V E RHANDELING OVER HET VOORGEVOEL EN D E SCHYNGEZICHTEN,   VERHANDELING 'over het VOORGEVOEL en de SCHYNGEZICHTEN, door JUSTUS CHRISTIAAN HENNINGS, Hofraad en Hoogleeraar te Jem. VIT het hoogduitsch. EERSTE STUK. Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE SimonsZ. ; M D C C X C.   VOORREDE. Ik zal, met weinige woorden, het oogpunt tragten aantewyzen, uit het welke deeze myne verhandeling befchouwd moet worden. Over het algemeen bedoelt zy om het Bygeloof en de Ligtgeloovigheid te verminderen; doch zoekt dit voorneemcn in het byzonder te bereiken, ten opzichte van het Voorgevoel , of de Voor gewaar wordingen , innerlyke of uitterlyke , welken laatften men ook Voortekens , Voorbeduid/els (omina) en Voorfpooken noemt, en die door de fpreekwyze een voorgevoel van iets hebben uitgedrukt worden. De ftof die ik dus te bearbeiden hadde, moesn beftaan in Voorgevoelens in den Droom en geduurende het Waaken ; zo wel gegronde als ongegronde, wysgeerig verklaarbaare als onverklaarbaars De» * 3 wyï  VOORREDE. wyl nu de Sehyngezichten en Geesten een zeer naauwe verwantfchap met de Voorgevoelens hebben, en zig in derzeiver bearbeiding 'er meede onder mengen, zo verbondt zig de verklaaring der Scbyngezichten zeer natuurlyk aan deeze myne verhandeling. Ik heb , om myn doelwit te bereiken, die algemeene Pfychobgisch-Phy* Jiologifche Grondstellingen moeten laaten voorafgaan, welken my eenen weg aanwezen, om het einde, 't welk ik my voorgefteld hadde , te bereiken. De oorfprong van alle onze denkbeelden werdt een allergewigtigst voorwerp ter myner betrachtingè. De denkbeelden der gewaarwording , inbeeldingskragt en vooruïtzïéning, moesten in hunne bronnen opgefpeurd worden. Behoedzaam, en met vrees, iteunde ik in dit onderzoek op de verfchynfelen der Natuur , om door afleidingen tot zodanige grondstellingen te kunnen ge- raa-  VOORREDE. VII raaken, die my eenige opening of oplosfing in myn voorgedekt oogmerk konden geeven. Ik meen vry zeekerer gegaan te zyn, wanneer ik getragt hebbe de oorzaaken te ontwikkelen uit dat geene, in 't welke men door ontwyfFelbaare waarneemingen een duid* lyk inzien heeft; dan wanneer ik , op reukelooze en Stoute vleugelen, een hooge vlucht had willen neemen , en algemeens grondstellingen uit gronddenkbeelden (fundamenteek Unën') opzamelen, om daarnaa tot de verfchynfelen der Natuur als noodzaakelyke gevolgen te durven afdaalen. — Daarom heb ik het aantal van waarneemingen , inzonderheid van die der Geneesheeren , die buiten twyffel in deeze zaak het meeste geloof verdienen , eerder willen vermeerderen, dan verminderen. Op dat nu myne grond(tellingen ook in de toepasfmg eene grootere bruikbaarheid mogten beko* 4 men 5  vtit voorre.de, men, zo hebbe ik getrncht dezelve op Terfchcidene gebeurtcirisfen cn omftandigheeden , die in onzen tegenwoordigen tyd de opmerkzaamheid naar zig trekken, te doen gelden. De Wondergeneezingen van Gassxer, Paris, enz. gelyk ook de Goochelaaryen van Schropfer, gaven my de beste gelegenheid daartoe aan de hand , waarom ik my ook bsyvcrd hebbe om dezelve, edoch kortelyk, volgends Pfycho- en Phyjlologijche beginfelen, in derzelvcr naaktheid te vertoonen, en het ingewikkelde en duistere te ontcyfferen. De al te hooge trap der leevendigheid van de Verbeelding is een bron , uit welke niet alleen vcrfcheidene Voorgevoelens ontdaan; maar aan welke ook de meeste IFondergenee&ingen, Schyngezichtcn en Spooken hun beftaan te danken hebben ; cn juist daarom vrees ik geen vcrwyt, dat ik de uitweidingen en overfpanningen der in-  voorrede. IX inbeeldingskragt, door zo veele byeenverzamelde voorbeelden , in een helderer licht heb trachten te plaatfen, alhoewel ik het werk van Moratori della forza della fantazïa (*) niet gebezigd hebbe. Dewyl dit werk door den Heer Profesfor Blumenbach (f) te Gottingen , in het Hoogduitsch overgezet , en met Zielkundige aanmerkingen voorzien is en by uitftek verdient geleezcn te worden. Zou- (*) Over het vermoogen der Inbeelding. (t) Deezes grooten Geleerdens Verhandeling over de Vormdrift in de Voortteeling, een werk dar/een geheel nieuwe Hypothefis omtrent dat gewigtig geheim der Natuur opgeeft, en niet ongefchikt by deeze Ziel- Natuur- en Mensch. kundige Verhandelingen van Profesfor H e nnincs gevoegd kan worden; is onlangs uit het Hoogduitsch vertaald, en by den Uitgeever deezes gedrukt en te bekomen. Zullende het hier boven aangehaald werk meede, zo dra eene naauwkeurige Vertaaling zulks toelaat, bij deuzelven het licht zion» * 5  X VOORREDE. Zoude deeze beknopte affchetfing van myn voorneemen niet toereikend zyn, om den tytel myner verhandeling te rechtvaardigen? Echter ik wil den Leezer de keure afltaan , of hy myn werk liever eene wysgeerige of oordeelkundige gefchiedenis der voorgevoelens — want dat is het indedaad — noemen, of het zelve eenen anderen naam geeven wil. My ftaat ligtelyk te wagten , dat veelen over myn werk zullen oordeelen, dat in het zelve meer vervat is, dan de Tytel belooft; dewyl ik in het eerfte Hoofdftuk de algemeene Zielkundige grondlteliingen op veele gevallen toegepast hebbe. Ik hoope echter, dat men, ter myner verdeediging, dien regel in waarde zal laaten: de benaaming wordt van het meerdere ontleend, (a potiori fit denominatio) want de voorgevoelens blyven toch doorgaands het mid-  VOORREDE. Xt midden- en beweegpunt myner geheele verhandeling. Ik heb de bronnen van de gegronde, zo wel als van de ongegronde, uitterlyke voorgevoelens en voorbeduidfels, volgends zekere algemeene regels , trachten af te leiden, die ik wel zeer hadt kunnen vermenigvuldigen; maar, dewyl de gegeevene voorfchriften eenen opmerkzamen Leezer van zeiven op meerderen voeren, zo hebbe ik hierin liever de kortheid in 't oog willen houden. Wat den oorfprong der innerlyke voorgevoelens aangaat, ik heb getracht, dezelve meer uit de wetten, aan welken de Ziel onderworpen is, dan uit buiten- en bovennatuurlyke oorzaaken, te verklaaren. Zo wel de voorbeduidende Droomen , of Droomen die een voorgevoel bevatten — welken ik my doorgaands bevlytigd heb om in een helder licht te plaatfen — als ook de innerlyke voorgevoelens■ geduurende. * 6 het  xii voorrede. het waaken, hebbe ik Ziel- en Gezondheidkundig, echter daar zy niet volkomen uit eenerlei beginfel ontdaan, volgends verfcheidenerlei gelegenheeden en oorzaaken, verklaard. Zy, die eene neiging tot het wonderlyke hebben — en zulken zyn 'er niet weinigen — zullen toch meede met my te vreede zyn, daar ik de buiten ■ en bovennatuurlyke voorgevoelens niet loochene; maar dezelven flegts eene grenspaal aanwyzc , en ftelle, dat men — inzonderheid in onze tyden, — zulke wonderen niet verwagten of vermoeden moet. Ja, ik heb zelfs verfcheidene, wysgeerig onverklaarbaare, innerlyke en uitterlyke voorgevoelens, uit de gefchiedenis bygebragt, die, daar zy niettemin histoiïesch waar , volkomen waar zyn, — wel van buiten- of bovennatuurlyke oorzaaken moeten afdammen. Dat men echter alle voorgevoelens met sucro aan Engelen, of met anderen, aan  VOORREDE. XIII aan Gode, toefchryven wil, komt my, uit meer dan eene oorzaak, zeer bedenkelyk voor. Voor 't overige geloove ik, dat men dit myn Gefchrift veeleer, van eene al te uitgebreide volkomenheid — te meer, daar, volgends den heden plaatsgrypenden modefmaak de kleinfte werkjens de geliefdfte zyn — dan van onvolledigheid zal befchuldigen- Daar ook in onze tyden de Zielkunde een geliefde ftadie is, zo hoop ik door myn meede- arbeiding veelen dan van allen, of ook wel van de meesten, is dit niet te hoopen, daar de thands hecrfchende, zeer ftrenge critiek zulks niet toelaat, eenen dienst beweezen te hebben. Het ware niet onnuttig, dat alle de deelen der Zielenleer in eene wysgeerige gefchiedenis behandeld wierden, opdat men eindelyk eene voileedige bearbeiding in dit zo gewigtig vak bekomen mogte ; offchoon toch niet te ver* ? wag-  XIV VOORREDE. wagten is dat alles juist tot een volleedigen, en in te hemstenen, trap, van duidelykheid en zeekerheid, konde ontwikkeld worden; want dat laat de gefteldheid des voorwerps en der itoffe niet toe. Hiermeede beveelc ik my aan de toegenegenheid myner Leezers. In February, 1777- VOOR-  VO ORBERICHT VAN DEN VERTAAL ER. De ongemeene graagte waar meede Profesfor He n ni n gs, Verhandelingen over de Geesten en Geestenzieners, gelyk mede over- de Droomen en Slaapwandelaren , door den Nederdaitfchen Leezer ontfangen zyn, heeft my aangefpoord, om ook dit werk, waarmede deszelfs Theorie, of Ziel- en Natuurkundige befchouwing, deezer ftoffe, geheel volledig is, meede in 't Nederduitsch het licht te doen zien. Dit werk is, in het Hoogduitsch, eerst door den Schryver in één deel uitgegeeyen, dat alleenlyk de Voorgevoelens by de Men-  XVI p VOORBERICHT Menfchen bevat, en van 't welke wy hier het eerfte fluk, dat het grootfie is, leeveren, zullende het tweede Jlukj'en eerlang volgen. Naaderhand fchreef de Hoogleeraar eene verhandeling over het Voorgevoel by de Dieren, en deedt dezelve zo veel als tot een aanhang fel op het eerst uitgegeeven werk verftrekken; fchoon zy ook op zig zeiven beftaan konde. Wy zullen die inrichting meede volgen, en het werk over het Voorgevoel by de jedenlooze Dieren, dat reeds by den uitgeever deezes op de pers is, niet juist als een tweede deel van dit werk, maar als eene op zig zeiven beftaande Verhandeling van den geleerden Schryver, het licht doen zien. In welke de verwond^lyke verfchynfelen wegens de ziel der dieren  VAN DEN VER TA A L ER. XVÏÏ ren befchouwd, en, het materialismus derzelve , met ernst, te* keer gegaan wordt. Wït dit werk aangaat, moei ik den Leezer nog berichten, dat ik veele plaatfen in het zélve agterwegen gelaaten hebbe,om dat die reeds letterlyk in de boven gedachte in 'iNeêrduitsch vertaalde werken des Hoogleeraars. te vinden zyn : daarentegen heb ik in fom~ mige aanteekeningen nieuwe voorbeelden, daar voor in de plaatfe gefield, om den koopers der voorige uitgegeeven werken des Schryvers, niet met herhaalingen van het geen zy reeds bezitten te mislei- den. ■ Ik 'heb ook dit werk in twee ftukken afgedeeld, van welken dit eerjle ftuk, de grondflagen der Zielkundige Uitlegkunde van de naav.olgende zwaar te verklaanne voorvallen bevat, en tot op de verklaaring der voorgevoelens in den Droom  XVIII VOORBERICHT , ENZ. Droom zig uitftrekt. Het tweede Jluk zal de Voorgevoelens geduurende het Waaken en de Schyngezichten bevatten. Volgends den hier naa volgenden korten inhoud des geheelen werks. Hier meede hoopt ik den Leezer voldaan ie zullen hebben. Amfterdam ien 14 van Slachtmaand. 1789. I N-  INHOUD E N ORDE DES WERKS. EERSTE STUK. I. Algemeetie Zielkundige Grond Hellingen, uit welken de Vooruitzieningen, Voorgevoelens, Voorbeduidfels en Schyngezichten te verklaaren zyn, waarby O De N?tuur der Menfchen in 't algemeen bepaald, §• I. en a) De bron aller denkbeelden ontwikkeld wordt, a) In 't algemeen, en wel ad) In hoe verre die te famen,eindelyk in de uitterlyke gewaarwordingen gegrond zyn, §. 2. bb) In hoe verre de wyziging der Zenuwen en Vefelen hier het heure by toebrengt, $. 3. b) In het byzonder, *) Hoe  INHOUD. «) Hoe de denkbeelden der inbeeldingskragt, uit de beweeging en verandering der Zenuwen en des Zenuwfaps heur beftaan bekoomen, g. 4£)Hoe de menigvuldigheid en het verlies van denkbeelden, volgends de veranderingen der Zenuwen en des Zenuwfaps te bepaalen zy, g. SWaarby a) E-jn:ge aigemeer.e gevolgen vastgefteld worden, §. 6. b) De trap der Denkbeelden, benevens liet daarvan afhangend gevolg uitgewerkt wordt. ad) Over "t algemeen, f. 7. bb) In het byzonder. d) Volgends welke wetten de denkbeelden en gewaarwordingen verduisterd worden, en wel ad) Door leevendigere voortellingen en gewaarwordingen, g. 8 waarby de wondergeneezin.;;en van Gaszner en Paris wederlegd worden; VS) Dcor behulp van het lighaam, s. 9. I) Wat  INHOUD. Wat van de verfterkte gewaarwordingen en voorftellingen, te bemerken is, en wel «) Hoe dezelve ontdaan, en hoe eene voormaalige zwakkere gewaarwording en voorftelling, tot een hoögeren trap van klaarheid, inzonderheid in den flaap, gebragt worden kan, §. 10. II. p) Wat voor ongeregeldheeden dezelve in het lighaam naa zig fleepen. J 21. II. De Voorgevoelens, VoorbeduidfeJs en Gezichten, waarby {^) De Voorgevoelens overwogen worden, waar toe 1) De noodigc begrippen bepaald worden, en wel <0 Wat Voorgevoelens in het algemeen zyn, en waar dezelven van Vooruitzieningen te onderrcheideri zyn, g. 13. *) Hoe veelerlei zy zyn, volgends verfcheidene bronnen der afdeeling, §. 14. 2) De Verhandeling over de Voorgevoelens volgt, waarby O Eenige voorloopige befchouwingen uitgewerkt worden, «) Of  INHOUD. ta) Of zij, of de Vooruitzienirgen " met de wysheid Gods overeenkomen, dan wel met dezelve ftrydig zyn, §. i5U) Of de Mensch bevoegd zy het toekomende naar te fpeuren, g. 16. I) De nadere uitvoeringe volgt daar op, en wel «) Van de Voorgevoelens in 't alge. meen, dat zy met de ziel en beure vermogens niet flrijden, g. 17. waar by van ter zyde de fteüing beweezenwordt, dat de menfehcn, in de volgreeks hunner gedagtcr, dikwvls een fcbynbaareu fprong begaan, ?. ï°« f) Van het Voorgevoel in het byzonder, en wel A) V.-n die Voorgevoelens, die enkele gevolgen van het Bygeloof zyn, t) Van innerlyke Voorgevoelens , die men dikwyis flegts eenvoudig Voorgevoelens heet, ca) In den Droom, en wel die geenen aaa) Die  INHOUD. aaa) Die wysgeerig verklaarbaar zyn, §. 19. waarby ook de Droomen der Maanzieken en Slaapwandelaars onderzogtworaen, §. 20. llb) Die , welkers verklaaring zwaar valt, 5.21. waarby van de bovennatuurlyke en buiten natuurlyke Droomen, en derzelver onderfcheidende kentekens gehandeld wordt, J. 22. — Tot zo verre loopt het eerfte Stuk, in het tweede Stuk zullen voorkomen: Tweede Stuk. bb) De Voorgevoelens, geduurende het waaken, waar toe a) Die geene behooren , die niet buiten den kring der Wysgeeren liggen, J. 23. b) Die gene, welker optofing den Wysgeeren zwaar valt, §. 24. 5) Van de uitterlyke Voorgevoelens en Voorbeduidfels, «) Die natuurlyk verklaard kunnen worden, J. 25. Die.welkers verklaaring aanzwaarig- heeden onderhevig is,$. 26. B) Van  r N H O U D. B) Vande Bygeloovige en ongegronde Voorgevoelens en Voorbeduïdfel». e) Van de innerlyke verwerpelyke Voorgevoelens, §• 27. J) Van de uitterlyke ongegronde Voorgevoelens , / aa) Welke na hunnen aart verklaard worden, J. 28. waaronder de Voorbeduidfelsder Wichchelaars, Waarzeggers, Orakels, Sibyllen , de Voorbeduidfels door lotwerping, Zwarte Kunst, Magia, S'errenwichchelaary ; de Voorbeduidfels uit ongewoone VerfcbynCelen der Natuur, veranderingen der menfehen , Gelaatkunde, of Phyfiognomie , en Klimjaaren behooren. M) Welker ooifprong wordt aangetoond, j. 29. ^) De Schyngezichten a) Jn 't algemeen, 5. 3°- waarby de Goochèlaarsftreeken van schropfer in 't kort beproefd worden. I) In het byzonder, hoe leevendige Gezichten in den Droom, by het ontwaaken kunnen voortduuren. -fr VER-  VERHANDELING ©ver het VOORGEVOEL en de SCHYNGEZICHTEN. EERSTE HOOFDSTUK. behelzende de algemeene ziel* kundige grondstellingen, volgends welke het vooruitzien, het voorgevoel en de schyngezichten verklaard kunnen worden. §• I. ' I De Natuur des Menfchtn, D e Mensch is een farnenftelling uit de verftandige Ziel cn het Lighaam , die I. stuk% £ met  2 OVER DE met elkander vereenigd zyn. Een faamverbinding welke een verftandig en levend, georganifeerd, Werktuig uitlevert. Wie uit dien hoofde de veranderingen en verfchynfelen in Mentenen verklaaren wil, die moet deels op het fpel van het georganifeerd Werktuig , inzonderheid op dat der georganifeerde Harstenen en deszelfs invloed in de ziel; deels op de werking der ziele, op de ar ganen of werktuigen onzes lighaams , en eindeh k deels op den band van vereeniging , welke de beide deelen van den Mensch famenhecht , zyn aandagt vestigen. Het Zenuwf3p , of de Zenuwgeest, dien men ook zomtyds met den naam van Levensgeest (») beftempelt, en dat zig in zy- ne O) Malebransche van de Waarheid, volgends de Hoogduitfche Overzetting, tfüU 1766, 1 B. f. 191. zegt. Hierin komt byn» een ieder overeen , dat de Levensgeesten niet anders zyn , dan de fyi'fte en beWeegbaufte deelen des bloeds ; 't welke zig door de gisting welke in 't hart ontflaat , en tfoot de geweidige beweging der fpieren in dat deel , giftadig meer en meer verhit en verfynt; dat zy, met het overige bloed, ioor de bloedvaten nïêr de flarsfenen gevoerd worden,  NATUUR DES MENSCHEN. §. T. 3 ne werking als een Electrisch vuur voordoet, konde volgends gronden van waarfchynelykheid als den band van vereeniging van het lighaam met de ziel aangemerkt worden. Deeze band van vereeniging maakt den mensch tot een mengfel, dat uit een ttoflyk en onftoflyk wezen bedaar. Het is een tusfchenzaak, door middel van welke de ziel op het lighaam en het lighaam op de ziel werkt, en is juist het zelfde wat s* arch onder zyne zidsorganen (b) von irwino (c) onder óefynere organifatie , en loszius (d) onder zyne georganifeerde inbeelding veren daar, door middel van zekere daartoe beftemde, tot heden nog niet volkomen bekende, deelen, van elkander afgezonderd worden. Dus zyn 'er veele levensgeesten voorhanden, wanneer het bloed dun , doch flegts weinige wanneer het dik is." enz. 00 In dem Lichte der Natur, nach des Hem Erxleben Ueberfctzting, I. Th. I. B. Kap. 7. 8. 9. (_c) In den Erfahrungen uni Unterfuchungen uier de» Msnfchen. §. 21. 00 In den Phyfifchen Urfachen des fVahten, i. 37. MJ veiv. A 2  j. over de verftaat. Deeze band keetent de ziel aan het lighaam, en het laatfte aan de ziele.— Het onlighaamlyke aan het lighaamly- l niet verblind zouden worden. Wy zyn flegts voor eene trapsgewyze volmaaking des verftands bekwaam. Voorzichtigheid en Wysheid vorderen r dat wy met dien graad van kennis te vreden zyn , welke ons onze kragten op deezen Aardbol, als in eene laage fchooï, fchenken. De Allerhoogfle wil dat wy veel tot nog toe raadfelagtig kennen, om onzen weetlust in het toekomende met eenen helderen glans te bevredigen. Wanneer ik my dan dus op een duister veld waag, en ftout genoeg ben om het voor ge. yoel der menfchen te verklagen, zo verlang ik van myncn Leezeren verder niets, dan dat zy mvne verhandeling als een onvolkomen licht over deeze Leer gelieven wn te zien : dat zulke Geleerden die die.  NATUUR DES MENSCHEN. §. I. 7 dieper doorzicht hebben, wel kunnen verfterken, maar echter niet in ftaat zyn om tot volkomene klaarheid te brengen, veeleer zullen zy alle met een fcheemerlicht, alhoewel volgends verfcheidene trappen, te vreedes moeten zyn. Ocrfprongelyke bron van alle pnze levattingen. Mynemeeningis om in het vervolg tetoonen dat voorgevoelens denkbeelden en uitzichten in het toekomende zyn; zal ik dies volgends de bron, uit welke de voorgevoelens ontfpringen, nafpooren, zo zal het noodig zyn, voor alle dingen den oorfprong der dingen in 't algemeen uittevinden. Denkbeelden van voorwerpen die zig buiten ons bevinden , en op onze Organen of gewaarwordings ledemaaten werken , —die men uitterlyke gewaarwordingennoemt,—> denkbeelden die door een gevoel en bewustheid eener verandering in ons zeiven, met wegdenking^onopmerkzaamheid}eener A 4 bui-  8 OORSPRONGELYKEEROM buiten ons zig bevindende en op ons lighaam werkende zaak ontdaan — of innerlyke gewaarwordingen. — (e) Begrippen des verftands, welke flegts gemeenfchappelyke waarheeden, of zulke welke aan meer dingen toekomenden voorwerpen hebben— dat is afgetrokkene of algemeene denkbeelden, O) Men onderfcbeidt fomtyds innerlyke gewaarwordingen van gewaarwordingen , die in ons voorgaan. Wanneer 'er, naamlyk , door eene beweging in ons Lighaam, die egter geen uitterlyk voorwerp , dat in het zelve werkt, ten oorzaake heeft , eene gewaarwording volgt, zo zoude dit geene innerlyke gewaarwording zyn; maar flegts alleenlyk eene gewaarwording in ons. Daartegen moet eene innerlyke gewaarwording geheel alleen, en bloot in de Ziele ontdaan. 'Er is my hier aan liet fyne onderfcheid niet veel gelegen. Wen mag alle gewaarwordingen die in ons , in d« Ziel of in het Lighaam ——• voorgaan , en van geene uitterlyke inwerking in onze organen ontdaan , innerlyke gewaaivvordingen noemen , of de zodanige gewaarwordingen daarvan uitfluiten, welke door innerlyke bewegingen onzes Lig. haams bewerkt worden. Dan my is wel bekend , dat verfcheiden, tot de uitterlyke gewaarwordingen, zo wel die gedagten rekenen , die van een buiten ons lighaam zig bevindende , en op het zelve werkende zaak ontdaan , als ook die, welke hunnen oorfprong aan ec-neinnerlyke beweging des ligh ams te danken hebben.  VAN ALLE ONZE BEVATTINCEN, J. 2.. 9 den, —— voorftellingen van dingen die wy voorheen gewaar werden , of denkbeelden der Inbeeldingskragt. G«- dagten welken wy van toekomende voorwerpen bezitten, welke eens eenmaal hun werkelyk aanzyn ontfangen zullen, en in het toekomende tot gevoel en gewaarwording gebragt worden of gebragt kunnen worden. Vooruitzieningen (prceyiJiones~) eindelyk de verdichting* denkbeelden*, diezulke dingen ten voorwerp hebben, welke, alhoewel niet geheellyk , egter toch. na hunne deelen, voortyds gewaar geworden werden. Alle deeze bevattingen moeten in overweging genomen worden. Wat de gewaarwordingen van uitterlykevoorwerpen aangaat, zo kunnen diergelyke denkbeelden niet in ons opgewekt worden , in zo verre als de buiten zynde zaak niet in onze organen des lighaams werkt,, en eene verandering in de Zenuwen of vezelen of in het Zenuwfap voortbrengt. (ƒ )> Van (ƒ) De vezelen zyn de allerlaatfte deelen , in welkemen een ieder Zenuwfnoer deelt , niet door middel' van> de botte fcherpte der mesfen of der oogen-, welke veel' A 5 9  jO OORSfR ONGEL YKE BRON Van daar is mede afteleiden, dat de inwerking der dingen in zulke Lighaamsdeelen die van Zenuwen en vezelen ontbloot zyn, geene gewaarwording in de Ziele teelt; by voorbeeld: de veranderingen in de vetdeelen, in de overwasfing der nagelen, in de hairen , hebben geene gewaarwordingen ten geleiders; (g) egter de bloote verandering en ie zwak zyn cm de bteirrOe dingen die van de Natuur gelchaapen zyn, te onderkennen; maar door middel der in het oneindige indringende kragt des Verftands. Een maat'g vergrootglas toont iccds dat elke Zenuwlnóer, welke aan het Mooie oog als den laatftcn diaad voorkomt, weder uit kléiner Snoeren beftaat: beziet men deeze met een feherpet en rond glas , dan ziet men hoe elke fnoer weder in andere draadjens verdeeld is ; egter zulk een draadje* , waarmeede zig de kunst eens Lieberkuhns vermoeit, houden wy egter voor Wen zo min eenvoud*?, als de eerste fnoer, welkè wy, door een vlakker eeflsepcn glas betrachtteden , en daar zy met dezelve eeaerlei aanzien, vliezen, vaatjens, celwysweefzel en wit merg heeft, zo doet de regel van waarfchynelykheid vermoeden , dat ook de.ze vezels nog Bit kleine en 'ondeiling gelyke fnoeren faaraengefteld zyn. Deeze zyn de woorden van den Heer von H alLfc&, in zynê Phyftotbgie, volgends de overzetting van ballen, 4- Bind. S. 6co. (g) De Heer von halles, aan de aangehaalde ylaats, h£«ft in den 4den band f. 324 e" Vervolgends, ■08  VAN ALLE ONZE BEVATTINGEN. §.2. II en roering der Zenuwen is nog niet volkomen toereikend , om de gewaarwording in de Ziel te veroorzaaken; wyl de geftuitte omloop des Zenuwfaps, de anders gewoonlyke gewaarwordingen verftoort , 't welk gefchiedt wanneer men een Zenuw afbindt. Dus is de verandering der Zenuwen en des Zenuwfaps, in vereeniging, de bron der uitterlyke gewaarwordingen. Maar, hoe zal het uitterlyke voorwerp, deeze verandering in de Zenuwen en het Zenuwfap bewerken ? door middel eener beweging? of zonder eenig terugzicht op beweging, dat is, door eene in elke betrekking aangenomene rust ?;Dit laatfte is onmooglyk; wyl eene volkomene rust eene vol- nog meerdere voorbeelden opgemerkt. Zo zegt hy by voorbeeld f. 4-5. „ Wy moeten uit het geial der ge-waarword-nde deelen, de Moederkoek, Navelftreng , de gantfche Naageboorte, en dit groote land, in het welke de Mensen gebooren wordt , uitfehrappen. Want deeze deelen zyn Zenuwloos , voor zo v^ne zig de Zenuwen noch in den Navelftreng verbergen'kunnen, noch zig door eenigerlei onderzoek gewaarwordelyk Jaaten Biaabeö*' Beenen cn Peezen zyn even eens zonder gewaarwording. Zie ter zeiver piaatfe f. 426, ss8» A 6  J2 OORSPRONG ELYKE 13 R O N volflagene werkloosheid derkragtvordert, en zulk eene werkloosheid kan geen verandering in de Zenuwen of het Zenuwfap bewerken; bygevolg meet de inwerking in de Zenuwen door buiten zynde voorwerpen , door middel eener beweging gefchieden; dit wil egter zo veel niet zeggen, als of het uitterlyke voorwerp zig van zyne plaats, naêr de Zenuwen onzer organen voort bewegen moete, het is veeleer genoeg dat de uitterlyke zaak', door middel van bewogene lichcdraalen, die van dezelve in de Gezichtszenuwen vallen en werken,of door middel der uitdampingen, die in den neus opdeigen, of door middel der opgeloste Zouten in de innerlyke dealen des monds, of door middel der in trilling gebragte lugt, die in de ooren werkt, cf, eindelyk, door middel van eene bewe- 1 ging in het Zenuwgedel , dat door het geheele lighaam verfpreid is, eene beweging in ons lighaam veroorzaake ; door welke als dan de gewaarwordingen, het zien, ruiken, fmaaken, hooren en gevoelen,'ontdaan. Zulke inwerkingen in de «awaarwordingsvezelen veroorzaaken daarfe om  VAN ALLE ONZE BEVATTINGEN. §. 2. om in dezelve eene dan eens fterkere dan zwakkere verandering en beweging, waaruit "dan ook eene zwakkere of fterkere gewaarwording in de Ziele ontftaat. Daar 'er nu in eene beweging geen verfcheidenheid te bemerken is , als alleenlyk in het onderfcheid der rigting en fnelheid, zo moet ook de menigvuldigheid der voorftellingen die in de Ziele, door uitterlyk gewaargewordene , voorwerpen verwekt worden , in het onderfcheid tusfchen de rigting en fnelheid gegrond zyn. De ondervinding verfchaft ons ook by deeze waarheid zekere voorbehoedzaamheid : waut wien is het onbekend , dat eenerlei beeld , na het onderfcheid der rigting die men het zelve geeft , of na de verfcheidene tusfchenwerking der lichtftraalen, die van het zelve in ons oog vallen, nu eens deeze , nu eens geene voorftelling opwekt (*). Waarom komt een vierhoekige To- (*) Boven Je Marien-Kerk te Utrecht, ziet men het beeld van Keizer Hen brik de IV, met een Zwaard in de hand, dat hy vooruit fteekt, wanneer men het beeld ter. zyde, ziet , egfer hoog ia de regte hand ichyntLte ^ hou-  Ï4 OORSÏRONGELYKE ER.OI» Toren,ors, op eenen afftand, als rond voor, en in de naabyheid egter zodanig gelyk hy is ? En vestigen wy onze aandagt op de gewaarwordingen des gehoors, zo weet een ieder dat het onderfcheid der wendingen en trillingen der lucht een tallooze menigvuldigheid en afwisfeling van toonen en geluiden, en, gevolgelyk, even zo veele gewaarwordingen des Gehoors ten gevolge hebbe. Bewegingen en veranderingen der Zenuwen en des Zenuwgeests, (die ik egter niet gaarne met Bonnet wendingen, trillingen, noemen wil ; wyl een eigentlyk trillen der Zenuwen, dat gelyk is aan het trillen-der fnaaren , aan te veele anatomifche zwaarigheeden onderworpen is (h) ) zy mogen dan honden, wanneer men vlak onder liet beeld ftaat. Wen zegt 'er is ook een ftand des B-fchouwers , welke het Zwaai d als by d*n voet rustende vertoont. De Virtaaler. (Ji) Zie desïTe:ren A*b. von Hallers AnfangsgrunJen der Pkyfialngie aus dm Lateinifchen uierptzt von J o. S a m. Hallen, 4 Band f. 4.66 enz. , en des Heeren Nicol m Pathologie , 4 Band. §. 39. enz. De H<.ct M. Joh. Pet- Anor. Muubr, heef:  VAN ALLE ONZE BEVATTINGEN» §. 2. IJ dan regelmaatig of onregelmaarig zyn, verzorgen ons egter met gedagten , en gewaar- Beeft in het Jaar 1776, te Halle, eene Verhandeling uitgegeeven, over de denkbeelden en het Hcrsfengsjld, groot 16 pag. in 410., in we'ke hy de zwai.righeeden in opzigt op de vezeldenkbceljm , tamclyk duidelyk voor 00gen legt, hy zegt: Het Harsfengeftel zonde na de meering van verfcheidene nieuwere Wysgeeren , een met veêrkragtige vezelen befpannen en. wonderlyk doorkruist Werktuig zyn , waarvan men geen iwterfyk voorbeeld by den Toonkunstenaaren vindr. Het beftaat uit een aantal zulke kleine Organen. De wendingen deezer vezelen zyn denkbeelden, worden denkbeelden , brengen denkbeelden voort, denkbeelden in dc Harstenen; zouanig is de taal der nieuwe Wysgeeren. Inzonderheid beroept zig de Schryver wegens de tot denkbeelden gevormde vezelwendingen op Platners Autliropologie en Losz; os Phyftfche urfachen des wahren. Hy pryst daarentegen T balles Oedanken von der Immsterialital ttnd unfterblichksit der Seele , als eene wederlegging aan. Waren de wendingen denkbeelden , dan konde het niets ongerymds , ja het zoude veel meer dan overnatuurkundig mogelyk zyn , een klavier, een •vleugel, een basviool,, die gewnonljk aan alle zyden trillen, vol denkbeelden te fpeelen. D c!i gefield, men konde op eene Lier denkbeelden fpeelen , hoe lange zouden deeze trillingen kunnen aanhorde-n , en welken duur zouden zy hebben? De eerfte wierden ten minsten door de volgende v*fdreev«o , zo (ha de fnaaren weder op nieuw begonden ie uillen. OF be-  1(5 OORSPRONCELYKE BRON waarwordingen, die van deeze bewegingen volkomen getuigen zyn, en den regel vast- behoott 'er tot elk denkbeeld in de Harsfenen etn byzondere vezel ? en de vezelen moeten ook menigvuldig met eikanderen verkonden zyn. Daaruit moest fomtyds onderlinge verfcheuring volgen. De Heer Molie r brengt tot wederlegging van de denkbeelden in de Harsfenen , nog een bewys uit liet bewust zyn , by Wy zyn by voorbeeld van verfcheidene denkbeelden bewust, of kunnen dezelve onderfchciden ; gefield nu eens de denkbeelden waren bewegingen der vezelen , dan blyft de vraag nog over , hoe onderfcheidt ons i k dee" ze bewegingen en ftoffelyke denkbeelden ? De eene vezel en derzelvcr beweging , kan zig toch niet van de andere vezel en derzelver trilling onderfcheiden, of van dezelve bewust zyn. Wanneer men eeri hoop menIchen in een grooten bundel , zonder ze te dooden , tc famen binden of in een vat wel faamen gepakt leggen konde, zo zoude immers de een niet bewust zyn van de bewustheid des anderen, en nog minder zoude de bundel of het vat van de geheelc fomma der dingen,die aan elk in 't byzonder bewust waren, bewustheid hebben. Het Trojaanfche Paard hadt geene bewustheid, van die dingen , waarvan de daarin waakende Grieken bewustheid hadden. Nog een ander klein gefchrift, dat in datzelfde Jaar uitgekomen is onder den tytel; Ein lieytrag zar Veurtheilung der Schimaren vm den Materiellen lieè')2, i Bogen in 8vo. , ftrydt meede op eene gelyke wyze tegen de vezeldenkbeelden. Ik fta deezen Schryvesen in zo verre volkomen toe , dat de bewegingen der veze-  VAN ALLE ONZE BEVATTINGEN. g. 2. 17 vastftellen, dat het uitwerkfel gelyk aan zyne oorzaak en na dezelve gefchikt is. Maar vezelen niet de denkbeelden zelve zyn. — Maar zy ma'aken toch eene daartoe gelegenheid geevende, en dezelve geleidende omftandigheid uit? Onze Ziel zou zeekerlyk geen gedagten bezitten , wanneer 'er niet in de Zenuwen , Vezelen en in bet Zenuwfap of de Levensgeesten eene beweging voorginge. Men kan ook over deeze Leer vergelyken Syst:ma Noologia Medica, more Geometrarum conditum , Lemgov. 1754. 410., welke verhandeling in het 13de link der IMniburgifche Fr. Vrih. und Nacht. 11. Ja.hr 17^,6. S, 98-100 gerecenfeerd is. De Autheur befluit uit de afgebondene en wederom los wordende Zenuwen, dat de zitplaats der gewaarwording en des bcwustzyns, noch in de gevoeligheid der Harsfenen of in de kragt, eens van het lighaam onderfcheiden Wezens te ftellen zy. De gedagten noemt hy , eene bepaalde beweging der levensgeesten in de fynfte wegen en ca- naalen der Harsfenen Dit is niet alzoo , deeze beweging is flegts een gelegenheidgeevende grond, en omftandigheid tot denken , of eene begeleiding der gedagten; —— doch de Schryver geeft dit in 'c vervolg zelve toe. Het oneindig aantal der Harsfengroeven (Stri/t Cerebri') fchynt hem toe gefchikt te zyn , om de verbaazende menigte van gedagten te herbergen, tot welker bevatting hy zulk een klein voorweip als de Ziele zoude zyn , onbekwaam houdt. De beweging en de boifing of aanraaking der Levensgeesten aan de Harsfengroeven ziet hy voor de naaste bepnalende oerïaaken der gedagten aan ; de gedagten egter zelve ftelc  J8 00rspr0ncelykebron Maar, zouden de denkbeelden der Inbeeldings en verdichtingskragr} gelyk ook de afgetrokkene of algemeene bevattingen en de vooruitzieningen, niet even zodanig hunnen laatjten grond in de roering der Zenuwen en des Zenuwfaps hebben ? Wy kunnen hier aan in het tninfte niet twyfelen, wanneer wy in rype overweging neemen dat alle onze bevattingen, alle onze kennisfe ten laatften uit de uitterlyke gewaarwordingen ontftaan (£)• 0Q- ze hy in de werkzaam gemaakte kragt der gewaarwordings .Y2Üi Jïürjfenen, Ook kan men over de kragten der 2'ele, in hoe verre die in de natuur des Lighaatns gegrond zyn , met nog meeidere zaaken, betrekkelyk deeze ftof naleezen : Hisloire Naturelle de l'tne , trad. de VAnglms de Mr. Sharp , par feu M*. N*. , a la Haye 174-5, 8vo. V01 rts nog Michael Hizzmann, Gefchïehte der Lehre von der /Isfociation der Ideln, enz. Götlingen 1777- (0 Moofelyk zullen veelen deeze tegenwerping maaUen; dat men zonder Lighaam nog veel beeter zonde kunnen denken, en buiten alle uitterlyke gewaarwording nog een innerlyke bewustheid van zig zelvcn bezktea konde. Maar men kan in mynen §. 30 , tegen het einde, eune beantwoording van deeze tegenwerping in eene aanmerking leezen , alwaar ik de noodwendigheid des Lighaains by «enen eindigen Geest asntooncn zal.  VAN ALLE ONZE BF.VATTINGËN. §. 2. IQ ze voorftellingen welke aan de Inbeeldingskragt toegeëigend worden, zyn denk- beelden welken wy van dingen bezitten , die wy federt gewaargeworden zyn, en zyn derhalven zulke die door een voorgaande inwerking in onze Zenuwen en vezelen ontdaan zyn. De verdichtingsdenkbeelden ftellen zulke voorwerpen voor, welke wy, alhoewel niet geheel en in derzelver volkomene verbinding , egter, wat derzelver deelen aangaat, voortyds gewaar geworden zyn. Afgetrokkene bevattingen zyn die geene, welke wy door afzondering der tekens van meer enkelvouwige voorwerpen, die wy voorheen gewaar werden, gevormd hebben; en by gevolg is derzelver Jaatfte aor« fprong eveneens in eene beweging der Zenuwen te zoeken. Wat eindelyk de Vooruitgezichten belangt, zo moet men een onderfcheid tusfchen de ratuurlyke en gewoonelyke, en tusfchen de onnctuurlyke vooruitzieningen ma:il«:n. De natuurlyke, hebben hunnen grond, deels in tegenwoordige , deels in verloopene gewaarwordingen, en volgen op dezelven vol-  £0 OORSPRONGELYKE BRON volgends den regel van Leibnits: door het virloopene wordt het toekomjlige gebooren; dat is: Het aandenken aan het verloopene , verbonden aan, en gefterkt door, het gevoel van het tegenwoordige, geeft ons een verfterkt indrukfel van het toekomende; of: de vergelyking van eene tegenwoordige, met eene voor deeze gevoelde gewa/rv. ording, doet my in het toekomende ziei:, en erkennen ,* wat zeeker- lyk, of immers waarfchynelyk, - gebeuren zal. By voorbeeld de Geneesheer heeft voor deezen, zekére omftandigheeden eens Lyders waargenomen, met welke dit of dat gevolg gepaard ging. Dit is eene voor deeze gevoelde gewaarwording. Heden bemerkt hy even zodanige omftandigheeden by eenen anderen kranken. Dit is eene tegenwoordige gewaarwording. Daaruit befluit hy; dat by den tegenwoordigen Lyder even hetzelfde gevolg plaats zal hebben; even dezelfde uitgang zig zal voordoen, welke in het verloopene, geheel aan dit gelyke, geval, plaats gehad heeft, en op deeze wyze bekomt hy een vooruitzien van het geen dat gefchieden kan  VAN alle ONZE BEVATTlNCIN. §. 2. 21 kan (k). Even zo pleegt de Rechtsgeleerde zyn befluit op te maaken, wanneer hy vooruit ziet dat een misdaadiger een en dezelfde ftraf ontfangen zal , welke een voorige overtreeder des wets ontfing, die een volkomen gelyke daad met gelyken graad van zedelykheid verricht hadt. Zeer wel oordeelt de Heer Uns er (7), wanneer hy zegt: „ onze vooruitzieningen zyn kinderen der gewaarwordingen en inbeeldingen , welke wy te famen in verband zetten." Zodanig befluit ieder van den tegenwoordigen nagt op den volgenden dag, en twyffelt niet dat de zon, die hy korts heeft zien ondergaan, haast weder ten voorfchyn zal komen; op zodanig eene wyze vermyden wy door de vooruitzieniug eener krankheid het genot van fcha- dc (i) De Aiihnnilung des Joh. Ve»ard. Zevia. n i , von den Prognostiken oder Vtrherfehungen des Erfalgs in Krankheilcn, uit het Italia.msch overgezet, verdient gelezen te worden. Zy ftaat in het Algemem Magazin der Nalur , Kunst und Wisfenfchaftcn, Theil XI. iS. i. en vervolgends. CQ I" den Artz 4 Th. S. 511. en vervolgends,  23 OORSPRONGELYKE BRON delyke fpyzen, naa welker gebruik wy ■weleer ziek geworden zyn. In 't kort zo dikwyls wy aan eene toekomende zaak gedenken, l ebben wy eene vooruitziening; en zo dikwyls wy ons daarby te gelyk voorftellen dat deeze zaak werkelyk in 't toekomende volgen zal, dan is" onze vooruitziening eene verwach. ting, Men moet egter niet gelooven dat deeze gewoonelyke voorzeggingskragt der menfchelyke ziele, geheel vry van het wonderbaare zy, en dat de menfchelyke Geest aan deeze zyde geheel geene diepte hebbe. Een mensch behoeft flegts een byzondere fynheid van gewaarwordingen , en eene byzondere fterkte van inbeeldingskragt te bezitten, en hy zal met behulp van dezelfde kunst van befluiten, waarmeede een, met gewoone inbeeldingskragt begaafden , mensch den toekomftigen morgen voorziet, dingen in het toekomende zien en vermoeden of verwachten, welken men naauwelvks aan de natuurlyke menfchelyke kragten betrouwen zoude. De Landman verkondigt, door middel van een fyn gevoel en naauwkeurige opper• king>  VAN ALLE ONZE BEVATTINGEN. §. 2. 23 king, de wedersveranderingen beecer dan de Geleerde. Nog wonderbaarlyker wordt de vooruitzieningskragt, wanneer zy door eene uitneemende volkomenheid der Zinnen en der Inbeeldingskragt in fbmmige omftandigheeden te hulpe gekomen wordt. Veele Geleerden pleegen ook aan de heeften een vooruitzieningskragt toeceëigenen. Want, zeggen zy, weeten de Zwaluwen niet, wanneer het regenen zal? Maar hier zoude men tegen kunnen inbrengen, dat de reeds met dampen vervulde lucht, en andere uitterlyke oorzaaken , in de Zwaluwen eene gewaarwording verwekt, die hen tot hunne verrichtingen bepaalt («), en daar uit niet volgt, dat zy hunne verrichtingen na den vooruitgezienen Regen, inrichten. De Aardmuis, zegt men voorts, voorziet zig van levensmiddelen tegen den Winter. De Mormerdieren kruipen in hunne holen, welker toegangen zy zorgvuldiglyk toeftoppen , om geduurende den winter daarin gerust te kunnen flaapen. Maar ook in deeze gevallen kan men de verrichtingen der C'0 Vergelyk tnze §. 25. n. II.  24. oorsprongelyke bron der beeften,uit hunne natuurdrift, zonder aanmerking op eeuige vooruitziening te neemen, verklaaren (o)- Doch wyl myn doelwit flegts in de ontwikkeling der menfchelyke vooruitzieningskragt gelegen is, zo agtte ik het niet noodig my in een naauwer onderzoek hier omtrent intelaaten. Wat de buitengewoone vooruitzieningen aangaat , men rekent daar onder die geene, welke geenen natuurlyken grond in voorheen plaats gehad hebbende gewaarwordingen, hebben, maar mooglyk van een niet natuurlyke of bovennatuurlyke oorzaak, of van Gode afhangen. Deze kunnen wezeniyk niet van gewoonelyke uitterlyke gewaarwordingen , als hunne laatfte bron, afgeleid worden, ondertusfchen hebben zy toch hunnen grond in eene uitterlyke oorzaak ; en 'er is altyd een verandering des Zenuwgeests en der Zenuwen met dezelve verbonden. S earch O) zegt: „ De gewaarwording is; geCo) Zie Reimahijs , over de driften en kunstdriften der Dieren. (p) In dem Lichte der Natur , na de overzetting va» den Heere Erxlebïn, i Th. i B. f, tig.  van alle onze eeva tt1ngen. §. 2. 25 gelyk wy van den Heer Locke leeren, en ook door eigene opmerking weeten kunnen , de eerfte toegang en de grootite bron der kenuisfe , welke ons met alle onze denkbeelden van gewaarwordelyke eigenfchappen voorziet. Deeze maaken , met de overige denkbeelden, te famen genomen, welke uit hen, naa hunnen overgang tot de Ziele ontlTaan , den \oorraad onzer kennisfe en de mate' riaalen des verftands uit, en dit ftemt met myne leere overeen , alleenlyk de overnatuurlyke denkbeelden .kunnen niet uit onze gewoonelyke gewaarwordingen , als uit eene bron derzelve, afgeleid worden. Zo veel zal van de laatfte oorzaak der denkbeelden, dat geene gewaarwordingen zyn, genoeg weezen. Wy moeten ook denken om den naasten grond der gedagten te beftemmen , en dies wegens geloof ik dat zig alles in deeze twee Stellingen laat begrypen : 1) met alle gedag, ten gaan veranderingen in de Zenuwen , vefelen en het Zenuwfap vergezelfchapt: a) Zal 'er een denkbeeld van buiten, of I. stuk. B vao  %6 oorsproncelyke bron van binnen, verwekt worden, zo moet 'er eene beweging der Zenuwen en vefelen, of des Zenuwfaps, gefchieden. Dus zyn menfehen, aan welken, door eene voortrefFelyke begunftiging der Natuur, een gelukkige aanleg des lighaams, een voordeelige bewerktuiging ten deel gevallen is, ook boven anderen bekwaam , gefchetste denkbeelden opteneemen. De ondervinding , als de befte Leermees- teresfe bekragtigt dit byzonderlyk ten opzigte der geheugenis-denkbeelden.— Want dat het geheugen van de gefteldtenis en deugd der Zenuwen en vefelen wel fterk afhangt , is eene waarheid , die dan inzonderheid klaarblykelyk wordt , als men overweegt dat menig mensch, door het gebruik van geneesmiddelen zyne geheugkragt verlterkt hebbe. Van daar geloof ik mede , dat die menfehen , die boven veele anderen in kragt van geheugen uitmunten, volmaaktere vefelen, Zenuwen en Zenuwgeest bezitten. Hoe toch zoude anders Hugo Donilla het geheele Corpus Juris van buiten hebben kun-  VAK alle ONZE nEV at TINGEN. §. 2. 27 kunnen opzeggen (j) en Jacob crell den geheelen Text van Ariftoteles in zyn geheugen hebben kunnen houden (r). Denkbeelden, welke wy door uitterlyke in. werking der dingen opneemen, laaten in de Harslenvelelen een overblyvenden indruk terug , die, wel is waar, naa eenigen tyd wel weder verduisterd wordt, maar toch als een vonk in den asch zig blyft ophouden, welke, by gelyke roeringe dier vefelen, Q") Men kan zyn leven in Mssckens en JocheRS Lexicon befchreeven vinden , veifcheiden fchryven zynen naam Donellus of Doneau. Moogelyk is de zaak overdreeven , dat by juist het gantfche Corpus Juris, uit het geheugen zoude hebben kunnen opzeggen. Dan, het zy daar meede hoe 't wil, men weet toch dat veel geleerden hun geheugen, tot verwondering toe, hebben weeten te verfterken. CO Zie daarover na de Acta Erttd. Lips. Menfe Jantario 1702 p. 264. Baier, heeft te Altdorf'm 1708 veele voorbeelden van zulke buitengewoone geheugkrag. ten verzameld. Ook kan Bezold in zyn Disfertxti» de Obliyionc 1699, en de Msmoria 1703 hier meede vergeleken worden.Richeus heeft in twee Programmen in eene Alphabetifche orde , eveneens diergelyke voorbeelden opgefteld. Men kan ook nog tot meerdere opheldering onzer gefielde Stelling , de laatfte Nota by § 5. hiermeedc verbinden. B 2  28 OORSPROSCHUE BRON len, die ons met dat denkbeeld verrykten', weder aangevuurd wordt. Juist hier door openbaart zig de herinneringskragt. Dat echter die indrukfelen , welke in onze zinnelyke gewaarwordings-ledenmaaten gedrukt zyn, een blyvende duuring by ons hebben moeten, fchynt door het volgende voorbeeld zeer bevattelyk te zyn. Wanneer iemand des nachts , op ecr.en affland, eene brandende fakkel foei in eenen kring ronddraait, zo zullen wy , dit van verre ziende, aan een vuurigen kogel of brandenden kring denken. Hoe is dat mogelyk, daar wy toch aan het vuur, in eene volgreeks langs meerder punten in de rondte, denken moesten? Ik antwoorde het zinnelyke indrukfel der brandende fakkel in het eerfte punt , is eenige tvd by ons bvblvvende, wanneer nu, m die fchielykheid,het indrukfel in het tweede derde, vierde punt enz. in den kring volgt, zo hechten zig deeze indrukfelen endedaarmeede vergezelfchapte denkbeelden aan eikanderen , en komen als één eemg indrukfel, als één eenig denkbeeld, dat eenen vuurigen kring voorftelt, ten voorfchyn.  VAN ALLE ONZE BEVATTINGEN. §• 8- 29 Ware de inwerking des brandenden lighaams in het eerde, tweede en derde punt enz. niet voortduurend by ons geweest, dan zouden wy eerder het denkbeeld van den enkelen ichyn der brandende fakkel, in elk punt , het eene naa het andere, behouden hebben , cn niet op de voordelling eens vuurigen kogels gekomen zyn. Juist daarom is 'er by onzen eindigen geest — en op gelyken grond, ook wel by andere eindige denkende wezens een lig¬ haam noodig , door welks middel de zinlyke indrukfelen eene blyvende plaats bekomen. (0 Wy kunnen meede van de voortduuring der zinlyke indrukfelen overtuigd worden , wanneer een plotzelyk ontdaand fchynzel (by voorbeeld deblixem , of een licht, dat eensflags in een flikdonkere kamer gebragt wordt) in onze oogen werkt, daar wy , in zulk een geval, zelfs naa de oogen gefloten te hebben, nog een voortduuring dier helderheid gewaar worden y (.t) Waavtnn reen onze 33 §. ih de ainraerkingcn tegen *c bii de i aleezen kan. B 3  30 • 00rsïr0n0elyke bron den; om geen andere voorbeelden aanteroeren. Doch door de langheid van tyd kunnen verfcheidene indrukfelen weder uitgevaagd worden. Daarom kan het zyn, dat Locke het geheugen by eene metaalen tafel vergeleeken heeft, die met charafters befchreeven is, welke door den tyd ongemerkt uitgewischt worden ; voor zo verre men die niet met het graveeryzer vernieuwe. Dus kan een wel bewerktuigd mensch, door oefening, zyn geheugen of herinnering eene uitneemende kragt byzetten. Waarin BElshovEr van Kcnings. Berge» hel zo ver bragt,dathy, indennngt van den 8^" February 1760, in zyn bed, op de gebruikelyke wyze.den wortel trok uit 57 getallen, die zelve 29 talletters oplevert; ia,men zegt: dat de AbtDucuET en de Abt vanAstfeld, enkel door middel van het geheugen, zo lange met eikanderen op het Schaakbord gefpeeld hebben, tot de twee Koningen geheel alleen op het Schaakbord overig waren. Zo dit geval waar is, dan zullen deeze Speelers den bovengenoemden Algehaïst nog in geheugen 0Ver- tre  VAN ALLE ONZE BEVATTINCEN. §. 2. 31 treffen, (f) Maar ik gaa tot eene nadere ontwikkeling myner grondftelling over. §.3- De wyziging of verandering der Zenuwen is een grond der Denkbeelden, Alle onze begrippen beftaan , of door uitterlyke inwerking in onze gewaarwordingsledenmaatcn ; of wel door eene werkzaamheid der innerlyke Zielskragt. Zy, die CO Vcrgelyk hier mede de Philofofhie der Natur, 2. B. vS. 247 enz. Mogelyk kunnen fommigen nog de vraag inbrengen: Hoe de gedagten der inbeelding, van htrinnerings of geheugenis-denkbeelden verfch'illende zyn ? waarop ik antwoorde, alie voorftellirgen van afwezerde dingen beboeren tot de denkbeelden derlnbeeldingskiagt;, maar in zo verre ik weet dat eene tegenwoordige voorftelling even dezelfde is, die ik voor deeze gehad hebbe , is dezelve een gcheugenis-denkbecld. Wanneer ik dus heden eene gedagte van een niet tegenwoordig zynde onderwerp hebbe,welke ik wel voormaals gehad hebbe,. egter niet weet wanneer, hoe en waar ik deeze zaak reeds gedagt heb, dan is deeze gedagte een- bloot: ïnbeeldings- denkbeeld , een blooie wcdeivourtgebragtle gedagte, maar geen geheugcnis-dc!ikb:eid. B 4  32 DE WYZICINC DER ZENUWEN die door uitterlyke inwerking in onze gewaarwordiiusledenmaatenontftaan, volgen naa eene verandering en beweging der gewaarwordingsvelelen (11) cn derzelver Zenuw- (ti) Men maakt onderfcheid tusfchen O Zenuvinadcn of Zettuwvefelcn, welke dooi' hunne verandering gewaarwordingen aan de Ziel toevoeren. 2) Vlceschvcfclen, welke de beweging des lighaams bewerken. 3) Sjiisrvcfelen, welke tot onderlinge vasthouding cn yerbading der deelen dienen. Men kan met groot nut over hei onderfcheid der werktuigen van gewaarwording en beweging , de Phyfiolagie van den Heere von g a l l b r , volgends Hal lens overzetting 4de Band, S. 613 enz. naleezen. Ik zal flegts de volgende woorden van pag. f115 hier inlasfchen: „ Dat geheele Zenuwen doorgaands alleenlyk tot de gewaarwording gefchikt zyn , blykt uit het ecrfte en tweede paar en den wecken uk der gehoorzenuwen, alzo men tot heden door geene proeve heeft kunnen toonen dat deeze Zenuwen tot een werktuig ter beweginge dienen. Doch de Zenuwen zelve geraaken niet in beweging , maar zy wekken flegts in de Spicrvezel,die zig te famen trekt, eene beweging op. 'Er is voor 't overige, zo veel ik weet, geen een eènige Zeruw , welke bewegen zoude, zonder ter getykei tyd ir waar te worden; wyl dezelfde gewaarwordingszenuwen, welke in het papagtig wezen der vingeren uitloopen , ook tevens de Spieren der vingeren in beweging brengen. Zo gaat de vyfde Zenuw in de Smaaktcpeltjcns, verdeelt zig ook in een tamelyke meeuigte fpie- ren,  VÏRWEKT DENKBEELDEN. §. 3; 3f£ nuwfap, en zyn dus (leeds met eene beweging verbonden, Deeze nu kunnen ia twee ren. Wat die verfcbynfelen aangaat, zo fchynt de uitlegging derzelve geen zaak van de grootfte zwaarigheid te weezen. De beweging der fpieren houdt als dan eerst op, wanneer daartoe een veel grootere levendigi heid gevorderd wordt, en men dezelve door een gtooter kragt vernietigen moet „ dan de zagte en fyne gewaarwording vordert. Zo vernietigt de vorst de gewaarwording aan den vinger. Zoo zy (ïetker wordt ftuit ze ook de beweging deszelfs. Gevolgeljk verliezen de verlamde Perfoonen gemeenelyk de beweging, en behouden de gewaarwording rog overig. Maar, zoo een bewegcloos lid ook tevens het gevoel ontbeerde,, dan ware het kwaad nog" grooter en de y Ikomenheid der Zenuwen, in zo verre geftoord , dat zy niet eens toereikende ware om de gewaarwording te onderhouden! Zoo 'er evenwel werkelyk ongevoelige Ledenniaaten ge* vonden zyn, die egter de beweeglykheid overgehouden hadden, zo geloove ik , dat het gebrek' in de huid gefchuild hebbe, en dan 1 an de te zeer verharde en oni buigzaanie opperhuid de oorzaak dier onbeweeglykheidt geweest zyn; ook zyn mogelyk de buitenfte Zenuwtakken, welke in het papagtig wezen der vingeren uitloopen, verhard geworden, terwyl inmiddels deZenuwftam in deszelfs volkomen toeftand geblceven zy, en aldus- de beweging voortgebragt hebba ten miiiften onze zinnen kunnen geen buisjens van tweeërlei aart aan sen en dezelfde Zenuw onderfcheiden..—— Zo.heeft ook. B J 1 hec  24. DE WYZIoING IjER zenuwen twee foorten verdeeld worden. Want eenige voorftellingen die van begeerte of affchrik begeleid worden , verwekken bewegingen in het lighaam, door welke de Ziel, zig het voorwerp tracht toetteigenen of het zelve van zig te verwyderen; en dat diergelyke denkbeelden met beweging der Zenuwen,-— Bewegingvefelen genoemd, — vergezelfchapt zyn, is op zig zeiven klaar. Andere daarentegen zyn gevolgen der zig uitterlyk vertoonende innerlyke Zielskragt, die doorgaands in rust zyn, en door geenerlei bewegingen des lighaams zig naar buiten opdoen, en veelen [zouden kunnen gelooven dat daartoe geene geleidende beweging in de Harsfenen , vefelen en Zenuwen noodig ware: wanneer wy egter de zaak naauwkeuïiger inzien, zo zal het blyken, dat men de beweging aan deeze gedagte der Ziele» als een gezelfchappelyke vriendinne toevoegen moet. De gronden voor deeze ftel- het Haïsfenmcrg niets ongelykfoortigs aan zig , om van een verfcliillend maakfel verfcliillende verrichtingen, te bunnen yeiwagten..  VERWEKT DENKBEELDEN. J. ftelling zyn veelerlei. Vooreerst bewysc de vermoeijing onzes Lighaams, by. een aanhoudend denken, het aanzyn eener beweging. Ten tweeden leveren de lydingen der Ziele, als zyn vreugde , liefde, meedelyden , treurigheid, haat, nyd, toorn 3. een onverwerpelyk bewys op, dat 'er bewegingen ,met de gedagten en met de innerlyke werkzaamheid "der Ziele, verbon»den zyn. Diergelyke bewegingen der Zenuwen en Spieren immers ftellen denSchilder in ftaat om de lydingen (pasjïen}} in een beeld te fchetfen. „ By de vreugde* welke de Ziel gevoelt wordt het aangezicht rood , de oogen werpen de leven»diglte lonken van zig, eene zagte warmte breidt zig over het gantfche lighaam; uit , en handen en voeten geeven door klappen en fpringen vrolyke bewyzen der verrukkende voorftelling der Ziele : menigmaal vertoont zig by de vreugde nog; een lighaamlyk verfchynfel, en dat is hes Lachchen. (jc) Men vindt doorgaands, dac Hl GO Zie ZuckerTW» den Ltidenfchaften, S. 25». [Menkan ook omtrent, den Lrch,eetie gisfing hoe dezelve B- (£1 doos  35 DE WYZIGING DER ZENtJWEW in zekere lydingen , flegts die ledenmaaten boven anderen voornaamentlyk een verandering dulden, welke op de zaak die men begeert, of waarvan men een afgryzen heeft, eene nadere betrekking hebben. Hy die lust of trek tot eenige fpyze gewaar wordt, voelt den mond vol water loopen , dat is .watertandt naar dezelve" enz. (y) Tin derden verfterkt onze Leerftelling de altegroote verandering onzer lighaamlyke deelen , welke uit de hevigheid der denkbeelden , als uit een bron i ontfpringt; waaruit ik afleide dat de toorn, by Menfehen en Dieren , hunne fappen , en byzonder hun fpeekfel, vergiftigt en hoogstfchadelyk maakt, (z) In den fchrik ryzen de hairen om hoog; even dezelfde te famentrekking der zweetgaten uit welke «toot de Ziele opgewekt wojrtt , vinden in eene Verhandeling over den Laih cn het Lachwekkende, by den «itgeever deezes te bekomen.] (y) Ibidem f. 21 enz. (2) Men lecze Zöckeri von den Leidetifckeften. S 3.1 en z. Ernst AntonNicolai, Cedmken y"on der verwlrrung des Ferflandes, dem Rafén und fhantü(uren. Hekn ing s fulengefchkhte. §. 9 5.99 f.  verwekt denkbeelden. 37 ke de hairen voortkomen , welke men in de koude waarneemt, gebeurt ook by het fchrikken. Pechlinus verhaalt van een twintigjaarigen Jongeling , dat hy , naa drie dagen in doodsangst doorgebragt te hebben, wyl hy niet verre van Livorno met zyn Schip geftrand was en Schipbreuk geleden hadt , plotielyk grys geworden was , daar hy egter voorheen gitzwart van hairen geweest ware. En Stahl brengt uit Schenk by, dat een voornaam Jongeling, wegens eenzwaare misdaad in de gevangenis gebragt en ter dood veroordeeld zynde, in éénen nacht grys geworden is. By deeze voorbeelden kan men nog voegen, dat ook de levendige voorftellingen eener zwangere Vrouwe,in de ongebooren vrucht (embryo), zogenoemde Moedervlekken, door middel der bewegingen,die met deeze voortellingen verbonden zyn, bewerken kunnen, (aa) K r u- (aa) Zie Uennings Gtfchichte von den Seelen , in de voorrede-, waarin de tegenwerpingen der Heeren Plattnek., r.ickmann en anderen, beoordeeld worden, in boe verre dit op eene toereikende wyze gefcliiede, ik niet beflislen. B 7  g8 de wyzicinc der zenuwen Kruger (M>) heefc verfcheidene waarneemingen byeenverzameld , uit welke klaar blykt, dat de levendige denkbeelden der Inbeeldingskragt, niet alleen in menfchelyke lighaamen in 't algemeen r maar in 't byzonder in de vrucht eener zwangere vrouwe, verwpnderenswaardige bewegingen opwekken kunnen. Hiertoe behoort de vertelling die hy uit PechlinusQccj met de volgende woorden aanroert. 'Er was in mynen tyd een Student teLeyden, die myn goede vriend was , deeze nam de zorge voor zyne gezondheid zelve over zig; wyl hy my, als te dier tyd nog een aanvanger zynde, nog niet veel betrouwde, of wel zyn geld fpaaren wilde. Hy hadt wel eens van Doftoren gehoord, dat het purgeeren eene der voortreffelykfte euuren was, en dat, boven alle andere middelen, de pillen daartoe het gefchiktfte gehouden werden. — Daar hem nu tevens Fernej,ius als een der beste autheuren in de praftyk aangepreezen werdt , zo badt hy Hiy hem dat boek tekenen. — Ik bezorgde het (ti) In de Exparimenlal- Seeicnkhre in het Aanhnngfei. t«0 Lib- m- Obierv. 13,  VERWEKT DENKBEELDEN, f, 3. 39 het hem, en wyl hy , den bladwyzer nazoekende , tot aan de Pillen gekomen was, en geloofde dat het onverfchillig ware welke Pillen hy gebruikte, wyl zy, na zyne meening , alle laxeerden, zo nam hy de eerfte de befte uit den hoop. Daar nu dit de Hondstongpillen waren, floeg hy 'er eg. ter weinig agt op , waaruit die beftonden , maar zag nu flegts naar de Dofis. Deeze nu was op een Scrupel bepaald. Hy nam 'er dan juist zo veel van, en verwagtte, naa dat hy eenige reizen warm Bier naagedronken hadt, met fmart de werking derzelve af; geloofde ook vast en zeeker dat de roering alle ogenblikken ftondt te komen. En ziet het gevolg richtte zig zodanig na de inbeelding, dat deeze Pillen, welke uit Opium , Bilfenzaad , Saffraan, en andere Narcoiifche zaaken beilaan, en fterk ftoppen, voor dit maal hunne natuur veranderden en een laxeerend vermoogen vertoonden»" Labat Qdd} verhaalt een gebeurtenis die dus luidt: Een Boer , uit Lombardyen , die eens eenen Artz over eene gewigtige ziekte , waar- meede (f) Zie Andr. El. Buchner, Dhf. dt infomnih, pag. 16. feqn. Jk zal beneden in den §. 19. het onderfcheid der droomen na de verfcheideuheid der ligkaams - gemaatigdheeden trachten te vcrUlaarcp.  TE VERKLAAREN IS. §. 4. 57 om het geheel uitgebreide Werk van Cardanüs, over de Droomen, onder de onnutte en overtollige Letterkundige voortbrengfelen reekenen. Hy tragt aan alle Droomen , die hy op veelvuldige wyzen rangfchikt, eigene beduidingen te geeven, en bouwt zyn Leerftelfel — alhoewel hy dit niet uitdrukkelyk zegt, — hoofdzaakelyk op deeze grondftelling: Ieder Droom heeft iets ten gevolge, dat gelyk is aan de voorfiellingen in demelven. Droomt iemand derhalven, dat hem een doode roepe, by de hand gekide, of wat dies meer is , zo zal dat zynen aanftaanden dood voorfpellen. (qq) In drie gevallen, zegt hy, verkondigen ons afgeftorvenen den dood; voor eerst: wanneer zy roepen; want de afgeftorvene roept altyd dat men tot hem komen zal; men kan egter niet anders, dan door den dood tot hem komen; tea tweeden, wanneer men zig met een afge- ftor- Lib. I. Synefiortsm Somniorum, Cap. XXT. Welk zeldzaam gefchrift in deszelfs Opera, die fa folio by etkanderen gedrukt zyn. Tom- V, gevonde» wordt. Men zie aldaar pag. 616. feqa. C 5  J8 hoe de inbeelding der veselen ftorvenen in een donker en onbekend oord bevindt, en niet terugkeert; want hoe kan men by eenen dooden blyven , wanneer men niet alvoorens fterve; ten derden, wanneer wy iets aan eenen afgeftorvcnen geeven; want wat kunnen wy hem anders geeven, dan ons leven. Tot het eerfte geval kan men, na de meening van Cardanus,ook nog betrekken , wanneer men droomt dat men met eenen afgeftorvencn te gelyk op een zelfd pa?rd zit, of ook wel op een ander piard nevens hem rydt, of dat men ergens heen gevoerd worde, het zy te water of te land, voorts, wanneer men eenen roependen belooft te zullen koomen. Tot het tweede geval behobre nog , wanneer iemand die het tydelyke verlaaten heeft, ons by de hand in eene duistere plaatfe geleidt. Tot het derde geval kan men nog brengen, wanneer ons een afgeftorvene iets, het geen wy niet geeven willen, met geweld ontrukt. Hy mooge ons nu eênige fpyze of kleeding ontneemen , zo zal dit ons krankten en den dood voorfpellen. Is de afgeftorvene aaa een geweldigen dood overleeden, zo fpelt  TE VERKXAAREN IS. §. 4. 59 1 fj elt dit ons een gelyk einde. Het is meede een teken des doods, wanneer een mensch, dat zig aan geene .zyde des grafs bevindt, ons geld of edele gefteenten ontrooft , maar geeft de afgeftorvene ons iets, dan is dit een goed teken ; want elk gewin dat ons van een dooden toekomt, beteekent indedaad zulk eenen aanftaandenaanwinst. Wanneer een perfoon die reeds in de eeuwigheid overgegaan is , onze kleederen neemt, die aan, en daafma weder uittrekt, dan fterft men. Doet hy dit zodanig als men dat gewoon is, en wel met onze kleederen, dan fterft men aan denzelfden dood, als hy; of kleedt en ont* kleedt men zig op zyne wyze, dan heefc het een gelyk gevolg. Wie eenen dooden in den droom aanroert, zal zyn krachten verliezen; want, die naby zyn einde is, is doorgaands zwak; ontrukt men zig aaa den afgeftorvenen , dan fterft men niet?, wanneer men iets van eenen maaltyd, in gezelfchap van afgeftorvenen nuttigt, daa beduidt dit meede eenen uitgang uit deeze waereld ; en v wordt men door- hen beademt, dan zal dit meede den dood. of de C 6 W&fr  00 HOE de inbeelding der veselen ukterfte armoede voorfpellen. Draagt men het lighaam van eenen geftorvenen, naêr eene onbekende plaats, dan zal eene krankheid het gevolg daarvan zyn. Wie eenen dooden ziet flaapen, die zal een zagt uiteinde hebben. Die van eenen afgeftorvenen iets verzoekt, zal van zyn meerderen verftooten worden. Egter zal het altyd beeter zyn , wanneer ons afgeftorvene vrienden in den flaap verfchynen , dan vyanden. Wanneer ons nog leevende perfoonen , als of zy dood waren , in den flaap voorkomen, dan meent Cardan c s , dat zulke zullen ophouden , ons te beminnen en hunne vriendfchap in haat en vyandfchap zullen veranderen. Zyn eigen lykftaatüe in den droom bywoonen, beduidt groote eer; ziet men zig zeiven in het graf liggen, zo zal het onze gevangenis wegens misdaaden, aankondigen. Deeze voorbeelden zullen toereikende zyn, om de wyze van Droomuitlegging by Cardanus te kunnen inzien. Wanneer men egter overweegt, dat dikwyls op zulke droomen , geheel tegenftrydige yoorvallen gevolgd zyn» of, wanneer ook foor  TE VERKLAAREN IS. $. 4. 6l fomtyds de beduiding al eens genaden mogt zyn , dit egter flegts op eene toevallige wyze gefchied is , zo zal een verftandige alle deeze dingen flegts als naavoorzeggingen aanmerken. §• 5- De Bron, zo wel van de menigvuldigheid, als het verlies der Denkbeelden. Elke beweging, elke indruk in de Hars» fenvezelen en het Zenuwfap , bewerkt, wanneer 'er geen verhinderingen voorhanden zyn, eene voorftelling. (*_) Zo waar ah dit is, even zo waar is het ook, dat met elk denkbeeld in de ziele, eenige verandering in het Zenuwgeftel verknogt is, en dat het lighaam, by gevolg, aan alle verrukkingen der ziele, eenig deel neemt, (f) Wie zal dan kunnen twyfelen, dat de menigvuldigheid in de veranderingen en bewegingen der Zenuwen, en in den, daar meede ver- (_*) Gelyk ik §. a. S4« gezegd ücUbe. (X) Men zie «j. 3. C 7  02 B*<">N DER MENIGVULDIGHEID gezelfchapten, Zenuwgeest, ook verfcheidenerMe vooiftellingen en begrippen in de ziele teelen kunne? Deeze waarheid verrykt den zieikundigen mee alzulke gevolgen, die hem ftraalcn aanwyzen , welker aanblik hem eindelyk tot een helder licht geleidt, en die tevens tot eenen weg verftrekken, om de ziel in heure geheime werkingen te befpieden. Die Vervelingen zullen gelukkig zyn-, welke de tallooze verfchcidenbeid , in de beweging der Harsfen- en Zenuwvefelcn overzien , behóorlyk onderfcheiden, en het geen zy tot voortbrenging der begrippen toebrengen, bepaalen kunnen. Deeze kennis immers zoude den gezichtskring der menfehen dermaaten verwyden, dat hy den geheelen omvang der zielen werkingen zoude kunnen overzien. De byna oneindige menigvuldigheid der roeringen in de flarsfenvefelen is, als 't ware, het middenpunt, waarin alle de uitingen der zielenkragt, bycénkomen. Daar egter deeze wensch by den ftervelingen niet vervuld kan worden, zo moeten wy daar mede te vreede zyn, dat wy ten minften dat Algemene kunnen kenteekenen, waar-  EN VERLIES VAN DENKP.EÊLOEN. J. 5. 63 waaruit den ftroom en de onbepaalbaare fom der denkbeelden,.waarvoc-rdeziel vatbaar is«. begrypelyk wordt. De algemeene grondregel waarop de menigte van voorftellingen der ziele gegrondvest is, beflaac egter in deeze waarheid; zo verfcheiden en menigerlei de vaardigheid der Harsfen - indrukfelen is, evenzo verfcheiden en menigerlei zyn de denkbeelden der ziele: de verfcheidenheid der plaats, waar een zinlyke indruk volgt, de fterkte en zwakheid der bewegingen in de Zenuwen en Vefe. le;i beftemmen , ingevolge daarvan, het onderfcheid onzer gedagten. Niet alleen de ontwikkeling der begrippen, maar ook de ,1-vaarenhcid ,als de beste leermeesteresfe hierin , bevestigen de waarheid deezer ftelling. — Ik zegge deeze begrippen; — want daar de bronnen der zielswerkingen in de beweging der Zenuwen te zoeken zyn, en bewegingen zo wel in de richting als in de gezwindheid, verfchillende kunnen zyn ; zo moet ook de verfcheidene richting, waarheen de beweging , de druk en indruk gefchiedt, gelyk ook de fterkte ©f zwakheid derzelve 9 die even eens door de  <$4 BRON DER MENIGVULDIGHEID de gezwindheid bepaald wordt , het onderfcheid in de werkzaamheid der zielskragt ten gevolge hebben, en hier door bekomt de anders gewoonlyke regel der Wysgeeren, te weeten: verfcheidene oorzaaken baaren ook verfcheidene werkingen, ook zyne waarde. Doch ik zal, met voorbygaan deezer befpiegelende bewysgronden , die niet na den fmaak van alle Leezers gefchikt zyn, alleen aan de ondervinding en de waarneemingen die zy ons fchenkt, gehoor geeven. De Heer poupart, (Vr) gewaagt van eene vrouw, welke men de helft der Harsfenpan hadt moeten wegneemen, en die daar in heure aalmoesfen opzamelde; het harde Harsfen-vlies (Dura Mater) lag dus by haar bloot. Wanneer iemand haar eens op deeze plaats hard met den vinger aanroerde, fchreeuwde zy fterk, en zeide: men had- 00 Zie Ontleed-, Heel-, Schei- en Kruidkundige Verbandelingen van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen te Pa.ys. Eerfte Deel. Uit het Fransch in het Hoogduitsch overgezet, door Wolf Adolf vak STfiiNWEUK, Bieslau 1749* s- lo6'  EN VERLIES VAN DENKHEEGDEN. §. y. 65 hadde haar duizende van lichten doen zien. (ss) Hier bepaalde dus een zekere drukking en eene beweging het denkbeeld van lichten. Eveneens zullen andere bewegingen en drukkingen, ook andere denkbeelden voortbrengen. Ik geloove niet te overhaastig te oordeelen , wanneer ik hieruit eenige verfchynfelen verklaare , die ik zelve ondervonden hebbe. Voor eenige jaaren leefde alhier een eerwaardig geleerd Grysaart,die anders gezond en wel by zyn verftand zynde, op eenen tyd, terwyl hy met zyne beroemde en geleerde Zoonen, (die thans nog leeven , en als geloofwaardige getuigen kunnen bygebragt worden ,) over tafel zat , hen de vraag deedt: wat het voor een Meisjen ware , dienevens en ter zyde van zyne ftoel ftonde, daar nogthans zyne Zoonen hem verzeekerden , dat 'er zodanig een Meisjen niet tegenwoordig Qs~) Men zie meede Herman. Boerhaave, Praelecllones Acadcmicai in proprias injtilut. r:i medkae] welke de Heer B. van H aller, te Gottingen in 1740. met Aanmerkingen uitgegeeven heeft. Vol. II. I'ag- 533. Seqq.  66 eroh der me»:cvuldichriD' dig was. Hy bleef egter by zyne meening en ving zelfs aan eene befchryving van haar te maaken. Zoude ik my nu wel bedriegen, wanneer jk uit deeze waarneeming het gevolg afleide dat in de Harsfenvefelen van deezen ouden Geleerden , zekere bewegingen of indrukken zig geüit hebben, die anders met het dankbeeld of met het beeld van een Meisjen vergezelfenape pleegen te zyn ? Te meer , daar het zeer wel mogelyk konde zyn , dat deeze zo hoogbejaarde Geleerde, van wegen veelerlei gebreken inde Zenuwfappen, een drukken of persfen ondervondt, dat mooglyk aan zodanig een zinlyken indruk gelyk ware, welke anders uit de inwerking van het beeld eens Meisjens, door middel der lichti'lraalen die van haar op het oog vielen , pleeg voorttekomen. Bochner («) heeft den oorfprong der fchynbaire uitterlyke gewaarwordingen^ mee welke egter geen inwerking eens' voorwerps van buiten vergezelfchapt is geweest, ook vair QO In den Wochcntlichtit UullifchenArzeigeneufittjvhf 1750. nuni..n. p. 330. enzi  IN VERLIES VAN DENKBEELDEN. J, 5. 07 valfchelyk op de volgende wyze verklaard: Daar de ziel, uit de in het Zjnuwfapontgaande, en tot het Senforium Commune, of de gemeene zitplaats der gewaarwordingen op de buiten zig beltaande voorwerpen befluit , zo moet zy ook by die welke uit innerlyke. oorzaaken beltaan, vermoeden , dat 'er lighaamen buiten haar voorhanden zyn , welk£ dezelve veroorzaaken. —• Diergelyke bewegingea kunnen egter in de werktuigen der zinnen, door den fterkeren toevloed des bloeds naêr het hoofd volgen, waar door de bloedvaten in het hoofd fterker uitgezet moeten worden. Nu loopen door allé huidjens waarmede de werktuigen der zinnen, die zig te zamen in het hoofd,bevinden, bekleed zyn, 'bioedvaatjens door; en deeze zelfde huidjens zyn ook tevens Zenuwhuidjens , dat is , de eerfte en fynfte vezeltjens, wa.ar uit zy faamgeweven zyn, zyn eigentlyk Zenuwvefeltjens, of 'er loopen ten minden een menigte van Zenuwtakjens door dezelve; volgt 'ernu eene ophooping des bloeds, of eene fnellere beweging deszelfs door de bloedvaten der huid-  68 bron der menigvuldigheid huidjens, zo kunnen deeze daar door ligt gefchud worden. Deeze trilling of verfchudding wordt aan de Zenuwen medegedeeld, en op deeze wyze wordt daardoor eene beweging van het Zenuwfap in de gewaarwordings - zenuwen te wege gebragt, en wanneer deeze tot de Harsfenen voortgezet wordt, zo moet daar uit een gewaarwording cn begrip in de ziele verwekt worden, die met andere gewaarwordingen , bevoorens door even dezelfde zifilyke werktuigen ondervonden , eene gelykheid heeft. Dit wordt met het voorbeeld van het klinken , ruisfchen en fuizen der obren bevestigd, waarvan ik beneden (uu) fpreeken zal. De Heer van H a l l e r (w) zegt: „ elke Zenuw welke men drukt, veroorzaakt evenwel eene Ij' zendere pyn; het gefchiede aan welke eene plaats ook, en alhoewel de drukking flegts zeer maatig zy. Ik zoude liever zeggen een byzondere gewaarwording, want niet («0 §. .19. n. V. (yv) ln der Plnfiologie ntch Hal lens, Üeicrftt' xung, 4 Band. f. 463,  em verlies VAN denkbeelden» §. 5. fjQ niet elke zachte drukking, veroorzaakt pyn. (xx~) Wanneer de Zenuw egter heviger gedrukt wordt, zo beneemt deeze drukking aan de deelen des dierlyken lighaams , waar door zyne takken loopen, de gewaarwording. Men heeft alleenelyk door al te menigvuldig vet , een gevoelloosheid aan de Zenuwen bemerkt. En de Heer Nicolaï fjry) wanneer hy zegt: Al dat, wat op de mergachtige zelfftandigheid der Harsfenen , des Ruggemergs en de Zenuwen, derwyze werkt, dat het noch de beweging der ZenuwItorTe fluit of tegen natuurlyk vermeerdert of vermindert, (_xx~) Even zo min trein il; met den Schryver van der Philofophie der Natur overeen, wanneer hy zegt : ,, In den mensch is geene verandering mogelylt, welke hem onverfchillig kan zyn ; wyl 'er geene tusfchen - gewaarwording tusfchen het genoegen cn de fraerc, (ongenoegen hadt hy behooren te zeggen) plaats vindt. Wordt eene zyner gevoelige zyden, zachtelyk geroerd, zo is de mensch gelukkig ; wordt de fchudding of trilling fterker , dan lydt hy: Het kwaad en goed grenzen met hunne tiiuerften te faamen, en hebben geen tusfehenzaak." Huiliï heeft dergelyke gedachten. (jy) In der Pttliologle , 4 Band, §. 58. f. 109.  BRON DER MENIGVULDIGHEID dert, moet de gewaarwordingen en bewe. gingen of verheffen of vermeerderen of verminderen. Eene verminderde of opgehevene gewaarwording, is eene verdooving of gevoelloosheid. Wordt de gewaarwording zo fterk vermeerderd, dat zy, wegens heure fterkte onaangenaam wordt, dan is het eene pyn. Wordt de beweging der deelen tegennatuurlyk vermeerderd, dan noemt men dat eene trekking, eene kramp, een ftuip of ftuipachtige beweging; wordt daar en tegen de beweging gedeeltelyk verminderd , of wel geheelënïl opgeheven,, dan heet dat eene verzwakking of verlamming; door elke drukkende oorzaak worden alle, of flegts eenige Zenuwbuisjens famengedrukt, en den doorgang der Zcnuwftoffe gefluit. Hierdoor nu kunnen de verrichtingen der Zenuwen niet vermeerderd, maar wel zelf verminderd worden; gevolgelyk moet daar uit geene pyn of kramp, maar wel eene verlamming oneftaan. By eene geheele famendrukking der Zenuwen , moeten de verrichtingen derzelvej, de gewaarwordingen en bewegirgen ten eencmaale ophouden.  en verlies van denkbeelden. §. 5. ?r den. Maar by eene mindere en bepaalde drukking, worden of flegts eenige Zenuw, buisjens famengeperst, zo dat de overige vry blyven, of door deeze drukking wordt flegts de Diameter verminderd van alle de in de gedrukte Zenuw zig onthoudende Zenuwbuisjens, welke men zig , hoe fyn ook, altyd nog fyner verbeelden kan, van daar, dat by dezelfde, de Zenuwftof bewegende kragt, zy zy dan de ziel of het hart, de beweging der Zenuwftof fneller, en gevolgelyk heviger wordt , waar van krampen en pynen kunnen ontdaan. De Heer Isenplamm Qzz) ftemt hier mede overëen , wanneer hy beweert : dat de door vochtigheid ukgedyde vaten, door hunne drukking op de mergachtige zelf. ftandigheid in de Harsfenen, verdoofdheid en krankzinnigheid, en door hunne drukking op de Zenuwen, pynen en kragteloosheid kunnen veroorzaaken." Uit alle deeze, op waarneemingen gegronde meeningen, zal het my geoorlooft zyn , de volgen* (zz) i'izyn Fetfuch einigtr praktifil.ei Anmesk-jngeit tier dit Nerven, f. Ei.  72 CR ON DER MENIG VUl DICHEID gende fluïtfbellïng , als waar, te verdeedigen, dat alle bewegingen of indrukfelen in de Zenuwen en Zenuwgeest, of denkbeelden opwekken wanneer de beweging en drukking niet van eene ongeregelde kragt zyn; of de denkbeelden verdonkeren en verduisteren in zoverre , als de inwerking al te hevig is. Voornaame gebreken der Zenuwen en aan het daardoor vlietend Zenuwfap, moeten de bezigheeden en verrichtingen, welke de natuur de Zenuwen opgelegd heeft, verhinderen of {tuiten. Eene ongeregelde drukking der vefelen of ook wel eene verdrooging derzelve , berooft den mensch van die gewaarwordingen , waarmede hy zig, zonder zulk eene kragteloos- maakcnde oorzaak, zoude verblyd en vermaakt hebben. Het verlies van het gezicht, van het gehoor, enz. 't welk dikwyls uit eene diergelyke bron , ontdaan is, geeft een zeeker bewys daarvan. Elke verdooringengewigtige befchadiging der Harsfenen en der Harsfenvefelen,zal, ingevolge daarvan , de zielskragten of geheellyk werkeloos maaken, of dezelve in eenen toedand brengen,  EN VERLIES VAN DENKBEELDEN. $. 5. 73 gen in de welke de ziel, onwisfe fchreeden doet. De waarneemingen van oude en laatere Artfen ftaaven die. Want het is uitgemaakt, dat verfcheidene menfehen , naa eene voorgegaane belediging der Harsfenen, zekere zielskragt verloren, welke "z-y eerst naa de geneezing weder bekomen hebben. (b~) §• 6. (b~) In de ïnwyitigsrcde van den Heere llenr. Fredr. Kocli, door htm te Kiel, ondet voorzitting van Do. Jolt. Fried. A.kermattn, in den jaare 1775, gehouden, en die ten Tytel voert: [Obfervatiottum vlcdico - Chïruygicarum Specimen, wordt een geval bygebragt, waarin, by eene hevige kneuzing des hoofds,door een boom, een geheele verdooving, gelyk inde beroerte of geraaktheid voorkomt, volgde. Het einde der ziekte-was, dat de lyder allengskens, gelyk een kind tot zyn verttand en kennis geraakte, welke hy te vooren gehecllyk veilooren fcheen te hebben. De kragten der ziele kreegert trapswyze hunne volkomenheid weder, van de Letters ep de Lettergreepen gaande, voords van daarop de woorden, op de faraenzetting derzelve, op zaaken, op Perfoonen.op gefchikte begrippen en gedagten, laatftelyk op redenkundige befluiten , en bekwamen, allengs, op een verwonderenswaardige wyze , hunne orde en duideïykheid, zo dra de gefchudde en gedrukte Harsfenen zig weder in vrybeid bevonden. — M a r c. d 0natus in Hisi. Med. Al'uab. L, II cap. 1. soniïI. STUK. D T"«  74 ALGEMIENE GEVOLGEN S. 6. Eenige algemeene gevolgen uit de verklaarde Stellingen. De tot hier toe uitgewerkte gronden van kennis verryken ons met eenige ruim fchoo- tus in Medicina Ssptcntrion. L. I. Sect. y. Cap. I. vernaaien nog andere gevallen, die ter opheldering dienen, cn die een bewys voor de fterkte, die tot de werkingen der inbeelding behoort , aan de hand geeven. Ik geloove, wel is warr, niet, dat ieder denkbeeld eene byzondere vezel cn derzelver beweging vereischt, gelyk bonnet ftelt; egter, zo veel fchynt toch zeker re zyn, dat elk denkbeeld eene byzondere en haar eigene verandering in een of meer vezelen, of ook eene haar eigene ontkennende beweging des Zenuwgccsts vordert. De zinnelyke denkbeelden verëisfchen eene andere , harr begeleidende, wyziging, dan de afgetrokkene voorftelling ; dc begrippen des geheugens eene snderc dan de werkingen des verftands. Waar van daan men ook van een knaapjen te Albiroda verhaalt,dat hy , door een' val op het hoofd, zyn geheugen verloor, en egter «og by het gebruik zyns verftands gebleeven is;van een geleerden in Hohenflein wordt gezegd , dat hy door een zinking verlamming het geheugen flegts in zo verre verlooren hebbe, ('it hy , alhoewel hy de Letters niet metr kende, egter verftandige fluitredenen konde maaken. Zie M. co t the lp fried. oesfbld, von der Immatcmlitat, Frtyheit mi  UIT RE VERKLAARD. GRONDSTELLING. §. 6. 75 fchootige gevolgen, welker waarheid niet alleen voor ieder klaar moet zyn, maar die ook hunne waarde by de ver- und unJlerbUchkeit der mensehHchen Secfe, Chemiilz , 1777. 3. S. 33. Veelligt zouden cok, uit de verandering die in eene koorts, of in liet Zenuvvfap, onverhoeds volgt, de plotslyke invallen der ziel begrypelyk kunnen worden, welke Mo zes Men dels zoon tiet weerlichten des verftands noemt. Niet minder konden , uit dc gcfteltenis der Zenuwen en vezelen, ineen gezonden zin eenen grond der ziele (Jtindus animts) of die duistere denkb:e'den welke veclen zo hooglyk waardceren , verklaard worden, wanneer men onder deeze verders niets verslaan wil, r.ls voortnaalige indrukfelen in de harsfens en harsfon vez,.len, die federt denkbeelden opgewekt hebben, van welken wy ons thans niet meer bewust zyn* wrrdt nu deeze verandering in de Zenuwen of het Zenuwfap weder opgewekt, die voorm.als de voorflelliig, welke naaderhand verduisterd werdt, opwekte, dan eiinnert de ziel zig ook het denkbeeld dat zy voordeezen gehad heeft. Op zulk eene wyze g' cf ik geheel duistere voorftellingen toe. iit.ar wanneer men, ouder duistere gedagten, werkcijkc denkbeelden vetftaati wil, van welken wy in 't geheel geen bewustheid hebben, dan boude ik dit voor onmooglyk. Want eene zaak aan welke ik denke, cn van welke ik toch hl het geliC.1 niets weet, verdient den naam eencr gedagte niet. Voor het overige vergehke men §. 2 a«n h.t «mde. D 2  76 ALCEMEENE GEVOLGEN verklaaring van zielkundige verfchynfelen genoegzaam doen kennen. Zy zyn in dc naavolgende Stellingen begreepen. ]) De graad of fterkte en zwakte der indrukfelen in de Zenuwen en Har sfenv ezelen, bepaalt mede deze graad, fterkte en zwakke Levendigheid der Denkbeelden, gelyk ook de graad der laatfte, bewegingen en indrukfelen ten gevolge heeft, die aan de gefteldtenis der ycorf.ellingen beantwoorden. II.) Eene beweging der Zenuwen, of des Zenuwfaps, die eene bepaalde voorftelling en gewaarwording in de ziele ten geleider heeft, is niet van let haar geëvenredigde denkbeeld afgtfeheiden, in zo verre als door deeze of geene verhinderingen het gevolg niet verydeld wordt. Zo dikwyls, daarom in den Mensch een indruk in de Vezelen ontftaat, met welke eene innerlyke of uitterlyke gewaar, wording pleegt vergezeld te zyn. Zo moet de ziel ook tot het bezit van zulk eene gewaarwording geraaken. Het voorwerp 't welk de indrukfelen gewoonelyk pleegt te veroorzaaken tfdat de beweegrede tot de verandering der Zenuwen en denkbeelden aan de hand geeft, mt-  DIT DE VERKLAARD. GRONDSTELLING. §. 6. 77 moge dan ook waarlyk voorhanden zyn of cntbreeken. Welke vruchtbaare grondbeginfeleu om deeze en geene voorvallende verfchynfelen verklaarbaar te maak en! Het zal my geoorloft zyn, de uitgebreide grenzen derzelve door eenige duidelyke voorbeelden zichtbaar te maaken. Wicn is het onbekend, dat dikwyls een mensch in een heete koorts, de leevendigfle voortellingen heeft, van voorwerpen, die toch niet het geringde aandeel aan deeze voorftellingen hebben. Hoe dikwyls roept hy uit, jaag dien hond, die kat enz. van my weg, welkers afwezen egter aan de omftanders overtuigend bekend is. Van waar zoude zulk eene voorftelling kunnen ontftaan ? Daar de zieding, of opbruisfehing des bloeds, en de hevige en menigvuldige fchuddingen des Zenuwgeests het eigendom van zulk eescn Lyder zyn; zo kan het zeer wel weezen, cat zulk eene beweging drukking of verandering in de Harsfen - vezelen ontftaa, die anders op een zinlyken indruk van eene Kat of Hond pleegt te volgen en deuzelven D 3 vol-  }g ZI/.EM2ENE GEVOLCES volkomen gelyk is, wat wonder is het dan, dat de ziel van zulk een kranken ook tot het aanweezen van een hond of kat befluit? alhoewel 'er noch zulk een voorwerp, noch ook een uitterlyk indrukfel deszelfs, voor handen is. Wy vinden egter by eigentlyk zieke menfehen deeze verfchynfelen niet alleen, maar ook by menfehen , die, wegens hoogen ouderdom, of andere omftandigheeden, buitengewoone of onregelmaatige bewegingen — een fluiten en verhindering hunner fappen-—lyden.Dus zyn 'er menigvuldigerlei fpookfels moogelyk, die uit eenerlei bron voortkomen. Ik rekene hier onder het geval van dien bejaarden Geleerden,van welken ik boven (t) meiding gemaakt hebbe, die een meisjen voor zig meende te zien, dat egter niet tegenwoordig was. Het is ook mcoglyk dat eenige uitterlyke voorwerpen wegens deeze of geene ligging, ftand of plaatfing en wegens den bykomst van andere gelyktydige omftandigheeden, zulke indruk- fe-  uit de verklaard. grondstelling. §. 6. 79 fclen in onze gewaarwordings ledenmaaten bewerken, die anders van andere zaaken hunnen oorfprong hebben, waarvan daan de mensch geheel andere dingen gelooft gewaarteworden als hy werkelyk gewaar wordt. Een vierhoekige toren maakt op onze gezichtszenuwen, wegens een alte verre afgelegenheid, even denzelfden indruk welken een ronde toren veroorzaakt, van daar gelooft zulk een vergeplaatst befchouwer, dat hy een ronden toren ziet, daar hy egter werkeiyk een' vierhoekigen gewaarwordt:. Wat in het byzonder de vooruitzien, ten aangaat, zo bewyzen de voorzeggingen der Propheeten in de F. Schrift,;!ac zy meede in de ziele, door middel van zekere bewegingen in de Harsfenen hunne wezenlykhcid — zo wel onder het waaken, als in den flaap en droom — verkrygen kunnen. Jac5 toren ftelden alles, wat de geneeskunst tegen de Vallende Ziekte gevonden heeft, te vergeefs, in 't werk. Eindlyk namen zy allen hunne toevlucht tot Boerhaave, die, uit medelyden wegens het ongelukkig lot deezer kinderen, naar Haarlem reisde. Wanneer hy nu de zaak onderzogt, en een der kinderen het ongemak kreeg, zag hy ook veelen tevens in eene foort van vallende ziekte (F.pikp' fia) vervallen; maar, daar nu door kundige Doctoren, de beste geneesmiddelen, reeds te vergeefsch toegediend waren, en daar Boer haave beredeneerde dat de ziekte door inbeeldingskragt, van het eene kind tot het andere overfloeg, zo hefloot hy, dat deeze kinderen door de afleiding hunner inbeeldingskragt geneezen zouden kunnen worden, en zy werden ook door deezen Verlosfer geneezen. Naa dat Boerhaave den opzigter des Huis en alle de aanweezenden, behalven de kinderen, van zyn voorneemen bevoorens verwittigd hadt, deedt hy, hier en daar , in het vertrek waar alle deeze epileptifche jongetjens en meisjens vergaderd waren, kleine yferen, P 7 met  8* ^"A""'  van caszner en paris. §. 8. 101 natuurlyke middelen veroorzaakt konde zyn, waarom het een zodanigen fchrik verwekte, die den vyanden ten eenemaal in verwarring bragt. ■ De bedwelming en afwezenheid van geest ftuite alle werkingen der oordeelskragt en des verftands. De inbeeldingskragt verbaten van het verftand,—de haar zonoo- dige leidsman bekwam daar door vrye magt, en maalde den Vyanden in meer dan menschelyke geftalten af, die haar zogten te ondertebrengen. Zy ftaarden met vreesvolle en verwarde oogen op eikanderen en zodanig verbreiden zy, met de grootfte fnelheid, den fchrik over allen. Deeze fchrik werdt daarom een Panifche vrees (terre-r fameus) geheeten. ,, Elke hevige drift zegt Shafteshur y , (O kan op goeden grond panisch geheeten worden. Zy breekt onder een groote bende uit, en maakt zig door heur aanblik, of ook door ontroering en mede lyding (Sympathie) gemeen; zo kan men (O In den Ph'üofophifehen werken, aas dim $ng'ifchejr eiberfezi. i. Band, S. <5ï. £ 3  J02 VERVÓLG EN WEDERLEGGING men de volks woede panisch noemen, wanneer zy het gemeen, gelyk wy zulks fomtyds ondervonden hebben, aanvuurt en buiten zig zeiven vervoert, in zonderheid wanneer 'er de Godsdienst mede ge. mengd is, en in deezen toeftand zyn derzeiver aanblikken befmettelyk. De woede vliegt van aangezicht tot aangezicht, (*) en de ziekte wordt by de eerfte aanblik overgeërft. Perfonen, die met eene beetere gemoedsgefteldheid een hoop volks onder de dwingelandy deezer drift bukken zagen, hebben getuigd, dat zy in de gezichten dier lieden iets veel meer fchrikbaarende en vreesfelykers bemerkt hebben, dan zig anders by de hevigfte uitberftingen der driften voordoet. Zulk een invloed heeft de ommegang, of het gezelfchap, zo wel by kwaade als by goede driften: en elke neiging is zoveel te fterkcr als zy gezellig is, en zig laat Bue- (*) Zy die ooit ooggetuigen zyn geweest van de woede des graauws, by een plundering en oproer, zullende viarlieid van deeze befckjyving niet ontkennen. De Vehtaaler»  TAN GASZNER EN PARIS. §. 8. 103 mededeelen. Wanneer de neigingen deiziele, door den invloed der gebreken vm den geest eenmaal bedorven zyn, dan grypt de mensch naar de Harsfen fchimmige vruchten van zyne eigene of wel ccne vreemde verbeelding, als naar de heer» lykfte goederen. Dc op den dwaalweg geieide geest, neemt, met eene hevige begeerte, de- ergfte misleidingen als zeekefe verwagtingen van een gelukzalig toekomende op. De werkingen welke in kranken , na het gemeen fprookjen, dooide wonderwerkende kragt van deezen of geenen Heiligen gewrogt worden, ftaaven dit gezegde niet alleen, maar vinden daar in ook hunne ontmomming; gelyk ik door eenige voorbeelden, iets uitvoeri. ger toonen wil; wyl zy door het belangryke inzonderheid uitmuntten , en fchoon men deeze hybrenging ook een afdwaaling wilde noiemen, dan nog is zy eene zulke, die van wegen heure nuttigheid, op vergeeving kan doen hoopen. Ik ben, om ter zaake te komen , overtuigd, dat de tot hier ontwikkelde grondftellingen toereikende zyn, om de bedrieE 4 ge-  104 VERVOLG EN WEDERLEGGING gelyke wonder cuuren van Gasznes, die in onze tyden, zo veel opzichts en zo veel voor en teegen fchriften veroorzaakt hebben, in een helder daglicht te Hellen. Het vermoogen der inbeeldingskragt, gepaard met een onregelmaatige persfing des lighaams, loslen zyne raadfelachtige verrichtingen volkomen op. Men moet flegts dat geene weg denken 't welk voor een uitwerking-zyner bezweeringen, als een werking gehouden wordt en dat toch niet anders is, dan een gevolg , van een te vooren gehoudene affpraak met den tebezweerenenperfoon. Want dat Gas zn er met zyne lyders, imrrxrs zeer dikwyls, in een heimelyk verftand geliaan hebbe, blykt uit verfcheidene voorbeelden. Ten bewyze zal ik my flegts op een eenig beroepen, 't welk in het beneden bygebragte gefchrift voorhanden is. («O Do Heer Gaszner hielde eens een Zie frufende Jnmsrkuttgen, zu itm Sntèfchreibln des Hem Bern von c.n den Hern Miglied der Chirbayerifchen Made mi: in Munchen, ueber eimgt von iem Hem Gaszne n.,Pfarrer in Klösteilee, wahrend fanes aufenthalis ir, SUmingen, unternommene Opcration . ! ent'  VAN CASZNER EN PARIS. §. 8. lOj een meisjen by den arm, en de Hairkuif y of het toupethair, langs den rug, enfchudde ze, in die houding, dikwyls dat haar het hooren en zien vergaan moest. Hy geboodt den Duivel, in het latyn , dat hy in deezen of genen arm of voet van dit meisjen vaaren moeste, dcch — en bier op behoort men wel agt te geeven — hy bediende zig van de latynfche woorden, onmiddelyk naa hy dezelve in het Hoogduitsch gefprooken hadde. Daarby gaf hy het meisjen een ftoot aan den arm,, dien hy wilde doen bewegen, of hielde denzelven te rug, wanneer zy den niet bedoelden arm bewegen wilde. Echter ondanks dit alles bewoog zy dikwils denrego fchen arm, wanneer Gaszner, geboodt moveas braehium finistrum (Beweeg den link* fchen arm) gelyk ook den Jinkfchen voet, wanneer hy pes dexter (de regtfche voet_) zeide;al wat men voor waar,in"de Genee» zingen van Gaszner,. houden moet, koomt op het volgende uit. i) Gasz- intworfen- von einem Wahrheits fteunde und Augenzengewi, Muxchen und Aagshtrg, 1775. 8vo. f. 51 f- £ 5  j0g vervolg en wederlegging i) Gaszner doet ftuipen ontdaan, en derzelver oorfprong komt my niet onbegrypelyk voor ; want, wanneer de inbeeldingskragt verhit is en de aandoeningen tot eenen hoogen graad gebragt worden, zo kan daaruit eene zo heevige beweging des Zenuwfaps volgen die eene ftuip ten geleider heeft, (*) Gewaarwordingen, — zelfs zwakke gewaarwordingen — verheffen zig, gehulpen door dc Inbeelding, tot dc fterkfte gemoedsbewegingen en driften , en geeven de krng.en van den mensch paallooze vermogens. Iselin, (n) zegt: Zodra de mensch zyne uitzichten over de grenzen der gewaarwording verheft, zodra de inbeelding zig meester van zyne ziele maakt, ftaat hy op den rand der uitfpatting; en 'er is flegts één vonkjen noodig om hem in viam te zetten. „Men herrinnere zig flegt-s het voorbeeld, dat ik hier boven van Boerhaave bygebragt hebbe, te weeten, hoe kinderen, al- (*) Vergeljk bier meed- §■ S« (n) Ueberiüe gefthilhh der menschheil, 1770. t, L 22.1»  van caszner en paris. §. 8. 10? alleenelyk door het gezicht van eenen mensch d'e de vallende ziekte hadt, in een diergelyke Ziekte vervielen, en dat blootelyk door de levendige kragt der inbeelding. (V) Hoe zeer nu de inbeeldingskragt door Gaszner, by zyne lyders opgewekt werdt," blykt uit de handelwyze waar van hy zig by zyne bezweeringen bediende. Hy fpreekt zyne zieken met heevigheid aan, en brengt hen daardoor reeds in verwarring; hy vermaant hen voorzeeker te moeten gelooven, dat de ziekte juist op 't komen ftaat. Het gebruik , of, laat ik liever zeggen,het misbruik des Goddelyken Woords, de dikwyls herhaalde aanroepingen van den naame Jesus, maakt de inbeeldingskragt zo vuurigjdat de ziekte, in perfoonen die met gicht,koorts (Paroxismen)kramp enz, behebt zyn, noodzaaklyk een nieuw voedzel bekomen en wederom opgewekt worden moet, Dit is nog niet genoeg; Ga sz- (_o) Vergelyk hier meede Fried r. Hofman»!, tinterfuchung ion der feele, dasz fie tint urfetsh yultr htanckheheti fei. §. 21 — 25. E 6  108 vervolg en wederlegging gaszner, betast ook de Ledemaaten, cn het is uit de vertellingen die 'er van omgaan, zeer bekend, dat hy die niet al te zagt gedrukt en betast hebbe, hy fchudt zyne lyders en drukt ze aan het hoofd , en wel met de rechtfche hand aan het voorhoofd,en met de linkfchc aan het Zenuwachtig deel des neks; de betastingen aan de polsaderen, het vry ven des Bezweerders aan den Cj'h gafow(*)zyn meede genoegzaam toereikende, om tot een vermoogen uit het rjk der natuur te beduiten. De verfcheidene ftanden en andere phyjique aanwendingen, doen een magne* lifche, (p) ehetrifche of andere kragt vermoe den. Alle deeze handelwyzen waren vermogend genoeg om zonder meede- werking des Duivels — trekkingen in het lighaam te veroorzanken. Ja het is zelfs mooglyk dat diergelykc behandelingen der Lyders, een geringe kwaal by hen ver- groo- • (*) In '£ Hoogcl. Staat, ias Reiken om Cingulo &c. De Vertaale*. (p) Zie ias Berihifche Maevz:n 3den Band. f. 485. Dft ondeiftelling van een dierlyk Magnetismus, van de geiieezing der tandpynen door aanrsaking met de «ikgeis,, is bekend..  VAN CASZNER FR PARIS. §. 8. IC$> grooten, en lieden die voorheen met geene vallende Ziekte bezogt waren in eene epikpfie kunnen doen vervallen. Gelyk daar van een duidelyk voorbeeld in zekere verhandeling (?) te vinden is, 'c welk de (?) Veber Gaszner s aufenthall und we feu in Sutiz* inch , Franckf. und Leipzig, 1775. 5. R. 8vo. f. 37< 39. Ik kan hier niet veorby aantemerken, dat Gaszner. fomtyc's- zilke bevceüngen gebezigd heeft, die gantfchclyk niet met zynei ftaat of Charactcr over een kwamen, en tegen alle weüccvendheid aanloopen; want 70 wordt 'er in het'aangehaald gefchrift S. 50. verhaa'd dat de Heer Gaszner zekere Burgerdochter uit W. verzeekerd hadde dat zy den Duivel in de borsten hadt; en daarop moest zy tlezelve ontbloeten, op dat hy *er de hand opleggen en 'er den Duivel uit zoude kunnen dry ven. Hy ligte heur de horten met zyne hand op, maar bragt ze, naa menigvuldig betasten vyederom^ in heure gewooueljke gedaante. Op bladz. 52. is meede eene zeer wanvoegelyke gebeurtenis aangehaald, te weeten dat Gaszner een meisjen verheft maakte en in hetzelve allerhande losbandige bewegingen opwekte.. Het fehynt egter ook dat de viouwen hem nu en dan dcgelyk de waarheid gezegd hebben. Want daar omtrent vindt ik een plaats, in een gefchiitt dat ten tytel voert, Noten uier die anïwort «uf das Bedenken uier die Casznerifche kuren, die 'er met Acatholicis yornimmt. 1775, 1. en een half vel in 8vo. f. 14. waarin gezegd worde dit G/\3ZNïR)in een Kasteel in Swaben verfcheidene £ 2 b°e"  110 vervolc EN wederlegginc de zaak klaar maakt. Een Handwerksgezel, welke vóór de Cuur,over Hoofdpyn klaagde, kreeg onder de bezweering van Gïaszner, en onder zyn betastingen, de vallende ziekte. Wat nog meer is, gezonde lieden die flegts aanfchouwers waren, werden van Gaszner, zodanig bejegend en gefchud dat zy op de plaats zelve in de vallende Ziekte vervielen. Ik meet nog eene tegenwerping» die men my nog zoude kunnen maaken, ontzenuwen. Alle Lyders, zal men zeggen, zullen toch zo vreesagtig niet geweest zyn en zo fterke inbeeldingskragt gehad hebben, dat de kunstbewerking van G&szNE r, een koorts (Paroxismus) in hen heeft kun- bocrcn met een zeer (legt gevolg bezwooren hadde, en 'er zig cindelyk een vrouwsperioon opdeedt, die over pynen in de zyde klaagde; wanneer Gaszner, zig nu aanboodt om dezelve te geneezen, doch onder beding dat hy het lydend deel aanroeren moeste, antwoorde hem dit vrouwsperfoon, dat zy dat niet konde toeftaan,alzo zy op die plaats van een lachchenden Duivel bezeten ware, die hem gevvisfelyk niet gehoorzaam zoude zyn. Gaszner, ging daarop, gelyk ligtehk te raaden is, zeer te onvredtn en vertoornd door.  van gaszner en paris, §. 8. ui kunnen te wege brengen: Ik geef dat toe; maar 'er zyn ook genoegzaame getuigenisfen voorhanden, die geftand doen, dat by veele Perfoonen, die Gaszner voorneemens was te geneezen, alle gevolg agter gebleven zy. Deeze warenvermoedelyk zulke, die geene levendige inbeeldingskragt bezaten; en bygevolg niet in het behoorlyke vuur, dat ftuipachtige bewegingen ten gevolge heeft, ge* bragt konden worden. 2)Verfcheidene van Gaszners lyders die" met jicht,krampen, beroerten enz. gekweld geweest waren, zouden door zyne kunstgeneezingen herfteld geworden zyn. Ik wil dit eens voor waar aanneemen, alhoewel 'er nog veel tegen intebrengen, zoude zyn. Ten minften zyn 'er ooggetuigen die bevestigen dat alle poogingen van Gaszner, by deezen of genen, vruchteloos geweest zyn. - Maar nu ontftaat er nog de vraag, of deeze her{telling door een wonderkragt van Gaszners gefchied zy? De Heer Lavateb zegt dat Gaszner wonderen doet door jniddel van het uitfpreeken des Naams je- sus  112 vervolg EN WEDERLEGOINC sus, of gelyk de Heer Sïmler (r) het uitdrukt. ,, De Heer Lavater, vonde ,, zig genoodzaakt de zeer aanmerkelyke ,, daaden en wonderen, welke de Heer „ G|aszner in den naam van jesus „ verrichtte, hen onder 't oog te bren„ gen; wyl het uitgemaakte wezentlyk gebeurde zaaken waren" enz. Hoe kan dc Heer La va ter, deeze werkingen van Gaszner, wanneer wy die al toegeeven, voor wonderen houden, en daaromtrent zig op getuigenisfen beroepen ? Het komt daar op aan, of de werkingen deezes mans noodzaakelyk van een buiten en boven natuurlyke kragt afgeleid moeten worden; welk oordeel voorzeeker te verhaast en van alle wa?rheid ontbloot zal zyn,wyl alles, ook zelfs degeneezing van verfcheidene ziekten,door behulp der verhitte inbeeldingskragt en der veroorzaak- fO Inden tweeden brief aan den Heer D. Se ml er T. 120. der Sammhngcn von Briefen und auffetzen uier die Gasznerifchen und Schropferischen geisterbefchworungen, mit eignen vielen anmerkungen herausgegeben vxx. Joïiann Salomon Semlbe, IMe 1775-  VAN GASZNER EN PARIS. §. 8. 113 zaakte ftuipen , begrypelyk wordt, immers wanneer wy, het blykbaar fabelagtige, bcdriegelykeenafgefprookene,mede in aanmerking neemen. Daar en boven kan de ondervinding en het getuigenis niet bewy. zen dat het eene van het andere afhange, oorzaaken kunnen niet ondervonden , maar moeten uit hetondervondene, vanagteren, beflooten worden. Voor myn aandeel, ik zoude de herftellingen van verfcheide van Gaszners zieken, uit de volgende bronnen afleiden 1) kunnen 'er eenige toevalliger wyze weder gezond geworden zyn. 2") kan het weezen dat verfcheidene Lyders, zig gehouden hebben als of heure gezondheid weder herfteld ware, om van de plaag van Gaszner want hy pyrigde ze met zynecuuren- ontflagen te worden. 3) Is de levendige inbeelding der menfehen, die zo aikwyls met ftuipen verbonden was, genoeg bekwaam om het Zenuwfap in de grootfte beweging te brengen, waardoor dan de deelen die iets of wat verlamd waren, heure beweegbaarheid wederom deelagtig werden. Want in gevalle van verlamming der Lede-  I 14 VERVOLG EN WEDERLEGGING demaaten, is de beweging des Zenuwfaps in de Zenuwen alcyd geftremd, zy roooge dan van de berooving of de voortduuring der gevoeligheid vergczeifchapt zyn (*) al wat daarom in ftaat is, de beweging der Zenuwbuifen en gevolglyk ook de beweging in de verlamde Ledemaaten wederom te verwekken, dat is meede voor een gefchikt middel te houden, om de onbeweeglykheid en ongevoeligheid in de verlamde Ledemaaten weg te neemen. Daar nu de fluipen, ftuipagtige bewegingen, kramp en krampagtige trekkingen — die niet dan dooreen Herken invloed des Zenuwfaps heur beftaan in de Spieren hebben — altemaal de bewegingen des Zenuwfaps vermeerderen, zo kunnen ook de ftuipen de eerst gefruite beweging in de verlamde ledemaaten wederom herftellen, en in zo verre een middel worden om de lamheid te geneezen. Zo wel als het tketrifeeren, 't welk eveneens gefchikt is om de beweging des Zenuwfaps te vermeerderen en dat door veelen, niet zonder nut- (*) Vergelyk den in 't algemeen een hevige aandoening—; welke een fterke verandering en beweeging des Zenuwfaps naa zig fleept, eene verlamming weggenomen heeft; Ik beroepe my daaromtrent op de voorbeelden die de Heer van swietïn (t) verhaalt, eene vrouw, die in 't zestigfte jaar heures ouderdoms door een (J) Zie Do. Joh. Gf.org Kruhnitz, verzticlt. nifz der vomchniflen fchriftcn von der Elektricitet und der electrifche kuren, gelyk oc-k Priestley, Gefchichtc und gegemvartige Zustand der Êlectt&itttt n. f, w. door denzeifden uitgegeeven, tc Berlin en Slraifund, 1772. Aan deezen vereiienftclyken HeereD. Krdenitz, in Berlin , ben ik, wegens de meededeeling van verfcheidene fchriften, zeer veel danks verfchuldiul. (~f) In Commenlar. in Hermaitni Boerhaave Ap>.orisntos dc cognoscendis ei curandi* morbis T. III. p. 333-  II6 VERVOLG EN WEDERLEGGING een plotfelyken fchrik lam werdt, en deeze verlamming langen tyd behieldt, werdt daarvan fpoedig door eenen anderen fchrik ontheven, wanneer zy eens, by een hcvigonweder, door een Herken blikfemftraal omgeeven werdt. 'Er is, wel is waar, by dit voor. val een dubbelen grond voor dc herftelÜDg aantètreffen, daar, of de fchrik of de eiectrifche kragt des blikfems, de verlamming kunnen vernietigd hebben; egter in beide gevallen moet toch de buitengewoone beweging des Zenuwfaps als de naaste grond tot de wederherftelling aangemerkt worden; 't zy dan dat die beweging, dcor den blikfem of door den fchrik veroorzaakt zy. 't Is eene, onder de Geneesheeren met zeekerheid uitgemaakte, waarheid, dat eene fterke fchudding in verfcheidene betrekking, ter verftooringe en ook ter herftellinge van het menschelyk kunsttuig veel toebrengen kan. | Een mensch welken, door de Turken, de tong uitgefneedeh ware, waardoor hy onbekwaam tot fpreeken werdt, bekwam door den onverwagten fchrik,welke door een blikfemftraal in hem verwekt werdt, zo veele beweeg-  VAN GASZNER EN PARIS. §.8. 117 weegbaarheid in het nog overgebleevene ftuk der tonge, dat hy weder duidelyk fpreeken konde (w) Ik moet nog, gaandeweegs, eene tegenwerping, die men my zoude kunnen maaken, wederleggen; hoe kan, zoude men mooglyk kunnen zeggen, een fchrik eene verlamming veroorzaaken en dezelve ook weder vernietigen ? Kan dan dezelfde oorzaak tegengeftelde uitwerkfelen voortbrengen■ In eene volkomen gelyke betrekking, te gelyker tyd, zeekerlyk niet; maar zeer wel in verfchillende tyden en in een verfchillend opzicht; want de eerfte fchrik kan veroorzaaken , dat de fappen in de fynfte canaalen en vefelen te rug klimmen en daar zelfs tot eene ftolling overgaan, die eene verlamming ten gevolge heeft. Een herhaalde fchrik daarentegen, kan de fappen wederom naêr deeze canaalen geleiden, en het geftolde vloeibaare voort dry ven, wat wonder is 't dan, dat hier door de verlamming weder weggenomen wordt. Een he- vi. 00 Zie Nicoi, Tolhi, [obfmatiow Medici naa* les, p. 740. feqq. "!  Ïl8 VERVOLG en wederleccing vige toorn heeft meede fomtyds verlam, mingen gelukkiglyk geneezen; wanneer eens zeker Heer op zynen knecht hevig vertoornd werdt, en hem degelyk wilde afrosfen, werdt hy oogenbliklyk van eene veeljaarige krampachtige famentrekking der kniefchyven, die hem het gaan geheel verhinderd hadde, bevryd. Een ander welken de verlamming reeds veele jaaren, egter flegts aan eene zyde getroffen hadde, bekwam, by gelegenheid dat 'er brand ontftond, in het huis waarin hy te bedde lag, de beweeglykheid zyner ledemaaten plofejyk weder, cn vloodt ten Huize uit, leevende voords, naa dien tyd, vry van deeze kwaal. De Heer van swieten, beroept zig hier by op Schenk (je). ~~- De zoon van Crafus, die ftom was, bekwam de fpraak ogenblikkelyk en onverwagt wed-r, wanneer hyzag, dat een krygsknecht zynen vader onbefuist aanviel, en riep! Och, doodt toch C R ce s u s niet! Hy behieldt ook naaderhand,geduurendezyn geheele leven, het f» Obfery Mcdkin. Lib. I, de Ptnlyfi p, 94.  ■van caszner en paris. $. 8. iiq het fpraakvermoogen (y) zyn deeze voorbeelden niet toereikende, om de geneezingen van Gaszner, natuurlyk teverklaaren? Waarom zoude men dan zyne toevlucht in derzelver verklaaring, tot de meedewerking des Duivels neemen? —■—— wiens aanzien, behalven dat, in deeze dagen merkelyk gedaald is, daar men druk bezig is om hem zyn paspoort te fchryven, — of waarom zoude men die in een wonderdoende kragt van Gaszner, zoeken ? De gevallen, welke ik hier beneeden §. 12, aanhaal en zal, kunnen hier ook tot opheldering en ftaaving dienen; en, wanneer men myne gronden van wederlegging, op welke ik in 't vervolg, ten ontmomming der wondergeneezingen van Paris bouwen zal, ook ook op die van Gas zner, toepasfen wil —- dat zeer ligtelyk gefchieden kan, dan ben ik overtuigd dat Gaszners zwakke zyde, in een helder daglicht voorkomen zal (2). Het geroep dat Gaszner, onlangs met 00 Zie HiroiotusL. I.C. LXXXV. p. 35. (2) De Algtmtm Beuifshs Bibliotheek, 27 Th. a ft. f. $f6.  120 vervolg en wederlegging met zyne wonder geneezingen verwekt heeft, heeft eene gelykheid met den uitgebreiden roep der wondergeneezingen des Diacons der kerke van St. Medard te Parijs, Franciscüs de Paris geheeten, een zeer Godvruchtig man, welke een infchikkelyk character, een minzaam, trouwhartig en vertrouwelyk gelaat, en eene fpraakzaambeid en geduld , om zig met ieder een te onderhouden, bezat, en die uit yver voor zynen Godsdienst het geftrengfte leven leide, zo dat hy eindelyk, door altegroote onthouding, honger en lighaams kastydingen, zelve zyn levensdraad verkortte. Hy overleedt op den iften van Mey, des jaars, 1727. Terftond naa zynen dood verfpreide zig het gerucht, dat zyn begraven lyk, op het Kerkhof van St. Medard , wonderen deede (a). Deeze Paris, was een Jan/trast f. 596 en verder; en 28. Tb. ifte. St. f. 226 enz. baalt alle die febriftcn aan , welke Gaszners liegt gecyaa en Duivelskunftenaaryën betreffen. Ca) Dc Roomsch gezinden badden reeds lang van te vooren, diergelyke wandercn v:>n andere perfocnen verdicht  VAN GASZNER EN TARIS. §. 8. I2t nut en Appellant. Ik zal, met by voeging van andere Historiefche omftandigheeden flegts de wonder cuurcn, die men den afgeftorvenen Paris toegevoegd heeft, beproeven, en daarby de volgende orde in agt neemen. i) Zal ik de wyzen van geneezingen bybrengen welke aan het graf van Paris toegeëigend worden 2) zal de beproeving der Historifche waarheid van het gebeurde kortelyk volgen, 3) Zal dicht. Ik zal flegts den Heil. W i l ii a d ü j, die ui: Engeland geboortig was , ten voorbeelde bybrengen. Hy fterf te • M ■ .I "1 , in de voor hem gebouwds - - • : 11 1 • ! is door den Heil. Ansga- /. 1 08, die hen in 'aai iUsdorn opgevolgd is,befchreeven g.^ï gcragl Don PfULifp. C-esar, in zyn zogeic I ttOtnxl Tii i1p4tto\ilti • Sepdmtnoms, An. 164! I ..-even. 10 liet Iaatfte Hoofdftuk dee' 1 » 34 vermeende wonderwerken i, tangehaald, die hy egter n , ma; r naa zynen dood aan alititej.' zieke cn jibrekkelyk* menfehen, door zyne ' c:i by zyn graf zoude verricht h«b!wn,*ie M. Tkocull Arn kul, CimM/che Heiicnriligion, Hamburg , 1703 410 het 4de Deel f. 122 enz. Veele Roomsch Catholyken bedienen zig van zulke verdichte wonderen, als van een Godsdienftig bedrog êm dc waarheid hunner Religie te bewyzen, I. SÏW. F  ï22 VERVOt.g en wederlegging Zal het onderzoek of, met tocgeeving der Historiefche waarheid, deeze geneezingen wel een daadelyke wonderkragt vereifchen, of uit zielkundige of uit gezondheidkundige grondflagen verklaard kunnen worden, het befluit uitmaaken. Wat nu de foorten der ziekten en hunne geneeskragt aangaat, daaromtrent heeft men drie Perioden , of Tydperken , te onder fcheiden. De eerfte gaat van 't jaar 1727 ■> tot 1731, in welken tyd allerhande wondercuuren door de kragt des grafs en der Reliquien des genoemden Paris gefchied zouden zyn. Daartoe behooren a) dat Dom A l p h 0 n s o dePalacios, de zoon eens voornaamen Spanjaards en opperopzieners der Posteryen, naa dat hy het gebruik van zyn linker oog, federt Ï725 verlooren hadt, ook pyn en zwakheid in het regtfche oog gevoeld hadde, en daarvan, door middel van een ftuk lywaad van het hemd des geflorven Heiligs, dat hy om het oog gewonden hadde, tevens door herhaald bezoek en gebed by het graf, weder geneezen werdt; al-  vAn cAszker en paris. §. S. 123 alhoewel de beroemde oogmeester Genn r o n , de befchadiging voor ongeneesfelyk gehouden hadt. b) Margaretha Thibault, werdt, by het bewuste graf, van de waterzucht en beroerte aan de finkfchë zyde, als ook van zweeren, in een vierde deel uurs geneezen. c) Marie Anne Copronseau, werdt van eene beroerte en fpraak verlies geneezen. d) Marguerite Francoise Duchesne, was ook lam, en daarby nog tevens met waterzugt en bloedvloed bezogt, cn werdt door ftuiptrekkingen geneezen, e) Philippe Sergent, werdt van eene verlamming en zwakheid der oogen weder herfteld f.; Peter G u t 1 e r , werdt ook van zyne zwakke oogen bevryd, g) Coirie, een vrouwsperfoon dat de Kanker hadt, en aan de Linkfche zyde beroerd was, wordt meede als een voorbeeld bygebragt, h) II Anno u 1 n , een ander vrouwjperfoon, werdt door ftuipen van eene verlamming en fpraakloosheid verlost. Het Tweede Tydperk bevat de fTuip. trekkingen, daar byna ieder een, federt het F 2 jaar  124 VERVOLG EN WEDERLEGt, I NG jaar 1731 tot zelfs de kleine kinderen toe, op het graf, trekkingen kreegen, die egter ter» ftond ophielden, zodra men de menfehen van het graf verwyderde. Deeze lieden werden door zodanige ftuiptrekkingen geneezen, en zelfs gezonden, die zig daar heen begaven , werden even eens met ftuiptrekkingen aangevallen. 'Er worden ook voorzeggingen verhaald, die, ten deelc door de verdeedigers der wonderen van Paris, voor vajsch verklaard, ten deele egter, als waarlyk gebeurd en aanmerkenswaardig verdeedigd worden. Zo zoude eene Convulftonaris Maria Sonnet, den Heere de MontgEron, voorafgezegd hebben dat hy een boek >t welk hy ook naaderhand werke- lyk fchreef — uitgeeven zoude, waar in de wonderen van Paris, afgebeeld zouden zyn, dat hy dat boek den Koning overhandigen, en, naa eenigen tyd, in de gevangenis zoude geraaken, voords dat de gerechtsdienaars hem zyn werk niet ontneemen zouden,- alhoewel het voor hen zoude leggen enz. - Dit alles was juist zo voorgevallen. Deeze Convulfionaris-  VAN GASZNER SN PARIS. §. 8. lij risfen vasteden fterk, martelden hun lighaam, en wat nog meer is, 'er zouden ook, met hunne ftuipen, wonderen verbonden geweest zyn < te wee:en de ge. neeziag van verlammingen, zelfs ongenees- felyke doofheid, kanker die men zonder walging of hinder uitzoog,' — vallende ziekte enz. Deeze verrukte perfoonen vormden zig de levendigftc indrukken van God , geraakten daar door in vervoering cn hielden zeer roerende gefprekkcn. Men legt hen wonderdaadige neigingen toe; by voorbeeld water, met de aarde en asfche van het graf van Paris vermengd, te drinken;fterkeboetdoeningen, on. gemeen lang aanhoudende vasten te onderneemen;zig in het vuur het lighaam onbefchadigd blyvende, te werpen en diergelyke. Het derde Tydperk bevat de geweldige genees wyze en hulp (ftcours violens) het uitrekken, liaan, kwetfen, fteeken en branden der lyders. By deeze gefteeswyze worden veele wonderen verhaald. Zo zouden by voorbeeld zekere M a r- c ijk RITE CATHER1NE TüRPIN, van der jeugd af fcheef gewasfen en ge^ F 3 bog-  126 VERVOLG en wederlegging. bogcheld zynde, weder in eenen natuurlykco ftaat herfteld geweest zyn, naa dat twee fterke mannen, de armen en bcenen door middel van fleevige koorden uitgerekt, ook de geleedingen met hamers zo hevig geHagen hadden, dat daardoor een yzeren Handbeeld zoude verbroken zyn. Heur lighaam was hierdoor zeven of agtmaal langer geworden, nog veel ergerlyker is de vertelling van Charlotma la Porti: , die in het Jaar 1731, door een geweldig trekken aan de leden, en hevige Hagen op beide de beenen die zy te vooren niet hadde, —— behouden werdt, en van jjEANNE Moler , welk zig met een blok ter zwaarce van vyfüntwintig ponden, veel honderd hevigeflagen liet geeven , van welke, volgends het verhaal van den Heer Mcntgeron ,cen zeer Herken muur byden 2jflen flag een fcheur bekwam. Heure Zuster Gabrielle moler, lagzig, zonder hinder, een vierde deel uurs in een vlammend vuur of gloeijendc kooien, liet zig verfcheide fleeken met een degen in de borst geeven, egter de degen drong niet door en bezeerde zelfs de huid niet eens. Ik  VAN GASZNER EN PARIS. §. 8. 127 Ik zal nu de Historiefche waarheid deezer vertellingen onderzoeken, en daaromtrent moet ik oprechteiyk bekennen, dat de bewyzen voor de waarheid nog zulk een gewigt niet hebben , dat zy bekwaam zouden zyn om eene geloofwaardigheid ter overtuiging op te leeveren, waar in men veilig berusten kan, of fchoon Voltai- RE, ROUSSEAU, MENDELSZOON —' waarlyk geleerden van eenen uitmuntenden rang, deeze wonderen eene meer dau gcmcene opmerkzaamheid waardig achtten , en juist daarmecde de wonderen onzer openbaaring en het bewys uit dezelve voor de waarheid des Christclykén Godsdiensts hebben tragten te verzwakken (b) de naavolgende bedenklykheeden fchynen mij toe de waarheid der geneezingen — zoo men die in 'c algemeen voor waar aan (i) Wanneer iren egter de wonderen, die ia de Heilige Schrift voorkomen, met die van Paris vergelyk', moet ieder het voortrcffelyke der eerften boven de laatften erkennen. Wanneer toch heeft nog een mensch■ fchoon hy ook nog zo heilig geweest zy, eenen dooden, die reeds (lonk, weder lecvend gemaakt? F 4  Jï8 VERVOLG IN wederlegging aanneemen wil — te doen wankelen; i) de Jacfenisten werden door de Jefuiten fel vervolgd, welken hen tevens met hunne leere geheelyk poogden te vernietigen; daarom namen , na alle waarfchynelykbeid, de Janfenisten hunnen toevlucht tot de wonderen van Paris, die voor een vroom mensch bekend was, op dat, door derzelver verbreiding, hunne leer in aanzien bewaard bleeve. Dus werden 'er veele gewaande miraculen onder de geneezingen, die aan het graf van Paris tocgefchreeven worden, vermengd. De Janfenisten dachten wat voor den een recht is, is ook billyk voor den anderen; daai nu de Jefuinn hun aanzien door menigvuldige voorgegeevene wonderen zogten te bekragtigen, zo wilden zy zig van een gelyk recht bedienen, 2) waren de voorgewende wonder geneezingen behoorlyk en gerechtelyk onderzogt geworden, zo zoude gewis meenig bedrog ontdekt zyn geworden. Hier op volgt 3) dat het zeekerlyk wel mooglyk kan zijn, dat fommige perfoonen, zig als kranken gebreklyken, blinden enz. aangefteld hebben, die  van gaszner en paris. j> 8. ï&9 die dan, zonder twyffel, veel geroep hebben kunnen maaken, als of zy, door eene Cuure volkomen herfteld geworden waren. Deeze meening wordt daar door verfterkt, dewyl 4) zeer veele Pcrfoonen die daar hulp zogten, troostloos naar huis hebben moeten keeren. Dit zullen waarachtige lyders geweest zyn, die zonder bedrog hunne geneezing te gemoed zagen 5) 't Is nog niet toereikend bewezen dat de geneezene perfoonen met eene ongeneesfelyke ziekte bezogt geweest zyn. Want wat, by voorbeeld, Palacios betreft, zo wordt flegts de eenige oogmeester, G end ron ten bewyze aangevoerd; maar, in de eerfte plaats ksn men vraagen, in hoe verre deeze bekwaamheid zig uitgeftrekt hebbe? ten tweeden, kan aan den eenen of anderen Geneesheer eene ziekte ongencesfelyk fchynen, die toch geneesfelyk is. Hoe dikwyls komen zulke gevallen niet voor, daar de Artz uitdrukkelyk zegt, nu is 'er niet anders dan de dood te verwagtten, en toch komt 'er de Lyder fomtyds ,van op. Dit is my zeiven, in myne jeugd, overF 5 ge-  jgo VERVOLG EN WEDERLEGGING gekomen en niettemin leef ik nog. 6.) 'Er loopen, openbaarlyk bygeloovige . genees» middelen meede onder; by voorbeeld het drinken des mengfels van water en aarde van het graf van Paris; het gebruik van eea frak van het hemd des afgeftorven Parisj en diergelyke. 7.) Waarom gefchiedden die wonder geneezingen eerst naa den dood van Paris, of hadt zyn doode lyk meer kragt dan zyn leevend lighaam ? 8) Men zoude wel, niet zonder cenigen grond, kunnen ftellen, dat meerdere perfoonen by het graf ziek, dan gezond geworden zyn; daar zelfs de gezonden , zodra zy het graf naderden, ftuipen kreegen, gelyk ik boven aangemerkt heb. fp) Alle de bygebragtte gevallen, zyn in zulk een land en plaats gefchied, waar het grootfte bygeloof, ten opzichte van wonderen, heerschte 10) dat de Jefuiten, als vyanden der Janfenisten, de bedriegery der voorgegeevene wonderen van Paris niet verder bekend maakten, dan men wel verwagt zoude hebben, kan een ftaatkundige ftreek geweest zyn, op dat men niet meede aan hunne wonderen twyffelen mog- te»  van caszner en paris. % 8. I3I te. 11) De getuigenisfen en Certificatien zyn a) meerendeels door ligtgeloovige lieden opgefteld, fa) ftryden met eikanderen c) zyn te onbepaald, by voorbeeld, 'er wordt niet naauwkeurig genoeg agt opgegeeven of de Spanjaard Palacios, mooglyk flegts eene zinking op het oog gehad hebbe; want dat de eenige getuige Gendkon, eene grootere kwaal fchynt te getuigen,.is niet toereikende, gelyk voorheen reeds opgemerkt is. Voords pf de Kiekte Van Dóchesne alleenlyk in ccn gezwel of jiicht, of wel in eene v.'i^re bercerte ca waterzucht beftaai heeft, is meede nog niet naauwkeurig getuigd; d) de getuigen zyn niet gerechtelyk; want, of fchoon 'er getuigenisfen van eenen Netaris bygebragt worden, is egter daarop geen agt te flaan, wyl zulke .Notaris/en ook dat geene getuigen wat zy flegts gehoord hebben e) het voornaamfte getuigenis van Montceron, is daarom ongangbaar; wyl hy, door eene verrukking vervoerd zynde, de waare toedragt der gebeartenisfen, noch wilde, noch konde ten naauwften onderzoeken. F 6 Het  I32 TERVOLC EN WEDERLEGGING Het baat ook niets, wanneer veelen zyn getuigenis daar door een uitneemend gewigt meenen bytezetten, dewyl deeze MoNTGERONeen Naturalist geweest is, die voorheen met alle wonderen gefpot hadde, en , by het bezoek desgrafszo ongemeen geroerd werdt, dat daar op zyne bekeering moest volgen, want heeft hy eene zeer levendige inbeeldingskragt gehad, zo zal hy, zonder verder onderzoek, de indrukfelen, van wegen het in hem woonende innerlyke gevoel, voor al te gewigtig gehouden hebben; gelyk alle kwaakcrs cn Geestdryvers gewoon zyn te doen (c). ' " Thands (O Het Hooftboek waarin alle de wonderen van Paris volkomen verhaald woid.-n is betyteld: La urité iet miracles operés p*r rintirasfion de M. de Paris et autres ApcVans, demor.tre coutre Muns. !''Archeyeqtie de Scn* Ouvragt **t au Rai, par Mr. C a r re de MoNTOEaoN, Collier au Parlement de Paris. Nouyette edition en Cohftu, 1745- 47- » drie deelen in groot Ouarto met veele fchoone koperen pitaten, waar op de eeneezingen , ftuiptrekkingen er geweldige genecswyzen, afgebeeld zyn. Tegen deezen Montgeron zyn'verfcheidene wederlege'mgen in 't licht gekomen. Als 1737 Ttuiti dogmaticus fi-T les faux miracles dn temt in 4-to. Maar dit gcfcüiift is veel te zwik en toe- gce-  VAN GASZNER É» PARIS. §. 3. I33 Thands kome ik dat tot laatfte punt, *t welk de vraag ten onderwerp heeft, of * de geevend; de Autheur meent, dat men best Hangen zoude, wanneer men alle de wondergcneezingen van Pari s den Duivel toefcbreeve enz. voords nog von Mo.sheim inquifnio in veritatem wdratéorum Parijmi in 2 Disf. in Bist. Eccles. q. 2*7 feqq. Deezen Schryver brengt flegts kortelyk by, dat de wonderen van Pa. ri s nygeloot en verdichtfelen zyn, zonder dat eigcnilyk te bewyzen, even zo als voor been Zimmermann de Miracuïïs, qua Pjthagor* &pt. tribuuniur pag. 25 fqq. der voorreden gedaan hadt, verders kan men agt geeven op Campbell Disfertatior, fur les miracles, die van deeze ftoffe meer aan de hand geeft. Niet minder j a c 0 b V e r n f, t, in di verhandeling over dc waarheiddes Chrtslehken Godsiiensts f. 841 enz. na de duitfche uitgave. Ilalle. 1753. «vo. Waarby men voegen kan, des VobUï Discours fur les Miracles 1712. Lettres fur miracles a Mr. de Meaupas 1735- en by voorrang Crilique generale du livre de Mr montgeron, fur les miracles de Monfieur Vabbé de Paris: oa nouvelles Lettres fur les miracles Amft. 1740. 2. T. cn 8v0. Alle deeze Schriften haalt ook D. LtesZ, in der vahrheit der Christlichen Religion zweyte Ausgabe f- 49°' enz. die ook in 't byzönder grondig onderzoekt in hoeverre men, uit deze wonderen,de H. Schrift kragteloos maaken wil —- waarmeede Taco bi'; Gedanten von denn kennzeichen Gbttlichen wunderwerke vergelden dienen te worden, welken zig onder de Ablmni- F 7 hr"  Ï34 VERVOLG EN WEDERLEeClNe dc bygebragtc geneezingen -— 'c zy dan geheeliyk of ten minften ten deele zonder wonderkragt begrypelyk zyn, opdat alzo de ziekten, benevens hunne geneezingen, by het graf van Paris, van het momtuig des wonderbaaren, dat hen, meet ik zeggen veffiert of omfiert, ont' momd, en in hunne vvaare gefteltcnisfen voorgedraagen worden. Ten dien einde zal ik O op het ontdaan der ftuipen myn aandagt richten. Dan, ik zal, met alle moogelyke bedachtfaamheid, de ziekten niet na de tydrekenende orde, gelyk ik die voorheen verhaald hebbe, beoordeelen, dewyl ik korter kan zyn, byaldien ik die ze- htngn uh>; vkhiige Gegenficnde der Religie,, Zette 2774 3vo. bevinden , en die in 1776 op nieuw ter persfc gelegen zyn. Sfiits is te Utrecht, 1732 in Svo. uitge. komen, vie dc M". Paris, HUtcre du Diocefe de Paris. U honde my egter blootelyk aan de wysgeerige beproeving , en in hoe verre, volgends de zielkundige en gezondlieidkundige gronden, of na de grondbeginfeJe 1 der Geneeshteren , de wondergcneezingen verkfaart-air zyn konde». Want zoude ik dit orderwerp in deszelfs uitgetriidften omvang, bevatten, dan zoude ik «njn TOOrgeftelde grenlcn overtrecden moeten.  VAN GASZNER ES PARIS. § 8. 1$J zekere ziekten beproevend vooraf doe gaan, welker oplosftng tevens tot ontcyffering van andere Ziekten en derzelver geneezingen (trekken kan. Ik zoude het eene onderwerping van den geest kunnen noemen, wanneer men de ftuipen aan eene buitengewoone kragt des grafs wil toeëigenen,dan, ik hebbe reeds by de ftuiptrekkingen van Gaszners Lyders, gelyk ik geloof, toereikend getoond, dat zy als een gevolg eenéf levendige inbeelding aan te merken zyn. Men ftétjé zig voor welk een levendige indruk, het by eenea zieken maaken moet, die veele Ellendigen by, in en om een graf, met hevige trekkingen ziet liggen? Worde daar door niet, inzonderheid by Perfoonen die zeer aandcenlyk van Zenuwen zyn, de beweging des Zenuwfaps vermeerderd? En is dat,na myne reeds opgegeewene bewyzen, niet toereikend om eenen diergelykeu aanfchouwer in een gelyken toeftand van ft uittrekkingen te bren gen, ;zo wel als de kinderen in het armen huis te Haarlem, op zodanig eene wyze de vallende ziekte bekwamen? en juist dit was het geval by het  I36" VERVOLG EN WEDERLEGGING het graf van Paris. Nog meer, de zieke die naar het graf van Paris ylde ftelde een volkomen betrouwen op de kragt des grafs, riep den Heiligen Paris, ootmoedig om byftand aan, zyn verlangen, zyn wensch was aller vuurigst, en fpande tevens de zielskragten, en dit was toereikende om eene ongewoonelyke bruisfching in het bloed, eene buitengewoone beweging des Zenuwfaps te verwekken, welke eene menigte omtrekkingen en krampachtige beweegingen naa zig fleepen konde. Het is hier even het zelfde geval als by de kwaakers en Dweepers, die dikwyls by een alte fterke aanfpanning van hunne willekeurige inbeeldingskragt al biddende needervallen, terwyl het fchuim hen op den mond komt. *t Js ondertusfchen wel waar dat juist niet alle menfehen tot zulk eene levendigheid der verbeeldingskragt gefchikt zyn, maar de Lyders kreegen ook niet alle ftuipen by het graf. 'Er werden veele ziekten geneezen die in verlammingen, jicht beroerten cn daarvan afhangende fpraakeloosheid — beftonden. En juist de voor-  van gaszner en paris. $. 8. 137 voorafgegaane ftuiptrekkingen waren de natuurlyke middelen tor derzelvergeneezingen, gelyk ik dat bereids by die Gasznerfche geneezingen geftaafc hebbe. Het is ook raoogelyk, dat eene menigte toevallen deezer kranken uit gewoonlyke gebreken ontftaan zyn, die eindelyk, naa een vlytig bezoek des grafs, door de natuur zelve, verwyderd werden, waardoor , — maar niet door de kracht van Paris — de ziekte ten einde geraakte, 't welke men naaderhand door eene bedrieglyke fluitrede (d) aan Paris heelkïagt toegeëigend heeft. Zo kan, by voorbeeld door veelvuldige verftoppingen, door het agterblyven eener gewoonlyke loozing der Natuur, welke alleenlyk aan het vrouwelyk geflacht eigen is, verlamming en andere kwaaien volgen (O die van zelve agterblyven zo dra (V) Per fallaciam non Causfrt, ut Cmufa, door het bedrieglyk befluit dat men. maakt wanneer men iets dat geen oorzaak is, voor eene oorzaak houdt. (?) In de Sammlung von Nalur und Medk'm wie eucn h'iezu gehörigjfr. Kunst und L'ittetatur Gefchichte yonn Jahr. 172.1 ƒ. 406. is zodanig een voorval byge- bragt  1^8 vfrvolg en wederlegging dra het kwaad dat deeze flegte gevolgen veroorzaakte, verwyderd is. Wie weet of onder de geneezene vrouwen, by het graf van Paris, zig niet ook diergelyke perfoonen bevonden hebben , welke de hulp die hen" hunne eigene natuur boodt, met eene wonderbaarlyke redding van Paris verwisfeld hebben. Ik ga nog verder, en geloof, niet zonder grond, te durven aanneemen, dat blyde gemoedsaandoeningen, hoop, vertrouwen cn voorzichtigheid eene geneezing van beroerten, verlammingen cn diergelyke kwaaien, te weeg kunnen brengen. Want met deeze gemoedsbewegingen is altyd eene regelmaatige, en de Natuur des lighaams dieqflige en heilzaame, beweeging van den zenuwgeest verbonden C+). Zulk eene beweeging •deilevensgeesten nu, is een gefchikt middel om de beweegbaarheid der verlamde leeden weder te herftellen, volgends myne bo- bragt van een meisjen Anna Dorothea Scbhi». din, dat,door gebrek aan de, der vrouwen eigene,reinigingjam , fpraakloos enz. werdt; egter by den aankomst deezer reiniging weder tot heur voorige gezondheid geraakte. C*) Vergelyk $. 3. 4:  van GASZiSER EN PARIS. §. 8- l^O boven aangehaalde onlochcnbaaregrondftelUngen (f). Ik heb zelve een voorbeeld daaromtrent beleeft van een araptman, die Hom was, door eene beroerte, deeze werdt tot Doopheffer of Peetoom verzogt, en nam deezen last met veel vermaak aan, wanneer hy nu tot de kraamvrouw genadjrd was, om, volgends het hieringevoerd gebruik zyn gefchenk of Pillegift te overhandigen, zo bragt hy op eens, en onverwacht zyn gelukwenfching fpreekend uit, zo dat alle de aanweezenden daarover ten hoogften verwonderd ftonden. Hier uit laat zig meede verklaaien waarom het vertrouwen op de Geneesmiddelen eens doctors zeer veel tot eene heilzaame uitwerking bybrengen kan. Men herinnere zig flegts hier by het voorbeeld dat ik uit Picnunlis (*) van eenen Student bygebragt hebbe, die zig door (toppende pillen pur» geerde. Triller verhaalt meede dat hy eenen doctor gekend heeft, die akyd zyrï (t) Zie eolf onzen %  140 vervolg en wederlegging zyn broekzak vol recepten en ordonnantiën hadt, wanneer hy nuby eenen zieken kwam , liet hy dien> blindelings een deczcr papieren uit zyn zak haaien, en verzeekerde denzelven dat het daarop gefchreevene recept het beste middel tegen zyne ziekte ware. Het kan zeer wel zyn dat het betrouwen des lyders dit recept eenige kragt bygezet heeft, die van te vooren aan het zelve niet eigen geweest is, ook kon een toevallig gelukkige urtïlag de doctor in aanzien bewaaren. Daartoe brengt de gemelde Triller nog het volgend voorval by, eene Dame welke een zweer in de hals hadde, nam heur toevlucht tot den gemelden Artz die gewoon was zyne geneezingen aan de be« fluuring des gevals overtegceven. Zy trok dan meede een recept uit zyn zak, en ziende dat het eene ordonnantie voor een klyfteer was, moest ze zo hnrtelyk lachgen, dat heur gezwel daarvan doorbrak en zy volkomen herfteld werdt. 3) Verfcheidene ziekten beftonden in zwakheid der oogen, welke dan ook eveneens door de wonderdoende kragt van Paris ge*  VAN GASZNER EN PARIS. §. 3. 141 geneezen zouden zyn. Ik zal de daad, of het Factum, zelve eens voor waar aanncenven, maar dit niettcgenftaan.de, kan my dat nog niet bewegen, om deeze geneezing aan eene wonderdoende kragt toe te fchryven. Want de zwakheid der oogen kan heuren oorfprong in een ftolling der oogfappen hebben, en alle oorzaaken welke bekwaam zyn om eene verlamming te heelen, zyn ook gefchikt om de ftolling der fappen te vernietigen. In zo verre kan uit even dezelfde gronden , welke ik by de geneezing der verlammingen aangevoerd hebbe, ook hier een befluit opgemaakt worden. Een vrolyk vertrouwen zelfs op de kragt des grafs en van P a* ris, gelyk ook het yverige gebed, kan de levensgeesten in zulk eene beweeging gebragt hebben, die bekwaam genoeg kon geweest zyn, om weder eene regelmaatige beweging in het oog te verwekken en de gedolde fappen, weder in orde te brengen (*). Men kan een hier op toepasfelyk voorval in het beneeden aangehaald (*) Vergelyk den 3den §.  142 vfrvolg en wederlegging haald (ƒ) gefchrift aantreffen. 4) De Colt' vulfionurisfen voorzegden en baden in de gefchiktfte orde. Wat de voorzeggingen aangaat, zo is dat nog het best, dat zelfs de Janfenisten toegeeven , dat voelen derzelve niet bewaarheid zyn. Verfcheidene egter, die vervuld zyn, kunnen op voorgegaane gisfingen gegrond geweest zyn ,die volgends de gewoonelyke wet der vooruitzieningen (f *) gevolgd zyn. Nog andere zyn geheel verdicht, en behoeven dus geene wederlegging:. Dat egter de in duiptrekkingen liggende zieken , hunne gedagten zo niet altyd, ten minden dikwyls — in goede orde en met een treffende aandagt tot God enden Heiligen Paris gericht hebben, wil ik geheel niet ontkennen , want dat doen nog hedendaags veel kwaakers en geestdryvers, zonder dat men genoodzaakt is,, deeze verrichtingen aan eene wonderdoende kragt te moeten toefchryven. 't Is met Cf t' de Ac 't Piy/leo »eMi Acaï. Natura curioft. rum Vol. IV. anio 1737. p. Bi. CO Zie §. 2.  van gaszner er paris. §. 8. I43 met deeze drift even eens gelegen, als met een Dichter die zig ia een geestverrukkend vuur bevindt, ja, onder alle volken — zelfs onder de Heidenen — heef- men zulk een Enhuftasmus of geest vervoering, waargenoomen. Deeze verrukkin. gen openbaarden zig onder de Heidenen meede uitterlyk door fidderen, beeven, fchudden van het hoofd en de ledenmaaten, doordweepachtige pynen, gelyk Liviusdienoemt, of door uitrekkingen, door voor de vuist gemaakte gebeden, voorzeggingen, zingen en diergelyken. Alle volken hebben hunne Emhufiauen van de eene of andere foort, en alle de kerken zo wel de Heidenfche als de Christelyke, klaagen over de dweepery Cg) ook kunnen de gemoedsbeweegingen, die door verfcheidene zieken op het graf van P a. ris, in bidden en voorzeggingen beftonden , zig wel verder voortgeplant en uitgebreid (5) Deeze woorden zyn overgenoomen uit de Pliilofophfchïe werken des Graven von Sfiaftesjury.uk liet Engelsen in het Hoogd. overgezet ifte Band Leipzig 177*. f. 65. «  144 VERVOLG EN WEDERLEGGING breid hebben, daar de kinderen, den volwasfenen, in diergelyke dingen, doorgaands pleegen natevolgen, gelyk by voorbeeld in het Jaar 1707. de Euangelifche kinderen, welke de Bedeftonden der Zweedfche Troupes in het vorftendom Glogau, meede aanzagen, daar door geroerd en tot navolging vervoerd werden (h). Een geest, die geheel ruw zonder bekoorlykc begrippen en neigingen is, geeft, zonder eenigen wederlhnd, aan eiken indruk, aan elke voorftelling toe, die hem vergenoegen belooft of met verdriet dreigt. 'Er is flegts een zeer gering vermoogen, een zeer klein gewigt noodig om hem naar deeze of gene zyde te doen overbuigen; elke kleinigheid is bekwaam om zyne werkzaamheid in beweging te brengen, of dezelve te fluiten (i). En wat vermag een verhitte, bociaartige en teugel, looze verbeeldingskragt niet al! 5) Het al- (h") Men kan daaromtrent omftandiger bericht vinden in de onfchuldige Nachrichtcn vom Jahre, 170.7. 8. en 9. (0 Zie Iselin, uebcr die gefchichte der menschheit, ijle Band. f. 79./".  VAN GASZNER EN PARIS. §. o. 145 altelang vasten van eenige Lyders kan insgelyks door natuurlyke kragten bewerkt worden. Wy hebben immers nu en dan diergelyke voorbeelden beleeft; wanneer een mensch ziek is kan hy veeldagen, zonder fpys te gebruiken, zyn leven ophouden ,mcn vindt dat ,wel is waar,by gezonden niet. De Heer van Montgeron, brengt egter flegts één voorbeeld by van iemand die niet gezond was, welke eenige maanden gevast heeft. Dan hy zegt van den zeiven, dat de mond van zyn maag een langen tyd gefloten geweest was; dat hy gezwoüene voeten enz. gehad hadt: ook brengt men by dat de Jongvrouw FAAscARENi,tePadua,eendriejaarige fpysonthouding zoude doorgedaan hebben (k~) 'er zoude zig ook onder de zieken een perzoon bevonden hebben, die een quartier uurs in het vuur ■ - zon- (JO Zie Hamb. Magaz'w. 1 B. f. 4. f. en Jon. Friedr. Iacobi 1 Abhandlungcn ueber wichtige GegenJ/ande der Rtligiori Zelle 1773 3. f. 46. die ook naar meerdere voorbeelden verwysr, in de Ephemerides Nat. Cur. Dec. I. tuit. IX. Obf. LIV. p. 139 en in Bon et i Stpulchret» Anatomico T. II. p. 721. I. STUK. G  I46 VERVOLG EN WEDERLEGGING zonder dat hem een hair gezengd werdt, gelegen hadde (2) dit nu zoude wel het onbegrypelykfte en minstver. klaar- (0 Men heeft, wel is waar, voorlange reeds, daaraan gelykendc wonderen opgegeeven. Immers M. Trogill Ar. nkiel verhaalt, in de Cimbrifchin lleidcn-Ketigion 4de Theil f. 104 enz. van Poppo, dac hy voor dc Heidenen, die tegen den Christelykeh Godsd'enst opflonden , zelve in het openbaar gepredikt hebbe, en , daar hy &ax volk daar door niet bewegen konde, zoude hy zyne Leer doorliet volgend wonderwerk bckiag* tigd hebben: Hy zoude naainentlyk eengloeijcnden yzeien handfehoen , zonder eenigletzcl aangetrokken hebben, waarover het volk zig ten hoogften verwonderende, daar op de Christelyke Leer aangenoomeu hadt. Hy voert daarby veele Schry vers : au , cn zoekt, — ondanks het verichil van Tydrekening deezer Scliryveren dc waarheid van dit wonder te verdeedigen. Ja, wat nog meer is , deeze Pcppo zoude , ten bcwyze van de waarheid des Christenaonis,eens ten met wasclr overfmeerd hemd, of rok , over het bloote lighaam aangetrokken hebben , en , tcrwyl hem deeze kleeding aangetrokken werdt, zoude hy toch de handen vrolyk ten hemel verheft hebben, en zoude alhoewel de gelieele kleeding tot aslche verbrand was , geheel en onbefchadigd gebleeven zyn. T)e I ron van diergelyke wonderen moet men alleenlyk in die leere der Roomschgezinden zoeken, welke leert dat de Wonderwerken een kenteken der waare Kerk zyn moeten.  VAN ga37ner EN PARIS. $. 8. I47 klaarbaarfle geval weezen. Desniectegenftaande is het gantsch niet onmogelyk, dat die perfoon natuurlyke middelen geweeten heeft, welke voor een korten tyd de werking der vlamme kragteloos gemaakt hebben. 'Er zyn immers verfcheidene dingen bekend, welke, ten minden voor een geringen tyd, het vuur wederftaan en met welke men de lighaamen , die men tot die proef bezigen wil, beftryken kan, j. Fr. Glaser (m) heefteen brandweerend beftrykfel opgcgeeven, 't welk uit drie deelen gebaggerd Lym, (ui) Zie deszelfs Nuzïiche, und durch die Erfalirung lewahrie , vorschlage, bey hefiigen und gefihwinden Feuers brunflen , Hdufer und Mobilien ficher zu rctten, nebst einer grunilichen anweifung, grosfe und gcfalirliche Feutrs. brunflc zu verhuien und f. w. tierle au/lage, llildburgh. 1772.3vo. Gelyk mecJe deszelfs ausfuhrliche Befchreibung der glucklich abgelaufenen grosfen Feuerprobe u, f. w. Leipzig, 1773 iJvo. voords nog, zyne Beanlwotlung and IVidcrlcgung yerfcheidenllicher widcr feinen erfundenen *m brandabhallendcn Holzanflrich gemochte» einwendungen u. f. w. Leipzig 1774 Svo. En niet minder zyn met aanmerkingen en byvoegfelen opgehelderd: Preisz fchrift wis die Feuerioschdnjiallen in kleinen Stadiën, und auf isn Dotfern, zu yerbesfcrn fmd. Leipzig , 1775 gr. 8vo. G a  IA8 VERVOLG EN WEDERLEGGING Lym, een deel gebaggerde klei, en een deel meelpap faamgefteld is, en dit mengzel op houtwerk geftrèeken zynde, veroorzaakt, dat de vlam welke tegen het befmeerde hout aanflaat, zo fehielyk niet in het hout indringen kan. Daar nu ook het keukenzout eenigermaate het vuur wcderftaat en de Houtasfche, in water geworpen zynde, zeer gefchikt tot blusfchen is «)zo is het zeer geraaklyk een grof, van werk gemaakt, doek uittedenken dat met een brandweerende vloeibaare ftof doorweekt en overplysterd is, en hy , die, met zulk -doekbekleed zynde, voor een ^ kleinen tyd in 't vuur ging liggen, of door een vuur liep, zoude daar zeer gemaklyk zonder fchade van afkomen. Het zout bezit inzonderheid de kragt van de deelen in famenhang te houden , gelyk men hier uit overtuigend leeren kan , dat een draad welke eenigen tyd in zoutwater geweekt is,ook dan,wanneer hy verbrand wordt, me't zyn aschdeelen zodanig aan een blyfthan- gen , (.,•) Zie Angermanns voorlag™ i» zyne tolKnst f. y& en de 4tg. DiHftck, BiUioth. 38/Z«; Baud zthe Stuck ƒ• 517-  VAN CASZNER EN PARIS. §. S. 14,9 gen, dat, zelfs d; t geene 't welk men vóór de verbranding aan den draad gehangen hadt, nog door den verbranden aschdraad opgehouden werdt (*). Zo is 't ook bekend dat men planken, die beteerd zyn met teer, waar onder zand gemengd is,, rnet een diergelyke kalk, die met eiwitaangelengd is, overrtrykt, dat even eens wederftard aan het vuur biedt. Edoch alle deeze middelen betreffen alleenlyk vastte lighaamen en ik ben niet inftaat een volkomen middel tegen het verbranden van kleederen te geeven, nogthands is het, volgends de analogie, of overeenkomst der dingen, meede moogelyk. Wie is 'er ons borg voor, dat 'er niet eenige Goochelaar* ftreeken onder geloopen hebben,waardoorzig die perfoonen,n!s in 't vuur liggende , heb» ben kunnen voor doen. De Goochelaars kunnen, by voorbeeld, de handen in het vuur wasfehen, zonder dezelve te ver- bran- (?) Dit was een der Phyfieke kunlten welke de hier zo veel gernchtsgemaakt hebbende Kunstenaar Pi net. tv, te Parys vertoond heefr, men zie zyn FermaakljkUtc'ifin, gedrukt in 's Majge , op de eerfte bladzyde. •• D f, VeRTAAISr. G 3  150 VERVOLG EN WEDERLEGGING branden of te zengen, als ook vuur uit den mond fpuwen, eenig doek aaflftceken zonder dat het verbrande of verteerd worde (V) Men vefgelyke hier meede een voorval dat zig te Parys in de gallcrys van de Leavre toegedraagen hebbe, (*) en dat ik hier beneeden aanvoeren zal. 7) Geneezingen door de geweldige hulpmiddelen fchynen ook geheel buitengewoon te zyn ; egter zy zyn dan alleenlyk zo wonderlyk wanneer men dezelve in dien hoogen graad gelooft als waarin ze boven opgegeeven zyn, en hoe ligtelyk wordt niet by het verhaal van eènö (V) Men vindt de befchryving van zulke de zinnen misleidende kunstmiddelen, in verfcheidene van liet gemeen volkjen hooggeachte en zogenoemde Toverboeken. Men zie onder anderen: Nattlrtichcs Zauberbuch oila neu trof tut er S"-k'pJaiz rarer Ka:ifle enz. Neurenberg, 1745 U vo. [D.c Nederlanders hebben insgclyks zo een werk in Witgeests Natunrlyk Toverboek 8vo.dat waarfchyneljk het zelfde met het aangehaalde Hoogd, zal zyn. Meet .aa- tig egtet zyn de Venraai iykheeded van Guiot , ook kan men leezen het franiche en meer aangehaald Neerd. werkjen van Pr net tv, als ook bet imlangs uiigekomene, veel gerucht maakcude, werk. hetytcld: ha Magie b'.anche deyoi'.ée. W Zie §.29- De Vertaaler.  VAK GASZNER EN PARIS. §. 8. IJl gebeurtenis den graad van zeldzaamheid verhoogd en vergroot. Wanneer ik den altehoogen trap in de daar bygevoegde fmerten cn verzeeringen weg neem, zo vind ik niet dat 'er iets in ligt, dat onbe» gryplyk is. Want de aart der ziekten zelve ltort den menfehen dikwyls in kwetzingen. Wanneer , by voorbeeld , een mensch de rokken, dc fchurft of eenig ander uitflag heeft, kan hy zig byna niet weerhouden de puistjens en blaaren opte krabben, dat 'er het bloed uitloopt. Van daar zyn alle deeze ongewoone inftincten juist niet voor wonderinflincten te houden; de voormaals reeds aangehaalde Jaconi (jf) brengt nog andere voorbeelden by. Wanneer in den oogsttyd de maai. jers door het geftaadig bukken, pyn in den rug gevoelen, leggen zy zig fomtyds op den grond neder, cn laaten zig door een ander in den rug trappen. Ik ken, zegt dezelfde Schryver, iemand» die fomtyds hecvige pynen in den fchoudcr krygt en zig als dan met de vuist daar- \:0 Tor aangehaalc'er plantfa f. 54. em. G 4  jj2 VERVOLG EN WEDERLEG G1NS daarop laat liaan. Vooids beroept hij zig daarby op de Zenuwziekte die men in 1746 , en in volgende jaaren, te Hanover ontdekte en die ook reeds, in den jaare 1712 te Armalr.g in Saxen by eenige kinderen van 10 tot 12 jaaren, gelyk ook b.y eenige volwas lenen waafgenoomen is. Deeze laatften hebben tevens voorzeggingen gedaan, het toekomftige van te vooren ontdekt en vreemde naamen uitgefproken (*). Maar hoe was het moogelyk dat de boven reeds aangehaalde Juffr. Tuk pin, die van der jeugd af, misgewasfen cn gebochgeld was, door het geweldig uittrekken en door het fchrikkelyk hameien by de 7 tot 3 duim langer werdt. Dat ee- nig intrekken van dienst zyn kan om het lighaam te verlangen, daar aan zal niemand twyfelen maar wat den graad ook van het hameren — aangaat, daaromtrent is hPt bericht zeckerlyk overdree- ven. Het voorbeeld van CharloTTS la (») Van zodanig ccn aart fchynt ook gcvvc.se tc zya dc bekende ziekte de'r Burger - Weeskinderen, te Amftcrdara, in den jaare 1566. VIBT AAL BR.  van g asznf.r sn pari?. §. 8. 155: la PoRtrE houde ik voor eene openbaars1 fabel;. immers waar geen beenen zyn, kan men 'er ook geen door geweldig trekken? voortbrengen. noch veel minder, kan men iemand beenen door liaan bezorgen. 'Er kan egter zeer ligtelyk een bedrog by plaats gehad hebben;, mooglyk waren dc beenen agterwaards getrokken, waardoor de Perfoon zig, als van beenen beroofd voordeedt, en zulke verborgene beenen konden zeer gemakkelyk weder voor den dag gehaald worden. Het voorbeeld van Jeanne Moler laat zig meede door een Goochelaars ftrcek verklanven; immers het is bekend genoeg dat een zwaare last zeerwel op het lighaam of de borst van een* mensch zonder fchaade rusten kan, gelyk: er dan ook veel lieden zig vcor geld laaten zien, welke op een yzcren aambeeldj, dat zy op hunne borst doen plaatten, eere hoef. yzer laaten fmeeder. (*) Het wonder (*5 Men kan breedcr liet middel of de kunstgreep die; de (Terkt Vrouwen enz daarin bezigen, ontwikkeld! vinden in Dbsaguhers Natuurkunde, waar hy vans het midden punt der beweeging fpreekt; De phbtilhg olFT G 5 'ig*-  JJ4 VERVOLG EN WfDERLEGGING der betreffende heur zuster is eveneens of geheel valsch , of kon door eene misleiding bewerkt worden. Wanneer men in onze dagen, de veel moeijelyker kunstftukken van den omzwervenden Phii. adelphia gezien heeft, die toch alle door natuurlyke middelen in het werk gefield worden, zo moet tevens de verbaazing over de wonderen van Paris geheellyk verdwynen (?)• Op eene gelyke wyze als ik de wonderen van Gaszner en Paris tot hier toe verklaard hebbe, kunnen nog veele andere geneezingen, die men aan een wonderdaad toegeëigend heeft, bevattelyk en natuurlyk bcgrype. lyk gemaakt worden. De Gefchiedeni» van eene Zweedfche Jongvrouw Catharina FagehüErc, die zwaare ziekten met ligging deezcr Perlbonen , die op hun borstlaaten fineedcn, is zodanig , dal de kragt der flagen cn het gew'gt des aambeelds, niet rcgtftaridig op de ligbaamen drukt.. VERTAALEP. (#) Van deeze Goochgelaaryen en diergelyke bedriegeryen kan men kezen by HASSELQUlSTj in zyne reize naar Akx&nbiïn i'. 76 f. voords Uiitoire Generale des Voyagcs L. VI» pag, 432.  tan fcASZNER EN ?aris. §. 8. Tyj met gebeden en oplegginge der handen geneezen zoude hebben, enz. laar, zig van het wonderbaarlyke en buiten gemecnewel ontheffen (r). Jselin (f) oordeelt zeer wel; wanneer hy de toeftemming, welke inzonder» beid onbefchaafde menfehen aan toveryen en waarzeggeryen ik mag 'er wel by voegen aan wonderartzen geeven, aan de traagheid, en aan de bevrediging hunner liefde tot het wonderbaare, toefchryft. Doorhet onbegrypeiyk vermoogen der inbeelding doen zulke toveraaren —■ en op even dezelfde wyze ook de wonder artzen — na hun believen, dikwyls gelukkige, dikwyls ongelukkige gevolgen, dikwyls gezondheid, dikwyls ziekte, ontftaan. Zy doen tevens wonderen , zy maaken dingen moogelyk die te vooren onmooglyk fcheenen — en zo ketenen zyr de inbeeldingskragt van menfehen die on- be*- Qr) Zie Supplemenla der anferles. Materiën zum Baisi des Rticiiet Guttes Leipz. 1738 VII. Samml. f.-7Öp.,f. (s) Uebcr die Gefchicbte der Memchkell ifle. Band',, %^èe Sucli f. 299.. G e.  Ij5 VERVOLG EN WEDERLEGGING bekwaam tot eenig dieper onderzoek zyn, op eene onweederftaanbaare wyze. Zo planten zy in de gemoederen de logen, het bygeloof en de vreesagtigheid zo diep, dat niets ter waereld bekwaam is, de alles vermoogende werkingen derzelve wederftand te bieden. Zo vullen zy de ziel allengskens met enkel avonduurlyke denkbeelden op. Zo leggen zy den grond tot eene deqkwyze , waarin de eene ongerymdheid (leeds eene andere grootere teelt, en waar altyd nieuwe dwaalingen de oude zodanig verfterken , dat 'er eeuwen toe noodig zyn om een Systema flegts in verdenking te brengen , 't welk, door de Barbary en onwcetendheid , als de rykfte bron heurer gelukzaligheid aangezien wordt. De Inbeelding, zegt een ander Schryver (t), welke aan heur zelve overgelaaten is, hoopt, vol genoegen, wonderen op Wonderen, Harsfènfpookcn opHarsfenfpooken,en verdeedigt eindelyk de gedrochten welke zy (0 De Schryver van der Philsfcylk der Nëlur, ï» Bucli i'. i£7<  VAN GASZNER EB PARIS. §. 8. i& geteeld heefc, tegen de wysbegeerte, en wel daarom te meer wyl deeze gedrochten heur eigene maakzels zyn. % 9- Hoe verre het lighaam de verzwakking der gewaarwordingen en voortellingen helpt bevorderen. Wanneer de oorzaak eener werking heur einde bereikt, dan moet ook het gevolg, of de werking, -deszelfs aanzyn verliezen. Wyl nu de fterkte eener uitterlyke of innerlyke gewaarwording geheelyk van de fterkere beweging der vefelen of zenuwen of van'den zenuwgeest, ten minden als een begeleidende omftandigheid, afhangt (*) zo moet, by verwydering of vermindering deezer zenuwverandering , ook eene verwydering of vermindering der gewaarwording volgen. De ondervinding, volgends welke de afbinding eener Zenuw de voorhanden zynde ge* waar- fi*5 Vergelyk $. 6.  1$$ VERZWAKKING DER DENKBEELDEN. §. 9. waarwording verzwakt en-ftu.it, bevestigt deeze ftelling (**), Want, daar zulk een afbinden de beweging des Zenuwfaps flremt, die nogthands voor een noodwendig vereischte tot de voortduuring der uitterlyke gewaarwording te houden is» zo moet men zig niet verwonderen, wanneer by zulke omftandigheeden de gewaarwording heure fterkte én kragt verliest. S. io. Zwakkere gewaarwordingen die iemand voor» maals reeds gehad heeft, kunnen in den flaap zeer leevendige voortellingen en inbeeldingen worden. In zo verre er onder meer gelyktydige uitterlyke gewaarwordingen, eene zwakkere zig bevindt, zo wordt dezelve welhaast door de fterkeren verduisterd (*). Wanneer zig egter deeze zwakkere gewaarwording, op een anderen tyd (**) Vergelyk hier meede % 4, O) Men leeze §. g.  ZWAKKE GEWAARWORDINGEN ,ENZ.§. 10. 150 tyd van fterkere gewaarwordingen geïfoleerd, of verhaten, weder voordoet, zo kan zy eenen grooten graad van leevendigheid bekomen, wanneer de opmerkende kragt der ziele eene richting ten haaren opzigte bekomt, daar nu, in den flaap, de leevendigere voorftellingen, die door de inwerking der uitterlyke voorwerpen pleegen. te ontdaan, ophouden , zo kunnen de voormaals ontftaane zwakkere gewaarwordingen , in den flaap en droom , in heller licht verfchynen, wanneer de ziel heure opmerkzaamheid op dezelve richt. §. 11. Vervolg deezer Leert. Zwakkere voorftellingen verdwynen ras» zy gelyken den blikfem, die wel ons oog aandoet, maar ook in een oogenblik zig wéder verftrooit, daarom vergeeten wy dezulke terftond en veel eerder dan de fterkere en leevendigerc. Het is diesvolgen d& (**) Zie §. 7- e" 8t  1<*0 zwakke gewaarwordingen gends mooglyk dat wy ons, een geheelea tyd lang, alleenlyk met de leevendigere denkbeelden , die wy voormaals gehad hebben, beezig houden, en geheel niet aan de zwakkere denken. Doch eindelyk kan in den flaap, door het vermoogen der inbeeldingskragt, een zwakker denkbeeld weder opgewekt worden (*) en gebeurt zulks, dan zal de ziel wyl de uitterlyke gewaarwordingen' en fterkere voorftellingen verwyderdzyn —zeerleevendig aan dat denkbeeld denken; want de droomen hebben hun aanzyn , by- uitneemendheid., aan de zinnen te danken, gelyk Bonnet (w) zeer wel aanmerkt; daar nu de kragten der zinnen in den flaap rusten, zo kunnen de uitterlyke gewaarwordingen als een fterker licht, dc inbeeldingen, als een zwakker, niet verduisteren. Wie zou. de, dit weetende, kunnen twyfelen dat de ziel ook van die, mee deeze voormaals zwakke denkbeelden verbondene , voorwerpen, kan droomen, die voorheen met dezei- (') Zie den 10 §. («) BetraclUungeii der Nalur, f. 95,  KUNNEN IN DEN SLAAPSTERS W0RD.§. II. l6l zelve als een zwakke gewaarwording vergezel fchapt waren; alhoewel de ziel toenmaals, van wege gebrek aan oplettendheid, op deeze voorwerpen, deels wegens de bezitting van leevendiger voortellingen; deels wegens dc verftroöide aandagt op de tevens voorhanden stynde denkbeelden, heure waarneemingen niet ondcrfcheidende en duidslyfc genoeg konde doen. Met ongeregelde en hevige voorftellingen, zyn, daar aan geëvenredigde, bewegingen der zenuwen en des zenuwfaps verbonden, die fomtyds den dood ten gevolge kunnen hebben. Elke voorftelling der ziele heeft eene beweging cf verandering in de zenuwen ten begeleider, de de fterkte en graad van leevendigheid deezer voorftelling wyziet (*). Elke hevigheid en ongeregeldheid in de voorltellingskragt onzer ziele, zal (') Verjc-ljk §• 3' en <*•  JÓ2 ongeregeld. enhevige voorstelling. zal dus ook eene hevigheid en ongeregeldheid in de zenuwen en het zenuwfap ten zeek ere gevolge hebben. Dc hoogde graad der leevendigheid van denkbeelden, zal de levensgeesten in de flterkfte beweging (lellen; waar door, in alle de tot het leven benoodigde bewegingen , eene kramptrekking ontftaat, welke bekwaam is om de levensgeesten, eensflags tot ftilftand te brengen, en hier uit wordt begrypelyk hoedanig een al te leevendige voordel, ling (bmtyds den dood bewerken kan ('■•*). ,, Alle driften," zegt Zi n m e r man (x), ftorten den mensch, wajip^er zy een hoogen trap bereiken, of in den dood, of in eene vreesfelyke ziekte, of ten minden in een zeer groot gevaar." De ervaarendde Geneesheeren getuigen uit eenen mond, dat doodelyke beroerten de gemeende gevolgen van een hevig fchrikken, en ook van eene groote vrees, yn ; zy houden , over 't algemeen, onder alle ziek- (*') Men leezc §. 5. O) Pon der Erfahrwtg zu der Arzneyhmst II. Th. S. 434. f.  KUNNKN O00DELYK ZYN. §. 12. 163 ziekten, die naa hevige driften volgen, de beroerte voor de algemeenfte. Het hart wordt door deeze uitterlyke indrukfelen, zo hevig aangetast, dat het zig terftond fluit, geen bloed ontvangt, en by na geen bloed voortduwt, van daar wordt het aangezigt bleek, de lippen worden blaauw, alle de bewegingen houden op, en dikwyls valt de mensch plotfelyk ter aarde. De verftyving en vallende ziekte zyn niet zeldzaam de gevolgen van een overmaatig verdriet, of van een zeer angstval. lig fchrikken. Elke, ook flegts middelmaatige, hartstocht veroorzaakt eenemoeijelykheid in het adembaalen en fpreeken, een onverdraagelyke fpanning op de borst, dikwyls kleeft de tong aan het verhemelte des monds. De zwakkere Hartstochten fpreeken, de fterke zwygen". Wy kansen dit by alle de foorten van onze denkbeelden waarneemen, zy moogen voorlede, ne, tegenwoordige of toekomende omftandigheeden ten voorwerpe hebben. Een mensch ziet, toevallig, in een Gczelfchap, zynen vyand en vervolger, de  164 ONGEREGELD. EN HEVIGE VOORSTELLING. de herinnerings kragt voert de voormaalige denkbeelden, van de uitgeftaane belediging, weder aan ; deeze herinnering ontfangt door de opmerkzaamheid en door het naadenken der geledene fehadelyke gevolgen, die zig op de belediging grond" den, een hoogeren trap van vermoogen en breekt eindelyk in eenen volkomenen toorngloed uit. De mond opent zig , om zig van eenen ftroom van verwytingen te ontlasten, ja, het beledigde mensch verfchynt in de ge/talte van eene aardbeeving in het gezelfchap, fchelden en dreigen, wordt eindelyk met de hevigftc lighaarcsbewegingen, docr welke de vertoornde perfoon zyn wraak meent uitteoefenen, verwisfeld, en wat nog het treurigfte is, het lighaam wordt, door deeze hevigheid eindelyk een prooi der kwaal. Ziekren, ja de dood zelve, raaaken dikwyls de laat(te fchakel aan de keten deezer ongcregeldheeden uit, zo fchakelt zig dus het geheele verlies des lighaams aan eene eenige hevige voorftelling, door middel van dc ongeordende beweging des zenuwfaps  kunnen dgodelyk zyn. §. 12- IÓ"5 faps (*). De Boheemfche Koning W ences la us ftierf aan eene beroerte, uit teorn, om dat men de belegering van Praag drie dagen lang voor hem verborgen gehouden hadt; de Roomfche Keizer Valentinianus I. vertoornde zig zo zeer over het antwoord der gezanten van de Quaden, dat hy ogenblikkelyk beroerd' werdt; ja de Hungaarfche Koning Matthias, ftierf enkel uit ergernis, dat zyne bedienden de vygen, die hy uit Italien hadt doen komen, opgegeeten hadden (y). Zo waar als dit is, even zo zeeker is het ook dat de voorftellingen van tegenwoordig zynde dingen — wanneer zy eenen hoogen trap van leevendigheid bekomen hebben met eene hevige beweging der fappen onzcs lighaams vergezelfchapt zyn, welke eveneens de fchrikkelykfte.gevolgen naa zig ileepen, ja, dit is (*) Vergeljkt §. i. (y) Hier toe Kan men ook betrekken de plaatfen welke men vindt by Symh 3°, 24. i$- 38, rj>. 22. Spreuken 17, 22.  l66 ongeregeld. en hevige voorstelling. is zo algemeen, dat niet alleen voorftellingen van onaangenaame omftandigheeden, maar ook fomtyds die van aangenaame voorwerpen, wanneer zy tot eenen trap van Euthujiasmus gefteegen zyn, den dood ten gevolge hebben. Hoe veele menfehen zyn niet door eene plotfelyke vreugde geftorven; by voorbeeld de Nicht en Erfgenaame van den Heer van Leibnitz welke, taa zynen dood,6"cooo Ducaaten, in een kist onder zyne bcdlteede vondt. Perfoonen die, kort vóór de voltrekking van hun doodvonnis, Pardon ontfangen, geeven daar van de overtuigendfte voorbeelden aan de hand; waarom men ook zulke perfoonen, die al te plotfelyk in groote vreugd geraaken, met vrucht een ader opent. Z immer man zegt ook (z) dat. de vreugd, die uit de plotfelyke verkryging van een onverwagt goed ontfcaat, veel gevaarlyker is dan eene plotfelyke, en onverwagte treurigheid, en dat de voorbeelden van gevaarlyke uitwerkfelen der vreugd veel menigvuldiger zyn. S O P H O- (z) Ter aangehaalder plaatfe f. 437. f.  kunnen doodlyk zyn. §. 12. 177 Sophocles werdc in zynen hoogen ouderdom als krankzinnig gelasterd, hy vervaardigde daarom, om het tegendeel daarvan te bewyzen een Treurfpel, werdt voor overwinnaar verklaard en ftierf van vreugde, even als Dionysius, de Heer van Sicilien, en Philippioes, een Blyfpeldichter; Chilon de Lacedomwrd' er ftierf van vreugde, wanneer hy zynen zoon als overwinnaar in de Oiympifche fpelen, omhelsde; twee Romeinfche vrouwen, die hunne zoonen onverwagt uit den Trafymenifchen en Cannifchen flag terug zagen komen, ftierven meede van vreugde. M arcus Iuventios Thaln a die voor het altaar, waarop hy zyn dankoffer offerde, de ty ding, uit Rome, ontfing, dat hem, wegens de verovering van CorJica, vergund werdt een Thriumph te vieren, viel needer en ftierf. Vater verhaalt eene . gefchiedenis van eenen yzer fterken en nimmer ziek geweest zynden Soldaat, die, in het oogenblik dat hy tot de omarming van een, door hem lang begeerd, meisjen geraaken zoude, plotfelyk van vreugde ftierf. Eene voornaame familie. in  1Ó8 ONGEREGELD. EN HEVIGE VOORSTELLING in Holland was eens in verval en armoede geraakt, de oudftebroeder uitditHuisgezin ging naar de Oos tindien, kwam 'er aldaar boven op en liet zyne noodlydende Zuster tot zig over komen; zy kwam: hy toonde haar de kostbaarheeden die hy haar wilde fchenken: zy zag dezelve, bleef verftomd en ftierf. Fouquet ftierf, toen hy hoorde dat Lodewyk de XlVde hem de vryheid wedergegceven hadt. Search (a) bepaalt de gevaarlyke uitwerkfclen der vreugde wat enger, maar ftemt toch in de hooftzaak met myn Grondfteliing overeen, wanneer hy zegt: „ Men weet dat de vreugd veeltyds zo hoog gedegen is, dat 'cr grootc ongedeldhec den in het lighaam uit dezelve ontdaan zyn, en er zelfs de dood fomtyds^op gevolgd is, eene zo groote opgisting der levensgeesten veroorzaakt eene verdikking, even gelyk een fterke wind, die ons tegeh den mond en neus blaast, ons belet adem te haa- («) In dem Lichte der Nittur; en wel in hetifte dee! 2de ftuk, na de Hc-ogd. overzettingvan den Heere Prof, Er»kien.  KUNNEN DOODLVK ZYN. §. 12. 1(59 haaien; maar deeze hooge -trap van vreugde is zeldzaam en cntfiaat mooglyk nimmer dan wanneer de vaten voorheen door tegengeflelde driften, door verdriet, vrees of gebrek leedig geworden zyn. Het wederzien van een voor verlooren gehouden eenigst kind, het pardon dat eenen misdaadigen, onder de galg aangekondigd wordt ,geld dat een ten uitterften bedroeft en behoeftig mensch in den zak geftooken wordt, kan wel eens zulke kwaade uitwerkfelen gehad? hebben; maar dan was deeze vreugd met het denkbeeld der bevryding van een groet kwaad verbonden, en dat gaf aan dezelve eene groote fterkte. Somtyds kan een hevig lachgen gevaarlyk zyn , en Wanneer het aanhoudend is, kan men al lachgende naar de andere waereld geraaken (b) Zeuxis hadt eens een oud besjen gemaald en dit tafereel be- (V) Z v c k e r t von Leidenfchaflcn £ook kan men over den aart des Laclis, en hoe dezelve opgewekt wordt, eene wysgeerige verhandeling over den Lach en het Lechwekkende by den uitgeever deezes te bekomen, met vrucht naflaan. v f. r t a a l e b. I. stuk. II  170 ongeregeld. en hevige voorstelling. beviel hem, toen het gereed was, dermaate, dat hy zig daarover doodlachte, Philemon was eens met zyne vrienden in een tuin, en een Ezel kwam met een deftigen tred nevens hem, en at hem een fchotel met lekkere vygen af; Philemon dit ziende zeide men moeste den Ezel nu ook eenen beker met wyn voorzetten , men deedt zulks, de Ezel zoop ook cn Philemon lachte zig dood. Een toereikend aantal voorvallen bckragtigen ook dat al te hevige onaangenaame voorftellingen, van wegens de daar meede verbondene ongeregeldheid in het bloed en Zenuwfap, de vernieling der gezondheid cn het verlies des levens naa zig gefleept hebben. De fchrik mag hier ten voorbeeld dienen Z u c k e r t (V)-zegt van denzelven dat hy de menfehen fnel en geweldig verrukt en het geheele men« fchelyke gebouw doet fidderen ; onvoorziens wordt het geheel ftelzel der vaste deelen te faamen getrokken. De mensch valt (c) von Lehlsnfchaften f. 50. 52.  KUNNEN DOGDLYK ZY». §. 12. 171 valt, als 't ware, inéén. De toegekneepen zweetgaten fluiten terftond de uitwaasfeming. Al het bloed wordt, met een hevig geweld, naar binnen gedreeven; de Aderen der huid vallen te famen; het gezicht wordt vaal, de lippen bleek; de oogen zyn ftyf en zonder beweging; het hart klopt cn tragt den wederfland des bloeds te overwinnen enz. De fchrik is een onverwagt ont{tellen: eer het verftand over het voorwerp des fchriks nadenken kan, heeft dezelve reeds zyn© uitwerkingen gedaan (_*). Hy verfchynt oogenbliklyk met .al deszelfs geweld en is de plotfelykfte en hevigfte afgryzing, wat wonder dat hy ook de hevigfte on. orde in ons lighaam veroorzaakt ? De fchrik veroorzaakt hartkloppingen, onmagt, beeving, famenknikking der knieën en onbekwaamheid tot de vlucht. Dikwyls (*) Men zie daaromtrent de meer aangehaalde Verhandeling over den Lach enz. in welke eene bedenking voortkomt of niet dt Lach en de Schrik beide in aart en uitwerkzelen gelyk zyn , als beide voortkomende uit een duister begrip der ziele. Vertaaler. H 2  J72 ÖN6ERECBLD. EN HEVIC.K VOORTELLING. wyïs volgen 'er ftuipen en fomtytls berst de Jblarsfenfchaal, by deszelfs naad, open, de maandelykfche zuivering by de vrouwen blyft terug, doch fomtyds volge n 'er bloedvloeiingen, de flagaderen breeken en 'er ontftaan beroerten. Wat nog meer is, de ftuipen komen weder, de Heer Tissot heeft eenen boer gezien, die gedroomd hadt dat een flang hem om zynen arm kronkelde en daarop met deezen arm eene fterke beweging gemaakt hadde om de fiang van zig te werpen. Van deezen tyd af werdt hy tot viermalen daags met eene hevige ftuip. trekking in deezen arm overvallen, die dikwyls een half uur lang duurde en door geenerlei kragt gefluit konde worden. Dat egter ook menfehen plotfelyk van fchrik geftorven zyn, daar van zyn genoeg voorbeelden.. Koning Philips de II. van Spanje zeide tegen zynen eerften Staatsdienaar, den Cardïma] Espinofa, flegts deeze woorden: Cardinaal! weet dat ik Prafidentben, waar over de Cardinaal zo verfchrikte, dat hy weinige dagen daarnaa ftierf. Een ander ftaatsdienaar moest van deezen Ko-  kunnen doodlyk zyn. §. t2. I73 Koning de woorden Wat? gy liegt! hooien ; en deezé woorden maakten een zo Herken indruk op hem, dat de ftaatsdienaar vertrok en kort daar naa overleedt. De Koning Philips de Vde van Spanje ftierf insgelyks plotfelyk op de tyding, dat de Spanjaarden by Placenza geflagen waren, en by de ontleeding zyns lyks vondt men zyn hart van een geborsten. Montagne verhaalt van een Duitfcher die in de belegering van Offen fneuvelde, iets merkwaardigs, een van de Generaals wilde het lyk van dien man, die zigdapper gedraagen hadt, zien, en vondt dat het zyn eenige zoon was, waarop hy dood ter aarde nederviel. Ook is het geval bekend van zekeren Hofnar, die zig tegen zynen Heer vergreepen hadde en wien men de doodftraf aanzeide, dat hy, zodra de fcherprechter., naa hem zyn oogen omwonden te hebben, hem volgends een heimelyk bevel, met eene fpitsroede, in de plaats van een zwaard, op den halfblooten hals floeg, plotfelyk ftierf en geene aderlaating zyn leven meer herftellen konde. Zeekerlyk lag de grond, van den. H 3 droe-  174 ongeregeld. en hevige voorstelling. droevigen uitfl-ag van dit fchadelyk veroordcelen, alleenlyk in eenen fchrik. Eli viel van fchrik dood van zynen zetel af, wanneer hy hoorde dat zyn beide zoonen H o p n n i en Pinkhas in den flag tegen de Pliiüstynen gebleeven waren. De vrouw van Pinkhasftierf in heur baaring van fchrik, wanneer zy hoorde dat de bondkist Gods in dc handen der Philistyuen gevallen was (d). Van den Koning der Oostgothen Tukodosius wordt verhaald dat hy by het onverwagte zien van een monfteragtige Zeevisch van fchrik oogenblikkcly'c doori ter nedervid. üe uitwerkfelen de?, eoorna zyn even zo gevaarlyk. Eerst wordt het aangezicht rood, de oogen fchieten ftraalen uit, de fpieren worden ontfpannen, het hart klopt fneller, het bloed Haat op, en ftroomt met honderd en veertig fiagen in ééne minuut rond; 'er ontftaan veelerhande bloedftortingen, welke in vrouwen die hunne Honden hadden, ook zelfs door de tepels der borften eenen weg ge- 00 i. Sa», 4.  KUNNEN D00DLYK ZYN. §. 12. I7J gevonden hebben, of door uitftorting des bloeds, welke zig ontdekt door roode en bruine vlakken onder; de huid, waarop brand of vuurigheid en ook wel een bruine couleur, van het hoofd tot aan de knieën,gevolgd is, en ook ligtelyk op het berften van een ader in de harsfenen, eene geraaktheid of beroerre; of het bloed ligt ook geperst onder de famentrekkende kragt der Zenuwen; het aangezicht verbleekt,de ftem verzwakt, de adem blyft te rug, de beenen en handen klepperen; men valt in onmagt cn konde daarin blyven, wanneer de ziel by het dieper gevoel van heur geleeden onrecht , zig niet van heure banden ontdaan kan. Men heeft ook wel op een heevigen toorn, de vallende ziekte , eene ongemeen zwaare koorts, cn een plotfelyke dood zien volgen ( 552r Ucber die Ahndungen von j. j. Sucro, Brand, 1759 3vo. De G.-dagten van den lieer Be/usoirï wegens de voorgevoelens ft aan in 4tm Neuen Htsnb. Maga-  •WAT VOORGEVOEL IS. §. 13. 187 voords verklaart men ook de voorgevoelens door geheime bewegingen of aandoe- cin- gazia pbc Band. f. 547 enz. Het Algemeint Magazin geeft in den 8ften Band. gewigtige voorbeelden van voorgevoelens aan de band. Jon. W Baier, Disfert. de Pmfagiis, van de voorgevoelens, Jena 1699 4t0.BunDP.uS in Disfert. an Nalurali hommes polleant facultate valieinandi. En o el ken s Disfert. de dispofilionibus ad vaücinanium Roti. 1700 Joh. Christ. Frank, de anima divinandi facultate, Wittenb. 1713 4to C. S. vS chef f el Prop. inauguratts de varii generis pKcfagitionibut, cum Historia dt anc'üla Wismarienfi prafaga. Gryphisw. 1742 410, J. A. Sc HM 10 T Miscellanea Php fica 144. B u u e u s in Thef. de athtismo et fuperstit. Cap. 3 et 7. idem in Dist. eccles. v. Testament Perioi. jde (luk §. 36 Gasskndus in Synlagm. philos. Epicmip. 295 feqq. J. M. S 0 n N t a c de Spectris et ominil'us monentium, Ciirist. Juncher dc motibus omhiofts, Chr. F.Esschenbach, Obs. de itgro de mortis diem prafagiente, 't welk ftaat in deszelfs Obs. Anat. Chirurg, Mcdic. rarior Ed. alt. Rostech 1769 8vo. p. 447- A. H. Fasch Disfert. de pradictione mortis Jen. i68f> 4». D. F. Jani obf. ie erudilis mortem fibi prrtfagientibus, in Miscel!. Lipfi- enf. Tom. II. Lips. 1716 8vo. Obs. 44. P. 635 648 it. in eorundem To. X. hip'.. 1721. Svo. Obs. 205 pag- 63 73 J. Lanzoni obf. de fomnie mortcm prte- dieente (taande in de Miscllan. Nat. Cur. Dec. II. A. 11. Obf. 36. Js. Ph. Burccrav. de morte ei ejus piiefenf. commentatio f. f. 1706 8vo. Over geleerden welke iets vooruitgezegd ot gepropheteerd liebben, zie Bern-  188 WAT VOORGEVOEL IS. ningen, waardoor wy eene overhellende neiging of ook wel een overwecgend en dringend tegenftrecven tegen eene zaak en een vooruitziening derzelve by ons gevoelen, welker grond ■ wy onbekwaam zyn te beftemmen (&). Volgends dit begrip zyn de voorgevoelens cf aangenaams of onaangenaame. Deeze gceTen ons eenen voorfmaak, eener aangenaame bejegening gelyk gene voorbeelden van tegenftrydige en onaangenaame voorvallen te noemen zyn. Dit alleen acht ik nog noodig te herinneren, dat het voorgevoel, op zig zeiven befchouwd, ei« gentlyk geen werkzaamheid of daad des wils zy, maar wel eene uiting des verftands, eene voorftelling of voorziening', uit welke egter naaderhand een verlangen of tegenftreeviug ontftaan kan. Nog an- de- Bernhards Curkufe Historie der Gelehrten Erancf. Main. 1708 8vo van Geleerden welke hunne dood voorzegd hebben, meede aldaar f. 795 meerdere Schriften over deeze en gene foort van voorgevoelens kan men beneeden onder §. 19. aangehaald vinden. 00 Zi.' Wal ciis Phihf. Lexicon 41b. Aurg. ifle Th. S. 160.  WAT VOORGEVOEL IS. §. 13- l8ö deren befchryven de voorgevoelens door uit eenen, voor ons onbekenden grond, ontftaande voorftellingen der ziele van toekomende en toevallige gebeurdtenisfen, in derzelver verbinding met de verfchillende moogelyke tydsomftandigheeden, benevens eene ioort van meerendeels fterke overreeding, dat zy gewis zullen komen (/). §. 14. Verdeeling der Voorgevoelens. Wanneer wy de verfcheidenheid der voorgevoelens bepaalen willen, zo hebben wy deels op de gefteldtenis derzelve, deels op den toeftand der menschen, welke voorgevoelens bezitten, deels op den oorfprong of derzelver ontdaan onze aandacht te vestigen. Ten aanzien der gefteldtenis zyn de voorgevoelens of waare en gegronde, of valfche, ongegronde en f7) Zie /ttgemcltus Migazin der Natar und kunst, Svo. B. S. 135.  19© VERDEELING DER VOORGEVOELENS. bygeloovige. Deeze of de waare vereifchen eene waare vóórkennis of innerlyke vóórgewaarwording van eene toekomende zaak, v/aar van wy geen volledigen grond opgeeven kunnen, gene intusfchen, of de ongegrondde voorgevoelens, zyn geheel geene voorafkenningen, maar gebeurdtenisfen, welke de menfehen zonder eenigen grond als een fpiegel van het toekomende aanneemen. In betrekking op den toeffond, in welken de mensch voor. gevoelens bekomt, zyn zy of voorgevoelens geduurende het waaken of in den flaap, of in den droom. Beide kunnen waare maar ook valfche voorgevoelens zyn. In aanmerking op den oorfprong ontdaan de voorgevoelens of door eene uitterlyke aanleiding, wanneer, naamlyk iets ongewoons, dat zig buiten ons — buiten ons denkend wezen — toedraagt, ons be-_ weegt om te gelooven, dat 'er iets in het toekomende volgen zal, alhoewel wy den famenhang tusfchen deeze uitterlyke verfchynfelen, en de toekomüige gebeurtenis of wel geheel niet, of wel alte ontoereikend inzien; of dae^voorgevoel volgt en-  VERDEELIHG DER VOORGEVOEL. $. I4. IOI enkel uit eene onverwagtte innerlyke gewaarwording onzer ziel. De eerfte foort van voorgevoelens pleegen voortekens (omina) genoemd te worden, die men ook wel met den naam van uitterlyke voorgevoelens beftempelen kan. De tweede foort kan door de benoeming van innerlyke voor ge» voelens, van de eerfte onderfcheiden worden. De meesten egter neemen het woord voorgevoelen in zo eng eene betekenis ; dat zy blootelyk innerlyke voorgevoelens daardoor beteekenen. De voortekens gelyk ook de voorgevoelens kunnen zo wel een toekomend goed als een toekoomend kwaad voordellen, waarom men ook in het gemeene leven van een goed en van een kwaad voorteken fpreekt; alhoewel het woord voorteken en voorgevoel dikwyls alleenelyk in een kwaaden zin opgevat wordt. De voorgevoelens over 't algemeen genoomen, dat is zo wel de innerlyke als de uitterlyke of de voortekens, zyn eindelyk, na hunne werkende oorzaak , van verfchillende foort. Want zy ontftaan of uit natuurlyke, alhoewel moogelyk voor ons onbekende oorzaaken, of zy  192 VERDEELING DER VOORGEVOELENS. zy ftammen van buken of overnatuurlyke oorzaaken af. Wy zullen daarom de eerfte natuurlyke, maar de laatfte buiten natuurlyke of over natuurlyke voorgevoelens en voortekens noemen. Dit eenige kan ik niet naalaaten aantemerken; dat het woord voorteken of voorbeduidfel wel meer der deels voor een vóórbeduidend teken van het toekomende genoomen wordt, gelyk ik ook in myn begrip dier zaak bepaald hebbe, maar nu en dan egter gebruikt men dat woord van zulke tekens, die iets te kennen geeven dat tegenwoordig is; gelyk by voorbeeld de Gcneesheeren verfcheidene gelegendhceden des zieken als voortekens van het in het lighaam verborgen kwaad befchouwen, ja, zomtyds fpreekt men wel van de voortekens dier dingen welke reeds voorleden zyn, wanneer,by voorbeeld, bygeloovigelieden uit' zekere veranderingen eenes zeefs, den dief van een reeds volbragten diefftal tragten naa te fpeuren, waarvan ik beneden (*) fpreeken zal, en dat noemt men (O Zie §. af. V.  V£RDEELINS DER VOORGEVOELENS §. 14. IQ3 men meede een voorteken van den daa. der des diefftals. Ook kan ik niet loogchenen dat men van zeekere voortekens fpreekt; maar dan verdient zulk eea voorteeken geen (uitterlyk) voorgevoel genoemd te worden, voor zo verre nu voortekens jden naam van voorgevoelens waardig zyn, zo moet de te famenhang tusfchen het voorteken en de voorbeteekende zaak geen fcheemering van zeekerheid hebben en het voorteken moet altyd flegts voorbeduidend zyn, of iets toekomends aanwyzen. Ik zal toch de gelegenheid waarneemen om van alle foorten van voortekens :e fpreeken, zy mogen dan aanfpraak op den naam van voorgevoelens kunnen maaken of niet (*). Dit deeze bygebragte verfcheidene beduidingen des woords voorteken en omen, plaats vinden, bewyst niet alleenlyk het algemeen fpraakgebruik, maar ook heeft S am uel Pitisciis (m) en an- n §• 28. v. (?«) In Lcxic. 'enttquituum Roman, in fol. Leny. 1713 t. //. Sub vore omen p. 319 fq. yoords J. J. !1 ofma nn, ia Ltxieo umverfulis f. gcographico chronologies pocuco 1 phUohgic» /■', IL p. 21) 1 Sg Sub vor. omen Bajil. i6'ij. ï, stuk. I  Ïp4 VERDEELING DER VOORGEVOELENS. §. 14. aadere van de Clasfische Schryvers deeze veelvuldige beteekening voldoende beweezen, naar welken ik, kortheidshalven, tnynen leezer verzende. §• 15- In hoe verre vooruitzieningen en voorge» voelens der menfehen met de wysheid Gods ftrydig of overeenkomftig zyn kunnen. Welk een voordeel zoude het voor my zyn, wanneer ik de daaden, gebeurtenisfen en de gevolgen derzelve in het toekomende vooruitzien konde! Welk een ftreeling ware het voor my, zoo ik dat gene konde naalaaten, wat my eens imert en verdriet zoude kunnen verwekken! Welk eene neiging zoude in my ontftaan, om dat gene te doen, 't welk my het voordeeliglïe vooruitzicht in het toekomende zoude geeven! Met welke eene wysheid en zorgvuldigheid zoude ik niet alle myne ontwerpen maaken en dezelve op het raauwkeurigfte uitvoeren, om my tegen het toekomende wederfpannigc noodlot te ver-  IN HO-S VERRE VOORGEVOEL. ENZ. §. IJ. ISJJ1 verzeekeren, vvaarmeede ik het zelve, zoo niet geheellyk verhinderen, toch ten minden, in zyne werking zoude kunnen verzwakken en ontzenuwen. Donder cn blikfem zoude ik bykans paal en perk kunnen ftellen. Ik zoude het onweder in zulk eene voorbereiding verwagten kunnen, welke my de zeekerfle borg voor fchrik en vrees verftrekte. Eene aannaaderende brand of watersnood zoude my niet kunnen beroeren. Alle de pylen der vyanden, met welken zy op my doelen, zouden ftomp, en alle hunne, nog zo fchrander uitgedagtte vervolgingen en ontwerpen, zouden in heure geboorte verdikt worden. JSTiet minder voordeelig zoude het in zien in het toekomende van een gunftig noodlot zyn. Welk een troost in tegenwoordige verdrukking. Alle verdriet des tegenwoor» digen tyds zoude door het gelukkig toekomende geftuit en vernietigd worden i dewyl ik overtuigd zoude zyn, dat alle volgende dagen niet even treurig voor my zouden zyn. Myn dood zoude my niet overhaast overvallen kunnen; ik zoude I 2 de*  106 ]N HOE VERRE VOORGEVOELENS dezelve ftandv«stig, en reet eene, voor my zó zeer belangryke,toebereiding afwagten; welk een voordcel ligt 'er dus niet in de vooruuzicr.ingen, die zo veelvuldige oorden van bet 'toekomende voor my zichtbaar zouden maaken! Schynt de gave dei vooruitziening dus niet met de wysheid en goedheid Gods overeenkomftig te zyn? . Tja, byaldien de vooruitzieningen ook niet meede hunne kwaade zyden hadden, wilde ik gaarne deeze gronden bi Samen; , maar, daar een volkomen vooruitzien van ons toekomend noodlot even zo wel de droevigfte gevolgen naa zig flecpen, als meenige voorkennis ons voordeelig zyn konde, zo moet men de vooruitkenningen flegts ten deiie als gefchikte middelen in de'Wyshèids fchets des Allerhoogftcn betrachten. Want,met welk een fchrik zoude niet myne ziel bevangen worden, wanneer ik vooruit konde zien dat alle ftcrmen des ongeluks in den volgenden en aannaaderenden tyd my omgceven en op my, nis in één middenpunt nederftortcn zouden; du verlies van alle eer, van alle yergenocgens, verlies van gezondheid , met  MET GODS WYSHEID OVEREENKOM. §. 15. 197 met een altyd byblyvende pyn vergezeld, vervolging en onuitfpreekbaare elende, myn onverwylend eigendom zouden zyn , waar van ik my door geenerlei middel zoude kunnen ontflaan. Zeekerlyk zoude vertwyffeling mee welke het verlies der ziels rust en der eeuwige gelukzaaligheid vergezelfchapt is, het loon myner vooruitziening zyn. Ja, wat niet nog al meer , welke gevolgen in de menfchelyke maatfehappy, welke rond om zig verflindende fchade zoude niet eene zeekere vooruitziening en voorgevoel naa zig kunnen lleepen. De uitfnattende wellusec-, ling, overtuigd door het inzicht in het toekomende, dat hy nog maar flegts eenige jaaren over hadde te lecven, zoude zyne goederen zodanig tragten te befleeden, dat hy by zyn dood geen Testament zoude behoeven te maaken. Alle foorten van wellust die zyne bedorvene neiging ftreelen, zouden zyn bezigheid uitmaaken; geheel niet denkende om der menfchelyke maatfehappye iets nuttigs toetebrengen, zoude hy zyn goed doorbrengen , en nooit door aanleiding, of door zynen I 3 naas-  TC8 IN HOK VER!gen ding, wie kan het a- mg ouden ? ik y dt Jtieere kan het har"; CO Zie ï Kon, VIII. v. 39. f)  OT DE MENSCH BEVOEGD ZY,r.HZ §. lfl. 20? hart doorgronden en de nieren beproeven (g). Maar het komt hier by alles .an op de aart en wyze , en op de middelen van welke men zig bedient om in het toekomende te zien. Deeze middelen zyn.of regelmaatige en vergeeflyke, of geheel onwettige en plichtkrenkende, onder de laatfte zyn die gene te reekenen die regens Gods bevel aanloopen; gelyk by voorbeeld zulke als waarvan de heidenen zig bediend hebben, wanneer zy uit de vlucht der vogelen, en uit de ingewanden der dieren , toekomende voorvallen naarvorfchen wilden- De heidenfche Godfpraaken, of oraculen, behooren even zeer hier meede onder gerangfchikt te worden. Van alle deeze middelen gelden de woorden van den Propheet Jfremias (V). Die Propheeten voorzeggen valfchelyk . in mynen naam. Ik heb hen niet gezonden, en hen niets gelast en niets met hen gefproken, zy prediken u valfche gezichten, valfche beduidmisfen, afgodery en bedriegery hunner har* (?) Zie Jirem. XVH. 9. en?., CO Zie denzelfden Cap. XIV. 14-  20S OP DE MENSCH ISEVOECD ZY harten. De vergeeffche ofvruchtelooze middelen kunnen meede veelerlei zyn , als diergelyke waarvan zig de Planeetfchouwers en Horoscooptrekkers bedienen die meede, in eene andere betrekking', onwettig en tegen Gods bevel handelenQef. XLVII. 13.) de aartkenners (Phyfiognomisten) aanzichtkenners (Metcposcopisten)' en bandkykers (CMromantisten). Wanneer 'men naamentlyk uit den invloed der Sterren en Planeeten , uit de vorming des aangezichts, uit de lineamenten des voorhoofds en der handen, het noodlot der ftervelingen meent te kunnen naarvorfchen. Maar, daar alle deeze kunften de waare vxyheid des menfehen regelregt tegenfpreeken, zo zyn zy alle te faamen kragteloos tot en Invaliden in den dienst der voorzeggingen* want wat de Planeetïïellers en Sterrenwichgelaars aangaat, deeze moeten eene noodzaakelykheid der menfchelyke daaden uit den invloed van het geftarnte verdeedigen , en ftellen, dat de bepaalde bejegeningen, uitzichten en neigingen der ftervelingen van de geftcldheid van het geftarnte afhangen, gelyk het de Chaldeen ook  OM HET TOEKOMENDE TE ONDERZ. $. l6. 200 ook aldus begreepen en zulk een noodzaaklykheid is het Sterrewichgelend noodlot (Fatum astrologicum) (s). Geleerde mannen hebben ondertusfen reeds beweezen dat zo wel de dwaal als vaste fterren noch na de wet van onwerktuiglyke bewegingen, noch door de werktuigelyke werkingen, dat is door ftooten of drukken ergens een daadelyk en bemerkbaar gevolg op onze aarde voortbrengen kunnen (f). Zy hebben zelfs geen vermogen over den natuurJyken ftaat der aarde, en nog zo veel te ~ minder over de menfchelyke zaaken: de wel' (j) Eene zeer nuttige Verhandeling San de Sterren Vöprzïgkunst en Planeetkiinde vindt men in Uszbrs Samml. kluner Schriften: (gelyk men ook liet gevoelen der ChaMeën cn der oude Philofoophen nader vöorgeftelu kan zien in eene verhandeling over de Fortuin , voorgelee* ikn in de Maatfchappy Felix Jleritis, en by den Uitgeever deezes te bekomen.) (<) Zie Atlgèmemes tlagazin der Nafür, Kunst und Wisfenfchaften 8. Th. f, 77. und fern. waarin eene leezenswaardige verhandeling over den invloed der Hemelfche lighanmen voorkomt, dat 'er egter ten opzigte van het weder iets uit de Hemelfehe lighaarhen op te maakcn is', en in hoe verre dit mooglyk zy,zal ik beneden §. 25. II. bybrengen.  2IO of de mensch bevoegd zy welvaart of het verderf van menfehen envolken heeft geheel andere bronnen. Drifcen lighaamsgemaatigdheeden bewerktuigingen der Harsfenen — opvoeding — wecten — Staatkundige inrichting der Staaten en derzelver onderlinge ligging gemoedsgefteldheid der regeerders uitterlyke omftandigheeden gelegenheeden en aanfpooringen —— konden wel nadere oorzaaken zyn om het noodlot en de handelingen der men» fchen te bepaalen. De Phjfiognomisten moeten, uitkragte van hunne grondftellin«r£n^ eene noodzaaklykhcid der uitziekte. , gedagten en begeerten, van wegea deezen of genen aanzichtstrek of aanzichtvorming aanncemen cn tegelyk zonder toereikenden grond de gevolgtrekking rechtvaerdigen, dat die menfehen welke met zekere dieren, in de vorming des hoofds,eene gelykheid hebben, ook gelyke neigingen en eene gelyke gemoedsgefteldheid met deeze dieren bezitten moeten. Aristoteles^ heeft reeds regelen opgefteld , volgends welke, uit de gelykheid der aangezichten der menfehen met  OM HET TOEKOMEND. TE ONDERZ. §. i<5. 2 ï i mee die der dieren, tot zekere gemeenfcfaappelyke eigenfehappen befloten kan worden. Een mensch met een langen hals, by voorbeeld , moet vreesachtig zyn, dewyl het hert een langen hals heeft enz. ,, volgends diergelyke voorfchriften zoude de haas een zeer langen hals moeten hebben ," zegt Unzer (z/) mec groot recht, ,, en de vrouwen met lange halzen zouden des daags hunne kinderen liegt moeten oppasfen, dewyl zy na de ftruisvogels zweemen , die hunne eijeren alleenlyk by den nacht uitbroeden. Men zoude Arhtötèles nieE veel onrecht doer:,. wanneer men uit zyne wyze van oordeelen befloote dat hy taamlyk lange ooren en een huid als pergament gehad zoude moeten hebben." De kromme hairfpitfen enz. voor een teken aan te zien dat de Helden met de leeuwen gemeen hebben gdyk de heer Loszius (v) wil, zal men, noch door eene inductie (befluit van n. (u) In der Sammt. kleiner Schriften, 2 Tb. f. 127 f. (v) Vergelyk Hannibal, ein Phyfiognomifckcs Fragment Gotba, 1776.  . 212 ORDE MENSCH IIEVOECD ZY van byzondere dingen toe eene algemeene waarheid) noch door andere gronden kunnen ftaaven, inmiddels kan men daar over den Philofophifchen arzt (w) naaleezen. De aanzichtkenners (metcpos(opisten) beweeren, op dezelfde wyze, dat dc lineamenten de neigingen en handelingen der menfehen bepaalen, en ten noodzaakelyken gevolge hebben, even als ook de Hand■ kykers (Chinmantisteri) uit de linien der handen zulk eene noodzaakelykheid, als waar, verdeedigen. Egter moet ik den Heere Lavater (x) tocgeevcn, dat veel van 't geen in de zie! voorafgaat, door behulp der veranderingen en trekken in het aangezicht kenbaar wordt, waartoe ik, by voorbeeld, de Hartstochten der menfehen betrekke, waarvan ik boven voorbeelden gegeeven hebbe (*) Zo kan men bet verdriet der ziele, de treurigheid, de vreugd, de fmart enz. uit zekere trekken des aangezichts zeer wel af- O) Sluci, 1775 p. 17 f. 00 Zie zyne Phyfiognomifche fragmentc. ' '2 CO yergeIykt-5. 3. "  om HET TOEKOMENDE te onderz. §. 16. 213 afneeraen. Maar wanneer de heer Lavater (y) gelooft, dat het innerlyke der menfehen zeer naauwkeurig en bepaald uit Phyfag' nomifche gronden gekend en beflooten kan worden, dat 'er geen plooitjen, geen hairtjen, geen ftipjen aan het menfchelyk lighaam zy, dat niet Phyfiognomisch, niet enkel fpraak , onbedriegelyke ^ fpraak, voor een open oog zy, dan kan ik hem ohmooglyk toevallen; dewyl deeze deelen des menfehelyken lighaams hbnnen natuurlyken grond kunnen hebben, zonder eenen verderen invloed op de ziel te bepaalen. Ja, deeze deelen kunnen ook nog, door veelerlei omftandigheeden, veranderd worden, én wy menfehen zelve zyn bekwaam, door kunstmiddelen, dezelve een anderen vorm te geeven; ik ftem veel gereedelyker in de meening van den Heere , U n z e r (z) wanneer hy zegt; „ Het is waar- ÖO In de Afzichten in die Ewigkeit, zie inzorderheid den löden Blief. (=) In der Sammlung kleiner Schriften, atlie. SammL f. 123. op geiyke wyze oordeelt ook Male branche yon der IVahrhdt, na de Hoogd. overzetting. 1 Band. i. ZO',  214 OF DE MENSCH BEVOEGD ZY waar dat het gezicht de fpiegel der ziele verdient genoemd te worden. De natuur handelt ten allen tyde oprecht; en de groocfte kunst van vermomming kan de trekken niet uitwisfchen, welke zig in de aangezichten der menfehen planten, volgends die driften, waaraan zy het laagduurigst en meest onderworpen geweest zyn. Is het niet eene uitgemaakte zaak, dat elke hartstocht heure byzondere taal heeft, die zig in de aangezichten en ledenmaaten aller dieren laat leezen? moeten niet de zenuwen door de menigvuldige herhaaling van zekere bewegingen, die dezelve verrichten, eene grootere vaardigheid daartoe behouden, en richt zig het maakfel en de wasdom der deelen niet na de bewegingen die met dezelve het meest gedaan worden? Op die wyze kan het even min onwaarfchynelyk zyn, dat zig het aangezicht van eenen oploopenden, of verliefden,fal. lengskens in zulke plooijen legge, welke ei- ■202. f. en de Heer D. M. in dc daarby gevoegde nooten.  OM HET TOEKOMENDE TE ONDERZ. §. 16. 215 eigen zyn aan de driften des toorns of der liefde, als dat een yzer fmit andere trekken in de handen bekomen moet, dan een Stadsfchryver, hier op berust, gelyk ik geloove, alles wat men van de kunst, om de genejgdheeden en uitzichten der menfehen, uit hunne gezichtstrekken te erkennen op eene verftandige wyze denken kan. Maar het is eene andere vraag, of deeze tekens toereikende zyn, om daaruit, door naauwkeurige opmerkzaamheid en veele ondervindingen het kenmerk des gemoeds van een mensch te kunnen befluiten, welken men verder niet dan van aanzien kent." Hoe onzeeker de Phyfiognomie en Metoscopie zyn, vloeit voord uit de naavolgende gronden. Vooreerst menig mensch kan het door de kunst van vermomming zo ver brengen, dat men gelooft, dat zyn gezicht zeer opgeruimd is, en dat zyn ziel de grootfte te vreedenheid geniet. Lieden die zig beftendig ten Hove ophouden, kunnen daarvan het beste bewys opleeveren. Zy neemen dikwyls met vriendelyke gebaarden zelfs de gevoeligüe verwytingen en de verdrietig-  2IÖ OF DE MENSCH BEVOEGD ZY tigfte buijen hunner vorsten op, gelyk hun pligt zulks ook vordert. Over het algemeen zyn de dingen in zigzelven anders en fchynen anders dan zy zyn. Het innerlyke is dikwyls van een geheel andere gefchapenheid als het uitterlyke, onder een ruige en wilde fchors wasfchen ■welriekende cn heilzaame wortelen, en onder een fchoon gecouleurde teedere huid verbergt zig dikwyls een affchuwelyk dier, dat zyn uitterlyk regelmaatigc fchyn, ten eenemaal ontfiert. Hoe menige vrouw bezit niet het vriendelykfte aangezicht, dat als door de handen deiliefde zelve gevormd fchynt te zyn, by de haatelykfte en affchuwelykfte ziel ? Hoe veele menfehen daartegen, die op *t uitterlyke veel verachtelyks cn ongeregelds aan zig fchynen te hebben , draagen niet in hunne borst het beminnenswaardigfte hart, dat de deugd flegts na heur eigen voorbeeld vormen kan. Ten tweeden veroorzaakt het onderfcheid der gezichtsvormingen, dat de gebaarde, of plooijing, by den een deeze, maar weer by den anderen gene hartstocht fchynt uit  OW HET TOEKOMENDS TE ONDF.RZ. §. 1(5. 217 uittedrukken. Ten derden kan de levenswyze van een mensch veroorzaaken dac zyn huid, zo wel voor 't voorhoofd als in de handen, zig dus en niet anders plooije. Meenig mensch heeft op zekere levensjaaren veel ongeluks en verdriets, waarna deszelfs voorhoofd zig dikwyls plooit en de lineamenten van verdriet duidelyker uitdrukt,alhoewel deeze mensch, in de volgende jaaren, wegens de omftandigheeden van zyn geluk en van zyn veranderden toeftand, ten hoogden vergenoegd leeft; maar dewyl de huid eens aan de bepaalde plooijing gewoon geworden is, zo blyven, in deszelfs vorming, de fpeuren des verdriets nog immer zichtbaar, alhoewel de ziel daar reeds van ontheven is. Geleerden welken met zeer fpecnlative waarheeden onledig zyn, kunnen eveneens zeer vroeg een zeer gerimpeld voorhoofd bekomen, dat hen het aanzien van zeer verdrietige en zeer knorrige lieden geeft, offchoon deeze geleerden in hunnen omgang het aangenaamfte en vrolykfte Character laaten blyken (a). Wat de liniën in de 00 Zeerwel oordeelt de Graaf de Büffon in der I. STUK. K M-  518 OF DE MENSCH BEVOEGD ZY de handen aangaat, deeze zyn alleenelyk fpeurcn van de foort des arbeids met welken de mensch zig bezig houdt, deeze arbeid vordert, na de menigvuldigheid deszelfs, ook meenigerlei plooijingen en deezen zyn oorzaak van de verfcheidene linien der handen. Doch dit mooge genoeg zyn van de vergeefsche en zelfs pligtverwaarloozende middelen, om het toekomftige te doorgronden; waarnaa ik nog iets van de wettige poogingen om het noodlot op te fpeuren , melden zal Wanneer wy, uit de natuur der ziele en uit de wetten, aan welke de ziel in heure verrichtingen en voorftellingen onderworpen is, befluiten, zo doen wy verder niets dan het gene de pligt eens wysgcers van ons vordert. Daar Mgemilnen Naturgèfchichu V. Th. f. 148 f. na dc Ho'ogd. Overzetting van den Heer Martini, welke laatfte in den 36 noot 'er nog byvoegt: Die nog liet nieuwlte, wat over dit- vak van de Pbyfifche en moreele beduiding vau byna elk deel des menfehelyken lighaams is gezegd, tot tydverdryf, leczen wil,'dien beveelen wy den Phyficalifcnen und Morallfchen JVahrfager in 3 Buchern Francf. und Leipfig, 175^ 304. f- in»vo.  om hettoekomende 1 e onderz. §. l6. 21$ Daar nu het voorledene en het tegenwoordige de natuurlyke bronnen zyn, uit welken het toekomende ontlpringt, zo geeft de befchouwing van het voorleedene ons ook, in verband met het tegenwoordige, een wettig uitzicht in het toekomende, (*) zonder dat wy behoeven te vreezen, de eindpaal der kennis, die G o d ons gefteld heeft, voorby te zullen loopen. Want tusfchen deeze onze vooruitzichten en de voorzieningen Gods blyft nog immer een zeer verre afftand, en de verhouding van dit eindige en bepaalde, tot het oneindige, houdt niet op. De vooruitziening, naamelyk de zeekere vooruitziening, van enkel toevallige toekomftigegebeurdtenisfen, is en blyft nog immer een eigendom des Alweetenden, zo dat men daar van zeer wel kan zeggen: Gy alleen kent het hart der menschen kinderen en doorgrondt de gedachten en neigingen der ftervelingen; Gy ziet die van verre en eer de menfehen nog gebooren zyn. Ik zal zo zeer niet tegen myne verpligting handelen, wanneer (*) Vergerjk §. a. K %  220 OF OE MENSCH BEVOEGD ZY neer ik, in tic volgende letteren, dé vooruiczieningen cn voorgevoelens uit de gewoonlyke en natuurlyke wetten der ziele, zo veel dat zig doen laat, tragt te verklaaren. Tot de wettige vooruitzieningen en Prophetiën reekene ik: O D<2 nafpeuring van het toekomend weder, op natuurlyke en Phyfifche gronden, uit de beichouwing van gelyke voorvallen. Wie zoude het eenen landman kwalyk neemen, wanneer hy, op zulk eene geoorloofde wyze naarvorfchingen omtrent het toekomftige weder deede;op dat hy 'er zynen landbouw na inrichten konde. Zelfs de H: Schrift billykt de gisfmgen en voorzeggingen uit de tekens van natuurlyke oorzaaken. Christus zegt (&) 's avonds zegt gy: het zal een fchoone dag zyn; want de Hemel is rood; en des morgens zegt gy: het zal heeden flegt weder zyn; want de hemel is duister en droevig. Verder (c) Wanneer gy een wolk in het westen ziet opgaan, zo zegt gy ttrfiond: het zal regenen; en het ge- O) Mattb. XVI, vs. 2. 3CO Lucas XÏL vs. 54. 55.  OMHETTOEKOMENDE TE ONDERZ. §. 10". S2I gebeurt alzo; en wanneer gy den zuidenwind hoort waaijen, dan zegt gy : het zal heet worden ; en het gebeurt alzo. Even zo min wraakbaar is de vooruitziening van zonsen maans - verduisteringen ; daar deeze uit voorgegaanne oorzaaken noodzaakelyk in het toekomende moeten volgen; 2) de naarvorfching van de te vermoedene ziekten, volgends de natuurlyke gronden der ziektetekcnkunde (Semiotica) by den geneesheer 3 ten einde dezelve door, daartoe dienftige, middelen voortekomen.3) De pooging om tok omftige lotgevallen, veranderingen, betreffende den val en het bederf eens ryks of eener Heerfchappy naartevorlchen, door middel der voorgegaanne en tegenwoordige voorvallen in een Ryk, 't welk men een Staatkundig voorzeggen kan noemen; zulke poogingen zyn zeer wel overeenkomftig met den pligt van een Regent, op dat hy op middelen bedagt zy, om het welvaaren zyns lands te onderhouden en te befchutten: even zo pligtmaatig is de pooging van een Generaal om uit de ligging of plaatfing van zyn en des vyands leger, gelyk ook uit andere omftandigK 3 hee-  222 OF DE MENSCH BEVOECD ZY heeden , den uitloop des aanftaanden flags, ten minften by gisfing, te ontdekken. Op dat hy,by tyds, gepaste middelen aanwen, den kunne om zyn oogmerk te bereiken. En elk Huisvader is bezorgd om,doorverftandige toebereidfelen, de vermoedde tegenfpoedigc toevallen hunne fchadeiyke uitwerking te beneemen. Elk mensch eindelyk zoekt zigby tyds tegen zyne vyanden en derzelver aanflagen in zeekerheid te ftellen, en wie zoude hem dat ten kwaade duiden? Hy is onledig met, door verfcheidene middelen, de oogmerken van den ander uittevorfchen, op dat hy die of bevordere of verhindere, in zo verre zy zynen welvaart - voor of naadeelig zyn. Deeze Staukundige vooruitzichten zyn op de waarfchynelykheid gegrondvest, welke uit de omftandigheeden opgemaakt wordt, en deeze zyn, zo wel by de ouden als by de nieuwere volken, als onwraakbaar aangezien. De ouden noemen de vooruitziening dikwyls divinatio (d) of wich- 00 Hiertoe behoort de plaats uit Corn. Nepos in het Leven van Attlcus C. 25. §. 4. welke toidt: pm- itt)'  OM HET TOEKOMENDE TE ONDERZ. f. l6. 223 wichgelaary,van divimis ,goddelyk;dewyl 'er, iu eene wyze vooruitziening,dikwyls iets goddelyks verborgen ligt (e). Wie meer van de geoorloofde en ongeoorloofde middelen om het toekomftigc uittevorsfchen verlangt te leezen, dien verwyze ik tot Casparus Peucer (ƒ). §■ >7- Dat een vermoogen van voorgevoelen de natuur der ziele niet tegen is. Men zoude volftrekt tegen alle histori- fche clentiam quodommoda esfe dhinationem, non enim Ckcn ea folum, qux vivo fe ctcciderunt , futura pradicit, fed etir.m qua nunc ufu veniunl, cecinit ut vates, dat is. De voorzichtigheid is fomryds eene waarzegging ; want Cicert heeft niet alleen de dingen die hein by zyn leven overkwamen vooraf voorzegd; maar ook de ding.n die nu in gebruik komen, gelyk een voorzegger, gezongen. O) Men zie Cicero Lib. i. de Dirinalione, waar hy zegt: Ista [ie reciprocantur, ut ft dh'mgHo fit, dit fint; et Si fint dii, fit divinalio; dat is: deeze dingen hangen alzo te famen, zoo 'er eene waarzegging is, zyn 'er Coden, en zoo 'er Goden zyn ,is 'er eene waarzegging, (_fj In Commentario dc praeipuis divinalionum generis. Van de onvoeglyke en ongeoorloofde middelen om her, toekomende te voorzeggen, zal ik onder §. 28 enz. wydloopigèr handelen. K 4  224 DAT EEN VBRMOOG. VAN VOCTGEVOEL. fche geloofwaardigheid aandruifchen en te overhaast oordeelen, wanneer men alle en elke voorgevoelens voor de hand verwerpen wilde, 't zy wy dezelven volkomen verklaaren konden of niet. Genoeg is 't dat wy de moogelykheid der voorgevoelens, op hun zeiven befchouwd zynde, uit de natuur der ziel eenigermaate bcgrypelyk kunnen maaken. Wy begaan een hooft misflag, wanneer wy gelooven, dat 'er niets van dat gene voor waarheid te houden zy, waarvan wy geen volkomen grond kunnen opgeeven. Wy moeren ons de moeite geeven van elke zaak in te zien, dit zal niemand tegenfpreeken ; wanneer wy egter ook by zekere voorvallen bekennen, dat onze kennis zeer bekrompen is, zo toonen wy daardoor eene foort van befcheidenheid, die ons meer tot eer dan tot fchande verftrekt,en waarin de waare wysheid verborgen is. Alhoewel ik ook tevens toegeeve dat ik den oorfprongder voorgevoelens , flegts volgends eenige gezichtspun ten , in het vervolg ontdekken zal , zo hoop ik toch geen vergeeffchcn arbeid ondernoomen te zullen heb-  DE NAT. OER ZIELE NIET TEGEN IS§. 17. 22j hebben. De mensch doet zig in tallooze betrekkingen en houdingen voor, die het fterflyk oog niet overzien kan; men zal daarom van my niet vorderen, dat ik uit alle punten van deezen Cirkel, van welken de mensch met zyne bekwaamheeden het middenpunt is, de ftandplaatzen aan moet wyzen, waaruit die bekwaamheeden —althans die gene welke in een duister Labyrinth verftooken zyn — in een helder daglicht gezien worden. Ik zal my genoeg voldaan houden, wanneer ik uit het tegenwoordige en voorledene eenige ——— ook zelfs flegts zwakke lichtftraalen ontdekke, die het verborgene toekomende in 't een of ander ophelderen. Dit zal ons ook in ftaat ftellen om het vermoogen van voorgevoelen, 't welk der ziele eigen is, tot by deszelfs oorfprongs bron naarte fpeuren; voor als nog zal ik my vergenoegen met te toonen dat de voorgevoelens, over 't algemeen befchouwd, juist geene overfpanning der ziclskragten vereisfehen. De ziel bezit een vermoogen van voorK s uit-  22Ö DAT EEN VERMOOC. VAN VOORGEVOEL. uitzien (*). Daar het nu mooglyk is dat de vooruitgezienne voorvallen werkelyk hunne vervulling bekomen, alhoewel ons denkend Ik in de oorzaaken daarvan niet inziet , zo moet ook eene vooruitkennis, een innerlyk vooruitgewaarworden, of voorftelling, die eene gelykvormige uitterlyke gewaarwording ten gevolge heeft, dat is een voorgevoel, niet met de natuur der ziele ftrydig zyn (**). Ook zelfs uit de geftcldtenijonzes lighaams, on» zer zinnen, en van ons zenuwgeftel, kunnen wy innerlyke voorgewaarwordingen verklaaren, welker ontftaan, ondanks de verborgene oorzaak, ons bekend is,en die eene uitterlyke gewaarwording ten gevolge hebben ; alhoewel dat gevolg ons aanftootelyk voorkomen moet; dewyl wy de borgene bronnen, uit welken de innerlyke voorgewaarwording, met de aan haar gelyke uitterlyke gewaarwording, oorfprongelyk vloeit, niet ontdekken. Ik zal deeze waarheid overtuigend tragten voortedraa- gen. («; Volgends ï. 2. C*) Zie §. 13. 14.  DE NAT. DEa ZIEL NIET TF.CEW IS §. \f. 2Sf gen. Het is eene uitgemaakte zaak dat er met de aanroering onzer zenuwen en vefelen eene voorftelling in de ziel vergezel, fchapt pleeg te zyn (**) en dat dit denkbeeld nu in een fterker, dan in zwakker, licht ten voorfchyn komt;dewyi het zelve met de trap. pen der wyziging onzer zenuwen overeenItemt: daarom, gefteld zynde dat de uitdampingen van zekere voorwerpen in een zeer zwakken graad onze reukzenuwen aandoen, zo moet,na de gewoone Phyfio* logifche en Pfychologifche wetten , noodzaakelyk in de ziel eene, met deeze aanroering overeenkomftige, voorftelling en denkbeeld volgen , dat zig egter,wel is waar, in een zeer zwak licht voordoen zal; daar de ziel de? mooglyk al te zwakke inwerking niet behoorlyk en duidelyk waarneemt. Van daar blyft het ontdaan deezer voorftelling voor de ziele verborgen en onbekend. Daar zy egter toch eens het denkbeeld bezit, zo kan zy het door opmerkzaamheid tot een hoogen trap van duidlykbeid ver- (*») Gelyk ik boven §. 3. 4. 5. uitvoerig bevreezes lebbe. K 6  228 DAT EEN VERMOOG. VAN VOORGEVOEL. verheffen, en daar uit gelegenheid bekomen om van het voorwerp te fpreeken waartoe het denkbeeld der ziele ongemerkt gelegenheid verfchaft heeft. Toont zig daarop het voorwerp door eene fterkere inwerking in de gewaarwordings vefelen, zo ontftaat 'er eene uitterlyke duidelyke gewaarwording van het voorwerp, die aan de voorafgevoelde voorftelling gelykvormig is, welke de ziel, van wegen de onbemerkte wyziging der zinnen, voor eene bloote innerlyke gewaarwording hieldt. In zo verre moet de ziel gelooven dat zy eene voorkennis der zaak gehad heeft, welker grond voor haar verborgen is. Zulk een mensch kan zeggen dat hy een voorgevoel van de zaak gehad heeft, en wat is natuurlyker dan dit? Het is bekend dat eik mensch iets eigens in zyne uitwaasfemingen bezit, hy, daarom, die een- zeer fyn gevoel, en zeer fynen reuk heeft, is wel in Haar, alleenlyk door middel zyner reukzenuwen, menfehen van elkanderen te onderfcheiden. Alhoewel het vee meerendeels in dit ftuk den voorrang boven den mensch eischt, gelyk wy dan ook  de NAT. derzielniïttegen 1S§. 17. 229 ook weeten dat een hond zynen meester, alleenlyk volgends de agtergelaatene uitdampingen , bekwaam is een geheelen (treek weegs naatefpeuren. Immers de Schryver van der Philofophie der Natur, (g) ftelt zelfs: dat byna de gantfche gevoeligheid der dieren in den reuk beftaat. Een jagthond ziet met zyn fnoet de voorwerpen, welken niet meer tegenwoordig zyn, en fmaakt reeds die welken hy nog niet bereiken kan. De reuk (trekt hem tot een drievouwdig zintuig, 't welk by hem de plaats des neus, des monds en der hand, beflaat; aldus is het niet by den mensch gelegen; zyn gevoel is voortreffelyk maar zyn reuk by uitftek zwak" Maar deeze laatfte (telling, lydt onwederfpreekelyk, verfcheidene uitzonderingen. De Heer Le Catt heeft, in zyne Verhandeling over de Zinnen, verfcheidene voorbeelden bygebragt, die bewyzen dat de reuk des menfehen dikwerf de volkomenheid des reuks der dieren bereiken kan. Men heeft, op de Antillifche eilanden, (g) 2the Band. f. 222. f. na de Hoogd. overzetting. K 7  230 dat een verm00g. van voorgevoel» den, zwarten gezien, die andere menfehen op het fpeur, gelyk jagthonden, naavolgden, en het fpeur eens blanken en eens Africaans zeer wel onderfcheiden konden. De Ridder Dicby gewaagt van een kind, dat in het woud opgevoed was, en een zo fynen reuk bezat, dat het door middel van denzelven de aannaaderingeens vyands ontdekken konde. Wanneer hy naaderhand zyne leevenswyze veranderd hadde, zo onderging ook deeze gevoeligheid eene groote verandering; egter zeer lange tyd naaderhand onderfcheide hy nog, toen hy getrouwd was, zyne vrouw door middel des reuks van elke andere. Des nagts vervulde zyn neus de plaats zyner oogen. Een Praagsch Gecstelyke, van welken in het Journal des Scavans de 1684. gefproken wordt, brengt de wysgeeren in nog grootere verlegenheid. Niet alleen kende hy de perfoonen, welke hem bezogten, zodra hy die gerooken hadt, maar ook, dat nog buitengewooner is, onderfcheide hy eene jonge juffer van eene getrouwde vrouw, en een kuisch van een ontuchttig perfoon. Deeze Munnik hadt eene Verhandeling over den reuk begonnen, wan*  DE NAT. DER ZIELNIÏT TEGEN IS §. 17. 231 wanneer hy ftorf, en 'er was zeekerlyk geen mensch op aarde beeter in ftaat om diergetyk eene Verhandeling te vervaardigen. Waarom zoude men dan nog twyffelen dat een mensch door de onzichtbaare aannaadering zyns vriends, door middel van den reuk, een denkbeeld van denzelveD, zonder eenige zonderlinge bewustheid, hebben kan, waardoor hy aanfpooring gevoelt om van deezen vriend te fpreeken, of ook wel naar deszelfs tegenwoordigheid te wenfchen. Vertoont deeze vriend zig nu, dan behoeft men zig niet te verwonderen, wanneer deeze verfchyning als het gevolg van een voorgevoel aangemerkt wordt. Hieruit laat zig het fpreekwoord Lupus in Fabula (r) meede verklaaren, in zulke en andere daar aan gelyke, voorvallen; is, wel is waar wel daadelyk eene zeer natuurlyke grond van vooruitziening voorhanden; maar dewyl die gene, welke zodanig eene vooruitziening bezit, zyn gedagte niet opdeezen grond laat vallen, zo blyft de fameohang en de gevolgen der (f) Lupus tn fabula,of de wolf inde fabel, is een fpreekwoord by de Latynen, beteekenende zo veel ah: 11} komt of hy geroepen ware. Zie daarover Erasmi Adagia.'  2^2 DAT EEN VERHOOG. VAN VOORGEVOEL. der voorftellingen onbegrypelyk voor den vooruitziener van hec toekomende, en hy kan zyn vóórgewaarwording alleenlyk aan het vóór gevoel toefchryven. De wyze van verklaaring, hoe de ziel aan een voorgevoelkragt geraaken kan, is wel by de geleerden zeer verfcheiden en van eikanderen afwykende; maar ik geloof dat de wending welke ik aan myne bewyzen gegeeven hebbe; de duidelykfte en daar by de over tuigeadfte is. Veelen poogen de foort van vooruitzieningen die men voorgevoelens noemt, onmiddellyk uit het wezen onzer ziele afteleiden en zoeken de ftelling daardoor te rechtvaerdigen, dat wy zo weinig het wezen der menfchelyke ziele over 't algemeen naauwkeurig bepaalen, als wy het vermoogen derzelve en heure werkingskragten met naauwkeurigheid weeten kunnen. Wanneer daarvan daan dit of dat de natuurlyke vermoogens fchynt te over ftygen, zo volgt daaruit toch nog niet dat het werkelyk overnatuurlyke oorzaaken moet hebben, 't Is wel waar dat niet alle mecfchen gelyke krsgt tot voorgevoelens  de nat. der ziel niet tegen is §. 17- 233 lens bezitten;masr men moet ook naagaa'n dat niet alle menfehen met een gelyke kragt tot gezwindheid in loopen en in worftclen bedeeld zyn. Waarom men zig ook niet zeer moet verwonderen, dat aan menige menfehen , eene voortreffelyke vooruitzieningskragt, een uitneemend vermoogen tot voorgevoelens en tot voorbeduidende droomen, als iets eigens, ten deel gevallen is. RudigèR (//) eigent der ziele (anima) die hy van het gemoed (mens) onderfeheidt, een vermoogen van waarzeggen toe, naamlyk om tegenwoordige dingen, doch die in ons afweezen gebeurd zyn, te weeten. Zo zoude een moeder de dood van heur af weezeuden zoon, op den zelfden dag, ja op het zelfde uur, wanneer die voorviel, kunnen gewaarworden en zig daarover bedroeven. Men wil ook ftaande houden dat Ammonius het voorzeggend vermoogen des menfehen uit enkel natuurlyke gronden afgeleid heb. be (f). Deeze gronden loopen daarin uit, (fc) ln Phyftc. dlvirt. Lib. i. Cap. 4. Het. 4. §. 43. (j) P lutarciius de defectu oraculorum Tom. 2 Op. p. 196. P. Pütitl'S de Sibyïlis Lib. i. Cap. 8. pag. 30.  234 dat een verhoog. van voorgevoel. uit, dat het vooruitzieningsvermoogen zig even zo tot den mensch verhoudt , als de herinneringskragt. Het laatfte kan niet gcloogchend worden en komt den mensch natuurlyk toe, gevolgelyk ook het eerfte (&). Syrbius (0 is egter van mecning geweest, dat Ahmonius niet een enkel natuurlyke voorzeggingskragt den menfehen toegeëigend, maar alleenelyk gelooft heeft, dat de mensch van eenen anderen geest eene openbaaring van toekomende dingen bekomen kan. Dan, de bewysgrondén die Plutarchhs bybrengt, warende eigene bewysgrondén van deezen laatsgenoemden. Veelen drukken het vermoogen om het toekomende vooruittezeggen, door eene natuurgefteldheid van den mensch, uit, by voorbeeld S r i n o s a (to) en P e t. P e t itus (n) welke meent dat de zie] eene natuurlyke gefchiktheid heeft om dat gene aanteneemen, wat God haar van het toekomende openbaart. Den grond daartoe 00 Zie onzin §. 13. (7) In Philos. prim. part. 2. Cap. 4. §. 18. f» ln Trad. Theo!. Pol. C. 2. p. 18. (_n~) Ter aasgehaalder plaatfe.  DE NAT. DER ZIEL NIET TEGEN IS- $. 17. 235 toe plaatst hy in de verhevenheid deiziele, met famenlooping der zwartgallige lighaamsgemaatigdheid, de plaatfing der Herren, de inzwelging van onderaardfche dampen enz. (o). Büddeus (p) en huetius (q) zoeken den grond der voorgevoelens niet in de inneriyke gefchapenheid der ziele; maar beroepen zig veel meer op uitterlyke medewerkende oorzaaken, en gelooven dat geesten, die van de zielen onderfchei* den zyn, — God, (r) tusfchen geesten, — goede en kwaade — door een byzondere aandrift tot de voorgevoelens het hunne bybrengen. Sücro (s) neemt meede middengeesten te hulp (V), En deeze lee- re («) Men kan hier mede vergelyken Euddeus in Tltes. de Atheismo et Superflil. Cap. 3. et 7. §. 4. en in fitst. Eccles V. T. Perioil. 2. fect. I. §. 36 gelyk ook Jacob B1. wc kb r in Hisl. Crit. Pkitos. appeni. f. vol. VI. Lips. 1767. p. q2s- Meer daaromtrent vindt men in de Scuryvers die ik boven S. 13 aangehaald hebbe. In disfert. an Naltiralis Homo infit yaticinandi fa- tultas ? (jf) In demonflratinne Euangelica. 00 Rai » in disfert. de prafagiis animi Jen. 1699. (_s) Ueber die Ahndungen. CO beneden §. al.  236 DAT EEN VERM00C. VAN VOORGEVOEL. re was aan den Platonisten en Pythagoristen even zeer eigen. Men brengt wel, tegen deeze laatfte onderftelling, in, dat eindige cn Gefchaapene geesten, de toekomende toevallige gebeurtenisfen volllrekt niet kunnen weeten, gevolglyk kunnen ook geen miaden geesten aan den menfeh de vooruitzienmgen en voorgevoelens meede deelen. Maar zy, die de voorgevoelens van diergelyke middengeesten afleiden, zoeken zig daar meede te verdeedigen, dat diergelyke geesten toch eene grootere, alhoewel enkel vermoedende,kennis van het toekomende bezitten kunnen; behalven dat, kan God zig van hen als van een midden oorzaak bedienen en hen die kragt fchenken om den menfehen op eene verborgene wyze van iets kundig te maaken. Ik behoeve, volgends myn doeleinde, deeze gronden en tegen gronden hier niet te beproeven; doch zal beneden myne gedagten daaromtrent openbaaren (*). Ver- Q*j D. Christ. Auc. Cr.usius in der AnU'üung utbtr naturliche begebtnheilcn, ordentlich und vpr/ichtig nachzudenken 1 Th. f. +?• f. volgends de tweede uitga.-  DIE NAT- DERZ1ELNIETTECENIS. §.17. 237 Verfcheiden zoeken het voorgevoelend vermoogen der ziele uit de algemeene faamverbinding der dingen te verklaaren, gelyk de Heer de Beaüsobre gedaan heeft (u). Hy meent dat het geene nog toekomende is, toch een gevolg van het tegenwoordige zy, gelyk als het tegenwoordige een gevolg van het voorledene moet zyn. Deeze keten moet aangenomen worden, onaangezien de zwaarigheeden die daaruit ten opzigte van de vryheid des menfehelyken wils mogten volgen (f). Hy zegt (v) „ het valt in het geheel niet moeielyk om zig een begrip te vormen,- op welk eene wyze onze ziel een voorgevoel van het toekomende hebben kan. De ziel is eene voorftellende kragt der waereld , ten aanzien van de plaats die zy in dezelve inneemt. Zy ftelt zig eene menigte moogelyke ge- beur- gaave, Leipz. 1774. ftemt meede toe in de boven aangehaalde meening der Pylhagoristen en Plntonisten. 00 I» 't'-"' Netten Ilamb. Magazin. 69. b. f. 547. f. (t) Men zie eene nadere bcredeneering over dit ftuis in de meer aangehaalde Verhandeling over de Fortuin enz» O) N. Hamb. iïlagas. f. 554.  238 DAT EEN VF.RMOOC. VAN VOORGEVOEL. beurtenisfen voor,deeze moeten, wanneer zy werkelyk hun aanzyn verkrygen, of beflaan, zullen , op alle wyzen bepaald worden, en de beflemmingen moeten oorzaaken hebben, welke dezelve voortbrengen. De ziel fielt zig wel een menigte van verfcheidene oorzaaken voor, maar deeze kunnen, deels toereikende en deels ontoereikende zyn; om dezelve te onderfcheiden hebben wy flegts eene berekening der waarfchynelykheid, die wy dikwyls zeer gezwind, en fomtyds zonder dat wy daarvan bewust zyn, opmaaken; deeze, of klaar of duister ingeziene, oorzaaken, maaken een indruk op ons, zy beflemmen den trap des geloofs welken wy aan de wyze van voorzegging, die wy ons vormen, geeven. Deeze indruk moet ons gantsch niet vreemd voorkomen; want gebeurt het niet dat, wanneer wy in den flaap, door iets, 't zy dan ook van waar, leevendig aangedaan worden, dat wy dikwyls, zelfs naa het ontwaaken, gelooven, dat het gene wat wy in den droom gezien hebben, daadelyk voorhanden zy.'- 't Is eene waarheid dat in onzenvoorgegaanen toefland en  ee nat. der ziel niet tecen is. §.17. 230 en in de tegenwoordige gefteldheid van zaaken, verfcheidene omftandigheeden kunnen liggen, die der ziele eene verwagting een overhellend vermoeden op eene toekomende gebeurtenis kunnen geeven, offchoon wy juist de omftandigheeden , die den grond tot de toekomftige gebeurtenis leggen, niet leevendig en duidelyk denken, of ook we] weder vergeeten. Maar volgt het toekomftige, dan valt het ons weder in, dat wy voormaals aan zulk eene gebeurtenis met vermoeden gedagt hebben, en wy houden het gevolg voor eene vervulling des voorgevoels. Ja, zinlyke indrukken kunnen zonder eene zonderlinge bewustheid, gelegenheid geeven om aan iets te denken dat in het toekomende , eenen met die gedagten overéénkomenden uitgang heeft; gelyk ik voorheen in den regel Lupus in fabula, getoond hebbe ; en op zulke eene wyze kan een voorgevoel, dat zig op tegeawoordige en voorgaande omftandigheeden grondt, met de natuurlyke zaaken en veranderingen in de waereld , allenthalven verbonden zyn. Hiermede zal zig ook de wyze van ver-  240 DAT EEN VERMOOG. VAN VOORGEVOEL. verklaaring dier genen laaten vereenigen, die den grond der voorgevoelens in voorafgegaanne voorftellingen zoeken, welke eertyds, van wegen fterkere denkbeelden, in heure kragt en werking verzwakt, verhinderd en verduisterd werden; maar die by eene andere gelegendheid, waarin de ziel van voormaalige hindernisfen bcvryd is, leevendiger voortgebragt worden (*) en, door byneeming van deeze of gene omftandigheeden, zulk een gewigt bekomen, dat de ziel daardoor naar eenige zaak een verlangen of afkeer, of ook wel hoopende en vreezende vooruitzieningen bekomt. Er zyn ook geleerden en ongcleerden, die de voorgevoelens uit eene Sympathie afleiden; maar dewyl dit woord in verfcheidene beteekenisfen genoomen wordt, zo moet ik opmerken, in welken verftande de fympatkie als een bron der voorgevoelens gefield wordt. Men neemt naamlyk hier dat woord in den zin waar in het eene gelykheid in de gevolgen by meerdere menfehen aanduidt; terwyl men gelooft dat CO.Vergelyls onzen §• 11.  denat. der ziel niettZCEnis. §. 17.241 dat het aangcnaame of het onaangenaame1 dat eenen perfoon overkomt, ook by den anderen gelyke veranderingen te wcge brengt; alhoewel beide die Perfoonen nog zo verre van eikander verwyderd leefden. En dat wil men door zekere uitvloeijingen, die tusfchen deeze famenftemmende (harmonieer ende) perfoonen af en aangaan verklaarbaar maaken. Zeekerlyk is deeze onderftelling nog aan een menigte van verwarringen en duisterheid onderworpen, en kan ook flegts op een zeker foort van voorgevoelens betrokken worden: over 't algemeen, kan ik hierby niet onaangemerkt laatcn, dat de Sympathie, in een natuurlykcn en in een zedelyken zin ge- noomen wordt. In den eerden duidt zy eene waargenomene overeenftemming aan , die zig op uitdampingen zoude gronden, daarom gelooven verfcheidene, dat door de kragt van zekere uitvloeifelen eens pleisters, of poeders, welke men op dezelfde werktuigen ,waarmeede een wond toegebragt is, ligt of ftrooit, de wond geheeld kan worden; want daar 'er tusfchen het werktuig van verwonding en de I. sïux. L - wond  242 dat een verhoog. van voorgevoel. wond eene reeks van gelykflachtige (homogene) ukvloeifelen des bloeds voorbanden is, zo kan de Pleister, of het poeder, zyne uitdampingen, door middel van deze reeks van uitvloeifelen aan de wond meededeelen. Daar het bekend is, dat alle gelykflachtige uitdampingen, in de waereld.zig langs lynen pleegen uittebreiden, gelyk men in den blikfem en andere voorbeelden kan zien. Van de geneezing der zieken, door zulke Sympathetifche middelen , heeft de Rdder Keinelm digby (*) gehandeld. Men wil de voorgevoelens meede alzo uit eene natuurlyke Sympathie, door middel van meede gedeelde en inwerkende uitdampingen, begrypelyk maaken Maar wat de tweede of zedelyke Sympathie aangaat, door deeze wordt een zodanigen tocitand aangeduid, waardoor de mensch altyd genegen is om zynen wil en daaden gelykvormig aan die van eenen anderen interichten; dewyl hy zig de verrichtingen van dien anderen als naa- vol- (*) In zyn,mcede in 'c hollamlsch vertaald, Thutrum Symf.atbcikum, in iivc.  DK NAT. DER ZIEL NIET TEGEN IS. §. 17. 243 volgenswaardig voorftelt. De grond daartoe wordt verfcheidenlykopgegeeven; want vooreerst, kan de opvoeding eene zodaanige zedelyke Sympathie veroorzaaken. De kinderen zoeken dien genen natevolgen dien zy van der jeugd af rondom zig zien, en behouden daar door eene gelykvorrnige neiging tot daaden, die zy by anderen waarneemen. Treffen zy, in een meer ge. vorderden ouderdom, in hunnen ommegang perfoonen aan, die met hen overeen, (temmende neigingen en daaden doen blyken, dan ontftaat ook tusfchen hen een Sympathie der gemoederen, ook kan de gelyke aanzichtsvorm, de gelykheid der minen en gebaarden van wegen de aan eiken mensch eigene eigen liefde — eene overeenftemming van gemoederen doen ontdaan. Ten tweeden zoude de uiten in-vloeijing van zekere dampen eene middel oorzaak van de overeenftemming der gemoederen kunnen zyn. Zoo eenig mensch zulk een zweet over zig hadde, dat met myne fappen en uitdampingen famenftemmend ware, zo zoude de inwerking van zulke gelykflachtige deel. L 2 tjeiis  244 DAT FEN VF.RMOOG. VAN VOORCEv. ENZ. tjens op myn iighaam eene overeenftem* ming van fappen uitwerken, die dan ook bekwaam ware, eene famenftemming, met betrekking tot de ziel, te veroorzaaken. Op zulk eene wyze verklaart men, zo wel de Natuurlyke als Zedelyke Sympathie, door behulp van zekere uitvloeijingen. De Sympathie tusfchen de zon en de bloemen, tusfchen den magneet en het yzer, kan hierby ten voorbedde gebezigd worden, van welke men elders leezen kan (w~) en de natuurlyke zo wel als de zedelyke antipathie (tegenzin) laat zig op de tegenge.ftelde wijze bevatten (x). Zo veel zal van het voorgevoelend vermoogen der ziele, in 't algeemen befchouwd, genoeg zyn. Hoedanig nu de voorgevoelens geduurende het waaken en droomen te verklaaren zyn, daarvan zal ik beneden (*) handelen. (V) In Walchs Philofoph. Lexicon, 2theTh- f> iori. f» Ter zellder pb.atze l Th. f. I?4> £*) Zit %. iy. 22. S- 18.  SCHTfNBAARE SPRONÜ , ENZ. §. l8. 24 J §■ 18. Een rede, of grond , waarom de menfehen dikwyls in de volgreeks hunner gedichten een fihynbaaren fprong begaan. Zoo ik niet dwaale laaten zig,uit de voorheen opgegeevene gronden "en voorbeelden , nog verfcheidene raadfels in de volgreeks onzer denkbeelden en gefprekken oplosfen. Wie kan twyffelen, dat ons lighaam en de uitterlyke,voor ons onzichtbaare, voorwerpen, van wegen de onbemerkbaare inwerking in onze Zenuwen, ons dikwyls ongemerkt gelegenheid geeven , aan dezelve te denken, van dezelve te fpreeken en ons met dezelve tc onderhouden, van waar de vraag verklaarbaar wordt: waarom menfehen, zo wel in de volgreeks hunner gedagten, als in hunne gefprekken, zo dikwyls, zo zeer dikwyls, fprongen begaan, ter wyl zy fomtyds, van het eene voorwerp op het andere vallen, alhoewel deeze voorwerpen den grootften afftand van— en de grootfte L 3 on-  24.Ö" ICHYNBAARE SPRONG ongelykheid met — eikanderen hebben. Eene voor ons onbemerkbaare roering onzer gewaarwordings Zenuwen, is de band, welke den te farr.enhang van zulke gedagten en gefprekken aan een bindt, 't Is even eens met deeze zaak gelegen, als met die gevallen, waarin een gefgrek door de tusfchenkomst van eene geheel nieuwe en bemerkbaare gewaarwording onderbro. ken, en op het nieuwe voorwerp gerigs wordt, 't Zal my geoorlooft zyn eene gelykenis tot opheldering bytebrengen: eenige Wysgeerige vrienden fpreeken onderling van befchouwende waarheeden. Barocco verdeedigt het nut en gewigt van eene allereerfte grondftelling,uit welke, gelyk als uit een garenftreng of kluwe alle overnatuurkundige waarheeden ontwikkeld moeten worden, en is zo even aan het oofte bewys gekomen, wanneer Dametas deeze ernttige famenfpraak door zyn intreede in de kamer verbreekt, Dametas die aan Phytlis, de beminnenswaardige dpgter van den ernftigen Barocco, reeds voor langen tyd verloofd was, verfchaft den laatstgenoemden de ge- le-  ' INDS VOLGREEKS DER GEDACHT. §.18. 247 levendheid, om de vraag te doen, wanneer de voltrekking des huwelyks Kefchieden zal ? en zie daar het gefprek neemt een gantsch andere wending, en heeft verders niet anders ten inhoud dan het bruidsbed , de Huwelyksgift en het bruiloftsmaal!—Welk een fprong van de eerfte overnatuurkundige grondftelling, zyn wy cp een Bruiloftsmaal gekomen! — maar ,wat wonder !daar,door de tusfchenkomst van Dametas, de voorige draad des gefpreks geknoopt werdt en zyn einde bereikte, waarmeede een nieuwen aanvang tot een volgend gefprek gemaakt •werdt. De te famenhang der dingen in deeze waereld is gelyk een doolhof door elkander geflingcrd. Een gelyk voorbeeld van or.beinerkbsarc gewaarwordingen, die, door heure tas» fchenkomst, dc voorige keten van gedagten verbreeken, levert het geval op, 't welk wy in den voorigem §. uit de akwaasfcmingen der menfehen verklaard hebben. Nog een andere grond van de gevolgen der verre vau elkander afltaande gedagten, is in den bovennatuurlyken toclhnd der L 4 men-  24' SCHYNliAiHE SPJJONG menfehen te zoeken, wanneer ds ziel, in deeze of gene, inzonderheid heece ziekte, zonder dat een uitterlyk voorwerp daar toe gciegendheid geeft, alleenlyk wegens de verandering der zenuwen en des Zenuwfaps, gelegendhcid tot deeze of gene denkbeelden bekomt; want, wanneer in de harsfenen zulk een indruk van ongeregelde lappen der zieken gefchiedt, als welke anders pleeg te volgen, wanneer een uitterlyk zinnelyk voorwerp op de gewaarwordings vefelen werkte, zo moet de ziel ook gelooven, dat dir uitterlyk \oorwerp werkelyk buiten haar voorhanden is. Van daar begint de mensch' van zulke dingen zodanig te fpreeken als of zy in de daad by hem tegenwoordig waren, en vermengt, na de volgreeks deiongeregelde bewegingen cn drukkingen in de Harsfenen, verfcheidenerlci voorwerpen onder eikanderen, die noch daadelyk voor. handen zyn , noch cenigen famenhang onder eikanderen hebben, en juist daaruit volgt - (*) Vujgcnds den §. 5.  IN DE VOLGREEKS DER GEDACHT. §. iS. 249 volgt het yfen in de razerny der zie. ken (f). §• 19- Voorgevoelens zyn in den droom moogelyk. De ziel kan in den flaap voorftellingen van voorwerpen hebben, die, ten tyde dat zy zulke denkbeelden bezit, niet werkelyk voorhanden zyn. Dat deeze voorftellingen , voortyds gewaarwordingen hebben kunnen zyn, getuigt zo wel de ondervinding der droomenden, als ook de inbeeldings en herinneringskra^t, die der ziele,zelfs in den flaap,eigen blyft, Verbindt de ziel nu, in den flaap, met de eerst gehad hebbende gewaarwordingen , die gene welke zy niet lange tyd vóór den flaap, gehad heeft en die als tegenwoordige voorwerpen befchouwd kunnen worden, zo kan zy, volgends de gewoons wet (|) Men zie ook Ernst anton micouiw» Razen uni Phantajhren. L 5  250 TtfOOCLVlsHüID DER VOORGEVOELENS wee des vooruitziens (*), ook in den flaap op het toekomende denken; wordt nu in het toekomende, deeze vooruitziening in den droom vervuld, dan zal de mensch, wanneer hem den te famenhang in dc opvolging deezer gebeurtenisien onbekend is, tot een voorgevoel befluiten (:!*). De Rechtsgeleerde droomt, byvoorbeeld, van den misdaadigen, die wegens een boosaartigen diefflal in de gevangenis zit; en in den droom wordt het denkbeeld weder voortgebragt, dat voormaals diergelyke diefftallen, met de galg geflraft zyn geworden, wat wonder, dat hy in den droom vooruitziet, dat de in de gevangenis zittende dief, meede de galg ten loon zal bckomenl Hy verhaalt zynen droom, den volgenden dag, aan zyne vrienden, en ziet, naa eenige weeken wordt de droom vervuld, ieder roept als dan: het voorgevoel komt uit! Ja zeek er, maar ook zeer natuurlyk, en veeliigt verdiende deeze droom in 't geheel (*) Dat ik §. =. verklaard hebbe. (**) Volgends §. 2.13..  IN DtN DROOM. §. 10. 2JÏ •heel geen voorgevoel, maar liever eene zeekere vooruitziening genoemd te worden (*). Ik verwondere my ook niet, dat veele Geleerden gewild hebben, dat de ziel in den flaap by uitzondering tot vooruitzieningen en voorgevoelens gefchikt zy (+f). Want daar de voor- (0 Zie i 12. Ctt) Zo !cëc Sl-cro,uèber die ahvdangen f. 47. Geen toertland onzer ziel is bckwaamer voor dezelve, om Iienr vooruitzicnings vermoogen te bezigen cn in werking te brengen, dan de droom: daarom is het geheel nietf te bewonderen, dat wy ook zeifs rilkwyb, in droomen vooruitzieningen en voorgevoelens hebben. De gefchiedenis levert daaromtrent veele voorbed.'en op. In derf Nacht vóór de vermoording < an J. Cttiar za;; Culpurnia, zyne gemaalinne, hesi m heurcnfclioot vennoud Iiggen (Suetonius, in Jul. C/efarcm, Cap. 3 0 en des anderen daags waarfchoude zy hem, bezoigd voor zyn leven, cn voorzichtig te zyn. 1 Cicero en Valerius Masimbs (Cicero de diiinalion. Lib. I, C» XXX. Val. Max. L. i. Cap. Vil) verhaalen ons> van twee Arcaditrs die te famen naar Megara gereist waren, dat de een van des anders geweldigen dood, in den droom naricht bi komen hadt. Hy droomde , dat hy het fyfc zyns vriends ,'twelk door den waard, die hem vermoord h*Jr, ia een wagen met mist bedekt, gelegen was, wilde L 6 \ Jst-  252 MOOGLYKHEID DER VOORGEVOELENS voormaalige gewaarwordingen, ook zelfs de zwakkere, in den droom met grootere leevendigheid weder voortgebragt kunnen worden (*), zo kan de ziel uit die voormaalige, of fchoon zwakke, gewaarwordingen, vergeleeken met de denkbeelden en gewaarwordingen, die zy korten tyd vóór beuren droom gehad heeft, en die als veranderingen van beuren tegenwoordigen toefiand zyn aantemerken, volgends dc wet der vooruitziening (**) in het toekomende zien, 't welk de ziel in waakende gefteldheid, van wege de tevens voorhanden zynde fterkere voorftellingen en gewaarwordingen, niet doen kan (***). Daar voords de ziel de aart en wyze hoe zig in oen droom de gezichten in den tempel van het toekomende vertoonden, by het ontwaaken weder vergeeten kan, tër- wyl laaten wegbrengen; waardoor Je moord des anderen daags gelukkig ontdekt en de mopider op deeze wyze, bet ge. recht in bande» gekeverd werdt. (*) Volgends $• 10. f**) in den boven aangehaalde» §. 2. <;***■) Gelyk in §. 8. II geleerd wordt.  in DEN droom. §. 19- 253 wyl ondertusfchen de vervulling van heuren droom, het voormaalige in den flaap gezicne uitzicht in het toekomende, door de errinneringskragt wederom opwekt, zo befluit ons denkend Ik tot eene innerlyke voorgewaarwording, die, op eeneïonbegrypelyke wyze, eene met dezelve overeenkomende uitterlyke gewaarwording ten gevolge heeft; dat is: de ziel gelooft dat zy een voorgevoel van de toekomftige gebeurtenis gehad hebbe. Andreas Ru Die er (o) zegt: in den droom fpree. ken wy de waarheid, derhalven houde ik het voor zo ongefchikt als dwaas gephilofopheerd, wanneer men den droomen alle werkelyke voorzeggingskragt ontzeggen wil. Zulke lieden overweegen zeekerlyk niet, dat gelyk het eene mensch boven het andere eene beetere oordeelskragt bezit, ook de een boven deö anderen het ve'rmoogen bezitten kan van in den droom toekomende dingen vooruittezien, en dat dit by hen , die een fterkere oordeelskragt bezitten, zelden zo leevendig zy als by an- 00 pi>v> dwm- lib' v' cnp' 6' fect' 5* 6*9' L 7  254 MOOGELYKHEID DER voorgevoelens anderen. Hier. Wol ff. (bj drukt zig in deeze zaak dusdanig uit: Het vooruitzienings vermoogen der ziele blykt dan kragtigst, wanneer het lighaam van alle ziekten bevryd is. Dit gebeurt meerendeels in den droom; wanneer het lighaam door bedorvene fappen niet aangeftooken, noch met overvloedige dranken overlaaden is, en wanneer niet door moeilyke volbrag. te handelingen, en door het naadenken over dezelve, de rust des gemoeds geftoord wordt. My is niet onbewust, dat eenige met den verdienftelyken ünzes (c) wel in het geCO In zyn Anmerkungen ueber Cicertnis Soanium Sciponis princ. thnot. p. m. 4. ei. Ba/tl. CO Wen zie deszelfs Sammlung kleiner Schriften 2the Samml. f. 433 f. waar men vindt : De wysgeeren verklaaren de droomen gemeenelyk door klarre inbeeldingen van eenen flaapcnden. Wanneer wy het woord inbceldinjen in een bepaalder zin opvatten , dan beteekent het alleen voorftellingen van voorgegaanne zaaken, en ons blykt waarlyk hier uit nog zo Slaaf niet, hoe vooruitzieningen in den droom iufltiipen kunnen. Maar, zonde het hen mogelyk onbekend weezen, dat de vooniitaieningen, niet anders dan kinderen der febeeldingen cn der gewaarwordingen zyn? Ontflaat niet uit het tegen- woor-  IN Dliö DROOM. §. I9« 255 gene de hooftzaak aangaat, met my in dz v erklaaring overeenftemmen, maar egter in zo woordige cn voorlcdene, het toekomerde? Hoe konde toch in de ziel een zo lange reeks van inbeeldingen, welke bejlendig met duistere gewaarwrdingen vermengd zyn, plaats vinden? ja zelfs door haar veroorzaakt worden? hoe konde 'er zo een menigte aaneenliangende Pnantafté» in plaats grypen, zonder dat die tevens m het gemoed vooruitzieningen zouden teelen? - Welke tyd welke toeftand des gemoeds zoude ook immer voor d- vooruitzieningen gefchikter kunnen zyn dan dc flaap? Men weet dat de vooruitzieningen,'in hunne foort, over 't algemeen de zwakftc voorftellingen der ziele zyn , en dat de natuur over bet oogderzelve een vloers gedekt heeft. 't Toekomftig noodlot wordt door God met duisternisfen Gehuld. Hoe zwaar is het dan niet in deeze duisternisfen iets te onderkennen, te meer, wanneer een vol licht in de andere oogen ftraalt? Zo is het met de inbeeldingen gelegen, zy' bezitten eenen trap van leevendigheid die alle andere voorftellingen , die-zig tevens in het gemoed bevinden, verduistert. Zo is het ook met de inbeeldingen gelegen, welke flests alleen in leevendigheid voor de gewaarwordingen wyken; de vooruitzieningen worden door beiden zeer fterk overtroffen, en van daar is het mogelyk dat zy een merkelyken indruk in ons maaken, zo lang als de -ewaarwordingen voorhanden zyn, die, gelyk de zon, alie zwakkere lichten verdonkeren en uitdooven. In dea flaap houden de uitterlyke gewaarwordingen oP; ten * ma-  25<5 M00CLYKHEID DER VOORGEVOELENS zo verre van dezelve afwyken, dat zy gelooven, dat de ziel in den droom *•» uit de bce!- mjnften zy verliezen alle hunne gewóontlyke klaarheid en leevendigheid. Van daar kunnen, in deezen toeftand , de inbeeldingen en voortiitzieningen regeeren , en z:g voor de ziele gewaarwordelyk maaken ; van daar is de fjaap de eigentlyke en gcfchiklftc geboorte tyd der vooruitzieningen, en het is altyd waarfchynelyker en noodzaattlyker dat wy in den flaap dan dat wy geduurende het waaken, toekomende ytorvall.n klaar vooruitzien. Ik hoop dat deeze gronden overtuigend genoeg voor u zullen zyn, en wanneer ay,in 't :.lgeracen, niet alle vooruitzieningen loochent, dat toch onmoogljk gefield kan worden, zo moet gy toegeeven, dat wy niet ligtelyk anders dan in den flaap klaart vooruitzieningen kunnen heiben. Ik wil daar meede niet Hellen dat zy allen waare toekomftige voorvallen ten gevolgd moeten hebben. Neen. Immers daar ons toch de duïdelykfte vooruitzieningen des verftands zo dikwyls misleiden, want 't Verltand is eindig en met duistren waan omtogen; wat kan men dan toch van de verwarde voorlkllmgcn, der mindere zislskragten verwagten ? Des niet te min zult gy hier uit niet kunnen befluitcn , dat alle vooruit" zieningen in droomen ongegrond zyn. Het is uitgemaakt dat wy veel waare vooruitzieningen ook geduure de liet waaken kebbcn. Wat nu van deeze geldt, die wy in het waaken hebben , moet nog veel meer van gene gelden, die in den flaap ontjlaan; wyl die klaarer, lecvendiger en ongeftooider voortduuren. Wy zullen ons daarom op de  in den droom. §, 10. 257 beelden, verbonden met duistere ge-waarwordingen, ~~ op hec toekomende befluit. Ik vindt hec egter bedenkelyk om in den flaap duistere gewaarwordingen als een bewys voor de vooruitzieningen aanteneemen; dewyl volkomen duistere, dat is zulke gewaarwordingen waarvan wy ten eenemaal onbewust zyn , den naam van gewaarwordingen niet verdienen. Zoo men egterflegts ,op eene betrekkelyke wyze, duistere of verwarde gewaarwordingen verftaan wil, dm zoude hetwel verklaarbaar zyn hoe uit dezelve eene vooruitziening konde voortkomen, alhoewel ik geloove, dat, in de meeste gevallen de vooruitzieningen uit de gewaarwordingen , die korten tyd voor den flaap en droom voorafgegaan zyn, verftaanelyk worden; ik zal hier een voorbeeld van zulke voorbeduidende droomen opgeeven, dat zig uit verwarde gewaarwordingen in den flaap laat verklaaren. Bonetus verde vooruitzieningen in den droom , nltyd zeelterder verhaten kunnen , als op andere die wy in het waaken hebben , en zoo ons eene van beide de foortcn verdagt voorkomt, dan moet het in allen gevalle die der laatfte foort zyu.  2j8 MOOGLYK HEID DER VOORGEVOELENS verhaalt naamlyk van eene ziekelyke Dame, dat zy doorgaands, met de grootfte verzeekering en onfeilbaar, voor uitgezegd hadde, wanneer haar een toeval of ziekte voor de deur llondc; dewyl zy dan van beuren Geneesheer droomde, alhoewel zy zig, voor zo ver zy niet becter wiste, geheel gezond te ilaapen gelegen en ia langen tyd niet aan den 'Doitcr gedagt hadde. Ik zoude dit go\al Op deeze wyze verklaaren: deeze Dame gevoelde in' den flaap doch zeer verward en zonder een grooten graad van bewustheid— een ongewoon drukken en ongeregelde beweging, dat- mooglyk ontdaan konde uit de ziekte ftof, die in hec lighaam verborgen lag. Deeze onregelmaatige indruk in de Zenuwen en fappen, moest noodwendig in de ziel een aan dezelve beantwoordend denkbeeld opwekken (*). Zy bekwam daardoor eene onaangenaame of fmartelyke gewaarwording, daar egter deeze fmarc; wegens deszelfs geringen graad, in geen helder licht van klaarheid verfchcen. Gc- (*) Zie §. 3- 5. *  in den droom. §. 10. 2j$ Genoeg, immers dit onaangenaam gevoel konde in de ziel een verlangen opwekken om zig van het zelve te ontflaan en daar de inbeeldings en herinneringskragt der ziele, haar de, voormaals door den Geneesheer te weeg gebragtte, veelmaaligebevryding van fmartelyke toevallen en ziekten, weder als tegenwoordig maakte, zo was bet geen wonder dat deeze Dame, van den Doctor, als een voorheen dikwyls met onaangenaame gewaarwordingen vergezelfchapt denkbeeld, begon te droomen. Naa eenige dagen toonde de m 't lighaam verborgen liggende ziekte ftof [rnatena peccans) heure kragt, en de Damebefleot, dat de droom van den Doctor deeze ziekte voorbeduid hadde, te meer, daar reeds meermaalen op zodanig een droom, eene ziekte gevolgd was, meerdere voorbeelden van diergelyke foort zal ik béneden aanvoeren, wanneer ik tot de angftige droomen genaderd zal zyn. Ook kan ik den gemelden Heer Unzer in de aangehaalde plaats myne toeftemming niet geeven, wanneer hy gelooft, dat de voorgevoelens en vooruitzieningen in den flaap  200 M00GLYKHEID DER VOORGEVOELENS flaap minder verdagc dan geduarende het waaken zyn, althans voor zo verre men deeze (telling geheel onbepaald en algemeen wil verdeedigen; want zo wel de vooruitzieningen geduurende het waaken als in den flaap kunnen een' toereikenden grond in voorafgegaane omftandigheeden hebben, zy kunnen egter ook in beide gevallen ongegrond zyn. Uit de tot hiertoe hygebragte gronden van toeflemming, moet ons ook dit gevolg toegedaan worden , dat niet alle droomen zonder beduiding zyn moeten , of dat menige vooruitzieningen in den droom op voorwerpen gericht zyn, die in het toekomende werkelyk heur aanzyn verkrygen. Maar men moet op derzelver onderfcheid agt geeven, veelcn ontflaan uit werktuiglyke oorzaaken die hunnen grond in het lighaam hebben. Anderen laaten zig uit de vermogens der ziele verklaaren, wanneer men, by voorbeeld, van dat geen droomt waar meede men zig des daags meest bezig heeft gehouden cn waaraan de ziel te leevendig gedagt heeft (V). Het » ' is . 00 Van daar zingt Claudianus in Prafat. ad Lib.  IN DEN DROOM. §. 19. 2(51 is egter noodig hierby aan te merken dat de vooruitzieningen in den droom, onder menigerlei beelden verborgen kunnen zyn, waarvan de Heer Unzer, het naavolgende voorbeeld bybrengt (e). „ Een zeker Geneesheer hadt in zeker huis drie kinderen die aan zyn toevoorzigt overgelaaten waren, aan de pokken ziek liggen, op een dag droomde hy, in den morgenflond, dat hy dit huis van verre zag ; het fcheen hem toe als of drie fchoorftecnen op het dak deszelfs aan den brand waren, doch uit een derzelve floeg flegts deligterlaage vlam. Een ander perfoon, die nevens hem te Lip. 3. dt raptu Proferpina, of in zyn gedicht over d« Schaaking van Profcrpina : Otnnia quiz fenfu ylvuntur vota dinrho Fectore fupito reddit amica quies. Furt» gaudet anians, permutat navita mercts, Et vigil dapfas quarit avarus tpa. dat is : Al wat met groot verfangst des daags den zin bewoont ^.Wordt's nachts,door lieve rust,aan 'tfiuimrendoeg getoond; De minna ,r kuscht ter Huik ; de zeeman ftuutt zy.ifchepen; De gieriaaart heeft vaak 't vermiste goed gegreepen. CO Ter aangehaalder plaatle f. 4305.  2Ö2 MOOCLYKHCID DER VOORGEVOELENS te bedde lag, hoorde dat hy zeide, men moestede middenfte blusfchen, de andere liepen geen gevaar. Op het zelfde oogenblik klopte men aan de kamerdeur, en de boodfchap die men bragt, was dat de Doctor ten eerlten in het bovengemelde huis by de zieke kinderen moest komen, alzo zy merkelyk verergerd waren, Een van deeze kinderen ftierf nog denzelfden voordemiddag, doch de andere kwamen 'er gelukkiglyk van op. Wie zoude, vaart de Schryver voort, zo ongeloovig kunnen zyn, van deeze voorzegging in twyffel te kunnen trekken? Immers in welke zeldzaame omftandigheeden ftelde zy zig niet aan het gemoed voor? Eveneens is het met duizend andere voorvallen gele. gen." Hoe vreemd ook veelen deeze vertelling moge voorkomen, zy fïrydt nogthans niet met de natuur der ziele en de wetten der vooruitziening; ik wil van daar het gebeurde, met ter zyde ftelling der beelden, onder welke de zaak zig toedroeg, voorftellen, en toonen hoe de Doctor de vooruitziening en het voorge* voel daar van heeft kunnen bezitten. De ei-  IN DEN DROOM. §. IQ. 2CJ3 cigentlyke daad (factum) beftondt daarin, dat de Doctor korte tyd voor den droom, zig met de drie kinderen, die in het gezegde huis aan de 'pokken lagen, beezig gehouden hadt en leevendige gewaarwordingen van derzelver toeftand bezat. Hoe ligtelyk kan het nu weezen, dat hy byflae onderzoek der ziekte deezer drie kinderen, aan een derzelve — moogelyk de middenfte — men moge daar door de middenfte in ouderdom, of de middenfte in de plaats waar in zy lagen, verdaan eenige kentekens waarnam, die hem het groot gevaar deszelfs leevendig voor oogen ftelden. Het is ook zeer moogelyk dat eene buiten gewoone hicte aan deeze lyders meer dan aan de overigen eigen was. De Doctor befloot daaruit met eenig vermoeden, veelligt nog eer hy in den flaap begon te droomen, dat dit kind, wegens het groot gevaar, boven allen het minst te redden zoude zyn. Tot zo ver laat zig alles zeer natuurlyk uit de wet der vooruitziening verklaaren; dat egter deeze vooruitziening in den droom eene byzondere beeldagtige omkleeding be-  £54 MOOGLYiCr.E D DER VOORGSVOELENS bekwam, is ook niet onbegrypclyk; dan, gelyk de Doctor in den flaap van deeze kinderen en het huis waarin zy zig bevonden, geheel natuurlyk begon te droomen ; dewyl hy zig kort te vooren met deeze voorwerpen leevendig bezig gehouden hadt, zo was het even daarom niet te verwonderen, dat de uitneemende hitte van het eene kind en het denkbeeld van het huis, waarin de kinderen ziek lagen, de voorftelling vaa de brandende fchoorfteen op het huis verwekten, nadien hitte en branden, zeer ligtelyk de gedagten van een brandende fmeedery pieeg optewekken; te meer wanneer men aan hitte met betrekking op een huis denkt. De Doctor ftelde zig daarvan daan, in den droom , het ziekfte kind als een brandende fchoorfteen, die in ligte Iaaije vlam ftondt, voor, maar daar er aan nog twee andere zieke kinderen tevens gedagt werdt, uit kragte van de voorgegaane gewaarwording, zo gedenkt de ziel in den flaap meede aan deeze twee kinderen , onder het beeld van een vuurige fmeedery, daar zy reeds aan het eene onder zodanig een beeld-  IN DEN DROOM. $.19. ( 265 beeldtenis gedagt hadde. Doch deeze twee fchoorfteenen werden, zonder ligte vlammen in den flaap voorgefleld, dewyl met het denkbeeld deezer beide kinderen, het begrip van de fterkfte hitte of vuur niet faamverbonden was, naa dat nu de Doctor eenmaal op de middenfte fchoorfteen, die in helderen vlam ftondt, leevendig dagt, 3lhoewel hem ook by de opmerkzaamheid op dit beeld en teken , het denkbee d der beteekende zaaken , of des kinds ontvloodt, zo is het egter gemakkelyk te begrypen, dat de ziel by deeze helbrandende fmicsoven het blusfehen voor noodzaakelyk hieldt; wanneer nu de Doctor daarop opgewekt, cn by de Lyders geroepen werdt, zo moest hem noodzaakelyk het beeld des Huifes in den droom, *t welk met het huis deezer zieke kinderen, een zelfde gedaante hadt, wederom invallen.He: ziekrte kind ftierf; 't « dus geen wonder dat men geloofde, dat de middenfte, in helderen vlam brandende, fchoorfteen , dit fterfgeval voorbeduid, cn dat de arts een voorgevoel van het zelve gehad hadde. Wien blykt hier o+t I. stuk. M niet  ';,66 MOOCLYXIIEtD DER. VOORGEVOELENS niet dat veele diergelyke voorgevoelens op gelyke wyze verklaarbaar worden. Doch het is onloochenbaar, dat 'er eene zonderlinge gefchiktheid vereischt wordt, cm deeze en gene zinnebeelden, onder welken zig eene vooruitziening in den droom verbergt, te verklaaren en optelosfen. Waarom men ook waarlyk tot heden en mooglyk ook in het toe- komende zig niet op eene Droom¬ uitlegkunde beroemen kan, die men eene zonderlinge waarde kan toekennen, daarom hieldt Cicero niet veel van de droomen, en noch veel minder van hunne uitleggingen en beduidingen (ƒ). Ik zal egter een algemeenen regel tragten bytebrengen, volgends welken de droomen zig doorgaandsch ploegen te richten. Over 't algemeen zal elk mensch meerendeels van zulke dingen droomen, met welken hy meest omgaat. „ By T n f. o- CR I- 00 Cic. de Dh: Lib. 260. zegt: Nihil Somniis ftg» nificari pulumdum est en Cap. 71 nihil prorfits femnis trituendum est; dat is .• Wy moeten toeftaan dat de droo. men niets beteekenen, en, 'er is in 't algemeen op dc droomen geen Haat ie maaken.  in den droom. §. 10. 267 c rit as, ruikt daarom de hond in den flaap hec brood en de visch ziet droomend het zwemmend en gefehubd voorwerp zyner wenfchen (g) Zo ook maalt ons Lucretius even eens eiken droomer volgends zyn handwerk en beroepen af; Wy fchynen doorgaandsch in het droomen meest te fpeelen Op zulke zaaken als, bydaag.dezinnenftreelen; De Rechtsgeleerde pleit en wikt en weegt het recht; DeVeldheerfchikt zyn heir tot een aanflaand gevegt; De Zeeman worftelt met opeengepakte golven (/;). Claudianus heeft bynaa eenerlei gedachte met Lucretius, in het reeds by noot (t) aangehaalde vers, beginnende: Al QOIÏSe* Kum upttvt (utrttóivai 'ix6v>ce x' ?V*»> De uroom belooft den hond het brood, en my de visl'chen. 00 dtque in qua ratione fuit contenta magis mem In fomnis eadem plerumque videmur obire: Causftdici causfas agere, et componere leges, Induperatores pugnare ac proelia obire : Naata contractant cum ventis csrnere helium. De Natura rerum fect. xx. (O Omnta, qu« fenfu volvuntur vota diurm Temport nocturno reddit amictt quies. M 2 re.  263 MOOGLYKHEID DER. VOORGEVOELENS Al wat met, groot verlangst, des daags, den zin bewoont k) Wordt 's nachts, door lieve rust, aan 't fluimrend oog getoond; rzaat hy verder voort: De moede jager, op de flaapspond neergezegen, Dwaalt met zyn brem deor't botxh, langs ongebaande wegen; De Rechtsgeleerde pleit; de Wagenmenner ment Vol ydlc vrees.de koets, daar 't nachtpaardhem ontrent. De droomen richten zig meede , na het onderfcheid der Ligbaamsgemaatigdheederi, by een gal chtig mensch , (Cholericus) zyn de vezeli jens fterk gefpannen, en bezitten daardoor eene groote vcèrkragt, waardoor VtnaloT iefesj* thort cm mmbta reponit, Mens tarnen ad filvas et fua Imtra reedt. Judic'uus iites, Auriga fotnnïa currat ('anatve nocturnis meta cxvelur etuis, (kj Zie von Shikej nbheutdlmg ron den Meynun»tn der Allen, die Trc.ume, Gefpenjler und Zaubtryen Htrefcnd n. fi w. Mpf. 1754 gr- 8vU. f. 24 f. Petrus CA»s*NMfS in zyn Synttgmü Pldlos. Epicuri Cap. XXXI brengt meede hier aan gelyke gedachten by.  IN DES DROOM. §. 10. ~<$9 door zy dus, met naadruk, in het bloed kunnen werken; 'er heerscht eene hitte in zyn bloed, die eene heevigheid van werking ten gevolg heeft. De omloop des bloeds, moet dus by hem fneller zyn en de pols driftiger flaan. Hieruit volgt dat de bloedbolletjens zig fterker langs de wanden van den pulsader wryven en meer hitte, dan in andere lighaamsgemaatigdheeden, vcroorzaaken; waardoor het bloed verdund en vloeibaarer gemaakt wordt, om die zclvde reden moet ook de affcheiding des zenuwfaps in de fyne vaten der Harsfens by deeze lieden, rasfer toegaan ; van daar ook is de vaardigheid, die fomtyds tot ongeftuimheid overgaat, eigen aan hunne handelingen. De galachtige is, op evendezelfde gronden, ook zeer aandoenlyk enz. Wat wonder is het dan, dat hy dikwyls — inzonderheid van heevige en krygszuchtige dingen — met onbeftendigheid en verwarring doorweeven, droomt; want, van wegen de groote veérkragt zyner Zenuwen , kan de geringde verandering in den dampkring by hem opgemerkt worden. Zo als ook M 3 de  270 MCCCLYKHEID DER VOORGEVOELENS de geringde verandering in zyn lighaam by hem gelegendheid tot nieuwe voorHellingen opwekt. De Bloedryke (Sangui* net) lieden hebben insgelyks een zeer vloeibaar bloed, doch middelmaatig fterke vezelen; en dewyl by hen de beweeging des bloeds gemaatigd is, zo zullen ook de gewaarwordingen, die, in den flaap , by hen veroorzaakt worden, niet zo fterk en hevig, en gevolgelyk aangenaamer zyn, dan by de zwartgallige lighaams gcfteldheid, in zo verre deeze gefteldtenis niet door boven natuurlyke oorzaaken veranderd worde. Het waterige heeft de overhand in hun bloed, dat wel een fnelheid maar geen hevigheid . , in des- zelfs omloop te weeg brengt. Zy droomen dikwyls van bloedvergieten, maar uit geheel andere oorzaaken als dc zwartgalligen. Zy zyn naamentlyk voor 't meerderdeel volbloedig; dewyl buiren dat, in den flaap, de toevloed des bloeds naar het hoofd altyd nog flerker wordt, en de bloedvaten dan daardoor op gezet worden, zo kan dat mede by zekere gelegenheeden, in de bloedvaten in het oog, en  IN DEN DROOM. lp- 27* en in de tot het zien vereischt wordende Zenuwhuidjens gefchieden. Daar nu door eene ophooping des bloeds in deeze vaten, ligtelyk het begrip van een roo« den kleur in de ziel opgewekt wordt, gelyk men dat in heete koortfen waarneemt , zo kan daardoor ook de voorftelling van bloed opgewekt worden, en met deeze voorftelling verbinden zig ligtelyk de denkbeelden van verwondingen, moorden, enz. De voorftelling der roode kleur, kan verder het begrip van vuur en diergelyke dingen, voortbrengen. By den Zwartgallige* (Melancholici) zyn de vezelen ftraf gefpannen, maar ook dik en fterk. Het bloed beweegt zig langzaam; dewyl 'er veel aardachtige deelen zig in het zelve ophouden, cn is daarom ook minder vloeibaar dan by andere Lig* haamsgemaatigdheeden. Over 't algemeen zyn zy, van wegens de fterke en dichte vezelen juist niet zeer tot droomen gefchikt, daar zy niet, gelyk de galachtige menfehen, door kleine veranderingen aangedaan worden. Maar is 'er egter eene verandering aanweezig, die fterk genoeg M 4 is  27a MOOGLYKHEID DES VOORGEVOELENS is om eene gewaarwording by hen te veroorzaaken, zo moet zulk eene aandoening by hen een heevigen trap bereiken en aanhouden. Daar nu hun bloed dikker is zo is ook deszelfs geweld grootcr. Tot vrolykheid en vreugd wordt ook een zekeren trap van vloeibaarheid gevorderd; dewyl de ziel zig by deeze gemoedsbeweeging veele dingen met fnelheid voorftelt, en daartoe alzo eene vryere beweging des Zenuwfaps en gevolgelyk een bepaalden graad van vloeibaarheid gevorderd wordt (*). Daar nu deeze vloeibaarheid, by den zwartgalligen, van wegen zyn dik bloed, geen plaats vindt; zo zal hy niet ligtelyk (dat is wanneer geene boven natuurlyke oorzaak het tegendeel vordert) van aangenaame dingen droomen; dewyl voords zyn bloed zeer ligtelyk de kleinfte vaatjens verftoppen en de vaten uitzetten kan, waar door dan eene bcnaauwdheid veroorzaakt wordt, door welke hy zo wel geduurcnde het waaken, als ook in den droom, dikwyls een beangstheid gewaar wordt, e)Verselyk $. 3- 5.  IN DEN DROOM. $*. IQ- 273 wordt, en aan zulke drcomcn fchakelc» zig ligtelyk de denkbeelden van fpooken, dieven, moorden en diergelyken. In de waterachtige gefteldheeden (Phkgmaiici) zyn de vezelen flap en het bloed en de fappen zyn meer waterig en flymig, waardoor de beweging by hen ook langzaam is. Zy droomen dus ook, van wegen hunne traagheid , zeer zelden; doch wanneer zy droomen, is het meest al tyd van in 't water of in den flyk vallen en diergelyke droomen, daar mooglyk hura wateragtig bloed of de koude ver- oorzaakt door den langzaamen omloop dc* bioeds de gewaarwording eener wee- ke en waterachtige zaak opwekt. Uit de famenverbinding der lighaamsgemaatigd- heeden • want by alle menfehen is eene vermenging derzelve cantctrcffen —iaaten zig ook zeer veele droomen verklaaren (/)• Laac (f) Hier over kan men verder zien in Andreas EliaS Buchners Al/handlang von einer befoniem art taule ha~ rend zu rntchth f. ?34- M- 15 f- llit we,ke» ik Bec ües^ te, by wyze. van uittrekfcl, bygebragt bebbe, M 3  «74 MOOGLYKHEID DER VOORGEVOELENS Laat ik hier nog by voegen, dat by verfchillende perfoonen eenerlei gelegendheids grond tot eenen droom plaats kan vinden, maar des niet te min zyn de droomen zeiven, by deeze flaapenden, zeer ongelyk; deels wegens het onderfcheid der lighaamsgemaatigdheeden; maar ook deels daarom, dewyl de mensch, nadien eene gewaarwording tot den aanvang des drooms gelegenheid gegeeven heefc, door middel van de inbeeldingskragt en vergezelfchapping der denkbeelden, de zodanige voorftellingen daarmeede verbindt, die hy voordeezen dus of anders gehad heeft. Daar nu elk mensch op de waereld een byzouderen cn hem alleen eigen ftand heeft, waardoor hy zig van anderen uitzondert, zodat men niet ligtelyk twee menfehen zal aanwyzen, die zig volkomentlyk in een en dezelfde omftandigheid bevinden , die dezelvde omftandigheeden , gebeurtenisfen beleeft, gedagt ea eenerlei famenkomende of volgende veranderingen waargenomen hebben; zo zal ook elk mensch volgends gewoonte ■ zynen droom eene andere uitbeelding gee-  IN DEN DROOM. §. 10. 275 geeven dan de anderen; alhoewel de droom oorfpronglyk by deeze verfcheidene perfoonen uit eenerlei bron voortgevloeid zy (m). Ik geef daar om den Heer D. U N z e r («) volkomen myne toeftemming, wanneer hy fielt:" Ik geloof niet dat men het in deeze kunst, te weeten van droomen uitteleggen, immer ver brengen zal. Elk O) Met meerdere Schryvers mag bier over geleezen worden Stikrit z, in de IFochentlichen HalUfchen /Inzeigen atif das Jahr 1753. Nam. 1, f. 8. Uic de tot hier toe aangevoerde gronden blykt van zeiven, dat het niet in het vermoogen van den mensch (laat, na deszelfs believen deeze of gene droomen ie verwekken. 'Er kwam wel in *et jaar 174(1, zonder naam van Schryver het naavolgend gefchrift, uit: L'art de fe rendrt heureux par fes fonges: c'esl a dire en fe precurant tellt espece de fonges, que Von puisfe defirer conformement i fes inclinalions; dat is: de kunst om zig door droomen gelukkig te maaken ■ dat is te zeggen: door zig zulk eens foort van droomen te bezorger. , die met zyn neiging overtenkomen; maat bet fchynt dat dit gefchrift meer uit fcherts dan in ernst opgefteld is. Het verraadt ook een ©nknisfehen Schryver. Een gelyk oordeel veile ik over her gefchrift dat in het jaar 1775, te Breslau, onder den tytei ten vooifchyn kwam, van : Die kunst fich dunh Traume glucklich zu machen, aks dém Franzójifchcii* (X) Ter aangehaalder plaatfe, f.' 437M 6  *7Ö MOOCtYKHElD DER VOORGEVOELENS ■Elk byzonder menscli heeft zyn eigene wyze van denken , ja elk is dikwyls op zyn eigene wyze dwaas. Men zal niet vinden dat twee perfoonen, die in een heete koorts ylen, noch dat twee miltzuchtige (Hypochondriaci) of twee dronkene perfoonen, eenerlei valfche verbeelding zullen hebben. Dit is oorzaak dat eene vooruitziening by geen mensch onder eenerlei beefd, ja zelfs, nooit eens onder dezelfde foort van beelden wordt voor gefield (o). Nog' meer, een en dezelfde perfoon neemt eene vooruitziening op deezen tyd geheel anders op, dan op eenen anderen tyd; en even eens veranderen zig ook de by. omftandigheeden, of de fabelen waarmee» de de vooruitzieningen bekleed worden. De Genecshceren weeten daar onweder. fpreekbaare voorbeelden van optegeeven. Ik zal flegts een paar der zodaanige aan- haa- f» Doch het Iaat zig eeniger maaten uit de Lighaams gemaatigdheeden, neigingen en leevensw.yze der menfchen hefluitcn ; waar om de een zig voorwerpen onder deeze foort van beelden, de andere die weder onder gene-zich voorfteit; gelyk ik te vooren reeds opge. melkt h.'bbc..  IN DUN DROOM. §. 19- 277 haaien , die zeer zeeker zyn, en waarvan men nog dagelyks geloofwaardige getuigen bezorgen kan. 'Er lagen eens twee Broeders van ouderdom tusfchen de dertig en vyfendertig jaaren in dezelfde kamei aan eene heete boosaartige zinkingkoorts. Zy ftierven beiden op denzelfden dag en ylden beiden vier dagen lang tot op hun fterfuur. De een hadt enkel aangenaaide verbeeldingen. Hy verhaalde, op een morgen, dat hy de Engelen zag die zyne afgeftorvene moeder by zig hadden. De andere vloekte geftadig op honden , die hy zig verbeelde dat onder zyn bed la«en, en alle ogenblikken ten voorfchyn kwamen, om hem te verfcheuren. Deeze inbeeldingen waren zeer verfcheiden in de gemoedsdrift; wie ziet egter niet dat deeze verfcheidenheid alleenlyk van de gemoedsgefteldheid afhing, met welke beiden de vooruitziening des doods opnamen? men kan niet ontkennen, dat de omftandigheeden der vooruitzieningen, altyd iets met eikanderen gemeen hebben , dat aan eenen uitlegger te ftade kan komen; maar, wie zal dat algemeene,, uit  2?8 MOOCXYKHEID D£R VOORGEVOELENS niillioenen van gevallen, uitpluizen ? Mooglyk konde een ieder voor zyn eigen perfoon nog wel de waarfchynelykfte'en groadigte droom uitlegger worden; fchoon by tevens daarby fteeds op de verande. nng zyner grondbeginfelen , ]eevenswVze en vermaaken een waakzaam oog moest houden. Maar wat zoude hv 'er eindelyk meede gewinnen? Is hec niet duizendmaal beeter, met betrekking tot het toekomftige oaweetend te blyven? Neen vriend! verlang niet thans te zien Wat eem op mo.gen zal gefcliiên, En neem daarom voorlief wat elke dag u leevert (p) Dat 00 De kunst, om de droomen nmele?ge„, en ni, de tond.gheer.6n re befluiten, 0f de knust van Droomen te ontcjtieren, heet in de Griekfehe taal n Men heeft daarover veeie ^^Z^ van geringe.of van meerdere waarde, welke deeze kunst * " '^'ZerP Bebbe"- Zy ^ m^ e " van d,e geiteldheid dar zy de weetgierigheid der , e 2 met bevreedigen. ,k zal ,giat dic ^ we„;e kend zyn, hier .fc ^ J f O a l r n u s depris Mei.  IN DEN DROOM. §■ 19» £75» Dat een elk de beste uitlegger van zyne eigene droomen kan zyn, wanneer hy ö flegts Meel. in Traci. de divinaticne per hjomnia. PEt,CE*,S de traeipuis divinationum generibus. Schot t u s in yfjcuriofa Lil, 3. Cap. >5. U- [voords volgt er een oneindige reeks van Schryveren waaronder de hekenden zya ArtemUorus, Hier. Cardanus, enZ. dan nog een geNefe reeks Engelfche, Franfche en Hoogdmtfche Schryvers en de tytels hnnner Verhandelingen over de Droomen, welke QptelliM meer des Schryvers groote belezenheid m dit vak kernnet, dan zy wel dienftig is om denLeezer te vermaaken ofte leeren; waarom wy deezen geheelen „oot by onzen Aucteur, by de twaalf bladzyden m 8vo. eflaandc, agtergelaaten hebben, om dit werk niet n odeloos te doen uudeiën en den gunfogen Leezer geen T e, van boeken voor zaaken te leeveren ; alleen kwam Ieons voor, dat de tytel van een der verhandelingen die onze Schryver plaatst onder die welke over byzondere droom uitleggingen handelen, luer niet voorbygegaa„ moest worden; dewyl die een voorval aan de hand Lft dat volmaakt overeenkomffig is met het gebeurde, L'm Amfterdam,inden Jaare 1780. De tyte der verhandeling is als volgt: G.op, G e s h e re s lielatwn ITZ Llitzifeben MagdUln enz. dat ,s: Verbaal Zn bet Meisjen te Görlits, dat tien jaaren fiom en km Zr°eJanen d,oom, eensflags de fpraak en gang weder leZtbadt. Het geval zoude zig naamlyk op deeze * L toegedraagen. Een meisjen genoemd , rDoROTHK.ScuM.En.ouaxB^en.dtere^  2.80 MOOGLYKHEID DER VOORGEVOELENS flegts op alle voorgaande en begeleidende omftandigheeden naauwkeurig agt geeft, voor 10 Jaaren (lom en lam geweest ware, zoude eens op e'en nacht gedroomd hebben, dat 'er een Engel over haar heenen zweefde en zoude daarop, ontwaakt zynde >vecr hebben kunnen fpreeken en gaan. Dit zeer aanmerkelyk geval heeft zu veel overeenkomst met de wonderbaare herftelling van Jeske klaas, inden Jaare 1676 te Amfte-dam voorgevallen, dat wynierkunnennaalaaten het zelve hier bytebrengen : zy was de Huisvrouw van Rince Annis, Viotfchuitvoerdcr, gebooren tot Harlingen in Vriesland; hadt reeds 32 jaaren te Amfterdam, agter de Eilands-Kcrk gewoond, es hadt nu den oudealom van 49 jaaren bereikt. Zy was veertien jaaren lang, aan beide de beenen tot de heupen toe, lam geweest, zo dat zy niet gaan konde, maar in een wagentjen moest voortgekruid worden: ten droom ester genas haa-r vsn die zo zwaare kwaal: gei,-!; uit het mondelinge verhaal dat zy zelve daarvan san den Dichter Jo a N n r. s Luiken gedaan heeft, blykt, het welk hy onder de naavftvkeurige afbeelding van dat zeldzaam nachtgedicht, bet licht heeft doen zien. Deeze prent zeer raar cn (lests in weinige handen zynde, zal het den Leezer niet ongevallig zyn, deeze heure eigene cenvouwdige en nauwkeurige opgave, hier, uit de bewuste prent overgenoomen, aan te treffen: Dus zegt de geloofwaardige cn Godvruchtige Luiken, luiden hare woorden:" Het was tusfchen den 18 cn den 19, zynde dingsdagh en woensdagh , van Oerober , ter middern: eht, dat ik de kloek hoorde een wat flacn, en de Ratelwacht ook.  IN DEN DROOM. §. 19. 28l geeft, is daar uit openbaar; dewyl even dezelfde voorafgegaane omftandigheeden, zo wel •ok zoo hooide roepen, ick keerde my op myn rechter zyde, en leide beide myne handen boven op het deck, aldus bevatte my weder dc daap, toen wierd ick by myn rechter arm, boven de ham gegrepen, waar van ick opwaekte, en niet recht wiste wat het was toen wicrdt ik ten tweedemaal, aan die zelfde plaats, met een koude handt aangevat, waarvan ik zeer verfcbrikte 5 doch' ik en fprak niet; want ik was ontftelt, maar als ick ten dcrdenraaal wierdt aangegrepen, toen fprak ik aldus: Wel lieven Heer 1 wat of bier aan myn arm komt! Hier op kreeg ik antwoordt met duidelyke woorden. Schrik niet; ik kome uit den name des Vaders, des Soons en des Heiligen Geestes: uw droefheid daar. gy lange jaren in-geweest bent, zal ophouden, van weegen uw gang, die zal u weder gegeven worden van Godt den Heer. Toen rees ik op , en ging over endt zitten in myn bed, leide myne handen te Tarnen en fprak, lieven Heer! zoude ik, arm zondig mensch,. zo celtikkig wezen, dat ik myn gang zou weder krygtrr? waarop ik tot antwoordt kreeg, het zal u geword n • maat houdt bet verborgen tot naader befcheidt. Toen fprak ik «vertuit, (zoo dat het de bovenwennende buurvrouw heelt aehoort) ó lieven Heer! had ik toch licht, dat ik zien mocht, wat my hier wedervaart, fondértusfen myn man by zyn arm neemende, op dat by opwaaken zoude, dcch hy en wierd niet wakker.) Toen kreeg ik weder tot andwoord ; het licht zal u van God gegeeven worden, uwe oogen z'illen geopend wof-  282 MOOGLYXHEID DER VOORGEVOELENS wel de gelegenheid tot den droom, als ook tot de vervulling deszelfs kunnen gegee- ven worden. Met kwam 'er een helder licht deor de g.intfche kamer, en ik, over myn rechter fchouder neêr ziende, zag gans klaar en duidelyk, gelyk de eene mensch den anderen ziet, een jongeling, omtrent zo groot als een kind van tien jaaren, my zeer vriendelyk aanziende, hy hadde geel gekrult haar, kort, gelyk de zwartjens.en een wit kleedjen aan, dat hing hem tot aan de blooie voeten, hier over hadt hy een boven kleedjenmet platte plooijcn , ook wit. Hy keeule hem zagtelyk' •omme, en trad twee treden voort, cn de met de derde treedt, als hy zyn rechtervoetjen nederzette, verdween ' hy met het licht. Toen fprak ik; 6 Heer! mag ik uws Hemels licht niet meer genieten,als voorzoo een korten tyd, en ik lag weder neder, blyvende in het gebed tot God roepen na myn krank vermoogen. Tojn ik in het licht zag, en hebbe ik, nochte het kindjen, niet gefprooken • maar ik dacht in dien tyt op myn man, nochte op eenige aartfche dingen. Kort hier na fchoot 'er uit myn rechter heupe, als een ftraal van Iaauw water tot ia myn groote toon, alwaar ik leeven in gevoelende, oprees, dezelve met myn handt aangrypende, en zeggende ó Heer 1 geeft gy my nu weder gevoelen , daar ik het zoo lange jaaren niet gchaJt heb? En als het nu dag wierd, en de myn man uitgegaan was, kroop ik van myn bedde, en dewyl ik verandering in myn toon gevoelde, wilde ik eens probceren, of ik niet foude kunnen ftaan , my met beide handen aan de bedlreede vast houdende, om my op te lichten, maar ik viel, en konde  IN DEN DROOM §. IQ. 283 ven hebben. Wanneer daarentegen aan een derden een droom verhaald wordt, die ee- de niet meerder ftaan als voorheene. Dus kroop ik voort en was dien dag en de volgende daar aan, gantsch weemoedig, konnende niet eeten,maar brocht den tyd meest door met weenen, tot verwondering van myn man en meer andere die mij naer de oorzaeck vraegden, doch ick en gaf niemand te kennen wat ick gevodt, gehoort en gcf.cn hadde. Als het nu op den tweeden dagh, fynde donderdagh, den 15 van/f5ctober, avondt geworden was, omtrent fes uuren, lbo fat ick in de kooken by den haert, om wat vis te kooken, principaal om myn mans oude moeder, die fieck lagh wat te vernuicken met een fuure doop, en myn man my de fchuymfpaan gegeeven hebbende, gingh uyt de keucken naar voren toe. Met quam daer een fterek geruysch in beyde myne ooren, en dat ging my door het gantfche lyf in alle myne leeden, feggende uw gangh is u van Godt gegeeven, en verkondight het geene dat u wedervaren is, en gaet uw man in het gemost (doch niet met een uyterlycke ftemme). Toen ftondt ick daadelyck op; met deeze woorden: 6 Almachtige ! goede bemelfche Vader! en gingh de kooken uyt naer de voordeur toe, meenende dat myn man over de deur lagh; maer hy was in het zeylkamertje gegaen; en als ick weer omkeerde, fagh hy my voorbyhet glas gaen , cn verwondert fynde, dacht: hoe mach 'er een vrouw in huys komen, daer de deur toe is ? en als ick nu by de deur van de zeylkamer quam , ont-  284 MOOGLYKHEID DER VOORGEVOELENS eene vervulling ten gevolge gehad heeft, zo ontbrceken hem zeer dikwyls de daar. toe ontmoete ick myn man: feggende: myn lieve man ; Godt heeft my myn gang wedergegeeven, wy lullen 't (amen weder gacn , dat wy byna in geen veertien jaaren gedaan hebben, ma er hy, feer verfchriekt fynde, als voor een geest, weesk agter uit, cn feyde-, ghy bent het niet, foo lange tot ick myne handen om fyn hols floegh, dewelck'e daer als om beklemden , ondertusfehen quam myn dochter met het licht, (die in 't hoeckjen van den baert gefeeten hadt toen ick opItondt, maer fy dit wonder fiende was verdomd niet weetende wat dit beduyde). Toen feyde mijn man tegen haer; fuudet uw moeder wel fyn? waer op fy antwoorde, ja vaetlcr, dat heeft ommers fchyn en blyckt dat het myn moeder is. Eyndelyck fyn handt feer befchroomd uytlTeekendc, feyde , indien dat ghy het dan bent, foo geef ick u myn hant, in Godts naam. Tot zo verre loopt het ecnvouwig en onopgefchikt mondeling verhaal van dc vroomc Jeske Klaas; waarvan men genoodzaakt is te bekennen, dat 'etgeen bedrog noch misleiding onderloopt: het is de taal des harten ; geene opgefchikte en uitgevondene vertelling, en men mag 'er wel van zeggen het geen Rousfeau van de verhaalen des Euangeliutns zegt: cp zulk eene wy~e verdicht men niet l ([cc n'est pas ainfi > quon invente!) Dat het gezicht zelve een droom geweest zy, is genoegzaam uit haar ver'iaal zelve afteneemenizy hadt half waakende, half in den droom ov r  IR DEN DSOOM. §. 19- 285 toe noodige omftandigheeden, gelegen, heids gronden enz. Wat wonder dat hem de over heur eïendigcn ftaat liggen mymeren ; en waar fchynelyk, daar zy eene zeer Codvreezende vrouw was, veel wonder geneeziugcn van den Zaligmaiker door het hoofd gehaald; met den wensch; ach ! leefde ik in die tyden, dan zoude ik voorzeeker door een onmiddelyk wonder herftetd wotden ! Zo peinfende geraakt zy in den flaaP, en het denkbeeld van herftetling, doet in haar het denkbeeld van Gods liefde gebooren worden; heur weerloosheid gepaard met dat vriendelyk denkbeeld, vormt als 't ware voor beuren geest,of voor hetiren innerlyken gezicht zin, de gedaante van een vriendelyk kmdjen ; het groote licht dat het zelve van zig verfpreidt, is enkel toe te febryven aan de afzondering van heure gedagten van elke andere zaak, en de bepaalde richting van heur innerlyk gezicht op het door heur denkvermoogen gevormde kindjen. Het driemaal herhaald koud aanraaken kan eene inwendige ontroering, veroorzaakt dooide reeds koud wordende herfst dagen, geweest zyn. De Hemmen die zy van te vooren meende te hooren, waren heure eigene innerlyke antwo rden op heure eigene innerlyk gefproken wordende vraagen. Want het is waar, dat wy alles wat wy denken innerlyk met woorden uitdrukken, en ons zeiven ook innerlyk op die vraagen woordelyk antwoorden; dat zy, geduurende deezen ftaat, of geheel verrukt, of in den llaap, geweest  286" MOOGLYKHEID DER VOORGEVOELENS de uitlegging ten hoogden zwaar of wel geheel onmooglyk wordt. Het kan dus niet weest zy. blykt aan de vergeeffche pooging die zy deedt om heuren man op te wekken : wanneer zij hem by heur kennis, fterk hadt aangeftooten, zoude hy zeekerlyk eindelyk ontwaakt hebben ; maar zy meende dat ze hem aanftoote, en zal zeekerlyk geheel roerloos nedergelegen hebben. Dat 'er nu eene geneezing op dit gezicht gevolgd is, zal nieina°nd vreemd voorkomen, die flegts weet dat 'er thans groote verlammingen, zelfs door van buiten aangebragte elecirhke fchokken, geneezen worden, hoe veel te meer kan de ziel, door dit ingebeeld gezicht ten eenemaal ontroerd, de vogten zodanig in heur lighaam beweegt hebben, dat zy door alle dc verftopte wegen, waar uit doorgaandsch de verlammingen ontftaan, voongedreeven zyn,en de verlamde deelen weder in beweeging gebracht hebben, gelyk zy ook als een ftraal laauw water van heur heup tot heur toon voelde vloeijen ; dat zy nu niet ten eerften konde gaan, is meede zeer natuurlyk, de, door de verftopte buizen dringende, Zenuwfappen moesten eerst den tyd hebben om de verftoppingen uittedryven, en 'er zig "door heen te laaten fpeelen; dat zij, toen ze op eenmaal geheel herfteld werdt eerst een fuifing i„ de ooren, en een tnlling derzelven door het geheele lighaam gewaar werdt, is een bewys, dat de Zenuwen, die door het geheele lighaam verfpreid zyn, thans elkander hunse aandoening, die in de heupen en deijen door bet ope-  IN DEN DROOM. §. IQ. 287 niet anders weezen, dan dat zulk een vervulde droom, ons verftand in verlegenheid openen der verftopte wegen voorviel, meede gedeeld! hebben; en de woorden die zy meende te hooren, zyn weder beur eigene innerlyk gefprooken woorden, by gelegendbeid van die zeldzaame gewaarwording, geweest; ook fchynt de warmte van het vuur, dat om visch te bakken, zeekerlyk grooter dan na gewoonte geweest zal zyn, de vloeibaarheid der vogten, die by haar reeds aan den gang was, nog meer bevoordeeld te hebben; zo dat zy door de vermeende woorden aangemaand, opgeftaan is, en beuren man heeft kunnen te gemoed gaan. Wy hebben dit zeldzaam geneezings voorval in de bygaande afbeelding welke na die van Luiken gecopieerd is, en het gezicht benevens de waare gefteldheid van het huis, zelve, ftaande op het Prinsfen - eiland, en aldaar ook door den beroemden Luiken zeiven na 't leven geteekend, hier nevens geplaatst, en voegen hier het zeer zoetvloeijend versjen, 't welk de zonderling inneemende Dichter, onder zyne daarvan gemaakte afbeelding gefteld heeft, hier meede bij: Een Bode brenght uyt Godes kracht, Een blyde boodfehap in der Nacht. De vrouw ontvonckt in een begeeren •• Godt opent haar een klaar geficht: Daer ftaet de bode fchoon in 't licht, Een bloemptjen uyt het Hof des Heeren: Syn  2SS MOOGLYICHEID DER VOOECEVOELEKS heid moet brengen. Zo fchynt een droom, die een vervuld wordend voorgevoel, ont^ Syn woord uyt goddelycken last Gaet, fonder ecnigli wancken, vast. Twee daghen fyn daer noch verloopen, Toen vaerr Gods kracht door 't lighaam heen En recht haer weder op de been Die veertien jaaren hadt gekroopen. Tot een weder gade van deeze prent heeft 7. L u iken, nog eene andere vervaardigd, behelzende meede een droom of nachtgezicht, in den jaare i6ji, aan zekere Griet jen klaas, eene, weduwe woonende tot Zaandam , overgekomen , zy was naamJyk peinzende over den benaauwden toeltand des lands, in dien tyd, naar bed gegaan en meende een groot licht in de kamer te zien, en in het zelve een Engel van meer dan menscbelyke grootte met uirgeftrekte en naar haar uit geboogenc armen en faamgedooten handen, en 'er kwam uit de buiging van zyn flinker arm een lange veder ryzen, en uit de buiging van zyn rechter elleboog een takjen met kleine fpruitjens van een vinger lang uitfpruiten; wanneer hy zyne armen en handen zodanig tot elkander bragt, werdt -"er duidelyk gefproken : Zó zal God Holland bewaaren! egter of dat een uitterlyk of innerlyk geluid geweest was, wist zy niet te zeggen, (waarfchynelyk innerlyk en in den droom.) De gedaante des Engels was van boven tot beneden, als nieuw blanck zilver, einde-  VliïlH. OVy,R 'X TOORGKTÜSi, vuy..   IN DEN DROOM. §. 10. 2n*9 ontdekte , eene merkwaardige voorbeduiding bevatte,en in hetdllgemeinenMagazin der Na. tur indKunst, (üften. BandtS. 118) verhaald wordt, geheel buiten gewoon te zyn, fchoon die vcclligt ccn andere gediante bekomen zoude, wanneer alle de omftandigheeden volkomen opgegceven waren. Inmiddels zal ik my dc moeite geeven, om deselve cc verktaaren: Een Koopmans vrouw op dc Pkce du Louvre te Parys, was daags voor Kersdag 1750 uitgegaan, om  2P4 MOOOLYKHIID DER VOORGEVOELENS wyze op welke de geneeziog behandeld moest worden,befchreeven vondt; hy bezigde deeze voorgefchreevene middelen en bereikte gelukkiglyk zyn oogmerk in de herftelling des lyders. Men behoeft by deezen droom, verder niets aanteneemen, dan alleen dit, dat de Geneesheer mooglyk ergens, die Geneesmiddelen te vooren geleezen, maar dat hy dezelve weder vergeeten hadt, en dat die hem in den droom, weder in de gedagten kwamen. De gelukkige uitkomst kan hier cok niet als eene vervulling van den droom aangezien werden; want mogelyk heeft de Lyder zig door zyne eigene kragten herfteld, zonder dat 'er het middel iets het geringde aan toegebragt hebbe; want zulke gevallen zyn , behalven dat , zeer gemeen. Wel is waar , 'er wordt dit nog, als iets byzooders, by opgemerkt ; dat de gedroomde Geneezing eerst eenige jaaren daarnaa, in een boek, in druk verfcheenen is, en op dezelfde bladzyde ftondt, waarop Rumbaum dezelve in zyn' droom geleezen hadt (q) waarom het (?) Joh NS toni, Tevmatograph. Katar al. pag. 4 c,  I-N DEN DROOM. §, 19. 295 het vooruitzien van zulk oene Geneeswyze, iets buiten gemeens moet geweest zyn. Maar, in de eerfte plaats kan het ook waar zyn, dat de Schryver, die naa eenige jaaren deeze Geneeswyze eerst befchreef, dezelve, juist uit het zelfde boek overgenoomen hebbe, waaruit Rttmlaum, die te vooren geleezen hadde, alhoewel hem dezelve weder ontgaan was, tot zy hem in den droom op nieuw te vooren kwam. Ten tweede heeft Rumbaum zelve zyne Geneeswyze bekend gemaakt, het geen dus de Schryver, welke daarnaa deeze wyze van geneezen befchreeven heeft, zelfheeft kunnen hooren, en 'er zig van bedienen: dat eindelyk de Geneeswyze, juist op dezelfde zyde des boeks zoude gedaan hebben, gelyk dezelve aan Dr. Rumbaum in den flaap voorgekomen was, zoude zeekerlyk iets merkwaardigs zyn. Maar, hoe ligtelyk kan er eene dwaaling in diergelyke kleinigheeden , als is de opmerking op de bladzyde eens boeks, plaats hebben J Even zo natuurlyk, kan ik meede den K 4 droom  200" MOOCLYKHEID der voorgevoelens droom van Galenüs welken Scott(0 aanhaak, verklaaren. Deeze zoude geduuret:de eene Cure omtrent eenen Lydery gedroomd hebben, men behoorde uit den ader tusfchen den kleinen en den ring- of goudvinger, het bloed af te tappen, wanneer de Lyder geneezen zoude worden. De uitkomst heeft deezen droom bewaar heid, na ;.lle andere geneesmiddelen te ver. geefs aangewend waren. De Droom vanCceLius RhodiciN u s , dien hy zelve verhaalt (s), is meede zeer natuurlyk. Hy hadt over eene zegging van PtiNius gepeinsd, die hy niet verklaaren konde. Ook was hem de plaats waar die /tonde vergcccei;, in den droom viel dezelve hem weder in , en tevens droomde hy, dat de uitlegging der woorden op een oud pergament te vinden was, dat een zyner bekenden bezat. Alles kwam met de uitkomst overeen, en hier heefe dezelfde grond van uitleg, ging plaats, als welken ik by den Droom van Dr. Rumbaum opgegeeven hebbe. S t i e- CO !>' Pb*' Curiof. L. HL C. XXV. p. in. 454. (j) Antiq. Lccl. Libï. 27. Cap. 9.  IK DEN DROOSf. §. f'j. 2'Qf Sttebritz' (O oordeelc zeer juist, wannéér hij zegt „ menige droom fchynt ons iets toekomends te verzeekeren, of ■wat omtrent iets te leeren, en in de daad is het niet anders, dan dat de mensch terwyl het lighaam rust, daar hy zig: met veele dingen bezig houdt, weder en met te minder moeite op dat denkt,, wat hy op eenen anderen tyd, wet waar genoomen en geweeten, maar waarop hy egter dcor de menigvuldige verftrooijingen, geduurende het waaken, nietheeft kunnen denken. Het verkrygt daar door het aanzien , als of iemand, dit of dat, do r eene geheime infpraak van' Gode geopenbaard, en 'er werkelyk eene" iets betekenende droom, by hem verwekt' ware; in de daad is 'er in deeze gevak len niets minder dan dat te zoeken. My' heugt van Melanchïhon, dat hy opzekeren tyd, veel aan de oogen lydende,, by die gelegenheid, daar tegen veel mid-- deCO Over enkel Mer.fchelvke en GodJclyke droomen^ in den Wochcnüithen Hallifchen Anzeige, auf das 5753 Nt"» • 1 /• J4  ac8 moocltkke;d der. voorgevoelens delen gebruikt hadde; maar toch geen hulp befpeuren konde. Onder anderen hadt hij gedroomd hy moeste Euphrajium of oogentroost gebruiken, dan zoude hy beeter worden. Melanchthon bediende zig van dit middel, en geraakte daar door ook tot zyne herftelling. Wie zoude hier by op iets wonderbaars of op een voorgevoel het oog hebben? Deeze Geleerde hadt zig, onder de duizenden gedachten met welken hy zig over dag bezig hieldt, niet op dat geen bezonnen, wat hy wel eens ergens op een anderen tyd van de oogentroost geleezen hadt;. 't welk\ egter des nachts in den droom, daar hy, door de zinnen, niet geftoord of afgeleid wierde, ligtelyk konde gefchieden. En zeekerlyk warmecr hy niet te vooren eenig naricht van het Euphrafium gehad hadde, zo twyffele ik heel zeer of hy de voorftelling deszelfs wel in den droom zoude gehad hebben." Iets merkwaardiger fchynt een aadere droom, van den Franfchen Veldmaarfchalk ie'Fabert Cu), geweest te zyn. Als aan dee. (u') In den Brcslaucr Selmnu ter aangehaalder plaatze».  IN den droom. §» iq. *5J? deezen de fchriften van Camïrarius aaugepreezen werden, en dezelven egter in Vrankryk niet te bekomen waren, fchreef by aan een goed vriend te Frankfort en bet ze van daar naar Parys komen. Op den dag dat dezelve aangekomen waren, {lelde hem de verbeelding in den droom het bewuste boek, z» leevendig voor, dat 'hy geloofde daar in te leezen , en wel op zulk eene plaats, waar iemand een rooden zyden draad tot een merkteken gelegd hadde, en al waar van een fchat gehandeld werdt. By het aanbreeken van den dag, liep hy fpoedig naar zyn Cabinet, vondt zyn boek, gelyk den avond van te vooren , nog ver* zegeld , maar wanneer hy het zegel eö omflag opengemaakt hadt, zag hy, met verwondering aan de bepaalde plaats den rooden zyden draad, en de woorden, die hy in den droom geleezen hadt. — • Mooglyk heeft men, lange van te vooren, den Maarfchalk verhaald, dat in het gezegde boek de befchryving van een fchat ftor.de, en daar zulk een denkbeeld den mensch zeer aangenaam is, zo behoeft  300 MOOCLYKIiElD DER VOORGEVOELENS men zig niet te verwonderen dat deeze voorftelling, by den Veldmaarfchalk een zo leevendigen indruk gemaakt hebbe, en hy , des nagts, alhoewel hem dat denkbeeld reeds te vooren uit de gedagten ge. gaan was, van de fchat gedroomd heeft (*). Maar hoe ging het met den rooden draad toe? —— Wie weet of niet die gene, welke langen tyd te vooren van die plaats waarin van de fchat melding gemaakt wordt, gefproken hadt, ook niet tevens gezegd heeft, dat deeze plaatsin het bewuste boek, dat de Veldmaarfchalk voor zig ontboodt met een rooden zyden draad geteekend was;, daar dit egter een by denkbeeld was, zo vergat de Veldmaarfchalk het zelve zeer ligtelyk; in den droom, konde het egter weder opgewekt worden, naa dat eens de voorftelling van de in het boek vervatte pbats, weder voor de gedagten gefchooten was (**). Des morgens moest de vervulling des drooms zeekerlyk aan den C*) Volgends de (tellingen van mynen §. ie. C**; Gelyk, uit mynen §. 10, blykt..  IN DEN DROOM. §• 19. 3CI den droomer als een wonderbaare zaak voorkomen, daar hy den rooden draad vondt, waarvan hy de vertelling reeds voorlang vergeeten was. Verfcheidene droomen worden ook wel eens als voorgevoelens en voorbeduidingen aangezien, van wegen eene daarop gevolgde enigzins gelyke gebeurtenis; alhoewel zy dit gevolg in geenen deelen afgebeeld hebben. Daartoe kunnen de naavolgende verhaalen gerekend worden. Een Leeraar droomde eens, dat twee lang overleeden Priesters by hem kwamen , waar van een hem verkondigde dat hy zig ter dood bereiden moest, maar de andere hem verzeekerde dat hy God voor hem bidden zoude, opdat hy niet ftierve. Veertien dagen daarnaa verviel" hy in een zinking koorts, waarin hy 21 Paroxysmen doorftondt, welke ziekte dan ook door deezen droom voorzegd zoude zyn geweest (v). Maar zulke droomen, zyn Q>~) In dem Aken und Neuen aus dem Reich Gottes, und derer ucberigen gut:n, und Vofen Geister im XIII: Theile ƒ, 67. ƒ"•■ N 7,  302 m00clykheid DER voorgevoelens zyn iets zeer gemeens, by zwartgallige Lighaamsgemaatigdheeden. Zoude de droom welken Bonetus van een Burgemeester te Genêve verhaalt, niet ook van gelyke hoedanigheid zyn? Deeze Burgemeester werdt ziek, en be. richtte zynen Geneesheer, dat hy in den voorigen nacht een zyner beste vrienden, die voor eenige weeken gefturven was, in den droom gezien hadt,en dat die hem met den vinger gewenkt hadt, ten teken dat hy hem moest volgen. Hy gehoorzaam, de aan deezen roep, en ftierf in der daad eenige dagen daarnaa, x Een zeker Baron te Neurenburg, vraagde op een morgen eenen Apothecar om raad wegens zekeren droom, die hem eenige nachten agter een, verontrust hadt. Hy hadt zynen vader, zyne moeder, cn zyn grootvader in zwarte kleeding gezien , en die hadden hem de handen toegereikt, nu zeide hy voor het leven zyner Gemalinne bezorgd te zyn. Maar, daar hy tegen den avond te veel wyn gedronken hadt, ——— Men ziet dus dat dit hem de dood veroorzaakte en niet de droom — kreeg  in den DROOM. §. 19. 303 „ hy nog dien zelfden dag eene beroerte, en ftierf (w). Ik geloof ook dat hetnaavolgende voor beeld hier toe te betrekken is, 't welk door den jongst overleden Dr. Wede d O) verhaald wordt. Een man oud 39 jaaren, zag vroeg in den morgen, by zyn opftaan, even als in een droom, eene zonderlinge verfchyning, in welke hem gewaarfchuwd werdt, dat hy binnen de zes maanden; een lyk zoude zyn. Hy vertelde deezen droom aan zyne Huisgenooten en bekenden, en onderwierp zynen wil, aan den wille Gods, als de oorfprong zyns levens; trachtende egter zig den noodlottigen fterfdag uit de zinnen te zetten; terwyl hy wel bewust was, dat de pligt van een Christen vordert, dat hy zig daaglyks voorftelle te zullen fterven, en dat men zig daaglyks ter dood bereidende, dezelve niet 00 Men vergelyke bier mede wat ik van Cardan c s uitleggingen der Droomen, reeds boven §. 4. aangevoerd hebbe. 00 In Dlsfettatio. ie infommnis. Cup. 2. ƒ>. 22* i j  304 M00CEYKBÈID DER VOORGEVOELENS niet te vreezen heeft (*). Het ongelukkig tydsftip genaakte, en hy moest amptshalven des winters een reis onderneemen, waar toe hy zig van een open wagen moest bedienen. Daar nu de voerman door onachtzaamheid, het leidzel hadt laaten uit de handen flippen, wil hy, daar hy nu, aan de woede der reeds hollende Paarden overgelaaten is, om het dreigend gevaar te vermyden, en voor dat de wagen nog omftort, zig door een gevaarlykcn fprong uit den wagen, redden; doch komt op zyn hoofd needer, zo, dat hem (alhoewel de zagtheid van den fnecuw den val eeniger maate verligtte) de tanden in den mond fchudden; eenige derzelve verloor hy, maar voornaamentlyk waren hem de harsfens, door den hcvigcn fchok beichadigd, zo dat hem het hooren ,en zien verging. Hy Haarde de lucht, endenevens hem ftaan- (*) Volgends liet zinryk Hollandsen versjen : Wyl gy niet weet aan welk een oord De Dood u komen zal aan boord, Zo paait hem weer met listigheid, Eu wees ter aller oord bereid.  IN DEN DROOM. $. 19' 3°5 ftaande boomen aan, maar wist niet waar hy was? waar hy van daan kwam? noch waar hy heenen wilde? eindelyk kwam by toch weder by zig zeiven. Het wonderbaarlykfte van .deeze gebeurtenis was, dat 'er intusfchen in de plaats waar hy naartoe reisde, en in de naabuurige oorden reeds een voorloopig gerucht liep, dat hy geftorven was, waar over zig allen, die de gebeurtenis hoorden vernaaien, verwonderden. Dewyl deeze man niet werkelyk geftorven is, zo kan ik niet zien, hoe men deeze verfchyning of droom, als een voorbeduiding zyns doods opgeeven kan? Hy geraakte wel in doods» gevaar; maar hy' hadt gedroomd, dat hy nog binnen de zes maanden fterven zoude. Kan dan het gevaar waarin hy geraakte , niet op eene toevallige wyze, op zy. nen droom gevolgd zyn ? Maar zegt men, er verfpreide zig in de naabuurige oorden een voorloopig gerucht, als of hy ge* ftorven ware; maar nu, goed! wat volgde daar uit? Veelligt werdt door den voerman, het vermoeden dat de man doo» delyk gekwetst ware, verbreid; veelligt zyn  306 MOOCI/ÏKHEID DER VOORGEVOELEKS zyn ook andere, daar voorby reizende beden, in de meening geweest, dat de perfoon , dien zy daar vonden liggen , dood ware, dat meede tot zulk een gerucht, aanleiding gegeeven kan hebben, eindelyk kan het ook weezen, dat zyn te lang uitblyven •— daar men, op hem wagtte — zulk een fpraak veroorzaakt heeft, te meer daar zyn droom, dat hy binnen zes maanden fterven zoude, eenigzins bekend was. Eene groote menigte droomen, welken men een voorbeduiding toekent, verliezen terftond hunne voorbeduidende kragt, wanneer men bedenkt, dat zy, zomtyds gevalligj, kunnen bewaarheid worden ; zo wordt van eenen Secretaris Sxeuerlei» die van de Hertoginne Douairière van Saxen Zeitz, vrouw Maria Amalia, naar Berlyn gezonden werdt, verhaald, dat hy in het Jaar 1726 in January by zyne terug rcize, naa dat zyn begeleiders voor. uit gereeden waren, verdwaald was, en in den meeuw , in het Thuringer woud, was blyven fteeken. Zyn Reisgenooten ver. misten hem eerst, wanneer zy te Zella aan.  IN DEN DROOM. §. 19- aangeland waren. Er werden terftond zes perfoonen te Paard, te rug gezonden, om hem op te zoeken, die egter hun oogmerk niet bereikten. Een van deezen naazoelcers, fliep des nachts met deezen wensch in, dat toch de Secretaris mogt gered worden I — deeze omftandigheid is merkwaardig, dewyl dezelve ter oplosfing des drooms dient. • ■ In den flaap, kwam het hem voor als of hy nog met het zoeken bezig was en dat zeer natuurlyk, daar hy met zynen wensch tot zulke gedagten geleid was tevens droomde hy, dat hy zynen fpeur hond by zig hadde, en den Secretaris leevend vondt. De daarop volgende morgen, volgde hy het voorfchrift, dat hem in zynen droom gegeeven was, en ondervondt gelukkiglyk de vervulling van zyn droom en voorgevoelen. —Natuurlyk! immers een fpeurhond is, in zulke omfiardigheeden het gefchiktfte middel, om het vermiste te regt te brengen, fkdt het dien mensch mooglyk geduurende het waaken ingevallen , om met den fpeurhond te zoeken, zo zoude even dezelfde gelukkige uitgaDg zig opgedaan hebben, en  308 MOOGLYKHEID DER VOORGEVOELENS en veelligt hadc men, uit de bereiking van het doelwit, dan meede op de vervulling van een voorgevoel, het oog gehad, alhoewel het gevolg mets wonderbaars aan zig hadc. Ondertusfchen wil ik hier by de wyze regeering Gods, die, ook door natuurlyke middelen, het welzyn der menfehen bevordert niet loogche- nen (j). De ouden (2) verryken ons nog met eene Gefchiedenis, die ik hier niet oavoeglyk mèene te beoordcelen, Akïbiades droomde gelyk men zegt ■— kort voor zyn dood, dat hy met het overkleed van zyne beminde bekleed was, en wanneer hy nu daarnaageftorven zynde» eenigen tyd onbegraven gelegen hadde, ware hy door zyne beminde, net heur kleed over dekt. Maar deeze vertelling bevat verder niets, dan dat op den droom , een voorval gevolgd is, dat eenige gelykheid en overeenkomst met denzelven heeft. GO Zie beneden J. 15. en dc Thvshgifche McrkwurèJgteitcn H'thc Sammlang f. 273. f. 00 Ci c Er, 0, Lib. IL de divinalhn. 143. en Vat er ius Max mus, LL>. I. 7. 2.  IN. DEN DROOM. 19- 3C° heeft. Ten tweeden kan ook de uitflag, by geval gevolgd zyn, zonder daaromtrent te moeten ftellen , dat de droom, juist een voorgevoel van het daarop gevolgde zoude geweest moeten zyn! Ten derden, is het mooglyk dat jiltibiades, by zyn leven, aan zyne beminde den droom verhaald heeft, en wanneer nu deeze, naa zyn dood, deezen heuren lieveling ongedekt en onbegraven zag liggen, zal zy mooglyk, niet alleen uit liefde jegens hem, maar ook mooglyk zelfs wel om den droom te vervullen, bewogen zyn, om hem met heuren mantel te dekken. Dat zeer benaauwde droomen etn teken van ziekten kunnen zyn, laat zig uit de gefteldtenis des bloeds volkomen oplosfen. Want daar zulke droomen zig voordoen, is het bloed verdikt, en de beweeging deszelfs, gelyk ook die van het zenuwfap, wordt verminderd; zulk eene verdikking des bloeds nu is gelyk de ondervinding leert, een bron van menigvuldige ziekten (a). Waarom) Zie Andr. El. Buchner, Disfert. de itifom. %ÜS  310 M00GIYKHEIO DER VOORGEVOELENS Waarom ook zulk een droom, onder .dit of eenig ander beeld verfchynt, valt even aih utSigaó inMcdka §. ia, 13. 20. en Hendrik ab Heer Obftrtr. ]I. p. a6. aie voorbeelden ter opheldering bygebragt hecfr. Ca nu anus Lib. II. Syncfmr. Somnior. Cap. XI. zegt ook, dat de verfchrikkende droomen dikwyls natuurlyke oorzaaken hebben ; doch hy mengt 'er egter veel bygeloovige dingen 't geen zyn gewoonte is — meede onder. Hy meent dat iemand die des middags bloed van zwarte Schaapen of Lammeren eet, en ciaarnaa op veilen van diergelyke dieren, die naa het Aagten nog niet regt gedroogd zyn , (laapt, die moet doorgaandsCh fchrïkwekkende droomen hebben. Daarentegen is de droom aangenaam, wanneer men ver- fche amandel pitten met brood, zout of zuiker eet. Welke belagchelyke dingen voor zo een celeerden Geneesheer! —- die fchrikwekkmde droomen heeft, gaat hy verder voort, welker oorzaak niet üi de gebruikte fpys ligt, die mag, met zeekerheid voor kwaade gebeurtenisfen vreezen. Maar ontflaan deeze droomen uit de fappen , zo heeft m»n zwaarc cn raazende ziekten te verwagten. Anders beduiden zulke droomen, ook wel de dood, droevige bejegeningen, gevangenis, gerechtelyke Giraffen, vcroordeeling, heimelyke en zig tot ons naadeel eindigende vervolgingen onzer vyanden, ongenade van Vorften of Heeren, oneer, onverdienden fmaad, zwaare en langduurende vervolgingen, las:er en nog andere tallooze kwaaden. Zy Uaten zig Li drie Cltsfen verdeden. De erglte zyn, wanneer zy den mensch in het bed om hoog werpen, zulke droomen beduiden ook de  ÏN DEN DROOM V. iq. 311 eten eens uit natuurlyke gronden, dikwyls ligtelyk te beiluiten. Ik wil hier een voorbeeld, door Georoe Franciscüs van Frankenau (&) aangevoerd , ter opheldering bybrengen; Eea door heur man teder beminde vrouw, werdt ie grootfte ongelukken ; tot de tweede Clasfe bekomen die, welke ons noodzaaken op te ftaan , en-tot de derde, die, welke ons doen weenen. De allergevaarlykfte droomen zullen die zyn, waar in men zig niets duidelyks noch te famenbangends voortrek. — De verfchyning van het l.iatfle oordeel, heeft nog eene byzondere beieekenis, naamlyk dat men, op de plaats, waar het ons verfchynt, voor het gerecht aangeklaagd en vereordeeld zal worden. — Veele droomen worden fchrikbaarende genotmd, niet om dat zy voor ons eene fchrikwekkende beduiding hebben; maar meest om dat zy ons in den droom zeiven fchrikken veroorzrtaken, by voorb. wanneer wy ons onder afgeltorven , of helfche en andere geesten bevinden; wanneer ons een berg dreigt te verpletteren; maar zig by het invallen naar eene andere zyde overbuigt; wanneer eindelyk de blixem ons te ge. moedfnelt; maar egter naast by ons zynde, weder afgeleid wordt, dan beduiden zulke droomen voor ons, geen eigentlyk wezenlyk naadeel, maar wel een gevaar, waarin wy zouden hebben kunnen komen, maar 't welke wy voorzeeker zullen omgaan, enz. — (b~) In Ephimtridcs Nat. Curios. Vee I. Anti. ohf. cir.  31a mooclykhetd der voorgevoelens werdt reeds voor drie jaaren, van zulke pynen geplaagd, welke aan de Hypochondrie eigen zyn. Zelfs in den flaap'hadt zy voorftellingen, die evenredig aan deeze pynen waren , en wanneer zy ontwaakte , gevoelde zy werkelyk het geen, wat zy voorheen gedroomd hadt. Zy droomde van een levens gevaar in 't water, en van andere treurige toevallen, en werdt daarop, ontwaakt zynde, die drukkingen en onaangenaame veranderingen in het lighaam gewsar, die anders, met het gevaar in het water, enz. vcrgezelfchapt pleegen te zyn; zy konde uit die oorzaak zeggen , dat zy des nagts droomde wat haar des daags bejegenen zoude, of dat zy inden droom een voorgevoel van de haar voor handen zynde toevallen gehad hadde. Men zoude dit alles op de naavolgende wyze kunnen verklaaren. In de Hypochondrie is het bloed dik, en 'er heeft ook eene zwakheid in de maag, en in de onderdeden des lighaams by plaats; de, van de overgebleevene onverteerde Ipyfen, op. gezamelde dampen, doen het ingewand, en het gedarnue opfpannen, persfen aan de wan-  IN DEN DiiOCM. §. i9. 313 wanden deszelfs, waardoor de voortgang des bloeds, door de aldaar gevonden wordende vaten, verhinderd wordt; van wegen het dikke bloed, wordt de omloop deszelfs ook langzaamer, waardoor het zenuwfap, of de levensgeesten, hunne behoorlyke fnelheid van beweeging, niet behouden. Hierdoor kunnen egter niets dan treurige beelden, van wegen deonamgenaame en fmertelyke gewaarwordingen, opgewekt worden: wat in het byzonder de aangehaalde vrouw betreft, zy wis reeds langen tyd met heure ziekte behebe geweest en wist dus, dat met deeze of gene gewaarwording, de aanvang der pynen, of der ziekte verbonden was. Zo dra dus in den flaap dit denkbeeld of gewaarwording, immers wanneer het zo zwak is, dat 'er het ontwaaken niet door veroorzaakt kan worden, — ontftaat, zo moet ook de voorftelling van de tusfchenkomende ziekte wederom opgewekt worden, en zodanig kan een droom van eene dreigende ziekte zeer wel een voorbode van de. zelve genoemd worden. Maar men zou nog kunnen vraagen, hoe in deezen toe. I. stuk. O ftand  <3I4 MOOGLYiUlEID DER VOORGEVOELENS ftand des flaaps, hec begrip van het verdrinken in water, by de bovengenoemde vrouw,heeft kunnen ontflaan f Ik antwoorde door de dampen en winden, die by Hypochondrifche perfoonen zeer menigvuldig zyn, worden de deelen des onderlyfs en de darmen uitgezet; het midden-rif, of Diaphragma, wordt gedrukt, waardoor de vrye uitzetting der long, verhinderd en de borst holte verengd wordt; de doorftraaling des bloeds door de longen moet gevolgelyk geftoord worden: de regter holligheid des'■ harten wordt te zeer met bloed overlaaden, waardoor de fpieren des harten,met de,inhetzelvevervatwordende, zenuwen gedrukt en debehoorlyke vloeijing des zenuwfaps geftremd wordt. Dit is de oorzaak dat het ademhaalen moeijelyk wordt, en 'er een benaauwdheid des harten ontftaat. Daar nu de verftikking van den geftuitten omloop des bloeds, — inzonderheid door de longen -— veroorzaakt wordt, en uit de daaruit ontftaande uitzetting des harten , dat met bloed vervuld is, zyn oorfprong heeft, zo zoude by de vrouw het denkbeeld  in den droom. §. 10.' gtj" beeld van verdrinken, dat niet anders dan verflikken is, zeer ligtelyk verwekt en door het verflikken in water zeer gemakkelyk uitgebeeld kunnen worden. By alle volbloedige menfehen, bevinden zig gelyke oorzaaken van diergelyke angftige droomen (e) Simon Schoeziüs een geleerd Geneesheer fV) meldt van een zeker man, die eens gedroomd hadde, dat hem een lang, op de Poolfche wyze gekleed, man, tegen kwam, die hem met een fteen tegen de borst wierp; waar door hy van fchrik ontwaakte, en tevens een fcherpe pyn, midden voor de borst, gevoelde, en wanneer hy zig een licht hadt laaten brengen , vondt hy juist op deeze plaats, eene zwarte vlek, een hand groot, die einde, lyk door vryven, en op gelegde verdry. vende pleisters, allengskens, met veel moeite, verdreeven werdt. Het ryden van de CO Zie Bochneu in de aangehaalde Disfert, §. tl et feqq. 00 -Zie Ephcmerides Nat. Cm. Dec. 1. Artn. U. Oiferv. 138. O 2  316 MO0GLYKHEID DER VOORGEVOELENS de nachtmerrie, laat zig, volgends onze bygebragtte gronden, op eenzelfde wyze verklaaren. Ik wil by deeze gelegenheid nog een vervulden droom uit de natuurkragten van den Mensch zien optehelderen. Wy wee. ten uit de ondervinding, dat, verfcheidene bloedvloeijingen, zo wel by gezonden, als by zieken, door droomen vooraf verkondigd worden. Menig een heeft gedroomd, dat zyn neus bloedde, een korten tyd naa hit ontwaaken, is zyn droom vervuld geworden, ja dikwyls is zelfs, nog in den flaap, het neusbloeden werkelyk gevolgd. Men moet den grond daarvan, niet, gelyk veelen geloofd hebben, by een middengeest zoeken ; dewyl de zaak zig wel uit de gefteldheid des lighaams laat verklaaren. Het bloeden gefchiedt uit oorzaak van den grooten toevloed des bloeds, naar eenige plaats onzes lig. Jmams, zo dat het bloed op die plaats, opgehoopt wordt, waardoor de opge. zwollene adertjens openberflen, en zig van den overvloed des bloeds ontledigen; dikwyls berst een ader op den voet, van zei-  IET DEN DROOM. J. 10. 317 eelven open, wanneer zy van bloed te zeer opgezwollen is, gelyk ik znlke voorbeelden zelve bygewooud hebbe. De gewaarwording, die zulk een uitwerkzel begeleidt ea voorafgaat, is ons; eduurende het waaken bekend, van waar de ziel, zelfs in den flaap, by het bekomen van zulk eene gewaarwording, als het bloeden pleeg voortegaan, op het denkbeeld van het bloeden komt. Ee;i ftoot in , of tegen, den neus, die doorgaandsch een bloeding ten gevolge heeft, zal ook in den flaap de voorftelling van het neusbloeden opwekken,« en wel even zo natuurlyk, als 'er door de prikkeling der met zaad opgevulde vaten, een droom verwekt wordt, die de liefde ten voor. werp heeft, of door de pcrsfing der urine, inzonderheid des morgens, de voor» Helling van Wateten opgewekt wordt , zo dat de droomer dikwyls zyn water in het bed laat afloopen. Mooglyk zouden nog verfcheidene andere voorgevoelens in den droom, welke de Gefchiedfchryvers bybrengen, op natuurlyke gronden, even zo bevatteO 3 lyk  3lS MOOCLYKHEID DER VOORGEVOELENS lyk en begrypelyk worden, als die voorgevoelens waren, die ik te vooren bygebragt hebbe, wanneer ons alle voorafgegaanne en begeleidende omftandigheeden, bekend waren. Zo wordt, byvoorbeeld, van Lodewyk de Vde, Landgraaf van Hesfen, verhaald, dat hy vóór zyn pynelyke ziekte, den volgenden voorbeduidenden droom gehad heeft. Hy zag zyne Gemalinne, welke reeds overleeden was, gelyk ook eenige zyner kinderen, benevens den geheelen Hofftoet, die naar hem toekwamen en hem even zo een doodkleed overhandigden, als dat gene, waar mede zyne Gemalin bekleed was; opdat hy dat aantrekken zoude. Kort naaderhand ftierf hy en zyn lyk werdt, nevens zyne overleedene kinderen, in de Kerk der ftad bygezet (e). Wisten wy de geheele gelegendheid, waarin zig de Graaf bevonden heeft, en alle de voorafgegaane omftandigheeden, zo zoude dit verhaal uit de wetten der In; beel- (0 Zie P ui li pp. ïïuRGCRAv Jetrks omnium ttc. C. VIL §. 3. f- «?•  IN DEN DROOM. §. 19- 3!9 beeldingskragt wel begrypelyk worden. Dewyl egter deeze omftandigheeden niet bekend zyn , zo zal ik eenige daar by verdichten, om duideiyker te doen zien, op welk eeae wyze zulk een droom, natouriykcr wyze, heeft kunnen ontdaan. Stellen wy dat de Landgraaf vóór de ziekte, zig volkomen openbaarde, eenige ongeregelde gewaarwordingen gehad hebbe,dievan die ziekte ftof ontftonden , welke vervolgends het uitberften der ziekte veroorzaakt heeft, alhoewel 'er geen zonderlinge bewustheid met deeze verwarde gewaarwording, verknogt geweest ware (ƒ). Hier zullen wy een onopgeruimd traag gemoed, veroorzaakt door de ongemaatigde beweeging der vogten meede verbinden (*), dan is het zeer wel mogelyk, dat de Landgraaf van wegen de iniuwendige verzwakking, die hy in zig befpeurde,op de gedagten des doods gebragt zy, en die zig als aannaaderend voorgcfleld hebbe , 00 Men vergeiyke bier mede dc boven opgcgeevene verklaaring van een droom, welken Bonbtus van eene zieke Dame verhaalt. (.*) Zie §. 6. O 4  ^20 MOOeL'.KHEID DE» VOORGEVOELENS be, en waarom zoude dit denkbeeld ook niet dat van zyne afgeftorvene gemalin, hebben kunnen opwekken! moogelyk dacht hy, hasst zal ik in denzelfdcn ftaat gebragt worden, waarin myne overleeden Gemalin zig thands bevindt, men zal my eveneens op dezelfde wyze bekleeden, enz. De droom en de inbeelding, die hier op vöïgde, heeft deeze gedagten meer uirgebrcid cn met eenige andere beelden vergezel fchapt, en de dood volgde daar niet op, uit oorzaak des drooms, maar door de reeds in het lighaam voorhanden zynde ongeregelde ftoffe, zeekerlyk zouden veel diergelyke voorzeggingen der dood, op een zelfde wyze, verklaard kunnen worden (g) wanneer ons al het daarby voorafgegaane bekend ware; alhoewel men dezelve, uit gebrek aan eene volkomene ken. (g~) Die veele voorbeelden van Perfoonen wil weeten, tüe hunnen dood vooruitgezien hebben, die moge leezen J a n i, Obf. de Erudilis mortem fibi prafagientibus, welke in de Misctllan. Lip t. 1\ If. peg. 6133 /'iqq. en 2'. X. p. 63. fqq. te vinden is.  IN DEN DROOM. | 10. 32I kennis, tot heden, als iets boven natuurlyks aanziet. Wat die droomen betrefc, die flegts over 't algemeen, en zonder eene naauwkeurige tydsbepaaling, de dood aankondigen, met deezen heeft men in 't geheel niets te doen; dewyl de dood toevalliger wyze daar op volgen kan. Wanneer, by voorbeeld, een menjch droomde dat hy fterven zoude, en de dood ook naa een, twee of drie jaaren werkelyk daarop volgde, zo zoude het een ie overyld befluit zyn, wanneer men dat fteifgeval, als de vervulling van een voorgevoel in den droom wilde aanzien. Gefield egter een mensch droomde, dat hy op een bepaalden dag, ja zelfs bepaald uur, zoude fterven, en het gevolg bevestigde de waarheid deezes drooms, zo zal zeekerlyk elk tot een voorgegaan voorgevoel befluiten; dewyl men het verband van deezen droom, met den daarop gevolgden uitflag deszelfs niet zo gemakkelyk inzien kan. Intusfchen geloof ik egter, dat by eenige van diergelyke droomen, een wysgeerige reden kan opgegeeven worden, waar- O 5 0K1  32S mooglykheid der voorgevoelens om zy vervuld zyn. De zaak laat zignaamentlyk op de volgende wyze verklaaren. De mensch wien het in den droom voorkwam, als of hy op een bepaalden dag, op een bepaald uur, zoude fterven, kan wel uit vreeze, en om dat hy gelooft dat de droom niet te vergeefsch weezen kan, zig met zeekerheid zodanig eenen uitgang voordellen. Hy telt daarvan daan alle dagen, en verwagt den bepaalden tyd zyner dood. Hoe meer de dag, hoe meer het aangeweezen uur zyner dood nadert, zo veel te leevendiger en angftiger wordt zyne doodsvoorftelling. Dan welk een voorwerp, zegt abt, legt ons nader aan het hart en komt ons verheevener voor, dan onze ftaat naa dit leven? en gevol. gelyk wordt ook in zyne fappen en zenuwen, by de volkomene aannaadering van het in den droom voorafgezienne fterf uur, de grootfte beweeging en verfchudding veroorzaakt (*). Zulk eene hevige en ongeregelde beweeging, egter, kan zeer f*) Gelyk §. 12 bewezen is.  in den1 droom. §. 10. 323 zeer gemakkelyk de dood veroorzaaken, en ziet — het einde genaakt, en elk zegt, het voorgevoel in den droom, is bewaarheid geworden. Doch de dood was geen vervulling van den droom ; maar wel een natuurlyk gevolg der hoogst ongeregelde beweeging rn de zenuwen en fappen, even zo natuurlyk als wanneer een mensch, door een plotfelyke aandoening, oogenblikke-. lyk fterft, waarvan men genoeg voorbeelden by brengen kan. De droom, die Dr. George Leop o ld Hoyer verhaalt (Zr), laat zig eveneens, volgends de reeds bygebragte gronden (*) verklaaren. Zyne zuster, eene deugdzaame dame van 24 jaaren , zoude naamlyk eenigen tyd voor heure dood, in eene zeer langduurige ziekte vervallen zyn, en tot aanvang derzelve, een droom, wegens heure zeeker voorhanden zynde dood, gedroomd hebben. Alle de Geneesheeren, die zig daarover verwonderden , es 'er van overtuigd meenden te zyn, f» Zie Act. Phyf. Mal. Acad. Caf. ,Lsopold. Carol. Kat. Curie-forum Vul. IV. Oif. XXVIII p. 149 feqa, O Die men op §. 12 zal vinden. O ö  324 MOOCLYKHEID DER VOORGEVOELENS zyn, dat droomen zeer bedrieglyk zyn , beweezen , volgends de waarfchynelykfte gronden der geneeskunst, dat zy, van wegen de gezonde en fterke gefteldtenis beurs lighaams, en wegens den ftaat heurer ziekte, nog in 't geheel geen vrees voor de dood behoefde te voeden, en dat het mooglyk ware, gefteld de ziekte ware uog zo zwaar, dezelve te geneezen; maar de Lyderes bleef volftandig by heure meening, en het uur verfcheen, waar in dat gene gebeurde, waar aan alle de aanweezenden en de Geneesheeren zeiven, getwyffeld hadden. Dr. Hoyer voegt 'er by: "dikwyls, en wel meerendeels, kunnen bezigheeden, welken men des daags gehad heeft, als ook de gefteldtenis des lighaams, de verfchillende lighaamsgemaatigdheeden by de menfehen, de inbeeldingskragt, eene te zeer opgevulde maag, overvloedige fpyzen en dranken, die men gebruikt heeft (i) de ligging (O Daarom geeft men ook meer geloof aan die droo. men welken naa middernacht gedroomd worden en H 0HATius zegt: Saiyra L. I Sat. X. y. 233- Post medium nuetem vifos, cum fomnia, vera. \ Gezicht ,naa middernacht, is. waar,.zo ook de droomen»  in den droom. §. iq. 325 ging en plaats in het bedde, en nog veele andere oorzaaken, gelegenheid4,gt de wonderlykfte droomen geeven , egter zyn deeze regelen meede waar (*). De droomen zyn niet fteeds verachtlyk; want zy fpellen Wel eens toekomend kwaad. De Droom, welke van Georg e F rede rik Markgraaf van Brandenburg Ans~ pach verhaald wordt, en dien hy in den Jaare 1603, kort voor zyn dood gedroomd zoude hebben; kan ten minften, ten aanzien der hoofdzaak, door myne grondftellingen van het wonderbaare ontbloot worden. Hy zag in den droom het beeld eens Engels, van die gedenk zuil afvallen, welke hy zig eerst kort te vooren, te Heilsbrunn hadt laaten oprechten. Vroeg by zyn opftaan, zondt hy een zyner kamerheeren daar heenen, om van deezen onderrecht te worden. Wanneer deeze den (*) Somma, non femper vang, fi fapf ptitcntur, Sjomnia fuut vastos hommum nartantia cafus* O 7  326" M00GLYKHE1D DER VOORGEVOELENS den Engel daadelyk omgevallen vondt liggen, nam hy denzelven meede naar An. fpach, en betoonde daar meede, dat 'svorften droom niet zonder beduiding geweest ware. De Vorst, liet daarop alle zyne andere bezigheeden yaaren, bereide zig tot zyn einde, en ftierf kort daarnaa. — Dat de Vorst naa zynen droom ftierf, kan zeer ligtelyk aan den leevendigen indruk, die dezelve op hem gemaakt heeft, toegefchreeven worden. Maar dat hy van het afgevallen Engels beeld gedroomd heeft, kan wel daarvan gekomen zyn , dat hy mooglyk van te vooren, eens op het afvallen deszelfs gedagt heeft, daar mooglyk dit beeld zo teder gemaakt was, dat een ftormwind het ligtelyk konde doen omvallen. En uit hét vervullen van deezen droom, of daaruit, dat het beeld inderdaad afgevallen is, kan ik even zo min iets befluiten; dewyl het zeer na. tuurlyk is, dat het door winden of eenig ander toeval befchadigd werdt. Daar de Prins egter deezen te famenhang niet inzag, zo 'verftomde hy werkelyk, en viel op de gedagten, dat het een voor- be-  VKRH. OVER 'T to 0R8ETOKL, enz .   IN DEN DROOM. §. 19- 327 beduiding zyns doods moest weezen (*). Vrees en fchrik, maakten zig hierop meester van zyne ziel, en verhaasten de daarop gevolgde dood (**). De Geleerden maaken ook in hunne dagboeken, van den naavolgenden en hier toe behoorenden droom gewag, (0 zeker man werdt in het 27ften jaar zyns ouderdoms van eene zwaare ziekte overvallen; zo dat niet alleen de ervaarendfte geneesheeren, aan zyne herftellïng twyffelden, maar dat ook zyn bloedvrienden en nabeftaanden zig volkomen verzeekerd hielden, dat de Lyder bereids met de dood worflelde. Niettemin was de Lyder, in hoope op eene aanftaande geneezing, in zyn lyden getroost en fprak den aanweezenden, met een vrolyk en opgeruimd gemoed, aan ; dewyl hy denzelven door het verhaal, van een hem bejegenden droom troosten en opbeuren wilde; het O Zie §. iS. (•*) Volgends §. 13- (0 Aaa. Phyfic. Med. Acad. Cas. Liopold. Carol. Nas. Cur. Vol. IV. Cent. CLVIU. p- 148 Siqq.  328 MOOGLYKHEID DER VOORGEVOELENS het is nog niet volkomentlyk befiootên, zeide hy, dat ik u door de dood ontrukt zal worden; want myne afgeftorvene moeder, heeft mij gisteren in een droom, van mynewederherftelling tot myne voorige gezondheid verzeekerd, en wel door middel van een uitgefpreiden halsdoek, op welken zy, met duitfche Letteren , geflikt hadde: „ Gy zult niet eerder fterven, voor gy het dertigfte jaar uwes ouderdoms zult overleefd hebben alhoewel de aanweezenden, hem nu gezamenlyk verzeekerden, dat hy zeer naby aan zyn dood ware, zo bleek egter by het gevolg, dat zy zig in hunne op. gevatte meening bedrogen hadden. Hy werdt, tegen alle verwagting , weder volkomen herfteld, en befloot eerst in het boven bepaalde jaar, den korten loop zynes levens. Zo veel vindt ik in den by. gebragten droom , volgends wysgeerige gronden, begrypelyk, dat het vooruit, zicht, dat de dood eerst kort naahet3ofle jaar zoude volgen, den Lyder konde gerustftellen, en hoe veel zulk eene rust, tot de wederherftelling der gezondheid kan  in den droom. $. 10. 320 kan toebrengen, is den geneesheeren genoeg bekend; dac egter de dood in dat jaar volgde, dat in den droom was aangeweezen, zoude zig eenigzins laaten verklaaren, uit het vast vertrouwen, dat de man op zynen droom gefteld hadt; want, toen de aangekondigde tyd verfcheen, moest de gedagte aan den dood ten eenemaal verleevendigd worden, vrees en beftendige ongeregelde beweeging van het zenuwfap lagen toen den grond tot de daarop gevolgde dood (*). Nog een droom, waarop de vooruitgeziene dood gevolgd is, wordt door JoHANNES Lauzoni («?}) bygehragc. Een man van 4.0" jaaren, die zeer vol. bloedig was, fpysde des avonds met zyne huisgenooten, en dronk, al fchertzende en lachgende, een reedlyk goed glas wyn. Des nachts droomde hy, dat hy welhaast zoude fterven: 's morgens daaraan, reeds (*) Gelyk de iade §. aanduidt. (»0 l» At Ephemtrides Acad. Nat. Cur. Dtc.II/.An.I/. Obfery. XXXFI. pag. 44. Zie ook ÜOCHM& in disfert. dt itifomniis, §. XXIp'.  230 MOOCLYKHEÏD DER VOORCEVOELEMS reeds vroeg, verhaalde hy zynen droom, aan zyne huisgenootcn en vrienden, die egter met den zeiven den fpot dreeven ; egter viel hy,naa het middagmaal, onver» wagts, door een beroerte getroffen, ter needer, en ftierf binnen den tyd van drie uuren. Dat dit mensch aan een beroerte ftierf, naadat hy,als van eene volbloedige lighaams gefteldheid zynde, door het gebruik des wyns zyn bloed in de hevig, fte gisting gebragt hadt, is niet te ver-' wonderen , dewyl de beroerte van de uitzetting of geheele openbersting der. bloed vaten in de harsfens die door den hevigen toevloed des bloeds, ra-ir het hoofd veroorzaakt was moest ont¬ flaan, ook valt de oorzaak van den droom, die de dood vooraf verkondigde, niet zwaar te bepaalen; want de met bloed opgevulde vaten in de harsfens, die door de volbloedigheid in beweeging gebragt waren, konden het bloed niet gemakkelyk voortdryven , en door deezen langzaamen voortgang des bloeds in de harsfens, moesten 'er denkbeelden van treurige zaaken opgewekt worden, met welken het beeld des . doods  IN DEN DROOM. §. ip. 33 r doods zig zeer ligtelyk verbindt. Uit de tot hier toe bygebragte en natuurlyk verklaarde voorbeduidende droomen, geloove ik gerechtigd te zyn, deeze gevolgen afteleiden , naamlyk; dat niet juist alle droomen als niets beteekenend, te verwerpen zyn, alhoewel ik wel gaarne wil toegecven, dat de menfehen, in dc uitlegging derzei ven, zeer zelden de behoorlyke paaien in agt ncemen. — Eene al te groote ligtgeloovigheid, met betrekking tot voorbeduidende droomen, fchvnt Diogenes L a ertius (n) te laaken , en ik geef deezen Schryver gaarne myne toeftemming, wanneer hy den Droomuitleggeren een verwyt doet, dat zy zig niet ligtelyk, over het gene dat zy waakend doen bekommeren, en zig toch bekommeren over de verfchynfngen, die hen in den droom voorkomen. Even zo min zal ik het oordcel van Mantuanüs (o) en O) v,h- 24- 43- (_o) Wanneer hy zegt; Uas ego detestans nagas, et inania fomnia vntgi. Daar 'k om het beuslcn lach, en om 's volks ydle droome».  332 verklaaring der droomen cn van Ovidius (ƒ>) onder behoorlykfi bepaalingen, wederfpreeken. §. 20. Verklaaring der * droomen, by maanzieken QLunatici) en van de daaden die zy in den flaap verrichten. Daar ik my, tot hier toe, met dc verklaaring der droomen bczi* gehouden hebbe, maar onder allen, egter die genen, welken wy by de maanzieken of ilaapwandelaars aantreffen, onze aandagt en opmerkzaamheid meest tot zig trekken, zo geloove ik, my niet verre van myn oogmerk te zullen verwyderen, wanneer ik eene wysgeerige verklaaring, al zoude het ook zelfs door middel van onderftel- lingen zyn daarvan waage. Slaap» wandelaars noeme ik die perfoonen, die in (f) Lib. i. Past. Somma vaita jacent totidem qxod mesfis aristas. Men zie.: zo groot getal van ydle droomen liggen , Als de Qogmyd airen maait.  VAN SLAAPWANDELAARS §. 50. 333 m den flaap., of met geflotene, of met oopene oogen, zulke beaigheeden verrichten, die anders alleenelyk in den waakenden toeftand, door de menfehen plee. gen ter hand genoomen te worden. Verfcheidene menfehen, zyn van zodanig eene gefteldtenis, dat zy, by voortduurenden flaap, allerhande gemoedsdriften, op een Pantomimifche wyze, uitdrukken s weenen, lachgen, of ook wel te famenhangende redenen voeren, liederen zingen die met de toonen, welke op Inftrumenten gefpeeld worden, naauwkeurig overeenkomen, op het clavier fpeelen, enz. In de Breslauer Sammlurigen (q) wordt van een meisjen van zeventien jaaren gewaagd, aan welke alle deeze verrichtingen worden toegeëigend; doch zy hadt op het Clavier fomtydT een valfchen greep gedaan. Behalven dat, wordt nog van haar verhaald, dat zy, in den flaap, geteekend, ge. Cï) Of Sammlung ven Natur und Medicin, wie ttucb hierzu gehorigen Kunst-und Litteratur* Gefchichlen, Leipzig und Budlszin 1723 4to. lythtr verfuch p. 192 f.  334 VERKLAARING DER DROOMEN, geborduurd, gefchreeven, fervetten als een' brief gevouwen, en licht geëischthadt, om den brief te verzegelen, en daaromtrent ondervraagd zynde, te kennen zoude hebben gegeeven, dat zy aan eene vriendin gefchreeven hadde. Zy zoude ook den inhoud des briefs die niet kwalyk opgefteld was hen voorge. zegd hebben. Wanneer zy zig in den flaap inbeelde dat 'er bezoek komen zoude, zo fchikte zy zig op, deedt of zy de aankomende perfoonen ontfing, verwelkoomde hen, bedankte hen voor de eer, die zy meende te ontfangen, ondcrhieldt hen een tydlang met een zeer ver. ftandig gefprek, en befloot de vifite, gelyk dan ook gewoonlyk is, met veeleaffcheids complimenten. Van andere flaapwandelaaren wordt verhaald, dat zy in den flaap opgeftaan zyn, en hunne nooddruft in de kamer verricht hebben, zonder 'er iets van bewust te zyn, tot zy, door zichtbaare proeven, den anderen morgen het bewys voor zig zagen. Van eenen Schoolmeester, genoemd Gun-  VAN SLAAPWANDELAARS. §. 20. 335 Gündisalve wordt verhaald (r) dat hy des nachts in den flaap, met het leeren zyner Schoolkinderen voortgegaan en het gewoone Schoolgezang opgeheft hadde. Een munnik, die met hem in een zelfde kamer fliep, dreigde hem, dat hy hem de huid te deegen fchuuren zoude, by aldien hy zig niet ftil hielde. De School, meester lag zig op deeze bedreiging needer en geraakte in den flaap. In den nacht ftondt hy op, nam een groote fchaar, cn ging by den munnik aan het bed, die by geluk wakker was, en hem in den maanenfchyn zag aankomen, waarom hy befloot uit het bed te fpringen, en zig agter het zelve te verbergen. De Schoolmeester ftak eenige maaien in het bed van den Munnik, en lag zig vervolgends weder in zyn eigen bed, waar hy bevoorens gelegen hadt, needer. Alles wat hy den volgenden morgen daarvan wist, was dat hy gedroomd hadde, dat de Munnik hem wilde flaan; maar dat (r~) Deeze Gefchiedenis vindt men in Schott Php. Curios L. III C. XXU de Noctambulis p. 448.  33<3 VERKLAAKING DER. DROOMEH. dat hy zig met een fchaar, verdeedigd hadde. Van den bekenden Nachtwandelaar Negret» ti van Vicenca, worden meede zeer zonderlinge voorvallen geboekt. DeHeeren Reghelini en Pigatti hebben deszelfs toeftand naauwkeurig waargenoomen, en de. laatfte heeft in het jaar 1745 een bericht daarvan met den druk gemeen gemaakt (*). Zy, die lust hebben, om den grond der verrichtingen van de Slaapwandelaars op te fpeuren, moeten het buiten» gewoone (f) in de daaden der Maanzieken overweegen, en ten minften een waar» fchynelyken grond uitvinden, waar uit dezelve moogelyk en begrypelyk worden. Ik reeken onder dat ongewoone, in de on- (*) Hier gaat de Autbeur voort, met een reeks van byzonderheeden, betreffende het gedrag van den Italiaanfchcn flaapwandelaar, Negretil, te vtrhaalen. Doch welken wy oordeelden ie moeten overflaan; dewyl dezelve reeds woordelyk, in des Autheurs Verhandeling ever de Droomen en flaapwandelaarcn, by den uitgeevcr deezes gedrukt, op bladz.476 enz. van liet 3de Stukjen voorkomen. ViRTAALfcR. (O Volgends §. 3 — ó\  V>t* fLAAPWANDF.I AARS. §. 20. 337 onderneemingen deezer flaapwerkers, voornaamentlyk dac zy , over 't algemeen, de beweegingen, hunnes lighaams in den flaap, even zodanig bekwaam zyn te beftuuren, gelyk andere menfehen waakende gewoon zyn. En het fchynt buiten allen twyfFel gefteld te zyn, dat deeze werkingen de natuurlyke kragten van den mensch niet overftygen, dewyl de be» weeging van het zenuwfap, geevenredigd is aan de hevigheid van de begeerte en afkeer, cn wanneer de trilling des zenuwgeests, naar een bepaald oord fterk genoeg is, kan die zeer wel de zenuwen en fpieren tot beweeging opwekken (*). Is dus de droom der flaapw andelaars leevendig genoeg — zo lecvendig, dat die ten geleider aan de, tot de beweeging der fpieren, vereischt wordende verandering des zenuwfaps dient —- dan moet ook die beweeging der Ledenmaaten, zonder agterblyven volgen, welke in waakenden toeftand, door gelykmaacige oorzaaken, deszelfs aanweezen bekomt. Daarvan daan (•) Volgends $. 3 — 6. I. SÏÜK. P  33^ VERKLAARING DER DROOMEN daan vinden wy ook , dat menfehen die geen flaapwandelaars zyn, egter by een zeer leevendig verlangen, in den droom, die lighaams beweegingen uitvoeren, die met dat verlangen overeen komen.. Ik heb, by voorbeeld, weleer een Geleerden gekend, die den gantfehen nacht door fnuifde, zyn' neus fnoot, enz. en niettemin in een ronkenden flaap bleef, cn des morgens, van dit alies geene de minfte bewustheid hadt. Hoe dikwyls gebeurt het ook niet, dat een mensch van zynen vyand droomt, en het hem in den flaap voorkomt, als of hy een flag zyns vyands wilde ontwyken. Waarom hy werkelyk met de hand van zig afflaat, en den by hem liggenden flaapgenoot, een goeden klap langt (r). Met het fpreeken der Slaapwandelaars in den flaap, is het eveneens gelegen, als met perfoonen die geen Maanzieken zyn, die meede dikwyls in den flaap gewoon zyn te fpreeken. Dat CO Reeds heeft Schott in Phyf. L. III. Cap. XXII pag. 449 hier van voorbeelden aangeveerd, en *er eene diergelyke verklaaring van gegeeven.  VAN SLAAPWANDELAARS. §. 20. 339 Dat de bewecging der voeten, en gevolgelyk het gaan deezer flaapenden, evea zo begrypelyk zy, behoeve ik niet op nieuwe gronden te bewyzen, en op dezelfde wyze is het gelegen met het zingen, clavierfpeelen, fchryven, naaijen, verfenmaaken, enz. in den flaap. Maar hier by doet zig eene nieuwe zwaarigheid op, waarom ik, ten tweeden, verfchuldigd ben de vraag te beantwoorden: hoe het toegaa dat de Maanzieken by hunne wandelingen zelfs met gefiootene oogen ■ zo zeeker gaan, klauteren , fchryven, op het Clavier fpeelen, en diergelyke oefeningen verrichten? Ik geef daarop dit antwoord: diergelyke lieden gaan voor het meerderdeel meest op zulke plaatzen, waar zy gewoon zyn overdag te gaan, en waar men by den dag, ten minften, by aldien men niet al te fchroomvallig is, bekwaamelyk gaan kan; dat zy egter niet vallen voomaamentlyk wanneer zy op een hoogte, op een dak, of iets diergelyks gaan daarvan is de reden, niet alleenlyk dat zy in het gaan, hun voet zeeker en vast plaatfen, of, gelyk P 2 dc  340, \ERKi. AARING DEU DROOMEN de blinden, hun voet niet neederzetten, zonder van de vastheid des gronds overtuigd te zyn; maar dat zy ook, buiten alle vrees en duizeligheid, voorttreeden; dewyl zy aan geen gevaar of moogelyken gevaarlyken val denken (0- Men zal ook geen waar voorbeeld kunnen bybrengen, waar in een mensch in den flaap, op zulk een dak rond gegaan zoude zyn, ■waarop men by den dag niet bekwaamelyk hebbe kunnen gaan. Kan niet een mensch by ftikduisteren nacht in het huis, waarin hy gewoon is, den weg zonder licht vinden; waarom zoude dat dan ook hy flaapwandelaars geen plaats hebben? Waakende perfoonen kunnen met geflootenc oogen op het Clavier fpeelen, by aldien zy in de Muzyk geoefend zyn, en even zo kan een bekwaam Schryver, die veel gewoon is te fchryven, ook wel in het donker fchryven. Zo ook het verfen maaken in den droom, cn het naadenken CO Dit heeft Frofesf. Meier te Halte, in zyn boven bygebragte Verhandeling", zeer goed en omflandig behandeld. .  van slaapwandelaars §. 20. 341 ken over eene zaik, boude ik niet voor bovennatuurlyk, voornaamelyk wanneer men overdag aan zulke voorwerpen gedage heeft; behalven dat, worden ook dfl vertellingen zeer dikwyls overdreeven; wanneer men voorgeeven wil, dat een flaapwande'laar, zonder ergens tegen te ftooten, of in iets te misfen, zyn verrichtingen uitvoert. Veeleer blykt het uit het voorbeeld dat ik elders van Negretti bygebragt heb (*), dat hy aan de horden geftooten cn de daarop ftaande flesfen gebroken hebbe; ook zeer dikwyls aan een verkeerde tafel kwam, aan welke hy niet voorgenoomen hadt te gaan; voords ook in het voorbeeld van het meisjen , dat in den droom op het Clavier fpeelde, waar van in de Breslauer Sammlungen melding gemaakt wordt, dat zy dikwyls verkeerde Claves greep. Het voorbeeld van Profesfor Joachim Feller, in Leip■ zig (u) die weezentlyk een fliiapwande- laar (*) Verhandeling over dc Droomen en Slanpwandelaarcn UUe Stuk pag. 473. Men zie Joch er, Allgemeines Gelerhten Lexicon P ^ alheil  342 verklaaring DER droomen laar was, kan ik meede niet met ftilzwy. ges voorby gaan; dewyl het meede een nieuw bewys opleevert, dat de flaapwandelaars zig in hunne daaden, zeer dikwyls vergisfen, Deeze Geleerde ftondt des nachts om twee uuren op, om uit het vengfter te klimmen, en ftorte van boven needer, door welken val, hy ook om het leven geraakte. Hier wordt te. vens, als iets merkwaardigs, bygevoegd, dat hy zig zeiven lang van te vooren , tot een text voor zyne Lykpreek uitgekoozen hadde, Pfalm XXXVil v. 24. Valt hy, zo wordt hy niet weg geworpen, 't geen men als een voorgevoel van zyn dood door een' val, aan zien wil. Het kan egter zeer wel zyn, dat hy door zyn' naam Feller, tot de keus van deeze Lyktext beweegd zy, en 'er dus uit zyn' val tot geen vervulling van eenig voorgevoel te befluiten is. Eene gebeurtenis, die met den val vau Feller de grootfle overeenkomst heeft, wordt 2 Theilf. 554. 1750. Doch daar wordt Feller, niet sis een Slaapwandelaar aangevoerd.  van slaapwandelaars. §. 20. 343 wordt in M. Adriaan Beiers Af chüectura Jenenfis of, afbeelding der Gebouwen te Jena, 1681 f. 3^ bygebragt. Ia het jaar 1643 den 3den December, viel naamlyk een Student, genoemd Abraham Ned, des middernagts, van eene aaomerkelyke hosgte, uit een vcngfter, doch bezeerde zig geenzins. Aanmerkenswaardig is het, dat menfehen, weike Slaapwandelaars zyn, zo zeer durina oogleden hebben, door welken zy bckwaamelyk de grootste voorwerpen kunnen onderfcheiden, van waar het niet onbegrypelyk is, dat zy over deeze en gene, in hunnen wegftaaade, dingen niet ftruikelen; en even zo ook is het wel te denken, dat veelen zig voer Maanzieken en Slaapwandelaars uitgegeeven hebben, die wel waakende maar met toege- flocene oogen — hunne verrichtingen uitgevoerd hebben, en door middel der fyne oogleden de uiterlyke voorwerpen onderfcheiden konden. Want, zoo de oogleden zeer dun zyn, kunnen de lichtftraalen 'er door heenen dringen, enyjjjUï voorwerpen daardoor eenigermaate hïtoïïet oogP 4 uit-  344 vertêlaarinc der droomen uitbeelden. Men vindt daarvan een dui^ delyk voorbeeld O) in den touwflagcr van Sulzen, Johan Chrtstoth Schwaahé, welke zig voor een' flaap wandelaar uitgaf, maar door zyn Doctor genoodzaakt wordende, om zyne flaapwandeiing met toegebonden oogen te verrichten, als een bedrieger ontdekt werdt f». Ten derden fchynt dit by den flaapwandelaaren aaomerkelyk te zyn, dat zy vroeg by hun ontwaaken, niet meer van dat ge- C*0 In ** Merkwurdigkeiten aer Lamlfchaft Thuringen, sihe, ithe, 'Me Sammluitg,Jena 1726 f. die, wel is waar, anders geene groote geloofwaardigheid hebben; maar het geval van den Touwfl.iger Schwaahé, zeer juist bybrengen, alhoewel de wyze van verklaaren, die men daar vindt, zeer naar het bygeloovige overhelt: men zie voords omftandigcr omtrent deezen gevvaanden Slaapwandelaar, de Verhandeling over de ■Droomen en Slaapwandelaren 3de Stuit. p. 316. (»0 Men zie de bygcbragrc Thuringifchen Merkwurdigkeiten Sthe Sammf. f. 553. wie neg eenige andere voorbeelden van zulke Slaapwandelaars weeten wil , die by den nacht Reizen voorgepóotüeti hadden , waardoor het flootcn tegens een fteen , ontwaakt zyn , vindt' de. z.elven in Sciiott Phyfica CV. Lib. III. Cap. XXI pag. 448.  VAN SLAAPWANDELAARS. §. 20. 34J gene weeten dat zy in den flaap gedaan hebben. Om deeze bedenking te ontzenuwen , moet men i) overweegen, dat dit niet by alle Maanzieken plaats heeft; want de Schoolmeester Gundifalve wist des morgens zeer wel, dat hy gedroomd hadde, hoe hy zig met een fchaar tegen den Munnik verdeedigde, en zo is 't ook met veele diergelyke vertellingen gelegen. Ik kan daar om onmogeïyk met den Heer de Buffon overeenHemmen, wanneer hy gelooft dat VJe ziel in het geheel geen aandeel, aan de daaden van eenen flaapwandelaar hebbe. 2) Vergeeten ook andere lieden, die geen ilaapwandelaars zyn , niet meede dikwyls hunne droomen , waarom zy zeer dikwyls zeggen : wat cf ik toch. deezen nacht gedroomd hebbe.' het was zo een zonderlinge droom; maar nu kan ik 'er niet weder op komen. 2) Kan de gewoonte der droomen, en daaden der Maanzieken, de klaarheid der denkbeelden verzwakken, zo dat het hen zwaar valt, zig dezelven weder te herinneren; dewyl 'er het licht van nieuwheid P 5 aan  34<5 VERKLAARING DER DROOMEN aan ontbreekt (*). 4) 't Is ook niet onmooglyk, dat 'er fomtyds by het ontwaaken des Slaapwandelaars, fterkere voorftellingen •— welke door het gewigt zyner te onderneemene amptsbezigheeden, een grootcn graad van leevendigheid bekomen, de in den flaap of droom bekomene denkbeelden verduisteren (**). De Heer D. Kr au se (x) wil de onbewustheid der Slaapwandelaars daar door verklaaren, dat de ziel, volgends zulke denkbeelden op het lighaam werkt, welken zy zonder daarvan bewust te zyn, denkt; ook dat zy, zonder bewustzyn dingen volbrenge, welken zy niet eens op dien tyd volbrengen kan, wanneer zy van zig zeiven en van andere dingen bewustheid heeft; dewyl egter ver. CO Zie §. 4. (-**) Vergeiyk §. 7. Si (•O In de beantwoording v: n die vraag, welke de Keizerlyke Academie der Wietenfcliappen , te Petersbnrg, — met betrekking toe de moedei vlekken — opgegeeven hadt. Dezelve ftaat in het llamb. Migazyn XX B. f. 54 f. Doch ons is aHeenJjk de plaats f. 56 f. v-11 dienst.  van slaapwandelaars. §. 20. 347 verfcheidene nieuwere Wysgeeren, geheel duistere denkbeelden ontkennen, zo hebbe ik, met alle moogelyke bedagtzaamheid, de zaak uit andere gezichtspunten willen betrachten. 5). Daar de voorftellingen der droomende Slaapwandelaars, zeer zeeker uit een buitengewoone beweeging des zenuwgecsts, van wegen de hun eigene gefteldheid hunnes lighaams, derzelver oorfprong Deernen-, en de beweeging des zenuwgeests, geduurende het waaken, door de opmerkzaamheid op andere voorwerpen, eene andere richting bekoomt, zo is 't niet moeielyk te begrypen, dat de ziel niet meer aan die denkbeelden gedenkt , welken zy in den flaap gehad heeft (*), Zoo het waar ware het geen men van Verulamius verhaalt, dat hy by Maansverduisteringen in flaauwte zoude gevallen zyn ——• welke toeftand doorgaands een verhindering, of vermindering van beweeging des zenuwfaps, ten begeleider heeft - zo konde de maanefchyn, als het tegendeel (*) Volgends §. 9. P 6 Ê  348 VERKLAARING der DROOMEN deel zynde van derzelver verduistering, ook wel eene fterkere beweeging in den zenuwgeest veroorzaaken, waaruit als dan de al te leevendige voorftelling der maanzieken, en gevolglyk ook derzelver buitengewoone toeftand, verklaarbaar zoude worden (y). Doch zodanig een uitwerkzel, zoude flegts by zulke perfoonen voorkomen, die al te gevoelige vezelen bezaten. Maar wanneer wy al deeze onderftelling daarlaate», zo blyft 'er egter zo veel beweezen, dat 'er by maanzieken eene fterkere en ongewoone beweeging des zenuwfaps te onderftellen zy, zy moge dan van deeze of van gene oorzaak ontftaan. Dit, fchynt ook hier door klaar te worden, dat het ekctrifeeien, by diergelyke lieden hunne kwaal verminderd zoude hebben. Deeze Cure nu, kan egter niet anders dai eene verandering in het zenuwfap bewerken. Zo verhaalt dc Heer Marquis Scipto Maffei, (z) dat men ter geneezing van GO Zie benceden §. 25. p. IE. (2) Zie das Algemeincn Magazin der Katar und Kunst lo Th. f. 54. f.  VAN SLAAPWANDELAARS. §. 20. 34® van den bovenaangevoerden Negretti, op bevel van zynen Heer Ludewyk Sak eene proef met de Eleccriciteit gedaan hadde. Men verzwaarde trapswyze, toe op de zwaarste fchokken met de Vies. Wanneer men dat meermaalen, op den tyd dat hem de flaap overvallen zoude, herhaald hadde, zo Hiep hy reeds op den eerften avond gerust, zonder het geringde van de wonderbaarlyke dingen, die hy anders gewoon was te doen, aantevangen; ook niet langer dan een half uur en ontwaakte uit zig zelvcn. Naa verloop van agt dagen egter, viel hy niet meer ontydig in den flaap, en fliep naaderhand den geheelen nacht zeer gerust door. Ten vierden; fchynt 'er zig een onverklaarbaare duisterheid, over deeze omftandigheid te verfpreiden, dat verfcheidene Maanzieken in den flaap eeten en drinken, met andere Perfoonen fpreeken, denzelven antwoorden, en nogthands door deezeleevendige voorftelling niet ontwaaken; gelyk wy in Negretti zulk een voorbeeld gehad hebben. Maar, men kan vraagen, of die beweeging des zenuwfaps, in den flaap P 7 der  35Q VERKLAARING DER DROOMEN der flaap wandelaars, die zodanige verrichtingen by hen opwekt, niet fterker zy, dan die gene is, die met de gewaarwording van eeten, drinken, fpreeken, enz. verbonden pleeg te zyn; en wanneer dat zo is, dan moeten ook de vergezelfchapte, leevendigere denkbeelden, de zwakkere by de gewaarwording van het eeten, enz. verduisteren (*). Ja, wat nog meer is, men weet dat kleine kinderen, zeer dikwyls in den flaap drinken, cn terftond weder voortflaapen, zo dat het fchynt dat zy, geduurende het drieken, niet volkomen wakker geweest zyn, Voords menfehen, die eene Slaapziekte hebben, kunnen veele dagen voortflaapen; men geeft hen egter toch te drinken,' wanneer zy met de tong de lippen likken, 't welk een teken van dorst by hen is, des niettemin flaapen zy voort, gelyk my dat zeiven by een perfoon wedervaaren is. Ten vyfden; verfcheidene Maanzieken zouden met opene oogen droomen, en hunne handelingen verrichten. Zoude mea (*) Uit faagte van §. R,  VAN SLAAPWANDELAARS. §. 20. 351 men het niet voor eene roekeloosheid houden, dit te willen verklaaren? •■ Ik vinde wat my aangaat, hier meede geene zwaarigheid in; ten zy men 'er die met geweld in zoeken wil. 'Er zyn zelfs menfehen die geene flaapwandelaars zya, en toch met opene oogen flaapen. De beelden der inbeelding en der droomen, gelyk ook de daarmeede vergezelfchapte beweeging des zenuwfaps, zyn by zulke lieden leevendiger, dan die beweeging is, welke door de invallende licht- ftraalen in de oogen van zulken niet opene oogen flaapenden, veroor¬ zaakt wordt. Uit deeze tot hier toe bygebragte kentekens, blykt het van zei ven, dat 'er eene redenlyk fterke gewaarwording vereischt wordt, wanneer men eenen flaapwandelaar, inzonderheid zodanig een als Negretti was, ontwaaken wil. Een glas water in het aangezicht geworpen, ook een goede zweep, worden zo wel ter ontwaakinge van zulRe lieden, als tot geneezinge hunner kwaal, door verfcheidene Geneesheeren aangepreezen.Tot befluit deezer ftofFe,zal ik hier nog eenige verklaaringen van andere Ge-  352 VERKLAARWG DER DROOMEN Geleerden bybrengen. Paracelstjs meent 'dat'het flaapwandelen, eene ziekte van den geest is, en dat, gelyk bet lighaam by den jdag den baas fpeelt, de ziel des nachts den toon voert. Daar by gelooft hy dat 'er goede en kwaade Engelen zyn, welke eerfte het heil, en de andere het onheil van den menfch trachten te bevorderen. Zeer veele andere Geleerden zoeken zig door de drie deelen waarin zy den mensch verdeelen, uit de verlegenheid te helpen., waarin zy door het zonderling verfchynfel der Slaapwandelaars gedompeld worden; daarom moet een geest die van het lighaam, en van de ziel onderfcheiden is, by hen de verrichtingen der Maanzieken beltuuren. Dee. ze leer der Trialisten, is egter reeds door anderen genoegzaam wederlegd (a) Nog an- (<0 Zie Walchs Pliil. Lexicon <\the Ausgabe, onder de Rubrica: Trialisten, Astralgcist cn Hünmngs Seelengefclnchte §. 37. Van de vermenigvuldiging der denkende onderwerpen in den mensch, kan Je Heer Buschino in den Grundrisfe tiner Gefchichle der Philofopkie, zilte, Theil %. 155 — 157. f. 813 f. nagc leezen worden.  van slaapwandelaars. 20. 353 anderen willen ia de dikke en fcherpe levensgeesten , een grond ter verklaaringe zoeken, wederom anderen beroepen zig op eene kwaade gewoonte van de levensgeesten in eene geduurge onrust te houden, en dezelven niet door middel van hec gebruik des verftands te regeéren. Verfcheidene hebben den Maanzieken met waakend droomenden vergeleeken (b). Hennincs meent (c) dac de Nachtwandelaar, zo lang als hy als een zodanigen handelt, zig wel in een waakenden toeftand maar met welken een zwak« ker graad van bewustheid, als na ge- woonte, verbonden is bevinden kan, en van wegen deeze gebrekkelyke bewustheid, konde hy ligtelyk vergeeten, 't geen hy als Slaapwandelaar gedaan hadde. Ik geloof egter dat ik myne voorheen opgegeevene Theorie, boven deeze ftellen mag. Men overweege flegts de gefchiedenis van Negretti. Doch de genoemde Schryver, geeft zelve te kennen, dat hy ge- (O Zie beneden §. 31. f>) In de Seden gefchkhtc f. 257.  3J4 VERKLAARINC DER DROOMEN gelooft, dat de fterkte der Inbeeldings. kragt toereikend zy, om de duisterheeden in de ziekte der flafpwandclaars op te klaaren. Verfcheiden Geleerden, fchryven de verrichtingen der Slaapwandelaars alleenlyk aan het lighaam, met uitfluiting der ziele, toe. Waarby voornaamlyk de Heer de Buffoh (d) te reekenen is , gelyk ik voorheen aangemerkt hebbe. Hy zegt: ,, Ik ben verre vervreemd van te gelooven, dat de Slaapwandelaars, en zy die in den Slaap fpreeken, of op allerleie vraagen antwoorden, zig daadelyk met begrippen bezig houden (e). Het fchynt my toe, dat de ziel aan deeze daaden niet het geringfte aandeel heeft; want de Slaapwandelaars gaan, komen, handelen en denken, zonder overleg, zonder van hunne zeldzaame houdingen, het gevaar en de ongefchiktheid der plaatfen , noch van hunne nacht- 00 I" der Allgemtine Nalurgcfchichte Fllthe Band, volgends de overzetting van d. Martini. CO Onder begrippen, verlhat d; Heer de Buffon vergelykingcn onzer gewaarwordingen, zie de bygibra^te plaats.  van slaapwandelaars. §. 20. 355 nachtwandelingen bewustheid te hebben. Slegts hunne dierlyke, en niet eens alle hunne dierlyke, bekwaamheeden, fchynen hierby werkzaam te weezen." Maar dit noem ik den knoop doorhouwen, en niet ontbinden. Ik heb ook voorheen getoond, dat de Slaapwandelaars, fomtyds by het ontwaaken, eenige bewustheid van hunne droomen gehad hebben. $• 21. Voorgevoelens in den Droom welke zwaar om te verklaaren zyn. Ik zeide in $. 10 dat niet dau flegts by eenige droomen, in den welken men aan de naaderende dood gedagt heeft, een wysgeerigen grond kan opgegeeven worden. Dan 'er komen ook fomtyds droomen voor, die zig niet volkomentlyk, op de befchreevene wyze laaten oplosfen. De Heer Unzer (ƒ) zegt: ik heb zelfs (ƒ) In het Weekblad de Arts. Men vindt deezen droom, meede omltandig verhauld in de Verhandeling ever  35°" VOORGEVOELENS zelfs een' man gekend, die van de vier kinderen , welken hy door de dood verboren hadt, lange voorheen, en terwyl zy nog volkomen gezond waren, voorzegde dat hy dezelven zonder twyffel verliezen zoude. Van de voorzegging der dood, van de beide Iaatften, ben ik zelf getuige geweest. Hy ftondt des morgens op, weende en zeide tegen zyne vrouw: wy zullen ons kind N. N. verliezen; 't welk ook twee maaien, binnen vier weeken gebeurde. Zyn voorbedui dfel was een droom, in welken hy zig verbeeld hadt dat hy met hen aan de hand wandelde, of hen op den arm droeg, en dat hy hen plotfelyk zag wegvallen, en uit zyn oogen verdwynen. Ik kan hier niet onaangemerkt voorby gaan, dat verfcheidene voorgevoelens, die deezen en genen zeggen in den droom gehad de Droomen en Slaapvundelaaren van den Aucteur. Dezelve verha?It hier voords nog eenige Droomen en Droomvervullingen, welke reeds in gemelde werk voorkomen, en daar om hier agrergelaaten zyn. Vertaalbr.  IN DEN DROOM. §. 21. 357 had te hebben, op , enkele verdichtfelen kunnen gegrond zyn. Deeze en gene kan het toekomftige, door zyn naadenken, volgends alle gronden van waarichynelykheid, uitgedagt hebben; om egter zyn natuurlyke vooruitziening een grooter gewigt by te zetten, ook wel om de meening van den invloed des Hemels op te wekken, moest een ongewoone droom hem het toekomende ontdekt hebben. Onder deezen mag men wel, op goeden grond, den**»Joodfchen Gefchiedfchryver Flavius Josephus plaatfen, welke van zig zeiven fchryft (g~) dat hy zig den droom erinnerde, dien hy eens op eenen nacht gehad hadde, waarin hem God zo wel de aanftaande nederlaagen der Jooden, als ook al wat den voornaamflen Romeinen bejegenen zoude, getoond hadde; hem zoude ook opgelegd geweest zyD, om dien. droom uitteleggen, en hy hadt kunnen raaden, wat God dikwyls duister en dubbelzinnig uit gedrukt hadt," De droom dien hy verhaalt van Fespajiaan (#) Dc betto Judaic. l. 3. Cap. 42.  3J8 voorgevoelens gehad te hebben (k) dat deeze naamlyk Keizer zoude worden, konde zeer ligtelyk een natuurlyk vermoeden, rustende op de toenmaalige gefteldheid der din« gen, geweest zyn, dat hy nu voor eene Openbaaring in den droom uitgaf. Die droomen welke Bürgcraf (i) van den Roomfchen Keizer Mauritius en den Landgraaf van Hes/en, als buitengewoone en vreemde, verhaalt, zullen door weinigen geloofd worden. Het gezigt van Brutos behoort meede hier toe. Kort vóór den tweeden Pharfalifchen veldflag, in welken Brütos en C a s s i v s, door Augustus en A nïonius gtflagen werden, en naa welken de eerfte uit mismoedigheid, zig zeiven, van het leven beroofde, verfcheen hem des nachts een verlchrikkelyk man, welken Brutus onbefchroomd vroeg: wie hy was? Hy antwoorder ego fum tuus malus Genius, in Pkarfalicis me videbis : dat is: ik ben uw kwaade geest, in de (*) L. 3- Cap. de Bello Jud. (0 Oe jfatrice Ominum, p- 85. 87.  IN DEN DROOM. §. 21 3jfJ de Pharfalifche velden zult gy my weder zien, waarop Brutus geheel onvertzaagd zoude geantwoord hebben: videbo igitur; nu» ik zal u dan aldaar zien; (e, zo lang egter een voorgevoel of vooruitziening, uit het: voorafgegaane en tegenwoordige en derzelver verbinding, of uit het fpel der hu- beeU-  37° VOORGEVOELENS beeldingskragtbevattelyk wordt, moet men niet tot midden geesten, Qenia enDaemons, zyn toevlucht neemen. Zullen wy egter eene omftandigheid historiesch bewyzen, die een waaragtig voorgevoel in zig vervat, welkers oorzaaken noch uit voorafgegaane,' noch tegenwoordige omftandigheeden ,noch uit de gewaarwording, noch uit de inbeelding, op eenigerlei wyze, verklaard kan worden, alhoewel ons ook alle de voorafgegaane en begeleidende omftandighecden bekend waren, zo wil ik gaarne toegeeven, dat de grond daarvan, of by Gode, of by middengeesten liggen kan. Maïr,hoe zelden zal zodanig een voorval voorkomen? Dan, dat wy dikwyls een voorgevoel; het mag dan geduurende het waaken, of in den flaap plaats vinden, niet uit de wetten aan welke de verrichtingen der ziele onderworpen zyn, kunnen afleiden, komt wel hooftzaakelyk van onze onzeekerheid omtrent de omflandigheeden, die by de zaak plaats gehad hebben; welker kennis het voorgevoel en de vooruitziening zoude hebben kunnen oplosfeo. Zo veel is zee- ker 3  IN DEN D'HOOM. §» SftV 3?t leer, dat onder veel duizende gevallen, waar in men een bovennatuurlyk voorgevoel onderftelt, moogelyk geen een, eene bovennatuurlyke oorzaak hebben? zal , Bayle (?) brengt mede den naa-volgenden grond by, op welken men, opbuiten natuurlyke voorgevoel verwekkende droomen, niets bouwen kan; dewyl niemand betialven God, het toevallige toekomende weet, en zig ook de Heidennen , Mahometaanen enz. op zulke voorbeduidende droomen beroemen. — Doch men zoude tegen deeze,door Bayle by»gebragte, gronden, kunnen inbrengen, dacGod zig van de droomen, als een middel bedient, om de doeleinden zyner wy-ze regeering, ten aanzien der menfehen; te bereiken, en dat God by de heidenen even eens door buitengewoone droomentot hun welzyn, werken konde; dewyl. Hy zig, zelfs onder de heidenen, niet on«betuigd heeft gelaaten, en Zyn voorzorg, zig over alle menfehen uitflrekt, en dat de: {q) Oifder de Rubriek, of het opfclirifr, Mtijus Junianus , in zyne Dictionaire.  372 VOCRCEVOELENS de lotgevallen der heidenen, ook fcmtyds een fterken invloed in de omftandigheeden van zyn volk hebben. Men befehouwe flegts den droom van Pharao (r) en Biham geeft meede een voorbeeld aan de hand, dat God zig fomtyds aan booze menfchen, door droomen openbaart. Meer diergelyke voorbeelden vindt men by Stibritz (5). Daar 'er egter middengeesten mooglyk zyn, die in hunne kennis, verre den mensch overtreffen, zo laat het zig wel denken, dat zy — alhoewel afhangelyk van God — ten welzyn des menfchen werken, en hem veel dat hem tot nut gedeijen kan, op deeze of gene wyze bekend, maaken. Ik loochene dus niet volftrekt de buiten natuurlyke en boven natuurlyke droomen en voorgevoelens; maar myne gedagten ftrekken zig flegts daarheen, dat wy in onze dagen nimmer vermoeden moeten ; als of een droom, onmiddelyk van God, of van ee- CO Mofes XV. vers. 12. erz. CO. In HalUfchen Anzeigen, 1753. 3- Pv4S ft. 52:  EH DEN DROOM. §. 2C. 373' eenen middengeest zyn oorfprong ontleende (t% Dan,, zonder thands voorbeelden uit; (O Van daar zyn veele door zulk een vermoeden bedrogen geworden, en hebben zelfs-hunne ligtgeloovigheid , met hun leven moeten betaalen. Pompejus is door een droom overgehaald om den laatften flag tegen Juïïus Cefar te waagen; daar hy droomde, dat hy in het huis zat, waarin de Romeinen hunne gewoone Schouwplaatfen hielden, en dat hy daar hoorde, hoe al het volk hem met groot gejuich toeriep en fcyviel. Hy hieldt dit dus voor een voorbeduiding der zege. Maar de uitgang verydelde deeze uitlegging, dewyl het juichen des volks niet zyn zege, maar wanneer het toch eene beduiding hebben moet de oproerige ophicfin- gen van Lentulus, Dominanus, Uizems en anderen, die Pompejus tot den flag, in de hoop eener vrolykc overwinning, opgewonden hadden, beduid hebbe. De Ko» Hing Darius droomde,, op diergelyke wyzc, van den laatften flag met Alexanitr ie Groote, dat hy het macedonisch Krygsvolk, geheel brandend en gelyk vuurvlammen, door Azië zag trekken, en in de groote Stad Salet zag aankomen, gelyk hy ook den Koning Alextnder zeiven,in Perfifche kleeding,in den tempel zag.gaan,en terftond wederom vcrdwynen. Darius gaf aan de vuur vlammen de beduiding van allerlei onheil, dat bet Ma. cedonisch krygsvoik dreigde, en dat de Koning Alexan. dtr dewyl hy in Perfifche Kleeding geweest was, in de banden.en het geweld der Perfen zoude komen. Maar de uitgang toonde dat de vuurvlammen eerder aangetoond hebben , hoe fnel Alexanier met zyn Krygsvolk £. VOÖÏt?  374 voorgevoelens uit cte H. Schrift by tc brengen (ü% 'er worden ook nog eenige laatere voorbeelden bygebragt, welke men tot de bovennatuurlyke droomen betrekt, Hendrik van Heer (v) Gassendus (V) en voortrukken en overwinnen zoude. En de Perfifche kleeding was eene aamvyzing— wanneer men zig bevoegd houdt om uit het- enkele gevolg , tot eene sanwvzing te befltmeu . dat die Koning, het Koningryk Perfi&i overmeesteren zoude. 00 Daartoe behooren de Goddelyke waaifchuwings droomen, als zyn de Droom van Abimelech I. Mofes XX 6. 7- van Lab*,,, I Mofes XXXI, 24. yan fcfafiw Matth. II 13. v. n de Wyzen uit het Oosten, Marih. H vers 12. van de vrouw van f Hat ut Matth. XXViI. 19. voords de gebod - en waarzeggingsuroomen van Abraham h Mofes XV. van Pattlus Handel. XVIII 9. jo. cn Kap. XXIII, 11. van jfacob van de laJdcr des Hemels. I Mofes XXVHI 12. van Jofiph I Mofes. XXXVII. 5. va„ den Schenker en Bekker I. Mofes XL van Pharao zeiven i Mofes XIJ, van den Midianiet Richt. VII. 13. van Nebucadnezar Daniël. IV. van Daniël. Dan. VII. 1. van Salomo,, i. Kon. III. 5. Men ver^elyke liet IVde Boek Mo. 2es XII. (\ Dat God zig ook van den tusfchenkoinst van Engelen bediend hebbe blykt uit ; Math. I. 2n.Cap. II. 13. 19. Apcc. XVI. ) vcrgelyken kan.]  IN (DBN DROOM. §. 21. 379 heid een ftem, die riep: Surge et ambu* lal (*) (Sta op en wandel!) Zy rigt zig op en gaat tot heuren man, die hier over zeer verfchrikte. De Doctoren oordeelden, met recht, dat de eerde verfchijning een droom, en de tweede eene inbeelding geweest ware , welke uit de leevendige voordelling der hoop op geneezing ontdaan zy, van waar zy geloofd hebbe, dat iemand tot haar zeide: Sta op en wandel! En ik voeg hier by, dat de met die leevendige hoop verbondene bewceging des zenuwlaps, ook zeer wel iets tot de herdelling heeft kunnen toebrengen. Dat deeze gebeurdtenis egter geen wonder is, of door een buitennatuurlyke kragt der Engelen, of bovennatuurlyke kragt Gods bewerkt is geworden, blykt reeds daaruit , dewyl anders de geneezing zonder tusfchenkomst der natuur — welke toch in het verhaalde geval uit de trekking van de deijen blykt — en ogenblikkelyk, volkomen gefchied zoude zyn; — dat egter by deeze vrouw geen plaats vondt, daar (*) [De vrouw verfb.at hier latyr,!]  380 voorgevoelens zy uog naaderhand niet zonder beeving in de knieën enz. heeft kunnen gaan (*). Tot de goddelyke droomen reekenen veelen dien, welken Fsederik ill, Keurvorst van Saxen, op den 31 Odob. ij 17, te Schweidnitz zoude gehad hebben. Deeze droomde, dat God een monnik, van een goed voorkomen, tot hem zondt, die een natuurlyke zoon des Apostels was. Hij hadt, op Gods bevel, alle de Heiligen tot gevolg by zig , welkenwilden getuigen, dat deeze monnik een waar C") Het biwij's, dat dit geval va'i Jeske klaas geen onmiddelijk wütodëfwêrk geweest is , is buiten tegerrfpraak voldoende, en de Hoogleeraar verklaart hier deezen droom en deszelfs gevolg zeer natuurlijk ; immers voor zo verre hem het voorval bekend was. Hy zoude hetzelve nog klaaret hebben kunnen ontwikkelen, wire hem de bovenbycebragtc befcliryving' van J. Luiken in de hard gekomcii. Wy hebben dit gebrek aldnr na 013 vermogen vervuld, zonder egter te weeten, dat de aucteur dit geval zelve aanhaalen zetide; dewyl wy bet origineel niet ten einde toe dooigeleezen hadden. Wy zyn daarom te meer met onze aangeweezene verklaar'ing te vreedc ; dewyl zy volkomen mee die van den Hoogleeraar oyereei Hemt. VüRTAALER,.  in den droom. §. si. S^1 •waar gezant Gods was. God liet den Keurvorst beveelen, dat hy den Monnik moest inwilligen, iets aan deszelfs flotkapel te Wittinberg te Schryvcn,'t geen hem niet berouwen zoude. Hier op liet hem de Keurvorst door den Kanfelier zeggen: dewyl het Gods bevel was, en hy 'er gewigtige getuigen by hadt, zo hadt hy ■flegts te fchryvën, wat hem bevolen was. De Monnik begon te fchryvën, en maak. te zo groote letters, dat de Keurvorst dezelve, te SJwezVm'£z,duidelykleezenkonde. Daarby gebruikte hy een zo lange pen, dat derzelver febacht met heur einde tot aan Rome reikte, en eenen Leeuw die aldaar lag, zodanig in het eene oor ftak, dat de fchacht het ander oor weederom uitkwam; ook (liet deeze pen zo fterk aan de Pausfelyke drievuldige kroon, dat zy begon te fchudden, en hem van het hoofd dreigde te vallen, Het kwam den Keurvorst vóór,' als of hy, met zynen broeder Hertog Johan, niet verre van daar ftondt en zyn hand uitflrekte om deeze kroon, te weder houden; waar op hy ontwaakte. Hy viel egter wederom in flaap en  38a VOORGEVOELENS en terftond ftondt de monnik weder voor zyne oogen,geftadig voortfchryvende,en, met het eind van de pen, nog dieper door de ooreh van den Leeuw blyvende fteeken, zodat alle de ftenden des Roomfchen Ryks toefchootcn, om te verneemen wat 'er gaands ware? De Paus eischte van de ftenden dat men toch den monnik het fchryvën verbieden zoude, en inzonderheid deezen moedwil aan den Keurvorst van Saxen doen weetea; hier op ontwaakte de Keurvorst ten tweedemaal. Eindelyk viel hy voor de derdemaal in flaap en wederom verfcheen hem de monnik voor de oogen. Men was toen bezig met de pen te breeken, en den Paus ter zyde te geleiden, hoe meer moeite men zig daar egter toegaf, des te meer kraste en knapte de pen, zodanig dat de Keurvorst de ooren daarvan zeer deeden; tot eindelyk alle, door hunne poogingen vermoeid, aflieten en de een naa den ander verdween , dewyl zy nog meer onheils van den monnik vreesden en hem meer dan gewoonlyke kragten toefchreeven; dit niet tegenftaande Jiet de Keurvorst den  IN DEN DROOM. §. ?I. 383 den monnik vraagen: waar hy toch aan zodanig een pen gekomen was, en waar het van kwam, dat zy byna onverbreekelyk was ? waarop de monnik dit antwoord liet geeven; dat zy van een Boheemfche honderdjaarige gans was j en hem door een zyneroude Schoolmeesters vereerd werdt; met verzoek, dat hy die, dewyl zegoed was, tot zyn gedagtenis zoude gebruiken; hy hadt die zelf gefneeden, en dat ze zo duurzaam was, kwam van daar dewyl men 'er d«n geest, ziel of tong, gelyk uit andere fchachten, niet uit neemen kon, waarover hy zig ook zelve ongemeen zeer verwonderde. Terftond daarop hoorde de Keurvorst een geroep, dat 'er ait deezen monniks veder nog een talloos aantal veders te Witteriberg gewasfen waren, over welke veel geleerden onderling getwist en geloofd hebben, dat deeze jonge veders met den tyd even zo fterk en lang zouden worden, als de eerfte fchacht van den monnik. Hier ontwaakte de Keurvorst, en den volgenden dag plakte Doctor Lutber zyne The/es, te Wittenberg^ tegen Tet- ztl  3P4 VOORGEVOtLENS *t?Z aan (fc). Indien deeze droom werke* ]yk gebeurd is, dan geeft die tevens een voorbeeld op, van een boven natuurlyk voorgevoel in den flaap. Eveneens wordt van Johannes Hus verhaald, dat hy vooruitgezien en een voorgevoel gehad hadde, dat 'er naa honderd jaaren een andere Kerkhervormer opftaan zoude, dien men niet zodanig als hem zoude kun-> nen bejegenen (c). Buchker brengt een voorbeeld van een onnatuurlyken droom by, dien hy als merkwaardig en als in de daad voorgevallen zynde, befchouwt. Een weduwe van -een Leeraar werdc van de vrienden van een (}) Zie Hermann Sudenus gehhrlen Criticus uier 227 Curieuze dubia und fragen in 3 Tbejlen f. 102 f. (c) Hy zoude gezegd hebben : Heden braadt men een Gans, het bohcemfche woord IIusz beteekent een Gans) maar ovtr Iwderd jaaren zal 'er een Zwaan op/laan, dien men wel ongebraaden zal laaien. Pach deeze woorden worden dooreenigen aan Uicrunimus yan Praag toegefchreeven. Men kan hier over naaleezen, Heimzij utipartheyifche Kinhen Historie Alt. und N. Test. Jenï *73° 4to atheil di.e meer Schryvers, aanhaalt.  IN DEN DROOM. §. 21 385 heur afgeftorven man, aangemaand dat hy ceen .rekening van zekere door hem beheerde Adminifiratit gedaan hadde. De Weduwe betuigde, dat zy zeeker wist dat heur man alles, tot een penning toe, betaald hadde. Zy werdt daar op gevergd de Qjiitantie te toonen, dat haar egter daarom onmogelyk was, daar heur afgeftorven man haar niet gezegd hadde waar hy dezelve gelaaten hadde. Eindelyk terwyl zy in den grootften angst en onrust is,droomt zy dat heur man by haar kwam, zeggende dat de Quitantie in zyn Schryflesfenaar, in eene kleine verborgene Schuiflaade, in een rooden zyden beurs geborgen was. De vrouw vondt, ontwaakt zynde, heuren droom vervuld (rf). §. 22. (4) BuCHNER in der Abhandel. von einer iefondern und leichtern art Taube horend zu machen I Sttmml. f. 264 f. Wie nog meer droomen kezen wil, die men voor bovennatuurlyk en Goddelyl: gehouden heeft, die kan naallaan Joh. Alb. Fabricu Centifol. Lutheran. Part. I. pag. 348. fqq. et Part II pag. 779 fqq. gelyk ook Herm. Weitsu MisceUanea Sacra Libr. I. Cap. V. §. 3 — 7. Tritschens Grundüche Erklarung da Gottl.Traame, Bvomus Thefaurus de Alheismo et Superflit. Cap. IX. §. 7. A*ur> raldus heeft ook eene Verhaideling over Goddelyke droomen, in de Franfclie taal gefchreeven. Hy onderzoekt EL in  3SÖ KENTEKENS VAM $. 22. Kentekens der bovennatuurlyke Droomen. De Leezer verwagt niet zonder reden dat ik eenige kentekens, waardoor de na« tuurlyke van de onnatuurlyke droomen onderfcheiden kunnen worden, hier bybrengen zal; ik zal hem hier in op deeze wyze tragten te voldoen. De Droomen hangen, of van de onmiddelyke werking Gcds af, en heeten als dan Goddelyke, of bovennatuurlyke, inden ftrengften zin; of zy ontfangen hun beltaan van de mid- jn dezelve, in verfcheidene Iloofdftukken, de natuurlyke, de van Engelen afkomfc'ge , en de Goddelykc droomen. Wat den twist aangaat wegens den droom des Keurvorsts van Saxen, FrEDERik Illde,daar omtrent kan de zo even aangehaalde Fabricius ,in deszelfs bygebragt werk, Pars I. p. 349 fqq. en Georc Nuber in Luther» redivivo. pag. 149. fq. voords C. A. Heuman, in Disfert. de Somnio iivin*, qtiod Frederico Saxoniee Principi Êlectori vtilgu tribuitur en in Poecll. Tom III. Lib. II p. 188. f. gclyk ook F. W. Bierling in Comment. de Pyrrhonismo Historica Cap. 3. §. 11. en Gottfr. Arnolds Kerk en Ketter Historie, in het Eerlte deel naageteezen worden,  bovennatuur!.. droomen. §. 22. 3*7 middellyke beftuuring Gods en van de middengeesten -— van goede, of door enkele toclaating Gods, van kwaade en zulke zyn bovennatuurlyke droomen, die ook van eenigeft overnatuurlyke, in eene ruimere betekenis, genoemd worden. Vroome Droomen, dac zyn zulke welke de menfchen tot goede voornee. mens of goede uitzichten wenken, en van het kwaad afhouden, kunnen bovennatuurlyke, buitennatuurlyke en cok natuurlyke, of zulke zyn, die uit alleen zuiver Phyfiologifche wetten bevatbaar worden; alhoewel God die, tot welzyn der menfchen, bezigt. Volgends het bericht van August in us hadc eens zekere Arts, een zeer vroomen droom; want, daar hy aan de opftanding der dooden twyfFelde, en de onfterffelykheid der menfchelyke ziel loochende, zo verfcheen hem, in den droom, een uitneemend fchoon Jongeling, welke hem vroeg of hy hem kende? deeze vraag werdt door den Arts met Neen! beantwoord; doch hy gaf hem tevens te verdaan, dat hy hem wel zag en hoorde. De jongeling R 2 fprak  388 KENTEKENS VAN fprak daar op weder; hoe is het moog. lyk dat gy my zjetj daar toch uwe oogen geflooten zyn , en dat gy my hoort, daar toch, door den flaap, uwe ooren ongevoelig zyn. Wees dus door deeze ondervinding overtuigd, dat de geloovigen Christus met andere, en geestelyke oogen, zullen kunnen zien; dewyl de dood deeze üghanmlyke oogen fluit" of liever vernietigt. , De kentekens van Godde- lyke droomen zyn van onder fc heiden foort; want fommige zyn enkel ontkennen4e* welker aanzyn het gebrek aan Godlyke en overnatuurlyke droomen te ken. tien geeft. Andere zyn bevestigende ," van welken ik gerechtigd ben, op de waaragtigheid van een Goddelyken droom, of met zeekerheid, of met waarfchynelykheid, te befluiten. Van elk derzelve zal ik myne gedagten bloot leggen. Tot de ontkennende droomen, reekene ik de volgende i). Een droom die zig, alleen volgends voorafgegaanne gewaarwar. ' dingen en derzelver dcelen , of volgends de wet der Inbeeldings en verdichting* kragt, verklaaren laat, is geen Goddely- ke  tiOvF.NNATÜCRL. DROOMEN'. §i 12, ke droom. 2) Een droom, die flegts een Fragment, of afgebroken ftük, bevat, en uit welken geen geheele voorftelling gevormd kan worden, is geen Goddelykc of overaatuurlyke droom. De droomen van welken God zig bedient, moeten volledig, ryp, als ik zo fpreeken mag, en zo gefchapen zyn, dat God daar door daadelyk zyn einde bereiken kan. 3) Droomen die niet in ftaat zyn, om een gewigtig oogmerk te bevorderen, maar alleenlyk flegts de nieuwsgierigheid fehynen te (lillen, of zeer fmaakelooze, oneerbaare, wettelooze voortellingen en grappen in zig vervatten, zyn geen Goddelyke. 4) Zulke' droomen die geen leevendig licht in onze ziel over zeker voorwerp of omftandigheid verfpreiden, maar ons in volkomene onzeekerheid en verwarring laaten, zo dat wy den droom , tot geenerlei beftemming of nut kunnen aanwenden, zyn geen Goddelyke droomen. 5) Een Droom die zig zeiven tegen fpreekende denkbeelden faam verbindt, en tegen andere beweezene waarheeden aandruischt, kan meede niet Goddelyk R 3 zyn»  390 KENTEKENS VAN zyn. 6) Een Droom die flegts din> gen in zig vervat, die elk mensch door overleg, door middel des verflands en ondervinding weeten kan, is geen bovennatuurlyke droom, by voorbeeld, zoo iemand droomde, dat wy in dit jaar Zons en Maans verduisteringen zouden hebben. 7) Een droom, die nieuwe Geloofspuncten en levenspligten leerde, en voorftellingen opwekte, die ten eenemaal ftrydig met de H. Schrift waren, kan God niet tot oorzaak hebben. Wat de bevestigende kentekens, uit welken ik het aanzyn van een Goddely. ken droom meene te erkennen, aangaat, daaromtrent moet ik bekennen, dat het zwaar valt, juist naauwkeurig voegende en zulke, die overtuigend zeeker zyn, bytebrengen. Inmiddels zal ik dit als het beste kenteken aanzien, wanneer met ee. nen droom, die door geen enkel ontkennead kenteken onbekwaam gemaakt wordt, om op den rang van Goddelyk aanfpraak te kunnen maaken; tevens eene naauwkeurige vervulling, van een, in den flaap te vooren verkondigde, ten eene maal toeval-  BOvENNATUuTRL. DROOMEN. §. 22. 301 vallige omftandigheid verbonden ware (e). Inmiddels erinnere ik my, dat ook de van God ingegeevene Droomen, toch altoos zo uitteleggen zyn, dat men niet op de gedagten kan komen, als of de Allerhoogflen de Natuur geheel ter zyde zoude gefteld hebben. Want God bezigt zo lang het mooglyk is de dingen die iu de natuur voorhanden zyn, om Zyne uitzichten te bereiken. Al het wonderbaare, al wat van de natuurlyke kragten der ziele en. der waereld af wykt, zal God, zo veel mooglyk is, vermyden» Want zoude God, by elke gelegenheid, by alle kleinigheeden onmiddelyk werken, waar toe zoude Hy dan, zegt Reimarus(/> de eindige dingen gefchapen, en dezelve met vermogens voorzien hebben? Wanneer Hy de bezigheeden der dingen, in de («) Jerem. 28. 9. 15. 17- Zie Stiebritz 4b. hanil. von Menschlkhen und Goltlkhen Traumen, in den Wochentliche llallifchcn Anzeigeauf das Jahr, 1758. Num. I. II. III. ea J o. H e r m. Besnee, Exercil. Theoiog. ie gratia ordinariit in Somniantihis opcrofa. Giesfen 1758. in 4to. Cf) In der vtmahmsle Wahrheit der Nalurlicher RtU* gkn, 4lhi aufl. 1772 f. 558. f. R 4  392 KENTEKENS VAN de waereld en de wetten heurer natuur, alle oogenblikken ftremde, waartoe zoude Hv dezelve aan haar gegeeven hebben? Hoe meer wonderen Hy naa de Schepping deede, zo veel te meer zoude Hy de Natuur weder vernietigen, en dezelve te vergeefsch gefchapen hebben, in plaats van dezelve in wezen te houden; en voor zig zeiven zoude Hy, of de moogelyke middelen ter bereiking Zyner oogmerken niet ingezien hebben, of ook Zyn doeleinde dikwyls veranderen, en Zyn eigen invloed in de onderhouding der Natuur tegenwerken. Maar welk een invloed Zyner magt, die zig van de werking der Natuur onderfcheidt, blyft dan bcwyzelyk? Hierop kan men andwoorden: Daar waar de perken der Natuur en der kragten een byzondere afhangelykheid van den Almagtigen vorderen, in" zo verre 'er een gewigtig doel bereikt zal worden, daar is ook een overnatuurlyke invloed niet ongepast (g). Men moet daarvan daan C£) Verfcheideue redenen ter rechtvaardiging der wonderen, vindt men in Hooo Farmers Abhandl. ober eie Wundcnverkcn, als bewtizen einer GotlMchen Ver-  EOVENNATUURL. DROOMEN. §. 22. 393 daan egter niet in de meening vervallen, als -of God zig heden ten dage, niet meer over de menfchen bekommerde, noch iets ten aanzien van deeze of gene enkele menfchen, tot derzelver welvaart werkte, en alles aan den loop der natuur overliet. Veeleer ftrekt zig de vooruitziening Gods, op de enkele voorwerpen uit, en alhoewel de gedagten, dat de Goddelyke voorzienigheid reeds in de Schepping begreepen zy, of dat de Waereld zonder verdere byzondere werking Gods, door heure innerlyke kragt, welke zy by de eerfte Schepping ontvanger, heeft, voortduure, geen inbreuk op Gods grootheid maakt, zo is toch, van wegen de toevallige Natuur der dingen , een beftendig voortduurend opzicht en werking des Fermittelung, wie attch der GottlicMieit der fendung und Lehre eines Ph>-oplieten, ausz dem Eng!, uberzetst von J. P. I5\miierger Berl. 1777.487. f. in 3vo.De overige.inzonderiieid in het eerile Hoofdltuk, hier toe behoorende Schriften van Wonderen, voert de beroemde Gottingfche Walch in zyne Naturlichen Gottesgelarhthelt aan, en oordeelt ook zelve, volgends de aan hem eigene grondigheid, zeer wel van de boven natuurlyke werkingen in do Waereld.  394 KENTEKENS VAN des Almagtigen in de waereld te verdeedigen (h). De waereld zoude ook by de (telling van het tegendeel boven heuren Schepper zodanig verheven worden, dat Hy , jiaa de volbragte: Schepping als geheel onnoodig moge kunnen aangezien worden (i) De voortreftelyke Abt Jerusalem (£) (telt even eens, nog heden ten dage, een werkenden Goddelyken invloed op de waereld en de daaden en handelingen der menfchen» Een voor», naame plaats zal ik uit dien Schryvcr hier bybrengen. „ De Vryheid der menfchelyke daaden, zegt hy (ï) blyft hier by in heuren (laat, God zag, of ziet, alle mooge]yke handelingen, veranderingen, en ver. bindingen van te vooren, en befluit de zulken tot daadelykheid te laaten komen, welken met de uitzichten Zyner wysheid over- (70 Zie des Heeren D. Busschings Grundrisfz. einer GefeUeUe der Philofophit attie Th. f. 727. Gelyk dan ook de geheele §. 121 van dit zeer nuttige boek bier omtrent verdient geleezen te worden. (0 Rei mar us baalt deeze gedachten reeds ter bygebrachte plaatze aan. (k) In zyn Betrachtungen uier die yomchmfte JVahr. heieeit der Religion IVthe Betrachtung, von der Vorfchung. CO Ter aangehaalde plaatze f. 118. f.  BOVEÜNATUURE. DROOMEN. §. 22. 395 overeenftemmen. Hy bewaart dus de'oorzaaken in hunne werkzaamheid, beftemt de maat hunner kragten, en geeft hen de richting. Van deeze opperheerfchappy zyn ook de vrye fchepfelen niet uitgefloten. Hunne Vryheid wordt daardoor niet weggenomen , zy kunnen uitzichten en middelen verkiezen; maar Hy blyfc de Heer van beiden. De Heer der middelen, zo,dat Hy die flegts dien genen laat toereikea of hen de maat geeft, of hen in zulke verbindingen komen laat, waar Zy geen andere kiezen kunnen, dan die met Gods oog. merk overeenkomen, maar Hy blyft ook Heer van des menfchen oogmerken. Hy ziet, in Zyne Alweetendheid, een mensch , die zulke oogmerken heeft, welken mee Zyn doelwit niec overeenkomen; Hy laat dien mensch niet tot beflaan komen. Of zyn beflaan behoort in het plan der voor hem uitgekozene waereld; hy komt daartoe, maar de Heer des levens neemt hem weder weg, eer hy zyne voorneemens uitvoeren kan. Of Hy beneemt hem de middelen, Hy laat andere oorzaaken ontdaan, die zyn voorneemens vernietigen, die dezeiven eene andere wending geeven, of we]  390" 1CENTEK. VAN BOVENNATUCRL. DROOM. wel in hem zeiven andere befluiten veroorzaaken. En waar toch heeft de Heer en Schepper der waereld het recht afgejlaan, van, daar Hy verjlandige Wezens fchiep, die na voortelling moesten werken, ook zo dikwyls als het Zyne wysheid en liefde wel gevalt, dotr zynen onmiddelyken invloed, zulke voorfiellingen in hen te verwekken, dit met zyn oogmerken en huzne Natuur overeenkomen? „ juist J \vaarorn zoude de Allerhoogften niet ook door bovennatuurlyk verwekte voorftcilingen, in den flaap of droom, de handelingen der ftervelingen eene richting kunnen geeven. Bekommert zig de liefderykfte Vader en onderhouder zyner Schepfelen, niet over enkele menfchen! Of laat Hy die, mooglyk, door den draai Aroom van den loop der Natuur, dan eens verhefTen, dan eens verzwelgen? 6 Gy, die inden Hemel uwen zetel gevestigd hebt, en het geheele Tafereel der menfchelyke daaden, gelyk eene fchaduwe voor u heenen laat voerbygaan. Gy alleen bejluit: Gy voert tot eer op, wien Gy wilt, en maakt den wyzen tot fchandcn; wanneer zy, weetend of onweetend, Uwe oogmerken weederjlaan? (m) O) Deeze zyn de woorden des alomberoemd«n Abts Jcrufelem,  N A A B E R I C H T. Om aan het verlangen van veele Leezers te voldoen , is de Uitgeever te raade geworden om een ftel van zes fraaije Kunstplaaten voor des Autheurs Verhandeling over de Geesten en Geestenzieners te doen vervaardigen', 't welk bereids onderhanden is, en eerstdaags tot een zeer maatigen prys te bekomen zal zyn. ■ De twee Konstplaaten welke tot dit D:el behsoren, nog niet gereed zynde, zullen den kooperen deezes Werks 5 eerstdaags? gratis, geleverd worden. DE UITGrEE VER. BE-  berigt aaw ï>ïn binder. Plaat L te plaatfen tegen ovef . ; pag. 2 8 2 Plaat II. . . 33(5 Dit Naabcricbt te plaatfen tegen over pag. 396  VERHANDELING OVER HET VOORGEVOEL EN DE SCHYNGEZIC HTEN.   VERHANDELING over het VOORGEVOEL EN de SCHYNGEZICHTEN DOOR JÜSTÜS CHRISTIAAN HENNINGS, Hofraad en Hoogleeraar te Jena. TJIT HET HOOGDÜITSCH. TWEEDE STUK. Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE, Simomsz. MDCCXOI.   §• 23- Roe de voorgevoelens, geduurende liet waz< ken, door Philofophifche en PhyfiologiJche grondjlellingen, begrypelyk worden. Zo min als de voorgevoelens in 't algemeen, als ook in 't byzonder in den droom, tegen de vermogens der ziel ftry den, even zo min zyn de voorgevoelens geduurende het waaken, met de natuur der ziele ftrydig. Reeds (laaft het voorbeeld, dat ik boven (*) uit de onbemerkbaare inwerking in de zinnen, bygebragt hebbe, de moogelykheid en gefchiktheü der voorgevoelens in den waakenden toeftand der ziele. Ik zou egter nog verfcheidene gronden en redeneeringen kunnen uitvinden, die zulke voorgevoelens van het wonderbaare ontkleeden. Het komt flegts op de Gezichtspunten aan, uit C) S- II. Stuk. S  3S>3 MOOGLYKHBID des VOORGEVOELS uit welken onze vooruitzieningcn befchouwd worden. Ik zal my bevlytigen eenige wegen te fchetfen, welken ons denkend ik gewoon is te bewandelen, wanneer hec zig bemoeit met het toekomflige te verfpieden, en alsdan zal van zeiven blyken, hoe de bevredigde nieuwsgierigheid zig in een voorgevoel, dat deszclfs oogmerk bereikt verandere. Myn eigen gevoel zegt my, dat ik dikwyls de gedagten voede: hoe zal het toch ii het toekomende afloopen? wat zal de toekomftige tyd toch wel baaren? Dooide gewoonte geleid, en zelfs door de natuurlykc denkingswetten die myne ziel onbepaald beheerfchen , gedrongen, vcrbiude ik het tegenwoordige met het voorIcedenc, om my daar door een uitzicht in het toekomende te openen. Om myne weetgierigheid met inzichten te ftillen, overweeg ik de tegenwoordige gefteldtenis der zaaken, en laat elke omftandigheid de r.ionflering pasfeeren, of niet ligtelyk de eene of de andere gelegenheid konde geevcn, dat een bepaald toekomtb'g gevolg daar  BY WAAKENDEN. §. 23. 399 daar door tot daadlykheid geraakte. Ik weet, door myne herinneringskragt, dat voormaals dit of dat geva], eene met het zelve overeenkomftige, en voor het zelve berekende, uitkomst hadt, en de gelykheid der tegenwoordige omftandigheeden met die welke voormaals myne ziel met vooruitzichten in het toekomflige verrykten, geeft my grond om het zelfde of een gelyk gevolg te vermoeden; dewyl ik overtuigd ben, dat gelyke oorzaaken en gelegenheedenook gelyke uitwerkfelen pleegen voorttebrengen. Van daar denk ik my deeze of gene omftandigheid of gebeurtenis, dit of dat verfchynfel, als in het toekomende zullende ontftaan; doch flegts met mooglykheid of waarfchynlykheid; dewyl my wel bewust is dat gelegenheeden en oor» zaaken, fchoon ze in hun zeiven bekwaam genoeg zyn om iets te bewerken, egter door bykomende verhinderingen, kragteloos gemaakt kunnen worden. Zo verre uit zig de kragt myne*- ziele, volgends den gewoonen weg der vooruiczierjing. S 2 . Daar  400 M0OCMKHEIB DES VOORGEVOEL» Daar het egter mooglyk is, dat ik 'er ook: zojlke omftandigheeden bydenke, die cenen naaderen invloed op de werklykwording van eene toekomende gebeurtenis hebben, ja, die indedaad, wanneer zy eenmaal plaats zuilen vinden, deeze gebeurtenis tot daadelykwording beftemmen, zo ftelie ik my ook het toekomende onderftelde voorval als" wcrkclyk aanweczig voor: dat is: ik geloof voor zo verre de omftandigheeden, verhoudingen en gelcgcnhcedei der dingen in het toekomende, zo, gelyk ik my dezelve als een bepaalden g-ond der toekomende gebeurtenis voorgemeld heb, hun aaaweezen bekomen, dan moet ook de gebeurtenis volgen. Dikwyïs blyft de daadelykwording der gezegde vercischtcn, of der omftandigheeden, verhoudingen, opwekkingen, gelegenheedea enz. die de toekomflige ge» beurtenis tot aanzyn roepen, onvervuld, en alsdr.n is 'er geen grond voorhanden,' waarop de ziel gelooven zoude, dat zy een voorgevoel van de bewuste gebeur* tCni* gehad zoude hebben. Maar geraa- ken  BY WAAKENDEN. §. 23. 4CX ken die vereischten tot wezenlykheid, en komen de voorgemelde veroorzaakemde ge iegenheeden eeuer toekptnftige gebeur teak, die de ziel als een grond derzelveii aangezien heeft, tevens met de gebeurtenis voor, dan verwekt de gedagteda.rvan, die van de voormaals gevoelde vooruitziening op; de ziel gelooft: ik heb my voorheen dcezo omftar.digheedcn reeds voorgefield ; ik heb reeds voorlang zodanig eene .gebeurtenis in de gedagten gehad, en zie daar, myn vooruitzien is volkomen vervuld; ik heb 'er een voorgevoel van gehad. Men zou , wel is waar, wel kunnen meen en, dat deeze verklaaring de zaak niet voldong, en het ontftaan des voorgevoels niet begrypelyk genoeg n»»-%. te; dewyl de ziel dus het toekornftige . flegts met voorbeding, en bygevolg flegts onder zekere mooglykhoid; maar niet a's waarlyk daadelyk aanweezig,. vooruit dïgte, daar immers het voorgevoel eene y^órkennis, dat is, zulk een zeeker voor-' uitzien moet zyn, in het welke wy het toekomflige als daadelyk aanweezig den* S 3 * ken  402 M00GLYKHEID DES V00RÜEVCEL5 ken (*). Deeze tegenwerping maakt my egter niet verlegen; want ik fta toe dat vóór de vervulling der gewaargewordene bepaalde vooruitziening, de ziel niet op de gedagten komen konde, dat zy eenig voorgevoel hadde, dewyl zy zelve wist dat het even zo mooglyk ware, dat het vcorgeftelde in het toekomende gebeuren en niet gebeuren konde , dewyl het 'er eerst op aankwame, of het beding vervuld of niet vervuld wierde; maar daar de ziel van ftondch aan den uitgang voor zig 'zag, zo werdt vcelligt door het geheugen alleen dit denkbeeld weder voortgebragt: ik heb my voorheen reeds zuik een zaak als toekomftig voorgeleid; maar dat dit voordel met zeker beding gefchied zy, daar aan denkt de ziel niet, dewyl de leevendigere voorftelling des vooruitziens, met het vervulde gevolg, het' Bydenkbeeld des bedings onderdrukken kan (f). Zy moet dus natuurlyker wyze op de gedagten vallen, dat (*") Volgends §, 13. CD Zie S. 7.  BY WAAKENDEN. §. 23. 4O3 dat zy voorheen een voorgevoel van de gebeurtenis gehad heeft; zy houdt flegts naa de vervuiling van het vooruitgeziene voorval, heure vooruitziening voor een voorgevoel. Maar, wil men nog inbrengen , dat het voorgevoel toch vordert, dat de ziel, nog vóór de vervulling der vooruitziening een leevendigen indruk van het toekomflige gevoele, en zulk een indruk, by een vooruitziening ouder beding, niet waargenomen wordt; dan antwoorde ik daarop, dat zelfs by een onzeeker, cn onder beding bepaald, vooruitzien, egter een leevendige en voortduurende indruk in de ziel zeer wel plaats kan hebben. Men heeft flegts noodig de aan elk bekende ftelling te hulp te neemen, te weeten, 't geen men zeer yverig wenscht en hoopt, heeft op ons denkend Ir een Herken indruk. Wie zal dan nog twyffelen, dat eene voor ons wenfchelyke en aangenaame toekomflige gebeurtenis —-- fchoon die ook nog zo onzeeker zy de ziel zo flerk zoude kunnen aandoen, dat heur wensch by de geringde aanporring weder in 't helderfle S 4 lich  404 MOOCLÏKHEJD DES VOORCEVOELS licht voorko.Tie. f tellen wy eens, by voorbeeld, dat een mensch, die zig een buitengemeene bekwaamheid , om zeker bepaald Ampt te bedienen, eigen gemaakt heeft, in de gedagten kreege, dat het niet onmooglyk ware, dat hy tot zulk een gewigtig ampt geraakte; deeze voordelJing van de toekomende bediening kan nu wel zeer twyffelagtig zyn, wanneer hy daar by overweegt, dat zo menigerleie verhinderingen zynen wensch verydelen kunnen,, maar .niettemin gelooft hy —daar hy dat ampt wenscht en dus ook op het zelve hoopt —, dat deeze mooglyk voorkomende liinJcrnisfen wel overko» melyk kunnen weezen. Deeze gedagte verheft zyne hoop tot een, zeer hoogen trap; ten minden is hem de bezigheid van het denken, dat hy .toch eens door zulk een ampt gelukkig zou kunntn worden, zeer aangenaam. Wordt nu zya wensch vervuld, dan fchiet hem te binnen, dat hy zig voorheen zeer dikwyls met het bekomen der gewenschte en verkree» gene gebeurtenis bezig gehouden heeft,.dat dus ook die voorheen zo leevendige indruk wel  ■T WAAKENDEN. §. £3. 405- wel niet geheel te vergeefsch kan zyn gewéést ; maar zelfs veeleer ten voorbode geflrekt' heeft, dat hy, volgends zyncn wensch, gelukkig zoude worden, en dac volftaat by hem om uitteroepen: ik heb 'er een voorgevoel van gehad. Dit nu was ééne wyze, op welke, natuurlyker wyze, voorgevoelens kunnen ontftaan. Het is egter ook even zeer mogelyk, dat een mensch op de gedagte vervalk dat hy zeker voorgevoel gehad hebbe, fchoon hy uit de tegenwoordige of voorledene gefteldheid der dingen geenen grondtot zyne vermoedens in het toekomendeneemt. Veeleer kan men, volgends den aart der ziele, den volgenden bron, waaruit de ftervelingen hun voorgevoel fcheppen, uitdenken. Somtyds- denken wy,, alleeneiyk door behulp der begrippen, van vooren prfari) alle mooglyke gevallen dóór, hoedanig deeze of gene uïtfl.ig eener hoop, eencr vrees, of over ?fc algemeen eener voorftelling in het toekomftigCj volgen kan. Daar nu een dec* zer voorgedagte gevallen, het toekomfligegevolg heeft, zo denkt de ziel by den. S 5 ge*-  40Ö MOOGLYKHEID DES VOQRGEVOÏLS gebeurcnden uitflag, dat zy een voorgevoel gehad heeft, dewyl de voorftelling van het gebeurde reeds voormaals door haar onder de mooglyke gevolgen uitge- dagt is. ■ Men kon hier, wel is waar, tegen inbrengen: de ziel heeft ook nog op andere gevallen van andere gevolgen in het toekomende, vooraf gedagt, die egter niet vervuld zyn, hoe kan zy dan zeggen, dat zy juist van deezen uitflag, onder zo veele andere, die zy meede als mooglyk uitgedagt hadde, een voorgevoel gehad hebbe? Maar ik houdc deeze tegenwerping voor zeer kragteloos, en beroepe my weder op de grondfteliirig, eir.e fterkere verbeelding verduistert de zwakkere (*), wanneer de ziel aan dat geval gedenkt, het welke vervuld wordt, dan worde de voorftelling daarvan leevendiger en fterker, dan het denkbeeld van de overige voormaals gedagtte gevallen en gevolgen, welke niet vervuld zyn, en het is niet te verwonderen, daar de ziel aan dat (*) Volgends §. 7.  BY WAAKENDEN. §. 5J. 4OJ dat voorval, dat tot aanweezen komt, by herhaaling gedenkt, 't welk by de overige gevallen, die niet tot daadelykheid kómen-, niet gefchiedt; daardoor nu worden de voorflellingen van de niet vervulde gebeurtcnisfen of omftandigheeden verduisterd, en de mensch gelooft dat hy een voorgevoel gehad hebbe, van het gene, 't welke hy daadelyk ziet ter vervullinge geraaken. Eene al te leevendige werkzaamheid van gedagten omtrent eene toekomflige gebeurtenis, welkers aannaadering op catuurlyke gronden vvaarfchynelyk is, kan meede ligtelyk v'eroorzaaken , dat de mensch tot die meening vervalle, dat hy een voorgevoel van het aanflaande geval gehad hebbe. Komt nu de uitflag met de vooruitziening overeen, dan moet en zal het een voorgevoel zyn. Een Grysaart komt, by voorbeeld, eens op een kerkhof; leest ook fomtyds wel eene geestelyke betragting over de dood, waardoor hy gelegenheid bekomt om zyne opmerking op zyn aannaaderend einde te hechS 6 ten,  403 MOOGLTKHEID DES VOORCEVOELS ten. Het lied: Wit weet hoe na myn tin' it is enz. (*), doet de gedagtèn op de dood leevendig en roerend ia zyn hart opwellen; hooge jaaren, de dood van zo veele menfchen, wier graven hy voor oogen gehad heeft, verwekken in hem een heilige fiddering, en maaken hem zyn fpoedig einde waarfchynelyk. Zyne ziel is geheel vervuld van de gedagten: ik zal meede welhaast tot myne Vaderen en Broederen verzameld worden. Hy verhaalt deeze in zyne ziel heerfchende gedagte am zyne vrienden, en flerft ook werkclyk eerjige dagen daarnaa Q), deels uit oorzaak zyr.es ouderdoms, deels ook wel door de hevige beweging zyner fappen, die geleiders zyner heftige gedagten geweest zyn. Zyne vrienden ver- ipreiden daarop overal, dat de ovcrlede\ ne een voorgevoel van zyn dood gehad heeft. — Ja, ik beken het — maar egter zeer natuurlyk! Een (') In D.iitscMand bj d« begraving van Lykcn in jebruih.. ft) Volgends $." 12*. «  nV WAAKENDEN. §. *3. 4C9 Een hevig verlangen na*r eenige gebeur* tenis, 't welk een mensch meer kwelt dan bezig houdt, en tot welkers bevrediging en ftilling hy alle gepaste middelen, aan welken het hem veelligt niet ontbreekt, by de hand neemt, kan veroorzaaken, dat hy het bedoelde bereikt, en dat is genoeg, om hem zig te doen overtuigen dat hy een voorgevoel van de gebeurtenis gehad hebbe: want, zal hy zeggen, myn hart zeide het my reeds van te vooreu, dat ik zonder de bezitting van dit voorwerp niet zou kunnen leeven, en myne hoop was te vuurig, dan dat ze niet door een gelukkigen uitflag bekroond zoude zyn geworden. Hoe veele verliefden hebben niet op deeze wyze een voorgevoel van de bereiking van hun oogmerk. By deeze foort van voorgevoel vinde ik meede niets buitennatuurlyks (*)• Tn even het zelfde vak plaatfe ik die gevallen, wanneer een mensch' in zyn jeugd (») Tot opheldering dient ooi; het boven aangehaalde vosrbeeli van den Geheimfchryver Steuerlein. %. 19.. S ?.  4IO XIOOCLVKHEID DES VOORGEVOELS jeugd een fterke neiging tot zekere ver* richtingen laat blyken, waaruit men tot een voorgevoel befloten heeft, dat hem in laatere jaaren een diergelyk ampt of bediening te beurt vallen zoude, waaraan deeze bezigheeden verknogt zouden zyn. Daar dit nu fomtyds zo uitgevallen is, zo heeft men zig nog meer in het geloof aan deeze foort van voorgevoelens verfterkt. Maar dit gevolg is geheel niet als iets zonderlings aantemerken $ want juist de fterke neiging tot zekere bezigheeden in de jeugd, geeft den mensch eene meer dan gemeene bekwaamheid tot dezelve, gevolglyk zal hy ook ligtelyk in rypere jaaren het daar meede overeenkomende ampt bekomen kunnen. Alle hevige gemoedsbewegingen leveren een nieuwen bron tot voorgevoelens op, die zig wysgeerig en natuurlyk laa- ten verklaaren. De gierige Earpax lydt door een onverwagten brand zodanig een fchade aan zyne goederen, dat hy uit den rang der Ryken in het getal der Armen verplaatst wordt. Zyn eenig vergenoegen, zyn troont, zyn hulp, zyn  BY WAAKENDEN. §. 23. 411 zyn al, waarop hy zig verliet, is weg. Zorg, angst en bekommering beklemmen zyn hart, hy roept in zyn' angst, fchoon in 't bloeijendst van zyn leven, uit: myn dagen zyn voleind, let flegts op 't geen ik zeg, ik zal het einde deezer maand niet beleeven, en zie daar, vóór nog de helft van deezen tyd verloopen is, wordt zyne voorzegging vervuld. Ach! de goede man heeft 'er een voorgevoel van gehad. Ja zeeker, maar zeer natuurlyk. De hevige gemoedsbewegingen bedwelmden zyne ziele, vernielden de beweging der levensgeesten en verfborden zyn lighaam (*). Sylvius, die het leven zonder eene echtverbindtenis met zyne Phyllis voor een langzaam fterven aanziet, verliest op den bruiloftsdag, daar hy eindelyk zyn hoop meent vervuld te zien, zyne beminde; een plotfelyke beroerte fcheurt haar uit zyne armen. Ver. ftomd van fchrik ftort hy ©p de rustbank, en naa weinig oogenblikken zegt hy tegen zyne vrienden, ik zal 'er niet lang meer (*) Volgends $. it.  412 MOOGLYKHEID DES VOORCEVOELS meer zyn, ik heb een voorgevoel van myn aanflaande dood. 'Er verloopen naauwelyks agt dagen . op alle .welken hy ontelbaare zuchten en traanen aan zyne Phyllis wydt ——— ziet daar valt hem een hevige koorts aan, welke hem zyn levensbaan verkort, en hem uit het getal der leevendigen in dat der dooden rukt. Het voorgevoel trof hem even zo als het Harpax getroffen hadt. . De Eergierige, wiens pooging daarheenen gericht is, om door anderen aangebeden en vergood te worden, wordt van een hoogen eeren. trap afgeflooten, en met alle foorten van fchande en onëer overlaaden; hy verzeekert dat de eindpaal zyns levens naby is, en het gevolg bevestigt de waarheid van zyne verzeekering; hy fterft, ■ indedaad niet aan het voorgevoel, maar wel door zyn val van waereldlyke eer en door gramfchap en verdriet. — Het komt hier by niet eens op het waare begrip van eer aan, en de dood volgt fomtyds naa eene enkele ingebeelde fchande. Mevrouw de Sevigm verhaalt in heure brieven het volgende: De Hertog van Orleans gaf eens  FT WAAKEHDEN. §. 23. 413 eens te Chantilly, aan Lodewyk XIV, een feest. Men ging aan den avondmaaltyd, en op eenige tafels ontbrak het,wild» braad. Vatel, de Huishofmeester des Hertogs, werdt het gewaar, en riep uit: Ik heb myn eer verhoren ! deeze fchande zal ik niet overleeven! Zyn hoofd was geheel verward, en zodanig vervuld met deeze gedagten, dat zelfs de Hertog tot hem tradt en zeide: Valei' 't was alles zeer gced,_ niets was zo fchoon als het foupé des Konings; den volgenden morgen ontmoete hem een opkooper, die hem twee rollen fïokvisch bragt: ls dat het al? vroeg hem Vatel, ja, antwoorde de opkooper, die niet wist dat Vatel reeds naar alle havens gezonden hadt: Vatel wagte nog een wyl tyds, en de andere opkoopers kwamen niet. Hy werdt moeilyk en geloofde dat hy geen ftokvisch meer bekomen zoude, hy trof den Heer Gturvil'e aan, en zeide: Myn Heer, deezen hoon overleevt ik niet. Gourville lachte hem hartig uit. Vatel begaf zig naar zyne kamer, plaatfie zyn degen met het gevest tegen de deur, en liep 'er wanhoopig in, zo dat hein  414 MOOGLYKHEID DES VOORGEVOELS hem het daal het geheele lighaam door» reeg. Inmiddels werden 'er van alle zyden dokvisfchen aangebragt; maar Vatel hadt zyn voorgevoel te vroeg bewaarheid, en lag reeds dervend in zyn bloed te wentelen. Ja, wat nog meer is, niet alleen treurige gemoedsbewegingen, maar ook zelfs al te groote vreugde veroor* zaaken by den mensch fomtyds de uitroeping: de vreugd is zo groot dat ik dezelve niet overleeven kan, en wie zoude het kunnen denken, de woorden worden vervuld, de mensch derft ' van vreugd, even als de Erfgenaame van den Heere von Leibnitz (*), Hoe juist werdt dus het voorgevoel niet vervuld? De leevendige en uitwydende inbceldingskragt, die zig in alle onze handelingen en daaden vermengt, is ook in veele gevallen eene moeder des voorgevoels geduurende het waaken. De ligtgeloovigheid is ook fomtyds met eene buitenfpeurige inbeelding vergezeld, cn op welke bywegcn kunnen zo gevaarlyke geCO Zie, niet meer andere Voorbeelden, §. ie.  DOOBLTKÏ INBEELDING.   BY WAAKENDEN. §. 23. 415 geleiders niet afvoeren. Eenen lichtgeloovigen Duns werdc door een Horoscooptrekker, Phyfiegnomist, Metoposcopist, Chiromaniist, Geomantist, en hoe die landloopcnde bedriegers meer mogen hecten, zyn dood voorfpelt. Jaar, dag en uur te bepaalen, valt deezcn verleiders niet zwaar; Duns fielt zyn vertrouwen in deeze waarzegging; hy telt de jaaren en dagen, en ziet nu zynen flerfdag aannaaderen. De morgenftond breekt aan, wat nu kon deeze, door eenen landloopenden waarzegger ter dood veroordeelde, anders doen, dan zig tot zyn einde te bereiden. De natuurlyke vrees voor de dood begint zyn zielskragten beezig te houden. Hoe meer het uur nadert dat hem, na de voorzegging van zynen Propheet, ten affcheid uit het tydelyke bepaald is, des te heviger verheffen zig zyne gemoedsbewegingen, maar ook des te grooter wordt de onörde in den omloop des bloeds en der fappen. Nu flaat het fterfuur, welk een ontroerende indruk de onörde in den omloop der vochten ftygt hier door tot den hocigflen trap, gelyk by Perfconen die allerhevigst fchrik-  416 M00GLYIHEID DES VOORCEVOELS fcbrikkcn. Kramptrekking, ftujpeo zyn bet laatfte gevolg en de dood is het flot van dit alles. De mensch üerft aan zyn voorgevoel — maar aan een ongegrond voorgevoel en zeer natuurlyk (*). Het mcnfchclyk lighaam levert den Wysgeeren een nieuw gezichtpunt op, uit het welke mcenigerlei voorgevoelen begrypelyk gemaakt kunnen worden. Ja ik geloof zelfs, dat het menfchelyk lighaam juist de voor den mensch onbegrypelyktte en bovennatuurlyk fenynende voorgevoelens bewerken kan, hoe weinig de menfchen ook op zulk een bron het oog vestigen. Een ongeregelde drukking op de harsfencn, eene onörde in de beweging der levensgeesten en des zenuwfaps, buitengewoone bewegingen en veranderingen der vefelen in de harsfens, zyn reeds toereikende om ongewoooe voorftellingen in de ziel optewekken, die de opmerkzaamheid der menfchen roeren, en der ziele eene richting geeven om tot naderende onheilen te -bcflui- ten CD Het bewjps lig* made in den $. n.  BY WAAKENDEN. §. éjj. 417 ten (*), De inbeeldiDgskragc voegt zig by het in de ziel verwekte denkbeeld, dat door eene ongeregelde drukking of beweging ontftaan is, en verbindt zig met de voorftelling van dat gene wat anders met zulk een geval verknogt is, dat op zo een voorftelling pleeg te volgen, of ook wel voormaals eene begeleidende omftandigheid daarvan geweest is. Ik zal dit met een voorbeeld ophelderen: Het is een baarblykelyke waarheid, dat door byzondere drukkingen op de harsfens het denkbeeld van lichten verwekt wordt, offchoon ook buiten den mensch geene lichten voorhanden zyn (f). De mensch befluit ook wel uit de rondom en nevens hem ftaande dingen, dat het voorwerp zyner voorftelling niet daadelyk voorhanden is, of wel de omftaaners overtuigen hem daarvan. Nogthands juist dit ongewoone in de leevendigheid zyner voorftelling, brengt hem op de gedagten: wat of dit toch beduiden magl Daar nu het (') Gclyk ik §. 5. bygebragt hebbe. (t) Gelyk ik boven §. 5. getoond hebbe.  4-18 MOOGLYEHEID DES VOORGEvOELS het v erfland hem geen antwoord op deeze vraag geeven wil, zo zoekt hy by de inbeeldingskragt, die toch de kwaadfte onderwyster is, beetere onderrichting. Deeze verbindt alles wat flegts op eenigerleie wyze verbonden pleeg te zyn, al zoude deeze verbinding ook nog zo verwyderd en nog zo gering weezen. Zy fielt dus den weetgierigen deeze verklaaring voor — lichten, veel lichten en een lyk op een Paradebed, zyn zeer dikwyls met elkander verbonden. Wat zuilen dus deeze lichten anders clan een fterfgeval voorbeduiden ? De mensch fielt zig dus een lyk op een Paradebed, en daar rondsom ftaande kaarsfen voor. Weinige dagen daarnaa fterft iemand van zyn bekenden en daarover zal men zig toch niet verwonderen. Deszelfs Paradebed is aan weêrskanteu met lichten omringd, en nu hebben wy de uitkomst en vervulling van een voorgevoel, en van een te vooren gewaargewordenen leevendigen indruk eener toekomflige gebeurtenis. Vol van verwondering roept de mensch uit: Ja, ik dagt wel dat de voorftelling van lichten, die ik  BI' WAAKENDEN. §. 23. 419 ik wêrkelyk, en niet eens in den droom, zag, daar 'er egter geene in myne - tegenwoordigheid waren, geene kleinigheid, maar wel een voorteken moest zyn. Ik ga nog verder, en geloove, dat het zelfs mooglyk —— maar toch zeer natuurlyk — is, dat een mensch, door verbinding van begeleidende omftandigheeden zyns voorgevoels, een zeer naauwe bepaaling nog vóór de uitkomst en het gevolg van een geval geeven, en hetzelve Verhaalen kan, zodanig dat de uitkomst volkomen met dit verhaal overeenkomt. Het voorige voorbeeld zal deeze (telling rechtvaardigen, maar nu moet men my toeflaan, dat ik met het zien der lichten, even op den zelfden tyd wanneer dat voorviel, eene omftandigheid verbinde, dat 'er toen wêrkelyk reeds een bekende, of wel een na vriend van den ziener in de ftad gevaarlyk ziek lag. De Lichtenziener, die reeds zo verre gekomen was van te meenen, dat zyne verfchyiting een fterfgeval en Paradebed, met lichten omringd, voorbeduide, denkt nu naa, wie mag toch de gene zyn welken myn voorteken aangaat? Is 'er dan ook iemand in  420 MOOGLYKHElD DES V00UCEY0ELS in de Stad ziek ? och ja', 't is ook waar, myn geliefde vriend Jonathan ligt zeer ge- yaarlyk ach! Jonathan zal voorzeeker jlerven. Hier uit ontftaat de vertelling', dat het door een gezicht aan den Lichtenziener voorfpeld is, dat Jonathan binnen kort op een Paradebed, met lichten omringd, zal liggen. En ziet daar, — dit vooruitzien, dit voorgevoel wordt naauwkeurig vervuld Jonathan wordt naa eenige dagen begraven (*), Op gelyke wyze konde ik nog veele van de moeilykst te verklaarene voorgevoelens, ontwikkelen. Men heeft flegts noodig de omftandigheeden en Perfoonen te veranderen. Ik heb boven (f) een voorval verhaald, waarin een zeker Geleerde een meisjen, nevens zig, meende te zien; alhoewel 'er geen zodanig voorwerp aanweezig was; en mooglyk is dit ■— of ten minftcn zo iets diergelyks ver- (*) By welke gelegenheid het Lyk van voornaame lieden in Duitscbtand fomtyds wel op een Paradebed ten «oon gefield wordt. CD Zie §. 5.  BY WAAKENDEN. §. «3. 451 verfchcidene andere Pcrfoonen meede wedervaaren. De Inbeeldingskragt heeft ook mooglyk by iemand anders met deeze ongewoone verfchyning, de voorftelling van een ziek meisjen verbonden, en de gelyke zweem der lyderesfe met het beeld ■van het meisjen, wist het vooroordeel, dat het fchyngezicht wel zeeker de dood van het zieke meisjen aankondigde, door behulp der Inbeelding zeer ligtelyk te vinden; de dood der lyderesfe, die hier op volgde-, konde dan van daar als een voorgevoel opgegeeven worden. Wat het voorgevoel en de voorgewaarwordingen aangaat, welke meenige menfchen van de aannaadering en uitgang eener ziekte gehad zouden hebben, zo kunnen dezelve, in zo verre, uit de natuurlyke kragt der ziele afgeleid worden, als zy zig op de voormaals waargenoomen reeks van gevolgen en derzelver uitkomst gronden. Verftandige luiden weeten , hoe voormaals by deezen of genen eene ziekte derzelver. aanvang genomen heeft, ea welke heure voortgang en uitflag geweest is. Zy befluiten daar uit, met het ver- II. Stuk. T moe.  422 MOOGLYKHElD DES VOOUCEVOELS moeden, dat deeze zelfde gevolgen ook by hun plaacs zullen hejben, daar zy zien, dat de omftandigheid, die in andere gevallen den aanvang der ziekte te kennen gegeeven heeft, gelyk ook eenige gevolgen, die voorheen deeze of gene uitkomst voortbragten, zig ook by hen openbaaren. Zy gevoelen veelligt eene openbaare of verborgene zwakheid» en bekomen daardoor een voorgevoel of voorgewaarwording van hunnen toekomenden toefhnd. Zy neggen ; ƒ£ Zie vooruit, dat my eene gevmrlyke ziekte dreigt, en ik heb ttn voorgevoel van de dood. Zy befluiten byna op dezelfde wyze, gelyk men by den loop van het weder gewoon is te befluiten, daar trien meede uit de voormaalige reeks der onverbroken op elkander volgende veranderingen des weders, by weder voorkoming van eene gelyke reeks, een aanftaand gelyk gevolg vermoedt, waarvan ik beneden (*) handelen zal. Komt hier nu nog by, dat dit mensch voormaals reeds eene diergelyke ziekte gehad heeft, by wel- CO Zie i «8«  BY WAAKENDEN. §. 23. 42J welke hy egter geene zo leevendige innerlyke gewaarwordingen en pynen gevoelde, geJyk hy egter in de tegenwoordige ziekte ondervindt, dan moet zulk een lyder noodzaakelyk tot het vermoeden vervallen, dat hy 'er voor ditmaal niet van opkomen zal. De vrees voor de dood ver. meerdert ook wel de ziekto (*), en wat kan men in zo een geval anders verwagten, dan een ongelukkigen uitflag. Allen, aan wien de zieke zyn voorgevoel ver* haald heeft, zullen nu by de daarop gevolgde dood van de zeekerheid des voorgevoels overtuigd meenen te zyn, en ik wil meede wel gaarne toegeeven, dat het voorgevoel vervuld is, maar op zeer natuurlyke en begrypelyke gronden (o). Zo dikwyls ook als een mensch zyn dood bepaaldelyk voorzegt, den dag en het uur dat hy flerven zal noemt, dan kan deeze voorzegging wel vervuld worden; maar wy zyn daarom nog niet gerechtigd om tot een (*) Volgends §. 12. O) Zie D. Mich. /llberti Specimen Medicina Theol, &C. Hal. 1726. 8vo. p. 298. feqq. T 2.  424 MOCCLfKHEID DES VOORCEVOELS een bovennatuurlyk voorgevoel te bcfluiterj • want de grond van de uitkomst van zulk eene voorzegging kan daarin liggen, dat- de mensch flegts met eenig vermoeden — na den trap van zwakheid zyns lighaams — den dag en het uur zyner dood bepaalt. Nadert dit uur nu, dan wordt de gedagte op de dood zo veel te leevendiger;hy gelooft , na zyn voormaalig vermoeden, dat het niet anders weezen kan, of hy moet welhaast fterven. Vrees voor de dood, angst, ook wel twyffel of by naa zyne dood aangenaame of ook wel treurige uitzichten zal ondervinden , brengen alle zyne levensgeesten in geweldige beweging, en dat is genoeg om te begrypen, waarom de dood wêrkelyk volgt (*). Hoe ligtelyk dit mooglyk is, bewyst hec voorbeeld van die perfooncn, welke op het Tooneel moesten fchynen te fterven, niaar die waarlyk door den al te leevendigen indruk, dien zy zig van de dood maakten, wezenlyk onder de uitvoering van hunne rollen, het leven verlooren. Hoe (*) Volgends §. iï.  DY WAAKENDEN. §. 23. 425 Hoe veel meer zal niet de doodsvoorftelling kunnen uitwerken, wanneer men zig flerk en vast, in allen ernst, inbeeldt, dat het verband tusfchen ziel en lighaam verbroken zal worden. Maar dus hoore ik iemand zeggen hoe (laat het dan met zulken, welken met de grootfte opgcklaardheid der ziele, ja met vreugde hunne aflosfing te gemoed zien, dezelve wen1'chen, en niet vreezen ? voor welken de dood een voorwerp van hoop en niet van vrees is, en die deezen vyand, uit overtu'gmg toeroepen: ó dood.' waar is uw prikkel? ó graf! waar is uwe zege? Ik antwoorde, ook deeze ftervenden gevoelen, wanneer zy, volgends zeker vermoeden, het einde hunnes levens, op zekeren dag of op zeker uur bepiald hebben, gevoelen, zeg ik, by de aannaadering van het ingebeeld fterfuur, een fterken» laat het zyn een hoogst blyden indruk. ■ Alle hunne gedagten loopeu op dat punt tot een : welhaast zal ik de aardfche droefheid met eene eeuwige vreugde verwisfelen! welhaast zal ik God, van aangezicht tot aangezicht aanfchouwen! T 3 welk  426 MOOGLYKHF.ID DES VOORGEVOELS welk eene verrukkende voorftelling der ziele! welk een hevig verlangen om de poorten der eeuwigheid geopend te zien ! De Inbeeldingskragt verheft de leevendigheid der gedagten met een betoverend vermogen, en geeft den wenfehen van deezen ftervenden een onbepaalde fterkte of innerlyke kragt: al de levensgeesten worden in beweging gebragt, zy werken met de grootfte hevigheid tegen elkander, hier door ontftaat eene kramptrekking, welke een ftilftand van alle bewegingen de dood naa zig fleept. Van wylen den Hoogleeraar Alexander Gottlieb Baumgarten, te Frankfurt aan den Oder, wordt met zee. kerheid verhaald (ƒ>), dat hy op den 2511™ Mei, en dus twee dagen voor zyn dood, vooruit gezegd hadde, dat hy binnen twee dagen fterven zoude; en wanneer men op dien dag hem vreugde over zyne fchynbaare beeterfchap en vermoedelyke geneezing liet blyken, zo antwoorde hy: Voor. zee' (p) Zie mf.mns Lebui A. G.ÉgwHgertens, Halle 176J. f. 26. Kemmf. yon den lleilerkeit des Gtistes bey cinigen Siei berden , Halic 1774. 1'. 23. f.  BY WAAKENDEN. §. 83. 45-7 zetker vief; gelooft toch myne twaafjaarige ondervinding, Oc:o dies moriar (acht dagen agterëen za] ik fterven) zes zyn 'er nu reeds van om, dat ik bereids ftierf, nu fchieten my nog flegts twee overig. Hy ftierf egter met de grootfte helderheid van ziel. Even zo min trekke ik in twyfel, dat veel zieken met een gelukkig vooruitzicht gezegd hebben, dat zy voor ditmaal uit het krankbed zouden opftaan. Zy vormden dat befluit, om dat, of by hen zclven, of by anderen voormaals eene gelyke volgreeks van gevolgen in de ziekte zig voorgedaan hadde , die eene gelukkige uitkomst beloofden, en dit verfterkte hen in hunne hoop op herftelling. Hebben zulke lyders fomtyds voorheen eene diergelyke ziekte gehad, met welke vee! ergere toevallen en grootere pynen of zwakheeden verbonden waren, en is egter hunne gezondheid weder herfteld , dan kan het niet anders zyn, dan dat zy gelooven, dat het tegenwoordige ziekbed hun levenseind niet naa zig fleepen zal. ■ T 4 §• 24.  428 ZWAAR TE VER KL. VOORGEVOELENS §■ 24. Voorgevoelens gedumende het waaken, welke den Wysgeeren zwaar of wel onmooglyk vallen, om , volgends de wetten der zielen-leer, te vei klaarcn. Ik hebbe, tot hier toe, verfcheidcne grondftellingen bygcbragt, volgends welken menigerlei voorgevoelen wysgeerig bevattelyk worden. Ik ben egter wel bewust, dat niet alle voorgevoelen op dezelvcn gegrond kunnen worden; veeleer moet ik bekennen, dat 'er menigerlei voorgevoelen voorkomen — immers wanneer wy niet alle Historifche geloofwaardigheid gering fchattcn, — welker oplosfing , zelfs voor de oogen des nog zo diepdenkenden Wysgeers, verborgen blyft, cn die, als 't ware, eene overfpanning der zielsvermogens, fchynen te vorderen; bui. ten natuurlyke voorgevoelen — die voor 't minst mooglyk zyn (*), . buiten na- (*) Zie §. 19. eru.  CEDUURESDE HET WAAKEN. §. 24. 429 natuurlyke, welker mooglykheid, ja zelfs wezenlykheid ik anderen ovcrlaate, om uit de gewyde Schriften te flaaven zyn 'er zeekerlyk voorwerpen die buiten den gezichtkring der Wysgeeren liggen (?). Men verhaalt ook verfcheidene voorgevoe» lens, welker wezenlykheid door geloofwaardige getuigen bekragtigd wordt, en welker oorfprong, wanneer men dezelve voor waar aanneemt, voor de naarfpeuringen.van het wysgeerig oog verborgen is; alhoewel ik gaarne toegeeve, dat 'er veelen onder zyn kunnen, welker verklaaririg flegts wegens eenige verzweegene, voorafgegaanne en begeleidende omftandigheeden , onmooglyk is. Veelen kunnen ook wel door byge..voegde omftandigheeden misvormd zyn geworden. Want wien is niet bekend dat menfchen 't zy zy het uit bedrog of eenvouwdighcid doen —■ aan hunne vertellingen al te ligtvaerdige byvoegfelen hangen, welke der zaake heure waare gefteldheid beneemen. Hoe 't ook (_q) Verfcheidene voorbeelden daaromtrent heb ik §.21. tegen bet einde, bygebragt. T j  43<5 ÏWA1R TE VERKL. VOORCEVOELENS ook zy, wanneer wy die dan zodanig opgelapt voor echt aanneemen, ftaaren wy d-n verteller aan, en kunnen verders niets anders doen, dan onze verwondering het merkteken der onweetenheid aan den dag te leggen. Hoofdzaaklyk moet men die gevallen hier onder begrypen, wanneer menfchen door een al te fterke verborgen neiging, genoodzaakt worden om zig naar zekere plaats te begeeven, of 'er zig van verwyderd te houden, of wel, om kort te zyn, eene daad aan te vangen of agttrwegen te Inaten; fchoon men toch ge zegt van fommige zieken: hun geest was onberoerd, en zy waren volkomen by hun verftsnd; elk hunner zinnen was zuiver en welgefteld; hun verftand fyn en door- drin- (j) De Caufis & fignis moihr.acutomm , Lib. II. c.4.  geduurende het waakf.n. §. 24. 433 dringend, zy waren zelfs tot waarzeggen gefchikt; immers zy hadden niet alleen het voorgevoel van hunne eigene dood, maar zy verkondigden ook den omfhnders de lotgevallen, die hen ftonden overtekomen. Eenige ongeloovigen hadden deeze voorzeggingen, niet zonder verbaazing, naaderhand waar bevonden. 11 Somtyds fpreeken zy ook wel met afge- ftorvenen. Suetonius (t) verhaak van Oclavius Augustus, dat de dood deezes Keizers zeer zagt geweest zy, doch hy ware eens in zyne ziekte plotslyk in een gekrompen, en hadt gezwooren, dat hem veertig jongelingen voortfleepten , en wêrkelyk droegen hem ook veertig man van de Keizerlyke lyfwagt, naa zyne dood , ten Paleife uit. Het,ontbreekt ook niet aan voorbeelden, volgends welke dervende aan andere Perfoonea derzelver lotgevallen voorzegd zouden hebben. Cicero (a) geeft daar van een voorbeeld uit posido- njus- (Y) In het Leven van OBavius Augustus, Cap. 99.. (w) De Diyiaatiene. I. 30., T ?  434- verslaarbaare mus op: Een ftervende zeide eens eenige perfoonen, die van gelyken ouderdom waren, vooruit, in welke orde zy naa elkauderen fterven zouden. Doch veelen twyffelen nog, niet zonder grond, of dit wel als een voorzegging aan te zien is, dewyl cicero niet bepaalt, of de voorzegging vervuld zy, dan niet; maar alleenlyk de zaak volgends het gerucht verhaalt. §• 25. Voortekens en uitterlyke voorgevoelen. wel. ke naiuwlyker wyze verklaarbaar zyn. Een Voorteken {Omen) is, in den ftrengften zin, al uat gene, wat buiten onze ziel, van zulk eene gefteldheid is, dat men uit het zelve, tot Met een of ander befluiten kan; alhoewel ons den famenhang, tusfchen dit buiten ons beftaand voorwerp en deszelfs beduiding, niet volkomen klaar is; maar men fpreekt ook van aankondigingen, we:ker verbinding met de voorbeduide zaak wy volkomen inzien  VOORTEKENS. §. 25. 435 zien (*)♦ Men wil omme en by uit de aankondiging iets, — en wanneer het eene uiterlyke aankondiging zyn zal — iets toekomends vooruitkennen. Dat gene nu, waar uit iets gekend wordt, noemt men een grond; en dus befchouwt men elke aankondiging als een grond van dat gene, wat daaruit volgen kan,en daardoor aangeduid zoude worden; het moge dan een enkele erkennings grond of wel een wezenlyke grond van hetzelve zyn; dus moet elke oorzaak eene aankondiging van de werking, en elke werking eene aankondiging van heure oorzaak zyn. Maar dewyl elke gelegenheid tot eenig gevolg, meede als een grond —— Erkennings of Denkbeelds» grond van dat gevolg befchouwd en van daar Gelegenheids grond genoemd wordt, zo zal ook elke gelegenheid, die voormaals deeze of gene daad of verandering veroorzaakt heeft, dikwyls als eene . ten minden vermoedelyke ■ aankondiging, aangezien worden. Wat in 't geheel niet als een grond, ja zelfs niet eens (») Vi.Igends S- Hf  43<5 VEEULAARIÏAARE eens als een erkenningsgrond van den we. zenlyken grond aangezien kan worden, dat kan ons ook geen gegrondde aankondigingen opleeveren. Willen wy dus aankondigingen of voorbeduidingen wysgeerig verklaaren, dan moeten wy eenigen ■ niet juist volkomenen of toereikenden grond, het moge dan een wezenlyken df erkenningsgrond zyn, kunnen aanwyzen, en zyn wy in (laat om dat te doen, dan zullen wy ook bevoegd zyn, een aankondiging of voorbeduiding het aanzien van gegrondheid te gecven, cn het voor zodanig eene te houden , die eene innerlyke waarde heeft, en dus niet van alle waarde ontbloot is. 'Er zyn verfcheidene gronden mooglyk, welke door de menigvuldige wendingen, die men aan dezelven geeft, den menfchen menigvuldige gezichtspunten aanwyzen, uit welken zy, met zeekerheid, — of ten minden na gisfing — iets in het toekomflige kunnen zien. Ik reken de volgende onder dezelven. I. Het gevolg in de Natuurlyke Verfchyn* Jelen, dat in het eene tydperk waargenomen wordt, pleegt aan het gevolg in de nataur- ver-  VOORTEKENS. §. 2J. 437 veranderingen van een ander tydperk gelyk te zyn. in zo verre 'er niet door b-zov.dere omftandigheeden, die wy mooglyk niet waarneenen, etn onovereenkomft'g gevolg bewerkt worde. Deeze grondftelling bekomt alsdan een nog veel grouter gcn\igt, wanneer in den voorleedenen tyd, de gevolgen in de natuurlyke verfchynfelen herhaalde reizen gelykvormig uitvielen. Hier in ligt de grond der weêrsvoorzeggingcn. Een reeks van op eikanderen gevolgde weersveranderingen , welken men meermaalen gelykvormig waarneemt, geeft vermoedingsregelen vcor het weder in het toekomende. De Geneesmeester is meede dikwyls gewoon, volgends deezen regel, omtrent de ziekten en derzelver uitgang zyn befluit optemaaken. II. Wanneer zig nergens in de Natuur een gevolg openbaart, in zo verre 'er niet eene andere verandering in de Natuur bereids voorgegaan is, en ook naa deeze gebeurde verandering het gevolg gewoonelyk tot daadelykheid komt; zo is de vooruitgaande verandering als een voorbode en aankondiging des toekomenden gevolgs aantezien. By voorbeeld! Vruchten aan boo-  43? VERKLAARtiAARE booinen zullen nooit waargenoomcn worden, wanneer de bloefem niet voorgegaan is, en is de bloefem eenmaal voorhanden, dan pleeg ook .— ten minden gewoonlyk — de vrucht in het toekomende aanweezig te worden. Van daar houdt men den bloefem, met grond, voor een voorbode en aankondiging der toekomende vrucht. Dit geldt meede van de aankondigingen der lucht. Een donderbui ontdaat niet op eenen fprong; maar volgt naa zekere voorgegaanne veranderingen. De lucht is met dampe» vervuld, deeze verzamelen zig, verduisteren een deel van, of een oord in de lucht, en dat is — als ik zo mag fpreeken — het bloeien van de donderbui, of de verandering, die noodzaakelyk vooruitgaan moet, wanneer de bui over onzen gezichteinder volgen zal. Van daar befluit men by zulk een voorvallende verandering tot de verfchyning van een donderbui. Nog meer, de dampen met welken de lucht reeds vervuld is, en die de donderbui, of regen en fneeuw voortbrengen , werken ook in andere lighaamen — levenlooze en leevende — menfchelyke en  VOORTEKENS. §. 25. 439 cn dierlyke — en brengen zodanige ver* anderingen in dezelve voort, welke ge" woonlyk een donderbui, regen of fneeuw ten gevolge hebben, wat wonder is 't dan, dac men ook deeze veranderingen, als voorboden des aanflaandcn weders aanziet ? Veel menfchen kunnen uit de beangstheid, welke zy, ten tyde van een aanftaand onweder gewaar worden, de aannaadering deszelfs voorzeggen. Want tegen den tyd.dat 'er een onweder ontftaat, zyn 'er veele waterige en brandbaare zwavelige dampen in de lucht. De waterige neemen, wegens hunne bgtheid de hooge, maar de zwavelige deeltjens, wegens hunne zwaarte, de onderfte oorden des dampkrings in; waarom wy de laatften door onzen adem inhaalen, waardoor eene warmte, uitdeijing en grootere fpanning onzer vezelen, gelyk meede een fterkere uitdamping, zweet, afgematheid en benaauwdheid ontftaat, uit welke men tot de aamlaande donderbui befluit, dewyl wy voormaals op diergelyke verfchynfelen een gelyk gevolg waargenoomen hebben. De redenlooze dieren kunnen nog zeekerer aan-  440 verklaarraare aankondigers des weders zyn; dewyl zy , meer dan de mensch, de zinnen en zinlyke indrukfelen volgen, en niet, gelyk deeze, door verftand, verflrooijing en diergelyke, de indrukfelen in het lighaam vérduisteren; zy geeven van daar door hunne itemin' n de aangenaame of onaangenaame gewaarwording te kennen, en worden daar door natuurlyke Barometers, Thermometers, Hygrometers, enz. vandaar houdt men het kraaijen van den Haan, wanneer het op een ongewoonen tyd gefchiedt, voor een aankondiging dat het weder veranderen zal; gelyk ook het huilen van den Uil by nacht. Gefchiedt dit huilen by regenachtig weder, dan volgt 'er fchoon weder en omgekeerd. De Vogels inzonderheid, daar zy zig in de helderde en dunner lucht ophouden, in welke veele veranderingen des weders hunnen aanvang Deernen, eer zy in de laagere oorden en de dikkere lucht bemerkt worden, kunnen door bewegingen en geroep, 't welk met de zin. lyke indrukfelen des weders overeenkomftig is, voorboden des weders weezen; egter kan men zelfs de gekorvene en andere  VOORTEKENS. §. 25. 441 dere dieren, ja ook de levenlooze dingen hier van niet uitfluiten. By voorbeeld wanneer de Regenwurmen by hoopen uit het aardryk ten voorfchyn komen; veel Kelderwurmen aan de muuren hangen; de Lyën niet uit hunne korven willen, of ten minften geduurig in derzelver naabyheidblyven; als de Muggen, Vliegen en de Vlooijen meer dan gewoonlyk fteeken; de Spinnen ten voorfchyn koomen; de Mieren zeer bezig met hunne eijeren zyn; de Honden gras eeten; dan zyn dat alle aankondigingen van eenen aanftaanden regen. Dewyl ook op zulk een tyd de lucht vol dampen en wind is, en het klein vliegend ongedierte niet in de hoogte flygen kan, zo is 't natuurlyk dat ook meede de Vogels , die zig met hetzelve voeden, laag vliegen moeten, als ook dat de menfchen en het vee van hetzelve meer dan anders gekweld worden. De Vogels netten hunne vederen; de Padden komen menigvu!diger ten voorfchyn ; de Kikvorfchen kwaaken meer en fterker dan na gewoonte, des morgens, en de Grasvorsfchen des nachts. De Sperling en de groene Specht fchreeu.  4*i VERKLAARBAARS fchreeuwen, enz. Alle deeze tekens kunnen ook aankondigingen van een onweder in den zomer zyn. Uit de tegengeftelde handelingen der dieren kan men nu lig. telyk tot het goede weder befluiten. Doch men geeft hier nog byzondere kentekens, van op, by voorbeeld, wanneer de Vled-rmuizen des avonds by hoopen heen en weder vliegen, enz. Zo heeft men, zelfs by levenlooze dingen, verfcheidene voorboden des weders opgemerkt. Zo wel planten, als ook vloeibaare en vaste lighaamen kunnen in de plaats van weérglafeu dienen; wanneer de Zuuring, heure bladeren uitbreidt, dan geeft dat een helderen hemel te kennen; maar buigen zy zig benedenwaards en flaan zy tegen den fleel aan, dan pleeg 'er een koude of regenagtige lugt op te volgen. De bloemen gee. ven een Herken geur, wanneer 'er wind en regen voorhanden is, ook heeft men opgemerkt, dat de meeste gewasfen hunne bloemen inzonderheid wanneer zy nog teder en jong zyn — by zonnefchyn uitfpreiden, maar des avonds en voor den re-  VOORTEKENS. $, 25. 443 regen fluiten. —— - De dorre Klaver, is ook eene foort van Vogtmeeter. Want wanneer het des winters dooijen of zagter weêr worden zal, dan trekken de dampen van de lucht in de klaver Hengels , deeze worden daardoor taai en het vee eet dezelven zeer ongaarne; wanneer de lucht integendeel droog is, worden zy bros en laaten zig beeter pletten. Dit moge voïïtaan wat betreft de Planten. Dat vloeibaare dingen; voorboden des weders aan de hand geeven, kan, door de zogenoemde weder wyzende Plantengewasfen, beweezen worden. Wanneer 'er een regen op handen is, zo bekomt de innerlyke lucht eene grootere en uitgebreidere kragt, waardoor het water aardachtige deelen uit den grond trekt, die, van wegen hunne vermenging met het water, het zelve troebel maaken;ja het is zelfs mooglyk, dat het water van wegen het opftygen der lucht — wanneer 'er veel lucht voorhanden is — raast, kookten overloopt. De opftygende waasfem en dampen kunnen voords verfcheidenerlei ge-  444 VERKLAARBAARE gedaanten vertoonen; van waar veelligt de WaternymphenenMeerminnenontftaanzyn. Van wegen de ligtheid der buitenfte lucht kan ook het onderfte groene mosch in de hoogte ftygen. Uit tegengeftelde ver. fchynfelen beiluit men tot tegengefteld weder, wannner 'er witte wolken of neveis regt boven de rivier ftaan en zig niet verfpreiden, is dit een teken van onweder. Daar men het vuur meede tot de vloeibaare dingen rekent, zo kan tevens opgemerkt worden, dat het flikkeren van het licht en het fpringen der vonken, en het donker branden des vuurs eene aankondiging van nat en flormig weder is, 't welk alles uit de vogtigheid der lucht begry. pelyk wordt. Hier toe behoort meede, wanneer 'er zig een kroon van ailerleie kleuren, gelyk een regenboog,rondom het licht vertoont, en de vlam, by den nacht, zwart fchynt, of ook wel wanneer 'er zwartachtige punten by eenen tocht zig aan de kaars hegten, van welken het gemeene volk zegt, dat zy het bezoek van eenen gast beduiden. Vermoedelyk zyn de gemeene lieden op deeze gedagten geval-  VOORTEKENS. §. 25. 445 vallen; wyl 'er mooglyk, naa zulk een voorval, eens vreemde gasten zig by hen opdeeden, die juist niet uit oorzaak van de zwam aan de kaars , maar wegens de vogtigheid der lucht, of den regen, genoodzaakt werden een gastvrye wooning op te zoeken. Beeft het licht , en is de vlam gebogen, dan is 'er wind op handen. Dit is meede op Natuur¬ kundige gronden verklaarbaar. Eindelyk kome ik op de aankondiging des weders door vaste lighaamen. Is de lucht vogtig dat komt alles door den regen zo dringt zy, tevens met de dampen, door de luchtgaten , of por iïn, der lighaamen, inzonderheid wanneer zy ligt, droog en zeer poreus zyn, en doet dezelve zodanig uitdeiën dat zy opzwellen. By harde , dichte en koude lighaamen is dat, wel is waar, niet merkbaar, maar deeze zweeten en flaan uit, of veeleer de dampen, welke uit de lucht zig tegen deeze lighaamen hechten , verdikken zig , en worden tot druppels , die ook in den winter bevriezen en tot een foort van ryp worden kunnen. Hieruit ontftaan II. Stuk. V nu  44Ö YERXLAARllAARE nu menigvuldige aankondigingen des weders. Het hout zwelt op, de deuren, vcngflers, grendels enz., willen niet fluiten , de houten deuvikken vallen zwaar om uit te trekken of in te draaijen; tafels en kasten kraaken , inzonderheid die van eiken hout zyn. De floten willen niet regc fluiten, de fhaaren op fpeeltuigen, krimpen en bersten , leeren gordels , fchoenriemen , ftrikkcn enz. krimpen in en worden korter , en hier in ligt de grond tot de uitvindinge van den kundige n Hygrometer , daar nu wind en regen meerendeels elkander vcrgezelfchappende, of kort op elkander volgende, dingen zyn, zo kunnen de voortekens van regen ook tot voortekens van wind dienen. Maar hier omtrent kan men elders leezen (x). De (V) In Fr.ANC. Vil. florwt, AUgetne'mcn Kltige und rechts verfteindigen Hausvatcr, Nurnb. fol. 1702. Spren. gers IFirthfchaftl. Calender auf das Jahr 1772 76. In hoe verre de dieren voortekens omtrent het weder kunnen opleevcren , heeft reeds e. c. wagner in Dis/erf. de Meteorologie animdium biutortm, Helmft. 1702. veel licht gegeeven. Men kan des Heeren Proost luderj, Weerkunde in den bovengenoemde!! Calender des Jaara 177*  VOORTEKENS. $. 25. 447 De Lichcftraalen welke van verwyderde oorden tot ons komen, richten zich meede na de gefteldheid der lucht, daar zy nu eens terug gekaatst, dan weder gebroken , en in kleine ftraalen faamgebragt of verftrooid worden, zo dat zy verder van een verwyderen. Van daar is het, dat de dingen, al na de verandering der lucht, nu eens dus, dan weder anders voorkomen, en zig veelerlei verwen voor onze oogen opdoen, die de gefteldheid der lucht, der dampen enz. aantoouen, en hiér in ligt de grond van de Voor-tekens, die men uit het morgenrood, avondrood, uit den ondergang der Zonne, den kring om dezelve, de kleur der der wolken enz. opmaakt. In 't algemeen kan men daar by opmerken , dat by een helderen hemel, de dampen in de lucht gelyk verdeeld zyn. De ftraalen die van de lighaamen afkomen, vinden daar door op hunnen weg tot ons, geen onderfcheid in 17J4 aantreffen. De Briefen au das fehöne Gef.echt van den Heere suckovv , laaten zig ook niet vee] nuts omtrent Uit onderwerp lcezen. Inzonderheid de löifte en volgende Brieven. «— V 2  443 VERKLAAREAARE ié de dichtheid der lucht , worden niet gebroken, en vertoonen geen kleuren. Maar zien wy de gewoone kleuren niet by de op- of ondergaande Zon, Maan en dier. gelyke, of aan de wolken en lucht; dan zyn de dampen in de lucht ongelyk verdeeld , en hebben zig hier of daar tot waterbolletjens verzameld. Kringen of kransfen rondom deZon of Maan, Byzonnen of Bymaanen, wyzen dus aan, dat de lucht met eene groote mecnigte waterige -— ook wel bcvrozene dampen be- laaden is, en verkondigen dus regen of wind; of wel beiden. Maar dewyl vreemde winden de dampen verdryven, of ook wel andere dampen 'er byvoegen kunnen; zo kan men met volkomen zfekerbeid het weder daar na bcpaaien (y). De loop der Dwaalftarren en , veranderingen der Hemel fche lighaamen, is al mede van elk als een Voorteken des weders aangezien geworden ; alhoewel ik geloove dat deeze bron niet zo zeeker is, als die te vooren opgègeeven zyn. Wil ondertusfehen ie. mand OD Zie suckows , Eriefe an das fchónt Gepecht, p. 10,10.  ✓ VOORTEKENS. §. 25. *\4f mand deeze foort van voorzeggingen beknopt by elkander leezen, dien ver wyze ik tot de aangenoomene onderfteKingen van den Heere hahn (z).. Zo veel moet ik aanmerken, dat zelfs de Hemelfche lighaamen , op onzen dampkring, niet eens een werkenden invloed hebben , veeleer ontdaan, flegts in zekere tydpunten, de veranderingen op de aarde gelyktydig met de wvzigingen der Maan, van waar ook deeze van genen eene erkennings grond kunnen oplecvereu f». Én hier uit zal men van zeiven kunnen oordeelen, in hoeverre jepinus O) de waarheid op zyne zyde beeft, wanneer hy zegt : „ Eene overoude dwaaling: (want de dwaalingen trotfeeren de verganglykhcid) heeft zig tot op onze tyden {taande gehouden , en zal* zonder twyffel tot op onze naakomelingcn over- (s) Welke men in Prof. sprenofrs H'ïrlhfchafilickë Calender nuf das Jahr 1779, f. 64/. leezen kan, (o) Volgends mynen lilden Regel die ik hier n3a bybrenv gen zal. (Jf) In zyne VorUfung von den Lujltrfcheinungen, die 'er ims "je.hr 1769 in Gegenwart der Keizerin gehalten, f.9*  450 VERKLAARDAARE overerven ; men wil naamlyk dat de begeleid» fter des aardbols, welke deszelfs duistere nachten verlicht, nog meede tot iets anders beftemd zy, en het weder beftuure. Het is een overblyffel der Astrologifche dwaasheeden van vroegere tyden , dat mogelyk ook juist daarom, zelfs onder Natuuronderzoekers, verdeedigers vindt, dewyl de bekende werking van de Maan, op het wasfen en afneemcn des Oceaans, hen tot het niet geheel onwaarfchynlyk beflait overhaalt, dat de Maan, op de, de aarde omringende lucht zee , een gelyk vermogen oefenen kan (O-" Hl. (c) Voords is met deeze leer nog te vergelyken; den Heer von seoner in zyn Programma de Mulationibus ac'ris a Lima pendentibtis. Jen. 1733. welke in aoeleuneri Co'iwicrc. litler. As'ron. T. I. N, XXI te vinden is. Recls in den Jaare 1714 beeft jen. fried. weidler. te Wittenbcrg in eene Disfert. de tenpcstatuin varieiate et invcjligandis veris ejusdem ralionibus etc. zig bevlytigd, de al te groote werking der Hetnelfchc lighaamen 5 inzonderheid op de Maan, te wederleggen. De Hcsr Abt toaldo in zyne Wittentngs lehrc fur dem Feldbau (in 't Nederduitsch , by W. lloltrop te Amfterdam uitgegeeven) grondt zyne gisfingen hoofdzaakelyk op de bewegingen van den dampkring , en vindt de hoofdoorzaaken der-  VOORTEKENS. §. 2J. 451 III. Wanneer eene oorzaal meer werkingen die alle elkander geleiden, of op elkander volgen — voortbrengt, dan kan de eene werking als een teken , of voorbeduid/el van het aanwezen, of volgen, der andere, aan derzeive in de fcliyngeftalten der Maan en in de verfcheidene plastfingen {aspecten) van deeze byplanee» ten opzichte der Zonne en der aaide. De voornaamfte aspecten der Maan zyn de Quartiers-, Volle- eu NieuweMaancn , de by- of af-suurdigbeM (perigaam en apogaum) , de doorgang, of het fnyden van den Equator in den op- of ondergang , en beide de Masnskeeringen. Met deeze vergelykt de Schryver de veranderingen by de Weder befchouwingen van vyftig agtereenvolgende jaaren, en trekt daar uit waarfchynlyke gevolgen ; welke gele.geheid gceven om , met eenig betrouwen , het we. der te kunnen voorzeggen. Zo kan men, met zesmaalr-.-cr betrouwen , ftellen , dat op eene nieuwe Maan eene daadélyEe ver. ndering d.s weders volgen zal, dandat' dc nieuwe Maan geene wc&tsvcnndcrii g ten gevolge zal hebben ; dewyl by noö Nieuwe Maanen , werkcljS 950 maal blykbaare veranderingen zig vertoond hebben , en flegts 156 maal agtergebfeeven zyn. Maar men moet bovenal het oog vestigen op de gc'yktydige famenkomst van veele Maanspmuen. Wanneer de Nieuwe Maan naby de aarde is , dan kan men , in de raden van ver* hoBding, als 33 tot 1, weeten,dat een groote ttreek van den aardbodem met onftuimig weder en ftorm gedreigdwordt, enz. v4  4J2 VERKLAARBAARS gezien worden. Veele natüurlyke verfchynfelen kunnen op deeze wyze gegronde voortekens van toekomende gebeurtenisfen weezen. Immers fpreekt het zich zeiven niet |egen, maar is zelfs zeer bevvysbaar, dat het voorval of de uitwerking, een zelfden grondflag hebbe, met het natüurlyke verfchynfel , dat men voor een Voorteken van dat voorval houdt, wanneer eene oorzaak nu meerdere werkingen, die altyd , of ten minflen gewoonlyk, met elkander vergezelfchapt zyn , tot daadelykheid brengt, dan kan men zeer ligtelyk befluiten; waar de eene werking plaats heeft, daar moet ook de andere plaats hebben , en deeze wyze van befluiten is zeer gemeenzaam in het gewoone leven. Dit kan uit het voorheen omtrent het weder bygebragte, opgehelderd worden. By voorbeeld , het afweezen van dampen is eene gemcenfehappelyke grond van het effene avondrood, en van het goede weder op den volgenden dag. Van daar zyn het avondrood en het daar op volgende fchoone weder veigezelfchapte uitwerkfelen ; men befluit daarom van het avondrood tot het goede we-  VOORTEKENS. §. 25V 45$ weder. Op deeze onze grond [telling zoudeook het voorteken van het huilen vzw honden , of andere dieren , verklaard moeten' worden; by aldien men het als een waar Voorteken verdedigen wilde. Ik geloof,, wel is waar , dat dikwyls, naa zulk eert gehuil, niets van het gevreesde gevolgd is,, zo min als ik geloove dat een vei'ftandig. mensch daar veel agt op behoort te liaan £ ondertusfehen gelooven fommigen, dat het aldus verklaard worden kan : wanneer 'ei?' op zekere plaats menfchen ziek liggen,, welke door veelc onzuivere uitdampingerP de lucht befmetten, dan is het natuurlyks dat zulke dieren of vogelen , welke zig; met bedorvene lighaamen voeden , zulke: uitdampingen naarfpeuren , en , door hum gehuil of geroep, hunne tegenwoordigheid! te kennen geeven. Het is mede even zo* natuurlyk , dat op dit geluid of gehuil! fterfgevallen volgen ; niet juist daarom,, dewyl de dieren dit vooraf zouden voor> fpellen , :maar wel wegens de grasfeerenife feefmettelyke of andere Ziekte ; en zo> verders. Weegt men egter deeze gronden! tegen die gronden welke het huilen ers V $ m&-  454 VERKLAARBAARE roepen der dieren onbekwaam en kragceloos tot een voorteken maaken, dan verliest" dit , onder het gemeenc volk heerfchend, Voorteken, zeer veel van zyn geloofwaardigheid.. Want i) kan een zieke, alhoewel hy onzuivere dampen uitwaasfemt, egter fomtyds wel weêr herfteld wor. den ; wanneer 'er dan honden of andere dieren huilen , kan dat toch geen zeekcr Voorteken van een naderende dood zyn. 2) wanneer deeze dieren door den reuk tot blaffen of huilen opgewekt worden, dan vraag ik , waarom zy dan ook niet, naa de gevolgde dood huilen ; cemeer, dewyl de lyken des Zomerdaags fterk rieken : ik kan daarom aan de vertelling van olaus dorrichius (d) geene zonderlinge waarde hechten, wanneer hy zegt: dat te Riepen , geduurende zyn verblyf aldaar, dikwyls een hond gezien werdt, die door zyn geblaf by den nachc, de dood van de zieken vooraf verkondigde. IV. CO Zie THOM. BARTIIOLINI , Act. Med. vol. V. c. 48. p. 135. PaülinIjÏii de Bauemphyficq, pag. 133 gelooft deren, hembden, en andere lyfsdekleTia V 6 #9  45*5 VERKLAARRAARE die zweetdeclen hunnes iighaams in zig kunnen vervatten, den dpoden in de kist meede te geeven , zo moesten deeze kleederen ais een bevorderings of hulpmiddel aangezien worden , waar door de werkende kragt der kwaade uitwaasfemingen van den dooden, zig by den lecyenden werkzaam toonde, cn door eene inwerking in het lighaam des leevenden, dc Ziekte veroorzaakt hadt, cn zo konden deeze kleederen , of het meJegeeven deszcïfs in het graf, als een Voorteken of voorbcduidfe! van de ziekte des leevenden , aangemerkt worden. Om de mooglykheiJ daarvan te ontwikkelen, moet ik vooraf laaten gaan, dat de gelykfoortige (homogene) dampen en uitwaasfemingen der lighaamen op aaide gewoon zyn zig langs lynen voortteplanten , zo dat deeze uit- ■vlocifelen offchoon zy ook nog zo fyn zyn zig tot op hunnen oor- fprong aaneenfchakelen.. Een Hond immers fpeurt zynen meester, dikwyls een .groote fireek wegs naa , gelyk ook de Jachthonden gefchikt zyn om het wild optefpeuren, alhoewel 'er geen voetftappen des  VOORTEKENS» §• 25. 457 des wegwyzers voorhanden zyn, gelyk in drooge zomerdagen gebeurt, wanneer de hond niet volgends den vaart of afgelegden weg fpeuren kan. Hoe is het dan mooglyk , wanueer de mensch of het dier geen ukvloeifelen in lynen te rug laat. Zeckerlyk voert de reuk den hond langs de ry der gelykflachtige (Jiomogtne) uitdampin- gen langs de lyn die het mensch of dier in zynen vaart befchreeven heeft. —— De Blikfem neemt ook zynen weg langs de ftreek en lyn van zwavelige en brandbaare dampen. Daar nu een zweetdoek, of bezweet kleed, dat van de eene plaats naar de andere gedraagen wordt , een reeks van uitdampingen op den weg, waar langshet gedraagen wordt , terug laaten kan, die aan den mensch, van wien deeze uitdampingen uitgegaan zyn , hechten, zo kunnen meede de vergiftige en vlugge deeltjens des geftorvenen, welke door derzelver fterke oplosfing, gisting en bederving, in de hoogte ftygen, door de geheele reeks derzelve tot op den leevenden voortwerken en hem meedegedeeld worden. Wat anders dan ziekte en onorde zouden deeze V 7  4J3 VERKLAARBAARE gifdeelen in den leevenden kunnen uitwerken? Kan de magneet in het verse venvy. derde yzer , door middel der uitvloeifelen werken, dan ook fchynt het werken der dampen die uit een graf ftygen , op een verwyderd mensch niet geheel onmooglyk te zyn. V. Wanneer een vernoegen tf kracht door eene andere zaak in werking gebragt wordt, dan is men gewoon uit het aanmezen der werkzaam kragt, op het aanweezen der zaak, die zulk eene kracht in werking bragt, als een voorteken te befluiten. Dit gefchiedt op den volgenden grond: De werkzaamheid eener kracht die van eenige zaak afkomftig ij, kan als eene werking van die zaak aange! zien worden; daar tegen is die zaak, welke de kracht van eene andere zaak in werking brengt, de oorzaak. Nu is de werking altyd een gegrond aanduidfel van de oorzaak, even als de oorzaak een aanduidfel van de werking is. Van daar moet de, door eene andere zaak in werking gebragtte kracht, een aanduidfel van het aanweezen van die zaak zyn, welke deeze werkzaamheid veroorzaaktei wilde men, by voorbeeld,  VOORTEKENS. §. !2J. 459 beeld, aan de wichchelroede de kracht toefchryven, welke aan haar door veelen wordt toegeëigend , en door middel van welke zy een aanduiding van het verborgen liggend Ertz , of van een verborgen bron zyn zoude, zo moest het volgends onzen regel verklaard worden , met te zeggen , de wichchelroede is iets , welkers kracht door de uitdampingen) van het Ertz, of der bron, in werkzaamheid of beweging gebragt wordt , en gevolgelyk zoude de beweging der wichchelroede een uitwerkfel van deeze uitdampingen zyn, maar deeze zouden als de oorzaak moeten befchouwd worden. En in zo verre moet de beweging der wichchelroede volftrekt eene aanwyzing van het Ertz of de bron zyn. Echter twyfelen nog veelen, en wel niet zonder grond , aan de waarheid der werkingen die men der wichchelroede toefchryft. Op dezelfde wyze laaten zig nog veele diergelyke grondftelligen uitdenken , die tot een voorraadkamer der aanduidfelen kunnen dienen. Ik zal echter afbreeken, ea nog flegts dit eenige aanftippen, dat al-  4ö"© VERKLAARBAARS alle tekens en voorboden der Krankheeden, als ook der dood, welke de Geneesheeren in de Ziektetekenkunde aanvoeren van welke ten rninften zeer veele, of enkele, of in verbinding genomene, de ziekte of de aanftaande dood beftemmen als gegronde voortekens aan te merken zyn, die ik egter hier ongepast oordeele breeder uittewerken, daar ik niet voornemens ben eene Ziektetekenkunde te fchryvën. 'tls genoeg dat uit de veranderingen des lighaams en der ziele dikwyls een zeeker of waarfchynelyk kenteken van de voorhanden zynde gevolgen der ziekte genomen kan worden. En alhoewel de Arts meer uit de gefleldtenis des lighaams , dan wel uit die der ziele zyne aanduidingen gewoon is te neemen , zo fluit hy daarom toch de zielsveranderingen niet uit, zelfs zyn de droomen hem niet onverfchillig, wanneer hy de ziekten en derzelver uitkomften beoordeelen wil (*). Ia den waakenden ftand des menfchen, richt hy mede even zeer zyne aandacht op de orde en on- C*3 Ctlyk de voorbeelden in §. 19 «antoonen.  VOORTEKENS. §. 15. onorde der gedachten, van waar ook het ylen en {luimeren hem tot een gewigtig aanduidfel verftrekt , na 't welke hy tot de gefteldtenis van den Lyder befluit (d).. §. 26. Aanduid/els en uitterlyke voorgevoelens, welker Wysgeerige begrypelykheid voor zwaar of ofimooglyk gehouden wordt , en die als buitengewoon opgegeeven worden. Waren alle aanduidfels en uitterlyke voorgevoelens zo gefield , gelyk die waren van welken ik voorheen gefproken heb, zo zoude men dezelve niet ligtelyk voor buitengewoone zaaken houden, maar dezelve als gewoone en gangbaare munt laa- OO Andrïas eucHNER , Disftrt. de deliriis vilani et mortem prxfagicnlibv.s, Hal. 1755- Men kan 'er hl'voegen, al pinos in Tract. de prafagienda Vila et mortt /Egrotantium , Francof. 1601. JohaNNBS zach. platner, e proluf.qua medicos de infan's et füriijts audiendos cs-fe oflemlii , welke in zyne Opuscuiis T. II. vervat is. Van de aanduidfeis van aanfteckende ziekten , zie den lieer d. krunitz, QLconomifche Encyclopedie, 1 Th. p250 enz., onder den Rubriek: Jnftecken.  4C2 ONvERKLAARB. EN BUITENGE WOONE laaten doorgaan. Er zyn echter ook eenige voorbeelden van uitterlyke voorgevoelens , die van zulk eene gefteldheid fchynen te zyn, dat zy door geene Wysgeerige grondftelingen opgehelderd kunnen worden, alhoewel ik wel geloof, dat het gevolg by de meesten mooglyk flegts gcrallig geweest zy , en zy dus zonder grond als voorgevoelen of aanduidfeis aangezien worden. Men heefc ook hier zonder twyffel te veel op het vooroordeel gebouwd, dat het geen op een voorafgegaan verfchynfel volgt, daar van voorzegd of voorbeduid moest zyn. Inmiddels zal ik eenigc voorbeelden opgeeven. Het werdt voor een byzondere aanduiding en kwaad voorteken gehouden, wanneer een onbekende Vogel over het beeld van Karei L , dat men over den Theems voerde, heenen vloog , en hetzelve met een bloed druppel ■ waarfchyncjyk roods verw, — bevlekte , zo dat men de vlek naauwlyks met de grootfte moeite afwisfchen konde ; en wanneer op den zelfden dag , dat het voor Karei I. zo doode» lyk Parlement begon , de Scepter uit de hand  VOOHGIVOELINS ENZ. §. 2 onverklaarb. en buitengewoons ■— dac cenig onheil of de dood van eenig grooc Heer, pleeg voortegaan, als voorboden en aanwyzingen daarvan te befchouwcn, en de groote trek tot het wonderbaare, verdicht daar nog by ■ 'c zy geheel of ten deele de onbegrypelykfte .omftandigheeden, venndcrt het natüurlyke in iets buiten of bove-natuurlyks. Wat voor zotte voortekens wil men niet voor den ongelnkkigen Slag des Keurvorsts Mailrits van Saxen, by Sivershnufen, en voor de dood van Johan Willem , Hertog van Weimar , als bovennatuurlyk opgcevcn? die ik niet eens de moeite waardig achtte van te vernaaien. Uit fommige voorbeelden van bovennatuurlyke voortekens in de H. Schrift (f) , kan men op onze tegen. t woor- (/) i Boek Mozes , c»p. XXIV. Jui. VI. i Sam. XIV. vergeljk tevens onzen §. 21. 22. Ik verwerp Je vertelling van tiieodoretus , in /list. Ecc'ef. lib. 3. Cap. 24. wegens de dood van den afvalligen Keizer Jtiliaa» ten eencmaal ; zo wel als 't geen zon.iras in Hist univerf. T. s- '« vlta Jnllanl, en sozomenus in [list. Ecclef. lib. 6. Cap. 2. verbaalen. Een zelfde oordeel veile ik over de Gefchiedenis van den Heiden fhiiostratus , welke hy ons van het leven des Wysjeers Apollonius Thyaneus , in yiis Apollon. lib. 4. Cap. 26 naa-  VÖOÏir.EVOELENS ENZ. §. 25, 460 woordige tyden bezwaarlyk befluiten. Het allerdwaast zoude zyn, wanneer men wilde gelooven , dat God door de Sterren voortekens van de dood zoude geeven. Zulke luiden gaat het dikwyls als het den Taasjohannes deXXIfie verging, van welken men verhaalt, dat hy door deSterrenvoorzegkunde gevonden hadt, dat zyn leven nog van een zeer langen duur zoude zyn, het geen hy ook aan ieder een verhaald hadde. Terwyl hy zig nu ook eens, op .zekeren dag, in tegenwoordigheid van veele menfchen daar over beroemde, ilorte een gehemelte, dat hy in het Paleis van Viterbo maaken liet, op hem ter neder, en kwetfte hem dermaate, dat hy naa zes dagen den geest gaf. §• 2?. naagelaaten heeft, even eens oordeel ik mede van de vertelling van da gemaalin van Htntik ii. Koning vtin Vrankryk ; naamelyk dat zy in een gezicht alles zoude gezien hebben, wat in den fl.ig van Jarnac op dat zelfde ogenblik met de Hagmooteit voorviel, en dat zy in den nacht vódr dat heur gemaal onder het tournooijen een fplimer van een lans in 't oog kreeg , een voorgevoel daar van gehad hadde. Alle detze vertellingen behooren tot die tyden waarin het Bygeloov op den thioon zat. II. Stuk. X  473 EYCELOOVICE EN ONGEGRONDE §• 27. Eygeloovige en ongegronde innerlyke aandoeningen. De Bygeloovige en ongegronde voorge. voelens zyn flegts gebeurenisfen , welke de menfchen zonder grond als voorbetekenisfen van het toekomende aanneemen (*). Van waar zo wel de innerlyke voorgevoelens als de zoogenoemde aanwyzingen of voortekens ongegrond kunnen zyn. Deeze ontftaan meerendeels uit eene Hypochondrie, of zwaarmoedigheid, immers veele menfchen , wanneer zy eene innerlyke droefheid of beangstheid gevoelen, meencn dat daar door een aanftaand maar onbekend onheil aangeduid worde. Zy fchryvën alle beklemmingen des harten, en alle zwaarmoedige grillen op rekening des voorgevoels, en wanneer hen, kort daar naa,eenig ongeluk aankomt, dan althands, twyffelen zy in 't geringde niet aan de vervulling hunner voorgewaarwording en duister vooruitzicht. Hoe eenvouwdiger, ru- (*) Gelyk ik $• 14 getoond hebbe.  INNERLYKE AANDOENINGEN. §. 27. 4^1 ruwer , en onweetender een mensch is, des te ligtelyker wordt hy door de heevigfte vrees aangetast, en al zyn moed ter nedergeflagen. Wat nog het ergfte is, zulke aanprikkelingen kunnen de allergcvaarlykfte gevolgen hebben, en in de menfchen een mistrouwen tegen zich zelvcn veroorzaaken. Zulke menfchen zien het toekomende niet anders dan als een geduurig onweder aan, van het welke zy flag op flag te verwachten hebben. Hunne ziel geraakt in zodanig eene duisternis en beftormende verdooving , dat zy hunne krachten in 't geheel niet meer te werk kan ftellen, het welk hendikwyls, zooniet tot vertwyffeling, ten minften tot krankzinnigheid geleidt. Welk eene geringe waarde en loon van zodanige voorgevoelens! Behoorde men niet te bedenken, dat 1) de beklemming des harten uit dikbloedigheid , winden , cn andere gefteldheeden des lighaams ontftaan kan? en dat men klaarblykelyk een bedrieglyke fluitreden vormt, wanneer men dat gene, 't welk geen oorzaak is voor oorzaak houdt Qm). . _ ten (m) Per fallaciam non causfae ut causfae. X 2  472 ïTT.ELOOVIGE IN ONGEGRONDE ien 2) de oeangstheid kan — offchoon'er toevallig eene ftrydige onaangenaame gewaarwording opvolgt — een bloot gevolg eener verrukte verbeelding weezen, volgends welke men zig fckrikbaarende toekomende omftandigheeden en lotgevallen verbeeldt, gelyk men, by menfchen van een zwartgallige (melanchclifche) Lighaamsgefteldheid, en neiging, dikwyls opgemerkt heeft: 3) niet zelden gelooft een mensch dat hem eenig ongeluk wedervaaren zal , en egter het blyft achterwege; is dat geen bewys dat eenige onrust des menfchen en een angstig gevoel der ziele wanneer 'cr verder niets anders bykomt niet voor een voorgevoel kan gelden? Hoe veelen hebben niet op zee, in tyd van ftorm, gelooft dat hun ongeluk of einde naby was ; is daarop nu de fchipbreuk of de dood gevolgd, dan moet het een wezenlyk voorgevoel geweest zyn ; doch bleef het gevolg achter, dan dacht men verder aan geen voorgevoel, maar hicldt de onrust voor een naluurlyken vrees wegens het voorhanden zynde gevaar, 4) kunnen de knaagingen van het geweeten , en de be- geer- \  innnerlyke aandoeningen $• 27. 473 geerte naar verfpilde goederen, welke beide het levenszoet, van niet ten eenemaal * bedorven menfchen, vergallen, eene treurigheid en vrees in de ziel te wege brengen , en zulke kunnen , in een goeden zin, voorgevoelens van een boos toekomende genoemd worden ; want godlooze handelingen , misdaaden — en onteerende flappen moeten noodzaakelyk den fchaadelykften invloed in het toekomende hebbenIk vind my genoodzaakt hier nog bytevoegen, dat beangstheid, vreesagtigheidT een natuurlyk voorteken eener ziekte genoemd kan worden , in zo verre die uir. eene ongeregelde gefteldheid des bloeds ontftaat. Deeze voorafbygebragte gronden ftcllen my in ftaat, om veele voorgevoelen , welken men als een bewys éencr buitengewoonen toeftand dsr ziele opgcefr, te verwerpen. Ik reken daaronder die genen, welke joiian willem l»ayers (b), voor op natüurlyke gronden onverklaarbaar houdt, en dien hy alleen van eene byzondere Goddelyke fchikkinge afleidt. Hy be- ./■" Ir. Dïsftrt, it praefagi's animi, Jen. 1699. p. 4, tW x3  474 BYGELOOVICE EN ONGEGRONDE beroept zig op eenen Burger van Jena, welke ecnige dagen vóór zyne natüurlyke dood een beangstheid des harte gevoeld hadde, welke hy — wyl hy dezelve uit een innerlyke bron, en uit de gemoedsgefteldheid niet verklaaren kon .— aan eene ontwikkelende en toekomflige lighaamskrankheid toefchreef. Doch , gaat hy voort, welhaast verfcheen de noodlottige avond , welke een waar uitlegger zynes voorgevoels werdt, en op welken hy door den worp van een vyandelyk fl.uk yzer door het vengfter, moest fterven. De gefchiedenis welke b&ier van zekeren Marei bybrengt, welke de plaats waar hy in het beleg van Praag ftondt, niet voor veilig hieldt, heeft deszelfs natuurlyken grond daarin, dat men op ongedekte plaatzen, by eene belegering, nooit veilig ftaat; daar by kan men ook het vengfler dat tusfchen den balk, door welke de ruimte tusfchen den brug en de Herberg bebolwerkt was, en voor het welke Marei ftondt, hem wel op het denkbeeld brengen , dat 'er door het zelve bekwaamelyk een kogel konde vliegen; 't geen ook wêrkelyk ge-  INNERLYKE AANDOENINGEN §. 27. 475 gebeurde. Het voorbeeld van Cardanus (0) dat hy'erbyvoegt, is een even zo gebrekkig bewys voor een bovennatuurlyk voorgevoel ; want deels kan alles toevallig gebeurd zyn , deels is ook mooglyk , dat Cardanus uit de gefteldheid des flegten wegs en het gevolg deszelfs, op de gedagten konde komen , dat de wagen welligtelyk konde omvallen. De angst welke een ze. venjaarig Jongeling , welke met bayer vermaagfchapt was, op zekere reis, kort naa de uiting van het blydst vergenoegen, trof, waarop het omflaan des wagens, en het nederftorten van een hoogte, doch zonder iemand te befchadigen, volgde, kan niet als een duister voorgevoel van den va!, 't welk bayer den Jongeling toefchryven wil, aangezien wordeo: de voorafgegaane angst is te onbepaald , en kan uit veela oorzaaken , welke in de gefteldheid des lighaams en des bloeds liggen, derzelver oorfprong genomen hebben, juist toen de wagen uit natüurlyke oorzaaken van boven neder geftort is. En wanneer d. stAtj- («) hi Libro de vlta propriet/, Cap. XXX. X 4  4?5 EYCELOOVIGE staijpitz uit de zwaarmoedigheid welke Lutherus nog in het Klooscer te Erfurt ondervondt.zyn daar opgevolgde wederwaardigheeden, by gelegenheid der Kerkhervorming, voorzeide,zo was dat een even zo zwak bewys van een buitengewoon en boven natuurlyk voorgevoelen , als de beangstbeid van Koning Henrik IV. vóór zyne vermoording. $. 28. Van bygeloovige uhtrlyke aanwyzingen of voortekens. Z;kere foorten van Voortekens werden by de Oude volken voor zeer heilig en onfeilbaar gehouden, en als noodzaakelyke Stukken tot den Godsdienst aangezien; daar toe behooren: I) De llaruspües of ingewandbefchou*<« GO , welke uit de gefteldtenis der in» 0») Van de afleiding des woords (waarfchvnlykst van h.t Gnekfche Uitroskoopos) zie ca anus , Rumfche AU therlkuüur, 2 Tk. f. 155. ' Men  tKTERLYKE AANWYZINGEN §. 28. 47/ ingewanden van de geflachtte ofFerdieren f voorzeiden ; derzelver oorfprong wordt van de naakomelingen van Noach afgeleid, welke het waare oogmerk der offerhanden vergeetende , tot verfcheideneiiei bywe» gen afdwaalden. Inzonderheid vervoerde de hevige begeerte om in het toekomen" de te zien, hen, tot het ongefchiktc middel, om uit de inwendige deelen der offerdieren het toekomende uitevorfehen (* )! Zy zagen 1) op den lever, deszelfs verw, etter, zweeren, fleenen die 'er in gevoiv den werden, verharding, ligging, groot-1 te, befchadiging, de gefteldtenis van des-, zelfs aderen en derzelver puntige of buitenge einden; dit waren al kentekens di« dan een goed, dan weder een kwaad voorteken opleeverden , 2) befchouwden zy het hart , zy merkten op den ilag, deszelfs, wanneer het dier opengefnedeni werdt ; op deszelfs hardheid, dan of het" weefc (*) Men vindt mede veele wêetens-waardige aantcckeningem over deeze en andere wichgelaaryen, in eene Verhandeling over de Fortuin , voorgeleczen in de Msatfciuppy.' Fdix Mtiitis, in 8vo. by den Uirgeever. deezss te bcko*men.. .  47» eygeloovtge week en gerimpeld ware ; op het vee waarmeede het overdekt is. Ontbrak het hart in de offerdieren ten eenemaale, dan was dit een zeer kwaad voorteken. Maar konde het hart ombreeken ? zal hier mooglyk iemand vraagen , daar het dier zonder hart nietleevenkan! Denkelyk verborgen de Priesters, of Haruspices, het zelve ongemerkt en zeer gezwind, om dus gelegenheid te hebben , een kwaad voorteken te kunnen verkondigen , en dus tot een nieuwe offerhande aantemoedigen , welke in dit geval noodig gehouden werdt. Cr. ■ cero (q) fpot hier zelve meede, daar hy zegt: 3, Is het wel mogelyk, dat gylieden „ zo vernuftig zyt van te begrypen, dat een os zonder hart niet leeven kan, en „ dat gy toch zo veel verftands niet be,, zit , om te zien dat het toch in een „ oogenblik niet uit deszelfs lighaam, wie „ weet waar heenen ! vliegen kan ?" Verder zegt hy: „ Gelooft my, gylieden floot „ de geheele Natuurkunde om verre, om „ de (f) Lib. I[. di Dhïtiat. Zie voords de boven aangehaalde Verhandeling over de Fortuin enz.  UITERLYKE AANWYZINfiF.N §. 28. 479 „de kunst van waarzeggen te vcrdedijj gen." 3) gaven zy acht op de galblaas; met de veelheid der gal voorzeide men veele en gelukkige veldflagen, 4) op de long, was deeze by twee deelen verdeeld, dan gaf dat een noodig uitftel der zaak tc kennen, j) de milt, de ligging derzclve, het gebrek aan plooijen, de etterbuilen en kleur derzelve, dit alles diende ter voorzegging , 6) het net moest niet gefcheurd, noch met bloed doorftraald zyn, 7) da nieren werden voorzeggend gehouden, wanneer zy zeer leevendig en fterk van kleur waren ; 8) de tong moest meede natuurlyk van kleur "zyn; ontbrak dezelve ten eenemaal, dan was dit mede een zeer kwaad voorteken. De Haruspicen letteden meede op de fpeeling der vlamme, wanneer het dier op den altaar verbrand werdt, en oordeelden over den goeden uitflag eener zaak , of van eenig voorneemen , volgends de fnelheid waarmeede de vlam het offer aangreep , als ook uit de helderheid en kleur der vlam, of 'er ook groene, zwarte of andere kleuren in zichtbaar waren. Voords op derzelver ftyging, of die pyraX 6 mi-  4"0 • BVCELOOVICE, midaalsch gefchiede, en of de vlam niet eer uitging voor het offer ten eenemaalè verteerd ware. Alhoewel nu de menigte van rook als een kwaad voorteken aangezien werdt, zo hielde men toch het regtftandig opftygen deszelfs, voor iets goeds, gelyk men ook het verfpreiden en neder, flaan deszelfs, voor een zeer kwaad voorteken hielde (*). De monfters of misgeboorten waren een naauw kenteken om tot rampfpoedigc voorvallen te befluiten, en de wyze om daar uit te voorzeggen,, was ook aan de Haruspices overgelaaten. Eindelyk was ook de droomuitlegging eene eigene bezigheid derzelve. Zy verdeelden de droomen in goede, kwaade en dubbelzinnige , en geloofden dat zy door de Goden den menfchen ingegeeven werden. II. De Augitrtn of waarzeggers, uit de Vo- (*) Natuurtyk, dewyl men by liet opftygen des rooks meende te ziui dat de Goden de offerhande goedkeurden en aannamen , daar bet ncdcrflain derzelven , zeer duidelyk bun misnoegen febeeu te betcckenen, zodanig dacht C.iïn ceeds over deeze zaak, 't welk hem nit /verzucht tot Broedernjoord aanfpoorde. Vertaalcr.  UTTERLYKE AANWYZINCEN. §. 28. 481 Vogelvlucht en het Vogelgezang (r) . deeze bedienden zich van de naavolgende tekens, waarop zy toekomende dingen voorzeiden; 1) Blixem, Donder en Wind. Men lette 'er op, van waar en op wat tyd de blixem ontftondt , naar welk oord by gericht was , en wat van denzelven getroffen of befchadigd werdt. De Blixem welke eene {trekking naar de linkerzyde van den Augur nam, en in 't byzonder die uit het Oosten voortkwam, was een goed teken; dewyl men't daarvoor hieldt, dat het geen de mensch aan de linkfche zyde bejegent, aan de rechtfche zyde der Goden in den Hemel is. Doch Sylla, offchoon hy meede zulk een gelukkig teken zag, flierf echter zeer ellendig, wordende door het ongedierte gegeeten. 2) De vlucht en hel. geluid der Vogelen. Maar men vorderde dikwyls twee overeenkomstige wichgelaaryen (auspicia) om het Voorteken van kragt te f>) Van de afleiding deezes woords zie weder cilanus , mooglyk van nviurn garritus , vogelgel'chrei , of avium gusUts , het eeten der vogelen , wyl daar meede voorzegginaen op gegrond waren..  4^2 BYGELOOVIGE te maaken ; wanneer daarom in den aanvang een gelukkig teken verfcheen , 't welk by vervolg der waarneemingen eene ongelukkige beduiding hadde, dan werdt de eerfte aanwyzing daardoor kragteloos gemaakt; dit konde plaats hebben wanneer de Vogel zig andermaal liet zien. Men onderfcheide de hoogvliegende van de laagvliegende Vogels ; doch men voorzeide niet uit de vlucht van alle hoogvliegers; maar flegts hoofdzaaklyk uit de vlucht des Adelaars , wiens vlucht van de linkfche naar de rechtfche zyde een gelukkig voor- teken opleeverde uit die der Gier, die inzonderheid, wanneer by iets roofde, onheil voorfpelde uit die der Kraai die altyd kwaad voorfpelde ■— uit de Raave, uit wiens geluid beide geluk en ongeluk voorzegd werdt ■ de Uil gaf treurige en fterfgevallen te kennen de Zwaluw beduide ongeluk ter plaatze waar zy zig nederzette. Het waarzeggen en voortekens uitleggen uit de vlucht, en het geluid der vogelen, is van ouda by alle volken in gebruik geweest, zelfs het volk van Israël, dat toch eene rech-  UITTERLYKE AANWYZINCEN. §. 28. 4§3 regte kennis van den waaren God hadde, heeft fomtyds in dit Bygeloof gedeeld (O3) Het gedrag der Hoenders, waaruit men inzonderheid in de legers en vlooten waarzeide. Men opende het koffer of de kist waarin zy befloten waren, en wierp hen gemaaien koornen voor ; hun fpoedig uitfpringen, pikken, en uitvallen van het graan uit den bek, het niet eeten, het fchraapen met de pooten , het kraaijen en 'er van af vliegen, gaf de ftof tot goede of kwaade voortekens. Echter men hadt reeds ten tyde van cicero niet veel meer op met deeze tekenuitlegging (ï). 4) De veranderingen der viervoetige dieren, der vosfen, wolven, ftieren, ezels, rammen, geiten, osfen, paarden enz. 5) ongewoo. ne toevallen , onvermoede gebeurtenisfen en voorvallen;'t zy die aan het lighaam des menfchen, of die te huis, op reis, of ergens elCO Men zie lilde B. Mozes 19 v. 31- »• B. Sam. 28 v. 3. 2 Kon. 21 6. 23. 24. Ciciro heeft, wat betreft de Heidenen, by welken dit bygeloof geheerscht heeft, eene volledige Gefchiedenis gekeverd, de Diy'm. Cap. I, p. 40 fqq. (f)_De Diyiti. Lib. II. 36» Lib. L %6.  4^4 EY0ELOOV1GU elders voorvielen; deeze waren allen van een ongelukkige voorbeduiding; by voorbeeld : wanneer een mensch, zonder 'er eene oorzaak van te weeten, zeer bedroefd werdt, verfchrikte, van zig zeiven viel; wanneer hy zig verbeelde dat hy ergens geroepen werdt; wanneer hem de voeten jeukten , de ooren ruischten , de tanden knarschten; wanneer hy eenig ruifchen ver van zich af meende te hooren; wanneer het fchot en de balken in de huizen kraakten; wanneer het vuur knapte; wanneer mende fchoenen verkeerd aantrok; wanneer men 's nachts een onverwagt fchynfel zag; wanneer'er een vreemde kat in huis floop, wanneer het zout- , olie- , of watervat over de tafel omgeftooten werdt; wanneer men onvoorziens zyn kleederen brande; of een muis zig liet zien, of aan de klee. deren geknaagd hadde; wanneer de fchoenriem by het toegespen brak; wanneer 'er een vreemde zwarte hond of kat in huis kwam loopen; wanneer een visch uiteet water in de hoogte fprong ; wanneer iemand een oude vrouw op zynen weg ontmoete ; wanneer een jonge vogel laag ,by den  UITERLYKE AANWYZINGEN. §. 28. 485 den grond vloog, en zig met de hand liet vangen, enz. 6) De Lansfen enSpietfen, die men in 't leger vast in de aarde gefïoken hadt, moesten meede voorbeelden van toekomende voorvallen zyn; wanneer naamlyk de bovenfte Haaien gepolyste punten derzclve, des nachts eenen glans gaven en 'er vüurig uitzagen , en de vaan fpillen zig gemakkelyk uit de aarde lieten trekken , dan zoude dat een gelukkigen veldflag voorbeduiden. III. De Heidenfche Oracukn. Deeze waren wel bedrieglyke uitfpraaken der Hei. denfche Priesters , welke de toekomflige en verborgene omftandigheeden zouden verklaaren; men hielde ze egter ook voor andwooi-den , die op voorgelegen vraagen van de Goden zelve gegeeven werden («) een duidelyk geluid, een rede die zig uit een hol, naa een gedaanne vraag, hooren liet , werdt als een antwoord , en voor een aanwyzing van het gene gebeuren zoude, ge- («) Daar van zegt'sENECA, dat een Oracnl de geopenbaarde wil der Goden, door den mond der menfchen, is, en cicero noemt het een gefprek der Goden.  485 BVCELOOViCE gehouden f». Ik zal de plaatzen waar deeze Oraculen zig bevonden, en hunnen dikwyls belachgelyken, voor 't minst dikwyls herhaalden, oorfprong hier niet behoeven by te brengen ; maar veel eer trachten om de volkomene nietsbeduidend. heid van deeze bygeloovige aanwyzingen, en den grond waarop men zo veel van dezelven pleeg te houden, ontwikkelen. Wat dan eerftelyk de onwaarde der Oraculen aangaat, deeze vloeit voort uit de dubbelzinnigheid dier antwoorden die door dezelve gegeeven werden. Want zy waren , wanneer men de verdichte uitfpraa. ken 'er van afzonderen wil, zo onbepaald faamgefteld, dat men zig van het toeko« mend gevolg geen regte of zeekere voorftelling konde vormen. Een zaak mogte ook deezen of genen gelukkigen of ongelukkigen uitflag hebben, altyd wisten de Heidenfche Priesters de uit. fpraak van 't Oracul goed te maaken en als vervuld te verklaaren. Eenige voorfa eel- f» Zie hier van beknoptelyk het Verfuch eii.tr fchichte der vornehmjle Orakel, 1775. §. 3. 4. 5.  ÜITERLYKE AANWYZINGEN. §. 28. 487 beelden kunnen hier van ten bewyzen verftrekken. Wanneer Alexander te Babyion fpoedig ziek werdt, vroeg men den afgod Serapis of het niet beeter ware, dat men hem naar den Koning bracht , op dat hy denzelven genaze, dan dat de Koning tot den afgod gevoerd wierde? Het antwoord was, 't was draaglykst voor Alexander dat hy bleef, waar hy was. Dit antwoord was zeer listig en fcherpzinnig; want , zoo de afgod den Koning tot zig hadt laaten komen, en deeze onderweg of in den Tempel geftorven ware, dan zou het onvermogen des Oraculs al te klaar gebleeken hebben: was Alexander integendeel te Baby Ion van zyne ziekte herfteld geworden , dan zouden men hebben kunnen zeggen , het antwoord was volkomen vervuld! ftierf hy te Babel , dan konde men zich toch daar mede behelpen, dat zyn einde toch het draaglykst voor hem geweest ware , dewyl hy, naa zo veele veroveringen en behaalde eer, met den grootften roem ftierf, dat, zoo hy langer geleefd hadde, niet hadt kunnen gebeuren; dewyl hy, van wegens de uitgebreidheid zyns Ryks, ' ' al-  483 BYGEtOOVIGE alle zyne Staaten niet in gehoorzaamheid zoude hebben kunnen houden, gelyk me» ook wêrkelyk, naa zyn dood, die verklaaring aan het Oracul gaf. Keizer Trajanus vroeg het Oracul te Heliopolis , of hy naa de voleinding des Krygs, welken hy voorneemens was te voeren, weder naar Rome zoude te rug keeren? De Godheid belaste, dat men een wyngaardrank, welke in den Tempel gech\.rd was, in ftiikken breeken, en dien aan Trajanus brenpen zoude (y) , daar Trajanus nu in deezen oorlog fneuvelde, en men zyne beenderen naar Rome terugvoerde, konde de bedriegers en voorftanders van het Oracul terftond de vervulling van deszelfs uitfpraak beweeren en verklaaren , met te zeggen dat de verbroken wynftok een voorteken van dit voorval geweest ware. Het zinfpeelend andwoord was van zo veel ta onderfcheide betekenis, dat het zelve op zeer veele voorvallen waar onder ook het daadelyk gevolgd voorval behoort . — toe- 0) A, van dali , de Omculis vtterum Eihmcoruiit^ Araft. 170». p. 1Ö9 fqq.  UlTERLYKE AANWYZINGEN. §. 28. 489 toepasfelyk konde gemaakt worden. De Priesters der Syrifche Goden, gaven insgelyks veele dubbelzinnige antwoorden: zy hadden twee verfen van den naavolgenden inhoud vervaardigd: De aangefpannen osfen doorfuyden her aardryk Op dat de landen hunne vruchten voordbrengen; Hier meede beantwoordden zy alle de hen voorgelegde vraagen. Vroeg men omtrent een voorgenoomen reis, — dan waren de osfen aangefpannen en reisvaardig, en de vruchtbaare velden voorfpelden geluk. Vroeg men omtrent een Landgoed dat men van zins was te koopen dan waren de osfen die het ftonden te bearbeiden reeds voorhanden, en de toefpeeiing der vruchtbaare velden , behoefde men dus meede niet verre te zoeken. Was men voorneemens ten flryd te trekken , en wilde men het volk daar toe aanfpooren , dan beduiden de aangefpannen en onder het juk gebukte osfen, de vyanden dien men onder het juk brengen wilde (z). Verfchei- de- vO Zie van dalbn, U c. p. 171 fqq.  490 BYGKLOOVICE dene hebben ook de onwaarde der Oracuien gezien. Want als Xerxes met zyn geheele legermagt Griekenland overviel, gaf de Pythifche Priesteresfe in het Oracul van Delphos den Atheeneren op hunne vraag ten and woord : „ Minerva , de Schutsgodin van Athene, heeft vergeefsch door veelerleie middelen den toorn van Jupiter trachten te maatigen ; niettemin vergunt Jupiter ten gevalle van zyne Doch. ter, dat de Atheeners zig in houten muuren zullen mogen redden. Salamina zal het verlies zien van veele kinderen die aan hunne moeders waard zyn, wanneer Ceres of verftrooid of ingezameld zal zyn." Oenomaus fpotte met dit antwoord, daar hy zeide: de twist tusfchen Vader en Dochter heeft onder Goden juist niet veel val. Zyn'er in den Hemel zulke tegenftrydige neigingen ? — Jupiier is op Athene verfbord, en heeft de magt van geheel Azia tegen het zelve in 't harnas genoodigd hadt hy dan vreemde hulp noodig, daar hy immers de magt hadt om de geheele magt van Azia optecntbieden. En nogthands vergunt hy,  UlTERLYKE AANWYZlNGEN. §. 28. 491 hy, dat men zig in houten muuren redden moge ? — Wien treft zyn toorn dan ? —> Uitmuntend Waarzegger ! gy weet niet eens wat kinderen het zyn zullen, die Salamina zal zien omkomen, of het Griekfehe of Perfifche zullen weezen !.. Gy verbergt meede den tyd des Veldflags onder verbloemde fpreekwyzen; wanneer Ceres verftrooid of in gezameld zal zyn. Doch 'er mag ook gebeuren wat 'er gebeure, gy zult u altyd door middel van Jupiter, die Minerva bevredigen wil, kunnen redden. Verliezen de Grieken den flag, dan is Jupiter onverzoenlyk geweest; behaalen zy de overwinning, dan heeft hy zig eindelyk laaten beweegen. Gy zegt, ö Apolloi dat men in houten muuren vluchten zal, —— dit raadt gy; maar gy voorzegt het niet. Ik, fchoon ik niet eens voorzeggen kan, zoude even zo veel daaromtrent hebben weeten te zeggen. Ik hadt wel gezien dat de zwaare last des Oorlogs Athene drukte, en dewyl de Atheeners fchepen be- za- O) Vergelyk die Algemeint WclMstorit , 5 Tb. §> 339—402.  491 EYGEI.OOVICE zaten, zo was het zeeker best, dat zy de Stad verlieten en zig ter zee begaven. De •Atheenfche Redenaar bemcsthe.nes gaf onbefchroomd te kennen, dat de Pythifche Priesterin te Delphos heure uitfpraaken, overeenkomftig met het doelwit van Koning Philippus, en ten zynen voordeele, inrichtte, of gelyk hy het uitdrukte Philippi/eerde wyl de Priesters omgekocht waren; de Heidenfche Priesters wisten zeer goed met groote Heeren om te gaan, en door menigvuldige kleine dienften, derzelver gunst tot hun voordeel tot zig te trekken. Keizer Augustus was zo zeer op Livia verliefd geworden, dat hy haar alhoewel zy zelfs zwanger was >— uit de armen van heuren egtgenoot rukte , en den byflaap zelfs niet eens tot naa heure bevalling uitftelde. Het Oracul werdt over dit Huwelyk gevraagd , en dat was zo welleevend van te antwoorden: „ geen Huwelyk kan beeter uitvallen dan dat waar. in men by eene hoogzwangere Vrouw ligt." Hieruit blykt tevens, dat de Oraculen ook met Staatsbelang door de grooten gehandhaafd werden; dewyl zy 'er zig zei-  tjiteri.yke aanwyzifcen. §. ï8. 493 zelven tot hunne oogmerken van konden bedienen om het volk te doeken (b). Wat voords aangaat de oorzaak waarom zo veelen een zo fterk vertrouwen op de Godlpraaken gefield hadden, hier toe lag de grond gedeeltelyk in de gelykheid van het gevolg met de uitfpraak welke het Oracul deedt; want daar de beflisfing der Godfpraak doorgaands veelerlei beduidenisfen leedt, konde de Bedrieger altyd — de zaak mogt uitvallen hoe zy wilde ■ een gelykheid en overeenftemming van hun antwoord met den uitflag der zaak, door hunne bygevoegde uitlegging en verklaa. ring uitbrengen , en alles na hun uitfpraak dwingen, Gedeeltelyk bragt ook dit iets toe tot het geloof aan de Godfpraaken , dat men zig niet verbeelden kon, hoe de Priesters fomtyds een gepast antwoord op verzegelde en onopgebroken vraagen konden meededeelen. Een Stadhouder van Cilicitn zondt, gelyk flutar- chus (V) Daarom liet lycurgus zyne Wetten door een Godlpraak bekragtigen. Zie die Algcmeins IFelthistoris» 5 Th. §. 63. II. Stuk- Y  49+ BYGELOOVIOE CH'JS verhaalt, eenen verfpieder met een verzegeld briefjcn naar het Oracul van Mepfus , de bode viel in den Tempel in flaap, en zag in zynen droom eenen man die tot hem zeide: ten Zwarte. Dit antwoordt bragt de Zendeling den Stadhouder over, die daar over verbaasd en verwonderd ftondt; want de vraag welke in het verzegelde briefjen vervat was, was deeze: zal ik u een Witten of Zwarten Os offeren? naa dit voorval vereerde de Stadhouder deezen God Mopfus ook zyn geheele leven door. De Keizer Trajanus gcliet zig meede eens, volgends het getuigenis van MACRonius, als wilde hy den God te Heliopolis, door een verzegelden brief raadvraagen ; maar hy fchreef 'er niets in i hy bekwam daar op een welvcrzegcld fchoon blad, in plaats van een antwoord, terug. Maar fchoon men zelfs alles toegave, laat de zaak zig toch zeer wel bcgrypen. De Priesters koaden die brieven openen, en weder even zo bekwaam toemaaken ; want de boden moesten hunne brieven overgeeven om dezelven op den altaar te leggen , ook werdt de Tempel toe-  UITKR1YKE AANWYZINGFN. §. 28. 495 toegeflooten;maar de Priesters wisten verborgene toegangen, waar door zy ongemerkt in den Tempel konden komen, ten einde de brieven te openen, weder te verzegelen en te beantwoorden. Mogelyk werden ook de boden, of door de Priesters zeiven, of door hunne bedienden uitgevraagd ; behalven dat hadden deeze bedriegers hier en elders hunne verfpieders, door welken zy dikwyls, eer de vraag nog gebragt werdt , reeds derzelver inhoud gewaar werden (c). Het antwoord dat de Bode van den Cilicifchen Stadhouder in den droom bekwam, is — zoo de gefchiedenis eens waar is — toch niet onbegrypelyk. Mogelyk is het woord Zwart, een en andermaal door de ftem van een Priester geroepen, waar door de Bode ontwaakte , en het denkbeeld van het woord Zwart, als hem in den droom toegeroepen zynde , aangezien heeft ; wia weet ook of de Priesters geen verlbnd- hou- (O Hoe bedrecven de Priesters in diergelyke Kunstgreepen geweest zyn , toont lucjanus in zvnen Alexiro Pstudomanli; (yalsch votrzeggenie AkxmAei>~) Y 2  495 BYCEtOOViGE houding met den bode gehad hebben enz. Wanneer Crafus de Koning van Lydië, Cyrus beoorloogen, en naar Cappedocien trekken wilde , zondt hy gezanten naar het Oracul te Delphos, welke het de volgende vraag voor moesten leggen, en het antwoord fchriftelyk te rug brengen : Wat doet thans Crcefus, de zoon van Allyattts, de Koning van Lydië? Het antwoord des Oraculs te Delphos want de overige antwoorden zyn niet bekend was dit: Ik weet het getal des zands van Lybi'é, de maat van den grooten occeaan, de geheimenisfen der ftommen en zwygenden liggen voor my geopend; ik riek den reuk. van een lam en een fchildpadde, welke te /amen in een koperen ketel keoken, koper is onder en koper is boven het vleesch. Crcefus vereerde den God van Delphos ten hoogften toen hy dit antwoord vernoomen hadde ; want juist cp denzelfden dag , dat de gezanten het Oracul gevraagd hadden, was hy waarlyk bezig geweest met een Lam en eene Schildpadde in een koperen ketel, die met een koperen dckfel gefloten was, te kooken. Hy zondt daarop het Delphisch Ora. cul  UTTERLYKE AANW YZINGEN. §. 28. 49? cul eene offerhande van osfen toe benevens veele andere kostbaarheeden, en liet op nieuws vrangen: Of hy eenen Oorlog tegen de Per Jen ondernamen , en daar toe hulptroupen bezigen zoude ? Het antwoord was: Als Crafus over den Halys trekt zal hy een einde aan een groot ryk maaien , en hy zal de magtigfte volken van Griekenland te hulpe neemen. Hierop volgden wéder nieuwe Gefchenken , benevens de derde Vraage : Of hy zyn Koningryk lang Bezitten zoude ? Waarop hy tot antwoord bekwam : Hy zoude zo lang regeer en , tot een Muilezel over den Meden zoude heerfchen. » Tot opheldering van deeze God- fpraaken mcrke ik aan 1) dat by deeze nog tvvyffclachtige gefchiedenis, de gezanten, te Delphos hebben kunnen worden omgckogc s dat zy by hunne terugkomst in Ly dië de verrichting des Konings naargevorscht , cn dezelve hem fchriftelyk onder het Zegel van Delphos overgebragt hebben. 2) het antwoord op de tweede Vraag was dubbelzinnig, zo dat men het na believen verklaaren konde. 3) het derde Antwoord moest in alle gevallen vervuld Y 3 wor-  498 JSyGELOOVICE worden. Want, zoo Crcefus op den Throon gebleven was , zoude de uitfpraak des Oraculs den zin gehad hebben , waarin Crcefus dezelve verftondt; wierdt hy echter overwonnen, dan konde het niet wel volgends de toenmaalige omftandigheeden , iemand anders dan Cyrus zyn, welken het Oracul, onder de uitdrukking van Muilezel, verborg; dewyl deszelfs Vader een Perfiaan, cn zyne Moeder eene Medifche Vrouw was. Wanneer Crcefus nu naar Cappedociën toog , ontmoete Cyrus hem met een geweldig groot heir, nam hem gevangen, en toen hy hem het leven fchonk, badt hy eerst verlof aan den Overwinnaar , om zyne ketenen naar Delphos, tot een wederlegging van de gegeevene Voorzegging te mogen zenden. Dit gebeurde. Maar het Oracul , of veeleer de Priesters , wisten zig zo fchoon te praaten, dat Crcefus geloofde dat hy , en niet Apollo, ongelyk hadt. Toen was het, de Priester kan het befluit des noodlots niet omftooten , en Crafus moest in het vyfde gelid voor eene misdaad boeten enz. (d). Ik zal niet be. hoe^e) Aïïgewtine IFdthistms, ^te Thcil, §. 44.  UITERLYKE AANWYZIKGEN. §. 28. 499 hoeven te handelen over de Gödfpraaken die door dieren , by voorbeeld door den Os Apis, in de Stad Memphis in iEgypten enz. werden gegeeven , dewyl het bygeloof daarby al te zichtbaar was. Koning Ochu; doodde deezen Os, at denzelvea met zyne Vrienden , cn gaf den Prieste. ren, in deszelfs plaats, een Ezel tot een God , welken zy vereeren mogten. In Epirus hadt een Draak, te Leontopolis een Leeuw, te Arfinoê een' Crocodil, te Mendete een Bok, en in Lycia hadden zekere Visfsn , de gaaf van Voorzeggen. Wanneer zy aten , of niet aten , 't geen hen voorgezet werdt , nam men dat als een Voorteken en als een Voorzegging op. Uit dit alles blykt van z'clvcn, dat men waarlyk by de Heidcnfcbe Oraculs de hulp des Satans of van zekere Middengeesten , niet behoeft aanteneemen ; alhoewel de Jefuït bAlthus , benevens uebius cn banier (O deeze raeeninS trachten te verdeedigen. IV) (O Onder m:er andere kan meede hier over galeezen worden ; lud. c*l. riiodiginus , in Antin. Lïcwi. Lib.- Y 4  J°° EYGELOOVIGE IV) De voorzeggingen der Sihyllen en heure boeken. Deeze Sibyllen waren Heidcnfcbe vrouwen , die het toekomende voorzeiden (f). >Et waren echtef vee]c zodanige Sbyllen , alhoewel 'er veel over der- *' C'P- 12' A.ST01,ÜS h DhfirtathMus * 0racu!is *lteru* "hnlcorum, [welke Verhandc Itogen ook in 't Neétduiuch het Iieht zien] en in zvne Dtsfcrtatio. de dirinationiius Jatoarum idololatricis. Dan. clasbn . ds 0rgcuüs gtntu.um a .n s^,e ^ viaylliuh, ïtbri tres etc., Mm*. ió>3. 4to. D. ceoko. moebü , Tract, de Oraculorum tthnleoram origine, pro. ptgatioite et curaihne etc, Utf* i635 [mede in 'tUdlandscli voorhanden.] joiian webster , Unterfuchung der verwekten und fogenannten Uexeryen. Trogil arnkiels, Beyden Religion. Fcntexelle, in zyne Bittoire des Oraeles payens. Gelyk meede , Ftrfueh einer gefchichte der Orakel, 1775. in 8vo. Cf) Het woord SibyUe wordt van het Criekfche Jflf xa) fitvXi, beteekenende den Oppergod en zynen Raad, afgeleid, zo dat SibyUe zo veel als fó, ^f dat is' Gods Raad zonde betekenen. Zy voerden dceze'n naam daarom, dewyl zy voorgaven het Raadsbefl.it Gods in 'opzichte tan het toekomende, te weeten. Men hi'eldt ■aar- deswegens öok voor uitleggers van den Goddelyke wd of voor Prophetesfen. Hier meede kan vergeleekeu worden , lactant.i* , Lib. I. e. 6. casv. „eu«». -* Pr.ecogn. dir. gea. ■ e„ c^us , KomUfch: Alter1 timmer.  UITERLYKE AANWYZINGEN §. 28. 5CÏ derzelver juist getal, plaatzen en Landen waar zy zig onthouden hebben, getwist wordt (g). Verftaat men onder den naam van Sibyllen , in 't algemeen alle Waarzegflers, dan heeft men zulke in alle landen gehad , en heeft die nog tot op heden , daar de omzwervende Heldinnen en Landloopfters zeer wel als zodanige aangezien kunnen worden (Ji). L)e Romeinen hielden de boeken der Sibyllen ió hooge waarde, en pleegden 'er zelfs raad' meede, wanneer zy eene gewigtige onderneeming aan zouden vangen. Eene Staatkundige reden gaf hier toe aanleiding;' want dewyl men zig in de Regeering van? het Romeinsch gemeenebest, zeer voorzichtig, in alles na het volk fchikken moest,, daar het in veele opzichten meede deel aan' (g) Ecnige tellen twee (p.iusan. Lib. 10. 12.) ander* drie , (c. jul. solinus C, 8.) nog andere zes , (iiin* kus l'dr. Hist. Lib. 11. , wederom andere tien,. (lactatsT. L%. I. 6.) [ook 1'ommigen twaalf-] (ft) Van de Waarzegflers der Cimberfche Heidenen,, zie verder m. tgoi-.ill arnkiels, Cimbrifche Heiden Ri~ lie'w,, i Th. f 193 enz. Deeze wyven worden Mrmc» of Alruinen gelrectcn. Y 5  502 KYGF.L00VICE aan de Regcering hadt, zo bedienden zig de Grooten van dit Staatkundig hulpmiddel, dat zy, by een gewigtig voorncemen 't welk ligtelyk een kwaidcn uitflag konde hebben, en hen dus gevaarlyke ver- wyteq deedc duchten zig geheten als wilden zy de zaak niet na hun eigen goeddunken bepaalen en uitvoeren ; maar veeleer de- uitfpraak aan de boeken der Sibyllen pverlaaten; maar altyd was de uitfpraak der SibyW/cbe boeken voordeelig aan de bedoeling des Raads, of van die pcrfoonen die het Beftuur des Ryks voornaamelyk in handen hadden. Of deeze Boeken der Sibyllen daadelyk van deeze Waar/eggende vrouwen zyn , is meede zeer twyffelachtig. Het kan ook weezen dat dezelve Sibyllifche geheeten werden;, om dat men uit dezelve den raad der Goden , m hoedanig men zig in zekere voorvallen in de Republiek te gedraagen hadde,. konde leeren ; immers de afleiding des woords , kat deeze bedenking zeer wel toe. Mogelyk waren deeze boeken niet anders dan eene verzameling van Staatsregelen, die door verftandige Staatkundigen uit-  U1TERLYKE AANWYZINCEN. §. 28'. 503; uitgedagt waren, en welke men voor Goddelyke uitgaf, om denzelven meer geloof' te verfchaffen. De Tien of Fyftienmanntnwelke over deeze boeken gefteld waren v moesten uit denzelven raad geeven i) wanneer beroemde mannen kort op eikanderen ftierven (i). 2) wanneer de pest hevig woedde (k). 3) wanneer 'er zonderlinge wondertekens (prodigia) gezien werden (/) , 4) wanneer 'er een fterfte opkwam (»0, 5) wanneer het onweder eene zuil, of een fluk van een publiek gebouw affloeg («)• 6) wanneer de goede voortekens (auspiciaj verwaarloost waren f» 7) wanneer 'er een aardbeving gc-voe.d werdt (p), 8) wanneer 'er eene Vestaalfche maagd gefchonden was (q). Men; heeft nog heden ten dage Doeken der Silyllen , welke ceorge faericiüs uit hcC Grieksch in het Latyn overgezet heeft,, maar deeze zyn ondergedoken , en door fca- (!) [.roes , Lib. 40, 37- (*) Lib' 7, =7- CO L;b;. er", 62. ta, 3Ö. Lik- 38-36, 42. 2. 39, 9- 36. 57- 0> Li'. 40. 19. 4i- 21- fn) LiW. 42. 20. O) Lib. 2a. (p) I-ihé 34- 55- 00 '-iü' S4- 3-> Y 6  5H BYGELOOVIGE laatere Sc'iryvers opgefteld., gelyk fommige Geleerden toereikend beweezcn hebben (r). V) De Lotvoorzegging (Y). Het Lot over 't algemeen genomen , is eene bandelmg volgends welke eene zaak aan de .uitkomst eener bloote toevalligheid overgelaaten wordt. Daar nu God zelve, in de Heilige Schriften , het Lot als een raiddel ter beflisfing gebezigd heeft 't welk egter, in onze dagen, geen verzoeking tot navolging oplevert —- zo bouien veel menfchen nog ten heedigen dage zeer veel van het lot (t). 'Er zyn verfcheidene foorten van Lotvraaging. Men fpreekt van een Lot van Verdeeling 't welk f» Livius, Lib. 22, 5'. (O Men kan van de Sibyllen meer leezen , erasmi Stbmidi SityUanüi.i zie ook die Weisfagunnen der Sibyllen , nebil den Hxrtenliidern des viroil , und pope ven der tfenscktterdung Gottes, von m. jon. heinr. smid, Rector zu'Aurich, 1761, in 41:0. by cilanus op de bygebragrc plaats. [Ook vindt men vo% een Latynsch Tracta t '.'en is- vossiüs, de L'ibris Sibyllinis, cn een Neétd. Wuk, betyteld Spiegel der Sibyllen, in 4to. met pl.] (0 FöntpNEM.1, tJuserlcfene Schriften yon gottsched MberzitziLeipz. 17Ö0..  UIÏERLYKE AAMWYZWGEN §. ft8, 505 't welk gebruikt werdt, om te bepaalen, welk deel deezen of genen te beurt zoude vallen. Het Lot in de Lotery, gelyk ook dat by Erffenisfen gebezigd wordt, en 't welk nog heden in gebruik is , behoort tot deeze foort van Lotvraaging, welke volkomen onberispelyk is, Men heeft voords een Lot van beflisfing , door 't welke naargevorscht zoude kunnen worden, of eenig ontwerp uitgevoerd of naagelaaten moet worden (*). Hebben zy tot oogmerk, om uit meerdere gelyk goede doeleinden waarvan egter flegts een tot daadclykheid kan komen — een befluit optemaaken, dan zyn zy niet onwettig- maar laat men aan dezelve de beflisfing, of èen doelwit — welks nut ons reeds be- kend is uittevoeren zy, of niet zyn, dan zyn zy wetteloos; wanneer 'er eindelyk meerdere goede uitzichten voorhanden zyn, die egter in waarde niet gelyk ftaan , dan zoude de mensch tegen zynen pligt handelen, in zo verre hy de beflisfing aan het blinde ge- C*) Zie Spreuk, it v. ilt i Sam. 14. Vfi 7- J°n** 1 v. 7. Hand. 1 v. 26.  5C6 BYGELOOVTGE geluk des lots ovcrlaaten wilde; veeleer eischt zyne Verpligting dat hy zig van het, door God aan hem verleende, verftand , be. diene, en dat hy, wanneer niet alle die uitzichten tot daadelykheid komen kunnen; de waarde van elke derzeive, met de ich3al des verfhnds naauwkeurig afweege, om die gene ter uitvoering te brengen,' welke een overwigt boven den an ieren heeft. Men heeft meede een Lot van vooruitzicht of toekomst, m welk geval het lot zoude kunnen beflisfen of dit of iets anders in het toekomende tot beflag geraaken zal. ■ Eindelyk zoude men ook een Lot over 't voorleedene kunnen ftellen, waar door men het Voorleedene, waarby veel voor ons verborgen is tracht naartefpeu- ren. Deeze drie foorten van Lotvraaging zyn meerendeels met veele Bygeloovigheeden vermengd, en wV vinden menigerlei voorbeelden by de Ouden de nieu. were egter niet ten eenemaal uitgefloten —— welke daar van bewyzen aan den dag kunnen leggen. Wat vooreerst het Lot der beflisfing betreft, dit was onder de Oos.  UITF.RLYKE AANWYZINGEN. 28. 5©7 Oosterfche Volken ia gebruik (*) — gelyk men wil dat meede nog heden ten dage fomtyds by de Arabieren en Turken gefchieden zoude. — Zy deeden naamelyk drie py len in een zekeren koker of vat, op een van welken deeze woorden gefchreeven waren : Myn Heer heeft my bevolen , en op de tweede: Myn Heer heeft my verboden; maar de derde was onbefchreven. Greep men nu den eerden Pyl, dan moest dit een aanwyzing en goed voorteken weezen, dat men het voorneemen gelukkig zoude ter uitvoer brengen , waarom men het werk ook welgemoed ter hand nam : de andere Pyl hadt een averregtfche beduiding, en wanneer iemand den derden kreeg, dan werdt dien weder by de overige gedoken , en de Lotvraaging op nieuw weder aangevangen, tot men den eerden of tweeden Pyl bekwame (»). Het Lot van (*-) Men zie dj meernmlen aangehaalde Verhandeling over de Fortuin. O) De Koning van Bahel zoude zig van dit Lot bed:end hebben Ezech. 2T. 21, maar dan worden de woorden , welke lutherus met Pyten om het Lot fchieleiy vertaalt, op de v.olgende wyze overgezet: ie Pyten om Lot*  jo8 BYOEtOOVICE van Homerus, 't welke onder den Griekea in zwang ging, behoort even eens tot de beflisfende Lotvraagingen. Men floeg Homerus Werken op, en de plaats, of het vers, dat iemand eerst in de oogen viel, werdt als een wenk aangezien , of men zyn voorneemen in 't werk ftellen , of daar van afzien zoude. De Romeinen gebruikten hier toe, in de plaacs van Homerus, hunnen Dichter VirgiliUs„ Wy vinden nog onder'de hedendaagfche Christenen, tot hunne fchande, een bygeloof, dat hier meede volkomen overeenkomt, behalven dat zy zig in de plaats van Ho- me- Lotvraaging onder een mengen. Wanneer Neiucadnczar met een groot Heir uit Babel toog , Iiie'dt hy op den weg (lil, en fchreef op eenen pyl, Jerufalem , en op den anderen Egyplen , om te onderzoeken , tegen welk land, hy te veld wilde trekken. Hy trok vooids Jerufalem uit. Deeze Waarzegging noemt men Belotnantix of Pylvaorzegging ; zie walchs PUlofoph. Lexicon, onder deezen tytel ; men bezigde mede eene waarzegging door middel van Hokken en roeden , of Rhabdomaotia zie mede daar ter plaatze. De Waarzegging met de IFichchelroede wordt tot deeze foort gerekend. Veelen meenen dat 'er by Hofea 4. 11. op diergelyk eene Waar. zegging gedoeld wordt. [Zie voords de aangehaalde Verhandeling: over de Fortuin.']  tjiterlïke AANWTZINGEN J. 28. 5°9 merus of Virgilius, van den Bybel bedienen , welke ons zeekerlyk tot zulk een einde niet gegeeven is ; even zo is het gelegen met het Halfche Spreukkastjen, wanneer men het daartoe bezigt, dat men door uittrekking van een fpreuk ontdekken wil, of ons voorneemen een gelukkigen of ongelukkigen uitflag hebben zal. Adxiaüus TORNEBüs f» geeft eene gelyke wyze op, welke onder de Heidenen gebruikt zoude zyn geweest. Echter ging het deeze lieden wel eens als 't nog hedendaagsch onze nieuwsgierige Christenen gaat , naamlyk, dat zy dikwyls een fpreukbriefjen trokken, welks inhoud op de voorgenoomene daad geheel niet paste; maar daar voor wist men niettemin goeden raad, men trok een ander uit, tot men eindelyk een trof dat toepasfelyk was. Er wordt van. D. Martinus Geyer verhaald, dat hy in twyfel zoude geftaan hebben, of hy het beroep naar Dresden als OpperHofprediker aanneemen zoude, dan niet; maar wanneer hy eens uit olearcis Gebe- dsn- (x) In sdytrfar. Lib. 5. Cap. 21.  5io BYGEL00VICE denfchool, zyn gebed leezen wilde, wekte een fpreuk, welke hy in dat boekjen vondt zyne opmerkzaamheid (31), en haalde hem tot zyn befluit over. Ook vindt men van D. Spener een zelfd geval aangehaald by zyn beroep naar Draden (z), dewyl zyn Dochter meede eenigc fpreuken toevallig opgeflagen hadt (a). Ten tweeden. De Lotvraagingen van Vooruitziening, of waarzegging, werden by de Heidenen mede in hooge eer gehouden , dewyl zy dezelve voor eene foort van Goddelyke uitfpraaken hielden. De Priesters gebruikten da r toe eene foort van werpfteenen , die met characters of woorden befehreven waren , en tevens hadden zy een foort van Tafeltjens, met welke zy de verklaaring gaven, cn die in den Tempel der Godinne Fortuna zorgvuldig bewaard werden. Hiermede trachten zy den menfchen het toekomende te voorzeggen , maar zeeker op dezelfde wyze gelyk zy gewoon waren by de Oraculen \JJ Jeremia i v. 7. (z) In zyn B-.denckcn, $the Thcil, f. 82. 00 Te vreeten, Hand. da Apost. Cap. 7. y. 3 en ie>»  üitema'ke AANWYZINGEN §. 28. JIX te doen. Cicero fpreekt zeer uitvoerig over deeze lotvraagingen (&)■ Heden ten dage vindt men ook nog dwaazen genoeg onder ons, die met dobbelfteenen werpen , om te verneemen of zy in het toekomflige 't een of ander doel bereiken zullen. Ja ik heb wel eens gedrukte boeken gezien, waarin verfcheidene vraagen voorgefield waren , waar naar men werpen moest, en het getal der geworpene oogen werdt als dan byzonder uitgelegd, zo dat 'er een andwoord op die vraagen ten voorfchyn kwam. Ten derden. Tot de Lotvraagingen en. aanwyzingen van het voorledene kan mede hetBygeloof gerekend worden,'t welk werkt door een* Trouwring, die aan een' draad gebonden, cn tusfchen twee vingers boven een bord gehouden wordt, op welks eene zyde brood en op de andere kooien gelegen zyn , waar door ontdekt zoude kannen worden of een afweezend perfoon reeds dood of nog leevend zy. Want daar de draad of de ring door het flaan van de pols (t>) De Bivinatione, Lib. 2. 4. Zie ook ciUNO, RHtxifchi AUherMmer, stfie Theil f. 287 enz.  512 BYGELOOVIGE pols bewogen wordt, zo geefc men agc, of de ring zig meer naar het brood of naar de kooien beweegt. Gebeurt het eerfte, dan is de perfoon welken men bedoelt nog in leven; maar gefchiedt het laatfte, dan is dat een teken van zyn dood. Ook kan hier het Zeefloopsn (Y) toe betrokken worden. Wil men eenen dief ontdekken, die iets geftolen heeft, of een uitvoerder van cenig ander kwaad , dan zal de Zeef ons denzelven bekend maaken. Doch de wyze hoedanig dat gefchiedt , wordt niet even eens befchreevem E :nigen (d) geeven deeze behandeling op: Men moet een tang neemen, die zo lang is , dat men daar mede een zeef op beide zyde van den rand vatten kan. Hiermede wordt de zeef ge. vat, en in de hoogte getild, zo dat hy regtftandig hangt. Twee perfoonen moeten alsdan de tang, met hun middenften vin- CO Men noemt deeze foort van Voorzegging Kosiiao. manlid, en daar uit ontltondt de fpreekwyze Cribrt divi. nare; zie peucerl's, de princip. divin. gener. cn de meer aangehaalde Verhandeling over de Fortuin enz. 00 Pictornis villincanus , in Tract ie Speciebui mcignU ceremonialis; welke by de Opera Crne'ii Agripui ' gevonden wordt.  «JlTERXYKE AAIIWYZIKGEN-. §. 2?!. 513 vinger van wederzyden te famen houden, en de voorzegger maakt den aanvang met eene bezweering , (e) en noemt de naamen der perfoonen, dien hy wegens het begaane misdryf verdenkt. Zo dra hy nu den fchuldigeH noemt, zoude de zeef zig beginnen omtedraaijen, en de daader gevolglyk hier door ontdekt worden. Andere befchryven dit bygeloof eenigzins anders (ƒ), de voormaalige Hoogleeraar in de Medicynen , . Hirrman Nieuwalt , te Helmfladt Cg)» meenc > dac raen de morden Sint Peter en Paulus dair by gebruikr. Veele hebben deeze Zeefwichchelaary voor zo uitneemend kragtig gehouden, dat zy niet van den Duivel konde beftuurd worden. Wat kan ligtgeloovigheid niet uitwerken? De Geomantie, of Magifche Punc teer- (7) De volgende zinlooze woorden die daar by gebezigd werden, zouden een zonderlinge kragt hebben; als by voorbeeld Dies, mies, gefchet, benedoetef'. downs, enitemaus (ft). (ƒ) Peucerus ) Loco citato. In het Bericht von Erforfchung der Zauberinnen, durchs halte wasfers, ■wieder Wilhelm Adolph Secribonium, welke M. H. Meiboom uit het Latyn in 't Hoogduitsch overgezet heeft.  5*14 BÏGELOOVICÏ teerkwst, wordt meede onder de Lotvraagingen geteld. In de oude tyden gaf dac woord eene foort van Waarzegging uit de natüurlyke gefteldheid der aarde, te kennen. Hiernaa echter werdt daar mede eene Kunst bedoeld, om uit zekere puncten welken men zonder overleg plaatfte, en als dan in byzondere figuuren vervatte, verborgene en toekomflige dingen naar te vorfchen. Zy noemden het Gtomantie, dewyl men in het begin deeze puncten met ,een ftok in de aarde maakte , dat echter daarnaa gemakshalven op papier gefchiede. Deeze tot hier toe aangewende aanwyzingen, zyn dezulke, die zig gedeeltelyk onder de menfchen het meest verfpreid hebben ; maar ook gedeeltelyk als zeer geloofwaardig van hun opgenomen worden; waarom ik meende dezelve een weinig naauwkeuriger te moeten befchouwen. Echter zyn 'er behalven deeze nog zeer veele, die ik flegts ter loops aanftippen zal, zonder wy in een wydloopig onderzoek —- want zy vallen by onderzoek ter.  UITERLYKE AANWYZINGEN. §. 28. 5*5 terftond in het belachchelyke in te laaten. Ik reken hier onder de aanwyzingen uit de Magia of toverkunst. Dit woord Magia werdt by de aloude Perfeu in eene goede beteekenis opgenomen ; dewyl men onder hetzelve de kunde der Natuurkenners en Geleerden verflondt, onder welker getal ook de Magi, of Wy. zen behoorden, welke door een buitengewoone Ster tot Christus gevoerd werden. In de volgende tyden bekwam dat woord eene kwaade betekenis , dewyl men toen daar mede een kunst beduide , om door hulp van eenen Demon, kwaaden Geest of Duivel , aan welken men zig verbondt, een antwoord op dat gene 'c welke men wilde weeten, te bekomen; en deeze foort van Magia kreeg demtoenaam van Ceremonia* lis, in tegenftelling van de NatuurlykeMagta, of Magia Naturalis, welke alleen uit de Kunst beflondt, om de geheimen en verborgen kragten in de Natuur naartefpeuren, en welke weetenfchap niet te laaken is, wanneer men daar meede geene andere dwaasheedcn, gelyk de Theofophen gedaan heb-  516 RVCELOOVICE hebben, verbindt (♦). By de eerfte foort van Magie , bediende men zig van veele bygeloovige middelen, by voorbeeld van Chrystallen, Spiegels, Ringen, Magifche woorden, Schilderyen enz. (fc). De CO De Theofopben lagen zig in de XVI en XVII Eeuw naa Christus op de Magie toe , voor zo verre dezelve eene geheel byzondere kennis der Natuur ten onderwerp hadt, en gaven deeze hunne Philofophie den naam van Cabbxla. Inzonderheid trachten zy de krachten der Natuur door middel van htt vuur te lecren kennen , va:, waar zy zig ook Philofophi per ignem , ll'ysgeercn dotr bet vuur noemden; zy namen echter de Jstrolagie of Sterrevoorzegkunde , meede te hulp , en vervielen tot verfcheidene dwaasheeden en belachchelyke begrippep. De Stichter deezer Secte van Theoibphifche Wysgeeren was Philippus Aureolus Theophrastus.Parccelfus , anders genoemd Bombast van Ilohenheim, welke in het ja.ir 149$ gebooren , en 1541 gelforven is. Die een beknopt bericht van deezen Wysgeer en zyn Volgers verlangt te leezen , kan hetzelve vinden in bussching, Grundris riner Gefchkht. der Philofophie, 2leTheil.f. 496 enz. Breedvoerig handelt over dezelve brlcker , in Kist. Crit, Philefnphia , T. IV. 644—750. [De Heer a. de stoppblaar , heeft een beknopt Uiitrekfel van dat groote Latynfche Werk in het Nederduitsch uitgegeeven.] (k) Peucrrus de prac. divin. gen. heeft dit alles wydloopig befchreeven. Hy verhaalt veele foorten van Magie. Yooids kan men daar mede nog vergelyken : jacob. bois-  UITERLYKE AANWYZINCEN. §.28. 5 I 7 De Toverkunst, of Hexery, kan meiï voor eene Zuster der Magie houden. Peucehüs (/) verftaat daaronder de wyze hoe men, door bygeloovige middelen tc gebruiken, zyn bedoelingen kan bereiken — helpen of fchade kan toe brengen. In eene naauwere betekenis zoude daardoor een verbond tusfchen den Mensch en den Duivel verftaan worden , uit kracht van 't welke de Mensch zig aan den Duivel zoude kunnen overgeeven, cn daartegen de hulp van denzelven en wel op boissardus de dhinatione et magiis pritsligiis en johannes BODiNUS Andegavenfus, de Magorum ditmonomanla, feu ietestandi lamiarum ae Magorum cum Satana commerci». Lib. IV. Francf. 1560. 8vo. bircherod in exercit, de divinatione, trogill arnkiel Cimbrifche HeidenReligion. 1 Tb. 37 Cap. f. 223. enz. (0 Hy tekent onder toverkunst, of Hexery (V) ae Pharmacia of vergiftiging van zekere lighaamen , di« in hunne natuur niet fcliadelyk zijn, maar door Hexery eenen fchadelijken aart verkrijgen. O) du Keskinomanlia of Zcefwigchelaary (c) de Kephalaönomanlia of waarzeg, ging door middel van een Ezelskop, (d) De Alectryomanlia of waarzegging door middel van een Haan. Van het overige kan meerder geleezen worden in trogill arnKïels Heiden-Religion 17 Th. Cap. 39. f. 237. enz. II. Stok. Z  Jl8 BYGELOOVIGE op zekeren onderling overeengekomen en bepaalden tyd, met verzeekering kunnen bekomen. Tot deeze hulp behoort meede dat de Duivel den Mensch zekere aanwy zingen zoude doen, waardoor hy het toekomende zoude kunnen voorzien. Tnomasiüs heeft dit Bygeloof op zeer toereikende en overtuigende gronden, mannelyk beftreeden (m). Maar de vraag zoude niettemin nog onbeantwoord blyven, waarom, in voorige tyden , verfcheiden Menfchen de Hcxeryen en Tovery, als eene waarheid verdeedigd hebben, en hoe het menschlyk verftanfi tot zulk eene razcrny heeft kunnen vervallen ? Hoe dat zo veelen, in allen ernst hebben kunnen bevestigen , meede op den vermaarden Bloksberg, waar de Toveraars famenkomen , geweest te zyn? ■ Ik geloof dat de In- O) In zijn Disputatie- Magia. Zie ook wehstsr Vnterfuchung dar vermeynten und zogenannten Hcxeryen. Voords verdient hier over geleezente worden des Heeren tieuemans, Gedenken uier den Urfprung der Zauiery in het Deulsch Mufeum, 12de ft. 1776. en de Algem. Deutfciie Biblioth. 24fte Band, 2de Stucl, Pag, (08. enz.  ujterlyke aanwïzincen $. 23. 5I9 ïnbeeldingskracht de eenige moeder der Hexen historiën is. Maleeranche («) heeft deeze vraag reeds toereikend beantwoord, waar hy zegt: „ Een Schaapherder vertelt, naa het avoadeeten, zyne vrouw en kinderen, in de ftal, de vertelling van de Hexen en Toveraars byeenkomst. Daar nu zyne Inbeeldingskracht door den wyn fterk verhit is, zo gelooft hy dezelve reeds dikwyls zelve bygewoond te hebben, en fpreekt 'er zeer leevendig en nadruklyk van. Zyne natüurlyke gaaf van fnappen, nog meer aangezet zynde door de aandagt van zyn geheele huisgezin, op zo een ongehoord en vreesfelyk onderwerp, moet in derzelver zwakke verbeeldingskracht , ongewoone beweegingen doen ontftaan, en het is natuurlyk dat zyne vrouw en kinderen, over 't gene zy hooren, in verbaazing opgenomen worden, hetzelve naadenken en gelooven. Heur man, hun vader, verhaalt immers iets dat hy zelv gezien en gedaan heeft; zy beminnen en agten hem, waarom zouden zy t» Rcchitches fut la Vtritl. Liv. I. Z 2  520 BYCEL00VIGE zy hem niet gelooven ? De Herder herbaalt zyne vertelling verfcheide maaien. De inbeelding der moeder en kinderen bekomt daar door nog dieper indrukfelen; zy worden 'er aan gewoon; het ichrikbaarende gaat verlooren en de overtuiging blyft naa — uit nieuwsgierigheid willen zy deeze plegtigheid meede bywoonen; 7.y befmeeren zig met zalf, leggen zig te bedde; deeze voorbereidfelen verhitten nog meer; de, door de vertelling des Herders reeds gemaakte indrukfelen in de Hersfenen, openen zig dermate dat zy het gantfche Feest, in den flaap , zodanigmeenen te zien,als het hun verteld is geworden. Zy ftaan des morgens op, vraagen en vertellen elkander wat zy gezien hebben. Zo verfterkt de een den ander in het Bygc» l,of, en die de flerkfte inbeeldingskracht heeft, blyft niet in gebreke Van in weinig nachten het geheele Tafereel der Hexen byeenkomften te ontwerpen. Nu zyn de H exen, die de Herder heeft doen gebooren worden, volwasfen, en zullen gewis voortteelen , wanneer de vrees diergelyke vertellingen niet onderdrukt. Ja, 'er  UITERLYKE AANWYZINGEN §. aS. 52Ï "er zyn zelfs veel eerlyke Toveraars geweest, v/elke plegtig verzeekerden dac zy naar de Hexen byeenkomst gaan zou» den, en 'er zodanig van overtuigd waren, dat ze, wanneer men \ hen uit den flaap, waarin zy waren, opwekte, en hen bewees dat zy het bed niet verlaaten hadden, dat echter in geenen deele gelooven wilden (*). Voords neemt men ook nog ongegronde aanwyzingen van het toekomende uit de ongewoone verfchynfelen in de natuur, uit de Sterren voorzegkunde, of uit-de veranderingen der planeeten en derzelver aspecten of ftanden (e) — uit de Komee- ten, uit de Aardbevingen — het Noorderlicht — de Dwaallichten — uit de (*) Dit alles laat zig zeer wel verklaaren uit onzem §. 8—12. (o) In hoe verre echter de aanwyzingen uit de He* melfche lighaamen van Bygeloof verwyderd zyn, heb ik § 25 by den Ilden regel aangetoond ; Die veel bygeloovige voorbcduidingen, welke hier toe betrokken kunnen worden, begeert te leezen, dien wyze ik tot schotts Phyfica cutiofa, Lib. VI. de niirabiïibus porteniorum. p. 0156—576. Z 3  522 BYGELOOVIC-B de Dieren en derzelver vorming uit de Planten uit de Delfftoffen waarvan ik in den volgenden § zo veel zal bybrengen als ik noodig oordeel te zyn. Voornaamentlyk heeft de ligtgeloovigheid cn het Bygeloof zig met de veranderingen van den mensch bezig gehouden, om daar in aanwyzingen en uitzichten in het toekomende te vinden. Daartoe behoort de Phyfiognomie , Metoposcopie, Chiromantie, enz. die ik boven reeds wederlegd hebbe (*); voords de Onomantie, of naamwigchelaary, waar door mea uit de naamen voorzeggingen wil opmaaken; (ƒ>) De rekening der Trapjaaren, (anni climacterici) waardoor men zekere jaaren des ouderdoms voor den mensch fchadelyk en gevaarlyk acht, of die ten voorteken van gewigtige veranderingen in 'den mensch zouden {trekken. De getallen 7 en 9 leveren de trapjaaren op. Dus zyn het 7de, 14de aifte enz. voords ook het 9de, 18de,27fte, O Zie § 16. QO Zie peucerus £1 prtecipuii, Diy, gen. p. m. 6qo feqq. p. 410..  UITERLYKE AANWYZINGEN. §. 28. 5^3 36fte en diergelyke, met 7 en 9 klimmende, jaaren, voor den mensch zeer gewigtig. De allergevaarlykfte trapjaaren zouden, volgends die rekening, zyn het 4nfte, dewyl dit getal uit 7 maal 7 ontftaat; voords het 63 (ook het moordjaar genoemd) wyl daaiin 9 en 7 famenkomen, en eindelyk het 18Je of 9 maal 9de jaar. Wat het laatfte aangaat ben ik niet ongenegen om met de Trapjaarspropheeten eenftemmig te denken, en dit jaar voor 't leven van den mensch gevaarlyk te houden, echter niet om reden dat in het zelve 9 met 9 gemultipliceerd wordt, maar alleen daarom, wyl een zo hooge ouderdom , natuurlyker wyze, aan veel zwakheeden en elenden onderworpen is. De aanleiding tot dit bygeloof is zeekerlyk zeer belagchelyk; 1) men meent dat 'er in het getal 7 iets geheimzinnigs fteeke, en Pythagoras hieldt reeds dit getal voor heilig (3), mooglyk daar- (?) Hv was cep. groot liefhebber der Magie'en der Waarzegen yün, en wilde zelve voor een Waarzegger doogsai. Daanm zegt cicero de Divinationc, L. I. Cap- 5. Diyinaiimi magnam auctoritatem Pythagoras tf' Z 4 iui>  5*1 BYGELOOVICE daarom wy? Homerus en Refiodus den zevenden dag als iets heiligs aanzagen, dat mooglyk daaruit ontlïondt, dat men door overlevering iets van den zevenden dag der fchepping, als een rustdag, of Sabbath, gehoord mag hebben. Anderen geeven nog bejagehelyker redenen op , zeifs morhof (r) zoekt in het zevental iets verborgends. 2) Men wil dat 'er zeer veele menfchen in het groote trapjaar geftorven zyn. 3) De zevende dag is ook by de zieken merkwaardig; alhoewel ook de 9de , ude en 14de dagen by de iyders veel verandering doen belpeuren. De Crifis, of beflisfing eener ziekte, is eigentlyk een ogenblikkelyke veranderingder ziekte tot gezondheid of tot derven. Maar omtrent deezen Crifis en de twy! felachtige dagen, of dies Critici, zyn de Geleerden het meede gantsch niet eens, zodat men dezelve meede niet voorzeeke' re Uit, qui etiam ipfe augtir voluit esfe. Dat is: Pythagonis heeft der ICaarzeggerye veel gezags gegceven; daar hy zelve een IHgchelaar wilde zyn. CO b Polyhisl. Lil. L. 1. c. 12. § 20  UIT EB LYK? AANWYZINGEN. §. 28. 515 re aanwyzingen, van een verhoopten of gevreesden uitflag der ziekte houden: kan (.f). §. 29. Aanleiding tot de Bygeloeyige aanwyzingen,. Welk een menigte van aanwyzingen en voorbeduidfels zyn 'er niet, die, al te famen een onverwerpelijk getuigenis va'rJ het grootfte Bygeloof opleveren ? (t) Maar, CO Zie das allgemeine Magttsin der Nalitr und Kunst 9 B. f. 167 erz. . (_t) Ik wil egter niet ontkennen dat fonimige verftandige mannen onder de Romeinen de dwaasheid der wig» ohclaary doorgrond hebben. M. Pore'ms Cato pleeg re) zeggen; Ik verwonder my hoe de eene vigc.heiaar den ander, zander lagchen, kan aanzien', en doelde met dit: zeggen op de kunstjens waar mede zy de eenvouwdigö.' Romeinen by den neus leidden en 2) FaUus Maxiriiu* was zelve een wigcbelaar en zeide nogihnds; dal zym de beste voortekens Qauspkia") wanneer men iels ten nutte' ven het gemscnebest verrigt; daartegen zyn dat de kwaadfis wanneer men den- flaai fchade dcet, L. Papirius, beoorloogde du Samnilen en bet Romeinfehc heir liaaktff naar een vcldflag; men moest egter eerst de gewyelc  J2Ö AANLEIDING TOT Maar, zal men vraagen , hoe is het mooglyk dat geheele natiën tot het geloof aan zulke omina, of voortekens, vervallen zyn; dat zy eenftemmig uit ds die- Hoenders om raad vragen; het hevig en algemeen verhingen mm» den flag, amiie dat zy, die het antwoord haaien moesten, aan den Burgemeester Gerichteden, dat de Hoenders zeer gieetie gepikt hadden, alhoewel zy in't geheel niet hadden willen eeten; h erop beloofde de Burgemeester zyn krygsknegren den flag en de overwinning. Maar de opziener der Hoenders fchreeuwtte •lat men een valsch bericht gegeeven hadde en dit kwarri Pnphius meede ter ooren, die egter verklaarde dat men hem een zeer gunstig antwoord pyergebragt hadde en dat hy zig daaraan wilde houden. Zeo men hem bedrogen hadde, dan mogten zy het verantwoorden , die den raad afgehaald hadden, en al het onheil mogte hc» treffen ; tevens beval hy deezen ongelukkijen aan den fpits des Legers te Treilen, cn , eer men nog het teken tot den aanvang des gevechts gegeeven hadt, kwam 'er reeds zonder dat men wist van waar, een pyl aanfnorren die den waarzegeer, die her valCche antwoord gebragt hadde, trof; zo dia Papiaus dit te weeten kwam, riep hy uit: de Goden zyn hier te.aen, de deugniet is geftraft; zy hebben allen hunnen toorn tegen hem gewend, die denzelven verdiend heeft, en wy hebben voords niet dan goeds te huopen; te gelyk werdt ook het teken tot den flag gegeeven en de Romeinen behaalden een volkomen zege op de Samniitcn, uvius Mh 10. Cap. 40.  DE DYGELOOVIGE AANWYZINGEN. §. 29. 527 dieren en andere uiterlijke toevallige omftandigheeden tot een goede of kwaade voorbeduiding beflooten hebben ? Dit toch moet eene natüurlyke reden, ten minften eene aanleidende oorzaak hebben? Voorzeeker; maar ik onderfcheide de Staatkundige van alle overige aanleidingen. Wat de Staatkundige aanleiding betreft, daaromtrent moet men weeten, dat 'er de overigheid veel aan gelegen lag, orn het gemeene volk, door vrees, van'zekere onderneemingen aftefchrikken en weder door hoop tot andere op te wekken; daarom bediende men zig van Auguren, wigchelaars, en Haruspiccn, ingewanüichouwers, op dat zij het volk uit de vlucht der vogelen en de ingewanden der dieren gelukkige of ongelukkige voorzeggingen zouden doen, al na dat men het volk tot zeker einde bewegen of daar van afhouden wilde: wilde menden volke , by voorbeeld , moed tot den «kryg inboezemen , dan liet men de Hoenders honger lyden , op dat zy, wanneer men hen voêr voorwierp, dat zo veel te greetiger pikken zouden, en dit greetig pikken, dat na. Z 6 tuai»  J28 AANLEIDING TOT Mftirlyfcer wyze volgde, moest het voorbeduidfel zyn dat men in zyn onder, neeming gelukkig (laagen zoude. Dus hing 'er by de wigchelaaryen vee] van den willekeur cn het goedvinden der Augws en Haruspicen af. De Byzondere aanleid»g tot het geloof aan voorbeduidfels CO:me ik die, waaruit begrypelyk wordt, waarom men juist uit deeze of gene zaak en omftandigheid iets goeds of kwaads voorfpeld heeft en hedendaags nog voorfpelt. Men zoude uit de vergelyking der Gevallen en voorbeduidfelen: I.) deeze Aanleiding kunnen verdeedigen: De menfchen zyn gewoon, volgends deeze grondftelling, te oordeelen: Het regelmatige heeft ook regehmatige gevolgen, gelyk het ongeregelde ook van ongeregelde gevolgen begeleid wordt. Offchoon nu deeze fteüing, op zig zelve befchouwd zynde, eene volkomen waarde heeft, zo hebben de menfchen aan dezelven toch eene al te uitgebreide uitlegging gegeeven, en ge. meeral, dat, wanneer ten tyde dat men een uitzicht meent by te brengen, of wanneer een uitflag, dien kwy behoorden te wee*  ds bygeloovige aanwyzingen §. 29. weeten, voorbanden is, 'er zig tes buiten ons vertoont, dat iets geregelds in zig. heeft, dan zal het ook by dit ons uitzicht of by den voorhanden zynden uitflag, een regelmaatig en gewenscht gevolg bewerken of aanwyzen. Wanneer, by voorbeeld; een mensch naar eenige plaats meent te reizen, om aldaar een, voor hem gewigtig, uitzicht uit te voeren , dan is zyn ziel met de gedagte en wensch bezig, dat al wat hem in den weg komt ter zyde mooge gaan. Onverhoeds terwvl hy met deeze gedachten vervuld is, loopt 'er een Hies dwars over zynen weg. D:. mensch be- fluit terftond dat dit iets ongeregelds is, zyn wensch zal dus ook een ongeregelden, een kwaaden uitflag hebben; hy verwart dus de natüurlyke en eigentlyke betekenis der fpreekwyze, 'er zal iets in den weg komen, met 'de zedelyke en oneigentlyke:Op dezelfde wyze kan ook het kwaade voorteken van den wurmdraak of des Heirwums ontftaan zyn (v) want wan- neer M Zie B.KUHNS ym Eiftnach Bericht van den wurm.  53° AANLEIDING Tot- Beer deeze verfchynt, leggen hem de lieden hunne klederen op zynen weg, en zien het voor een gelukkig voorteken aan, wanneer dit heir van millioenen,door een uitgezweeten draad ftyrw aan elkander verbonden, Maden wurmen, daarover heenen kruipt; daar tegen zal het een kwaad voorteken heeten, wanneer de Heirwurm ter zyde uitwykt. . Zeekerlyk uitwyken wekt de gedachten van iets ongeregelds op- ~ De vorm des Nachcuils, welke van de gedaante van andere vogels, ten eenemaal verfchilt, heeft eveneens de gedachten van het ongeregelde kunnen opwekken; wat wonder is 't dan, dat men by deszelfs verfchyning tot ongeregelde gevolgen befloet ? Daar het nu ook een Roofvogel is, en hy dus de gedachten van moord opwekt, zo kan het zeer wel zyn dac men daarom, by deszelfs verfchyning, fteeds een treurig- of fterf-geval gevreest heeft. Uit deeze aangenomene (telling van het regelmaatige, Iaat zig ook ver. , klaa.. w het irte Stak der belichte Nalurforfchtr. Pontoppi- BANS mr.y. U Theil. f. 8o. ed B, MMTifjJS alsmsiBe ÜBeurgefchickte.  DE IVCELOOVIGE AANWYZINGEN. §. 29. 53* klaaren waarom de ingewanofchouwers uit den helderen vlam, bij het offeren, enz. een gelukkigen uitflag pleegen te voorfpellen. II.) De ouden hebben zo wel als de nieuwen dit beginfel vastgefteld: al het cngeweone heeft jlegte gevolgen. Uit deezen regel is dat voorteken ontftaan dat de Zwaluw, ter plaatze waar zy zig nederzet , een ongeluk voorfpelt; dat het uitvallen der zaadkoornen uit den bek der Hoenders enz. mede een onheil dreigt; dat het ruisfchen der ooren, het ongewoon fchokken, kraaken van planken of balken, verkeerd aantrekken der fchoenen, een onverwagt fchynfel by den nacht, een misgeboorte enz. eenig onheil voorfpelde. Men bragt aan Pericles, op zekeren tyd, den kop van een Ram, die flegts één hoorn hadt, en op een der landgoederen van Pericles geworpen was. De waarzegger Lamptn gaf deeze verklaaring van dit voorval; het was een teken, dat de magt der twee partyen , waardoor Atheenen te dier tyd verdeeld was, (te weeten die van Pericles en die van Thucydides) ten co-  532 AANLEIDING TOT eencmaal in handen van dien peiToon zou. de vallen, by wien dit wonderwerk gebeurd was. Maar Anaxagoras , welke Pericles het bygeloof, door zyne leer,beno. men hadt, ontleedde deeze misgeboorte, en vondt dat de Harsfenpan veel kleiner was, dan zy weezen moest, als mede van eene eivormige gedaante, en verklaarde daaruit de oorzaak dat die Ram flegts één hoorn hadde, en waarom dezelve midden op het voorhoofd uitgewasfen was. Men bewonderde deeze verklaaring meede; maar wanneer de, door Lampan voorzegde, uitflag voorviel en dat de party van Thucydidet den nederlaag bekwam, en daar tegen de geheele magt in Pericles handen viel, werdt deeze waarzegger • nog meer bewonderd (x). Alle kwaade voortekens uit de ingewanden van dieren hebben hunnen aanleg eveneens aan onzen regel te danken , als de voorbeduidfels uit de lansfen,, vaanfpillen enz. waarvan ik hier boven gefproken hebbe. Het gelukkige gevolg. dat fomtyds op deeze voorbeduidfels ■ - dewyl zy het volk moed tot ftryden gaven volg- 00 Baijle. Diction. Art* Perideu  DE B.YGELOOVIGE AANWYZINGEN. §. iO. 533 •—■ volgde, verfterkte het volk in het bygeloof. In de Natüurlyke Historie kan men verfcheidene bygeloovige Voorbeduidfels opmerken, welke uit het ongewoone —— ten minden houden onbedreven lieden het voor wonderbaar en ongewoon derzelver oorfprong hebben. De Paduren of Plantenvlooyën, die ook Aardvlooyën genoemd worden, liggen fomtyds by hoopen op den weg, en gelyken na een zwart poeder, dat zig plotslyk verfpreidt, wanneer men op het zelve treedt. Daarom houdt het volk het voor gevaarlyk op het zelve te treeden, en zoekt door verfcheidene omwegen ter zyde van zo een hoop uittewyken, opdat het kwaade voorteken onvervuld blyve. Ook moeten de zogenoemde Stalkaarfen of Dwaallichten, gelyk ook de zogenoemde Vliegende Draaken, wegens hunne zonderlinge beweging en hun licht, een kwaad voorteken zyn, 't welk den mensch op den dwaalweg geleidt, of ook anders eenig ander kwaad voorbeduidt, alfchoon het beftaan deezer lichten anders, op zeer natüurlyke gronden, verklaard kan wor-  S34 AANLEIDING TOT worden (y). Even zo is het met dat booze voorteken gefield, 't welk onervaaren lie- 00 De dwaallichten zyn anders niét dan brandbaare dampen welke zich in de lucht vereenigen en ontfteeken. Zy oi> titaan meerendeels op zulke plaatfen; waar veel rottende dingen, poelen, moerasfcn en zulke mciren en zeeën zyn, waarin zich veel visch onthoudt; op kerkhoven, op plaatfen waar veldflagcn voorgevallen zyn enz. wyl aldaar brandbaare fioften uitdampen. In de verheid komt het dwaallicht als een vuurvlam voor ; waarom fomtyds reizigers, in de hoop van een dorp te zullen Vinden , hunnen weg op dit licht afgenomen hebben ; maar wyl een gering windjen deezen vlam voorddryfr, konden deeze reizigers gcmakkelyk verdwaald en ligtelyk in een duivelfche moeras geraaken; egter zonder medewerking des duivels of van eenen anderen geest; Nu Iaat het zig meede begrypen, waarom de voerlieden' op bet vooroordeel gevallen zy„, dat het vloeken de dwaallichten verdryft; elk geroep is daar tee bekwaam, daar zelfs de geringfte beweging het vlammerjen verdrvft. Even zo gemakkelijk Iaat zig de zogenoemde vlijde Draak, als een , op natuurwetten gegrond, verfehynfel, n erklaaren ; want wanneer meerdere dampen zig vereenigen , of , door wryven, of de Electriciteit, dein de lucht plaats' heeft, lichtend en vlammend gemaakt zyn, en door den wind in de he-ogte opgeheven worden, dan vcrfchynt 'er zodanig een kegelvormige klomp van dampen in de verheid, die zig voort beweegt en wegens de vermeerderde wryving op zynen Vg eenen glans agter zig naalaat, welke als een «aart verfebynt. Daalt het licht en zien  debyceloovige AANWYZINGEN. §. 29- 535 lieden in de lichtende Wurmpjens meenen te vinden. In Italién en in Noordamerica komen gevleugelde Vuurkevers voor, die zig in ftruiken en op takken der boomen onthouden, den geheelen nacht licht geeven en wanneer 'er iemand aankomt, fnellyk wegvliegen , zodat de boom in vuur fchynt te ftaan. Dit vuur is zeekerlyk in zekeren opzichte wonderbaarlyk (z) maar de vooruitfpelling van ongeluk wordt daar by verdicht. Het zal niet ongefchikt zyn hier iets van de Hexenknopen te gewaagen. De Heer d. martini (a) zegt: Merkwaardig is de Gefchiedenis die de Heer Pas- 2ien wy het dicht boven eenige flad of dorp, dan komt het ons zo tooi- ala opliet zig op een daï: of fchoorfteen zettedc. De gevolgen hier van weet de boosheid en de inbeeldingskragt zeer naauwkeurig te bepaalen ; want ir» geval de Draak zig op 't dak van een ryk man nederlaat, dan brengt hy dien boter «n nog meer rykdom; maar is de bewooner van het hnis arm, dan haalt de Draak hem nog't zyne af enz. Het zogenoemde verfchieten van Starren laat zig op dezelfde wyze verklaaren. Zie sukoW Briefen an das fchiine Gefiecht pag. 347 enz. (z~) Zie martini allgemeine Gefchichte der Naiur. I. Th. f. 91. f. 00 Ter bygebragter plaatfe. f. 92.  535 aanleiding tot Pastoor gotze, uit Reaumur, van eenen Tuinman verhaalt, die, by het omfpitten van zyn tuin, veel lapjens vondr, die wonderbaarlyk in elkander gewikkeld waren. Men noemde dezelve Hexenknoopen. Zy werden, met groote huivering, voor den Abt nollet gebragt, welke den verbaas, den Tuinman andere diergelyke lapjenj toonde en die voor Infecten nesten uitgaf. De hairen reezen den Tuinman te berge toen Nollet een dcrzelve opende en 'er het Popjen , of de Embrye , van eene Honigbye uit viel, welke zig uit rozenbladen een kunftig nestjen gebouwd hadde. Du-sdaanig veranderde zig de geheele tovery, m de natüurlyke fchuilplaats eener onfcbadelyke Honigbye. In het Plantenryk worden alle ongewoone vormen en geftalten als kwaade voortekens aangezien. Builen, Kwasten, Knubbels, enz. moeten alle eene beduiding hebben. Maar flegts eene naauwkcurige befchouwing en ontleeding, zoude ook hier den natuurly. ken grond zichtbaar maaken, en alle ver« denking van een voorbeduid kwaad vernietigen. Men openc by voorbeeld de bui-  JDF.nYGELOOVICE AANWYZINGEN §. 29. 537 builen in de Olmen, en zie daarin eea menigte van bladluizen, die, in den aanvang, het fap uit het blad uit zuigden, waar door htt zig famenrolde, en , daar de fappen nu eenen gantsch anderen weg namen, boven dezelve te famen . wasfehen moest (b). De Galappelen die op de bladen der Eikenboomen wasfehen, gaven het volk veelerlei ftof tot Bygeloovige voortekens en voorbeduidfels. 'Er is in dezelve een wurmpjen, een fpiu of vlieg. Ieder deezer Infecten moest een Propheet van een zegen of byzonder onheil zyn. De wurm was een voorteken van eene groote duurte; de fpin van aanfteekende ziekte; de vlieg van een aannaderenden en bloedigen kryg. Maar de oorzaak deezer kleine diertjens is verder niets als een zeer klein Hondenmugjen, welke hunne eieren aan de onderfte zyden van een eikenblad leggen. Dit blad wascht over het daaruit ontftaanne broedfel in een kersvormig kogeltjen te famen. In den Herfst is het zweem.van een grynsjen, of een wurm, te- (ij; Even dezelfde bladz. 94.  538 AANLEIDING TOT tegen het voorjaar een pop, in de gedaante van een fpin, die naaderhand, in Mei, tot ien vlieg wordt, en zyne gevangenis verlaat. , Het is gevolgelyk eenerlei Infect onder verfcheidene gedaanten. Wat nu toch hebben deeze diertjens voor verband met oorlog, pesc of duurre! (c) Ten lilden leggen de menfchen by de voortekens de volgende ftelling tot een grondflag: Gelyke dingen hebben gelyke gevolgen, en dat wel in de uitgebreidfte beteekenis. Daar nu de inbeelding zelfs dingen, die voor zig weinig overeenkomst hebben, zig toch, by wyze van betrekking als overeenkomllig voorftelt , zo ontftaan uit den bygebrachten regel de onontknoopbaarfte voorbeduidfels, die, door het belagchelyke dat zy aan zig hebben, eiken verftandigen fmaakeloos voorkomen moeten. Wanneer by voorbeeld eene Kraamvrouw ter kerke gaat, en haar op den weg het eerst een Mansperfoon ontmoet, zo zoude dit een voorbede) Ter aangeh. plaatfe. p. 90.  DE BYGELOOVICE AANWYZINGEN. §. 29. $39 beduidfel of voorteken zyn, dat zy een Zoon (laat te baaren; komt haar in tegendeel een Vrouw te gemoed, dan zoude dit een teken zyn dat de Kraamvrouw van eene Dochter bevallen zal. Ten IVden grondt men zyn voorgevoel op het vooroordeel, dat, wyl dit op dat weleer gevolgd is, zo moet dit een oorzaak of aanwyzirvg van het andere zyn. ([Pest hoe, ergo propter hoe). Ten bewyze kan het voorteken dienen, 't welk men uit het gehuil en gefchreeuw van verfcheidene dieren opmaaken wil. Wanneer, by voorbeeld, de katten, die toch zeer natuurlyk ten tyde van derzelver paaring fchreeuwen en klaagen hun angflig geluid laaten hooren, dan zoude dit een teken moeten zyn, dat 'er iemand in de nabuurfchap zal derven. Volgt 'er nu kort daarop een fterfgeval dan twyffelt men niet aan de vervulling des Voortekens. Sterft 'er egter, veele dagen agter eikanderen, niemand, dan verwondert men zig wel; dat 'er niemand fterven wil; maar men houdt ook in het vervolg dat krol.  540 'AANLEIDING TOT krollen der katten voor iets natuurlyks. 00 Op dien zelfden grondflag zal ook dit algemeen heerfchende Volksvooroordeel ontftaan zyn, dat eenig geluid in een graf, het finakken of kaauwen der dooden enz. de dood van meerdere perfoonen naa zig fleept, welke met den overleedenen vermaagfchapt zyn. Wat het fmakken of kaauwen der dooden, of een geluid dat aan kaauwen gelyk is, aangaat, dat moet als iets ongewoons voorkomen,en gevolglyk, volgends den Ilden Regel, iets kwaads voorfpellen ; maar dat dit de dood van bloedverwanten — welke toch van de menfchen als een onheil gehouden wordt — beduide, dat meent men daaruit te kunnen befluiten, om 00 De Verhandeling hctyteld : Her Wunderiurt Todcslote, vder Schrift-uni VernnnftmasfigeXJnterruchung, was yon den Leichenerfcheinu-ngen, SergTtlopfen, Hundeheulen, Eulen-und Lcichenhuhnerfchreyen, Lichterfehen und andere Anzeichur.gen des Todes zuhalten, tui anlasz einer fonderbaren Begebenheit angeflellei, und aus licht gegeben 1728 ivo. ven theod. kumpf, Schloszpr^ligern zu /borg, vervat eene groote menigte van ongerymdheeden, die hier toe te rekenen zyn.  de cygeloovice aanwyzingen §. 20. 5+1 om dat de overleedenen met hunne Bloedverwandten in eene nadere verbinding ftaan, dan met andere Perfoonen , wanneer'er nu, nu en dan, op een geluid dat zig.in eeu graf liet hooren, de dood van eenig bloedverwant gevolgd is, zo meende men, uit dit gevolg, zeer zeeker tot een voorteken te kunnen befluiten. Maar kan dan het geluid in een graf zyne natüurlyke oorzaaken niet hebben? By voorbeeld, het invallen van een Zerkfteen of gedeelte derzelve enz. («) kan een geluid te wege brengen, dat gelyk aan fmakken of kaauwenis; Ja het is ook mooglyk, dat fomtyds menfchen , die flegts in een diepen onmagt gelegen hebben, in het graf ontwaakt zyn, en (/) Zo wordt in den Brtslautr Sammlung , im 19 rtr~ fuch p. 83 verhaald, dat 'er zig eens in Angerhirg 'zulk een fmakken uit een graf hadt laaten hooren. Veele merfchen kwamen uit nieuwsgierigheid daar hecnen ; ten einde zig van de zaak te. overtuigen, lagen hun oor aan het graf, en getuigden alle dat het. lyk fmakte ofkaauwde. Naa dat men egter de z.'ak wel onderzogt hadt , vondt men dat 'er niet verre van het graf, in den Kerkmuur een gat was , waarin een nest jonge uihn gevonden werdt, die het geluid in de Kerk veroorzaakt hadden. II. Stuk. Aa  54 3 AANLEIDING TOT en een geluid van zig gegeeven hebben, mee fmakken of kaauwen eenige gelykheid hadt (f), wat in het byzonder het kaauwen of fmakken der dooden aangaat, men wil dat de doode, dat gene dat hem op den mond ligt, 't zy ftof of zand, zoude men , en dat dit gegeetene door een Synpajietifche kragt, de dood der naastbeftaanden veroorzaakte. Doch dit kaauwen kan egter zeer natuurlyk in zyn werk gaan, wanneer men daar niet anders onder verfhat, dan dat de kleeding of het doek dac men over den mond ligt, door de daaronder vergaande en verdorven vogten, die uit de maag . (ƒ) Voorbeelden van Zulke menfchen die leevendig begraven werden, vindt men in de meermaa's aangehaalde Breslauer. Sammlitngen , 19 verfuch p. 84. f. en in de Wsfertaticn fur Vabus des enterremens et ttnbaumemeia pretipités par jac. jean kouhicr , a Paris 17,13 en 1745. Ook kan hier mede vergeleeken worden wrNSLow , Disj'erl. fur Cincertitv.de des Signes de la mort. Voornaamclyk echter dient geleczen te worden , c. bluxkmann te Dusfeldorp , Beweis der m'öglkliheit dasz einige Leute lebendig kunnen begraben werden, ncbst einer anzcige, wie man dergleielien vörfallen verfuten könse; in de Gaz. Sa'.ut, 1773. No. X en XVII. cn Gaz. Lilt. de Berlin 72. p. 271.  BE BYOELOÜVIGE AANWYZINGEN. §. 20. 543 maag en den mond opftygen vroegty- dig , eer nog de overige deelen des lighaams in de grootfte gisting en bederf vervallen uitvloeijen, bederven, en van gedaante veranderd zyn ; ten tweeden, wordt geheel zonder grond gefteld , dat zulk een kaauwen de dood der naastbeftaanden voorzegt, alfchoon 'er fomtyds eens, toevalliger wyze,op dat kaauwen de dood van een Bloedverwant gevolgd is. Op gelyke wyze kan het Bygeloof ook de Bloedzuigers of Vampyrsn uitgevonden hebben, die men mede als een voorteken dat 'er veel naabeftaandeD derzelven ftaan te overlyden aangezien heeft. Men verftaat onder die Bloedzuigers zulke overledenen, welke uit het graf opftaan en den leevenden het bloed afzuigen, en op deeze wyze dooden (g). Zo zoude in Hongaryën, in het Jaar 1725, in het Dorp Kifolova een on- QO Anders beduidt het woord Bloedzuiger en Fampyr ook wel eene zeer groote Vledermuis in Brafilien, welke den dieren het bloed uitzuigt , en ook femtyds by den nacht in de bedden der menfchen fluipt, en hen de aderen opent. Zie daarover b. krunitz, Ütconomifche Encychpadie, s Th. pag. 80. onder den Tytel mdira. Aa 2  544 AANLF.IDINC TOT onderdaan , met naame Peter Plogojowilz, naa dac hy agt dagen in hec graf gelegen hadt, negen perfoonen in den flaap gedrukt cn gewurgd hebben, dat zy, na hun "eigen gezegde , moesten fterven. Men opende hec graf van Plogojowitz, en vondt dat deszelfs lyk niet den geringften flank van zig gaf, zo, dat hy, behalvea den afgevallen neus, volkomen gaaf was. De haairen en de baard, gelyk ook de nagels, -waren gewasfen; de oude huid was afgefcbilferd, cn'er was een nieuwe ten voorfchyn gekomen, In zyn mond wil men versch bloed gevonden hebben , en dat zoude juist dat gene zyn, 't welk hy van den leevcnden hadt ingezogen. Men fcherpte een ftok, cn ftak 'er meede door het Hart van den dooden, waarop uit dee. zen wond veel en versch bloed en éOk door den mond en de opren — zoude gevloeid zyn. Eindelyk werdt het lighaam tot asch verbrand. Ook verfpreide 'er zig in het Jaar 1732 een gerucht, dat de Vampyren, in het dorp Medregya, in Servieny eenige Perfoonen door uitzuiging van het bloed  BEBYCELOOVICE AANWYZINGEN. §. 20. 545 bloed hadden omgebragt (//). Hier by merke ik aan , dat fomtyds natüurlyke oorzaaken gelegenheid kunnen geeven dat een doode eenigen tyd voor het vergaan bewaard kan blyven. Het komt op de plaats aan waar zulk een lyk ligt Uit de ondervinding leert men , dat dierlyke lighaamen niet fterk aan bederf onderworpen zyn, wanneer zy in fteenrotfen, leem (Pot) aarde, falpeteraarde, enz. en op eene zeer koele plaats begraven worden. Het onderfchejd der lighaamen zelve moet mede in overweeging genomen worden. De vastigheid der zenuwen en vezelen , de byzondere gefteldheid der fappen en des bloeds, welke niet (/O Er zyn reeds veele Schriften over deeze Stoffe in druk verfcheenen; de nieuwfte is : Disfertaiione fup;tt yampiri , ii guiseppa doranzati, Arcirescsro di Trano et Patnitria di Aiesfandria. Nenp. 1775. Voords auc. calmet, Disfert'. fur les appetritions des esprits et fur les yampires. 2 vol. 8vo. & E^dle» 1749. By deezen kan gevoegd worden, jo. iienr. zopff, Disf. de yampyrisferyientibus. Dnisb. 1733. En de Muthmaszliche Cedancken yon den yampben, Leipz. 1731. 8vo. o. joh. christ. stock, Disfert. Phypca de Cadayeribus Sanguifugis, Jen 1732. Nog andere Schryvcrs kan men vinden in liet Lexicon Philof. van walcii , onder het artikel Kuilen. Aa 3  546 AANLEIDING TOT niet by alle menfchen eenerlei is, kan ook Teel toebrengen dat het eene lighaam langer gaaf blyft dan het andere ; en wat wonder is het dan, wanneer 'er in zulke lighaamen nog waar bloed aangetroffen wordr, en dac zy een leevendiger voorkomen dan andere Cadavers hebben. Men heeft ook voorbeelden genoeg, dac menfchclykc lighaamen nog naa de dood gebloed hebben. Ten tweeden , het wasfen der haairen en der nagels naa de dood, is meede niet onbegrypelyk; wanc de hairen en gekookte nagels worden ülachtig, volgends den jongen iielmokt, waaruit men befluiten kan dat zy uit een gelyke ftof ontfkan moeten zyn, zy worden dus door een ilymig en kleevig fap gevoed en vergroot, en daar nu dit fap den dooden ook byblyft, zo is hec natuurlyk dat de nagels en haiiren nog eenigen tyd voortgroeijen (i). Ten derden, hec uit de aderen in den O') Profesfor baier van Altdorf zegt in zyne Disfert. de Cafillls : liet is waarfchynlyk dat het lilachtige voedende vocht, en de onder dc huid veroorgene klienjens naa de fcheiding van ziel en lighaam niet ten eenewaal bederven , maar door de innerlyke 'beweging der lucht.  DE BYCELOOVIGE AAIJWYZINGEN. §. 29. 547 den mond, in den neus, oogen en ooren verzamelde bloed, is een kenteken van het naderend bederf en verftooring der inwendige bcweeging, en zoo men het lyk nog lan» ger hadt laaten liggen , dan ware voorzeeker het bederf meer zichtbaar geworden. Was'er uit den mond en neus versch bloed geloopen, dan zoude men meer in verdenking kunnen komen , dac het bloed door den mond ingezogen zoude hebben kunnen zyn , maar daar hec opborrelende bloed overal een uitgang zogt, inzonderheid by de fterke beweeging des lyks, zo ligt hier niets wonderbaarlyks in opgeflooten. lucht, en doorhit opzwellen hier cn daar gediee> en worden , waar door de groei nog eenigen tyd aanhouden kan even gelyk de omgehakte boomen fomtyds nog bladen voortbrengen. Zie georg. ïrancj van Frankernu .•,»!A.yw» curiofa. De aangehaalde j. c. frit-scip treeft pag. 2"> eene andere verklaaring , te weeten,. wyl de omloop des bloeds naa da dood ophoudt; en 'er geen bloed meer naar de oppervlakte des lighaams gevoerd wordt , zo worde de huid , en de daar onder liggende' vieefcbige deelen, allengskens week, vallen te (amen cn (linken, zo dat daarnaa niet alteen de haairen , maag ook de nagels in de lyken , tot op den wortel g=3ien> kunnen worden. Aa 4-  548 AANLEIDING TOT Ten vierden, wat aangaat de nieuwe huid, zo hebbe men op te merken dat dezelve met nieuw was , maar dat, naa het vergnan der bovenfte huid, de daar onderlig, gende ten voorfchyn kwam ; want de mensch heeft drie op elkander liggende huiden. Er worden, wel fa waar, nog verfcheidene werkingen aan de bloedzuigers toegefchreven , die juist zo ligtelyk niet te verklaaren zyn ; maar dat zyn ook ftegts vertellingjens, waarom ik het onnooa-g achtte dezelven te vernaaien ofte wederleggen. Men beroept zig wel daar op • tiat eenige leevenden , wel zelf verklaard hebben , dat zy het drukken en zuigen ondervonden hebben. Maar deeze gewaarwording kan van eene buitennatuurlyke omftandigheid, van eene ziekte , van de Slaapdrükking (Nachttnerry) enz. ontftaan zyn. Ook kan deeze voorftelling door de leevendigheid der inbeelding meer uitvoerig gemaakt zyn. Dat 'er in Hongaryen ten tydc dat men 'er de Vampyren vondt, zo veel menfchen geftorven 'zyn , is niets zeld zaams, terwyl aldaar ter dier tyd eene aan  D2 BYGELOOVIGE AANWYZINGEN. §. 29. 5491 aanfteekende ziekte heerschte , waardoor de menfchen plotzelyk weggerukt werden. Neemt men inzonderheid deeze omftandigheeden in acht : dat men door de verbeelding, door de fiaapdrukking enz. zeer ligtelyk tot de gedagten vervalt , dat 'er iemand dien wy echter niet hooren-, noch zien • boven op ons ligge , en ons drukke, zo kan het gcmakkelyk weezen, dat wy dat aan de werking van eene buitennatuurlyke oorzaak,, aan eenen geest, aan eenen voor weinig tyd overleden bloedverwant , wiens beeld wegens de verschheid, nog het leevendigst in ons geheugen ligt , toegefchrecven wordt-. - De vrees en verwarring geeft de inbeelding eene zodanige fterkte , welke 'er noodig is om het bteld der inbedding voor een beeld der gewaarwording aantezien. Voegen wy hier nog by, dac toen ter tyd onder de Hungaaren de leer der Griekfche Kerk in zwang ging; welke inhoudt, dat alle fpoedige fterfgevallen aan zekere afgeftorvene lighaamen toe te fchryvën zyn, dan laat zig de oorfprong van het bygeloof Aa 5 in  '5JÖ AANLEIDING TOT in opzichte dei- l- ampyren zeer ligt ontdekken (k). Ik (10 Ik heb de beste gronden tot de aangehaalde Ditjettatfa van sto.?k, by wyze van uittrekze!. bygekragt. Het kan in 't vervólg niet zwaar vallen, het bygeloof te beoordelen, *rwelke voormaals aangekleefd werdt. omticnt den Pooifchen oppierz, r.f zig zeiven cetenden dooden. In de liretbtue? Sammlimgen 19 vtffuth, f. 8.2. f.. wordt verhaald, dat men fommigen onlangs in Polen gcftorvencn , om dit Bygeloof uitgegraven, en 'er zodanig een upi-ihrz ondergevunden hadt , welken men den kop. «Sloeg , waarnaa de lterite van ftonden aan cpgahouden hadt , en het zieke Vee weder gezond geworden was. Hier wordt bygevoegd, dat 'er ook in Pruisfcti,. onder de Euahgttiefclien, zulke vooroordeelen heeifcheo. Want in het Jaar 1710 , wanneer de Pest woedde , in. zonderbeid ook in het doip Harfen , 't weK gruot en volkryk was, gaven fammigen den raad, dat men ecnigen aan de Pest geftorvenen, weder opgraven moest, om dien te vinden by welken men het kenteken aantrof, dat hv beaonncn hadt zig zeiven in het grafie eetèn. Dit voorftel werdt doorde voornaamften goedgekeurd. Men liet door de Doodgraver.- ee. ige lyken opgraven, en daar'er geene gevonden werden die zich zeiven geg-tien hadden, beval men den doodgravers anderen optegraten , ten einde den fchuldigen eindelyk te ontdekken. Wyl deeze arbeid den Doodgraveis zeer mucilyk viel , overleiden zy famen , en werden het eens om een lyk toeteftellen , en het zelve aan h .nden en clboogen re hakken en te ontvleesfchen ei) dan dat lyk als een zig zeiven gegeetcn hebbenden duo-  DEt,TCELOOVIGEAANWYZlN"CFSS.§. 20. JJI Ik ga over tot een ander verfchynfel T 't welk verdient beoordeeld te worden,. Voormaals geloofden zelfs zulkcn die totden bloem der burgery behoorden Overigheids perfoonen dat wanneer een: moordenaar by het vermoorde lyk kwam,. het zelve begon te bloeden. Dit bloeden, werdt voor een aanwyzing van den moorder gehouden. Men geboodt menigmaal,, dat de gene, dien men wegens den moord verdacht hielde, zynen vinger opden mond des. lyks moest leggen, en wanneer de verdagtte: perfoon , naa het daar opgevolgd bloeden „ de daad nog loochende, zogt men wel», haast, hem de bekentenis van den moord» ep de Pynbank aftedwingen. Dit werd* by de oude Duitfchen het Baar ■ rtcht' geheeten. Zeeker, by deeze hoogstfehadelyke en bygeloovige aanwyzingen hecfc men verder geenen grond, dan dat op de= aan- dooden optsgeëwt. Daar op werdt de Executie ^han „ cn ma een voorafgaand zingen van eenige Dosdenzangen , werdt het lyk pkgtig met een grafzerk het hooft» afgefcooten en vervolgend-., benevens eenleevendenhond in den kuil geworpen. Maar de fterfte nam da*#*«? nog meer toc.- A a  aanlei d ing tot aanraaking van den vermoorden eenig bloed volgde. Hoe kan men dan toch, met eenigen fchyrj van reden, hier uit befluiten: dus moet hy, die het lyk aanraakte, ook de moorder zyn? Dj aanleidende oorzaak tot dit vooroordeel ftel ik my aldus voor. Het kan weezen dat een moordenaar een of mcermaalen met andere lieden naar het vermoorde lyk toegelopen is, om den fchyn van onfchuld te doen vermoeden, daar nu de vermoorde, van weger** eenig geronnen bloed dat zig allengskens, door de natüurlyke zwaarte, uit den neus naar beneden ontlast hadt, begon te bloeden, is de moordenaar daar door mooglyk ontfteld geworden, dewyl hy geloofde dat de verflagene wel weder bykomen konde en hem vervolgends bekend maaken. Alle tekéhs van fchrik verfpreidden zig over zyn gelaat , de aanweezende en rondomftaande perfoonen zagen dit, en drongen hem te verklaaren wat de oorzaak van zyn fchrik mogt zyn, terwyl het lyk begon te b'oeden, de verbystering van den moordenaar werdt grooter —- hy ftotterde en flamelde men dringt hem nog meer aan.  DE BYGELOOVIGE AANWYZINGEN §. 20. 553 aan, en befchuldigt hem met den moord, hy weet zig niet te verdeedigen , en bekent eindelyk de daad. Dit was genoeg om den algemeenen regel vastteftellen: het Hoeden van den verflagen» wyst de tegenwoordigheid van den moordenaar aan , alhoewel het bloeden den moordenaar flegts op eene toevallige wyze verriedt. De Voorzienigheid zy gedankt, dat in onze tyden noch overigheid, noch andere verftandige mannen, op zulk eenen regel eenigen ftaat maaken ; want hoe ligtelyk konde het anders gebeuren dat onfchuldigen in verdenking van een moord kwamen; intusfchen blyft het gemeen fterk aan deeze aanwyzmg gehecht (O- Over de belagchelyke verklaaringen waar door men de waarheid van een (O Zie theod. k1rchmayer > Disfiri. typ* ieCrueutatione Cadaverum, fallaci Ulo prafenlis homkid* indicio ; wa '.r by men voegen kan , cregorius horstius , * Cruentatione Cadaverum. webster in zyne unterfuchung der vermeynten undfogenannten Hexeryen, K. 16. §• 28. f. verhaak verfeheidene voorbedden van hec bloeden van ontzielde lighaamen. .Zie mede voigt , in delk. Phyf: p. i. feqq. mackis, in Miscell. lib. 3. Cap. 5. torn. 2, pag. 1270. Aa 7  J'J4- AANLEIDING TOT- een zo lang beftreden aanwyzing poogt te fbaven , zal ik niet gewaagen , daar zy toch geen onderzoek waardig zyn (m). V) Uit de verfchyning eener zaak die anders een teken van iets is, pleegt men bet beduidende te vermoeden , en zo"werdt dat teken voor een voorteken des beduiden voorwerps aangezien. Wy vinden reeds ra de oudfte tyden zulke voorbeelden. Een glans is een teken van hoogheid, daarom voorzeide Tanaquil de gemalin van Tarquinius Priscus , Koning van Rome het geluk van Servius Tullius , welke in het Paleis van Koning Tarquinius gebooren en opgevoed werdt , uit den glans dien men om zyn hoofd wilde gezien hebben (n). Mogt men egter wel hierby vraagen : of dat geluk wegens den ver. dichten glans, of het voorteken, of wegens de voortreffelyke opvoeding en list gevolgd zy? — Waarom geloofden de Heidenen dat Q») Men kan daar omtrent nazien het Amphhh. ma.U cum uaiverfum, I.ib. ,3. pag. 574. en J0„AN ^ Hundeshacen , Disput, de Songmnh SOBcUh ex cad*. vere hominis occifi ad pr Maar zoude dan dit flaan niet op eene natüurlyke wyze door het ftooten aan de kas, gefchied kunnen zyn, en wie weet wat voor omftandigheeden daarby plaatsgevonden hebben, welken men ons niet ver-- (0 In den ITunderbarcnTodemrboten, Cap. I. Abfchn.2>  5°° AANLEIDING TOT verhaak, en die toch een opheldering aan de zaak zouden hebben kunnen gecven. Ook zouden veelen nog wel aan de gefchiedenis zelve kunnen twyffelen. * VI) Een toeval, welks benaaming ook eene sneigentlyke betekenis met zig veert , werdt als eene aanwyzing van de oneigenlijke betekenis aangezien. By voorbeeld: een ongewoone, onverwagtte val, welks oorzaak wy niet weeten of ontdekken kunnen, verwekt het denkbeeld van een val, in eene oneigentlyke betekenis , te wecten van een Sterfgeval enz. Van daar gelooven de menfchen dat zulk een val een voorteken daar van zy. Deeze foort van voortekens is blykbaar een enkel fpel der inbeelding, maar daar egter, toevallig, het vermoedde gevolg plaats heeft, zo twyfelen de men» fchen niet aan de juistheid van deezen regel. VII) Alles, wat, alhoewel Jlegts fomtyds ten grond of oorzaak — eene erkennings of zaakelyke grond — van iets anders is , wordt als een aanwyzing of voorbeduifdel van die andere zaak aangezien, üeeze Stelling kan meede als een gevolg van den Vden regel aan-  DE BYGELOOVIGE AANWYZINGEN. §. 29. $6l^ aangezien worden; want ieder grond wordt voor een teken of voorbeduidfel van het geen 'er op gegrond is, aangezien. Het bloed, by voorbeeld, ten minsten het vloeijen des bloeds, is dikwyls een grond van de dood, of voor 't minste eener ziekte: Gebeurt 'er nu iets, het geen men voor bloed, voor vloeijend bloed —— alhoewel het mooglyk wel geen bloed kan zyn — aanziet, zo moet dit een kwaad voorteken zyn; wat wonder dat het volk een bloedregen als een zeer gevaarlyk voorteken befchouwt , daar de zaak zig niettemin geheel natuurlyk laat verklaaren ; want dikwyls is de lucht, behalven de waterige dampen, met vreemde ftoffen aangevuld , door welker vermenging aan den regen deeze of gene couleur medegedeeld wordt. Somtyds bevinden zig in de lucht eieren van bloedelooze diertjens, zaaden van planten , bloemftof van bloeijende boomen, fap van Infecten enz., welke eene roode verwe hebben, van waar de bloed» regen ontftaat , alhoewel de deelen van den regen niet eigentlyk bloeddeelen zyn. Op züik eene wyze kan de regen ook eene  5Ü2 AANLEIDING TOT eene andere couleur op een gelyken grond bekomen , gelyk men by voorbeeld ziet, wanneer dezelve by een geweldig onweder begint , wanneer men op denzelven een geel vlies, dat van een zwaveligen aart is, waarneemt. Het algemeen bekende ftof van aardmosch , is het ftofmeel der bloemen, welke deeze planten in den bloeityd in groote meenigte bevat , en by 't welke men eene groote gelykheid met den re» genzwavel aantreft. Van bloeijende kastaniënboomen heeft men een diergelyk verfchynfel bemerkt (/)• De zwavelregen beftaat dus even zo min uit wezenlyken zwavel als de bloedregen uit bloed famengefteld is. Veeleer wordt dezelve door het zaad van "gewasfen geverwd (V) , of van fyner aarde die de wind , zelfs fomtyds wel van ver afgelegene plaatfen, aanvoert , (t~) Zie suciiews, Neturlthre, §. 702. Wie verfcheidene hier toe behoorende bygeloovige meerlingen leezen wil, kan hier mede vergelyken, schott, in Phyftc. Curiofa, Lib. XI. Cap. XXVIII. pag. 1268 fqq. (k) Zie de Breslauer Sammhtng, Leipz, und Budeszin, 1723. Achtztlmter virfuch, p. 373 f. f.  de isYCELOOVlGE aanwyzingen. §. ap. 563 voert, en welke zig niet met de vallende regendruppelcn vermengt. Zulk een regen viel in 17Ö1 , den 19 April in Bourdeaux, tmt lynen hoog. By naauwkeurig onderzoek vondt men, dat het ftofmeel van den bloeijenden fuchtenboom was, 't welk de wind uit het nabygelegen bosch aange. voerd hadt. Echter geloovcn verfcheidene Natuurkenners, dat het niet onmooglyk is , dat het lomtyds wezenlyk zwavel regene, dewyl 'er by onweersvlagen wêrkelyk zwaveldampen in de lucht zyn, die zig met den regen vermengen en met denzelven naar beneden kunnen vallen. Hoe dwaas was dus niet de vrees der in* wooners van Aix in Provence, wegens een daar gevallenen zonderlingen Bloedregen, volgends het verhaal van den Heer reaumur; men ontdekte dit bloedteken aan den Kerkmuur, op de daken, aan de ftylen, enz. en geloofde dat het noodzaaklyk een bloedvergieten onder de inwooners voorbeduiden moest. Peirescius nam echter waar , dat deeze roode druppen van een talloos aantal Jnfectea voortkwamen , die ter  5°"4 AANLEIDING TOT ter dier tyd in de lucht omzworven. Hy plaatfte, om dit te bewyzen, eenige popjens van die Infecten in een glas , welke, naa hunne verandering bloedige .druppen van zig gaven, en de munnikkcn befchaam. den , die daar een duivels fpel van maaken wilden (x). VIII) Al wat van de hoogfte plaatfen, of uit de lucht, komt, en buitengewoon is, meet een kwaad Voorteken zyn , dewyl men dit als een teken dat God zelve geeft, gewoon is aantemerken. Van daar kwam het dat het volk voor alle buitengewoone Luchtverfchynfelen bevreest was, dus moesten Zons en Maansverduisteringen kwaade voortekens zyn , welke het volk van een voorneemen afhielden , offchoon zy dikwyls het uitftel van hun voorneemen niet zelden duur betaalden, op deeze wyze gebeurde het, dat de Veldoverfle Nicias, wegens een Maansverduistering de afreis der Atheenfche Vloot, die voor Syracufa lag, verfchoof, en daardoor de vermeestering 00 Zie martini ter bygebragte plaatfe, f. 93. walch lexicen, onder den tytel Regen en BlutregtK,  DE BYCELOOVIGE AANWYZINGEN. §. 20. 565 ring der Vloot veroorzaakte (y), maar wy vinden me«le, dat zelfs in die tyden, verftandige mannen zig onledig hielden mee zulke Bygeloovige meeningen uitteroejer. Hiertoe behoort Anaxngoras, Ook Pericles benam eens op een goede wyze, de vrees aan eenen Stuurman, wegens een Zonsverduistering met een' mantel voor deszelfs oogen te houden, tevens vraagende of die hem iets kwaads fcheen te zyn ? daar deeze nu, neen i antwoorde, hervat te Pericles; 'er is geen ander onderfcheid tusfehen die verduisteren uwer oogen, en dat der Zonne; als alleen dat het lighaam 't welk de Zon verduistert , veel grco:er dan myn mantel is , die uwe oogen bedekt. Zelfs nog in onzen tyd worden fterke Noorderlichten door fommigen voor kwaade voorbeduidfels gehouden, en daar 'er fomtyds, alhoewel toevalliger wyze, oorlog en duurte naa dezelve gevolgd is, zo worden zy door 't gemeen voor voorbeduidfels deezer rampfpoeden aangezien (z). Wanneer 'er voords (y) Z'e bayle, Dktion. Art. Pericles. 00 Zie walchs Lexicon , de laatfteUitgaaf, onderden «ytel Nordfchein. II. SiTük. Bb  5^6 AANLEIDING TOT voords met den regen iets ongewoons naar beneden komt, of kort op denzelven iets ongewoons verfchynt, zo moet het, volgends onzen regel, iets kwaads voorbeduiden. By voorbeeld : wanneer 'er zig kort naa eenen regen veel wurmen laat zien , dan gelooft men dat zy van den Hemel geregend zyn, en dus kwaadetyden voorfpellen. Daar echter de lucht Infecten en hunne eijeren in zig bevatten kan, zo is het zeer mooglyk dat die eijeren in den regen naar beneden vallen, worden zy nu door de warmte der Zonne uitgebreid, dan immers is 't geen wonder dat 'er in die oorden een menigte van Infecten voortkomen , zo heeft men dikwyls , naa eenen regen, zeer veele rupfen ontdekt, zo dat men denzelven wel een rupfenregen mogt noemen; ook brengt de regen die in Oogstmaand in Philadelphia valt, kleine diertjens mede , welke de huid van de menfchen knaagen, wanneer men dezelve niet afvaagt, en een groote jeukte veroorzaaken, en de wollen kleederen, gelyk de motten befchadi- gen  DE BTGELOOVfGJI AANWYZIKGEN. §. 29. JÖ7 gen (fl). Ook laat zig uit onzen regel de gelegenheid tot het bygeloof wegens de daauwflangen , gelyk hec gemeen die noemt , verklaaren. In vogtigc Berken* bosfen, en in Tuinen, bemerkt men fomtyds des morgens, in natte Jaaren, langs de voetpaden, hekken cn boomen, een fya weeffel, dat juist door den gemeenen man Dauwflangen geheeten wordt, en men wil dat over deezen heenen te loopen , zeer naadeelig zouden zyn, ja zelfs den kanker kunnen veroorzaaken. Diar egter in die weeffel veel duizend Infecten befloten zyn , die, als-popjens of wurmen van zekere Plotlenen , gezelfchappelyk leeven, en byna in, eiken nacht diergelyke netten knoopen (&). IV) Een ongewoon verfchynfel, welks grond ons onbekend is, waargenomen by eene zaak die met een ander zeker verband heeft, is, inzonderheid wanneer by de eerfie zaak eenig neadeel volgt, een kwaad voorteken of voorbeduid' fel met betrekking op de laatjie zaak. Maar behoorde men niet te overwegeD, dat een fcha- 00 zie ias Hamburger Magazyn, 2 Ti. f. 256. MusschrnbRoek , Introduct. in Philcf. nalura!., T. II. p. 599» 00 Zie MARTJüs ter bygebrajte plaalfe, f. 92. Bb 2  JÖ8 AANLEIDING TOT fchade aan de eene verbondene zaak, wanneer die op zig zelve befchouwd wordt, niet juist het verderf van de andere daar meede verbondene zaak naa zig fleepen moet? des nietregeniTaande heeft men het onverwagt afvallen van een fcbildery of beeld voor een voorbeduidfel van de dood van dien perfoon aangezien, die in het beeldtenis aangeweezen was. Ik heb ook zelf, niet lang geleden , een geval beleefd, dat, volgends den aangevoerden regel, een voorbeduidfel of voorteken verdient genoemd te worden; een gewezen boezem vriend van zekeren N. N. ging in een verafgelegen land, en liet denzelven, by zyn afreis, eenige* glazen ten gefchenke. Eenige weeken voor de tyding van zyn dood, viel een glas, dat nog het laatst van alle de overige geheel overgebleeven was, van een Pyramide plotfelyk naar be. neden , en brak met een groot geraas in ftukken. Men konde geen oorzaak van deezen val uitvorfchen ; want het geval gebeurde nog zeer vroeg in den morgen, wanneer nog alles in het huis in rust was, Geen hond, geen kat, of vogel konde de be-  DE BVCEEOOVICE AAIJ WÏZINGEN. §. 29- 5^9 beweeging en val van dit glas veroorzaakt hebben; wyl 'er niets vaii dit alles in dat huis voor handen was ; nog meer, het glas was zeer dik en zwaar, en ftondt daarenboven nog vast en zeeker op deszelfs plaats , N. N. verhaalde nog denzelfden naamiddag aan eenige zyner vrienden dit voorval , en deeze verklaarden allen tevens dat de zaak eenige opmerkzaamheid verdiende; want, zeiden zy , wie weet of dit voorval niet een voorteken van de dood des afweezenden vriends kan zyn ? Dewyl N. N. nu nooit 'veel van voorbeduidfels, gehouden hadt, zo fchertschte hy met dit voorval. Maar tot ieders verwondering, ontfing men nog binnen zei weeken , door tydingen, het zeekere bericht, dat de verreisde vriend waarlyk ge. ftorven was. Desniettegenftaande geloof ik , dat dit voorval nog niet toereikend genoeg zy , om tot een wetenlyk voor» beduidfel te befluiten. Want vooreerst is het zeer mooglyk, dat dit glas, door natüurlyke oorzaaken, — alhoewel ik dezelve niet weetc — naar beneden gevallen is, wie weet of niet een muis , of Bb 3 eeni-  j7o AANLEIDING ToT eenige andere bedekte oorzaak , gelegenheid tot de beweging van hec glas gegeeven heeft ? Ten tweeden, kan het fterfgeval van den Vriend , op eene toevallige wyze , eenige weeken darr naa gevolgd zyn , zonder dat dit ons recht geeft om dair op , uit den val van het glas , toe een voorteken te befluiten. Ik breng hier toe ook het voorval, 'twelk burggraaf aanhaalt; te weeten: Het gebeur-de eens in den Elzas, dat iemand volgends de twaalf maanden, twaalf glafen, bezat. Toevallig viel dat glas , vol wyn , om, op thet welke den naam en het beeld der maand ftondt, in't welke de man, naaderhancr-, ftierf (Y). Maar hoe! konde dit alles niet toevallig en zeer natuurlyk gebeuren , zonder dat het breeken van het glas eene' aanwyzing van de dood in de bepaalde maand moet zyn ? De moeder van den beroemden Sachfe, vaart genoemde Schryver voort, was eens by een gastmaal tegenwoordig, en het glas, het welk by heur bord ftondt, viel om en brak, waar CO Jatrice ominum, &c. Cap. VII. 7. p.-5,  de bygeloovige aanwyzingen, §. 29. 571 waar uit zy zig zeiven heur naderende dood voorfpelde. Het gevolg bevestigde de waarheid heurer voorzegging en aan- _ wyzing £d). Ik antwoord als voo- ren. Bovendien kan de ingebeelde naderende dood, heure gemoedsaandoening hevig geroerd hebben, 't welk juist tot heu. re verhaaste dood aanleiding heeft kunnen geeven (*). §• 33- Van Schyngezichten. Ik moet nog iets van de Scnyngeziohten of Vifioenen by brengen , welke veele zig beroemen gezien te hebben , en \olgends welke zy toekomende gebeurtenis, fen vooruit meenen te kunnen zien. Ik wil egter niet ontkennen dat deeze of gene , van wegen zyn al te leevendige en uitwydende Inbeelding, een voorwerp zig als tegenwoordig , en in een —— gelyk hem 00 Zie het zelfde Werk, gelyk ook sachsji , Ampel». graphia, S. VI. Memb. %%■ I'. 216. CO Zie £. 12. Bb 4-  V/K SCHYNGEZICHTEN. §. 30. hem dunkt zichtbaar beeld voorgcfteld heeft, ook dat goochelfpêl der harsfenen als iets wezenlyks en voorbeduidends aangezien heeft (*;, dat echter dit verfchynfel, een daadelyk voorbeduidfel, van een toekomflige omftandigheid, of eenig toekomftig noodlot geweest zv, daar aan twyffej ik zeer. Men weet immers hoe behendig de inbeeldingskracht de denkbeel. den daarftelt, met eene toverkracht, die het gebied, heurer voorftellingen uitbreidt en onbegrenst maakt. Het mooglyke en wezenlyke, het voorledene, tegenwoordige en toekomende ; het verwyderde ennabyzyn. de, weet zy, met een goochelaars gezwind! beid te vermengen en faam te verbindenWy hebben immers wel gehoord, dat menfchen uit het gevolg van gelyke dingen, tot eene inwerking derzelven in een ander pieegen te befluiten , en dear uit wordt meede bevattelyk, waarom veelen een Gezicht voor een aanwyzing gehouden hébben. Gefield iemand is bewust dat zyn waardfte vriend op het krankbed ligt, hy ftelt (*) Zie s.«.  VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 3°' 573 fielt zig welligt voor dat deeze vriend in doodsgevaar is waar by ook wel eenige gronden van vermoeden plaats vinden, althands, wanneer de zieke van een zwak- kelyken ftaat is , enz. Wordt nu de inbeelding zeer verhit, en verwekt zy het beeld des doods, der begravenis , der zerk enz. zeer leevendig, dan is hec mooglyk dat zulk een mensch geloove, dat hy zyn vriend in het graf, in het doodkleed , enz. ziet. De alte groote deelneeming aan de zo gevreesde dood des vriends, ook wel eenige fchrikken of vrees voor dezelve, houdt de verbeelding al meer en meer bezig, zo dat eindelyk het fchyngezicht — alhoewel 'er wêrkelyk geen voorwerp van voorhanden is — als waarlyk daar tegenwoordig , geacht wordt. Volgt daar nu de dood van den vriend op, dan zal zulk een mensch natuurlyker wyze tot een voorfpook en voorgevoel befluiten. Hoe door zekere beweegingen der vefelen , door een ongeregeld drukken op de hersfenen, zeer natuurlyk Vijioenen gebooren kunnen worden , wil ik , hier ter plaatze , niet herhaalen , maar ver wyze mynen Leezer B b 5 tot  574 VAN SCHYNOEZICIiTEN. §. 30. tot myne boverftaande opmerkingen (*) veel njtberien en Spook historiën , ontHaan meede uit de aanleiding van uiterlvke zmlyke indrukfelen, die van voorwerPen, in de duisternis des nachts, en ter plaatze waar men die dingen niet behoorlyk onderfcheiden kan , verwekt worden Na den verfchillenden affbnd van zaaken kan men iets dan eens voor klein, dan eens voor zeer groot, aanzien, en meenen dat men een reuzen gedaante ziet, want wy beoordeelen een voorwerp alleen na den boek, welke het zelve in het oog maakt, Schrik en Inbeelding misvormen zulke gewaarwordingen nog meer; daarom moest men moed gryPen , en op het voorwerp afgaan , om door het gevoel zig van de waare gefield tenis der zaak te onderrichten O). Ook kan volgends andere gronden een verfchynfel des avonds of in de duisternis niet zeer geloofwaardig zyn. want dewyl de Indrukfelen van tegenwoordig <0 Zie §. 4. 5. 8. 23, 00 Zie meer hier van in bupfons Mgemeine Nmvr. gefchUhte, 5 Th. f. 2?4 f. volgends de Hoogduitfcte cverzetcing van den Ileeï martini.  VAN SCHYNGEZTCHTEN. §. 30. J7J" dig zynde dingen, op zulk een tyd dikwyls geheel wegraaken , zo bekomt de inbeeldingskragt in den mensch meer lee. vendigheid, en de voormaals bekomene indrukfelen ftellen zig door de erinneringskragt , met buitengemeene fterkte en in het grootfte licht voor, vrees en verwar-, ming zyn als dan bezig met onze zinnen, ten eenemaal te verblinden (f). Dikwyls gebeurt het, dat, inzonderheid des nachts, iets in den weg ligt, dat een wonderlyk aanzien heeft, en waar voor, wanneer men te paard zit, het paard fchuw wordt. Dit is genoeg om fchrik en vrees by den mensch te veroorzaaken, en hem de denkbeelden van Spooken in het hoofd te brengen , zulk een voorbeeld wordt in den Natuuronderzoeker (g) verhaald; men leest in denzelven: ,, Ik moest in het Jaar 1730» omftreeks Kerstyd , om een kranken, in een nabuurige Stad te bezoeken , eenen weg te paard afleggen. Ik kwam by myn been- (ƒ) Vergelyk malebranche , van der H'ahrhcil, 1 13. 5.365. (g) Het in Leipzig 1747 uitgekomen X. Stuk. f» 7<3. Bb 6  57^ VAN SCHYNCHZICHTEN. §. 30. heenreis, eerst tegen 10 uuren des nachts , by maancnfchyn langs een weg, op welken een Zerk op een kruiwagen midden in den weg ftondt. Myn paard (hoof en brieschte, en fprong, wanneer ik het met de fpooren aandreef, tien en meer fchre. den agteruit. In deeze verftrooijing van gedachten, heb ik zeekerlyk eenige Voerman* vloeken gedaan. Ik nam de Pistoolen uit de holfteis, om my, des noods in het vallen te befchutten. Terwyl , de op eenigen afftand onder de boomen zittende man, welke de zerk gekruid hadt, my de Pistoolen ziet uithaalen, mogt hy gelooven, dat ik hem gezien hadde, en op hem fchieten wilde. Hy riep my dus toe, dat ik toch zulk een geweld niet maaken moest; want dat hy Hechts een weinig gerust hadde ; en kruide den wagen met de zerk ook terftond voor my uit den weg. — By nader onderzoek ontdekte ik, dat een tinnegieter uit de Stad, om deezen tyd, de zerk naar een nabuurig dorp, ter begra. ving van een Lyk, gefchikt hadt, en de kruijer hadt uit boosheid , toen hy my met myn paard hoorde aankomen , de zerk  VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. 577 zerk in den weg laaten ftaan, en zig eenige treeden daar van daan onder eenen boom nedergezet. Ik zal uit denzelfden Schryver (h) eene andere gelyke Gefchiedenis bybrengen , die ons op eene natüurlyke wyze, de gelegenheid tot een Spookhisto. rie verkiaart." In dat zelfde Werk leest men deeze voordragt ; „ Myn goede vriend, de Heer W., reisde voor eenige Jaaren zeer laat in den avond, over de Radeberger Heide; in den Spooken tyd. Des nachts tusfchen 11 en 12 uuren ziet hy op eenigen afftand een vuur voor zig op den weg. Naaderkomende , ontdekte hy by dat groote vuur een open zerk, en daar in een lyk, en aan ieder zyde een Tabakrookenden Boer , met een grooten ftok. Hy fchrikt , en het paard mede, en dit wil niet van zyn plaats, voor hy hec fterk aandryft. Hy zat op een zwart paard, en was zelfs wegens het kort te vooren gebeurde fterfgeval van zyn Vader, in den diepen rouw , en hadt nog daarenboven eene groote zwarte paruik op, welke bene- C/0 In het zelfde Werk , XI St. f. 82.6 Bb 7  573 VAN SCHYNOEZICHTEN. §. 30. nevens de daar op gezette zwarte karpoes muts zyn geheele aangezicht bedekte, en geen ondericheid tusfchen zyn hoofd en borst lieten onderkennen; daar hy nu eenige fchreeden voorby gereeden was , zei een der boeren: „ Och! heb je hem wel gezien, hy hadt geen hoofd!" waar op de ander antwoorder „ Ja, ik zag hem wel! God bewaare ons." Hier naa' vallen zy op hunne kniën, en heffen te famen het lied: God, de vader, blyf ons by! aan. De Heer W. rydt zyns weegs, en komt gelukkig te huis. De volgende dag verbreidt zig reeds van Radenburg tot Bresden het gerucht, dat in dien nacht, op de Radenburger Hei, een zwart man zonder Hoofd, op een zwart paard gezien was. De Heer W. herinnerde zig kort daar naa, dat hy, toen hy vroeg naar Dresden gereeden was, op dezelfde plaats een dood man hadt zien liggen, en daarnaa werdt hy meede gewaar dat hec een Reiziger jiit gittau geweest was, die, terwyl zyn Reisgezellen in het, daar na by gelegene zo genoemde Vischhuis, hulp voor hem wilden zoeken, op den weg geftorven was, en om dat hy niet ter-  van schynoezichten. §. 30. 5?9 terftond naar een dorp ter begraving gevoerd konde worden , dien nacht over, aldaar in een zerk gelegd was, en bewaakt werdt; de gebeurtenis zelve leevert dc fchoonfte ftof tot eenSpookhistorietjen op. Cardanus beroemt zig , dikwyls beelden , die het toekomende aangeduid zouden hebben, ji, al wat hy flegts gewild hadt, in den droom gezien te hebben, en houdt (taande , dat hy na zyn welgevallen zig eene verrukking te weeg kon brengen Het is mooglyk dat cardanos, wegens gelegenheid geevende omftandigheeden , een aange. naam of onaangenaam voorwerp , eene vrolyke of treurige gebeurtenis zig leevendig voorgefteld, en daar zyne geheele aandacht op gevestigd kan hebben, zyne uitfpattende en meedewerkende Inbeeldingskragt, heeft hem de gedagte omftandigheid nog fterker afgemaald , waar door zyn ziel , zeer natuurlyk van alle andere voorwerpen afgetrokken heeft kun. ren worden, wat wonder is het dan, dat die voorftelling zyne geheele ziel ingenoomen, en alle de overige aandoeningen zyner ziele en z\nes lighaams, verduisterden be-  5?0 VAN SCHYNCE ZICHTEN. §. 30. beneveld hebbe (*). Moest hier dan geene verrukking opvolgen. Want juist daar beiïaat het wezen eener verrukking in, dat de ziel wegens de al te leevendige voorftelling eener zaak, het vermogen verliest om op de tevens voorhanden zynde voorwerpen ,te denken (i) 't Geen deeze Schryver verder ftelt, te weeten dat hy, al wat hy fltchts wilde, konde zien, is meede op gelyken grond begrypelyk ; want het geen men vuurig wenscht en hoopt, gelooft men ook te bereiken, ja men houdt het dikwyls voor reeds wêrkelyk verkreegen , en de leevendigheid der inbeelding ■ftelt het beeld daarvan als tegenwoordig voor (*), gelyk dan ook de Phantasten, dat zyn zulke lieden , die hunne inbeeldingen voor gewaarwordingen houden, het beste voorbeeld hier van geeven, alhoewel CAR- (*) Zie §. 7. (swedenburos , eigenwillige verrukkingen kunnen mede van deezen aart geweest zyn.) (0 Gelyke verrukkingen worden ook aan Sscmtes toegefclireven, zie meiners, Ferm. Philuf. fchriften, $ Tb. 1776. in 3vo. in de eerlte Verhandeling lyer den Gen'wi vtn Socrates. C') Volgends §. 8.  VAN SCHYNGEZICHTfN. §. 30. ' 581 cardanus ook, volgends zekere kentekens het toekomflige uit de nagels der vingeren, wil voor uitgezien hebben (£), moet men dit egter geheellyk op rekening van het Bygeloof fchryvën. Men moet over 't algemeen aan de vertellingen van deezen man niet veel,geloof geeven, daar hy in deszelfs character zeer veel eigens en byzonders bezat (i). Sommigen poogden wel is waar de geloofwaardigheid zyner voorzeggingen daar door te verflerken, dat hy zyn eigen dood voorzegd hebbe, die daar op ook gevolgd is; maar deeze waarzegging is van geen kracht ; want hy heeft zig zclven dood gehongerd, om zyn voorzegging vervuld te zien. Hy bekend meede op verfcheidene plaatfen zelve, dat zyn waarzeggings kunst hem dikwyls bedroogen hebbe (m). dit het gene wat ik omtrent (*) De Ouden noemden de Nagelwigchelaary Otiycht' tnaniica. Ql~) c. r. eusschinc zegt in den grundrisz e'wer Gefchkhtt der Philofophie, 2 Th. f.558, met veel grond, van deezen Man, dat wysheid en dwaasheid, op de zondcrliogfte wyze hy hem vereenigd waren. Qn) Zie Allgemeines list. Lexicon, Leipzig 173°.1 Th. .817.  582 VAN ÏCHTNGEZICIÏTEN. §. 30. treDt de Vifioentn gefield hebbe , blykt klaar, dac-ik den genen, die iets zegt gezien te hebben, 'c welk hy echter, in de daad niet gezien heeft, juist daarom nog niet voor een Bedrieger boude, dewyl de inbeelding, onder deeze of gene omftandigheeden, wel eens zo hevig werken kan, dac wy zelfs onbekwaam zyn het gene haar eigen is , van de werklyke gewaarwordingen te onderfcheiden (*). De Inbeelding geeft der dingen een nieuwe houding, verandert de keten van begrippen, en vormt uit de bouwftoffen der oude waereld eene nieuwe («). Mooglyk komt hier deeze Gefchiedenis ter fnede, welke zeltner in het leven der Aliorffche Theologanten , van den Ouden D. Georg König verhaalt (0). Deeze reisde met verfcheidene Collega's naar Lauf, en hielde het mid- f. 807. b. waar virfchekleno Schryvcis , die over nagcleezen kunsten worden tang.baald. Voords jochers Allgemeines Gelehrten Lexicon , Le pzïg 1750. 1 T. f. 1668 O Volgends §. 8. 00 Zie Philofophie der Natur. 2 B. f. 246. Co) Men vndt ze ook in loke's Weekblad, die Ehre Goltes enz. 6 Band . f. 289 f*.  VAN SCHYNCEZICHTEN. §. C.O. 5S3 middagmaal aldaar by een zyner vrienden. Gedaurende den maaltyd werdt 'er een Pokaal gedronken , op welks bodem König een wel afgebeeld doodshoofd zag- Hy dacht niet anders dan dat men een kort* wyl met hem voorhadt, en gaf deeze zyn meening te kennen ; maar men loochende dit ten fterkften , en iiet de Pokaal omfpoelen. Daar König nu hem weder op nieuw aan den mond bragt, zag hy het doodshoofd ook weder, en zeide, met bedaarden moed , dat by nu wel verftondt wat deeze aanwyzing te beduiden hadt, en dat het een Goddelyke herinnering ware, om zig tot zyn naderend einde te bereiden , welke waarfchuwing hy ook niet in den wind wilde flaan. Hy is ook wezenlyk kort daarnaa, in het Jiar 1654. gefturven." Deeze Gefchiedenis komt my, by gebrek aan naauwkeurig bepaalde omftandigheeden, voor, nog te weinig lichts te hebben, dan dat men uit'dezelve iets byzonders zoude kunnen opmaaken. Hadt König alleen het doodshoofd, of hadden de overige gasten het zelve mede gezien ? Heeft het  584 VAN SCHYNGEZ1CHTEN. § 3©. het doodshoofd zig vervolgends, en in Königs afweezen, weder vertoond? Is 'er moogelyk, zonder voorweeten des Gastheers, uit ligtvaardigheid, of fcherts, een doodshoofd, of iets anders, in de Pokaal gefchilderd geweest? Kan ook niet een Schynfel, het welk eenige gelykheid met een doodshoofd heeft, door de uitfpeurige verbeelding van den vier en zestig jaarigen D. König niet wel tot een doodshoofd herfchapen zyn? Hoe lang is dit voorteken voor de dood gezien ? en zoo de dood uit vrees en fchrik gevolgd is, zal dan het doodshoofd nog een voorteken derzelve moeten blyven ? Men fpreekt voords nog van geheel byzondere Gezichten en voorgevoelen, daar zelfs fommige menfchen voorgeeven zig zeiven gezien te hebben , en dat dit de dood deezer menfchen ten gevolg zoude gehad hebben. Wie toch zoude zulk een beeld , dat een volkomen evenbeeld van een mensch ware, buiten zig zeiven kunnen voortbrengen? Ik wil egter daaromtrent niet loogchenen, dat verfcheide menfchen  VAN SCHYNCEZICHTEN. §. 30. '585 fchcn gemeend hebben, derzelver geftalte buiten zig te zien , maar ik houde hec daarvoor, dat deeze voorftellingen door de inbeeldingskragc gefchapen zyn , en dat ook eenige natüurlyke oorzaaken de ongewoone Verfchyning veroorzaakc hebben. Ik worde hierin inzonderheid verfterkt door de omftandigheid dat die perfoonen, welke zig zeiven zouden gezien hebben, dit vifioen Hechts alleen op die plaatfen gezien hebben , waar zy zich by uitzondering pleegen optehouden, en hunne bezigheeden gehad hebben. Een mensch ftelt zig dikwyls zyne gedaante in de gedachte voor , komt hy nu ter plaatfe waar hy zig meerendeels pleegt optehouden , dan kan het ligtelyk gebeuren dat hy op het denkbeeld komt : ik heb zeer dikwyls op deezen- ftoel gezeten ik heb zeer dikwyls voor' deeze boeken geftaan, enz. De inbeeldingskrachc maakt alsdan de voorftelling der gedaante van zyn perfoon leevendiger, de beweging in de vefclen, de hersfens en het zenuwfap , welke voormaals de voorftelling van zulk eene gedaante pleegen optewekken, wordt daardoor  j8tJ VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 33, door verfterkt (*) , en kan eindelyk zulk een hoogen nap bereiken , dat de Ziele meent dat hec beeldcenis wêrkelyk buiten haar voorhanden is; zy denkt dus dat hec beeld 'c welk zy ziet, waarlyk buiten haar aanweezig is, en zelfs juist zo, gelyk zy zig voormaals ter zeiver plaatfe bevonden , en aan zig gedagt hadde (**) Verwonderd en vol fchriks gelooft zy dat dit gezicht eene aanduiding van de gevaarlykfte gevolgen zyn zal , en juist deeze hevige aandoening fchokt hec lighaam (***), en fleept eene gevaarlyke krankheid naa zig, welke niet dan in de dood eindigt. Elk roept dan uit, zie daar de vervulling van het voorgevoel! Ik kan daarom myne toeftemmihg niet geeven aan den regel, dat het Vifioen , in het welke de mensch zig zeiven ziet , juist altyd de dood, of van den ziener zeiven , • of die zyns broeders , zyner vrouw, zyns besten vriends, zyns zoons, en diergelyken aanwyze, al- hoc- (•) Gelyk §. 5, 6 leert. C') Volgends §. 8. XXX, na de Stelling in §. ia. p») zie §. 12.  van schyncezichten. §. 30. J87 hoewel men den grond daar toe meent te vinden , in de fcheiding van de ziel met het lighaam, welke iets dubbelds en afgezonderds fchynt opteleveren ; waarom dat dubbele, wanneer de mensch zig zeiven ziet, eene fcheiding der ziele van het lighaam fchynt aanteduiden, en gevolgelyk zeer gefchikt is om een voorteken der dood te kunnen weezen ; en dat , daar onze huisvrouw, broeder , zoon , en beste vriend , tevens ons ander ik uitmaaken, zo konde ook het zien van ons zei ven, de dood deezer perfoonen vooraf verkondigen , gelyk hier over cardanus (ƒ>) nageleczen kan worden. Op eene gelyke wyze laaten zig nog verfcheidene Gezichten , en ook Spookgefchiedenisfen verklaaren; want wanneer, by voorbeeld, een mensch, dat inzonderheid vreesachtig is, zig geheel alleen op zekere plaats bevindt, waar zyn overleden vriend zig voormaals opgehouden heeft, zo is het natuurlyk, dat het geheugen hem het beeld zyns 00 Li'"- I'. s3nef' Somnior, C»p. IX. Of in zyne . Cpsra, T. V. p. 681.  388 VAN 5CHYNGEZICHTEN. §. 30. zyns vriends weder herinnere; de vrees, de eenzaamheid der plaats , de hevigheid der inbeelding, verfterken deeze voorftelling , de erinneringskracht verbindt daar meede het denkbeeld dat volgends de vertelling van veele menfchen een doode weder verfchynen kan, wat wonder dat de mensch op de gedachten vervalle, wie weet of myn geftorven vriend niet hier verfchynen zal, de beweging der zenuwen en des zenuwfaps , welke met deeze voorftelling vergezelfchapt is, wordt heviger, na den trap van vrees waar in de mensch zig bevindt, de geringfte beweging welke de mensch zig zeiven mooglyk onweetend veroorlooft, wekt het denkbeeld op, dat mooglyk de geftorvene tegenwoordig zy; de vrees ftygt tot den hoogden trap , hy ziet naar deeze en geene zyde rond, of hy niet de gedaante zyns afgeflorvenen vriends waarneemen kan, en zyne inbeelding, die met niets anders dan met den over leedenen.' bezig is, wordt weldra het beeld van denzelven gewaar. Hier toe behoort de veifchyning welke men van den Hofprediker Klopf-  Y'SN SCHY/NCEZICBTEN. §, rfc. 589 Klopjleisch verhaalt (q). Deeze hadt Sommers Bibliotheek gekogt, en wanneer hy, op een naamiddag zig naar dezelve toe beg-eeven hadt, om de boeken ten naauwkeurigften te bezichtigen, zeide hy, by bet inzien van een Oostersch Manufcnpt. Gy! goede Sommer, hadt het toch in het Oostersch zeer verre gebragt, het is t»ch jammer dat gy 't 'er nu by laaten moet', daarop fcheen het hem toe als of 'er iemand over de kamer voorby liep, maar, daar hy niemand zag, dagt hy daar over ook niet verder naa. Als hy egter dezelfde woorden by eene gelyke omftandigheid herhaalde, fcheen het hem toe als of iemand op zyn fchouder lage, hy zag daarop om, en zag den overleden Sommer, welken hy naauwkeurig befchouwde. Hierop ging hy zeer ontfteld naar zyne Huisvrouw, welker vraagen hy met klagten over een zeer groote kwalykheid voorkwam. Men liet, volgends raad van den'Doctor, den Biechtvader komen, aan welken de lyder het gebeurde in aller tegenwoordigheid ver- CO Zie het weekblad: die chre Goltet gct-G, B, f, 204. f, 11. Stuk. Cc  5PO TAN SCHYNCEZICHTEN. §. 30. verhaalde, en verzeekerde dac het geene inbeelding, maar dac alles hem waarlyk zo bejegend ware, gelyk hy hec verhaald hadde. Op den derden dag eindigde hy, onder hevige ftuipen, zyn leven. Alles zeer natuurlyk, Klopjleisch zat onder de boeken van een kortelings overleden Vriend. Het beeidtenis des voormaaligen bezitters werdt leevendig in zyne ziele vernieuwd, en hy verwekte het nog fterker in zig zeiven, daar hy, vol verrukking, en met eene befchouwende erkenning, overluid riep: 6 gy goede Sommer! enz. Hy herhaalde deezen uitroep, en werdt geftadig meer aangedaan. Eenzaam, flegts alleen met zig zeiven en eenen dooden bezig, in een vertrek befloten, dat nevens drie andere kamers gelegen was, kwam hy, by zyn luid fpreeken, cn een daardoor zeer natuurlyken wedergalm , zeer ligtelyk op de inbeelding dat hy iemand hadt hooren loopen. Het verhaal zegt wel', dat hy daarover niet naagedsgt heeft, doch wie is daar borg voor? Zyn inbeeldingskracht werkce, terwyl hy ge Uiig door las,m isfchien zelfs buiten zyn bewustheid, voort. Hec kleinfte fchud-  VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. j0I fchudden aan zynen fchouder, ergens eene beweging, die hy, by eene andere gelegenheid niet eens opgemerkt zoude hebben, bragt voor deeze keer, de reeds verhitte Phantafie in zyn volkomen vuur. Zy ontdekte, terwyl hy agter zig omzag, Sommer, op eene zeer leevendige wyze, ftaarde fterk op hem, ontdekte alle zyne trekken en zyn geheele wezen. Daar hy nu waakte werdt hy Heer over zyne zinnen; hec beeld week en nu volgde in eens een yskoude fchrik, die zyn lighaam doorfchokte en hem doodelyk ziek maakte. De fchrik, 't zy dezelve ontftaat over wezenlyke omftandigheeden, of dat de inbeelding denzelven opwekt, doet ftuipachtige ziekten ontftaan , aan welken Klopjleisch ook overleden is. Het voorval van den Profesfor van Eafel, Felix Platerus, welke des avonds een geraamte op hem hadt zien afkomen, is meede niet buitengemeen. Zyne eigene beweging was toereikend om ook dit Geraamte in beweging te brengen. Ook konde by maanlicht de beweging de fchaduw, begeleid van de vrees die uit eene on- Cc 2 ge-  JQ2 VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. geregelde opvoeding ontftaat de in¬ beelding bezig houden, en daar nu P/arerus eens geloofde dat het beeld des doods op hem afgekomen was, dat immers niet anders daB zyn dood voorbeduiden kon» zo volgde de dood uit de onregelmaatige beweging van zyn zenuwfap, maar, dus hoor ik de fpookverdeedigers vraagen, van wa?.r komt het dan dat verfcheide perfoonen, by voorbeeld de Vrouw van Eberjlein(*)van een fpook, doorknypenen flaan, blaauwe plekken bekomen hadt? De oplosfing hiervan ligt in mynen §. 19. p. 329. Uit de tot hier bygebragte ftellingen, zal men van zeiven inzien, dat ik, wel gaarne, vifioenen erkennen wil, maar dezelve zeer zelden voor dat gene houden, waarvoor zy, door veelen opgegeeven worden. Ik geef de meesten toe als be- goog- (*) Volgends §. 12. Men zie liet fpoekseval van de Vrouw van Eberfiein, zeer omftandig verhaald cn verklaard in des Schryveis verhandeling over de leer der Geesten en Geestenzieners, in drie Deelen , in Svo. met ft. Platen, by den Uitgeever deezes mede te bekomen.  VAN SCHYNGErZlCIITEN. §. 30. 593 gpogchelingen der zinnen en der Inbeeldinjgskragt, maar niet als beelden, die wczenlyk buiten den mensch voorhanden zouden zyn. Wanneer wy alle veiTchynfelen, zonder vrees, zouden willen beproeven , dan zouden ten minften de meeste fpooken en buitengewoone vifioenen zeer fchielyk uit de waereld geraaken. Want onverfchrokkenheid ligt alle mommen op en agt geen fchrikbeelden die zig laaten zien (r). 'Er zyn ook veele kunstmiddelen waar door afbeeldingen van zaaken daar gefield kunnen worden, alhoewel de zaaken zelve niet voorhanden zyn. Wien zyn de Optifcfo vcrfchynfelen niet genoeg bekend? De Beruchte Schropfer, die zig, voor eenige jaaren, in Rozendaal te Leipzig, doorfchoot, heeft veelligt de vifioenen, waarmeede hy ieder trachtte te bedrie- . gsn, CO Wie egter vericlreidene gronden voor de fteliing. van waarlyk verfcheenen Geesten enz. wil leezen ; wyze ik naar een tractaat, ten tytel voerende: Gedanken voti den Hifcbeitiung der Geister, gedrukt te PhiUlethopoiis, 1776. 8vo. Cc 3  594 VAN SCHYNeEZICHTEN §. 30. gen, door middel eener Toverlantaarn, door een' fpiegel, of andere kunstmiddelen weeten voort te brengen. Hy zoude geilorvenen in hunne gedaante vooreefteld hebben, enz. (O De Heer D. Semïer (t) heeft het ongegronde in de vertelling van het bedrog van Schropfer toereikend beweezen. Wie weet wat voor natüurlyke middelen < aan veelen onbekend bekwaam zyn deeze en gene verfchy- ning te bewerken, zonder dat men bevoegd is , tot buiten of bovennatuurlyke oorzaaken, te befluiten. Men kan immers door middel van een zekeren fpiegel deeze en gene geftalten in de vrye lucht voorftellen, en natuurlyk bewerken dat een beeld -— ook eene menfehelyke gedaante ' zig naar ons toe bewege; die echter niet O) De ouden noemden deeze toverkunst, waardoor ■en geftorvene zielen opriep, Nekyomantia ; men zie van Schropfer en hoe de bezweercrs de Geesten opdaagen iet bovenaangehaalde Werk over de leer der Geesten enz. 00 2-e deszelfs Sammlungen ven Briefen undAuffatzen uier Ae Gasznerifchen und Schropferifchen Gemertefchwerungen, Halle 177É.  VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. 5T5 niet weet hoe het toegaat, flaart deeze bewegingen met een groote verwondering aan. Welke Kunstftukken maakt de be. roemde Kunftenaar Philcidelphia niet, die aan veele menfchen als tovery en duivels werk voorkomen , dewyl men de natüurlyke middelen niet weet waarvan hy zig bedient. Thomas Peladino, geboortig van Livorno, heeft meede zulke Kunstftukken gemaakt (u) die den aanfchouwer in de grootfte verwondering brengen. Ongewoone geluiden, voor welke de buitenfpeurige inbeeldingskragt een valfche en ongewoone oorzaak uitvindt, kunnen ook, inzonderheid in een groote vrees of hevjgen fchrik (tenor Panicus') Gezichten 1 alhoewel enkel verdichte « opleeveren, waarvan ik hier boven voorbeelden bygebragt hebbe, (*) zo zoude Schropfer de gedaagde Geesten gedwongen hebben te fpreeken. Maar hierby zyn ook zeer veele bedriegeryen mooglyk. Men O) Zie der Naturforfchcr eia Wechtnihtt.. (*; Zie §. 8. Cc 4  5J<5 VAN SCHYNf.EZICHTEK. §. 30. Men erionere zig flegts de Buikfpreekers f». Jy Veele Vifioenen en Spooknabootzingcn hebben hun aanzyn aan afgefprookene bednegeryen te danken. Ik zal hier van een eenig merkwaardig voorbeeld uit het Werk die Philofophie der Nntur, dat zig m het jaar 1757 roegedraagen heeft, (y) bybrengen. „ De Hoofdaanvang van di» treur.g kluehtfpel, zegt deeze Schryver, heeft zig jn de gallerye van de Louvri in de kamer van den beroemden van Leo toegedraagen, en de Hoofdperfoon des fchouwfpels was een Discipel van de Schilderacademie; deeze wilde de wezenlykheid der Spookcn en mi nog wonderbwlyker is, zelfs aan den volflagcndften Scepticus, bewyzen. De Perfoonen waren een Toveraar welke de rol der Pythonisfe ipee.de, en een uit de aanfehouwers welke men tot een Enthufmtt in de Dcemonomanie maaken wilde. Men liet deezen laacften m een nabyzynde kamer gaan, welke men met CO Walchs'tixtibn arr. Êaücnreintr. GO Volgends de Hoogt, overzettink  VAU SCHYNGEZICHTEN. §. 30. 5°7 een fleutel toefloot, voords fchreef een perfoon uit het gezelfchap den naam van den dooden, wiens fchaduw men uit hec graf oproepen wilde, op een papier: de toveraar maakte zyn Goochge'potfen, de. ongeloovige zag het Spook, en, om iedereen daarvan te overtuigen, noemde hy uit het binnenfte van zyn gefloten kamer zelfs zyne aanfchouwers. Het gordyn wordt opgehaald, de fchaduw is reeds geteekend, en de Duivelbanner vangt in het byzyn der geheele Vergadering zyn bezweering aan. Hy ontkleedt zig,. ftroopt zyn armen tot de elleboogen toe op, bindt zig met roode banden, fteekc het Hart van een Lam vol naalden, en verbrandt op een Comvoir, eenige fpeceryen, wier reuk de geheele Gal'ery vervult. Daarop neemt hy een mes en fnydt daar mede op den muur, vengfters en deuren eenige Characters; terftond beginr de tovery te werken; de Toveraar wendt de oogen, met een foort van fchrik, naar de kamer, de huivering van vrees verfpreidc zig over al zyn ledemaaten, en zyne faamgetrokkene armen worden geheel verftyfd-, Cc 5 als.  J<)3 VAN SCHYNCEZICHTEN. §. 30. als of hy het fpook, 't welk hy bczweerde terug wilde dry ven; naa hy nu eenigen tyd met zyne vrees gekampt heeft, zo ftrooit hy gloeijende kooien op den grond en fchreeuwt, met het mes in de hand, met een doffe ftem; neemt u in acht. De Ingewyde, welke in het kamen jen, een deelgenoot van alle de bewegingen des Toveraars geweest was, geeft dan antwoord op zyn geroep en zegt, met een gebrokenc ftem dat hy het Spook zage, en noemt het zelfs. Op dit oogenblik valt de Bezweerer in pynelyke trekkingen op den grond, men opent de deur en de ingewyde ligt zelve in onmagt. Een oud Soldaat vermoedt dat in dit Schouwspel bsdriegery verborgen is; my zal men niet bedriegen, zegt hy, ik wil zelve met het Spook fpreeken; ik ben by veertien belegeringen en zeventien veldflagen tegenwoordig geweest, en hebbe de vyandlyke kanonnen reeds te zeer getrotfeerd, dan dat my her gezicht van een Spook zoude kunnen verfchrikken; men opene my het K b'net, en dat het Spook voor my verfchyne, zoo het anders moeds genoeg  VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30, S99 noeg heeft, zyn aanbod werdt niet ten eerden aangenomen, maar een nieuwsgierige, welke deeze gunst reeds bevoorens verzogt hadt, ging in het Kabinet. De beledigde Officier befloot daarop, of zynen Mededinger of den Bezweerer befchaamd te maaken, en begeerde dat men den Duivel zoude laaten verfchynen. De Toveraar vangt zyn bezweeringen van nieuws aan, geraakt laatftelyk buiten adem , en valt op den grond; in dit oogenblik fchreeuwt de Ingewyde zeer fterk, en roept dat de Duivel hem reeds haalde. Geduurende dit geweld fteekt de Officier, die zeer bedaard bjeef, een kaars op en gaat in het Kabinet, doch hy ziet 'er niemand meer: Verbaasd, echter niet overtuigd, gaat hy weder in de zaal terug, ten eerften vliegen uit alle de wanden der zaal vuurvlammen, het licht gaat uiten de Officier fchrikt voor de eerfte maal van zyn leven. De fchande houdt hem nog terug; maar de vuurvlammen breeken ■ terftond weder uit, het gedruis wordt heviger, en de KrygsheU vlucht uit hec Kabinet, roepende met angst uit, dat hy Cc 6 te-  ÖOO VAN SCHYNGEZICHTEN. g. 30. tegen dooden niet vechten kon. Het was eenonfchendbaare wet in deeze Theurgifche geheimen, dat 'er flegts maar een eenige getuige by de verfchyning van het Spook in het Kabinet mogt zyn. Een Wysgeer, weike .niet aan de begoogchelingen van de Toverkunst geloofde, vondt een middel om in het Kabinet te fluipen en zig al. daar te verbergen; naauwlyks hadt de Toveraar zyn bezweeringen aangevangen; als zyn pols zig fcheen te verheffen, en zyn oogen verduisterd werden, en hy met den toon van eenen Bezetenen riep": Een cngewyde heeft onze geheimen ontheiligd! Wee myner! Wee zyner! een van om beiden moet fterven! De Wysgeer dit von¬ nis hoorende hielde niet raadzaam de uitvoering deszelfs afcewagten, en haaste zig om uit het Kabinet te geraaken. .Door een byzonder toeval, kwam een huiskat, die door het geroep des Toveraars verfchrike was, en de deur des Kabinets open zag, met den Philofooph 'er uitloopen: daarop riep de Toveraar, terwyl hy de rol van Mahomed in het verfchrikkelyk Treurfpd der Dweepery, fpeelde, in een verrukten toon  VREESIYKE S C HYÏTT OVEÏY.   VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. COX. toon der Vergadering toe: Het onzaalig vonnis wordt niet herroepen; doch de Hel eischt flegts een offer; de fchuldigfte onder ons zy terftond een man des doods! naauwlyks was dat laatfte woord uitgefprooken of men zag de kat in ftuipen Tervallen, de oogen fluiten, fnikken en'fterven. Dit is het getrouwe Tafereel van eenige Wonderen van dit Magifche Schouwfpel. By elke vertooning zag men net getal der ongeloovigen verminderen; zodra de Ingewyde flegts riep dat hy het Spook zage, tekende het volk zig reeds met het teken des kruis, de Priester bragt den wykwast, en de Philofooph was in groote verlegenheid , dewyl hy den Gordiaanfchen knoop noch ontknoopen konde, noch moeds genoeg hadt, om denzelven door te hakken. . Nu tot de oplosfing. De Tove¬ raar was een zeer begaafd en ftoutmoedig mensch, wiens gelaat wel een maske geleek ; dat volgends zyne begeerte alle Hartstochten aannam en uitdrukte; de Natuur hadt zyne ziel op zyn aangezicht gemaald, hy zoude op het Tooneel een Garrkk geweest zyn, en hy vergenoegds Cc 7 zig  602 VAW SCHYNGEZICHTEN. §. 30. zig het in een gezelfchap te weezen. Het jonge mensch dat altyd de rol van Ingewyde fpeelde, hadt deel aan zyne gaaven en was mede deelgenoot van zyne geheimen. Deeze twee Acteurs, welke "het met elkander volkomen eens waren, regeerden alleen de beweging van de geheele Machine, twintig jaaren te vooren zoude Fontenelle hen by de Priesters van Saturnus- vergeleeken , en met deeze Anecdote zyne Gefchiedenis der Oraculen ver- mcerderd hebben. De Ingewyde wel- ke in het Kabinet gefloten was, leerde op de volgende wyze den naam van het Spook 't welk men bezweeren wilde, de Toveraar floeg op de deur, en het getal der flagen, welken hy met zyn mes deedt, betekende de Letters van het Alphabeth ' één flag was de A. twee de B. enz. eene lyn welke langs de deur getrokken werdt, drukte de E. uit; wanneer op deezen Lyn een flag gefchiede dan beduide dat de F. volgden 'er twee flagen dan was bet G. enz. twee Liniën K en dusdanig werden ook de overige Letters uitgedrukt; de Toveraar herhaalde zorgvuldig zyn klinkend  VAN SCHYNGEZICHTEN. $. 30. Ö03 kend Alphabeth op den muur des kamers; zodat hy door de eenvormigheid der Lynen den aanfchouwer bedroog. Als de bezweeringen geëindigd waren, zeide hy ' tegen den Ingewyden; neem u in acht? om hem te kennende geeven, dat de fchaduw, welke hy zien zoude, de fchaduw van een mansperfoon ware; werdt dit roepen tweemaal herhaald, zo beduide het, dat het Spook een Vrouwsperfoon zou. de zyn. De Ingewyde hadt dus niet anders noodig dan wat loodwit, een weinig geheugen en veel Kunstgreepen; wanneer dit jonge mensch zig van den Duivel moest laaten haaien, hadt hy flegts een vengfter te openen, en zig langzaam van het dak van een huis, 't welke vlak naast de Schouwplaats was, naar beneden te laaten. De vuurvlammen welken den Officier den moed geheel benamen, waren kundige vuurwerken, die zeer gefchiktelyk aan de wanden des Kabinets in de rondte geplaatst waren; en ten befluit hadt de kat, die iuist zo ter gelegener tyd dierf, het met "naalden opgevulde Lamshart, 't welk tot de bezweeringen des Toveraars gediend had-  ÓO* VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. hadde, opgcgeeten: zeer zeeker hadde» onze Kunftenaars een goed deel van hua geluk aan het geval te danken: maar hunne bekwaamheid was nog van grooter nut voor hen, en zy hadden die nog zo veel te meer popdjg, daar zy niet meer in de eeuw der Druiden, noch in het hol der Sü byllen, waren. ■ Men zal zyn oogmerk om de menfchen te verbaazen, volkomen bereiken, wanneer men hen groote Tooneelen vertoont, en van de verbaazing is flegts eene enkele fchreede tot de ligtgeloovigheid. De Wysgeer alleen twyffeït, dewyl hy te veel verftand heeft, om al het gene wat hy ziet, of wat hy hoort, en hoofdzaakelyk dat gene 't welk hy zig inbeeldt, volkomen te betrouwen. In den bygebragten Schryver wordt in eene aanmerking 'er bygevoegd, dat de verhaalde Gefchiedenis geen Philofophiesch veruichtfel is; maar dat dezelve zelfs midden in de Hoofdflad gebeurd zy, en dat meD zig op het getuigenis van een menigte aanfchouwers van eiken rang en van eiken ouderdom beroept. Zelfs waren 'er Perfoonen van den eerften rang geweest y  VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. 60$ wcest, als zyn de Prins van Turenne, dg Hertog van Mazarin, ja ook beroemds Natuuronderzoekers , als de Abt nollet, Academie leden , Burgers, Boeren en Doctors van de Sorbonne; wanneer de ligtgeloovigheid onder het volk meede wortel begon te fchieten, zo liet de Lieutenant vanPolitie dit Tooneel fluiten en alle de duivels verbannen. Dat 'er egter ook buitennatuurlyke en.' bovennatuurlyke Gezichten mooglyk zyn, daar aan kan ik niet twyffclen. Ik verfla onder de buitennatuurlyke Gezichten zulke, die van een Middengeest — Engel cf hoedanig men dien noemen wil — verwekt worden, en ik geloove derzelver mooglykheid ook te kunnen bewyzen. Een middengeest heeft, ten minden na alle waarfchynelyke Gronden, een fyn lig» haam, (z) met het welke hy in de lucht in grofs) Want geen eindige Geest heeft zyne voorrtellincen wezenlyk en noodzaakelyk , maar bekomt dezelve cï. de'yk door uiterlyke gewaarwordingen ; deeze zyn de aanvang van alle onze geda.h'en (§. ar.) en forderen eeneinwerking der uiterlyke voorwerpen, d:e, zonder hulp des lighaams, allen gelykvormig zouden zyn cn gevolgelyfc vair  rjOÖ VAN SCHYNGEZICHTEN. §. 30. grovere en fynere lighaamen, werken kan. Waarom zoude hy ook niet de licht- ftraa. van den Geest zouden kunnen worden onderfclieiden. ■ Men zie daar van hennings Gefchicltie der feclen. f. 88. f, not. o. en f'. 108. Hiermede verdienen de gedachten van den Ileere garve echter verbonden te worden, in deszelfs proeve over de \an de Academie opgegeevcne vraag, of men de natüurlyke neigingen vernietigen, of zulke opwekken konde, welke de natuur niet geteeld heeft? enz. Dit fchrift is by het bekroonde antwoord van cocijn.'s over de Hartstochten, bygevoegd. Men vindt daar bladz. m. „ Men kan hier uit zien 1) waarom een eindige Geest noodz.iakelyk voor een lighaam zy, met het welke hy verbonden Is; want daar in de ziele zelve de daad het denkbeeld uitmaakt, en het denkbeeld dus verdwynt zo dra de daad ophoudt; io zouden alle denkbeelden die niet altoos voortduurden verboren zyn, of 'er zeu toch altoos, weder dezelfde daad gevorderd worden, om dezelve weder voort te brengen, welke vereischt wordt en onmisbaar is om die eerst te doen aanwezig zyn, zo deeze denkbeelden niet ergens eenige veranderingen terug lieren, welke byblyvend waren, en die, daar zy door de daad van het denken uitgewerkt worden, egter deeze daad zelve met zyn, maar tot derzelver voortduwen cn de herhaaling derzelve gelegenheid geeven of verligten kunnen. (Hier by dient vergeleeken te worden wat ik boven % 2, ten einde aangevoerd hebbe) 2) zien wy waarom, hoe hooger een Geest is, hoe minder hulp hy behoeft van het lighaam, en waarom dus de hoogtte Geest, zonder tvtyf-  VAN SCHYNGEZTCHTBt*. §. 30. «07 ftraalen , die door derzelver wyziging beelden opleeveren, zodanig bewegen kunnen, dat de mensch gelooven moet, dat hy deeze of gene gedaante ziet. Mooglyk laat zig hieruit eene onderftelling vormen» volgends welke ten minften eenige zinlyke werkingen van eenigen middengeest verklaarbaar zouden kunnen worden. Dit is genoeg om te doen denken dat een middengeest bekwaam is in de oogen van een mensch dan deeze, dan gene gedaante optewekken, 'c zy dan dat het voorwerp, dat met deeze gedaante overeenkomt, daadelyk buiten den mensch voorhanden zy, of niet. twyffel de eenigfte zyn moet die geheel onlighaamelyk is. Dan daar !>y hem geen denkbeeld telkens opkomt, dat is, wyl zy alle een beftendig voortduurende daad zyn, en dewyl deeze handeling zig over alle moogelyke voorwerpen uitftrekt, zo is 'er geene bybehouding des denkbeelds, geene blyvende verandering, die naa hso ophouden der handeling nog moet voortduwen , noodig. Het is by dezelve eene eenige, altyd blyvende en óncnderbrokene daad, en zyne kragt, die beftendig in derzelver foort van werkzaamheid is, behoeft nergens fpeu» ren van heure voormaalige werkzaamheid terug te laaten, waar door zy dezelve, wanneer die opgehouden kadt, weder zoude kunnen vernieuwen.  6o8 VAN SCHYNCEZICHTEN. §. 30 niet. Op dezelfde wyze zoude een middengeest ook zeer wel bekwaam zyn om een geluid in de lucht op te wekken, wanneer hy de lucht zodanig wyzigde, dat zy aan het trillen gebragt wierde.. Wat de bovennatuurlyke Gezichten aangaat, deeze zyn door de almagt Gods op een dubbele wyze moogelyk ; want vooreerst kan God de lichtftraalen juist zodanig bewegen, dat zy aan de oogen der menfchen deeze of gene beeldtenis indrukken , en dezelve gelooven moet, dat hy een voorwerp buiten zig ziet, fchoon zodanig een voorwerp, dat met dit beeld overeenkomt, niet daadelyk aanweezig is. Ten tweeden kan God ook onmiddelbaar in de Gezichtszenuwen,vefelen en het zenuwfap die wyziging voortbrengen, welke een denkbeeld van een bepaalde zichtbaare zaak ten geleider heeft. Ten opzichte van het gehoor moet men op een gelyke wyze oordeelen; en op zodanig eene wyze kunnende innerlyke gezanten en het innerlyk gehoor by de Propheeten ontftaan zyn (*). §•3** C*) Volgends 6.  VAN DE DUUR. DER SCHYNCEZICHT. §.31. GOÖ §• 31. Leevendige Gezichten in den droom, kinnen ook gedmrende het waaken voort» Muren. Wy kunnen in *t waaken en flaapen Vifioenen hebben, zonder hec aanweezen van een buiten ons beftaand voorwerp, wanneer flegts die roering, die beweging in de Hersfens en Zenuwgeest voorhanden is, van welke een gezicht de geleider pleegc te zyn. Een merkwaardig voorbeeld van een droom, waarmeede een verfchyning gemengd was, die zelfs by het ontwaaken voortduurde, moet ik hier nog by aanvoeren,dewyl het door zyne geloofwaardigheid , en door het daarby voorkomende buitengewoone, aanmerkelyk is (a). In de maand Maart 1741, gebeurde het, dat een voornaam (jï) Het ftaat in de IPochentl. Hallifchen Anztigen auf gas Ja.hr 1741. 11. 15- p. 223. tf. uit welke ik de gebeurtenis benevens het voor en teg^n derzelve hier aanvoere, en Óm dat deeze bladen juist niet in veeier handen z'yn.  tflO VAN DE DUURING naam Geleerde zig de dood zynes Zusters zeer aantrok. Eenige dagen daarnaa verfchynt deeze Zuster, zo wel aan heuren Broeder als ook aan zyne Huisvrouw, en wel nog des morgens, voor het aanbreeken van den dag, en by eene brandende lamp, voor het bed. De Vrouw beangftigde zig daar eenigen tyd over, en het kwam haar voor als of de overledene by haar zat. De Man werdt by het ontwaaken terflond gewaar, dat zyne Zuster lighaamlyk voor hem ftondt. Hy geraakte echter op de gedachten dat het mooglyk de meid ware, en fprak haar dus tweemaal met deeze woorden aan: Wat mlje hebben? maar wanneer daar geen antwoord op volgde, en het verfcheenen beeld zig veeleer fcheen om te wenden en in een rook te verdwynen: ontwaakte eindelyk beide de perfoonen volkomen, en verhaalden elkander wat hen bejegend ware. De volgende gronden voert men voor de waarheid deezer verfchyning aan: i) Beide gehuwden betuigden plegtig dat hen dit Gezicht ter gelyker tyd, en wel zelfs met dezelfde kragt van  DER SCHYNGEZICHTEN. §. 31. fJlI van indruk in hun gemoed bejegend zy. 2) De Geleerde Man hadt nooit veel mee verfchyningen op gehad, en was verre vervreemd van Bygeloof. 3) Dikbloedigheid konde by hem mede niet als een bron van zulke verfchyningen opgegeeven worden:1 4) N3a de overweging aller omftandigheeden , ftondt hy fterk op de meening dat het een waarachtig gezicht geweest ware, wyl hy zelfs waakende het beeld eigentlyk befchouwd en 5) bemerkt hadde, dat het Gezicht tegen de nachtlamp geftaan hadt, en derzelver fchynfel zelfs eenigzins verdonkerd hadde, 'c welk alles by een enkelen droom en werking der Inbeelding niet wel gefchieden kan. Maar de volgende tegenbedenkingen hebben niettemin een overwegend gewigt. 1) Het konde zeer wel zyn dat beide de gehuwden te gelyker tyd eenerlei verfchyning bejegende, wyl veelligt by beiden, het fterke aandenken aan de geftorven Perfoon een leevendig beeld of een fterken indruk in de hersfenen veroorzaakte. In den flaap moest, met hulp der verbeelding, en daar de uiterlyke zinnen of leevendige voor- ftel-  $12 VA"N DE DUÜRING {tellingen in rust waren, het beeld des verftorvenen in een grooter licht verfchy. nen, (*) en zulk eene innerlyke gewaar* wording in den SI; apenden opwekken, die men voor een daadelyke uiterlyke gewaarwording houdt. 2) In beiden waren ook eenerlei gemoedsdriften werkzaam om ee. nerlei inbeeldingen en verfchyningen in den flaap te doen ontftaan. 3) Dit de ver» fchynirig niet wezenlyk geweest is, blykt daaruit, dewyl de Vrouw zeide, dat zy heur Mans Zuster nevens haar hadt zien zitten, maar de Man ftaande hieldt dat hy zyne Zuster voor hem hadt zien flaan. 4) De Geleerde kan altoos een braaf Man geweest en gebleeven zyn,en desniettegenftaan» de kon hy, door de leevendige beweeging in de hersfcnen, een verfchynfel voor iets wezenlyks en buiten hem voor handen zynde, aanzien. 5) Dat de Geleerde ook naa het ontwaaken nog het gezicht van zyne geftorvene Zuster gezien heeft, laat zig wel begrypen, dewyl de beweging des zenuwfips, 't welke de voorftelling ver- oor- (*) Zie §■ 10—n.  DER SCBYNGEZICHTEN. §. 31. 613 oorzaakte, nog duuren konde. Een mensch kan ook waakende gezichten zien, die toch niet met een uiterlyk voorwerp overeenkomen , gelyk ik in den voorigen §. getoond hebbe. Ja, een droom, eene inbeelding, is dikwyls zo leevendig dat daar. door eene uiterlyke gewaarwording onderdrukt en de inbeelding zelve voor eene gewaarwording gehouden wordt. (*) Waarom de menfchen ook dikwyls zeggen, ik weet het niet; zoude ik het dan flegts gedroomd hebben 6). Wat het verduisteren van den fchyn der lamp aangaat, de droomen pleegen de lighaamen als beweeglyk voorteftellen, ja als de droomen door de dampen in de hersfenen die aan eenen rook en aan wolken gelyk zyn , —ontftaan , dan is het zeer wel mooglyk, dat het den droomenden zo voorkome als of het fchyngezicht den fchyn van de lamp, als een rook of nevel, verduisterd hadde; juist van daar is, 7) begrypelyk waarom de droomende zig de verfchyning als een rook of nevel gedagt hebbe, welke allengskecs ver- (*) Zie §. 8. II. Stuk. Dd  6i4 VAN DE LUURING vcrdwecnen is. 8) Wat de gedaante 5 kleeding, bleeke kleur in 't aangezicht en dergelyke aangaat, dac ook op verfchillende wyzen verhaald wordt, zo moet men wee. ten, dat wy ons meerendeels de gedorvenen in witte kleederen voordellen en ons dezelve ook zodaanig als zy in het graf liggen inbeelden , dat ook in den droom diergelyke voordellingen zig famen verbinden en famen keetenen (è). Wie weet -of niet, door een by het ontwaaken voortgezet leevcndig fchyngezicht, ook de voorbeelden verklaard kunnen wordeu, welken men van zodanige perfoonen bybrengt, die by hun leven een onderling verdrag gemaakt hebben, dat de eerstdervende, den nog leevenden, berichten zoude hoe het aan gene zyde des grafs ge- (_l>~) Een ander voorbeeld van een waakenden droomer voert BUCHNE3 uit Hetnrkh vort Hier (in zynen obfervat. Jtlidicis Obs. 11. p. 26) am een geestelyken, 45 jaar oud , welke 15 ja .ren agtereen des nacbts fchriklyke droomen, en zyne, met banden famengeboiiden voeten, wenet s het hem in den droom voorkomende fchrikbeeld ge'yk een tweeden Sim/au van een gefcheurd hadc enz.  der schyngezichten. §. 31. 6ï$ gefield zy. Het kan weezen dat by hec afflerven van zulk een perfoon, de nog leevende aan zulk eene verfchyning gedagc en dezelve met eene leevendige inbeelding verwagt heeft; van daar droomde die perfoon zeer natuurlyk, als of de overleedene voor hem ftonde, en de gefteldtenis des hemels, juist zo gelyk die ons geleerd wordt ,bekragtigde. De daarmede verbondene beweeging der Levensgeesten duurde nog by het waaken voort, en gevolglyk geloofde de droomende, dat hy de geflorvene wêrkelyk voor hem zag flaan enz. de vrees en angst gaf eene nog grootere kracht aan de inbeelding, wat wonder, dat de mensch als een Phantast zyne inbeelding met een gewaarwording verwisfelde (*), Bauonius verhaalt immers dat Mtirfilius Ficinus welken met Michael Mercaiï zodanig een verbond gemaakt hadt,op het zelfde uur dat hy geflorven zy, onder het vengfter van Michael, op een wit paard zittende,verfcheenen was en geroepen hadde! o Michael! o Michael, ve- ra C) Zie §. 8. Dd 2  6i6 VAN DE DUURING ra Juni illa, dat is: o Michael, Michael deeze dingen zyn waar! om te beduiden dat alles waarheid was wat men van den toe. ftand der ziele naa de dood gezegd hadde. Michael hadt ook waaker.de uit zyn vengfier gezien; en Marjilius naageroepen, welke egter verdweenen was. Maar ook dit verfchynfel is aan den waakenden tocftand wel toe te geeven en egter uit het vor-rgegaanne natuurlyk te verklaaren. Wanneer Michael geweeten heeft dat MarJilias zeer ziek ware, zo kan het wel zyn dat hy aan de dood van dezelven gedagt en deeze verfchyning zig leevendig ingebeeld heeft, ja ook zeer bevreesd voor dezelve geweest is, en dat was genoeg om op de voorftelling te komen; ftraks zal Marji'ius zeggen, o Michael, Michael alles is waar, de alteleevendige gedachten hier van fmeede deeze inbeelding tot een gewaarwording. Hy zag daarop uit het vengfter, en ftelde zig het beeld van MarJiHus, waar hy 't hoofd vol vaa hadde vojr, verdichtte ook, mogelyk op het gezicht van eenig fchynfel, een wit paard  der SCHYNGEZICHTEN. §. 31. «I? paard daarby, enz. Erasmüs franciscus (c) fchenkt ons hec volgende voorbeeld , de Graaf van Rambouillet en van Preci zouden juist dezelfde affpraak met eikanderen gemaakt hebben. Als nu de eerde in den kryg gefneuveld was, hadt de laatstgenoemde de dag daarop, vroeg om 6 uuren, als hy nog te bed lag, bemerkt, dat het bedgordyn zeer rad open gefcheurd werdt, waarop hy den Markgraaf Rambouillet, gelaarsd en gefpoord gezien hadde, welke tot hem zeide! hy was den avond van te veoren in eene fchermutfeling gebleeven, en 'er was niets zeekerer dan het gene men in deeze waereld van de andere verhaalde, daarom behoorde hy indachtig te zyn om zyn leven anders aan te dellen, wyl hy het by den èerden flag verliezen zoude. — Ik geloof dat deze gefchiedenis als men die al als waar gebeurd wil toegee- ven, zig nog ligter uit myne gronden zou laaten verklaaren dan de overige; maar de, daar op 't einde bygevoegde voorCO In den tivltifchen Proteus. f. 17. Dd 3  6l8 VAN DE DUDRWC ENZ. voorzegging komt my op 't allerminst geloofbaar voor. Andere voorbeelden kuneen elders gejeezen worden (d). W SCHELwro, dhp. de apparitionibat mrtuorum yhh ex patio facth. Dantzig. 1708.