BEREDENEERD REGISTER OFTE HOOFDZAAKLYKE INHOUD DER VERHANDELINGEN, DIE IN DE XXVIII DEELEK VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY DER wtcTi-njqCHAPPEN VOORKOMEN, OP DERZELVER VERZOEK OPGEMAAKT DOOR JOHANNES FLORENTIUS MARTINET , A. L. Af, PUIL- DOCTOR LID DER HOLLANDSCHE MdATSCHAPTT, EN PREDIKANT TE ZUTPHEIW EN DOOR DE MAATSCHAPPY UITGEGEEVEN. Te HAERLEM en AMSTERDAM*, By C. PLAAT en J. ALLART, Drukkers van de Hollandfche Bfaatfchappye der Jfeetenfchappen, 1793- Met Privilegie der Ed. Groot &og Heeren Stnaten van Holland en West-Vriesland.   VOORBERICHT. WAARDE LANDGENOOTEN! D e Hollandfche Maatfchappy der Ttrücc<.rifchafpen heeft het genoegen mv aantebieden , hei tweede Beredeneerd Register op haare Verhandelingen , hopende van het XII—XXVIII Deel ingeflooten; benevens eene Korte aanhaaling der Artikelen breeder omfchreeven in het eerfle Register; Het is aan de onvermoeide Tver van haar waardig medelid de Heer J. F. Martin et dat zy dit, (even als het voorgaande') te danken heeft. Hierby is géén Naamlyst der Heeren Directeuren en Leden gevoegt, nogte der Overledene 3 dewyl  VOORBERICHT. iïewyl de JMaatfchappy oordeelde, dat men gtnoegzaame ofid&rrigting daarvan kon bekomen in het Voorberigt der Verhandelingen. ■—Vaart wel J. G. DECKER, Prafident.  C x ) NAAMLYST DER HE EREN, DIE EENE OF MEER VERHANDELINGEN IN | DE XIII—XXVIII DEELEN DER MAATSCHAPPYE GESCHREEVEN HEBBEN, EN WAAR ZE IN HET VOLGENDE REGISTER TE VINDEN ZYN. A. Andree (G.) . . . bladz. 107. Appel (W. den) • . • 61,241.' B. B'aster (J.) ' ; . • . 25, 4& Behn (F. D.) ..... 69. Bergfys (P. J.) 179, Beuth (G, J.) • • • • i8r. Boddaert (P.) . ... 46", Monn (A.) . . . 43» l6~9o' * 3 Bosch  («) Bcsth (J. J. van den) . . bi. 228. Bosfon (A- de) . . . jfi^i , 152. Braam Honckgcest QA. E. van) 120. Breda (J van) . . . . 41. Brugmans (G.) . 13, 21, Jó"o, 161. Bnimngs^C.) 79, 85, 161, 203, 207,209, 215. Bartin (F. X.) . . . . 82. C. Camper (P.) . . . . 20r. Carrard (B) . 17c, 187, 192, 240. Caaillon (F. de) . ... 4. Cragt (jP. van Limborch van der) . 80. D. DachsQ.) I . 54, 177, 227; Deiman (J. R.) . . . . 122. Dentan (JÏÏ-) . . . . 220. E. Engelman Q'.') . . . . 38. f. Fa-  ( m) F. Fagaras (J. Pap de) . ; bl. 7 Falck Q. W.) .... 92. F ar don (A. B.) . . . . 117. FlebbéiC. D.) .... 31. Francq van Bcrkhey (J. Ie) . . 218. Franken (B.) . . .44, 47. FriJÏ(P.) . . . . 89, 168. G. Gallandat (Z). H.) . . 24, ionGeer Q. van) .... 87. Gesfcher(D. van) . . . 53» 75Geuns {M. van) . ... 42 Gems (S. J. van) . . - - 77. Gorter (D. de) . 83, 19©. H. Haaf(G. ten) . 23, 45, 103, 217. Haar(jF. van der) 18, 49, 60, 81, 113, Hasfelman (J.) 134. Basfelt OV. H. van) . . 137, 240. Hazen (W. van) . . . . 25. Heckers (P.) . . . . 1 r 6". Hennen 0. F.) . . . . 242; * 4 Zfc««  ( iv ) Heuvel (IJ. H. van den) . i bl. I* Hofkens de Cour celles (M.) . . 143* Hofflede (P.) 55- Hope Q.) 33. Houttuyn QM.) ; 19, 142, 174» 186. Hulshof (4.) . . • • • 67. fiw/er (M.) . ... 35- HuslyQ. O.) ... 223» 224. I. $aceè (L. H.) - i 7& k. jfoyfe» go • • • l6?' Klinkenberg (J. van Nuys) . • 59 Kloekhof (C. A. ) . 6a, 99, 101, 135. Kok CP. S.) • • l89« Kragtingh (J.) • • • L. Linden Govertz ( iwï ) • 180. Lil (W. van) . . • . 104. Lublink Q.) . • • 49' Luc^J.A.de) .: . 5 210. M.  Cv) lü. Maas (G.) I • • tó' Man(M.J.de) 64, 92, 104, 110,114,140. Martïnet (J. F.) 32,73» 76- ?6,i 15» 145» 146,146, 148, 214. Marum (M. van) . ■ • I44- Mechain (M.) . • 37» l83, 243- Meerburg (2V.) • • • 22°' Metzlar (J. C.) • • ' ' l59* (£.)•• • ' 9o* c J- G.) . . - 3 3»- Mohr O- M- ) * * • ' 245' Monnikhof (jf.) • * 33 N. Kielen (P.M.) * * > ï57> P. paetsvan Tronstwyk CA.) - - I2a Palier (J.C.) . • 2°9- Paludanus CR-) • • : ' 3* Perponcher de Setlnitsky CJV. F.de) . 81. PeWcA (JO • 63' I3j- Pui (M. S.'du) . • • • ll6'  («) II. -R^tf (R. E.) . . . bl. 21. Razoumowsky (G,) . . 152. Redélykheid (C.) . . . 166. Riemsdyk (TV. van) 213. Rocqueite (J.) . . 141 , 173. (^0 • • . . 107. i£o/  C vin ) Z. ZUkfen(C.) s bl. §7, 87, 109, ifa TWEE-  c * ) TWEEDE Register DER Vl AAGËN, UlTGESCHREEVEN TER BEANTWÖ ORDINGE door d é Hollandsche maatschappye der WETTENSCHAPPEN, Van het Jaar 1771 tot 1793. De Vraag XXVIII. (in het eerfte Register gemeld) is beantwoord, door Jan van der Linden Goversz. té Dordrecht aan wieneen Goude Medaille zonder Naam en Jaartal op de Rand is toegeweezen. Zie dit Register bl. 180 De Vraag XIX is beantwoord door J. J. van den Bosch iri 'sHage, aan wien de Gouden Medaille is toegeweezen. Zie dit Register bl. 228 XX. Vraag voor het Jaar 1771- D aar het chor de ondervindinge bekend is, dat ,er uit de Natuurlyke Gefteldheid en andere omftandigheeden der Rivieren van ons Vaderland, vbormaamlyk van den Neder-Rhyn of Lek, zekere gebreken noodzaakelyk voortvloeien 3 waardoor ** aart  CO aan den eenen kant derzelver Kann&len, tusfchen dezelfde of foortgelyke Dy ken beflooten, te eeniger tyd onbekwaam zouden kunnen worden, om-, behoudens de veiligheid der aanpaalende Landen, dezelfde hoeveelheid Waters af te brengen ; en aan den anderen kant de Dyken in buitengewoo» we gevallen, zoo van Tsdammen ah auderjints, in gevaar gebragt worden van te bezwyken ; zo Word gevraagd: Kunnen die gebreken zeiven, of ook derzelver gevolgen door andere middelen , dan door Afleidingen, voorgekomen worden? zo ja, welken zyn dan die middelen? maar indien één of meer Afleidingen de eenigfle middelen zyn mogten, waardoor zoodanig oogmerk, op eene duurzaam e wyze bereikt kon worden, 231/; dezelven , naar de gelegenheid der Landen mooglyk? zoo ja; waar en op welke wyze moeten zy dan gemaakt worden; en kunnen zy veilig ondernomen worden, zonder de vaarbaarheid der Rivieren te benadeelen ? Cornelis Zillezen heeft de Gouden Medaille ontvangen, en ééne Zilveren Medaille aan Cornelis Redelykheid. bl. 163 XXI. Vraag voor het Jaar 1771. Welke is de grond van Hollands Koophandel, van zynen aanwasck en bloei? Welke oorzaaken en toevallen hebben dien tot heden toe aan veranderingen en verval bloot gefield? — Welke Middelen zyn best gefchikt en gemaklykst te vinden, om denzelven in zyne tegenwoordige gefteldheicl te bewaar en, zyne verbetering te bevorderen, en den hoogfien trap van volk%menheid te doen bereiken. De  ( » ) De Gouden Madaille is gegeeven aan Hendrik Herman van den Heuvel , en twee Zilveren aan Adriaan RoGüe, en Cornelis Zillesen. bl. 105 XXII. Vraag voor het Jaar 1772. Welke Boomen, Graanen, Wortels, Peulvrugten of Planten, ons nog by aankweeking onbekend, zou men met vrucht in ons Land kunnen invoe» ren? En welken van dezelven, en van die geenen, die wy bezitten , kunnen, naar de gefleldheid der Lucht en der Gronden, met het meeste voordeel, tot voedfel voor Menfchen en Dieren, in onze Gewesten geteeld worden? Het Antwoord van Job Baster is de Gouden Medail. Ie toegeweezen, maar wyl hy l,id was aiet gegeeven , en de Zilveren Medaille aan W. van Hazen.' bL 2* XXIII. Vraag voor het Jaar 1773. Welken zyn de beste middelen, om voor de Dy ken, aan de Zuider-Zee geleegen, op de minst kost* baare wyze Voorland aan te winnen, of, daar reeds Voorland is, hetzelve te bewaar en? Aan Matthys Smit is de Gouden Medaille gegeeven. «- 4* XXIV. Vraag voor het Jaar 1773. Welke Boomen, Heesters en Planten, zyn'er,behalven de Helm (Arundo Arenaria) , en denSleedoorn (Prunus Sylveftris), dewelken op de Zandduinen, ter weeringe van Zandverftuivingen , kunnen geplant worden ? Kan men ook eenige andere Planten aan onze Zeeflranden meë voordcel gebruiken? Zyn daar mede hier te Lande al eenige Proeven gedaan? En welke is d* uitkomst daar van geweest ? + * a Aan  C «ï ) ■ Aan Josannes le Francq van Berkhey is de Gotiden Medaille gegeeven, en twee Zilvere Medailles aan Nicolaas Meerburg te Leyden , en Denïan, Citoyeii de Ceneve, a la Haye. bl. 218 XXV. Vraag voor het jaar 1773. Welken zyn de beste middelen, om de waare en zuivere Leer van het Evangelie onder de Inwooners der Colonien van den Staat meer te bevestigen, en in die Landftreeken voort te -planten? Aan Petrus Hofstede is de Gouden Medaille toegeweezen, en twee Zilveren aan Coknet is van Vollenhoven , en Jacob van Nuys Klinkenberg, bl. 55 XXVI. Vraag voor het Jaar 1774. Kan men, behalven de Koffy, Suiker, Cacao en Katoen, in de Westindifche Volkplantingen van den Staat, ook eenige andere P/anten, Boomen of Gewasfchen met vrucht aanleggen , welken gefchikt zyn tot leevensmiddelen , ofte van gebruik kunnen weezen in Manufacturen en Fabriquen van dit Land? De Proeven, eenige jaar en geleeden met de Indigo, hebben in zoo verreniet beantwoord, terwyl men deszelfs Culture onder, vonden heeft , voor de gezondheid der Neegers ■nadeelig te zyn; maar zyn 'er dan niet wel anderen ? zo ja : welken ? Niet volledig beantwoord en niet weder voorgefteld. XXVII. Vraag voor het Jaar 1774. TFelke Boomen en Planten, door ondervinding onfeilbaar bevonden ter geneezinge van Ziekten , heeft de goede Voorzienigheid, aan onze Zeven Vereenigde Gewesten en Geasfocieerde Landfchappen gefchonken? Niet volledig beantwoord ea niet weder voorgefteld. xxvin.  XXVIII. Vraag voor het Jaar 1775. Welk is de nuttigheid der Zielkunde (Pfychologie) in de opvoeding en bellier ing van den mensch, en met opzicht tot het geluk der Maatfchappyen? En welke zou de beste manier zyn, om die fchoone IVeeienfchap te volmaaken, en ha ar en voortgang te bevorderen? Jean Trembley heeft de Gouden Medaille verkreegen. bl. 253 XXIX Vraag voor het Jaar 1775. Welk is de waare reden van het verminderen onzer Zeevisfcheryen voor onzen Wal? En waar van daan kamt het, dat de Visch, van tyd tot tyd; hoe langs hoe verder in Zee loopt ? Onbeantwoord gebleeven en in 1788 niet Verder opgegeeven. XXX. Vraag voor het Jaar 1776". f)e ongelykheden der Trawanten van Jupiter te verklaar en uit hunne wederzydfche aantrekkingen ; de Mas/en of Grootheden van deeze Trawanten te bepaalen uit hunne Waargenomene onregelmatigheden ; hoe dikmaah , en binnen welke tyden de ongelykheden , daaruit- intfiaande, voorvallen? ByheteerfteLid deezer Vraag is daarna noodig geacht by te voe' gen: kan men de ongelykheden der Trawanten van Jupiter, alleen uit hunne wederzydfche aantrekkingen genoegzaam verklaaren ? Ofte zyn deeze ongelykheden , uit de wederzydfche aantrekkingen ontfaan, niet veel meer onmerkelyk, aangezien. 1. De grootte van Jupiter. a. De kleinheid der Masfen van de Trawanten ten op** 3 zich,_  zkhte van de Mas fa van Jupifer, en 3. dekkine afftanden van die Trawanten tot hunne Planeet? Zou men niet die ongelykheden uit de Spheroidifche Figuur (Figura Sphaïroïdea) van Jupiter moeten afleiden , gelyk de Heer Euler in de Memoires de 1'Academie de Berlin de 1'amiée 1763 , te kennen gegeeven heeft. De dood heeft Paulus Frisi belet de Gouden Medaille te ontvangen. Dan de Broeders hebben de Premie van 30 Ducaaten verkoozen, en de Vraag is met verau cleritig voor een onbepaalden tyd weder opgegeeveu. XXXI. Vraag voor het Jaar 1776. Kan men den juisten tyd en geboorte der Texelfche Zeegaten , uit echte Historifche bewyzen, bepaaien? Welken zyn de voornaamfte veranderingen, die dezelven ondergaan hebben ? En van welken invloed is dit een en ander op de Zuider • Zee, e;i hel Te, mitsgaders op de Kusten en Zee-weeringen der Provinciën, welken aan deeze wateren paaien? A. Ypey heeft de Gouden Medaille verkreegen. £/.22o XXXII. Vraag voor het Jaar 1777. Welken zyn de gefchiktfle en gereedfle middelen in ons Land, tot verbetering 1. van het Verftand, en 2. van het Hart , en de zeden van geringe lieden, zoo in de Steden, als ten platten lande, byzonder om dezelven daardoor tot meerder naarftigheid aantemoedigen en te gewen"tien. Alexander Benjamin Fardon heeft de Gouden Me(ïaüle verkreegen. n ll? XXXIII.  XXXIII. Vraag voor het Jaar 1777. Welke is de waare natuur der Zeevlammen? Hoedanige Uitwerkingen brengen zy te wege, en ■welke zyn de beste middelen, om derzelver naadelige gevolgen voor te koomen? Niet regt beantwoord, en niet weder opgegeeven. XXXIV. Vraag voor het Jaar 1778. Boe verre kan men thans de natuurlyke Historie des Dampkrings van ons Vaderland, uit de. Meteorologifche Waarneemingen, op Zwanenburg genomen, vergeleken met die van andere plaatfen , opmaaken ? Geen Antwoord ingekomen , niet weder opgegeeven, XXXV. Vraag voor het Jaar 1778. Welken invloed heeft de droogmaking van Waterplasfen op den ftaat van ons Land? Welken zyn de nuttige, welken de naadeelige gevolgen? En wat eischt in het laat ft e geval de voorzigtigheid , ter voorkoominge van dezelven ? Onvoldoende beantwoord zynde om reden niet weder opgegeeven. XXXVI. Vraag voor het Jaar 1779. Welken zyn de gronden en kenmerken van de Analogie? en hoe betaamt het eenen Wysgeer zich daar van te bedienen by het onderzoek der Physische ef! Moreele Waarheden? De Gouden Medaille töegeweezen aan Frederic de Castillon, en een dergelykc aan Josepuus Pap de H- bl. 4. garas. * ** 4 XXXVII.  C xvi ) XXXVII. Vraag, voor het Jaar 177^, Welken zyn de oorzaaken, dat men van den gewoo» nen direSten Handel van en na deeze Landen zoo verre is afgeweeken; en dat de Handel van de Noordfche na de Westerfche Landen, en\ice versa, zoo fierk , met voorbygang van dit Land, gefchied? En welken zyn voor ons de middelen , om den laatst gemelde te beletten, ofte te doen verminderen, ten einde ons Land wederom te maaken tot de flapelplaats van Europa, met opzkht tot de Noordfche en Westerfche Producten. Niet regt beantwoord om verfcheidene redenen nier, weder opgegeeven. XXXVIII. Vraag voor het Jaar 1779. Naademaal een zuivere Dampkring van zoo groot belang is voor de gezondheid der Ingezetenen , en dezelve by het ftaande , ofte te langzaam afloopende Water in de Rivier, die dagelyks in den omtrek van Batavia met veele duizende ponden vuiligheden aangevuld word) onmoog.'yk kan verkreegen worden \ Welk is het beste middel, om eene Jlerkere fchuuring en afvoering deezer. vuile fioffen te verkrygen, en te onderhouden, en aan Batavia een zuiverer en gezonde lucht te bezorgen? Opgegeeven om te beantwoorden voor een onbepaalden tyd, XXXIX. Vraag voor het Jaar 1780. Welken zyn de waarlyk onderfcheidene foorten der luchtgelykende Vloeijloffen , aan welken men denaamen van vaste lucht, gedephlogisteerde lucht, ontvlambaar e lucht y fulpeter-lucht, zuure tucht,  ( xvn ) loog'ïucht, en anderen gegeeven heeft, en waarin zyn dezelven van elkander , en van de lucht des Dampkrings snderfcheiden? 2. Heeft elk deezer foorten van v.erkragtige Vloeifioffen zoo veel met delucht van den Dampkring gemeen, dat zy veor cene foort van lucht verdient gehouden te worden ? 3. Hoe verre kan uit de Proeven en Waarfieemingen omtrent de genoemde Luchten , de aart der Lucht van den Dampkring worden op» gemaakt? Twee Gouden Medaillen zyn gegeeven aan A. Paets van Troostwyk en Joan Rüdolph Deiman. bl. 121 XL. Vraag voor het Jaar 1780. Welke zyn de Onderwerpen , betreffende de Nat uur lyke Historie onzes Vaderlands, waarvan men met gegronde reden te verwachten hebbe, dat eene verdere Nafpooring ten nutte van het Vaderland verftrekken zal?- Steven Jan van Geuns heeft de Gouden Medaille ontvangen, bl. yj XLI. Vraag voor het Jaar 1780.. Welke is de beste inrichting, om aan de Jeugd te Batavia eene opvoeding te geeven , die het meest gefchikt is, om haar ver/land te befchaaven,dezelve in nuttige Konften en Weetenfchappen bedreeven te maaken, en hun goede Zedelyke gevoelens in te boezemen! Voor een onbepaalde tyd opgegeeven. XLII. Vraag voor het Jaar 1781. Wat moet mendenken van de Trapswyze Opklimminge , welke veelen, zoo oude als hedendaagfche Wysgeeren, hebben gefield plaats te hebben tusfchen ** £ de  ( xvm 3 de Natuurlyke Weezen s , en tot welk eene zekerheid kunnen wy geraaken omtrent het daadlyke beftaan van die Opklimminge, en van de Orde, welke de Natuur daarin houdt P Eene Zilveren Medaüle nan deHr. J. a. de Luc, er. verder voor een onbepaalde tyd opgegeeven. ft.'aio XUII. Vraag voor het jaar 1781. Kan men de fnelheicl van firoomende Wateren, op allerleie diepten , en dus ook de middelbaare jhelheid in iedere doorfnede, door eenige Theoretifchen regel, die door de ondervinding bevestigd is, bepaalen? of is zulks alleen mogelyk door middel van daddlyke Proeven ? — En welk is in dat geval het werktuig het geen aan de viinfie gebreken onderhevig, en door voldoende Proefnecmingen gewettigd, in alle gevallen tot het vinden der verfchillende jhelhedengebruikt kan worden? Aan Chkistiaan Brunings is de Gouden Medaille gegeeven. £/. 203 XLIV. Vraag voor het Jaar 1781. Welke zyn de beste en vaardigfte middelen, om het gebruik der Nedcrduitfche Spraak onder da Malajers, Javaanen , Cingaleezen en MaJabaaren in te voeren, en meer en meer algemeen gebruiklyk te maaken? Nademaal het entegenzeggelyk is, dat het gebruik der fpraak eener Natie , de andere, die ze aanleert, meer aan haar verbind; haar meer genegenheid en yver voor die Natie inboezemt; ze gefchikter maakt, zo het een nog onbefchaafde Natie is, tot betere begrippen van Godsdienst, Zedekunde, Natuurkundige JSafpooringen t om befchaafdheid van het  ( xix ) het Verjland te ontfangen, en dus bruikbaarder tot de Zeevaart, Wapenoefening, en veele andere nuttige en noodzaake/yke Konfteii en Handwerken te worden. üitgefchreeven voor een onbepaalde tyd.XLV. Vraag voor het Jaar 1781--. Naadien de voornaamfie Stroomen w d* Texelfchc Zeegaten . en wel hooflzaakelyk 111 en by het Marsdiep, hoe langs hoe meer de aldaar liggendè Dy ken en Zeeweeringen naderen, en dezelven, door de toeneemende diepten, in gevaar brengen; zoo werd gevraagd „ Op, en door welke middelen de gemelde Stroomen van den Wal afgekeerd, en het naderen der gevaarlyke diepte voorgekomen, of de Zeeweeringen tegen de nadeelige uitwerkingen van dien beveiligd zouden kunnen worden ?' Eene Zilveren Medaille en honderd halve Gouden Ryders zyn gegeeven aan J. O. Husly. bl. 222 XLVI. Vraag voor het Jaar 1782. h de algemeene Grondregel der Hydrometrie, dat de groot ft e diepten /leeds op de naauwfte plaatfen der Rivieren bevonden worden , insgelyks toepasfelyk op de Zeeboezems, gelyk het Te, alwaar de ftroom door de Getyen veroorzaakt wordt? Of zou door een geregelde vernaauwing van dezelve, de fnelheid en dus ook het uitfehuurend vermogen verminderen, voor zoo verre, als dan de daaglykfche Vloed minder water aanbrengende, er ook by Ebbe eene mindere hoeveelheid zoude te rugftroomen? Zyn, by voorbeeld, de diepten in het Vaarwater van het Ye, in de Holle Sloot by de Nes en Volewyk, aan de naauwten aldaar, of  C «s ) sf aan toevallige aorzaaken , toe te fchryven ? En zou de vaarbaarheid van het Ye tusfchen Amfterdam en Sparendam, door een geregelde vernaauwing verbeterd, dan wel verflimmerd worden? CuiusTiAAN Brunings heefc de Gouden Medaille verkreegen. ' u. 84 XLVII. Vraag voor het Jaar 1782. Schoon men thans in de Lucht -kennis zeer verre gevorderd is, heeft men echter tot nu toe omtrent de verdikte Lucht flegts weinige proeven genomen. Waarfchynlyk is dit aan de onvolmaaktheid van den daartoe noodigen toe/lel toe te fchryven , waarom de Maatfchappy thans vraagt : I. Op te geeven den besten toeftel', om op de gemaklykfie en zekerfte wyze proefneemingen omtrent de verdikte Lucht te kunnen in het werk fielten. 2. Met den besten toeflei de werken der verdikte Lucht, in verfchillende gevallen na te gaan; en inzonderheid het Dierlyke leven, den groei der Planten, en het branden in lucht van verfchillende dikte te beproeven. En 3. aantewyzen welke gevolgen of nieuwe leeringen hier uit kunnen afgeleid worden. Opgegeeven om te beantwoorden voor een onbepaalde tyd. XLVIII. Vraag voor het Jaar 1782. Door'welke Theoretifche, en door de ondervinding bevestigde Voorfchriften, kan men de gezondheid zulker Menfchen behouden, die uit dit gansck verfchillend CU maat, en by een zo weinig oVereenkomftige noodzaakelyke Levenswyze met hunne eeriyds gewoonen,in Oost-Indien aankomen? Welke ze-  zekere Algemeene Regels kan men daaromtrent geeven , en welke by zonder en , naar den ver* fchillenden uiterlyken ftaat zulker Menfchen. Of in den Jaare 1788 dus opgegeeven. Kan men op voldoende gronden, zo uit de Aantekeningen in de Hospitaalen en Doodlysten, alsanderzints, bewyzen, dat 'er in eene rede van het getal der Ingezetenen, inzonderheid van de nieuwlings uit Europa te Batavia aangelanden, thans ongelyk meer menfchen aldaar ziek worden en fterven, dan voorheen, met byvoeginge, wanneer de kennelyke vermeerdering begonnen, en van tyd tot tyd toegenomen is. —— Welken zyn hiervan de voornaame oorzaaken ? En kan men uit den aart der Xiekten, en uit vergelyking met andere plaatfen in Europa zo wel als in Oost - Indien, maar vooral uit de gefchiedkundige plaatsbefchryvinge van Batavia , tot eenen trap van de hoog ft e waarfchynlykheid betoogett, dat die Stad, toen ae Gragten binnen dezelve, welken weleer, toen zy voor eene der gezondfte plaatfen in Oost-Indien gehouden werd, vol water waren, nu in fommige tyden van 't jaar zeer ondiep en d^oog zyn, en ftinkende Dampen zich over de Stad verfpreiden, in evenredigheid ( behalven andere nadeelige gevolgen) fteeds ongezonder geworden, en zulks derhalven als de Hoofdoorzaak der meerdere ongezondheid te ft ellen zy? En eindelyk, hoedanige verbeteringen zyn hier omtrent met hoope van een goed gevolg uit te denken , en werkftellig te maaken ? Is opgegeeven om te beantwoorden voor 1 Nov. 1794. XLIX,  ( xxii ) XLIX. Vraag voor het Jaar 1783. In hoe verre kan de Theorie van Dr. Crawford omtrent het Vuur en de VVarnitedoor proefneetningen bevestigd of wederle^d worden; en zo deeze Theorie door de ondervinding geheel of gedeeltelik geflaafd word, welk een licht geeft dezelve in de Vuufkundé? —■ Of in deezer voege wegens het federt ten deezen opzigte nog ondekte: Hoe verre kan men thans uit wel bevestigde en beflisfende Proefneemingen en Ondervindingen eette ^welgegronde Theorie omtrent den aart van het Vuur , en de oorzaak der Warmte ppmaaken? En wat heeft men hier omtrent noch als twyfelachtig aantemerken? Opgegeeven voor een onbepsalden tvd. L. Vraag voor het Jaar 1783. Tèrwyl de Condcnfateur, döor den Heer Volta onlangs uitgedagt, gelegenheid geeft, om eena zeer geringe Electrike kragt van den Dampkring te ontdekken, en men dus met behulp van dit Werktuig, de Ele&riciteit van den Dampkring veel beter dan voorheen zal kunnen waarneemen', zo vraagt de Maatfchappy: Hoe behoort dit Werktuig en de overige toeft el te worden ingericht^ om op de zekerfte en gemakkelykfte wyze de Electriciteit van den Dampkring te kunnen beproevtn , en welke is de beste Eleétrometer, die by deezen toeft el den graad van kracht kan aamvyzen • ten einde men in ftaat gcfteld zy , om by de daaglykfche waarneemingen der Lucht sgefteldheid, ook teffens de daaglykfche veranderingen der Electrike kracht des Dampkrings , byzonderlyk in Nederland, te kunnen waameemcn, en dus de Na-  X_ xxiii ) Xaiuurlyke Historie des Dampkring* van ons Vaderland verder te volmaaken. Jacob van Breda heeft de Geudeu Medaille ontvangen, bl. 4» LT. Vraag voor het Jaar 1784. Hoe verre kan men uit de onlangs in het licht gegecvenc 'L'roefnceiTiingeu van den Hare Seneü 1e r , en anderen , door nieuwe beflisfende proeven bewyzen, in welke omflandigheden d* Planten in haaren natuurlyken flaat lucht uit den Dampkring inneemen; van welken aart dat gedeelte der Dampkringslucht zy , het geen de Planten inneemen ; koe deeze inneeming ofopflorping der lucht gefchiede ; welke verandering deeze lucht in de Planten, ondergaa, in welke omflandigheden en op welke wyze de Planten dezelve weder uitgeeven; en ten welken nutte deeze in~ en uit-ademing voor de Planten diene? Deeze Vraag is gepasfeert. LIL Vraag voor het Jaar 1784; Naadien de ondervinding geleerd heeft , dat de Borst- W ateuzugt, in eenen gevorderden ftaat, door alle bekende middelen ongeneeslyk is; welken Zyn de oorzaaken van die ziekte , en welken zyn de zeekere tekenen , waardoor dezelve in haar allereerfte begin kan onderkend, en van alle andere Borstziekten ten duidelykften kan onderfcheiden worden? — Welken zpi de middelen die deeze ziekte kunnen voorkoomen ? dezelve in haar eerfte begin geneezen ? en in eenen verren gevorderden ftaat kunnen verzagten ? Eene Gouden Medaille gegeeven aan de Heer Dr. T. Veirac. bl. 27 LUI.  £ xxtv ) LUI. Vraag voor het Jaar 1784. IVelke is de tegenwoordige genees- en heel-'wyze de? Oost-Indifche Volken, ook der C h in bezen, en welken zyn de Natuurlyke voortbreng' fels , die zy daartoe beezigen. Is voorgeftelt voor primo November 1795. LIV. Vraag voor het Jaar 1785. Kan men uit de gefchiedenisfen aantoonen dat de gemeenebesten , wanneer zy den hoogften trap van welft and , naar de gefteldheid der Menschlyke Maatfchappye van die tyden, in welken zy bloeiden , bereikt hadden , immers fcheenen bereikt te hebben , telkens wederom gedaald zyn ? ——En zoo jaa , moet deeze daaling aange¬ merkt worden als een gevolg van die zelfde oorzaaken, welken hen hebben doen bloeyen? > Of zyn 'er altoos toevallige redenen by gekomen, die dit verval te weeg gebragt hebben? En onder ft ellende het eerfte waar te zyn , is zulks mede toepasfelyk op de tegenwoordige meer verlichte tyden? — zoo jaa — welken zyn in het algemeen de middelen , die de nadeelige werking van anderszints heilzaame oorzaaken beletten, en dus doende den bloey en welftand van een gemeenebest duurzaam kunnen maaken ? Is by provifie niet weder opgegeeven. LV. Vraag voor het Jaar 1785. Heeft de bloei en het verval onzer Fabricquen een noodzaakelyken invloed op den bloei en het verval van de Commercie en Navigatie deezer Landen? Zo ja, in hoe verre? - En hoedanigeFabricq - waar en eischt het belang van het Algemeen , dat  ( XXV ) dat van huiten worden ingevoerd, en hoedanigen dat binnen 's Lands gewerkt worden, 't zy om binnen 's Lands gebruikt , 't zy om buiten 's Lands verzonden te worden ? En welken zyn de beste en uitvoerelyke Middelen, om door zooda-' nigeFabricquen de Welvaart onzer Republicq te bevorderen ? Deeze vraag niet voldoende beantwoord zynde, is niet weder opgegeeven. LVL Vraag voor het Jaar 1786. Dewyl eene ontlasting van Water ten aanzien van haare nuttige gevolgen niet beoordeeld kan worden, zonder tevens den toevoer en verdere plaatsUjke omftandigheeden , die zodanige ontlasting verzeilen, in aanmerking te neemen: zo word gevraagd, „Kan de nuttigheid, en derhalven ook de noodzaaklykheid van den Rhynlandlchen Slaperdyk, in geval van overloop, het zy uit de befchouwing van vooren, of door ontwyffelbaare bevindingen aangetoond worden ? Voor een onbepaalde tyd opgegeeven. LVII. Vraag voor het Jaar 1786. Hoe verkrygen de Planten haare voedfels ? Wat is dezelven hierin voordeelig of hinderlyk? En welke onderrichtingen zyn 'er , uit het geene ons hiervan bekend is, ten nutte vanden Landbouw, of ter voortkweekinge van de Gewasfen in het algemeen te trekken? Voor een onbepaalde tyd opgegeeven. LVIII. Vraag voor het Jaar 1787. Het fchryven eeper Verhandeling, in welke , naar het oordeel der Maatfchappye, best zal beoor*** deeld  ( xxvi ) deeld zyn, des beroemden Moses Mendelszoons fcientifisch bewys voor Gods Aamveezen uit de onvolmaaktheid onzer zelfkennis. Aan Gerrit van der Voort zyn aangebooden de Gouden en Zilveren Medaillen nevens tien Üucaaten; ook de Gouden Medaille aan A. Hulshoff. bl 40. Een voorbeeld van waar-? fchynlykheid en zekerheid, fteunende op eene Analogie, zal dit hier ophelderen, 40 42, Maar 'er is nog een andere foort van waarfchynlykheid, als men uit een zaak, meermaal gebeurd , befluit, dat zy in dezelfde onhandigheden weder gebeuren zal, 42-r 45. 'Er zyn gevallen , waarin deeze waarfchynlykheid vermeerdert, 45 ; en deeze foort ileunt zoveel op de volkomen gelykenis, als op de Analogie, Wanneer het natuurlyke onderwerpen raakt, 45, 46. Nog is 'er een derde foort van waarfchynlykheid , die men ontkennende noemt , 46 4!?. Het is noodig,, dat men voorzorgen neemt in het gebruik der Analogie, want men moet voor eerst, de gelykenis niet vermengen met de Analogie, 40- 52; tentweeden niet befluiten, uit hoofde van eene of meer eenzelvigheden, op eene zaak, die in 't geheel niet, of flegts ten deele, tot deeze eenzelvigheid behoort, 52, 53. Ter vermyding van feilen is 't best de Anahgifche redenering tot ?ekere fluitreden te brengen, 54-60. —- De Analogie is zeer noodig voor den Wysgeer in het onderzoek der natuur- en zedekundige Waarheden, 61: want door middel van zintuigen volmaakt men zyn eigen oordeel, en dat van anderen, in zsraken, die het verirand aangaan, 62——65 : ten tweeden, men maakt daar door f eene byzondere waarheid algemeen , 66-72 , ten derden, kan men daar door de waarheid of valschheid van een Voorfiel tastbaar bewyzen , 72, in 't natuurkundige, 73- 77, en in $e zedekunde, 77-79; ten vierden, zy leert nieu-  ANALOGIE. 7 nieuwe Waarheden ontdekken, 80, in de natuurkunde, 8i, en in de zedckunde, 82-86". ——— Tweede Antwoord op dezelfde Vraag, doorj. Pap de Fagaras, 87. Alle onze kundigheden eindigen, of in vergelyking van denkbeelden, of in het onderzoek en waarneeming van de eigenfchappen der dingen, en in het brengen van dezelve tot hunne oorzaaken, 89. Maar hoe moet men te werk gaan in de vergelyking der kundigheden? 90; doch door vergelyking der denkbeelden kan men alle afgetrokken waarheden niet vinden of bewyzen , 91 , 92.: nog minder kan de enkele vergelyking van denkbeelden ons de zaaken van een gewrocht doen doorgronden, 92, 93. Door onze zinnen kunnen wy van 't beftaan der dingen verzekerd zyn , 93. Waarneemingen en Historisch Geloof zouden ons van veel gebruik zyn, indien deeze gronden van redenkundige blykbaarheid niet verzeld waren van de zekere overreeding eener ftandvastige Analogie , die men in de natuur der zaaken altoos ziet waargenoomen, 94. De levenswyze aller menfchen: wordt gerigt volgens hunne oordeelvellingen , gefchikt raar de Analogie van de natuur, 95. Alle oordeelen volgens dezelve gefchikt, bevatten zekere waarheden, 96 99. Men is zulk eene groote overeenkomst in het erkennen van de Analogie der natuur niet fchuldig aan redeneringen , ten minden niet aan zulken , van welke wy by ons zelve bewust zyn, 99-iot. Ook kan men niet met regt zeggen, dat de on▼erandedykheid der natuurlyke zaaken alleen A 4 aa»  | ANALOGIE. aaö de gewoonte moet toegekend worden s' 102 104. De iïandvastige overtuiging. van de Analogie der natuur, noch door redeneeren noch door gewoonte veroorzaakt, zal tot het natuurlyk Inftinct moeten gebragt worden, 104 107. Al weeten wy niet de Wyze, op welke ziel en lichaam vereenigd zyn, wy hebben egter een vaste overtuiging van 'c beftaan der zaaken buiten ons , en zodanige vastheid in de grootfte verfchillende gewaarwordingen en begrippen kennen wy toe aan het natuurlyk Inftinct, om, overeenftemmig de waarheden, welke de Analogie influit, te handelen, 107-— IQ9. De ziel kan niet anders handelen, dan volgens de waarheden, die de Analogie influit, en haaren zamenhang maakt, 'c geen wy gemeen, gevoelen (Senfus Communis) noemen, 109--—111. De Wetten der natuur, en derzelver uitwerkingen zyn niet wis- konstignoodzaakelyk, 111 113. Zo groo- te ftandvastigheid van de natuur der zaaken kan noch aan geval, of aan toevallige werking van yerftandelooze zaaken toegekend worden ,113, 114. De eenvoudigheid der Wetten en de ftandvastigheid der uitwerkingen moet dan aan God toegefchreeven worden, n4, 115. Hy, die alles aan Wetten onderwierp, moet ook onze ziel zo gevormd hebben , dat ze zonder moeite de Analogie der natuur kan verftaan ; rnaar ook naar dezelve leeven , 115., 116. Hume heeft des, vrugtloos, willen toonen, dat het denkbeeld eener oorzaak verkreegen wordt zonder behulp van eenigen indruk der Voorwerpen op de zintuigen, of van het oor- fprong-  ANALOGIE. 9 fpronglyk begrip, 117 122. De gronden der Analogie, die toe het gebruik in 't leven, noodig is, kan men eenvoudig noemen, 122, 123. Maar het kost veel moeite , wanneer men de natuurlyke neiging volgende, om de zaaken en oorzaaken te kennen, de Analogie wil toepasfen op zulken, die meer verwyderd zyn van de dagelykfche handelingen van het leven, of van gebeurtenisfen of waarheden ,124, 125. Men moet egter niet. wanhoopen , dat men, door een maatig gebruik van dezelve, veele nuttige waarheden zal ontdekken, 125, 126. In alle. gevallen kan men de Analogie veilig gebruiken, ten ware zy geene plaats hadt, 126, 127. Maar om niet bedroogen te worden door eene onvoorzigtige toepasiing, moet men zekere regelen volgen , 127- 130. De kennis der natuur wordt voltooid doorproeven en waarneemingen \ maar de konst tot deverborgen eigenfehappen der zaaken waar te neemen, fchynt onder geene regels gebragt te kunnen worden: egter moet men iets bepaalen omtrent de wyze van proefneemingen te maaken, 131—r——137- De Sterrekundigcngeeven vooral fchoone voorbeelden op van naauw- keurig waarteneemen, 137-^ 140. Ook kunnen 'er uit de oefening der Sterre- en Stelkundigen fchoone konsten afgeleid worden, 141. De uitwerkingen van de. eigenfehappen der zaaken worden dan eerst waargenomen, 141. In het overbrengen der uitwerkingen tot zekere algemeene Wetten, moet men wel acht geeven, dat men de Wet wel bepaale, zonder op de oorzaak te zien, aan welke men ze verfchul- A 5 digd,  13 ANALOGIE. digd is, of op eenige onderftelling, 143-145. Heefc men eene Wee vasrgefteld , dan .is de vraag, of alle de veranderingen der lichaamen, welke die-eigenfchap hebben , tot dezelve kunnen gebragt worden ? 145, 146. Zyn'erverfcheiden algemeene eigenfehappen ontdekt,dan mag men gisfen, dat de uitwerkingen, fchoon verder verwyderd, echter uit dezelve vloeien, 346 148. Zelden worden echter de meer verwyderde oorzaaken, op zulk eene eenvoudige wyze, voortgebragt; wyl zy gemeenlyk met anderen vermengd zyn, in welk geval haare Analogie met de nadere bezvvaarlyk ontdekt wordt, 148 155. Maar nu moet men nog onderzoeken, hoe de Analogie ontdekt wordt tusfehen zaaken of eigenfehappen, dieblykbaar verfchillen, 155. Sommigen, hoewel onderfcheiden, zyn na aan elkander vermaagfehapt, 156—161. Wordt de Analogie alleen door eenige uiterlyke overeenkomst beweezen, zo is het niet geoorloofd, dezelve voor zeker op te geeven, 162. Ziet men een groot verfchil onder de zaaken der natuur, dan moet men letten , of "er tusfehen haar geen grooter Analogie plaats hebbe, dan het in den eerden opflag fchynt, 163-166. In de wysgeerige onderzoekingen moet men altoos beginnen van de waarnecmingen, 166, gelyk blykt uit eenige voorbeelden, 166—170. De Analogie, door waarneemingen geftaafd, toont ons, hoe bewerktuigde lichaamen gebooren worden, 171, 172. Maar, men moet, by het onderzoek der eigenfehappen, toezien, dat men niet bedroogen worde door den uiterlyken fchyn van Anale-  ANALOGIE. iï logie, en derhal ven eenige regels in het oog houden, 173-177. Veel zal het ons helpen de meer byzondere en zeldzaame verfchynfelen te kennen, 177 179, en de algemeene wetten of hoedanigheden zal men wel behooren te onderfcheiden van die, welke uit de verfcheidenheid der foort voortvloeien, 179, 180. Veilig fchynt men uit de Analogie te redeneren, wanneer de daaruit afgeleide redenen, door de algemeene Analogie der Wezens, of door derzelver overeenkomst bevestigd wordt, 181, 181. Men moet ook d«: Analogie niet mistrouwen , fchoon de gelykheid tusfehen verfcheiden geflagten en foo.rten zo volmaakt is, dat het voorkomend verfc.hil niet bekwaam is, om dezelve te verbreeken, 182 184. Nu blyft 'er nog overig te zien, hoe deeze Analogie kan toegepast worden, om de algemeene Wetten der beweeging te vinden of te betoo- gen, 184 186. Maar als wy daarop de Analogie willen toepasfen, moeten wy den leiddraad der Waarneemingen volgen, 186—188, waaruit ligt valt op te maaken, wat het gebruik der eindoorzaaken is in het uitvinden, of betoogen van de Wetten der Werktuigkunde, 裏 100. Hy die de veranderingen, welke in de Natuur voorvallen, uit de gedaante, uit het zamenflel der lichaamen enz. kon verklaaren, zou de waare oorzaaken der verfchynfelen kennen, 191, 192. Soms moet men ter verklaaringe van meer zeldzaame uitwerkingen, een fyne (toffe te hulp roepen; maar wanneer de onderftelling eene byzondere zamenftelling in de lichaamen vereischt, wordt zy valsch en ver-  ia ANALOGIE. verdagt, als de waarneemingen en de Anahgte haar niet toevallen , 193-209. Dan , veele dingen moeten onderzogt worden, als de waarneerningen en "de Analogie aan eene onderftcl-» ling gunstig fchynen , 194-196. Hierom moeten de eerfte flappen, ter verklaaring van verfchynfelen , zeer voorzigtig gedaan worden, 196-199. Ook is eene nette bepaaling der Uitwerkingen, en derzelver vergelyking met de aangenomen oorzaaken de toetfleen der onderftelling , 200-202. De kennjs der oorzaak hangt fomtyds af van de wyze van werken, 202, 203. Maar 'er zyn ook andere middelen, om eene onderflelling na te gaan, en haare valschheid te ontdekken, 203, 204, by voorbeeld, wanneer men gedwongen is de Analogie, die wy zien tusfehen de overige uitwerkingen, te verkragten , 205, 206. Ook kan men eene onderftelling voor valsch veridaaren, wanneer men veel willekeurigs, en gisfingen op gistingen hoopenmoet, 206, 207; maar in andere gevallen , moet men zich toeleggen , om de Wetten te ontdekken , waaruit door de werkingen gebooren worden, 207 211. Dan hoe zal men nu ook de Analogie gebruiken tot het vinden en betoogen van zedekundige waarheden? 211. Indien al niet anders, zou de Analogie der gefchapene Wezens betoogen , dat 'er een God is, 212, 213. Dit vast ftaande, zullen zy tot zwygen gebragt worden , die meenen, dat wel de algemeene Wetten; maar niet de byzondere gebeurtenis onder Gods bellier ftaan , 213, 214. Het voornaame gebruik der Analogie is, te overtuigen, dat  Analogie. c$ dat dé fchynbaare verwarringen in 'c lot der fterVelingen niet ftryden tegen de wyze orde der dingen, 215. De Manichèers, met Bayle en Hume, hebben mis, wanneer zy, wegens Zo veel zedelyk en natuurlyk kwaad, geen bewys kunnen vinden voor een Almagtigen , wyzen en goeden Regeerder der waereld, 216219. Door de Analogie worden veele waarheden, met de zedekundigen ten naauwften verbonden, beweezen, en de dwaalingen der Materialisten om verre geworpen , 219 , 220, Om te netter waarneemingen in de zedekunde te doen, moet men de ingebooren drift wel onderfcheiden van andere neigingen, 220, en al zyn die foms verdonkerd, 'er blyven toch kenmerken van over, 221 223. Wie agt flaat op zynen eigen inborst, en op de uitwerkingen zyner vrye daaden, kan ligt de middelen merken, die tot zyn geluk dienen, of tot beletfelen, of tot kwaad, 223, 224. En dus kan hy leereh, dat de Godsdienst zeer naauw met zyn geluk Verbonden is, 224, 225; ook het laatfte met de welmeenende poogingen, om 't geluk van anderen te vermeerderen , 225 , 226. De Analogie leert dus deeze zedekundige grondbeginfeien, 226, 227. En deeze Analogifche waarheden, wel aangewend zynde, toonen ons de waare pligten, en neemen de zedekundige dwaalingen weg, 227——2^1. Dus zyn de Regels tot ons geluk, door waarheeming en Analogie ontdekt, zo zeker als die der Natuurkunde , 231 , 232. Sommigen oordeelen wel verkeerd; maar men kan dat ontdekken, 232 234. Ook zegt ons de ^«,2-  24 ANALOGIE. APPELBOOMEN. logie , dat de natuur dezelfde pligten den Ko* ning, zo wel als den gemeenen man heeft opgelegd, 234"« 236. Dus is 'er een uitmunt tend gebruik te maaken van de Analogie in het kennen onzer pligten tot ons waar geluk, 236. Maar hoe moet men de Analogie gebruiken, om byzondere zedekundige waarheden te vinden of te betoogen? Dan moet men den hier opgegeeven weg volgen, 237 239. Als verfchei- denheid zich voegt by overeenkomst, moet men op beideh letten, om de Analogie niet te doen dwaalen, 239 242. Maar om door geen fchyn van Analogie bedroogen te worden, moet men de zaaken uit verfcheiden oogpunten befchouwen, 242 245. En indien wy de zedekundige kundigheden wel bepaald hebben, zullen wy , door vergelyking en nafpooring , verfcheiden waarheden ontdekken , die tot onze natuur en zaaken buiten ons betrekking hebben, 246 248. APPELBOOMEN. Verhandeling over een foort van Appelboomen, welken vrugten voortbrengen zonder te bloeien, door E. P. S w agerman, XIX Deel 1 St. bl. 331. In 't jaar 1724 zondt men aan de Koninglyke Sociëteit van Londen een berigt van een Appelboom, die zonder te bloeien vrugten gaf, 332, 333. In 't jaar 1736 kwam zodanig geval weer te berde , waar van de Geleerden de redenen onderzogten, 334 339. Van een derde voorbeeld wcrdt in 't jaar 1754, gefprooken voor Gleditsch, en zyne opgaaf hier onderzogt, 339 341. Een vierde geval te fieemfïede wordt  APPELBOOMEN. ARM. wordt hier opgegeeven, 348, 352 372, welke foort van Boomen , na een onderzoek der bloem- en vrugtknoppen, hier in plaat afgebeeld, in den rang der Dwergboomen geplaatst kunnen worden, en , mooglyk, eene foort van Boomen of Heesters zyn, die op zich zeiven beftaan, 367, 368. ARM. (Afzetting van den) Waarneeming eener zeer zwaar e vermorzeling der beenderen, verfcheuring van [pieren, banden en verdere deelen van den Arm, welke de afzetting in het gewrigt des Schouders noodzaakelyk maakte, doorj. Kragtingh, XXVIIDeel i St. in de Berichten bl. 127. Over het voorof nadeel van Lichaamsleden, by wyze van in. leiding, gefprooken hebbende, 128 131, geeft de Schryver dit geval op: „Een Man van 40 jaaren, bezig zynde met water uit een polder te maaien, kreeg, in den Watermolen, het ongeluk, dat, zyn voet uitglippende, hy, met den regter arm, op de kammen van het wiel, waar door de Water-As in werking word gebragt, neerviel. Zyn Arm werd dus voortgefleept, en raakte in eene nauwte van anderhalf duim hoog,, en drie vierde a een duim breed, door welke nauwte de geheele onder- en boven-arm, als het ware, werd voortgerold, tot dat de fchouder en borst den verderen omloop {tuitten: in welken ellendigen toeftand de ongelukkige, ruim één uur, beklemd bleef, waarna hy verlost werdt, 131,132." De Schryver, daarop te hulp geroepen zynde, geeft eene befchryving van 'sMans deerlyken toeftand, en wat  i6 ARM. ARSENIC. ASB. ASPH. BAARM. wat daarop gedaan werdt, 132 136, tot dat men tot de afzetting des Arms befloot, en hoe men die uitvoerde, 136, 137* met de gevolgen, 138-140, waarna hy zyne Waarneeming met eenige gepaste Aanmerkingen befluit, 140 144. ARSENICUM ALBUM CRYSTALLISAÏUM. Zie het Register der XII Deelen bl. 1. ASBEST. Zie Hout Versteend en Wormagtig. ASPHALTH. Zie Oleum Asphalth. B, BAARMOEDER. (Geneezing van een Fungus in de) Zie het Register der XII Deelen bl. 2. . — Een Werktuig tot haare onder/leuning. Zie het Register der XII Deelen bl. 3. Een gejlooten geopend. Zie het Register der XII Deelen bl. 3. » Een omgekeerde bodem Van dezelve weggenomen en herftdd. Zie het Register der XIÏ Deelen bl. 3. Eene uithangende ingebragt. Zie het Register der XII Deelen bl. 4; BAL»  BALZ. BAROM. BAST. BEEN. 17 BALZAK. Befchryving van de gelukkige geneezinge van eenen Jongman, wiens geheele balzak, en gedéeltelyk het vel der mannelykheid door verfterf verkoren wierd,** door G» Andrej,, XXIV Deel in de Berichten bl. 413. Een zeldzaam geval," en nog zeldzaameTe geneezing , waaruit de medewerking der goede natuur blykt, worden hier opgegeeven. Een ongehuwd Huisman van 27 jaaren klaagde over eene groote en pynlyke dikte tusfehen de beenen, en, by onderzoek, zag menden balzak , ter grootte van een kinderhoofd, zeer ontftooken , en op twee plaatzen door koudvuur reeds aangedaan, 413, 414. Na veele ondervraagingen ontdekte men , dat de ftoffe eener allerhevigfte koorts, per metastasin op het fcrotum gevallen, deeze gevaarlyke ziekte hadt veroorzaakt, 414, 415. Hierop werden geneesmiddelen aangewend, en derzelver werking naauwkeurig hier aangetekend , gevolgd van eene zeer gelukkige geneezing, 415—423» De ondervindingen van Hi ldanus en de Reus werden hier bygevoegd, 423, 424. BAROMETER, merkelyk verbeterd. Zie het Register der XII Deelen bl. 4. BASTION, (over de deelen van een) Zie het Register der XII Deelen bl. 4. (over de natuur van een) Zie het Register der XII Deelen bl. 4. BEEN. {een /luk van een Runder-ribbe in de long gekreegen en geloost) Zie het Register der XII Deelen bl. 5. B BEE-  18 BEEN. BEENEET. BEENONTB. BEENP. BEENEN. (over het weer der) Zie het Rcgister der XII Deelen bl. 5. BEENEETER Zie het Register der XII Deelen bl. 5. BEEN-ONTBLOOTING. Bericht nopens de onverwagtfte en fpoedige herftellinge van eene aanmerkelyke Been-ontblootingeaan het Cranium, door G. Brugmans, XX Deel 2 St. in de Berichten bl. 437. Een Man van 5t jaaren, van een gezond en irerk lichaamsgeitel, hadt het ongeluk van eenen val te doen van eenen Hooiberg, met het hoofd om laag, door een houten dekfel, dat beneden op eenen nevenitaanden Put lag, en alzo, op eene gevaarlyke wyze, in denzelven, tot op den bodem, te Horten, waar door, dewyl het hoofd langs de wanden van den Put gefchuurd was, en de hersfenpan een groote been-ontbloodng, meer dan negen duimen lang, en omtrent vyf breed, geleeden hadt, 437, 43S. De aangewende middelen ter geneezing, hier gemeld, zyn gevolgd van eene volkomen geneezinge, 438 44°- BEENPYPEN. Aanmerkingen over de ontfteking, verzweering, verharding en verft erving van de groote Beenpypen^ door J. van der Haar, XV Deel' bl. 1. De Schryver telt op, welke gebreken 'er kunnen vallen, en waar door, in Beenpypen, 1—6; daarna geeft hy op, eerst, een geval van aanmerkelyke ontfteking en zwelling van het Dyebeen , door  BEENPYPEN. BENZONIBOOM. 19 door verdwyning geneezen, 6 10,met by- voeging, in welke menfchen foortgelyke beengezwellen voorkomen, en hoe te herftellen, jo 15. — Een byzonder geval in een Man van 3 2 jaaren ,16, nevens de gevolgtrekkingen daar uit, 17 19- —' tweede .geval van eene merkwaardige ontiteking en weekwording van het fcheen- en kuitbeen, en de daarop volgende verzweering van dit Been, met de wyze van behandeling en byzondere aanmerkingen, 19 29: wat men uit dat hebbe op te maaken, 29, 30. — Een derde geval van aanmerkelyke ontfteking, zwelling, week- en krom-wording van het Dyebeen $ en daarop volgende verzweering en verharding van dit Been , 31 37 , en wat daaruit blykt, 37, 38, nevens het geen anderen daarvan gezegd hebben, en de oorzaaken deezer ongemakken , 39 —66. — Een vierde geval van aanmerkelyke verfterving en fcheiding van byna het geheele fcheenbeen, 67 — 72, en welke leerzaame gevolgen daaruit zyn af te leiden $ 73 76. Zodanige gevallen zyn egter zo zeldzaam' niet, 76 80 , en wat men kan leeren, uit alle gemelde gevallen, 81—90. B E N Z OIN B O O M. De echte Benzoin-hoorn en Kamfer-boom van Sumatra, befchreeven door M. Houttuyn, XXI Deel bl. 257. Linn/eus heeft den Virginifchen Boom, Laurus Benzöin , voorgefteld, en van den echten Oostindifchen Benzöin-Boom niets gemeld, 158. Misfchien heeft Commelyns befchryving, dat, naamelyk, de Virginifche , B 2 Ben-  BENZONIB. BER.BICE. BERG.BERGEN. Benzoin uitleverde, anderen misleid , 258 , 259. Radermacher zondt aandenSchryver fraaie takjes met bladen, bloemen en vrugten van den echten Benzoin Boom van Sumatra, waar door hy de verwarring heeft kunnen wegneemen , en bewyzen , dat Ga rc jas, al vóór twee Eeuwen, den echten Boom bedoeld hebbe, 260, 261. Radermacher, en een ftuk hours van deezen boom hebben dat bevestigd, 261, 262. Linn^eus moet'er dan , of een onvolkomen Exemplaar van gehad, of dien niet gezien hebben, 263-265. — Ten aanziene van den Kamfer-boom van Borneo en Sumatra zyn niet minder duiiterheden geweest, maar de Schryver, toont hier aan, dat de natuurlyke Kamfer wezenlyk beiraat, en van een byzonderen Boom komt, dien men, met reden, den echten Kamferboom mag noemen, 266 270. De Sumatrafe verfchilt van de Japanfef270, 271. De Vraag blyft, of de eerfte tot de derde foort van Laurieren by LinnjEUs kan betrokken worden? 271 273. Men geeft hem eene plaats, en befluiti dat de Sumatrafe en Borneofe de echte Kamferboom zyn, 273. De afbeelding van twee takjes wordt'er bygevoegd, 273, 274. BE RB IC E. (Weder en Wsrmte te) Zie We? der. BERG. Zie Zwavel-Berg. BER GEN (Uitgebluschtc vuurfpuwende). Bericht wegens de uitgebluschtc vuurfpuwende Ber-  BERGEN. BER. BEW. BYZONNEN. sr Bergen, door R. E. Raspe, XVI Deel 2 Sc.! bl. 378. Deeze worden in eene groote menigte omftreeks Casfel, en door geheel Neder-Hesfen gevonden, die Desmarests onderiteliing, omtrent de kantzuilige Bafaltes Herken ; dat de Lava Roebes of gemengde Heerlen voortbrengt; dat de op ftëenen groeiende fteenen, in de Lava's en Bafalten te vinden, met anderen niet overeenkomen, 378, 379, en dat de famenftellen der Minaralogie moeten verbeterd worden, 380, BEROERDHEID fpoedig geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl. 6. BEWEEGING (of 'er eene) mogelyk zou zyn , ware de heele Waereldruimte met ftofe ver* vuld. Zie het Register der XII Deden bL 7. ] van twee lichaamen in V ydel en in de yloeifofen. Zie het Register der XII Deelen bl. 7. . van een lichaam, in het aantrekkings middelpunt gekomen. Zie het Register der XII Deelen bl. 7. •— over eene fchynhaare beweeging. Zie het Register der XII Deelen bl. 8. BYZONNEN; (Bericht van twee) gezien ih en omtrent Dockum, door G. Brugmans, XV Deel in de Berichten bl. 3. TweeByzonnen werden gezien by Dockum, en derzelver B 3 gp>  sa BYZ. BLAAS. BLAAS. BLAAS. BLAAS. gelaac en Hand befchreeven, 3 7/'en wat daarop gevolgd is, waarby komen de Waarneemingen van anderen, 8, 9. BLAAS. Zie Pisblaas. BLAAS zwaar gewond door een mes, dat 'er in afbrak en bleef fteeken, doch geneezen. Zie Register der XII Deelen bl. 8. BLAAS. Eenige zeldzaame en langduurige toevallen , veroorzaakt door eenefi Steen in de Blaas, en eenen tweeden, zittende vast gekneld in de krop of hals der blaas, welke Patiënt driemaal is geopereerd, en binnen veertien weeken volkomen geneezen,doorG.Maas, XV Deel bl. 91. De gefteidheid van deezen lyder , wordt hier naauwkeurig befchreeven , nevens de middelen tot deszelfs herlteliing aangewend; maar daar dezelve niet voldeeden92-694 bleef 'er alleen over, den fteen door eene operatie weg te neemèn. Dit werdt gelukkig volvoerd, 97, 98. Dan, hierna toen de lyder herfteld was, openbaarde zich een tweede fteen, die niet, dan met de uiterfte moeite door een derde operatie, vermids de tweede mislukte, gelukkig werdt uitgehaald , waarna de lyder herftelde , 98 107. De toevallen waren zeldzaam en wonderbaar, waaruit de kundige Geneesheer eenige leerzaame gevolgen trekt, 107, 108. BLAAS. Bericht wegens het fnyden en aflialen yan den Steen der Blaaze, in twee byzon- ae-  BL. BL. BLIX. BL. BL. BL. 23 ,dere tyden, door G. ten Haaff, XIX Deel i St. bl. 427. De wyze, om den fteen te fnyden , en denzelven vervolgens, eenige dagen daarna eerst af te haaien, is, vóór twee Eeuwen reeds geoefend, en nu door anderen zo gelukkig gevolgd, dat Louis zegt, geene lyders door deeze Operatie meer verlooren te hebben. De Schryver, door dat getuigenis aangemoedigd, is de eerfte in Nederland, die daar van dén gelukkigen uitflag heeft mogen zien, 427, 428. Hy geeft, ten bewyze,een geval op van een kind van vyf jaaren , dat, meer dan twee jaaren, aan de woedende vlaagen van pyn, door den fteen der blaas veroorzaakt, onderhevig was geweest; befchryft daarna de behandeling, die wel gelukte, 428 430 , en voegt 'er by eenige aanmerkingen , die, in zodanige gevallen, anderen ten geleide kunnen dienen, 431, 432. BLAASBAND (Maak/el en gebruik van den). Zie het Register der XII Deelen bl. 8. BLIXEM, gevallen op een Oorlogfchip. Zie het Register der XII Deelen bl. 8. BLOED uit een ader, ontflooken en met een korstagtig vel. Zie het Register der XII Deelen bl. 0. BLOEDSTELPENDE MIDDELEN, Zie het Register op de XII Deelen bl. 9, B L O E D-S T UIT E N. Aanmerkingen overhes B 4 ftuU  $4 BL. BL. BOOM. BOOMEN. puiten van het bloed in gewonde jlagaderen » zo door uitwendige drukkihge 'als door onder* bindinge, met verfeheidene voorbeelden geftaafd, doorj. de Vries, XVII Deel i Sc. bl. 127. Eene Dienscmaagd hadc zich , by ongeluk, aan een gebroken vvynvles in den regter onder arm gewond, hec geen eene hevige bloedftorting gaf, 128 139: Een Man, kreeg, door 'c vallen in een bierglas, een wond in de Arteria ulnavis, 139, 140: een Timmerman hadc een gedeelce van zyne hand afgefchooten, 141 —155. De behandeling van deeze drie moeilyke gevallen, en de volkomen geneezing, komen in deeze Verhandeling voor, en de laatlïe wordt door een Plaat opgehelderd. BLOEDZWEETEN. Waameeming over het Bloedzweeten, door D. H. Galland a t , XIV Deel in de Berichten bl. 46. Behal ven het geval, door Lucas XXIII. 44, aangaande.! e sus bloedzweeten, geboekt, geeft de Schryver op, wat anderen daarvan gedagten gefchreeven hebben, byzonder een berigt van Thuanus, 47— 50, en een ander, dathy, in den jaare 1751 , op het Fregatfchip, de Statiaanfche Vriendfchap, in een Matroos van dertig' jaaren, heeft bygewoond, 50 52. BOOM der kennisfe des goeds en kwaads. Zit het Register der XII Deelen bl. n. BOOMEN. Eerfte Antwoord op de Vraag , door de Hollandfche Maatfchappy voorgeileld: Welke Boomen, Graanen , Wortels , Peul- yruck-  BOOMEN. 25 yruchten en Planten, ons noch by aankweeking onbekend, zoude men met vrucht in ons Land kunnen invoeren? En welke van dezelve, en yan de geenen, die wy bezitten, kunnen, naar de gefteldheid der Lucht en der Gronden, met Jiet meeste voordeel tot voedfel van Menfchen en Dieren in onze Gewesten geteeld worden ? door J. Bas ter, XIX Deel 1 St. bl. 161. De eerfte Inwoonders deezer Landen behielpen zich met eenvoudige voedfels, 161. Heerlyke Vruchten zyn uit andere Landen tot ons overgebragt, 163, ook Dieren en Visfchen, 164. Veel meer Gewasfen kunnen in ons Land groeien , 165, 166. Van vièrënewintig, hier genoemde, Boomen kan men veel nuts verwagten, 167—198. Drie onbekende, ten minften niet algemeen aangekweekte, Graanenbe- looven ook veel goeds , 198 201. Vier Wortels zouden ook het hunne tot ons nut aanbrengen, 202—206. Een Peulvrucht uit Africa is hier bygevoegd , 207, 208. Agttien Planten worden vervolgens met naam e genoemd, 209-227. Alles befluit de Schryver, moet met meer andere Gewasfen, elders bekend, ens den weg wyzen, 228—231, en ons ter aanmoedigingedienen , 231, 232. Tweede Antwoord op dezelfde Vraag, door W. van Hazen, XIX Deel 1 Sc. bl. 235. Onbekende of verwaarloosde dingen te onderneemen, is hachlyk, 234, 235. Van de Zizania, 235, 236; van het Hordeum per enne, 236, 237; vandeDuitfcheManna,237% 238 '? van de Oosterfche of Poolfche , 238, B 5 239J  26* BOOMEN. BORST. BORST. BORST. 239; van de Geënt, 239; vandeMayz, 239, was anders veel voordeels te wagten. Genomen Proeven bevestigen dat in het een en ander, 240 243. Onbebouwde plekken zyn 'er genoeg in ons Land, die niets voortbrengen, en tot teelten van Boekweit bekwaam zyn, 244, 245. Van fommige Bollen is niet veel te wagren , 246 , 247. Van fommige Boomvruchten is meer en wel gegronde hoop, 248-251. Waren onze Bouwlieden oplettender , zy zouden kennelyke verbeteringen in Graanen en andere Gewasfen kunnen maaken, 252. Proeven bevestigen dat, in de Oosterfche Winter-Tarw, 252 , 253 ; in Tarw, 254—256-258 ; in Rogge , Gerst, Haver , 256, 257. Verplanting van fommige Gewasfen wordt aangepreezen, 259, 260. Andere toevallige of opzetlyk genomen proeven in Boomen en Gewasfen bevestigen de Helling des Schryvers, 261 270". BORST. Zie Knoestgezwel in de Borst. BORST, doorfchooten door een Kogel en geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl. ic. BORST (Etter 0 geneezen door de Operatie. Zie het Register der XII Deelen bl. 10. Eene dergelyke geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl. 11. BORS-  BORSTEN. BORSTWATERZUGT. 27. BORSTEN, gewezen van een zeldzaam èn pynlyk toeval. Zie het Register der XII Dee-^ len bl. 9. BORSTWATERZUGT. Antwoord op de de Vraag der Hollandfche Maatfchappy: „Nadien de ondervinding geleerd heeft, dat de Borstwaterzugt in eenen gevorderden ftaat door alle bekende middelen ongeneeslyk is, welken zyn de oor zaaken van die ziekte, en welken zyn de zekere tekenen, waar door dezelve in haar aller eerfie begin kan onderkend , en van alle andere Borstziekten ten duidelykfte kan onderfcheiden worden? Welken zyn de middelen, die deeze ziekte kunnen voorkomen, dezelve in haar eer ft e begin geneezen , en in eenen verre gevorderden plaat kunnen verzagten ? door J. Veirac , XXV Deel bl. 1. Deeze Vraag bevat vyf Hoofdftukken, 3, 4. Het eer/te de oorzaaken der Borstwaterzugt, welke tweederlei zyn, naamelyk de naaste oorzaak en verwyderde oorzaaken, 5, welke bepaaling best fchynt te ftroo- ken met het onderwerp , 6 8. Tot de voorfchikkende oorzaaken behooren de Long, 9, 10, het Longvlies, tl, het Ribbenvlies en Hartenzakje, 12, en wat daaruit volgt, 12—16. Tot de meer byzondere voorgefchiktheid wordt gebragt eene meer dan gewoone geneigdheid om uittewaasfemen , 15, 16, of wanneer de vogten wateriger zyn en het bloed van eenen flymigen aart, 16, 17, en allerbyzonderst eene verzwakking der ingewanden en vliezen der borst, of eenwanftalligheiddervver- ve-  38 BORSTWATERZUGT. velen, ribben en des borstbeens, 16. Onder de aanleiding geevende oorzaaken eek men den invloed der fchaadelyke vermogens op ons lichaam, 19, ao, by voorbeeld, eene laauwe en vogtige lucht, 21, 22, eene koude en vogtige, 22, korte vervvisfelingen, 23, fpyzen, 24, 25, dranken, 25-27, ontydig gebruik van fommige geneesmiddelen , by voorbeeld, die veel bloeds ontlasten, 27, 28, buikzuiverende middelen, 28, zamentrekkende 29, de koortsbast, 29—32, verdoovende middelen, 32, 33, de Cicuta en andere vergiften, 33, 34, kvvikmiddelen, 34, vadzigheid, 35, gemoedsaandoeningen , 36, belette uitwaasfeming, 37, 38, en fommige ziekten, 38-40. Hierna wordt opgegeeven, hoe de verfchillende de oorzaaken genoemde kwaal voortbrengen, 41 -44; hoehet voedfel en dranken, 45-49; hoe het gebruik van fommige Geneesmiddelen , 49 5'; hoe fchielyke luchtsverwisfelingen, voorkomende in fommige handwerken , 52— 56, in fommige liefhebberyen, 56 60, in konsten, die een fterke zamentrekking der long vereisfehen, 60—62; hoe de aandoeningen der ziel, 62, 63 ; hoe de verhinderde uitwaasfeming der longe door den mond, 63, 64; hoe zulke ziekten, die een verzameling van overtollig water in de holten der borst bevorderen, 64, ge- lyk de zinkinghoest, 65 67, kramphoest, 68, flymige borstbenaauwdheid, 69, bloed- hoest. 69 71, ontfteekingen der long en van het ribbenvlies, 71, verhardingen der klieren van en omftreeks de holligheid der borst, 72, eenige min gewoone fchaadelyke vermogens,  BORSTWATERZUGT. 39 gens, 72 76. Het tweede Hoofdftuk bevat de Kentekenen der Borstwaterzugt , 77-79, naamelyk eene moeilyke ademhaaling, 79 82, fchommeling van het water in de borst, 82 85 , zwelling van de zagte deelen der borst en van den balzak , 85 88, hartkloppingen, 88, en anderen, 89. Maar zyn zy, 'die geene zekerheid genoeg hebben, niet voldoende om de pas beginnende Borstwaterzugt te kennen, 90 93? neen, 94. Eer men verdergaat, geeft men drie Aanmerkingen op , om bedenkingen op te ruimen, en herhaalingen te ontgaan, 95 97. Vier zekere kentekenen van deeze ziekte, reed sbegonnen, worden aangetekend, 98, als een bezwaarde ademhaaling, 99 , 100 , benaauwdheid tusfehen flaapen en waaken , 100, 101, ongewoone drukking., 101 , 102, eene proefneeming, die eene doffe borrelipg doetverneemen, 102, 103, een kleine ingetrokken ongeregelde pols, 103, tekenen van kwaadfappigheid, 104, 105 , drooge hoest, 105, witte pis, of met een licht rood bezinkfel, 105, en een verminderd vetvlies op de vooreinden der vingeren, io6\ Maar 'er zyn andere vaste tekenen, dat deeze ziekte reeds plaats heeft, 106, 107. Dan men behoort eerst de ontkennende tekenen te weeten, gelyk die zich verroonen in het waare zydewee, 108, in de long of ribbevlies ontrteeking, 109, 110, in den etterzak en etterborst, 110 113, in een verzameling van water in het hartenzakje, 113, 114, in flymproppen in het hart en in de groote vaten , 114, 115, in krampagtige of flymige borst-  So BORSTWATERZUGT. borstbenaauwdheid, 115 117, in flagader- breuken in de borst, 117, 118 , in verhardingen in de borstholte, u8, 119, en in fommige andere ziekten, 120. By deeze moet men de vaste tekens der Borstwaterzugt vergelyken, en dan het befluit opmaaken, 120—— 123, met oplosfing eener zwaarigheid, 123, 124. In het derde Hoofdftuk wordt gefprooken van de Voorbehoeding, 125, waarin voorkomen eenige onvermydclyke oorzaaken , 126128, en daarna wat men in acht hebbe te neemen ten aanziene der lucht, 129 132 , des voedfels, 132, 133, der dranken, 134, 135> dcr geneesmiddelen, 135 139, der beweeging, 139, der gemoedsaandoeningen, 140, 141, de uitwaasfeming, 141, der ziekten, (omtrent welken zes aanmerkingen worden gemaakt, 142—147,) en der zamentrekkende en verdoovende middelen , 148—150. Het vierde Hoofdftuk bevat de geneezing. Vier inwendige middelen worden voorgefchreeven ter ontlasting van het overtollig water, 153, naamelyk door den ftoelgang, en op welk eene wyze dien te bevorderen, 154 162 ; door pisdryvende middelen , en hoe die voortefchry- ven, 163 179; door zweetmiddelen , en de manier, op welke die te gebruiken, 180— 184; en, eindelyk, door een proef, om de ziekteftofte, door de long opgenomen, door de luchtpyp te ontlasten, 185—188. Maar wat te doen, wanneer de ziekte ftand houdt, of toeneemt? 189, 190. Dan blyft 'er niets overig , dan eene opening in de borstholte te maaken , 191, en hoe, 192. 196. Ditmid- del  BORSTWATERZ. BORSTW. BORSTW. 31 del is nuttig, en, als dan, om veele redenen noodzaakelyk , 196 199. Zes Proeven hebben dat bevestigd, 199—202, en wat men daaruit moet befluiten , 202 , 203. Hierna moet men middelen aanwenden tegen eene wederinltorting, 203-207. Maar wat men zal doen als men niets nuts van alle middelen te wagten heeft, 208 , 209. Men moet tragten de toevallen van hoest, 213-216, van dorst, 216—219, van hartkloppingen, 219, 220, en van flaaüwte, 220 s22 , te verzagten door de hier voorgefchreeven middelen. BORSTWONDE door ft eek ing, doch genee* zen. Zie het Register der XII Deelen bl. i l. BORST -WONDE. Waarneeming van>eène Borstwonde, door C. D. F lebbe , XIV Deel in de Berichten bl. 74. Een Corporaal, 28 jaaren oud, gezond, en nooit aan eenige ziekte onderhevig, wordt met een breeden fcherpen Sabel geftooken in de rechter zyde van de borst tusfehen de ribben , een weinig beneden den tepel, en een duim breed daar van na den arm toe, gaande de wonde door die zyde van de borst, en achter uitkomende een duim breed van de ruggraat, tusfehen de Spiria en het fchouderblad, 74 , 75- De geneezing werdt daarop ondernomen , en gelukkig volbragt, 75 , 76. Een nader bericht wordt van den gewonden krygsman gegeeven, 77, 78. BOT (Wanfchapen). Befchryving van een wanfchapen Bot, Wind-Ei, een uitwas aan den tak van  32 BOT. BOTER. BOTS. BREUK. van een Eikenboom, en van blaauwe Aarde, door J. F. Martinet. XVI. Deel i luik bl. 366. Monlters onder de Visfcheri zyn zeldzaam: hierom wordt een wanfchapen Bot befchreeven, en de Visch zelf ter bewaaring voor 't Kabinet der Maatfchappy gezonden. Dan voor dit wanfehepfei heefe de Voorzienigheid won- derlyk gezorgd, 367. Een Wind-Ei, verfchillende van die, door MissoNen Palier zyn opgegeeven, 368. Een ongemeen groote Uitwas aan een takje van een Eikenboom uit de Meyery van VBosch, 368.'— Eenige blaauwe Aarde, gevonden onder den grond van een floot te Veghel in de gemelde Meyery, en vergeleeken met andere uit de Wildervank, fcheenen zy, na een fcheikundig onderzoek, van gelyken aart te weezen, beitaande uit yzer en kalkagtige aarde, waaruit door precipitatie een blaauwagtige verw kwam, van geene waarde in Fabrieken. BOTER, (vervalfching van) hoe te ontdekken. Zie Register der XII Deelen bl. 12. BOTSING. {Vraagftukken wegens de) der lichaamen, vooral van die, welke een onvolmaakte veerkragt hebben. Zie het Register der XII Deelen bl. 12. BREUK, in V menschlyk lighaam geneezen. Zit het Register der XII Deelen bl. 12. . Een zamengeftelde geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl. 13. BREUK, -  BREUK. BREUK. BREUK. BUDL. 3i -" over de menigvuldige breuken in eerst* gebooren Kinderen. Zie het Register der XII Deelen bl. 13. ——— Vervolg van dit Stuk, bi. 13. r een dubbele Liesfchen-breuk ontleed. ZiS het Register der XII Deelen bl. 14. BREUKEN. Opgaave eener menigte Breu* ken of Scheurzels, waargenomen door J. Monnikhoff, XVII Deel 2 St. bl. 231. Onder een aantal van 1000 menfchen met breuken vondt de Schryver 741 Mannen en 259 Vrouwen, en hy bepaalt byzonder hoe veelen, in beide Sexen, dubbelde, regeer- of linker liesbreuken, dye- navel- regter- of linker lies- en dyebreuken te zamen hadden, 232 234; waar onder hy niet rekent de zulken, die hy met een kleefplaalïerof een gewoone linnen bandagie geneezen heeft, 234 , 235. Zodanig verfchil vooraf te kennen is noodig, zal men zich zetten tot het onderzoek der redenen. BREUKEN in de Cyfer kunde. Zie het Register der XII Deelen bl. 14. BUDLEJA GLOBOSA. Befchryving van eene Budleja globofa , door J. Hope, XX Deel 2 St. bl. 417. Een Struik van deeze Plant, vier jaaren oud, in den Tuin van Edenburg , zeven voeten hoog, met verfcheiden Mammen uit de aarde opgefchooten, en in takken verdeeld, die eenigermaate zeshoekig, en aan G h«t  34 BUDL. BUIKBREUKB. ÏÏUIKZ. het einde witachtig waren, werdt hier, in alle zyne deelen, befchreeven, 417, 418. BUIKBREUKBAND. Zie Navel er» Bui ic breuk band. BUIKZIEKTE. Waar■neeming van eene onbekende 'Buikziekte, door G. Westenberg, XIX Deel 1 Sc. bl. 279. De ziekten der Ingewanden geeven dikwyls de meeste moeite aan den Geneesheer, 279 282. Een nieuw voorbeeld in een kind van vyf jaaren zal dit bevestigen. Deszelfs ongeftcldheid beltondt in eene zwelling in- 't weeke der linker zyde, beginnende van den agterilen rand der valfche ribben , en zich üitiirekkcnde, langzaamerhand, naar vooren, eh nederwaarts naar de plaats der fchaambeenen; doch voor 't overige was't kind wel. Het begon daarna te vermageren, en de zwelling werdt grooter, 282, 283. Men gaf geneesmiddelen; doch zonder vrugt, 284 286. Camper werdt geraadpleegd, waarna 'er eene koorts byfloeg: ook Gaubius, de Man, en Oosterdyk, 286 -294. Alle hulp was ydel: het kindftierf, en werdt daarna geopend , 294. Men bevondt toen , onder anderen, dat in de linker boven-buikszyde, de Alvleeschklier in een hard lichaam van eene buitengewoone grootte veranderd was, welke deel een fcirreufe hardheid, en den aart vaneen fpekgezwels gedaante hadt aangenomen, zich ftrekkende van 'de Milt, waar aan het boven vast was, tot aan den bovenilcn rand van het bekken, en vast zittende aan den twaalf vin-  BUIKZIEKTE. BUSKRUID. 3S vingerigen darm &c. 294 297. Dit ongemak was dus ongeneeslyk; maar uit het geheele beloop van zaaken trekt de Geneesheer gevolgen , en maakt 'er zodanige aanmerkingen op, welke aan zyne. kundigheid eere geeven, 297 312. BUSKRUID. Verhandeling tot betoog, dat de Uitvinding van het Buskruid onder de nuttige Uitvindingen mag gefield worden ,door M. Hurter. XIX Deel 2 St, bl. 81. Men verfchilt, of de oude wyze van Oorlogen, min of meer Menfchen het leven gekost hebbe, dan de hedendaagfche, 81. Eer men dat bellisfen zal, moeten 'er eenige Aanmerkingen vooraf gaan , 83 84 , waarna de Schryver beweert dat er oudstyds meerder volks fneuvelde, dan hedendaags, het geen hy eerst opmaakt uit den aart der oude wapenen, en de wyze van oorlogen in het vrye veld, gelyk de oude Historiën, vergeleeken met de laaceren, keren, 85—99. Dan dit bewyst hy tentweeden , door eene vergelyking te maaken tusfehen de voornaamfte Krygsbedryven der ouden en hedendaagfche in de Belegeringen, 99—112. En, eindelyk, ten derden trage hy zyne Helling te bevestigen door aan te toonen dat' er ook, naar de oude wyze van oorlogen meerder Menfchen door ziekten, uit de ongemakken des oorlogs voortkomende, omkwamen, dan naar de hedendaagfche, 113- 118. En na vyf tegenwerpingen , die men mogelyk regen dat alles zou willen maaken,"volkomen-beantwoord te hebben, 119——129, laat hy eeC 2 ni-  $6 BÜSKR. CACH. CHAM. CHRIST. nige aanmerkingen volgen, 129 132, en ftaaft dan, in 'tfloc, zyne ftelling met de getuigenisfen van andere voornaame Mannen j 13 3. c CACHELOT, (over het gehoor van den) Zit het Register der XII Deelen bi. 14. C H AM É L È O N. ( over de veranderingen der Couleur en in den) Zie het Register der XII Deelen bl. 15. f Verfchil tusfehen de Chameleon in de Middelandfche Zee en aan de Kaap de Goede Hoop. Zie het Register der XII Deelen bl. 15. CHRISTENDOM. Verhandeling over de eerfie voortplantinge van het Christendom, door J. van Yperen. XVI Deel 2 St. bl. 1. De eerfte verbreiding van 't Evangelie febynen de Schryvers der Kerkelyke Gefchiedenisfen niet volledig begreepen te hebben ,1,2. Ifi welk ftuk men daarom nog heden verlegen ftaat ,2,3. Wat de beste Geleerden daarvan gezegd hebben, 3——7. Maar de wyze en de mogelykheid der eerfle voortplantingen kan, op eenèn eenvoudigen trant, aangetoond worden, 7, 8. GrjRTLERheeft ook dien weggehouden, doch hy geeft aanleiding tot bekrompene begrippen, 8,9. Onze Schryver haalt des  CHRISTEND. CIRK. COM. COM. 37 zyne aanwyzingen uit de getuigen van je sus Opftanding, 10 15, onderzoekt wie Apostelen waren, 15 23, wat men van de LXX Leerlingen moet denken, 24, 25, wat zy uitvoerden , 26. Maar er zyn meer Arbeid«rs geweest, 27, en andere bedekte vrienden, die ter uitbreidinge mede werkten, 28, 20. datbeweezen wordt, 30. Rangfchikking der getuigen en Predikers van Jesus wonderwerken, 31-34» onder de Samaritaanen, 35. De uitbreiding; begint na het wonderwerk te Kana ,36; zy gaat door Syrien, 37, rondom Galilea by de omliggende volken, 38, 40, in Syro Phenicien, 41, 42, uit Galilea door den toevloed der Vreemdelingen naar alle Landenj 43, door Iturea, 44—46, naar Romen, 46, 47, en Arabien, 48, onder de Romeinen, 50. Verdere bewyzen, die ook de Heidenfche gewoonten opleverden, kan men er by doen, 51—7°*. tot (laving van het gefielde. CIRKEL, (Evenredigheid tusfehen den omtrek van den) en de Middellyn. Zie het Register der XII Deelen bl. 15. C O M E E T. Zie het Register der XII Deelen bh 16, COMEET. Onderzoek wegens de Comeetvan V jaar 1774 , door den Heer Mechain^ XVI Deel 2 St. bl. 371. Deeze Comeet werdt den 11 Augustus 1774 te Limoges door den Heer Montagne ontdekt, op den rug va» het Rendier, digt by Casfiopea, en veidw&n 0 c 3 de»  38 COM. COMP.CONF. CONG. CONSC. den 8 November,371. Messier hcefc 'er Waarneemingen van opgefteld, nevens eenige onder/tellingen omtrent de bepalingen van derzelver loop, welke voldoen aan de verfchillende Waarneemingen, deswege gedaan, 372— • Zie ook Staartster. COMPAS-NAALD. Voorlopend Bericht van J. Engelman, over de volgende Tafelen, betreklyk de Form, thans aan de Waarnemingen van de Compas-Naald gegeeven, XV Deel in de Berichten bl. 29. Verbeteringen, die men wilde en behoorde op te geeven zyn oorzaak van dit Bericht, en de daar aan ge! .hegte Tafelen, zyn te Sparendam opgemaakt 20 38. ' COMPAS-NAALD. Bagelykfche Waarrieemingenyande Compasnaald voor 'tiaar 1774- XVII Deel 2 St. in de Berichten, 4/ > 48. C ONF ERVA. Zie het Register der XlIDeeïen bi. 10. CONGER-AAL befchreeven. Zie het Register der XII Deelen bl. 16. ^iemKe- CONSCIENTIE. Zie Geweten. CORAEL-MOS. Scheikundige Proeven over het gemeeneCorael-Mos, doorj. G. Model, XIV  CORAEL MOS. CORTEX PERUV. 3? XIV Deel bl. 93. De Schryver beeft de Proeven van Becc arius herhaald; anderen hebben dit Stuk ook onderzogt; veelen hebben die Mos niet gekend, 93 9^- Men heeft Co- rael-Mos in water gekookt, overgehaald, toe kalk gebrand, geest van vitriool en falpeter opgegooten, en andere fcheikundige proeven daar mede gedaan, 97—-106, ook de gevoelens vanELLis en Pallas getoetst, 106-108, en de uitkomst is geweest, dat de grond van hec Corael-Mos wel tot het Planten Ryk moet gebragt worden; maar dat deeze het kleinfte deel van het geheel uitmaakt, en dat het grootlte beftaat uit kalk, of uit eene ftoffe, gelyk aart Beenlym , 109. Maar wat is de oorfprongvan de kalkaarde in het Corael-Mos, en waarin beftaat de wormdoodende kragt? 110, 1 li* CORTEX PERUVIANUS. Aanmerkingen over het nuttig gebruik van den Cortex Peruvianus, in de federt eenige jaaren in Holland en andere Provintienepidemicè geregeerd hebbende kwaadaartige Herftskoortfen, door A. Verrvst, XXI Deel bl. 1. Deeze Aanmerkingen dienen ter ophdderingc van 't geen de Schryver voorheen gemeld heeft, te meer daar de kwaadaartige Herftskoortfen, van tyd tot tyd, zich hebben uitgebreid m Dorpen en Steden van ons Land, 2. De Schryver geeft dan op, hoe hy den Cortex Perimanus by zyne lyders, in den aanvang der ziekte en vervolgens, hebbe toegediend, 3- n. Ten tweeden, dat hy, federt veele jaaren, gewoon is, en nog, den Cortex, in de verheffingen en re0 C 4 wffrs  4o CORTEX PERUV. DAMPHEFF. mlsfien dier koortfen , te geeven , n, 12» Daarna hoe hy gehandeld heeft, wanneer de' koortfen geene tusfchenpoozingen hebben,13- 17. Dan, onder het voorfchryven van den Cortex, doet hy een ftrenge levenswyze houden, 18, 19. Voorts dat niets, in den loop dier koortfen, rerbiedt met 't gebruik van den Cortex op te houden, 20, ar; dat hy, in den tyd van 24 jaaren, veele gevallen, by het te laat, of te weinig toedienen van dat middel, doodelyk heeft zien worden, of in kwynende ziekten veranderen, 21-—27; hoe hy handelt, wanneer daarna inkortingen volgen, 27, 28. Maar het gezegde van de kwaadaartige najaarskoortfen moet niet worden overgebragt op alle intermitterende of remitterende koortfen, 29, 30. Welke befchryving de Geneesheercn, elders, 1 daarvan gegeeven hebben, 31* 41. Men moet verlangen, daar dit middel zo veel nuts doet, te weeten, op welk eene wyze dat werkt ïn die ziekten, 41 49. De eer der Hol- landfche Geneesheercn , door Tinke bezwalkt, als of zy den Cortex ontydig, en zonder voorafgaande zuiveringen toedienden, werdt hier verdeedigd, 52—67. P, DAMPHEFFING op een Eiland benoorden Batavia. Zie het Register der XII Deelen bl. 16. DAMPKRING IN NEDERLAND. (Electrike kragt van den) Antwoord op de Vraag der Hollandfche Maatfchap-  DAMPKRING. 41 py: Terwyl de Condenfateur, door dm Heer de Volta onlangs uitgedagt, gelegenheid, geeft, om eene zeer geringe Ele&rike kragt van den Dampkring te ontdekken, en men dus nu, met behulp van dit Werktuig, de Electriciteit van den Dampkring veel beter dan voorheen zal kunnen waameemen; zo wordgeyraagd: Hoe behoort dat Werktuig en de overige toeftel te worden ingericht, om op de zeekerfte en gemaklykfte wyze de Elektriciteit van den Dampkring te kunnen beproeven, en welke is de beste EleStrometer, die by deezen toeftel den graad van kracht kan aanwyzen, ten einde men in (laat gefield zy, by de daaglykjche Waarneemingen der luchtsgefteldheid, ook teffens de daaglykfche veranderingen der Electrike kracht des Dampkrings, by zonder lyk in Nederland, te kunnen waameemen, en dus de Natuurlyke Historie des Dampkrings van ons Vaderland verder te volmaaken, door J. van Breda, XXV Deel bl. 363. Na veele proefneemingen is men thans overreed van de werking der Eleétriciceit op den Vaderlandfchen Dampkring, 365, 366. Weinig heeft men zich op deeze kennis toegelegd, 366—■ 367. Men heeft egter waargenomen de uitwerking der ftaaven, der eleétricaalc Vliegers, en van het werktuig van Cavallo, 367 369. Maar, daar dezelven ongefchikt zyn bevonden, om een geringen trap der DampkringsEleftriciteit kenbaar te maaken, heeft deVolta een ander werktuig uitgedagt; maar daar het niet voldoet, vraagt de Holl. Maatfehappy een ander, of dat verbeterd te hebben, c 5 369-  4* DAMPKR. DARMB. 3^9 37* • Orde van die Antwoord op die vraag gegeeven, 372,373. De Condenfateur van de Volta wordt hier befchreeven, 374382, en het gebrek opgegeeven, 383, 384. JJes neett de Schryver eenen anderen Condenfateur , in navolging van dien van de Volta, gemaakt, en meldt, hoe hydenzelvengebruikt, 385—395; waarna hy eene befchryvmg geeft van den toeftel, welke vereischt werdt, om de FJecïriciteit des Dampkrings totden Condenfateur te brengen, 395 4Io. Vervolgens biedt hy ons eene belchryving aan van eenen zeer Ueweegiyken Electrometer, gefchikt om den ftaat der Eleétriciteit te onderzoeken , 414 4l8? en tekent byzonder deszelfs maakfel af, 418 421, 0ok hoe dien te gebruiken , 422 427. Verder geeft hy ons eene befchryving van eenen Electrometer, die gefchikt is, om de kragc der Eleo triciteit temeeten, 428 438, nevens eene opgaaf van eenige Waarneemingen, op de Elec- triciteit des Dampkrings genomen, 439 443, en wat daaruit blykt, 444-456. Alles werdt door eene Plaat opgehelderd. DARMBREUK. Waarnecming van eene binnen den Buik verflropte Darmbreuk, met waterbreuke vergezeld, in eenen brief gemeld aan A. Bonn, door M. van Geuns. XX Deel 2 St. in de Berichten, bl. 445. Dit geval had plaats in een volwasfen Jongman, eerst klaagende over buikpynen, met een moeilyken afgang , en een lelyken fmaak in den mond, 447, Men onderzogt den lyder, vondt eene  DARMBREUK. 43 eene beknelde breuk, gaf geneesmiddelen, doch zonder nut: men vreesde daarna een Gangreen; maar de lyder was tot de Operatie niet te bc- vveegen, hy ftierf, 448 45a- Men opende daarna het lyk, en een nauwkeurig bengt leest men van de inwendige gefteldheid , van een Water-en Darmbreuk, 453-457- Drie vraa" gen aangaande de zonderlinge beknelling en de manier, op welke eene Operatie in die gevallen te doen, volgen hier, 458 en worden kort overwogen, 458—462. Antwoord aan M. van Geuns over eene binnen den buik verfïropte Darmbreuk tmet Waterbreuk vergezeld, door A. Bonn. Na eenige voorafgaande Aanmerkingen, 464-467 , werden eenige ontleed- en heelkundige grondbeginfelen gelegd tot een grondflag, naamelyk aangaande de legging der ballen in onvoldraa- gen mannelyke vruchten enz. 468 471. Daarna het onderfcheid van breuken; die ook omtrent den buikring en balzak voorvallen, in waare en onwaare, 471 473» en dat de Balzak, en de daar binnen bevatte deelen, de voornaame zitplaats zyn der zo genaamde Darmen Netbreuken, 473 475? ook waardoor een Waterbreuk ontftaat, 475,476,enhoe een Darmbreuk aldaar kan bckneldraaken, 476-478. Na alle dèeze aanwyzingen gaat men over ter beantwoording der eerfte vraag van M. van Geuns: Welk is de oorzaak der zonderlinge beknelling? Hoe is, waarfchynlyk deeze koker gevormd? Hoe de darm er in gefchooten? 478—497. De tweede vraag , raakende het doen van een Operatie, wordt daarna onder- zogt',  44 DARMBREUK. DARMEN. zogt, en een antwoord daarop gegeeven 497-522. DARMEN (Hoe rook in dé) te brengen op eene nieuwe wyze. Zie het Register der XII Deelen bl. 17. DARMEN. Waarneeming van eene aanmerklyke hoeveelheid uitgevallen Darmen, door eene van zelfs ontfiaane doorbraak in den onderbuik, met gevolg van volkomene geneezing, doorB. Franken. XXIV Deel in de Berichten bl. 425. Een Vrouw van 41 jaaren, van eene gezonde gefteldheid, maar die, na de eerfle bevalling, eenen vooroverhangenden buik bekomen hadt, en, voor de vierdemaal zwanger, vóór drie jaaren verloste, in eene moeilyke baaring, van een dood kind, waarna zich een gezwel begon te vertoonen, 425 427. By onderzoek bevondt men het vetvlies,in den omtrek der gevallen openingen, geheel verflikt en bedorven, waarby zich een ongemeen groote ontlasting van dunne en zeer Hinkende etter voegde, 427. Negen maanden verliepen er, eer men de volle geneezing verkreeg; maar twee jaaren daarna verzogt zy wederom hulp , dewyi een groot gezwel op dezelfde plaats zich geopenbaard hadt, 't geen gevolgd werdt van eene aanmerkelyke hoeveelheid uitgevallen' Darmen, 4?8 431. De wyze, op welke de Lyderes behandeld, en gelukkig geneezen werdt, leest men, 431 433. De zwakke plaats des vooroverhangenden buiks werdt onderfleuud door een bedagt werktuig, dat hier befchreeven, en in Plaat verbeeld wórde,443- 44»  DARMB. DARMN. DARMO. DARMV. 45 446, terwyl de oorzaak van het ongeval deezer Vrouw, als twyfelachtig, wordt befchouwd, 446 458. DARM-NET-enWATERBREUK. Waar- neeming van een verouderde Darm-Net-en Waterbreuk, door konstbewerking her field, door G. ten Haae. XXIII Deel in de Berichten bl. 13. Een Man van in de zestig jaaren, had, misfchien van zyne geboorte , een breuk gedragen zonder hulpmiddel daarteegen gebruikt te hebben. Oudenftyf zynde, fprong hy over eenen floot, waarop hy de aanmerkelyke vergrooting zyner breuk gewaar werdt, en andere toevallen volgden, waarteegen de Heelmeesters de gewoone middelen, doch vruchtloos aanwendden, 13. De Schryver, te hulp geroepen zynde, befloot de Operatie te werk te ftellen. Deeze wordt befchreeven, nevens de aangewende middelen tot den tyd der volle geneezinge, 14-17. en daaruit vier lesfen getrokken ter leeringevan jonge Heelkundigen, 18-19. DARM-ONTSTEEKING. (Gevolgen cener) Zie Register der XII Deelen bl. 17. DARM-VER STROPPING. (eenezonderlinge ) Zie het Register der XII Deelen bl. 17. DARMWOND. ( eene doodelyke) Zie het Register der XII Deelen bl. 17. DEELEN. (afzetten van) Zie het Register der XII Deelen bl. 18' DEUT.  46 DEUT. DICHTK. DIER. DIEREN. ° yw n V; VSu, 9'o I0- Zie het RcSister XII Deelen bl. 18. DICHTKUNDE niet verwerpelyk maar nuttig. Ziq her. Register der XII Deelen bl. 18. DIER. (beenderen van een groot) Zie het Register der XII Deelen bl. 6. DI^TRr?!y- (huid z^ het Register der AH Deelen bi. r8. DIEREN. Tweede Verhandeling over de bekleedfelen van de huid der Dieren, voornaamelyk van het hair, door J. Baste», XIV Deel bl. 379. Het hair, hoe eenvoudig, is der opmerking waardig, 380, 381. Hetnair der Menfchen in zynen oorfprong, groei, nuttigheden en verfchil ftaat aangetekend, 382 — 397- De befchryving van het hair van twintig Dieren en van anderen, 397 404: ook dat der Vogelen, 405-410: dat der Dieren van tweederlei leven , en dat der Visfchen , 411 4ï6: dat der Infecten , waaronder van verfcheiden Rupfen , 417 423: dat'van Gewasfen, welke, gelyk alle van de voorigen merkelyk verfchillen, 't geen in Plaaten werdt opgeheldert, 423 436„ vo]gcn hier d. kanderen, welke alle van Gods grootheid getuigen. ° DIEREN. De Deelen van het dierlyk leven in verfcheiden foor ten van Dieren befchouwd, door P. Boddaert, XIV Deel bl. 437. De  DIEREN. DYE. 47 De Schryver zegt eerst wat levende WezensZyn, 438, 439, tekent aan het onderfcheid in het dierlyk leven, 439-443, den omloop des bloeds in Dieren, 443, 4ï4> het verfchil ten aanzien van het hart in Dieren, Vogelen, Visfchen en Infeéten, 445—451- — De Ademhaaling, en het verfchil der Longen, 451 450. " De Voeding, en de daar toenoo- dige tong, flokdarm, flagtanden, maag en darmen, chyl, tanden, en monden, 460 484. De hersfenen en het verlangde merg in veele foorten van Dieren, 484—492, over welker verfcheidenheid in zo veele gevallen men's Scheppers magt en wysheid moet bewonderen. D^YE. Waarneeming van eene buitengewoons zwelling der Dye, gepaart met eene vreemde ontaarting der Spieren en Beenbederf', door B. Franken, XVI Deel 2 St. bl. 333. Een Vryster van byna 19 jaaren werdt, in het jaar 1774 in het Gasthuis te Haarlem gebragt, hebbende de linker Dye zo zeer gezwollen , dat derzelver omtrek anderhalve duim minder dan eene elle bevatte, terwyl de gezonde Dye een duim minder dan de helft van deeze dikte hadt, 333. Men deedt onderzoek naar de oorzaak, overwoog wat te doen , zag van de Troicar af, hoewel er een waare Ascites fcheen te zyn, en nam andere middelen te hulp; maar zy ftierf,334—338. Zy werdt daarna geopend, en een geregeld verflag gegeeven van de inwendige gefteldheid, 339, 340, om dat er weinig gevallen, aan dit gelyk, bekend zyn. Men weet er alleen twee, befchreeven, 341-34Ö, waar-  45 DYE. DYEB. DYKB. DYKEN. waarby een derde, door den Schryver behan» deld, vverdc gevoegd, uit alle welken eenige aanmerkingen getrokken worden, 347—349. D Y E B E E N gebrooken, kwalyk geneezen, door kunst herbrooken en weer geneezen. Zie hec Register der XII Deelen bl. 19. 1 ontheupt door inwendige oorzaaken. Zit het Register der XII Deelen bl. 20. DY KB RE UK, hoe best te floppen. Zie het Register der XII Deelen bl. 21. — Antwoord op hetzelfde ftuk, bl 21. DYKEN aan de ZUID ER-ZEE. Antwoord op de Vraag der Holl. Maatfchappy: Welke zyn de beste middelen, om voor de Dyken aan de Zuiiler-Zee geleegen, op de minst* kostbaarfle wyze Voorland aantewinnen, of, daar reeds Voorland is, hetzelve te bewaar en ? door M. Smit, XX Deel 2 St. bl. 3. Algemeene Aanmerkingen aangaande de Dyken der Zuider-Zee gaan hier vooraf, 3—5. De wyze om Voorland te winnen volgt, 5, 6, welke door een voorbeeld bevestigd wordt, 7, 8. Eene afdamming, en waar te maaken, wordt voorgeflagen, en het voordeel daarvan aangetoond, 8, 9. Door den Aroom af te leiden kan men ook Voorland winnen, 10,11. Maar eenen ftroom langs eenen Dyk loopende, kan men ook, ter aanwinninge van Voorland,door eenen tegen ftroom fluiten, gelyk een voorbeeld  DYK. DOOD. DOORZ. DRENK. 4£ beeld bevestigd, 13 15. Hoofden moec men, volgens zekere regels maaken, 15-17. Van kribbingen is hier weinig nuts te wagten,i7. Voorlanden maakt men, op welk eene wyze; en tot hoe veel kosten, 18,'19; ook hoe men het verlies van Voorlanden door afkabbeling beletten moet, wordt gezegd, 19, 20. DO ODEN in de jaaren 1756 1758 in 'sHage. 'Zie het Register der XII Deelen bl. 19. Vervolg in 1759——1763- hl. 19- DOORZ WELGING, (belette) Zie het Register der XII Deelen bl. 19. DOORZWELGING. Bericht wegens beleti te doorzwelging en flymbraken, door G. Brug» mans. XIII Deel 2 ft. bl. 261. Hier worde opgegeeven de treurigen toeftand eener Weduwe te Dokkum, 43 jaaren oud,die de ingenomen fpys telkens moest, uitwerpen. Gebruikte Zuurwey verminderde het loozen van flym, en deedt het zelfs ophouden; maar er werdc niets by gewonnen. Zy ftierf, uitgeteerd, en na den dood geopend zynde wordt hier eeni bericht gegeeven van den inwendig bevonden toeftand, 261 264. Zie ook SLOKPYP. DRENKELINGEN. Schets van de Historie der Maatfehappy tot redding van Drenkelingen, doorj. Lublink, de jonge, XVII D Deel  50 DRENK. ETR. ECL. ECL. EEUW. EL Deel 2 St. in de Berichten bl. 35. De oprigting deezer Maatfehappy te Amflerdam, haare gemaakte vorderingen, en de ryklyk beloonde poogingen, maaken haare Historie van be*ang ■> 35* Men leest hier het begin haarer grondlegging, 36, de Refolutien van de Staaten vin Gelderland, Holland, Overysfel,Zeeland, en van eenige andere Steden, 37, 38, het oprigten van een fonds, 39; de navolging van premien te geeven voor elke redding in Hamburg, Venetië, Petersburg, Hongarye, Frankryk , Engeland, en andere plaatfen , 40 44, de lyst der geredde perïbonen in 't jaar 1767 1775, om daar door anderen in ons Land aantefpooren tot het in 't werk Hellen der beste middelen, 45, 46. E. ETRES NATURELS. Zie Weezens. ECLIPS. Zie Zon. ECLIPSEN. (Nieuwe afbeelding van) Zie het Register der XII Deelen bl. 22. EEUWI GD UUREND WERKTUIG. Zie het Register der XII Deelen bl. 22. EI. (een aaneengegroeid Wind-) Zie het Re- gister der XII Deelen bl. 22. li • • Vi I J 8 kI «! T0OfF^t^T ■ EI,  EI. EIKENB. ELECT. ELEPHANTSB. 51 EI. (Wind-) Zie Bot. (wanfchapen) EIKENBOOM. (Uitwas aan eenen) Zie Bot (wanfchapen). ELECTRICITEIT. (de aart en werking der) Zie Register der XII Deelen bl. 22. een beroerd Meisken daar door Uerfteld. Zie Register der XII Deelen bl. 23. ELEPHANTS-BEENDEREN. Bericht wegens twee Elephants - beenderen , naaby 'sBosch gevonden, met eenige aanmerkingen over dezelve, door F. Verster, XXIII Deel in de Berichten bl. 55- De Eerw. Keuchenius, Predikant te Alem en Maren, Dorpen aan de Maaze, zondt een ftuk been, ia den jaare 1766 in een molenfloot te Maren gevonden, aan den Heer Palier voor het Kabinet van Camper, die het terftond herkende voor een befchaadigde opperkaak van een jongen Elephant. In vier Plaaten , door Campers ervaaren hand fchoon getekend, wordt hetzelve vertoond, doch een nader berigt van den eerden volkomen (laat, door den Heer Keuchenius gegeeven, waaruit blykt, dat de Kabinetten onzer Lief hebberen, veeltyds, alleen door onkunde, van fchoone en volkomen Hukken beroofd werden, 56, 57. Hierna werdt aan den Schryver vereerd een zeer groot heupbeen door den Heer Versfelt , Secretaris der voorzegde Dorpen, het welk, in den jaai e 1769, by zeer laag water, aan de buitenzyde D 2 van  a ELEPIIANTS-BEENDEREN. van den Maasdyk, regt tegen over den floot,, uit welken de bovengemelde kop was opgedolven, gevonden was. Ras bleek het, dat hetzelve mede van eenen Elephant ware , 57,58. Eene Afbeelding, mede van Campers hand, wordt hier bygevoegd. Te He del was in 't jaar 1757 een Dyebeen en rugwervel ontdekt. De Heer Palier vondt te Wel, in 1768,een Elephants kies met zyne kas, allen langs dezelve rivier, en, in 't begin dcezer Eeuw, de Eerw. Keuchenius een zeer groot fchouderblad, 63. Over de grootte deezes Diers, vergeleeken met dat van 13 u f f o n werdt geoordeeld, 64, 65. Uit dat alles vloeit de Vraag: ,, hoe zo veelen van die Dieren in deeze ftree„ ken gekomen zyn ?" De gevoelens der Geleerden zyn hierin verfchillende : de Schryver geeft het zyne op, 65—70. Dan komt in aanmerking, hoe de beenderen deezer Dieren onder den grond zyn geraakt. Picard, Guichard , Gmelin , Raspe en Pallas zyn hierin niet eensgezind, 71, 72. DeSchryver houdt het met den laarilen, 73, 74, en onderzoekt de redenen, waarom deeze beenderen meestal gaaf en zonder bederf gevonden worden , 74 ^-77. By deeze gelegenheid werdt onderzogt het getuigenis van fommigen, dat hair en nagelen na den dood nog groeien, 78 -81, en 't beuzelen van anderen omtrent de Reuzen, 82, 83. In veele plaatfen der Aarde vindt men ook Elephants beenderen, die proeven uitleveren van groote omwentelingen op dezelve, 83 88. EM-  EMPII. ESSENB. ETTERB. ETTERG. 53 EMPHYSEMA. Zie het Register der XII Deelen bl. 23. ESSENB O OMEN. Zie het Register der XII Deelen bl. 23. ETTERBORST. Zie het Register der XII Deelen bl. 23. ETTERGEZWELLEN. Verhandeling 0yer de uitgestrektheid der infny dingen in Ettergezwellen, door D. van Gesscher XIV Deel bl. 491. Men behandelt de gemeenzaamfte voorwerpen doorgaans met de meeste onagtzaamheid. Ettergezwellen verklaart men uitvoerig; maar de uitgeftrektheid der infnydingen flaat men in den wind ,491 —49 5. C e ls u s, Fabr. ab Aquapend ente , Dionis, Heister, le Dran, de Villars, en Sharp, hebben voorfchriften gegeeven; maar gebreklyke. Min of meer wordt men door volgzugt beftierd, 496—501, waarop andere aanmerkingen by gedaan worden, afgeleid uit de natuur der Ettergezwellen, en goede raad daarin voorgediend, 502 509. Om alles nader te bepaalen of op te helderen, wordt een weg aangeweezen, hoe groot de infnyding moet zyn ïn alle eenvoudige Ettergezwellen, 509—518 ; üoe, als zy zich verwonen onder een peesagtig uitbreidfel, 519, 520, of wanneer zy de ganfche uitgeftrektheid van eenig aanzienlyk deel inneemen, en de huid affcheiden van de ondergelegen fpieren, 521, 522; hoe die te behandelen, wanneer zy een gevolg zyn yan een verD 3 hQO*  54 ETTERGEZW. ETTERSTOFFEN. hooien Beenbederf, 522, 523; wanneer zy verfchynen op het meest verheven gedeelte van Beenknobbels, 523, 524, of een fpina ventofa verzeilen, 524, 525; wanneer zy voorkomen in meervoudige Beenbreuken , alwaar losfe of nog gedeeltiyk vastzittende beenfehilfers eene verzweering maaken, 525 , 526; of in het hoornvlies vallen, 526 528; of in één der oogkamers, of tusfehen den wortel van den neus en den grooten ooghoek , 528 , 529 ; wanneer zy een gevolg zyn van een Traan breuk, of in den mond voorkomen, 530, 531, of onder de breede halsfpier, of wanneer zy kropzeerige kliergezwellen zyn, 532; wanneer zy zich opdoen in 't oppervlak der Borsten, 533, 534; of als de etter zich uitilort in de borstholte, of in het weeffel der ribben, 534—538; wanneer zy zich vertoonen in een of ander deel van den omtrek des Buiks, 538; by mismaaktheden, 539; als zy vallen in ingewanden, of inde blaas, Iyfmoeder, balzak, in of omtrent den aars, 539 543; wanneer zy zich zetten in of naby de gewrigten, 543 545; of in de fcheede der peezen, in de toppen deivingeren , of onder den ringband der voorhand, 5+6_—548. ETTERSTOFFEN. Omftandig verhaal eener zonderlinge verplaatJinge van Etter ploffen, doorj. Dachs, XIV Deel in de Berichten bl. 57. Een Tamboer valt in een drooge, niet zeer diepe gragt, op een ftruik, en bezeert zich onder de twee Jaatlle valfche ribben. Herkomen van eene flaauwte, bleef hy, zeven da-  ETTERST. EVANG. EVANG. 55 dagen , zonder eenige pyn in het beledigde deel, 57, 58. Daarna begon hy teklaagen, des men de formeering van een Abfces aldaar vreesde, 59. Na aanwending der noodige middelen, oncdekte zich eene verplaatfing des etters naar de maag, 60—62, weshalven de geneesmiddelen gefchikt werden ter ontlasting, die gelukkig volbragt werdt, en de lyder herfteld, 63—67, waarna de wyze deezer etterverplaatfing werdt nagevorscht, 67 -73. EVANGELIE (Judas was een getuige van de Godlykheid van het) Zie het Register der XII Deelen bl. 24. EVANGELIE. (Voortplanting van hef)Antwoord op de Vraag, voorgefteld door de Holl. Maatfehappy: Welke zyn de beste middelen, om de ware en zuivere leer van het Evangelie onder de bewooners der Colonien van den Staat meer te bevestigen, en in die landflreeken voort te planten, door P. Hofstede. XVII Deel, bl. 3. Vóór dit Antwoord is eene Voorreden geplaatst, waarin de Hoogleeraar verflag geeft, uit welke bronnen hy gefchept heeft, en wat men, onder het leezen zyns Antwoords hebbe in acht te neemen, bl. XI-XVI. In 't Antwoord bepaald hy zich alleen tot Oost-Indiën, tot de blinde Volken aldaar en de middelen, ter hunne bekeering aan te wenden, 4——6. Daartoe is noodig hun den Bybel in de Landtaaien te geeven , 7—14, byzonder een nieuw kort Begrip der Leer: want de opftellen die men reeds daar heeft, voldoen niet, 14 -18. D 4 Hoe»  56 EVANGELIE. Hoedanig zulk een kort Begrip behoort te zyn, 19 21» nevens een nieuw Schoolboek, enPfalmen, 21, 22. Ook werden er Leeraars vereischt, en hoedanig die, ten aanziene van het uitwendig voorkomen en Geleerdheid,moeten zyn , 22. 30. Vooral deugdzaam en Godvruchtig, 30 32. Dan, meer andere Onderwyzers , en welken, worden hier ook gevorderd, 33 36. Die allen moeten in beweeging gebragt worden door een Collegie, het welk hier, als reeds werkzaam wordt befchreeven, 36 42. Daarna vindt men bepaald, waar de Onderwyzers hun werk zullen beginnen, 42 48, en hoe mindere lieden de Predikanten zullen helpen, 48 52. Van Batavia zal men zendelingen naar de Comptoiren laaten afgaan, en wat hun werk zal zyn, 53 64, hoe men de Gemeenten by haar toeneemen, zal verzorgen , 65, 66. Hoedanig de Kerkvifitatie behoort te gefchieden, 66 72, en welk de loon der Leeraaren zal zyn, 72 74. Hoedanig derzelver ondergefchiktheid aan Gezaghebbers, en wat te bepaalen omtrent het haatlyk verzenden van Leeraaren, 75 -80. De Kerkelyke Tugt moet plaats hebben, en hoe, 80 84. Cenfuur, Appel en Departement blyven in de magt van een hooger Kerkelyke Vierfchaar, te Batavia, 84 — 87. Reikt deeze niet toe, men kan er ook elders oprigten, 87, 88. Een nieuwe Kerken-orde moet men opitellen, 88, 89. In Indie is men foms om Predikanten verlegen, waartegen daargeyverd is, en hier ook moest gefchieden,  EVANGELIE. 5? de0t p0 cv6. Hier te lande behoorde Vergadering van de voortplanting des Geloofs, tc zyn tot medehulp, 99, op welke wyze, IOO 104, en derzelver werk, 105—109. Maar de Indiaanfche Taaien moesten in ons Land geleerd worden, 109 , en hoe 110—114. Een kwcckhuis van Leeraaren rot de Indifche Kerken moest in ons Land zyn, 115, en hoe, nö iao. Aanmoediging aan alle weldenkenden , om tot dat groot einde mede te werken, 121 —131. Tweede Antwoord op dezelfde Vraag, door C. van Vollenhoven, Jansz. XVII Deel bl. 135. Deeze Vraag geeft aanleiding tot een onderzoek, waardoor de poogingen van Roomfche en Protcstantfche Zendelingen, ter bekeering van de Inwooncrs van Oost- en West-In* dien , meestal onnut zyn geworden, 137. Eerst wordt dit ten aanziene van deRoomfchen, onderzogt, 138 140, en welke gebreken daaruit zyn gevolgd, 140 144: daarna omtrent de Protestanten, 145, 146, en wat er aan hun werk gehaperd heeft, 147 149- Maar wat belet thans den voortgang van 't Evangelie? 150. De Indifche Regeering klaagt, 153 , en de reden is te zoeken in de kleinachting, die de Heidenen moeten gevoelen voor liegt leevende Christenen ,154; maar dan moest men geen perfooncnvan allerlei itand naar Indie zenden, byzonder die hier niet deugen willen, 155. De gelegenheid der Colonien is egter zeer fchoon ter uitbreiding van het Evangelie gefchikt; maar de aangewende poogingen zyn D 5 nog"  58 EVANGELIE. nogthans gering, I50. 'tgeen uit de ondervin- M?f / rV f6° 165- Dan het is in de rest*Indifche Colonien niet beter gefield , J67 171. Hoe de berigten van daar luiden omtrent de Negers t-7t__ j 1 j. i-«i.bcis, 171 174, en de In- diaanen, 174, ,75. Xoc verbeterin„ is het noodzaakelyk een Sociëteit in ons Land op te riScen ' 175 178 , en wat deeze behoorde te weeten, I?8 , 179, en te doen, 1 So,181: eerst hoe in ons Land , om jongelingen tot Leeraars te vinden, 181—186, hoe die bekwaam te maaken, 187 191, en hoe »en te onderregten, die de Leer kunnen gaan Prediken , ip2 Ip5. Hoe met hen te handelen,die nog in de Schooien aangekweekt worden, i69 201, Maar hoe hen op de minst kostbaare wyze bekwaam te maaken, 200. lJaartoe zouden noodig .zyn een gefchikt Huis of eoliegie, 203, en Leeraars in Taaien, ook in uitlandche Indifche, 204 206; Perfoo- nen, die in de Leer van het Evangelie ondervvys gaven, 206-208, en wat mén den Jongeling diep moest inprenten, 209-213. Verder wat men in Oost-Indle tot onderfteufling van het werk zou kunnen doen, 214, en welke.boeken aan de Inboorlingen te geeven, 215219; hoe zorgen om beftendig Leeraars' te hebben 220, hoe de Indifche Kweekfchoolen te heritellen 221 223. Wat te doen in de tv est.Indifche Colonien 223 228. Maar hoe die onderneeming op den duur wel 'te doen gelukken? 228. Verfcheiden middelen worden daartoe opgegeeven , by voorbeeld een fonds te vinden, 229 235, Gods zegen te bidden  EVANGELIE. 59 den, 236 251, de zorg en befcherming der Overheden te zoeken, 252 256. Derde Antwoord op dezelfde Vraag,door J. van Nüys Klinkenbergh. XVII Deel bl. 259. Deeze Vraag is van gewigt 259-261; dan, zal men op dezelve Antwoorden, moet men den uitflag weeten, waarmeede verfchillende Volkeren van Europa hunne poogingen , ter voortplanting van het Kristendom onder de Heidenen hebben aangewend, 263, als Room- fchen 264 278. Hoedanig de geaartheid was der Heidenen, 266 268, hoe hun Godsdienst, 268 270, hoe hunne Leer- ftellingen, 270 273, en aanwyzen dat de aangewende middelen ter hunner bekeering verkeerd waren, 273 278. Hoedanig de arbeid der Engelfch-en in America geweest is, 2^p 281; hoedanig die der Deenen , 281 , 282; enter Hollanders, 283—284. Geringe vorderingen zyn daardoor gemaakt, want de fchuld ligt in de Heidenen, 285, in de Room- fche Zendelingen, 286 288, in het klein getal van Protestantfche Leeraars, 288, 289, in hunne hoedanigheden, 289, in hunne verplaatzing, traagheid, fpoedig vertrek, 290-292; in de wyze van Prediken,292, 293; in Krank bezoekers en Schoolmeesters, in gebrek aan Boeken, en in ongeregeld gedrag der Christetenen, 293—296. Maar hoe met meer vrugt het Evangelie te bevestigen en voort te planten? 296. De middelen moeten ingerigt worden naar de vyf onderfcheiden Bewooners der Colonien, 297. Hoe de, Leeraars zich moeten  6o EVANG.EXOD. EXOD. EXT. FIGUUR. ten gedraagen, 298, 299, hoe men de gedoopte Heidenen, 299, 300, hoe, zy die Roomschgezind. zyn geworden, 300, zal behandelen, en de blinde Heidenen, word gezegd, 301-003hoe anderen, 303-304, en hoe Slaavèn en Muhammedaanen3o4,3o5. Hierop volgt,welke Perfoonen dat werk zullen uitvoeren, q0^-« 10 en welke Boeken 'er noodig zyn, gïl- 010 Maar waarde eerfïen te vinden, met een roereikend Fonds? dit werdt aaneeweezen ma 323. b » d.* e ySK' W'JS' 5' 6' Zic het ^gister der Xll Deelen bl. 24. EXOD. XXXIII. vs. 18, waarin het zien van Gods heerlykheid werdt opgehelderd. Zie het Register der XII Deelen bl. 24. EXTER-OOGEN. Berigt om Exter-oogen en Wratten gemakkelyk te'doen verdwynen , doorj. van der Haar, XIII Deel bl. 605. De Schryver geeft eerstop, wat Exter-oogen zyn, en daarna waaruit zy ontftaan, waarop hy een zeer eenvoudig middel ter wegneeminge laat volgen, 6o6- 610, en daarna een ander tegen de Wratten by doet, 610, 611, F. FIGUUREN. (Nieuwe hefpiegelingderKlootJche) Zie het Register der XII Deelen bl. 25. FIS-  FIST. FUNG. GAAT. GALBL. GALB. trent de waardy der redeneering, ten deez E  66 GODS AANWEEZEN. opzigte gebruikt door Dr. Jacob &c, door G. van der Voort, XXVII Deel i Sr. bl. i. Na eene Inleiding over de. aangenaara- I heid en 't geluk, te vinden in het beflaan van God ,3,4, hoewel 'er zekere droevige Monden in het leven kunnen voorkomen, waarin de gedagten zich niet kunnen verheffen tot die levendige overtuiging, 4, 5, wordt gezegd, dat Mendelszoon, naar zyn zeggen, een nieuw bewys voor die overtuiging gevonden heeft, hoewel het anderen reeds hadden, naamelyk, „alles wat heiraat, moet, als beflaan de, noodwendig gekend worden van eenig verfland. Onze ziel befhat zekerlyk. Dus moet onze ziel, klaar en volkomen aanfehouwd zyn waaruit hy zyn befluit opmaakt, 291 302. Eindclyk betoogt hy de nuttigheid en voortreflykheid van het zedelyk bewys, 303 : want het is gemak- lyk te bevatten, 303 307; het heeft, uit hoofde zyner uitwerking eene vastheid, 307311; en is, zelfs voor de geleerde fpeculative reden, van de grootfte nuttigheid. 312 — 317, en, ten (lotte, tragt hy te bewyzen de werking , welke de voorftelling van de wyze der veroorzaaking van ons geloof aan God volgens Kant op de verfchillende onderwerpen moet hebben, 318 3*5. GOED. (Zedelyk) Zie 'sMenschen ze- delykheid. GOUD. Verhandeling over het Goud van den Rhyn, door J. F. Martinet, XVII Deel 2 St. bl. 222. Drie Mannen van den BovenRhyn, in den jaare 1767, te Burik by Wezel aankomende, en den Beneden-Rbyn bezigtigd hebbende, oordeelden, dat daar in zo veel gouds, als elders, zou kunnen gevonden worE 5 den,  74 GOUD.GOUDV. GR. GR. HAARL.HALS, den, hetgeen de ondervinding bevestigd heeft 222. Wanneer men dat verzamelt, 224, waar ter plaatfe, 224, op we]k eene wyze;' 226, en noemen de goudfloffe zuivert, word gezegt, 226-227, en alles in eene Plaat afgebeeld, ^ lV» Ptië > WeIke ^zondere fteentjes in het zanddésRhynsvoorkomen,228, 229jnevensde waarde van dit goud, 230. G0^Dv7,S£H M*M* Zie het Register der XII Deelen bl. 30. ë GRAANEN. (onbekende) Zie Boomen. °* ? ? TS E1D <*0 » ± * i*f * onbepaalde magt n. Zie het Register der XII ■Deelen bl. 30. H. HAARLEMMERMEER (Hoe het afneemen van de Oevers van het) te beletten. Zie het Register der XII Deelen bl. 3!. HALS (Hertelling van eenen. aanmerkelyken Jcheeven) en een byna op den linker fchouder neerhangend Hoofd. Zie het Register derXII Deelen bl. 32. HAVER gezaaid volgens de Zweedfche proeven, maar die geen Rogge heeft voort ge brast. Zie het Register der XII Deelen bl. 32. HEF-  HEFBOOM. HEELK. HEMELB. 75 HEFBOOM {Het evenwigt van den) nagevorsckt, wanneer 'er verfcheidene fchuins* werkende krachten trekken. Zie het Register der XII Deelen bl. 32. HEELKUNDIGE GEVALLEN. Be- fchryving van eenige zonderlinge heelkundige gevallen, door D. van Gesscher , XX Deel 2 St. bl. 130. Onder deeze gevallen is dat van een Jongen van elf jaaren het eerde, in wiens hoofd, door een ven fier, geligt uit zyne duimen, en daarop neergevallen, een breuk en indrukking van 't voorhoofdsbeen gemaakt, dat geneezen is geworden, 131 136. —, Een tweede van een Jongen van 15 jaaren , die, tusfehen de houten leuningen eener brug, en de vaste leuning eener fluis gekneld, eene oncwrigting van het Dyebeen ontving; maar na aangewende middelen herfteld werdt, 136^—jgo. — Een derde van éénen van twintig jaaren, die met een weeragtige bekorsting van de fcheen- en kuitbeenderen in eene verlterving bezogt was, 139 140. —Een vierde, die van een ladder gevallen, verfcheiden breuken en kneuzingen hadt ontvangen, 141—— 151. — Een vyfde van eene zeer groote en verouderde Zakbreuk, 152—-154- — Een zesde van eene byna geheele toefluiting van den Pisweg, 154 166, uit welke gevallen-eenige aanmerkingen getrokken worden, \ 66—168. HE ME LBO O GEN (Drie foorten van) befchreeven. Zie het Register der XII Deelen, bl. 33. " HE-  76 HEMELB. HEMELGL. HEMELG. HEMELBOOGEN. (Berigt van witte) door J. F. Martinet, XXVIi Deel, 2 St. bl. 196. Sedert de opgaave van twee witte Hemelboogen, te Leiden en te ''s Hertogenbosch waargenomen, heeft de Schryver nog vier andere Berigten uit Appingendam , Leerdam , Zutphen en Brammen ontvangen, waar dergeiyken, in verfchillende tyden, zyn gezien, 196 200, uit welke zes Waarneemingen hy agt byzonderheden opmaakt, 200. HEMELGLOBE. Zie het Register der XII Deelen bl. 33. HEMELGORDEL. Waarneeming over eenen witten Hemelgordel, door J. Schim, medegedeeld door J. F. Martinet, XIII Deel bl. 601. De eerfte geleezen hebbende in het XII Deel der Verhandelingen , uitge- j gecven door de Hoilandfche Maatfehappy, de Waarneeming van eenen witten Hemelboog , door J. F. Martinet, deelde aan den laatften zyne Waarnemingen, te Maasfiuis gefchied, mede, welke hier geleezen worden, bl. 602, 603, waaruit blykt, dat zy beiden liet zelfde zeldzaame Verfchynfel op twee verfchillende plaatfen, Leiden en Maas/luis,doch meteenig gering onderlcheid, gezien hebben, 603, 604. HEMELGORDEL. Zie ook HemelBoogen in 't Register der XII Deelen bi.33. HERFTS'  HERFTSK, HERSS. HERSS. HERSSENP. 77 HERFTSKOORTSEN. Zie Cortex Peruvianus. HERSSENEN. Geneezing van een jongeling , wien zes lood Hersfenen uit het hoofd waren ge/lagen door een Molenwiek. Zie hec Register der XII Deelen bl. 33. HERSSENEN in VISSCHEN en VOGELEN. Zie het Register der XII Deelen bl. 34. HERSSENPAN. (De geneezing van eenegevaarlyke breuk in de) Zie het Register der XII Deelen bl. 34. HISTORIE (Wat 'er gefchreeven is over de Natuurlyke) onzes Vaderlands ? Wat 'er aan ontbreekt? En welke de beste wyze is, waarop zy zou dienen befchreeven te worden. Zie het Register der XII Deelen bl, 34 -37. HISTORIE (Natuurlyke) onzes Valands. Antwoord op de Vraag der Holl. Maatfehappy: „ Welke zyn de onderwerpen, betrefende de Natuurlyke Historie onzes Vcider lands, waarvan men met gegronde reden ■ te verwachten hebbe, dat eene verdere nafpooring ten nutte van het Vaderlandverftrekken zal? door S. J. van Geuns, Matthz. XXVI Deel bl. 231. De nuttige Weetenfchappen neemen toe , wanneer kundige Mannen onderwerpen opgeeven, die het onderzoek der Geleerden waardig zyn, 233. De Maafchap- py  78 HISTORIE. py heeft dit gevolgd in het uitfchryven der bovengenoemde Vraag, 234. De Schryver, een Antwoord daarop willende fchryven,heeft zich bepaald tot de opgaavc van zulke onderwerpen uit de drie zogenoemde Ryken, die den Vaderlande, by nader onderzoek, kunnen nuttig zyn: maar de Maatfehappy dat gedeelte van deszelfs Verhandeling, welk voornaamelyk het Ryk der Gewasfen betreft, den prys waardig gekeurd hebbende, heeft liefst dit bekroond gedeelte, met agterlating van het overige, in haare werken willen geplaatst zien 235 ■> 236. De Schryver hoopt, dat men zich meer zal. toeleggen op de kennis der Inlandfche Plantgewasfen, 237, 238. Hy verlangt een volledige en ten algemeenen gebruike gefchikte opgaaf van alle VaderlandlchejPJanten, 238; hoewel men meer volledige lysten daarvan heeft, dan van v andere Producten des Lands,door hier opgenoemde Mannen gegeeven, 238 -240; doch deeze lysten zyn zeer onvolkomen, gelyk de ondervinding geleerd heeft, 240 242: ook zyn zy niet ten algemeenen nutte gefchikt gelyk die van anderen, 243, 244. Daarenboven behoorde men te hebben eene volledige Historie der min of meer fchaadelyke Planten of Onkruiden, en waar zy groeien, nevens andere byzonderheden, 245, 246; hoewel over fommigen reeds eenige nafpooringen zyn gedaan, 247 249. Hierop laat de Schryver volgen zodanige Inlandfche Plantgewasfen, omtrent welker nuttige eigenfehappen verdere nafpooringen zouden kunnen gedaan worden, 250, by  HISTORIE. HYETOMETER. 79 by voorbeeld, die in de Duinen en Zandwoestynen van zommige Land-provincien groeien, 251 270; vervolgens anderen, die toe het maaken'van touw, linnen of papier zouden kunnen gebruikt worden, 2 7r 276: daarna zodanigen, die op laage en moerasiige landen wasfen, en tot voedfel voor vee of menfchen zouden kunnen dienen, 277——28a, of toe het harden van leder &c. nuttig zyn, 283 — 290, dan wel in de Fabrieken te pas komen, of in andere gevallen, 290 293. Het nut, dat onze Mosfen zoude kunnen geeven, wordt hier niet vergeeten, 294 300; noch andere Gewasfen voor de verf kunst, 301—312, en eenigen , die byna geheel verwaarloosd worden, 313 3l6- HYETOMETER. Bericht wegens een nieuwen Hyetometer, door C. Brunings, XXVII Deel. bl. 317. Het werktuig, door Noppen en Engelman gebruikt, om hec gevallen Regenwater te meeteu , naar musschenbroeks voorfchrift gemaakt, is niet onder de naauwkeurigften te tellen, 317,318. Het brecken van een zodanig werktuig en deszelfs gebreken hebben den Schryver naar een ander doen omzien. Maar daar de geenen, die door andere Geleerden opgegeeven zyn, de waarneemingen zeer omflagtig maaken, beproefde hy eenen Hyetometer te zamen te nellen; gemakkelyk voor de waarneeming en tevens zeer naauwkeurig, het geen zo wél gelukt is, dat men nog geen gebrek daarin ontdekt heeft, 319, 32Q. Om denzelven aan ons  te HYET. HOEK. HOFFIYI. HONDSB. ons te vertoonen, dient eene Plaat nevens eene naauwkeunge befchryving, 320-323. HOEK (regtlinische) Verhandeling aangaande de driefnyding eener regtlinifche Hoek, door F. van Limborch van der Craght. XVI Deel 2 St. bl. 71. Er is eene eigenfchap in den Cirkel door den Schryver ontdekt, waardoor hy getragt heeft de Driefnyding eener regtlinifche Hoek te verrigten, 71. Dit draagt hy voor 72 83, en wenscht, dat zyne bedenkingen, zo niet tot nut, ten minften tot vermaak voor de Beminnaaren der Wiskonst, mogen (trekken. 84. HOFFMAN. (pynftillend vogt van) Zie Ko- perrooü. HONDSBOSCH. Zie Petten. HOOFDWONDE (Eene) geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl. 37. eene andere, die door den regter flaap des Hoofds doorgegaan was tot de Hersfenen. Zie het Register der XII Deelen. bl. 37. 1 Waarneemingen over het bedrieglyke der Hoofdwonden in drie gevallen. Zie het Register der XII Deeien. bl. 38. HOOS. (Befchouwing van een ) en hoe dezelve gehoor en worden, met eene befchryving der Houwmouwen. Zie het Register der Xil Deelen. bl. 38. HOOS»  HOOS. HÓRLVÓETEN. HOUT. 8i HOOS. Waarneeming over de eerfte vorming van eene Hoos, gezien binnen Utrecht, detÈ 20 Mey 1777, door W. E. de Perponcher de Sedlnitsky,XIX Deel 3 St. ia de Berichten bl. 89. Onderfcheidenlyk worde hier opgegeeven, hoe zich eene Hoos gevormd hebbe, en wel binnen weinige minuuten, 8993; en daarna derzelver uitwerkfelen, 94-'"' 4 96. Alles wordt vergeleeken met de Waarneeming van den Heer Dryfhout, en een befluit daaruit opgemaakt, 96—103. HOREVOETEN. Bericht om aangeboortii Horlvoeten der Kinderen te regt te brengen, door J. van der Haar, XIX Deel 3 St. in de Berichten bl. 104 De Geneesheer'eri hebben verfcheiden hulpmiddelen aangeraadeh , om aangebooren , binnen- of buitenwaardsch geboogeu, Horlvoeten der Kinderen te herftellen; maar men kan zich niet herinneren, ooic een' Kind gezien, of 'er Van gehoord te hebben, dat volkomen daardoor herfleld geworden is, 104, 105: hierom heeft de Schryver èen* eenvouwig Werktuigje van hout laaten vervaardigen , gemaklyker dan dat van White, herj welk zodanige voeten te regt kan brengen , 105—107, gelyk hy met twee gevallen be-* wyst, en deels met aanmerkingen, deels met eene Plaat opheldert, 107 113. HOUT (Stede), of gezaagde [tukken Vati A<)pel- en Kersfenboomen met verfcUUendevertooningen van Steden^ Zie het Register der' XÏI Deelen bl. 39. F Ma*  12 HOUT. HOUT. "— Mamer, om het zo genoemde Stedehout ts . ontdekken. Zie het Register der XII Deelen bl. 32. HOUT. (Versteend en Wormagtig) Vertoog over het ver [leende wormagtige hout, dat tusjchen Brugge en Gend in Vlaanderen gevonden wordt, door F. X. Burtin, XXI Deel bl. 225. Tusfehen Brugge en Gend, naby; het Dorp Alteren is eene vlakte van verlcheiden' mylen, voorheen een zandige heide met eenige moerasfen, thans, door droogmaaRerycn, tot den Landbouw bekwaam gemaakt, waar men eene verbaazende menigte verfteend hout vindt in allerlei grootte en gedaante totgcheele boomftammen, meest van Zee. Wormen doorvreeten, en de Wormgaten gevuld met Chalcedoon, 225, 226. Dus moet de Zee weleer deezen grond befpoeld hebben, en de Zecwormen op onze Kusten een oud beftaan hebben, het geen beweezen wordt, 226,227. Wormagtig hout is niets zeldzaams, vooral dat der gewoone Paalwormen, waarvan de ouden al kennis hadden; doch door laateren beter ontdekt is, 227 230, noch het Schulpdier, daarin woonende, dat befchreeven wordt, 230 233. Dan, deeze Dieren doen elkanderen den dood niet aan , 233. De overblyffels der geboorde Pypen in 'het verueend hout worden daarna overwoogen , en beweezen, dat ze van de Zeewormen zyn, 233 236. Hierna onderzoekt men den fteen , in welken het Hout is veranderd, en de ftoffe, die de wormgaten gevuld heeft, 236 239. De  HOUT. HOUWM. JAPAN. JEREM. 8.3 De kleuren van die Hout hebben veele veranderingen, en de hardheid verfchilt, 239, 240. D waalingen , daaruit gefprooten, vervallen hier, .241. Asbest of Amianth wordt daarna befchreeven , 242 , 243 , waaromtrent vier verfchillende gevoelens zyn, 244 253. De beftaanlykheid van de Chalcedoon in de Pypen is aanmerkelyk. Wat anderen daarvan gezegd hebben, maar ook wat men gelooven moet, 254 256, is het Hot van dit ftuk. HOUWMOUWEN. Zie het Register der XII Deelen bl. 38, 39. i JAPAN. (Weerkundige Waarneemingen iri> Zie Weerkundige Waarneemingen. JEREMIAS XVII. 6. Kruidkundige Verhandeling over Jer. XVII. 6 , door D. de Gorter, XV Deel bl. 126. Wat is Heide in deezen tekst? Deeze Vertaaling van denHebreeuwfehen Tekst is niet regt. De Profeet heeft gezien op de Tamarisch, 126 128. Van dit Gewas vindt men drie foorten, 129, de Hmgduitfche, 130, de Franfihe, 131- 133, en de Egypiifche, 133 I36- De twee laatften verfchillen niet veel, en éen van beide moet van den Profeet bedoeld zyn, 136, 137, waar voor men verfcheiden' redenen kan aanvoeren, 137-139- Maar waarom de HeiF 2 de  84 JEREMIAS. JESAIAS. JICHTP. Y£; de hier niet kan bedoeld zyn , leeren de befchryvingen der Kruidkundigen , 140, i4I. Anderen oordeelen, dat dit Gewas de Berg-Cypres zy, of de Jeneverboom, doch niet onze gemeene om verfcheiden' redenen, 142 146. Een Byvoegfel op deeze Verhandeling is te vinden in het XVI Deel 2 Sr. bl. 381, 382. JESAIAS XXVII. a 13. over den Wyn- gaard van rooden Wyn. Zie het Register der XII Deelen bl. 40. JICHTPYNEN (Foor/iel van eenen veiligen weg, om hevige) te geneezen. Zie het Redster der XII Deelen bl. 40. YE. Antwoord op de Vraag der Hollandfche Maatfehappy : „ Is de algemeene grondregel der Hydrometrie, dat de groot ft e diepten fteeds op de naauwfte plaatfen der Rivieren bevonden worden , insgelyks toepasfelyk op de Zeeboezems, gelyk het Ye, alwaar de ftroom door de Getyen veroorzaakt word? Of zou door eene geregelde vcmaauwing van dezelven, de fnelheid, en dus ook het uitfehuurend vermogen verminderen, voor zo verre alsdan de dagelykfche Vloed minder water aanbrengende, 'er ook by Ebbe eene mindere hoeveelheid zoude terug ftroomen? Zyn, by voorbeeld, de diepten in het vaarwater van het Ye , in de holle Sloot, by de Nes en de Volewy k, aan de naauwten aldaar, of aan toevallige oorzaaken toe te fchryven? En zou de vaar baarheid van het Ye tusfehen Amuerdam en Sparendam, door eene  YE. 85 eene geregelde vernaauwing verbeterd, dan wel vertimmerd worden? door C. Brunings, XXIV Deel bl. 1. In het onderzoek der dingen eenen algemeenen regel te ontmoeten, die op alle gevallen toepasfelyk is, en dus als een wisfe bezitting, en als een daadelyke vermeerdering van kennis befchouwd kan worden, geeft een byzonder genoegen ,3,4- Dan het gebeurt niet zelden , dat men genoodzaakt is , eene nadere bepaaling , of foms een geheele uitzondering op dien regel te maaken, en hiervan deeze Vraag der Maatfehappy, of degrootfte diepten op de naauwfte plaatfen der Rivieren gevonden worden, 4,5? Het is een vaste regel in.de Waterweegkunde, dat 'er eenewederkeerige reden is tusfehen de Profilen en derzelver gemiddelde fnelheden, behoudens dezelfde hoeveelheid van water in gelyke tyd:n , dus moet de grootfte diepte in de naauwfte plaatfen der Rivieren voorkomen, 6—9, dat ook plaats moet hebben in ftroomen, die door getyen veroorzaakt worden, 10, 11. Dan hier wordt onderfcheid gemaakt tusfehen Rivieren en Rivieren,: 11 -14, Maar hoe wordt de ftroom der getyen veroorzaakt? 14—18. Uit derzelver oplosfing kan men genoegzaam opmaaken, wat eigenlyk Vloed is, hoe de ftroom by Vloed te weeg wordt gebragt, 18 21 , of hoe men Vloeden en Ebben onderfcheidt, en wat .'er met eenen Voor- en achtervloed gebeurt, 21—25. Dan de loop der getyen binnen Zeeboezems is hier vooral bedoeld, 25— 29, en het blykt ook, dat de grootfte diepten in Zeeboezems op de naauwfte plaatfen vallen, F 3 S9-  «6* YE. YS-DAMMEN. 29. Maar op redeneeringen van vooren moer men het niet laatcn aankoomen (men ziet dat ook in de Maas boven Rotterdam, in het Kanaal tusfehen de Eilanden voor het huis ten Donk boven Tsfelmonde, en in andere plaatfen , 3033) maar men behoort ook te weeten, of, door eene geregelde vernaauwing des Zeeboezems, de fnelheid en 't uitfehuurend vermogen verminderen zou , zo de vloed minder water aanbrengt, en by ebbe minder hoeveelheid uitvloeit, 34; dan, eer men daar van kan fpreeken, moet men 'er eene juiste bepaaling van geeven: want vernaauwing kan op veelerhande wyze, en dus met verichillenden uitflag gefchieden, 34, 35. Dit wordt overwogen, en een befluit daar uit opgemaakt , 35 43. Maar de Vraag der Maatfehappy wordt byzonder toepasfelyk gemaakt op het Te, Amfterdam en Spar en dam, 43. Des wordt hier het gebrek van 't Vaarwater, het Te, onderzogt en aangeweezen, 44, 45., 0ok deszelfs oorzaak, 45, 46, en wat men ter verbeeteringe zou behooren te doen, 47 51. Maar hoe zou de vernaauwing van het westelyk Te, ter bevordering der vaarbaarheid, moeten ingerigt worden? De Schryver flaat daartoe middelen voor, 52 55. Maar 'er zyn nog meer, en, hoewel men zwaarigheden kan inbrengen , doch zy kunnen opgelost worden, en de voordeden der vernaauwing zullenaanmerkelykzyn, 55 58. YS-DAMMEN. Project tot voorkoominge van Ts-Dammen in de Rivieren van ons Vaderland, door  YSDAMMEN. 87 door J. van Geer en C. Zillesen. XV Deel bl. 513. Ys dammen zyn gevaarlyk. Om daartegen goede middelen aan te wenden, moer men de Natuurwetten in het water vooraf befchouwen en kennen, 514-517. Men vindt hier een berigt, hoe thans onze Rivieren gefield zyn, en welke de gevolgen daarvan zyn , 517 — 519: hoe het ys geboren wordt, en wat men van het Grondys moet denken, 519-520, welke gevolgenj daaruit voortkomen, 522 528: Wat men tegen de formeering van Ys-dammen behoort te doen, 529—531, en eindelyk worden twee tegenwerpingen beantwoord, 532 535. YSDAMMEN. Proeve tot voorkoming van Ts-dammen in de Rivier de Lecq,door C. Zillesen- XVH Deel 2 St. bl. 237. De Schryver heeft met J. van der Geer een Plan ter voorkominge van Ysdammen aan de Holl. Maatfehappy overgegeeven, en nu biedt hy een. berigt aan van de gedaane proefneeming, met melding, in hoe verre dat Plan al of niet voldaan heeft, bl. 238; Vooraf zegt hy, in hoe. verre hy, by de Executie, daarvan is afgegaan van het overgegeeven ProjecT:, 238. Met een Plaat heldert hy op, hoe hy tot dat einde de dennen daarby noodig, aan eikanderen heeft laaten koppelen, en meldt hoe hy de proef ondernomen heeft, 240, 241, nevens den mislukten uitflag, 241 243, van welken hy de reden onderzogt heeft, 243 250, en wat daaruit blykt, 251 254. Eene andere proef, beter uitgevallen, is daarop te F 4 werk  88 YSD. YZ. IND. INENT. INS. werk gefield, 254 259; waaruit hy het befluit opmaakt, 259, 260. YZER. Scheikundige Waarneeming, dienen* de ter nader betoog van de aanwezenheid des Tzers in het Sneeuw- en Regenwater, en des Phlogiftons in den Giauberiaanlchen Salpetergeest, doorB. Ti eb 0 el, XVI Deel 2 St. in de Berichten bl. 306. Door eene toevallige proeve heeft deeze Scheikundige het aanwezen van Yzer in Sneeuw-en Regenwater ontdekt, waarvan hy de toedragt opgeeft, 307, 308. Daarna heeft hy beproefd of de yzerdeekjes in de lucht, of liever in de kalkagtige aarde van van het Sneeuwater zyn, en of de kleur van den Glauberiaan/chen Salpetergeest van het Phlogiflon afhangen. Dit hadden anderen reeds gezegd; hy zag het bevestigd, 310, 311. Hierna onderzogt hy het Berlynsch Blaauw, waarvan hy den uiiflag meldt, 311 316. YZER. Zie het Register der XII Deelen bh 140. INDIAANSCIIE POKKEN. Zie Pokken, INENTING. Zie Dooöen. tn het Register der XII Deelen bl, 41. INENTING der KINDERPOKJES, Zie het Register der XII Deelen bl. 41, INSECTEN. (Vlortteelmg enEiernestenvan forn^.  INS. JOH. JUPIT. 8$ fmmige Hoorns en Zee-) Zie het Register der Xil Deelen bl. 4*. „ Natuurkundige Gedagten over het gebruik der Sprieten by de Injecien. Zie het Register der XII Deelen bl. 41. J O H A N N E S XIX. 34. over het bloed en water ,uit Jesus doorjtooken zyde geloopen. Zie het Register der XII Deelen bl. 41. JUPITER. Antwoord op Vraag derHoll. Maatfehappy : De ongelykheden der Trawanten van Jupiter te verklaaren uit hunne wederzydfche aantrekkingen; de Masfen of grootheden van deeze Trawanten te bepaalen uit hunne waargenomene onregelmatigheden; hoe dikmaals en binnen welke tyden de ongelykheden, daaruit ontftaande, voorvallen? Voorts, of men de ongelykheden der Trawanten van Jupiter alleen uit hunne wederzydfche aantrekkingen genoegzaam kan verklaaren ? Ofte zyn deeze ongelykheden , uit de wederzydfche aantrekkingen ontflaan, niet veel meer onmerkelyk, aangezien i. de groote van Jupiter. 2. de kleinheid der Masfen van de Trawanten ten opzichte van de Masfa van Jupiter, en 3. de kleine afflanden van die Trawanten tot hunne Planeet? — Zou men niet die ongelykheden uit de fpheroidifche figuur (Figura Sphsroïdea) van Jupiter moeten afleiden, gelyk de Heer Euler. heeft te kinnen gegeeven. „ door P. Frisi. XXV Deel bl. 2.27. Men wil zulk eenenaauwkeurige Theorie, door groote Mannen analiF 5 &  0 JUPITÈR. //«behandeld, thans door hulp der Synthetische rekening tot een korter, eenvoudiger en fraaier vorm brengen, en van de Airrononiifche obfervatien afzonderen, aa7. Wat Br adley, Whiston, en Wargentin daarin gedaan hebben, 228-230, nevens Bailly,MaRaldus, Cassinus, wordt opgegeeven, 231238. Het eerfte Hoofdftuk handelt over de vergelykingen der beweging van de laagere Trawanten , die door de hoogere geftoord worden , en dus hoe men vinden zal de verfnellen.de kragten, waardoor de laagere door de hoogere geftoord worden, 239-244: ook de verandering van defnclheid der laagere, weike door de werking der hoogere veroorzaakt wordt, 245-047 welk het gevolg daarvan is, 248, 249. Het eerfte liieorema met het gevolg ftaat, 249254. Voorts, hoe te vinden het wederzydsch verfchjl der halve asfen, zo wel die uit de £1Iipriciteit der loopbaan om het centrum bewogen zynde, als die uit de omzetting der Ellips ontftaat 255 262, en de gevolgen daarvan, 263 266. Men moet de reden der hoeveelheid van Hof gegeeven zynde, bepaalen de vergelykingen van de beweeging der Trawanten en onderfte Planeeten, welken in loopbaanen bewoogen werden, die byna cirkelvormig zyn, en die geftoord worden door de onderfte Trawanten enPJaneeten, 266" 269, en welke gevolgen daaruit vloeien, 270—275' waarna een Aanhangfel over de Reyen der aan' trekkingskragien bygedaan wordt, 27(5-280. In het tweede Hoofdfiuk wordt gefprooken over de Planeeten en bovenfte Trawanten, die dooide  JUPITER. 51 de onderfte geftoord worden, en dus hoe te vinden de verfnellende: kragten, waardoor de bovenften geftoord worden, 281 285? en de gevolgen daarvan, 285 29°? Hec n)rTce* de Theorema, en gevolg, 291 294- foe men de verfchillen der halve asfen zal vmden, 20*-305, en de vergelykingen der beweeging van de bovenfte Planeeten en Trawanten, die door deonderfte geftoord worden, 305-308, en de gevolgen, 3°9 3I2> met een aan- hangfel over de Paradoxen der negativo masfen van de Trawanten,312 —- 319- Het derde Hoofdftuk leert het bepaalen der beweesing van de knoopen, die om de klootfche gedaante der eerfte Planeet in de loopbaan van eiken Trawant plaats moet hebben, 3*0-324, en de gevolgen, 324-328; ook te bepaalen de beweeging van de knoopen der loopbaan van een onderften Trawant in het vlak der loopbaan van een ander, die hooger is, 328-qqq en het gevolg, daaruit vloeiende 333, 034' als mede van een andere, die laager is., 334-336, en welke de gevolgen zyn, 337244, Wanneer nu de beweeging der knoopen gevonden is van eenigen onderften of bovenften Trawant in het vlak der loopbaan van eenen anderen Trawant, hoe dan te vinden de verandering der helling, 344 347 > en welke dan de gevolgen zyn, 348 35* > meteen aan- hangfel over de gevolgen der geheele Aarde, 351 361. KALK,  9* KALK. KAMFERB. KAN. KANK. K. KALiC- (^handeling over de Kalk) Zie het Register der XII Deelen bl. 42. KAMFER-BOOM. Zie bknzoinboom. .KANEEL. Bericht wegens de Kaneel, opgemaakt uit de toegezonden befchryving van den HeerJ. W. Falck, XV Deel.bl. bW Een onnaauwkeurige Befchryving van de Kaneel door anderen gegeeven, wordt hier verbeterd fi78. Ue foorten vindt men eerst onderfchei- deniyk aangetekend, 279 282, de plaats dergroeijing, 282, 283 , de tyd derfchiïing, 283, devoortteeling, 284, de plaats van pooten, 285, en de geneesmiddelen, die 'er uit getrokken worden, 285, 286. Kt-]KE?' Ca,n V ho°fd van he* Membrum Vinle, door afbinding geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl. 42. KANKER-GEZWEL. Waarneeming van een Kanker-gezwel in de Lies, en de daar tegen gebruikte liclhdona, nevens het geen, na den dood tn het lyk gevonden is, door M T be .Man XV Deel bl. H?. Een armJJ Vrouw te Nymegen, van ongeveer 38 jaaren, gezond maar zwanger, een mand met'linnen, gedraagen op de regtere heup, willende nederzetten, wreef met dezelve de regte lies, met . zo  KANK. KINA. KIND. KIND. 93 zo groot geweld, dat zy dehevigftepyngevoel-i de, die egter, na eenigen tyd, wederom verdween. Agt maanden daarna vertoonde zich. daar een Gezwel met pynlyke fcheuten, 147,! 148. Eenige middelen vrugteloos daar tegen beproefd zynde, ging men over tot de Belladona, 148-151. Het beloop der ziekte is van dag tot dag, aangetekend tot den dood toe,1 iSz~\68, waarna het lyk geopend wordt, en een naauwkeurig verflag gegeeven van den toeftand der uit- en inwendige Deelen, 169176, waaruit ten laatften eenige leerzaame gevolgen getrokken worden, 176-182. KINA. Zie Cortex Peruvianus. KINDEREN ( Twee) eener dragt, zeventien dagen na eikanderen geboren. Zie het Register der XII Deelen bl. 43. , Be/lier (het beste) te houden omtrent het ligchaam der Kinderen, zo met opzigt tot hunne kleeding-, voedfel, oefening, als anders, van hunne geboorte af, geduurende hunne kindsheid, om ze lang en gezond te doen leeven. Zie het Register der XII Deelen bl. 43-46. Verhandeling over het beftier van Kinderen. Zie het Register der XII Deelen bl. 46. KINDEREN (het zedelyk lot der) Onderzoek nopens het zedelyk lot der kinderen na dit leeven, door L. Meyer. XXII Deel bl. 249.  94 KINDEREN. 249. Dit onderwerp is van veel en, op eene verfchillende wyze, behandeld, 254; en blyft altyd van belang, 255, van 'twelk men verfchillend mag denken, 256, 257. Hoe de jooden, 258, 259, hoe de Griekfcjie Kerkleeraars, 259 261, en hoe de Latynfche daarvan gedagt hebben, vindt men 261—263. De gevoelens der Scholastieken, der Godgeleerden in Frankryk, en het Concilie van Trente, 264 266. Baylewss ook voor het harde gevoelen, 266, 267. Maar onder de Griekjc.be en Latynfche Kerkleeraars hebben fomnrigen zeer zagt omtrent het jongde lot der onnozelen gedagt, 267 273. Bern- hardus heeft zich vooral de zaak der kinderen aangetrokken, 273 275. De Protestanten hebben, vry eenpaarig, zeer gemaatigde begrippen van dezelven gevormd, 275, 276. De oude Pelagiaanen verweezen hen naar eenen middelfhatj; maar de halve Pelagiaanen Honden in een ander denkbeeld, 276 278. Veele Schoolgeleerden verweezen hen naar eenen zekeren voorburg, ook de dominikaanen in 'tConcilie van Trente; maar anderen fchreeven hun toe een Haat van geluk, 278— 282. Na de Hervorming dagten de Protestantfche Leeraars van hun het goede na dit leven, 282 284. Wat LU.THER, 284, 285, Chemnitius, 285, Gerhardus en SCHMIDT, 286, TARNOVIUS, 287, 288, HuNNIUSenDANHAUER,288,H0FMAN, Wagner en Leibnitz daarvan gezegd hebben, 289, 290, Onder de Gereformeerden hebben Zwinglius en Calvinus, 209-  KINDEREN. 95 290-293, Mart yr, Müsculüs en Aretius , 293—294, Ursinus, Junius, Rivetus,294-295, metPARiEus en Walrus gunftige denkbeelden van der Kinderen heil gevoed, 296, 297. Maar op welken grond fchreef men hun de zaligheid toe? 297299. Auoustin us, Bernhardus, de Brais, Claude, Amyraedus, Forbes i u s, hebben hen, als kinderen der Kerk, aangemerkt, 299-305: anderen namen het Geloof der voorouderen tot eenen grond, 305-307: anderen der naaste Ouderen, waarover Veneria zich het uitvoerigst heeft uitgelaaten, 308— 311, en welke redenen, daarvoor pleiten, 311-, 315. De Synode van Dordrecht heeft ook dit Huk der kinderen onderzogt en beoordeeld, 315318. Maar anderen (lelden de naaste gronden van derzelver zaligheid alleen in jESus,gelyk a Lasco, en Melanchton, 318—521, ookBuL- lingerus, 321-325, en W yttenb ach, 325 327. Richter heeft 'ereene fraaie Verhandeling over gefchreeven, 328 330. Majus heeft 'er ook van gefprooken, 330, 331, en Diesbach in een byzonder Huk, 331, wiens bewyzen hier kordyk voorkomen, 332 334. De gedagten van Nahuis worden hier breedvoerig bygedaan, 335—:—— 345. Uit dit alles blykt, hoe verre de gedagten der Geleerden over dit iluk uit een geloo»pen zyn, 346. Maar, wat hierin te kiezen? niet op de ouders terug te zien; maar zich by de Kinderen te bepaalen, 347, 348. Drie Leerflukken onzer Kerk zullen 'er niets by lyden , 349 • 355. Elf bewyzen voor het ge*  KINDEREN. geluk der Kinderen, 355 .367, waaruiff een befluit wordt opgemaakt, 367 371. De Heilige Schrift zegt niets van derzelver rampzaligheid, 371 375; maar geeft wel aanleiding, om 'c tegendeel te denken, 375, 376 wanneer wy op Gods oneindige magt letten, 376 381, of op den Pcrfoon en lotgevallen des Middelaars , 382 384. En ongetwyfeld heeft God derzelver lot in zyn befluit bepaald, 385 388; maar hy geeft'er ons nader opheldering van in zyn Woord, 388. Tien plaatfen kunnen tot dat einde aangehaald worden , 389 -420. De onnozelheid der Kinderen is, aan hunne zyde, door God zelfs in aanmerking genomen, 420 425. Maar zyn zy vatbaar voor Gods genadewerkingen ? 425-; 428. En wat valt 'er, ten hunnen aanziene te befluiten uit de overeenftemming en evenredigheid, die in de openbaaring van Gods deugden plaats heeft ? 429 440. Wat Coelius Secundus Curio en Lampe gedagt hebben aangaande de uitgeftrektheid van het zalig Godsryk, 441 443 Maar'er zyn eenige gevallen, uit welken men zwaarigheden trekt, 444- 447. Men vertoont ook de Erfzonde, als ftrydig met hetzagtgevoelenomtrent de Kinderen, 447—450. De zwarigheid uit Deut. XXVIII. 18 kan opgelost worden, 45° ■> 451- Op Molinjeus tegenwerping kan men een antwoord geeven , 452 Wat men moet denken van het verfchil tusichen C a- mero en Curcel i./e us , 453 456. Aanmerkingen op het gevoelen van Venema volgen hier, 45/-"46i, en eene tegenwerpinguk  KINDERPOKJES. uit I Kor, VII. 14. wordt opgelost, 461-462.; waarna eene bedenking voorkomt nopens de gefteldheid van de lichaamen der Kinderen iri het toekomende leven, 463-466; en eindelyk wordt alles beflooten met de befchouwing van het zedelyk gebruik van dit onderzoek, 46$ 4Ö8. KINDERPOKJES (Hoe men dé) zal inenten, waardoor het geweeten niet gekwetst, noch de Godsdienst heleedigd wordt. Zie het Register der XII Deelen bl. 47. over den oorfprong der manierê, om de Kinderpakjes in te enten. Zie het Register der XII Deelen bl. 48. . - ■ J)e Inenting gedaan, en tot volle hertelling behandeld. Zie het Register der XII Deelen bl. 48. r Algemeene bedenkingen op de Inenting der Kinderpokjes, toegepast op een byzonder geval van onzigtbaare pokjes. Zie het Regis» ter der XII Deelen bl. 48. ^ Schoon de Kinderziekte van r75$-~i76* in 's Hage gewoed heeft, zyn eenige kinderen van de nieuwe befmetting vry gebleeven. Zie het Register der XII Deelen bh 49. ■ , Dat één- derzelven de Kinderziekte te Amfterdam gekreegen heeft, en dus niet door de Inenting van 1755 , gefyk men zich ver*  "98 KINDERPOKJES. beeld hadt. Zie het Register der XII Deelen bl. 49. XINDERPOKJES. Brief over de Inenting fan T. Schvvenke. Zie het Register der XII Deelen bl. 49. 1 Twee gevallen maaken waarfchynlyk, dat de inenting niet alleen de aangebooren befmettelykheid; maar ook andere inwendige onzuiverheden des lighaams wegneemt. Zie het Register der XII Deelen bl. 49. ~— Proeve over den Leeftyd gefchikt ter Inenting der Kinderpokjes. Zie het Register der XII Deelen bl. 50. 1 Vervolg deezer Proeve bl. 50. Proeve ter bepaalinge van den ouderdom der Perfoonen, die jaarlyks te Londen aan de Kinderziekte flerven. Zie het Register der XII Deelen bl. 50. Getal der gejtorvenen aan de Kinderpokjes in 'sHage. Zie het Register der XII Deelen bl. 50. ■ Berigt van verfcheiden" gelukkigen maar ook van eene ongelukkig uitgevallen Inenting Zie het Register der XII Deelen bl. 50. ' '' - damerkingen over de Inenting der Kinder-  KINDERPOKJES. dsrpokjes. Zie het Register der XII Deelen bl. 51. KINDERPOKJES. Berigt van de dagelyk* fche veranderingen by eene Inenting der Kinderpokjes. Zie het Register der XII Deelen bl. 52. . 1— vóór de Geboorte geleeden. Zie het Register der XII Deelen bl. 53. m. ■ op nieuw gekreegen. Zie het Register der XII Deelen bl. 53. . Verhandeling over de waare Kinderpokjes, die meer dan eenmaal denzelfden Meftsch aantasten. Zie het Register der XII Deelen bl. 53- — Proeve over den aart en de wettigheid van de Inenting der Kinderpokjes,door C. A.Kloekhof. XIX Deel 1 St. bi. 373. Is de Inenting der Kinderpokjes goed of kwaad te keuren? Dit ftuk wordt verfchillend begreepen. 373-374OnzeLandgenooten behooren geleid te worden ter beflisfinge van dit gefehil. ten welken einde twee vraagen hier voorgefteld en beantwoord worden, 373. Eerst „ Is de Inenting der Kinderpokjes ,■ in perfoonen van bepaalde hoedanigheden te verrigtcn, en ver geleeken met de afwagting der gewoone befmetting, die ziekte veroorzaakende, voor deelig, dan wel naadeelig voor het leeven en den tegenwoordtgen welft and van de ingecnten zamengenomen:T  too KINDERPOKJES. van elk hunner in het by zonder, en van hunne medeleden in deburgerlykeMaatfchappyeï" 375. In het antwoord op deeze Vraagen worden verzameld alle Hukken, waarin de Geneeskundigen , ongelet alle ander verfchil, mogen gehouden worden genoegzaam overeenteftemmen, 376. 388, waaruit drie gevolgen getrokken worden, ten aanziene der Ingeënten zamengenomen, daarna ten aanziene der Ingeënten hoofd voor hoofd, en eindelyk ten aanziene der Ingeënten Medeleden in de Burgerlyke Maatfehappye, 387-388. Hierna gaat de Schryver over tot de tweede Vraag: „ Ij de Inenting der Kinderpokjes,zoo en in voegen,als zybyhet voorafgaand antwoord word opgegeeven, wettig of onwettig?" In deeze Vraag liggen vyf Bedenkingen opgeflooten, naamelyk, of men regt op zich zeiven, of op anderen ter Inenting hebbe? 389, 390. Maar de beantwoording deezer Vraag gaat buiten het bellek der Geneeskunde en der geopenbaarde Zedekunde; des men de oplosfing uit de kennis van het NatuurlykRegt, en der pligten van eenen Mensch en Burger moet verwagten, 390, 391. De gronden af te leiden uit het natuurlyk regt, worden eerst overwoogen, 391——400, en daarna de anderen, 401 412, waar agter volgen de voor-en tegen-rbedenkingen, die door lieden van een verfchillend oordeel daarop gemaakt worden, 412 423, 't geen met ee. mge gevolgtrekkingen beflooten wordt, 424-426. Km  KINDERPOKJES. ior KINDERPOKJES. Tweede Proeve over den aart en wettigheid van de Inenting der Kinderpokjes door C. A. Kloekhof. XX Deel 2Sr. bl 265. In de zedelyke Wysbegeerte, zege de Schryver, is aan hec onderzoek van een nieuw ingewikkeld en gewigtig Vraagftuk, geen minder zorg vast, dan aan de verdediging of aan de wederlegging van een aangenomen gevoelen, 365. Aanmerkingen, buiten die der eerfte proeve laat men voorafgaan voor de verdere byzondere, opdat de eerfte toereikende bevonden zynde, de laatfte, die niet zelf blykelyk zyn, aanneemenswaardig gekeurd mogen worden, 266-—284. Daarop gaat men over ten betooge, dat de Vraag over de wettigheid geen enkelvoudig voorftel oplevert, gefchikt om door een onmidlyke infpraak van 's menfchen redelyke natuur te worden beoordeeld, van 'rwelk in de voorgaande Aanmerkingen (266— 284 ) was gehandeld. Men mag de Inenting ook niet onderneemen teegen den zin der Maatfehappy, maar haar algemeen nut moet bedoeld zyn, 285 -286. Sommige Geneesheeren neemen ongelukkige uitkomften niet ten laste der Inenting, 286 288. De nadeelen van dezelve voor niet ingeente Leden der Maatfehappy nog niet berekend zynde, zo is het algemeen voordeel nog niet volkomen beweezen, 288. Voor en tegen wordt veel aangevoerd 289 -291. Oordeel van fom- migen daarover, 292-296. Wat er vereischc wordt in eenen voorftander der Inenting, om opheldering daarin te geeven, 297 298. Wat de gevolgen zyn van het grover of fyG 3 ner  KINDERP. KLEUR. "er gevoel der onmiddelykfte uitfpraaken vm smenlchea redelyke natuur, 299 ™fi Laatere gedagten van ga«,dj ovCr de W ung, 306 309. -~- Verhandeling over den aart en behandeling der Natuurlyke en ingeente Kinderpokges, ter behandeling in eene West-Indifche ■Volkplanting opgefleld, door P. RoseRoüme de saimt Laurent, XXI Deel bl l 9; *Joe deeze Ziekte werkt , 169. Zy heeft drie Tydperken, en hoe die zich doen gevoelen, 170 1?3. De tyd van den aan- vang der inenting, i74, en hoe men ten haaren voordeele redeneerde , 1?5. Gaty onderzogt de wyze van inenting in Turkye, en maakte daarop een befluit, dat de werking der inenting ai hing van de plaats, waarzy begon, 176 %77. Is het ftelfel der Chineezen waar, dan «rydt het 'er tegen, i?8, De manier van inenten, door den Schryver gevolgd, 170 hv zonder op 't Eiland Grenada, % het «evoL daarvan, 180 182, waartoe hy bepaald! lieden vei koos, met welke voorbereiding 182-184, en hoedanig hy hen, by den voortloop dierziekte, behandelde, 184 ,0o Hy geeft vervolgens op, hoe hy lieden met dé natuurlyke kinderziekte herftelde, 191, 1Q2. *T in In die. Zie Pokken. K LEUREN (Proefondervindwg over defcheidtpg der), bevonden door een Prisma, in de volgens orde der Muzyktoonen, in navolging ee-  KLEUR. KLOOTS.KNEUZ. KNIES. 193 eener proefondervinding ifl Newtons g*. zigtkunde. Zie hei Register der XII Deeleu bl. 54- , , Verhandeling over de hoeveelheid der Re- fraSie en Kleuren van het Licht, door glas gaande , als mede op wat wyze de kleuren door lensvormige glazen voortgebragt, kunnen weggenomen worden. Zie het Register der XII Deelen bl. 54- KLOOTSCHE FIGUUREN. Zie hec Register der XII Deelen bl. 55. KNEUZINGEN. Korte aanmerkingen nopens de gevolgen der kneuzingen op het menschlyk lichaam, met een waarneeming gefterkt , door G. ten Haaff, XVI Deel 2 St. bl. 221 Kneuzingen geeven dikwerf treurige gevolgen, en waarom, 221-223. Een voorbeeld kan dat ophelderen. Een gezond Zeeman, 30 jaaren oud, viel, met den regterbil, op een Scheepshoekhout; een zweer vertoonde zich daarna ten groote van een mans hand, die niet te geneezen was, 223 t^S- Men befloot daarom tot de uitfnyding, die den lyder deedt herftellen , 226 229, waaruit lcer- zaame aanmerkingen afgeleid worden ,229231. KNIESCHYF. (Een hevige jichtpyn, op het midden der) in weinige uuren geneezen, door het Oleum Coelilaban. Zie het Register der XII Deelen bl. 55. KNffi-  io4 v KNIES. KNOESTG. KNIES CHYF. (Groot gezwel op do) Waarmag va» een groot gezwel op de Knie/chyf. door W van Lil, XXill Deel in de Berichten bl. 45. Geringe gebreken worden door verzuim of onkundige behandeling, foms OPgeneeslyk , of ten minllen zeer bezwnarlyk te hertellen, 45. 't Geval van een ScheepsI immerman te Ysfelmonde bevestigt dat. Hy hadt een gezwel op de kniefchyf, 'c welk men Haauwlyks met twee handen kon omvarten, langwerpig rond , voor benedenwaards afbangende, niet pynlyk in 't aanraaken, doch eenigzins yeerkragng op \ gevoel, ftramheid geevendein t gaan met eenige fmert, veroorzaakt door eenen val op de knie, 46. By anderen raad gezogt, maar geene hulp verkreegen hebbende, ondernam de Schryver den man te helpen waarvan de uitflag werdt opgegeeven, 46- - 50. De geneezing volgde, en gaf aanleiding tot leerzaame aanmerkingen, 50 mehz twee ophelderende Plaaten, 54, 55. ' KNOEST-GEZWEL. Waarneeming van een Knoest-gezwel in de Borst, en het daar tegen gebruikte geheim middel van zekere Begynen te Kees, in het Land van Cleve, door M. J. de Man, XV Deel bl. !83. Eene Vrouw van vyfrig jraren, Moeder van verfcheiden kinderen , gezond, klaagde over een Knoestgezwel m de Jfnker j3orst/ Eene uitf di vreezende, beg f zy zich na.r de Begynen tl Rees , na welker gebruikt middel het kwaad dermaare was verergerd, darmen, opnieuw, tot uninyden aandrong, 1 §3-—a 8$. Dit ge- fchied-  KNOESTG. KOL. KOOPH. loj fchiedde; doch alleen ten deele, terwyl men het overige, wegens eene bloedltorang, moest laaten zitten, 187. Maar het harde verdween daarna, en zy hèrftelde, 'c geen den Geneesheer tot eenige aanmerkingen over dit geval, en over het geheime middel geleid heeft, 188— 191. KOLYK van POITOU, (Natuuroorzaak, ken- en voortekenen, hulp en behoedmiddelen van het) en waarom dat nu meer danvoorheen in ons Land regeert. Zie het Register der XII Deelen bl. 55- KOOPHANDEL. Antwoord op de Vraag der Hollandfche Maatfehappy: Welk ts de grond van Holla.ndsch Koophandel, van zynen aanwasch en bloei? Welke oorzaaken en toevallen hebben dien tot heden aan veranderingen en verval bloot gefield? Welke middelen zyn best gefchikt en gemakhlykst te vinden, om denzeiven in zyne tegenwoordige gefleldheid te bc■waann, zyne verbetering te bevorderen, en den hoogften trap van volkomenheid te doen bereiken? door H. H. van den Heuvel, XVi Deel bl, 3. Hier leezen wy eerst, wat Koophandel is, 4, 5, en welke de voordeelifffte voor een Land, byzonder voor het on- ?e, 6 10. Waarin de grond, aanwasch en 'bloei van onzen handel moeten gezogt worden , naamelyk in natuurlyke oorzaaken, n— I4, in toevallige, 15 — 21, en in m°reeIe of befchikte, 22 — 27- — De vcrandermp-en of het verval zyn voortgekomen uit ver6 G 5 fchei'  to6 KOOPHANDEL. fcheiden' oomaken, door 't verloop van nW Z7\2J'?*% f00' de Visrcheryen van andeTri v 11 °r de Zust voor den handeJ ^ andere Volken van Europa, door het elders verben der Manufiftu,^ 3o, 3r. Ook fatvkl mTige L^d^ooJn het verval der 3*' 33- Men overweegt JJt genoeg, hoe groot de handel in vreemde Waan» moet zyn, 34, 35, of hoö , ™J oulmgs, 37—30. Nu voeren vreemdelin- £rnHfn -eigen handel' 4o, dat voor ons zeer noodlottig ,s, 40, 41. Het herftel is dus zeer moeilyk evenwel niet zonder hoop, 43 Men moest dan den Landbouw aanmoedigen, 40* 47» de Veendorpen meer bevolken 48 •voor bemestingen en goede weiden zorgen', 40 ' goedaoop voedfel den Landman befchikken 5°» 51, eigen Producten boven vreemden ftel'*n, 51: vervolgens de Visfchery onderfteu«en, vooral die op Groenland, c2 £ \ vertier onzer goederen allerwege begunm>en en derzelver opregdng, zo veel mogelyk,*bl\ten slands beletten, 54. BedenkingeV0pge. lost, 55—60. Men moest ook deFabrylfen ringen , en lediggangers weeren , 60 7T wTES^ "eemen ^ ^P^nLJeu. weManmaeluuren, 71, en jonge lieden opleiden tot de kennis van 'sLands welvaart -2 — 74, de kinders tot handwerken, 74, 7V handwerkslieden aanmoedigen 7c S beftendig by de zaaken blyven, 292-294. Om deeze middelen kragtiger te doen werken , worden anderen daarby ondergefchikt, 294-306. , Berde Antwoord op dezelfde Vraag, door C Zillesen, XV Deel bl. 307. Hier wordt befchreeven Hollandsch oude hggmg, aart der gronden, voortbrengfelen, faifoenen , oude bewooners, zeden en Regeeringsform, oio—323; daarna wat Koophandel zy, en deszelfs grond, 3»4 3*7» en de eerfte oorfprongen des Handels 327 331. De aanwas van denzelven werdt, volgens een Matnematifche leerwyze, voorgedraagen, 333—351» door de Vaderlandfche Historie bevestigd , van den jaare, 40 tot 1648, 354-39»; w™°m. tot op 1648 de aanwas van Hollands Koophandel yord bepaald, 39*-397- Overgaande tot deszelfs bloei, worden vier takken des handels opgegeeven, naamelyk, dat dezelve gedreeven wordt door de yoortbrengfels der aarde,  Ho. KOOPHANDEL. KOORTS. de, door die des Vermifrs, door die der Wateren, en door j. -ld, wisfcl en asfurande,398403. Hierop volgt het His:orieele van den bloei onzes Mandeis, zedert 'tjaar 1648-1651, 4°3 410. Maar wat heeft dien aan verandering en vervai blootgefteld? Voorafgaan verfcheiden grondftellingen , 411 416, welke worden opgehelderd 416 449, en uit 'sLands Historie federt 'tjaar 1652- 1772 bevestigd, 450 499, waaruit blykt, dat het verval onzer Negotie gekomen is na de bekende Acte van navigatie, in Engeland gemaakt, 499, waaruit het te vooren gemelde bevestigd wordt, 500-517. De Gronden en middelen, om dien te herflellen zyn verfchillende, 518-539. Na de opgaave wyst men aan, hoe dezelve ten uitvoer te brengen, 540-546, dan hoewel de Koophandel niet tot de oude hoogte zal komen, 546, egter is dit herflel zeer noodzaakelyk, 546-548. KOORTS. Waarneeming van eene Koorts met kwyling, door J. de Man. XIX Deel 3 St. m de Berichten bl. 76. Vier Geleerden hebben zoodanig een geval befchreeven, hetgeen nu met een vyfde vermeerderd wordt, 76, 77. Een jonge Juffrouw van 23 jaaren, na zich verheet, en het lighaam aan bedrieglyke verkoe. ringen van tochten bloot gefield te hebben, viel in een koorts waarop een doorloop volgde, 77; Beiden worden door eenige Geneesmiddelen weggenomen; maar keeren na eene vern oeing weder, 78, verzeld van eene geweldige en aanhoudende kwyling, welke tegengegaan en  KOORTS. KOPERROOD. in ên overwonnen werdt, 79, 80. Waarover eenige aanmerkingen gemaakt worden, 80-82. KOPERROOD (zoete Olie van) Vzrhandelina over de zoete olie van Koperrood, pynflillend vogt van hoffman, en Aether Geest van Frobenius, door B. Tieboel. XVI Deel bl. 131. Weinig is van deeze beroemde geneesmiddelen in onze Taal gefchreeven: men wil dat nu vergoeden, 131-133. Het gefchiedkundige heeft hier den voorrang. Wyngeest en Vitriool hebben de oude fcheikundigen veel onder de handen genomen; denkelyk hebben zy de zoete Olie ontdekt. Getuigenisfen bevestigen dat, 135--138. Hoffman kreeg,door zyne bereiding, eenen grooten naam, 138, 139. Kort daarna verfcheen de Aether van Frobenius, waarvan men verfchillend dagt, 140-142. Eenen ander Liquor maakte, vervolgens, veelopgangs, \^-i\7- Op verfchillende wyzen heeft men die olie of het Liquor anodynus bereid, gelyk blykt uit den arbeid van Cordus, 148, van Crollios, - 149, van Hofmannus, 149, 150, van Pott, 150, van Grosse, 151-154? van van Schulzius , 54, van Htjndertmark , 155, vanMANG0LD,i55,i56,van Macquer, 156, 157, van Ludolf, 158, i59> ™n Malouin, 159--161 ,van Radiger, 161, 162, van Guttorf 162, 163, van Baumé, 164, 165, vanGEOFFROY, 165,166', van Morris, 167, van Vogel, 168, van Dossie, 169, 170, van Cartheuser, 170 van Spielman, 171, 172, van Die-  na KOPERROOD» OERTCH, l7o..l73- .an i30ERHAAVE,I73 174, van Teichmeier.. 1-4, van Woyt, 175, van Schutte, 176', en van verfcheiden Apotheken, 177-182; ook hebben anderen er; min of meer, van gezegd, 182-183. Hierna hat Tieboel zyne eige bewerkingen volgen, de eerfte, 184- 189; de tweede 189193; de derde 193-197. Daarna tekent Hy aan wat er in de bewerking, zo ten aanzien der ingrediënten, als der by zonder opmerkzaamheden , aan te merken zy, by voorbeeld, omtrent den Alcohol, 198-200, de Koperrood Olie, 201-204, de ondereenmenging, 205-206; ook omtrent het verfchil aangaande de hoeveelheid van Olie en Alcohol, 206- 208, de kleur van ditmengfel, 208-210, den tyd en wyze van trekking, 210-212, voorts het overhaalen, vuur, ontvanger, en 'toverkooken der zwarte ftoffe , 212-215. Daarop heeft hy den aart en eigenfehappen der Producten door proeven onderzogt, 216-230, waarna overgaat tot het Liquor anodynus mineralis Hofmanni, dat zeer verichillende naamen gehad heeft, en op verfchillende wyzen, bereid is geworden van veelen, 230-232. Dus kan men zich niet verlaattn op hec geen verko°t wordt, 233, 234. Dan, hoe moet het bereid worden? De Schryver zegt, openhartig, zyn gevoelen, 235-240. - Eindelyk komthy tot den Aether van Frobenius, omtrent welken men niet minder verfchilt, waarom hy de verfchiilende bewerkingen van anderen en de zyne aantekent, 240 -267. — Na het daaruit opgemaakt befluit, geeft hy op hec geen 'er in,  KOPERR. KOUDE- KR. KR. KR m in en door deeze bewerking gefchiedt, 267278 en wat uit dezelve te leeren zy, 279-.81' nevens eenige nadere aanmerkingen omtrent' byzondere onhandigheden , zo der be* werking zelve, als der voortgebragte Geesten, 282—-294- KOUDE op verfcheiden plaatfen. Zie het Re* gister der XII Deelen bl. 56. KREEFTEN-DOGEN. Bericht wegens het Hovaardig infleeken van Kreeften-oogen in de oogen der Menfchen, door J. van der Haar, XVI Deel 2 St. in de Berichten bl. oOI. De beroemde Heister en anderen hebben voorgefchreeven, dat, wanneeriemand eenig vreemd lichaam of eene fteekende ftof p zyne oogen heeft gekreegen,aanftonds een klein Kreeften-oog onder het bovenfte ooghdtedoen om door een veroorzaakten traaneövloed, h, g verdelend en pynverwekkend lichaam uit h t oog e dryveni Somtyds is dit wonder wel ge luft inaL ook niet geheel ?H^ Ktt YGS-BOUWKUNDE. (Oplosfwg vdf» een Fraazftuk betreffende de) Zie het Register der XII Deelen bl. 57. KRONKELDARM. Bericht eener ühsak* kingc des Kronkeldarm^door de ScUdè, naa  114 KRONKELD. KRUIDK. KUNSTB. eene moeilyke verlosfing, door M. J. d e Man, XVI Deel 2 St. in de Berichten', bl.' "288. By zeer veele Schryvers van naam, hier genoemd, vindt men voorbeelden van eene fcheuring der baarmoeder onder de verlosfing, met of zonder eenen gedeeltelyken of gehcelcn ondergang des kinds in de holte des buiks, 288-290. Dan, daar de kennis van één geval, onderfcheiden van die allen, van nut kan zyn, meldt de Schryver, dathy, in den jaare 1772 , geroepen werdt by eene jonge fterke Boerin, by welke geene verlosfing van eenleevend kind plaats kon hebben, om redenen daar gemeld: des men hetzelve moest opofferen tot behoud der Moeder y 290, 391, en verder voor haar zorgen, 292; maar de Kronkeldarm fchoot den volgenden dag door de fchede, en zy ftitrf, 194, 195. Dit geval gaf den Geneesheer aanleiding, om negen Aanmerkingen op dit geval te maaken, 295 300. KRUIDKUNDE (Verhandeling over het nut der) tot voordeel onzer Landen en Landsgenoten. Zie het Kegister derXll Deelen bl. 56". « Vervolg van die Stoffe bl. 56. KUNSTBREUKEN in de Cyferkunde. (A ieuw gevonden berekening der) Zie het Register der XII Deelen bl. 57. ~ V'.rhandeling over de wyze om de waardy der Breukt n te onderkennen, of dezehen eindig, oneindig groot, dan klein zyn, wanneer der-  KUNSTB. KUNSTT. KW. LANDB. y$ derzelver Teller en Noemer door zekere bepaa~ lingen verdwenen. Zie het Register der Xlt Deelen bl" 58. KUNSTTALLEN (De berekening van) opgehelderd en grootelyks verlicht. ZieJiet^Register der XII Deelen bl. 58. KWAAD. (Zedelyk) Zie 'sMenschen Zedelykheid. L. LANDBOUW. Proeven over den nieuwen Landbouw, door J. F. Martinet, XIII Deel 2 St. bl" 265. Drie opzettelyk genomen proeven en twee toevallige te Vugt en Esch , ter waarneeminge, hoe veel met de hand gepoote Tarw en Rogge in bekwaame gronden zouden voortbrengen, leeren ons de voordeelen van zodanige behandeling van Graanen, en de verbaazende vrugtbaarheid, welke de Schepper' daarin gelegd heeft, 266 278. Een Roggekorrel gaf eenen flruik van 73 Airen , die, by het inoogften, 4337 Graankorrels uitleverden, 278, 279. LANDBOUW (Verhandeling tver den verbeterden) der Brabanders en Vlamingen. Zie het Register der XII Deelen bl. 61. LANDEN (Aanmerkingen over het ryzentyer H 2 Zee  n6 LANDEN. LECQ. LENS CRYST. Zee en zinken der) aan de Nederlandfche Kusten. Zie het Register der XII Deelen bl. 61. LANDEN (ffelke zyn de beste middelen, om onze), zoo hoogen als laagen, elk naar zynen aart, ten mees ten voordeele aan te leggen ? Zie het Register der XII Deelen bl. 59. ~ Antwoord op dezelfde Vraag bl. 6b. LECQ. Zie Ysoammen. LENS CRYSTALLINA. Verhandeling over de^ ontbinding van de verduisterde Lens Cryltallina, in het waterachtig vogt van ons oog, en de voordeden, welke daar door verkreegen worden in de bewerking van de herflellinge^ van het gezicht , door M. S. d u Pui, XXI Deel bl. 68. Op welk eene wyze Pott, Warner, H. . . en Sharpe dit ongemak behandeld hebben, zegt de Schryver, 68 73. Des is de vraag, of het niet beter zy, volgens voorgaande Waarneemingen, den zamenhang van het Vlies, 't geen het Cristalvogt omringt, te verbreeken, en daar door aan de Lens cryftallina gelegenheid te geeven , om in het waterachtig vogt ontbonden te kunnen worden, en als dan, de CataraEl religiën, gelyk thans meest in gebruik is, door middel van eene opening in het Hoornvlies. ' 73» 74- Om beter inzien in dit ftuk te krygen, geeft men eerst op den natuurlyken ftaac van het Cnstalvogt, en daarby de veranderingen , welke het, by verduisteringen, ondergaat^  LENS CRYSTALLINA. LIEDEN, 117 gaat, 74 77, waaruit men drie gevolgen tre\a j ?7 79. Maar, wanneer is een Cataracl geheel of ten deelen vloeibaar ? 79. Gaan de twee kentekens van Pott zeker? 80— 82. Zo niet, wat dan te doen? 82, en waarom heeft men, zo het waterachtig vogt vermogend is, om de Cataracl te doen fmelten, dezelve na de nederdrukking, onveranderd en ongefmoltcn, zien opftygen, of, by 't ontleeden van lyken, dus bevonden, 83 85. LIEDEN. CGeringk) Antwoord op de Vraag der Hollandfche Maatfehappy: „kVelke zyn de gefchikfte en gereedfie Middelen in ons Land, tot verbeteringe 1. van het Ver ft and, en 2. van het Hart en de Zeden van geringe Lieden, zoo in de Steden als ten platten Lande ? byzonder om dezelven daar door tot meerdere naarftigheid aan te moedigen en te gewennen, door A. B. Fardon, XX Deel 2 St. bl. 353. De welvaart vaneen Volk hangt, voor een groot gedeelte, af van de wysheid der Burgeren, 354, 355. Het Leerftuk der aanftaande vergelding heeft veel invloed op de Zeden, en wat men tot dat einde moet doen, 356, 357. De Godsdienst heeft ook, hoe onvolkomen, by veelen eene goede uitwerking, 358, des moeten allen, door de verlichting van het verftand, tot de waare Godvrugt en deugd komen, 359 362. Zal men middelen aan- wyzen, die tot verlichting van het verftand in geringe lieden dienen kunnen, moet men vooraf eenige zwaarigheden uit den wegruimen, 3 6~2166. Het eerfte middel beftaat in onderwys, H 3 867J-  ii8 LIEDEN. 2,66—368. Leezen moet volgen, 368, maardit is eenonaangenaame oefFening voor geringe lieden, 369, 370. Des moet men met de kinderen beginnen, en hen behoeden tegen den afkeer van leezen, 370 374. Maar zal men 't verftand van volvvasfen geringe Lieden verbeteren, het leezen blyft een goed middel j maar de hindernisfen moet men uit den weg ruimen, 374 '376. Men~heeft gebrek aan Boeken voor de geenen, die onder de geringen nog wel zouden willen leezen, 376, dan dat kan weggenomen worden door een Genootfchap, dat kleine Schriften, naar de vatbaarheid van 't gemeen gefchikt, fchryven moest, 377 381, welken de Regeering behcoi- de goed te keuren, 381 , waaruit veel goee's zou kunnen voortkomen, 381, 382. De onkunde der geringe Lieden moet men aan der Ouderen onbekwaamheid tot het onderwyzen der Kindeien toekennen, 382, 383, ook aan de onbefchaafdheid der Meisjes, die trouwen, 383 , 384. Dienstbooden moesten ook tot leezen worden aangefpoord, 384, 385, en een fonds opgerigt tot het koopen van goede boeken voor zulken , die daartoe geen geld hebben , 385 , 386. Andere wegen moest men inilaan, om hen tot 't verftand van den Godsdienst te leiden, de gebreken der Catechismusfen verbeteren, en de Predikaatfien berer inrigten , ?86 391. Hierop behoorden andere pooiiingen te volgen, 391, 39a. Maar hoe zal men, na dit alles, het Hart verbeteren ? 393. Vooroordeelen moeten eerst vallen, Z9Z~r~~395> en daarna verfoeing in- ge-  LIEDEN. LIEDER. LIESBR. LYFM. n> geboczemd worden tegen grove zonden, 395, ten welken einde eenige hier opgegeeven middelen te werk gefield moeten worden, 396, 7 Da Godsdienst moet ook byftand bieden,' en hoe? 398» 399- L>an het oordeel der menfchen over zich zeiven wordt zelden mistrouwd, en wat daar tegen te doen, 399, 400. Belooningen zyn elders daartoe uitgedagt, 400, 401, goede voorbeelden zyn niet minder nuttig, 401, 4°2. Maar'er moeten ook middelen zyn tot aankweeking van Naarftigheid, die met kundigheid en goede zeden een zeker verband heeft, 403. Uitzigt van voordeel , genot van zoetigheden, beter vcrwagting, aanmoediging van den arbeid door rykcn, en dien wel te betaalcn, vermindering van werk-uuren, eenig vermaak den geringen te verfchaffen, vriendelyke behandeling, en hooger loonen, zyn de middelen, die de naarfligheid kunnen opwekken, 403 415. LIEDEREN HAMMAALOTH (Aanmerkingen op de ), bevat in Pf. CXX—CXXX1V. Zie het Register der XII Deelen bl. 62. LIESBREUKEN. Zie Breuken in het Register der XII Deelen bl. 62. LYFMOEDER. Zie het Register der XII Deelen bl. 68. LYFMOEDER. Aanmerkingen en Waarneemingen over het nuttig gebruik van de [pons in de uitzakkingen der Lyfinoeder en Schede, H 4 door  120 LYFM. LOGAR. LOODST. LOPH. doorD. H. Ghlandat, XIX Deel 2 St. bl. 203. De Schryver bepaalt deeze kwaal, en geeft 'er de oorzaaken van op, nevens de moeilyke gevolgen, 204 209. Na een berigt van de werktuigen, die verfcheiden Geleerden daar tegen uitgedagt hebben, 209 , volgen zyne aanmerkingen, en dat hy, federt verfcheiden jaaren, daar tegen eene zagte fpons gebruikt heeft, 210. Zy moet egter met eenige voorzorgen aangewend worden, en zal dan tweederleie diensten doen, 210 212. Dit middel heeft daarom veel boven anderen vooruit, 212—- 214. Hy bevestigt de waarheid zyner gezegden door zeven gevallen, die allen daar door weggenomen zyn, 215 -226. LOGARITHMUS-GETALLEN. rVer, handeling over de Sinus, Tangens en Secans der) met een bygevoegde tafel, waar door dezelve tot in het duizendfte en tienduizendfle deelen van Minuuten boogs gevonden kunnen worden. Zie het Register der XII Deelen bl. 63. LOODSTOFFEN in wynen door een middel met zekerheid te ontdekken. Zie het Register der XII Deelen bl. 62. LÖPHIUS HISTRIO. Bericht wegens den Lophms Hiftrio, aan de Maatfehappy medegedeeld, door A. E. van Braam Houckgeest, XV Deel in de Berichten bl. 20. Dit Bericht is gezonden uit Qtiantong in China, en bevat den vond van een Lophius Hiftrio in hei  L0PH1US. LUCHT. LUCHTG. Ui het Kroos, dat, uit Zee, op de Kust van het Land der Eendragt, bezuiden het Eiland java, binnen boord was gehaald, ai, waarna dit ongemeen fraai diertje naauwkeung wordt befchreeven , 22 26. - In een Ver- volg op dit Bericht meldt de Schryver dat hy, uit de zogenoemde Kroos-Zee, eendergelyk Vischje door hem gevangen hadt, t welk fn fraaiheid het voorige overtrof, met zyne nieuwe waarneemingen, daar omtrent gemaakt, 27, 28. LUCHT (Geneeskundige proeven over de") aangemerkt als de voorafgaande oorzaak van veele Ziektens, en over de middelen, om die het best voor te komen. Zie het Register der XU Deelen bl. 63. LUCHT-GELYKENDE VLOEISTOFFEN. Antwoord op de Vraag der Holl. Maatfehappy: I. Welken zyn de waarlyk onderfcheidene foorten der Luchtgelykende Vloeiflofen, aan welken men de naamen van vasteLucht, gedephlogisteerde lucht, ontvlambaare Lucht, Salpeter-lucht , zuure lucht, W-lucht, en anderen gegeeven heeft; en waarin zyn dezelven van elkander en van de lucht des Dampkrings onderscheiden? o. Heeft elk deezer foor ten van veerkragtige Vloeiflofen zo veel met de lucht van den Dampkring gemeen, dat zy voor eene foort van lucht verdient gehouden te word en? 3. Hoe verre kan uit de proeven en waarneemingen êmtrentdc genoemde Luchten, de aart der lucht H 5 van  122 LUCHT-GELYKENDïï VLOEIST. van den Dampkring, worden opgemaakt, door A. Paets van Troost wyk en J.k.Deiman. XXIV Deel bJ. 59. Tot eenen grondflag van alles geeven de Schryvers van die Antwoord, in hec eerfte Hoofdftuk, eene befchryving van de voortbrenging en eigenfehappen der vaste lucht, 75 79; van die der gede- phlogistcerde-luchc ; 80-84; van die der ontvlambaare lugt, 84-90, Salpeter-lucht, 90-94; van die der zuure lucht, 95-111; en eindelyk : van die der loog-lucht, 111-122. Na deezen grondflag gelegd te hebben, betoogen zy, dat de lucht gelykende voortbrengzelen aangemerkt moeten worden, als zo veele iöorten van lucht: want zy hebben alle uitwendige overeenkomst met lucht, 123 126. Dan er zyn eeni. geredenen, waarom men aan de verfchillende foortcn van lucht den naam van lucht weigert, 126 — 127. De meerdere of mindere merkbaarheid van het zuur is by de luchtfoortige vloeiftoffen alleen toevallig, 127 .130, en de gewoone luchc is, zo wel als de verfchillende foorten van lucht, voor vermindering of ontbinding vatbaar, 131 i3?. Ook is de bekwaamheid ter ademhaaling en tot onderhouding van het vuur , flegts eene toevallige eigenfehap der lucht, i3t I4o, Dan, de Dampkrings lucht kan niet befebouwd worden als gedeeltelyk lucht, en gedeeltelyk eene luchtfoortige vloei-ftof te zyn , 14© i^i, In het tweede Hoofdftuk wordt beweezen, dat de verfchillende foorten van lucht haar beflaan nietverichuldigd zyn aan lucht, die in de lichaamen is vastgelegd, 144. Men verkrygt toch va»  LUCHT-GELYKENDE VLOEIST. 123 van dezelfde lichaamen geduurende eeneen dezelfde bewerking, verfcheidenc foorccn van lucht, 145 147; en dezelfde lichaamen leveren, met onderfcheidene zuuren, ook onderfcheidene foorten van lucht. 147 — H9Dan de hoeveelheid der lucht, welke men van dezelfde lichaamen verkrygt, met onderfcheidene zuuren zyn verfchillende, 149, en dezeltde, 150, 151. Andere bewyzen kan men ontkenen van de Metaalen, by welke men geene vaste lucht bemerken kan, 151 — 155- Ooic leveren de zuuren geene tekenen op, dat zy eenige lucht in zich bevatten, 156 T$J* zelfs geeven de aarden geene proeven van eeni- o-e vastgelegde lucht, 157 16°- .Maar de voortbrenging van lucht kan van die lichaamen by aanhoudenheid gefchieden, welke met zuur vcreenigd zyn , 160 ~ 163 ; doch de foorten van lucht, die men van de lichaamen verkrygt, toonen zeker, dat zy van geene vastgeftelde lucht zyn zaamgefteld, 163--169. In het derde Hoofdftuk betoogt men, dat de zamenftelling van verfchillende foorten van lucht vloeiftoffen zyn, die by hunne voortbrenging crevormd werden, 170: want de zuure lucht beftaat voornaamelyk uitliet oorfpronglyk zuur, ifï\ doch de verandering van het zuur tot lucht kan even zo wel uit eene toevoeging van Phlogiston, als uit afweezenheid vangedcphlogisteerde-lucht verklaard worden, 172, 173, en het Phlogifton kan met de ecnigfte oorzaak zyn, dat het zuur den ftar.t van lucht aannee,ne 1?3 175. Dan de loogzout-lucht beftaat uit het vlugge loogzout, 175, I76- Waï  124 LUCHT-GELYKENDE VLOEIST. Wat aangaat de ontvlambaare lucht, deeze heeft zekere overeenkomst met de zuure lucht, 176, J77. Het Phlogiston is egter een beftand deel van de ontvlambaare lucht, 177-182; maar niet de eenige zelfstandigheid, die de ontvlambaare lucht uitmaakt, 182-190: alleen geeft derzelver voortbrenging te kennen, dat het zuur in deeze lucht aanwezig is, 190-194. Wil men dat zuur verkrygen, dan | is men verpligt de ontvlambaare lucht te ontbinden, 194-202 En het onderfcheid in de zuuren, die de ontvlambaare lucht zamenftellen is alleen de oorzaak, dat de ontvlambaare lucht onderfcheiden is, 203, 204, en zy kan, in plaats van het zuur, het loogzout tot een beftand-deel hebben, 204-207. Maar men moet de zwaarigheden oplosfen, welke er ingebragt worden tegen het beflaan van een zodanig zuur in de ontvlambaare lucht, 208-212; en onderzoeken of deeze ontvlambaare lucht ook andere beftanddce en hebbe, 212-217. Maar de ontvlambaare lucht maakt geen beltand-deel van het water uit, 217-226, waaruit men het befluit moet opmaaken, 227. Wat betreft de Salpeter-lucht, zy komt overeen met de zuure-lucht, 227-228. Het Salpeter-zuur is een voornaam beftanddeel van de Salpeter-lucht, o»8-2"o en de aanweezenheid van het Salpeterzuur in de Salpeter-lucht blykt zeer klaar,als men deeze lucht ontbindt, 230 233. De Salpeter-lucht beflaat niet alleenlyk uit het Sal peter-zuur, 233-235; maar de voortbrenging van de Salpeterlucht bewyst, dat zy het Phlogiston tot een befhnd-deel heeft, 236-238: zelfs  LUCHT-GELYKENDE VLOEIST. 125 zelfs is de aanwezenheid van het Phlogiston iri de Salpeter-lucht blykbaar by deszelfs ontbinding, 238--241 ; maar het zuur en het Phlogiston zyn in de Salpeter-lucht veel zwakker vereenigd, dan in de ontvlambaare lucht; 241245; en ha Phlogiston is minder in de Salpeterlugt, dan in de ontvlambaaren Lucht, 245248 , doch de mindere hoeveelheid van het Phlogiston kan oorzaak zyn van de zwakkere vereemging van het zuur en het Phlogiston in de Salpeter-lucht 248-250; en de Salpeter-luchtheeft, behalven het zuur en het Phlogiston , geene andere beftand-deelen, 251, 252. Hierna gaat men over tot de vaste-lucht, welke , men in zekere opzigten, kan aanmerken als eene zuure lucht, 252, 253, en haar onderfcheidenin eenen vasten en in eenen vluggen ftaat, 253-255, ja zelfs kan zy verbonden zyn, in den ftaat van een vast zuur, met zekere lichaamen, 255-257:; Ook kan zy voortgebragt worden, zonder dat zy, vooraf, in eenen vasten ftaat aanwezend is, 258262. Dan, dezuuren, waar doormen vaste-lucht verkrygt, kan men by ontbinding van de vastelucht waarneemen , 262 267. De aart van het zuur der vaste-lucht, welke zonder byvoeging van zuur wordt verkreegen , ftaat hier bygevoegd, 267 271; doch de verandering van het zuur tot vaste-lucht wordt niet veroorzaakt door de dephlogistcering van het zuur, 271-274; cn de eenvoudigephlogisteering kan het zuur niet tot vaste lucht veranderen, 274 —280; maar 'er is waarfchynlykheid, dat het zuur door vereeniging met eene aardagtige zelfftandigheid tot vaste-lucht kan veranderd worden , 280——286 ; doch de voortbrenging  iz6 LUCHT-CELYKENDE VLOEIST. ging van vaste - lucht uit lichaamen, die weinig Phlogiston bezitten, is geen bewys, dat de vaste -lucht geen Phlogiston bevat, 286, 287; ook is de vaste-lucht geen gedephlogisteerde lucht en Phlogiston , 287 291. Hierop wordt de Gedephlogisteerde lucht befchreeven. Oppervlakkig is zy zeer onderfcheiden van de andere foorten van lucht, 291; doch de aanweezenheid van het zuur in de gedephlogisteerde-lucht blykt uit deszelfs voortbrenging, 291294. Vervolgens wordt hier opgegeeven eene befchryving van eenen toeftcl om de gedephlogisteerde-lucht, door middel van de ontvlambaare-lucht, tot een zuur vogt te ontbinden, 294 1 met ccn yerflag van de daarin genomen proeven, 298- 307. Dan, men moet weeten, dat het zuur, welk men door de ontbinding van de gedephlogisteerde- en de ontvlambaare-lucht verkrygt , niet komt van de ontvlambaare lucht, 307 311. Caven- dish meende, dat de zuurheid van het vogt flegts toevallig ware, en niet voortkome van de gedephlogisteerde-lucht; miar daarin tast hy mis, 311 - 3 21. 'Lr zyn dan redenen, waarom de gedephlogisteerde-lucht door de ontvlambaare-lucht, van tyd tor tyd, voor een minder gedeelte ontbonden wordt, 321-326. Het zuur vereischt tot deszelfs ontbinding tot gedephlogisteerde- lucht , in de omitanchgheid te zyn van gedcphlogistéerd te kunnen worden, 326—3.-9. £n het is zelfs waarfchynlyk, dat de gedephlogisteerde-lucht ook eene kleine hoeveelheid aarde in haare zamenftelling bevat329—336* Men behoort het gevoelen van Lavoisier omtrent de gedephlogisteerde- lucht  LUCHT-GE LYKENDE VLOEIST. 127 lucht te kennen, daar het in vier byzonderhe- den bellaat, 336 338> en dat te verge" lyken met het llelfel, waarby men het Phlogiston als een beginfel aanneemt , 338-345* 'Er doen zich eenige verfchynfelen op, welke niet zo .gemaklyk , volgens het gevoelen van L a voisier, kunnen opgelost worden, 345352. Ook verdient zyn gevoelen omtrent de Metaalkalken eene onderzoeking, 352-362; doch de gedagten van Scheele omtrent de gedephlogisteerde - lucht worden hier wederlege! , 362 364. Na zo veel gezegd te hebben van deeze aangelegene zaaken, gaan de Schryvers over tot de Dampkringslucht, die aanmerkende als eene vloeiflof, welkers wyze van lamenllelling met die der verfchillende foorten van lucht overeenkomftig is, en vatbaar voor eene. geduurige zamenftelling en ontbinding, 365, 366. Zy voegen 'er by, welke verandering de Dampkrings-lucht doorphlogisteering ondergaat, 366, 367; doch dat flegts een gedeelte deezer lucht zich met het Phlogiston kan vereenigen, 367 371. Maar hec gedeelte deezer Dampkrings-lucht, dat van dezelve door phlogisteering ontbonden wordt, is gedephlogisteerde lucht, 371 375 » en welk e redenen 'er zyn , waarom men by de ontbinding van de gedephlogisteerde - lucht van de Dampkrings - lucht 'den aarir van haar zuur niet kan waarneemen , 375' 377- ^atl het is waarfchynlyk, dat de gedephlogisteerde lucht van de Dampkrings-lucht, van een kipeter-zuuren aart is , 378 380. Men laat 'er op volgen de wyze, om ook dat gedeelte  3 25 LUCHTG. LUCHT. LUCHTGESTV te der Dampkrings-lucht, het welk doorP^/ögiston niet verminderd wordt, of de gedephlogisteerde-lucht te ontbinden , 380 383. Men bevindt, dat de gedephlogisteerde lucht een veel grooter hoeveelheid Phlogiston bevat, dan de ontvlambaare- en falpeter - lucht , 384 387. Maar het falpeter-zuur kan door overzadiging met Phlogiston tot gedephlogisteerde lucht veranderd worden , 387—— 391. En 'er is waarfchynlykheid, dat ook andere zuuren op deeze wyze tot gedephlo- gistcerde-lucht kunnen veranderen, 392 396. Kir wans gevoelen omtrent de gedephlogisteerde-lucht behoort wederlegd te worden, 396 398. De vaste-lucht is flegts toevallig in de Dampkrings-lucht, 398 402. Dan, men moet onderzoeken, in hoe verre het water als een befland - deel van de lucht kan worden aangemerkt, 401 403. Eindelyk wordt het befluit op zo veele zaaken, als dit groot Antwoord bevat, opgemaakt , 403 410. LUCHT (wederftand der) op Kogels en Bomben. Zie Vloeistoffen. (Wederstand der) LUCHTGESTELDHEID. (Nuttigheid der Waarneemingen omtrent de) Zie het Register der XII Deelen bl. 64. •• te Batavia bl. 64. - te Curacao bl. 65. in  LUCHTGESTELDHEID. ts$ - in Gelderland bl. 65; . . - éene fchielyke groote verandering, daar in waargenomen bl. 65. ~ over de koude in dezelve waargenomen in January 1768. bl. 66. .... ■ in Holland op 't Huis Zwanenburg, nevens Winden, Weder, Regen, JdspeB, Maan en Planeeten van 'tjaar 1751—1769' bl. 66. * aan de Kaap de Goede Hoop in de jaé> ren 1751 en 1752. bl. 67; 1 ' te Petersburg in 1760* bl. 67 s ——— .Rege» Sneeuw aldaar in de jaaren 1760 en 1761. bl. 67. , . der Koude te Petersburg in het jaar1748, bl. 67. - pp Zee gedaan ié Texel en het Kanaal in 'tjaar 1752. bl. 67. „ 0p eene uit- en f huis-reis naar Groen- land in de jaaren 1758, 1759- bL 68' —— in het jaar 1760. bl. 68. m op eene uit- en Yhuis-rth naar Straal Davis in 't jaar 1759' ^* I ftt  :3©- LUCHTGEST. LUCHTVERS. * " 1 in het jaar 1760. bl. 68. LUCHTS GESTELD HEID in Holland. Waarneemingen van Koude en Warmte, Vlotheid en zwaarte der Lucht, Winden, Weder^, Regen, Adspecl, Maan en Planeeten cp V Huis Zwanenburg. Van den jaare 1743 1769. Zie het Register der XII Deelen bl. 66. Van het jaar 1770 agter het XIII Deel. 1771,1772 XIV 1773 XV 1774 XVI 2St. ' !775 XVII 2St. 1776 XVIII 1777,1778 XIX iSt. 1779 XIX ,St. 1780 XX 2St. — 1781 ■ XXI. 1782,1783,1784— XXII. 1-85 XXIII. 1786 . XXIV. 1787 XXVII 2 Sc. 1789 LUCITTVERSC H YNSELS (ongewoone) van'tjaar 1771. Zie Orkaan. *~ — Zie ook Verschynsel. MAAG  MAAG. MAAN. 131 M. MAAG (een geborften') ineen Kind. ( Zis het Register der XII Deelen bl. 69. MAAN. Ferhandeling over den invloed def Maan op de veranderingen van den Barometer en van het Weder , door J. Senebier^ XX Deel 2 St. bl. xv. De Invloed der Maan op de Eb en Vloed der Zee is beweezen, en daaruit ook geloofd haare kragt op den Dampkring, 21 ; maar de Vraag is, hoe dien te bepaalen , zo lang men. de hoogte en digtheid van den Dampkring niet weet, en de Barometers zelve nog zulke onvolmaakte Werktuigen zyn, 21, 22. Geleerden erkennen den invloed der Maan op de veranderingen des Barometers, 22, 23, en dat is van anderen bepaald, 24, 25. Vier ondervindinge bewyzen, dat de beweegingen van Zon en Maan veel verandering toebrengen in de klimming des Barometers, 26, 27. Om deeze Theorie geheel te doorgronden , moet men vier ftukken indagtig zyn , 28-30. Elk deezer ftukken heeft zyne naauwkeurige maat, en moet in rekening gebragt worden,30, waaruit eenige gevolgen vloeien, 30-32 ; maar de invloed van Zon en Maan moet men ook befchouwen in verfcheidene andere betrekkingen, 32-35, waaruit andere gevolgen getrokken kunnen worden ten aafï* ziene van "Wind en Weder, 35-38. I 2 MAANS*  ij2 MAANS.REG. MAANSV. MAMA. MAANS-REGENBOOG, gezien te Asfco in 'tjaar 1761, Zie het Register der XII Pee. len bl. 69. MAANS.VERDUISTERING (geheeky in 'tjaar 1761 te Leiden waargenomen. Zie het Register der XII Deelen bl. 69. > in 'tjaar 1762. bl. 69. ■ nog eene < bl. 70. MAN IA. Waarneeming van een Mania, door het gebruik der Koorts-bast geneezen, door J. Willemse XIV Deel in de Berichten bl. 3. Een Man, 25 jaaren oud, gezond en lterk, verviel in een Mania, onzeker de oorzaak. Na eenige aangewende middelen , verergerde hy zo zeer, dat men hem in het dolhuis moest plaatzen. Daar befloot men hem de Kamfer tegeeven: Hy fcheen daarop te herftellen, doch Hortte wederom in, 4--2J. De Koortsbast werdt vervolgens te hulp genomen, waardoor hy geneezen is, 25-27. MANIA CUM MOERORE. Waarneeming vaneen Mania cum moerore, met de Kamfer geneezen, door J.Willem se. XIV Deel in de Berichten bl. 28. Een Jongman van 30 Jaarent verviel in eene koorts, en daarna in een Mania cum moerore, waarby hy geen geweld pleegde, maar alleen by zich zei ven praatte, en al4 les verkeerd deedt, 28. De Geneesheer gafy na eenige voorbereiding, de Kamfer, en hadt hec  MATTH. MED. MEDIC. . 153 het genoegen van zynen lyder te zien hertellen, 30-32. MATTHEUS IX. 16. (Verklaring van de Parabel) Zie het Register der XII Deelen bl. 70. XXVII. 5. Zie het Register der XII Dee- len bl. 70. _ 6, 8 over den Akker des Potte- bakkers. Zie het Register der XII Deelen. bl. 70. MEDAILLE. Zie het Register der XII deelen bl. 71. MEDICYNEN, ( Bereiding, werking en nuttigheid van fommige) hier te lande nog weinig in gebruik. Zie het Register der XII deelen bl. 71. MEERMIN DER STAD HAARLEM. Befchryving van de zogenaamde Meermin der Stad Haarlem, of eigenlyk der Stad Edarn in Noordholland, als aldaar M CCCC III m de Purmermeer, na eenen zwaar-en fiorm, en liet doorbreeken van den Zuider-Zeedyk gevonden, en van daar naar Haarlem overgebragt, door A. Vosmaer. XXIII Deel in de Berichten bl. 85. Niemant heeft opzettelyk de Historie der zoogenoemde Meermin van Haarlem onderzogt. De een gelooft ze, de ander niet. Kloosterlingen,fchreeven oulings Fabelen, 8587. Over het al of niet beftaan der Meermans 7 I3 cn  *34 MEERM. MEETK. MENSCH. en Meerminnen hebben veelen gefchreeven , byzonder Valentyn, 87-90. De verhaalen, aangaande de Haarlemfche Meermin, gegeeven door J. Gerbranbüs van Leiden, van R. Snoyus, ()o-or>, en van de Chronyk van Vriesland, 94, 95, worden te zamen vergeleeken , en daaruit opgemaakt waarin zy overeenftemmen, 96 -97, waaruit eenige dwaalingen zyn gefprooten , 98. Hierop volgt, hoe een oud SchiJdcrltuk te Haarlem dezelve heeft afgebeeld, gelyk hier in eene Plaat vertoond wordt, 98-102; en op welk eene wyze zy gebeeld is boven de Poort van Edam, en op de Schildery in 'tPrinfenhof aldaar, 102104. Wat men van dat alles te gelooven hebbe, 105-111. MEETKUNDIG WERKSTUK. Zie het Register der XII deelen. bl. 71. M E N S C H E N - H AIR. Bericht van eenig Menfchen-hair, uit eene door de natuur gemaakte opening in den buik ontlast, coor J. Hasselman, XVII Deel 2 St. in de Berichten, bl. 25. Eene hoog zwangere Vrouw van 34 jaaren, beginnende aan de waarheid van zwanger te zyn, te turfden, liet zich onder, zoeken met dat gevolg, dat men haaraanzeide, niet door menfchen handen geholpen te kunnen worden ; maar dat men, alles aan de natuur overlaatende , de uitkomst met geduld moest afwagten, 25, 26. Zy beviel daarna, doch behieldt eenen dikken buik, des men haarvoor eene waterzugtige begon te houden ,27. Koortfen  MENSCH. 'sMENSCH. MENSCH. 135 fèn volgden, en toen men haarendood verwagtte, kwamen 'er eenige openingen in en omtrent den navel, waaruit een vlok Menfchen • hair met etter geloosd werdt- Dit gaf aanleiding, om hier over dit verfcbynfel, over de plaatfing des kinds in de holligheid des buiks, over verfteende kinderen, over meer ontlaste vlokken, en over het aanhouden des etters te fpreeken, 28-34. 'sMENSCHEN LEVEN. Proeve over *s Menfchen leven en deszelfs duuring, door C. A. Kloekhof, XV Deel bl. 109. 'Er is een leven der ziel en des lichaams, welker verband het menschlyk leven uitmaakt, 110. De werking van beiden op eikanderen, onmiddelyk en midielyk, ftaat vast, 110. Hoe dit leven en werking in beiden, by den flaap, in flaauwten, in ziekten, en by het fterven te begrypen zyn, wordt hier in 't breede aangeweezen, 11 i-l 19. Deeze gemaakte Waarneemingen hebben aanleiding gegeeven tot twaalf volgende Aanmerkingen, 120 -125, tUe men in deeze Proeve zal vinden. MENSCHELYKE (De waardy der) poogingen. Zie het Register der XII Deelen bl. 71. 'sMENSCHEN ZEDELYKHEID. Ver. handeling over het het gewicht en de waards van het nog /leeds aanhoudend gefchil nopens den grondflag van 's Menfchen Zedelykheid , tf het zedelyk goede en kwade van 'sMenfchen I 4 vrye  !3$ 's MENS. MERK. MERC. MICR, vrye bedryven, door J. Petsch, XV Deel bl. 23 3. Vroeg begon de twist over het zedelyk goede en kwade, 233, 234. De gevoelens , die thans meest in aanmerking komen, kunnen tot drie gebragt worden, 235, 236. Deeze leeren intusfehen dezelfde pligten,237, waaruit eenvoudigen befluiten, dat het verichil van weinig gewigt is, 2 8-240. DeWysgeer ftemt dat niet toe , 240—242. Degedagtevan Hu me, dat men hier ter kwader trouw zintwist, wordt beoordeeld, 243-260. De drie hoofdgevoelens worden daarop getoetst, 261— 265. Het eerfte heeft den voorrang, 266— 274 , hoewel 'er bedenking daar tegen gemaakt Wordt, 275-277, MERKURIUS. (Aanmerkingen over den hop, yan) Zie het Register der XII Deelen bl. 71. C-j.jj' * doorgang door de Zonnefchyf W. 72. • — boven den gezigteinder na Zonne ondergang , en daarna op de Zonnefchyf waargentn men in V Hoge bl. 72. t te Leiden bl. 72. t by den uitgang der Zonnefchyf te Batavia, bl. 73. MERCURIUS. Zie Venus en Merou, r i u s. MICROSCOOPGESTEL, gefchikt iot  MÏCR. MIDD. MILTV. MOERB. 137 het ontleden van kleine Dieren , met eenig, aanmerkingen over het vermogen der vergrootende Glazen. Zie het Register der XII Deelenbl. 73, MIDDAGS-BREEDTE (Verhandeling om de) op Zee huiten den middag te vmden. Zie het Register der XII Deelen bl. 73. MTT T VATEN. (Waarneeming van een ontdekt kraakbeenig geleider) Zie het Register der XII Deelen bl. 74. M OERBE ZIEBOOMEN. Proeven omtrent het planten van Moerbezieboomen, het opvoeden van Zywormen, en het aanwinnen yan Zyde, in Gelderland genomen, met eene gegronde hoop van daarin wel te zullen flaa. een door VV. H. van Hasselt , XVII Deel 2 St. bl. 1. Vooroordeelen zyn er teeen het planten van Moerbezieboomen in ons Land 2 Hoe men het zaad dier Boomen moet zaaien, 5, * En hoe de Planten zynm het eerfte jaar, 7. Hoedanig de grond ter zaain, el moet zvn, 8 , 9- Het gezaaide niet te ver. laarioozen • 'maar de Boomen in Kweektuinen over te brengen, da«r zy hoog fcbieten en zwaare vorsten kunnen dooritaan, 10-12. uan men moet zekere gronden daartoe kiezen ,13 , en daarna letten, in welke men de jonge Boomen zal verplanten, 13, I4» waarom men al. lerleie gronden beproefd heeft, 15. «et befluit wordt daaruit opgemaakt, en de behandeling des Booms bygevoegd, 15-17. De  138 MOERBEZIEBOOMEN. telfchieting, het barften des ftams, en welke winden zy doorftaan, worden daarna opgegeeven, 17-22: ook welke foort van Moerbezieboomen, de Sauvageon, de Rofe, of de Italiaanfche het beste zy, 22-25. Het lot in te korten, te griffen, doch met voorzorg, en op welk eene wyze, wordt bepaald, 25-31, nevens andere behoedmiddelen, en gevolgen, 31 — 33- — Overgaande tot het opvoeden der Zywormen , wordt de eerfte tegenwerping, dat de Zyworm een kwaade ongezonde luchtgeeft', opgelost, en door eigen ondervinding weêrIegd>. 35-37 : °ok een tweede, dat de wormen in ons land kleiner vallen, 37; en een derde, dat zy aan de waterzugt onderworpen 2vn •> 38, 39' De verbastering der Eieren heeft men met zorg tegengegaan, 30-42, De beste wormen moet men tot de teelt uitkiezen, 42, 43, de vogtigheid der vertrekken myden, 43, en de Eieren wél bewaaren 44. Hoe die uit te broeden, door natuur of konst, doch best door de laatfte, fchoon men verfchillende wegen daartoe heeft ingeflaagen, wordt hier ook gezegd, 46-52. Best is in een broeiltoof, hier in Plaat verbeeld, te laaten maaken, 52-59, gelyk de ondervinding geleerd heeft, 59,60. Hierna wordt bepaald, of eene koude ofheete lucht den Wormen best zy, 60-68, de tyd van uitbroeien, wyze van behandelen 69-74'; het uur van het uitkomen der jonge Rupfen", 75"76, waar de jongen te bewaaren, 78-79, hoe te voeden, 79--8i. Hunne koleur, 82, grootte, 83, worden hier by gedaan. Dus komt de Schryver tot het winnen van Zyde. Men kan  MOERB. MOL.MOL. MOSPL. MOUSS. 13? kan drie vraagen doen, of de Wormen alhier zo veel zyde geeven, als elders; of deeze van zo veel deugd zy; en of de kosten niet te boven gaan de winst? Hierop wordt geantwoord, 87-97. Dan hoe de zyde af te haspelen? Veele haspels zyn gebrekkig, die van Vaucanson munt uit, 98 , en waarom 100-104. De Languedocfche, Toscaanfche en Pkmontefche Haspels zyn keuriyk verbeterd 105-114. De bepaaling der kosten van de Zydeteelt is moeilyk , en voor als nog ondoenlyk , 115. Evenwel men wil eene .berekening maaken, 116-124. De fchoone Haspel van Vaucanson wordt in Plaat verbeeld, 126. MOLENS. ( Wiskundige en Werktuigkundige befchouwing der Wind-) Zie het Register der XII Deelen bl. 74. - proeven eener Theorie wegens Molens, die door het Water gedreeven worden. Zie het Register der XII Deelen bl. 75. MOLENS. Zie ookRosenkransmolens. MOS'PLANTEN (Eenigenafpooringenaangaande de), of ze zonder zaadlob of lobben , flan of ze met een of twee voortkomen, gelyk duizend andere Gewasfen. Zie het Register der XII Deelen bl. 75. MOUSSONS. Zie het Register der XII Deelen bl. 76. MUU-  i4o MUUR. NAGEB. NATUURL. NAV.' MUUREN. (Verhandeling over de Profilen der) Zie het Register der XII Deelen bl. 76. N. NAGEBOORTE (Eene) befchreeven, waarin drie moederkoeken zich vertoonden. Zie het Register der XII Deelen bl. 76. NATUURLYKE HISTORIE. Zie het Register der XII Deelen bl. 76. NATUURLYKE WEEZENS. Zie Weezens. NAVEL (een zeer ongemeen toeval, aan den) van een Man. Zie het Register der XII Deelen bl. 76. NAVELBREUK. (Waarneeming over een geflikte) Zie het Register der XII Deelen bl. 77. > Verhaal nopens eenverflropte Navelbreuk in eene Vrouw van 80 jaaren, dooor de Operatie zeer gelukkig en voorfpoedig geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl. 77. Waarneeming van eene Navelbreuk in een eerst gehoor en kind, door M. J. de Mak. XIX Deel 3 St. in de Berichten bl. 71. De gevallen van kinderen met de Ingewanden of darmen, 'tzy bloot, 'tzy in eenen zak, buiten het lichaam hangende, gebooren, worden hier door eene nieuwe waarneeming vermeerderd. 72. Men zag een gebooren Kind met eenen dubbelen hazemond , met eene navelbreuk, of een gezwel ter plaatze des navels, ter grootte  NAV. NETBRj NIER. te van eenen vuist, alleen bekleed met dat ge-' deelte van het buikvlies, 't welk de vaten van den ftreng natuurlyk omgeeft; doch nu ra eenen ruimen zak uitgezet, 72. Deeze zak wordt eerst befchreeven, 72-74, en daarna toen het kind geftorven en geopend was, hoe alles zich inwendig vertoonde , en wat daaruit geleerd kan worden, 74-75- NAVEL-en BUIKBREUKBAND. Be* fchnving van een Navel- en Buikbreukband, door A. de Bosson XXII Deel in de Berichten bl. 474. In ons Land zyn de Breuken zeer algemeen in beide Sexen, 474- Daar tegen zyn verfcheiden Werktuigen bedagt. De Schryver geeft er ëén op van zyne vinding, en heldert deszelfs Befchryving op in een Plaat, 475477, bewyzende deszelfs deugd door twee genoome proeven in eene Buik-en Nayel-breuk, 47T--479- NET-BREUK. (Waarneeming over een') Zie het Register der XII Deelen bl. 77- . Zie ook Darm-Net-enWaterbreuk*' NIER. Bericht wegens een Nier, daar het Bekken geheel buiten dezelve geplaatst was , door J. Rocquette, XVI Deel 2 St. m de Berichten bl. 281. . Het lyk eener cagag. jaarige Vrouw ontleed wordende, bevondtmen dit opmerkenswaardige , dat het bekken der Nieren, (doorgaans binnen in dezelve geplaatst, zo dat men het niet ontdekken kan, dan door eene overlangfe doorfnyding over haare bolle zy-  NIER. NQOTEN-MOSKAATB. zyde) geheel en ai buiten dezelve was geplaatst, cn veel grooter was, dan in eene natuurlyke en welgellelde Nier, 281, 282. In welke hghaamen en waarom Bartholinus dit ook menigmaal gevonden heeft, wordt, nevens de gedagten van Winslow, en de waarneemingen van Schbnkius, en anderen, die dit geval, al en niet, opgemerkt hebben, gezegd, 282-285. De redenen, waarom de ont- leeder dit geval opgeeft, en eene Afbeelding daar van mede gedeeld heeft, fluiten ditfluk, 286, 287. N O O T E N-MOSKAAT-BOOM. Aanmerkingen over de Bloemen van den NootenMoskaat. Boom , door M. Houttuyn, XXVI Deel bl. 211. De Vrugten van deezen Boom zyn reeds meer dan twee Eeuwen be- ' kend, en in Europa overgebragtgeworden,met eene naauwkeurige befchryving der Boomen , waar aan zy groeien. Linn^üs heeft ze egter onder de onbekenden gepiaatst, uit gebrek aan kennis der deelen van derzelver vrugtmaaking , 2if. Van de Bloemen deezes Booms • wordt in de meeste befchryvingen niets gezegd, 212, 213. Maar de Heer Radermacher' des verzegt, zondt aan den Schryver takken met bloemen en vrugten , waar door hy in ftaat gefield werdt, om de nog ontbreekende befchryving daarvan te ge even , 213-217. Thunberg verfchilt van den Schryver ten aanziene van de plaats, welke men aan deezen Boom, in 't frmenftel van Linn/èus, moet geeven, 217-219. De tvvyfelingen omtrent dit ftuk wor.  NOOT. OCTR. OLEUM, OLEUM. 143 worden daarop onderzogt en weggenomen, 219-224, en juiste Afbeeldingen van de bloemen en vrugtmaakende deelen in eene Plaat gegeeven, 225-230. o. OCTROY der HOLL. MAATSCHAP- PY binnen de Stad Haarlem. Zie het Register der XH Deelen bl. 78. OLEUM ANIMALE DIPPELII. (Verhandeling over de bereiding van het) Zie het Register der XII Deelen bl. 78. OLEUM ASPHALTH. Bericht van den Oleum Aspalth , door M. Hofkens de Courcelles. XIV Deel in de Berichten bl. 79. De Schryver, iets gezegd hebbende in het VIII Deel der Verhandelingen van de Hollandfche Maatfehappy, en dat nader opgehelderd in 't IX Deel 3 St., omtrent het nut van het Oleum Asphalti beloofde, byaldien hy ,in het vervolg, niet naar wenschdaarmedeflaagde, zulks aan de Maatfehappy te zullen mededeelen, gelyk hy, hier, tot zyn leedweezen thans doet, .79—81. OLIE VAN JODENLYM (Nut der) in verouderde verzweeringen der Ingewanden. Zie het Register der XII Deelen bl. 79. Na  144 OLIE. OLIE. OLIËN. ONKUNDE; —; Nadere uitbreiding omtrent het gebruik van de Olie van Jodenlym. bl. 79. OLIE IN DE WYNMOER. Zie Wyn- MOER. OLIËN. Nieuwe Waarneemingen over het lichten der vette Oliën en foortgelyke ploffen, dooor Mi van Marum, XVI Deel 2 Sc. bl. 271. Dusai en Beccary hebben ons de in duisternis lichcende lighaamen (JPhosphorï) leeren kennen. Sints heeft men zich toegelegd , om aan anderen dat vermogen door konst mede ce deelen ,271. Die is den Schryver, ten aanziene van verfcheiden'andere Oliën, met naame hier genoemd, zelfs met wezenlyke Oliën , gelukt, ja ook met dierlyk Vet, en zelfs met Wasch, 272, 273, op een wyze* welke ontdekt wordt, 274, 275. En ter uitvorfching van andere omltandigheden, heeft hy beproefd, welken graad van hitte zy daartoe noodig hebben; of die eigenfehap door dikwyls kooken vermeerderd of verminderd wordt; of Oliën, met zuuren vermengd,gelykenuitkomst hebben; en of deeze Oliën iets gemeen hebben met een geëlectrifeerd lighaam, waarvan hy den netten uitflag mede gedeeld heeft, 275-278. ONKUNDE (Is het geoorloofd in onzen handel en wandel met de) van onze medemenfchen ons voordeel te doen? zo ja: in welke gevallen, en hoe verre? Zie het Register der XII Deelen bl. 80. *" Twee-  ONK. ONW. OOG. OOGAPP.OOGZ. 145 , Tweede Antwoord op dezelfde Vraag, bl. 80. „ 1 Derde Antwoord op dezelfde Vraag, bl. 81. , Vierde Antwoord op dezelfde Vraag, bl. 82. ON WE DER. Verbaazende uitwerkzels vaneen Onweder, door J. F. Martinet. XIV Deel in de Berichten bl. 33. TeAlem, inde Meyery van V Hertogenbosch, floeg het Onweder, in de Kerk, onder de Predikatie van den Wel Eerw. Heer S. Keuchenius, 35, 36. Alle de byzondere uitwerkzels, zo in als buiten het gebouw; al wat den Leeraar, de Toehoorders, en de lieden in eenen byftaande Herberg, daarvan zagen, gevoelden, leeden en hoorden, worden hier, geregeld, aangetekend, 36— 42. waarby gedaan wordt de uitwerking van een Onweder op een Akker met groote boonen te Liempde, ter itaaving van een geval, op een onzer Oorlogfchepen gebeurd, 43 45. OOG. Zie Lens Crystallina. OOG. (Bericht wegens een zeer ongemeen toeval aan het linker) Zie het Register der XII Deelen bl. 82. OOGAPPEL. Zie het Register der XII Deelen bl. 82. OOGZIEKTE. Berigt van eene Oogziekte in eene Familie op het Eiland Waringen, door K J. F. MAR,  146" OOSTZ. OPBL. OPDOEM. J. F. Martinet. XX. Deel 2 St'. in de Berichten bl. 441. Op het Eiland Wietingen heerscht by eene Familie hec zonderling gebrek van de Oogleden niet behoorlyk te kunnen yerwyderen.omdat het bovenlle ooglid verlamd is, en niet opgeheeven kan worden, des de fpleet tusfehen het bovenfte en onderlle ooglid zeer naauw valt. Die gebrek gaat over van de Ouders tot de Kinders, waarin egter een ander zonderling verfchil plaats heefc, 441 Alles worde door een Tafeltje opgehelderd * 444- OOSTZEE. (Phosphorike lichten der") Zie Phosphorike lichten. OPBLAAZING. Aanmerkingen over de geneezing van eenige langduurige kwaaien, door eene onbekende heelkundige Operatie, by fommige Guinefche Negers in gebruik. Zie het Register der XII Deelen bl. 83. 1 Wciarneeming van een genezen Negerjongen door dat middel bl. 83. OPDOEMEN. Waarneemingen omtrent het Opdoemen van Zee en Land, en andere Verfchynfelen van dergelyken aart, door J. F. Martinet, XXVII Deel 2 St. bl. 145. Na het Zeegezigt aan het llrand te Edam kort befchreeven en tot eenen grondflag gelegd te hebben, 14.6, 147, geeft de Schryver op de betekenis van het woord Opdoemen , 148 , 149, en hoe het Verfchynfel, daardoor uitgedrukt,  OPDOEMEN. OPIUM. OPKLIMM. 14? drukt, zich daar vertoont, 149—151; hoe m andere oorden des Vaderlands, 152, 153' h°e aanTsland, Hitland en Fero, 153— 156:> in Siberië , Zweden en op fPiftmburg, 156, 157 in Noord-Amerika en 0 °P den£^, 160- i6z,ïn'Barbatfe-9 162, in de Middelandfchc Zf>e volgens de Waarneemingen van den Heer May, 162-165. Dan dit Opdoemen heett ook plaats op het land, te Maas/luis en Kneuen, 165, by Cadix en ie Sites, 166, en te Edam op tweederlei wyze, 167-169. De oorzaaken van dit Verfchynfel ter Zee, worden daarna opgegeeven, 169-171, nevens de reden der verfcheidenheid op verfchillende plaatfen, 171-178, en te lande, 178-180, des zelfs voordeden , 180-183, en andere Verfchynfelen, 183, 184- Het toppunt of maximum van het Opdoemen is waargenomen m de baai van Tetuan, waar men de Kust van Mallaga en de Granaadbergen, omgekeerd, m de lucht gezien heeft, 184-187, ook in ons Vaderland by Eemnes , en op welke wyze , 188-193, het geen door twee Plaaten wordt opgehelderd. Wat anderen daarvan ter verklaaring van dit zeldzaam Verfchynfel gezegd hebben, vindt men in hetilot, en waartoe deeze Opgaaf kan dienen, 194. OPIUM. {Geneeskundige Proeve over het nuttig of/chaadelyk gebruik van het) Zie het Register der XII Deelen bl. 84. OPKLIMMING. (Trapswyze) in de Natuur- k 2 ir  ï48 OPKLIMM. OPVOED. ORKAAN. lyke Weezens. Zie Weezens (Natuurlyke). OPVOEDING (Verhandeling over de zedelyke) der Kinderen. Zie het Register derXII Deelen bl. 84-87. 1 Tweede Verhandeling bl. 87-89. - Derde Verhandeling bl. 89—91. Vierde Verhandeling bl. 91, 92. « Vyfde Verhandeling bl. 92 -94. ORKAAN. Een Orkaan van V jaar 1770,1 en de ongewoone Luchtverfchynfeh van 't jaar 1771 , waargenomen door J. F. Martinet, XV Deel bl. 287. Een Orkaan, op den 19 December 1770, in en buiten het Vaderland vernomen , wordt, byzonder in zyne uicwerkfels te Edam, befchreeven, 287 —— 289;daarna de ongemeeneLuchtsgefteldheidvan den jaare 1771, 290, 291, byzonder twee Byzonnen te Dokkum, 292, een zeer groote Hoos boven 't Te, met haare geweldige werkingen, te Wormerveer, aan de Koog, en te Zaandam, 293 295» en vyf Hoozen te gelyk gezien over Oestgeest enz., 295 299, met derzelver formeering, 300 303, daarna roo- de Zons- Regenboog te Edam, 304, 305, en de groene koleur van Planten aanmerkelyk verhoogd, 306, nevens een Maans - Regenboog in 1771, 306, 307. O VA-  OVAR. PAARELW. PADD. PALMB. 1491 OVARIA. (Bericht van eene Vrouw, overheden aan ondraaglyke ongemakken, voortgekomen uit eene zonderlinge verbastering der) Zie het Register der XII Deelen bl. 95. P. PAAREL-WORM (Wraame6ming van den oorfpronk der) met de daaruit komende goudoogige Stinkvlieg. Zie hec Regiscer der XII Deelen bl. 95. PADDEN. (Verhandeling over de voortteeling der Americaanfche) Zie hec Regiscer der XII Deelen bl. 95. PALMBOOMACHTIGE GEWASSEN. Befchryving van twee nieuwe foor ten van Palmboomachtige Gewasfen uit Japan en vandeY^ de Goede Hoop, met eenige Aanmerkingen omtrent de Bloemen van de Varens en dergelyke Planten, door K. P. Thunberg, XX Deel 2 Sc. bl. 419. De Sexe der Planten is thans genoegzaam beweezen ; evenwel bleef 'er nog, tot heden toe, ééne Klasfe over, de Cryptogamia geheeten, welker vrugcbaarmaakende deelen niet genoeg bekend waren, waar onder eerst de Vygeboom was, doch nu ook de Palmboomen, 419 421. Tusfehen de twee Palmboomen, Cycas en Zamia, en de Varens is eene groote overeenkomst, 421,422. De twee eerften moeten tot de Klasfe dexTweeK 3 hui~.  i5o PALMB. PANB. PEES. PEG. PETTEN. huizigen betrokken worden, 423. In hetfteïzel der Sexcn moet men ze agter de Cliffbrtia invoegen, volgens de opgegeeven manier, 424, 425. De krulbladige Cycas van Amboina en Mdabar wordt befchreeven, 426, de onge- boogene van Japan en China, 426 4a"8, deJaage Zamia, 428, 429, de Kafferfe Zamia, 429, 430, derzelver mannelyke en vrou- welyke bloemen, 430 433. liet gebruik van dit Gewas is by de Hotcentotten in trein, 433' 434- P A N B O O RIN G E N. (IVaameeming over de nuttigheid der herhaalde^ als meae eenige aanmerkingen aangaande de kwetzingen van het Bekkeneel, of buitenvatig bloed onder V zelve. Zie het Register der XII Deelen bl. 96". PEES (Geneezing van de gebrookett)vanderegte Spier der Dye. Zie hec Regiscer der Xil Deelen bl. 96". PEES van ACHILLES. (Aanmerkingen over het breeken der Peezen, voornaamenlyk van de) Zie het Register der XII Deelen bl. 97. PEGEL KUNDE (Verhandeling over de) zo als dezelve tot grooter volmaaktheid gebragt wordt door de fluxie - rekeningen. Zie het Re. giscer der XII Deelen bl. 97. PETTEN. (Met Hondsbosch en duinen te) Aantekeningen, behoor en de tot de Kaart van het Hondsbosch en Duinen te Petten,  PETTEN. !5I ten, in het jaar 1730 uitgegceven *«-Hendrik de Leth/ö Amfterdam, en door den Heer Jan Lukas van den Tooren te Alkmaar in 1782, gedeeltelyk verkleind-voornaamentlyk dienende; om de juiste afneeming van hetzelve Hondsbosch in den tyd van 52. jaaren aan te duiden; met de befchryving eener nieuwe Uitvinding , zoo men vermeend, volgens welke men zeer naauwkeung en gemakkelyk Kaarten enz. verkleinen kan, door A Roskam Kool. XXI Deel bl. 145. Eene Kaart van een gedeelte van Noord-Holland. en West - Friesland , door Joost Jansz Beeldsnyder in den jaare 1575 gemaakt werdt, om dat er maar twee of drie van overgebleven waren, in den jaare 1778, op nieuw uitgegeven. Zy gaf aanleiding dat de Schryver meende daarop te ontdekken eene groote verandering ;, te Petten en daaromtrent voorgevallen, 146, 147- Des §inë hl derwaarts en onderzogt, hoe verre de Waterdyk, zedert 'tjaar 1730, verlegd is, 148. Na eenige byzonderheden van het oude Petten en de tegenwoordige Inwooners gemeld te hebben , i49 154, volgt de wyze, hoe J. L. van den Tooren de groote Kaart des eerften tot een groot Oclavo formaat verkleind nebbe, 155 I59, welke manier van verkleinen korter en zeekerder gaat, dan anderen, voorheen gevolgd, 159-166, waaruit drie Aanmerkingen aangaande Petten getrokken worden, 167 168 , waar agter de verkleinde Kaart volgt, nevens twee anderen Plaaten, ter verklaaringe van de beste manier van verklei- K 4 PEUL-  152 PEÜLVR. PHOSPH.PIP^.PIsbl. PEULVRUCHTEN. ^bekende) Zie B 0 omen. ' PH OSPHOR IK E LICHTEN. PVaamee rnng over het Verfchynfel der PhfsphTrke Lichten van de Oost-Zee, door den Graave V- Razoümowsky XXIII Deel in de Be Se5 bp!' benige Aanmerkingen over de bekende Phosphort gaan vooraf ,& 4, waarna de Schryver zegt, dat hy, den 15 Tu]v 17™ van Kroonflad naar Koppenkagen zeilende' wat laager dan de kusten van CourlanTLl zienheett, voor de eerftemaal fchitterende flikkeringen van eene byna witte of zeer bleekeroode koleur, en op welk eene wyze, el rage dagen laater, 4,5, waaruit hy vier beluiten trekt, naamelyk, dat alle Phosphonke Lichten niet van dezelfde foort zyn 6 tgeenhytragt te bewyzen, 7-IO; waarnah^ FrZTT V£UV?AJ°N ■ °P reize van **»*pk^naar Cajena gedaan, onderzoekt en £r V™ ^ Elu "ke ^ WMraan ^mmigen het bovengemelde verfchynfel toekennen, niet overal dezelfde zy, 10 12. PIP/E. Zie het Register derXII Deelen bl. 07. PISBLAAS. Verhandeling over eene binnenst, buiten gekeerde en buiten het lighaam geplaatfeopene Ptsblaas, ineen eerstgeboren vrou. welykktna, door A. de Bosson. XIX Deel r St. bl. 313. Dat gevallen, die in veele opzichten oyereenftemmen, van eikanderen kunnen verfchillen, wordt hier bevestigd, 313. De Heel-  PISBL. PIST. PISVL. PISW. PLAN. 153 Heelmeester, geroepen by een pas gebooren vrouwelyk kind ten onderzoeke, befchryfc een by het zelve gevonden plaatslyk gebrek, waarvan men foortgelyk nooit gezien hadt, ook geene andere Geneesheercn, 314 3lS' Na den dood geopend zynde geert men een vertlag naar bevind van zaaken , 318—323, waarop volgen de Waarneemingen van den Hoogleeraar Bonn, gemaakt by gelegenheid, dat hem twee Kinderen , met een wanfchapenheid der Teelddeelen ter weereld gekomen, 313-329> voorkwamen, PIS T O O L E N. Zie het Register der XII Deelen bl. 97. PISVLOEINGE (Waarneeming eener ) binnen weinig dagen doodelyk. Zie het Register der XII Deelen bl. 97. PISWEG. (open) Zie Roede Wanstaltige. PLANE ETS-P LAATS (Korte Verhandeling over het vinden van de fchynbaare') als deszelfs plaats uit het centrum van den Aardkloot te zien is. Zie het Register der XII Deelen bl. 98. PLANTEN, (onbekende) Zie Boomen. . de groene kleur merkelyk verhoogd. Zit Orkaan. K f Ver-,  154 PLANTEN. Verhandeling over dat foort van Vat en in de Planten, aan welk in 'talgemeen de naam van Lugtvaten gegeeven wordt, door E. P. Swagerman. XX Deel 2 Sc. bl. i-i. Lang is er groot verfchil geweest over het beflaan der Lugt in de Planten, zo wel als over het beftaan van Lugtvaten in dezelven, gelyk blykt uit de aangehaalde geleerde Schryvers, 172174. Men ondernam eenige navorfchingen te doen, doch zy bleeven onvolkomen, 174-176". Laater werdt die arbeid hervat in verfcheiden' ileelen, byzonder in de dwars doorgefneeden fteng van de Keizers-Kroon ( Corona Imperialis j, waarin men niet alleen enkele vaten vondt, maar zelfs eene bundelwyze byeenvoeging van verfcheidenen in een groen celachtig wceffel, 176 179. Daarna doorfneedt de Schryver de ileng in de lengte, en geeft ons op, hoe de vaten aldaar gefield waren, 179. Vervolgens onderzogt hy den loop der Vaten, in het dunne van de fteng 180, en daarna by hunner oorfprong, 181, waaruit hy een befluit trekt, 182. Dus ontdekte hy genoegzaam dit foort van Vaten; maar een naauwkeurige Ontleediging van derzelver plaats, fchikking en gedaante aan anderen willende geeven, onderzogt hy nog eens alles en maakte daarvan afbeeldingen , 183 186. Hierna ging hy over, om eene gewoone Tulp te onderzoeken , waarvan hy den uitflag aantekent 187 191, nevens 'tgeen Malphigius gezegd heefc van de overeenftemming tusfehen deeze Vaten, en de Lugtvaten der gekurvene Dieren, 191-193. en  PLANTEN. 155 en hec geen Grew van derzelver bundeiwyze verdceling opgemerkt heeft, i93-i95« Vervolg op de Verhandeling van de Vaten der Planten, door E. P. Swagerman, XXI Deel bl. 86. Al wat, in devoongc; Verhandeling, van het beftaan, plaatzmg, lchuking, grootte, hoeveelheid, gedaante en zamenftelling van de Vaten der Bolplanten gezegd is, ftelde men niet, als eene regelmaat voor du overige Gedachten en hunne onderhoonge lootten, 86, 87. De Schryver is des overgegaan ' tot het nafpooren van eenige foorten van Fhin- ,. ten, welke onder het Geüacht der kruiden behooren , 88. Dan , vooraf merkt hy eenige dingen aan omtrent hetveffchil van deeze Vaten met die van het dierlyk geftel, 88, 09. Neemt men in acht het aanziemyk getal der bundels, in de Plaaten der voorige Verhandeling aangeweezen, dan ontmoet men een wonderbaar zamenftel van wezenlyke Vaten, 90, fa ftaat om aan de vereischten van een vogtvoerena Vat te voldoen , 91 ; ™ar behdvc;n deeZ2n heeft men in Kruiden, hierna te melden, mets gevonden, dat mee de vereischten van een Vac overeenftemde, 91 93 ö des kan men aan de gemelden alleen den naam van Vaten geeven, o9 ca. Malphigius Luchcvacen zal men hever moeten noemen, Vaten, ter rondvoering vanvogten gefchikt, 94, 95- ^ foev™ met de Luchtpomp ftaaven wel het beftaan der lugt in de Planten; maar juist niet, dat de luge in deeze Vaten opgeflooten zy, 95, 90. üy 't verdroogen, vindt men wel deeze Vaten le-  lS6 PLANTEN. dig; maar dat is ook gemeen aan de overige deelen 96 , 97. Derzelver flandplaatzen verfchillen meer in Kruiden, dan in Bolplanten, 9 V uJ, ftfgen dcr laatften v'md' men twee verfcheidenheden, o8; doch meer in die der Kruiden, 99 Ioo. Een zevental van onderlcheiden zuplaarzcn der Vaten is in fommige Kruiden waargenomen by een horizon taaie doorfnyding, 100 IC3. Van het uiterlyk aanzien der Hengen valt niet te oordeelen; dwarfche doorfnceden bcllisfen meer, 10- Bv deeze gelegenheid is de fteng van een Zonneroem cnderzogt, io3_I07; daarna van de Asclepias, J07, ïo8; en van de Efula major, 109; «aar in geene Planten zyn de Vaten grooter en voor 't oog zigtbaarer, dan in de ftengen der Komkommers, en in die der Meloenen , 1 cp 1,2. Mocilykheden komen by zodanige ontdekking voor, die men moet afkeeren, 112—1,4. Onder de Planten met perksvvyze Vaten is de Menispermum opmerkelyk, ir4, „5; en by de ? de Vaten in den omtrek der fteng, op eene ongeregelde wyze , hebben, is de Verbena, 11 * en m zulken, waar de Vaten der ftengen in den buiten omtrek of elders binnen dezelve bundelswyze geplaatst zyn, munt uit de W ranthus Crtftatus, 116. - De Schryver is de eenige niet, die zich verzet heeft tegen *t aangenomen gevoelen, dat de genoemde Vaten alleen de ngt voeren, 117. Hy bewyst zyne ftellmg naaer, 118-120; geeft ons op, welke Planten en wanneer ter onderzoeke te kiezen 120, 121; en hoe men ze moet behandelen by  PLANT. PLANTG. PLICA. POED. 15? by 'tdoorfnyden, 122 127. Dë verklaa- ritig der alles ophelderende Plaaten, welke hier by&gevoegdzyn, werdc geleezen, 128-134- P L A N T G E WA S S E N Verhandeling over de opllurpende Tepelen der Plantgewas/en, door A Ypey. XIV Deelbl. 363- Veel overkomftigs is 'er tusfehen Dieren en Planten, 36306K , ook ten aanziene de opflurpende repelen, f?///genoemd, niet te ontdekken in de Land-, maar wel in de Water-Gewasfen, 36S-V>7Hoe zy zich daarin verwonen, 367 , 368. Hec tweede maakfel der Vaten, en hoe aan te merken, nevens de Klapvliezen, en de Planten met eenvoudige Vüli; de reden van het verfchil; het oordeel van Malphigius, Grew en anderen over de Vaten van het hout enz. komen daarna in aanmerking, en wat men hebbe te denken van de fpirale vezelen der bladen, 369- 3?b>- PLICA POLONICA. ZiePoolscheVlecht. POEDER, Onderzoek van een zeker voorbederf bewaar end Poeder, in Frankryk uitgevonden. Zie het Register der XII Deelen bl. 98. POKKEN Verhandeling over de Indiaanfche ' Pokken, door P. M. Nielen XIX Deel 2 St. bl. 135. De welvaart der West-Indijclie Colonien, en dus ook de gezondheid der Slaaven, alsmede die der Blanken/zyn van geen gering belang; maar zal men voor dezelve kunnen zorgen, wanneer men noch den aart der J/i'  ij8 POKKEN. POLYPI. Indiaanfchc Pokken, noch derzelver geneezimr ^nt? i35, 136. Hierom worden dl aart df benaaming, en de oorzaaken deezer ziekte e'erst befchreeven, 136-141; daarna de verfchillende gevoelens van voornaame Geneesheeren gemeld en getoetst, r*, -H5i cn einde] ^ de oorzaak, naar de befmetcing, de ovcrërving, en de natuur van het vergift gezogt, uf.. 150. Onder deeze Pokken is verfchil, x%_ 151 • Men verneemt onderfcheiden tekenen in net eerfte tydperk, en vervolgens, tot dat de Voorzegging komt, 151 IJ4 , en welke middelen men dan ter geneezing moet aanwenden, i54 —~I60. Dus komt men tQt fa tweede tydperk, waarin wederom de tekenen, hetonderfcfaeid de voorzegging, en geneezing voo.koomen, 160-165. Aan het derde tydperk word gedagt, 165, ,66: Vervolgens aan het vierde, i66~i76. Dan, men moet ook kennen, en voorzien de toevallen, die uit deeze Pokken nabjyven, by de Nederlanders bekend onder den naam van Naween, 'i~6 ig2. waarna onderzogt wordt, of zy met de Venusziekte gelyk ftaat, 182-188. PO.L YPI van de NEUS. JVaarneeminzen wegens eenige geneezene Polypi van de Neus, doorj. de Vries, XXIII Deel m de Berichten bl. 20. De Schryver werdt geroepen by een voornaam burger Heer van ruim vyftig jaaren , zwaarlyvig , volfappig, doch gezond klaagende, dat hy in de neusgaten Polvpihadt, die hem belettcden Iugt daar door te haaien, en eene moeilyke ademhaaling met eene bezwaar-  POLYPf v. d. NEUS. POOLSCHE. 159 lyke fpysdoorzwelging baarden. Een gebruikt middel had de kwaal verergerd, 20, 21. In dien toeftand werdt hy naauwkeurig onderzogt, en de geneezing beproefd , 22 24. De touw van Albucasis, hielp niet: de Seton van le Dran was raoeilyk: eene verandering werdt beproefd, en zy herftelde den lyder,25- 02. De Schryver laat hier op volgen eene tweede Waarneeming wegens een genezene Kraakbeenige Polypus. Deeze ontdekte zich in eene jonge Dochter, die reeds lang geklaagd hadt over eene verftoptheid en opzetting m het regter Neusgat, welke , na onderzoek , een volkomen Polypus bevonden werdt te zyn, befchreeven door Hippocrates onder de vierde foort van Polypi, 34, 35- De Seton fchynende hier van minder nut te zullen zyn, beproefde men de geneezing door het eenigfte middel, de Extractie, welke zeer welgelukte, 34, 36, 37. — Eindelyk komt hier nog voor een derde Waarneeming wegens eene geneezene Vleesch - prop, welke toegebragt werdt aan eene Juffrouw van 40 jaaren , 38, alwaar geene Extractie, maar deSefowtewerk gefteld kan worden. Dit gefchiedde met een goed gevolg, door de Turunde, 39 42. Eene Plaat heldert alles op, 43, 44- POOLSCHEVLECHT. Bericht aangaande een Singalees, die, op het Eiland Ce'üon, iets van dat geene aan zyn hoofd hadt, hetwelk naar de Plica Polonica, of, Poolfche Vlecht, geleek, doorj C. Metzlar. XXIV Deel m de Berichten bh 459. In den jaare 1780 was er  16o POOLS. PRED. PROF. PULV. PUT. er een Singalees te Colombo, van wiens achterhoofd een (hart, 52! Rbynlandfche duimen ang, en van li tot ii duim dik,gegroeid was. Deeze ilaart wordt verder befchreeven, en het bericht aangaande den Man die deeze Vlecht droeg, er by gedaan, ±59-46', nevens des Schry vers gedagtcn omtrent derzelver oorfprom»461, 462. ö' PREDIKER IX vs. 11 Bewaarde der menjchelyne pogingen op den toets gefield. Zie het Register der XII Deelen bl. 98. PROFILEN (Verhandeling over de) derVes. tingen. Zie het Register der XII Deelen bl, 98. PULVIS HYPNOT1CUS; (Verhandeling over de bereiding en nuttigheid van het Genees, middel) nevens eene aanmerkensw aardige Hts torie en geneezinge eener langduurige llaapeloosheid door het gebruik van hetzelve Zie het Register der XII Deelen bl. 99. PUT. Verhaal van eenige byzonderheden, waargenomen by het graaven van een Put in Vriesland door G. 13 rug mans, XIV Deel in de Berichten bl. 53. Het hier aangetekende geval gebeurde te Mnguierum in de^Grietyen van Oost - Honger deel. Men groef eenen Put, en wanneer men, ter diepte van vierentwintig voeten, gekomen was, en de boor ter verdere uitdieping gebruikte, hoerde men een onderaardsch gerommel, gevolgd van vuurvonken, en deeze wederom van eenen vuurigen damp, 55.  PUT. REGEN en UITWAASSEM. 161 ee Hierby wordt gedaan wat nadeel de Werklieden daardoor leeden; welke vlam'er uit floeg; hoedanig het water ware; en welke voorzorgen men gebfuikte, 55- Een ander dergelyk geval ist nog eens, een half uur van daar gebeurd, 56. , Nader Verhaal van dien Put, door den zelfden XV Deel in de Berichten bl. 11. De brand van den Put is, den 7 October des jaars 1773, fterker geweest, en wat daarby verder is waargenomen, n, 12; hoedanig deszelfs water was, 14, en wat men vernomen heeft in den Put van 't nabuurig Dorp Ee, 13, 14. R. REGEN en UÏT WAASSEMING. Waarneemingen wegens de verfchillende hoeveelheid, van Regen en Uitwaasfeming op verfchillende hooien hoven de oppervlakte der Aarde, benevens eenige aanmerkingen over dezelven , doorC. Brunings, XIX Deel * St. bl. 227 Door bloote befpieling kon men met vermoeden, dat 'er, in de hoeveelheid van Regen op verfchillende hoogten boven de oppervlakte der Aarde vallende, zulk eenaanmerkelyk verfchil zou plaats hebben , 228. Dit onderwerp fcheen geene oplettendheid te verdienen, 229. DeKoninglykeGenootfchappen van Londen en Parys dagten 'er egter anders van, 229 232. Men nam proeven op het  l6z REGENB. REGENW. REGT.' dak van de Westmunfler Abdy, 233, en zy werden elders herhaald, 234-235. Die fpoorde den Schryver aan, om dit ook boven op het huis Zwanenburg te beproeven, waarvan hy de wyze enden uitflag meldt, 236-238, met een ondeiv.oek, wat daarvan de oorzaak, en water anderen van gezegd hebben, 238-246. Hierna onderzoekt hy de uitwaasfeming, mede boven het dak van Zwanenburg, en deeit ons den uitflag mede, met aanmerkingen die daarop gemaakt worden, 246 254. REGENBOOG. (Maans-) Zie het Register der XII Deelen bl. 100. REGENBOOG (Witte) aldaar bl. 100. REGENBOOG (Een roode) aan de Zon. Zie Orkaan. REGENWATER. Zie Yzer. REGT. (Voor[telling nopenshetbeginfel, waar door men komt ter kennisfe van het Na. tuurlyk) Zie het Register der XII Deelen bl. 100. REGTLINISCHE HOEK. Zie Hoek. RETRANC MEM ENTEN. (Verhandeling over ge) ZiehetRegisterderXIIDeelenbl. 101. RHENECEROS. (Waarneeming over den) Zie het Register der XII Deelen bl. 101. RIIYN-  RHYN. RIVIEREN. 163 RHYN. Zie Goud van den Rhyn. RIVIEREN (In welke hoeveelheid de Nederlandfche) federt den aanvang deezer Eeuwe verzand zyn? Wat is het middel, om het zand en flikken , die zich op derzelver bodem gezet hebben, van daar te ver dryven, en derzelver meerder verzanding voor te komen. Zie het Regiscer der XII Deelen bl. 102. . Eerfte Antwoord op de Vraag, door de Holl. Maatfehappy voorgefteld. „ Daar het door de ondervinding bekend is, dat 'er uit de Natuurlyke gefleldheid, en andere omftandighedeh der Rivieren van ons Vaderland, voornaamlyk van den Neder-Rhyn of Lek, zekere gebreken noodzaaklyk voortvloeien, -waardoor aan den eenen kant derzelver Kanaalen , tusfehen dezelfde of foort gelyke Dy ken beflooten, te eeniger tyd onbekwaam zouden kunnen •worden, om, behoudens de veiligheid der aanpaalende Landen, dezelfde hoeveelheid Waters af te brengen; en, aan den anderen kant, de Dy ken, in buitengewoone gevallen. zo van Tsdammen, als anderszins, in gevaar gebragt worden van te bezwyken. — Zo word gevraagd: Kunnen die gebreken zeiven, of ook derzelver gevolgen, door andere middelen, dan door Afleidingen voorgekomen worden ? Zo ja, welken zyn dan die middelen ? Maar, indien één of meer Afleidingen de eenigfte middelen zyn mogten, waardoor zodanig oogmerk op eene duurzaame wyze bereikt kan worden, zyn dezelven, naar de gelegenheid der Landen, L a «f-  j6V rivieren. mogelyk? Zo ja, waar, en op welke wyze moeten zy dan gemaakt worden, en kunnen zy veilig ondernomen worden, zonder de vaarbaarheid der Rivieren te benadeelen?" Men ander fielt by deeze Vraage, het fluiten der Bywegen langs den Boven-Rhyn, als hel eerfte en natuurlykfte middel, om niet alleen de vaarbaarheid der Rivieren bovenwaarts te behouden; maar ook tevens eene geregelde verdeeling tusfehen de Takken te weeg te brengen: des men by het beantwoorden niet noodig hebbe in aanmerking te neemen die buitengewoone hoeveelheid van Water, dewelke men federt eenige jaaren door het openliggen der Bywegen op den Neder-Rhyn en Tsfel, ondervonden heeft, doorC. Zillesen XIX Deel i ft. bl. i. Deeze Vraag is moeilyk te beantwoorden, 3. Onze Rivieren zyn door een verkeerde Theorie, misbruikte kunst en eigen belang bedorven. Men moet des dezelve volgens natuurkundige en proefondervindelyke grondwaarheden befchouwen, en dan uit diezelfde gronden nafpeuren, welken in den tegen woordigen ftaat der Rivieren, de beste middelen ter verbeteringe zyn. 4. De Rivieren en derzelver water zyn nuttig. 6—8 Hoe het laatste werkt, 8-1©." Met welke fh'elheid het ftroomt, en Stoffen laat zinken, n-14 Wat by ftuiting gebeurt. 15, 15. Maar hoe' moet dan, volgens de gelegde gronden, een goede Rivier zyn? Zy moeten niet regt hopen, 16 19; maar eene andere gefchikt- heid hebben. 19. De gebreken onzer Rivieren kunnen hier uit afgeleid worden. 20. Onze  RIVIEREN. 165 ze Voorvaders dwaalden in hec aanleggen van Zomerkaden om de Rivieren, waaruic veele nadeelen volgden. 20 22. Men heeft die gebreken willen verbeteren; maar het kwaad is daardoor erger geworden, 22 25. Byzonder kan de Lek zyn water niet afvoeren, 25, 26. In ééns kan nu alles niet verbeterd worden, 27, 28. Alle afleidingen zouden Zeer fchaadeiyk zyn, 28 31. Landen, boven het gewoone Rivierwater, moest men laaien onderloopen, 32 34. Maar hoe kan men de Alblasjer- en Crimpener-Waarden uit het gevaar redden, 34 39? Voor de Lek moest dan ook gezorgd worden, 39-42» Aan de Beneden-Rivier zou men, door de natuur met konst gepaard, eene meerdere diepte kunnen geeven, 42 45. Dan, de Hol- landfche Maatfehappy gaf den Schryver drie niet weggenomen zwaai ïgheden, door middel der Nieuwspapieren op, die hy in een Byvoegfel heeft getragt weg te neemen, 46', 47; eerst welke oorden en hoe onder water te laaten loopen, by wincercyd, 48—52; waar men zal moeten uitmaalen, het verval des waters in aanmerking genomen zynde, om de gebreken van den Boven-Rhyn en Lek weg te nee-, men, en die ftroomen door den tyd in een beter ftaat te doen geraaken, 52 70. Tot de landen aan de Rivier paaiende, zou men een Canaal graaven, 77 80. De gevolgen der buitengewoone gebreken of Ysdammen zou men, door een ander middel, kunnen ce- gengaan, 81 88, en niet minder de Ys« ftoppingen in de boven-rivieren, vooral by ™ b L s dooi  ï66 RIVIEREN. dooi weder, wanneer het Ys beneden nog vasc zit, 88 91, gelyk ook de Ysdammen, die zich zetten waar Eb en Vioed werken, pi 96. Dan de Killen en Nieuwe Vaart thans te diep wordende, zal men behooren te beteugelen, io gen, 152; maar vobr den Gelder]chen Is/el valt''er geene te bedenken, 152, 153- i)e wyze, hoe die te maaken, moet wel gekend worden volgens een gegeeven voorfchrift, 153i« De groote zwaarigheid, of de vaarbaarheid der Rivieren daardoor niet zal belemmerd worden , wordt weggenomen door eene ontkenning, op redenen gegrond, 155, 156kosten daarvan kan om veele oorzaaken niet bepaald worden, 156, 157- Men wagte intusr L 4 fchen,  :t6"8 RIVIEREN. fchen, eer men dat werk begint, naar de uit» komst der boven gemelde middelen, 157, 158. Drie getekende Kaarten helderen alles op, 158. £ Berigt nopens de verdeeling en zamenloop der Rivieren, door R Frisi XIV Deel bl. 112. Uit de proeven, die de Rhyn by Mentz, de Moezel, en de twee takken van den Rhyn by Emmerik opleveren , volgens Gennetté, befluit hy, dat de Landen niets toebrengen om de hoogte van het overftroomend water te verminderen; maar dat de Wateren, in eenen boezem vergaderd, eene veel grootere meiheid verkrygen, en dat, hoe dieper de grond uitgegraaven is, zo veel te minder zy nadeel doen aan de nabuurige akkers en dyken, 113. Die is bevestigd door een proef, in eene doorkonst gemaakte Rivier te Leiden, 114, 1(5. Die Helling gaf twist en twyfel in Italten , 115. Men nam , op verfcheiden plaatzen, nieuwe proeven; maar zy vielen anders uit, 116,117. De gevoelens der oude Waarneemeren worden by deeze gelegenheid opgegeeven, 118-122, waari-y de laatere komen, 123 125, Cn daaruit wordt beweezen, dat het fluk, waarover men verfchilt, door natuurlyke Waarneemingen veel naauwkeuriger bepaald wordt, dan door Konsrrivieren; dat de proeven van GenNeté geen genoegzaamen grond hebben, om zyn befluit te doen vast gaan; en hoedanig de zamenvloeing des Waters in de daad zy, 125, 126", het geen door voorbeelden in Italien bevestigd wordt, 126-130. ROE,  KOEDE. ROSENKRANSMOLENS. i69 ROEDF. (wanstauige) Nadere befchrr vim en afbeelding eener wanftaltige Roede en van den open pisweg, in eenkind van drie jaaren waargenomen, door A. Bonn, aai Deel bl. 135- Vóór vier jaaren werden de Waarneemingen des Schryver», aangaandj ^ wanfchaoenheid der Pisblaas en Teeldeelen , onder !e Verhandelingen der Maatfehappy (XIX Deel i Sc. bl. 3*3 3*9> f"™^ Hv hadt toen het voorneemen om de Al bteldirVen van aangebooren gebreken van kinderen ïn 't vervolg het licht te doen z.en; gelyk m een ander Gefchrift gefchiedis, 136, }37' .™« eeeft hv de kentekens op van eenig fchmlend, gebrek of mismaaktheid in de bovengenoemde deelen, en heldert alles op, door de afbeelding van vier wanfchapen gevallen, m Plaat, 137-144. ROSENKRANSMOLENS. Theorie der fchuinsliggende ^fg»^,?^ werken, door W. j. O-. Ivarsten aiv Deel bl 1. Onder de Werktuigen, die men met vrugt gebruiken kan, wanneer het water flegts, tot de hoogte van 10 of 12 voeten, moet gebragt worden, fchynen de zogenoemde Rofenkransmolens alle oplettendheid te verdienen. Belidor heeft geleerd, hoe dezelven best aan te leggen. Karsten wil deszelfs voorftel alhier verbeteren, bl. 1, 2, des njf de plaatzing, vorm en behandeling der Schep- werken aancoonc, bl. 2 25. TweeSchep- werken ce Straatsburg worden befchreeven , 25—35, en de lenSte der Klimbuizen °PSe" geeven, 36 48- ROT- 9  tja ROTTEKR.RUND.SALQUER.SALP; ROTTE KRUID. (Waarneeming van eenige zeldzaame en langduurige toevallen, veroorzaakt door het inneemen van) Zie het Register der XII Deelen bU 103. RUNDERSTERFTE (Waarneemingen in de) gedaan m de jaaren 1756 en 1750 Zie het Register der XII Deelen bl. 103. Nadere Verhandeling over de RunderJterfte. Zie het Register der Xll Deelen bl, 103. Bedenkingen over de aanfteekende ziekte onder de Runderen , benevens eene aanwyztng hoe debefmettingvan dezelve, ofuitze- ■ roetd, 0f ten min ft en derzelver voortgang gejtuit zou kunnen worden, bl. 104. s. SALQUEREUS MARINO. Zie Wier (Zout van) SALPETER. GEEST. (Phlogiston in den Uau bsriaanfchen ) Zie Yz e r. SCHEDE. (Uitzakkende) Zie Lyf. moeder. SCHEURBUIK (Een wonderlyk geval in eene Vrouw, die door) veele knobbels op het hoofd  SCHEURB. SCHEURZ. SLAGAD. SL. 171 hoofd kreeg. Zie het Register der XII Deelen bl. 105. SCHEURZELS. Zie Breuken. c t AG ADER. Geneezing van twee gekwetfte Slagadèrs. Zie het Regiler der Xü Deelen bl. 105. SLAGADEREN. Zie Bloed. SLAKKEN HOORNS. Twyffelingen of zwaarigheden over de wyze, waarop de Slakkenhoorns gevormd worden, en middelen, om ze wc te neemen, door B. Carrard, XV Deel bl. 368. Omtrent deeze vorming hadt men Reaumurs gevoelen. Herissant ftondt in een ander. De eerfte nam proeven , die, meende hy, hem leerden, dat de Slatkenhoorns hunnen oorfprong namen uit de verdikking van een fap, dat uit de ongedekte lichaamen der Dieren doorwaasfemde, en in de lucht hard wierdt, 368-372. Drie tegenwerpingen kunnen tegen de uitkomst dier proeven gemaakt worden. De eerfte wordt geleezen, 372-379; & tweede, 379-386; de derde, 386-389. Noch het gevoelen van reaumur, noch dat van Herissant is hier omhelsd. Twyffelingen zyn alleen gemaakt. Men verwagt een nieuw licht over deeze ftoffe, 390. SLINGER (Proefneemingen over de langte van den enkelen) te Leiden. Zie het Register der XII Deelen bl. 105.  r?2 SLYMGR. SLOKP. SL. SNAPH. SN f^7/ f ' m ^orgaans doodetyk is 9 Welke zynde redenen, Jarom dezelve nu ve'el eerder dan voorheenen voorkomt ? en door welke mddelen ts zy voor te komen oftejneem» Zie het Register der Xll Deelert bl.0Tok \ ■ Tweede Antwoord op die Vraag bl. i07. ^f^tiSf ^^oeilyke ^U.iot!aal ^ ^ hdem dm^Iging , SLUIS 1N VLAANDEREN. Zie Ziekten. SlAlretdtNEdZ ^ PI>ST° °LEN «*0 fchieZ Z: dy- Tn'er verre mede SNEEUWWATER. Zie Yz er. STAARTSTER. Berekening yan eenke ^ner Comeet van de aarde, in vier Waar- Kon  STAARTST. STEEN. 173 »■ ... Kort berigt wegens eene Comeet-Sterre, die zich in 't jaar 1757 0/1758, volgens hes. Systema van Newton, Halley en andere Sterrekundigen zal vertoonen bl, 110. . ■ Aanmerkingen over den loop der Staart' pier, die eerlang verwagt wordt, en in het jaar 1682 verfcheenen is, bl, 110. —— Vervolg van Aanmerkingen over die Staart* fier &c. bl. in. ■ Waarneemingen van de Staartflerre % •welke zich vertoond heeft in het jaar i?59i gedaan te Leiden, bl. iïï. ■ Berigt van den loop eener Staartflerrel te Batavia waargenomen in 't jaar 1759. bl. in ■ Waarneeming van eene Comeet in *tjaar, ij66 aan de Kaap de Goede Hoop, bi. 112. STEEN. Bericht v/egens eenen grooten Steen , gevonden in de Waterblaas , door J. Rocqüette, XIX Deel 3 St. in de Berichten bl. 83. De Schryver heeft eenen grooten Steen, gevonden in de Waterblaas eener Vrouw van 37 jaaren , en weegende, toen dezelve nog vogtig was, byna 23 lood, aan de Maatfehappy aangebooden, om bewaard te worden,' in haar Kabinet van zeldzaamheden, 83, 84; daarenboven uitvoeriger befchreeven , en een bericht gegeeven van den inwendigen toeftand de9  STEEN. des geftorven lichanms, waarin hy denzelvea gevonden hadt, 84-88. STEEN IN DE BLAAS. Zie Blaas. STEENEN, ontlast uit den Uterus by eene jonge Dogter van 28 jaaren te Lekkerkerk. Zie het Register der Xil Deelen bl. 112. 1— Eene zonderlinge en zeer gelukkige looZihg van twee Steenen door een jongman van 28 jaaren. bl. 112. STEENEN en STEEN VOEGEN w kei- ders , fonteinen en gebouwen zodanig digt en vast aan malkanderen te lymen en te floppen, dat het tegen water, lugt, en warmte altoos digt blyft , en nooit zal barften. Zit het Register der XII Deelen bl. 112. ■ Nog een dergelyk flerke Steenlym, om voegen tusfehen Hardfteenen, onder of boven den grond, water digt te maaken, als mede yzere bouten en jiaaven in den Steen, in fleede van met lood, vast te zetten, beftand tegen water, lugt en warmte, en niet barflende. bl. 113. STEENEN (ver anderlyke ) Vertoom over de ver anderlyke Steenen, Oculus Mundi genaamd en een zeldzaame, van dien aart, door M. Houttuyn. XX Deel 1 St. bl. 311. Dat fommige Steentjes in water gelegd, eeri zekeren trap van doorfchynendheid verkregen, ter- wyl  STEEN. STEENK. 175 vvyl zy anders ondoorzigtig waaren, is reeds, in het midden der voorgaande Eeuw, of vroeger, bekend geweest, 311. Dat blykt uit het getuigenis van verfcheiden Schry vers, 312 316. Niet Jang geleeden is zodanig Steen, welken men nu noemt Lapis mutabilis, of Qculus Mundi, eerst regt bekend geworden, en door de Geleerden befchreeven 316—320. Waaruit tevens blykt, dat er thans veranderlyke Steenen van veelerlei foort zyn bekend geworden, en befchreeven, 320—324. Ter bevestiging van alles geeft de Schryver in een Plaat de Afbeeldingvan eenen zeer fraaien veranderlyken Steen, zynde een Plaatje van de zogenaamde FichterAgaat, vallende op den Galgenberg by Oberftein, op de grenzen van het Tweebrugfchs en 'de Paltz ; waarby de befchryving gevoegd wordt, 325 330, STEENKOOLEN. Verhandeling over het navorfchen en uitvinden der Steenkoolen, door J. de Stehlin XIV Deel bl. 67. Laage Landen hebben Turf in zich, hooge bezitten Steenkoolen, misfchien ook Gelderland, maaü waar te vinden? Sommigen hebben dit gebrekkig aangeweezen, beter onze Schryver, gelyk uit de ondervinding gebleeken is, 67— 71. Hoe diep zy liggen, en dat zy eene Goudmyn voor een Land^zyn, vindt men hier aangetekend, 72 76. Maar waar zyn ze te zoeken? Niet in eigenlyke ofinMyn-maarin Vlotbergen, te ontdekken door middel van een Bergboor, of door graaven, gelyk by Loebingen in Saxen, en de Wet tin in het Maagden- burg-  t7* STEENK. STERREK. STEDEtt hurgfche, van welke beide de laagen werden gemeld, 76—83, nevens eene nadere bepaalmg der gronden, waar men ze mag vermoeden, 84—86, en den grond beproeven, 86, 87. Men kan ze egter maar brengen tot vier foorten, 88-90, en hoe men ze moet behandelen , 91. 't Nafpooren geeft meestal aanleiding tot het vinden van andere nuttige Delfftoffen. STERREKUNDIGE STOFFEN. (Ver. handeling over eenige) Zie het Register der XII Deelen bl. 112. STEDE HOUT. Zie het Register der XII Deelen bl. 112. STINK VLIEG. Zie het Register der XII Deelen bl, 113. STRAND te PETTEN. Antwoord op de Vraag: Welke zyn de waare oorzaaken, dat het Strand by Petten en de Hondsbosfenfedert eenige jaaren zo aanmerkelyk is afgenomen? Wat is het beste middel, om het Strand te dier plaatje te bewaaren, en te doen aanwinnen ? Zie het' Regiscer der XII Deelen bl. 113. STUIPTREKKINGEN. Waarneeming van zeer zwaare en langduurige Convulfien of fluiptrekkingen , door Steen/lof veroorzaakt, en door het uitkozen van dezelve geneezen , door P. Heckers, XVI Deel 2 St. in de Berichten bl. 325. Een gezond Man , van 37  STUIPTR. TAB. TAND: 177 07 jaaren en eene maatïge levenswyze, wordt; in den jaare 1755» zonder voorafgaande ongemakken, fchielyk overvallen door eene zwaare PYn in de ingewanden des buiks, waar tegen verfcheiden' geneesmiddelen voorgefchreeven worden; doch vrugteloos, 326, 327- Hier na viel hy in zwaare ftuiptrekkingen , 328 , 009 Het beloop der ziekte wordt naauwkeurii opgegeeven, nevens de gebruikte middelen en hoe hy, door het loozen van Steenftoffen, volkomen geneezen, en daarna gezond gebleeven is, 329-332. T- TABAKS-ROOK. Zie het Register der XIÏ Deelen bl. H4- TAND in een monflreus Kaaksbeen. Zie het Register der XII Deelen bl. 114. TANDEN. Bericht van eene oude Dame ; welke, in haar zesëntagtigfle jaar, drie nieuwe tanden heeft gekreegen , welk getal, /eders yier jaaren, tot vierentwintig is aangegroeid, door J. Dachs, XVI Deel 2 Sr in de Berichten bl. 317. Eene oude Adelyke Dame, te Terhorg in het Graaffchap Zutphen, werdt,' in haar zesëntagtigfle jaar, door eene zwaare koorts overvallen , met hevige pynen ra den mond, welke laatfte eenige dagen duurden , waarna drie nieuwe tanden doorbraken, en le]yj aerc  i?8 TAND. TEELD. TEERLV ' dert nog éénentwintig anderen gevolgd zyn „: 318, 319. De Schryver ontvouwt de vreemd^ llëid van dit geval, en waaraan men hetzelve hebbe toe te fchryven, waarin iets groots en wonderbaars gevonden wordt, 320 324. TEELDEEL , met kanker aangetast. Zie het Register der XII Deelen bl. 114. TEELDEELEN (Befchryving der tegenna* tuurlyke) van een Mansperfoon in het huis der vreemde Weezen te Zwolle, en een Werktuig om de pis te vangen en op te houden. Zie het Register der XII Deelen bl. 114. TEERLINGSCHE VERGEL YKINGEN. (Nieuwe befpiegeling en ontcyfering der) Zie het Register der XII Deelen bl. 115. ' Verhandeling, waarin uit den aart zelfs der Teerlingfche Vergelykingen getoond word, welke de redenen zyn, waarom ~"er voor de drie Wortels dier Vergelykingen geen algemeene Form ulas kunnen gegeeven worden. Zie her Register der XII Deelen bl. 115. TEXELSCHE ZEEGATEN. Zie Zeega t e n. THERMOMETRISCHE WAARNEEMINGEN, in Japan gedzan, in de jaaren 1775 en Ï77G, door C'. P. Thunberg, XIX Deel 3 St. in de Berichten bl. 123. Deeze Waarneemingen beginnen met Sept. 1775 e®  THERM. TREP. TRIP. TURFB. ï?9 fen eindigen met Oclober 1776, 123 136. Viermaal daags is de graad van koude en hetce, nevens de gefteldheid des Weders, aangetekend; Zodanige Waarneemingen zyn , zo veel men weet, nooit te voóren in Japan gedaan; des zeer waardig om bekend te worden, 136. De grootfte warmte is geweest op 98, en de felftö koude op 35 graaden, 137. , TREPANEEREN (Verhandeling over het) ter geneezinge van verzweering en bederf in het Scheenbeen. Zie het Register der XII Deelen bl. 115. TRIPLARIS AMERICANA. Verhandeling over de Triplaris Americana, befchreeven en afgebeeld, door P. J. Bergius, XVI Deel 2 St. bl. 109. De Planten van America zyn ons nog weinig bekend, 110. Onder de geenen , welke Rolander medegebragt heeft, behoort de zeer zeldzaame plant, Tiplaris III. Waaraan die naam door anderen is gegeeven ,112. Deeze Triplaris wordt hier naauwkeurig befchreeven, 114 116, en iü Plaat fierlyk afgebeeld; TURFBOÜW (Korte Verhandeling van den) en den wederaangroei van het Veen, zoals dié byzonder in de Langftraat plaats heeft. Zié het Register der XII Deelen bl. 116. TWEELINGEN, die met het boven deel hunner hoofden waren aaneengegroeid. Zie het Register der Xll Deelen bl. 116. & M 2 VAARt  i8o VAARWATERS. VAARWATERS. Antwoord op de Vraag der Hollandfche Maatfehappy: Welken zyn de beste middelen, om Vctarwaters te verdiepen, Tiet zy de ondieptens gekomen zyn door Verzandingen , Slikken , Kleyen , ofte anderfints , door J. van der Linden, Govertsz. XV Deel bl. 469. De Rivieren van Holland zyn hier, voornaamelyk, bedoeld, die in een llegten ftaat raaken , 470 472. De oorzaaken daar van worden gemeld, 472, 473, ook hoe de Beddingen te verdiepen,473,474, de Oevers te behandelen, 474, en de zinkftoffen af te voeren , 475. Deeze middelen kunnen nuttig zyn op denGoudfchenTs/èl,476", de Linge uitgezonderd, 476, 477. Wat te doen aan begroesde plaaten, aan in- en uitfteekende hoeken , 477—479, de openingen te behouden, en vooral waar ter plaatfe, 479— 484. Welke de beste middelen , in 't alge. meen, ter verdiepinge zyn, 484 487, en waar zich daarvan te bedienen; 487-491. —. In een Byvoegsel wyst de Schryver vier onderfcheiden distantien aan in de Rivier de Merwede, die verdieping noodig hebben, 494504. Dan, op dat Antwoord en het Byvoegsel zyn door de Hollandsche Maatsc happy der We et en sc happen eenige Aanmerkingen gemaakt, om te toonen, waarom zy dezelven niet voor volledig, of voor zoo  VAARW. VAG. VAL. VALL. VAR. 181 zoo naaby, als mogelyk is, aan de Vraag voldoende houde , fchoon dac Antwoord en hec Byvoegsel (haars oordeels) verfcheide nuttige aanmerkingen en deeze en geene weetcnswaardige bevindingen behelzen, bl. 505— VAGINA. Zie het Register der XII Deelen bl. 117. VAL DER EERSTE OUDEREN (Onderzoek der Middelen , welke de Goddelyke Voorzienigheid, volgens het oordeel van fommigen, hadde kunnen gebruiken, om den) te verhinderen* Zie het Register der XII Deelen bl. 117. VALLENDE ZIEKTE. Zie Ziekte. VARENS. (Bloemen van de) Zie Palmboomachtige Gewassen. VATEN in de PLANTEN. Zie Planten. VATEN OPSPUITEN. Ontdekking van het geheim der Opfpuiting (Injectie) der Vaten, gebruikt door de Heer en Ruisch en Lieberkuhn, doorG. J. Beuth. XVII Deel 2 St. bl. 263. De beide genoemde Heeren konden niet alleen de Vaten van enkele deelen der dierlyke ligchaamen, op de volmaakfte wyze, opfpuiten ; maar ook de Bijectte-üoiïe door de vliezen der vaten uitdryven, M 3 -n  iSa VATEN. VEELHOEK. VENUS. en haar door de Zweetgaten der huid eenen door- of uitgang vcrfchaffen, 263-—.264. Maar de kennis van de toebereidfelen tot zodanige opfpuitingen zyn met de uitvinders geftorven, 265, Het groot nut van zodanige ontdekking heeft den Schryver aangefpoord,om een proef te neemen, welke hem by uitneemenheid gelukt is, des hy, deeze ontdekking niet geheim willende houden , dezelve aan de Maatfehappy ontdekt; en de wyze der uitvoering in eene Plaat afgebeeld heeft, 265— 270. .VEELHOEK (Verhandeling over de beginfelen, op welke het Problema, om een gegeeven) met het meeste voordeel te verfterken. Zie het Register der XII Deelen bl. 118. « Meetkundige Verhandeling wegens fomn. mige hoedanigheden der reguliere Veelhoeken. Zie het Register der XII Deelen bl. 118. ,VENUS C Waarneeming der bedekking van) in 'tjaar 1753 te Leiden gedaan. Zie het Register der XII Deelen bl. 119. ï ■ Verhandeling, beneffens de naauwkeurige algemeene en byzondere Afbeeldingen van den overgang der Planeet Venus, voorby de Zon in'tjaar 1761. bl. 119. ï Verhandeling en Aanmerkingen\ over 'verfcheiden Uitrekeningen en Waarneemingen van den overgang van Venus voprby de Zon in 'ijaar 1761, bl. 119. Waar-  VENUS. VERD. VERDR. i% m Waarneemingen van Venus op de Zon in ''tjaar 1761, bl. 120. Berekening van anderen omtrent den loop van Venus voorby de Zon, en de wyze, koe men de middellyn van Venus uit de drie gefielde palen, zonder Surdifche getallen kan vinden, bl. 120. Waarneeming over den fchynbaare loop van Venus over de Zonnefchyf in zyn begin, midden en einde in 't jaar ïj6i te Batavia, bl. 120. ■ Waarneeming van Venus by haaren uitgang van de Zonnefchyf in 'tjaar 1769 te Batavia, bl. 121. VENUS en MERCURIUS. Waarneemingen en uitrekeningen over den Zamenftand van Venus en Mercurius,op den 18 Mey 1778, door M. Mechain. XX Deel 2 St. bl. 39. De Schryver geeft berigt van het Werktuig, door hem gebruikt, 39 , en den tyd, wanneer hy zyne waarneemingen begonnen heeft, nevens den geheelen uitflag, 40-44. VERDEELDHEDEN (Onderzoek of de) iets ten nadeele van het Christendom bewyzen. Zie het Register der Xll Deelen bl. 121. VERDRONKENEN (Herftclling eens) door het Aderlaaten in de Hals-ader en. Zie het Register der XII Deelen bl. 121. M 4 VER-  i«4 VERD. VERGEL. VERR. VERS. VERDUISTERINGEN aan de Zon en de Maan. Zie hec Register der XII Deelen bl. 122. VERGELYKINGEN (Nieuwe oplosfwg der fielkundige) van de vierde macht, en hier door ook van de derde nutcht. Zie het Register der XII Deelen bl. 122. VERROTTING, traarneemingen over eenige ftoffen, die de verrotting bevorderen of tegenftaan, door A. Ypey. XVI Deel 2 St. bl. 85. Pringle heeft veele ftoffen die de verrotting afweeren , opgegeeven, 85, 86". Wat niet, en wat al voor het bederf vatbaar is, noemt onze Schryver, 87- Ook wat daarvan oorzaak is, en waaruit men de bederfweerende middelen moet afleiden, 88, 89, nevens zync Proeven omtrenc de kragcen der zouten, 90— 92, en omcrenchec SalSodae, 92—94. Een befluic worde daaruic gecrokken, en eene bedenking opgelosc, 94, 95. Proeven mee hec zout van Globe rus, 96 99, mét kalk- agtige Aarden, 99 102, met Armenifche Bolus volgen, 102 105, mee de Befluicen, die uit alle deeze proeven gecrokken worden, 105 108. VERSCH YNSEL, (Bericht van een merkwaardig) dat uit een doodkist, een weinig geopend, eene vuurvlam floeg. Zie het Register der XII Deelen bl. 122. "1 ;.' Waare Af beeld fel van een zeer zeldzaam ver-  VERSCH. VERST. VEST. VISCH. 185 ■verfchynfel met twee Byzonnen, in V Haage en op andere plaatzen gezien, bl. 122. , Brief van j. F. Dryfhout over het Luchtverfchynfel, in den jaare 1753 in 's Haage gezien, bl. 123. , . Bericht van een byzonder Luchtverfchynfel, van eene gekleurden Boog boven de Zon. bi. 123. VERSTERVINGEN (Waarneem'mg over den fchielyken voortgang der) in den mond van Kinderen. Zie het Register der XII Deelen bl. 423. VERSTIKKING (Eenige bedenkingen over de~) en Verflikten. Zie liet Register der XII Deelen bl. 124. VESTINGBOUW. (Verhandeling over de onregelmaatige) Zie het Register der XII Deelen bl. 124. VESTINGBOUWKUNDE. (Oplosfmg van drie Vraagftukken in de) Zie het Register der XII Deelen bl. 125. VISCH (Kort verhaal van de uitwerkfelen, welke een Americaanfche) veroorzaakt op de geenen, die hem aanraaken. Zie het Register der XII Deelen bl. 125. 1 Een zeldzaame Zeevisch, gezien omtrent den Keerkring van de Kreeft, bl. 125. M 5 VIS-  f85 visschen; VISSCHEN. (Verhandeling over het gehoor der gefchubde) Zie het Register der aII Deelen bi. 125. VISSCHEN. (Verhandeling over de hersfenen der) Zie het Register der XII Deelen bl. 126. - Verhandeling over de bekleedfelen van de huid der Dieren in V algemeen, en byzonder over de fchubbcn der Visfchen. Zie het Register der XII Deelen bl. 126. VISSCHEN. (Japanse) Befchryving van eenige Japanfe Visfchen en andere Zee-Schepfelen, door M. Houttüyn, XX Deel 2 St. bl. 311. De Geleerde T h u n b e r g vergaderde eenige Visfchen , op zyne reize naar Japan , die hier befchreeven zyn, met naame de Japanfe Schelvisduivel , 312 314, de Japanfe Sterrekyker, 314, 315, de Japanfe Oranje-Visch, 315, 316, de zwarte Govie, 316, 317, de Japanfe Scharretong,317,318, de vergulde Zee - Braafem, 318, 319, de verzilverde, 319, 320, de getekende,320,321 de roode, 321, 322, de breede, 322, 323, de roedige, 323, de bruinachtige, 324, de Japanfe Lipvisch, 324, 325, de Groot Oog Lipvisch , 326, de ge bandeerde Baars, 326, 327, de vliegende, 327 329, de Japanfe Stekelbaars, 329, 330, de Japanfe Makreel, 331, de vergulde, 331, 332, de ruuwfiaartige, 332, de bruinachtige Doornbuik, 333, de verzilverde, 334, de Japanfe Barbeel, 334, 335,  VISSCH. V1TR. V1TUS. VLAKT. 187 335, de ongebaarde, 335, 336, de gewiekte Zeehaan, 336, 337, deJapanfeMeirflang, 337, 338, de Weerlooze Meirval,338,339» de Tabakpyps-Visch, 339, 340, de Japanfe Zilverftreep, 340, 341, de Japanfe Haring, 341, 342, de Haay-Roch, 343, de bonte, 344, de Hoozenbek, 344, de Eenhoornige Hoornvisch, 345, de vierhoornige Beenvisch, 345» 346, de Teerlingfe Beenvisch, 346, de Gehoornde Kreeft, 347, de knypende, 347, de gekamde Zee-Garnaal, 348, de ftekelige Krab, 348, de Zee-Polypus, 348, 349, en de Zee-Kat, 350. VITRIOOL-OLY (Uitvinding van een nieuwe manier om de) zoet te maaken. Zie het Register der XII Deelen bl. 127. VITUS-DANS (Bericht aangaande een St,) door de Eleclriciteit geneezen. Zie het Register der XII Deelen bl, 127, VLAKTEN, (hellende) Onderzoek, of hellende Vlakten meer planten , of leevende Schepfels draagen, dan waterpasje , door B. Carrard, XV Deel bl, 308. Algemeene befpiegelingen doen hier verfchillende oordeelen voortkomen , 310. Drie zaaken moeten hier onderzogt worden, 1. Stelt men, dat een hellende vlakte, bekwaam tot den landbouw, een waterpasfe , die haar tot voetfleun dient, oogenfchynlyk kan overtreffen, wat moet daaruit volgen, ten aanziene van 't getal der Planten, weiken deeze tweederlei vlakten draagen kun-  iS8 VLOEIST. hunnen ? 2. Toe hoe verre kunnen hellende gronden, tot den landbouw bekwaam, metterdaad verfchillen van waterpasfe , die hun tot voetfteun dienen? 3. Welke gevolgen kan men üit de oplosfing van deeze twee Vraagflukken, alles in agt genomen, afleiden, het zy met betrekking tot de regels van het Landmeeren, of tot vrngtbaarheid en bevolking van verfcheiden Landen? Op de eerfte Vraag wordt geantwoord, 312 318, op de tweede, 319— 337, op de derde, 337—367. .VLOEISTOFFEN (Befchouwing wegens de kragt der) en inzonderheid die van het water. Zie het Register der XII Deelen bl. 128. Tweede fiuk over dezelfde Stoffe, en inzonderheid over den weer ft and van de Lucht, bl. 128. VLOEISTOFFEN. (WederRand der) Verhandeling over den wederftand der Vloeiftojfen in het algemeen, en in het byzonder dien van de Lugt op de Kanonkogels en Bomhen, doorj. J. Wartmann. XIV. Deel bl. 295. Eerst telt de Schryver op de verfcheidene foorten des wederftands der Vloeiftoffen, en de grootheid haarer kragt, 295— 2p8. Dan tekent hy aan de foortgelyke zwaarte van Loot, gegooten Yzer,Bomben , Water en Lugt, 299303. Hierop fielt hy een Problema voor, 304308, en trekt er verfcheiden gevolgen uit, opgehelderd door voorbeelden, 308- 351. Deeze Theorie vergelykt hy met de proeven van  VLOEIST. VOETB. VOETEU. i8? van Dumetz, 351—355» van deValliek 11, 355 — 357, en van Papacino d'Antony, 358 36a. VLOEISTOFFEN, (lucht gelyk en de) Zie luchtgelykende vloeistoffen. VOETBAARING. Verhandeling over eens verbetering in het Leer [luk d?r Voetbaaring, door P. S. Kok. XXIII Deel in de Berichten bl. 112. De verlosfing eener Vrouw, wanneer de vrucht met de voeten eerst voorkomt,heeft, al voorlang opmerking verdiend, en daarin zyn verfcheiden voorfchriften gegeeven, 112,113. Alle zwaarigheden worden daardoor niet weggenomen , des men nieuwe middelen heeft aangepreezen, byzonder heeft men, na Mauriceau, een zekere behandeling gevolgd, 113 115, en op welken grond dezelve lleunde 115; maar deeze voldeedt ook aan den Schryver niet, deshy zich op eene nieuwe verbetering heeft toegelegd, 116 118. Vier redenen drongen hem om de oude handelvvyze te verwerpen, 118 119, welke hy,uitvoeriger, als wettig betoogt, 119-126. Daarop laat hy zyne betere en niet gevaarlyke behandeling in zulk een geval volgen, en bekleedt dezelve met veele redenen 126-138. VOETEUVEL (Aanmerkingen over hetlerugte hulpmiddel tegen het) genaamd het poeijer van den Hertog van Mirandola. Zie hec Register der XII Deelen bl. 129. VO-  tgo VOGEL. VOGELL. VOGT VOLK. VOGELEN. Verhandeling over de Hersfe* wen der) Zie het Regiscer der XII Deelen 1)1. I2> VOGEL-GRAS. Bericht nopens het VogelGras, door D. üe Gorter. XXII Deel in de Berichten bl. 471. Wat het Vogel-Gras by Linn^us, en welke de gemeene naam zy; waar men er eene goede afbeelding van kan zien; in welke oorden hetzelve groeit en tot welke hoogte; hoe de Halmen zyn; waar men er eene goede befchryving van vindt; wat men ter uitroeinge vrugcloos gedaan heefc; of met becer uicflag kan verrigcen, zege ons die Berichc, 472 , 473 VOGELLUIS. ( Waarneeming van de ge* vleugelde zes en dertig-tengelige ) Zie het Register der XII Deelen bl. 130. VOGT (Pynftillend) van hofman. Zie koperrood. VOLKEN van NEDERLAND (Korte [chets van de), die wel eer het zelve bevolkt en bewoond hebben. Zie het Register der XII Deelen bl. 130. VRUGT. (Een Vrouw van 48 jaaren, die 6 jaaren te voor en zwanger was geweest, tusfehen beiden eenzoon terwaereldhadtgebragt, loosde nu eerst de beenflukken der eerfte). Zie het Register der XII Deelen bl. 131. VRUGT  VRUGT. UITW. toï VRUGT (wanschapen) Befchryving van een wanfchapen vrugt van agt maanden, met een gefloten aars ter waereld gekomen, door C. G. Wagler. XIX Deel 2 Sc. bl. 255. De Vrouw van een Soidaat, in haar dertigfte jaar, ren derdenmaale zwanger, werdc, in hec einde der agcfle maand, verlosc van een wanfchapen kind, van'twelk de aars, balzak,beenen en voecen, alle mismaakt, befchreeven worden 256' 261. Om de innerlyke deelen becer ce kunnen onderzoeken, nam men de opfpuiting te baac, van welker uicflag ook berigt gegeeven wordt, 261, 262. Hierna werdt het lykje geopend, en ons gezegd,hoe men de JNavel-flagader, de blaas, de lever, de maag, darmen, ballen, den regten darm, piswegen, bloedvaten, en het bekken bevonden heeft, 262 300. Hierna worden twee voorbeelden aangehaald van Kinderen gebooren zonder aarsopening, doch door eene konscbewerking geneezen , 300--309. Drie Plaaten helderen alles op, 310-320. u, UITW AAS SE MING. Zie Regen*  *ys WAARNEEMEN. WAARNEEMEN. Antwoord op de Vraag der Hollandfche Maatfehappy der Weetenfchappen: Wat word er vereischt tot de korist van Waarneérnen, en hoe veel kan dezelve toebrengen tot volmaakinge van het verftand''* door B.C arrard. XIIIDeel bl. r. De Schryver geeft op, met welke voorwerpen der Natuur een Waarncemer zich bezig houdt, bl. ii16. In de georganizeerde lichaamen moet men eerst letten op de uitwendige hoedanigheden , 18 32 en wat men noodig heeft om het inwendig maakfcl van een Dier waar te neemen, 33 54. Niet georganizeerde lichaamen hebben onderfcheinende uitwendige hoedanigheden, die men moet nagaan, 55-64. Welke middelen men in 't waarneérnen dikwils noodig heeft, 65 -85. DeChimte leert de beginfels der lichaamen kennen, 86-102. Men zal in de Dieren andere dingen kunnen waarneérnen, 103-118. Men moet wil men den Mcnsch kennen, op de werkingen der Ziel letten, 119-137. — Maar zal men den weg, welken de Natuur houdt in de veranderingen die in de waereld voorvallen, waarneérnen, dan moet men er regte denkbeelden van vormen , en in alle haare voortgangen volgen, 138-145, de verfchynfels ontbinden, en by deelen befchouwen, 146-168,' ook uit de waargenomen verfchynfelen gevolgen trek ken voor 't toekomende ,169-173. Voorts moet men de Waarneemingen by aan- hou-  WAARNEEMEN*. 193 houding Voortzetten, en van 't een aan'tander; geflagc overleveren om gewigtige redenen, 174--196, terwyl Waarneemingën in verfchei. den Landen ons bewaaren voor uitfpraaken, die te algemeen zyn, en aanleiding geeven tot verheven befpiegelingen, 200--208. Op onzen Aardbol vielen groote veranderingen voor, die aanmerkelyke verfcheidenhedert lieten zien, 209, 228. Wil men georganizeerde lichaamen bewaaren of herftellen, dan moet men de nadeelige oorzaaken onderzoeken, en haare werking poogen te fluiten, 229-246. Maar zal men niet lyden by de veranderingen, die in onze ziel voorvallen, zo moet men derzelver kragt, om ons te verblinden of te verleiden, door waarneeming poogen teverydelen , 247-251.— De zin, die ons misleidt, is het gezigt, waarom men dat moet helpen door de ondervinding4 • 252—265. Hierom moet men op de Verfchyn^ fels letten ter beoordeeling van ver afgelegen lichaamen, 262—268, En wil men de onderlinge gelegenheid der lichaamen op een oppervlakte aanwyzen, dan moet men hunnen affland bepaalen van twee andere vaste punten of van twee lynen, eenen hoek uitmaakende, welke best een regte is, 269—273. Maar om waare beweegingen van fchynbaare te onderfcheiden , kan men zich van tien verfcheiden regelen bedienen , 275—307 , en op zeven zaakert agÊ geeven ten aanziene van de Methoden van Waar* neemen, 308—320. Een Waarneemer moet voorzien zyn van Telescoopen en Mikroskoo* pen, derzelver maakfel kennen, en weeten te gebruiken, 321—345, ook een goede Baró-N me;  10+ WAARNEEMEN. meter en Thermometer, 346—348, en Chymiiche Werktuigen, nevens anderen , om hoe. ken, afftanden , grootheden, beweegingen en gewigten te bepaalen, ten welken einJe zeven byzonderheden niet vcrgeeten moeten worden, 349-366. Dan een Waarnemer moet genoopt worden door zugc tot kennis, en liefde voorde waarheid, daarby vry zyn van drift en vooroordeel , 367- 370. 'Er zyn zekere kentekens van vooringenomenheid, waar tegen men zich moet aankanten, 367-391. De groote overvloed van de voorthrengfeien der Natuur dringt ons, om ze te verdeden, 39a, waartoe verfcheiden Methoden opgegeeven zyn; doch wat men hebbe te volgen, 394-415. Intusfchen kan de kunst van Waarneérnen veel toebrengen tot vermeerdering van het getal onzer denkbeelden, naamelyk tot vol maaking van ons verftand, 4'9-424, fchoon wy alles niet zullen leeren kennen, 425-4?7; maar door inwendige befchouwing krygen wy kennis van de werking onzer ziel, doch gebrekkig, 428—433. Het Wa meemen is van groot nut, om wel te redeneren, 434, 4351 en om de oorzaaken en gewrogten te ontwikkelen , 436, waaruit hy leert de Natuurkunde, 437-472. Veelen deezer aanmerkingen, daartoe gegeeven, hebben ook betrekking tot de Geneeskunde, 473 ■ 476, en door zulke waargenomen Verfchynfels kan men alleen reden geeven van het geen 'er omgaat in de ziel, 477. Ook komen deeze dingen te pas in de Staatkunde en Regeering, daar ze de natuur der Menfchen , den aart der Volken en de omftandigheden leert kennen, 478  WAARNEEMEN. 478, 479. Zelfs is de Overnatuurkunde met valschheid vervuld, zo hai.re algemeene kundigheden niet gegrond zyn op Waarneemingen, 480-484 De zuivere Wiskunde leidt ook haare beginfelen daarvan af, 485, en hetwaarfchynlyke wordt ook daardoor onderfcheiden van het geen, waarin geen volmaakte zekerheid is, 486-488: zelfs ku nen veele Waarneemingen , van welken men Tafels moest hebben,' veel dienst doen in de kunst van gisfen, 489-* 500. Ook kan 'er de Meetkunde veele nuttig» heden van trekken, 501 504. De fraaie .Kunsten,, gelyk die van den Digter en Rède^ naar, 505-507, van den Zangkunftcnaar, 509» van den Schilder en Beeldhouwer , 510, en van den Bouwmeester, behaalen ook daardoölr veele winsten, 511, 512. Maar door Waarneérnen ontdekt men ook best, welke lichaamen best gefchikt zyn voor het oogmerk vati den Ambagtsman, en hoe de Stoffen tot zyri gebruik moeten bereid worden , 513-516; Dus kan men in zyn eigen Land goede Stoffen vinden, 5J7~52°j het meeste voordeel trekken uit de werkingen der Natuur, 521. Kent men ze niet, men moet ze egter navolgen * 522-526, en nieuwe middelen worden foms daardoor uitgedagt, waartoe de Meetkunde hulp biedt, 527-530 , ons veel ydele hoop beneemt, en voor bedriegers bewaart, 53!f Geene uitvinding agt men dan onmooglyk, eri is zy nu niet nuttig, zy kan het worden mef den tyd, ten minflen zyn fommige Waarneemingen , buiten dat, aangenaam, 532—-—■ 538. •Eindelyk worden goede Zedefi N 2 Sefr  WAARNEEMEN. fterker aangepreezen door Waarneeming, dan door afgetrokken befpiegelingen omtrent de Zedeleer, 539 542: ook noopt ons de be- fchouwing van de orde en overeenftemming des Heelals tot eenen geregelden wandel , 543 , 544 , en men krygt , door waarneérnen, do verhevenfïe denkbeelden van God; het bewaart ons tegen zwaarigheden, in 't beflier der Voorzienigheid voorkomende, en flrekt verder om ons te verbeteren en te volmaaken , te meer, daar het ons opleidt tot de verwagring van een ander leven, 545 556. WAARNEEMEN. Tweede Antwoord op de Vraag der Holl. Maatfehappy der Weetenfehappen : Wat word er vereischt tot de konst van Waarneérnen ? en hoe veel kan dezelve toebrenge tot volmaakinge van het verftand? door |J. Sennebier. XIII Deel % Stuk, bl. 1. Nadat de Schryver de voordeelen der Weetenfchap kort getekend beeft, 3—6. gaat hy over tot een bepaaling, waarin de konst van een verflandig Waarneemer beflaat, by voorbeeld, hy moet leezen in het Boek der Natuur, proeven doen, op de uitwerkfelen letten &c. 8 14. Maar men moet Natuurlyke bekwaamheden en byzondere kundigheden bezitten, om een Waarneemer te zyn, gelyk hy aantoont door het voorbeeld van groote Geleerden , 15 23. Daarenboven heeft hy noodig de Wiskonst, 24 26, de Rekenkunst, welgeftelde,maar ook behoorlyk geoefende zintuigen, enkennis van zichzelven, 27 32; voorts moet hy oplettend zyn in de keuze van vqc->  WAARNEEMEN. t9?. voorwerpen, die hy wil waarneérnen,32—34; vooral behoort hy de nuttigheid te bedoelen, 34~35> hoewel hy dingen van enkele nieuwsgierigheid niet moet verzuimen, 35, en zeldzaamennietoverflaan, 36, 37. Vervolgens overweegt hy wat een Waarneemer te doen heeft, die gereed ftaat om waar te neemen, 39, by voorbeeld zich eene vastbepaalde orde in het onderzoek voorfchryven, 40, 41, het oogmerk zyner waarneemingen weeten, 42, 43, terwyl de orde hem middelen aan de hand geeft, welke hy moet gebruiken, 44, en het voorwerp , dat hy wil onderzoeken van alle kanten behoort te befchouwen, 45-47. Vervolgens word er een raad gegeeven aan den Waarneemer, wanneer hy een nieuw voorwerp onder handen neemt, 47, en welke orde hy in zyne waarneemingen moet houden, 48 50. Ook wordt hem aangeweezen, wat hy onder het waarneérnen te doen heeft, naamelyk de zinnen wel te gebruiken; 51, 52, die zonder gebrek moeten zyn, 53 55, en wat men moet te werk ftellen, om mistasting te voorkomen, 55. Om beter te flaagen, moet hy het voorwerp vóór alle zintuigen brengen, 56; maar op deezen alleen moet men zich niet verhaten; men moet de hun ontbreekende kragt door werktuigen aanvallen , 57, welke naauwkeurig moeten zyn, 58 60, en die hy in hunne werkingen moet kennen, 60. Ongeacht dat alles, kunnen onze beoordeelingen onvolmaakt zyn, 6162; des men moet voorzigtig 't befluit opmaaken, 62, en alles ten regten tyde en op de voordeeligfte wyzen te pasfe brengen, 63; ook N 3 moet  io 8 WAARNEEMEN.' moet hy veel gedulds hebben, 64 —ó"ó% en omtrent alles oplettend zyn, 66 78. Door veele voi-rzorgen en middelen moet hy de oplettendheid onderfteunen, 79, naamelyk zyne oogen niet te veel vertrouwen,zyne proeven menigmaal hervatten, 81, op andere foorten van Jchepfelen herhaalen, 82, 83, zyne Waameemirgen te veranderen, 84 86, en die met andere verfcbynfelen te vergclyken, $6— 88, den toeiland dtr voorwerpen, geduurende de Waarneeming, van den natuurlyken te onderfcheiden, 89, en de oplettendheid fchikken naar het gewigt der zaak, 90. —■ Maar hoe moet men zig gedraagen na het waarneérnen? go. Men toone aan andeien wat men gezien heeft, 92, 93; men leere de juiste waarde der Waarncemingen, 94; men geeve daarvan eene goede befchryving, 95; of men verbeelde die in eene tekening, 96, 97. Dan,hoe zal men nut trekken uit zyne Waarneen ingen? 08. Alles wordt foms te gelyk gevonden, 9^, foms riet, 100; dan in het veiklaaren dei ve^fchynfelen moet hy om zig tig zyr, en verfcheiden regelen in acht ncenxn, 101-114, om, alAsd;n, het befluit op te maaken, en dè wetre/i der Natuur op te geeven, het geen bchoedi.arniheid kost, 115-127.— Maar hoe veel kan de Waameemirrg toebrengen tor volmaaking van het Mcrschlyk verftand? Daaruit vloeien onze kundigheden; 129—130, en een tcenetn en in de volmaaktheid, 131334. Maar raar welken trap van volmaaktheid kan het MensclJyk Verftand met retien flaan, 135? De Natuurlyke Historie, 137-  WAARNEEMEN. iQ9 137-138, de Konften, 139-141, de Geneesde Natuur-, 142, 143. de Bovennatuur-, 144, en de Zedekunde, 145 ■> nevens de kunst van Redekavelen , en andere dingen hebben er veel by gewonnen, en zullen 'er nog meer by winnen, 146 170. Derde Antwoord op de Vraag, voorgefteld door de Holl. Maatfehappy der Weetenfchappen: Wat wordt 'er vereischt tot de konst van Waarneérnen &c. door W. de Vos, XIII Deel 2 St. bl. 171. Waarneemingen , zegt de Schryver, zyn de algemeene grondflagen der menfehelyke kennis, en doen ons reeds vroeg in de jeugd de taal der geenen, met welke wy verkeeren, verftaan, 172-174. Laater zyn zy de gronden der Gefchied- TydrekenOudheid- Natuur en Geestkunde, 174—176.Maar hebben Konsten en Weetenfchapp n het Menschdom verbeterd of verergerd? 177. Het nut der Waarneemingen heeft vooral plaats in de Natuurkunde: veel is 'er wel uitgevonden; doch de Natuur is zeer ryk, mogeiyk onuitputlyk, 178, 179- — Maar wat is Waarneérnen? 180-183. Is deeze Vraag alleen bepaald tot de Natuurkunde, hoe wordt dat woord gebruikt, en wat zegt de Konst van Waarneérnen, 183-188. De waare Wysgeeren hebben ons lesfen van Waarneérnen gegeeven . en door eigen voorbeeld getoond, hoe dezelve te doen, 189, 190. Men zal hier hunne regelen afzonderlyk voordellen, om een zekerder weg daarin te houden, 190, 191. Veel is *er door toeval ontdekt, evenwel is de Konst N 4 van  WAARNEEMEN. van Waarneérnen niet nutteloos, 191—193, Maar een Waarneemer moet natuurlyke bekwaamheden hebben , goede zintuigen , met oefening, 194—198, nevens eene vatbaarheid van ziel, 199. Geheugen is hier van geer» groote aangelegenheid, 300; maar wel oplettendheid: groote vlugheid flaagt hier minder; 202, 203. Opmerking en oefening doen hier veel af, 204, 205, zelfs in verfcheiden Konsten en Weetcnfjhappen , 205—208. —r— pan een Waarneemer moet ook verkreegen kundigheden bezitten , 209 , by voorbeeld , eene volmaakte kennis van Waarneemingen , door anderen gedaan, nevens de redenen waarom, 210-212: ook van de gevolgen, die anderen uit hunne Waarneemingen getrokken hebben , 212-214; verder van de werktuigen, die men noodig heeft, nevens eene geoefenheid in het vaardig gebruiken, 215, 216: ook moet hy de werking en de onvolmaaktheden dier Werktuigen kennen, 217, en zyne oplettendheid in alle haare kragt laaten werken, 218,1 419. Maar'er zyn byzonderheden,waarop hy moet acht geeven in het doen van Waarneemingen en Proeven, 220, 221, by voorbeeld, het gebeurde opmerken, 222, alle bedagtzaamheid gebruiken, 223 $ vooral in de Natuurkunde, 224—227, waarin herhaalingen van proeven noodig zyn, 227, 228, ook in het groote, dat in 't kleine gedaan is, 228, 229, en de uitwerkfelen aan zekere maaten onderwerpen, 229, 230.. Intusfchen moeten de Waarneemingen dienen, om door hec bekende tot het onbekende, te geraaken, 230- ?3 3>  WAARNEEMEN. WALVISSCHEN. 201 *33» Was al het te vooren gezegde altyd, by de gedaane Waarneemingen in acht genomen, zouden wy thans veel meer weeten; 233, en de Gefchiedenis der gantfche Natuur zou volkomener vóór ons open liggen , 234. Men heeft ons regelen gegeeven, om tot het onbekende door te dringen, 235. Dus, zou men duizend nuttigheden ontdekken , 236. Een Waarneemer moet mede werken ter volmaaking eener algemeene Natuurkennis , 237-239. Maar is de tyd nog niet gekomen, om alles te verklaaren , Meer waarneemingen egter dienen tot bevordering van die kennis, 239: hierom moet men de verfchillende oogmerken der Waarneemeren van eikanderen onderfcheiden , 239. Zy kunnen tot drie foorten gebragt worden , 240 '251. —— Een Waarneemer moet zyne proeven daarna mede deelen, eenvouwig en tevens volkomen, 252 254, meer zyne proeven, dan zyne befluiten, die hy daaruit getrokken heeft, 254 , ook de werktuigen , doorhem gebruikt, en de mislukkingen, die hy ondergaan heeft, 255, 256. Zodanige goede Waarneemingen zullen invloed hebben op het Verftand, en den mensen geleiden tot de erkentenis van Gods beftaan en volmaaktheden, 257——260. WALVISSCHEN. Verhandeling over de zitplaats van het heenig Gehoor tuig, en over een voornaam gedeelte van het Zintuig zelve in de Walvisfchen, door P. Camper XVII. Deel 2 Sr. bl. 157. Geen geringe begeerte hadt de Schryver, om het Gehoortuig in den N % Wal-  202 WALVISSCH. WANSCHAPENH. Walvisch na te fpooren. De verkreegen kop vanzodanigen Visch ftelde hem daartoe in ftaat; maar hy befloot alleen in plaat te laaten brengen die deelen van het bekkeneel, welke onmiddelyk betrekking hadden tot het gehoortuig zelve, 157 159. Vooral' wyst hy aan, hoe de Commandeurs van Schepen , zonder fchaade der Reeders, gehoortuigen en oogen van VValvisfchen aan de Liefhebbers der Natuurlyke Wysbegeerte verfchaften kunnen, 159— 162; en hierna geeft hy eene befchryving van den naam ,en den aart van den Walvisch, 163.167; van het beengeftel van den kop, met betrekking tot den zetel van het Gehoortuig, 167-371; van het Gehoortuig in't algemeen, 172 174; van het Steenbeen, 175-178; van de Trommel of Schulp, en van de Lapis Tuberonis en Manati, 179-183; van de Gehoorbeenderen, 183-385; van den Doolhof in het Gehoortuig, 185-186; van de wyze van Hooren in den Walvisch, 187—:—188. Twee daar agter gevoegde Plaaten helderen alles op. WANSCHAPENHEID (Byzondere) in V ontheden van eene Vrugt gevonden, met aan~ merkingen over de borstbreuk der Buik ingewanden. Zie het Register der Xll Deelen bl. 130. * Tweede Bericht, raakende de deelen in het bekken, en de overige byzonder heden, met eenige aanmerkingen daartoe betrekkelyk bl, 130. Van  WANSCHAP. WANSCH. WATER. 203 *—— Van een Kind zonder rechter arm,met een handje op de rechter zyde van de borst geboot en in de Beemfter, bl. 133. WANSCHEPSEL. Zie Vrugt (wanschapen.) WATER. (Stroomend) Verhandeling over de fnelhcid van flroomena Water en de midde' len, om dezelve op allerleie diepten te bepaalen , ter beantwoordinge van de Vraag der Holl. Maatfehappy : „ Kan men de fnelheid van ftroomende Watt ren, op allerleie diepten, en dus ook de middelbaare fnelheid in iedere doorfneede, door eenigen Theoretifchen regel, die door de ondervinding bevestigd is, bepaa- " len? Of is zulks alleen mogelyk door middel van daadlyke Proeven? — En welk is in dat geval het Werktuig, het geen aan de min ft e gebreken onderhevig, en door volaoende Proefneemingen gewettigd, in alle gevallen tot het vinden der verjchillen'de jfelheden gebruikt kan worden?" door C- Brunings, XXVI Deel bl. %. Dezelfde Rivieren geeven voor- en foms nadeelen, 3 de laatften zyn niet altyd af te weeren: evenwel zy doen minder fcliaade, wanneer men ze wei beftiert, dan wanneer men ze aan zich zeiven overlaat, of kwalyk beftiert, 4. Zal men derzelver bevaarbaarheid bevorderen , en de overftroomingen voorkomen, men behoort dan een Rivier wel te kennen, 4—— 6. Castelli was de eerfte, die de onderlinge overeenkomst, en evenredigheid der Proftien in het vereischte daglicht  »®4 WATER. licht Helde, en leerde ook op de fnelheid van het ftroomend water te letten , 6. Verfcheiden geleerde Italiaanen fpanden hunne vermogens in, om dat te bepaalen, 7,8. De zaak was moeilyk, en reeds twee Eeuwen nagefpoord, waarom de Holl. Maatfehappy het onderzoek op nieuw wilde aanmoedigen door de bovengenoemde Vraag, die men in drie Afdee- lingen beantwoordt, 8 «. Zal men dit Stuk, in de eerfte Afdeeling, voor min kundigen klaar maaken, dan is het noodig, de oorzaaken der beweeging en fnelheid van ftroomend water vooraf te laaten gaan , 10. De eerde oorzaak der beweeging van ftroomend water is gelegen in de drukking en zwaartekragt der vloeiftoffen, 11, 12. Deeze drukking werkt in Rivieren, die langs hellende bedden ftroomen, 12 -14. Welke berekening Bernoulh en Gal 1 leo, 14, SiLBERscHLAGen duBuat» 15 > Castelli en Guglielmini, 16,17,nevens MONTA N ARI,CASSINI en B arrattie- Rl daarop gemaakt hebben, 17-20. Grandi verfchilde van Guglielmini, 20-22; doch was zelf met zyne befchouwing niet geheel te vreden. Zendrini floeg een anderen weg in; doch, wegens eenen ©isflag, dreef de Theorie van Grand 1 boven, 23 25. Michelotti liet de Waterweegkunde op die grondregels rusten, 25, welke door onzen Schryver hier overwoogen worden, 26-29. De opgaaf van 't gevoelen onzer Vaderlanderen, 's Gr avesande , Lulofs, Vel- sen, en Cruquius, 30. 32; nevens, de onderftellingen van Marïotti, Pitqt en Lor«  WATER, ioj Lorgna, 32- 34, gelyk ookvanLEc» ehi, d'Alembert en Bossut volgen,34, 35, Deeze allen hebben de Theorien en onderftellingen, welke , federt de geboorte der Hydrometrie, tot nu toe, zvnuitgedagt, om de fnelheden des ftroomenden waters, te bepaalen, opgegeeven, 36—41. Dus gaat de Schryver over tot de tweede Afdeeling, en merkt aan, dat de meeste Theorien rusten op de Analogie , die een ftroomend water heeft, of met een lichaam, het welk langs een hellend vlak valt, of met 't water, hetgeen uit de opening van een vol vat vloeit, hoewel met eenig onder- fcheid, 42 53. Dan daar is een wet van vertraaging, die Michelotti met reden, als een voornaam grondbeginfel der Hydrometrie , heeft voorgedraagen, 54 59. L e c- chi haalt een geval aan, hem door iüoscovich medegedeeld, om te doen zien, hoe groot de vertraaging der fnelheid'van ftroomend water zy, en wat daaruitvolgt, 60 64. Alle de voorgedraagen Theorien leeren dan eene toeneemende fchaal van fnelheden, dat is, dac de fnelheid, van de oppervlakte af gerekend tot na of by den bodem,vermeerderen. Maar nu werden hieruit twee vraagen gebooren 9 1. in hoe verre bevestigen oude en laatere proeven deeze toeneemende fchaal van fnelheden? 2. of door eenige van die proeven eene wet van vertraaging gevonden is , zonder welke alle Theorien nutteloos zyn ? 64, 64. Om aan dfe vraagen te voldoen, worden eerst opgegeeven de proeven met de Hydrometrifche Flesch van Dr. Nad 1,66'-69; die van Zeno»ini 71— 84»  so6 WATER. 84; van Lecchi 85-87, van Lorgna 87-89, van Michelotti, 90 -95 ; en van Xxmenes, 96 109. Door deeze opgaaf is aan de eerfte vraag voldaan: de tweede, of door eenige van die pneven eene wet van veitraaging ontdekt is? fchym geene byzondere beantwoording noodig te heoben, no 118. Daar dan, gelyk in de tweede AfJeeling gebleeken is, geene befchouwing eenigen vasten regel, ten aanzien der fnelheden van ftroomend water in natuurlyke Kanaak-n, uidevert, en zy dus alleen door daadlyke proeven ontdekt moeten worden, zal men ze immer kunnen bepaalen; zo moet men zoeken naar een werktuig ■ gelyk in de derde Afdeeling gefchiedt, 118, 119, waar hy fpreckt ven de uitgedagte Werktuigen en derzelver gebreken. Maar hy bepaald en onderfcheid eerst derzelver gebreken , 120, 121, en geeft dan eene lyst van werktuigen \ waarmede men de irelheid in de oppervlakte, en beneden dezelve op allerleie diepten onderzogt heeft, 121, 122, naamelyk de Dryver, door Castelli vourgeflagen, 122, 123, het kleine rad van Maratori, van Gen net é en anderen, 123--124 , ook van M a r i o t t e, 124, 125. Hierop volgen die men gebruikt heeft, om de fnelheid van ftroomend water op allerlei diepten te meeten, als de Water-Unfter, de Quadrant, de Buis van Pitot, 125 141 , en de Watervaan van Xime- nf.s, 141 142,als mede de Stok van Bar- RATTitRi, 142-144. Van die allen fchynt de // ater-Unfter minst aan gebreken onderhevig, 144-146, met welke de Heer Bru- nings  WATER. 207 Nings veele proeven genomen heeft, 146-153, waaruit eenige gevolgen getrokken worden, 154-155. Ongeacht alle moeite is het Vraagftuk , om de fnelheid der ftroomenden waters op allerleis diepten te kennen, nog onopgelost gebleeven : hierom heeft de Schryver veele poogingen aangewend, om tot dat einde een Werktuig uit te vinden, en het is hem eindelyk gelukt, 155, het geen hy befchryfc, en door Plaaten verbeeldt, 156--173. De Proeven met dien Stroommeeter genomen, volgen hierop, 174-184, en de wyze, hoe denzelven op onze Rivieren te gebruiken, wordt erbygedaan, 185-186. Byvoegsel tot de Verhandeling over de fnelheid van ftroomend Water,188. DeSchryver gelegenheid gekreegen hebbende, om proeven met den befchreeven Stroommeeter op onze Rivieren te doen , heeft de ondervinding hem eenige verbeteringen van zyn Werktuig aan de hand gegeeven , 188, welke hy aangetekend heeft, 189 196, en 'er bygedaan de berekening der wryvingen van den verbeterden Stroommeeter, 196 201, gelyk ook de Proeven, welken hy met denzelven genomen heefc in het Pannerdenfche Kanaal, den Nieuwen - Tsfel en Neder - Rhyn in Juny 1787, 202 210. Tweede Byvoegsel tot de Verhandeling over de fnelheid van ftroomend Water , au. Na de gedaane proeven met den verbeterden Stroommeeter, heefc deszelfs Uitvinder nog  aoS WATER. WATERB. nog eenige byzonderheden ontdekt, waarvan fommigen zo veel invloeds op de juistheid der proeven hebben , dat hy zich verpligt geacht heeft, dezelven hier mede te deelen, 213. Best zal men deeze begrypen, wanneer men deszelfs befchryving en de afbeelding der Plaaten wel gevat hebbende, vyf byzonderheden daarby vergelykt, welke aangeweezen worden, bl. 214 218. De ondervinding heeft dat by het neemen van nieuwe proeven in en by den Gelderfchen Tsfel, bevestigd, 219—233- WATERBEROERING (Nadere Aanmerkingen over de oorzaak en werking der) op 1 November 1755. Zie het Register der XII Deelen bl. 133. . WATERBREUK. Zie Darm- Net- en Waterbreuk. WATER- (Regen-) meeter. Zie Hyetometer. WATERVREES {Waarneemingen van twee Perfoonen van een en denzelfden hond gebeeteny en beide aan de) geftorven. Zie het Register der XII Deelen bl. 134. 1 Een Jongman , in welken, na een onmaatig gebruik van jlerken drank, de Watervrees zich ontdekte, doch herfleld is. bl. 135- WA-  WATERZ. WEER. WEERK. 205» WATERZUGT (Oordeelkundige Verhandeling over de Eiernest- Zak-) der Vrouwen* Zie het Register der XII Deelen bl. 135. WEER der BE ENEN. Zie het Register der XII Deelen bl. 136. W E Ê R* Waarneemingen van het Weêr en de warmte op Rio de Berbice, over het jaar 1772, doorP. Massé, medegedeeld met eenige aanmerkingen, door J. C. Palier, XVI Deel 2 St. bl. 353. Deeze maandelykfche Waarneemingen zyn naauwkeürigaangetekend,355360, waarby gevoegd is een Tafeltje van Recapitulatie , om elders gedaane Waarheemingen, fpoedig en gemaklyk, te vergelykeh, §6/15 362 , waaruit eenige gevolgen worden afgeleid, en, onder anderen, ppgegeevert het verfchil van den hoogden en laagften Thermometer in verfchillende plaatfen des Aardbodems j363-365* WEERKUNDIGE WA AR NEEM INGE N. Bericht wegens de weerkundige Waarneemingen op Zwanenburg , door C. B R uHin gs, XIX Deel 3 St. in de Berichten bl. 138. Dit Bericht is gegeeven ten dienste der geenen, die gebruik maaken van de Weerkundige Waarneemingen, zo als ze achter de Verhandelingen der Maatfehappy , van tyd tot tyd, uitgegeeven worden; Hierom wordt dé plaats en de Schaal van den Thermometer^ dé windkragten; en het weer der gemaakte Waarnemingen, opgegeeven, I38"~I4*,wgjgft-  aio WEERKUND. WEEZENS. WEERKUNDIGE WA AR NEE MIN.' GEN. Zie het Register der XII Deelen bl. 136". WEEZENS. (Verhandeling over 'de Vraag der Holl- Maatfehappy: Wat moet men denken van de trapswyze Opklïmminge, welke zo yeele oude als hedendaagfche Wysgeeren, hebben gefield plaats te hebben >.tusjchen de Natuurlyke), en tot welk eene zekerheid kunnen wy geraaken, omtrent het daadelyk beftaan van die Opklimminge, en van de Orde, welke de Natuur daarin volgt? door J. A. de Luc, XXV Deel bladz. 457. Dit Huk is in het Fransch gefchreeven, onder den titel Memoire tilt la Question: que doit on penfer &c. en met toefternming van den Schryver onvertaald, gedrukt, om datze by de Overzetting te veel zou verlooren hebben. Het komt hiervoor niet als een Antwoord op de bovengemelde Vraag, dewyl men geoordeeld heeft, dat het naar den prys niet kon dingen; maar als eene Verhandeling, welke verfcheide zeer goedé zaaken behelst, waarom men beflooteh heeft, den Schryver, ten bewyze van achtinge, de zilveren Medaille aan te bieden. De bovengemelde Vraag, is, volgens de gedagten van den Heer de Luc aan de Wysgeeren ingerigt. De Natuurkundige brengt de Natuurlyke Weezens, gelyk z'y den Mensch voorkomen, tot zekere rangen, en de Wysgeeren ontvangen, als dan, van hem de eerfte lesfen, 458. De Vraag, zo als ze aan hem voorkomt, betreft alleen bet ftelzel van eenige Wysgeeren, die, flegts af-  WEEZENS. 2 ii 'afgetrokken denkbeelden van de voorkomende Weezens vormende, het noodig of fchoon oordeelden , dat ze met elkander in een verband ffonden, door eene onmerkbaare opklimming, 459--460. De Vraag beffoat uit twee deeien;maarde laatfte wordt hier het eerste, en de eerfte het laatlle befehoüwt, terwyl hy nagaat, of er reeds uit de gedaane Waarneemingen eene zodanige Opklimming gemaakt kunne werden, dan of men uit het voortzetten vari die Waarneemingen moge verwagten, eene opklimming te zullen ontdekken. De Verdeeling der natuurlyke voorwerpen in drie Ryken is eene der eerfte denkbeelden, die men hier 'ontvangt; maar zy valt onzeker wegens de moeilykheid, welke zich voordoet, wanneer men de grenspaalen dier drie Rykén wel. zal bepaalen , gelyk hy uit eenige Voorbeelden tragt te bewyzen. Er komen fömmigen voor, zo klaar dat men de grensfeheiding niet kan lochenen; en wanneer onze kundigheid zal toegenomen zyn, dan zullen we de juiste grenspaalen der drie Ryken kunnen aanwyzen: Maaide grensfeheiding tusfehen Dieren en Plantert fchynt het onzeekerfte te weezen ; en hier wordt mooglyk de vermeende aaneenfehakeling van een keten van wezens verbrooken, 461, 462. De vermenging der kenmerken j onder verfcheiden foorten, die tot hetzelfde Rykbehooren, meent men, dient tot ftaaving van die Opklimming; maar, zyns oordeels, is dit aan veele tegenbedenkingen onderworpen. Ook wordt er eene groote verwarring gebonden, onder de foorten in'het algemeen^ eri O % die  ais. WEEZENS. dit gevoegd by andere dingen; doet den Scbry* ver befluiten, dat eene onmerkbaare opklimming van Weezens, door de bewyzen a postertori (vanagteren) nog niet beweezen is,462—471. Des gaat hy over tot het tweede gedeelte der Vraag, en onderzoekt, of er bewyzen aprtori (van'voren) kunnen aangevoerd worden, om eene onmerkbaare Opklimming vast te Hellen onder alle Weezens. Hy oordeelt, dat alle Atheisten die geen verband erkennen tusfehen oorzaak en gewrogt, geen antwoord waardig zyn. Hy wil zich ook niet ophouden met anderen , die wel de natuurlyke oorzaaken, maar geene orde in de natuur erkennen, of met de Epicuristen , die zoo veel op hadden met hunne Atomi, 472-473- Maar hy wil ftilftaan,by zulken, die Gods aanweezen gelooven,473, en dan onderzoekt hy, wat er kon gefchaapen worden. En nadat hy" daarover veel gezegd heeft, meent hy, dat, indien het den Schepper behaagd hadt, dat Weezens door eene onmerkbaare Opklimming zouden vorderen, dezelven onder de foorten merkbaar zou zyn; voorts dat het woord Weezen zeer onbepaald wordt gebruikt; en dat de wet der verknogtheid , door Leibnitz veronderfteld „ alleen kan worden toegepast op de verdeelingen van tyd en plaats, 474 454. Uit dat alles trekt hy dit befluit. Er is eene eerfte oorzaak van alles, deeze bragt alles voort; het Heelal is zamengefteld uit onderfcheiden Weezens, die verdeeld kunnen worden: maar de zamenftemming van het Geheel wordt niet veroorzaakt door verknogtheid of door onmerkbaars  WEEZ. WEI. WERK. WIER. 213 re opklimming, maar door de afftanden van plaats en bedr/ven, en door het verfchil tusfehen de foorcen van Weezens, 494-498. WEI (Aanmerkingen, rakende het verfchil der) in de Waterzugt, en der Geneezingswyze daaruit voortvloeiende. Zie het Register der XII Deelen bl. 136. WERK (Verhandeling over de voor- en nadeelen , die men, door een) op verfchillende wyzen te maaken, verkrygt. Zie het Register der XII Deelen bl. 136. WERKTUIG (De mogelykheid van het eeu~ •wigduurend) te kunnen maaken. Zie het Register der XII Deelen bl. 136. WIER. Verhandeling over het Zout van Wier, of Sal Quereus marines , door W. van Riemsdyk, XVI Deel 2 St. bl. 232. Alle Planten laaten, na de branding, meent men, veel vast Loogzout agter, het geen in Zee-Gewasfen veel overeenkomst met het Acali mintrale, dat de grondflag van het Zeezout is; maar hier komt een voorbeeld voor, dat uitzondering lydt. De Schryver berigt ons, hoe hy de Quereus marina hebbe onderzogt, en hoe de Uitkomst geweest zy, 232—239, waaruit hy befluit, dat 'er Zeeplanten zyn, die, verbrand, uitgeloogd en uitgedampt zynde, geen loog- maar onzydige Zouten terug laaten. Scheikundigen kunnen daaruit leeren zich te wagten yaa, in plaats van het Sal Qjtereus marines, 9 3 het  zi4 WIER der ZUIDEIl-ZEE. het Alcali marinum, en nog minder het Vegetabile te gebruiken. WIER der ZUIDER- ZEE. Verhandeling over het Wier der Zuider-Zee, door J. F. Martinet, XX Deel 2 St. bl. 54. Eerst worden hier opgegeeven de Naamen van het Zee-Wier, 54, 55, de plaats der groeing, 56", 57/ de vermeerdering of vermindeiing, 57—59, de manier van groeien, 59, 60, de de gedaante van het Wier, 61, de befchryving eener Wierplant, nevens derzelver vruchtdeeIeri en zaad, door Plaaten opgehelderd; 61— 67. Hier wordt de tyd en de wyze gemeld van . het los fchieten des Wiers van den wortel, 6769 , de manier van den Oogst, 69—71, het ongemak, dat men Scheep zynde verneemt, van blind te worden door de dampen van het Wier, naamelyk van Zeelieden , welken die overkomt in het vooronder des vaartuigs, wanneer de wind tegen de boeg waait, en des Schippers in het agterönder, wanneer de wind tegen 't roer komt, bevestigd door gcregtelyke Atteftatien, 71-79, welks oorzaak onderzogt en opgegeeven wordt, ten bewyze dat Wierdampen niet tegen den wind intrekken , gelyk men gemeend heeft,, 79 82. 'Er zyn egter geneesmiddelen tegen dat ongemak, 82, 83, welks aart befchreeven wordt, 83, 84. Men heeft de hoedanigheden des Wiers fcbeikundig onderzogt en bevonden, dat het veele alcaline zoute en verbrandbaare deelen in zich bevat, waaruit men, by broeing, het blind worden, en deszelfs kragten op rood koper en zilver kan :.. * .. ' af-  WIER. WIND. WINDEN. at5 afleiden, 84 91. Men kan hieruit een bedenking tegen de fchaadelykheid der Zee-Wiers afleiden ; doch zy kan weggenomen worden , 91, 92. Oneindige nuttigheden geeft het Wier aan de Zeedyken, 93- 96. Men noemt de plaatfen, waar men dat gebruikt, 96, 97; 46 48. De Moedertaal wordt niet beoefl'end, 't geen nadeelige gevolgen heeft, 48 53. Hieruit worden verfcheiden vraagen gebooren, by voorbeeld, op welk jaar des ouderdoms ïxioet men beginnen, met welke Taal, en welke1 Letteroeffeningen moeten 'er vooraf gaan? 53 56. Het onderwys in de verhevener Weetenfchappen moet niet te vroeg begonnen worden , 57 59. Welke eerst ter hand te neemen om een Wysgeer, om een kundig Man, te worden , 59 62. Maar de hier opgegeeven orde wordt in de meeste Hooge Schooien zelden gevolgd, 62, 63. 'Er zyn redenen, die ons zeggen, van welke Leer-, ftelfels men zich wagten moet, 64 - 67. Dan welk nut zal men in de zedelyke Opvoeding der Kinderen zich voorftellen ? 68 ■ 71. De Eigenliefde komt in aanmerking, hoe die te bellieren, en wat meer daarby te voegen , 72 78, Hunne neigingen tot gezelligheid , tot vriendfchap en weldaadigheid moeten gaande gemaakt worden, 79 81. Doch men moet hen beletten, zich by eenige byzondere voorwerpen in bezigheden of uitfpanningen te bepaalen, 81, 82. De zwaarigheid van de eene hartstogt tegen de andere te Hellen , wordt weg enomen op goede gronden , 82, 83. Dan nu komt in aanmerking het vermaak, dat de mensch vindt in de oefening zyner werkzaamheid, 84—90. Men moet des deeze werkzaarrheid der Kinderen genoegzaame oeffening verfchafFen; doch tevens zorgen, dat zy niet overmaatig worde; 9194. En zo deeze tot zaaken van belang aanga*  *tf ZIELKUNDE, gewend wordt, zal derzelver vermaak, door de geftaadige heblykheid en door 't genoegen, "t welk de ontdekking der waarheid hunverfchaft, zeer merkelyk vermeerderd worden, 94 96. Maar foms levert deeze oefening droevige denkbeelden , tegen welker kwaade gevolgen men by Kinderen waaken moet, 97 -104. Een Hoofdregel wordt daarom voorgefchreeven, 104 106, tot welk oogmerk de gronden van den waaren Godsdienst ons ook geleiden, 106. Maai" boe moet men hen met vrugt in. denzelven onderwyzen, wat naïaatcn en wat doen? 106 112. De manier, volgens welke zy hun gedrag zullen regelen, moet be- • paald worden, 113, 114. Veele vraagftukken van belang kunnen uit dat alles afgeleid en gedaan worden, 114 120; en het is waardig te onderzoeken, hoe men hec onderfcheid der Sexe en der getemperdheid in het oog zal houden, 120 126. De zedelyke opvoeding der Vrouwelyke Sexe is moeilyker en van meer belang, 127 .129. Ook mag men hier nafpeuren , welke verbindcenisfen men den Kinderen moet doen aangaan, 130 -132. Hierop volgt de tweede Afdeeling, handelende van den Invloed der Zielkunde op het geluk der Maatjehappy en, 133, 134. Dat eene gezonde Zielkunde in het befluur van Maatfchappyen van nut kan zyn , fchynt niet wel ontkend te kunnen worden , 135. Men zal de Menfchen , in eene Maatfehappy verzameld , niet wel beoordeelen, ten zy men hunne betrekkingen op eikanderen wel kent, 135-137. Wanneer men dan van djsn Mensch aart, den lust  ■ZIELKUNDE. 23? lust tot beoefening zyner werkzaamheid, zyn vermaak daarin , en zyne gezelligheid, kent, dan zal men b'efluiten moeten, dat hy tot de zamenleeving gebooren is, en het meeste voordeel en geluk in eene Maatfehappy kan vinden, 137 140. Men behoeft hier niet te vraagen, welk is de beste Regeerings-vorm? 140— 14a. Alleen moet men aan de Maatfehappy nuttig zyn, de wetten tot meerder volmaaktheid brengen, en andere dingen waarneérnen, 142, 143, het geen door vaste redeneringen cn proeven beweezen wordt, 145-147. Voorts moet men den Mensch den weg naar het waare geluk leeren kennen, 147-155, waaruit men kan zien, welken weg men moet inflaan t om de Zedekunde en het natuurlyk Regt op onwrikbaare grondflagen te vestigen, 155-163. Hiervan kan alleen een onvolmaakte fchets gegeeven worden: een gansch Boek was 'er anders toe noodig, 163, 164. Maar de gemelde grondflagen gelegd zynde, is men reeds verre gevorderd in de befchouwende kennis der Regtsgeleerdheid en der ftellige Wetten, 165-168, uit al hetwelk een welverbonden zamenhangend geheel zal voortkomen ,168-171. Houdt men dit alles op het oog, dan moet men zich verwonderen over de verfchillende aangenomen flelfels der Regtsgeleerdheid 171-176',' over de duistere Wetten, 176-178 , die de uitvoering zo moeilyk heeft gemaakt, 179. En welke begrippen zullen dan de geenen vormen, die men tot de beoefening der Regtsgeleerdheid doet overgaan, 180-184, of tot dat gedeelte dier Weetenfchap, welke betrekicing heeft tot het  238 ZIELKUNDE. hec Staatsbewind? 185-189. Door dat alles bedoelt men niet, de Regeering onoplettend te maaken, of haar het opzicht over de Maatfehappy te onttrekken, 189-190. De ltnffen blyven noodzaakelyk, 190--197; maar onmaatige geurengheid moet geene plaats hebben wegens de daariiic vloeiende onheilen, 198-201. Dan, waarvoor moet de Regeering miauw letten, waarop van terzyde, en in welke gevallen zyn dwangmiddelen onbetamelyk? 202. Men kan niet gedwongen worden tot iets, dat men bevindt valsch te zyn , 203-208. Onverdraagziamheid fleept rampzalige gevolgen naar zich, 209--211. Om deeze tegen te gaan, moet men den Godsdienst in zyne eenvouwigheid voorltellen, en het verduisterend bygeloof weeren , 211, waardoor men Ongeloof en Ongodsdienfligheid best zal verwinnen 211—219. Maar de Godgeleerde inrigtingen behooren ook eenen anderen plooi te ontvangen, het geen veel nuts zal geeven, 219-224. De vraag, of de Regeering Kunften en Weetenfchappen moet aanmoedigen, is nu onnoodig, 224-226. Dan,gewoonten en vooroordeelen zyn zo fterk dat zy zich tegen de gelegde grondbeginfelen blyven verzetten, 227— 231. Maar hoe die te verwinnen? 232-234. Opvoeding is het beste hulpmiddel, 235-237.' Men mag, na dit alles tot de derde Afdeeling, handelende van de middelen om de Zielkunde te volmaaken, overgaan; waarin men alvoorens den waaren zin der woorden wel moet bepaalen, 238, en dus zich een juist denkbeeld vormen van het geene de Zielkunde moet zyn, 239-  ZIELKUNDE. 23e 239-246. Wanneer men algemeene zigtbaare waarheden gevonden en onwrikbaar betoogd heeft, moet men ze met de minder algemeene waarheden verbinden, 246-247, waaruit volgt, dat men waare grondbeginfelen niet in de ftudeerkamer moet ontwikkelen; maar den mensch moet waarneérnen, 248-251. Kan men deszelfs zelfs-liefde overbuigen, dan zal men hem het gewenscht befluur kunnen doen aanneemen252. Verftaac men bondig de waare grondbeginlelen, dan zal men dat geen, het welk men gewoonlyk noemt de waereldte kennen,op den regten prys Hellen, 253-256. Men vindt wel veele Lieden in de Maatfehappy, vry kundig, fchoon niet bekwaam, om eene grondige kennis van het menschlyk hart te verkrygen , 257265= De gemaakte denkbeelden, die uit twee bronnen vloeien, uit de zinnen en overpeinzing, moeten naauwkeurig ontwikkeld worden, 265-267. WatLEiBNiTZ en Descartes fchreeven, en hoe het met de Zielkunde ging, leest men , 268 275. Het befluit is dan , geene zaak te fcheppen; maar het gefchaape- ne wel te fchikken , 276 277. Zo men dan de .opvoeding volmaakt, zal men der Zielkunde nieuwe vorderingen verfchaffen, 278— 281. Maar deeze byzonderheden zullen beuzelachtig toefchynen aan Lieden, die aan bepaalde Leerffelfels verkleefd zyn,281 288. De beoefening der Gefchiedkunde is mede een gefchikt middel ter volmaaking der Zielkunde, 288 291. Niets flremt zo zeer haare vorderingen , dan dat elk een geheel leerflelfel van deeze Weetenfchap wil fchryven , 291— 266.  240 ZIELK. ZIEN. ZYDE. ZYWORM. 296. Het gebrek aan welbepaalde denkbeelden is oorzaak, dat men tot nu toe over de grondbeginfelen twist, 296 308. De Schryver komt daarop tot een befluit, 308-310. ZIEN. Verhandeling over het punt van volmaakte duidelykheid in het zien, door B.Carrard. XV Deel bl. 391. Om wel te kunnen zien in verfchillende gevallen heeft men gefield, dat het oog zich moest verlangen,of verkorten, of zich minder of meerder bolheid vormen, en dus zich fchikken naar de verfcheiden afflanden des voorwerps, 392, maar is het niet beter te zeggen dat 'er naauwlyks meer is, dan een enkel punt, een enkele afftand,waarop een voorwerp met volmaakte duidelykheid gezien kan worden, dat is, waarop niet flegts hetgantfche voorwerp, maar alle de zigtbaare deelen; die binnen deszelfs omtrek liggen, en hunne randen zig onderfcheiden en fcherp vertoonen ? 393. Dit befluit de Schryver uit eene Waarneeming, 393-396. JuRin enPoRTERFiELD hebben de paaien van het duldclyk zien aangeweezen, 396, het geen met aanmerkingen beflooten wordt, 397 400. ZYDE. Zie Moerbezieeoom en. ZYWORMEN. Dagverhaal nopens het uitbroeien der Zywormen, en het opvoeden derzelve, in het jaar 1776, door W. H. van Hasselt, XVI Deel 2 St. in de Berichten bl. 3. De regel, van den 10 of 12 Mey de Zywormen uit te broeden, kan, om gegeeven re-  ZYWORM. ZOGVERPL. ZOGW. 241 redenen, niet altyd vast gaan, 3-6. In'tjaar 1776 ondernam men dac den 19 Mcy, 6--10. De Wormen k vamen den 26 voor den dag , 10-13, ctt ritst zy waren, 13-15- De ver. veilingen begonnen, en met welke gevolgen, 15-2,1, nevens de verdere uitflag, 2i--24- ZYWORMEN. Zie ook Moerbezieboom en. ZOGVERPLAATZING. Waarneeming eener aanmerkelyke Zogverplaatzing , door W. den Appel, XVI Deel 2 St. bl. 350. Een Vrouw, van 28 jaaren, bevallen van haar vierde kind, werdt op den derden dag haarer verlosfing, ontzet, daar de blikfem in haarvertrek floeg, waarop het zog verdween, een hevige pyn in de heup volgde, het.been zo hoog werdt opgetrokken , dat zy naauwlyks meer zitten kon, en zy zuiveren etter in de pis loosde. De Geneesheer by haar geroepen, toen alle tekenen van teering zich vertoonden, nam hulpmiddelen tc baat, en redde deeze Zogverplaatzing, 350 352. Z O G - V E R P L A A T ZIN G (Korte Aanmerkingen over de) en uitflorting van zog of melk, en over de oorzaaken des doods van ee-> Kraamvrouw. Zie het Register der XII Deden bi. ZOG-WORDING. (Antwoord op de Vraag over de) of maaking van het Zog ofte de Melk Q in  242 ZOG WORDING. ZON. in zwangere en eerstverloste Kraamvrouwen, op welke manier het te doen vermeerderen % verminderen, en fn het geheel te doen opdroogen of verdwynen : welke toevallen het Zog meest veroorzaake, en de manier om dezelve voor te komen of te geneezen. Zie het Register der XII Doelen bl. t43- 20N. Verhandeling over de Parallaxis der Zon, door J. F. Hennert, X1JLI Deel bl. 557. Wie niet alle nuttigheid aan de Sterrekunde betwist, zal het gewigt van de naauwkeurige bepaal ing der Parallaxis van de Zon ligt begrypen, 560. Kan men deeze berekenen , dan ook die der P-laneeten , 562. De Sterrekundigen hebben verfcheiden Methoden tot dat einde uitgedagt, als Godin, de la Caille, en la Lande, 563 567, De Methode van Cassini is niet naauwkeurig, des die van Bradley den voorrang verdient, 568, 560, hoewel 'er eene onzekerheid van ééne Seconde, welke hier zeer gewigtig is, overblytt. " 'c Dülyk verlengen naaeene naauwkeuriger Methode is voldaan wer gens den doorgang van Venus door de Zon op den 3 Juny 1769. De wyze, hoe de Parallaxis der Zon, uit Venus doorgang door de Zon, af te lei .len, wordt door den Schryver hier opgegeeven , 570 574 , door een voorbeeld opgehelderd, 574 , 575, en de Waarneemingen van Venus doorgang door de Zon , gedaan te Wardhus , in het Fort du Prime de Galles , in California te St. Jo- feph  ZON- Z-ON-ECLIPS. aü feph , en te Cajaneburg j hierby gevoegd ; waaruit berekend wordt , dat de onzekerheid omtrent de Parallaxis niet meer dan j§ Se- conde bedraagt, 575 586. Andere min naauwkeurige Methoden worden hierby gedaan , en getoetst, 587—600. Z O N-E CLIPS. Waarneeming van een Zon* Eclips den 24 Juny 1778, door J. Runnels. XIX Deel 3 St. in de Berichten bl. 119. Op Zee zynde, daar men van St. Euftatius naar Amfterdam zeilde, nam men waar eengeheele Eclips aan de Zon,welke; aan de Noordzyde haar begin nam ten 12 uuren en 25 minuuten, en, ten 1 uur en 38 minuuten^ waé dat Hemellicht zodanig verdonkerd; dat men niets van deszelfs licht kon zien , uitgezonderd eenige flaauwe afkaatzingen van deszelfs Kraaien, als het waare rondom de circumferentiè van de discus van de Maan, 119,120. Voorts meldt hy de grootheid der duisternis j daardoor veroorzaakt, Welke vier minuuten duurde ; den tyd der verlichting, het weder eri den wind van dien tyd, 120 122. ZON-ÉCLIPS. Uitkompen en vergelyking gen van een groot getal van Waameemingen der Zon-Eclips van den 25 July 1748, gerekend en in orde gebfagt doör Mechaih. XX Deel 2 ft. bl. 45. Deeze Eclips, ééne der grootfte zynde van allen, die, geduurende deeze Eeuw, gebeurd zyn, en van geen gering belang yoor de Aardrykskunde, heeft Q 2  244 ZON-ECL. ZONNEV. ZONSV. de aandagt der Sterrekundigen gewekt. In verfcheiden Academifche Gedenk]chriftcn zyn eenige Waarneemingen berekend en bepaald door de manier van de wegen der Aarde en Mian in hetzelfde viak over te brengen, 't welk genoeg is om'de verfchynfelen te melden, of om te ontwerpen de eerfte uitkomften, die men uic dc waarneennngen kan trekken, maar niét voldoen aan alie naauwkeurigheid eener netfte rekening, 46. Hy heeft des verzameld allen, die de Atrdryhskunde vermogen te bevorderen , en wat zy ons van den ring der luchtdamp om de Maan, van de inbuiging der lichtftraalen, die den rang der Maan beftryken, ieeren 46-48. De volledigfte Waarneemingen der Zons-verduistering zyn te Londen,Gr cen