- ' ^^/9541 UB AMSTERDAM  HISTORIËN GEVALLEN, ÜIT GELOOFWAARDIGE sc IIR ijVERS BIf EEN VERZAMELD EN UITGEGEVEN OM DEN LEES» LUST IN DE JEUGD OP TE WEKKEN. EN ZONDERLINGE eerste deel. TE ROTTERDAM, Bij GERARD ABRAHAM ARRENBERG, mdccxciii»   VOORREDE. Sedert eenige jaren, zijn onze vaderlandfcho drukpersfen, meer dan in vorigen tijd, aan den gang geweest ten dienfte van de jeugd. Men heeft bete- en taalkundiger laarhoeken vervaardigd, om de kinderen gemaklijker en beter te leeren fpellen en lezen: men heeft leerzame en ftigtelijke gedichtjes uitgegeven, die enkel ingerigt zijn om deugdzame denkbeelden in de teedere gemoederen der kinderen in te planten; maar de jeugd nu aan 't lezen gebragt zijnde, is de vraag: welke boeken men haar moet geven om den leeslust aan te wakkeren? Hier mede moeten allen, die met de opvoeding van kinderen belast zijn , verlegen ftaan. De Romans zijn doo'rgaans het eerst daar eene leesgierige jeugd naar haakt , doch feoe fehaadlijk de meesten derzelven voor de * 2 goede  IV VOORREDE. goede zeden zijn, zal een ijder, die ze in zijne jongheit gelezen heeft, tot rijper jaren gekomen zijnde, gereedlijk moeten toeftemmen; daar en boven zijn de Romans, welke goed zijn, gelijk een Robinfon Crufoe en andefen, te lang en te aan een gefchakeld: de jeugd bemint toch de verfcheidenheitenwil telkens wat anders: het zelfde kan men ook zeggen van de Reisbefchrijvingen en Levensverhalen; de waarnemingen omtrent vreemde kusten en landen, die in de Reisbefchrijvingen vooikomen, behagen de jeugd niet, om dat zij 'er het nut niet van begrijpt, en de gebeurdtenisfen, welke niet zeldi'aam zijn, houden haren aandagt niet genoeg gaande. AI voor lang, had ik begrepen, dat de gefchiedenisfen der weereld zoo vele ware en tevens zeldfame voorvallen uitleverden , dat men, om de jeugd een nuttig en aangenaam leesboek te verfchaffen, zijn toevlugt niet behoefde te nemen tot verfierde verhalen, vee} min tot fprookjes en tooververtellingen, maar mijn ganfehen leeftijd heb ik gezogt naar een boek, het geen korte maar tevens ware historiën behelsde en die te gelijk treffende genoeg waren, om. den leeslust van jonge lieden op te  És jroikken. Voor eenigen tijd kwam 'er IS ïngelabtö een boek uit onder den tijtel van Bloemen uit de oude en nieuwe hiftorien, 't welk ik dagt, dat het rechte'boek, 't geen ik zoo lang gezogt had, wezen zoude; dóch het gelezen hebbende, bevond ik, -dat het voor 't grootfte gedeelte beftond in Hukken uit de Romeinfche en oude Engelfche Hiftorien, maar die egter dat bijzondere niet inhielden, het welk de jeugd in dergelijke boeken zoekt, waarom ik ook niet meer dan twee gevallen 'er uit vertaald en in deze verzameling geplaatst heb. Gewoon zijnde, om al het merKwaardige* dat ik lees , aan te teekenen, deden alle de voorgemelde overwegingen mij bèfluiten mijne ledige uren te bededen om, uit mijne aanteekeningen, eene verzameling van historiën en zonderlinge gevallen te vervaardigen. welker lezing de jeugd zoude kunnen Vermaken, zonder hare zeden te bederven. Dit kan ik althans aan alle ouders verzekeren, dat zij dit boek gerust aan hunne kinderen mogen.in handen geven; dat zij 'er niets in zullen vinden het geen den een of anderen * 3 ë°ds*  yOOR RE Dï, godsdienst of Itaatsverfchillen raakt en dus, ia geen van beiden opzigten, hunne kinderen cenige denkbeelden zal inboezemen , welke niet met hunne gevoelens ftrooken, veelmin, dat zij 'er iets in zullen vinden, het geen pneerbaar of mot de goede zeden ftrijdig is. Sommigen zullen mooglijk op dit werkje de aanmerking maken, dat de ftijl hier en daar verfchillende is ; doch dit kon niet anders wezen , dewijl het zelve uit onderfcheiden fchrijvers getrokken is; ooft zal dit verfchil niet grooter zijn dan het geen een lezer ontmoet, wanneer hij bijzondere fchrijvers leest. Indien dit boek de jeugd gevalt en tot een aangenaam tijdverdrijf verftrekt en vooral indien het de leeslust in dezelve opwekt, zal ik mijn oogmerk bereikt hebben en in mijnen voorraad nog ,'ftofs genoeg tot een vervolg op het zelve vinden. REIMIER ARRENBERG, 1N<  INHOUD van het EERSTE DEEL. V oorbeeld van rechtvaardigheit in karel. Hertog van bourgondie. bladz. % Ongemeen voorbeeld eener bijzondere voorzienigheit in den per/oen van francis civile. . . . .10 Zonderlinge getrouwheit van een hond omtrent zijn meester. . . . .13 Bijzonder voorval met eenige kinderen in het 'weeshuis te Amsterdam. . . 17 Korte befchrijving van de merkwaardige belegering der Jlad leiden, in de jaren 1573 «" 1574- • .24. Levensbijzonderheden van Paus siitds I den V. ■ . . . .37 Moord aan Prins willem den I, 'voorgevallen te delft» in den jare 1584. 108 * 4 Klugtig  vi4 INHOUD. " Klugtig voorval, waar door de Proteflanien in yrland , ten tijde van Koninginne Maria, van vervolging bevrijd werden, bladz. 11S lenige bijzonderheden, betreklijk het karakter en det bedrijven van elizabeth, Koningin van engeland. . .120 Zeldfame bekwaamheden van eene blinde juffrouw, in zoodanige zaken, daar het gezigt volflreh toe fchijnt vsreischt te worden. .... 149 Strengheit der ïnquifitie van Staat te Venetië n door een voorbeeld bewezen. . 155 Cpmerklijke waarnemi?ig van den heer de reaumub. omtrent de Mieren. . .158 Het innemen van breda door middel van een turfjehip in den jare 1590. . .173 Vreemde vonnis/en des Hertogs van ossuna, onderkoning van napels en sici- lien. ..... 177 Voorbeeld van zeldfame gelijkheit tusfehen twee broeders. . . - 18 J Dappere daden en zeldfame dood van den Engelfchen admiraal francis drake. 188 Ëenige bijzonderheden betreklijk den grooten mogol. . • • .193 Ontdekking van het buspoeder-verraad in engeland. * • • 197 i Toe-  INHOUD. Toevallige redding van een Engelschman , die elf maanden op eene klip gezeten had, door den Hollandfchen jchipper pi c k m a n. 203 Vlugt van hugo de groot, uit-zijne gevangenis in het Fort i.oevestein, door middel van een koffer. . .212 Verhaal der overwintering van zeven matroo- fen op spitsbergen. . • 21S Verflag van de afgezonderde levenwijs van den heer henrywelby, den 29 Oiïober 1636, te london overleden. . 11$ Verhaal van den fchriklijken ondergang der fiad st. euphemia, door eene aardbeving. .... 2jo Gejehiedenis van den leeuw van andro- t clus, benevens die van den Ridder davis en van eene leeuwin in pAraguay. 23Ö Verhaal van het uiteinde van kareldenI, Koning van grootbrittanje, openlijk op een fchavot te london onthaht. . . . • 249 Zonderlinge gebeurdtenis jan Pieterszoon koen, Gouverneur Generaal van Nederlandsch india, op zijne reis derwaart bejegend. . . • .258 Afgrijslijke wreedheden, door de Spanjaarden, Mj  S. INHOUD? bij de ontdekking van Amerika, aan de Indianen gepleegd. . . bladz. 27® Pwaas voornemen van eenige jonge lieden, door een geestigen trek van den Franjchcn dichter molière belet. . . 281 Pe armoede fomtijds gevaarlijk voor , de dcugd: ". . ' . .283 Deerlijke ramp de ftad delft overgekomen, door het in de lugt fpringen van 's Lands kruitmagazijn: . . . 2pi gxldfame kloekmoedigheit van den predikant antoniüs hambroek. . , 293 Droevige ramp, eene Oostindijche Retourvloot overgekomen. . . . ^o^ Merkwaardig bezoek door den Koning van golcokda aan de Hollanders gegeven in derzelver bezitting te masulipatnam. 312 L evensbijzonderheden van, kabel den XII, Koning van zweden. . .32» Bijzonderheden, betreffende Jan maatzuiker, Gouverneur Generaal van ne- derlandsch india'. . . ggfc Bcklaaglijk lot van drie terugkomende Nederlandfche Oost-Indifche fchepen en dappere daadvr.ndenmatraosJOCHEMWlLLEMSZOON. 370 Zonderling voorbeeld van Jlaapzugt en ont- Imf-  inhoud; Iwiïding van voedfel, in den perfoon van SAMuëL chilton. . . bladz. 378 Woede van een leeuw tegen den man, die hem liet kijken, na dat de vermaarde petrus paulus rubens dut dier uitgeteekend had. . . . , 38J Levensbijzonderlieden van. peter den grogten, Keizer van rusland. . . 3j8 X)evaarlijk oproer te Amsterdam, uit eene zonderlinge oorzaak ontfiaan. . 405 'Hardnekkige wraakzugt van' een Spaansch foldaat in amerika. . . 413 Aartig voorval van den dauphin van frankrijk, met een dorppriejler. . 421 Codsdienjligheit en moordzugt van den Keizer van marokko. . . 435 Ware en egte hijlorie van robinson crusoe. . . . , f Verhaal van het overlijden van lodewtk den XIV, Koning van frankryk, lij genaamd den grooten en van zijne aanmerklijke gezegden op zijn Jierfbed. . 445: Zonderlinge leerrede en daar op gevolgde Invordering van een predikant in yrland. 453 Beklaaglijk verdrinken van jan willek ïriso, Prins van oranje en has- SAUt'  fft INHOUD. s a V, grootvader van den tegenwoordigenErf. ftadhouder Prins willem den V. bladz. 465 Hijiorie van een meisje, dat, in het wild op- gewasfen zijnde, in het bosch van sokgi, hij chalons in champagne gevonden is- 471 ferhaaal van den opjland en moord aan de Cbineezente batavia. . . . 4S3 ïllfr  Voorbeeld van rechtvaardigheit in karel, Hertog van Bourgondie. T7oen karel , Hertog van Bourgondie , bijgenaamd de Stoute, over die uitgeftrekte landen heerschte, welken tans onder verfchillende Mogenheden verdeeld zijn, was een gedeelte van Zeeland mede aan zijn gebied onderhoorig. De Gouverneur van eene der voornaamfte Steden van die Provincie overleden zijnde, ftelde de Vorst in deszelfs plaats aan eenen claudius rhynsault , een Duitfcher, die hem langen tijd in den oorlog tegen zijne naburen gediend had. Dees rhynsault , die geene andere wezenlijke hoedanigheden bezat dan de dapperheit, was egter geveinst genoeg om zich, bij zijn i. deel. A Of"  C • opregten en edelmoedigen Vorst, te doen doorgaan voor een man van goede trouw en eerlijk karakter, waarom de Hertog hem, ter vergelding van zijne gedane dienftcn, met de voorgemelde Stadvoogdij begunftigde. rhynsault, eenigen tijd in het bezit van dat Gouvernement geweest zijnde, viel zijn oog op sophyra, huisvrouw van paul danvelt , een rijk koopman in de Stad, waar over hij het bewind voerde,. en befloten hebbende zijn lust met danvelts vrouw te voldoen, liet hij geen middel onbezogt om zich in het huis van den koopman gemeenzaam te maken; dan de vrouw kende zijn karakter en listigheit reeds te wel, om niet bij alle gelegenheden zijn gezelfchap te vermijden. De Gouverneur, daar door in wanhoop gerakende, om door gewone wegen zijn oogmerk te bereiken , deet hij haren man in de gevangenis werpen, onder voorwendfel, dat hij fchuldig was aan eene famenzwering, welke men ontdekt had, »n die door de vijanden van den Hertog was aangelegd, om de Sta4 dooi; verraad in  c 3 i in te nemen. Hij bedroog zich niet in; het geen hij van deze eerlooze daad gewagt had. De vrouw van den ongelukRigen danvelt vertoonde zich , den dag voor dien op welken men vastgefteld had haren man met den dood te ftraffen, aan den Gouverneur, viel voor hem neder, omhelsde zijpe knieën en bad om genade. rhynsault zag haar, met een verborgen genoegen,. in- dien {bleekenden en nederigen ftaat, en een ftrak en ftraf gelaat aannemende, trok hij een brief uit zijn zak en vroeg haar of zij die hand kende ? en zeide verder, ten aanhooren van allen, die 'er tegenwoordig waren : „ I'n„ dien gij uw man wilt behouden, moet „ gij mij, zonder'Jets te verzwijgen , aly, les zeggen wat gij van de famenzwe„ ring weet; want ijder een is over„ tuigd , dat uw man u al te zeer be„ minde om u de namen van de overige „ famenzweerders, of eenige andere bij„ zonderheden van het verraad, te ver„ bergen.." Hij beval haar vervolgens op te ftaan en hem in zijn kabinet te volgen. Zoo A ?: dra  C 4 > dra hij binnen was, werd de deur ge-floten en alle de huisbedienden gingen heen, gelijk zij gewoon waren als 'er zaken van Itaat verhandeld werden. Toen leidde hij zijn ftraf en heerfchend wezen af, 'twelk hij, in 't bijwezen van zijn volk, gehouden had en begon op zijne beurt te fmeeken en te fpotten met eene droefheit, van welke het aan haar ftond oogenbliklijk een einde te maken. Zij begreep teritond zijn voornemen, berstte uit in tranen en trachtte hem door bidden en fmeeken van zijn boos voornemen af te brengen, fteeds aanhoudende om het leven van haren man, die aan geene misdaad fchuldig was, maar wiens cenig ongeluk was eene vrouw te hebben, welke den Stadvoogd behaagde. Dan hij bleef doof voor hare klagten en gebeden , zijne drift was te hevig: hare bevallige tranen, hare kuifche benaauwdheit, het wringen van hare fchoone handen maakten zijne drift nog fterker gaande, zoo dat hij haar eindlijk, met uitdruklijke woorden, te kennen gaf, dat hij naar het genot van hare bekoorlijkheden verlangde en dat niets ter weereld, behal^ ven  t 5 ) ven d;it, de prijs konde wezen xvaai voor het leven van haren man te koop was, en dat zij voor des anderen daags middags dus zelf het vonnis van leven en do^i over haren man konde uitfpreken. Na deze verklaring en toen hij zag, rdat haar gelaat bedrukt en neêrflagtig genoeg was, om een ijder te doen gelooven, dat hij geheel andere zaken met haar verhandeld had, riep hij zijn volk om deze vrouw bij haren man in de gevangenis tc leiden. Zoo haast zij zich bij hem alleen bevond, maakte zij hem bekend al wat 'er gebeurd was en vertoonde welk een ftrijd zij bij zich zelve gevoelde tusfchen de liefde voor zijn perfoon en tusfchen de getrouwheit, die zij aan zijn bedde fchuldig was. Het is ligt te denken hoe mistrooftig dit bedrukte paar moest zijn. De man fchaamde zich te uiten, het geen hem de vrees voor den dood, die hem zoo nabij was, ingaf, doch liet zich egter cenige woorden ontvallen, waar uit de A 3 vrouw  C 6 ) .vrouw opmaakte, dat hij haar gemoed en kuischheit onbevlekt zoude houden, indien zij den «Gouverneur te wille was, zoo 'er anders geen middel zoude wezen om zijn leven te redden. De bedroefde sophyra begaf zich derhalven, des anderen daags, naar den Gouverneur en na dat zij in zijn kabinet geleid was, voldeet zij aan zijn lust. rhynsault prees hare bekoorlijkheden en verzogt, dat zij de gelegenheit, om het geen nu gefchied was te herhalen, toch niet zoude mijden en zij nu konde wederkeeren en haar man met zich naar huis nemen, maar mijne fchoone, voegde de deugniet daar bij, gij zult u immers niet heigen, dat ik zorg gedragen heb, dat hij, in het toekomende, geen hinderpaal aan onze bijeenkomst firekke. Deze laatfte woorden voorfpelden haar het droevig toneel, dat zij zag, toen zij in de gevangenis gekomen was, om haren man daar uit tc nalen, want zoo dra zij 'er in trad, vond zij hem, op bevel van den trouwloozen en fnoodeu Stadvoogd, onthalst, Het  C i ) r Het is aanmerklijk, dat de vrouw, die zoo vele wecklagten uitgeboezemd en zoo vele tranen geftort had, tot behoud van haren man , op dit gezigt gefcn zugt of klagten loosde, maar toen zij hem dood zag liggen, zekerlijk door eene overmaat van aandoening, onbeweeglijk bleef ftaan. Zij begaf zich eindlijk naar huis en, na hare knieën gebogen te hebben voor den hemelfehen Wreeker der verdrukte en mishandelde onnoozelheit, nam zij het befluit, hcimlijk naar het Hof te trekken en hare klagt aan den Hertog te doen. De bevalligheit van haar gelaat en de achtbaarheit , welke de droefheit de fchoonheit bijzet, deden haar wel haast toegang tot den Vorst verkrijgen. Zoo dra zij kl zijne tegenwoöfdigheit gebragt was, fprak zij hem in dezer voegen aan: Zie hier voor u, grootmoedige karei.! eene elendige vrouw, die hei leven moede is, fchoon zij het altoos heeft doorgebragt in deugd en onfchnld. Het is niet tn uw vermogen het ongelijk, dat haar aangcisan is, té h'erftellen, maar gij kunt ha A 4 wree»  C 8 > wreeken. Indien de befcherming der verdrukten en het ftraffen der verdrukken een Hertoge van Bourgondie waardig zij, breng ik uwe Hoogheit overvloedige ftoffe, om zijn grooten naam nog meerder luijler bij te zetten en den mijnen te zuiveren van den fmet der eerloosheit. Toen zij dit gezegd had, gaf zij het verhaal van het ongeval, dat haar bejegend was, den Hertog in gefchrift over. Hij las het met die ontroering, gramfchap en mededogenheit, welken zulk een fchelmftuk noodwendig moest doen ontftaan in het hart van een Vorst, die ijverig was omtrent de eer van zijne dienaren en altoos den welftand van zijn volk behartigde. Hij ontbood rhynsault terftond ten Hove, om, in tegenwoordigheit van , zijn Raad, tegen sophyra gehoord te worden. Zoo dra hij verfcheen, vroeg hem de Hertog: kent gij deze vrouw? Op deze vraag, ontftelde hij, doch zich een weinig herfteld hebbende, gaf hij ten antwoord: „dat hij haar wilde „ trouwen, indien de Hertog oordeel- „ de  C 9 ) „ de, dat hij haar, door zijn huwelijk, „ in hare eer konde herftellen. " Die aanbieding fcheen den Vorst te gevallen, waarom hij bevel gaf, dat het terftond zoude uitgevoerd worden en woondde de voltrekking van het huwelijk zelf bij. Dit gefchied zijnde , zeide de Hertog tegen rhynsault , die zekerlijk nu al dagt dat de zaak gemaklijk .zoude afloopen: tot nu toe hebt gij nog niets gedaan, waar toe u mijn gezag niet genoodzaakt heeft: dus ben ik niet verzekerd , dat gij uwe nieuwe vrouw wel behandelen zult, ten zij gij haar eene gift doet van alle uwe goederen, indien gij voor haar komt te jlerven. Hij gehoorzaamde terftond en de Hertog ftond zelf als getuige van deze gift. Wanneer nu . die beide zaken verrigt waren, keerde de Hertog zich naar de vrouw en zeide: nu is het mijn pligt, dat ik u in het gerust bezit jlelle van het geen uw man u zoo gunflig gefchonken heeft en' terftond beval hij, dat rhynsault onthalst zoude worden, welk vonnis ook oogenbliklijk werd uitgevoerd. A 5 O»-  C lo ) Ongemeen voorbeeld eener bijzondere Voorzienigheit in den perfoon van francis civile. Xn de burgerlijke oorlogen van frankrijk, die uit verfchil wegens den Godsdienst derzelver ooriprong hadden, belegerden de Roomschgezinden de Stad Uouaan, in den jare 1562. francis civile , een der dapperfte edellieden van de zijde der Hervormden, ontfing in dat beleg eene wonde, die hem gevoelloos van het bolwerk in de Stad deet nedèrvallen. Eenige Soldaten, welken hem onderftelden dood te zijn, fchudden hem uit en begroeven hem, met de gewone onachtzaamheit, die bij zulke gelegenheden in zwang gaat. Een getrouw en genegen perfoon, dien hij in zijn dienst had, begerig zijnde om Zijn meefter eene betere begraafplaats te bezorgen , begaf zich naar de voorgemelde plaats, met oogmerk om zijn lighaarti op te fporen. In zijn zoeken onder ver- fchei-  ïcheiden doode lig hamen , die, even als dat van zijn meeller, misvormd waren , bedekte hij dezelve weder met aarde, maar bij toeval bleef de hand van een der dooden onbegraven. Zich terug willende begeven en nog eens omziende , ontdekte hij die hand en begrijpende, dat zulk een voorwerp de honden ligtlijk kon aanfporen om het lijk van zijne aarde te ontdoen en het zelve te verduiden, deet die gedagten hem wederkeeren, ten einde de hand te overdekken. Op het oogenblik, dat hij zulks zoude verrigten, deet het fchijnfel van de maan, die pa.s van onder een wolk te voorfchijn kwam, hem een diamantring, welken civile gewoon was aan zijn •vinger te dragen, in dc oogen glinlteren. Zonder tijd te verliezen, nam hij zijn meeller op, die nog niet van allen adem ontbloot was en bragt hem naar het hospitaal der gekwetflen. Maar de wondheelers, door veelvuldigen arbeid afgemat en den lijder aanmerkende als op het punt des doods zijnde, begeerden geene moeite te doen om zijne wonden te verbinden. De knegt vond zich derhal-  ( ft ) halven verpligt, om hem naar zijn eigen verblijf te vervoeren, alwaar hij vier dagen lang bleef liggen zieltogen, zonder eenige hulp. Op den laatlten dier dagen , hadden twee Geneesheeren de vriendlijkheit van hem te komen bezoeken. Zij reinigden zijne wonden en herftelden hem, door hunne zorg, eerlang weder in het leven. De ftad naderhand door beftorming ingenomen zijnde, hadden de overwinnaars de barbaarschheit van hem uit het venfter te fmijten. Hij viel gelukkig op een mesthoop op welken hij, van elk verlaten , drie dagen bleef liggen. De Heer ducroiset, een zijner nabeftaanden, deet hem des nagts heimlijk van daar vervoeren naar een landhuis, alwaar zijne wonde, onder genieting van het vereischte gemak, naar behooren behandeld werd. Na het ondergaan van zoo vele dooden, herftelde hij aldaar tot zulk een volmaakten ftaat van gezondheit, dat hij deze toevallen volle veertig jaren overleefde. De bijzondere Voorzienigheit , welke dezen man van zoo vele gevaren gered had, was op geene mindere wijs waakzaam om-  C 13 > omtrent hem geweest bij zijne geboorte. ' Zijne moeder ftierf, zwanger zijnde, terwijl haar man afwezig was; men begroef haar, zonder te beproeven of 'er ■ mooglijkheit ware het kind, door de keizerlijke fneJ.e, te behouden. Den dag na hare begraving kwam haar man terug en vernam met verbaastheit het overlijden van zijne vrouwe, zoo wel als de achteloosheit, die men omtrent de vrugt van haar lighaam gepleegd had. Hij kreeg vrijheit om haar weder op te delven en het lighaam geopend zijnde, wierd 'er onze civile levend uit gehaald. Zonderlinge getrouwheit van een Hond omtrent zijn Meefter, Onder de regering van karel denVUI, Koning van frankrijk, werd 'er een zekere aubri van mondidien in een bosch vermoord en onder een boom begraven. Zijn Hond bleef verfcheiden dagen, op het graf van zijn meefter zitten en ver-  verliet het niet eer voor dat hem dè; geweldige honger van daar verdreef: toen. liep hij naar Parijs bij een getrouwen vriend van den ongelukkigen- a u b ri , dien hij, door zijn beklaaglijk gejank en gehuil, zijn verlies aanduiden wilde : hij. liep aan de deur, keek gedurig om, of hij hem ook volgde, kwam weder te rug tot den vriend van zijn meefter, en trok hem met zijn bek aan de flip van zijn rok, als of hij hem te kennen wilde geven , dat hij met hem gaan moest.. De zonderlinge beweging van dien hond , zijn thuis komen zonder meefter, dien hij anders nooit verliet , het plotslijk verdwijnen van den Heer aubri: dit alles te famen genomen veroorzaakte, dat men dien hond cindlijk eens naliep en zoo verre volgde tot dat hij bij den gemelden boom kwam, alwaar hij vreeslijk huilde en met zijne pooten in de aarde krabde., Men volgde dit fpoor en- de aarde opgravende , vond men ook in de daad het vermoorde lighaam van zijn heer. Eenigen tijd daar na werd de Hond,, bij geval, den moordenaar gewaar, welken.  C *9 ) Ren de gefchiedfchrijve-rs eenparig derf ridder makaire noemen: hij fprong dien heer naar de keel en men had veel moeite om hem los te maken. De woede van dit dier tegen dien perfoon begon ecnigen agterdogt te verwekken. Men herinnerde zich de getrouwheit van dien hond voor zijn meefter, als mede ver» fcheiden gelegenheden, bij welken de ridder makaire zich vijandlijk tegen a u b r i betoond had, en nog meer andere omftandigheden, welken dezen argwaan bevestigden. De koning van dit alles onderrigt zijnde, liet den Hond bij zich komen, die zich zeer ftil hielt tot dat hij den ridder makaire, onder meer dan twintig hovelingen, gewaar werd: toen begon hij tegen hem te blaffen, rondom hem te loopen en viel eindelijk met geweld op hem aan. In die oude tijden, moest een tweegev.egt het gefchil tusfchen den aanklager en den aangeklaagden beflisfen, wanneer de bewijzen niet overtuigend genoeg waren. Zulks werd te dier tijd het oordeel genoemd, dewijl men in den waan was  t 16 ) was en geloofde, dat de Hemel eer eerf wonderwerk zou verwekken, dan den misdadigen niet te ftraffen , door den onfchuldigcn in zulke gevallen niet bij te ftaan en te doen zegepralen. De Koning, wien alle deze aanduidzelen tegen mak'aire geloofwaardig toefchencn, gaf order tot een tweegevegt tusfchen den Ridder en den Hond. Dit vonnis was volkomen naar den fmaak van die eeuw. De daar toe bepaalde plaats, was een toenmaals onbewoond eiland. Makaire was van het hoofd tot de voeten gewapend en had een groote ftok, met ijzer heilagen, in zijne hand. De Hond was insgelijks gewapend en zijn lighaam met een foort van rugfteun en befchutfel omgeven. Toen liet men den Hond los: hij viel woedend aan, dreigde en zogt zijne wederpartij, dan van deze, dan van geene zijde, aan te vallen, tot dat hij, hem eindlijk afgemat hebbende, bij de keel greep, op den grond fmeet en dus dwong zijne misdaad, in tegenwoordigheit des Koningsenvan het geheeleHof, te belijden. De  ( -7 ) De gedagtefiis van dit vreemd voor* val verdiende aan de nakomelingen overgebragt te worden, door een gedenkteeken, het welk de Koning liet oprigten en nog heden ten dage te zien is in de groote zaal van het flot te moxtargis. Bijzonder voorval met eenige kinderen in het Weeshuis te Amsterdam. Jn het begin van het jaar 1566, werd 'er een groot deel kinderen, zoo jongens als meisjes, in het Weeshuis der Stad Amsterdam , wel tot zeventig toe, met eene zonderlinge kwale bevangen, die bij de meeften, zoo wel Roomfchen als Onroomfchen , voor bezetenheit werd aangezien. De kinderen zeiven fchenert hunne bezoeking aan de werking van booze geelten toe te fchrijven. Men vond 'er, die zeiden, dat zij, zoo al de bergen met zwaarden bejïeken waren, gaarne van boven door de punten dalen , I. deel. B m /7-  ( 18 > Wilden, ah zij-daar na Gods ddnfchijtt Jlegts in genade aanfchouwe'n ■ mogtén. Voorts klauterden zij, als katten',' bij de wanden op. Een jongen zag, in 't huis van een beeldhouwer in de kalverftraat, een ftecnen tafreel van het laatfte óórdeel, om hoog, aan den muur hangen en gevraagd hebbende, of hij 't 'er eens wilde afhalen? Vloog hij bij den wand op, rukte het ftuk 'er af en fmeet het tegen den grond. Anderen klommen, zoo gezeid werd, bij den toren der oude kerke, naar boven, tot aan de fpeelklokken, daar zij een tijd lang bleven zitten, tikkende met dc knokkels op de klokken en zingende, Wh -uilen hier niet van daan gaan, Of bariet je zal in 't vuur ff aan. Zij bedreven ook veel gebaars aan de deuren van fommige vrouwen , die hen , zoo zij zeiden, betooverd hadden en vcrltonden door bametje zekere jakoba jakobsdogter , anders ja pikje bamen , die,'door hen en anderen, befchuïdigd werd als de oorzaak van de tegenwoordig  < *9 ) dige bezoeking der Weezen, waarom zij zich eerlang door het Gerecht liet zuiver fchouwen. Zij trokken wijders , fchrijft hooft , gezigten zoo averregts, dat de mannelijkfte harten van die neep fchenen te kwijnen. Zij fpraken , met lispende tongen, vreemde dingen en zelf uitheemfehe talen. Zij fchenen zelf, fomtijds, de verborgenlte gedagten te weten. Èen zekere jongen ver* klaarde aan eene der buitenmoederen, dat zij, gelijk waar was, heimlijk vreesde , dat men haar van de trappen ftooten zou. Zij verhaalden , fomtijds , wat 'er op het zelfde oogenblik, elders en zelf in de Vroedfchap, gefchiedde. l a u- rens jakobszoon reaal heeft i ten opzigte van dit laatfte aangeteekend , dat een der bezogte kinderen, tegen de buitenmoeder, tryn gerrits ,uitberftende, zeide: Uw zoon jan klaasz zal naar den Hage reizen en daar niets goeds aanregten ; want dus is het in den Raad he' floten. Hij voegt 'er ifoij, dat zij, toen het lijden van het kind wat afnam, zich met het zelve, naar het Stadhuis begaf, daar zij juist aankwam, zoo als haar B a zoon,  C 20 3 zoon, na het fcheiden van den Raad, de trappen aftrad, dien zij vraagde: of hij naar den Hage reizen zoude? Waar op hij, ontftellende, bekende , dat hij het van zins was. Zij toen gezeid hebbende , dat het haar door dit kind ontdekt was , gaf zulks gelegenheit dat de reis , die nu bekend was geworden , agter bleef. Voorts word 'er getuigd, dat deze kinderen zeldfaam kwaad deden, dikwils zeggende, onder het wijzen naar om hoog, dat de groote Man hun zulks verbood of belette; dat zij meermalen naar het water liepen, als wilden zij 'er in fpringen, maar, op den kant gekomen zijnde , pal bleven ftaan , zeggende : de groote Man verbied het ons. De vreemdhcit dezer bezoeking trok, zoo dra zij ruchtbaar werd, zulk eene groote menigte nieuwsgierigen naar het Weeshuis, die 'er, tegen dank der Regenten , indrongen, dat het Gerecht, bij openbare afkondiging, moest verbieden , dat niemant zich, zonder verlof der Regenten, in 't Weeshuis vervoegen of ophouden zou. Dergelijk verbod ge- fchied-  ( « ) fchledde ook met opzigt van het kloofter rier Paiüus Broederen, werwaart eenige kinderen, tot bevordering van hunne genezing, gebragt waren, reaal teekent aan, dat hoe naauw de kinderen, in dit kloofter, ook bewaard werden, zij fomtijds middel vonden om floten en deuren open te breken en bij tienen en vijftienen langs de ftraten te loopen. Dit ongemak der weeskinderen duurde vele maanden, doch verdween allengs» kens, hoewel hun, na dat zij 'er van verlost waren, de overblijfzels der kwale , al hun leven , aanhingen. „ Over de oorzaken van zulk een zeld„ faam ongemak is (zegt wagenaar, „ die dit geval in zijne befchrijving van „ Amsterdam verhaalt) onderfcheiden„ lijk geoordeeld ia vroeger en later tij„ den. Ik merk 'er alleenlijk op aan, ,, dat mij, in al wat 'er verhaalt word, ,, niets voorgekomen is, het welk men ,, niet, ten deele aan bedwelming der ,, hersfenen , ten deele aan vooroordeel, „ ten deele misfehien ook aan lust om „ voor wat bijzonders aangezien te worB 3 „ den,  C é 3 ■M dett, kan toefchrijven, en dat 'er gecii „ reden fchijnt om hier aan duivel of „ bezetenheit te denken. Dat 'er de „ kinderen zeiven aan dagten was niet „ vreemd, 't Werd hun van anderen zoo „ voorgepraat en het was ook 't gemeen „ gevoelen van die eeuwe. Het klauter 5, ren langs wanden en daken, 't welk „ men niet net genoeg weet hoe het ge„ fchied zij, is meer van krankzinnigen „ gezien. Vreemder zou het fpreken ,, van uitheemfche talen zijn; maar wel„ ke vreemde taal hebben zij gefproken ? ,, wat hebben ze 'er in gezeid? dit ver„ haalt niemant. Zij fpraken met lis„ pende tongen en hebben ligtlijk iet „ kunnen uitltamelen, dat naar vreemde „ talen geleek. De gedagten van eene beanglte Vrouwe waren door een gaauwen jongen niet moeilijk te raden; en „ van het geen men hoopte of vreesde, „ dat in de Vroedfchap befloten zou „ worden, kon vooraf ook wel zoo veel ,, gefproken zijn, dat het van kinderen gehoord en nagepraat kon worden, het wTelk dan, wanneer het juist met „de waarheit overeenkwam, in zulk „ een  C *3 ) ^'een bijgeloovigan tijd, als heel wat ,,, bijzonders opgemerkt en vöurt verteld „ is.' Het blijkt eindlijk uit de Stads „ Registers, dat 'er luiden waren, die ,, met de bezogte weeskinderen langs de „ ftraten liepen en den Schout of ando „ ren overlast deden. Zij hebben hier ,, mede, in dezen tijd van beroerte, „ ongetwijffeld hunne oogmerken gehad. „ Wie weet wat zij den kinderen al heb,, ben kunnen ingeven ? Zulke luiden „ waren ook regt bekwaam, om de op„ gefloten jonkheit behulpzaam te zijn „ in het opbreken van floten en deuren. „ Ook bleek het, dat fommige kinderen ,„ magts genoeg hadden over zich zei„ ven, om tot op den kant van den wal „ te loopen en zich egter voor het'wa„ ter te wagten, in zulken fcheen kin„ derlijke konst en gemaaktheit meer te „ werken als de oiltheiiterde natuur; „ maar anderen zullen in de daad krank „ van lighaam en geest geweest zijn,; „ doch dezen zou ik niet bezeten noe~' „ men, maar, gelijk in de Stads Regis5, ters wijslijk gefchied, ellendig ziek,' B 4 „ groo^  C *4 ) 9, grootlijh gekweld en met eene zonder//«ge bevangen. " jfor/e befchrijving van de merkwaardige belegering der Stad leiden, in de jaren 1573 en 1574. In den jare 1572, had de Stad leiden zich mede de heerfchappij des Konings van spanje ontrokken en was tot de Staatlche zijde overgegaan, weshalveii de Spanjaarden, na het innemen van haarlem en het vrugteloos beleg van alkmaar , het oog op leiden wierpen. eranciscus baldez kwam 'er met het Spaanfche Leger voor op den 31.Ocr.ober des gemelden jaars. De Stad was taamlijk wel voorzien van voorraad en krijgsvolk. Men had de huizen, fchuren en boomcn rondom de Stad, al voor zijne aankomst, om verre geworpen en vernield, en men ftelde zich in ftaat om hem wel t§ ontfangen, De Spanjaards hadden toe«  C «5 ) toegeleid om de Stad uittehongeren en bleven 'er voor liggen tot in de lente van het volgend jaar. In de Stad, ftelde men ondertusfehen goede order op de eetwaren, die fpaarzaamlijk uitgedeeld werden; ook deet men, door gedurige uitvallen , den Spanjaarden merklijken afbreuk, die eindlijk, den tl. Maart van het jaar 1573, op de tijding, dat graaf lodewijk van Nassau , met een taamlijk leger, omtrent maastrigt genaderd was, de belegering opbraken en de Stad verlieten ; doch flegts voor een korten tijd; want tusfchen den 25. en 26. Mef deszelfden jaars, kwamen zij, andermaal, voor leiden , dat nu veel flegter dan te voren voorzien was. andries allertz, dien het gebied over het krijgsvolk en de Burgerij was opgedragen, trok terftond met eenige manfehap op den vijand af; doch liet in dezen uittogt ongelukkig het leven. Het beitier, 't welk hij gehad had, werd toen joan van der does , Heere van Noordwijk, toevertrouwd. Binnen korten tijd, was de Stad aan vier of vijf zijden belegerd en men zag wel twee en zestig fchanfen, rondom dezelB 5 ve,  ye, opgeworpen. Qndertusfchen poogden de Spanjaarden,1 door fchoone beloften en vricndlijk fchrijvcn de Leidenaars tot het overgeven der Stad te bewegen ; doch zij beantwoordden die brieven met zeven woorden: F/stula dulce canit, volucrem dum decipit 'aticeps , dat is, de vogelaar fluit zoet om het vogeltje te vangen. De Overfte baldez, door dit fchrijven vertoornd, bcfloot de Stad nog meer dan te voren te benaauwen. Van binnen ftelde men midlerwijl fcherpe order op de uitdeeling van het brood en deet naauw onderzoek naar den voorraad , welken men bij zich had: ook had men al te voren aan vrouwen, kinderen en andere onweerbare perfonen vrijheit gegeven om ter ftad uittetrekken. In Julij floeg men kleine zilveren Penningen , die boven de waarde gang hadden; zijnde, in de voorgaande belegering, reeds papieren geld gemaakt geweest. Beide deze munten hadden ten opfchrift: haec libertatis ergo , dat is, 07» de Vrijheit. De moed der Leidfche Burgeren dreef. hen  C -7 ) ften geitadig naar buiten om met den vijand te. fchermutzelen en dit ging zoo ver, dat de Wethouderfchap genoodzaakt was zulks , bij openbaar klokkenflag, te verbieden. Ondertusfchen kwam het binnen leiden , hoe langs hoe fchraler met de mondkost om en de Stad werd met een bitteren hongersnood gedreigd. Dit deet den Staten en den Prins van Oranje ernftig op het ontzet van die Stad raadplegen. Men zag 'er egter geen kans toe, ten zij men de dijken doorftak en 't land, om de Stad, liet onderloopen, tot zoo hoog dat het bevaren konde worden. Dit werd dan in het begin van de maand Augustus in 't werk gelteld en lodewijk van boyzot , de Admiraal, uit zeeland ontboden, om het ontzet te bevorderen. Op dien tijd, begon men binnen leiden moutkoeken te bakken, die een pond gewigts hielden en voor een blank verkogt wierden. Het broodkoorn liep nu naar het einde en de honger begon te nijpen. Met vurig verlangen, zag men derhalven het water naderen, 't welk, onaangezien het doordeken der dijken, niet waslen wilde; elke palm, die het rees, deet  C 28 ) ' deet de hoop, in de harten der Ingezetenen , van nieuws verrijzen; terwijl zij geftadig door eenigen , die het ontzet, 'langs dezen weg, voor onmooglijk hielden , flaauwmoedig werden gemaakt. Nog voor het einde van de maand Augustus, was het brood en het zuivel, waar van men tot dien tijd nog eenigen voorraad had gehad, geheel opgeteerd: ook hadden de waardgelders, die nu gebrek begondcn te lijden, hun affcheid begeerd en waren ter ftad uitgetrokken. Alle de beeften, die men nog binnen leiden had, werden opgefchreven en, volgens last van de Wethouderfchap, bij een half pond aan ijder , daags , rond gedeeld. In de ganfche maand September, werden 'er drie honderd vijf en tagtig runderen en zes en zeventig paarden geilagt , van welken niet alleen het vleesch, maar ook voor een gedeelte de huiden , gegeten wierden. Onder de ingezetenen ontftond midlerwijl veel gemor. Eenigen begondcn het oor te leenen naar de vleijende brieven, die, van tijd tot tijd, door de Spaanschgezinden , in de Stad gezonden werden. Men toon-  ( *9 ) toonde in die brieven, dat men kennis had van de elende, die 'er in de' S:ad heerschte en men zogt den Ingezetenen alle hoop op het wasfen van 't water te benemen, alzoo men hun aanwees, dat rijnland en leiden te hoog gelegen waren om het water, uit deflt- en schieland , derwaart te leiden. Men voegde bij beloften bedreigingen en bragt dus het gemoed der burgeren in een bangert tweeltrijd. Nu was bij den honger de pest gekomen, die zoo hevig woedde, dat 'cr , binnen weinig weken, door haar en den honger zes duizend menfchen werden weggefleept. Dit alles veroorzaakte tweedragt onder de Burgerij en zelf onder de Regeerders. Eenige burgers den Burgemeefter pieter adriaanszoon van der werf hunnen grooten nood, niet zonder bitfe verwijtingen, voorgehouden hebbende, gaf hij hun dit heldhaftig antwoord: Mannen i ik heb de Stad trouw gezworen: dien eed, hoop ik , met Gods hulp, te houden: zijt gij met mijn dood geholpen : ziet daar mijn lighaam , fnijd het aan /lukken en deelt het zoo ver het ftrekken mag; ik ben des getroost.  ( 30 ) troost. Zulke edelmoedige taal verïtorftde de klagers en deet hen befchaamd afdruipen. Sedert fchreef men aan eenige uitgeweken burgers, dat men gezind was, in den Uiterften hood, eer den flinker arm op te eten en den regter tot verdediging der Vrijheit te bewaren, ja de Stad zelve liever aan kolen te leggen, dan zich den Spaanfchen bloeddorst tert prooije te geven* O.ndertusfchen woei 'er, op den iS. September, een fterke Wind uit het Noordwesten , die het water geweldig deet wasfen en alom over' de landerijen joeg. De Admiraal boyzot , in dien ' tijd, met Zijn vloot, tot de' Noord A genaderd zijnde, gaf 'er den heere van noordwijk , op den ii. September , kennis van;. doch kon toen, in eenige dagen, uit gebrek van water, niet verder komen. Voor het eind van die maand, kreeg men., door middel van. duiven, die men briefjes aan dc pooten vast gemaakt had, tijding uit het Staats Leger en men zond denvaart, op gelijke wijs, berigt van den jammerlijken toeftand der Stad. De nood was 'er nu op het hoogst gekomen. Velen hadden in ze*  t ff 5 8eVen wekèil geen brood geproefd en niet dan. water gedronken, waar onder fommigen waf azijhs mengden. Anderen dronken bier óp haverdoppen of ftinkenden draf gebrouwen' en gebruikten alfem en wijnruit in plaats van hop. Met den drank was het nog lijdlijk, maar met de fpijs was het erger. Paarden-, hondenen kattcnvleesch was, toen het brood en de moutkoeken verteerd' waren, 't beste voedfel. Men at de bladeren van verfcheidenerlei boomeh en onder anderen wijngaardsbladeren met zout en ftijfzel gemengd: voorts gekapte huiden, koolltronkcn en afgevallen koolsbladen, die zelf van onder de asfche en vuilnishoopen wierden opgezogt. Weggeworpen en van de honden afgeknaagde beenen werden van de drekhoopen opgeraapt en door fchamele vrouwen en jon-gens uitgezogen. Men fchepte het geronnen bloed uit de goten en floeg het gulzig ten lijve in. Kraamvrouwen moeiten zich met een vierendeel twecbaks daa.ffs hplielnen 7«raniK.PBn «tor^M itii^W van gebrek en He vnto-t rwtsm^ r,-i-,;n.. in net iiffhaam. 7.nff»nH»n 7«m i™,.» kin-  C 3* ) kinderen, trekkénde aan eene ledigs borst, nu en dan dert geest geven. Men vond meermalen, dat moeder en kind op itraat van honger geftorven waren. Een pond boter gold , ais men het bekomen kon, vijftien ftuivers, een pint zoetemelk vier, een ei twee , een wortel een , een koolltruik een halve en een peer of appel anderhalve ftuiver, het welk *ooi' dien tijd, waar in dit alles anders zeer goed koop was, een ontzaglijken prijs is. De pest Üeepte ondertusfehen daaglijks vele menfehen weg. Dikwils gebeurde het, dat 'er, in eenen nagt, drie of vier perfonen, in één huis, ftierven, die des avonds wel te pas waren geweest. Die het nog op de been hielden waren zoo magteloos, dat de beenen het uitgemergeld lighaam naauwlijks dragen konden. Het begraven der menigvuldige lijken en het gedurig nagtwaken op de vesten viel den ingezetenen zeer zwaar, die in het eerst met hun tienen de wagt hielden waren eindlijk op vier en drie gefmolten. Men zag dikwils de uitgehongerde burgers , eer fchimmen dan menfehen gelijkende, op handen en voeten naar de wagt  0 33 ) yagt kruipen, of onderweg of op da wagt den geest geven. Die levend thuis kwamen vonden niet zelden hunne waard-' fte panden dood liggen. In dezen uiterften nood, hielt men in de Stad plegtige bededagen, om den Hemel tot ontferming te fmeeken. : Eindlijk Hak 'er, op den i. Odtober, juist met den fpringvloed, een hevige ftorm op uit den noordwesten, die het afgeloopen water weder in.het land joeg en naar leiden dreef. Straks kreeg^ de vloot, in plaats van negen, die zij te voren had, nu agt en twintig duimen waters en daar door de gelegenheit om, over het hooge land, tot aan en over den kerkweg te kunnen geraken, die door den vijand fterk bezet was; doch wel haast vermeefterd werd. Het water midlerwijl fterk wasfende, veroorzaakte zulks in het hart der Spanjaarden een zoo grooten fchrik, dat zij terftond op de vlugt lloegen. baldez zelf trok uit zoeterwoude naar voorschoten , zijn gefchut agterlatende. In lammen, een vierendeel uurs van de Stad, lagen de i. deel. C Span- •  t 34 > Spanjaards nog fterk befchanst en velen ^ ja de Prins zelf, waren bedugt, dat het ontzet hier gefluit 2ou worden, boyzot befloöt egter die fchans te befchieten; doch eer het hier toe kwam, werd zij door de Spanjaards verlaten. Het gebeurde op dien tijd, dat de wal en borstwering der Stad, tusfchen de Koepoort en den toren van Bourgonje, ter lengtö van zes en twintig roeden , inftortte, 't welk, indien het een nagt of twee eerder voorgevallen ware , den Spanjaarden , die toen voor hadden om de Stad te beftormcn, een open weg gebaand zoude hebben. Nu diende het om hen zoo veel te fchiclijker te doen vlugten, alzoo zij zich verbeelden, dat de inwoners eert uitval deden. Dit vlugten was egter zoo ftil toegegaan, dat men 'er, in, noch buiten de Stad, naauwlijks iets van gemerkt had. Een jongen alleen had, van den wal brandende lonten' ter fchans zien uittrekken, zonder dat zij wederkeerden en hier uit zoo vaste rekening gemaakt van het vertrek der Spanjaarden, dat hij, des morgens, op belofte Van zes gulden te zullen hebben, op weg  c 35 y weg floeg om de waarheit te onderzoe* ken. Overgekomen zijnde, wuifde hij ntet zijn hoed, ten teeken dat de fchans verlaten was. Men mistrouwde egter in in de Stad zijn wenken, vreezende dat de vijand hem daar toe mogt gedwongen hebben; doch toen men een man, die hem gevolgd was, voorbij de fchans, tot aan de knieën door 't water, naar de Vloot zag waden, veranderde de hoop in volle verzekering. De Vloot kwam ondertusfchcn naar de Stad en zonder eenigen hinder daar binnen op zondag den 3. Oclober, des morgens ten agt uren. Onuitfpreeklijk was de blijdfchap bij groot en klein : de gragten, langs welken de fchepen naar binnen voeren, Honden vol volks. Elk was in de weer met grijpen en vangen van brood, haring, kaas en andere fpijzen, die hun van 't bootsvolk toegeftoken of toegeworpen wierden. Men liep tot aan den hals toe in 't water of zwom naar de fchepen om eten te bekomen. Mannen , die hunne vrouwen en kinderen, van honger verfmagt, thuis gelaten hadden , droegen, zoo druipend, als zij waren, C 2 de  C 36 ) de fpijzen naar huis om hen te verkwikken. De blijde maar der algemecne ver* losfing klonk dè ganfche Stad door. Straten , gragten en degen weêrgalmdcn van 't geroep: Leiden is ontzet! Leiden is ontzet! eeuwiglijk zij God geprezen ! Met deernis werd ondertusfchen aanfchouwd hoe velen, geen maat houdende in het nemen van voedfel, waar aan de maag niet gewend was, met de fpijs tusfchen de tanden verdikten. De Wethouderfchap, hier voor zorg willende dragen, liet al den voorraad in St. Jakobs gasthuis brengen en delde orde, dat aan ijder mensch niet meer:dan een half pond brood, een duk kaas en een pekelharing zoude uitgedeeld worden. De bevelhebbers van de Vloot, aan land getreden zijnde, gingen met de Regeringe , het fcheepsvolk en alle de ingezeten terdond naar de kerk, om God voor zulk eene merkwaardige verlosfing te danken. Daar zag men de menigte fmelten in tranen van vreugde, terwijl het Psalmgezang door het veelvuldig" gefnik als afgebroken werd. Elk een en de  C 37 ) de prins van oranje zelf, naderhand binnen leiden, gekomen zijnde, erkende, dat de Stad alleen door Gods hand verlost was en dat men nimmer het ontzet zoude hebben durven ondernemen, indien men had geweten, dat de vijand zoo fterk verfchanst geweest ware. Daags na 't ontzet, draaide, tot elks verwondering, de wind en het ftormde, drie' of vier dagen, zoo geweldig uit den noordooften, dat het water, als of het nu zijn dienst gedaan had, ten lande uitgejaagd en de weiden, binnen weinig dagen, droog gemaakt werden. De Wethouderfchap Helde toen vast, dat de dag van 't ontzet jaarlijks plegtig gevierd zoude worden, gelijk tot heden toe ook nog gefchied. Levensbijzonderheden van Paus sixtus den V. Sixtus de V, één der verwonde.ringswaardigftc perfonen, welke ooit den C 3 Paus-  C 33 > Pauslijkert Stoel bezeten hebben, werd ■geboren in den jare 1521, in eene burgt of kasteel, grotte genoemd, gelegen in het Markgraaffchap van ankona , alwaar zijn vader, frans peretti geheten , voor wijngaardenier diende. Negen jaren oud geworden zijnde, beitelde zijn vader hem, om zich van kosten te ontlasten, in dienst van een rijken boer, om het vee te hoeden, die hem eerst zijne fchapen liet weiden en vervolgens zijn varkenhoeder maakte; doch hij bleef niet lang in dien verachtelijken post, want een Franciskaner Monnik, in Februarij des jaars 1531, naar askoli rijdende, om in de Vasten aldaar te prediken , doch, niet verre van de grotte van den weg afgedwaald zijnde, ontmoette den jongen varkenhoeder, toen den naam van felix peretti voerende, die zich aanbood om hem den regten weg te wijzen. Be Monnik nam zijne aanbieding aan en . was zeer verwonderd, ziende zulk eene beleefdheit in een knaap, - die agter de varkens liep, en vroeg hem of hij, mede naar ashou wilde gaan, waar  C 39 ) jeaftr op felix met geen minder moedigheit dan zedigheit antwoordde: „ dat hij „ hem geern zoude volgen tot in de hel„ le, veel meer dan tot askoli , voe„ gende daar bij, dat hij eene groote „ genegenheit tot de letteroefeningen „ had, doch dat de fortuin hem arm „ hebbende doen geboren worden, daar „ door het uitvoeren van zijne begeerte ,, onmooglijk was gemaakt, maar dat „ hij wenschte een religeus perfoon „ aan te treffen, die de goedheit had „ van zich met zijn dienst te vergenoe„ gen , dewijl hij zich zekerlijk zou be„ vlijtigen om hem van ganfcher har;e te dienen. " De Monnik vroeg hier op, om hem verder te ondertasten, of hij wel een Monnik van zijne Orde zoude willen worden ? felix die vraag, zonder bedenken , met Ja beantwoord hebbende, ftelde de geeftelijke hem voor, welke onaangenaamheden dien ftaat verzelden, en hoe de Monnikken boetdoeningen, tugtigingen, vasten, hairenkleeding, reizen, ongemakken en andere wederwaardigheC 4 den  c 40 y tten moeiten uitftaan; doch felix lief zich daar door niet affchrikken, maar gaf ten antwoord, dat hij moeds genoeghad om Vigevuren uittejiaan, zoo men hem maar, volgens zijne begeerte, in de tnenfchelijke wetenfchappen bevorderde. Vader selleri (want dus heette de Monnik) ftond verbaasd over het ant-. woord van den jongen, en te askoli gekomen zijnde werd hij van de geeftelijken aldaar met alle beleefdheit ontfangen, doch velen van hun waren zeer gebelgd, toen zij zagen, dat hij zulk een lompen vlegel bij zich had, die niet minder jong van jaren als morfig en fmerig van kleederen was, en begonden daar over te morren, doch dat gemor en die ergernis hielden wel ras op, toen vader selleri het voorval van den jongen verhaalde en de gardiaan van het klooilet, felix voor zich doen komen en hem ondervraagd hebbende, bevond dat 'er veel geest in hem ftak en zelf nog meer als de prediker gezegd had. De geeüelijken befloten, na dit ge: 3 val,  C 4i 5 val overwogen te hebben om felix tot «en leekebroeder aan te nemen, maar om de zaak egter behoorlijker wijze te verrigten, werd 'er daags daar aan een religieus naar zijne ouders gezonden om daar over te fpreken; deze, die hem overal zogten, waren ten uiterfte verblijd te hooren, dat hij een gceftelijke wilde worden, te meer om dat zij verlangden ontflagen te wezen van den last van zoo veel kinderen, hebbende reeds, -behalven felix, nog een zoon en eene dogter. felix (dien wij voortaan sixtus 'zullen noemen) nu het geeftelijk gewaad aangetogen zijnde, kogt de prediker voor hem een A B Boek, dat hij ras van buiten leerde, zoo dat hij, eer de vasten ■geëindigd was reeds konde lezen ; federt •zag hij geene boeken of greep ze gretig aan, en maakte eene ongemeene vordering in de letteroefeningen. sixtus, dus den eerften trap der gceftelijke waardigheit beklommen hebbende, werd, na verloop van eenigen C 5 tijd,  tijd, naar osmo in een kloofter gezon* den: terwijl hij zich daar bevond, deet de toen regerende Paus paulus eene reis naar luka en bij die gelegenheit ontfing de gardiaan van het kloofter een brief van zijn broeder, die in 'sPaufen gevolg was, waar bij hij hem verzogt naar l uk a te komen. De Monnikken , dit hoorende, toonden zich alle even gedienftig bij den gardiaan, om dat een ijder van hun hem op die reis wenschte gezelfchap te houden, ten einde dc gelegenheit te hebben om den Paus en den Keizer , die mede te luka gekomen was, te zien; doch geene van hun allen wist de genegenheit van den gardiaan zoo zeer te winnen als sixtus, die ook van vreugde opfprong toen hij hoorde, dat hem dit geluk zoude bejegenen, en hij zijn natuurlijken trek, om groote perfonaadjen te zien, zoude kunnen boeten. De andere Monnikken zwollen hier over van fpijt, en zeiden fchimpende tegen sixtus: zie daar een fchoonen quant, Tm den Paus te gaan zien: waar op hij -ten antwoord gaf: ik ga een fchets van den Pautfelijhn fiaat nemen, om te zien of  C 43 > of die mij wel pasfen zoude. Toen hij te luka was en eens op zekeren tijd met den gardiaan en zijn broeder aan tafel zat, vroeg hij zoo ernftig naar verfcheiden zaken den Paus betreffende, dat de broeder van den gardiaan al lachende zeide: ik geloof dat gij ook geern Pain zoud zijn, waar op sixtus hem te gemoet voerde: ik heb de jaren nog niet om Paus te wezen: maar ik heb moeds genoeg om de Pauslijke waardigheit te ontvangen, indien ze die aan mij wilden opdragen. Toen hij in zijn kloofter terug gekomen was, voerde hem een zekere Monnik te gemoet: zeker gij ruikt Pausachtig, nu gij den Paus gezien hebt, op welke fpotternij sixtus gercedelijk antwoordde: Indien gij nu van fpijt barst, om dat ik den Paus gezien heb, dan zult gij nog veel meer barfien als ik eens Paus zal geworden zijn. Uit deze en andere menigvuldige voorvallen van gelijken aart, die sixtus in zijne jeugd bejegenden, heeft men naderhand opgemaakt, dat hij al vroeg eene brandende begeerte en tevens eene zekere hoop  ( 44 ) hoop' had om eens te eeniger tijd de Paus-1 lijke waardigheit te bekleeden, en deze hoop moet zekerlijk bij hem gevoed zijn geworden, toen hij van tijd tot tijd bevorderd werd, en het eindelijk zoo ver bragt, dat Paus pius de V. hem, in den jare 1569, tot het purper verhief. ' Kardinaal geworden zijnde en dus den hoogden trap, om tot het Pausfchap te geraken, beklommen hebbende, begon hij zich van langzamerhand ziek en zwakkelijk te houden, wel wetende, dat hij bij voorkomende gelegenheit, daar door meerder kans zoude hebben, om tot Paus verkoren te worden, als die Kardinalen, welke gezond en fterk van lighaam fchenen te wezen. Om zijn voorwendfel van onpasfelijkheit en ouderdom te beter ingang te doen hebben, onthield hij zich niet alleen van bezoeken te geven, maar liet ook doorgaans na in de konfiftorie der Kardinalen te gaan, of ging 'er ten minfte zelden als leunende altijd op den arm van dezen of genen, en wanneer hij een trap moest q )d op-  c 45 y v opklimmen, gebruikte hij alle bedenkelijke loosheit, om te toonen, dat hij niet. meer kon, blijvende fchier alle vijf of zes trappen een vierendeel uur fiil ftaan ,' hijgende naar zijn adem, als of hij inde daad niet langer voort kon, het welk niet weinig verwondering baarde toen hij Paus geworden was , vermits elk een met verbaastheit zag, dat alles door konst, gefchied was, want hij wist het zoo behendig te doen, dat het'waarlijk fcheen,. dat hij het uit louteren nood deet, waar, door een ijder medelijden met hem had, en hem dikwils te gemoet gevoerd werd:. Goede oude man, gij hebt uwen loop gedam. God geve u flerkte. De Paus gregorïus de XIII. midlerwijl overleden zijnde, gingen de Kardinalen, tot de verkiezing van een nieuwen in het konklave; sixtus ging 'er mede-al hijgende en klagende in, en niemant har* eenige gedagten, dat hij de Paus zoude wezen, welke men Hond te verkiezen; dan na dat 'er reeds verfcheiden vergeef' fche (lemmingen gedaan waren, begonnen de Kardinalen eincfelijk om sixtus te  e 4« > te denken, en toen eenige van hun hem daar van kennis gaven, gedroeg hij zich nog geveinsder dan ooit te voren, verklarende: dat hij voor zich zeiven nooit een befluit zou nemen, om de Pausfelijke regering, tot welks last hij zich onbekwaam kende, te aanvaarden, ten ware zij zich eerst verbonden, hem te zullen helpen, en dag en nagt bij te jlaan, om den Staat en de Kerk te regeren, dewijl hij wel zag, dat hij het alleen niet kon doen. De Kardinaal de medicis hier op geantwoord hebbende: dat zullen wij doen, dat zullen wij doen, hernam sixtus : Indien gijlieden mij Paus maakt, zult gij u zeiven. Paus maken, en wij zullen den Pauslijken ftaat onder ons deelen , ik zal den tijtel en gijlieden de daad hebben. Deze woorden waren het lokaas, het welk die groote visfen aan den angel deet komen, en hun deden befluiten om alles aan te wenden, ten einde sixtus tot Paus te verkiezen. De dag tot ftemming gekomen zijnde, had men naauwlijks een begin met de opzameling der ftemmen s»-  c 47 y gemaakt,'of sixtus begon zich te bei. Wegen en ginds en weer te gaan, zulks dat het toen al gemaklijk te zien was, dat 'er in zijn boezem een groot vuur van ongeduld blaakte, om zich Paus te zien. Kortom, naar dat het getal der ftemmen in het opzamelen toenam, begon hij zijne veinzerij af te fchudden, Welke hij meer dan vijftien jaren in zijn gemoed had verborgen gehouden. Ongeduldig om zich op den troon van het Vatikaan te zien, had hij niet zoo dra gehoord, dat men het getal van de meerderheit der ftemmen, waar door hij zich van het Pauslijk gebied verzekerd hielt had opgelezen, of hij ftond op en ri*ttê zich overeind, invoegen hij wel een half voet langer fcheen dan te voren. Voorts wierp hij zijn ftokje, waar op hij plagt te fteunen, in het midden van de kapelIe, en zijn hoofd om hoog heffende, fpoog hij met een vaart tegen den zolder aan , en hoe wel die niet zeer hoog was is het egter zeker, dat een man van dertig jaren, die langer was geweest dan hij, moeite zoude gehad hebben, om het zelve met meerder kragt te doen. De  C 43 > De Kardinalen, dit ziende, Monden opgetogen van verwondering en keken de een den ander zoo ftijf aan als of zij elkanderen nooit gezien hadden. De Kardinaal farnese , die een Prins van geboorte was en niet geern zulk een man als sixtus Paus zag, vatte'hier op het woord, in hoop, dat hij door .de andere Kardinalen zoude bijgeltaan worden, en zeide : Zagt! dat men met de opneming fiil houde, want daar is een mis/lag in de ftemmen; maar sixtus, .met een wakker en onvertfaagd gemoed, riog eens gefpogen hebbende, keek;farnese met een fors gelaat aan, en antwoordde: daar is geen mis/lag, daar is peen mis/lag, de opzameling der ftemmen is goed, en op dat oogenblik, hief hij -zelf het Te Deum aan, met zulk een luide en verheven Item, dat het over de gcheele kapel klonk, daar hij pas te voren niet een woord kon fpreken, zonder twee of driemaal te hoelten. I Terftond na zijne verkiezing, nam hij den naam aan van sixtus den vijfden, en  C 49 ) en toonde zulk eene majefteit in zijne houding, dat ijder een 'cr over verbaasd ftond. Toen de Kardinalen kwamen om hem te aanbidden door het kusfen van zijn voet, kon de Kardinaal de medicis , die mede een man van Vorflelijken bloede was, zijn fpijt naauwlijks verbergen, ziende zich nedergebogen voor een man, wiens geringe geboorte bekend was, en dien men kort te voren en zelf nog in het konklavc genoemd had: de flront van U konklave : den ezel van Mar ka: den ftinkenden Lazarus: hij kon zich ook .niet bedwingen van te zeggen : Uwe Heiligheit toont tegenwoordig een andere zwier, ah dezelve, nog Kardinaal zijnde , plagt te toonen; waar op sixtus .hem te gemoet voerde: Mijnheer,, toen wij nog Kardinaal waren, gingen wij met ingetrokken fchoi/ders en een gebogen hoofd, om dat wij op de aarde naar de jleutelen des hemels zogten; maar tegenwoordig nu wij dezelven gevonden hebben , zien wij naar den hemel, om dat wij niets, dat op de aarde ligt meer van nooden hebben. 1. deel. D Toen  C 50 ) Toen sixtus voor het eerst uit de St. Pieters kerk in de Pausfelijke woning gebragt werd, was zijn gedrag niet minder vreemd en tevens grootsch; want na dat hij zich, door het eten van eenige befchuitjes, wat verfterkt had, namen de Kardinalen alexandrino en rusticucci van den Paus affcheid en vermaanden hem, dat hij wat zoude rusten, waarop sixtus vaardig ten antwoord gaf: onze groot/Ie ruste zal in den arbeid beflaan ; het welk alexandrino deet zeggen : Uwe Heiligheit [preekt nu op een anderen toon als gisteren en eergisteren, waar op sixtus zich liet hooren: Dat is, om dat wij gisteren en eergisteren geen Paus waren, gelijk wij nu zijn. Zijn hofmeelter hem een wijl daar na komende vragen , wat hij tegen den avond geliefde te eten? kreeg hij een geheel ander antwoord, als toen hij hem zulks vroeg, wanneer sixtus nog als Kardinaal in het konklave was , want de Paus hem ftijf in het aangezigt kijkende, antwoordde : men vraagt de groote Vorflen niet wat zij willen eten, bereid een koninglijk avondmaal en wij zullen dat:  C 5i ) dan uitkiezen, het geen ons best aan* flaatt Paus gregorius , in wien plaats s i xtus verkoren werd, was een man geweest van zulk een zagten aart, dat hij geen harts genoeg had om te hooren, dat men iemand deet fterven of ter galei verwees, doch hier door was ook de toom zoodanig ios geraakt, dat men in zijn tijd daaglijks van moorden en dicf-ftallcn hoorde, sixtus, die van een tegengeftelden aart was, had het befluit genomen om alle deze euveldaden door eene voorbeeldige geftrengheit te ftraffen, en gaf 'er terftond blijken van; want nadien het in rome eene gewoonte was geworden, dat de Pauzen, op den dag van hunne krooning, de deuren van alle de gevangenhuizen lieten open zetten en eene algemeene vergiffenis verleenden; zoo hadden meer dan vijf honderd kwaaddoeners, toen het gerugt zich verfpreidde, dat montalto zekerlijk Paus zoude worden, zich naar de gevangenis 'begeven, op hoop van op den dag zijner krooning losgelaten te worden en D a èns  C 5* ) dus vergiffenis te verwerven; dit hadden zij met zoo veel te meer gerustheit gedaan , om dat de faam van zijne cenvoudigheit , goedheit, ingetogen manier van leven en geneigdheit om ijder een te behagen , al de weereld deet hopen, dat hij zijne regering met vcrgiffenisfen zoude beginnen; maar nooit hebben zich eenige menfehen meer bedrogen gevonden als deze gevangenen ; want des maandags 'savonds voor den woensdag, die tot de krooning beftemd was, begaven zich de Gouverneurs van rome en van het Kasteel st. angelo naar den Paus, om met hem te fpreken, over het gewoon gebruik van het openzetten der gevangenisfen en te vernemen of zijne Heiligheit begeerde dezelven volkomen en zonder het betalen van kosten vergiffenis te verkenen: dan deze Heeren ftónden niet weinig verfleld, toen de Paus , van wiens aart en denkwijs zij nog geen kennis hadden, hun met een vergramd gelaat dus aanfprak. ■ „ Wat vergiffenisfen , wat gevange„ nisfen, wat kosten, fpreekt gij van? „ Ze-  < 53 ") „ Zéker gij moet uwenpligt niet verfhlan» of gij onderwind u ons iets te leeren, „ dat wij niet «neten willen. Oordeelt *„ gijlieden het dan niet genoeg te zijn, -5, dat de Rechters dertien jaren rust ge•„ had hebben onder gregorius onzen „ voorzaat; en wilt gij dat hunne fla„ perigheit ook tot onze Pausfelijke re,, gering overga ? wij hebben, tot onze „ onoverkomelijke droef heit, de groote „ fchelmftukken, die tot eene algemeene „ ergernis in rome , zelf voor ons aan„ gezigt, gepleegd zijn, al te veel ge,, zien, om te gelooven, dat de fchul,, digen vergiffenis verdiend hebben. „ God verhoede, dat zulke gedagten in „ ons gemoed komen, waar van wij tot „ nog toe wel verre zijn. Vergiffenis,, fen worden verleend van Vorften, „ maar de Stad rome heeft Rechters ,, van nooden en wij meepen ons, ge,, durende onze regering, te doen ken„ nen als een Rechter met het zwaard „ in de hand. ,, Wij begeren dcrhalvcn niet, dat de gevangenisfen voor eenig kwaatldoenD 3 » de1'»  C 54 } der, van wat Haat of rang hij ook zoude mogen wezen, zulien geopend „ worden, om die gunst te genieten, „ welke het gebruik tot hier toe inge„ willigd heeft èn welke het Recht niet „ verleenen kan; maar integendeel be„ velen wij, dat de misdadigen naauwer „ opgefloten en met een ftreng onderzoek te recht gefteld zullen worden, ,, om de gevangenhuizen door ftraffe „ voor anderen, die 'er behoorden in te „ komen, ledig te maken. En op dat s, de ganfche weereld wete, dat God ,, óns tot den ftoel van petrus geroepen „ heeft, om de vroomen te beloonen „ en de fchuldigen te ftraffen, willen ,, wij, dat men morgen de rechtspleging „ van vier der misdadigers zal ten einde „ brengen, öm voor ijders oogen, de twee eerften door den bijl en de twee „ anderen aan de galg, tot een fchouw„ fpel te doen verftrekken, en vermits de „ uitvoering van dit vonnis, in de „ ure der krooning dient te gefchie„ den, zal daar door de onbefuisde „ toeloop van volk, welke gewoon is, „ bij zulk eene groote plegtigheit, ver- „ war-  C 55 ) warring te veroorzaken , verdeeld worden. " Alhoewel de Stadvoogd van rome reeds bemerkt had, dat de inborst van den Paos zeer veel verfcheelde van het geen hij zich geliet, toen hij nog Kardinaal was, zoo had hij egter niet geloofd, dat zijne ftrengheit zich zoo ver zoude uitgeftrekt hebben, om rome door bloedige bedrijven in den rouw te dompelen, op een dag van zulk eene groote plegtigheit, weshalven hij geheel verbaasd henen ging, niet wetende wat hij zeggen zoude, doch het gemoed van den Stadvoogd ontftelde nog meer, toen hij, na verloop van twee uren, nog eene vinnige boodfehap van den Paus ontfing, inhoudende: dat hij en zijne minder bedienden rekenfehap zouden moeten geven en in de fchuld treden voor ijdere gevangen , die uit de gevangenis zoude ontkomen. Het is niet te befchrijvcn, welk eene ontfteldtenis het door geheel rome veroorzaakte, toen 'sPaufen ftrengheit rugtD 4 baar  C 56 > baar werd, terwijl ijder een in verwagting ftond van den dag dezer ingebeelde vergiffenisfe, en 'er naauwlijks een Kardinaal, Kerkvoogd of Edelman in rome was, welke niet eenig maag, goed vriend of begunftigde had, die aan de een of andere zware misdaad fchuldig zijnde , zich , op hoop van vergiffenis , vrijwillig in de gevangenis had begeven. De Kardinalen, midlerwijl door den Stadvoogd van 's Paufen voornemen verwittigd geworden zijnde, begaven zich drie der voornaamften, te weten far- neze, medicis en kolonna, met allen fpoed , naar den Paus , om hem te bewegen van befluit te veranderen; doch sixtus ontfing hen met een vergramd gelaat en gaf hun zulk een hartig befcheid, dat een der Kardinalen, in het afgaan van de trap zeide: Ik voel dat mij.de beenen beven, zonder dat ik weet waarom; waarop de Kardinaal farnïz e antwoordde: Hoe, weet gij niet waarom P dat fchoone deuntje, dat de Paus ons voorgehouden heeft, is genoeg om half Europa het hart te doen popelen me-  t 57 ) med ic is voegde f ar nfe ze hier op toe : En het is nog geen agt dagen geleden , dat Uwe Doorlugtigfle Heetiijkheit hem voor den ezel van Marka uitmaakte. — Dit was, hervatte farneze, om dat ik voor agt dagen niet wist dat Marka zulk /lag van menfehen voorthragt. Doch bij aldien de Romeinen, die vrij waren, op het gerugt van sixtus ge-1 ürengheit, fidderden, zoo beklaagden de misdadigers hunne rampen nog veel meer, ziende -dat men de boeijen aan hunne beencn verdubbel,le , 0p • het oogenblik, dat zij de zoo zeer gewenschte vrijheit dagten te verkrijgen, en werden wanhoopig, toen zij, in plaats van genade, alle uren den ftrop of bijl te gemoet zagen, zoo dat zij hunne droefheit en wanhoop uitfehreeuwden. Onder deze gevangenen was een zekere sebastiaan ciacci, te rome aan eene adelijke vrouw getrouwd, die aan een doodflag fchuldig,zijnde, op hoop van vergiffenis op den dag der krooning, zich zelf in de gevangenis D 5 be-  C 58 ) begeven had, maar wanneer men verftond, dat de Paus befloten had de gevangenen te veroordeelen, werd zijn huisgezin, beftaande in twee zonen, drie dogters en de vrouw in een zee van tranen gedompeld: zulks dat zij verflagen en bedroefd zijnde, de moeder met al haar kinderen, daags voor de krooning, henen ging om een voetval voor den Paus te doen, met een beweeglijk fmeekfchrift , en hoewel de toegang moeilijk was in een tijd dat alles aan het Hof overhoop lag, door de toebereidfels, die tot deze plegtigheit gemaakt werden, zoo kwam zij 'er egter in, en met hare kinderen voor de voeten van den Paus nederknielende, leverde zij met tranen het fmeekfchrift over, maar werd met dit antwoord door den Paus heen gezonden: Het moeit ons geweldig, arme vrouw en bedroefde kinderen, dat gij al te laat uwe toevlugt tot onze goedertierenhei't neemt: dewijl wij aan de gerechtigheit reeds ons woord gegeven hebben, dat wij haar van de plaats, daar zij gekomen was, weder binnen rome zullen doen komen: dies konnen wij niet in  C 59 ) in gebreken blijven omtrent het gene wij beloofd hebben, en dus werd hij onthoofd. Een tweede geval was dat van den Heer katelli, een domheer, die als hofmeefter bij den Kardinaal karpi in dienst geweest was, en welke Kardinaal het fortuin van sixtus gemaakt had: hoewel hij nu dat ampt maar twee jaren had bediend, had hij egter in dien tijd aan sixtus veel dienst gedaan, hem in zijne kamer ontfangen en wel onthaald , zoo dikwils als hij gekomen was om den Kardinaal te fpreken. Dees Heer had een broeders zoon, die aangeklaagd en in rechten betrokken was over het verkragten van een maagd, na haar alvorens uit haar 's vaders huis gefchaakt te hebben, doch zijn oom had een middel gevonden tot voldoening van den vader, te weten, door zijn neef met die dochter te doen trouwen, dan dewijl egter de rechtspleging haar gang Hond te gaan, vond de oom goed dat hij zich in de gevangenis zoude Hellen, geenzins twijffelende of hij zou, op den dag der krooning  c £ | Vttng van den niemven Paus, bij' wieh hij zoo wel bekend was , gereedèlijk vergiffenis voor zijnen neef verwerven; doch reeds van sixtus ftrengheit gehoord hebbende , ftelde hij een ootmoedig fmeekfchrift op en begaf zich daar mede naar den Paus, doch ontfing van s i xtus dit droevig befcheid: Uwe vriendfchap is ons altijd aangenaam geweest toen wij montalto waren , en montalto Paus geworden zijnde, zal uwe toegenegenheit niet vergeten, die gij ons bewezen hebt, toen gij in het huis van k a rp i waart, alwaar wij u gekend hebben , doch niet uw neef: en daarom willen wij aan uwen fchuldigen- neef tegenwoordig niet voor u erkentelijk zijn. Zoo gij genegen zijt voor hem te fprekeh, doe het hij God voor zijne ziele en niet bij ons voor zijn lighaam. Die ongelukkige werd dienvolgens opgehangen en wel voor de deur van het huis daar de ontfchaking gefchied was, doch na dat hij ter dood gebragt was , ontbood de Paus zijn oom , den domheer, en benoemde hem, uit erkentenis van de vriendfchap, welke hij voorheen van hem genoten had, tot Bis- fchop  C 61 ) fchop van amantea in het rijk van napels , en gaf het domheersfchap, dat hij bezat, aan een van zijn zusters zonen. sixtus vervolgens gekroond zijnde, hoorde men daaglijks niets anders in rome fpreken als van 'sPaufen geltrengheit, zoo dat een ijder fidderde en beefde: inzonderheit was hij geftreng tegen de hoereerders en overfpeelders, van welken hij verfcheiden, op eene voorbeeldige wijs, deet ftraffen, zelfs met den dood; wijders maakte hij de ftrengfte wetten tegen allerlei foort van misdaden , en droeg vooral zorg, dat de Rechters hem in geftrengheit navolgden. Het gebeurde eens dat sixtus, door r ome gaande, bij geval een Veldfchout ontmoette, wiens ampt het is de bandijten op het platte land te vervolgen: dees ging onbekommerd door de ftad wandelen , maar zoo dra hij den Paus zag komen , verhaastte hij zijn gang om weg te raken, doch sixtus, die hem kende, beval dat men hem zoude vasthouden en in zijne tegenwoordigheit brengen, gelijk aanftonds gefchiedde. De ar-  ! & ) arme Schout dan al bevende voor de» Paus nedergeknield zijnde t vroeg de Paus hem, met een gelaat dat van toorn brandde s wie hij was? Hij, die wel wist dat de Paus hem kende, dorst niet antwoorden , docli sixtus zijne Vraag nog ftrengcr herhalende, was hij genoodzaakt te zeggen: dat hij de Veldfchout was, op welk antwoord, dat hij al bevende voortbragt, de Paus, met een vrecfelijke ftem hernami Ha leugenaar, hebt gij de ftoutheit nog om in de tegenwoordigheit eens Paufen te liegen, hoe kond gij een Veldfchout zijn, terwijl gij door de Stad wandelt? en daarop beval hij, dat men hem boeijert en naar de gevangenis Hepen zoude; zoo dat vele al voor zijn ziel begonnen te bidden; doch des avonds, na den maaltijd, deet hij hem iti zijne tegenwoordigheit brengen en zeide, dat hij voorgenomen had hem het leven te fchenken, onder beding, dat hij hem, binnen agt dagen, een half dozijn hoofden van bandijten moest leveren. De Schout, die een Veel erger lot vreesde, was hier over geheel verblijd, en »s Paufen voet gekust hebbende,  C 63 ) de, begaf zich aandonds buiten de dad , daar hij zijne dienaars gelaten had en doorkruide het land zoo, dat hij, eer agt dagen verloopen waren, vier levende ballingen en drie hoofden binnen rome bragt, waar over de Paus wel vergenoegd hem een gouden keten van vijftig pidoletten vereerde. Alle de hoofden der bandijten, wilde de Paus, dat op de ftadspoorten en ter wederzijde van de brug van st. angelo zouden geplaatst worden, .die hij dan zelf in perfoon ging bezigtigen, en vermits 'er al een groot getal was, die ia de daad heftig donken en de voorbijgangers niet weinig verveelden , begaven zig de Confervateurs der dad, misfchient door eenige Kardinalen daar toe aangezet , naar den Paus, om hem te verzoeken, dat hij die hoofden wilde doen wegnemen, doch sixtus antwoordde hier op: O, wat zijt gij vies van reuk, mijn Heeren, uws bedunkens ftinken de hoofden der dooden, die niemand kwaad doen; en in onzen zin ftinken die van delevenden, welke de vrij heit des volks verfit-  £ 64 ) foren. Over deze ftrenghcit van s i xt u s klaagden de andere Vorften , want de bandijten, in den kerkdijken Staat zoo fterk vervolgd wordende, namen de vlugt naar de aangrenzende Staten, doch toen derzelvcr Ambasfadeurs die klagten .aan sixtus deden, gaf hij hun ten antwoord : Laten uwe Vorften hunne Staten aan ons geven en wij zullen wel middel vinden- om -dezelven van- boosdoeners .te zuiveren, of laten zij doen gelijk wij, dan zal geheel italie veilig zijn, wanneer de Vorften willen, doen zij mirakelen. . Dan hoe nuttig de geftrengheit van sixtus in velerlei opzigten ook wezen mogt, was dezelve nu en dan oorzaak van treurige en beklagenswaardige gevallen: van dien aart was de hillorie, die 'er in Oftober van het jaar 1585 voorviel , met een jonge , . welke , nog geen 17 jaren oud, egter tot de galg verwezen werd, om dat hij, in het huis van zijn meefter, eenigen weêrftand aan het Gerecht geboden had, het welk, om zekere fchiild, een ezel wilde wegnemen, fchoon de gerechtsdienaars, bedrogen wa-  C waren, dewijl dat dier niet behoordé aan den genen, die zij meenden en dm de jonge zich met recht daar tegen had aangekant. De Ambasfadeilr des Groot Hertogs van toskane en de Kardinaal de medigis deden alles, wat in hun vermogen was, om het leven van dien ongelukkigen jongen te redden. De Stadvoogd van Rome zelf deet ook zijn best en ging naar den Paus, om hem met alle nederigheit te zeggen: dat men hem niet kon ter dood veroordeelen, om dat hij den ouderdom nog niet had, die volgens de wet daar toe vereischt werd: doch de Paus antwoordde eenigzins toornig: Zoo 'er anders niet aan fcheelt als de jaren, kond gij hem wel doen jlerven, want wij zullen hem tien van de onzen geven, In het ter dood leiden van dezen rampzaligen, zegt men4 dat hij bloed fchreidde. Wat hier ook van wezen mag, zeker is het, dat het geval van dezen jongeling de vrees, in de gemoederen der Romeinen , merkelijk vermeerderde, vooral toen 'er kort daar op nog iets anders gebeurde, dat niet min beklaaglijk was. i. deel. Ë Een  ( 6S ) Een zeker handwerksman had een jongeling van omtrent 20 jaren in de ge-' vangenis doen zetten, om hem eenige uren wat te tugtigen, vermits hij zijne moeder ongehoorzaam was geweest in eene zaak van weinig belang; maar de Paus, dit hoorende, beval dat men den jongeling in de gevangenis zoude houden ; de handwerksman, des anderen daags 's morgens , wederkomende , om hem te verlosfen, kreeg tot antwoord, dat zulks niet gefchieden kon zonder verlof van den Paus, weshalven hij tcrftond heen ging om denzelvcn te ipreken, die hem ten antwoord gaf dat hij de waarheit van de zaak wilde weten, en om welke reden hij hem had doen gevangen zetten: hij de oorzaak daar van verhaald hebbende , antwoordde de Paus : Indien gij, die zijn oom zift, hem tot eene gevangenis veroordeeld hebt, wat inoefen wij, die een Vórst zijn, niet doen ? Zoo gij als oom bevonden hebt, dat hij de gevangenis verdiende, om dat hij zijne moeder ongehoorzaam was, bevinden wij als Rechter, dat hij den dood .verdiend heeft, en hij begeerde ook, dat de Rechters  C 67 ) ters hem tot de galg verwijzen zouden, waar na hij als Paus hem het leven fchonk, veranderende de ftraf van de galg in die der galei, dewelke een gedurige galg en een tijdelijke hel is. In het volgend jaar (1586) gebeurde 'er te rome wederom een geval, waarin sixtus ongemeene blijken van zijne geltrengheit gaf, het zal derhalven wel de moeite waardig zijn, om het, met alle dcszelfs omftandigheden te verhalen. De Paus ging, op zekeren dag, eens naar de Kapel en dewijl zich daarbij, naar gewoonte, eene menigte menfehen bevond, waren de Zwitfers van de Pauslijke lijfwagt genoodzaakt ruimte met hunne hellebaarden te maken. Een Spanjaard , die eerst met zijn oom , een voornaam godgeleerde, te rome gekomen was, zich, uit begeerte om den Paus tc zien, te ver voor uit begeven hebbende, floeg een Zvvitfer hem een weinig met den Hok van zijn hellebaard ten einde hem agter uit te doen wijken, waar E 2 over  over de Spanjaard zeer vertoornd werd dewijl hij meende, dat men hem meerder eerbied/ghe'it behoorde toe te dragen , en zWoer het zelve te zullen wreekcn, hetwelk hij ook, kort daar aan, opde volgende wijs deet. De arme Zwitfer' hoorde , Op' een mofgen, de Misfe in de St. Pieters kerk, nergens minder op denkende, dan op het geen dat hem overkwam, want hij had niet eens gemerkt, dat hij den Span* jaard met zijn hellebaard geraakt had, welke, hem geknield voor het altaar ziende, dit den regten tijd oordeelde, om zich te wreeken, en derhalven eeii ftok nam van een Pelgrim, die ook de Misfe hoorde, en hem daar mede zulk een geweldigen (lag op het hoofd gaf, dat de Zwitfer geen tijd had óm te biegten , maar den flag op de plaats Beftièrf» Dit geval kwam ras ter ooren van sixtus, die, over dit voorval öritfteld, met eene toornige Hem zeide: Begaat men dan ten tijde van sixtus zulke fchelmftukken in rome? Is' dan-de ftreng-  C 69 ) Jlrengheit onz.es Gerechts een ijder nog niet ter ooren gekomen ? Wij zullen die dan op ftaanden voet rugthaar maken. » Hij beval derhalven, dat men met allen fpoed den Stadvoogd bij hem ontbieden zoude, dan dees de tijding van den doodflag reeds gekregen en tevens verftaan hebbende, dat die begaan was in zulk eene plaats, van welken men genoegzaam zeggen kon, dat het voor 's Paufen oogen gefchied was, had zich al op de been begeven om te toonen, dat hij zijn ampt vlijtig waarnam. Zoo dra sixtus hem zag, zeide hij met eene luide ftem: Slaat men de menfehen dus dood binnen rome, Heer Stadvoogd, in de tegenwoordigheit van God en ons? het komt u toe om, door de uitvoering des Gerechts, dien jiag, welke onzer achtbaarheit gegeven is, te vergoeden. Hier op antwoordde de Stadvoogd, dat hij, in het opklimmen der trappen van het Vatikaan, al last gegeven had , om fpoedig een rechtsgeding aan te vangen, op Welk zeggen sixtus, nog toorniger wordende, hem toevoegde: Wat rechtsE 3 ge-  < ?o ■ gedingen, rechtsgedingen zijn in ztilkë. gevallen overtollig. Dan de Stadvoogd hier tegen inbrengende, dat het noodzaaklek was om de zaak naauwkeurig te onderzoeken, nadien de gemelde Spanjaard door den Katholijken Ambasfadcur befchermd werd en de neef eens godgeleerden was, die in groote achting' ftond, voerde sixtus hem verwoed van toorn te gemoet: Doet zoo veel onderzoek als gij wilt; wij verflaan, dat hij zal opgehangen worden voor het middagmaal, en •wij willen heden vroeg maaltijd houden, om dat wij honger hebben. De Stadvoogd, 's Pauzen wil verftaan hebbende, vertrok aanftonds om de uitvoering van het Gerecht te verhaalten, en in 't henen gaan, zeide sixtus tegen hem: Dat hij de galg' moest zetten op eene plaats, daar hij hem uit zijn venfier kon zien fterven. De Stadvoogd begreep wel, dat de Paus begeerde, dat men den Spanjaard fpoedig zoude opknéopen, en gaf derhalvcn in het uitgaan van het Vatikaan last, dat men de galg op St. Pieters plein zoude zetten, regt  C 71 ) tegt tégen over 's Pauzen venfter: hij deet ondertusl'ehen den misdadiger ondervragen en een klein rechtsgeding opitellcn, het welk kort in zijn werk ging, want daar verliepen nog geen vijf uren van den tijd af dat de doodflag begaan was tot aan de uitvoering van het vonnis, en midlerwijl deet de Paus niet anders dan fchuimbekken van toorn in zijne kamer, kijkende alle oogenblik uit het veniter, om den uitflag van al dit werk te zien. De Spaanfche Ambasfadcur en vier Kardinalen van zijn landaart begaven zich, zoo dra zij van dit geval kennis kregen , naar den Paus , niet om vergiffenis voor den Spanjaard te verwerven, -want dat wisten zij wel dat onmooglijk was, maar om te verzoeken, dat hij, een Edelman , zijnde , .mogt onthoofd worden; maar sixtus, die onbeweeglijk was, gaf den Ambasfadcur ten antwoord: Zoodanige misdaden verdienen de galg en niet den bijl, en zulk een booswigt eenige gunst te bewijzen is onzen perfoon ottt'èeren; niettemin zuilen wij E 4 iets  C 72 ) iets bp uw verzoek toeflaan, en zijn dood edel maken, door hem de eer aan te doen van hem te zien fterven. Hij ging ook in de daad niet van het venfter voor dat hij hem den geest had zien geven, en zich toen tot de zijnen keerende, zeide hij: Doet ons nu de flpijze aanbrengen, want ■wij zullen met lust gaan eten, dewijl dit goed recht tot eene faufe gediend heeft om ons graag te maken. Gedurende den maaltijd roemde hij tegen zijne huisgenooten, dat hij zoo fchielijk zulk eene misdaad op eenen voormiddag had doen ftraffen, eigenende zich de woorden van d a v i d toe : Des morgens vervolgde ik alle godloozen des lands, om uit de flad des Heeren alle werkers der ongeregtigheit uit te roeijen. Na dat de maaltijd geëindigd was, deet hij zelf de dankzegging en voort opftaande, zeide hij : Wij hebben, God dank, dezen middag met goede graagte gegeten. Men heeft in rome twee tegen over elkander itaande beelden, het een genoemd pasquyn, en het andere marforio, aan deze zijn de Romeinen, gewoon,  t 73 ) woon hunne paskwillen en fpotfchriften te plakken, toen nu de Paus dit ftrenge recht had doen uitvoeren, zag men, des anderen daags, pasquyn met een bekken vol galgen, raderen , bijlen , kettingen en allerhande beulsgereedichap, en van morforio gevraagd zijnde, waar hij heen ging? antwoordde hij: Ik breng een faus aan Paus sixtus om hem graag te maken. Men leest egter niet, dat sixtus zich aan dezen fchimpfchoot eenigzins ftoorde, of 'er eenig onderzoek naar liet doen, doch zoo gemakkelijk liep het niet af met een geval van denzelfden aart. Men weet dat sixtus, toen hij tot Paus verkoren werd, nog eene zuster en twee neven te marka had, welke zuster aldaar een arme waschvrouw geweest was, doch door den Paus naar rome ontboden zijnde, maakte hij haar tot een Prinfes, voerende den naam van donna kamilla, kort na dat dit gebeurd was, zag men op een morgen pasquyn zich vertoonen met een vuil, morfig en kladdig hemd, in welken ftaat marfor i o , hem ziende, vroeg; waarom hij E 5 zulk  tulk een vuil hemd aan had? waar op Pasquyn antwoordde: om dat de Paus mijne waschter tot eenè Prinfes gemaakt heeft. Dit den Paus aangebragt zijnde, beval hij (die uit zijn aart zeer nieuwsgierig was om de verborgenfte geheimeVi na te vorsfehen) dat men alle bedenkelijke navraag zoude doen, om den maker van dezen fchamperen kwinkflag te ontdekken; dan, ziende dat alle aangewende moeite daar toe te vergeefsch was, deet hij eindelijk eenplakaat afkondigen , waar bij, op het Pauslijk woord, duizend piftoletten aan den auteur beloofd en zijn leven hem gefchènfeen werd, indien hij zich zeiven bekend maakte, daarentegen werd hij met de galg gedreigd, zoo hij van anderen ontdekt werd, en het zelfde loon toegezegd aan den genen, die hem ontdekten. De maker was zoo gek, hoe wel het Hiemand wist dan hij alleen, dat hij zich, uit begeerte om die duizend piftoletten te verdienen, bij den Paus ging aau-  ( 75 ) aangeven, sixtus ftond verwonderd 'hem te zien en dit befluit .eene groote ïoekdoosheit oordcelende , fprak hij hem in dezer voegen aan : Wij zijn verpligt u ons woord te houden, en daarom fchenken wij u het leven, en hegeren dat u ■het geld zal gegeven worden. En daar op deet hij aanltonds en in zijne tegenwoordigheit hem duizend piftoletten tellen, welke de knaap aannam en zich voldaan erkende; doch toén vatte sixtus weder het woord op en zeide tegen hem: Wij hebben u het leven en de piftoletten beloofd en ook gewillig gegeven: maar wij hebben in ons gemoed het vermogen behouden om u de handen en de tong te doen affnijden, op dat gij derger,;h0 r^us^^^j^ »k r. % »v'"- j*>"">j"cucnen met meer zouat Kunnen fchrijven of fpreken. Waar na hij op ftaanden voet beval, dat men hem de handen zoude afkappen en de tong doorboren , verklarende dat hij hem die ftraf deet lijden, niet zoo zeer om dat hij tegen hem gefchreven had, maar om dat hij zoo vermetel geweest was van zijne misdaad te durven ontdekken om eene be« looning van geld. Ge-  C 76 ) ' Genoegzaam gelijktijdig met het voorgemelde geval, gaf een zeker Napelsch Poëet, die te rome woonachtig was en karel matera heette, een gedicht uit ter eere van eenige Roomfche Juffrouwen, en onder anderen ook op een Advokaats vrouw, die izabella geheten was, zijnde eene zeer eerlijke Juffrouw, doch welker man geen groot vriend van dien Dichter was. Na dat hij veel tot lof van deze Juffrouw izabella gezegd had, bcfloot hij zijn vers met deze woorden: in somma questa dama e gran p u t t a n a. dat is: In 't kort deez* Juffrouw is nogfans een groote hoer- Haar man een van deze gedichten, die door geheel rome verfpreid waren, bekomen hebbende, bragt het zelf bij den Paus, die bevel gaf aan den Schout om den Dichter te vatten en hem ter- ftond  c 77 y ftond in zijne tegenwoordigheit te bren» gen. De arme Poëet werd nog dienzelfden avond gevat, ziende, dat men hem regelregt naar den Paus bragt, werd hij zeer beangst, zonder dat hij egter nog de oorzaak van zijne gevangeneming wist* Zoo dra éixtu-s hem zag: vroeg hij hem met de vaarzen in de hand: Of hij de maker daar van was? waar op hij vrijmoedig Ja antwoordde. De Paus gebood hem toen, dat hij de gemelde vaarzen zoude lezen, en wanneer hij kwam aan den regel: in 't kort deez' Jufrouw is tiogtans een groote hoer, beval hij hem op te houden, vragende hem: waarom hij de vrij heit genomen had van eene zoo éerbaré Jufrouw, op zulk eene wijze, te ónféeren en haar voor een hoer uit te ma* ken? waar op hij dit antwoord gaf: Allerheiligfte Vader, ik verklaar met eede aart de voeten Uwer Heiligheit, i, dat mijne meening geenzins geweest „ is , de eer van deze Juffrouw te kwet„ fen: want dat woord is niet anders „ als eene poëtifche vrijheit, nademaal „ het  r 7* 5 \, het altijd een gemeen gevoelen' in dé „ weereld geweest is, dat den Poëeten „ en Schilders alles geoorlooft is en gelijk. uwe Heiligheit zelve befpeuren „ kan, het laatftc woord van de voor„ gaande regel is fantam; zulks dat „ mijne meening met die Juffrouw put,, tana (hoer) te noemen, niet anders „ gcwTeest is, als om dit vers op het „ vorige behoorlijk te doen rijmen. " Sommigen van die 'er bij ftonden begondcn te lachen op deze waarlijk bcfpottelijke ontfchuldiging van dezen Dichter , maar sixtus, hem ftijf aankijkende , zeide: wel nu dan, indien deze po'ètifche vrij heit van op die wijze verzen toe~ tepasfeu u rijmelaars toekomt, zoo jlaat het ons Pauzen zoo- veel te meer vrij, en daarom willen wij eens zien of wij ook ten rijm kunnen maken en het zelve naar onzen zin toepasfen. Dit gezegd hebbende, hielt hij een oogenblik ftil, .als of hij zich fcheen te bedenken en fprak toen deze verzen uit: m e-  C 79- 7) kerita BEN QUESTO signor, matera b'iiaver per stanza propr1a üna galera. dat is : De Heer matera hee ft ■ verdiend daf men bereP Tot zijn verblijf, in plaats van huizing* e.en galei. De Dichter, dit hoerende, begon vanangst te beven en van den Paus gevraagd zijnde: of deze verzen niet wel vloeiden? wist hij niet wat daar op te antwoor-,' den, te meer om dat sixtus tevens last gaf om hem naar het gevangenhuis te brengen. De Rechter, die hier bij tegenwoordig was, vroeg toen: ofzijm Heiligheit in de daad begeerde, dat hij op de galei zoude gebannen worden? waar op sixtus,-in 't bijzijn van allen, antwoorden: Maakt gij dan nog eenige zwarigheit, om dat te doen ? indien men zulk een groote moedwil en roekeloosheid ongeftraft laat, onder eene zotte veront- fchul-  fchuldiging van eene po'êtifche vrijheit, dan zal in het toekomende een iegelijk rijmelaar het zich geoorlooft achten de pauzen te noemen smoussen, het vatikaan een lutheraan en kalvyn een man heel fijn, en dat onder den dekmantel van eene po'êtifche vrijheit: en het zou u dan nog vreemd dunken , dat men zoodanig een ter galei verwees-. Twee dagen daar na werd de arme1 matera voor vijf jaren op de galei gebannen, zonder dat de voorfpraak van het huis van orsino, waar aan hij Vermaagfchapt was, hem iets mogt helpen en zelf niet de voorbeden van den Kardinaal- montalto, de neef van sixtus , aan wien hij eenige verzen had toegeëigend, welke hij tot lof van sixtus , op den dag van zijne kroo- ■ ning , gemaakt had, en die door de kenners zeer geprezen waren. ■ Niet minder fchrik* dan eenige der vorige gevallen, bragt over. de gan• fche ftad het ongeluk, dat door de ge-  C 81 ) geftrengheit van dezen Paus een baardfcheerder overkwam, Dees, op de openlijke ftraat, in woorden geraakt zijnde met een handwerksman, ging een ijder ten laatften, na vele fchcldwoorden, zijns wegs, doch de barbier, den anderen met de hand agter na dreigende, liet zich ontvallen: ik wou, dat gij eens bij mij kwam om gepoetst te worden, ik zou u waaragtig de keel affnijden. Dit werd door een verfpieder den Paus aangediend, die het vreemd vond, dat men onder zijne regering zulke dreigementen zoude doen ; en daar op beval, dat men hem zonder uitftel zoude gevangen nemen en een rechtsgeding tegen hem inftellen. De baardfeheerder bekende terftond het geen hij gezegd had, maar voegde daar bij, dat het door oploopendheit gefchied was en dat hij nooit eenige gedagten gehad had, om het tot de daad te brengen, al ware het ook geweest, dat de ander onder zijne handen gekomen was: _ weshalven de Rechters geen iclnüd genoeg vonden, i. deel. F om  C 82 ) om hem, volgens de wetten, tot eenige ftraf te veroordeelen.- sixtus, midlerwijl ziende, dat 'er verteheiden dagen verliepen, zonder dat hij iets hoorde van het geen 'er op gevolgd was, deet den Stadvoogd van r om f, voor hem komen en vroeg 'er hem naar, doch kreeg ten antwoord, dat men 'gcenc fchuld vond om hem tot eenige ftraf te veroordeelen, en men hem dcrhalven, volgens het gewoon gebruik in rechten , behoorde in vrijheit te Hellen , dewijl de gevangenis van eenige dagen ftrafs genoeg was voor dat onbefcheiden dreigement, in eene oploopendheit van gramfchap gefchied. De Paus, hoorende fpreken van hem in vrijheit te Hellen, werd verwoed, van toorn en den Stadvoogd aankijkende als of hij hem wilde verfcheuren , antwoordde hij: wat voor een foort van Gerecht hebt gij? weet gij niet dat dreigementen een ftojj'e zijn, waar uit de misdaden ontflaan? acht gij dan het dreigement van iemand de heel aftefnijden, en dat van een barbier, die met een fcheermes omgaat, niet met al? Zo»  Zoo dit in de weereld rugtbaar word, wie zal ooit in een barbierswinkel durven gaan, om zich te laten fcheren ? Men weet, dat het leven van Vorften en Onderdanen in het geweld van een geringen barbier ftaat, wanneer men ■ zich doet fcheren; en men fchrikt 'er van als men 'er aan denkt, of ten minften elk behoorde daar voor te fchrikken, als men ziet, niet de keel van een gemeen perfoon, maar van een Vorst, ten besten geven aan de hand en het fcheermes van een baardfchrapper, aan wiens believen het leven ftaat van den genen, die zich laat fcheren; want daar word maar een oogenblik tijds toe verei scht, om den draad van 's menfehen leven aftefnijden. En gij, die een Rechter zijt, zult gij toelaten dat een baardfcheerder zich gewenne zulke dreigementen te doen, en zich te verlaten op het werktuig, dat hij in de hand heeft, zonder eene zware ftraffc? Neen, neen Heer Stadvoogd, wij begeren, dat 'er een exempel gefield worde, het welk den volke tot /lichting ftrekke. Ingevolge dierhalven van 's Pauzen beF 2 vel  c 84 y vel werd de ongelukkige bnaadfcheerder",zijnde te rome geboren en filips mattioli genoemd, gevonnisd,, om , in tegenwoordigheit van alle de barbiers , gegcesfeld te worden. Tot de uitvoering van dit vonnis $ werden alle de baardfcheerders van de Stad, met hunne winkelknapen, bij een ontboden, op verbeurte van honderd kroonen en uit de Had gebannen te worden, voor die genen, welke zich daar niet lieten vin-, den, en deze bijeenkomst gcfchiedde op het plein van het Kapitolium ,• alwaar meer als honderd barbiers in de lengte tegen over elkandcrcn zaten, en agter hen Honden hunne knegts en jongens, en rondom eene ongemeen groote menigte van volk, dat te famen gekomen was , om eene nooit meer gehoorde nieuwighcit te zien. De arme barbier, aldaar in het midden gebragt zijnde, met het bovenlijf geheel ontkleed, werd onder „een loop van drie keeren gegcesfeld ; vermits het bidden der Confervateurs van rome, die gezamentlijk naar den Paus gegaan waren, om genade voor hem te verzoeken, niet had mogen helpen;  ( 85 ) ■pen; want mattioli was waarlijk: een goed burger, van goede manieren en ordentelijke ouders. Het is waar, sixtus bewees hem nog eenige gocdcrtiercnheit, door hem de ftraf van de galeijcn kwijt te fchelden, op het oogenblik, dat hij gereed ftond, om aan de ketens geklonken te worden; doch zijne vrienden hadden liever gehad, dat de Paus hem die fehandelijke en ongewone manier van geesfelen kwijt gefcholden had. Het is aanmerkelijk, dat deze Paus niet alleen behagen nam in de groote Itrenghcit van zijne regering, maar dat hij ook genoegen fchepte in het oefenen van zeker buitengewoon recht en het geven van zeldfame vonnisfen, misfchien om dat men te meer van hem fprcken zoude. Wat hier ook van zij, zeker is het dat sixtus fomtijds vonnisfen gaf, die blijken waren van zijne groote fchranderheit, en onder die moet ongetwijffeld het volgende geteld worden. Te rome had zich een gerugt vcrfpreid, dat erancis drake, de Admiraal van de Engelfche Koninginne F 3 eli-  C 86 } elizabetii, de Stad st. do min» go, op een Spaansch Eiland, in Amerika, ingenomen en geplunderd en aldaar grooten buit bekomen had. Deze tijding was, met een bijzonderen brief, gekomen aan den Heer paulus maria secchi, een rijk en aanzienlijk koopman binnen rome,'welke in die gewesten eenige goederen had, en dewijl hij cenen samson ceneda, een Jood, eenigzins tot borg had, deet hij hem ontbieden en verhaalde hem wat berigt hij ontfangen had. De Jood, wiens belang het was, dat de tijding voor valsch mogt gehouden worden, hielt het tegendeel ftaande, het zij door eigenbaat, het zij dat hij in de daad geloofde , dat de tijding valsch was, en liet zich ontvallen: ik verwed 'er een pond vleesch uit mijn lijf aan, indien het waar is, zijnde dit een manier van wedden,, welke nu en dan gedaan werd, door hen die ftijf op hun gevoelen ftonden. secchi, die een fier man en wat eigenzinnig was, vatte hem bij zijn woord en  t 87 ) .en antwoordde terftond: en ik verwed duizend kroonen 'tegen uw pond vleesch, dat het waar is. De Jood was zoo hardnekkig en roekeloos in zijn gevoelen, dat hij op (taanden voet de hand uitftak cn zeide: wel aan wij zullen 'er een gefchrift van maken, als gij wilt. sec- ^ cm, die hier toe ook koppig genoeg & was , maakte terftond, in tegenwoordigheit van twee getuigen, daar van een gefchrift, inhoudende: „ Dat indien de ,, tijding van het innemen der ltad s t. ,, domingo door drake, op- Zulk ,, een tijd , valsch was, de Heer p a v„ lus maria secchi gehouden zou „ zijn duizend kroonen in goed geld aan den Jood samson ceneda te ,, betalen, doch zoo dezelve in tegen„ deel waar was, zoude het den ge„ melden secchi vrij flaan , met zijn „ eigen hand en een fcherp mes, uit „ het lighaam van dien Jood, aan dat „ gedeelte, welk hij zoude goedvinden, „ een pond vleesch te fnijden. " Dit briefje onderteekenden zij niet alleen beiden op een dubbel affchrift, maar F 4 üe-  ( 85 ) lieten het zelve ook door twee getuigen, te weten, een kristen en een jood, beide kooplieden van eenig aanzien, onderfchrijven. Het ongeluk voor den Jood wilde, dat, eer drie maanden verloopen waren , het innemen en plunderen dier ftad ontwijffelbaar bewaarheit werd, dat hem fchriklijk verlegen maakte, dewijl hij vcrftond, dat secchi hardnekkig zwoer, dat hij hem een pond vleesch uit zijn lijf zoude fnijden: hij liet hem derhalven duizend kroonen aanbieden, zijnde zoo veel als hij 'er tegen verzet had, zoo hij van zijn eisch wilde afzien, dan secchi betuigde trotfelijk en met eede , dat hij begeerde dat de Jood aan het gefchrifte zoude voldoen. De Jood, dus in de uiterite angst gebragt zijnde, begaf zich naar den Stadvoogd van r osie, op hoop, dat hij, door zijn gezag, seccm zoude noodzaken met duizend kroonen te vreden te zijn. De Stadvoogd, die wel wist hoe geern de Paus zelf vonnis gaf in zaken van die natuur, ging hem van alles verflag doen, waar  C 89 ) waar op zij beiden voor hem ontboden werden. De Paus, het gefchrift gelezen en nader befcheid uit hunnen mond gehoord hebbende, deet de volgende uitfpraak : Als men een wedfpel aangaat, moet men het houden; en wij begeren, dat gij het uwe ftiptelijk nakomt. Neem derhalven uw fcherp mes en [nijd, in onze tegenwoordigheit, den Jood een pond vleesch uit dat gedeelte van zijn lijf, da£ u aanftaat: maar let vooral Wel op de fnede, want zoo gij een vierendeel loots min of meer uitfnijd, zal men u, zonder genade, ter galge verwijzen. Laat dan een mes en een weegfchaal gekregen worden om het werk uit te voeren. De koopman secchi, deze uitfpraak hoorende, begon van het hoofd tot de voeten te beven, als of hij de derdendaagfche koorts had, en de aarde voor 'sPauzen voeten kusfende, gaf hij, met tranen in zijne oogen, door zijne gebaarden , te kennen, dat zijne gedagten wel verre waren van zulks uit te voeren ; en ondertusfchen van den Paus gevraagd zijnde wat hij voor had te doen, F 5 ant-  £ 9° ) antwoordde hij al weenende: Ik verzoek niet anders, Heilige Vader, dan uwe Heiligheits zegen en dat het gefchrift gefcheurd worde, sixtus, zich toen naar den Jood keerende, zeide tegen hem: en wat zegt gij, zift gij 'er ook mede te vrede? De ongelukkige Jood , die zich reeds gelukkig oordeelde wegens zoo een gunftig vonnis, om dat het onmooglijk was zulk een gewigt zoo net uit te fnijden, antwoordde: Ik ben ten hoogften vërgeiioegd, Heilige, Vader; dan sixtus hernam : maar wij niet noch ook onze Stadvoogd, het hoofd des Gerechts: wat wet veroorlooft u zulk een wedfpel aan te gaan? De onderdanen van Vorften, of alle menfehen in de weereld, hebben maar alleenlijk het gebruik hunnes lighaams; en vermogen het zelve niet te verkoopen in het geheel of ten deele, zonder uitdruklijk verlof van hunnen Opperheer. Hier op werden zij beiden naar het gevangenhuis gebragt en de Stadvoogd kreeg bevel, om met de uiterftc geftrengheit des Gerechts tegen hen voort te gaan. ' De Stadvoogd, dit hoorendc, gaf aan den Paus te kennen, dat hij begreep ,  C 9i ) greep, dat zij ijder in eene boete van duizend kroonen moeiten beflagen worden , en anders niet, hervatte sixtus, zal het dan een onderdaan vrij flaan met zijn leven naar zijn believen te [pelen? of zou men achten, dat het niet waar was, dat een Jood, door toe te laten, dat men hem een pond vleesch uit zijn lighaam fnijd, op een gefchrift van zijn hand, zijn leven aan den dood ten beste geeft? Is dit niet een moordenaar van zich zeiven te zijn? Het is dan misfchien onwaar, dat secchi een vrijwilligen dood/lag begaan heeft, door een wedfpel aan te gaan, te fluiten en eindelijk het zelve te willen uitvoeren, met een Jood een pond vleesch af te fnijden ? Of twijffelt gij dan nog, dat als men den Jood een pond vleesch affneed, hij gewislijk dood zoude zijn. Zie daar dan twee vrijwillige doodflagers en zou men die onder onze regering alleen met eene geldboete flraffen ? De Stadvoogd antwoordde hier op, dat secchi betuigde nooit eenige gedagten gehad te hebben , om de daad uit te  X 90 te voeren, maar alleen willens was ge' weest den Jood bang te maken, en dat dees verklaarde die weddenfchap gedaan te hebben, om dat hij niet geloofde, dat de ander ooit tot de daad komen zoude: doch sixtus hernam: Maar deze betuigingen zijn gefchied, federt zij in onze en des Rechters tegenwoordigheit geweest zijn, ik wil zeggen, uit vreeze des Gerechts; en wat geloof moet men aan zulke betuigingen flaan? Naar de galg met hen beiden: laat ze ter dood veroordeeld worden, en ' wij zullen daar na zien wat ons te doen ftaat. Kortom , zij werden beiden gevonnisd om onthoofd te worden en fchoon niemand het vonnis onregtvaardig durfde noemen, bragt het egter de ganfche ftad in ontfteldtenis; want secchi had vele aanzienlijke en rijke vrienden cn de Jood was eén der voornaamften van de Synagogue, zoo dat de vrienden van wederzijden zich met fmeekfehriften bij den Kardinaal montalto, 'sPauzen neef, vervoegden, om ten minften de gunst van het leven te verwerven. De Paus had inmiddds het niet in den zin hen te doen fterven, maar  C 93 >. ttinar wilde hen alleenlijk een fchrik aanjagen en liet zich derhalven gewillig overreden om het vonnis des doods in dat van de galei te veranderen, met vrijheit om zich ook daar van los te koopen, mits egter ijder duizend kroonen betalende, ten behoeve van een gasthuis, het welk sixtus op nieuws deet bouwen. In den jare 1587 werd sixtus door de koorts aangetast, en het zij dat hij zich zoo geliet of dat het in de daad zoo was, hij viel op een zekeren tijd in flaauwte, zoo dat hij eerder dood als levend fcheen te wezen. Zijn genees- mppfl-pr hpm zwnkkpr drm nnnr o-p-urnnn- te en gansch buiten fpraak gevonden hebbende, zoo dat hij niet antwoordde op het geen men hem vroeg, tastte aan zijn neus, het zij om te voelen of 'er nog natuurlijke warmte bij hem was, of om eenige andere reden, sixtus voelende, dat men zijn neus aanraakte, floeg een paar oogen op, als of hij uit een fchrikkelijken droom ontwaakt werd en keek den Doctor ftijf in het gezigt, zeg-  C 94 ) «eggende met eene dreigende, hoewel flaauwe Mem: Hebt gij de ftoutheit van den Paus bij den neus te vatten? De arme Doctor verfchrikte zoo geweldig op deze woorden, dat hij gansch ontfteld naar huis keerde en met de koorts op zijn lijf te bed ging leggen, waar aan hij flïerf eer sixtus weder uit zijne ziekte opftond. De graaf van olivarez, Am- hasfadeur des Konings van span je, ontfing ook eens een antwoord van sixtus, dat niet minder vcrfchriklijk was en zelf dien Gezant, fchoon met het gezag van den Koning zijn meefter bekleed, deet beven. Gehoor bij den Paus hebbende, liet hij hem meer als een uur over zijn zaak fpreken en geheel uitpraten, zonder een enkel woord wederom te zeggen, zoo dat de graaf van olivarez eindelijk zeide: Uwe Heiligheit antwoord mij niet, zoo dat ik niet weet wat zij denkt, waar op de Paus in arrenmoede antwoordde: tk hen in gedagten van u op [taande voet uit dat venjler te doen werpen, om u te leeren hoe men  c 95 y mn tegen een Paus behoord te /preken, en daar op week hij in een ander vertrek. De Ambasfadeur, die den aart van sixtus wel kende, trad ook, na eene eerbiedige buiging gemaakt te hebben , met groote fchreden terug, en thuis gekomen zijnde, eischte hij drinken en ging te bedde leggen om wat te bedaren: zeggende tegen de zijnen: ik ben 'er heden nog wel af gekomen. Dan het geen dien Ambasfadeur kort daar na bejegende was nog veel fterker. De Koning van spanje, befloten hebbende een algemeen concilie van alle de kerkelijken in zijne Staten in de ftad s i v i l i e te beroepen, zond aan den Graaf een gefchrift, behelzende de aankondiging Van die vergadering, met last om het zelve aan den Paus overtegeven. Men kan dan wel denken, dat het beleggen van zulk eene kerkvergadering, buiten toeftemming en goedkeuring van den Paus, gansch niet naar den fmaak van sixtus was, en het was uit dien hoofde , dat de Ambasfadeur groote zwarigheit maakte om aan den Paus, wiens aart hij zoo wel kende, dat gefchrift over  e 96 > over te geven; egter de last van den Koning zijn meefter moetende volbrengen, befloot hij die overgifte te doen op den tweeden kersdag, wanneer sixtus eene plegtige paarderijding had aangefteld, om voor eenige dagen zijn verblijf te gaan nemen, in zijn nieuw paleis van st. jan lateraan. sixtus, die een groote menigte ver* fpiedcrs had, werd van het voornemen des Ambasfadcurs juist tegen den avond verwittigd, met aanwijzinge van tijd en plaats , daar het gcfchicdeii zoude. Dies deet hij den Stadvoogd van rome en de twee Ceremoniemeeftcrs bij zich ontbieden , en uit hen verftaande dat alles tot de kavalkade gereed was, zeide hij: Wij willen dat de orde en rang, door ulieden gefield, zal veranderd worden, en dat gij, Heer Stadvoogd, even voor ons zult gaan, en voor u tweehonderd Gerechtsdienaars, vier in 't gelid, maar regt voor u, en agter de vier laatfte Gerechtsdienaars , zal de heul gaan, met een ftrop in zijne handen; en indien het mogt gebeuren, dat iemand ons eenig gefchrift kwam  C 97 ) kwam aan te bieden, zoo doe hem op flaan* den voet, op die zelfde plaats, worgen, zonder kennis te nemen van de hoedanigheit des perfoons, al ware het ook een Keizer, Koning of Kardinaal, Ambasfadeur of iemand anders, wie het ook zou mogen wezen. Deze zonderlinge toeflel in de kavalkade kwam den Ambasfadeur ter ooren, juist zoo als hij gereed ftond om ten huize uit te treden en het gefchrift over te leveren , weshalven hij, daar over ten uiterften ontfteld, in beraad nam om naar napels te vlugten, doch oordeclende dat zulks ftrijdig was met zijn karakter , floot hij de deur van zijn paleis en het gefchrift in 't vuur geworpen hebbende , was zijn eerfte werk zich aan Godc te bevelen, dewijl hij zich begon te verbeelden, dat sixtus hartvogtig genoeg was, om hem in zijn huis te doen worgen. Den volgenden dag, toen zijn eerfte fchrik wat over was, zond hij een postlooper naar span je met een verhaal van het gebeurde. ■ li i) f. f. i,. O Na  C 98 ) Na op deze wijs zes jaren als Paus geregeerd te hebben, overleed hij den 28. Augustus des jaars 1590, in den ouderdom van negenenzestig jaren , niet zonder vermoeden' van door vergift om 't leven gcbragt te zijn. Schoon hij door zijne gcftrcnghcit een fchrik voor rome en den ganfchen kerkdijken ftaat geweest was, had hij egter daar door te weeg gebragt, dat zijn gebied van een onnoemlijk getal deugnieten en vagabonden gezuiverd werd, maar buiten dat heeft hij ook zijne regering vermaard gemaakt door het aanleggen en verbeteren van pragtige gebouwen, en door het maken van goede wetten ten nutte des volks, en hoe zeer hij ook op het bij een fchrapén van geld geftdd was, hielt hij egter altijd tweehonderd duizend kroonen aan geld gereed, om den overvloed in rome te onderhouden. In zijne tafel en ganfche levenswijs , was hij matig en zuinig, maar zoo onvermoeid in den arbeid als 'er ooit voor of na hem een Paus op den Roomfchen ftoel gezeten heeft. Hij Hiep, maar had nog-  ( 99 ) nogtans gecne gezette uren, fchikkende zich altijd naar de noodzaaklijkheden des tijds, want als 'er gewigtigc zaken te verhandelen waren, bragt hij dikwils den ganfehen nagt in geftadige bezigheden over: ook moest zijn kamerdienaar hem terftond opwekken als 'er brieven aankwamen, al was hij zelf in zijn eerHen flaap, zijnde gewoon te zeggen : wij willen over den flaap heer [dien, maar niet door den flaap beheerscht worden. Hij beftrafte hen fchcrpelijk, die zijn last niet na kwamen of hem op eenige andere wijze mishaagden , egter was hij wel te vreden, wanneer hij iemand van eenigen ftaat berispte, als die zoodanig een antwoord gaf, dat niet al te laf hartig noch al te ftout was. Dit bleek onder anderen" in het volgend geval. De Koning van spanje had, om hem geluk te wenfehen met zijne verheffing tot de Pausfelijkc waardighcit, aan hem, als Ambasfadcur , gezonden den grooten k o n n e s t a b e l van kastilie, die de voornaamfte heer van het Rijk en daar en boven fchrander cn van uitmuntende hoedanigheden was, doch die egter niet G z meer ftaat berispte, als die zoodanig een ant-  C ioo ) meer dan vijfentwintig jaren bereikt had, waar bij nog kwam , dat hij jonger fcheen als hij in de daad was. sixtus had niet zoo dra den konnestabel gezien , of hij liet zich ontvallen: Is uw Koning dan zoo fchaars van perfonen voorzien in spanje, fchoon zijne heerfchappij uit zoo vele Rijken beflaat, dat hij geene andere als haardelooze Amhasfadeurs weet te vinden, om te zenden aan een Paus met een baard als deze is? en dit zeggende, raakte hij zijn baard aan. De konnestabel ontzette zich niet eens over dit zeggen, maar antwoordde met eene onverzaagde houding: De Koning mijn meejler wist niet, Heilige Vader, dat de deugd in de baarden bejlond, anders zoude hij wel een groot en bok voor Ambasfadeur aan uwe Heiligheit en niet een heer van mijnen rang gezonden hebben. sixtus verwonderde zich over dit itoutmoedig en ftekelig antwoord des Ambasfadeurs, maar, in plaats van zich daar over verfloord te toonen, achtte hij hem te meerder. Hoe ftreng en ontzachgelijk hij zich toon-  C ioi ) toonde toen hij Paus geworden was, vergat hij egter niet weldadigheden en vergeldingen te doen aan hun, die hem te voren, toen hij in lager Haat was, vriendfehap gedaan hadden. Verfcheiden voorbeelden heeft hij daar van gegeven, onder welken dat van den Schoenmaker van macerata een der aartigften is. sixtus had van dien tijd af, dat hij onder de monnikken geraakt was, een boekje gemaakt van twintig vellen papier , die hij in de lengte in vieren vouwde , welk boekje hij gewoonlijk bij zich droeg en waar in hij al het goed en kwaad, dat hem daaglijks wedervoer, maar vooral de weldaden en gunften, die hem, van dezen en genen, zoo binnen als buiten het kloofter, bewezen werden, aanteekende. Dit boekje noemde hij zijn gedenkfehrift der levenden, en heeft 'er zoo drie befchreven teiwijl hij monnik was, want het eene vol zijnde, maakte hij weder een ander, doch gedurende den tijd, dat hij Kardinaal was, maakte hij 'er niet meer dan één', om dat hem toen gcene zonderlinge voorvallen G 3 meer  ( 102 ) meer bejegenden, venhits hij toen een ftil en afgezonderd leven leidde. sixtus, na zijne verheffing tot Paus, die boekjes doorbladerende, vond daar in, dat toen hij nog licentiaat was en te 3uacerata zijn verblijf hielt, hij eens bij een fchoenmakcr gegaan was, om een paar fchocnen te koopen , waar voor die man cischte zeven julio (zijnde elke julio omtrent vijf ftuivers hollandsch geld) doch sixtus had hem zes jvlio geboden en verzogt, dat hij zich daar mede wilde laten vergenoegen, zeggende , dat hij hem die andere julio wel eens daar na zoude geven; waar op de fchoenmakcr vroeg: En wanneer toch zond gij mij die geven, als gij een Paus 'zult zijn? sixtus gaf hier op tenantwoord: ja, wagt maar zoo lang en ik beloof u dan die julio met de renten te zullen betalen. Dit deet den fchoenmakcr lachen en zeggen: ik ben 'er mede te vrede, om dat ik u zoo bereid zie om het Pausfchap te aanvaarden, en daar op gaf hij hem de fchoenen, welke sixtus aannam met te zeggen: dat hij hem niet ver-  ( i°3 ) vergeten zoude, wanneer hij een Paus zou zijn: ook vroeg hij hem, als uit nieuwsgierigheit, naar zijn naam, het welk den i'choenmakcr te meer deet lachen, ziende dat hij het opnam als of het in goeden ernst gefproken was. sixtus, Paus geworden zijnde en dit voorval onder zijne aanteekeningen vindende, deet terftond naar macerat a fchrijven, om te weten of die • fchoenmakcr nog in leven was en verftaan hebbende van ja, zond hij aan den bevelhebber dier plaatfc last hem naar rome te doen komen. De fchoenmakcr , die nu reeds zesenzeventig jaren oud was en het geval van die julio al lang vergeten had, alzoo het meer dan veertig jaren geleden was en hij ook niet kon denken dat sixtus die monnik was geweest, ftond geheel verbaasd, toen hij hoorde dat de Paus hem te r ome begeerde te zien, niet wetende wat dit te beduiden had. Hij dan, te rome gekomen zijnde, werd aanftonds bij den Paus ingeleid en , na den voetkus , door sixtus gevraagd: Of het hem ook heugG 4 de,  ( i°4 ) de, dat hij hem ooit te macerata ge* tien had? de arme fchoenmaker, geheel beteuterd, antwoordde Neen: waar op sixtus zeide: Ihugt het u dan niet, dat gij ons een paar fchoenen verkogt hebt? de ander nog meer bedeesd wordende , haalde zijne fchouders op en gaf te verliaan: dat hij niets daar van wist: weshalven sixtus hernam: wij weten egter wel, dat wij uw fchuldenaar zijn en daarom hebben wij u ontboden, om onze fchuld te voldoen. De fchoenmaker, door verbaasdheit en ontlteldtenis niet kunnende fpreken , haalde zijne fchouders nog eens op, maar sixtus het woord hervattende, ontvouwde hem het geheim. Gij hebt (zeide hij) ons een paar fchoenen verkogt voor een julio onder de waarde: en wij beloofden u die julio met de renten te betalen, wanneer wij Paus zouden zijn en dat nu geworden zijnde, willen wij u voldoen, dewijl ons woord ons daar toe verpligt. Dit gezegd hebbende, deet hij zijn hofmeefter roepen en zeide tot hem: reken eens uit hoe veel de renten van een julio bekopen, tegen vijf ten honderd in het jaar, voor den  C 105 > den tijd van veertig jaren en wanneer gij dat gedaan hebt, zoo geef dat geld aan dezen man, benevens de hoofdfom van een julio. En zich daar op naar den fchoenmaker keerende, zeide hij, gaat in vrede en zond hem dus weg, belastende den hofmeefter, dat hij hem vragen zoude : of hij te vrede was ? j De fchoenmaker dan, uit 's Pauzen kamer gegaan zijnde, werd door den hofmeefter gevolgd, die terftond zijne rekening opmaakte en hem omtrent drie julio gaf en daar mede henen zond, terWijl de arme fchoenmaker, niet alleen verbaasd en verwonderd maar ook van fpijt ontfteld zijnde, al preutelende voort ging. Buiten de groote zaal gekomen zijnde, was 'er een van zijn landslieden en verfcheiden anderen van zijne kennisfen, wagtende om van hem te hooren : waarom de Paus hem te rome ontboden had, op welke vraag hij, met het geld in de hand, antwoordde: om mij deze drie julio''s te geven, en vermits hem dit zeer vreemd voorkwam , mordde en klaagde hij geweldig, dat dc Paus hem daarG 5 om  C 106 ) om te rome had doen komen, op welke reis hij meer dan twintig kroonen had uitgegeven, behalven de kosten, die hij nog moest doen om terug te keeren, en dat alles om drie julio''s. sixtus had ondertusfchen zijne verfpieders belast te vernemen, wat deze bloed zoude zeggen, dewijl hij groot vermaak fchiep in het verhaal van dergelijke zaken. De fchoenmaker was reeds op weg uit rome, klagende als wanhopig over dit bedrijf van den Paus, houdende de drie julio's in de hand, wanneer hem bevel nagezonden werd, om terug te keeren, dewijl zijne Heiligheit hem nog eens begeerde te fpreken. Hij dan weder in's Pauzen tegenwoordighcit gekomen zijnde, vroeg sixtus hem: of hij een zoon had? het welk de fchoenmakcr met ja beantwoord hebbende , met bijvoeginge, dat hij van de 'Serviter orde en een goed priefter was, deet hij denzclven terftond, en eer zijn vader nog vertrok, naar rome ontbieden en gaf hem een zeer goed Bisdom, in het rijk van napels, zeggende toen te-  C 107 ) tegen den fchoenmaker: maak nu eens een over [lag, hoe veel de julio, die gij van ons moest hebben, met de renten beloopt. Onder de openbare werken in rome, welke de naam en nagedagtenis van dezen Paus vereeuwigen, is het wonderlijkfte, dat verbazende ftuk werks, het welk hij op de St. Picters kerk deet maken , aan welke, bij' zijne verheffing, het topgewelf of koepel nog ontbrak, want dewijl deze kerk voor het hoogfte gebouw in het Christendom gehouden word, hadden de Pauzen zijne voorzaten , geloovcnde, op het zeggen der bouwkundigen, dat het timmeren van zulk een dom al te moeilijk zoude vallen , het werk onvoltooid gelaten; doch sixtus, die door zijn diepzinnig oordeel en vernuft, geneigd was om de mocijelijkfte zaken te ondernemen, deet een fchets van dat werk, in zijne tegenwoordigheit maken, en beval den bouwmeefter, dat hij liet pragtig moest aanleggen, zonder eenige kosten te ontzien. Hoe hoog die koepel is, kan men oordeelen uit de koperen kloot, die 'erboven  C "os > ven op ftaat, welke van de ftraat niet grooter fchijnt als een bal, daar men mede fpeelt, en waar in nogtans vijftien menfehen gcmaklijk kunnen ingaan, sixtus had zulk een ongeduld, om dat werk te volmaken, dat hij 'er meer dan zeshonderd menfehen te gelijk aan deet arbeiden. Moord aan Prins W'Hlem den ï, voorgevallen te delft in den jare 1584. T oen onze voorvaders, onder het beleid van Prins willem den I, het Spaanfche juk hadden afgeworpen, befchouwden de Spanjaarden dien Prins als den voornaamftcn bewerker van dien afval, en meenden dcrhalvcn, dat het van kant maken van dien Vorst het gercedfte middel was, om deze landen weder onder hunne heerfchappij te brengen , dienvolgens maakten zij verfcheiden booswigtcn op, 0111 den Prins te ver-  C 109 ) vermoorden, zoo dat 'er zich, in het jaar 1584, vier perfonen, te weten, een Franschman, een Lottharinger, een Engelschman en een Schot, te delft Ophielden, die alle vier op het leven van den Prins gingen, zonder van eikanderen te weten, doch het heilloozc ftuk werd door een vijfden, zijnde een Bourgondiër, op de volgende wijs ter uitvoer gebragt. In het begin van Mei was hij te delft gekomen, zich noemende francois guion, zoon van p ie ter guion, die te besancon, ter zake van zekeren aanflag ten voordeelc van het hervormd geloof, was omgebragt. Om zich bij het hofgezin van den Prins bekend en bemind tc maken, ging hij Vlijtig ter kerke. Zelden zag men hem zonder een bijbel of psalmboek onder den arm. Dus zogt hij toegang tot den Prins, het welk hem in zoo verre gelukte , dat de Vorst ' hem eerlang naar frankrijk zond in het gevolg van den Heer van sc 11 o0 newal , die als Gezant der Staten derwaart gezonden was  ( «o ) was en guion kort hier na wederom naar holland zond, met de tijding van den dood des Hertogc van aryon, waar over hij den Prins, nog te bedde liggende , onderhielt. Toen zou hij hem, gelijk hij daar na verklaard heeft, den doodfteek al gegeven hebben, indien hij geweer bij zich gehad hadde. Daar na werd hem aangezeid, dat hij vertrekken moest, waar op hij, wijzende op zijne flegte kousfen en fchoenen, om een weinig gelds verzogt, het welk de Prins hem deet geven; doch in plaats van kousfen en fchoenen, kogt hij 'er, des anderen daags twee zinkroers of piftolen voor, van twee foldaten van de wagt, met een van welken, die hem gekapte kogels weigerde, hij nog in woorden geraakte, zonder dat men, dat vreemt fchijnt, eenigen agterdogt tegen hem op vatte. Den volgenden dag , zijnde den 10. Junij, wagtte hij den Prins op en vroeg hem in 't gaan naaide tafel om een paspoort, met zulk een verbaasd gelaat en bevende ftem, dat de Prinfes het oog op hem vallen liet en haren Gemaal daar na vroeg , wie die mensch  C "I ) mensch ware met dat kwaad opzigt? De Prins antwoordde: dat hij zijn paspoort begeerde, dat men gereed maakte. Dc valfche guion, voegde zich, tegen het einde van den maaltijd, bij de deur van dc eetzaal, met den mantel op de linker fchoudcr en de piftolen daar onder aan een riem, geladen het een met drie en het ander met twee kogels. Ten twee uren omtrent ftond de Prins van dc tafel op en komende op den eerften trap van zijn hof, in het St. Aagten kloofter, werd hij ontmoet van den moorder, die, dc vertoning makende van zijn paspoort te vorderen , het piftool, dat met drie kogels geladen was, op hem loste, hem treffende dwars door het lijf of in het hart, zoo dat hij terftond den geest gaf, zeggende alleenlijk in het nedervallen: mon Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moi et de ton pauvre peuple! dat is: mijn God, mijn God, erbarm u over mij en, over uw arm volk ! De moorder was terftond agter uit, door de ftallingen, gevlugt tot aan de vest, alwaar hij, meenende zich te water  C na ) ter te begeven, door twee van 's Prinfen dienaars agterhaald en gevat werd. Men bragt hem in de gevangenis, daar hij, ondervraagd zijnde, beleed: „ dat hij balthazar gehards „ genoemd en te villefans, in het „ graaffchap bourgondie, geboren „ was. Dat hij al lang willens was ge„ wcest en gelegcnhcit had gezogt .om „ den Prins om te brengen; dat hij cin,, delijk van zijn voornemen kennis ge„ gcVen had aan een Jefuit te trier, „ die hem had geraden deswegens te „ fpreken met den prins van par„ ma. Dat hij hierop naar doornik ,, aan hem gefchreven had, doch geen „ antwoord durven afwagten, uit vrce„ ze, dat het overdragen der zegels van „ den graaf van mansfeld, wel„ ke hij aan den prins vanoran„je, voor zijne reis naar frank■ „ r ij k , had overgegeven , kwalijk zou „ genomen worden. Dat hij hier op ,, herwaart gekomen was en de daad had „ uitgevoerd, daar hij 'er dc reis nog om „ doen zou, alichoon hij zich ten dezen „ tijde duizend mijlen van hier bevond." Men  C "3 > Men vónd twee blazen bij hem, Met" behulp van welken hij over de gragt dagt te zwemmen.- Voorts toonde hij zich bedroeft dat de Prins, want dit had men hem wijs gemaakt,• nog leefde; doch vernemende, dat hij gewond was, geliet hij zich blijde te zijn, verzekerende dat hij den dood niet ontgaan zoude, waaruit men vermoeden mag, dat hij het lood vergiftigd of hoekswijze gevormd had. Gepijnigd zijnde, verklaarde hij: ,, in zijn opzet gefterkt te zijn door ge„ ry, minderbroeder te doornik, „ die hem zijn zegen gegeven, en doof den Jefuit te trïer, die hem ver„ zekerdhad, dat hij, omkomende, on„ der de martelaars zoude gefteld wor„ den. " Andermaal gepijnigd wordende, bekende hij: ,, zijn voornemen den prinse van parma geopenbaard „ te hebben, die hem gewezen had naar den Raadsheer assonville, met „ wien' hij afgefproken was, dat hij. „ zich, om toegang bij den Prins te„ krijgen voor eenen francots „ guion uitgeven zou* " I. deel,- Ü Voorts  C "4 J Voorts volhardde hij bij de betuiging: w dat hem zijne daad niet berouwde, „ dat hij ze nog doen zoude, al moest „ ze hem duizend levens kosten. On„ der het pijnigen verklaarde hij te lij„ den om zijne voorgaande zonden, en „ meende dat hij, om het ftuk aan den „ Prinfe begaan, als een wakker voor„ vegter der Roomfche kerke, den he„ mei had verdiend. " Op den 13. werd hij door de gemagtigden uit den Hoogen en Provincialen Raad, en door die van den Gerechte en Schepenen van delft gevonnisd : „ om op een fchavot voor het Stadhuis » gebragt te worden, daar hem de reg„ terhand, tusfchen een toefluitend heet •>•> ijzer, gefchroeid, het vleesch voorts , „ op zes plaatfen, met gioeijende tan„ gen, uit zijn lighaam, zoude genepen „ worden. Zijn lighaam zou men daar ,, na van onderen op levend viérendec„ len, het hart daar uit halen en hem „ in 't aangezigt werpen. Het hoofd „ zou van den romp gehouwen , agter „ 'sPrinfcn huizing., op een ftaak, op den  C "5 ) 5, den fchooltoren gefteld en de Vier „ deelen van zijn lighaam aan de vief ftads bolwerken gehangen worden. „ Voorts wérden zijne goederen ver* „ beurd verklaard. " Het hoofen van dit vonnis ontftelde hem dermaten, dat hij het uur vervloekte , waar in hij eerst, te dole, den pleithandel leerde: het welk hem ter kennis met de grooten gewikkeld en uit zugt tot ftaat in zulk een ramp gebragt had. Hij herftelde zich egter fpoedig en des anderen daags werd het vonnis uitgevoerd, het welk hij met veel Hardvogtigheit doorftond. Toen hem de hand, met een gloeijend Wafelijzer gekneld was, fchudde hij de ftomp nog, als ware het om een kruis te maken en het volk te zegenen, en op gelijke wijze verdroeg hij het overige zijner ftraffe. De ontfteldtenis, die de dood van dezen Vorst te delft en door het ganfche land veroorzaakte, was onbefchrijflijk. 'sPrinfen lijk werd, des anderen daags na den moord, gebalfemd en ten toon gefteld; vervolgens werd het den 3. AuH 2 gus-  C "6 > gustus, op 's lands kosten , rrïet eene bijna koninglijke ftaatfie, ter aarde bcfteld, in de nieuwe kerk te delft, daar hem de Staten naderhand eene pragtige graftombe hebben doen ftigten, in welker opfchrift zij hem gegeven hebben den voortreffelijken tijtel van vader des vaderlands. Klugtig voorval, waar door de Proteflanten in yrland, ten tijde van Koninginne maria, van vervolging bevrijd werden. X3e Heef maclaine, Leeraar der Engelfche kerke, in 'sgravenhage, verhaalt, in eene zijner aanteekeningen op de kerklijke gefchiedenisfen van m o sheim, een zonderling, maar tevens klugtig geval, door welk de Proteftanten in yrland, ten tijde van Koninginne maria van engeland, gelukkig van vervolging, ter zake van den godsdienst, bevrijd bleven» „ Ko-  t "7 3 ',, Koningin mar ia (dus luid dat verhaal) na dat zij met de Proteftan„ ten in Engeland ftrenglijk gehan,, deld had, onderteekende, in het laatst ,, van .hare regering, een lastbrief, om „ met hen in yrland denzelfden weg „ in te liaan; om zulks met nog meer ,, kragts ter uitvoer te brengen, be„ noemde zij Doétor cole tot een der „ gelastigden. De Doctor, met zijn „ lastbrief, op zijne reis te cues ter. „ gekomen zijnde, maakte de Curgemce,, fter der ftad, gehoord hebbende, dat ,, hare Majefleit een bode naar yr„ land gezonden had en zelve der ker„ ke genegen zijnde, zijn'eHopwagting „ bij den Doftor, die onder het fprc,, ken met den Burgemeefter, een ledc„ ren beurs te voorfchijn bragt, 'er de,, ze woorden bijvoegende: hier is een „ lastbrief in, die de ketters in yrland „ (dus noemde hij de Proteftanten) zal ,, geesfelen. De goede vrouw van het „ huis, die den Proteftantfchen Gods„ dienst genegen was en insgelijks ■een„ broeder had van denzelfden Godsdienst, john -edmonds genaamd. H 3 jlpV »> &"  C «8 > te dier tijd burger te dublin, werd' „ van des Doctors woorden grootlijks „ aangedaan; doch haren tijd afwag„ tende, terwijl de Burgemeefter af„ fcheid nam en de Doctor hem naar „ beneden uitgeleide deet, opende zij „ de beurs, nam 'er den lastbrief uit „ en leidde een ftuk papier in de plaats, ,, met een fpel kaarten daar in bewon„ den, waar van de klaver-boer aller„ bovenst lag. De Doctor, wederom in „ zijn kamer gekomen zijnde en geen „ vermoeden hebbende van het geen 'er „ gebeurd was, pakte de beurs weder „ in als voorheen. Des anderen daags , vervolgde hij zijne reis tot aan den zee„ kant :4m.wind en weêr hem gunftig „ zijnde, zeilde hij naar yrland en „ zette den 7. Oétober van het jaar 1558, „ te dublin voet aan land. Vervol„ gens in het kasteel gekomen zijnde, „ werd hij van Lord fitz-walters , „ toenmaals Stedehouder van het ko„ ningrijk, ontboden om voor hem jii „ den geheimen raad te verfchijnen. Na „ dat hij binnen gekomen was en eene „ aanfpraak gedaan had, de reden van » zij"  C 119 ) zijne komst openleggende, gaf hij de ,, beurs aan den Stedehouder over, die „ dezelve hebbende laten openen, op „ dat de geheimfchrijver den lastbrief „ mogt lezen, werd 'er niet anders in „ gevonden als een fpel kaarten, waar „ van klaver-boer boven lag. Dit ont„ zette niet alleen den Stedehouder en „ den-Raad, maar ook den Doctor, die „ hun verzekerde, dat hij een lastbrief „ had gehad, doch dat hij niet wist ,, waar dezelve gebleven was. De Ste„ dehouder gaf hem hier op ten ant,, woord: Bezorg ons dan een anderen ,, lastbrief, wij zullen midlerwijl de kaar- ten verfchieten. De Doctor, in zijn „ geest ontfteld, vertrok en keerde naar „ engeland terug : aan het Hof gc„ komen zijnde, verkreeg hij een ande„ ren lastbrief, doch terwijl hij aan den ., zeekant naar een goeden wind wagt,, te, kreeg hij de tijding, dat dc Eo„ ningin overleden was, en dus werden „ de Proteftanten van de vervolging be,, vrijd. " Toen naderhand Lord fitz-wal- H 4 ters  < "o 3 • ters ia engeland terug kwam ca dit geval aan Koninginne elizabetii verhaalde, fchepte zij zoo veel genoegen 'er in, dat zij om elizabeth edmonds zond en haar een jaargeld van veertig ponden fterliugs gaf, zoo lang zij leefde. 'Eenige bijzonderheden, betreklijk het karakter en de bedrijven van eliza- zabeth, Koningin van Engeland, was, naar het getuigenis van den beroemden bayle, eene .der voortreflijkfte perfonen, waar van de hiftorien immer gewag gemaakt hebben, „ Nooit (zegt hij) heeft eene vrouw met zoo veel roems geregeerd en 'er „ zijn maar weinig groote Monarchen „ geweest, welker regering bij de hare „ kan vergeleken worden. Hare rege„ ring maakt het fchoonfte gedeelte uit der beth, Koningin van Engeland,  t 121) „ der hiftorie van engeland en is .„ de fchool geweest van de allerbe„ kwaamfte ftaatsdienaren en krijgslie„ den, " Ondertusfchen heeft 'er mooglijk nooit eene Vorftin gekeft , welker perfoonlijk karakter, door de hiftoriefchrijvcrs, zoo verfchillend word voorgedragen als het hare. Den Proteftantfchen Godsdienst belijdende en tevens als het hoofd der Proteitantfche kerken befchouwd wordende, en daar tegen de Roomfchen vervolgende, is zij, door de fchrijvers yan den eerstgcmelden godsdienst, hooglijk geprezen, doch door de anderen ten fierkften gelaakt; dan fchoon Paus sixtus de V. haar openlijk in den ban deet, had hij egter zulk eene hoogachting voor haar, dat men hem dikwils heeft hooren zeggen: dat 'er niet meer dan drie perfonen in de weereld waren, die de konst van regeren verflonden, waar mede hij Koning henrik de IV. van frankrijk, Koningin elizabetii en zich zeiven bedoelde. Die zelfde Paus zeide eens: dat om een tweede. H 5 ale-  Alexander /* doen geboren worden, Koningin elizabetii met hem trouwen moest, en hare achting was zoo weerkeerig voor sixtus, dat zij, toen zij verzogt werd om te trouwen, ten antwoord gaf: dat zij het wel doen wilde, mits men haar Paus sixtus tot een man gaf. Eene der merkwaardigfte bedrijven van Koninginne elizabetii is geweest hare handelwijs met iwaria stuart, Koningin van schotland, die haar zeer na in den bloede beftond, doch, den Roomfchen godsdienst toegedaan zijnde, zich vijandig tegen elizabetii gedragen en, zoo men wilde, ook toegeftemd had in een aanflag op haar leven. Die ongelukkige Koningin, zich naar frankrijk willende begeven, liep met het vaartuig, waar mede zij uit haar Rijk gevlugt was, in Engeland binnen, doch werd 'er gevat en vervolgens naar het kasteel van thoteringay gevoerd, elizabetii haar door een groot aantal rechters hebbende doen verhooren, liet haar ten laatften fchuldig verklaren en ter dood veroordeelen. Zoo  C 123 ) Zoo dra dit vonnis bekend was geworden, zonden de Koningen van frankrijk en schotland gezanten naar london om voor haar te fpreken , ook fchreef mar ia zelf een wijdloopigen brief aan elizabeth, doch alles was vrugteloos. De omftandigheden, die bij' de executie dezer Vorstinne plaats hadden, zijn door verfcheiden fchrijvers te boek gefteld en wel waardig gelezen te worden , komende- hier op uit. „ In de maand Februarij. van het jaar „ 15S7. werd de fententie des doods van „ Koninginne maria, door den Secre„ taris r o b e r t , gezonden aan de Gra- ven van sharsburg en van kent, „ die haar in het kasteel, waar op zij ■ „ gevangen zat, bewaarden. Zoo dra „ die Lords dat bevel ontfangen hadden , „ gingen zij zulks aan Koninginne ma„ ria bekend maken, waar op zij, met „ een blij gelaat, antwoordde: dat zij „ het hevel reeds wist, 't welk zij ontfan„ gen hadden en dat het voor haar hei „ best zoude zijn, dat het zelve ten fpoe8 3 digfte ter uitvoer gebragt werd, ver- ,i mits  % mits zij eene vergankelijke kroon tegen „ eene eeuwige zoude gaan verwisfelen. „ Na dat de beide Hcerenweg gegaan wa„ ren, zette zich de Koningin tot het fchrij„ ven van twee brieven, een aan dek „ koning van frankrijk en een ?, aan den hertoge van guise: 5, vervolgens las zij haar testament nog „ eens over, waar na zij het weinige, „ dat zij had, onder ' hare huisgenooten „ verdeelde en zich tot het avond eten „ begaf, bij het welk zij op de gezond„ heit van hare vrienden dronk, welken, „ in tranen wegfmeltende, haar, op de „ knieën liggende, bedankten. Na het „ avondmaal, deet zij alle hare bedien„ den bij zich komen, kustte hare „ ftaatdogters en vrouwen en vergunde „ den mannen haar de hand te kusfen, bij welke gelegenheit 'er van weers„ kanten zeer vele tranen geftort wer„ den. Wijders deet zij hare biegt en „ na nog eenigen tijd gebeden te heb„ ben, leidde zij zich in hare klee„ deren ter rust en fliep een korn ten tijd , waar na zij met ha- „ ren  „ reri' biegtvader wederom begon te „ bidden. ,, Des anderen daags 's morgens , kwa„ men de beide Graven in hare kamer, „ die zij te gemoet ging, zeggende: ,, mijne Heer en weest welkom ; ik heb de,, zen nagt meer gewaakt ah gijlieden. „ Daar na leidde zij hare hand op de „ fchouder van den Lord, die haar be„ waarde, vermits hare lange gevange„ nis haar jigt en lammigheit had ver„ oorzaakt, en dus, op hem fteunende, „ ging zij naar de ftrafplaats: zij had" ,, een crucifix in hare handen en droeg „ een kroon aan haar gordel. Zij werd „ in eene gaüerij gebragt, waar in d» „ rechters haar verwagtten. Hier viel „ malvio, haar ftalmeefter, voor haar „ op zijne knieën, en, in tranen fmel„ tende, verzogt hij hare laatfte beve,, len : fchreit niet, zeide zij tegen hem 9 „ wees liever verheugd, om dat mar ia „ stuart henen gaat, om haast van „ alle hare rampen verlost te wezen. Ik „ verzoek u alleen om tegen mijn zoon te ■>•> zeggen , dat ik volftandig in den. Ka~ „ the-  r9, tholijken Godsdienst fterve en dat ik hem, om Gods wille, hidde, dat hij 9, altijd in het geloof van zijne vaderen „ wil volharden; Om de gerechtigheit te ,, beminnen . OM zijne onderdanen in vrede te houden en om nooit iet tegen Ko„ ningin ELiZABETH te ondernemen. „ Ik heb wijders niets gedaan, het welk „ voor schotland nadeelig is enfterf in genegenheit tot f r a n k r ij k. „ Van daar, bragt men de Koningin s-, in de groote zaal van het paleis, die „ met zwart behangen was en zij op „ een ftoel zijnde gaan zitten, las de „ griflier hare fententie; dit verrigt zijn„ de, zeide zij tegen de omftanders: s» gij z'et ^'!er een vreemd fchouwfpeh „ Eene Koningin , die op een fchavot „ fterft. Ik ben niet gewoon geweest om „ mij, in tegenwoordigheit van zoo veel „ volk, te ontkleeden en nog veel minder „ om beuls tot mijne kamerdienaars te „ hebben; maar men moet doen het geen „ God gelieft. „ Men wilde de Koninginne niet toe- ftaan,  C 127 ) flaan, dat haar bicgtvader naar het „ fchavot zoude mede gaan, maar men „ gaf last aan Doétor richard fle„ cher, Deken van peterborow, „ om haar derwaart te verzeilen en op „ de wijs der Protcftanten aan te fpre„ ken; toen hij dat gedaan had, voer„ de^ de Koningin hem te gemoet: bid ■,, gij God aan uwe zijde, ik zal Hem „ aan de mijne bidden. De Deken ver» volgens het gebed gedaan hebbende, „ op de wijs der Gereformeerden , deet » zij het daar na op hare wijs, kusfende dikmaal het crucifix, 't welk zij | in hare handen had en zeggende: „ Heerel gij die voormaals uwe handen „ uitgejlrekt hebt , om het ganfche „ menschlijk gejlacht zalig te maken, „ ontfangt mij mede in uwe barmhartige „ handen, hoe Wei ik eme elendige zon„ dares ben! „ Dit gebed gedaan zijnde, fbnd zij » op en bereidde zich tot den dood • „ twee van hare ftaat-juffrouwen naderden haar, al fchreijende , om | haar te helpen ontkleeden, maar zij was  ( ) s, was dezelven voorgekomen en had zich reeds in ftaat gefteld om haar lot „ te ondergaan. Zij had twee beuls aart „ hare zijden, waar van de een de Ko„ ninginne een agnus Dei, 't welk zij „ op hare borst droeg, wilde ontnemen, „ maar zij beval hem, dat hij haar niet „ zoude aanraken , zeggende dat zij dit „ agnus Dei aan eene van hare ftaat„ juffrouwen had toegezegd en dat die , hem 'cr de waarde voor betalen zou-de. Vervolgens nam zij affcheid van " hare ftaat - juffers, doch die niet van haar kunnende fcheiden, gaf de KoZ ningin haar den zegen en wenkte haar " ' nog met de hand toen zij reeds aan de " ladder van het fchavot gekomen was. Men riep egter eene van de ftaat-juffers om de Koningin de oogen te ^ blinden, het welk zij met een doek van groote waarde deet. Na dat men „ haar de oogen gefloten had, be" o-on zij uit den eenendertigden Psalm te bidden en daar meds H geëindigd hebbende, boog z-ij zich neder en haar hoofd op het blok ft nederleggende , riep zij :• Heere /  C 129 ) in Uwe handen beveel ik mijnen »» geest! ,, Een van de beuls hielt haar de handen vast,, terwijl de ander haar, met „ twee Hagen, het hoofd afhieuw. Die ,, haar de handen vast gehouden had, „ nam het hoofd en het aan de omftan„ ders toonende, riep hij: God beware ,, onze Koningin! daar de Predikant bij„ voegde: zoo moeten de vijanden Gods „ en die van de Koninginne omkomen! " Toen Paus sixtus de V. te rome tijding kreeg van den dood der Koninginne maria, riep hij uit: 0 gelukkige Koninginne, die waardig is gevonden geweest , om een gekroond hoofd voor hare voeten te hebben zien vallen ! Men fprak een tijd lang, door gansch Europa, niet anders als van den dood dezer Koninginne. De Roomfchen hielden haar voor eene martelaares en noemden elizaeeth wreed en barbaarsch ; de Proteftanten in tegendeel beweerden, dat zij, volgens godlijke en . 1. bïel. I mensen-  mèhschlijke wetten, den dood -fchuldig.was; maar het zonderlingfte, in'het ge*. drag van elizabetii, was de geveiristheit, die zij in dit geval toonde, zich houdende als of zij den dood vanmaria niet anders als door het gerticengerugt gehoord had; want toen het volk in london vernam, dat de Koningin onthoofd was, ftak het ■ vreugdevuren aan, even als of en ge land eene groote overwinning behaald had, waar over zij, met eene wonderlijke gcvcinstheit, even als of zij deswegens geheel verbaast was , vroeg : Is dan de Koningin , mijne zuster dood? wie heeft haar doen fterven? daar zij ondertusfchen het doodvonnis zelf geteekend had en op die wijs fprak zij ook in tegenwoordigheit van verfchciden Ambasfadeurs, het geen een Lord, die zulks aanhoorde, deet zeggen : dat is eene fraaije trek van eene C-omediante. Een der Ambasfadeurs, daar van fprekcnde, zeide: de Koningin tnoet wel kwaadaartig en geveinst, of teer dwaas zijn, dat zij zich in eene zaak veilt xttat gewigt laat bedriegen. Zij hielt egter •drie dagen hare kamer, zonder iemant te .... i v 1 ■ fjive-  C 131 > fpreken, en liet door hare bediendcri zeggen: dat zij ziek over den dood van Koninginne maria niet konde trooften. Zij kwam daar na, in grootcn rouw gekleed, te voorfchijn en liet weten, dat zij de bezoeken van beklag, over den dood van de Koninginne zoude afwagten; het geen daar op door alle de Ambasfadeurs , doch' met groot hartzeer en weerzin gedaan werd, het welk nog vermeerderde, toen de Koningin tegen hen niet anders fprak als van de ongenetigte , die zij had, dat men eene Koningin, in haar koningrijk, zonder haar uitgedrukt bevel, had zien flerven, daarbij voegende : dat men meerder eerbied voor gekroonde hoofden moest hebben. Alle de befchuldigingcn, die de Rechters tegen Koninginne mar ia hadden ingebragt, had zij erkend de waarheit te wezen, doch had fteeds ftandvastig ontkent eenig deel of kennis gehad te hebben aan de zamenzwering tegen het leven van elizabeth en in Weerwil van die ontkentenis, deet zij haar evenwel lierven. Vreemd derhalven was naderhand I 2 het  C 132 ) het gedrag van elizabeth jegens eene" vrouwe, die volmondig en tegen haar zelve beleed een aanfiag op haar leven gemaakt te hebben, gelijk uit het volgend geval blijkt. ,i Zekére margareta lambrun, „ die eene vrouw van verftand en moed „ was, eenige jaren in dienst van Ko„ ninginne m a r i a geweest zijnde , „ was vijf jaren voor den dood dier ,, Koninginne getroiuyd , doch had ,, het ongeluk , dat haar man ftieff, ,-, juist op den tijd toen men Konin„ gin maria onthoofde , zoo men „ meende enkel uit droefheit over „ den dood dier VorfHnnc, van welke „ hij zeer groote weldaden ontfangen „ had. Zijne vrouw, die zeer bedroefd „ was, dat zij te gelijk hare meefteresfe ,, en man verloren had , kreeg in 't „ hoofd , om 'er wraak van te nemen. „ Na langen tijd hier over gedagt te „ hebben, befloot zij zich als een mans„ perfoon te verkleeden , twee piftolen „ bij zich te nemen en zich onder de „ menigte te verbergen, wanneer de Ko- nin-  ,-, ningin naar de kerk zoude gaan, en „ als dan 'er een op de Koningin los te „ fchifeten en met het ander zich zelve „ om te brengen, om de handen van de „ juftitie te ontgaan, dan het gebeurde, „ dat de Koningin op een tijd in hare i, tuinen gaande wandelen , dc voor,, noemde margareta lajicruk, „ die zich toen a n t ii o n it s p a r k „ liet noemen, al te onbezuisd door ce menigte willende heen dringen , een ,, van hare piftolen liet vallen, het welk „ de lijfwagten zagen, waar op zij ter,, ftond werd vastgehouden. De Hec,, ren, die zich bij de Koningin bevon,, den en bovenal de graaf van essex, „ wilden dat zij terftond naar de gc„ vangeuis zoude gebragt worden en „ te meer toen men de andere piftool „ ook bij haar vond; doch de Koningin „ wilde het' vermaak hebben haar zelf ,, te ondervragen en haar bij zich heb,, bende laten brengen , deet zij haar, „ in het denkbeeld zijnde, dat zij een „ man was , alle de vragen , die men aan befchuldigden gewoon is te doen, waar op zij dit antwoord ontfing; I ■ li „ Ma-  C 134r >■ „ Madame! ik len eene vrouw, alfchoosi, ,, ik dit kleed draag. Mijn naam is margareta lambrun. Ik ben „ verfcheiden jaren in dienst van Konin„ ginne maria geweest , die gij zoo „ onrechtvaardig hebt doen jlerven , en ,, door haar dood, hebt gij ook dien van ,, mijn man veroorzaakt, die van droef,, heit geftorven is, om dat hij eene zoo „ onfchuldige Koningin zag ter dood bren,, gen; 't welk de reden is, dat ik, die ,, beiden hartlijk beminde , op gevaar ,, van mijn leven bejloten had, hun dood, ,, door de uwe te wreeken. Het is waar, ,, dat ik deswegens , bij mij zelve , een „ grooten jlrijd gehad en alle mijne krag„ ten ingefpannen heb, om mij zelve van „ zulk een verderftijk voornemen af te „ brengen, maar ik heb niet gekonnen en 9, ben gedwongen geweest te ondervinden, „ dat 'er nog reden noch kragt is, om „ de wraak van eene vrouw te beletten, „ wanneer de liefde 'er mede vermengd „ is en die ons tot wraak aandrijft. ,, Zij had naauwlijks haar naam ge„ zegd, of zij werd, aan hare ftemme, i, niet  C 135 ) ^ niet alleen voor eene vrouwe gekend , maar ook juist voor die gene, welke ^, zij zeide te wezen en die in dienst „ van de Koninginne mar ia geweest j, was , want eene der Staatjuffers van ,, dc Koninginne herinnerde zicli haar „ verfeheidenmalen gefproken te hebben. „ Schoon nu de Koningin groote reden „ had, om over haar gezegde vertoornd •„ te wezen , zoo hoorde zij het egter ,, koeltjes aan en gaf haar dit antwoort; „ Gij hebt dan gelooft uw pligt te doen „ en de liefde, die gij voor uwe meefte„ resfe en voor uw man hebt, voldoening te geven, maar wat denkt gij dat te? ,, genwoordig de mijne tegen u zal wezen? „ Die vrouw antwoordde aan de Konin„ ginne, met zeer veel fhndvastigheit: ,, Ik zal vrijmoedig aan uwe Majesteit „ mijn gevoelen zeggen, mits dat zij aan „ mij vooraf gelieft te zeggen, of zij mij „ dat in hoedanigheit van Koninginne of „ Rechter vraagt. Dc Koningin hier op „ gezegd hebbende, dat zij het haar in ,, hoedanigheit van Koninginne vroeg , hervatte de vrouw, uwe Majesteit be„ hoort mij dan genade te doen. — I 4 „ Maar,  C 136- ) „ Maar, zeide de Koningin , wat ze-, „ kerheit geeft gij mij dan, dat gij mij* „ ne genade niet misbruiken en dat gij „ zulk eene daad niet , in eene andere ,, gelegenheit, voor de tweedemaal begaan „ zult. Waar op die vrouw weder ant„ woordde : Mevrouw 1 de genade, die ,, men met zoodanig een voorbeding ver„ leenen wil, is geen genade meer , en ,, dienvolgens kan uwe Majesteit als Rech,, ter met mij handelen. De Koningin „ zich daar op naar de Heeren van den „ Raad, die bij haar waren , keerende , ,, zeide : Het zijn nu dertig jaren , dat .ik Koningin ben geweest , maar mij geheugd niet , dat ik ooit een perfoon „ aangetroffen heb, die mij zulk eene les s, heeft gegeven. Dan fchoon die Heeren s, wilden, dat zij deze vrouw, naar de „ wetten , zoude doen ftraffen , wilde „ de Koningin 'er niet toe verftaan, „ maar gaf haar pardon zonder eenige „ voorwaarden. Na dat de vrouw het woord van de Koninginne [verkregen s, had, verzogt zij, dat hare Majesteit „ de edelmoedigheit wilde hebben van 3, haar in veiligheit uit het koningrijk en „ tot  C 137 ) tot aan de kusten van frankrijk; „ te doen geleiden , 't welk de Konin„ gin haar vergunde. " Gedurende de Regering van elizabeth, gebeurde 'er nog een ander geval , waar in zij insgelijks blijken gaf van hare fchranderheit en grootmoedigheit , en waar over destijds zeer veel gefproken werd; het beftond hierin. „ Men hadt in de ftad york en ver„ fcheiden andere fteden van het rijk „ een fchotfehrift verfpreid , ten tijtel „ hebbende: de onbefchaamde Koningin „ en fchoon 'er geen melding in gemaakt „ werd van de Koninginne, noch van .„ iets, het welk op Engeland zag, „ merkte men egter, dat het tegen Ko„ ningin elizabeth gemaakt was, die daar in befchreven werd als eene „ vrouw, zonder eer of fchaamte. Dit „ fchotfehrift was maar drie bladen „ groot en men hielt zekeren robert „ tipay, de zoon van een ambagts,, man, in york voor den auteur 'er f* van' Decs jongeling daar mede voor I 5 „ den  & den Magiflxaat befchuldigd zijnde, ,' ontkende hij ten fterkften 'er de au„ teur van te wezen, doch werd niet„ temin gevangen gezet, met voornemen H om hem zijn proces te maken, e l i„ zabeth, hier van kennis gekregen \\ hebbende, zond bevel hem naar lon„ don te brengen. Zoo dra hij daar „ aangekomen was, werd hij door den Raad , in tegenwoordigheit der KoH ninginne, ondervraagd, doch hij bleef beftendig bij de ontkentenis en men , had geene bewijzen genoeg om hem te overtuigen. De Koningin , hier op " het fchotfehrift in de hand nemende, *' zeide tegen de Heeren van den Raad: " Wij breken ons het hoofd, Mij lords, H om dien elendigen te ondervragen , " even als of hij mij in de daad ver11 ongelijkt had; maar mij dunkt, dat ,', zij, die hem befchuldigen , meer fckul„ dig zijn dan hij, vermits zij meenen, „ dat de auteur van dat libel mij be„ doeld heeft, het welk niet kan wezen, „ want dit libel fpreekt van eene onbe„ fchaamde Koninginne en ik voor mi) „ beweer kuisch te zijn en van alle onbe- fchaamd-  ( 139 ) „ [chaamdheit een affchrik te hebbeny „ zoo dat dit libel niet tegen mij kan ,, gemaakt zijn. „ Na dat dc Koningin dit gezegd ,, had, ftond zij op en beval, dat men „ den gevangen in vrijheit zoude ftej» „ len, en dat men hem honderd kroo-. „ nen zoude geven voor den misflag, „ dien men begaan had, met hem , zon„ der reden, gevangen te zetten. Toen „ tipay op die wijs gehandeld was ,, en zag , dat de Koningin zich dat „ fchotfehrift niet aantrok, maakte hij „ geenc zwarigheit om te zeggen, dat „ hij 'er de auteur van was. Hij bleef „ ook zich zelf te london ophouden „ en verklaarde zich federt in een ge^ „ fchrift openlijk de auteur 'er van te „ wezen. De Koningin, hier van be„ rigt gekregen hebbende, deet hem in „ hare tegenwoordigheit komen en zei- de tegen hem: gij ziji dan de auteur. „ van dat libel, fchoon gij het, met zoo, „ veel hardnekkigheit, ontkend hebt P „ wie is dan de Koningin, tegen welke >■> S'J gemeent hebt te [preken ? want „ vol-  'r> volgens uw gefchrift is het eene Konin^ „ gin , die tegenwoordig leeft , die re„ geert en die voor kuisch wil doorgaan, „ hoewel zij het niet is. Dit is voor „ ons genoeg , om ons de grootheit van ,, uwe fchuld te doen kennen. Wij heb„ ben u een gefchenk gegeven , om dat „ wij u voor onfchuldig hielden , maar „ om 'dat gij 'er tans uw roem in fielt, ,, met te zeggen, dat gij Jchuldig zijt, „ zoo zal het aan de Rechters ftaan om „ u de belooning te geven, die gij verdiend hebt. „ Hij werd ook terftond in handen „ van de Rechters overgegeven, die hem verwezen, om openbaar, op de gewone plaatfen, eenmaal 'smaands, ge. „ durende den tijd van drie maanden, „ gegeesfelt te worden , en om drie„ maal, agt dagen na dat hij gegees„ feit zoude zijn, aan de kaak te ftaan , „ met het libel om zijn hals en eindlijk „ om twee jaren gevangen te zitten, ,, maar dit vonnis werd in zoo ver ver„ zagt , dat hij van de gevangenis w ontflagen maar eenmaal gegeesfelt  ( i4t ) „ en driemaal aan de kaak gezes 5, werd. " maurier verhaalt, in zijne Historie van holland , dat zijn vader, op zekeren tijd, fprekende met Prihs mauritz, over het karakter van Koninginne elizabeth, dees Prins hem verteld had, dat die Vorftin het gewoon zwak der vrouwen had, om voor fchoon gehouden te willen worden , bij welke gelegenheit hij hem' de volgende bijzo nderheit daaromtrent mededeelde : ,, Toen ,, de Staten dezer Landen de groote „ Ambasfade aan elizabeth zon„ den, om haren bijftand tegen den Ko„ ning van spanje te verzoeken , be,, ftond dezelve uit de voornaamfte ,, Grooten van dit land , welken ver„ fcheiden jonge Heeren van den eer„ Hen rang onder hun gevolg hadden. „ Een dier jonge Hollanders , in het „ eerfte gehoor, 't welk zij hadden, de „ Koningin aandagtig bekeken hebben„ de , zeide tegen een Engelsch edel„ man , met welken hij in holland „ kennis gemaakt had, dat hij niet kon- „ de  de oegrijpen hoe men zoo kwalijk fprak van de fehoonheit der. Konin„ ginne , dat hij haar zeer wel naar zijn fmaak vond en als hij 'er meefter van was , wel toonen zou , dat zij nog in ftaat was om een jongman te „ bekoren, voegende daar nog eenige redenen bij, die ligter te denken dan ,, te zeggen zijn. Gedurende dat ge,, fprek , floeg hij telkens zijn gezigt op de Koningin en fprak dan weder „ tegen den Engelfchen Hoveling. De „ Koningin , welke hare oogen meer „ liet gaan over het gevolg als over de „ Ambasfadeurs , dit ziende , maakte „ daar uit op, dat hij van haar fprak „ en liet , zoo dra het gehoor géein„ digd was den edelman bij zich komen „ en vroeg hem wat de Hollander, uit „ wiens houding en gesten zij duidlijk gezien had , dat hij van haar fprak, „ van haar gezegd had. De edelman „ ontfchuldigde zich een geruimen tijd, „ zeggende , dat het geheel gefprek „ maar over beuzelingen was geweest, die ,» de aandacht van hare Majesteit on„ waardig waren., doch de Koningin 33 Se"  C 143 > „ gebood hem op zulk een ernfügeif „ toon, te gehoorzamen, dat hij eind„ lijk genoodzaakt was hare Majesteit „ te vertellen al wat de Hollander ge„ zegd had, betreklijk zijne hevige drift „ voor haar Koninglijken perfoon. Het „ gevolg hier van was , dat, toen de „ Ambasfadeurs zouden vertrekken, zij „ elkbefchonken werden :met een gou„ den ketting, ter waarde van agthon„ derd kroonen, en de Heeren van hun „ gevolg ijder met eene van honderd, „ behalven den jongen Heer , die de „ Koningin zoo fchoon gevonden had, „ welke 'er eene kreeg van zestienhon„ derd en dus de dubbele waarde had „ van die der Ambasfadeurs. Hij droeg „ dezelve ook federt altijd aan zijn „ hals. " Het is uit de historiën bekend, dat de graaf van essex de grootfte gunfteling van Koninginne elizabeth was, zoo dat de fchrijvers , welken haar de kuisheit betwisten , beweerd hebben, dat hij haren geheimen minnaar is geweest, dan hij geraakte niet alleen in  ( 144 ) in hare ongenade, maar met den gr ave van southampton , t(Sfc famCll- fpanning tegen de Koningin gemaakt hebbende , werden zij beiden ter dood verwezen. Toen dit vonnis over hen geflagen was , werd de ftraf van southampton in eene geldboete veranderd en êssex kreeg agt dagen uitftel van executie : dit deet de Koningin, ten einde hem tijd te geven om, door een brief of fmeekfchrift pardon van haatte verzoeken , doch hoe zeer zijne vrienden hem daar toe drongen, was hij 'er niet toe te bewegen, zeggende: dat hij liever fterven wilde, als zijn pardon verzoeken , want dat 'er niets fchandelijker voor een edelman was, als een leven te leiden, het welk hij door gratie behouden had. Hij werd dan, ingevolge zijn vonnis , onthalst. Na den dood des crave van e ssex verviel de Koningin in eene droefgeeffig^ heit, welke in 't algemeen voor de oorzaak van haar dood gehouden werd en die men meende dat voorkwam , om dat zij geltadig bemerkte , .dat het volk, federt-  ( i45 > federt den dood van den Graaf, veel, liefde voor haar verloren had , of dat zij gevoelde , dat zij hem onrechtvaardig had doen fterven en genade bad. moeten bewijzen , doch naderhand is men de ware reden van hare droefgeeftigheit te weten gekomen, welke door den vermaarden Engelfchen Historiefchrijver hu me dus verhaalt word. „ De graaf van essex, na zijne „ terugkomst van den ongelukkigen togt tegen kadix, merkende hoe zeer de genegenheit der Koninginne zijnwaard ,, aanwiesch , nam eens de gelegenheit „ waar , om zich te' beklagen, dat de „ noodzaaklijkheit van haren dienst hem „ dikwerf verpligtte om afwezig te zijn en haar perfoon te moeten verla,, ten , welken tijd, zijne vijanden , ge„ zetter bij haar blijvende, tot zijn nadeel bezigen konden. Door deze teedere jalouzij bewogen , befchonk zij hem met een ring en verzogt hem denzelven te bewaren als een onder„ pand van hare genegenheit , met verzekeringe, dat in welk eene ongenade " I. d££l> K hij  „ hij vallen mogt , of welke vooroor-' „ deelen zij ook tegen hem mogt opvat„ ten , zij , indien hij haar dezen ring zond, terftond, op het zien van den„ zeiven, zich hare vorige genegenheit „ herinneren en zijne verantwoording ,, een gunftig oor verkenen zoude. „ essex egter, niettegenftaandey alle „ zijne rampfpaeden, fpaarde deze dier„ bare gift tot het uiterfte , doch be„ floot, na zijne rechtspleging en ver- oordeeling , 'er de proef van te ne,, men en (lelde denzelven in handen ,, van de gravinne van not„ tingham, met verzoek om dien „ ring aan de Koninginne over te levc„ ren. Dan de Gravin werd door haar „ gemaal , die een dood vijand van essex was , overgehaald om dezen last niet ter uitvoer te brengen, ter„ wijl elizabeth, die fteeds ver,, wagtte dat haar gunfteling zich ten „ laatften van dit blijk harer teedere „ genegenheit bedienen zoude , en het. 3, verzuim daar van toefchreef aan zijne onverwinbare halftarrigheit, eindlijk , na veel uitftels en veel tweeftrijds van „ bi»-  ( 147 > j, blrmeTi, gedrongen door misnoegen en „ ftaatkunde, het bevel tot zijne tereehfcHelling tcekcncle. De gravin van NOTTiNGiiAM gevaarlijk ziek wor„ dende en haar einde voelende nade„ ren , werd deswegens met wroeginge „ aangetast en een bezoek van de Ko,, ninginne verworven hebbende, fmeek,, te zij dezelve om vergiffenis en ont„ dekte haar het noodlottig geheim. De „ Koningin , verbaast over dat geval, „ barfte uit in eene hevige woede : zij „ fchudde de ftervende Gravin in haar „ bedde en voegde haar- toe: God moog „ het u vergeven, maar ik nooit, voorts „ haar loslatende , gaf zij zich zeiven over aan de zwaarlte en ongeneeslijkfte dreefgeefiigheit. Zij verwierp alle „ vertroofting ; zij weigerde zelf het „ noodige voedfel te gebruiken en zich ,, op den vloer nederwerpende , bleef „ daar op grimmig en onbeweeglijk lig-r „ gen , hare gedagten met droeffenis voedende en zich het leven tot een ü, ondraagbaren last rekenende. Zij fprak bijna niet, maar mompelde binnen, 's monds van inwendig leed , dat Ka zij  ( 148 > „ zij niet fchroomde te ontdekken: züg„ „ ten en fteenen waren de voornaamfte „ lugtgevingen aan hare moedelöosheit. „ Zij lag tien dagen en nagten op den „ vloer, flegts leunende op kusfens die „■ heure ftaatjufFers haar bragten en de „ geneesheeren vermogten zoo veel niet „ op haar , dat zij zich te bedde liet „ brengen , veel min haar eenige hulp„ middelen te doen gebruiken , die zij „ haar voorfchreven. Ten laatften werk,, te haar angftig hart zoo zeer op haar „ broos lighaam , dat haar einde zigt,, baar naderde. Vervolgens door den Aartsbisfchop van canterbury ,, geraden wordende hare gedagten op „ God te vestigen , was haar antwoord , „ dat zij zulks deet en haar hart van Hem niet afweek. Kort daar aan begaf haar de fpraak , zij viel in eene. „ iluimerkoorts , die eenige uren duurde , „ en gaf zagtkens, zonder eenige trek„ ken of ftuipen, den geest, op den 24 „ Maart van het jaar 1603. oud zijnde „ zeventig en geregeerd hebbende vijfen* » veertig jaren. " Zeld*  C H9 ) . , ,—. _—fr 2,»il -jsüiI J.xiiï lahlAui ub'üj- Jtb idtd lasm, Zeldfame bekwaamheden van eene blinde Juffrouw in zoodanige zaken daar het gezigt volflrekt toe fchijnt vereischt te worden. Heer de la'ïauvagere , Ridder van St. Louis Ingenieur en Opperhoofd van het Eiland r é en lid van de Academie der fraaije Letteren te rochel le, het berigt van de zeldfame bekwaamheden van Mejuffrouw de salignac, eene Juffrouw van rang in dé Provintie van xaintonge in frankryk, gehoord hebbende, hielt het voor onmooglijk en begaf zich daarom naar haar huis , alwaar hij alles , wat men van haar vertelde, met zijne oogen zac. Zie hier het berigt, dat hij daar van gegeven heeft. ^Mejuffrouw de salignac, tans agtien jaren oud, is federt haar twee jaren blind geweest door een gevolg van de kindcrpokjes. Men had hare moeder ges K 3 ra-  C 150 ) taden om, ter bewaring van het gezigt, duivenbloed op de oogen te leggen, maar juist dat zelfde middel had haar het gezigt benomen. Dan de natuur heeft haar dit ongelukkig toeval door haar, bevallig voorkomen , hare behendigheit, zagtaartigen inborst-, levendigen geest, vaardig begrip , gelukkig geheugen en verfcheiden andere.bekwaamheden, gunftig vergoed. Zij fpeelt op de kaart, zonder eenige hulp van anderen en dikwils vaardiger als die genen, daar zij mede fpeelt: zij maakt vooraf de beide fpellen , daar zij mede fpelen zal, gereed, zij prikt dezelven met een fpel op verfcheiden plaatfen, maar zoo fijn en onmerkbaar, dat men het , met alle oplettendheit bekijkende , naauwlijks kan vinden; in ijdere partij veranderd zij hare teekenen, welke haar alleen bekend zijn. Zij fchikt alle de kleuren , de een na de andere, zonder ze met eikanderen te verwarren, en legt alle de kaarten , naar rang van de hoogfte tot de laagfte, even als of zij ze volmaakt zag. De eenige oplettendr heit,  C 15* j tieit , ; welke zij, die met haar fpelen,' móeten hebben , is' dat zij ijdere kaart, die 'er gefpeeld word , hard op moeten noemen. Zij onthoud het geheele 1'pel en deszelfs beloop zóó wel, dat men duidelijk kan bemerken welk een verbazend geheugen zij bezit. Het is niet min verwonderlijk en even waaragtig , dat Mejuffrouw salignac kan iëzén en fchrijven , in zoo verre , dat zij briefwisfelirig onderhouden heeft met haren oudften broeder , gedurende eene reis, die hij naar boürdf.ai'x gedaan heeft, gevende hem een naauwkeurig verflag van alles wat 'er omging. Zij leest ook de antwoorden , die men haar zend. Men behoeft hare manier van lezen maarte weten, om de mooglijkhcit 'er van te begrijpen , en men zal zich dan niet minder verwonderen over (!•':• zeldfame manier zelve. 'Men gebruikt geen inkt om haar tc fchrijven , men kratst, of prikt den omtrek der letters op een ftuk papier, en zij heeft het gevoel zoo fijn en het geheugen zoo fterk, om letter voor letter opnemende, den brief als K 4 van  van de toppen harer vingeren te lezen: Ik heb zelf gezien , dat iemand met de punt van een fchaar, op een kaarteblad, deze woorden met vrij flegte letters kratste: Juffrouw de salignac is zeer beminnelijk; en dat zij, zonder dralen , die woorden lezende , daar op ten antwoord gaf : Gij zijt zeer verpligtend , mijn Heer, Schrijvende, gebruikt zij een potlood, om dat zij niet weten zoude , hoe lang haar pen inkt gaf; verder bedient zij zich vart een klein liniaaltje , dat haar tevens den afftand , die de regels van elkander moeten hebben , aanwijst: gefchreven hebbende , gebruikt zij een zeker vogt, dat een geheim is, en dat zij over het papier ftrijkt , waar door het potlootfchrift vast gemaakt en het uitvegen voorgekomen word; haar fchrift is wijders zeer regt , de letters wel gemaakt en de fpelling zeer naauwkeurig. Om zoo ver te komen, werd 'er niet minder vereischt, dan hare oplettenheit en bekwaamheit en de onvermoeide vlijt van  ( .1*3 ~) van hare teêrhartige moeder , welke t door haar de gefneden letters op kaarteH of ander ftijf papier te laten voelen, de vingers van hare dogter allengs gewend heeft om een A van een B , en zoo vervolgens alle de letters van het Alphabeth te onderfcheiden , en toen haar leerde woorden te fpellen, zelve letters op het papier te trekken, door het geheugen of de herrinnering van derzelver figuur, welke zij door middel van het gevoel had leeren kennen en onthouden, en eindelijk die letters tot lettergrepen en woorr den famen te voegen, om 'er een geregelden zin van te maken. Zij heeft bijna van zeiven op dc fiool leeren fpelen en zij heeft zelf eene wijs uitgevonden om hare airtjes naar haar denkbeeld op te teekenen , om dc toonen, .die zij vergeten mogt, te kunnen wedervinden : zoo verre was zij gekomen in de Provintie, maar met hare ouders te Par rijs gekomen zijnde , hebben die haar een muzijkmeefter gegeven , welke haar de muzijk onderwijst, naar die manier op welken men gewoon is aan haar te K 5 fchrij-  < 154 ) fchrijven, dat is te zeggen, door de no» ten te prikken. Zij leert ook zingen en zij is zoo naauwkeurig van begrip, dat zij een air hoorende zingen , het welk zij nog niet kent, in ftaat is om de noten te noemen, om dezelven te doen op» fchrijven. Zij danst zeer wel en werkt ongemeen netjes in de fraaie handwerken van hare fexe , als borduren enz. Zij heeft eene goudbeurs genaait van zijde en zilver, die ongemeen fraai is. Zij heeft 'er zelf eene met vijf kleuren begonnen , waar van reeds verfcheiden ftrooken af zijn. Zij naait , zoomt en doet alles met dc naald, ook naait zij marlij zoo fraai, als 'met het beste gezigt gefchieden kan. ^Zij draagt een horologie op zijde, daar zij de uren en minuten, door middel van hare vingers al zoo vaardig en naauwkeurig op onderfcheid, als een ander met de oogen. Streng-  C-155 ) Strengheit der Inqmfitie ran Staat te venetien door een voorbeeld bewezen. Schoon 'er in deRepublijk venetien in 't geheel geen dwang plaats heeft noch in den godsdienst noch tri dc levenswijs , is men 'er egter in zulk eene fchriklijke bepaling ten ópzigt van al het geen de Regering betreft, dat liet minIre, het welk zich iemand daar omtrent laat ontvallen , in ftaat is om hem ter dood te brengen. De Inquiliteurs van Staat leggen 'er zich geftadig op toe om te ontdekken of 'er iets ten nadeele van de Republijk gebrouwen word, gelijk zij het gewoon zijn te noemen. Zij hebben ten dien einde de neutels van zekere kasfeli in het Hertoglijk Paleis , welke zoodanig gemaakt zijn, dat door de muilen van leeuwen - koppen , die van buiten aan de muur uitkomen, briefjes daar in kunnen geworpen worden, 't welk gelegcnheit geeft om iemant in 't geheiiri aan  ( i$6 ) aan te klagen. Om die reden moet men aldaar, zoo in woorden als in gedrag, de uiterfte voorzigtigbeit in acht nemen, ten einde niet in handen te geraken van een gerechtshof, bij welk ?eenc verantwoording of verontfchuldiging plaats heeft. Eenige jaren geleden, werkte 'er een .beeldhouwer, die tot zeker werk opzetlijk van geneve ontboden was , in eene der kerken van venetien. Op zekeren dag, kwamen 'er twee vreemdelingen, Franfehen zijnde , het werk van dezen man bezien en geraakten met hem over verfcheiden zaken in gefprek , en ten laatften viel dat gefprek op de Regering van de Republijk. De Franfehen, volgens de gewoonte, die fommigen onder hen hebben, van nooit iets-te prijzen , dat zij buiten hun land vinden, veroorloofden zich verfcheiden honendé uitdrukkingen en berispingen omtrent den Senaat en de Republijk, noemende, in den loop van hun gefprek , de Senatoren verfcheidenmaal hansworften. De Genevois verdedigde de Venetianen zoo goed  C 15? ) goed als hij kon; doch de Franfehen rnetr hen beiden zijnde , hadden zij het zoo< druk, dat hij 'er naauwlijks kon tusfchen fpreken en het hun als moest gewonnen geven. Daags na dit gefprek, liet de Raad den Genevois dagvaarden. Hij verfcheen al bevende, niet wetende wat men ten zijnen laste had en nergens minder om denkende als. om het geen 'er tusfchen hem en die beide Franfehen was voorgeval-, len. Toen hij in de Raadzaal gekomen was, wierd hem gevraagd : of hij die beide perfonen, met welken hij, daags te voren, in gefprek was geweest over de Regering van de Republijk , nog wel zoude kennen ? Op deze vraag, verdubbelde zijn angst en hij zeide , al bevende , dat hij meende niets gezegd te hebben als het geen verdedigend en tot lof van den Senaat was geweest. Men beval hem daar op in het naafte vertrek te gaan en zoo dra hij daar intrad, zag hij de beide Franfehen, reeds dood zijnde , aan den muur hangen. Hij dagt toen niet anders als dat zijn laatfte oogenblik ook daar was  C 158 ) Was en men hem denzelfden gang 'zou doen gaan; maar men bragt hem weder voor den Raad , alwaar hem de Prafident, met eene groote deftigheid , deze vermaning gaf: weest op een anderen tijd voorzigtiger , want onze Republijk heeft geen verdediger' van uwe foort noodig. De arme hals werd vervolgens ontflagen en vervuld van fchrik over het geen hij gezien had T ging hij fchielijk naar zijn verblijf, pakte zijn goed en vertrok op ftaanden voet uit venetien; zwerende nooit wederom in een land te zullen komen , met welk te prijzen en te verdedigen men zich in gevaar bragt van opgehangen te worden» Opmcrklijke waarneming van den Heer de reaumur omtrent de Mieren. De IIccr de reaumur, een der leden van de Koningrijke Franfche Maatfchappij vnu fci.inftcn en wetenfefiappen en  C 159 > en zeer beroemd door zijne uitgegeven fchriften , heeft , betreklijk het beftaan en de zonderlinge huishouding der mieren, het volgend verhaal medegedeeld. Voor een venfter van eene kamer naast de mijne (fchrijft die groote Natuuronderzoeker) , welke lang ledig geftaan had, Hond een bak van twee voeten diep met aarde gevuld, bekwaam om bloemen in te zetten. Dit klein tuintje, federt lang niet beplant geweest zijnde , was bedekt met kalk en puin, welke zich met aarde vermengt had, die door den regen nat gemaakt was geweest, en was dus eene foort van eene dorre en fchrale landftreek geworden. Deze plaats in het zuiden gelegen, voor regen en ftorm bevrijd ea een koornzolder in hare nabuurfchap hebbende, was eene zeer vermakelijke en bekwame gelegenheit voor de mieren, die 'er ook in de daad drie nesten in gemaakt hadden. Ik had dezen bak zoo dra niet gezien of ik kreeg lust om 'er eenige bloemen' intezetten , doch terwijl ik hier mede on-.  ( 100 ) onledig was, viel mijn oog op dè mieren die geftadig bezig waren met haren arbeid , die, hoe gering ze ook in ons oog mag fchijnen, egter voor haar zeiven zeer gewigtig is. Wat mij belangt hare arbeidzaamheit en zorgvuldigheit mijn weetlust beter kunnende voldoen , als de bloemen , nam ik ze weder weg, óm befchouwcr en hcrftellcr van deze kleine Republijk te wezen. Dit was ook maar het eenige, dat haar ontbrak, want haar ftaatsbeftier en de orde , die zij ónder zich hielden, was volmaakter dan die der wijdsfte Republijkeinen. Ik maakte mijn werk om mijne mieren alle foorten van gemak te bezorgen. Ik nam alles, wat haar in den weg kon zijn ,• uit den bak , en haar dikwils gaande bezoeken, nam ik acht op alle hare bedrijven. Dewijl ik gewoonlijk laat te bed ga , ging ik haar dikwijls des nagts in den manefchijn zien arbeiden , ook ftond ik fomtijds des nagts op om hare ganfche huishouding gade te flaan. Altoos vond ik 'er eenigen, die op en neêr liepen en ijverig bezig waren , zoo dat. men  C i5i 1 iien zou gezegd hebben, dat deze diertjes nooit fiapen. Elk weet, dat de mieren op den dag het koorn , dat zij des nagts onder de aarde verbergen, in de zon leggen : alle, die op een mierennest gelet hebben, zijn deze kleine hoopjes koorn gewaar' geworden. Het geen mij in het eerst verwonderde was , dat deze mieren haar koorn des nagts uitbragten als de maan fcheen en het bij dag in hare nesten onder den grond hielden , het welk ftrijdig was met het gebruik van deze diertjes in andere plaatfen, Waar van ik zelf ooggetuigen geweest was, maar ik ontdekte 'er terftond de reden van. Daar' was een duivehok niet ver van daar en deze duiven en andere vogels zouden haar koorn opgegeten hebben , indieri zij het bij dag in de open lugt hadden laten liggen- Het is waarfchijnlijk , dat de ondervinding haar dit geleerd heeft, Want ik vond dikwils duiven omtrent deze plaats als ik haar des morgens ging be-* zoeken : ik veiligde haar terllörtd vóór" alle roovers, door middel van papiertjes 9 h b££L< L dis  dit ik aan een touw hing , welke :doof derzelver beweging de vogels affchrikten. Wat de duiven belangt , die verjoeg ik dikwils en toen zij bemerkten, dat ik telkens voor het venfter ftond, bleven zij weg: maar dat verwonderen*waardig is en dat ik niet zou kunnen gelooven indien ik het zelf niet ondervonden had: deze mieren , eenige da°-en na elkander bevonden hebbende , dat zij niets meer te vreezen hadden , begonnen haar koorn bij den dag uit te brengen en in de zon te leggen: egter bemerkte ik, dat zij zich niet geheel en al buiten gevaar oordeelden , want zij durfden al haar voorraad niet te gelijk uitbrengen, maar deden het bij kleine hoopjes en zonder enige nette orde, op dat zij het wederom fpoedig in hare nesten zouden kunnen fiepen , indien zij cenig onraad vernamen, overal oppasfende, en, om zoo te fpreken, een oog in 't zeil houdende. In ijder mierennest is eene fmalle ope-, ning van omtrent een halven duim diep, die in eene ruimere plaats uitloopt, waarin *ij  ( iÖ3 ) zij haar koornfchuur hebben en die waar» fchijnlijk dezelve plaats niet is, waar zij eten en rusten, want het is niet te vermoeden , dat een mier, die een zindelijk diertje is , en de zemels van bet koorn, het welk zij eet , uit haar nest brengt, gelijk ik zelf duizendmaal gezien heb , hare koornfchuur zoude bevuilen en haar voedfel met drek en onreinigheit mengen. Het koorn , dat de mieren bewaren , zou onder de aarde uitbotten, indien zij het niet verhinderden : zij bijten 'er daarom het groeizame uit, êer zij het opleggen. Elk kan gemaklijk de proef hier van nemen en niet alleen zien dat het fpruitje 'er uit gegeten is, maar ook bevinden dat dit koorn, fchoon in een vrugtbaren grond gezaait , egter nooit zal uitloopen veel minder vrugt voortbrengen. Dan fchoon het fpruitje uit deze graantjes gegeten is, blijft 'er nog eene zwarigheit over, naamlijk dat deze graantjes noodzaaklijk onder de aarde moeten doorweeken en rotten en dus tot geen voedfel voor de mieren zouden kunL a nen  C i64 ) neil verftrekken , doch deze zWarigheit komen zij, door hare voorzorg en naarstigen arbeid, te boven, zij weten het zoo te bewerken , dat het koorn zoo droog blijft in hare nesten als op onze zolders, en dit doen zij op deze, wijs. Zij brengen verfcheiden deeltjes drooge aarde te famen , die zij alle dagen uit hare nesten halen en op een hoop in.de zon leggen om ze warm te laten worden. Ijder mier haalt uit het nest een klein deeltje van die aarde in haren nijper , brengt het buiten haar hol en gaat dan weêr wat anders halen. Op déze wijs brengen zij, in minder dan een kwartier uurs, een taamlijken hoop van deze aarde rondom haar nest. Op deze gedroogde aarde leggen zij haar koorn onder den grond en zij bedekken het met dezelfde aarde. Als de zon fchijnt, doen zij dit werk alle dag, en fchoon de zon omtrent ten drie of vier uren na den middag het venfter verliet, namen zij hun koorn noch de aarde niet terftond weg , maar zij lieten het zoo lang liggen als de grond warm bleef: maar als die verkoelde, kragten zij deze drooge aarde en het koorn  C t6S ) rkoorn in haar nest eer het begon te daau- wen, hét welk haar voornemen hindeitlijk zou geweest zijn. Wanneer de mieren deze deeltjes aarde , op de voorgemelde wijs, uitgebragt hebben , brengen zij op dezelfde wijs haar koorn buiten het nest, het welk dan van twee hoopen omringd is , de een van drooge aarde en de ander van graan. Vervolgens gaan zij het overige der drooge aarde halen , welke zekerlijk die is , waarop haar koorn in het nest lag. Deze diertjes doen dien arbeid nooit dan bij helder weêr als de zon zeer heet is. Ik merkte op zekeren tijd dat de mieren, haar koorn des morgens ten elf uren uitgebragt hebbende , het tegen hare gewoonte voor den nadenmiddag weder innamen , zonder dat ik konde begrijpen om welke reden, want dè zon ftak zeer vinnig en de hemel was ongemeen helder , maar een half uur daar na begon de lugt te betrekken en 'er viel een. kleine regen , het welk deze diertjes voorzien hadden, in deze veel wijzer zijnde als dé L 3 beu-  C ï65 ) beuzelaar, die den Almanach toen teï tijd fchreef en welke voorzegd had, dat het op dien dag niet regenen zoude. Ik heb in den beginne gezegd, dat deze mieren, welke ik met zoo veel oplettenheit heb gade geflagen, haar koorn van eene zolder haalden. Ik ging dikwils naar deze zolder , waarop eenig oud graan lag , daar ik bemerkte , dat zij, vermits alle graantjes niet even goed waren , de beste uitkozen. Door verfcheiden ondervindingen, heb ik waargenomen, dat deze diertjes altoos voorraad van tarw opdoen, zoo zij die kunnen bekomen, doch geen tarw vindende , nemen zij rogge, haver , gerst en zelf kruimeltjes brood , maar zelden gerst, ten zij in een tijd van fchaarsheit, als zij niet anders weten te krijgen. Begerig zijnde mij zelve bijzonder te onderrigten van hare naarstigheit, zorgvuldigheit en fchranderheit, lei ik een kléin hoopje tarw in een hoek van de kamer, voor welker venfter zij hare woon-  C 167 ) woonplaats hadden, en om te beletten dat zij geen koorn meer van de zolder zouden halen , iloot ik het vertfter toe en ftopte alle gaten, waar door zij zouden hebben kunnen komen. Schoon de mieren zeer vernuftig zijn, konden zij egter niet raden, dat ik eenig koorn in de kamer gelegd had: ook merkte ik, dat zij eenige dagen agter eikanderen zeer benard waren en haren voorraad van verre moesten gaan halen. Ik wilde haar eenigen tijd in deze verlegenheit laten, om te onderzoeken of zij den fchat eindelijk zouden vinden, het zij door het gezigt hetzij door den reuk; gedurende dien tijd, bemerkte ik eene groote ontfteldtenis onder dit klein gedierte, loopende geftadig heen en weêr en doende zeer veel moeite om eenig koorn op te doen. Het geen mij intusfchen zeer verwonderde was dat geen van haar thuis kwam zonder iets mede te brengen : de een bragt een graantje tarw , de ander een korreltje rogge of haver , of een brokje drooge aarde, als zij niet anders bekomen konde. Het venfter , waar voor deze mieren L 4 zich  ( i68 ) zich nedergeflageri hadden , zag op epn tuin uit en was twee verdiepingen hoog. Eenige mieren liepen tot aan het einde van den hof, andere klommen tot aan de vijfde verdieping om koorn te zoeken. Dit was een zwaren arbeid voor haar , voornaamlijk als zij' thuis kwamen met een taainlijk groot graantj'e tarw of ander koorn , het welk zekerlijk een zwaren last voor een mier moet wezen. Zij hadden vier uren tijds noodig om dit graantje uif het midden van den tuin tot in haar nest te brengen : hier uit kan men befluiten, dat een mier zoo zwaar een arbeid doet als een man, die bijna alle dagen een dragt koorn op zijne fchouders vier puren ver draagt. Ik beken, dat deze last haar zoo moeilijk niet valt op de vlakke grond, maar hoe moet eene arme mier niet flooven en torfchen als zij dit graantje tot aan de tweede verdieping zal brengen en met het zelve den muur opklauteren met het hoofd naar beneden en het agterfte naar boven gekeerd ? niemant kan hier een regt denkeeld van hebben dan die deze beestjes heeft zien arbeiden en flepen. Ik zag 'er .eenigen in groote  C 169 ) groote verlegenheit om dat zij haar dagwerk niet konden afdoen : in zulk een geval , kwamen 'er fterker mieren , of die zoo niet afgemat waren, na dat zij haar koorn in het nest gebragt hadden, wederom terug om deze te helpen dragen. Eenige waren zoo ongelukkig, dat zij met haren last van boven neder vielen als zij digt bij huis waren doch wanneer dit gebeurde verloren zij haar koorn zelden, maar bragten het, met een nieuwen moed , weder naar boven : dit is geene gisfing, ik zag een van de kleinfte mieren , met eene ongelooflijke moeite, een van de grootfte graantjes tarw naar boven torfchen , maar wanneer zij den bak bereikt had, waarin haar nest was, maakte zij zoo veel haast , dat zij na zulk een moeilijken togt, met haren last van boven neder viel. Een zoo ongelukkig geval zou een philofooph verlegen gemaakt hebben, maar beneden gegaan zijnde, vond ik haar, met het zelfde graan in hare pootjes , gereed ; om naar boven te klauteren, dan het zelfdeongeluk gebeurde haar tot driemalen , fomtijds viel zij als zij de helft van E 5 haren  ( 17° ) haren weg afgelegd had en wel eens van hooger, maar zij liet haar graantje nooit varen en verloor den moed niet , doch eindlijk begon haar de kragt te begeven en zij ftaakte haren arbeid: het duurde niet lang of eene andere mier kwam haar den last helpen dragen. Het gebeurt fomtijds dat een graantje uit hare nijpers valt' als zij bezig zijn met klimmen, doch dan vatten zij het weder op als zij het kunnen vinden , anders zoeken zij een nieuw graantje of iets anders, zich fchamende naar huis te keeren, zon#Br iets mede te brengen, dit heb ik ondervonden als ik het graantje weg nam, daar zij naar zogt. Mijne mieren waren genoodzaakt elders voedfel te zoeken, toen ik de zolder gefloten had, waar van zij gewoon waren haren voorraad te halen. Eindlijk ziende dat het waarfchijnlijk lang zou aanloopen «er zij het kleine hoopje koorn, dat ik voor haar weggelegd had, zouden vinden , befloot ik het haar te wijzen. Om te onderzoeken hoe ver haar vernuft  C 171 ) nuft konde reiken, vond ik een middel uit dat wel gelukte, en waarvan het verhaal ongelooflijk moet voorkomen aan menfehen, die nooit opgemerkt hebben, dat alle de dieren, die in genootfehap met elkander leven , fchranderder zijn als anderen. Ik nam eene van de grootfte mieren op en wierp haar op dit hoopje tarw: zij was zoo blijde van zich weder in vrijheit te bevinden, dat zij naar het nest liep zonder een enkel graan van het hoopje weg te nemen; zij had 'er egter acht op gegeven , want een uur daar na , waren alle mijne tmieren 'er reeds van verwittigd; een blijk daar van was dat ik het grootfte gedeelte van dezelven reeds bezig vond om het koorn weg te dragen, dat ik in de kamer gelegd had. Men kan hier uit oordeelen, of deze diertjes niet eenig bijzonder middel moeten hebben om elkander hare kennis mede te deelen , want hoe zouden zij anders een uur daar na geweten hebben , dat 'er koorn op die plaats lag. Het was in korten tijd alles weggefleept en ik lei 'er telkens weêr wat anders, maar niet veel te gelijk, om regt te zien hoe veel  C 172 ) veel zij noodig hadden, of liever om te zien hoe veel zij 'er van zouden weghalen , want ik twijffelde niet of zij deden voorraad op tegen den winter. Dit leert ons de H. Schrift , dit leert ons eene dikwils herhaalde ondervinding, zonder dat ooit eenige waarneeming het tegendeel getoond heeft. Voor het overige zijn de mieren niet herbergzaam maar egter zeer gereed om elkander buiten hare nesten bij te ftaan. Zij helpen elkander haren voorraad dragen , leggen haren last voor den ingang van het vreemde nest neder en deszelfs inwoners dragen dien naar binnen, Zij hebben eene foort van handel met elkander en het is niet waar dat zij niet voor het leenen zijn, ik heb het tegendeel ondervonden , zij leenen elkander koorn, ruilen met elkander en toonen zich altijd gereed om elkander bijftand te doen. Zij hebben nergens voor te vreezen als voor de vogels die haar koorn oppikken, als zij het in de zon gelegd hebben, maar als zij bang voor dieven zijn houden zij het onder den grond verborgen, Ik heb ge-  C 173 ) gemerkt, dat zij mieren ftraften en fomtijds doodden die waarfchijnlijk haar pligt niet wel waargenomen hadden. Zij leven egter in 't algemeen zeer gerust, waar uit ik befiuit, dat zij eene fcherpe tugt moetenhebben, of dat zij groote lief hebfters 'van rust en vrede zijn , in welk geval zij geene tugt noch ftraffe noodig hebben. Wat ongelukken haar mogen bejegenen, haar vlijt en vernuft doet ze haar te boven komen; niets kan haar den moed benemen. Indien men haar nest, omwroet , maken zij het in twee dagen wederom op. Men kan haar niet ligt uit hare woning verdrijven , zonder haar allen te verdelgen, want zoo lang 'er eenigen inblijven, zullen zij haar nest niet verlaten. Het innemen van breda door middel van een turf/chip in den jare 1590. ï^rins m ad rit 9, eenige jaren na den dood van zijn vader Prins willem DBS  C 174 ) ben I., tot Stadhouder, Kapitein en Admiraal Generaal verkoren zinde, was zeer gelukkig in zijne krijgsbedrijven , en werd te regt voor een groot Generaal gehouden. Het verrasfen van breda was de eerfte zijner gelukkige ondernemingen, kar el van heraugjere had den aanflag overlegd met Prins maurits; en l amber t charles, een wakker krijgsman, verkozen om dien nevens hem uittevocren. adriaan janszoon van bergen was gewoon turf en brandhout te leveren op het kasteel van breda, en voer, op wederzijds vrijgeleide, gedurig af en aan. Van het turffchip van dezen man vond men geraden zich te bedienen. Tegen het einde van Februari] , verkoor deraugiere omtrent zeventig foldaten , uit verfcheiden vendels , met welke hij zich des nagts, te zevenbergen, in het turffchip begaf , zonder van iemant gezien te worden. Het fchip was met eene zoldering van planken in het midden voorzien en boven bedekt met turf. Veel ongemaks leed het volk , op dezen korten togt, zoo door koude en honger als door tegen-  C 175 ) genwind, die oorzaak was, dat men langer dan twee dagen op ééne plaats moest blijven liggen. Eindelijk kwam men bij het kasteel en geraakte binnen den laatften boom, die terftond agter het fchip geflowerd. Hier kwam een korporaal het fchip bezigtïgen , doch zoo onagtzaam dat hij geen onraad vernam. Het was een geluk, dat zich toen niemand openbaarde door hoeften , waar mede velen egter-, de ganfche reis door , gekweld waren geweest. Een van hun, die het hoeften niet vermijden kon , bood zijnen fpitsbroederen zijn leven aan, op dat zij ook het hunne niet verliezen mogten. De Italiaanfche bezetting , gebrek aan brandftof beginnende te krijgen, fleepte het fchip , dat aan den grond geraakt was, en een lek gekregen had , op den 3. Maart , door het ijs , naar binnen. Terftond ging men aan het losfen, tot zoo ver zelf, dat de foldaten in het fchip het daglicht door de reten der zoldering begonnen te ontdekken, wanneer de fchipper en zijn'knegts, zich gelatende vermoeid van werken te zijn, het verder ontladen uitftelden tot des anderen daags. Ter  ( 176 ) Ter middernagt, doch niet zonder mannefchijn, deet heraugiere deToldaten , die reeds verdrietig begonnen te worden, en morden dat men hen op de fiagtbank bragt, uit het turffchip treden , terwijl men fterk aanhield met pompen , waar door de fchildwagt belet werd het gerugt, dat het volk maakte , te hooren. Terftond werd de wagt overvallen en afgemaakt , en de overige bezetting tot in het binnenfte van het kasteel gedreven, daar paulo a n ton 10' landsa vechia, een onbedrevekjongeling , in het afwezen van zijn vader, het bevel voerde: hij ondernam egter een uitval met zesendertig man, die meest allen verflagen werden. De burgers , dreigende op het kasteel in te ftorten, werden , doqr het volk van heraugiere, met musketten, afgekeerd. De Graaf van hohenlo en Prins mauritz zelf, het gelukken van den aanllag Vernomen hebbende, naderden de ftad met een groot deel van het leger ,. rukten het kasteel in en dreigden van daar de ftad te overvallen , die toen de plondering afkogt voor twee maanden foldij ten behoeve der Ver*  verrasferen. Ondertusfchen was de be-zetting gcvlugt. Prins maurits deet eene deftige intrede in zijne vaderlijke erfenis , nam den inwoneren den eed van getrouwheit af en gaf heraugiere het bevel over de ftad, in welke eene genoegzame bezetting van ruiterij en voetvolk gelaten werd. De fchipper en zijne twee knegts werden , door de Staten , met een gefchenk in gcreeden gelde en met een jaargeldvoor hun leven begiftigd : ook kreeg ijder foldaat , die in het turffchip geweest was, boven de twee maanden folseen gouden penning ter waarde vanvijfentwintig guldens. Vreemde vonnisfen des Hertogs van oss u n a , Onderkoning van napelsen sicilië». Ï)on pedro, Hertog van ossuna, door den Koning van spanje, phiï.. deel. M lip s  C 178 1 tips den III. tot Onderkoning van • napels en sicilien aangefteld zijnde, deet, gedurende zijne regering, zeer veel van zich fpreken door de zeldfame vonnisfen en uitfpraken, welke hij, bij verfchillende voorvallen, gaf. Zoo dra was hij niet aan de regering gekomen, of hij verbood, onder andere dingen , ook het dragen van poken, piftolen en andere kleine geweren ; doch vier jonge heeren van goeden huize namen voor, het zij uit eigen beweging of dat zij daar toe door anderen waren aangezet, om den Onderkoning over dit gebod te befpotten, waarom zij, door een konstig handwerkman , piftolen en poken van bordpapier lieten maken en dezelven zoo hebbende doen befchilderen, dat ze natuurlijk geleken , gingen zij , daar mede voorzien zijnde, wandelen op de groote plaats voor het paleis van den Onderkoning , die bezig was op het balkon een luchtje te fcheppen: zoo dra hij hen bemerkte, werd hij fchriklijk vertoornd, meenende dat zijne wetten dus openbaar veracht werden : hij beval derhalven hen gevangen, te nemen en met die wapenen voor  voor hem te brengen: voor hem geko* men zijnde , vroeg hij hun , met een verftoord gelaat, wie hen zoo roekloos gemaakt had om zoodanig tegen zijne orders aan te gaan ? De grootfte van deze knapen gaf hier op ten antwoord: het is nooit in onze gedagten gekomen, om de orders van uwe Excellentie tegen te gaan, die wel de wapenen maar geenzins de [guur daarvan verboden heeft , want het geen wij dragen is flegts eene figuur van wapenen uit bordpapier gemaakt. De Onderkoning, deze zoo gemaakte wapenen in de hand genomen hebbende, merkte ras dat deze jonge heeren hem trachten te befpotten, en zeide daarom, met een lagchend wezen, dat is een aartige vond, mijne lieve kinderen, en beval hen in een naastbijgelegen kamer te gaan. Midlerwijl deet hij een fchoolmeester met een plak komen, en hen door twee foldaten hebbende laten vasthouden , beval hij den fchoolmeester hen elk vijftig plakken te geven, het geen deze meesterlijk volVoerde, terwijl de Onderkoning hem gedurig aanzette, met te zeggen raak wat. Na dat zij deze plakken- ontfangen had'. M a den,  C 180 > den, deet de Onderkoning .km de zakken met gebak en confituren vullen en zond hen heen zeggende: mijne kinderen zijt op een andermaal wijzer. Zcldfaam was ook het vonnis dat dees Onderkoning velde over zekeren jakob morelli, een rijk koopman te n apels, die zich beroemde zeer veel gelds gewonnen te hebben , zonder dat hij ooit een voet buiten de poorten van de ftad gezet had, en het waren indedaad agtendertig jaren, dat hij niet buiten de muren van napels geweest was. De Hertog van deze zeldfaamheit onderrigt, zond hem, drie dagen na zijne plegtige intrede , een ftadsbode om hem , uit naam des Konings, aan te zeggen , dat hij op verbeurte van tien duizend kroonen niet zoude vermogen buiten het rijk te gaan. IJder een, die dit bevel hoorde, lachte 'er om en verloor fchier al de achting en het groot gevoelen dat men van des Hertogs verftand en bekwaamheden had opgevat. Men vond het ongerijmt een man in zijn ouderdom te verbieden om buiten het rijk te gaan, daar hij zoo veel jaren van  'C i'si .) "Van zijne jeugd had doorgebragt zonder zelf buiten de ftad te komen. Morelli zelf lachtte in den beginne met dit verbod en fpotte daar mede wanneer hij zich onder zijne vrienden bevond, maar kort daar na begon hem door het hoofd te malen , waarom en uit wat reden dit befluit en verbod des Onderkonings mogt ontftaan zijn , hij kon 'er niet van flapen en in eene groote zwaarmocdigheit geraakt zijnde, vreesde hij ziek te zullen worden ; om een einde van zijn kwelling te maken , befloot hij de tien duizend kroonen aan den Onderkoning te zenden , en zoo dra hij dat gedaan had , ftapte hij in eene koets en reed naar de eerfte plaats in den kerkdijken ftaat, daar hij niet langer als dien avond bleef, maar kwam binnen vier dagen in napels terug. De Onderkoning zijne wederkomst vcrftaan hebbende, zond van die tienduizend kroonen vijfduizend aan het gasthuis der ongcneeslijken en de andere vijfduizend zond hij aan morelli terug, met bijvoeging: dat zulks genoeg M 3 was  < 18a ) was om anderen te keren, hoe men de grilligheden der gekken konde firajfen, en tegen de Heeren van zijn Hof zeide hij: het is mij aangenaam gelegenheit gevonden te hebben, om te toonen de waarheit van het te zeggen : wij trachten jnaar het geen verboden is. Niet min zeldfaam was het gedrag van den Hertog toen hij eens in perfoon de galeijen viiiteerde. Men weet, dat de galeijen, in die landen daar men dezelven gebruikt, tot tugthuizen verftrekken en de misdadigers, die niet doodfchuldig zijn, aan boord van die fchepen gezonden worden , daar ze met ketens aan de roeibanken geklonken zijnde , zeer zwaar moeten arbeiden, om deze groote fchepen voort te roeijen. De Hertog op de galei de St. Katharina gekomen zijnde, kreeg hij lust om de zes galeiroeijers, die op de eerftc bank zaten , te ondervragen naar hunne begane misdaden : De eerfie van hun zeide , dat God, die een kenner der harten is , wist hoe zijn gemoed en zijne onfchuld was , en dat hij derhalven met lijdfaamheit zijne ketens  ( 183 ) ketens droeg. De tweede vertelde, dat de vervolging van zijne vijanden, maar geenzins zijne eigen fchuld, hem in die elendige flavernij gebragt had. De derde, dat hem in 't openbaar groot onrecht gedaan was, met hem te veroordeelen , zonder behoorlijk zijne zaak onderzogt te hebben. De vierde, dat de Heer van zijn dorp op zijne vrouw verheft geworden zijnde, om dies te meer vrijheit met haatte hebben , verfcheiden listige ftreken had in 't werk gefteld, om hem tot zulk eene wreede plaats te doen veroordeelen. De vijfde, dat hij van somma geboortig wae en dat een ijder aldaar nog konde getuigen hoe hij altijd als een eerlijk man geleefd had, maar met anderen valfchelijk van diefftal bcfchuldigd zijnde, was hij, niettegenftaande 'er geen bewijs voor was geweest, onfchuldig veroordeeld. De zesde , dat een doortrapte knaap was, aan het gelaat van den Onderkoning wel bemerkende, dat hij aan dit alles weinig geloof floeg en dat hij niet genegen fcheen om hun van de roeibank te ontdaan, wendde het over een anderen boeg: voortreffelijke Heer, zeide M 4 Hij 3  C 184 5 hij, ik hen van napels, en fchoon dat eene groote ftad is, heeft men daar in langen tijd! geen grooter fchelm gevonden als ik ben: ik heb zeer veel misdaden bedreven , van welke de minfte den dood verdiend heeft , en nogtans heeft mij de Rechter de genade gedaan van mij op de galeijen te bannen. De Onderkoning, hem-fterk aangezien hebbende, keerde zig tot den kaptein, zeggende : fehielijk, fehielijk, helpt dezenman uit de ketens en zend hem heen, want een fchurft fchaap kan alle de andere gezonden befmetten, en daar is geen reden, om zulk een fchelm onder zoo veele eerlijke lieden te laten. Hij deet hem vervolgens tien kroonen geven , om kleederen te koopen en bevelende hem naar zijn huis te gaan en voortaan eerlijk te leven , terwijl hij tot de anderen zeide: ik 'meen u groote genade bewezen te hebben, met u van zulk een pest van een mensch te verlosfen, die uwe onnaozelheit had kunnen bederven. Daags daar aan ging hij eene andere galei bezoeken , op welken zich drie honderd van de allerfnoodfte galeiboeven be-  t ^5 )' -bevonden: deze reeds gehoord hebbende wat 'er daags te voren op de andere galei was voorgevallen, was 'er geen een onder hen allen, die zich niet erkende een fchelm te wezen en misdaden bedreven te hebben, die galg en rad verdienden , meenende dat zij door deze beken 'tenis hunne vrijheit zouden verwerven : doch de Hertog, het alles aangehoord hebbende, zeide: dat dewijl het getal dier fchelmen zoo groot was, zij naauw moesten opgejloten worden, dewijl men anders gevaar liep, dat zij zich cis een pest door het rijk zouden verppreiden, en ging heen zonder een eenige te outflaau, Vwrheeld van eene zeldfame gelijkheit tusfchen twee broeders. Pasquïer verhaalt in zijne Hiflorie van frankrijk, dat nikoi.aas en ciaüdius o e r o u s s i, zijnde tweelingen en de een heer van scissojie M 5 en  C 186 ) en de ander van o r i g n ij , op den 7 April, in het jaar 1548 , geboren werden en zoo zonderling op elkander geleken, dat men hen door linten van onderfcheiden kleur moest doen herkennen, zijnde zij niet alleen volmaakt gelijk in gedaante en wezenstrekken , maar ook in hunne zeden, gebaarden, houding en neigingen , 't welk hunne ouders aanleiding gaf om hen op dezelfde wijs te kleeden, waardoor hunne gelijkenis nog fterk er werd, zoo dat hunne ouders zelve hen niet van elkander konden onderfcheiden. Karel de IX, Koning van frankrijk , vermaakte zich dikwils , in het midden van meer dan vijfhonderd edellieden , met hen langen tijd tegen elkander te vergelijken, ten einde eenig onderfcheid in hen te kunnen ontdekken, maar na dat men hen door alle die menfehen lang had laten heen en weder loopen, kon hij, noch iemand der ïtanweezenden, den een van den anderen herkennen. Beide liefhebbers zijnde van in dc kaats-  ( ï87 ) kaatsbaan te fpelen, overtrof de Heer van origny hier in egter zijn broeder , welke dikwils het fpel verloor, dan dees , zulks bemerkende , begaf zich fomtijds heimlijk uit de kaatsbaan, wanneer zijn broeder, 'er in gekomen zijnde , zijn fpel herftclde en won, zonder dat het iemand der fpelers gewaar werd. Dc Heer van origny op eene fchoone en rijke Dame, zijnde de Markgravin van esclavole , verliefd geworden zijnde, kreeg de Heer van scissome, hier van niets wetende, voor haar dezelfde genegenheit, doch ontdekkende, dat zijn broeder op haar verliefd was, zag hij van haar af, welke vervolgens ook met haar trouwde. Niet minder opmerklik was het, dat dezelfde toevallen, welke de een in zijn leven onderhevig was , ook den anderen troffen: zij hadden dezelfde ziekten en dezelfde kwetfuren op denzelfden tijd en op dezelfde plaats huns lighaams, en toen de Heer van scissome ziek werd aan die ziekte waar aan hij, in zijn dertigfte jaar ftierf, was de Heer van origny door dezelfde  I SS» y zelïde ziekte aangetast , maar hcrftelde 'er van, doch op het hooren van zijns broeders dood, overviel hem eene flaauwte, zoo dat men hem een geruimen tijd voor dood hielt. Een voornaam fchilder had hen beiden in een ftuk uitgefchilderd , zoo als zij waren , dat is volmaakt gelijkende van gedaante en wezenstrekken. Dappere daden en zelfame dood van den Engel/eken Admiraal frakcis drake. Francis drake, een der befaamdfte zeelieden van de zestiende eeuw, was de zoon van een Predikant in het graaffchap ken t. Door zijn vader tot een zeeman opgebragt zijnde, had hij eenige jaren op frankrijk en zeeland ter koopvaardij gevaren, doch naderhand eene reis doende naar amerika, werd hij door de Spaanfcben gevangen- genomen en van alles beroofd. Dit verwekte in hem zulk een haat tegen die natie,  C 189 ) natie , dat hij federt alle gelegenheden gczogt heeft om zich te wreeken. Zijn eerde togt tegen de fpaanfchen was met twee fchepen, welke te famen maar feventig mannen voerden; doch met welken hij egter een aanval deet op nombre de dios in amerika; ook fcheeide het weinig of hij zou die plaats vermeestcrd hebben, maar dit oogmerk mislukt zijride, verdond hij, dat 'er een groot aantat kooplieden, met muilezels, beladen met goud en zilver , over het gebergte , naar die dad in aantogt was; hen opgewagt hebbende, viel hij 'er op aan, bcmagtigde den fchat en voerde denzelvcn met zich. Hij verbrandde vervolgens te santa cruce, eene partij fpaanfche koopmanfehapnen, ter waarde van tweemaal honderd duizend ponden derling , en kwam met een grooten buit weder in engeland tetUg. In den jare 1577, zeilde hij met vijf fchepen en zestienhonderd mannen uit p l y m oru t h , doch zond daar na twea fchepen terug. Met de andere drie voer hij door de ftraat van magellaan en kwam  C 190 ) kwam in de zuidzee, daar zijne fchepen door een zwaaren ftorm beloopen werden en verftrooid geraakten. Een van deze drie is nooit te voorfchijn gekomen ; het ander keerde naar engeland terug, maar dr.ake zeilde met het zijne alleen de geheele wcereld rond en veroverde veelc fpaanfche fchepen , waaronder een dat vierhonderd ponden masfif goud 'aan boord had, gelijk ook naderhand nog een, dat met goud, zilver en juwcelen beladen was. Hij bragt in het jaar 1580, een groot deel van dien fchat in engeland, maar had het overige, benevens zes ftukken kanon, in zee moeten werpen , om zijn fchip , dat ergens vast geraakt was, weder vlot te krijgen. In het jaar 1585, zeilde hij met tweeëntwintig fchepen , meest koopvaarders , doch de anderen fchepen van oorlog, uit plymouth , hebbende drieëntwintighonderd mannen aan boord , zoo matroofen als foldaten. Op dien togt, veroverde en verbrandde hij sx. jagö, plunderde st. domingo en zeilde van daarnaar  C 191 ) naar karthacena, welke ftad hij overrompelde, bij welke gelegenheit hem een ongelooflijken fchat in geld en twee-' honderd en veertig ftukken gefchut in handen vielen. Op zijne thuis reis, verbrandde hij st. augustin en kwam in 1586 wederom behouden in Engeland. In het jaar 1588 , benoemde hem de Koningin tot Vice - Admiraal van de Engelfche vloot. Hij ondernam vervolgens een nieuwen togt naar amerika, op welken hij vele kleine Heden der fpaanfchen op die kust plunderde , doch op welken togt hij ongelukkig het leven liet. De omftandigheden van den dood van dezen zeeheld zijn zonderling en niet algemeen bekend. Ter opheldering van dezelven is het noodig het volgende te melden. Op de Karibifche Eilanden en bijzonder op a n g u 1 l l a , word eene verbazende menigte land-kreeften gevonden, waar  C r?2 ) waar van fommigeu veel grooter zijn arsde zee-kreeiten, die op onze markten verkogt worden. Digt bij angcilla is een klein eiland , 't welk 'er zoo vol van is, dat het daar van den naam van kreeften - eiland gekregen heeft: zij ver-fchaffen een zeer goed eten en zijn het voorna mfte voedfel der inwoneren, die doorgaans , na een Herken regen , 'er jagt op maken, om dat zij dan uit hare gaten , welken zij zich graven en waar in zij zich, even als de konijnen, onthouden, te voorfchijn komen. Wanneer zij in het veld zijn, trekken zij regt voort * wat zich ook in hunnen weg bevinden moge, keeren nooit den rug en houden fteeds haare knijpers gereed om aan te vallen of zich te verweren, met welke werktuigen zij zoo vast houden, dat 'er naauwlijks mooglijkheit is om hetgeen zij gevat hebben los tc krijgen , zonder het dier zelf te dooden , waar na een ander wederom terftond zijne plaats inneemt. Het was door deze dieren , dat de Admiraal drake het leven verloor. Hij verkoos zich op het kreeften-.eiland te be-  C 193 ) begeven , daar hij aanftonds door deze* dieren werd aangetast en fchoon hij gewapend was en een dapperen tegenftand bood, moest hij evenwel bezwijken. Die monsterachtige fchepfels fneden hem de bcenen, armen en het hoofd met hunne, knijpers af en knabbelden zijn lijk op tot het gebeente. Dus werd een man, die de eerfte van zijne natie was , welke een reis rondom de weereld deet, die, wegens zijn moed en bekwaamheit van een ijder geacht en van zijne vijanden gevreest was , door zulke geringe dieren .overwonnen en, op zulk eene fmertlijke en bcklaaglijke wijs, om 't leven gebragt. Eenige bijzonderheden beireklijk den gröótên mogol. Keizer van het vaste land van 1ndia is buiten twijlfel de • groottle ert magtigfte van alle de Indiafche Vorsten, waarom hij ook den naam draagt van deü grooten mogol. Van dien Vorst 1. deel. N ver-  C -94 ) verhaalt een zeker fchrijver, onder anderen , de volgende bijzonderheden. Zijn geboorte feest duurt vijf dagen, wanneer men hem gewoon is te wegen, en als hij dan zwaarder gevonden word als in het voorgaande jaar ontftaat 'er groote vreugd. Naderhand zet hij zich op zijn pragtigften troon, daar hem de grootfte heeren van het rijk met verëeringen komen begroeten : ook zenden de hofdames en de gouverneurs der provinciën en fteden hunne gefchenken , zoo dat de Keizer, op dien tijd, aan diamanten , robijnen , fmaragden , goud, zilver, kostlijke meubilen , oliphanten en paarden , doorgaans dertig millioenen ontfangt. Tot dit feest worden twee maanden te voren reeds de noodige toebereidfels gemaakt. Bij die gelcgenheit, zijn de twee groote pleinen van het keizerlijk paleis bedekt, met rood fluweele tenten, die met goud geborduurd zijn. Op die pleinen worden zeven pragtige troonen voor den Keizer gereed gemaakt, waar van 'er eenige met robijnen , diamanten , fmaragden en paarlen vercierd zijn. ' De  C 195 ) , De groote troon , die op het eerfte' plein opgerigt is, heeft omtrent zes voe1 ten lengte en vier voeten breedte. De f vier voeten of fteunen, die den troon 1 onderfchragen , zijn met eene menigte | groote diamanten , robijnen en andere edele gefteenten bezet.- Het gehemelte I is geheel met diamanten en paarlen be'. dekt en rondom het zelve hangt eene i franje enkel van paarlen: boven op ftaat j eene paauw, mét een uitgebreiden ftaart, j die uit blaauwc fafieren en andere edele | gefteenten van verfcheiden kleuren bcftaat. Het lighaam van het dier is met J goud en kostbare- kleinoodien bedekt en Iop de borst hangt eene groote robijn met eene paarl, in de gedaante van een peer 'er aan. Op de zijde van den troon hangt een fabel, fchild, boog enkoker met pijlen, alles zodanig met juweelen belegd , dat het oog, door alle deze ' kostlijkheden , als verblind word. • Dees beroemde troon werd door tai! merlan begonnen en door chacii j jehan voltooid , hebbende meer dan 1 honderd en zestig millioenen gekost. N 2. Terwijl i  Terwijl de Keizer op dien troon aft, ftaan 'er dertig paarden gezadeld wel-' ken ijder door een officier worden vast gehouden. Het minste vam deze paarden kost vijfduizend en andere wel duizend kroonen. J Des Keizers olijphanten , die met goud geflikte dekkleeden en zilveren ketens opgefchikt zijn, worden de een na den ander voor den troon geleid, om den keizer te groeten en zich voor hem neder te buigen. Die, van welke deiioooL het meeste houd , worden met goed vleesch , fuiker en brandewijn gevoerd. Als de Keizer zijne oliphanten gezien, heeft, gaat hij voor een half uur in zijn vrouwen vertrek en daar uit komende, zet hij zich wederom op een anderen troon en vervolgens worden 'er, gedurende vijf dagen, allerlei feesten gegeven en vrolijkheden bedreven. Qnt~  C m > . Ontdekking van het buspoeder Verraad Onder de regering van Koning jacoeus den I, waren de Roomschgezinden in en geland op dien Vorst zeer misnoegd, om dat zij, bij zijne komst tot den troon , meerder gunst en toegeellijkheit van hem gewagt hadden: dit deet fommige heethoofdige en blinde ijveraars onder hen bedagt zijn om zich deswegens te wreeken, door het graven van eene mijn onder de vergaderkamer van het Parlement en die met buskruit op te vullen, ten einde den Koning de koninglijke famillie en alle de leden der béide huizen van het Parlement te gelijk in de lugt te doen vliegen en hen alle dus op eenmaal van het leven te berooven. Tof de uitvoering van dat heilloos voornemen beftemden zij den tijd op ••welken de Koning het Parlement, met ;» engeland. N 3 eene  ( 198 ) eene aanfpraak van den troon , zoude openen, dewijl als dan alle de grooten van het rijk bij een vergaderd zijn. .Catesby, een heer van groote bekwaamheden en van een oud genacht, was de uitvinder van dit gruwelftuk: hij deelde zijn voornemen mede aan den heer henry per,cy, en na dat zij nog eenige anderen in hunne famenzwering aangenomen hadden , huurden zij , in het begin van het jaar 1604 , op naam van percï een huis naast dat waar in het Parlement vergaderde. In het laatst van dit jaar, begonnen zij hun werk en zetten het zoo ijverig voort, dat zij welhaast-een muur, fchoon drie engelfche ellen dik , hadden doorgegraven , maar aan den anderen kant komende, verfchrikten zij door het hooren van eenig geraas , waar van zij geene reden konden begrijpen. Bij onderzoek egter bevonden zij, dat het kwam uit eene kelder onder het huis der lords, waar in een voorraad kolen gelegen had en dat die kolen verkogt zijnde de kelder te huur was : deze gelegenheit werd terftond waargenomen en de kelder door percy gehuurd, die 'er verder zesendertig  C 199 > dertig vaten buskruit in bragt en dezelve vervolgens met takkebosfen en brandhout tiet opvullen. Dit alles nu in gereedheit zijnde, naderde de dag op welken het Parlement ftond te vergaderen en het veri'chriklijk geheim, fchoon reeds aan meer dan twintig perfonen bekend, was nu bijna anderhalf jaar bewaard gebleven; doch tien dagen voor de bijeenkomst van het Parlement, ontfing de Roomschgezinde lord monteagle, door een onbekend perfoon, den volgenden brief. Mijn Heer! de liefde, welke ik eenigen uwer vrienden toedraag , doet mij voor uwe behoudenis zorgen. Ik rade u derhalven , indien gij uw leven lief hebt, eenige verfchooning te verzinnen om het Parlement niet bij te wonen ; want God en menfehen hebben zich ver'èenigd om de godloosheden van dezen tijd te flraffen. Denk niet flegt van dit berigt , maar neem de wijk naar uw landgoed, alwaar gij het geval veilig kunt afwagten. Want fchoon 'er geen blijk van eenige beweging N 4 is,  C 200 ) is , nogtans zeg ik u, dat dit Parlement een vreeslijke,flag wedervaren zal, zonder dat iemant van het zelve zien zal van waar hij komt. Deze raadgeving is niet te verachten, vermits zij u wel goed maar geen kwaad kan doen, want het gevaar is over zoo ras gij dezen verbrand hebt. Ik hoop dat God u genade zal bewijzen om hier van een goed gebruik te maken, en ben, na u in deszeifs heilige befcherming aanbevolen te hebben enz. Monteagle wist niet wat hij van den brief maken zou en fchoon hij 'er in het eerst weinig geloof aan floeg, vond hij egter, bij nader bedenking, goed om denzelven aan den lord Salisbury, destijds fecretaris van ftaat, mede te deelen. Salisbury fcheen 'er ook weinig acht op te flaan, maar vond egter geraden om 'er den Koning, die weinig dagen daar na in de ftad kwam, kennis van te geven. De Koning den brief gelezen hebbende , verklaarde 'er meer in te zien; hij begreep uit den ernftigen ftijl van den brief,  C BBS 3 brief; dat 'er wezenlijk iets gevaarlijks en gewigtigs op handen wras.' ' Een vreeslijke flag en egter niet te zien van waar hij komt, een', gevaar .zoo \ fehielijk en nogtans zoo groot, dit alles fcheen een aanflag aan te duiden door buspoeder ; weshalven het raadzaam geoordeeld werd om de kelders onder de huizen van liet Parlement te doorzoeken.. i Des middernagts werd het gerecht derwaart gezonden en zekere fawkes,' een der voornaamfte aanleggers van deze godlooze onderneming , aan dc deur van de kelder vindende, waar in hij jnist alle de toe-» bereidfelen in gereedheit gebragt had, werd hij gevangen genomen en vervol-" gens de takkebosfen ïer uit gehaald zijnde , werd het buspoeder gevonden. * Fawkes, in wiens zakken de lonten en al het noodige, om het loopvuur aart: tc fteken, gevonden werden, geen anderen tocvlugt hebbende dan de ftoutmoedigheit en wanhoop , betuigde , voorden raad gebragt zijnde , dat het hemfpeet, dat hij de gelegeuheit had latenvoorbijgaan van niet terftond het kruit N 5 aan-  C 20a ) aangeftoken en dus zijn eigen dood, door die van zijne vijanden, verzoet te hebben : hij weigerde zijne medepligtigen te ontdekken en toonde geen ander berouw als over het mislukken der onderneming : toen hem eindlijk de pijnbank vertoond werd , ontzonk hem den moed en hij ontdekte alle de faamgezworenen, van welken eenigen de vlugt namen en anderen gevat en door beuls handen ter dood gebragt werden. Het is naderhand gebleken, dat perc y de fchrijver van den brief was en dat hij tot het fchrijven van denzelven bewogen was door eene zugt tot behoud van het leven van den lord monteagle, zijn bijzonderen vriend. Toen de Koning, eenige dagen daar na, het Parlement opende, zeide hij in zijne aanfpraak: „ dat fchoon de gods„ dienst de famenzweerders tot zulk een „ ftrafwaardigen aanflag vervoerd had , „ men daarom egter alle de Roomsch„ gezinden die misdaad niet aantijgen of onderftellen moest , dat zij allen » ge-  C 203 ) n gélijklijk genegen waren tot het begaan „ van zulke gruwelijke wreedheden. Toevallige redding van een Engelschman , die elf maanden op eene klip gezeten had, door den Hollandfchen fchipper pickman. Schipper pieter jansz pickman van hoorn, in het jaar 1616 , met eene lading hout, van dronthem in Noorwegen naar ijrland varende, dreef, door groote ftilte en fterken ftroom, naar eene klip of klein eiland, zoo dat hij genoodzaakt werd zijne boot uit te zetten en het fchip voort te boegfcren om de klip te ontwijken. Het fchip dus afgewend zijnde , voeren 'er «enigen van zijn volk naar de klip, om eijeren te zoeken, dan terwijl zij daar mede bezig waren , kwam 'er onverwagt een vreemd mansperfoon voor den dag, wiens uiterlijk aanzien hen zoodanig deet fchrik-  C 204 ) fchrikken, dat zij met verhaasting in de boot vielen en, offchoon die man geweldig fchreeuwde, en wenkte , roeiden zij weder naar boord, vreezende dat 'er eenige roovers op die klip mogten huisvesten , doch de ftroom hen andermaal naar de klip drijvende , waren zij ten tweedemaal genoodzaakt de boot uit te zetten om het fchip van de klip af te boegferen, ondertusfehen deet de man, die op de klip ftond, niet anders als wenken en wijzen, gevende door allerlei teekenen zijne verlegenheit te kennen, zoo dat hij zelfs op zijne knieën viel en de handen naar hen uitftrekte. Zij, dit ziende , overleidden onder elkander of zij 'er al of niet naar toe varen zouden, doch befloten ten laatftcn, uit hoofde van de zwarigheden, die zij 'er in zagen, dat zij 'er niet heen zouden roeijen , maar wederom naar het fchip terug keeren.. Ondertusfehen was die man al aanhoudend blijven bidden, wenken en op alle wijzen om hulp fmeeken , zoo dat zij eindlijk, door medelijden bewogen, van befluit veranderden en naar de klip roeijlen,-doch bij dezelve gekomen zijnde, kon-  C 205 ) konden zij 'er niet aanlandden van wegen dcszelfs fteilte , maar de man wenkte hen, dat zij naar den anderen kant zouden varen, daar het lager was, het geen zij deden: hier kwam de man bij hen, doch toen fcheen hun hart van medelijden te breken , ziende een man zoo ruig en ongehavend , dat hij fchicr geen mensch geleek, zijnde bijna zwart van honger, koude en ongemak en zoo mager , dat tusfchen hem en een geraamte naauwlijks onderfcheid was. Zij zagen voorts op deze klip noch loof noch gras , of eenige fchuilplaats , welke een mensch voor regen , hitte, of koude befchermen konde, maar wel eenige ftukkeu van luiken en plankjes tegen elkander gezet, waar onder hij kroop als hij wilde flapen. Zij namen hem in de boot en bragten hem aan boord, daar ijder een verfchrikte over de ongedaanheit van dit mensch; het bleek toen dat hij een Engelschman was, en gevraagd zijnde hoe hij daar gekomen was en hoe lang hij zich daar onthouden had ? gaf hij daar van het volgend verhaal» „ Het  ,, Het is omtrend een Jaar geleden,.. „ dat ik, met een veer-bark uit enge- land naar dublin in ijrland varende, door een Franfehen zeeroover, ,, genomen werd; die ons plunderde en „ eenige dagen bij hem aan boord hielt, „ zonder op al ons bidden en fmeeken „ om ontflag eenig acht te geven; ten „ laatften kwam 'er een geweldige ftorm „ en onweer op, ih welken hij ons liet ,, varen of liever dobberen , dewijl het „ geen vaarbaar weêr was,, zoo dat wij' „ niet anders als den dood voor oogen „ zagen en nog liever in zijn fchip zou„ den gebleven zijn dan op zodanig eene „ manier aan het geweld van de zee „ overgegeven tc wezen. Wij dreven „ allengskens tusfchen schotland en , ijrland door naar dc ruime zee, geen anderen ftaat makende dan door „ dezelve ingeflokt te zullen worden: „ eindlijk geraakten wij aan deze klip, „ waar tegen onze bark aan flukken, „ {tiet, en ik geraakte met mijn makker, „ want wij waren met ons beiden, aan „ land; doch toen wij de plaats over„ zagen , meenden wij gelukkiger ge- ,, weest  ( 207 ) „ weest te zijn, indien wij in de zee „ omgekomen waren. „ Hier was goede raad duur , wij ,, zagen elkander bedroefd aan , hebben„ de noch eten noch drinken, en wisten geen middel om van die elendige klip „ af te geraken: wij haalden egter eeni„ ge plankjes en flukken hout van ons ,, fcheepje en (lelden die tegen elkander, „ om 'er ons onder te verfchuilen. Wij ,, vongen vervolgens eenige meeuwen, „ die wij plukten en met het mes, dat „ mijn makker bij zich had , vilden , „ waar na wij dezelven in de zon lieten „ droogen en zoo raauw opaten: met „ het water hadden wij het kwaadst, „ als het een tijd lang droog weêr was , „ maar wanneer het regende, bleef het „ water in de kuilen en greppels van de „ klip ftaan en dit was onze drank; dan » dewijl de klip wel fteil, doch niet zeer „ hoog was, gebeurde het dikwils, als „ het hard waaide, dat de zee over de „ klip heen floeg en dan werd het water „ in de kuilen zoo brak , dat wij het „ niet konden drinken. Daar kwamen ,5 -om-  £ 2.o8 ) M fomtijds zee-robben op de klip, wan* „ neer wij groote moeite deden om zé „ te dooden , ten einde eenigen voorraad tegen den winter te hebben, maar de„ wijl wij 'er geen gereedfehap toe had„ den, moesten wij 'er dikwils voor gaan loopen, om dat de ouden zoo geweldig „ op ons kwamen aanzetten ; eindlijk „ floegen wij 'er nog eenigen van dood , „ die wij dan vilden en in den wind .,, lieten droogen, om ze te kunnen be„ fparen en -ook om dat ze dan beter „ konden gegeten worden. „ Schoon wij in zulk een droevigen „ toeftand waren , was het ons egter tot ,, blijdfehap dat wij heul en troost aan „ elkander hadden; maar men kan eens „ denken hoe het met mij gefteld was, \\ toen ik, zes weken op de klip geweest „ zijnde, mijn makker verloor, 't welk „ mijne fmert en droef heit zoodanig ', verdubbelde , dat ik van weemoedig- heit meende te fterven : menigmaal heb „ ik, door droef heit en wanhoop, op „ het punt geftaan om mij in zee te wer„ pen , doch dit kon niet over mijn „ gemoed,  O 209 ) ,j gemoed, zoo dat ik beiloot om het „ kruis, mij door den hemel opgelegd, „ met geduld te dragen, dikwils lchreid„ de ik, zoo dat men mij wel in mijne „ traanen konde wasfchen, en zugtte op „ eene hartbrekende wijs, doch niemant „ hoorde mij, doch nu bevind ik egter, „ dat God mij verhoord heeft. Gevraagd zijnde hoe hij zijn makker verloren had, zeide hij: „ dat weet ik „ niet , door ziekte is hij niet geftor„ ven, des avonds, waren wij nog bij „ elkander, maar, des morgens, miste „ ik hem en heb hem nooit meer gezien. ,, Of hij door mismoedigheit zich zelve „ verdronken heeft, -of dat hij, droo„ mende, onnoofel verongelukt is, weet ,, ik niet, maar mijn naaste vermoedcu „ is , dat hij zal uitgegaan zijn om eijeren „ te zoeken , die door de meeuwen in „ de reten en fcheuren van de klip ge- legd werden en dat hij onverhoeds „ van boven neer gevallen is. Toen „ hij van mij afraakte , had hij zijn „ mes bij zich, 't welk mij in groote „ verlcgenheit bragt , dewijl ik daar i, deel. O „ door  CC aro y) door buiten Haat was van robben eil' „ meeuwen , die mijn meeste kost wa,5 ren, te kunnen toemaken om te eten, „ doch armoede zoekt list , ik klopte „ een fpijker uit een van de geborgen ,,- houten , en die, door langdurig ilij„ pen, fcherp gemaakt hebbende, be„ hielp ik mij daar mede. „ Op die manier heb ik al dien tijd ,, gelceft, met veel kommer en hartzeer, ,, gedurende den tijd van elf maanden. „ In den voorgaanden winter , heb ik „ het zeer kwaad gehad, door dien de „ klip , gelijk ook mijn hutje , den „ meesten tijd met fnceuw bedekt was, „ waar door ik belet werd robben en „ meeuwen te vangen, doch na veel bc„ denkens, vond ik egter een middel uit „ om de meeuwen te krijgen ; ik Hak „ een ftok boven uit mijn tentje met een ftuk robbenfpek 'er aan vast ge„ bonden en wanneer die vogels daar op ï, aasden, ftak ik fehielijk mijne hand van „ onderen op en greep haar, waar door „ ik ter naamver nood nog zoo veel voedfel kreeg , dat ik het leven behouden  C 2» ) j, houden heb. In den beginne, had „ ik nog wel hoop , dat God mij een middel verfchaffen zoude om mij van „ daar te helpen ; doch toen het zoo „ lang duurde, gaf ik den moed op en „ maakte rekening, dat ik mijne dagen ,, op die barre rots zoude hebben moe„ ten eindigen, doch nu heeft mij God „ hier gevoerd om mij te verlosfen, waar ,, voor ik Hem ecuwig loven en prijzen „ zal. . Na dat fchipper pickman dezen ongelukkigen, door alle verkwikkingen en het langfamerhand toedienen van fpijs en drank , wederom had doen bekomen , bragt hij hem te de rij in ijrland aan land, daar hij , nadat zijn geval rugtbaar geworden was , veel gefchenken kreeg: hij kwam vervolgens van derij naar dublin, om den fchipper nogmaal voor de hem betoonde weldaden te danken. Hij was een man van dertig of tig jaren. O i Vlugt  ( au > x Vlugt van hugo de groo,t , uit zijne gevangenis in het Fort l o evestein, door middel van een koffer. _3e heeren hoogerbëets en de groot, uit hoofde van ftaatsverfchillcn, op het fort loevestein gevangen gezet zijnde, zaten op dat ilot elk in een afzonderlijk vertrek. Hunne huisVrouwen , die zich nevens hen lieten opfluïten, hadden vrijheit om de fpijs te bereiden en te koken, en tevens om op zekere dagen naar woudriciiem of g o r i n c h e m te gaan tot het koopen van behoeften. Te gorinchem hadden ze gemeenlijk haren intrek bij abraham d a a t s e l a a r , koopman in lint en garens, wiens vrouw joanna van e r p , een zuster was van t h om a s e r p e n i u s , hoogleeraar in de oofterfche talen te leiden en boezemvriend van beide de gevangenen, inzonderheid van de groot. Doch de huis-  •< -213 > huisvrouw van hoogerbeets overleed op het flot in wijnmaand des jaars l620. maria reigersbergen, huisvrouw van de groot, onderhielt de vriendfchap met daatselaar te g o ri n cue m. Alles wat de groot van het flot naar holland zond, en alles wat hem van buiten toegezonden werd , deet zij ten huize van daatselaar beftellen , die het verder voortfchikte. Langs dezen weg, was meermalen af en aangebragt een koffer met boeken , die door erpenius, vossi us en anderen aan de groot geleend en na het gebruiken terug gezonden wierden. Want terwijl hij hier zat, fchreef hij verfcheiden geleerde en godvrugtige werken, waar toe hij veel boeken noodig had. De kommandeur van het flot plagt dit koffer, in het eerst, te doen openen , doch alzoo hij 'er niets dan boeken in vond, liet hij het in 't vervolg op- en af gaan , zonder 'er naauwer acht op te geven, de groot's huisvrouw kreeg den eerften inval, om haren man, in dit koffer, van het flot te laten dragen. De vond geviel den O 3 gevan»  C 414 ï gevangenen niet kwalijk. Men bragt dë kist in zijn fcbrijfvertfek en bezogt verfcheiden reizen, of hij 'er in liggen en hoe lang hij het daar bcfloten in harden kon. Toen nam men een dag waar, dat de kommandeur naar heus den verreist was , zijnde den 22 Maart 1621, en vcrzogt zijne vrouw verlof om een koffer met Arminiaanfche boeken te verzenden , het welk haar gereedelijk toegeftaan werd. Met het aanbreken van den dag, begaf de groot, na het doen van een vurig gebed, zich in de kist; daar hij zeer ongemakkelijk in lag, alzoo zij maar vier voeten min twee duimen lang was, en geen ïügt inliet dan door het fleutelgat. Hij was in. linnen öndcrkleeding, en men had dc holligheden van de kist met boeken en eenig garen gevuld. In het afdragen , klaagden de foldaten over de zwaarte van het koffer, vragende eikanderen : of 'er de Arminiaan ook in mogt zijn? waar op de groot's huisvrouw antwoordde : het zijn Arminiaanfche hoeken. Men bragt dan het koffer fchcep, om over den ftroom naar gorikchem gevoerd te worden, ei/s je van tt'otHi \ y we-  C «5 ) w e n i n n, dienstmaagd van decuoo ¥!? die van het geheim wist, had last om mede over te varen en de vereischte zorg voor het koffer te dragen. Het kwam' gelukkig en voorfpoedig te gorinT]D- Dan met deze zeven mannen liep het zoo gelukkig niet af als met de vorigen , dewijl zij allen, uitwijzens het dagverhaal , het welk de fchepen, die in het volgend jaar 1635 aldaar aankwamen, in hunne hut vonden , elendig geftorvcn waren. Dit dagverhaal was van den volgenden inhoud. Den 11 September 1634 , gingen de ,, fchepen -van hier naar het vaderland „ onder zeil , die wij eene gelukkige „ reis wénschten. Wij zagen verfchei,, den walvisfehen en waren dikwils „ doende om die te fchieten, maar kon„ den dezelven niet vangen. Wij zogten ,, ook vlijtig naar groente, reën, vosfen „ en beeren , maar konden niets bekomen. „ Den  (_ 220 } ' ft Den 50 en 21 Oftober, verliet ons „ de zon en is niets voorgevallen. „ Den 24 November, begon de fcheur•„ buik zich onder ons te openbaren, „ waarom wij vlijtig uitzagen naar ver„ verfching van groente, beeren of vos- fen , maar konden niets opdoen tot „ onze groote droef heit, dan wij troos„ ten elkander dat god onze groente en ververfching wezen en bet voorj,, zien zoude. „Den 2 December, nam klaas florisz een .drank in tegen de „ fcheurbuik en wij zetten een val om „ vosfen te vangen. „ Den 11 dito nam jeroen kar„ koen ook een drank in voor de „ fcheurbuik en wij begonnen elk apart „ te eten en te drinken, om dat de een „ meer met de fcheurbuik gekweld was „ dan de ander ; wij zogten alle dagen „ naar ververfching, maar vonden niet, ,, Bevolen ens alzoo in g o d s hand. „ Den  ( 221 5 Den 12 dito nam kornelis tiiysz een drank in voor de fcheurbuik. „ Den 23 dito, zagen wtj den eerftett «,, beer , toen- de kok water uitgoot, „ ftond hij voor het venfter, maar gerugt hoorende, ftelde hij het op eenloopen. „ Den 24 dito, vernamen wij wederom „ een beer, daar wij met ons drien naar „ toe liepen, doch die zich daadlijk op ,, zijn agterfte pooten fchrap ftelde er» „ zich vreeslijk toonde, egter fchoten „ wij hem met een musket kogel door „ het lijf, waarop hij begon te bloeden ,, en te krijten, beet met zijne tanden „ een van onze heibaarden aan (lukken ,, en (lelde het toen op een loopen. Wij volgden hem na met twee lantaar,, nen, maar konden hem niet krijgen, ,, hoe zeer wij hem wel noodig hadden om tot fpijs en ververfching te die„ nen, want niemant van ons allen was „ zonder pijn. Wil het niet beter wor„ den, dan zijn wij altemaal dood eer ,, de fchepen wederkomen , dan god „ weet wat ons van nooden is. „ Den  „ ï)en 25 dito, nam roftNÊkis ,, thysz nog een drank in voor de „ fcheurbuik, - want het was met hem „ zeer kwalijk gefteld. „ Den 14 Januarij 1735, ftierf adri„ aan jansz van delft, zijnde de „ eerfte van ons zevenen , doch zijn „ voort altemaal vol pijn en zeer ziek. „ Den 15 dito ftierf fetje ottes. „ Den 17 dito ftierf kornelis „thysz, op welken wij, naast god, l, onze meeste hoop gefteld hadden » „ voor welke drie overledenen, wij kisj, ten maakten , daar wij hen in leid„ den, hoewel wij naauwlijks de kragt „ daar toe hadden en wierden alle dagen „ nog erger. ,, Den 28 dito zagen wij den eerftcn „ vos, maar konden hem niet krijgen. ,, Den 29 dito , doodden wij onze rooden vlisfinger hond, daar wij des „ avonds van aten. „ Den  ( as3 J „ Den 7 Februarij, vingen 'wij den „ eerften vos, waar over wij zeer ver» „ blijd waren, fchoon het weinig konde „ helpen, dewijl het al te ver met ons „ was verworden. Wij zagen toen ook „ veel beeren, ja fomtijds drie, vier, „ zes en wel eens twaalf bij elkander, „ maar hadden de kragt niet meer om ■>, een roer aftefchieten en als wij hen „ al getroffen hadden, konden wij hen „ toch niet naloopen , dewijl wij den „ eenen voet niet voor den anderen „ konden zetten en geen brood konden „ bijten; ook hadden wij vreeslijke pijn ti 'm dc leden en in 't lijf, wordende „ het met ons hoe langer hoe erger; ,, want de een fpoog bloed en de^ander »» lostc liet door den ftoelgang. jeroen „ karkoek was nog de fterkfte, ha„ lende fomtijds nog kolen om vuur aan „ te leggen. ,, Den 23 dito, lagen wij alle plat in j» cte kooi en gaven het op in gods hand. ,, Den 24 dito , zagen wij de zon „ weder,  t 224 ) weder, waar voor wij god loofden* dewijl wij dezelve federt den 20 of 21 ,, October des voorleden jaars niet ge- „ zien hadden. „ Den 26 dito, (zijnde de laatfle dag „ op weihen zij gefchreven hebben, waar ,, na zij niet lang in het leven fchijnen „ gebleven te zijn. ) Wij leggen met „ ons vieren, die nog in leven zijn, plat „ te kooi; wij zouden wel eten, indien „ 'er een zoo kloek was, dat hij uit de „ kooi konde komen om vuur aan te ,, leggen. Wij kunnen ons niet roeren ,, van de pijn. Wij bidden god, met „ gevouwen handen , dat hij ons uit ,, deze droevige weeretd verlosfen wil, „ als het Hem belieft, zoo zijn wij ge„ reed, want wij kunnen het niet langer „.harden, zonder eten of vuur en wij „ kunnen elkander niet helpen, elk moet „ zijn eigen last dragen." De fchepen , in den zomer van 1635, aldaar wederkomende , vonden zij hen alle dood liggen, hunne tent of hut hadden zij van binnen wel vast toe gemaakt, om  r &« y om voor beereh als anders bevrijd te' zijn : binnen in vond men nog eenige ftukken van den hond te droogen hangen en de andere hond , want zij hadden 'er twee gehad, lag dood op den grond. Vooi'ts vonden zij 'er drie dood in kisten ftaan; klaas florisZ en nog een lagen ijder in een krib en de twee anderen lagen midden op den vloer op eenige zeilen en ander goed ; hunne knieën waren bijna tegen de kin getrokken, zo© krom waren Zij geftorven. Na het droevig uiteinde deezer menfehen hebben 'er geene anderen lust gehad om op spitsbergen te overwinteren. Verflag van de afgezonderde levenswijs van den heer henry welby, den 29 Ocloher 1636 te london overleden. De heer henry welby, erfde, in zijne jeugd, een vaderlijk goed, het welk : 1. deel. P hem  O aafr y hem jaarlijks duizend ponden fterling' op^ bragt. Na dat hij zijne letteröeffeningen geëindigd had, bragt hij eenige jaren in buitenlandfche reizen door» In zijn vaderland terug gekomen zijnde , trouwde hij eene vrouw, hem in rang en ftand gelijk , bij welke hij eene dogter had, die naderhand trouwde met den heer CHRISTOPHER HILLIARD. Den ouderdom van veertig jaren bereikt hebbende, gebeurde het, dat een jonger broeder, met wien hij eenig verfchil had, hem in 't open veld ontmoette en een piftool op hem wilde affchicten, doch het kruit brandde gelukkig van de pan : denkende dat het alleen was geïchied om hem fchrik aan te jagen, ontwapende hij zijn broeder door hem de piftool aftenemen , doch bij nader onderzoek bevindende dat de piftool met fcherp geladen was, maakte dit zulk een diepen indruk op hem, dat hij het befluit nam om zich geheel en al van de weereld aftezonderen-. Hij kogt ten dien, einde een zeer goed huis  huis ïn de Grubftraat in londob, dankte eenigen van zijne bedienden af en behielt 'er maar zeer weinigen : dit huis tot zijn oogmerk vertimmerd hebbende , verkoos hij drie kamers voor zich zeiven, een om te eten, een tweede om te fiapen en een derde om te ftuderen : dewijl deze vertrekken agter elkander volgden, ging hij, als zijn eten doof eene oude meid op tafel gebragt werd, in zijn ffaapkamer , en was 'er in deze wat te verrigten, begaf hij zich in zijn ftudeerkamer, zich daar onthoudende tot dat alles gereed was. Buiten deze vertrekken kwam hij nooit, tot dat hij 'er na verloop van vierenveertig jaren, dood wierd uit gedragen. In al dien tijd, had zijn fchoonzoon, zijne dogter, zijn klein kind, zijn broeder, zuster of eenig bloedverwant, jong of oud, rijk of arm , zijn aangezigt niet gezien, uitgenomen zijne otrde meid elizabeth; deze maakte zijn vuur, zijn bed, bezorgde zijn eten en fchikte zijne vertrekken in orde : zij zag hem zelf ook niet als' in de hoogfte noodP a zaak-  ( aas y zaaklijkheit en zij ftierf zes dagen voor zijn dood. Gedurende den gantfchen tijd van zijne vrijwillige opfluiting, at hij noch visch nog vleesch : zijne fpijs beftond meest uit een pap van havermeel en nu en dan, in den zomer, at hij eenige falade : als hij zich eens wilde onthalen, deet hij zijn maaltijd met het dooir van een ei; zijn drank beftond uit dun bier; wijn of fterken drank gebruikte hij nooit. Nu en dan nam hij eenige maagverfterkcnde confituren en fomtijds eenige koemelk, die zijne elizabeth dan warm voor hem uit het land haalde. Niettegenftaande deze zijne fobere levenswijs voor zich zeiven, hielt hij een welvoorziene tafel voor zijne dienstboden : zelf was 'er altijd overvloed voor een vreemdeling of een landhoevenaar, die een noodzaaklijke boodfchap ten zijnen huize te doen had. Op hooge feestdagen, als paasfchen en anderen, liet hij zijn tafel dekken met alle  C a29 ) alle fpijzen, die het jaargetijde opleverde en deet dezelve ruim van wijn voorzién even als of hij een gastmaal zoude houdéfii God gedankt hebbende voor zijne weldaden, deet hij een fervet voor, fiieed het vleesch en 'liet het een voor en het ander na weg brengen bij zijne arme buren tot dat de tafel ledig was ; wederom gedankt hebbende, liet hij de tafel afnemen, zonder ooit 'er een enkel ftuk van te proeven. Hij kogt alle nieuw uitkomende boeken , deelde veel liefdegaven uit en bragt het met die levenswijs tot den ouderdom van tagtig jaren: bij zijn overlijden was zijn haair en baard zoo lang gegroeid, dat hij eerder een kluifenaar uit eene wildernis als een inwoner van eeile der yolkrijkfte fteden geleek. P S Ver-  C &30 ) Verhaal van den verfchriklijken onder* gang der ftad st. Euphemia door eene aardbeeving. O e beroemde Pater kirc he r, die een ooggetuigen is geweest van den gedugten ondergang der ftad' st. euphemia, geeft daar van het volgend verhaal. In den jare 1638, ging ik te fcheep , met twee geestlijken van de derde orde en twee weereldlijken, in eene bark, die wij gehuurd hadden, en ftaken daar mede , op den 24 Maart, in zee, om naar MESsiNAte ftevenen. Denzdfden dag, kwamen wij voor de kaap p e l o r u s van Sicilië, • daar wij drie dagen bleven liggen , zonder verder te kunnen komen, uit hoofde van tegenwind. Verfcheidenmaal vergeefs getracht hebbende verder op te zeilen en zoo menigmaal terug gedreven zijnde, namen wij voor een anderen koers te nemen. Op dien dag, zijnde den 27 Maart, was de zee on-  ( a3i > pnftuimiger dan te voren, en wel meest naar den kant van scilla, daar men de wervelwinden zag .woeden met een ongemeen geweld , zoo dat niet alleen wij, maar ook het fcheepsvolk. 'er van verfchrikt waren. Wij wendden derhalven de Heven naar den kant van malta, om den wind, die ons naar kal abr ie moest voeren , te winnen ; maar tusfchen de eilanden lipari en de kaap vatak i n o gekomen zijnde en met aandagt de bergen et na en stronguilo gade üaande, zag ik dezelven zeer veel rook uitbraken , die , zich naar alle kanten uitflrekkende , ons, het gezigt benam , niet alleen van de eilanden l ypari maar zelf van sicilie. De fchrik , die zulks ons veroorzaakte , werd nog vermeerderd, door het gehuil, dat .wij onder water hoorden , vcrzeld met een Herken zwavelftank, die ons het een of ander droevig ongeluk aankondigde. Door alle die voorteekens verfchrikt, zogt ik het fcheepsvolk en mijne reisgcnooten over te halen, om ons van l i p a_r i te verwijderen en weder naar de kaap P 4 vati-  ( 232 ) vatikano te ftevenen, hun voorhoudende , dat zij zekerlijk groot gevaar zouden loopen ; want digt bij den stronguilo gekomen zijnde, konden wij hem niet zien en hoorden niet dan een geloei, terwijl de zwavelftank, die hij uitgaf, fteeds vermeerderde. Daar en boven kookte het water als een ketel op het vuur en maakte vele bellen en blaasjes op deszelfs oppervlakte, hoewel het weêr toen zeer ftil was. Toen wij, met dezelfde toevallen der zee, omtrent de kaap vatikano gekomen waren, voorfpelde ik mijne reisgenooten, dat 'er wel haast eene geweldige aardbeeving zoude ontdaan en dat ik vreesde, dat de rotzen van die kaap in zee zouden dorten, en wij 'er daarom van moesten afhouden en indedaad 'er waren naauwlijks twee uren verloopen, wanneer de kaap, met de naburige huiden in zee ftortte. Wij naderden ondertusfehen trapea, daar wij tot onze blijdfehap behouden pnlandden, maar naauwlijks waren wij in  C 233 } in ons collegie gekomen , of wij hoorden een afgrijslijk geraas onder de aarde als van vele wagens, die over een ftccnftraat hollen, verzeld met zulk een afgrijslijke aardbeving, dat de naburige berg, met het daar bij ftaande collegie en alle de huizen van de ftad waggelden en zich heen en weer bewogen. De aarde fchudde onder ons met zulke vervaarlijke ftooten, dat ik op mijne beenen niet konde ftaan blijven, maar ter aarde viel, daar ik onbezcerd bleef van de naburige muren, die inftorten tot mijn grootften fchrik, die nog vermeerderde door het geraas der pannen, die van eenige huizen vielen. Ik wist langer niet waar mij te bergen voor den val der overal inftortendc muren. Het fcheen mij 't veiligst tc wezen mij uit de ftad en aan boord van onze bark te begeven. Alle inwoners vloden desgelijks , elk waar hij maar best konde. Den volgenden dag, zijnde Palmzondag , zetten wij onze reis voort en kwamen te roquette, daar wij onzen intrek namen in eene herberg, digt bij de P 5 zee  < 234 ) zee gelegen , maar de aardbevingen, zelf bij verheffing, toenemende, oordeelden wij best weder aan boord van ons fchip te gaan. Wij hadden daar, naauwlijks een half uur geweest of zagen de herberg , waar in wij ons verblijf genomen hadden, inftorten. Derhalven eene plaats zoekende, daar wij veilig konden zijrt, en verder op zeilende, kwamen wij voor het fteedje lopizo , dat half weg is tusfchen trapea en st. euphemia, en {levenden verder naar den kant van deze ftad, daar wij tijdig genoeg nabij kwamen, om de droevige püinhoopen te zien van een groot aantal dorpen en huizen, terwijl de zee aanhoudend borrelde, zoo dat wij naauwlijks wisten waar ons te keeren , weegens het gevaar dat ons van alle kanten omringde. Wij zagen van verre dat de stronguilo vuur, vlam en rook uitbraakte, terwijl de aardbevingen zich met zulk een ongemeen geweld en geraas, als van de felfte donderflagen, verheften , dat wij op onze beenen niet konden ftaan blijven, maar ons aan de heesters, die wij vinden konden , vast hielden. Op  C 235 } Op dit oogenblik gebeurde 'er eene zaak, die de eeuwige gedagtenis waardig is , te weten , dat de vermaarde [ftad , st. euphemia geheten en niet ver van de zee gelegen, in de aarde verzonk. Wij waren te lopicium, niet ver van daar gekomen , en in 't rond naar de droevige uitwerkfels van de fchuddingen der aardbevingen omziende, zagen wij, dat de plaats , daar de ftad Hond, met een dikken nevel bedekt fcheen , het welk ons verwonderde, om dat de hemel . anderzints zeer helder was. Het was toen drie uren na den middag. De nevel allengs verdwenen zijnde, meenden wij ■ naar de ftad te gaan, doch wij vonden ze niet meer , maar wel een Hinkend mcir in hare plaats. Vol van fchrik over dat ijslijk ongeluk, zogten wij overal naar iemant, die ons eenige onderrigting van den ondergang dier fchoone en volkrijke ftad kon geeven, maar wij vonden geen mensch. Ge-  ( =36 y Gefthiedenis van den leeuw van androc l u s , benevens die van den Rid■ der d a v i s en van eene leeuwin in paraguay, _\ndroclus, de naaf van een Romeinfchen Onderburgemcefter, had zich zoodanig tegen zijn heer vergrepen, dat hij gewislijk de doodftraf zoude hebben moeten ondergaan, indien hij geen middel gevonden had om het gevaar in de woestijnen van afrika te ontfnappen. Op een tijd in die dorre zanden wandelende , verfmagt van de hitte en flaauw van den honger, werd hij ter zijde van eene rots een hol gewaar. Hij ging 'er in en in deszelfs diepte eene plaats ziende, waar hij konde zitten , zette hij zijn vermoeidde lighaam daar ter neder. Eenigen tijd gezeten hebbende zag hij, tot zijn groote fchrik en verbaasdheit, eene vervaarlijke leeuw in het zelfde hol komen, androclus hielt' zich op dat oogenblik reeds voor een man des doods, maar  i 237 > maar de leeuw, in plaats van hem te verfcheuren , gelijk hij gevreest had , lei zijn poot op deszelfs fchoot, zijne handen likkende en zich met eene beklaaglijke ftcmme doende hooren. androc l u s, van zijn eerften fchrik een weinig bedaard zijnde en den poot van het dier met aandagt beziende, zag hij, dat dezelve zeer gezwollen was door een grooten doorn, die hij 'er in gcloopen had. Hij trok 'er hem terftond uit en de poot zagtjes drukkende, deet hij 'er den etter uitkomen, welke zekerlijk oorzaak was geweest van de pijn, die het beest gevoeld had. De leeuw, dezen dienst van hem ontfangen hebbende , verliet hem en keerde kort daar na weder met eene jonge hinde, die hij even te voren gedood had. Dit gefchenk lei hij voor de voeten van zijn weldoener neer en ging weder heen om zijn jagt te vervolgen, androc l u s braadde het vleesch van dezehinde in de zon, zoo goed hij konde en leefde 'er zoo lang van tot dat de leeuw hem wederom wat anders bragt. a n d r o-  c *3* y androclus leefde eenige dagen ïri deze eenzame woestijn, terwijl de leeuw hem vlijtig den kost bezorgde ; dan dit woest gezelfchap eindlijk moede wordende , nam hij voor om zich in de handen van zijn heer te gaan overgeven en zich de fclfte uitwcrkfels zijner gramfchap te getroosten, liever als dus langer uit de gemeenfehap der menfehen gebannen te wezen. Zijn heer was onderwijl bezig met de grootfte leeuwen te doen opvangen en dezelven, volgens de gewoonte der Onderburgemeefters van afrika, naar rome te zenden om een fchouwfpel aan het roomfche volk te geven. Toen zijn arme flaaf zich aan hem overgegeven, had, beval hij, dat men hem met de leeuwen naar rome zoude zenden , en dat hij, tot ftraf van zijne misdaad , met een der grootfte leeuwen tot vermaak van het roomfche volk, in het amphiteater zoude vcgten, gelijk in diergelijke gelegenheden gebruiklijk was. androclus werd dienvolgens op den grond van het amphiteater gebragt, het welk door duizenden van aanfehou- wers  C 239 > wers ómringd was , en verwagtte alle' oogenblikken, dat 'er een der leeuwen, die men daar toe opzetlijk eenige dagen ■ te voren honger had laten lijden, op hem zoude afkomen» Eindlijk kwam 'er een van eene vervaarlijke grootte uit het hok fpringen, die met een ijslijke woede op hem aankwam, maar, in plaats van op hem aantevallen, keek dit verfchriklijk dier hem eenigen tijd aan, en viel verVolgens op den grond, kroop naar hem toe, met alle teekenen van vriendfchap , en ftreelde hem toen het voor zijne voeten lag. androclus kende dit beest welhaast voor zijn ouden vriend en vernieuwde terftond zijne kennis met hem. Hunne wederzijdfche groetenis en vriendfchap ftrekte tot groote verwondering der aanfchouwers en toen men van a ndroclus de reden daar van hoorde wierd hem het leven, de vrijheit en den leeuw gefchonken. Toen vergold androclus den leeuw te rome de vriendfchap die hij hem in de woestijnen van afrika bewezen had. dion cassius verhaalt, dat hij met eigen oogen gezien heeft , dat de man den leeuw  C 240 } leeuw door de {Vraten van rome leidde,." en het volk hem van alle kanten omringde om deze zeldfaamheit te zien. Wanneer in het jaar 1640 dc pest te Napels heerschte, begaf de ridder d avis, die 'er Conful van de Engelfche natie was, zich van daarnaar Florence. Het gebeurde, dat hij op zekeren tijd de leeuwen van den Groothertog ging bezien. Men toonde 'er hem onder anderen een zoo woest van aart, dat men hem in drie jaren tijds niet had kunnen temmen wat moeite men 'er ook toe gedaan had: maar zoo als de Ridder zich voor de tralij van zijn hok vertoonde, kwam de leeuw naar hem toe, alle tekenen van vreugde gevende, die hij door zijne gebaarden kon uitdrukken. Hij begaf zich op de been en likte de handen vanden ridder, die ze hem door de tralij toeftak. De leeuwenhoeder verfchrikte op dit gezigt i trok den ridder te rug en verzogt, dat hij dit wreede dier niet te na zoude komen om zijn leven niet in de waagfchaal te {tellen. Dezê  t 241 ) Deze waarfchouwing konde den Ridder niet affchrikken , die zich, niettegenftaande alle vermaningen, de deur van het hok liet openen en bij den leeuw ging. Zoo dra hij 'er in was, fprong de leeuw, met zijne voorfte pooten, op zijn fchouder, likte zijn aangezigt en liep van' blijdfehap herwaart en derwaart door het hok, hem ftreelende en hem alle vriendfchap toonende, die een hond aan zijn meester kan bewijzen, tot groote verwondering van alle de toekijkeren. De Ridder beantwoordde het geftreel van dit dier en* na dat zij elkander veel genegenheit en liefde getoond hadden , fcheidden zij de befte vrienden van de weereld. Het gerugt dezer vriendlijke bijeenkomst van den vreemdeling en den leeuw verfpreidde zich door de ganfche ftad en de Ridder werd genoegzaam voor een heilig bij het volk gehouden. De GrootHertog zelf , dit verwonderenswaardig geval hebbende hooren verhalen, ontbood den Ridder, die zijne Hoogheit voor het hok van zijn vriend kwam op- 1. deel. Q „ wag-  C 242 3 wagten en hem toonde het geen hij niet had kunnen gelooven. De Hertog verzogt den Ridder, dat hij hem eenig licht van deze ongemeene zaak wilde geven. Hij voldeet de nieuwsgierigheid van den Vorst door dit verhaal. „ Deze zelve leeuw werd mij, toen ,, Hij jong was, vereerd door den kap„ tein van een fchip, dat uit barba„ r y e n kwam , en ik liet hem eenigen „ tijd door het huis loopen; maar toen „ hij te groot werd om zo veel vrijheit „ te hebben , liet ik hem eén kooi ma„ ken op mijne plaats, waar uit ik hem „ niet liet komen dan als ik hem aan ,, mijne vrienden vertoonde , die zich „ met mij over zijne goediiartigheit ver„ wonderden. Toen hij vijf jaren oud „ was begon de woestheit van zijn aart „ door te breken en hij fpeelde dikwils „ wat te ruuw met menfehen, die hem „ te veel vertrouwden. Eens deet hij „ zijne klaauwen vrij onzagt voelen aan ,, een man, die hem wilde ftreelen: het „ welk mij deet befluiten om hem te „ doen dood fchieten. Ik werd egter „ in  C 243 > „ in dit voornemen belet , door een „ vriend, die mij verzogt, dat ik hem dit beest wilde fchenken. Dit deet ik en dat is al wat ik 'er van zeggen „ kan, en weet dus niet hoe hij hier ,, gekomen is. " De Groothertog daar op naar den naam van dien vriend gevraagd hebbende, zei hem, dat het dezelfde man was, die hem den leeuw gefchonken had. Maar een nog veel opmerklijker geval word ons verhaald door den fchrijver van de gefchiedenis van de bezittingen en den koophandel der Europeanen in de beide indien, dus luid dat verhaal. ,, In den jare 1535, vertoonden zich „ de Spanjaarden op de rivier van p a ra„ guay en ftigtten buckos-ayres , „ dan de nieuwe volkplanting had wel„ haast gebrek aan levensmiddelen. Al,, len, welke het durfde ondernemen, ,, om elders leeftogt te zoeken, werdai ,, door de wilden afgemaakt, en men „ vond zich genoodzaakt het gaan buiQ 2 „ ten  ( 244 ) „ ten den omtrek der nieuwe volkplan„ ting, op ftrafFe des doods, te ver„ bieden. „ Eene vrouw, Welke ongetwijfeld ,, de honger den moed had ingeboezemd „ om den dood te tarten, misleidde de ,, waakzaamheit der fchildwagten , die „ rondom de volkplanting gefteld waren ,, om haar te beveiligen tegen de gevaa„ ren, aan welken zij, door den hon„ gersnood , was blootgefteld. maldo„ n a t a , deze was haar naam , na „ eenigen tijd gedoold te hebben op „ woeste en onbekende wegen, trad in ,, een hol om van hare vermoeidheit uit,, terusten. Maar hoe groot was hare ,, vrees aldaar een leeuwin te ontmoeten ,, en hoe groot hare verbaasthcit, wan„ neer zij dit gedugte dier, met eene „ half zidderende houding tot haar zag ,, naderen, haar ftreelen en de handen ,, likken, met een geluid, 't welk fmert ,, aankondigde , eer gefchikt om haar „ medelijden te verwekken dan fchrik ,, aan te jagen! Dc Spanjaarde bemerkte ,, wel dra, dat de leeuwin op het uiterfte zwanger  c «4s > „ zwanger was, en dat hare zugten de „ taal waren van eene moeder, die hulp „ üncekte om van haren last verlost tè „ worden, maldonata grijpt moed; zij helpt de natuur in dat ïinertelijk „ oogenblik, in welk zij, niet dan haars „ ondanks , aan alle levend geboren we„ zens het licht en dit leven fchijnt te „ vergunnen, wejk zij hen zoo weinig „ tijds laat genieten. „ De leeuwin , gelukkig verlost, gaat ,, kort daar op naar buiten om fpijs te ,, zoeken en brengt een grootcn voorraad ,, aan de voeten van hare weldoeneresfe. ,, Deze deelde eiken dag het aangebragte voedfel met de jonge leeuwen, die, „ door hare hulp geboren en nevens haar „ opgevoed, met dartelen en fpclen, eene „ weldaad fchenen te erkennen , welke „ hunne moeder met dc teêrhartigfte op,, pasfingen betaalde. Maar zoo ras zij, „ op een bekwamen ouderdom , door „ het inftinct geleerd ■ werden om zelve „ hun prooi te zoeken, en genoegzame „fterkte hadden verkregen om dien mag„ tig te worden en te verflinden, geQ 3 „ raakte  C 246 > „ raakte dit gezin verftrooid in de bos* „ fchcn, en de.leeuwin, die door moe„ derlijke liefde niet meer naar het hol „, gelokt werd, verdween zelve en dwaal„ de in de wildernis, welke haar hon„ ger daaglijks ontvolkte. „ maldonata, alleen gelaten en zonder levensmiddelen, zag zich ge„ noodzaakt een hol te verlaten , dat „ een voorwerp van vreeze was voor „ zoo veel levende fchepzelen, doch 't „ geen haar tot eene fchuilplaats had vér„ ftrekt. Deze vrouw, welke het fmer„ te, dat zij van een geliefd gczelfchap „ was ontbloot , leidde niet lang eert „ zwervend leven of zij viel in handen „ van wilde Indianen. Eene leeuwin „ had haar gevoed en menfehen bragten „ haar in flavernij; doch het leed niet ,, lang of zij werd hernomen door de „ Spanjaards, welke haar naar b u ë n 0 s„ ayres terug bragten. De bevelhebber , alleen wreeder dan de leeuwin ,, en wilden te famen , oordeelde haar „ ongetwijffeld niet genoeg geftraft 'voor „ haar wegloopen , door alle de gevaren „ en  „ en rampen , die zij had uitgedaan, „ want die barbaar beval dat zij midden ,, in een bosch aan een boom zoude „ worden vastgebonden, om aldaar van ,, honger te fterven of een prooi te wor„ den van verflindende dieren. „ Twee dagen daar na, bekroop eenï„ ge foldaten de lust, om te vernemen „ naar het lot van dit ongelukkig flacht„ offer. Zij vonden haar vof levcns,, geesten, in het midden van uitgehon„ gerde tijgers, die met een geopenden „ muil ftaande, niet durfden naderen van wegens eene leeuwin , die aan hare „ voeten nederlag. Dit fchouwfpel trof „ dermaten de foldaten, dat zij van „ fchrik en medelijden onbeweeglijk „ ftonden. De leeuwin verliet den ,, boom , even als het ware om hun „ gelegenheit te geven hare weldoeneres ,, los te maken, doch toen zij haar met „ zich wilden voeren , naderde het dier „ met langzame fchreden , om , door „ liefkozingen en zagte zugten, te be„ vestigen de wonderen van dankërken„ tenis , welke deze vrouw aan hare Q 4 „ verlos-  „ verlosfers verhaaldde. De leeuwin „volgde, nevens hare jongen, eenigen„ tijd de Spanjaards op het fpoor, ver„ toonende alle de blijken van leedwezen „ en van die opregte droef heit, welke „ een gezin laat blijken , wanneer het ,, tot aan het fchip verzeld een vader of „ een geliefden zoon, die zich in eene „ haven van Europa te fcheep begeeft „ naar de nieuwe weereld van waar „ hij misfchien nimmer zal wederkeeren. „ De bevelhebber , door de foldaten van het geheele geval onderrigt en door „ een verfcheurend boschdier wederge„ bragt tot de gevoelens van menschlijk„ heit, welke zijn woest hart, over de zee varende, waarfchijnlijk had afge„ legd , fpaarde het leven aan eene „ vrouwe, welke de hemel zoo zigtbaa? had befchermd. Ver-  C ) Verhaal van het uiteinde van kar el d e n I, Koning van groot brittan je , openlijk op een fchavot te london onthalst. Onder de zonderlinge gebeurdtenisfen , die de vorige eeuw heeft opgeleverd, is geene van de minfte het lotgeval van den, ongelukkigen kareldenI, die door zijne eigen onderdanen, niet in een opftand of rebellie, maar in eene geregelde rechtspleging veroordeeld wierd , om door beuls handen om 't leven gebragt te worden. Dees rampfpoedige Koning met zijn parlement in gefchil geraakt zijnde, liep de twist zoo hoog, dat beide de partijen een leger tegen eikanderen te veld bragten; dan de Koning het ongeluk gehad hebbende om geflagen te worden, vlugtte hij naar schotland, doch door de Schotten aan de Engelfchen overgeleverd zijnde, werd 'er , door .het parlementy Q 5 .een  een gerechtshof van honderd driëndertig perfonen benoemd , om den Koning te vonnisfen. De prókureur der aan gefielde rechters vertoonde; „dat karel stuart , „ aangefteld zijnde tot Koning van e n„ geland, met eene bepaalde magt, „ getracht had eene onbepaalde en tijran,i, nifche regering opterigten en dienvol„ gens werd aangeklaagd als een dwinge,-, land, verrader, moordenaar en open„. bare vijand van het gemeenebest. De Koning gedroeg zich in die omftandigheit grootmoedig als een Vorst en Koning, ontkende het gezag van het gerechtshof en weigerde zich aan de rechtbank te onderwerpen , maar wederleidde egter zeer deftig de tegen hem ingebragte hefchuldigingen. Driemaal werd karel voor de balie van dit gerechtshof verhoord en telkens ontkende hij de wettigheit van het gezag zijner rechters. Toen hij ten vierdemaal verfcheen, werd het vonnis des doods over hem uitgefproken, het welk hij, met eene mannelijke ftand- vastig-  C 251 ) vastigheit, aanhoorde, mooglijk ook wel denkende dat zijne onderdanen het zoo ver niet zouden laten komen. Toen de Koning , na het aanhooren van zijn vonnis, naar de- gevangenis terug gebragt werd, liet men de foldaten toe de uiterfte moedwilligheit tegen hem te plegen en hem in het aangezigt te fpuwcn; maar een der foldaten medelijden toonende over de vernederde en gevallen majefteit, werd door zijn officier, in tegcnwoordigheit van den Koning zoodanig geflagen , dat hij ter aarde viel, karel dit ziende, zeide flegts, die ftraf overtreft, naar mijne gedagten, de .misdaad. Drie dagen werden den Koning maar vergund om zich ter dood te bereiden en hij bragt ,dezelven zeer bedaard en in godsdienstöeffeningen door. Alle zijne kinderen, welke in en geland gebleven waren, mogten hem komen bezoeken : zij beftonden alleenlijk in de Prinfes elizabeth en den Hertog van gl 0c e s t e r : de Hertog was nog een klein kind;  f 2-5* > fcind; de Koning hem op zijn knie zettende , zeide: Nu. willen zij uw vader het hoofd af/laan ( hier op keek het kind. hem fterk aan) merk op mijn kind, zij zullen mij het hoofd af flaan. en mooglijk u Koning maken, doch let wel op hetgeen ik zeg: gij moet geen Koning wezen , zoo lang uwe broeders karel en tacobus leven. Zij zullen ook uwe broeders hoofden afflaan, wanneer zij hen in handen krijgen en ook ten laatften uw hoofd; derhalven ik belast u, laat u door hen geen Koning maken. Dc Hertog gaf hier op, al zugtende, ten antwoord: ik zal mij eer in flukken laten houwen, welk ftandvastig antwoord van zulk een jong kind den Koning de tranen in de oogen deet komen. Des nagts voor de uitvoering van het vonnis, fliep de Koning zoo gerust als naar gewoonte , niettegenftaande het geraas der werklieden, welken met het maken van het fchavot bezig waren , nu en dan door hem gehoord werd. In den morgen van dien noodlottigen dag, ftond hij vroeg op en liet zich netter als naar ge-  gewoonte aarikleeden. Bisfchop juxöMj ftond hem in zijne godsdienstöeffeningea bij en bewees de laatfte treurige pligten aan zijn vriend en Koning. Op het fchavot komende, zag de Koning het zodanig omringd met foldaten, dat hij tegen het volk niet konde fpre* ken : li ij rigtte derhalven zijne aanfpraak tot de weinige perfonen, welke bij hem waren , en in 't bijzonder tot den Kolonel tomlinson, onder wiens bewaring hij was gefteld geweest. Hij vergaf zijne vijanden, ja zelf de voornaamfte werktuigen van zijn dood, alles, maar vermaande hen en de geheele natie om den vrede te herftellen en zijn zoon en opvolger als hunnen wettigen Souverein gehoorzaamheit te bewijzen. Zich gereed makende om zijn hoofd op het blok neder te leggen, riep de Bisfchop juxon hem toe : „ Er is nu, „ mijn heer, nog maar eene fchrede te „ doen , welke fchoon moeilijk egter ,, zeer kort is ; naamlijk van de aarde tot w, den hemel, alwaar gij tot uwe groo- „ te  „ te blijdfchap den prijfende gloriekroon ,, vinden zult, waarnaar gij verlangt:" Ik ga, antwoordde de Koning, van eene verderflijke naar eene onverderftijke kroon , waaraan geene onrust gehegt is. Zijn koninglijk hoofd werd met eenen flag van 't lighaam geflagen. Een man , met een floers over het aangezigt, nam het ampt van fcherprechter waar en een ander, op gelijke wijs vermomd, toonde den aanfchouweren het bebloedde hoofd en riep: dit is het hoofd van een verrader ! ' Het is onmooglijk te befchrijven de uitwerking, die het vallen van het gekroonde hoofd op de gemoederen der aanfchouweren had; ijder een verwonderde zich over de ongelukken, de grootmoedigheit, het geduld en de godvrugt van dezen Vorst. Zijn dood veroorzaakte dat moeders ontijdig verlosten , dat andere door ftuiptrckkingen overvallen werden , ja dat 'er fommigcn van ontfteldtenis dood ter aarde vielen. 0 Men  C *55 ) - Men. had opgemerkt, dat de Koning , op het oogenbik dat hij zijn hals den fcherprechter aanbood, tegen den Bisfchop gezegd had, gedenk: men onderftelde, dat hier in een groot geheim gelegen was , waarom die kerkvoogd gedrongen werd om de meening daar van te ontdekken, waar op hij verklaarde: „ dat de Koning hem dikwerf gelast „ hebbende zijn zoon de vergiffenis aan „ zijne moordenaren in te. planten, dit ,, laatfte oogenblik van zijn leven had „ waargenomen om die begeerte te her„ halen en hij dus zijn loop geëindigd „ had door eene daad van goedertieren„ heit jegens zijne grootfte vijanden. " Zoo ver ging de drift van 'sKonings vijanden , dat zij , om zijn huis nog meer te vernederen, voorgenomen hadden de Prinfes elizabeth, als leerling, bij een knoopmaker en den Hertog van glocester bij een ander ambagtsman te beftellen. 's Vorsten beeldtenis op de beurs ftaande werd ter neder geworpen en op het voet-  voetftuk deze woorden geplaatst: EXliT tyrannus, re gum ulttmus, dat is: de dwingeland is weg, de laatfle der Koningen. Dan zoo veranderden de tijden , dat zijn zoon in het jaar 1660, en dus elf jaren daar na, wederom op den troon geroepen werd en het parlement federt een jaarlijkfchen plegtigen kerkdag inftelde ter gedagtenis van den marteldood van Koning karel den I. Gedurende de regering van den voorgemeldcn ongelukkigeh Koning karel den I. viel 'er in londen eene gebeurdtenis voor , die zeer zonderling was. Toen men dien Vorst in den algemeenen haat des -volks had weten te brengen , liet men zijn metaal ftandbeeld openlijk ten verkoop aanflaan. Een mesfenmaker in Londen, die zekerlijk het vooruitzigt had, dat 's Konings partij nog eens den een of anderen tijd zoude boven drijven, kogt dit ftandbeeld voor een geringen prijs en liet vervolgens eene bekendmaking doen , dat hij het beeld ver-  C 237 ) verfmclten en 'er hegten van mesfen van maten zoude. Binnen korten tijd, Werden 'er ook, in zijn winkel, zeer veel mesfen en vorken met metale hegten, te koop gefteld, waar op een ijder, zoo wel van de eene als andere partij, naar die winkel liep, om mesfen te koopen, die van zulk een belangrijk gedenkfluk gemaakt waren. De mesfenmaker, hier mede zijn voordeel doende, verdubbelde den prijs zijner waren en won langs dien weg , binnen weinig maanden , ongelooflijk veel gelds. Dan het geheele werk was bedrog, hij had het ftandbeeld niet gefmolten , maar het onder den grond begraven en toen karel de II. den troon beklom, bragt de mesfenmaker het voor den dag en de Koning liet het, op een nieuw voetftuk, te whitehall, op dezelfde plaats, daar het te voren had geftaan, weder oprigten. De fchrijver, die dit verhaalt, melt niet of die mesfenmaker eene belooning van den Koning kreeg, maar het is wel te denken, dat die Vorst het wederbrengen van zijns vaders ftandbeeld, dat men zoo fmadelijk had weggedaan , hem rijklijk zal vergolden hebben. i. deel. R Zc/m-  -C 453 > Zonderlinge gebeur dtenis, janpie te r s-> zoon koen, Gouverneur Generaal van Nederlandsen india, op zijne reis derwaar t, bejegend. :"J"an Pieterszoon koen, in den jare 1612, als opperkoopman en bevelhebber over twee fchepen naar india gezonden zijnde, werd, na dat de Gouverneur Generaal reaal zijn ampt had jiedergelegd, den 13 ■ October 1617, in zijne plaats aangefteld. Na dat hij, in zijne korte regering van maar vier jaren, de maatfehappij aanmerklijke diensten gedaan had, kwam hij, in het jaar 1623, uit india' terug en bekleedde federt hier te lande het ampt van bewindhebber ter kamer hoorn. Inmiddels kreeg men hier tijding van de gefmeedde famenzwering der Engélfchen op a m b 0 n en van de ftraffen , die men daar over geöeffend had, waar over de  C 259 ) de regering van Engeland geweldig klaagde, gevende de fchuld daar van aan den heer koen, fchoon hij voor dit geval reeds uit india vertrokken was; die klagtcn en bijgevoegde bedreigingen der Engelfchenwaren ondertusfehen oorzaak, dat toen dc bewindhebbers , hem , uit .hoofde van zijne groote bekwaamheden , ■aanzogten om wederom naar india tc gaan en aldaar andermaal het opperbewind te aanvaarden , hij 'cr zich wel gereed' toe toonde , maar- wel vier jaaren liet vcrloopen eer hij de reis dorst aanvaarden en, toen hij eindlijk in zee zoude gaan, nóg begreep zich vermomd aan boord te moeten bogeven, ten einde zijn vertrek voor de Engelfchen te verbergen , en dit gaf juist aanleiding tot de zonderlinge gebeurdtenis , wrelke hem op zijne reis bejegende en door zijn levensbefchrijver np de volgende wijs verhaald word. '. De heer koen, voor konltapelsmaat uitvarende, zonder dat hem iemant van de vloot kende, bleef dus vermomt tot op zekere hoogte , wanneer hij' den fchipper beleefdlijk verzogt, dat hij den R 2 fcheeps-  C 260 ) fcheepsraad geliefde te laten beleggen, alzoo hij iet van gcwigt had voor te dragen. De fchipper, zich verbeeldende dat dit was om over hem, of eenige andere fcheepshoofden , te klagen , vraagde hem heel nors: wat hij te zeggen had en tf hij dat niet weten mogt? koen antwoordde: „ dat het zaken waren , die hij niet aan hem, maar aan den ge„ heelen raad openbaren moest. " De fchipper, door dit antwoord te meer in het denkbeeld gerakende , dat het was om over hem te klagen , beet hem zeer vergramt toe: vent! gij zult het mij zeggen , of ik wil geen fcheepsraad heieggen; meent gij, dat wij niet anders te doen hebben, dan over ij der e beuzeling vergadering te beleggen ? „ Schipper, hernam de heer koen, „ het zijn geen beuzelingen , maar za- ken van aangelcgenheit, die ik u niet £ kan, nog mag zeggen: " mij niet, zeide de fchipper, ik wil het weten en zeg u nogmaals, dat ik geene vergadering voor u beleggen wil. Koen vond geraden des fchippers oploopendheit te laten bedaren  daren en eene andere gelegenheit waar te nemen. Na verloop van een dag of twee, ging hij egter weder bij den fchipper in zijne kamer en deet hem met alle beleefdheit het vorige verzoek. De fchipper dreigde hem voor de mast te laten zetten en wakker voor zijn broek te laten geven, zoo hij hem niet aanflonds zeide, wat hij den fcheepsraad voor te dragen had. Koen voerde den fchipper te gemoet : „ dat hij, volgens ftijl, ongchou„ den was hem te'zeggen, wat hij den „ fcheepsraad voor te dragen had; dat ,, 'er veel aan gelegen was , dat de „ fcheepsraad ten eerden belegd werd en „ dat hij wel had toe te zien, dewijl dit „ alles ter zijner verantwoording liep, " De fchipper , niet wetende wat hier van te denken, gaf hem eindlijk dit bars befcheid : wat verantwoording, vent l ik heb met uwe zaken niets te doen : ik zal na den middag den fcheepsraad beleggen en dan zullen wij hooren wat een jakhals van ezn konftapelsmaat voor te dragen heeft. De fcheepsraad, des namiddags, vergaR. 3 derd  { ft* ) dèrct zijnde, verzogt de gewaande konftapelsmaat, dat de fchipper den commandeur van de vloot, door een fcheepsfein, aan boord geliefde te 'ontbieden, alzoo hij zaken van het uiterfte gewigt te zeggen had. De fchipper meende op dit gezegde dol te worden en vraagde hem met een hoop fcheldwoorden, of hij ziek niet fchaamde eerst met hem en daar na. met den ganfehen raad den fpot te drij- • ven? koen antwoordde beleefd doch vrijmoedig: „ dat hij den commandeur „ noodzaaklijk en ten eerften fpreken „ moest, en dat hij niet wist dat 'er een andere weg dan deze was, om daar ,, toe te geraken. " Vent ! zeide de fchipper, kont gij mij alleen dat niet gezegd hebben, dan zou ik, als het noodig ■was geweest, dat wel verzorgd hebben? Koen gaf hem weder ten antwoord: „ fchipper ! ik mogt dat u alleen riïet ,, verzoeken, maar moest dat aan dezen „ raad voorftellen : ik zeg u nogmaals , „ dat ik den commandeur moet fpreken „ en zoo gij mij langer uitfteld , zal ik, tot mijn leedwezen, genoodzaakt „ zijn,  ( *«3 ) H zijn ,• hem mijn verzoek, door andere ,, wegen te doen weten. " De fchipper en de raad, dezen konftapelsmaat met zoo veel grond hoorende fpreken, deden hem buiten ftaan; wanneer de meeste leden begrepen, dat hier iets agter mogt verborgen zijn, want dat iemant anders in den vollen raad dergelijk een verzoek en met zoo veel aandrang niet zoude durven doen en dat in allen gevallen dc commandeur hem konde ftraffen, wanneer hij bevond, dat zijn gedrag niet behoorlijk was. Dit ging bij alle de leden door en om zeker te gaan, vond men eenparig goed eerst alles, wat hij in de vergadering gezegd had, vau woord tot woord aan te teekenen. ■ De fchipper, nu wel eens zoo nieuwsgierig als te voren , belaste aanftonds een feinwimpcl voor den commandeur van de vloot op te halen en dewijl het toe» reeds laat op den dag was, verwekte zulks eene algemeene bekommering in de ganfche vloot. Dc commandeur kwam zonder uitftel over en liet den raad beR 4 leggen.  C 264 ) leggen. Midlervvijl ging de heer k'óen zijn oppergebieders gewaad aantrekken en zich van zijne papieren voorzien. Toen hij vervólgens binnen geroepen werd en in die kleeding te voorfchijn kwam, was de verbaasdheit , die deze onvcrvvagte hervorming verwekte, niet uit te drukken. Noch de fchipper noch iemand der leden van den raad kenden hem in 't eerst, zij merkten wel eenige trekken in zijn wezen, naar den konftapelsmaat gelijkende , doch de geftrengheit , die hij nu vertoonde, gevoegd bij de kostbaarheit van zijn gewaad, deet die gelijkenis bijna verdwijnen. Hij liet hen een wijl m die verlegenheit en fprak vervolgens den commandeur met groote ernfligheit dus aan : ,, heer commandeur! ik ben den Gouverneur van 1 n- „ dia, jan pieterszoon koen, „ zie hier mijne commisfie; de heeren „ bewindhebbers hebben goedgevonden mijn vertrek, door dit middel, voor ^e Engelfchen te verbergen tot op eene „ zekere hoogte, met last om u als dan 9, kennis te geven wie ik was; doch »> het is des fchippers onbefcheidenheit „ fchuld,  C =55 ) „ fchuld , dat deze fcheepsraad u niet „ eerder kennis heeft kunnen geven, ,, dat uwe tegenwoordigheid hier vereischt werd. De commandeur, de fchipper en ganfche raad konden in den beginne geen woord uitbrengen, dewijl zij door verwondering verplet waren. Eindlijk verzogt de commandeur den heer koen, dat hij , ordenshalven, eens voor een oogenblik geliefde buiten te ftaan , tot dat zijne commisfie gelezen en daar op een behoorlijk befluit zoude genomen zijn. Na dat hij buiten gegaan was, werden de gezegelde brieven, zoo van hunne hoog wogen den als van den prins van oranje en de bewindhebberen, geopend en gelezen en daar op beiloten den heer koen voor oppergebieder te erkennen. De commandeur liet toen den heer koen binnen roepen , gaf hem zijne papieren weder, ftond uit zijn ftocl op en bood hem de voorzittende» plaats aan. De heer koen deet toen eene aanfpraak, R. 5 maar  C a6 êei Suizend kinderen , in drie of vier' maanden tijd zien vergaan, door gebrek aan menfehen om hen te bezorgen; zijnde de ouders gedwongen ver Van hun huis te trekken, om in de mijnen te werken of anderen zwaren arbeid te verrigten. De officieren en foldaten hadden dé gewoonte om de inboorlingen onder elkander tc verdeden , en hij kende 'er dén, wien drie honderd Indianen te beïirt gevallen waren, en die 'er twee honderd en zestig van , binnen den 'tijd van 'drie maanden,- door zwaren arbeid in de mij* hen,. Om 't leven bragt; gelijk hij naderhand nog eens deet met een gelijk getal, dat hem andermaal was toebedeelt geworden. De bisfchop dé la caéas befchrijft Ook zeer omftandig' de manier op welke de Spanjaarden omtrent die ongelukkige Indianen te werk gingen. Wanneer zij Vernamen, zegt hij, dat 'cr in eenige ftad of vlek overvloed was van goud of andere fchattcn , waren zij gewoon eenig Volk uit te zenden, ten einde de invvoncr» te vermanen van christenen tc Worden tU s 2 M  ( *7ó > xich tc erkennen voor onderdanen van de kroon van spanje. Wanneer de Indianen dat weigerden, hielden zij zich gerechtigd om de plaats te plunderen en de inwoners, vooral die zulks beletten wilden , te vermoorden. Vele van deze uitgezonden partijen gingen nog verder: zij deden op eenigen afftand van de plaats , een uitroep of bekendmaking, dat de inwoners terftond moesten komen hulde doen aan den Koning van spanje : of die arme menfehen het gehoord hadden of niet, zij werden, zonder verdere overfprekinge, onbarmhartig vermoord. Indien zij egter van fommigen het leven fpaarden, was het maar alleenlijk om hen te pijnigen en daar door te dwingen tot het ontdekken van verborgen fchatten of om hen tot Haven te maken. Hij getuigd zelf, dat door den gouverneur van terra firma alleen, in die landftreek , tusfchen de jaren 1514 en 1522, agt honderd duizend menfehen zijn om 't leven gebragt. Vervolgens gaat de bisfchop over tot iet verhaal van de wreedheden , welken de  C 277 ) de Spanjaarden in de bijzondere landfchappen bedreven hadden. In de provincie Nicaragua , nlaakten zij de Indianen; die zij niet om 't leven bragten, tot Haven en voerde hen meest alle naar de mijnen van p e r u , daar. zij altemaal in weinig tijds ftierven: dus waren in die provincie alleen, binnen den tijd van tien jaren, te weten, van 1523 tot 1533». over de vijfhonderd duizend menfehen omgebragt; zoo dat 'er ten tijde, toen hij zijn vertoog opftelde, geen vijfduizend in het geheele land meer over waren. In wexiko, verzekerd hij, waren in den tijd van twaalf jaren, naamlijk van 1518 tot 1530, vier millióenen menfehen ter dood gebragt, behal- ; ven nog die genen, welken men tot fla, j ven gemaakt had of door honger en zwaren -arbeid had- doen omkomen. Te cholula, een ftad van dertig duizend huizen, had de bevelhebber cortex de voornaamfte inwoners van het nabu- : rig land doen bijëen komen; doch zoo dra hij hen bijëen had, gaf hij last om f al het gemeene volk te vermoorden, het welk door de Spanjaarden en hunne S 3 bond-  4 278 ) böndgenooten, de Tlascalanen,' terftond werd uitgevoerd , waar na hij alle de grooteh levend deet verbranden, Dit Was de gewone handelwijs der Spanjaarden in ijdere provincie daar zij ih vielen, om dus. de andeten door fchrik tot onderwerping te noodzaken. Verder geeft de bisfchop aangaande de Spaanfche wreedheden nóg de volgende voorbeelden op. De oppeftijran , gelijk hij cortez noemt, zond, zegt hij , twee andere tijrannen uit , nog wreeder dan hij zelf was, te weten, petro d'al va rad o, naar liet kmd- fchap guatimala ërï den anderen naar dat van de honduras. De eerfte fchreef een brief aan cortez, waar in hij hem berigt gaf, dat hij het gehccle rijk van guatimala, ter uitgeftrektheit van honderd uren gaans, door plundering , moord en brand, vernield had ; de andere bevelhebber, welke uitgezonden was om de laatstgemelde provincie te overweldigen, bragt in die vermaak? ïijke en volkrijke landsdouw meer dan twee millioenen menfehen om 't leven. pen  c m y fEon fpaansch bevelhebber gebruikte agt' duizend Indianen.: tot het aanleggen van zijn palcis cn tuinen, en diezelfde man, naderhand gouverneur van mexiko geworden zijnde, deet tusfchen At vijftien cn twintig duizend-ImYmitn dienen, op een togt, om 'dc bagagic té dragen cn het gefchut voort te liepen; doch dewijl die arbeid meer paarden - als menfehenwerk was , fncuvelden zij alle , op tweehonderd na, in dien dienst. .'[i-row In de provincie m e c h o a k a n , daar men de Spaanfchen vricudlijk ontmoet, hun gefchenken gedaan en' aangeboden 'had zich te onderwerpen, werd de Koning, met'de' voetzolen'aan het' vuur gebraden en op de onmenfchelijkfte wijs gepijnigd om zijne fchatten te ontdekken; want indien de Indianen gecne. verlieri'elen van goud of kostbare1 gefreentcn droegen, verbeeldden zich de Spanjaards , dat zij dezelven weg geftoken hadden. Een fpaansch bevelhebber, die in 1526. gouverneur van jukatan werd, vond ■ « '■ S 4 dat  C 280 ) dat 'er 'geen goud in dat land was, doch om 'er evenwel zoo veel uit te halen als mooglijk was, verkogt hij, na een groot aantal inboorlingen vermoord te hebben, de overigen tot Haven of verruilde hen voor andere goederen. Zoo gering was de waarde, die men 'er op ftelde, dat de 2oon van een der Vorsten voor een kaas en honderd mannen voor een paard gegeven werden: zelf had men eens agthonderd Indianen verkogt voor ééne merrij. De bisfchop befluit zijn verhaal der fpaanfche wreedheden met deze woorden : ,, In weinig minder dan veertig „ jaren zijn door ons volk meer land- fchappen van inwoneren ontbloot dan „ geheel Europa begrijpt. Wij hebben „ niet alleen dezelven overheerd, maar ,s ook twintig millioenen menfehen ver„ moord. " Bwattt  C 281 > Dwaas voornemen van eenige jonge Heden, door een geestigen trek van den Franfehen dichter moliere belet. Zekere ciiapelle, met wien molière bij de jefuiten geftudcert had, was een zeer eerlijk man, waarom de dichter in het vervolg eene beftendige vriendfchap met hem onderhielt, docïi was niet te min fterk aan de vermaken overgegeven , waar in hem egter molière, uit hoofde van zijne zwakke lighaamsgefteldheit, niet konde navolgen. Wanneer hij zich derhalven te haute uil, daar molière een klein landhuis en altijd voor ciiapelle een kamer open had, wilde vermaken, nam hij eenige goede vrienden uit de ftad mede, om zjch met hen te diverteren. Eens op een tijd, drie van zijne vriendaar toe uitgekipt hebbende , begaf hij zich, als voren, naar haute uil, om S5 MOLIERfi.  molière tc bezoeken en bet avondmaal bij hem te nemen. De dichter ontfing hen vricndlijk cn, na eenigen tijd met hen doorgebragt te hebben , gebruikte hij zijne czelinncmelk en' begaf zich tc rust, na alvorens ciiapelle aanbevolen te hebben -zijne gasten wel te onthalen. Na dat zij vvcl gegeten hadden,, bleven zij den nagt met drinken doorbrengen; doch toen des morgens ten drie uren hunne hersfens door den wijn verhit waren, viel hun gefprek op de ellende van het menschlijk leven, waar door zij zulk een verdriet in de wecreld kregen, dat zij onderling beflpten, om zich in de rivier, die niet ver van daar was,.tc famen te verzuipen cn zich dus ,' als goede vrienden' ftervende, een naam .te maken. Dit voornemen door alle goed gekeurd zijnde, Honden.deze dronkaarts op om het ter uitvoer te brengen. Ondertusfehen gingen de bedienden, dit gehoord hebbende, molière wakker maken, die 'er niet weinig van ontftelde , als wel wetende wat dolle uitwerking het onmatig  C ) onmatig gebruik van wijn bij fommJgi* menfehen kan te weeg brengen. Terwijl hij opftond, waren zij reeds naar de rivier gegaan en hadden een-klein fchuitje weten- te krijgen , om in het ruime fop te varen en'zich dus met minder moeite te verdrinken. Dit was hen zulk een ernst, dat zij de knegts van moltere cn het - ander volk, "dat was komen toefchieteri, om hen in dat voornemen te verhinderen, afklopten en met den degen' in de hand terug jaagden. «W ■ Wt^j» molière inmidelcls- bij 'hen geko-» men zijnde, vertelden''zij hem, dat-dit. kanaille, het welk t\] terug gejaagd had'den, hen had willen verhinderen zich te verdrinken, dan de dichter, begrijpende dat hij met hen tegen te fpreken,: dewijl zij zat waren, niets zonde winnen, gaf hen gelijk en gelastte zijn volk naar huis te gaan; cn toen zijne gasten alleen hebbende, vroeg hij: wat hij hen toch misdaan had, dat zij zulk een heldenfiuk gingen uitvoeren, zonder 'er hem kennis van te geven ? u te verdrinken, zeide hij: zonder  C 284 ) zonder mij; ik dagt dat wij al beter vrinden waren. Hij heeft waaragtig gelijk, zeide chapelle, wij doen hem onrecht aan, komt gaat met ons naar de rivier. Zagt wat, antwoordde molière , dat is eene zaak, die men zoo met geen iosfen kop moet beginnen, dewijl Het de^ laatfle daad van ons leven is, moeten^ wij "er ook meer eer van hebben: ah wij het vu gingen doen, zouden de menfehen zeggen , dat wij het bij nagt, als wanhopige lieden , gedaan hadden , of dat wij dronken waren.geweest. Neen, wij moeten morgen egtend, in het oog van de geheele weereld, ons met den kop voor over in de rivier werpen. Dit keurden zij goed en begaven zich daar op in huis en naar bed, maar toen hen des morgens de lust van te fterven met den wijn uit het hoofd gedampt was, bedankten zij molière hartlijk, dat hij hen op die wijs voor zclfsmoord behoed en van den dood gered had.  C *85 ) £>e Armoede fomtijds gevaarlijk voor de deugd. heer de sallo , een man aan vvien de geleerde weereld verpligt is voor de vinding om door uittrekfels verflag te doen van de nieuw uitgekomen boeken en gefchriften, en zijnde de eerfte aanlegger van het bekend journal des fcavans, kwam in den jare 1662, wanneer de ftad p a r ij s door een langdurenden en ftrengen hongersnood bczogt was, van eene zomerfche avond wandeling terug, alleen een aankomend jongeling, die hem als knegt diende, bij zich hebbende, wanneer hij een man ontmoette, welke hem een piftool op de borst zette, en hem (hoewel op eene wijze, die veel van de ftoutheit en het woest gedrag van een roover verfchilde) zijn geld afvroeg. De heer de sallo gaf hem ten antwoord, dat hij zich niet bij den regten man vervoegde, dewijl hij hem maar weinig te geven had, daar bij voegende: ik heb niet  C 286 ) niet meer dan drie gouden piftolen bij mij , die geen verwering waardig zijn, zoo ze u van nut kunnen wezen, maar ik 'kan egter niet nalaten u tc zeggen, dat gij op een kwaden weg zijt. De man Ham hier op de piftolen aan, cn ging, zonder oii meer'te vragen, heen, met eene houding, die duidelijke teekens van verlcgeilhcit en fchrik te kennen gaf. Hij was zoo dra niet heen gegaan, of de heer de sallo gaf zijn knegt order" om hem te volgen, wel toe te zien waar hij belandde en hem van alles berigt te geven* De knegt, zijn meester gehoorzamende , volgde dc misdadiger door verfcheiden duistere ftraten, tot dat hij hem een bakkers winkel zag ingaan,:waar hij hem een van de piftolen zag verwisfelen en een groot liegt brood koopen. Met dit gekogte ging hij eenige huizen verder cn een gang ingegaan zijnde, liep hij een trap op. De knegt kroop ftil agter hem op naar boven toe, tot op de vierde verdieping $ daar hij hem in een vertrek zag gaan, het. welk geen ander licht had dnn dat het van dé maan ontfing, en : door'  ( 287 3 door. een - fcheur van het befchot blij» vende kijken, zag hij hem het brood op den grond, werpen, en hoorde hem, in tranen uitberstende, zeggen: daar, eet uw buik vol; dit is het duur ft e brood, .dat ik ooit gekogt heb, ik heb een heer van drie piftolen beroofd; laat ons met; dft geld zuinig te werk gaan, op dat ik niet wederom tot zulk een heft aan ger drongen word, want vroeg of laat moet zulk een gedrag mij aan de galg brengen en dat alleen om uw geroep te ftillen. Zijn beklag werd door het jammeren van het ganfehe huisgezin beantwoord; tot dat zijne vrouw eindelijk de ontroering van zijn gemoed eenigzins tot. bedaren gebragt hebbende , het brood opnam, aan ftukken lheed en vier ftukken daar .van aan vier uitgehongerde kinderen -uitdeelde. . ■ De knegt, dus de last van zijn meester gelukkig volbragt hebbende, keerde naar huis en deet zijn heer een naauwkeurig verflag van alles wat hij gezien en gehoord had. De heer de sallo, die door zijn verhaal zeer aangedaan was, beval  C a88 ) beval den knegt om hem ten vijf uren in den morgenftond te komen wekken. Deze menSchlievende man ftond ten beftemden tijd uit zijn bedde , en den knegt met zich genomen hebbende om hem den Weg te Wijzen, ging hij in de buurt onderzoek doen naar liet karakter van een man, die daar nabij in een gang woonde en eene vrouw met vier kinderen had; waar op men hem berigte, dat hij een naarftig en zeer goed flag van een mensch was; zijnde een fchoenmaker van zijn ambagt, die zijn dingen wel verftond, doch met een zwaar huishouden belast zijnde, veel werks had om in zulk een fchaarfchen tijd aan de kost te geraken. Met dit getuigenis voldaan, klom de heer de sallo naar het verblijf van den fchoenmaker , en aankloppende , wierd de deur door den armen man zelf open gedaan, die, op het eerfte gezigt van den heer de sallo, hem kennende voor den man dien hij des avonds te voren beroofd had, terftond voor zijne voeten nederviel, om zijn medelijden te ver-  C 3?9 ) Verwerven , inbrengende dat hij door den hooggaanden nood van zijn arm huisgezin 'er toe gedwongen was, en hem derhalven bad dit zijn eerfte vergrijp te willen vergeven. De heer de sallo beval hem geen gerugt te maken , dewijl hij het minfte. oogmerk niet had om hem leed te doen.. Gij gaat onder een goed gerugt bij uwe buren, ging hij.voort, maar moet verwagten , dat uw leven in 't kort ten einde zal loopen, indien gij ondeugend genoeg zijt, om te blijven voortgaan in de wijze van handelen, die gij met mij gehouden hebt. Hou u hand^p; daar zijn dertig piftolen, om ,u van leder tot uw werk te voorzien ; leg uw ■ zaken w7el aan en geef uwe kinderen een voorbeeld tot navolging. Om u verder van de verzoekingen tot zulke vcrderflijke en noodlottige daden te bevrijden, zal ik uwe naarstigheit aanmoedigen ; ik hoor dat gij een net werkman zijt, neem de maat van mij en dezen jongeling tot twee paar fchoenen voor elk, die hij van u zal komen afhalen. i. deel. T Het  ( w ) Hét geheele huisgezin Was ftotti van blijdfehap, verbazing en dankbaarheit , en de heer de sallo vertrok, ten uiterftcn aangedaan en met een gemoed vol genoegen over het behouden Van een man, cn waarfchijnljk een gansch huisgezin , van het begaan van een misdrijf, van een fchandelijken dood en welligt van eene eeuwige Verdoemenis. Nooit was een dag beter begonnen; zoo dikwils de bewustheit, van zulk eene daad verrigt te hebben, in de ziel van een redelijk wezen oprijst, moet zulks met vermaak verZeld gaan en die voldoening eene heimelijke goedkeuring te weeg brengen, welke begeerlijker is dan goud en alle dc vcrmaaklijkhedeu van de geheele weereld. Deerlijke  < 201 ) Deerlijke ramp de ftad delft overgekomen , door het in de lugt jpringen van 'stands kruitmagazijn. Het 'slattds buskruitmagazijn was wel* eer binnen de ftad delft gelegen, tusfchen den geerweg en de doeleftraat, ten noorden van den ouden docle, fchuilendc agter eenige hoornen en als buiten het oog van menfehen, zoo dat de wandelaars in den doele het naauwlijks konden zien, waarom het bij vele inwoners van dc ftad onbekend was. Dit magazijn, waar in omtrent tagtig - of negentigduizend ponden buskruit waren , vloog of fprong bij ongeluk in de lugt op maandag den 11 October 1654, des voormiddags ten half twaalf uren , met zulk een vreeslijken flag en geweld, als of de aardbodem van een fcheurde , zoo dat niet alleen gansch delftland, met alle deszelfs fchoone dorpen , 'er van fidderde en beefde, maar gansch hol- T j land  C m ) land 'er door beroerd werd. Het vervaarlijk geluid van dien flag werd tot op de helder en zelf te texel gehoord. Naar mate het geluid zich ver liet hooren , was ook de verwoefting groot in de ftad delft. Het fchcen als of de afgrond was opengegaan , om dc Dclftfche inwoners in de lugt , die na de uitbcrsting enkel rook en damp was, te doen verflikken. Zij, die het geweld van het kruit ontfnapten , werden, door eene hagelbui van fteen, puin, kalk en flukken van balken, de armen en beenen verbrijzeld, terwijl anderen de hoofden van de lighamen afgcflagen en een groot gedeelte onder de puinhopen begraven werden. Van den kruidtoren bleef niets over; dcszelfs fondamenten waren verbrijzeld en in de lugt opgevlogen, zoo dat men op de plaats, daar dezelve gedaan had, niet anders zag dan een poel van water, die vijftien of zestien voeten diep gevonden werd. In welk een droevigen en ellendigen daat  C 293 ) ftaat de inwoners van delft toen zaten , kan men afmeten uit den volgenden brief, die, daags na dat ongeval, uit die ftad gefchreven werd. „ De ellende en jammer, die hier ge„ fchied is, is. met geenc pcnne te be„ fchrijven , noch met geene gedagten „ te vatten. Het gehuil, dat hier is, „ van de vrouw om haar man, de man „ om zijne vrouw, de ouders om hunne ,, kinderen , de kinderen om hunne „ ouders, de zuster om haren broeder, de ,, broeder om zijne zuster, de een om zijn „ neef, de ander om zijn namaag, die „ om zijne vrienden en bekenden , is „ zoo erbarmelijk en betreurlijk, dat een „ hart van fteen en diamant zich zoude bewegen, om deze treur- en klaagre„ denen te bewecnen en te befchreijen ; „ ja den wreedften barbaar en turk zoude ,, dat verdrietig fchouwtoneel van alle „ verdrietigheden en droef heit, zonder ,, zugten en hartlijken weedom , niet ,, kunnen aanfehouwen ; maar zoude ,, moeten verbaast ftaan , ziende deze verdelging van huizen, verplettering, T 3 „ ver-  C 294 > „ verfmoring en kwetfing van zoo veéï ,, menfehen en daar onder geheele 'fcho„ len van kinderen en van jonge maag„ dekens, die op haar werk, alwaar zij „ om te leeren naaijen en andere eerlijke ,, handwerken te oeffenen, bij hare vrou,, wen zaten, en alzoo onder de zolders, ,, met hare meefters en vrouwen, ellen- dig om hals gekomen en verfmoord „ zijn. Niemant, alwaar het de fnood-» „ fte en wreedfte van alle menfehen, „ zoude die groote cn onuitfpreeklijke „ ellende met drooge oogen en zonder „ tranen kunnen aanfehouwen ; maar „ zoude moeten bewogen worden , om „ met nedrgcflagen oogen alle deze jam„ meren, alle deze verwoestingen, alle. „ deze opgehoopte verdrietigheden en on„ vcrwinnelijke fchade in zijn hart, met „ weedom te betreuren en te beklagen." Niet alleen de beiden doelen , maar eenige honderde roeden lands in het rond, waren verwoest en omgeworpen, niet anders als of de iterkfte aardbeving het ten onderfte boven geworpen had. De groote en kleine doelftraten , alle dc nieuw getimmerde huizen op de laken-  t 295 ') graft, benevens de gebeele buurt van den geerwcg en de verwersdijk waren gansch ter neder geworpen en in puinhopen veranderd De groote oude boomen, ïn den doele ftaandc, waren meest bij den grond afgeflagen en lagen als het graan, dat door feizen afgemaait is, ter neder : groote hoopen aarde, grooter als wijnvaten en oxhoofden waren uit den grond gedraait en als klompen in een gebakken. Het getal der om ver gefmeten huizen, waar van niets te zien was als eenige ftukken van muren, gebroken balken en puinhoopen , werd op meer dan tweehonderd begroot. Meer dan driehonderd huizen hadden derzelver daken en glazen verloren, zelf was'er niet eenig huis in de ftad, het welk niet min of meer, door dit woedend ongeluk , getroffen was. Niet minder was ook de fchade binnen in de huizen , vooral in die , welke kostlijke doch breekbare goederen , als porceleineir en glazen in hadden. De dikke muren der kerken waren gefcheurd en alle T 4 de  C 296 ) de publijke gebouwen deelden " in dit droevig noodlot , zoo dat volgens het fchrijven van aitzma, de werking van den ftag zoo groot was, dat honderd duizend zware kanonfchoten , in eene belegerde ftad, nooit zoo veel fchade hadden kunnen doen. Wat het getal der dooden en gekwetften belangt, daar van heeft men nooit het zeker getal geweten, dewijl 'er vele lighamen aan ftukken gereten en zoodanig gewond of verpletterd gevonden zijn , dat zij niet kenbaar waren. Na dat men tien dagen had bezig geweest met de puin op te ruimen en dooden op te zoe- f ken, kwamen 'er eenige lijften voor den dag van de bekendfte dooden en voornaamfte lieden , die gemist waren , maar in het optellen van de vreemde menfehen en vooral van de kinderen , kwamen deze lijftcn niet overeen. Het was een deerlijk fchouwfpel, zoo veel armen, beenen, ja ganfche lighamen, tusfchen de nedergevallen balken en muren , tc zien ' fteken. De grootfte deernis en droef heit zag men ondertusfehen aan die ellendi- geu,  C £97 ) gen, welken, bij het verlies van hunne leclematen, nog zieltogende bleven liggen en, door hun erbarmelijk kermen, het hart der behulpzamen van medcdogenheit deden breken. Onder de puinhoopen , vond men nog levend een meisje van vijftien maanden, het welk vierentwintig uren lang, in haar kinderftoel, 'er onder gezeten had en, toen het 'er uitgehaald werd, haar helper , als uit dankbaarheit , vriendlijk toelachte, zijnde maar een weinig aan de hand bezeerd: ook werd 'er een grijsaart van tagtig jaren nog levend van onder de puinhoopen, daar hij zesendertig uren onder gelegen had, uitgehaald: zelf heeft men 'er nog gered,' die 'er agtënveertig uren onder gelegen hadden, doch bij welken men door de zwaarte van de balken en het nedergeftorte muurwerk niet had kunnen bijkomen. De delftfche predikant petrus de witt heeft fedcrt dat droevig ongeluk omflandig en tligtlijk belchrcven in een boekje ten tijtel voerende Delftfche DonderfJag. T 5 Zeld-  C ?98 > Zeldfame kloekmoedigheit van den predikant antonius hambroek. Onder de bezittingen der Nederlanders in de iNDiëN is ook van den jare 1624 tot het jaar 1662 het eiland formosa geweest, dat zeer veel voordeden aan onzen koophandel toebragt; doch in het gemelde jaar 1662 werd het den onzen zeer onrechtvaardig en geweldig ontroofd door eenen coxinja , zoon van den roover yquan. Bij die verovering, en vooral bij het innemen van de vesting zelandia, welke , door den hollandfchen gouverneur cojet, tot het uiterfie toe verdedigd werd, zijn 'er door dezen coxinja de fchandlijkfte wreedheden cn moorden gepleegd, waar van , onder anderen, ook de eerwaardige antonius hambroek, federt het jaar 1648. predikant op dat eiland, het ongelukkig flachtöffer geworden is. Hier toe gaf aanleiding eene daad van dezen hambroek, die zoo kloekmoedig was, dat de  ( *99 ) de hiftorien daar van weinig of irf 't geheel geene weergade van ople-. veren. Reeds een groot gedeelte van het eiland formosa door den roover coxinja bemagtigd zijnde, had hij, nevens anderen , ook den predikant hambroek met zijne vrouw, dén zoon en ééne dogter gevangen genomen. Dc vesting zelandia naderende , om die mede onder zijn geweld te brengen , zond hij den predikant hambroek naar die plaats, om den gouverneur cojet en den raad tot de overgaaf te bewegen , met bedreiginge, dat hij anders de uiterfte woede tegen de gevangen Nederlanders zoude oeffenen. Des begaf zich dc predikant hambroek wel naar de vesting, maar verre van daar, dat dees edelmoedige en ftandvastige man tot de overgave zoude aanraaden , gebruikte hij in tegendeel alle bedenklijke beweegrede»nen om de belegerden tot ftandvastigheit aan te manen, fchoon hij genoegzaam zeker wist, dat die raad doodlijk voor, hem ,  c 3°° y hém , zijne vrouw, kinderen en voor de andere gevangenen wezen zoude. De heer cojet ftelde het in zijne keur, om in die vesting bij hen te blijven, of weder naar het leger van coxinja te keeren ; maar het eerfte kwam niet bij hem in bedenking, alzoo hij vastftelde , dat coxinja's woede dan aanftonds tegen alle de gevangenen, en vooral tegen zijne vrouw en kinderen , zoude uitberften, en dat hij alle die menfehen, door zulk eene trouwloofe daad, niemant minder dan een predikant voegende, aan de gruwelijkfte wreedheden , die men bedenken kon , zoude overgeven en, behalven eene eeuwige fchande voor zich cn zijne orde, ook den grond van gedurige knaging in zijn gemoed, over het ongelijk 5 aan zoo dierbare panden en zoo vele lieve vrienden gedaan , gelegd zoude hebben; weshalven hij, om zich uit alle die zwarigheden edelmoedig te redden, het allerbest keurde als een eerlijk man zijn woord te houden en, wat hem ook overkomen mogt , naar zijne waarde vrouw, zijne lieve kinderen en zoo veel ge-  getrouwe vrienden weder te keeren, om met eene onverzetlijke flandvastigheit gods verder beiluit over hem en de zijnen aftewagten. , Twee van zijne dogters, die in de vesting waren, zogten hem, met de zielroerendlte Owoorden , met traanen in de oogen, door allerlei bedenkelijke fmeekingen, van dit voorneemen af te brengen en over te halen om bij haar te blijven; maar dit alles mogt niet helpen; hij floot haar met zijn kloekmoedig en dandvastig antwoord zoodanig den mond, dat zij van droef heit geen geluid meer kunnende geven , de eene van zich zelve tegen den grond viel en de andere, toen zij niet meer antwoorden kon en hij daar op heen gaan wilde, hem al jammerende om den hals vloog en, gansch doodlijk bedorven en beklemd zijnde , daar aan hangen bleef; dan hij, om door alle deze teedere en al te zielroerende voorvallen en voorwerpen niet tot eene wankeling , die hem altijd daar na berouwd zoude hebben , gebragt te worden , nam grootmoedig zijn tijd waar om zich .uit hare armen  C 3&a ) ïirmen te ontrukken en als een ftandvas* tig en onbeweeglijk man flapte hij, met 'de uiterfte kloekmosdigheit, de vesting weder uit naar den vijand en ook te gelijk naar zijn zekeren dood; na dat hij nog alvorens, bij het uitgaan , de foldaten , die hem niet Zonder tranen konden aanhooren, met eene weèrgalooze hartvogtigheit, tot hunne pligtcn en tot de uiterfte ftandvastigheit aangemaand en hen verzekerd had , dat hij zich gewillig Voor hun en de zijnen wilde opofferen, indien hij hun daar door maar eenigen dienst konde doen , waarop zij hem alle, met de uiterfte ontroering hunne trouw en ftandvastigheid tot ter dood beloofden, biddende dat god hun alle bewaren en eene genadige uitkomst geven wilde. Dus fchettrde zich deze grootmoedige ziel uit het midden van zoo vele waarde panden, om zich aan een genoegzaam zekeren dood, die 'er ook elendig op volgde, over te geven. Weder bij c 0 x 1 n j a gekomen zijnde , zeide  ( 3^3 ) zeide hij , «let Zeer veel deftigheit erf vrijmoedigheit dat de gouverneur en zijn raad befloten hadden, de vesting tot den laatften druppel bloeds te zullen verdedigen 1 en van gcene overgave wilden . hooren fpreken, hoewel zij anders geern al, wat in hun vermogen was en behoudens hunne eer gefchieden kon, ten gevalle van zijne hoogheit wilden doen. Door dit antwoord werd coxinja tegen onze natie in 't gemeen cn tegen de gevangen Nederlanders in het bijzonder zoodanig verbitterd, dat hij, ziende dat hem vele zaken tegenliepen en de Formofanen tegen hem begonden op te ftaan, naar eene fchijnreden zogt om hen' alle om 't leven te brengen. Hij kreeg 'er ook eerlang eene gunftige gelegenheit toe alzoo de Formofanen eene groote troep van zijn volk .aangetast en in de pan gehakt hadden. Hier van gaf hij de Nederlanders de fchuld, voorwendende, hoewel het onwaar was , dat zij de Formofanen daar toe opgehitst en aangezet hadden. Daar op gaf hij aanftonds last om al, wat manlijk onder de Hollanders was i neder te fabelen en zonder eenige genade alle  C 304 ) alle deze wedrloozen te vermoorden, gelijk ook ten eerden gcfchiedde, wordende nog daar en boven in de eerde woede vele vrouwen en kinderen om 't leven gebragt. De meesten van hun werden onthoofd, hoedanigen dood ook de edelmoedige hambroek, benevens petrus mus, arnoldus a winsen, jac obus ampringius en johannes c a mpius, zijne waardige mede amptgenooten, gelijklijk ondergingen. Droevige ramp eene Oost- indifche Retourvloot overgekomen. In de maand December van het jaar 1661., vertrok van batavia de.Retourvloot, bcdaande uit zeven van de klockde fchepen , met welken de Nederlanders immer op de indien gevaren hadden, te weten , het wapen van Holland, — de Prins Willem, — de Prinfes Royal,— de gekroonde Leeuw, — de Fenix, ■— Arnhem en Maarfeveen. Deze  ( 3°5 ) Déze fchepen , over welken de heef arm oud de vlaming van oudshoorn , als Admiraal, het opperbevel voerde, waren met een onnoemlijkén fchat beladen. De ftraa-t sunda gepasfeerd en eenige honderden mijlen westwaart geftevend zijnde, kreeg deze vloot, den 9 Februarij des volgenden jaars 1662 , een hevigen wind uit het oosten, die, twee dagen daar na, door een verfchriklijkèri ftorm gevolgd wérd , welke alle deze fchepen noodzaakte de zeilen in te nemen en , voor den wind heen , met een gezwigte fok, onftuimige zee en vreeslijk dirigeren, verder de west te zoeken; dan met zulk een ongelukkigen uitflag, dat, de Schepen de Fenix, de Prinfes Royal en Maarfeveen, maar alleen behouden in het Vaderland gekomen en Ac Arnhem, de gekroonde Leeuw, de Prins Willem en het wapen van Holland verongelukt zijn ; zijnde de drie laatstgenoemde, naar alle gedagten, met man en müis vergaan, dewijl men 'er nimmer eenig taal of teeken van gehoord heeft; doch van het fchip Arnhem, heeft men door fommige fchepelingcn, die 'er van afgekomen zijn, r. deel. V eenig  C 306 ) eenig nader befcheid gekregen , waar uit bleek , dat de redding dier menfehen met zeer droevige omftandigheden is verzeld geweest en waar van het verhaal hier op uitkomt* „ Het fchip - Arnhem Werd het eerst, „ door dit rampfpoedig noodlot, getrof,, fen : deszelfs fok fcheurde aan flar,, den , weshalven het genoodzaakt was , „ om met groot gevaar bij den wind te „ fteken en geraakte dus dwars zee's, „ waar op het zoo veel water in kreeg , ,, dat men niet genoeg pompen en baliën ,, konde. Ondertusfehen , in de konfla„ pelskamer , een hoek met omtrent „ twaalf lasten rijst en boonen los ge„ raakt zijnde, Hortten dezelve, door „ het geweldig flingeren,, naar de lij. „ Men trachtte aanftonds het roer naar „ het andere boord te krijgen, maar de „ roerpen, door het fchriklijk bonzen „ der woedende barefi, gaande geraakt „ en eindlijk midden doorgebroken zijnde, veroorzaakte zulks, dat, door „ het flaan van het roer, de agterfleven „ fcheurde , waar door het water zoo „ Herk  C 307 ) i, fterk indrong, dat het fchip welhaast, begon te zinken. „ Alle bedenklijke middelen nu vrugj, teloos en de vloot verftrooit zijnde, „ ontviel het volk den moed om het fchip te behouden, dierhalven befloot „ men tot .de uiterfte poging om het le„ ven te redden. Dienvolgens werden dc ,, fchuit en boot uitgezet, om, ware „ het mooglijk, met dezelven land of ,, fchepen te gaan opzoeken* „ Dertien mannen vielen oogenbliklijk ,, in de fchuit en ftaken 'er mede van „ het fchip af, om te beletten, dat 'er „ geen meer volks inkwam en roeiden 4, een eind wegs voort. „ De overigen zogten zich in dé boot „ tc redden, ook geraakten 'er, zoo met ,, zwemmen als anderzints, honderdvijf ,, perfoncn in. De anderen, die nog „ in het fchip gebleven waren, of om- ftreeks het zelve , op de woeste baren, „ met den dood worftelden, waren wela haast, nadien het fchip voor een ijders m oogen zonk , door de alvernielende V 2 „ zee  C 3°8 ) ti zee verflondert. De fchuit, onderwijle» „ afdeinzende , verliet de boot en roeida ,, voort, zonder dat men ooit gehoord „ heeft, waar die fchuit, met deze dcr„ tien menfehen *, beland-is* ,, De nagt begon nu te genaken, maas ,, de felle winden aftenemen. Men had „ twee rollen zeildoek , een compas, kaarten, een graadboog ,< vatduigen, ,, fpijkers en een weinig voorraad van ,, brandewijn iri de boot gebragt, 't welk ,, alles nu zeer wel te pas kwam. De „ duigen werden langs het boord gefpij„ kerd en met zeildoek bekleed ; ver„ volgens de mast, het roer en zeiltuig ,, klaar gekregen hebbende , dagt men ,, het eiland Mauritius op te zoe„ ken, dat het naafte land was en waar „ van zij gisten nog honderd twintig „ mijlen af te zijn; maar de nood kwam „ nu aan den man, want door de veelheit „ van volk dreigde de boot elk oogen,, blik tc zinken. Tot verligting en be„ houdenis van het vaartuig, nam men „ derhalven het rampzalig belluit van veertig menfehen over boord tc wer„ pen,  C 3°9 ) ;, pen, om, gelijk men riep, de overi„ gen bij het leven te behouden. Dit „ heilloos befluit was door bidden of „ fmeeken veel min door tegenfpreken te beletten; want terftond werden 'er dertien levende zielen onder de menigte ,, uitgekozen en, de een voor en de ,, andere na , in volle zee geworpen, ,, zonder deze ongelukkigen zoo veel „ tijds te gunnen, dat zij het Onze Vader konden bidden. ,, Onder die dertien ongelukkigen , bc„ vondzieh johannes stoffianis, een bekwaam chirurgijn , die weleer „ langen tijd als flaaf in turk yen ge„ weest was en , veel gewesten door- reist hebbende, zich eindlijk in dienst „ van de oost indifche maatfchappij be„ geeven had, Hij verzogt, gelijk de „ anderen, toen hij reeds op den kant s, van de boot en dus op het oogenblik „ was, om in den grondeloozen oceaan „ geftort te worden, dat het hem mogt „ vergunt zijn noch een kort gebed te s, doen, maar zulks hem, door het ge„ fchreeuw van den fchipper eii fommige V 3 boots-  bootsgezellen geweigerd zijnde, hiét ,, hij 'zijne oogen en handen hemèlwaart, terwijl men hem van de boot ïn Izee „ {liet, daar hij eerlang door de alver„ nielende baren ? verflonden werd. „ Hier zou het niet bij gebleven zijn, in,, dien niet eenigen van de foldaten enma„ troofen 'cr zich tegen hadden beginnen „ te verzetten, met te zeggen, dat, zoo de „ vermindering des volks zoo noodzaaklijk ,, en onver mij dlijk was, 'er dan geene uit„ zondering moest plaats hebben, maar dat ,, men het lot moest werpen en dus voor een „ ij der dood en leven even fchoon zetten. „ Dit werd door de overmagt van ftem„ men goedgekeurd en vastgcfteld. Men „ maakte zoo veel briefjes als 'er men„ fchen in het vaartuig werden geteld; „ de helft dier briefjes liet men geheel en „ van de anderen werden hoekjes uitgefne„ den, vervolgens rolde men ze allen te ,, famen en mengde dezelven onder cl,, kanderen, met voornemen om, zoo „ dra de nood zoude beginnen toetene„ men, een ijder te laaten trekken en „ dan die geen, welken een briefje met „ een  C 3" > '„ een iiitgefneden hoek zoude treffen, „ zonder verfchooning, of aanzien van „ perfoon, op ftaande voet, over boord „ te werpen. Dit befluit had die uitwer„ king, dat de fchipper en de ftuurlie„ den, nu vreczende, dat hun het iot „ mogt te beurt vallen, hunne voorge„ nomen godlooze handelwijs niet durf„ den ter uitvoer brengen. ,, Zij kregen een gewenschten wind en „ kwamen , egter niet zonder veel onge,, maks uitgeftaan te hebben, den 20 ,, Februarij, aan het eiland Mauritius , „ alwaar zij genoegzame levensmiddelen „ Vonden. De fchipper wilde egter daar „ niet blijven, maar ftak, met dertien „ waaghalzen , in zee, met het voornemen „ om de kust van malabar te gaan „ opzoeken, welke omtrent zeshonderd „ vijftig mijlen van het eiland m a u r i,, Tius af gelegen is. Hij kwam, met „ zijn dertien mannen, behouden op het „ eiland ceylon, alwaar hij ftierf. De „ anderen kwamen, met het fchip Eras„ mus, op batavia, daar zij de droevige „ tijding van hunne fchipbreuk bragten, V 4 Merk-  C 3" 3 Merkwaardig bezoek door den Koning van golconda aan de Hollanders gegeven in derzelver Bezitting te masulipatn a m. J)e Koning van golconda was de Hollanders zeer genegen en gaf hun in zijn land zeer vele voorrechten. In het jaar 1676 kreeg hij lust om het kantoor en de woningen, die zij te m a s u l i p a tnam hadden gebouwd en aangelegd, te komen bezigtigen. Zij ontfingen hem met zeer vele eerbewijzingen en de gefchenken, welken zij aan zijn eerfteu ftaatsdienaar en andere grooten, bij deze gelegenheit, gaven, beliepen meer dan zesenzestig duizend gulden. De Koning daar tegen deet ook vele fraaije gefchenken aan alle de bedienden van het hok landsch kantoor. De vrouwen des Konings haar verlangen betuigd hebbende om de vrouwen der opperhoofden van dat kantoor te zien, verzogt hun de Koning, dat  dat zij hunne eehtgenooten wilden toe laten een bezoek aan zijne gemalinnen te geven. In het eerst zogten zij be-> leefdlijk , onder verfcheiden voorwendfels , daar van vcrfchoond te blijven, maar op een nieuw en aanhoudend verzoek en het koninglijk woord, dat haar alle vriendlijkheit en eer zoude bewezen worden, namen die vrouwen het eindlijk aan en verfchenen in haat besten opfchik. De Koning, op een heerlijken troon gezeten, liet alle de vrouwen, wier jaren , naar zijne gedagten, eerbied vereischten voor bij zjqh gaan en groette haar met eene ongemeene beleefdheit, maar de jonge juffers liet hij bij zich komen, zette haar op zijn fchoot en na haar elk een kus gegeven te hebben, krer gen zij de vrijheit om de bejaarde vrou» wen te volgen. Des Konings vrouwen ontfingen haar op het allervriendelijkst. Men zette haar een kostbaar koud geregt voor en onder het eten, deelden 'sKonings gemalinnen V 5 aan.  t SU ) aan haar verfcheiden gefchenken uit, waar van de minfte wel dertig dukaten waardig waren. Onder deze vrouwen des Konings, waren 'er twee, die ongemeen blank waren: deze, dc hollandfche vrouwen ziende, begonden bitter te fchreijen , zeggende , dat zij, nóg zeer jong zijnde, in haar land ook dergelijke kleederen gedragen hadden. Men geloofde , dat zij uit frankrijk geboortig waren cn nog kinderen zijnde , met of zonder hare ouders , door roovers , in de middelandfche zee, genomen en te mocha voor flavinnen verkogt waren, van waar zij naar dezen Koning konden gebragt zijn; doch de Vorst toonde weinig genegenheit voor haar te hebben, het geen haar hartfeer nog vergrootte. Toen de vrouwen zouden vertrekken, moesten zij weder voorbij den Koning gaan, die haar met eene menige fakkels liet uitlichten en tot aan de logie brengen. De matroofen van een hollandsch fchip , die den Koning , met dans-  C 315 > ïlansfen, fpringen en klouteren vermaakt hadden, kregen twee honderd dukaten tot eene verëering. Het verblijf bij de hollanders had den Koning zoo wel aangedaan, dat hij dit bezoek , in het jaar 1678 hervatte. Het was op den 25 December van dat jaar, dat de Koning zich in de kerk der hollanderen vertoonde. Men had voor hem, regt over den prcdikdoel, een troon of zitplaats gemaakt , met goud laken en fluweel overdekt , op welken hij ging zitten met een pijp in de mond cn op de perflaanfche wijs tabak rookte. De Vorst was geheel en al in 't goud laken tot aan zijne voeten gekleed , hebbende eene dubbele rij paarlen langs den boord van zijn kleed; doch overal tusfchen dezelven eene groote menigte van diamanten , robijnen , fmaragden, turkoijzen en faffieren geplaatst. Boven op zijn tulband was een vederbos met agttien volmaakte peerpaarlen, van  >Ol6 > van welken de grootfte zestig en de minfte van vijftien caraten gewigts waren. Rondom zijn tulband lagen nog twee' rijen met groote geflepcn diamanten, doch boven zijn voorhoofd zag men 'er een wel van tweehonderd vijftig caraten en verder aan wederzijden ongemeene fchoone robijnen, fmaragden en faffieren fchittcren. Aan zijne duimen en vingers, had hij, naar de oofterfche wijs, eene groote menigte uitmuntende fchoone ringen , met zeer groote diamanten, doch alle plat genepen en tafelftccnen. Op ijderen armband, had hij een ongemecnen grooten en onwaardeerlijken diamant , vertoonende zich als een klein hoenderei , zijnde boven op plat genepen , met eene menigte andere juweelen, omzet, te famen wel zeshonderd caraten zwaar ; waar bij nog eene uitnemende groote fteen op zijn gordel , even als die op zijn tulband , behalven die men nog op zijn fabel zag; zoo dat hij aan zijn  C 317 ) fcijn lijf een onwaardeerlijken konittgllp ken fchat droeg , op welken de oogen tintelden. De draagbaar, waar in hij derwaart gebragt was, was van zuiver goud en de bamboezen , waar aan dezelve gedragen .werd waren'er mede overtrokken, zoo dat men rekende, dat 'cr aan het een en ander vierhonderd ponden gouds waren: ook waren de vier paarden, die voor de logie ftonden, ijder met een heerlijk goud tuig voorzien* De ziekentroofter, die hier, gelijk ook op vele hollandfche kantoren in de iNDië, den dienst als predikant waarnam, las eene predikatie , uit büieüs Huispoflil, welke door een ander , in de perfiaanfche taal , aan hem uitgelegd werd; waarom hij telkens ophielt om den vertolker tijd te geven om het aan den Koningover te brengen, die 'er fomtijds ora begon te grimlachen ; doch den meesten tijd, zat hij met zijne grooten te praten, zonder veel te luisteren naar het geen de tolk hem , met zeev veel moeite, trachtte  C 318 ) trachtte te doèn begrijpen. Toen men aan het einde van het gebed amen zeide 4 herhaalde de Koning het met luider ftemtne en vroeg naderhand wat dit woord beduidde, het geen hem door den zickentroofter uitgelegd werd. Na den godsdienst, verzogt de Koning het wetboek der Hollanderen te zien ; want dus noemde hij den bijbel. De ziekentrooster bragt hem denzelven en in het naderen , ftond de. Koning op cn boog zich voor den bijbel met denzelfden eerbied en op gelijke wijs als hij gewoon was omtrent den alkoran te doen. Hij wenschte te weten welke fchriftcn daar in vervat waren, waar op men hem de voornaamfte boeken van het Oude Teftament opnoemde , waar op hij vroeg of de vier boeken der wet van nabi isa, of den propheet jesus ook daar in niet gevonden wierden? en dat met ja beantwoord zijnde, maakte hij op nieuw eene diepe buiging, ging weder op zijn troon zitten en vatte zijn pijp weder op* Wanneer al het volk de kerk uit was, behalf  < 319 ) behalven de opperhoofden van het hollandsch kantoor en hunne vrouwen, ver-' zogt de Koning , dat de jonge juffrou! Wen, die daags te voren voor hem ge| danst hadden, hem. hier ter plaatfe nog i eens dat vermaak zouden geven ; doch j fchoon de Hollanders 'er veel tegen hadden om aan dit verzoek te voldoen in • eene plaats, die tot den godsdienst gej Wijd was, moesten zij dit egter over: flappen om den Vorst niet te mishagen. Vervolgens wilde hij de Hollanders ,& op hunne wijs, zien eten, waarom terftond de tafel in de kerk gedekt werd. Men dronk overënd ftaan de 's Konings gezondheit, het welk hem zeer Tcheen te behagen. Over den maaltijd, vroeg bijnaar jverfcheiden zaken den godsdienst, der christenen betreffende en onder anderen naar de tien geboden. De ziekentrooster lias hem dezclven terftond voor en de tolk bragt ze hem over. ' Aan het zevende feebod gekomen zijnde, konde de Koning :zich niet van lachen onthouden, zeggende dat dit wel droevig was, dat een man p'ch met èéne vrouw moest behelpen , maar jtoen hem uitgelegd werd, dat dit gebod voor-  C 320 ) Voornaamlijk en in de eerfte plaats op het óverfpel zag, keurde hij het goed; De Koning zich daar tta in de logië hebbende laten geleiden , bezigtigde daar alle de Vertrekken tot de kleinfte toe ert Vertrok ten uiterfte voldaan over de achting , die toen hem betoond had. Levensbijzonderheden van karel den XII, Koning van zweden* K.omtig karel de XII, de ongemeende man en het zcldzaamfte karakter, dat mooglijk ooit op aarde geweest is, werd te stokholm geborert op den a7 Junij des jaars 168a. Naauwlijks zeven jaren oud zijnde, wist hij reeds een paard te beftiercn ; de geweldige oefeningen , waar in hij zich vermaakte , eri welke zijne mannelijke neigingen ontdelf tPn . maakten hem al vroeg van eene fter- ke gefteldheit, die bekwaam was, om dé ongemakken , die hij naderhand uitttond * te kunnen verdragen. Hoe-  ( 3" ) Hoewel hij in zijne kindsheit zagt fcheen te wezen, had hij nogtans eene onoverwinnelijke hardnekkigheit: het eenige middel om hem te buigen was hem door eer aan te prikkelen, met het woord van glorie verkreeg men alles van hem. Hij had een tegenzin in de latijnfche taal, maar zoo haast men hem gezegd had, dat de Koning van polen en de Koning van Denemarken die verftonden , leerde hij dezelve zeer fpoedig en onthield genoeg daar van om ze het overige van zijn leven te fpreken. Men ging op dezelfde wijs te werk, om hem tot her. leeren der franfche taal te krijgen en hij leerde ze ook, maar verhardde zich , zoo lang hij leefde, om ze niet te fpreken, zelf niet tegen de franfche ambasfadeurs, die geene andere taal verftonden. Zoo haast hij eenige kennis had van de latijnfche taal, deet men hem quintus curtius vertalen, in welk boek hij grooten fmaak vond. Die hem: dezen fchrijver verklaarde vroeg hem wat hij dagt van alexanderV ik denk (zeide de prins) dat ik hem wel gelijk zoude; Ï3 deel. X willen  Cs** ) dillen zijn, maar, hervatte zijn leermeester hij heeft maar tweeëndertig jaren geleefd: Ach! (riep hij uit) is dat niet lang genoeg, wanneer men koningrijken overwonnen heeft? Hij hielt zich eens in het vertrek van den Koning zijn vader bezig met de bcfchouwing van twee geographifchc kaarten , de eene van een ftad van honcaryen, door de turken gewonnen, en de andere van riga, de hoofdftad van iyfland , eene provintie federt een eeuw door de zweden gewonnen. Onder de kaart van de hongarifche ftad, las men deze woorden : de Heer heeft het gegeven; de Heer heeft het genomen; de naam des Heeren zij gedankt. De jonge prins deze woorden gelezen hebbende, nam fehielijk een potloot en fchreef onder de kaart van riga: de Heer heeft het mij gegeven en de duivel zal het mij niet ontnemen. Aldus liet zijn onbedwinglijke Tiart, in de onverfchilligfte bedrijven van zijn kindsheit, zich dikwils eenige trekken ontfnappen, welke te kennen gaven ■Wat 'er van hem worden zou. Zijn  Zijn vader ftierf in den jare 1697. en dewijl zijne meerderjarigheit op agttien jaren bepaald was en hij nu nog maar vijftien jaren had, werd zijne grootmoeder tot regentes van het koningrijk verklaard ; doch in de maand November deszelven jaars deet karel, in het bijzijn van den raadsheer ïiper, de revue over eenige regimenten en fcheen toen zeer diep in gedagten te ftaan: „ Mag „ ik de vrijheit nemen (zeide pip er „ tegen hem) om aan uwe Majefteit te s, te vragen waar op gij zoo ernftig „ denkt ? " Ik denk ,, antwoordde dc Vorst, dat ik mij waardig gevoel om deze dappere mannen te gebieden , en ik zou wel yvillen, dat zij noch ik geen bevel ontfingen van eene vrouwe. De raadsheer piper nam deze gelegenheit waar, om zijn hof bij den jongen Koning te maken en te ondernemen om zijne meerderjarigheit te vervroegen en dit gelukte, zoo dat de Staten des rijks hem drie dagen daar na de regering opdroegen. Den 24 December daar aan volgende werd hij reeds gekroond. X a Hij  C 324 ) Hij deet zijne intrede in stokhol m 9 zittende op een roshairig paard met den rijksftaf in de hand en de kroon op het hoofd. De aartsbisfchop van upsal verrigtte de plegtigheit der zalving en 'krooning. Na dat hij, volgens het gebruik, den Vorst gezalft had hielt hij de kroon tusfchen zijne handen, om ze den Koning op het hoofd te zetten, doch karel nikte dezelve uit handen van'den ïtartsbisfchop cn kroonde zich zeiven , den prelaat trotfchelijk aanziende en het volk juichte op dit bedrijf des Konings. Drie magtige Vorsten ondertivsfchen hun voordcel willende doen met zijne jongheit, fpandden, bijna in denzelfden tijd, te famen tot zijnen ondergang. De. eerfte was frederik de IV. Koning van Denemarken, de tweede augustus, Keurvorst van saxen ; Koning van polen, en peter de. groote, Czaar van moskovie, was de derde en de gevaarlijkfte. Dc gerugten hier van ontrustten den iaad des konings:' men raadflaagde daar . - ovejr  C 3*5 "D over in zijne tegenwoordigheit: eenigen fielden voor om den ftorm door onderhandelingen af te wenden : wanneer karel, opftaande met gebaarden van deftigheden van een oppermagtig Vorst., die tot zijn beflnit gekomen is, zeidei Mijne heeren , ik heb befloten nooit een enrechtvaardigen oorlog aan te vangen, maar ook geen wettigen te eindigen, ik heb dezen kinkel niets ontnomen „ als een' jong kalkoen. " De Koning gaf, met eigen handen, tien dukaten aan den boer en gaf aan den foldaat vergiffenis uit hoofde van zijn welgepast antwoord; tegen hem zeggende : Denk mijn vriend, dat, zoo ik den Koning augustus een koningrijk ontnomen heb ik niets van hem genomen- heb voor mij zelf. karel verliet eindelijk, in de maand September des jaars 1707. het koningrijk polen en het keurvorstendom saxen, gevolgd door een leger van drieëndertig duizend mannen eertijds bedekt met ijzer en toen blinkende van goud en zilver en verrijkt met den buit van p 0len en saxen, • voerende ijder foldaat met zich vijftig kroonen aan gereed geld. Bchalven dit leger, verwagte de generaal leeuwen ii au pt RërfM polen met twintig duizend mannen en in finland had hij nog een leger van vijftien duizend mannen; met deze magt trok hij tegen de Rusfen op en niemant twijffelde of zijn voornecmen was ook om czaar peter.  C 335 ) peter, zoo wel te ontroonen, als hij het den Koning van polen gedaan had. Hij behaalde ook nu en dan merkelijke voordeden op de Rusfen, doch te diep in de u kr ai ne getrokken zijnde, bevond hij zich na verloop van eenigen tijd zonder voorraad in een land daar niets te krijgen was; doch karel had nog medelijden met zich zelf' noch met zijn volk. In den winter van het jaar 1709, die zoo verfchriklijk koud was, dat deze en die van het jaar 1740. mooglijk de ftrengfte zijn geweest welke men ooit in Europa beleeft heeft, wilde karel de jaargetijden trotfercn , gelijk hij zijne vijanden déet: hij durfde met zijne benden lange togten doen, gedurende deze doodelijke koude. In een van deze togten vielen twee duizend mannen dood van koude, bijna alle voor- zijn oogen. De ruiters hadden geen laarzen meer, het voetvolk was zonder fchoenen en bijna zonder kleederen. Zij waren genoodzaakt zich fchoenen en laarzen te waken van vellen van beesten, zoo goed als  C 336 ) fels zij konden en daar en boven hadden zij fomtijds brood gebrek. Dit leger, van te voren in zulk een bloeijcnden ftaat, was nu verminderd tot op vierentwintig duizend mannen, gereed om te fterven van honger. Een eenig officier had moeds genoeg, om zich , over dezen toeftand, aan den Koning te beklagen. Wel hoe! zeide karel tegen hem, zijt gij verdrietig zoo ver van uw vrouw af te zijn ? Indien gij een regt foldaat zijt i ik zal u zoo ver brengen, dat gij naauwlijks eenmaal in drie jaren tijding uit z w ep e n zult kunnen bekomen. Een foldaat durfde hem morrende, in tegenwoordigheit van het ganfche leger, een ftuk zwart befchimmeld brood aanbieden , dat van garst en haver gebakken was en waar van zij zelf niet genoeg konde bekomen. De Koning nam dit ftuk brood, zonder beweginge aan, at het geheel op en zeide vervolgens op eene koele wijze tegen den foldaat: het is niet goed, maar het kan gegeten worden. Het eenige, dat 'er voor karel in dezen toeftand te doen ftond, was te be-  C 337 ) beproeven of hij de ftad pultowa konde veroveren, en ten dien einde fioeg hij het beleg voor die plaats , in de maand Junij des jaars 1709, doch bezig zijnde, om de werken der ftad van nabij te befchouwen, kreeg hij een fchopt, welke door de laars ging en zijn hielbcen kneusde; zoo dat men hem van zijn paard moest helpen en in zijne tent dragen» Terwijl de chirurgijns bezig waren hem te verbinden , gaf hij bevel om dc Had des anderen daags tc beftormen; maar naauwlijks had hij dit bevel gegeven of men kwam hem zeggen, dat de czaar, met zeventigduizend mannen, tegen hem in aantogt was. Hij liet daar op den veldmaarfchalk rein schild in zijne tent komen en gebood hem, zonder zich te beraden en zonder eenige ongerustheit te toonen , alles te fchikken pm den czaar des anderen daags aan te tasten. Het was op den 8 Julij 1709. dat deze beflisfcnde veldflag geleverd werd, tusfchen de twee vermaardfte Monarchen die 'er destijds in de weercld waren. Koning karel deet al wat hij konde om tc j 1. deel. Y paard  C 338 J paard te ftijgen, doch zich, doof de groote pijn aan zijn gckwetlte been, daar niet op kunnende houden, liet hij zich in eene rosbaar zetten, houdende in de eene hand zijn degen en in de andere een piftool. De flag begon des morgens ten negert uren, een der eerfte kanonfehoten van de Mufcovitcn nam de twee paarden van zijne rosbaar weg: hij deet *er twee an* deren voor fpannen, doch een volgende fchoot floeg de rosbaar in ftukken en wierp den Koning ter neder. Hij werd, toen door vier granadiers op pieken gedragen : ganfchelijk gekneusd door den val , en naauwlijks kunnende fpreken, riep hij egter Zweden ! Zweden ! de gram* fchap en dc fmert hem eenige kragten gevende. Hij verloor egter den flag en was zelf genoodzaakt, met een klein gedeelte van dc zijnen, de vlugt te nemen naar het Turkfche gebied ; daar hij gedurende den tijd van vijf jaren bleef, en nog fterker blijken gaf van zijne ongehoorde halftarrighc.it, als hij immer te voren gedaan had. Na  < 339 ) I Na dat karel te vergeefsch alles had in 't werk gefteld wat mooglijk was, onl den grooten Heer te bewegen van hem met een leger tegen de Mufcoviten bij te ftaan, begonden de Turken hem moede te worden en begeerden, dat hij bender , daar hij zijn verblijf hielt, verlaten en naar zijn rijk terug keeren zoude : dan karel weigerende te vertrekken , zond de grooten Heer bevel aan den Basfa van ben der en den Han der Tartaren om met hunne troupen tegen den Koning op te trekken en hem, indien hij niet goedfchiks wilde heen gaan , daar toe te noodzaken» De Basfa van dender begaf zich daar op naar den Koning en (telde hem voor of hij als vriend wilde vertrekken of hem noodzaken de bevelen van den Sultan ter uitvoer te brengen. karel de XII, gedreigd Wordende , was zijn gramfchap niet meester: gehoorzaam Uw meefter, indien gij durft, zeide hij tegen den Basfa, en vertrekt uit mijne tegenwoordigheit. De Basfa ging verfloord heen en fneed op dcnzelfden dag den toevoer van levensmiddelen aan den Koning af. Hij Y a liet  ( S4o ) liet vervolgens zeggen aart de Polert erf Kozakken, die zich bij den Koning bevonden, dat indien zij leeftogt wilden hebben, zij de legerplaats van den Koning van zwêdetv' verlaten en zich in de ftad bender, onder de befcherming Van de Porte , begeven moesten. Zij gehoorzaamden allen en lieten den Koning alleen met de officieren van zijn hof en met driehonderd Zweedfche foldaten , tegen twintig duizend Tartaren en zes duizend Turken. De Koning gebood daar op, dat men, buiten zijne legerplaats, twintig fchoone arabifche paarden .* welke de grooten Heer hem gezonden had, zoude doodfchieten, zeggende; ik wil noch van hunne levensmiddelen noch van hunne paarden hebben. De Turken en de Tartaren floten ondertusfehen de kleine legerplaats des Konings van alle kanten in. De Vorst, zonder zich te ontzetten, deet geregelde verfchantzingen maken door zijne driehonderd Zweden : niet alleen alle zijne hofbedienden , maar hij zelf hielp aan het werk. Sommigen ftopten de vensters en ande-  C 34i ) Anderen arbeiden balken in den grond, agter de deuren, bij wijze van palen. Wanneer men het huis wel verzekerd en de Koning de ronde gedaan had, ging hij , met zijn gunfteling groothuizen, zoo gerust op het fchaakbord zitten fpelen, als of 'er niets te vreezen was, Alles was ondertusfehen tot den ftorm gereed, doch het bevel van den grooten Heer niet duidelijk genoeg zijnde om Koning karel, in gevalle van tegenftand, te mogen dooden, zoo zond de Basfa een postlooper naar andrikopolen, alwaar de groote Heer toen was, om de uiterfte bevelen van zijne Hoogheit te bekomen. Het bevel van den grooten Heer eindelijk gekomen zijnde , om alle de Zweden ter neder te houwen, die den minften tegenftand zouden doen en om zelf het leven des Konings niet te fparen, zoo had de Basfa de toegevendheit dit bevel aan fabricius, (een der hovelingen van karel) te vertoonen. fabri. y 3 ciüs  ( 34* ) eius kwam hem terftond dat droevig verfiag doen, doch karel, die altijd beweerd had, dat het eerfte bevel van den Sultan, door den Basfa verdicht was , vroeg hem : hebt gij het bevel gezien daar gij van [preekt ? ja antwoordde fabricius, wel, hervatte de Koning, zeg hem van mijnentwege, dat dit een tweede bevel is dat zij vercierd hebben en dat ik niet wil vertrekken, fabricius wierp zich aan zijne voeten en verweet hem zijne halftarrigheit, doch alles was vrugtcloos: keer weder tot uwe Turken, zeide de Koning al lachgende tegen hem, indien zij mij aantasten, zal ik mij wel weten te verdedigen. De kapellanen des Konings vielen mede voor hem op de kniën, hem bezwerende zijn geheiligden perfoon niet bloot te nellen aan eene flagting en moord; zij vertoonden hem, dat hij de wetten en rechten der gastvrijheit fchond , door met geweld te willen blijven bij vreemdelingen , die hem zulk een langen tijd zoo edelmoedig onderfteund hadden; doch de Koning, die zich niet verftoord had tegen  C 343 } «gen fabricius, liet zijne gramfchap blijken tegen zijne geestelijken, zeggende : dat hij hen genomen had, om te bidden en niet om hem hunne gevoelens te zeggen. De generaals hordt en daldorf, die den ongelukkigen uitflag van den op handen zijnde ltrijd wel voorzagen, toonden aan den Koning hunne borst, bedekt met wonden , die zij in zijnen dienst gekregen hadden, hem verzekerende , dat zij gereed waren voor hem te fterven ; doch baden hem , dat hij hun bloed tot een noodzaaklijker gelegenheit wilde fparen : Ik weet door uwe wonden en door de mijnen, zeide karel d e XII. tegen hun , dat wij kloekmoedig te famen gejlreden hebben; gij hebt tot nu uwen pligt betragt , doet zulks ook nu. Daar viel dan niet anders te doen als te gehoorzamen. Deze Vorst, bereid om den ftorm aftewagten , vleidde zich heimelijk met het vermaak en de eer van • met driehonderd Zweden de pogingen van een gansch leger te zullen weerftaan. Y 4 Na  { 344 ;) Na nog eenige vrugtelooze onderne* mingen om, waar liet mooglijk, karel van befluit te doen veranderen, werden de Turken ongeduldig om hem aan te tasten : Ach! dat ijzerhoofd, zeiden zij, dewijl hij fneuvelen wil, dat hij fneuvele. Terftond werd 'er bevel tot den optogt gegeven, de Turken en Tartaren trokken naar de verfchantzing en het gefchut begon los te branden. De Janitfaren van den èenen en de Tartaren van den anderen kant vermeesterden in een oogwenk deze kleine legerplaats. Twintig Zweden trokken naauwlijks den degen, de drie honderd foldaten werden omfingeld en zonder tegenftand gevangen genomen. De Koning zat toen te paard, tusfchen zijn huis en zijne legerplaats, met de generaals hord, daldorf ttl sparre, en ziende dat alle zijne foldaten zich , in zijne tegenwoordighcit, hadden laten gevangen nemen , zeide hij , in koelen moede, tegen deze drie officiers : Laat onz het huis gaan verdedigen: wij zullen firij den pro ar is & focis. Hij  ( 345 ) Hij rendde terftont met hen naar dit huis, alwaar hij omtrent veertig huisgenooten op fchildwagt gefteld had en het welk men verfterkt had , zoo als men best had kunnen doen. Deze generaals, hoe gewoon zij anders waren aan de hardnekkige onverzaagdheit van hun Vorst, konden zich egter niet genoeg verwonderen, dat hij in koelen bloede en al fchertfende zich wilde verweren tegen tien ftukken gefchuts en een gansch leger. Zij volgden hem met eenige lijfwagten en huisgenooten , in het geheel twintig perfonen uitmakende. Wanneer zij nabij de poort van het huis kwamen , vonden zij dezelve als belegerd door de Jamtfaren: bijna tweehonderd Turken waren ook alreeds door een venfter ingeklommen en hadden zig meester gemaakt van alle de vertrekken, uitgezonderd van eene groote eetzaal, waar in de huisgenooten des Konings geweken waren. Deze zaal was bij geluk nabij dc poort, waar door de Koning met zijne kleine bende van twintig perfonen wilde inkomen : hij was van zijn Y 5 paard  C 34<5 ) paard gefprori gen met het piftool en met den degen in de hand en zijn gevolg had het zelfde gedaan. De Janitfaren vielen van alle kanten op hem aan, aangemoedigd zijnde door de belofte van den Basfa, van agt gouden dukaten te zullen geven aan ijder van hun, die flegts zijn kleed aangeraakt zoude hebben, om hem gevangen te nemen : doch de Koning doodde of kwetfte alle die zijn perfoon naderden. Een Janitfaar, dien hij gekwetst had, zette hem zijn roer op het aangezigt, en zou hem gewis gedood hebben , indien zijn arm, door den drang , niet eene beweging gemaakt had, waar door de kogel op den neus des Konings afglipte, doch dezelve nam egter een ftuk van zijn oor weg en floeg den arm aan ftukken van den generaal hordt, die aan de zijde des Konings ftond. karel drukte zijn degen in de borst van den Janitfaar en op dat oogenblik openden zijne huisgenooten de deur. De Koning fchoot 'er binnen als een pijl uit een boog, gevolgd door zijne kleine bende en de deur terftond wederom gefloten  C '347 1 floten hebbende, bezette en verzekerde men die met alles dat men maar vinden konde. De Koning bleef egter niet lang in dit vertrek , want een oogenblik daar na, zeide hij tot de zijnen : laai ons dezt barbaren een weinig van hier jagen, en zich aan het hoofd van zijn volk ftellende, opende hij zelf de deur van de zaal, welke in zijn llaapvertrek uitkwam, daar hij in viel en vuur maakte op de Turken , die wakker aan het plunderen waren. De Turken, met buit beladen en verbaast op de fchielijke verfchijning van den Koning, wierpen hun geweer weg, fprongen uit het venfter of weken in de kelders. De Koning , zijn voordeel doende met hunne wanorde, vervolgde hen met de zijnen van kamer tot kamer, doodende of kwetfende alle die niet vlugtten en zuiverde het huis in weinig minuten van vijanden. De Koning vernam, in het heetfle van 't gevcgt twee Janitfaren , welke zich onder-  tmdër zijn bed verftaken : hij doorftak •>er een met een degen; de ander verzogt om lijfsgenade: Ik geef u het leven, zeide de Koning tegen den Turk, onder beding dat gij aan den Basfa een getrouw verhaal zult doen van het geen gij gezien hebt. De Turk dit belooft hebbende, kreeg hij vrijheit om uit het venfter te fpringen. De Han der Tartaren en de Basfa, die den Koning levend wilden vatten , befchaamd wordende hun volk te verliezen en een gansch leger door zestig perfonen te zien ophouden, vonden goed om het vuur in 't huis te laten fteken, ten einde den Koning te noodzaaken zich over te geven. Zij deden met dat oogmerk pijlenmet brandend lont omvlogten , op het dak, tegen de deuren en tegen de venfters fchieten, waar door het huis in een oogenblik in vlammen ftond. Het dak was ganfchelijk brandende gereed om op de Zweden te ftorten. De Koning was 'er niet door verfchrikt, gevende gerustelijk zijne bevelen om den brand te blusfen. Een klein vat vindende , dat vol  C 349 3 vol nats was, nam hij het, met behulp van twee Zweden op, en wierp het ter plaatfe, daar het vuur het hevigfte woedde, doch toen bevond men dat het vol brandewijn was. Het vuur verdubbelde daar -door met meerder woede; het vertrek des Konings was verteerd, de groote zaal, waar in de Zweden zich ophielden , was vervuld met een fchrikljjken rook, gemengd met vuur en vlammen, welke uit de deuren der naburige vertrekken inkwamen: de helft van het dak was reeds in het huis zelf necrgcftort en de andere helft viel al brandende buitenwaarts. In dezen toeftand , durfde een trawant, walberg genoemd, uitroepen, dat men zich moest overgceven : zie daar een vreemd man, zeide de Koning, die zich inbeeld dat het niet heerlijker is te verbranden dan gevangen te zijn. Een ander trawant , rosen genoemd, riep dat het huis van de kanselarij, dat maar vijftig treden van daar was, een fteenen dak had en het vuur konde tegenftaan, dat men een uitval moest doen om in dat huis  ( 350 ) tiuis te geraken en zich aldaar te verdedigen : Ziet daar een regten Zweed, riep 'de Koning uit: hij omhelsde den trawant en maakte hem terftond kolonel: Wel aan mijne vrienden, zeide hij, neemt zoo veel kruit en loot met u als gij kunt en laat ons met den degen in de hand de kancelarij winnen. De Turken , die ondertusfehen dit huis, dat bijna geheel verbrand was, omringden , zagen met verbaasthcit cn Verwondering» dat 'er de Zweden niet uitkwamen ; maar hunne verwondering werd nog grooter, Wanneer zij de deuren zagen openen en den Koning, met zijn volk als wanhopigen op hen aanvallen, karel en zijn voornaamfte officiers •waren met piftolen en degens gewapend : ïjder deet twee fchoten te gelijk op het oogenblik, dat de deur geopend werd en onmiddelijk daar op hunne piftolen wegwerpende en de degens in de vuist nemende, deden zij de Turken meer clan Vijftig treden wijken; maar oogenbliklijk daaf na Werd deze kleine bende omfingeld: de Koning, die volgens zijn gewoonte  C 3Si ) tooonte gelaarsd was , verwardde zkh met zijn fporen en viel. Eenentwintig Janitfaren wierpen zich terftond op hem f ontwapenden hem en bragten hem naar het kwartier van den Basfa , houdende fommigen van hun hem aan de beenen en anderen onder de armen , gelijk men een zieken draagt , dien men vreest ongemak aan te doen. De Basfa van bender wagtte kar e l af in zijne tent. Hij ontfing den Vorst met eene diepe eerbiedigheit, en bad hem op eene fopha te rusten, doch de Koning, niet eens acht flaande op de beleefdhcit van den Turk, bleef overeind ftaan. De Almagtige zij gezegend, zeide de Basfa, dat uwe Majefteit in het leven is: het is mij een hitter verdriet, dat ik door uwe Majejleit ben genoodzaakt geweest de bevelen van zijne Iloogheit uit te voeren. D.e Koning, enkelijk verhoord, om dat zijne drie honderd foldaten zich hadden laten gevangen nemen, zeide tegen den Basfa: indien zij zich verweerd hadden gelijk zij moesten, zou men ons in geen tien dagen overweldigd hebben; doch de  C 35* ) de Turk dit hoorende, gaf 'er alleen op ten antwoord: zie daar een kwalijk gebruikte dapperheit! De Turken voerden Koning karel federt naar demotica, daar hij zoo dra niet aangekomen was, of hij ging te bedde leggen en befloot 'er niet uit te komen zoo lang hij in die ftad zoude blijven. Hij .bleef 'er ook indedaad tien maanden leggen , veinzende ziek te 'wezen. Hij befloot, eindelijk , op het lang aanhouden , bidden en fmeeken van de zijnen, van daar te vertrekken, en na zich verkleed te hebben, ging hij op reis en na zestien dagen rijdens kwam hij den 21 November 1714. des nagts voor de poorten vanzijne ftad straal* zond. karel werd eerlang door zijne vijanden in deze ftad , die zij belegerden , ingefloten, en gaf gedurende deze belegering wederom nieuwe blijken van zijne onverfchrokkenheit. Op een tijd , dat hij aan zijn fecretaris een brief opgaf, viel 'er eene bombe op het huis , drong door  C 353 ) door het dak en berstte nabij de kameï zelf van den Koning. De helft van de zoldering of het welfzel viel van boven af in, ftukken; het vertrek, waar in de Koning was, ten deele in een zwaren muur gemaakt zijnde, leed niets door de fchudding, en door een wonderlijk geluk kwam geen der ftukken, die aan alle kanten in de lugt fprongen, in dit vertrek waar van de deur open was. Op het geluit van de bombe en op het gekraak van het huis , dat fcheen inteftorten , viel den fecretaris de pen uit de hand: Wat is 'er toch te doen? zeide de Koning tegen hem, met een gerust gelaat, waarom fchrijft gij niet? De fecretaris was zoo ontfteld, dat hij niets anders konde uitbrengen als Sire! de homhei de hombei doch de Koning hervatte : wel nu wat gemeenfehap heeft die bombe met den brief, dien ik u opgeve ? fchrijf voort. De ltad straalzond evenwel ten laatften tot op het uiterfte gebragt zijnde, was karel genoodzaakt om uit dezelve te vlugten, en begaf zich ten dien einde , des nagts van den 20 December des 1. deel. Z jaars  C 354 ) jaars 1715. te fcheep, en kwam, niet zonder wederom merkelijke gevaren te hebben uitgedaan , te ij s t e d in schone n aan , zijnde op dien togt twee matroofen aan de zijde van karel gedood, door een kanonfchoot van eene batterij , die de Denen, op bet eiland rugen, dat hij moest voorbij varen , opgeworpen hadden. Eindelijk ( want dit was zijne laatfte onderneming) belegerde hij dc ftad fredrikshal, hij ondernam die belegering in dc maand December van het jaar 1716. De foldaat, vcrftijft van koude, konde naauwlijk graven in de bevrozen aarde : het was als of men dc loopgraven in eene rots opende; maar de Zweden konden den moed niet verliezen , ziende eene Koning aan hun hoofd , die met hen deelde in hunne ongemakken, kakels. geftcldhcit , beproefd door moeijl ijken arbeid, gedurende den tijd van agtticn jaren, was zoodanig verfterkt, dat hij in Noorwegen, in het hart van den winter, in het open veld fliep, op ftroo of op een plank, alleenlijk in een mantel gewonden, zonder dat zijne gezondheit daar  C 355 ) daar door gekrenkt werd. Verfcheiden van zijne foldaten vielen dood van de koude op hunne poften, en de anderen , bijna bevrozen, hunnen Koning ziende , die leed gelijk als'zij, durfden niet klagen. Hij had eenigen tijd voor deze onderneming, in schonen, hooren fpreken van eene vrouwe, die verfcheiden maanden geleeft had, zonder ander voedfel te nemen dan water; hij, die zijn ganfche leven geftudeerd had om de grootfte geftrengheden, welke de menfchelijke natuur kan ondergaan , te verdragen, wilde ook beproeven hoe veel tijds hij den honger zoude kunnen uitftaan, zonder daar door te bezwijken : hij bragt vijf volle dagen door zonder te eten of te drinken, en den zesden dag, reed hij, des morgens, twee mijlen ver te paard en trad af bij den Prins van hessen, zijn fchoonbroeder, alwaar hij veel at, zonder dat eene onthouding van vijf dagen hem had doen bezwijken , of dat een groote maaltijd , na zulk ccn langdurig vasten , hem eenigen hinder deet. Hij ging op den n December , des Z 2 avonds  ( 356 ) avonds ten negen uren, de loopgraven bezigtigen en fcheen niet vergenoegd, » nen 5 ging terftond naar den Generaal, „ dien hij het zelfde verzoek deet, maar „ die hem op gelijke manier af wees, „ maar de fchipper voerde hier op den „ Generaal te gemoet: R heb nu twee„ maal mevrouw uwe nigt ten huwelijk „ verzogt en kom het nu ten derdemaal » doen en g'J weigert haar aan mij, „ maar nu zal ik mij wel driemaal laten ,, bidden eer ik haar neem. De Gene»» nal' die eetl fchrander man was, het „ gezegde van den fchipper overwogen „ hebbende, ging naar zijne gemalin en „ deet haar een verhaal van het gefprek „ het welk 'er tusfchen hem en den „ fchipper voorgevallen was en hoe „ zulks hem deet gclooveu, dat 'er op „ de reis eenige minhëpïegingen mogten „ gefchied zijn, waarom het derhalven „ noodig was haare nigt daar over te | onderhouden. Deze dogter, die men „ 111 geene veinzerij opgevoed cn onder„ wezen had, beleed terftond hoe het „ met de zaak gefteld was. In dezer „ voegen , werd zij, zonder veel omftan„ digheden , aan den fchipper uitge„ trouwd,  ( 368 ) , trouwd, waar over de geheele ftad zeer verwonderd was, doch welke , verwondering ras ophielt, toen men na verloop van zes maanden verftond, \\ dat zij in het kindcrbedde gebragt was „ en een zoon gebaard had; dan dit „ kinderbed was noodlottig voor haar „ en zij ftorf in het zelve door het volgend vreemd voorval. „ Vijf of zes dagen na de verlosfing^ „ bevonden zich dc moeder en vocdfter „ van het kind een weinig ontpaslijk en „ de chirurgijn van liet kasteel, die daar „ ook het ampt van geneesmeefters waar „ nemen, beval haar een weinig cremor „ tartari in te nemen , en zond zijn , knegt naar den ftads - chirurgijn om dezelve te halen. Deze ftadsmeefter „ zat , terwijl dc boodfehap gedaan *, werd, met eenige goede vrienden te " drinken, doch zich niet verwaardigende om 'er voor op te ftaan, riep „ hij een jongen baardfeheerder, die pas „ uit holland gekomen was, om die „ cremor tartari te geven , doch deze „ jonge, zoo min als die men 'er om 55  C 309 3 „ gezonden had, mooglijk ooit fublimaat „ gezien hebbende, nam de doos met ,, fublimaat, in plaats van die waar in „ de wijnfteen was, en gaf 'er eene do„ zis uit, zonder dezelve aan zijn mces,, ter te vertoonen; de andere jonge „ bragt vervolgens dit poeder bij zijn ,, meefter, welke, zonder acht tc geven ,, wat het was, deze gift in een kroes ,, met water deet fmelten. Deze jonge„ ling egter ziende, dat de zilveren kroes ,, zwartachtig werd, ging zulks aan zijn ,, meefter bekend maken , maar de mecs,, ter, die bij de zieken zat, tc lui zijn,, de om' op tc ftaan, voerde hem tc ge,, moet, dat hij niet wist wat hij zeide ,, en beval hem , dat hij het medicament ,, in twee glazen zoude verdeden en ,, binnen brengen. De moeder cn voed,, fter, 'cr ijder de helft van ingenomen ,, hebbende, begonden kort daar op zoo ,, ijslijk te fchreeuweh, dat het hart 'er „ van brak. De twee chirurgijns zagen ,, toen hun misgreep, maar te laat, alk' ,, de hulpmiddelen, die zij aanwendden „ waren te vergeefs en zij ftorven beiden „ binnen den tijd van vierentwintig uren. 1» deel. A a Be-  C 37o > Beklaagïïjk Ut van drie terugkomende Nederlandfche Ooft - Indifche Sche- TTusfchen den 4 en 5 Junij van het jaar 1692, ontftond 'er, aan de kaap de goede hoop, een ijslijk onweêr, verzeld met geweldige winden en hemeihooge zee; dit onweêr trof bijzonder twee terugkomende Ooftïndifche fchepen , daar ter reede liggende , genoemd de goede hoop en hoogergeest: een derde fchip waterland geheten, ontkwam ivel dien ftorm , doch trof naderhand nog een veel deerlijker lot, gelijk uit het flot van dit verhaal blijken zal. Terwijl de twee eerstgemelde fchepen, in het gezigt van alle de bewoners van de kaap verongelukten zagen zij, des anorgens tusfchen tien en elf uren ^ dat verfcheiden fchepelingen, door het on- pen en dappere daad van den matroos jochebi Willemszoon. weer  C 371 ) weer tot den uiterften nood gebragt, hmt leven door naar land te zwemmen trachten te redden. Onder de aanfehouwers van dit droevig fchouwfpel, bevond zich ook aan land zekere jochem Willemszoon, een matroos op het fchip spierd yk: deze man ziende dat verfcheiden van die ongelukkige menfehen , door het geweld der branding, den oever niet konden bereiken en dus jammerlijk moesten omkomen, haalde van een reeds geftrand engelsch fchip eene loodlijn en die om zijn middel gebonden en het ander eind aan eenige matroofen, ter vasthouding,' gegeven hebbende, begaf hij zich met een mannenmoed te water en zwom door de branding heen, reddende dus, in verfcheiden togten, vier perfonen van het fchip hoogergeest, welken hij, den een bij den arm en den ander bij het haair, naar land fleepte; doch op deze manier was het niet mooglijk om alle de menfehen, die zich nog aan boord bevonden , te redden , evenwel had niemant van omtrent driehonderd mannen , die dit fchouwfpel van ftrand, met weenende oogen , aanzagen , harts genoeg A a i 0111  ( 37* ) om naar het fchip hoogergeest tezwemmen; dan jochem, aangezet door den fchipper verhulst, die op het fchip waterland, als Admiraal, het gebied over de retourvloot voerde, nam het kloekmoedig belluit om zijn leven aan de redding der fchcpelingcn te wagen : zich dus uitgekleed hebbende, alleen zijn hemd en hemdrok aanhoudende , zwom hij, met dc loodlijn om het lijf, door de branding en kwam eindlijk aan boord van de hoogergeest, liggende op zijde, vol geflagen met zand en water. Het volk van dat fchip, bet geen met beklemde harten en fchreijende oogen, den dood vast te gemoet zag, zat op elkander gepropt in dc hut. De derdewaak, die al gereed ftond, om te beproeven of hij met zwemmen zijn leven konde behouden, hem ziende , riep, met tranen van blijdfehap op de wangen, God dank, nu zijn wij behouden! jochem, die geen oogenblik wilde laten verloren gaan, nam, zoo dra hij aan boord gekomen was , de trap van het half dek, bond die aan de loodlijn en maakte  C 373 ) maakte 'cr nog een touw van boord aan vast: bier mede konden twee menfehen te gelijk overgehaald worden, gelijk 'er ook indedaad twee togten mede gedaan werden , terwijl jochem , vermoeid door zijn zwaren arbeid, aan boord bleef om midlerwijl wat uittcruften. Dan dewijl men aan ftrand zag, dat men op die manier al het volk niet konde bergen, of ten minften lang werk zoude hebben, begon men daar, uit de aan den oever gefmeten balken en planken, een vlot toeteftellen , waar op vier of vijf mannen te gelijk wierden overgehaald en door dc branding heen geflcept. Terwijl men hier mede aan ftrand bazig was, begaf jochem, onverduldig om tc zien hoe de zaak gefchapen (Vond, • zich weder in zee , zonder touw of lijn , doch deze ftoutheit zoude hem bijna het leven gekost hebben, want omtrent ter halver weg tusfchen het fchip en het ftrand zijnde, vond hij zich zoodanig afgemat , dat hij, in weerwil van al zijne manhaftigheit, genoodzaakt was om hulpe tc fchreeuwen, doch niemant, hoe geern Aa 3 een  ( 374 ) een ijder hem had behouden gezien , had moeds genoeg om hem te hulp te komen, jochem , zich dus in den. uiterften nood bevindende, fpandde alle zijne kragten in en vergde armen en beenen Aalles wat zij lijden konden, dan toen hij het meende gewonnen te hebben , werd hij door het geweld der baren weder terug en in zee geflagen : Hij hervatte het egter andermaal, doch werd, toen hij wederom bijna aan den grond gekomen was, even als te voren, door de woedende baren, terug geüneten. Ziende derhalven dat het hem onmooglijk was door de branding heen te komen en voelende dat zijne kragten uitgeput waren , befloot hij weder naar het fchip te zwemmen, daar hij gelukkig op geraakte en van welk hij met nog drie anderen, het allerlaatfte door het vlot aan land gehaald werd, De Heer simon van der stel, destijds Gouverneur van de kaap Pe goede hoop, ooggetuige geweest zijnde van dit droevig fchouwfpel en Van het manmoedig bedrijf van jochem, gaf  t 375 ) gaf hem, toen hij aan land kwam, zijn eigen rok tot dekking cn beval dat men alles tot behoud van zijne gezondheit zoude aanwenden , en op dat zulk eene groote daad niet onbeloond zoude blijven, fchreef hij, in zijn verflag van het verongelukken dezer fchepen , aan dc vergadering van zeventienen , het volgende. ,, Het droevigst van allen was, zoo „ vele zielen in het uiterfte gevaar van ,, haar leven te zien en haar jammerlijk ,, kermen te hooren , zonder dat men „ eenig middel tot derzelver bGhoude„ nis konde uitdenken, tot dat eindlijk „jochem willemszoon Van A m- ,, sterdam, matroos, doch kwar„ tiermeeftersdienst doende, op het fchip „ spierdyk, zich aanbood om, met „ een touw om 't lijf, door de branding ,, heen aan boord te zwemmen, het welk „ hem ook gelukte, en door middel van „ een vlot en zijn medegebragte touw, ,, over en weder getrokken, het grootfte ,, gedeelte der menfehen van een gewisfen dood gered heeft. Aa4 „Wij  „ Wij kunnen niet nalaten deze trouw„ hartige daad, zoo kloekmoedig als ge„ lukkig, voor onze oogen en tot onzer „ aller verwondering, uitgevoerd, UEd. „ Hoog Achtbaren, mits dezen, eerbie,, dig voor te dragen , met ootmoedig „ verzoek, het hunne goede geliefte zij, „ hem in tijd en wijle , als geftrekt hebben- de tot behoud van zoo veele van des Com„ pagnies dienaren, te willen gedenken. Het ander fchip waterland, met nog tien te huis komende rijk geladen fchepen, ontkwam wel dien ftorm, doch trof nog een veel droeviger lot, want den 12 September deszelven jaars 1692, op dc hoogte van vijfenveertig graden gekomen zijnde , ontmoette liet een naar Amerika beftemd Fransch Esquader, met welke kroon onze republijk destijds in oorlog was. De Franfehen dit fchip, bij het aanbreken van den dag, in het gezigt gekregen hebbende, deden al wat zij konden om den wind te winnen en hun dit gelukt zijnde, kwamen 'er twee groote oorlogfchepcn op zijden en een kleiner agter dit fchip leggen cn befchoten het  C 37? ) hét heftig. De bevelhebber van het fchip waterland verdedigde zich manmoedig en gedurende den tijd van vier glazen , dat dit gevegt duurde, werd 'er onophoudlijk gefehoten, dan dc zee destijds zeer hol ftaande, kreeg het ooftïndiscH fchip veertien fchoten onder water, waar van 'er egter elf geftopt werden , doch vermits men bij de drie anderen niet konde komen, om het insgelijks te doen , liep 'er veel water in. Ondertusfehen kwamen de andere retourfchepen , die zeer ver agter waren, opdagen en de Franfehen dezelven waarfchijnlijk voor oorlogfchepen houdende, weken af en vervolgden hunne reis. Het fchip waterland intusfehen reeds zes of agt voeten water in gekregen hebbende , deet twee noodfehoten, doch de Franfehen waren midlerwijl al uit het gezigt geraakt. . Lr dezen wanhopenden toeftand, voer de groote boot, overladen met menfehen, van het fchip af, om waar het mooglijk hun leven te bergen, doch de boot werd welhaast aan flenters gefiagen en het volk klauterde wederom tegen het fchip op, het welk toen reeds Aaj raet  C 378 ) met de voorfteng onder water lag. Zij vlugten derhalven allen op liet agterëind, dat opgepropt ftond met menfehen, ten getale van honderdëntagtig zielen , die alle kort daar na, met een erbarmelijk gejammer ten gronde gingen, zonder dat 'er meer als een eenig man geborgen werd, door een fchotsch fchecpje, na dat hij eenige etmalen op een fchapenhok in zee gedreven had, door welken man men federt van het droevig omkomen dezer ongelukkige menfehen in het vaderland tijding kreeg. Zonderling voorbeeld van flaapzugt en onthouding van voedfel, in den perfoon van samuel chilton. Samuel ciiilton, een boeren arbeider, te tinsburv bij bat ii, 0111- trent vijfëntwintig jaren oud, niet vet maar vleezig en wel gefpierd, viel op den 13 Mei 1694, zonder eenige kennelijke oorzaak, in een diepen flaap , waar uit  C 379 } uit hij door gecncrlet middelen, welke zijne huisgenooten en vrienden mogten aanwenden, was op te wekken. Deze flaap duurde omtrent een maand; in welken tijd hij geen voedfel, nat noch droog, fchijnt gebruikt te hebben. Hij ontwaakte op eenmaal van zelf, trok zijne kleederen aan , maakte een boterham en ging naar het land, om zijn werk, als naar gewoonte, te verrigten. Van dien tijd af tot op den 9 April 1696, bleef hij vrij van eenige buitengemeene flaperigheit ; maar op dien dag wierd hij wederom plotslijk van een flaapvlaag overvallen. Men liet hem, in den beginne gerustlijk flapcn, maar na verloop van eenige dagen, lieten zijne vrienden zich overhalen om te beproeven wat geneesmiddelen daar tegen mogten uitwerken. Ingevolge hier van haalde men een Apothecar, die hem deet aderlaten, fpaanfche vliegen, zette en kopte , zonder eenige uitwerkïnge. Daar op nam hij zijn toevlugt tot alle uitwendige geneesmiddelen, die hij konde uitdenken, maar met even weinig gevolg. Men zette ondertusfehen eenig  ( 33o ) eenig eten bij den (rapenden, waar van hij nu en dan iets 'gebruikte, doch zoo weinig en zoo fehielijk, dat niemant hem ooit zag eten of ontlasting maken. Men vond hem evenwel vcrfcheidenmalen vast in flaap, met de waterpot in zijne hand en fomtijds met zijn mond vol eten. Op deze wijs lag hij tot den 7 van Auguftus en dus zeventien weken federt den tijd , dat hij was beginnen tc flapcn; dan toen ontwaakte hij weder van zelf , kleedde zich en wandelde door het vertrek eenige reizen op en neder, niet willende geloovert, dat hij zoo lang gcflapcn had, tot dat hij, naar het veld gaande, de boeren bezig vond met hun oogst in te halen , waar op hij zich' herinnerde, dat hij, daags voor dat hij was gaan flapcn, erwten en garst had helpen zaaijen, die hij nu zag inhalen. Van dezen tijd af, bleef hij wel, tot den 17 van Auguftus 1697, toen hij over koude en huivering in zijn rug klaagde, eens en andermaal braakte en op denzelfden dag weder in flaap viel. Doftor  C 381 ) ■Doctor 0 li vier, die het verhaal van dit geval aan de koninglijke maatfchappij tc london heeft medegedeeld, ging hem zien met voornemen indien het mooglijk ware hem te helpen. Zijn pols was toen zeer geregeld, hij lag in een zagt zweet en had eene aangename warmte over zijn gcheele lighaam. De Doctor lag zijn mond voor zijn oor cn riep hem verfcheiden malen, zoo hard als hij konde, bij zijn naam, trok hem bij dc fchouders, prikte hem in xlen neus , flopte zijn neus cn mond te gelijk toe, maar alles te vergeefs: de man gaf geen het minfle teeken van gevoeligheit. Hier op hielt de Doctor een vlesje met geest van ammoniak - zout onder een van zijne neusgaten , maar het deet alleen zijn neus loopen en zijne oogleden een weinig trekken en trillen. Geene uitwerking door deze middelen krijgende, flopte de Doctor dat neusgat met poeder van witten helleborus en wagtte eenigen tijd om te zien welke uitwerking dit zoude voortbrengen : maar de man had daar van niet het geringfte ongemak. De Doctor verliet hem toen, volkomen overtuigd, dat hij wezen-  C 382 ) zenlijk fliep cn geen gemaakten rol fpeeldc, gelijk fommigen vermoedden. Omtrent tien dagen daar na, deet een Apothckar hem cene aderlating van veertien oneen bloed op zijn arm, lag het verband en verliet hem zoo als hij hem gevonden had, zonder in al dien tijd de geringfte beweging te maken. Tegen het einde van dc maand September, ging Doctor olivier hem weder zien en een heer dien hij bij zich had, ftak een lange pen diep in zijn arm, zonder dat hij eenig het'minfte tecken van gevoel gaf. Op deze wijs lag hij tot den 19 November, toen zijne moeder, hoorende dat hij eenig geraas maakte, onmidlijk toeliep en hem tot hare allergrootfte vreugd wakker cn zelf etende vond. Zij vroeg hem hoe hij voer? zeer wel, 'God dank , was het antwoord. Zij vroeg hem vervolgens of hij een boterham met kaas wilde hebben ; maakte die gereed en liep tevens in hare blijdfehap zijn broeder tijding van de gunftige verandering brengen; maar weder bij hem komende ,  C 383 ) mende, vond zij hem zoo vast in flaap als ooit. In dien flaat bleef hij tot het einde van Januari] of het begin van Februarij, op welken tijd hij volmaakt wel ontwaakte, zonder zich iets te herinneren van alles wat gebeurd was. Men merkte op, dat hij weinig vleesch verloren had, alleenlijk klaagde hij dat de koude hem meer dan naar gewoonte aandeet. Dit belette hem egter niet zijne gewone bezigheden weder aan te vatten en even als te voren te agtervolgen. Woede van een leeuw tegen den man, die hem liet kijken, na dat de vermaarde petrus paulus Rubens, dat dier uitgeteekend had. Ten tijde, dat de beroemde fchilder r u~ bens te Antwerpen woondde,kwam 'er ajdaar op de kermis een raarktreiziger met  ( 3S4 ) met een tamroen leeuw, om dat dier te laten kijken en dc kunstjes tc vertoonen , welke hij met hem dcct door geftadig met hem te fpeleiï cn te worftelen. rueens, dat beest gezien hebbende , vond bet zoo fchoon in zijne foort, dat hij den man met den leeuw aan zijn huis liet komen, ten einde dezen koning tier dieren op verfcheiden wijzen uit tc fchilderen. Terwijl hij nu bezig was den leeuw te fchetfen, begon dit dier te geeuwen en onder dit geeuwen, fpeelde het op zulk eene fchildcragtige wijze met dc tong, dat hij hem terftond in die gcltalte, met een ftuk krijt, aftcekende , voornemens zijnde om hem in die houding te fchilderen; doch dewijl hij dit geeuwen maar ter loops gefchetst had, vroeg hij den meester of hij den leeuw niet nog eens kon doen geeuwen? die, om zulks te beproeven, dat dier onder de kin kittelde en hem daar door verfcheidcnmaal deet gapen ; doch de meefter fpeelde dit fpel, op hoop van eene goede belooning, zoo dikwils , dat men eindlijk, door het verfcl.riklijk gezigt, dat de leeuw opfloeg, ■duidlijk zag , dat zulks hem begon tc ver-  C 385 ) vervelen', zoo dat zijn meefter Verklaarde zwarigheit te maken om hem langer te kittelen. Deze waarfehouwing maakte rubens zoo bevreest, dat hij terftond zijne gemaakte fchetfen oppakte en den kermisgast cn het dier, met eene goede belooninge, liet vertrekken* Hoe voorzigtig rubens hier in gehandeld had bleek niet lang daar na, want decs man zich, met zijn leeuw, naar brugge in Vlaanderen begeven hebbende, vertoonde aldaar, In eene opgeflagen tent, zijn dier en de gemeenzaamheden , welke hij met het zelve oeffende; dan het fcheen, dat de leeuw, federt dat kittelen onder de kin, kwaad bloed op zijn meefter gezet had, altans hij toonde na dit voorval telkens eenigen weerzin wanneer zijn meefter met hem worftelde, doch de man, daar geen acht op flaande, fpeelde en dartelde naar ouder gewoonte met den leeuw; dan, op een zekeren noodlottigen namiddag , eéne groote menigte tóezienders in de tent gekomen zijnde, wilde de meefter zijn ge- nnpo-nn tnn-na*, ^.r,.,. * - I. deel. Bb fangst  C 386 ) fangst cn fpeelde daar op met den leeuw de oude kunstjes en met des te minder omzigtighcit, doch het dier, onder dit ('pelen , toornig op zijn meefter wordende en als op een oogenblik zijn ouden wreeden aart weder aannemende , viel op ben* aan, wierp hem onder den voet en bleef hem , op zijn lijf gefprongen zijnde , met een opgeheven klaauw en met een Vertoornd gezigt, verfchriklijk dreigen en begrijnzen. De arme man zag toen wel, dat de vriendfchap uit was en poogde derhalvcn zagtjes op te ftaan, maar de verftoorde leeuw drukte hem den poot zoo ftijf op de borst, dat hij naauwlijks adem konde halen en bleef hem ftaan dreigen. In dezen akeligen toeftand, begon den man het klamme zweet uittebreken en hij riep derhalven aan de omftanders met een llaauw geluid, dat 'er toch iemant fehielijk naar een flager zoude loopen, om een kalfsborst of ander ftuk raauw. vleesch te halen en het den leeuw toe te werpen. De looper vaa een voornaam heer juist daar  ( 387 ) daar tegenwoordig zijnde, vloog naar een flager en kwam oogenbliklijk met eene fchoone kalfsborst terug, welke hij den vergramden leeuw toewierp, doch dit dier verwaardigde zich niet om 'er' naar te zien. Hier op beval 'er iemant dat men hem een levenden haan zoude' Voorwerpen , zeggende dat een leeuW zoo bang was voor een haan als een olijphant Voor een muis : dit middel werd ook aanftonds beproefd doch al mede vrugteloos bevonden. Eindlijk verzogt de benaauwde meeller, dat iemand zoo goed wilde zijn om den leeuw voor den kop te fchieten en dat zoo fpoedig als mooglijk was, dewijl hij anders gevaar liep van te flikken zoo niet verfcheurd te worden : daar op vlogen ftraks twee brugsciie fchutters naar hunne huizen en kWamen ijder met een geladen geweer terug.- Zoo dra zij aanlagen s beval de onderliggende man zijne ziel aan gode en de beide fnaphanen gingen op' den leeuw los , die , zoo haast hij zich getroffen voelde, zijn meefter den liiikerfchouder , benevens den arm van het lighaam rukte, en dit Verrigt hebbende, met een verfchriklijfc geBb 2 bfül f  ( 3»8 ) brul, op bet lijk van zijn dooden meefter neder viel. Levensbijzonderheden van peter den grooten, Keizer van r u s- land. Peter alexiowitz , Czaar of Keizer van rusland, had zich al vroeg ontzaggelijk gemaakt, door den veldflag, dien hij van de Turken gewonnen had bij a s o p h , welke ftad hij in den jarc 1696 veroverde en waar door hem het gebied van de zwarte zee geopend werd. Maar het was door roemrugtigcr daden dan overwinningen dat hij den naam van den grooten verdiende. rusland, fchoon een rijk van vijftienhonderd mijlen in de lengte zijnde, was naauwlijks in Europa bekend voor den tijd van Czaar peter. De Mofcoviten waren onbefchaafd , alle geboren flaven van meefters, even zoo barbaarsch ais  ( 3*9 ) als zij zelvcn; zij verzonken in hunne onwetendheit en hadden geen denkbeeld noch van. de nuttighcit noch van de noodzaaklijkheit der kunften en wetenfchappen. Hun godsdienst was en is nog die der Griekfche christenen, maar vermengd met bijgcloovigheden , die zij te fterker aankleefden naar mate dezelve uitfporiger waren. De Czaar had, in zijn wijdüitgeftrekt gebied , vele andere onderdanen, die geene christenen waren. De Tartaren zijn mahometanen, de Siberiers wilden, waar van fommige afgodendienaars waren en anderen zelf geen kennis van een god hadden. I peter, alexiowitz had een opvoeding ontfangen , welke ftrekte, om de onmenfchelijkheit van dat gedeelte der weereld nog te vermeerderen, doch het geval wilde, dat een jongeling le fort genoemd, aan zijn hof kwam en hem in gedagten bragt, die aanleiding gaven tot befchaving en hervorming van dat magtig rijk. Bb 3 le  ( 39o ) ie fort was de zoon van een koopman |n droogerijen te geneve, die doop zijn vader in Amsterdam bij den beer franconi , een vermaard koopman in die ftad, op het kantoor befteld was , doch eenigen tijd daar geweest zijnde, ftond de heer franconi een fchip, voor zijne rekening geladen, naar koppenhage te zenden, le for.t verzogt zijn patroon toe te ftaan, dat hij derwaart medeging , hem aanbiedende eene bijzondere zorg voor zijn belang te dragen, • I ... Hij ftond hem zijn verzoek toe en maakte hem Super-Carga; doch altijd meerder zin in den krijgsdienst als in den koophandel gehad hebbende, was hij niet zoo dra te koppenhage gekomen, of hij gevoelde zijne drift voor de wapenen, op het zien der Deenfche krijgsbenden, herleven. > Hij maakte kennis met eenige officiers en van hun vernemende, dat 'cr een Ambasfadeur naar het' Rusfifche hof benoemd was, die naar eenige kloeke en welgemaakte pages zogt, liet hij hem door een dier Officiers zijn dienst aanbieden ,  v 39ï ) den, die hem gereedelijk aannam, na dat l e fort daar toe vrijheit van zijn vader eri den heer franconi bekomen had. \ le fort, die met eene wonderlijke gemaklijkheit talen kon leeren, had zich op de reis dermaten op het aanleeren der Rusfifche taal toegelegd , dat hij, te mo's kou komende , den Ambasfadeur tot tolk bij den Keizer konde dienen. Czaar peter had le fort naauwlijks gezien of hij was Verrukt over zijn deftig gelaat, vroeg hem van wat natie hij was? waar hij de taal geleerd had? en eindelijk toen hij , door zijne gegeven antwoorden hem nog meer bekoord had, of hij zich in zijn dienst wilde begeven ? le fort nam, met bewilligingevan den Ambasfadeur, deze aanbieding aan en was naauwlijks in dienst van den Czaar getreden of werd de gunfteling van zijn nieuwen meefter , die hem overal met zich nam en hem allerlei vragen deet. Op een tijd dat hij met hem fprak over het hof van Denemarken en van de lijfwagtcn des Konings, vroeg de Czaar hem Bb 4 wat  C 39* ) wat hij dagt van de zijnen en gebood hem. zulks vrijmoedig en ongeveinst tc zeggen. Ik denk, zeide le fort, dat het wakkere kareis zijn, van gelijken als alle uwe andere foldaten, waar aan Hiets ontbreekt als onder krijgstugt gebragt te worden en op onze wijze gekleed te zijn. Hij bragt hem wijders onder het oog, dat die lange rokken, welke de Mufcoviten destijds, even als de Turken , droegen, niet voegden en al te lastig voor krijgslieden waren. Dc Czaar vroeg hem daar op ; zoud gij mij niet eenige welvoegende kleederen kunnen doen zien? Ik zal trachten zulks te doen zeide l e fort, en des anderen daags naaiden Deenfchen Ambasfadeur gaande, deet hij zicli door een kleermaker de maat nemen van een kleed gelijk dc kapteins van de lijfwagt dragen en liet 'er zich ook een maken als een gemeenen lijfwagt. Twee dagen na dat dit gebeurd was, vertoonde zich le fort met het eerfte kleed voor den Czaar, die hem in 't eerst voor een vreemdeling aanzag cn hem niet kende voor dat hij fprak. De Vorst  ( 393 ) Vorst lachte, prees zijne vlijt, en keurde de kleeding goed. Eenige dagen daar na vertoonde hij zich met het gemeene lijfwagtskleed voor den Czaar, die 'er zoo over voldaan was, dat hij diergelijke kleederen wilde hebben voor een Compagnie vam-vijftig man, waar van hij hem kaptein zoude maken. le fort zogt met 'er haast vijftig mannen bij een, kleedde dezclven op de Europafche wijs, en- dat gedaan zijnde, ftelde hij zich aan hun hoofd, deet de trom flaan voorliet paleis, en de Czaar, uit het venfter ziende, -was aangenaam verrast door deze vertooning. le fort gaf aldaar zijne eerfte lesfen in de wapenoeffening voor het oog van den Vorst, die, na dat zulks gedaan was, tegen hem zeide, dat hij zich onder die compagnie wilde begeven en die oeffening leeren onder het bevel van le fort. Hij liet zich een gemeen lijfwagtskleed maken, en muntte welhaast uit onder zijne nieuwe makkers, hebbende ongemcenc begaaftheden tot allerlei zaken. Bb 5 De  C 394 ) De gemeenzaam heit van le fort met den Czaar daagiijks grooter wordende, fprak hij met denzelven over allerlei onderwerpen , hij vertoonde hem dikwils de voordeden van den koophandel en van de zeevaart: hij zeide hem hoe holland , dat niet zoo veel als het honderdfte gedeelte der Staten van moscovie was geweest, door middel van den koophandel alleen, zoo veel aanziens in Europa had als de Spaanfche heerfchappij, waar van het eertijds eene verachte provintie geweest was. Deze redenen ontwaakten den jongen Keizer, gelijk als uit eene diepe flaapzugt: zijn kragtige geest, welke door eene barbaarfche opvoeding wederhouden was, ontdekte zich bijna eensflags. Hij befloot een mensch te zijn, over menfehen te gebieden en eene nieuwe natie te voorfchijn te doen komen. Om zijn oogmerk te bereiken, nam p eter het befluit van onbekend verfcheiden landen en hoven te bezoeken en le fort benoemd hebbende tot buitengewoon Ambasfadeur bij de Staten Generaal, begaf hij zich onder het gevolg van  C 395 ) van zijn gezant en verliet moscovie in den jare 1697, toen nog maar twee jaren geregeerd hebbende, en trok naar holland. Czaar peter, zijn gezantfehap onder weg vooriiit gereist zijnde, kwam vijftien dagen eerder te a m s t e r d a m , daar hij eerst zijn verblijf nam in een huis, dat aan de Ooftïndifche Maatfcbappij behoorde , maar verkoos naderhand een kleiner verblijf, omtrent de werven va"n de Admiraliteit. Hij vermomde zich in het gewaad van een Hollandfchen fchipper cn begaf zich naar het dorp zaandam, alwaar destijds zeer vele fchepen gebouwd werden, peter verwonderde zich over de menigte van werklieden, die hij aldaar zag, de geregeldheit in hunnen arbeiden de vaardigheit,' waar mede zij fchepen bouwden en uitrustten. Zijn eerfte werk was ■ zich eigenaar te maken van eene boot, tot Welke hij zelf den mast vervaardigde: hij volvoerde , bij tfappen, elk gedeelte, dat tot het famenftel van een fchip behoorde, houdende ge-  C 396 ) gedurende dien tijd dezelfde levenswijs als de zaandammer timmerlieden, zich kleedende en voedende gelijk zij: zwaar werkende aan de fmitfe, in de lijnbanen en in de verfcheiden molens tot het zagen van timmerhout, het flaan van olij, het maken van papier en het trekken van draadwerk. Czaar peter had zich als een gemeen timmerman aangegeven en was. op de lijst der werklieden aangetcekend onder den naam van peter MicHAëLOFF: zij noemden hem doorgaans meefter peter of peterbaas, en fchoon zij in het eerst verlegen waren met een Vorst tot hun medgezel te hebben, raakten zij egter aan dat gezigt allengs gewoon. Terwijl hij te z a a n d a m dus den pasfer cn de bijl behandelde , ontfing hij zekere berigten van de verdeeldheit in polen en de dubbele verkiezing van den Keurvorst augustus en den Prins van conti tot Koningen van dat rijk. Terftond beloofde de timmerman van zaandam den Koning augustus met dertigduizend man te zullen bijftaan. Uit zijn  ( 397 ) zijn ambagtswinkel vaardigde hij bevelen af aan zijn leger in de ukraine, dat men aldaar tegen de Turken had doen bijëentrekken. i Hij volhardde intusfchen zich meefter tc maken van verfcheiden kunften: met dit oogmerk begaf hij zich dikwils van zaandam naar Amsterdam, om de ontleedkundige lesfen van den vermaarden Profesfor ruisch te hooren: onder dezen meefter maakte hij zulke vordederingen, dat hij bekwaam werd om, ingevalle van nood, fommige heelkundige operatiën te doen. petereaas fchortte midlerwijl deze bezigheden voor een tijd op, om een geheim bezoek af te leggen, te utrecht en ïn den haag, bij wjellemden III, Koning van engeland, en Stadhouder der verëenigde gewesten. De Generaal le fort was de eenige perfoon, die bij de famenkomst dezer twee Monarchen tegenwoordig was. peter woonde vervolgens de plegtigheit der opentlijke intrede van zijne gezanten bij. We-  'C 398 ) Wederom te amstêröam gekomen' zijnde, hervatte hij zijne vorige bezigheden , en met zijn eigen handen een fchip , dat zedig ftukken gefchut voerde, hebbende helpen voltooijen, gelijk hij het had helpen beginnen, zond hij het zelve naar 'arc hangel. Hij verbond niet alleen Franfche vlugtelingen, Zwitfchers en Duitf'chers in zijn dienst, maar droeg ook zorg om alle foorten van kunftenaars naar moskou te zenden; doch niet zonder vooraf een proef van hunne bekwaamheden te zien; zijnde 'er maar weinige kunften en handwerken , van welken hij geene gegronde kundigheit had. Hij vond een zonderling vermaak in de kaarten der Iandbefchrijvers te verbeteren , die, ten dien tijde, maar eene geringe kennis van zijne heerfchappij hebbende, veeltijds de gelegenheit def lieden cn den loop der rivieren maar bij de gis plaatften. Dus vervolgde hij zijne gewone bezigheden van fchepenbouwer , wiskunftenaar, landbefchrijver erf geneeskundige tot in het midden van Januarij 1698, wanneer  C 399 * neer bij, in 't gevolg van zijne gezanten, naar Engeland overftak. In engeland hielt hij dezelfde levenswijs, die hij te Amsterdam en te zaandam gehouden had: hij nam zijn verblijf nabij de werven des Konings te deptford en befteedde bijna zijn geheelen tijd om verder onderwijs te bekomen. De Hollandfche timmerlieden hadden hem alleen het oeffenend gedeelte der fcheepsbouw geleerd ; maar in Engeland leerde hij die konst door vastgeftelde grondbeginzelen. Hij werd de befchouwelijke kennis ras meefter, zoo dat hij eerlang in ftaat was, om 'er lesfen over te geven. Hij ondernam een fchip te bouwen , volgens de Engelfche wijze van famenftelling en toen het af was, bleek het een der beste zeilers te wezen. Zijne opmerking ftrekte zich ook uit tot het maken van horologies , eene konst die reeds te londen tot volkomenheit gebragt was, en hij maakte zich alle de grondbeginzels magtig, waar op dezelve gebouwd is. Kap-  K <4°° 3 Kaptein pérry, de wiskonftenaar, die hem van .londen naar rusland vcrzelde, beveftigdc, dat 'er geen enkel deel was hoegenaamd, tot het famenftel van een fchip behoorende, van het gieten van gefchut af, tot het maken van kabeltouwen toe, dat hij niet naauwkeurig opmerkte, cn 'cr dc handen aan lloeg, zoo dikwils als hij op de werven des Konings kwam. Terwijl Czaar peter zich in Engeland bevond boden hem de Engelfche kooplieden vijftien duizend ponden fterlings aan, voor het verlof om tabak in rusland in te voeren. Deze tak van koophandel was, door den patriarch van rusland , verboden , en het tabak rooken was door de Rusfifche kerk als eene onreine en zondige daad, veroordeeld ; doch toen peter dit geld werd aangeboden, gaf hij niet alleen zijne toeftcmmhig om dit gewas zijn rijk in te voeren , maar men wil ook, dat hij de Engelfche kooplieden beloofde, dat hij zelf den patriarch het rooken zoude leeren. Ein-  C 401 ) Eindelijk deet hém Koning willeM een gefchenk van het jagt, het welk hij doorgaans tot zijne overvoering naai' Holland gebruikte, peter begaf zich, in het einde van Mei 1698, aan boord van dit jagt en keerde daar mede naar rusland terug. Hij nam met zich drie kapteins van oorlogfchepen, Vijfentwintig van koopvaardijfchcpen , veertig luitenants, dertig lootfen, dertig heelmeefters, tweehonderdvijftig konftapels en driehonderd handwerkslieden. ïn zijn rijk terug gekomen zijnde, maakte hij merkwaardige veranderingen in den godsdienst, in het krijgsbcftuur en in den burgerftaat. De patriarch overleden zijnde , verklaarde peter, dat hij geen opvolger zoude hebben: hij beval dat niemant, voor deszelfs vijftigfre jaar , tot het kloofterleven zoude toegelaten worden, en maakte nog andere befchikkingen, van welke men egter zeggen konde, dat hij het wierookvat niet aanraakte , maar de handen beftuurde van hun, die het zwaaiden. Alle de foldaten deet hij op eenerlei wijs in korte klcede- 1. deel. Cc ren  ( 402 y ren gaan, in plaats van de lastige lange rokken, welke zij te voren gewoon waren te dragen en gelijktijdig werden zij in eene gefchikte krijgsoefening onderwezen, Czaar peter merkte de verandering in den almanach aan als eene zaak van belang. De Rusfen begouden hun jaar op den eerften September, maar hij beval dat hunne jaarrekening, even als in ons gedeelte van europa, zoude beginnen op den eerften Januarij. Deze verandering greep Itand in het jaar 1700 , bij den aanvang der ceuwe, welke hij gebood dat door een jubelfeest en andere plegtigheden zou gevierd worden. De hervorming wierd algemeen. De Czaar trachtte zijne onderdanen te gewennen aan de manieren cn gewoonten der volken, door welker landen hij gereisd had, en van waar hij verfcheiden meefters ontfing, om zijne Rusfifche onderdanen tc onderwijzen. Hij oordeeldehet noodig, dat de Rusfen, in hunne manier van kleeding, niet verfchilden met die genen, door welken hen de kunften cn wetenfehappen geleerd werden. Hun plcgt-  C 403 > plegtgewaad, in dien tijd, eenigzins naar de Pooliche en Hongaarfche wijze gerigt zijnde, was zeer deftig; maar de kleederen, die door de burgers en het lager foort van volk gedragen wierden, waren gelijk aan de rokjes en jakken, welke nog in eenige Franfche godshuizen aan de armen gegeven worden. De Czaar vond geene zwarigheit om onze wijze van kleeding en de gewoonte van baardfehering, onder zijne hovelingen, in te"voeren, maar het gemeene volk , hardnekkiger zijnde, was hij verpligt eene fchatting op de lange rokken en baarden te leggen. Aan de ftadspoorten werden patroonen van kleedercn ten toon gehangen en zij, die weigerden te betalen, waren gehouden hunne kleederen en baarden te laten korten. Czaar peter beftoot ook de gezclligheit aan te kweken en, naar het Voorbeeld der wijfie wetgevers, eene vriendelijke gemeenzaamheit, die bekwaam is de bitterheden van het leven te verzoeten , onder zijne onderdanen te verwekken. Om dit oogmerk te bereiken ftelde C c 2 hij  ( 4 lïaat te {tellen om de'nieuwe belasting óp het begraven dés te gemaklijker te Kunnen voldoen. Dan daar de beste en verftandigfte maatregelen van de Regering dikwils, door het domme gemeen, verkeerd begrepen en uitgelegd worden; zoo verwekte ook die keur een merklijk misnoegen onder het gemeen, deels door dien het getal der aanfprekers of bedienaars ter begravenisfen daar bij merklijk was verminderd geworden en dus vele van dezelven van hunne kostwinning verftoken waren, en deels om dat de onvermogenden daar bij vele noodeloofe kosten verboden werden, doch 't welk het gemeen zoo kwalijk begreep, dat het voorgaf, dat men hen als bedelaars wilde ter aarde brengen. Het gemor, over deze anderzins nuttige en met zulk een goed oogmerk ingerigte keur, nam ondertusfehen van dag tot dag toe , naar mate de tijd naderde van het ingaan dier keure, 'twelk op den 31 Januari] bepaald was, en brak eindlijk uit in een allergeweldigst oproer, het welk voor die groote koopftad de gevaarlijkfte gevol-  ( 4ö7 > gevolgen zoude gehad hebben , indienhet, door de voorzigtigheit van de wet-, houderfchap en den moed der burgerije , niet was geftuit geworden. De Regering , vernomen hebbende , hoe 'er heimlijk aan het verwekken van oproer gearbeid werd, had de ftads - foldaten , reeds daags voor dat het openlijk uitbrak, in de wapenen doen komen; dan des 'anderen daags 's morgens vroeg, rotte het graauw te famen en trok, met hoopen, naar de plaatfen, daar de foldaten ftondeh, met name naar den dam , die ten negen uren reeds zoo vol volks was , dat de Heeren bezwaarlijk, door den drang der menigte, op het Stadhuis konden komen. De ganfche ftad geraakte , kort daar na, in beweging. Het ftegtc volk, en daar onder vele vreemde bootsgezellen , die met den winter aan land gebleven waren, fchoolde uit alle hoeken te famen. Het vrouwvolk en de jongens waren met puthaken , luiwagens , heibezems en dergelijk gereedfchap gewapend. Eenigen droegen vendels van fchorteldoeken aan Hokken gebonden, anderen bierC c 4 vaten  ( 4°8 ) vaten en botertonnen, waar op zij,; met telhouten den optogt Uoegen. Alömnie door de ftad en zelf voor het Stadhuis en Aalmoesfeniershuis , vertoonde men befpotlijke lijkftatien om de keur en deszelfs makers te befchimpen. Men lei een karei in eene fchaaf bank en droeg hem, onder een fchamper gejuil en gefchreeuw, de ftad door. Uit hoofde van al dat bedrijf, vond de Regering goed te laten afkondigen, dat de keur voor zes weken opgefchort werd; dan die toegevendheit had eene verkeerde uitwerking; het graauw werd daar door des te ftouter en trok gedeeltlijk naar het huis van den Burgemcefter boreel en gedeeltlijk naar het Aalmoesfeniershuis. De domme hoop hielt dezen heer, ten onregte, voor den maker der keure, om dat zijn naam 'er onder gelezen werd, als zijnde in zijne tegenvvoordigheit afgekondigd , ook was dezelve door zijn zoon, den Secretaris balthazar boreel, in die hoedanigheit, onderteekend; gclijklijk was de haat van het gepeupel tegen het Aalmoesfeniershuis gerigt, om dat de  ( 409 ) de boeten, bij de keur gefteld, ten voordeele.van dat huis moeiten ftrekken. Voor het Aalmoesfeniershuis ftondende foldaten,.op welken het graauw aanviel, wordende aangemoedigd door een vrouwmensch, die een hoepel om het lijf en een {tok op den fchpudjer had, onder het roepen : val aan! val aan! fla dood die honden! fla dood! De foldaten verduurden die hagelbui van fteenen omtrent een half uur lang, zonder te wijken of zich te verwccren , en toen 'er order gegeven werd om aan te leggen, deden zij nog de eerfte fchoot met los kruit; doch de oproermakers, hier door te ftouter geworden, dewijl 'er niemant gekwetst werd, drongen tegen het geweer in , maakten 'er zich meefter van en dreven de foldaten op dc vlugt. Een andere hoop foldaten , ook met fteenen aangevallen wordende, fchoot met fcherp, waar door'er eenige oproerigen gedood of gekwetst werden, 't welk ook het lot was van eenige nieuwsgierigen , die in groote menigte aan de overzijde van de gragt ftonden; doch de woede hier door te heviger geCc 5 wor-  ( 4io ) worden zijnde, werden de glazen van het Aalmoesfeniershuis ingeflagen en andere geweldadigheden bedreven; waar na het gepeupel zich begaf naar het huis van den Burgemeefter boreel, daar de deur door een lantaarnpaal, die voor dat huis ftond en met dat oogmerk uit den grond gerukt was, werd opengeloopen en vervolgens al het huisraad van zilverwerk, porcelein , fpiegels en andere kostbaarheden op ftraat gefmeten en verbrijzeld werd. Dan de Burgerij in het geweer en voor het huis gekomen zijnde, werd de oproerige hoop wel van daar gedreven , maar het graauw gebeten zijnde op den kaptcin sparoog, die getracht had de woede van het gepeupel te fluiten , begaf het zich naar zijn huis, daar alles, in weinig oogenblikken , vernield of geplonderd werd. Midlerwijl liet de Regering bij aangeplakte waarfchuwingen , alöm door de ftad bekend maken dat de keur op het begraven geen voortgang zoude hebben, maar volftrekt vernietigd werd, en dus de oorzaak van de opfchudding wegge- no-  C 4" ) nomen zijnde, fcheen men, met reden , te moeten verwagten , dat het gemeen zich nu ffil zoude, houden; doch het graauw, de iinaak van het pionderen weg hebbende, floeg, des anderen daags, over tot nieuwe buitenfporigheden ; want dien morgen, eer de burgerij in de wapenen gekomen was, werd het huis van den Engelfchen Agent kerby, als de uitvinder van de nieuwe belasting, aangevallen en geplonderd. Eindlijk nam de Regering, dewijl 'er nog verfcheiden huizen en zelf de lomberd met plundering gedreigd werden , het befluit, om geweld met geweld te keeren. Men verdreef dan de plonderaars van voor het huis van den Oud-Burgemeefter de vries, doch toen viel het aan op het huis van den heer pinto, gemeenlijk den rijken jood genoemd, en hier uit bleek duidlijk dat het niet meer om de keur, maar om rooven en ftelen te doen was; dan op het oogenblik, dat die plondering begon, rukte 'er eene compagnie burgers aan, die, met den degen in de vuist, het huis inftoven , de plonderaars verdreven en omtrent dertig van dezelven gevangen namen. Reeds  ( 4*a ) Reeds dienzelfden nademiddag, ftreek het Gerecht, zonder de gewoonlijke plegtigheden, het doodvonnis over twee der gevangenen, die, des avonds ten zes uren, bij toortslicht, de waag uitgeftoken werden. Zij bleven beide hangen tot des anderen daags 's morgens , wanneer 'er nog drie anderen werden opgeknoopt, en des maandags werden 'er nog zeven andere plonderaars, zonder veel plegtigheit, uit de wage opgehangen. Zij werden alle naar het galgeveld gevoerd, daar ook de lijken van vier der oproerigen, die in den opftand dood gefchoten waren, bij de beenen opgehangen werden. De andere gevangenen werden deels ontflagen en deels in het rasphuis opgelloten , waar na 'er eene algemeene vergiffenis werd afgekondigd. Zoodanig was de uitflag eener beroerte, die, zonder de kloekmoedige hulp der Burgerije, voor die groote koopftadallervcrderfiijkst zoude geweest zijn. Burgemeefteren en Raad waren ook zoo voldaan over het beleid en dap'perhelt der burgerij , dat zij geraden vonden aan ijder  C 413 ) ijder burger een gedenkteeken te verëeren, met welk oogmerk eerlang zilveren penningen vervaardigd en uitgedeeld werden. Hardnekkige wraakzugt van een Spaansch foldaat in amerika. In de Koninglijke gedenkfchriften van peru vind men het volgend verhaal van het ongeluk, het welk den heerEsquivel, Gouverneur van potosi in amerika, is overgekomen door de ongehoorde wraakzugt van een fpaansch foldaat. Die Gouverneur aan twee honderd mannen van de bezetting dier ftad bevel gegeven hebbende om naar het koningrijk van tucuman té trekken, met een fcherp verbod , dat zij geen Amerikanen zouden gebruiken om hunne zakken en pakken te dragen, 'begaf hij zich , om te zien of hij wel gehoorzaamd zoude  ( 414 ) «oude worden, op de poort, waar uit het volk moest trekken en ontdekte dat men zijn gebod geheel en al had in den wind geflagen, doch hij vond goed hen te laten voorttrekken tot op het laatfte gelit, uit 't welk hij een man liet wegneemen , aguire genoemd, die twee Amerikanen bij zich had, welke zijn goed droegen. Na dat die man eenigen tijd gevangen gezeten had, wierd hij gevonnist om tweehonderd geesfelllagcn te ontfangen: zoo dra had aguire hiervan geen kennis gekregen of hij deet den Gouverneur, door zijne vrienden , onder het oog brengen , dat hij, fchoon foldaat, egter een edelman was; dat hij een broeder daar te lande had, die groote goederen bezat en dat hij hoopte, dat zijne geboorte hem van zulk eene fchandelijke ftraf zoude bevrijden : dan de Gouverneur gaf weinig acht op dié vertogen, waarom aguire hem liet verzoeken, dat hij zijne ftraf wilde veranderen in zulk eene, welker fchande hij niet zou overleven, en dat, fchoon hij een edelman was en dus  ( 415 ) dus zijne geboorte. hem voor zulk eene fchandelijke ftraf behoorde te beveiligen , hij ootmoediglijk verzogt, dat hij mogt worden opgehangen, esquivel had zich, voor dat hij Gouverneur was geweest, altoos van een toegevenden. en infchikkenden aart getoond, maar was door de aanzienlijkheit van zijne bediening zoo veranderd, dat hij, in plaats van aan het nedrig verzoek van aguire gehoor te geven , in tegenwoordigheit van hen, die voor hem kwamen fpreken , order gaf om het vonnis terftond ter uitvoer te brengen. Hier op kwam de ganfche ftad op de been cn eenige van de voornaamfte inwoners de ftrafheit van den Gouverneur verfoeijende en zich tevens over den jongen edelman ontfermende, gingen hem eenparig verzoeken, dat hij aguire wilde ontdaan of ten minfte zijn ftraf uitftellen. Dit laatfte werd hem, door hun lastig verzoek ontwrongen en zij verkregen een uitftel van agt dagen. Met dit fchriftlijk bevel gingen zij naar de gevangenis, daar zij den ongelukkigen aguire reeds vonden uitgekleed en zittende op een ezel om zijn ftraf te ont- fan-  ( 4t<$ ) fangen, in welken ftaat de geringde foort van misdadigers in die ftad gegeesfeld worden. Zijne vrienden, hier Van verfchriktriepen dat hij 'er af zoude genomen worden en vertoonde het bevel van den Gouverneur, dan dc jongeling, hoorende dat zijn ftraf flegts voor agt dagen uitgefteld was, verwierp die wreedé gunst, zeggende: ik heb door mijn herhaald verzoek niet anders zoeken te verkrijgen, dan dat ik bevrijd mogt zijn om op dit beest te zitten en van de fchande van naakt gezien te worden; maar dewijl het'zoo ver is gekomen, dat ik dien hoon heb moeten ondergaan, moet het vonnis in zijn geheel uitgevoerd worden; want de ftraf zal mij zoo veel fmert niet doen als de vrees mij gedurende die agt dagen zoude kwellen; daar en boven zullen mijne vrienden bevrijd zijn van langer vrugteloos voor mij te fpreken; want uit het geen 'er reeds voor mij gedaan is, blijkt het dat zij toch niets zullen verwerven. Na dat aguire dit gezegd had, wierd de ezel voortgedreven en de ongelukkige jongeling gegeesfeld naar luid van het vonnis. Ondertusfehen gaf het bezadigd en koel gelaat  C 4i? ) gelaat met welk hij de ftraf onderging en de edelmoedige verachting van het hem verleende uitftel genoeg te kennen, dat, hij zich troofte met de hoop van zich eens , den een of anderen tijd , over dert Gouverneur te zullen wreeken: ook gaf hij naderhand te kennen: dat,' na zulk eene fchande als hij had moeten ondergaan, de dood zijn eenige hoop en troost was en dat hij dien, zoo dra het mooglijk was % zoude zoeken. In deze droefgeeftigheit bleef hij in peru, tot dat de tijd van des Gouverneurs regering geëindigd was, na welken hij hem als een wanhopig mensch overal vervolgde en gelegenheit zogt om hem af te maken en zijne fchande met het bloed van zijn tijran af te wasfehen. esq ui vee, door zijne vrienden Van dit onverzetlijk befluit onderrigt, zogt gijn vijand te ontwijken en ondernam eene reis van drie - of vierhonderd mijlen van potosi, niet denkende dat aguire lust zoude hebben hem zoo ver te volgen , maar zijne vlugt zette zijn vijand i. deel. Dd aan  C 418 ) arm om hem des te hardnekkiger te zöe* ken. De eerfte reis, die esqutvel ondernam, was naar los reyos, driehonderdëntwintig mijlen van potosi gelegen , dan die groote afftand belette aguire niet hem daar, in minder dan veertien dagen, te komen zoeken. Van daar vlugtte hij naar quito, dat vierhonderd mijlen van los reyos af is : aguire volgde hem ook derwaart en was 'er binTiCn twintig dagen, esquivel van zijne komst kennis gekregen hebbende vlugtte verder naar c us c 0 , dat vijfhonderd mijlen van quito ligt: aguire volgde hem al wederom en bevond zich eerlang, zoo wel als zijn vijand te cusc 0. Al dien weg lei deze gehoonde jongeling te voet af en liep zonder kousfen of fchoenen, als een dol mensch , cn antwoordde aan hun, die over de elende van zijn ftaat bewogen waren, dat het aan geen gegeesfelden guit paste den heer te fpelen en te paard te rijden. Op deze wijs zat aguire zijn vijand op  C 419 ) op de hielen gedurende den tijd van drie jaren en vier maanden, esquivel ondertusfehen moede van zoo vele zware reizen , welke hij in dien tijd gedaan had om zijn onvermoeiden vijand te ontwijken , nam het befluit om zich in c u s c o neder te zetten, alwaar hij meende clat aguire niets tegen hem zoude durven ondernemen, uit vrees voor den rechter* van die ftad, die een onverbidlijk man was en zonder oogluikinge de wetten in. alle hare ftraf heit handhaafde. In deze gedagten, huurde esquivel aldaar een huis en gebruikte alle moog» lijke voorzorg, om zich tegen zijn onverzocnlijken vijand tc beveiligen. Hij trok een gemalieden rok aan en ging nooit uit zonder met een degen en pook gewapend te wezen, aguire, eindlijk ziende, dat hij hem van ftad tot ftad te vergeefs gevolgd had , befloot hem in zijn eigen huis te overvallen. Hij begaf zich dan derwaart, trad 'er ftoutmoedig in en zogt zijn verdrukker in alle de vertrekken : hij vond hem ten laatften in eene kamer op eene rustbank liggende fiapen en doorftiet D d a hem  ( 420 ) hem, vervolgens met bezadigdheit gezogt hebbende naar die plaatfen vart zijn' lighaam, welke niet door zijn gemaliden rok gedekt waren, gaf hij hem nog honderd fteken en ging na die daad gerust ten huize uit, zonder van iemand gezien te wezen. Na dat hij dus zijn moed gekoeld had , begon hij om zijn eigen gevaar en den ftraffcn aart van den Gouverneur te denken , en deze vrees bragt hem tot zulk eene wanhoop , dat hij vergat zich in een drgt daar bij zijnde kerk te bergen , maar als een dol mensch langs de ftraten liep , ïjder een toeroepende, dat zij hem zonden verbergen en dus zijne misdaad zelf ontdekte. Het droevig lot van dien esquivel, die zijn land verliet, om een perfoon te ontvlugten , dien hij te voren met zoo Veel trotsheit en ftfengheit behandeld had en de hardnekkige wraakzugt van den foldaat aguire kunnen tot eene goede les verftrekken aan verwaande menfehen, die hooge ampten bekleedcn, om hen te leeren  C 4*1 > ren hoe zij lieden, die in een lagen ftaat iijn,moeten behandelen. Aartig voorval van ^«dauphin van frankrijk met een dorppriefter. Lodewyk de XIV, Koning van frankrijk, die zich dan eens naar het een en dan weder naar een ander van zijne lusthuizen begaf, bevond, zich op een zekeren tijd, met de Prinfen van den bloede en zijne hofhoudinge te chameor, alwaar zich de dauphin, met den Hertoge van enguien, naderhand Prins van c o n d é , en den Hertoge van vendome op de jagt begaf. Op deze jagt liet men een oud hert loopen, het welk zijne jagers zoo lang wist te ontwijken, dat het grootfte gedeelte van den dag te vergeefs befteed werd om het zelve te agterhalen , zoo dat zij eindlijk den moed opgaven om het te vangen: doch deze drie prinfen namen het befluit om de jagt te vervolgen en dezelve niet Dd 3 te  C 422 ) te {taken voor dat zij meefter van het hert zouden geworden zijn: dienvolgens gaven zij hunne paarden de fporen en zetten het dier op nieuw agter na; doch hier mede geraakten zij zo verre van den weg, dat hen dc donker overviel, waar in zij door bosfchen en wildernisfen dwaalden, zonder hun volk te kunnen wedervinden. Het was reeds des avonds tien uren geworden, zonder dat zij nog eenig huis gewaar werden ; eindlijk geraakten zij aan een zeker gehugt, op zijn best uit tien of twaalf huizen beftaande: hier vroegen zij naar eene herberg, maar die was 'er niet, en kregen van de inwoners tot befcheid, dat zij nog wel vier uren zouden moeten rijden eer zij eene herberg konden bereiken ; dewijl zij nu reeds moede en afgemat waren, vroegen zij naar het huis van den paftoor en dit hun gewezen zijnde, klopten zij 'er aan. Op de vraag, wie zij waren ? gaven zij ten antwoord, dat zij vreemdelingen waren, die door den nagt overvallen werden en te vermoeit Waren om verder te reizen, zoo dat zij vriend-  ( 4*3 ) vriendlijk verzogten, dewijl 'er toch op het dorp geene herberg was, dat de pastoor hen onder zijn dak wilde nemen. De geestlijke zijne deur open gedaan hebbende en wel ziende, dat zij niet van de minfte foort waren en wel wetende dat zij bij den donker het naast aangelegen bosch niet door konden komen, liet hen binnentreden en beloofde hen zoo goed te zullen onthalen als hem mooglijk was, „ doch, voegde hij daar bij, de heeren moe,, ten weten , dat ik noch knegt noch meid „ heb en dat gij defhalven uwe paarden zelf moet bezorgen. Wat de keuken „ betreft, wij zullen ons vrolijk maken „ met het geen ik heb , 't welk ten „ minden beter is als gij in het dorp „ zoud hebben kunnen krijgen." Zij bedankten den paftoor voor zijne vriendlijkheit en betuigden 'er dubbel mede te vreden te wezen. Na dat zij hunne paarden binnen gebragt hadden, wees hij hen de hooizolder en zeide dat zij naar boven konden klimmen om het hooi af te halen, 't welk door den Hertog van vendome verrigt D d 4 werd.  C 424 > werd. Vervolgens bragt de pastoor hen in de keuken , daar hij hen met alle opregtheit, te kennen gaf, dat hij hen nergens op onthalen konde als op een fchapenbout, die hij ook oogenbliklijk van een fpijker kreeg en aan 't fpit ftak, maar vermits hij nu zelve het een en ander in zijn huis te befchikken had, zoo verzogt hij, dat een van hun drie onderwijlen het fpit zoude draaijen cn zorg dragen, dat het vleesch gaar wierd: dit werk nam de dauphin aan en verrigtte zulks met Jiet uiterfte vermaak. Het ftuk vleesch gebraden en op tafel gezet zijnde, vroeg de Hertog van vendome of de pastoor niets te drinken had ? waar op hij ten antwoord gaf, dat hij nog een vaatje goeden wijn had leggen , het welk nog niet opgeftoken was, en daar op keerde hij zich tot den Hertog van enguien en zeide: „gij, mijn „ heer, hebt nog niets gedaan en moet evenwel ook iets voor de kost doen , „ neemt derhalven de kaars en gaat met », mij naar de kelder om het vaatje op te a, ftcken-" Zich vervolgens naar den d au-  C 425 ) Dauphin en den Hertog van vendobie keerende, zeide hij: „Gij heeren „ zult wel zoo lang in den donker willen „ zitten, want ik heb maar eene kaars „ in huis." Eindlijk kwam de wijn op tafel , daar zij lustig van dronken en, dewijl zij grooten honger hadden , de fchapenbout met roggenbrood hartig opaten. De maaltijd gedaan zijnde, vroegen zij den pastoor, waar zij flapen zouden? Hij verklaarde niet meer dan een bed te hebben, 't welk tot hun dienst was. Zij kwamen overeen dat de dauphin 'er alleen op zoude gaan leggen en de Hertog van vendome en enguien droegen ftroo in de kamer en gingen 'er met den pastoor op rusten. Des morgens ontwaakt zijnde , verzogt de pastoor dat zij hem een kwartier uur tijds zouden vergunnen om de Mis te lezen, waar na hij weder bij hen zoude komen: zij verzogten, dat hij voor hen mede zoude bidden en daar op begaf hij zich naar de kerk, dan zoo dra hij de Dd 5 deur  C & y «leur uit was , haalden zij hunne paarden* uit het ftal, toomden dezelven öp en reden weg. De pastoor t' huis komende én niemant yan zijne gasten vindende, verbeeldde zich niet anders als dat hij roovers gehuisvest had , dierhalven doorzogt hij zijn geheele huis om te zien of zij hem ook iet ontvreemd hadden, maar ziende dat alles op zijne plaats was, fchold hij hen uit voor ondankbaren, die van eene llegte opvoeding waren, dewijl zij hem niet eens voor zijn onthaal bedankt hadden. Ondertusfehen was 'er aan 't hof een geweldig alarm over het wegblijven van deze heeren en vooral van den dauphin, vrcezende men dat dien Prins een ongeluk mogt overgekomen zijn: weshalvende Koning reeds order gegeven had om naar alle kanten volk uit te zenden en naar hem te zoeken, doch op het oogenblik» dat zij zouden vertrekken, kwamen Zij, tot groote blijdfehap van het géhecle hof, terug. Zoo  ( 4^7 ) Zoo dra de Dauphin van zijn paard gefiegen was , begaf hij zich naar den Koning zijn vader, aan welken hij zijne ontmoeting verhaalde en hem tevens ver* telde hoe de pastoor hem ontfangen had en op wat wijze zij hunne fpijzen zelf hadden gereed gemaakt , verzekerende den Koning , dat hij nooit -fmaaklijker gegeten had en beter was onthaald geworden. De Koning hoorde dat verhaal met veel genoegen aan en werd belust om den pastoor, die hen zoo gulhartig ontfangen had, eens te zien; weshalven hij een officier van de garde du corps gelaste om den pastoor, in eene koets met zes paarden, te gaan halen. De goede man, die niet gewoon was zulk een pragtigen ftoet voor zijn huis te zien, verfchrikte geweldig toen de koets voor zijn deur ftil hielt en zijn fchrik vermeerderde niet weinig toen de officier zeide order te hebben om hem naar het hof te brengen. De arme pastoor bedagt allerlei uitvlugten om maar niet mede te gaan en poogde den officier te bewegen van zonder hem weder heen te rijden, doch hij bleef bij zijn ftuk, zeggende volltrekt order te. heb-  ( 4*8 ) bebben om hem mede te brengen , en dat het dus , in plaats van 'er langer tegen te fpartclcn, best was terftond in dekoets te gaan zitten, dewijl hij anders genoodzaakt zoude wezen hem 'er met geweld in te zetten. Daar op verzogt de pastoor, dat hij, indien het anders niet wezen konde, nog een kwartier uur tijds mogt hebben, om zijne confcientie te onderzoeken en bij zich zeiven te overwegen, of hij ook konde bedenken iets gedaan te hebben, het welk den Koning had kunnen mishagen: dewijl de officier hem dat vergunde en de pastoor na zich wel bcdagt te hebben, zich geen kwaad bewust vond, klom hij eindlijk wel gemoed in de koets en reed naar het hof. Zoo haast de Koning berigt kreeg, dat de pastoor aangekomen was , beval hij hem in zijne tegenwoordigheit te brengen De pastoor, in 's Konings vertrek *ekomen zijnde, bejegende hem zijne Majefteit met een fcherp verwijt , zeggende, dat zijne geburen over hem geklaagd hadden en dat hij vele flegte ftukks ten ziinen laste gehoord had, en on* der  C 420 > der anderen, dat hij onlangs roevers gehuisvest had.- De pastoor, die een man van een onberisplijk leven ,was , antwoordde , met alle ootmocdigheit: „ dat „ hij eene geruste confcientie had en „ niet wist iets gedaan te hebben, het ,, welk met zijne waardigheit ftreed: in „ tegendeel, dat hij meende als een ,, braaf man en volgens den pligt van „ een geestlijken geleeft te hebben; dat ,, hij voorts allen,. die hij in zijn dienst „ noodig had, met alle heuschheit be„ handelde en niet wist iemant reden ■ „ gegeven te hebben om over hem te kla„ gen, en wat aanging de befchuldiging, ,, dat hij drie roovers gehuisvest had, ,, bekende hij, dat 'er drie perlbnen te ,, paard aan zijne deur waren gekomen ,, en om huisvesting verzogt hadden, en „ dat hij, hen voor fatfoenlijke lieden ,, aanziende , gémeent had zulks hen niet ,, te moeten weigeren." Vervolgens verhaalde de pastoor al het voorgevallene tot de minfte om'tandigheit toe en dat op zulk eene aartige wijze, dat alle, die 'er tegenwoordig waren, zich  C 430 ) ïich niet van lagchen konden ontbot!'» den, bchalven den Koning, die een man was van een ontzaglijk voorkomen en altijd een ftatig wezen hielt. Eindlijk voegde de pastoor daar bij : « het is „ waar, Sire 1 dat deze menfehen, welke „ ik, zoo goed als mij mooglijk was, „ onthaald had, des morgens, terwijl ik „ de Mis las, heimlijk zijn vertrokken , „ zonder mij vaarwel te zeggen of tc „ bedanken , 't welk zeer onfatzoen„ lijk van hen gedaan was , dewijl ik hen daar niet naar gehandeld heb." De Koning vroeg hem daar op, of hij die menfehen nog wel zoude kennen: daar twijfel ik niet aan Sire! zeide hij, en op dat oogenblik kwam de dauphin, die het geheele gefprek in het naafte vertrek beluisterd had, door de kamer, waar in de Koning was, om naar eene andere tc gaan. Zoo haast de pastoor hem zag, riep hij luidkeels: Sire, dat is een van die gasten! de Hertog van enguien volgde hem kort op de hielen: dat is de tweede, zeide hij, en de Hertog van vendome zich toen insgelijks  C 43» ) gelijks vertoonende , riep hij, Jaar», Sire, dat is de derde! offchoon nu de Koning zelden lachte, kon hij zich egter toen niet bedwingen van hard op te lag», chen; wanneer het gelach over was*, hernam de Koning: mijn waarde pastoor, ik zal u uwe gasten beter leeren kennen, en deet vervolgens de drie prinfen binnen roepen, die daar op aanftonds, verzeld door alle dc grooten van het hof, binnen traden en den pastoor bedankten voor zijn goed onthaal , erkennende nooit fmaaklijker maaltijd gedaan te hebben dan bij hem. De pastoor toen onderrigt wordende wie zij waren, maakte zijn compliment zoo goed als hij het geleerd had en zeide: „ dat indien hij de eer gehad „ had hen te kennen, hij hen met hun,, ne tijtels aangefproken en meerder ont„ zag getoond zoude hebben, doch dat „ hij hen egter niet beter zoude hebben „ kunnen onthalen, dewijl hij alles had „ gegeven wat hij in huis had. Na dat het hof zich dus eenigen tijd met den eenvoudigen priester vermaakt had, vroeg hem de Koning: hoe veel zijne pa-  ( 432 > parothie hem jaarlijks ophragt? hij gaf 'er op ten antwoord, dat het zeer gering was en de fom genoemd hebbende, zeide de Koning: dat is waarlijk zeer weinig: , ja maar, hervatte de pastoor het hangt van uwe Majefteit af mij een groot „ heer te maken, doch ik ben met een " kleintje te vreden , als ik 'er maar ordent„ lijk van leven kan." Hier op vroeg hem de Koning : of 'er in zijn nabuurfchap niet eene betere plaats open was ? >— „ Sire, hervatte de pastoor daar is eene Abtdij open, die jaarlijks tweeduizend „ gulden kan opbrengen. " — Dc Korüng, dit hoorende, fcheen blijde, dat hij hem zoo fpoedig konde helpen en gaf hem ten antwoord: gij zijt al te hupfche man om u iets te weigeren, derhalven geef ik u die Abtdij, fchoon ik beken , dat gij nog iets beters verdiend had. De pastoor bedankte den Koning hartlijk,- ontfing tweehonderd gulden reisgeld en werd, met dezelfde koets en onder het eigen geleide, wederom naar zijn huis gebragt, werwaart hij zeer vergenoegd terug keerde. Gods-  C 433 ) Godsdïenstigheit en moordzugt van den keizer van marokko. In het begin van deze eeuw overleed de Keizer van marokko, genoemd mulei iSMAëL. Volgens het verhaal deireizigers was hij een vorst van veel geest en oordeel, levendig van vernuft, onvermoeid in de bezigheden aan zijne hooge waardigheit verknogt en van eene onvertzaagde dapperheit: boven dien was hij zeer flipt in de onderhouding der wetten van den Mohametaanfchen godsdienst , zoo dat hij, gedurende zijn ganfche leven, geen wijn, welks gebruik door mahomet verboden is, geproeft heeft: ook was hij bekend voor een naarftig bidder en had op verfcheiden plaatfen van zijn paleis fteenen, naar het oosten gekeerd , doen leggen, om 'er op te knielen als hem de lust tot bidden bekroop; maar met dit alles was hij van een wreeden aart en bemorfte zich daaglijks met het bloed zijner onderdanen , i. deel. E e zoo  C 434 > zoo dat een ijder voor hem fidderde en beefde. Om de grootbeit van zijne magt en bekwaamheit te toonen , onthaalde hij de vreemdelingen . doorgaans op een fchouwfpel van het ombrengen van. twee of drie zijner onderdanen, welke hij, met eene groote behendigheit, een fpies door het lighaam dreef. De heer de st. o l o n 5 dc Franfche Ambasfadeur aan zijn hof, verhaalt, dat toen dees Vorst hem zijn laatfte gehoor gaf, hij hem ontfing met een rok geheel befpat met het bloed van eenige ongelukkigen, welken hij met eigen handen gedood had en dat zijne armen tot aan de ellebogen geheel bebloed waren. Een fchrijver, die de daden van dezen ■Keizer te boek gefteld heeft, berekend, dat hij zelf meer dan veertig duizend van zijne onderdanen omgebragt heeft. Om zich verfchriklijker te maken, trok hij des morgens, als hij voornemens was dien dag eenige ongelukkigen om te brengen, een geel kleed aan, zoo dat de voor-  ( 435 > voornaamfle van zijn hof beefden als hij zich met dat kleed vertoonde, verfchuiïende zich zoo lang tot zij vernamen, dat deze Monarch zijn bloeddorst, door het bloed van deze of gene zijner onderdanen, gelescht had. Hij was een groot liefhebber van bouwen, doch als hij een gebouw had laten maken en het hem niet behaagde, liet hij het afbreken cn den bouwmeefter, die de teekening gemaakt had en alle de arbeidslieden , die 'er aan gewerkt hadden , ombrengen. Eene zijner vrouwen, welke hij bij uitnemendheit beminde, en zijn eerften ftaatsdienaar en gunfteling moesten mede zijne wreedheit ondervinden. De eerfte ftierf van een fchop, die hij haar gaf in haar zwangerheit, om dat zij een bloem geplukt had, terwijl zij met hem in den tuin wandelde; de andere kreeg van zijn heer zoo veel ftokflagen , dat hij 'er aan ftierf; egter fcheen hij naderhand geraakt over het lot van zijn gunfteling en liet, om dit aan de weereld te toonen , den heelmeefter, die hem niet had kunnen genezen , den hals breken. Ee 2 Ia  C 436 > In het keizerrijk van marokko en i« andere barbaarfche ftaten rekent men dat niemant iets in eigendom bezit , maar dat alles den Vorst toekomt , toen nu mulei isMAëL, eenige dagen voor het feest van ramazan, buiten zijn hoofdftad wandelde, omringd door zijne lijfwagten, ontmoette hij een zijner landvoogden , die , met zijn volk, eene groote kudde fchapen ter markt dreef, de Keizer vroeg hem , wien behooren deze fchapen? de landvoogd antwoordde hem met eene diepe onderwerping: zij behooren mij ó Ismaël, zoon van Elcherif, van het geflacht van Hasfar. — Aan u hoerekind, hervatte de Keizer, ik meende dat niemant in dit land iets eigen had dan ik alleen. Deze woorden gefproken hebbende , viel hij op hem aan, doorftak hem met zijn fpies en deelde de fchapen aan zijne lijfwagten uit. Wanneer de Engelfche Admiraal scho. vel eenige van zijne onderdanen gevangen genomen had, en den Keizer liet aanbieden om dezelven tegen eenige Engelfchen uittewisfelen, deet dees Monarch  C 437 ) narch hem antwoordden : dat zijne onder* danen, welke hij gevangen genomen had, maar arme en jlegte luidjes en dus het inlosfen niet waardig waren, dat hij ze in zee konde werpen of er zich van ontflaan op zulk een wijze als hem goeddagt. Zulk een wreediiart wierd egter nog door zijne onderdanen genoemt mulei j s m a ë l , den dienst knegt des Heeren , den Keizer der geloovigen, die moedig is in de wegen des Heeren, den edelen, den goeden. Ware en egte hiftorie van robinson crusoe. "Wanneer kaptein woodes rogers, met het fchip de hertog en hertogin, een kaper van bristol, in den jare 1708, zich op een kruistogt tegen de Spanjaarden naar de zuidzee begaf, vond hij, op het eiland ju an f e rnande s , -een man met geitenvellén gekleed, die 'er Ee 3 wil-  C 43B ) Wilder uitzag, dan de oorfprongelijke inwoners van het zelve. Hij was vier jaren en vier maanden te voren op dit eiland agtergelaten door kaptein stradding, voerende het fchip de cinque ports , uit oorzaak van een hevig ve'rfchil tusfchen hen ; zijn naam was alexander seekirk, en, VOl- gens het verhaal van kaptein dampier, was hij, aan boord van rogers zijnde , de beste man van dat fchip. Gedurende zijn verblijf op het eiland zag hij verfcheiden fchepen voorbij zeilen, maar niet meer dan twee kwamen 'er ten anker; deze waren Spanjaarden, fommigen van welken aan land kwamen en op hem fchotcn, voor dat hij hen was gewaar geworden, zoo dat hij veel Werk had te ontkomen. Waren zij Franfehen geweest, hij zou zich aan hen overgegeven hebben, maar hij verkoos liever gevaar te loopen van in die woeste plaats te fterven, dan zich te vertrouwen in handen van zulken, die hij begreep dat zekerlijk een vreemdeling, die kundigheit van de zuidzee had , zouden vermoord  C 439 ) moord of tot den arbeid in de mijnen verwezen hebben. Toen hij op het ftrand was gezet, had hij zijne kleederen en beddegoed bij zich , met een fnaphaan, een pond buskruit, eenige kogels, wat tabak, een ho.uwer, een mes, een ketel, een bijbel, eenige andere boeken en zijne mathematifche inftrumenten. Hij vermaakte en onderhielt zich zoo goed als hij kon, maar gedurende de eerfte agt maanden, had hij veel werk om zijn moed wakker te houden , in zulk eene eenzaamheit en van alle menfehen afgefcheiden. Hij bouwde zich twee hutten van zeker foort van peperboomen , dekte haar met lang gras en bekleedde haar met vellen van geiten, die hij met zijn fchietgeweer velde, zoo lang zijn voorraad van kruit duurde, en toen die uitgeput was, verfchafte hij zich vuur door twee ftukken peperhout op zijne kniën tegen elkander tc wrijven. ïn zijne klcinfte hut, die op eenigen afE e 4 ftand  C 446 ) ftand van de andere geplaatst was, maakte hij zijn eten gereed; in de grootfte ftiep hij en hielt 'er zich bezig met lezen , pfalmzingen en bidden ; zoo dat hij zeide , dat hij in zijne eenzaamheit beter christen was; dan ooit te voren, of vreesde naderhand weder te zullen zijn. In het eerst gebruikte hij nooit eenig voedfel voor dat de honger hem daar toe dreef, gedeeltelijk door gebrek aan brood en zout en gedeeltelijk door droef heit; ook ging hij nooit naar bed, voor dat hij niet langer waken kon. Het peperboomhout , dat vrij helder brandde, diende hem voor vuur en kaarslicht beide en verfrischte hem door deszelfs aangenamen reuk. Hij zou visch genoeg hebben kunnen krijgen, maar kon 'er niet van eten uit gebrek aan zout, dewijl hij 'er, zonder dit, door aan de loop onderhevig raakte: fteurkrabben alleen uitgezonderd , welke hij aangenaam en zoo goed als kreeften vond : deze kookte of braadde hij, gelijk hij het geitenvlecsch' mede deet: van het laatfte maakte hij uit- mun-  ( 441 ) muntend goede foep, dewijl de geiten aldaar zoo fterk van fmaak niet zijn als in Europa. Volgens zijne rekening had hij, gedurende zijn verblijf aldaar , vijfhonderd van die dieren gedood en nog wel zoo veel gevangen , die hij weder had los gelaten, na hen aan het oor gemerkt te hebben. Zijne levenswijs en aanhoudende oefening maakten hem zoo rad ter been, dat toen hem kruit ontbrak, hij in ftaat was ,5 om de geiten op haren weg zeer wel te kunnen inhalen. Kaptein hogers zond eenige van zijne vlugtfte manfchap, met een bulhond, die zij aan boord hadden, om selkirk op zijne geitenjagt te helpen; maar hij matte hen af, liet beide mannen en hond agter zich en keerde met de geit op zijn nek terug. Hij verhaalde, dat zijne gezwindheit, in het vervolgen der geiten, hem eens bijna doodelijk was geweest; want hij joeg met zoo veel drift een dezer dieren na, dat hij het zelve greep op den kant van eene fteilte, die door het kreupelhout voor zijnd oogen verborgen was. Hij viel van eene groote hoogte naar beneden ; was door 'den Ee 5 vai  C 444 ) Val verdoofd ; bleef 'er vierentwintig uren liggen en toen hij weder bij zijne zinnen kwam, vond hij de geit dood onder zich liggen : hij was naauwlijks in ftaat om naar zijne hut te kruipen, die bijna een halve Engelfche mijl van daar was, of gedurende den tijd van tien dagen buiten dezelve te komen. Eindelijk had hij het zoo ver gebragt, dat zijn vleesch hem zonder zout of brood fmaaklijk was geworden , en in het gepafte jaargetij vond hij overvloed van goede rapen, welke door het fcheepsvolk van kaptein dampier aldaar waren gezaaid geworden, en nu eene aanmerkelijke flreek lands befloegcn. Hij had geen gebrek aan kool en hij kruidde zijn vleesch rnet de pirnento, welke de peper van jamaika is. Zijne fchoenen en kleederen waren welhaast geheel verlieten , door zijn jagen in de bosfehen; zoo dat hij zich eerlang genoodzaakt vond zonder dezelven zijne voeten te gebruiken , waar door zij zoo hard werden, dat het hem naderhand moeilijk viel, om ze weder aan de fchoenen te gewennen, zwellende in  C 443 } ïn het eerst zijne voeten , wanneer hij ze had aangedaan. Hij was in den beginne zeer geplaagd door katten en rotten , welke aan land gekomen waren van de fchepen , die aldaar hout en water hadden ingenomen; maar door de katten wel te onthalen, waren velen van haar zoo mak geworden , dat zij als bij honderden hem omringden en hij in 't kort ganfchelijk van de rotten bevrijd werd. Hij temde insgelijks eenige jonge geitjes vtjor zijn tijdverdrijf, zoo dat hij het verdriet der eenzaamheit begon te overwinnen en veel gemaklijker in zijne omftandigheden werd. Hij vervulde het gebrek van zijne verlieten kleederen, door een muts en rok van geitenvellen te famen gehegt door fmalle reepen van dezelven. Hij had geen andere naald dan een els, en toen zijn mes tot aan den rug was afgefleten, maakte hij, zoo goed als hij kon, anderen van eenige ijzeren hoepen, welke aan ftrand gelaten waren, die hij dun floeg en op fteenen fcherpte. Nog  C 444 ) Nog van eenig linnen voorzien zijnde * maakte hij zich eenige hemden, naaijende de naden te famen, door middel van een nagel of fpijker, met de draden van zijne oude kousfen, die hij tot dat oogmerk uithaalde. Hij had zijn laatfte hemd aan, toen hij door kaptein.rogers gevonden werd, en toen hij eerst aan boord kwam, had hij, door gebrek aan oefening, zijne taal zoodanig vergeten , dat hij zijne woorden maar half uitbragt en naauwlijks kon verftaan worden. Nadat selkirk in Engeland was terug gekomen, fchreef hij een verhaal van zijne lotgevallen en ftelde zijne papieren in handen van den vermaarden dan iel d e f o e , om dezelven voor de drukpers te befchaven , doch deze man was onedelmoedig genoeg, om hem , eenigen tijd daar na, zijne papieren terug te geven als of ze te beuzelachtig waren en gcene opmerking verdienden; daar hij ondertusfehen 'er de ftoffe uit had genomen om 'er een Roman van opteltellen, welken hij federt uitgaf onder den tijtel van de gevallen van robinson crusoe. Ver-  C 44$ ) Verhaal van het overlijden van lodewyK den XIV, Koning van frankr y k , bijgenaamd den g r o o y^eer verfchillend is het verhaal , het welk de Franfche fchrijvers geven van de omftandigheden, die 'er bij het overlijden van lodewyk den XIV, Koning van frankryk, hebben plaats gehad, doch die ten dezen opzigte het meest geloof verdient is de Heer d u c l o s , welke in zijn tijd hiftoriefchrijver van frakryk was en de gezegden van dien Monarch heeft afgefchreven, naar het geen een der hovelingen , agter het bed des Konings, en terwijl hij fprak, daar van heeft opgeteekend. Deze magtige Vorst, die, nog geen vijf jaren oud zijnde, in plaats van zijn vader, Koning werd, ftierf na eene regering ten en van zijne aanmerkelijke gezegden op zijn jlerfbed.  C 446 ) gering van drieënzeventig jaren, den x September 1715, hebbende den ouderdom van zevenënzeventig jaren bereikt. Door zijne langdurige regering, zijne veelvuldige oorlogen en andere gewigtige bedrijven, zich een grooten naam in de weereld gemaakt hebbende, werd hij alomme bijna als eene godheit geëerd, doch ondervond evenwel ten laatften, dat hij een fterflijk mensch was, niettemin onderging hij den dood met zeer veel kloekmoedigheid Na dat hij, al eenige dagen te voren, zigtbaar in kragten vervallen was, bevond hij zich den 25 Auguftus, des avonds ten zeven uren, juist toen de muzikanten zich gereed maakten om, uit hoofde van het feest van st. louis, een concert te geven, zoo kwalijk gefield , dat de muzikanten heen gezonden en dc dodtoren geroepen werden , welken eenparig oordeelden, dat hem de facramenten moeiten worden toegediend, waar op hij biegtte en, des avonds ten elf uren , de laatfte kerkgerechten ontfing. Die plcgtigheit geëindigd zijnde, deet hij  C 447 ? hij den Hertog van orleans roepen, die, na zijn overlijden, als Regent, het koningrijk ftond te regeren, dewijl zijn agterkleinzoon, de Hertog van anjou, die hem moest opvolgen, en naderhand, onder den naam van lodewyk den X V geregeert heeft, nog geen zes jaren bereikt had. Aan die Prins beval hij het rijk en den aanftaanden Koning, daar bij voegende : „ Indien hij komt te fter„ ven , zijt gij meefter, en dan is de „ kroon voor u. Ik heb zulke fchikkin„ gen gemaakt .als ik oordeelde de beste „ te wezen, maar dewijl men alles niet „ voorzien kan , zal men, indien het „ niet is, zoo als het wezen moet, dat „ wel veranderen. " Des anderen daags, liet hij de Kardi. nalen rohan en bissi roepen en fprak hun, die groote vijanden van de Janfeniften waren en den Koning de geweldige bevelen tegen hen, aangeraden hadden, dus aan: „ Ik fterf in het geloof en on„ derwerping aan de kerk. Ik verfta „ de zaken niet, waar over zij ontrust „ word. Ik heb geen anderen raad als tt den  ( 443 > *, den uwen gevolgd en niet anders gedaan, „ dan het geen gijlieden gewild hebt. „ Indien ik kwalijk gedaan heb, zult gij ,, het voor God, die ik in dezen tot ge„ tuigen neem, moeten verantwoorden." Dienzelfden morgen , liet hij den dauphin, door de Hertogin van ventad o u r , zijne Gouvernante , bij zich brengen en fprak hem dus aan. „ Mijn „ lieve kind, gij zult welhaast Koning „ zijn van een groot rijk. Het geen ik „ u op het allerfterkfte aanbeveel is, dat „ gij nooit vergeet de verpligtingen, die ,, gij aan god hebt. Denkt dat gij al„ les, wat gij zult zijn, aan Hem ver„ fchuldigd zijt. Tracht den vrede met „ uwe naburen te behouden. Ik heb al „ te veel van den oorlog gehouden; „ volg mij daar in niet na; ook niet in „ de groote geldverfpillingen, die ik ge„ daan heb. Neem over alle zaken goe„ den raad in, tracht de beste te onder- fcheiden en volg dien altijd. Verligt ,, de lasten van uwe onderdanen, zoo „ fpoedig als het u mooglijk zal zijn en „ doet het geen ik het ongeluk gehad „ hmh  C 449 ) H heb zelf niet te kunnen doen. Ver„ geet nooit de groote verpligting, die ,, gij hebt aan Madame de venta„ dour. Wat mij belangt Madame, ,, (zich naar de Hertogin keerende) het fpijt mij, dat ik niet meer in ftaat ben om u mijne erkentenis te toonen. Eindlijk zidh andermaal naar den dauphin keerende, zeide hij: „mijn lieve kind ik geef u met al mijn hart mijn „ zegen. Vervolgens liet de Koning de Prinfen eh Prinfesfen van den bloede binnen komen en fprak met dczelven ijder afzonderlijk, ook bedankte hij alle zijne huisbedienden voor hunne dienften en beval hun den dauphin, met dezelfde toegenegenheit, te dienen. Na den middag, zeide hij tegen alle, die in het Vertrek waren: ,, Mijne Hee„ ren! ik verzoek u vergiffenis vo'or het „ kwaad voorbeeld , dat ik uliedcn „ gaf. Ik ben ü Wel verpligt voör ,, de manier op welke gij mij altijd ge- I. deel. Ff „ diend  ( 45o ) „ diend hebt. Het fpijt mij, dat ik voor „ u niet gedaan heb , het geen ik wel gc„ wild had. Ik verzoek voor mijn klein„ zoon diezelfde toegcnegenheit, welke ,, gij voor mij gehad hebt. Ik hoop, dat gij alles zult toebrengen om eensgezind „ te blijven, en indien iemant die eens„ gezindhcit verbreekt, tracht' ze dan te „ herftcllen. Ik gevoel, dat het mij aan„ doet en zie dat het u ook treft. Ik ,, vraag 'er u vergiffenis over. Adieu, *„ mijne Heeren! ik hoop, dat gij nog „ fomtijds eens om mij denken zult. " Dingsdag den 27 Auguftus , de Koning alleen zijnde met Madame de maintenon en den Cancellier , deet hij twee kistjes openen, uit welken hij eenige papieren liet nemen en verbranden, doch de overigen aan den Cancellier ter hand ftelde. Met dezelfde bedaardheït van gemoed , deet hij, uit een der kistjes, een plan van aanleg nemen voor het kafteel van vincennes en zond het aan den opperbouwmeefter, om, volgens het zelve , dat kafteel tot een verblijf voör den jongen Koning aan te leggen. Gedurende alle  ( 45i ) alle die bezigheden, gebruikte hij dikwils de uitdrukking: toen ik nog Koning was. Eenige oogenblikken daar na, zeide hij, tegen Madame de maintenon: „ Ik heb altijd hooren zeggen, dat het ,, moeilijk is te fterven; ik nader nu tot ,, dat laatfte oogenblik , maar ik vind „ niet dat die ontbinding zoo fmertlijk ?, is, " Madame de maintenon gaf hem hier op ten antwoord , dat dit oogenblik alleen verfchriklijk was, wanneer men aan de weereld verknogt bleef, of nog iets terug te geven had. „ Als „ een bijzonder perfoon , hervatte de „ Koning, heb ik aan niemant iets terug „ te geven en voor het geen ik aan het „ rijk verfchuldigd ben , hoop ik op „ Gods barmhertigheit. Ik heb wel ge,, biegt, en mijn biegtvader wil, dat ik „ een groot vertrouwen in God zal ftel„ len en dat doe ik volkomen. " Daags daar aan, den 28 zag de Koning , terwijl hij met zijn biegtvader fprak, in de fpiegel, dat twee van zijne bedienden, aan het voeteneinde van het Ff 2 bed  C 45a ) bed (taande , fchreiden. „ Waarom „ fchreit gij, vroeg bij hun, meende ,, gij, dat ik onfterflijk was ? uit hoof„ de van mijne jaren, had gij u al lang mijn dood moeten voordellen." Vervolgens zijne oogen naar Madame de maintenon llaande, zeide hij : „ het geen mij troost van u te moeten ver,, laten, is de hoop, dat wij elkander „ eerlang in de eeuwigheit zullen weder „ zien. " Een doctor van marseille, le b r u n genoemd , voorgevende een Elixer te hebben , dat een onfeilbaar middel was tegen het koud vuur; het welk aan 's Konings eene been zeer fterk voortliep , liet men hem 'er eenige droppels van gebruiken, daar bij voegende , dat dit een middel was om hem in 't leven tc behouden. „ In het leven of in den „ dood, zeide hij, alzoo het God be„ haagt. " Eindlijk des faturdags , den 31 Augustus, maar bij vlagen bij zijn verftand zijnde en alles zijn aannaderenden dood- voorfpel- lende,  ( 453 ) lende, kwüm de kardinaal de rohan, rnet eenige andere geestlijken, in het vertrek, om de gebeden voor de zieltogenden te doen. Deze toeftel den Koning weder voor een oogenblik hebbende doen bijkomen, bad hij zelf, met eene luide ftemme ,. zeggende vervolgens tegen den kardinaal.: ,, dit zijn de laatfte gunsten ,, van de kerk" en na nog verfcheidenmaal geroepen te hebben : „ mijn God ! „ fta mij bij, haast u tot mijne hulpe" ftierf hij den i September, des morgens ten 8 uren. Zonderlinge leerrede en daar op gevolgde bevordering van een Predi- Onder de regering van anna, Koninginne van groot brittanje, maakte niemant onder de grooten luisterrijker vertooning dan butler, Hertog van ormond, die een bijzonder gunsteling van de Koninginne was. Dees Hertog, kant in yrland. Ff 3 be-  ( 454 ) benoemd zijnde tot Onderkoning van yrland, werd op zijne reis naar dat koningrijk, door tegenwinden en onftuimig weêr, genoodzaakt het barre eiland ila in te loopen. In deze armoedige en nare plaats, kon hij geen huis vinden, dat maar eenigzins gefchikt was om 'er zich eenige dagen in op te houden, als dat van den predikant, waar in egter maar "twee of drie kleine en zeer flegt gemeubileerde vertrekken waren; dan deze ongelegenheden werden veelal vergoed door de gulhartigheit en vriendlijkheit van den huiswaard , die aan zijne Excellentie ongemeen behaagde. De Onderkoning hier eenige dagen zijn verblijf gehouden hebbende, bedaarde het weêr cn de wind werd gunstig , wcshalven hij zich gereed maakte om te vertrekken ; doch voor dat hij aan boord ging , hielt hij des morgens , bij het ontbijt, een gefprek met zijn vriendlijken huiswaard en vroeg hem, bij die gelcgenheit, hoe veel inkomen hij wel had ? Niet meer dan twintig ponden , antwoordde joseph (want dus was de naam van den  ( 455 ) den predikant). Over dit antwoord ftond zijne Excellentie niet weinig verwonderd en vroeg hem verder hoe hij van zulk een gering inkomen zoo ordentlijk leven konde? wel, hernam hij, rebekka, mijne vrouw, is eene uitmuntend bekwame huishoudfter en dewijl wij twee koeijen bezitten, hebben wij melk genoeg voor ons huisgezin en van het overige maakt zij kaas; zoo dat ik mijne twintig ponden kan bewaren voor kleederen en de opvoeding van mijne kinderen , die ik hun zoo goed zal geven als mij mooglijk is en dan ftaat de weereld voor hun open, waar in zij een goed heenkomen moeten zoeken. De Hertog was getroffen over dc genocglijkheit en het huislijk geluk van dezen armen maar braven predikant en na zijne huisvrouw een goed prefent gegeven te hebben, beloofde hij joseph, dat hij voor hem wat meer doen zoude en begaf zich aan boord. j o s e p ii bleef , na het vertrek van den Onderkoning, van tijd tot tijd in hoop, dat 'er iets ten zijnen voordeele gebeuren zoude, doch na dat hij langen Ff 4 tij.'-  C 456 ) tijd te vergeefs daar op gewagt had, nam hij het beflait naar dublin te gaan en' te beproeven wat hij, ter bevordering van de aan hem gedane belofte, konde uitwerken, hebbende hij bij zich zelve bedagt te beproeven of hij daar gelegenheit konde krijgen voor den Onderkoning te prediken en dan eene zoodanige predikatie te doen, waar door hij zijne Excellentie deszelfs gedane belofte konde herinneren , oordeelende dit beter als hem zulks door een lomp verzoek aan zijn huis in de gedagten te brengen. Te dublin gekomen zijnde , begaf hij zich met dat oogmerk naar den oudften predikant en verzogt, dat hij de beurt mogt hebben om den volgenden zondag morgen in de hoofdkerk te prediken. Die man hem niet kennende en zelf nooit van hem gehoord hebbende , was zeer bevreemd over dat verzoek, doch goed en vriendlijk van aart zijnde , wilde hij hem niet geheel afflaan, maar oordeelde alvorens eens onderzoek te moeten doen naar zijne bekwaamheden en zich daar op met hem ineen  C 457 ) een gefprek, over eene en andere zakert van den Godsdienst, gewikkeld hebbende, vond hij zoo vele kundigheden in hem, dat hij geene zwarigheit maakte om hem toe te ftaan, dat hij, den volgenden zondag morgen, zoude prediken voor den Onderkoning en de beide huizen van het parlement. Joseph, dien morgen den predikftoel beklommen hebbende, las tot zijn text voor, uit Genefis XL: 23, doch de Over* fte der fchenkeren en gedagt aan joseph niet maar vergat hem (*). Deze textwoorden waren zeer opmcrklijk, niet alleen om dat de naam van den prediker joseph was, maar ook om dat de geflachtnaam van den Onderkoning was butler, het welk fchenker bcteekend. In deze leerrede fchilderde hij met de eigenaartiglte kleuren , dat ongelukkig kwaad , (*) De woorden van dezen text zijn in het engelsen t Itut le ckief avtibk rcmtmbtrtA not joiepHj but ftrgat lim. Ff 5  C 458 ) kwaad, het welk onder de grooten plaats heeft, van de gedane diensten, die hun bij fommige gelegenheden gedaan zijn, te vergeten, zelf aan hun, die in zorglijke en behoeftige omftandigheden verkeeren , en verder aangetoond hebbende hoe onmenschlievend en onbillijk zulk eene vergetenheit jegens zijne edelmoedige weldoeners was , merkte hij op, dat deze vergetenheit egter dikwils maar te wijten was aan der grooten menigvuldige bezigheden der regeringe, in welke zij gewikkeld waren, of aan de valfche inblazingen van die laffe vleijers, welke nimmer nalaten om bij 'alle gelegenheden hunnen aandagt aftetrekken van de edclfte bedrijven van menschlievendheit, weldadigheit en medelijden , en denzelven daar tegen wisten te vestigen op die van wellustigheit, onmatigheit, brooddronkenheit en ontugt. Na dus in 't breede dit berisplijk gedrag met eigenaartigfte en aandoenlijkfte bewoordingen en uitdrukkingen gefchetst te hebben, zoo dat alle die hem hoorden,  C 459 ) den, zeer aandagtig waren, vofbragt hij verder zijn oogmerk door de volgende toepasfing 'er op te maken. „ En nu, mijne geëerde toehoorders, „ laten wij tot ons zeiven inkeeren en „ ons eigen vragen : heeft mij ooit „ iemant eenigen dienst gedaan, welke „ van een legeren rang of ftaat wag, „ aan wicn de vrijmagtige Voorzienig„ heit geen weereldfchen overvloed had „ uitgedeeld, maar daar tegen befchon„ ken met veel dierbarer gunsten van „ een open en edelmoedig hart, die, even gelijk de weduwe in het Euan„ gelium , een penning aan den armen „ gaf, fchoon het al was, dat zij had-, ,, en heb ik zulk eene cdclmoedigheit „ niet vergeten, in plaatfe van dezelve „ zevenvoudig te vergelden ? Heb ik ooit „ in de omftandigheit geweest, dat ik „ bloot ftond aan alle de ïjslijkheden „ van een ftorrn, dat alle de elementen „ tot mijn ondergang fchenen faam te ,, fpannen; en was 'cr toen iemant van „ een geringer ftand, die mij met open „ armen in zijn huis ontfïng, terwijl „ zijne  ;s zijne huisvrouw het vuur gereed maak,, te om het leven in onze bevende en „ verkleumde leden weder te brengen en „ met de uiterfte zorg aan het werk ging „ om ons overvloedig en goed voedfel te „ verfchaffen, ten einde onze uitgeputte „ kragten te doen herleven en onze har„ ten te (terken, welke door het geweld ,„ van den ftorm zoo ontfteld waren; die „ ons van hunnen bekrompen maar ge„ lukkigen grond niet wilden laten heen „ gaan, voor dat een gematigder weêr „ en bedaarder lugt ons noodigden om „ te vertrekken, alfchoonzij geenehoop, „ of ten minsten geene zekerheit, had„ den 'van eenige vergelding van mijn 8, kant, en heb ik niet met eene laag„ heit van geest, aan mijn rang onbe„ taamlijk , zulk eene wclmeenende s, vriendlijkheit onbeloond gelaten, mij „ gefchaamd mijne weldoeners te erken„ nen en hen laten zugtcn onder de ijzeren roede van behoeftigheit ? " De Hertog, die deze leerrede met zeer veel oplettendheit aanhoorde , werd onder dezelve ongevoelig gebragt tot een onderzoek  ( 4ÖI ) zoek van zijn eigen gedrag en vond zich s bij herinnering , fchuldig aan die ftraf bare verwaarlooüng, welke hij met zulke levendige kleuren had hooren affchilderen; maar hij was bij zich zeiven nog meer aangedaan, toen hij, bij eene naauwkeurige befchouwing van den leeraar, zag, dat hij zoo bijzonder geleek naar dien goedhartigen huiswaard, welke hem, in het eiland ila, zoo veel beleefdheit bewezen had en wiens vriendlijkheden hem nu, door deze leerrede, herinnerd werden. De Onderkoning vroeg daar op aan een der lords , die hem op de reis verzeld hadden , of ■ dit niet dezelfde man was, bij wien zij in het eiland i l a geweest' waren ? waar op de ander ten antwoord gaf, dat hij het zeker was. Vraagt hem , zeide de Hertog , als de kerk uitgaat , bij mij ten eten; dit gefchiedde en joseph bij den Onderkoning komende, vroeg hij hem: of hij niet de predikant uit het eiland ila was en of zijn oogmerk met zijne gedane predikatie niet was geweest om hem zijne gedane belofte in de gedagten te brengen ? joseph werd een weinig  nig verlegen, doch erkende egter , met die openhartigheit , welke edelmoedige zielen eigen is, dat dit wezenlijk zijn oogmerk was geweest, dewijl hij zich verbeeldde, dat het verzuim van zijne Excellentie omtrent zijn perfoon niet moest toegefchrevcn worden aan eene verachting, welke hij voor zijne geringheit had , of aan eene fchandelijke fchaamte van niet te willen erkennen eenigen dienst van zijn minder ontfangen tc hebben, 't welk hij begreep, dat in de verheven ziel van zijne Excellentie niet opkwam, maar aan die moeilijke en veelvuldige bezigheden van de regering, waar mede hij zoo fterk bezet was, en men zich dus over de vergetenheit van zijne Excellentie niet meer moest verwonderen als over een recept, dat, op een klein ftukje papier gefchreven zijnde, onder andere papieren gevallen en dus verloren geraakt was. Op dit alles gaf de Hertog niet anders ten antwoord als gij zijt een braaf'man , en gaf, na het eindigen van den maaltijd, order om de lijst van de vacante kerken na  C 463 ) na te zien. De klerk, welke met die order belast was, bragt kort daar na berigt, dat 'er maar éene kerk open was, doch dat dit een plaats was van vierhonderd ponden fterlings 'sjaars: daar is niemant , die ze beter waardig is, hervatte de Hertog, als die edelmoedige en waardige man , en gaf op (taande voet die plaats aan joseph, wiens inkomen daar door van twintig tot vierhonderd ponden vermeerderd werd. Dan hoe wisfelvallig is der menfehen lot! Door eene omwenteling in het rijk, geraakte de partij der torrys, tot welke de Hertog, behoorde, uit het bewind en de whigs, die 'er in plaats kwamen , vervolgde hunne tegenpartij zoodanig, dat de Hertog van alle zijne waardigheden beroofd werd , en , om eene terechtftelling te ontgaan, naar frankr y k moest vlugten , terwijl nog daar en boven alle zijne groote goederen, ten voordeele van de kroon, werden verbeurd verklaard. De edelmoedigheit van zijne vrienden onder-  C 464 ) onderfteunde hem wel in het eerst, doch dit hielt langzamerhand op en toen zag men den grooten Hertog van ormond, Lord Luitenant van yrland en Luitenant Generaal der Legers van grootbrittanje tot de uiterfte behoeftigheit vervallen. Dan hoe ftond hij verwonderd , wanneer hij in die omftandighcit een aanmerklijkcn onderftand ontfing langs een gansch onverwagten weg, te weten, van zijn ouden vriend joseph! Die edelmoedige man, den ongelukkigen toeftand van zijn grooten patroon en weldoener, gehoord hebbende, riep zijnevrouw alleen en zeide tegen haar: „mijne „ Waarde rebekka, gij hebt gehoord „ wat den Hertog van ormond, door „ wien wij in dezen gelukkigen toeftand „ geraakt zijn, overkomen is , en gij „ weet , dat wij van honderd ponden „ zoo wel kunnen leven, als Wij het 'er „ na fchikken, als van duizend ponden : ,, wat dunkt 'er u van, dat wij eens drié„ honderd ponden 'sjaars aan onzen „ edelmoedigen weldoener uitkeerden? „ want ik hoor, dat hij, tot groote fchan„ de van zijne vrienden, in gevaar is „ om  C 465 ) 3> om van gebrek te fterven." rebekxA bewilligde zonder bedenkinge , in dezen edelmoedigen voorflag en terftond zond joseph bet eerfte vierendeel jaars van zijn tractenient gan den Hertog. Getroffen door dit tweede en nog veel fterker bewijs van 'smans edelmoedigheit, fehreef de Hertog dit gehcele geval aan een voornaairi beer van 't bof, die, fchoon tot eene andere partij behoorende, egter altijd, in 't midden der onrusten van den Staat, de 'wetten van vriendfchap met den Hertog-ongefchonden bewaard had: dees hoveling, niet minder getroffen zijnde door dezen leeraar, bezorgde dat joseph eene plaats kreeg, welke hem 's jaarlijks agthonderd ponden opbragt, doch eer hij voor de tweedemaal een vierendeel jaars van zijn tractement zoude zenden, -kreeg hij tijding, dat de Hertog in zijne ballingfchap overleden was, zoo dat joseph , die het nu ruimer doen konde , door dien dood van de gelegenheit verftoken werd om zijne goe_dhartigheit en edelmoedigheit verder aan zijn weldoener te bewijzen. 1. d««t. Gg Bf  Bek'laaglijk verdrinken van jan willem friso, Prins van oranje en nassau, grootvader van den tegenwoordigen Erfftadhouder Prins w i llem den V, De erfenis van willem den IIL Koning van Engeland en Stadhouder van holland, die den Prins jan willem friso merkelijke goederen ftond aan te brengen, is de oorzaak van zijn dood geweest. De Koning van pruissen, die een bloedverwant van dezen Prins was , achtte zich mede tot die erfenis gerechtigd en maakte daarom aanfpraak op dezelve. De gezant van dien Koning te vergeefs met de gemagtigden der algemeene Staten , (die door dert Koning willem tot executeurs van zijn teftament benoemd waren ) in onderhandeling geweest zijnde, om tot een minnelijk verdrag te komen, kwam de Koning van pruissen, in de maand Jumj  Juni] des jaars 1711» in .perfoon in den hage, om zelf daar over met den Prins van oranje in gefprek te treden, zich verbeeldende dat zij mondeling beter over een zouden komen. De Prins , die destijds in het leger was, daar hij als Generaal van het voetvolk diende, door de Staten Generaal ver,zogt zijnde om in 'shage te komen, vertrok daar op den 11 Julij uit het leger, verzeld door den heer uil ken,, zijn opperftalmeefter, den heer verschuur zijn opperhofmcefter, en eenige andere perfonen van zijn hofgezin: des nagts te ryssel geflapen hebbende, kwam hij den 14 aan den m 0 e r d y k. Hier moetende overvaren , begaf hij zich-e.erst, met de heeren ii i l k e n , verschuur, ;p l e .T- TjEnberg en moesbergen, in een kleine veerfchuit, om des rte eepder over te wezen , zijnde het weéV toen zeer ftil, maar naauwelijks was de Prins in de fchuit, of daar ftond een fterke wind op, verzeld met regen, waar op de Prins de fchuit deet ftil houden en overftapte in de pont, daar zijne koets in was, en in welke hij ging zitten om voor den regen Gg a ge-  ( 46S ï gedekt te zijn. Die fchuit kwam evert" wel behouden aan de overzijde, fchoon men gedagt had met fchuit en al te blijven, en op dat oogenblik was de pont met den Prins maar omtrent twintig fchreden van den wal, doch wat beneden de haven, daar ze wezen moest, en hier door werden de fchippers , die het 'er niet regt op aan gezet hadden , genoodzaakt dieper in den ftroom te wenden, om de haven te winnen. Op dat tijdftip, kwam 'er een verloop van wind, waar door het vaartuig over zij gefmeten werd, zoo dat het Water met groot geweld 'er in liep : toen liet de Prins het portier van zijn koets openen , en ging 'er uit met de heeren hilken en du tour, maar de pont, intusfehen geheel vol water geraakt zijnde, werd toen geheel en al overzijde gerukt. De Prins hielt een tijd lang den heer d u tour vast, die zich aan een van de portiers der koets hielt, maar een golf brak hun de handen los en fleepte hen beide naar den grond. De heer du tour ftak egter zijne handen nog weêr boven en vatte een touw, daar hij zich met den Prins aan vast hielt, fchoon hen  C 469 ) hen de golven ilag voor flag over het hoofd rolden. De heer verschuur, die , in de veerfchuit gebleven zijnde, aireede niet dezelve overgekomen was en in de herberg het middagmaal beitelde, hoorende roepen, dagt dat het van vreugde was over het aanlanden van den Prins, maar tot zijne groote fmert, zag hij, uitkomende , den Vorst verdrinken. Hij zond aanftonds twee kleine floepen af 0111 hem te redden; doch die kwamen even te laat en de Prins zonk weg, zo als zij gereed waren om hem te grijpen. De heer du tour, twee knegts en de koetzier werden bijna half dood geborgen, hebbende zich aan het vaartuigof aan een touw vast gehouden. Men zogt cn vischte te vergeefs naar het'lighaam van den Prins tot den 22, wanneer een fchipper, van de klundert komende , het zag drijven, bijna op dezelfde plaats daar hij verdronken was: hij vischte het droevig oyerfchot van dien dapperen Prins op en bragt het te Dordrecht, daar het gebalfemd, en vervolgens naar leeuwaarden overGg 3 ge-  ( 47° ) gevoerd werd, alwaar het een jaar daarna in het graf der Stadhouders van friesland ter aarde befteld is geworden. Deze ongelukkige dood beroofde den lande van een dapper en bekwaam Generaal , hebbende die Vorst, in verfcheiden veklllagen en belegeringen, eene buitengemeene onverzaagtheit getoond ; vooral in de bloedige bataille bij malplacquet, daar hij het bevel voerde over het voetvolk van den Staat , aan den -(linkervleugel van het leger der Bondgenooten , én daar hij, ziende dat zijn volk begon te deinzen, het met de grootfte onverzaagtheit en wonderbare bezadigdheit weder ten ftrijd voerde , nemende zelf' een vaandel in de hand , en het, in weerwil van een verfchriklijk vuur, op de vijandelijke verfchantzingen plantende. De Prins was getrouwd met de Prin- CCSfe maria LOUISA van HESSEN kas s E l , bij wien hij eene dogter verwekt had, en die zes weken na het overlijden van haren gemaal nog een Prins ter  C 4-i ) ter weereld bragt, die willem karel ii en rik friso genoemd werd en in den jare 1747 tot Stadhouder, Admiraal en Kaptein Generaal van de zeven verëenigde Provintien verkoren is. Hiftorie van een meisje, dat, in het wild opgewasfen zijnde, in het bosch van s 0 n g 1, bij c 11 a l o n s in champagne gevonden is. D e Franfche Mercurius van December 1731 heeft het verhaal van dit meisje gegeven , kort na dat het bekend geworden was, en toen zij naderhand te parïs woonde en daar bekend was onder den naam van juffrouw le blanc, heeft eene van hare vriendinnen , hare hiftorie, zoo als zij ze meermalen uit haar eigen mond gehoord had, befchreven en laten drukken. Het was in de maand September des jaars 1731, dat deze jonge dogter, met Gg 4 het  ( 472 ) het vallen, van den avond, in het, dorp s o n g i kwam. Zij was barrevoets en had' haar lijf met lompen en vellen van dieren gedekt, het haair onder een kalotje van een gedroogde pompoen beftelpt, dat zij voor hoofddekzel op had, en haar aangezigt en handen waren zwart, als die van een neger. Zij was gewapend met een korten ftok, die dik van onderen zijnde, de gedaante van een knods had. Eenige boeren, die haar eerst zagen, waren 'er bang voor, vlugten in huis en lieten een grooten bulhond op haar los, dien zij aanhuilen en die met eene felle woede op haar aanfehoot, maar die zij met eenen flag van haar knods dood floeg. Na deze overwinning ging zij weder vcldwaards in, klom op een boom en Hiep den gantfehen nagt gerust. De Graaf d'ep.inoy, die toen in zijn kasteel te songi was , gaf order om haar aan te houden. Men ftelde daar toe verfcheiden listen in het werk, die telkens mislukten, doch de volgende had ecu  C 473 ) een beteren uitflag. Eene vrouw, die een kind op den arm had, ging digt onder, den boom wandelen; zij had twee visfchen en eenige wortels in haar handen, die zij aan de jonge Wilde liet zien, terwijl zij haar allerlei bewijzen van vriend-» fchap deet. Het meisje liet eerst eenig wantrouwen blijken, maar zich, door de vriendelijkheit dezer vrouwe en het lok-, aas dat zij haar vertoonde, allengskens winnen. Zij kwam van den boom af en volgde de vrouw, die haar verder aftroo-r nende, eenige mansperfoonen , die in eene hinderlaag op haar wagten , gelegenheit gaf om haar te vatten en naar het kasteel te brengen. Men liet haar eerst in de keuken gaan, daar zij eenig gevogelte vernemende, 'er met eene woeste gretigheit op aanviel en het op at. Zij, die bij haar waren, en haar naauwkeurig bekeken, oordeelden terftond, dat de zwartheit van haar vel niet natuurlijk was; men nam 'er de proef van, men wicsch haar verfcheidenmalen en zij werd geheel wit, gelijk zij federt gebleven is. Hare duimen waren, naar evenredigheit yan het overige harer handen, ongemeen Gg 5 groot;  t 474 ) groot; hare handen zelve, waren wel gemaakt, doch eenigzins ontcierd, door de duimen, die altijd nog iets van derzelver oude grootte behouden hebben. ,, Die „ groote duimen (zeide zij naderhand) „ en de ongemeene llerkte die zij daar ,, in had, waren haar noodig geweest, „ gedurende dat zij in de bosfehen om„ zworf, om dat, als zij in een boom >, zat en in een anderen , die 'er digt bij was, wezen wilde, zonder af klim,, men, het zij om zich voor het ver„ (luidend gedierte, dat 'er onder was, „ te beveiligen of om andere redenen, „ zij als dan hare duimen zettede op het ,, eind des langften tak van den boom, „ daar zij in zat, al was dezelve aan „ dat eind flegts een vinger dik en zich s, dus met een grooten fprong, door de „ veerkragt van den tak aangezet, even „ als een inkhoorn , in den anderen „ boom overwipte. " f, »• Juffrouw le blanc,detaalmagtiggeworden zijnde, verhaalden nog verfcheiden andere bijzonderheden van hare jeugd, die zij verzekerde zich zeer wel te herinneren. Zij  C 475 ) Zij had tot fnedgezcllin in hare omzwervingen een andere Wilde van hare iexe gehad, maar die wat ouder was dan zij. Zij verlieten eikanderen nooit dan eenige dagen voor hare aankomst in het dorp songi, zie hier wat daar toe gelegenheit gaf en op welk eene wijze: zij waren te famen een nabijgelegen rivier overgezwommen. Een edelman daar omftreeks, dien men naderhand hoorde den heer de saint martin geweest te zijn, ziende van verre twee zwarte hoofden op het water bewegen, nam ze voor waterhoenders en dêet 'er een fchoot op; gelukkig reikte zijn geweer zoo ver niet en dus bleven zij ongekwetst, maar door den flag verfchrikt, doken zij onder en gingen wat verder aan land. Zij hadden eenige visfchen in de handen , die zij onder het zwemmen gevangen hadden, haalden 'er de ingewanden uit, die ze wegwierpen, maar aten de visch gretig op. Die maaltijd gedaan zijnde gingen zij verder landwaards in. De jongftö vond een paternoster op den weg, dien iemand daar waarfchijnlijk verloren had, zij vielen 'er beide met gretigheit op aan, maar  C 47<5 5 maar onze Wilde, die hem het eerst gezien had en 'er het naaste bij was, maakte 'er zich meester van. Dit fcheen hare medgezellinne zoo geweldig te fpijteö/, dat ze haar een feilen flag met haar ftok op de hand gaf, die zij, met een anderen van haar knods op het voorhoofd der oudften dermaten betaalde , dat deze, buiten kennis ter aarde viel en in haar bloed lag te wentelen. De paternoster was de buit der overwinning, zij maakten 'er brafeletten om haar handen van en troostte zich met dit cieraad ligtelijk over dat ongeluk. Dan egter ten laatflen medelijden met hare gezellin krijgende, ging zij ijlings een kikvorsch zoeken, ftroopte dien het vel af en plakte dat op het gewonde, voorhoofd, om het bloed te ftelpen, verbindende het verder met een reefje van den bast van een boom, dat zij 'cr met haar nagels afhaalde. Na dit verband fcheidden zij van eikanderen , de gekwetfte ging naar de rivier en men heeft 'er naderhand nooit meer van hooren fpreeken. Dewijl dit kort voor dat juffrouw le BLANC  ( 477 ) -blanc te songi kwam gebeurde, had zij het naauwkeurig onthouden ; maar voor het overige had zij flegts een verward geheugen van dingen, die langer voorleden waren. Zij wist van vader of moeder of vaderland niets te zeggen. Zij herinnerde zich niet ooit te voren huizen, maar flegts gaten in den grond, met fneeuw overdekt, gezien te hebben. Zij 'voegde daar bij, dat zij dikwils in de boomen zat , zoo om zich voor roofdieren te beveiligen als om van verre een prooi te ontdekken, die zij overmogt én daar zij zich dan dikwils, als het beest onder haar bereik was gekomen, uit de boomen onverhoeds op nederftortte, om voedzel te bekomen. Zij meende tweemaal met een fchip over zee gevaren te zijn, en had eenig flaauw geheugen, dat zij eens , op zekeren tijd, uit het zelve in zee gefprongen was, om haar lijf door zwemmen te bergen en eenige kwade behandeling, die zij vreesde, te ontwijken. Men vond haar op een eiland, werwaart men haar met de floep gevolgd was, weder, en bragt haar aan boord. Uit deze en andere bijzonderheden £ meende  C 4?8 > meende men, met eene tamelijke waar» fchijnlijkheit, liet vaderland der jonge Wilde, in kanada tc moeten zoeken: dan dit niet met zekerheit kunnende bepalen , zullen wij bet daar laten en kortelijk melden hoe het verder met juffrouw le blanc afliep, na dat men haar te songi gebragt had. De Graaf d'epinoy befteedde haar bij lieden van het Dorp in dc kost, om haar eerst wat handclbarer te maken. Daar men het meest moeite mede had, om haar in «te veranderen, was het voedfel van raauw vleesch , visch en wortels, daar zij niet af tc krijgen was, om dat hare maag zich, in den beginne, aan gecne gekookte fpijze gewennen konde. Als de heer d'epinoy gezelfchap op het flot bij zich had, liet hij baar gemeenlijk halen om zijne gasten met deze jonge Wilde te vermaken. Op zekeren dag, dat 'er een groote maaltijd werd gegeven, daar zij bij tegenwoordig was , merkten zij op, dut de gasten weinig werk maakten van het eten dat op tafel ftond: zij vloog derhajven de eetzaal uit en  C 479 ) en kwam binnen kort terug met eea fchoot vol kikvorfchen, die zij op de borden der gasten fmeet, om dezelven eens regt lekker te onthalen; maar hoe verwonderd ftond zij te kijken, toen zij bemerkte, dat men op dit onthaal geenzints gezet ware, en zelf een fchrik en afkeer toonde van eene fpijze, welke zij oneindig lekkerder keurde, dan iets van het geen 'er op tafel ftond. De eerfte pogingen, die zij deet om zich aan wijn en fpijzen daar zout in kwam, te gewennen, deden haar alle de tanden uitvallen; zij kreeg anderen in derzelver plaats weder en gewendde zich naderhand zoodanig aan het gewone voedfel, dat hare maag federt niet anders dan gekookte of bereide fpijzen verdragen konde en zelf den uiterften afkeer had van raauw vleesch. Zoo dra de jonge Wilde wat menfchelijker geworden was, werd zij te c h al o n s in een klooster befteld, daar zij veelvuldige en zware ziekten kreeg , die meer dan eens voor haar leven deden vree-  C 480 > yreezen. In den gevaarlijken ftaat daar zij zich in bevond, oordeelde men het raadfaam haren doop te vervroegen en men gaf haar de namen van mar ia angel ica. Zoo lang de Graaf d'epinoy leefde, fpaarde hij niets aan hare opvoeding, en na deszelfs dood nam" de Bisfchop van ciialons hare verzorging op zich. Hij liet haar in een klooster gaan en belastte een zijner vicarisfen met haar onderwijs. Zij leefde daar verfcheiden jaren en had zelf eenige begeerte om het geestelijk kleed aan te nemen, maar zij liet dit voornemen varen, om dat zij geen beftendig genoegen konde vinden bij perfonen , die haar in haar wilden ftaat gekend hadden en haar dit telkens op eene harde wijs deden gevoelen. Toen de Koningin van polen, moeder der Koninginne van frankryk, inden jare 1737 bezit van lottharingen ging nemen, zag zij onze Wilde te cha1, o n s, en op de gerugten , welke die Vorstin, van haar fnel en gemakkelijk loopen hoorde, begeerde dezelve, dat zij haar op de jagt verzeilen zoude. Toen zij daar zich zeiven in volle vrijheit  C 481 ) Vrijheit zag, gaf zij hare natuurlijke drift den vrijen teugel en rende, of liever vloog, met eene verbazende fnelheit. Zij liep de hazen en konijnen na, greep ze in den loop, en bragt ze met dezelfde fnelheit aan de Koningin terug. Toen de Hertog van orleans, op zijne wederkomst van metz, door c halons trok, werd juffrouw le blanc hem vertoond. Die Prins had zoo veel genoegen in haar, dat hij de betaling van haar kostgeld voor zijne rekening nam en haar vier jaren daar na te parïs deet komen en in een ander klooster beitelde. Naderhand is zij nog tweemalen van woonplaats veranderd, en zo lang de Hertog van orleans leefde zeer wel verzorgd, maar vreezende eindelijk, na deszelfs overlijden , ten laste van het klooster, daar zij toen in was, te zullen komen, nam zij dc. aanbieding van een hater vriendinnen aan , om eene kleine kamer in haar huis te komen betrekken. De dame, die dit verhaal heeft opgefteld, vroeg haar: waar zult gij op die kamer van leven ? waar op zij dit merkwaardig 1. deel. Hh ' ant-  antwoord gaf, „zoude god (zeide zij) „ mij. van tusfchen de wilde beesten, daar ,, ik onder leefde, hebben weggetrokken , „ om mij onder de menfehen van honger ,, te laten fterven? ik heb geen uitzigt ,, dan op hem alleen; maar hij is mijn „ vader, en heeft mij niet tot het Chris„ tendom geroepen en zich zeiven aan „. mij bekend gemaakt, om mij te verlaten. " Verhaal van 'den opftand en moord aan de Chineezen te batavia. Batavia, de hoofdftad van Neêrlandsch india, geraakte, in het laatst van het jaar 1740, in eene zorglijke beweging, die in een verfchriklijkcn moord eindigde. De Chineczen, die zich, in grooten getale , in de ftad en deszelfs omtrek bevonden en aldaar zwaren koophandel dreven , of in de fcheepvaart, visferij, landbouw en velerlei handwerken hun beftaan vonden, waren al, federt  C 483 ) dert eenigen tijd, misnoegd geweest op de Regering, over de lasten , die hen' van tijd van tijd, waren opgelegd. Uit dit misnoegen werd een opftand voorfpeld, waarom men geraden had gevonden de lediggangers onder dat volk de ftad te doen ruimen, of op te vangen en naar ceilon te verzenden. Dan dit flegte volk, het welk men uit de ftad gedreven had , hielt zich federt rondom dezelve op en bedreef aldaar zeer veel moedwils. Ondertusfehen viel men in het vermoeden , dat de verjaagde Chineezcn geraeenfchap hielden met die, welken in de ftad gebleven waren, en dat zij te famen eene ijslijke famenzwering belegd hadden , om zich van het eiland ja va meester te maken en alle de Europeanen te vermoorden, gelijk ook naderhand, uit hunne bekendtenis bleek, dat maar al te waar was. Een van hunne opperhoofden , nil0c o geheten, had al in den jare 1734 dat verfoeilijk plan ontworpen, doch door den dood overvallen wordende, had hij zijn zoon niekoekong, kaptein onder Hh a de  C 4*4 ) de Chineezen te batavia, zich met eede tot de uitvoering daar van doen verbinden. Aan het hoofd der faamgezworen bevond zich een zwerver, die men voorgaf een natuurlijke zoon van den Chineezen Keizer te wezen. Hij had naar de kroon van dat rijk gcftaan, doch zijn aanflag mislukt zijnde, was hij genoodzaakt geweest de vlugt te nemen, aan boord van eene der jonken, die in het voorgaand jaar uit china gekomen waren. Het misnoegen der Chineezen te batavia fcheen hem eene gunstige gelegenheit te wezen, om zijn geluk aldaar te beproeven en dcrhalven bood hij den Chineezen zijn dienst aan, die dènzelven ook met blijdfehap aannamen en eerlang zag hij zich aan 't hoofd van dertig duizend weêrfpannige Chineezen , die zich in het hoogland ophielden. Het was op den, 26 September 1740, tegen den avond, dat 'er vier Chineezen de Regering kwamen verwittigen, dat hunne natie in de daad met den verderflijken aanflag zwanger ging, om batavia te overweldigen en alle de Christenen  C 485 ) nen om 't leven te brengen en dat de 9 Oclober tot de uitvoering van dat godloos voornemen beftemd was; dan hoe waarichijnlijk dit berigt ook was, kon men het bezwaarlijk gelooven, uit hoofde van den bekenden vreesüchtigen aart der Chineezen , de goede vcritandhouding in welke men altoos met hen geweest was . en de vrijheit, die zij, onder dc bcfcherming van de maatfchappij, genoten. De voorzigtigheit egter vorderende, dat 'cr tegen zulk eene gebeurdtcnis goede voorzorgen genomen werden , vergaderde de llaad van india nog dienzelfden avond ten agt uren en fcheidde niet voor elf uren. niekoekong, de kaptein der Chineezen, werd voor denzelven ontboden en over de famenzwering ondervraagd, waar van hij plegtig betuigde niets te weten en hielt zig hooglijk verwonderd, dat men hem oordeelde tot zulk een verraad bekwaam te wezen. De Raad liet hem gaan, maar gaf terftond order om de wagten te verdubbelen en de wagthuizen met de noodige krijgsbehoeften te voorzien ; tevens werd 'er gelast om geen Chinees te laten doorgaan Hh 3 en  ( 486 ) en vuur te geven op den minsten tegehftand, die 'er zoude geboden worden. Daags daar na , den 27 September, was de bekommering algemeen. Men rekende dat 'er zeven of agt duizend Chineezen in de ftad waren en dat 'er zich meer dan zestig duizend buiten dezelve, in afzonderlijke benden , ophielden. De vrees om van buiten en van binnen gelijk befprongen te worden, deet het befluit nemen om des nagts fterke patrouilles langs de ftraten te doen gaan en ftrikte wagt te houden. Dit duurde tot den 2 Oélober , in welken tusfchentijd de eerfte berigtcn, die men van de famenzwering had, bevestigd werden. Den 6 Odtober werden alle de buitenposten met volk en krijgsbehoeften voorzien en tegen den middag, deet men, door gerechtsboden en omroepers, in de ftad bekend maken, dat niemant de Chineezen zoude hebben te hinderen of in hunnen handel te ftoren, maar, des avonds ten negen uren, werd hen verboden hunne deuren te openen, of uit hunne huizen  C 48? ) Zen te voorfchijn te komen, zoo zij niet dood gefchoten wilden worden. Daags daar na, kreeg men berigt, dat 'cr reeds den 4 Occtobcr tien of twaalfduizend Chineezen zich op een afftand van drie mijlen van batavia n'ëergeflagen en eene verfcharitzing aangelegd hadden, wcshalven de twee Raden imn o f.en van aarden, aan het hoofd van eenige manfehap, uitgezonden werden om den woesten hoop van daar te verdrijven. Den 8 befloten de twee Legerhoofden den vijand aan te tasten, het welk met zulk een goeden uitllag gedaan werd, dat zij geheel geflagen werden en het overfchot genoodzaakt was deszelfs behoud in de bosfehen te zoeken. Het nieuws van deze nederlaag te batavia gekomen zijnde, klonk het niekoekong als een donderdag in de ooren. Hij was toen juist bij den heer de haze , prefident van fchepenskamcr en kolonel van de burgerij, maar toonde zoo veel ontfteldtenis, dat men hem naar de reden vroeg , hem tevens Hh 4 ver-  ( 488 ) vermanende om eene opregte belijdenis van de famenzwering te doen, in welk geval 'er nog genade voor hem te hopen was, doch dat hij anders een allerverfchriklijkst uiteinde te wagten had. Hij beleed daar op nog maar onlangs gehoord te hebben, dat 'er eenig geweer was bijeen gebragt ten huize van zekeren Chineefchen doodkistenmaker en op meerandere plaatfen, die hij aanwees, maar betuigde verder geen kennis van de famenzwering te hebben. Men vond dat zijn zeggen waarheit was, behalven dat 'er nog eenig geweer in zijn eigen huis gevonden werd, welk een en ander opgehaald en op het ftadhuis gebragt werd. Dienzelfden dag, liet men, bij uitroeping langs dc 'traten, den Chineezen waarfchouwen , dat niemant hunner de ftoutheit zoude hebben , venfters , na den ondergang van de zon, te openen, vuur of kaarslicht te ontfteken, veel min zich aan zijn deur te vertoonen of op ftraat te verfchijnen. Des avonds ten zes uren, bragt men den  ( 489 ) den Gouverneur-Generaal berigt, dat de Chineezen, die zich na hunne nederlaag weder bijëen gezameld hadden, met geweld aan eene der ftadspoorten , de diestpoort genoemd, bezig waren, dat zij, onaangezien het vuur, dat op hen gegeven werd, de valbrug zogten in brand te fteken en fchikking maakten, om de burgerwagt, tegen over het bolwerk zeelandia, aan te tasten, terwijl zij al wat hun voorkwam in brand Haken. Terftond werden 'er eenige benden krijgsvolk derwaart gezonden en intusfchen werd men te rade, uit vreeze voor zwaren brand, om tien duizend ponden buskruit, die in de molens van de waterplaats gevonden werden, in 't water te werpen, gelijk ook nog agt volle tonnen kruit, benevens eenige kisten met granaten en vuurwerken. Onderwijlen werd 'er wakker met de Chineezen gevogten , welk gevegt zoo lang duurde , dat zij niet voor des morgens ten drie uren werden afgeflagen. In hunnen aftogt, ftaken zij den brand in de omliggende huizen en poogden met alle hunne magt in de kruitmolens in te dringen; Hh 5 doch  C 490 ) doch zij werden dermaten uit twee ftukken gefchut begroet, dat zij geheel in wanorde -geraakten en 'er eene menigte , die niet fehielijk genoeg konde vlugten, gedood werd. Het was op den bcrugten 9 October, toen do Burger- Compagnien, die den vijand verdreven hadden , weder in de ftad kwamen cn bezig waren zich op de bolwerken van het kasteel te verdeelen, dat de in de ftad wonende Chineezen hunne huizen, die in een gedeelte van de ftad bij elkander ftaan, aan vier hoeken in den brand ftaken. Men zond op ftaande voet een vendel burgers derwaart, tegen welk zij zich te weer Helden. Hun oogmerk was om, zoo dra de vlam tot de fcheeps - timmerwerf zoude overgeflagen zijn, het welk niet misfen kon of moest de geheele ftad in rep en roer brengen, van die verwarring gebruik te maken en alle de inwoners van kant te helpen. In dezen toeftand van zaken , begon men te begrijpen, dat men, door het om-  C 491 ) ombrengen der Chineezen , voor zijn eigen levensbehoud moest zorg dragen ; waar op de Raad het ftreng, maar door den nood gewettigd, bevel gaf alle de Chineezen , uitgezonderd hunne wijven , bijzitten, llaven en kinderen, om hals te brengen. Zoo dra dit bevel gegeven was , begon de ijslijkfte moord. Men liep hunne deuren open, flcepte hen uit hunne huizen en rigtte zulk eene groote flagting onder dit volk aan, dat men, op fommige plaatfen, tot de enkels door het bloed ging en het zelve van de ftraten als in de gragten ftroomde. Niemant ontfnapte, op dien vreeslijken dag, de algemeene woede dan de zulken, die zich in tijds op de daken der huizen begeven hadden , om daar door het oog der Europeanen, die voor het meerder gedeelte uit matroozen beftonden, te ontgaan. Wat niekoekong betreft, die fchelm, welke wegens zijn geveinsd gedrag , gedurende alle deze beroerten, niet wel had kunnen gevat worden, wist in zijne woning te komen en verzamelde in  C 492 ) in allerijl drie of vierhonderd gewapende flaven, zoo dat men des morgens zijn huis niet dorst aantasten, maar des namiddags werd 'er een detachement ruiters en voetvolk, benevens een vendel granadiers, met twee ftukken kanon, afgezonden , om dat huis onder de voet te halen en hem met zijn volk te noodzaken dat fchuilnest te verlaten. Zij deden verfcheiden uitvallen, maar werden, door de bur. gers , foldaten en matroozen, deerlijk gehavend. Toen men ten laatften vernam, dat zij door de geleden verliezen verzwakt waren, opende de timmerlieden zich met de bijl in de hand, onderfteund door de granadiers , een weg tot binnen de vertrek ken, maar toen zag men eene nieuwe llagting; want het huis daar op in vollen brand geraakt zijnde, zogten het fommigen te ontkomen, doch werden ras van kant geholpen; anderen, geen uitkomst ziende, kwamen in de vlammen om of verworgden zich zelf; eenigen fprongen in putten; velen wierpen zich in den ftroom, maar werden door de matroozen , in fchuitjes aan den oever liggende, afgemaakt. Ter-  ( 493 ) Terwijl men met fchieten op het huis Van niekoekong bezig was, vernam men, dat het huis van zijn broeder, niet verre van daar, in brand ftond. Het brandde tot den grond toe af, met anderen naast aan ftaande huizen, niet zonder, eene groote ongerustheit te veröorzaaken, om dat het gerugt liep, en het ook gelooft werd, dat alle deze huizen ondermijnd waren; en waarlijk ter middernagt, hoorde men een ontzachlijken flag, die nog van een veel fterkeren gevolgd werd, welke'eene menigte fteenen in de lugt deet fpringen; waar door eenige perfoonen gekwetst, kruizen uit de venfterramen gefiagen en vele daken van derzelver pannen beroofd werden. Onder andere huizen der Chineezen, waar in men brandbare ftoffen en rottekruid vond, waarfchijnlijk gefchikt om de waterwellen te vergiftigen, ontdekte men 'er een, welks lijst, boven den ingang, voorzien was met drie ftukjes gefchut : op dit huis viel een compagnie zeevolk aan en na het gefchut 'er afgehaald te hebben , werd al , wat 'er  ( 494 ) 'er in gevonden werd, ontzield of geroofd. . Des maandags , den 10 dier maand , zag men de ftraten van de ftad en voordeden als met lijken bezaait, nelier-kong, een der broeders van den kaptein Chinees, en zijn Luitenant tan-spango werden, zoo als zij gereed • ftonden om in een fcheepjete ontvlugtcu, gevat en gebonden binnen batavia gebragt. 'De Regering en het volk i ftelden ondertusfehen minder belang in deze vangst dan in het vatten van niekoekong zelve, welken men dien vorigen dag en nagt te vergeefs gezogt had. Hij had zich in een hoek van zijn huis weten tc verfchuilen, doch het daar niet langer kunnende houden, had hij zich, in vrouwe kleederen, ouder zijne flaven gemengt en meende het dus te ontfnappen; maar zijn kennelijk gelaat ontdekte hem ; hij werd gevat en aan handen en voeten geboeid in hegtenis gebragt. De gantfche dag verliep onder- 1 tusfchen met het opzoeken en vermoorden der Chineezen, die de flagting van den vorigen dag ontkomen waren. Bij  C 495 > Bij het moorden werd' het plondereri gevoegd, waar in het bootsvolk bijzonder uitftak en het gaat vast, dat 'er, ter dezer gelegenheit, bij vele rijke Chineezen , groote fchatten geroofd zijn. niekoekong werd federt op de pijnbank gebragt, doch men konde hem geene bekendtenis uit den hals wringen, offchoon zijne medepligtigen hoe langer hoe meer bewijzen opleverden tot zijne overtuiging. Hoe hij aan zijn einde gekomen of wat 'er van hem geworden is, word niet gemeld. Op den n begon men aan het opzamelen der Rijken, die in de huizen der Chineezen , langs de ftraten , in gragten en in watergangen gevonden waren. Volgens eene opgemaakte lijst der Chineezen , die in de algemeene flagting om hals geraakt en naderhand nog ontzield waren, werd het getal daaar van op tien duizend begroot. Na dat de buiten de ftad zwervende Chineezen, door het op hen afgezonden leger  C 49Ö ) Itger geheel geflagen en verftrooit waren geworden , werd 'er eene algemeene vergiffenis afgekondigd en den 23 van dezelve maand een plegtigen Dank - en Bedendag gehouden en federt geraakte alles weder in rust. EINDE VAN HET EERSTE DEEL.