ van Staaten-land zullen ftevenen en altoos „ hun best zullen doen om Zuidwaarts te loo„ pen tot de Breedte van 61 of 62 graaden alvo,, rens zij Westwaarts aan zullen zoeken te vaa3, ren. " Doch, naar mijne gedagten, kunnen 'er omftandigheden zijn die het op den eenen tijd verkieslijker maaken door de Straat te zeilen en andere op eenen anderen tijd, die het raadzaamer doen zijn ten Oosten van Staaten-land te ftevenen. Als men het land ten Westen van de Straat ontdekt en de wind gunftig is om door G 5 «?  ioS \Feb. 1769] REIZE RONDOM te zeilen, zou het, denk ik, zeer onoordeelkundig zijn tijd te verliezen met Staaten- land om te vaaren, gelijk ik ook vertrouw dat men, als men de onderrigtingen, welke ik hier gegeeven heb, in acht neemt, de Straat zeer veilig en gemaklijk doorvaaren zal; doch wanneer men, integendeel, ten Oosten van de Straat het land nadert, en de wind flormachtig en tegens is, zou het, denk ik, best zijn Staaten-land omtevaaren. Doch in geen geval kan ik inftemmen om aanteraaden dat men tot de Breedte van 61 of 62 graaden loope, alvorens men Westwaarts poogt te ftevenen. Wij vonden noch den flroom , noch de ftormwinden, welke men zou moeten zoeken te vermijden met zoo verre Zuidwaarts aan te ftevenen, en indedaad, naardien de wind bijna volflandig uit die flreek waait, is het bijna niet mogelijk dien raad te volgen. De zee-vaarer heeft geene keuze, maar moet Zuidwaarts aanhouden, digt bij den wind, en het over dien boeg houdende, zal hij niet alleen Zuidwaarts maar ook Westwaarts aan voortkoomen en, zoo de wind ten Noorden van het Westen loopt, zal hij aanmerklijk naar het Westen vorderen. Het zal ten uiterften noodzaaklijk zijn zoo veel Westlijk te loopen, dat men zeeker is alle landen te boven gezeild te zijn, eer men Noordwaarts aan poogt te ftevenen en dit zal elk nood-  DE WAERELD. [Feb.1769] 107 noodzaaklijk door zijne eigen voorzigtigheid genoeg aangeraaden worden. Thans begonnen wij fterke winden en hooge zeeën te krijgen, met onregelmaatige tusfchenpoozen van ftilte en fchoon weder. ZEVEN-  jqS [Maart. 1769] REIZE RONDOM ZEVENDE HOOFDSTUK. Vervolg van den tocht van Kaap - Hoorn tot de nieuw ontdekte Eilanden in de Zuid-Zee; Bejchrijving van de ligging en gedaante dier eilanden : Enig bericht aangaande derzelver bewooneren. Voorvallende omftandigheden. Den eerften Maart bevonden wij ons, en volgens onze waarneeming en volgens de log, op de Znider Breedte van 380 44' en op de Wester Lengte van 1 io° 33'. Deeze naauwkeurige overeenkomst , na eenen weg van zes honderd en zestig mijlen wierd zeer zonderling geacht en is een bewijs dat wij, na het land van Kaap Hoorn verlaaten te hebben, geen'ftroom gehad hadden, die enige uitwerking op het fchip had. Zulks maakt het ook ten hoogften waarfchijnlijk dat wij niet bij enig land van eene aanmerklijke uitgeftrektheid geweest waren; want men vindt de ftroomen altoos daar het land niet verre af is, en fomtijds, bijzonderlijk aan de Oost-zijde van het vast land in de Noord-Zee, als men op den afftand van honderd mijlen van hetzelve verwijderd is. Daar vloogen , gelijk gewoonlijk, geftadig vee-  DE WAERELD. {Maart 1769] 109 veele vogelen om het fchip, zoo dat de Heer banks niet minder dan twee en zestig op eerien enkelen dag fchoot en, dat aanmerklijker is, hij vong twee bosch - vliegen, beiden van de* zelfde foort, maar verfchillende van alle die tot heden toe befchreven zijn; deeze behoorden waarfchijnlijk bij de vogelen en waren met dezelve van land gekoomen, dat wij oordeelden op eenen grooten afitand van ons te liggen. Ook vondt de Heer banks, omtrent deezen tijd, eene groote Zee-kat, die even te vooren door de vogelen gedood was, in eenen verminkten Itaat op het water drijven; zij verfchilde veel van de Zee-katten, welke in de Europi* fche zeeën gevonden worden; want haare armen waren in plaats van met zuigers, met eene dubbele rei van zeer fcherpe klaauwen voorzien, naar die van eene kat gelijkende en die, gelijk deeze, in eene fchede van vel terug getrokken en naar willekeur uitgeftooken konden worden. Van deeze Zee - kat kookten wij eene van de beste foppen, die wij ooit geproefd hadden. Nu begonnen ons de Albatrosfen te verlaaten en na den agtllen was 'er geen een meer te zien. Wij vervolgden onzen tocht zonder enig aanmer^ kenswaerdig voorval tot den vier en twintigften, wanneer enige van ons volk. die in den nagt de wagt hadden, kwamen zeggen dat zij een ituk hout voorbij het fchip zagen drijven en dat de zee,  iio[Maart.i?6ë] REIZE RONDOM zee, die enigzints hol ftond, in eens zoo efferi als een binnen-water geworden was. Wij waren alle van gedagten dat 'er land te loefwaard van ons moest zijn; maar ik meende niet te moeten gaan zoeken naar iets, dat ik niet zeeker was te zullen vinden , fchoon ik meende dat wij niec verre van de eilanden waren, die in het jaar 1606 door quiros ontdekt zijn. Onze Breedte was thans 2.20 ij' Z. en onze Lengte 127° 55'W. Den vijf en twintigften, terwijl een van de zee - foldaaten , een jong kaerel van omtrent twintig jaaren , aan de deur van de kajuit op fchildwagt ftond, was een van mijne knegts op diezelfde plaats bezig eene huid van eenen zee» hond tot tabaks - beurzen te fnijden ; hij had verfcheidenen van het volk zulk eene beurs beloofd, maar had het deezen jongen kaerel geweigerd , fchoon hij hem verfcheiden reizen daarom gevraagd had, waarop hij uit jokkernij dreigde dat hij eene zou fteelen, als hij 'er kans toe zoude zien. Nu gebeurde het dat de knegt, in haast geroepen wordende, de fchildwagt het vel te bewaaren gaf, zonder acht te flaan op hetgeen tusfchen hen gebeurd was. De fchildwagt verborg terftond een ftuk van het vel, en de ander, bij zijne terugkomst dit ftuk misfende, wierd verftoord, maar vergenoegde zig, na enigen twist, met het terugteneemen, terwijl hij verklaarde dat hij, om zulk eene beuzeling niec  DE WAERELD. [Maart 1769} m niet over hem bij de Officieren klaagen wilde. Doch een van de foldaaten, zijne makkers, dat gefchil afgeluisterd hebbende, kwam te weeten wat 'er gebeurd was en vertelde het aan de andere, die, in het hoofd krijgende de eer van hun corps te handhaven, den fchuldigen veele bittere verwijtingen deeden, en hem de beledigendfte fcheldwoorden toewierpen; zij vergrootten zijne misdaad en fchilderden die af als eene der zwaarfte euveldaaden; zij zeiden, het was een diefftal van eene fchildwagt op zijn post, en van eene zaak, die hem té bewaaren gegeeven was; zij verklaarden dat het fchande was langer met hem te dienen, en de Sergeant in het bijzonder zeide dat, zoo de man, van wien het ftuk vel geftoolen was, niet klaagde, hij zelf klaagen zoude; want dat zijne eer 'er bij lijden zou, zoo de fchuldige niet geftraft wierd. Na dit fchelden en verwijten van deeze lieden van eer, begaf zig de arme jonge kaerel in zijne hangmat, overftelpt van fchaamte en verlegenheid. Kort daarop gong de Sergeant naar hem toe en beval hem dat hij hem op het dek zou volgen: hij gehoorzaamde zonder tegenfpreeken; doch, naardien het in de avond-fchemering was, ontflipte hij den Sergeant en gong naar voor; enige van het volk hadden hem gezien en gedagt dat hij naar het voorfchip gegaan was; maar toen men naderhand naar hem zogt, bevond men  iiz [Maart. 1769] REIZÈ RONDOM inen dat hij over boord gefprongen was en toeii ■Wierd mij de diefftal en deszelfs omftandigheden eerst beltend gemaakt. Het verlies van deezen man was te meer te bejammeren, omdat hij aanmerklijk ftil en naarltig was, en naardien de daad zelve, waardoor hij een eind aan zijn leven maakte, tot een bewijs verftrekte dat hij eene edeldenkende ziel had; Want voor zulken alleen is fchande ondraaglijk. Op dingsdag den vierden April, des morgens omtrent tien uuren, ontdekte de knegt van den Heer banks, pieter ériscoe, land in het Zuiden, op den afftand van omtrent drie of vier mijlen. Ik loefde 'er terftond naar toe en bevond dat het een eiland was van eene eironde gedaante met een meir in het midden, dat verre het grootfte gedeelte van hetzelve innam; de ftrook lands, die het meir omringt, is op verfcheiden plaatfen zeer laag en fmal, bijzonderlijk aan de Zuid zijde, daar het bijna alleen uk een ftrand of rif van rotfen beftaat ; het vertoont even hetzelfde op drie plaatfen aan den Noord kant, zoo dat, het vast land van eikanderen gefcheiden zijnde, het over 't geheel hét aanzien heeft van verfcheiden eilanden met hout bedekt, Op het Westlijk eind van het eiland ftaat een groote boom of eene groep boomen, die van verre eenen toren gelijkt en , omtrent het midden, ftaan twee kokos-boomen, die boven'  DE WAERELD. [April 1769] 113 ven alle de andere uitfteeken en, toen wij digt bij het eiland kwamen, zig als eene vlag vertoonden. Wij naderden het aan de Noord-zijde en, fchoon wij het tot op eene Engelfche mijl bij kwamen, peilden wij geen' grond met eene lijn van honderd en dertig vademen, ook fcheen 'er geen anker-grond omtrent hetzelve te zijn. Het is geheel met boomen van verfchillend groen bedekt, maar wij konden geene , zelfs met onze verrekijkers, onderfcheiden dan kokos- en palmboomen. Wij zagen verfcheiden van de inboorlingen op ftrand en telden 'er vier en twintig. Zij fcheenen lang te zijn en zeer dikke hoofden te hebben; misfchien hadden zij dezelve met iets omwoeld, dat wij niet onderfcheiden konden ; zij waren koperkleurig en hadden lang zwart hair. Elf van hun gongen langs het ftrand regt over het fchip , met ftokken of pieken in de handen, die tweemaalen zoo lang waren als zij: terwijl zij over het ftrand wandelden, fcheenen zij naakt te zijn; maar toen zij zig weg begaven , hetwelk zij deeden zoo dra het fchip het eiland voorbij was, bedekten zij zig met iets, dat hen van eene ligce kleur deed vertoonen. Hünne wooningen ftonden onder enige boschjens van palmboomen, die zig op eenen afftand als een verheven grond vertoonden en voor ons, die zedert eenen lan, gen tijd niets anders gezien hadden dan water L Deel. H en  U4 [April 17692 REIZE RONDOM cn "lucht, behalven de dorre bergen van Terra del Fuego, waren deeze boschjens als eenaardbeh paradijs. Dit eiland, dat op de Zuider-Breedte van 180 47' en op 1390 28' Wester Lengte ligt, gaven wij den naam van Lagoon hland (Meir Eiland). De afwijking van het kompas is hier 20 54' Oostlijk. Omtrent ten een uur ITevenden wij Westwaarts en omtrent half vier uuren zagen wij weder land in het Noord Westen. Wij kwamen bij hetzelve met het ondergaan van de zon en bevonden het een laag eiland te zijn, met hout bedekt en niet veel meer dan eene Engelfche mijl groot. Wij ontdekten 'er geene ïnwoorieren op; wij konden ook geene kokosboomen onderfcheiden , fchoon wij nog geene halve Engelfche mijl van het ftrand af waren. Het land was egter met groen van verfcheiden tinten bedekt. Het eiland ligt op de ZuiderBreedte van 180 35' en op de Wester-Lengte van 1390 48' en omtrent zeven mijlen in de ftrekking van N. 62 W. van het Lagoon - eiland af. Wij noemden het Kaap Thrumb. Ik ontdekte uit het aanzien van het ftrand dat het hier laag water was en ik had aan het Lagoon-eiland waargenoomen dat het of hoog water was, of dat de zee noch ebde, noch vloeide ; daaruit maak ik op dat de maan, als zij in het Z. ten O. öf Z. is, hoog water maakt. Wij  DE WAERELD. [April'1769] ti& Wij vervolgden onze koers met eenen goec'en pasfaat-wind en aangenaam weder en den vijfden ontdekten wij, omtrent ten drie uuren na den middag, land in het Westen. Het bleek een hag eiland te zijn van veel grootcr uitgeftrekrheid dan eene van de twee, welke wij te vooren gezien hadden, naardien het omtrent tien of twaalf mijlen uitgeftrektheid had. Verfcheiden van ons bleeven den gantfehen avond in de mars Om deszelfs buitengemeene gedaante te bewonderen ; het lag naauwkeurig in de gedaante van eenen boog, waarvan de omtrek en de pees land en de ruimte tusfchen dezelve water waren; de pees was een vlak ftrand zonder enig teken van gewasfen, en waarop wij niets anders z:gen dan hoopen Zee - wier , die in verfchillende rcijen lagen, naarmaate zij doör hooger of laager getijen agtergclaatcn waren. Het fcheen omtrent drie of vier mijlen lang en niet meer dan twee honderd roeden breed; doch naardien eene vlakke ruimte altoos grootlijks in verkorting gezien wordt, is het zeekerlijk veel breeder dan het ons voorkwam: de punten of einden van den boog waren twee groote boschjens van kokos-boomen en verre het grootst gedeelte van den boog was mee boomen van verfchillende hoogten, gedaante en kleur bedekt ; op enige plaatfen was hij egter kaal en laag als de pees; fommige van ons meenden openingen inde pees te ontdekken,die in den H a puej  iiö [April 1769'] REIZE RONDOM poel of het meir liepen, welke tusfchen dezelve en den boog ingefloten was; doch of 'er zulke openingen waren dan niet is onzeeker. Wij zeilden regt over het laag ftrand of de pees, op minder dan eene zee-mijl afftands van het land tot zonne - ondergang, wanneer wij omtrent halver weg tusfchen de twee punten oordeelden te zijn; hier brasten wij tegens en wierpen het dieplood uit, maar vonden geenen grond met eene lijn van honderd en dertig vademen. Naardien het, op deeze Breedten, bijna terftond na zonne - ondergang donker is, verloeren wij het land eensklaps uit het gezigt en, de zeilen weder bij haaiende , voor dat de lijn te deeg binnen boord was, ftuurden wij op het geluid van de branding, welke wij duidlijk hoorden, tot dat wij geheel vrij van de kust waren. Wij wisten dat dit eiland bewoond was door den rook, welken wij op verfcheiden plaatfen op hetzelve zagen opgaan, en wij gaven het den naam van Bow hland (Boog Eiland). De Heer gore, mijn tweede Luitenant, zeide, toen wij het eiland voorbij gezeild waren, dat hij van het dek verfcheiden van de inboorlingen onder het eerfte boschjen boomen gezien had; dat hij hunne huizen had kunnen onderfcheiden en verfcheiden kanoos befpeurd had, die onder de fchaduw op het land gehaald waren; maar hierin was hij gelukkiger dan iemand anders aan boord. Het Oost-  DE WAERELD. {Jprilije^ ti? Oostlijk eind van die eiland, dat wij naar deszelfs gedaante, den Boog noemden, ligt op de ZuiderBreedte van 18° 23' en op de Wester -Lengte van 141 o 12'; wij namen waar dat de afwijking van het kompas 50 38' Oostlijk was. Den volgenden dag, zijnde den zesden der maand, omtrent den middag, zagen wij weder land in het Westen en naderden het omtrent ten drie uuren. Het waren twee eilanden , of liever verzamelingen van eilanden, zig uitflrekkende van N. W. ten N. tot Z. O. ten O. omtrent negen mijlen. De twee grootfte van deeze waren van eikanderen afgezonderd door een kanaal van omtrent eene halve Engelfche mijl breed en waren elk omringd van kleiner eilanden , aan welke zij vast waren met klippen,die onder water lagen. Deeze eilanden waren lange fmalle ftrooken land, in alle rigtingen loopende, fommige tien Engelfche mijlen en meer in lengte, maar geene meer dan een vierde van eene Engelfche mijl breed, en op alle groeiden boomen van verfchillende foorten, bijzonderlijk de kokos-boom. Het Zuid-Oostlijkfte van dezelve ligt op de Breedte van 18° 12'Z. en op de Lengte van 1420 42'W. en op den afftand van vijf en twintig zeemijlen in de ftrekking van W. \ N. van het Westeinde van Boog-eiland. Wij ftevenden langs de Z. W. zijde van dit eiland en zeilden in eene baai, die ten N. W. van de ZuidlijkHe punt van ue H 3 groep  H8 [April 1769] REIZE RONDOM groep eilanden ligt, daar eene effen zee was en daar het zig liet aanzien dat wij eene anker-plaats zouien vinden, zonder groote baaren op het ftrand. Wij peilden, maar vonden geen' grond met honderd vademen, op den afftand van niet meer dan drievierde van eene mijl van het ftrand en ik achtte het niet voorzigtig nader bij land te koomen. Terwijl wij hier mede bezig waren, verzamelden verfcheiden der inwooneren zig op het ftrand en fommige kwamen zelfs in hunne kanoos uit tot aan het rif, maar verder niet: toen wij dit zagen, liepen wij met klein zeil langs het ftrand; dan zoo dra wij het eind van het eiland voorbij voeren, lieten zes mannen, die zig enigen tijd regt over het fchip gehouden hadden, eensklaps met groote fnelheid en behendigheid , twee kanoos in het water loopen en drie van hun in elke derzelve fpringende, ftaken zij af, met oogmerk, zoo wij dagten, om bij ons aan boord te koomen; wij brasten dan tegens; maar zij bleeven, even gelijk hunne makkers, aan het rif; wij haalden egter niet terftond de zeilen bij, naardien wij zagen dat 'er twee boodfehappers naar hen afgezonden wierden, uit de andere kanoos, die veel grooter waren dan de hunne; wij merkten dat deeze boodfehappers grooten haast maakten, waadende en zwemmende langs het rif; eindelijk kwamen zij bij eikanderen en narrdien die, welke in de kanoos waren, geene gereedheid maakten ora  DË WAERELD. [April 1769] 119 om over het rif te koomen, na de boodfchap ontvangen te hebben, oordeelden wij dat zij befloocen hadden niet verder te gaan: na dan nog een weinig tijds gewagt te hebben, zeilden wij voort; maar toen wij omtrent twee of drie Engelfche mijlen van land waren, zagen wij dat enige der inboorlingen ons in eene kanoo met een zeil volgden ; wij oordeelden het egter niet der moeite waard hen intewagten, en fchoon zij over het rif gekoomen waren, lieten zij egter weldra af vaa ons natejaagcn. Volgens hetgeen wij van het volk konden befpeuren , toen wij digst bij land waren, waren zij omtrent van onze geltal te en welgemaakt. Zij waren bruin van kleur en fcheenen naakt te zijn ; hun hair, dat zwart was, was met een net opgebonden, dat om het hoofdgewonden was en van agter als een bundel uitftak. De meeste hunner droegen twee wapenen in hunne handen, het een was een dunne Hok van tien tot veertien voeten lang, met een kleine knop aan het eind , niet ongelijk aan de punt van een' fpeer; het ander was omtrent vier voeten lang en van gedaante als eene roeifpaan en was mogelijk'ook zulk een werktuig, want fornmige van hunne kanoos waren zeer klein; die, welke wij in het water zagen loopen, fcheen en flegts gefchikt om drie mannen , te voeren, gelijk 'er ook drie in gongen; wij zagen andere, die zes of zeven mannen aan boord H 4 had-  ifto [April 1769] REIZE RONDOM hadden en een van dezelve heistte een zeil op, dat niec hooger fcheen te reiken dan zes voeten boven het boord van de boot en dat, toen 'er eene ligte regenbui viel, nedergelaaten en in eene tent veranderd wierd. De kano , die ons naar zee volgde, haalde een zeil bij, niet ongelijk aan een emmer-zeil en bijna zoo hoog als eene Engelfche boot van die grootte zou gevoerd hebben. Het volk, dat regt over het fchip op ftrand bleef, deed verfcheiden feinen; doch of zij ten oogmerk hadden ons wegtejaagen, dan wel ons aan ftrand te nodigen, is niet ligt te bepaalen; wij beandwoordden dezelve met het zwaaien van onze hoeden en met fchreeuwen en zij andwoordden weder met ook te roepen. Wij ftelden hunne geneigdheid niet op den toets met te onderneemen te landen; omdat wij, vermits het eiland van weinig belang was en wij niets nodig hadden van hetgeen het op kon leveren, het onvoorzigtig zoo wel als wreed rekenden eenen ftrijd te waagen, waarin de inboorlingen door onze grootermagt afbreuk zouden geleden hebben, enkel om eene ijdele nieuwsgierigheid te voldoen, voornamelijk wijl wij verwagtten weldra het eiland te zullen vinden, daar ons belast was onze fterrekundige waarneeming te doen, en welks inwooners ons waarfchijnlijk zonder tegenkanting zouden ontvangen, naardien zij onze fterkte reeds kenden en die ons ook een gereed en vreedzaam ont-  DE WAERELD. [April 1769] ut onthaal onder de nabuurige volkeren zouden kunnen bezorgen, zoo wij zulks verlangden. Wij gaven deezen eilanden den naam van de Groep - eilanden. Den zevenden des morgens omtrent ten half zeven, juist bij het aanbreeken van den dag, ontdekten wij een ander eiland ten Noorden, dat wij oordeelden omtrent vier mijlen in den omtrek te hebben. Het land lag zeer laag en daar was een water in het midden ; daar fcheen enig houtgewas op te ftaan en het zag 'er groen en aangenaam uit; doch wij zagen noch kokos-boomen, noch inwooneren; het had egter overvloed van vogelen en daarom gaven wij het den naam van het Vogelen - eiland. Het ligt op de Zuider-Breedte van 17048' en op de Wester-Lengte van 143" 35', op tien mijlen afftands van het Westlijk eind van de Groep - eilanden in de ftrekking van W. | N. De afwijking van het kompas was hier 6° 32' Oostlijk. Den agtften, omtrent ten twee uuren in den agtermiddag, zagen wij land in het Noorden en kwamen omtrent zonne - ondergang regt over hetzelve op den afftand van omtrent twee mijlen. Het bleek eene dubbele rei van laage met hout bedekte eilanden te zijn, door klippen aan elkanderen verbonden, zoo dat zij maar een eiland vormden in de gedaante van eene ellipfis of eirond, met een meir in het midden, De kleine H 5 ei-  isa [April 1769] REIZE RONDOM eilanden en reien klippen, die het meir omringen, hebben het voorkoomen van eene kenen en daarom gaven wij het den naam van Chain Island(^Keteneiland'). Het fcheen omtrent vijftien mijlen lang te zijn in de ftrekking van N. W. en. Z. O, en deszelfs breedte omtrent vijf Engelfche mijlen. De boomen, die op hetzelve Monden, fcheenen zwaar te zijn en wij zagen op verfchillende plaatfen rook van tusfchen dezelve opgaan, een zeeker teken dat het bewoond was. Het midden ligt op de Zuider-Breedte van 170 23', op de Wester-Lengte van 1450 54' en op den afftand van vijf en veertig mijlen van het Vogelen-eiland in de ftrekking van W. ten N. De afwijking van het kompas bevonden wij hier , door verfcheiden azimuths 40 54' O. te zijn. Den tienden na dat wij eenen ftormachtigen nagt hadden uitgeftaan met donder en regen , was het 's morgens mistig tot omtrent negen uuren, wanneer de mist opklaarde en wij het eiland zagen, aan het welk Kapitein wallis, die het de eerfte ontdekte, den naam gaf van Osnabrugs-eiland en dat bij de inboorlingen Maitea genoemd wordt; het was omtrent vijf mijlen N. W. ten W. van ons af. Het is een hoog rond eiland, niet boven eene mijl in omtrek, op enige plaatfen met boomen bedekt en op andere eene kaale rots. Uit het oogpunt, waaruit wij het zagen, vertoonde het  DE WAERELD. [April 1769] 123 liet zig als een hoed met eenen hoogen bol; maar als men het ten Noorden van zig afziet, heeft de top meer de gedaante van een dak van een huis. Wij gisten deszelfs Breedte 17» 48' Z. en deszelfs Lengte 148» 10' W. te zijn, en deszelfs afitand van Keten-eiland 44 naijlen, in de ftrekking van W. ten Z. AGTSTS  124 [April 1769] REIZE RONDOM AGTSTE HOOFDSTUK. Aankomst van de Endeavour aan het eiland Otahiti, door Kapitein wallis, Konings George III Eiland genoemd. Reglement omtrent het mangelen met de inboorlingen. Omftandigheden van een bezoek aan twee Opperhoofden des eilands. (3'ntrent ten een uur na den middag, op maandag den tienden April, riepen enige van ons volk, die naar het eiland, waarnaar wij beltemd Waren, op den uitkijk Honden, dat zij vooruit land zagen, aan dat gedeelte van den gezigteinder, daar wij verwagtten het te zullen ontwaaren; maar het was zoo flaauw, dat het nog tot zonne-ondergang eene zaak van gefchil bleef of 'er land in het gezigt ware dan niet. Des anderen daags 's morgens ten zes uuren bleek het egter dat zij, welke gezegd hadden dat zij land ontdekten, zig niet bedrogen hadden; het vertoonde zig zeer hoog en bergachtig, zig uittrekkende van W. ten Z. \ Z. tot W. ten N. \ N. wij erkenden het voor hetzelfde eiland, dat Kapitein wallis, Koning George III eiland genoemd had. Wij wierden verhinderd in het te na-  DE WAERELD. [April 1769} 125 naderen door den flaauwen wind en door ftilte, zoo dat wij 'er des morgens van den twaalfden weinig nader bij waren dan des avonds te vooren; maar omtrent ten zeven uuren kwam 'er een zugtjen en voor elf uuren zag men verfcheiden kanoos, die naar het fchip afkwamen; daar waren egter flegts weinige, die digt bij ons wilden koomen, en het volk, hetwelk zig in die bevond, welke het waagden, kon niet overgehaald worden om bij ons aan boord te koomen. In elke kanoo waren jonge platanen en takken van eenen boom, welken de Indiaanen E"Midho noemen; deeze takken wierden, gelijk wij naderhand vernamen, medegebragt als tekenen van vrede en vriendfehap en het volk in eene der kanoos reikte ons dezelve langs het boord van het fchip toe, terwijl zij ons met den grootften ernst tekenen deeden, welke wij nietten eerften verftonden; eindelijk raadden wij dat zij begeerden dat deeze zinnebeeldige tekenen op de eene of andere uitfteekende plaats van het fchip zouden gezet worden; waarom wij dezelve terflond in het wand ftaken, waarover zij het grootst genoegen betoonden. Toen kogten wij hetgeen zij medegebragt hadden, beftaande in kokos-nooten en verfcheiden foorten van vrugten, die ons, na zulk eene lange zee-reis, zeer aangenaam waren. Wij ftevenden den gantfehen nagt met klein zeil, peilende van 22 tot 12 vademen, en omtrent  126* r4prili?6p2 REIZE RONDOM trent ten zeven uuren in den morgen kwame?} wij ten anker op dertien vademen waters in Portroyal-baai, door de inboorlingen Matavah genaamd. Wij wierden onmiddelijk van inboorlingen in hunne kanoos omringd, die ons kokos-nooten, vrugten, naar appelen gelijkende ,broodvrugten en enige kleine visfehen, voor koraalen en andere beuzelingen gaven. Zij hadden eene bigge bij zig, die zij niet verlaaten wilden dan voor eene bijl, waarom wij dezelve weigerden te koopen, omdat wij wisten dat, zoo wij hun nu eene bijl voor eene big gaven, zij naderhand de biggen nooit minder zouden willen verkoopen en wij konden 'er zoo veele niet tot dien prijs koopen als wij waarfchijnlijk nodig zouden hebben. De brood-vrugt groeit aan eenen boom omtrent van de grootte van eenen middelmaatigen eik; deszelfs bladeren zijn dikwijls anderhalven voet lang, van eene langwerpige gedaante, diep uitgerand, gelijk die des vijgenbooms, naar welken zij gelijken in zelfftandigheid en kleur en in het melk-wit fap, dat zij uitgeeven, alszijgebrooken worden. De vrugt is omtrent van de grootte en gedaante van een kinder- hoofd en de oppervlakte van dezelve is netswijze gevormd niet ongelijk aan die van een truffel: zij is met eene dunne fchil bedekt en heeft een Heel omtrent zoo groot als een klein mesfen hegt; het eetbaar gedeelte is tusfchen de fchil en het klokhuis j  DE WAERELD. [April 1769] 127 huis; het is zoo wit als fneeuw en enigzints van zelfstandigheid als nieuwbakken brood; men fnijdt het in drie of vier deelen en braadt het, alvorens men het eet ; de fmaak is laf, en wat zoet, enigzints gelijkende naar het kruim van tarwen brood met ftoelen van artichokken gemengd. Onder degeene, die aan het fchip kwamen, was een oud man, wiens naam, gelijk wij naderhand hoorden, owhaw was en die terftond gekend wierd door den Heer gore en verfcheiden andere, die met Kapitein wallis aan dit eiland geweest waren. Naardien men mij berichtede dat hij hun van veel dienst geweest was, nam ik hem met enige andere aan boord en was bijzonder oplettend om alles te doen wat hem aangenaam kon zijn, in hoop dat hij ons ook van dienst zoude kunnen wezen. Naardien ons verblijf alhier waarfchijnlijk niet Van korten duur ftond te wezen, en het nodig was dat de koopwaaren, welke wij tot mangeling met de inboorlingen medegebragt hadden, niet in waarde verminderden, hetgeen voorzeeker gefchied zou zijn, als iedereen vrijheid gehad had om te geeven wat hem goed dagt voor hetgeen hij koopen zoude, terwijl'er noodzaaklijk verwarring en gefchillen moeiten ontftaan, als 'er geen reglement op de markt was, zoo ftel-  is8 [April 176?] REIZE RONDOM ftelde ik de volgende artijkelen op en beval dat zij ftiptlijk naargekoomen zouden worden. Artijkelen, naar welke iedereen, behoorende in of tot Zijner Majefteit fchip de Endeavour zig zal hebben te gedraagen, tot beter vastflelling van eenen regelmaatigen en gelijken koophandel van eetwaaren enz. met de inwooneren van George-eiland. I. „ Men zal door alle betamelijke middelen „ vriendfehap met de inboorlingen zoeken aan„ tekweeken en hen met alle bedenklijke mensch„ lievendheid behandelen. " I I. „ Daar zullen een of meer gefchikte perfoo„ nen aangefteld worden, om met de inboor„ lingen handel te drijven voor alle foorten van „ eetwaaren, vrugten en andere voortbrengze„ len van den grond; en geen officier of ma„ troos, of iemand anders, tot het fchip behoo„ rende, buiten die, welke daartoe benoemd zul„ len worden, zal enige foort van voorraad, „ vrugten of andere voortbrengzelen van den „ grond  DE WAERELD. [April 1769] 120 „ grond koopen of daarover handelen om te koo?, pen, tenzij hij verlof daartoe bekoomen heeft." I I I. „ Elk die aan land tot enig werk hoegenaamd ,, gebruikt wordt, zal zig daarvan naauwkeurig„ lijk kwijten; en zoo hij door nalaatigheid iets ,, van zijne wapenen of gereedfchap verliest, of „ laat fteelen, zal hein de volle waarde van zijn „ maandgeld afgetrokken worden, volgens het „ gewoon gebruik in den zee-dienst en hij zal „ daarenboven gellrafc worden naar den aart van » zijn misdrijf." I V. „ Op deeze wijze zullen ook geiïraft Worden „ alle de geene, die iets van des fchips voor* „ raad, van welken aart ook, verfpillen, ver» „ mangelen, of aanbieden te vermangelen. " V. ,, Men zal geenerlei ijzer of iets dat van ijzer „ gemaakt is, noch enige foort van doek, noch „ andere nuttige en noodzaaklijke artijkelen voor „ iets anders in ruiling geeven dan voor eetwaa„ ren. " j. c o o K. I. Deel. I Zoo  i3o [Jprilitfg] REIZE RONDOM Zoo dra het fchip wel bezorgd was, begaf ik mij naar den wal met de Heeren banks en solander, eenen troep manfchappen onder de wapenen en onzen vriend owhaw. Wij wierden aan de boot door enige honderden inboorlingen ontvangen, die ons ten minnen met hunne oogen verwellekoomden, fchoon zij met zulk een diep ontzag getroffen waren, dat de eerfte, die ons naderde, zoo laag nederboog, dat hij bijna op handen en voeten kroop. Het is aanmerkenswacrdig dat hij, even als het volk inde kanoos, ons hetzelfde zinnebeeld van vrede aanbood, dat, gelijk bekend is, onder de oude magtige volkeren van het Noorder halfrond in gebruik geweest is, eenen groenen tak. Wij namen denzelven met oogen en gebaerden van vriendlijkheid en vergenoegen aan en, merkende dat elk van hun eenen in zijne hand hield, plukten wij terftond ook elk eenen tak en droegen dien op dezelfde wijze in onze handen. Zij gongen omtrent eene halve Engelfche mijl met ons voort, door owhaw geleid, naar den kant van de plaats daar de Dolphijn water ingenoomen had; toen ftonden zij in eens ftil en, den grond ontbloot hebbende door alle de planten, die 'er op groeiden wegteruimen , wierpen de voornaamfte perfoonen onder hen hunne groene takken op de kaale plek en maakten tekenen dat wij hetzelfde zouden doen; wij toonden ons ter- itontjl  DE WAERELD. [April 1769} ï3* Stond gewillig om hen intevolgen en, om de plegtigheid nog meerder luifter bijtezetten, liet ik de foldaaten in gelederen fchaaren en, in orde voorbijtrekkende, wierp ieder zijnen tak op die der Indiaanen en wij volgden hun voorbeeld. Toen trokken wij voort en, toen wij aan de water-plaats kwamen, wierd ons door tekenen te kennen gegeeven dat wij dien grond konden inneemen, maar hij was juist niet gefchikt voor ons oogmerk. Geduurende onzen tocht hadden zij hunne eerfte befchroomdheid over onze meerderheid in magt afgelegd en wij waren gemeenzaam geworden: zij verlieten met ons de waterplaats en namen eenen omweg door de bosfcheni Onder het voortgaan deelden wij koraalen en an» dere kleine gefchenken onder hen uit en hadden het genoegen te zien dat zij *er zeer mede in hunnen fchik waren. De omweg, dien wij namen, was wel vier of vijf Engelfche mijlen verre door bosfchen van boomen, die met kokos-nooten en brood-vrugten bekaden waren en de aangenaamfte fchaduw verleenden. Onder deeze boomen ftonden de wooningen van het volk, beftaande meeftendeels Uit een dak zonder muuren, en het geheel toneel vertoonde levendig de dichterlijke fabelen van Arcadia. Wij merkten egter, niet zonder enigen fpijt op, dat wij, geduurende onze geheele wandeling, flegts twee varkens en in het geheel geen gevogelte gezien hadden, Zij van ons geI * zel"  132 [April 1769] REIZE RONDOM zelfchap, die hier met den Dolphijn geweest waren, zeiden ons dat geene van het volk, dat wij als nog gezien hadden, van de eerfte klasfe waren; zij gisten dat de Opperhoofden verhuisd waren en, toen zij ons aan de plaats bragten daar hetgeen zij het paleis der Koningin noemden geftaan had, vonden wij dat 'er geene fpooren meer van overig waren ; wij beflooten dan des anderendaags 's morgens terugtekeeren en ons best te doen om den Adel in hunne verblijfplaatzen te ontdekken. Doch in den morgen, voor wij het fchip verlaaten konden, kwamen verfcheiden kanoos naar ons toe, de meefte uit het Westen, van welke twee volk in hadden, dat uit hunne kleeding en houding van eenen hoogeren rang fcheen te zijn; van deeze kwamen twee aan boord en elk koos zijnen vriend; een hunner, wiens naam wij vernamen mat aha n te zijn, koos den Heer banks en de ander mij: deeze plegtigheid beftond in een groot deel hunner klederen af en op ons te leggen. Wij daarentegens booden eiken van hun eene bijl en enige koraalen aan. Kort daarop beduidden zij ons door tekenen dat wij met hun zouden gaan naar de plaats, daar zij woonden, wijzende naar het Z. W. en naardien ik gaerne eene gemaklijker haven wilde vinden en den aart van dit volk ook nader wenschte te onderzoeken, bewilligde ik in hun verzoek. Ik  DE WAERELD. [Jp-ili^o] 133 Ik liet dan twee booten uitzetten en fcheepte mij met de Heeren banks en solander, de andere Heeren, en onze twee Indiaanfche vrienden in tot deezen tocht. Na dat wij omtrent eene zee-mijl voortgeroeid waren, maakten zij tekenen dat wij aan land zouden gaan en gaven ons te verftaan dat deeze de plaats van hun verblijf was. Wij flapten dan aan den wal onder enige honderden inboorlingen, die ons in een huis bragten, hetwelk veel langer was dan alle die wij tot nog toe gezien hadden. Hetzelve ingegaan zijnde, zagen wij eenen man van middelbaare jaaren, wiens naam wij naderhand ontdekten tootahah te zijn; daar wierden onmiddelijk matten voor ons gefpreid en wij wierden verzogt regt tegens over hem nedertezitten. Korten tijd na dat wij nedergezeten waren, beval hij eenen haan en eene hen te brengen, welke hij den Heere banks en mij aanbood; wij namen het gefchenk aan en kort daarop kreegen wij elk een ftuk doek, op hunne wijze welriekende gemaakt, dat gantsch niet onaangenaam was, hetwelk zij zig veel moeite gaven om te doen opmerken. Het ftuk , dat den Heer banks wierd aangeboden, was elf ellen lang en twee breed, voor welk hij als een tegengefchenk hem eenen zijden halsdoek met kant, dien hij juist aan had, en eenen linnen zak-neusdoek fchonk. tootahah tooide zig onmiddelijk met deezen I 3 nieu-  Ï34 [April.769] REIZE RONDOM nieuwen opfchik met een gelaat van welbehaagen en vergenoegen. Maar het is nu tijd om iets van de juffers te zeggen. Kort na dat wij onze gefchenken met tootahah gewisfeld hadden, bragten zij ons in verfcheiden groote huizen, waarin wij met groote vrijheid omwandelden: zij betoonden ons alle de beleefdheid, welke wij, in onzen toeftand, aanneemen konden en fcheenen aan haaren kant niet zoo naauwgezet te zijn dat zij het kwalijk genoomen zouden hebben zoo wij die nog verder uitgeflrekt hadden. De huizen, die, gelijk ik hier voor reeds opgemerkt heb, alle open zijn, hebbende niets dan een dak, verleenden geene afgezonderde plaats; maar de juffers, die menigmaalen op de matten op den grond weezen en fomtijds op dezelve gorgen zitten en ons dan naar zig trokken, gaven ons duidlijk te kennen dat zij minder verlegen waren van gezien te zullen worden dan wij. Wij namen affcheid van dat vriendlijk Opperhoofd, en vervolgden onzen weg langs het ftrand; toen wij omtrent eene Engelfche mijl voortgegaan waren, ontmoeteden wij, aan het hoofd van eene menigte volks, een ander Opperhoofd, wiens naam was tubourai tamaide, met welk wij ook een verdrag van vrede moeflen aang an, welke plegtigheid ons nu beter bekend geworden, was. Den tak, dien hij ons aanbood, van  DE WAERELD. [Jpril 17692 *3S Van hem ontvangen, en hem eenen anderen in de plaats gegceven hebbende, leiden wij onze handen op onze flinker borst en fpraken het woord Taiot dat wij onderflelden Vriend te betekenen; toen gaf ons het Opperhoofd te verflaan dat, zoo wij verkoozen te eeten, hij fpijs voor ons klaar had. Wij namen zijne aanbieding aan en deeden een zeer hartlijk maal met visch, broodvrugt, kokos-nooten en platanen, op hunne wijze toebereid; zij eeten fommige van hunne visfchen raauw en men bood ons ook raauwen visch aan, fchoon wij dat gedeelte van hec onthaal affloegen. Geduurende dit bezoek deed eene vrouw van onzen edelmoedigen gastheer, tomio genaamd, den Heer banks de eer van zig op dezelfde mat, digt bij hem, te plaatfen. tomio was juist niet in den eerften bloei haarer jeugd en fcheen ook niet in fchoonheid uitgemunt te hebben, waarom hij haar ook juist, geloof ik, het vleiendst onthaal niet deed; tot meerder fpijt voor haar geviel het dat hij, een zeer aardig meisjen onder de menigte ziende, zonder op de waerdigheid van zijne gezellin acht te flaan, haar wenkte bij hem te koomen; het meisjen, zig wat hebbende laaten bidden, kwam eindelijk aan de andere zijde naast hem zitten; hij overlaadde haar met koraalen en allerleie fchitterende beuzelingen, die haar behaagen konden: zijne Prinfes, fchoon I 4 enig-  136* iJprili?692 REIZE RONDOM en zints fpijtig dat hij haare medevrijfter den voorrang gaf, liet egter niet af hem beleefdheden te bewijzen, maar bleef hem ijverig bedienen van melk uit de kokos-nooten en andere lekkernijen, die binnen haar bereik waren. Dit toneel zou misfchien merkwaerdiger en belangrijker geworden zijn, ware het niet eensklaps afgebrooken geworden door een voorval van eenen ernftiger aart. Juist op deezen tijd klaagden Doctor solander en de Heer monkhouse dat hunne zakken befloolen waren. Doctor sol -ini>er was een verrekijkertjen in een chagrijnen kokertjen kwijt en de Heer monkhoüse zijne fnuifdoos. Dit voorval Hoorde ongelukkig de vrolijkheid van het gezelfchap. Men klaagde den diefftal aan het Opperhoofd en, om de zaak meer gewigt bijtezetten, fprong de Heer banks op en ftampte als in drift de kolf van zijnen fnaphaan tegens den grond: het gantfche gezelfchap wierd door deeze daad en het gedruis, dat zij maakte, met fchrik bevangen, zoo dat alle de inboorlingen met de uiterfte overhaafting ten huis uit vlugteden, uitgezonderd het Opperhoofd, drie vrouwen en twee of drie andere, die aan hunne klederen van eenen hoogen rang fcheenen te zijn. Het Opperhoofd, op wiens gelaat fpijt en fchaamte te leezen waren , nam den Heer banks bij de hand en geleidde hem naar eenen hoop doek 3  DE WAERELD. [Jprih7692 n? 'doek, dat aan het ander eind van het huis lag; dit bood hij hem ftuk voor ftuk aan, hem door tekenen te kennen geevendedat, zoo dit het kwaad, dat 'er gedaan was, vergoeden konde , hij 'er een gedeelte van konde naar zig neemen, of, zoo hij wilde, dat alles. De Heer banks leide het neder en gaf hem te verftaan dat hij niets nodig had dan hetgeen hem oneerlijk ontvreemd was. Toen gong toubourai tamaide haastig het huis uit, terwijl hij den Heer banks bij zijn wijf tomio liet (die, geduurende dit geheel toneel van fchrik en verwarring, altoos aan zijne zijde gebleven was) en hem zijn verlangen te kennen gaf, dat hij daar blijven zoude tot hij wederkwam. De Heer banks gong dan neder» zitten en fprak omtrent een half uur met haar zoo goed hij kon door tekenen. Toen kwam het Opperhoofd terug met de fnuif doos en den koker van het vcrrekijkertjen inde hand, welke hij, met een gelaat, waarop de blijdfchap met eene kragt van uitdrukking gefchilderd ftond, die dit volk van alle andere onderfcheidt, aan de eigenaars overhandigde. De koker van het kijker* tjen, geopend zijnde, wierd egter ledig bevonden ; op deeze ontdekking veranderde zijn gelaat in een oogwenk, en, den Heer banks wederom bij de hand vattende , ijlde hij uit het huis, zonder een woord te fpreeken, en geleidde hem langs ftrand met den grootften fpoed: Toen ï 5 *n  138 [Jprili?692 REIZE RONDOM zij omtrent eene Engelfche mijl van het huis af waren, kwam hun eene vrouw te gemoet, die hem een ftuk doek over gaf, dat hij in haast van haar aannam, terwijl hij zig vervolgens met hetzelve in de hand voorwaarts fpoedde. Doftor solander en de Heer monkhouse waren hen gevolgd, en eindelijk kwamen zij aan een huis, daar zij door eene vrouw ontvangen wierden , welke hij het doek gaf, terwijl hij de Heeren te verftaan gaf dat zij haar enige glaazen koraa'en zouden geeven. Dit deeden zij terftond; en de koraalen en het doek op den grond gelegd zijnde, gong de vrouw uit, en kwam in omtrent een half uur terug met het verrekijkerrjen , dezelfde vreugde bewonende als het Opperhoofd te vooren had laaten blijken. Nu gaf men de glaazen koraalen terug , met een onverzettelijk befluit van dezelve niet aanteneemen , en het doek wierd met dezelfde hardnekkigheid den Heer solander opgedrongen, als eene vergoeding voor het ongelijk, dat hem was aangedaan. Hij kon niet voorbij het doek aanteneemen, maar hij drong op zijne beurt dat de vrouw een nieuw gefchenk van koraalen van hun ontvangen zoude. Het zal misfchien niet gemaklijk vallen reden te geeven van alle de flappen , die gedaan wierden om deeze verrekijker en fnuifdoos wedertekrijgen ; doch zulks moet ook niet vreemd voorkoomen , als men bedenkt dac  DE WAERELD. [April 1769] 139 'dat het onder een volk gefchiedde, welks taal, regeering en zeden ons zelfs nu nog onvolmaakt bekend zijn; zij toonen egter , over het geheel, een verftand en eenen invloed , die elk lïelzel van regeering eer aan zou doen, hoe regelmaatig en hoe volmaakt het ook wezen mogt. Des avonds omtrent zes uuren keerden wij naar hes (chip terug. NE-  *40 [April 1769] REIZE RONDOM NEGENDE HOOFDSTUK. Verkiezing van eene plaats tot eene flerrenfchouwplaats en eene Sterkte. Tocht in de bosfchen en deszelfs gevolgen. Oprigting van de Sterkte. Bezoek van verfcheiden Opperhoofden aan boord en aan het Fort. Befchrijving van de fpeeltuigen der Inboorlingen en van de wijze, waarop zij over hunms dooden befchihken. D en volgenden morgen , zijnde 's faturdags den vijftienden, kwamen verfcheiden Opperhoofden , welke wij daags te vooren gezien hadden, aan boord, varkens, brood-vrugten en andere ververfchingen met zig brengende, voor welke wij hun bijlen en linnen en andere dingen , welke hun aangenaamst waren, in de plaats fchonken. Naardien ik op de kleine reis, welke ik in hec Westen van het eiland gedaan had, geene betere haven gevonden had dan die , in welke wij lagen , befloot ik aan den wal te gaan en de eene of andere plaats, welke het gefchut van het fchip zou kunnen beflrijken , uittekiezen , om aldaar eene kleine Sterkte , tot onze verdediging, aanteleggen en ons gereed te maaken onze fterrekundige waarneemingen te doen. Ik  DE WAERELD. [April 1769] 141 Ik nam dan eene bende van ons volk en landde zonder uitftel, verzeld van den Heer banks, Doctor solander en onzen Sterrekundige, den Heer green. Wij bepaalden ons welhaast rot een ftuk gronds, op het zandig ftrand , aan de N. W. punt van de baai , dat in alle opzigten tot ons oogmerk bekwaam en niet digt bij enige wooning der inboorlingen was. Den grond , welken wij meenden te bezetten , afgeftooken hebbende, wierd 'er eene kleine tent, den Heer banks toebehoorende, welke wij tot dat einde aan den wal gebragt hadden , opgezet; ondertusfchen was 'er eene groote menigte volks rondom ons verzameld, doch, naar het fcheen, enkel om te kijken , naardien zij geenerleie wapenen bij zig hadden. Ik gaf hun egter te verftaan dat niemand hunner binnen de linie zoude koomen, welke ik getrokken had , uitgezonderd eenen, die een Opperhoofd geleek te zijn en owhaw. Ik vervoegde mij tot deeze twee en zogt hen door tekenen te doen verftaan dat wij den afgeftooken grond nodig hadden om daar enige nagten te flaapen , en dat wij dan weder vertrekken zouden. Of ik verltaan wierde kan ik niet met zeekerheid zeggen ; maar het volk gedroeg zig met eene gehoorzaamheid en eenen eerbied, die ons verwonderde en behaagde; zij gongen vreedzaam buiten den kring nederzitten en keeken toe, zonder ons te ftooren, tot wij  Ï42 [Jprtliffy] REIZE RONDOM gedaan hadden , hetgeen meer dan twee uuren aanliep. Naardien wij flegts twee varkens en geen gevogelte gezien hadden, toen wij laatst op deeze plaats aan wal geweest waren en eene wandeling in het land gedaan hadden , gisten wij dat men dezelve , bij onze aankomst , verder landwaarts in gebragt had, en des te meer, om* dat owhaw door tekenen fterk bij ons aanhield dat wij niet in de bosfchen zouden gaan , hetgeen wij egter, en deels om deeze reden, voorneemens waren te doen. Na dat wij dan dertien zee-foldaaten met eenen Onder-officier bij de tent geplaatst hadden om die te bewaaren, vertrokken wij, van een groot getal inboorlingen gevolgd. Zoo als wij bezig waren over een rivierrjcn, dat in onzen weg lag, te trekken, zagen wij enige Eenden, op welke de Heer banks, zoo dra hij over was , fchoot, en waarvan hij gevallig drie met dezelfde fchoot doodde ; dit jaagde hun den grootften fchrik aan , zoo dat de meeste eensklaps ter aarde vielen, als of zij ook door dezelfde fchoot geveld waren; zij bekwamen egter welhaast weder van hunne ontffel* tenis en wij vervolgden onzen weg; maar wij waren niet veel verder voortgegaan , wanneer wij door twee fchooten, welke wij bij de wagt aan de tent hoorden afgaan , ontrust wierden. Wij waren toen enigzints van malkanderen afgedwaald; maar owhaw riep ons onmiddelijk bij den  DE WAERELD. \April17692 143 den anderen en zond, door met de hand te wenken, alle de Indiaanen, die ons volgden, weg, uitgezonderd drie, die elk, als een pand van vrede aan hunnen kant, en een verzoek dat wij van onzen kant hetzelfde wilden betragten, haastig eenen tak van de boomen braken en met denzelven in de hand naar ons toe kwamen. Naardien wij maar al te veel reden hadden om te vreezen dat 'er een ongeval gebeurd was , fpoedden wij ons terug na de tent, van welke wij niet meer dan eene halve Engelfche mijl verwijderd waren, en , toen wij daar kwamen, vonden wij dezelve van al het volk, behalven van onze wagt, verlaaten. Wij vernamen dat een van de Indiaanen, die bij de tent gebleven waren na dat wij dezelve verlaaten hadden , zijne kans had waargenoomen en , de fchildwagt onverhoeds overvallende , hem zijnen fnaphaan ontrukt had. Hierop had de Onder-officier , een Adelborst, die over de bende het bevel had, misfchien uit vrees voor verder geweld , misfchien uit de natuurlijke zugt om zijne nieuw verkregen magt te gebruiken, of veelligt uit wreedheid van aart, de zeefoldaaten bevoolen vuur te geeven; de manfchappen hadden met even zoo weinig overleg en menschlievendheid als de Adelborst terflond hunne geweeren in het digst van de vlugtende jnenigte gelost, die uit meer dan honderd inboor-  *44 [April 17-691 REIZE RONDOM feoorlingen beftond, en, ziende dat de dief niat viel, hadden zij hem vervolgd en dood gefchoten. Wij vernamen naderhand dat geene der overige gedood of gekwetst waren geworden. Owhaw, die ons niet verlaaten had, ziende dat wij nu geheel alleen waren, verzamelde enige van degeene, die weggevloden waren, fchoon niet zonder enige moeite, en fchikte hen rondom ons : Wij tragteden ons volk , zoo goed wij konden, te regtvaerdigen, en de Indiaanen te overtuigen dat, zoo zij ons geen leed deeden , wij hun ook geen leed zouden doen : Zij vertrokken zonder enigen fchijn van wantrouwen of gevoeligheid, en wij ftreeken onze tent en keerden naar het fchip , geenzints vergenoegd over hetgeen 'er dien dag was voorgevallen. Toen wij ons volk naauwkeuriger ondervroegen en toonden dat wij hun gedrag niet konden goed keuren , bragten zij bij , dat de fchildwagt, wiens fnaphaan hem afgenoomen was , gewelddaadig was aangerand en ter neder gefmeten en dat de kaerel, die hem den fnaphaan ontnoomen had, hem naderhand nog eenen floot gegeeven had , voor 'er bevel gegeeven was van te vuuren. Men merkte ook aan dat owhaw, zoo niet zekere kennis, ten minflen vermoeden gehad had dat 'er iets tegens ons volk in de tent ondernoomen zoude worden , hetgeen hem 200 ernltig alle moeite had doen aanwenden om ons  DE WAERELD. [April 176*0] 145  DE WAERELD. [4^/1769] 147 vallen had en deeze kwaal, verzwaard wordende door eene galziekte, die hij aan boord gekregen had, maakte eindelijk een einde aan zijn leven. Wij meenden hem eerst aan land te begraaven» dan naardien de Heer banks vreesde dat zulks de inboorlingen misfchien verftooren mogt, met welker gewoonten wij toen nog geheel onbekend waren , bevalen wij zijn lijk aan de zee met zoo veel betamelijkheid en plegtigheid als onze omftandigheden en toeftand gehengen wilden» Des voormiddags van deezen dag ontvongen wij een bezoek van tubourai tamaide en tootahah, onze Opperhoofden uit het Wes* ten ; zij bragten met zig, als zinnebeelden van vrede , niet takken van plataanen , maar twee jonge boomen, en wilden niet waagen aan boord te koomen voor dat deeze aangenoomen waren , zijnde waarfchijnlijk ontrust geworden door het voorgevallene aan de tent. Elk van hun bragt ook, als zoen - giften, enige broodvrugt en een toebereid varken mede ; dit was een alleraangenaamst gefchenk, naardien wij bemerkten dat varkens niet altoos te krijgen waren en wij gaven eiken van onze edelmoedige weldoeners eene bijl en een fpijker in de plaats. In den avond begaven wij ons naar land en zettede» eene tent op , in welke de Heer green en ik den nagt doorbragten, ten einde eene eclips van den eerften wagter van Jupiter waarteneemen , - K 3 maaj:  148 [April 1769] REIZE RONDOM maar het gelukte ons niet, vermits de lucht be«* wolkt wierd. Den agttienden, met het aanbreeken van derl dag, gong ik aan wal met zoo veel volk als mee mogelijkheid aan boord gemist kon worden en begon onze Sterkte opterigten. Terwijl fommige bezig waren verfchansfingen optewerpen, bakten andere ftaaken en maakten takkenbosfen , hetwelk de inboorlingen , die welhaast als gewoonlijk rondom ons verzamelden , niet alleen niet beletteden, maar van welke zelfs veele ons uit eigen beweeging hielpen, de ftaaken en takkenbosfen met grooten ijver uit de bosfehen , daar zij gekapt waren , aanbrengende ; wij waren ook zoo naauwgezet geweest in het gebruiken van hunnen eigendom, dat wij eiken ftaak , dien wij gebruikten , betaalden en geenen boom velden , voor wij eerst hunne toeftemming verkregen hadden. De grond, daar wij onze Sterkte aanlegden, was zandig en dit maakte het noodzaaklijk de verfchansfingen met hout te verfterken ; daar moesten drie zijden dus verfterkt worden ; de vierde lag tegens eene rivier, op welker oever ik voorneemens was een zeker getal water-vaten te leggen. Wij gaven deezen dag het fcheepsvolk voor het eerst varkensvleesch te eeten, en de Indiaanen bragten ons zoo veele broodvrugten en kokos-nooten aan, dat wij het nodig vonden een gedeelte, van der  DE WAERELD. [April 1769] 149 dezelve van de hand te wijzen en hun bij tekenen te verftaan te geeven dat wij in twee dagen tijds niets meer nodig zouden hebben. Alles wierd deezen dag met glaazen koraalen gekogt; voor eene enkele koraal, zoo groot als eene erwet, kogten wij vijf of zes kokos-nooten, en even zoo veele broodvrugten. De tent van den Heer banks wierd nog voor den nagt binnen de werken opgezet, en hij Hiep voor de eerfte reis aan land. Daar wierden behoorlijke fchildwagten in de rondte uitgezet; maar geen Indiaan tragtede dezelve geduurende den nagt te naderen. Den volgenden morgen kwam onze vriend tubourai tamaide den Heer banks een bezoek in de tent geeven, en bragt niet alleen zijne vrouw en zijn huisgezin mede , maar ook het dak van een huis en verfcheiden bouwftoffen om hetzelve opterigten, met verfcheidenerlei huisraad en gereedfchap , met oogmerk, gelijk wij van hem verftonden, om zijn verblijf in onze nabuurfchap te neemen; dit blijk van zijn vertrouwen en zijne goedwilligheid gaf ons groot genoegen, en wij namen voor deeze zijne verknogtheid aan ons, door alle middelen , welke in ons vermogen waren , nog meer te verfterken. Kort na zijne aankomst vatte hij den Heer banks bij de hand en, hem buiten de linie leidende , beduidde hij hem dat hij hem in het bosch zou volgen. De Heer banks bewilligde hier geK 3 reed-  i5o [April 1769] REIZE RONDOM reedlijk in en , omtrenc een vierde van eene mijl met hem voortgegaan zijnde , kwamen zij aan eene foort van dak , dat hij reeds op paaien had opgezet, en dat eene wooning fcheen te Zijn, waarin hij zig van tijd tot tijd onthield. Hier ontvouwde hij een pak van de ftoffen van het land en 'er twee klederen uit neemende, een van roode Hof en het ander van zeer net gemaakt matwerk , kleedde hij den Heer banks met dezelve en geleidde hem, zonder enige andere plegtigheid, teriTond weder naar zijne tent. Kort daarop bragten de lieden van zijn gevolg hem enig varkensvleesch en broodvrugt, die hij op at , doopende zijne fpijs in zout water, in plaats van faus : na den maaltijd begaf hij zig in des Heeren banks bed en fliep omtrent een uur. In den agtermiddag bragt zijne vrouw toMio eenen jongeling in de tent van omtrent twee en twintig jaaren, en van een zeer goed voorkoomen , welken zij beiden voor hunnen Zoon fcheenen te erkennen , fchoon wij daarna ontdekten dat hij hun zoon niet was. In den avond vertrokken deeze jongman en een ander Opperhoofd, dat ook een bezoek bij ons had afgelegd, naar het Westen ; maar tubourai Tamaide en zijne vrouw keerden weder naar het dak aan den zoom van het bosch. De Heer monkhouse , onze Heelmeester, deezen avond eene wandeling gedaan hebbende, be«  DE 'WAERELD. [Jprilizóg] 151 berichtte dat hij het lijk van den man gezien had, die aan de tent doodgefchoten was; hij zeide ons dat het in doek gewonden was en op eene foort van baar lag, die op ftaaken ftond onder een dak, dat met opzet daartoe vervaerdigd fcheen ; dat bij hetzelve enig oorlogstuig en andere dingen lagen, die hij gaerne nader zoude bezien hebben, zoo hij niet verhinderd ware geweest door den ondraaglijken ftank, dien het lijk van zig gaf. Hij verhaalde ook dat hij nog twee van zulke huisjens gezien had , in een van welke de beenderen van een menschlijk lighaam waren , die daar gelegen hadden tot zij geheel gedroogd waren. Wij ontdekten naderhand dat zij op deeze wijze over hunne dooden befchikten. Nu begon men eene foort van markt te houden even buiten de linie , die van alles overvloedig voorzien wierd , behalven van varkensvleesch. tubourai tamaide was geftadig onze gast en volgde onze gewoonten na, zelfs tot het gebruiken van mes en vork, waarmede hij vrij handig omgong. Het bericht van den Heer monkhouse van het lijk , dat doodgefchoten was , had mijne nieuwsgierigheid opgewekt, waarom ik het met enige andere gong bezigtigen. Ik vond het dak, waaronder zijn lighaam lag , digt bij het huis ilaan , waarin hij gewoond had, terwijl 'er niec K 4 ver-  152 \ApritiySp\ REIZE RONDOM verder dan dertig voeten vandaar verfcheiden andere ftonden ; het was omtrent vijftien voetea lang en elf breed en hoog naar evenredigheid : een eind was geheel open en het ander eind, gelijk ook de twee zijden , waren gedeeltelijk met eene foort van teenen traliewerk ingefloten. De baar , waarop het lijk lag , was een houte raam , gelijk die waarin de fcheeps-kooien voor de zieken gelegd worden, met eenen vloer van matwerk , en door vier paaien onderflut , die omtrent vijf voeten boven den grond hoog waren. Het lijk was eerst met eene mat en vervolgens met wit doek bedekt; naast hetzelve lag eene houten knods, een van hunne oorlogswapenen , en naast het hoofd , dat tegens het gefloten eind van het huisjen lag, zag men twee doppen van kokos - nooten , gelijk zij fomtijds gebruiken om water in te draagen ; aan de andere zijde was eene bos groene bladeren, met enige drooge teentjens , alles te zaamen gebonden , in den grond geftooken , bij welke een fteen lag , omtrent zoo groot als eene kokosnoot ; bij deezen lag een jong plataanen-boomtjen, welke boomen als zinnebeelden van vrede gebruikt worden , en digt daarbij eene fteenen bijl. Aan de open zijde van het huisjen hongen ook zeer veele palm-nooten, aan koorden geregen , en buiten het huisjen was de ftarri van een plataanen-boom, omtrent vijfvoeten boog ,  DE WAERELD. [April 1769] 153 regt overeind in den grond geftooken en op deszelfs top was een kokos-nooten dop vol zoet water geplaatst: tegens eene van de paaien hong een zakj<_n , waarin enige Hukken geroosterde broodvrugc , die 'er niet alle tegelijk in gelegd waren , naardien enige versch, andere oudbak. ken waren. Ik merkte op dat verfcheiden der inbooilingen met bekommering en wantrouwen naar ons keeken, en door hunne gebaerden ongenoegen te kennen gaven, als wij het lijk naderden , blijvende zij zelve op enigen afftand ftaan, terwijl wij dit onderzoek deeden , en toonende dat het hun aangenaam was toen wij daar vandaan gingen. Ons verblijf aan land zou geenzints onaangenaam geweest zijn , zoo wij niet onophoudlijk door vliegen geplaagd geweest waren, die , onder ander nadeel , dat zij ons deeden, het den Heer parkinson , des Heeren banks fchilder van voorwerpen van Natuurlijke Hiftorie , bijna onmogelijk maakten te werken , want zij overdekten niet alleen zijn voorwerp zoodanig dat 'er niets van gezien kon worden, maar vraten zelfs de kleuren van het papier zoo fterk weg als hij 'er die op kon ftrijken: wij namen onze toevlugt tot moskiten-netten en vliegen-vallen, hetgeen , fchoon het dat ongemak draaglijk maakte, egter nog zeer verre was van hetzelve geheel te verdrijven, K 5 Dea  154 iApriliyCpl REIZE RONDOM Den twee en twintigften gaf ons tootahah een ftaaltjen van de muzijk van dit land ; vier perfoonen fpeelden op fluiten, die flegts twee gaten hadden en dus niet meer dan vier nooten bij halve toonen konden geeven ; zij wierden als onze dwars-fluiten geblaazen, uitgezonderd dat de fpeeler, in plaats van dezelve aan zijnen mond te zetten, uit een neusgat 'erin blies, terwijl hij het ander met zijnen duim toehield; bij deeze fpeeltuigen zongen vier andere perfoonen , die de maat vrij wel hielden , doch daar wierd , geduurende het gantfche concert, maar een deuntjen gefpeeld. Verfcheiden inboorlingen bragten ons bijlen, welke zij van het volk van den Dolphyn gekregen hadden , te fcherpen en te vermaaken; onder andere was 'er eene, die het on lerwerp van veele gisfingen wierd , naardien het bleek dat het eene Franfche bijl was: na veel onderzoekens vernamen wij dat hier een fchip geweest was tusfchen onze aankomst en het vertrek van den Dolphyn, dat wij toen gisten een Spanjaard geweest te zijn ; doch hetwelk wij nu weeten dat het fregatfehip de Boudeufe onder bevel van den Heer de bougainville geweest is. 'TIEN-  DE WAERELD. [April 1769] 155 TIENDE HOOFDSTUK. Tocht naar het Oostlijk gedeelte van het eiland, Verjcheiden voorvallen aan boord en aan land, Eerfte zaamenkomst met oberea, die, toen de Dolphyn hier was , voor de Koningin van het eiland gehouden wierd. Befchrijving van de Sterkte. Den vier en twintigften gongen de Heeren eanks en sol ander het land Ooscwaards verfcheiden mijlen langs het flrand bezigtigen ; het was omtrent twee Engelfche mijlen verre vlak en vrugtbaar; verder op lïrekten de bergen geheel tot aan den oever, en wat verder Haken zij uit in zee, zoo dat zij genoodzaakt waren dezelve overteklauteren, Deeze bergen , die dor waren , liepen nog omtrent drie Engelfche mijlen voort, en eindigden toen in eene ruime vlakte, die vol goede huizen was en daar zij veel volk zagen , dat in grooten overvloed fcheen te leeven. Op deeze plaats was eene rivier , die veel aanmerklijker was dan die aan onze Sterkte , die uit eene diepe en fchoone valei vlietede en ter plaatfe daar onze reizigers haar overtrokken, op enigen afftand van de zee, bijna drie honderd voeten wijd was. Omtrent eene  156" [April 1769] REIZE RONDOM eene Engelfche mijl verder dan deeze rivier wierd het land weder dor , en overal ftaken de rotfen in zee uit, waarom zij beflooten terugtekeeren. Juist zoo als zij dit befluit genoomen hadden, was 'er een inboorling die hun ververfchingen aanbood, die zij aannamen. Zij bevonden deezen man van eene foort te zijn, die door verfcheiden fchrijveren befchreven is als uit verfchillende natieën gemengd, doch van alle onderfcheiden. Zijn vel was van eene doodsch bleeke kleur, zonder den minflen fchijn van eene andere tint, fchoon fommige deelen van zijn lighaam zoo wit niet waren als de andere; zijn hair, zijne wenkbraauwen, en baard waren even wit als zijne huid; zijne oogen Honden rood en hij fcheen zeer bijziende. Bij hunne wederkomst wierden zij door tubourai tamaide en zijne vrouwen te gemoet gegaan, die, hen ziende, eene blijdfchap gevoelden , welke zij niet konden uitdrukken; zij berlteden dan in traanen uit en fchreiden enigen tijd voor hunne ontroering tot bedaaren konde koomen. Doctor solander leende deezen avond eene van deeze vrouwen zijn mes, die het verzuimde wedertegeeven, en des anderendaags 's morgens miste de Heer banks ook het zijn. Bij deeze gelegenheid moet ik getuigen dat het volk van dit land, van alle rangen, zoo mannen als vrouwen s  DE WAERELD. [^W/1769] 157 wen, de grootfte dieven op den aardbodem zijn. Denzelfden dag dat wij hier aangekoomen waren , toen zij bij ons aan boord kwamen , waren de Opperhoofden reeds bezig alles in de kajuit te fteelen dat zij krijgen konden, en hun gevolg was niet minder behendig in andere deelen van het fchip ; zij pakten alles weg dat zij kans zagen te verbergen tot zij aan wal waren, tot zelfs de glazen uit de gefchut-poorten, van welke zij twee medenamen zonder dat het ontdekt wierd. tubourai tamaide was de eenigfte, behalven tootahah, die aan geene dieverij fchuldig bevonden wierd en het vermoeden , uit deeze omftandigheid voortfpruitende , dat hij vrij was van eene ondeugd, waarmede anders de gantfche natie befmet was , kon niet opweegen tegens fterke waarfchijnlijkheid van het tegendeel. De Heer banks befchuldigde hem dan , fchoon niet zonder weerzin, dat hij zijn mes geftoolen had; hij ontkende plegtig en ftandvastig dat hij 'er iets van wist, waarop de Heer banks hem te verftaan gaf dat, wie het ook geftoolen hadde, hij het volftrekt weder wilde hebben ; op deeze ernftige verklaaring bragt een van de inboorlingen , die 'er tegenswoordig was, enige vodden te voorfchijn, waarin zeer zorgvuldig drie mesfen ingepakt waren; een derzelve was dat, hetwelk Doctor sol ander aan de vrouw geleend had, het  158 [4>n7i7ó"o] REIZE RONDOM het tweede was een tafel-mes, dat mij toebehoorde , en men wist niet aan wien het derde toekwam. Met deeze mesfcn gong het Opperhoofd terftond heen om dezelve in de tenten aan de eigenaaren wedertegeeven. De Heer banks bleef bij de vrouwen, die groote vrees lieten blijken dat men iets kwaads met haaren heer mogt voor hebben. Toen hij aan de tenten kwam , gaf hij een van de mesfen aan Doctor solander terug en het ander aan mij, terwijl het derde niet geëigend wierd, en toen begon hij naar dat van den Heer banks te zoeken op alle plaatfen , daar hij het ooit gezien had: Korten tijd daarna haalde een van de bedienden van den Heer banks , hoorende wat hij deed, zijns meesters mes , dat hij, naar het fchijnt, daags te vooren verlegd had, zonder dat hij tot nu toe gewceten had dat het gemist wierd. Op dit bewijs van zijne onfchuld drukte tubourai tam aide met zijne oogen en gebaerden op het levendigst de ontroering uit, waarvan zijne ziel aangedaan was; de traanen vlieteden uit zijne oogen en hij maakte een teken met het mes dat, zoo men hem immer fchuldig vond aan zulk eene daad als hem te Jast gelegd was , hij zig den hals afwilde laaten fnijden. Toen liep- hij haastig buiten de werken en keerde naar den Heer banks terug met een gelaat, dat hem zijn wantrouwen verweet. De Heer banks vernam  DE WAERELD. [April 1769] 159 nam weldra dat het mes door zijnen knegt terug gegeeven was en was naauwlijks minder aangedaan over hetgeen gebeurd was dan het Opperhoofd ; hij gevoelde dat hij zelf fchuld had en was zeer begeerig om zijnen misflag te vergoeden. De arme Indiaan , hoe hevig zijne hartstogten ook waren, had egter geen onverzoenlijk karakter; toen de Heer banks flegts enigen tijd gemeenzaam met hem doorbragt en hem enige kleine gefchenken gedaan had, vergat hij het ongelijk, dat hem aangedaan was, en was volkoomen verzoend. Het zal niet ongepast zijn bij deeze gelegenheid aantemerken dat dit volk een denkbeeld van recht en onrecht heeft, enkel door de natuurlijke infpraak van hun geweten en zig zelf, zonder het te willen, veroordeelt, als zij aan anderen doen , hetgeen zij in anderen veroordeelen zouden, als zij het hun deeden. Dat tubourai tamaide de kragt van zedenlijke verpligting gevoelde is zeeker; want de aanwrijving van eene daad, welke hij als onverfchillig zou aangemerkt hebben , zou hem, toen zij bevonden wierd zonder grond te zijn , niet zoo gevoelig hebben aangedaan. Wij moeten voorzceker de deugd van dit volk waardeeren naar de eenigfte regel van zedenlijke deugd, de overeenkomst van hun gedrag met hetgeen in hun denkbeeld recht is ; maar wij moeten niec te fchielijk befluiten dat dieverij bij hen een be-  l6o [April 1760] REIZE RONDOM bewijs van zulke groote verdorvenheid is als bij ons, in die gelegenheden , waarbij ons volk door hunne oneerlijkheid fchade leed ; want de verzoeking was zoo groot, dat dezelve te iveêrftaan als een bewijs van ongemeene rechcfchapenheid zou befchouwd zijn geworden onder hen, die meer kennis, beter beginzelen en fterker beweegredenen hebben om de verzoekingen van onwettig voordeel te boven te koomen : een Indiaan is bij duivers mesfen en glaazen koraalen , of zelfs bij fpijkers en gebroken glas in denzelfden ftaat van beproeving als de gemeende bediende in Europa bij ongefloten koffers vol goud en juweelen. Den zes en twintigften plaatste ik zes draai-basfen op de Sterkte, hetgeen ik met leedwezen Zag dat de inboorlingen vrees aanjoeg : enige visfchers, die op de punt van de baai woonden, verhuisden verder op, en owhaw zeide ons door tekenen dat wij binnen vier dagen met onze groote ftukken fchieten zouden. Den zeven en twintigften fpijsden tubourai tam\ide met eenen vriend, die met zoo veel gulzigheid at als ik nooit te vooren gezien had, en de drie vrouwen , die hem gewoonlijk verzelden, terapo, tirao en omie geheten, in de Sterkte : in den avond namen zij affcheid en vertrokken naar het huis, dat tubourai tamaide op den zoom van het bosch had opgo.  DE WAERELD. \_Jpril 1769} 16Y geflaagen ; maar in minder dan een vierde uurs keerde hij met groote ontroering terug en den Heer banks haastig bij den arm vattende , deed hij hem tekenen dat hij hem volgen zoude. De Heer banks bewilligde hier terftond in, wanneer hij hem op eene plaats bragt,daar zij den fcheeps - llagter mee een fikkei in de hand vonden ; hier bleef de Opperfte ftaan en gaf, in eene vervoering van woe* de , welke zijne tekenen naauwlijks verftaanbaar maakte, te kennen dat de llagter gedreigd of getragt had met den fikkei zijne vrouw den hals aftefnijden. De Heer banks gaf hem te vcrftaan dat , zoo hij de belediging naauwkeurig kon opgeeven, de man gefiraft zoude worden. Hierop wierd hij bedaarder en gaf den Heer banks te kennen dat de llagter, zin hebbende in eene fteenen bijl , die in zijn huis lag, zijne vrouw 'er eenen fpijker voor geboden had; dat, toen zij weigerde dezelve tot welken prijs ook te verkoopen , hij die opgeraapt had en , den fp ijker nederwerpende , gedreigd had haar den hals aftefnijden, zoo zij enigen tegenftand deed: tot bewijs bragt hij de bijl en den fpijker te voorfchijn , en de llagter had zoo weinig tot zijne verdediging te zeggen , dat 'er geene de minfte reden was om te twijfelen of de befchuldiging was waarachtig. De Heer banks gaf mij kennis van deeze zaak, en ik nam de gelegenheid waar toen I- Deel, L het  I6"a [April 1769] REIZE RONDOM het Opperhoofd en zijne vrouwen met andere Indiaanen aan boord waren, om den llagter boven te roepen en, na eene herhaaling van de befchuldiging en het bewijs , bevel te geeven dat hij zou geftraft worden, zoo om diergelijke gewelddaadigheden in het vervolg voortekoomen als om den Heer banks van zijne belofte te kwijten ; de Indiaanen zagen hem met groote oplettendheid ontkleeden en aan het wand binden , terwijl zij in ftilzwijgende verwagting den uitflag verbeidden, doch zoo haast was de eerfte flag niet gegeeven of zij baden voor hem met groote ontroering, ernftig fmeekende, dat het overige van de ftraf hem kwijtgefcholden mogt worden ; hierin kon ik egter, om verfcheiden redenen , niet toeftemmen, en toen zij zagen dat zij met hunne voorfpraak niet vorderden , üïteden zij hun medelijden door traanen. Deeze menfehen zijn, even als de kinderen , altoos gereed om de hartstogten , die iterk in hun opgewekt worden , door traanen uittedrukken, die zij, ook even als de kinderen, weder fcheenen te vergeeten, zoo haast zij geflort waren, waarvan het volgende, onder veele andere, een aanmerklijk voorbeeld is. Vroeg in den morgen van den agt en twintigften, voor het nog dag was, kwam een groot getal van hun naar de Sterkte, en vermits men tera po onder de vrouwen  DE WAERELD. [April 1769] 16*3 wen aan de buiten zijde van de poort zag, gong de Heer banks 'er uit en bragt haar binnen; hij zag dat haar de traanen in de oogen ftonden , en , zoo als zij binnen was, begonnen zij in grooten overvloed te vlieten ; hij vroeg ernftig naar de reden, maar, in plaats van te andwoor* den , haalde zij van onder haar klecdjen eenen haaien - tand voor den clag, en ftak dien zes of geven maaien met groote kragt in haar hoofd; daar vloeide veel bloed uit de wonden en zij fprak enige minuuten zeer luid, maar op eenen droevigen toon, zonder op zijne vraagen te letten , welke hij met nog meer ongeduld en deelnceming herhaalde, terwijl de andere Indiaanen, tot zijne groote verwondering, praateden en lachten , zonder enige acht op haare droefheid te liaan. Maar haar eigen gedrag was nog zonderlinger. Zoo dra zij ophield met bloeden , zag zij met eenen glimlach op , en begon enige ftukjens doek opteraapen , welke zij gebruikt had om het bloed afteveegen en vervolgens weggeworpen had ; zoo dra zij die alle verzameld had, droeg zij dezelve uit de tent en wierp die in zee, die zorgvuldiglijk verftrooiende als of zij bezorgd ware dat het gezigt van dezelve zoude doen denken aan hetgeen zij gedaan had. Toen fprong zij in de rivier en keerde , na haar gantfche lighaam gewasfchen te hebL a ben,  164 [April 1769] REIZE RONDOM ben , weder naar de tenten, zoo vrolijk en ver. genoegd als of 'er niets gebeurd ware. Het is niet vreemd dat de droefheid van dat konstloos volk zoo kort van duur is, even min als dat zij hunne hartstogten fpoedig en flerk uitdrukken ; zij hebben niet geleerd hetgeen zij gevoelen te ontveinzen of intehouden, en niet gewoon zijnde te denken , dat geduuriglijk het voorledene herinnert en het toekoomende voorziet, worden zij door alle de verwisfelingen van het tegenswoordige aangedaan, en veranderen met de omftandigheden ook hunne neigingen, hoe menigmaal daar ook verandering in mag voorvallen. Zij hebben nooit een ontwerp in den zin, dat van den eenen dag tot den anderen vervolgd wordt, en dat het onderwerp van onafgebrooken bekommernis is , dat iemand eerst in gedagten febiet, als hij 's morgens onwaakt en laatst uit zijne gedagten vliedt, als hij des nagts inflaapt. Doch zoo wij egter toegeeven dat zij over het geheel gelukkiger zijn dan wij , moeten wij ook toeflaan dat het kind gelukkiger is dan de volwasfen mensch, en dat de meerdere volmaaking van onze natuur, de aanwas onzer kennis en de uitbreiding onzer inzigten een wezenlijk nadeel voor ons is. Geduurende deezen geheelen voormiddag kwamen 'er geffadig kanoos aan , en de tenten aaa de  DE WAERELD. [April 1769] 16*5 de Sterkte waren rret volk van beiden kunnen uit verfchillende deelen van het eiland opgepropt. Ik had mijne bezigheden aan boord ; maar de Heer mollineux, onze Schipper, die een van degeene was, welke de laatste reis met het fchip de Dolphyn gedaan had , gong aan wal. Zoo dra hij in des Heeren banks tenc kwam , iloeg hij zijn oog op eene der vrouwen, die daar zeer zedig onder de andere zat, en herkende haar terflond voor die, welke men op dien tijd voor de Koningin van het eiland had aangezien , terwijl zij hem tegelijk voor eenen van de vreemdelingen, welke zij te vooren gezien had, herkende. Nu wierd de aandacht van alle die tegenwoordig waren , van alle andere voorwerpen afgetrokken en geheel bezig gehouden met het befchouwen van eene perfoon, die eene zoo uitfteekende rol gefpeeld had in de berichten, welke van dit eiland door deszelfs eerste ontdekkers gegeeven waren, en wij vernamen weldra dat haar naam oberea was, Zij fcheen omtrent veertig jaaren oud te zijn, en was niet alleen lang van gefcalte, maar zelfs grof van leden; zij was blank van vel en in haare oogen ftraalde een ongemeen verftand en gevoeligheid door: zij fcheen in haare jeugd fchoon geweest te zijn ; maar thans waren 'er niet meer dan flaauwe overblijfzelen van fchoonhcid bij haar overig. L 3 Zoo  166 {April 1769] REIZE RONDOM Zoo dra men wist wie zij was, bood men haar aan haar naar boord te brengen , dat zij gereedlijk aannam en kwam met twee mannen en verfcheiden vrouwen aan het fchip, die alle haare nabeflaanden fcheenen te zijn. Ik ontvong haar met alle blijken van onderfcheiding , welke ik dagt dat haar aangenaamst zouden wezen, en ik was niet fpaarzaam met mijne gefchenken, onder welke deeze doorlugtige perfoonaadjen meest gediend fcheen met eene kinder-pop. Na dat zij enigen tijd aan boord doorgebragt had , verzelde ik haar naar den wal, en, zoo dra wij voet aan land zetteden , bood zij mij een varken en verfcheiden bosfen plataanen aan , welke zij van haare kanoos naar de Sterkte liet draagen in eene foort van optocht, van welken zij en ik de agterhoede uitmaakten. Wij ontmoeteden op onzen weg naar de Sterkte tootahah , die, fchoon geen Koning zijnde, te deezen tijd met het oppergezag fcheen bekleed te zijn ; hij fcheen niet zeer in zijnen fchik met de onderfcheiding, welke deeze juffer bewezen wierd , en wierd zoo jaloers, toen zij haare pop te voorfchijn bragt, dat wij, om hem te vreden te nellen, nodig achteden hem ook eene pop aantebieden. Thans vondt hij goed eene pop meer te achten dan eene bijl , maar deeze voorkeur ontiTond flegts uit eene kinderachtige jaloersheid, die niet gefust kon worden dan door eene gift van juist dezelfde  DE WAERELD. [April 176fi 167 zelfde foort als die , welke ik oberea gefchonken had; want de poppen wierden binnen zeer korten tijd algemeen voor beuzelingen van gecnerleie waarde gehouden. De mannen, die ons van tijd tot tijd bezogt hadden , hadden zonder fchroom van onze kost gegeeten , maar nooit hadden wij nog de vrouwen kunnen overhaalen om 'er eene beet van te proeven. Doch fchoon zij van daag de dringendfle verzoeken van met de heeren mede te eeten affloegen , gongen zij egter naderhand in het vertrek van de knegts en aten hartlijk van plataanen, een geheim van vrouwlijke huishouding alhier, dat niemand van ons in ftaat was te verklaaren. Den negen en twintigften, niet zeer vroeg in den morgen, gong de Heer banks henen om Zijn hof bij oberea te maaken ; men zeide hem dat zij nog lag te flaapen onder het dak van haare kanoo; hij begaf zig dan daar naar toe met voorneemen om haar optewekken , eene vrijheid, welke hij meende wel te kunnen neemen zonder gevaar van te beledigen ; doch, in haare kamer ziende, zag hij haar, tot zijne groote verwondering, te bed liggen met een' fraai, jongman van omtrent vijf en twintig jaaren , die obadée genaamd was; hij week met verhaasting en verlegenheid terug , maar men gaf hem dra te verftaan dat zulke minnarijen hier niemand L 4 er»  16*8 [April 1769] 11 EI ZE RONDOM ergerden, en dat iedereen wist dat obadéb door haar gekozen was als het voorwerp van haare perfoonlijke gunnen. De Prinfes, te beleefd om den Heer banks lang in haare voorkamer te laat n wagten , kleedde zig met meer dan gewoonen fpoed , omhing hem met een kleed van fijn doek en begaf zig met hem naar de tenten. In den avond gaf de Heer banks een bezoek aan tubourai tamaide, gelijk hij dikwerf te vooren gedaan had, bij kaars-licht, en was verwonderd en bedroefd hem en zijn gezin in eenen droefgeestigen luim en de meeste hunner in traanen te vinden ; hij tragtte te vergeefsch de oorzaak uittevorfchen, waarom hij ook maar korten tijd bij hen bleef. Toen hij deeze omftandigheid aan de Officieren in de Sterkte verhaalde , herinnerden zij zig dat owhaw voorzegd had dat wij over vier dagen met ons zwaar gefchut fchieten zouden; en naardien het thans de avond van den derden dag was, wierden zij ontrust door den toeftand , waarin men tubourai tamaide en zijn gezin gevonden had. Dierhalven wierden de fchildwagten aan de Sterkte verdubbeld en de Officieren iliepen onder de wapenen ; ten twee uuren in den morgenftond deed de Heer banks zelf de ronde, maar vond alles Zoo flil, dat hij. alle vermoedens dat de inboorlingen iets kwaads in den zin zouden hebben, als zonder grond, vaaren liet.  DE WAERELD. {April 1769] 169 liet. Doch wij hadden egter eene andere reden om gerust te zijn. Onze kleine Sterkte was nu geheel voltooid. De Noord- en Zuid - zijde beftonden uit eene borstweering van aarde, aan den binnenkant vier en eenen halven voet hoog, met eene graft van buiten, tien voeten breed en zes voeten diep; aan de West-zijde regt over de baai was een aarden-wal vier voeten hoog met ftaket-werk boven op denzelven , maar geene graft, zijnde de werken hier op het peil van hoog-water gemaakt; aan de Oost-zijde, op den oever der rivier, ftond eene dubbele rei watervaten met water gevuld en , alzoo deeze de zwakfte zijde was, waren hier de twee vier ponders geplant en de draaibasfen waren zoo geplaatst, dat zij de twee eeniglle paden, die uit het bosch kwamen , beftreeken. Onze bezetting beftond uit omtrent vijf en veertig mannen met klein geweer, de Officieren medegerekend, gelijk ook de heeren die zig aan tand bleeven onthouden en onze posten wierden zoo regelmaatig afgelost als in de best geregelde vesting van Europa. Wij bleeven den volgenden dag op onze hoede , fchoon wij geene bijzondere reden hadden om zulks noodzaaklijk te rekenen , doch omtrent ten tien uuren 's morgens kwam tomio naar de tenten loopen met droefheid en fchrik in haar gelaaten den Heer banks, tot welken zij zig bij alle gelegenheden van ongeval vervoegL 5 den,  lyo [April 1769] REIZE RONDOM den, bij den arm vattende, gaf zij hem te verHaan dat tubourai tamaide ftierf, ingevolge van iets dat ons volk hem te eeten gegeeven had en dat hij tog terftond met haar naar zijn huis wilde gaan. De Heer banks vertrok onmiddelijk en vond zijnen Indiaanfchen vriend met het hoofd leunende tegens een post, in de houding van de uiterfte zwakheid en neêrflagtigheid; het volk, dat rondom hem ftond, gaf te kennen dat hij aan het braaken geweest was en bragt een blad voor den dag, dat zorgvuldig opgerold was, en waarin zij zeiden dat nog iets van het vergift was, door welks doodlijke kragt hij ftierf. De Heer banks opende driftig het blad en vond dat het niet anders was dan een prop tabak, die het Opperhoofd van enige van ons volk gevraagd had en die zij, hem onvoorzigtiglijk gegeeven hadden: hij had gezien dat zij het lang in den mond hielden en, hetzelfde willende doen, had hij het tot ftof gekaauwd en het fpeekzel ingeflikt. Terwijl de Heer banks het bladen hetgeen 'er in was bezag, keek hij hem op eene erbarmelijke wijze aan en gaf te kennen dat hij nog maar eenen korten tijd te leeven had. De Heer banks egter nu weetende wat hem fchortte, gaf hem den raad dat hij veel melk van kokos-nooten zou drinken, hetgeen in kort zijne mislijkheid en vrees verdreef, zoo dat hij den dag in de Sterkte kwam doorbrengen, met die on-  DE WAERELD. [April 1769] 17* ongewoone vrolijkheid en genoeglijkheid, die altoos volgc op eene onverwagte verlosfing van fmert, zoo van ziel als van lighaam. Kapitein wallis had eene van de bijlen medegebragt, welke dat volk, dat geenerlei metaal heeft, van fteen weet te maaken en de Heer stevens, Geheimfchrijver van de Admiraliteit, had naar dezelve eene van ijzer laaten fmceden, welke ik medegebragt had, om hun te toonen hoe wel wij in ftaat waren gereedfchap naar hunne wijze te maaken; ik had deeze bijl nog nooit te voorfchijn gebragt, zijnde mij zulks nog niet te binnen gekoomen ; doch tootahah, den eerften Meij, omtrent tien uuren *smorgens, bij mij aan boord koomende, toonde groote nieuwsgierigheid om alles te zien wat 'er in de kisten en laaden in mijne kajuit was; naardien ik nu altoos mijn best deed om hem genoegen te geeven, opende ik dezelve onmiddelijk en, zin gekregen hebbende in verfcheiden dingen, die hij zag, en dezelve bij eikanderen gelegd hebbende, wierp hij eindelijk gevallig het oog op deeze bijl; terftond vatte hij haar met de grootfte gretigheid op en, alles dat hij te vooren uitgekoozen had, wegleggende, vroeg hij mij of ik hem die wilde laaten houden ; ik bewilligde 'er gereedlijk in en, als of hij bevreesd geweest ware dat ik berouw zou krijgen, ging hij 'er onmiddelijk mede henen in eene vervoering van blijdfchap , zonder iets  Jr?4 [April 1769] REIZE RONDOM iets anders te vraagen, dat anders zelden het geval geweest was, hoe mild wij ook jegens hem geweest waren. Op den middag kwam een Opperfte, die enige dagen te vooren met zijne vrouwen bij mij gegeeten had, alleen aan boord: ik had opgemerkt dat hij door zijne vrouwen gevoêrd wierd, maar ik twijfelde egter niet of hij zou, als de gelegenheid het vorderde, zig vernederen om zigzelven het eeten in den mond te fteeken ; hierin egter vond ik mij bedrogen. Toen mijn edele gast gezeten , en het eeten opgedischt was, bediende ik hem van enige fpijs; naardien ik zag dat hij geene haast maakte om te gaan eeten, drong ik hem daartoe aan ; maar hij bleef als een beeld onbeweeglijk zitten, zonder een eenig ftuk in zijnen mond te fteeken , en zou zeekerlijk zonder eeten henen gegaan zijn , zoo niet een van de knegts hem gevoederd hadde. ELF-  DE WAERELD. [Meij 176$] 173 ELFDE HOOFDSTUK. De flerrenkundige -werktuigen worden in orde gefield. Het Quadrant wordt ge fooien. Gevolgen van dien diefftal. Bezoek aan tootahah. Strijd van 'worftelaars. Men zaait Europifche zaaden. Naamen, welke de /«diaanen ons volk gaven. O p maandag den eerften Meij, in den agtermiddag, ftelden wij onze fterren-fchouwplaats in orde en bragten voor het eerst het fterrenkundig Quadrant en enige andere werktuigen aan den wal. Den volgenden morgen, omtrent negen uuren, begaf ik mij met den Heer green naar land om het quadrant te ftellen , maar, tot onze onuitfpreeklijke verwondering en fpijt, was het niet te vinden. Het was in de tent nedergezet geweest , die tot mijn gebruik beftemd was, in welke niemand geilaapen had, alzoo ik den nagt aan boord had doorgebragt; het was niet uit het kistjen geweest, dat agttien duimen in het vierkant groot was, en het een met het ander was van eene aanmerklijke zwaarte. Daar had den gantfehen nagt, geene vijf fchreden van den ingang van de tent, eene fchildwagt geftaan en 'er wierd  174 IMeij 17692 REIZE RONDOM wierd niets anders van de overige werktuigen gemist. In het eerst dagten wij dat het misfchien door fommige van ons eigen volk geftoolen zou zijn , die , een houten kistjen ziende, en niet weetende wat 'er in ware, mogelijk zouden gemeend hebben dat het fpijkers of enige andere artijkelen van handel met de inboorlingen bevattede. Daar wierd dan eene groote belooning uitgeloofd aan dengeenen die het te regt zoude brengen, naardien wij, zonder dit werktuig, buiten ftaat waren om het werk te verrigten, waartoe onze reis voornamelijk ondernoomen was. Onze nafpeuringen bepaalden zig ondertusfchen niet tot de Sterkte en de nabijgelegen plaatfen, maar, naardien het kistjen weder naar boord zou hebben kunnen gebragt zijn, zoo het door enige van ons eigen volk geftoolen ware, wierd 'er ook een allernaauwkeurigst onderzoek in het fchip gedaan; maar alle de uitgezonden manfchappen kwamen terug zonder tijding van het quadrant. De Heer banks, die bij zulke gelegenheden noch moeite, noch gevaar ontzag, en die meer invloed op de Indiaanen had dan iemand van ons, befloot dan eindelijk hetzelve in de bosfchen te gaan zoeken; hij hoopte dat, zoo de inboorlingen het gefloolen hadden, hij het zoude wedervinden ter plaatfe daar zij het kistjen geopend hadden , naardien zij terftond zouden ontdekt hebben dat het voor hun van geen het minfle nut was.  DE WAERELD. [Melj 1769] -75 was, of dat hij , zoo hij in deeze verwagting wierd te leur gefield, hetzelve zoude wederkrijgen door den invloed, welken hij op hunne opperhoofden verkregen had. Hij gong dan op weg, van eenen adelborst en den Heer green verzeld en, zoo als hij de rivier overtrok, ontmoetede hij tubourai tamaide, die terftond de figuur van eenen driehoek maakte met drie ftro-halmtjens op zijne hand te leggen. Hier door kwam de Heer banks te weeten dat de Indiaanen de dieven waren en dat zij, fchoon zij het kistjen geopend hadden, egter niet gezint waren zig van hetgeen 'er in was te ontdoen. Daar was dan geen tijd te verliezen, weshalven de Heer banks tubourai tamaide te verftaan gaf dat hij terftond met hem mede moest gaan naar de plaats, werwaarts het quadrant gebragt was; hierin bewilligde hij en zij begaven zig te zaamen Oostwaarts , terwijl het Opperhoofd aan elk huis, dat zij voorbijgongen, naar den dief bij zijnen naam vroeg; het volk zeide hem gewilliglijk welken weg hij genoomen had en hoe lang het geleden was zedert hij daar geweest was; de hoop, welke zij hier uit fchepten dat zij hem agterhaalen zouden , onderiteunde hen in hunne vermoeijenis en zij fpoedden voort, dan gaande, dan loopende, fchoon het ondraaglijk heet was ; toen zij omtrent vier mijlen gevorderd en eenen berg opgeklommen waren, wees  S7<5 [Meijiyóp} REIZE RONDOM wees hun geleider hun eene plaats, die nog drie goede mijlen verder lag, en gaf hun te verlïaan dat zij het werktuig niet moeiten verwagten te zullen vinden tot zij daar zouden gekoomen zijn. Zij rusteden dan hier een weinig uit. Zij hadden geene wapenen bij zig, behalven een paar piftooIen , die de Heer banks altijd bij zig droeg ; zij gongen naar eene plaats, die ten minflen zeven mijlen vari de Sterkte af lag, daar de Indiaanen misfchien minder onderdaanig zouden zijn en moeiten hun iets ontneemen, dat zij met gevaar van hun leven verkregen hadden en dat zij, ondanks onze gisfingen, begeerig fcheenen te willen houden ; deeze omftandigheden waren niet gefchikt om hen aantemoedigen en hun toeftand moest op eiken fchred hachlijker worden. Zij beflooten egter niet van hunne onderneeming aftezien , maar ook alle maatregelen tot hunne veiligheid te neemen, die in hun vermogen waren. Daar wierd dan bepaald dat de Heer banks en de Heer green voort zouden gaan en dat de Officier naar mij terug zou keeren, met verzoek dat ik hun eene bende van ons volk agter na zoude zenden en mij tegelijk zou zeggen dat het onmogelijk voor hun was om voor donker terug te zijn. Zoodra ik deeze boodfchap ontving, begaf ik mij op weg met zoo veel volk als ik meende dat daartoe genoegzaam ware, terwijl ik en in de Sterkte en aan boord bevelen liet dat men  DE WAERELD. [Meij 1769] \ff men geene kano de baai uit zoude katen vaaren, maar dat men geene der inboorlingen zou vatten of ophouden. Middelerwijl vervolgden de Heer banks en de Heer green hunnen weg, onder befcherming van tu cour ai tamaide, tot zij,juist op de plaats, die hij aangewezen had, eenen van zijn eigen volk ontmoeteden met een ftuk van het quadrant in de hand. Op dit alleraangenaamst gezigt hielden zij ftil en aanftonds kwam 'er eene groote menigte Indiaanen toefchieten,van welke fommige wat ruuw op hen aandrongen , zoo dat de Heer banks nodig oordeelde eenvan zijne pistoolen voor den dag te haaien, op welk gezigt zij zig terftond ftil hielden. Naardien de menigte, die rondom hen verzamelde, al grooter en grooter wierd, tekende hij eenen kring in het gras en zij plaatften zig, ten getale van enige honderden, met groote ftil te en orde buiten denzelven. Toen bevalen zij dat het kistjen, dat nu reeds aangekoomen was, in het midden van deezen kring zou gebragt worden, met enige leesgkzen en andere kleinigheden, die zij in den haast in eenen pistool-koker gedaan hadden, welken de Heer ban Ks voor den zijnen erkende, die enigen tijd te vooren uit de tent geftoolen was met een zadel-pistool 'er in, dat hij terftond terug eischte en dat hem ook gegeeven wierd, I. Deel. M De  i;8 [Mey 1769] REIZE RONDOM De Heer green was onverduldig om te zier} of alles dat geftoolen was, terug ware gegeeven en bevond, toen hij het kistjen doorzogt, dat de voet en enige weinige andere Hukken van minder belang ontbraken; men zond dan verfcheiden hunner af om die te gaan zoeken en de meeste der kleine ftukken wierden terug gegeeven; maar men gaf hun te verftaan dat de dief den voet zoo verre nietmedegebragthaden dathij onzen vrienden op hunne terugreis zou behandigd worden; naardien zulks door tubourai tamaide bevestigd wierd, maakten zij zig gereed om den terugtocht aanteneemen, wijl 'er toen niets meer entbrak dan hetgeen men gemaklijk zoude kunnen aanvullen, en toen zij omtrent twee mijlen gevorderd waren, ontmoetede ik hen met mijne bende , tot onze wederzijdfe blijdfchap , en wij wenschten eikanderen geluk met de wedervinding van het quadrant met eene vreugd, geëvenredigd aan het gewigt van die gebeurtenis. Omtrent agt uuren kwam de Heer banks met tubourai tamaide terug aan de Sterkte, wanneer hij, tot zijne groote verwondering, tootahah in hechtenis vond en veele der inboorlingen in den grootften angst en fchrik rondom de poort bijeen gefchoold. Hij gong fpoedrg naar binnen en men liet enige andere Indiaamen medegaan j het toneel was zeer aandoenlijk. tu-  de Waereld. [nfey 1769] 179 tubourai tamaide vloog naar t o o t a h a ff en, hem in zijne arineh vattende, berfteden zij beiden uit in fchreijen en bevogteden eikanderen met hunne traanen, terwijl zij niet in Haaf. waren om te fpreeken: de andere Indiaanen fchreiden ook over hunnen Opperite, naardien hij en zij zig vast inbeeldden dat hij ter dood zou gebragt worden. In deezen toefland bleeven zij totikin de Sterkte kwam, dat omtrent een vierdé uurs daarna was. Ik gevoelde zoo veel verwon= dering als leedwezen over hetgeen 'er gebeurd was, naardien het aanhouden van tootahah fttt'jdig met mijne bevelen was, waarom ik hem ook terftond in vrijheid ftelde. Toen ik onderzoek naar de zaak deed, berichtede men mij dat de inboorlingen, toen zij zagen dat ik het bosch was ingetrokken met eene bende gewapend volk, op eenen tijd dat 'er een diefftal begaan was, waarover men dagt dat ik mij zeer gevoelig zou toonen, omdat het fcheen dat wij het als een groot verlies aanmerkten, zoodaanig van fchrik waren bevangen geworden, dat zij in den avond deri omtrek van de Sterkte met pak en zak begonnen te verlaaten; dat de Heer g o r e , de tweede Luitenant, dien het bevel over het fchip gelaaten was, en die last had geene kano hoegenaamd uit te laaten loopen, eene dubbele kano in het agterfte vart de baai van land ziende fteeken, haar den M a boots-  180 [Mey 1769} REIZE RONDOM bootsmansmaat, met eene floep agter na gezonden had om haar terug te haaien; dat, zoo dra de floep haar genaderd was, de Indiaanen, bevreesd wordende, in zeegefprongen waren, en datTooTAHAn, ongelukkig bij hen zijnde, door den bootsmansmaat opgevischt en aan boord gebrcgt was, terwijl men de overige van het volk naar land had laaten zwemmen; dat de Heer go re, niet genoeg acht flaande op het bevel dat niemand van het volk zoude aangehouden worden, hem naar de Sterkte gezonden had en dat de Heer hicks , ds eerfle Luitenant, die daar het bevel voerde, hem van den Heer gore te bewaaren gekregen hebbende, gemeend had hem niet te mogen loslaaten. Tootahah had zig zoo vast verbeeld dat wij hem ter dood zouden brengen, dat wij hem het tegendeel niet konden doengelooven, tot dat hij, op mijn bevel , tot buiten de Sterkte geleid wierd. Het volk ontvong hem gelijk zij eenen vader in zulke omflandigheden zouden ontvangen hebben en elk hunner drong voorwaarts om hem te omhelzen. Schielijke blijdfchap is gemeenlijk mild zonder naauwkeurig acht op verdienften te flaan-, en tootahah, zoo onverwagt zijn leven en vrijheid herkrijgende, wilde, in de eerfle ui tvloeijingen van erkentenis, volflrekt dat wij een gefchenk van twee varkens van hem aanneemen zoudeny fchoon wij, bewust zijnde dat wij bij dee-  DE WAERELD. [Mey 1769] 181 deeze gelegenheid zijne gunst-betooningen niet verdiend hadden, dezelve herhaalde reizen af. weezen. Den volgenden morgen namen de Heeren banks en solander als gewoonlijk de markt waar, maar daar kwamen zeer weinige Indiaanen en degeene die kwamen, bragten geene levensmiddelen, tootahah zond egter enige van zijn volk om de aangehouden kano te gaan haaien, die zij medenamen. Naardien 'er ook eene kano aangehouden was, die oberea toebehoorde, wierd tupia, dezelfde die haare zaaken waarnam, toen de Dolphijn hier was, afgezonden om te zien of'er iets gemist wierde van hetgeen aan boord geweest was en hij was zoo wel van het tegendeel overtuigd, dat hij de kano liet daar hij haar gevonden had en bij ons aan de Sterkte kwam, daar hij den dag doorbragt en 's nagts aan boord van de kano fliep. Omtrent den middag kwamen'er enige visch- fchuiten regt over de tenten, maar de visfchers wilden zeer weinig afitaan van hetgeen zij aan boord hadden en wij hadden groot gebrek aan kokos-nooten en brood-vrugt. Geduurende deezen dag wandelde de Heer banks de bosfchen in om, door met het volk te praaten, langzaamerhand hun vertrouwen en hunne goedwilligheid te herwinnen; hij vond hen vriendlijk, maar alle klaagden M 3 over  ifa [Mey 1769] REIZE RONDOM over de flegte behandeling, hun Opperhoofdaan-r gedaan, dien men, zeiden zij, geflaagen en bij het hair getrokken had. De Heer banks tragtede hen te overtuigen dat men zijnen perfoon geen geweld aangedaan had, dat, voor zoo veel wij wisten, de waarheid was ; maar misfchien had de bootsmansmaat hem met onbefchoftheid behandeld, en was bevreesd of befchaamd om zulks te bekennen. liet Opperhoofd zelf, waarfchijnr lijk, bij nader bedenkens, van gedagten zijnde dat wij de varkens, die hij ons tot een gefchenk gelaaten had, flegt verdiend hadden, zond in den agtermiddag eenen bode om eene bijl en een hemd voor dezelve te vraagen; dan, naardien ik gehoord had dat hij niet voorneemens was binnen tien dagen aan de Sterkte te koomen, weigerde ik dezelve te geeven tot ik hem zeiven zien zoude, hoopende dat hij die uit onverduldigheid zoude koomen haaien en weetende dat eene lange afwezigheid waarfchijnlijk de koelheid, die nu tusfchen hem en ons was, zoude gaande houden, welke door de eerfle zaamenkomst zoude kunnen uit den weg geruimd worden. Den volgenden dag gevoelden wij het nadeel, dat wij geleden hadden door het volk ongenoegen te geeven met hun Opperhoofd te mishandelen, nog meer dan re vooren, want de markt was zoo flegt voorzien, dat wij gebrek aan levensmiddelen had'  DE WAERELD. [Mey 1769} 183 hadden. De Heer banks begaf zig dan in het bosch naar tubourai tamaide en haalde hem, fchoon met enige moeite, over om ons vijf manden met brood-vrugten te laaten volgen, die ons zeer welkom kwamen, naardien 'er meer dan honderd en twintig fluks in waren. Des agtermiddags kwam 'er wederom een boodfchapper van tootahah om de bijl en het hemd; naardien het nu volflrekt noodzaaklijk geworden was de vriendfehap van deezen man te herwinnen, zonder welke het ohs naauwlijks mogelijk zoude geweest zijn levensmiddelen te bekoomen, liet ik hem weeten dat de Heer banks en ik hem des anderendaags zouden koomen bezoeken en medebrengen dat hij verzogt had. Des anderendaags 's morgens vroeg zond hij wederom iemand om mij mijne belofte te herinneren en zijn volk fcheen met groote onverduldigheid te wagten tot wij vertrekken zouden: ik beval dan de pinas gereed te maaken, waarmede ik, omtrent tien uuren, met de Heeren banks en sol ander afvoer; wij namen eenen van het volk van tootahah met ons in de floep en in omtrent een uur tijds kwamen wij aan de plaats daar hij zijn verblijf hield, die Eparre genoemd wierd en omtrent vier mijlen ten Westen van de tenten af lag. Wij vonden het volk in eene groote fchaare M 4 naar  18+ [Mey 1769] REIZE RONDOM naar ons wagtende op het ftrand, zoo dat het ons onmogelijk zou geweest zijn voorttegaan , zoo 'er geen ruim baan voor ons gemaakt was door eenen man, lang van geftalte en van een goed voorkoomen, die iets van de gedaante van eenen tulband om zijn hoofd, en eenen langen witten ftok in de hand had, waarmede hij onbarmhartig rondom zig in het honderd floeg. Deeze man geleidde ons tot het Opperhoofd, terwijl het volk rondom onsfchreeuwde.TWoTootahah, „ tootahah „ is uw vriend". Wij vonden hem als eenen ouden Patriarch onder eenen boom zitten, met enige eerwaerdige grijsaarts rondom hem ftaande; hij gaf ons een teken dat wij zouden gaan zitten en vroeg terftond naar zijne bijl ; ik bood hem die aan, met een opperkleed van laken, naar 's lands wijze gemaakt en met garen lint geboord, waarbij Ik nog daarenboven een hemd voegde; hij ontvong het een en ander met veel genoegen en trok het kleed terftond aan; maar het hemd gaf hij aan den man, die bij onze landing den weg voor ons ruim gemaakt had, die nu bij ons gezeten was en welken hij fcheen te verlangen dat wij met bijzondere opmerking behandelen zouden. Binnen weinig tijds kwam ober sa en verfcheiden andere vrouwen, die wijkenden, en zettedenzig onder ons neder, tootahah verliet ons verfcheiden reizen, maar kwam dan, na eene korte af- we-  DE WAERELD. 185 wezigheid, terug; wij meenden dat het ware om zig in zijnen nieuwen opfchik aan het volk te verwonen, maar wij deeden hem onrecht, want het was om bevelen te geeven om ons te vergasten en te vermaaken, Terwijl wij de laatite reis dat hij ons verliet naar zijne wederkomst wagteden, zeer ongeduldig om affcheid te neemen, naardien wij bijna verflikten van het gedrang, wierd ons geboodfehapt dat hij ons op eene andere plaats verbeidde: wij vonden hem onder het zonnedek van onze eigen boot zitten en hij verzogt ons door tekenen dat wij bij hem zouden koomen; daar flapten dan zoo veele van ons in de boot als zij bevatten kon en toen liet hij kokosnooten en brood-vrugten brengen , van welke beiden fpijzen wij proefden, meer om hem te voldoen dan uit lust tot eeten. Kort daarop kwam men hem iets boodfehappen, waarop hij uit de boot ging en weldra verzogt men ons te volgen. Wij wierden naar eene groote plaats of werf gebragt, die rondom met bamboezen, omtrent drie voeten hoog, ter zijde van zijn huis was afgeheind, daar men ons een fchouwfpel gaf, dat geheel nieuw voor ons was; het was eene worsteling. Aan het bovenst einde van de plaats zat het Opperhoofd met enige van de voornaamfte van zijn volk ter wederzijde van hem in eenen halven cirkel geplaatst; deeze waren de rechters M 5 die  i86 IMey 1769] REIZE RONDOM die den overwinnaar toejuichen moesten; ter wederzijde aan het eind van de rei waren ook plaatfen voor ons open gelaaten, maar wij verkoozen liever in vrijheid onder de overige aanfchouwers te blijven. Toen alles gereed was, traden'er tien of twaalf perfoonen, welke wij vernamen dat de worftelaars waren, geheel naakt, uitgenoomen een doek, dien zij om hunnen middel gebonden hadden, hetftrijdperk in en wandelden hetzelve langzaam rond, in eene bukkende houding, met hunne flinker handen op hunne regter borften en hunne regter handen open, met welke zij dikwijls op den flinker voorarm kietften, zoo dat men het vrij fterk hooren kon ; dit was eene algemeene uitdaaging van de kampvegters aan eikanderen , of aan iemand uit de aanfchouwers gedaan; agter deeze volgden andere op dezelfde wijze en toen deed elk eene bijzondere uitdaaging, waardoor hij zijnen tegenpartijder uitkoos: dit gefchiedde door de toppen der vingeren van beiden de handen bijeen te voegen en dezelve aan de borst te brengen , terwijl zij ter zelfden tijd de elboogen fnel op en nêer bewoogen: als de man, tot wien deeze uitdaaging gerigt wierd, dezelve aannam, beandwoordde hij haar met dezelfde tekenen en terftond ftelde elk zig in postuur om den ftrijd aangevangen ; eene minuut daarna vatteden zij elkan- de-  DE WAERELD. [Mey 1769] 187 deren aan; doch, behalven de eerfte aangrijping, was het enkel een ftrijd van fterkte; elk tragtede den anderen te vatten eerst bij de dije, en, zoo dit mislukte, dan bij de hand, het hair, het kleed of daar hij best kon: alsditgefchiedvvas, worftelden zij zonder de minfte bekwaamheid of behendigheid, tot een hunner, omdat hij zijnen tegenpartijder voordeeliger gevat, of grootcr kragc van fpieren had, den anderen op zijnen rugfmeet. Als de ftrijd geëindigd was, gaven de oude mannen den overwinnaar in weinige woorden zijnen lof, dien zij te zaamen in eene foort van maatgezang herhaalden ; ook wierd zijne overwinning gemeenlijk gevierd door driemaal te juichen. Alsdan was 'er eene tusfehenpoozing van enige minuuten , waarop een ander paar worstelaars voorwaarts trad en op dezelfde wijze handgemeen wierd; zoo het gebeurde dat geen van beiden ter neder wierd geworpen, lieten zij, als de ftrijd omtrent eene minuut geduurd had, los, of met onderlinge bewilliging, of door tusfehenkomst van hunne vrienden en dan floeg elk op zijnen arm, als eene uitdaaging tot een nieuw gevegt, hetzij met denzelfden tegenpartijder, hetzij met eenen anderen. Terwijl de worftelaars handgemeen waren, verrigteden enige andere eenen dans, die ook omtrent eene minuut duurde; deeze benden floege n geene de minfte acht op malkanderen, maar  ï88 [Mey 1769] REIZE RONDOM maar alle hunne aandacht was geheel bepaald tot hetgeen zij deeden. Wij merkten met vermaak op dat de overwinnaar den overwonnen en nooit befchimpte en dat de overwonnene nooit morde over het geluk van den overwinnaar; de geheele ftrijd gefchiedde in vriendlijkheid en vrolijkheid, fchoon in tegenswoordigheid van ten minnen vijf honderd aanfchouwers, onder welke enige vrouwen waren. Het getal der vrouwen was , het is waar, in vergelijking, klein, daar waren geene andere dan vrouwen van rang tegenswoordig en wij hadden reden om te denken dat zij deeze oefening niet bijgewoond zouden hebben , ware het niet geweest om ons eene beleefdheid te bewijzen. Dit duurde dus omtrent twee uuren lang, geduurende welken tijd de man, die voor ons ruim baan gemaakt had toen wij landden, het volk op eenen behoorlijken afitand hield, door de geene, die te verre vooruit drongen, met zijnen ftok gevoelige Hagen te geeven: wij vernamen dat hij een bediende van tootahah was, diehetampt van ceremonie-meester waarnam. Zij, die bekend zijn met de worltel - fpelen van de verwijderdfle oudheid, zullen zeekerlijk een» ruuwe overeenkomst vinden tusfchen dezelve en dit worltel-fpel van de inboorlingen van een klein eiland in het midden van den Stillen Oceaan .-zelfs zul-  DE WAERELD. {Mey 1769] 18? zullen onze vrouwlijke leezers zig ongetwijfeld de befchrijving herinneren, welke f en el o» van dezelve geeft in zijnen Telemachus, waarin wel de gebeurtenisfen verdicht, maar waarin egter de zeden van dien tijd getrouw gevolgd zijn naar fchrijveren, welke men onderilelt dat dezelve naar waarheid te boek gefield hebben. Toen het worftelen geëindigd was, gaf men ons te verftaan dat 'er twee varkens, en eene groote hoeveelheid brood-vrugt voor ons middagmaal gereed gemaakt wierden, hetgeen ons zeer aangenaam was, naardien wij nu goede eetlust hadden. Onze gastheer fcheen egter berouw te krijgen van zijne mildheid; want, in plaats van ons zijne twee varkens voor te zetten, beval hij dat 'er een in onze boot zoude gebragt worden; wij waren in het eerst niet t' onvreden met deeze nieuwe fchikking, meenende dat wij in de boot meer op ons gemak eeten zouden dan aan land, naardien het volk gemaklijker van ons af zoude kunnen gehouden worden; dan, toen wij aan boord kwamen, beval hij ons met zijn varken naar het fchip te roeijen; dit was onaangenaam , naardien wij nu nog vier mijlenverre roeijen moesten, terwijl ons middagmaal koud wierd; wij vonden egter goed hierin te bewilligen en wierden eindelijk vergast op het maal, dat hij had laaten toe- be-  ioo [Mey 17692 REIZE RONDOM bereiden, van welk hij en tüboürai tamaide rijklijk hun deel namen. Onze verzoening met deezen man had de beste uitwerking op het volk, want niet zoo haast wierd het bekend dat hij aan boord was of daar wierden brood-vrugt, kokos - nooten en andere levensmiddelen in overvloed aan de Sterkte gebragt. De zaaken waren nu wederom op den ouden voet , doch , naardien de varkens nog fchaarsch bleeven, voeren onze Schipper, de Heer MOLLiNEUx en de Heer green den agtften des morgens vroeg in de pinas Oostwaarts aan, om te zien of zij in dat gedeelte des lands enige varkens of gevogelte zouden kunhen opdoen: zij voeren twintig mijlen verre, maar, fchoon zij veele varkens en eene tortelduif zagen, konden zij geen derzelve, tot welken prijs ook, koopen; overal zeide hun het volk dat zij alle tootahah toebehoorden en dat zij geene verkoopen konden zonder zijn verlof. Wij begonnen dan nu te gelooven dat die man indedaad een groot Prins was; want geen ander zou zulk eenen volftrekten en uitgebreiden invloed hebben kunnen verkrijgen en naderhand vernamen wij dat hij de regeering van dit gedeelte des eilands als Vorst beftierde vooreenen minderjaarige, dien wij noois  DE WAERELD. [Mey 1769] 191 nooit te zien kwamen zoo lang wij op het eiland waren. Toen de Heer green van deezen tochc terug kwam, zeide hij ons dat hij eenen boom gezien had, die zoo groot was dat hij vreesde het te verhaalen; hij was niet minder dan honderd en tagtig voeten in den omtrek; doch de Heeren banks en solander beduidden hem ras dat het eene foort van vijgenboom was, welks takken nederbuigen en nieuwe wortelen in den grond fchieten en dus eene aaneenkoppeling van Hammen maaken, die, zeer digt aan elkandcren ftaande, en door zaamengroeijing vereenigd zijnde, ligtlijk voor een enkele konden aangezien worden. Schoon de markt aan de Sterkte nu rcdenlijk wel voorzien wierd, wierden de levensmiddelen egter traager aangebragt: men kon anders gemeenlijk eene genoegzaame hoeveelheid van het opgaan van de zon tot agt uuren in den morgen inkoopen, maar nu was het noodzaaklijk geworden het grootste gedeelte van den dag de markt waarteneemen. De Heer banks zettede dan zijne kleine boot op voor den ingang der Sterkte, die van groot nut was als eene plaats om in te handelen ; wij hadden tot hiertoe kokos-nooten en brood-vrugt voor koraalen gekogt; dan, naardien de markt in deeze artijkelen begon te verflappen , waren wij voor de eerfte reis genoodzaakt met on-  rpa [Mey 1769] REIZE RONDOM onze fpijkers voor den dag te koomen: voor eenen van onze kleinfte, die omtrent vier duimen lang was, kogten wij twintig kokos-nooten en brood-vrugt naar evenredigheid, zoo dat 'erbinnen korten tijd zoo groote overvloed was als van te vooren. Den negenden, kort na het ontbijt, kreegen wij een bezoek van oberea, zijnde het eerfte dat zij ons gaf na het verliezen van ons quadrant en de ongelukkige gevangenneeming van tootahah; zij had haaren tegenswoordigen gunfteling obadee en tupia bij zig, en bragt ons een varken en enige brood-vrugten, voor welke wij haar eene bijl gaven. Wij hadden onzen Indiaanfchen vrienden nu een nieuw en merkwaerdig voorwerp van nieuwsgierigheid gegeeven, namelijk onze fmidfe, die, enigen tijd geleden, opgezet zijnde, bijna aanhoudend aan den gang was. Zij bragten ons geduuriglijk ftukken ijzer, welke wij onderftelden dat zij uit den Dolphijn bekoomen hadden, om die tot gereedfchappen van allerleie foort te maaken en naardien ik hun gaerne genoegen gaf, voldeed men aan hun verzoek, uitgezonderd wanneer de fmit geen tijd had. oberea, haare bijl ontvangen hebbende , bragt zoo veel oud ijzer voor den dag als genoegzaam was om eene te maaken en verzogt dat men voor haar nog eene andere maaken wilde ; dit kort  DE WAERELD. {Mey 1769] 19% kon ik haar egter niet inwilligen, waarop zij eene gebrooken bijl bragt en verzogt dat die mogt aaneengevoegd worden; ik was blijde gelegenheid te hebben om het verfchil dat wij hadden uit de waereld te helpen: haare bijl wierd gemaakt, en zij fcheen wel te vredem Zij vertrokken des avonds en namen de kano mede, die eenen langen tijd aan den kant van de Sterkte gelegen had, maar zij beloofde in drie dagen weerom te zullen koomen. Den tienden zaaide ik enige zaaden van meloenen en andere planten op een ftukjen gronds, dat tot dat einde omgefpit was; zij waren alle door dengeenen , van welken zij gekogt waren, in kleine flesfehen met harst verzegeld, maar daar kwamen geene van dezelve op, uitgezonderd mostert; zelfs de komkommers en meloenen bleeven agter; de Heer banks was van gedagte dat zij bedorven waren, doordien zij geheel buiten toegang van verfche lucht waren geweest. Deezen dag leerden wij den Indifchen naam van het eiland, die Otahiti is (a); ik zal het in het vervolg met dien naam benoemen; doch welke (a) De Engelfchen fchrijven dien Otaheite; de J?rao> fchen Taïti; ik volg hier de Engelfche uitfpraak. VJÏRTAALE*» i. Deel. N  194 {Mey 1769] REIZE RONDOM ke moeite wij namen, wij vonden het volltreke onmogelijk om de Indiaanen onze naamen te keren uitfpreeken; wij hadden dan elk eenen nieuwen naam, die uit het geluid belfond, dat zij maakten als zij zulks wilden onderneemen. Mij noemden zij Toeti; den Heer hicks Hiti; den naam van molineüx gaven zij op als onmogelijk om te noemen en noemden den Schipper lïoba, naar zijnen doopnaam robbert; de Heer gore was Toarro; Doctor solander Torano en de Heer banks Tapane; de Heer green Eteree; de Heer parkinson Patini; de Ileer spor 1 ng Polini; petersgill Petrodero; en op deeze wijze hadden zij bijna eiken man in het fchip zijnen naam gegeeven; in fommige egter kon men niet gemaklijk voetfpooren van den oorfprcnglijken naam vinden, en misfchien waren het ook niet enkel willekeurige klanken , naar hunne wijze van uitfpraak gevormd, maar woorden van enige betekenis in hunne eigen taal. monkhouse, den adelborst die het bevel gevoerd had over de bende , welke den man doodgefchooten had, die het musket ilal, noemden zij Matte, niet enkel uit eene navolging van de eerfle lettergreep van Monkhoufe , maar omdat Matte dood betekent en waarfchijnlijk was het .met andere even dusdanig gelegen. TWAALF-  DE WAERELD. [Mey 1769] 105 TWAALFDE HOOFDSTUK. Enige vrouwen van aanzien koomen in de Sterkte een bezoek afleggen. Zonderlinge plegtigheden. De Indiaanen woonen den Godsdienst bij en vertoonen des avonds een allerzonderlingst fchouwfpel. tu» bourai tamaide valt in verzoeking. D e dag van den twaalfden Me ij, zijnde Vrij* dag, muntte uit door het bezoek van enige juffers, welke wij nooit te vooren gezien hadden en die zig met enige zeer zonderlinge plegtigheden aandienden. De Heer banks was, als naar gewoonte, in zijne boot voor den ingang der Sterkte aan het handelen, in gezelfchap van tootahah, die hem dien morgen een bezoek was koomen geeven en enige andere der inboorlingen, wanneer 'er tusfchen negen en tien uuren eene dubbele kano aan de landing-plaats kwam, onder welker zonne-dek een man en twee vrouwen zaten; de Indiaanen, die rondom den Heer banks waren, gaven hem tekenen dat hij hen te gemoet zoude gaan, hetwelk hij zig haastede te doen; maar eer hij uit de boot kon koomen, waren zij hem reeds tot op tien fchreden genaN a derd:  ip6 [Mey 1769] REIZE RONDOM derd; toen ftonden zij ftil en maakten tekenen dat hij insgelijks zoo doen zoude, terwijl zij omtrent een dozijn jonge plataanen - boomen en enige andere kleine planten nederleiden; hij bleef dan ftaan, terwijl het volk eene laan tusfchen hen vormde, wanneer de man, die een bediende fcheen te zijn, den Heer banks zes van dezelve, eb wel een voor een, bragt, zes maal heen en weder gaande en geduurig enige woorden uitfpreekende, terwijl hij dezelve overgaf, tupia, die bij den Heer banks ftond, nam het werk van ceremonie-meester voor hem waar, ontvong de takken, die gebragt wierden, en legde die neder in de boot. Toen dit verrigt was bragt een ander man eenen grooten bundel doek, opende denzelven en fpreidde ftuk voor ftuk op den grond in de ruimte tusfchen den Heer banks en zijne bezoekers; daar waren negen ftukken, toen hij drie van dezelve op clkanderen nedergelegd had, flapte de voorfte van de vrouwen, die de voornaamfte fcheen te zijn, en die oorattooa genaamd was, 'er op,en toen, alle haare rokken in de rondte tot aan haaren middel opligtende, draaide zij zig tot driemaalen toe rond met groote ernst en bedaardheid en met een voorkoomen van volmaakte onfchuld en eenvoudigheid; toen liet zij den fluier weder vallen en, van het kleed afftappende, wierden 'er nog drie ftuk-  DE WAERELD. [Mey 1769] 197 flukken op gelegd en zij herhaalde de plegtigheid; vervolgens wederom als te vooren 'er afftappende, wierden 'er de drie laatfte opgelegd en de plegtigheid wierd ten derde maale op dezelfde wijze verrigt. Onmiddelijk daarop wierden de flukken doek opgerold en den Heer banks ter hand gefield, als een gefchenk van de juffer, die nu met haare vriendin naderde en hem groetede. Hij gaf haar beiden zoodanige gefchenken als hij dagt dat haar aangenaamst zouden zijn en, omtrent een uur vertoefd hebbende , vertrokken zij weder. In den avond kreegen de heeren in de Sterkte een bezoek van oberea en de begunfligde vrouw van haar gevolg, welker naam otheothea was, een aanvallig meisjen, en het was hun des te aangenaamer deeze laatfte te zien, naardien zij enige dagen afwezig geweest was en 'er gezegd was dar. zij of ziek of dood was. Den dertienden, toen de markt omtrent ten tien uuren afgeloopen was, wandelde de Heer banks met zijn fnaphaan het bosch in, gelijk hij gemeenlijk op het heetst van den dag deed, om de fchaduwe te genieten,* terwijl hij wederom op weg naar huis was, ontmoetede hij tubourai tamaide bij de wooning, waarin hij zig van tijd tot tijd onthield; deeze nu terwijl hij ftil ftond, bm enige oogenbikken bij hem te vertoeN 3 ven,  198 [Mey 1769] REIZE RONDOM ven, nam bij eensklaps den fnaphaan uit de hand van den Heer banks, fpande den haan, ftak hem in de hoogte en trok af; gelukkig brandde het kruid op de pan af: de Heer banks ontnam hem onmiddelijk het geweer, niet weinig verwonderd zijnde hoe hij zoo veel kennis van eenen fnaphaan gekregen hadde om dien aftefchieten en berispte hem zeer ernftiglijk over hetgeen hij beftaan had. Naardien het van de alleruiterfte aangelegenheid was de Indiaanen geheel onkundig te houden van de behandeling van vuur-wapenen, had hij alle gelegenheden waargenoomen om hun te beduiden dat zij hem nooit Merker konden beledigen dan met zijn geweer zelfs flegts aanteraaken; het was nu nodig dit verbod nog fterker aantedringen, waarom hij zijne berisping met bedreigingen verzelde : de Otahitier verdroeg alles geduldig; maar zoo dra de Heer banks de rivier over ging, vertrok hij met zijn geheel huisgezin en al zijn huisraad naar zijn huis te Eparre. Naardien wij dit zeer fpoedig van de Indiaanen aan de Sterkte vernamen, en vreesden dat het ongenoegen van deezen man, die ons bij alle gelegenheden van zeer veel dienst geweest was, van onaangenaame gevolgen voor ons wezen zoude, befloot de Heer banks hem onmiddelijk te volgen en hem te verzoeken terug te koomen; hij vertrok dan nog dien zelfden avond, van  DE WAERELD. [Mey 1769] i99 van den Heer mollineux verzeld, en vond hem in het midden van eenen grooten kring volks zitten, welk hij waarfchijnlijk verteld had wat 'er gebeurd was en hoe hij voor de gevolgen vreesde; zijn gezigt vertoonde het beeld van droefheid en nêerflagtigheid , terwijl dezelfde hartstogten niet minder fterk op het gelaat van alle die hem omringden waren uitgedrukt. Toen de Heer banks en de Heer mollineux in den kring traden, drukte eene der vrouwen haar verdriet op dezelfde wijze uit als te r ap o bij eene andere gelegenheid gedaan had, en Hak zig verfcheiden reizen met eenen haaien-tand in haar hoofd, zoo dat het 'met bloed bedekt wierd. De Heer banks liet geen tijd verlooren gaan om een eind aan deeze algemecne droefheid te maaken; hij verzeekerde het Opperhoofd dat het gebeurde vergeeten zou worden, dat 'er geene de minfte gevoeligheid aan zijnen kant meer plaats had en dat hij ook niets te vreezen had. Het Opperhoofd wierd met weinig moeite gerust gefteld en tot het voorige vertrouwen gebragt; daar wierd gelast eene dubbele kano gereed te maaken, zij kwamen nog voor het avondmaal alle met malkanderen aan de Sterkte terug en , tot teken van volmaakte verzoening, fliepen hij en zijne vrouw den geheelen nagt in des Heeren banks tent: hunne tegenwoordigheid was egter geene volkooN 4 men  soo [Mey 176*9] REIZE RONDOM men befcherming; want tusfchen elf en twaalf uuren beproefde een der inboorlingen in de Sterkte te koomen door over de wallen te klimmen, zeekerlijk met oogmerk om te fteelen dat hij zoude kunnen vinden; maar hij wierd door de fchildwagt ontdekt, die gelukkiglijk niet fchoot, en hij liep weg, veel te fnel dan dat iemand van ons volk hem zoude hebben kunnen volgen. Het ijzer en het ijzeren gereedfchap, die aan de fmidfe, welke binnen de werken opgezet was, gelfadig in gebruik waren, waren verzoekingen tot diefftal, welke niemand van dk volk wêerftaan kon. Den veertienden, zijnde een Zondag, beval ik dat de godsdienst in de Sterkte zoude verrigt worden: wij verlangden dat 'er enige van de voornaamfte Indiaanen bij tegensvvoordig zouden zijn; dan, toen het uur kwam, waren de meeste naar huis gekeerd. De Heer banks gong egter over de rivier en haalde tubourai tamaide en zijne vrouw tomio, hoopende dat zulks gelegenheid zoude geeven tot enige vraagen van hunnen en enige onderrigtingen van onzen kant. Toen hij hen had doen nederzitten, plaatfte hij zig tusfchen hen beiden en zij floegen , zoo lang de dienst duurde, zeer aandachtig acht OP hetgeen hij deed en bootften het zeer naauwfeeurig na, ftaande, zittende, of knielende, ge-  DE WAERELD. [Mey 1769] aoï lijk zij hem zagen doen: zij begreepen wel daï wij met iets ernfligs en gewigtigs bezig waren, gelijk bleek uit hun roepen tot de Indiaanen, die buiten de Sterkte waren, dat zij zig Uil zouden houden; maar toen de dienst afgeloopcn was, deed niemand van hun enige vraagen ; zij wilden zelfs niet luisteren toen wij hun tragteden te ver» klaaren wat 'er gefchied was. Zoodanig was onze ogtend-dienst; onze Indiaanen vonden goed in den avond eenen geheel anderen dienst te verrigten. Een jongman, bijna zes voeten lang, offerde aan Venus met ecu klein meisjen omtrent elf of twaalf jaaren oud, in tegenswoordigheid van verfcheiden van ons volk en een groot getal inboorlingen, zonder het minfte gevoel dat zulks onvoegzaam of onbetamelijk ware, maar, naar het fcheen , volkoomen overeenkomftig de gewoonte van het land. Onder de aanfehouweren waren verfcheiden vrouwea van hoogen rang, in het bijzonder oberea, die eigenlijk gezegd kon worden de plegtighcid te bellieren; want zij gaf het meisjen onderrigtingen hoe zij haare rol moest fpeelen, die het egter, zoo jorg als zij was, niet fcheen nodig te hebben. Ik verhaal dit voorval hier niet als een voorwerp van ijdele nieuwsgierigheid, maar omdat het aanmerking verdient in het beflisfen van eene N 5 vraag  202 [Mey 1769] REIZE RONDOM vraag, waarover men in de wijsbegeerte lang getwist heeft: Of, namelijk, de fchaamte, welke zekere daaden verzeit, die van ieder eenen erkend worden in zig zelve onfchuldig te zijn door, de Natuurden mensen zij ingeplant, dan wel een indrukfel der gewoonte zij? Zoo zij haaren oorlprong in de gewoonte heeft, zal het misfchien rnoeijelijk zijn die gewoonte, hoe algemeen zij ook is, tot haare bron natefpooren; is zijingefchaapen, dan zal het even bezwaarlijk zijn te ontdekken uit welke oorzaak zij onder dit volk t' ondergebragt, of ten minflen te boven gekoomen zij, in welks zeden 'er geen het minfte voetfpoor van te vinden is. Den veertienden en vijftienden hadden wij wederom gelegenheid om te zien hoe algemeen dat volk kennis droeg van het een of ander voorneemen dat onder hen gefmeed wierd. In den nagt tusfchen den dertienden en den veertienden wierd er een van de water-vaten van de buiten-zijde van de Sterkte geftoolen en des morgens was 'er geen Indiaan te vinden, die niet wist dat het weg was; egter fcheen het niet dat men hun die zaak hadde toevertrouwd, of zelfs dat zij waardig geweest waren vertrouwd te worden; want zij waren alle gewillig om naricht te 'geeven waar het te vinden ware. De Heer banks fpeurde het na tot eenen hoek van de baai, daar men  DE WAERELD. [Mey 1769] 103 men hem zeide dat het in eene kano gezet was, dan alzoo het geene zaak van groot aanbelang was, ftrekte hij zijne nafpooringen niet verder uit. Toen hij terug kwam wierd hem door tubourai tamaide bericht dat'er, voor het morgen was, nog een vat geftoolen zou worden; hoe hij dit te weeten gekoomen ware is niet gemaklijk te begrijpen; dat hij niet medepligtig was is zeeker, want hij kwam met vrouw en kinderen naar de plaats daar de water - vaten ftonden, fpreidde zijn bed bij dezelve en zeide dat hij zelf 'er borg voor wilde zijn, in fpijt van den dief: dit wilden wij egter niet dulden en gaven hem te verftaan dat 'er eene fchildwagt uitgezet zoude worden om op de vaten te pasfen, waarop hij de bedden in des Heeren banks tent bragt, daar hij en zijn gezin den nagt doorbragten, terwijl hij, in het heengaan, de fchildwagt tekenen deed dat hij zijne oogen open zou houden. Dit naricht bleek des nagts waarachtig te zijn; omtrent twaalf uuren kwam de dief; doch ontdekkende dat 'er eene wagt geplaatst was, Hoop hij weg zonder iets te ontvreemden. Zcdert het geval met het mes was het vertrouwen van den Heer banks op tubourai tamaide grootlijks vermeerderd, en het gevolg daarvan was dat hij eindelijk in verzoekingen kwam ,  £04 [Mey 1759] REIZE RONDOM kwam, welke zijne eer of braafheid niet langer konden wederftaan. Hij had veele aanlokfelen wêerftand geboden, maar wierd eindelijk verleid d or het betoverend lokaas van eene mand met fpijkers; deeze fpijkers waren veel grooter dan alle die, welke tot hier toe verhandeld waren en waren, misfchien door eene fchuldigeachtloosheid, in eenen hoek van des Heeren banks tem gezet, waartoe het Opperhoofd altoos vrijen toe • gang had. Gevallig zag de knegt van den Heer banks dat hij onder zijn kleed, dat hij achtloos opligtede, eenen van deeze fpijkers verborgen hield. De Heer banks, dit hoorende en weetende dat men hem zoodanig eenen fp ijker niet gegeeven had, noch tot eengefchenk, noch inruiling, onderzogt onmiddelijk de mande en bevond dat 'er van zeven fpijkers vijf weg waren. Toen befchuldigde hij hem, fchoon niet zonder grooten weerzin, met den diefftal, dien hij terftond bekende en, hoe groot zijne droefheid ook ware, was hij egter niet meer aangedaan dan zijn befchuldiger. Men eischte terftond de teruggave der fpijkers, doch deeze weigerde bij, zeggende dat de fpijkers te Eparre waren; toen hij egter zag dat de Heer banks zeer ernftig wierd en enige dreigende gebaerden maakte, vond hij goed eenen derzelve te voorfchijn te brengen. Toen wierd  DE WAERELD. [Mey 1769°] 205 Wierd hij naar de Sterkte gebragt om zoodanig een vonnis te ontvangen, als met algemeene Hemmen tegens hem zou geveld worden. Na enige raadpleegingen, opdat wij niet zouden fchijnen zijne misdaad te ligt te achten, wierd hem gezegd dat, zoo hij de andere vier fpijkers aan de Sterkte wilde brengen, die diefftal zou vergeeten en vergeeven worden. In deeze voorwaarde ftemde hij toe; maar, het doet mij leed het te moeten zeggen, hij hield zijn woord niet. In plaats van de fpijkers te gaan haaien, brak hij nog voor den nagt met zijn gezin op en nam al zijn huisraad mede. ' Naardien onze groote boot lek geworden was, vond ik het nodig derzelver bodem te onderzoeken, enzag, tot mijne groote verwondering, dat die zoo fterk van wormen doorknaagd was dat wij haar eenen nieuwen bodem moesten geeven; dat was aan de booten van de Dolphijn niet gebeurd, gelijk de officiers aan boord mij berichteden, en dus was het een ongeluk, dat ik niet verwagt had: ik vreesde dat de pinas omtrent in denzelfden toeftand zoude wezen; doch, onderzoek doende, had ik het genoegen te bevinden dat 'er geen worm aan geraakt had, fchoon zij van hetzelfde hout gemaakt en even zoo veel in het water geweest was; de reden van dit verfchil fchijnt mij toe deeze te zijn, dat de groote boot  £05 [Mey i76p] REIZE RONDOM boot met teer beftreken en de pinas met loodwit en olie gefchilderd was; de bodems van alle booten, die naar dit land gezonden worden, moesten dan, gelijk de pinas, geverwd worden en de fchepen moesten van eenen goeden voorraad voorzien worden om hun eene nieuwe laag verw te geeven, zoo dikwijls het nodig bevonden wierd. Herhaalde boodfchappen van tootahah ontvangen hebbende dat, als wij hem een bezoek wilden koomen geeven, hij die beleefdheid mee een gefchenk van vier varkens erkennen zoude, zond ik den Heer hicks, mijnen eerften Luitenant, om te beproeven of hij de varkens niet op gemaklijker voorwaarde konde krijgen, met last om hem alle beleefdheden te bewijzen, die in zijn vermogen waren. De Heer hicks bevond dat hij van Eparre verhuisd was naar eene plaats, Tettahah genaamd, vijf mijlen meer Westwaarts. Hij wierd zeer hartlijk van hem ontvangen; terftond wierd 'er een varken voor den dag gebragt en men zeide hem dat de drie andere, die op enigen afftand van daar waren, in den morgen zouden gebragt worden. De Heer hicks beloofde gewillig zoo lang te zullen blijven; dan de morgen kwam, maar de varkens niet, en naardien hij zig niet langer meende te moeten ophounen, keerde hij des avonds terug met het een varken, dat hij bekoomen had. Den  DE WAERELD. [Mey 1769] 207: Den vijf en twintigften verfcheenen tubourai tamaide en zijne vrouw tomio voor de eerfte reis aan de tenc zedert hij overtuigd was van fpijkers geftoolen te hebben ; hij fcheen enigzins t' onvreden en bevreesd te zijn; maar vond egter niet goed onze gunst en vriendfehap te herwinnen met de vier, welke hij weggezonden had, weder te geeven. Naardien de Heer banks en de andere heeren hem met eene koelheid en ingetogenheid behandelden, die in het geheel niet gefchikt waren om hem gerust en vergenoegd te maaken, bleef hij flegts korten tijden vertrok eensklaps. De Heer monkhouse, de Heelmeester, gong den volgenden morgen naar hem toe om eene verzoening te bewerken, door hem te raaden de fpijkers wedertegeeven, maar hij kon hier niet in Hagen. DER-s  •*o8 [Mij 17692 REIZE RONDOM DERTIENDE HOOFDSTUK. Tweede bezoek aan tootahah. VerJcheidene voorvallen. Zonderlinge tijdkortingen der Otahitiers. Aanmerkingen op dezelve. Toebereidzelen om den overgang van Venus waarteneemen en wat ,er intusfcken aan de Sterkte voorviel. Den zeven en twintigften beflooten wij het bezoek bij tootahah afteleggen, fchoon wij niet veel ftaat maakten voor onze moeite de varkens te zullen krijgen. Ik vertrok dan vroeg in den morgenftond met den Heer banks, Doctor solander en drie andere, in de pinas. Hij was nu weder van Tettahah, daar de Heer Hicks hem gezien had, vertrokken naar eene plaats, Atahourou genaamd, omtrent zes mijlen verder en naardien wij met de boot niet verder dan halver weg konden koomen, was het bijna avond eer wij daar aankwamen: wij vonden hem' , gelijk gewoonlijk, onder eenen boom zittende, met eene groote menigte volks rondom hem* Wij booden hem onze gefchenken aan, beftaande in eene vrouwen rok van geele ftof en enige andere beuzelingen , die hij met genoegen aan ■  DE WAERELD. [Meij 1769! 'aannam; terftond gelastte hij een varken te Aagten en tot het avondmaal gereed te maaken, met belofte dat hij ons des anderendaags 's morgens nog andere zou bezorgen; dan, naardien wij minder gezet waren op goede cier op onze reis te maaken dan op het medebrengen van levensmid-* delen, die aan de Sterkte nog meer welkom zouden zijn, verzogcen wij dat het varken nog niet geflagt zoude worden en deeden ons avondmaal met de vrugten van het land. Naardien het nu donker begon te worden en 'er veel meer volk was dan de huizen en kanos bevatten konden, terwijl zig oberea daar ook bevond met haar gevolg en verfcheiden andere reizigers, welke wij kenden, begonnen wij naar huisvesting uitteziem Ons gezelfchap bellond uit zes perfoonen: De Heer banks achtede zig gelukkig dat hem eene plaats bij oberea in haare kano wierd aangeboden, wenschte zijnen vrienden goeden nagt en nam affcheid. Hij begaf zig vroeg ter rust, vol* gens de gewoonte van het land en, zijne klederen uittrekkende , gelijk altijd zijne gewoonte was, naardien de nagten warm waren , was oberea zoo vriendlijk van dezelve onder haare eigen bewaaring te willen neemen , want anders, zeide zij, zouden zij zeekerlijk geftoolen worden. De Heer banks, zulk eene wagt hebbende, gaf zig met alle bedenklijke gerustheid aatt h Deel. O den  aio [Meiji76p2 REIZE RONDOM den flaap over; maar omtrent ten elf uuren wakker wordende en op moetende ftaan, zogt hij naar zijne klederen op de plaats, daar hij gezien had dat oberea dezelve geborgen had, toen hij zig te flaapen legde, en bemerkte wel ras dat zij weg waren. Hij wekte onmiddelijk oberea,. die, opfpringende en zijne klagten verneemende, on> licht riep en zig met grooten haast gereed maakte om weder te krijgen hetgeen hij kwijt was; tootahah fliep zelf in de naastbij liggende kano, en weldra insgelijks opgewekt zijnde, kwam hij bij hen en gong met oberea naar den dief zoeken: de Heer banks was niet in eenen toefland om met hun mede te gaan, want hij had van zijne geheele kleeding naauwlijks iets behouden dan zijn broek; zijn rok en kamifool, met zijne pistoolen, kruid-hoorn en verfcheiden andere dingen , die in de zakken waren, waren weg. Binnen omtrent een half uur kwamen zijne twee edele vrienden terug, doch zonder enig naricht van zijne klederen of van den dief te hebben kunnen krijgen. In het begin begon hij ongerust te worden; zijn fnaphaan was wel niet weggenoomen , doch hij had verzuimd dien te laaden; waar ik en Doftor solander ons verblijf genoomen hadden wist hij niet, en kon dus, wat 'er ook gebeuren mogt, ons niet om bijftand vraagen. Hij vond egter best noch vrees noch  DE WAERELD. [Jïfc//1760] aif noch agcerdogc op degeene,die rondom hem waren, te laaten blijken en zijnen fnaphaan aamupiA, die in de verwarring ontwaakt was en bij hem ftond, overgeevende, met bevel dien niet te laaten fteelen, begaf hij zig wederom ter rust, verklaarende dat hij volkoomen voldaan was met dé moeite, welke tootahah en oberea genoomen hadden om zijne goederen weder te krijgen, fchoon het hun niet gelukt was. Naardien hij, gelijk men wel onderftellen kan, in zulk eenen toeftand niet vast Hiep, hoorde hij kort daarop muzijk en zag op eenen kleinen afitand op het ftrand lichten naderen: dit was een concert of een gezelfchap , dat zij eene Heiva noemen, eene geineene benaaming voor alle openbaare fchouwfpelen; en naardien dit nu noodwendig Veel volks moest bijeen lokken en 'er dus ook kans was dat ik met zijne andere vrienden daar bij zouden zijn, ftond hij op en begaf zig zoo fpoedig hij kon derwaarts; hij wierd weldra door' het licht en het geluid naaT de hut gebragt, iii welke ik lag met drie andere heeren van ons gezelfchap en, ons gemaklijk van de overige önderfcheidende, kwam hij naar ons toe, meer dart half nakend en verhaalde ons zijne dröevige gefchiedenis. Wij gaven hem den troost, welken ongelukkige gewoonlijk eikanderen geeven mét' te zeggen dat wij in denzelfden toeftand waren als O a hij 5  *ift [Meij 1769] REIZE RONDOM hij'; ik toonde hem dat ik zelf zonder kousfen was; zij waren van onder mijn hoofd weg geftoolen, fchoon ik verzeekerd was dat ik in het geheel met in flaap was geweest en elk mijner medgezellen overtuigde hem door zig te vertoonen, dat hij zijn wambuis kwijt was. Wij beflooten egter het muzijk te hooren, hoe gebrekkig wij dan ook in onze kledij zouden verfchijnen; het beflond uit drie trommelen, vier fluiten en verfcheiden Hemmen: toen deeze vermaaklijkheid, die omtrent een uur duurde, over was, begaven wij ons weder naar onze flaap-plaatfen, terwijl wij het eens waren dat 'er voor den volgenden morgen niets tot herkrijging van ons goed konde gedaan worden. Wij ftonden met het aanbreeken van den dag Op volgens de gewoonte van het land; de eerfle, welken de Heer banks zag, was tupia, die getrouw op zijn musket paste en kort daarop bragt oberea hem enige van haare klederen van het land in plaats van de zijne, zoo dat hij, bij ons koomende, 'er zeer kakelbont uitzag, half Indiaansch, half Engelsch. Ons gezelfchap verzamelde zig ns bij elkander, uitgezonderd Doctor sol ander, wiens verblijf wij niet wisten en die niet bij de muzijk regenswoorditr geweest was. Kort daarop verfcheen tootahah en wij drongen hem ons onze klederen weder te be-  DE WAERELD. [Meij 1769] 213 bezorgen; maar noch hij , noch oberea konden overgehaald worden om enige maatregelen daartoe te neemen, zoo dat wij begonnen te vermoeden dat zij medepligtig aan den diefftal geweest waren. Omtrent ten agt uuren kwam Doctor so l ander bij ons, die in eerlijker handen gevallen was in een huis, omtrent eene mijl daar van daan en die niets was kwijt geraakt. Wij gaven nu alle hoop op van onze klederen weder te zullen krijgen, van welke wij ook indedaad nooit weder iets vernoomen hebben, en bragten den geheelen morgen door met om de varkens aantehouden , die ons beloofd waren; maar hierin Haagden wij niet beter; wij vertrokken dan , omtrent twaalf uuren niet al te wel te vreden naar de floep, alleen met het varken, dat wij den avond te vooren uit handen van den llagter en den kok gered hadden. Terwijl wij weder naar de floep keerden, wierden wij egter onthaald op een gezigt, dat ons onze moeite en te leur Helling eniger maate vergoedde. Wij kwamen op onzen weg aan eene van de weinige plaatfen, daar de toegang tot het eiland niet door een rif bezet is, en bijgevolg breekt 'er eene hooge baar op het ftrand;' en waarlijk ik had zelden vreeslijker gezien; het was onmogelijk geweest voor eene Europifche floep om het in dezelve te houden en zoo de beste O 3 zwem»  ai4 [Meij 1769] REIZE RONDOM zwemmer uit Europa bij toeval aan derzelvcr woede was blootgefteld geweest, ben ik vast overtuigd dat hij zig niet zou hebben kunnen behoeden voor te verdrinken, te meer daar het ftrand met groote en kleine fteentjens bedekt was; en egter waren 'er in het midden van deeze branding tien of twaalf Indiaanen zwemmende tothun vermaak; zoo dikwijls 'er eene baar bij hen brak, dooken zij onder dezelve door en kwamen, volgens allen fchijn met de grootfte gemaklijkheid, aan den anderen kant weder boven. Dit vermaak wierd nog grootelijks veraangenaamd door denagterfteven van eene oude kano, welken zij bij geval aldaar gevonden hadden; deezen namen zij voor zig en zwommen met denzelven uit tot de verfte bank; dan gingen twee of drie van hun in denzelven zitten en het vierkant eind naar de breekende golf keerende wierden zij met eene ongelooflijke fnelheid naar den wal gedreven, fomtijds bijna tot op het ftrand; maar gemeenlijk ftortte de golf over hen eer zij ter halver wegwaren, als wanneer zij dooken en met de kano in hunne handen aan de andere zijde wêer boven kwamen: dan zwommen zij wederom met denzelven van den wal en lieten zig weder terugdrijven, even als onze jonge lieden op heilige dagen den heuvel in het park van Greenwich beklimmen pm het vermaak van zig van boven neder te laaten  DE WAERELD. [Meij 1769] 2I5 ten rollen. Wij ftonden meer dan een halfuur naar dit verwonderlijk fchouwfpel te kijken, geduurende welken tijd geen der zwemmers zogt aan land te koomen, maar zij fcheenen zig ten hoogden met dit fpel te vermaaken; wij vervorderden daarop onze reis en kwamen laat in den avond aan de Sterkte terug. Wij kunnen bij deeze gelegenheid aanmerken dat de menschlijke natuur met vermogens begaafd is, die maar zelden tot dien graad van oefening gebragt worden, dien zij zouden kunnen bereiken, en dat alle menfehen in Haat zijn tot buitengewoone dingen, welke niemand doen kan, tenzij hij tot .poogingen worde aagezet door deeze of geene ongemeene omftandigheden, of door den eenen of anderen toeftand, waarin hij koomen mag. Deeze Indiaanen deeden daar iets dat ons bovennatuurlijk toefcheen , enkel door te werkftelling van vermogens, die zij met ons en alle andere menfehen. die met geene bijzondere ongefteldheid of gebreklijkheid bezogc zijn, gemeen hebben. De waarheid van deeze aanmerking is ook blijkbaar uit gemeenzaamer voorbeelden. De fpringer en koorden - dansfer is zijne konst niet aan eene bijzondere mildheid van de natuur jegens hem, maar aan eene toevallige verbetering van haare aigemeene gaaven verfchuldigd, en fchoon eene even groote naarftig- O 4 held  %\6 IMeif 1769]. REIZE ROND OM heid en oefening juist niet altoos eene even uitmuntende bekwaamheid in dezelve zou voortbrengen , zoo min als in andere konflen, is 'er egter geen twijfel of ieder zou het tot eenen zekeren graad van konst in dezelve brengen kunnen. Een ander bewijs van het beflaan van vermogens in den mensch, die bijna algemeen llaapende zijn, levert ons de bekwaamheid, waartoe de blinden geraaken. Men kan niet ftellen dat het verlies van eenen zin, gelijk de afkapping van eenen tak van een boom, die, welke den mensch overblijven, nieuwe kragt geeft. Het gehoor en gevoel van iederen mensch zijn dan in llaat tot die fijne onderfcheidingen, welke ons verbaazen bij degeene, die hun gezigt verloren hebben, en zoo zij de ziel niet zoo veel overbrengen als bij hen, is het enkel omdat men zoo veel niet van dezelve vergr: hij , die ziende is, kan bij verkiezing doen hetgeen de blinde uit noodzaaklijkheid doet en kan, als hij op de andere zinnen even zorgvuldig acht geeft, dezelfde denkbeelden van dezelve ontvangen; laat men zig dan als eene aanmoediging tot aanhoudende naaritigheid en als een vast beginfel , dat voor het menschdom van algemeen, nut is, herinneren dat hij, die alles doet wat hij kan, altoos veel meer doen zal dan men over het algemeen voor mogelijk houdt. Onder de Indiaanen, die ons bezogten, waren ook.  DE WAERELD. [Meij 1769] 217 ook enige van een nabuurig eiland, dat zij Eimev of Imao noemden, hetzelfde dat Kapitein wal,l 1 s den naam van Hertog van Torks Eiland gegeeven had en zij gaven ons bericht van niet minder dan twee en twintig eilanden, welke in de nabuurfchap van Otahiti liggen. Naai dien de dag van onze waarneeming nu naderde, befloot ik, in gevolge van enige onderrigtingen, welke Lord morton mij gegeeven had, twee partijen uittezenden om den overgang op verfchillende plaatfen waarteneemen, in hoop dat zij, zoo het ons op Otahiti mislukte, beter flaagen zouden. Wij waren dierhalven thans druk bezig met onze werktuigen gereed te maaken en de heeren, welke ik meende aftezenden, in derzelver gebruik te onderwijzen. Op Donderdag den eerften Junij, twee dagen voor den dag van den overgang, zond ik den Heer gore met de groote floep naar Imao, met de Heeren monkhous e en sporing, welke laatfte bij den Heer banks behoorde, en de Heer green voorzag hen van de nodige werktuigen. De Heer banks vondt goed zelf mede op deezen tocht te gaan en verfcheiden inboorlingen , bijzonder tubourai tamaide en tomio waren ook van het gezelfchap, Des Vrijdags, 's morgens zeer vroeg, zond ik den Heer hicks met de Heeren clerk en petersgili* O 5 »y 176*9] REIZE RONDOM ons in ons gevoelen bevestigde dat dit volk, ftrijdig met de tegenswoordige gewoonte van alle andere bekende natieën, hunne dooden nooit begraaven. In het midden van een klein vierkant, netjens met bamboezen afgeheind, wierd het zonnedek van eene kano op twee paaien opgezet en het lighaam wierd onder hetzelve geplaatst op een ftellaadjen, gelijk dat hetwelk wij hier voor befchreven hebben: het wierd met fijn doek bedekt en men plaatfte bij hetzelve brood-vrugt, visch en andere levensmiddelen: wij meenden dat deeze fpijs daar gelegd wierd voor den geest der overledene en bijgevolg dat deeze Indiaanen enig verward denkbeeld hadden van het beltaan van de ziel na den dood; maar toen wij tubourai tamaide daar verder naar vroegen, zeide hij ons dat de fpijzen daar geplaatst wierden als eene offerhande voor hunne Goden. Zij onderzeilen egter niet dat de Goden eeten, zoo min als de Jooden onderftelden dat Jehovahineen huis woonde: de offerhande wordt hier aangeboden op denzelfden grond als de tempel te Jerufalem gebouwd wierd, als eene betooning van eerbied en dankbaarheid en een middel om de Godheid om haare onmiddelijker tegenwoordigheid te bidden. Vlak voor dit perk was eene foort van hek, daar de nabeftaanden van de overledene Honden om de fchatting hunner droefheid  DE WAERELD. iJuaij 1769] »(ƒ 176*9] 229 hetzelve in heiligen grond, als zij denken dat de wijze van deszelfs toekomftig bellaan onherroeplijk bepaald is>x Wij zijn zoo fterk geneigd om de aangenaame"of onaangenaame denkbeelden met zekere gevoelens en daaden, die ons, terwijl wij leeven, aandoen, te verbinden, dat wij onwilliglijk handelen als of het ook zeeker ware dat zij ons op dezelfde wijze zouden aandoen als wij dood zijn, fchoon dit een gevoelen is dat niemand ftaande zal houden. Daarvandaan dat de begeerte om zelfs den naam, dien wij agterlaat:n, voor fchande te behoeden, of om denzelven eer aan te doen, eene van de vermogendfte drijfvederen is, die de daaden der meest redeneerende en verlichtfte volkeren bellieren. Men moet volgens alle gronden erkennen dac een groote naam na den dood geenen invloed op de overledene heeft; en egter kan het verlangen van denzelven te verkrijgen en zig dien te verzeekeren door geene kragt van redeneering, door geene aangenoomen wijze van denken overwonnen worden, uitgezonderd bij diegeene, welke eene hebbelijke laagheid en misdaadigheid onverfchillig gemaakt hebben voor eer en fchande, terwijl zij nog in leven zijn. Dit fchijnt indedaad een van de gelukkige gebreken van onze natuur te zijn, op welke het algemeen geluk der maatfchappij in eene zekere maate gegrond is; P 3 want  430 IJunij 17692 REIZE RONDOM want gelijk men onderftelt dat enige misdaadesf voorgekoomen kunnen worden door het lijk van den misdadiger in ketenen te hangen, zoo worde 'er ook , in gevolge dierzelfde vermaagfehapping van denkbeelden, veel goeds voor de maatfchappij geboren en veel kwaads gefluit door het verlangen dat de mensch heeft om zijnen naam eer aan te doen of van fchande te bevrijden, als'er niet meer dan een naam van hem overig is. Mogelijk is het beste gebruik dat men maaken kan van het leezen van befchrijvingen van geheel nieuwe zeden, in welke de dwaasheden en grilligheden der menfehen buiten dat bijzonder verband met andere denkbeelden gebragt zijn, die ons gewent dezelve te befchouwen zonder dat zij ons vreemd voorkoomen , optemerken in hoe veele opzigten zij bijna overal even dezelfde zijn. Wanneer een welmeenende godsdienftige van de Roomfche Kerk leest dat 'er aan de oevers van den Ganges Indiaanen zijn, die denken dat zij zig de gelukzaligheid in eenen toekoomenden ftaat verzeekeren zullen, als zij meteenen koeienftaert in hunne handen flerven, lacht hij om hunne dwaasheid en bijgeloovigheid, en zoo men deezen Indiaanen verhaalde dat 'er menfehen in Europa zijn, die zig verbeelden hetzelfde voordeel te zullen genieten, als zij met de voetzool van eenen Franciskaaner Monnik aan de voeten ftcr-  DE WAERELD. ffunij 1769] *"t flerven, zouden zij op hunne beurt ook lagchen. Maar wanneer de Indiaan, op het hooren van het bericht van den Katholijken, en de Katholijk, bij het verneemen van de bijgeloovigheid van den Indiaan, beiden bedagten dat 'er geen onderfcheid is tusfchen de ongerijmdheid van den ilaert en de voet-zool, maar dat de fluier van gewoonte en vooroordeel, die dezelve in hun eigen geval bedekte, in dat van den anderen weggenoomen was, zouden zij die kennis tot hun voordeel aanwenden. Gemerkt hebbende dat 'er zedert enige dagen minder brood-vrugt dan gewoonlijk aangebragt wierd, vroegen wij naar de reden en vernamen dat, naardien de boomen eenen overvloedigen oogst beloofden, men dezelve alle te gelijk gedund had om eene foort van zuur-deeg te maaken , dat de inwooners Mahie noemen en dat, vermits het eene gisting ondergaan heeft, langen tijd kan bewaard worden en hun tot voedzel dient, als 'er geene rijpe vrugten te bekoomen zijn. De tiende was de dag waarop de plegtigheid ter eere van de oude vrouw, welker lijktent wij zoo even befchreven hebben, door den voornaamften lijk-befleller Mond verrigt te worden. De Heer banks was zoo nieuwsgierig om alle de geheime plegtigheden van deeze ftaatelijke verrigP 4 "Qg  *32 [jfumj .769] REIZE RONDOM fing bijtewoonen ,dat hij befloot 'er deel aan te nee^ men, alzoo men hem onderrigtte dat hij zonder die voorwaarde daar niet tegenswoordigmogt zijn. Hij begaf zig dan in den avond naar de plaats daar het lijk lag en wierd ontvangen van de dogter van de overledene en verfcheiden andere perfoonen, onder welke een jongen van omtrent veertien jaaren, dje de plegtigheid moesten helpen verrigten. tubourai tamaide moest eerste lijk-beftel]er zijn; de kleeding, die hij droegen die zeer grillig, fchoon niet ongepast was, is in eene van de plaaten afgebeeld. De Heer banks moest zijne Europifche klederen uittrekken; men bond hem een klein ftuk doek om den middel en zijn lighaam wierd met houtskool en water befmeerd tot aan. de fchouderen1, tot dat het zoo zwart was als een Neger; hetzelfde verrigtte men aan verfcheiden andere, onder welke enige vrouwen waren, die zoo wel als hij naakt uitgekleed wierden; de jongen wierd geheel en al zwart gemaakt, en toen begon de lijkftaatfie voorttetrekken. tubourai tama ide fprak iets, dat men onderflelde een gebed te zijnj, hij het lijk en deed hetzelfde, toen hij aan zijn eigen huis kwam* foeVif dit gefchied was, vervolgde de trein zijnen Weg naar de Sterkte, zijnde 'er verlof gegeeven dat men haar bij die gelegenheid mogt naderen. De Indiaanen. hebben de gewoonte van deez.e lp.  DE WAERELD. Qunïj 1769] 233 lijkftaatsieën met de grootfte overhaasting te ontvlugten, zoo datdegeene, die rondom de Sterkte waren, zoo dra zij deeze op eenen afftand zagen naderen, zig in de bosfchen gingen verfchuilen. Zij trok van de Sterkte langs het ftrand en joeg daar eene andere bende Indiaanen op de vlugt, Wit meer dan honderd beftaande, terwijl elk zig onder het eerfte, dat hij vinden kon, verborg: tóen trok zij de rivier over en gong het bosch in, voorbij verfcheiden huizen, die alle verlaaten waren, en men kwam geen eenen Indiaan meer te zien geduurende het overige van den optocht, die meer dan een half uur duurde. De bediening, welke de Heer banks waarnam, was die van de Nineveh genaamd , van welke 'er nog twee waren behalven hij; en toen alle de inboorlingen verdwenen waren, kwamen zij bij den opperften lijk - befteller en zeiden imatata, ( daar is geen volk) waarop hetgezelfchap wierd afgedankt om zig in de rivier te gaan wasfchen en hunne gewoone klederen weder aantetrekken. Den twaalfden kwamen 'er klagten van enige der inboorlingen dat twee matroozen hun verfcheiden boogen en pijlen en enige koorden van gebreid hair ontftoolen hadden; ik deed 'er onderzoek naar en, bevindende dat de befchuldiging wel bewezen was, liet ik eiken der fchuldige met ïwee dozijn Hagen ftraffen.  234 [>»(/ -769] REIZE RONDOM Wij hebben toe hier toe nog niet van hunne boogen en pijlen gefprooken; ook bragten zij die zelden aan de Sterkte. Deezen dag bragt tubourai tamaide egter dezijnemede, in gevolge van eene uitdaaging, welke de Heer gore hem gedaan had. Het Opperhoofd meende dat het ware om te beproeven wie van hun de pijl verst weg zoude fchieten, en de Heer gore wie best een doel zou raaken, en, alzoo de Heer gore zig niet liet voorllaan eene pijl verre te kunnen fchieten en het Opperhoofd niet aan wilde neemen een doel te raaken, beproefden zij hunne bekwaamheid niet tegens eikanderen. tubourai tamaide egter, om te toonenwat hij kon, fpande zijnen boog en fchoot eene pijl, die nooit met vederen aan heteind zij n, twee honderd vieren zeventig ellen, of agt honderd twee en twintig voeten verre, dat iets meer is dan een zevende en iets minder dan eenagtfte van eene Engelfche mijl. Hunne wijze van fchieten is enigzints zonderling; zij knielen neder en, zoo dra de pijl is afgefchoten, laaten zij den boog vallen. De Heer banks ontmoetede deezen dag, op zijne morgen-wandeling , eene bende inboorlingen, welke hij, bij onderzoek, bevond reizende muzikanten te zijn; hij vernam waar zij des avonds wezen zouden, waarop wij ons alle naar de plaats be-  BE WAERELD. l$utjiji?6$2 235 begaven. De bende beftond uit twee fluiten en drie trommels en wij vonden 'er eene groote menigte volks verzameld. De trommel - flagers verzclden dq muzijk met hunne ftemmen en wij bevonden, tot onze groote verwondering, dat wij, over't algemeen, het onderwerp^van hun gezang waren. Wij dagten niet dat wij onder de onbefchaafde bewooneren van deeze afgelegen plaats eene foort van lieden vinden zouden, voor welke natieën, die meest in vernuft en kennis uitgeblonken hebben, altoos achting en eerbied hebben betoond; zoodanige waren egter de barden of fpcelcrs van Otahiti. Hun zang was niet overdagt en wierd door muzijk verzeld; zij reisden geduuriglijk van plaats tot plaats en wierden door den meester van het huis en doorde toehooreren beloond met dingen, welke zij nodig hadden en de andere misfen konden. Den veertienden wierden wij in nieuwe moeielijkheden ingewikkeld door eenen anderen diefftal, aan de Sterkte gepleegd. In het midden van den nagt wist een van de inboorlingen eenen ijzeren kolen-haak te fteelen, die ons voor den oven diende. Hij was bij toeval tegens de binnenzijde van den wal overeind gezet, zoo dat de top van den fleel van buiten zigtbaar was en wij wierden onderrigt dat de dief, welken men daar sn den avond had zien loeren, omtrent ten drie uuren  t~6 [Junij 1769 REIZE RONDOM uuren in den morgenftond ftilletjens gekoomen was en, de gelegenheid waarneemende dat de fchildwagt den rug gekeerd had, denzelven zeer behendiglijk meteenen langen ftokmet eenen haak 'er aan gevat en over den wal getrokken had. Ik dagt nu dat het van enig belang wierd, zoo het mogelijk was, van deeze diefftallen in eens een einde te maaken, door iets te doen, 't welk de inboorlingen zelve in de noodzaaklijkheid zoude Hellen om, tot hun eigen belang, dezelve voortekoomen, Ik had gellrenge bevelen gegeeven dat men niet op hen fchieten zoude, zelfs wanneer zij op deeze aan (lagen betrapt wierden, waarvoor ik verfcheiden redenen had : de gemeerje fchildwagten waren geenzints lieden, welke men voeglijk de magt over leven en dood konde toevertrouwen, die zij zouden kunnen uitoefenen , wanneer het hun zou goed dunken en ik wist reeds bij ondervinding dat zij maar al te gereed waren om degeenen, die in hunne magt Waren, om de geringde oorzaak het leven te beneemen; ook was ik geenzints van oordeel dat de diefftallen, welke dit volk tegens ons pleegde, in hun misdaaden waren, die des doods waerdig waren: dat de dieven in Engeland opgehangen worden was bij mij geene reden waarom zij in Otahiti moesten dood gefchoten worden, omdat zulks met opzigt tot de inboorlingen, eene t§  DE WAERELD. iJuniji^g] tff te rechtftelling zoude zijn door eene wet, die terug werkte. Zij hadden onder hen geene zoodanige wet en het fcheen mij niet toe dat wij enig recht hadden om zulk eene wet voor hum te maaken. Datzij zig van diefftal zouden onthouden of met den dood geftraft zouden worden was niet onder de voorwaarden, waarop zij de voordeelender burger-maatfchappij genooten, gelijk bij ons, en gelijk ik hen niet wilde blootftellen aan vuur-wapenen met fcherp gelaaden, zoo kon ik ook niet volkoomen goedkeuren dat men met los? kruid op hen fchoote: in het eerst zou, wel la waar, het vuur en de rook hen bevreesd maaken, maar als zij vonden dat 'er geen kwaad opvolgde* zouden zij langzaamerhand de wapenen zelve beginnen te verachten, en tot beledigingen koomen, welke het noodzaaklijk zouden maaken hun 'er de proef van te geeven, maar van welke zij afgefchrikt zouden worden enkel door het gezigt van eenen fnaphaan, als hij nooit gebruikt wierd dan met eene geftrenge uitwerking. Thans gaf het geval mij, zoo ik meende, een gelukkig middel aan de hand. Het geluk wilde dat 'er juist meer dan twintig van hunne zeilende vaartuigen met eenen voorraad van visch aangekoo* men waren; deeze nam ik terftond in beflag en, dezelve in de rivier agter de Sterkte brengende, liet ik openlijk bekend maaken dat, zoo niet de haak  358 [Junij 1769] REIZE RONDOM haak en alles dat van tijd tot tijd geftoolen was^ terug gegeeven wierd, de kanos zouden verbrand worden. Ik waagde het deeze bedreiging bekend te maaken, fchoon mijn voorneemen niet was die ter uitvoer te brengen, alzoo ik niet twijfelde of men wist wel in wiens handen de geftoolen goederen waren en men zou, als de terug" gave dus eene gemeene zaak gemaakt wierd, dezelve in korten tijd weder brengen. Daar wierd dan eene lijst van alle de goederen opgemaakt, beftaande hoofdzaaklijk in den haak, den fnap-» haan, welke den zee-foldaat ontnoomen was, toen de Indiaan wierd dood gefchoten, de piftoolen, welke de Heer banks met zijne klede-» ren te Atahourou was kwijt geraakt, een degen, eenen der onder - officieren toebehoorende en het water - vat. Omtrent den middag wierd de haak terug gegeeven en daar wierd fterk aangehouden op het ontflag van de kanos; maar ik bleef nog op mijne eerfte voorwaarde ftaan. Den volgenden dag was 'er nog niets meer terug gebragt, waarover ik zeer verwonderd was, want het volk was ten hoogden verlegen om de visch, die binnen korten tijd zou bederven; ik was dan tot de onaangenaamheid gebragt van of de kanos te ontflaan, tegens hetgeen ik plegtiglijk en openbaar verklaard had, of dezelve te houden tot -groot nadeel van degeene, die onfchuldig waren, zonder  DE WAERED [Jumj 176*9] §35? der dat zulks ons zeiven van enigen dienst ware *, ik ftond hun dan, als een middenweg, toe dat zij de visch zouden neemen, maar hield de kanos nog in beflag. Deeze toelaating zelve bragt egter nieuwe verwarring en nadeel te weeg; want, naardien het niet gemaklijk in den eerften opflag te onderfcheiden was, wien de verfchillende hoopen visch toebehoorden, wierden de kanos onder bedekking van die omftandigheid geplonderd door degeene, die geen recht altoos op derzei ver laading hadden. Men deed inmiddels de dringendfte verzoeken dat de kanos zouden ontflagen worden en terwijl ik hu de grootfte reden had om te denken of dat de dingen, om welke ik dezelve in beflag hield, niet op het eiland waren, of dat zij, die door derzelver aanhouding fchade leeden, geenen invloed genoeg op de dieven hadden om hen overtehaalen hunnen buit te laaten vaaren, befloot ik eindelijk dezelve overtegeeven, niet weinig fpijtig dat mijn ontwerp zoo kwalijk gelukt was. Daar gebeurde omtrent deezen tijd nog een ander geval, dat ons, ondanks alle onze voorzigtigheid, bijna met de inboorlingen in onmin zoude gebragt hebben. Ik had de boot naar den wal gezonden met eenen officier om ballast voor het fchip te haaien; deeze, geene fteenen bij de hand vindende die goed tot dat oogmerk waren, begon een  *40 IJunij 17692 REI2E RONDOM een gedeelte van eene omwalling aftebreekeri, waarin zij de beenderen van hunne dooden bewaarden ; de Indiaanen Helden zig hier met geweld tegens en daar kwam een boodfchappernaar de tenten om den officieren te berichten dat zij het niet wilden toelaaten. De Heer banks begaf 'er zig terftond naar toe en daar wierd ras op eene vriendlijke wijze een eind aan het gefchil gemaakt, door het volk van de boot naar de rivier te zenden , daar genoeg fteenen te raapen waren zonder mogelijkheid van iemand te beledigen. Het is zeer aanmerkenswaerdig dat deeze Indiaanen veel meer bezorgd waren over hetgeen men aan hunne dooden dan aan de leevende deed. Dit was het eenigfte, waarin zij het waagden ons te wederftreeve en de eenigfte belediging, die iemand van ons wierd aangedaan, was bij eene diergelijke gelegenheid. De Heer monkhouse, eens bij geval eene bloem van eenen boom plukkende, die op een van hunne kerkhoven groeide, kwam een Indiaan, die hem waarfchijnlijk uit bekommernis beloerd had, fchielijk agter hem en gaf hem eenen flag; de Heer monkho us e greep hem, maar hij wierd terftond ontzet door twee andere, die den Heer monkhous e bij het hairvatteden, hem noodzaakten hunnen makker los te laaten, en toen wegliepen, zonder hem verder enig geweld aantedoen. Dei  DE WAERELD. [junij 1769-J 24i Des avonds van den negentienden; terwijl dé Kanos nog in beflag waren, ontvongen wij een bezoek van oberea , datönsnietweinigverwonderde, naardien zij niets medebragt Van hetgeen gefloleh was en wel wist dat zij onder verdenking lag van enige dier dingen orider zig te hebben. Zij zeide, wel is waar, dat haargünfleling obadee j dien zij geflagen ch weggejaagd had, dezelve bad medegenöomen ; maar zij fcheen wel bewust dac zij geen recht had om geloof te vorderen; zij vertoonde de flerkfle blijken van vrees, maaf kwam dezelve met verwonderlijke kloekmoedigheid te boven en drong zeer flerk aan om met haar gevolg in des Heeren bAnks tent te mogeri flaapen. Dit wierd haar egter niet toegeiaaten; de zaak vari het fteelen van de klederen was nog te versch; ook was de tent vol ander volk; daar was niemand anders dié haar wilde ontvangen; waarom zij , naar allen fchijn zeer fpijtig en kwalijk te vreden, in haare kano den nagt ging doorbrengen. Den volgenden morgen vroeg kwam zij wéder aan de Sterkte met haare kano eri alles dat 'er iri was en flelde zig dus geheel in ónze magt mee eene foort van grootheid van ziel, dife onze bewondering en verbaasdheid opwekte. Om eene Verzoening te bewerken, bood zij ons; als het beste middel daartoe, een varken aan beneven* L Deel.- Q ver^  ö42 *769Ï REIZE RONDOM verfcheiden andere dingen, waaronder een hond* Wij hadden kortling vernoomen dat deeze dieren bij de Indiaanen voor een lekkerer eeten gehouden worden dan hun varkens-vleesch, waarom wij beflooten 'er bij deeze gelegenheid de proef van te neemen : wij gaven dan den hond, die zeer vet was, aan tupia over, die op zig nam het werk van llagter en van kok te verrigten. Hij doodde den hond door hem met zijne handen den mond en neus digt te bedekken, eene bewerking, welke meer dan een vierde uurs duurde. Terwijl dit gefchiedde , wierd 'er een kuil in den grond gegraaven, omtrent een voet diep, waarin vuur ontllooken wierd, en enige kleine fteenen inlaagen 7 door hout afgewisfeld, gelegd wierden, om gloeiende te worden; toen wierd de hond over het vuur gehouden en dus gezengd, waarop hij met eene fchulp gefchrapt en zoo fchoon van hair ontbloot wierd als of hij in het water gebroeid ware geweest; toen wierd hij met hetzelfde werktuig opengefneden en zijne ingewanden wierden uitgenoomen, en naar zee gebragt, en daar zorgvuldiglijk gewasfehen zijnde, wierden zij inkokos-doppen gedaan met het bloed,dat uit het lijf gekoomen was: toen de kuil heet genoeg was, wierd het vuur 'er uit genoomen en daar wierden enige fteenen, die zoo heet niet waren dat zij ists betgeen zij aanraakten zengen konden, op dea  D E WAERELD. [Junij i7$9] m dén bodem geplaatst en met groene bladeren bedekt; toen legde men den hond met de ingewanden op de bladeren en, andere bladeren op dezelve gelegd hebbende, bedekte men alles met de overige heete fteenen en ftopte den mond van het gat digt met klei: in iets minder dan vier uuren tijds wierd het wederom geopend en de hond, uitmuntend gebraaden, 'eruit genoomen, die wij alle bekennen moesten dat een zeer goede fchootel opleverde. De honden, die hier opgevoed worden om tot fpijs te dienen, eeten gaen dierlijk voedzel, maar worden alleen met broodvrugt, kokos-nooten, jams en andere vrugten van gelijken aart gevoed; al het vleesch en de visch, die de inboorlingen eeten, wordt op dezelfde wijze toebereid. Den een en twintigften kreegen wij aan de Sterkte een bezoek van een Opperhoofd; oamo genaamd, dat door de inboorlingen met eenen ongemeenen eerbied bejegend wierd; hij bragt een jongetjenmetzig, omtrent zeven jaaren oud, en eene jonge vrouw van omtrent zestien: de jon* gen wierd dooreenen man op denruggedraagen, hetgeen wij als eene ftaats-plegtigheidbefchouwden; want hij was zoo goed in ftaat om te loopen als iemand van ons. Zoo dra zij in het gezigt waren, gongen oberea en verfcheiden andere inboorlingen, die in de Sterkte waren, uit Q * hu»  S44 *76$1 REIZE RONDOM hun te gemoete,na eerst hunne hoofden en lighaamen tot aan den middel ontbloot te hebben: toen zij nader kwamen, wierd dezelfde plegtigheid in acht genoomen door alle de inboorlingen, die buiten de Sterkte waren. Het lighaam te ontdekken is dan in dit land waarfchijnlijk een teken van eerbied; en, alzoo alle deelen hier even onverfchillig ontbloot worden, was de plegtigheid van hetzelve van den middel naar beneden te ontblooten, die door oorattcoa verrigt.wierd, misfchien niets anders dan eene andere wijze van pligtpleeging voor perfoonen van eenen verfchillenden rang. Het Opperhoofd kwam in de tent, doch de jonge vrouw kon , ondanks onze aanhoudende verzoeken, niet overgehaald worden om hem te volgen, fchoon zij het tegens haare eigen neiging fcheen te weigeren; ook waren de inboorlingen, die buiten Honden, alle zeer bezorgd om haar zulks afteraaden, ja, als zij fcheen te wankelen, gebruikten zij zelfs geweld daar toe; den jongen hielden zij ook op dezelfde wijze terug; maar Doclor solander, hem gevalligaan de poort vindende, nam hem bij de hand en bragt hem binnen eer het volk 'er op verdagt was; doch zoo dra degeene, die binnen waren , hem zagen, droegen zij zorg hem naar buiten te zen-, den. Naardien deeze omftandigheden onze nieuws-  DE WAERELD. [Junij 1769] 245 gierigheid ten hoogften opwekten, vroegen wij wie zij waren en wierden onderrigt dat o a m o de man van oberea was, fchoon zij langen tijd met wederzijdfe bewilliging gefcheiden waren geweest en dat de jonge vrouw en hetjongetjen hunne kinderen waren. Wij vernamen ook dat de jongen, die terridiri heette, de waarfchijnlijke erfgenaam van het oppergebied van het eiland was en dat zijne zuster tot zijne vrouw beflemd was, zijnde het huwelijk flegts uitgefteld tot hij eenen behoorlijken ouderdom zoude bereikt hebben. Thans was het oppergebied in handen van eenen zoon van whapp ai, die o u t o u genaamd wierd, en die, gelijk wij hier boven reeds gezegd hebben, nogminderjaarig was. whappai, OAMoen tootahah waren broeders, whapp ai was de oudfle en oamo de tweede, zoo dat, vermits whappai geen ander kind had danouTou, terridiri, dezoonvan zijnen oudflenbroeder oamo, erfgenaam van het oppergebied was. Het zal misfchien vreemd voorkoomen dat een jongen fouverein is bij het leven van zijnen vader; doch, volgens de gewoonte des lands, volgt een kind zijnen vader in zijne waerdigheid, en in zijn gezag op, zoodra het geboren is; dan wordt 'er een regent gekozen , en gemeenlijk wordt de vader van den nieuwen Vorst in zijn gezag bevestigd onder dien Q 3 ti]-  54^ [Junij REIZE RONDOM tijtel, tot dat zijn kind meerderjaarig is; maa? thans was die keuze op tootahah, den oom, gevallen, omdat hij zig in eenen oorlog op eene uitmuntende wijze gekweten had. oamo deed verfcheiden vraagen omtrent Engeland en deszelfs inwooneren, waaruit bleek dat hij veel doordrup gendheid van geest en veel oordeel bezat.. VIJF-  DE WAERELD. [>«/ƒ 176*0] 247 VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Tocht rondom het Eiland. Verfcheiden voorvallen geduurende denzelven. Bejchrijving van eene begraafplaats en eene plaats van Godsdienstoefening een Morai genoemd. Op maandag den zes en twintigften omtrent ten drie uuren in den morgenftond begaf ik mij, verzeld van den Heer banks, op reis, om het eiland rondtevaaren, met inzigt om de kusten en havens van hetzelve aftetekenen. Wij namen onzen weg Oostwaarts en omtrent ten agt uuren s' morgens gongen wij aan wal in eene ftreek Oahounue genaamd, die geregeerd wordt door ahio, een jong Opperhoofd, dat wij dikwijls aan de tenten gezien hadden en welk ons bij het ontbijt met zijn gezelfchap vereerde. Wij von» den hier ook nog twee andere oude kennisfen, tituboalo en hoona , die ons naar hunne huizen bragten, bij welke wij het lijk van de oude vrouw zagen, welker lijk-ftaafie de Heer banks had bijgewoond en dat van de plaats, daar men het eerst had nedergelegd, herwaarts gebragt was, naardien deeze grond bij erfenis van haar «//i7693 «53 "hadden: de beeken waren overal binnen enge kanaalen bepaald met fteenen en het ftrand was daar het van de zee befpoeld wierd ook van een fteenen voormuur voorzien. De huizen waren noch groot, noch talrijk, maar de vaartuigen, diö op het ftrand gehaald waren, waren bijna ontelbaar en beter dan alle de anderen, die wij te vooren gezien hadden, zoo wel in grootte als in maakzel; zij waren langer, de agterftevens wa* ren hooger en de zonne-dekken ftonden op paaien. Bijna op eiken uithoek van de kust ftond een lijk-gebouw en daar waren ook veele andere binnen s' lands. Zij waren van hetzelfde maakzel als die in Opoureonu, maar zij waren zindelijker en beter onderhouden en met veele planken met fnijwerk verfierd, die regt op gezet waren en boven op welke verfchillende afbeeldzels van vogelen en menfehen ftonden: op eene in het bijzonder ftond de afbeelding van een haan , die rood en geel gefchilderd was, om de vederen van dien vogel 'natebootfen en op fommige zag men ruuwe menfehen - beelden, het een op het hoofd van het ander geplaatst. Maar in dit gedeelte des lands, hoe vrugtbaar en bebouwd het ook was, zagen wij geen eene brood-vrugt; de boomen waren geheel kaal en de inwooners fcheenen voornamelijk te leeven van nooten, welke niet  *S4 [Junij 17692 REIZE RONDOM niec ongelijk zijn aan kastanjen en die zij Ahet. noemen. Toen wij gewandeld hadden tot wij moede waren , ontboodenwij de boot; doch beiden onze Indiaanen titüboalo w en tuahow waren 'er niet meer: zij waren, naar het fcheen, agtergebleven aan het huis vanwAheatüa, in verwagting dat wij daar weder terug zouden koomen» in gevolge van eene belofte, die men ons ontwrongen had , en welke het niet in onze magc was natekoomen. Tear.ee egter benevens nog een ander kwamen met ons t' fcheep en wij voeren voort tot wij regt over een klein eiland kwamen, Otooareits genaamd. Vermits het toen reeds donker was, beflooten wij aan land te gaan en onze Indiaanen geleidden ons naar eene plaats, daar zij zeiden dat wij zouden kunnen flaapen: het was een ledig huis, bij welk een kleine inham was, waarin de boot zeer veilig en wel liggen kon. Wij hadden egter gebrek aan levensmiddelen, vermits men ons zeer fchaarsch daar mede voorzien had zedert wij vertrokken waren, waarom de Heer banks terflond de bosfehen in gong, om te zien of 'er iets te krijgen ware. Naardien het donker was, ontmoetede hij geen volk en kon flegtseen huis vinden, dat bewoond was; anderhalve brood-  DE WAERELD. [junij 1769] 255 brood-vrugt, enige Ahees en wat vuur was ailes wat het hem konde opleveren, waarmede wij» met een paar eendvogelen en enige weinige wulpen, ons avondmaal hielden, dat, fchoon niet fchraal, egter onaangenaam was door gebrek aan brood, waarvan wij verzuimd hadden ons te voorzien, naardien wij ftaat gemaakt hadden brood» vrugt te zullen vinden; wij legden ons vervolgens te flaapen onder het zonne-dek van eene kano, die te aree toebehoorde en welke ons volgde. Den volgenden morgen, na nog enigen tijd vrugtloos gefpild te hebben om te tragten enigen voorraad te bekoomen, voeren wij om den ZuidOoster punt, van welke een gedeelte door geen rif gedekt wordt, maar voor de zee open ligt; hier ligt de berg vlak aan den zee-kant. Aan het Zuidlijkst gedeelte van het eiland is het ftrand wederom gedekt, door een rif, dat een goede haven vormt, en het land daaromtrent is zeer vrugtbaar. Wij leiden deezen weg gedeeltelijk te voet en gedeeltelijk in de boot af: toen wij omtrent drie mijlen voortgewandeld waren, kwamen wij aan eene plaats, daar wij verfcheiden groote kanos zagen en enig volk 'er bij; wij wierden aangenaam verrascht, toen wij bevonden dat zij van onze bijzondere kennisfen waren. Hier bekwamen wij met veel moeite enige kokos-nooten en fcheep-  t$é [jfzimj 1769] REIZE RONDOM fcheepteh ons weder in met tuahow, eeneri der Indiaanen, die ons aan het huis van waheatua gewagt hadden en die 's avonds te vooren, ïang na dat het donker geworden was, wasteruggekootnen. Toen wij regt over het Zuid-Oostlijk eind van het eiland kwamen, gongen wij aan land, op raad van onzen Indiaanfchen leidsman, die ons zeide dat het land rijk en goed was. Het Opperhoofd , welks naam mathiabo was, kwam weldra naar ons toe, maar het fcheen dat hij ons in het geheel niet kende en niet wist hoe wij handel dreeven: zijne onderdaanen bragten ons egter over • vloed van kokos-nooten en omtrent twintig broodvrugten. De brood-vrugten moesten wij zeer duur betaalen, maar zijne Excellentie verkogt ons eene big voor eene glazen flesch, die hij boven alles wat wij hem geeven konden verkoos. Wij bevonden dat hij eene gans en eenen kalkoen Bezat, welke, naar men ons berichtede, op het eiland agtergelaaten waren door den Dolphijn; zij waren beiden ontzagchelijk vet en zoo mak, dat zij de Indiaanen overal naliepen, die buitengemeen veel werk van dezelve maakten. Wij zagen in een lang huis in deeze nabuurfchap iets dat voor ons geheel nieuw was. Aan een der einden hongen aan eene half ronde plank. Vijftien kaakenbeenderen van menfehen } zij fcheen  DE WAERELD. [Jumjirfvï as? fcheenen nog geheel versch te zijn en daar was 'er geen onder dat een enkele tand ontbrak. Een zoo buitengewoon gezigt wekte onze nieuws* gierigheid ten hoogden op en Wij deeden 'er onderzoek naar; maar wij konden op dien tijd geene verklaaring daarvan bekoomen, want het volk kon of wilde ons niet verllaan. Toen wij deeze plaats verlieten, verzogt hef. Opperhoofd, mathiabo, verlof om ons te verzeilen, dat wij hem gereedlijk vergunden. Hij bleef het overige van den dag bij ons en was ons van veel dienst om ons over de banken te lootfen» In den avond liepen wij de baai ih aan de NoordWestzijde van het eiland, die regt o ver de baai van de Zuid-Oostzijde legt, zoo dat de land-engte of overdraagplaats het eiland, gelijk ik reeds gezegd heb, bijna in twee deelen verdeelt; toen wij omtrent twee derde van de baai langs de kuse opgevaaren waren, beflooten wij aan land tegaan em den nagt doortebrengen. Wij zagen van verre een groot huis, dat, gelijk mathiabo ons berichtede, eenen van zijne vrienden toebehoorde; kort daarop kwamen 'er verfcheiden kanos van land ons te gemoet, waarin enige zeer fchoone vrouwen waren, die, naar wij uit haar gedrag konden afneemen, fcheenen gezonden te zijn om ons aan den wal te lokken. Naardien wij reeds befloten hadden alhier geduurende den nagt ons L Deel. R ver-  258 tJumj- 1769} REIZE RONDOM verblijf te neemen, behoefden zij ons niet lang te nodigen. Wij bevonden dat het huis aan het Opperhoofd van die landftreek toebehoorde, welks naam wiverou was: hij ontvong ons op eene zeer vriendlijke wijze en beval zijn volk ons té helpen om ons eeten klaar te maaken, van welk wij nu eenen tamelijken voorraad bekoomen hadden. Toen ons avondmaal gereed was, wierden wij in dat gedeelte van het huis gebragt daar wiverou zat, om daar te eeten. mathiabo at met ons en wiverou liet ook zijn eeten brengen, zoo dat wij ons avondmaal zeer gcmeenfchaplijk en met groote vrolijkheid nuttigden. Toen zulks verrigt was, begonnen wij te vraagcn waar men ons te flaapen zoude leggen, waarop men ons een gedeelte van het huis aanwees, waarvan men ons zeide dat wij tot dat einde gebruik konden maaken. Wij zonden dan om onze mantels en de Heer banks begon zig te ontkleeden, gelijk zijne gewoonte was, maar hij had, door het verlies van zijne klederen te Atahourou geleerd zijnde, de voorzorg van zijne klederen aan boord van de boot te zenden, voorneemers zijnde een ftuk Otahhiesch doek over zijn lijf te leggen. Toen mathiabo befpeurde wat 'er verrigt .wierd, gaf hij ook vooreenen mantel nodig te hebben; en, alzoo hij zig zeer wel gedraagen en ons enigen dienst gedaan had, wierd.  DE WAERELD. [Junij 1769] 259 Wierd 'er gelast ook een mantel voor hem te brengen. Wij legden ons dan neder en merkten op dat mathiabo niet bij ons was; maar wij dagten dat hij zig was gaan baaden, gelijk de Indiaanen altijd doen voor zij gaan flaapen, Wij hadden egter niet lang gewagt of 'er kwam een Indiaan, die ons vreemd was, en zeide den Heer banks dat de mantel en mathiabo verdwenen waren. Deeze laatfle had egter ons vertrouwen zoo zeer gewonnen, dat wij in het eerst aan zijn zeggen geen geloof floegen; doch toen het kort daarna door tu ah ow, onzen Indiaan, bevestigd wierd, begreepen wij dat 'er geen tijd te verliezen was. Naardien het voor ons onmogelijk was den dief met enige hoop van hem te zullen krijgen, te vervolgen, zonder medewerking van het volk, dat bij ons was, fprong de Heer banks open, zeggende wat het geval was, eischte hij dat men den mantel zoude wedcrbrengen en, om deezen eisch kragt bijtezetten, toonde hij een van zijne zak-pistoolen, welke hij altoos bij zig droeg. Het gezigt van het pistool jaagde hetgeheel gezelfchap vrees aan, dat, in plaats van te helpen om den dief te vangen, of weder te krijgen hetgeen geftoolen was, met groote overhaasting de plaats begon te verlaaten; wij greepen egter eenen van hun, die terftond aanbood ons den weg te wijzen: Ik vertrok dan met den R 2 Heer  S6b [Junij 1769] RËIZE RONDOM Heer b a n ks en, fchoon wij langs den gantfcheis weg liepen, was de vrees ons egter voorgegaan, want in omtrent tien minuuten ontmoeteden wij eenen man, die den mantel terug bragt, welken de dief in grooten fchrik had agtergelaaten, en, alzoo het ons toen niet gclustte hem verder te vervolgen, kwam hij vrij. Toen wij terug gekeerd waren, vonden wij het huis, waarin tusfchen twee en drie honderd menfehen geweest waren, geheel verlaaten. Dan naardien weldra bekend wierd dat wij op niemand anders verftoord waren dan op mathiabo, kwam het Opperhoofd wiverou, onze gastheer met zijne vrouw en verfcheiden andere terug en namen des nagts hun verblijf bij ons. Wij moesten hier egter nog meer verwarring en verlegenheid ondervinden, want, omtrent vijf uuren in den mer« genftond jaagde ons de fchildwagt eenen fchrik aan met te roepen dat de boot weg was: hij had haar, zeide hij, omtrent een half uur te vooren nog voor haare dreg zien leggen, dat niet meer dan twaalf roeden van land was; doch op het hooren van het geklets van riemen, had hij weder uitgekeken en zag haar niet meer. Op dit bericht fprongen wij in groote verlegenheid op en liepen naar den water-kant: de morgen was helder en het was Harre-licht, zoo dat wij tot op eenen aanmerklijken afitand zien konden, maar daag  DE WAERELD. [Juhij i76?l^6t daar was geene boot te vinden. Onze toeftand was nu zoodanig dat wij reden hadden om het ergfte te vreezen , naardien het dood ftil was en wij daarom niet denken konden dat zij van de dreg gedreven was, hadden wij groote reden om te vreezen dat de Indiaanen haar aangetast hadden en dat zij, het volk flaapende gevonden hebbende, in hunne onderneeming gedaagd waren; wij waren flegts vier in getal en hadden niet meer dan eenen fnaphaan en twee zak-pidoolen, zonder eene enkele fchoot kruid of lood in voorraad te hebben. Wij bleeven eenen aanmerklijken tijd in deezen daat van angst en verlegenheid, eiken oogenblik verwagtende dat de Indiaanen 'er hun voordeel mede zouden doen, wanneer wij, tot onze onuitfpreeklijke blijdfchap, eindelijk de boot zagen terug koomen , die door het getij van de dreg gedreven was, eene omdandigheid, waaraan wij , in onze verwarring en verbaasdheid, niet gedagt hadden. Zoo dra de boot terug was, ontbeeten wij en waren onverduldig om deeze plaats te verlaaten, opdat ons daar niet nog meerder onaangenaame ontmoetingen mogten bejegenen. Zij ligt aan de Noord-zijde van Tiarrabou, het Zuid-Oostlijk lchier-eiland , of de Zuid-Oostlijke afdeeling van het eiland, en op den afftand van omtrent vijf mijlen ten Zuid-Oosten van de land-engte R 3 en  afo [>«/ƒ 1769] REIZE RONDOM en heeft eene groote en gemaklijke haven, die voor geene andere van het eiland behoeft te wijken , omtrent welke het land zeer rijk in voortbrengzelen is. Niettegenftaande wij weinig gemeenfchap met dit gedeelte gehad hadden, ontvongen ons de inwooners overal op eene vriendlijke wijze; wij vonden het geheele land vrugtbaar en volkrijk en, naar allen fchijn, in eenen bloeiender Haat dan Opoureonu, fchoon het flegts een vierde van de uitgeftrektheid van dit laatfle gedeelte in grootte zal bedraagen. De volgende landflreek, waarin wij aanland gongen, was de laatfte in Tiarrabou en wierd dooreen Opperhoofd geregeerd, wiens naam wij vernamen dato moe was. om oe was bezig een huis te bouwen en om die reden zeer verlangende zijnde om eene bijl te bezitten, zou hiigaerne ccne van ons gekogt hebben ten koste van het beste dat hij bezat; het geval wilde egter ongelukkig voor hem en voor ons, dat wij geen eene bijl meer in de boot overig hadden. Wij booden hem fpijkers te koop aan, maar hij wilde "erniets voor geeven: wij gongen dan wêer t' fcheep cn Haken van land; maar het Opperhoofd, alle hoop niet willende opgeeven van nog iets van ons te zullen bekoomen , dat hem van dienst zoude kunnen zijn , Hapte in eene kano, met zijne vrouw WHanno-ouda en volgde ons. Kort daarop nar.  DE WAERELD. [>»// 1769] 263 franien wij hen in de boot, en, toen wij omtrent eene zee-mijl voortgeroeid waren, verzogten zij dat wij aan zouden leggen; wij bewilligden terftond in hun verzoek en vonden enige van zijn volk, die een zeer groot varken medegebragt hadden. Wij waren even zoo ongenegen om het varken te verliezen als het Opperhoofd was om van ons te fcheiden en het was indedaad de beste bijl waerd,die wij in het fchip hadden; wij bedagten dan een middel en zeiden hem dat, zoo hij zijn varken aan de Sterkte te Mat aval, den Indifchen naam van de baai van Port-Royal, wilde brengen, hij eene groote bijl zou hebben en een fpijker op de koop toe, voor zijne moeite. Dit voorftel nam hij, na eerst met zijne vrouw geraadpleegd te hebben, aan en hij gaf ons een groot ftuk doek van het land tot pand dat hij zijn woord zou houden, dat hij egter nooit gedaan beeft. Wij zagen op deeze plaats eene zonderlinge merkwaerdigheid ; het was het beeld van een mensch van mande-werk gevlogten, ruuw ge* werkt, maar niet kwalijk getekend; het was iets meer dan zeven voeten hoog en wat te dik naar zijne hoogte. Het geraamte van mandewerk was geheel met vederen bedekt, witte daar het vel zig bloot moest vertoonen en zwarte op de plaatfen daar zij de gewoonte hebben het te befchilR 4 de-  »64 [>«"/1769]. REIZE RONDOM deren of zwart te maaken , en op het hoofd, daar men hair had moeten verbeelden: daar waren ook vier uitwasfen op het hoofd, drie van vooren en eea vanagteren, welke wij hoornen zouden genoemd hebben, maar welke de Indiaanen met den naara van Fata Ete (kleine mannetjens) vereerden. Het beeld wierd Manioe- genaamd en men zeide dat het het eenigst van dien aart op Otahiti was. Zij tragteden ons eene verklaaring van deszelfs gebruik en oogmerk te geeven , maar wij waren toen nog niet genoeg in hunne taal gevorderd om het te verftaan. Wij vernamen egter naderhand dat het eene afbeelding van Mauwe, eenen van hunne Eatuas, of Goden van den tweeden rang was. Na dat wij onze zaaken met ©moe geregeld hadden, vervolgden wij onzen terugtocht en bereikten weldra Opoureonu het Noord- Westlijk fchier-eiland. Enige mijlen voortgeroeid zijnde , gongen wij weder aan land ;• maar het eenigst dat wij daar meldenswaerdig zagen was eene bawaarplaats voor de dooden, die ongemeen opgefïerd was. De vloer was zeer net; op denzelven was eene pyramide opgerigt, omtrent vijf voeten hoog, die geheel bedekt was met de vrugten van twee gewasfen, die in dit land groeijen. Bij de pyramide ftond een klein beeld van fteen zeer ruuw gewerkt en het eerfte voorbeeld van fteea- ho^v.  BE WAERELD. [Junij i76$] 26$ bouwerij, dat wij bij dat volk gezien hadden. Zij fcheenen het zeer hoog te waardeeren, want het was door een dak, dat met opzet daartoe vervaerdigd was, voor de lucht befchut. Wij reisden met de boot weder voort en voeren door de eenigfte haven aan de Zuid-zijde van Opoureonu die goed voor eene anker-plaats is», Zij ligt omtrent vijf mijlen ten Westen van de land-engte tusfchen twee kleine eilanden, die digt bij het ftrand en omtrent eene mijl van el kanderen af liggen, en verfchaft eene goede ankerplaats op elf en twaalf vademen water. Wij waren nu niet verre van de landftreek, Paparragenaamd, welke onze vrienden oAMoen oberea toebehoorde en daar wij voorneemens waren te llaapen. Wij gongen , omtrent een uur voor het donker wierd, aan land en bevonden dutzijbeiden afwezig waren, en hunne wooningen verlaaten hadden om ons te Matavai een bezoek te geeven; dit deed ons egter niet van voorneemen veranderen, wij namen onzen intrek in het huis vanoBEREA, dat, fchoon klein, egter zeer nqt en zindelijk was en waarin zig thans niemand bevond dan haar vader, die ons met een gelaat ontvong dat ons welkoom heette. Wij wilden nog gebruik maaken van den korten tijd dat het nog licht zijn zoude en wandelden naar eene punt, waarop wij, van verre , boomen hadden zien R 5 ftaan>.  i66 IJunij 1769] REIZE RONDOM ftaan , die hier Etoa genoemd worden en die ge* meenlijk die plaatfen aanduiden daar dit volk de beenderen hunner dooien begraaft : zij noemen deeze begraafplaatfen, die ook plaatfen van godsdienstoefening zijn, Morai. Wij ftonden verfteld op het zien van een ontzagchelijk gebouw, gt welk men ons zeide de Morai vanoAMO en oberea te zijn en het voornaamfte gebouw van het eiland. Het was van fteen gemaakt, pyramiedswijze opgetrokken, op een langwerpig grondltuk of vierkant, twee honderd zeven en zestig voeten lang en zeven en tagtig voeten breed. Het was gebouwd even als die kleine pyramieden of bergjens, op welke wij fomtijds de kolom van eenen zonne-wijzer plaatfen, en die aan iedere zijden een bordes van trappen hebben; de trappen aan de zijden waren egter breeder dan die aan de einden, zoo dat het niet eindigde in een vierkant van dezelfde gedaante als het grondftuk, maar in een nok,als het dak van een huis: daar waren elf van deeze trappen, elk van vier voeten hoogte, zoo dat de hoogte van het gebouw vier en veertig voeten was; elke trap beftond uit eene enkele laag witte koraal fteen, zeer net vierkant gemaakt en gepolijst; het binnenst van het metfelwerk, want het was niet hol, beftond uit ronde keifteentjens, die, volgens de regelmaatigheid van hunne gedaante, bewerkt fcheenen te zijn. Som-  DE WAERELD. [Junij 1769] *6f Sommige der koraal - fteenen waren zeer groot; wij maten eenen derzei ve en vonden denzelven drie voeten en eenen halven lang en twee en eenen halven breed. De grondflag was vanrotslteenen, die ook vierkant gehouwen waren; een derzelve was vier voeten zeven duimen lang en twee voeten en vier duimen breed. Zulk een gebouw, zonder behulp van ijzer gereedfehap om de fteenen hunne gedaante te geeven en zonder kalk om dezelve aaneentevoegen opgerigt, verbaasde ons: het fcheen zoo hecht en vast in een gewerkt te zijn als enig werkman in Europa het zoude hebben kunnen maaken, uitgezonderd dat de trappen, die in delengte loopen, niet volmaakt regt zijn, maar in het midden enigzints hol inzinken, zoo dat de geheele oppervlakte, van het een eind tot het ander, geene regte lijn maar eene kromme lijnis. De gehouwen fteenen moeten, naardien wij geene fteen groeve daar omtrent zagen, van eenen aanmerklijken afftandgehaald zijn en zij hebben hier geene andere wijze van vervoeren dan de kragt van hunne armen: het koraal moet ook van onder water opgevischt zijn, daar het, fchoon het in overvloedgevonden wordt, op eene aanmerklijke diepte ligt, die nooit minder is dan drie voeten. De rotsfteenen en het koraal konden alleen door gereedfehap van dezelfde ftof gemaakt, tot hunne vierkante gedaante gebragt  46*3 [Junij 1769] REIZE RONDOM bragt zijn, dat 'een ongelooflijke arbeid moet geweest zijn; het polijsten moet egter gemaklijker gegaan zijn door middel van het fcherp koraalzand, dat overal op het zee-ftrand in grooten overvloed gevonden word. In het midden van den top ftond het beeld van eenen vogel, in hout gefneden, en bij hetzelve lag het gebrooken beeld van een, visch, in fteen gehouwen. Deeze geheele p3>ramide maakte een gedeelte uit van eene zijde van eene ruime werf of een ten naasten bij gelijkzijdig vierkant, drie honderd en zestig voeten lang en drie honderd vier en vijftig voeten breed, dat met fteenen als een muur omgeeven, en, in zijne geheele uitgeftrektheid met platte fteenen bevloerd was, fchoon 'er, ondanks die beftraating, verfcheiden van de foort van boomen, die zij Etoa noemen, en plataanen in ftonden te groeijen. Omtrent vijf en twintig roeden ten Westen van dit gebouw was eene andere bevloerde werf of plaats, waarin verfcheiden kleine ftellaadjen op houten paaien ftonden, omtrent zeven voeten hoog, die bij de Indiaanen Ewattas genaamd worden en eene foort van altaars fchijnen te zijn, alzoo men op dezelve allerhande foorten van eetwaaren geplaatst had als offerhanden aan hunne Goden; wij hebben zedert geheele varkens op dezelve zien liggen en wij vonden hier de bekkeneejen van meer dan vijftig  DE WAERELD. tJunij 1769] ióp tig van die dieren, behalven die van zeer veele honden. Het voornaamst voorwerp van de eerzugc van dit volk is eene pragtige Morai te hebben en deeze was een treffend gedenkftuk van den rangen de magt van oberea. Wij hebben reeds aangemerkt dat wij haar niet met hetzelfde gezag bekleed vonden, dat zij uitoefende toen de Dolphijn hier was, en nu vernamen wij 'er de reden van. Onze weg van haar huis naar de Morai liep langs den zee-kant, daar wij overal een groot getal menfehen-beenderen onder onze voeten vonden, voornamelijk ribben en wervelbeenderen. Naar de oorzaak van deeze zonderlinge omftandigheid verneemende, zeide men ons dat in de laatfte maand van Owarahew, die met onze maand December 1768 overeenkwam, omtrent vier of vijf maanden voor onze aankomst, het volk van Tiarrabou, het Zuid-Oostlijk fchiereiland, dat wij nu bezogt hadden, eene landing aan deeze plaats gedaan, en eene groote menigte volks gedood had, van welke de beenderen waren, die wij óp het ftrand zagen liggen; dat oberea en omao, die toen de regeering voor zijnen zoon beftierde, naar het gebergte gevlugt waren en dat de overwinnaars alle de huizen, die zeer groot waren, in brand geftooken en de varkens en alle de, andere dieren, die zij vonden, weg  2?o [Jtivij 1769] REIZE RONDOM weg gevoerd hadden. Wij vernamen ook dat de gans en de kalkoen, welke wij bij mathiabo, den mantel - lleeler, gezien hadden, ook onder den buit geweest waren. Dit verklaarde ons waarom wij dezelve gevonden hadden bij een volk, met welk de Dolphijn weinig of geene gemeenfchap gehouden had; en toen wij van de kaakenbeenderen fpraken, welken wij in een lang huis aan eene plank hadden zien hangen, berichtede men ons dat ook deeze als zegetekenen medegevoerd waren, naardien het volk van dit landde kaakenbeenderen hunner vijanden medeneemt,gelijk de Indiaanen van Noord-Amerika de panvliczen. Na dus onze nieuwsgierigheid voldaan te hebben, keerden wij naar onze verblijfplaats en bragten den nagt in volkoomen rusten veiligheid door. Den volgenden avond kwamen wij tzAtahoarou, de woonplaats van onzen vriend tootahah, daar wij, de laatfle reis dat wij den nagt onder zijne befcherming doorgebragt hadden, genoodzaakt geweest waren het beste gedeelte van onze klederen agter te laaten, Dit geval fcheen egter nu aan weerzijde vergeeten te zijn. Onze vrienden ontvongen ons met veel genoegen en gaven ons een goed avondmaal en eene goede flaapplaats, daar wij niets kwijt geraakten en niet geftoord wierden> m  DE WAERELD. [>/// 1769]] 27? Den volgenden dag, zijnde faturdag den eerften Julij, kwamen wij aan ons Fort te Matavai terug, hebbende den omvang van het eiland, namelijk beiden de fchier-eilanden te zaamen, bevonden van omtrent dertig zee-mijlen te zijn. Toen wij klaagden over het gebrek aan broodvrugt, dat wij geleden had len, zeide men ons dat de vrugton van het voorig jaar bijna verteerd waren en dat die, welke wij aan de boomen zagen , niet goed zouden zijn tot gebruik voor drie maanden daarna; dit verklaarde ons waarom wij zoo weinig van die vrugt op onzen tocht hadden kunnen bekoomen. Terwijl de brood-vrugt rijp word in de vlakten, worden de Otahitiers enigermaate van die vrugten voorzien van de boomen, die zij op de bergen geplant hebben om dezelve na malkanderen te doen rijpen: maar deeze verfchaffen geene genoegzaame hoeveelheid om fchaarschheidvoortekoomen: zij leeven dan van het zuur deeg, dat zij Mahie noemen, van wilde plataanen, en ahee-nooten, die in deezen tijd volkoomen goed zijn. Hoe het kwame dat de Dolphijn, die hier in dit jaargetijde was, zulk een overvloed van brood-vrugt aan de boomen vond, kan ik niet Zeggen, tenzij de tijd dat zij rijp wordt, fomtijds verfchille. Bij onze terugkomst fchoolden onze ïndiaanfche  *?£ IJulij i769j REIZE RONDOM &he vrienden rondom ons te zaamen en geen hun* ner kwam met ledige handen. Schoon ik bello* ten had de aangehouden kanos aan hunne eigenaars terug te geeven, was zulks egter nog niet gefchied; maar thans gaf ik dezelve vrij, als men die kwam vraagen. Bij deeze gelegenheid befpeurde ik met droefheid dat dit volk in ftaat was kleine bedriegerijen omtrent eikanderen te pleegen met eene opzetlijke kwaade trouw, die mij een veel flegter denkbeeld van hun gaf dan ik ooit had opgevat uit de dieverijen, die zij begongen onder de fterke verzoeking, waaraan hen eene onverwagte gelegenheid van zig met het onfchatbaar metaal en de kostbaare manufaftuuren van Europa te verrijken geftadig bloot ftelde. Onder degeenen, die mij het ontfiagvaneene kano kwamen verzoeken, was een zekere patat o w, een man van enig aanzien, en bij ons allen wel bekend. Ik ftond hem zijn verzoek toe, denkende dat het zijn eigen vaartuig was, of dat hij dit verzoek voor eenen vriend deed; hij gong onmiddelijk naar het ftrand en nam bezit van eene van de booten, die hij, met hulp van zijn volk , begon weg te voeren. De boot wierd egter hierop door de regte eigenaars opgeëischt, die, door de andere inboorlingen onderfteund, hem met veel gefchreeuw verweeten dat hij zig hun goed toeeigende en die zig gereed  DE WAERELD. [fulij 17691 27.3 freed maakten om hem de kano met geweld te ontneemen. Hierop verzogt hij gehoord te worden en zeide hun dat de kano, wel is waar, de geenen, die haar eischten, toebehoord had; maar dat ik , dezelve verbeurd verklaardhebbende , hem die voor eene bigge verkogt had. Die deed het gefchreeuw ophouden; de eigenaars, weetende dat 'er tegens mijne magt niets intebrengen was, berustede hier in en p o t a t t o w zou zijnen buit medegenoomen hebben, zoo het gefchil niet gelukkiglijk door enige van ons volk afgeluisterd was, die 'er mij kennis van gaven. Ik gaf terftond bevel dat men de inboorlingen beter onderrigten zoude, waarop de regte eigenaars bezit van hunne kano namen, en potattowwas zoo bewust van zijne fchuld, dat noch hij, noch zijn wijf, die van zijne fchelmerij ge weeten had, ons voor enigen tijd daarna in het gezigt durfden zien. I. Deel. S ZES,  •74 UitUJ -769! REIZE RONDOM ZESTIENDE HOOFDSTUK. Tocht van dsn Heer b a n k s om de rivier na* tejpeuren. Tekenen van onder aar dsch vuur. Toebereidzelen om het Eiland te verlaaten. Verjlag van tupia omtrent deeze eilanden. D en derden Julij vertrok de Heer banks reeds vroeg in den morgenftond, met enige inboorlingen als gidfen, om onze rivier hooger natefpeuren in de valei, waaruit zij vloeit, en te onderzoeken hoe verre derzelver oevers bewoond waren. Omtrent zes mijlen verre vonden zij huizen, die niet verre van eikanderen verwijderd ftonden, aan elke zijde der rivier en de valei was overal omtrent honderd roeden wijd van den voet des bergs aan de eene tot dien aan de andere zijde; doch toen toonde men hun een huis, *t welk men zeide het laatste zijn dat zij zien zouden. Toen zij aan hetzelve kwamen, bood de man, die 'er woonde, hun ververfchingen van kokos-nooten en andere vrugten aan, welke zij aannamen; enigen tijd aldaar vertoefd hebbende gongen zij vrij lang voorwaarts; bij flegte wegen valt het niet gemaklijk afftanden te berekenen, maar zij meen-  DË WAERELD. [fótij 176$] 275 meenden omtreht zes mijlen verder voortgegaan te zijn , geftadig den loop der rivier volgende, '.vanneer zij dikwijls onder door gewelven gingen , door Hukken van de rotfen gevormd, waaronder men hun zeide dat de inboorlingen dikwijls fliepcn, als zij van den nagt overvallen wierden. Kort daarop vonden zij den kant der rivier bezet met fteile rotfen, van welke een waterval mee groot geweld afftortte en eenen poel vormde, die zoo fnel flroomde dat de inboorlingen denzelven , zoo zij zeiden, niet durfden overtrekken. Zij fcheenen indedaad de valei boven deeze plaats niet zeer té kennen, wijl zij meest op het hangen van de rots ter wederzijde en in de vlakten, die op derzelver toppen zijn, verkeeren, daar zij overvloed van eene wilde Plataan Vinden, die zij Vaé noemem De weg van de oevers der rivier naar den top van deeze rotfen was in alle opzigteri vreeslijk; de zijden waren bijna loodlijnig eh op fommige plaatfen honderd voeten hoog; zij waren ook zeer glibberig door het water van ontallijke bronnen, die uit de fpleeten in de oppervlakte ontfprongen: egter moest men deeze fleilten beklimmen door verfcheiden lange einden vari basten van den Hibiscus Tiliaceus (de lindenbladige Hibiscus, of Nieuw blad- boom vari Rhumpbius) die den beklimmer als touwen dienden om zig aan vast te houden en hem te helper!  %76 IJulij 17692 REIZE RONDOM in het beftijgen van den eenen uitfteekenden rand naar den anderen, fchoon'er op deeze randen flegts ruimte was voor eenen Indiaan of eene geit. Een van deeze touwen was bijna dertig voeten lang en hunne gidfen booden hun hunne hulp om die fleilte te beklimmen, maar zeiden dat 'er ietslaager eene andere was, minder moerdijk en gevaarlijk. Zij bezigtigden deezen zoogenaamd?» beteren weg, maar vonden dien zoo flegt, dat zij 'er zig niet aan wilden waagen, naardien 'er op den top niets was, dat hunne moeite en het gevaar konde beloonen dan een boschjen van de wilde Plataan ofVae-boom, welken zij reeds dikwijls te vooren gezien hadden. Geduurende deeze wandeling had de Heer banks zeer goede gelegenheid om te zien of de rotfen, die bijna overal kaal waren, ook mijnftoffen inhielden; maar hij vond 'er geen den min. Hen fchijn van. De fteenen vertoonden overal, gelijk die van Madera, baarblijklijke tekenen dat zij door het vuur gegaan waren; ook is'er geen een ftuk fteen van alle die op heteilandverzameld zijn, waaraan geene blijkbaare en ontwijfelbaare tekens van vuur te zien zijn, uitgezonderd misfchien enige kleine ftukjens van den fteen, van welken zij bijlen maaken en egter wierden 'er van deezen zelfs ook fommige opgezameld, die bijna tot puin-fteen verbrand waren.  DE WAERELD. [Julij lySp] *T? Ja, in de klei op de borgen zelve zijn ook fpooren van vuur re zien, en men kan dus met veel grond onderftellen dat dit en de nabuurige eilanden of hier en daar verfpreidde overblijfzelen zijn van een vast land, dat fommige gemeend hebben dat in dit gedeelte van den aardbol noodzaaklijk ware om een evenwigt in deszelfs deelen te bevvaaren, welke overblijfzelen agtergelaaten zijn toen het overige door de ondermijning van onderaardsch vuur verzonken is, zoo dat de zee 'er over henen vloeide, of dat zij van rotfen zijn afgefcheurd die, van de fchepping der waereld af de bodem der zee geweest zijn en in hoopen zijn geworpen tot eene hoogte, welke het water nimmer bereikt. Het zal des te waarfchijnlijker voorkoomen dat de eene of andere deezer onderftellingen waar zij, als men in aanmerking neemt dat de diepte niet trapswijze vermindert, naar maate men het ftrand nadert, en dat de eilanden bijna overal omringd zijn van klippen, die ruuw en afgebrooken fchijnen, gelijk een hevige fchok de vaste ftof der aarde natuurlijker wijze maaken moet. Wij moeten bij deeze gelegenheid ook aanmerken dat de waarfchijnlijkfte oorzaak van aardbeevingen in het eensklaps inftorten van water in eene uitgeftrekte verzameling van onderaardsch vuur fchijnt te moeten gezogt worden, door welks onmiddelijke verdunning tot S 3 waas-  *f8 Quïij 17692 REIZE RONDOM waasfem de mijn fpringc, waardoor verfchillende zelfftandigheden, in alle graaden van glas wording, men fchulpen en andere voortbrengzelen van de zee, die nu in dien grond begraaven gevonden worden, en de laagen, die den gloed bedekten, worden opgeworpen, terwijl die gedeelten land, welke door het nu verbrooken gewelf onderfteund wierden , inftorten en in den afgrond verzinken. Met deeze theorie fchijnen alle de verfchijnzelen der aardbeevingen overeenteftemmen; dikwijls blijven 'er water-poelen daar land verzonken is en daar worden verfchillende zelfflandigheden, die baarblijklijk door de werking van vuur geleden hebben, opgeworpen. Het is wel waar dat vuur niet beftaan kan zonder lucht; maar dit is geene tegenwerping die bewijst dat 'ergeen vuur beneden dat gedeelte der aarde is, dat den bodem der zee vormt, omdat 'er ontallijke fpleeten kunnen zijn, waardoor 'er gemeenfchap tusfchen deeze deelen en de uitwendige lucht kan onderhouden worden, zelfs op de hoogfle bergen, en op den grootftcn afitand van de zee. kusten. Den vierden hield de Heer banks zig bezig met eene groote menigte zaaden van water-meioenen , oranjen, citroenen, limoenen en van andere planten en boomen, die hij te Rio de, Janciro had opgezameld, te zaaien. Hij bereidde  DE WAERELD. [Juli] 1769] 27* reidde 'er een ftuk gronds voor aan elke zijde van de Sterkte , met zoo veele verfcheidenheid van aarde als hij vinden kon, en daar is weinig twijfel of zij zullen wel flaagen. Hij gaf ook rijklijk van deeze zaaden aan de inboorlingen en zaaide veele in de bosfehen: hij had reeds terftond na onze aankomst enige meloen-zaaden gezaaid; de inboorlingen toonden ons verfcheiden planten, die in den besten ftaat fcheenen en vroegen hem geduuriglijk om meerdere. Wij begonnen ons nu tot ons vertrek gereed te maaken, floegen de zeilen aan en bezorgden al het nodige aan boord van het fchip, zijnde ons water reeds aan boord en den voorraad nagezien. Wij ontvongen middelerwijl nog een bezoek van oamo, oberea en hunne zoon en dogter; de inboorlingen toonden hunnen eerbied door het bovenst gedeelte van hunne lighaamen teontblooten, gelijk zij te vooren gedaan hadden. De dogter, welker naam wij hoorden dat toimata was, was zeer verlangende om het Fort te bezigtigen, maar haar vader wilde haar volftrekt niet toelaaten naar binnen te gaan. Ook wasT e a r e e , de zoon van w a h e a t u a , den fouverein van Tiarrabou, hetZuid-Oostlijkfchier-eiland, op deezen tijd bij ons en wij ontvongen de tijding van de aankomst van nog eenen anderen gast, wiens gezelfchap wij noch verwagteden, noch verlangden: deeze wasnieS 4 nian{*  aSo [>//ƒ iT69] REIZE RONDOM mand anders dan de behendige heer, die cnshec quadrant had geweeten te ontfteelen. Wij wierden gewaarfchuuwd dat hij vaorneemens was in den nagt zijn geluk nog eens te beproeven; maar de inboorlingen booden ons alle zeer gedienftig hunnen dienst aan tegens hem, verzoekende toe dat einde in de Sterkte te mogen flaapen. Dit had zulk eene goede uitwerking dat de dief in wanhoop van zijne onderneeming afzag. Den zevenden befleedden de timmerlieden onj de poorten en het paalwerk van onze kleine Sterkte aftebreeken om tot brandhout aan boord gebruikt te worden, wanneer een van de inboorlingen de behendigheid had van den duim en het hangzel, waarop de deur draaide, te fleelen : hij wierd terflond vervolgd en, na eene jagt van zes mijlen, bleek het dat zij hem voorbij gcloopen waren, terwijl hij zig in de biezen aan de beek verfcholen had; men doorzont de biezen en fchoon de dief ontfnapt was, vond men egter een fchrapper, die enigen tijd te vooren van het fchip gefloolen was; kort daarop bragt ons onze oude vriend tubourai tamaide den duim terug. Den agtften en negenden gongen wij voort ons Fort te ontmantelen, terwijl onze vrienden nog rondom ons bleeven fchoolen, fommige, geloof ik, met leedwezen dat ons vertrek zoo nabij was  DE WAERELD. [Jultj 1769] 281 en andere begeerig om nog zoo veel van ons te haaien als zij konden, zoo lang wij daar waren. Wij hoopten nu het eiland te zullen verlaaten zonder verder enige beledigingen te ontvangen,of de inboorlingen te verftooren; maar het viel ongelukkiglijk geheel anders uit. Twee vreemde matroozen met mijn verlof uitgaande wierd den eenen zijn mes ontftoolen en toen hij het zogt wedertekrijgcn, waarfchijnlijk met geweldige middelen , vielen de inboorlingen hem op 't lijf en kwetflen hem gevaarlijk met een fteen; zij bragten zijnen makker ook eene ligte wond aan het hoofd toe en vlugteden in het gebergte. Naardien het mij leed zou gedaan hebben, zoo ik genoodzaakt geweest was nader kennis van die zaak te neemen, fpeet het mij niet dat de daaders ontfnapt waren; maar ik wierd onmiddelijk daarop in een gefchil ingewikkeld, dat mij veel ongenoegen gaf en dat ik egter onmogelijk kon vermijden. In het midden van den nagt tusfchen den agtften en negenden floopen clement webb en samuel gibson, twee jonge manfchappen van de zee - foldaaten, in ftilte uit het Fort en wa-» ren 's morgens niet te vinden. Naardien ik openlijk had laaten bekend maaken dat al het volk moest maaken den volgenden dag aan boord te zijn en dat het fchip in den morgen van dien dag S 5 °f  282 IJulij 1769] REIZE RONDOM of op den volgenden onder zeil zou gaan, begon ik te vreezen dat deeze twee voorneemens waren agter te blijven. Ik wist dat ik geene maatregelen, die van enigen dienst konden zijn om hen wedertekrijgen, neemen kon zonder de goede vriendfehap en eensgezindheid, die thans tusfchen ons heerschte, in gevaar te brengen en befloot daarom nog eenen dag te wagten, om te zien of zij terug zouden koomen. Des maandag 's morgens van den tienden zien • de dat de foldaaten , tot mijnen grooten fpijt» niet wederge koomen waren, wierd 'eronder de inboorlingen onderzoek naar hen gedaan, die ons ronduit zeiden dat zij niet voorneemens waren terug te keeren en in de bergen gevlugt waren; daar het ons volk onmogelijk zou zijn hen te vinden. Toen verzogt men hen dat zij naar hun wilden helpen zoeken en, na enig overleg, ondernamen twee hunner degeene, die ik zoude goedvinden hen agter na te zenden, te geleiden. Naardien ik wist dat zij zonder wapens waren, dagt ik dat twee mannen genoegzaam zouden zijn en zond dierhalven eenen Onder-officier en denCorporaal der zee-foldaaten met de ïndiaanfche gidfen om hen terug te haaien. Naardien het terugkrijgen van deeze twee mannen eene zaak van groot belang was, wijl ik geen tijd te verliezen had, en alzoo de inboorlingen twijfelachtig van hun-  DE WAERELD. [Julij 1769] 283 liunne wederkomsc fpraken, ons zeggende cat zij elk eene vrouw genooraen hadden en inwooners van het land geworden waren, wierd verfcheidenen der Opperhoofden, die met hunne vrouwen in het Fort waren, onder welke tubourai tamaide, tomio en oberea zig ook bevonden, te verdaan gegeeven dat men hen niet zoude toelaaten te vertrekken voor onze wegloopers teruggebragt waren. Deeze voorzorg kwam mij des te noodzaaklijker voor, omdat zij, zoo zij hen enige dagen verfchuilden, mij noodzaaken konden zonder hen te vertrekken, en ik had het vermaak van te zien dat zij dit bericht mee zeer weinige tekenen van vrees of ongenoegen ontvongen, mij verzeekerende dat mijn volk zou rekrtgen en zoo dra mogelijk teruggezonden worden. Terwijl dit in het Fort omging, zond ik den Heer hicks met de pinas om toota 11 ah naar boord van het fchip te brengen, hetgeen hij deed zonder hem of zijn volk vrees aantejaagen. Zoo de ïndiaanfche gidfen getrouw waren en hei hun ernst was, had ik reden om te verwagten dat mijn volk voor den avond met de wegloopers terug zou zijn. Doch in deeze verwagting bedroogen wordende begon ik meer en meer argwaan optevatten en, toen de nagt kwam, meende ik dat het niet veilig was het volk, dat ik als, gijzelaars aangehouden had, in het Fort te laaten, waar^  s34 [Juli] 1769] REIZE RONDOIVI waarom ik bevel gaf tubourai tamaide, oberea en enige andere aan boord van het fchip te brengen. Dit verfpreidde eene algemeene verflagenheid en verfcheiden van hun, in het bijzonder de vrouwen, drukten hunne vrees met groote ontroering en veele traanen uit, toen zij in de floep gebragt wierden. Ik voer met hun naar boord en de Heer banks bleef aan den wal met enige andere, welke ik het van minder aanbelangrekende aantehouden. Omtrent ten negen uuren wierd webb door enige inboorlingen teruggebragt , welke verklaarden dat gibson en de Onder-officier en Corporaal in verzeekering zouden gehouden worden tot tootahah in vrijheid zou gefteld zijn. Nu betaalden zij mij met dezelfde munt, maar ik was te verre gegaan om terug te keeren. Ik zond onmiddelijk den Heer hi c k s mét de groote floep met eene fterke bende volk, om de gevangene te bevrijden, en zeide tootahah dat het zijne zaak was enige van zijn volk met hun mede te zenden met last om hen kragtdaadig te onderfteunen en uit zijnen n?am de loslaating van mijn volk te verzoeken, want dat hij 'er voor zou moeten verandwoorden. Hierin ftemde hij gewillig; deeze bende kreeg mijn volk zonder den minflen tegenftand terug en kwam des morgens omtrent zeven uuren met hun aan boord, fchoon zij niec ia  DE WAERELD. {Jullj 1769J sSj In ftaat waren geweest de wapenen wederom te krijgen, welke men hun afgenoomen had, toen zij gevat waren; deeze wierden egter in minder dan een half uur aan boord gebragt, waarop de Opperhoofden terftond in vrijheid gefield wierden. Toen ik den Onder - officier ondervroeg omtrent hetgeen aan den wal gebeurd was, zeide hij mij dat noch de inboorlingen, die met hem mede gegeeven waren, noch degeene, welke zij onder weg ontmoeteden, hun enig bericht van de wegloopers geeven wilden; maar integendeel zeer lastig waren geworden; dat, zoo als hij weder naar boord wilde keeren om nadere bevelen te haaien, hij en zijn medgezel eensklaps gegrepen waren door een getal gewapende lieden, die, gehoord hebbende dat t o 0 t a h a h in bewaaring was, zig tot dat einde in een bosch verflooken hadden en die, hen onvoorziens overvallende, hun hun geweer ontwrongen hadden en verklaarden dat zij hen in verzeekering zouden houden, tot dat hun Opperhoofd in vrijheid zoude gefield zijn. Hij zeide egter dat de inboorlingen niec eenftemmig daar omtrent geweest waren; dat fommige hen in vrijheid wilden ftellen, en dat andere 'er voor waren dat men hen houden zoude, dat hier uit een ernftig gefchil gerezen was en dat zij van woorden tot flagen gekoomen waren,maar dat de partij, die hen begeerde aantehouden, de over-  *8ö* [Julij 17692 REIZE RONDOM overhand gekregen had; dat kort daarop webB en gibson als gevangene aangebragt waren door eene bende inboorlingen om ook als gijzelaars voor het Opperhoofd bewaard te worden; maar datzij, na enigen woordenftrijd, befiooten hadden we bb aftezenden om mij van hun befluit te verwittigen, om mij te verzeekeren dat zijne makkers veilig en wel waren en mij te zeggen waar ik mijn antwoord zenden konde. Dus blijkt het dat, met welk nadeel ik de Opperhoofden ook aanhield, ik egter mijne twee foldaaten door'geen ander middel ooit zou hebben kunnen wederkrijgen. Toen de Opperhoofden van boord aan land gezet wierden, wierden die in het Fort ook in vrijheid gefield, en, na omtrent een uur bij den Heer banks vertoefd te hebben, vertrokken zij alle. Bij deeze gelegenheid toonden zij, gelijk zij reeds bij eene andere diergelijke gedaan hadden, hunne blijdfchap door eene onverdiende milddaadigheid, ons fterk dringende vier varkens van hun aanteneemen. Wij weigerden volftrekt dezelve als een gefchenk te ontvangen, en,naardien zij even volffrekt weigerden betaaling voor dezelve te neemen, veranderden de varkens niet van eigenaars. De wegloopers ondervraagende, bevonden wij dat het bericht, dat de inboorlingen van hun gegeeven hadden, waar was; zij waren fterk verknogt aan twee meisjens en zij warenvoor»  DE WAERELD. [>/// 1760] 287 voorneemens geweest zig te verfchuilen tot hec fchip weggezield zoude zijn en hun verblijf op hec eiland te neemen. Deezen avond was alles van land gehaald en wij bragcen alle den nagt aan boord door. Onder de inboorlingen, die meest alcoos bij ons waren, was tupia, wiens naam reeds dikwerf in die verhaal genoemd is. Hij was, gelijk ik boven reeds aangemerkc heb, de eerfte minister van oberea geweest, toen zij de magc in handen had; hij was ook de Opper-Tahowa of priester van hec eiland, en bij gevolg wel bekend mee den godsdiensc van hec land, zoo wel mee opzigc toe deszelfs plegcigheden als grondbeginzelen. Ook had hij grooee kennis en ondervinding in de fcheepvaarc en was bijzonder kundig in het gecal en de ligging der nabuurige eilanden. Deeze man had dikwijls verlangen gecoond om met ons te gaan en den twaalfden des morgens, na ons daags te vooren met de andere inboorlingen verlaaten te hebben, kwam hij weder aanboord met eenen jongen van omtrent dertien jaaren, zijnen bediende, en hield bij ons aan dat wij hem op onze reis zouden laaten medevaaren. Zulk een man aan boord te hebben wasvoor ons, om veele redenen, eene zeer wenschlijke zaak; door zijne taal te leeren en hem in de onze te onderwijzen zouden wij in ftaat geraaken eene veelnaauw- keu-  288 [jfultj 1769] REIZE RONDOM keuriger kennis te krijgen van de gewoonten, dé regeering en godsdienst van het volk dan ons kort verblijf onder hen ons geeven konde, waarom ik hem met blijdfchap aan boord ontvong. Naardien wij dien dag niet onder zeil konden gaan, omdat wij het noodzaaklijk bevonden hadden nieuwe kruisfen aan ons klein en best boeg-anker te maaken, zijnde de oude geheel door de wormen doorknaagd, zeide tupia dat hij nog eens aan land wilde gaan en dat hij in den avond een fein zou geeven dat de boot hem zoude koomen afhaalen. Hij gong dan henen en nam een miniatuur fchilderijtjen van den Heer banks mede om het zijnen vrienden te laaten zien en verfcheiden kleinigheden, om hun die als affcheids fchenken te geeven. Vermits de Heer banks begeerig was eene tekening te hebben van de Morai van tootahah te Eparre, zoo verzelde ik hem na het middagmaal derwaarts in de pinas, met Doctor solander, Zoo dra wij aan land flapten, kwamen ons verfcheiden van onze vrienden te gemoet, fchoon fommige zig afwezig hielden uit gevoeligheid over hetgeen den dag te vooren gebeurd was. Wij begaven ons onmiddelijk naar het huis van tootahah, daar oberea bij ons kwam met verfcheiden andere, die ons niet te gemoet gekoomen waren, wanneer 'er weldra eene volkoomen ver»  DE WAERELD. IJuIlj i76g] 2§ caaten. , ZE-  DE WAERELD. [Juli] 1769] 293 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Qmflandige befchrijving van het Eiland Ota« hiti: Deszelfs voortbrengzelen en bewooneren: Hunne kleedij, hunne wooningen, hun voedzel, hun huislijk leven en hunne tijdkortingen. bevonden de Lengte van Port Royal-baai, aan diteiland, gelijk die door Kapitein wal l i s , die het den negenden Julij 1767 ontdekte, bepaald is, juist, op eenen halven graad na. Wij bevonden dat de punt Venus, het Noordlijk eind des eilands, en de Oostlijke punt van de baai op de Lengte van 1590 13' liggen; zijnde deeze de middelbaare uitkomst van eene groote menigte waarneemingen op de plaats zelve gedaan. Het eiland is omringd van een rif van koraal rots, dat verfcheiden uitmuntende baaien en havenen vormt, van welke enige omftandig befchreven zijn, en waarin plaats en diepte is voor zoo veele van de grootfte fchepen als men wil. Port -Royal-baai, door de inboorlingen Matavai genaamd, die niet minder goed isdan enige andere baai van Otahiti, is gemaklijk te onderkennen door eenen zeer hoogen berg in het midT 3 dei»  SP4 [>#/ 1769] REIZE RONDOM den van het eiland, die regt ten Zuiden van de punt Venus ligt. Om dezelve intezeilen, moet men of digt langs de Wester punt van het rif, dac voorde punt Venus ligt, henen zeilen, of omtrent eene halve mijl de ruimte houden, om eene kleine bank van koraal-rotfen te mijden, waarop flegts derdehalf vadem wader ftaat. De beste anker-plaats is aan de Oost-zijde van de baai, daar zestien en veertien vademen water ftaat op eenen modderachtigen grond. De kust langs de baai is een fraai zandig ftrand, agter welk eene zoet-water-rivier loopt, zoo dat een getal fchepen,hoe groot ook, hier water kunnen inneemen zonder eikanderen te hinderen; maar hec eenigst brand-houc op hec geheel eiland is hec houc van vrugtboomen, dat van de inboorlingen gekogt moet worden, of men moec alle hoop laaten vaaren van met hun op eenen vriendfehaplijken voet omtegaan. Daar zijn nog enige havens ten Westen van deeze baai, van welke geene melding gemaakt is, doch alzoo zij aan dezelve grenzen en in den platten grond van het Eiland zijn afgetekend, is hec onnódig dezelve te befchrijven. Het aanzien van het land, uitgezonderd hec gedeelte, dat langs de zee ligt, is zeer oneffen; het worde hoe langer hoe hooger tot het midden van het eiland, daar bergen zijn, die op den af-  DE WAERELD. [>/// 1769] afitand van zestig mijlen kunnen gezien worden. Tusfchen den voet van deeze hoogten en de zee is een zoom laag land, dat het geheel eiland omringt, uitgezonderd op enige weinige plaatfen, daar de grond reeds van de zee af hooger wordt; de zoom laag land is op verfchillende plaatfen verfchillende van breedte, maar nergens breeder dan anderhalve mijl. De grond is, uitgezonderd op den top der hoogten zeiven, zeer rijk en vrugtbaar, wordt door een groot getal riviertjenS van uitmuntend water befproeid en is bedekt met veelerhanden vrugtboomen, van welke fommige fchoon opgewasfcn en dik van loof zijn, zoo dat zij een doorgaand bosch vormen; ja zelfs de toppen der hoogten, fchoon over het algemeen dor en door de zon verfchroeid, zijn egter in fommige gedeelten niet zonder hunne voortbrengzelen. Het laagland, dat tusfchen den voet der hoogten en de zee ligt, en enige der valeien zijn de eenigfte gedeelten van het eiland, die bewoond zijn en hier] is hetzelve volkrijk; de huizen dorpen of fteden, maar zijn langs den geheelen zoom gefchikt omtrent twaalf of dertien roeden van eikanderen, met kleine plantfoenen van Plataanen, welke boom hun hunne klederen verfchaft. Het geheel eiland kan, volgens zeggen van tupia, die het voorzeeker wel wist» T 4 zes  2Q6" \_Julij 17692 REIZE RONDOM zes duizend zeven honderd en tagtig ftrijdbaare mannen opleveren, waaruic het getal der inwooneren gemaklijk kan berekend worden. De voortbrengzelen van dit eiland zijn broodvrugt, kokos nooten, dertien foorten van banannen, de beste, die wij ooit gegeeten hadden, plataanen, eene vrugt niet ongelijk aan een appel, die, rijp zijnde, zeer aangenaam fmaakt, zoete aardappelen, yams, kokos-nooten, eene foort van Arum (Kalfsvoet ) eene vrugt, die hier bekend is bij den naam van Jambu en die voor allerlekkerst gehouden wordt, fuiker-rict, dat de inboorlingen raauw eeten, een wortel zijnde eene foort van falep , bij de inboorlingen Pea genaamd, eene plant Ethee genaamd, van welke alleen de wortel gegeeten wordt, eene vrugt, die in eene peul groeit, gelijk die van eene groote witte boon en die, gebraden zijnde, zeer veel naar eene kastanje fmaakt, de inboorlingen noemen haar Ahee, een boom Wharra genaamd, in de Oost - Indieën Pandanes genoemd , die vrugten voortbrengt, die enigzints naar ananasfen zweemen, een heester Nono genoemd, de Mo~ r'mda, die ook vrugten voortbrengt, eene foort van varen, van welke men den wortel eeten fomtijds de bladeren, en eene plant Thevegenaamd, welker wortel ook gegeeten wordt; maar de vrugten van de Notia, de vajen,en de Theve worden  DE WAERELD. [Juli] 1769\ 297 den alleen door het gemeen volk en in tijden vr.n fchaarschheid gegeeten. Alle deeze gewasfen, welke den inwooneren totvoedzel dienen, brengt de aarde van zelve voort, ofzij vereisfchen ten minflen zoo weinig arbeid, dat zij uitgezonderd fchijnen van den eerften algemeenen vloek dat de mensch „ in het zweet zijns aanfchijns zijn brood ,, zal eetsn." Zij hebben ook den Chineefchen papier mocrbezieën-boom QMorus Papyri/era) dien zij Aouta noemen, eenen boom, naar den wilden vijgenboom van de West-Indieën gelijkende, nog eene andere foort van vijg, die zï} Matte noemen, de Cordia febestina oriëntalis, die zij Etou noemen , eene foort van cypergras, die zij Moo noemen, eene foort van Tournefortia, die zij Taheinoo hcetcn, eene andere van de Convolvulus poluce, welke zij Eurhe noemen, de Solanum centifolium , (de honderdbladige Nagtfchade) die zij Ebooa noemen, de Calophyllum ntophylum (eene foort van fchoon bladboom) dien zij Tamannu noemen, de hibiscus tiliaceus (de lindenbladige Hibiscusof Nieuwbladboom) Poerou genaamd, zijnde een netelachtige heester, de nrtica ar gent ea ( zilverachtige brandnetel) Erowa genaamd, en nog veele andere planten, welke wij hier niet alle kunnen opnoemen. Zij bezitten egter geene Europifche vrugT 5 ten,  208 IJulij 1769] REIZE RONDOM ten, tuin - planten , moes-groenten of zaaden van enigerhande foorten. Hunne eenigfte tamme dieren zijn varkens, honden en hoenderen; daar zijn ook geene andere wilde dieren op het eiland dan eendvogelen, duiven, papegaaien en enige weinige andere vogelen , en rotten; andere viervoetige dieren zijn 'er niet; ook geene flangen. Maar de zee voorziet hen van eene groote verfcheidenheid van alleruitmuntendfte visch; deeze is hunnevoornaamfte lekkernij en het vangen van dezelve hun zwaarHe arbeid. De Otahitiers zijn van eene gehalte zoo groot als die der grootfte Europeaanen. De mannen zijn lang, fterk, welgemaakt van ledenmaaten en fchoon gevormd. De langfte, dien wij gezien hebben, was een man op een nabuurig eiland, Huaheine genaamd, die zes voeten, drieeneenen halven duimen hoog was. De vrouwen van den hoogeren rang zijn ook over het algemeen boven de middelmaatige geftalte onder ons, maar die van de mindere klasfe zijn enigzints beneden dezelve en fommige zijn zeer klein. Dit gebrek in grootte koomt waarfchijnlijk van haaren vroegen omgang met mannen, het eenigfte, waarin zij van die van hoogeren rang verfchillen, dat invloed op haaren groei kan hebben. Hun-  DE WAERELD. \_Julij 1769] 299 Hunne natuurlijke kleur is die heldere olijfkleur of dat bruine, dat veele in Europa boven het fchoonlte wit en rood fchatten. Bij degeene, welke fteeds aan de lucht en zonncfchijn blootgelleld zijn, is zij merklijk donkerer, maar bij andere, die onder dak woonen, voornamelijk de vrouwen van de hoogere klasfe, blijft zij haare natuurlijke tint behouden en haar vel is teder, zagt en glad; zij hebben geen rood op de wangen. De vorm van hun gelaat is bevallig, de beenderen der wangen zijn nietuitfteekende, ook zijn hunne oogen niet ingezonken, noch het voorhoofd voomitfteekende: de eenigfte trek, die niet met de denkbeelden, die wij van fchoonheid hebben, overeenftemt, is de neus, die, in het algemeen, wat plat is; maar hunne oogen, voornamelijk die der vrouwen, zijn vol uitdrukking, fomtijds fchitterende van vuur, en fomtijds kwijnende van tederheid; hunne tanden zijn ook, bijna zonder uitzondering, zeer fraai, effen en wit en hunne adem is volmaakt zuiver. Hun hair is bijna altijd zwart en watruuw; de mannen hebben baarden, die zij op verfcheiden wijzen draagen; zij plukken egter altijd een groot gedeelte van dezelve uit en het overige houden zij volkoomen fchoon en zuiver. Beiden de kunnen trekken ook al het hair van onder de oxels uit en befchuldigden ons van groote onzindelijkheid  3oo r>//>'i7<5p] REIZE RONDOM heid dat wij zulks ook niet deeden. In hunne beweegingen is kragt en lugtigheid; hun gang is fierlijk, hunne houding edel en hun gedrag omtrent vreemdelingen en omtrent malkanderen vriendlijk en gedienftig. Zij fcheenen ook braaf, opregt en openhartig van aart te zijn, zonder argwaan of bedrog, zonder wreedheid en wraakzugtigheid, zoo dat wij hetzelfde vertrouwen in hun Helden als in onze beste vrienden, en veele van ons, voornamelijk de Heer banks, fliepcn dikwerf in hunne huizen, in debosfchen, zonder iemand bij zig te hebben, en bij gevolg geheel in hunne magt zijnde. Zij waren egter alle diefachtig, en als men dit bij hen over het hoofd ziet, behoeven zij de vergelijking met alle andere natieën op den aardbodem niet te dugten. Wij zagen, geduurende ons verblijf op dit eiland, omtrent vijf of zes menfehen gelijk dien, welken de Heeren banks en solander den vier en twintigften April, in hunne wandeling Oostwaarts ontmoet hadden, welker vel van eene doodfche witte kleur was, gelijk de neus van een wit paerd, met wit hair, baard, wenkbraauwen en hairtjens aan de oogleden , roode zwakke oogen, een kort gezigt en een fchurftig vel, met eene foort van wit dons bedekt; doch wij bevonden dat geene twee van deeze tot hetzelfde geflacht behoorden, en beflooten derhal ven dat zij geene onder»  DE WAERELD. [>/# 176*9] 3ot derfcheiden foort uitmaakten, maar ongelukkige waren, die door ziekten van de algemeene geaartheid waren afgeweken. In de meeste landen daar de inboorlingen lang hair hebben is het de gewoonte dat de mannen het kort affnijden en de vrouwen trotsch zijn op deszelfs lengte. Hier heeft egter eene tegenftrijdige gewoonte plaats; de vrouwen fnijden het kort langs haare ooren af en de mannen, behalven de visfchers, die bijna geduurig in het water zijn, laaten het in lange golven over hunne fchouderen wapperen, of binden het op in eenen bundel op de kruin van het hoofd. Zij hebben ook de gewoonte van hunne hoofden te zalven met olie uit kokos-nooten geperst, die zij Monoe noemen, en in welke enige welriekende kruiden of bloemen geweekt zijn: naardien de olie gemeenlijk garftig is, is de reuk in het eerst zeer onaangenaam voor een Europeaan; en alzoo zij in een heet land leeven en geene kammen hebben, zijn zij ook niet in Haat hunne hoofden vrij van ongedierte te houden, dat de kinderen en het gemeen volk fomtijds opzoeken en opeeten, eene haatlijkegewoonte, geheel verfchillende van hunne zeden in alle andere opzigten, want zij zijn bijna zonder voorbeeld kiesch en zindelijk en diegeene, welken wij kammen uitdeelden, zuiverden zig weldra van ongedierte met  $02 [>/// 17692 reize rondom met eene naarïligheid , die tot een blijk verftrekte dat het hun niet minder dan ons verveelde. Zij hebben de gewoonte van hun lighaam met vlekken te tekenen, bijna op dezelfde wijze als in veele andere deelen van de waereld gebruikT lijk is, dat zij Tattow noemen. Zij prikken het vel zoo diep als het mogelijk is zonder bloed te voorfchijn te brengen met een klein werktuig, enigermaate in de gedaante van eene fpade; het gedeelte, dat met het blad overeenkoomt, isvan been of fchulp gemaakt, zeer dun afgefehrapt, en van een vierde duims tot anderhalvenduimbreed; de rand is in fcherpe tanden of punten gefneden van drie tot twintig in getal naar deszelfs grootte: als zij dit werktuig gebruiken zullen, doopen zij de tanden in een mengzel van eene foortvan lampzwart, dat zij bekoomen van den rook, die uit eene olieachtige noot oprijst, welke zij in plaats van kaarsfen branden, en dat zij met water mengen ; als de tanden dus toebereid zijn, worden zij op het vel geplaatst en men geeft op het handvatzei, waaraan zij vast zijn, met een ftokjen, dat daartoe gemaakt is, fnelle vrij harde flagen, waardoor zij de huid doorbooren en tegelijk de zwarte verw in de gaatjens brengen, dat eene onuitwischbaare vlek nalaat. Deeze konstbewerking is pijnlijk en daar verloopen enige dagen eer de wonden geheeld zijn. Zij wordt te werk ge-  DE WAERELD. [>ty'1769] 303 •gefield aan de jeugd van beidende kunnen, als zij omtrent twaalf of veertien jaaren oud zijn, op verfcheiden deelen van het lighaam en mee verfchillende figuuren, naar de zinnelijkheid van den vader, of misfchien volgens den rang van den perfoon. De vrouwen zijn algemeen met deeze vlekken, in de gedaante van een Z, op elk lid van haare vingers en teenen en dikwijls rondom haare voeten getekend: de mannen zijn ook met hetzelfde figuur getekend, en zoo mannen als vrouwen hebben vierkanten , cirkels, halve maanen en flegt getekende afbeeldingen van menfehen, vogelen, of honden en verfchillende andere vindingen op hunne armen en beenen gedrukt, van welke fommige, naar men ons zeide, hunne betekenisfen hadden, fchoon wij nooit konden te wee ten koomen welke. Doch de deelen, waarop deeze verfierzelen minst gefpaard zijn, zijn de billen, deeze zijn, bij beiden de kunnen, geheel donker zwart gemaakt en boven het zwart zijn boogen getrokken, de eene boven de andere, zoo hoog als de korte ribben ; zij zijn dikwijls een vierde van een' duim breed en de randen zijn geene regte lijnen, maar getand. In deeze boogenflellen zij hunnen hoogmoed en, zoo mannen als vrouwen, vertoonen dezelve met eenmengzelvan trotschheid en vermaak, hetzij als verfierzel, of als een bewijs van hunne fterkte en kloekmoedigheid  3o4 [>//ƒ 1769] REIZE RONDOM heid in het uitilaan van pijn, hetgeen wij niet konden bepaalen. Zij laaten in het algemeen het aangezigt ongetekend ; want wij zagen flegts een enkel voorbeeld van het tegendeel. Enige oude mannen hadden het grootst gedeelte van hunne lighaamen met groote zwarte ronde vlekken , aan de randen flerk getand, als eene ruuwe afbeelding van vlammen; maar men zeide ons dat zij van een laag eiland kwamen, Noouoora genaamd, en geene inboorlingen van Otahiti waren. De Heer banks zag de bewerking van de Tattow op de agterfte deelen van een meisjen van omtrent dertien jaaren verrigten. Het werktuig, waarvan men bij deeze gelegenheid gebruik maakte, had dertig tanden en elke flag, van welke 'er ten minflen honderd in eene minuut gegeeven wierden, deed een ichor of wei te voorfchijn koomen, die enigzints met bloed gekleurd was. Het meisjen verdroeg het met de grootfle kloekmoedigheid omtrent een vierde uurs lang; maar toen wierd de pijn van zoo veele honderden fteeken, welke zij in dien tijd ontvangen had, onverdraaglijk: eerst begon zij te klaagen, toen te fchreien en berftede eindelijk in luidrugtige jammerklagten uit, terwijl zij dengeenen, die de bewerking deed , in allen ernst fmeekte uittefcheiden. Hij bleef egter onverbidlijk; en als zij begon te fpartelen, wierd zij vastgehouden door  DÈ WAERELD. [Juüj 1769] 305 Soor twee vrouwen, die haardanmetgoedewüor" den zogten te dillen en dan bekeevenenhaarnueri dan, als zij al te wêerfpannig wierd, eenen gevoeligen dag gaven. De Heer banks bleef een uur in een nabuurig huis en de bewerking was nog niet gedaan toen hij vertrok; egter wierd zij flegts aan eene zijde verrigt, naardien de andere enigent tijd te vooren gedaan was; de boogen op de len • denen, waarin zij den meesten hoogmoed ftelleri én die meer pijn veroorzaaken dan alle de andere, moesten nog gemaakt worden. Het is vreemd dat dit volk zig zoo veel Iaat voorflaan op iets, waarin geene onderfcheiding is, want ik heb geen eenen inboorling op dit eiland gezien, hetzij man of vrouw, in eenen rijpen ouderdom, die deeze tekenen ontbrak: misfchien heeft het zijnen oorfprong in de eene of andere bijgeloovigheid, bijzonderlijk naardien zij geen zigtbaar nut aanbrengen en niet zonder" groote pijn ingedrukt worden; doch fchoon wij 'er bij veele honderden naar vernamen, konden wij egter nooit enig voldoend bericht van de zaak krijgen. Hunne kleeding befl aat uit doek of matten vari verfchillende foort, die onder hunne andere manufaéfuuren zullen befchreven worden; Hec doek dat geen vogt verdraagen kan, draagen zij bij droog weder,' en de matten als het regent5 I. Deel,- V ' &£> ■  3Q6* IJulij 17692 REIZE RONDOM deeze klederen worden op veele verfchillender wijzen aangetrokken, al naar hunne zinnelijkheid hun ingeeft; wantin hunne klederen wordt niets naar hun lijf gefneden en nooit worden twee flukken aan eikanderen genaaid. De kleding van de voornaamfte vrouwen beftaat uit drie of vier flukken; een deezer flukken, omtrent drie ellen breed en zestien of zeventien ellen lang, winden zij verfcheiden reizen om haaren middel, zoo dat het als een rok nederhangt tot op de helft van de beenen en dit noemen zij Parou: twee of drie andere flukken omtrent vier ellen lang en anderhalve el breed, elk met een gat in hec midden: uitgefneden , leggen zij op eikanderen en haar hoofd door de gaten fleekende, laaten zij de lange einden voor en agter nederhangen; de andere worden aan de zijden open gelaaten , waardoor de armen vrijheid van beweeging hebben: dit ftuk, dat de Tebuta genaamd worde, worde om den middel opgekoppeld en mee eenen gordel van dunner doek vastgemaakt, die lang genoeg is om verfcheiden reizen rondom hun lijf gewonden te worden en gelijktjuise naar hec kleed, dac de inwooners van Peru en Chili draagen, en dac de Spanjaards Poncho noemen. De kleding der mannen is even dezelfde, uicgezonderd dac zij, in plaacs van hec kleed, dat om de heupen gewonden wordt, als eenen rok ce laaten nederhangen, het  ÖË WAERELD. [juli) 176$] 307 het tusfchen hunne beenen döorfleeken, zoo dac het enigzints naar een broek gelijkt en dan worde het Maro genoemdi Deeze is dë kleedihg vari lieden van alle rangen, maar terwijl zij algemeen dezelfde is in maakzel, Onderfcheiden de heereri en juffrouwen zig egter van het gemeeh volk door de hoeveelheid; fommige van hun zullen verfcheiden flukken doek om hun lijf winden, die twaalf of vijftien ellen lang en drie of vier ellen breed zijn; fommige zullen een groot ftuk over hunne fchouderen hangen op de wijze Van eenen mantel, of fomtijds wel twee Hukken, als zij zeer groote perfoonaadjeri zijn en in flat ie willen verfchijneh. De mindere klasfe, die flegts eene kleine hoeveelheid doek van de geflachten of huis* gezinnen, tot welke Zij behoören, ontvangen* zijn genoodzaakt dunner gekleed te gaan. Geduurende de hitte van den dag gaan zij bijna naakt, de vrouwen hebben flegts een klein rokjen aan en de mannen niets anders dan den gordel j die tusfchen hunne beenen doorgehaald en om der* middel vastgemaakt wordt. Naardien opfchik altijd lastig is en voornamelijk in een warm land* daar hij beflaat in het een kleed over het ander aantetrekken, ontblooteri de vrouwen van rang 2ig in den avond altoos tot aart den middel, eri werpen alles af wat zij aah het bovenst gedeelte tan het lighaam draagen met dezelfde losheid en V 2 zoci  308 IJulij 17692 REIZE RONDOM 200 weinig verlegenheid als onze juffers een man* teltjen of dubbelen hals doek zouden afleggen, En de Opperhoofden hadden, zelfs als zij ons kwamen bezoeken, fchoon zij zoo veel doek om hunnen middel droegen dac 'er een dozijn menfehen mede zouden hebben kunnen gekleed worden, dikwijls hec overige van hec lighaam geheel naakc. Hunne beenen en voeten bedekken zij niet; maar zij befchutten hunne aangezigten voor de zon met kleine hoedjens van matwerk, of van kokos-bladeren, welke zij, als zij die nodig hebben, in weinige minuuten maaken. Dit is egte? al hun hoofd-fierzel niet; de vrouwen draagen fomtijds kleine tulbanden en fomtijds een kapzel, dat zij nog meer waardeeren en dat ook indedaad veel beter ftaat; het wordt Tomou genaamd: De Tomou beftaat uit menfehen - hair in draaden gevlogten naauwlijks dikker dan naai-zijde. De Heer banks bezit ftukken van dezelve, meer dan eene mijl lang en zonder eene knoop. Deeze winden zij om het hoofd op eene wijze die zeer bevallig ftaac en in zeer groote hoeveelheid; want ik heb eene vrouw gezien, die vijf of zes zulke einden om haar hoofd gewonden had;. tusfchen deeze draaden fteeken zij verfcheidenerleie bloemen, bijzonder de jasfemijn van de Kaap , van welke zij grooten ©vervloed hebben, naardien zij altoos bij hunne buit  DE WAERELD. IJuïij 1769] ccgf buizen geplant ftaat. De mannen fteeken fomtijds de ftaert-veder van den Keerkring - vogel regt op in hun hair, dat, gelijk ik reeds aangemerkt heb, dikwijls in eenen bundel op de kruin van hun hoofd opgebonden wordt. Somtijds draagen zij eene wonderlijke foort van bloem-llinger van verfchillende bloemen in een ftuk bast van plataan geftooken, of van fcharlaken boontjens met gom op een ftuk hout gelijmd; en fomtijds draagen zij eene foort van paruik van menfehenof honden - hair gemaakt, of misfchien van de vezelen van kokos-nooten, aan eene enkele draad geknoopt, die onder het hair wordt vastgebonden zoo dat deeze konftige hoofdhairen van agteren kunnen afhangen. Zij kennen weinig verfierzelen buiten de bloemen; beiden de kunnen draagen oor-ringen, maar flegts aan eene zijde; toen wij daar kwamen beflonden zij in kleine'ftukjens fchulp, fteen, bezieën, roode boontjens, of enige kleine paerlen, drie aan eene fnoer; maar onze koraalen kwamen weldra in plaats van deeze alle in zwang. De kinderen ïoopen geheel naakt; de meisjens tot zij drie of vier jaaren oud zijn en de jongens cot den ouderdom van zes of zeven jaaren. Van de huizen of liever de hutten van dit volk hebben wij reeds hier boven bij fommige gelegenheden melding gemaakt: zij ftaan alle inde bosV 3 fchen  gio IJulij 1769] REIZE RQNDOM fchen tusfchen de zee en den berg en voor elk huis worden niet meer boomen weggehakt als. even genoeg is om te beletten dat het druipen van de takken hec dak niet doet roeten; de bewooner treedt dan uit zijn huis terftond onder het lommer, dat het aangenaamst is dac men zig verbeelden kan. Hec zijn hoschjens van broodboomen en kokos-boomen, zonder kreupelhouc, in alle rigtingen doorfneden met paden, die van het een huis naar het ander loopen. Niets kan aangenaa-? mer zijn dan dit lommer in eene zoo heete luchtftreek en niets fchooner dan deeze wandelplaatfen. Naardien'er geen kreupelhout is, verkoelt de fchaduw zonder den omloop van de lucht te verhinderen en de huizen, die zonder muuren Zijn, ontvangen den wind, uit welke ftreek hij ook waaien mag. Thans zal ik eene befchrijving geeven'van een huis van middelbaare grootte, waaruit men, alzoo de wijze van bouwen overal dezelfde is, een volkoomen denkbeeld zal kunnen vormen van die, welke grooter en van die, welke kleiner zijn. De grond, waarop het ftaat, is een langwerpig vierkant, vier en twintig voeten lang en elf voeten breed ; hier over wordt een dak gebouwd op drie reien pijlaren of paaien, evenwijdig aan malkanderen ftaande, eene aan elke zijde en de andere in hec midden. Dit dak beftaac uit twee plat-;  DE WAERELD. [>//ƒ 1769] 31* platte zijden, die fchuinsch tegens eikanderen geplaatst zijnen in eene nok eindigen, juist zoo als de rieten daken der huizen in Engeland. Van binnen zijn zij niet hooger dan negen voeten en het afdak koomt aan elke zijde tot omtrent op drie en eenen halven voet aan den grond: onder dit en in de geheele hoogte aan beiden de einden is het huis open, alzoo het nergens met, eenen muur ingefloten is. Het dak is met palm-bladeren gedekt en de vloer is enige duimen hoog met zagt hooi belegd, waar over matten gefpreid worden, zoo dat hij als eene enkele kusfen is, waarop zij bij dag zitten en bij nagt flaapen. In enige huizen egter is een enkele floel, die alleen voor den heer des huizes is; buiten deezen hebben zij geen huisraad, uitgezonderd enige weinige kleine houten blokken, die van boven rond uitgehold zijn en die hun als hoofd - kusfens dienen. Hun huis dient hun voornamelijk voor eene flaapplaats; want, als het niet regent, eeten zij in de open lucht onder de fchaduw van den naasten boom. De klederen, die zij over dag draagen, dienen hun tot dekking bij nagt; de vloer is het gemeen bed van het geheel huisgezin en is door geen affchutzel afgedeeld. De meester van het huis en zijne vrouw flaapen in het midden, naast deeze de getrouwden, naast deeze de ongetrouwde vrouwsperfoonen en , naast deeze, V 4 op  Si* IJulij 1769] REIZE RONDOM pp eenen kleinen affhnd, de ongetrouwde mans? perfoonen; de bedienden of Toutous, gelijkzijgenoemd worden, flaapen in de open lucht, uitgezonderd wanneer het regent; en dan plaatfen zij zig maar even onder het dak. Daar zijn egter nog andere huizen, den Opperhoofden toebehoorende, en die zoo open niet zijn. Zij zijn veel kleiner en zoo gebouwd dat zij in hunne vaartuigen van de eene plaats naar de andere vervoerd, en daar het vereischt wordt, als eene tent opgezet kunnen worden; deeze zijn aan de zijden gefloten met bladeren van kokos? boomen, maar zoo digt niet dat de lucht 'er geheel uit gehouden wordt en het Opperhoofd en zijne vrouw flaapen alleen in dezelve. Daar zijn ook veel grooter huizen, die noch £ot gerief van een enkel Opperhoofd, noch voor een enkel huisgezin gebouwd zijn, maar als gerneene wooningen voor al het volk van eene landftreek. Sommige derzelve zijn twee honderd voeten lang, dertig voeten breed en onder de nok twintig voeten hoog; deeze worden op ge? meene kosten van de landflreek, voor welker ge? rief zij beflemd zijn, gebouwd en onderhouden en hebben aan de eene zijde eene groote werf met laag paalwerk afgefchoten. Deeze huizen zijn, zoo min als die van afzonderlijke huisgezinnen , met muuren ingefloten» Daa^*  DE WAERELD. [Jutlj 1769] 313 Daar zijn ook geene afzonderlijke vertrekken nodig bij een volk, dat zelfshetdenkbeeldnietheefc van onbetaamelijkheid en dat alle lusten en driften in tegenswoordigheid van andere involgt met even zoo weinig fchaamte als wij ondervinden als wij onzen honger aan tafel in gezelfchap van ons huisgezin en vrienden voldoen. Zij die geen denkbeeld van onbetaamelijkheid met opzigt tot daaden hebben, kunnen ook geene onbetaamelijkheid in woorden vinden ; het is dan ook naauw? ïijks nodig aantemerken dat in de gefprekken van dit volk altoos het hoofd onderwerp over datgeen loopt dat de voornaamfle bron van hun vermaak oplevert en dat alles zonder ingetogenheid of fchaamte door beiden de kunnen onbewimpeld wordt uitgedrukt. Van de fpijzen, die hier gegeeten worden, bettaat het grootfte gedeelte uit gewasfen. Daar zijn hier geene tamme dieren als varkens, honden en hoenderen, gelijk ik hier boven reeds heb aangemerkt, en deeze zijn zelfs geenzints in groo-> ten overvloed. Als een Opperhoofd een varken flagt, wordt het onder zijne afhanglingen bijna gelijklijk verdeeld en, naardien deeze zeer veelo in getal zijn, moet het aandeel van eiken perfoon , op deeze gastmaalen, die niet dikwijls voorvallen, noodzaaklijk klein zijn. Honden en hoenderen vallen enigzints meer het gemeen volk V 5 ten  314 [Jttnij 17692 REIZE RONDOM ten deel. Den fmaak van hun gevogelte kan ik niet zeer roemen, maar wij bekenden alle dat een hond uit de Zuid-zee bijna zoo goed was als een Engelsen lam; de uitmuntendheid van deeze dieren moet waarfchijnlijk daaraan toegefchreven worden dat zij enkel met gewasfen gevoed en onderhouden worden. De zee levert hun eene groote verfcheidenheid van visch op. De kleine visch wordt, als zij die vangen, gemeenlijkraauw gegeeten, gelijk wij de oesters nuttigen, en niets koomt hun te onpas van alles wat de zee voortbrengt: zij houden zeer veel van kreeften, krabben en fchulpvisfchen, die op de kusten gevonden worden. Zij eeten niet alleen zee-infekten, maar zelfs hetgeen de Engelfche zee-lieden Blubbers noemen, (zijnde eene foort van Zeenetelen ) fchoon fommige zoo taai zijn dat men hen moet laaten rotten, om die te kunnen kaauwen. Van de veele gewasfen, die reeds opgenoemd zijn als hun tot fpijs dienende, is hetvoornaamfte de brood-vrugt; om deeze te bekoomen hebben zij geene andere moeite of arbeid te doen dan den boom te beklimmen: den boom, welke die vrugt voortbrengt, fpruit, wel is waar, niet van zelf uit; maar als een mensch tien van dezelve geduurende zijn leven plant, dat hij in den tijd van een uur doen kan, zal hij zijnen plige jegens het tegenswoordig en toekoomend ge- flaeht  DE WAERELD. [Jullj 1769] 315 flacht zoo goed vervuld hebben als een inboorling van onze minder gemaatigde luchtflxeek, die in de koude van den winter ploegt, en in de hitte van den zomer oogst, zoo menigmaal deeze jaargetijden wederkoomen, en die, na zijn huishouden van brood verzorgd te hebben , hec overige tot geld maakt, dat hij voor zijne kinderen oplegt. Het is waar dat de brood-vrugt niec altoos in rijpheid is; maar dan kunnen de kokosnooten, banannen, plataanen en eene groote verfcheidenheid van andere vrugten dit gebrek vergoeden. Men zal ligc bezcffen dac het kooken bij dit volk weinig als eene konst beoefend wordt; ook hebben zij flegts twee wijzen van vuur te gebruiken om hun eeten klaar te maaken, braaden en bakken ; het braaden is zoo eenvoudig dat hec geene befchrijving behoefc en het bakken hebben Wij reeds befchreven in het verflag van het gastmaal, dat t f p 1 & ons gereed maakte. De varkens en groote visfehen worden op dezelfde wijze zeer wel toebereid en waren, naar onze gedagten, fappiger en gelijker gaar dan op enige andere wijze, nu in Europa gebruiklijk, gefchieden kan. De brood-vrugt wordt ook in een' diergelijken oven gebakken, dat haar zagt maakt en enigzints naar eenen gekookten aardappel doet zweemen, juist niet zoo meelachtig als een goede,  $16 IJulïj 1769] REIZE RONDOM de, maar meelachtiger dan die van eene middelmaatige foort. Van de brood - vrugt maaken zij ook drie fchotels, door of water, of melk van kokos-nooten bij dezelve te doen, haar met een fteenen ftamper tot deeg te kneuzen en haar dan met rijpe plataanen, banannen, of het zuur-deeg, dat zij Makte noemen, te vermengen. DeBïahie, welke ik reeds gezegd heb dat hun in plaats van rijpe brood-vrugt dient voor de tijd van eenen nieuwen oogst intezamelen gekoomen is, wordt dus gemaakt. De vrugt wordt geplukt even voor zij volkoo* men rijp is, wordt op hoopen gelegd en digt met bladeren gedekt; in deezen ftaat ondergaat zij eene gisting en wordt onaangenaam zoet; dan wordt 'er de klokhuis geheel uitgehaald, hetgeen gefchiedt door zagtjens aan de fteel te trekken en het overige van de vrugt wordt in een gat geworpen, dat tot dat einde gegraaven is , gemeenlijk in de huizen, en dat op den bodem en aan de zijden net met gras gevoerd is; dan wordt alles met bladeren bedekt en men legt 'erzwaare fteenen op: in deezen ftaat ondergaat het eene tweede gistingen wordt zuur, waarna het in veele maanden geene verandering lijdt: men haalt het uit den kuil, naar maate men van hetzelve tot gebruik nodig heeft en, tot ballen gekneed zijnde, worde  DE WAERELD. [JuUj 176*0] 517 Wordt het in bladeren gerold en dus gebakkensals het dus klaar gemaakt is, zal het nog vijf of zes weeken goed blijven. Het wordt koud en warm gegeeten en zelden doen de inboorlingen een maal zonder hetzelve, fchoon de finaak voor ons zoo onaangenaam was als die van eene gezouten olijf gemeenlijk is, als men die voor de eerfle reis proeft. Naardien het maaken van deeze Mahie, even als het brouwen, van de gisting afhangt, zoo zal het ook, even als een brouwzel, fomtijds mislukken zonder dat zij de reden daarvan weeten te zeggen; het is dan ook zeer natuurlijk dat hec maaken van dezelve met bijgeloovige denkbeelden en plegtigheden gepaard gaat. Het is gewoonlijk het werk van de oude vrouwen, die niec willen dulden dat iemand iets aanraake dat daartoe behoort dan degeene, die zij als helpers gebruiken, noch zelfs dat iemand in dat gedeelte van het huis gaa, daar de bewerking 'gefchiedc. Het gebeurde den Heer banks dathij eene groote hoeveelheid van dezelve bedierf, enkel met door onachtzaamheid een blad aanteraaken, dac 'er op lag. De oude vrouw, die toen de zorg over deeze bewerking was toevertrouwd, zeide hem dat zij kwalijk zou uitvallen en maakte terftond den kuil open in eene vervoering van verdrietlijkheid en wanhoop. De Heer banks had berouw over  $i8 {Julij 1769] REIZE RONDOM over hec nadeel dat hij veroorzaakt had, maaf troostede zig enigzints met de gelegenheid, welke hem zulks gaf van dit toebereidzel te onderzoeken, welke zig buiten dit toeval misfchien anders nooit zou aangeboden hebben. Dusdanig is hun voedzel, waarbij altoos zout water koomt, zonder welk geen maal genuttigd wordt: zij, die aan zee woonen, laaten het haaien , als zij het nodig hebben, en zij die zig verder van de kust onthouden, bewaaren het in groote bamboezen, die in hunne huizen tot gebruik nedergezet worden, Zout water is egter hünne eenigfte faus niet; zij maaken nog eene andere van de pitten van kokos-nooten, welke zij laaten gisten tot zij tot een deeg fmelten, dac enigermaace naar boter gelijkt en dan met zout water kneeden. De geur van deeze faus iszeerlterk en was ons, toen wij haar voor het eerst proefden, ten uiterften walglijk; enige van ons volk gewenden 'er egter met den tijd zoo wel aan.) dat zij die boven onze eigen faufen verkoozen, bijzonder bij visch. De inboorlingen fcheenen haar voor eene lekkernij te houden en gebruiken die niet bij hunne gewoonemaaltijden, misfchien omdat zij het niet huishoudlijk rekenen de kokos-nooten zoo overdaadiglijk te gebruiken, of misfchien waren zij, toen wij ons aan het eiland bevonden, daartoe nog niet rijp genoeg.  DE WAERELD. [Juli] 1769] 319 Hun drank is over het algemeen niets anders dan water of het fap van de kokos - noot; de konsc om door gisting dronken maakende dranken te bereiden is gelukkiglijk bij hen onbekend. Zij kaauwen ook geene verdoovende dingen, gelijk de inboorlingen van enige andere landen opium, betel en tabak kaauwen. Sommige hunner dronken rijklijk van onze dranken en wierden enige maaien zeer dronken; maar degeene, welken dit gebeurde, waren zoo verre van te verlangen hec nog eens te herhaalen, dat zij naderhand nooit meer van onze fterke dranken wilden proeven. Wij wierden egter onderrigt dat zij dronken wierden door het drinken van een vogt, dat uit de bladeren eener plant geperst wordt, die zij Avct Ava noemen. Het was de tijd van deeze plant niet toen wij ons daar bevonden, zoo dat wij geene voorbeelden van derzelver uitwerkingen zagen , en alzoo zij de dronkenfchap voor fchande houden, zouden zij zulks waarfchijnlijk voor ons verborgen gehouden hebben, zoo het geduurende ons verblijf gebeurd ware. Deeze flegte gewoonte heerscht bijna alleen onder de Opperhoofden en lieden van hoogen rang, die met elkanderen dingen wie de meeste teugen drinken zal en elke teug vervat omtrent een'pint. Zij onthxiden dit dronken maakend ,vogt zeer zorgvuldig aan hunne vrouwen, Ta-  Sao IJulij 1769] REIZE RONDOM Tafels hebben zij niet; maar hun gereedfehap tot het houden van hunne maaltijden wordt zeer net gehouden, fchoon de flukken te eenvoudig en te weinige zijn om iets voor pronk te hebben: en zij eeten gemeenlijk alleen; doch als een Vreemdeling hen bij geval koomt bezoeken,eeten zij fomtijds met hun beiden. Ziet hier eene omftandige befchrijving van den maaltijd van eenen van hunne voornaame lieden. g Hij zet zig neder onder het lommer van den naasten boom, of in de fchaduw van zijn huis en daar wordt eene groote hoeveelheid bladeren van den brood-boom of van banannen netjens voor hem op den grond gefpreid als een tafellaken; dan plaatst men een mandjen bij hem, waarin zijn eeten is, dat, zoo het in vleesch of visch beftaat, klaargemaakt, en in bladeren gewonden is entwee kokos -nooten- doppen, eene vol zout water en de andere met zoetwater: zijne bedienden, die niet weinig in getal zijn, zetten zig rondom hem neder en, als alles gereed is, begint hij met zijne handen en mond te deeg met zoet water te wasfehen, hetgeen hij geduurende den geheelen maaltijd bijna telkens herhaalt; dan neemt hij een gedeelte van zijne fpijzen uit hetkorfjen, die gemeenlijk beflaan uiteen of twee kleine visfehen, twee of drie broodvrugten, veertien of vijftien rijpe banannen , of zes  DE WAERELD. [Jülij 1769] 3c?.*' zes of zeven appelen: eerst neemt hij eene halve brood-vrugt, pelt 'er de fchil af en ftoot'er het klokhuis met zijne nagelen uit; hij fteekt 'er zoo reel van in zijnen mond als dezelve bevatten katten, terwijl hij het kaauwt, neemt hij de visfchen uit de bladeren en brokkelt eene derzelve in het zout water, terwijl hij den anderen en het overfchot van de brood-vrugt op de bladeren legt * die voor hem gefpreid zijn. Als dit gedaan is, vat hij een klein ftukjen van den visch, die in het zout water gebrokkeld is, met alle de vingeren van eene hand en zuigt 'er met zijnen mond al het zout water uit : op dezelfde wijze eet hij ook het overige bij brokjens op, en tusfchen elke beet* ten minflen meesten tijds, flurpt hij wat van het zout water, hetzij uit de kokos-nooten-dop* ef uit de palm van zijne hand: ondertüsfchen heeft een van zijne bedienden eene jonge kokosnoot gereed gemaakt, door den buitenften bast met zijne tanden aftefchillen* eene bewerking* die eenen Europeaan zeer verwonderlijk voorkoomt; maar het is flegts eene behendigheid, zoo dat veele van ons, voor wij het eiland verlieten* ook in ftaat waren het te doen en zelfs fommige die naauwlijks eene hazelnoot konden kraaken; de meester, als hij drinken wil* neemt de dus gereed gemaakte kokos-noot en met zijnen vinger een gat in den dop maakende, of denzelven mee J. Deel. X, eeneü  gx* Ifulij 1769]. REIZE RONL>OIVf eenen fteen aan ftukken breekende, zuigt hij *e? het vogt uit. Als hij zijne brood-vrugt en zijne visch gegeeten heeft, begint hij aan zijne plataanen, van welke een flegts een mondvol voor hem is, fchoon zij zoo groot zijn als een bloedbeuling; zoo hij, in plaats van plataanen, appelen heeft, proeft hij die nooit voor zij gefchild zijn 'r om dit te doen raapt een van zijne bedienden eene fchulp van den grond, daar zij altoos in menigte liggen, en werpt hem die toe;, hij begint terftond de fchil aftefnijden of aftefchraapen , maar zoo onbehendig, dat een groet gedeelte van de vruge verloren gaat. Heeft hij, in plaats van visch, vleesch, dan moet hij iets hebben dat hem tot een mes dient om het te verdeden; en hiertoe werpt men hem een ftuk bamboes toe* van welk hij het gereedfehap maakt dar hij nodig heeft, door het met zijnen nagel door te fplijten. Terwijl hij dit alles verrigt, zijn enige van zijne bedienden bezig geweest met brood vrugt mee eenen fteenen ftamper op een houten blok re ftarrrpen; als het dus geflampt en van tijd tot ti,d met water befprengd wordt, wordt het tot de dikte van een zagt deeg gebragt en in een vat gedaan dac enigzints naar een fl'agters bak gelijkt en of alleen klaargemaakt, of met banannen of Tiahie gemengd, naar den fmaak van den heer, door 'erlangzamerhand water op te gieten en het dikwijls met  DE WAERELD. [Julij 1769] 313 ie hand weder uittedrukken: hierdoor verkrijgt hec de lijvigheid van eene dikke vla en men vult eene groote kokos-nooten-dop met hetzelve en plaatst die voor hem, waaruit hij het flurpt, gelijk wij eene gelei zouden doen, als wij geen, lepel hadden om dezelve uit het glas te neemen: dus eindigt hij zijnen maaltijd, terwijl hij zijne handen en mond weder afwascht. De kokosnooten-doppen worden vervolgens gereinigd en alles dat overfchiet wordt weder in het korfjen gedaan. De hoeveelheid fpijs, welke die volk in een maal eet, is ontzagchelijk groot: ik heb eenen man twee of drie visfehen, zoo groot als groote baarfen, drie brood-vrugten, elke grootcr dan twee vuisten, veertien of vijftien p'ataanen of banannen, elke zes of zeven duimen lang, en vier of vijf duimen in de rondte, en bijna twee pinten geltampte brood-vrugt, die zoo voedzaam is als de dikfte vla, zien opeeten. Dit is zoo buitengemeen dat ik naauwlijks kan denken dat men mij zal willen gelooven; ook zou ik het op mijn eigen getuigenis alleen niet hebben durven verhaalen, doch de Heer banks, Doctor solander en de meeste andere heeren zijn 'er ooggetuigen van geweest en weeten dat ik hen daar van als getuigen aanhaale. Het is zeer verwonderingswaerdig dat dit volk, X s dat  324 iJulij 17692 REIZE RONDOM dat bijzonder op gezelfchap gezet is, vooral op dat van hunne vrouwen, dit vermaak van de tafel verbant, daar alle andere natieën, wilde of befchaafde, het altoos voornamelijk hebben willen genieten. Hoe een maaltijd, die overal elders huisgezinnen en vrienden bij eikanderen brengt, hen hier van malkanderen heeft kunnen verwijderen hebben wij dikwerf onderzogt, maar nooit kunnen te weeten koomen. Zij eeten afzonderlijk, zeggen zij, omdat het zoo behoort; maar waarom het behoorlijk was alleen te eeten, hebben zij ons nooit gezogt te verklaaren: zoo groot was egter de kragt der gewoonte, dat zij den fterkflen tegenzin, ja zelfs afkeer lieten blijken, als zij ons in gezelfchap van malkandereil zagen eeten, bijzonderlijk wanneer zij vernamen dat wij zelfs met onze vrouwen aten en van dezelfde fpijzen. Wij dagten in het eerst dat deeze vreemde zonderlingheid uit het een of ander bijgeloovig denkbeeld ontflond; maar zij verzeekerden altoos het tegendeel. Wij merkten ook enige grilligheden in de gewoonte op, van welke wij even weinig reden wisten te geeven als van de gewoonte zelve. Wij konden nooit op enige van de vrouwen verkrijgen dat zij mede van de fpijzen van onze tafel aten, als wij te zaamen fpijsden, en egter gongen zij, vijf of zes met eikanderen-, in de knegts kamers en aten daar zeer hartlijk van al-  DE WAERELD. [Juüj 1760] 325 alles dat zij vinden konden, waarvan ik reeds een bijzonder voorbeeld heb aangehaald, en egter waren zij in het minst niet verlegen als wij inkwamen terwijl zij daar mede bezig waren. Als iemand van ons met eene vrouw alleen was, at zij fomtijds met ons mede; maar dan was zij zeer verlegen dathet bekend zoude worden en perfte ons altoos de fterklte beloften van geheimhouding af. Onder hen hebben zelfs twee broeders entwee zusters elk hunne afzonderlijke korfjens met voorraad en het gereedfehap van hunne maaltijden. Toen zij ons eerst aan onze tenten kwamen bezoeken , bragt elk zijn korfjen mede en, als wij ons aan tafel zetteden, gongen zij naar buiten, plaatflen zig op den grond, zes of agt voeten van elkaêr, met den rug naar eikanderen en deeden dus hun maal zonder een enkel woord met elkander te fpreeken. De vrouwen onthouden zig niet alleen van mee de mannen en van dezelfde fpijzen te eeten, maar haare fpijzen worden zelfs afzonderlijk toebereid door jongens, die tot dat einde gehouden worden, die dezelve onder een afzonderlijk plankjen plaatfen en haar aan haare maaltijden bedienen. Doch fchoon zij niet met ons of met malkanderen eeten wilden, verzogten zij ons menigmaal met hun te eeten, als wij diegeene,met welke X 3 wij  Sact [Juttj 17692 REIZE RONDOM wij bijzonder bekend waren, aan hunne huizen bezogten; en bij zulke gelegenheden hebben wij dikwijls uit hetzelfde mandjen gegeeten en uit denzelfden kop gedronken. De oude vrouwen fcheenen egter altoos geërgerd te zijn over deeze vrijheid en als wij bij geval haare fpijzen, of zelfs flegts het korfjen, waarin zij lagen, aanraakten, wierpen zij het weg. Na den maaltijd en geduurende de grootfte hitte van den dag, gaat het volk van onderfcheiden rang en van middelbaaren ouderdom gemeenlijk flaapen; zij zijn ook indedaad zeer vadzig en flaapen en eeten is bijna alles wat zij doen. Die, welke ouder zijn, zijn minder flaaperig en de jongens en meisjens worden wakker gehouden door de natuurlijke levendigheid en vuurigheid van hunnen ouderdom. Toen ik de voorvallen verhaalde, die geduurende ons verblijf aan dat eiland gebeurden, heb ik reeds bij gelegenheid gewag gemaakt van hunne tijdkortingen, bijzonder van hunne muzijk, hun dansfen, worftelen en het fchieten met den boog; ook dingen zij fomtijds met eikanderen in het werpen van de lans. Gelijk het fchieten niet naar een doel gefchiedt,maar 'er gedongen wordt wie verst fchieten konne, zoo werpen zij de lans niet om het verst, maar wie best een doel konne raaken: dat wapen is omtrent negen voetenlang, het  DE WAERELD. [Juüj 1769] 3*7 het doel is de (lam van eene plataan en de afitand ©mtrent zestig voeten. Hunne eenigfte fpeeltuigen zijn fluiten en trommels; de fluiten zijn gemaakt van eene holle bamboes omtrent een voet lang en hebben, gelijk ik reeds aangemerkt heb, flegts twee gaten en bijgevolg flegts vier nooten, waarvan zij tot nu toe flegts eene wijs gemaakt hebben; deeze gaten floppen zij met den voorften vinger van de ■(linkerhand cn den middelden vinger van de regeer. De trommel beflaat uk een hol houten blok, rond van gedaante, aan het een eind toe en aam bet ander met haaienvel overdekt; zij trommelen 'er niet met ftokken op, maar met hunne handen en zij weeten twee trommels van verfchillende toonen accoord te ftemmen. Zij hebben ook een middel om de fluiten, die te zaamen fpeelen moeten, gelijkluidend te maaken; dit middel beflaat in een gerold blad over het eind van de kortfte fluit te fteeken, dat zij op of neder fchuiven, gelijk wij de buizen met onze verrekijkers, tot zij hun oogmerk bereikt hebben, waarover zij met hun gehoor zeer juist fchijnen te kunnen oordeelen. Bij deeze fpeeltuigen zingen zij en, gelijk ik boven reeds aangemerkt heb, hunne gezangen zijn dikwijls voor de vuist: zij noemen elke twee X 4  PB tfulij 1769] REIZE RONDOM regels of verzen, een zang, Pehay; zij zijn gemeenlijk, maar niet altoos, in rijm, en, als ck inboorlingen die uitfpraken, konden wijhooren dat zij in voetmaat waren. De Heer banks gaf zig veel moeite om enige, die op onze aankomst gemaakt waren, optefchrijven , voor zooverre hij hunne lettergreepen met onze letteren beat konde uitdrukken; maar als wij dezelve lazen, konden wij, daar wij hunne wijze van uitfpraak wiet hadden , naauwlijks merken dat 'er voetmaat of rijm in was. De leezer zal gemaklijk befpeu. een dat zij van een verfchillend zaamenftel zijn. Tede pahai de parow-a Ha maru no mina. E pahah Tayo ma lama tal y-aNo Tabane tonatou- whannomiya. E Turai eattu terara patee whennua toai Ino 0 maioPretane towhennuaianoTute. Wij hebben niet genoeg kennis van de taal om eene (a) Men moet bier aanmerken dat een Hollander, deeze regels van de inboorlingen hoorende, dezelve niet dusdanig zou fchrijven; om de uitfpraak te vinden moet men de lettergreepen als in de Engelfche taal uitfpreeken; hetzelfde geldt ook omtrent alle de woorden, uit de taaien der Zuidlanderen, die in dit werk voorkoomen. VERTAALBB»  DE WAERELD. [>//ƒ 1769] 32^ eene vertaalkig van deeze dichtregelen te beproef ven. Zij vermaaken zig dikwijls met zulke rege-> len te zingen, als zij alleen , of onder hunne huisge? nooten zijn, bijzonder als het donker geworden is; want fchoon zij geen vuur nodig hebben om zig te warmen, zijn zij egter niet zonder de aangenaamheid van een konftig licht tusfchen het on? dergaan van de zon en den tijd dat zij zignaarbed begeeven. Hunne kaarsfen worden gemaakt van de pitten van eene zekere olie achtige noot, die zij de eene boven de andere aan een fpitjen fteeken, dat zij 'er door henen booren; de bovenfte aangeftooken zijnde brandt af tot de tweede, terwijl iegelijk dat gedeelte van het fpitjen verbrand wordt dat 'er door fteekt; de tweede dan ontftooken wordende brandt af tot de derde en zoo vervolgens: fommige van deeze kaarsfen kunnen eenen aanmerklijken tijd branden en geeven een vrij goed licht. Zij blijven dikwijls meer dan een uur opzitten na het donker geworden is: maar als zij vreemdelingen in huis te flaapen hebben; houden zij gemeenlijk den gantfchen nagt een licht brandende, misfchien om die vrouwen te kunnen beteugelen, welke zij niet willen duldea dat hen met haare gunften befchenken. Van hunne reizende muzikanten behoef ik niets meer. te zeggen dan ik reeds, verhaald heb, bijzon,X 5 der~.  33° [>//ƒ 1769] RE IZE RONDOM derlijk wijl ik nog gelegenheid zal hebben oraftandiger van dezelve te fpreeken, als ik onze ontmoetingen op een ander eiland zal befchrijven. In andere landen worden de meisjens en ongetrouwde vrouws - perfoonen onderfteld geheel onkundig te zijn van de geheimen, welke de getrouwde bekend zijn en ingevolge zijn haar gedrag en haare gefprekken binnen enger grenzen bepaald en men draagt zorg haare gedagten zoo veel mogelijk aftehouden van alles wat betrekking heeft tot de vereeniging met de andere kunne: maar hier heeft juist het tegendeel plaats. Onder andere vermaaklijkheden is ook een dans, Timorodee genaamd, die door jonge meisjens verrigt wordt, als agt of tien van dezelve bij eikanderen kunnen koomen, beftaande uit beweegingen en gebaerden, die boven alle verbeelding dartel zijn, waarin zij van haare eerfte kindsheid onderwezen worden, verzeld van woorden, die, zoo het mogelijk ware, nog duidlijker dezelfde denkbeelden uitdrukken. In deeze dansfen houden zij de maat met eene naauwkeurigheid, die naauwlijks overtroffen wordt door de beste dansfers op de toneelen van Europa. Maar deeze vermaaken, die het ongetrouwd meisjen geoorloofd zijn, zijn de vrouw verboden van hec tijd-  DE WAERELD. tfulij 1769] 331 tïjditip dat zij deeze aangenaarae lesfen in beoefening gebragt en de zinnebeelden van den dans cot wezenlijkheden gemaakt heefr. Men kan dan ook niet verwagten dat, bij dit volk, de kuischheid op hoogen prijs gefchat wordt. Men zal niet verwonderd zijn dat zij hunne zusters en dogters aan vreemdelingen aanbieden, hetzij als eene beleefdheid, of als eene belooning, en dat het breeken van de huwelijkstrouw, zelfs in de vrouw , niet zwaarer geflraft wordt dan met enige harde woorden, of enige ligte Hagen; maar daar is een graad van losbandige wellustigheid, welken dit volk bereikt heeft, die bij alle andere natieën, welker zeden men zedert het begin der waereld tot den huldigen dag vermeld heeft, ongehoord zijn, en welken men zig met geene mogelijkheid immer zoude hebben kunnen verbeelden. Een zeer aanmerklijk getal van de voornaamfte inwooneren van Otahiti van beiden de kunnen hebben zig tot eene maatfchappij gevormd, waarin elke vrouw aan alle mannen gemeen is, waardoor zij zig eene geduurige verandering bezorgen, zoo menigmaal hunne drift hen aanzet om die te zoeken, dat zoo dikwijls gebeurt, dat dezelfde man en vrouw zelden langer dan twee of drie dagen bij eikanderen blijven. Deeze maatfchappijen worden met den naam vau  S32 IJuüj 17692 REIZE RONDOM van Arreoy onderfcheiden, en de leden hebben, zaamenkomften , waarbij geene andere worden toegelaaten , daar de mannen zig vermaakenmetworftelen en de vrouwen, niettegenlïaande haaren omgang met verfchillende mannen, de Timorodee in alle haare uitgebreidheid dansfen, als eene aanprikkeling tot drifcen, welke zij, naar men zegt, dikwerf op de plaats zelve bevredigen. Dit is egter nog niets bij hetgeen volgt. Zoo eene deezer vrouwen zwanger wordt, dat bij zulk eene levenswijs minder gebeurt dan wanneer zij flegts met eenen enkelen man te doen hadden, wordt het arme kind, zoo dra het geboren is, gefmoord, opdat het den vader niet tot last zij en de moeder niet hindere in de vermaaken van haare verfoeilijke ontuchtigheid. Het gebeurt, wel is waar, fomtijds dat de drift, welke eene vrouw aandrijft om in deeze maatfchappij te treeden, als zij moeder wordt, door die ingefchapen liefde, welke de Natuur allen fchepzelen voor het behoud van hun kroost heeft ingeplant., overwonnen wordt; maar zelfs in dit geval mag zij het leven van haar kind niet fpaaren, tenzij zij eenen man kan vinden , die het voor het zijn wil aanneemen: kan dit gefchieden, dan wordt de moord verhoed; maar en de man en de vrouw, die alsdan geacht worden zig aan eikanderen verbonden te hebben, worden uit de maatfchappij gezet en hebben VOO?  DÉ WAERELD. [Julij 1769] 333 voor het vervolg alle aanfpraak op de voor* rechten en vermaaken van Arreoy verbeurd; de vrouw wordt van dien tijd af aan, met den naam van Whannownow, dat zoo veel zegt als kinderen-krij'gfter, beftempeld , dat hier een fcheldnaam is, fchoon in het oog, der wijsheid en menschlievendheid, en volgens de gezonde reden en alle gevoel, dat den mensch van het redenloos dier onderfcheidt, geen naam eerbiedwaerdiger kan wezen. Het zou niet billijk zijn dat men een volk eene zoo afgrijslijke en wreede handelwijs te laste legde op enige losfe bewijzen , en ik zoude zulks ook niet gedaan hebben indien ik 'er niet zoodanige blijken van hadde als mij ten overvloede daar omtrent rechtvaerdigen. Het volk zelf is zoo verre van hun aandeel aan zulk eene maatfchappij als eene fchande te verbergen, dat zij 'er zig als een voorrecht op be* roemen, en de Heer banks en ik hebben3 als men ons bijzondere perfoonen als leden van de Arreoy aanwees, hen daarover ondervraagd en het bericht, dat hier gegeeven is* uit hunnen eigen mond gehoord. Zij erkenden dat zij langen tijd leden van deeze verfoeielijke maatfchappij geweest waren, dat zij 'er nog toe behoorden en dat verfcheiden van  334 iJuttj 1769] REIZE RONDOM van hunne kinderen omgebragt waren geworden. Ik moet het verflag van het huislijk leven van dit volk niet belluiten zonder gewag te maaken van hunne ongemeene zindelijkheid. Zoo datgeen, hetwelk het goed in het leven vermindert en het kwaad vermeerdert , ondeugd is, dan mag zindelijkheid voorzeeker ook eene deugd genoemd worden: gebrek aan zindelijkheid ftrekc om de fchoonheid en de gezondheid te verwoesten en mengt walging onder onze levendigfte vermaaken. De inboorlingen van Otahiti, zoo mannen als vrouwen, wasfchen altoos hun geheel lighaam drie reizen 's daags in loopend water, eens zoo dra zij *s morgens opgeftaan zijn, eens op den middag en nog eens des avonds, als zij zullen gaan flaapen, hetzij zij digt of ver van de zee of van de rivier woonen. Ik heb reeds gezegd dat zij bij hunne maaltijden bijna tusfchen iedere beet niet alleen den mond, maar ook de handen wasfchen, en hunne klederen houden zij, zoo wel als hunne lighaamen, zonder vuiligheid of vlek, zoo dat men in een groot gezelfchap van dit volk geen hinder lijdt dan van de warmte, dat misfchien van het befchaafdst gezelfchap in Europa niet gezegd kan worden. AGT?  DE WAERELD. IJuttj 1769] 335 AGTTIENDE HOOFDSTUK. Van de Mamifatltniren, Vaartuigen en Scheepvaart op het Eiland Otahiti. rj^Aoo de noodzaaklijkheid de moeder der uitvin* dingen is, kan men ook niet onderftellen dat de uitvinding - geest zig zeer gefcherpt zal hebben in een land, daar de mildheid der Natuur den arbeid der konst bijna overbodig heefc gemaakt en egter zijn 'er veele voorbeelden van fchranderheid en arbeidzaamheid onder dit volk, die, als men hun gebrek aan ijzer gereedfehap in aanmerking neemt, hun in beiden opzigten tot eer verftrekken. Hunne voornaamfte manufaeïuur is hun doek; hunne wijze van het te maaken en te verwen vervat enige bijzonderheden, die zelfs de fabrikeurs van Groot-Brittannie enige onderrigting kunnen geeven, waarom ik dezelve des te omflandiger zal befchrijven. Hun doek is van drieerleie foorten en wordt van den bast van drie verfchillende boomen gemaakt, den Chineefchen papier-boom, den broodboom en den boom, die naar den wilden vijgenboom van de West-Indieën gelijkt. Het  S3Ó* IJuUj ï76$>2 REIZE RONDOM Het fijnst en witst wordt van den papier-boord of de Amta gemaakt; dit wordt voornamelijk door de voornaamfte des volks gedraagen en, als het rood geverwd wordt, vat het beter kleur; Eene tweede foort, van minder hoedanigheid in wit» heiden zagtheid, wordt van den brood-boom Ooroo gemaakt en voornamelijk door het geringer volk gedraagen* en de derde foort van den boom, die naar den vijgen-boom gelijkt; het is ruuw en hard en van de kleur van graauwpapier; dit, fchoon het minst bevallig op het gezigt en het gevoel, is egter het best, omdat het de vog-^ tigheid weêrlfaat, dat de andere foorten niet doen. Van dit, dat het zeldzaamst zoo wel als het nuttigst is, is het grootst gedeelte welriekend gemaakt en wordt door de Opperhoofden als een morgen - kleed gedraagen. Alle deeze boomen worden zeer zorgvuldig voortgeplant, voornamelijk de papier-boom, die het grootst gedeelte der bebouwde landen bedekt en niet goed tot gebruik is dan als hij twee of drie jaaren groei heeft, wanneer hij omtrent zes of agt voeten hoog is en fomtijds dikker dan een mans duim; om goed te zijn moet hij dun, regt* lang en zonder takken wezen: de onderfte bladen worden daarom ook zorgvuldiglijk afgeplukt met hunne botjens zoo dikwijls 'er enige fchijn is dat zij een tak zullen voortbrengen. Doeh  DE WAERELD. [>/*/ i769] 337 Doch fchoon het doek, van deeze drie boomen gemaakt verfchillende is, wordt het egter alle drie op dezelfde wijze bereid; ik zal dan alleen de bewerking van de fijne foort befchrijven, die van den papier-moerbezieën-boom gemaakt wordt. Als de boomen van eene behoorlijke grootte zijn, worden zij uitgetrokken en van hunne takken beroofd, waarnamende kruinenen wortels affnijdt; de bast van deeze dunne boom tjens wordt dan in de lengte opengefpleten, als wanneer hij gemaklijk 'er afgetrokken kan worden; als men nu eenegenoegzaame hoeveelheid bij malkanderen heeft, brengt men die naar een itroomend water, waarin men het te weeken legt met enige zwaare fteenen 'er op, opdat het niet weg zou drijven: Als men denkt dat het zagt genoeg geworden is, gaan de meiden naar de beek , kleeden zig uit en zetten zig neder in het water om den inwendigen bast van den buitenften bast aftefcheiden; om dat te verrigten, plaatfen zij de onderfte zijde op een glad plat plankjen en fchrappen haar zeer zorgvuldig af met de fchulp , welke wij de Tijgers tong noemen, zijnde de Tellinagargadiavw linneus, terwijl zij haar geduuriglijk in het water doopen tot 'er niets meer overblijft dan de fijne vezelen van het inwendig bekleedzel. Als zij dus in den agtermiddag bereid zijn, worden zij in den avond op plataanen- bladeren uirgefpreid; en in dit geI. Deel. Y deel-  333 [Julij 17692 REIZE RONDOM deelte van het werk fchijnt enige moeielijkheid te zijn, naardien de vrouw van het huis dit altoos onder haar opzigt laat verrigten: Zij plaatfen dan deeze flukken bast aan einden van omtrent zestien of agttien ellen lengte naast eikanderen, tot zij omtrent eene halve el breed zijn en zij leggen aldus twee of drie laagen op eikanderen; men draagt zorg dat het doek overal van dezelfde dikte zij, zoo dat, indien de bast bij geval op de eene plaats dunner is dan op de andere, in de volgende laag een ftuk uitgekoozen wordt dat wat dikker is, dat over de dunne plaats gelegd wordt. Indeezen ftaat blijft het liggen tot's morgens, wanneer het grootfte gedeelte van het water, dat het bevattede toen het uitgefpreid wierd, weggeloopen of uitgedroogd en de vezelen aan eikanderen geplakt zijn, zoo dat het geheel ftuk in eens van den grond kan opgeligt worden. Dan wordt het weggenoomen en op de gladde zijde van een lang ftuk hout gelegd, dat daartoe gemaakt is, en het wordt door de meiden geklopt met werktuigen, omtrent een voet lang en drie duimen dik , van hard hout, dat zij Etoa noemen. Dit werktuig gelijkt in gedaante niet kwalijk naar een vierkante lederen feheermes - flijper, behalven dat het handvat langer is en elke der vier zijden is in de lengte met kleine groeven of reepjens gegroefd, die van verfchillende fijnheid zijn; dieaan de  DE WAERELD. (Juli) i^ctpj 33p de eene zijde zijn wijd en diep genoeg, dac 'ereen klein couwcjen in kan leggen en op de andere zijn zij de eene fijner dan de andere, zoo dac de laatde zoo fijn zijn als naai-zijde. Eersc kloppen zij hun doek mee de groflte zijde Van deezen hamer, waarin zij maat houden als onze fniits; hec fpreidc zig zeer fterk üic onder dit kloppen, meesc egter in de breedte, endegroefjens in den hamer tekenen het als met draaden 4 vervolgens wordt het met de andere kanten, de eene na de andere, geklopt, en laatst met de fijnfte en dan is het goed tot gebruik. Somtijds wordt het egter nog dunner gemaakt door het mee de fijnfte zijde van den hamer te kloppen, naliet verfcheiden maaien dubbel gelegd is: dan Wordt het Hoboo genoemd en is bijna zoo dun als neteldoek; het wordt, als het in de luchtgebleekt Wordt, zeer wit; maar het wordt nog witter en zagter als het gewasfehen en weder geklopt wordt na het eerst gedraagen is. Van dit doek zijn verfcheiden foorten van Verfchillende graaden] van fijnheid, naar het meer of min geklopt is zonder dubbel gelegd te zijn i het ander doek verfchilt ook naar maate het geklopt wordt; maar zij verfchilJen van eikanderen naar de ftoffen, van welke zij gemaakt zijn» De bast van den brood - boom wordt niet gebruikt voor de boomen merklijk langer en dikker zijn V * dari  540 {Julij 1760] REIZE RONDOM dan die van den vijgen boom naderhand is de bewerking dezelfde. Als het doek gewasfchen moet worden wan» neer het gedraagen is, wordt het naar de beek gebragt en te weeken gezet, daar het, gelijk de eerfte reis, door eenen fteen voor het wegdrijven bewaard wordt; dan wordt het zagt gewrongen of uitgedrukt, en fomtijds worden verfcheiden flukken op eikanderen gelegd en met de groflte zijde van den hamer geklopt, als wanneer zij zoo dik zijn als laken en veel zagter en aangenaamer voor het gevoel, als zij enigen tijd in gebruik geweest zijn, fchoon zij, als zij onmiddelijk van onder den hamer koomen, 'er uitzien als of zij geftijfdzijn. Dit doekfcheurt fomtijds onder het kloppen, maar wordt gemaklijk herttelddoor 'er een ftuk op te plakken met eene foort van lijm, die uit den wortel van de Pea gemaakt wordt, hetwelk zoo net gedaan wordt, dat men het niet zien kan. Ook houden de vrouwen zig bezig met allerleie vlekken uittewisfchen, gelijk onze juffers borduuren of knoopen; fomtijds zullen zij, als zij hun werk zeer fraai willen maaken, een geheel overtrekzel vvnHoboo over het geheel doek plakken. De voornaamfle deugden van dit doek zijn deszelfs koelheid enzagtheid en deszelfs gebreken zijn dat het zoo doordringbaar voor water is als papier en bijna even zoo ligt gefcheurd wordr. Da  DE WAERELD. [Julij 176*9] 341 De kleuren, met welke zij dit doek verwen, zijn voornaamclijk rood en geel. Het rood is zeer fchoon en, ik durf zeggen, eene helderer en zuiverer kleur dan wij in Europa hebben. Die 'er naast bij koomt is ons waar fcharlaken, en des Heeren banks fchilder van voorwerpen van natuurlijke historie kon haar niet beter navolgen dan door een mengzel van vermilioen en carmijn. Het geel is ook eene heldere kleur, maar wij hebben verfcheiden even goede geele kleuren. De roode kleur wordt gemaakt door het vermengen van het fap van twee gewasfen, welke geene van beiden op zigzelve het minst naar die tint trekken. Het een is eene foort van vijg, hier Matte genaamd en het ander de Cordia Sebestina, of Etou; van den vijgen-boom wordt de vrugt, en van de Cordia worden de bladeren gebruikt. De vrugt van den vijgen-boom is omtrent zoo groot als eene kleine erwet of als eene zeer kleine aalbezie en elke derzelver geeft, als men de fteel zeer digt bij de vrugt afbreekt, eenen druppel melkachtig vogt uit, dat naar het fap van onze vijgen gelijkt, van welke de boom ook indedaad eene foort is. Dit vogt verzamelen de vrouwen in eene kleine hoeveelheid water uit de kokosnoot; om een pintjen kokos-nooten water te bereiden heeft men tusfchen drie en vier mengelen van deeze vijgjens nodig. Als men eene genoegY 3 zaa-  34* IJfl*j -7°5>] REIZE RONDOM Zaame hoeveelheid bereid heeft, worden de bladeren van de Etou 'er in gedoopt en dan op een plataan-blad gelegd, daar zij telkens omgekeerd worden , tot zij meer en meer flap worden, en dan worden zij zagtjens met de hand geperst, trapswijze al fterker, maarzoo dat zij niet breeken; naar maate zij flapper en fponsachtiger worden,wordt 'er ook meer van het vogt bij gedaan; in omtrent vijf minuuten begint de kleur zig te vertoonen op. de aderen der bladeren en in omtrent tien of wei* nig meer zijn zij 'er volkoomen mede verzadigd; dan worden zij met zoo veel kragt als men kan geperst en met het vogt, dat 'er uitkoomt, wordt, met een het doek geverwd, Hiertoe bereiden de jongens eene groote hoeveelheid van de Mooy die zi] met hunne tanden of tusfchen twee ftokjens uitpluizen tot 'er de groene bast en de zemelachtige zelfflandigheid, die onder den bast ligt, af is, zoo dat 'er flegts een dun zamenweefzel van vezelen overblijft \ hierin worden de bladeren van de Etou gewikkeld door welke het fap, dat zij bevatten, geperst wordt. Naardien de bladeren niet fappig zijn, wordt'er ook weinig meer fap uitgeperst dan zij ingezogen hebben : als zij eens ontledigd zijn geworden, worden zij weder gevuld en weder uitgeperst tot de hoedanigheid, die het vogt kleurt terwijl het 'er door gaat, uitgeput is; dan worden zij weg-  DE WAERELD. [Julij 1769] 343 geworpen; maar de Moo, die dan fterk met de kleur geverwd is, wordt als een borftel bewaard om de verw op het doek te leggen. Het uitgeperfte vogt wordt altijd opgevangen in kleine bakjens, van een plataan-bladgemaakt, of dit gefchiede omdat zij denken dat het eene hoedanigheid bezit die de kleur beter maakt, dan enkel omdat het gereed bij de hand is en om het gemak van kleine bakjens te hebben om het aan de werklieden uittedeelen, kan ik niet zeggen. Van het dun doek verwen zij zelden meer dan de randen, maar het dik doek wordt flegts aan eene zijde geheel geverwd; zij flrijken het vogt 'er op met de vezelen van de Moo, maar doopen het doek 'er niet in; en fchoon ik van het dun doek gezien heb, dat in het vogt fcheen geweekt te zijn, had de kleur egter niet die rijkheiden glans als wanneer zij op de andere wijze was opgelegd. Schoon het blad van de Etou gemeenlijk in deeze bewerking gebruikt wordt en waarfchijnlijk de fraaifte kleur geeft, zal egter het vogt van de vijgen ook rood leveren, als het gemengd worde met de foort van Tournefortïa, die zij Taheinoo noemen , de Pohuc,deEurhe of'Conyolvulus Bra/ilienfis en eene foort van Solanum, Ebooa genoemd; naar het gebruik van deeze verfchillende gewasfen, of naar de verfchillende evenredigheid der Y 4 tof-  344 IJulij 1769] REIZE RONDOM ftoffen ziet men ook veele verfcheidenheden inde kleuren van hun doek, van welke enige de andere zeer aanmerklijk overtreffen. De fchoon beid van de beste zelve is egter niet ftandhotidende; maar het is waarfchijnlijk dat 'er wel een middel zou te vinden zijn om de kleuren vast te maaken, als 'er de nodige proefneemingen toe gedaan wierden en het zou misfchien der moeite wel waerdig zijn naar verborgen hoedanigheden, in de vermenging van het planten-fap van verfchillende gewasfen te zoeken: de beste verwen die wij hebben geeven ons daartoe aanmoediging genoeg; want men zou alleen op het gezigt van indigo, weede en de meeste bladeren , die tot hetzelfde einde gebruikt worden, de kleuren, die zij geeven, nooit ontdekt hebben. Van dit Indiaanseh rood zal ik alleen nog maar zeggen dac de vrouwen, die hec bereid of gebruikt hebben, de kleur zorgvuldig aan haare vingerenen nagelen , daar dezelve zig in haare grootfte fchoonheid vertoont, als een fieraad bewaaren. Het geel wordt gemaakt van den bast van den wortel van de Morinda CitrifoHa,. die zij Nono> noemen, door denzei ven aftefchrappen en in waterte laaten weeken ; als het enigen tijd dus geftaan heeft, wordt het water doorgezijgd en als een verw gebruikt, waarin het doek gedoopt worde. De Morinda, van welke deeze eene foort is,  DE WAERELD. [Julij 1769] 345 fchijnt een goed voorwerp te zijn om nader onderzogt te worden met inzigt om te verwen. bro wn fpreekt in zijne Historie van Jamaica van drieërleie foorten, welke, zegt hij, gebruikt worden om bruin te verwen; enRUMPHiuszegt van de Bancuda Augustifolia, die naHij met onze Nona vermaagfchapt is, dat zij door de inwooners van de Oost-Indifche eilanden gebruikt wordt om de roode kleur vast te maaken, met welke zij bijzonder wel overeenkoomt. De bewooners van dit eiland verwen ook geel met de vrugt van de Tamanu; maar hoe de kleur uitgetrokken wordt hadden wij geene gelegenheid te ontdekken. Zij hebben ook eene toebereiding, met welke zij bruin en zwart verwen; maar deeze kleuren zijn zoo middflmaatig dat wij niet nieuwsgierig waren om te onderzoeken hoe dezelve toebereid worden. Het vlegten van verfchillende foorten van matten is ook eene zeer aanmerklijke manufaétuur, van welke fommige fraaier en in alle opzigten beter zijn dan enige welke wij in Europa hebben: de grove foort dient hun om op te flaapen en de fijnere foort om bij regenachtig weder te draagen. Aan de fijne, van welke ook twee foorten zijn, wordt veel werk gedaan, voornamelijk aan die, welke gemaakt wordt van den bast van dePoerou, de Hibiscus tiliaceus van linneus, van welke Y 5 eri-  346 IJuïij 17692 REIZE RONDOM enige zoo fijn zijn als grof doek: de andere foort, welke nog fraaier is, noemen zij Vanne-. zij is wit, glanzend en blinkende en wordt van de bladeren van hunne Wharrou, eene foort van Pandanus gemaakt, van welke wij noch de bloemen, noch de vrugt hebben kunnen te zien koomen; zij hebben nog andere matten, of, gelijk zij die noemen, Moeas om op te zitten of op te flaapen; die van eene groote verfcheidenheid van biezen en gras gemaakt worden en die zij met eene verbaazende behendigheid en fpoed vlegten, gelijk alles wat gevlogten wordt. Zij zijn ook zeer behendig in het vlegten van manden en teenwerk; hunne manden zijn van duizende verfchillende patroonen, en veele zijn ten uiterften net gemaakt; het maaken van manden is eene konst, die elk een beoefent, zoo mannen ah vrouwen. Zij maaken mandjens van het blad van den kokos boom in enige weinige minuuten en de vrouwen, die ons vroeg in den morgen kwamen bezoeken, waren gewoon, als de zon hoog begon te rijzen, om enige bladeren te zenden, van welke zij hoedjens maakten om haare aangezigten voor de zon te befchutten, die haar zoo weinig tijd en moeite kosteden, dat zij die, als de zon des avonds daalde, weder wegwierpen. Deeze hoedjens bedekten egter het hoofd niet, maar beftonden flegts uit eenen band, die  DE WAERELD. [Juli] i769] 34? die om hec hoofd liep en een zonne-fcherm, die van hec voorhoofd vooruitüak. Van den base van de Poerou maaken zij touwen en lijnen van de dikce van een duim coc die van dun bind-garen; mee deeze breijen zij netten ora te visfehen: van de vezelen van de kokos-noot maaken zij draaden om de verfchillende deelen van hunne kanos aan malkanderen te hechten en draagbanden rond of plat, gevlogten of gebreid, en van den bast van de Erowa, eene foorc van netel, die in de bergen groeit en daarom wat fchaarsch is, maaken zij de beste visch-lijnen van de waereld, met welke zij de fterklte en le« vendigfte visfehen, als Boniten en Albacores Ceene foort van Thonijnen) vasthouden, die onze fterklte zijden lijnen in eene minuut zouden breeken, fchoon zij twee maal zoo dik waren. Zij maaken ook eene foort van zegen van grof breed gras, welks bladeren gelijk die van de kalmus zijn; deeze vlegten en binden zij los te zaa» men tot het net, dat omtrent zoo wijd is als een groote zak, van zestig tot tagtig vademen lang is: dit haaien zij door ondiep en ftil water en het blijft door zijne eigen zwaarte zoo digt aan den grond, dat naauwlijks een enkele visch ontfnappen kan. Zij zijn ook indedaad zeer fchrander in alles Wat de visch-vangst betreft; zij maaken harpoenen  348 IJulij 1769] REIZE RONDOM nen van rotting en zetten 'er punten aan van hard hout, waar mede zij de visch beter treffen dan' wij met de onze met ijzeren punten doen kunnen, behalven dat de onze het voordeel hebben van aan eene lijn vast te zijn, zoo dat, als de haak vat, de visch gevangenis, fchoon hij niet doodlijk gewond is. Van visch-hoeken hebben zij tweeërle ie foorten, verwonderlijk wel gemaakt, zoo wel voor het oogmerk, waartoe zij dienen moeten, als betreffende de Itoffen, waarvan zijgemaaktzijn. Een van deeze, dien zij Wittee Wittee noemen, laaten zij agter hunne kanos door 't water fleepen; de fteel is gemaakt van paerlemoer, de blinkendfle, die zij vinden kunnen: de binnen-zijde, die natuurlijk de fchitterendfte is, wordt hetagterfle gedeelte van den hoek. Aan deeze hoeken wordt een bosjen wit honden-of varkens-hair vastgemaakt, dat enigzints naar den ftaert van een visch gelijkt; dus zijn deeze werktuigen hoek en aas te gelijk en zij worden gebruikt met een hengel van bamboes en eene lijn van Erowa. De visfcher, om zeeker te gaan, let op de vlugt visfehen, die altoos de Boniten volgen, als zij in fchoolen zwemmen, waarnaar hij zijne kano fluurt en, als hij het voordeel van deeze gidfen heeft, keert hij zelden terug zonder wat gevangen te hebben. De  DE WAERELD. [Julij 1769] 349 De andere foort van hoek wordt ook van paerlèmoer, of eene andere harde fchulp gemaakt; zij kunnen dezelve niet met wéerhaaken maaken gelijk de onze, maar, om dit gebrek te vergoeden , maaken zij dat de punt naar binnen gekeerd is. Deeze worden van alle grootten gemaakt en met zeer veel voordeel gebruikt om verfchillende foorten van visch te vangen. De wijze van dezelve te maaken is zeer eenvoudig en elke visIcher is zijn eigen werkman: eerst wordt de fchulp in vierkante flukjens gefneden door middel van den rand van eene andere fchulp en wordt vervolgens met flukken koraal , die ruuw genoeg zijn om tot eene vijl te dienen, tot de gedaante van den omtrek van een hoek bewerkt; dan wordt 'er een gat in het midden geboord, terwijl zij geen ander dril - werktuig hebben dan den eerden fteen dien zij vinden , welke eene fcherpe punt heeft; deezen zetten zij vast in het eind van een ftuk bamboes en draaien het tusfchen hunne handen gelijk wij een chocolaat fchuimer doen; als de fchulp doorboord en het gat wijd genoeg is, wordt 'er eene kleine vijl van koraal in geftooken, waar mede de angel in korten tijd wordt afgewerkt en weinige kosten den werkman meer dan een vierde uurs tijd. Van hun metfelwerk, beeldhouw-werk en hunne bouwkunde heeft men reeds enig denkbeeld kun-  35o [>/// 1709] REIZE RONDOM kunnen vormen uit de befchrijving van hunrtè Mor ais of bewaarplaatfen der dooden: de andere allergewigtigfte bouw- en beeldhouwkonst zijn hunne booten : en misfchien is het maaken van een hunner voornaamfte vaartuigen met hun gereedfehap zoo groot een werk als het bouwen van een Engelsch oorlogfchip met het onze. Zij hebben eene fteenen bijl, een beitel of guts van been, gemeenlijk van het been van een menfehen arm tusfchen de vuist en den elleboog, eene rasp van koraal en het vel van een ftekelrog, met koraal-zand, als eene rasp, of om te polijsten. Dit is de lijst van al hun gereedfehap, en met deeze bouwen zij huizen, maaken zij vaartuigen, houwen zij fteen en vellen, klooven, fnijden en polijsten zij hout. De fteen, van welken zij het blad van hunne bijlen maaken, is eene foort van bafalt, van eene zwartachtige of graauwe kleur, niet zeer hard, maar die niet ligt afbreekt: zij zijn verfchillende van grootte; fommige, die gemaakt zijn omboo» men te rooijen, weegen van zes tot agt ponden; andere, die gebruikt worden om te beeldhouwen , zijn niet zwaarer dan zes of agt oneen, maar beiden moeten bijna elke minuut gefcherpt worden , waartoe zij altoos eenen fteen en eene ko-  DE WAERELD. [Jfc/y.769] 35* kokos-nooten-dop met water bij de hand houden. Hun zwaarfte werk, en waartoe dit gereedfehap minst gefchikt is, is het vellen vaneenen boom: dit vereischt veele arbeiders en eenen aanhoudenden arbeid van verfcheiden dagen. Als hij geveld is, fplijtenzij denzelven naar den draad in zijne geheele lengteen breedte tot planken van drie tot vier duimen dik, en verfcheiden deezer boomen hebben agt voeten in den omtrek van den ftara, veertig voeten lengte tot aan de takken en zijn overal ten naasten bij van dezelfde dikte. De boom, dien zij gemeenlijk gebruiken, wordt in hunne taal Avie genaamd, welk ftam lang en regt is, fchoon fommige kleinere booten van den brood-boom gemaakt worden, die ligt fponsachtig hout geeft, dat gemaklijk bewerkt wordt. Zij maaken hunne planken zeer fpoedig en behendig met hunne bijlen glad en kunnen eene dunne fchors van eene geheele plank afflaan zonder eenen flag te misfen. Naardien zij de konst niet verdaan van eene plank te buigen, moet elk gedeelte van de kano, of het hol of plat is, met de hand tot de nodige gedaante gewerkt worden. De kanos of booten , welke de inwooneren van dit en de nabuurige eilanden gebruiken, kunnen ia twee algemeene klasfen verdeeld worden, van wel-  352 IJuIij 1769] REIZE RONDOM welke zij de eene Ivahahs en de andere Pah'iei noemen. De Ivahah wordt gebruikt voor kleine tochrjens op zee en is plat opgeboeiden plat van bodem ; de Pahie dient voor de langere reizen en is met een buik en fcherp van kiel. De Ivahahs lijn alle van dezelfde gedaante, maar onderfcheiden van grootte en worden tot verfchillende einden gebruikt: hunne lengte is van tien tot twee en zeventig voeten, maar hunne breedte is geenzints in evenredigheid; want die van tien voeten zijn omtrent een voet wijd en die van meer dan zeventig voeten lengte naauwlijks twee voeten. Men heeft deoorlogs- Ivahah, de visch -Ivahah en de reis-Ivahah; want met fommige van deeze vaaren zij van het een eiland naar het ander. De oorlogs - Ivahah is verre de langde, en de voor - en agterfteven zijn merklijk boven het lighaam van het vaartuig verheven in eene halfronde gedaante, voornamelijk de agterfteven, die fomtijds zeventien of agttien voeten hoog is, fchoon de boot zelve naauwlijks drie voeten hoogte heeft. Deeze gaan nooit alleen in zee, maar worden zijde aan zijde aan malkanderen vast gemaakt , op den afftand van omtrent drie voeten, door middel van fterke houten balken, die dwarsch over de vaartuigen gelegd en aan de boorden vastgebonden worden. Op deeze word vooraan een  DE WAERELD. [Julij 1769 J 353 een ftellaadjen of plat opgerigt, omtrent tien of twaalf voeten lang en wat wijder dan de booten, dat door paaien van omtrent zes voeten hoogte onderftut wordt Op dit ftellaadjen ftaan de vegtende, die met flingers en fpeeren werpen; want onder andere zonderlinge omftandigheden in de zeden van dit volk behoort ook dat hunne boogen en pijlen alleen tot tijdkorting gebruikt worden , gelijk wij met de palet fpeeleu: onder deeze ftellaadjens zitten de roeijers, welke degeene , die gewond zijn, helpen afklimmen en verfche manfchappen in hunne plaats leveren. Sommige hebben een plat van bamboes of ander ligt houc over hunne geheele lengte en merHijk breeder, waardoor zij een groot getal manfchappen kunnen voeren; maar wij hebben flegts eene gezien, die op die wijze was uitgerust. De visch • Ivahahs verfchillen in lengte van omtrent de veertig tot omtrent tien voeten; alle die vijf en twintig voeten en daar boven lang zijn, van welke foort ook, voeren bij gelegenheid zeil. De reis-Ivahah is altoos dubbel en vaneen net klein kamertjen voorzien omtrent vijf of zes voeten breed, en zes of zeven voeten lang, dat op het voorst gedeelte wordt vastgehecht, tot gemak van de voornaamfte, die bij dag in hetzelve zitten en bij nagt flaapen. De visch - Ivahahs zijn fomtijds aan malkanderen gevoegd en heb- I. Deel. Z ben  354 lJ^h'^9l REIZE RONDOM ben ook een huisjen aan boord; maar dit is niet gemeen. Degeene, die korter zijn dan vijf en twintig voeten, voeren zelden of nooit zeil; en fchoon de agterfleven omtrent vier of vijf voeten hoog uitfteekt, is de voortleven egter plat en met een plank die omtrent vier voeten vooruitfteekt. De Pahie is ook van verfchillende grootte, van zestig tot dertig voeten lang, maar, even als de Ivahah, zeer fmal. Eene, die ik gemeeten heb, was een en vijftig voeten lang en vanboven flegts anderhalven voet wijd. In het wijdfte gedeelte had zij omtrent drie voeten breedte, en deeze is de gewoone evenredigheid. Zij wordt egter niet trapswijze wijder; maar de zijden zijn regt en evenwijdig tot op een klein gedeelte beneden het boord en dan wordt zij in eens dikker en loopt tot eene fcherpe kiel uit; zoo dat eene dwarfche doorfnede van dezelve enigzints naar een fchop van de fpeel - kaarten gelijkt, zijnde zij veel te wijd naar evenredigheid van haare lengte. Deeze Pahies worden even als de grootfte Ivahahs, tot vegten gebruikt, maar voornamelijk tot lange reizen. De ooüogs - Pahie, die de grootfte is, wordt met het ftellaadjen of het plat uitgerust, dat naar evenredigheid grooter is dan dat van de Ivahah, alzoo derzelver gedaante haar in ftaat fielt een veel grooter gewigt te draa-  DE WAERELD. [>///1769] 355 draagen. Die gebruikt worden om te zeilen, zijn gemeenlijk dubbel en die van middelbaare grootte worden voor de beste zee-booten gehouden. Zij zijn fomtijds eene maand agter een uit, vaarende van eiland tot eiland, en fomtijds zijn zij gelijk wij geloofwaerdig onderrigt wierden, veertien of twintig dagen op zee en zouden nog langer zee kunnen bouwen, als zij flegts ruimte genoeg hadden om voorraad te bergen en behoorlijk vatwerk om zoet water te bewaaren. Als deeze booten een enkel zeil voeren, maaken zij gebruik van een ftuk hout, dat aan het eind van twee houtenis vastgemaakt, diedwarsch over het vaartuig liggen en van zes tot tien voeten, volgens de grootte van hetzelve, naar buiten uitfteeken, omtrent zoo als aan de vliegende Proa van de Dieven-eilanden gebruikt wordt en die in de Reis van Lord ans on een Uitlegger genoemd word. Aan deezen uitlegger zijn de hoofdtouwen vast en het is wezenlijk noodzaakl ijk om het vaartuig te ftijven, als het wat fterk waait. Sommige hebben een, en andere tweemasten; deeze beitaan uit een enkel ftuk en, als de lengte van de kano dertig voeten is, is die der masten wat minder dan vijf en twintig; de mast is vastgemaakt aan een raam, dat boven op de kano is en voert een zeil van matwerk, omtrent een derde langer Z £ dan  356 [Julij 176*9] REIZE RONDOM dan de mast zelve; het zeil is puntig van boven , vierkant van onderen en gekromd aan de zijde, enigzints gelijkende naar de zeilen, die wij op de floepen van onze oorlogfchepen gebruiken; het ftaat in een houten raam, dat het aan alle zijden omringt en waaraan niets is om dezelve te reeven of integijen, zoo dat het, als een van beiden noodzaaklijk wierd, zou moeten afgefneden worden, dat egter in deeze ftille luchtftreeken zelden gebeuren zaL Aan den top van de mast zijn verfierzels van vederen vast gemaakt, die fchuinsch naar vooren geplaatst zijn, en van welke men zig uit de plaaten van dit werk een genoegzaam denkbeeld kan vormen. De riemen of roei - fpaanen , die in deeze vaartuigen gebruikt worden , hebben een lang handvat en een plat blad, niet ongelijk een bakkers fchup. Elke perfoon, die in de boot is, heeft zulk eene, uitgezonderd zij, die onder het fcherm zitten en zij roeijen haar met dezelve vrij fnel voort. Deeze booten laaten egter zoo veel water in door de naaden, dat "er geduuriglijk ten minften een bezig is met hetzelve uittehoozen. Het eenigfte, waarin zij uitmunten, is het landen en van land fteeken in de branding: door haare groote lengte en hooge agterftevens landen zij droog, als onze booten naauwlijks in het geheel landen kunnen, en zij hebben hetzelfde voor»  DE WAERELD. {Juïïj 1769] 357 voordeel in aftefteeken door de hoogte van hunne voorftevens. De Ivahahs zijn de eenigfte booten diebij de inwooners van Otahiti in gebruik zijn, maar wij zagen verfcheiden Pahies, die van andere eilanden kwamen. Ik zal van eene van deeze de naauwkeurige maaten opgeeven, volgens eene zorgvuldige nameeting en dan de wijze waarop zij gebouwd worden omftandig befchrijven. voet. duim. Uiterfte lengte van de voor- tot de agterfteven zonder de kromte te rekenen 51. o. Breedte binnenwerks in den top van vooren. ....... r. 2- Breedte in het midden van de boot. 1. 6. Breedte in de agterfteven. . . 1. 3» In den Bodem van vooren. . . 2. 8. In het midden. ...... 2. 11. In het agterrte gedeelte. ... 2. 9. Diepte in het midden. ... 3. 4,' Hoogte van den grond waarop zij rustte. ....... 3. Hoogte van de voorfteven van den grond , zonder de figuur. 4. 4. Hoogte van de figuur. ... o. n. Hoogte van de agterfteven van den grond 8. 9. Hoogte van de figuur. ... 2. o. Z 3 Om  358 IJulij 17692 REIZE RONDOM Om mijne befchrijving van de wijze, waarop deeze vaartuigen gebouwd worden, optehelderen, is het nodig het oog op de onderllaande figuur te Haan, waarin aa de eerde naad, bb de tweede, en cc de derde is. De eerfte laag of de kiel onder a a is gemaakt van eenen boom , als een trog uitgehold, waartoe de langfle boomen uitgekozen worden die 'er te krijgen zijn , zoo dat 'er nooit meer dan drie in de geheele lengte zijn; de volgende laag onder bb beftaat uit regte planken, omtrent vier voeten lang, vijftien duimen breed en twee duimen dik; de derde laag onder cc is, gelijk de bodem, van boom-Hammen gemaakt, die met een buik uitgehold zijn; de laatfte is ook uit (lammen gehakt, zoo dat het gebogen gedeelte uit een ftuk is met het regte gedeelte. Alle deeze ftukken afzonderlijk te maaken zonder zaag, fchaaf, beitel of enig ander ijzer gereedfehap, kan men wel begrijpen dat geen gemaklijke taak is; maar de grootfte zwaarigheid is dezelve aan een te voegen. Als alle de ftukken gereed gemaakt zijn, wordt de kiel op blokken gelegd en de planken, die door 4i  DE WAERELD. {juli} 1769] 359 door fchooren onderftut worden, worden aan eikanderen genaaid of gebonden mee Iterke gevlogten banden, die verfcheiden maaien door gaten geftooken worden die met een guts of fleekboor van been, welke ik reeds befchreven heb, geboord worden; en hoe net zulks gedaan wordt kan men daar uit opmaaken dat zij water-digt genoeg zijn zonder gekalfaterd te worden. Naardien deeze gevlogten touwen in het water fchielijk verrotten , worden zij ten minflen eens in het jaar vernieuwd, waartoe het vaartuig geheel uit een genoomen wordt. De voor- en agterfteven zijn ruuw van tekening; maar zeer net gewerkt en ten fterkften gepolijst. Deeze Pahies worden met groote zorgvuldigheid bewaard in eene foort van huis, dat met opzet gebouwd is om dezelve te bergen; de huizen zijn gemaakt van paaien, regtop in den grond geplant, welker toppen naar eikanderen getrokken en met hunne fterkfte touwen te zaamengebonden worden, zoo dat zij eene foort van Gothifchen boog vormen, die tot onder op den grond digt met bladeren gedekt wordt, zijnde alleen aan de einden open. Zij zijn fomtijds vijftig of zestig fchreden lang. Bij gelegenheid van de fcheepvaart van dit yolk moet ik ook melding maaken van hunne Z 4 won-  S6*o [>//ƒ 1769] REIZE RONDOM wonderbaare bekwaamheid in het voorfpellen van hec weder, ten minften uit welke ftreek de wind zal waaien. Zij hebben verfcheiden regelen om dit te doen, van welke ik egter maar eene weet. Zij zeggen dat de melkweg altoos ter zijde gekromd is; maar fomtijds in deeze, fomtijds in eene andere rigting, en dat deeze buiging daar van daan koomt, dat de wind reeds op denzelven werkt, en dus dat de holle zijde naar den wind gekeerd is, zoo dat, wanneer de kromming eenen geheelen nagt dezelfde blijft, de wind, die daar mede overeenkoomt, vast den volgenden dag zal waaien. Ik zal niet op mij neemen hunne regelen te beoordeelen; maar dit weet ik dat zij, door welke middelen het dan ook gefchiede, het weder, ten minften den wind,met veel meer zeekerheid kunnen voorfpellen dan wij. Op hunne lange reizen ftuuren zij bij dag bij de zon, en des nagts bij de ftarren, welke zij alle op zigzelve met naamen onderfcheiden, en zij weeten in welk gedeelte van den hemel zij, in elke maand, geduurende welke zij boven hunnen gezigt-einder zigtbaar zijn, zig vertoonen zullen; zij weeten ook den tijd wanneer zij jaarlijks verfchijnen en weder verdwijnen zullen met meer juistheid dan de Europifche fterrekundigen misfchien zullen willen gelooven. NE-  DE WAERELD. [Julij 1769] 361 NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Fan de verdeeling van den Tijd op Otahiti; Hunne Telling, Berekening van afftandin, Taal, Ziekten, bejchikking over de Dooden , Godsdienst, Oorlog, Wapenen en Regeeringvorm. Enige algemeent aanmerkingen tot nut van volgende Reizigers. waren niet in ftaat een volkoomen denkbeeld te verkrijgen van hunne wijze van den tijd te verdeelen; maar wij merkten op dat zij, als zij van tijd, hetzij voorledenen oftoekoomenden, fpraken, nooit een ander woord gebruikten dan Malama, dat Maan betekent. Van deeze Maanen tellen zij 'er dertien, en beginnen dan van vooren af aan, hetwelk bewijst dat zij een denk^ beeld van het zonne-jaar hebben, maar boe zij hunne maanden tellen, zoo dat dertien maanden met een jaar overeenkoomen, konden wij niet te weeten koomen; want zij zeggen dat elke maand negen en twintig dagen heeft, eenen dag medegerekend, wanneer de maan niet zigtbaar is. Zij hebben voor dezelve afzonderlijke naamen en hebben ons dikwijls gezegd welke vrugten in elke derzelve rijp zijn en welk weder in elke regeert; Z 5 ZÜ  36** [>/*>' 1769] R EIZ E RONDOM zij hebben zelfs eenen naam voor alle de maanden bij eikanderen, fchoon zij dien alleen gebruiken als zij van de geheimzinnigheden van hunnen godsdienst fpreeken. Elke dag is onderverdeeld in twaalf deelen, elk van twee uuren, van welke zes tot den dag en zes tot den nagt behooren. Deeze verdeelingen gisfen zij vrij wel naar de hoogte van de zon, als zij boven den gezigt-einder is; maar daar zijn weinige onder hen die dezelve bij de ftarren gisfen kunnen, als de zon onderis. ïn hunne telling gaan zij van één tot tien, het getal der vingers aan beiden handen en, fchoon zij voor elk getal eenen bijzonderen naam hebben, vatten zij gewoonlijk hunne vingeren een voor een, gaande van de eene hand tot de andere, tot zij aan het getal koomen, dat zij willen te kennen geeven. En bij andere gelegenheden merkten wij op dat zij, als zij met eikanderen in gefprek waren, gebaerden bij hunne woorden maakten, die zoo veel uitdrukten dat een vreemdeling hunne meening gemaklijk kon vatten. Als zij van tien tellen, herhaalen zij den naam van dat getal en voegen 'er het woord meer bij; tien en één meer is elf; tien en twee meer is twaalf en zoo voort, gelijk wij zeggen een en twintig, twee en twintig enz. Als zij tot tien en tien meer koomen, hebben zij eene nieuwe be- naa«  DE WAERELD. IJulij 1769] 363 naaming, gelijk de Engclfchen daarvoor hec woord Score, dat ook een cwintigcal betekent, hebben en bij deeze twintigtallen tellen zij tot zij tien van dezelve hebben, wanneer zij weder eene benaaming voor twee honderd hebben; maar wij konden niet ontdekken dat zij eene beraaming hadden om een grooter getal uittedrukken; ook fchijnen zij geene nodig te hebben; want tien van deeze klimmen tot twee duizend, een grooter getal dan zij ooit gebruiken kunnen. In het mceten van aflïanden zijn zij-zoo bekwaam niet als in het tellen bij getallen, naardien zij flegts een woord hebben dat met vadem overeenkoomt; als zij van aflïanden van plaats tot plaats fpreeken, drukken zij die, gelijk de Afiaanen, uit door den tijd, die vereischt wordt om die af te gaan. Hunne taal is zagt en welluidende; zij heeft veele klinkletters en wij leerden dezelve gemaklijk uitfpreeken; maar vonden het ten uiterlten moeielijk om hun een enkel woord van de onze te Ieeren uitbrengen, waarfchijnlijk niet alleen omdat zij veele medeklinkers heeft, maar omdat zij van een bijzonder zaamenflel is; want Spaanfche en Italiaanfche woorden, als zij meteenen klinker eindigden, konden zij zeer gemaklijk uitfpreeken. Qf de taal rijk zij, konden wij, bij gebrek aan na-  36-4 IJullj i76*q] REIZE RONDOM nodige kennis van dezelve, niet weeten; maar zij is voorzeeker zeer onvolmaakt, want zij is bijna geheel zonder buiging, zoo van naam - als Werkwoorden. Weinige der naamwoorden hebben meer dan eenen naamval en weinige werkwoorden meer dan eenen tijd; wij vonden egter geene groote moeielijkheid om ons zeiven aan eikanderen te doen verdaan, hoe vreemd zulks ook in befpiegeling mag voorkoomen. Zij hebben egter zekere affixa, die, fchoon weinige in getal, hun van veel dienst zijn en die ons zeer verlegen maakten. De een vraagt den anderen: Harre heat „ Waar gaat gij naar toe ?" De ander andwoordt: Ivahinera, „ naar mijne „ vrouwenwaarop den eerften, het andwoord vraagwijze herhaalende, „ naar uwe vrouwen ?" geandwoord wordt: Ivahinereira: „ Ja, ik gaa „ naar mijne vrouwen." Hier fpaaren de aanvoegzeis era en eira beiden den fpreekeren verfcheiden woorden. Ik zal hier eene kleine lijst van woorden uit hunne taal invoegen, waaruit men misfchien enig denkbeeld van dezelve zal kunnen vormen: Pupo, het Hoofd. Ahewh, de Neus. Roourou, het Hair. Outsu, de Mond. Ni&etj  DE WAERELD. tfulij36*5 Niheo, Arrero, Meu-eumi, Tiarraboa, Tuamo, Tuah, Oama, , Eu, Oboo, Rema, Oporema, Manneow, Mieu, Touhe, Hoouhah, Avia, Tapoa, Booa, Moa, Euree, Eure-eure, Oor 00, Hearee, Mia, Vaee, Poe, Poe Matawewwe, Ahou, Avee9 de Tanden, de Tong. de Baard, de Keel. de Schouders, de Rug. de Borst, de Tepels, de Buik. de Arm. de Hand. de Vingers, de Nagels, de Billen, de Dijen, de Beenen. de Voeten, een Varken. Gevogelte, een Hond. Ijzer, Brood-vrugt. Kokos-nooten. Bananen. wilde Plataanen Koraalen. Paerl. een Kleed.  $66 IJulij 17692 REIZE RONDOM Avee, Ahee, Ewharre, Whennua , Motu, Toto, Aeve, Aeo, Mae, Tuea, Huru-haru, Eraow, Ama, Tiale, Huero, Etummoo, Aaa, Eiherre, Ooopa, Avigne, A-a, Mannu, Mora, Mattow, Toura, Mow, Mahi-Mahi, Mat ter a, eene vrugt als een appel. eene vrugt als een' kastanje. een Huis. een hoog Eiland. een laag Eiland. Bloed. Been. Vleesch. Vet. Mager. Hair. een Boom. een Tak. eene Bloem. Vrugt. de Stam. de Wortel. Grasplanten, eene Duif. eene Papegaai, eene andere foort. een Vogel, een Eendvogel, een Visch - hoek. een Touw. een Haai. een Dolphijn. een Visch- hengel. Eupea,  DE WAERELD. [>/y 1769] $67, Eapea, Mahanna, Malama, Whettu, JVhettii' enphe, Er ai, Eatta, Miti, Eno, A> Ima, Paree, Parorec, Pia, Timahah, Mama, Poto, Roa, Nehenne, Mala- mala, Whanno, Harre, Arrea, Enoho, Rohe rohe, Maa, Inoo, Ete, War*. een Net. de Zon. de Maan. eene Star. eene Comeet. de Lucht, eene Wolk. Goed. Kwaad. Ja- Neen. Lelijk. Hongerig. Vol. Zwaar. Ligt, Kort. Lang. Zoet. Bitter. Verre gaan. Gaan. Stilftaan. Blijven. Moede zijn. Eeten. Drinken. Verdaan.  36*3 IJuïïj 1769] REIZE RONDOM Warrido, Steden. Worridde, Toornig zijn. Teparahi, Slaan. Onder een volk, welks voedzel zoo eenvoudig is en dat over het algemeen zelden dronken is, behoeft men naauwlijks te zeggen dat weinige ziekten heerfchen. Wij zagen, geduurende ons verblijf op het eiland, geen eene gevaarlijke ziekte en flegts weinige ongefteldheden, uitgezonderd enige aanvallen van kolijk. De inboorlingen zijn evenwel aan de roos en aan fchubachtigen huid-uitflag, die naar lazerij geleek, onderhevig. Zij, bij welke deeze ziekte groote vorderingen gemaakt had, woonden afgezonderd van alle gemeenfchap, elk in een huisjen , op de eene of andere plaats die weinig bezogt wierd, daar zij van levensmiddelen voorzien wierden; doch of zij enige hoop hadden van te zullengeneezen, dan of zij het overige van hun leven in eenzaamheid en wanhoop kwijnden, konden wij niet verneemen. Wij zagen ook enige, die zweeren op verfchillende deelen van hun lighaam hadden, van welke enige 'er zeerkwaadaartig uitzagen; zij, die daar mede bezogt waren, fcheenen 'er zig egter niet veel aan te ftooren' want zij lieten die zonder 'er iets opteleggen, zelfs om de vliegen afteweeren. Daar  DÈ WAERELD [>%• i76>] 36> Daar de onmaatigheid geene ziekten teelt, zullen ook geene geneesmeesters van beroep zijn; maar egter, daar lijden is, zullen altoos ook po gingen zijn om verligting te bekoomen; en daar de oorzaak van het kwaad en de middelen beiden onbekend zijn, zullen deeze natuurlijker wijzê door de bijgeloovigheid beflierd worden; daarvan daan koomt het dat in dit land, en in alle andere, die niet meer door weelde bedorven, of door kennis verbeterd zijn, de behandeling def zieken den priesteren ten deel valt. De geneeswijze, die door de priesters van Otahiti te werk gefield wordt, beflaat hoofdzaaklijk uit gebeden en plegtigheden. Als hij zijnen lijder bezoekt, zegt hij zekere fpreuken op, die voor dusdanige gelegenheid vast bepaald zijn en vlegt tegelijk ko* kos-bladeren zeer net tot verfchillende figuuren, van welke hij enige aan de vingeren en teenen van den zieken vast bindt en dikwijls laat hij enige takken van de Thespecia populnea, die zij E'midho noemen , agter : deeze plegtigheden worden herhaald tot de lijder geneest of fterft. Koomt hij op, dan zeggen zij dat hij door hunne middelen geneezen is; fterft hij, dan zeggen zij dat de ziekte ongeneeslijk was, waarin zij mogelijk niet veel van de gewoonte van andere landen verfchillen. Indien wij over hunne bekwaamheid in de heelL Deel. Aa _ kuü«  3?o IJulij 17692 REIZE RONDOM kunde moeten oordeelen uit de vreeslijke lidtekenen, welke wij fomtijds zagen, zouden wij moeten denken dat zij niet alleen de konst hunner geneesheeren, maar zelfs van de onze te boven ging. Wij zagen eenen man, wiens geheel aangezigc bijna gantsch wegwas; zijn neus, met been en al, was volkoomen plat, en eene van zijne wangen benevens een oog waren zoo in gefloten, dat 'er eene holte gebleven was, waarin men eene vuist kon fteeken en egter waren 'er geene zweeren overgebleven; tupia, onze reisgezel, was door en door het lijf geftooken met een fpeer, met het been van de ftekeirog gepunt, die in zijnen rug was ingegaan en even onder zijne borst was uitgekoomen; doch, behalven in her zetten van ontwrignngen en breuken, kan de beste heelmeester zeer weinig toebrengen tot het geneezen van eene wond; het bloed zelf is de beste heelende balzem voor de wonden en als de fappen van het lighaam zuiver zijn, en de lijder maatig van levenswijs is, is 'er niets meer nodig om de Natuur te helpen in het geneezen van de ergfte wond dan dezelve zuiver te houden. Hun omgang met de bewooneren van Europa heeft hun egter reeds die vreeslijke pest ingeënt, die de wreedheden der Spanjaarden in America gewrooken heeft, de venus-ziekte. Naardien het zeeker is dat geen Europisch fchip buiten het ons,  DE WAERELD. [Juïij 1769] 371 ons, uitgezonderd den Dolphijn en de twee fchepen onder bevel van den Heer de bougainville, ooit het eiland bezogt heeft, moet zij hun of door een van deeze, of door ons zijn aangebragt. Dat zij niet door den Dolphijn aldaar gebragt is, heeft Kapitein wallis in zijne Rcisbefchrijving getoond, en niets is zeekerer dan dat zij, toen wij daar kwamen , de vreeslijkïle verwoestingen in het eiland had aangercgt. Een van ons volk won die ziekte binnen vijf dagen na wij aan den wal gegaan waren en uit denafpeuringen onder de inboorlingen, tot welke dit aanleiding gaf, vernamen wij, toen wij hunne taal enigzints begonnen te veritaan, dat die ziekte daar was aangebragt door de fchepen, die'er omtrent vijftien maanden voor ons geweest waren en die aan de Oost-zijde van het eiland gelegen hadden. Zij noemden haar met eenen naam, die zoo veel als verrotting betekent, maar die eene nog uitgeftrekter betekenis heeft en befchreeven met de zielroerendfle woorden het lijden van de eerfte flagtoffers van derzelver woede; zij vertelden ons dat het hair en de nagels 'er door afgevallen waren en het vleesch van de beenen gerot was; dat deeze kwaal eenen algemeenen fchrik en verflagenheid onder hen verfpreid had, zoo dat de zieken door hunne naaste bloedvrienden verlaaten waren, uit vrees dat de kwaal zig door Aa % be*  57* [W 1769] REIZE RONDOM befmetting verfpreiden zoude en dat men hen alleen in zulk eene ellende had laaten flerven, als tot dien tijd toe onder hen nog nooit gezien was. Wij hadden egter enige reden om te hoopen dat zij een middel uitgevonden hadden om haar te geneezen; wij zagen, geduurende den tijd van ons verblijf op het eiland, niemand, bij welken zij groote vorderingen gemaakt had en een, die befmet van ons gong, keerde korten tijd daarna in volmaakten welftand terug; waaruit bleek of dat de ziekte van zelve geneezen was, of dat hun de kragten der kruiden niet onbekend zijn en dat zij zig niet blindeling laaten bedriegen door de bijgeloovige dwaasheden van hunne priesters. Wij tragteden de geneeskundige hoedanigheden, welke zij aan hunne planten toefchreeven, te leeren kennen; maar onze kennis van hunne taal was te onvolkoomen om daar in te flaagen. Zoo wij hun middel' tegens de venus-ziekte hadden kunnen te weeten koomen, indien zij zoodaanig een middel bezitten, zou'het ons van veel dienst geweest zijn; want, toen wij het eiland verlieten, was meer dan de helft van het volk, dat aan boord was, daar mede befmet. Terwijl ik de voorvallen, die ons bejegend zijn, verhaalde, kon het niet anders zijn of ik moest reeds bij voorraad gewag maaken van veele bijzonderheden tot de gewoonten, gevoelens en wer-  DE WAERELD. [Julij 1769] 373 werken van dit volk betreklijk; om dan alle herhaalingen te vermijden, zal ik hier alleen invullen hetgeen ik toen met ftilzwijgen ben voorbijgegaan. Ik heb reeds veel gezegd over hunne wijze van de dooden te behandelen; maar ik moet hier nog uitdruklijker aanmerken dat 'er twee plaatfen zijn, waarin de lijken gelegd worden; de eene is eene foort van dak, waar onder men het vleeschlaat rotten; de andere eene ingefloten plaats, met fteenen omgeeven, daar de beenderen daarna begraaven worden. De daken worden Tupapou genaamd en de ingefloten plaatfen Morai. De Mor ais zijn ook plaatfen tot den godsdienst beftemd. Zoo dra een inboorling van Otahiti dood is, wordt het huis met nabeftaanden vervuld, die hun verlies beweenen, fommige door luide jammerklagten en andere door minder luidrugtige, maar opregter uitdrukkingen van droefheid. Zij, die den overledenen het naast beflaan, en indedaad aangedaan zijn over deeze gebeurtenis,blijven ftilzwijgen de; de overige zullen in deneenen oogenblik in choor fchreeuwen en klaagen en eenen oogenblik daarna lagchen en praaten zonder den minften fchijn van droefheid. Op deeze wijze wordt het overige van dien dag en de geheele volgende nagt doorgebragt. Den volgenden morgen wordt het lijk in doek van hun maakzel gewonden en op eene baar, op hunne fchoudeAa 3 ren  374 LM/ l769l REIZE RONDOM ren, naar den zee-kant gedraagen, verzeld van den priester, die, bij het lijk gebeden hebbende, zijne gebeden geduurende den optocht herhaalt: als het aan den oever gekoomen is, wordt het op het ftrand nedergelegd; de priester herhaald zijne gebeden, en, wat water in zijne handen neemende, fprenkelt hij hetnaar het lijk, maar niet op hetzelve. Dan wordt het tien of twaalf roeden terug gedraagen en terftond daarop brengt men het weder naar het ftrand, daar het bidden en fprengen wederom herhaald worden : op deeze wijze wordt het verfcheiden reizen heen en weder gedraagen en, terwijl deeze plegtigheden verrigt worden, heeft men een huisjen gebouwd en eene kleine ruimte gronds afgepaald. In het midden van dit huisjen of Tupapou worden paaien gezet, om de baar te ontvangen, die eindelijk daar heenen gedraagen en op de paaien gezet wordt, daar het lijk blijfc liggen om te rotten tot het vleesch geheel en al van de beenen gefcheiden is, Deeze rot-huisjens zijn van eene grootte , die geëvenredigd is aan den rang van den perfocn, voor wiens lijk zij beftemd zijn; die, welke voor geringe lieden gfchikt zijn, zijn maar even zoo groot, dat zij de baar bedekken en daar is geen hekjen rondom. Het grootfte dat wij gezien hebben was drie en dertig voeten lang en de zooda* ni-  DE WAERELD. lJuïij 1769] 75 nige zijn opgefierd naar het vermogen en de zinnelijkheid van de. overgeblevene nabcftaanden, die nooit nalaaten eenen overvloed van goed doek bij het lijk te leggen en fomtijds het buitenfte van het huis bijna geheel bedekken. Men legt ook bij die plaats llingers van de vrugt van den palm-boom of Pandanus, en kokos-bladeren, door de priesters in geheimzinnige knoopen gevlogten, met eene plant, bij hen Ethee no Morai genoemd, die bijzonder aan lijk-plegtigheden is toegewijd; men plaatst ook levensmiddelen en water op eenen kleinen affhnd, waarvan, benevens van andere opfieringen , reeds eene omftaudige befchrijving gegeeven is. Zoo dra het lijk in deTupapou gelegd is, wordt de rouw vernieuwd. De vrouwen verzamelen en worden door de vrouw,die den overledenen naast in den bloede beftaat, naar de deur geleid, die zig verfcheiden maaien met eenen haaien - tand in de kruin van het hoofd fteekt, zoo dat het bloed'er in overvloed uit droomt, dat zorgvuldiglijk op ftukjens lijnwaad wordt opgevangen, welke onder de baar geworpen worden. De overige der vrouwen volgen dit voorbeeld, en deeze plegtigheid wordt van drie dagen tot drie dagen herhaald, zoo lang de ijver en droefheid der vrienden duurcn. Ook worden de traanen, die bij deeze gelegenheden vergoten worden, op ftukjens doek opgevanAa 4 gen,  376" IJulij 1769] REIZE RONDOM gen, en als offerhanden den dooden toegewijd.* enige van de jongde fnijden hun hair af, en werpen het met de andere offerhanden onder de baar. Deeze gewoonte fteunt op het denkbeeld dat de ziel van den overledenen, welke zij meenen dat van het lighaam afgefcheiden beftaat, omtrent de plaats blijft zweeven , daar het lighaam is nedergelcgd; dat zij de daaden der overgeblevene befchouwt en dat zulke blijken van hunne liefde en droefheid haar aangenaam moeten wezen. Twee of drie dagen na dat deeze plegtigheden door de vrouwen begonnen zijn » geduurende welken tijd de mannen geheel ongevoelig aan hun verlies fchijnen, beginnen deeze ook hunne ro.l te fpeelen. De naaste bloedvrienden neemen elk op hunne beurt de kleeding aan en verrigten het werk, dat ik reeds omftandig befchreven heb, toen ik verhaald heb hoe tubourai tamaide eerfte lijk - bezorger was van het lijk van eene oude vrouw van zijne nabeftaanden, die, terwijl wij op het eiland waren , ftierf. Daar is egter nog eene omftandigheid van de plegtigheid, van welke ik niet gewaagd heb en die reden geeft waar-* om het volk, zoo dra de trein in het gezigt koomt, op den loop gaat. Pe eerfte lijk-bezorger diaagt eenen langen platten ftok in de hand, welks rand met haaien tanden bezet is en in de doliigheid, welke zijne droefheid onderfteld wordj te  DE WAERELD. [Julij 1769J 377 te veroorzaaken, loopt hij op alles aan en zoo hij iemand onderhaalt, flaat hij hem alleronbarmhertigst met zijnen getanden knuppel, dat niet misfen kan hem op eene gevaarlijke wijze tekwetzen. Deeze omgangen houden met zekere tusfchen^ tijden vijf maanden aan, maar worden, als hec eind van dien tijd nadert, trapswijze al minder en minder menigvuldig. Als die tijd om is, wordt het overfchot van het lijk van de baar genoomen en de beenderen worden zeer fchoon ge» fchrapt en gewasfchen en dan, volgens den rang van den overledenen, of binnen, of buiten een Morai begraaven: zoo de overledene een Earee» of Opperhoofd was , wordt zijn bekkeneel niet bij de andere beenderen begraaven, maar wordt in fijn doek gewonden en in eene foort van doos g'-legd, die opzetlijk daartoe vervaerdigdis, welke ook in de Morai geplaatst wordt. Deeze koffer wordt Ewharre no te Orometua genaamd, d. i. het huis van eenen onderwijzer of meester.. Alsdan houdt het rouwen op, behalven wanneer de eene of andere onder de vrouwen indedaad opregt bedroefd blijft over het verlies en in dat. geval zullen zij zig fomtijds met eenen haaientand plotsling wonden toebrengen, waar zij zig ook mogen bevinden: dit verklaart misfchien de \laag van droefheid, in welke terapo zig aan Aa 5 het  378 [Julij 1769] REIZE RONDOM het Fort wondde; misfchien dat de eene of andere toevallige omftandigheid de herinnering van eenen vriend of nabeftaande, dien zij verloren had, bij haar met zulk een fterk gevoel van tederheid en fmert opwekte, dat zij in traanen uitbarstede en aangezet wierd om de lijk - plegtigheid te herhaaien. De plegtigheden eindigen egter nog niet met den rouw ; de priesters blijven nog bidden en worden wel door de nabeftaanden betaald, terwijl men nog offerhanden aan de Morai brengt. Sommige van de dingen, die daar van tijd tot tijd nedergelegd worden, zijn zinnebeeldig: een jonge plataan verbeeldt den overledenen en de bos vederen de Godheid die aangeroepen wordt. De priester plaatst zig regt over het zinnebeeld van den God, van enige der nabeftaanden verzeld, die eene kleine offerhande draagen, en fpreekt zijn gebed volgens een vast opftel uit, dat uit korte fpreuken beftaat, terwijl hij ondertusfehen de kokos-bladeren op verfchillende wijzen vlegt, die hij daarna op den grond nederlegt, daar de beenderen begraaven zijn; als dan wendt men zig tot de Godheid met eene fchelle fchreeuw, die alleen bij deeze gelegenheid gebruikt wordt. Als de priester heen gaat, wordt de vederbos weggenoomen en men laat de fpijzen daar leggen om te ver-  DE WAERELD. [Julij 176c,] 379 verrotten of door de ratten verflonden te worden. Van den Godsdienst van dit volk konden wij geene duidlijke en juiste kennis bekoomen: wij vonden dien, gelijk de Godsdienst van alle andere volkeren, in geheimnisfen ingewikkeld en door fchijnbaare regenftrijdigheden misvormd. De godsdienftige taal is hier, gelijk in China, verfchillende van de gemeene taal, zoo dat tupia, die groote moeite deed om ons te onderrigten, geene woorden hebbende om zijne meening uittedrukken, die wij verdaan konden, ons te vergeefsch vóórpredikte : hetgeen wij te weeten kwamen, zal ik egter zoo duidlijk als mij mogelijk is opgeeven. Niets is baarblijklijker voor een redcnlijk wezen,' hoe onkundig of dom ook, dan dat het geheelal en deszelfs deelen, voor zooverre hij die kent, voortgebragt moeten zijn door de eene of andere werk-oorzaak, die onbegrijplijk veel magtiger is dan hij zelf; en niets is bezwaarlijker te bevatten, zelfs voor den kundigdcn en fchranderften dan deszelfs voortbrenging uit niets, die bij ons door het woord fchepfing wordt uitgedrukt. Naardien men nu geen wezen ziet dat waarfchijnlijk in ftaat zoude zijn om het geheelal voorttebrengen, is het ook natuurlijk te onder-  380 IJulij 1769] REIZE RONDOM derftellen, dat het in enig verafgelegen gedeelte van hetzelve zijn verblijf houdt, of dat het in zijnen aart onzigtbaar is en dat het oorfpronglijk alles, dat nu beftaat, heeft voortgebragt, op gelijke wijze als de natuur vernieuwd wordt door de opvolging van een geflacht op het ander; maar het denkbeeld van voortteeling fluit dat van tweeërlei perfoonen in en dus verbeeldt zig dit volk ook dat uit de vereeniging van twee perfoonen alles wat in het geheelal is oorfpronglijk zij voortgekoomen en afgeftamd. De opperfte Godheid , een van deeze twee eerfte wezens, noemen zij Taroataihetoomoo, en het ander, dat zij onderftellen eene rots geweest te zijn, noemen zij Tepapa. Deeze hadden eene dogter Tettowmatatayo, het jaar, of de dertien maanden te zaamen gerekend, dat zij nooit noemen dan bij deeze gelegenheid, en deeze bragt bij den algemeenen vader de maanden voort, en de maanden, door vereeniging met eikanderen, de dagen; de darren meenen zij dat gedeeltelijk de eigen kinderen van het eerfte paar zijn en gedeeltelijk onder eikanderen vermenigvuldigd te zijn en zij hebben ook hetzelfde denkbeeld omtrent de verfchillende foorten van planten. Onder het kroost van Taroataihetoomoo en Tepapa, tellen zij ook een minder geflacht van Godheden, die zij Eatuas noemen. Twee van deeze Eatuat  DE WAERELD. [Julij^l 381 bewoonden, zeggen zij, over zeer langen tijd, de aarde en waren de ouders van den eerften mensch. Toen deeze man, hun aller vader, geboren wierd, was hij, zeggen zij, rond als een bal, maar zijne moeder trok, met groote zorgvuldigheid, zijne ledenmaaten uit en, hem tot zijne tegenswoordige gedaante gevormd hebbende, noemde zij hem Eothe, dat geëindigd betekent. Deeze, door de algemeene drift tot het voortteelen van zijn geflacht gedreven, en geene andere vrouw kunnende vinden dan zijne moeder, verwekte bij haar eene dogter, en bij deeze dogter weder dogters tot verfcheiden toe, eer 'er een zoon kwam; toen 'er evenwel ten laatften een zoon geboren was, bevolkte deeze, met behulp van zijne zusters, de waereld. Behalven hunne dogter Tettowmatatayo hadden de eerfte teelers der Natuur ook nog eenen zoon, dien zij Tkwenoemden. Taroataihetoomoo den opperden God noemen zij met ophef den veroorzaaker van aardbeevingen; maar hunne gebeden worden meer algemeen tot Tane gerigt, welke zij onderftellen dat meer belang fielt in de zaaken der menfehen. Hunne mindere Godheden of Eatuas, die talrijk zijn, zijn van beiden de kunnen : de manlijke worden door de mannen en de vrouwlijke door de vrouwen geëerd; en elke heeft Mor ais, waarin  382 IJulij 1769] REIZE RONDOM in de andere kunneniettoegelaaten wordt,fchoon zij ook Marais hebben die aan beiden gemeen zijn. De priesters van beiden fexen zijn mannen ; maar elke kunne heeft haare priesters, want die, welke voor de eene fexe den dienst verrigten, verrigten dien niet voor de andere. Zij gelooven aan de onfterflijkheid der ziel, ten minften aan derzelver beftaan na den dood van het lighaam en dat 'er twee ftaaten van onderfcheiden graaden van gelukzaligheid zijn, enig. zints naar onze hemel en hel gelijkende : den hoogden ftaat noemen zij Tavirua Ver ai, den anderen Tiahoboo. Zij befchouwen die egter niet als plaatfen van belooning en ftraf, maar als verbliifplaatfen voor verfchillende klasfen van menfehen; de eerfte voor hunne Opperhoofden en voorraame, de andere voor die van eenen laagcren rang; want zij denken niet dat hunne daaden hier beneden den minften invloed hebben op hunnen toekoomenden ftaat, zelfs niet dat zij in het geheel tot kennis van hunne goden koomen. Heeft hun godsdienst dan geen invloed op hunne zeden, dan is hij ten minften belangloos en hunne uitdrukkingen van aanbidding en eerbied, door woorden of daaden, fpruiten enkel uiteen nederig gevoel van hunne eigen minderheid en de onuitfpreeklijke uitmuntendheid van de godlijke volmaaktheid. De  DE WAERELD. [Jutij 1769] 383 De hoedanigheid van Priester, of Tahowar is erflijk: de klasfe is talrijk en beftaat uit allerleie rangen van menfehen: de opper-priester is egter gemeenlijk de jongde broeder van een goed geflacht en wordt bijna zoo zeer als de koning geëerbiedigd. Van de weinige kennis, welke men in dit land bezit, hebben de priesters het grootfte deel; doch deeze beftaat voornamelijk in hec kennen van de naamen en rangen van de verfchillende Eatuas of mindere Goden en van de denkbeelden omtrent den oorfprong der dingen, die onder de priesterfchap bij overlevering zijn bewaard gebleven in afzonderlijke fpreuken, van welke fommige een ongelooflijk aantal zullen opzeggen, fchoon 'er maar zeer weinige van de woorden, die in hunne gemeene taal gebruikt worden, in voorkoomen. De priesters munten egter boven de overige van het volk uit in de kennis van de fcheepvaart en fterrekunde; ook betekentde naam van Tahowa indedaad niet anders dan een man van kundigheid. Gelijk de priesters van alle klasfen zijn, zoo doen zij ook alleen dienst onder die klasfe, tot welke zij behooren; de priester van de mindere klasfe wordt nooit gehaald bij perfoonen van eenen hoogeren rang; ook zal de priester van den hoogen rang geenen dienst voor die van de laage klasfe verrigten. Het  384 i?6*9] REIZE RONDOM Het huwelijk is, op dit eiland, naar het ons toefcheen , niet meer dan eene overeenkomst tusfchen den man en de vrouw, waarmede depriester niets te doen heeft. Daar dit verdrag aangegaan wordt fchijnt het ook vrij wel gehouden te worden, fchoon zij fomtijds met wederzijdfe bewilliging weder fcheiden, en in dit geval gefchiedt 'er eene echtfcheiding met even zoo weinig omflag als het huwelijk. Doch fchoon de priesterfchap het volk geene belasting opgelegd heeft voor de huwelijks-zegen, zijn 'er egter twee bewerkingen, welke zij aan zig getrokken heeften uit welke zij veel voordeel trekt. De eene is de Tattow en de andere de befnijdenis. De Tattow hebben wij reeds befchreven. De befnijdenis is alleen uit zindelijkheid aangenoomen; ook kan zij geene eigenlijke befnijdenis genoemd worden , omdat de voorhuid niet ringvormig wordt afgekort, maar enkel in haar bovenfte deel gefpleten, om te beletten dat zij het roede - hoofd bedekke. Naardien geene van deeze door iemand anders dan eenen priester kan verrigt worden en het de grootfte fchande is dezelve niet ondergaan te hebben, kunnen zij befchouwd worden als voordeden van het priesterfchap, gelijk in Engeland en andere landen hec trouwen en het doopen, die gewillig en mild betaald worden, niet toe eenen bepaalden prijs, maa-  DE WAERELD. tfkltj 1769] 385 maar naar elks rang en vermogen of naar die van hunne vrienden. De Morai is, gelijk ik reeds gezegd heb, tegelijk een kerkhof en eene plaats van godsdienstoefening en in dit opzigt gelijken onze kerken maar al te veel naar dezelve. De Indiaan nadert egter zijn Morai met eenen eerbied en nederigheid, die den Christen befchaamt; niet dat hij iets dat daar is voor heilig houdt, maar hij vereert 'er eene onzigtbaare godheid en fehoon hij noch belooning van haar wagt, noch ftraffe van haar vreest, dort hij 'er zijne gebeden met den diepften eerbied uit en brengt haar op de nederigfte wijze zijne hulde toe. Ik heb reeds eene zeer omffandige befchrijving gegeeven en van de Mor ais en van de altaaren, die bij dezelve geplaatst zijn* Als een Otahitier zijnen godsdienst aan de Morai gaat verrigten, of zijne offerhanden op het altaar brengt, ontbloot hij altoos zijn lighaam tot den middel en zijn gezigt en houding drukken genoeg uit dat de gedeldheid van zijne ziel met dit uiterlijke overeenflemti Het is ons niet gebleken dat dit volk inenigopzigt afgodendienaars zijn; zij vereeren ten minden niets dat het werk hunner handen is, noch enigzigtbaar gedeelte van de fchepping. Het eiland ert de andere, die nabij hetzelve liggen-, hebben, wel is waar, elk eenen bijzonderen vogel, fomI. Deel, Bb ' mi-  3§6 [Julij 1769] REIZE RONDOM mige een reiger en andere een ijsvogel, welken zij eene bijzondere achting toedraagen, en omtrent welken zij enige bijgcloovige denkbeelden voeden, met opzigt tot geluk of ongeluk, gelijk wij van de zwaluwen ert de roodborstjens hebben ; zij geeven hun den naam van Eatua en zullen hen nooit dooden of leed doen; egter fmeekenzij hen nooit om iets, noch naderen hen met enige daad, die naar aanbidding zou zweemen. Schoon ik niet durf verzcekeren dat dit volk, bij hetwelk de konst van fchrijven, en bij gevolg het vastftellen van gefchreven wetten geheel on-> bekendis, ondereenen regelmaatigen regeeringvorm leeft, is 'er egter eene onderhoorigheidonder hen vastgefteld, die zeer veel gelijkenis heefc met den alouden ilaat van alle natieënvan Europa onder het leenroerig ftelzel, dat enigen weinigen de losbandigfle vrijheid verzeekerde en de overige in de verachtlijkfte flavernij hield. Hunne Handen zijn, de Earee rahie, die overeenkoomt met dien van Koning; Earee, Baron; Manahouni, vafal, en Toutou boer of flaaf. De Earee rahie, van welke 'er twee in dit eiland zijn , zijnde e'k de fouverein van een der fchier-eilanden, waaruit het beftaat, wordt door alle rangen met veel eerbied bejegend; maar fcheen ons egter niet toe met zoo groot eene magt bekleed te zijn als door de Earees in hun- . , ne  DE WAERELD. [JuÜj 1769] 387 re eigen landftreeken uitgeoefend wordt; ook kwamen wij, gelijk ik reeds heb aangemerkt, den fouverein van Obereonoo niet eens te zien terwijl wij op het eiland waren. De Earees zijn heeren van een of meer der landftreeken, in welke elk der fchier-eilanden verdeeld is, van welke 'er omtrent honderd in het geheel eiland kunnen zijn; en deeze verdeelen hun grondgebied weder onder de Manahounies, van welke elk zijn deel, dat hij onder den Baron houdt, bebouwt. De laagfte klasfe, Toutous genaamd, fchijnt ten naasten bij onder dezelfde omftandigheden te zijn als de flaaven of boeren onder leenroerige regeeringen: deeze doen allen zwaaren arbeid; zij bebouwen het land onder de Manahounies, die flegts in naam landbouwers .voor den heer zijn, zij haaien hout en water en maaken, onder opzigt van de vrouw van het huis, het eeten gereed; ook vangen zij de visch. Elk der Earees heeft eene foort van hofhouding en een groot aantal bedienden, meest de jongere broeders van hunnen eigen ftam en onder deeze bekleeden fommige bijzondere bedieningen, maar van welken aart die waren konden wij met geene juistheid bepaalen. Een derzelve wierd genoemd de Eowa no VEaree en een ander de Whanno no VEaree en deeze wierden dikwijls met boodfchappen tot ons afgezonden, Van alle Bb a 4©  388 [Julij 1769] REIZE RONDOM de hoven van deeze Earees was het hof van tootahah het luisterrijkst, gelijk men ook met reden verwagten zou, omdat hij het roer der regeering in handen had voorouToü, zijnen neef, die Earee rahïe van Obereonoo was en op zijn landgoed woonde. Het kind van den Earee of Baron volgt, zoo wel als dat van den fouverein of Earee rahie, zijnen vader in den tijtel en de eerampten op, zoo dra het gebooren is; zoo dat een Baron, die gisteren Earee genoemd wierd en dien men niet naderde dan met de pligtpleeging van zijne klederen te laaten vallen en het bovenlijf te ontblooten, van daag, als zijne vrouw van nagt van een kind verlost is, tot den rang van eenen gemcenen burger gedaald is, terwijl alle tekenen van eerbied op het kind overgebragc worden, als men het in het leven laat, fchoon de vader nog in het bezit van het landgoed blijft en hetzelve blijftbeheeren: waarfchijnlijk brengt deeze gewoonte, onder andere beweegredenen, ook het haare toe om de maatfchappijen , die Jrreoy genoemd worden, te vormen. Zoo 'er een algemeene aanval op het eilandgedaan wordt, is elke landftreek, die onder het bevel van eenen Earee ftaat, verpligt haar aandeel van krijgslieden tot de gemeene verdediging te leveren. Het getal, door de voorhaamfte landftreeken, welke TupiAzig herinnerde, opgeleverd wor-  DE WAERELD. [Julij 1769] 389 wordende, bedroeg te zaamen, gelijk ik reeds aangemerkt heb, zes duizend zes honderd en tagtig mannen. Bij zulke gelegenheden ftaat de vercenigle magt van het geheel eiland onder de Earee rahie als opperbevelhebber. Bijzondere gefchilleh tusfchen twee Earees worden door hun eigen volk beflist, zonder de algemeene rust enigzints te flooren. Hunne wapenen zijn flingers, welke zij met veel behendigheid gebruiken, pieken met de ftekels van ftekel-roggen gepunt, en knodfen van omtrent zes of zeven voeten lang, van een zeer hard zwaar hout gemaakt. Dus gewapend vegten zij, zegt men, met groote hardnekkigheid, hetgeen des te waarfchijnlijker is, omdat het zeeker is dat zij noch man, noch vrouw, noch kind fpaaren, die zoo ongelukkig zijn van, geduurende het gevegt of enige uuren na hetzelve, voordat hunne drift, die altoos geweldig, maar niet langduurig is, verkoelt,in hunne handen te vallen. De Earee rahie van Obereonoo was, terwijl wij ons hier bevonden, in volmaakte goede vriendfehap met de Earee rahie van Tiarreboo, het ander fchier-eiland, fchoon hij zig den tijtel van Koning van het geheel eiland aanmatigde; dit verwekte egter niet meer naiever in den anderen Vorst dan de tijtel van Koning van FrankBb 3 rijk  390 {Julij i?69] REIZE RONDOM rijk, welken de Koning van Engeland zig zelverj geeft, bij Zijne Allerchristlijkffe Majefteit. Onder eenen zoo onbefchaafden regeeringVorm kan men niet verwagten dat de uitdeelendc geregtigheid regelmaatiglijk bediend worde, en indedaad, daar zoo weinig ftrijdigheid van belangen is, door de gemaklijkheid, waarmede alle lusten en driften voldaan worden, kunnen ook maar zeer weinige misdaaden zijn. Daar is niets dat naar geld gelijkt-, het algemeen middel, door welk zij, die het niet bezitten, meenen dat alle behoeften en begeerten kunnen voldaan worden; daar is geen waarfchijnlijk duurzaam goed, waarvan men zig door bedrog of geweld onwettig kan meester maaken; en als alle de misdaaden, die .. door de bewooneren van befchaafde landen begaan worden om aan geld te koomen , eens niet gerekend worden , zullen 'er niet veele overblijven: voegt hier bij dat, daar de omgang met vrouwen door geene welbepaald is, de mannen zelden in verzoeking zullen koomen om overfpel te begaan, te meer wijl de eene vrouw minder boven de andere gefchat wordt daar zij minder onderfcheiden worden door per- * foonlijken opfchik en de bijkoomende omftandigheden, die door de verfcheidenheden derkonfien en de verfijningen van het gevoel worden voortgebragt. Dat zij dieven zijn is waar; dan, alzoo bij  DE WAERELD. IJuÜj 1769] 39» bij dit volk niemand uit dieverij veel. voordeel kan trekken en ook niet fterk door dezelve benadeeld kan worden, is het niet nodig die door zulke ftraffen te beteugelen als in andere landen volftrekt noodzaaklijk zijn, zelfs tot het in ftand houden van de burger-maatfchappij. tupia zeide ons egter dat 'er fomtijds overfpel bedreven wordt zoo wel als diefftal, en in alle gevallen daar nadeel gedaan is, ftaat het ftraffen van den misdadiger aan het goeddunken van den benadeelden: overfpel wordt fomtijds , als zij op de daad betrapt worden, in de eerfte opwelling van gramfchap met den dood geftraft; maar als 'er geene omftandigheden bij koomen die onmiddelijk de gramfchap van den beledigden tergen, lijdt de vrouw, die misdaan heeft, zelden iets meer dan eene dragt flagen. Naardien de ftraffen egter door geene wetten kragt bijgezet worden, noch in handen van enigen magiftraatsperfoon, berusten, worden zij niet dikwijls uitgeoefend tenzij de beledigde de ftcrkfte is, fchoon de Opperhoofden hunne onmiddelijke onderhoorigen fomtijds ftraffen voor misdaaden tegens eikanderen gepleegd, ja zelfs de onderhoorigen van andere, als zij van enig misdrijf, in hunnelandftreekbegaan, befchuldigd worden. Na dus de beste befchrijving gegeeven te hebben die in mijn vermogen is van het eiland in zijBb 4 nen  39a [Julij 1769] REIZE RONDOM nen tegenswoordigen ftaat, van het volk, en van hunne zeden en gewoonten, konfcen en taal, zal ik 'er flegts enige algemeene aanmerkingen bijvoegen , die toekoomenden reizigers van dienst zullen kunnen zijn, zoo in het vervolg enige Engelfche fchepen bevel mogten ontvangen om het aantedoen. Naardien het niets voortbrengt dat tot een artijkel van koophandel fchijnt gemaakt te kunnen worden , en dus alleen van dienst kan zijn om de fchepen ververfchingen te bezorgen in het bevaaren van deeze zeeën, zou men kunnen maaken dat het nog veel beter aan dit oogmerk beandwoordde, als men daar fchaapen, geiten, en hoorn-vee, Europifche moes-groenten en andere nuttige gewasfen overbragt, welke men met de grootfte waarfchijnlijkheid kan onderftellen dat in eene zoo fchoone hemelftreek en eenen zoo rijken grond wel zullen tieren. Schoon dit en de nabuurige eilanden binnen den Keerkring van den Steenbok liggen, is egter de hitte 'er niet verveelende; ook woeien de winden niet altijd uit het Oosten. Wij hadden dikwerf eene frisfche koelte uit het Zuid-Westen, twee of drie dagen agter eikanderen, enfomtijds, fchoon zeer zelden, uit hetNoord-Westen, tupia verhaalde dat deZuid-Westlijke winden in Oclober, November en December heerfchen en wij twijfelen niet aan de waarheid van de zaak. Als de  DE WAERELD. [>/# 176*9] 3*5 winden veranderlijk zijn, zijn zij altijd verzeld van eene hooge zee uit het Zuid - Westen of West»; Zuid - Westen; daar is ook eene hooge zee uit dezelfde flreeken , als het ftil en de lucht met wolken bezet is, hetgeen een zeeker teken is dat de winden in volle zee veranderlijk, of West» lijk zijn; want met eenen vasten pasfaat-wind is de lucht helder. Het ontmoeten van Westlijke winden binnen de algemeene grenzen van den Oost - Indifchen handel heeft fommige zee - vaarers doen onderftellen dat zij als dan digt bij enig groot land waren; maar ik geloof niet dat die winden daar een teken van zijn. Wij hebben, zoo wel als de Dolfikijn,bevonden dat de pasfaat-wind zig in deeze ftreeken niet verder Zuidwaarts uitftrekt dan twintig graaden, buiten welke wij gemeenlijk eene koelte uit het Westen vonden en daar is reden om te den-j ken dat deeze winden, als zij fterk waaien, den Oosten wind terug zullen drijven en bij gevolg binnen de grenzen koomen, binnen welke zij volftandig waaien, en dus noodwendiglijk veranderlijke, winden voortbrengen, naar maate elk van hun de overhand krijgt, en eene Zuid-westlijke golf. Deeze onderftelling is des te waarfchijnlijker, omdat het wel bekend is dat de pasfaat-winden in eene zekere ruimte binnen hunne grenzen flegts zwak waaien en daarom kunnen Bb5 zi|  §P4 tW l7^9\- REIZE RONDOM fcij ook des te ligter gefluit, of terug gedreven worden door eenen wind, die in eene ftrijdige rigting waait: het is ook bekend dat de grenzen der pasfaat - winden verfchillen niet alleen in verfchillende jaargetijden, maar zelfs fomtijds in hetzelfde jaargetijde in verfchillende jaaren. Daar is dan geene reden om te onderdellen dat de Zuid-Westlijkewinden, binnen deeze grenzen, veroorzaakt worden door de nabijheid van groote landen, vooral naardien zij altoos verzeld gaan van eene hooge zee in dezelfde rigting, in welke zij waaien; en men bevindt dat 'er aan de Zuid-west zijde van de eilanden die even binnen de grenzen van den pasfaat-wind liggen, eene veel zwaarer golf op ftrand (laat dan aan enig ander gedeelte van hunne ftranden. De getijën zijn omtrent deeze eilanden misfchien zoo onaanmerklijk als in enig gedeelte van den aardbol. Eene Z. of Z. t. W. maan maakt hoog water in de baai van Matavai aan Otahiti; maar het water gaat zelden meer dan tien of twaalf duimen op en neder. De afwijking van het compas bevond ik 40 46' Oostlijk te zijn, zijnde de uitkomst van een groot aantal proefneemingen met vier naalden van Doel. knight aan azimuth kompasfen gevoegd. Deeze compasfen kwamen mij voor de beste te zijn die te krijgen waren; en egter, wanneer  DE WAERELD. [Julij 176*9] 395 heer zij op de middaglijn toegepast worden, vond ik dat zij niet alleen fomtijds anderhalven graad verfchilden, maar zelfs dezelfde naald eene halve graad met zig zelve , in verfchillende proeven op denzelfden dag genoomen; en ik weet niet dat ik ooit twee naalden gevonden heb die op dezelfde tijd en plaats naauwkeurig overeenftemden, fchoon ik dikwijls dezelfde naald met zigzelve heb zien overeenftemmen in verfcheiden proeven, na eikanderen genoomen. De onnaauwkeurigheid van de compas-naald is egter van geen belang voor de fcheepvaart, naardien de afwijking altoos kan gevonden worden meteenen graad van naauwkeurigheid, die meer dan voldoende is voor alle fcheepvaartkundige bewerkingen. EINDE VAN HET EERSTE DEEL.   Aanwijzing hoe men, zulks verkiezende, üd. Plaaten en Kaarten in het werk kan in* voegen, in het eerste deel» Het Portret van Kapitein cook over den tijtel*' Plaat I. Inwooners van Terra del Fuego in hun-; ne hut, tegens over bladz. 84 — II. Gezigt van Matavai-Baai aan het eiland Otahiti — 124 — III. Tak van den Broodboom met de vrugt. . . . . .... —126» IV. Gezigt van het eiland Otahiti en enige Vaartuigen van hetzelve. . — 293 — V. Krijgsmans Ringkraag van de Ei¬ landers in de Zuid-zee. . . .—298 —- VI. Waaier om de vliegen te verjaa- gen met deszelfs fteelen. ... — 300 — VII. Gereedfehap van de Eilanders in de Zuid-zee —304 — VIII. Gereedfehap van de Eilanders in de Zuid-zee — 335 — IX. Wijze waer op men te Otahiti de lijken ten toon fielt — 374 Kaart N°. I. Gezigten van het Vuur-land enz. over bladz. 60 ■ N°. II. van het eiland Otahiti. . . — 124 In het Leven van j. cook bladz. 17 reg. 3 Jlaat Junij lees April.