DEWAERELD. [Sept. 1774] 35 ten' voet over elk boord uitfteeken. Over deez» fparren wordt een dek of zeer zwaar plat gelegd, van planken en kleine ronde fparren gemaakt, op welke zij een vuur - haard en gemeenlijk een brandend vuur hebben, en zij hebben een'pot bij zig, om hun eeten in te kooken. De ruimte tusfchen de twee kanos is met planken belegd en het overige met fparren. Aan eene zijde van het dek, en digt aan den rand, is eene rei knieën vastgemaakt, vrij digt naast elkaêr, welker gebruik is de mast, de raas enz. te beletten over boord te vallen. Zij voeren een of twee latijnfche zeilen, aan eene kleine latijnfche raa uitgefpannen, welker eind in eene inkeeping of in een gat van het verdek wordt vastgemaakt. Het onderfte van het zeil is aan eene kleine gijp vastgemaakt. Het zeil beftaat uit ftukjens matten, de touwen zijn van de grove vezelen van den plataan-boom gemaakt , tot koorden van eene vingers dikte gedraaid, en drie of vier zulke koorden, te zaamen gevlogten, dienen hun voor hoofd-touwen, enz. Mij dagt dat zij wel zeilden, maar zij waren in het geheel niet gefchikt om te roeijen of te pagaaien. Als zij niet kunnen zeilen, werken zij het vaartuig voort met wrikken, en daar zijn tot dat einde gaten in het verdek of het plat, door welke zij den riem fteeken, die zoo lang zijn dat, als het blad in het water is, de (teel of het handvat vier of vijf voeten boven het verdek is. De C a man,  36 [Sept. 1774] REIZE RONDOM man, die het vaartuig voortftuuwt, ftaat agter aan, en wrikt het met beiden zijne handen voort. Deeze wijze van vaaren gaat zeer langzaam en daarom zijn de kanos flegt gefchikt tot visfchen, vooral tot het-harpoenen van fchildpadden, dat, geloof ik, naauwlijks ooit met dezelve gefchieden kan- Hun visch-tuig, dat ik gezien heb, beftaat uit fchildpad-netten, naar ik geloof, van gevlogten vezelen van den plataan-boom gemaakt, en uit kleine hand-netten met zeer kleine maazen, van fijn draad gemaakt. Om te visfchen gaan zij, geloof ik, gemeenlijk op het rif in ondiep water leggen, en harpoenen den visch, die hun Toorkoomt. Zij zullen egter misfchien nog andere wijzen van te visfchen hebben, die wij geene gelegenheid hadden te zien, alzoo 'er, terwijl wij hier lagen, geene boot uitging, terwijl al hun tijd en aandacht met ons wierd bezig gehouden. Hunne kanos zijn omtrent dertig voeten lang, en het verdek of plat omtrent vier en twintig voeten lang en tien breed. Wij hadden nog geen zulk zwaar hout in het land gezien als dat, waarvan hunne kanos gemaakt waren. Wij merkten op dat de gaten, die in de planken gemaakt waren, om dezelve aan malkanderen te naaien, 'erdoor gebrand waren, doch met welk werktuig zulks gedaan ware zijn wij nooit te weeten gekoomen. Het is allerwaarfchijnlijkst dat het van freen geweest is, dat misfchien de reden is waarom zij zoo  DE WA ERE LD. [Sept. 1774] zoo gezet waren op groote bouten, daar zij ten eerden zagen dat zij biertoe zouden kunnen dienen. Ik was overtuigd dat zij die niet alleen voor fcherp gereedfchap begeerden, omdat zij eene groote begeerte hadden naar de ijzeren kavijn-nagels, die in de balie van het half dek waren, en meer prijs op dezelve fcheenen te dellen dan op een grooten fpijker, fchoon de laatde tweemaal zoo dik was. Deeze pennen, die rond zijn, hebben misfchien juist de gedaante van het gereedfchap , dat zij van de fpijkers wilden maaken. Ik bevond niet dat eene bijl bij hen van zoo veel waardij was als een groote fpijker, of bout. Kleine fpijkers waren van weinig of geene waarde, en glazen koraalen, fpiegeltjens enz. trokken hunne bewondering nier. De vrouwen van dit land, gelijk ook die van Tanna, zijn, voor zoo veel ik 'erover kon oordeelen, veel kuifcher dan die van de oostlijker eilanden. Ik heb niet vernoomen dat iemand van ons volk de minde gunst van haar genoten hebbe. Men heeft mij verhaald dat de juffers alhier zig dikwijls vermaakten met een weinig in gezelfchap van onze heeren ter zijde te gaan, als of zij voorneemens waren hun gunst te bewijzen, en dan wegteloopen en hen uittelagchen. Of dit nu kuischheid of coquetterie ware zal ik niet beflisfen, en het koomt 'er ook niet op aan, alzoo de uitwerkingen eenerlei waren. C 3 TIEN-  38 [Sept. 1774] REIZE RONDOM TIENDE HOOFDSTUK. Vaant langs de kust van Nieuw Caledonia, Aardrijks- en Scheepvaartkundige Waarneemingen. CO Alles nu gereed zijnde om in zee te loopen, ligteden wij, op zondag den dertienden September, met zonne-opgang, het anker, en ftevenden met eene fraaie koelte uit het O. ten Z. naar buiten door hetzelfde kanaal, waardoor wij naar binnen gekoomen waren. Ten half agt uuren waren wij in het midden van hetzelve. Het Waarneeming-Eiland lag Z. 50 O. vier mijlen van ons, en het eiland Balabea W. N. W. Zoo dra wij vrij van het rif waren, loefden wij naar fruurboord met oogmerk om zuid - oostwaarts op te laveeren; doch alzoo de Heer gil bert van gedagten was dat hij het eind of de noord-westlijke punt van het land gezien had, en dat het gemaklijker zoude vallen het door het N. W. omtezeilen, hield ik op met laveeren, en zeilden de buiten zijde van het rif langs, ftuurende N. N. W., N. W, en N. W. ten W., gelijk het ftrekte. Op den middag lag het eiland Balabea Z. ten W. dertien Engelfche mijlen van ons; en dat wij oordeelden het westlijk eind van het groot land  DE WAERELD. [Sept. 1774] 39 iand te zijn, lag Z. W. i Z. en de ftrekking van het rif was N. W. ten W.; de waargenoomen Breedte was 190 53' 20"; de Lengte van Waarneeming • Eiland 14'W. Wij bleeven N. W. ten W. fhiuren langs de buiten-zijde van het rif tot drie uuren, wanneer het eiland Balabea Z. ten O. i O. lag. In deeze ftreek zagen wij eene opening in het rif, die wij gisten een kanaal te zijn, door den grooten flroom, die 'er uit kwam. Van deeze plaats draaide het rif noordwaarts, drie of vier mijlen verre, en dan N. W. Wij volgden deszelfs ftrekking, en N. W. vorderende, kwam 'er meer land te voorfchijn, hetwelk aan dat, hetgeen wij te vooren gezien hadden, vast fcheen te zijn, zoo dat de Heer gil bert zig bedrogen, en het eind van de kust niet gezien had. Ten vijf uuren lag dit land W. ten N. § N., op twintig Engelfche mijlen af/land; doch hetgeen wij van het rif zien konden ftrekte in de rigting van N. W. ten N. Naar ftuurboord opgeloefd en den nacht metlaveeren doorgebragt hebbende, lag het eiland Balabea den veertienden, bij zonne- opgang, Z. 6° O. en het land, dat wij des avonds te vooren gezien hadden, W.; maar het rif ftrekte nog N. W. en wij Huurden langs hetzelve met een ligt koeltjen uit het O. Z. O. Op den middag deeden wij waarneemingen en bevonden ons op 19° 28' Zuider Breedte en 27' Wester Lengte van het WaarC 4 nee-     R É I Z E NAAR DÉ ZVID - POOL EN RONDOM DÉ W A E R E L D.   II E I Z E N, HOHSTD OM DE "W A E H E E D, j)ooh JAMES G O O K, VEKTAAIJ) DOOB J„ D. P S T E TT 3R. MET KAARTEN EN PEAATETST ZEVENDE DEEL. TE lEYDEN,AMSTERDAM,Eu'SHAAGE,Bij HONKO OP, AULAB.T m van CIJ5EF, MBCCC.   INHOUD VAN HET ZEVENDE DEEL. VERVOLG van hét DERDE BOEK. agtste. hoofdstuk. Bladjf. Ontdekking van Nieuw • C iledonia. Vooryallen terwijl hei [chip in Bafade lag. . i negenüe hoofdstuk. Befchrijving van Nieuw-Caledonia. Zeden, gewoonten en kónflen der inwooneren H tiende hoofdstuk. P'aart langs de kust van Nieuw Caledonia. Jardrijks- in Scheepvaartkundige Waarneemingen. 3® * 2 E l f-  iv INHOUD. ELFDE HOOFDSTUK. Bladz. Vervolg van de vaart van Nieuw - Caledonia naar Nieuw - Zeeland. Ontdekking van het Eiland Norfolk. Voorvallen terwijl het [chip in Koningin Charlotca Kanaak lag 66 VIERDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. logt van Nieuw-Zeeland tot het Vuurland. Koers langs de kust van Kaap Defeada tot Kersmis Kanaal. Befchrijving van dat gedeelte van de kust TWEEDE HOOFDSTUK. Verrigtingen in Kersmis - Kanaal. Befchrijving van het land en deszelfs inwooneren. ns1 DERDE HOOFDSTUK. Vaart van Kersmis - Kanaal, om Kaap Hoorn , door de Straat van le Maire en om Staaten-Land. Ontdekking van eene haven aan dat Eiland. Befchrijving dier kusten. . ........... iü8 VIER-  INHOUD. v VIERDE HOOFDSTUK.. Bladz. /iardrijks- en Scheepvaartkundige Aanmer^ kingen. Ver (lag omtrent de Eilanden bij Staaten • Land, en van de dieren, die 'er op gevonden worden, ,♦•»••• *43 VIJFDE HOOFDSTUK. Koers na het verlaaten van Staacen-Land. Ontdekking van het Eiland Georgia. Befchrijving van hetzelve 156 ZESDE HOOFDSTUK. Vaart na het verlaaten van het Eiland Georgia. Ontdekking van SandwichLand. Enige redenen voor het beflaan van land omtrent de Zuid-Pool. . . .178 ZEVENDE HOOFDSTUK. Herhaaling van het hoofdzaaklijke, dat op deszen togt verrigt is. Gisfmgen omtrent den oorfprong der ijs-eilanden. Vervolg van onze koers tot onze aankomst aan de, \ Kaap de Goede Hoop 203 * 3 AGT-  Tl I N n O U D. a g t s t e hoofdstuk. Bladz. Verhaal van Kapitein furneaux van zijne koers mef de Avontuur, zedert zijne fcheiding van de Reiolucie tot zijne aankomst in Engeland. Ver/lag van den Luitenant burney, van het vermoorden van het volk van de floep door de NiéuwZeelanders, in Koningin Charlotta Kanaal 220j negende hoofdstuk. Verrigtingen aan de Kaap de Goede Hoop. Ontdekkingen door de Franfchen gedaan. Vertrek van de Kaap de Goede Hoop. Aankomst te St. H4ena tiende hoofdstuk. Vaart van St Helena naar de Westerfch? E'hmicn. Befchrijving van. de Eilanden Afcenfion en Fernando de Noronha. . .25^ elfje hoofdstuk. Aankomst aan het eiland Fayal. Befchrijving van die plaats. Terugkomst van de Rcfolutie in Engeland. 2 maar hebben beter trekken en een aangenaamer gelaat, en zij zijn een veel grooter ras van menfchen; wij zagen fommige, die zes voeten en vier duimen lang waren. Daar waren enige, die dikke lippen, platte neuzen en volle wangen, en enigermaate de trekken enhetuitzigtvan Negers hadden. Twee dingen bragten dit voorkoomen te weeg, vooreerst hunne wolachtige hoofden, en ten tweeden het befmeeren van hunne aangezigten met zwart blanketzel. Hun hair en hunne baarden zijn in het algemeen zwart. Het eerfte is zeer gekruld, zoo dat het op het eerst gezigt zig als dat van eenen Neger vertoont. Het is egter zeer verfghillend, fchoon grover en fterker dan het  DE WAERELD. [Sept. 1774] 25 het ons. Sommige, die het lang draagen, binden het op de kruin van het hoofd op; andere laaten Hechts ter wederzijde eene groote lok groeijen, die zij opbinden; veele andere, gelijk ook alle de vrouwen, draagen het kort afgefneden. Deeze ruuwe koppen moeten zeer waarfchijnlijk dikwijls gekrabt worden, waartoe zij een allcruitmuntendst werktuig bij zig hebben. Het is eene foort van kam, van ftokjens van hard hout gemaakt, die van zeven tot negen of tien duimen lang zijn, en omtrent van de dikte van brei • naalden. Van deeze flokjens zijn een zeker getal, zelden meer dan twintig, maar gewoonlijk minder, aan een eind aan malkanderen gebonden, gelijkwijdig met, en omtrent een tiende duims van elkaêr. De andere einden, die wat puntig zijn, fpreiden zig van een, als de beentjens van een waaier, waarmede zij honderd van het ongedierte te gelijk kunnen opjaagen. Deeze kammen of krabbers, want ik geloof dat zij tot beiden einden dienen, draagen zij altoos in hun hair ter zijde van het hoofd. Het volk van Tanna heeft een diergelijk werktuig tot hetzelfde gebruik, maar dat is, geloof ik, gevorkt, met niet meer dan drie of vier tanden, en fomtijds is het flechts een puntig ftokjen. Hunne baarden, die even gekroesd zijn als hun hoofd-hair, worden meest kort gedraagen. Gezwollen en zvveerende beenen en voeten zijn bij de mannen gemeen, gelijk B 5 ook  a welke wij hadden vernoomen zedert wij binnen den keerkring geweest waren. Den zevenden, na den middag ten een uur, kwam'er een koeltjen op uit het Zuiden; en kort daarop liep het Z. O. ten Z., bleef in die ftreek ftaan, en woei een labber koeltjen, verzeld van fraai weder. Wij ftuurden W. Z. W. en waren des anderendaags, op den middag, op 28° 25'Zuider Breedte en op 1700 26' Ooster Lengte. In den avond harpoende de Heer cooper eenen bruinvisch; doch wij moeften op den wind leggen en twee floepen uitzetten, voor wij hem konden dooden en aan boord krijgen. Hij was zes voeten lang, en een wijfjen van die foort, welke de Natuurkundigen den dolphijn der Ouden noemen, en die van de andere foort van bruinvisfchen in den kop en de kaaken verfchilt, welke zij lang en puntig heeft. Deeze had agt en tagtig tanden in elke kaak. De ingewanden en het mager vleesch waren eene lekkernij voor ons; het laatfte fmaakte wat leverachtig, maar had in het geheel geene vischachtige finaak. Het wierd gebraaden, op den roofter gelegd en in de pan gebakken, na dat het eerst in warm water geweekt was. En waarlijk , daar was weinig kunst nodig om iets versch en fmaaklijk te maaken voor menfchen, die zoo lang van pekel-vleesch geleefd hadden. Wij bleeven W. Z. W. ftuuren tot den tienden, wanneer wij met het aanbreeken van den dag land E 2 in  68 [0!t. 1774] REIZE RONDOM in het Z. W. ontdekten, dat wij, toen wijnader kwamen, bevonden een eiland van eene goede hoogte te zijn, vijf mijlen in omtrek groot. Ik noemde het Norfolk - Eiland ter eere van het edel gedacht van howard; het ligt op 290 2.' 30" Zuider Breedte en op 168° 16' Ooster Lengte. De laatfte wierd bepaald door waarneemingen van de maan, op deezen, den voorigen, en den volgenden dag gedaan, en de eerfte door eene goede waarneeming op den middag, toen wij omtrent drie Engelfche mijlen van het eiland waren. Kort na dat wij het eiland ontdekt hadden, peilden wij twee en twintig vademen op eene bank van koraal-zand; daarop bleeven wij aanhoudend peilen en vonden niet minder dan twee en twintig, of meer dan vier en twintig vademen (uitgezonderd digt bij land) en denzelfden grond, met gebrooken fchulpen vermengd. Na den middag voeren enige van ons met twee floepen naar het eiland en landden zonder moeite agter enige groote klippen, die een gedeelte van de kust aan de noordoostzijde bezoomden. Wij vonden het eiland onbewoond en waren ongetwijfeld de eerfte, die 'er ooit voet aan land zetteden (1). Wij vonden 'er veele boomen en planten, die in Nieuw - Zeeland gemeen zijn, en, in het bijzonder, de vlas-plant, die hier nog weelderiger groeit dan ergens in dat land; maar het voornaamst voorcbrengzel is eene foort van harst-  DE WAERELD. [OB. 69 harst-pijnboom, die 'er in grooten overvloed wast en zeer groot wordt, naardien veele, ter hoogte van de borst, zoo dik waren als twee mannen konden omvademen en zeer lang en regt» Deeze pijnboom is van eene foort tusfchen die, welke in Nieuw-Zeeland wast, en die in NieuwCaledonia, terwijl het loof enigzints van beiden verfchilt, en het hout is niet zoo zwaar als dat van den eerden, en niet zoo ligt en digt als dat van den Jaatden. Hij gelijkt veel naar den pijnboom van Qiiebec. Tot omtrent vijftig roeden van den zee-kant is de grond zoo dik met planten en heefters bedekt, dat men naauwlijks verder binnen 'slands kan doordringen. De bosfehen waren volkoomen ruim en vrij van kreupelhout, en de grond fcheen rijk en diep te wezen. Wij vonden 'er dezelfde foorten van duiven, parkieten en papegaaien als in Nieuw ■ Zeeland, rallen en enig klein gevogelte. De zee vogelen zijn witte gekken, meeuwen en zee-zwaluwen, die ongedoord op de dranden en in de klooven der klippen broeden. Daar is zoet water op het eiland; en naardien 'er kool-palmen, wilde zuuring, haazen-latuw en zee-venkel op fommige plaatfen op het drand in overvloed donden, bragten wij van elk deezer gewasfen zoo veel aan boord a!s de tijd, dien wij hadden om dezelve te plukken, ons toeliet. Deeze kool-pajnjen waren niet dikker dan eens mans E 3 been,  70 [00.1774] REIZE RONDOM been, en van tien tot twintig voeten hoog. Zij zijn van hetzelfde gedacht als de kokosnootenboom; zij hebben, even gelijk die boom, groote gevinde bladeren en zij zijn dezelfde als de tweede foort, die in de noordlijke deelen van Nieuw-Zuid-Waks gevonden is (*). De kool is, eigenlijk gefprooken, de bot van den boom; elke boom brengt maar eene enkele kool voort, die op de kttün groeit, daar de bladeren uitfpruiten, en zij is in den dam ingefloten. Het affnijden van de kool doodt den boom, zoo dat 'er niet meer dan een van denzelfden ftara te krijgen is. De kokosnooten-boom en enige andere van het gedacht der palmboomen brengen zoo wel kooien voort als deeze. Dit gewas is niet alleen gezond, maar zeer fmaaklijk, en was voor ons de aangemamde fchotel, dien wij voor enigen tijd gehad hadden. Op de kust ontbreekt geen visch. Terwijl wij aan wal waren, vong het volk in de floepen enige visfchen, die uitmuntende waren, ik giste dat het bij nieuwe en volle maan omtrent ten een uur hoog water was, en dat het water omtrent vier of vijf voeten lijnregt op en neder gaat. De aannadering van den nacht deed ons alle weder naar boord gaan; wij heiden de floepen binnen en duurden O. N. O. rnet eenen Z. O. wind (*) cook's Reizen, III Deel bladz. aaa.  DE WAERELD. [00. 1774] 71 wind tot middernacht, wanneer wij wendden en het overige van den nacht doorbragten met hec doen van korte gangen. Den volgenden morgen, bij zonne - opgang, maakten wij weder zeil, ftuurden Z. Z. W. en zeilden het eiland te boven, aan welks zuid-zijde twee eilanden liggen, die tot roest- en broedplaatfen voor de vogelen dienen. Aan deeze, gelijk ook aan de zuid-oost - zijde, is een zandig ftrand, daar anders de meefte van de andere ftranden van rotsachtige klippen bezoomd zijn , waarbij twintig en agttien vademen water ftaat; dus vonden wij het ten minften aan de noord-oostzijde en met goeden anker-grond. Een' bank van koraal-zand, met fchulpen vermengd, waarop wij van negentien tot vijf en dertig of veertig va-?, demen water vonden, omringt het eiland en ftrek^ zig, bijzonderlijk naar het Zuiden, zeven mijlen verre uit. Op den morgen, toen wij het eiland, ontdekten, vonden wij de afwijking van het kompas i3°o' Oost; maar ik geloof dat deeze waarneeming dezelve te groot opgaf, naardien andere, welke wij voor en na deeden, twee graaden minder gaven. Na dat wij het eiland Norfolk verlaaten hadden, duurden wij naar Nieuw ■ Zeeland, met oog-? merk om Koningin Charlotta Kanaal aantedoen, ten einde het volk te ververfchen en het fchip in E 4 ftaat  7* 10&. 1774] REIZE RONDOM ftaat te ftellen om de zuidlijke breedten te kunnen wederftaan. Den zeventienden, met het aanbreeken van den dag, zagen wij den berg Egmont, die met altoosduurende fneeuw bedekt was, in het Z. O. i O. Wij waren omtrent agt mijlen van den wal, en vonden, toen wij peilden, zeventig vademen water, met eenen modderachtigen grond. De wind gong weldra in de westlijke ftreek ftaan, en woei eene frisfe koelte, met welke wij Z. Z. O. ftuurden naar Koningin Charlotta Kanaal, met oogr merk om Stephens- Kaap in het oog te krijgen. Op den middag lag Kaap Egmont drie of viermijlen O. N. O. van ons, en fchoon de berg in de wolken verborgen was, oordeelden wij dat hij in dezelfde ftreek lag als de kaap; de Breedte, die wij waarnamen, was 390 24'. De wind nam zpo fterk toe, dat hij ons noodzaakte alle de reeven in onze top-zeilen te leggen, en de bramraas te ftrijken; eindelijk konden wij geen zeil meer voeren dan onze twee onderzeilen en twee topzeilen met alle reeven 'er in, en met deeze ftuurden wij naar Stephens- Kaap, die wij ten elf yuren 's avonds omzeilden. Te middernacht wendden wij en deeden eenen gang noordwaarts tot drie uuren in den morgenftond, wanneer wij op het kanaal aan hielden. Ten negen miren loefden wij om Jackfons ■ punt  DE WAEÏIELD. [0&. 1774] 73 met eene zee, die een verfchriklijk aanzien had, veroorzaakt door een fnel getij en eenen hoogen wind; doch alzoo wij de kust kenden, maakte zulks ons niet verlegen. Ten elf uuren ankerden wij voor Schips-inham; de fterke vlaagen, die van land kwamen, lieten ons niec toe 'er in te Joopen. In den agtermiddag, het fchip niet kunnende verplaatfen, begaf ik mij in de bogt met den zegen om te zien of ik enige visch konde vangen. Het eerst dat ik deed, toen ik aan land kwam, was naar de flesch te zien, die ik hier gelaaten had toen ik'er laatst was, en in welke het bericht was. Zij was weggenoomen, maar door wien bleek niet. Twee trekken met den zegen ons flechts vier kleine visfchen verfchaft hebbende, vergoedden wij deeze mislukking enigermaate door het fchieten van verfcheiden vogelen, welke door de bloemen in den tuin derwaarts gelokt waren, gelijk ook van enige oude kormorans, en door enige nesten van de jongen te berooven. Naardien 'er den volgenden morgen weinig wind was, ligteden wij het ankeren wonden het fchip in de bogt, daar wij het met de twee boeg-ankers vertuiden. Wij maakten de zeilen los om dezelve te lappen, van welke fommige gefcheurd en op andere wijzen gehavend waren in den laatften ftorm. De onder-zeilen, die reeds ten uiterlien afgefleten waren, wierden als niet meer deugende afE 5 ge*  74 \P&. 1774] REIZE RONDOM gekeurd. Ik liet de Hengen ftrijken en derzelver wand los maaken, om'er beweeglijke knieën aan te zetten, bij gebrek van welke de doove jutten geduurig braken; ik liet de fmitfe opzetten, om bouten te maaken en ons ijzer - werk te herftellen; en ik liet tenten aan wal opdaan voor eene wagt, voor kuipers, zeilen - maakers enz. Ik gaf ook bevel dat men dagelijks groenten zoude kooken (die 'erin overvloed waren) met haver-gort en foep-koekjens voor het ontbijt, en met erweten en foep - koekjens voor het middagmaal eiken dag voor al het volk, boven en behalven hunne gewoone portie van pekel-vleesch. In den agtermiddag, toen de Heer wales bezig was zijne werktuigen optezetten, ontdekte hij dat verfcheiden boomen , die , toen wij laatst van hier zeilden, nog overeind ftonden (2 ), met zaagen en bijlen geveld waren, en weinige dagen daarna vond men ook eene plaats, daar werktuigen tot waarneeming, eene klok enz. waren opgezet geweest, op een ander ftuk grond dan daar de Heer wales de zijne geplaatst had gehad. Daar was dan nu geen twijfel meer of de Avontuur was in deeze bogt geweest na dat wij dezelve verlaaten hadden. Den volgenden dag was de wind zuidlijk met eene dampige betrokken lucht. Ieder gong aan zijn werk, en het fchip wierd aan de zijden gekalefaat, dat zeer nodig was. De naaden wierden digt  DE WAERELD. \0B. 1774] 75 dsgt gemaakt met een mengzel van vet uit de kombuis en krijt; gevallig had de konftapel eene hoeveelheid van het laatfte aan boord. Den een en tvvintigften was de wind zuidlijk met aanhoudenden regen, maar den volgenden dag, in den agtermiddag, wierd het mooi weder, wanneer ik, van onze kruidkundigen verzeld, onze tuinen op Motuara gong bezoeken, die wij bijna in eenen wilden ftaat vonden, zijnde door de iawooneren geheel verwaarloosd. Verfcheiden gewasfen waren desniettegenftaande in eenen bloeienden ftaat, en toonden hoe wel zij tierden in den grond, in welken zij geplant waren. Naardien zig nog geen inboorling vertoond had, maakten wij een vuur op de punt van het eiland, in hoop dat zij, den rook ziende, zouden aangelokt worden om tot ons te koomen. Daar gebeurde niets aanmerkenswaerdigs tot den vier en twintigften, wanneer wij, in den morgen, twee kanos het kanaal zagen af koomen, maar zoo dra zij het fchip gewaar wierden, fchoolen zij agter eene punt aan de west-zijde. Na het ontbijt gong ik in de floep, om naar hen te zoeken , en, terwijl wij langs den kant voeren, fchooten wij verfcheiden vogelen. De flag van onze fnaphaanen kondigde onze aannadering aan, waarop de inboorlingen zigzelve ontdekten in de Kormorans-bogt, door ons toe te roepen; maar toen wij hunne wooningen naderden, vlugteden zij alle  ?6 [00.1774] REIZE RONDOM Ie weg in de bosfchen, uitgezonderd twee of drie mannen, die op eenen hoogen grond digt bij den water - kant ftonden met hunne wapenen in de handen. Zoo dra wij landden, kenden zij ons. Toen nam blijdfchap de plaats van vrees in, en de overige inboorlingen kwamen uit de bosfchen loopen en omhelsden ons een- en andermaal, fpringende en huppelende in de rondte als gekken; maar ik merkte dat zij enige vrouwen, die wij op eenen afftand zagen, niet bij ons wilden laaten koomen. Na dat wij hun bijltjens, mesfen en al wat wij bij ons hadden gefchonken hadden, gaven zij ons daarentegens eene groote hoeveelheid visch, die zij zoo even gevangen hadden. Daar waren maar enig» weinige onder hen, welker tronieën wij herkenden, en, toen wij vroegen waarom zij bevreesd voor ons waren, en naar enige van onze oude kennisfen bij naamen vroegen, praateden zij veel van dood flaan, dat door ons zoo verfchillend verftaan wierd, dat wij 'er niets van maaken konden, zoo dat wij, na een kort verblijf, affcheid namen en naar boord keerden. Den volgenden morgen kwamen onze vrienden ons, volgens eene belofte, die zij ons den voorigen avond gedaan hadden, bezoeken, en bragten ons eene menigte goeden visch mede, die zij voor Otahitisch doek en andere dingen verruilden, waarna zij naar hunne wooningen vertrokken. Den  DE WAERELD. [Oft. 1774] 77 Den zes en twintigften bragten wij in het agter- hol vier floep- laadingen met ballast, en ftreeken 'er zes ftukken gcfchut in, flechts zes ftukken op het verdek houdende. Onze goede vrienden, de inboorlingen, ons eenen overvloedigen voorraad van visch gebragt hebbende, gongen daarop aan wal naar de tenten, en vertelden ons volk aldaar dat 'er onlangs een fchip, als het onze, in de Siraat vergaan was, dat enige van het volk aan wal gekoomen waren, en dat de inboorlingen hunne kleederen en andere dingen geftoolen hadden, waar over verfcheiden waren dood gefchoten, dat naderhand, toen zij niet meer fchieten konden, de inboorlingen, de overhand gekregen hebbende , hen met hunne pat00 -patoos hadden dood geflaagen en opgegeeten; maar dat zij zelve 'er de hand niet in gehad hadden, en zij zeiden dat het tsVannaAroa, bij Teerawhitte, aan de andere zijde van de Straat gebeurd was. Een hunner zeide dat het twee maanden geleden was; maar een ander fprak hem tegens en telde op zijne vingeren omtrent twintig of dertig dagen. Zij befchreven met tekenen hoe het fchip in flukken geflaagen was, door tegens de klippen op en neder te gaan, tot het eindelijk in ftukken wegdreef (3). Des anderendaags vertelden enige andere dezelfde hiftorie, of dat ten naaften bij daar op uit kwam, en weezen naar de Oost-baai, die aan de oost-zijde van het kanaal ligt, als de plaats, daar het  78 [00.1774] REIZE RONDOM het gebeurd was. Deeze vertellingen maakten mij zeer ongerust over de Avontuur, waarom ik den Heer wales en degeene, die aan land waren, verzogt het mij te laaten weeten, zoo iemand van de inboorlingen 'er weder van fprak, of hen aan mij te zenden, want ik zelf had van hun niets daar omtrent gehoord. Toen de Heer wales aan boord kwam om te eeten, vond hij het volk, dat hem het verhaal aan land gedaan had, en wees hen mij. Ik deed onderzoek naar de zaak, en tragtte op allerhanden wijzen, die ik konde bedenken, agter de waarheid te koomen. Alles dat ik uit hun kon krijgen was caurey (neeri) en zij ontkenden niet alleen alles wat zij aan wal vertild hadden, maar fcheenen geheel onkundig van de zaak te zijn, zoo dat ik begon te denken dat ons volk hen verkeerd begrepen had, en dat de hiltorie enige van hun eigen volk en floepen betrof. Den agt en twintigflen hadden wij frisfe westlijlfe winden en fraai weder. Wij zetteden de Hengen op en tuigden die toe. Uit fchieten gegaan zijnde naar de West - baai, gongen wij naar de plaats, daar wij de varkens en hoenderen gelaaten hadden; maar wij zagen geene fpooren van dezelve, noch tekenen dat zedert hier iemand geweest was. Bij onze terugkomst de inboorlingen bezogt hebbende, bekwamen wij enige visch in ruiling voor beuzelingen, die wij hun gaven. Terwijl  DE WAERELD. [Oei. itffl n wijl wij op onze terugkomst waren, dagt de Heer porster dat hij het fchreeuwen van eene bigge in de bosfchen hoorde digc bij hunne wooningen; misfchien hebben zij die, welke ik bij hen gelaaten had, toen ik laatst hier was. In den avond Kwamen wij aan boord met omtrent anderhalf dozijn wild gevogelte, kormorans en zee-aakfters. De jagers, die digt bij het fchip in de bosfchen tut geweest waren, hadden beter jagt gehad van klein gevogelte. Den een en dertigiren, eenen aangenaamen fraaien dag zijnde, voeren onze kruidkundigen over naar Lang.Eiland, daar een van hetgezelfchap een groot zwart varken zag, zijnde een beer; zoo als men mij het befchreef, kwam het mij voor dat het een van die ware, welke kapitein furneaux agter gelaaten had, en dat het naar dit eiland zoude gevoerd zijn door degeene, die het hielden. Vermits zij deeze varkens niet gedood hebben, toen zij die eerst gekregen hadden, kunnen wij niet onderftellen dat -zij zulks nu zullen doen, zoo dat 'er weinig te twijfelen is of dit land zal door den tijd van deeze dieren voorzien zijn , zoo in eenen wilden als tammen ftaat. Den volgenden dag kreegen wij bezoek van een aantal vreemdelingen, die van boven uit het kanaal kwamen en maar weinig visch mede bragten. Hunne voornaamfte waar was groene fteen of talk, eene waar, die altijd wel verkogt wierd, en daar  Ëo {Nov. 1774] REIZE RONDOM daar wierden deezen dag enige van de grootfte ftukken gekogc, die ik ooit gezien had. Den tweeden November voer ik over naar de West-zijde van het kanaal, en keerde des avonds weder naar boord, zonder iets aanmerklijks ontmoet te hebben, wanneer ik vernam dat hetzelfde volk, dat ons daags te vooren bezogt had, het grootfte gedeelte van deezen dag aan boord geweest was met hunne gewoone waaren (4). Den derden ontmoetede de Heer pickrrsGill enige van de inboorlingen, die hem de hiftorie van het vergaan van het fchip en het dood flaan van het volk verhaalden, maar 'er met grooten ernst bij voegden dat zij het niet gedaan hadden. Den vierden wa6 het fraai, aangenaam weder. De meefte inboorlingen begaven zig nu het kanaal op. Ook had ik door alle zagte middelen getragc hen weg te krijgen, want zedert deeze nieuw aankoomelingen bij ons geweest waren, waren onze oude vrienden verdwenen, en wij waren zonder visch geweest. Naar het Lang Eiland overgevaaren zijnde, om naar het varken te zien, dat men aldaar befpeurd had, bevond ik dat het eene van de zeugen was, door kapitein furneaüX aldaar gelaaten, dezelfde, die in bezit van de inboorlingen was, toen wij ons laatst alhier bevonden. Denkende dat het een beer was, had ik eene zog mede gebragt, om die bij hem te laaten; maar  DE WAERELD. [Nov. 1774] 81 maar ziende dat ik zulks mis had, bragt ik haar terug, alzoo het niet konde baaten haar aldaar aan land te laaten. (5) Den vijfden, vroeg in den morgen, kreegen wij een bezoek van onze oude vrienden, die voorraad van visch medebragten, dat ons wel ter fnede kwam* Te gelijken tijd gong ik in de pinas met deHeeren forster en sparrman, om het kanaal optevaaren. Ik was begeerig om het eind te zien, of liever om te beproeven of ik een' doorvaart naar zee konde vinden door het Z. O., gelijk ik vermoedde uit enige ontdekkingen, die ik gedaan had, toen ik eerst hier was. Op onzen weg naar boven ontmoeteden wij enige visfchers, bij welke wij het nodig onderzoek deeden, en alle Hemden zij daarin overeen, dat 'er geene doorvaart naar zee was door het bovenfte van het kanaal. Tewijl wij voortvoeren, ontmoeteden wij, enigen tijd daarna, eene kano, door vier mannen geroeid wordende, die het kanaal af kwam. Deeze bevestigden hetgeen de andere gezegd hadden dat 'er geene doorvaart naar zee was, den weg, dien wij voeren; maar gaven ons te verdaan dat 'er eene naar het Oosten was, op dezelfde plaats, daar wij verwagteden eene te vinden. Ik liet nu mijn voor-» neemen vaaren van naar het bovenfte van bet ka» naai te gaan en voer naar deezen arm, die aan de zuid oost-zijde is, omtrent vier of vijf mijlen boven het eiland Motuara. VII. Dezl. F Eet  $2 [Nov. 1774] REIZE RONDOM Een weinig binnen den mond aan de zuid-oostzijde, op eene plaats, Kotieghenooee genaamd, vonden wij een groot gehugt van inboorlingen. Het opperhoofd, welks naam tringo-boohee was, en zijn volk, dat wij bevonden uit enige van die te beftaan, welke kort geleden aan boord geweest waren, ontvongen ons met groote beleefdheid. Zij fcheenen vrij talrijk te zijn en hier en in de nabuurfchap. Wij bleeven korten tijd bij hen, alzoo het bericht, dat zij ons gaven, ons aanmoedigde om ons ontwerp, dat wij in het oog hadden, te vervolgen. Wij voeren dan den arm O. N. O. en O. ten N. af, verfcheiden fraaie bogten ter wederzijde voorbij vaarende, en vonden eindelijk dat hij in de Straat uitkwam dooreen kanaal, omtrent eene Engelfche mijl wijd, waarin een fterk getij naar buiten liep, terwijl wij nog een getij hadden waargenoomen, dat deezen arm afliep, zoo lang wij 'er in geweest waren. Het was nu omtrent vier uuren in den agtermiddag, en in minder dan een uur ftilde dit getij en wierd gevolgd van den vloed, die met even zoo veel kragt inviel. De uitgang ligt Z. O. ten O. en N. W. ten W. en ten naalten bij in de ftreek van O. Z. O. en W. N. W. van kaap Terra - Whiite. Wij vonden , een weinig binnen den mond, dertien vademen water, met eenen zuiveren grond. Het fcheen mij toe dat 'er een ruime wind vereischt wierd om dee-  DE WAERELD. [Nov. 1774] 83 deeze doorvaart in en uit te vaaren, ter oorzaake van de fnelheid der getijen. Ik had egter weinig tijd om waarneemingen van dien aart te doen, alzoo de nacht op handen was en ik befloten had naar boord te keeren. Daarom gong ik ook eene groote Hippa of fterkte, op eene hoogte aan de noord-zijde, en omtrent eene Engelfche mijl of twee binnen den mond gelegen, niet bezoeken. De bevvooners van dezelve nodigden ons door tekenen om bij hen te koomen, doch wij floegen geen acht op hun verzoek, en begaven ons regtftreeks naar het fchip, dat wij ten tien uuren bereikten, enigen visch met ons medebrengende» dien wij van de inboorlingen gekogt hadden, en enige vogelen, die wij gefchoten hadden. Onder de laatfte waren enige van die foort van eenden, welke wij in de Donkere Baai gevonden hadden, en wij hebben reden om te denken dat zij alle hier te vinden zijn; want de inboorlingen kenden die alle op de tekeningen en hadden voor elke eenen bijzonderen naam. Den zesden was de wind N. O. met betrokken lucht en regen. Onze oude vrienden hadden hun verblijf digt bij ons genoomen, en een hunner, wiens naam pedkro was en die een man van enig aanzien fcheen, deed mij een gefchenk van eene eere-ftaf, gelijk de bevelhebbers gewoonlijk draagen. Tot erkentenis kleedde ik hem in een ftel oude klederen, waarop hij niet weinig trotsch F * was,  84 INov. 1774.] REIZE RONDOM Viras. Hij was fraai van perfoon, had een goed voorkoomen, en was niet dan in kleur van eenen Europeaan onderfcheiden. Hem en eenen anderen aan het praaten geholpen hebbende, begonnen wij van hun te verneemen of de Avontuur r geduurende mijne afwezigheid, aldaar geweesc ware, en zij gaven ons op eene wijze, die geene swijfeling toeliet, te veritaan dat dat fchip kort na ons vertrek was aangekoomen, dat het daar tusfchen tien en twintig dagen gelegen had en dat het zedert tien maanden was vertrokken. Zij verzeekerdenook dat noch dat, noch enigander fchip opde kust geftrandwas, gelijk men verteld had. Deeze verzeekering en de wijze, waarop zij het koo» men en het gaan van de Avontuur vertelden, ftel« de mij omtrent dat fchip gerust; maar deed egter ons vermoeden niet geheel verdwijnen dat anderen vreemdelingen enig ongeluk moest bejegend zijn. Behalven hetgeen ik reeds verhaald heb, bad men ons ook nog gezegd dat hier onlangs een fchip geweest was, en dat het naar eene plaatsgeftevend was, Terato- genaamd, die aan de noord-zijde van de Straat ligt. Of dit verhaal toe het voorig betrekking hadde dan niet, kan ik niet zeggen. Zoo dikwijls ik 'er de inboorlingen over ondervroeg, ontkenden zij 'er iets van te weeten en zij hadden zedert enigen tijd vermijd 'er van te fpreeken. Slechts weinige dagen te vooren had een hunner eenen flag om de ooren van eenen arade-  DE WAERELD. [Nov. 1774] 85 deren ontvangen, omdat hij het aan enigen van ons volk melding van gemaakt had. Na het ontbijt bragt ik enig volk naar het Lang" Eiland, om de zog optevangen, haar bij den beer te brengen, en haar op eene andere plaats weder aan land te zetten; maar wij keerden terug zonder haar gezien te hebben. Daar waren niet iang voor ons enige inboorlingen geweest, alzoo hunne vuuren nog brandden, en zij hadden haar ongetwijfeld medegenoomen. pedero fpijsde bij ons, at van alles wat op de tafel ftond, en dronk meer wijn dan iemand onzer, zonder 'er in het minst door aangedaan te wezen ( 6). Den zevenden woei het fris uit het N. O. met aanhoudenden regen. Den volgenden dag regende het'smorgens, en'snamiddags was het mooi weder. Wij zetteden twee biggen, mannetjen en wijfjen, aan land in de eerfte bogt boven Menfchen-eeters-Bogt, zoo dat het naauwlijks mogelijk is dat de middelen, die ik in het werk gefield heb om dit land van deeze dieren te voorzien , alle zouden mislukt zijn. Wij hadden ook reden om te gelooven dat 'er nog enige van de haanen en hennen, die ik hier gelaaten had, in het leven waren, fchoon wij geene gezien hadden ; want enige dagen te vooren had men in het bosch een hoender - ei gevonden, dat bijna versch gelegd was. Den negenden was de wind westlijk of N. W. F 3 mei  86 [Nov. 1774] REIZE RONDOM met ruk - winden en regen. In den morgen maakten wij de touwen los en gongen verder uit d» bogt liggen, om den volgenden morgen gereeder in zee te kunnen loopen; want thans hadden de kalefateraars aan de zijden van het fchip nog niet afgedaan, en, zoo lang dit niet gedaan was, konden wij niet onder zeil gaan. Onze vrienden ons thans een zeer grooten en wel te pas koomenden voorraad van visch gebragt hebbende, deed ik pedero een gefchenk van eene ledige olie - kruik, dat hem zoo gelukkig als een Vorst maakte. Kort daarop verliet hij en zijne bende de bogt, en begaven zig naar hunne eigen woonplaats, met alle de fchatten, die zij van ons ontvangen hadden. Ik geloof dat zij verfcheiden van de dingen, die zij op onderfcheiden tijden van ons gekregen hadden, aan hunne vrienden en nabuuren weggaven, of dat zij die overgaven om den vrede van hunne magtiger vijanden te koopen; want wij zagen onze gefchenken, na dat zij die eens hadden, nooit weder, en zoo dikwijls wij hen bezogten, hadden zij, naar allen fchijn, even zeer gebrek aan bijlen, fpijkers en andere dingen, als of zij nooit iets van dien aart gehad hadden. Ik ben overtuigd dat .het volk in dit kanaal, dat, over het geheel, vrij talrijk is, onder geene regelmaatige regeering leeft, of niet zoo vereenigd is dat het een ftaatkundig lighaam uitmaakt. Hes  DE WAERELD. [Nov. 1774] 87 Hec hoofd van eiken ftam of gezin fchijnt geëerbiedigd te worden, en deeze eerbied kan, bij fommige gelegenheden, gehoorzaamheid beveelen; maar ik twijfel of een van dezelve wel he.t recht of de macht hebbe om daartoe te dwingen. Den dag toen wij bij tringo-boohee waren, kwam het volk van alle kanten om ons te zien, dat hij tragtte voortekoomen. Doch, fchoon hij zoo verre gong van naar fommige fteenen te fmijten, merkte ik op dat zeer weinige op zijne woorden of daadön acht floegen, en egter fprak men van deezen man als van een opperhoofd van enig aanzien. Ik heb reeds enige aanmerkingen gemaakt over de ongelegenheden, waarin dit volk is, door gebrek aan vereeniging onder eikanderen, en hoe meer ik het leerde kennen, hoe meer ik bevond dat dit waar was. Schoon zij menfchen • eeters zijn, zijn zij egter goed van aart en hebben niet weinig menschlievendheid. In den agtermiddag gongen enige van ons aan wal in eenen van de inhammen, daar twee gezinnen van de inboorlingen op verfchillende wijzen bezig waren; fommige fliepen, fommige vlogten matten, andere braadden visch en wortelen van dennenboomen, en ik zag een meisjen, dat fteenen heet maakte. Nieuwsgierig om te weeten waartoe deeze moeften dienen, bleef ik bij haar. Zoo dra de fteenen heet waren, nam zij dezelve uit het F 4 vuur  88 [Mv. 1774] REIZE RONDOM vuur en gaf die aan eene oude vrouw, die in de hut zat. Deeze ftapelde die op een' hoop, legde 'er eene handvol groene celerij op, en daar over eene grove mat, en toen gong zij boven dezelve op haare hurken zitten, dus eene foort van Hollandfche (loof maakende, waarop zij zoo vast zat als een haas in zijn leger. Ik zou geene melding van deeze bijzonderheid gemaakt hebben, zoo ik gedagt hadde dat de oude vrouw geen ander oogmerk hadde dan zig te warmen; maar ik geloof eerder dat haar doel was enig ongemak te geneezen, dat zij aan zig had, en waar voor de ftoom van de groene celerij een goed geneesmiddel ware. Ik kwam op die gedagte, omr dat 'er naauwlijks enige celerij op die plaats was, naardien wij die lang te vooren hadden geplukt, en gras, dat 'er in grooten overvloed was, even zoo wel zoude belet hebben dat de fteenen de mat brandden, zoo dit het eenigst doel geweest ware. Ook kwam mij de vrouw voorzieklijk en in eenen Hegten ftaat van gezondheid te zijn. De Heer wales deelde mij van tijd tot tijd de waarneemingen mede, die hij in dit kanaal ge* daan had om de Lengte te bepaalen, welker middelbaare uitkomften 1740 25' fï" Oost opleveren voor den bodem van Schips - Inham, daar de waarneemingen gedaan wierden, en deszelfsBreed-* $ is 4?° 5'$6i" Zuid. Op mijne kaart, in mijne  DE WA ERE LD. [Nov. 1774] 8p eerfte reize ingelascht, is deeze plaats op 1840 54' 30" West aangetekend, dat met 1750 5' 30 'Oost overeenkoomt. De misftelling op de kaart is dan van o° 40' o;' en omtrent gelijk met die in de Donkere Baai gevonden wierd, waaruit blijkt dat geheel Tavaï- Poenammoo op die kaart veertig minuuten te verre oostwaarts geplaatst is, zoo wel als in het dagverhaal van de reis. Maar de misftelling in Eahei-no-mauwe is niet meer dan eene halve graad of dertig minuuten, omdat de afftand tusfchen Koningin Charlotta Kanaal en Kaap Pallifer tien minuuten Lengte grooter bevonden is dan zij op de kaart is aangetekend. Ik maak gewag van deeze gebreken, niet omdat ik vrees dat zij invloed zullen hebben op de zeevaart of aardrijkskunde, maar omdat ik aan derzelver beflaan niet twijfel, want door de menigte van waarneemingen, die de Heer wales gedaan heeft, is de ligging van weinige plaatfen op de waereld beter beflemd dan die van Koningin Charlotta Kanaal. Trouwens, ik zou met evenveel recht betzelfde kunnen zeggen van alle de andere plaatfen; daar wij ons enigen tijd ophielden, want de Heer wales, wiens bekwaamheden zoo groot zijn als zijn aanhoudende naarftïgheid., liet geen eeno waarneeming verloren gaan, die met enige magelijkheid konde verkregen worden. Ja zelfs de ligging van de eilanden, die wij voorbij voeresa F 5 zon»  $o [Nov. 1774] REIZE RONDOM zonder dezelve aan te doen, is, door middel van Kendals uurwerk, mee bijna even groote naauwkeurigheid bepaald. De miswijzing van het uurwerk, van Otahiti tot deeze plaats, was flechts 43' 394'in Lengte, naar deszelfs gang aan dat eiland en aan Tanna gerekend, maar gerekend naar den gang toen wij laatst in Koningin Charlotta Kanaal waren, en van den tijd toen wij hetzelve verlieten tot wij weder aldaar aankwamen, dat bijna een jaar was, was de miswijzing 19' 31", 25 in tijd, of 40 52' 48|" in Lengte. Deeze miswijzing kan niet groot voorkoomen, als men in aanmerking neemt de lengte van tijd, en dat wijeenen weg bezeild hadden, die langer was dan drie vierden van den omtrek van den aardbol aan de evennachtslijn en door alle de klimaaten en breedten van negen tot een en zeventig graaden. De Heer wales vond dat het hier zoo veel te fnelliep, dat het eiken dag 12", 576 op den middelbaaren tijd won. De middelbaare uitkomst van alle de waarneemingen, die hij deed om de afwijking van het kompas en de duiking van de zuid-punt van de naald, de twee reizen die wij hier waren, te beftemmen, gaf 140 9-' Oost voor de eerfte, en 640 36?'' voor de laatfte. Hij bevond ook uit zeer naauwkeurige waarneemingen dat de tijd van hoog water den doorgang van de maan door den meridiaan,  DE WAERELD. [Nov. 1774] 91 diaan, bij nieuwe en volle maan, drie uuren voorging, en dac de grootfte rijzing en daaling van het water vijf voeten, tien duimen en eenen halven was; maar daar waren baarblijklijke tekenen op het flrand, dat liet nog twee voeten hooger was gereden dan het ooit in den Joop zijner waarueemingen gedaan hetft. REI,  R E I Z E NAAR DE ZUID - POOL EN RONDOM DE W A E R E L D. i VIERDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. Togt van Nieuw-Zeeland tot het Vuurland. Koers langs de kust van Kaap Defeada tot Kersmis-Kanaal. Befchrijving van dat gedeelte van de kust. Den tienden November, methetaanbreeken van den dag, ligteden wij, met een fraai koeltjen uit het W. N. W., het anker, en zeilden het kanaal uit; de Twee Gebroeders te boven zijnde, ftuurden wij naar Kaap Campbell, die aan den zuid-westmond van de Straat ligt, met alle zeilen bij en een  REIZE RONDOM enz. [Nov. 1774] 93 een fraai koeltjen uit het Noorden. Ten vier uuren in den agtermiddag zeilden wij de kaap voorbij, op den afftand van vier of vijf mijlen, en ftuurden toen Z. Z. O. i O. met een N. W. wind, labber koelte en betrokken lucht. Den volgenden morgen liep de wind om door het Westen naar het Zuiden, en dreef ons meer «m de Oost dan mijn voorneemen geweest was. Des avonds ten zeven uuren lagen de fneeuw- bergen W. ten Z. en Kaap Pallïfer N. \ W. zestien ©f zeventien mijlen, van welke kaap ik voor de derde reis mijn punt van vertrek nam. Na enige uuren kalmte kwam 'er een koeltjen uit het Noorden op, met welke wij Z. ten O. ftuurden, mee alle zeilen bij, met oogmerk om in de Breedte van vier en vijftig of vijf en vijftig graaden te koomen; alzoo mijn voorneemen was deezen groo» ten Oceaan, omtrent in deeze parallellen, overtefteeken, om dus doende door die zee - ftreeken te zeilen, welke wij den voorgaanden zomer nies doorzogt hadden. In den morgen van den twaalfden verhief de wind tot eene fraaie koelte; wij namen, op den middag, hoogte en vonden 430 13' 30" Zuider Breedte; onze Lengte was 1760 41'Oost. Wij zagen eenen buitengemeenen visch van het Walvisfchen-gedacht, dien fommige een zee-monfter noemden. (O Ik zelf zag het niet. In den ag- ter-  94 INov. 1774] REI ZE RONDOM termiddag begonnen onze oude medgezellen, de pintados-onweersvogelen, zig te vertoonen. Den dertienden, in den morgen, liep de wind W. Z. VV. Ten zeven uuren fchijn van land ziende in het Z. W., loefden wij derwaarts; maat" vonden weldra dat het eene mist-bank was; hierop ftuurden wij Z. O. ten O. en kort daarna zagen wij een zee-kalf. Op den middag was onze Breedte, naar onze rekening, 440 25», en onze Lengte i77°3i'Oost, met mistig weder, dat den geheelen agtermiddag aanhield. Ten zes uuren 'savonds liep de wind N. O. ten N. en verhief zig tot eene frisfe koelte, verzeld van dik dampig weder; wij ftuurden Z. O. \ Z. Den veertienden, voor den middag, zagen wij wederom een zee-kalf. Op den middag bevonden wij ons op 450 54' Zuider Breedte en op 179^ 29'Ooster Lengte. (2) Den volgenden dag, des voormiddags, liep de wind naar het Westen, de mist klaarde op, maar de lucht bleef betrokken. Op den middag waren wij op 470 30' Zuider Breedte en op 178° 19'Wester Lengte, want den meridiaan van honderd tagtig graaden Oost door zijnde, rekene ik nu mijne Lengte West van den earften meridiaan, namelijk van Greenwich. Inden avond hoorden wij pinguins en des anderendaags rs morgens zagen wij enig zee- of rots - wier. Op den middag hadden wij eene frisfe koelte uit het Wes-  DE WAERELD. [Nov. 1774] 93 Westen en fraai weder. Wij bevonden de Breedte, bij waarneeming, 490 33' en de Lengte 175° 31' West. Den volgenden morgen hadden wij frisfe koelten en dampig weder; wij zagen een zee-kalf er» verfcheiden ftukken wier. Op den middag bevonden wij ons op 510 12' Zuider Breedte en op 1730 17' Wester Lengte. De wind liep N. en N. O. ten N., woei eene fterke koelte bij vlaagen, dat een oud bram-zeil fcheurde en ons noodzaakte dubbele reeven in de top - zeilen te leggen; maar in den avond bedaarde de wind en liep W. N. W., wanneer wij uit elk top-zeil eene reef los maakten, en de afwijking van het kompas wierd 90 52' Oost bevonden, zijnde toen op 510 47' Zuider Breedte en op 1720 21' Wester Lengte, en den volgenden morgen, den agttienden, op 520 25' Zuider Breedte en op 1700 45' Wester Lengte, was de afwijking io° 26' Oost. Omtrent den middag hadden wij bedaard weder met betrokken lucht en eene zwaare zee uit het Westen; wij zagen enige pinguins en verfcheiden ftukken zeewier. Den negentienden ftuurden wij O. Z. O. met eene zeer frisfe koelte uit het Noorden en dampig vuil weder. Op den middag waren wij op 53° 43'Zuider Breedte en op 1660 15' Wester Lengte. ■ Den twintigften ftuurden wij O. ten Z. met eene maatige koelte uit het Noorden, verzeld van dik dam-  $6 [Nov. 1774] REIZE RONDOM dampig weder. Op den middag waren wij op 54* 8'Zuider Breedte en op 1620 18'Wester Lengte Den een en twintigften hadden wij meest N. O. winden, en eene frisfe koelte, verzeld van dik, dampig, vuil weder. Onze koers was Z. O. ten Z. Onze Breedte was, op den middag, 550 31' en onze Lengte 1600 29'. Wij zagen veele blaauwe onweersvogelen en enige pinguins. Wij hadden frisfe koelten uit het N. W. ten N. en N. ten W., en dampig weder tot omtrent den middag van den twee en twintigften, wanneer het weder opklaarde, en wij namen waar dat wij op 550 48' Zuider Breedte en op 156'' 56' Wester Lengte waren. In den agtermiddag hadden wij enige uuren kalmte, waarna de wind Z. Z. O. en Z. O. ten Z liep, en een ligt koeltjen blies, mee welk wij Oost wat Noordlijk ftuurden. In den nacht zagen wij het Zuider Licht, maar zeer zwak en niet aanmerklijk. Den drie en twintigften, op 550 46' Zuider Breedte en op 1560 13' Wester Lengte, was de afwijking van het kompas 9° 42' Oost. Wij hadden kalmte van des morgens ten tien tot des avonds ten zes uuren, wanneer 'er een koeltjen uit het Westen opkwam; in het eerst woei het eene labber koelte, maar naderhand begon het frisfer te waaien. Onze koers was nu O. i N. Den vier en twintigften hadden wij eene frisfe koelte uit het N. W. ten W. en N. ten W. Op dera  DE WAERËLD. [Nov. 1774] 97 tien middag waren wij op 550 38' Zuider Breedte en op 1530 37' Wester Lengte; in den nacht was het mistig, maar den Volgenden dag hadden wij eene fraaie koelte uit het N. W. van helder aangenaam weder verzeld; onze koers was O. ten N, In den avond, wanneer wij op 55° 8'Zuider Breedte en op 1480 10' Wester Lengte waren, was de afwijking van de kompas-naald, volgens gemiddelde waarneeming van twee kompasfen, 6° 35!'Oost'. Den zes- en zevenen twintigften, eene geftadige frisfe koelte uit het N. N. W. hebbende, Huurden wij Oost^ en wij waren op den laatfteh dag, op den middag, op 550 6' Zuider Breedte en op 1380 56'Wester Lengte (3). Nu gaf ik alle hoop op van meer land in deegen Oceaan te zullen vinden, en nam het befluit van, regt toe regt aan , naar den westlijken mond van de Straat van Magelhaens te ftevenen, met oogmerk om de buiten- of zuid-zijde van Tierra del Fuego of het Vuurland langs te zeilen; om Kaap Hoorn naar de Straat van le Maire. Alzoo men flechts eene onvolkooihen kennis van deeze kust heeft, dagt ik dat het opneemen van die kusten voordeeliger zoude zijn voor de fcheepvaart- en aardrijkskunde, dan al wat ik konde verwagten in eene hooger breedte te zullen vinden. In den agtermiddag van deezen dag hadden wij ruk-winden, een van welke onze groote bram - fteng van boven neder fmeet. VIL Deel. G Eene  $B [Nat. j774] REIZE RONDOM Eene zeer fterke noordlijke wind, met dampig regenachtig weder, noodzaakte ons, op den agt en twintigften, om in het voor- en groot top - zeil eene dubbele reef te leggen, het bezaan top-zeil digt te maaken, en de voor - bram - raa te ftrijken. In den morgen brak het lijk van het groot bramzeil , waardoor het zeil fcheurde. Ik heb opgemerkt dat de touwen van alle onze zeilen, vooral de vierkante, niet dik en fterk genoeg zijn om het tegens het doek uittehouden. Op den middag waren wij op 55° 20'Zuider Breedte en op 134° 16' Wester Lengte; wij hadden eene zwaare zee uit het N. W. en zagen verfcheiden albatrosfen en blaauvve onweersvogelen. Den volgenden dag, omtrent den middag, ftfl* de de wind, waarom wij alle de reeven uit de top-zeilen los maakten, eenen anderen bramfteng opzetteden en de raas ophaalden. Na den middag was 'er weinig wind en dampig weder; te middernacht hadden wij ftike, die den volgenden dag tot op den middag aanhield, wanneer 'er een koeltjen uit het Oosten opkwam, met welk wij noordwaarts ftuurden. Wij waren thans op 55° 32-Zuider Breedte en op 12 8° 45'Wester Lengte; wij zagen enige albatrosfen en onweêrsvogelen. Ten agt uuren, na den middag, liep de Wind N. O., wanneer wij wendden en O. Z. O, ftuurden. Den eerden December was het dik dampig weder  DE WAERELD. [Dec. 1774] 99 dei* met ftofregen en een maatig koelcjen, dat 's namiddags ten drie uuren tot ftilte verminderde; thans waren wij op 550 4i' Zuider Breedte en op' 1270 5' Wester Lengte. Na vier uuren kalmte helderde de mist op, en wij kreegen eenen wind uit het Z. O., met welken Wij N. O. ftuutden. Den volgenden dag hadden wij éene frisfe koelte uit het Z. O. en dampig mistig weder, uitgezonderd enige uuren in den morgen, wanneer wij de afwijking i° 28' Oost vonden. Wij waren op 550 17' Zuider Breedte en op 125° 41" Wester Lengte. Hier na gisren wij dat de afwijking vermeerderde, want den vierden, in den morgen, toen wij op 530 21'Zuider Breedte, en op 1210 31' Wester Lengte waren, was zij 30 16'Oost; in den avond, op 530 13'Zuider Breedte, en op 1190 46' Wester Lengte, was zij 3" 28' Oost, en op den vijfden, ten zes uuren 'savonds, op 530 8'Zuider Breedte, en op 1150 58' Wester Lengte, was zij 40 i' Oost. Meer dan vier en twintig uuren agtereen eené fraaie koelte uit het Zuiden gehad hebbende, helde zulks ons in ftaat om Oost te ftuuren, en zeer weinig naar het Noorden aftewijken; den wind nu Z. W. loopenden en eene geltadige frisfe koelte waaiende, bleeven wij Oost ftuuren een weinig zuidlij k. Den zesden hadden v^ij enige fneeuw- buien G 2 ïö  loo {pee. 1774} REIZE RONDOM In den avond, toen wij op 530 13' Zuider Breedte en op in0 12' Wester Lengte waren, was de afwijking 40 58' Oost, en den volgenden morgen, op 580 16' Zuider Breedte en op 1090 33' Wester Lengte, was zij 50 i' Oost. De wind was nu West en woei eene fraaie aangenaame koelte met nu en dan regen - buien. Daar gebeurde niets aanmerklijks tot den negenden, op den middag, wanneer wij, op 530 37' Zuider Breedte en op 1030 44' Wester Lengte zijnde, de wind N. O. liep, en naderhand door het O. en Z. O. ongevoelig naar het Zuiden draaide, verzeld van betrokken dampig weder en enige regenbuien. Den tienden, een weinig voor den middag, op 540 Zuider Breedte, en op 1020 7' Wester Lengte zijnde, voeren wij voorbij een klein bed van zee-wier. In den agtermiddag liep de wind Z. W., en woei eene frisfe koelte, verzeld'van eene donkere betrokken lucht. Wij ftuurden Oost, eene halve ftreek Noord, en den volgenden dag, des avonds ten zes uuren, op 530 35' Zuider Breedte en op 950 52'Wester Lengte zijnde, was de afwijking 9° 58' Oost. Daar waren veele en verfchillende foorten van albatrosfen rondom, het fchip. Den twaalfden liep de wind W., N. W. en in den avond N. en wierd eindelijk ftil. Deeze ftike duurde tot middernacht, wanneer wij eeo kotjh  DE WAERELD. [Dec. 1774] 101 koeltjen uit het Zuiden kreegen , dat kort daarop West liep en zig in die ftreek zettede, waarmede wij Oost ftuurden, en den veertienden, in den morgen, vonden wij, op 530 25'Zuider Breedte en op 870 53' Wester Lengte, de afwijking 130 25' Oost, en in den agtermiddag, op dezelfde Breedte en op 86° 2'Wester Lengte, was zij 15° 3'Oost, en nam zoodanig toe, dat zij, op den vijftienden, op 530 30'Zuider Breedte en op 820 23' Wester Lengte, 170 Oost was, en des anderendaags 'savpnds, op 530 25'Zuider Breedte en op 780 4o' Wester Lengte, was zij ij0 38' Oost. Op deezen tijd zagen wij een pinguïn en een ftuk wier, en den volgenden morgen een zee-kalf en enige duikende onweersvogelen. De wind was deeze laatfte drie dagen West geweest, met eene geftadige frisfe koelte, nu en dan van regen-of hagel-buien verzeld. Den zeventienden, ten zes uuren 'smorgens, omtrent op dezelfde Breedte zijnde, en op 77° 10' Wester Lengte, was de afwijking 180 33'Oost, en in den agtermiddag was zij 210 38', zijnde wij op dien tijd op 530 16' Zuider Breedte en op 750 9' Wester Lengte. Ik deed in den morgen en in den namiddag enige waarneemingen om de Lengte door het uurwerk te bepaalen, en de uitkomst, op den middag overgebragt, gaf 76018' 30" West. Op denzelfden tijd was de Lengte, naar mijne rekening, 76* 17'West. IVlaar ik heb reden om te G 3 den-  los \Bec. 1774] REIZE RONDOM denken dat wij een halve graad westlijker waren dan de eene of de andere opgaaf; onze Breedte was toen 530 21' Zuid. Wij ftuurden deezen geheelen dag O. ten N. en O. i N. onder alle zeilen, die wij voeren konden , met eene fraaie frisfe koelte uit het N. W, ten W., in verwagting van voor den avond land te zullen zien, maar hetzelve voor tien uuren niet in het gezigt krijgende, haalden wij de lij • zeilen en de bram-zeilen in, legden eene reefin elk topzeil , en ftuurden O. N. O. om zeèker te zijn van bij Kaap Defeada te koomen. Twee uuren daarna kreegen wij het land in het gezigt, dat zig van N. O. ten N. tot O. ten Z. uitftrekte, op den afftand van omttent zes mijlen. Op deeze ontdekking wendden wij voor den wind om, en legden bij met den boeg naar het Zuiden, en, peilende, vonden wij vijf en zeventig vademen water, met een'"grond van fteen en fchulpen. Het land dat wij in het gezigt hadden kon geen ander zijn dan de west-kust van Terra del Fuego en nabij den Wester mond van de Straat van. Magelhaens. Naardien dit de eerfte reis was dat een fchip dwarsch door deezen Oceaan gevaaren was in eene hooge Zuider Breedte, (*) heb ik alle de omftan- dig- (*) Ik kon toen niet weeten dat de Avontuur voor mij deeze koers gezeild was.  DE WAERELD. [Dec. 1774] 103 digheden, die maar van het minst gewigt mogten fchijnen, naauwkeurig aangetekend; en ik moet, over het algemeen, aanmerken dat ik nergens ooit eene vaart van zulk eene lengte gedaan heb, of zelfs veel korter, waarin zoo weinige belangrijke omftandigheden zig voordeeden; want, behalven de afwijking van het kompas, weetik niets meldenswaerdigs. Het weder was noch buitengemeen ftormachtig, noch zeer koud geweest. Voor wij op de Breedte van vijftig graaden kwamen, daalde de kwik in den thermometer langzaamerhand van zestig tot vijftig graaden, en na wij op de Breedte van vijf en vijftig graaden gekoomen waren , fcond zij gemeenlijk tusfchen zeven en veertig en vijf en veertig graaden; eens of twee maaien viel zij tot drie en veertig graaden. Deeze waarneemingen wierden op den middag gedaan. Thans fcheide ik van de Stille Zuid-Zee, en ik durf mij vleien dat niemand zal denken dat ik dezelve niet doorzogt heb, of dat 'er meer zoude hebben kunnen gedaan worden in eene enkele reis om dat doel te bevorderen, dan in deeze reis gefchied is. Kort na dat wij Nieuw-Zeeland verlaaten hadden, bedagt en maakte de Heer wales een werktuig, dat zeer naauwkeurig den hoek van het flingeren van het fchip opgaf, als het ruimfchoots en in eene holle zee zeilde, en dien van deszelfs overhelling, als het bij den wind zeilde. De G 4 groot-  3(04 [Dec. 1774] REIZE RONDOM grootfte hoek, dien hij van het flingeren waarnam, was agt en dertig graaden, en dit was op den zesden December, wanneer de zee niet buitengemeen hol ftond, zoo dat het niet kan gerekend worden de grootfte flingering te zijn, die het gedaan had. De grootfte overhelling, die hij, onder het bij den wind zeilen, waarnam, was agttien graaden, en dit was onder dubbel gereefde top- en onder-zeilen. Den agttienden, des morgens ten drie uuren, peilden wij weder, en vonden honderd en tien vademen, met denzelfden grond als te vooren. Nu maakten wij zeil met eene frisfe koelte uit het N. W. en ftuurden Z. O. ten O. langs de kust. Zij ftrekte zig uit van Kaap Defeada, die N. 70 O. lag, tot O. Z. O.; een vrij hpog afgebrooken eiland, dat omtrent eene mijl van het groot land en zes mijlen Z. 18° O. van Kaap Defeada ligt, lag N. 490 O., vier mijlen van ons en kreeg den naam van Landing-plaats (Land fall). Ten vier uuren waren wij N. en Z. van het hoog land van Kaap Defeada, op den afftand van omtrent negen mijlen , zoo dat wij geene van de laage klippen zagen, welke men zegt dat op de hoogte van hetzelve liggen. De Breedte van deeze kaap is omtrent 530 Zuid, de Lengte 740 40'West. De kust blijvende langs zeilen op omtrent twee mijlen afftands, voeren wij ten elf uuren voorbij eene uitfpringende punt, die ik Kaap Gloucester noein.  DE WAERELD. [Dec. 1774] i$$ noemde. Zij vertoont eene ronde oppervlakte vati eene aanmerklijke hoogte, en heeft veel van het voorkoomen eens eilands. Zij ligt Z. Z. O. § O. zeventien mijlen van het Landing-Eiland. Dê kust vormt tusfchen beiden twee baaien, met rotsachtige eilanden, rotfen en branding bezaaid* De kust fcheen zeer afgebrooken met veele in* hammen, of liever zij fcheen uit veele eilanden te beftaan. Het land is zeer bergachtig, rotsachtig en dor, hier en daar met boschjens boomen eft vakken fneeuw bezet. Op den middag lag Kaap Gloucester Noord agt mijlen van ons en de verst uitfteekende punt land in het Z. O., die wij voor Kaap Noir aanzagen, lag Z. O. ten Z. zeven of agt mijlen van ons. De Breedte, die wij waarnamen, was 540 13'Zuid, en de Lengte van Kaap Defeada gerekend 54' Oost. Van Kaap Glouces-. ter, waarbij een klein rotsachtig eiland ligt, is de ftrekking van de kust ten naaften bij Z. O.; maar tot Kaap Noir, naar welke wij ftuurden, is de koers Z. Z. O. omtrent tien mijlen verre. Ten drie uuren voeren wij voorbij Kaap Noir^ die eene fteile rots van aanzienlijke hoogte is, en voorbij de zuid - west-punt van een groot eiland, dat eene of anderhalve mijl van het groot land af ftshijnt te liggen. Het land van de kaap fcheen , op eenen afftand, een eiland te zijn, dat van het ander was afgezonderd; doch naderbij koomende, vonden wij het aan hetzelve verbonden doof G 5 ecnè  fc-6- [Dec. 1774] REIZE RONDOM eene finalle land - tong. Aan de punt van de kaap zijn twee klippen; de eene puntig als een fuikerbrood, de andere minder hoog en eene ronder op. pervlakte vertoonende, en Z. ten O. twee mijlen van de kaap liggen twee andere rotsachtige eilanden. Deeze kaap ligt 0p S4° 30' Zuider Breedte en op 73° 33' Wester Lengte. Na dat wij de twee eiiandjens voorbij waren, ftuurden wij O. Z, O. de groote Baai van St. Barbara dwarsch over. Wij zagen maar even het land in den bodem van die baai, dat niet minder dan zeven of agt mijlen van ons kon zijn. Daar was eene ruimte in het O. N. O. van Kaap Notr hggende, daar geen land te zien was; dit 2al misfchien het Kanaal van St. Barbara zijn, dat in de Straat van Magelhaens uitkoomt, volgens de_opgave van frezier. wij vonden de kaap vnj overeenkomftig met zijne befchrijving, hetwelk toont dat hij het kanaal naar goede narichten heeft getekend. Ten tien uuren, digt bij de zu»d-oost-punt van de baai koomende, die ten naaften bij in de ftreek van Z. 6o°0. van Kaap. Notr op agttien mijlen afftands ligt, Aderden wij zeil en bragten den nacht door met af en aan te houden. Den negentienden, des morgens ten twee uuren alle zeilen weder bij gehaald hebbende, ftuurden wij Z. O. ten O. langs de kust, en voeren weldra voorbij de zuid-oost-punt van de Baai  DE WAERELD. \_Dec. 1774] lof Baai van St. Barbara, die ik Akelige Kaap noemde, omdat bij dezelve hec woest en dorsc land begint, dat ik immer gezien heb. Zij ligt op 54° 55' Zuider Breedte en op 72" 12'Wester Lengce. Omtrent vier mijlen ten Oosten van deeze kaap is een diep inloopend kanaal, aan welks mond een vrij groot eiland ligt en enige andere van minder aanzien. Uier omtrent plaatfen fommige kaarten een kanaal, dat tot in de Straat van Magelhacns loopt, onder den naam van de Straat van Jelouzel. Ten tien uuren, omtrent anderhalve mijl van land zijnde, peilden wij, en vonden zestig vademen water, met eenen grond van fteentjens en fchulpen. De wind, die fris uit het N. ten W. gewaaid had, begon te verflaauwen, en op den middag wierd het ftil, wanneer wij hoogte namen op J|* 20' Zuider Breedte; de Lengte, die wij van Kaap Defeada gezeild waren, was 30 24' Oost. Wij waren nu omtrent drie mijlen van het naafte land, dat een eiland was. Ik noemde het Gilberts-Eiland naar mijnen ftuurman. Het is omtrent van dezelfde hoogte als het overige van de kust, en vertoont eene oppervlakte, bellaande uit verfcheiden hooge puntige rotfen, die ongelijk van hoogte zijn. Een weinig ten Z. O. van hetzelve zijn enige kleiner eilanden en buiten dezelve branding. Ik heb reeds aangemerkt dat deeze kust de woestfte is^ die ik ooit zag; zij fchijnt geheel te be-  I©8 [Dec. 1774] REIZE RONDOM beftaan uit rotsachtige bergen, zonder den min» ften fchijn van groeijing. Deeze bergen eindigen in ijslijke afgronden, welker fteile toppen tot eene groote hoogte uitfteeken, zoo dat naauwlijks iets in de natuur een dorrer en woefter voorkoomen kan hebben dan dit land over het geheel. De bergen binnen 'slands waren met fneeuw bedekt, maar die aan de zee-kust niet. Wij gisten dat de eerfte tot het groot land van Terra del Fue* go behoorden, en dat de laatfte eilanden waren, zoo liggende, dat zij in fchijn eene kust vormden. Na drie uuren kalmte kreegen wij een koeltjen uit het Z. O. ten O. en eenen korten gang naar het Zuiden gedaan hebbende, hielden wij op het land aan, welks verst uitfteekende punt in het gezigt tien mijlen Oost van ons lag. Dit is een hoog voorgebergte, liggende O. Z. O., negentien mijlen van Gilberts-Eiland en op 550 26' Zuider Breedte en 70" 25' Wester Lengte van de plaats, daar wij nu waren, gezien, eindigde het in twee hooge torens, en voor dezelve lag een berg als een fuiker-brood. Deeze wilde rots kreeg dan ook den naam van den Dom van Torck. Twee mijlen ten Westen van deeze kaap vertoonde zig een wijd inloopend kanaal, aan welks westlijken hoek wij ten negen uuren kwamen, wanneer wij in een en veertig vademen water wendden eene halve mijl van land; ten Westen van dat ka-  DE WAERELD. [pee. 1774] 199 kanaal was een ander, met verfcheiden eilanden» in den mond liggende. In den nacht tusfchen den negentienden en twintigften hadden wij weinig oostlijken wind* die in den morgen naar het N. O. en N. N. O» liep, maar hij was te zwak om ons van dienst te zijn, en ten tien uuren hadden wij eene ftilte» wanneer wij merkten dat het fchip van de kust naar zee dreef. Wij hadden daags te vooren het* zelfde befpeurd. Dit moet door een' ftroom ver^ oorzaakt zijn; en als het fmelten van de fneeuw" toeneemt, zal het water van binnen 'slands uit de meefte van deeze kanaalen eenen ftroom doen loo* pen. Op den middag namen wij hoogte op $$° 39' 30" Zuider Breedte, wanneer de Dom van Torck N. 150 O. vijf mijlen van ons lag, en dê Ronde Berg even boven den gezigt - einder kwam uitkijken, die wij gisten dat tot de eilanden van St. Ildefonfo behoorde, tien of elf mijlen O. 250 Z. van ons. Ten tien uuren kwam 'er een koel* tjen op uit het O. ten Z., welke gelegenheid ik waarnam om het land te naderen, begeerig zijn» de eene van de veele havenen aantedoen, die open fcheenen om ons te ontvangen, ten einde het land te bezigtigen en hout en water inteneemen. Naar eene opening fluurende, die zig aan de oost-zijde van den Dom van Torck vertoonde, hadden wij veertig, zeven en dertig, vijftig en zes-  Mc [Dec. 1774} REIZE RONDOM zestig vademen water, met een grond van fteeritjens en fchulpen. Toen wij de laatfte diepte peilden, waren wij omtrent in het midden tusfchen de twee punten, welke den mond van het kanaal vormen, dat wij bemerkten zig i„ twce takken C£ verdeden, welke beiden omtrent noordwaarts inliepen, en die door eene hooge rotsachtige punt van eikanderen waren gefcheiden. Wij ftuurden naar den oostlijken arm, omdat die zonder eilanden was, en, na een zwart rotsachtig eiland voorbij geftevend te zijn, die buiten de zoo evengemelde punt lag, peilden wij en vonden geenen grond met eene lijn van honderd en zeventig vademen. Dit was gantsch onverwagt en eene omftandigheid, welke wij ons niet zouden bekreund hebben, zoo het koeltjen had aangehouden; maar het Wierd ftil, zoo dat het ons niet mogelijk was ons uit deeze onaangenaame omftandigheid te redden. Wij zetteden twee floepen uit om ons te boegfee-" ten; maar dit zou weinig geholpen hebben, wa. rc 'er niet ten agt uuren een koeltjen uit het Z. W. opgekoomen, dat mij meefter maakte om of naar ?ee te zeilen, of het kanaal op te vaaren. De voorZigtigheid fcheen het eerfte teraaden; doch mijn verlangen om eene goede haven te vinden, en om jets van het land te leeren kennen boven alle andere redenen de overhand krijgende, befloot ik 'er m te zeilen, en, alzoo de nacht aankwam, bong onze veiligheid af van het ankeren. Met dit  DE WAERELD. \Bec. 1774] ut dit oogmerk bleeven wij peilen, maar wij ven* den alcoos eene onpeilbaare diepte. Onder de oost-zijde van het land, dat de twee armen van een fcheidde, oploevende, en eene kleine bogt vooruit ziende, zond ik eene floep af om te peilen, en wij hielden zoo na aan land als de vlaagen, die van hetzelve woeien, wilden toelaaten, om in Haat te zijn die plaats te bereiken, zoó 5er ankergrond mogt wezen. De floep kwam weldra terug, en berichtede ons dat 'er dertig en vijf en twintig vademen water was, eene volle kabelslengte van wal. Hier ankerden wij in dertig vademen water, met een' grond van zand en ge* brooken fchulpen, en bragten een werp-anke? met eene paerden - lijn uit, om het fchip voor defil nacht vast te leggen. TWEE-  *ie [Die. 1774] REIZE RONDOM TWEEDE HOOFDSTUK. Verrigüngen in Kersmis - Kanaal. Befchrijving van het land en deszelfs inwooneren. D e morgen van den een en twintigften was ftil en aangenaam. Na het ontbijt vertrok ik met twee floepen om eene veiliger leg-plaats te gaan zoeken. Naauwlijks kwamen wij om, of boven de punt, onder welke het fchip lag, of wij vonden eenen inham, in welken anker-grond was op dertig, twintig en vijftien vademen water, in eenen grond van fteenen en zand. In het diepst van de bogt was een fteenachtig flrand, eene valei met bosch bedekt en eene beek van zoet water, zoo dat 'er alles was wat wij op zulk eene plaats konden verwagten te vinden, ja zelfs meer, want wij fcbooten drie ganzen van vier, die wij zagen, en vongen enige jongen, die wij daarna weder lieten vliegen (1). Deeze bogt ontdekt en gepeild hebbende, zond Ik den luitenant clejrke, die de andere floep voerde, naar boord, met last om het fchip herwaarts te brengen, terwijl ik de bogt verder in voer. Thans zag ik dat het land, onder hetwelk wij lagen, dat, gelijk reeds gezegd is, de twee armen van een fcheidde, een eiland was, aan welks  DE WAERELD. [Dec. 1774] "3 welks noordlijk eind de twee kanaalen zig weder Vereenigden. Ik fpoedde mij dan naar boord, eri vond alles gereed Om het anker te ligten, dat dan 'ook gefchiedde, en alle de floepen wierden vooruit gezonden om het fchip om de punt te boegfeeren. Maar óp dat djdftip kwam 'er een ligc koeltjen uit zee, te zwak óm onzë zeilen te vullen, zoo dat wij genoodzaakt waren, uit vrees Van op de punt te vervallen, het anker wederom te laaten vallen, eh een werp-anker te loefwaart üittebrengen. Dit ter uitvoer gebragt zijnde, ligteden wij het anker, wonden naar het werpanker en ligteden het; en, onder onze flag- zeilen 1de punt omvaarende, ankerden wij daar met ons groot boeg-anker in twintig vademen en vertuiden met het vertui-anker; dat noordwaarts lag, ïn dertien vademen. In deeze ligging waren wij Vah de zee afgefloten door de bovengemelde punt j öie in een liep met het eind vah de bogt naar het Oosten. Enige eiiandjens bij de naafte pünt boVen ons dekten ons van het N. W., uit welke ftreek de Wind meest kwam, terwijl wij omtrent een derde Van efene Engelfche mijl vah land af lagen. Dus liggende, gongen wij aan het werk om eene plaats optèruimen, om onze water-vaten te Vullen; hout te kappen, en eene tent optezetten Voor eene wagt, dat ik nódig rekende, alzoo wij reeds ontdekt hadden dat, hoe dor dit land ook -VIL Deel. H dj 3  iH iDec. 1774] REIZE RONDOM zij, het egter niet zonder volk was, fchoon wij nog geenen mensch gezien hadden. De Heer wales bragtook alle zijne werktuigen en verderen «oeftel aan land; maar het was niet dan met de grootfte moeite dat hij eene pjaats konde vinden ftevig genoeg, en vrij van de bergen, die ons van alle kanten omringden, om dezelve optezetten • hij was ten laatften genoodzaakt zig te vergenoegen met den top van eene rots, die niet meer dan negen voeten over 't kruis groot was. Den volgenden dag zond ik de luitenants clerke en pickersgill met enige andere officieren , om het kanaal aan de andere zijde van het eiland opteneemen en 'er eene fchets van te tekenen, en ik zelf gong in eene andere floep, van onze kruidkundigen verzeld, om de noordlijke deelen van het kanaal opteneemen. Onder weg landde ik op de punt van een laag eiland, met gras bedekt, dat voor een gedeelte zedert korten tijd verbrand was; wij zagen ook eene hut, tekenen genoeg dat 'er enig volk in de nabuurfchap was (O- Na dat ik de ligging zoo veel nodig was had opgenoomen, voeren wij om het oostlijk eind van Gebrand-Eiland, en over naar hetgeen wij voor het groot land van Terra del Fuego aanzagen, daar wij eene zeer fraaie haven vonden, met fteile rotfen van eene groote hoogte omringd, van welke veele heldere water-ftroomen afliepen, en aan welker voeten enige boschjens boo-  DE WAERELD. [Dec. 1774] 115 boomen waren, die nergens goed toe waren dan. tot brand - hout. Deeze haven, die ik zal onderfcheiden bij den naam van de Duivels-Kom, is, als het ware, in twee verdeeld, eene binnenfte en eene buitenfte, die gemeenfehap hebben door een eng kanaal, dat vijf vademen diep is. In de buitenfte kom vond ik dertien en zeventien vademen water, en in de binnenfte zeventien en drie en twintig. Deeze laatfte is zoo veilig als eene plaats wezen kan, maar niets kan ook akeliger zijn. De groote hoogte van de wilde rotfen, die haar omringen, beroofde een groot gedeelte van dezelve, zelfs op deezen dag, van de middag-zon. De buitenfte haven is niet geheel vrij van dit ongemak, maar veelmeer dan de andere, zij is ook wat gemaklijker en even veilig. Zij ligt in de ftreek van Noord, anderhalve Engelfche mijl van het oosteinde van Gebrand - Eiland. Ik vond ook eene goede anker-plaats een weinig ten Westen van deeze haven, voor eenen ftroom water, die uit een meir of groote kom koomt, die aanhoudend gevuld wordt door eenen waterval, die 'er in neder ftort. Deeze plaats verlaatende voeren wij langs hen land westwaarts, en vonden nog andere havenen, maar ik had geen tijd om 'er in te vaaren. In alle is zoet water en brand-hout, maar, buiten deeze kleine boschjens kreupelhout, is het geheeleland H a niec  n6 [Dec. 1774] REIZE RONDOM niet anders dan eene dorre rots, door de natuur tot eene eeuwige onvrugtbaarheid gedoemd. De laage eilanden, en zelfs fommige van de hoogere, die boven en beneden in het kanaal verfpreid liggen, zijn egter meest met ftruiken en gras bedekt; de grond is eene zwarte verrotte turf, baarblijklijk door langheid van tijd van verratte gewasfen geboren. Ik had gelegenheid om te onderzoeken hetgeen wij reeds uit zee gezien hadden, dat de zee - kust uit een aantal groote en kleine eilanden beftaat, en dat de talrijke inloopende kanaalen gevormd worden door de vereeniging van verfcheiden kanaalen; ten minften zoo is het hier (3). Op een van deeze laage eilanden vonden wij verfcheiden hutten, die zedert kort bewoond geweest waren, en bij dezelve was een goed gedeelte celerij, met welke wij onze floepen laadden, en zoo keerden wij des avonds ten zeven uuren naar boord terug. Op deezen togt ontmoeteden wij weinig wild; een eendvogel, drie of vier kormorans en omtrent even zoo veel rallen of zee-aakfters, waren alles wat wij opdeeden. De andere floep kwam enige uuren voor ons aan boord, hebbende twee havenen aan de west-zijde van het ander kanaal gevonden, de eene groot en de andere klein, maar beiden veilig en gemaklijk, fchoon in defchets, die de Heer pickersgill 'ervan genoomen had, de toegang tot beiden wat ongemaklijk fcheen. Toen  DE WAERELD. \Dec. 1774] 117 Toen ik aan boord kwam, vernam ik dat eenen van onze zee - foldaaten een droevig ongeluk was overgekoomen. Men had hem niet gezien zedert den voorigen avond ten elf of twaalf uuren. Men onderftelde dat hij uit het galjoen, daar men hem laatst gezien had, over boord gevallen en verdronken was. Den drie en twintigften, fraai aangenaam weder hebbende, zond ik den luitenant pickersgill met den kotter af, om de oost-zijde van het kanaal opteneemen, en gong zelf in de pinas naar de west-zijde, voorneemens zijnde het eiland, onder welk wij ten anker lagen, en dat ik het Kormorans - Eiland zal noemen, omtevaaren, om het kanaal te bezien, dat naar de havenen liep, welke de Heer pickersgill daags te vooren ontdekt had, en op welke ik de volgende waarneemingen deed. Als gij uit zee koomt, zoo laat alle de klippen en eilanden, die omtrent en voor den Dom van Torck liggen, aan bakboord, en de zwarte klip, die op de hoogte van het zuideind van Kormorans - Eiland ligt; aan ftuurboord, en als gij voor het zuid-eind van dat eiland zijt, zoo zet over naar den wester - wal, zorg draagende de wier-bedden, die gij voor u zult hebben, te vermijden, alzoo zij altijd op klippen groeijen, van welke ik fommige twaalf vademen onder water gevonden heb, maar het is altijd best dezelve te mijden. De ingang van de groote haven, of H 3 Cler-  n8 [Dec. 1774] REIZE RONDOM Clerke - Haven, is regt ten Noorden van enige Jaage klippen, over eene punt, op KormoransEiland, liggende. Deeze haven ligt W. ten Z. anderhalve Engelfche mijl naar binnen, en'er is van twaalf tot vier en twintig vademen diepte in; zij heeft hout en zoet water. Omtrent eene Engelfche mijl naar buiten of ten Zuiden van Clerke-Haven is, naar het fchijnt, eene andere, die ik niet bezag. Zij wordt gevormd door een groot eiland, dat haar voor de Z. en O. winden dekt. Buiten dat eiland, dat is tusfchen hetzelve en den Dom van Torck, fcheen de zee met eiiandjens, klippen en brandingen als bezaaid. Om het zuideind van Kormorans • Eiland vaarende, zagen wij dat de kormorans in groote menigten in de klooven der klippen broedden. Wij fchooten enige van de oude, maar konden de jonge niet bekoomen, die verre de beste om te eeten zijn. Aan de oost-zijde van het eiland zagen wij enige ganzen, en, met moeite geland zijnde, doodden wij 'er drie van, die, op dit tijdftip, voor ons een goede buit waren (4}. Omtrent zeven uuren in den avond kwamen wij aan boord, daar de Heer pickersgill flechts even te vooren was aangekoomen. Hij berichtte mij dat het land, regt over de plaats daar wij lagen, een eiland was, dat hij omgevaaren had, dat hij op een ander, meer naar het Noorden, veele zee-zwaluwen-eieren gevonden had, en dat bui-  DE WAERELD. [Dec. 1774] n9 buiten het groot eiland, tusfchen hetzelve en de oostlijke kaap, een inham was, waarin veele ganzen waren, van welke hij flechts eene had bekooxnen, behalven enige jonge gansjens. Dit bericht van den Heer pickersgill gaf mij aanleiding om twee fchiet- partijen tegens den volgenden dag aanteleggen, gaande den Heer pickersgill en zijn gezelfchap in den kotter en ik met de kruidkundigen in de pinas. De Heer pickersgill voer langs de noord-oost-zijde van het groot eiland, van hetwelk boven gefprooken is, dat den naam van het Ganzen-Eiland kreeg, en ik langs de zuid - west - zijde. Zoo dra wij onder het eiland kwamen, vonden wij overvloed van kormorans in de klooven; doch zonder ons optehouden, en onzen tijd te verfpillen mee op deeze te fchieten, voeren wij voort en vonden weldra wild genoeg; want aan de zuid-zijde van het eiland was overvloed van ganzen; het was juist in den rui-tijd, en de meefte waren om die reden aan land en konden niet vliegen. Daar ftond eene zwaare branding op het flrand, zoo dat wij groote moeite hadden om te landen en om over de rotfen te klauteren, toen wij eens geland waren, zoo dat honderden van de ganzen ons ontfnapten, fommige in de zee, en andere naar binnen in het eiland; wij kreegen egter op deeze en geene wijze twee en zestig ftuks, met welke wij naar boord keerden, alle vermoeid en afgemat; H 4 niaar  ?2o [Dec. 1774] REIZE RONDOM maar onze vangst maakte alles goed en wij zette den ons met eene goede eetlust aan het avondmaal, dat wij deeden met een gedeelte van den buit van dien dag. De Heer pickersgill en zijn gezelfchap waren enigen tijd voor ons aan boord gekoomen met veertien ganzen, zoo dat ik pnder al het volk eene uitdeelmg kon doen, dat des te aangenaamer was om het aannaderend feest 5 want zoo de Voorzienigheid nier zoo zonderling voor ons gezorgd hadd', zouden wij ons kersfeest met pekel-vleesch en (pek hebben moeten houden. Ik vernam dat een aantal van de inwooneren in negen kanos aan het' fchip, en fommige aan boord geweest waren. Daar was weinig behendigheid nodig geweest om hen tot het een en ander over te haaien, want zij fcheenen genoeg met Europeaanen bekend te zijn en hadden onder zig enige Europeaanfche mesfen. Des anderendaags 's morgens kwamen zij ons, andermaal bezoeken; ik bevond dat zij van dezelfde natie waren, die ik voorheen in Good-Succes/- Baai gezien had, en dezelfde, welke de Heer de bougainville onderfcheidt bij den naam van Pec/ierais, een woord, dat deeze bij alle gelegenheden in den mond hadden. Zij zijn een klein, * lelijk, uitgehongerd, baardloos ras van menfehen. (5) Ik zag geen eenen onder hen, die lang van geftalte was. Zij waren bijna naakt;  DE WAERELD. \Bec.\774\ i&t naakt; hunne kleeding beftond uit een zeekalvenvel; fommige hadden twee of drie van die vellen aan malkaêr genaaid, zoo dat zij een' mantel vormden, die tot aan de knieën reikte; maar de meefte hadden flechrs een enkel vel aan, naauwlijks groot genoeg om hunne fchouderen te bedekken, en alle hunne onderfte deelen waren geheel naakt. De vrouwen bedekken, naar men mij zeide, haare naaktheid met een' lap van een zeekalven - vel, maar zijn voor het overige gekleed gelijk de mannen. Zij en de kinderen bleeven in de kanos. Ik zag twee jonge kinderen aan de borst, gantsch naakt; dus worden zij van kinds-gebeente tegens de koude en ongemakken gehard. Zij hadden boogen en pijlen, en werpfpietfen, of liever harpoenen, van been gemaakt, en aan eenen Hokvast gehecht, bij zig (6). Ik denk dat zij die gebruikten om zee - kalveren en visfchen te dooden; misfchien dooden zij 'er ook walvisfchen mede, gelijk de Esquimaux doen. Ik weet niet of zij dezeiven gelijken in hunne fmaak in traan, maar zij, en alles dat zij hadden, (lonken 'er onverdraaglijk naar. Ik liet hun enig biscuit geeven, maar kon niet zien dat zij 'er zoo graag naar waren als men mij gezegd .had. Zij waren veel beter in hunnen fchik toen ik hun enige penningen, mesfen en andere fnuifterijen fchonk. De vrouwen en kinderen bleeven, gelijk ik sreeds heb aangemerkt, in hunne kanos; deeze H 5 ka-  122 [Dec. 1774] REIZE RONDOM kanos waren van basten van boomen gemaakt, en in elke was een vuur, over welk die arme fchepzelen zig warmden. Ik kan niet denken dat zij daartoe alleen een vuur in hunne vaartuigen hebben ; maar ik geloof eerder dat zij altijd vuur gereed willen hebben daar zij landen; want hunne wijze van vuur te maaken zij zoo zij wil, zij kunnen egter niet altijd verzeekerd zijn droog brand-hout te zullen vinden, dat door eene vonk zal ontfteeken. Zij hebben in hunne kanos ook groote zeekalveren• vellen, die, naar ik giste, dienen moeiten om onder te fchuilen, als zij in zee waren, en om hunne hutten te dekken, als zij aan land waren, en bij gelegenheid ook voor zeilen (7). Zij vertrokken alle voor het middagmaal, en wagtten niet om in ons kersmis - feest te deelen. Ik geloof ook niet dat iemand hen nodigde en ora goede redenen; want de morsfigheid van hun lighaam en de flank, dien zij van zig gaven, waren genoeg om eenen Europeaan alle eetlust te benee» men, en dit zou waarlijk jammer geweest zijn, alzoo het lang geleden was dat wij zulke goede kost voor ons gehad hadden. Gebraaden en gekookte ganzen, ganzen-pastij enz. was een onthaal, dat ons vrij onbekend was, en wij hadden nog enigen Madera wijn overig, die het eenigst artijkel van onzen voorraad was, dat door het bewaaren beter was geworden, zoo dat onze vrienden  DE WAERELD. [Dec. 1774] 123 den in Engeland misfchien niet vrolijker dan wij het kers - feest vierden. Den zes en twintigften was 'er weinig wind, en bijna itilte en fraai weder, uitgezonderd in den morgen, wanneer wij enige regen - buien hadden. In den avond, wanneer het koud was, kwamen de inboorlingen ons weder bezoeken, en alzoo ik hen niet naakt en bibberende op het dek kon zien ftaan, kon ik niet minder doen dan hun wat baai en oud zeil-doek te geeven, om zig te dekken. Den zeven en twintigften, reeds al ons water in hebbende genoomen, beval ik dat men het hout, de tenten en de werktuigen aan boord zoude brengen, en alzoo dit een werk was voor deezen geheelen dag, gongen verfcheiden van ons met eene floep uit om ganzen te fchieten, zijnde het mooi aangenaam weder. Wij voeren de zuidzijde van Ganzen - Eiland om, en fchooten in het geheel een en dertig ftuks. Aan de oost-zijde van het eiland, ten Noorden van de oost-punt, is goede anker-grond, in zeventien vademen water, daar men geheel door het land is ingefloten. Dit is eene goede plaats om te leggen voor fchepen, die naar het Westen beftemd zijn. Aan de noord-zijde van dit eiland zag ik drie fraaie bogten, waarin hout en water te bekoomen was; maar alzoo de avond viel, had ik geen' tijd om die te peilen, fchoon ik niet twijfel of daar zal  184 {Dec. 1774] REIZE RONDOM gelegenheid zijn om te ankeren. De weg, om 'er in te koomen, is Jangs het westlijk eind van het eiland. Toen ik weder aan het fchip kwam, vond ik alles van land aan boord gebragt en de groote floep binnen, zoo dat wij nu alleenlijk naar eenen goeden wind wagteden om zee te kiezen. Het feest, dat wij op deeze plaats vierden, gaf mij aanleiding om haar het Kersmis - Kanaal te noemen. De mond, die drie mijlen wijdis, ligt op 550 17' Zuider Breedte en op 70° 16' Wester Lengte, en in de ftrekking van N. 370 W., van de eilanden St. lldefonfo, die 'er tien mijlen van af liggen. Deeze eilanden zijn het beste land - merk om het kanaal te vinden. De Bom van Torck, die het eenigst aanmerklijk land daar omtrent is, zal naauwlijks door eenen vreemdeling te herkennen zijn naar enige befchrijving, die 'er van gegeeven kan worden, omdat hij zig anders vertoont naar de verfchillende plaatfen, van waar hij gezien wordt. Behalven de zwarte rots, die omtrent het eind van Kormorans - Eiland ligt, is 'er eene andere, omtrent ter halver weg tusfchen deeze en den ooster-wal. Het is niet nodig eene omftandige befchrijving van dit kanaal te geeven, alzoo weinige daar nut uit zouden kunnen trekken. De fchets, in deeze reisbefchrijving ingelascht, zal eene genoegzaame gids zijn voor de fchepen, welke het geval herwaarts zal brengen. Men  DE WA ERE LD. \Bec. 1774] 125 Men zal in alle de bogten en havenen ankergrond, kreupelbosch en zoet water vinden. Ik zou niemand raaden zeer digt bij land te ankeren om eene maatige diepte te hebben, omdat ik gemeenlijk aldaar eenen fteenachtigen grond gevonden heb. De ververfchingen, die hier te bekoomen zijn , zijn wisfelvallig, naardien zij voornamelijk uit wild gevogelte beftaan en waarfchijnlijk nooit in zulk eenen overvloed zullen gevonden worden» dat men 'er al het volk van een fchip mede zal kunnen fpijzen, en visch is 'er, zoo verre wij konden oordeelen, fchaarsch; het is waar, de overvloed van wild gevogelte maakte dat wij ons minder op de visch - vangst toelegden. Daar zijn hier egter veele mosfelen, niet zeergroot, maar goed van fmaak, en op verfcheiden van de laage eiiandjens, en daar de inboorlingen hunne wooningen hebben, vindt men zeer goede celerij. Het wild gevogelte beftaat uit ganzen, eenden, zeeaakfters, kormorans en die foort van meeuw, van welke in deeze reis zoo dikwijls gefprooken is onder den naam van Egmont - haven - hen. Hier is eene foort van eend, die ons volk ren - paerdea (race-horfes') noemde, ter oorzaake van de groote fnelheid, waarmede zij over het water liepen , want zij kunnen niet vliegen, alzoo hunne vlerken te kort zijn om hun lighaam in de lucht optehouden (8). Deeze vogel wordt ook aan  125 [Dec. 1774] REIZE RONDOM de Falklands-Eilanden gevonden, gelijk uit het reis-verhaal van pernetty blijkt (*). De ganzen zijn 'er ook en fchijnen wel befchreven te zijn onder den naam van trap-ganzen. Zij zijn veel kleiner dan onze Engelfche tamme ganzen, maar fmaaken zoo goed als de beste, die ik ooit gegeeten heb. Zij hebben korte zwarte fnavels en geele pooten; het mannetjen is geheel wit; het wijfjen is zwart en wit gevlakt of graauw met eene groote witte vlak op eiken vleugel. Behalven den hier boven genoemden vogel, vindt men hier nog verfcheiden andere water - vogelen en enige land - vogelen, maar niet veel van de laatfte. Uit de kennis, die de inwooners van de Europeaanen fchijnen te hebben, kan men onderltellen dat zij zig niet altijd hier ophouden, maar geduurende den winter naar het Noorden trekken. Ik heb mij dikwijls verwonderd dat dit volk zig niet beter kleedt, naardien de natuur hun voorzeeker daartoe de middelen verfchaft. Zij zouden hunne mantels van zeekalveren - vellen met de vellen en vederen van water - vogelen kunnen voederen; zij zouden hunne mantels grooter kunnen maaken en dezelfde vellen voor andere ftukken kleeding kunnen gebruiken, want ik kan niec denken dat zij fchaarsch bij hen zijn. Zij waren ge- (*) Zie pernetty's Reize, bladz. 213 en 244, Eng. Uitg.  DE WAERELD. [Dec.1774] 127 gereed genoeg om de hunne aan ons volk afteftaan, dat zij bezwaarlijk zouden gedaan hebben, zoo zij niet geweeten hadden waar andere te bekoomen. In kort, van alle de natieën die ik gezien heb zijn de Pecherais de ellendigfte. Zij zijn veroordeeld om in eene van de ongunftigfte luchtftreeken van de waereld te leeven, zonder fchranderheid genoeg te bezitten om zig van zulke gerieflijkheden te voorzien, die het leven enigermate aangenaamer zouden kunnen maaken. Hoe dor dit land is, bezit het egter eene verfcheidenheid van onbekende planten en verfchafte den Heer forster en zijn gezelfchap genoegzaame bezigheid. De boom, die de winters-base voortbrengt, wordt hier in de bosfchen gevonden, gelijk ook de hol -bladerige berberis, en enige andere foorten, die ik niet kenne, maar die ik geloof dat in de Straat van Magelhaens gemeen zijn. Wij vonden overvloed van eene foort van roode bezie (arbutus). Zij groeit op eene bladerrijke plant, heeft eene bittere fmaak, die wat laf is; maar zij kan raauw of in taarten gegeeten worden en dient den inboorlingen tot voedzel. DER-  4*8 [Dec. 1774] REIZE RONDOM DERDE HOOFDSTUK. Vaart van Kersmis - Kanaal, om Kaap Hoorn} door de Straat van le Maire en om StaatenLand. Ontdekking van eene haven aan dat eiland. Befchrijving diei- kusten. X)eh agt en twintigften December, des morgenö ten vier uuren, begonnen wij de touwen los te maaken, en ten agt uuren ligteden wij bet anker j fcn liepen in zee met een ligt koeltjen uit het N. W., dat daarna opwakkerde en van regen verzeld was* Op den middag lag de oostlijke punt van het kanaal (Geboorte-Kaap) N. i W. anderhalve mijl van ons, en de eilanden van St. IIdefonfo Z. O. f Z. zeven mijlen van ons. De kust fcheen wegtewijken in de ftrekking van O. ten Z. 5 doch het weder zeer dampig zijnde, konden wij niets duidlijk onderfeheiden. Wij bleeven Z. O. ten O. en O. Z. O. ftuuren met eene frisfe koelte uit. het W. N. W. tot des namiddags ten vier uuren, wanneer wij zuidlijk op loefden, om een nader gezigt van de eilanden Van St. Ildefonfo te hebben. Wij waren nu regt over een inloopend kanaal, dat omtrent zeven mijlen O. Z. O. van het kanaal ligt, maar men moet opmerken dat 'er enige eilanden buiten die ftrekking  DE WAERELD. ÏDec. 1774] 129 king liggen. Aan de west - punt van het kanaal zijn twee hoog getopte bergen, en onder dezelve , naai- het Oosten, twee ronde bergen of eilanden, die in de ftreek van N. O. en Z. W. vari eikanderen liggen. In den mond lag een eiland, of ten minften land, dat zig als een eiland vertoonde, en ten Westen van dit kanaal was een ander, doch kleiner; de kust vertoonde zig uit en in loopende en afgebrooken als naar gewoonte. Ten half zes uuren klaarde het weder op, en wij hadden een goed gezigt van de eilanden St. II'defonfo. Het is eene groep eilanden en klippen boven water, omtrent zes mijlen van het groot land liggende, op 550 53' Zuider Breedte en op 09° 41' Wester Lengte. Thans hervatteden wij onzè koers oostwaarts fen, bij zonne-ondergang, lag het verstüitfleekend land Z. O. ten Ö. | O. en eene pust, welke ik voor de west-punt van de Nasfau Baai, in het jaar I624 door de Nederlandfche vloot, onder bevel van den Admiraal hermite ontdekt, hield, lag N. 8o° O. zes mijlen van ons. Op fommige kaarten wordt deeze punt Valfche Kaap Hoorn genoemd, als zijnde de zuidlijkfte punt van Terra del Fuego. Zij ligt op 550 39 Zuider Breedte.' Van het bovengenoemd kanaal tot deeze valfche kaap loopt de ftrekking der kust ten naaften bij Óóst, eene halve graad Zuid, veertien of vijftien mijlen. ?II. Déél, t Tefl  t#> [Dec. 1774] REIZE RONDOM Ten -tien uuren, zeil geminderd hebbende, bragten wij den nacht door met korte gangen onder de top - zeilen, en den volgenden morgen, ten drie uuren, haalden wij de zsilen weder bij, en Huurden Z. O. ten Z. met eene frisfe koelte uit fcet W. Z. W. met wat dampig weder. Thans ftrekte de wester mond van Nasfau Baai van N. ten O. tot N. O. 1 O. en de zuid-zijde van de Hermites • Eilanden O. ten Z. Ten vier uuren was Kaap Hoorn, naar dewelke wij nu Huurden, O. ten Z. Zij kan, op eenen afftand, gekend worden aan eenen hoogen ronden berg, die 'er boven uit fteekt. Eene punt in het W. N. W. vertoont eene oppervlakte aan deeze niet ongelijk; maar derzelver liggingen alleen zullen altoos de eene van de andere onderfcheiden. Ten half agt uuren voeren wij deeze berugte kaap voorbij, en kwamen in den Zuider Atlantifchen Oceaan. Het is dezelfde land-punt, die ik voor de kaap aanzag, toen ik haar in het jaar 1769 omvoer, en waaraan ik op dien tijd twijfelde. Het is het zuidlijkst eind van eene groep eilanden van ongelijke grootte, die voor Baai Nasfau liggen, bekend bij den naam van HermitesEilanden, en het ligt op 550 58' Zuider Breedte en op 683 13'Wester Lengte, volgens de waarneemingen in het jaar 1769 gedaan. Doch de waarneemingen, die wij in Kersmis - Kanaal gedaan hadden, door het uurwerk op de kaap over« ge-  DE WAERELD. [Dec. 1774] 13* gebragt, en andere, die wij naderhand deedenen die wij door hetzelfde middel tot hetzelve terug bragten, plaatfen het op 6f 19'. Het is waarfchijnlijkst dat het gemiddelde tusfchen deeze twee, namelijk 670 46', naast bij de waarheid zal zijn. Aan de noord-westzijde van de kaap zijn twee rotfen, zoo puntig als fuiker-brooden. Zij liggen, naar het compas, N. W. ten N. en Z. O. ten Z. van malkanderen. Enige andere verfpreid liggende laage rotfen liggen ten Westen van de kaap en eene ten Zuiden van dezelve, maar alle liggen zij digt bij land. Van Kersmis - Kanaal tot Kaap Hoorn is de koers O. Z. O. i O. een en dertig mijlen afllands. In de ftreek van O. N. O., drie mijlen van Kaap Hoorn, is eene rotsachtige punt, die ik Mis-Kaap (Mistaken Cape) noemde, en zij is de zuidlijkfte punt van het oostlijksc der Hermites- Eilanden. Tusfchen deeze twee kaapen fcheen 'er eene opening te zijn regtftreeks w Nasfau Baai; in het kanaal zagen wij enige eiiandjens liggen, en de kust aan de west-zijde had het voorkoomen van goede baaien of havenen te vormen. In fommige kaarten is Kaap Hoorn getekend als tot een klein eiland behoorende. D!c is door ons niet bevestigd gevonden en kan ook door ons niet tegengefprooken worden; want op de kust vertoonden zig verfcheiden brandingen, ten Oosten en ten Westen van dezelve, en het dampig weder maakte alle voorwerpen onduidlijk. DetopI s pea  132 [.Dec. 1774] REIZE RONDOM pen van enige der bergen waren rotsachtig, maaf de zijden en de valeien fcheenen met groen gras bedekt te zijn met hier en daar kreupelboschjens. Van Kaap Hoorn ftuurden wij O. ten N. § N., welke koers ons buiten de klippen bragt, die op de hoogte van Mis - Kaap liggen. Deeze klippen zijn wit van de mist der vogelen,"en wij zagen groote vlugten rondom dezelve. Na dat wij die voorbij waren, ftuurden wij N. O. § O. en N. O. naar de Straat le Maire, met inzigt om in Succes/- Baai te gaan zien of 'er enige fpooren te vinden waren dat de Avontuur daar geweest was. Des avonds ten agt uuren, de Straat naderende, minderden wij zeil en loefden op. Het fuikerbrood op het Vuurland lag nu N. 33° W.; de" punt van Succes/-Baai, juist vrij van de kaap Van denzelfden naam, N. 20° O., en StaatenLand ftrekte van N, 530 O. tot 670 O. (i)a Kort daarop veriïaauwde de wind, en wij hadden bij beurten ligte koekjens en kalmte, tot den volgenden dag omtrent den middag, geduurende welken tijd wij door den ftroom naar het StaatenLand overgedreven wierden. De kalmte opgevolgd wordende door een ligt koeltjen uit het N. N. W., ftaken wij over naar Succes/-Baai, door de ftroomen geholpen, die Noordwaarts liepen. Wij hadden eerst- ónze vlag ©pgeheist en twee ftukken gefchut gelost, en kore è*»r-op zagen wij rook uit de bosfchen opgaan bo-  DE WAERELD. [Dee. 1774] 13S ven de zuid - punt van de baai, welke ik geloofde dac door de inboorlingen veroorzaakt wierd, alzoo her, op dezelfde plaats was daar zij zig in hec jaar 1769 ophielden. Zoo dra wij voor de baai gekoomen waren, zond ik den luitenant pickersgill af, om te zien of 'er enige fpooren overig waren dat 'er de Avontuur binnen kort geweest was, en ondertusfchen hielden wij af en aan met het fchip (2). Ten twee uuren draaide de ftroom en begon zuidwaarts te loopen, en de Heer pickersgill berichtte mij, toen hij terugkwam, dat het water aan land aan het vallen was, dat ftrijdig fcheen te zijn met hetgeen ik waargenoomen had toen ik te vooren hier was, want toen dage ik dat de vloed uit het Noorden kwam. De Heer pickersgill zag geen het minde teken dat hier in kort een fchip geweest ware. Ik had den naam van ons fchip op een bord gefchreven, dat hij aan eenen boom fpijkerde ter plaatfe daar de Endeavour water innam. Dit gefchiedde met inzigt om den Heer furneaux bericht van ons te geer ven, in geval hij agter ons mogt zijn en deeze plaats mogt aandoen. De Heer pickersgill wierd bij zijne landing van verfcheiden der inboorlingen beleefd om» vangen, die in guanaco en zeehonden - vellen gekleed waren en arm-ringen van zilver-draad aan hadden, die omtrent als de gteep van een degen gewerkt, en zonder twijfel het werk van EuroI 3 peaa-  134 [Dec. 1774] REIZE RONDOM peaanen waren. Zij waren van hetzelfde flag van volk, dat wij in Kersmis• Kanaal gezien hadden , en zij herhaalden, even als dat, hec woord Pecherai bij alle gelegenheden. Een hunner fprak veel tot den Heer pickers.gill, eerst naar het fchip en dan naar de baai wijzende, als of hij wilde dat het 'er m zoude koomen. De Heer pickersgill zeide dac de baai vol wal visfchen en zeehonden was; hetzelfde hadden wij in de Straat gezien, voornamelijk aan de zijde van het Vuur-, land, daar de walvisfchen in het bijzonder zeer talrijk zijn. Zoo dra de floep binnen boord was, dat niet voor omtrent zes uuren verrigt was, flevenden Wij oostwaarts met een fraai koeltjen uit het Noorden ; want naardien wij de zuid - kust van Terra delFuego opgenoomen hadden, wilde ik hetzelfde omtrent Staaten-Land doen, dat ik geloofde even min bekend te zijn als het eerfle. Ten negen uuren wakkerde de wind op en liep N. W., waardp wij wendden en Z, W. ftuurden, om den nacht doortebrengen, die juist niet van de-beste was, zijnde ftormachtig en dampig weder met regen verzeld. Den volgenden morgen, ten drie uuren, ftuurden wij naar het oostlijk eind van Staaten-Land, dat ten half vijf uuren Z. 6o° O. van ons lag, hec westlijk eind Z. a° O. en het land van Terra del Fuego Z, 4Q° W. Kort na dat ik deeze ftrekkin-* gen.  DE WAEUELD. [Dec. 1774] *3S gen had waargenoomen, wierd het land wederom sferduifterd door eenen dikken nevel, en wij waren genoodzaakt, als het ware, in het duitter voort te ftevenen, want wij hadden maar nu en dan de kust in het gezigt. Terwijl wij oostwaarts vorderden, befpeurden wij verfcheiden eilanden van ongelijke grootte, die digt bij het land lagen. Daar fcheen eene vrije opening te zijn tusfchen het oostlijkst en het naast volgend, naar het Westen. Ik zou gaerne door dien doortogt gevaaren en onder een der eilanden geankerd hebben, om naar beter weder te wagten, want, peilende, vonden wij flechts negen en twintig vademen water; maar in aanmerking neemende dat ik, dus doende, in het donker op laager wal zou konmen, verkoos ik liever buiten de eiLanden te blijven en loefde dierhalven af naar het Noorden. Ten agt uuren waren wij regt over het oostlijkst eiland, omtrent twee Engelfche mijlen van hetzelve af, en wij hadde» dezelfde diepte als te vooren. Nu minderde ik mijne zeilen tot de drie topzeilen, om naar helder weder te wagten, want is mist was zoo dik, dat wij geen ander land konden zien dan dit eiland. Een uur gewagt hebbende, en het weder niet opklaarende, loefden wij om het oostlijk eind van het eiland, om effen water en anker - grond te vinden, zoo het nodig mogt Zijn. In het omloeven vonden wij eenen zwaarea I 4 ftroom  n$ \p.ec. 1774] REIZE ROBjïDQM ftroom loopen, als of hij tegens gebrooken gojven liep, maar wij hadden niet minder diepte dan negentien vademen. Wij zagen ook op het eiland Y.eele zeehonden en vogelen. Dit was eene verzoeking, die te groot was voor volk in onzen toeftand, om te wederftaan, voor hetwelk verfche levensmiddelen, van welke foort ook, aangenaam waren; ik befloot dan te ankeren, opdat, wij mogten genieten hetgeen wij nu flech»s op eenen afftand zagen. Eindelijk, enige gangen gedaan hebbende, naar den besten grond, als het ware, visfchende, ankerden wij in een en twintig vademen water, met eenen fteenachtigen grond, omtrent eene Engelfche mijl van het eiland, dat zig van N. 180 O, tot N. 551° W. uitflrekte, en kort daarop, het weder opklaarende, zagen wij Kaap St. Jan of hec oostlijk eind van Staaten-Land, vier mijlen Z. 73° O. liggende. Wij wierden tegens den Zuiden wind gedekt door Staaten-Land en tegens den Noorden wind door. het eiland; de andere eilanden lagen in het Westen en beveiligden ons tegens dien wind; doch, behalven dat wij bloocgefteld waren aan de N. O? en O. winden, lagen wij ook open voor de N. N. W. winden. Die zou vermijd hebben kunnen worden door meer naar hec Wescen ce ankeren • maar ik verkoos deeze ligging om cwee redenen; Jooi eerst, om digt bij het eiland te zijn, op welk  DE WAERELD. [Z)w. 1774] «3? welk wij meenden te landen, en ten tweeden, ?en einde in ftaat te zijn om met alle winden in zee te loopen. Na het middagmaal zetteden wij drie floepen yit en landden met eene groote bende volks, enige om zeehonden te dooden, andere om vogelen, visfchen of wat hun voor zoude koomen, te vangen of te dooden. Om de eerfte te vinden verfcheelde het niet waar wij landden, want het gantfche ftrand was 'er mede bedekt, en aan het gedruis, dat zij maakten, zou men gemeend hebben dac het eiland vol koeien en kalveren ware. Toen wij aan land kwamen, bevonden wij dat zij geene zeehonden waren, maar in gedaante en beweeging volkoomen naar die dieren geleeken. Wij noemden hen zee-leeuwen, om de groote gelijkenis van het mannetjen naar een leeuw. Daar waren hier ook zee-honden van de foort gelijk wij in Nieuw - Zeeland gevonden hadden, die gemeenlijk bij den naam van zee-beeren bekend zijn; wij gaven hun ten minften deezen naam. Zij waren, over het algemeen, zoo tam, of liever zoo. dom, dat zij ons nabij genoeg lieten koomen om hen met ftokken dood te flaan; maar de groote fchooten wij dood, alzoo wij het niet veilig rekenden hen te naderen. (3) Wij vonden op hec eiland ook overvloed van pinguins en kormorans; de laatfte hadden jongen, die bijna vliegen konden en die juist goed voor onze fmaak waren. Daar I 5 wa"  I3S \Dee. 1774] REIZE RONDOM waren ook ganzen en eenden, maar niet veele, gelijk ook roofvogelen en enig klein gevogelte. In den avond keerden wij naar boord met onze floepen,, met het een en ander wel belaaden. Den volgenden dag, zijnde den eerflen Jannarv *775> ziende dat hier niets ontbrak dan eene goede haven om het eene vrij goede plaats te maaken om te ververfchen voor fchepen, die door toeval of met opzet hier mogten koomen, zond ik den Heer gilbert in den kotter naar StaatenLand, om naar eene te zoeken; alles beloofde dat hij flaagen zoude op eene plaats regt over het fchip. Ik zond ook' twee andere floepen om de zee - leeuwen en beeren, die wij den voorigen dag gedood hadden, en kort daarop gong ik zelf en nam hoogte van de zon, op den middag, op hec noord-oost-eind van hec eiland, die mij voorde Breedte 54° 40' 5' Zuid opleverde. (4) Na enige ganzen en andere vogelen gefchoten, en ons overvloedig van jonge kormorans voorzien te hebben, keerden wij naar boord, met zee-leeuwen, zee-beeren enz. belaaden. De oudeJeeuwen en beeren doodden wij voornamelijk om hunne traan, want, behalven den omloop, die tamelijk goed om te eeten was, was het vleesch ook te traanig ora met enige fmaak gegeeten te worden; maar de jongen waren zeer fmaaklijk, en zelfs het vleesch van enige oude leeuwinnen was vrij goed, maar dat van de oude leeuwen was zeer flegt.  DE WAERELD. [Jan. 1775} 139 (legt. In den agtermiddag zond ik enig volk naar land om die, welke nog dood op het ftrand lagen, te villen en het vet uittefnijden, want wij hadden 'er reeds meer aan boord dan wij nodig hadden, en ik gong zelf in eene andere floep om vogelen te fchieten. Omtrent ten tien uuren kwam de Heer gil bert terug van StaatenLand, daar hij eene goede haven gevonden had, liggende drie mijlen ten Westen van Kaap St. Jan, en in de ftrekking van Noord, een weinig oostlijk, van het noord-oost-eind van het oostlijk eiland. Zij kan gekend worden aan enige kleine eiiandjens, die in den mond liggen. Hec kanaal, dat aan de oost-zijde van deeze eilanden is, is eene halve Engelfche mijl breed. De koers naar binnen ligt Z. W. ten Z., langzaam naar het W. ten Z. en W. draaiende. De haven ligt ten naaften bij in deeze laatfte ftreek, is bijna twee Engelfche mijlen lang, op fommige plaatfen omtrent eene Engelfche mijl breed, en heeft van tien tot vijftig vademen water, met een' grond van flijk en zand. De ftranden zijn bedekt mee hout, goed voor brandhout, en daar zijn verfcheiden beeken zoet water. Op de eilanden waren zee-leeuwen en eene zoo ontelbaare menigte meeuwen, dat zij, als zij opgejaagd wierden, de luchc verduifterden en ons volk met hunne miss bijna deeden flikken; deeze fcheenen zij uittcwerpen als een middel van verdediging, en zij ftonk le-  Ho [Jan. 1775] REIZE RONDOM lelijker dan asfa foetida of duivels-drek. Ons volk zag ook verfcheiden ganzen, eenden en renpaerden, die ook foorten van eenden zijn. De dag, op welken deeze haven ontdekt wierd, deed mij haar Nieuwjaars-Haven noemen. Zij zou gemaklijker zijn voor fchepen, naar het Westen, pf om Kaap Hoorn beftemd, zoo derzelver ligging hun toeliet met eenen oostlijken en noordlij. ken wind in zee te loopen. Dit ongemak is egter van weinig belang, alzoo deeze winden, zoo veel men weet, nooit van langen duur zijn. De zuidlijke en westlijke zijn de heerfchende winden, zoo dat een fchip nooit lang in deeze haven kan opgehouden worden. Naardien wij, in den morgen van den twee* den, niet konden afzeilen, bij gebrek van wind, zond ik enig volk naar het eiland, om hetzelfde te verrigten als den voorigen dag. (5) Omtrent den middag kreegen wij een fris koeltjen uit het Westen; maar het kwam te laat, en ik befloot te wagten tot den volgenden morgen, wanneer wijten vier uuren het anker ligteden met eene frisfe koelte uit het N. W. ten W. en op Kaap St. Jan aan Huurden, die ten half zeven vier of vijf Engelfche mijlen N. ten O. van ons was. Naardien deeze kaap de oostlijke punt van Staaten-Land is, is het onnodig eene befchrijving van dezelve te geeven. Het zal egter niet ongepast zijn te zeggen, dat het eene rots is van aanmerklijke . - hoog-  DE WAÈRELD. \fjan. 1775] Ui hoogte, op 54° 46' Zuider Breedte en op 64* 7' Wester Lengte liggende, met een klipachtig eïlandjen, digt onder het noordlijk gedeelte. Omtrent vijf of zes Engelfche mijlen ten Westen van de kaap is een inloopend kanaal, dat het land fchijnt te verdeelen, dat is, naar het Zuiden met de zee gemeenfchap te hebben, en tusfchen dit kanaal en de kaap is eene baai, maar hoe diep zij zij kan ik niet zeggen. De kaap om zeilende, ontmoeteden wij eenen zeer Herken ftroom uit het Zuiden ; hij liep zoo fterk dat hij 'er als branding) uitzag, en het was zoo veel wij doen konden, dat wij 'er met eenen fterken wind tegens benand waren. Na dat wij de kaap omgeftevend waren, loefde ik op langs de zuidkust, en, zoo dra wij zoo verre waren dat de wind van het land blies, overviel hij ons met zulke zwaare rukwinden, dat wij genoodzaakt waren eene dubbele reef in onze topzeilen te leggen; daarna verflapte hij meer en meer, en eindigde, op den middag, in eene kalmte. Op deezen tijd lag Kaap St. Jan N. 20° O. drie en eene halve mijl van ons, St. Bartholcmeus ■ Kaap, of de zuid - west - punt van Staat en■Land, Z. 83°W., twee hooge afzonderlijke rotfen N. 8o° W. en de plaats, daar het land verdeeld fcheen, die aan deeze zijde hetzelfde voorkoomen had, drie mijlen in het N. 150 W. De Breedte* die wij waarnamen, was 540 56'. Op' dee-  14* [>«. 1775] REIZE RONDOM deeze plaats peilden wij, maar vonden geen' grond met eene lijn van honderd en twintig vademen. De kalmte was van zeer korten duur, want daar kwam aanftonds een koeltjen op uit het N. W., maar het was te zwak om tegens den ftroom op te zeilen en wij dreeven terug naar het N. N. O. Ten vier uuren liep de wind in eens om naar het Z. ten O. en woei met rukwinden, met regen verzeld. Twee uuren daarna bedaarde de wind en regen, en de wind, weder naar het Westen loopende, woei ©ene zagte koelte. Geduurende deezen geheelen tijd dreef de ftroom ons naar het Noorden, zoo dat ten agt uuren Kaap St. Jan omtrent zeven mijlen in het W. N. W. lag. Nu ftaakte ik het laveeren en ftuurde Z. O. met voorneemen om het land te verlaaten, naardien ik oordeelde het genoeg onderzogt te hebben voor de algemeenfte bedoelingen van de fcheepvaart. en aardrijkskunde. VIER-  DE WAERELD. [Jan. 1775] 143 VIERDE HOOFDSTUK. Aardrijks- en Scheepvaartkundige Aanmerkingen. Ferfag omtrent de eilanden bij Staaten - Land, en van de dieren, die 'er op gevonden worden. D e hier bij gevoegde kaart zal zeer naauwker> rig de ftrekking, de uitgeftrektheid en de ligging van de kust, welke ik zoo op deeze als op mijne voorgaande reis langs gezeild ben, aantoonen, en men moet 'er niet meer van verwagten. De Breedten zijn bepaald door de middags-hoogte van de zon, die wij zoo gelukkig waren van eiken dag te kunnen neemen, uitgezonderd den dag toen wij uit Kersmis - Kanaal zeilden, dat niet van belang was, alzoo derzei ver Breedte reeds te vooren bekend was. De Lengten zijn bepaald naar waarneemingen op de maan, gelijk reeds gezegd is. Ik heb 67° 46' voor de Lengte van Kaap Hoorn genoomen. Van deezen meridiaan zijn de Lengten van alle de andere plaatfen door het uurwerk afgeleid , door welk de uitgeftrektheid van de gansfche kust tot enige weinige mijlen na moet bepaald zijn, en zoo 'er dwaalingen mogten zijn in de Lengte , moeten zij algemeen zijn. Doch het koomt mij hoogst waarfchijnlijk voor dat de LengfS  tU [Jan. 1775] RÈIZE RÖNDÓM te tot minder dan een vierde van een' graad bepaald zij. Dus zal de uitgeftrektheid van Terra del Fuego van het Oosten naar het Westen, eri gevolglijk die van de Straat van Magelhaens; minder bevonden worden dan de meelte zee-vaarers die gemaakt hebben. Om dit optehelderen en om de liggingen van de habuurige landen te toonen, en door dat middel de bijgevoegde kaart van een algemeener gebruik te maaken, heb ik dezelve tot zeven en veertig graaden Breedte uitgeflrekt; doch ik ben alleenlijk verantwoordlijk voor de onnaaüwkeurigheid van die deelen, welke ik zelf heb opgenoomenö In het opmaaken van het overige heb ik mijne toeVlugt genoomen tot de volgende opgaven. De Lengte van Kaap Maagd Maria, die het wezenlijkst punt uitmaakt, alzoo zij de Lengtö van de Straat van Magelhaens bepaalt, is ontleend van lord anson, die 2° 30' verfchil iri Lengte ftelde tusfchen dezelve en de Straat le Maire. Vermits nu de laatfte op 650 22' ligt, moet Kaap Maagd Maria op 67" 52' liggen, dat de Lengte is, die ik dezelve gegeeven heb, eri die ik reden heb te denken dat niet verre van de waarheid kan zijn. De Straat van Magelhaens en de oostkust van Pütagonie zijn getekend naar de waarneemingen tam de laatfte Engelfche en Franfche zee-reizigers, Dè  DE WAERELD. [Jan. 1775] itf De ligging van de westkust van Amerika van Kaap Vi&oria noordwaarts heb ik genoomen naar de ontdekkingen van sarmiento, eenen Spaanfchen zee-reiziger, mij door den Heer stuart medegedeeld. De Falklands - Eilanden zijn overgenoomen uit eene fchets van kapitein m'. bride, die dezelve, enige jaaren geleden, om heeft gevaaren met het fchip dejafon*, en derzelver afftand van het vast land is getekend volgens de koers van de Dolphyn, onder bevel van den Kommandeur byr o n , van Kaap Maagd Maria tot Egmont - Haven , en van Egmont - Haven tot Gewenschte Haven (Port Defire), welke beiden reizen in weinige dagen volbragt zijn; daar konden dan geene gewigtige dwaalingen in wezen. De zuid-westkust van Terra del Fuego kan* met opzigt tot derzelver inloopende kanaalen, eilanden enz., met de kust van Noorwegen vergeleken wórden; want ik twijfel of 'er wel eene uitgeftrektheid van drie mijlen zij, daar geen kanaal of haven is, waarin de grootfte fchepen kunnen geborgen worden. Het ergst is dat men, tot dae deeze kanaalen beter bekend zullen zijn, als het ware, naar anker-grond moet visfchen. Daaf zijn verfcheiden blinde klippen op de kust, maar gelukkig liggen zij geene van alle verre van land? en men kan door het peilen merken of men hetzelve nadere, als het weder zoo donker is das VIL Deel. K mm  Ï46 {Jan. 1775] REÏZE RONDOM men het niet zien kan. Want als ik over het ge-* heel mag oordeelen naar de plaatfen, daar wij gepeild hebben, dan is het meer dan waarfchijnlijk dat 'er overal langs de kust grond te vinden zij, en 2elfs enige mijlen verre in zee. De kust is, over het algemeen, zoo gevaarlijk niet ais men dezel* ve heeft opgegeeven. Staaten-Land ligt omtrent O. ten N. en W, «en Z., en is in die ftrekking den mijlen lang en «ergens meer dan drie of vier mijlen breed. De Itust is rotsachtig, zeer ingefneden, en fchijnt verfcheiden baaien of kreeken te vormen. Het vertoont eene oppervlakte met fteile bergen bezet, die hunne fpitfe kruinen tot eene groote hoogte ©pfteeken, bijzonderlijk aan het west-eind. Beihalven de fteile toppen der bergen was het grootfte gedeelte met boomen en heefters, of het een bf ander gras bedekt, en daar was weinig of geene meeuw op. De ftroomen tusfchen Kaap Defeada en Kaap Hoorn loopen van het Westen naar Set Oosten, dat is in dezelfde ftrekking als de kust; maar zij zijn geenzints fterk. Ten Oosren Van de kaap zijn zij veel fterker en derzelver riglEing is N. O. naar Staaten-Land. Zij ziin fnej in de Straat le Maire en langs de zuid kust van Staaten-Land, en loopen als een bruifchende ftroom om Kaap St. Jan, daar zij eene noordwester koers neemen, en zeer fterk blijven loo» fen zoo binnen als buiten de JSieuwejaars ■ Ei- lafp-  ÖË WAÈRELD. f>». 1775] H7 tanden. Terwijl wij binnen dat eiland ten anker lagen, nam ik waar dat de ftroom fterkst was geduurende den vloed, en dat, bij de eb, deszelfs kragt zoo zeer verminderd was; dat het fchip fomtijds met den boeg in den wind reed, als hij W* en W. N. W. was. Dit is alleen te verdaan van de plaats daar het fchip ten anker lag; want op denzelfden tijd als wij eenen fterken ftroom hadden, die westwaarts liep, vond de Heer GiLbert eenen even fterken digt bij de kust van 'Staaten-Land, die oostwaarts droomde, fchoon dit waarfchijnlijk eeh wan - tij was. Zoo de getijen door de maan geregeld worden* is het, op deeze plaats, bij het land, bij nieuwe} en volle maan, omtrent ten vier uuren hoog water. Het water rijst en daalt niet veel en niet meer dan op het hoogst vier voeten. In Kersmis-Kanaal is het, bij nieuwe en volle maan* ten half drie uuren hoog water, en de Heer wales nam waar dat het drie voeten en zes duimen lijnregt rees en daalde, maar dit was bij doode getijen, bij gevolg moeten de fpring- getijen hooger rijzen. Zulk een verflag van de getijen en ftroomen aan deeze kusten te geeven,- als waarop zee-vaarers ftaat zouden kunnen maaken, zou eene menigte waarneemingen vereisfchen op ver* fchillende plaatfen, dat een werk van langen dnuf zoude wezen. Ik beken dat'ik onvoorzien ben van het nodige voor deeze taak, en geloof dat* K 2 hog  *43 tfan. 1775] REIZE RONDOM hoe minder ik daar van zegge, hoe minder mi'sHagen ik begaan zal. Maar ik geloof dat ik heb kunnen waarneemen dat in de Straat le Maire hetzuidlijk getij of de ftroom, of het vloed of eb zij, op de dagen van nieuwe en volle maan, omtrent vier uuren begint te werken, welke aanmerking van nut kan zijn voor fchepen , die de Straat willen doorvaaren. Zoo ik om Kaap Hoorn westwaarts moest ftevenen, en geen hout of water, of iets anders, dat mij zoude noodzaaken eene haven aantedoen, nodig hadde, zou ik in bet geheel niet bij het land koomen. Want als men het in volle zee houdt, vermijdt men de ftroomen, die ik overtuigd ben dat hunne kragt verliezen tien of twaalf mijlen van land, en op grooter afftand zijn 'er geene ftroomen. Geduurende den tijd dat wij op de kust waren hadden wij meer ftilten dan ftormen, en de winden zoo veranderlijk, dat ik twijfel of ik niet in even zoo korten tijd van het Oosten naar het Weszen zoude hebben kunnen ftevenen als van hes Westen naar het Oosten; wij hadden ook geen koud weder. De kwik was, op den middag, in den thermometer nooit beneden zes en veertig graaden, en, terwijl wij in Kersmis - Kanaal lagen, ftond hij gemeenlijk boven maatig. Op deeze plaats was de afwijking van ce kompas-naald 230 30'Oost; enige mijlen ten Z. VV. van Straat Is  DE WAERELD. [Jan. 1775] 149 le Maire was zij 24°, en toen wij binnen Nieuwejaars- Eilanden ten anker lagen, was zij a^f so Oost. Deeze eilanden zijn, over het algemeen, zoo verfchillende van Staaten-Land, bijzonderlijk dat, op hetwelk wij landden, dat het wel eene bijzondere befchrijving verdient Het vertoont eene oppervlakte van eene gelijke hoogte en omtrent dertig of veertig voeten boven de zee verheven, tegens welke het befchut is door eene rotsachtige kust. Het binnenfte van het eiland is met eene foort van zwaard-gras bedekt, dat zeer groen, en van eene groote lengte is. Hec groeit op kleine heuveltjens van twee of drie voten middellijn en even zoo veel of meer in hoogte, in groote bosfen, die uit de door malkanderen gegroeide wortelen fcheenen te beftaan. Tusfchen deeze heuveltjens zijn zeer veele paden, door de zee-beeren en pinguïns gemaakt, langs welke zij naar het binnenile van het eiland loopen. Het is egter zeer flegt om 'er langs te gaan, want deeze paden zijn zoo vuil, dat men fumtijds tot de knieën in de flijk zinkt. Behalven deeze plant zijn 'er nog enige weinige andere gras-foorten, eene foort van hei en een weinig celerij. De gantfche oppervlakte is vogtig en nat, en op de kust zijn verfcheiden kleine ftroomtjens water. Het zwaard-gras, gelijk ik het noem, fchiinr, betzelfde te zijn dat op de Falklanés - Eilandm K 3 groeiSj  ÏSO [Jan. 1775] REIZE RONDOM groeit, dat bij de bougainville als eene foort van gladiolus, of liever als eene foort van gr amen, befchreven is, en dat bij pernetty Jtoorn - biezen genoemd wordt. De dieren, die op dit klein plekjen gronds gevonden worden, zijn zee-leeuwen, zee-beeren, eene verfcheidenheid van zee-vogelen en enige land - vogelen. De zee-leeuw is door pernett ty vrij wel befchreven, fchoon die, welke wij hier zagen, niet zulke voor-pooten of vinnen hebben ajs die, van welke hij eene afbeelding gegeeven heeft, maar zulke vinnen als die, welke hij den zee - wolf noemt. Wij zagen ook geene van de grootte, die hij opgeeft, alzoo de grootfte niet meer dan twaalf of veertien voeten lengte hadden, en misfchien agt of tien in omtrek. Zij zijn niet van de foort, die bij lord anson onder dien naam befchreven is, maar deeze zouden, mijns bedunkens, eigenlijker deezen naam verdienen, naardien het lang hair, met welk het agterfte van den kop, de hals en de fchouderen bedekt zijn, hun zeer veel van het voorkoomen van eenen leeuw geeft. Het lijf is verder bedekt met kort hair, weinig langer dan dat van eene koe of een paerd, en het is over het geheel donker bruin. Het wijfjen is niet half zoo groot als het mannetjen, en is bedekt met kort aschgraauw of ligt bruin hair. Zij leeven in troepen op de klippen, pf digt bij het zee-ftrand. Alzoo het thans zoo wei  DE WAERELD. [Jan. 1775] 15* wel in den paar - tijd als in den teel - tijd was, zagen wij een mannetjen met twintig of dertig wijfjens bij zig, dat altoos zeer waakzaam was om haar voor zig alleen te houden, cn alle, die onder zijne kudde wilden koomen, afbeet. Andere hadden een kleiner getal, fommige niet meer dan een of twee, en hier en daar zagen wij eenen alleen op eene afgezonderde plaats liggen grommen, en niet dulden dat een ander, hetzij mannetjen of wijfjen, hem naderde; wij gisten dat deeze oud en afgeleefd waren. De zee-beeren zijn op verre na zoo groot niee als de zee-leeuwen, maar wat grooter dan een gemeene zee - hond. Zij hebben dat lang hair niet, dat den leeuw onderfcheidt. Hun hair is geheel van eenerleie lengte en fijner dan dat van den zeeleeuw, omtrent als dat van eenen otter, en het is, over het algemeen, ijzer-graauw. Deeze is de foort, welke de Franfchen zee-wolven en de Engelfchen/èró (zee-honden of zee-kalveren) noemen; zij zijn egter verfchillende van de zee-honden, die wij in Europa en in Noord - Amerika hebben. De zee-leeuwen kunnen ook, niet oneigenlijk, groote zee honden genoemd worden, wane zij zijn alle van dezelfde foort (*> Het was in hec (*) Waarneemingen ea vergelijkingen van andera NaIHurkundigen hebben deeze dieren, die voorzeker vet»  15a [Jan. 1775] REÏZE RONDOM het geheel niet gevaarlijk onder hen te gaan, wane zij vlugteden weg of bleeven ftii liggen. Het eenigire gevaar, dat men liep, was als men tusfchen hen en de zee ging, want als zij dan voor iets bevreesd wierden, kwamen zij in zoo een groot getal af, dat men, als men niet uit den weg konde koomen, omverre wierd geloopen.' Somtijds, wanneer wij hen eensklaps verraschten, of hen uit hunnen flaap opwekten (want het is een lui flaperig dier) ligteden zij hunnen kop op, fnorkten en gromden, en keeken zoo gram als of zij ons meenden te verflinden; maar als wij op hen af kwamen, liepen zij altoos weg, zoo dat Zij regte fnorkers zijn. De pinguïn is een cweeflachtïge vogel, bij de meefte menfchen zoo bekend, dat ik alleenlijk zal zeggen dat zij hier in ontzagchelijke menigte zijn, zoo dat wij zoo veele met een' ftok konden dood flaan als wij wilden. Ik kan niet zeggen dat zij een lekker eeten zijn. Ik heb *er wel verfcheiden goede maaltijden mede gedaan, maar het was uit gebrek van iets beters. Zij broeden hier niet, of dit was de tijd niet, want wij zagen noch eieren, noch jongen. De kormorans broeden hier in groot aantal, en wi] fchillende foorten srijjn, behoorlijk van elkandereu onder* icueiden. YERTAALEB.,  DE WAERELD. {Jan. 1775] 153 wij bragren 'er niet weinige aan boord, alzoo zij een goed eeten zijn. Zij neemen zekere ftukjens grond in, en maaken hunne nesten bij de randen van de kiippen op kleine heuveltjens, zijnde of die van het zwaard-gras, of hoopjens, "door de kormorans zelve gemaakt, die 'er jaar op jaar hunne nesten op bouwen. Daar is nog eene andere foort, wat kleiner dan deeze, die op de klippen of rotfen broedt. De ganzen zijn van dezelfde foort als die wij in Kersmis - Kanaal gevonden hadden; wij zagen maar weinige, en fommige hadden jongen. De Heer fors ter fchoot eenen, die van deeze verfchilde,- zijnde grooter, graauw van plutmaadjen en met zwarte pooten. De andere fchreeuwen als de eenden. Daar waren hier ook eenden, maar niet in menigte, en verfcheiden van de foort, die wij ren-paerden genoemd hacWeq, Wij fchooten enige, en vonden dat zij negen en twintig of dertig ponden woogen; zij, die 'er van aten , zegden dat zij zeer goed waren. De zee-vogelen waren meeuwen, zee-zwaluwen, Egmont-haven hennen (of bruine meeuwen) en een groote bruine vogel van de zwaarte van een albatros, welke door pernetty Oue-' brantahuesfas genoemd wordt. Wij noemden hem Moeder -Carrys- Gans en vonden hem vi ij goed om te eeten. De land-vogelen waren adelaars of havikken, kaalkoppige gieren of die onK 5 «  154 Uw. 1775] REIZE RONDOM ze matroozen Turkfche buizerts noemden, lijs» ters en enige weinige andere kleine vogelen. Onze natuurkundigen vonden twee nieuwe foorten van vogelen. De eene is omtrent van de grootte van eene duif; baar plyimaadjen is melkwit. Zij aazen langs het flrand, waarfchijnlijk op fchulp-visfchen en krengen, want zij hebben eene zeer onaangenaame reuk. Toen wij deezen vogel het eerst zagen, dagten wij dat hij de fneeuw - onweêrs vogel ware, maar zoo dra wij eenen vongen, ontdekten wij onzen misdag, want zij gelijken niet naar denzelven dan in grootte en kleur. Deeze hebben geene vlies-pooten. De andere is eene foort van wulpen, omtrent zoo groot als een reiger. Zij heeft een veelkleurig pluimaadjen, van welk de voornaamfte kleuren ligt graauw zijn, en eenen langen krommen fnavel. Ik had bijna vergeeten te zeggen dat 'er ook fchol-aakflers zijn, of die vogelen, welke wij, in Nieuw-Zeeland zijnde, wulpen noemden; maar wij zagen flechts hier en daar een paar vliegen. Het zal ook niet ongepast zijn aantemerken dat de kormorans dezelfde vogelen zijn, die door de bougainville zaag-bekken genoemd worden; maar hij bedriegt zig, daar hij zegt dat de Quebrantahuesfas hunne vijanden zijn, want deeze vogel is vun het onweêrs-vogelen geflacht, aast alleen op visch, en wordt in alle de hooge zuidlijke Breedten gevonden. Heg  de waereld. [Jan. 1775] ï55 Het is verbaazende te zien hoe de verfchillende dieren, die dit plekjen gronds bewoonen, met eikanderen in vrede leeven. Zij fchijnen een verbond gemaakt te hebben van elkanderens rust niet te zullen ftooren. De zee-leeuwen bewoonen meest de zee-kust; de zee-beeren neemen hun verblijf binnen in het eiland; de kormorans bezetten de hoogfte klippen; de pinguins zetten zig neder daar de gemaklijkfte gemeenfchap is van en naar zee, en de andere vogelen kiezen meer afge Zee-kalveren of zee-beeren waren 'erin vrij groot aantal. Zij waren kleiner dan die aan Staaten-Land; misfchien waren de meefte, die wij zagen, wijfjens; want de ftranden krioelden van jongen. Wij zagen geene van de foort, die wij leeuwen noemen; maar daar waren enige van die, welke de fchrijver van lord ansons Reize L 3 on-  {Jan. 1775J REIZE RONDOM onder dien naam befchrijft; (4) zjj kwamen ons, ten minften voor van dezelfde foort te zijn, en zij worden, mijns erachtens, zeer oneigenlijk leeuwen genoemd, want ik kon geene reden zien voor die vergelijking. Daar waren hier verfcheiden troepen pinguins, de grootfte, die ik ooit gezien heb; fommige van die, welke wij aan boord bragten, woocen van negen en twintig tot agt en dertig ponden. (5) Uit de befchrijving van se bougainville, van de dieren op de Falklands- Eilanden, blijkt dat deeze pinguin zig aldaar bevind, en het koomt mij voor dat zij zeer wel door hem befchreven is onder den naam van de eerfte foorc van pinguin. De zee-vogelen waren albatrosfen, gemeene meeuwen, en de foort die ik Egmont-haven - hennen genoemd heb, zee-zwaluwen, kormorans, duikers, de nieuwe witte vogel, en een kleine vogel , gelijk die van de Kaap de Goede Hoop gee|e vogel genoemd; wij fchooten 'er twee van en vonden hen een allerlekkerst eeten. Alle de land-vogelen, die wij zagen, beftonden in enige weinige kleine leeuwrikken; viervoetige dieren vonden wij niet. De Heer forster vond egter enige migt, die hij oordeelde van eenen vos of diergelijk dier te zijn. De landen of liever rotfen, die de zee-kust bezoomden, waren niet met fneeuw bedekt, gelijk de binnen - landen ; maar het eenigst gewas, welk wij op de onbedekte  DE WA ERE LD. [Jan. 1775] 167 te plaatfen konden zien, was het bovengenoemd gras. De rotfen fcheenen ijzer te bevatten. Deeze waarneemingen gedaan hebbende, keerden wij naar het fchip, en kwamen een weinig na twaalf uuren aan boord met eene menigte zee-kalveren en pinguins, een gefchenk, dat bij het volk zeer welkoom was. Men moet egter daaruit niet befluiten dat wij gebrek aan leversmiddelen hadden; neen, wij hadden nog overvloed van alles, en zedert wij op deeze kust geweest waren, had ik, boven het gewoon rantfoen, alle morgen nog tarw voor het ontbijt laaten kooken; maar de meefte, die aan boord waren, gaven de voorkeur aan alles wat maar versch vleesch was boven gezouten vleesch. Wat mij belangt, ik was nu voor de eerfte reis allen gezouten vleesch moede, en, fchoon het vleesch van de pinguins naauwlijks zoo goed was als osfen-lever, was het genoeg dat het versch was om het in te krijgen. De baai, waarin wij geweest waren, noemde ik Bezitneeming-Baai (Posfesfion -Bay). Zij ligt op 540 5' Zuider Breedte en op 370 18' Wester Lengte, elf mijlen ten Oosten van Kaap Noord. Enige weinige Eni gelfche mijlen ten Wescen van BezitneemingBaai, tusfchen dezelve en Kaap Bulier, ligt de Eilanden-Baai, zoo genaamd ter ooreaake van verfcheiden eiiandjens, die voor, en in dezelve liggen. L 4 Zoo  lf>8 [Jan. 1775] REIZE RONDOM Zoo dra de floep binnen was, ftevenden wij langs de kust oostwaarts mee een fraai koeltjen uk het W. Z. W. De ftrekking van de kust is van KaapBuller Z. 72° 30'O., de ruimte van elf of twaalf mijlen, tot eene uitfteekende punt, die den naam van Saunders - Kaap ontvong. Voorbij deeze kaap is eene vrij groote baai, die ik Cumberland-Baai noemde. In het diepst van dezelve lagen, op verfcheiden plaatfen, gelijk ook op fommige andere van mindere uitgeftrektheid, tusfchen Kaap Saunders en Bezitneeming-Baai, groote vakken van bevrozen fneeuw of ijs, dat nog niet los gebrooken was. Ten agt uuren, Cumberland-Baai even voorbij zijnde, en weinig wind hebbende, loefden wij van de kust, van •welke wij omtrent vier Engelfche mijlen af waren, en vonden honderd en tien vademen water. Wij hadden veranderlijke ligte zugtjens en ftilte tot den volgenden morgen ten zes uuren, wanneer de wind in het Noorden bleef ftaan, en een zagt koeltjen waaide; maar het duurde niet langer dan tot tien uuren, wanneer het bijna ftjl wierd. Op 'den middag namen wij hoogte op 54° 30'Zuider Breedte, zijnde toen omtrent twee of drie mijlen van de kust, die zig van N. 590 W. tot Z. 130 W. uitftrekte. Het land in de laatfte ftreek was een eiland, dat het eind van de kust naar het Oosten fcheen te zijn. Het naafte land, zijnde eene litfteekende punt, die in eenen ronden heuvel  DE WAERELD. [Jan. 1775] i<5> eindigde, wierd, om den dag, Kaap Charlotta genaamd. Aan de west-zijde van Kaap Charlotta ligt eene baai, die den naam kreeg van Koninglijke Baai, en de west-punt van dezelve wierd Kaap George genaamd. Het is de oostpunt van Cumberland-Baai, en ligt zeven mijlen Z. O. ten O. van Kaap Saunders. Kaap George en Kaap Charlotta liggen zes mijlen Z. 37" O. en N. 370 W. van eikanderen. Het bovengenoemd eiland, dat, naar mijnen eerften luitenant Coopers- Eiland genaamd wierd, ligt agt mijlen Z. ten O. van Kaap Charlotta. De kust vormt tusfchen dezelve eene groote baai, welke ik den naam van Sandwich-Baai (6~) gaf. Naardien de wind den geheelen agtermiddag veranderlijk was, vorderden wij weinig; in den avond bleef hij Z. en Z. Z. W. ftaan, en woei eene labber koelte, van fneeuw-buien verzeld. De negentienden wierd geheel met laveeren doorgebragt; de wind bleef Z. en Z. Z. W. met helder aangenaam weder, maar koud. Bij het opgaan van de zon zagen wij een nieuw land in het Z. O. ! O, In het eerst vertoonde het zig in eenen enkelen berg als een fuiker- brood; kort daarna verfcheenen 'er andere afzonderlijke deelen bij den berg boven den horizont. Op den middag namen wij hoogte op 540 43' 30" Zuider Breedte, wanneer Kaap Charlotta vier mijlen N. 38° W. van ons lag, en Coopers-Eiland Z. 310 W. L 5 Hier  170 [Jan. 1775] REIZE RONDOM Hier zijnde, was eene blinde klip, die omtrent Sandwich-Baai, vijf Engelfche mijlen van land, lag, W. § N. eene Engelfche mijl van ons, en bij deeze klip was veel branding. In den agtermiddag hadden wij het gezigt van eene keten bergen, agter Sandwich-Baai, welker hooge met ijs bedekte toppen verre boven de wolken uitftaken. De wind bleef Z. Z. W. tot zes uuren, wanneer het mi wierd. Op deezen tijd lag Kaap Charlotta N. 310 W., en Coopers - Eiland VV. Z. W. Hier vonden wij de afwijking door azimuths ii° 39', en door de amplitudo 11° 11' Oost. Ten tien uuren, een ligt koeltjen uit het Noorden opkoomende, ftuurden wij Zuid tot twaalf uuren, en toen gongen wij voor den nacht bijleggen. Ten twee uuren, in den morgen van den twintigtien, maakten wij zeil naar het Z. W. om Coopers-Eiland. Her is eene rots van aanmerklijke hoogte, omtrent vijf Engelfche mijlen in omtrek, en eene Engelfche mijl van het groot land. Aan dit eiland neemt de kust van het groot land eene zuid-wester ftrekking, vier of vijf mijlen verre tot eene punt, die ik Teleurfelling-Kaap (Cape Disappointment) noemde. Op de hoogte van dezelve liggen drie kleine eilanden, van welke het zuidlijkst groen, laag en plat is, en eene mijl van de kaap ligt. >Zuid - westwaarts vorderende, begon zig land te  DE WAERELD. [Jan. 1775] 171 te vertoonen omtrent: deeze kaap, inhetN.6o° W, negen mijlen voorbij dezelve. Het bleek een eiland te zijn, geheel van het groot land afgezonderd, dat den naam van Piekersgills- Eiland kreeg naar mijnen derden officier. Kort daarop kwam 'er eene punt van het groot land, voorbij dit eiland, in het gezigt, in de ftreek van N. 55° W., die de kust naauwkeurig deed fluiten aan dezelfde punt, die wij den eerften dag, dat wij het 1'ind ontwaarden, gezien hadden, en welker ftrekking wij hadden opgenoomen, hetwelk onwederfpreeklijk bewees dat dit land, dat wij voor een gedeelte van een groot vast land gehouden hadden , niet meer was dan een eiland van zeventig mijlen omtreks. Wie zoude gedagt hebben dat een eiland van geene grootere uitgeftrektheid dan dit, tusfchen 54" en 550 Breedte gelegen, in het hartjen van den zomer, om zoo te fpreeken, veele vademen diep met bevrozen fneeuw zoude bedekt zijn, maar bijzonderlijker de zuid-west-kust? De zijden zelve en de fteile toppen der hooge bergen waren met fneeuw en ijs omkorst, maar de menigte, die in de valeien lag, was ongelooflijk, en in het diepst van de baaien was de kust bezoomd met eenen muur van ijs van eene groote hoogte. Men kan niet wel twijfelen of daar ontftaat hier veel ijs in den winter, dat in de lente afbreekt en over de zee verfpreid wordt; maar dit eiland kan het tien dui-  172 [Jan. 1775] REIZE RONDOM duizendst gedeeJte van hetgeen wij gezien hebben niet voortbrengen, zoo dat 'er meer land moet zijn of het ijs moet in volle zee gevormd worden. Deeze aanmerkingen deeden mij gelooven dat het land, hetwelk wij den voorigen dag gezien hadden, misfchien tot een groot land zoude behooren, en ik had nog hoop van een vast land te zullen ontdekken. Ik moet bekennen dat de teleurfielling, die ik ondervond, mij niet zeer aandeed, want, als ik naar dit ilaaltjen over het geheel moest oordeelen, zou het niet waerdig geweest zijn ontdekt te worden. Ik noemde dit land het eiland Georgia, ter eere van zijne Majefteit. Het ligt tusfchen 53°57'en 54° 57 Zuider Breedte en tusfchen 380 13' en 350 34' Wester Lengte. Het ftrekt zig Z. O. ten O. enN. W. ten W. uft, en is in die ftrekking een en dertig mijlen lang, terwijl deszelfs grootfte breedte omtrent tien mijlen is. Het fchijnt veele baaien en havenen te hebben, voornamelijk de noord-oost-kust, maar de groote hoeveelheid ijs moet dezelve ontoeganglijk maaken, geduurende het grootfte gedeelte van het jaar, of het moet ten minften gevaarlijk zijn 'er in te liggen, ter oorzaake van het af breeken van de ijs - bergen. Het is aanmerklijk dat wij op de geheele kust geene rivier of ftroom van zoet water zagen. Het koomt mij allerwaarfchijnlijkst voor dat 'er geen aanhoudend loopende bronnen in het land zijn, en  DE WAERELD. [Jan. 1775] 17% in dat de binnen-deelen, als zeer hoog zijnde, nooit warmte genoeg ontvangen om de fneeuw te doen fmelten, om eene rivier of water-ftroom voort te brengen. De kust alleen ontvangt genoeg warmte om de fneeuw te fmelten, en zulks alleen aan de noord-oost-zijde, want de andere is, behalven dat zij aan de koude Zuiden winden is blootgefteld, voor een groot gedeelte van de zonne-ftraalen beroofd door de ongemeene hoogte der bergen. Het was uit overtuiging dat de zee-kust van een land, op vier en vijftig graaden Breedte gelegen, in het midden van den zomer niet geheel met fneeuw konde bedekt zijn, dat ik onderftelde dat bouvets ontdekking in groote ijs-eilanden beftond. Doch na dat ik dit land gezien had, aarfelde ik niet langer omtrent het beftaan van Be" fnijdenis-Kaap, en ik twijfelde niet of ik zoude nog meer land vinden dan ik tijd zoude hebben om opteneemen. Met deeze denkbeelden verliet ik deeze kust en rigtede mijne koers O. Z. oostwaarts, naar het land, dat wij den voorigen dag gezien hadden. De wind was zeer veranderlijk tot op den middag, wanneer hij in het N. N. O. bleef Haan en eene labber koelte woei, maar hij wies zoo fterk aan, dat wij voor drie uuren alleen onze twee onder-zeilen konden voeren, en genoodzaakt waren onze bram-raas te ftrijken. Wij waren zeer ge-  \74 VJan. 177^ REIZE RONDOM gelukkig vrij van het land te geraaken, voor deé* ze vlaag ons overviel, naardien hec moeielijk té zeggen was wat het gevolg zoude geweest zijn* zoo zij opgekoomen ware terwijl wij ons op dé noord-kust bevonden. De ftorm was van korten duur; want ten agt uuren begon hij te ver (lappen , en te middernachc was 'er weinig wind. Wij namen coen de gelegenheid waar om te peilen * maar vonden geen grond met eene lijn van honderd en tagtig vademen. Des anderendaags wierd de ftorm gevolgd doof éene dikke mist, met regen vermengd; de wind liep N. W. en ten vijf uuren 's morgens wierd het ftil, dat tot agt uuren aanhield, en toen kreegen wij een koeltjen uit het Zuiden, met welk wij tot drie uuren in den agtermiddag Oost ftuurden. Het weder toen wat helder wordende, maakten wij zeil en ftuurden Noorden om het land optezoeken; maar ten half zeven waren wij weder in eene dikke mist, dat het nodig maakte op te loeven, en den nacht met korte gangen door te brengen. Wij hadden veranderlijke zugtjens, en bijna ftilte en dik mistig weder, tot des avonds van den twee en twintigften, ten half agt uuren, wanneer' wij een fraai koeltjen uit het Noorden kreegen, en het weder zoo helder was, dat wij twee of drié mijlen in de rondte zien konden. Wij namen de gelegenheid waar en ftuurden westwaarts, denkende dat wij ten Oosten van het land waren. Na dat  DE WAERELD. [Ja». 1775} \?§ dat wij tien Engelfche mijlen westwaarts gevaaren waren, wierd het weder wederom mistig, en wij loefden op en bragten den nacht onder top - zeilen door. Den volgenden morgen, ten zes uuren, klaarde de mist op, zoo dat wij drie of vier Engelfche mijlen verre zien konden; deeze gelegenheid nam ik waar om wederom West te ftuuren, met den wind uit het Oosten en een fris koeltjen; maar twee uuren daarna noodzaakte ons eene dikke mist wederom zuidwaarts opteloeven. Ten elf uuren gaf ons eene korte tusfehenpoos van helder weder het gezigt van drie of vier rotsachtige eiiandjens, zig van Z. O. tot O. N. O. uittrekkende, op twee of drie Engelfche mijlen afftands; maar wij zagen den Suikerbrood- Piek niet, van welken ik hier boven gefprooken heb; ook was onze horizont niet uitgeilrekter dan twee of drie Engelfche mijlen. Wij waren wel verzeekerd dat dit hetzelfde land Was, dat wij te vooren gezien hadden, en dat wij nu geheel rond gevaaren waren, en dus kon het niet meer zijn dan enige weinige afzonderlijke klippen, de verblijfplaatfen van vogelen, van welke wij nu een groot aantal zagen, bijzonderlijk kormorans, die ons de nabijheid van land aankondigden , voor wij het zagen. Deeze klippen liggen op 550 Zuider Breedte en twaalf mijlen Z„ 75° O. van Coopers - Eiland. Ds  176 [Jan. 1775] REIZE RONDOM De tusfchenpoozing van helder weder was vaii zeer korten duur, waarna wij eene zoo dikke mist kreegen als ooit, verzeld van regen, waarop wij wendden in zestig vademen water, en noordwaarts ftuurden. Dus verfpilden wij onzen tijd in eene aanhoudende dikke mist, en, misfchien wel van gevaarlijke klippen omringd. De kormorans en het peilen waren onze beste lootfen; want na dat wij enige mijlen noordwaarts geftuurd hadden, peilden wij geenen grond en zagen geene kormorans meer. De volgende dag en nacht wierden doorgebragt met korte gangen te doen, en den vier en twintigften, 'smorgens ten agt uuren, gispende dat wij niet verre van de klippen waren, aan enige enkele kormorans, die om ons henen kwamen vliegen, peilden wij zestig vademen water, met eenen grond van fteenen en gebrooken fchulpen. Kort daarop zagen wij de klippen in het Z. Z. W. i W., op den afftand van vier Engelfche mijlen, maar den Piek zagen wij nog niet. Hij was ongetwijfeld buiten onzen gezigteinder, die tot eenen kleinen afftand bepaald was, en wij hadden ook maar een voorbijgaand gezigt van de andere klippen, voor dat zij weder in de mist verdweenen. Met een klein zugtjen wind uit het N. en eene hooge zee uit het N. O., waren wij in ftaat de klippen ten W. te boven te zeilen, en, des agterniddags ten vier uuren, gisfende dat wij drie of vier  DE WAERELD. [Jan. 1775] 17? vier mijlen O. en W. van dezelve waren, Huurde ik Z., naardien ik hec kruisfen onder dezelve in eene dikke mist geheel moede was; ook was hec der moeite niec waerdig nog meer cijds ce verfpillen met naar helder weder ce wagcen, enkel om een goed gezigc van enige hier en daar verfpreid liggende klippen ce hebben. Ten zeven uuren hadden wij, bij tusfchenpoozen, eene heldere luchc in het Westen, dat ons een gezigt gaf van de bergen van het eiland Georgia, in het W. N. W., op den afftand van omtrent agt mijlen. Ten agt uuren ftuurden wij Z. O. ten Z., en ten tien uuren Z. O. ten O-, met eene frisfe koelte uit het Noorden, van eene zeer dikke mist verzeld; maar wij kenden nu enigermaace de zee, over welke wij ftevenden. De bovengenoemde klippen verkreegen den naam van Clerkes ■■ Klippen naar mijnen cweeden officier, alzoo hij de eerfte geweesc was, die dezelve ontwaarde (7). VII. Deel. M ZES*  *7& tfan. 1775] REIZE RONDOM ZESDE HOOFDSTUK. Vaart na het verlaaten van het eiland Georgia, Ontdekking van Sandwich - Land. Enige redenen voor het beftaan van land omtrent de Zuid-Pool. Den vijf en twintigften January ftuurden wij O, Z. O., met eene frisfe koelte uit het N. N. O. van mistig weder verzeld, tot omtrent den avond, wanneer de lucht helder wierd, en wij de afwijking van de kompas-naald bevonden o° 26' Oost te zijn, zijnde wij op dien tijd op 560 16" Zuider Breedte en op 320 9' Wester Lengte. O. Z. O. hebbende blijven ftevenen met eene fraaie koelte uit het N. N. W. tot des anderendaags met den dageraat, en geen land in het Oosten ziende, gaf ik bevel zuidwaarts te ftuuren, zijnde nu op 560 33' Zuider Breedte en op 310 10' Wester Lengte. Het weder bleef helder en gaf ons gelegenheid om verfcheiden afftanden van de zon en maan waarteneemen, om onze Lengte te verbeteren, die, op den mid 'ag, 310 4' West Was, terwijl de Breedte 570 38' Zuid wierd waargenoomen. Wij bleeven zuidwaarts ftuuren tot den zeven en twintigften, op den middag, wanneer wij op 590 46' Zuider Breedte waren, en eene  DE WAERELD. [Ja*. 1775] *?9 eene zoo dikke mist hadden, dat wij geene fchipsi lengte van ons af konden zien. Naardien het niet langer veilig was voor den wind af te zeilen, alzoo wij te verwagten hadden weldra het ijs te zullen ontmoeten, loefde ik noordwaarts op, hebbende een fraai koeltjen uit het N. N. O. KorE daarna de mist opklaarende, hervatteden wij onze koers zuidwaarts tot vier uuren, wanneer zij weder zoo dik als ooit opkwam , en hef nodig maakte opteloeven. Nu rekende ik dat wij op 60° Zuider Breedte Waren, en verder was ik niet voorneemens te gaan, tenzij ik enige zeekere tekenen aantrof van weldra land te zullen vinden; want het zou niet voorzigtig geweest zijn mijnen tijd te verfpillen met zuidwaarts doortedringen, daar het ten minften even waarfchijnlijk was dat 'er een groot land bij Befnijdenis-Kaap konde gevonden worden. Ook was ik deeze hooge zuidlijke Breedten moede, daar niets te vinden was dart ijs en dikke mist. Wij hadden nu eene lange holle zee uit hec Westen, een fterk bewijs dat 'er geen land in deeze ftreek lag, zoo dat ik denk te mogen beweeren dat de uitgeftrekte kust, op de kaart van den Heer dalrymple, van den Oceaan tusfchen Afrika en Amerika getekend, en de Golf van St. Sebastiaan geen beftaan hebben. Des avonds ten zeven uuren klaarde de mist een weinig op, dat ons het gezigt gaf van een ijs ■ eiM 2 hndi  186 [Jan. 1775] REIZE RONDOM land, verfcheiden pinguins en enige fneeuw-onweersvogelen ; wij peilden en vonden geen' grond met eene lijn van honderd en veertig vademen. De mist weldra weder opkoomende, befteedden wij den nacht met gangen te doen over die ruimte, welke wij geduurende den dag enigzints hadden leeren kennen. Den agt en twintigften, ten agt uuren 'smorgens, ftuurden wij oostwaarts met eene zagte koek te uit het Noorden; het weder begon op te helderen , en wij vonden de zee met groot en klein ijs beftrooid; wij zagen verfcheiden pinguins, fneeuw-onweersvogelen en andere vogelen, gelijk ook enige walvisfchen. Kort daarop hadden wij zonnefchijn, maar de lucht was koud; de kwik ftond in den thermometer gemeenlijk op vijf en dertig, maar op den middag op zeven en dertig graaden; de Breedte was, volgens waarneeming, 60° 4' Zuid, en de Lengte 29° 23' West. « Wij bleeven oostwaarts ftuuren tot des namiddags ten half drie uuren, wanneer wij eensklaps een groot getal zwaare ijs-eilanden ontmoeteden en eene zee met los ijs beftrooid. Het weder was ook dik en dampig geworden, van ftof- regen en natte fneeuw verzeld, dat het nog gevaarlijker .maakte in het ijs te zeilen. Om deeze reden wendden wij, en keerden terug westwaarts met den wind uit het Noorden. De ijs-eilanden, die ons thans omringden, waren alle ten naaften bij van dezelf1 i ds  DE WAERELD. [Jan. 1775]! i&i de hoogte, en toonden eene platte effen oppervlakte; maar zij waren van verfchillende breedte, en fommige twee of drie Engelfche mijlen in omtrek. Het los ijs was hetgeen dat van deeze ijseilanden was afgebrooken. Den volgenden morgen verflaauwde de wind en liep naar het Z. W., waarop wij N. O. ftuurden; maar wij wierden weldra in deeze koers gefluit door talrijke ijs eilanden, en, maar zeer weinig wind hebbende, waren wij genoodzaakt zoo te ftuuren dat wij 'er vrij van waren, zoo dat wij den geheelen dag naauwlijks vorderden den eenen weg of den anderen. Geduurende deezen tijd waren 'er veele walvisfehen en pinguins rondom ons fchip, en het weder was fraai, maar donker en betrokken. Te middernacht begon de wind op te fteeken uit het N. N. O., waarmede wij N. W. Huurden tot den dertigflen, 'smorgens ten zes uuren, wanneer, den wind N. N. W. loopende, wij wendden en N. O. ftuurden; en kort daarop zeilden wij door veel los ijs en voorbij twee groote ijseilanden. Uitgezonderd eene korte tusfehenpoos van helder weder, omtrent negen uuren, was hec aanhoudend mistig, met fneeuw of regen mee fneeuw vermengd. Op den middag waren wij, volgens onze rekening, op 590 3a'Zuider Breedte en op 290 24' Wester Lengte. N. O. blijvende ftuuren, met een fris koeltjen uit het N.N. W., voeren wij, ten twee uuren, M 3 voor-  ïSa [Jan. 1775] REIZE RONDOM voorbij een van de grootfte ijs - eilanden, die wij op onze reis gezien hadden; en kort daarop voe= ren wij voorbij twee andere, die veel kleiner waren. Het weder was nog mistig met natte fneeuw, en de wind bleef in he* N. ten W., met welken wij N. O. ftuurden over eene zee met ijs beftrooid. Den volgenden morgen ten half zeven uuren, terwijl wij N. N. O. zeilden met den wind West, en de mist zeer gelukkiglijk wat opklaarde, ont^ waarden wij land vooruit, drie of vier Engelfche mijlen van ons. Hierop loefden wij noordwaarts op; maar bevindende dat wij het land over deezen boeg niet konden te boven zeilen, wendden wij kort daarna in honderd vijf en zeventig vademen water, drie Engelfche mijlen van land, en omtrent eene halve mijl van branding. Toen klaarde het weder wat meer op, en gaf ons een vrij goed gezigt van het land. Het land, dat wij ontmoet hadden, bleek uit drie rotsachtige eilanden van eene aanmerklijke hoogte, te beftaan. Het buitenfte eindigde in eenen hoogen piek als een fuikerbrood , en verkreeg den naam van FriezelandsPiek naar den man, die het de eerfte ontdekte. Wij waren op 590 Zuider Breedte en op 27° Wester Lengte. Agter deezen piek, dat is ten Oosten van denzelven, vertoonde zig eene verheven kust, welker hooge met fneeuw bedekte toppen boven de wolken uitftaken. Zij ftrekte zig uit van  DE WAERELD. [Jan. 1775] 183 7«n N. ten O. tot O. Z. O., en ik noemde haar Kaap Brktoly ter eere van het edel genacht van hervey. Te zelfden tijd kwam 'er eene andere verheven kust in het gezigt, liggende Z. W. ten Z., en, op den middag, ftrekte zij zig uit van Z. O. tot Z. Z. VV. op vier tot agt mijlen afftands; op deezen tijd was de waargenoomen Breedte 59* 13' 30" Zuid en de Lengte 27° 45' West. Dit land noemde ik Zuid Thule, omdat het het zuidlij kst land is, dat ooit ontdekt is. Het vertoont eene oppervlakce van eene groote hoogte, en is overal met fneeuw bedekt. Sommige dagten dat zij ook land zagen tusfchen Thule en Kaap Bristol. Het is meer dan waarfchijnlijk dat deeze twee landen aan malkanderen vasc zijn, en dat deeze ruimte eene diepe baai is, die ik Forfiers - Baai noemde. Ten een uur, bevindende dat wij Thule niet konden te boven zeilen, wendden wij en ftuurden noordwaarts, en ten vier uuren lag FriezelandPiek Oost, drie of vier mijlen van ons. Kort daarop verflaauwde de wind, en wij dreeven voor de genade van eene zwaare westljke zee, die regt op het land aan liep. Wij peilden, maar vonden geen' grond met eene lijn van tweehonderd vademen. Ten agt uuren, het weder, dat zeer dampig geweest was, opklaarende, zagen wij Kaap Bristol in het O. Z. O., en eindigende in eene kaap naar het Noorden, buiten welM 4 k0  184 [$an. 1775] REIZE RONDOM ke wij geen land konden zien. Deeze ontdekking onthefte ons van de vrees van door de golf op de afgrijslijkfte kust van de waereld geworpen te worden, en wij bleeven den gantfchen nacht noordwaarts ftevenen met een ligt koeltjen uit het Westen. Den eerften February, des morgens ten vier uuren, kreegen wij eene nieuwe kust in het gezigt, die ten zes uuren N. 60° O. lag. Het bleek een hoog voorgebergte te zijn, dat ik Kaap Montagu noemde, en dat op 58" 27' Zuider Breedte en op 26° 44 Wester Lengte ligt, zeven of agc mijlen ten Noorden van Kaap Bristol. Wij zagen hier en daar land tusfchen beiden, waaruit ik befloot dat al het land aan malkander vast was. Het fpeet mij dat ik dit met geene grooter zeekerheid konde bepaalen, maar de voorzigtigheid liet mij niet toe mij digt bij eene kust te waagen, daar dikke misten heerschten, daar geen ankergrond was, daar alle havens met ijs opgevuld of geftopt waren, en daar het gantfehe land, van de toppen der bergen tot den rand der kliften, die de kust bepaalen, veele vademen dik met eeuwigduurende fneeuw bedekt was. De kliften alleen waren al wat te zien was dat naar land geleek. Daar lagen verfcheiden groote ijs-eilanden op de kust, een van welke mijne aandacht naar zig trok. Het had eene platte oppervlakte, was van aanmerklijke uitgeftrektheid, zoo in hoogte als in era-  DE WAERELD. [Febr. 1775] 185 omtrek, en was loodrecht aan de zijden, op welke de golven geenen indruk gemaakt hadden, waaruit ik oordeelde dat het nog niet lang van het land af was geweest, en dat het Hechts onlangs uit de eene of andere baai aan de kust gekoomeu was, daar hec gevormd was geworden. . Op den middag waren wij Oost en West van het noordlijk gedeelte van Kaap Mcntagu, die omtrent vijf mijlen van ons was, en FriezelandsPiek lag twaalf mijlen Z. 160 O. van ons; de Breedte, die wij waarnamen, was 580 25' Zuid. In den morgen was de afwijking van het kompas io° 11'Oost. Ten twee uuren in den agtermiddag, terwijl wij noordwaarts ftuurden, met een ligt koeltjen uit het Z W., zagen wij land in het N. 25' O., veertien mijlen van ons. Kaap Montagu lag op deezen tijd Z. 66' O.; ten agt uuren lag zij Z. 40° O. Kaap Brïstol Z. ten O.; het nieuw land ftrekte zig van N. 40" tot 52' O. uit, en wij dagten dat wij nog meer naar het Oosten en agter hetzelve land zagen. • Den gantfehen nacht noordwaarts blijvende ftuuren, zagen wij den volgenden morgen, ten zes uuren, een nieuw land in het N. 12" O., omtrent tien mijlen van ons. Het vertoonde zig als twee heuveltjens, die even boven den gezigt-einder uitkeeken, maar kort daarop verlooren wij die weder uit het gezigt, en een fris koeltjen uic het N. N. O. gekregen hebbende, ftuurden wij M 5 naar  186 [Febr. 1775] REIZE RONDOM naar het noordlijksc land, dat wij daags te vooren gezien hadden, dat nu O. Z. O. van ons lag. Ten tien uuren waren wij het genaderd, maar konden hec niet te boven zeilen, en waren dus genoodzaakt drie Engelfche mijlen van de kust te wenden ; de kust ftrekte van O. ten Z. tot Z. O., en had het voorkoomen van een eiland van omtrent agt of tien mijlen omtreks te zijn. Het vertoont eene oppervlakte van aanmerklijke hoogte, welker top in de wolken verborgen was, gelijk alle de nabuurige landen, met eene laag fneeuw en ijs bedekt, uitgezonderd op eene uitfteekende punc aan de noord-zijde, en cwee bergen, die over deeze punc gezien wierden, en die waarfchijnlijk cwee eilanden waren. Deeze waren alleen zonder fneeuw en fcheenen mee groen gras bedekc ce zijn. Daar lagen enige grooce ijs eilanden in hec N. O. en enige andere in hec Zuiden. Wij hielden af coc op den middag, en wendden toen weder naar bet land, om te zien of het een eiland ware of niet. Het weder was nu zeer dampig geworden, en veranderde weldra in eene dikke mist, hecgeen ons belectede iets verder te oncdekken, en hec niet veilig maakte naar hee land te ftevenen, zoo dat wij, na even zoo verre weder naar, als van land gezeild te hebben, wendden en N. W. ftuurden naar het land, dat wij in den morgen gezien hadden, dat nog op eenen aan- merk-  DE WAERELD. [Fcbr. 1775] 187 merklijken afftand was. Dus waren wij genoodzaakt hec ander land te verlaacen, in onderftelling dac het een eiland ware, dat ik Saunders-Eiland. noemde naar mijnen achtingwaerdigen vriend den Heer karel saunders. Het ligt op 570 49' Zuider Breedte en op 260 44' Wester Lengte, en dertien mijlen Noord van Kaap Montagu. Ten zes uuren 's avonds liep de wind West, waarop wij wendden en noordwaarts ftuurden, en de mist ten agt uuren opklairendc, hadden wij het gezigt van Saunders-Eiland van Z. O. ten Z, tot O. Z. O. uitftrekkende. Wij waren nog in twijfel of het wel een eiland ware; want wij zagen nu ook land in het O. ten Z., dat 'er al of niet aan vast konde wezen; het konde ook hetzelfde zijn, dat wij den voorigen avond gezien hadden. Doch dit zij zoo het wil, het was nu nodig om het land naar hec Noorden ce bedreigen , voor wij verder ooscwaares ftevenden. Met die inzigc ftuurden wij noordwaarts, hebbende een ligt koeltjen uit het W. ten Z., dat den derden, des morgens ten twee uuren, door eene kalmte gevolgd wierd, welke coc agc uuren aanhield, wanneer wij den wind uit het O. ten Z. kreegen, verzeld van dampig weder. Wij befpeurden nu hec land, naar hetwelk wij uitzagen, en dat bleek uie twee eilanden tebeftaan. De dag, waarop zij oncdekt wierden, deed mij dezelve Maria-LigtmisEilanden noemen; zij liggen op 57° ri' Zuider Breed*  i88 [Febr. 1775] REIZE RONDOM Breedte en op 270 6' Wester Lengte. Zij waren niet groot, maar van eene aanmerklijke hoogte, en met fneeuw bedekt. Tusfchen dezelve zag men eene kldne klip en misfchien zijn 'er nog meer; want het weder was zoo dampig, dat wij de eilanden dra uit het oog verlooren, en dezelve niet weder zagen voor op den middag, wanneer zij drie of vier mijlen in het Westen van ons lagen. Alzoo de wind naar het Zuiden bleef loopen, waren wij genoodzaakt N. O. te ftuuren, in welke koers wij verfcheiden groote ijs eilanden, los ijs, en veele pinguins ontmoeteden, en, op den middag, kwamen wij eensklaps in ongemeen wit water, dat den officier, die de wagt had, zoo zeer verontrustte dat hij het fchip onmiddelijk liet wenden. Sommige dagten dat het drijf-ijs, andere dat het ondiep water ware; doch alzoo het geen van beiden bleek te zijn, was het waarfchijnlijk eene fchool van visfchen. Wij ftevenden zuidwaarts tot den volgenden morgen ten twee uuren, wanneer wij onze koers oostwaarts hervatteden met een zwak koeltjen uit het Z. Z. O., dat, ten zes uuren op eene kalmte uitgeloopen zijnde, mij de gelegenheid deed waarneemen van eene floep in het water te zetten, om te beproeven of 'er ook een ftroom ginge, en de proef toonde dat 'er geen ftroom was. Daar fpeelden enige walvisfchen rondom het fchip, gelijk ook veele pinguins; wij fchooten enige van de  DE WAERELD. [Febr. 1775J 185* de laatfte, en zij fcheenen van dezelfde foort te zijn, die wij te vooren tusfchen het ijs gezien hadden, welke van die van Staaten-Land en van die van het eiland Georgia verfchilden. Het is aanmerklijk dat wij geenen zee-hond gezien hadden, zedert wij de kust hadden verlaaten. Op den middag waren wij op 56° 44' Zuider Breedte en op 250 33' Wester Lengte. Wij kreegen nu een koeltjen uit het Oosten, met welk wij zuidlijk ftuurden, met inzigt om de kust, die wij verlaaten hadden, weder te naderen; maar ten agt uuren liep de wind zuidlijk, en noodzaakte mij te wenden en oostwaarts te ftevenen, in welke koers wij verfcheiden ijs-eilanden en enig los ijs ontmoeteden , terwijl het weder dampig bleef met fneeuw en regen. Den vijfden zagen wij geene pinguins, dat mij deed gisfen dat wij het land agter ons lieten, en dat wij deszelfs noordlijk eind reeds gezien hadden. Op den middag bevonden wij ons op 570 8' Zuider Breedte en op 23° 34' Wester Lengte, dat 30 Lengte ten Oosten van Saunders - Eiland was. In den agtermiddag liep de wind naar het Westen; dit ftelde ons in ftaat om zuidwaarts te ftevenen en in de breedte van het land te koomen, opdat wij, zoo het eene oostlijke ftrekking nam, hetzelve weder zouden vinden. Wij bleeven Z. en Z. O. ftuuren, tot den volgenden dag op den middag, op welken tijd wij op  ioo l&tr*i775] REIZE RONDOM op 58° 15'Zuider Breedte en op 210 34' Wester1 Lengte waren, en, geen land of tekenen van land ziende, befloot ik dat hetgeen wij gezien hadden, en dat ik Sandwich-Land genoemd had, of een groep eilanden, of anders eene punt van het vast land was; want ik geloof vastlijk dat 'er een land nabij de pool is, dat de bron is van het meefte ijs, dat over deezen uitgeftrekten zuidlijken Oceaan drijfc (*). Het koomt mij ook waarfchijnlijk voor da: het zig verst naar het Noorden uitftrekt, regt over den Zuidlijken Arlantifchen en Indifchen Oceaan; omdat wij in die zeeën altijd ijs verder naar het Noorden vonden dan ergens elders, dat, geloof ik, niet zoude kunnen wezen zoo 'er geen land in het Zuiden lag, ik meen een land van eene aanmerklijke uitgeftrektheid; want als wij onderftellen dat 'er zuik een land niet beftaat, en dat het ijs zonder het land kan geformeerd (*) Dit bewijs van cook voor het beftaan van een Zuid-iand wil de Heer forster niet laaten gelden, omdat men bevonden heeft dat het zeepwater ook bevriest, ea het ijs, dat op deeze wijze geformeerd wordt, geene zout-deeltjens inhoudt, uitgezonderd hetgeen in deszelfs holligheden blijft hangen. —- Mij dunkt dat dit misfchien reden zoude kunnen geeven van het formeeren van de ijsvelden, maar niet van die verbaazend hooge ijs-bergen of ijs-eilanden van allerleie gedaanten, die eenen vaster oorfprong moeten hebben, gelijk wij in het volgend Hoofdfiuk dit nader zullen betoogd zien. VERTAALER»  DE WAERELD. [Febr. 1775] f$f ïneerd worden, zal 'er natuurlijk uic volgen dat de koude, rondom de Pool, overal omtrent even groot moet zijn tot 70° of 60° Breedte, of zoo verre als zij buiten den invloed van een van de bekende vaste landen blijft; bijgevolg moeten wij overal onder dezelfde parallel of omtrent dezelve ijs zien; en evenwel heefc men het tegendeel be* vonden. Zeer weinige fchepen hebben ijs ont» moet in het omzeilen van Kaap Hoorn, en wij zagen maar weinig ijs beneden de 6oD Lengte in de Zuider Stille Zee; daar wij integendeel in deezen Oceaan, tusfchen de middellijnen van 400 West en 50° of 6o° Oost, zoo verre noordwaarts als een en vijftig graaden ijs vonden, bouvet vond enig ijs op agt en veertig graaden, en andere hebben het in eene veel laager breedte gezien. Het is egter zeeker dat het grootfte gedeelte van dit zuh'lijk land (zoo het 'er zij) binnen den pool - cirkel moet liggen, daar de zee zoo met ijs belemmerd is, dat het land 'er ongenaakbaar door is. Het gevaar, dat men loopt met eene kust opteneemen in deeze onbekende en met ijs bedekte zeeën, is zoo groot, dat ik ronduit zegge dat niemand het ooit verder zal waagen dan ik gedaan heb, en dat de landen, die naar het Zuiden liggen , nooit zullen bezogt worden. Men heeft te worftelen met dikke mist, fneeuw-buien, fterke koude, en alles wat de fcheepvaart gevaarlijk kan maaken, en deeze moeielijkheden worden nog groot-  [Fehr. 1775] REIZE RONDOIVf grootlijks verzwaard door hec onuicdruklijk afgrijs lijk voorkoornen van hec land, een land, door de natuur gedoemd om nimmer eenmaal de warmte der zonne-ftraalen te gevoelen, maar om onder eeuwigduurende fneeuw en ijs begraaven ce liggen» De havens, die op de kust mogen zijn, zijn, om zoo te fpreeken, geheel met bevrozen fneeuw van eene grooce hoogte opgevuld; doch zoo 'er al eene zoo verre open zoude zijn, dat een fchip mogt genodigd worden om 'er in ce zeilen, zou hec gevaar loopen van 'er voor altoos in opgefloren te worden, of van 'er in een ijs-eiland uitteJcoomen. De ijs-eilanden en ijs-velden op de kust, de zwaare ftukken, die van de ijs-bergen in de havenen afvallen, of eene zwaare fneeuwbui, verzeld van eene fcherpe vorst, zouden even noodlottig voor hetzelve kunnen wezen. Na deeze verklaaring moec de Ieezer niec verwagten mij veel verder naar het Zuiden ce zullen vinden. Het haperde egter niet aan mijnen goeden wil, maar ik had andere redenen. Hec zoude roekloosheid van mij geweest zijn alles, wat geduurende deeze reis verrigt was, ce waagen, om hec ontdekken en opneemen van eene kust, die, ontdekt en opgenoomen zijnde, geen nut ter waereld zoude gedaan hebben, of van geen hec minfte gebruik zoude geweest zijn, hetzij voor de fcheepvaart, hetzij voor de aardrijkskunde of voor enige andere weetenfchap. bouvets ontdekking hadden  DE WAERELD. \Fihr. 1775] \?% den wij nog voor ons, welker befiaan opgehelderd moest worden, en, behalven dit alles, wa* ren wij thans niet in eenen toeftand om groote dingen te onderneemen; ook was 'er geen tijd toe * al waren wij nog zoo wel voorzien geweest. Deeze redenen deeden mij mijne koers naar het Oosten neemen, met eene zeer fterke koelte uit het Noorden, verzeld van zeer zwaare fneeuwj De hoeveelheid fneeuw, die in onze zeilen bleef hangen, was zoo groot-, dat wij dikwijls genood-*zaakt waren in den wind optefteeken om 'er diè af te fchudden, anders zouden zij, noch het fchip $ het gewigt hebben kunnen draagen. In den avond hidd het op te fneeuwen; het weer helderde op; de wind kromp in naar het Westen, en wij befteedden deh nacht met twee korte gangen te doen onder onze top-zeilen met alle de reeven > eii voor-zeilen. Den zevenden; met het aanbreekèn van dett dag, hervatteden wij onze koers naar het Oosten; met eene zeer frisfe koelte uit het Z. W. ten Wi, verzeld van eene hooge zee uit dezelfde ftreeki In den agtermiddagi wanneer wij op 58° 24'Zuider Breedte en op 160 29'Wester Lengte waren* was de afwijking van het kompas i° 52' Oost» Wij zagen deezen dag maar drie ijs-eilanden. Ten agt uuren minderden wij zeil en loefden Z. O. op voor den nacht, in welken wij verfcheiden fheeüwbuien en fneeuw met regen haddem VIL Deeu N OeS  io4 \jFebr.\77s\ REIZE RONDOM Den agtften, met den dageraat, hervatteden wij onze koers oostwaarts, met een labber koeltjen en mooi weder. Na zonne-opgang, wanneer wij op 58° 30' Zuider Breedte en op 150 14' Wester Lengte waren, vonden wij de afwijking, volgens de gemiddelde uitkomst van twee kompasfen, 20 43' Oost. Op deeze waarneemingen was meer ftaat te maaken dan op die, welke wij den avond te vooren gedaan hadden, alzoo de zee nu veel ftiller was. In den agtermiddag voeren wij voorbij drie ijs-eilanden. Deeze nacht wierd als de voorige doorgebragt. Den volgenden morgen, ten zes uuren, op 58° 2.7' Zuider Breedte en op 130 4'Wester Lengte zijnde, was de afwijking 26' Oost, en in den agtermiddag, op dezelfde Breedte zijnde, en omtrent een vierde graad meer oostwaarts, was zij s' West. Deeze laatfte plaats moet dan op, of bij de lijn zijn, waarop de naald geene afwijking heeft. Wij hadden het grootst gedeelte van den dag ftilte. Het weder was fraai en helder, uitgezonderd nu en dan eene fneeuw-bui. De kwik rees in den thermometer, op den middag, tot veertig graaden, daar zij, enige dagen herwaarts, niet hooger dan zes en dertig of agt en dertig graaden geftaan was. Wij hadden verfcheiden ijseilanden in het gezigt, maar niets dat ons konde doen denken dat 'er enig land in onze nabuurfchap ware. Des avonds, ten agf uuren, kwam 'er een koel-  de waereld. [Febr. ï/75] «9$ koeltjen op uit het Z. O., met welk wij N. O. ftuurden. In den nacht wakkerde de wind aan en liep Zuiden , dat ons in ftaat ftelde om Oost te ftuuren-. De wind wierd verzeld van fneeuw ■ buien, met regen 'er tusfchen, tot den dageraat, Wanneer het weder fraai wierd, maar doordringend koud* zoo dat het water op het verdek bevrozen was* en, op den middag, rees de kwik in den thermometer niet hooger dan vier en dertig en een halvê graad. Ten zes üuren 's morgens was de afwijking 23' West, zijnde wij toen op 58° 15'Zuider Breedte en op n° 41' Wester Lengte, en des avonds ten zes uuren, wanneer wij op dezelfde Breedte en op 90 44' Wester Lengte warett, was zij i° 51' West. In den avond verflaaüwde de wind* en hij was, geduurende den nacht, veranderlijk tusfchen Z. en W. Wij haddén aanhou* dend ijs - eilanden in het gezigt. Den elfden was de wind westlijk, met iigtê zugtjens, verzeld van zwaare fneeuw - buien in dert morgen* maar naar maate de dag vorderde, wierd het weder fraai, helder en fttt. Nog Oosc blijvende ftuuren , namen wij, op den middag, hoogte op 580 11' Züider Breedte en op f 55 Wester Lengte. De thermometer ftond op vier en dertig en twee derde gfaad. In den agtermiddag hadden Wij twee uuren kalmte, Waarna wij zwakke zugtjens tusfchen het N. O. en Z. O. hadden*  kj6 [Febr. 1775] REIZE RONDOM Den twaalfden, ten zes uuren 'smorgens, op> 58° 23'Zuider Breedte en op 6° 54' Wester Lengte zijnde, was de afwijking van het kompas 3° 23'West. Wij hadden deezen geheelen dag veranderlijke zugtjens, bijna ftilte, en het weder was fraai en helder tot tegens den avond, wanneer het betrokken wierd met fneeuw-buien en eene zeer koude lucht. Wij hadden aanhoudend ijseilanden in het gezigt; de meefte waren klein en braken in ftukken. Den dertien den, in den agtermiddag, nam de wind toe, de lucht wierd betrokken, en kort daarop kreegen wij eene zeer zwaare fneeuw-bui, die tot agt of negen uuren 's avonds aanhield, wanneer de wind gong leggen en Z. O. liep, de lucht ophelderde en wij eenen fraaien nacht hadden, van zulk eene fcherpe vorst verzeld, dat het water in alle onze tonnen op het dek, des anderendaags 'smorgens, met ijs bedekt was. De kwik in den thermometer zonk tot op negen en twintig graaden, dat is drie graaden beneden het vriespunt of liever vier graaden; want wij bevonden gemeenlijk dat het water bcvroos, wanneer de kwik op drie en dertig graaden Hond. Den veertienden, omtrent den middag, liep de wind Zuid, groeide tot eene zeer fterke koelte aan, en woei met zwaare ruk- winden, van fneeuw verzeld. Het weder was, tusfchen de vlaagen, fraai en helder, maar uitermaate koud. Wij bleeven  DË WAERELD. [Febr. 1775] 19? ven oostwaarts ftuuren, wat noordlijk, en in den agtermiddag voeren wij door den eerften meridiaan, of die van Greenwich, op 57° 50' Zuider Breedte. Ten agt uuren 's avonds legden wij alle de reeven in de top - zeilen, namen het groot zeil in, en ftuurden Oost met eene zeer fterke koelte uit het Z. Z. VV. en eene hooge zee uit dezelfde ftreek. Den vijftienden haalden wij, met den dageraat, het groot zeil bij, maakten eene reef uit elk topzeil los en ftuurden, met eene zeer fterke koelte uit het Z. W. en mooi weder, O. N. O. tot den middag, wanneer wij op 5 6° 37' Zuider Breedte en op 40 n' Ooster Lengte waren, en wanneer wij N. O. ftuurden, om in de Breedte van Befnijdenis-Kaap te koomen. Wij hadden enige groote ijs-eilanden in het gezigt, en de lucht was bijna zoo koud als den voorigen dag. Des avonds ten agt uuren minderden wij zeil, en ten elf uuren loefden wij N. W. op, alzoo wij niet in den nacht durfden voortftevenen, die mistig was, met fneeuw-buien en felle vorst. Den zestienden, met den dageraat, lieten wij het weder N. O. afvallen, met een ligt koeltjen uit hec Westen, dat, op den middag, gevolgd wierd door eene kalmte en mooi weder. Onze Breedte was nu 55° 26'Zuid en onze Lengte 50 52'Oost, op welke plaats wij eene zwaare zee uit het Zuiden hadden, maar geen ijs in het gezigt. Ten N 3 ee«  |o8 [Febr. 1775] REIZE RONDOM een uur, na den middag, kwam 'er een koeltjen op uit het O. N. O., waarmede wij O. ftuur-. den tot zes uuren, wanneer wij wendden en noord-! waarts, ftevenden onder dubbel gereefde top- en onder-zeilen, hebbende nu eene frisfe koelte, verzeld van fneeuw met regen, die aan de masten en het wand bleef hangen, en dezelve met eene korst van ijs bekleedde. Den zeventienden liep de wind meer en meer zuidlijk tot middernacht, wanneer hij in het Z. W, ftaan bleef. Thans op 540 20' Zuider Breedte en op 6° 33'Ooster Lengte zijnde, ftuurde ik Oost, hebbende eene vervaarlijke hooge zee uit het Zuiden, die ons, toonde dat 'er in die ftreek geen land lag, In den morgen van den agttienden hield het op. met fneeuwen; het weder wierd fraai, en helder, en wij vonden de afwijking 13° 44' West. Op den middag waren wij op 54° 25'Zuider Breedte en op 83 4Ö' Ooster Lengte. Ik vond dit eene goede Breedte om in te blijven, om naar Befnijdenis-Kaap uittezien, omdat, hoe weinig uitgeftrektheid het land in de ftrekking van Noord en Zuid ook mogt hebben, wij niet zouden kunnen misfen het te zien, alzoo de noord-punt gezegd wordt op vier en vijftig graaden te liggen. Wij hadden nog eene zwaare zee uit het Zuiden, zoo, dat ik nu wel verzeekerd was dat het flechts een. eiland konde zijn, en het was van geen belang aan  DE WAERELD. [Febr. 1775] l99 aan welke zijde wij hetzelve zouden naderen. In den avond deed de Heer wales verfcheiden waarneemingen op de maan en de fterren Regulus en Spica, waarvan de gemiddelde uitkomst ten vier uuren, wanneer de waarneemingen gedaan wierden, om den tijd door het uurwerk te vinden, 9" 15' 20" Ooster Lengte opleverde. Het uurwerk gaf te zelfden tijd 90 36' 45" op. Kort daarna wierd de afwijking van het kompas 130 10' bevonden. Het is omtrent op deeze plaats dat de Heer bouvet eene graad Ooster afwijking vond. Ik kan niet denken dat de afwijking zedert zoo veel veranderd zij; maar denk eer dat hij eenen misflag in zijne waarneemingen begaan hebbe. Dat 'er geen misflag in de onze konde plaats hebben, was zeeker uit de eenvormigheid zedert enigen tijd herwaarts. Wij vonden daarenboven 120 8' Wester afwijking, omtrent onder deeze middaglijn, in January 1773. In den nacht liep de wind om door het N. W. naar het N. N. O., en woei eene frisfe koelte. Den negentienden, des morgens ten agt uuren, zagen wij fchijn van land in het O. ten Z . of de ftrekking van onze koers; maar het bleek flechts eene mist - bank te zijn, die kort daarop verdween. Wij bleeven O. ten Z. en Z. O. ftuuren tot zeven uuren 'savonds, wanneer wij, op 540 42'Zuider Breedte en op 130 3' Ooster Lengte waren, enden wind N. O. geloopen zijnde, wendden, en N. W. N 4 ftuur~.  a©o [Febr, 1775] REIZE RONDOM ftuurden onder top-zeilen rnet alle ree ven, en onder-zeilen, hebbende eene zeer fterke koelte en fneeuw - buien. Den volgenden morgen ten vier uuren, op 54' go' Zuider Breedte en op 120 33' Ooster Lengte zijnde, wendden wij en ftevenden N. O. met eene frisfe koelte uit het Z. W., van fneeuw-buien en fneeuw met regen verzeld. Op den middag, op 54° 8; Zuider Breedte en op 120 59' Ooster Lengte zijnde, met eene frisfe koelte uit het W. ten N. en vrij helder weder, ftuurden wij oostwaarts tot des avonds ten tien uuren, wanneer wij bijlegden, opdat wij niet in den nacht enig land voorbij zouden vaaren, waarvan wij egter geen het minfte teken hadden. Met den dageraat de zeilen bijgehaald hebbende, ftevenden wij oostwaarts en namen, op den middag, waar dat wij op 540 16" Zuider Breedte en op 160 13' Ooster Lengte waren, dat vijf graa^ den ten Oosten van de Lengte is, waarop Befnij* denis-Kaap gezegd wordt te liggen, zoo dac wij begonnen te denken dat 'er zulk een land niet beftond. Ik bleef egter oostwaarts ftuuren, wat zuidlijk, tot den volgenden dag des namiddags ten vier uuren, wanneer wij ons op.540 24'Zuider Breedte en op. 190 18'Ooster Lengte bevonden. Wij waren nu dertien graaden Lengte voortga» gevend in de breedte, die men aan sou vets land.  DE WAEÏIELD. \Fehr. 1775] cot land geeft. Ik was dan ook wel verzeekerd dat hetgeen hij gezien had niets anders zijn konde dan een ijs-eiland, want, ware het land geweest, dan is het bijna niet mogelijk dat wij het konden gemist hebben, hoe klein het ook ware. Wij hadden daarenboven, zedert wij de zuidlijke landen verlaaten hadden, geen het minst teken van enig ander land ontmoet. Doch zelfs onderfteld dat wij die gevonden hadden, zou zulks geen bewijs geweest zijn van het beftaan van BefnijdenisKaap, want ik ben wel verzeekerd dat noch zeekalveren, noch pinguins, noch andere zee-vogelen ontwijfelbaare tekenen van de nabijheid van land zijn. Ik ftaa toe dat zij op de kusten van alle deeze zuidlijke landen gevonden worden; maar worden zij ook niet overal in den Zuidlijken Oceaan gevonden ? Daar zijn egter enige zee- of water-vogelen, die de nabijheid van land aanduiden, bijzonderlijk kormorans, die zelden uit het gezigt van het land gaan; de kropganzen, gekken en fregat-vogelen zullen zig, geloof ik, ook zelden zeer verre in zee begeeven. Alzoo wij nu niet meer dan twee graaden Lengte verwijderd waren van onze koers naar het Zuiden, toen wij de Kaap de Goede Hoop verlieten, zon het onnodig geweest zijn verder oostwaarts te Hevenen onder deeze parallel, terwijl wij wisten dat 'er geen land konde liggen. Doch alzoo zig nu gelegenheid opdeed om enige twijfeling, of wij verN 5 der  ao2 [Febr. 1775] REIZE RONDOM der zuidwaarts land gezien hadden, optehelderen, ftuurde ik Z. O. om te koomen daar het onderfteld wierd te liggen. Wij bleeven deeze koers houden tot des anderendaags 's morgens ten vier uuren, en toen ftuurden wij Z. O. ten O. en O. Z. O. tot des avonds ten agt uuren, wanneer wij op 550 25' Zuider Breedte en op 230 22' Ooster Lengte waren, beiden uit waarneemingen opgemaakt, die denzelfden dag gedaan zijn, want in den morgen was de lucht bij tusfchenpoozen helder, en verleende gelegenheid om verfcheiden afflanden van de zon en maan waarteneemen, dat wij zedert enigen tijd niet in ftaat waren geweest te doen, alzoo wij aanhoudend flegt weder gehad hadden. Nu de plaats over gelievend zijnde, daar het land onderfteld wierd te liggen, zonder het minfte teken van enig land te ontwaaren, was 'er niet langer aan te twijfelen of de ijs - eilanden hadden ons zoo wel als den Heer bouvet misleid. Den wind nu naar het Noorden geloopen, en tot eenen volflagen florm aangegroeid zijnde, als gewoonlijk van fneeuw en fneeuw met regen verzeld, borgen wij de top - zeilen en loefden O. N. O. op onder de onder-zeilen. In den nacht verminderde de wind en liep N. W., dat ons in ftaat ftelde meer noordlijk te ftuuren, naardien wij nu niets meer verder zuidwaarts te doen hadden. ZE-  DE WAERELD. [Febr. 1775] 203 ZEVENDE HOOFDSTUK. Herhaaling van het hoofdzaaklijke, dat op deezen togt verrigt is. Gisfingen omtrent den oorfprong der ijs-eilanden. Vervolg van onze koers tot onze aankomst aan de Kaap de Goede Hoop. N u was ik den Zuider Oceaan omgeftevend op eene hooge breedte, en had dezelve op zulk eene wijze doorkruisd, dat 'er geene de minfte reden meer was om de mogelijkheid te onderftellen dat 'er een vast land in liggen zoude, tenzij nabij de pool en bwicen bereik der fcheepvaart. Door twee maaien de zee onder de keerkringen te doorkruisfen, had ik niet alleen de ligging van enige oude ontdekkingen bepaald, maar ook aldaar veele nieuwe gedaan, en, naar mijn begrip, zelfs in dat gedeelte zeer weinig overgelaaten. Ik vleie mij dan dat aan het oogmerk der reize, in alle opzigten, volkoomen beantwoord, dat het zuider halfrond genoegzaam doorkruisd, en dat 'er nu een eind gemaakt zij aan het zoeken naar een zuidlijk vast land, dat zedert bijna twee eeuwen van tijd tot tijd de aandacht van enige Zee-Mogendheden heeft naar zig getrokken, en voor de aardrijkskundigen van alle tijden een geliefd voorwerp van befpiegeling geweest is. Dat  ao4 [Febr. 1775] REIZE RONDOM Dat 'er een vast of groot land bij de pool mag liggen zal ik niet ontkennen; integendeel, ik ben van gevoelen dat het 'er ligt, en het is waarfchijnlijk dat wij 'er een gedeelte van gezien hebben. De bovenmaatige koude, de veele eilanden en groote ijs-velden, alles loopt te zaamen om te bewijzen dat 'er land naar het Zuiden moet zijn, en, voor mijne gedagten, dat dit zuidlijk land verst naar het Noorden moet liggen, of zig het verst noordwaarts moet uitftrekken over de Zuider Atlantifchen en Indifchen Oceaanen, heb ik reeds enige redenen opgegeeven, waarbij ik nog kan voegen den grooteren graad van koude, dan in de Zuider Stille Zee onder dezelfde paralellen van breedten, door ons in deeze zeeën ondervonden. In deezen laatlbn Oceaan zakte de kwik in den thermometer zelden beneden het vries-punt tot wij op zestig graaden en hooger waren, daar zij in de andere op de Breedte van vier en vijftig graaden daalde. Dit was zeekerlijk daar aan toetefchrijven dat 'er eene grooter hoeveelheid ijs is, en dat het zig verder noordwaarts uiturekc in deeze twee zeeën dan in de Zuider Stille Zee, en, zoo hec ijs eerst aan, of bij land gevormd wordt, waaraan ik niec cwijfel, zal 'er uit volgen dat hec land zig ook verder noordwaarts uitftrekt. De vormiag of hec bevriezen van ijs-eilanden is, mijns weecens, nooic tedeeg onderzogc. Sommi-  DE WAERELD. [Febr. 1775] 203 mige hebben onderfteld dac zij gevormd worden door het bevriezen van het water aan de monden van groote rivieren, of groote afvallende ftroomen, daar hec zig ophoopt tot het door zijn eigen zwaarte afbreekt. Mijne waarneemingen laaten mij niec coe in dit gevoelen te berusten, omdat wij nooit ijs, dat wij opvischten, mee aarde of deszdfs voortbrengzelen bezwangerd gevonden hebben, gelijk ik denk dat moest gefchied zijn, zoo het in land-wateren gevrozen ware. Ik twijfel zelfs of 'er wel rivieren in deeze landen zijn. Het is zeeker dat wij geene rivier of waterftroom gezien hebben op de geheele kust van Georgia, noch op enige van de zuidlijke landen. Wij hebben ook nooit een ftroom waters van een van deeze ijs-eilanden zien afloopen. Hoe kunnen wij dan onderftellen dat 'er groote rivieren zijn ? De valeien zijn veele vademen diep met eeuwigdurende fneeuw bedekt, en aan de zee eindigen zij in ijs-kliften van groote hoogte. Hier worden de ijs-eilanden gevormd, niet van wateiftroomen, maar van bevrozen fneeuw, en fneeuw met regen vermengd, dat bijna aanhoudend van de bergen neder valt of afdrijft, voornamelijk in den wincer, als de vorst fterk moet zijn. Geduurende dat jaargecijde moeten de ijs-kliften zoo ophoopen, dat zij alle de baaien opvullen, hoe breed zij zijn mogen. Dit is een feit, waaraan Diet te twijfelen valt, alzo» wij hec zoo in den Z3-  ao5 [Febr. 1775] REÏZE RONDOM zomer gezien hebben. Deeze kliften hoopen dus* öp bij het aanhoudend vallen van fneeuw en door4 hetgeen van de bergen drijft, tot dat zij hunne eigen zwaarte niet langer kunnen draagen, en dan breeken 'er groote ftukken af, die wij ijs • eilanden noemen. Die, welke eene platte effen oppervlakte hebben, moeten koomen van het ijs* dat in de baaien gevrozen is, en voor vlakke valeien; de andere, die eene puntige oneffen oppervlaktehebben, moeten aan, of onder de zijde van eene kust, uit puntige rotfen en fteilten, of diergelijke oneffen oppervlakte beftaande, gevormd zijn; want wij kunnen niet onderftellen dat fneeuw alleen, zoo als zij valt, op eene vlak-1 ke oppervlakte, gelijk de zee, zulk eene verfcheidenheid van hooge bergen en pieken, als wij op veele van de ijs-eilanden zagen, kan vormem Het is zeekerlijk redenlijker te gelooven dat zij gevormd worden aan eene kust, welker oppervlakte enigzints aan de hunne gelijk is. Ik heb opgemerkt dat alle de ijs-eilanden van enige uitgeftrektheid , en voor zij aan ftukken beginnen te breeken, eindigen in loodregte klifcen van helder ijs of bevrozen fneeuw, altijd aan eene of meef zijden, maar meest geheel in de rondte.' Veele, en wel die de grootfte waren, die eene bergachtige en met fpirfe bezette oppervlakte hadden, toonden eene loodregté klifc of zijde* van dert top van den hoogften piek tot aan deszelfs grond- ftuk»  DE WAERELD. [Febr. 1775] iö? ftuk. Dit was voor mij een overtuigend bewijs dat deeze, zoo wel als de platte eilanden, van zelfftandigheden aan hun gelijk, dat is van enige groote ijs - klompen moeiten afgebrooken wezen. Als ik de groote hoeveelheid ijs, die wij zagen, in aanmerking neem, en de nabijheid aan de pool van de plaatfen daar het gevormd wordt, en daar de graaden van lengte zeer klein zijn, ben ik daardoor genoopt te gelooven dat deeze ijskliften op fommige plaatfen een goed eind in de zee uitfteeken, voornamelijk op die plaatfen, die tegens het geweld der winden befchut zijn. Men kan zelfs twijfelen of de wind op zeer hooge breedten wel immer hevig waaie. En dat de zee over en over bevriezen kan, of de fneeuw, die 'er in valt, dat op hetzelfde uitkoomt, hiervan hebben wij voorbeelden in het noorder halfrond. De Oost-zee, de Golf van St. Laurens, de Straat van Belle Isle en veele andere even wijde zeeën vriezen dikwijls in den winter over en over toe. Dit is ook geenzints te verwonderen; want wij vonden de koude aan de oppervlakte van de Zee, zelfs in den zomer, twee graaden beneden het vries - punt; bijgevolg belettede niets de bevriezing dan de zouten, die zij bevat, en de roering van derzelver oppervlakte: zoo dikwijls deeze laatfte in den winter ophoudt, als de vorst begonnen is, en 'er fneeuw valt, zal zij, naar maace zij valt, op de oppervlakte bevriezen, en ia  aoS {Febr. 1775] REIZE RONDOM in enige weinige dagen, of misfchien in eenen eh* kelen nacht eene laag ijs vormen, die niet gemaklijk zal opbreeken. Dus zal 'er een grondflag gelegd zijn, waarop het, door het vallen van fneeuw* tot alle dikten kan ophoopen, zonder dat het in het geheel noodzaaklijk zij dat het zee-water bevrieze. Het kan op deeze wijze zijn dat deeze groote laage ijs-velden, die wij in de lente vinden, gevormd worden, en die, opgebrooken zijnde, door de ftroomen noordwaarts gevoerd worden; want, volgens alle waarneemingen, die ik in ftaat geweest ben te doen, loopen de ftroomen overal op de hooge breedten, naar het Noorden of naar het N. O. of N. W.; maar wij hebben zeer zelden bevonden dat zij fterk waren. Zoo dit onvolkoomen verflag van de formeeiing van deeze buitengemeene drijvende ijs-eilanden, dat geheel naar mijhe eigen waarneemingen geflhreven is, niet enige nuttige wenken aart eene bekwaamer pen geeft, zal het egter enig denkbeeld mededeelen van de landen, daar zij gevormd worden; landen, door de natuur tot eene eeuwige koude gedoemd, gedoemd om nimmer de warmte der zonne-ftraalen te gevoelen, en welker afgrijslijk en woest voorkoomen ik met geene woorden kan uitdrukken. Zoodanig zijn de landen, die wij ontdekt hebben; wat kunnen wij dan verwagten dat die zijn, die nog verder zuidwaarts liggen? Want wij mogen met reden onderftellen dal  DE WAERELD. [Febr. 1775] dat wij de beste gezien hebben, als meesc noordwaarts liggende. Zoo iemand kloekmoedigheid en ftandvastigheid genoeg heefc om deeze zaak op« tehelderen, door verder te gaan dan ik geweest ben, zal ik hem de eer van de ontdekking niet besnijden; maar ik durf ronduit zeggen dat de waereld 'er geen voordeel uit zal trekken. Ik had nu enige gedagten om nog eens de plaat3 te bezoeken daar de Franfehe ontdekking gezegfl wordt te liggen* Maar in aanmerking neemendé dat, zoo zij indedaad deeze ontdekking gedaan hadden, 'er zoo volkoomen aan het doel beantwoord was als of ik die zelf gedaan hadde. Wij weeten dat het Hechts een eiland kan zijn, en* als wij mogen oordeelen naar den graad van koude, die wij op die breedte ondervonden, kan het niet vnigtbaar zijn. Dit zou mij daarenboven twee maanden langer in zee gehouden hebben* ert op eene ftormachtige breedte, terwijl wij niet in ftaat waren daar tegens te kampen. Onze zeilen en ons wand waren zoo afgefleten, dat 'er elk uur iets brak, en wij hadden niets meer overig om het te herftellen of te vervangen. Ons proviand was bedorven en gaf dus Weinig voedzel, en wij waren langen tijd zonder enige ververfchingen geweest. Mijn volk was, wel is waar* nog gezond, en zou vrolijk en gewillig overal gegaart hebben daar ik goed vond het te brengen; maai4 ik vreesde dat de fcheurbuik hen zoude aantasten, VII. Deel, O op  aio [Febr. 1775] REIZE RONDOM op eenen tijd dac wij niets meer hadden om dien te verdrijven. Ik moet verder zeggen dat het wreed van mij geweest zoude zijn de vermoeienisfen en ongemakken, aan welke het volk onophoudlijk was bloorgefteld, langer te doen duuren dan volftrekt noodzaaklijk was. Deszelfs gedrag, geduurende den gantfchen togt, verdiende alle toegeevendheid, die ik in mijne macht had hun te verleenen. Door het gedrag der officieren aangemoedigd, toonden zij zig in ftaat om alle moeielijkheden en gevaaren, die hun ontmoeteden, te boven te koomen , en befchouwden die nimmer als verzwaard door onze fcheiding van onzen reisgezel de Avontuur. Alle deeze overweegingen noopten mij mijn ontwerp, van naar de Franfche ontdekkingen te zoeken, ter zijde te zetten en naar de Kaap ds Goede Hoop te ftevenen, met voorneemen egter van naar de eilanden van Denia en Marfeveen te zien, die, op Doctor halleys kaart van de afwijking, op 41 i° Zuider Breedte en op omtrent 40 Wester Lengte ten Oosten van den meridiaan van de Kaap de Goede Hoop geplaatst worden. Met dit inzigt ftuurde ik N. O. met eene fterke koelte uit het N. W. en dik weder, en den vijf en twintigften, op den middag, zagen wij het laatst ijs-eiland, zijnde toen op 52° 52' Zuider Breedte en op 26° 31' Ooster Lengte. Den eerften Maart, den wind verflappende en Mar  DÈ WAERÊLD. [Maart 1775] üit tiaar hec Zuiden draaiende, ftuurden wij West, orri verder van de koers van bouvet ce geraaken* die maar enige graaden ten Oosten van ons was* zijnde op deezen tijd op 46° 44' Zuider Breedte en op 33° 20' Ooster Lengte, daar wij de afwijking van het kompas 230 26' West bevöndén. Het is enigzints aanmerklijk dat hec weder, geduid rende den tijd dat wij noordiijke winden hadden, die verfcheiden dagen regelmaatig aanhielden, altoos dik en betrokken was, doch zöo dra de wind ten Zuiden van het Westen kwam, helderde het op en was fraai en aangenaam. De barometer begon, verfcheiden dagen voor deeze verandering voorviel, te rijzen* doch of zulks daardoor veroorzaakt wierdë, dan wel doordien wij meer noordwaarts kwamen, künnen wij niet bepaalen. De wind bleef niet lang in het Zuiden voor hij door het N. O. naar het N. W. liep, fris en bij vlaagen waaiende, als te vooren van regen en dik mistig Weder verzeid. Wij hadden, in den agtermiddag van den derden, enige tusfchenpoozert van helder weder, wanneer wij de afwijking 220 26' Wesc bevonden, terwijl wij op deezen tijd ori 450 8' Zuider Breedte en op 300 50' Ooster Lengte waren. De volgende nacht was zeer ftormach» tig; de wind woei uit hec Z. W. en méc zeer hevige rukwinden. Bij korte tusfchenpoozen tus* fchen de vlaagen verzwakte de wind bijna cot eenë kaiohe, en dan verhefte hij weder met zulk ëehè O s %0e«  sis [Maart 1775] REIZE RONDOM woede, dat noch onze zeilen, noch ons wand , het konden wederftaan, terwijl verfcheiden van 'onze zeilen fcheurden en wij een midden ftag-zeil geheel verlooren. Des anderendaags 's morgens gong de wind leggen, en wij herftelden de fchade, die wij gekregen hadden, zoo goed wij konden. Den agtften, op 410 30' Zuider Breedte en op f260 51' Ooster Lengte zijnde, rees de kwik in den thermometer tot een en zestig graaden, en wij vonden het nodig ligter klederen aantetrekken. Naardien de wind onveranderlijk tusfchen N. W. en W. bleef fraan, deeden wij ons uiterfte best om westwaarts te koomen, door te wenden zoo dra hij maar enigzints in ons voordeel draaide; doch alzoo wij eene hooge zee tegens hadden, waren onze gangen wat onvoordeelig. Wij zagen dagelijks albatrosfen, onweersvogelen en andere zee-vogelen; maar geen het minst teken van land. Op den elfden, op 400 40'Zuider Breedte en op 230 47' Ooster Lengte, was de afwijking van het kompas 200 48' West. Omtrent den middag van denzelfden dag liep de wind eensklaps van N. W. tot Z. W., en deed de kwik in den thermometer even plotsling van twee en zestig tot twee en vijftig graaden vallen; zoodanig was de verfchillende ftaat van de lucht tusfchen eenen noordlijken en zuidlijken wind. Den volgenden dag.  DE WAERELD. [Maart 1775] 213 dag, verfcheiden uuren ftilte hebbende, zetteden wij eene floep uit en fchooten enige albatrosfen en onweersvogelen, die ons thans zeer aangenaam waren. Wij waren nu omtrent op de hoogte daar de eilanden, die wij zogten, gezegd worden te liggen; wij zagen egter niets dat ons de geringfte hoop konde geeven van dezelve te zullen vinden. De ftilte hield aan tot den volgenden morgen ten vijf uuren, wanneer zij gevolgd wierd van een koeltjen uit het W. ten Z., met welk wij N. N. W. ftevenden, en, op den middag, namen wij hoogte op 38° 51 'Zuider Breedte. Dit was meer dan dertig Engelfche mijlen meer noord» waarts dan ons log ons opgaf, en het uurwerk toonde dat wij ook oostwaarts gedreven waren. Zoo deeze verfchillen niet voortkwamen van eenen fterken ftroom, weet ik 'er geene reden van te geeven. Men heeft zeer fterke ftroomen gevonden op de Afrikaanfche kust tusfchen Madagaskar en de Kaap de Goede Hoop; maar nooit heb ik gehoord dat zij zig zoo verre van land uitftrekken; ook is het niet waarfchijnlijk. Ik onderftel eerder dat deeze ftroom niets gemeens heeft met die aan de kust, en dat wij in den eenen of anderen ftroom gekoomen waren, die noch voortduurende, noch regelmaatig is. Doch deeze zijn omftandjgheden, die veel tijds tot onderzoek vereisfchen, en die dus aan de nijverheid van toeO 3 koo-  214 [Maart 1775] REIZE RONDOM koomende zee-vaarers moeten worden overge-; laaten. Wij waren thans twee graaden ten Noorden van de parallel, in welke de eilanden van Denia en Marfeveen gezegd worden te liggen. Wij hadden niets gezien, dat ons konde aanmoedigen om naar dezelve te blijven zoeken, en het zoude nog enigen tijd vereischt hebben om die te vinden of ce bewijzen dat zij niet beftaan. Ieder was oht verduldig om de haven te bereiken en om goede redenen ; want wij hadden zedert langen tijd niets gehad dan oude zouten kost, voor welke alle, die aan boord waren, de fmaak verloren hadden, peeze redenen noopten mij den algemeenen wensch intevelgen en naar de Kaap de Goede floop te ftuuren, terwijl wij nu op 380 38' Zuider Breedte en op 230 37' Ooster Lengte waren. Den volgenden dag was de Breedte, die wij op den middag waarnamen, Hechts zeventien Engelfche mijlen ten Noorden van die, welke door het logboek wierd aangewezen , zoo dat wij uit den fterkften ftroom waren geraakt, of hij opgehouden was. 'Den vijftienden, op den middag, toonden de waargenoomen Breedte en het uurwerk dat wij eenen fterken ftroom gehad hadden, zuid-westwaarts loopende, en dus in eene tegenftrijdige ftrekking als die, welken wij enige van de voorige dagen hadden waargenoomen, gelijk gezegd is. Den  DE WAERELD. [Maart 1775! 215 Den zestienden zagen wij, met het aanlichten van den dageraat, twee zeilen in het N. W., westwaarts koers houdende, en waarvan de eene de Hollandfche vlag liet waaien. Ten tien uuren wendden wij en Huurden ook West, zijnde toen op 350 9' Zuider Breedte en op 220 38' Ooster Lengte. Nu eischte ik, volgens mijnen lastbrief, den officieren en onder-officieren de log-boeken en dag-verhaalen , die zij gehouden hadden, af, die mij dan ook overgeleverd, en verzegeld wierden, om door de Admiraliteit nagezien te worden. Ik belastte hun en al het volk ook niet bekend te maaken waar wij geweest waren, tot zij daartoe van de Admiraliteit verlof bekoomen hadden. In den agtermiddag liep de wind West en groeide aan tot eene fterke koelte, die egter van korten duur was; want daags daaraan gong hij liggen, en, op den middag, liep de wind Z. O. Nu waren wij op 340 49'Zuider Breedte en op 220 Ooster Lengte, en vonden, toen wij peilden, zes en vijftig vademen water. In den avond zagen wij het land in het O. N. O. omtrent zes mijlen van ons, en in den voornacht was'er een groot vuur of licht op hetzelve, Den agttienden, met het aanbreeken van den dag, zagen wij het land weder in het N. N. W., zes of zeven mijlen van ons, en onze diepte was agt en veertig vademen. Ten negen uuren , weiO 4 nig  üï6 [Maart 1775] REIZE RONDOM nig of geen' wind hebbende, zetteden wij eene floep uit en zonden die aan boord van een van de twee bovengemelde fchepen, die wel twee mijlen van ons af waren; maar wij waren te onr verduldig om nieuws te weeten om op deezen afftand te zien. Kort daarop kwam 'er een koeltjen uit het Westen op, met welk wij zuidwaarts ftevenden, en kort daarop kreegen wij nog drie zeilen te loefwaart in het gezigt, een van welke de Engelfche vlag liet waaien. Ten een uur, na den middag, kwam de floep terug van het fchip de Boyenkerker - Polder, kapitein cornelis bosch, een Oost-Indisch fchip, dat van Bengalen kwam. Kapitein bosch bood ons zeer beleefdlijk fuiker, arak en alles wan hij konde misfen, aan. Ons volk vernam van enige Engelfche matroozen, aan boord van dat fchip, dat de Avontuur, twaalf maanden geleden , aan de Kaap de Go.ede Hoop was aangekoomen, en dat het volk van eene van haare floepen door de Nieuw-Zeelanders vermoord en opgegeeten was, zoo dat het geva}, waarvan wij in Koningin Charlotta Kanaal gehoord hadden, nu geen raadzel meer was. Wij hadden ligte zugtjens of bijna ftilte tot den volgeaden morgen ten tien uuren, wanneer 'er c-en koeltjen uit het Westen oprees, en het Engelsen fphip, dat te loefwaart van ons was, op ons afkwam. Het was de Echte Brit, kapitein eroaü-  DE WAERELD. [Maart 1775] aiy Ï.y, koomende uit China. Alzoo hij niet voorneemens was de kaap aantedoen, gaf ik hem eenen brief aan den Secretaris van de Admiraliteit mede. Het naricht, dat wij omtrent de Avontuur gehoord hadden, wierd ons nu door dit fchip bevestigd. Wij kreegen ook van hetzelve een pak oude nieuws-papieren, die nieuw voor ons waren, en ons enige tijdkorting verfchaften; maar deeze waren nog de minfte gunften, die wij van kapitein broadly ontvongen. Met eene edelmoedigheid, den bevelhebberen van de fchepen der Oost-Indifche Maatfchappij bijzonder eigen, zond hij ons verfche levensmiddelen, thee, en andere dingen, die ons zeer aangenaam waren, en van mij deeze openlijke dankbetuiging verdienen. In den agtermiddag fcheidden wij van malkanderen. De Echte Brit koos de ruimte, en wij naderden het land, hebbende eene zeer frisfe koelte uit het Westen, die ons voor-top-zeil zoodanig fcheurde, dat wij genoodzaakt waren een ander aanteflaan. Ten zes uuren wendden wij op vier of vijf Engelfche mijlen van wal, en, naar onze gisfing, omtrent vijf of zes mijlen van Kaap Aguilas. Wij hielden af tot middernacht, wanneer de wind naar het Zuiden omliep en wij wendden, en langs de kust westwaarts ftevenden. De wind draaide meer en meer in ons voordeel, en bleef eindelijk in het O. Z. O. ftaan, waaiende, geduurende enige uuren, een volflagen orkaan. O 5 Zoo  ni8 [Maart 1775] REIZE RONDOM Zoo dra de ftorm wat begon te verflappen, maakten wij zeil, en loefden naar land. Den volgenden dag, op den middag, lag de Tafelberg over de Kaap-Stad negen of tien mijlen N. O. ten O. van ons. Door gebruik te maaken van deeze ftrekking en afftand, om de lengte, door het uurwerk aangewezen, op de Kaap-Stad over te brengen, bevonden wij dat het niet meer mis wees dan agttien minuuten lengte te verre oostwaarts. En indedaad, het verfchil, dat wij tusfchen hetzelve en de waarneemingen op de maan gevonden hadden, zedert wij Nieuw - Zeeland verlaaten hadden, was zelden meer geweest dan eenen halven graad, en altoos naar denzelfden kant. Den volgenden morgen, zijnde bij ons woensdag den twee en twintigften, maar bij het volk alhier dingsdag den een en twintigften, kwamen wij in de Tafel-Baai ten anker, daar wij verfcheiden Nederlandfche fchepen, enige Franfche, en de Ceres, kapitein newte, een Engelsch Oost-Indisch fchip, koomende van China en regtftreeks naar Engeland beftemd, vonden liggen, met welk laatfte ik een affchrift van mijn dag-register, enige kaarten en andere tekeningen aan de Admiraliteit afzond. Voor wij nog tedeeg ten anker lagen, zond ik eenen officier aan den Gouverneur, om hem van onze aankomst te verwittigen en de nodige fcheeps-behoeften en ververfchingen te verzoeken.  DE WAERELD. [Maart 1775] »i$ Jcen, die mij gereedjijk toegeftaan wierden. Zoo dra de officier terug kwam, groeteden wij de bezetting met dertien fchooten, die onmiddelijk met een gelijk getal beantwoord wierden. Ik vernam nu dat de Avontuur op haare terugreis deeze plaats had aangedaan, en ik vond eenen brief van kapitein furneaux, waarin hij mij het verlies van zijne floep en van tien van zijne beste manfchap in Koningin Charlotta Kanaal bekend maakte. De kapitein ftelde mij naderhand, bij mijne aankomst in Engeland, een volledig verhaal van zijne reize en verrigtingen, zedert onze tweede en laatfte fcheiding, ter hand, welk ik in het volgend Hoofdfluk den leezerzal mededeelen. AGT*  js2o [00.1773] REIZE RONDOM AGTS TE HOOFDSTUK. Verhaal van Kapitein furneaux van zijne koers met de Avontuur, zedert zijne fcheiding van de Refolutie tot zijne aankomst in Engeland. Verjlag van den Luitenant burn e y , van het vermoorden van het volk van de /loep door de Nieuw - Zeelanders, in Koningin Charlotta Kanaal. Na eenen vaart van' veertien dagen, van het eiland Amflerdam, kreegen wij de kust van NieuwZeeland bij de Tafel-Kaap in het gezigt, en ftevenden langs de kust, tot wij tot Kaap Keerwéér kwamen. De wind begon toen fterk uit het Westen te waaien, met hevige rukwinden en regen, die veele van onze zeilen fcheurden, en ons drie dagen van de kust joegen, in welken tijd wij van de Refolutie fcheidden, die wij zedert niet weder gezien hebben. Den vierden November naderden wij wederom het land bij Kaap Pallifer, en wierden dooreen aantal inboorlingen in hunne kanos bezogt, welke eene groote hoeveelheid kreefcen mede bragten, die wij voor Otahitisch doek en fpijkers van hun kogten. Den volgenden dag woei het fterk Uit het W. N. W., dat ons weder van de kust dreef  DE WAERELD. [Nov. 1773] 2*1 dreef en ons noodzaakte twee dagen bij te leggen, geduurende welken tijd het eene aanhoudende vlaag woei, met zwaare fneeuw met regen verzeld. Ons dek was zeer lek, onze bedden en beddengoed nat, en verfcheiden van ons volk klaagden van verkouwdheden, zoo dat wij begonnen te wanhoopen immer in Koningin Charlotta Kanaal te zullen geraaken, of de Refolutie te zullen wedervinden. Den zesden, ten Noorden van de kaap zijnde en den wind Z. W. hebbende, die fterk woei, zeilden wij ruimfchoots, om in de eene of andere baai te koomen, om water en hout inteneemen, aan welke beiden artijkelen wij gebrek hadden, zijnde reeds enige dagen lang op een rantfoen van een vierde pint water geweest, terwijl wij met dat klein rantfoen niet verder dan zes of zeven dagen konden koomen. Wij ankerden den negenden in Tolaga-Baai op 38" 21' Zuider Breedte en op 178" 37 Ooster Lengte. Men ligt 'er goed als de wind westlijk is, en men peilc 'er eene regelmaatige diepte van elf tot vijf vademen, met dikken modder-grond dwarsch over de baai, omtrent twee Engelfche mijlen. Zij ligt open van N. N. O. tot O. Z. O.; ik moet aanmerken dat de oostlijke winden op deeze kust zelden fterk waaien, maar als zij zulks doen, werpen zij 'er eene zwaare zee op, zoo dat, zoo 'er niet een groote inham ware en eene groote rivier, die zig in  §22 INov. 1773] REIZE RONDOM in den bodem van de baai ontlast, een fchip het hier niet zoude kunnen houden. Hout en water kan men 'er met gemak krijgen, uitgezonderd als het fterk uit het Oosten waait. De inboorlingen alhier zijn dezelfde als die in Koningin Charlotta Kanaal, maar talrijker en fcheenen gezeten té zijn, hebbende regelmaatige velden van zoetë aardappelen en andere zeer goede wortelen; zij hebben ook overvloed van visch en kreeften, die wij zeer goedkoop voor fpijkers, glazen - koraalen en andere beuzelingen van hun kogten. In eene van hunne kanos zagen wij het hoofd eener vrouw in ilatie liggen, met vederen en andere verfierzelen opgefchikt. Het zag 'er uit als of het leefde, maar, bij nader onderzoek, bevonden wij dat het droog was, zijnde met deszelfs volkoomen trekken bewaard, en als eene gedagtenis van eene overledene nabeiïaande in wezen gehouden. Omtrent tien vaten water en enig hout ingenoomen hebbende, zeilden wij den twaalfden naaf Koningin Charlotta Kanaal. Naauwlijks warert wij de baai uit of het begon fterk te waaien, regt op den wal aan, zoo dat wij noch over den eenen * noch over den anderen 'boeg van den wal konden zeilen; dit noodzaakte ons het weder voor den wind naar de baai te wenden, daar wij den volgenden morgen ten anker kwamen, en eene zeer harde wind-vlaag uit het O. ten Z. Uitftonden^ 6i$  de wa ere ld. [Nov. 1773] ê*3 die eene zwaare zee inwierp. Nu begonnen wij te vreezen dat wij de Refolutie nooit zouden wedervinden, naardien wij reden hadden om te denken dat zij in Koningin Charlotta Kanaal en gereed was om in zee te loopen. Wij bevonden weldra dat het zeer moeielijk was water in te neemen, omdat de golf zoo fterk in de baai floeg; eindelijk waren wij egter in ftaat om aan land te koomen en hout en water in te neemen. Terwijl wij hier waren, herftelden wij ons wand, dat zeer befchadigd was door den aanhoudenden harden wind, dien wij gehad hadden zedert wij op de kust gekoomen waren. Wij haalden de boomen in, en het fchip zoo ligt als mogelijk gemaakt hebbende, gongen wij den zestienden weder onder zeil. Wij kreegen verfcheiden wind-vlaagen aan den mond van de Straat, en wierden dan voorwaarts dan agterwaarts geflingerd tot den dertigften, wanneer wij het geluk hadden eenen gunftigen wind te krijgen, met welken wij ons voordeel deeden, tot dat wij eindelijk behouden in de verlangde haven kwamen. Wij zagen niets van de Refolutie en begonnen aan haar behoud te twijfelen; maar aan wal gaande, vonden wij de plaats daar haa*re tenten geilaan hadden, en lazen op eenen ouden ftomp van eenen boom in den tuin de woorden gefneden: Zoek hier onder. Wij gongen aldaar aan het graaven „ en vonden eene fleseh gekurkt en verzegeld, waar-  «84 INov. 1773] REIZE RONDOM waarin een brief was van kapitein cook, meldende zijne aankomst op den derden deezer en zijn vertrek op den vier en twintigften, en dat hij voorneernens was enige dagen aan den mond van de Straat te befteeden om naar ons te zoeken. Wij begonnen aanftonds het fchip gereed te maaken om zoo fpoedig mogelijk zee te kiezen; wij zetteden onze tenten op, zonden den kuiper aan land, om de water-vaten te kuipen en het hol te ontlaaden, om bij het bifcuit te koomen, dat in vaten was; doch dezelve openende, vonden wij eene groote hoeveelheid geheel bedorven, en het grootfte gedeelte zoo befchadigd, dac wij genoodzaakt waren onzen koperen oven aan land optezetten, om het over te bakken, dat ons ongetwijfeld eenen aanmerklijken tijd ophield. Terwijl wij hier lagen, kwamen de inboorlingen bij ons aan boord gelijk te vooren, en voorzagen ons van visch en dingen van hun eigen werk, die wij voor fpijkers en andere beuzelingen van hun kogten, terwijl zij zeer vriendlijk fcheenen, fchoon zij twee maaien in het midden van den nacht aan de tenten kwamen om te fteelen, doch zij wierden ontdekt voor zij iets konden magtig worden. Den zeventienden December, alles op het fchip betiteld, ons water en hout ingenoomen, en alles gereed gemaakt hebbende om in zee te loopen, zonden wij onzen grooten kotter mee den Heer rowe, eenen zee-kadet, en het volk van de  DE WAERELD. [Dec. 1773] 255 de floep, om voor het fcheeps - volk wilde groenten te zoeken* met bevel om dienzelfden avond terug te koomen, alzoo ik voorneemens was des anderendaags 's morgens onder zeil té gaan. Doch de floep dien avond niet terug koomende, noch den volgenden morgen, maakte zulks mij zeer ongerust over haar; ik zettede dan de groote floep uit, en zond haar met den tweeden luitenant, den Heer burney, en met het volk van de floep en tien foldaaten bemand, uit om haar te gaan zoeken. Mijne bevelen aan den Heer burney waren dat hij eerst tedeeg in de Oost-Baai zoude zien, en dan naar de Gras-Bogt, de plaats, werwaarts de Heer rowe gezonden was, zoude vaaren, en, zoo hij daar niets van de floep vernam, het kanaal verder op zoude vaaren, en weder langs den Wester-wal terug koomen. Alzoo de Heer rowé een uur voor den afgefprooken tijd het fchip verlaaten had, en in grooten haast, geloofde ik vast dat hij, uit nieuwsgierigheid, de Oost-Baai in zoude gevaaren zijn, alzoo niemand van ons fchip daar ooit geweest was, of dat de floep een ongeluk zoude bejegend zijn, hetzij door aftedrijven door nalaatigheid van den floep-wagter, hetzij dat zij op de klippen ware geflagen. Dit was ook de gedagte van bijna ieder een, en in die onderftelling wierd de timmermans-maat in de groote floep mede gezonden met enige bladen tin. Ik had geene de minile gedagten dat ons volk iets VII. Deel. P kwaads  aaö [pee. 1773] REIZE RONDOM kwaads van de inboorlingen bejegend ware, alzoo onze floepen dikwijls hooger op, en flegcer voorzien geweest waren. Hoe zeer ik mij bedroog bleek maar al te ras; want de Heer burney, denzelfden avond ten elf uuren terug gekoomen zijnde, bragt mij bericht van een ijslijk voorval, dat ik niet beter kan befchrijven dan met zijne eigen woorden, die ik hier zal laaten volgen. ,, Den agttienden verlieten wij het fchip en, „ een ligt koeltjen in ons voordeel hebbende, „ voeren wij weldra het Lang-Eiland om, en „ binnen de Lange Punt. Ik keek in alle bog„ ten aan lij, terwijl wij voort voeren, overal „ wel rond ziende met eenen kijker, dien ik tot ,, dat einde had mede genoomen. Ten half een „ uur hielden wij ftil aan een flrand, aan de flin„ ker-hand als men de Oost-Baai opvaart, om „ wateeten te kooken, alzoo wij niet dan raauw „ vleesch mede genoomen hadden. Terwijl wij „ aan het kooken waren, zag ik eenen Indiaan „ aan de over-zijde langs het flrand loopende naar het diepst van de baai. Ons vleesch ge„ kookt hebbende, begaven wij ons in de floep, „ ftaken af, en kwamen in korten tijd in hec „ diepst van de baai, daar wij een Indiaansch ge„ hucht vonden. ,, Toen wij naderden, kwamen enige der In„ diaanen naar beneden op de klippen, en wenk- „ ten  DE WAERELD. \pec. 1773] S27 \\ ten ons dat wij henen zouden gaan, maar zien* ,* de dat wij daar niet aan voldeeden, verander„ den zij van taal. Wij vonden hier zes grootë *, kanos op ftrand gehaald, de meefte dubbele* „ en veel volk, fchoon niet zoo veel als men ver„ wagc zoude hebben naar het getal der huizen *, en de grootte van de kanos. Hec floep-volk *, bij de floep laatende om die te bewaaren* ftap. „ te ik'aan land niet de foldaaten, beflaande uit „ den korporaal en vijf mannen, en doorzogt ver** fcheiden hunner huizen* maar vond niets, dat ,, mij enigen agterdogt konde geeven. Daar lie^, pen drie of vier betreeden voet- paden de bos*, fchen in, daar nog veele huizen ftonden; dan* „ alzoo het volk zig vriendlijk bleef gedraagen * ^, achtede ik het onnódig verder te zoeken. We„ der op het ftrand koomende, had een van dè *, Indiaanen eenen bundel van hepatoós of lange *, fpeeren gebragt, maar, tóen hij zag dat ik herrt „ zeer ernftig aankeek, legde hij die op deri *, grond, en wandelde heen en weder, als of hij *, 'er verder geen acht op1 floeg. Naardien forn,, mige van het volk bevreesd fcheenen* gaf ik *, eenen een fpiegeltjen en eenen anderen eenen *, fpijker. Van deeze plaats liep de baal, zod *, na ik gisfen kon, eene goede Engelfche mijl ** N. N. W.* daar zij aan een lang zandig ftrand ** eindigde. Ik keek overal rond met den kijker^ D maar zag noeh floep, noch kano, noen teke= P 2 j, ners  aa8 [Dec. 1773] REIZE RONDOM tien van inboorlingen. Ik hield mij dan te vre- den met enige fnaphaan - fchooten te laaten doen , „ dat ik ook in alle de bogten, terwijl ik hier ,, naar toe was gevaaren, gedaan had. „ Nu hield ik het digt langs den oost - kant he i ,, nen, en kwam aan een ander gehucht, daar de ,, Indiaanen ons aan land nodigden. Ik vroeg hen ,, naar de floep, maar zij gaven voor 'er niets van „ te weeten. Zij fcheenen zeer vriendlijk en ver., ,, kogten ons enigen visch. Wij verlieten binnen „ het uur deeze plaats; in eene kleine bogt, digt „ bij de Gras-Bogt, zagen wij eene zeer groote „ dubbele kano, die zoo eerst op ftrand was ge„ haald, met twee mannen en eenen hond. De „ mannen, ons ziende, verlieten de kano en lie„ pen in de bosfchen. Dit gaf mij reden om te „ vermoeden dat ik hier tijding van den kotter ,, zoude verneemen. Wij gongen aan land en „ doorzogten de kano, waarin wij een van de „ poorten van den kotter vonden, en enige fchoe„ nen, een van welke herkend wierd voor de „ ichoen van den Heer woodhouse, eenen „ van onze zee - kadetten. Iemand van ons volk „ bragt mij op dat zelfde tijdflip een ftuk vleesch, „ dat hij voor een ftuk van het zoute vleesch van het volk van den kotter aanzag. Hetzelve be„ ziende en ruikende, bevond ik dat het versch „ was. De Heer fannin, de ftuurman, die „ bij mij was, dagt dat het honden-vleesch wa- >» re,  DE WAERELD. {Dec. 1773] 529 „ re, en ik was van dezelfde gedagte, want ik „ twijfelde nog dat zij menfchen-eeters waren, „ waarvan wij egter door de ijslijkfte en onwe„ derfpreeklijkfte bewijzen overtuigd wierden. „ Daar lagen omtrent twintig manden op het „ ftrand, die toegebonden waren; wij fneeden „ dezelve open. Enige waren vol gebraaden „ vleesch en andere vol varen-wortel, die hun „ voor brood dient. Verder zoekende, vonden „ wij nog meerdere fchoenen, en eene hand, die ,, wij onmiddelijk herkenden voor de hand van „ thomas hill, een van ons volk van de bak, „ naardien zij met T. H. getekend was door mid„ del van een Otahitisch priktuig. Ik gong met „ enige van het volk een eindjen het bosch in, ,, maar zag niets meer. Wéder naar het ftrand koo„ mende, vonden wij eene ronde plek van omtrent „ vier voeten middellijn, met verfche aarde be„ dekt, daar iets begraaven was. Geene fpade bij „ ons hebbende, begonnen wij met eenen harts„ vanger te graaven, en ondertusfchen ftootede ik „ de kano in het water, met voorneemen van die ,, te vernielen, maar over den naaften berg eenen ,, zwaaren rook ziende opgaan, deed ik al het „ volk in de floep koomen, en maakte allen haast „ om 'er voor zonne - ondergang te wezen. „ Voor de volgende baai, de Gras-Bogt, „ koomende, zagen wij vier kanos, eene enkele „ en drie dubbele, en zeer veel volk op hec P 3 „ ftrand,  *3o [D«f. 1773] REIZE RONDOM „ ftrand, dat, op onze nadering, naar een berg. „ jen week, binnen een fchips lengte van den, „ water - kant, daar het tegens ons ftond te fpree,, ken. Op den top van de hoogten, agter de „ bosfchen, was een groot vuur, van waar den „ geheelen weg langs, den bergaf, een gedrang „ was gelijk eene kermis. Toen wij de bogt in„ voeren, liet ik een musket affchieten op eene ,, van de kanos, alzoo ik vermoeden had dat zij „ vol volk ware, dat op den bodem van dezelve „ neder lag, want zij waren alle driftig, maar „ daar was niemand in. De Wilden op het heu„ veltjen bleeven ons nog toeroepen, en ons te„ kenen doen dat wij aan land zouden koomen. „ Zoo dra wij egter digt bij gekoomen waren» „ vuurden wij alle. De eerfte afvuuring fcheen „ hen niet veel aan te doen, maar, bij de tweev de j begonnen zij zoo fpoedig zij konden weg „ te klauteren, fommige huilende. Wij blee„ ven vuuren zoo lang wij maar eene fcheme„ ring van eenen van hun door de ftruiken za„ gen. Onder de Indiaanen waren twee zeer „ kloeke mannen, die geen fchijn deeden van te „ wijken, voor zij zig door de hunne verlaaten „ zagen, en toen flapten zij met veel bedaardheid „ langzaam weg, terwijl hunne fierheid hen niet„ toeliet te loopen. Een hunner egter viel ne„ der en bleef liggen, of kroop weg op handen „ en voeten. De ander geraakte vrij zonder dat » hij  DE WAERELD. [Dec. 1773] 231 „ hij fcheen geraakt te zijn. Toen landde ik met „ de zee-foldaaten, en de Heer fannin bleef „ bij de floep om die te bewaaren. „ Op het ftrand lagen twee bosfen celerij, die „ geplukt was om den kotter te laaden. Daar „ ftond eene gebrooken roei-fpaan regt op in „ den grond gtftooken, aan welke de inboorlin„ gen hunne kanos hadden vast gemaakt, een be- wijs dat de aanval hier gefchied was. Toen „ zogt ik overal agter het ftrand, om te zien of de „ kotter ook daar ware. Wij vonden geene floep, „ maar, in plaats van haar, zulk een fchriklijk „ toneel van moord en barbaarschheid, dat ik 'er „ nooit dan met afgrijzen van kan fpreeken, of „ zelfs maar aan denken; want de hoofden, har„ ten en longen van verfcheiden van ons volk zag „ men op het ftrand verfpreid liggen, en een wei„ nig verder knaauwden de honden aan hunne in„ gewanden. „ Terwijl wij als verftomd op de plaats ftaan „ bleeven, riep de Heer fannin ons toe dat „ hij de Wilden in het bosch hoorde bijeentrek„ ken, waarop ik weder naar de floep keerde, „ en, die naast de kanoos haaiende, vernielden „ wij drie van dezelve. Terwijl dit gefchiedde, „ verdween het vuur op de kruin van den berg, en wij hoorden de Indiaanen in de bosfchen he„ vig kijven, twistende, naar ik gis, of zij ons „ zouden aanvallen, en hunne kanos tragten te P 4 „ red-  53* [Dec. 1773] REIZE RONDOM „ redden dan nier. Hec wierd nu donker, ik ftap„ te dan aan land, en keek nog eens ageer hec „ ftrand om ce zien of de kotter in de ftruiken „ ware opgehaald; maar niets van denzelven vin„ dende, keerde ik terug en ftak van land. Alle onze machc zou naauwlijks genoegzaam geweesc zijn om den berg optegaan, en dit mee de helfc te waagen (want de helfc zou agter hebben „. moeten blijven om de floep ce bewaaren) zou „ de dwaasfte roekeloosheid geweest zijn. „ Toen wij aan het opperst gedeelte van het „ kanaal kwamen, zagen wij een zeer groot vuur „ omtrent drie of vier Engelfche mijlen hooger ,, op, een volkoomen eirond vormende, hetwelk „ van den cop van eenen berg coc bijna aan den „ wacer-kanc afliep, zijnde hec midden in de „ rondte gantsch door het vuur als door eene heg „ ingefloten. Ik raadpleegde den Heer fannin, en wij waren beiden van gedagcen dat ,, wij 'er geen ander voordeel uic konden verwag„ ten dan de ellendige voldoening van nog eni„ ge Wilden ce dooden. Toen wij de Gras„ Bogt verlieten, hadden wij eene algemeene „ losbranding gedaan naar de plaats, daar wij de „ Indiaanen hoorden praaten, doch met het uit„ en inklimmen van de floepen waren onze ge^ ,, weeren nar geworden, en vier fnaphaanen ket? ften. Dac nog flimmer was, het begon ce regenen, ons kruid en lood was meer dan de helfc  DE WAERELD. [Dec. 1773] a33 „ verbruikt, en wij lieten op eene plaats zes „ groote kanos agter ons. Met zoo veele nadee„ len achtte ik het niet der moeite waerdig ver„ der te gaan, daar niets te hoopen was dan „ wraak. „ Tusfchen twee ronde eilanden, ten Zuiden „ van Oost-Baai, koomende, meenden wij ie„ mand te hooren roepen; wij bleeven op onze „ riemen leggen en luiflerden, maar hoorden 'er „ niet meer van; wij riepen verfcheiden maaien, „ maar te vergeefsch; de arme zielen waren ver„ re genoeg buiten het bereik van onze ftem, „ en, in waarheid, het geeft enigen troost te „ denken dat zij, naar alle waarfchijnlijkheid, al„ le op de plaats zullen gebleven zijn. " Dus verre het bericht van den Heer burney, en, om het verhaal van deeze droevige gebeurtenis volledig te maaken, zal het niet onnodig zijn 'er bij te voegen dat het volk in den kotter beftond uit de Heeren rowe en woodhouse, Frans murphey, kwartier-meeiter, willem facey, thomas hill, michiel bell en eduard jones, mannen van de bak, jan cavenaugh en thomas milton van de agter-wagt, en jakob sevilly, des kapiteins knegt, in alle tien mannen, de meefte van onze beste matroozen, de kloekfle en gezondfte manfchappen van het geheele fchip. Het volk van den Heer burney bragt twee handen aan boord, P 5 eene  434 IDec. 1773] REIZE RONDOM eene van den Heer rowe, kenbaar aan een lidteken, de andere van thomas hill, gelijk reeds gezegd is, en hec hoofd van des kapiteins knegc. Deeze alle, mee nog meer van hun overfchoc, wierden in eene hangmac genaaid en over boord geworpen, mee ballast om dezelve te doen zinken. Van hunne wapenen en klederen wierd niets weder gevonden, dan een gedeelte van een* langen broek, een rok en zes fchoenen, waar onder geen een paar was. Ik geloof niet dat dit een voorbedagc werk van deeze Wilden ware, wanc in den morgen, eoen de Heer rowe hec fchip verliec, onemoecede hij twee kanos, die afkwamen, en den geheelen voormiddag in Schips-Bogt doorbragcen. Misfchien is hec ontftaan uic eniggefchil, dae op de plaats beliegt wierd, of misfchien heefc de fchoone gelegenheid hen in verzoeking gebragc, terwijl ons volk zoo onvoorzigtig was en zig al te veilig waande. Eene andere omftandigheid, welke de Nieuw-Zeelanders aanmoedigde, was dac zij wisten dae de fnaphaanen niec onfeilbaar waren, dat zij fomtijds misten, en dat zij, afgefchoten zijnde, weder gelaaden moeiten worden, eer men die weder konde gebruiken, welken cusfeheneijd zij cot hun voordeel zuilen waargenoomen hebben. Na hunne overwinning was 'er, denk ik, eene algemeene zaamenkomst aan de oost-zijde van het kanaal. De Indiaanen van Kormorans- Bogt  DE WAERELD. [Dec. 1773] 235 Bogt waren 'er ook; dit zagen wij aan eenen haan, die in eene van de kanos was, en aan eene lange enkele kano, welke ons volk vierdagen te vooren in Kormorans - Bogt gezien had, daar het met den Heer rowe in den kotter geweest was. Wij wierden tot vier dagen na dit droevig voorval door tegenwinden in het kanaal opgehouden, geduurende welken tijd wij geenen der inboorlingen te zien kwamen. Het was zeer aanmerklijk dat ik verfcheiden reizen met kapitein cook dezelfde bogt opgevaaren was, en nooit het minfte teken van enigen inboorling gezien had, behalven enige verlaaten gehuchten, die in verfcheiden jaarren niet bewoond fcheenen geweest te zijn, en egter oordeelde de Heer burney, toen hij de bogt invoer, dat 'er niet minder dan vijftien honderd of twee duizend menfchen konden wezen. Ik twijfel niet of zij zouden, zoo zij van zijne komst waren verwittigd geweest, hem aangevallen hebben. Om deeze reden achtte ik het onvoorzigtig weder eene floep optezenden, alzoo wij overtuigd waren dat 'er geene de minfte waarfchijnlijkheid was dat nog iemand van ons volk in het leven ware. Den drie en twintigften ligteden wij het anker, gongen onder zeil, liepen hec kanaal uit en ftuurden oostwaarts om de Straat uit te koomen, dat ons denzelfden avond gelukte, maar wij wierden twee of drie dagen lang door tegenwinden opge- hou-  S36" {Dec. 1773] REIZE RONDOM houden voor wij van de kust konden geraaken. Toen ftevenden wij Z. Z. O. tot wij op de Zuider Breedte van zes en vijftig graaden kwamen, zonder dat ons iets aanmerklijks bejegende, hebbende eene zwaare zee uit het Zuiden. De wind begon nu fterk uit het Z. W. te waaien en het weder zeer koud te worden, en, alzoo het fchip laag en diep gelaaden was, brak de zee 'er aanhoudend over, dat ons altoos nat hield, en, door het fterk werken van het fchip, waren weinige droog op hun bed of op het dek, geene befchucting hebbende om de zee van zig af te houden. De vogelen waren de eenigfte medgezellen, die wij in deezen wijden Oceaan hadden, uitgezonderd dat wij nu en dan eenen walvisch of bruinvisch zagen, en fomtijds een of twee-zee-honden en enige pinguins. Op 580 Zuider Breedte en 2130 Ooster Lengte (of, volgens de rekening van cook, 1470 Wester Lengte) ontmoeteden wij enig ijs, en wij zagen dagelijks meer of minder, terwijl wij nu oostwaarts ftuurden. Wij vonden eenen zeer fterken ftroom oostwaarts loopende, want toen wij over Kaap Hoorn waren, op de Zuider Breedte van een en zestig graaden, was het fchip, volgens onze rekening, agt graaden vooruit. Wij befteedden zeer weinig meer dan * eene maand van Kaap Pallifer in Nieuw-Zeeland tot Kaap Hoorn, dat honderdeen en twintig graaden lengte is, en hadden aanhoudende west-  DE WAERELD. [Dec. 1773] 237 westlijke winden van het Z. W. tot het N. W. met eene hooge zee, die 'er op volgde. Enige vaten met erweten en meel, die op de kooien geftouwd waren, openende, vonden wij dezelve zeer befchadigd en oneetbaar, waarom wij het raadzaamst oordeelden naar de Kaap de Goede Hoop te ftevenen, maar eersc in de Lengte en Breedte van Befnijderiis-Kaap te koomen. Toen wij ten Oosten van Kaap Hoorn waren, vonden wij dat de winden niet zoo fterk uit het Westen woeien als gewoonlijk, maar meer uit het Noorden kwamen, dat. ons dik mistig weder bragt, zoo dat wij verfcheiden dagen agter eikanderen niet in ftaat waren eene enkele waarneeming te doen, of iets van de zon te zien. Dit weder duurde meer dan eene maand, zijnde wij toen onder eene groote menigte ijs - eilanden, dat onsaanhoudend op den uitkijk hield, uit vrees van 'er op te zullen vervallen, en, naardien wij nu alleen waren, maakte ons dit nog te oplettender. Ons volk begon nu te klaagen over verkouwdheden en pijn in de leden, dat mij noodzaakte noordwaarts te loeven tot de Zuider Breedte van vier en vijftig graaden; maar wij bleeven nog hetzelfde weder houden, fchoon wij meermaalen gelegenheid bekwamen om hoogte te neemen. In de bovengemelde Breedce gekoomen zijnde, ftuurde ik oostwaarts, om, ware het mogelijk, het land te vinden, door bquvet aangetekend. Naar  438 {Febr-. 1774] REIZE RONDOM Naar maate wij oostwaarts vorderden, wierden dë ijs-eilanden talrijker en gevaarlijker, alzoo zij veel kleiner waren dan gewoonlijk, en de nachten donker begonnen te worden. Den derden Maart, op 540 4'" Zuider Breedcë en op 130 Ooster Lengte zijnde, de Breedte vart bouvets ontdekt land, en eene halve graad ten Oosten van hetzelve, en geene de minfte tekenen van land befpeurende, nu of zedert wij in deeze parallel geweest waren, gaf ik het zoeken naar hetzelve op, en ftevende noordwaarts. Alzoo onze laatfte koers zuidwaarts weinige graaden van bouvets ontdekt land, en in de Lengte, op welke men het plaatst, geweest was, en omtrent drie of vier graaden ten Zuiden van hetzelve, moet het, zoo 'er daar omtrent land ligt, Hechts een zeer klein eiland zijn. Maar ik ge* loof dat het niet dan ijs geweest is, alzoo wij, bij ons eerfte vertrek, ook verfcheiden reizen gedagt hadden land te zien, maar het bleek naderhand dat het hooge ijs-eilanden, aan het eind van de groote ijs-velden, waren, en, alzoo het dik mistig weder was, toen de Heer bouvet het ontmoetede, kan hij het gemaklijk voor ijs aangezien hebben. Den zevenden, op 480 36' Zuider Breedte en op 140 26' Ooster Lengte zijnde, zagen wij twee groote ijs-eilanden. Den zeventienden kreegen wij het land van de Kaap  DE WAERELD. [Maart 1774] 439 Kaap de Goede Hoop in hec gezigt, en den negentienden ankerden wij in de Tafel-Baai, daar wij den kommaadeur eduard hughes vonden mee de fchepen Salisbury en hec Zeepaerd. Ik groecede den kommandeur met dertien fchooten, en kort daarop hec kasceel mee heezelfde getal; de eerfte beantwoordde mij, als gewoonlijk, mee twee fchooten minder, en het laatfte mee heezelfde gecal. Den vier en cwineigften vertrok de kommandeur hughes mee de Salisbury en hec Zeepaerd naar de Oosc - Indieën; maar ik bleef, om de fchade aan mijn fchip ce herftellen en mijn volk te ververfchen, tot den zestienden April, wanneer ik naar Engeland vertrok, daar ik den veertienden July daar aan volgenden te Spithead hec anker liet vallen. NE-  &40 [Maart 1775] REIZE RONDOM NEGENDE HOOFDSTUK. Verrigtlngen aan de Kaap de Goede Hoop. Ontdekkingen door de Franfchen gedaan. Vertrek van de Kaap de Goede Hoop. Aan" komst te St. Hslena. rJ^hans zal ik mijn eigen dag-verhaal weder her* vatten, dat het belangrijk verhaal van kapitein fürneaux mij heeft doen af breeken. Daags na mijne aankomst aan de Kaap de Goede Hoop voer ik naar land, en maakte mijne opwagting bij den Gouverneur den Baron van plet te në erg en andere voornaame officieren, die ons-met de grootfte beleefdheid ontvongen en onthaalden, en alles, wat in hun vermogen was, aanwendden om ons verblijf aldaar aangenaam te maaken. Alzoo weinige volkeren beleefder jegens vreemdelingen zijn dan de Hollanders op deeze plaats in het algemeen, en 'er nergens in grooteren overvloed ververfchingen van allerleien aart te bekoomen zijn, genooten wij eene wezenlijke rust na de vermoeienisfen van zoo lang eenen logt. De goede behandeling, welke de vreemdelin* gen aan de Kaap de Goede Hoop ontvangen, en de noodzaaklijkheid, van een weinig verfche lucht te  DE WAERELD. [Maart 1775] 241 te fcheppen hebben eene gewoonte ingevoerd, die nergens anders, zoo veel ik weet, zoo fterk in gebruik is, namelijk, dat alle de officiers, die van het fchip gemisc kunnen worden, zig aan wal gaan onthouden. Wij volgden deeze gewoonte. Ik, de twee Heeren fors tér eh de Heer spaerman namen onzen intrek bij den Heet brandt, die bij de Engelfchen wel bekend is door zijne verplichtende bereidvaerdigheid dm htin dienst te doen. Mijne eerfte zorg, na onze aankomst, was versch gebakken brood, versch vleesch, groenten en wijn te koopen voor degeehen, die aan boord bleeven, en, dagelijks vah deeze ververfchingen voorzien wordende, zoö lang wij hier lagen, wierden zij dra tot hunne; Voorige kragten herfteld. Wij hadden Hechts drie' mannen aan bóord, die wij nodig vonden aan land te zenden tot herftelling van hunne gezondheid j en deeze befteedde ik voor dertig ftuivers 's daags j waarvoor zij huisvesting * eeten en drinken hadden; Nü gongen wij aan het werk öth al het befchadigde te herftcllen; tot dat einde plaatfteh wij, na bekoomen verlof, eene tent aan den wal, naaf: welke wij onze water-Vaten en zeilen zonden om gekuipt en verfteld te worden; wij ftreeken Ook de ftengen en raas, om het wand te herftellen* dat wij in zulk eenen flegten ftaat bevonden * dat VIL Deel. q bij--  242 [Maart 1775] REIZE RONDOM bijna alles, uitgezonderd bet ftaande wand, vernieuwd moest worden, dat wij voor eenen zeer hoogen prijs moeiten koopen. In het ftuk van fcheeps- behoeften doen de Hollanders hier, zoo wel als te Batavia, op eene fchandelijke wijze hun voordeel met de verlegenheid van vreemdelingen. Dat ons wand en onze zeilen enz. afgefleten waren behoeft niemand te verwonderen, als men weet dat wij, geduurende deeze reis rondom de waereld, dae is, zedert wij deeze plaats verlaaten hadden tot dat wij hier weder terug gekoomen waren , niet minder dan twintig duizend zee • mijlen afgezeild hadden, eene lengte, bijna zoo groot als drie maaien den omtrek van den aardbol aan de evennachtlijn, en die ik niet geloof dat ooit door een fchip voor het ons in denzelfden tijd is afgelegd; en egter was ons, op deezen langen togt, door alle breedten, tusfchen negen en een en zeventig graaden, noch mast, noch fteng, noch groote , noch bram - raa gefprongen , ja zelfs geen hoofd-touw gebrooken, dat, naast de groote zorgvuldigheid en bekwaamheid van mijne officieren, aan de goede hoedanigheden vart mijn fchip moet worden toegefchreven. Een van de Franfche fchepen, die in de baai ten anker lagen, was het Oost-Indisch fchip de Ajax, naar Pondichery befiemd en gevoerd door  DÈ WAERELD. [Maart 1775] 243" kapitein crozet. Hij was de tweede officier geweest bij kapitein morioSi, die in de maand Maart van het jaar 1772 van hier gezeild was, gelijk reeds gezegd is. In plaats van van hier naar Amerika te ftevenen, gelijk het voorgeeven was, zeilde hij naar Nieuw ■ Zeeland, daar hij en enige van zijn volk in de Eilanden-Baai van de inboorlingen vermoord wierden. Kapitein crozet, diè hem in het bevel opvolgde, keerde over de Philïppynfche Eilanden met de twee fchepen naar het eiland Mauritius. Hij fcheen een man te zijn, met den waaren ontdekking- geest bezield, en bekwaamheden te bezitten. Hij deelde mij op eene zeer verplichtende wijze eene kaart mede, waarop niet alleen zijne eigen ontdekkingen, maar ook die van kapitein kerguelen afgetekend waren , en die ik daar op vond op dezelfde hoogte, daar wij 'er naar gezogt hadden, zoo dat ik niet kan begrijpen hoe wij én de Avontuur het beiden hebben kunnen misfen. Behalven dit land, hetwelk kapitein crozet óns zeide dat een lang, maar zeer fmal eiland was, Oost en West liggende, ontdekte kapitein morion op omtrent 480 Zuider Breedte en tüsfchert 160 en 300 Wester Lengte ten Oosten Van dé Kaap de Goede PIoop zes eilanden, die hoog en dor waren. Deeze, en enige eilanden, tusfchen de linie eh den Zuider - keerkring in de Stille Zee liggende, waren de voornaamfte ontdekkingen op Q 2 dee-  244 {Maart 1775] REIZE RONDOM deezen togt, welks befchrijving, naar men ons zeide, voor de pers gereed was Uit kapiteins crozets kaart bleek dat 'er door de Franfchen in het jaar 1769 een togt door de Zuid-Zee gedaan was, onder bevel van eenen zekeren kapitein surville, die, onder beding dat hij ontdekkingen zou ie zoeken te doen, verlof bekoomen had om op de kust van Peru te mogen handelen. Hij rustte een fchip uit, en nam eene laading in de eene of andere haven van de Oost-Indie, voer over de Philippynfche Eilanden, voorbij Nieuw • Brittannie, en ontdekte enig land op io° Zuider Breedte en op 158" O09* ter Lengte, aan hetwelk hij zijnen eigen naam gaf. Voorts ftuurde hij zuidwaarts, ftevende maar weinige graaden ten Westen Nieuw - Caledonia voorbij, kwam aan Nieuw - Zeeland aan het noordlijk eind en zeilde in de Twijfelachtige Baai, daar hij fchijnt gelegen te hebben, terwijl ik 'er op mijnen voorigen togt met de Endeavour voorbij voer. Van Nieuw-Zeeland ftuurde kapten *) Hij is uitgegeeven onder den tijtel van: Nouveau Voyage a la mer du Sud, commencé fous les ordj-es de M. de m a r 1 o n , Chevalier de COrdre Royal & militaire de St. Louis, capitaine de brülot, & achevé, après la mort de eet officier, fous ceux de M. Ie Chevalier dvCLESmeur, Garde de la Marine &c., on a joint a ce voyage un Extrait de celui de M. de surville, dam lts mêmes parages, Paris 1783. in 8vo. VERTAALER.  DE WAERELD. [Maart 1775] 245 P'tein surville oostwaarts tusfchen 350 en 410 Zuider Breedte, tot hij aan de kust van Amerika kwam, daar hij in de haven van Callao, terwijl hij naar land wilde vaaren, verdronk. Deeze reizen der Franfchen, fchoon door bijzondere perfoonen ondernoomen, hebben iets toegebragt tot het doorzoeken van de Zuid-Zee. Die van kapitein surville heldert eenen misflag op, waarin ik gebragt ben, door te denken dat de banken omtrent het westlijk einde van Nieuw - Caledonia zig naar het Westen tot aan Nieuw - Holland uüftrekken ; zij bewijst dat 'er in die ruimte eene open zee is, en dat wij het noordwestlijk eind van dat land gezien hebben. Wij vernamen van denzelfden kapitein dat het fchip, dat aan Otahiti geweest was voor onze eerfte aankomst aldaar op deezen togt, uit NieuwSpanje was, en dat het, op deszelfs terugreis, op 320 Zuider Breedte en onder de middaglijn van 1300 Wester Lengte enige eilanden ontdekt had. Op deeze kaart waren nog enige andere eilanden aangetekend, welke men zeide door de Spanjaarden ontdekt te zijn; maar kapitein crozet fcheen te denken dat zij 'er niet op geplaatst waren door iemand, op welken men konde ftaat maaken. Men fprak ons ook van eene nog laatere reis, door de Franfchen ondernoomen, onder bevel van kapitein kerguelen, die niet zeer tot eer van dien kapitein is afgeloopen. Q 3 Ter-  a46 [Maart 1775] REIZE RONDOM Terwijl wij in de Tafel-Baai lagen, zeilden 'eeverfcheiden vreemde fehepen in en uit, van en naar Oosc-Indien beftemd, namelijk Engelfche, Franfche, Deenfche, Zweedfche en drie Spaanfche fregatten, waarvan twee naar Manilla gongen en een 'er van daan kwam. Het is nog maar zedert zeer korten tijd dat de Spaanfche fche-ï pen deeze plaats aandoen, en deeze waren de eerfte , aan welken dezelfde voorrechten als. aan andere Europifche natieën, met wejke men in vriendfchap was, toegeftaan wierden. Ons roer naziende, vonden wij dat de hengzels. los waren, zoo dat wij genoodzaakt waren hec uittehangen en aan wal ce brengen om gemaakc ce. worden. Wij wierden ook opgehouden door gebrek aan kalfateraars om het fchip ce kalfaaten, dac noodzaaklijk gefchieden moesc voor wij in zee liepen. Eindelijk kreeg ik cwee mannen van een van de Hollandfche fchepen, en hec Engelsen. Oosc-Indisch fchip de Dutton, kapicein rice, van Bengale koomende, zettede mij 'er nog cwee bij, zoo dat dit werk den zes en twintigften April afwas, wanneer wij, alle noodwendigheden aan boord gehaald, en eenen verfchen voorraad van proviand en water ingenoomen hebbende, ons affcheid van den Gouverneur en de voornaamfte officieren namen, en des anderendaags naar boord gongen. Korc daarop, den wind gunftig wordende, iigteden wij hec anker en liepen in zee, te ge-  DE WA ERE LD. [April 1775] 247 gelijk met hec Spaansch fregat de Juno van Manilla, een Deensch Oost-Indisch fchip, en de Dutton C1). Zoo dra wij onder zeil waren, groeteden wij de bezetting met dertien fchooten, die onmiddelijk met een gelijk getal beantwoord wierden. Het Spaansch fregat en het Deensch Oost-Indisch fchip groeteden ons beiden, toen wij dezelve voorbij zeilden, en ik beantwoordde elke groet met een even gelijk getal fchooten. Toen wij de baai uit waren, ftuurde het Deensch fchip naar Oost-Indieën, het Spaansch fregat naar Europa, en wij en de Dutton naar St. Helena. Op de naauwkeurigheid van kendals uurwerk vertrouwende, befloot ik te beproeven in eene regte koers op het eiland aan te ftuuren. De eerfte zes dagen, dat is tot wij op 27° Zuider Breedte en op Wester Lengte van de Kaap de Goede Hoop kwamen, waren de winden zuidlijk en Z. O. Hierop kreegen wij veranderlijke ligte zugtjens twee dagen lang, die opgevolgd wierden door eenen Z. O. wind, die ons tot aan hec eiland bij bleef, uitgezonderd enige uuren op eenen dag, wanneer hij in het N. O. was. De wind woei over het algemeen zwak geduurende onzen geheelen overtogt, dat denzelven langduuriger dan gewoonlijk maakte. Den vijftienden Mey, met het aanbreeken van den dag, zagen wij het eiland St. Helena veeree 4 tien  e43 [Mey 177$] REIZE RONDOM tien mijlen van ons, en wij kwamen te midder-? nacht op de reede voor de ftad, aan de noord? west-zijde van het eiland, ten anker. Des anderendaags 'smorgens, met het opgaan van de zon, groeteden ons het kasteel en de Dutton elk met dertien fchooten; toen ik kort daar op aan land gong, wierd ik door het kasteel met hetzelfde getal fchooten begroet, welke beiden groeten door het fchip beantwoord wierden. De Gouverneur skettowe en de yoornaamfte Heeren van het eiland ontvongen en behandelden mij, gedui^rende mijn verblijf, met de groot» fte beleefdheid, en toonden mij alle gedienftigheid, die in hun vermogen was COAI die St. Helena in zijnen tegenswoordigen ftaat ziet, en flechts kan begrijpen wat het oorfpronglijk moet geweest zijn, zal de inwooneren niet voorbaarig van gebrek aan nijverheid befchuldigen (*), fchoon zij dezelve misfchien tot meerder voordeel zouden kunnen aanleggen, zoo, zij meerder land tot het teelen van koorn, groenten en wortelen gebruikten, in plaats van het tot wei- (*) Ik vind in mijne befchrijving van St. Helena, in. mijne voorige reis-befchrijving, enige misdagen. De inwooners zijn zeer verre van hunne flaaven met eene baldaadige wreedheid te behandelen, en zij hebben reeds zedert verfcheiden jaaren karren en draag -feeJen gehad. Vergelijk UI Deel, bladz. 484.  DE WAERELD. [Mey 1775] 249 wei-landen te maaken, gelijk thans bij ben de gewoonte is. Maar dit zal waarfchijnlijk niet ge-r fchieden zoo lang het grootlle gedeelte van hetzelve in handen van de Maatfchappij en derzelver bedienden blijfc. Zonder nijvere planters kan dit eiland nooic bloeijen, en in ftaat zijn om de fchepen met de noodzaaklijke ververfchingen te ge-» rieven. Binnen de laatfte drie jaaren was 'er eene nieuwe kerk gebouwd, en daar waren nog enige andere nieuwe gebouwen onder handen; daar was eene gemaklijke landing-plaats voor floepen gemaakt en verfcheiden andere verbeteringen, die de plaats fterkre en fraaiheid bijzetten. Geduurende ons verblijf alhier herftelden wij nog verder het nodige aan het fchip, dat wij geen tijd hadden gehad aan de Kaap de Goede Hoop geheel aftewerken. Ook vulden wij alle onze ledige water- vaten , en het volk kreeg versch osfenvleesch, dat voor vijf ftuivers het pond gekogt wierd. Hun osfen-vleesch is zeer goed, en is ook de eenigfte noemenswaerdige ververfching die men 'er bekoomen kan. Volgens eene reeks van waarneemingen aan de Kaap - Stad en op het James - Fort op St. Helena gedaan, in de eerfte door de Heeren m a s o n en dixon, en op het laatfte door den Heer maskelyne, den tegenswoordigen Konings fterrekundige, is het verfchil van Lengte tusfchen 9 5 dee-  §5o [Mey 1775] REIZE RONDOM deeze twee plaatfen 240 12' 15", flechts twee En» gelfche mijlen meer dan kendals uurwerk aanwees. De waarneemingen op de maan, door den Heer wales gedaan voor wij aan het eiland kwamen, en na dat wij het verlaaten hadden, en door het uurwerk op hetzelve overgebragt, gaven vijf graaden een en vijftig minuuten voor de lengr te van James - Fort, dat flechts vijf Engelfche mijlen meer naar het Westen is dan het door den Heer maskelyne geplaatst wordt. Op dezelfde wijze wierd de lengte van de Kaap ■ Stad gevonden op vijf minuuten na van de waare lengte. Ik maak hier gewag van om te toonen hoe nabij de lengte der plaatfen kan gevonden worden door de waarneemingen op de maan, zelfs op zee, me? hulp van een goed uurwerk. TIEN?  DE WAERELD. [i% 1775] TIENDE HOOFDSTUK. Vaart van St Helena naar de Westerfche EU landen. Befchrijving van de Eilanden Afcenfion en Fernando de Noronha, D es avonds van den een en twintigften Mey nam ik affcheid van den Gouverneur en begaf mij naar mijn fchip. Toen ik van land afftak, wierd ik begroet met dertien fchooten, en, toen ik onder zeil ging, in gezelfchap van de Dutton, wierd ik wederom met dertien fchooten begroet, welke beiden groeten ik beantwoordde. Na het verlaaten van St. Helena had de Dutton last om op het kompas N. W. ten W. of N. W. te ftuuren, om het eiland Afcenfion te vermijden, op welk eiland, naar men zeide, een ongeoorloofde handel gedreven wierd van de officieren der Oost-Indifche fchepen, en enige fchepen van Noord-Amerika, die zedert enige jaaren op dit eiland gevaaren hadden, onder voorgeeven van walvisfchen te vangen of fchildpadden te haaien, terwijl hun waar oogmerk was de Oost-Indifche fchepen optewagten. Om de te huis vaarende Oost-Indifche fchepen te beletten deeze fmokkelaars te ontmoeten, en om deezen ongeoorloofden handel te ftmten, had de Dutton lasc om de voor-  *5* [Mey 1775] REIZE RONDOM voorgemelde koers te ftuuren tot ten Noorden van Afcenfion. Ik bleef in gezelfchap van dit fchip tot den vier en twintigften, wanneer ik het een pak papieren voor de Admiraliteit overgaf, en wij van eikanderen fcheidden, terwijl het zijne koers naar het N. W. vervolgde, en ik naar Afcenfion ftuurde. Den agt en twintigften, in den morgen, kreeg ik het eiland in het gezigt, en denzelfden avond ankerde ik in de Kruis-Baai aan de noord - westzijde, in tien vademen water, met eenen grond van fijn zand, en eene halve Engelfche mijl van wal. De Kruis-Berg, zoo genaamd om een kruis of eene vlagge -ftok, die 'er op ftaat, lag op het kompas 380 Oost, en de twee uiterfte hoeken van de baai ftrekten zig van N. O. tot Z. W. uit. Wij bleeven hier tot den avond van den een en dertigften, en, fchoon wij eiken nacht verfcheiden benden afzonden, kreegen wij egter maar vier en twintig fchildpadden, alzoo het wat te laat in het jaar was; naardien zij egter elke tusfchen vier en vijf honderd ponden woogen, meenden wij evenwel nog niet kwalijk gedaagd te zijn. Wij zouden in het algemeen overvloed van visch hebben kunnen bekoomen, voornamelijk van de foort, die Oude Wijven genaamd wordt, van welke ik nergens zulk eenen overvloed gezien heb; daar waren ook conger-aaien en verfchillen» de andere foorten; maar wij legden ons op die vis- fche-.  DE WAERELD. [Mey 1775] 25 J fcherij niet toe, en tragtede flechts fchildpadden te vangen. Daar zijn veele geiten en water-vogelen , als fregat ■ vogelen, keerkring • vogelen, gekken enz. (r). Het eiland Afcenfion is omtrent tien Engelfche mijlen lang in de .ftrekking van N. W. en Z. O., en omtrent vijf of zes mijlen breed. Deszelfs oppervlakte beftaat uit dorre bergen en valeien, op de meefte van welke verfcheiden mijlen verre plant noch heefter te zien is, en daar wij niets vonden dan zand en fteenen, of liever flakken en asch, een ontwijfelbaar teken dac het eiland, in ouden tijd, door eenen brandenden berg is verwoest, die groote hoopen fteenen, en zelfs heuvelen , heeft opgeworpen. Tusfchen deeze fteenhoopen vonden wij eene gladde effen oppervlakte, uit asch en zand beftaande, waar over men gemaklijk kon reizen; maar men zou even goed over gebrooken glazen flesfchen kunnen gaan als over de fteenen; als uw voet flipt, kunt gij verzeekerd zijn van gekwetst of verlamd te worden, dat enigen van ons volk gebeurde. Een booge berg aan het zuid - oost-eind van het eiland fcbijns nog in zijnen oorfpronglijken ftaat te wezen, en de algemeene vernieling ontkoomen te zijn. De grond is eene foort van witte mergel, die nog zijne groeibaare eigenfchappen behouden heeft, en eene foort van porcelein, fpurrie en eene of twee gras-foorten voortbrengt; van deeze leeven de gei-  m [^1775] RBIZE RONDOM geiten, en het is ook op dit gedeelte van het eï~ land dat zij te vinden zijn, gelijk ook land-krab* ben, die gezegd worden zeer goed te zijn. Men zeide mij dat op dit gedeelte van het eiland enig zeer goed land is, waarop veele voortbrengzelen van noodzaaklijkheid zouden kunnen geteeld worden, en fommige hebben zig de moeite gegeeven van knollen en andere nuttige gewasfen te teelen* Men zeide mij ook dat 'er eene fraaie bron in eene valei is, welke twee heuvelen op den top van den voorgemelden berg van eikanderen fcheidt, behalven nog eene groote hoeveelheid van zoet water in de gaten der rotfen, hétwelk de perfoon, die mij dat bericht gaf, meende dat door den regen verzameld was. Maar deeze voorraad van water kan alleen van nüt zijn voor dé reizigers, of voor diegeene, die het ongeluk hebben van fchipbreiik op het eiland te lijden, hetwelk, nog niet lang geleden, het lot van enige fchijnt geweest te zijn, gelijk bleek uit het oveffehot van een wrak, dat wij aan de noord-oostzijde vonden. Naar wij zien konden, fcheen het een fchip van omtrent honderd en vijftig tonnen geweest te zijn. Terwijl wij op de reede lagen kwam 'er eene floep van omtrent zeventig tonnen bij ons ten anker. Zij hoorde te Nieuw-Tork t'huis, welke plaats zij in February verlaaten had, en naar de> kust van Guiv.ea geweest zijnde met eene laading goe^  DE WAERËLD. [Mey 1775] 255 goederen, kwam zij hier om fchildpadden in te neemen, om die naar de Barbados te voeren. Dit was hetgeen de fchipper, die greves heette, ons geliefde te vertellen, en dat gedeeltelijk waar kan zijn. Maar ik geloof dat zijn voornaamst inzigt met hier te koomen was zijne verwagting van enige Indifche fchepen te zullen ontmoeten. Hij was omtrent eene week op het eiland geweest, en had twintig fchildpadden aan boord gebragt. Eene floep, te Bermuda t'huis behoorende, was flechts weinige dagen te vooren afgezeild met honderd en vijf ftuks aan boord, dat zoo veel was als zij laaden kon; maar nog verfcheidene meer op de zandige ftranden omgekeerd hebbende, hadden zij derzelver buiken open gemeden , 'er de eieren uitgehaald en de lighaamea laaten liggen rotten, eene daad zoo wreed als fchadelijk voor hun, die na hen koomen. Een gedeelte van het naricht, dat ik van de binnenlanden van dit eiland gegeeven heb, ontvong ik van deezen kapitein greves, die een man van verftand fcheen te zijn, en het geheel eiland door geweest was. Hij vertrok in den morgen van denzelfden dag toen wij onder zeil gingen. Schildpadden zijn 'er, naar men mij gezegd heefc, op dit eiland te vinden van January tot Juny. Om dezelve te vangen plaatst men volk op de zandige ftranden, om optepasfen of zij aan land koomen om haare eieren te leggen, dat altoos in den  *56 [Mey 1775] REIZE RONDOM den nacht gebeurt; deeze keeren haar dan om op1 haare ruggen, tot 'er gelegenheid koomt om haar den volgenden dag weg te haaien. Men raadde mij een goed deel volks op elk ftrand te zenden, daar zij ftil moeften blijven liggen tot de fchildpadden aan land waren, en dan opftaan en haar eensklaps omkeeren. Dit mag het beste zijn, als de fchildpadden talrijk zijn, maar als 'er niet veel zijn, zijn drie of vier mannen genoeg voor het breedfte ftrand, en als zij geduurende den nacht digt langs de zee heen de ronde doen, kunnen zij alle, die aan land koomen, genoeg zien* en zij maaken minder gerugt dan Wanneer zij meer in getal zijn. Op deeze wijze vongen wij de meefte, die wij kreegen, en het is op deeze wijze dat de Amerikaanen die vangen. Niets is zeekerer dan dat alle de fchildpadden, die bij dit eiland gevonden worden, alleen hier koomen om haare eieren te leggen; want wij vonden niet dan wijfjens, en van alle die wij vongen had geene enig noemenswaerdig voedzel in de maag, een, naar mijne gedagten, zeeker teken, dat zij langen tijd zonder voedzel moeften geweest zijn, en deeze zal misfchien de reden zijn waarom haar vleesch niet zoo goed is als van fommige, die ik op de kust van Nieuw -Zuid- Wales gegeeten heb, die gevangen wierden op de plaats daar zij aasden. Het uurwerk toonde 8" 45'verfchil van Lengte tuifchen St. Helena en sffcen/ïon, dat bij 50 49', dg  DE WAERELD. [Mey 1775I *5? de Lengte van James-Fort op St. Helena, gevoegd, 140 34' vöor dé Lengte van de reede vaö Afcenjion geeft, of 140 30' voor het midden van het eiland, welks Breedte 8" Zuid is. De waarneemingen op de maan, doör dén Heer wales gedaan, en door het uurwerk tot hetzelfde punt van het eiland gebragt, gaven 140 28' 30" Wester Lengte. Den een en dercigiten verlieten wij Afcenfiott en Huurden noordwaarts met eene fraaie koelte uit het Z. O. ten O. Ik had groote begeerte om het eiland St. Mattheus aantedoen, om deszelfs ligging te bepaalen; dan alzbo ik bevond dat de winden mij niet toelieten het te bezeilen, ftuurde ik naar het eiland van Fernando de Noronha op de kust van Brazilië, ten einde deszelfs Lengte te beltemmen, alzoo ik niet vinden kon dat dit nog gefehied was. Misfchien zou ik de fcheepvaart eenen aangenaamer diensc gedaan hebben, zoo ik naar het eiland St. Paulus hadde gaan zoeken,- en naar die banken, welke men zegt dat bij de evennachtlijn en omtrent de middaglijn van ao° West liggen, alzoo noch hunne ligging, noch hun aanwezen zeeker is. De waarheid is dat ik niet gaerne de reis wilde verlengen met te zoeken naar iets, dat ik niet verzeekerd was te zullen vinden1; daarentegens wilde ik niet gaerne iets nalaaten dat itrekken konde tot verbetering van de fcheepvaart VII. Deel. R of  «58 [Mey 1775] REIZE RONDOM of de aardrijkskunde, om eene week of veertien dagen vroeger t' huis te zijn. Het gebeurt zelden dat 'er zig gelegenheden van dien aart opdoen, en, als zij voorkoomen, worden zij maar al te dikwijls verwaarloosd. In onzen overtogt naar Fernando de Noronha hadden wij geftadige frisfe koeken tusfchen het Z. O. en O. Z. O., verzeld van fraai helder weder, en alzoo wij het voordeel van de maan hadden , gong 'er geen dag of nacht voorbij zonder dat wij waarneem ingen op de maan deeden om onze lengte te bepaalen. Op deeze vaart verminderde de afwijking van het kompas trapswijze van ii° West, zoo als zij aan het eiland Jfcenjion was, tot i° West, gelijk wij dezelve op de hoogte van Fernando de Noronha vonden. Zoodanig was de gemiddelde uitkomst van twee kompas1fen, een van welke i° 37'opgaf, terwijl het ander 23' West aanwees. Den negenden Juny, op den middag, zagen wij het eiland van Fernando de Noronha' zes of zeven mijlen in het Z. W. ten W. i W., gelijk wij naderhand door het log vonden. Het vertoonde zig in afzonderlijke en puntige bergen, van welke de grootfte een kerk-toren of fpits geleek. Terwijl wij het zuid-oost gedeelte van het eiland naderden, befpeurden wij verfcheiden onverbonden blinde klippen, omtrent eene mijl van wal  DEWAERELD. [Jany 1775] *S9 Hggende , op welke de .zee met eene zwaare branding brak. Zeer digt aan deeze klippen gekoomen zijnde, heiften wij onze vlag op, en loefden toen om het noordlijk eind van het eiland, of liever, om eene groep, kleine eiiandjens, want wij konden zien dat het land door enige kanaalen verdeeld was. Daar ligt een fterk fort op het een digt aan het groot eiland, daar verfcheiden andere liggen, welke alle zoo voordeelig gelegen zijn als de natuur toelaat, en zoo gefchikt, dat zij alle de anker- en landing-plaatfen aan het eiland beltrijken. Wij bleeven om de noordlijke punt ftuuren tot de zandige ftranden, voor-iwelke de reede voor de fchepen ligt, zig begonnen te verwonen, en tot de fterkten en de puntige bergen ten Westen van die punt waren. Nu wierd 'er een ftukgefchut van een van de forten gelost, en dë Portugeefche vlag opgeheist, welk voorbeeld door alle de andere forten gevolgd wierd. Alzöo nu aan het oogmerk, waarom ik-aan het eiland'gekoomen was, voldaan was, had ik geen voorneemen om te ankeren, en dus haalden wij, na een ftuk aan lij gelost te hebben, de zeilen bij, en ftevenden noordwaarts met eene fraaie frisfe koelte uit het O. Z. O. De puntige berg of kerktoren lag Z. 270 W., omtrent vier of vijf Engelfche mijlen van ons, en uit dit oogpunt hangt hij ©ostwaarts over. Deeze berg is ten naaften bij in R a bet  »6ö IJuny i77S\ REIZE RONDORJ het midden van hec eiland, dat nergens breeder ;3 dan twee mijlen, en eene heuvelachtige oneffen oppervlakte vertoont, meest met hout en plan tenbedekt. ulloa zegt: dit eiland heeft twee have„ nen, waarin de grootfte fchepen kunnen lig5, gen; de eene is aan de noord-zijde en de an„ dere aan de noord-west-zij de. De eerfte is „ in alle opzigten de beste, zoo omdat zij ruij, mer en veiliger, als omdat de grond beter is, „ maar beiden liggen zij voor de Noorden en „ Westen winden open, fchoon deeze winden, „ bijzonderlijk de Noorden wind, op gezette tij» „ den waaien, en niet lang aanhouden" (*). Hij zegt verder dat men in de noordlijke haven C die niet meer is dan hetgeen ik eene reede zoude noemen) op dertien vademen water, een derde van eene mijl van land kan ankeren, in eenen grond van fijn zand, wanneer de puntige berg, van welken ik gefprooken heb, Z. W. 30 Zuidlijk'ligt. Deeze reede fchijnt we! befchuc te zijn tegenj de Zuiden en Ooscen winden. Een van mijne macroozen was aan boord van een Hollandsch Oost-Indisch fchip geweest, dat in bet jaar 177& op C*) Zie d'ülloa, hijlorifche Reïsbefchrijving van geheel Zuid-Amerika, II Deel, III Boek, III Hoofdftirf, daar eene zeer omftandige befchrijring van het eilurd gevonden worde»  DE WAERELD. [Jmy 1775] 261 op deszelfs uk • reize dit eiland aandeed. Zij waren zeer zieklijk, en hadden gebrek aan ververfchingen en water. De Portugeezen leverden hun enige buffels en hoenderen, en zij vulden hunne water-vaten agter een van de flranden in eene kleine poel, die naauwlijks diep genoeg was om 'er met een emmer uit te fcheppen. Als wij de op den middag door ons waargenoomen breedte op den puntigen berg overbrengen, zal deszelfs Breedte 30 53' Zuid zijn, en deszelfs Lengte, volgens het uurwerk van St. Helena overgebragt, is 320 34' West, en volgens waarnee'mingen van de zon en maan, gedaan voor en na wij het eiland in het gezigt hadden, en door het uurwerk op hetzelve overgebragt, 320 44'30" West. Dit was de gemiddelde uitkomst van mijne waarneemingen. De uitkomst van die, welke de Heer wales gedaan heeft, en die menigvuldiger waren, gaven 320 23'. Het gemiddelde van de twee zal het uurwerk vrij nabij koomen, en waarfchijnlijk het naast aan de waarheid zijn. De lengte van dit eiland weetende, zijn wij in ftaat om die van de naafte oost-kust van Brazilië te bepaalen, die, volgens de hedendaagfche kaarten, omtrent zestig of zeventig mijlen meer naar het Westen ligt. Wij zouden zeer veilig op deeze kaarten hebben kunnen vertrouwen, vooral op de afwijking-kaart voor 1744, en de kaart van den R 3 Heê?  s6"a [Juny 1775] REIZE RONDOM Heer dalrymple van den Zuider Atlantifchen Oceaan (*). Den elfden, des agtermiddags ten drie uuren, pasfeerden wij de linie op de Wester Lengte van 32° 14'. Wij hadden frisfe koeken uit het O. Z. O-, met ruk-winden waaiende, van regen-buièn verzeld, die met zekere tusfchenpoozen aanhielden tot den volgenden dag op den middag, waarna wij vier en twintig uuren fraai weder hadden. Den dertienden, op den middag, wannéér wij °P 3° 49'Noorder Breedte en op 310 47' Wester Lengte waren, wierd de wind veranderlijk, tusfchen het N. O. en het Z., en wij hadden ligtë zugtjens en ruk-winden bij beurten, van fterke regen - buien verzeld, en voor het grootst gedeelte donker betrokken weder, dat tot des avonds yan den vijfcienden aanhield, wanneer wij, op 50 47'Noorder Breedte en op 310 Wester Lengte, drie dagen kalmte hadden, in welken tijd wij niet boven tien of twaalf mijlen naar het Noorden vorderden. Wij hadden beurtelings fraai weder en regen; de lucht was meest verduifterd, en fom- tijds (*) n'uLLOA zegt dat de kaart dit eiland zestig mijlen van de kust van Brazilië piaatst, en dat de Porrugeefche lootfen, welke deeze reis dikwijls doen, den afïïand op tagtig mijlen berekenen; doch, als men het midden tusfchen deeze twee gevoelens neemt, zal de affland op ze-" vewifi mijlen gunnen gefield worden.  DE WAERELD. {Juny 1775] 263 rijds door zwaare dikke wolken, die in uicermaate fterke regen - buien uitbraken. Den agttienden, des avonds ten zeven uuren, wierd de kalmte opgevolgd door een koeltjen uit hec Oosten, dat den volgenden dag aanwies, naar het N. O. omliep, en in die ftreek ftaan bleef, waarom wij N. W. ftuurden met onze halzen aan boord. Wij twijfelden niet of wij hadden thans den N. O. pasfaat, alzoo hij van mooirweder verzeld was, uitgezonderd nu en dan enige ligte regen-buien, en, naar maate wij noordwaarts vorderden, groeide de wind aan, en woei eene frisfe bram - zeils koelte. - ■ Den een en twintigften «liet ik de distilleer - ketel aan den grooiften ketel zetten, die* omtrent vier en zestig gallons of omtrent zeven ankers hield. Het vuur wierd des morgens ten vier «uren aangeftooken, en, ten zes uuren begon het te distilleeren; het bleef aan den gang tot des avonds ten zes uuren, in welken tijd wij twee en dertig gallons of honderd vier en veertig flesfchen zoet water kreegen, ten kosten van anderhalve maat kooien, dat omtrent drie vierde van eene maat meer is dan nodig was om het eeten van het volk alleen te kooken, maar op de kosten van brandftofkwam het bij mij niet aan. Het eeten wierd in den kleinen ketel gekookt, terwijl de andere alleen voor het distilleeren gebruikt wierd, en ïsjen deed alles wat mogelijk was om de grootst R 4 m$'  att4 IJuny 1775] REIZE RONDOM mogelijke hoeveelheid zoet water te krijgen, alzoo dit mijne eenigfte beweegreden was met denzelven aan den gang te brengen. De kwik ftond, op den middag, in den thermometer op vier en tagtig en een halve graad, en zelden ftaat zij hoor ger op zee. Ware zij laager geweest, dan zou 'er zeekerlijk, met dezelfde omftandigheden, meer water zijn gedistilleerd geweest; want hoe kouder de lucht is, hoe koeler men den distilleer- ketel kan houden, dat den ftoom fchielijker zal verdikken. Dit is, over het geheel genoomen, eene nuttige uitvinding; maar ik zou niemand raadea zig 'er geheel op te verlaaten; want, fchoon men, mits men genoeg brand-ftoffe en goede ketels hebbe, genoeg water kan bekoomen om het leven te houden, kan men egter, hoe zeer men zijn best doet, niet genoeg krijgen om de gezondheid te behouden, bijzonderlijk in heete luchtflreeken, daar men het meest nodig heeft, want ik ben zeer overtuigd dat niets het fcheepsvolk gezonder houdt dan overvloed van water te hebben. De wind bleef nu onveranderlijk in het N. O. en O. N. O. Haan, en bloes fris, met ruk-winden, van regen-buien verzeld, en de luoht meeftendeels betrokken. Den vijf en twintigften, op 16° 12' Noorder Breedte en op 370 ao; Wester Lengte zijnde, een fchip te loefwaart ziende, dat op ons aanhield, minderden wij zeil om het te  DE WAERELD. [>«y 1775] 465 praaien; doch ziende aan de vlag dat het een Hollandsen fchip was, haalden wij de zeilen weder bij en lieten het zijne koers vervolgen, die, naar wij onderftelden, naar de eene of andere Holland» fche Volkplanting in de West-Indieën lag. Op 20° Noorder Breedte en op 39° 45' Wester Lengite zijnde, begon de wind O. ten N. en O. te loopen ; maar het weder bleef hetzelfde, dat rs, wij bleeven beurtelings helder en betrokken weder houden, met ligte ruk-winden en regen-buien. Onze koers was tusfchen N. W. ten N. en N. N. W. tot den agt en twintigften, op den middag, waarna wij N. ten W. ftuurden, zijnde toen op 2i° 21 'Noorder Breedte en op 400 6'Wester Lengte. Daarna begon de wind wat ftijver te waaien, en was verzeld van fraai helder weder. Den dertigften, ten cwee uuren in den morgenftond, terwijl wij op 240 20' Noorder Breedte en op 40° 47' Wester Lengte waren, voer een fchip, dat westwaarts ftuurde, ons binnen het bereik van het praaien voorbij. Wij zagen het voor een Engelsen fchip aan, alzoo het ons in die taal antwoordde ; maar wij konden niet verfhan wat zij zeiden, en het was fpoedig uit het gezigt. Op de Breedte van 290 39' en op 41" 30' Lengte zijnde, verflapce de wind en liep meer naar hec Z. O. Wij begonnen nu wat van die zee-plant te zien, die gemeenlijk golf-wier genaamd wordt, uit eene onderitelling dat zij uit de golf van FloR $ ri-  n66 [Juny 1775] REIZE RONDOM rida koomt. Het kan waar zijn, want ik kan het -niet tegenfpreeken, maar het fchijnt niet nodig dit te gelooven, alzoo het voorzeeker eene plant is, die in zee groeit. Wij bleeven dit wier zien, maar altoos kleine ftukken, tot wij op 360 Zuider Breedte en op 30° Wester Lengte kwamen, wanneer 'er zig naderhand niets meer van vertoonde. Den vijfden July, op 220 31' 30" Noorder Breedte en op 403 29'Wester Lengte zijnde, liep de wind naar het Oosten, en woei zeer zwak; den volgenden dag was het ftil; de twee volgende dagen hadden wij beurtelings veranderlijke ligte zugtjens en ftilte, en eindelijk, den negenden, groeide de wind, die zig in het Z. Z W. had gezet, tot eene frisfe koelte aan, met welke wij eerst N. O. en toen O. N. O. ftuurden, met oogmerk om het een of ander eiland van de Azores of Westerfche Eikinden in het gezigt te krijgen. Den elfden, op 36° 45' Noorder Breedte, en op 36"° 45' Wester Lengte zijnde, zagen wij een zeil, dat westwaarts ftuurde, en den volgenden dag zagen wij 'er nog drie andere. EL f%  DE WAERELD. [July 1775] 067 ELFDE HOOFDSTUK. Aankomst aan het eiland Fayal. Béfchrijving van die plaats. Terugkomst van de Refolutie in Engeland. D en dertienden July, des avonds ten vijf uuren, kreegen wij het eiland Fayal, een van de Azozes, in het gezigt, en,kort daarop het eiland Pico, onder hetwelk wij den nacht met korte gangen doorbragten. Den volgenden morgen, met het aanbreeken van den dag, lieten wij het naar de baai van Fayal of de Florta loopen, daar wij ten agc uuren ankerden in twintig vademen water, met eenen zuiveren zand-grond, en wat meer dan eene halve Engelfche mijl van land. Wij vertuiden ons hier N. O. en Z. W. op raad van den havenmeeiter, die bij ons aan boord kwam voor wij het anker lieten vallen. Toen wij vertuid waren, lag de zuid-west-punt van de baai Z. 1,6" W. en de noord-oost-punt N. 330 O.; de kerk aan het noord-oost-einde van de ftad; N. 38° W.; de west-punt van iSV. Georges - Eiland N. 42" Oi agt mijlen van ons, en het eiland Pieo., dat zig van N. 74* O. tot Z. 46? O. uitilrekte, op den-.afftand van.vjerrof vijf .Engeli'clie..mijlen. Wij  %68 {July 1775] REIZE RONDOM Wij vonden in de baai de Pourvoyeur, een groot Fransch fregat, eene Amerikaanfche floep en een brik, die aldaar t'huis behoorde. Zij was laatst van de rivier der Amazoonen gekoomen, daar zij eene laading eetwaaren voor de Kaap Verdifche Eilanden ingenoomen had; doch die eilanden niet kunnende vinden, was zij herwaarts gelievend, daar zij flechts een half uur voor ons ten anker kwam. , Alzoo mijn eenig oogmerk, met deeze plaats aantedoen, was den Heer wales gelegenheid te geeven om den gang van het uurwerk nategaan, ten einde ons te beter in ftaat te fteJlen om met enigen graad van zeekerheid, de lengte van deeze eilanden te bepaalen, zond ik, zoo dra wij geankerd waren, eenen officier naar den Engelfchen Conful, die met een den Gouverneur kennis van onze aankomst moeet geeven, en voor den Heer wales verlof verzoeken, om waarneemingen aan land te doen tot het bovengenoemde einde. De Heer dent, die, bij afwezigheid van dern Heer gathorne, de zaaken van den Conful waarnam, bezorgde ons niet alleen dat verlof, maar verleende den Heer wales ook eene gefchikte plaats in zijnen tuin, om zijne werktuigen optezetten, zoo dat hij in ftaat was nog denzelfden dag gelijke hoogten waarteneemen ( 1). Zoo wij den Heer dent veele verplichting hadden voor de zeer vriendlijke gedienftigheid, wel-  DE WAERELD. [faty 1775] z6$ welke hij betoonde om ons dit en alles wat wij nodig hadden te bezorgen, waren wij hem niet minder verplicht vöor het zeef edelmoedig en gastvrij onthaal,- dat wij in zijn huis ontvingen $ dat nacht en dag open Hond om ons- ce gerieven. Geduurende ons verblijf aldaar kreeg het fcheepsvolk versch osfen - vleesch, en wij namen omtrent vijftien vaten water aan bootd, die wij door booten van het land lieten aanvoeren voof omtrent drie Engelfche fcheliingen het vat. D© fchepen mogen met hunne eigen floepen water haaien, maar de veele ongemakken, waarmedö dit verzeld gaat* weegen rijklijk op tegens de kos* ten van daartoe booten te huuren y dat ook meestal de gewoonte isv Men kan 'er verfche levensmiddelen tót onmicV delijk gebruik bekoomen, als osfen - vleesch, groenten en vrugten, en varkens, fchaapen en hoenderen tot gebruik op zee, alles tot vrij redenlijke prijzen; maar ik weet niet dat 'er enig fcheeps - proviand te bekoomen zij, behalven wijn. De osfen en varkens zijn zeer goed, maay de fchaapen zijn klein en zeer mager. De voornaamfte voortbrengzelen van Fayal zijn tarw en Indiaansch koren, van welke het Pie-9 en enige der overige eilanden voorziet. De hoofdflad is Villa de Horta genaamd; zij ligt ia den bodem van de baai, aan den oever der zee, en wordt verdedigd door twee kasteelen, van welke  a7° tfrfrwSÏ REIZE RONDOM ke aan elk eind van de ftad een ftaat, en eenen fteenen wal, die zig langs den zee-kant van hec een kasteel tot hec ander uitftrekt. Maar men laac deeze werken vervallen, zoo dac zij meer coc vertooning dan tot fterkte dienen. Zij verfraaien het gezigt van de ftad, die eene fraaie vercooning van de reede maakt; maar, als men het Jefuiten Collêgie, de kloofters en kerken uiczonderc, is 'er geen gebouw, dat van binnen of van buiten enige fraaiheid bezit. Daar is in de gantfche ftad geen glazen venfter, behalven die in de kerken ftaan en in een land-huis, dac laatst den Engelfchén Conful toebehoorde, terwijl alle de andere met cralie - werk zijn, dac dezelve in de oogen van eenen Engelschman hec voorkoomen van gevangenisfen geefc. Deeze kleine ftad is, gelijk alle andere Portugeefehe fte'den, opgepropc van geestlijke gebouwen; daar zijn niet minder dan drie mannen- en twee Vrouwen- kloofters, en agt kerken, die van de kloofters en die in het Jefuiten Collegie medegerekend. Dit Collegie is een fraai gebouw, en ftaat op eene hoogte in het aangenaamfte van de ftad. Zedert de vernietiging van die orde heeft men het laaten vervallen, en het zal waarfchijnlijk binnen weinige jaaren niet meer dan een puinhoop zijn. Fayall fchoon het beroemdfte wegens zijne wijnen, teelt egter "geen wijn genoeg voor zijn ei»  DE WAERELD. [July 1775] a7j. dgen gebruik. De wijn wordt geteeld op,pico% daar geene reede voor fchepen is; doch alzoo dia wijn naar Villa de Horta gebragt, en van daar naar buiten 'slands, en wel voornamelijk naar Amerika gezonden wordt, heeft hij.den naam van Fayal - wijn gek regen. De baai of reede van Fayal ligt aan de oostzijde van het eiland voor de Villa de Horta, „over het westlijk eind van Pico: zij is twee Engelfche mijlen breed en drie vierde van zulk eene mijl diep, en heeft eene halfronde gedaante. De diepte is van twintig tot tien, ja zelfs zes vademen, met eenen zand-grond, behalven bij den wal, .en voornamelijk bij de zuid-west-kaap, daar de grond rotsachtig is, gelijk ook buiten de lijn, van den eenen hoek van de baai tot den anderen getrokken, zoo dat het niet veilig is verre naar buiten te ankeren. Mijne opgaaf, van de (trekkingen, genoomen terwijl het fchip tem anker lag, zal ieder eenen de beste ankert plaats wijzen; het is geenzints eene flegce reede, maar de winden, waarvoor men meest te vreezen heeft, zijn die, welke van tusfchen het Z. Z. W. en Z. O. waaien; de eerfte is niet zoo gevaarlijk als de laatfte, omdat men met denzeiven altoos in zee kan loopen. Behalven deeze reede is 'er nog eene kleine bogt om de zuidwest-punt, Porto-Pier e genaamd, waarin^naar men mij gezegd heeft, een fchip of twee YJü^vdi- lig  «73 [July 1773] RËIZE RONDOM lig künnen liggen, en daar men fomtijds kleiné fchepen kielhaalt; Een Porcugeefche kapitein heeft mij gezegd dat *ér, omtrent eene halve mijl van de reede, in eene zuid-ooster ftrekking, op eene lijn tusfchen dezelve en de zuid-zijde van Pico± eene blinde klip ligt, op welke twee en twintig vademen water ftaat, en op welke de zee bij fterke Zuiden win* den breekt. Hij verzeekerde mij ook dat, van alle de banken j die omtrent deeze eilanden in onze kaarten en loots - boeken getekend ftaan, geene enkele beftaat dan de eene tusfchen de eilanden St. Michiel en St. Maria, Hormingan genaamd. Dit bericht kan men gelooven zonder 'er zig egter volkoomen op te verlaaten. Hij berichtede mij verder dat Fayal vijf en veertig mijlen van het eiland Flores ligt, en dat 'er een fterk getij tusfchen Fayal en Pico gaat, loopende den vloed naar het N. O. en de eb naar het Z. W.* maar dat in volle zee de ftrekking van dezelve Oost en West is. De Heer wales, de tijden van hoog en laag water digt aan de kust waargenoomen hebbende, befloot dat het bij nieuwe en volle maan, omtrent ten twaalf uuren hoogwater moest zijn, en dat het water omtrent vier of vijf voeten op en neder gaati De afftand tusfchen Fayal en Flores wierd bevestigd door den Heer rebiers, luitenant van het Franseh fregat, die mij zeide dat, na dat zij bij  DE WAERELD. [July 1775] «73 "bij gisfing twee mijlen regt Zuid van Flores waren , zij vier en veertig mijlen in eene Z. O. ten O. koers op het kompas hadden afgelegd tot de punt van St. Catharina op Fayal, Ik bevond de Breedte, waarop het fchip in de baai ten anker lag 380 31' 55' ft Volgens het gemiddelde van zeventien reekfen van waarneemingen op de maan, voor onze aankomst gedaan, en door het uurwerk op de baai overgebragt, was de Lengte 18 24 30 W. Volgens het gemiddelde van zes reekfen na ons vertrek, en door het uurwerk teruggebragt 28 53 2* Lengte bij waarneeming . . 28 38 56 Lengte volgens het uurwerk . 28 55 45 Miswijzing van het uurwerk bij onze aankomst te Ports- mouth . . . . . f . 16 zCi Waare Lengte volgens het uurwerk ....... 28 39 i8ï VII. Deel, S Ik  «74 t>fy 1775] REIZE RONDOM Ik vond door verfcheiden azimuths, op verfchillende kompasfen aan boord van het fchip genoomen, dat de afwijking van de kompas-naald zeer wel overeenkwam met dezelfde waarneemingen, door den Heer wales aan wal gedaan, en egter is de afwijking, die men dus vind, vijf graaden grooter dan die wij op zee vonden, want de azimuths, aan boord genoomen den avond voor wij in de baai kwamen, gaven niet.meer dan 16" 18' Wester afwijking, en den avond na dat wij 'er uit gongen 17° 33' West. Thans zal ik enig verflag doen van de afwijking, zoo als ik die heb waargenoomen op onze vaart van het eiland Fernando de Noronha tot Fayal. De minfte afwijking, die wij vonden, was van 37' West, dat den dag na ons vertrek van Fernando de Noronha was, en op 33' Zuider Breedte en op 320 16' Wester Lengte. Den volgenden dag, omtrent op dezelfde Lengte en op i° 25' Noorder Breedte, was zij 1° 23' West, en wij vonden niet dat zij vermeerderde tot wij op 50 Noorder Breedte en op 31° Wester Lengte kwamen. Daarna gaven onze kompasfen verfchillende afwijkingen op, namelijk van 3=57' tot 50 11' West, tot wij op 26? 44' Noorder Breedte en op 410 Wester Lengte kwamen, wanneer wij dezelve 6" West bevonden. Toen nam zij trapswijze toe, zoo dat zij, op 350 Noorder Breedte en Of  DË WAËRÈLD. [juTy 1775] 273 top 400 Wester Lengte, lo° 24' West was; op" 38° 12'Noorder Breedte en op 32*° Wester Lengte was zij 14° 47'; en in het gezigt van Fayal 16° 18', gelijk ik reeds gezegd heb. Den negentienden, ten vier uuren in den morgen, de baai verlaaten hebbende, ftuurde ik naar het west-eind van St. Georges - Eiland. Zoo dra wij het voorbij Waren , ftuurde ik O. i Z. naar het eiland Ter eer en dertien mijlen gezeild hebbende, waren wij niet meer dan eene mijl van het westlijk eind van hetzelve. Nu iiet ik het afvallen naar de noord-zijde, met oogmerk om de kust langs te ftevenen tot de oostlijke punt, teii einde de lengte van het eiland te bepaalen, doch het weder zeer donker en nevelachtig wordende; en den avond vallende * zag ik daar van af, en wendde met allen fpoed den fteven naar Engeland. Den negen en twintigften kreegen wij het land bij Plymouth in het gezigt. Den volgenden morgen ankerden wij te Spithead, en denzelfden dag landde ik te Portsmouth, en vertrok naar Londen, in gezelfchap van de Heeren wales, dë fORSTERS en HODGES. Naardien ik nu drie jaaren en agttien dagen uie Engeland was geweest, in welk tijds-verloop ik, onder alle veranderingen van luchtftreek, flechts viermannen verloor, en flechts eenen door ziekS a te>  3tj6 REIZE RONDOM te, zal het niet ongepast zijn, aan het eind van dit dag-verhaal, de oorzaaken optegceven, aan welke ik begrijp dat, nevens de Voorzienigheid, deeze ongemeene welftand, dien mijn volk ondervond , mag worden toegefehreven. In de inleiding is melding gemaakt van de buir tengemeene zorgvuldigheid, welke de Admiraliteit gebruikte in het verzorgen van die artijkelen, welke men uit ondervinding wist dat ftrekken zouden om de gezondheid van het zee-volk te bewaaren, of welke als zoodanige waren opgegeeven. Ik zal den leezer niet ophouden met die alle optenoemen, maar mij bepaalen tot die, welke wij de nuttigde gevonden hebben. Wij waren voorzien van eene hoeveelheid mout, van welke zoete mout-drank gemaakt wierd. Deeze wierd gegeeven aan het volk, dat flechts de minfte tekenen van icheurbuik vertoonde, gelijk ook aan die, welke men dagt dat met deeze ziekte bedreigd wierden; hij wierd gegeeven ter hoeveelr heid van eene tot twee of drie pinten daags aan eiken man, of in die hoeveelheid als de Heelmeefter nodig oordeelde, dat fomtijds tot drie quanten bedroeg. Dit is, zonder enigen twijfel, een van de beste fcheurbuik-weerende middelen, die tot nog toe zijn uitgevonden, dat, bij tijds gebruikt, en gevoegd bij de behoorlijke oplettendheid op andere zaaken, twijfel ik niet, den fcheurbuik  DE W A E R E L D. 477 buik eenen aanmerklijken tijd zal beletten groote vorderingen te maaken. Maar ik geloof juist niet dat hij denzelven op zee in den grond geneezen zal. Zuur-kool, van welke wij eene groote hoeveelheid aan boord hadden, is niet alleen een gezond plantaartig voedzel, maar, naar mijne gedagten, zeer fcheurbuik-weerend, en zij bederft niet in het bewaaren. Elk man kreeg, als wij op zee waren, tweemaal 'sweeks of meermaalen, als wij het nodig oordeelden, een pond. Sop-of vleeschnat- koekjens waren ook een artijkel, van welk wij eenen goeden voorraad hadden. Drie dagen in de week wierd eene once voor eiken man, of zoo veel als de omftandigheden vereischten, in hunne erweten gekookt, en, als wij op plaatfen waren, daar groente te krijgen was, wierd het'er bij gekookt, en met tarw- en haver-meel eiken morgen voor het ontbijt, gelijk ook met erweten en groenten voor het middagmaal. Zij ftelden ons in ftaat om verfcheiden voedzaame en gezonde fchotels te maaken, en deeden het volk meer groenten eeten dan het anders zoude gedaan hebben. Conferf van citroenen en oranjen-appelen is een fcheurbuik-weerend middel, van welk wij ook niet ontbloot waren. De Heelmeefter maakS 3 te  278 R E I 2 E RONDOM te 'er in veele gevallen'gebruik van, en met veel voordeel. Onder de proviand hadden wij fuiker in plaats van olie, en tarwe in plaats van een gedeelte van ons haver-meel, waarbij wij voorzeeker wonnen. Suiker is, naar mijne gedagten, een zeer goed fcheurbuik-weerend middel, daar olie (gelijk die welke men gewoonlijk op de oorlog - fchepen mede geeft) naar mijne gedagten, eene tegenspvergeftelde uitwerking heeft. Maar de invoering van de heilzaamfte middelen, zoq wel voor levens-middelen als voor genees-middelen, zullen gemeenlijk niets uitwerken, als zij niet door zekere regelingen onderfteund worden. Volgens, dit b'eginzel wierd ik door de ondervinding van veele jaaren, gelijk ook door enige wenken, mij door den Heer hugh palliser, de kapiteinen campbell, wallis, en andere bekwaame officieren gegeeven, in ftaat gefteld mij een plan te vormen, volgens welk alles beftierd moest worden. Het volk was in drie wagten verdeeld, uitgezonderd bij enige buitengewoone gelegenheden. Hierdoor waren zij niet zoo veel aan het weder blootgefteld als wanneer zij om de andere reis de wagt hadden, en zij hadden' gemeenlijk drooge klederen om zig te verfchoonen, als zij nat geworden waren. Ik droeg ook zorg om hen zoo  DE W A E R E L D. 279 zoo min mogelijk aan nat weder bloot te nellen. Daar wierd gezorgd om hunne lighaamen, kooijen, bedden, klederen altoos zuiver en droog te houden. Daar wierd ook zorg gedraagen het fchip tusfchen deks zuiver en droog te houden. Eens of tweemaalen in de week wierd de lucht in het fchip door vuuren gezuiverd, en, als dit niet gefchieden konde, wierd het berookt met buskruid , met azijn of water vermengd. Ik liet ook dikwerf een vuur in eenen ijzeren pot aanfteeken, onder in de put, dat grootlijks diende om de lucht onder in het fchip te zuiveren. Hierop, en op de zindelijkheid, zoo in het fchip als onder het volk, kan niet te veel gepast worden; de minfte verwaarloozing veroorzaakt eene rotte onaangenaame reuk beneden, die door niets dan door vuur kan weggenoomen worden. Daar wierd behoorlijk gezorgd dat de ketels altijd fchoon gehouden wierden. Het vet, dat uit het gezouten vleesch en fpek gekookt wierd, liet ik nooit aan het volk geeven, alzoo ik van gedagten ben dac hec den fcheurbuik bevordert. Ik zorgde altoos water inteneemen daar het te krijgen was, zelfs al hadden wij het niet nodig; omdat ik geloof dat water, versch van land gehaald, gezonder is dan water, dac enigen cijd aan S 4 boord  a8o REIZE RONDOM boord geweest is. Van dit zeer nodig artijksl wierden wij nooit op rantfoen gefteld, maar hadden altoos overvloed voor alles, waartoe het nodig was. De zee • vaarers in het algemeen kunnen wel niet verwagten, en zullen ook niet wenfchen in dit opzigc zulke voordeelige gelegenheden te ontmoeten als mij te beurte vielen. De aart van onze reis bragc ons in zeer hooge breedten; maar de moeielijkheden en gevaaren, van deeze omfiandigheid onaffcheidbaar, wierden enigermaate vergoed door het zonderling geluk, dat wij genooten van eene onuitputbaare bron van versch water te hebben in eenen Oceaan met ijs bedekt. I Wij zijn op weinige plaatfen gekoomen, daar niet 'smenfchen nijverheid, of de goedheid der natuur de eene of andere ververfching, hetzij uit het dieren-rijk hetzij uit het plan ten-rijk verzorgd had. Mijne eerfte zorg was dezulke, die 'er te vinden waren, door alle mogelijke middelen te bekoomen, en mijn volk te noodzaaken 'er gebruik van te maaken, zoo door mijn voorbeeld als door mijn gezag; doch de goede uitwerkingen van allerleie ververfchingen wierden weldra zoo baarblijklijk , dat ik weinig nodig had mijn voorbeeld aan teprijzen, of van mijn gezag gebruik te maaken. Het zou mij niet pasfen te zeggen in hoe verre de ,  DE W A E R E L D. aSi' de voornaamfte doel-einden van onze reis bereikt zijn geworden. Schoon zij geenen groocen over* vloed van aanmerklijke gebeurtenisien oplevert, noch afgewisfeld worde door fpoedige kans-verwisfelingen, fchoon mijn verhaal meer onze koers ter zee dan onze verrigtingen aan land bevat, kan die mogelijk dienen om den nieuwsgierigen leezer te doen begrijpen dac de oogmerken, om welke wij in het Zuider halfrond gezonden waren, naarftiglijk en kragtdaadlijk wierden agtervolgd. Hadden wij 'er een land gevonden, wij zouden zeekerlijkbecer in ftaac zijn geweest de nieuwsgierigheid voedzel ce verfchaffen; maar wij hoopen dat het niec vinden van hetzelve, na alle onze ftandvastige nafpeuringen, in het toekoomende minder gelegenheid zal oyerlaaten voor befpiegelingen omcrent onbekende waerelden, die nog ce ontdekken zijn. Doch, welke ook de gedagcen van hec algemeen mogen wezen omtrent andere zaaken, het is met een wezenlijk genoegen, en zonder enige andere aanfpraak op verdienstlijkheid deswegens dan die van het waarneemen van mijn' plicht, dac ik die verhaal kan befluiten mee eene aanmerking, die de feiten mij in ftaac Hellen te maaken, dac, namelijk, onze ontdekking van de mogelijkheid van de gezondheid van een talrijk fcheepsvolk, geduurende zulk eenen langen tijd, in zulke verfchillende luchtftreeken, en onder zoo veele ongeraakS 5 ken  »8a REIZE RONDOM DE WAERELD. kenen vermoeienisfen, te bewaaren, deezen togt merkwaerdig zal maaken in de oogen van eiken menfchen-vriend, wanneer de gefchillen over een Zuidjijk land zullen opgehouden hebben den aandacht der Wijsgeeren bezig te houden, en hunne gedagten te verdeelen. T A-  TAFELEN VAN DE KOERS VAN DE RESOLUTIE , EN VAN DIE VAN D E AVONTUUR enz.   TAFELEN VAN DE KOERS VAN DE RESOLUTIE, EN VAN DIE VAN DE AFONTUUR, DE AFWIJKING VAN HET KOMPAS, EN WEÊRKUNDIGE WAARNEEMINGEN. NB. In deeze Tafelen is, over het algemeen, de plaats van de fchepen op den middag aangetekend, en de afwijking gelijk die 's morgens of 's avonds, of op beiden die tijden van den dag, is waargenoomen. De Tafelen wijzen dus niet naauwkeurig de plaats aan, daar de afwijking waargenoomen is, maar net verichil is zoo klein, dat het geenen misflag van belang kan veroorzaaken. M. V. M. N. M. M. N. nj. w. held. VERKORTINGEN. betekent middag wed. betekent • voormiddag frisfe k. ■ ■ namiddag fris k. i — middernacht betr. ■ ■ mooi weder reg. - ■ helder fn. — weder frisfe koelte fris koeltjen betrokken regen fneeuw. EERSTE TAFEL. Van de Kaap de Goede Hoop tot Nieuw - Zeeland. Tijd. Z.B. O.L. West. Th. Bar. Winden, Weder, Aanmerkingen.' |. afw^ ' o' o ' o * o d Nov. 24 35 25 17 54 63*29 10 W.Z.W. en Z.O. ra. w. held. 25 37 15 16 35 64 3° olZ.O.tenO. frisfe k. en m. w. fl6.3? 4! iö 23 \6$ jap 80 N.N.O. harde k. en hetr.  *86 ' HÈIZE RONDOM Tijd. Z, B. O.L. West. Th. Bar. Winden, Weder, Aanmerkingen* afw. 1772. o ' d > o ' o d Nov. 2740 4 16 52 18 30 52 30 o Z. Z. W. labber k. 28 40 59 17 4 ' 60 29 85IN. W. frisfe k. en betr. 2942 9 17 o j57 29 60 Westl.fterke k.,hag. enreg.buiefln 30 42 24' 17 43 I55 29 60 Westl. m. w. Dec. 1 43 21 17 40 51 29 20 N. W. fterke k. reg. 243 52 18 17 49 29 3°'N. W. mistig. 3 44 28. 18 15 18 16 49 29 20 Westl. frisfe k., held. 4 45 46 18 4 17 51 44§ 29 50,'N. W. frisfe k., m. w. 547 10 17 44 15 554 48 29 70-Noordl. frisfe k., nevel. N.M. 648 41 18 24 18 11 Z- W. frisfe k., m. w. 7 49 32 18 20 42 28 60N. W. zeer harde k., reg; 8 49 36 19 19 40 28 90 N. W. nevel. 9 49 46 19 58 16 30 3Ö 29 30 Westl. frisfe k., ffl. #. 10 51 4 20 23 16 29 s6i 29 4o|\Vestl. nattefn., heteerst ijs-eil, 11 51 51 21 3 17 9 34 29 25|Westl. 1252 56. 20 33 34J 28 55|Noordl. fris k., reg. 13 54 o 20 52 32 28 70 Z. W. fn; buien. 1454 55 21 44 33 29 i5|Westl. labb. k.. m.w. een zeei groot ijs-veld in het Z. 17 55 16 23 14 20 50 33i 29 30'Z. Z. W. frisfe k., nevel. 19 54 17 25 19 21 26 314 29 ioiN. W. nevel en fn. 2054 o 28 13 34 29 s'N.N.O. fterkek., nevel en fn. V.M.21 53 50 29 2421 47 IWestl. frisfe k. en m. w. JVI. 22 54 54 30 12 33 29 20 Z. W. labber k., aanhoudend ijs-eilanden in 't gezigt. 23 15 s6 3t 33 25 26 34 29 65'Westl. m. w. en betr. 24 56" 31 31 19 35 29 40 N. O. labber k. en m. w. 25 57 50 29 32 32* 29 5 Zuidl. frisfe k. 227 58 19 24 39 36 29 45|Ligte zugtjens, bijna ftil. 28 58 44 21 55 19 30 35 29 5 Ooftl. frisfe k. 29 59 12 19 1 36 29 20 Dito, fa. 3° 59 23 17 1 3ói 29 5 Noordl. m. w. N.M. 31 60 21 13 32 IZ. O. fterke k.y nevel en fa; 1773- Jan. ' ■ M. . 1 60 12 12 13 31$ 28 95'Zuidl. fterke k. en fn. ■3'59 12 9 45 12 8 I31 [29 5s\Z. W. ih. w. Geen ijs geziête,  DE W A Ë R Ë L Ü. fi8; Tijd. Z.B. O. L. West Th. Bar. Winden,Weder,Aanmerkingen, afw. o ' o ' o ' o d 1773Jan 4 58 2 14 43 34 22 50 N. W. frisfe k. Ys gezien. 7 60 4 28 33 35 29 5 W. frisfe k., fn. 9 61 36 35 3 27 42 35 29 20 W. N. labber k. Ys. 11 63 12 37 29 27 15 3Si 29 35 N. dito, veele ijs - eil* 12 64 12 38 14 24 14 35 29 20 Zuidl. fn. H<53 57 39 38:s8 27 35*29 15 Zuidl. ligte zugtjens en m. w. ST. M. 17 67 15 39 3529 30 1 O. t. Z. frisfe k. Veele ijs- eilanden in 't gezigt. M. 19 64 29 40 r21 35 '29 10 Dito, labber k. 21 62 48 41 25 31 16 35i 28 55 Zuidl. fris k. en fn; M. 23:60 4 46 45 33 28 36É 29 o Zuidl frisfe k. en fn. 24158 24 49 5 33 52 34Ï 29 20 Westl. frisfe k. en m. w. V. M. 25I58 10 51 251 Oostl. fterke k., natte fn. M. 2Ó 57 16 50 54I 35 28 25 Stil, damp. vuil wed. 27 56 28 50 47I32 23 35 28 90 Frisfe k. en betr. 28 54 28 51 46 30 o 36! 29 40 N. W. frisfe k. en natte fn. 29 52 29 53 37 38 I29 65 N. W. fterke k. eri m. w. 30 51 34 55 55 39i 29 55 Noordl. frisfe k. met reg. '3i 5° 5° 56 48 30 49 383 29 55'W. N*. W. m. w. Febr. 1 N 1 1 49 4'i25 o io 20 4oi N. W..frisfe k. , . 3 g aJ 130 21, 6 35 53 N. N. W. fterke k. en dik ** I ., Pig wed,, met reg. i'44 50 132 20 3 50 51 Z. W. frisfe k. 5J4 1 135 15 I 30 56 W. frisfe k. en buijig. OuSt. , \ H 643 56 138 42 o 55 52 W- Z' W' d"°' L___ — VII. Diii. T ÖEftD*  29° R E I Z Ë RONDOM DERDE TAFEL. Koers van de Refolutie en Avontuur van Nieuw-Zeeland tot Otahiti. * i i t Tijd. Z.B. O.L. Oost. Th. Bar. Winden,Weder,Aanmerkingen. l afw. 1773. ° ' ° ' ° ' ° d M' 10 43 55 179 8 54 ao 70 Z. W.totN.W. labb.k. enra.Wj West. H 44 35 *79 13 59 29 75 Noordl. frisfe k. en reg. 12 45 26 176 41 514 29 65 Westl. ligte k. en reg. J3 46 2 175 59 51 i 30 o Oostl. frisfe k. en m. w. 15 46 46 174 o li 244 484 29 78 N. O. ligte k. V. M. 16I47 7173 o Z. O fterke k. en reg. M. 1746 18 172 41 49* 29 75 Z. O. buijig, ongeftadig Wï' 18 45 54 170 38 48 29 90 Z. O. frisfe k. en m. w. N.M. 20 44 30 165 45 483130 15 Z. O. t. Z. labber k. M. 21 44 26 164 o 5°i;3o 25|Westl. 22 44 41 162 23 10 19 52* 30 s5jWesrl. fterke k. 23 44 38 161 27 io 43 50* 30 25jVeranderlijke zugtjens. 24 43 36 161 38 51* 29 45!Oostl. zeer harde wind; M.N. 25 42 53 163 20 |N. O. t. N. frisfe k. M. 2643 11 163 7 55*29 25O N. O. V.M.28 42 32 161 15 iw. Z. W. ligte zugtjens. M. 29 42 46 160 5Ó 52* 29 40,0. N. O. ligte k. 3° 43 7 159 25 7 59 5^:29 65'Zuidl. frisfe k. een Egmont-hfc> | ven-hen gezien. Ju'y- 1 43 7 157 44 6" 55 49 29 75 Z. Oostl. labber k. 2'43 3 156 V 8 32 47 29 SoiZuidl. 3 43 18 155 07 43* 50 29 60 Noordl. labb. k. en m. vr« 4 43 58 154 18 48*'fl9 70 Oostl. frisfe k. 5 43 10 152 15 48 129 85 Z. Z. O. buijig reg. 741 22 150 12 52i 29 45jZuidl. labb. k. 1043 46 144 13 3 o si 29 80 Westl. reg. buien. J1 43 34 141 56' 5 o 47 30 3o]Zuidl. labb. k. en m. w."  DE W A E R E L U: £pl Tijd. Z B. W.L. Oost. Th. Bar. Winden,Weder,Aanmerkingen» ' * afw. 1/73july. 12 43 16 140 9 5 18 49 30 25 Z. Z. W. Ï3 43 2 139 '° 5 37 495 3° 3' N. W. 14 43 2 138 9 50 *9 80 m. O. frisfe k. donker betr.' 15 42 39 '37 58 52 29 45 N. O. dik mist, ftof-reg. 17 39 44 133 32 44i *9 80 Z.W fterke k.hag. en reg.buietii 18 37 56 133 18 5 29 50 30 20 Z. labber k. en m. w. 19 36 34 133 7 5 33 54 30 30 Z. W. t. Z. 21 32 47 133 37 0« Z. O. frisfe k. 22 3i 6 134 I2 5 ai 60 29 60 Z. W. ten W. buijig. s3 29 2a 134 12 5 34 63 29 85 n. W. t. N. damp. reg. 24 29 46 135 36 64* 29 85 N. N. W. frisfe k. en m. vri V.M.25 29 51 i3ö 28 N. N. W. zwaare reg. buieai M. 26 28 53 135 30 5 3 66§ 29 90 n. \V. labber k. en m. w, 27 27 53 135 17 5 o 67Ï 30 5 Z. W. ligte zugtjeDs. V. M.29 27 49 136 49 N. N. W. labber k. M. 30 27 4I135 15 71 29 9c N. N. W. 31 26 19 134 49 68 29 9° N. W. Aug. 1 25 1 134 6 684 29 75 N. W. 3 22 8 133 39 4 54 71 3o o Westl. ligt k. 4 21 18j 133 21 5 10 74 30 5 N. W. labber k* 20 4o;i3i 6 76i|3o 5 N. W. fterke wind. iN.M. 6 19 36 131 32 N. W. weinig wind, buijig. M. 7 18 51 j 133 26 75 |so ik Z. O. llerke wind en m. w. 8 18 5 135 57 75 \3° 2C. Z- °- 10 17 23,139 56 784 3° 2c O. een lang eiland gepasfeerd. 12 17 11 143 38 78* 30 5 Ö. harde wind, een eil. gepasf, 13 17 iö| 144 54 6 48 79! 30 10 O. 14 17 151146 41 79 ,3° IC O. T a DERDE  fi$a BEIZË'RONDOM VIERDE TAFEL. Koers van de Refolutie en de Avontuur van Ulietea tot de Vrienden-Eilanden en Nieuw - Zeeland. tijd. Z.B. W.L. Oost. Th Bar. Winden. Weder. Aanmerkingen. afw. 1773. ° ' 0 ' 0 ' 0 d Sept. M. 18 17 17 153 10 7-9 30 5 Oostl. labber k. ca m. w. 1917 41 154 21 7 5o 81 30 o Oostl. soiS 415529 u 29 95 Oostl. fti 18 24 156 22 7 26 81 30 o Tusfchen N. en W. 2*i8 40 157 18 7 56 78 29 95 Oostl. frisfe k. en reg. buierï. 23 19 8 158 49 73 35 5 Z. O. labb. k. en m. w. Lani ia 't gezigt. £4 19 29 160 42 7+ 30 o Z. O. harde k. vlieg. reg. buien-- 25 19 52 162 26 74 30 o Z. O. m. w. 2620 23 164 15 73 30 5 Z. O. 2720 40 166 is 11 42 71 30 5 O. Z. O. 28 21 3 168 29 9 44 7n 3o 5 O. 2921 29 170 18 10 42 72 30 S O. Z. O. 3021 10 172 33 ?0 30 10 Z. O. ©flob. 121 21 174 4 70 30 10 O. Z. O. In den agtermiddag 't efl. Middelburg fn 't gezift, M. 922 28 174 56 rJ 30 30 Zuidl. frisfe k. en m. w. 1022 46 ïj6 13 70 30 5 Z. O. Pylftaert-eil. N. N. O* 5 mijlen. 11 23 50 177 23 69I 30 25 O. Z. O. 1225 36 178 13 71 30 20' O. Z. O. 1i 27 13 179 6 7o 30 20 Z. Z. O. labber k. 14 28 38 179 47 11 U 67 20 25 O. Oost. *5 3o 15 179 54 11 14 69 30 30 O. 16 31 41 179 3*|n 2 68 30 25 O. 17 32 41 179 32 10 49 69 30 ao N. O. t. N. ligt ft. '8 53 48 179 49^0 49 66 30 2ojN. O. t. N. frisfe k.  DE W A E R E L D. 093 Tijd. Z.B. W.L. Oost. '|Th. Bar. Winden, Weder, Aanmerkingen. afw. O ' O 1 O ' • d 1773. O&ob. 19 35 58 179 49 *>7 30 oN. O. t. N. 2037 48179 38 6oi j.9 70 Westl. veel reg., frisfe k. en m.w. si 39 6 178 38 5 12 62 29 70Noordl.7>/è/A'00/>W. 8 ofymijl. VIJFDE TAFEL. Koers van Refolutie van Nieuw - Zeeland tot Paasch-Eiland. Tijd. Z.B. O.L. Oost. Th. Bar. Winden,Weder,Aanmerkingen. afw _ ' ^ 0 L , o ' o i Nov. M. 27 43 27! 175 59 18 53 62 29 95 Noordl. frisfe k. en m. w. 3045 50178 13 49 2995 Z. W. friste k. rots - wier, zeehonden en zee vogelen gezien. Dec. ! 1 47 04:179 30 49*30 00 Z.W.frisle k.zwaare zee uit'tZ.W. West. j S48 231179 16 ' 46*29 90 Z.W-weinig wind, mist. Zeehonden, roes wier en pinguïns ëez- 4 49 551179 16 47*29 80 Noordl. weinig wind, mist en reg. j I Oost, 5 50 15 179 44 18 35 47 29 75 Ligte zugtjens uit 't Z. O. zee¬ honden en pinguins, zwaare zee uit 't Z. W. N.M. 6 51 32 180 00 29 50 Noordl. frisfek.,dik damp. wed. j West. M. 8 55 39178 53 43 29 45 W» Noordl. fterke k., nevel, j hooge zee uit het Z. W. 9 58 02 177 43 44* 28 70 N.W.flerkek., nevel, een ftuk | wier gezien, i5 N. W. 4 *9 56 100 59 '4 5o 74*30 25 N. W. 6 29 23 101 ? 4 47 74 -30 30 Noordl. labb. k. Veele vogelen. 7 28 20 102 ? 4 45 74J 30 30 O. 8 27 4 103 58 43! 75 30 30 o. n 27 1. 139 5 ?5 30 30. O. ligte k. Paasc/i-Eiland,W. 12 mijlen. ZESDE TAFEL. Koen? van de Refolutie van Paasch-Eiland tot de Marquifen- Eilanden. Tijd. Z.B. W.L. Oost. Th. Bar. Winden,Wed,er,Aanmerkingen. afw. 1774. - - Maart. 0 ' 0 ' o ' o * M. 18 2« 5 in 32 2 34 76* 30 30 N. O. ligte k. ao 23 o 113 1 3 5 77 30 20 O. sieftadige k., m. w. si 21 1 113 58 3 4 77 30 20 O. N. O. as 19 20 114 49 76^ óo 20 Oostl. reg. buien. 24 17 7 117 c 1 56 76 30 15 Oostl. labb. k., m. w. held. 26 4 41 120 11 2 10 ?8i 30 10 Oostl. 29 10 10 123 58 1 57 81 :9 05 o. Z, O. 30 9 2* 126 1 1 27 8oi 30 0 O. April 1 y 3c 129 56 4 3 81 9 90 O. 3 9 32 133 iS 4 40 Ra ,0 o O. 5 9 3: .36 3f 4 27 82! 30 o O. N.M. £ 9 2c ,38 ,7 O. Z. O. Boods-Eiland, W> . ' X. Z. 9 mijlen, ZE-  DE W A E R E L D. ao? ZEVENDE TAFEL. Koers van de Refolutie van Ulietea tot de Nieuwe Hebriden. Tijd. Z.B. W.L Oost. Th. Bar. Winden, Weder, Aanmerkingen. afV. ' •+ 1774- 0 ' 0 ' 0 ' 0 i Juny. M. 6 16 50 145 13 i2k 30 o NT. O. frisfe k. 7 '7 12 '55 34 iii 29 85 N. W. buijig reg. 8 17 32 156 1 7 55 Sof 29 95 N. O. ligce k., m. w. 9 17 48 156 43 8 10 81 29 85 Noordl. 11 17 46 158 9 77i 30 o Z. Z. O. labb. k. 13 18 45 161 29 80 O. 14 18 35 162 45 9 15 751 30 o Zuidl. ligte k., bijna (lil. 16 18 '4 163 10 9 16 Zuidl. Palmerjïon- Eiland* 19 18 25 167 11 10 22J 77 30 5 O. labb. k. 21 18 57 169 39 77i 30 10 O.N.O.Wild-Eiland.Z. 1 mijl.' 24 20 24 173 39 11 40 79 30 5 O. N. O. ligt k. 26 20 23 174 612 6 75 30 10 L. Z. O. in 't gezigt van de eilanden aan de O. zijde van Anamocka. 27 20 15 174 3' 9 47 Ten anker op de reê van An%- mocka. July. M. 1 19 57 176 6 75 30 15 Z. O. t. O. labb. k. 3 19 47 178 2 12 28 74 30 15 Dito Schildpad Eiland Z. O. t. Z. ii mijl. 5 20 37 179 20 12 30 75? 30 5 Oostl. labb. k., donker w. Oost. 6 20 56 179 30 12 44 76 30 15 O. labb. k., betr. 8 '20 42 177 18 12 59 78 30 10 N. O. frisfe k. 9j2o 14 176 15 13 8 78 29 90 N. W. weinig wind en betr. 10 19 53 175 35 11 11 74*29 90 Z O. frisfe k. 11 18 26 175 ° 10 22 74 29 90 Z. O. 13 16 25! 173 3^10 46 76 30 o Z. O. labb. k. en m. w- 14 15 39! 172 35:10 14 '78 30 o Z. O. t. O. T 5  ao8 REIZE RONDOM Winden, Weder, Aanmerkingen. Z. O. fris k. en m. w. Z. O. frisfe k. buijig met reg. in den agtermiddag het eiland Aurora , een van dc Hebriden in 't gezigt. AGTSTE TAFEL. Koers van de Refolutie van Nieuw -Caledonia tot Nieuw - Zeeland. Tijd. Z.B. O.L. Oost. Th. Bar. Winden.Weder,Aanmerkingen. afw. O / O ' O ' O d I7"4Otfob. M. 2 23 18 169 34 9 27 66* 29 90 Zuidl. labb. k. en betr. 3 24 4 170 11 68 29 80 Z. W. frisfe k. en m. w. 4 25 26 171 3 10 o 7° 29 90 Z. W. reg. buien. 6 27 52 171 43 *! ^ 65 30 20 Stil m. w. 5 28 25 170 26 13 19 6S 30 30 Z. O. labb. k., held. w. 9 28 54 169 si 13 9 64. 30 30 Zuidl. 1028 57 168 o n 9 64 30 25 Zuidl Norfolk-Eilandvan Z. 37 O. totZ. 20 W. 3 mijt. van ons» 12 31 1 167 47 66* 3o 20 O. N. O labb. k. en m. vv. I3;32 55 168 20 10 o 65. 30 30 N. O. dito. 15 35 32 170 55 10 18 65* 30 o N. N. O. frisfe k., m. w. i6'37 32 172 41 63* 29 80 N. frisfe k reg. buien. 17 39 24 173 46 59 29 55 Westl. fterke k. en betr. Kaap Egmont aan de W. kust van Nieuw-.Zeeland N. O. 4 mijl. Tijd. Z.B. O.L. Oost. Th. Bar. afw. o ' 0' o' o d 1774- July. I5Ü5 9 J7i 16 II 3 79i'3© O f6^5 8 169 18. 79 130 o  DE W A E R E L D. *99 NEGENDE TAFEL. Koers van de Refolutie van Nieuw- Zeeland', tot Terra del Fuego. Tijd- Z.B. W.L. Oost. T: Bar. Winden, Weder, Aanmerkingen, afw. _ O ' O ' O d I774Nov. •M. 15 47 30 178 19 51 29 40 jvj.W t.W. labb. k. enige reg. bui. 16 49 33 175 31 50 29 45 West. frisfe k. en m. w. 17 51 12 173 17 9 52 50$ 29 35 N.N O. fterke wind, buijig,reg, 1852 44 169 57 10 26 50* 29 45 N. labb. k., uevel. 1953 43 166 15 49 !29 50 N. frisfe k. 20 54 8 16% 13 ( I N. labb. k., mist. 21 55 31 160 29 43* 28 85 N. O. dito. 22 55 48 157 4 44 1 N. N. W. ligte k., nevel. 53l55 46,156 4 9 24 44*29 45 Stil held. wed. 24I55 38 153 37 46" 29 3o N. W. frisfe k., betr. 25)55 9 149 28 6 35 29 85 N.W. t.W. frisfe k. held. wei3. 26!55 p| 144 43 N.N.W. fterkek., nevel. Veele vogelen. 27 55 6 138 56 44* 29 80 N N. W. dito, betr. 29'55 24 129 39 as\ 29 75 N. W. weinig wiad, neveL 1 Pac. 1!55 38 127 11 454 29 55 N. O. dito, dito, ftof-rcg. 2 54 56 125 o 1 28 45 29 50 Z. O. frisfe k., m. w. 3;54 1 ;23 47 45 j29 25 O. Z. O. nevel en reg. 4'53 15 120 42 3 22 | Z. frisfe k. en held. wed. 7j53 19 108 48 5 l 46* 29 5 West. held. aangenaam wed. 10 54 0 102 7 Zuidl. fterke k. n]53 4° 96 55 9 58 44 |_9 75 Westl. frisfe k. betr. 12 53 25 92 44 45 J29 75 Westl. labb. k., m. w- I4'53 25 86 56 14 14 46*1' Westl. frisfe k, 1 tS153 26 79 3: 17 38 46 29 15 Westl. 17 53 21 76 17 20 6 47 29 15 Westl. buijig. Te middernacht Kaap Defeada in't gezigt, aan den W. mond vnn de Straat van Mlgdhaens in'cN.O. t.N.  R E I Z E RONDOM TIENDE TAFEL, Koers van de Refolutie van Staaten - Land tot ds Kaap de Goede Hoop. Tijd. Z.B. W.L West. Th. Bar. Winden,Weder,Aanmerkingen. afw. o' o' o' o d 1775Jan. M. 4 55 33 Ca 13 5i o 6o W.t.Z. frisfe k. en reg. buien. S 57 9 58 46 ai a8 47 29 60 Westl. frisfe k., m. w. M.M. 658 10 53 54 Z. W. fterke k. buijig, natte fa. 7 56 4 53 36 Westl. frisfe k. en m. w. M. 8 55 9 53 15 30 4 49 a9 50 N. W. labb. k. 9 Noordl. frisfe k., mist. V.M. 10 54 23 49 23 w. Z. W. labb, k., betr. 11 54 35 45 10 19 25 z. W. labb. k. M. 12 54 28 43 8 z. w. zeehQnd geZien. 13 55 7 40 32 39 29 15 14 53 56* 39 24 37. 29 35 Z, O, ligt k. het eiland Geor¬ gia u mijl. O. i Z, N.M. 24 Eiland Georgia W. N. W. 8 m, V.M.26 53 33 i3i 19 9 26 N.c.W. frisfe k. en held. wed, N.M.£7 60 o 30 40 Noordl. labb. k. en mist. Een I ijs-eil. en pinguins gezien. M. 28 60 4 29 23 37 29 10 Noordl. ftof-reg. veel ijs. 30 59 3o 29 33 36 29 25 Noordl. frisfe k. mist. Ys, ! pinguins en walvisfehen. 31 5? I3i 27 26 37 29 15 W. N. W. labb. k. donk. w, Thule van Z.Z,0. totZ.t.W. Febr. j 58 25 27 18 10 11 39 29 15 Z. W. ligt k. Kaap Montagu O. 5 mijlen. « 57 41 27 o N- N. O. mist. 4 56- 44 35 23 siil. Verfcheiden pinguins en enige walvisfehen. 5 57 8 j23 34 5 is 38 28 80 Zuidl. inaatige k. en nevel. «53 15 |«i 34 38J 29 60 Noordl. frisfe k., fn. buien. 7 58 34 117 4ö 1 58 i7i 29 olw. Z. W. fterk* k. eu betr.  DE WAERELD. 30. 1 1 Tijd. Z.B. W.L. Oost. Th. Bar. Winden,Weder,Aanmerkingen. afw. I775. 0 ' o ' o ' 0 d Febr. N. M. 9 58 17 12 49 o 2 Stil, fn. buien. M. ie 58 15 10 34 1 7 34* 29 30 Z W. frisfe k., reg. buieri. 12 58 19 6 43 3 23 37* 29 15 Westl. ligte zugtjens , m< \r# vee'e ijs ■ eilanden. J3 57 57 4 46 4 25 34 Z. t. O. frisfe k., veel fn. 1457 24 o 44 32* 28 90 Zuidl. zeer fterke k. , zwaare fn. Oost. 15 56 37 4 11 35* 29 25 Z. W. frisfe k,, m. w. 16 55 26 5 52 12 15 36* 28 95 Stil. N.M. 17 54 to 6 33 Zuidl. frisfe k , fn. M. 18 54 25 8 46 13 16 36 29 55 Westl frisfe k., m. w. 19 54 25 12 1 34* 29 45 N. O. frisfe k., natte fn. 2054 8 12 59 35* 29 80 Westl. frisfe k.,m.w. in den agter- midd. geene tekenen van land. 02 54 26 18 42 18 41 29 20 Z. W. frisfe k. en betr. ö3 55 10 22 1 36 29 40 Noordl. natte fn. Walvisfehen. 24 54 26 24 21 35* 28 95 N. W. frisfe k., m. w. Ys- eilanden. 25 52 52 26 31 35* 28 95 N. W. buijig, reg. buien. 26 50 34 28 3; 41 29 75 Noordl. frisfe k. Maart. 'N. M. 1 46 44 33 20 23 36 Zuidl. labb. k., m. w. r Jf. 2 |6 30 31 46 47 29 65 Verand. frisfe k., feg. buien. 'N.M. 3 45 8 30 50 22 26 Westl. frisfe k., zeer buijig. 4 43 20 29 50 N. W. frisfe k., betr. IV. M. 6 44 5 26 49 50 N. W. dico, dik betr. wed. I M. 7 42 24 26 51 59* .9 80 Westl. zeer frisfe k., m. w. 8 41 47 26 27' 6i| 29 95 N. W. labb. k. to 42 6 24 40 21 33 64 29 55 Verand. ii 40 56 23 47 20 48 59* 29 80 Westl. labb. k., m. w. 13 38 5i 23 37 62 o 10 Westl. ligte k. 14 37 19 22 9 72 Oostl- frisfe k. met buien. 16 35 16 22 50 72* '9 85 W. N. W. buijig ongeftadig Ws 16 34 49 21 4i 69 33 so Weinig wind Oostl. 56 vad. water. In den N. M. land ont-' waard in 'c N. N. O. den 2* op den M. in de Tafel-Baai I geankerd. E L F*  £öï & E ï Z E RONDOM ELFDE TAFEL. Koers van de Avontuur van Nieuw-Zeeland toe de Kaap. de Goede Hoop. Tijd. I Z.B. O.L. Oost; Th. Ban Winden,Weder,Aanmerkingen, afw. | o / o ' o ' ' o d '773Dec. 23 42 26 65 Noordl. Kaap Pallifer N. Oostf. 17 mijlen. 41. 25 44 38 175 41 60 N O. t. N. labb. k, en nevel. ,28j47 5 '7^ 12 54 Verand. 30 49 37 179 22 56 Noordl. ligt k. en nevel. Veele zee - honden en pinguins; ook (lukken hout en zee - wier. 31 50 47 179 29 48 -O. Z. O. fterke k., buijig reg. Ï774- Jan. West. 2,51 37 177 11 15 2° 48 Z. Wi frisfe k., betr. 4'54 26 17° 49 46 Westl. frisfe k., nevel, reg. 5 55 30 167 o 46 Z. W. t. W. frisfe k., m-. w. j Zwaare zee uit het W. Z. VV. 6 56" 27 163 43 40f Z. Z. W. frisfe k., reg. bnièn. j Zwaare zee uit het Z. W. 7 56 57 160 6 11 15 38 Z. Z. W. maatig k., betr. 9 57 29 '53 54 jrj, 38J Z. Z. W. frisfe k. Vogelenen walvisfehen. 11 58 17 147 23 7 36 37 Westl. labb. k. m. buien. Ver» fcheiden ijs-eilanden. 12 58 36 144 40 9 20 38 Z. W. maatig k. 14 58 48 142 14 7 45 '7 Westl. frisfe k. 10I58 50 134 26 40 Westl. veele ijs-eilanden. 19 59 24 119 13 8 25 41 N. W. t. W. frisfe k., reg,j buien. 20'57 52 114 37 41J Noordl. frisfe k. en betr, 21'60 9113 12 11 6 41* Verand. 22 59 30 111 26 ii 15 41 i Zuidl. maatige k.  D E W A E R E L Dv 303 Tijd. Z.B. W.L. Oost. Th. Bar. Winden,Weder,ABmuerkingen. afw. , . , 1774, ° ' ° ' ° ' ° " Jan. 24 59 35 105 16 (3 12 iU Westl. 25'6o 14 101 o 43 Noordl. frisfek., nevel, ftof-reg? 26'tJo 40 97 o 43 Noordl. frisfe k., mist. 28'öi 45 89 02248 42 Westl. maatige k., held. wed. 2961 49 84 1 24 30 4'i N- W. frisfe k., nevel. 1 3i6t 20 715026 6 39 Noordl. maatige k., nevel, reg, Febr. 3 6o 34 57 4? 24 30 40* Westl. frisfe k. 460 20 5? 20 9 .0 39 N. N. W. 6jöo 3 48 25 3?i N. O. t. O. ligte k. en dikke mist; 2 ijs-eil. en drijf-ijs. 7 59 16. 47 18 19 20 4t Zuidl. ligt k. 8|58 32 45 28 17 N. W. fris k., nevei, reg. 957 20 42 44 '5 36 375 Z- W. ligt k. mist, natte fn. 10 56 55 41 ° 42J Westl. maatig k. Een pinguin en andere vogelen. 11 56 28 38 10 40 Noordl. verfcheiden pinguins en fneeuw - onweersvogelen. 1255 46 36 40 to 30 40 w- NJ W. frisfe k., reg. 1354 56 34 .0 4' W- N' W' neveI» een groot ijs-eiland. 1454 21 32 o 4°J N" N- W* ligt k' dik» mist' 1554 20 28 55 40! N. W. fris k., mist. 1654 4 24 14 6 32 391 Z. Z. O. ligte zugtj., nevel. 1854 16 23 14 402 Noordl. ligte k. 1954 0 31 3° 393 Z< °- ligce kl' mist" 20 53 15 19 7 2 0 37 Z- maatig k. en betr. Ys» eilanden. West. 2253 12 13 o 1 26 40 Zuidl. V. M. buijig. N. M4 ligte k. 2353 8 $ o 39 Westl. fris k. dik nevel, wed., drijf-ijs en ijs - eilanden. 24 52 48 4 55 5 o 40 Westl. flerke k. Ys eilanden- »5 5i 14 1 58 6 30 38 Westl. frisfe k., fn. buien. Ys» Ieilanden. Oost. ao,53 29 o 19 9 20 33 JZ. O. t. O. maatig k,  gd4 REÏZE RONDOM DE WAERELD. Tijd. Z.B. W.L. West. Th. Bar. Winden, Weder,Aanmerkingen, afw. o ' o ' o ' o d v 1774Febr. 27 53 29 3 ï' «1 ö 40 W. frisfe k., in den nacht Zui- derlicht. 28 53 54 6 35 g9 w. tot N. N. O. labb. k. vee¬ le ijs -eilasden; Maart. s 54 4 10 4 35 Westl. maatig k., fn. buien. 3 5s '7 11 53 16 45 36 W.Z.W. flerkek. Ys - eilanden; 5 50 48 ia 36 37 N. W. maatig k. 6 49 58 14 26 42 W. N. W. frisfe k. 7 48 30 14 26 16 32 41 Westl. natte fn. 2 groote ijs- eilanden. 8 47 35 13 45 405 N. W. frisfe k., m. w. li 41 48 14 19 17 15 54 Z. O. ligt k. '7 34 IJ »* 5 2t o 09! De Tafel-Baai 9 mijlen t4; 52° O. WOOR-  WOORDEN-LIJST Van de taal deü t SOCIËTEIT- EILANDEN.   VOORLOOPIGE AANMERKINGEN OMTRENT HET GEBRUIK VAN DEEZE WOORDEN-LIJST; _\lle natieëri, die bekend zijn met de wijze van el» kanderen hunne denkbeelden door tekenen medetedeelen (die het geluid verbeelden, dat het denkbeeld over» brengt) hebben eene bijzondere wijze Vari de geluiden, welke die tekenen verbeelden, üittefpreeken; dit maakt een zeer wezenlijk gedeelte vah de ihrigting van de taal van elke bijzondere natie uit, en bijgevolg inoet men die Verdaan, voor men enige vordering in die taal kan maaken, of iri ftaat kan geraaken om in dezelve te fpreeken. Doch alzoo dit zeer verveelend en moeielijk is voor eenen beginner, ter oorzaake van de groote verfcheidenheid in de feragt, Welke den rekenen of de letteren onder verfchillende omftandighedeiï gegeeven zijn j zou het noodzaaklijk fchijnen, ten minften in taaien, die nooit te vooren in fchrift verfchenen zijn, het getal dier verscheidenheden te verminderen, door de verfchillende geluiden te verminV a de-:  3o3 VOORLOOPIGE deren, en altijd dezelfde enkelvoudige geluiden doof dezelfde tekenen uit te drukken, en dit is niet minder noodzaaklijk in de Engelfche taal dan in enige andere , alzoo deeze verfcheidenheid van kragt der letters in dezelve zeer menigvuldig is, en de volgende woorden-lijst, als men 'er niet op lettede, geheel onverftaanbaar zoude maaken. Naardien de klinkers alle geluid regelen, behoeven ook deeze alleen in aanmerking genoomen te worden, en de kragten, die aan eU ke derzelve in de woorden - lijst gegeeven zijn, te worden opgegeeven. A wordt in de Engelfche taal gebruikt om twee verfchillende enkelvoudige geluiden uittedrukken, als in het woord Arabia, daar de eerfte en de laatfte a anders klinken dan de tweede. In de woorden-lijst moet deeze letter altoos het geluid hebben of uitgefprooken worden als de eerfte en laatfte a in het woord Arabia. Het ander geluid van de tweede a wordt altoos in de woorden-lijst door ai curfief uitgedrukt (*). E Aantekeningen van den Nederduitfchen Ver taaier. ( * ) Alzoo ik ifl deeze woorden • lijst de vreemde woorden heb gefclu'even gelijk in de Engelfche L'itgave, zoo als doorgaans in deeze Vermaling de vreemde woorden gedrukt zijn, dat ik reeds eenmaal heb gewaarfchuuwd, zal het, om den leezer, die de Engelfche taal niet magtig fs, deeze aanmerkingen verftaanbaar te doen zijn, en dus de regte uitfpraak van deeze taal te doen vatten, nodig Zijn dezelve door enige aantekeningen optehelderen'. De eerde en tweede a in het woord Arabia worden als «fó a in de Nederduisfche taal uirgefprooken, en de tweede  AANMERKINGE N. s°9 E heeft ook tweeërlei geluid; of zij wordt gebruikt om twee eenvoudige geluiden te betekenen, als in de woorden ekquence, bred, led, en men kan zeggen dat zij nog een derde heeft, als in de woorden the» , when. In het eerite geval wordt deeze letter alleen gebruikt in het begin van de woorden, en daar zij op eene andere plaats in de woorden-lijst gevonden wordt, wordt zij als in het tweede geval gebruikt, maar nooit als in het derde voorbeeld, want dit geluid is overal uitgedrukt door de ai curfief, gelijk reeds gezegd is (*). ƒ wordt gebruikt om verfchillende enkelvoudige geluiden uittcdrukken, als in de woorden indolence, iron, imitation. In de woorden-lijst wordt zij nooit gebruikt, gelijk in het eerfte voorbeeld, dan in het* midden van de woorden; nooit wordt zij gebruikt als in het tweede voorbeeld, want dat geluid wordt altoos met y gefchrevcn; ook wordt zij niet gebruikt als a als ae of a of liever bet Franfche ai {Aralbia'): waiW neer dus de a alleen vocrkoomt, zal zij eenvoudig als onze a klinken, wanneer at curfief voorkoomt, fpreek: men die als a of het Franfche ai uit, bij voorbeeld , Atooa fpreekt men uit als Atoea. De a heeft in het Engelsch nog andere geluiden, die hier niet te pas koomen. Ai fpreekt men uit als a of het Franfche ai. Zoo de inboorlingen dit woord niet van de Engelfchen hebben overgenoomen, is het zonderling genoeg dat het even als in de Engelfche taal ja betekent. Aoo'nai wordt A'óente uitgefprooken. (*) Eloqttence wordt eloquxns uitgefprooken, en then, when als //«», oe Owhatte, f. Ovvhanne. fi Face. O'ma. Ta'oome* Watte vreete weetë' aho. Ho my, Tee'teere , of E tirre. OoawOTa. 'Motos. Ery. A'urauraé. Te, arre'haofö E'ta. Döodeje* Pepe. looo'toóoooè Ma'netno. £«/, fbea* 'Toö, f. Etöo. Tö«'matta. É'a'm'oi Eva ha. Popoee, f. Peero, LIJST van bit Breeken iets. de Borst; eene Borst-plaat, van rijs gemaakt, met vederen, honden - hair en paerfc fchulpen verfierd. Adem haaien. Breng , iemand vraagen iets te brengen. Vlugheid i fnel, vlug i gaauw zijn. Gebraaden als vleesch. Gebrooken, gefneden. het Voorhoofd. Bruin. Botten van eert botm of plant. Bos van vrugten. Branden iets. een Kapellétjen. Roepen iemand, die op eenen af/land is. Kalmte. Kalm, of liever zoo geplaatst zijn, dat men buiten deri wind isi Suiker-riet. eene Muts, of hoofd-dek- zei. Draagen iets. Draagen iemand op den ritgi Vangen iets fnel ■ met dc hand? als eene vlieg. Ama'=  SOCIËTEIT * EILANDEN. 31$ Ama'wb^a. Elwote. E tooa.. T gel. Klei, of klevige aarde* Schoon, niet vuil. Helder, zuiver, ah water* witte kleiachtige Kliften. Digt, gefloten. Doek van allerhande foort j of liever het dekzel of klederen van hetzelve gemaakt* Doek, een ftuk langwerpig doek, met eene /pleet in het midden, door welke het hoofdgeftooken wordt, wanneer het voor en agter nederhangt. Bruin dun Doek. Donker bruin Doek. ah Nankings gekleurd Doek. Gegomd Doek. Geel Doek. Pa-  SOCIËTEIT - EILANDEN. 3si Parflo'y. To'aa. Eacwte," E'iio, f. E'aoö. Möa. Möa, e'töa. Te Moa Paee, paee. Potte potte. Aree. Pooroowaha, f. Voovoo. E'rede, viie. E, ne'haoo. E'y. Ma'ivede. Pa'horo, f. Paherre. Te f, A'oif, f. Dag, dag-licht i A'aoa. Ootatahe/ta, Dageraat. Aoo'naii. Vandaag. Matte noa. Natuurlijke Dooi, Ta'r^a, tooxee*, Doofheid, Epoo tooa. Afgeleefd. Mona'. diep Water. Ehw'nöa. eene Weigering. Eooee. Verlangen naar iets. E'tee. een Duivel, of kwaadt, geest. Ahe'aw. Daauw. Ilawa, hawa« Loslijvigheid. X a Fa-  354 WOORDEN - LIJST van Fawee'wo. Vleesch in zout water dn* pen. E'repo, Vuiligheid. Ehoonöa. Afkeuring. E'pee. eene ziekte, waarin het hoofd niet kan opgehouden worden, misfchien Beroerdheid. VWwaL Los maaken. Ee3'*; Oneerlijkheid. Taeeva.. Onvergenoegd. ïzoo'oüc Onvergenoegdheid, mor- R.. . rinS' Koa' Verwijderd, verre af.- *?3ee!3a> Wringen de ledenmaatenv de lippen enz. Atwha. Verdeden, uitdeelen. Materna.. ecn Q-ftrfft. Kohoo. cen Greb> Eho'Pw' Duiken onder water. Govee' een Hond. Adooa* eene Pop van flukjens ko¬ kos-noot gemaakt. A'o-«na, een Dolphijn. A'teera* Gedaan, fchei uit, of't is genoeg, ef daar is niet meer. Ooboota, een £)eur. Tau'rm. Dubbel $ ah £en dMek kano. E'wacra. Dons, of"zagt hair. Etëa. Spannen een hoog. Era'ko. Trekken, feepen. Mattou. ' - Vrees,  SOCIËTEIT - EILANDEN. 325 Pzrs.ee. Hoofd -hulzel, bij begravenisfen in gebruik. Eu, hau'hoeo tAhoo. Aanklceden. Aee'noo. Drinken. Oo, ata'hai. Droppel. Eto'tooroe, f. E'tooroo, Druppelen, lekken. To'potta. Druppelen, als regen' druppelen. Parre'mo.. Verdronken. Paihco. een Trommel. Go'maro.. Droog. Mora. een Eend. Eoe. een Tepel. E'faö. Doofheid. Ta'reea. het Oor. Ta'tooree. het binnenfte van het Oor. Poe note tsreez. een Oor-ring. E'y, f. Maa. Eeten, kaauwen.. Heawy. een Zee-appel. Tooo. een Echo. Ehooero te Msnoo. Ei van een vsgel. Pee'ry. een witte Eier - vogel. Too'ree. de Elboog. Ooata'aö, £ Tata'öoa. Ledig. Taata'e. een Vijand. Eta., Eta. Geheel, nietgebrooken, Oohy'tei. Gelijk. Etoo. Regtop. Te'toooy. E'oo'ee. Etoo, Erao, f. Ehaïrco. T Meede. E'one.. Whati'hëa, Taboca, ManoQ. Hee'oo. Pöa. O'toobo, f. O'toboo. E'tata. Oo's.00. Era'raop. Fahtfore'hoöre. Poohe. Fatoo'whtf/ra. Papa. Ohe'moö. Hooa'toutöa, f. Ehooero. E'hee'o.. Eho'pöe, Ma'ray. Towtow. LIJST van de Ruuw. Roeijen. Wrijven iets, als hij he% wasfchen van de handen en het aangezigt. het Roer van eene floept of de ft uur-riem van eene kano. Loopen heen en weder fik te ontfnappen. Zeil van een vaartuig. Zeilen. Zout, of'zout water\ Zand, ft of Saturnus. Saunders-Eiland, eene Zaag. Visch Tfchubben, eene Schaar, een Hoosvat. Schrappen. Kraauwen, Gekrabd, gekrast metaal, de Zee-kat, een visch. eene Naad tusfchen twee planken. eene Zit-plaats. Zagtjes praaten, of vaneen ander kwaad fpreeken. Zaad van eene plant. het Gezigt. Zenden. eene Begraafplaats, een Bediende, E'toot.  SOCIËTEIT - EILANDEN. 343 E'tooe. . Naaien, binden. Etoroo te pa/a. Zegen, den zegen trekken* Maroo, maroo. Schaduwachtig. Eooa'wai. Schudden iets. M'io. een Haai. Oö ee. Scherp , niet bof. Eva'n»,f, Whanne,whan- Scheeren den baard. ne. Ote'o. eene kleine Schulp. Pore'hofl. eene Tijger* fchulp. Enara. Toon het mij. Pahce. een Schip. Ara'wha, Schipbreuk. Paroo'y. een wit Hemd. Atctc. Bibberen van koude. Tan». Visch- of Slijk -fchocnen. Euta. het Strand, Po'potoo, Kort. Opanee, f. Poapeepo, Gefloten. Matte my Mamy. Mislijkheid. E'reea'wo. de Zijde. Atou, a'taou. de Regter - zijde. A'roode. de Slinker-zijde, . P«'ë , Zugten, Fatt 'bocz. Stilzwijgendheid. OowhyaVa. Even gelijk, A'toiro. Zinken. Toobeinc. eene Zuster. A'noho. Nederzitten. Tee'py. met de Beenen krulsftng zitten\ E'whaa«r eene Rog, Ee'res. het Vel. ëraee, de Lucht, hemel. ■ y 4 oa»  344 WOORDEN ? LIJST van dï Oö, f. Pae We. Zoeken naar iets dat ver¬ loren is. Möe. Slaapen. Möe röa. de lange Slaap , of de dood. Matte röa. Dood. Too'roore, möe. Slaapen zittende. Ema. een Slinger. Marra, marröa, f. Fata. Langzaam. Fata'too, f. Offtoo, toq» de Reuk. too. Ho/na. Ruik het. Ahee/. Ruiken. E'oora. Rooken. Pa'ya. Glad. Bappara. Befmeercn het aangezigt met houtskool yoor de be? gr avenis -plegtigheden. Voóheezroo. eene Zee-flang met zwarte en witte ringen. E'hahoo. Wegfnappen iets fchielijk. Machee'ai. Fniezen. 'See'tee. een Vogel, naar eene fnip gelijkende , zwart en bruin van kleur. 'Htfope. Snot. T«reè. Slaan bij het dansfen. Oo'mara. Sterk, als een fterk man, A'hoola. Geflagen. Weeala. . Domheid, onkunde. Ote, ote, Zuigen. Euha'astf, Zelfmoord. Pohee'a. Heete Lucht. Mahanna, f. Era. de Zon. T«'ne£eoo ... ... Naroo . . • mbooy . . . 'Neeoo een Kokos-noot . Arce ........ ,'KeinQ'0 *.*.... Noaw . • Nooee . . . podoo, f. Oondoo Dri»Ae» . . . Aynw • ♦ • ^noo . . . f> M'acta^'a . ^acta . [ # . Ma/tang . . Nanw'nuwuk . . T^W/n ... n5 ' * ' T?Sa ' i * Ta Wan. . . Boca'^na ....... Tareeka . . Taiiogan . . FWenguk . . Gameeng . het Oor . . • Tarwa . . aare*. ka 'Namoo? .... . ^7;c/? .... -pya • • • • M„a ^ Möeroo . .... . ... 00» fib«« . • JVioa • • * 'ueeraa' * Foo'mv . . • E'r«tna . . /R^nga • • , . • • • BandonWn de Hand . . . Ereema . . • ^™ WW ... TakWpo . . 'Ba'fo/ne . • Ncogwan^um . t Ga'rmoing? het Hoofd . . Oopo . . . Aopo . . ... . ... Brrocas . • 'Booga, f. Boogas . . . . . Zwijn. . . Boa ö ' p f p'eet0'at . . , 'Peeto . . Nempnong . . Napcc'rajnguk . Whanboo'een . y Neen .... Ayma, , , . Mtf/wa . . . Twdje Nabrruts . . . . ♦ ; . _ - ^«e» . , . M^ya m^a, E, . Ta'tot* . . Moko . • • Gan, f. Gan, galang ; Prtkkwg . . . J»»« • ' • • ; - * Na'mawar . . . Ooe . . , 4 Regen . . • Eaw . . . O.a . ' l ! NaWk J ^e*Tanden ! ' Enceheeo ! i .W I i^ho . . . .N^ho . . R^'bohn . . 'Warrewuk, f. ^ibuk. M^eku . t .. Water . . • A'vay ; . • Evy . . . • • .*.**'.! 'Feeó, ïce'o. '. Papang . • Awe'hern . . . 'Wyoo . . .; . • « Mapoo v'pWne ' ' Ka'bin • • N^i'braan . .' . Tatna. eene Vrouw . . Waheme . . • • • - • • ven^iic . . ^ ^ # ... Naa'ram . - 0„ma . 'N^ma E «m . • 'Kreerara . . • Wannim. . ^/ . . . . ER«ma . • R^ma . . • Aeenvx . . TWkae* . • Ma^i . . . Wannim'g^ek . . Zes .... Aono . . • Honca . • aot . • _ Ma'karoö. . , . Wannimfno0 . . Zeven . . . AHwtw . . . -H^ . . - ...... ... H^Jey . . Makahar . ! . Wannim'g^m . . Agt .... Awarw . . • Varoö . . . • Awaw Goodbacs . • Ma'kö/phar . . Wannim'baeek . . TieT . \ AW : * : AtX^,f.AnnaW 'WaoöahW,f.Wantiw S*nearn . -MaWum •? . WannÖOWuk . . r 1 /- • j„„ „„laJ wi-f^nipnrlp 7Ü11 do viif eerfle Tndiaanfche taaien in den stond dezelfde ziin, fchoon dc afftand van Paasch-Eiland tot Nieuw-Zeeland meer (*) Men kan gemaklijk befpeuren dat, fch^^ J meer uit de kecl is dan op de Marquijèn-Eilanden of Otahiti. dan vijftien honderd zee-mijlen s. «" voorna^ m de «nprnk, j zonderlinger is dan de overeenkomst tusfchen de andere, alzoo men van Malicolo naar Tanna altoos land in het gezigt De andere 4ri\7Xerfch^£e^eJ^J^Sl dl ïaaüle iSs In' de al van Malieoio heerseht een groot aantal harde geluiden, die met de lippen gemaakt worden, en die zeer moeijeli k met letteren uittedrukken heeft; ook is Nieuw-Caledonia niet.vSva" ° Sffkeel en de Loners van Nieu»-Caledonia hebben veele neus-geluiden, of fnuiven veel in het fpreeken. Men kan egter opmerken dat 'er in de drie laatzijn. Op Tanna 18 de ^aak,^w^' maaie XjJftóTS te hebben met die, welke voorgaan, als Brrooas op Malicolo, en 'Booga of 'Boogas op ^«««.beiden een Varken betekenende, dat op ile taaien enige woorden gevonden woiden , Je ccne 'Ij^0 »Llf XV^i; door Boo'acka • wordt aangeduid. Of deeze woorden egter niet toevallig ingevoerd zijn is moei elijk te bepaalen omdat zi dikwijls twee de Marquifen-Eilanden en op O takt 1 dooi het woo »d ^oa en 0^^nfi» aam c ^ ^ Star en p en FyBt03 °oemt; het eerfte fchijnt meest met het algemeen zaamenftel hunner taal overeente- woorden gebruto om de^ „Lm van eene Star op Otahiti. Als zij van het prikken fpreeken, wordt het gemeenlijk door ga» of gan, galang uitgedrukt, maar £55^ Tata-tou, dat bijnlhuifde is als T^^ , yan een woord betekent dat de grootfte uitdrukking in de uitfpraak (f) De cw^ ^Tt^ccenTeiienïand^ f SdiSfi IjdSd op de lettergreep, die 'er onmiddelijk op volgt. . Een comma in het midden van een woord betekent, of dat het uit tw,e woot- SSlSS&^^i^^S^, «OS «ns herhaald, het woord uitmaaken, in welke beiden gevallen men in het mtfpreeken een wenug op moet houden.   AANTEKENINGEN BETROKKEN UIT HET DAGVERHAAL VAN G. F O R S T E E«   AANTEKENINGEN. J^Wz. 26 (1). Deeze muts, die niet kwalijk haar eene husfaaren - muts gelijkt, beftaat uit een ftuk grof, zwart geverwd, ftijf doek, dat in de lengte aan eikanderen genaaid, en van onderen en van boven open gelaaten wordt. De Bevelhebbers hadden de hunne met kleine rooden vederen beftooken, en ook wel met eene lange bos haanen-vederen, en fommige met de vederen van den nagt-uil van Ceylon, die ook in de bosfchen van Tanna gevonden wordt, verfierd; het was eene bijna algemeene gewoonte onder hen van 'er hunnen flinger aantehangen, en de knoopen op den fchouder te laaten afhangen. Zij fnijden eene fpleet in de oorlel, en rekken die ontzagchelijk uit; dit gefchiedt om 'er, even als men op Tanna doet, verfcheiden van fchildpad vervaerdigde ringen in te hangen , van welke een hunner niet minder dan agttien in zijne ooren droeg; fomtijds fteeken zij 'er ook een opgerold blad van fuiker-riet door. op het DERDEN BOEKS NEGENDE HOOFDSTUK. Bladz. 27 (2). Hunne taal had, zoo wij het woord Areekee en twee of drie andere uitzonderen , VU. Deel. Z gee-  35'4 AANTEKENINGEN of hé? geene overeenkomst met eene der andere taaïeff, 6h wij in de Zuid-Zee hebben hooren fpreeken, das ons des te meer verwonderde, omdat wij de tongvallen van eene gemeene taal op alle de oostlijke eilanden-van de Zuid-Zee, gelijk ook op Nieuw-Zit* land, gevonden hadden» Bladz. 28 (3). Zij gelijken veel naar- de Glandes plumbeae der Romeinen. (Zie de dntiquités du Com* te de gay lus III, 327. Tab. XCII. Fig. 3.). Bladz. 28 (4). Wij kogten van htm een fluitjen; het was een ftufcjen bruin gepolijst hout, omtrent twee duimen lang, van de gedaante van eene klok. Het fcheen niet hol, en aan het dun eind was een touwtjen vast; het had twee gaten digt aan het voetfiuk, erï een derde gat bij het touwtjen; deeze gaten hadden gemcenfehap met elkander-en; als men in het bovenfle gat blies, gaven de andere eenen fcherpen toon, gelijk aan dien van een fluitjen. Wij hebben, voor het overige-, geen werktuig bij hen vernooinen, dat be» " rekking tet de muzijk had» Bladz. 30 (5).. Ik zag meer en meer dat de man« nen van Nkwv-C-aledonia minder werk van hunne vrouwen maaken dan die van- Tanna; zij hielden zig ■altoos op een' afftand van hun en fcheenen te vreezen hen te belgen, zelfs door haare oogen en gebaerden; verfcheiden droegen takkenbosfen op haaren rug; haare ongevoelige mannen vervvaerdigden zig naauwlijks haar aan te zien , en zij bleeven in hunne werklooze traagheid. Sladz.1  III BOEK, IX HOOFDSTUK; 351 Bladz. 32 Q6). De rotfen zijn een merigzel van eene foort van mica of glimmer en kwarts, min of meer met eene okerachtige of roodachtige kleur ge« verwd, die van de ijzer-deeltjens voortkwam. Op het ftrand vonden wij eenen grooten onregelmaatigen klomp rots van tien teerling voeten van eenen hoorn - fteeii, vast van korte!, overal fchitterende van granaaten, wat grootcr dan fpëlden - knoppen; deeze ontdekking overtuigde ons nog meer dat 'er kostbaars mineraalen op dit eiland zijn, dat in het gedeelte, door orts onderzogt, van alle de andere, die wij gezien hadden, daarin verfchildc, dat het geene voort» brengzelen van vuurbraakende bergen vertoonde. Bladz. 32 (7); Wij vonden 'er boomen van de foort, welke l in neus Melaleuca leucadendra en b h u mp mus arbor a/ba ( Witten boom) noemen; deeze laatfte fchrijver zegt in zijn Amboimch Kruidboek, II Deel, dat de inwöoncrs van de Mblukfche Eilanden uit de bladeren, die zeer aangenaam rieken , de cayputi-olie haaien. Zij hadden eene ilappe féhors , die op verfcheiden plaatfen berftede en van den ftam affprong, en onder welken zig fcharbijters, mieren, fpinnen, hagedisfen en fcorpioenen onthielden. Wij Vonden 'er veele onbekende planten, en zagen 'er eene groote verfcheideftheid van ailerieie vogelen,, die meest geheel nieuw voor ons waren, en welke de inboorlingen ons geduurig aanweezen^ om het vermaak te hebben van ons die te zien fehieteu. Wij hebben gemeend in het lang droog gras kwartelen te zien maar dit is niet zeeker* Een der Chirurgijns-lyiegts verzamelde eene ontZagchelijke menigte nieuwe en merkwaerdige fchulpen op het eiland Balabea, en verfcheiden nieuwe foorten Z 2 va»  Ö56 AANTEKENINGEN op het van planten, verfchillende van die, welk wij ontdekt hadden; maar hij had de laagheid en dwaasheid van zijne ontdekkingen voor ons verborgen te hour den, fchoon hij volftrekt onbekwaam was dezelve tot bevordering der weetenfchappen te gebruiken. Bij deeze gelegenheid moet ik aanmerken dat onze nafpeuringen hinderpaalen wierden in den weg gelegd door diegeenen zelve, die ons alle hulp hadden behooren te verlecnen. De weetenfchappen en de wijsbegeerte zijn altijd veracht geweest bij weetnieten, en hierin hebben wij zonder morren gedeeld; doch, alzoo wij de gunst van eiken kleinen dwingeland niet met goud konden koopen, belettede men ons met de waarneemingen van andere ons voordeel te doen. Feiten, allen, die ons omringden, bekend, bleeven ondoordringbaar geheimen voor ons; het is voorzeeker zeer bijzonder dat mannen, die zig met de beoefening der weetenfchappen bezig houden, op een fchip van eene zoo verlichte natie uitgezonden , beroofd worden van de middelen om die kennis uittcbreiden, en dat men daartoe wegen gebruikt, die Barbaaren zouden pasfen; maar waarlijk de reiziger, die de puinhoopen van Egypte en Paleftina gaat bezoeken, ontmoet niet meerder hinderpaalen van de Bedouïnen en Arabieren dan wij ondergaan hebben; elke mineralogifche nafpeuring, die wij ondernamen , fcheen eenen fchat te bevatten, die een voorwerp van nijd wierd. Zonder enige perfoonen, wier edelmoedig karakter en belanglooze liefde tot de weetenfchappen onzen moed aanwakkerden, zouden wij waarfchijnlijk bezweken zijn onder die kwaadwilligheid, .welke de Heilige bevelen van Kapitein cook niet altoos konden beteugelen.. Bladz.  III BOEK, IX HOOFDSTUK. Bladz. 33 (8). De Heer banks heeft ook verscheidene foorten van pasfie-bloemen op het groot, fnjna nog geheel onbekend, waerelddeel, dat wij Nieuw - Holland noemen, aangetrolFen. Bladz. 34 (9). Wij zagen eens een huis, afgezonderd ftaande en van paaien omringd, agter welk eene rei houten pijlaarcn, omtrent een voet in het vierkant dik en negen voeten hoog, ftond, welker boven-eind een lomp gemaakt menfehen-hoofd verbeeldde. Wij vonden 'cr een eenzaamen grijsaard in, die, ons op die pijlaaren wijzende, ons een teken deed dat daar zijne begraaf-plaats was. Het is iets opmerklijks dat alle volkeren, zoo wilde als befchaafde, gedenktekenen oprigten ter plaatfe daar zij hunne dooden begraaven. Z 3 AAN-  AANTEKENINGEN OP HET TIENDE HOOFDSTUK, JBladz. 38 (1). Ons verblijf in deeze haven had nu flechts zevenen eenen halven dag geduurd, en wij waren reeds op den derden door het eeten van eenen visch vergiftigd geworden, en daardoor buiten ftaat gebragt om het overige van dien tijd ons zoo ten nutte te maaken als wij wel hadden gewenscht. Zelfs bij ons vertrek waren wij op verre na nog niet herfteld, maar hadden nog aanhoudend hoofdpijn en krampachtige pijnen in ons gantfche lijf, waarbij nog een uitflag aan de lippen kwam. Onze kragten waren naauwlijks toereikende tot die kleinere bezigheden, die wij gemeenlijk in open zee waarnamen, en gebrek aan goede verfche kost was waarlijk ook het middel niet om ons te herftellen. Dus verwijderden wij ons dan van een eiland, dat Jn het westlijkst gedeelte van den Zuider Oceaan, naauwlijks twaalf graaden van Nieuw - Holland "gelegen, door een ras van menfchen bewoond wordt, die van alle natieën, dje wij in de Zuid-Zee hebben keren kennen, ongemeen veel verfchillen. Uit de nabijheidvan Nieuw-Holland zoude men vermoed hebben dat zij met de inwooneren van dat land van gelijken oorfpfong vvajen; dogh, naar het zeggen van alle rei*  AANTEK. op het IÏI BOEK, X HOOFDST. 35* reizigers, die Nieuw - Holland voos ons bezogt hebben, is tusfchen de inwooneren deezer beiden landen niet de geringfte overeenkomst, dat ook door het volkoomenst verfchil hunner taaien genoegzaam bevestigd wordt. Dit laatfte konden wij des te naauwkeuriger onderzoeken, daar Kapitein cook ons een woorden-boek van de Nieuw-Hollandfche taal medegedeeld had. Het aantal der bewooneren van Nieuw-^Caledonia fchijnt niet groot te zijn; als wij daarover mogen oordeelcn naar het volk, dat wij op onze vaart langs de noordlijke kust gezien hebben, mogen 'er op eene kust, die omtrent twee honderd zee-mijlen lang is, in het geheel naauwlijks vijftig duizend zijn. Het land vonden wij in de meefte ftrceken niet bebouwbaar; de voor de bergen liggende fmalle vlakte is, naar de zee, zeer moera'sfig, en met mangles-boomen overgroeid, waarom het veel arbeid kost eene plek door graften uittedroogen, en tot den akkerbouw bekwaam te maaken. Het overige der vlakte ligt wat hooger, maar is daarentegens zoo dor, dat ook daar weder graftcn gegraaven, en beeken en kanaalen geleid moeten worden om den grond te bewateren, Verder landwaarts in hebben de bergen en heuvelen flechts eene dunne laag verbrande onvrugtbaare aarde, in welke niets dan een paar magere gras-foorten, de Cajepocti-boom en hier en daar een flruik groeit. Op de hooger bergen ziet men, op veele plaatfen, nog geen duim hoog aarde, maar alleen een ijzerhouden« de glimmer en groote ftukken kwarts naakt en kaal. Zulk een grond kan waarlijk den wasdom der planten niet zeer bevorderlijk zijn; veel meer is het te verwonderen dat 'er op denzelven nog eene zoo groote menigvuldigheid van gewasfen gevonden wordt als w(| '£ 4 Mft»  S6o AANTEKENINGEN op het aangetroffen hebben; maar zij zijn ook doorgaans verdroogd en van een ellendig voorkoomen. Slechts de bosfchen zijn in verfcheiden ftreeken van het vlak land met ftruiken, flinger- planten, fchoone bloemen en dikke fchaduwrijke boomen voorzien. Men kan zig ligt voorftellen hoe treffend de ftrijdigheid tusfchen Nieuw-Caledonia en de Nieuwe Hebridifche Eilanden voor ons zijn moest, daar wij deeze laatfte flechts kortte vooren gezien, en het planten-rijk aldaar in zijne grootfte pragt gevonden hadden. Even zoo aanmerklijk en verbaazend was ook het verfchil in het karakter bij de menfchen. Alle bewooners van de ZuidZee- Eilanden, alleen die uitgezonderd, welke tasman op Tongatabboo en op Anamocka aantrof, beproefden het hunne vreemde gasten wegtejaagen. Het volk van Nieuw-Caledonia daarentegens had ons naauwlijks gezien of zij namen ons reeds tot vrienden aan. Zonder het geringfte blijk van vrees of wantrouwen waagden zij zig aan boord van het fchip, en lieten ons in hun land onverhinderd omdwaalen zoo verre wij lust hadden. Behalven hun wollig hair en hunne kleur geleeken zij nog meest naar de Tanneezen, maar zij waren hooger van geftalte en fterker van gebeente; zij hadden ook meer zagts, openhartigs en vreedzaams in hunne gelaatstrekken , waarvan men zig, zoo wel als van het aanzien van het land, een tamelijk naauwkeurig denkbeeld kan vormen naar de fchoone en wel getroffen tekeningen, die de Heer hodges voor de reize van c o o k vervaerdigd heeft. In hunne handwerken hadden zij insgelijks veel met de Tanneezen gemeen, voornamelijk wat hunne wapenen en derzelver gedaante, de werp-riem en de fieraadien betreft. De taal, daarentegens, die bij onderzoekingen van deezen aart gemeenlijk de zeekerfte weg-  III BOEK, X HOOFDSTUK. 35ï wegwijzer pleegt te zijn, is van die, welke op Taiura gefprooken wordt, geheel en al verfchillende. Even zoo verfchillende zijn ook de bouwing hunner huizen, hunne zeden en gebruiken, en over het algemeen hunne gantfehc levenswijs. De Tanncezcn mogen, in vergelijking van de bewooncren van Nieuw-Caledonia, welgeftcld genoemd worden. Hunne plantagieën leveren hun eene menigte planten, en, zoo die mogtcn ontbrecken, ftaan 'er aan de kust eene menigte kokos - palmboomen. Op Nieuw-Caledonia daareihtegens is de akkerbouw maar zeer gering, en het geheel wijd wild land levert, zoo veel wij het onderzoeken konden, niets dat hun van zonderling nut zijn kan. Daarentegens is het volk op Nieuw-Caledonia wederom beter visfehers, en het rif langs hunne kusten is zeer wel tot de visch-vangst gelegen; op dit rif moeten ook, in zekere jaargetijden, fchildpadden te vangen zijn. Hoe fpaarzaamer nu de natuur alhier haare gaven uitgedeeld heeft, des te meer is het te bewonderen dat de inwooners minder wild, Wantrouwende en oorlogszugtig dan op Tanna, en zoo vreedzaam en goedaartig zijn. Even zoo merkwaerdig is het dat zij, bij de dorheid van dit land en bij hunne karige verzorging met fpijzen uit het planten-rijk, evenwel van grooter en gefpierder geftalte zijn dan de Tanneczen. Doch veelligt moet men, om de verfchillende geftalte der natieën te verklaaren, niet zoo zeer op de verfcheidenheid van derzelver voedzel als veel meer op de verfcheidenheid der ftammen en rasfen zien, van welke zij afkomftig zijn. Het gedrag der Nieuw-Caledoniers jegens ons plaatfte hunne geaartheid in een zeer voordeelig licht. Zij zijn het eenigfte volk in de Zuid-Zee, dat zig niet pver ons te beklaagen heeft. Het is, helaas! maar Z 5 al  3 de, in de haven en 'er weder uit gaan, waarbij zij1 tegelijk op de vingeren telden zedert hoe veele maanden dit fchip afgezeild was. Op deeze wijze vernamen wij met dubbel genoegen niet alleen dat onze voormaaiige rcisgenootea voorzeeker van hier afgezeild?  til BOEKj XI HOOFDSTUK. 37* Éeild waren, maar ook dat de inwooners met eenen graad van fcherpzinnigheid begaafd zijn, die bij verdere aankweeking alles doet verwagten. Wij vernamen naderhand aan de Kaap de Góede Hoop het ongeluk, dat hun bejegend was. Ik zal hiel- aanmerken dat de Nieuw-Zeelanders zeer gevaarlijke vijanden geweest zijn voor alle fchepen , die hunne kusten aangedaan hebben, tasman, die de eerfte was, welke het land ontdekte, verloor Vier mannen in de Moórdenaars-Baai, die dezelfde Fchijnt te zijn met de Blinde Baai van coök. De inboorlingen namen eenen der dooden mede en aten toen (in 1642) ongetwijfeld reeds menfehen-vleesch 5 in 1773 hebben zij tien mannen van de Avontuur vermoord; het jaar te Vooren hadden zij den Heer du fresnë marion en agt en twintig mannen van zijn volk vermoord. Ziet hier de bijzonderheden van dit voorval, zoo als die ons door den Heer CaozETj Kapitein van eenen brander in Franfchen dienst, die Ivij aan de Kaap de Góede Hoop vonden, verhaald wierden (*). Hij Voerde het bevel over'sKonings floep de Mascarin, onder den Heer marion, dié genoodzaakt wierd in de Eilanden-Baai $ aan dé noord-kust van Nieuw - Zeeland, te ankeren. Masten nodig hebbende, gong hij aan land naar groote boomen zoeken; toen hij 'er gevonden had, die herri dienden, had hij groote moeite om dezelve Van de heuvelen naar den water-kant te brengen; hij moest eenen weg maaken van twee of drie mijlen lengte door' de djgtfte bosfchen; eene bende van zijn volk vulde on-' (*) Men vindt het geval ook aldus opgegeevea in de" uiïgegeeven ReisbSi'chrijving. VERTAALÊ*! Aai  372 AANTEKENINGEN op het onderttisfchen, op een eiland in de baai, de watervaten , en eene andere bende begaf zig van tijd tot tijd naar land om hout te kappen; zij leefden zedert zeven en dertig dagen met de inbooilingen in vriendfchap, die den matroozen zelfs hunne vrouwen aanbooden , wanneer de lieer marion aan land gong om de werklieden te bezoeken, zonder te zeggen dat hij dien zelfden dag terug zoude koomen. Na enigen tijd onder de water-haalers doorgebragt te hebben, begaf hij zig naar de Hippa of de fterkte der inboorlingen; hij was daar reeds verfcheiden reizen geweest, en hij was gewoon alsdan de timmerlieden, die bij den Heer crozet in het bosch waren, medeteneemen. Deeze voorzorg verzuimde hij nu,, en het fchijnt dat hij met zijn gevolg aldaar vermoord wierd. De luitenant, die het bevel aan boord voerde, niet weetende wat 'er gebeurd was, zond des anderendaags eene bende om hout te kappen binnen de land-engte, die men op de kaart van Kapitein cook vindt. De inboorlingen namen het tijdltip waar dat de Franfchen aan het werk waren, overvielen hen, en doodden hen alle, behalven een enkelen matroos, die het ontkwam, in zee fprong, en naar het fchip zwom, fchoon hij verfcheiden fteeken van fpeeren ontvangen had. Zoo dra hij aan boord kwam, was de fchrik algemeen. De toeftand van den Heer crozet, die met eene kleins bende in het bosch was, was zeer hachlrjk. Men zond dadelijk eenen korporaal met vier foldaaten om hem van het gevaar te waarfchuuwen; men zond verfcheiden floepen , om hem inteneemen, op eene plaats, daar de zieken onder tenten geplaatst waren ter herftelling van hunne gezondheid; hij maakte de beste fchikkingen, en week tot aan het flrand in tegenswoordigheid van een ontzagchelijk aantal inboorlingen»  III BOEK, XI HOOFDSTUK. 373 gen, met hunne beste klederen toegerust en door hunne bevelhebbers geleid. De Heer crozet zeide tot de vier foldaaten dat zij zig gereed zouden houden om, in geval van nood, op die inboorlingen te fchieten, welke hij hem zoude aanwijzen: hij gaf bevel om de zieken - tenten te ftrijken, en alles wat aan land was intefcheepen, terwijl hij, van de foldaaten. verzeld, het opperhoofd naderde; de Indiaan bekende dat de Heer marion door een ander opperhoofd was dood geflagen, dat hij noemde. De Heer crozet plantte toen een' paal voor het opperhoofd in den grond, en verbood hem daar voorbij te koomen. De dwang van dit gebod deed den Wilden fidderen van gramfchap; maar de Franfche Kapitein beval hem , zonder zig daardoor te laaten verfchrikken, dat hij de menigte zoude doen nederzitten, en de Nieuw-Zeelander deed het. De Heer crozet wandelde toen heen en weder voor de Nieuw-Zeelanders tot al zijn volk in de floep was; hierop beval hij den foldaaten 'er in te ftappen en gong ook te fcheep, maar de laatfte. Naauwlijks was hij van land geftooken of alle de Nieuw-Zeelanders ftonden gezamenlijk op, hieven hunnen krijgs-zang aan, en fmeeten hen met fteenen; hierop gaf de bevelhebber last om op de opperhoofden der Wilden te fchieten, van welke 'er verfcheiden fneuvelden; de Franfchen kwamen behouden aan boord. Zedert dien tijd beproefden de inboorlingen verfcheiden maaien de overige Franfchen te vermoorden; zij deeden eene onderneeming in den nacht tegens degeene, die de water - vaten vulden, en zonder de groote waakzaamheid der fchildwagten zouden de Franfchen alle zijn vermoord geworden. De Heer grozet, ziende dat het onmogelijk was het nodige te krijgen zonder Aa 3 de  374 AANTEKENINGEN op he? de Nieuw - Zeelanders uit den omtrek te verjaagen % pefloot de Hippa of het verfterkt dorp aantetasten, Hij plaatfte de timmerlieden vooraan om de paaien omverre te hakken, agter welke veele inboorlingen q>p de platten ftonden. Het vuur van de Franfchen aecd hen weldra die platten ruimen, waarop de tim-' merlieden zonder gevaar naderden, en in weinige mii mmten eene bres in de werken maakten. Een opperhoofd vertoonde zig met eene fpeer in de hand om de bres te verdedigen; hij wierd met een' fnaphaanfchoot dood neergeveld; een tweede nam terftond zijne plaats in en kloni op het lijk, maar wierd on^ middelijk het flagtofFer van zijne onverfchrokkenheid: agt opperhoofden verdedigden na eikanderen, en op dezelfde wijze, die eere-post, en fneuvelden 'er als helden. De overige, hunne opperhoofden neêrgeveld ziende, namen de vlugt; de Franfchen vervolgden hen en doodden 'er veele van. De Heer crot zet bood vijftig piasters aan dengeenen, die eenen Nieuw - Zeelander lecvenden zoude grijpen, maar dit was onmogelijk. Een foldaat greep eenen grijsaard en fleepte hem naar den Kapitein, maar de Wilde, ongewapend zijnde, beet den Franschman in de hand, dien de pijn woedend maakte, zoo dat hij den Indiaan met zijne bajonet doorftak. De Heer crozet vond eene aanzienlijke menigte klederen, wapenen, gereedfehap en onbereid vlas in de Hippa, gelijk ook een voorraad gedroogden visch en wortelen, die voor den winter opgelegd fcheenen." Om zeekerheid van den dood van den Heer marion te hebben , deeden de Franfchen nog eenen togt naar de dorpen, daar hij vermoord was; men vond die verlaaten, en niemand in dezelve dan enige oude lieden, die men in het leven liet; men kreeg ondertusfehen- de  III BOEK, XI HOOFDSTUK. 375 de droevige zeekerheid van den dood van dien bevelhebber , van wien men enige overblijfzelen vond. De dorpen wierden verbrand. Vervolgens maakte hij zijne masten zoo goed hij konde van ander hout en vervolgde zijne reis na een verblijf van vier en zestig dagen in de Eilanden-Baai. De Nieuw-Zeelanders zijn een zeer verfoeilijk volk , zoo de Franfchen zig befcheidenlijk omtrent hen gedroegen. Ondanks alle deeze moorden, fchijnen zij niet verraadcrlijk te zijn, en zijwreeken zig flechts als zij beledigd zijn; het is dan waarfchijnlijk dat men hun de eene of andere belediging of hoon zal aangedaan hebben. Hetgeen ons de Indiaanen van Koningin Charlotta Kanaal verhaalde was des te geloofwacrdiger, omdat zij openhartig bekenden dat hunne landgenooten den Franfchen iets ontftoolen hadden, die waarfchijnlijk zoo wel op de onfchuldige als op de fchuldige zullen gefchoten en hen dus zullen getergd hebben (*). Bladz. (*) Ik heb in het IV Deel bladz. 350 reeds een vermoeden geuit dat de behandeling, door surville den NieuwZeelanderen aangedaan, die, omdat de inboorlingen eene floep, welke hij in een ftorm verloren had, en die op ftrand geraakt was, verdonkerd hadden, hunne praauwen en hunne hutten verbrandde, en een hunner opperhoofden mede nam, die aan boord ftierf, hun aanleiding kan gegeeven hebben , om, als zij hunne kans fehoon zagen, daar over wraak te neemen. Ziet het Uittrekzel van de Reis van surville agter de reisbefchi'ijving van de Reis naar de Zuid - Zee van den Heer marion. ver TA A l e A. A a 4  376 AANTEKENINGEN op het Bladz. 80 (4). Den tweeden November begaven wij ons naar de Gras-Bogt: Zonder het minst te weeten van het treurig voorval, van hetwelk deeze bogt het toneel geweest was, ftapten wij in alle nabuurige kleine bogten aan land, en liepen,elk alleen en onbekommerd, in het land rond; van inwooneren zagen wij geen fpoor. Wij fchooten omtrent dertig ftuks vogelen, waarondereen dozijn wiM^duiven, die zig hier van de bladeren en zaaden van eenen fchoonen grooten boom (Sophora Microphylla) voedden. Des avonds om agt uuren kwamen,wij weder aan boord, daar ondertusfchen uit eene andere ftreek van de baai een groot aantal Wilden aangekoomen was om ons te bezoeken. Zij hadden, in plaats van visch, niets dan klederen, wapenen en andere merkwaardigheden te koop medegebragt; doch de kapitein verbood het volk van dezelve te koopen; dit was zeernoodzaaklijk, wijl noch de gegrondfte voortellingen, noch het voorbeeld van den kapitein den halftarrigen matroos overtuigen konden dat het inkoopen van die beuzelingen den Indiaanen deeden verzuimen levensmiddelen te koop te brengen, die zij tot hunne gezondheid meer van noden hadden. De begeerigheid, waarmede ons volk zulke artijkelen inkogt, was ook indedaad tot eene razernij aangegroeid en zij ontzagen zig niet dezelve door de laagfte middelen intevolgen. Eene partij, die eens onder den bootsman uitgezonden was om bezems te maaken, ontzag zig niet eenen armen Wilde in zijne hut te befleelen. Zij namen zijn gereedfchap mede, en dwongen hem enige fpijkers 'ervoor aanteneemen , om deeze gewelddaadigheid den fchijn van eene ruiling te geeven; op de klagten der inboorlingen deed de kapitein den daader naar verdienfte ftraffen. Zoo is het, meer of min, op alle dergelijke rei-  III BOEK, XI HOOFDSTUK. 377 reizen gegaan, en het volk van de Endeavour heeft het geen hair beter gemaakt. Op Otahiti beltalen zij de gemalin van tubourai tamaide en op NicuwZeeland beweerden zij openlijk dat al de eigendom der Wilden van rechtswegen hun toekwame. Bladz. 81 (5). Daar de Nieuw-Zeelanders zagen dat van alle hunne fchoone zaaken niets meer te verkoopen was, verlieten zij ons op den vierden November tot op een ecnig arm huisgezin na, dat, zedert de twee laatfte dagen, om het ftormachtig weder, niet eens voor zig zelf, ik laat ftaan voor ons, visch had kunnen vangen. AVij vonden hen heden in de zoogenaamde Bogt der Indiaanen, bij eenen maaltijd van fmaaklooze varen-wortelen, waarmede zij, uit gebrek van beter voedzel, hunnen honger zogten te (tillen. In elke hut was een vuur ontltooken, dat natuurlijker wijze de geheele wooning met rook en damp vervulde. Dat volk zal misfchien het onaangenaame van zulk eenen dampkring niet geheel ondervonden hebben, wijl zij gemeenlijk plat op den grond lagen, maar mij kwam het verblijf in deeze hut gantsch onverdraaglijk voor, fchoon andere Europeaanen geene bedenking droegen'er in te gaan, om de liefkoozingen van enige affchuwelijke vrouwlieden te genieten. Misfchien zal men denken dat flechts de ruuwe matroos deeze dierlijke drift niet wederftaan konde; maar het onftuimig element, waarop officier en matroos in gelijke maat omgellingerd worden, fchijnt in dit opzigt ook alle onderfcheid tusfchen hen beiden wegteneemen, en, als men het eens zoo verre koomen laat, dat elke opkoomende nog zoo wilde lust eenen vrijen loop mag neemen, zoo zal indedaad de eene zin op kosten van alle de overige willen bevredigd wezen. Aa 5 De  3?8 AANTEKENINGEN op het De natieën, die wij onmiddelijk te vooren op de Nieuwe Hebrtden en op Nieuw-Caledonia bezogt hadden, hadden zig zeer voorzigtig voor alle onbetaamlijke gemeenzaamheid gewagt; maar daarom wendden zig de Heeren nu met des te grooter drift tot de walglijke fphoonen in de ftinkende rookende hutten op NieuwZeeland. Bladz. 85 (6). Wij hoorden hen dikwerf aan land zingen, en fomwijlen zongen zij ons aanboord ook wel een liedjen. Op Nieuw - Zeeland is men veel verder in de muzijk gevorderd dan op de Sociëteit- en Vrienden-Eilanden, en, na de Nieuw-Zeelanders, hebben, onder alle de natieën der Zuid-Zee, mijnes inziens, de Tanneezen den meeften aanleg tot de muzijk. Dezelfde vriend, die mij eene proeve van de muzijk op Tongatako mededeelde, de luitenant burney heeft mij ook iets medegedeeld van de gezangen der Nieuw - Zeelanders, waaruit men de fmaak deezes volks enigcrmaate kan beoordeelen. Op Tanna is hij niet geweest, want hij bevond zig op de Avontuur, ik weet dus niet in hoe verre zijn oordeel over het zingen aldaar met het mijn zoude overeengeftemd hebben. Maar van de Nieuw-Zeelandfche melodie verzeekerde hij dat zij enige fmaak verried, en dat zij zig van het ellendig gebrom der Tahitiers, gelijk ook van het tot vier nooten bepaald gezang op de Vriendden-Eilanden merkbaar onderfcheidde. Ë||||jgj3|g||§jj Zij  III BOEK, XI HOOFDSTUK. 379 Zij zongen de beiden eerfte maaten tot de woorden van het lied ten einde waren, en dan volgde de laatfte agteraan. Somwijlen zongen zij het ook met twee ftemmen eene tiert laager, tot op de twee laatfte noQten, die eenftemmig bleeven. Dezelfde vriend hoorde ook een treur- of graf-gezang over het afftcrven van tupia. De inwooners rondom Talaga-Baai op het noordlijk eiland van; Nieuw'-.Zeeland, die hijzonder veel van tupia hielden, maakten djt lied voor de vuist, toen hun het volk van de Avontuur naricht gaf van den dood van deezen Tahitier. De woorden zijn ten uiterften eenvoudig", doch, naar alle aanzien, op voetmaat en wel £00 gefchikt, dat derzelver zwaarmoedige gang de aandoening van den treurenden uitdrukt. Aghee, Matte, awhay, Tupaya! Vertrokken, dood, helaas! tupia! Men zou het ook kunnen vertaaien: hij verliet om en Jlierf, de arme tupia! De eerfte uitboezemingen van droefheid zijn voorzeeker niet woordenrijk; de eenigfte gedagte, die men uitdrukken kan, is ons verlies, en zal onfeilbaar den klaagenden toon aanneemen. Of, en in hoe verrede melodie niet de feragtige eenvoudigheid van den text ovïi-.  38o AANTEK. op het IIIBOEK, XIHOOFDST. overeenkoome, mogen betere kenners der toonkonst dan ik ben beflisfen. a-ghee mat-te aw-hay Tu-pa - ya. Aan het eind vallen zij van c een octaaf laager, als of men den vinger op de viool langs de fnaar laat afglijden. Voor ik van dit onderwerp fcheide, kan ik niet nalaaten aantemerken dat, daar de Nieuw-Zeelanders lmaak in de muzijk, en in dit opzigt boven veele volkeren in de Zuid-Zee veel vooruit hebben, hun hart noodwendig voor goeder en zagter gewaarwordingen vatbaar moet zijn, wat ook de- fpitsvindige redeneeringen van kamer - wijsgeeren daar tegens moge inbrengen. Ik lochene niet dat zij zeer hevig van hartstogten zijn; maar wie wil of kan beweeren dat hevige hartstogten altijd alleen tot fchadelijke of zelfs wreede buitenfpoorigheden vervoeren? AAN-  AANTEKENINGEN OP HET VIERDEN BOEKS EERSTE HOOFDSTUK. JDjladz. 93 (i). Het was een walvisch meteenen langwerpigen Hompen kop, waaraan in de lengte twee groeven en twee verheven ftreepen waren; hij was omtrent twaalf voeten lang, was over het gantfche lijf wit gevlekt, had kleine oogen en twee openingen in de gedaante van halve maanen, waardoor hij water blies. Agter den kop zag men twee vinnen, maar geene op den rug. Deeze foort fchijnt tot nog toe nog geheel onbekend te zijn. Bladz. 94 (2). Wij vonden dat het fchip, zedert ons vertrek uit Koningin Charlotta Kanaal, een lek bekoomen had, maar wij ontrusteden 'er ons niet over, wijl het water in agt uuren niet meer dan vijf of zes duimen in het hol rees. De Westen wind woei met eene verbaazende hevigheid; de baaren liepen vreeslijk hoog en waren zes of zeven honderd voeten lang. Dit gaf het fchip eene zeer onaangenaame flingerende beweeging, bijzonder als de wind van agteren kwam. Men houdt het gemeenlijk daarvoor dat de groot-  SSa AANTÈK. öp het IV BOEK s I HOÖFDST. grootfte fchuinfte, met welke een zeilend fchip overhellen kan $ niet boven de twintig graaden bedraagt; maar hier was de zee in zulk eene beweeging, dat ons fchip meer dan dertig, ja fomtijds omtrent veertig graaden van de lijnregte linie over zijde lag. Bladz. 97 ( 3 ). Wij legden dien dag honderd vief en tagtig Engelfche, dat is veertig Duitfche, mijlert af, hetgeen ongelijk meer was dan wij ooit in eeneri dag gedaan hadden. AAN,  AANTEKENINGEN JE)ladz< 112 (i). Ik Verzelde den Heer cook* mijn' vader, den Heer sparman en verfcheiden officieren naar fond, Agter de eerfte punt van het eiland was eene fchoone bogt, rondom van bergen af* gefloten, en dus tegens alle winden befchut,en vaneen beekjen voorzien. In de ftruiken lieten zig, tot ieders verwondering, allerhanden vogelen hooren, die onge^ twijfeld aangelokt waren door het weder, dat, naar deeze hemel-ftreek, zagt genaamd kon worden. In etlijke kleine fpleeten vonden wij eene zeer dunne laag natte aarde, uit welke verfcheidene ftruiken ellendig-* lijk opfchooten, ter wederzijde gedekt door rotfen-»' die dezelve voor den wind befchutteden , en door het breeken der zonneftraalcn den wasdom begunftigdeii* Anders fcheen het eiland uit eene doorgaande rots te beftaan , die uit groven graniet - fteen , feldfpath, kwarts en zwarte glimmer belfond. Op de meeste' plaatfen is zij gantsch kaal, zonder aarde, kruid of plant; flegts hier en daar heeft de regen ofgefmolten fneeuw wat zand bij eikanderen gefpoeld, en op deeze plaats is, eene zoode van zeer kleine mosachtige planten, die omtrent een duim dik is, en ligt onder de voeten wegglijdt, alzoo zij onmogelijk vast op de rot- op het TWEEDE HOOFDSTUK.  3S4 AANTEKENINGEN op het rotfen liggen kan. Hoe meer diergelijke planten tegens de verdervende winden befchut zijn, des te meer andere planten fchieten'er onder de mosachtige planten op, en daar door ontftaat eindelijk zoo veel aarde, dat de ltruiken langzaamerhand tot de grootte van een klein kreupel bosch opwasfen, Daaronder behoort ook die boom, welkers bast als eene voortreflijke fpecerij eerst door Kapitein winter naar Europa gebragt, en, hem ter eere, de Winters-bast is genoemd geworden. Men plagt dien dikw'jls met de Cauella alba te verwarren; maar deeze koomt uit Jamaica en van eene geheel andere plant. De eigenlijke Winters-bast-boom groeit aan de oevers van de Straat van Mageïïaan, gelijk ook op de Oostkust van het Fuur-Land tot eene aanzienlijke groot-, te; aan deeze onherbergzaame kust daarentegens bereikte hij niet boven de tien voeten hoogte en blijft, ook alsdan nog, een kromme onaanzienlijke ftruik. Hoe onvrugtbaar ondertusfehen deeze klippen zijn mogten, waren ons nogtans alle de planten nieuw, en enige foorten zelfs met fchoone welriekende bloemen verfierd. Uit de aan de zee gelegen klippen groeide eene ontzagchelijke menigte zee-gras, welks- bladeren zig over de oppervlakte der zee uitbreidden, en fchoolen van zee-aakfters , zee-raaven en ganzen verlevendigden het eenzaam ftrand. Bladz. 114 (-)• De haven is zeer ruim en zoo wel aan de Oost- als aan de Noord-zijde door verfcheiden reiën van bergen befchut, die boven eikanderen uitfteeken en met fneeuw en ijs bedekt zijn, die denkelijk nooit fmelt. In de baai zelve liggen enige bergachtige eilanden, die egter in hoogte die van het groot land niet evenaaren en dierhalven ook enkel op de  IV BOEK, II HOOFDSTUK. 383 Se kruinen befneeuwd zijn. Het eiland was nog laa» ger en geheel vrij van fneeuw, want het fcheen op het oog niet meer dan honderd voeten loodregt boven het water verheven te zijn. Behalven deeze bergachtige eilanden waren 'er, in het Noordlijk gedeelte van de baai, eene menigte andere, die Hechts van dertig tot zestig voeten boven de oppervlakte der zee uitftaken en van verre groen bewasfen fcheenen. De • grond beftond op het naaste eiland uit eene geelachtige lei, in eene horizontaale rigting liggende, op welke eene dikker laag aarde lag dan op de nabuurige eilanden. Daar waren hier enige nieuwe planten, gelijk ook eene foort van vliegen-vanger, die zig met wormen ea fchulpvisfchcn voedde, en daartoe eenen fterker fnavel had dan de andere vogelen van dit geflacht. Dï hutten geleeken naar die , welke in de eerfte reis vaa cook befchreven en afgebeeld zijn (*), maar zif waren niet met zeehonden-vellen bedekt, of de Wiïien neemen die, als zij hunne wooningen verplaatfen, als een onontbeerlijk gedeelte derzelve, mede» Hier ftonden alleen de geraamten der hutten en deeze beftonden uit enige takken, die grootendeeJs nog enige bladeren hadden en dus eerst kortling daar toe moeten gebruikt zijn. Bij het eerfte inloopen in de haven hielden wij het, wegens het dor ruuw aanzien van ljet land, voor onmogelijk dat deeze landftreek bewoond zijn konde. Wij geloofden veel eer dat de Wilden zig alleen aan de Oostlijke kust van het VuurLand en aan de oevers van de Straat van Magellaan ophielden. Maar de mensch kan alle mogelijke luchüftreeken wederftaan, en het zoo wel in de brandende Afri- (*) Zie in de eerfte Reize I Deel, bladz. 84. Plaat h VII. Deel. B b  g8<5 AANTEKENINGEN of tfef Afrikaanfche |Zand-woeftijnen als aan beiden de be<* Srozene eindes der waereld uithouden; Bladz. nö (3). Wij landden nog op enige an* <3ere eilanden, maar het gezigt van de haven was»» door de veelvuldige fneeuw , overal winterachtig, wild en afgrijslijk. In deeze Waereld - ftreek begOO reeds de zomer, de weinige planten, die daar t'huitf behooren, ftonden in bloei en de vogelen voederden feun jong broedzel. Had dus de zon nog geene kragf genoeg om de fneeuw te fmelten, zoo kan men zig^ zonder dat ik het behoef te herinneren , verbeelde* ihoe akelig en treurig het 'er in den winter uit zien •snoet. Hoe dieper wij de bogt inroeiden, hoe meer fneeuw wij op de bergen ontdekten; hier en daar ftorïeden over deeze witte dek-kleeden beeken en ftrootoen af, voornamelijk op zullke plaatfen , [daar de Stragt der zonne - ftraalen door muuren Van rotzen ver* •flerkt wierd. Langs de oevers van de Duivels - bogt ftond eene menigte hooger en aanzienlijker boomen dan in het overige van die ftreek. Tusfchen dezelve' Ttiischten verfcheiden beekjens fehuimend te voorfchijn en booden den zee- vaarer alle gemak tot vulling van zijne water-vaten. Maar nog meer verraschte ons het zingen van eene menigte klein gevogelte , die zig bij lieflijke zonnefchijn in deeze fchaduwrijke woestenij verzameld hadden. Zij waren van verfchillende foorten en doorgaans nog zoo onbekend met menfehen, dat zij zeer nabij ons kwamen huppelen ; hadden wij fijnen hagel bij ons gehad, dan zou hun vertrouwen hun zeer flegt bekoomen zijn. Tusfchen de boomen fprooten allerhanden foorten van mos, varen-kruid en flinger-planten op, zoo dat aien 'er naauwlijks door kon, en, tot genoegen van  IV BOËK, it HOOFDSTUK, ■Seri kruidkundige, ontbrak het dit bosch ook aan geene bloemen. Hier was dan ten minnen eene fchaduw van zomer; maar ïloea; men het gezigt op de op den agtergrond liggende en met wolken bedekte bergen, dan vertoonden zig aan alle zijden niets dan loodregte klippen met fneeuw en ijs bedekt, dat van ouderdom dan blaauw, dan geelverwig was, gelijk bp de Alpifche ijs-bergen, daar de jaargetijden even zoo vermengd en als met eikanderen in een geweeven zijn. Deeze bergen waren wel niet zoo hoog als geeiiè, maar daarin geleeken zij naar eikanderen dat de tóppen uit verfcheldene rotsachtige punten beftónden , \yelker tusfchen -ruimten met fneeuw gevuld waren. Bladz. tiS (4. Duizenden van deeze vogelen hadden zig in de klippen genesteld; hun initincT: had hen geleerd hunne nesten alleen op zulke plaatfen te bouwen, daar de klippen of voorwaarts overhingen, of ten minften loodrecht ftonden, zonder twijfel ffiet oogmerk dat de jongen uit het nest nergens anders dan In het water zouden vallen, daar zij geett nadeel konden lijden. De lei, Waaruit deezè klippen beftaan, is wel niet zeer hard, maar desniettegenftaande was het te bewonderen hoe die Vogelen daar gaten in konden booren , of, als 'er al van natuur gaten in waren, hoe zij deeze voor hunne jongen verwijden konden. Naauwlijks hadden wij onze geWeeren afgefchoten en op nieuw gfelaaden of de kormorans zaten weder op de hesten, doch zij Vliegen zoo zwaar, dat men hen in de vlugt niet wel kan misfen. Zij neemen zig indedaad Voor het oogfchijnlijkst gevaar zoo weinig in acht, dat de Franfchen geen ongelijk gehad hebben hen Nigauds te noemen. De ganzen waren aanmerk tijk, wegens het verfchil Bb 2 van  %tt AANTEKENINGEN op h2* van kleur tusfchen het mannetjen en het wijfjen. He3 mannetjen was wat kleiner dan eene tamme gans en geheel wit, uitgezonderd de pooten, die geel en den bek, die zwart waren. Het wijfjen daarentegens was zwart met witte dwars-ftreepen, eenen grijzen kop, enige groene vederen, en andere witte. Het fchijnt dat dit verfchil gelukkig is, want, naardien het wijfjen de jongen moet geleiden, verbergt haare bruiner kleur haar beter voor de valken en andere roofvogelen. De Heer hodges maakte eene tekening van hef kanaal uit het voordeeligst gezigt-punt. Op den Voorgrond van de plaat, die 'er naar vervaerdigd is (zie PI. LXX*.) ziet men eenen vogel, die denklijk een valk verbeeldt van de foort, die wij op het VtturLand gezien hebben. Deeze foort is aan den hals en de fchouderen graauw en bruin geftreept, de kop is gantsch bruin en met eene kuif vesfierd.- Hij is niet grooter dan de gewoone valk, Bladz. 120 (5>. Hunne oogen waren bruin, maar klein en dof, het hair was zwart,regt nederhangende, met traan befmeerd, en hong hun wild om den kop. In plaats van baard hadden zij maar hier en daar een hairtjen aan de kin, en uit den neus liep een geftadige ftroom in den lelijken fteeds open flaanden mond. Dit alles met malkanderen maakte het fpreekendfte beeld van de diepfte ellende, waarin dit ongelukkig gedacht van menfchen daar henen leeft. De Heer hodges heeft eene zeer goede wel gelijkende tekening van eenen deezer menfchen vervaerdigd (zie Pl.LXIX*.) de fchouders en de borst waren breed en fterk gefpierd, maar het onderst gedeelte des lighaams 300 maager en ingekrompen, dat men zig naauwüjks v003&  IV BOEK, II HOOFDSTUK. 389 Tooi Hellen konde dat het tot het bovenfte behoorde. De beenen waren dun en krom en de knieën veel te fterk. Ik merkte op dat de vrouwen eenen lederen band met fchulpen bezet om den hals hadden, en dat zij cp haar hoofd eene foort van muts droegen, van enige lange ganzen-vederen te zamen gefield, die gemeenlijk regt op in de hoogte ftonden, zeo dat zij naar de Franfche Fontanges van de voorige eeuw ge-' leeken. Daar was maar een man, die aan zijn zeehonden-vel een ftuk vel van een' guanaco genaaid had, om het te verlengen. Hunne natuurlijke kleur' fcheen olijfkleurig bruin te zijn, blinkende als koper ; verfcheiden hadden het aangezigt met roode en fomtijds witte ftreepen befchilderd. De kinderen fpraken niet anders dan het woord Pesferai, dat wij fomtijds voor eene liefkoozing, en fomtijds voor eene uitdrukking van ongemak of pijn hielden, Bladz. iai (6). De ftcclen van deeze harpoenen zijn omtrent tien voeten lang, overal even dik, maar hoekig en niet rond; het puntig been heeft maar eene weerhaak aan eene zijde, die men 'er, als het nodig is, aan vast maakt. Bladz. 111 (7). Hunne kanos waren uit boombast vervaerdigd, die, naar de grootte te oordeelen , bezwaarlijk in deeze haven konde gewasfen zijn. Enige kleine ftokjens dienden voor ribben , om de boombast in het midden, of daar de grootfte buik van het Vaartuig is, uittehouden. De roei-fpaanen waren kleinen liegt bewerkt. In elke kano zaten van vijf tot ageperfoonen, de kinderen medegerekend; maar, in |>Jaats dat alle andere Wildgn in de Zuid - Zee go»  AANTEKENINGEN op hst meenlijk onder een luidnigtig gejuich, of ten minden met eene vrolijke toeroeping aankwamen, ging bij deeze hier alles in de diepfte ftilte toe, en zelfs digt: aan het fchip, daar wij eene aanfpraak of begroeting verwagteden, gaven zij bijna geen ander geluid van zig dan Pesferai. Die, welke aan boord kwamen, lieten geene de minfte nieuwsgierigheid blijken. Glazen^ koraalen en andere kleinigheden namen zij met dezelfde onverfchilligheid en achtloosheid aan, met welke zij hunne wapenen, ja zelfs hunne gefcheurde zeehonden-vellen voor niet, of voor het eerfte het beste, dat hun aangeboden wierd, weg gaven. Van enige mansperfoonen, die aan boord kwamen, hoorden wij nog een paar andere woorden behalven het woord Pesferai, die uit eene menigte medeklinkers en keel-letters beftonden. Het chl, dat den inwooneren van het prinsdom Wallis, eigen is, kwam 'er dikwijls in voor, en dat hunne uitfpraak volkoomen onyerftaanbaar maakte, was dat zij doorgaans zeer fterk Üspten. Met onze tekenen, met welke wij anders overal te regt gekoomen waren, was bij deeze lieden niets uitterigten. Gebaerden, die de minfte en cenvoudigfte bewooner der Zuid-Zee-Eilanden ver, ftond, begreep de verftandigfte hier niet. Daar ook niets dat op het fchip was hunne nieuwsgierigheid of begeerte gaande maakte, was het hun ook hetzelfde of wij hen verftonden of niet. Diegeene van ons gezelfchap , welke kapitein cooks eerfte reize om de Waereld bijgewoond hadden, verzeekerden eenftemmig dat de bewoonere van Succefs-Baai veel gelukkiger dan deeze ellendige verworpelingen (*). Zij waren befchaafder, grooter van geftalte, hadden laarsjens aan, C*) Zie I Deel, bladz. 67.  IV BOEK, II HOOFDSTUK. 391 aan, om de voeten [tegens de koude te befchutten, fcheenen de waarde der Europifche waaren eniger* maate in te zien, toonden zig gezelliger, en hadden zelfs begrippen van plegtigheden en beleefdheden; da onze daartegens waren nog te dom, te werkloos of te zeer van hulpmiddelen ontbloot, om zig voor de koude te bewaaren , hoe fmertlijk zij ook de ongemakken daarvan ondervonden. Geen mensch kan wel nader aan de dieren, en dus ongelukkiger zijn dan die, welken het bij de onaangenaamfte ïighaamlijke gewaar, wordingen van koude en naaktheid zoo zeer aan verftand en overleg mangelt, dat hij geen middel weet te verzinnen om zig 'er tegens te befchutten, die niet in ftaat is begrippen met eikanderen te verbinden ea zijnen eigen behoeftigen toeftand met den gelukkigen itaat van andere te vergelijken. Wat ook de grootfte drogredenkunst ten voordeele van den oorfprongiijkeri wilden ftaat, in tegenftelling der burgerlijke maatfchappij, mag voortbrengen, behoeft men zig tog maar alleen den hulploozen beklagenswaerdigen ftaat van deeze Pesferais te verbeelden om innig overtuigd te worden, dat wij in onzen befchaafden ftaat oneindig gelukkiger zijn. Zoo lang men niet bewijzen kan dat een mensch, die van de geftrengdheid van het weder beftendigonaangenaame gewaarwordingen ondervindt, nog gelukkig is , zoo lang zal ik geenen dier wijsgeeren, hoe redenkunftig ook, bijvallen, die het tegendeel beweeren, wijl zij of de menfchlijke natuur niet onder allerhanden gedaanten hebben waargenoomen, of. ten minften dat, hetgeen zij gezien hebben, niet ook gevoeld hebben (*). Mogt de bewustheid van het groot voor» (*) De Wijsbegeerte van deeze geleerden is van seneca ontleend. De volgende plaats past seer wel op de PesBb 4, fh  59» AANTEKENINGEN op het voorrecht, dat ons de Hemel boven zoo veele onzer natuurgenooten gefchonken heeft, maar altijd tot verbetering der zeden en tot de geftrenge uitoefening onzer zedenlijke plichten aangewend worden ! maar helaas ! dit gefchiedt niet; onze befchaafde natieën zijn veel eer met ondeugden bevlekt, aan welke de ellendige zelf, die onmiddellijk aan het redenloos vee grenst, zig niet fchuldig maakt. Welk eene fchande dat de hooger graad van kennis en beoordeeling-krsgt bij ons geene betere gevolgen voortgebragt hebbe! Deeze ongelukkige bewooners van een rotsachtig onvrugthaar land aten raauw half verrot zeehonden-, vleesch, dat zeer walglijk Honk. Het traanachtig Vet was hun het aangenaamst, en zij booden 'er ook den matroozen van. Veelligt is het bij inilinét dat zij dit garftig vet gebruiken, want alle volkeren, die in koude landen woonen, zouden het voor iets lekkers houden en daar door in ftaat gefield worden de koude beter te verdraagen. De natuurlijke gevolgen van dat voedzel was een onverdraaglijke rottige flank, die uit hun gantfche lighaam uitwaasfemde, en die zig alles, Wat zij aan en om zig hadden, had medegedeeld. Deeze f$rais, en de navolgende gedagte maakt zelfs ook gewag van het gebrek aan gevoel , waarvan hier gefprooken. wordt; fetpetua illos klems, trifle etelitm premit — imbrem cyl •mo aut fronde defendunt; nulia illis domicilia, nullae fedes fiint, nift quas lafttudo in diem pofuit. — In alimen. tisferas captant — vihs, & h\c querendus manu villus Mlferi tibi videntur ? Nihil miferum eft quod in naturam tonfuetudo perduxit Hoe quod tibi calamtos videtur, Ut getttium vita efl, seneca, de Providentia, haw. kesworth heeft deeze plaats Hechts uitgebreid en nm im hedendaagfehen ftiji opgefierd..  IV BOEK, II HOOFDSTUK. 395 Deeze frank ftond ons zoo tegen, dat wij het onmogelijk lang bij hen houden konden. Met gefloten oogen kon men hen reeds van verre rieken; zelfs de matroozen waren te vies om met de vrouwen nadere kennis te maaken; ons volk gaf hun pekelvleesch en befchimmeld bifcuit; maar zij achteden het niet en konden naauwlijks overgehaald worden het te proeven. Zou hun inftincT: hen geleerd hebben dat deeze fpijzen veelligt nog ongezonder waren dan half verrot zeehonden - vleesch ? Wij bemerkten bij hen niet het geringst onderfcheid van ftand, noch overigheid, noch onderdaanigheid. Hunne gantfche levenswijs kwam nader aan den dierlijken ftaat dan die van enig ander volk. Het koomt mij daarom waarfchijnlijk voor dat zij geene natie op zigzelve uitmaaken, maar flechts als enkele, van de nabuurige volkeren verftootene gezinnen te befchouwen zijn, die door hun verblijf in het dorste en onVrugtbaarfte deel van het Vuur-Land bijna alle begrip verloren hebben, die niet met de dringendfte behoeften in onmiddelbaar verband ftaan. Zij dwaalen, om de kost te zoeken, van de eene bogt naar de andere, en daar deeze haven vermoedlijk met meer andere gcmeenfehap heeft, kiezen zij zig in den winter die tot woonplnaas, daar het verblijf draaglijkst is. Uit do waarneemingen met den thermometer gedaan op de Falklands-Eilanden, die onder dezelfde poolshoogte liggen, kan men vermoeden dat de koude in den winter niet naar evenredigheid van de zomer-warmte toenccme, egter moet zijdeezen armen hulploozen fchepzelen ten uiterfton hard vallen. De Hollandfche zeereizigers, en in het bijzonder jacob l'hermite, die de Nasfaufche vloot in het jaar 1624 in de ZuidZee bragt, beweeren dat de Indiaanen, die op de Bb 5 Zuid-  394 AANTEKENINGEN op het Zuidlijke kusten van Terra del Fuego woonen, meif. fchen -eeters zijn, die eikanderen, niet enkel uit honger , maar als zij eenen goeden maaltijd willen doen, om hals brengen (*> Zoo deeze gewoonte pok ergens uit gebrek aan levensmiddelen heeft plaats gehad, kan zjj ten hoogften bij een klein aantal on* gelukkige menfchen ontdaan zijn, die uit hun vrugtbaar vaderland naar de uitcrfte woeste einden der aarde waren verdreven geworden. Maar zulk een ftan} Zou onmogelijk lang kunnen beltaan. Bladz, 125 (8)P Deeze beweeging was zoo ongelooflijk fnel, dat wij wel zagen dat wij hen niet zou* den kunnen fchieten, ten zij wij gelegenheid hadden onbemerkt op ben aanteleggen; op deeze wijze fchooten wij 'er ook enige in het vervolg. Zij wa* ren van andere eenden alleen in grootte en door de bijzondere kortheid van hunne vleugelen onderfcheiden. Zij waren zoo groot als een gans; zij hadden enige witte flag-pennen en op het gelid aan den valfchen vleugel twee groote kaale kraakbeenige knobbels van eene gecle kleur; de fnavel en pooten waren ook geel, en de overige pluimaadjen graauw; op de Falk* lands-Eilanden hebben deEngelfchenhcm den dikkoppigen eend (Loggerkead-duck) genaamd (f). Opeen ander nabuurig eiland vonden wij eene menigte groote meeuwen, die in het drooge gras genesteld hadden, en een derde eiland was overal met ftruiken bewasfen % die (*) Recueil des vsyages , qui ont fervt èt Cétablijfe. ment de la Compagnie des Indes Oriëntales. 4mfi. 1703 Vol. IV. p. 702. (t; Pbilof. Tranf. t, LXVI. p. u  IV BOEK, II HOOFDSTUK. $ie eene zeer fmaaklijke loort van roode bezieën, zoo groot als kleine kersfen, droegen. Aan dit zelfde eiland zaten de klippen langs den oever vol groote mosfelen, welke ons lekkerer voorkwamen dan de beste oesters. Zoo leverden ons dan deeze dorre klippen , die bij het eerfte aanzien, geen levendig fchepzel iets fcheenen te belooven, eenen maaltijd, die bij ons fchips befchuit en ons ftukjen pekel-vlcesch heers }i)k genaamd kon worden ! AAN-  AANTEKENINGEN OP HET PERDE HOOFDSTUK, 132 (i). De luchtflreek van deeze zffde van het Vuur-Land fcheen veel zagter dan die van van Kersmis - Kanaal. De grond wierd langzaamerhand laager van de heuvelen naar beneden en vormden lange platte punten , met groote bosfchen bedekt, en men zag'er geene meeuw, behalven op de verre afgelegene bergen in het Westen, Bladz. 103 (2). Meer dan dertig groote Walvisfehen en eene ontallijke menigte zeehonden fpeelden om ons in het water. De Walvisfehen zwommen meestendeels bij paaren, hetwelk zou fchijnen aante» duiden dat het thans hun paar-tijd was. Zoo dikwijls zij, boven wind van het fchip, water bliezen , hadden wij eenen ondraaglijken walglijken ftank, die drie of vier minuuten aanhield. Somwijlen legden zij zig op den rug en kletften met hunne lange borst-vinnen op het water, dat een flag gaf als of'er een ka* non van een half pond bals afgefchoten wierd. Dit fpel heeft vermoedlijk aanleiding gegeeven tot het vertellingjen van de matroozen, dat de dorfcher en de walvisch dikwijls met eikanderen vegten. De dorfcherwordt gemeenlijk voorgefteld als een lange visch, die uit  &ANTE«. op het IV BOEK, IIIHOOFDST. %yf hit het water fpringt om den walvisch eenen goeden klap te geeven. Dikwijls brengen zij 'er ook den Zwaardvisch bij, die deeze gelegenheid zoude waarneemen om den armen Walvisch den buik opterijten. Wij bemerkten dat zij onder den buik wit, maar voor het overige zwart waren. Aan eenen, die zig naauw* lijks twee honderd voeten verre van het fchip omwentelde, namen wij veele in delengte loopende plooien op den buik waar; volgens dit kenteken behoorde hij tot de foort, die bij linne', Bakena - Boops genaamd wordt (*). Ondanks hunne grootte, die niet minder dan veertig voeten in de lengte en tien voeten in middellijn bedroeg, zag men hen fomtijds geheel en al uit het water fpringen, en dan vielen zij telkens met een geweldig gedruis neder, zoo dat alles om hen fchuimde. De verbaazende kragt, die 'er gevorderd wordt om zulke ontzagchelijke dieren uit het water optcheffen, kan ftof tot veele aanmerkingen opleveren. Onze floep zoude bijna op eenen van die Walvisfehen geftooten hebben. Bladz. 137 (3). De oude Zee- Leeuwen waren bijna alle verbaazend vet en van tien tot twaalf voeten Engelfche maat lang; de Leeuwinnen integendeel waren dunner en tuffchen zes en agt voeten lang. De grootfte Zee - Leeuwen woogen van twaalf tot vijftien honderd ponden, en een van middelmaatige grootte woog,zonder huid, ingewanden en fpek, vijf honderd en vijftig ponden. Bij het mannetjen heeft de kop werklijk enige gelijkenis naar den kop van eenen Leeuw; ook is de kleur bijna eveneens, maar een ( * ) Wij noemen dien de Gubartas of Jupiter • Visch. >ERXAALEIU  $8 AANTEKENINGEN oï» S§4 \ «en weinig donkerer. De lange ftroeve haifèif m den hals en nek van den Zee-Leeuw gelijken volkoomen naar de maanen van eenen Leeuw, en zijn hard en grof. Het gantfche lijfis met kort plat liggend hair be wasten. De Leeuwin is over het gantfche°lijf glad, maar in pooten of vinnen koomen beiden gedachten overeen. De borst-vinnen beftaan uit groote ftukken zwart taai leder, in welker midden, in plaats van nagelen , enige bijna onmerkbaare knobbeltjens gevonden worden. De agter - vinnen gelijken meèr naar Voeten en zijn in vijf teenen verdeeld, Waarvan élke eenen kleinen nagel heeft, en voorts in een fmal kraakbeen uitloopt. Schoon hunne nagels zeer klein zijn \ kunnen zij 'er egter het gantfehe lijf mede krabben! De itaert is ongemeen kort en tusfchen de bij elkanderen gevoegde agter-vinnen verborgen. Het agterfte van het lijf is bijzonder dik en vet. Zij lieten, naar hunne verfchillende ouderdommen en gedachten, allerhanden, en gedeeltelijk zulk doordringend geluid hooren , dat ons de ooren 'er van verdoofd wier* den. De oude mannetjens brulden als wilde osfen of leeuwen; de wijfjens bulkten als kalveren, en de jonge blaateden als lammeren. Overal aan het ftrand zag men gantfche kudden van jongen. Vermoedlijk was het thans de tijd wanneer zij jongen werpen; eene Leeuwin, door eenefl matroos met eenen knuppel voor den kop geflaagen wordende, Wierp op dat tijdftip. Zij leeven iri talrijke kudden. De oudfte en vetfte mannetjens liggen alleen afgezonderd; elk hunner kiest zig eenen grooten fteen tot zijn leger, en geen ander durft hem naderen, of daar ontftaat een bloedig gevegt. Ik heb menigmaalen gezien dat zij eikanderen bij dergelijke gelegenheden met eene onbefchrijflijke woede aanpakten en zeer fel  IV BOEK, III HOOFÓSTÜfé. fel ueeten; daarvandaan kwam het denklijk ook dat veele diepe lidtekenen op hunne ruggen hadden. De jonge zee-leeuwen leggen met alle de wijfjens en jongen vreedzaam onder eikanderen. Als wij jagt op hen maakten, waren zij gemeenlijk gewoon den eerften aanval aftewagten, maar zoo dra 'er enige nedergeiegd waren, namen de overige in de grootfte verwarring de vlugt. Veele wijfjens droegen haare jongen in den bek weg, maar andere, die meer verfchrikt mogen geweest zijn, lieten die agter. Als zij meenden niet bemerkt te worden, liefkoosden zij eikanderen op het hartlijkfte en hunne fmoelen raakten eikanderen dikwerf als zij elkaêr kuschten. De Hoogleeraar steller vond deeze dieren op Beerings- Eiland, niet verre van Kamfchatka, daar hij fchipbreuk leed, en zijne befchrijvingen, de eerfte en beste, diemen 'er van heeft, ftemmen met de onze volkoomen overeen* Don pernetty fpreekt ook van dezelve in zijne Reize naar de Falklands - Eilanden, maar zijne afbeeldingen zoo wel als zijne befchrijvingen zijn onnaauwkeurig. De Heer de bougainville heeft hen op zijne reize om de waereld ook aangetroffen» Zij koomen in deeze onbewoonde ftreeken aan land om hunne jongen te werpen, en eeten niets, zoolang zij buiten het water zijn , alfchoon zij etlijke weekers lang aan land blijven ; zij flikken dan een aantal fteenen in, om de maag te vullen, maar zij vermageren natuurlijkerwijze. In enige vond men de maag gantsch ledig, bij andere daarentegens met tien of twaalf ronde fteenen opgevuld, die elk een paar vuisten groot waren. Na dat de Zee-Leeuwen het ftrand geruimd hadden, fteegen wij naar den top van het eiland, die, zte een veld vel mollen «hoopen, met kleine heuveltjens  ?8a AANTEKENINGEN öp Uk*" jens als bezaaid was; op elk van deeze heuveltjefi* groeide eene foort van gras! (dac}y!is) in eene groote digte bos op. De diepten tusfchen deeze hoopjens waren vol flijk, zoo dat wij vah het een heuveltjen op het ander moesten fpringen. Hiér hield zig eene andere foort van zee-honden op, die ongetwh> feld, nat uit zee köomende, den grond zoo' flijkerig maakten. Het Waren eigenlijk Zee-Beeren, gelijk wij reeds in de Donkere-Baai, fchoon niet zoo menigvuldig of zoo groot, aangetroffen hadden. Dat steller van hun zegt ftemt naauwkeurig met de waarheid overeen. Zij zijn wat kleiner dan zee-leeuwen ; de mannetjens zijn zelden boven agt of negen voeten lang en dik naar evenredigheid. Hun hair is donker - bruin met zeer fijn graauw befpikkeld, en doorgaans veel langer dan bij de Zee-Leeuwen, egter vormt het geene maanen; anders is de gantfche omtrek van het lighaam, gelijk oök de gedaante der vinnen, bij beiden deeze dieren - foorten, eenerki. Zij betoonden zig veel grimmiger dan de Zee-Leeuwen , voornamelijk verdedigden de wijfjens haard jongen, en lieten zig liever naast dezelve doodflaan dan weg te loopen. Het is aanmerklijk dat, hoe na deeze tweeè'rleie foorten van dieren met eikanderen vermaagfehapt zijn^ zij zig egter niet onder eikanderen mengden, maar zig overal naauwkeurig van eikanderen afgezonderd hielden. Hunne uitwaasfeming was zoo fterk, dat men hen, gelijk alle andere foorten van zee-honden, reeds van verre kon ruiken; reeds ten tijde van homerus was deeze eigenfehap, gelijk ook hunne werkloosheid en llaaperighcid, als zij aan land zijn, bekend. De Zee-Beeren en Zee-Leeuwen waren vrij taai van leven, en niet gemaklijk met eenen flag te dooden; de  IV BOEK, III HOOFDSTUK. 401 de fmoel was het gevoeligfte deel, op welk zij niet veel konden uitftaan. Doctor sfarman en ik zouden met eenen ouden Zee-Beer bijna flegt van de reis gekoomen zijn. Hij lag op eene rots, en enige honderden andere agter hem fcheenen den uitflag van onzen ftrijd af te wagten. De Heer sparman had juist cenen vogel gefchoten, dien hij opneemen wilde, als dc oude Zee-Beer, dien hij voorbij moest, begon te grommen en zig aanftelde als of hij hem aan zoude vallen. Zoo dra ik dit zag, legde ik met mijn geweer aan en fehoot het monfter, zoo als het den muil tegens mij opfperde, dood. Naauwlijks zag de kudde haaren voorvegter in het gras nedergeftrekt of zij vlugtedc naar zee, en veele met zulk een' haast, dat zij zig in hunnen fchrik dertig of veertig voeten diep op fpitfe klippen van boven neder ftorteden, naar oogenfehijn zonder zig te bezeeren, denklijk omdat zij befchut wierden door hunne dikke taaie huid en door hun vet, dat veel mede geeft. Bladz. 138 (4). De laage grond beftónd aldaar uit eenen geelen kleiaartigen fteen en op andere plaatfen uit graauwe lei; beiden waren, naar hunne verfchillende (ligging , van verfchillende hardheid. Op onze vaart langs den oever kwamen wij aan eene plaats daar veele duizenden kormorans op de voorgenoemde heuveltjens nestelden. Deeze gelegenheid om al het volk eenen goeden maaltijd te verfchaflen, konden wij onmogelijk laaten voorbijgaan; de vogels Waren nog zoo zeer met menfchen onbekend, dat onze matroozen in korten tijd etlijke honderden met knuppels dood gellaagen hadden. Bij deeze gelegenheid vonden wij ook eenen vogel van een geheel nieuw gedacht; bij behoorde tot de Waaiende VII. Deel. Cc wa-  4& AANTEKENINGEN ar ntr water-vogelen; zijne teenen worden door eene foort Van zwem-vlieshalf aan malkanderen verbonden, en de oogenzijn, naast den wortel van den fnavel, met witte wratten omringd. Wij meenden 'er een lekker beetjen aan te vinden \ maar zijn vleesch had zulk eenen ondraaglijken flank, dat niemand 'er van proeven wilde , fchoon wij op dien tijd niets minder dan vies waren.' Wij floegen des namiddags ook veele pinguins dood j die omtrent zoo groot als ganzen waren, en van de* zelfde foort, die men zandt Straat van iWagellaan zoo menigvuldig vindt, gelijk ook op de Falklands-Eh landen, daar de Engelfchen hun den naam van Jumping-Jacks gegeeven hebben (*> Zij ilaapen zoo vast, dat een, over welken de Heer sparman flraikelde, zoo dat hij hem etlijke fchreden voortfchopte, ondanks deezen onzagten floot, niet tos zigzelven kwam voor hij hem nog lang gefchud had* Als men eenen gantfchen troep aantrof, dan fielden zij zig te weer, liepen op ons aan , en beeten ons in de beenen. Zij hebben, over het algemeen , een zeer taai leven, want een groot aantal, dat wij voor dood op de plaats Meten, flond onvoorziens weder op en waggelde deftig heen. Op dit eiland was ook een groot getal gieren (Cultus aura), die denklijk op geftorven of door geweld veroverde jonge zeeleeuwen en zee-beeren aasden. Bladz. 140 (5). Wij vongen op dit tbgtjen nieuwe foorten van vogelen, onder andere eene zeer fraaie graauwe Wulp met eenen geelert hals. In planten was het eiland ongelijk armer; de gantfche Floravan (*) Phihf. Transa®. Vol. LXVI. PI. I;  IV BOEK, III HOOFDSTUK. 403 van hetzelve beliep , met enige kleine ftruiken van drie voeten hoogte, niet meer dan agt foorten, en onder deeze bevond zig maar eene eenige nieuwe. Het gras, van hetwelk ik boven gefprooken heb, had bijna het gantfche eiland overgroeid. Cc a AA»  AANTEKENINGEN op het VIJFDE HOOFDSTUK. JDjladz. 157 (1). Kapitein furneaux had het jaar te vooren ook deeze ftreeken van den Oceaan bevaaren op 60° en vervolgens op 68° Zuider Breedte van 6o° tot 40° Lengte. Bladz. 160 (2). Volgens het dagverhaal van den Heer duclos guyot, aan boord van het Spaansch fchip de Leeuw gehouden, en in de verzameling van den Heer dalrymple gedrukt, fchijnt dit land hetzelfde te zijn, van hetwelk hij het Zuidlijk eind in Juny 1756 zag, en dat hij St. Piet ers- Eiland noemde, en hetzelfde dat antonie la roche in het jaar 1675 ontdekt heeft, en dat door guyot flechts naauwkeuriger is waargenoomen. Bladz. 165 (3). Het is hetzelfde gras, dat zoo overvloedig is op de Nieuw- jaars - Eilanden (Dactylis Glomerata~). De rotfen zijn van eenen blaauwachtigen graauwen lei-fteen, die inhorizontaalelaagen ligt; het flrand was met brokken van die lei bezaaid ; voor zoo veel wij die konden onderzoeken, bevatteden zij geene mineraalen in zig. Bladz.  AANTEK. op het IV BOEK, V HOOFDST. 40$ Bladz. 166 (4). Een van degeene, die wij doodden, was over het gantfche lijf donker graauw met eene olijfkleurige tint, gelijk de zee-honden in het Noordcr halfrond; deezen geleek hij ook daarin dat de voor -pooten minder vinachtig dan de agter-pooten waren, en dat van buiten aan den kop geen fpoor van ooren te zien was. Zijn neus hong verre over den muil en beftond uit eene geplooide losfe huid, die het dier, als het boos wordt, veelligt opblaast. In dat geval zal zij misfchien zulk eene kam vormen als op de plaat in de Reize van anson verbeeld is. Het dier, dat ons tot deeze waarnecmingen aanleiding gaf, was dertien voeten lang, en, naar evenredigheid, veel dunner dan de Zee-Leeuw op Staaten-Land (*). Deeze zee-honden waren veel grimmiger dan die op de Nieuwjaars-Eilanden. In plaatfe dat die voor ons vlooden, blaften ons hier zelfs de kleinfte van de jongen aan, en Iicpeti ons na, om ons te bijten. Om wat verder van ons af te zien, fleegen wij op eenen kleinen heuvel van vier en twintig voeten hoog, te, die met tweeërleie planten bewasfen was, namelijk met de reeds genoemde foort van gras, en met eene naar pimpernel gelijkende plant QAncijïrum). Hier liet Kapitein cook de Engclfehe vlag waaien, en vierde de gewoone plcgtigheid met van deeze onvrugtbaare rots in naam van zijne Groot-Brittannifche Majefteit, Haare Erven en Opvolgeren bezit te neemen. Twee of drie fnaphaan - fchooten bekrachtig. (*) Deeze Zee-Leeuw van anson (phoca Leon'mct linn.) febijnt hetzelfde dier te zijn, dat de Engelfchen 5p de Falklands- Eilanden den naam van Clapmateh-Seal pleegen te geeven. Phil • Tramalt. Vol. LXVL PI. I. Cc 3  4o5 AANTEKENINGEN op het tigden deeze bezitnceming, zoo dat de rotfen de glorie van zijne Majefteit weergalmden, en de zee-honden en pinguins, de eenigfte onderdaanen in zijner Majefteits nieuwe Staaten, vol angst en fchrik beefden: »oo zet men een' kei - fteen in de kroon, in plaatfe van den uitgerukten diamant! Bladz. 166 (5). Zij woogen veertig ponden en waren negen en dertig duimen Engelfche maat lang; hun buik was zeer dik en met vet bedekt. Aan elke zijde van den kop hadden zij eene eironde citroengeele vlek met eenen zwarten rand; op het gantfche boven-lijf zwarte, van onderen en van vooren daarentegens, zelfs onder de vlerken, fneeuw-witte vederen. Deeze vogels waren zoo weinig fchuuw, dat zij in het begin naauwlijks voor ons voort waggelden, fchoon wij den eenen na den anderen met Hokken dood floegen: De Heer pennant heeft dezelve befchreven onder den naam van Patagonifche Pinguin en die, welke op de Falklands - Eilanden geele of KoningsPinguins genaamd worden, zijn denklijk van dezelfde foort (*). Bladz. 169 (6). Het land bleef overal van eenerlei aanzien; de Zuidwaarts gelegen bergen waren geweldig hoog en de toppen in ontelbaare lange, vlammen vormige rots-fpitfen gedeeld. De Heer hodges heeft dit gezigt meesterlijk getekend. Zie PI. LXXI*. Bladz. 177 (7 ). Men heeft gedagt dat alle landen van den aardbodem, zelfs de dorfte en wildfte, den mensch (*) Philof. TransaS. Vol. LXVI. Part. 1.  IV BOEK, V HOOFDSTUK. 4°7 mensch tot verblijf kunnen dienen. Eer wij aan het eiland Georgia kwamen, hadden wij tegens deeze meening niets intebrengen, daar zelfs de ijs-koude kusten van het Vuur-Land door menfchen bewoond waren, die ten minften iets, fchoon nog zoo weinig, boven de redenlooze dieren hadden. Maar, in vergelijking van Zuid-Georgia is de luchtftreek van het Vuur-Land nog zagt, want wij hebben ten minften een onderfcheid van tien graaden in den thermometer ontdekt. Daarenboven heeft het het voordeel van zoo veel hout en ftruiken voorttebrengen als de inwoohers in den hoogften nood behoeven, om zig tegens het róuwe weder te befchutten, zig te verwarmen en hunne fpijzen te bereiden. In Nieuw-Georgia daarentegens ontbreekt het doorgaans aan hout, ja aan alle brandftof, en daarom is het, mijns inziens, onmogelijk dat menfchen, en niet alleen domme ftommcPesferais ,mKT zelfs de crvarenftc en met alle hulpmiddelen bekende Europeaanen het daar zouden kunnen uithouden. Zelfs de zomer is op dit eiland zoo verbaazend koud, dat de thermometer, geduurende ons verblijf aldaar, nooit tien graaden boven het vriespunt rees, en of wij al reden hadden om te vermoeden dat de koude in den winter niet in die evenredigheid toeneeme als in ons hafrond, moet 'er egter ten minften een onderfcheid van 2Q° af 30" plaats hebben. Een mensch zou het dan op zijn best hier in don zomer uithouden, maar de winter zqu hem onfeilbaar dooden, zoo hij, namelijk , geene andere middelen hadde om zig'er tegens te behoeden dan die het land voortbrengt, Behalven dat Zuid-Georgia op zulk eene wijze voor menfchen onbewoonbaar is, heeft het, naar alle aanzien, ook geen het geringfte voortbrengzel, om hetwelk Euro» peefche fchepen flechts fomwijlen daarheen zouden C C 4 gflMU  408 AANTEK. op het IV BOEK, V HOOFDST. gaan; zee-beeren en zee-leeuwen, welker traan'een artijkel van koophandel is, vindt men veel menigvuldigerop de woeste kusten van Zuid-Amerika, op de Falklands- en Nieuwjaars - Eilanden, en op alle deeze plaatfen zijn zij met veel minder gevaar te krijgen. Zoo de walvisfehen in deNoorder-Ys-Zee door onze jaarlijkfche visfeherijen eens geheel uitgeroeid waren, dan ware het tijd die in het ander halfrond, daar zij, gelijk bekendis, menigvuldig zijn, optezoeken. Maar dan ware het nog niet nodig daartoe naar Zuid-Georgia te gaan, zoo lang men die aan de kusten van Zuid-Amerika tot aan de Falklands -Eilanden in zoo groote menigte aantreft. Zoo Nieuw-Georgia dan in het vervolg voor het' menschlijk geflacht nog eens gewigtig konde worden , is dit tijdftip nog zeer verre af, en niet eerder te wagten dan wanneer Patagonie en het Vuur - Land zoo fterk bewoond en befchaafd zullen zijn, als men thans op dezelfde breedte '}\\ het Noordlijk halfrond, in Schotland en Zweeden, is. AAN-  AANTEKENINGEN op het NEGENDE HOOFDSTUK. JBladz. 247 (i). Wij lieten den Heer spaeman aan de Kaap agter, die vervolgens de reis in de binnenlanden ondernam, van welke wij het dagverhaal hebben. Bladz. 248 (2). De ftad is aan beiden zijden van eenen fteilen berg omringd, die in het eerst wilder en woester fchijnt dan Paasck- Eiland'; in de vlakte zagen wij egter andere heuvelen 4 die met groen bedekt waren. Het huis van den Gouverneur heeft veele ruime en gemaklijke vertrekken, die vooral door hunne hoogte aangenaam zijn in deeze warme luchtftreek. Agter hetzelve is een kleine tuin met enige wandel-dreeven en merkwaerdige Oost-Indifche boomen, onder welke wij de Barringtonia vonden. Toen wij aan tafel bij den Gouverneur waren, fchertfte men, doch met heuschheid, over hetgeen in de reisbefchrijving van de eerfte reize van kapitein cooit over dat eiland gezegd is, vooral over het voorgeeven dat 'er geene kruiwagens op het eiland bekend zijn; daar zijn niet alleen kruiwagens, maar ook karren, die door paerden getrokken worden;. Cc 5 meu  4io AANTEKENINGEN op het men fcheen alle dagen |opzetlijk enige derzelve voor kapitein cooks venfter te brengen. Den volgenden morgen vroeg deeden de Heer STuart, kapitein cook en ik eene wandeling op den berg. Wij reeden den berg op, die naar het Westen ligt, en At Ladder-Berg genaamd wordt. De weg loopt flingerende naar boven en is zeer gemaklijk; hij is negen voeten breed aan de zijde van het dal, en met eenen muur drie voeten hoog ingefloten, die van dezelfde fteenen is opgetrokken, waaruit de berg beftaat. Hij beftaat uit eenen hoop lava, die hier en daar tot eene bruine aarde vergaan is, maar die op veele plaatfen, groote klompen zwarte poreufe Hakken uitmaakt, die fomtijds verglaasd fcheenen. Diergelijke ftukken rots hangen op veele plaatfen over den weg, en ftorten fomwijlen tot fchrik en groot gevaar van de inwooneren naar beneden, dat gemeenlijk veroorzaakt wordt door de geiten, die op den bergweiden. De foldaaten van de bezetting hebben daarom bevel alle geiten wegtefchieten , die zig op die hooge klippen vertoonen, en, alzoo de getroffen geiten voor hun zijn, laaten zij niet na aan dit bevel te gehoorzaamen. Wij gingen op den top des bergs landwaarts in, en naauwlijks waren wij eene halve mijl gevorderd of wij kreegen eensklaps het fraaifte gezigt in het oog. Het beftond uit verfcheiden fchoone heuveltjens , die met het heerlijkfte groen bedekt, en met vrugtbaare dalen doorfneden waren, waarin boomgaarden en andere plantagieën ftonden. Enige weiden waren met een muur van fteenen omgeeven, en met een klein maar fraai foort van hoornvee en Engelfche fchaapen aangevuld. Elk dal had eene kleine beek, en enige deezer beeken fcheenen op de beiden hooge bergen te ontfpringen, die in het midden va» ■ ■ het i  IV BOEK, IX HOOFDSTUK. 4« het eiland liggen en welker toppen dikwijls in de wolken verborgen zijn. Wij trokken verfcheiden bergen over en hadden het gezigt naar de Zandige-Baat, die eene kleine bogt aan de andere zijde van het eiland is, en die eene batterij tot verdediging heeft. Het gezigt was hier ongemeen romanesk , de bergen waren tot de kruinen met wilde bösfchen bedekt, en enige, vooral de Piek van Diana vertoonden zig in de fchoon-* fte gedaante. De klippen en fteenen van deeze hooge (treek waren van eenen gantsch anderen aart dan in de laage dalen. Beneden waren onloochenbaare fpooren van oude, brandende bergen; maar boven beftond alles uit donker graauwe kleiaartige en als leiën liggende fteenen , fomtijds ook uit kalklteen, en op verfcheiden plaatfen uit eenen vetten wecken zceptteen(*). De aarde, die deeze leiën bedekt, beitaat op (*) Deeze waarneemingen koomen weinig overeen met d;e, welke de Heer hawkesworth in de befchrijving der eerfte reize heeft te boek gefield. Het is niet waar dat de brandende kolken altoos op de hoogfte bergen gevonden worden, en de overeenkomst van. de hoeken, der berden, die tegens eikanderen over liggen, is den naauwkeurigen waarneemer even zoo onduidlijk als de gewaande laiidfchnppen in het Florentynsche marmer. De Heern<\wkrswortm is over hit algemeen zeer ongelukkig in zijne aanmerkingen over de natuur en de natuurlijke hiftorie. en dikwijls is hij niet gelukkiger in zijne andere wijsgeerige uitweidingen, terwijl hij buffon en du pau dikwijls verkeerd verdaan en hen op veele plaatf.-n en zonder te waarfchuuwen uïfgefcbreven heeft. Over den wnaren toeftand der Vo'kaatan wijzen wij on?e leezeren naar des Heeren ferbers Brieven, bij welker .Engelfche i.irgave, ie Londen 1776, de Heer raspe in de voorreden , de noo.  in AANTEKENINGEN op het op veele plaatfen uit vetten grond, van zes tot tiert duimen diep , die eene groote verfcheidenheid van heerlijk groeiende planten voortbrengt, onder welke ik enige heesters vond, die ik in geen ander waerclddeel had aangetroffen. Men ziet daar onder kool-boomen, gom-boomen'en rood hout; de eerfte ftaan in vogtige gronden, maar de laatfte op de bergen, daar de grond ongemeen dor is. Deeze verfcheidenheid van planten kan niet van de verfcheidenheid der luchtftreek in de bijzondere deelen van het eiland koomen, gelijk de Heer hawkesworth voorgegeeven heeft, want ik heb alle deeze planten digt nevens elkaêr zien ftaan, en het eiland is zoo groot of zoo ontzagchelijk hoog niet dat men 'er zulk eene verfcheidenheid van lnchtftreek konde aannecmen, De kool-boom groeit hier wild en heeft tamelijk groote bladeren; bij nader onderzoek vond ik dat men 'er zig alleen van bediende tot brandhout, en dat 'er geene reden is waar_ om men hem den kool- boom genoemd heeft. Men moet hem niet verwarren met den kool-boom in Amerika, Indie en de Zuid-Zee, want deeze behoort tot het geflacht der Palmboomen. — Wij klommen eenen anderen berg weder af. De nooten en bet register ongemeen leerrijke aanmerkingen gevoegd heeft- Dat hij daarin van de gefchiedenis van het ftelzel der Volkaanen en bijzonder van derzelver werkingen in de zee gezegd heeft is geheel nieuw en hem alleen eigen. Hiertoe behoort ook deszelven Heer r a s i> e latijnfche gefchiedenis der Aarde, Arnft. J 763 cn z'jn /kcomt of/om Ces man Volcanos, doch vooral, al ware het flechts om de planten , de Cqmpi 1'hlegraci Vfii} w. fi amilïqw Napsü W77'  IV BOEK, IX HOOFDSTUK. 41J De paerden op St. Helena koomen meest van de Kaap de Goede Hoop, en men houdt weinige op het eiland; zij zijn klein, maar zij loopen wel in dat heuvelachtig land. Den volgenden dag verzogt de Gouverneur eert groot gezellchap op zijn landhuis, beltaande uit den Kapitein en de Officieren van ons fchip en de Dutton. Wij trokken over denzclfden berg, dien wij gisteren beklommen hadden, en drie mijlen van de ftad kwamen wij aan het landhuis. Wij wierden 'er heerlijk onthaald. Het huis is niet groot, maar zeer aangenaam gelegen in het midden van eenen grooten tuin* in welken wij verfcheidene Europifche, Afrikaanfche en Amerikaanfche planten, maar voornamelijk eenen rijken overvloed van roozen en lelijen, myrten en laurier- boomen aantroffen. Verfcheiden laanen van perfikken-boomen waren met vrugten belaaden, die van eene zeer goede fmaak en van de onze onderfcheiden waren. Alle de overige Europifche boomen hadden een ellendig aanzien, en draagen, zoo ik mij niet bedrieg , nooit vrugten. De wijngaard is 'er verfcheiden maaien geplant, maar heeft 'er nooit willen tieren. Kool en andere moes-groenten koomen 'er voortreflijk voort, maar worden meest van de rupfen opgegeeten. Wij wandelden op alle de nabuurige bergen rond, en vonden enige kleine ftukjens land met garst bezaaid, maar die, gelijk al het ander graan, meest van de rotten wierd opgegceten, die men hier. in oneindige menigte vindt, waarom men het land alleen tot weiden aanlegt, welker heerlijk groen, in een land tusfchen de keerkringen, te bewonderen is. Men zeide ons dat het eiland drieduizend ftuks hoornvee voeden konde, maar thans waren 'er maar tweeduizend zeshonderd ftuks. Naar den grooten omtrek van, den  4H AANTEKENINGEN op he* den grond, die ledig ligt, te oordeelen, zouden W Veel meer gehouden kunnen worden, maar men ver-* zeekerde ons dat het gras, dat eens afgeweid is, voof den winter niet weder opfchiet, waarom men ook weiden voor den Winter moet fpaaren.' Het rundvleeseh is fappig, zeer goed van fmaak en zeer vet* De gemeene Europifche ftekelige Brem QUIex Europaeus~) die onze boeren met veel moeite zoeken'uitteroeijeni, heeft men hier geplant, zoo dat hij zig over1 alle weiden verfpreid heeft. Men heeft middel gevonden om van deezefi heefter, die anders op alle plaatfen voor onvrugtbaar en fchadelijk gehouden wordt, nuÊ te trekken. Het aanzien van het land is niet altijd zoo aangenaam geweest als het thans is; want voorheen was de grond door de ontzagchelijke hitte gantsch verbrand * en gras en kruiden groeiden 'er armoedig; maar de wijngaard, die men ingevoerd heeft, groeide trotsch de zonne - hitte , en hield den grond wat vogtig. In derzelver fchaduwen begon nu gras te wasfen , en van liever lede is het gantfche land met de fchoonfte weiden bekleed geworden. Thans heeft men de ftekelige Brem niet meer nodig, maar doet groote moeite om die uitteroeijen, en gebruikt die tot brandhout, dat zeer fchaarsch op het eiland is, en waarmede ik nergens fpaarzaamer heb zien omgaan dan hier en aan de Kaap de Goede Hoop. Het is indedaad te bewonderen (bijzonderlijk aan de Kaap de Goede Hoop) welk eene hoeveelheid fpijzen bereid wordt met een vuur, dat eene Engelfche keukenmeid alleen tot het kooken van thee-water zoude nodig hebben. Bij onze terugreis zagen wij een koppel patrijzen van de kleine foort met rooden pooten, die op de Afrikaanfche kust zoo gemeen is. Ook zagen wij enige  IV BOEK, IX HOOFDSTÜK. 41$ ge fraaie ring-phaifanten, die, gelijk ook de paerlhoenders en konijnen, door den tegenswoordigen Gouverneur zijn ingevoerd geworden. Thans ftaat 'er op het fchieten van een' phaifant nog eene boete van vijf ponden fterltng; maar zij vermenigvuldigen zoo fterk j dat dit verbod van jagt weldra onnodig zal zijn. Daar zouden nog verfcheiden andere nuttige ar* tijkelen alhier kunnen ingevoerd en voortgekweekt worden. Men zoude- 'er de klaver kunnen zaaien, dat een riiker voedzel voor het hoornvee zoude opleveren dan het gemeene gras alleen , en de teeling van verfcheiden peulvrugten, als Chineefche- en Meiskeboontjens (Dolichos Chinenfis & Phafeolus Mungo) uit welke, in de Noord-Amerikaanfche Provintie Georgia, Sago gemaakt wordt (*), kan niette veel aanbevoolen worden. Geduld en proefneemingen zouden ook zeer dienftig zijn tot het verdelgen van de rotten en rupfen, te meer daar zij alleen den landbouw hier hoofdzaaklijk hinderlijk zijn. Van Senegal moeften 'er Ezels ingevoerd worden, wijl zij aldaar, volgens de berichten van ad anson, van eene zeer goede foort zijn; het vervoeren van zwaare goederen zou daardoor zeer verligt worden, en veele ftukken lands, die niet tot het weiden van hoornvee kunnen gebruikt worden, zouden voor deeze last-dieren nog goed (*) Deeze Sago is volkoomen gelijk aan de echte OostIndifche ; de laatfte beftaat uit het merg van een varen, die op de Oostlijke eilanden in Indie groeit. De Noord-Amerikaanfche foort kent men in Engeland onder den naam van Bawens Sago-poeder. 'sKonings vlooten worden 'er van voordien.  4i6 AANTEKENINGEN op het goed genoeg zijn, die omtrent het voeder zoo ligt te Voldoen zijn. Den volgenden dag bragten wij op het landhuis van den Heer mason, vier of vijf mijlen van de ftad, door. In het heen rijden namen wij eenen omweg, om eenen berg, digt bij de Piek van Diana, te beklimmen , daar wij, fchoon het zeer regenachtig weder was, enige zeldzaame planten verzamelden. Wij vonden op deeze wandeling ook eene foort van kleine blaauwe duiven, die, benevens de patrijzen metrooden pooten , hier t' huis behooren; doch de rijst-vogels (loxia oryzivoru) zijn van Oost-Indie overgebragt en in het wild gelaaten. Wij lieten eene kleine hoeve een vierde van eene mijl van ons liggen, daar twee Brammen woonen, welke men daar verbannen heeft, omdat men hen bcfchuldigde dat zij de Engelfche Maatfchappij in Indie hadden gczogt te benadeelen. Des avonds keerden wij naar de ftad terug, daar de Heer graiiam, die, na in Bengale een ampt bekleed te hebben, op de Dutton overgekoomen was, een bal gaf. Bij het intreeden van de zaal had ik het genoegen van, door het gezigt van eenen talrijken kring van welgemaakte en met fmaak gekleede vrouwen , zeer aangenaam verrascht te worden. Ik meende onvoorziens in eene der pragtigfte hoofdlieden van Europa overgebragt te zijn; haare trekken waren regelmaatig, haare geftalten fchoon'en haare kleur zeer blank. Zij hadden ongedwongen manieren, eene •roede opvoeding, aangenaame levendigheid en veel *eest, dien zij in de gefprekken zeer voordeelig wisten te doen bemerken. Den volgenden avond verfcheenen zij wederom op een bal en fcheenen van den voo-  IV BOEK, IX HOOFDSTUK. 417 Voorigen avond niet vermoeid te zijn. De vrouwen overtroffen de mannen zeer verre in getal, fchoon 'er veele officiers en pasfagiers van de fchepen tegenswoordig waren. Bij deeze gelegenheid verhaalde men ons dat 'er op het eiland, even gelijk aan de Kaap de Goede Hoop, ongelijk meer meisjens dan jongens geboren worden. Het verdiende werklijk een nader onderzoek of dit niet overal in warme landen het geval zij, bijzonderlijk wijl men daaruit gewigtige gevolgen, met opzigt tot de huwelijks-wetten van verfcheiden volkeren , zoude kunnen trekken. De evenredigheid van de manlijke tot de vrouwlijke geboorten is zelfs in Europa nog niet overal volkoomen bepaald noch eenvormig bevonden. In Frankrijk en Engeland worden meer jongens geboren, maar in Zweden meer meisjens. Het getal der inwooneren van St. Helena is niet boven tweeduizend zielen, omtrent vijfhonderd foldaaten en zeshonderd flaaven daar onder gerekend. Het eiland is omtrent twintig mijlen in omtrek groot en agt in zijne grootfte lengte. De Oost-Indifche fchepen, die hier aanleggen en ververfchingen voor hunne manfchappen inneemen, voorzien de inwooneren van allerhanden Indifche manufactuuren. Ook laat de Maatfchappij jaarlijks een of twee fchepen op de uitreis naar Indie St. Helena aandoen, om aldaar den nodigen voorraad van Europifche waaren en levensmiddelen te losfen. Veele flaaven houden zig fteeds met de visfeherij bezig, die langs den rotsachtigen oever van het eiland zeer veel oplevert, en op deeze wijze vinden de inwooners het geheel jaar door hun voedzel. Tot afwisfeling geeft hun het hoornvee en gevogelte, gelijk ook verfcheiden wortelen, die in - VIL- Deel. Dd plaats  4i8 AANTEK. op het IV BOEK, IX HOOFDST. plaats van brood dienen, fomwijlen ook Engelsch pe< kei-vleesch hun voedzel. En zoo fchijnt hun leven zeer gelukkig in rust en tevredenheid daar henen te vlieten, vrij van de ontelbaare zorgen, die hunne landgenooten in Engeland onophoudlijk kwellen. AAN-  AANTEKENINGEN OP HET TIENDE HOOFDSTUK. JEitodz. 253 (1). Het eiland Afcenfion wierd het eerst ontdekt in het jaar 1501 door joao da nova cal ego, eenen Portugees, die het Ilha da Conceigao noemde. Dezelfde Admiraal ontdekte op zijne terugreis het eiland St. Helena, dat deezen naam van den dag der ontdekking bekwam. Afcenjion wierd in het jaar 1503 voor de tweede reis van alphonso albuquerque gezien, die het den naam gaf, welken het nog voert. Reeds toen was het in den erbarmlijken woesten toeftand, waarin men het nog ziet. Het woest aanzien van dit eiland was zoo vreeslijk , dat Paasch-Eiland daarmede niet in vergelijking kwam en wij zelfs aan bet Vuur-Land met zijne fneeuwbergen den voorrang moesten geeven. Het was een wilde hoop klippen, die grootften deels, zoo verre wij van het fchip zien konden, door Volkanisch- vuur verbrand was. Omtrent in het middenpunt van het eiland ftaat een groote hooge berg, wit van kje.ur, op welken wij, met hulp van onze verrekijkers, iets groens ontdekten, dat den naam van Groenen-Berg, dien hij voert, .enigermaate fcheen te rechtvaerdigen. Wij landden des morgens na onze aankomst zeer vroeg aan edijke klippen, terwijl de branding aan het Dd % groo-  4ao AANTËKENINGÊN of hét groote flrand verbaazend hoog floeg. Dit ftrand is met diep, droog fchulp-zand bedekt, dat uit zeer kleine, grootcndcels fneeuw - witte, deeltjens beflaat, die bij heldere zonnefchijn de oogen verblinden. Wij fteegen tusfchen hoopen zwarte met gaten doorboorde fteenen op, die volkoomen gelijk waren aan de gemeende lava van den Vefuvius en Ysland. De ftukken lagen in ontzagchelijke klompen opgeftapeld als door menfchen handen; doch. eene fpoedige verkoeling van den lava-ft.oom kan ook deeze uitwerking voortgebragt hebben. Na dat wij twaalf of vijftien ellen boven de oppervlakte der zee geklommen waren, bevonden wij ons in eene groote vlakte, die zes of agt mijlen in omtrek groot was, en in welker ver fchillendcboeken een groote kegelvormige heuvel van eene roodachtige kleur was, die geheel vrij op zigzeiven ftond. Een gedeelte van de vlakte was met ontelbaare fteenhoopen van even zulke wild opgehoopte ftukken lava bedekt, als wij aan den oever van dezee gezien hadden, en dre eenen glasachtigen klank van zig gaven, als twee ftukken tegens eikanderen gefmeten wierden. Tusfchen deeze hoopen was de grond der vlakte vast en beftond uit zwarte aarde; maar daar die hoopen niet gevonden wierden, was het overige niets anders dan eene roode fijne aarde, zoo los en droog, dat de wind 'er gantfche wolken van dof van heen en weder dreef. De kegelvormige heuvels beftonden uit eene geheel andere foort van lava, die rood en weekwas, zoo dat men haar zonder moeite tot ftof wrijven kon. Een derzelve ftond regt midden over de ,baai en had op zijnen top een houten kruis, waarvan de baai haaren naam ontvangen heeft. Deeze heuvel is aan alle kanten zeer fteil; maar daar loopt een voetpad flinserende op, dat daardoor drie vierde van eerse  IV BOEK, X HOOFDSTUK. 42t mijl lang is. Na dat wij deeze zonderlinge plaatslang en naauwkeurig befchouwd hadden , bellooten wij, niet zonder groote waarfchijnlijkheid, dat de vlakte, waarop wij ftonden, de crater of mond of voormaalige zetel van eenen brandenden berg geweest was, van welkers uitgebraakte puim - fteenen en asch de kegelvormige heuvels alle ontdaan waren , dat de lava-droomen, die thans het voorkoomen van enkele hoopen hadden, veelligt langzaamerhand met asch bebedekt waren geweest, en dat, in het natte jaargetijde, de regen - beeken , die van de binnenwaarts liggende bergen af koomen, alles voor zig glad gewastenen cn door langheid van tijd den crater geheel opgevuld hadden. De zwarte lava-rotfen dienden .ontclbaare fregat-vogelen en gekken (pekcanüs aquir hts) tot verblijf; zij hadden 'er op genesteld en lieten ons zeer nabij koomen. De fregat - vogels hebben meest eenen verbaazenden grooten fcharlaken zak of krop onder aan den bek hangen, dien zij opblaazen kunnen tot hij zoo groot als een vuist is. Hij gelijkt yeel naar den zak van den Pelekaan en is veelligt van de Natuur tot hetzelfde oogmerk beftemd. Wij vonden niet boven tien enkel ftaande en half verdorde plantjens op dit groot fluk rotsachtig land, en daar onder waren dechts tweeërlcfe foorten, eene foort van wolfs - melk QEuphofbia origanoides) en eene klok-winde {convolvuluspes caprae). Den dertigden 's morgens vroeg gongen wij andermaal aan huid, cn kwamen , na dat wij de vlakte overgegaan waren, aan eenen vreeslijken lava-droom, waarin veele kanaalen waren van zes tot agt ellen diepte , die, volgens de duidlijkde kentekenen, door geweldige regen-flroomen weggewasfehen of weggefpoeld waren, maar die nu, wijl de zon het Noord? Dd 3 lijk  422 AANTEKENINGEN op het lijk halfrond doorliep, geheel uitgedroogd waren. In deeze diepten vonden wij eene geringe hoeveelheid aarde, die uit eene zwarte volkanifche aarde en eene Vermenging van witte zandige of harde deeltjens beftond. In deezen droogen grond groeide wat porcelein en eene foort Van gras (panicum fanguineum'). Na dat wij eindelijk met groote moeite over deeze lava-ftroom geklauterd waren, bereikten wij den voet Van den groenen berg, die uit gantsch andere deélen dan het overige land beftond. De naast omliggende deelen der lava waren met eene onzagchelijke menigte porcelein en met enige fpruiten van een nieuw varenkruid QLonchitis Afcenfionh ) bewasfen, waarop verfcheiden kudden wilde geiten graasden. De groote berg is van onderen [door groote fpleeten in verfcheiden wortelen afgedeeld , die van boven alle in malkanderen loopen en eene groote klomp van eene aanmerklijke hoogte vormen. Deeze gantfche berg beftaat uit eenen zandigen poreufen of tuflleenaartigen kalkfteen, die niet door den brandenden berg is aangedaan geweest, en vermoedlijk nog voor de uitbreer king van denzelven beftaan heeft. Aan de zijden groeit overal zeer overvloedig eene foort van gras, dat dit eiland eigen is, en van linnaeus den naam van Ariftida Afcenfionis ontvangen heeft. Ik ben overtuigd dat dit eiland met weinig moeite bewoonbaar zoude kunnen gemaakt worden. Als men, bij voorbeeld, den Europifchen ftekeligen Brem (Ulex Europaem} en diergelijke planten, die wel tieren in drooge gronden, plantte, zouden zij dan niet dezelfde goede uitwerking als op St. Helena doen, bijzonderlijk de zoodanige, welke de geiten en rotten, de eenig'fte viervoetige dieren, die hier zijn, niet zouden kunnen aanroeren? De vogtigheid, die van • • de  IV BOEK, X HOOFDSTUK. 423 de hooge bergen in het middenpunt van het eiland wordt aangetrokken, zou dan niet meer door de bovenmaatige hitte uidroogen, maar in kleine beeken verzameld worden, en langzaamerhand het gantfche eiland bewateren. Welhaast zou men overal fchoone weiden zien, waardoor de laag aarde jaarlijks zoude toeneemen, tot men 'er nuttiger gewasfen op zoude kunnen teelen. Dd4 AAN»  AANTEKENIN GE N op het fcLFDE HOOFDSTUK, Jtvladz, 268 (1). De officier, die naar land ge-, jonden wierd, had bevel om over het groeten te fpreeken. Na dat hij verfcheiden uuren lang was opgehouden , kreeg hij tot antwoord dat het kasteel altoos met twee fchooten minder beantwoordde, waarom de Kapitein befloot het in het geheel niet te begroeten. Kort na den middag voeren de Heer cook, mijn vader, en ik onder het Zuidlijk kasteel naar land, Naauwlijks hadden wij voet aan land gezet of wij ont?dekten ras waarom de Portugeezen onze begroeting niet fchoot met fchoot wilden beantwoorden. De kanonnen lagen op verrotte affuiten , zoo dat het niet raad? zaam was dezelve aan den fchok van het fchieten bloot te ftellen. De meeste ftonden op eenen wal, die veel te klein was. Daarenboven verzeekerde men ons dat de tegenswoordige fpaarzaame Minister in Portugal de Marquis de pombal, het overbodig hield bij diergelijke gelegenheden buskruid te verfpillen. Wij gongen door een gedeelte der ftad, die Villa de horta heet. Zij is vijf vierde mijlen lang en beftaat uit eene voornaamfte ftraat, die dooretlijke dwarschftraaten doorfneeden wordt. De huizen zijn even gc7 lijk  IV BOEK, XI HOOFDSTUK. 42$ Jijk in Madera gebouwd en hebben balcons, die met dak bedekt en met getraliede venfters voorzien zijn. Den volgenden morgen gongen wij de officieren van het Fransch fregat, dat alhier lag, bezoeken, die ten huize van eene Engelfche Weduwe milton genaamd, woonden. Toen deeze goede vrouw hoorde dat wij de waereld omgezeild waren, brak zij in traanen uit, want deeze reis herinnerde haar aan het verlies van eenen zoon, die met Kapitein furneaux was medegevaaren en met den ongelukkigen rowe zoo erbarmelijk door de Nieuw-Zeelanders was vermoord. De omftandigheden , die zijn' dood verzeld hadden , zijn, naar de begrippen, die wij door opvoeding ontvangen , veel fchriklijker dan alle andere wijzen van fterven, en moesten daarom eenen zoo veel te fmertlijker indruk op de bedroefde ongelukkige moeder maaken. Ook was haare droefheid zoo groot, dat elk gevoelig hart 'er in moest deelen, en zij herinnerde ons hoe veele moeders, en in Europa en op de Eilanden in de Zuid-Zee, oorzaak hadden den te vroegen dood haarer zoonen te betreuren en tegelijk den geest van onderneeming der menfchen te vervloeken. Wij deeden vervolgens eene wandeling op de heuvelen boven de ftad. Zij waren fterk bebouwd, en alle velden waren van muuren omringd, welker fteenen fomtijds gemetfeld, en fomtijds flechts in mos gelegd waren. De inwooners teelen grootendeels tarw met lange gebaarde airen en korte halmen. Zij hebben ook wat garst, die reeds binnen was, en maïs of Turkfche tarw, dat hier en daar tusfchen de kastanjen - boomen gezaaid wordt, die het land zeer verfraaien. Als het in het open veld ftaat, is het met boonen vermengd. Om de huizen of hutten vonden Dd 5 wij  426 AANTEKENINGEN op het wij enige velden met komkommers, kalebasfen, meloenen en water-meloenen, gelijk ook fafraan, Waarvan de Pörtugeezen zig bedienen om hunne fpijzen eenöh geelö kleur te geeven. Hunne boomgaarden beftonden uit oranjen, citroenen, pruimen, abrikoozen, vijgen, peeren- en appelboomen. Zij planten Weinig kool en de geele peen ontaart 'er en wordt wit» waarom zij jaarlijks Versch zaad uit Europa laaten koomen. De regeering heeft de aardappelen teelt fcherp aanbevoolen; zij worden ook in menigte geplant, maar goedkoop verkogt j Wijl het volk die niet gaerne eet. Groote zoete uien en knoflook wordén door de Pörtugeezen als zeer fmaaklijke gewasfeu in groote menigte geplant, gelijk ook de zoogenaamde appeltjens der liefde (folmum lycvperficon > linn.) fen aardbezieën. Men vindt 'er ook enige wijngaarden, maar daar wordt weinig en flegte wijn van gemaakt. Hunne osfen zijn klein, maar derzelver vleesch is fmaaklijk , fchoon zij niet alleen de ploeg, maar ook karren moeten trekken. De fchaapen, welker vleesch goed van fmaak is, zijn klein van foort, maar de geiten en de varkens zijn zeer lang van pooten. Van gevogelte vindt men hier allerleie foorten. Hunpe paerden zijn klein en flegt, de ezels en muil-ezels daartegens fraai, talrijk cn in deeze bergachtige landen bruikbaar. De wegen zijn veel beter gebaand dan op Mader* en alles tóont de grootere nijverheid der inwooneren. De hutten van het gemeene volk zijn van klei gebouwd ert met ftroo gedekt; zij zijn klein, maar koel en zuiver. Over het algemeen zijn de inwooners blanker van kleur dan die op Madera. Hunne trekken zijn ook zagter, fchoon in beiden de natie trekken te vinden zijn. Hunne kledij is meest beter, en beftaat uit grove linnen hemden en broeken met  IV BOEK, XI HOOFDSTUK, 427 met blaauwe of bruine wambuizen en laèrfen. De vrouwen draagen eenen korten rok en een jak, en haar hair is van agteren in eenen knoop opgebonden. Als zij naar de ftad gaan, (laan zij eenen mantel om, die haar het hoofd bedekt, om het lijf gebonden wordt en Hechts eene kleine opening voor de oogen overlaat. Wij vonden hen overal in het veld of t'huis aan den arbeid, en zagen geen eenigen ledigloopenden bedelaar, waarin dan het onderfcheid tusfehen dit eiland en Madera zeer merklijk is. Wij gongen in enige wilde boschjens op de heuvelen , daar wij veele wilde mijtten onder hooge abeelen en menigvuldige gagètftruiken vonden ftaan. De laatfte worden in de lahds taal Faya genaamd, en vandaar zou de naam van het eiland Fayal gekoomen zijn. Het gezigt, dat wij van deeze hoogte hadden, was zeer bekoorlijk. De Had en de reede lagen onder ons en het eiland Pico twee of drie mijlen verre in zee. Aan alle zijden lieten zig ohtelbaare kanarie-vogels , lijsters, meereis en andere zingende vogelen hooren , welker gezang ons des te aangenaamer was, omdat het ons aan Europifche toneelen herinnerde, die wij in zoo langen tijd niet gezien hadden. Het geheel eiland was rijk aan allerleie vogelen, onder welke wij bijzonderlijk eene menigte gewoonc kwartels, enige Amerïkaanfche hout-fnippen en eene kleine foort van havikken befpeurden. Van de laatfte hebben de eilanden den naam van de Azores bekoomen, wijl een havik in het Portugeesch Jcor QAstur*) heet. De hitte nodigde ons tegens den middag weder ftadwaarts tè keeren. Het land was mij zoo wel bevallen dat ik niet kon befluitcn den gcheclen dag in de ftad te blijven. Ik gong dan des middags nogmaals eene wandeling doen met  4*S AANTEKENINGEN op het met de Heeren wales patton, hodges ca gil bert. Wij klommen bij het Kapucijner klooster van St. Antonie den heuvel op, en namen een paar jongens tot gidfen, wijl wij eene beek of een riyicrtjen wenschten te zien, waardoor het landfchap natuurlijker wijze nog verfraaid moest worden. Na dat wij .enige fraaie heuvelen en bosfchen agter ons gelaaten hadden, daar de Heer hodges verfcheiden tekeningen maakte, zagen wij eene fchoone vrugtbaare vlakte voor ons liggen, die gantsch met koren-velden en weiden bedekt was en daar In een boschjen van abee.len en beuken, het dorp Ngsfa Senhora de la Luz lag. Op deeze plaats fcheidden wij van een, en de Heeren patton en hodges gongen alleen met mij naaide zoo lang gezogte beek. Wij wierden in het eerst tamelijk in onze verwagting bedrogen, daar wij flechts het breed diep bed van eenen fterken ftroom befpeuvden, in welk aan eene zijde eene kleine onbeduidende beek tusfchen klippen en kei-ïteenen afrolde; maar op het woord van onze kleine gidfen begaven wij ons naar beneden en kwamen weldra aan eene bron, daar verfcheiden meisjens bezig waren met water te fcheppen ; wij gongen in het bed van deeze beek voort 9 .dat, naar men ons verzeekerde, in den winter, geheel met water opgevuld is, alzoo in dat jaargetijde fterke regens zeer gewoon zijn. De iuwooners waren thans regen verwagtende, en hadden daarom veele bundelen vlas in het drooge bed van de beek gelegd om het te Iaaten weeken. Dit ylas was lang, en, naar allen fchijn, zeer goed en wordt op het eiland zelf tot grof lijnwaad gemaakt. Wij kwamen zeer vermoeid in de ftad terug, toen het reeds donker begon te worden. Onder weg legden wij aan de hut van eenen boer aan, daar wij den gemeenei) land-wijn proefden, die wel waf  IV BOEK, XI HOOFDSTUK. 42? wat wrang, maar voor het overige gezond en goed was. Deregen, dien men verwagthad, begon werklijk na onze terugkomst te vallen, en men zeide dac dezelve in dit jaargetijde onwaardeerbaar was, wijl hij de druiven deed zwellen, die anders niet grooter worden dan aalbezieën. Bij mijne afwezigheid had mijn vader zig met enige Pörtugeezen onderhouden, die hem de volgende bijzonderheden omtrent de Azorifche Eilanden, en derzelver tegenswoordigen toeftand mededeelden. Enige Vlaamfche fchepen ontdekten de Azorifche Eilanden, in het jaar 1439 (*> Verfcheiden gezinnen deezer Natie zetteden zig op Fayal neder , daar zelfs nog heden een kerfpel Flamingos heet. In het jaar 1447 ontdekten de Pörtugeezen het eiland Santa Maria, of het oostlijkst eiland van deeze groep, daarna St. Michiel, en daarop Terceira. don gonzalo velho caerai. , Kommandeur van Almwos, zet. tede zig in het jaar 1449 op Terceira neder, en legde de ftad Angra aan. De eilanden St. George, Graciefa, Fico cn Fayal wierden na eikanderen ontdekt en in bezit genoomen. Eindelijk zag men ook de beiden westlijke eilanden van deze groep, en noemde die Flo„ res en Corvo, het een om de menigvuldige bloemen, en het ander wegens de menigte van kraaien, die'er op gevonden wierden. De Gouverneur over alle deeze eilanden houdt zig te Angra op Terceira op. Daar is een bisfehop te Angra, (*) gonzalo velho cabral ontdekte reeds in het jaar 1432 het Eiland Santa Maria. Eerst in het jaar 1466 zond de Hertogin van burg, eene Vlaamfche Volkplanting naar de dzores, die daarvan ook den naan» van de Vteamfcht Eilanden verkreegea.  43o AANTEKENINGEN op het gra, wiens bisdom zig over alle de Azores uitflxekt, en tot wiens kapittel twaalf kanunnikken behooren. Zijne inkomften beloopen driehonderd Muys koren, elk van vierentwintig fchepelen , waardoor hij een jaarlijks inkoomen van ongeveer dertienduizend Guldens heeft. Elk eiland ftaat onder eenen kommandeur, die het opzigt over de politie, het krijgswezen en de inkomtten heeft.. Op elk eiland is een rechter, doch men kan zig van hem op een hooger gericht op Terceira beroepen , en van dit wederom naar Lisfabon, op het opperst gerichtshof. Men zegt dat de inwooners zeer pleitzugtig zijn, en den advocaaten veel te doen geeven. Het eiland Corvo, het kleinfte der Azores, bevat naauwlijks zeshonderd inwooneren, die grootendeels tarw teelen, en zwijnen mesten, van welke zij jaarlijks eene kleine hoeveelheid fpek uitvoeren. Het eiland Flores is een weinig grooter, vrugtbaarer en volkrijker, en voert omtrent zeshonderd muys tarw, en een weinig fpek uit. Doch naardien 'er op deeze beiden eilanden geen wijn gebouwd wordt , moeten zij zig daar van op Fayal voorzien. Voor yeele jaaren verbrijzelde een groot rijk belaaden Spaansch oorlogfchip aan de kust van Flores, maar de Kianfchap en de lading wierden gered. Deeze Spanjaarden bragten de venus-ziekte op het eiland, daar men die te vooren in het geheel niet gekend had, en wijl de vrouwen hunne rijke gefchenken niet wederftaan konden, waren in korten tijd, alle inwooners zonder onderfcheid befmet. Om deeze misdaad enigzints te boeten, .bouwden zij met groote kosten eene kerk, die nog voor het fchoonfte gebouw van de Azoves gehouden wordt. Ondertusfchen heeft zig deeze befmetting, gelijk in Peru, en hier cn daar in Siberië, zoo  IV BOEK, XI HOOFDSTUK. 43i aoo ook Pp dit eiland, dennaate voortgeplant, dat 'er niemand vrij van is. Fayal is een van de grootfte eilanden der Azerss, Wijl het van het Oosten naar het Westen negen groote Zee-mijlen lang, en vier breed is. Men telt op Fayal vijftienduizend zielen , en twaalf parochjeen. Wat de geleerdheid betreft , deze is op Fayal in geene achting, dat op alle de Azores en \n Portugal zelf het geval is. Den Heer fleurieu en den Franfchen Sterrekundigen p i iy c s. e , die voor enigen tijd de uurwerken vopr de Lengte van le roi op de proef ftelden , verbood men op Terceira hunne werktuigen aan land te brengen, wijl men de bijgeloovigheid had, van te vreezen , dat zulks het eiland onheil zou veroorzaaken. Onze Sterrekundige verkreeg egter , op verzoek van Kapitein c o o k , zonder zwaarigheid verlof, om alhier waarneemingen te doen, dat in den tuin van den Conful gefchiedde. Men had zedert meer dan twee jaaren eene impost op den wijn gelegd van omtrent twee fehellingen op elk vat, dat jaarlijks tienduizend Guldens opbragt, welk geld men wilde befteeden tot het houden van drie hoogleeraars, die in Lisfabon wegens hunne bekwaamheid onderzogt, en naar Fayal zouden gezonden worden. Maar tot ongeluk van de weetenfchappen, en van de inwooneren in het algemeen, had men niet zoo haast het geld bij eikanderen gebragt of het wierd tot gantsch andere einden hefteed, en dient thans tot bezoldiging en tot onderhoud van de bezetting, die, naar men voorgeeft , uit honderd mannen , maar werklijk flechts uit veertig beftaat, die noch van krijgstucht, noch van orde weeten, noch behoorlijk van geweer voorzien zijn. Het gevolg van dit misbruik "is een volkoomen gebrek aan middelen tot de opvoeding, zoo  432 AANTEKENINGEN op hèt zoo dat alleen diegeene, welke eenen leermeester betaa* len kunnen, in ftaat zijn hunnen kinderen iets te laatenleeren. Daar is hier Wel een hoogleeraar, doch alzoo zijne betaaling uitbleef, moet hij zijn brood kommerlijk verdienen met onderrigting in de Latijnfche taal te geeven. Zoo gaat het ook met hetgeen de uitgaande rechten opbrengen, dat beftemd is om de vesting-werken te onderhouden; maar de walIfen zijn vervallen, de batterijen gaan te gronde en het geld wordt naar Terceira gezonden.en aldaar niet voordeeliger aangewend. Het tiende van alle voortbrengzelen van de Azores is voor den Koning; het artijkel van de tabak alleen is eene monopolie van de Kroon en brengt groote fommen op. Het bezit deezer eilanden, hoe klein zij zijn, kan dus het Portugeefche Hof niet onverfchillig zijn. Het eiland Pico heeft zijnen naam van den hoogen Piek, of fpitfen berg, die op hetzelve ligt, die dikwijls in de wolken verborgen is, en die den inwooneren van Fayal tot eenen barometer dient; Pico is niet alleen het grootfte, maar ook het volkrijkst van alle de Azores en bevat dertig duizend inwooneren. Daar zijn geene koren-velden, maar alles is met de fchoonfte wijngaarden bedekt, die een verrukkend gezigt op dezagte helling aan den voet van de Piek geeven. Koren en andere levensmiddelen worden den inwooneren uit Fayal toegevoerd, en de beste familieën van dit laatfte eiland hebben groote goederen op de daar tegens over liggende westlijke zijde van Pico. De tijd van den wijn-oogst is een beftendig vreugde-feest. Het vierde, en zelfs wel het derde gedeelte aller inwooneren van Fayal koomt alsdan met hunne gantfche huisgezinnen, tot de honden en katten toe, naar Pico over. Bij die gelegenheid wordt 'er eene menigte druj-r  IV BOEK, XI HOOFDSTUK. 433 druiven, waarvan men wel drie duizend vaten wijn zoude kunnen maaken, verteerd, wijl ieder zig met deeze kostlijke vrugt goed doet, fchoon de Pörtugeezen anders voorbeelden van maatighcid zijn. Voorheen wierden hier jaarlijks dertig duizend, en in goedé jaaren zevenen dertig duizend vaten wijn gemaakt; maar voor etlijke jaaren wierd de wijnflok van eene foort van ziekte aangetast, die veroorzaakte dat de bladeren afvielen juist op den tijd dat de druiven meest nodig hadden tegens de zon befchut te worden (*); thans zijn zij weder bekoomen, en geven agttien duizend of twintig duizend vaten. De beste wijn wordt aan de west-kust geteeld in de wijngaarden, die den inwooneren van Fayal toebehooren. De wijn, die in het Oosten groeit, wordt tot brandewijn gemaakt. De beste wijn is fcherp, maar zeer aangenaam en fterk, en wordt beter, hoe langer men hem bewaart. Men maakt eene kleine hoeveelheid zoeten wijn op Pico, die Pasfacia genoemd wovdt. Si. George is een klein fmal eiland, zeerfteil, en tamelijk hoog. Het heeft vijfduizend inwooneren , die veel tarw, maar weinig of geen wijn teelen. Graciofa is niet zoo fteil als Si. George, maar ook klein, en brengt grootendeels tarw voort, die door drieduizend inwooneren geteeld wordt. Daar wordt een flegte wijn in geringe hoeveelheid gemaakt en in brandewijn veranderd. Graciofa en Si. George hebben ook weiden, en de inwooners maaken kaas en boter om uittevoeren, Terceira is, na Pico, het grootfte van de dzort* jm (*) Dit wordt waarfchijnlijk door infekEen veroo?» Xaakt. VII, Dejïu E o!  434 AANTEKENINGEN op het fche Eilanden; daar wordt veel tarw gebouwd en daar valt ook een flegte brandewijn. Als de zetel van den algemeenen landvoogd en v n het opperst ge-! rigtshof en des bisfchops befchouwd, is het eniger» maate van grooter belang als de overige, De inwooners beloopen twintigduizend zielen, en voeren tarw naar Lisfabon. St. Michiel is insgelijks van eene aanmerklijke uitgeftrektheid , zeer vrugtbaar en volkrijk, zoo dat de volkrijkheid vijf en twintig duizend zielen bedraagt. Hier Wordt geen wijn, maar wel tarw en vlas in menigte gebouwd. Van het laatfte maaken de inwooners zoo veel grof lijnwaad, dat 'er jaarlijks drie fchipsladingen naar Brazilië kunnen afgefcheept worden, De voornaamfte plaats op dit eiland heet Ponte del Qada. St. Maria, het Zuid- Oostlijkfte van alle de Azor tifehe Eilanden , brengt veel tarw voort. De inwooners bedraagen vijfduizend zielen , van welke enige zig geneeren met het vervaerdigen van eene foort van aardewerk , die op alle deeze eilanden vertierd, wordt. Zij hebben ook kortling twee kleine fchepen gebouwd, van hout, dat op het eiland gewasfen is. Des Zondags hezagen wij verfcheiden kerken en kloosters. Elk klooster heeft eene eigene keik, waarin wij gemeenlijk twee predikftoelen tegens elkander over zagen ftaan. Het is hier op zekere tijden de gewoonte dat men den Duivel verlof geeft zig te verde, digen. Hij heftijgt dan den eenen predikftoel, terWijl hij van den anderen verklaagd en tegelijk veroordeeld wordt; want men kan zig wel verbeelden dat, al is zijn tegenpartijder dedomfte monnik , die ooit in een klooster gemest is, de arme Duivel evenwel te fcqrt moet fchiêten, De altaaren zijn meest van cederhots  JV BOEK, XI HOOFDSTUK. 4$*, hout gemaakt, dat eene aangenaame reuk door de gantfche kerk verfpreid. Des avonds zagen wij eene groote procesfie, waarbij alk priesters uit de ftad en de voornaamfte inwooners in zwarte mantels tegenswoordig'waren. De vervolging-geest, dien mendeRoomschKatholijke kerk in andere landen te laste legt, fchijnt hier door den aanhoudenden omgang en handel met Noord - Amerika zeer veel verminderd te zijn. Als de hostie voorbijgaat, wordt niemand, die niet knielt, beledigd, en de vreemden worden met befcheidénheid behandeld. Den volgenden morgen gohgen wij op de noordwaarts van-de ftad gelegene bergen wandelen, die rijk zijn aan fchoone gezigten. De wegen waren aan beiden zijden met hooge fchaduwrijke boomen bezet en niet koren-velden, boomgaardenen moes - tuinen om^ ringd. Wij konden de gantfche vlakte met het dorp Nosfa Senhora de la Luz en agter hetzelve eene rei Van bergen overzien, die het htiogfte gedeelte van het eiland uitmaaken. Aldaar is, naar het zeggen van dë inwooners, een diep cirkelvormig dal boven op eenen berg, omtrent drie uuren gaans Van de ftad. Deeze uitholling heeft meer dan twee mijleh omtreks en aart alle zijden eene zagte helling, die met fchoon gras bekleed is. De inwooners laaten 'er groote kudden fchaapen welden, die bijna gantsch wild geworden zijn; daar zijn ook veele konijnen en kwartels. In het midden is eeri meir van versch water, waarop zig ontelbaare wilde eenden onthouden. Het water is 'er" nergens boven vier Qf vijf voeten diep. Deeze uitholling, die wegens haare gedaante, Ja Caideira of de ketel, genaamd wordt, fchijnt de mond van eeneit voormaaligen brandenden berg te zijn, dat des te Vraarfchijnlijker is, omdat 'er in de Azorifche Eilan* E e 2 dtnt  436 AANTEKENINGEN op het den, gelijk bekend is, verfcheiden brandende bergeiï beftaan hebben. De zonderlinge berg, die zig in het jaar 1638 niet verre van het eiland St. Michiel uit de Zee verhief, en een nieuw eiland vormde, wierd ongetwijfeld door de werking van eenen zeer kragtigea volkaan te voorfchijn gebragt, en, fchoon hij kort daarna weder verdween, is egter zijne korte verfchijning genoegzaam om de ftelling omverre te werpen dat alleen de hooge bergen inwendig vuur hebben kunnen (*). Het eiland, dat in November van het jaar 1720 tusfchen Terceira en St. Michiel gevonden wierd, was van hetzelfde flag, en bevestigde de voorgaande omftandigheid. Van de hooge fpïts van Pic» ftijgt een aanhoudende rook op, gelijk ons de Heer xaviers, een Portugeesch kapitein, verzeekerde, die 'er met veel moeite op geklauterd was. Bij fchoon helder weder kon men deezen rook des morgens vroeg op Fayal zien. De aardbeevingen zijn zeer gewoon op alle de Azorifche Eilanden. Het fchijnt dan dat alle eilanden van den Atlantifchen Oceaan, gelijk de eilanden in de Zuid-Zee, overblijfzels van voorige' volkaanen hebben, of nog tegenswoordig vuurfpuuwende bergen bezitten. Schoon wij de verzengde luchtftreek pas verlaaten hadden, viel ons egter de hitte zeer lastig. Nogtans is de luchtftreek op de Azores meest zeer goed, gezond en gemaatigd. De ruuwheid van den winter wordt 'er niet gevoeld; de winden zijn in dat jaargetijde wel he- (*) Men vindt een naricht van dien zonderlingen vol. kaan in de Memoires de CAcad. des Sciences année 1721 en 1722. in de Philof. Transact, abridged, Fot. VI. p. 154. en in- raspe, Spec, hift. nat. globi terraqusi, Amfi.  iv boek, xi ho.ofdstuk; 43? ïieviger en de regen-buien menigvuldiger ; maar dft vorst en fneeuw bepaalen zig bij den hoogften top van de Piek. De lente en de herfst, gelijk ook het grootfte gedeelte van den zomer zijn, zegt men, zeer aangenaam, wijl een frisfe zee - wind de lucht gemeenlijk zoo verkoeld, dat de zonne-hitte met kan verveelen. EINDE VAN DE AANTEKENINGEN OP HET ZEVENDE DEEL.  r  PLAATEN en KAARTEN kunnen aldus ingevoegd worden in het ZEVENDE DEEL. Plaat LXI*. Gezigt op het Eiland Nieuw- Caledoma. • • • bladz. 14 T XII*. M m van Nieuw-Caledonia. 26 LX Tl*. Vrouw van Nieuw - Caledo- via *6 , LXIV'. Verfierzels en Wapenen van de inboorlingen van Nieuw- Caledonia. 1. Eene Mu's wiet een' koord 'er om geflingerd en eene veder- bos, s. Eene Speer. 3. Het middenst gedeelte van de Speer vergroot. 4. Een Kam» die ook tot krabben dient: de tanden zijn van hard hout, zoo dikalseenebrei-naald, van zeven tot tien duimen lang, en van boven met eene dnad  draad rooden wol van den grooten Indiaanfchen Vlederrtiuis te zaamen gebonden. . bladz. 2§ Plaat LXV*. Wapenen en gereedfchap van de inboorlingen van Nieuw - Caledonia. i. Strijd-bijl, die ook dient om de aarde omtewroeten. a en 3. Knodfen. 4. Werp-riem, waarmede op Tanna en NieuwCaledonia de werp-fpietfen geworpen worden 5. Eene Bijl, die tot timmeren en tot den akkerbouw gebruikt wordt. . 2§ r— LXVI*. Gezigt op het Pijnboomen~ Eiland. ^ —— LXVII*. Man van Nieuw-Zeeland. 76, LXV1II*. Vrouw van hieuw - Zeeland. 26, LXiX*. Man van Kersmis - Kanaal op hst Vuurland. . . . I2Q — LXX*. Gezigt van Kersmis - Kanaal op het Vuurland. . 124. LXXI*. Gezigt van Bezitneeming- Baai aan het Eiland ZuidGeorgie 165 Kaart  Kaart N°. XXII*. — XX Lil*. XXIV*. « — XXV*. bladz,. Het Eiland Norfolk. 68 Kersmis - Kanaal aan de Zuid-Westkust van het Vuurland. . . . .na Van het zuidlijk eind van Amerika. . . .143 Van de ontdekkingen in den Zuider Atlantifchen Oceaan gedaan, met het fchip de Refolutie, onder bevel van Kapitein pooK in 1775. • • itTa