TOONEEL-POËZY VAN H A R T S E N. iy> n e 2 u Te A M S T E L D A My I 2 A A K DüïM,   DE GRAAF VAN WALTRON, i r r g n m i   BK GRAAF VAN WALT RON. Vï BetU-yf, IV' Tooneel.   D E GRAAF VAN \V A L T R O N, KRTGSSPEL. GEVOLGD NAAR 't hOOGDUITSCH VAN DEN HEER MOLLEK. Onder de Zinfpreuk: OEFENING BESCHAAFT DE KUNSTEN, Te AMSTELDA M, by J. HELDERS, en A. MARS, in de Nes, 1789. Met Privilegie.   VOORBERICHT. drie ecrfte Bedryven van dit Tooneclfpel zyn door den lieer A. HARTSEN, myn Vriend en Kunstgenoot, uit het oorfprongkelyke vertaald. Ik heb 'er de twee laatfte by vervaardigd om het ten Tooneele te kunnen voeren, daartoe aangefpoord door het genoegen ,t welk eene vrye vertaaling van '/ zelve op het Fransch Tooneel in onze Stad heeft gegeeven. De twee eerfte Tooneelen van t Hoogduitsch my niet wel fchynende te ftrooken met den ernst van V geheele Stuk, heb ik verkort, met uitlaating der Perfoonaadjen van de Zoetelaarfter en haar Meid, die ook verder geheel tiiet te voorjehyn kwamen. De Kamenier van de Gravin was mede onnut. Voorat overige heb ik''tHoogduitfche gevolgd, geen reden vindende om fommige redenecringen te bekorten^ dewyl zy allen dienen tot kenteekenen en grootmaaking. van 't caracler des Helds van V Stuk. En, over 't algemeen, ken ik weinig Tooneelfpellen , waarin alles zo medewerkt om de Hoofdperfoonaadje te doen kennen en uitmunten. Doch het houden van '/ Standrecht in het oorfprongkelyke zeer verfchillende zynde van de wyze, op welke het gehouden word by de Regimenten in dienst deezer Landen , by welken het in gebruik is; en oordeelende dat, wanneer men eenige plegtigheid ten tooneele voert, dezelve, zo veel te treffender is, naar maate zy meer overeenkomst heeft met de wyze waar(>p men fomtyds in de gelegenheid is om die indedaad te zien^ heb ik in dit Stuk, vooral in het derde en vyfde Bedryf, vierkelyke veranderingen gemaakt, met byroegii.g van de * 3 pleg-  pkgtigheden en gebruiken die Jat geducht Céricht verzeilen, voor zo verre V beloop van V Stuk het toeliet, en die welvoclyk op het Tooncel, waaraan men altoos iets toe moet geeven , vertoond konden worden. Van deezen aart zyn , onder andere omflandigheden, de boeijens van JValtron, die by Officieren van dien rang en om zulk eene misdaad geen plaats hebben, doch wier weglaating de aandoenlyke vertooning op bladzyde 86 merkelyk zou verzwakt hebben. De Letter- en tooneelminnaars zullen , door de vergelyking van deeze naarvolging met het oorfprongkelyk Hoogduitfche, of met de voorhanden zyndc Nederduitfche Vertaalingen, en vooral by de vertooning, die veranderingen gewaar worden en myne behandeling kunnen bcoordeelen. De trant van beryming, eene byzondere verkiezing van myn Vriend H ARTSEN, waarvan hy reden geeft in V Bericht voor de Vrouw naar de Waercld, ben ik genoodzaakt geweest te volgen, fchoon het my minder moeite gekost zou hebben regelmaatige heldenvaarzen te maaken, dan regels zonder cadans en echter aan eene maat van twintig en twee-en twintig lettergroepen bepaald, zo als dit geheele Stuk dóór in acht is genomen. Ik heb verkozen aan dit Spel, V welk in V Hoogduitsch Treurfpel word genoemd, den titel te geeven van Krygsfpcl, dewyl 'tmy voorkomt dat door deeze benaaming de aart van V onderwerp het best te kennen word gegeeven, en 'er niets in te vinden is dat niet betrekkelyk zy tot den Krygsdienst; zynde het echter niet te min gefchikt om alle menschlievende en gevoelige harten te tref en, H. J. ROULLAUD.  De Gecommitteerden tot de tfaaken van den Schouwburg hebben, volgens Octroy door Hunne Ed. GrootMog. de Heeren Staaten van Hollandeu Westvriesland, den eerden November, 1787, aan hen verleend, het recht van deeze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk van DE GRAAF VAN WAL TRO N, Krygs/pel, vergund aan j, helders en a. wars. Geen Exemplaaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der heeren Gecommitteerden onderteekend zyn. Amfleldam, den 12 January, 1789. P E R-  PERSOONEN. de prins. de graaf van bembroek, Kollonel-Kommandant van het Regiment van den Generaal van Delmenhorst. de baron van westwout, Majoor. "1 ^. winter, 1 | de graaf van waltro n, |„ . . §> \Kapitetns. de baron van eezing, van raan, j i %• _ r n de jager, \ ^ PLAS' \lieutenann. ^ de graaf van kroonen-f a burg, ^ J I ^ zwing, j -» van der licht, Adjudant. de overige officieren van 'X REGI» ment. de auditeur. een ordonnantie-sergeant. reinhart, een oud Sergeant in de Kompagnie van Waltron. De overige Onderofficieren, en de Soldaaten van ,t Regiment. De Provoost. de gravin van waltron. Het Spet [peelt in een Legerplaats; het eerjie Bedryf'even bezyden de plaatswaarhetRegiment'kampeert, in en vóór een tent, waarin deszeifs Officieren gewoon zyn by elkander te komen : het Tweede in de tent van den KollonelKommandant: het Derde, Vierde en Vyfde op de plaatfen daar het Standrecht gehouden word en het vonnh ter uitvoer gebragt moet worden.    D E GRAAF VAN W A L T R O N, KR T G S S P EL. EERSTE BEDRYF. EERSTE r 0 0 NE EL. DE JAGER, zittende aan een tafel, waarop een flesch wyn, enz. PLAS, heen en weder wandelende. DE JAGER. Wat fchort u, Broertjelief.? Gy ziet 'er zooudba* PLAS. T- . J.. . . I", aac neut gy wel geraên. k Ben niet te bed geweest. Gy kent myn' Kapiteinny is gewoon vroeg op te -liaan, E'lZi!)t h"00JS/aarne ^n ons. Toen wy hier van el- kander fcheidden, was het by vyven. „ . , DE JAGER. Ik heb ook niet geflaapen, maar echter lust genoeg «a nog een nachtje over te blyveu. PLAS. Ik niet: ik ben dat optrekken niet gewoon. DE JAGER. r t "Foei, Broert¬ je, fchaam u wat: een foldaat A MoeJ  s DE GRAAF VAN WALTRON, Moet alles gewoon zyn. Knaapen als wy moeten zo hard zyn als esn yzren plaat. Daar, drink eens, dan zult gy aanftonds beter zyn. P,L A s. Neen; 'k wacht fterke Coffi. Van al dat krioelen Heb ik vry wat hoofdpyn. DE JAGER. Kroonenburgs beurs is leeg. Hy zal vandaag ook zyn' kop wel voelen. PLAS. 't Liep u alles meê. DE JAGER. 'k Won honderd veertig pistoolen. Zes zyn 'er reeds van gefpild. Maar, is't niet waar? ik ftelde't ook op hairen eu fnaaren. PLAS. Ja toch:, wat al te wild. Gy waagde 't als een gek. DE JAGER. Men moet zich 't leven prettig inaaken: wie weet hoe lang 't zal duuren? ■TWEEDE T 0 0 N E E L. DE JAGER, PLAS, WALTRON. WALTRON. G oeden dag, Heeren! DE JAGER Goeden dag, Kapitein! WALTRON. Wel, dat waren decz' nacht al fraaije kuuren. *t Is  KRTGSSPEL. 3 't Is fchande. (Tegen P/as.) 't Spyt me dat ge daarby waart. PLAS. . ,, Men kan over my niet klaagen. DE JAGER. Dat 's waar. Hy heeft zich, waarachtig, zo ftil gehouden als een besje van negentig jaar. WALTRON. Gy moogt 'er wel grootsch op zyn dat gy byna 't ge- heele Kamp, door uw geweldig tieren Geftoord hebt in zyn rust, en dat nog wel in het ge- zelfchap van andere Officieren. Welke gedachten moeten zy van ons Regiment niet voeden m hunnen waan? De zoeüaars meiden zo achterher te zitten... te vech ten,... te fmyten te flaan! PLAS. 'k Weet wel dat dit verwyt my niet betreft. WALTRON. t™[ e°'k ^ d?ar Zeer om te vredfn \ ^ g°ea Maar de dolle Vendng van Hengst.... Hy zit ook alreeds DE JAGER. Dnt zyn voor hem geen nieuwigheden. Tegen twee dagen dat hy los is, zit hy doot den bank vyr dagen 111 arrest. WALTRON. Ik mogt wel lyden dat de droes dien wargaren al lans gefleept had in zyn nest. g Zich in een vrouwepak te fteeken!... foei!.. '£ rs fchande! wie hoorde het ooit van zyn dagen? DE JAGER. Gy zift de dingen wat naauw, Heer Kapitein. A a WAL- I  { DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, diiftig. De monteering moet men eerbied toedraagen. DE JAGER Gy fcliynt niet wel opgeruimd, Mynheer. Hebt gy ongenoegen gehad? WALT PON. Zo omtrent. Hy wandelt heen en weer. Wat nieuws is er? PLAS. Niet veel byzonders. Gistren is de Korporaal van 't Regiment Van Wenden, uit de Kompagnie van Kapitein Brochard, die zynen Sergeant met den degen Gekwetst heeft, geharquebuzeerd. WALTRON. Dat weet ik: 'tfcherp bevel van den Koning was hem tegen. Het is nu aanftonds Standrecht zonder aanzien van per- foonen en zonder genaê. Hy vergreep zich. PLAS. Wie is zo zyn eigen meester, dathy zich nooit te buiten gaa? Dit 's al de derde oorlog, dat de Korporaal mede te veld ging. Niets kon hem vertzaagen. 't Was een braaf kaerel. Hy had zeven kwetfuuren. WALTRON. Ha! dan is hy met recht te beklaagen. DE JAGER. En de Sergeant, hoor ik, heeft hem gefard. Hywas reeds Korporaal, als die Sergeant Nog gemeen foldaat was. Hy heeft de exercitie en den dienst geleerd aan dien kwant, Die, binnen het jaar Sergeant gemaakt, hem dagelyks tergde iu alle gelegenheden, J  KRYGSSPEL. 5 Totdat de Korporaal gistren zo toornig wicrd, dat hy zyn' pligt zo heeft overtreeden. WALTRON. De arme duivel!.. Ik zou fchier wenfchen dat onze vyand met zyne eerde fehoot Den nieuwbakken Sergeant trof. Myn Kompagnie heeft van zulke voorvallen geen' nood. 'k Laat my geen melkmuilen opdringen om hen boven mannen van verdiende te dellen. PLAS. Ja; zyn Kapitein is des Overdes Zoon; en des Sergeants Zuster, hoorde ik vertellen, Is de Kamenier van des Kapteins Vrouw. WALTRON. Heerlyk! ik kan niets weigren aan myn Vrouw, Zo lief heb ik haar; maar wat den Dienst aangaat, 'k weet dat ik, om haar, zelfs niemant zou Tot Pyper aandellen... Die braave man..! Zo zulks by myn Kompagnie was voorgevallen , Het zou my bedroeven. Ily veegt zyne oogcn af. PLAS. Met reden. Maar by ons en by uw Kompagnie boven allen.... Wat zie ik?.. Gy fchreit... WALTRON. Ik weet niet hoe het komt dat dit geval my zo hevig fmart. PLAS. Die aandoening, Mynheer, is het natuurelyk gevolg van uw verheven hart, 't Welk achting voor perfoonen van verdiende heeft, al zyn ze zelfs geringe foldaaten ; Of wel van uw bloedryk gedel, waardoor ge in alles wat u voorkomt, minder gelaten Dan andren in vreugd of droefheid, des te fchielyker fin fterker word aangedaan. A 3 WAL-  6 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRoN. Ha! myn geitel! Ik ben 'er dikwils bly om, maar* 't komt me ook wel op hartzeer te Maan. Het doet my rasfer en fterker dan andren 't zoet van vreugde en vergenoeging genieten; Maar het vervoert me ook tot buitenfpoorige oploopendheden, die daarna my verdrieten, En menigmaalen zo hevig zyn, dat ik geheel als buiten myzelven ben. Daarom vermyd ik ook allerleije gezelfchappen, daar ik ieder' niet ken. Myn kennisfen zien met mededoogen die fout aan, die hen te dikwils is gebleken, En laaten myn' toorn bedaaren. DE JAGER. Wy hebben onszelv' niet gemaakt: elk heeft zyn gebreken. Voor my, ik zou om al 't geld van de waereld geen flegmatiek mensch willen zyn. 't Geval en niet de liefde vormt zulke onaandoenlyke zielen , naar allen fchyn. De waare liefde is driftig; zy kan oumooglyk op't echte bed een' droomer verwekken. En zelden zal men menfchen van vernuft en fmaak onder de ongevoeligen ontdekken. WALTRON. Dat gaat niet door. 't Gefchied wel anders: maar hebt gy geen nieuws van wat vrolykcr aart? PLAS. Ja toch; iets aangenaams. WALTRON. Wel, wat is 't? PLAS. Doch 't gaat met eenig ongenoegen gepaard: Me»  KRTGSSPEL. . 7 Men dreigt ons dat \vy a zullen verliezen. WALTRON, ontzet. My! en hoedat! fpreek op ; geef meerder klaarheid. PLAS. Mynheer Kapitein, gisteren vertelde men in'tHoofdkwartier voor de vaste waarheid Dat de Koning u tot Majoor en Ridder van zyn Orde heeft benoemd. WALTRON, overluid lagchende. Wien... my...? 'k Dacht niet dat ik vandaag zo hartlyklagchen zou...» fchoon 't maar om een vertelling zy.... Hy blyft lagchen. DERDE T O O N E E L. WALTRON, WINTER, DE JAGER, PLAS. WINTER, tegen IValtron. Wel zo, Mynheer! hoe lagcht gy zo? Tegen de Lieutenants. Morgen, Heeren} W A L T R O N, al lagchende. Wel ik zal 11 de reden doen hooren. .. Myn Lieutenant maakt me op een ftel en fprong Majoor en Ridder. Hy lagcht weder. WINTER. Klinkt u dat zo vreemd in de ooren? Ik ben 'er zeer blyde om. WALTRON. Zyt ge zot, Konfrater? of wilt gy ook de huid alhier Verdeelen eer de beer gevangen is ? A 4 WIN-  8 DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER.. Hoe zo? WALTRON. Hy heefc dat nieuws in 't Hoofdkwartier, En denklyk in de zoetelaarstent.... WINTER. En ik van uw' vriend den Majoor Katwein vernomen, Toen ik gisteren avond by hem at. Ik zag'er een'glans van op zyn wezen komen. Wy dronken op den welftand van u en uw Gemalin 't een glas vóór, 't ander na; Ik hsd byna een roes. Zou de Overfte nog de tyding niet hebben? 'k denk wel ja. Of fpraakt gy hem niet > WALTRON. üe Adjudant zei dat hy vroeg naar 't Hoofdwartier had moeten vertrekken. WINTER. Dat 's vast om u. Ik wil wenden dat zyn weerkomst uw bevordering zal ontdekken. PLAS, tegen Winter. Gewis, Heer Kapitein. Ik durf u wel halfltaan. WALTRON. En beiden waart ge uw wedding kwyt. Waardoor zou ik die bevordering en die eer verdiend hebben? en op war tyd! WINTER. Waardoor, vraagt gy v door uw laatfte bravoure. WALTRON. Door rnys bravoure. Dat wil zo veel zeggen Als: Kaptein , gy word Majoor omdat ge uw' pligt deed. 'k Weet het met anders uit te leggen... WIN-  KRTGSSPEL. 9 WINTER. Maar de natuur der daad, de goede aanleg. WALTRON. Daar vind ik niets in, dat zo veel beduid. My word eene Expeditie opgedraagen: ik trek met honderd veertig man uit: Ik bereik daarmee vry fpoedig liet bedoelde oogmerk, fchier zonder wederwaardigheden: Ik keer te rug: ik zie een Esquadron Ruiters op een' afftand van fchier duizend fchreden Naar ons toekomen; ik trek myn manfchap in 't boschje te rug, waaruit wy terltond Onzen weg zouden bevorderd hebben: ik doe die daarop kruipen langs den grond, En leg ze aan wederzyde achter het kreupelhout. PLAS. Zy waren niet beter te beloeren. WALTRON. Zy komen. liet zyn vyandlyke Husfaaren, die den Prins gevangen medevoeren. We omfingelen hen. Zy konden met den fabel niet by ons, en met de karabyn Ons weinig fchade doen. Dus moesten zy het opgee- ven en ras verwonnen zyn. Honderd negen- en zestig man en éénen gekwetften Officier kreeg ik gevangen. Zy hadden drie-en twintig dooden. Is dat nu een zaak om zo veel loons voor te erlangen? Om den Prins en zes Officiers in vryheid te Rellen kwam men daar recht te p s. Ui; JAGER. Wy weeten dat dat het ovcrlchot van vyf- en twintig meest Officieren was, Waarby één Generaal en vi:r Stafofficiers waren, die op des Prinfen begeeren, A 5 Toen  IO DE GRAAF VAN WALTRON, Toen hy zich al ce vermetel te ver van 't Leger begaf in zyn recognosceeren, Hem verzelden en als helden uierven , en van de vyanden ruim veertig man Tot gezelfchap meénamen naar de eeuwigheid. WINTER. Zo men het gerucht gelooven kan, Vocht de Prins als een leeuw; nochtans.... WALTRON. Was zyne onderneeming , denkt gy , vermetel te noemen ? Indedaad, buiten de al te groote drift tot dryden, is hy, waarachtig! hoog te roemen. Hy is een gantsch foldaat, en zal een groot Generaal worden: hy is onbevreesd. WINTER. En zynen misdag, die voor ons allen ligt van flechte gevolgen waar' geweest, Hebt gy herdeld, toen gy aan hem de vryheid door uw bravoure hebt wedergegeeven. W A L T R O N. Al weêr met uw bravoure! 't Geen ik deed had gy en elk wakker Officier bedreven. Dar "er de Prins juist by was, was een geluk voor my. Wie 't geweest ware in zyn plaats, Ik had die zelfde bravoure ook getoond. Wy zyn alle Broeders en Kameraads. WINTER. Dat's waar; maar een juiste nakoming van pligt ver- eischt dat wy'er allen lof aan hechten Dien zy waardig is. Generaal Wattertorn had de eer van voor den Prins zich dood te vechten , En gy die van den Prins te redden. Wattertorn heefc den diepden eerbied gewis In aller hart, en een' eeuwigen naam zich verworven in 's Lands gefchiedeuis. Hy  KRTGSSPEL. u ïly verdient een tombe in de kerk, opdat zyn getrouwe dienst nimmer vergeeten worde : Maar gy verkrygt, als de leevende Achilles, verhooging van Charge en de Ridderorde. WALïron, glin.lagchende. Ridderorde en hooger Charge1 Ligt dat 'er nog wel een Graaffchap by overfchiet. winter. Maar ftel; de Koning wilde u die gunst betoonen: zoud gy die wcigren? waltron. Dat juist niet. Zulke buitenfpoorigc fiïofophiiche denkbeelden zou men met reden laaken : Maar dat het my tot geen byzonder genoegen zou weezen, daar kunt gy rtaat op maaken; Want het Croix^de Merite wa«, dunkt my, al genoeg, zo dat voorval loon verdient. De Majoorsplaats wensen ik niet eer te bekomen, dan als het myn beurt is, myn Vriend. 'k Zag niet gaarne dat om één rencontre, gelukkig uitgevallen op 't onvoorzienfte, Ik tot hooger Charge bevorderd wierd door 't voorbygaan van mannen van meer verdiende. Gyzelf zyt ouder Kaptein dan ik; uw hart, uw ondervinding en kloek verftand... win ter. ö ! Gy zyt in uw gevoelens ook al te rechtzinnig. VIERDE T 0 0 N E E U waltron, winter, d13 jager, i'las, een ordonnantieserge an t. de sergeant, tegen Winter. D e Overltc-Lieutenant Moet u terllond fpreeken, Mynheer. win-  ia DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Wat's dat! Tegen de Officiers. Ik korn weêr zo ik kan. 'k Wensch u wel te vaaren. VT F D E f 0 0 N E E L. WALTRON, PLAS; DE 'JAGER, plaats neemende aan de tafel en daar zittende te leezen. PLAS, tegen Waltron. Cjy zyt waarlyk al te zorgvuldig, Mynheer. WALTRON. Denkt gy dat? hoor, 'k zal my nader verklaaren. Ik dien om de eer-alléén, en niet om voordeel of om vermeerdering van myn goed. 'k Heb ruimer beftaan dan een Overfte, die alleen van zyn gage leeven moet; Buiten myn gage heb ik van myzelv' alle maanden honderd veertig pistoletten Aan inkomen, 't Geluk heeft my mild gezegend; en my een graad hooger te zien zetten Is voor my van veel minder belang dan de roem, dat ik zulks mogelyk verdien. PLAS. Uw gevoelens zullen my in al myn daaden ten richtfnoer verftrekkeii. WALTRON. Misfchien Zult gy daardoor meer gerustheid fmaaken.... Maar hooraens, myn Vrind. Toen de Prins was in vryheid, Vloog hy naar my toe, omhelsde en dankte my voor zyn redding met ongemaakte blyheid; Toen  KRYGSSPEL. 13 Toen ik by den Generaal kwam, kreeg ik wéér veel lofs om dit gelukkig geval, En van myn' Zwager, den Kollonel, een kompliment dat ik nooit vergeeten zal. Kapitein! zei hy, dat ik uw Kollonel ben, is iets, waarop ik my verhovaardig, Maar, dat ik uw Zwager ben , verrukt my. Deeze drie ontmoetingen zyn my meer waardig, Dan dat my het fchoonlte Regiment waar' gegeeven met een aadlyk goed da.irby Ha! daar komt onze Spring in 'tveld... Goê morgen, Graaf! ZESDE T 0 0 N E E L. WALTRON, KROONENBURG, PLAS, DE JAGER, ah vooren. KROONENBURG, tegen Waltron en Plas. Toeden morgen, Heeren! weet gy Waarom 't woord van nacht is veranderd? WALTRON. 't Schynt u wat nieuws, maar wy zagen 't meer praétizeeren. KROONENBURG. Ik heb hooren zeggen dat twee man van het piquet deezen nacht zyn gaan deferteeren; En wel van ons Regiment. WALTRON. Van ons Regiment! en wie heeft hen gegeeven ? wie... ? KROONENBURG. Ik beklaag, op myne eer! den armen duivel van een' Kaptein, uit wiens Kompagnie... WAL-  l4 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, w.at driftig, ten.vyl de jager Kroonenburg in '/ oog krygt. Wel jonge geparfumeerde Alexander! gy zoud uw meê- lyden wel toonen konnen Met min veriichtelyke bewoordingen. Zulke uitdrukkingen zyn al te onbezonnen. DE JAGER, toetreedende. Mynheer de Lieuteuaut praat zich dikwils voorby. KROONENBURG. Hal gy groote Heer Lieutenant! Zyt gy daar ook? Ik zocht u by uw Kompagnie. Hy geeft een teeken van moffeling met de haart, en vervolgt. 'k Had gaarne een lesje van uw hand. DE JAGER. Wat wil dat zeggen, Mynheer? Houd ge my voor een' valfchen fpeeler? Durft ge my verdenken Dat ik om uw voddige poipenningen myn fatfoen en reputatie zou krenken ? Ik waarfchonw u. Zo ge om my te beleedigen weêr een diergelyk teeken geeft, Zult gy zien hoe ik met u zal omfpringen, en men met zulke krygslieden leeft. Al waart gy de zoon des grooten Mogols, ik ben Officier; en , verr' van my te hoonen, Zou het u betaamen my heusch te bejeegnen en my behoorlyke achting te toonen. 'k Verfchoon u nu om uw jongkheid. KROONENBURG. Om myn jongkheid! Wel, gaa maar mee; gun my die eer, En zie of myn jongkheid my verhindert myn klingmet de uwe te meeten, Mynheer! WAL-  KRYGSSPEL. is WALTRON. Waarheen, windbuilen! Linksom keert, zeg ik u. Kroonenburg en de Jager willen heengaan. Voor den drommel! maakt pais! Niemant naar buiten! KROONENBURG. Hy myn jongkheid verfchoonen ! Kapitein , dat wil ik hem leeren! Waartoe ons te fluiten? W A L T R O N. 'kZeg; houd uw rust, of in arrest... KROONENBURG. Waarom fleekt ge u tusfchen ons? Wat gaat het u aan? WALTRON, hevig. Wat het my aangaat, jonge Heer' Dat zal ik door weinig woorden u doen verflaan. Hy wil de wacht roepen aan den ingang, zo als Winter zich vertoont. ZEVENDE TO 0 NEEL. WALTRON, WINTER, KROONENBURG, PLAS, DE JAGER. T"\ ^ WALTRON, tegen Winter. J-^at 's recht ter fnede ! Ons Lieutenantje maakt het hier ^ wat al te bont met onbedacht fpreeken. Ik dacht zo de wacht te roepen. WINTER, tegen Kroonenburg. , „ ,. Pas zyt gy de han- nen uws Kamerdienaars ontweken, Heer Lieutenant, of gy maakt reeds tot een ontbvt kwestie. Zo ik u raaden mag. Houd uw rust, Graaf, 0f ik ga uw' Oom bericht geeven van uw twistzoekend gedrag. KROONENBURG, tegen Winter. Maar hoor my eerst, eer ik... WAL-  16 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, tegen Kroonenburg. Zocht gy niet zelf rufie? of tracht ge ligt uw fchuld te verkleenen? Hebt gy niet naar buiten willen gaan om te vechten? WI N T E R. Wat! vechten ! zouü gy mooglyk meenen Dat ge, als Zoon des eerlten Ministers en Neef des KommaiKieerenden Generaals, Van de geftrenge wet der militie zyt uitgezonderd ï dat ware overdwaalsch. Zo lief als gy uw' Oom zyt, zo fcherp heeft hymy bevolen het oog op u te houên. Hy wil u tot een' man maaken. Daarom, befluitende u aan myn toezicht te vertrouwen, Nam hy u onder zyn eigen Regiment. Denkt ge dat ik, de kosten getroost, My om de onbedachtzaamheden uwer jeugd wil laaten brengen by den Provoost ? 't Zou voor 't eerst zyn in al myn' dienst; en thans heb ik 'er geen' lust toe, vooral, daar't met recht was. KROONENBURG. Myn familie zal me ook niet befpotten laaten. Ky begraauwde me alsöf ik zvn knecht was. WALTRON. Befpotten! dat heb ik niet gehoord: maar hy heeft u begraauwd , en niet zonder reên: Of moest hy mooglyk in koelen bloede verzwelgen uw neuswyze vinnigheön? Dat gy hem voor een' valsch' fpeeler hield was uit uw teekens voor hem en my ligt te raad en. Dat was verbruid onvoorzichtig. Niets kan het ca- raéter van een' eerlyk' man meer fchaaden, En vooral van een' Officier, dan zulk een fmaadlyk verwyt. Zie; dit kleed is rein; Dit gewaad is heilig, Mynheer, en mag geen' fchurk bedekken. KROO.  KRTGSSPEL. ij KROONENBURG. Mynheer Kapitein, Gy legt het ten ergften uit. 't Was myn oogmerk niet. 'k Zou 'er by myue eer op zweeren konnen. Maar my myn jongkheid te verwyten!.. my te dreigen !... WALTRON. Gyzelf hebt immers eerst begonnen. Hoe! zou een foldaat, die reeds lang gediend en't buskruid geroken heeft, dulden dat Een nieuwling, die eerst by 't Regiment komt, hem befchimpt of zyn' goeden naam beklad! Hy droeg de monteering reeds, toen gy nog in de luij- ren Iaagt. KROONENBURG. Het is my niet te wyten Dat ik dertig jaaren na hem geboren wierd. 'k Zal my echter naar behooren kvvyten, En in myn achttiende jaar zo goed inrukken tegen 't vyandelyk kanon, Als Mynheer de Jager op zyn dertigfte jaar denken of ondemeemen kon. 't Bewys van dapperheid, Kapitein, hangt juist niet af van een zeker getal van jaaren. WIN TER. Wel gezeid! ik geloof ook dat ge in waaren moed den braafften foldaat zult evenaaren En u uw geboorte waardig toonen. Dan word uw naam met roem en eer verbreid. DE JAGER, fmaadlyk. En gy fpoediger verhoogd, dan ik en anderen myns gelyk; Tegen JValtron en Plas. als 't fpreekwoord zeit. WALTRON. Hou dat fpreekwoord maar by u, en laat ons zulk een fpitsvinnige aanmerking niet meer hooren. B 't Is  i« DE GRAAF VAN WALTRON, 't Is zyn fchuld niet dat gy geen zoon van eenenVorst noch' uit adelyk bloed zyt geboren, 't Is waar, hy kan ten aanzien zyns geflachts, als hy niet vroeg té ineuvlen komt, veeleer Ligt tot Stafofficier benoemd zyn dan dat men u tot Kapitein avanceer'. Maar hebt gy het recht om daarüp te fmaalen of te morren ? WIN TER. Wy allen met malkandren ZullCn den politiken regel van rangorde, die lang gevolgd is, niet Verandren. Tot het eind der waereld zullen braave vaders by voorrang zorgen voor hun zaad. De Zoon eens Ministers, dfe met lof 's Lands zanken beftiert tot welzyn van den Staat, Mag nien ten minde tot loon van 's vaders verdienden wel in een hooge Charge zetten. WALTRON, tegen de Jager. Wat hoog is moet onderfchraagd zyn, Mynheer; anders zou het neêrftorten en ons verpletten. WINTER, tegen de Jager en Ktoonenburg. Vyandfehap te faamen deugt niet in den kryg. Maakt pais. Een onverzoenlyke is laf. KROONENBURG. Ik ben 'er gaarne toe genegen, naardien ik 't eerst reden tot misnoegen gaf. Tegen de Jager. Mynheer! verfchoon de fout myner jeugd, gunmyde eer van my met uw vriendfehap te verblyden. DE JAGER, Kroonenburg de hand toereikende, 't Is my eene eer uw vrind te zyn. 't Smaakt my dat gy zo goedwillig uw drift kunt belyden. WALTRON. Dat 's broaf■, Heeren. Laat uw grimmigheid vry los op den vyand van het Vaderland. Ge-  KRYGSSPEl. 19 Gebruikt daartoe uw klingen. Daartoe-allédu fteldo men u dezelven ter hand. Wat nut zou een duè'1 doen? De Barbier en Provoost zouden 'er 't meeste nut van haaien, Zo 't al ten besten afliep. WINTER. Weest vandaag myn gasten, Heeren; komt by my middagmaalen. Tegen JVallron, Gy eet by den Overfïe? WALTRON. Ja... Apropo!.. Wat had hy u...? WINTER. Ik had 'er haast niet Om gedacht door deez' twist, 't Was over de twee deferteurs dat hy me ontbieden liet. Men kreeg nog by tyds de lucht daarvan. Was de Kapitein van 't piquet niet allerwegen Voorzichtig geweest, zo hadden wy deez' nacht van den Vyand een bezoek gekregen, 't Woord was pas veranderd of zyn patrouille kwam te voorfchyn. Men had ons verrast. WALTRON, hevig. Wat duivel zegt gy!... en zy waren juist van ons Regiment! ... maar dat weet ik vast, Dat zy niet van myn Kompagnie zyn. 'k Heb drie man gegeeven, daar 'k niet voor heb te vreezen. Zy hebben al meer dan zestien jaar gediend. WINTER. Zy konden wel van de myne weezen. Onder myn vier man zyn daartoe twee jonge kaerels genomen door myn' Sergeant, 'k Ben ongerust... B 2 AGT'  fto DE GRAAF VAN WALTRON, A Gl STE T O O N E E L. waltron winter,kroonenburg, plas.. de jager, een ordonnantie-sergeant. de sergeant, tegen IFaltron. Mynh eer! gy moet terftond komen by den OverfteLieutcnant. waltron. Ik kom. NEGENDE T 0 0 N E E L. waltron, winter, kroonenburg, plas, de jager; elz1ng, toetreedende, terwyl waltron tegen de overigen zegt: Op de parade zien we elkaêr. Zo ah Waltron zich omkeert om heen te gaan, ziet hy Elzing en vervolgt: Goeden morgen, Mynheer! elzing. Goeden morgen, Heeren! Tegen IFaltron. Het zyn twee man van uw Kompagnie, die van 't piquet deezen nacht zyn gaan deferteeren. waltron, in woede fchielyk heengaande. Dat 'er de duivel nsar de hel voer'! winter, hem naroepende. Kapitein Waltron! elzin g, hem ook naroepende. Hoor nog een enkel woord,.. Te-  KRTGSSPEL at Tegen Plas. Gaat gy ook heen, Mynheer? PLAS. Ik moet naar de Kompagnie. Vaart wel, Heeren! Ik moet voort. TIENDE T 0 0 N E E L. WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER. IWINTER, k wil maar hoopen dat Wakron zyne al te dolle haastigheid zal beteuglen konnen. Zy heelt hem rneermaalen verdriet op 'tlyf gejaagd. ELZING. ó! Wy hebben veel aan hem gewonnen. In 't eerst vloog hy op als pulver, 'k Denk niet dat men in 't Leger iemand vinden kan, Die zo dikwils ruzie gehad en gevochten heeft. WINTER. Het ii jammer van den man. Wy hebben geen' braaver foldaat in de gantfche Armee. DE JAGER. Mynheer Kaptein! dat 's niet gelogen. Tegen den vyand is hy als een leeuw, in den Dienst naauw toeziende ais met argusöogen, En in gezelfchap de aangenaamfte en aandoenelykfte mensch. Hy is waarlyk ryk, En , alleen om anderen van min vermogen te doen aanzien voor zyns gelyk, Myd hy alle uiterlyke pragt, en leeft alsof hy in den burgerftand was geboren. Zyn Vrouw heeft hem om zyn' eedlen aart boven den Graaf van Noordftar tot Gemaal verkoren. B 3 Ze  23 DE GRAAF VAN WALTRON, Ze aanbid hem fchier, maar ontziet hem ook; vooral, als hy, 't welk fomtyds op 't onvoorzienst Gebeuren kan, haastig word. KROONENBURG. Maar hy is wat al te filofophisch in den Dienst. Hy wil alles naar den regel van drié'n nacyffren, en dat kan altyd niet volgen. Hy doet zyn Kompagnie veel goeds, maar menigmaal is hy ook al te fcherp en verbolgen. Wie weet of zyn geftrengheid de oorzaak niet is dat die twee kaerels zyn doorgegaan? ELZING. Gy, Jonge Helden, ziet het houden van een goede krygstucht voor geftrengheid aan. ELFDE T 0 0 N E E L. WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER, PLAS. \i[T PLAS, itt't opkomen. • W elk een ongeluk! WINTER. Wat is 'er? PLAS. Myn Ka...pitein!... 'tls of my de keel word toegenepen! WINTER. Watis'cr van hem ? Zeg cp ... Spreek toch, Mynheer! PLAS. Hy heeft zich by den Kollonel vergrepen. WINTER. Help, Hemel! ELZING. Wat duivel! KR09-  K R Y G S S P E L. a3 KROONE NüU RG. Tegen de Subordinatie? PLAS. De waeht bragt hem zo heenAl 't volk van zyn Kompagnie liep hem fchreijend na: 't gantfche Bataillon is op de been. VVIN T E R9fiMe!yk heengaande, met Plas. Rampzalige Vrind! KROONENBURG, hen volgende. Ongelukkige Graaf!... D°°r 't Standrecht het leven te moeten misfen! DE JAGER, binnengaande. 'k Beklaag hem in myn ziel. ELZING, hen met bedaardheid volgende. Wat maaken ze een alarm 't Zal ligt zo erg niet zyn als zy gisfen. Einde des eerfien Bedryfs. B 4 TWEE-  24 DE GRAAF VAN WALTRON, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T 0 0 N E E L. BEMBROEK, in diepe gepeinzen, met de armen over elkander gcjlaagen , heen en weer wandelende , nu en dan ftilftaande, nu zich zettende, dan wéér opryzende, en zich voor 't voorhoofd /taande uit mismoedigheid; VAN DER LICHT, neêrflagtig en de ontroering van den Kollonel gadeflaande. TT VAN DER LICHT. Xleer Overfte! Gy kropt uw droefheid in. Beur vt wat op. Gy kwelt u al te zeer Door dit fpraakloos peinzen. Ter zyde. Ach! Hy is wel te beklaagen! Hy treed nader by. Heer Overfte !.. Mynheer! BEMBROEK, als verfchrikt. Wat wilt gy? U'at is'er gaandsï VAN DER LICHT. Keer toch weder uit die gevoelloosheid. Gy doet my beeven. BEMBROEK. Helaas! myn Vrind! Waarom moest ik deezen wree- den, deez' afgrysfelyken dag beleeven ? Kon my vooraf dan geen kogel treffen, daar ik zo veelen rondom rny heb zien Sterven op 't bed van eer voor het Vaderland: en hoe menig arme hals , misfehien Zyn bjna^uwde moeder , wier eenige fleun hy was, ontrukt en voor des vyands woede En moordzucht, als een gedwongen flachtöfFer, bloot- gefteld, zag Ut zwemmen in zyn' bloede Eti  KR7GSSPEL. ^ En zieltoogeu door zyn pynelyke wonden , terwyl myn mededoogend hart Hem myn beklag en traanen fchonk en geen andre hulp kon toebrengen in zyn fmart! Maar 'k dacht niet dat my nog veel zwaarder ramp dreigde. Deesdag, waaróp my niets ftond te vreezen, Bragt my een wonde toe , die iuuerlyk bloed en door tyd noch geduld is te geneezen. VAN DER LICHT. Uw teerhartigheid fielt u zulks op 't grievendst vóór: maar, hoe zwaar 't ook zy, al 't verdriet Slyt door den tyd. BEMBROEK. Helaas! indien gy u zulks van my verbeeld, kent ge my nog niet. 'k Ontftel niet ligt. Geen ramp, geen ongeluk, zo 't me alléén aangaat, kan my neêrilagtig maaken, Maar myns naasten verdriet ontroert my. Ik kan, zo min als myn Zwager, myn' aart verzaaken. 'k Heb 't aan myn meerder jaaren te danken, dat ik wat bezadigder fchyn dan hy. Geen dag was my aangenaamer, dan wanneer ik ook Hechts den gemeeriften man vry Mogt fpreeken, en geen akeliger dan als de firaf naar de wet niet mogt achterblyven. Gy, Hemel, weet, als ik nu of dan, fchoon zeer zelden, een doodvonnis moest onderfchryven, Hoe beklemd myn hart was en met wat vreugde ik genade fchonk. VAN DER LICHT. Dit is elk bekend. Gy hebt u ook de kinderlyke liefde verworven van al het Regiment, Door by uw naauwkeurige vlyt in den Dienst telkens zo veel menfchenliefde te voegen. B 5 Men  sö DE GRAAF VAN WALTRON, Men eert u als een' rechtvaardigen en goeden vader; en gy fmaakt het zoet genoegen, Dat gy meer de harten wint door langkmoedigheid, niet heufche wakkerheid gepaard, Dan het ooit een' ander' gelukken zou van een'' wreveligen en harden aart. ft Gemeen beklaagt zich niet, dat gy 't ooit fmaadlyk bejegend of trotsch voor 't hoofd hebt geflooten; En de Officier, gelokt door uwfehoon voorbeeld, ziet zyn mindren aan als zyn togtgenooten, Zonder zyn' rang daardoor verlaagd te achten. BEMBROEK. En achf één ongelukkig oogenblik Ontrooft my al myn ftreelende vooruitzichten. Het ftort my in een' poel van fchrik En droefheid, die nooit flyten zal. In wreveligen toorm en fpyt. Die hondsvot van een' Korporaal vervoert twee foldaaten , Die lang gediend hebben, tot de vertwyfelde onderneeming van de Armee te verlaaten, Waarvan 't gevloekt gevolg 't verderf is van den braafften man, den luister van zyn' ftam. VAN DER LICHT. 'kZou hem vernielen kunnen. BEMBROEK. Welk een' Officier zulk een bittre ramp overkwam, Ik zou hem beklaagen; maar dat die flag my en myn* Zwager treft, Haat my gantsch ter neder. 'k Heb alle menfehen lief, maar boven andren ('kontveins het niet) bemin ik Waltron teder. Een man, die door verdienste en gaaven in het hart van elk gevoelig ftervling leeft. Een Kaptein, die, fchoon nog jong zynde, van zyn* moed zulke blyken gegeeven heeft, Dat  KR.YGSSPEL. 27 Dat de oudfte Officiers daarom geroemd zouden worden, en hy met reden kou verwachten Tot den hoogften rang te zullen ftygen, terwyl men hem 's Lands fteunpilar.r reeds mogt achten; Dees groote onwaardeerbre man, myn bloed- en boezemvrind, ja, tot meerdring van myn fmart, De Ega van myn Zuster, die'k als myzelv' bemin en... VAN DER LICHT. 'k Beken, het valt hard, zeer hard. ISEMBROE K. En dan, helaas! myn Vrind! de bewustheid dat ikzelf my dit alles deed overkomen. Ik kende zyne oploopendheid en wist lang dat hy onmagtig is die te betoomen. Ik, ouder dan hy, heb zelf myn' toorn bot gevierd, Myne onvoorzichtigheid is groot. VAN DER LICHT. Waartoe laat ge u nog vervoeren ? BEMBROEK. Ja; 'k zal me tfltyd aanzien als de oorzaak van zyn dood. VAN DER LICHT. Veeleer heb ik my te beichuldigen; maar myn pligt gebood my zyn' aanval te weeren; En dus... TWEEDE TOONEEL. BEMBROEK, WINTER, ELZING, DE JAGER, KROONENBURG, VAN DER LICHT. HKROONENBURG. eer Overite! uw Dienaar. WIN TE R. Ik ben uw Dienaar, Mynheer! li E M"  2.8 DE GRAAF VAN WALTRON, BEMBROEK. Ik ben de uwe, Mynheeren! ELZIN G. Wy komen by u om den armen drommel, Waltron, onzen waarden Kameraad. KROONENBURG. En bidden dien wakkren man, kan'tzyn, te redden in zyn' tegenwoordigen ftaat. BEMBROEK. Myzelv', 'k verzeker 't u, zou ik daardoor den grootHen dienst doen, zo 't ftond aan myn beftuuren. Maar myn rang... myne eer... Eens krygsmans eer is als het goud.. Zy moet de proef des vuurs verduuren. WINTER, tegen Kroonenburg. Myn lieve Graaf, gy zaagt tot nog toe onzen Rand maar van de fchoonfte zyde-alléén. Gy zult dien te eeniger tyd recht leeren kennen met al zyn wederwaardigeên. Gy zult 'er menig aaklig voorval in zien. BEMBROEK. Maar weinigen die zo billyk doen treuren. Gedenk myn' toeftand maar. ELZING. 't Is waar; de oudfte uit de Armee zag ligt nooit iets diergelyks gebeuren, 'k Ben zeer bly dat ik in Waltrons plaats niet ben, maar 't kwam 'er dan zo veel niet op aan. Ik zou de eerfte niet weezen, die tegen de Subordinatie iets had misdaan, En ook de eerfte niet, die geharquebuzeerd wierd... maar een Zwager.. In 't best van zyn leven... 'k Geloof waarachtig dat hy zich tienmaal voor u in doodsgevaar zou hebben begeeven: En op één punt des tyds reed hem de duivel dat hy tot zo groot een misgreep, kwam. Ver-  KRTGSSPEL. 29 Vervloekt zy zyn dolle oploopendheid! In één oogen- blik is hy in volle vlam. De Hemel zy gedankt dat ik zo fterk van maag ben! Ik kan nog al vry wat verduwen, Zonder dat ik my, wanneer het myne eer betreft, ge- makklyk in myn aanzicht laat fpuwen. BEMBROEK. Met recht verheugt ge u om uw gelukkig temperament, waardoor gy u zo wel Gewapend vind tegen duizend verdrietlykheên, die een bloedryk en heet geitel Dikwils onderworpen is. KROONENBURG, tegen Elzing. Kapitein! 'k zou nochtans niet gaarne met u willen ruilen. ELZING. Van inborst ik ook met u niet, Graaf: maar anders zou ik zulk een vetje niet verpruilen. WINTER. Maar zo ik 't vraagen mag, Heer Overfte! by wat gelegenheid is het gefchied? Gy had immers gistren avond geen verfchil gehad?..» BEMBROEK. Verfchil!.. in het minfle niet. Wy dronken onze gezondheid en die van myn Zuster met het innigfte vergenoegen; Verheugden ons haar in de winterkwartieren zich haast by ons te zullen zien voegen, En waren in lang zo bartelyk vrolyk niet; ja, eer wy gingen van elkaêr, Omhelsden we ons alsof 't een welkomst of affcheid met opzicht van een reize waar'. Ik kon den flarp niet vatten, doch fchreef zulks toe aan den hévigen ftorm en zwaaren regen. Het bevel, dat het woord moest veranderd worden, heb ik omtrent drie uuren gekregen. Ten  30 DE GRAAF VAN WALTRON, Ten vieren raakte ik in flaap. Ten zesfen' komt een ordonnantie der Ruitery My ontbieden. Ik te post naar het Hoofdkwartier. De Generaal verwachtte my... Zyn wezen gloeide. Hy fchreeuwde my toe: „Maar, Heer Overfte, wie had dit kunnen droomeu?.. . „ Welk een verweerde pot is daarin myn Regiment te „ vuur!.. Hebt gy nog niet vernomen „ Dat twee man van Waltrons Kompagnie deezen nacht „ van hun post zyn gedeferteerd? „ 'k Gaf 'k weet niet wat dat het ons Regiment niet „ aanging: dat is 't, dat my 't meeste deert. „ Was de Kaptein van 't piquet niet voorzichtig ge- „ weest, de Armee had ligt nadeel geleden." Toen verfcboonde ik mynen Zwager en my, zo veel als ik kon, doch was zelf zeer te onvreden. WINTER. Dat was immers uw fchuld of die van Waltron niet; maar die ha.gelfche Korporaal... BEMBROEK. In 't eind het onderzoek der zaak my beveelende, veranderde hy van taal. Ik moest Waltron terftond ontbieden en d'aanlegger dier defertie op 't ftrengfte flraffen. Dus kan ik (zei by) in myn Regiment best aan an„ dren een leerzaam voorbeeld verfchaffen. „ Het fpyt my dat het uw' Zwager betreft, maar men „ moet omzichtig zyn in den Dienst." Daarop haastte ik my üraks te rug naar 't Regiment: 'k ontbood Waltron... Op 't onvoorzienst Wierd hy korzelig van my bejegend; dat's waar, want ik was zelf in gramfchap ontdoken. De fout eens vriends doet gemeenlyk meer dan die van andren ons het bloed in de aadren kooken. Toen ftoof Waltron regen myop, en vloekte; dit blies myn' toorn des te feller aan; Zo  KRTGSSPEL. Zo dat ik hem dreigde met myn caraéter en voorts beval in arrest te gaan. Hierop geheel buiten zichzelv' gevoerd, trok hy als raazende tegen my den degen. Ik week achteruit en poogde vergeefs hem door reden tot bedaardheid te beweegen. Hy drong op my in. Toen fchoot de Adjudant met de wacht toe, en hy wierd heengeleid. winter. Die ongelukkige man! elzing. Zie daar het gevolg van die duïvelfche oploopendheid! kroonenburg, overdenkender wyze. De wacht was 'er by.. anders... van der licht. Had men d'Adjudant, niet waar? ligt tot zwygen kunnen brengen. Gy vergist u, Mynheer, in 't carafter van den Kollonel. Hy zou dit nooit gehengen. Al wilde ik ook uit eerbied voor hem, en onderdanigheid voor Mynheer Waltron... bembroek, tegen van der Licht. Geenszins; maar 'k zou my niet bedenken, zo ik myn* Zwager door myn dood redden kon. Myn Zuster mogt daardoor; een' Broeder verliezen , maar zy behield haar'Gemaal in 't leven; En't Vaderland Kollouels genoeg, myns gelyk. Aan myn verlies waar' weinig bedreven, Wat den Dienst aangaat, en hy zou 'truim vergoeden, volhardende als hy is gewoon, Waarvan men blyken heeft...maar myn'pligt tefchenden'.... Keen, dat deed ik zelfs om geen' Zoon. kroonenburg. Dat de Armee zulke groote mannen niet in overvloed bezit is i>iliyk te vreezen. Ik  33 DE GRAAF VAN WALTRON, Ik hoop, heer Overfte, zo lang Subaltern Officier by dit Regiment te weezen, Totdat ik den Dienst onder uw' eedlen voorgang geheel geleerd heb. ELZING. 'Dat is braaf! BEMBROEK. Dat zou u ligt even duur te Haan komen als het Waltron doet, myn lieve Graaf. Reeds tweemaal zag hy by een ander Regiment de Charge van Majoor zich toeleggen: Alleen uit hartlykheid voor my, en uit eenzinnige grootmoedigheid (mag ik zeggen) Om niemand tot deszelfs leed over het hoofd te fprlngen, wees hy het van de hand, Waardoor hy, fchoou zulks hem nu niet baaten kan, in aanzien rees by den Kommandant. Ach! had hy naar de Hem des geluks geluisterd! ELZING. Ja ; dan had hy ligt nu niets te fchroomen ; En mogely* ook wel; want alles, waartoe men ge. fchikt is, moet ons toch overkomen. WINTER. 'k Ben nog niet hoopeloos. Ligt dat de Generaal, als hy 't laatfte bewys van zyn' moed, Zyn lollyke heldendaad zich erinnert, wel iets buitengewoons voor hem doet. BEMBROEK. Ach! Vrind! Gy kent de waereld en den ftand, waarin wy zyn. Wie ééns zyn' pligt heeft verraaden, Wie zich éénmaal vergrepen heeft, vernietigt doorgaands 't geheugen van veel fchoone daaden. Pligt is 't woord. Het is jammer van den man. Hy deed veel in zyn' korten levensloop; Maar de wet vonnist hem... Of we ons al vleijen... ia, was de Prins hier, dan had ik hoop. • ' VAN  KRTGSSPEL 33 VAN DER LICHT, achterwaarts ftaande, en naar buiten gezien hebbende. Baar ftygt de Lieutenant Plas van 't paard. BEMBROEK. Ach! Heeren! de zaak is beflist. De angst doet my beeven. DERDE T O O N E E L. BEMBROEK, WINTER, ELZING, DE JAGER, KROONENBURG, VAN DER LICHT; PLAS, gelaarsd en gefpoord, en met verflaagenheid toetreedende. BEMBROEK, tegen Plas. Myn Vrind! nooit had ge een zaak van zo veel belang voor my te doen. Wat brengt gy? dood of leven? Plas ziet droefgeestsg voor zich néér. met bewyzen van beklag de fchouders ophaalende. BEMBROEK, uit mistroostigheid als vallende op een' floel, vervolgt. Hy moet dan heen !.. Wy misfen hem dan voor eeuwig! PLAS. 'k Beklaag u en het Regiment. Geen last viel me ooit zo zwaar, 'k Heb myn' Kaptein zo lief als myzelven. BEMBROEK, zittende. Dat's my bekend: En daarom achtte ik u den bekwaamften om alles, wat hem redden kon , voor re draagen, Daarik, als Kommandant van het Regiment en Waltrons bloedverwant, niet durfde waagen Iets ter bemiddling van zyn fout aan te wenden. PLAS. Ik heb eok alles, wat myn pligt C Vaa  34 DE GRAAF VAN WALTRON, Van my kon vorderen , gedaan. De Generaal-Adjudant fchrikte op myn bericht, Beklaagde u en den Kapitein, en gebood my den Generaal en Chef te gaan fpreeken. 'k Vond hem van verfcheiden Stafofficieren verzeld, en zag zyn aangezicht verbleeken Toen hy het bericht doorlas. Hy fcheen als van den donder getroffen en borst uit: „ Gy wilt dan , Hemel! dat zo zwaar een (lag opmy „ en myn Regiment affluit*! " Hy ging, gantsch ontroerd, op en néér; verhaalde het treurig voorval aan die by hem waren ; Meldde hen zyns Kapteins zeldzaame verdienfte, en ontzag zich niet daarby te verklaaren Dat hem 't verlies zyns zoons niet harder kon vallen: waarop met eenltemmig beklag AI de Officiers voor onzen Kapitein fpraken en baden om zyn ontflag, Verzekerende aan den Generaal datzy die goedheid by den Krygsraad en den Koning Rechtvaardigen zouden, en de Prins by zyn komst hem zou danken voor Waltrons verfchooniog: Wanneer de ruwe Graaf Noordflar eensklaps hen fpot- tender wyze viel in de reên: „ Wel ja! (zei hy) Gy kunt hier oogluikende te werk gaan: gemaklyk, zo ik meen. „ Want het viel vóór in uw Regiment, 't Heeft voor „ den Generaal en Chef niet veel te zeggen „ Als hy de krygswet een weinig overtreed: men zal ,, dat juist zo kwalyk niet uitleggen." Elk was gemelyk op hem. Zyne Exellentie riep, als vervoerd van eedle fpyt: „ Nu dan, Heer Generaal! 'k zal u de onbillykheid „ doen zien van uw' waan en verwyt! „ 'k Wil de mynen niet meer dan andren verfchoonen, „ noch de wet krenken, gelyk gy 't rekent." Hy  KRTGSSPEL. 35 Hy greep in drift een pen en fchreef; en 'k zag een traan vallen , daar hy zyn' naam had geteekend. „ Vaar wel dan in eeuwigheid! (zuchtte hy) dit, „ Waltron ! is dan 't loon van uwen moed , „ Van uw doorluchte dapperheid ! maar ik ben onfchul- „ dig aan 't plengen van uw bloed." Elk was aangedaan, en de meesten rieden hem om de zaak nog nader te overweegen. s, Neen, neen; (fprak hy) ik heb myn Regiment lief, „ en ik ben elk lid daarvan zeer genegen: „ Maar die zucht zelf noopt my tot geftrenger waak- ,, zaamheid om 't geringst verwyt te ontgaan „ Van oogluiking. Daar is de ordre. De Kollonel- „ Kommandant moet van Honden aan „ Standrecht houden. Ik beklaag hem in zyn' foeftand". Toen ging hy heen met traanen in de oogen. Hy geeft een blad papier aan den Kollonel. BEMBROEK, het papier weemoedig doorleczende tot aan de onderteekening, en daarop uitbarflende. Ha! heerlyke Man! ó Held, die een kroon verdient; als mensch met eens anders leed bewogen! En als Rechter rechtvaardig! Hier is het bewys van uwegevoelige ziel, Hier is de vlek der onfchatbre traan, die tot eer der mcnschlykheid uw oog ontviel. Beminnelyke traan! gy zyt een heiligdom voor my. Hy weent en kust den brief by de onderteekening. Gy zyt dierbaar voor myn harte! Vermengt u hier met dees verdroogde paerel, ó myn traanen! getuigen myner fmartc! Dat elk, die u verfmaadlyk aanziet, tot zyn ftraf al 't leed gevoele en oudcrvind' Dat myn ziel thans doorknaagt! ach! Waltron!... waarde Waltron!.. ach! ongelukkige Vrind! Tegen de Officiers. Vergeeft het, Heeren! Ik kan my niet inhouden: myne ontroering gaat alles te boven. C 2 WIN-  36 DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Zy (trekt u tot eer. Vervloekt zy dit kleed, indien het ons van menfchelykheid zou berooven! Een ruw barbaar moog' deeze aandoeningen laaken, maar een recht foldaat kan dat niet. BEMBROEK. Ach! myn Zuster! Hoe zal die tyding üf... Ik beef voor 't oogenblik als gy me ziet. E L ZING. Ondanks myne ongevoeligheid wenschte ik maar voor een' enklen dag Generaal te weezen, Om den kwaada'artigen Noordftar een bol te bakken die hem van zyn' nyd zou geneezen. BEMBROEK, het papier aan den Adjudantgeevende. Ziedaar, myn Vrind! bezorg all' wat 'er noodig is. Ik laat thans alles op u liaan, 'k Ben buiten Raat om iets te doen. VAN DER LICHT. Ik zou veel liever in de fcherpfte bataille gaan. Van der Licht en Plas vertrekken. VIERDE T 0 0 N E E L. BEMBROEK, WINTER, ELZING, DE JAGER, KROONENBURG. HKROONENBURG. eer Overfte, 'k bid, vergun my verlof om nog vóór het Standrecht myn' Oom te gaan fpreeken. De hemel zalmy welfpreekendheid verleeneu. 'kHoop dat ik hem niet vergeefs zal fineeken. ELZING, Kroonenburg omhelzende. Nu moet ik u omhelzen! en als ge uw voorneemen met goed gevolg hebt volënd, Zal ik u , waarachtig ! op myn fchouderen draagen rondom het gantsch Regiment. BEM-  KRTGSSPEL. 37 BEMBROEK. Edelmoedig Jongling! om dit bewys van hartlykheid zal ik u voortaan beminnen Als myn' eigen zoon, fchoon ik reeds by vooruitzicht vrees dat gy niets daarmede zult winnen. Doch gaa: voldoe uwe eedle neiging. Het is ligt te raaden wat gevolg ik wensch , En als Kollonel behoor te ontveinzen, fchoon ik het zou mogen zeggen als meusch. VTF D E T 0 0 N E E L. BEMBROEK, WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER, VAN DER LICHT. VVAN DER LICHT, erfchoon myn komst, Heer Overde... Mevrouw de Gravin van Waltron komt daar aangereden. BEMBROEK. Myn Zuster? WINTER. Hemel! BEMBROEK. Wat donderdag! VAN DER LICHT, reeds aan de opening der tent genaderd zynde om heen te gaan en naar buiten gezien hebbende , zegt, zich weder naar de Officiers keerende , eer hy vertrekt. Zy is reeds bezig om van den wagen te treeden. ELZING. Dat ontbrak 'er nog aan ! Naar buiten gezien hebbende. Daar komt ze al. BEMBROEK, tegen de Officiers die beweeging maaken van heen te gaan. •. Heeren! blyft toch. Verlaat my nu niet. Wie weet... ? C 3 ZES-  S3 DE GRAAF VAN WALTRON, ZESDE T 0 O N E E L. DE GRAVIN VAN WALTRON, BEMBROEK, WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER. DE GRAVIN, den Kollonel omhelzende, met luchti- I Hgen ti cd naar hem zynde toegeloopen. t ! myn waarde Broeder!., dat is een grap!., nietj waar? Dat meen ik dat verrasfen heet. BEMBROEK, zich ah vrolyk aanbellende. Wel! myn lieve Zuster!... indedoad... Dat is wel de-;l gtlyk onverwacht... zonder jokken... Ik h; d niet gedacht u wéér te zien, vóórdat wy de win-.i| terkwartieren hadden betrokken. DE GR A VIN. Dat kon nog wel een maand du'ureu, en dat was my; veel te lang: maar gy had my haast Met ongefcheurde kleedren hier niet zien opdaagen. BEMBROEK. Hoe zo! gy maakt my verbaasd. DE GRAVIN. Toen ik in 't leger kwam, rukte een kommando In, by Noordflars Regiment, naar myn meenen. De Tamboer maakte door zyn trommelen de postpaar-i den fchuw, en zy namen in éünen Met ons den gang op. iVyn eigen gegil en 't fchreein wen der foldaaten daaromtrent Maakten de paarden nog wilder, totdat de twee voorliet by't Holfteins^h Regiment Verward .-n in de rouwen van een Officiers tent enover-n hoop vielen. IV yn wagen, Zo niet eenlge Dragonders u aren toegefchoten, waar* zekerlyk omgeflaagen. Onze vrind Katwtin trad juist uit zyn wagglende tent en bragt alles weer te recht, En  KRTGSSPEL. 39 En liet het fpan door twee mannen leiden, Bi MB ROEK. Zo ziet gy dat uw verrasfing zeer flecht Had kunnen alloopen. Het waar' veel beter geweest dat gy maar te huis waart gebleven. DE GRAVIN. Nu; den Hemel zy dank! het is wel afgeloopen en ik heb den fehrik ai verdreven. li!et eene vrolyke luchthartigheid. Wie in 't leger is moet voor geen klein geruchtje bang zyn. BEMBROEK. Gy zyt recht in uw' fchik. DE GRAVIN. Gelyk doorgaands; byzonder hier. Ik ben in'tLeger. Daar immers heerscht vrees noch fehrik. Maar 'k heb u nu myn kompliment gemaakt, en't voegt my vervolgens myn' pligt af te leggen By myn Regiinents-Kommanda.nt, Zy wyst op haar harte. en eigenlyk aan hem de oorzaak van myn komst te zeggen. Hy is immers niet op de wacht? en is hy 't, dan wil ik hem van zyn' post ontflaan. BEMBROEK, zyn' fehrik ontveinzende. Uw reize is vandaag vruchteloos. Hy is van ochtend op komma.ndo uitgegaan. DE GRAVIN, Dat komt flecht, moet ik zeggen : en waarom juisc vandaag? dat is my gantsch niet meêgeloopen. Maar; ik ben 'cr al achter. Hy zal weer zulk een vangst opdoen als hy laatst heeft bekropen. De tyding van zyn laatfte bravoure heeft my juist tot deeze reize aangezet;. Vooreerst: om duizendmaal hem teer en hartelyk te kusfen; en fpoedig en net C 4 Hem  40 DE GRAAF VAN WALTRON, Hem dan eens deeglyk door te ftryken. BEMBROEK. Waarover? DE GRAVIN. Dat hy my niets daarvan heeft gefchreven. Vrolyk. Denkt de groote held dan dat hy niet verpligt is my van zyn daaden bericht te geeven ? , Die trotfche Waltron! maar hy zal 'er van hooreu. BEMBROEK. Hoe! kreegt ge geen' brief van uw' man? DE GRAVIN. Ja toch; wel drie brieven in agtdagentyds, maar geen tittel of jota daarvan. De Gravin van Goldfing zei 't my gistren morgen, toen zy een poos by my was gezeten, En wenschte my geluk met zyn bevordering, die zy betuigde zeker te weeten. WINTER, tegen Elzing en Kroonenburg ter zyde. Welk een groot man ! ELZING, tegen Winter en Kroonenburg ter zyde. Ja, waarachtig! ik ken zyn wéér* gaê niet. Kroonenburg zichtbaar aangedaan; Bembrock hevig ontroerd. DE GRAVIN, de Officieren hebbende aangezien. Wat wil die domme taal? Tegen Kroonenburg. De oogen zyn u nat. Waarom..? KROONENBURG. Om 't uitmuntend carafter van Mynheer uw' Gemaal. DE GRAVIN. Een groot compliment voor my. Ik dank 'er uvoor. Zich buigende, werpt zy Kroonenburg een" handkus toe. 'k Zal 't ook altoos houden in gedachten. Luch-  KRTGSSPEL. 41 Luchtig. Nu, Broeder... Zacht, 'k had daar haast vergeeten myn' pligt als een fubalterne te betrachten. met een eerbiedige houding. Heer Overfte, ik bid u, wees zo goed en zeg waarheen Waltron op komniando is. vrolyk lagchende. Ha! ha! ha!... heb ik my nu niet met betaamlykheid uitgedrukt? of heb ik mis? BEMBROEK, eerst ter zyde. ö Hemel!... Ik weet het. .. zelf niet... Hy moest'er op uit... Wie weet waar hy nu al is, Zuster? DE GRAVIN. Hoe antwoord gy zo ftamelèhd'? uw houding, Heeren, maakt my ook langs hoe ongeruster. Tegen Kroonenburg. Zouden uw traanen, Heer Graaf! ook uit eene andre oorzaak fpruiten, dan gy hebt gezeid? Op kommando uit...en de Kollonel weet nietwaar!... 't baart me alles verlegenheid. ELZING. Op kommando uit te zyn, waarheen ook, is doorgaands zorglyk: dit maakt ons wat verlegen. De dapperfle krygen altyd de zwaarfte expeditiën, en elk is hem genegen. Ik zou u fchier raaden, Mevrouw, om vandaag twee postftations te rug te gaan; Alle oogenblikken kan de Armee moeten uitrukken, en, als men zou moeten (laan, Hoe zouden wy het hier met u dan maaken? BEMBROEK. Ja, Zuster, wy hebben bevel or.tfangen Om ons marschvaardig te houden. Ik hoop dat gy Eiorgen voldoen zult aan uw verlangen. C 5 D E  41 DE GRAAF VAN WALTRON, DE GRAVIN. Waarom zyt gy dan zo ontroerd?... Ik weet niet waarom my 't hart zo vreesfeiyk klopt... Elk lïddert... elk wend het oog van my af... Welk een aardoening of hen overkropt?... Ach!..dat kommando'.. zou Waltron ligt?... Broeder, gy word bleek... Ach! moet ik hoopen of vreezen ?.. Is myn Man dood? ELZING. Neen , Mevrouw; hy leeft. Op myn woord van eer! Hy leeft... maar, wat zal dit weezen? ZEVENDE T 0 0 N E E L. DE GRAVIN, BEMBROEK, WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER, REINHART, en eetiige foldaaten van Waltrons Kompagnie vóór in de tent en in den ingang, REINHART, eenige treeden meer voorwaarts Vdan de anderen. ergeef't ons, Heer Overfte. Wy, komen uitnaam der gautfche Kompagrie, ons fpoèn... BEMBROEK. Goede Hemel! WINTER. Nu is 'er geen rédden aan. ELZING, te vergeefs V volk te rug willende dryven. Terug; terug. Wat komt gy hier doen? REINHART, met gevouwen handen, tegen Elzing, die V volk nqg al teekens geeft van te rug te moeten. In 's Hemels naam! Erberm u over onzen Kapitein. Ach ! laat ons gehoor verwerven ! Zo onze lieve Kaptein mrar in 't leven mag blyven, willen we allen voor hem fterveü. DE  KRYGSSPEL. 43 DE GRAVIN, loopt verfcltrikt naar Reinhard, en vat hem hy den arm, zeggendeBlyf (taan, Vrind! Wat is dit? Spreek; wat Kaptein? wat wil die angst, die droefheid, die rouw? REINHART, met een verheugd gelaat. Ach! gy zyt als een engel herwaarts ge20iiden; help, help ons bidden!.. Ach! Mevrouw! Men zal over onzen Kapitein..- DE GRAVIN. Over Waltron!... REINHART. Naar het Standrecht de vierfchaar fpannen. D E G R A.V IN , op den grond vallende. Hemel! myn Man ! ... WINTER, toefchietende. Ongelukkige Vrouw! BEMBROEK, mede toefchietende met de andere Ojfcien. Ach l myn Zuster! Zich naar V volk keerende. Wat hebt gy begonnen, Mannen? Was myn lyden niet groot genoeg? REINHART. Och! Ovcrde! vergeef 't my, zo ik iets misdeê'! Pardonneer onzen Kapitein; ik wil met vreugd voor hem derven; en deezcn mee. KROONENBURG, in groote aandoening. Dit is niet te harden... Braave Kameraads! de Heer Kollonel kan hem niet bevryden. Doch ik had reeds voorgenomen terftond te post naar myn' Oom, den Generaal te ryde'n. Ga vry mede, goede oude man! Hy flaat elk, tot den minden foldaat toe, te woord. Ik  44 DE GRAAF VAN WALTRON, Ik zal hem te voet vallen en niet opftaan vóórdat hy onze beé heeft verhoord. BEMBROEK, Kroonenburg omhelzende. De Hemel geleide u! Hy vat en drukt Reinhart by de hand. Ik dank u voor my en in den naam van uw' Kaptein van harte. Reinhart wil hem de hand kusfen, V welk hy zachtkens verhindert, 't Volk gaat heen met een treurig gelaat, voorgegaan van Kroonenburg, A GT S T E T 0 0 N E E L. BEMBROEK, WINTER, ELZING, DE JAGER; DE GRAVIN, bezwymd. MWINTER, evrouw zal in de vrye lucht moeten, maar ik vrees voor de gevolgen van haar fmarte. ELZING. Dat men haar ras in den wagen zette en inhaarflaauvv- te buiten het leger bragt? Ik zal haar geleiden: want wat zou 't weezen, dat men van haar hierblyven verwacht? Zekerlyk niets, dan dat zy zich en haar'armen Gemaal 't hart nog beklemder zou maaken. Hy is toch door al haar gefchrei en gekerm niet te redden. WINTER. Wy hebben ook te waaken Dat 'er onder 't volk, 't welk zyn' Kapitein zo lief heeft, geen wanorde moog' ontftaan. BEMBROEK. Gy hebt gelyk. Zy lig ten de bezwymde Gravin op, die onderfchraagd word door Winter, Elzing en de Jager. BEM-  KRTGSSPEL. 45 BEMBROEK, de Gravin knsfende. Vaar wel, lieve Zuster! Tegen Elzing. Mynheer Kapitein! Ik beveel ze u aan, Als het liefïte dat ik op de waereld heb. Op den avond zal ik u komen vinden. Breng haar tot Spinsberg, een uur buiten 't Leger. Zo als de drie Officiers de Gravin willen wegdraagen, komt ze by zichzelve. DE GRAVIN. Ach ! waar ben ik ? BEMBROEK, tegen de Officiers. 't Kan nu niet lukken, Vrinden. <£> Hemel! verleen my nu ftandvastigheid! DE GRAVIN, tusfehen de Officiers los flaande. Waar woud ge met my heen?... ach! myn Man! Waar is hy? breng my by hem. WINTER. Mevrouw ! wees bedaard , zo myn raad by u gelden kan. Gy zult hem fpreeken ; maar nu... DE GRAVIN, hem inde reden vallende. Maar nu niet? en wie durft, wie zou my dat kunnen beletten? ELZING. De wet vergunt dat niet, vóórdat... DE GRAVIN, als vooren. De wet? welke wet? Myn recht gaat boven alle wetten, Mynheer; ik ben immers door de wet des hemels zyn eigendom, en hy is 't myn. BEMBROEK, droefgeestig gemymerd hebbende en ziek tot de Gravin koerende. Ach ! myn Zuster! heb deernis met my en uzelf. DE  15 DE GRAAF VAN WALTRON, DE GRAVIN. Zuster! zou ik uw zuster zyn! Wreedaart! Gy wilt my myn' Man ontrooven, en zou ik u voor rnynen Broeder verklaaren 'ï WINTER. Mevtouw , laat toch af deezeu voortreffelyken man met befchuldiging te bezwaaren. Zyn ziel is niet min dan ile uwe getroffen door het rampzalig lot van myn' vriend. DE GRAVIN. Goede Hemel! was my dit aakiig lyden toegefchikt! Waardoor heb ik verdiend Zy fchreit bitter. Dat gy dit fchrikkelyk lot my laat overkomen? Ik tergde u nooit door ftoute euveldaaden. Deugd en braave hoedanigheén zyn 't alleen, die my dit huwlyk h-.bben aangeraaden. Geen ydle oogmerken noch inzichten op eigen belang drongen my tot den echt. Wie had ooit kunnen denken dat dit de zegen ware, in dees trouw my toegelegd V Ieder dag, dat ik myn' Gemaal derfde, wasvoormyne liefde een jaar van zorg en fmarte, En op 't oogenblik dat ik myne armen uitftrekte om nyn lieve weërhelft aan myn harte, 't Welk van de re inde tederheid klopte, te drukken, vind ik een geraamte... Ach myl In woede. 't Is gruwlyk !.. afgryslyk!.. waar is hy ? Ik wil hem zien. Hoe nu? zou hy derven? Hy? Die glori van zyn Vadenand! Die Held zal dan zyn onfchatbaar leven moeten misfen ! Waarom...? waarom toch...? wat misdeed hy?.,. Neen. Zulk een man kan zich door geen misdaad vergisfen. Elk zwygt... elk verdomt... Welaan, 'k zal de reden wel ontdekken. Zy wil heengaan. BEJM-  KRTGSSPEL. ' 47 BEMBROEK, haar wederhoudende. Ach ! Zuster .. WINTER, ah voor en. Mevrouw !... DE GRAVIN, hen met geweld van zich ftootende. Te rug! geen Koning zal my weerhouden, 'k Moet hem zien en by hem fterven van rouw. Zy loopt vooruit, de Officiers volgen haar naar binnen. Einde des tweeden Bedryfs. DER-  48 DE GRAAF VAN WALTRON, DERDE BEDRYF. Het Regiment flaat in een'' kring onder de wapenen, en wen ziet alles in gereedheid tot het houden van het Standrecht. De Officieren ft aan ieder op zyn p laats, voor het front, tot zo lang het geweer by den voet gezet en in den arm genomen is. EERSTE T O O N E E L. WINTER, ELZING, VAN RAAN, DE JAGER, PLAS, ZWING, VAN DER LICHT en de overige Officieren. Soldaaten. GVAN DER LICHT, kommandeert. eeft acht!... 't Geweer by den voet!... 't Geweer in den arm !... Tegen de Officieren. Wat treurige dag voor ons, Mynheeren! ELZING. Ja wel; 't is een fchoone commisfie, niet waar? die wy hier nu moeten executceren. PLAS. Ach! dat ik daarby tegenwoordig moet zyn! ELZING. Ik waar* meê gaarne daarvan verfchoond. DE JAGER. 'k Was ook liefst by een andre Expeditie. WINTER. 'k Heb 't Standrecht fteeds met weêrzin bygewoond. Het trof myn hart altyd te lïerk, en nu nog meer nu het den besten geld myner vrinden. VAN  KRTGSSPEL. 49 VAN DER LICHT. Ik beklaag u; doch om u daarvan te bevryden wist ik geen voorwendfel te vinden. ELZING. 't Gaat niet anders in 't foldaaten leven. Men fchaft ons allerlye harde fpys. Of zy ons fmaakt of niet, wy moeten ze evenwelverduwen: dat is zo de wyz'. DE JAGER. Vandaag verveelt my de monteering. 'k Zou my terftond, zo 'k geld had, van den Dienst afmaaken. De dapperfte man; de braaffte Officier! Hoe ligt kan hy in het ongeluk geraaken! Uwe onbedachtzaamheid, Waltron! uw dood zal hier veelen verlïrekken tot een leer. ELZING. Ja, in civile ampten worden de overtreedingen veel ligter geboet, Mynheer; Daarin heeft men flechts een geldboete, afzetting,of op zyn hoogst een arrest te vreezen. By ons is 't, pligt of dood. WINTER. Ik wenschte heden wel zo onverfchillig als gy te weezen. ELZING. Dat 's een fteek onder water : maar zeg eens wat toch al uwe aandoenlykheid u baat. Of ge u kwelt en pynigt, dat red den armen duivel niet uit zyn' benaauwden ftaat. 'tStuk is bekend, en 's Konings lastgeftreng. Hy heeft daartoe onherroepelyk befloten. Al trokken wy allen nu de hairen uit het hoofd, evenwel wierd Waltron doorfchoten. Zo gaat het met driftige en gevoelige liên. DE JAGER. Als my door de gedachten zweeft D Hoe  50 DE GRAAF VAN WALTRON, Hoe yvrig hy het nieuw bevel wegens de fubordinatie verdedigd heeft; Hoe fterk hy heden 't voorfprak, toen hem 't voorval des Korporaals van 't Regiment van Wende, Die gistren... ELZING, tegen van der Licht. Apropo. Hoe liep het verhooren van Waltrons Korporaal af in 't en de ? VAN DER LICHT. Men heeft hem, zo ik hoor, voor de oorzaak van het deferteeren van 't piquet verklaard. Hy dobbelt, en leende dikwils van de twee Gemeenen 't geld, door hen opgegaêrd. Voor eenige dagen, gelyk meermaals gefehied was, maanden zy hem uit misvertrouwen. Daarover verbitterd, had hy weder een voorwendfel om hei: hunne hen te onthouên , En klaagde hen nog gistren morgen by den Kapitein wegens dronkenfchap aan, By wien hy, om de oplettendheid in den Dienst, lang in een goed blaadje heelt geiTaan. Dus verwees Waltron die twee Gemeenen, die zich van alie fchuld niet konden bevryêu , Om van ochtend geweer te draagen, waarom ze uit fpyt van nacht op den loop zyn gaan tyen. WINTER. Die eerloozen! Ik wou dat ik hen zag hangen. Het was hen immers wel bekend Dat hun Kapitein het geftrenglyk onderhouden van de krygstucht was gewend. Nu doet hun baloorigheid dien braaven man ditbeklaag- lyk ongeluk wedervaaren. VAN DER LICHT. Den Korporaal zal 't ook zuur opbreeken; want men heeft den Overfte komen verklaaren Dat  KRTGSSPEL. 51 Dat, by de verhooring, de getuigen alles bybragtcn wat mogelyk was Om hem te bezwaaren: en toen men hem in het openbaar de fententie las Van Casfatie, en tienmaal op en ne^r door driehonderd man door fpitsroedcn te loopen , Toonde ieder zyn ongenoegen, omdat het vonnis niet inhield van hem op te knoopen. Daar waren 'er zelfs, zegt men, die hem vry luid nariepen, en zy meenden 't gewis: „ Nu; wy zullen u ruim betaalen doen, wat u tegen,, woordig gefchonken is, „ En toeflaan, dat de zon door uw pens heen zal fchynen. DE JAGER. Ik geef geen daalder voor zyn leven. Al 't volk heeft Waltron lief; en weinigen, die hy geen goed deed of niet iets heeft gegeeven. WINTER. En hoe veelen, die getuigen zyn van zyn' heldenmoed en laatfte dapperheid, Moeten nu getuigen zyn van zyn dood! maar de Prins... de Prins.., die door zyn beleid... ELZING. 6! De Prins maakt nu goeden cier ten hove en denkt op vrolykheên, die daar hem omringen. Groote Heeren zyn dikwils kort van geheugen omtrent voorheen voorgevallen dingen. Hy zal wel eens komen, al was 't in twee drie weeken. WINTER, tegen de Jager, zuchtende. Van ochtend, Heer Lieutenant'. Toen wy aan hem het gerucht verhaalden van zyne verheffing tot hooger ftand,.. En nu... Hemel!... welk een bevordering! DE JAGER. Van wien of men zulks toch het eerst heeft vernomen ? D a Wie  5a DE GRAAF VAN WALTRON, Wie of 't het eerst verfpreid heeft? of wat mag daar achterfteeken ? VAN DER LICHT. Ik zie den Majoor komen. Zy gaan allen den Baron van Westwout te gemoet. TWEEDE T 0 0 N E E L. WESTWOUT, DE AUDITEUR, WINTER, EL. ZING, VAN RAAN, DE JAGER , PLAS, ZWING, VAN DER LICHT, en de overige OFFICIEREN. Soldaaten ; en vervolgens WALTRON, en DE PROVOOST. UWESTWOUT. w dienaar, Heeren. Hebt gy me al (taan wachten? WINTER. Gy komt my nog veel te vroeg, Mynheer. WESTWOUT, ter zyde tegen IVinter. Ik wenschte zelf wel dat ons op het oogenblik een ge- neraale alarmfchoot weêr Te rug riep en deeze treurige expeditie deed opfchorten. WINTER, ter zyde tegen Westwout. Dat zou my verblyên. Tegen den Auditeur ter zyde. Heer Auditeur! de zaak wat te plooijen zou u heden tot eere kunnen gedyen. DE AUDITEUR, de fchouders optrekkende. Ik wil gaarne alles doen wat ik kan. Men begint het Standrecht te houden. De Majoor, ah Prefident, plaatst zich in het midden; ter linker zyde van hem de Auditeur, en de overige Officieren kringswyze, de helft ter rechter en de andere helft ter linkerhand. Terwyl dit gefchied, word Waltron door een komvwnde tot voer den buitenften kring gebragt. WEST»  KRYGSSPEL. 53 WESTWOUT. De Heer gearresteerde kome in den kring. Waltron, bedaard en onverfchrokken binnen komende, groet, nadat hy zyne bocijen heeft afgedaan, met eerbied den Majoor. WESTWOUT. Op't bericht, *t welk de Kommandeerende Generaal en Chef heden ontfing, Heeft hy, als Eigenaar van ons Regiment, aan ons, Heer Kapitein, willen betrouwen, Om tegen u, wegens het fchenden der fubordinatiewetten, 't Standrecht te houên. Het zal u derhalven gelieven behoorlyk het tegenwoordige gerecht Te antwoorden op de korte vraagen, die door ons u zullen worden voorgelegd. DË AUDITËUR. Wees zogoed, Heer Kapitein! uw' naam, voornaam, geboorteplaats en 't getal uwer jaaren, Alsmede hoe lang gy inden Dienst geweest zyt, my, eer wy verder gaan, te verklaaren. Hy fchryft alles op, wat Waltron zegt geduurende het Standrecht. WALTRON. 'k Heet Adolf Fredrik, Graaf van Waltron en Baron van Woltenau, op 't Graaflyk Slot Van Waltron geboren ; en wat myne jaaren betreft, die zyn geklommen tot Drie-en dertig, 'k Ben veertien jaar in dienst geweest en als Kaptein bekend by u-allen Van 't Infanterie - Regiment des Graafs van Dennenhorst, DE AUDITEUR, nadat hy het gezegde heeft opgefchreven. Hoewel 't u lastig moog' vallen, l> 3 wy  S\ DE GRAAF VAN WALTRON, Wy moeten te werk g"an naar de letter der wet, Gy weet wat u voor 't Standrecht voert. Ontdek ons nu voor de vuist wat het voorval was, welks gevolg ons-allen ontroert. WALTRON. Ik trok, tegen't fcherp bevel derfubordinatie, tegen myn' Overfte den degen Op deezen morgen. DE AUDITEUR. Wat u aanleiding daartoe heeft gegeeven dient ons niet verzwegen. WALTRON. Woeste gramfchap en oploopcndheid. DE AUDITEUR. Hebt gy geene omflandigheid ten aanzien van Het gebeurde by te brengen, die aanu ter veröntfchuldiging dienen kan ? WALTRON. Neen; de Overfte berispte my van onachtzaamheid en fcheen myn excuus te bcgeeren Wegens myn twee mannen, die in den laatften nacht van het piquet zyn gaan deferteeren. Ik, bewust van myne onfcnuld , vloog op enfpatteuit in onbetaamelyke reen. Hy, hierdoor in zyne eer gekwetst, dreigde my met den Provoost. Ik toen, niet alleen In hevige drift, maar raazend, trok van leer en vcr- ftoutte my op hem in te dringen, Die boven my is gefteld. DE AUDITEUR. Was uwe eerzucht ook getergd door harde beledigingen ? WALTRON. Geenszins. DE  KR T G S S P E L. 55 DE AUDITEUR. Mogelyk fprak iemam deswegens u reeds te vooren met verwyt aan ? WALTRON. Geen mensch. *" DE AUDITEUR, als peinzende ziek het voorhoofd gewreven hebbende. Had ge ook ruzie gehad, of was u ligt door iemant verdriet aangedaan, Dat gy toen zo oploopend waart? WALTRON, gemelyk. 6 Neen; ik weet niemant dan myzelven aan te klaagen. DE AUDITEUR. Gy had misfehien tegen uw gewoonte een glas wyn.. ? WALTRON, half toornig. Watweêrhoud u my ronduit te vraagen Of ik geen roes had ? DE AUDITEUR. Hebt gy dan niets meer te zeggen? WALTRON. Niets. DE AUDITEUR. *t Verhoor derhalven uit Zynde, en de Kommandeereude Generaal, uithoofde van 't Koningklyk befluit, Bevolen hebbende om over den Kapitein, Graaf van Waltron, het Standrecht te höüên, Zal ik thans 't vyfde artikel van 's Konings last leezen, waaröp elk zyn oordeel moet bouwen. De Adjudant laat het geweer prefenteeren. DE AUDITEUR leest: Ieder Officier, Onderofficier en Soldaat, van den hsog/ïen tot den laag Hen rang toe, van wat ftaat, geboorte,rang en verdienjle hy ook zy, zal, zichfchulD 4 dig  56 DE GRAAF VAN WALTRON, dig gemaakt hebbende aan de zozeer toeneemendehandtlwyzen, die de fubördinatie ■wederftrceven, zonder genade en aanzien zyns per/bons, Standrechtswyze met kruid en lood gedood -worden, op pozne van Casfatie des Regiments Kommandants en van onze hoog/ie ongenade. Na het kezen laat de Adjudant het geweer op fthouder neemen. DE AUDITEUR. Uit hoofde van deeze ordre en 't zes-en twiutigfte krygs- artikel, ben ik verpligt Tegen den gearresteerden Kapitein, Graaf van Waltron, in dit Standgericht Eisch te doen dat het vonnis des doods over hem worde uitgefproken. WESTWOUT, tegen Waltron. Hebt ge iets te ontdekken, Of in te brengen, Kapitein, dat misfchien tot uw ver, dediging zou kunnen ilrekken ? WALTRON. Niets. WESTWOUT. Gaa dan buiten. Nadat Waltron buiten den kring is gegaan. Heer LieutenantZwing! oordeelt gy, uit het geen gy hebt verltaan, Dat de Kapitein Waltron tegen de fubordinatiewetten heeft misdaan? ZWING. Heer Overfte Rechter en verdere Heeren Rechters! naar het geen my is gebleken, Is myn gevoelen dat de Kapitein van Waltron, zonder dat men zulks kan tegenfpreeken, Door het trekken van zyn' degen tegen den Kollonel, de wetten heeft gekrenkt Der fubördinatie, en derhalven fchuldig is. WEST-  KRYGSSPEL. 57 WÊSTWOUT. Mynhee- ren, dat elk wie denkt Dat de Heer Lieutenant Zwing recht geoordeeld heeft over het geval, hem voorgedraagen , Den rechterduim opfteek'. De Majoor neemt de ftemmen der (Officieren op , één voor één ; waarna hy vervolgt : Kaardien geoordeeld is dat de Kaptein Waltron zich volflagen Aan 't krenken der fubördinatie heeft fchuldig gemaakt: Heer Kapitein van Raan! Welke ftraf oordeelt gy dat hy wegens die gepleegde misdaad moet ondergaan ? VAN RAAN. Heer Overfte Rechter en verdere Heeren Rechters! naar 't geen ons is voorgefchreven Door de fubordinatiewet, is myn oordeel dat de Kaptein van Waltron zyn leven Verbeurd heeft, en hetzelve door een kogel behoort te verliezen. WESTWOUT. Ieder, wien Het oordeel van den Kapitein van Raan recht en voldoende voorkomt, doe zulks zien Door 't opfteeken van den rechterduim. Hy neemt de ftemmen op als vooren , en vervolgt: De heer Gear. resteerde koom' weêr binnen treeden. Ondertusfchen fchryft de Auditeur het vonnis; de Majoor hetzelve onderteekend hebbende, laat de Adjudant het geweer prefent eer en , waarna de Auditeur leest: Naardien in het tegenwoordig Standrecht de Heer Kapitein Graaf van Waltron zelf bekent dat hy tegen zyri Heer Kollonel den Graaf van Bembroek, wegens de hem voorgehouden defertie van twee mannen uit D 5 27"  58 DE GRAAF VAN WALTRON, zyne Kompagnie, in oploopendheid den degen getrokken heeft, zo is de gerechtelykeuitfpraak by eenpaarigheid van ftemmen uitgevallen, dat gemelde tleer Kapitein Graaf van Waltron voor zyn overtreedingen, ten voorbeeld van anderen, met kruid en lood moei worden ter dood gebragt. Uitgefproken in 't Standrecht by Noordholm, ten hiddigen dage; behoudens echter V recht van Pardon. (getcekend) BARON FAN WESTWOUT, majoor. Het vonnis geleezen zynde, laat de Adjudant het geweer wederom op fchouder neemen. WALTRON, zich een weinig buigende zonder zyne bezadigde houding te verliezen. 'k Neem myn vonnis zonder morren aan, en oordeel 't biilyk in al zyne omftandigheclen. Maar zo 'k van 't Regiment, om myn welwaargenomen Dienst, nog iets voor my misfcliien < Verzoeken kan, vvenschte ik wel een uur tyds, opdat ik my daarvan alleen bedien' Om my tot deeze lange reize vooraf te bereiden en verfcheidene zaaken Aangaande myn familie te bezorgen; voorts om een' brief voor myn Vrouw klaar te maaken , Haar myn vaarwel te fchryven, en haar in haar' droeven toeftand met troost te ondergaan; Alsmede dat men myn' Kollonel verzoek' my een korte poos te woord te ftaan, Opdat ik myn woest gedrag by hem verfchoon'. Hy is myn zwager en was al voordeezen Myn lieffte boezemvrind. Myn ongeluk kan zyne eedle ziel niet onverfchillig weezen. WESTWOUT. Ik wenschte u grooter dienst te doen, dewyl uw verdienste een beter lot waardig is. Ik  KRYGSSPEL. 59 Ik Iaat u den tyd dien gy begeert, om dien te befteeden zonder hindernis. Tegen het Kommando dat Waltron geleid. De wacht blyve, om, als hy alles verricht heeft, met hem ter executie te marcheeren. Tegen eeri Lieutenant. Gy, Heer Lieutenant, meld den Kollonel 't geen gy den Heer Kaptein Waltron hoort begeereu, En breng hem ten fpoedigften antwoord. Tegen Waltron, dien hy de hand drukt. Heer Kaptein! Ik beklaag u met al myn hart. Ik ben onfchuldig aan uw bloed. Myn pligt verfchoont my by u... Ik verlaat u met fmart. Ily vertrekt zeer aangedaan, DÉ AUDITEUR. Gy wilde u niet redden , Mynheer... Vergeef 't my!... WALTRON. Ik my redden!... Kost ge dit van my denken! Dan kent ge my niet. Gy deed meer dan gy moest om uwen pligt niet ten deele te krenken. DERDE T O O N E E L. WALTRON, WINTER, ELZING, DE JAGER, PLAS, VAN DER LICHT, DE PROVOOST, SOLDAAT EN. Waltron neemt de boeijens weder op , en fluit die met den (leutel, dien hy van den Provoost krygt en hem wedergeeft. Hy ziet in 't rond elks aandoening, IWALTRON. s deeze vertooning u gantsch nieuw, myn Vrienden, dat ze u zo neêrflagtig weezen doet? Ben ik dan de eerste overtreeder der wet? de eerste die voor zyn veigryp boeten moet? WIN-  6o DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Voor zulk een vergryp!... Een man als gy!... Ja; gy zyt in uw geval de eerste ,als ieder oordeelt. WALTRON, op een geruste wyze. Een Officier, die een braaf krygsman was, fterft over 't fchenden der wet, andren ten voorbeeld: En dit is noodzaaklyk , opdat de krygstucht altoos on- gefchonden blyve in ftand, Zonder welke 't aanzienlykst Leger niets zou weezen tot behoud van 't Vaderland. ELZING. Ha! dat gaat alles te boven! Uw gelatenheid verwekt my veel fterker ontroering Dan uw ongeluk. Zy toont ons het klaarst wat we in u verliezen. Zeer aangedaan. Hoe!... Welk een vervoering! Myne onaandoenlykheid is voort. WALTRON. Voor zo verr' myzelv' aangaat, ben ik gantsch bedaard; Maar 'k heb nog ftandvastigheid noodig, omdat myn ramp het lot van andereu bezwaart: Myn Zwager... en myne Echtgenoote! ach ! zy domplen mynen geest in den bitterften rouwe ! Als peinzende. Hoe zal ik myn gevloekte oploopendheid by hen ver- fchoonen? Wat fchryven aan myn Vrouwe? Die langkmoedige Engel!... Hoe dikwils fchikte zy myn haastigheid in met verfland! Nu moet zy onfchuldig meê daarvoor boeten... en myn Zoon!.. dat dierbaar huwlykspand! Ik fterf door de handen van myne Kameraaden, maar myn dood blyft akyd een teeken Van ftraf, en ftraf altyd het gevolg eener misdaad,het zy men die groot of klein reken'. WIN-  KRTGSSPEL. 61 WINTER, ter zyde. Hemel! wat zal dat een tooneel zyn, als hy...! Tegen Waltron. Myn Vrind! indien gy wist welk een nood U naakende is!... ik kan 't niet voluit zeggen... WALTRON. Nog naakende is?... iets meer dan de dood? Wat mag dat zyn?... Hy ziet zyn Gemalin, die naar hem toevliegt. Hemel! wat zie ik? VIERDE TOONEEL. DE GRAAF en GRAVIN VAN WALTRON, WINTER, ELZING, DE JAGER, PLAS, VAN DER LICHT, DE PROVOOST, SOLDAATEN. DE GRAVIN, in Waltrons armen. Myn Lief! WALTRON. Rampzalige Vrouw! waartoe hier te komen? DE GRAVIN, tegen Winter en Elzing. Ha ! Ontmenschten!.. Gy hebt dan eindlyk hem ter dood gedoemd, gelyk gy had voorgenomen! Hy was te groot voor u. Haat en nyd waren zyne beulen... ó Hemel! kan 't gefchiên Dat uw geheiligd oog de fnoodfte der gruweldaaden geduldig aan kan zien? WALTRON. Zwyg , ongelukkige, uw droefheid verbysterd u. DE GRAVIN. Uw dappere hand, die voor den Lande De zege bevocht, zie ik geketend tot een zichtbaar blyk van misdaaden of fchande. Zyn  62 DE GRAAF VAN WALTRON, Zyn dit de lauwren van uw' roem ? Zy ziet wild rondom zich heen. Wat naare vertooning!. .. Wat aaklig oogenblik !... Affchuwlyk fchouwfpel! Gy, gy-alléén zoud den kloekmoedigften doen derven van fehrik. WALTRON, tegen IVinter en Elzing, Waartoe toch , myn Vrinden? ... DE GRAVIN. Die wreedaarts uw Vrinden! Die krokodillen ! met valfche fmarte, Met geveinsdheid in 't oog, en vervuld met kwaadaartige blydfchap in 't binnenst van 't harte} WINTER. Ach! Mevrouw!... wat fchampre taal! wist gy?.. DE GRAVIN. Ik weet genoeg. Waarom gaaft gy niet uw item Dat ik by myn' Gemaal ging? Maar gy zocht my van hier te fleepen, en verr' van hem ... WALTRON, tegen de Officiers. Wat wil dat zeggen? ELZING. Mevrouw kwam, toen de ordre om het Standrecht te houden reeds was gegeeven. Om die akelige ontmoeting voor te komen, zochten wy, door meêdoogen gedreven, Haar van hier te verwyderen... DE GRAVIN. Meêdoogen!... Tygers!... my in zyn' bedroefden Hand En laatfte uur van hem af te houden, daar hy gelyk een fchuldelooze offerhand.. . WALTRON. Zy deeden hunn' pligt. Wat dreef u herwaarts?  ZRTGSSPEL. 63 DE GRAVIN. De eer- zucht, de liefde kon my daartoe verrukken. Ik wierd overwonnen van hanelyke begeerte om u aan myn lippen te drukken. Welke zielbekoorende geneugtens had ik van deeze togt my voorgelteld! Hoe zegepraalend verbeeldde ik my, dat gy, met my onder den arm, en verzeld Van uwe Helden, door de reien der foldaaten zoud wandelen en van beide zyden De toejuichingen erlangen, die zy uwe doorluchtige verdiensten zouden wyden ! Hoe zwol myn boezem van vreugd 'op 't ftreelend denkbeeld dat ik een' Echtgenoot bezat Wiens moed op nieuw de verwondring zyner mede- broedren tot zich getrokken had! En... Hemel!., 'k Vind u op den rand des grafs t t Geweer, waarmee men op den vyand zou fchieten! Zal dan, het is afgryslyk! het bloed, 't welk den Lande zo nut, zo dierbaar is, vergieten ! WALTRON. Wees bedaarder, myn Lief! Zy, die gy met zo fehrik- kelyke verwyten bezwaart, Zyn myne oprechtde Vrinden. Zy-allen zyn ook uw vnendlchap en hoogachting waard'; Zy deelen in myn' ramp en zouden my helpen, ware t eenigzins in hun venr:ogen. Ik-alléén groef zelfs my den afgrond, waar ik onino- gelyk kan worden uitgetoogen. DE GRAVIN. Zwyg.wreede! Gy doorgrieft my't hart, dit hart, het welk niemant behoort dan u-alléén. Ach! Waltron! Erbarm u over uw Vrouw: geef my troost. Zou ik u verliezen? NeenDat kan niet zyn... Ach! zo gy de kracht van de taal ' der liefde niet langer kunt befeffen, Laat  64 DE GRAAF VAN WALTRON, Laat dan ten minften, dat fïneek ik, laat dan de donder van de Item der natuur u treffen! Gy zyt Vader; gy zyt verpligt te leeven voor een kind, nog geen twee jaaren oud. De Hemel en Natuur gebieden u op het ftrengst dat gy uzelven behoud. Wie zal voortaan uw' Zoon ten Meun verftrekken? wie zal hem behoeden voor ongelukken? Een deerniswaarde Moeder die 't hartzeer om haars Mans verlies welhaast hem zal ontrukken? WALTRON. Myn Lief! heb deernis met my! zo 'k nog iets vermag op uwe liefde en tederheid, Zo laat toch af my zo fel te beftormen met de bittre traanen, die gy fchreit. 'c Betaamt my een mededoogen te wederitreeven, t welk myn carafter zou bevlekken. De ftraf myns vergryps is noodig en moet ter waarfchou- wing voor het toekomende ftrekken. Myn Sophia, verouderde misbruiken en fchadelyke ongeregeldheên Dwongen den zachtmoedigften Koning tot deeze fcner- pe wet met gegronde reên. Myn woeste drift, myals aangeboren, vervoerde me... Ik ben onherftelbaar verloren, DE GRAVIN, de handen wringende. Ach! Hemel! erbarm u myner! Waltron teder aanziende. Waltron!... Waltron! Zy valt in zyne armen. WALTRON. Welk een opflag!... Ach ! myn uitverkoren! Gy doet my fidderen. ' DE GRAVIN. Gy, Waltron! verloren!...  KRTGSSPEL 65 In vertwjfeling keen en weer loopende. Onher- ftelbaar verloren! Gy !... WINTER. Mevrouw! verzwaar de fmart myns armen vriends niet meer. WALTRON. Matig uw' rouw, myn Waarde! om my. Dit drukt my te hard. DE GRAVIN. Gy derven !.. Onmogelyk! Hoe! zou uw bloed hier worden vergoten, En dat om zodanig een misdaad, alleen uit uw ongelukkig geftel gelproten? Een éénig oogenblik van vervoering, een daad, zonder 't minde overleg bedaan, En dat tegen uw' besten vrind , myn' eigen Broêr, die voor u in de dood zou gaan !... Zou de Hemel, die u met zulk een gedel vormde, 't u tot uw verderf... WALTRON. Mor toch tegen Den Hemel niet, Vermeetle! Wy moeten hem altoos danken voor zyn gaaven en zegen, En onze fouten trachten te verbeeteren, in zyn fchik- king gedwee en dil. Wanneer wy ons in overtreedingen te buiten gaan is't immers onze wil. DE GRAVIN. Kan niets u dan redden?... Een waar berouw kan immers de dem van 's Hemels toorn doen zwygen. Zou dan byden mensch, die nietige worm, geenfchuldbekendtenis vergifnis verkrygen? WALTRON. Ik... zou ik my zo laag verneedren? ik door ver» wyfde lafhartigheid den fmaad ! E Van  65 DE GRAAF VAN WALTRON, Van al 't leger my op den hals haaien ? DE GRAVIN. Ha! Barbaar! Nu zie ik hoe 't by u Haat. Om uw' hoogmoed niet te buigen, wilt gy uw Vrouw, uw eigen bloed ongelukkig maaken. 't Recht, dat ge op uzelv' hebt, is gering... Gy hebt u vergrepen, dat is niet te verzaaken ; Maar uw vergryp tegen my en uw kind is veel groo- ter. De naam van Echtgenoot En Vader moet u vermurwen, of men zal u, als ontmenschte, doemen na uw dood. ELZING. Mevrouw, gy vaart te hevig uit. Gy hebt geen kunde genoeg van 's krygs geftrenge wetten. Wat uw Gemaal mogt doen, het zou hem niet baaien. Kom... Laat ons geen oogenblik verletten! Gy-alléén zoud misfchien hem nog kunnen rukken uit zyn' beklaagchelyken ftand. DE GRAVIN, met verrukking, tegen Elzing. 6 Gy Engel der vertroosting!.. Spreek. Geknield zyn hand grypende en kusfende. Hier op myn kniën kusfe ik van vreugd u de hand. Terwyl zy door Elzing word opgericht. Wat moet ik?... Myn leven, duizendmaal myn leven?... ELZING. Dat offer zou niet min ons doen fchroomen. Neen ; verre vandaar, Mevrouw! De zaak zal op den Generaal en Chef-alléén aankomen. Een fchoone Vrouw, die in 't openbaar haar fmart met traanen en weeklagten verbreid, Deed dikwils meer wondren dan de krachtigfte taal van 't verftand en de billykheid. Kom... 'k wil u byflaan. Misfchien zult ge zyne Excellentie tot een ander befluit dwingen. WAL-  KRYGSSPEL. 67 WALTRON, vergramd. Hoe! Elzing!... Welk een raad !.. Wilt gy dan ook...? DE GRAVIN, tegen Elzing. Gy zyt een engel onder de iïervelingen. Myn Broeder! Myn Toeverlaat! Gy, tweede Vadeï myns Zoons! Gezegend moet ge zyn ! Kom ; de tyd is kostlyk. Zy grypt zyn hand, doch blyft met een wild gezicht [chielyk [taan. Maar is dit ook een looze kunstgreep, om my, onder fchyn Van my te helpen, van hier te fleepen en hem des te zekerder ter dood te brengen J ELZING. Dat zou myne eer, die 't grootfte kleinood van een' rechtfehapen' krygsman is, volftrekt niet gebengen. WINTER. Ik llel myn hoofd daarvoor te pand. DE JAGER. Mevrouw! vergun my de eer van ook met u te gaan. DE GRAVIN. Komt dan... Komt, Broeders!... Zuchtende tegen Waltron, hem flerk aanziende. Myn leven, al myn heil hangt van u af. Is 't met u gedaan, Als ik weerkom , dan is de wanhoop myn toevlugt. 'k Behoef my niet nader te verklaaren. WALTRON. Wat ik u bidden mag, Sophia, blyf toch hier. Gy zult Hechts uw harteleed verzwaaren. DE GRAVIN, hem omhelzende. Vaar wel: ik moet u 't leven behouden. Hemel! help my in 't geen ik me onderwind! Zy grypt de handen van Elzing en de Jager en gaat [chielyk met hen naar binnen. E 2 WAL-  68 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, eerst ter zyde; dan tegen Winter. 6 Deerniswaarde Vrouw!... Hoe zult gy verfchfik- ken!... Gy blyft by my, getrouwe Vrind! Ik zal eenige oogenblikken een nut gebruik van de ftilte en rust poogen te maaken, Om met een welbewust gewisfe de banden, die me aan de aarde nog kluistren, te (kaken. Daarna zullen we elkaêr voor 't laatst omhelzen. Kom over een half uur weer by my. Nadat zy elkander omhelst hebben, vervolgt WALTRON, met een vriendlyk gelaat. Hoe nu, myn Boezemvriend! Wees toch goedsmoeds. In één oogenblik is alles voorby. Zy fcheiden treurig van elkander, terwyl Waltron zich in een tent begeeft, die ter zyde vooraan op het Tooneel geplaatst is. Einde des Derden Bedryfs. VIER-  K R T G S S P E L. 69 VIERDE BEDRYF. Waltron zit in de tent aandachtig in een boek te leezen , terwyl de Soldaat en van het Kommando, dat tot zyn geleide dient, achter op het tooneel, buiten V geweer, heen en weder wandelen. EERSTE TOONEEL. WALTRON, alleen, met een bezadigd en gerust gelaat voorwaarts op het tooneel treedende. De Hemel zy gedankt! 't Gewigtigst werk is volbragt; gewis 't gewigtigst van ons leven; Zich met hem te verzoenen, die ons ons beftaan en al het aardsch genot heeft gegeeven, En tegen wien we ons dikwils ondankbaar gedraagen. ó Mensch! hoe wonderbaar Zyt ge in uwe handel wyze: gy vergeet uwen oorfprong. Monarch en bedelaar Zyn beiden hierïn elkaêr gelyk; en, heeft de mindere den meerderen beleedigd, Wat behoort 'er dan niet al toe vóórdat deeze wederom voldaan is en bevredigd! En de Hemel eischt daartoe niets van ons dan zuchten , zelfkennis en waar berouw. ó Troost! in één half uur heb ik meer gunst genoten dan myn Vorst my fchenken zou In een lange reeks van jaaren; en die ik nog duur zou hebben moeten koopen. QWelgemoed,~) In één halfuur!... In onze laatfte uuren (laat ons gemoed voor de vuurigfte aandacht open. Voorzeker; de gerustheid, die 'k in my gevoel, overtuigt my daarvan. Welaan, E 3 Nog  7o DE GRAAF VAN WALTRON, Nog een geringe doch noodzaaklyke arbeid, en dan is myn dagwerk gantsch afgedaan. Hy haalt eenige gefchriften uit, en ziet Winter komen. T'WEE DE T 0 0 N E E L. WALTRON, WINTER. WWALT RON. elkom, welkom, lieve Broeder! Ontfang thans dien teedren naam , by my van groote waarde. De vriendfchap draagt u dien op. Gy hebt dienflechts te deelen met één eenig mensch op aarde. Dit plegtig üur en 't ontzagchlyk oogenblik , dat daar onmiddlyk op volgen moet, Kunnen u verzekeren van de oprechtheid der betuiging, die myn mond u doet. WINTER. 6 Myn Vriend!... ó Dierbre naam !... Hier in dit verblyf zal ik dat pand bewaaren en eeren. En word die plaats gedoopt, dan zal het, met myn' geest, tot zyn' eigenaar wederkeeren. WALTRON. Dat deeze hartelyke omhelzing u overtuige hoe ik deun op uwe trouw. Hierdoor geeft myne vriendfchap my het recht dat ik tot myn voordeel op de uwe bouw. 'k Heb iets gewigtigs u op te draagen. WINTER. Wat last, hoe zwaar, hoe fmartlyk, gy me ook moogt geeven, Ik neem dien aan: ik zal dien volbrengen en zo hoog waardeeren als myn eigen leven. Ik gis waar gy op doelt... Ach ! die ongelukkige J WALTRON. Gy meent myne arme Gemalin?... Nog  KRYGSSPEL. 71 Nog niet... Ik zal daarna fpreeken van dat waardig voorwerp myner cederfte min. Het kruis der Orde, my heden morgen door u toege(Wyzende op zyn borst.) dacht, zoude ik hier hebben gedraagen: (JFyzende op zyn hart.) Maar haar beeld draag ik hier. Ik zal 't met my neemen, om my, wanneer 't den Hemel zal behaagen, Eens weêr met haar te verëenen... Maar nu ter zaak. Zie in dit fchrift myn' laatften wil; Weinige regels : maar geen twistzoeker zal die ver- draaijen kunnen tot gefchil. Gy zult 'er de uitvoerder van zyn. Uw rang en 't kleed dat gy ten bewys daarvau draagt, zullen Er kracht byzetten, om dien zonder tegenftreeving na myn dood te kunnen vervullen. Wanneer nu dit bloed , 't welk ik dacht te vergieten op een andere post dan hier, Voor de wet zal vloeijen, volbreng dan zonder uitftel de inhoud van dit papier. Eén perfoou is 'er, dien ik in myne fchikkingen niet heb kunnen noch durven gedenken, Omdat ik wist dat ik daardoor de tederheid zyner edele vriendfchap zou krenken. Hy drukt de hand van Winter met jlerke aandoening aan zyn hart. WINTER. *k Begryp u.... Zeldzaam man! gy fchat de ziel uws Vriends naar de uwe, Hoe trotsch maakt gy my Op myzelv'! ... ö Waltron! Waltron! waart gy zulk een ongelukkig lot waardig? gy! WALTRON. Honderd verharde booswichten ontduiken de wet: een, die zich ééns vergreep, moet fneeven Voor de algemeene zekerheid. Myne dood is niet fchan- delyk; ik verlies het leven E 4 Door  7& DE GRAAF VAN WALTRON, Door de hand myner medebroedren , voor de wet, die 'k overtreeden heb: myn flraf Kan veel goeds uitwerken. WINTER.' 't Is waar; zy fchrikt an- dren van diergelyke daaden af: Maar hoe flaat dit den moed van een' braav' foldaat ter neer, als de waardiglte man van allen Een enkel vergryp, waartoe hy door zyn ongelukkig geitel-alléén is vervallen, Zo zwaar moet boeten, zonder dat op zyn deugd ea voorige daaden word gezien ! WALTRON. Dat is het juist, waaruit het troostelyk medelyden voortkomt, dat ik verdien. Indien ik meermaalen had misdaan, zoude ik nu dat meêlyden niet genieten. Doch genoeg hiervan. Ik moet de weinige oogenblikken, die my nog overfchieten, Niet nutteloos verfpillen... Myn braave Zwager... ik wacht hem hier: zal hy myn bcê Verhooren en myn' wensch vervullen? Ik moet nog, eer ik van hier afreize iu vree... Maar wat is dat? DERDE T 0 0 N E E L. WALTRON, WINTER, PLAS, REINHART, Eenige Soldaaten van Walti om Kompagnie. PLAS. TVIynheer Kapitein! verfchoon myne vryheid : ik kon hen niet weêrhouên, Noch weigren te voldoen aan hun billyk verlangen van u nog eens voor 't laatst te aanfehouwen, ó ï Hoe  KRTGSSPEL. 73 61 Hoe zyt gy by ieder bemind! Het ziet 'er droevig uit by uw Kompagnie. Het volk loopt hier en daar alsof het zinloos was. By gantfche hoopen zyn 'er, die Uw ongeluk beklaagen: dees hebben de oogen vol traanen : die barsten uit in vloeken Tegen hen die u veroordeeld hebben: anderen loopen heen en weêr om troost te zoeken, Met handgewring de oogen opflaande ten hemel: fmart, wanhoop heerscht aan alien kant. De Kollonel heeft bevolen dat men wel naauwkeurig acht op ons zou geeven; want Hy vreesde voor kwaade gevolgen. WALTRON. Ik hoop nier dathy dat in 't minst behoeft te fchroomen. Welnu, myn lieve Kameraads, zyt gy om affcheid van my te neemen hier gekomen ? 't Verheugt my dat gy my lief hebt: dat is eene groo- te verrechtvaardiging voor my. REINHART. Hemel! dat we affcheid moeten neemen... Mogt de Koning u zo wel kennen als wy En 't gantfche Regiment u kennen , wy zyn verzekerd dat hy veelëerder zou verkiezen Een' vinger van zyn hand dan een' van zyn beste Officieren zo deerlyk te verliezen, En, om een kleinigheid, op heeter daad te laaten dood- fchieten: hy zal gewis Niet veel zulke mannen kunnen aantoonen; en ons Regiment zal dat gemis Ook welhaast gewaar worden ; want omdat gy u altoos zo kloekmoedig hebt gedraagen, Moest ieder Officier zulks ook doen: uw voorbeeld deed hen ook om de eer het leven waagen. Als gy eens weg zyt, zal 't wel veranderen. E 5 WAL-  74 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON. Neen, myn Vrienden, gy oordeelt verkeerd. 't Is onbillyk dat gy, ter liefde van my , de verdiensten van anderen ontè'ert. Het Vaderland heeft nog waardige zoons genoeg, die allen my in krygsdeugd ge'.yk zyn, Ja overtreffen. REINHART. Overtreffen? Ha! dat's onmooglyk: daar moest dan van u geen blyk zyn. Ik was ook by de laatfle rencontre. Ha! al had de Generaal zelf't bevel Gevoerd, het had niet beter kunnen gaan. En een Generaal behoort evenwel Meer verfland te hebben dan een Kapitein. Ik heb dertig jaar in den Dienst gefleten: Gy zyt myn zevende Kapitein. Ik heb dikwils myn* rok verwenscht: (ik wil 't wel weeten,) Als wy,voor ons fober traétement, behandeld wierden als beesten, en dan nog Daarenboven getergd en misleid: en wat ander vooruitzicht hebben wy toch, Dan dood gefchoten te worden of verminkt, en dan onze overige dagen Op krukken in 't ondankbaar Vaderland te beedlen? maar onder u had ik behaagen In den Dienst: ik was altoos wel te vreden. En nu ons geluk door u in top... Ik wou dat wy heden floegen: een barmhartige kogel voor myn' gryzen kop Zou my fchielyk weer by myn' Kapitein brengen. Het leven, nu ik u mis, verveelt my. WALTRON. Myn lieve Vader, de oprechte genegenheid, die gy my toedraagt, ontroert en ftreelt my. Maar  KRTGSSPEL. 75 Maar die genegenheid moet u niet ongeduldig maaken over uwen ftaat: Alle braave lieden kunnen niet altoos beloond worden : eeue goede daad Vind haare waare belooning in de eigen overtuiging van onze pligtbetrachting. Uw kinderen of vrienden zullen u, zo gy zwak word, aanneemen uit liefde en achting. En wat vergelding kunt gy hen hiervoor geeven? niets dan oprechte dankbaarheid. Zyn wy niet allen zoons van 't Vaderland? Heeft natuur ons den pligt niet opgeleid Voor de onzen te zorgen en ook te ftryden ? Het Vaderland is ons aller moeder; En, door den wil des Hemels, ishy, die ons regeert, 's lands verdediger en behoeder, Gelyk de man die van zyn vrouw, de broeder die van zyn zuster moet zyn. Eerlang Zien wy aan geene zyde van 't graf elkander weer zonder onderfcheid van rang: Deugd, verdiende-alléén zal ons onderfcheiden. Of gy als Sergeant het leven hebt verloren Of als Majoor, doet niets ter zaak; maar wel of ge u in uw beroep gedroegt naar behooren. Wy kunnen niet allen een zelfde post bekleen. In de natuur heeft ieder plant Haar byzondre beflemming. Hoe kan een boom in 't woud verhoén dat hy, om verbrand Te worden, omgehakt worde? Men had 'er ook zo wel een ftandbeeld van kunnen maaken, Indien men hem daartoe had willen fchikken. REINHART. Dat is wel waar. Het komt in alle zaaken Meest op 't geluk aan. En zelden ziet men hen, die zulks het meest verdienen, den prys Behaalen. WIN-  16 DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Och! deeze naare dag geeft ons hiervan een allerdroevigst bewys. VIERDE T O O N E E L. WALTRON, WINTER, PLAS, REINHART, VAN DER LICHT, eenige Soldaaten van Waltrons Kompagnie, HVAN DER LICHT, eer Kapitein, de Heer Kollonel laat u weeten dac hy zo aanflonds hier zal komen. Maar hy wenscht u alleen te fpreeken. WALTRON, tegen zyu Soldaaten. Gy hebt uw laatIten pligt omtrent my waargenomen, Myn Vrienden; gunt my nu eenige oogenblikken: wy hebben toch elkander niets meer Te zeggen. De tyd die my nog overblyft zal fchielyk om zyn. Het fmart my zeer Dat ik u uwe liefde niet kan vergelden. Wy moeten fcheiden. Vaart wel, myn Kindren ! Weest bezadigd wanneer ... REINHART. Wy neemen nog geen affcheid. Men zal ons, hoop ik, niet verhindren U nog eens te fpreeken als we u voor't laatfte zien... Och ! mogten we in 't zelfde oogenblik Ook llerven J PLAS, toetreedende. Ik neem ook nog geen affcheid van n.' Tot uwen laatften ftond zal ik U niet verlaaten; want ieder minuut uws levens is voor my een der leerzaamfte uuren. Uw heldhaftigeftandvastigheid... Welk een les! FT F-  KRTGSSPEL. 77 VY F D E T O O N E E L. WALTRON, WINTER, BEMBROEK. WINTER. r lk kan de aan- doenlykheid niet verduuren Van dit onderhoud. Ik kom ftraks weêr. WALTRON. Neen, blyf. Uwe eedle wyze van denken, uw hart ïs den Kollonel bekend. Ik heb voor u geen geheimen. WINTER. Neen ; laat my myn fmart.... BEMBROEK, in 't opkomen tegen Winter. Gaa niet heen, Heer Kapitein! gy zyt onzer beider Vrind. WINTER. Dat ondervind ik volkomen. Bembroek en Waltron zien eikanderen een poos droevig aan. WALTRO N. Heer Overfte, verfchoon, bidde ik u, de vryheid die ik in myn' toeftand heb genomen, Van u om dit mondgefprek te laaten verzoeken. BEMBROEK. Waltron!... Hy zucht en ziet hem met mededoogen aan. WALTRON. Ik heb my gevleid Met uwe toeftemming, als wel bewust zynde van uw menschlievende aandoenlykheid En eedle wyze van denken, waarvan debewyzenalom zo menigvuldig.,. BEMBROEK, zeer ontroerd. Waltron! WAL-  73 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON. De overtuiging van myn vergryp... BEMBROEK. ö Waltron! Waltron! waarom moest gy u fchuldig Maaken aan zulk eenen misdag! WALTRON. Ik moet my nog met u verzoenen eer ik flerv'. Ik zal gerust van de waereld fcheiden, zo ik van u vergiffenis verwerf. BEMBROEK. Vergiffenis!... Ach, Hemel! waarom ons gebragt in een' toeftand zo vol bitrre fmarte! WALTRON. Gy kent my. Geen kwaadaartigheid, geen trotsheid, geen heimelyke haat noch wrok in 't harte Vervoerde my: myn woedende drift: een fchadelyk natuurlyk gebrek-alléén, En misfchien de vriendfchap, die gy my boven anderen toedroegt, waren de reên Die my uw billyke bedrading fterker deeden gevoelen. Ik wierd in toorn ontdoken \ Tegen myn' Zwager, en vergat d'Overden. Ware ik op de zelfde wyze aangefproken Door een' ander' Officier van uw' rang, die my onver- fchilliger waar' geweest, Het zou misfchien zulk eenen indruk niet gemaakt hebben op myn' te fleren geest. BEMBROEK. Die vriendfchap, dat bloedverwantfchap, waarop ik anders neerzag met een grootsch welbehaagen, Is voor my nu een overzwaare last geworden, die 't my onmooglyk is te draagen. Hoe meer uw verdiensten my ftreelden, hoe fmartelyker uw val my is. WAL-  KRYGSSPEL. 79 WALTRON. Nu, Heer Overfte ! uw vergiffhis... Myn lot is niet te verandren... Uw vergiffhis! BEMBROEK. Als uw Overfte vergeef ik 't u uit den grond van myn harte, met de oprechtfte beklaaging. Uitbarstende in tederheid en droefheid. Als Vriend , als Zwager, druk ik u aan dit gevoelig harte, dat verfcheurd word door knaaging. ó Waltron ! ó myn Vriend ! kunt gy het ook my ver- geeven, dat ik door onbefcheid En trotfchen toon uw drift heb doen ontbranden en dus den weg tot uw' val bereid ? WALTRON. Wat gy gedaan hebt waart gy verpligt te doen. Gy zaagt u in uwe waardigheid krenken. Ik begreep de grootte van myne onbezonnenheid eerst by nader overdenken. Indien gy myn vergryp had over 't hoofd willen zien, had ge uw eigen eer verzaakt : Het dunne doek, myn woest getier, zo veel getuigen hadden het bekend gemaakt. Wat uitvluchten, welke verfchooning zoud gy, in dat geval, hebben kunnen bedenken ? Neen; de tusfchenkomst der ftem van het bloed moet het gezach der rechtvaardigheid niet krenken. BEMBROEK. Grootmoedig Vriend! gy wilt my veröntfchuldigen; doch ik kan zulks myzelv' niet doen. Als mensch, had ik immers toe kunnen geeven aan uwe drift, in plaats van die te voên, Zonder den Kollonel te hoonen: gy zoud uw'misflag erkend hebben en beleden , En bedaard geweest zyn. WALTRO N. De Hemel redde my dikwils uit aaklige omftandigheden, In  8o DE GRAAF VAN WALTRON, In welken myne oploopendheid my heeft gewikkeld: had ik myn voordeel gedaan Met die waarfehouwingeu, het zou nu, helaas! zo flecht niet met my gefchapen (laan. Des Hemels geduld word eindelyk moede... Nu; als Kollonel, hebt gy den ftrafbaaren Kaptein vergiffnis gefchonken: de Zwager, de Vriend durft u nu zyn' wensch verklaaren. Myne Gemalin ... uwe uitmuntende Zuster, thans de ongelukkigfte van Ons-allen... Zy heeft my boven eenen Generaal verkoren tot haaren Man: En die zelfde verkiezing zal haar nu tot een altoos- duurend verwyt blyven ftrekken. Ik draag haar u op als het onfchatbaarst kleinood. Gy zult haar uw' byftand niet onttrekken. Vertroost haar: haar te gevoelige ziel, die aandeezen misdaadigen te veel Verkleefd is, heeft fterken en geduurigen troost noodig, BEMBROEK. Zou ik, die zelf geheel Necrgeflaagen ben door uw' val, troost uitdeelen! WALTRON. Uw groote ziel zal eindlyk bedaaren: Maar zy, een teedre, eene andoenlyke Vrouw, van fyner faamenftel, in 't vuur van haar jaaren, Heeft krachtiger byftand noodig. Ik ken haar te hevige liefde voor my... Ach! Zonder onderfteuning zal zy verteeren van hartzeer... En dan... Na zulk een' flag... Wat zou 'er alsdan toch worden van het arm verhaten weesjen, dat nog zyuen Vader Niet heeft gekend; dat teder pand van een' gelukkigen echt, myn lust en hoop te gader? Nog ftamelend en welhaast vaderloos!..  KRYGSSPEL. &r Hy flaat zich woedende op de borst. Ha! gy, onzinnige! hoe veelen ftort Gein ongeluk! De onfchuldigen zullen ook boeten 't geen door u misdreven word,.. Wat bittere herinnering voor u, arm Kind.' uw Vader ftierf, tot ftraf van 't overtreeden Der krygswet, en maakte uw Moeder te vroeg een droeve weduw door zyn oploopendheden. BEMBROEK. ó Waltron! Waltron! hou toch op met deeze pynigende voorftellen. WINTER. De deugd En de verdienften des Vaders zullen uw'Zoon tot eer verftrekken in zyn jeugd. WALTRON, hen beiden by de hand vattende. Tegen Bembroek. Dien dierbren fchat draag ik u op. Gy zult hem als vader en leidsman te hulpg komen. Tegen IVinter. En gy, wees zyn vriend gelyk gy de myne waart. Leer hem by tyds zyn driften betoomen. Houd zyn vuur onder de asch, opdat het niet ont- vlamme en uitbarst' tot zyn fchade en fchand. Myn lot zy hem een leere! BEMBROEK. Ik zal myn leven gantsch toe ■ wyden aan dat dierbaar pand. Ik heb my van myn' pligt jegens 't Vaderland als foldaat gekweten: zo ik het leven Van den kryg afbreng, zal ik myn post nederleggen, en my dan geheel overgeeven Aan 't gezelfchap van myne Zuster en de zorg voor uwen Zoon. 'k Zal al myn vlyt Aanwenden om hem te vormen tot eer van uwen naam, om eens op zynen tyd F Zyn'  82 DE GRAAF VAN WALTRON, Zyn' voortreffelyken Vader gelyk te worden. WINTER. En ik zal uw gezelfchap vergrooten Eu myne dagen aan eene filofophifche rust toewyden: dit heb ik vast befloten. De gevaaren van het menfchelyk leven, die wy in onze vreemdelingfchap Ontmoeten, zyn te groot, om die in evenwigt te dellen met den hoogden trap Van eer, tot welke men met moeite en dikwils niet zonder laage middlen op kan treeden. WALTRON. Nu; het voornaamde is dan bezorgd. Daarblyft thans niets over dan eenige kleinigheden. Myn Lieutenant wenschte ik wel dat my mogt opvolgen : hy is die voorkeur wel waard'. De Kompagnie is aan hein gewoon, en bemint hem om zyn deugd en zachten aart. Dan verzoek ik u den Heer Winter in Haat te Hellen 't geen ik hem heb voorgefchreven Uit te voeren: ik vlei my dat myn Gemalin daartoe haar toellemmïng wel zal geeven. Het is een geringe gedachtenis myner genegenheid; en myn zoon kan Dat wel misfen. BEMBROEK, tegen Winter. ö Myn Vriend! welk een beklaagenswaard' verlies! Tegen Waltron. Voortrefflyk Man! Hoe veele ongelukkigen zullen in u hunnen getrouwen weldoener beweenen.' WALTRON. Eindlyk bidde ik myn gebeente in 't graf myner voor- zaaten met het hunne te verëenen. Onze geboorteplaats gaat ons toch altoos het meest ter harte, 'k Beu daar bemind. My-  KRTGSSPEL. 83 Myne onderhoorigen zullen my nog menigmaal een* zucht fehenken. WINTER. Waarde Vrind! Deeze fmartlyke bevelen zal ik naarkomen. 'k Zal zelf uw lyk naar 't graf verzeilen. En uit de ftaatlyke begraaving zal de geheele waereld zich voor kunnen ftellen Hoe hartelyk uw Vrienden u lief hadden. WALTRON. Nu ben ik gerust. Alles, waaraan My 't meest gelegen lag, is bezorgd. Tegen den Kollonel. Vaar dan wel' Na eene lange tusfchenpoos. Schep moed ; wees minder aangedaan. Uw droefheid mogt misfchien my te neêrflagtig maaken. .. Onttrek u aan de akeligheden Van zulk een vertooning: zy zou te Merk werken op uwe ziel, reeds te fel bellreden. Myn Gemalin! ... ik moet haar nog eens omhelzen... En ik vrees deeze ontmoeting meer Dan de dood.. Ach! had ik myn Kind nog mogen kusfen, en 't voor de laatfte keer Den vaderlyken zegen geeven !... Maar dat treurig genoegen mag my niet gebeuren. BEMBROEK, hem eenigemaalen aan zyne horst drukkende , en met de uiterfle ontroering. A Alleröngelukkigfte!... Waardfte Vriend, wiens droevig lot ik eeuwig zal betreuren! ... Vaar wel! de Hemel fterke en onderfteune u in uw' laatften naaren levensftond! Hy verleene u dien moed, dien 't Vaderland in gevaa- ren zo dikwils ondervond! Vaar wel!... Wy zien elkandren eens weer... Ach! fchielyk J fchielyk, zo ik myn'wensch mag verwerven. p , Hy wil vertrekken. ^ES-  S4 DE GRAAF VAN WALTRON, ZESDE T O O N E E L. WALTRON, BEMBROEK, WINTER, DE GRAVIN, ELZING, DE JAGER, en Officieren. DE GRAVIN. Zy laat het hoofd hangen: haar Hgezicht vertoont de uiterfle droefheid. ier ben ik... en met my de dood... Waltron! gy moet flerven!.. Geen genade!... Gy moet fterven. Zy zyn onverbiddelyk... Die tirannen!.. . Zy kunnen weenen, maar anders geen Dan krokodilstraanen... Zy overtreffen dat wreed ge- drogt in gruwelykheên. Dit dood zyn'vyand, die het zelf tracht te dooden: maar de eene mensch moord hier den anderen. Ha! mensch !... WALTRON. 6 MynSophia! bedaar...'k Wist reeds het antwoord... Myn lot was niet te veranderen. Befchuldig toch de onfchuidigen niet. Gy weet niet hoe noodzaaklyk 't is... DE GRAVIN, verwilderd rondom ziende, word Bembroek gewaar, die , mistroostig , zich wil verwyderen. Zy vliegt naar hem toe en vat hem by de hand. Staa, Barbaar! Die u myn Broeder noemt... 'k Vervloek dien naam en u... Myn Broeder is de moordenaar Van myn' Man'... Hy was u te groot: die grootheid, de heldre glans zyner verdienden hoonde Uwe eerzucht... wekte uw' nyd,... Een Kaptein, die zich door zyne daaden voortreffelyker toonde Dan zyn Kollonel!... Dees voor u befchaamende gedachten heeft u aangefpoord Tot deezen onnatuurlyken bloeddorst... Geefmymy- nen Man weder, dien gy vermoord, Of uw dood zal even onnatuurlyk zyn. Z°t grypt naar zvf degen, doch hy houd haar tegen. J b WAL-  KRYGSSPEL 35 WALTRON, fpringt toe en rukt haar toornig van hem los. Ontzinde! wat doet gy? BEMBROEK. Ach, droeve Vrouwe! Gy zyt wreeder dan myn eigen toeftand... Gy zyt ver? fchoonbaar door uw wanhoop en rouwe. Eens zult gy my zo zeer beklaagen als uzelf... Ach! kost gy leezen in dit hart!... Zo ik hem met myn leven kon redden, gy zoud oogen- bliklyk uw fmart Verzacht zien, en uw' Man in uwe armen fluiten: doch wyl dit zo niet kan weezen, Blyft niets voor ons over dan onze droefheid te verëe- nen en beurtelings nadeezen Zyn ongelukkig lot... WALTRON. Lieffte Vrouw! DE GRAVIN. Gy, myn Gemaal? Gy, myn Gemaal?... Neen; een man, Beroemd door dapperheid en deugden, was Waltron... een held... Eu gy, wie zyt gy dan? BEMBROEK. Zuster! 1 WINTER. > te &W' Gravin! J DE GRAVIN, ó! Hoe ydel was myne trotsheid!... Deeze man, de wellust van myn leven; Dien 'k aanbad; van wien ik een' enklen kus voor't bezit der waereld niet had willen geeven, In fchandelyke ketens geklonken!... De dood eens misdaadigen te lïerven!... Ach! Hoe verootmoedigt gy me, ó Hemel!... AI te diep vernedert gy my deezen dag Zy wringt de kanden en gaat heen en weder. F 3 WAL-  86 DE GRAAF VAN WALTRON, waltro n. Sopliie, is 't op deeze wyze dat gy het teder affcheid..? de gravin. Affcheid? Gy wilt dan derven? waltron. Ik moet. de gravin. Gy moet? waltron. Ja; veronthéiligde wetten eisfchen dat ik het leven zal derven. de gravin. Neen, Waltron, gy raaskalt. Verwarden glimlagchende. Geloof my, myn Liefde! gy zult niet derven; neen, ö neen. Wy zullen, in 't aangenaamst genoegen, nog ontelbaare jaaren achtereen Saameu doorbrengen... Kom, Waltron; zie uwen kleinen Willem: hy lagcht u toe... Kom nader. Eilieven zie eens hoe hy zyn lief koozende armtjes reikhalzend uitdrekt naar zyn' Vader. De onfchuldige vreugde draalt uit zyne oogen, die zo zwart zyn als de uwen. Voorwaar, 't Is geheel uw afbceldfel: zyn ziel zal ook aan de uwe gelyk zyn... Ziedaar, Daar is hy. Neem hem toch eens op uwe armen: hy fnakt naar u... Hoe kunt gy hem zo plaagen? Zy flaat tegen de keten van Waltron, zakt bedwelmd in elkander, en ontwaakt eensklaps nit haar verbystering. Hoe! wat is dat? waltron. Dit is te veel, ó Hemel! gy legt my meerder op dan ik kan draagen. Ik ben een mensch. winter. De fmart heeft haar 't verdand benomen. bembroek. Ach! Zusterlief, hoor naar reên. de  KRYGSSPEL. 87 DE GRAVIN, wild rondom ziende. Wie zyt gy?... Ha» Moordenaar! zyt gy nog hier?.. Te rug, Baziliskus!.. Gaa heen. Uw vuurige oogen fchieten vergif... Hulpe, ó Hemel! hulp!... Verpletter door uwen donder Al die wrecde wangedrogten !... Hier onder... naar de hel... weg, weg niet hen !... Ja, hieronder... WALTRON. Ik bezweere u by all' wat heilig is, by uwe ongeluk*; kige liefde voor my, By uwe moederlyke liefde voor myn' Zoon; ik fmeek u, Sophia, dat gy Myn laatfte levensuur niet nog bitterer maakt. Bedaar; tracht uzelve te overwinnen. DE GRAVIN. ó Myn hoofd!.. Wat brand het! Zy leunt tegen zyne borst. WINTER. De Hemel zy gedankt! zy komt, naar 't fchynt, weêr by haar zinnen. BEMBROEK. Waarom moest ik dit oogenblik beleeven? WALTRO N. ó Myne te dergeliefde Vrouw! Zie dees heete traanen rollen over myn wangen, gloei- jende van fchaamte en rouw, Meer om u dan om my. DE GRAVIN, weder in woede vervallende. Gy moet (terven?.. Gy, die uws Konings vyanden hebt verflr.agen? Die zynen ondankbaaren Broeder hebt gered ? ... kunt gy nu uw haaters niet verjaagen ?... Zie hoe bedaard, hoe (til hy daar (taat... en hoe ftaan zy daar vol loos bedrog en nyd! Juicht nu; uw list is u gelukt: gy hebt den Itormwind gekluisterd; door uw flinkfche vlyt F 4 Den  88 DE GRAAF VAN WALTRON, Den leeuw gemuilband... Ziet hoe hy zich kromt... Wist gy geene andre middlen uit te denken Om u boven hem te verheffen? WALTRON, met fmart en drift. Ongelukkige Vrouw! hou op hunne eer te krenken! DE GRAVIN. Hy benam u uw licht... nu zult gy helder glinstren... Maar verwacht wat ik zal doen. 'k Zal alles beweegen; my naar zyn makkers in gevaar en overwinning fpoên; 'k Zal hen aanhitfen om hem te redden en uwe gewel- daadigheden te wreeken. 'k Zal den Koning... denPriils... vloeit'er nog koning- klyk, nog dankbaar bloed doorhunne adren, fmeeken... 'k Zal den Hemel, die de helden onderfchraagt, uit- daagen... En zo dit all' niet baat, Geheel buiten zichzelve. Zo alles Hom en doof is.. Ik heb een' Zoon...'k Zal in zyn jonge ziel den haat, De wraak en de dood zaaijen... Dat zaad zal wortel vatten, opfchieten en wrange vruchten Voortbrengen.,. Ieder morgen en avond, ja, ter middernacht, zal hy met bittre zuchten, Verderf, wraak, vloek en dood over uwe hoofden zweeren. Zy loopt woedende heen. BEMBROEK. Zuster! in's Hemels naam! weéïhou... Hy volgt haar. WINTER. Wy moeten haar volgen, om ongeluk te verhoeden. Hy vertrekt met de Officieren. WALTRON. Sophia! dierbre Vrouw! Einde des Vierden Bednfs. V Y F-  KRTGSSREL. 89 VYFDE BEDRYF. Het Regiment ftaat onder de wapenen op de executieplaats. EERSTE T O O N E E L. WINTER, ELZING, DE JAGER, PLAS, en de overige OFFICIEREN. Soldaaten. WINTER, die een geopend vel papier f** in de hand heeft. Verootmoedig Man! hoe uitneemend toont ge u toe in uw laatfte oogenblik ! hoe edelaartig ! DE JAGER. Gewis, de eenigfte in zyn foort. ELZING. Ja, voorzeker. Zulk een gedrag is elks verwondring waardig. Ware ik Bevelhebber, 'k zou alle Kapfteinen te faamen doen komen, en *k Zou hen dien grooten man tot een voorbeeld voordellen, en in 't byzonder aan hen, Die hun foldaaten veeltyds zo fterk doen gevoelen dat zy boven hen zyn verheven. Ha! 't is een trek die geen gelyken heeft. De meesten , wien 't lot veel rykdom heeft gegeeven, Verfpillen alles, om andreu te trotfeeren en om zich tot een' hooger' (laat Te verheffen, of om hun driften te voldoen. En doen ze al eens een goede daad, Dan zullen zy 't zelf reeds een maand en langer te vooren voor de waereld niet verzwygen. Komt hier, gy Brasfers en gy Snoevers! zo gy wezenlyke hoogachting wilt verkrygen , En uwe capitaalen op echten woeker uitzetten... Geef my 't gefchrift. WINTER. .Waartoe? Om het, vóórdat het tyd is, ruchtbaar te maaken? Die onbezonnen drifc F 4 Zou  9D DE GRAAF VAN WALTRON, Zou hem fterk grieven en beledigen. Eerst ha zyn dood zal ik 'er gebruik van maaken, En 't aan zyn Gemalin en zyn' Zwager overleveren. Zo 't hem bekend mogt raaken Dat ik zyn begeerte had overtreeden, zou hy me in zyn' laatflen ftond gewis Zyne vriendfchap ontzeggen, die my meer dan de kroon eens Konings waardig is. Zyne manier van wel te doen is de algemeene niet, ELZING. Laat my myzelven overtuigen , Om myne ziel naar een geheel andre leiding, dan zy gewoon is, te leeren buigen. Hy neemt het papier en leest het, en is aangedaan. Ha ! aanbiddelyk Man ! ... Wat edelmoedigheid!... Ziet gy wat dit uitwerkt?... een traan In de oogen ... in de myne, die nooit dan door den guuren wind wierden aangedaan. Gy, bloedryken, moet toch menigmaal gelukkiger zyn dan wy... 't Kan eerder doordringen : Maar als 't eens indruk op ons gemaakt heeft, dan is't van langer duur, Deeze eerltelingen Komen voort uit een hart van vaste Hof. 'k Ben geen van die weekelingen, die terftond By ieder voorval traanen Horten: by my wellen zy niet op dan uit den grond. Hoort, Mynheeren! (Hy leest.) - „ Myn' Lieutenant en Vaandrig, ieder duizend , daalders tot eene geringe gedachtenis. Dan fchenk ' ik ieder"1 foldaat van myne Kompagnie, man voor " man, twee huis d'or i de Korporaals drie; deSerH geanten vier, ter ftond na myn dood te betaalen. \l Myne tent en equipagie blyft voor myn' Lieutenant Plas. Myne rypaarden zullen myne twee Sub" allernen onder zich deelen. Myn Kamerdienaar \l zal myne klederen en vyftig ducaaten ontfangen. „ leder "li'alknecht één'jaar loon, vooruit, en behow' „ zyn  KRTGSSPEL. 9t „ zyn paard: ook zal myn Vrouw ver pligt weezen „ indien zy blyven willen, hen allen in dienstte hou„ den. Myn vriend Winter, Kapitein in het Tiegi„ ment van den Graaf Delmenhorst, zal de Gevol. „ magtigde zyn van deezen mynen laatften zuil''. Daar... Ik kan niet meer ieezen. WINTER, neemt het gefchi ift, kust het, /leekt het in zyn' zak, en vertoont nog drie andere papieren. Hier is de aanwyzing waaruit te betaalc-n, De volmagt en een brief voor de Gravin. DE JAGER. Dat was een fchouwfpel dat niet is af te maaien, Toen zy affcheid zouden neemen... (Tegen Elzing.) Het was een groot geluk, Heer Kapitein, dat gy Daar tusfehen kwaamt; anders... ELZING. Waarom? DE JAGER. Zy liep van hem weg in de felfte razerny, Om zyne Kompagnie op de been te brengen: en ik geloof vast dat, op haar kermen, 't Gantsch Regiment haar zou gevolgd zyn om den on- gelukkigen Waltron te befchermen. 't Geween van een fchoone Vrouw, en de liefde waar- meê 't hem all' is toegedaan, Hadden een fchrikkelyk onheil kunnen voortbrengen. ELZING. Dat ontbrak 'er nog maar aan. De Hemel zy gedankt dat ik nog juist op zyn' tyd gekomen ben! DE JAGER. De hairen reezen My te berge, 'k Zag nooit iemand in zulk eene woede. WINTER. Hoe toch kon het anders weezen ? Stel  92 DE GRAAF VAN WALTRON, Stel u Hechts haar' akeligcn toeftand vtiór. Indien hy voor haar oog was gebragt Ontzield door veele doodelyke wonden, zouden reeds haar bittre jammerklagt En traanen billyk zyn geweest: maar hem als een over- treeder der wet te zien fterven... Een' man, dien zy boven alles bemint, en met wien zy, in eens ,'t vooruitzicht moet derven Op den grootften (laat van geluk... Geboorte, rykdom, roem, verdienfte, alles te faam In hem verëeuigd, en daarby reeds Vader van een' mannelyken erfgenaam ... ELZING. Gevloekte Noordflar! dat de aarde u ïnzwelg'! Gy zult alléén de fchuld van zyn dood draagen. DE JAGER. Gewis. Want de Generaal zou voor 't minst het rechtsgeding zo lang hebben doen vertraagen Totdat het pardon van den Koning kon aankomen : maar getergd zynde en verbaasd Door Nordfterns hoonende aanmerking, fchreef hy het doodvonnis in overylde haast. Had gy dien grooteu man zien lyden, toen wy hem voor Waltron baden!... Hy trilde, en lloeg de oogen Ten hemel, roepende: ik kan hem niet redden... be" ftormt my niet meer; weest met my bewogen. Ik kan. ..ik mag niet. Betrof't een ander Regimént... ja , dan... maar in dit geval Zou ik me aan verwyt bloot ftellen. ELZING, tegen Winter. En uw' leerling, Kroonenburg.., die heeft bovenal Zich by uitflek gekweten. Hoor; dat is een braave jongen ; die word eens in laater dagen Een tweede Waltron, en dat 's veel gezegd. Ik had hem wel op myne armen willen draagen. Hy kromde zich als een worm, wrong de handen, kroop  KRTGSSPEL. 93 kroop op de knien zyn' Oom naar, en in Die houding fmeekte by hem op de aandoenlykfte wyze .., Daarop kwam de Gravin... Kortom, 't was niet om uit te houden. de jager. Daar komen zc reeds aan. Ach ! dat de Hemel gave Dat ik hier ver vandaan mogt weezen! winter. Arme Man! dit is dan uw laatfte marsch!... Ten grave! elzing. Zie hoe moedig hy daarheenen treed, alsöfhy in triomf ging en niet ter dood. TWEEDE T O O N E E L. winter, elzing, de jager, plas en de overige officieren; waltron, westwout, de auditeur, de provoost. Soldaaten» Zo dra de Majoor en de Auditeur op het tooneel gekomen Zyn-, plaat fen zich alle de Officieren wederom in de zelfde orde als in het derde Bedryf hy hethouden van't Standrecht. Ondertusfchen word'Waltron door het kommando voor den kring gebragt. Daarin gekomen zynde, en de Adjudant het geweer hebbende laatenprefenteeren, leest de AUDITE UR : De Ondergeteekende , als Chef van dit Regiment, gezien en geëxamineerd hebbende het vonnis door het Standrecht tegen den Kapitein Graaf van Waltron heden uitgefproken , verklaart hetzelve Vonnis te approbeeren , engelast dienvolgens dat hetzelve daadelyk ter uitvoer zal worden gebragt. Gegeeven in V Hoofdkwartier, ten zelfden dage, (geteekend) GRAAF VAN DEL KIENHORST, oeneraal. Ditgeleezen zynde, neemt de Majoor een flokje, 't welkhy door midden breekt, en waarvan hy de twee /lukken voor de voeten van Waltron nederwerpt; waarna de Adjudant het geweer wederom op fchoudcr laat neemen. waltron, ziet een oogenblik de plaats aan Hdaar hy zal knielen. ier zal zich dan myn bloed met de aard'vermengen... Welaan; 't keert weêr te rug in den fchoot Der  94 DE GRAAF VAN WALTRON, Der moeder, uit wier ftof ik ben geboren... 'k Sterf wel vroeg; doch 'k heb my aan de genade Des Hemels bevolen... Ik ben bereid... Hetmoettoch eens gebeuren , 't zy vroeg of fpade. Hy ziet Winter, Elzing, de Jager en Plas. Ik zie u dan voor't laarst, myn Vrienden nadren hem.) 'k Dank u voor alle blyken van liefde en trouw. Tegen de Jager, hem by de hand neemende. Vaar wel! Ontfang 't zegel van de fterke vriendfchap die 'k voor u tot in 't graf behou. Tegen Plas. Gy vooral myn waarde Lieutenant, hebt door uw gedrag 't grootfte recht daarop verkregen. Tegen Elzing. Braave Makker! hoe menigmaalen gaaft gy my blyken hoe Merk gy my waart genegen! Wy waren veertien jaar trouwe kameraads en oprechte vrinden, tot dit uur: Ontzeg my ook uw vriendfchap niet na myn dood. Hy omhelst hem hartelyk. ELZING. Uw ongeluk heeft myne natuur Geheel veranderd. De Hemel weet dat ik, zo ik 'c mogt, trotsch zou zyn voor u te fterven. Gy waart het fieraad van het Regiment, dat door uw dood nu al zyn' luister zal derven. Vaar wel! De waereld was u niet waard': daarboven zal men uw verdiende en deugd meer En beter kennen en belooning geeven. Wy zien eerlang eikanderen weer. Vaar wel! Hy omhelst hem. WALTRON, tegen Winter. Nu tot u, myn Vriend ' Hy flaat zyne armen om hem. Nu 'k van u fcheide kan ik myne aandoening niet verbergen. Onze zielen fchynen als in elkaêr gefmolten te zyn... Ik moet u nogmaals vergen De  KRTGSSPEL. 95 De onderfteuning, de troost te zyn van myn Gemalin. Myn dood zal ligt eerlang De haare tot een gevolg hebben... Wee dan het ongelukkig weeskind!... Ontfang Deezen vaderlyken kus voor hem met mynen zegen 1 en herinner hem zyn' Vader Wanneer hy in ftaat zal zyn zyn verlies te befeffen Wees zyn vriend en raad te gader. Groet, voor't laatst, mynen eedlen Zwager. En als myn geest my heeft verlaaten, breng dan Myn ontzield ligchaam in myner Voorvadren graf Spaar alle ydle pracht: daarvoor kan Nog menig bedroefd mensch getroost worden. WINTER. , Uw deug¬ den zullen de grootfle pracht uitmaaken. Deeze laat gy tot eene nagedachtenis, die nooit Ut vergetelheid zal geraaken; En in alle harten, die vatbaar zyn voor waare menfchenliefde en dankbaarheid, Blyft u een graffchrift over 't welk uw' naam tot in het laaie nagedacht verbreid. 6 Waltron! ongelukkig Vriend! wat zal uw dood een aantal ongelukkige huisgezinnen doen weenen' Ach! al de rust, de vreugd, al 't vergenoegen van myn leven is voor altoos verdwenen. Uw Gade zaMnyn zuster, uw Zoon myn zoon worden , dien 'k als myn' eigen waardeer. Ik zal hen byftand bién: dit zweer ik u by onze eeuwige vriendfchap en myn eer. WALTRON. De Hemel zal u bcloonen. Het myne is 't uwe. Ik fterf gerust. Zeg aan myne Gemalinne Dat ik ftervende haar nog met de hartelykfte en zuiverfte liefde beminne. Hy omhelst hem verfchcidenmaal ,wend zich naar den Majoor en krygt eenige Soldaaten zynerKompagnie in't oog. En gy, myn lieve Kameraads! gy zyt bedroefd: de gunst  96 DE GRAAF VAN WALTRON, gunst des Hemels blyve u by! Vaart allen wel ! Bemint uwen aanftaanden Kapitein zo oprecht als gy my Bemind hebt. Blyft den Koning en't Vaderland getrouw geduurende alle uw levensdagen. Eert uwe Officieren. Myn hart heeft u-allen altoos waare liefde toegedraagen. Tegen een'' ouden Soldaat. Myn oude Vader, in u omhels ik thans de geheele Kompagnie. vergeeft Het my zo ik fomtyds te (breng was, zo de drift my menigmaal vermeesterd heeft. Laat myn voorbeeld u tot nut verflikken. Vaartwel! Tegen den Majoor. Heer Majoor, ik wensch dat eens de Koning v Uwé uitmuntende verdiende en die van den Heer Over- (le-Lieutenant, door belooning Naar waarde erkennen mooge, en beveel my in uw genegen aandenken. (Tegen allen.j 'k Betuig Hiermee geheel alléén fchuld te nebben aan 't droevig lot, waaronder ik my buig. Niemant verdient deswegen eenig verwyt. 'k Smeek het gantfche Regiment my te vergeeven Het ongenoegen dat ik daaraan heb veroorzaakt door 't geen ik roekloos heb misdreven. Myn dood zal, hoop ik, 't all' uitwisfehen... Heer Lieutenant! Hy doet een' brillanten ring van zyn' vinger en bied dien aan den Officier van 't kommando dat hem geleid heeft. neem tot een gedachtenis Deezen ring aan; en denk fomtyds aan den dag, op welken die u gegeeven is. 'k Begeer dat deeze beurs verdeeld worde onder de zes mannen, die op my moeten fchieten. Tegen den Provoost. Dees doos ftrekk' tot betaaling voor het kort verblyf, dat men my by u heeft doen genieten. a  KRTGSSPEL. 97 Hy ziet den Tamboer met den doek om hem te blinden. Waartoe dat?... ik zag duizeude vyandelyke kogels moedig onder 't oog: Ik zal 'er my nu ook niet voor ontzetten. WESTWOUT. Doe het toch, Heer Kapitein ! gedoog Dat men 't gebruik yolge... Men kan niet weeten... WALTRON. Op uw bevel dan. By geeft zyn horlogie aan den Tamboer. Terwyl deeze met hem op zyn plaats wil gaan, hoort men een geroep: Halt! halt! Allen zien om; ondertusfehen dringt de Gravin met loshangende hairen dóór, en vliegt naar haaren Gemaal , en valt hem in de armen. DERDE T O O N E E L. WALTRON, WINTER, ELZING, DE JAGER, PLAS, WESTWOUT, DE AUDITEUR, DE PROVOOST, OFFICIEREN en SOLDAATEN. DE GRAVIN. DE GRAVIN. Wf " eg JBarbaaren! ö Myn Man!.. Waltron!.. Gy wilde dan zonder my derven!.. Hen in wreedheid evenaaren? Is dit het laatfte bewys van uwe liefde ?... Waardoor heb ik ooit verdiend dat gy my dus Met onverfchilligheid verlaat?...'k Beminde u immers zo teêr... en niet eens een affcheidskus!... Geen hartelyke omhelzing!... geen vaderlyke zegen voor uw eigen vleesch en bloede! WALTRON. ó Myn Sophia! kost ge in myn hart zien, gy zoud uw beeldtenis met heldren gloede Daarin uitgedrukt vinden. Alleen om u en om myn' Zoon zou het leven my Nog dierbaar geweest zyn. Waardst en ongelukkigst pand, dat ik vcrlaaten moet, gy G Gaat  ycj DE GKAAF VAN WALTRON, Gaat me alleen aan 't harte: de waereld heeft niets aantrekkelyks voor my, buiten u-beiden. Ontfang deezen kus... de ziel op de lippen... 6 Kon zy, op dit oogenblik van fcheiden, Zich geheel met de uwe verëenigen !... Vaar wel!... Wees altoos voor ons eenig kroost Zulk eene teedre en goede Moeder als gy Ega waart. 'k Zal u van boven troost En kracht toeademen ... Vaar wel! Sophia!... Vaar wel! voor't laatst... Hier baat geen tegenftreeven. - Hy wil zich van haar losrukken. DE GRAVIN. Gy wilt dan dat ik nog na u op deeze doemenswaardige aarde zal blyven leeven , Die van ondeugden en wanbedryven vol is, en van helfche geesten bewoond? Neen; dat waar'te yslyk. Gy moet my met u neemen; dan zie ik mynen wcnsch bekroond. Dan zullen onze zielen ineen vloeijen en we onzen Zoon eerlang by ons verwachten. Komt dan, Bloeddorstigen ! dood ons te gelyk ! WALTRON. Sophia! maak my toch, door uwe klagten, Myne laatfte oogenblik ken niet fmartelyker. Gy 'moet leeven: gy hebt een kind. WINTER. Ach! voortrefflyke Vrouw! gy zyt vcrfchriklyker dan de doodzelve voor myn' Vrind. DE GRAVIN. Te rug! Dood my met hem, of 'k fterf nog vóór hem. Zy wil zich doorjleeken. WALTRON. « Sophia! r WINTER. C te gdyk. Gravin! * : Zy wringen haur de pook uit ie hand. WAL.  Z R Y G S S P E z. 99 WAL THON. Vaar wel! DE GRAVIN. Eer zal men my aan „ukken cl^l^ mv ne beklemde armen worde onttoogen. Y' M „• , , WALTRON. Myn Vrienden! -fr-^^wtarig ,cntrachtenhaar,worMende,weSteieiden. Ui. GRAVIN. Hemel! uw wraakvuur treffe keu • ö Aarde! verzwelg dit vloekgefpan' Laat my begaan, ö Keulen ! Ik moet met hem fterven Zy worstelt zich los en fchreeuwt; "«ven. o Waltron! Waltron! myn Man' Hy kust haar nogmaals en zcat na een, u.;„. , r , Ongelukkige Vrouw, de HiT^^X'» my thans byftand geeven! vu troosten en Vaar wel! Hierop treed hy te rug en knielt op zyn plaats. Men blindJn.h, r wenk randen Majoor treedjZLnmfZS^^ **** ererWaltron. Op V oogenblik dat zyde beweeg ^^k'n^n "f» gen, hoort men Halt! roepen: een witte doek rf!! ? "«""teleg. ■^"Xroone^ VIERDE T 0 0 NE EL WALTRON, WINTER, ELZING, DE TArPP PLAS, WESTWOUT, DE AUDITEUR nP ' PROVOOST, DE G'RAVIN, OEEXC^ REN en SOLDAATEN, KROONENBURG ; en na hem DE PRINS. HKROONENBURG. alt! ken. * «fire* G* Gi-  100 DE GRAAF VAN WALTRON, Genaê! genaê! Vivat de Prins! Ondertusfchen ziet men dat de Prins den doek van voor Waltrons oogen wegwerpt, en hem in zyne armen naar vooren brengt. Allen looptp. naar den Prins en omringen hem, en roepen door elkander: Gezegend zyt ge, ö Prins! lang moogt gy leeven! DE PR J NS, nog hygende. Ach! laat me eerst weêr tot myn' adem komen. (Ily omhelst en drukt Waltron aan zyn hart.') Gedankt zyt ge, 6 goede Hemel! dat gy My hier op 't rechte uur gebragt hebt! Dces dag zal een jaarlykfche feestdag zyn voor my. Nadeezen zal op dien dag nooit meer door de wet aan iemant het leven zyn benomen, Ter gedachtenisfe dat op zulk een' dag de braaffte man byna ware omgekomen. Zulk eene fpoedige vonnisvelling!... Ikzal'ernaautv- keurig onderzoek naar Laaten doen: en wee dan de bewerkersö Waltron! zo ik te laat gekomen waar'... Ik beef'er van... Zo ik u reeds in uw bloed zwemmende had gevonden... In myn woeden Zou ik myzelven en uw Rechters vervloekt hebben. Hoe kan ik ooit aan u vergoeden *t Geen ik u ben verfchuldigd, zo wel als de Koning en 't geheele Vaderland? Myn heldhaftige Verlosfer! 'k verbind voortaan u aan my door een' vasten band. Hy omhelst hem. WALTRON. Prins!.. Ik weet niet... Myne Gemalin... DE PRINS. Hoe! wat is dat? Is zy dood?.. Dat zou yslyk weezen. Zy gaan by haar. WALTRON. Sophia!... lieve Vrouw!... Sophia!... Ontwaak..! WIN-  KRYGSSPEL. ioi WINTER. Zy komt wéér by: de Hemel zy geprezen! DE GRAVIN, weder tot zichzelve komende en verbysterd TOmdöm ziende. Waarom wekt gy my op ?... Gy Beulen!... Is hy weg?... Ha! wien zie ik daar?... Prins! genaê! Myn Prins! genaê voor myn'Man!... In's Hemels naam, genaê !... of de dood voor zyn Gaê! DE PRINS. Staa op, myn Vriendin! Omarm uw'dierbren Man, en leeft nog lang gelukkig met elkandren. DE GRAVIN. Hy is vry?... Waltron ! gy zyt my weêrgegeeven !... 'k Zie dan myn wanhoop in vreugd verandren! Ach, Prins! laat my uw handen kusfen... Als Vrouw, als Moeder van een nog ftamelend kind, Dank ik u, hier in 't fiof geknield, voor't behoud zyns Vaders zo teerhartig bemind. Zyn leven zy aan uwen dienst in het toekomende uit erkentenis opgedraagen. Waltron! Waltron! gy zyt weder de myne. Zy omhelst hem. DE PRINS. Niet geheel, Vriendin: 't moet u niet mishaagen Aan my de helft van zyne liefde af te ftaan. WALTRON. 6 Prins.' voel zelf dat geen... wat ik u Nog niet kan zeggen. DE PRINS. Ja, myn Vriend! ik voel het. Heer Majoor , 't Kommando kunt gy nu Af laaten trekken. Be kogels, die hem zouden doo- den, kan men voor den vyand fpaaren. 'k Sta, op myn woord van eer, voor alles in. Nog meer. 'k Moet, op 's Konings bevel, uverklaaren G 3 Dat  ios DE GRAAF VAN WALTRON, Dat hy hem, reeds vóór vier dagen, tot belooning zy- ner verdiende en dapperheid, Aan uw Regiment heeft ontnomen, 'k Beklaag al zyn Vrienden, nu hy van hen fcheid, Over hun verlies; doch ik zal hen dit verlies draagly- ker maaken , naar myn vermogen. Uy haalt een patent in een doos uit. Hierdoor ziet ge u tot Overde-Lieutenant van myn Ku- rasfiers Regiment verhoogen. 'k Stel u dit teeken van de groote Danebrogsörde op 's Konings bevel ter hand; En, met zyn toedemming, verkies ik u tot myn' eerden Ge'ieraaladjudant. Elk is opgetoogen. ELZING, naar Kroonenburg toeloopende en hem omhelzende. Braave Jongling! ik dank u uit naam van 't gantfche Regiment. Ik hou myn woord volflagen: Ik zal u morgen by de parade op myn fchouders door alle de geleedren draagen, Met trommels en pypers vooruit. DE GRAVIN. Van nn af aan zult gy myn broeder zyn. leder geeft Kroonenburg de haml. WALTRON. Myn Vrind.' Heden bejegende ik u te driftig, en nu ben ik uw fchuldenaar. KROONENBURG., Ik vind In uw genegenheid myne grootde belooning. »t Is 'c geluk dat myn pooging verzelde. Toen ik myn' Oom troostloos verliet, ontmoette ik een* Kourier, die my 's Prinsfen aankomst meldde: Ik fprong fchielyk op zyn paard en kwam te gelyk met den Prins by zyn Regiment. Myn bericht trof hem als een donderflag; en wy zyn draks vliegens herwaarts gerend. DE  RRYGSSPEL. I03 DE PRINS. Gelukkig nog hy tyds!.. Een oogenblik laater,.. Dan.„ Doch laat ons thans ons overgeeven Aan de vrolykheid en 't genoegen. (Tegen Kroonenburg.*) Heer Lieutenant, gy zyt tot Kapitein verheven. KROONENBURG. Ik bedank uwe Doorluchtigheid zeer onderdaanig. DE PRINS. Waltron, kom nu met my Naar uwen Zwager. Morgen eet ik by hem; en 'k wil dat daar open tafel zy Voor alle Officieren van 't Regiment. Men hoort een Kanonfchoot. Wat is dat! WINTER. De ^as:r ycrtrcku Een Kanonfchoot. ELZING. Eilieven; zouden Wy aan het werk raaken? Wel nu, wy zyn 'er thans recht toe gefchikt om ons wel te houden. Nog een fchoot. Ha! nog een! ... Fris 'er op los! (Tegen de zes Soldaaten.) Ligt komen uw fchooten u nu veel beter te pas. Nog een fchoot, enallarm, DE GRAVIN. ó Myn Waltron! ik heb u naauwlyks herwonnen, en ik verlies u weer zo ras! Nog een fchoot en algemeen allarm. VTFDE T 0 0 N E E L. DE PRINS, WALTRON, DE GRAVIN, WINTER, ELZING, PLAS, WESTWOUT, KROONENBURG, DE AUDITEUR, DE PROVOOOST, OFFICIEREN en SOLDAATEN, DE JAGER. DDE JAGER, fchielyk optreedtnde. e Vyand is naby. 't Regiment moet, op bevel van den Generaal, terftond uittrekken. WAL-  104 DE GRAAF VAN WALTRON. WALTRON, vrolyk en val vuur. Ha! nu is myn leven my eerst recht dierbaar, nu ik myn Vaderland tot nut kan fhrekken. Treft my een vyandlyke kogel, dan onderga ik't geen my befchoren is; Dan (lort ik myn bloed voordat Vaderland; en dan zyn, omtrent myn vergiffenis, Alle zwaarigheden weggenomen. Zo ik blyf leeven, zal ik op deez' dag poogen Uit te munten door daaden, die my myns Konings en 's Prinsfen gunst waardig maaken moogen, En my de achting doen verwerven van allen die in rang boven my zyn gefield, £n de liefde van alle braave foldaaten. Vaar wel! DE GRAVIN. Zy neemt hem in hactre armen, en tenvyl zy heengaan, zegt zy hem fchielyk en met vuur. Gaa heen. Stryd als een held Voor 't Vaderland! Sterft gy, zullen de traanen van een kloekmoedige Vrouw zich vermengen Met uw heldenbloed, en dit hart blyft uw eigendom. En zo 't de Hemel mogt gehengen Dat gy, als overwinnaar, in myne verlangende armen te rug keert, alsdan Zullen wy ons bruiloftsfeest ten tweedenmaale vieren, en ieder dapper man En foldaatenvriend zal daarop onze gast zyn. Vaar wel! Gaa u naar den ftryd begeeven. ALLEN. Vivat! vivat de Koning! Vivat de Prins! Vivat! lang moogen zy gelukkig leeven! EINDE.