R E 1 £ E 1 n ZWITSERLAND door HELENA MARIA WILLIAMS; eerste deel» j te l e y d e n, Bij A. en J. H O N R O O P( mdccxcviii,   VOORBERICHT*. De fchrijffter van deeze Reize door Zwitferland is in Engeland voordeelig bekend door haare poëtifche en ftaatkundige fchriften en in de Bataaffche Republiek door haare Brieven over dei franfche Omwenteling ,n waarvan de nederduicfche vertaaling mee genoegen ontvangen is. H?.are vrijheid - liefde en haare zugt voor de beginzelen, die de Franfche omwenteling veroorzaakt hebben, deed haar haar vaderland verhaten, in hoop van in Frankrijk eene vrijer lucht te ademen; en getuige te zijn van den ontluikenden voorfpoed en luifter, welke *er uit de omfchepping van die rijk ftond geboren te worden; zij was dagelijks in gezelfchap met de eerfte zoonen der vrijheid, welke de laate nakoomlingfchap zal eerbiedigen. In de gefprekken van deeze waare vaderlandlievende mannen verfterkte Zij zig in de beginzelen van waare vrijheid, orde en deugd. De noodlottige, * % een  rv VOORBERICHT. een en dertigfte Mey kwam, welks gevolgen m Frankrijk een zee van bloed hebben doen ftroomen, en die egcer alhier nog navolgers heeft gevonden , door de eigen hartstochten gedreven als die deszelfs bewerkers bezielden. In tijds ontweek Mejufvrouw williams hunne wreede woede en begaf zig naar Zwitferland, tot dat Zij, toen de maate der ongerechtigheid vol was geworden en deeze monfters hunne welverdiende ftraf, welke allen overweldigers van 's volks recht en fchenders van deszelfs fouvereiniteit moest gebeu» ren, ontvangen hadden, aldaar veilig terug keerde. Het is deeze Reis, van welke men in de volgende bladeren eene befchrijving zal vinden. Eene waarneemfter, met deezen geest bezield, moest voorzeeker dat land met een ander oog befchouwen dan haare voorgangers, vooral wat het ftaatkundige en de regeeringvorm betreft; hetgeen zedert aldaar gebeurd is, en dat eene gantfche omkeering van de ftaatsgefteldheid van Zwitferland ten gevolge gehad heeft, maakt dit werk nog belangrijker; men zal 'er de zaaden, de beginzelen en de oorzaaken van die groote omwenteling in ontwikkeld vinden; men zal de tooneelen leeren kennen, daar gewigtige voorvallen gebeurd zijn en veelligtnog andere gebeuren zullen; het werpt licht op het verfchillend oordeel, dat men velt over die gebeurtenisfen en over de omwenteling door het Wransch Gouvernement aldaar met kragt van wa-  VOORBERICHT. * penen te weeg gebragt. Men zal 'er, eindelijk, een getrouw tafereel van de tegenswoordige zeden der Zwitfers in vinden, die de fchrijffler met de zeden en gebruiken van het hedendaagsch Parys vergelijkt, en die op eene wonderlijke wijze bij eikanderen affteeken. Het was in de maand February deezesjaars dat ik dit werk, zonder dat het van enige letteren verzeld was, in mijne ftaatsgevangenis uit Frankrijk ontving. Het was mij niet moeijelijk te raaden van wien het kwam en ik begreep dat men gevreesd had mij door enig fchrijven te benadeelen, terwijl ik in de magt was van overweldigers, welker ftelzel zoo zeer naar dat van robespierre en zijnen aanhang begon te hellen en dat, zonder eene fterker kragt, die deszelfs voortgang konde beteugelen of Muiten, noodzaaklijk, volgens den loop der dingen, aan hetzelve gelijk moest worden; ik begreep ook dat men verwagtte dat ik, zoo ik daartoe tijd en gelegenheid hadde, hetzelve in het INederduitsch zoude overbrengen: mijne vriendfchap en achting voor deeze beminnelijke fchrijffter zouden genoeg geweest zijn om mij daartoe aantefpooren; maar hier kwam nog bij dat deeze arbeid mij eene aangenaame bezigheid beloofde op eene plaats, daar ik mijne geliefde letteroefeningen niet kon voortzetten, en een behoedmiddel tegens de verveeling, welke het noodzaaklijk gevolg is van eene naauwe opfluiting; ik * 3 had  vi VOORBERICHT. had meer tijd dan mij aangenaam was om het ten einde te brengen en toen ik in de maand July, vier weeken naar den val van mijne vervolgers, mijn» vrijheid bekwam, was reeds een groot gedeelte afgedrukt. Weinig letterkundige arbeid is mij dan aangenaamer geweest dan deeze en ik vertrouw dat ik, met opzigt tot mijne landgenooten, door volgens horatius, het nuttige met het aangfcCiaame te paaren, een goed werk verrigt hebbe, j. d. pasteur,, r Hage den fcerften September 179i. ... i. aj n VOOR-;  VOORREDEN. Schoon ik eene nieuwe befchrijving van Zwitferland, een land dat reeds zoo dikwijls befchreven is, in het licht geeve, zou het egter onbillijk zijn, zoo men mij laatdunkend genoeg onderftelde om te denken dat ik iets beters voor den dag breng dan degeene, die mij in hetzelfde vak zijn voorgegaan. Men zal daadlijk befpeuren dat ik hetgeen ik gezien, hetgeen ik gevoeld heb, * 4 met  vin VOORREDEN. met verrukking van geest heb befchreven, en dat ik , om zoo te fpreeken, beproefd heb de kleur, de kragt van die vlugtige gewaarwordingen uittedrukken, het was eerst, na aan deeze eerfte behoefte van mijne bewondering voldaan te hebben, dat ik mij met fpijt herinnerde dat deeze treffende tooneelen, die ik met zoo veel vermaak befchreef, ook door andere gefchilderd waren; zijn mijne fchetfen onvolmaakt, zij zijn egter ten minften oorfpronglijk en niet naar de boeken gefchetst, maar naar de natuur en onder den warmen invloed van eenen ee riten indruk. Ik zou egter dit zwak werk niet aan het licht hebben durven brengen, zoo het niet tegelijk enige nieuwe voorwerpen van befpiegcling bevattede. Het is  VOORREDEN. ix de (taalkundige en zedenkundige gefteldheid van Zwitferland, die deszelfs gemeenmaaking kan rechtvaerdigen: men zal'er, geloof ik, de gewigtige uitwerkzelen in vinden, welke het elektriel' vuur der Franfche omwenteling, dat alle Hnderpaalen omverre fmijt, ofte boven koomt, op dit nabuurig land gehad heeft en nog hebben moet; de regeeringen der Cantons gevoelen welk eenen gemaklijken geleider deszelfs fnelle vonk in de geeften hunner onderdaanen vindt, gelijk in dien van alle menfchen en zij gevoelen den fchok, zelfs terwijl zij denzelven willen ontduiken. Ik heb getragt mijn gefchrift nog belangrijker te maaken, door het tafereel van de tegenswoordige Parijfche zeden naast dat van de gewoonten van enige * 5 Zwic-  % VOORREDEN. Zwitferfche fteden te Hellen; maar, ik beken het, terwijl ik het door den druk in het licht zend, geeft de toegeevendheid, welke de leezers mij voorheen verleend hebben, mij veel minder hoop dan het verlangen van hunne toekoomende gunst te zullen erlangen, mij fchroom inboezemt. 24 Frimaire VI Jaar, (14 December 1797.) ï N*  Ï'N H OUD Y A N HET EERSTE DEEL. EERSTE HOOFDSTUK. Btadz. Inleiding. Redenen van mijne reis naar Zwitferla.nd. Reis van Parys n-aar Bazel. Aanmerkingen over Zwitferland. Zeden en 'bezigheden - van de Bazelers.. Rook - gezelfchappen. Vrouwen - gezel- ' fchappen. Openbare vermaaklijkheden. i, TWEEDE HOOFDSTUK. Vergelijking tusfchen de tegênswoordige zeden der Franfchen en ' die 'der Zwitfers. Omkeering fan de fortuin van veele. Zonderlinge onderneemingen. Zugt naar vermaaken." Dolle 'drift tot het fpeculeeren in geld. Oorzaaken en uitwerkingen daarvan. Godsdienfiige gefiichten in pakhuizen en werkhuizen veranderd. Be vrouwen drijven koophandel. Haar invloed is groot er dan ooit. Ongelukkige toef and van veele. . , . • i .12 DER-  INHOUD. DERDE HOOFDSTUK. Bladz. Fermaaklijkheden van Parys. Bals, feesten. Feest door een leverancier gegeeven. Opfchik. Vergelijking tusfchen eetf leverancier en een" rentenier. Nieuwe ariftocratie. Nieuwe Royalisten. Odeon. Bals a la viftime. Elyfeum. Bagatelle en andere openbaare tuinen. Tshuizen yan Parys. , • . . . 18 VIERDE HOOFDSTUK. Reis van Bazel naar Zurich. Zwitferfche Tuinen. Bezoek op eene Landhoeve. Plegtigheden van het land. Overlevering van den val van eenen dwingland. Baden. Zurich. Eerfle indruk door het gezigt van de Alpen in het verfchiet voortgeIragt. Val van den Rhijn te Laufen. Brug van Schaff'houfe. , VIJFDE HOOFDSTUK. Lavater. Val van het ongeloof in Frankrijk. Godvrugtigheid naar de mode. Bekeering van La Harpe. Zijne voorleezingen. Verdwijning van zijne bekeerlingen. Theophilantroopen. , . 44 ZES-  INHOUD, sn* Y.- ' ZESDE HOOFDSTUK. Bladz. 'Aanzien van het land tusfchen Bazel en Zurich. Bremgarten. Balftal. Graf/leden met bloemen en boomtjêns verfierd. Van de begraffnis -plegtigheden in Frankrijk. Plegtige viering van den Zondag in Zwitferland. Uitweiding over de wreedheid, waar mede men de dieren te Parys behandelt. Godsdienflen, die in Zwitferlandgeographisch gefcheiden zijn. • 53 ZEVENDE HOOFDSTUK. Voorrechten van de Burgers te Bazel. V°.rlaaging van de andere klasfen. De boeren zijn aan het land verbonden. V°.rgelijking tusfchen de Zwitferfche boeren en de Franfche voor de omwenteling. Staat van de laatfle zedert de omwenteling. Manufacluuren van het Canton Bazel Onderdrukkende belemmeringen. Jooden, wonderlijk te Bazel vervolgd, genieten in Frankrijk de rechten van den burgerfland. Hunne zaak door eenen Katholijken Bisfchop bepleit. . . -6° AGTSTE HOOFDSTUK. Regeering \van het Canton Bazel. Wijze van het verkiezen van de Leden van de Raa'  mt i n ii; O - u i>t w BIad2, Raaden en de Hoogleeraars der Univerfiteit. Oude en tegenswoordige /iaat van de weetenfchappen te Bazel. ., 6^ NEGENDE, HOOFDSTUK. Merkwaardigheden van Bazel. Het Tuighuis. De Hoofdkerk. De openbaare Boekerij. De Dooden - dans. Vertrek van Bazel. Slag van Sempach. Aanmerkingen over de liefde tot de vrijheid. , 75 TIENDE HOOFDSTUK. Lucerne. Tochtjen op het meir van Lucer11e. Gerfau. Schweitz. Brunnen. Kapel van Willem Teil. Meir van Uri. . 8ï ELFDE HOOFDSTUK. ' Altorf. Willem Teil. Beklimming van den berg St. Gothard. Wasfen. Valei van Schillenen. Duivels-brug. Valei van Urferen. . . . j ( ^ TWAALFDE HOOFDS1UK. Top van den berg St. Gothard. Oorfprong van dien naam. Afklimming van dien bergt Water-ftroom van Tejin. . .109 DER-  INHOUD. XV DERTIENDE HOOFDSTUK. Bladz. Levantijnfche valei. Airoio. Nieuwe watervallen van den Te/in. Vrolijke priefiers , iso VEERTIENDE HOOFDSTUK. Regeering van de Levantijnfche Valei. - 12-7 VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Oorfprong van de Zrtitferfche vrijheid. Reneerimvorm van de kleine Cantons. Hun haat tegens de Franfche omwenteling. Oorzaaken daarvan. Bijgelovigheid van derzelver inwooneren. . • • I3S ZESTIENDE HOOFDSTUK. Giornico. Bellinzone. Be berg Cenere. Lugano. Meir van Lugano. . .140 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Inhuldiging van den bailluw van Lugano. Italiaanfche lierzangen tot lof van zijnen voorganger. Vermaaklijk tochtjen op het meir. Locamo. . .' • .148 AGTTIENDE HOOFDSTUK. Storm op het meir Lugano. Terugkomst te Bellinzone. Bezoek in een kloofter. Inbaaling van den bailluw van Bellinzone. 165 NE'  *« I N H O U D. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Bladz, Gefchiedenis van eene Franfche uitgewekene. 176 TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Tochtjen in eene valei van Graauwbunderland afhanglijk. Aanmerkingen over de omwenteling bij de Graauwbunders. .210 EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK» Vtlei Calenca. Affchildering van derzelver bewooneren. Begin van de opklimming van den berg St. Bernard. Watervloed door het fmelten der fneeuw boven in het gebergte veroorzaakt. Gastvrijheid van de bewooners van den berg. Hunne herderlijke bezigheden. Levenswijs van de herders op den berg. . . .215 TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Wat de bewooners der Alpen door het woord Alpen verflaan. Top van den St. Bemardus-berg. Uitgeweken Priefter. Eerfte gezigt van den Rhijn. . . . 22C- DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Bezoek van de ijsbergen van de valei van den Rhijn. Befchrijving van enige gezigten in het gebergte. Lofzang in het midden van de Alpen gedicht. . „229 REI:  R Ë 1 Z E d o ö r ZWITSERLAND* EERSTE HOOFDSTUK. inleiding. Redenen van mijne reis naar Zfit* ferland. Reis van Parys naar Bazel. Aanmerkingen over Zwitferland. Zeden en' bezigheden van de Bazelers. Rook-gezelfchappen. Vrouwen- gezelfchappen. Openbaars yermaaklijkhedén. Ik deelde;, geduurende die ^ieuwe dwinglandij* die den naam van Revolutionair Gouvernement aannam, niet enkel in het gevaar, dat alle de inwooneren van Frankrijk bedreigde; daar was reden om mij in het bijzonder te doemen. Veele van de aanhangeren van robespierre herinnerden zig dat ik de vriendin geweest was van de leden van de Gironde, van Mevrouw rolanD* naamen, die gevloekt waren en die den dood met Zig voerden. Men was bewust dat ik in Engeland I. Deel, A eefi  2 R E I Z E een werk had uitgegeevcn, waarin ik het karakter van onze wreede onderdrukkers zonder bewimpeling had afgefchilderd, hetwelk de levendige gevoeligheid van la source en de vimrige weffpreekendheid van vergniacjd mij zoo menigmaalen ontwikkeld hadden (a). De gevaarlijke eer van eene van de eerftete zijn, «tie hunne wreedheid had aan den dag gelegd, terwijl ik in hunne magt was, maakte mijnen toeftand ten uiterllen hachlijk, toen ik een paspoort naar Zwitferland bekwam. Een -paspoort! wie bevat hoe veel geluk 'er in dat woord gelegen was? Niet zij, die, buiten het bereik van die dwinglanden, hunne overhaaste en barbaarfche wijze van veroordeelen niet dan van hooren zeggen kennen, maar zij, die, op dat tijdftip onder het bereik van hunne wreede klaauwen, het geluk gehad hebben dezelve te ontfnappen. Hoe veele, helaas! zouden, op dien tijd, dat voorrecht, dat ik bekwam, van een land te verhaten, daar men niet meer dan beulen en flagtoffers zag, niet ten kosten van alle hunne bezittingen hebben willen koopen! Ik vertrok dan. Van Parys tot Bazel doorreisde ik een land, dat bijna overal het vertroostend tafereel des geluks vertoonde; maar weinige opmerkenswaerdige gezigten, behalven in eene keten van de (*) Brieven over de Franfche Omwenteling, Wélke ooit ia het Noderduitsch zijn liitgegeevec  door ZWITSERLAND. | t!e Vösges, die wij bij Beforr overtrokken. Die bergen, die zig trapswijze verhieven en die onzen horizont begrensden, terwijl zij zig langs de vlakten van den Elzas uitltrekten, gaven ons eene llaauwe voorfmaak van die , welke wij weldra Honden te befchouwen. Wij vonden de lïad Bazel vol vreemdelingen van allerleien landaart en van alle rangen. Een bijna algemeene Oorlog had alle gemeenfchap afgebroöken. Bazel alleen ftond open voor den koophandel, voor den fchrik der vlugtelingen en leverde eene flaauwe hoop van eenen aanftaanden vrede. Het eerfte gezigt Van Zwitferland verkwikte mijne .ziel en wekte mij in verrukking. „ Eindelijk, j, zeide ik tot mijzelve, eindelijk is het mij dan ,, vergund dat land te zien, van 't welk ik nooit „ heb hoören fpreeken zonder eenë zagte ohtroe„ ring te gevoelen! Ik zal dan de Natuur in alle „ haare pragt befchouwen en tafercelen bewonde„ ren, over welke mijne verbeelding reeds lang „ in voorraad zweefde. Mijn geest, vermoeid „ van de zedenlijke wanorde, van welke ik getuid ge geweest ben, zal eene nieuwe vlugt noemen „ op het gezigt van de verheven en Mille fchoon„ heden van Zwitferland; en het befchouwen van het geluk van deszelfs bewooneren zal mij des ,5 te meer treffen omdat het voor mij de verdien^, fte zal hebben van gelukkig bij het eerfte aftej, fteekefi» Ik zal de vrijheid niet meer zien beA 2 «zoe-  4 R E I Z E „ zoedelen en ontheiligen ; hier fchept zij vr!j „ adem op de heuvelen, hier glimlacht zij u toe „ in de valeien en vindt eene zeekerer befcht r„ ming in de eenvoudigheid, in de zeden des volks „ dan in de fteilte der ontzagchelijke rotfen of in „ de eeuwige fneeuw der ijsbergen." Deeze waren mijne gedagten toen ik den voet op den Zwitferfchen grond zertede. Het aanzien van het land beantwoordde volkoomen aan de fchitterende droomen van mijne verbeelding. Wat het karakter en de zeden de/Zwitfers aangaat, een verblijf van enige weeken te Bazel maatigde mijne verrukking een weinig. Ik had verfcheiden maaien gelegenheid om hunne gezelfchappen bijtewoonen en befpeurde bij hen noch liefde tot de konden , noch tot de letterkunde, noch tot de vrijheid, noch tot enig aardsch goed, uitgezonderd een eenig, geld. Ik hoorde van niets fpreeken dan van de betreklijke waarde van de louis en de asfignaaten en als ik den Rhijn zijne onftuimige golven niet onder mijne venflers hadd' zien rollen, zou ik nog gemeend hebben in den omtrek vaa het Palais Royal te wezen. Maar zoo ik mij hierin misrekend had, was het misfchien mijne fchuld of die van voorige reizigers. Verrukt over de natuurlijke fehoonheden van Zwitferland, had mijne verbeelding, die bij voorkeur de droomen van geluk en volmaaktheid bemint, behagen gefchept in dit fraai land met in-  door ZWITSERLAND. 5 tnwooneren, des waerdig, te bevolken. Zij had eenen weerzin om woekeraars en geldhandelaars midden in de grootfche tafereel en van Zwitferland te plaatfen, even als zij met walging eenGothibch beeld midden in de fierlijke bouwkonst van eenen Griekfchen tempel zou befchouwen. Men moet in waarheid bekennen dat de zugc naar goud vrij eenpaarig over de gantfche aarde verfpreid is, dat de bewooners van Londen en Parijs niet, zonder onrechtvaerdigheid, van onverfchilligheid omtrent dit nuk kunnen befchuldigd worden, dat weinige rijken in de eene of andere van die hoofdlieden zig te beklaagen hebben dac zij van hunne medeburgeren verhaten worden; maar, fchoon de inwooners van alle landen, mee opzigt tot de winzugt, in den morgen een weinig Bazelscb zijn, wijden zij ten miniten hunne avonden aan de aangenaamheden van gezelfchap, aant de vriendfehap, aan tijdkorting. De vuile winzugt wordt tot 's anderen daags ter zijde gezet en dat den geest kan behaagen, het hart kan beweegen, de zinnen kan ftreelen heeft enige uuren den voorrang. Te Bazel alleen laat de arbeid van den koophandel geene uitfpanning, hij begint met den dag, welke dien niet ziet eindigen. De eenigfte tijdkortingen, welke de Bazelaars neemen, zijn dezulke, die voor hun belang nuttig kunnen zijn en onder welke zij over hunne zaaken kunnen handelen, hunne koopen (luiten, en kort, zig bezig A 3 hou-  ö R E I z E houden met hergeen, volgens de uitdrukking vait p o f f. , het emd en het doel van hun aanzijn fchijnt te wezen. Their Being's end and alm. Ingevolge hiervan hebben de mannen verfcheiden rook-gezelfchappen, waarin alle de leden als; om ftrrjd rooken. Elk van die rook-gezelfchappen befhat alleen uit perfoonen van ten naastenbij eenen zelfden ouderdom. De liefde tot de gelijkheid heeft zeekerlijk deeze gewoonte ingevoerd, die, de beleefdheid en gedienftigheid verbannende en geenen naijver duldende, zeekerlijk fchadehjk is voor de befchaafde zeden. En in dit opzigt moet men deeze uitwerking aan de rook-gezelfchappen van Bazel niet alleen toefchrijven; want van die gezelfchappen der raadsheeren van den loflijken Zwitferfchen Raad af, tot die van Broches, daar de eerwaerdige leden van het Parlement van Engeland verzamelen toe, hebben alle getoond dat de mannen , die gezelfchappen van dien aart bijwoonen, in geene andere meer kunnen behaagen. Zij fcheppen 'er zelve geen genoegen in: alle andere zijn voor hun te gedwongen, omdat men 'er zoo vrij niet is als in eene focieteit, daar de luidrugtigheid voor vrolijkheid doorgaat en daar men meer gemeenzaamheid dan waare yriendfchap vindt. Maar terwijl elders die fmaak voor  door ZWITSERLAND. / voor gezelfchappen van mannen flechts bij enkele perfoonen gevonden wordt, is hij te Bazel algemeen; men telt 'er tot twaalf rook - gezelfchappen, die elk uit een zestigtal leden beftaan. Alle agtermiddagen gaan zij 'er vroeg thee drinken, rook-dampen opzuigen en ftaatkundige gefprekken houden ; maar vooral wordt 'er van koophandel gefprooken; zij berekenen 'er de winst en hec verlies van deeze of geene onderneeming, maaken ontwerpen , die voordeel belooven en fcheidert eindelijk, zonder een woord over dingen van fmaak of letterkunde gefprooken te hebben. De juffers, door de mannen verhaten, maaken ook haare gezelfchappen. Het is geene zeldzaame zaak twintig dames te zien zonder eenen enkelen heer, fchoon degeene, die 'er koomen willen, zeer wel ontvangen worden. Ook gebeurt het'vrij dikwijls dat een jong vreemdeling, zijnvoordeel doende met de gewoonte, die zijne feezoeken als gunften doet befchouwen , de julfers eene hulde doet, welke des te aangenaamer is, omdat die andere foort van wierook, welke haare mannen niet dan in hunne pijpen weeten te vinden , haar daarvan niet afkeerig gemaakt heeft. De vrouwen-gezelfchappen worden, even als die der mannen, gevormd naar de jaaren en naar de rangen en beginnen reeds van de kindsheid. Zusters, welker ouderdom maar drie of vier jaaren verfchilt, hebben onderfcheiden gezelfchnpA 4 Pen>  8 R E I z Z pen, fchoon zij dikwijls in hetzelfde huis te zaa« men koomen. Die gezelfchappen van jonge meis, jens, die reeds in haare kindsheid begonnen zijn, behaagen mij; het koomt mij voor dat zij onze* kunne, die altoos het flachtofFer is, eene fchuilplaats regens de ftormen van de waereld opleveren, Dikwijls zijn het die zielen, welk minst de kragt* bezitten om dezelve te wederftaan, die 'er met de meeste woede door beftormd worden; dan geniet eene vrouw enigen troost, als zij het oog agter uit ilaat op deezen tijd, dien. zij met haare eerfte gezel, linnen heeft doorgebragt, en fomtijds kan zij bij de eene of andere, welke eene naauwer verbindtenis haar bijzonder lief en waard maakte, hulp en troost vinden. Deeze gezelfchappen van meisjens en getrouwde vrouwen vergaderen bij iedere op haare beurt, om drie uuren. Dit is een ogtend uur te Londen en te Parys, daar men het middagmaal houdt op het uur, op 't welk onze voorouders het avondmaal hielden; maar de dag is te Bazel dan al verre gevorderd, daar men aan tafel gaat als de ftad-klokken middag flaan, dat is als het eigenlijk elf uuren is; want, uit kragt van eene gewoonte van verfcheiden eeuwen en welker oorfprong onbekend is C ongetwijfeld omdat zij de moeite niet waerdig was in geheugen te blijven) zijn deeze klokken de Yoorloopers van den tijd en flaan middag een uur Yfior de zon aan de middaglijn gekopmen is. Pf  door ZWITSERLAND. 9 De juffers gaan naar haare gezelfchappen met haare brei-zakken aan den arm hangende en zoo dra zij beginnen te praaten, beginnen zij ook te breijen; haare gefprekken verdienen naauwlijks dien naam, want het is flechts een gebabbel, dat zelden verder gaat dan het nieuws uit de buurt en de huislijke zaaken. Als 'er niet meer kwaad te fpreeken is, als 'er geene vertellingjens meer te doen zijn, als men geene fchandelijkehifiorietjens meer heeft, die ftof tot babbelen geeven, gaat men op de kaart fpeelen. Welke andere toevlugt zou 'er overig zijn ? de tijd kan hier niet bedeed worden als in gemengde gezelfchappen met coquetterie aan den eenen kant en laffe vleierijen aan den anderen. De aanzienlijkfte plaats is aan het raam, aan hetwelk, bijna aan elk huis, eenfpiegekjenhangt, dat al hetgeen 'er op ftraat gebeurt, tot op eenen zeer aanmerklijken afftand , terugkaatst. Deeze fpiegeltjens, welke de Bazelfche juffers elk'oogenblik raadpleegen, niet om haare eigen gedaanten te zien , maar die van haare gebuuren, zouden thomson een voorbeeld meer opgeleverd hebben van de middelen om den tijd te dooden, dat hij in zijn Kasteel der- Luiheid zou hebben kunnen plaatfen. Ten vier uuren brengt men de thee; zij is verzeld van een overvloedig geregt van gebakken, fruit, room, confituuren en fomtijds van ham en A $ koud  »° r E i Z e koud vleesch. Deeze vaste fpijzen zijn 'er niet te vee], zelfs na eenen overvloedigen maaltijden ondanks het vooruitzigt van een even zelfftandig avondmaal. De Zwitfers zijn, over het algemeen, met eene zeer goede eetenslust begaafd, welke zij zonder twijfel aan de fijnheid van hunne luchtverfchuldigd zijn. Dan volgt 'er een droomig commerce-fpel, dat tot agt uuren duurt; dan fcheiden de juffers niet zonder veele pligtpleegingen ; zij zijn nog verre van de franfche gewoonte aangenoomen te hebben van uit een gezelfchap wegtefluipen zonder gerugt te maaken en iemand moeite te geeven. Somtijds offeren haar haare heeren en meesters twee of drie uuren van hunne tabaks rook op en bij die groote gelegenheden wordt het kaartfpel gevolgd van een vrij kostbaar avondmaal, maar dat niet zeer vermaaklijk is, en alzoo de koetfcn na elf uuren niet meer mogen rijden, gaat men gemeenlijk voor dat uur naar huis. De vaders en moeders, die getrouwde kinderen hebben, hebben eenen vasten dag in de week, dien zij hunne familie-dag noemen en waarop zij hunne kinderen en kinds - kinderen tot in het vijfde en fomtijds tot in het zesde geflacht ter maaltijd verzoeken; want de vrouwen trouwen hier zeer vroeg en het is nog niet lang geleden dat 'er te Bazel zes vrouwen gevonden wierden , welker klein dogters grootmoeders waren. Deeze patriarchaale gezelfchappen zijn zeer eerbiedwaerdig en aan-  door ZWITSERLAND. n aandoenlijk. Zij haaien de banden van het bloed toe, geeven de zwakheid, de behoefte der menschlijkheid , den fteun van de zuiverde aandoeningen; deeze leeren 'er met eene bezorgde liefde over de uitfpattingen der jeugd waaken, geene, met ouderlievende zorg, de zwakheden van den gevorderden leeftijd dulden. Wat de openbaare vermaaklijkheden belangt,zij waren op last van de regeering verboden en men zeide ons dat het om de ongelukkige onhandigheden was, van welke de voornaamfte in de duurte der levensmiddelen beftond, een kwaad, dat egter zeer gemaklijk te draagen moet geweest zijn, door den rijken oogst van geld, dien de rampen van de nabuurige landen in dit land deeden vloeijen. Men liet evenwel eens in de week een coneert toe; maar het dansfen was niet geoorloofd, zoo verre zelfs dat een troep dansfende honden door eene commhfie van zes daartoe aangefteld, in de klasfe der onnutte vreemdelingen begrepen cn zonder genade weggezonden wierd. T W E E-  4f. TWEEDE HOOFDSTUK. Vergelijking tusfchen de tegenwoordige zeden der Franfchen en die der Zwitfers. Omkeering van de fortuin van veele. Zonderlinge onderneemingen. Zugt naar vermaaken. Bolle drift tot het fpeculeeren in geld. Oorzaaken en uitwerkingen daarvan. Godsdienflige ge/lichten in pakhuizen en werkhuizen veranderd. Be vrouwen drijven koophandel. Haar invloed is grooter dan ooit. Ongelukkige toefland van veele. Frankrijk, zoo nabij Zwitferland in geographifche ligging is zeer verre van hetzelve verwijderd « het karakter van zijne inwooneren en, fchoonde Franfchen zig zedert korten tijd aan den woekeren geld-fpeculatieën overgegeeven hebben, verfchilt egter hunne wijze van geld te winnen en te verteeren gantsch en gaar van die van hunne nabuuren. De omwenteling heeft niet Hechts de monarchie, den priesterland en den adelltand om verre geworpen; zij heeft meer gedaan; zij heeft het njk der oude denkwijzen en der oude gewoonten vernietigd. Weleer was de hoogmoed de drijfveer,  door ZWITSERLAND. 13 veêr, die den Franschman deed werken. Het eerfte doel en voedzel van deezen hoogmoed waren de rang en de eertijtelen. Een koopman werkte maar om zoo veel geld te winnen als hij nodig had om eene bediening van thefaurier of fecretaris des konings te koopen en als hij dus veradelde, rekende hij het beneden zig den handel, aan welken hij zijne verheffing verfchuldigd was , aantehouden. Alles is veranderd. Daar zijn geene tijtelsmeer; de bezittingen zelve zijn omgewenteld; de arme is rijk, de rijke is arm geworden; arbeid is de behoefte van alle; de nijverheid herrijst en trapt het fpeelgoed des hoogmoeds met voeten. En alzoö de Franfchen altoos in uiterften loopen, is hunne oude verachting voor bezigheden van den koophandel in eene dolle zugt om te koopen en te verkoopen veranderd. Het is niet de noodzaaklijkheid alleen die dezelve heeft doen ontftaan; het is ook de liefde tot genietingen van allerleien aart. ©e Franfchen, vuurig verhit op alle vermaaken, vergoeden zig met eene foort van dolle drift de uuren van fchrik en droefheid , die voor hunne beminnelijke vrolijkheid verloren zijn geweest; de gevaaren, die omwentelingen verzeilen, doen hen het tegenswoordig tijdftip als alles befchouwen en het toekomftige, meer dan ooit in hun oog met den fluier der onzeekerheid behangen, beftaatvooT hun niet meer. De  U R E I z E De uitgedrektheid, de vragtbaarheid, de fc* hoeften van Frankrijk openen een wijd veld voor den koophandel; maar het is aardig te zien welke verfchillende wonderlijke rigtingen die zugt naar handel en onderneemingen van commercie genoomen heeft. Men verzint allerlei: men begintzaaken, die verst afgefcheiden waren van den ftaat van den fmaak dien men had, van de Weetenfchap'pen, waarin men zig geoefend heeft. Het krielt van uitvinders: alle verzeekeren dat het welzijn en de voorfpoed van hun land hun eenigst doel ge* weest is; en alzoo de omwenteling elk eenen in zijne eigen oogen vergroot heeft, daat ook elk, die zijne gedagten bekend maakt, op het recht dat hij heeft , van door zijne medeburgeren aangehoord en door de regeering befchermd te worden. Andere laaten zig niet voordaan uitvinders te zijn en de waereld door hunne uitvindingen te verlichten; zij volgen de betreeden paden der gewoone nijverheid. Overal ziet men in Frankrijk gothifche abtdijen in manufacluuren , kloosters in werkplaatfen, kapellen in pakhuizen herfchapen, Welk eene verwarring van denkbeelden wekken deeze nieuwe oudheden niet op! De fchuilplaatfen van het bijgeloof worden overal ingenoomeö en die majestueufe gebouwen, daar weleer niet dari plegnge en godsdiendige gezangen klonken, weergalmen thans van het geklank der gereedfchappen , van de deuntjens der werklieden. De geest was ge-  door ZWITSERLAND. 15 gewoon dezelve met ftilzwijgende inwooneren bevolkt te zien, die in ftille bedaardheid, met lange rokken, door die lange gaanderijen wandelden. Wat ziet men 'er thans? Werklieden met befmukte gezigten, met opgeftroopte mouwen, al fluitende naar hun werk" gaande, vrouwen, die het eeten klaar maaken of linnen wasfchen, kinderen met klompen, op de trappen, door de gangen Klotfende en in de fchuilplaats der ftilte en droefgeestigheid vrolijk ftoeijende. Ach! voorzeeker Is een ambachtsman nuttiger dan een monnik; maar een monnik onder eene half vervallen boog, bij de half uitgcbrooken glazen raamen van dien tempel, op de puinhoopen van zijn klooster Haande, biedt de verbeelding een tafereel aan, dat wel eens zoo fchilderachtig is. Terwijl op het land de nieuwe onderneemingen de kloosters in werkplaatfen doen herfcheppen, zijn 'er in Parys weder andere, die hunne berekeningen op eenen misfehien vaster grondflag bouwen , op de zugt namelijk tot vermaaken ; zij hervormen paleizen in plaatfen van vermaak, zoo nieuw , zoo verfchillende van ontwerp, dat ik, om die te befchrijven, een geheel hoofdftuk zal nodig hebben. liet papieren-geld bragt in Frankrijk veel toe om dien geest van onderneeming te doen ontdaan, wijl het de verbeelding deed verdoolen onder ingebedde fchatten. In dien tijd fcheen de minfte koop  i6 R E t Z E koop een gewigtige handel. Een paar fchoenen kostte duizend livres, een el lint vijf honderd: en alzoo de franfche vrouwen nog levendiger van geest zijn dan de mannen, befchouwde zig elke vrouw, die vijftig of honderd duizend livres in haare brieven-tas bezat, als eene foort van capitalist, en* Overal hebbende hooren 'zeggen dat de koophandel de zeekerfte weg was om rijk te worden, gong zij ook koophandel drijven. Deeze vrouw dreef handel in gaazen - doeken , geene in mans fchoenen ; de eene verkogt kaarsfen, de andere tabak; alle waren gekweld met de zugt om geld te winnen en bragten haare monfters van huis tot huis* maar die handel duurde niet lang. S terne heeft gezegd dat de Franfchen beter bevatten dan berekenen. Deeze waarneeming is nog juister, als men die op de Franfche vrouwen toepast, die zeer vergenoegd waren met de ingebeelde ver* meerdering van haare bezittingen, tot dat zij ontdekten dat niet de koopwaaren duurer waren ge* worden, maar dat de asfignaaten in prijs vermin* derd waren en dat haar goud, als ware het door eene betoverde roede aangeraakt, in Heen veranderd was. Dat de franfche omwenteling niet vernietigd heeft is de invloed der vrouwen. De republikein'fche comités wisten zig niet beter tegens haar te verdedigen dan de boudoirs van het oude hof. Zij waren vol bekwaame onderhandelaaresfen,» welke al-  door ZWITSERLAND. aldaar het vermogen oefenden, dat haare tederlonkendeoogen, haare zoete glimlachjens, haare dartele vrolijkheid, haare aardige uitvallen haar gaven. Deeze zijn wapenen, welke de Franfche vrouwtjens beter dan enige andere weeten te gebruiken. De commisfarisfen, de agenten, de ministers konden die geenzints wcêrflaan en, ik geloof dat, over het geheel genoomen, de vrouwiijke fexe, welke de conftitutioneele afte geenerhande recht toekent, alsnog eene bijna willekeurige magt over het fouvereine volk uitoefent. Welk eene droevige tegenflrijdigheid vormen niet aan de eene zijde die nijverige koopvrouwen, die bekwaame verzoekflers en aan den anderen kant die ongelukkige, welke, voorheen alle de zoetigheden genietende, die rang en rijkdom geeven kunnen, nu van haarer handen arbeid moeften leeven, nu iets moeften zien te winnen mee de naald, die zij weleer niet dan tot vermaak in de handen namen, of die handel moeiten drijven met haare talenten, welke zij niet verkregen hadden dan tot volmaaking van eene goede opvoeding! De muzijk, de fchilderkonst hebben verfcheiden de middelen verfchaft om te leeven en daar zijn vrouwen, die in haare tekenpen haar beftaan en dat van haar huisgezin gevonden hebben. Een landfehap, in haare ledige dagen beftemd om een lief gemeubileerd kamertjen te verlieren, heeft dikwijls een ftukjen brood verfchaft, I. Deel. B maar  Ü R E I Z E maar brood, met traanen doorweekt en op een zoldertjen gegeetcn. Helaas! welk een lang en akelig hoofdftuk van tegenitrijdige tafereelen kan de omwenteling niet opleveren! DERDE HOOFDSTUK. Vermaaklijkheden van Parys. Bals, feejlen. Feest door een leverancier gegeeven. Opfchik. Vergelijking tusfchen een" leverancier en een'' rentenier. Nieuwe arifocratie. Nieuwe Royalisten. Odeon. Bals a la victime. Elyfeum. Bagatelle en andere openbaar e tuinen. Tshuizen van Parys. J^joo, te Parys, de morgen tot het verrigten van zaaken gebruikt wordt, is de avond aan hec vermaak toegewijd. Hoe veele tempelen beeft die God! Hoe veele priefters om hem te dienen! Welk eene vcrfcheidenheid in de plegtigheden van zijnen eerdienst! • Voorleden winter volgde op het vermaak van de vier en twintig fchouwburgen, die alle dagen fpeelden, dat van twee duizend bals. Dit getal is niet in het wild opgegeeven: zoo veele waren 'er ingefchreven in het boek van de politie, die, gelijk men weet, haare waakzaame oogen over al.  door ZWITSERLAND. 10 alle plaatfen daar men vergadert uitbreidt, van die, daar verlichte kroonen haare ftraalen op fchoonheden a la Grecque of a la Sauvage uitfchieten, tot die daar eene gemeene lamp, in een' kelder of op eene vliering, dc leden van de fouvcreiniteit, op het geluid van een blindemans viool op klompen doet danfen. De omwenteling heeft den moed van de Franfchen eene hooger vlugt doen neemen, zonder hunnen fmaak te veranderen. De foldaaten van de Republiek ftormen met buonapaute door het vuur over de brug van Lodi, maar, als zij, in hunne barakken gekeerd, eene ledige kamer vinden, dan worden de overwinnaars van Arcoli de mededingers van de mufcadins van Parys: ziet hen „ Hand aan hand (hoe dreunt de grond!) „ Vrolijk dansfen in het rond " (*). De feeften van het hof waren, als men de perfoonen gelooven mag, welke die gemeenlijk bijwoonden en die thans niet veele in getal zijn, fiechts klatergoud in vergelijking van die, waarin onze hedendaagfche republikeinfche vrouwen haa- ren £*) All knit hands and beat the ground, In a light fantafiic round. M i i T o N, w B 3  ao R E I Z E ren clasfieken opfchik vertoonen. Om een ftaaltjen van de laatfte te geeven, zal ik een bal befchrijven, dat, niet lang geleden, door eenen leverancier in zijn ruim hotel gegeeven is. Daar was, volgens de heerfchende mode, alles antiek, daar was alles wat niet Grieksch Was, Romeinsch. De vergulde meubilen, de zijden bedden van dons, de geborduurde fophas en de tapijt-werken van de Gobelins worden met verachting, als oudervvetsch goed, ter zijde gezet; alle de bedden gelijken naar het bed vanPericles, alle de ftoelen naar den ftoel van Cicero; de muuxen zijn met arabesquen verfierd als de baden van Titus; op elke tafel, op elke confole ftaat eene Etrusfifchevaas ofeenflandbeeldnaarde Venus van Florence of naar den Apollo van Belvedère. Tot de haard-ijzers toe verbeelden fphinxen of griffioenen, en, zoo een flinger-uurwerk zig durft vertoonen, dan wordt de fchande van dat nieuwerwetsch huisraad ten minlten vergoed door een* wagen van de zon, welke de uuren al dansfende verzeilen. De opfchik der vrouwen was volmaakt overeenkomftig met dit huisraad; want zoo de Parijfche vrouwen boven het vermoeden zijn van den regeeringvorm van Griekenland te beminnen, doen zij ten minfien belijdenis van de wijze van opfchik van dit land fterk te lieven. Zij hebben, even als de tijdgenooten van Afpafia, klederen, die  door ZWITSERLAND. 23 die konftig geplooid zijn, naakte armen, eene ontbloote borst; haare voeten zijn met voetzooien gefchoeid; om het bovenst gedeelte van haare armen draagen zij arm-ringen en een' gordel om haaren middel. Haar hair is in vlegten om haare hoofden gewonden. De kappers, die naar de mode zijn, hebben verzamelingen van oude borstbeelden en yraagen de dames of zij a la Cleopatre, a la Diane dan wel a la Pfyché gelieven gekapt te zijn. Somtijds wil de wispekuurige nymph eene Venus zijn; op eene andere reis, om de zeldzaamheid, eene Veftaale. Niobe is de laatfte in den fmaak geweest en thans worden de paruiken met kleine krulletjens voor de winkclmeisjens overgelaaten. Die fchoone Griekinnen, die zig wel wagten willen van den vorm, dien de natuur geeft, te bederven, ontdoen zig van allen lastigen toette!; geene wel geklcede vrouw te Parys draagt zakken. Zij fteekt haaren waaier in haaren gordel. Zoo zij al geld bij zig draagt, zijn het, op zijn best, enige weinige louifen in een dun rood lederen beursjen, dat zij in haaren boezem verbergt; maar meest maakt zij gebruik van de beurs van de jonge lieden van haare kennis. Wat haaren neusdoek aangaat, dien bewaart zij in den zak van den eenen of anderen van haare aanbidders, wien zij dien vraagt als zij hem nodig heeft. Gfduwende een gedeelte van den iaactten wm13 3 ter»  S2 R E I Z E ter, ondanks de vorst en fneeuw, was de kleeding van enige fchoone wel gekleede juffers, niet a la Grecque, maar a la Sauvage. Zig a la Sauvage kleeden was met vleeschkleur bekleeden hetgeen niet geheel bloot was. Hetlijfjen, dat op het bloote lighaam was (want hemden zijn reeds lang verbannen bij de Parijfenaarfters a la Grecque zoo wel als bij die a la Sauvage^, het lijfjen was van zijden gebreid en lag glad op het lijf, van hetwelk het dus alle de omtrekken niet het raaden, maar deed zien. De rok was aan de eene zijde opgefrrikt door eenen bloem-flinger; en de voeten , die bloot of Hechts met eene vleeschkleurige kous bedekt waren, die, gelijk een handfchoen, alle de teenen afzonderlijk vertoonde, waren met diamanten verfierd. Die befchaafde Wildinnen, die zig egter fomtijds aan de grove befchimpingea van het gemeen zagen blootgefteld, hebben eindelijk de modes van Otahiti laaten vaaren en Griekenland heeft alleen het veld behouden. Om weder tot den leverancier en zijn bal te keeren; na dat men verfcheiden uuren met contradansfen had doorgebragt, waarin de jonge vrouwen van Parys eene juistheid, eene vlugheid, eene fierlijkheid ten toon fpreidden, die waarlijk betoverende was en elders te vergeefsch zou gezogt worden, en na het walzen, dat men op de Parijfche bals niet vergeet cn dat bewijst dat men die  door ZWITSERLAND. B3 die nymphen niet gemaklijk bet hoofd kan doen draaien, wierd het gezelfchap aan eenen maaltijd gebragt, daar de Griekfche fmaak met den Üosterfchen overvloed vereenigd was. Na het avondmaal opende zig de deuren naar eenen grooten tuin, pragtig met kleuren verlicht en welkers boomen zig boogen onder de vrugten van alle faizoenen en luchtftreeken, maar alle van ijs, terwijl fonteinen overvloed van orgeat, limonade of liqueuren uitwierpen. Wat moet men denken van die arme lieden, die, midden onder deeze Afiatifche pragt, niet ophouden erbarmelijk te klaagen over den val van hetoudbeftuur, een beduur, dat hen zou gedwongen hebben in de voorkamers te blijven, van de zaaien, die zij thans bewoonen? Men moet alle geduld te hulp roepen , als men zékere perfoonaadjen moet hooren redeneeren tegens eene orde van zaaken, waaraan zij alles verfchuldigd zijn. Ach ! als iemand klaagen mag, is het de arme rentenier, die Huk voor Huk, eerst zijne meubilen van liefhebberij en dan zijn nodig huisraad verkoopt om zig het gemeenst voedzel te verzorgen. Als deeze klaagt, wekt hij nog medelijden: als hij zijne klagten opkropt, verdient hij eerbied. Ik zal nog eens tot dit onderwerp terug koomen; maar hier zal ik mij Hechts tot deeze eene aanmerking bepaalen. Het fchrikbewind heef?, gelük alle groote plaagen, niet alleen duizenden B 4 vaa  24 R E I Z E van mcnfchcn door het lot veroordeeld, weggevaagd; maar het heeft fpooren van zijnen weg nagelaaten; het heeft diepe wonden aan den geest van het algemeen toegebragt. De gemeene verHanden hebben verfoeilijke misbruiken van de vrijheid met de vrijheid zelve verward; zij hebbea zig verbeeld dat dezelfde beginzelen altoos dezelfde gevolgen moeiten hebben. De flagtoffers van het revolutionair beduur hebben, zoo dra zij klaagen konden, hunne klaagdemmen verheft. Alzoo ieder een geleden, of ten minden diergelijke fmerten voor zig gevreesd had, Honden de harten voor alle indrukzelen open; van daar een algemeen, diep medelijden, van daar eene fterke verontwaerdiging. De aanhangers van het oud beduur hebben geene van die middelen verwaarloosd om de geeften tegens het nieuw gouvernement optezetten. Daaruit is eene overdrooming van klagten, van gramfchap gefproten, die den grooten hoop van de middenmaatige geeden heeft medegefleept. Twee klasien alleen zijn dandvastig gebleven; eerst die van de dweepcrs der vrij. heid en dan die van de denkers, van de zielen van eenen derken dempel, die tegens alle gebeurte. nisfen gehard zijn. Zij, die door de omwenteling eensklaps rijk geworden zijn, doen hun best om hunne afkomst te verbergen, te verbloemen, door het voorkoamcns den toon aameneemen van dezulke, welke lij-  door ZWITSERLAND. =5 tijtels en eerampren verloren hebben. Dit heeft veroorzaakt dat de ariftocratie zoo laag gedaald is, dat zij, even gelijk de andere modes, welke men verwerpt zoo dra zij onder het gemeen nederdaalen, niet meer als van den goeden fmaak zal geacht worden. Die fchoone fiere gemalinnen van getijtelde uitgewekene of vermoorde edelen, zig met zoo goeden uitflag in haare verfmaading van het republiekeinsch beftuur door haare mode -kraamfter en kameniers geëvenaard ziende, zullen andere middelen zoeken om belang inteboezemen. Ook telt de omwenteling, gelijk de fchrijver van een onlangs uitgekoomen ftukjen zeer wel heeft aangemerkt, reeds zeven jaaren; zeven jaaren nu zijn een vrij lange tijd in het leven van eene jonge fchoonheid en weldra zal men niet meer over het verlies van het monarchaal beftuur kunnen klaagen zonder voor eene "oude vrouw gehouden te worden. Dan zullen 'er niet meer van die waaiers koomen, die behendig met lelieën bezaaid zijn, niet meer van die geheimzinnige ringen en fuikerdoosjens, in welke een geheim is dat de verworpen zinnebeelden van het koningfchap vertoont. Deeze fnuifterijen zullen op de altaaren der republiek geofferd worden, zoo dra men te deeg zal begrijpen dat men, republikeinsch zijnde, jong is. Ach! de meefle van haar, die zoo naauwgezet overblijfzelen van dien aart draagen, hebB 5 hen  R E r z e ben geene reden om zulke droevige verliezen te vemzen! Leefden zij gemeenzaam met, wierd naar zelfs wel eens toegelaaten om de gunst van een glimlach te bedelen van die groote perfoonaadjen, welker af beeldzelen zij draagen? Die groote perfonaadjen zouden naauwlijks een 002 van verachting op haar geflaagen hebben. IIc&t waar beklag, het eenigst dat men achten kan, » dat, met welk de medelijdende en edelmoedige harten van alle partijen die dooriugtige en drol vige flagtofFers beklaagen. Men heeft geduurende denzelfden winter concerten gegeeven in den franfchen fchouwbure dien men weder geopend heeft, na dien herfteld opgeluifterd en met den Griekfchen naam van' Udcon gedoopt te hebben. Men heeft 'er ook hals gegeeven, en opdat deeze niet jaloers zouden zijn op de concerten over hunne ciasfieke bemaming, hebben de bals den naam van Thiafes gedraagen. Maar de grilligfte vermaaklijkheid van welke dezelfde winter een voorbeeld heeft opgeleverd, zijn de bals a la FicVme. Perfoonen, welkeren ouderen' op het fchavot geftorven waren, hadden, dagen ingefteld niet van plegtig en gemeenfchaplijk treuren, waarop zij, fa rouwgewaad vergaderd, zig in ftatie en met ftille droefheid naar de plaatfen zouden begeeven, daar de verminkte lijken van hunne nabefïaanden door hunne beulen waren geworpen en daar zij den grond,  door ZWITSERLAND. z? grond, waarin die heilige overblijfzels rusten, met hunne traanen zouden bevogtigen; neen, maar om deeze droevige gedagtenis te vieren hadden zij eene dans-partij, eene flemperij aangelegd. Men wierd 'er niet in ontvangen of men moest eenen vader, eene moeder, eenen man, eene vrouw, eenen broeder of eene zuster door het mes van de guillotine verloren hebben. Maar als men het bewijs van hunne terechtftelling vertoonde, mogt men mede dansfen, walzen, eeten en drinken naar 's herten lust. Als Holbein bij zulk een fchouwfpel ware tegenswoordig geweest, zou hij zijnen dooden-dans met enige nieuwe beelden verrijkt hebben: misfchien zou hij elke van die dartele nymphen vertoond hebben met een fpook zonder hoofd dansfende. — Eindelijk verdoofde het gefchrei van de algemeene denkwijze het geluid van hunne vioolen en het bal a la Vi£time beftaat niet meer. Het was niet alleen eene misdaadige ligtveerdigheid; het was een fchandelijk zede bederf. Zoo men in den winter te Parys concerten in een Odeon gehad heeft, zoo de Niobes, de Titusfen op Thiafes gedanst hebben, de zomer heeft den winter niet behoeven te benijden Men kon op geene openbaare plaats gaan zonder in een land der oudheid overgebragt te zijn. Men wandelde van de tuinen van Tivoli naar de Idalifche Boschjens, en van de bloeiende Elyfeefche Vel"** den  ~8 R E I z E A« naar Mmeiya» Tempé, of naar de Grfc «* /W. Betoverende plaatfen! met welk eene wellus: begaven die beminnaars der oudheid zig met m menigte in uwen omtrek! Onder overdekte kanen, met ontallijke gekleurde lampen verlicht, wierden hunne ooren verrukt door een welluidend muzijk, of vergastten zighunne oogen op het fierlijk fchouwfpel van eenen levendigen dans. Des avonds gaven de klokken, als zij tien uuren floegen, het algemeen fein, dat van geheel Parys het toneel van een groot vuurwerk maakte. Als een vreemdeling op dat uur in Parys ware gekoomen, aan den kant van de Elyfeefche Velden, zou hij gedagt hebben dat 'er bij zijne aankomst eene van die gelukkige gebeurtemsfen was, die een geheel volk vrolijkheid doen bedrijven. Reeds van de brug van Neuilly ziet hij aan zijne regterhand, door het geboomte van het Bosch van Boulogne, de illuminatieën van ■Bagatelle en eenen oogenblik daarna reist hij den ichitterenden ingang van de Idalifche Tuinen voorbij. Verder, aan zijne (linkerhand, trekt de huiler van het Elyfeum zijn oog tot zig en, naar maate hij voorttrekt, ziet hij alle de wijken van die onmeetlijke ftad met fchitterende vuur-pijlen, met flaande bommen gekroond, terwijl de Josbarfting van de moordflagen, het gedruis van betoverde paleizen, die initorten, zijnen geest den brand en de vernieling van Troie herinneren.  door. ZWITSERLAND. 2? Ilket ignis edax fumma ad faftigia vento Foh'itur, exupsrant flammae: furit aeflus ad auras. v 1 R o. Aen. Bagatelle alleen, voorheen het vrolijk lusthof van den Graaf van Artois, heeft zijnen ouden naam mogen behouden, die de koningsgezinde denkbeelden begunftigt door hetgeen, waaraan het herinnert. Hoe veele befpiegelingen kan een geest, die een weinig werkzaam is, niet maaken, als hij, door de laantjens van Bagatelle wandelende, den nieuwerwetfchen en vrolijken fmaak van dat lusthuis met de Gothifche droefgeeftigheid van de gebouwen v&nHoly -Rood vergelijkt Waarom onthouden degeene, die onophoudlijk over den val van het oud beftuur klaagen, zig niet van die paleizen, het een na het ander in fchouwfpelen herfchapen, door hunne tegenswoordigheid aantemoedigen ? Hoe kunnen zij voor een' kroon het voorrecht koopen van met de menigte vrolijk die pragtige tuinen, die kostbaare hotels, welke derzelver voorige bezitters meest met hun leven betaald hebben, te betreeden ? Ach! terwijl die warme voorftanders van het (*) Hoty-Rood is een oud paleis van de Koningen van Schotland te Edimburg, binnen welks muuren men niemand om fchulden mag gevangen neemen, en daar de Graaf' van Artois verplicht is zig op te fluiten, om de vervolgmf en van zijne fchuldeisfehers te ontgaan.  Bo R E I z E het willekeurig beftuur hun verdriet onder de vermaaken vergeeten, wandelt de wijsgeer, die de republiek bemint, in gedagten verzonken, in het midden van die feeften; de verfchillendfte denkbeelden verdringen zig in zijnen geest, de vrolijke onverfchilligheid belet hem niet gevoel te hebben van de bijzondere rampen, die de algemeene ftelzels verzeilen; hij beklaagt de traanen, welke de vrijheid doet ftorten en de misdaaden, welke de zaak der vrijheid bezoedeld hebben. Als de wijze, waarop men den avond heeft doorgebragt, niet toelaat naar Tivoli of Balie te gaan, vind men ten minften tusfchen den fchouwburg en het avondmaal een half uur om een ijshuis, dat in de mode is, te bezoeken. Een ijshuis is hec hotel van den eenen of anderen uitgewekenen, luifterrijk verfierd en verlicht, daar de twee kunnen zig met voordeel koomen vertoonen en daar men zijne plaats niet betaald dan met het eeten van ijs. Het vertier van ijs js thans zoo aanmerkhjk, dat, zoo de winter bij ongeluk niet geftreng was, de leveranciers van die koude kost genoodzaakt zouden zijn tot naar den Mont-blanc te gaan, om voorraad optedoen, om de liefheb^ bers te gerieven. Maar verlaaten wij de ijs-huizen van Parys zoo wel als de rook-huizen van Bazel en befchouwen wij vrolijker en fraaier voorwerpen, die, welke de pragtige gezigten van Helvetie opleveren. Dee-  door. ZWITSERLAND. $1 Deeze behaagen beter aan mijne verbeelding. Wat is het aangenaam fomwijlen de dagelijkfe bezigheden, zorgen, gebeurtenisfen, en zelfs vermaaken daar te laaten voor die treffende toneelen, die de waereld in onze oogen vergrootten , en die de bezigheden van het leven zoo klein doen voorkoomen. Befchouwen wij te zaamen het eerfte groot voorwerp, dat mijn oog in Zwitferland trok, de cataract van den Rhijn bij Schaffhoufe. Ik was genoodzaakt, om 'er te koomen, eenen grooten omweg door Zurich te neemen; want met franfche paspoorten waren de Oostenrijkfche landen voor ons verboden grond. Een Bazelaar had mij egter, om mij de moeite van de reis te fpaaren, goelijk gewaarfchuuwd dat de cataraft van den Rhijn naauwlijks der moeite waerdig was om bezien te worden; want, zeidö hij, het is tog niet meer dan een waterval. VIER-i  3* R E I Z E VIERDE HOOFDSTUK. Reis van Bazel naar Zurich. Zwitferfche Tuinen. Bezoek op eene Landhoeve. Plegtig.heden van het land. Overlevering van den val van eenen dwingland. Baden. Zurich. L Eerfte indruk door het gezigt van de Alpen in het verfchiet voortgebragt. Val van den Rhijn te Laufen. Brug van Schafheuze. verruklijk land doorreisden wij, toen wij uit de Cantons van Bazel en Soleure in dat van Zurich trokken! Welk eene verfcheidenheid in die rotfen, in die bergen, "bedekt met dennen, met groenende bezaaide velden, aangenaam gefchakeerd, en dikwerf door eenen kaaien naakten piek gekroond, die zijn fpits hoofd verheft als om het tafereel nog te verfraaien! Hoe aangenaam ruischten die fierlijke watervallen die heldere beekjens in mijne ooren ! Deeze toneelen waren egter nog eer fraai dangrootsch; maarzij vervulden mijne ziel met ontroering, als ik dagt dat zij flechts het voorfpel waren van die daar het watervalletjen een afftortende Aroom zou worden en daar de nederige water -ftroom zig zoude uitbreiden tot een ftatig meir. Ik was nog maar  öoor ZWITSERLAND. 33 maar in het voorportaal van Zwitferland en het fcheen mij toe dat de natuur trapswijze den fluier opligtte, waarmede zij die treffende voorwerpen bedekte. Mijne ziel vloog 'er onverduldig naar toe, maar derzelver grootheid zou mij nedergedrukt hebben, als ik die zonder trapswijze opklimming befpeurd hadde. Wij reeden voorbij' verfcheiden buiten - huizen en lust-hoven; maar, moet ik het bekennen? in, dat rijk der natuur durfden deeze tuinen haar hoonen; zij vertoonden alle de gelijkmaatige en^ onfierlijke gedaanten, welke de vrugten van eene^ ouderwetfche fmaak zijn: Ces arbres bien peignés, Ces petits falons verds, bien tondus, bien foignés; Ce plant bien fymétrique, ou, jamais Joïitaire, Chaque allée a ja Jaeur, chaque berceau Jon frère. I> E L I L L E. „ Die fraaigefnoeide böomen, die groene prieeltjefis, net* „ jes gefchoren; die lijnregte plantfoenen, daar nooit eene laan alleen ftaat, maar elke laan, elke berceau „ haare zuster heeft. " Dat een Hollander het loof van zijne boometi glad fcheert, dat hij de laanen van zijne boschjens regtuit plant, men vergeeft het hem: het k met dezelfde hand, waarmede hij zijne dijken legt, waarmede hij zijne kanaalen graaft; bij hem I. Djlel, C. i»  34 R E I Z E is alles her werk van konsr. Maar in dit land. daar de inwooners hunne oogen flechts rondom zig hebben te flaan om modellen te vinden van, alles wat de natuur iierlijks en edels oplevert, wat moet men daar denken van die fonteintjens, van die gefchoren palmboomen, van die houten kolommen, belagchelijke nabootfingen van die magtige watervallen, van die reusachtige dennen, van die ftoute rotfen, welke de nabuurfchap vertoont. Midden uit die lelijke perken ziet men ongekunftelde bergen, die dezelve fchriklijk bespotten. Wij hielden ons enige dagen op in eene landhoeve in het Canton Bazel, in eene diepte gelegen. De bergen lagen al rijzende rondom het huis, dat Wit was, en derzelver helling was bedekt met weiden, daar boomen in Honden, met kreupelhout en beekjens, die, al hobbelende, door het groen nedervlieteden. Dit aangenaam buitenverblijf wierd door eenen van onze vrienden bewoond; hij had kamers in de hoeve gehuurd en had vermaak gefchcpt in met eigen handen kronkelende padjens op het hangen van die bergen te maaken en ItaÜaanfche, Latijnfche of Franfche opfchriften op de boomen van de meest afgezonderde plaatfejj te fnijden. Toen de goede landbouwer, die eigenaar van dien grond was, denzelven kogt, dagt hij waarfchiinlijk niet dan aan het voordeel, of het nadeel, dat 'er voor zijnen landbouw fpruiten zou uit  door ZWITSERLAND. 2~ uit die boschjens boomen, uit die (tenten, uic diebeekjens, in kort uit alle die toevalligheden, welke een rijke Engelschman met de helft van zijne bezittingen zou willen koopen. Wij leefden, geduurende ons verblijf aldaar , onder het huisgezin van den boer; wij aten aan zijne tafel, die zindelijk en wel voorzien Was en wij wierden door hem met eene hartlijke gastvrijheid behandeld. Die goede en weldenkende Zwitfer was trotsch op zijn land en vooral op zijne voorrechten als burger van Bazel. Hij kon, zeide hij, burgemeefter worden! Hij ontrolde ons eene foorc van register, welk hij ons verzeekerde dat reeds verfcheiden eeuwen aan zijn geflacht had toebehoort en waarop wij indedaad eene dagtekening van het midden van de vijftiende eeuw befpeurden* Men zag 'er, en niet zeer flegt, alle de groote daaden der Zwitfers op verbeeld, van hunne vrijwording af, met verzen 'er onder, die 'er de verklaaring van waren. Onze goede boer gevoelde zijne ziel zig veheffen en ontgloeide in eene krijgsdrift, als hij die roemrijke krijgsverrig* tingen van zijne voorvaderen befchouwde. Ik was getroffen door deeze geestdrift, mlsfchien omdat het de eerfte reis was zedert mijne komst in Zwitferland dat ik diergelijke gezien had. In de koopfteden van dat land gevoelen de inwooners niet meer dien hoogmoed op het her* denken aan de groote daaden van hunne voorouCi de-  36* R E I Z E deren; die is zoo dood als de voorouders zelve; Maar in enige ftreeken van de kleine Cantons, die de wieg van de Zwitferfche vrijheid zijn, branden die edele driften nog in alle zielen; de boer leert zijne kinderen de overlevering van de voornaamfte gebeurtenisfen van hunne gefchiedenis, en kweekt in hunne ziel eenen ingewortelden haat tegens Oostenrijk. Hij verfiert zijn huis met flegte fchilderijen, die dezelve vertoonen, en deeze zijn zoo groot, dat zij fomtijds aan dezelfde ongemakken moeten blootgefteld zijn als het familie -ftuk in den Predikant van Wakefield. Dezelfde man befchreef mij enige van de landplegtigheden, die in het Canton van Bazel in gebruik zijn. De boeren kroonen de bijenkorf, waaruit eerst eene zwerm vliegt, met bloemen. Als de koeien in de lente de Hallen verlaaten om den zomer in de weiden te gaan doorbrengen, maakt men eene lange trein van koeien op twee reien, aan welker hoofd twee witte geplaatst worden. Alle hebben de hoornen met bloemflingers omwonden; maar de twee eerfte zijn bovenmaatig met bloemen en linten van allerleie kleuren bedekt. Theocritus fehikte, zegt men, zijne liefde koe op met vlegten en bloem-ruikers. Het belangrijke van de fchilderachtige gezigten van dat land wordt dikwerf nog vermeerderd door de overleveringen, die 'er aan gehecht zij::. in  door ZWITSERLAND. 37 In eene van de wandelingen te paerd, welke wij, geduurende ons verblijf aan de hoeve, deeden, reeden wij door eene berg-engte, boven welke zig fteile rotfen tot eene hoogte van verfcheiden honderden voeten verhieven. Op de kruin van eene van die rotfen zagen wij de puinhoopen van een oud Gothiesch kasteel, van 't welk niet meer overeind ftaat dan twee kozijnen. „ Daar heeft „ een tijran gewoond, " zeide onze gids, „ hij „ fchepte vermaak in moord en verwoefting. Als een van zijne vafallen hem beledigd had, lier, „ hij hem koomen en dwong den ongelukkigen „ zig van boven van die rots neder te Horten. „ Drie honderd jaaren geleden wreekten zig zij„ ne vafallen. Zij namen de wapenen op, klom„ men langs bijna ontoeganglijke paden naar her „ kasteel, overrompelden het en ftaken het in „ brand; de tijran kwam in de vlammen om 't „ leven. " Wij verlieten met weerzin het wit huis van den hoevenaar en, over eenen tak van de Jura trekkende , kwamen wij te Baden, eene ftad vermaard door haare mineraale wateren, en daar men zig in den zomer naar toe begeeft, maar zonder 'er de vermaaklijkheden van diergelijke verzamelplaatfen te kunnen genieten. De fiad is van groene bergen omringd, aan welker voeten de Limmat vliet met eene fnelheid, die in mijn oog het dichterlijk verfierzel van de bezielde rivieren waar C 3 mauk.  38 R E I Z E maakte. Wij wandelden langs de rivier op een fmal pad tot aan eene fontein, daar meisjens in de wonderlijke kleeding van het land water gongen haaien, Het was een tafereel van Pousfin. Wij zeiden Baden vaarwel, daar wij volmaakt wel ontvangen wierden door den Franfchen Gezant Barthelemy en weldra kwamen wij te Zurich. Deeze zindelijke en vrolijke Had wordt door de Limmat in twee-gefcheiden en zij ligt alleraangenaamst aan het noordlijk eind vm deszelfs fraai meir, dat zijn zilver kleed tot buiten bereik van het gezigt uitbreidt. Ter wederzijde zijn heuvelen met wijngaarden beplant, bezaaid met ontelbaare dorpen en veele hier en daar verfpreide huizen, terwijl naar het Zuiden de Alpen , met hunne eeuwige fneeuw bedekt, den horizont bepaalen en hunne kruinen met de wolken vermengen. Het was niet zonder eene groote ontroering dat mijne oogen voor de eerfte maal de Alpen aanfehouwden! Het denkbeeld van dat oud gebeente der waereld, volgens eene uitdrukking van eenen dichter, 'had dikwerf mijne ziel met eene eerbiedige nieuwsgierigheid vervuld, Ik verlangde, ik brandde om hen te zien; ik naderde hen niet dan met die hartklopping, die men ondervindt, als men, lang van eenen grooten man, van eenen held, wiens naam de waereld Yervult, hebbende hooren fpreeken , voor de eerfte  door ZWITSERLAND. 39 fte reis in zijne tegenwoordigheid ftaat te koomen. De Alpen! Tk haakte, zeden zoo lang, naar het tijdftip van die te kunnen zien, dat ik niet meer kan bepaalen wanneer dat eerfte verlangen in mij wierd opgewekt. Aangcnaame landfchappen van Zurich; ik verlang u te verhaten; ik verlang om in de verheven geheimen van dat eerbiedwekkend gebergte doortedringen, om mij daar met de natuur alleen te bevinden. In die fchoone wildernisfen ontvangt zij den mensch flechts in bezoek en zij fluit hem een gedeelte van het jaar de doorgangen, welke zijne gretige nieuwsgierigheid te vergeeftch zoude willen overfchrijden. Haaften wij ons . . . maar het was nog geen tijd. Ik moest die onverduidigheid, door de groote voorwerpen, welke ik nog flechts meteen zwenk gezien had, opgewekt, bedwingen. Bijzondere zaaken riepen mij naar Bazel en lieten mij flechts den tijd om den val van den Rhijn te bezoeken. Maar ik kon mij met de hoop vleien van weldra weder van Bazel te vertrekken om de verheven wonderen van de Alpen te gaan zoeken en de rijke fchoonheden van de Italiaanfche bailluwfchappen van Zwitferland. Wij reisden ondertusfchen fpoedig door Zurich om te Schaffhoufe te koomen; want, fchoon men mij gezegd had dat de cataracl van den Rhijn niet meer dan een waterval was, was ik egter onverduldig om dien te zien en ik zou mij zeekerC 4 hjk-  40 R E I Z E lijk, voor ik mi' in dit fluk voldaan hadde, niet met vermaak of nut met enig ander hebben kunnen bezig houden. Op den top van eenen heuvel, die langs den Rhijn ligt, gekoomen zijnde, Hapten wij uit ons rijdtuig en traden af langs eene freile fchuinste, van waar wij de rivier met geweld over haar fteenachtig bed zagen rollen. Wij hoorden zelfs het gedruis van den cataracl zonder dien te zien en dat gedruis vermeerderde naarmaate wij vorderden.— Mijn hart klopte van genoegen. . . . Ons voetpad, als ware het opzetlijk gebaand om dit toneel de grootfle uitwerking te geeven, verborg ons de rivier enigen tijd tot dat wij op eene foort van houten ftellaadjen kwamen, dat over het water uitfleekt en van hetwelk men, naauwlijks buiten het bereik van de woede van de catarad-, denzelyen in alle zijne majefteit ontdekt. Die rivier, zig, in haar geheel, door afgebrooken, onregelmaatige rotfen, van welke enige haare puntige hoofden boven eene zee van fchuim uitfteeken, nederftortende; het brullen van het water, dat in zijnen fnellen val gefluit wordt; dat veelerlei geluid door elkander, dat mijn oor nimmer getroffen had; die veelkleurige watergolven, die mij dat element onder eene geheel nieuwe gedaante vertoonden; die natte Hof, in wolken oprijzende en de kleuren van den regenboog weêrkaatfende voor- zij in de lucht ver- fmol-*  doos. ZWITSERLAND. 4* fmolten; nooit, neen nooit zal ik alle die gewaarwordingen kunnen vergeeten: zij maakten zig meefter van mij, van mijn geheugen; alles wat voorbij was beftond niet meer en de indruk, dien ik gevoelde, was zoo fterk, dat het mij onmogelijk voorkwam dien langer te draagen. 6 Treffend fchouwfpel! gij hebt mij de natuur onder een nieuw oogpunt vertoond, gij maakt een gewigtig tijdvak in mijn leven uit, uwe herinnering zal mij elk' oogenblik treffen en gij zult den vreemdeling nog verwonderen, lang na dat mijne bewondering en ik zullen opgehouden hebben te zaamen te beftaan! Maar hoe, na zulk een vlugtig gezigt, een tooneel verlaaten, bij hetwelk eene lange ruimte van tijd eene minuut wordt? Mijne rei^genooten wilden dat ik vertrekken zoude; ik vroeg hen nog om eene minuut, nog om een' oogenblik en na nog veel maaien een oogenblik moest ik mij eindelijk'er van af fcheuren. Wij voeren de rivier in eene fchuit? over om den omvang van dat verbaazend tafereel wel te befchouwen. Ik floeg mijne oogen rondom mij; maar eene geheime kragt lokte die altoos, weder op hetzelfde voorwerp. Agter de cataract, door den blaauwachtigen fluier, welken zijne dampen doen oprijzen, befpeurt men eenen kaaien berg. Ter regter zijde, boyen op eene aanmerklijke fleilte, met bosfchen bedekt, ziet men het kasteel van Lauffen niet zijne fchietgaten en zijne  M R E f Z E dreigende torens. Aan de {linkerhand heeft 'smen* fchen nijverheid zig meefter gemaakt van eene ftraal water, die zig van den waterval fcheidt en heeft haar gedwongen den koophandel dienst te bewijzen. Daar zijn gieterijen,' molens, allerleie werkplaatfen op dien oever van de rivier gebouwd en de groote kom, dien zij onder haaren val vormt, is met eenen dijk bczoomd, die de pakhuizen en wooningen voor de woede van het nog onftuimig water beveiligt. Men ziet den fchuitevoerer, den ambagtsman, zonder op den waterval acht te flaan, zonder afgeleid te zijn door deszelfs donderend geluid, die alle ziel-vermogens zou fchijnen te moeten opfchorten en eene ftomme verwondering in de plaats ftellen, bedaard hunne goederen losfen, hun gewoon werk vervolgen, terwijl de reiziger getroffen blijft van de kleinheid van den mensch en van het beuzelachtige van zijne bezigheden naast de groote treffende werken der natuur (*). Wij (*) coxe geeft den val van den Rhijn flechts vijftig voeten hoogte; raanr de burger ramond voegt in zijne Cerlijke franfche vertaaling van de Reis van coxe bij deeze waarneeming de volgende aantekening. „ De hoeveel„ heid van water, die naar de jaargetijden verfchilt, heeft „ enigen invloed op de hoogte en veel op de vertooning j, van dien waterval. Zij, die denzelven bij het fterk „ fmelten van de fneeuw gezien hebben, zullen dien her„ kennen aan de befchrijving, welke de Heer coxe als „ over-  door ZWITSERLAND. 43 Wij gongen over de vermaarde houten brug van Schaffhoufe. Derzejver gebouw , tegelijk eenvoudig en ftout, wordt voor een werk van vernuft gehouden. De nodige kundigheden niet hebbende om die te beoordeelen en te befchrijven, zal ik mij vergenoegen met aantemerken dat de natuur, die den Zwitferen foelie rivieren, woedende afvallende ftroomen, diepe berg - engten gegeeven heeft, hun ook een geheel bijzonder talent heeft verleend voor het bouwen van bruggen. Men ziet 'er bij hen die zoo ftout gelegd 6 zijn overdreven befchouwt en die hij gelooft voor ouder tij. 1 den gufefe te zijn. Men heefc mij verzeekcrd dat des- zelfs hoogte toen weinig minder dan van tagtig voeten " was Het zou.,voor eenen vreemdeling vermetel zijn de " hoogte enkel op het oog te willen bepaalen en zijn oor" deel zou-zeekerlijk beneden de waarheid zijn. Ik heb " bevonden, en men Ml befpeuren dat de Heer coxe m " het vervolg dezelfde aanmerking gemaakt heeff, & heb " bevonden, zeg ik, dat oogen, die geene Zwitferfehe " oogen zijn, niet bevoegd zijn om over zekere groothe"„ den te oordeelen, die, alles te boven gaande dat men " gezien heeft en met niets vergeleken kunnende wórden, " in ons brein geene evenredige maatftaf vinden. Zij, die " voor het eerst door dat land reizen, hebben dikwijls tot " hunne groote verwondering' ondervonden dat zij, in plaats van zig de hoogten en de afftanden te vergrooten, „ dezelve de helft, of twee derden verminderen, tot dat * eene langduurige gewoonte hen geleerd hebbe hunne „ denkbeelden uittebreiden, door hun grooter voorwerpen ^ van vergelijking te leveren.  44 R E I Z E zijn en die over zulke vreeslijke ftroomen of afgronden loopen, dat men niet verwonderd behoeft te zijn dat het bijgeloof hun eene verfierde oorfprong heeft toegefchreven. Alzoo.enige van ons gezelfchap niet dan franfche paspoorten hadden, verlieten wij Schaffhoufe, zonder noch het meir van Conftance, noch die oude vermaarde ftad bezigtigd te hebben. Op dien tijd was zij bevolkt met lieden die Frankrijk wel verlaaten, maar die geene paspoorten genoomen hadden. VIJFDE HOOFDSTUK. (-avater. Val van het ongeloof in Frankrijk. Godvrugtigheid naar de mode. Bekeering van la harpe. Zijne voorleezingen. Ver- j dwijning van zijne bekeerlingen. Theophilantroopen. W ij bleeven lang genoeg te Zurich om 'er derzei ver voornaamst fieraad, den beroemden lava ter, te zien. Alzoo men weet dat hij niet ongaerne vreemdelingen ontvangt, zijn 'er weinig kundige reizigers, welke door die ftad reizen , of zij doen hem de beleefdheid aan van hem een bezoek te geeven. Hij  door ZWITSERLAND. 45 Hij ontvong ons in zijne boekerij, daar hij eene menigte portretten en prenten verzameld heeft, om te dienen tot de befpiegeling van het menschlijk gelaat en deszelfs ontelbaare verfcheidenheden. Enige zeer verftandige mannen, welke dat vermogen van den geest, dat men Verbeelding noemt, niets willen toegeeven en allerleie theorieën met den pasfer en de winkelhaak willen afmeeten, befchouwen zijn ftelzel van Phijfionomiekunde als eene hersfenfchim van eenen opgewonden kop; maar zoo het moeijelijk is, is het dan egter niet belangrijk, niet fchrander te tragten de regelen te ontdekken van eene weetenfchap, die ten minften haare gronden in de natuur fchijnt te hebben? Het is zeer zeeker wel der moeite waerdig dat men iets, dat zoo gemaklijk gevoeld wordt, ontwikkele, het bekoorlijke namelijk, van die uitdrukking, die uit de zedenlijke hoedanigheden voortvloeit, die onomfchrijfbaare bevalligheid, die de fchoonheid niet is, die beter is dan fchoonheid, zonder welke de laatfte geenen indruk maakt en die integendeel eene godlijke vonk in de trekken van de lelijke kan doen fchitteren. Be ziel, de ziel alleen is de bron van fchoonheid la- (*) Mini, mini alone, bear mtnejfearth and heaven-, The living fountain in itfelf contains Of beauteous and fublime. akenside Pleafures of Imagination»  4^ R E I Z E lava ter is een eerbiedwaerdig grijsaart; hij heeft een lang uitgerekt gezigt, lïerke trekken, een gerimpeld voorhoofd; hij is lang en dun; zijn voorkoomen boezemt belang in; als hij ernflig is, heeft zijn gelaat iets dat droefgeeitigheid en bijna angstvalligheid uitdrukt; maar als hij glimlacht, neemt het eene uitdrukking van zagtheid en verfland aan. In zijne gefprekken heerscht eene eenvoudige welfpreekendheid, eene goedhartige opregtheid, die dezelve zeer behaaglijk maaken. Hij fpreekthet fransch met moeite en, als hij het eigenlijk woord, dat hij nodig heeft, niet vinden kan, neemt hij zijne toevlugr tot het hoogduitsch. Ik verzogt eenen Zwitfer van ons gezelfchap mij de woorden uit de laatlle taal te vertolken; hij antwoordde mij dat de hoogduitfche woorden, van welke lava ter zig bediende, meeftendeels zaamengeftelde bijnaamen waren, die hij zelf fchiep, die eene zonderlinge kragt in zijnen mond hadden, maar die niet vatbaar waren voor eene vertaaling. lavater zeide ons dat hij, na God, niets kende dat eerbiedwaerdiger was dan de tijd; dat hij van alle de fchatten van den mensch deezeu voor den dierbaarden hield en het verlies van de minfte deelen van denzelven voor een zeer flegc gedrag. Hij ftaat alle morgens ten vijf uuren op en fchoon hij gaerne aanftonds ontbeet, heeft hij het zig tot eene regel gemaakt dat maal uittewin- 00)  door ZWITSERLAND. 4?. nendoor iets te werken, opdat, zoo de zaaken, geduurende het overige van den dag, zoo loopen, dat hij niets nuttigs meer verrigten kan, hij ten minften dat gedeelte van zijnen tijd mag gewonnen hebben. Hij gaf een fchitterend getuigenis van de zeden van Zurich ; hij zeide ons dat hij nu dertig jaaren bedienaar des godlijken woords in die ftad geweest was en dat zijne medeburgers zoo weinig vatbaar waren voor omkoopingen door geld, of door andere middelen van verleiding, dat hij zig belachlijk gemaakt zou hebben, als hij, geduurende dien langen tijd, eene enige keer tegens die ondeugd, die 'er geheel onbekend was, gepredikt hadde. Ik befpeurde dat ik verre gereisd was zeden ik Londen en Parys verhaten had. Toen wij van lavater affcheid namen, bad hij ons dat wij onze naamen en woonphatfen op een daartoe gefchikt boek zouden fchrijven. Een uur na dat ik hem verhaten had, kwam hij mij een tegenbezoek geeven en men deed mij deeze ongeWoone beleefdheid opmerken; want hij geeft gemeenlijk geene tegenbezoeken aan de vreemdelingen, die hem koomen zien. Hij praatede met ons over den godsdienst en fprak met zoo veel vermaak en verrukking van den troost en de hoop, die hij verleent, dat het ligt te befpeuren was hoe zeer dat onderwerp zijn hart vervulde en hoe veel zijne godsdienftige begrippen van zijne gevoelig- heid  43 R E I Z E heid afhingen. Schoon men hem onmogelijk konde verdagc houden van eenen Winden ijver, was het egter niet gemaklijk te ontdekken, welk zijn geloof ware en of hij den godsdienst van Calvinus volgde, zoodanig als die in de Proteflantfche Cantons is vastgefteld, dan of hij niet zelf de uitvinder van zijne eigen leer ware. ■ Een van mijne reisgenooten, die hem gaerne zijne geloofsbelijdenis wilde ontwringen, ftelde hem alle de verfchillende gevoelens van de Vaderen, zoo regtzinnige als ketterfche, van Justinus den Martelaar en Origines tot Doctor Priestley voor. lavater fcheen zig niet opzetlijk op de wederleggende Godgeleerdheid toegelegd te hebben; hij fcheen te gelooven dat het waare en het valfche, met opzigt tot hiltorifche feiten, zeer veel minder gewigtig waren dan het waare en valfche, met opzigt tot het godsdienftig geloof of de menschlijke daaden. Daar is meer gevoel dan redeneerkunde in zijne befluiten en hij fchijnt zig zoo veel moeite gegeeven te hebben om de gronden van den godsdienst te onderzoeken alleen om deszelfs lesfen toetepasfen op het regelen van onze hartstogten, van welke hij de flaauwfte fchaduwen in de uitwendige gedaanten van het menschlijk lighaam meent te kunnen vinden. Wat mij belangt, ik beken dat ik eene foort van vermaak vond in het aanhooren van de plegtige, de zagte taal der godvrugt, na zoo lang verdoofd geweest te  door ZWITSERLAND. 4) tb zijn door het gefchreeüw van het dngd-» loof. Voor het overige is deeze oneerbiedigheid jegens den godsdienst, welke de Heer burke als eene der voornaamfte oorzaaken van de omwenteling in Frankrijk befchouwt, voor het tegeriswoordige, niet meer in de goede fmaak, en in de mode in dat land. De wijsbegeerte is ontheiligd geworden door de onzuivere handen Van het ge* meen eh de Jaeobijnen, en aan den anderen kant* toen de koningsgezinden overtuigd waren dat het katholijk geloof en de weêrfpannige priefters de beste fteun van hunne zaak waren, wierden alle de fraaie vrouwen van Parys vroom; in de galantfte zaaien hoorde men niet meer dan betuigingen van eerbied en verkleefdheid aan den godsdienst onzer vaderen, wel te verftaan dat de geest de letter moest helpen en onder die woorden zoo Wél de regeering als den godsdienst verdaan moest. De groote beftierer van de confciehtieëh vaft die fchoone bekeerlingen cl la Pfyché was de burger de la harpe, een vermaard letterkundige onder het oud beftuur * een leerling en een vriend van Volcaire, Dalembert, Dtderot en na hen enigermaate hoofd van eene fecte, De Garhaliël van de la harpe was Mevrouw de C..j . . .. T.; het was aan haare voeten j in het akelige Vön eenen kerker, onder de dwinglandij Varthettienmarifchap* dat die wjjsgeer, door het geloof verlicht- en iri Am l, D È ui D fehooê  5° R E I Z E fchoot van de Kerk terug gebragt wierd. Ik heb reeds gelegenheid gehad aantemerken dat, geduurende het revolutionair beftuur, de fchoonftevoorheelden van moed en opoffering door vrouwen gegeeven zijn. Het was zeekerlijk de bedaardheid, de gerustheid van geest van die vrouw, toen zij het fchavot verwagtte, die la harpe de uitwerkingen deeden bewonderen van een geloof, dat hij daarop ook heeft aangenoomen. Het was niet in de tempelen dat la harpe zijne leer predikte: hij wilde den duivel in zijn eigen rijk beftrijden. Zijne bekeering was een zoo vreemd verfchijnzel, het katholijkendom was zoo zeer in de mode, dat alle de onderneemers van Lycecn, Elyfeën en andere plaatfen van vermaak vonden dat het eene zeer goede fpeculatie was hem tot hunnent zijne preêken tegens de verfoeilijke philofophie, tegens de revolutionaire roofzugt te laaten opzeggen. Dat duurde tot dat een ander perfoouaadjen hem de aandacht kwam ontrukken; het was esseyd-ali, Afgezant van de Porte. Zoo dra hij aankwam, verliet de vlugge zwerm van de fatfoenlijke waereld op nieuw den eerdienst haarer vaderen, dat Gothifche en vervallen gebouw, van hetwelk die kapelletjens de puinhoopen eenen oogenblik met hunne fcbitterende vleugeltjens verguld hadden. Daar ontftond een andere eerdienst en deeze bedreigt den Katholijken godsdienst veel gevaarlij" . ker  d oor ZWITSERLAND. 5* ter dan alle de befluiten van de Jacobijnen immer gedaan hebben. Enige eerbiedwaerdige en weldenkende mannen, overtuigd dat zonder godsdienst 'smenfchen geest een ijdel gevoelt, dat men liever met iets anders vervullen moet dan met hetftelzel van de ondeelbaare ftofjens, of den eerdienst van de Godinne Reden, hebben eene feéte ingefteld, waarin men, met ter zijde zetting van de Katholijke leerftukken, welke zij denken dat op onkunde en bijgeloof gegrond zijn, niet voor waarheden aanneemt dan die Hukken, waar over alle godsdienften het eens zijn, het zedenlijk beftier, namelijk, van het heelal door een opperwezen en de onfterflijkheid der ziel. Die fedtarisfen hebben den naam van Theophilantroopen (vrienden van God en menfchen) aangenoomem De eenvoudigheid van hunnen eerdienst doet dien zeer veel gelijken naar dien van de disfidenten in Engeland en het loflijk doel van hunne leer heeft hen aanmoediging doen verkrijgen van verfcheiden verlichte en zelfs van veel vermogende in de regeering. Een lid van het Uitvoerend Beftuur la reveillere lepeaux heeft een werkjen in het licht gegeeven, waarin hij de twee leeiftukken, die den grondflag van hun geloof uitmaaken, goedkeurt en waarin hij doet gevoelen hoe weinig dat van de Katholijken beftaanbaar met de vrijheid is. Degeleerde en vaderlandlievende gregoire, Bisfchop van Blois, heeft dit ftukjen met naD s druk  5* R E I Z E druk beantwoord, en beweerd dat de fchrijver niet alleen de natie belasterde, welker groote meerderheid, naar zijn zeggen, katholijk en gemeenebestgezind is, maar ook de meest democratifche regeeringen van Europa, de kleine Zwitferfehe Cantons. \ De Theophilantroopen roepen in hun gebed het Opperwezen aan als den Schepper van het Heelal; zij looven zijne goedheid in lofzangen en befleeden den overigen tijd van hunnen eerdienst tot eene redenvoering over het een of ander zedenlijk onderwerp, in welke de verpligting van de vrijheid te handhaven en de wetten der republiek te gehoorzaamen nimmer vergeeten wordt. Verfcheiden hunner zijn Christenen terwijl zij tegelijk Theophilantroopen zijn, terwijl andere Theophilantroopen met verfmaading fpreeken van hetgeen zij de Christlijke Secle noemen, niet weetende of niet willende weeten dat de leer van het euangelie de eenigde grondflag van hun eigen geloof is. De nederige kamers, in welke zij eerst vergaderden, zijn nu verruild voor pragtige kerken, die de menigte, welke in hunne vergaderingen koomt, niet bevatten kunnen. Zoo dra het uur, waarop men de geheimnis der hostie aanbid, voorbij is, beginnen de Theophilantroopen hunnen godsdienst te vieren; zij gebruiken eene zelfde kerk; fomtijds zijn de aanhangers van den ?enen bij den anderen dienst tegenswoordig en. daar  door ZWITSERLAND. 53 daardoor leeren zij ten miniton eikanderen wederzijds verdraagen. , ZESDE HOOFDSTUK. Aanzien van het land tusfchen Bazel en Zurich. • Bremgarten. Balftal. Graflieden met bloemen en boomtjens ver fier d. Van de begraafnis -plegtigheden in Frankrijk. Plegtige viering van den Zondag in Zwitferland. Uitweiding over de wreedheid, waar mede men de dieren te Parys behandeld. Godsdienjien die in Zwitferland geographisch gefcheiden zijn. ; • T^en wij naar Schaffhoufea reisden, waren wij den Hauvenftein overgereden, een' berg, die flechts een vervolg van de Jura is en die het Canton van Bazel van dat van Soleure fcheidt. Boven op dien berg, dien men met moeite beklimt., vonden wij eene wagt, daar men onzen verlofbriefvan in Zwitferland te mogen reizen nazag en boekte. Die weg is een van de fleutels van het land en fchijnt gemaklijk te verdedigen te .zijn tegens eene groote overmagt, terwijl het Canton Bazel, dat aan deeze zijde van dien berg D 3  54 R E I Z E ligt, van geene natuurlijke verfterking hoegenaamd voorzien is. Terwijl wij de andere zijde van den berg afreeden over eenen weg, in de rots gehouwen, hadden wij vcrfcheiden gezigten, welke wij op dien tijd allerfraaist vonden; maar wij hadden nog die treffende natuurlijke toneelen niet gezien, die door haare pragt alle andere overtreffen. Na dat wij Olten verlaaten hadden, eene ftad van het Canton van Soleurc, eene halve mijl na dat men den berg over is, in eene valei door de Aar befproeid, volgden wij die rivier tot Arau, dat tot het Canton Bern behoort. Enige mijlen verder vonden wij Lentzburg, fraai ftadjen van hetzelfde Canton en te Mellingen trokken wij over de Reusf. Deeze rivier werpt zig, een weinig boven den mond van de Limmat, even als deeze, in de Aar, die, als dan door de voornaamfte rivieren van Zwitferland verfterkt, niet verre van daar de rijke fchatting van haare wateren in den Rhijn werpt. Van Olten tot Schaffhoufe vertoont het land, fchoon vol van die fraaie landfehappen, die 'er zoo veele in Zwitferland zijn, weinige gezigten die grooten indruk op mij gemaakt hebben, behalven evenwel het gezigt van het meir van Zurich, Van Zurich terug koomende reeden wij over eene keten heuvelen en daalden neder in de rijke  door ZWITSERLAND. 55 valei van Bremgarten en , in plaats van den Hauvenflein weder over te trekken, reisden wij langs den voet van de Jura, om op den weg te kootten, die van Soleure koomt en over die keten henen loopt. Te Balftai, een dorp aan den voet van dat gebergte, gongen wij eenen waterval bezigtigen, van we'lken men ons eene fraaie befchrijving gegeeven bad. De val was vrij ftout, maar het warme jaargetijde had het water uitgedroogd. Wij wierden voor onze moeite beloond toen wij op het kerkhof van het dorp gekoomen waren , daar de godvrugtige hulde, die men den dooden verfchuldigd is, niet alleen door gefchilderde graflieden en vergulde kruisfen, maar ook door welriekende bloemen, als nagelen en violetten, die de groenende heuveltjens, de wooningen van die menschlijke overblijfzelen, bedekten, betaald was. Dat kerkhof, veel verfchillende van die dood-kuilen, die de zinnen walgen en de verbeelding verfchrikken, omringd van rotfen, met heefters bezet, en wilde heuvelen, die de geuren van versch ontloken bloemen uitwaasfemden, wekte zoete droomen van hoop,, beguniligde de trooftende mijmeringen, en zettede de begraafplaatfen zelve een voorkoomen van leven, pen warm gevoel bij. Toen herinnerde ik mij den wensch van Osfian: „ En Gij, „ voor welken het licht nog fchijnt: leg mij ne„ der bij eene der rotfen van onze heuvelen. Dat D 4 n de  6$ K E I Z E „ de dikke hazelaar 'er rondom ftaa, dat de loei* „ ende eik 'er bij zij J Dat hij zig groenend ver„ toone op de plaats mijner ruste, en dat het geruis van het beekjen zig 'er van verre doe hoo„ ren! " Wat zijn die tedere zorgen van de rouwende menschheid verre van de wijze, waarop men de dooden in Frankrijk behandelt! Zi; zou eene terugkeering naar de barbaarschheiu fenijnen, zoo niet de barbaartn zelve de overblijfzelen van hunne paheflaanden door plegtigheden vereerden, die de zinnebeelden van hunnen eerbied en van hunne droefheid zijn. Men moest zeekerlijk die wijdfche vertooning beteugelen, die voor de omwenteling eene geveinsde droefheid met alle de pragt van den hoogmoed verfiert. Maar- moest men daarom die koude wijsbegeerte gehoor geeven, die degeene, aan we|ke wij door de banden vap namaagfehap of genegenheid verknpgt waren, aan het droog proces verbaal van eenen openbaaren amptenaar toevertrouwt, die, om aan andere zaaien te gaan, zig haast om een lichaam, dat nog zoo kortling geleden bezield was, naar elen gemeenen kuil te brengen , welke de verwarde verbeelding der leevende niet dan een afgiijslijk en. pnvermijdlijk vooruitzigt vertoont. Ik begrijp dat, geduurende het revolutionair beftuur, de vrees die vernietiging van de gemeene vooroprdeelen door üilzwijgen kondc doen goed  door ZWITSERLAND. 5? goedkeuren. De dood en het graf, gretige monfters, heften hunne open neusgaten in de hoogte en ademden de befmetie lucht in om hunne prooi te zoeken (*). Maar thans, nu het algemeen welzijn geen gevaar meer loopt van de toegeevendheid en tedere aandoeningen, wanneer zelfs de gelijkheid zig fomtijds mogt gefchonden rekenen door de onderfcheidingen, welke de rijken behaagenfchepten den doodente vergunnen, zou het voorzeeker barbaarsch zijn eene zoo loflfke zwakheid te beftrijden en eenen vriend, eenen echtgenoot de laatfte zigtbaare overblijfzelen van een wezen, dat hij zoo even aan zijn hare koomt te drukken en aan hetwelk hij nog door zijne droefheid gehecht is, eensklaps te ontrukken. Wij kwamen te Bazel terug op eenen zondag morgen, vroeg genoeg om ons bij de menigte te voegen, die naar de franfche protelïantfehe kerk gong. Het eerbiedig ftilzwijgen, de ingetogen houding, het godsdienltig gelaat van elk Hak ilerk af bij de bacchus-fceften, van welke wij te Parys getuigen geweest waren, daar wij de altaaren omverre geworpen, de choorkleeden in paerdenkleeden en ezels met mijters gekroond gezien hadden, daarjr * ^ ,. Upturnei T'ieir noftrih wide into the murbj air, Sagaciom of their quarry. M 1 L T O N, D 5  58 R E I Z E daar leden van een revolutionair comité zig beroemden zig dronken gezopen te hebben uit de heilige vaten en daar de uitdrukking van eene godsdienftige gedagte de grootte der lïaatkundige lasteringen was. De godvrugtigheid der Zwitfers, fchoon voor de reizigers ongemaklijk, naardien de poorten onder den dienst gefloten worden om het gedruis van de rijdtuigen voortekoomen, is egter aangenaam door de volmaakte ftilte, welke de zondag vertoont, ftilte, die men te Parys noch op zondag, noch op decadi geniet, waarvan de een zoo min geviei d wordt als de ander. Het is voor ons alleen niet dat een weinig rust noodzaaklijk is. Ook de dieren, die dienaars, die medgezellen van den mensch, die zoo nuttig en zoo onderworpen zijn, zoo onderdrukt en zoo geduldig, verzoeken, maar al te dikwijls te vergeefsch, wat rust. De item van barmhartigheid roept Frankrijks wetgeeveren toe met hun gezag ■tusfchen beiden te koomen tusfchen de onrustige, eeuwigduurende werkzaamheid en hebzugt van den meefler en de onderwerping van die lastdieren. Terwijl men in Zwitferland die goede fchepzelen met zorgvuldigheid, zelfs met liefde behandelt, drukt hen in Frankrijk de eerfte vloek van den arbeid met alle zijne zwaarte, Zondags, zoo wel als decadi, torschthetpaerd, nog vermoeid van den voorigen dag, weder zijnen drukkenden last; de  door ZWITSERLAND. 5$ de onmeedogende zweep doet wederom in de draaten haar kwetfend geklap hooren en zij, welker zenuwen niet tegens alle foorten van rampen behalven hunne eigene, verhard zijn, zijn beroofd van de verligting van te denken dat het lijden van dan rampzalig ras ten minden eenen dag ophoudt. Onder de zedenlijke verfcheidenhoden van Zwitferland is 'er geene die aanmerklijker is dan die van de godsdienden, die geheel door de landve*deelingen geregeld zijn. In den tijd van twee of drie uuren, uit het Canton Bazel in dat van Soleure, en uit eenen tak van dat van Bern in dat van Lucerne reizende, bevonden wij ons beurtelings in katholijk en protedantsch land. Welke de oorfprong zij van die ineenfchuiving van die geographifche godsdienden, die weleer zoo ligt den fakkel der burgertwist ontdaken, ziet men egter met genoegen dat de Zwitfers zedert het begin van deeze eeuw overtuigd fchijnen dat het zwaerd het wapen van overtuiging niet is. Daar zijn flechts twee godsdienften welke door het bondgenootfchap erkend worden, die van de Roomfche Kerk en dat delzel van leerdellingen zedert de zestiende eeuw onder den naam van de Helveiifche Confesfie bekend, hume heeft gezegd dat de haat van twisters des te grooter is hoe minder zij in het onderwerp van hunne twist verfchiUeti, Het is dan ook geen wonder dat de onee-  60 R E l z E ragheden van de Zwitfers zoo hevig geweest zijn, want het geloof, om hetwelk de twee partijen ftreeden, had hetzelfde kenmerk van onverdraagzaamheid en onbegrijplijkheid. ZEVENDE HOOFDSTUK. Foorrechten van de Burgers te Bazel Verlaaging van de andere klasfen. De boeren zijn aan het land verbonden. Vergelijking tusJchen de Zwitferfche boeren en de Franfche voor de omwenteling. Staat van de laatfte zedert de omwenteling. Manufa&uuren van het Cantm Bazel. Onderdrukkende belemmeringen. Jooden, wonderlijk te Bazel vervolgd, genieten in Frankrijk de rechten van den burger/land. Hunne zaak door eenen Katholijken Bisfchop bepleit, Van de veertig duizend inwooneren, die de bevolking van de ftad en het Canton Bazel uitmaaken, genieten de burgers, die het vijfde deel van dezelve zijn, alleen de rechten van gelijkheid of denken die ten minden te genieten. Het volk is in twee klasfen verdeeld, in die van de burgers, ten geale van ten naafïen bij agt duizend menfchen, en  door ZWITSERLAND. cc en die van de ingezetenen. Deeze laatfte klasfe vermeerdert jaarlijks naar maate de eerfte vermindert; Zij is van alle ftaatkundige rechten uitgefloten, kan geenen koophandel drijven, en de perfoonen, uk welke zij beftaat, worden flechts befchouwd als vreemdelingen, welken men vergunt in de ftad te woonen. De manufaéturiers, kooplieden, of ambagtslieden, die voor de meefte hunner inftaan, zijn gehouden optepasfen dat zij niet gevaarlijk voor den ftaat of tot last van denzelven worden. De lieden van die klasfe mogen te Bazel geboren zijn, zoo wel als hunne ouders, zedert verfcheiden gedachten, zij genieten daarom geen het minfte voorrecht en de toelaating van eenen hunner tot het recht van burgerfchap is met zoo veele hinderpaalen verzeld, dat de voorbeelden van zulk eene bevordering zeer zeldzaam zijn. Weinige lieden in die klasfe worden rijk. De vermeerdering egter van hun getal, hunne ftandvastigheid om in dien vernederenden ftaat te blijven, de zwaare belastingen, die zij betaalen moeten en van welke de burgers vrij zijn, de geringe befcherming, die zij van de regeering genieten, die flechts voor hunne perfoonlijkc veiligheid inftaat, dit alles bewijst dat zij te Bazel voordeden vinden, welke zij te vooren niet genooten en geeven een denkbeeld van hunnen ongelukkigen toeftand in de landen, die zij verlaaten hebben om zisr in dit land te koomen nederzetten. b Het  fa R E I Z E Het is ondertusfchen zeer opmerklijk dat in daÉ land van vrijheid, daar, volgens eenen van onze dichters „ elke boer zig kan beroemen zijne rech» ten te kennen en in zigzelven de waerdigheid „ van den mensen leert vereeren " (*), al]e de boeren (uitgezonderd die van de kleine ftad Lieftal, die enige ftads voorrechten hebben) naauwkeurig gefprooken, ftaaven zijn, aan het land behoorende, Ten tijde van het leenrecht wierden die arme liedendoor hunne opperhoofden, welken zij toebehoorden, dé een na de andere aan de ftad Bazel, toen eene Keizerlijke ftad verkogt. Daar uit zijn voorrechten gefproten, die, wel is waar, zedert langen tijd in onbruik geraakt zijn; het is te denken dat men dezelve nu minder dan ooit zal zoeken te doen herleeven, nu men nog maar een vierde mijl van de rechten van den mensch en de ftaatkundige gelijkheid is. Een vreemdeling, die uit Frankrijk in Zwitferland reist, kan niet nalaaten een zeer groot verfchil in het algemeen voorkoomen van de wooningen der land - bewooneren optemerken. In Frankrijk, onder het oud beftuur, was hunne armoede aan hunne huizen, aan hunne klederen en zelfs in hunne trekken zigtbaar, het zeeker teken van eene allerflegtfte regeering. Daar is nog te wei- (*) Even the peafant boafls his rlgh's to fcav. And learns to venera te himfeif as man,  door ZWITSERLAND. 03 weinig tijds verloopen om daarin nog veele verandering te kunnen zien; de uitwendige tekenen van armoede beftaan nog. Men ziet nog het kasteel met zijne droevige pragt de nederige Hulp met aarden muuren verduifteren, fchoon zij gelijke voorrechten hebben, terwijl in Zwitferland de armoedige hut een zeeker voorkoomen van welvaaren en gemak heeft; zij is omringd van een tuintjenofvan eenen boomgaart, terwijl men'er een beekjen voorbij ziet ftroomen. De boeren van het Canton Bazel zijn, gelijk bijna alle boeren van Zwitferland, wel gekleed en worden wel gevoed; zij zijn gewapend; en, dat geen gering voordeel is, zij hebben het recht van hunne eigen gefchillen zelve eerst te beflisfen, zonder tusfehenkomst van den bailluw, wiens beurs maar al te.dikwijls gefpekt wordt door de boeten, als hij de magt heeft om 'er over te vonnisfen. Maar die boeren behoeven voortaan niet meer door hunnenabuuren, de Franfche boeren, benijd te worden. Tot nog toe fchijnt de omwenteling voor den franfchen landbouwer gefchied te zijn. Terwijl de geestlijkheid, de renteniers, de adel bedorven zijn, terwijl de koophandel, vriend des vredes, belemmerd, geftuit is door geftadige ftaatkundige fchokken, moet de landbouwer, vrij van alle leenroerige belemmeringen en van perfoonliike dienften, ontheven van bezwaarende belastingen, onder duizenderleie verfchillende gedaan-  64 R E I Z E daanten vermenigvuldigd, en van welke enig© fchande met zig bragten, verlost van de bloedzuigers van 'slands fchatkist, die het lijk der armoede des te hardnekkiger fcheenen uittezuigen hoe meer het uitgeput was, de landbouwer, zeg ik, moet meer dan een ander, den dageraat der vrijheid zegenen, Het onweer van het fchrikbewind zelf is niet boven zijn hoofd los gebarften; hij is 'er flechts even door geraakt. Het kasteel was een prooi der vlammen ; zijne hut wierd ontzien s bijna alle de eigendommen wierden geroofd; die van den landbouwer bleef, behalven enige requifitleën, ongefchonden: de fleden krielden van beulen en rechters; de meefle flreeken van het land hebben 'er nimmer gezien. Geduurende al dien tijd dat het papieren-geld zijne waarde verloren had, betaalde.de boer met het arbeidsloon van eene week de pagt voor een jaar en die onmaatige winst flelde hem dikwijls in ftaat om zelf eigenaar te worden van het land, van hetwelk hij voorheen flechts huurer was. Genoeg baatzugt bezittende om alle mogelijke winst uit de omftandigheden te trekken, verkogt hij, terwijl hij zijne pagt-penningen in papier betaalde, zijne waaren niet dan voor geld en de uitgehongerde eigenaar was verplicht zig van zijn zilver, van zijn huisraad, te omdoen, om het graan van zijne eigen landen te koopen en zijn huisgezin en zigzelven te voeden. De wederkomst van het  door ZWITSERLAND. 6$ het geld heeft hem van de armoede verlost; de boeren betaalen nu in geld en dit moet hun gemaklijk vallen na, onder de regeering van het papier , zoo veel verzameld te hebben. Die boeren vormen thans eene welgeftëlde klasfe, die tot hier toe in Frankrijk onbekend was en hunne vrouwen en dogters, die voorheen barrevoets gongen j pronken thans fier met fraaie fchoenen, kanten» oorringen en vooral gouden kruisfen, die meer van haaren hoogmoed dan van haar geloof getuigenis geeveo. Naardien de bevolking van het Canton Bern veel grooter is dan de landbouw vereischt, is 'cr een groot getal inwooneren dat zig op de konflen van nijverheid toelegt. Men maakt 'er lijnwaaden; katoenen en linten in eene groote volmaaktheid. De burgers ontdoen zig niet van hunne rechten van fouvereiniteit op de opbrengst van die manufaftuuren. Een huisvader teelt vlas en bereidt het, de moeder fpint het en de kinderen draaijen de wielen, die het tweernen, dan wordt het in huis geweeven en, als het linnen af is$ ftaat het niet ter vrije befchikking van dcgeene, die het in het zweet hunnes aanfchijns en door de nijverheid hunner handen gemaakt hebben. Hec hoofd van het huisgezin is verpligt zijne wadr naar dé hoofdftad van het Canton te brengen; daar alleen is het hem geoorloofd die te verkoopên, na dat de koopers reeds onder eikanderen den prijs I. Deel» E be*  66 R E I Z E bepaald hebben, dien zij 'er voor geeven moeten. Ik weet niet dat het wetboek van het despotismus ooit eene drukkender inrigting bevat hebbe. Deeze zijn de vaderlijke zorgen, welke de regeering-familieën van Bazel voor hunne kinderen hebben; wat moeten de vreemdelingen dan van hun verwagten, die geen recht op hunne befcherming hebben? Dat kan men denken; maar geene vreemdelingen zijn zoo fterk aan hunne republikeinfche dwinglandij blootgefteld dan de eeuwige flagtoffers van de Christenen, de Jooden. Ondanks het noodlottig erfdeel, dat hun hunne voorvaderen nagelaaten hebben , hebben zij egter in enige landen van Europa eene fchuilplaats gevonden; het is niet dan in Frankrijk dat zij een vaderland gevonden hebben. Daar kan de Jood, uit de vernedering opgebeurd, waarin onze antichristlijke barbaarschheid hun hield gedompeld,, als burger, eigendommen verkrijgen, zig in vrede door de voortbrengzelen van zijnen arbeid verrijken, zijne Hem in den Raad verheffen, en zelfs de eerfte ampten in de republiek bekleeden. Godlijke verdraagzaamheid! Gij zijt niet die trotfche toegeevendheid, die zig te vreden houdt met de voorwerpen van haare verachting eene befchermende hand toetereiken, die, fier op haare voorrechten, als eene gunst fchenkt hetgeen flechts de uitoeffening van een recht is; maar gij befchouwt Biet hetzelfde oog hen, die geen ander geloof heb-  öoor ZWITSERLAND. ó? hebben dan dat van de oude patriarchen, hen^ die de leerftellingen van deRoonifcheKerkenhen, welke enkel die van het euangelie volgen. Voor de Franfche omwenteling den Jooden de vrijheid gefchonken had, was gregoirè, een van de uitmuntendfte leeraars van de Gallicaanfche Kerk, niet minder te prijzen om zijne geftrenge aankleeving aan zijn eigen geloof dan om de edelmoedige goedaartigheid zijner ziel, die hem in elk' mensch eenen broeder doet vinden, Welke dan ook zijne godsdienftige gevoelens zijn$ was gregoire, zeg ik, de voorfpraak geworden van dat onderdrukt geflacht en had den Weg voor hunne vrijlaating voorbereid, doof met eenen niet verdagten mond, hunnen vervolgeren lesfen van edelmoedigheid te geeven. Reeds konden zelfs de Proteftanten zonder gevtiar hunnen godsdienst verrigten en enige van die godsdienften Waren zelfs door de wetten erkend onder het monarchaal beftuur; de Turken zelve, de leerlingen van Mahomet, die te alle tijden den Christenen zulk eene diepe verachting hebben toegedraagen en welker geloof zoo trotsch, zoo uitfluitend is, hebben reeds eene ftraal lichts van de hemelfche verdraagzaamheid bij hen laaten doorbreeken en de geheimen der Christenen zijn niet meer haatlijk in hed oog van den Muphti. Maar in het proteftaritsch Canton van Bazel wordt de katholijke gddsdiëris'ë niet geduld, en die der Jooden is 'er in afgrijzen. ; E a Pi  68 R E I Z E De burgers van Bazel laaten dien ouder broederen van hun geloof niet alleen niet toe binnen hunne muuren te blijven ; maar zelfs mag geen Israëliet 'er eenen enigen nacht zijn hoofd te rusten leggen, zonder verlof van den eerften Magiftraatsperfoon, of zonder zig aan de ftraf van eene fterke boete bloot te Hellen. Een verdrag van koophandel tusfchen eenen Jood en eenen Bazelaar gefloten, is, zonder de bekragtiging van den burgemeefter, niet verbindende voor den Christen, fchoon wel vbor den Jood. Men heeft kwaadaartiglijk voorgewend dat de veiligheid van den koophandel deeze voorzorg eischte; maar de bekwaamheid van het volk van Bazel in zaaken van koophandel maakte die overtollig. Neen, neen; de waare reden is dat, naar de gedagten van de Bazelfche Christenen, die geheele godlooze fefte tot eene eeuwige verdoemenis veroordeeld is en dat het niet meer dan recht is die reeds in deeze waereld eenen aanvang te doen neemen. Een Jood kan niet verwagten in een vrij land de voordeden te genieten, welke zijnen broederen door willekeujige regeeringen, en zelfs door inquifiteurs vergund worden; hij heeft reden om met den Venetiaanfchen Jood in Shakespear uitteroepen: Vader Abraham >' wat zijn dat voor Christenen (*)> AGT- C*") ó Fathtr Abraham! what thefe Chriftians are»  door ZWITSERLAND. 6) AGTSTE HOOFDSTUK. Regeering van het Canton Bazel. Wijze van het verkiezen van de Leden van de Raaden ende Hoogleeraars der Univerfiteit. Oude en tegenswoordige ftaat van de wtetenfchappen, te Bazel, _N"a dat wij dus met ongenoegen gezien hebben dat, in het Canton Bazel, 't welk veertig duizend inwooneren telt, meer dan dertig duizend geenerkie rechten genieten, zullen wij misleiden reden vinden om ons te troofien met optemerken dat de waare vrijheid ten minnen onder de overige woont. Het tegenswoordig getal burgers is niet meer dan zeven duizend en onder deeze zijn 'er maar drie honderd, die geroepen worden om den fcepter der oppermagt te zwaaien, onder den naam van groote en kleine Raad. Deeze posten zijn voor het leven; als zij open vallen, wordt het te verkiezen lid van onder de burgers gekozen, maar niet door de burgers. De moeite van die keus valt op de raaden zelve, die, bij ondervinding de zorgen en de zwaarigheden van de regeerifig kennende, beter dan het gros der burgeren weeten E 3 wel-  70 R E I Z E welke hoofden gefchikt zijn om die gewigtige be* dieningen te bekleeden. Het burger-recht wordt 'er niet, gelijk bij de Franfchen, door inwooning verkregen. De eerzugtige, die'naar zoo groot eene eer haakt, moet, na verlof van den grooten Raad verkregen te hebben , die onderfcheiding met eene groote fomme gelds koopen, tenzij hij verliefd worde op eene fraaie burgeres. Dan mag hij over zijne vrijwording in accoord koomen; dan betaalt hij de helft van het geld en de vrouw wordt als eene genoegzaame belasting befchouwd, om voor de andere helft doortegaan. Dan is onze man burger, maar dan kan hij nog tot geen ampt verkoren worden, maar zijne nakoomlingfchap in het derde of vierde geflacht kan daartoe eerst koomen, hetgeen hem, gelijk men ziet, veel deel geeft aan de regeering des lands. Als iemand ontrouw in zijn ampt is, verliest hij alle burgerlijke rechten; een bankerot zelf, dat elders flechts als een ongeluk wordt befchouwd, is genoeg om dat verlies te moeten ondergaan, dat tot zelfs de eerfte magiflraats - perfoonen van de republiek kan treffen. Uit vrees dat negen en dertig duizend en zeven honderd perfoonen zouden murmureeren van altoos geregeerd te worden door drie honderd andere , die altoos dezelfde zijn, of door zigzelve verkoren worden, heeft men enigzints zorg ge-  door ZWITSERLAND. 71 draagen om deeze overheerfching voor het volk te verbloemen. Bij voorbeeld, als 'er eene plaats open valt, worden 'er drie leden door den grooten Raad benoemd, die vervolgens om de plaats het lot trekken. Deeze wijze van verkiezen kan zeer goed zijn als men een lid m den grooten en kleinen Raad benoemen moet, en zelfs, als men wil, tot het benoemen van burgemeelters en volks-vertegenwoordigers, waartoe geene zeldzaame talenten vereischt worden; ook is het denkbeeld dat 'er geene uitmuntende hoedanigheden vereischt worden om te regeeren thans heerfchende in Europa, el  9 o R E I Z E pel van Willem Teil, die wij kort daarop aan onze (linkerhand onder rotfen hangende zagen, heiligt de plaats» daar Teil ontfnapte, na te land gefpróngen te zijn en met zijnen flerk gefpierden voet de bark van den landvoogd Geisler afgefloten te hebben. Het was in het midden van eenen florm, door die onderaardfche winden veroorzaakt, welke de fcheepvaart op dat meir fomtijds gevaarlijk maaken. Welke plaats op de waereld kan ook indedaad beter dan deeze een groot en edelmoedig ontwerp inboezemen! Welke kan een fchooner toneel voor eene wanhoopende en grootfche daad opleveren» Het meir, dat, over het algemeen, tot Brunnen van het westen naar het oosten flrekt, heeft hier eene zeer duidlijke vernaauwing en draait zuidwaarts. Deeze laatfte tak, die den naam van het meir Uri voert, wordt gezegd eene diepte van zes of zeven honderd voeten te hebben. Reeds aan deszelfs ingang rijzen puntige rotfen, wonderlijk van gedaante en kleur, onmiddelijk uit het water op. Na die voorbij gevaaren te zijn, koomt men in eene treffende , vreeslijke golf. Het is niet meer dan een afgrond, tusfchen zwarte, dreigende rotfen bekneld, die dan kaal, dan bij tusfehenwijdten met bosfehen pijn- of beuken-boomen bezet zijn. Somtijds ziet men door die ongelijk uitgekartelde boorden, meteen zwenk, bergen tot hun midden met bosfehen bezet en welker kruinen  door ZWITSERLAND. 9» ncn vervolgens oprijzen, dan {reiken, dan bewasfen plaatfen vertoonende. Hunne ontzagchelijke hoogte vernaauwt het meir. Wij voeren voort in een diep ftilzvvijgen. Onze aandacht, op zoo veele nieuwe voorwerpen gevestigd, deed ons verftommen, Wij vreesden aftetrekken of afgetrokken te worden door eene onderlinge mededeeling van onze gedagten. Vergeeten hebbende dat het eind van onze fcheepvaart gevaarlijker was dan het begin, hadden wij verfcheiden uuren van onzen dag te Brunnen verloren. De avond viel en de fchaduwen, die het gezigt weder verfchillende maakten, deeden het ook akeliger zijn. Gelukkig was de lucht ftil en het meir effen: de ftilte van den avond wierd niet geftoord dan door het eentoonig geluid van onze riemen , en door het geklank van de klokken van Altorf, dat wij van verre hoorden en dat op de oppervlakte van het water kwam verdwijnen.. Wij hadden nu alle de trappen van licht gehad van den vuurigen gloed van de ondergaande zon af tot de dikfte duifternisfen van den nacht, voor de maan de toppen, die ons omringden, beklommen had. Eindelijk vertoonde zij haare verlichte fchijf en haar zilver licht trof tegelijk de bruine zijden van de rotfen, het donker groen der boomen en den fchitterenden fpiegel des waters. Haare zagte ■ ftraalen zouden onze vrees verdreven hebben, eqo onze nachtreis, onder zulke wilde voorwer- pen,  2* R E I Z E pen, ons bij geval vrees ingeboezemd hadde. Het was bijna met weêrzin dat wij te FlueJIen kwamen, daar wij moeiten ontfcheepen en te paerd ftijgen, om ons twee mijlen verder naar AItorf te begeevem ELFDE HOOFDSTUK, 'Altorf. milem Teil Beklimming van den berg St. Gothard. IVasfen. Valei van Schillenen. Duivels-brug. Valei van Ur[eren. Hoe onverduldig wij ook waren om den berg St. Gothard te beklimmen, zou het onvergeeflijk geweest zijn, zoo wij ons niet enige uuren te Altorf, hoofdftad van het Canton Uri en roemrugtige wieg van het Helvetisch bondgenootfchap, hadden opgehouden. Het is flechts twee honderd jaaren geleden dat de boom, aan weiken de zoon van Willem Teil gebonden wierd, nog ftond. Op die heilige plaats heeft men eene foort van gefchilderden toren gebouwd en digt daar bij, ter plaatfe daar men zegt dat de vader de pijl aftrok, met welke hij den appel van het hoofd van zijn kind fchoot, heeft men eene  öooft ZWITSERLAND. 9% «ene fontein opgetigt, de fontein van Teil genoemd, die met het ftandbeeld van dien verlosfer van zijn land verfierd is. Ach! den mensch, wiens hart niet klopt op bet betreeden van dien heiligen grond, ontbreekt zeekerlijk iets, Een van die menfehen, die alles in twijfel trekken en die eeuwig ftrijden tegens die verheven overleveringen, die onze ziel vergrooten, door haar roemrijke zaaken te herinneren, heeft, in een werk, omtrent dertig jaaren leden te Bern uitgegeeven, gezegd dat alle de onwaarfchijnlijke daaden, die aan Willem Teil toegefchreven worden, door een Deen verrigtzijn, Toko genaamd, die den ftandaart van weêrfpannigheid oprigtede tegens Harold, Koning van Denemarken, omtrent de tiende eeuw. Die droevige uitlegger wist- niet hoe veel fpijt hij zoude veroorzaaken aan den wijsgeerigen reiziger, met hem te zeggen dat de hulde, die hij in zijne verrukking aan het ftandbeeld van Willem Teil heeft toegebragt, aan Toko moest worden overgedaan^ Men wil dat 'er indedaad eene noodlottige gelijkheid is tusfchen hst verhaal van de Deenfche gefehiedfchrijvers en de overlevering, van WillemTeil. Daar is ook een appel afgefchoten, ook een manlijk antwoord aan den tijfan gegeeven; maar de eene van deeze daaden fluit de andere niet uit, Wac daaf van zij, de hooge Raad van Bern liet het'  H R E I Z E het boek Verbranden en ik beken dat ik geneigd ben deeze wraak te verfchoonen. Teil is, in Engeland zoo wel als in Zwitferland, de held van onze kindsheid. De verwonderlijke hiftorie van den appel koomt in de eerfte lesfen voor, welke men ons geeft i wie van ons zou dan kunnen dulden dat die fchatting van bewondering, van onze tederftejaaren aan den held van Altorf betaald, op eenen anderen mensch, een ander land en in eene andere eeuw wierde overgebragt? Dat ten voordeele van den hiftoriefchrijver van Toko pleit, of liever van den fchrijver, die hem aanhaalt, is de zedigheid, met welke hij zijne twijfelingen oppert. Als hij in onzen tijd geleefd had, zou hij misfchien van Willem Teil en van Toko zeiven, zonder zwaarigheid, zinnebeeldige wezens gemaakt hebben, gelijk dupuïs en enige van zijne leerlingen van verfcheiden perfoonaadjen der oudheid. Het is waar, de buitenfpoorige denkbeelden van die nieuwerwetfche Pyrrhoniaanen zijn veel geftrenger behandeld dan de fabel van den hiftoriefchrijver van Bern; want, gelijk Rousfeau zeer wel gezegd heeft, verbranden js niet beantwoorden, en de onfeilbaarheid van eenen hoogen raad in het beoordeelen van boeken kan in twijfel getrokken worden; maar wie zul de allegoristen, door al het gewigt der redeneerkunde van Doftor priestley ter neder geveld, weder oprigten,  door ZWITSERLAND. & Na dat wij van Altorf vertrokken waren, reisden wij drie mijlen langs eene valei, aan welker bodem de Reusf met die fnelheid vloeit, welke ^lle de rivieren van Zwitferland algemeen eigen is. Omtrent zes mijlen van Altorf reeden wij voorbij eene kapel, in een weiland gelegen en welker voorgevel met fchilderwerk verfierd is, dat eene harten-jagt verbeeld; dit is een wonderlijk verfierzel voor een godsdienflig gebouw. Men verhaalde ons dat deeze weide voorheen eene vergader - plaats van het volk was; zij wordt jaag - mat genoemd en op St. Marcus - dag begeeft zig geheel het land derwaarts in optogt. Deeze valei, die een vermaaklijk en vrugtbaar voorkoomen heeft, is met rotfen bezoomd, die met boschjens boomen van verfchillende foorten bezet zijn, tot het dorp Stug. Maar van daar verheffen zig de Alpen in de lucht en toen begonnen wij deeze zwaare fteenklomp te beklimmen, die nog maar het voetftuk van den St. Gothard is. De fchuinlte wordt eensklaps zoo fteil, dat men enige behendigheid nodig heeft om in de zaal te blijven. De rivier, die te vooren zagdijk en op haar gemak door de valei vlietede, wordt hier door de rotfen weerhouden, betwist haaren doorgang en men ziet haar niet dan op groote diepten. Ter wederzijde verhieven zig bergen met denneboomen bezet tot buiten het gezigt en zij waren fonuijds doorgroefd door water -ftroomen, die, dwarïch  # R E I Z B dwarsch over onzen weg loopende* zig in' de Reusf Horteden, welker toevalligheden ons elke minuut een nieuw voorwerp van bewondering aanboodenw De bergen vernaauwden zig naar maate wij , voorttrokken ; zij lieten flechts eenen engen doortocht open voor de fchuimende rivier, die zig fomtijds fcheen te vertoornen over deeze hinderpaal en, dezelve te boven gekoomen zijnde, 'er in woede van waterval tot waterval door te breeken. De weg loopt langen tijd over de flinker zijde van den afgrond; maar deeze eensklaps door eenen anderen afgrond afgebrooken wordende, kwamert wij over eene brug, die ftout gelegd was, op den anderen berg, tot dat eene diergelijke hinderpaal ons noodzaakte andermaal den ftroom overtetrekken. Wij bleeven midden op eene van die bruggen fiaan om de bergen, die ons van nabij omringden v en den afgrond, die onder onze voeten was, te befchouwen. Als men den rand van de brug nadert om in die groote diepte nedertezien is het eerfte dat men gevoelt, fchrik. Men vreest dat de brug, op welke men ftaat, invalle en men in den afgrond ftorte. Men heeft enige minuuten nodig eer die onaangenaame gewaarwording bedaart en dan wordt zij. vervangen door eene zagter, bedwelmende bewondering, die het hart vervult en doet opzwellen, terwijl de oogen over die opeen' geftapelde wonderen weiden;-  door ZWITSERLAND. 97 De haam van die brug in de taal van het land is 'de Priefters Sprong; ftaat te weeten of de heilige man in den afgrond, dah wel over den afgrond gefpróngen zij; dit is een ftük dat moeijelijk optehelderen is. Wat daar van zij, het is Onmogelijk op die plaats van een fprong te hooren, zonder met alle zijne leden te beevem De weg tot Wasfen is ten uiterfteh romanesk. Enige van die wilde afftortende ftroomen, van welke demeefte, al brullende, verwoeftingop hunnen weg zaaien, zijn hier door menfchen handen getemd; door hunne fnelle aandrift worden zaag-molens en andere werktuigen in beweeging gebragt. Wij bleeven in dit dorp eene wijl van de vermoeienis van het klimmen uitrusten. De koele wind van de bergen deed *er zig reeds gevoelen en gaf ons eene aangenaame gewaarwording, na de warmte, die, in het diepst der valei opeengepakt zijnde; öns verflikt had; Het Was een zondag; het weder was fraai en het dorp was vol berglieden üit den omtrek, die'er gekoomen waren, niet alleen oni hunnen godsdienst waarteneemen, maar ook om naar het wit te fchieten. Deeze is eene Oefening; waarop men zig in alle de Cantons toelegt ^ niet alleen uit tijdkorting, maar uit verpligting; zij moeten, onder opzigt van de regeering, eefl Zeker getal fchooten in het jaar doen, opdat men verzeekerd zij dat hunne wapenen in goeden ftaat zijn, dat zij de gewoonte niet verleerd hebben van L Deel. G de-  ?3 R E I Z E dezelve te behandelen, en dat zij altoos tot verdediging des lands gereed zijn. Wij befpeurden rondom ons nog geene fpooren vanfneeuw, behaiven talrijke water-ftroomen, die van boven van de bergen afftorteden en die zeer gezwollen waren door eene oorzaak, die dezelve, in een land zonder ijsbergen, droog zouden gemaakt hebben: de warmte en droogte veroorzaak» ten, op dien tijd, zeer zwaare fmeltingen. De gezigten rondom Wasfen zijn verwonderlijk door hunne verfeheidenheid zoo wel als door hunne fchoonheid. Men befpeurt, als men door die dorp is; dat men in een land is, daar de mensch aanhoudend met de natuur in ftrijd is. Aan de eene zijde is de berg ontbloot van zijn bekleedzel van denneboomen en vertoont, in plaats van derzelver donker groen, eene naakte, hobbelige zijde van zand en gruis, met Hukken en brokken van enige boom - Hammen hier en daar bezaaid. Dat wij zagen was het fpoor van een* fneeuw- bal. Welke befchutting kan de mensch zig vormen op plaatfen, daar geheele bosfehen van groote fterke boomen in eenen oogenblik weggevaagd worden, tegens zulke magtige oorzaaken van verwoefling. De inwooners leeven evenwel gerust midden in die gevaaren. Zij bouwen hunne huizen op zoodanige plaatfen en volgen zoodanig eene wijze van bouwen, dat, zoo het ongeluk koomt, het over fcwne hoofden kan gaan, zonder hun kwaad te doen,,  ©oör-ZWITSERLAND. r9 doen. Zij neemen de rotfen te hulp; deeze zijn hunne hulp-troepen tegens diergelijke aanvallen. Maar de rotfen zelve, zoo oud als de tijd, bezwijken fomtijds voor het geweld dier fneeuwballen. Tot nu toe waren de rnajeftueufe gezigten bij tusfchenpoozen verzagt; enige wooningen, enige bosjens groen, onder dié woeftenijen verfpreid, maatigden derzei ver wildheid: zij begonnen nu alleen ontzagchelijk en vreeslijk te Worden, vooral voorbij het dorp Gestineh eh den afvallenden ftroorn Meyen genaamd, die dwarsch over den wegnaar de rivier de Reusf loopt. Geene pijnboomen flingeren hunne kruinen meer door de lucht; geen kreupelbosch vertoont meer zijne bloeijende doofnftruiken, en de dorre brandnetel zelve, met zijne ftekelsgewapend, geeft den voetganger niet meer gevoel van de tegenswoordigheid van een bewerktuigd wezen. Wij warert toen irt het midden van den zomer; wij hadden, drie mijlen vroeger, rijke oogften gezien; dié de feisfen wagtedert, boomen met vrugtenbelaaden, in kort alle blijken van overvloed, groeijing en leven. In de nieuwe iTreek, waarin wij nu kwamen, was alles daarentegen dood; het was meer dan winter, het was een eeuwige winter. Geen teken van hérvoortbrenging dat hoop deed fcheppeh; de onmogelijkheid van eene verandering vertoonde zig aan alle kanten. Somtijds G s fee'  loo R E I Z Ë reezen 'er naast ons ontzagchelijke hoopen fteenrotfen, niet minder hoog dan groote bergen; fomtijds waren 'er tusfchen ons en derzelver voetftukken groote ruimten, vol van ftukken van fteenen, die van hunne zijden fcheenen afgevallen te zijn en voor het oog niet dan omgekeerde velden van rotfen vertoonden. Deeze weg, die in den zomer vrij vreeslijk is, wordt in den winter ten hoogften gevaarlijk door de fneeuw - ballen , die van die ongenaakbaare hoogten afftorten. Die groote werktuigen van vernieling hangen dikwerf zoo los boven de hoofden van den ftoutmoedigen reiziger, dat de muilezel-drijvers de fchelletjens van hunne muil-ezels met hooi vullen, en de lieden, die zij geleiden, verbieden een enkel woord te fpreeken. De minfte trilling in de lucht zou den vreeslijken vijand, die op hen loert, kunnen waarfchuuwen en wagt Hechts het fein om hen te verpletteren. Op alle plaatfen, daar hij enige flagtoffers heeft omgebragt, Haan kruisjens ter zijde aan den weg, die 'êr het droevig geheugen van bewaaren. Men tragt nog toevallen van dien aart voortekoomen door vooruit fnaphaan-fchooten te doen om den bal te doen vallen, als hij den reiziger nog niet kan raaken. Somtijds fteeken groote ftukken rots ftoutlijk uit als om den weg te floppen. Daar is 'er een van fraaien granietfteen, die den weg bezoomt en dien  door ZWITSERLAND. ioi dien men den duivels-jïeen noemt, omdat, bij gelegenheid van een gefchil tusfchen de lieden van dit land en den duivel, de laatfte hem daar gebragt heeft, met oogmerk om een der werken, die hij de beleefdheid gehad had van te maaken, gelijk ieder een weet, omverre te werpen. Zoo de bijgeloovigheid ergens vergeeflijk is, is het voorzeeker hier, daar de verbeelding overal de fpooren van eene bovennatuurlijke werk-oorzaak meent te zien. Zoo de heldendichters van den ouden Homerus af tot onzen verheven Milton de valei van Schellenen gezien hadden, voor zij hunnen Tartarus en hun Pandemonium befchreeven, zouden zij 'er nog enige afgrijslijke trekken en enige helfche aardigheden hebben kunnen bijvoegen. De duivel is egter, in het oog van deeze goede berglieden, geen kwaaddoende vijand, fchrander in het kwaad, gelijk bij de bewooneren der vlakten en van onze verlichte landen: fchoon hij deeze mengelklomp van de natuur tot zijne woonplaats verkozen heeft, is hij egter vrij goedaartig, en wel verre van zig, gelijk zekere andere mogendheden voor het oog te verbergen, heeft hij alle bedenklijke zorg gedraagen om zijn paleis; genaakbaar te maaken, door het doorbooren van rotfen, het leggen van bruggen over fteile afgronden enz., werken, die hij, zoo als de inwooners aeggen, maaken kon en door welke hij zig zon* G 3 der  ioi R E I Z E der twijfel bij het vaderland zeer vercTienstlijï? heeft gemaakt. Men kan zig niets ftouters, niets vermetelere verbeelden dan den weg, welke door die valei van Schellenen loopt. De hinderpaalen, die in den weg waren, fchijnen onoverkoomlijk te zijn geweest. Somtijds is 'er tusfchen twee fteile afgronden een zoo fmalle weg, dat men groote vierkante fteenen op de twee kanten gezet heeft» om te beletten dat de reizigers niet ter flinker of ter regter zijde afftorten, en als de rots een ondoordringbaare en loodregte wal is, dan loopt het pad om dezelve heen, door boagen, door pijlaaren onderftut, die haar rustpunt veel verder naar beneden hebben in de eene of andere fpleet, op de eene of andere uitfteekende punt, van welke de fchranderheid der bouwmeefters gebruik gemaakt heeft en dan gelijkt de weg naar een roozenkrans, tegens de rots boven den afgrond opgehangen. Die weg, welke verfchillend van breedte is van den tot vijftien voeten, laat altoos twee gelaaden muilezels plaats genoeg om eikanderen voorbijtegaan; hij is bijna overal beflraat en de burger ramond vergelijkt dien bij een lint, dat los op de bergen is geworpen. Na enigen tijd alle de grillige wendingen van dien weg gevolgd, en plaatfen doorgetrokken te zijn?  eoor ZWITSERLAND. 103 jrijtt, welke de vrugtbaarfte verbeelding nimmer zoude hebben kunnen fcheppen, en van welke de beste befchrijving flechts een onvolmaakt denkbeeld kan geeven, kwamen wij aan dat werk des Satans, dat men de Duivels-brug noemt. Dit gebouw kwam ons zoo verwonderlijk niet voor als de plaats daar het is; misfchien was het ook omdat wij uit Milton wisten dat de pontificaal? konst die bouwkonst is, waarin zijne helfche majefleit boven alle andere uitmunt. Wij hielden ftil om die treffende en befaamde brug op ons gemak te befchouwen. Regte hooge bergen fcheenen ons daar in onze reis te fluiten. De enigfte uitgang, die 'er fcheen te zijn, was het bed van den Aroom, maar het verbolgen water viel door deeze fpleet in watervallen op gebrooken rotfen en vervulde de lucht met zijne fchuim en zijn gedruis. Wij fcheurden ons met weerzin van deeze groote voorwerpen af en van de brug koomende draaiden wij om eenen hoek van den berg en kwamen langs eenen moeijelijken oploopenden weg aan den voet van eene fteilte, die ons den verderen voortgang fcheen te fluiten. Voorheen was eene brug, aan ijzer-werk vastgemaakt, dat in de rots ingemetfeld was, en boven den flroom hangerfde, de enigfte weg om verder te gaan; maar de ongelukken, die daar dikwijls gebeurden, noodzaaklen de regeering een ander middel te zoeken om G 4 den  104 R E I Z E den weg voorttezetten. Alzoo het even onmogelijk is die fteen - klomp over te trekken als haar ta verzetten, befloot men die te doorbooren. Het gat is twee honderd voeten lang; deszelfs hoogte en breedte is twaalf voeten. Bijna van den ingang afloopt deeze onderaardfche weg in het duifter; een zwak licht, dat 'er door eene fpleet indringt, dient flechts om de donkerheid van denzelven te doen befpeuren. Mijne verbeelding was zoo vol van alle die, zoo nieuwe, voorwerpen, die mij geduurende die reis getroffen hadden, dat het, ik beken het, niet zonder enigen weerzin was, dat ik mij in dien duifleren nacht Hortte, die alle de gewaarwordingen van fghrik, die ik ondervonden; had, weder opwekte. Bij het uitkoomen uit dit hol fchijnt het landfchap, dat zig voor het oog ontwikkelt, eene toverij, Geene toverftaf, geene toneel - verwisfeling kan alles zoo fnel veranderen, of fterker affteeken bij hetgeen men eerst gezien heeft. Eenen, oogenblik te vooren waren wij nog in den baiert; het was de omkeering van de waereld, en na den tijd gehad te hebben van onze gedagten zaamenteraapen geduurende eenen duifteren weg, als alle de vreeslijke indrukzelen, welke wij op eikanderen ondervonden hadden, zig in onze hersfenen te ge-r lijk waren koomen opftapelen, vertoont zig ons de natuur eensklaps met de fraaifte kleuren en met aU le de bekoorlijkheden van haare kindsheid getooid; al-  door ZWITSERLAND. iQS Ulles is frisheid, leven en verruklijke fchoonheid. De dorre fteenachtige grond, die de bergenfcheidde, worde eene frisfe valei, daar effen voetpaden in groene weiden kronkelen, het oog, in plaats van over fleile afgronden, kaale rotfen te dwaalen, weidt over de zagte golving der heuvelen; de woefte wildernis is vervangen door eene bebouwde , vrugtbaare en bewoonde valei en de fchuimende ruisfehende flroom verandert in eene ftil loopende rivier, welker helder water over een bed van zand vliet, of die op een grond van keifteenen murmelt dat zij een zoo fraai verblijf moet verhaten. Omtrent het midden van deeze aangenaame valei, die omtrent drie mijlen lang en twee breed is en die men de valei van Urferen noemt, is het dorp Andermat. Het fchijnt niet oud en het wordt behoed voor den val der fneeuw - ballen door een klein bosch van pijnboomen, dat de inwooners met eenen godsdienfligen eerbied bewaaren. Het heilig woud bij onze voorvaderen was niet onfchendbaarer; men zegt zelfs dat de onheilige, die de bijl aan dit zoude durven flaan, met den dood zou geftraft worden. Een van mijne reisgenooten vermoedde dat deeze valei oorfpronglijk een meir geweest is. Hij gaf'er verfcheiden aardrijkskundige redenen van; hij onderflelde dat de uitdrooging van dit meir veroorzaakt moest zijn door de eene of andere Q g breuk  io6* R E I Z E breuk en dat het water, dat 'er uit liep, de tegenswoordige valei droog gelaaten had. Zij is zeer wel bebouwd, als men zoo fpreeken mag van weiden met kudden vee beweid wordende; maar daar ontbreekt egter een voortbrengzel, dat zeer noodzaaklijk is voor een zoo hoogland; het weder was den geheelen dag zeer fchoon geweest en de zon had niet opgehouden haare zuiverft» ftraalen op ons te fchieten, van dat wij in de valei gekoomen waren tot dat wij aan het dorp Hospital kwamen, dat aan het eind ligt; wel nu! niettegenstaande dit was de aangenaamfte offerhande, welke wij, bij onze aankomst, ontvingen, eene takkebos om ons te warmen; maar deeze takkebosfen zijn de boeren verplicht met groote moeite in de benedenlte berg-engten te gaan haaien, want hunne valei brengt geene brandftoffen voort. Volgens de gemeene overlevering is die valei nooit zoo ontbloot geweest van hout; de boeren beweeren dat hunne heuvelen 'er voorheen mede bedekt waren, maar dat een magtig toveraar, die op eene hooger en minder aangenaame plaats woonde, jaloers geworden was op hun geluk, dat hij niet alleen de bosfehen verbrand had, maar dat hij ook den grond zoodanig betoverd had, dat die nooit meer hout heeft kunnen voortbrengen. Die toveraar kon hun geene lelijker poets gefpeeld hebben, want hout is bij hen iets van eerfte noodv saak-  door ZWITSERLAND. 10? Zaakrijkheid. Enige fchrijvers hebben gegist dat het vuur indedaad de bosfehen van die ftreek, bij toeval, kon verteerd hebben en dat de nieuwe boomen, welke men 'er had willen planten, niet meer andere oude fterke boomen tot hunne befchutting hebbende, nooit weêrftand genoeg heb* ben kunnen bieden aan de hevige winden, die, van de bergen vallende, in deeze valei Horten. Men heeft opgemerkt dat de meefte valeien van Zwitferland in hetzelfde geval zijn. De grond, die op het hellen der bergen ligt, wijkt, de boomen, die 'er hunne wortelen onder hebben, geen' fteun meer vindende, vallen om; het onderst hout-» gewas, dit bolwerk tegens het geweld der orkaanen verloren hebbende, wordt omverre geworpen. Dan hoopt de fneeuw op die bergen op; als de lente koomt, fmelt zij tot ftroomen, die het overfchot van de groei-aarde medefleepen en de kaale ontbloote berg wordt van nu af aan aan fneeuw-ballen ten prooi, die den inwooner geftadig bedreigen, als 'er nog bewooners in die Hreeken blijven, en den reiziger, als hij genoodzaakt is dezelve doortetrekken. De valei van Urferen is onder de befcherming van, of liever onderworpen aan het Canton Uri. Zij behoorde voorheen onder het rijk en de abt Disfentis, bij de Graauwbunders, had 'er verfcheiden heerlijke rechten. Het huis van Oos^ fgnrijk befchikte in het begin van de vierde eeuw, over  xoB r e i z e over dezelve, ten voordeele van Henri de J'Hospjtal, edelman van Uri; vervolgens wierd zij met geweld overgedraagen aan Koenraad van Moos, anderen edelman uit hetzelfde land. De doorgang, welke 'er door loopt, is dikwijls een onderwerp van gefchillen geweest; eens hebben de inwoo, ïiers, door hunnen abt geholpen, hunnen nabuuren van het Canton Uri den oorlog aangedaan; eens zijn zij, van het Canton Uri en twee andere geholpen, den St.Gothard overgetrokken en heb-, ben de inwooneren van de Levantijnfche valei be^ ltreden, die thans onderdaanen van dezelfde republiek zijn. Toen 'er vervolgens andere gefchillen tusfchen hen en den abt ontfïonden, gefchillen, waarin altijd bloed vergoten wierd, flooten zij eindelijk met hunne bondgenooten van Uri een traclaat en in het begin van de vijfde eeuw ontfloegen zij zig van de moeite om hunne rechten te verdedigen , door dezelve die magtiger nabuuren in handen te geeven, aan welken zij ook erkentenis verfchuldigd waren voor de hulp, die zij altoos van hun genoten hadden. Zij voorbehielden zig egter enige municipaale voorrechten, als de verkiezing van hunne eigen magiftraaten en het recht van hunne burgerlijke en lijfllraflijke zaaken te vonnisfen, behoudens het beroep op het Canton. De valei bevat nog twee andere dorpen dan die, van welke ik gefprooken heb, die de hoogfte ge, meen^  door ZWITSERLAND. io> meenten van Europa zijn. De geestlijke zaaken van de valei zijn onder het beftuur van den Bisfchop van Coire. Voorheen verkoozen de inwooners zelve hunne priefters, die bevestigd moeften worden door den bisfehop en door den abt Disfentis. Zedert korten tijd is het een kapucyn van Uri die de geestlijke zaaken beftiert. TWAALFDE HOOFDSTUK. Top van den berg St. Gothard. Oorfprong van dien naam. Afklimming van dien berg. Water -ftroom van Te/in. NX^ij hragten den nacht in het dorp Hospita! door en den volgenden dag begonnen wij den eigenlijken St. Gothard te beklimmen, terwijl de bergen, die wij tot nu toe overgetrokken waren, eigenlijk nog maar deszelfs voet uitmaakten. Wij waren niet meer van ijslijkheden omringd en in den baiert gedompeld, gelijk te vooren; het opklimmen was noch zeer fteil, noch gevaarlijk. Wij zagen overal fpooren van groeijing , de bergmyrte, het wit nieskruid en andere ftruik - gewasTen, welke deeze hooge ftreeken eigen zijn, ftonden in vollen bloei. De  no R E I Z E De Reusf, die fteeds nederiger wierd naar matte wij derzelver bron meer naderden, zig niet meer aangevuld vindende door het water van de valei van Urferen en de hoogten, die 'er aan grenzen, was nu niet meer dan eene kleine beek. Zij vertoonde van tijd tót tijd grillige watervallen, die men zonder gevaar of vrees over kon fpringem De koude had ons in den nacht gehinderd, hetgeen ons deed dugtett dat wij nog meer koudé zouden lijden voor wij den top' van den berg bereikt hadden; maar de beweeging en de weldaadige ftraalen van de zon behoedden 'er ons voor. Wij hadden altijd gehoopt dat wij van de hoogten, waarop wij ons begavenj een fchoón wijduitgeftrekt land zouden kunnen overzien; maa* wij waren weldra op de kruin van eenen der hoogfte bergen van Europa, zonder dat wij ooit vérder dan twee mijlen van ons af gezien hadden. Waar wij ons ook bevonden, wij befpeurden, als wij vooruit zagen, niets dan den berg, dien wij beklimmen moeiten en als wij boven op deezen waren $ was 'er weder een andere agtér: als Wij agteruié zagen, wierd ons gezigt ook gefluit door de natuurlijke toevallige plaatfing der rotfen,- die wij overgetrokken waren, door het draaien der bèrgengten, door de uitfteekende ruggen; ter regteren ter flinkerhand waren wij bezet door de bergen , die de zijden van de valei uitmaakten. Maar tusfchen Urferen en den nop van den St. Gothard had-  boor ZWITSERLAND. in hadden wij het vermaak naar het Noorden, met een zwenk, tusfchen de bergen door de pragtig© opeenftapeling van alle de bergen, die wij overgetrokken waren, te zien en van nog veele andere op eenen aanmerklijken afftand; enige waren door de zon verguld; andere met wolken omgeeven, die als eene beroerde zee verre beneden ons rolden. Wij merkten, ondanks de zon, wel dat wij nu ïn de koude ftreeken gekoomen waren. Op het rijke gras van Urferen Was een ruuw zwartachtig gevolgd, dat weder op zijne beurt door mos of door de kaale rots vervangen wierd. Hier en daar tragteden enige kleine verdraaide heefters zig te vertoonen en hunne onmagtige poogingen getuigden dat geheel het groeiend rijk op die hoogten tot dorheid veroordeeld was. Eindelijk kwamen wij op den top van den St. Gothard. Een kapucijn kwam ons te gemoet en bood ons beleefdlijk ververfchingen. Deeze goede kapucijnen moeten, geduurende drie of vier maanden van het jaar, genoeg afleiding hebben % daar is geene plaats op de waereld, al is zij maar half zoo hoog, daar men zoo veele perfoonen van alle flanden en van allerleien aart ziet. Elke nieuwe gast heeft veel te vertellen en veel te leeren en deeze kluizenaars hebben, fchoon boven de waereld verheven, zoo veel gelegenheid als iemand van de dwaasheden, die 'er zoo veele in gevonden worden, te leeren kennen. Zij verhaalden ons dat  R E I Z E dat 'er» daags voor onze aankomst, eene talrijke trein paerden, osfen, muilezels en andere dieren voorbij getrokken waren in het gevolg van een' groot' heer, die zijn rijdtuig door dezelve van den voet van den berg naar boven had laaten voeren j om de glorie te hebben van den St. Gothardsberg in eene koets overtetrekken. Alzoo onze landslieden bekend zijn om bijna alleen in ftaat te wezen tot zulk eene proefneeming, giste de kapucijn terftond, op het gezigt van deeze lange trein, dat, zoo het de Duitfche Keizer niet was, of een burgemeefter van -Bern, de twee gewigtigfte perfoonaadjen, van welke hij ooit had hooren fpreeken, het een Engelfehe Lord moest zijn. In dee? ze laatfte gisfing bedroog hij zig niet. Het was een Lord, die, om de hier boven aangevoerde reden, zig honderd maaien in gevaar gefteld had van zig den hals te breeken in afgronden , die hij te paerd, of in eene draagftoel zonder gevaar zoude hebben kunnen overtrekken. Eene vermetelheid van denzelfden aart had4 korten tijd te vooren, het leven gekost aan eenen anderen Engelfchen Lord, die, ondanks de herhaalde waarfchuuwingen van zijne gidfen , • al zwemmende eene cataract van den Rhijn bij Reinfeld had willen afkoomen. Hij deed de noodlottige proef en fneefde ellendiglijk met eenen reisgenoot, met wien hij op de rotfen deerlijk verpletterd wierd, Ie  door ZWITSERLAND. 113 In den winter krijgen die vaders geen ander bezoek dan van de muilezel-drijvers, die deeze keten bergen in alle jaargetijden, ondanks de fneeuw en de afvallende fneeuwballen, overtrekken. In hun kloofter vindt de arme reiziger, door ftorm overvallen, uitgehongerd, verkleumd, voedzel en rust. Zij vraagen geene belooning, zelfs niet van den rijken; deeze laat, wel is waar, gemeenlijk, voor hij vertrekt, een ftuk geld onder zijn bord liggen om behoeften voor nooddruftige reizigers te koopen. Maar de voornaamfte toevlugt van die vroome kloofterlingen tot onderhoud van hunne loflijke inftelling, is te bedelen op eenen omgang, dien zij eens in het jaar door geheel Zwitferland doen. De kloofter- orden zouden wel van de menschheid verdiend hebben en zij zouden langer hebben blijven beflaan, als zij zig alle tot zulk nuttig werk toegewijd hadden en zoo zij de weldoeners van de maatfchappij geweest waren, in plaats van dezelve tot last te wezen. Volgens de hiftoriefchrijvers wierd de naam van St. Gothard aan deezen^ berg gegeeven voor de invoering van het christendom, naar den naam van de godheid, die men daar aanbad, Gothard, dat God van den top, God boven alles verheven betekent. De berg wierd eerst in de twaalfde eeuw heilig verklaard, toen Paus Clemens U, getrouw aan de ftaatkunde van de Roomfche kerk, eenen heidenfchen God, nu overwonnen, aan den I. Deel. H triomph-  ii4 R E I Z E triomph-wagen van het Christen geloof ketende. De hooge bergen zijn in de Heilige Schrift bergen van God genoemd, en, fchoon de offerhanden op hooge plaatfen in dat boek als eene afgoderij worden befchouwd, kan men egter vraagen, zoo de tempels, die door menfchen handen zijn opgerigt, niet de aangenaamfte zijn aan het Opperwezen, welke andere dan, na een zuiver hart, zijner meer waerdig zijn dan de toppen van die groote fteenklompen, die ons op aarde het beeld, fchoon nog zwak, maar zoo na mogelijk , van zijne grootheid en eeuwigheid vertoonen? Wij hadden gehoopt dat, als wij op den top van den Sr. Gothard zouden gekoomen zijn, ons gezigt zig aan den eenen kant over gantsch Zwitferland zoude uitfirekken en aan den anderen op Italië zoude ncderfchieten en dat wij eensklaps voor alle onze vermoeienisfen zouden betaald worden ; maar dat plat, zoo hoog boven het gemeene waterpas der aarde verheven, is zelf maar eene diepe valei, vergeleken bij de hooge fpitfe toppen en met de rotfen, die het omringen. Alles wat men in die woeftenij ziet is de wooning van de kapucijnen en de meiren, die 'er bij liggen. En al waren wij tot op de kruin van eene van die rotfen, die ons omringden, gekoomen, wat zouden wij dan nog onder onze voeten gezien hebben? Eene mengelklomp van rotfen, bergen, op eikanderen gefta- peld,  door ZWITSERLAND, 115 peld, onder wolken en dampen, en boven ons toppen met fneeuw bedekt, want wij waren nog niet in de ftreek van het eeuwig ijs. Men zeide ons dat de mijnftof- kundigen en zij, die krijftalien zoeken, welke in menigte in die bergen gevonden worden, de eenigfte zijn, die de g-"aaren van die verfchfiklijke fteilten durven braveeren. Digt bij het kloofter zagen wij drie of vier meirtjens een vierde mijl groot, maar zeef diep; het zijn de bronnen van de Tefin en de Reusf. Dè eene valt in de Pö en werpt zig met dezelve in dé Adriatifche Zee; de andere is eene van de Véelè rivieren, die den Rhijn in zijnen loop naar dé Noord-Zee doen zwellen. Op eene van onze wandelingen rondom het kloofter zagen wij het overfchot van eenen fneeuwbal, die zoodanig gevallen was, dat hij eene fraaie boog over den Tefin-ftroom vormde; het water had zig door herhaalde poogingen 'er eenen wég door gebaand; maar de boog had de kragt van het zomer-faizoen weêrftaan; hij fcheen behar gen te fcheppen in de nieuwe gedaante» dié hij had aangenoomen en zig daar voor altoos te hebben nedergezet. Wij gongen over dien brug van ijs en mijne feisgenooten vermaakten zig met een fpel» dat zeer weinig in de maand Juny gefpeeld wordt, namelijk malkanderen met fneeuw-balleü te Werpen* Dé gemaatigdheid van deeze plaats, fehoofi H a ver"  *r<* R E I Z E veranderlijk, dikwijls in den tijd van eenen dié, was egter in het algemeen beftendiger dan in de beneden ftreeken, volgens hetgeen ons de geestlijken zeiden. Op zekere tijden kwamen de windjens van het warme Italië over de laager hoogten, van top tot top, tot op den St. Gothard en bragten daar in het voorbijgaan korte gewaarwordingen van den zomer. Op andere tijden zagen de geestlijken, terwijl zij een ftjl weder en eene heldere zon hadden, reizigers van beneden koomen, die doornat van den regen waren. Maar wat de geftrengheid van den winter aangaat en de ftormen, waaraan zij zes of zeven maanden van het jaar onderhevig zijn , fchijnt het uit de redenen van de kapucijnen dat ik 'er mij geen denkbeeld van kan vormen en dat ik, om 'er hier van te kunnen fpreeken, zulk een jaargetijde bij hen moest doorgebragt hebben. Ik wil 'er liever niets van zeggen. Wij zeiden onzen beleefden monnik vaarwel, terwijl wij voornamen bij onze terugreis eenen dag in zijn kloofter doortebrengen en wij begonnen den berg naar den kant van Italië weder af te klimmen. Deeze afklimming, fchoon zeer ftefl, is egter zonder gevaar, doordien 'er een zeer goede ftraat-weg ligt; hij volgt de zijde van den berg cn brengt den reiziger langs veele draaijingen, zonder veel moeite, tot aan den voer. Wij durfden dit egter niet te paerd onderneemen, te  door ZWITSERLAND. »*7 ce raeer wijl onze paerden nier aan de bergen gewoon waren. Terwijl wij op ons gemak naar beneden gongen, haalden onze muilezels, die wi, aan het kloofter gelaaten hadden, ons m en deeden ons verwonderd ftaan over hunnen vasten en zeekeren tred onder zulke zwaare lasten Wij zagen vervolgens eene talrijke caravane, die uit Italië kwam; niets was aangenaamer en treffender dan het beweegend tafereel, dat zij ons gaf, terwijl zij langs de flingerende wegen, die tot ons opliepen, draaiden. Wij hadden enige vrees dat de ontmoeting van een zoo groot getal muilezels, die door de breedte, welke zij met hunne manden befloegen, den geheelen weg feheenen inteneemen hun noodlottig zoude worden; het mmffe ftootjen, dat zij zig in het voorbijgaan mogten geeven, kon enige tot eene onmeetlijke diepte doen nederftorten. Maar die dieren fchijnen het gevaar te kennen en de voorzorgen om het te vermijden. Zij treeden ter wederzijde van den weg totoPhet uiterfte randjen, en men ziet met verwondering de mand van dien, welke op den buitenffen rand loopt, over den afgrond hangen. Na dat wij langen tijd afgeklommen hadden, draaiden wij het hoofd om, om de hoogten, van welke wij gekoomen waren, te befchouwen. Verre in de lucht zagen wij den Tefin, die uit den hemel fcheen te koomen en die met geweld op feicfe rotfen ftome. Het oog verloor hem eenen x H 3 o°Sen'  iïB R E I Z E oogenblik, en vond hem dan weder eenen anderen afgrond overfpringende, daar hij, door rotfen, door ongelijkheden gefluit, genoodzaakt tofes zig in verf-heiden fchuimende takken te verdeden. Hij verdwijnt andermaal; maar eensklaps fchiet hij van tusfchen twee flijle wallen van granietfteen te voorfchijn, breidt zig uit en valt als een kleed neder met dampen omringd. Dan kan men hem niet meer volgen; maar langs de plaats, van waar men hem befchouwt, loopen verfcheiden flille kronkelende beekjens; dit is hij weder. Alle deeze ftroomen vereenigen zig eindelijk en vloeien in kleine watervallen verre weg. De omtrek van deeze plaats is kaal; men is nog op eene zeer groote hoogte; maar het groeijend rijk begint u weder toetclagchen. De bergen zijn nog hoog en wild; maar'hun aanzien verzagt naar maate men daalt en de afgronden worden zoo weinig gevaarlijk, dat perfoonen van ons gezelfchap zig vermaakten met op de hoogten te klauteren, die den weg bezoomden enlaager weder bij ons kwamen, aan een'brug, met eene verzameling van fraaie kei-fteentjens, die zij onder weg opgeraapt hadden; deeze bergen zijn onuitputbaare fchattcn voor mijnftof-kundigen. Wij hoorden lange redeneeringen over de mica, de kwarts cn defchorls; maar alzoo. ik'er eindelijk niets meer van begreep, begon ik de fchilderachtige landfehappen, yan welke ik om»  boor ZWITSERLAND. u9 ringd was op nieuw te befchouwen en ik liet onze natuurkundigen beflisfen of de berg, op welkenwijftonden, meer feld-fpath of meer groene granietfteen bevattede. Al is men niet zeer bedreven in de kennis van de fteenen kan men egter niet nalaaten de menigte, en de verfche.denheidvan deeze onbezielde voorwerpen te bewonderen. De weg is op enige plaatfen ah bezaaid met ftukken van mineraalen, die door het water van de bergen gefleept zijn, en die het gezigt door hunne kLuren'ftreelen of het verblinden ah men 'er vonken uit flaat. , Te halver weg, tusfchen het kloofter e» he eerfte Italiaansch dorp, gaat men over een brug, daar de Tefin, gezwollen door een' toom, die uit eene nabuurige berg-engte in denzelven valt, en als door zijnen nieuwen medgezel aangemoedigd, op nieuw met woede en in wanorde midden door de rotfen rolt. Hier tragten zig enige gewasfen te vertoonen; dwerg lorken-boomen heffen hunne zedige hoofden op en de roos van de Alpen . de berg-myrte bezoomen aangenaam den weg en verfpreiden hunne welriekende geuren in die eenzaamewildernisfen daar niemand die geniet. Van daar tot beneden aan den berg is de fteile fchuinfte, welke men volgt, gantsch childerachtfe. Weldra opende zig de groene valei, in weite Airoio legt, voor ons, met dorpen bezaaid; op de woeftijnen, uit welke wij kwamen, volgde r H 4 ecns"  120 R E I Z E eensklaps een land door menfchen bewoond aangenaam tafereel, dat heerlijk afftak bij de donkere pijn-bosfehen, welke eene zijde van de valei bezoomden en bij enige bergen, niet groot in ons oog, die door grooter bergen befchaduwd wierden, op welke eene zomer-zon enig overfchot van fneeuw, het laatfte overblijfsel van den winter, deed fmelten. DERTIENDE HOOFDSTUK. Levantijnfche valei. Airoio. Nieuwe waterval len van den Tefin. Vrolijke priefiers. Wij trokken de Levantijnfche valei in te Airoio, een van fteenen wel gebouwd vlek aan den voet van den St. Gothard en de voornaamfte ftapelplaats van de koopwaaren, die uit Italië naar zwitferland of uit Zwitferland naar Italië gaan De winzugt van den koophandel, die zig niet Jaat affchrikken noch door overhangende rotfen noch door onvoorziens afftortende fneeuw-ballen ' noch door diepe afgronden, was de eerfte die den ftouten weg baande, welke over den St. Gothard loopt, den hoogftea berg van Europa na den Mont- plano. Me„ is m haa? verf,huJdigd d?.. twee.  door ZWITSERLAND. 121 rwee volkeren onderlinge betrekkingen hebben, tusfchen welke de natuur eenen onoverkoomlijken fcheidsmuur fcheen opgerigt te hebben. De dogter van den herbergier van Airoio, een aardig en welgemaakt meisjen, fprak ons van zigzelvealsvan een wild berg-meisjen, maar met zoo veel coquetterie en in zulk goed Italiaansch, dat ik vcrzeekerd ben dat zij niet gaerne óp haar woord geloofd zoude hebben willen worden. Zij herinnerde mij eene uitdrukking van J. J. Rousfeau, die ergens gezegd heeft dat hij Parys verhaten had om zig in de bosfehen te gaan befchaaven. Na Airoio verhaten te hebben, reisden wij enige uuren over eenen platten grond, dat ons aangenaam viel na zoo veele fteile wegen gehad te hebben. De Tefin verdeelde den bodem van de valei en, gezwollen door de ftroomen, welke de bergen afwerpen, die haar van het Opper-Walliferland en dat der Graauwbunders, van de valeien van Locarno en Maggia fcheiden, is hij reeds tot eene fraaie rivier geworden. Een gedruis van eenen waterval nodigde ons om in een elzen boschjen, dat aan onze regterhand lag, te gaan en wij zagen eenen van die afvallende ftroomen, die hunne fchatting aan den Tefin brengen en die hem zijn water op eene zonderlinge en fierlijke wijze leverde. In zijnen gewoonen ftaat wordt hij door eene rots verdeeld en hij H 5 ftort  122 R E I Z E ftort in twee afzonderlijke takken in de rivier? maar de warmte had hem, tot ons voordeel, fterker gemaakt; hij wilde niet meer zijnen gewoonen loop volgen en zijn overvloedig water, den tegenftand overwinnende, fchoot over de rots verre in de rivier, terwijl het eenen hoogen en heerlijk uitgeranden boog vormde. Het bovenst gedeelte van deeze valei is meest tot weilanden aangelegd; wij zagen egter op fommige plaatfen boeren bezig met graan te droogen; zij hongen de fchooven op lange ftaaken, die aan andere ftaaken waren vastgemaakt, welke in den grond geftooken waren en horizontaal boven elkanderen gelegd. In de beweegingen van deeze Italiaanen was eenelugtigheid, eene fchielijkheid, die zij niet aan hunnen fouverein van de andere zijde van de bergen hebben medegedeeld. Elke vierde mijl, bijna aan elke berg-engte, fteekt eene witte toren - fpits van een'kerk - toren uit en zij waarfchuuwen, naast die fteile hoogten, onder de wildfte landfchappen, dat men in een bevolkt en befchaafd land is. De godsdienst, overal verbannen en in die land-valeien gevlugt, fchijnt het eenigst vcrftandlijk vermaak van derzelver bewooneren te zijn en hét eentoonig geluid van de verafgelegen klok, van valei tot valei herhaald, wiegt den in gedagten verzonken reiziger in een zoet gepeins. Met het vallen van den avond kwamen wij aan een huis, daar men eene tol ontvangt en dat ook eene  door ZWITSERLAND. ïi3 eene goede herberg is. Zeden wij Airoio verhaten'hadden, waren wij den Tefin, dan ter regter, dan ter flinker zijde gevolgd; zijn loop was gelijkvormig en flil en wij onderftelden dat de jeugdige drift, met welke wij hem uit zijne geboorteplaats hadden zien te voorfchijn koomen, voortaan bedaard ware en dat hij zijnen loop nu altijd zonder afwending en zonder gedruis zou vervolgen. Maar te Dazio van onze paerden Hijgende, hoorden wij het geloei van eene rivier en wij wilden van het fchemerlicht nog gebruik maaken om de oorzaak van dat gedruis te bezien. Na enige fchreden voortgegaan te zijn, bemerkten wij dat de valei, welke wij doorgekoomen waren, eensklaps gefloten was door ontzagchclijke fteile rotfen, die de rivier flechts eenen engen doortocht lieten met eenen weg ter zijde, die door des menfehen nijverheid op de rots gewonnen was. Het water, reeds door eene brug, daar ter plaatfe gebouwd, belemmerd, nam duizend verfchillende gedaanten aan om zig door die vernaauwing eenen weg te baanen. Hier was een groot hinderlijk blok, zig midden in de rivier tegens de fnelheid van den flroom verzettende, die de oppervlakte van het water verhoogde en het dwong verre weg te fpoclen, om met een ontzagchelijk gedruis In eenen hagcren kom te ftorten. Daar (helde de Aroom vlug door eene fpleet en brak tegens ccne rots, terwijl het water, tot vogtig ftof ver-  F24 R E I Z E verdeeld, de lucht met dampen vervulde. Somtijds Aaken de rotfen, die aan hunnen voet afgeAooken waren om den reiziger eenen doortocht te laaten, haare reusachtige hoofden boven «ns en boven den Aroom uit; de nadering van den nacht vermeerderde nog de onwillige grilling, welke zij ons veroorzaakten; groepjens van dennen zetteden de dorheid der rotfen eene verfcheidenheid bij; de fierlijke lorkenboom verfraaide, op zekere plaatfen, de boorden van het water en de treur-willig kwam, met haare buigzaame zagre takken, van tijd tot tijd deszelfs beroerde oppervlakte Areelen. De fnelheid van den Aroom heeft het kanaal der rivier tot op eene groote diepte beneden den weg uitgehold, en wij zagen, maar zeer onduidlijk, door de duifterheid van den avond, eene brug boven den afgrond hangende; maar het was te laat om onzen weg te vervolgen; wij keerden terug de Aeile en grillig uitgerande boorden van den Aroom volgende en wij bragten van onze wandeling een indrukzel van vrees, met bewondering gemengd, mede. Weder inDazio koomende, vonden wij alles in Vreugd en vrolijkheid. Men haalde den oogst van onzen waerd t'huis en, zoo als wij naar onze herberg gongen, wierden wij opgehouden door een choor-zang, welluidender dan gemeenlijk die van de landlieden zijn. Gebruik makkende van het voor*  door ZWITSERLAND. i*$ voorrecht dat reizigers hebben, vermengden wij ons onder den vrolijken troep en wij namen deel in hunne vreugde. Het hoofd van de bende en enige van zijne voornaamfte volgers waren een halt dozijn priefters, welker rood gloeiende wangen en fchitterende oogen deeden gisfen dat zij eenen anderen God gediend hadden dan dien van hun eetijboek. Men moet de plaatslijke zeden veel toegeeven; maar evenwel zoo veele heilige mannen, uit volle keelen minne- en drink-liedjens zin Jende, verwonderden ons enigzints, ons, die, tot hier toe, in andere landen, de kerklijke altoos deftig en ingetogen gezien hadden. Wij moeiten evenwel onderftellen dat deeze de paaien niet te buiten gegaan waren, welke op deeze plaats aan hunne bediening waren voorgefchreven, naardien zij meer dan iemand belang hadden geene oneerbiedigheid in hunne boerfche toehoorers optewekken, die hen indedaad altoos met eene eerbiedige aandacht aanhoorden. Des morgens zagen wij, onzen weg vervolgende, de wonderen van den voorigen avond weder; zij hadden iets van hun vreeslijk aanzien verloren, maar niets van hunne ftoute en treffende trekken; wij bcfchouwden dezelve op nieuw met wellust. De zon fcheen nu op de kaale rotfen, en het donker blaauw van den Italiaanfchen hemel fpreidde zijn kleed over dit majeftueus en fchoon tafereel uit. Na over de in de lucht hangende brug gegaan  gaan te zijn, die wij 'savonds te vooren maar in het vcrfchiet gezien hadden, vervolgden wij onzen weg langs eene fchuinfte, fteil, maarniet ongemakhjk, welke de Tefin afliep. De rivier vloeidedoor een final bed, zoo niet met het gedruis, dat haar m het hart der bergen verzelde, ten minden met genoeg onftuimigheid om niet vergeeten te worden ; het betoverd oog was nooit moede van beurtelings over haar leevend water en haa* re boorden vol verfcheidenheid te weiden Naar maate wij vorderden, verbreedde ziV de valei en verrijkte zig met verfeheidenerleie foorten van landbouw, onder welke wij depurperert druif opmerkten. De wijngaard liep fomtijds tot over onze hoofden in boogen, met trosfen belaaden en verleende ons met zijne fchaduwe befchuttmg tegens de hitte van de zon, Wij zagen tusfchen deszelfs loof door, van tijd tot tijd, voor een oogenblik, toppen van bergen met fneeuw" bedekt, nietzonder enigen fpijt Vau zoo verre van derzelver fnsfe koelte te wezen. VEER-  door ZWITSERLAND. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Regeering van de Levantijnfche ValeL De Levantijnfche Valei bevat verfcheiden fraaie dorpen en men rekent het getal van derzelver inwooneren, die alle Italiaanen zijn, op omtrent twaalf duizend. Zij hebben in het algemeen een verltandig voorkoomenen men vindt in hunne houding enige trekken van de onafhanglijkheid, den berglieden eigen; ondertusfchen houdt hen het democratisch Canton Uri in eene volkoomen onderwerping. De valei is verdeeld in agt v{icinanze of diftricten, die elk omtrent eene mijl lang zijn. Het vlek Faido, in het midden van de ftreek, die zij beflaat, gelegen, is de verblijfplaats van den bailluw of gouverneur, welken het Canton Uri benoemt, of liever van dengeenen, die, volgens het gebruik, van zijne medeburgeren het recht koopt om die plaats te bekleeden, naardien deeze de waarde van het geld te wel kennen om met hun recht hun voordeel niet te doen. Elke vier jaaren zien de inwooners van de valei van de toppen van den St. Gothards-berg hunnen nieuwen heer en zijn gevolg afdaalen; misfchien doet hen dat gezigt ge- voe-  is8 R E I Z £ voelen hetgeen een vreesachtige en weêrlooze vogel gevoelt, als hij eenen gier met wreede klaauwen gewapend gereed ziet om op hem neder te fchieten. Als deeze boerfche monarchen uit hun Canton koomen om een volk te koomen regeeren, welks taal en zeden zij niet kennen, fchijnen zij niet bezield te zijn met die edele eerzugt, die Caefar deed wenfchen liever de eerfte in een dorp dan de tweede ia Rome te zijn. Hunne wenfchen hebben een gewigtiger doel, dat van hunne beurs te vullen, die uitgeput is door de blijken van erkentenis, met welke zij de vrije ftem van hunne medegenooten in de fouvereiniteit betaald hebben; en naauwlijks zijn zij in hun barataria ingehaald of de boeten, de eisfchen, de afpersfingen overftroomen het land. Eene geftrenge ftraf is het loon van allen weêrftand tegens het gezag, gelijk de gefchiedenis van die onderworpen valeien toonen; want zulke afpersfingen hebben fomtijds de verontwaerdiging van derzelver inwooneren opgewekt en hun geduld uitgeput. In het begin van deeze eeuw ftonden die van de Levantijnfche valei tegens het Canton Uri op: zij verkreegen enige voorrechten, welke een nieuwe opftand hunne af koomlingen, over dertig of veertig jaaren, weder heeft doen verliezen». Eene daad van de ftadhouderlijke tijrannij had hen tot ongehoorzaamheid gewekt; zij vatteden de wapenen  boók ZWITSERLAND. 120 nen op en men zag den hevigften opftand uitbarften. Het Canton Schweitz had reeds in een diergelijk geval alleen eenen opftand wéeten te dempen j maar deeze opftand fcheen zoo gevaarlijk -y dat alle Cantons zig wapenden om dien te fmooren. Men volgde de ftélregel, doof de meefte regeeringen aangenoomen, dat de regeerers altijd gelijk en de geregeerde altijd ongelijk" hebben. Geen Canton kan deel neemen in een gefchil tusfchen fouvereinen en onderdaanen, tenzij om de laatdunkenheid van de laatfte te ftraffen.' Hét gantfche Helvetisch lighaam maakte van dé zaak van het Canton Uri de zijne; de dertien Cantons vereenigden met drift hunne macht om * op eene beflisfende wijze, zulke gevaarlijké, zulke kemrfche eisfehen te ftuiten. Misfehien zoude het den rebellen gelukt hebben het juk van hunne meefters aftefchudden, als zij.déeze alleert tot tegehpartijders gehad hadden; maar toen de weêrfpannelingert de troepen van alle de Staaten van Zwitferland boven ©p de bergen zagen verfchijnen met al den toeftel van den oorlog, toert zij het geluid der trompetten hoorden, welke duizend echos van rots tot rots deeden weêrgalmerij begreepen zij dat dit leger, door fchrik voorafgégaan, door vernieling zou gevolgd worden en zij ftaakten eenen tegenftand, die hun bederf zod veroorzaakt hebben; De grieven van de infurgenten wiefden herfteld* I. Deel. I ë*J  13° R E I Z E gelijk men begrijpen kan; dat is te zeggen, dat •men hunnen regeeringvorm affchafte, dat men hen van alle hunne municipaale, burgerlijke, rechterlijke voorrechten beroofde en dat men hun het draagen van wapenen, een recht, dat de Zwitfers van de laagfte klasfen genieten, verbood. Zulke wijze voorzorgen hebben de macht van Uri bevestigd, door hun niet alleen de middelen, maar zelfs het denkbeeld van wederftand te beneemen; want hij, die nooit wapenen hanteert, begrijpt 'er nooit Wel het gebruik van. Dus zijn de inwooners van de Levantijnfche valei onderworpen fiaaven geworden; de bailluw is thans hun eeniglle regeerer, hun eeniglle wetgeever, hun eeniglle rechter.- Wie zou het Canton Uri het recht kunnen betwisten van die rebellen te kastijden? De oirkonden van hunne fhvernij zijn overal in hunne hiftorie befchreven. Het is waarfchijnlijk dat dit volk weleer wild en vrij was, gelijk alle de bergbewooners; maar in de twaalfde eeuw hoorde de valei aan bisfchoppentoe, vervolgens aan het kapittel van Milaan. In de veertiende verkogt Karei IV zijn recht van fouvereiniteit over dit land voor eene zeer kleine fom aan Koenraad of Jan Moos, denzelfden, die voorheen het ftadhouderfchap van Urferen verkreegen had. De kanunnikken van Milaan, om zig van de moeite van het beftuur te ontflaan, gaven hun recht over aan den hertog van Milaan, dis  öoor ZWITSERLAND. i«t die het zelf, in het midden der vijftiende eeuw, aan het Canton Ürï overdeed, op voorwaarden, die men niet weet. Het fchijnt dan zeer klaar dat de bewooners van deeze valei > hetzij zij door bisfchoppen of door keizers, door kanunnikken of door Jan Moos, door hertogen of door demoeraaten geregeerd zijn, zedert de twaalfde eeuw, altijd flaaven of onderdaanen geweest zijn. Terwijl het Canton Uri zorg draagt voor hunne tijdlijke belangen, zorgt de aartsbisfchop yan Milaan voor hunne geestlijke behoeften. Hij is rechter over alle kerklijke zaaken en heeft het recht om zijnen groot vicaris naar Faido te zenden in hoedanigheid van beftuurer van het kweekfchook Alzoo de ftaatkundige omwentelingen deezen aartsbisfchop zijne heilige zending niet beneemen, zal hij zeekerlijk voortgaan het geestlijke van de Levantijnfche valei te bellieren, hetzij als pfiefter vart het rijk afhanglijk, hetzij als eenvoudig burger van de Cisalpijnfche Republiek. Maaf het Canton Uri zal ongetwijfeld ook niets verzuimen om te beletten dat de denkbeelden van vrijheid uit Lombardye op het grondgebied van zijne onderdaanen koome; want het kan nu de geestlijke hulp van eenen Cisalpijnfchen aartsbisfchop niet meer inroepen tegens de voortplanting Van de republikeinfche beginzelen. I i VIJF,  *3* R E I Z E VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Oorfprong van de Zwitferfche vrijheid. Regeeringvorm van de kleine Cantons. Hun haat tegens de Franfche omwenteling. Oorzaaken daarvan. Bijgelovigheid van derzelver ïnwooneren. N. dus eene flaauwe fchets gegeeven te hebben van de wijze, waarop de democratifche Cantons van Zwitferland hunne onderdaanen regeeren, moet ik misfchien ook een woord zeggen van de wijze, waarop zij zigzelve bellieren. Die democratifche Cantons zijn Uri, Schweitz en Underwald. Zij hongen in het eerst af van het Rijk, even als de andere gedeelten van Zwitferland; maar hetzij men niet dagte dat zij der moeite waerdig waren om geheel onder gebragt te worden, hetzij zij begunftigd wierden door die ftaarkunde, welke de Rijks-vorilen aanzette om verfchillende fleden en diitriften bijzondere vrijheden toeteflaan, althans de bewooners van die bergachtige landen genooten het voorrecht van zelve hunne magillraaten te kiezen en hunne wetten te maaken. Deeze vrijheid wierd egter fomwijlen beperkt door de tegenswoordigheid van eenen ftad- hou-  door ZWITSERLAND. iS3- houder van den Keizer, die bij hen was als opperrichcer in. lijfflraflijke zaaken en die andere keizerlijke voorrechten had. Door verzuim van deeze Gouverneurs waren de Cantons dikwijls aan hun eigen beftuur overgelaaten en de gefchiedenis verhaalt ons dat zij zig, geduurende een van die tusfchen beiden vallende tijden van onafhanglijkheid, in het begin van de twaalfde eeuw, • vereenigden om hunne rechten tegens de onrechtvaerdige inbreuken van de monnikken van de befaamde abtdij van Einfidlen te verdedigen. De burgerlijke macht kwam te vergeefsch de kerklijke ban-blikzems te hulp. Noch de rijks-ban, noch de kerklijke ban konden de onverzaagde harten van die berglieden verzetten, zelfs in die tijden van duiflernis en flavernij, en hunne tegenftand tegens de monnikken, tegens den keizer, tegens.de kerk wierd, na eenen ftrijd van bijna veertig jaaren, met eenen volkoomen uitflag bekroond. Hun aanvallende en verdedigende verbonden konden hun egter hunne onafhanglijkheid niet bewaaren. Ondanks hunne verzoeken, hunne vertoogen, wierd hun, in het begin van de dertiende eeuw, Rodolphus, Graaf van Hapsburg, door Keizer Otho IV als keizerlijke Stadhouder toegezonden, en de goede verllandhouding van de Zwitfers met de opvolgers van dien Keizer Frederik II, toont dat zij hunne ketenen niet morrende I 3 droe-  134 K. E I Z E droegen. Het fchijnt ook niet dat de ban door den Paus tegens den Keizer uitgefprooken, geduurende zijne oorlogen in Italië, hen belet hebben hem met een minder goed hart hulde te zweeren. De dood van Frederik, in het begin van de dertiende eeuw voorgevallen, het Rijk in groote verwarring gebragt hebbende, koozen de inwoonersvan de Cantons Uri, Schweitz en Underwald, welke die langduurige onlusten zouden hebben kunnen waarneemen om hunne korte onafhanglijkheid te herneemen, tot hunnen Kapitein Generaal, Befchermer of Gouverneur, eenen anderen Rodolphus, Graaf van Hapsburg. Het fchijnt dat deeze Heer de drie Cantons wezenlijke dienften gedaan heeft, en dat hij, toen hij met het keizerlijk purper bekleed was, hunne voorrechten bevestigde, of hun nieuwe fchonk; maar het was eerst onder de regeering van zijnen opvolger dat zij hunne geheele onafhanglijkheid wonnen. Het was Albert gelukt verfcheiden nabuurige Cantons aan zijne Staaten te hechten; de ftad Zurich alleen wist zijne verzoeken en bedreigingen te wederftaan en in het jaar 1299 verdedigde de abdis, die in de ftad regeerde, dezelve met moed en geluk, De nieuwe Keizer ftelde ondertusfchen verfcheiden middelen te werk om de inwooneren yan de drie Cantons te dwingen hem hunne voorI59p6 overtegeeven. Zijne Stadhouders, onder 0f4Ï  door ZWITSERLAND. 135 den naam van bailluwen, deeden hun duizend beledigingen aan en regeerden bij hen met zoo weinig gemaatigdheid en zoo weinig recht als de bailluwen, die thans door hen in de Italiaanfche bailluwfchappen gezonden worden. Eindelijk maakten drie helden Stauffach, Furst en Arnold hunne beroemde zaamenzweering tegens den tijran. Den eerflen dag van het jaar 1307 vatteden zij alle de keizerlijke gouverneurs, zetteden die uit het grondgebied en verlosten dus hun land; maar de drie Cantons bevestigden hunne vrijheid niet zonder eenen •hevigen oorlog uitgedaan te hebben. De flag van Morgarten, in welken de Zwitfers in klein getal de Oostenrijkers floegen, wierd van het eedgenootfchap van Brunnen gevolgd ; deeze acte wierd de "rondflag van het verbond van de andere Cantons, die zig, het een na het ander, bij de drie andere voegden en in dien ftrijd wierden de Zwitfers sog kragtiger door hunnen geest van vrijheid dan door hunne gebergten en hunne pasfen verdedigd. Toen zij onaf hanglijk wierden, verkoos elk Canton zijnen regeeringvorm en de drie, welke de eerfte vrij geworden waren, namen zulk eenen aan, waarin de oppermacht bij het volk berust Elk man, die meer dan veertien jaaren oud is, i lid van de Oppermacht." Zij vergaderen alle, den eerften Mey, in eenen algemeenen Raad om wetten te maaken en regeering - leden te kiezen. De uitvoerende macht wordt gefield in handen van I 4 'r eene  ï3 R E I Z E eenen regeering - raad, die, aan die jaarlijks opzigt onderworpen, zoodanig moet zoeken te regeeren, dat hij bij de volgende vergadering zonder vrees voor zijne lastgeevers kan verfchijnen. Oude hiftoriefchrijvers roemen de gulheid van de inwooneren van die Cantons en hunne vriendlijkheid jegens vreemdelingen; maar het getuigenis van jongere fchrijveren is zeer ftrijdig met dat der eerfte. Mevrouw de sillery, die, uk Frankrijk verbannen zijnde, enigen tijd in de democratifche Cantons gewoond heeft, verzeekert dat nergens in de waereld de vreemdelingen meer mishandeld worden. Het is ook niet onmogelijk dat de reizigers in het algemeen beter onthaal ontmoeten dan dat, waar over Mevrouw de -sillery klaagt: men kan dat toefchrijven aan de rol, welke zij in de franfche omwenteling gefpeeld heeft. Men had ons ook gewaarfchuuwd dat wij op onze reis zorgvuldig verbergen moeiten dat wij gemeenfehap in Frankrijk hadden. De inwooners van de democratifche Cantons van Zwitferland worden onder een veel geftrenger juk gehouden dan dat, hetwelk de bevoorrechte klasfen in de andere Cantons opleggen. Dat juk is, dat van het bijgeloof. Het is met hulp van dien magtigen hefboom, met welken men de hartstochten naar willekeur kan buigen, dat de priefters de ariftocratie zelve nog te boven gaan: op feVfl ?eggen zijn de Franfchen befchouwd als afval-  door ZWITSERLAND. 137 vallige, niet alleen in oorlog met de aarde, maar ook met den hemel. In kort, geen gedeelte van Zwitferland is minder verlicht, geen bijgevolg ook den waaren vrijheid-geest meer vijandig, dan die kleine Cantons, daar de democratie en de dwinglandij hand aan hand fchijnen te gaan; want het getal van degeene, die het recht hebben om in de algemeene vergaderingen zitting te neemen is zeer klein, in vergelijking van het getal der geene, die 'er buiten zijn gefloten. Men heeft zedert korten tijd gerekend dat de bevolking van de drie Cantons Uri, Schweitz en Underwald en van de Cantons Zug en Glarus, daar ook eene volks - regeering is, drie en tagtig duizend zielen beloopt, onder welke men maar twintig duizend fteragerechtigde burgers telt, terwijl de landen, welke aan deeze Cantons onderworpen zijn, eene bevolking van drie honderd ze. ven en dertig. duizend zielen bevatten. Dus is hun regeeringvorm , fchoon democratisch met opzigt tot de perfoonen, die in de fouvereiniteif deelen, eene waare erflijke ariflocratle, met opzigt tot alle de andere. In andere Staaten zijn de verfchillende klasfen onder eikanderen onderfchciden door verfchillende zeden en de ondcrhourigheid is daardoor de mindere klasfen minder tot last; hier, daarentegens, zijn de heer en de onderdaan van hunne kindsheid af makkers. Met welk eene bitterheid moet de laatlte, zoo dra hij l 5 ^  «3* R E I Z E man worde, niet gevoelen dat hij de Weldaadefl dier vrijheid, om welke men zijn land zoo roemt, niet genieten zal? Is hij ten noorden van den St. Gothard geboren, dan is hij onderdaan, zoo ten zuiden, dan is hij flaaf. De gierigheid heeft de inwooneren van de kleine Cantons de franfche omwenteling zoo zeer doen haaten als de bijgeloovigheid; want zij heeft een zeeker traétaat van vriendfehap op eigenbelang gegrond, dat te vooren tusfchen hen en Frankrijk beftond, doen verbreeken. Wij zijn maar zeer weinig verwonderd geweest over den afkeer, welke de ariftocratifche Cantons voor de franfche gelijkheid getoond hebbefi; maar wij waren zeer verwonderd geen bróederlijker gevoel te vinden bij volken, welker regeering door haare inrigting eene ftilzwijgende goedkeuring van het beginzel van de oppermagt des volks is, tot dat wij vernoomen hebben dat die Cantons van het monarchaale Frankrijk wel eene fchatting wilden ontvangen, welke de andere met verachting hebben van de hand gewezen, In de drie Cantons Uri, Schweitz en Underwald kreeg elk kind van zijne geboorte af jaarlijks zes livres van Frankrijk en de regeering-leden meer. Voor dat geld gaven de Zwitfers hunne vriendfehap. Niets redenlijker dan die koop, en evenwel hebben de Franfchen, zoo dra zij republikeinsch wierden, die verbrookenj Zoo dra zij ook geen geld meer gaven, verleenden  door ZWITSERLAND. den de Zwitfers ook geene vriendfchap j het gevolg was natuurlijk. Men heeft geene groote fcherpzinnigheid van geest nodig om te voorzien dat de misbruiken van de Zwitferfche regeeringen zullen hervormd worden; alle de gefchiedenisfen zijn vol voorbeelden van'die onverwagte ontwaaking, zoo noodlottig voor de tijrannij, van die uitbatingen der harten, als zij gedwongen en tot het uiterfle gedreven worden. De Zwitfers hebben flechts hunne eigen jaarboeken raad te pleegen om te leeren hoe men zig van de onderdrukking ontflaat; zij hebben flechts hun oog te flaan op die tijden, waarin door de kragt van geest van hunne roemrijke voorvaderen pe roovende adelaar, door vrees uit 't nest gejaagd, Zijn' ftoute vlugt naar 't noorden waagt (*> En zij zullen ongetwijfeld gevoelen dat de tijd van heldenmoed niet geëindigd is met die der ridderfchap en dat zij, die de voetftappen van Albert drukken, ook een Verner van Stauffeken of eenen Willem TeU op hunnen weg kunnen ontmoeten. ZES- (*) Forth front lm eyrie, rottzed in dread The rayening eagle northvard fied. coums.  R E I 2 E ZESTIENDE HOOFDSTUK. Giomico. Bellinzone. De berg Cenere.- Lu. gano. Meir van Lugano. N' "3b h»nifh«iflÖ m óiïft \\;r>ditiih bh ïöüv a dat wij de ftad Faido verlaaten hadden, vervolgden wij onzen weg door dezelfde valei, die ons geduuriglijk een nieuw gezigt van eene wilde majeftueufe fchoonheid opleverde. Het oog wordt nooit vermoeid van die treffende toneelen te befchouwen ; zij graveeren zig met onuitwischbaare trekken in de verbeelding; het geheugen herinnert zig die met verrukking, maar de pen is niet in ftaat die te fchetzen. Hoe een juist denkbeeld gegeeven van die kolosfaale fteen - klompen, bij welke alle landfchappen mager en laf gelijken, en alle voorwerpen gering, gemeen, verkleind? Het bekoorlijk ftadjen Giornico, dat wij doortrokken, is beroemd door eene overwinning, welke de Zwitfers, op het eind van de vijftiende eeuw, over eenen van de Sforzes, Hertog van Milaan, behaalden, die, t'onvreden over den afftand, welken zijne voorouders van die valei gedaan hadden, het land weder kwam inneemen. Men bewaart hier, als zegetekenen, enige ftukken gefchut, die bij die gelegenheid genoomen wierden. Te PolIe-  O OOR ZWITSERLAND. 14K lezio gekoomen zijnde, bevonden wij ons weder in een vlak land. Die diftricï is het laatst van de valei. Zijne breedte is aanmerklijk, bij die van de opper - diftriften vergeleken en men vindt'er alle de voortbrengzelen van de vlakke landen. De Tefin, door talrijke beekjens toegenoomen, door de afftortende ftroomen van den berg Ucello gezwollen , van nu af vrij van de rotfen, die zijn bed vernaauwden en zijne onftuimigheid bedwongen , overftroomt dikwerf de laage landen der valei. Men noemt dat gedeelte Rivier a, valei van de rivier; zij is moerasfig en ongezond. Verder op werpt zig het water van de Moefa, van het Graauwbunders gebergte afgedaald, in de Tefin, die van daar als eene zwaare rivier zijnen loop geruster vervolgt tot de plaats daar zij het groot Meir (le Lac majeur, het Meir van Locarno) vormt. Toen wij de Moefa over waren, bevonden wij ons op het grondgebied van Bellinzone en wij trokken door twee of drie aangenaame dorpen; de huizen waren bijna verborgen agter wijngaarden, welker purperen feftoenen, rijp voor den oogst, het oog aangenaamer ftreelden dan de lompe St. Christophels beelden, met welke de godvrugtigheid der inwooneren de dorpen verfierd hadden. Eindelijk ontdekten wij de ftad. Bellinzone ligt aan den berg Cenere en dcrzelver horizont is ook bepaald door die keten van laager heuvelen, die, zonder orde gefchikt, de laa-  R E I Z É laage Levantijnfche valei van de Zwitferfche bailJuwfchappen Maggia en Locarno fcheiden. Drie kasteden, op fteile hoogten gebouwd, liggen boven de muuren van de ftad en dienen tot verblijfplaatfen voor de bailluwen van de drie Cantons Uri, Schweitz en Ünderwald, aan welke Bellinzone en haare onderhoorigheid onderworpen is. Wij hadden nu alles wat Zwitfersch was verlaa-» ten, uitgezonderd de hun enderworpen landen, en wij vonden eene aanmerklijke verandering, niet alleen in de zeden, maar ook in de gelaatstrekken van het volk. De vrouwen hebben hier die fchoo^ ne uitdrukking, die de fchilders de Heilige Maagd geeven, uitdrukking, van welke wij reeds enige trekken te Lucerne befpeurd hadden. Wij vonden bij de mannen het fterk voorkoomen van de bergbewooners in het algemeen, verzagt door eene tint van de Italiaanfche befchaaving. Wij wierden ook gewaarfchuuwd dat wij digt bij Italië waren door eene onvolmaakte navolging van de voorportaalen, de vergulde uitftekken en de befchilderde kolommen, met welke de huizen verfierd waren. De voornaamfte kerk, een fraai gebouw, rijk van verfierzelen en veele andere geestlijke gedichten, zetten deeze plaats een voorkoomen van majeftcit bij. Na een weinig te Bellinzone uitgerust te hebben, haafteden wij ons om ons naar Lugano te begceven; wij waren nieuwsgierig om aldaar de inhaaling van den landvoogd bij  door ZWITSERLAND. '143 bij te woonen, die weinige dagen daarna Itond te gefchieden. Wij moeiten den berg Cenere overtrekken, laatften berg van die keten, welke de oude Romeinen Rhetiaanfche Alpen noemden en die de Graauwbunders van Valtelin en het overige van Italië fcheidt. Na omtrent eene mijl ten zuiden van Bellinzone en de valei langs afgelegd te hebben , begonnen wij de fchuinfche helling van den berg op.teklimmen. Wij 'waren op het midden van den dag, en de zon, die in haare volle kragt fcheen, zou ons zeer gehinderd hebben zonder de befchutting, welke ons talrijke kastanjenboomen van de eerlte grootte, die hunne gedienftige takken boven onzen weg uitfpreidden, verleenden. Men zeide ons dat zig in de bosfehen van den berg Cenere dieven onthouden, die in deszelfs wilde digtheid eene fchuilplaats en eene befchutting in het onzeeker rechtsgebied van eene grensfcheiding vinden. Deszelfs zuidlijke rug ftrekt zig uit tot de rivier, die in de meiren Lugano en Locarno (lort. Zij is in dit jaargetijde zoo vol Hangen, dat de menfehen en het vee dezelve niet zonder gevaar kunnen naderen. Ter halver hoogte van den berg genooten wij een heerlijk gezigt: wij ontdekten het groote meir tot Locarno en wij konden de andere zijden van die groote bergen zien, welke de grondflukken uitmaaken van de ijsbergen, die het Walüferland van Italië fcheiden. Na  144 R E I Z E Na drie uuren voortgegaan te zijn, kwamen wij op den top en begonnen aan de andere zijde weder afteklimmen in een herderlijk landfchap. Aan dien kant zijn de Alpen laager en worden flechts heuvelen, die , als zij niet met hout bedekt zijn, met de vrolijkfle veldvrugten bezet zijn en eene menigte van die fchilderachtige gezigten, van die groepen van tegens eikanderen affteekende voorwerpen opleveren, welke de landfchap - ichilder met gretigheid vat en met blijdfchap in zijne fchilderijen overbrengt. Met beekjen, dat beneden door deeze valei loopt, die men de valei van Agano noemt, voert de laatfte fneeuw van de Gamogheraweg, die van verre zijn fpits. hoofd verheft, het middenpunt van die grens - bergen, welker takken zig in verfchillende rigtingen door Valtelin, het Graauwbunderland en de Italiaanfche bailluwfchappen uitftrekken. Van zijnen top heeft men, zoo men ons zeide, het treffendst gezigt; het omvat niet alleen alle die bergachtige ftreeken, maar ftrekt zig nog verder uit en wel tot Milaan , van welke men de hoofdkerk zien kan. Na alleraangenaamst door deeze romaneske en wel bevolkte valei gereisd te hebben, zagen wij de ftad en het meir van Lugano, daar wij weldra aankwamen en daar men ons zeide dat de volgende dag beftemd was tot de plegtige inhaaling van den Gouverneur. De magnifieke en fouvereine heeren van die Cantons, welke, bij die gelegenheid,  boor ZWITSERLAND. i45 heid, de hoofdplaats van de rechtsbannen aan geene zijde van het gebergte bezoeken, hadden alle de groote vertrekken van de voornaamfte herberg, daar wij afgeltapt waren, ingenoomen. Zij waren vergaderd om te raadpleegen over gewigtige zaaken van regeering, of over netelige ftukken van burgerlijke wetgeeving, die boven het gezag van de municipaale regeeringen waren. Naardien deeze raadpleegingen juist de het vermaaklijkfte onder de verrigtingen van die voortreftijke heeren waren, huurden wij eene floep om het overige van den dag op het meir doortebrengen en deszelfs aangenaame gezigten te genieten. Dit meir, zeer onregelmaatig in zijnen omvang, vormt, aan den kant daar de ftad ligt, eene baai, langs welke veele lusthuizen en fierlijke koepels ftaan tot op eenen grooten afftand; zij zijn meest op ligte boogen en lange reien van Corinthifche kolommen gebouwd. Deeze mengeling van de fierlijkfte gebouwen van de Griekfche bouwkunde met de groene veldtapijten van het landfchap is waarlijk betoverend. Wij hadden, aan de andere zijde van de Alpen, lompe wooningen, verzeld van een koud, droog bloemperk, de manlijke fchoonheden van de natuur zien bederven; de eenigfte fchilderachtige gedenkftukken, die wij toen ontmoeteden, verwekten bij ons flechts eene treurige ontroering: het waren Gothifche kasteelen, met dikke muuren, op fteile rotfen gezet, de nederige I. Deel. K vlak-  R E I Z E vlakte met hunne ftuurfche hoofden dreigende era de bedroevende toneelen van de eeuwen van het leenrecht aan den geest vertegenwoordigende, terwijl de fierlijke gebouwen van de baai van Lugano onze verbeelding de meefterftukken van den Atheenfchen fmaak herinnerden en van dat land, zoo lief en waard aan de fraaie konlten, daar zij, na eenen langduurigen nacht, het hoofd weder op ftaken, om de natuur van den mensch op nieuw te veredelen en om het doornachtig pad de6 levens met onverwelkbaare bloemen te beftrooien. De bekoorlijke landhuizen, welke deeze baai bezoomen, behooren meest edele en rijke geflachten uit het Milaneefche toe (_*). Het zijn of ouderlijke goederen, die zij behouden, of aanwinningen , die zij gekogt hebben. Verfcheiden dier gedachten hebben het burgerfchap gekogt in die bevoorrechte bailluwfchappen, die niet onafhanglijk zijn, om 'er eene fchuilplaats te vinden geduurende de burgerlijke oorlogen, die hun land verwoefteden. Enige van die fraaie wooningen fchii- nen (*) Een der huizen in de nabuurfchap van Lugano worde bewoond door Mevrouw Beccaria, dogter van den beroemden fchrijver over de misdaaden en ftmffen. Zij heef: heï verftand van haaren vader geërfd en vereenigt met de bevalligheden van haare perfoon en met manieren, tegelijk eenvoudig en aanvallig, eene verlichte zugt tot de vrijheid van ha?.r land, een gevoel, dat nooit dan in eene edele es verheven ziel kan woonen.  door ZWITSERLAND. 14? hen boven het water van het meir te hangen; andere verbergen zig fierlijk agter tuinen met digt geboomte, die met eene zagt afioopende fchuinfte tot den oever van het water afdaalen. De aangenaame reuken, die de oranjeboomen^ de citroenboomen, met welke deeze kust bedekt is, uitgeeven, de wat hooger heuvelen, daar de amandelboom, de olijvenboom, de vijgenboom en de Wijngaard groeijcn, doen eenen Engelfchen reiziger eene luchtftreekj gezigten, eenen hemel kennen , van welke hij geen denkbeeld had. Hier en daar fteeken torens met hunne fpitfén boven de bosfehen van verfcheidefterlei gewas uit en verder' in het Verfchiet ontzagchelijke groote bergen, in kort Alpen, van welke enigej mét eeuwige fneeuv* gekroond, de aangenaame en vrugtbaare velden, die dit hélder meir, dat hen nog verfraait, bezoomen, met hunne onmagtige trotschheid fchijneri te dreigen. Ter flinkerhand van Lugano loopt het ïiieir bui* ten het Zwitfersch grondgebied en verre in de landen van den Keizer en in Valtelin, van welke wij de dorpen van verre zagen. Op de kust regt over de ftad aan land geflapt zijnde, van waar debergen fteil oploopen, en daar zij met boomen en rotfen bezaaid zijn, bezogten wij frisfe grotten $ welke de inwooners alhier maaken om hunnen wijn geduurende de hitte van den zomer te bewaaren. Daar waren aldaar enige van de eigenaars K ? die  i48 R E I Z E die ons nodigden om van eenen lekkeren frisfen wijn te drinken. De zon, nu de kruin der heuvelen naderende, terwijl het meir ons derzelver fchuinfche ftraalen terugkaatfte, waarfchuuwde ons dat het tijd was om op onze terugreis te denken. Wij daalden neder van eene kruin van een' berg, op welken wij geklommen waren om eenen wonderlijken hollen weg te bezien en voegden ons bij een klein vlootjen, op welk men muzijk fpeelde. Het waren Milaneefche heeren en dames, die naar Lugano voeren om de plegtigheid der inhuldiging bijtewoonen. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Inhuldiging van den bailluw van Lugano. Italiaanfche lierzangen tot lof van zijnen voorganger. Vermaaklijk tocht jen op het meir. Locarno. volgende dag begon met het luiden van alle de klokken van de ftad en den omtrek. De ftraaten waren vol volks van beiden de kunnen met hunne beste klederen opgefchikt; men was uit alle üreeken van het land, van de overzijde van het meir  door ZWITSERLAND. H9 meir te zaamen gevloeid om dat feest te zien. Na het ontbijt traden de treflijke afgevaerdigden van het loflijk Helvetisch lighaam, in orde, en voorgegaan van hunne herauten, trompetters, vaendeldraagers en andere lieden van den ftoet, in ftatie naar de kerk van St. Laurentius, daar de plegtigheid gefchieden moest. Wij vonden in de kerk eene talrijke vergadering van mannen en vrouwen, fierlijk gekleed. Men had den predikftoel, den lesfenaar, het altaar ingenoomen en men luiiterde ordentelijk naar de fchorre Item van den griffier van het bailluwfchap of, als men wil, den fchrijver van de voortreflijke afgevaerdigden, die in de Zwitferfche taal den nieuwen heer de wetten, gewoonten en reglementen voorlas, naar welke hij, geduurende twee jaaren, de edele ftad en het diftrict van Lugano regeeren moest. Tot voldoening van de geregeerde deed de Gouverneur de belofte, die hij in het Duitsch aflag, ook naderhand in het Italiaansch. Zoo dra het volk verzeekerd was eenen Gouverneur te hebben, weêrgalmden de gewelven der kerk van het geroep : vival viva! lang leeve onze genadige bailluw en de allerdoorlugtigfte afgevaerdigden van de voortreflijke Cantons! Op deeze vleiende uitroepingen in de welluidende Italiaanfche taal antwoordden de afgevaerdigden in hardHoogduitsch: Leeve de edele ftad en hei bailluwfchap van Lugano! Dat de afgevaerdigden K 3 me*  m R E i z E met eenen opregten ijver voor de langduurigheid van de edele ftad Lugano baden, dat begrijpt zig; maar de redenen van eene wederkeerige verknogt? heid van den kant van het bailluwfchap zijn juist zoo baarblijklijk niet. In het begin van de vijftiende eeuw fchonk Maximiliaan Sforze, Hertog van Milaan, den Zwitferen in gifte het grondgebied van Lugano, uit erkentenis van de hulp, die zij hem verleend hadden om de Franfchen uit Italië te verdrijven, Deeze gift wierd drie jaaren daarna bevestigd door Frans I, toen hij met de Cantons vrede maakte na hunne nederlaag in den berugten flag van Marignan, De Zwitfers ontvongen die gift zonder enige voorwaarde; daar wierden geene rechten, privilegieè'n, of vrijdommen voor het volk bedongen. Zij hebben hunne fouvereiniteit getrouw, zonder enige verandering, op hunne nakoomlingen overgebragt; de macht der bailluwen is bijna onbegrensd. De bailluw is de vertegenswoordiger yan den Souverein en hij zelf is mede fouverein yan het bailluwfchap; hij is de bron van alle eerampten en van alle magt, de eenigfte rechter in alle burgerlijke en lijfftraflijke zaaken en hij wordt in zijne gewigtige pligten geholpen door eenen penfionaris, (Jyndic) eenen fecretaris, een onder-bailluw en andere officieren; het volk van dat land heeft voorzeeker niet te klaagen dat het «jet genoeg meefters heeft., Pp  door ZWITSERLAND. 151 De reglementen van de Heden en dorpen worden egter opgemaakt door perfoonen, welke de inwooners zelve verkiezen; maar nooit wordt 'er enig reglement in werking gebragt, als het niet volmaakt overeenkomftig is met den wil van den Gouverneur en door hem bekragtigd. De gewoone inkomften van die bailluwfchappen zijn ongelukkiglijk niet groot en de voordeelen van den bailluw zijn alleen gegrond op de ondeugden en de laagfte hartstochten der menfchen, hij voorbeeld, op de boeten voor misdaaden. Daar is veel te zeggen op de vaderlijke befcherming van eene regeering, die rijk wordt naar maate de geregeerde flegt worden. Diergelijke geldfpeculatieën zijn niet zeldzaam in de gefchiedenisvan die onder - burgemeelterfchappen; daar de magt van de Gouverneurs bijna onbepaald en de geldzugt van die van hunne natie tot een fpreekwoord geworden is, moet men zig dan verwonderen dat de belangloosheid de deugd van deeze kleine hoven niet zij ? „ De gretigheid der Gouverneurs, " zegt een fchrijver, die voor hun loffchrijver kan doorgaan, „ is, als zij de billijke grenspaalen te bo„ ven ging, zeer dikwijls beteugeld geworden „ door de afgevaerdigde penfionarisfen, door hun „ Canton gezonden om hunne rekeningen opte„ neemen." De fchrijver verklaart niet duidlijk wat men te verftaan hebbe door billijke grenspaar K 4 len  R E I Z E Jen van de géldzngt van eenen Zwitferfchen bairluw; maar men kan wel gisfen dat zij door die broederlijke afgevaerdigden niet zeer gedreng gedraft wordt. Dezelfde fchrijver klaagt dat de inwooners van die bailluwfchappen zeer overgegecven zijn aan het voeren van twistgedingen; veele procesfen flooren de rust der huisgezinnen. Deeze fmaak isdeste zonderlinger, omdat de partijen beroofd zijn van een van de aangenaamde vermaaken van gefchillen, namelijk van in hunne eigen taal te twisten: alle burgerlijke zaaken moeten in het Hoogduitsch bepleit worden. De bailluwen , die, over het algemeen, geen Italiaansch verdaan' hebben tolken, als zij die nodig hebben; maar de arme Italiaanfche pleiters hebben geene tolken om hun de brabbeltaal van hunne plat duitfche procureurs te verklaaren. Welke ook te vooren de uitwerkingen van de oader-burgemeederlijke roofzugt geweest waren, wij hadden egrer den troost van te verneemen dae de gulden eeuw teruggekeerd was onder het bet duur van den „ allerdoorlugtigden heer, don Fran,V cisco PaverioZeltner, raadsheer en kapitein on„ der de artillerie van dealleruitmuntenddedad en „ het gemeenebest van Soleure, die thans zijne doorlugtige functie van kapitein-regent vanLu„ gano verliet." Het beduur van dien Gouverneur Wierd verheven in lierzangen, klinkdichten en an- d@-  door ZWITSERLAND. 153 clere dichtftukken, die men in grooten overvloed in de kerk op het eind der plegtigheid rond deelde. Horatius en Waller hebben op hunne lier geene loftuitender toonen, ter eere van Augustus en Cromwel, geflagen dan de dichters van Lugano voor hunnen onfterflijken bailluw lieten hooren. De naamen der Koningen, die voor Agamemnon leefden, zijn in de vergetelheid begraaven geworden, omdat 'er geene dichters waren om die te bezingen; die van don Zeltner is aan zulk een ongeluk niet blootgeftelci Wij zullen ons niet ophouden bij de lofdichten van de eigenlijke dichters, voor welke de verdichting een recht is; maar wij zullen fpreeken van de verzen van fignor ahate don Amatore Solari, onder-regent, buitengewoon hoogleeraar enz., die, volgens zijne eigen uitdrukking, „ eene nieuwe fnaar op zijne oude „ wantoonige harp gefpannen had, om alle de „ deugden van Zeltner te bezingen. " Da nuovo plettro Vagitata corda, Tutte di Zeltner le jyirtu riccorda. Wij zullen, in het voorbijgaan, ons medelijden toonen met de droefheid van den wel-edelen fiscaal fignor don Tietro Frasca, meelter in de beiden rechten, die zijne bedrukte zanggodin, in piet onfierlijke uitdrukkingen, vraagt waarom zij, inet hangende hairen, op haaren lelie - blanken K § boe-  754 R E I Z E boezem klopt? De ranggodin antwoort hem al zugtende dat „ de held gaat vertrekken. " Sofpiri airetra. Ma, aimè! cV ei part e. Wij zullen vlugtig henen loopen over den onfterflijken lierzang van den galanten kapucijn P. C. A. Griconi, die, terwijl andere op verheven toonen den vermaarden Zeltner zingen, bevallig de oneindige begaafdheden van de allerverruklijkfte fignora donna Orfola Zeltner, zijne gemalin, neuriet, zonder egter te vergeeten dat 9, de God des oorlogs haaren man zijnen donder p, en zijne benden had toevertrouwd. " A te fnlmini e falangi Marte affida Dit is het dat ongetwijfeld fignor PrelfoccU gelegenheid geeft om ons te verzeekeren in zijnen Pindarifchen lierzang, dat „ don Zeltner niet on„ fterflijk van natuur is. " Dal ciel co/lui difcende Che mortal non è. Maar dat hij „ in regte lijn van het rijk der „ Goden te Lugano is nedergedaald. " Dal regno degli Dei. Al-  door ZWITSERLAND. 155 Alle deeze lofzangen zijn nog niet met al bij die, welke de deugden van Zeltner uit het brein van het eerwaerdig collegium der notarisfen, die de eenigde bankiers, advocaaten en procureurs van den Staat zijn, hebben doen te voorfchijn koomen. Dat eerbiedwaerdig lighaam, lugtig over de dorheid der gewoone formen heenen fpringende, heeft in heldendicht de krijgsverrigtingen van kapitein Zeltner bezongen. „ Toen Alexander, overwinnaar van den Eu„ phraat, " (zeggen die welzingende notarisfen) „ met goud belaaden in zijn vaderland terug keer„ de, onder de toejuichingen van zijn leger, „ berstten hem zugten uit den grond van zijn hart. „ pe beenderen van Achilles, die hij op zijnen „ weg ontmoette, wekte bij hem het geheugen „ op van de Acheïfche trompet en deeden naijver „ in de ziel van dien fleren overweldiger ontdaan. M Maar, ö Gij (namelijk don Zeltner) onder het „ gewigt der eer gekromd en niet onder dat van „ fchandelijken roof, uw geluk kan op deeze wij„ ze niet gedoord worden; gij behoeft geenen 9, held te benijden: hun roem is door den uwen „ /erduiderd enz. " S O N E T T O. Quando Alejjandro dal domato Eufrate .41 patrio fuol carico d'or movca, In  15* R E I Z E In mezzo ai plaufi de le fchiere armatev Da rimo cor me/li fofpir traea. Vofa dAchille nel camin mirate De ft at o avieno de la tromba achea L'ingrata rimembranza, onde pik fiats Di belïinvidia il fier campione ardea. Tu non di fpoglie, ma d'onor fol carco Alcuno temi d'afrontar clmento Che d'ogni Eros gia fuperafti il vanto. Quind'il Cerefto dolce impiendo incarco D'eletti carmi, un vivo monumento, A tua vir tude of re, è confacra intanto. En uit vrees dat Soleure, bij de terugkomst van deezen doorlugtigen kapitein, hem zoude weigeren toetejuichen, hebben die procureurs van den Parnasius de Had zelve perfoonlijk ingevoerd en haar eene vonk van hun godlijk vuur mededeelende, doen zij haar dus zingen : „ 6! Wat koomt gij groot terug, onoverwin* M lijke zoon! zie daar u rijk in eer, het hoofd „ met eene gulden lichtkrans omgeeven! de zagt„ moedigheid en rechtvaerdigheid zijn in uw ge„ volg: welke roemrijke zegetekenen brengt gij „ ons mede! nooit zagen het Oosten, noch Athe- n neris  DOOR ZWITSERLAND. 157 ,,.'nen, noch Spana, noch.de .andere Heden die „ haar omringen, eenen zoo fchoonen criomph „ als deezen, die, op deezengelukkigen dag, den „ mededinger van zoo veele onfterflijke helden „ aan mijn gezigt vertoont! Dus (voegen'er de „ dichters van Lugano bij) dus viert uw vader„ land uwe deugden, niet weetende welke triomph„ wagen uwer waerdig zij, noch met welke bloem„ flingers uw hoofd te verfieren enz. ". S O N E T T O. Oh! qual ritorni! invitto figlio a tuoi Ricco d'onori, e d'aurea gloria adorno! Siegue clemenza e aftrea il tuo ritorno, E teco porti alti trofei a noi. Non tal vider trionfo i lidi eoi NeAtene, 0 Sparta, 0 altra cittade intornol Come or ti veggo in fi felice giorno, Andar fa/lofa tra i pik degni EroL Cofi la patria dice, e non fa come, Ne qual, Zeltner illuftre, a te.prepari Cocchio a trionfi. tuoi, ferto alle chiome. O d'almi Eroi citta feconda, e chiari, Onora pur di fi gran figlio il nome; Figlio, che tanto illuflra i patri lari. Wel-  158 R E I 1 Ë Welke waren nu de fchitterende daaden vaft dien gewezen bailluw, dien men boven Alexander verhefte? Welke triomphen had hij verdiend,welke die van Athenen en Sparca te boven gingen ? Het is ons onmogelijk geweest het te ontdekken. Wij vernamen van enige van zijne medeafgevaerdigden dat hij een achtingwaefdig kapn tein van de artillerie te Soleure was, die, naar alle waarfchijnlijkheid, nooit van de beenderen van Achilles, noch van de Acheïfche trompet gehoord had. Laaten wij evenwel billijk zijn. Alle deeze verzen loofden, met hunne brommende loftuitingen, eene deugd boven alle andere; de kapitein Zeltr-er had de regeering van een rijk bailluwfchap verlaaten met ledige of flegt voorziene geldkisten, en alzoo de zanggodinnen een' deugdzaam man heletten te fterven (*), zoo laaten wij hoopen dat die verzen de gedagtenis van deezen belangloozen Gouverneur zullen vereeuwigen en zijne opvolgeren zullen aanmoedigen om hem natevolgen. Die Italiaanen met hunne zoo dichterlijke zintuigen gevoelen met onzen onfterflijken shakespear, dat eene goede daad, die fterft zonder geprezen te worden, duizend andere doodt, di& £ *) Tfie Mufe forbids the virtuous man to die. B A i ö B,  door ZWITSERLAND. 159 dis haar gevolgd zouden zijn (*). En moet men zig verwonderen dat zij loftuitingen geeven naar maate men hun goed fpaart. Alzoo wij nog maar dat gedeelte van het meir gezien hadden, dat de baai vormt, in welker bodem de ftad ligt, en aangelokt door de fraaie ommeftreeken, welke men van de hoogte van St. Laurent ontdekte, lieten wij de gelukwenfchingen, die men te Lugano eikanderen deed, vaaren , om langs het meir een nieuw tochtjen te water tc doen. Het meir verdeelt zig naar het zuiden in twee takken; de een loopt naar het dorp Porto , de ander naar dat, 't welk men Capo - di - Lago noemt: wij voeren naar het laatfte. Het was de dag van St. Laurentius en alle menfchen in hec land hadden een vrolijk gezigt. Na enige dorpen en kerken in dien omtrek bezogt te hebben, kwamen wij te Capo-di-Lago terug, daar men óns eene fchoone forel had klaar gemaakt, welke onze roeijers hadden gevangen. Die goede lieden hadden befpeurd dat het fchoon gezigt onze bewondering gewekt had en hadden onze tafel buiten 'shuis gedekt onder eenen boom, welkers takken zig over onze hoofden uitfpreidden en zelfs over den oever uitftaken. Naauwlijks hadden wij ons fober middagmaal geëin- One good deed dying tovgtielejf, Slaughtsn a thoufand waiting «pon that.  ï6ö R E I z & geëindigd of wij hoorden van verre muzijk, dat uit de bosfehen kwam, die langs het meir itonden. Kort daarop zagen wij eenen ftatigen optocht van priefters in priefter - gewaad, voorgegaan van banieren en gevolgd van landlieden van alle ouderdommen en van beiden de kunnen, in hunne zondags klederen, op twee reien en die in choor de laatite regels van elk vers van den heiligen lofzang herhaalden. Het is ongetwijfeld niet zonder reden dat de Wijsgeeren klaagen over de ledigheid, welke het gevolg is van de al te veel vermenigvuldigde feeflen in de katholijke lauden. Zij behaagen egter; want wij befpeurden op alle gelaatstrekken het voorkoomen van weltevredenheid, van geluk, en is dat niet het groot doel, het einde van allen onzen arbeid ? Misfchien wierden wij ook verleid om onze wijsbegeerte te vergeeten en dien eerdienst aan St. Laurentius met goedkeuring te befchouwen, doordien wij door de aangenaame gewaarwording, die hij ons verwekte, gevleid wierden. Welk fchilderachtig toneel leverde ook die omgang, welkers lange bogtcn, met waschkaarfen, banieren, crucifixen bezaaid, al flingerende den berg afdaalden ! Dit fchouwfpel had iets meer fentimenteels dan de nuttige bezigheden van dezelfde klasfe des volks aan de andere zijde van de Alpen. Dennen te vellen, hennip te zaaien, tabak te planten zijn zeekerlijk bezigheden die zeer prijs-  door ZWITSERLAND. 161 prijslijk zijn; maar een omgang overtreft die verre, in onze verbeelding, in ons hart. De laatite ftraalen van de ondergaande zon hadden het water van het meir reeds verguld en verlengden zig in lange verlichte ftreepen over deszelfs oppervlakte, die door een ligt windjen gerimpeld wierd, voor wij ons wederom infcheeptew. Des morgens waren wij den regter-oever van het nïeir langs gevaaren, in het terugkeeren voeren wij langs de kust aan de flinker zijde. Aan deeze zijde was het meir bezoomd met donkere kaale rotfen , die fomtijds onmiddelijk uit het water opreezen; haare hobbelige voorhoofden waren met lorkenboomen gekroond, welker takken in de lucht flingerden; zij fcheenen uit de fpleeten van die rotfen opgegroeid te zijn, om 'er de ruuwheid van te verzagten; van afftand tot afitand ftonden 'er olijven- en vijgenboomen, die, fchoon niet frerlijk van loof, aangenaam bij het wild aanzien van die plaatfen afftaken. Terwijl wij voorbij eene dorp-kerk voeren, die op enigen afftand van den oever tusfchen twee fteile bergen ftond, hoorden wij een kerk-muzijk. Het was de avond-dienst, die door vrouwen gezongen wierd; haare zilveren Hemmen, die, door den wind gevoerd, uit deezenaauwe berg-engte nederdaalden, kwamen op de oppervlakte van het water verdwijnen. Onze roeijers vertraagden de beweeging van hunne riemen om 'er naar te luifteren I. Deel. L en.  16*2 R E I Z E cn , door eenen heiligen ijver bevangen, voegden zij hunne Hemmen, die niet wanluidende waren, bij die van het choor; zij wierden nagevolgd door reizigers, welke zij, vol vertrouwen op onze goedaartigheid, in dezelfde fchuit bij ons geplaatst hadden; maar dit was het nog niet al, de muzijk gong uit de fchuit op het land over en een klein gezelfchap, dat aldaar was koomen zitten om 'er de koelte van den avond te genieten, vervolgde en verlengde onze gezangen. De avond-fchemering had trapswijze haare duifterheid over die afwisfelende toneelen verfpreid en reeds vertoonden ons de voorwerpen niet dan flaauwe gedaanten, toen wij te Lugano kwamen. Op eene hoogte aan de zijde van het meir zaten verfcheiden gezelfchappen, of zij waren hier en daar verfpreid in kamertjens, alwaar men limonade dronk. Deeze zongen, niet meer ter eere van St. Laurens, maar van hunne meisjens; geene zongen endanflen in de kocpeltjens, die in de rondte Honden. In waarheid, de voortreflijke en mogende heeren, de Zwitferfche burgers waren niet gelukkiger aan de andere zijde van hun gebergte dan hunne onderdaanen, die de gelukkige oevers van het meir Lugano bewoonen. Deeze Had is de zetel van den handel zoo wel als van vermaaken. De fcheepvaart op haar meir heeft haar tot de voornaamfle fiapelplaats van den handel tusfchen het noorden van Italië en de Staa- ten  door ZWITSERLAND. 163 ten aan geene zijde van de Alpen gemaakt. Daar is ook eene drukkerij, uit welke eene courant koomt, die, onder den naam van Journaal van Lugano, de ftoutheid heeft van het dagelijksnieuws getrouw te verhaalen. Alzoo wij nu alle onze tochtjens in den omtrek van deeze aangenaame plaats volbragt hadden, keerden wij terug, wederom onzen weg over den berg Cenere neemende, maar in eene zuidlijker rigting, naar den kant van het groote meir. Het gezigt, dat wij van den top van den berg hadden en dat zig over dat uitgeftrekt meir tot deBoroméifche eilanden en tot de vrugtbaare vlakten van Lombardye uitftrekte, was allerheerlijkst. Staatkundige redenen beletteden ons die beroemde eilanden te bezoeken, daar ontfnaptemij eene zugt over dat gemis. Zoo Zwitferland, zeide ik tot mijzelve, buiten de Alpen gegaan is, die deszelfs natuurlijke grenzen zijn, waarom ftrekt het zig dan niet nog wat verder uit en waarom moeten de Boromeïfche eilanden aan den Keizer toebehooren? Aan het dorp Meggadino, dat aan den voet van den berg en aan den oever van het groot meir ligt, namen wij eene fchuit, voeren het meir over en kwamen, twee uuren daarna, te Locarno. Deeze ftad ligt op den westlijken oever van het meir en vertoont zig op eene fchilderachtige wijze aan den voet van een fteil gebergte. Het bailluwfchap , dat omtrent vijftien mijlen lang en even L 2 zoo  f$« R E I Z E zoo breed is, en dat overvloed van weiden, wijnen en vrugten heeft, wierd, gelijk Lugano, door den Hertog van Milaan aan de Zwitfers afgedaan, Aan wal gaande, vonden wij de ftraaten ledig; wij wendden onze fchreden door de ftad, naar de inwooneren zoekende, en eindelijk vonden wij hen om en in eene kerk, die aan het eind lag, vergaderd. Zij maakten toebereidzelen tot eenen plegtigen dienst, die des anderen daags moest gevierd worden. Wij wandelden door de ftad, van welke enige gedeelten vrij fraai zijn, maar die, over het geheel, een treurig en kloofterachtig voorkoomen heeft. Uit het getal kerken, priefters en kloofters, met dat van de huizen en inwooneren vergeleken, te oordeelen, is 'er geene plaats in dien geheelen omtrek, daar men zoo gemaklijk het gewoel deezer waereld kan ontfnappen en zoo veele van die gedienllige leidslieden vinden, die u naar eene andere waereld brengen. H:t getal der inwooneren was, zeide men ons, zedert kort toegenoomen door eene menigte van die ongelukkige Franfchen, welken de Fortuin toen tegens liep. Wij zagen 'er verfcheiden treurig over de wandelplaatfen dwaalen. Het ongeluk is betreklijk: het was mij onmogelijk zonder mxu:lijden die menfchen te zien, die voorheen adelijk, fchitterende en vrolijk waren en die thans in een werkloos en ellendig leven in het eenzaame Locarno kwijnden. AG T-  door ZWITSERLAND. 165 AGTTIENDE HOOFDSTUK. Storm op het meir Lugano. Terugkomst te Bellinzone. Bezoek in een kloofler. Inhaaling van den bailluw van Bellinzone. Een van de ongemakken, waaraan men is blootgefield, als men in bergachtige landen reist, is de ongeftadigheid van het weder. Daar koomen veele ftormen, maar nergens is een hevige ftorm zoo gevaarlijk als op de meiren. De orkaanen fchieten tusfchen de bergen in, welke die meiren omgeeven en beroeren het water met de grootfte woede. De verflikkende warmte van den dampkring voorfpelde ons een' van die ftormen; maar fchoon wij dikke wolken zig rondom de verre afgelegen toppen zagen opeenftapelen, dagten wij, toen wij ons op het meir Locarno infcheepten, niet dat zij op onze hoofden konden los barften voor wij den anderen oever bereikt hadden. De fchuitevoerers, veel meer ondervinding hebbende dan wij, hadden ons voor het gevaar gewaarfchuuwd en boaden ons aan dat zij ons des anderen daags 's morgens zouden koomen af haaien i maar mijne reisgenooten waren drie Engelfchen en zij verwagteden te Bellinzone nieuwspaL 3 Pie*  166 R E I Z E pieren te zullen vinden. Men begrijpt wel dat een ltorm niet kon opweegen tegens nieuwspapieren en men liet de fchuit gereed maaken. Wij waren midden op het meir, wanneer de wolken, die al zwarter wierden, de oppervlakte van het meir begonnen te beroeren. De blikzem fchoot, maar nog van verre, door de wolken en befchilderde die met de levendigfte kleuren; de donder rolde zijn hol gebrom van berg tot berg: dit alles was nog maar een fchouwfpel en wij hoopten 'er nog goedkoop af te zullen koomen, wanneer een onvoorziene windvlaag fchuinsch op het meir viel en onze fchuit met water vervulde. Het was geen tijd meer om terugtekeeren; wij waren niet verder van den eenen dan van den anderen oever en wij vervolgden onverfchrokken onze reis. Maar de wind verhefte van minuut tot minuut. Onze fchuitevoerers beproefden te vergeefsch ons aan den naaften wal aan land te zetten; alle de poogingen, die zij daartoe deeden, gelukten weinig, de riemen ftooteden geduuriglijk tegens de golven en wij vorderden niet, zoodanig dat wij vreesden door den nacht overvallen te zullen worden voor wij aan enig land kwamen. Eik, die in de fchuit was, zag het gevaar, floeg hand aan het werk en vattede op zijiae beurt de riemen. Na dat ik veel vrees uitgeftaan had en onze reizigers zig zeer moede gewerkt hadden, en misfchien een weinig berouw gehad hadden dat zij Eu-  door ZWITSERLAND. i6> Europa niet aan zijn lot hadden overgelaaten tot des anderen daags 'smorgens, bereikten wij het land, en nu tegens de woede van den wind befehut, voeren wij langs de kust tot Meggadino, daar wij met het vallen van den avond aankwamen. Wij hadden nog negen of tien mijlen af te leggen om te Bellinzone te koomen en wij waren afgemat. Daar was te Meggadino noch huisvesting , noch avondmaal te bekoomen. Wij wisten ook zeer wel dat wij langs den voet van den berg Cenere heenen moeiten, de fchuilplaats van fchelmen en moordenaars en wij zagen niets zeer gerustftellends in het gelaat van degeene, die ons omringden. Terwijl wij ons beraadden wat te doen, hield de regen op, hetgeen ons deed befluiten onzen weg te vervolgen. Zonder den weg te weeten en zonder onzen waard, wiens ilil en mijmerend voorkoomen ons wantrouwen inboezemde, een gids te hebben willen vraagen, gongen wij vooruit. De nacht wierd zeer donker en wij konden de voorwerpen niet meer onderfcheiden dan bij het kortduurend en verblindend licht der blikzemftraalen; het geluid van de ftroomen wakers, die met gedruis van den berg Cenere Hortten, voegde zig bij het ratelen van den donder; wij waren weinig beter dan op het meir. Onze ongerustheid was nog vermeerderd door de kennis, die wij hadden van eene aanraerklijke beek, die wij overtrekken L 4  1(53 R E I Z E moeiten en het was mogelijk dat de bui die hadde doen zwellen en zij ons beletten zoude onzen weg te vervolgen. Een licht, dat wij in de verte befpeurden, gaf ons egter weder nieuwen moed; het was in eene nederige pastorij, daar wij welhaast aankwamen en daar ons de priefter wel ontvong. Wij verzogten hem als de eeniglle gunst een' gids, dien hij ons zonder veel moeite bezorgde, en onder geleide van deezen bereikten wij, na middernacht, Bellinzone en de nieuwspapieren. Bellinzone, dat thans aan de Cantons Uri, Underwald en Schweitz te zaamen toebehoort, was voorheen, even als de andere Italiaanfche bailluwfchappen, de erflijke eigendom van den Hertog van Milaan. In de vijftiende eeuw verkogten de Baronnen van Mifax in Graauwbunderland, die de fouvereiniteit van dat grondgebied van de Milaaneezen gekogt hadden, dezelve te gelijk met Bollenz en Riviera aan de Cantons Uri en Underwald voor eene fom van vier en twintig honderd guldens. De Hertog van Milaan, dat gedeelte van de erflijke Staaten weder begeerende te hebben, bood 'er den Zwitferen weder zoo veel voor als zij 'er voor betaald hadden; maar deeze, wel begrijpende dat zij eene goede koop gedaan hadden, wilden het niet weder overgceven. De Hertog van Milaan vond, na enige vrugtlooze onderhandelingen, middel om te neemen dat men hem niet geeven wilde en maakte zig bij verrasfching meefter yan,  door ZWITSERLAND. 169 yan dien gewigtigen fleutel van zijne Staaten. Alle de Cantons, uitgezonderd Bern, wapenden zig om van deezen hoon wraak te neemen, maar zij waren, na bloedige gevegten, gedwongen van hun oogmerk aftezien. Daar fneuvelden veele Zwitfers in die gefchillen en men ziet nog heden ten dage ftapels van hunne beenderen, die de kapel van St.Paulus bij Bellinzone, plaats daar de voornaamfle (lag, die bij deeze gelegenheid geleverd wierd, is voorgevallen, verfieren. Het is een gedenkftuk van hunne dapperheid en van hunne dwaasheid, want het was dwaasheid van hun de ketenbergen overtetrekken, die hunne natuurlijke grenzen uitmaaken. De Zwitfers, na deeze nadruklijke les overtuigd dat 'er voor hun geen voordeel uit deezen oorlog te haaien was, maakten vrede met den Hertog van Milaan in het jaar 1426. Zij deeden afftand van alle hunne bezittingen over de Alpen, waarvoor zij enige uitfluitende voorrechten in den koophandel van het Milaneefchc en eene fom, tien maaien grooter dan die zij voor Bellinzone betaald hadden, ontvongen. . Maar in het begin van de zestiende eeuw, geduurende de menigvuldige omwentelingen in Lombardye, ftonden de inwooners van dat bailluwfchap op en fielden zig onder de befcherming van de drie Cantons. Sforze, Hertog van Milaan, eu Koning Franco's I ftonden L § van  lyo R E I Z E van alle aanfpraak op dat diftrict af, dat zedert dien tijd altoos aan de Zwitfers gebleven is. De ftad Bellinzone heeft fraaie kerken, aan St. Pieter, St. Steven, St. Blafius, St. Roch toegewijd en veele kloofters van Augustyners, Urfulinen, Recolletten enz. Een uitgeweken priefter, die zeer verpligtende en zeer kundig was, liet ons dezelve zien; maar daar was, in die verblijfplaatfen van onkunde en bijgeloovigheid, weinig dat waerdig was de aandacht der reizigers naar zig te trekken. Een goede monnik, die ons de fchatten van zijn kloofter toonde, wilde egter volftrekt dat wij zouden ftil ftaan bij een fchilderij, dat, naar zijn zeggen, van zeer veel waarde was; het was ook niets minder dan eene copij van het waar af beeldzei van de Maagd, door eenen der Apostelen gefchilderd. Dat fchilderij was in Turkye verloren geraakt, en naderhand te Rome wederge vonden zonder hulp van menfchen. De monnik zou, tot onze ftigting, in verdere bijzonderheden over deeze zaak hebben gaan treeden; maar hij begreep aan de roodheid van den priefter, die ons verzelde, dat hij met onbekeerbaare ketters te doen had en hij zweeg. Wij gongen eene foort van kweekfchool, de Refidentie, bezigtigen, waarvan de opperfte een geleerd, bevallig man van een aangenaamer voorkoomen dan volftrekt noodzaaklijk is voor een' geest-  door ZWITSERLAND. 171 geestlijke, ons met alle mogelijke beleefdheid ontvong. Daar zijn in dat huis leeraars in de taaien, in de zedenkunde, in de natuurkunde, en eene boekerij, die, aangezien de weinige boeken, die men in die landen heeft, niet kwalijk gekozen is. Deeze inrigting is nieuwling gemaakt door de abtdij van Einfidlen, die 'er een gedeelte van haare overwinst aan hefteed heeft; men on-' derhoudt 'er jonge lieden en geeft hun eene opvoeding voor omtrent honderd franfche kroonen 'sjaars; die uit de ftad en den omtrek worden 'er voor niet in ontvangen. Het zou gelukkig zijn zoo de invloed en de rijkdommen der monnikken altijd zoo nuttig waren befteed geweest. De opperfte heeft den tijtel van Prévót; degcen, door wien wij ontvangen wierden, had een bock over de opvoeding voor de democratifche Cantons gefchreven en hij bood ons een afdruk aan. Daar worden in dit huis geene vrouwen toegelaaten en het was eene groote gunst dat ik 'er in koomen kon; daar waren egter lange gaanderijen, waarin men mij beleefdlijk den toegang weigerde. Het recht van den Prévot ftrekte zig zoo verre niet uit. Maar hij geleidde ons overal daar hij ons brengen mogt en onder andere in zijne vertrekken, daar wij overvloedig voedzel voor het lighaam en voor den geest vonden. De regeering van die provintie wordt, gelijk die van Lugano en Locarno, alle twee jaaren aan eenen  17» R E I Z E eenen nieuwen bailluw gegeeven. Alzoo de inhuldiging van eenen hunner weldra Hond te gefchieden, bleeven wij ons aldaar nog enigen tijd ophouden, om te zien of de zanggodinnen van Bellinzone zoo goed en zoo edelmoedig laurierkranfen voor het hoofd van hunne bailluwen vlechteden als die van Lugano. De voormiddag van dien grooten dag wierd belteed met de inwooneren en hooge amptenaaren van Staat, die den nieuwen ftadhouder moeiten te gemoet gaan om hem in ftatie in zijne landvoogdij te brengen, te fchikhen en in orde te ftellen. In den agtermiddag zagen wij den pragtigen ftoet aankoomen, op moedige rosfen gezeten en voorgegaan door trompetters; hij kwam flingerende door de valei aan, en wierd gegroet door het gefcbut van de drie kasteelen, welks gedruis, meermaalen in die lange reeks van bergen herhaald, verre het treffendst gedeelte van de geheele plegtigheid was. Des anderen daags na de mis wierd de nieuwe bailluw ingehuldigd ten naaften bij op dezelfde wijze, maar met minder luifter dan die van Lugano. Weinige perfoonen fcheenen deel te neemen aan deeze foort van inhuldiging, dan die alleen, welke een weinigjen in de magt of in het voordeel, aan deeze hooge waerdigheid verknogt, hoopten te deelen; maar wat heE voordeel belangt, na hetgeen de nieuwe bailluw verplicht was aan zijne mede-fouverejnen 'er van uittedee- len*  doos. ZWITSERLAND. *73 3en, tot erkentenis voor zijne benoeming, bleef 'er weinig voor andere over. De openbaare wijze, waarop dit op de plaats van de benoeming gefchiedt, is waarlijk bewonderenswaerdig en doet die zoo geroemde Zwitferfche volksregeeringen weinig eer aan. Zulke dingen blijven niet verborgen voor het volk van het bailluwfchap en ik merkte wel dat het zijne bailluwen eer begint te befchouwen als invorderaars van belastingen, gezonden om hen op eene wettige wijze te plunderen dan als de vertegenswoordigers van eene billijke regeering, als bedienaars van gerechtigheid en befchermers van de rust en de eigendommen. Daar lekte nog niets uit van de deugden van den nieuwen Gouverneur, maar men liet ons niet in onzeekerheid met opzigt tot die van den ouden Gouverneur, Don Francisco Aloisco Wirsch, yan de doorlugtige republiek van Underwald, en eerften kapitein van het Regiment Zwitfers yan dat Canton in Spanje. De bezingers van kapitein Zeltner hadden hem boven Alexander verheven en hem met de Goden gelijk gefteld; maar zij hadden de overwinningen van Soleure flechts bij die van Athenen en Sparta vergeleken, hetwelk de verbeelding binnen den naauwen kring van Griekenland bepaalde: de dichters van Bellinzone gongen verder en putteden niet alleen uit de fabelkunde der Grieken, maar ook uit hunnen eigen godsdienst, het voorwerp van allen hunnen eerbied. Ziet  i74 R E I Z E Ziet hier enige trekken uit een van hunne klinkdichten. — „ Welk een luifter omringt uwen glorierij„ ken vriend, ö Underwald! hij kan met nie„ mand vergeleken worden dan met zigzelven.... „ De hemelfche Maagd, voor welke wij tempe„ len en altaaren ftichten, neemt hem bij de hand „ en bewijst hem de tederlte lief koozingen. . . . „ Underwald! zend ons hemelfche zielen gelijk „ de zijne, want uw gelukkige grond brengt die „ bij duizenden voort enz. " S O N E T T O. Efulta, efulta; alla tua patria fponda, Fa ritorno Ondervald il tuo grati Figlio; Quanta luce immortal torna, e circonda! Solo a fe ftejp) e a nulV altro il fomiglio. La fanta Diva, che dal Celo nacque, Cui s'ergano gli altari, e i templi ancliella Per mano il prefe, e lo baciö pik volte. Deh Ondervald, dopo wirsch, che tantopiacque Un altra pur ne manda anima bella, Mille beWalme hai nel tuo grembo accolte. Zoodanige zijn de zoete toonen, door welke deeze listige Italiaanen de ruuwheid van hunne Duit-  door ZWITSERLAND. 175 Duitfche bailluwen tragten te verzagten. Zoo de een of andere fatijrieke rijmer in zijn hoofd gekregen had om Zeltner van de Goden te doen afftammen en Wirsch door de Maagd te doen lief koozen, zou men over deeze dwaaze inbeeldingen kunnen lagchen; maar wat moet men denken van de laagheid van burgerlijke en kerklijke corporatieën, die hun in ernst zulk een wierook toezwaaien en van den hoogmoed die het zig laat welgevallen ? De gcfchiedfchrijvers zeggen ons dat de Afiaanen het eerfte voorbeeld gegeeven hebben van die overdreven en flaaffche vleierij; de Romeinen, die als eenvoudige burgers naar hunne landvoogdijen vertrokken, wierden 'er Goden en ontvongen offerhanden: men wordt fchaamrood als men Cicero zijnen broeder Quintus ziet verzoeken eenen tempel ter zijner eere te ftichten en de ftandbeelden van hem te vermenigvuldigen. De inwooners van Lugano en Bellinzone vieren hunne overwinnaars op eene minder kostbaare wijze, maar dit koomt daarvandaan dat zij minder onderdrukt zijn en, fchoon de wijze waarop de Zwitfers die provintieën regeeren, ftrijdig is met alle beginzelen van vrijheid, moet men evenwel erkennen dat, zoo hunne proconfuls niets hebben dat naar Cicero gelijkt, dan zijnen hoogmoed, vinden wij ten minften onder hen, en dat recht moeten wij hun doen, ook geen navolger van de "Verres. N E-  i7t R E I Z E NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van eene Franfche uitgewekene, I Iet is niet het betoverende van een fchouwfpel, zoo nieuw als verheven, alleen dat onze tochtjens in de omrneftreeken van Bellinzone in mijn geheugen geprent,heeft; eene flcrker aandoening heeft die ook in mijn hart gedrukt. HeE geval bragt mij, digt bij die Had, in de wooning van Mevrouw de c. . . en ik kan mij het vermaak niet weigeren van het geval te vernaaien, aan het welk ik de al te korte oogenblikken verfchuldigd ben, welke haar aangenaam gezelfchap mij met het grootfte genoegen heeft doen doorbrengen. Ik zal de valei niet noemen, in welke ik haar heb aangetroffen; ik zou haare ftulp aan de nafpeuringen van eene ijdeleen onbefcheiden nieuwsgierigheid blootftellen; maar, zoo ik de plaats niet opgeef, kan ik haar ten minnen zonder gevaar befchrijven, want hoe veele hutten zijn, in die fchilderachtige landen, niet, als die van Mevrouw dec. . . op den fteilcn oever van eenen vallenden water-aroom geplaatst, met fraaie en fterk tierende gewasfen omringd, met wijngaard -Hingen  door ZWITSERLAND. 177 gers behangen, door een bosch van zwarte dennen gedekt, terwijl men in het verfchiet het gezigt heeft van kaale rotfen of fchitterende ijsbergen, die den horizont omringen. Wij beklommen eenen berg, op welkers top wij, naar men ons beduid had, door het fraai gezigt voor onze moeite beloond zouden worden; het pad was niet zeer fteil, maar het was zoo vervallen, dat wij genoodzaakt waren geweest van onze paerden te Hijgen. Te halver weg gekoomen zijnde, vonden wij den avond te verre gevorderd dan dat wij tijds genoeg zouden gehad hebben om de kruin van den berg te bereiken en 'er te voet weder afteklimmen; wij beilooten dan terug te keeren en, als wij beneden aan ons fteil pad zouden gekoomen zijn, weder op onze paerden te klimmen en onze wandeling door de valei te vervolgen. Mijne vrienden, die met mij waren, leidden hunne paerden bij den toom -, onze gids zorgde voor het mijn en ik volgde alleen agter hen eenen fmallen befchaduwden weg, van tijd tot tijd ftil ftaande, dan om het wild zonderling gezigt in den omtrek te bewonderen, dan met mijne oogen door het dik loof zoekende te dringen , dat de valei voor mij verborg, zoo dat ik eindelijk mijne reisgcnooten uit het oog verloor. Weldra kwam ik aan eene plaats, daar het pad zig in tweë verdeelde. Ik kon mij niet herinneren langs we).I, Djseu M ken  i?8 R E I Z E ken weg ik opgeklommen was en, na enigen tijd geaarfeld te hebben, floeg ik het verkeerd pad in, mijne fchreden, fchoon het afklimmen nu moeijelijkviel, verdubbelende, om weder bij mijn gezelfchap te koomen. Lang naar beneden gegaan zijnde zonder een menschlijk fchepzel te ontmoeten, zonder eene eenige wooning te befpeuren, bevond ik mij beneden aan den berg. Aan den voet van de hoogte ftonden enige wooningen met wijngaarden omringd; ik trad in verfcheidene derzelve om een' gids te vraagen; maar de boeren waren nog aan hun werk in de valei; hunne hutten waren ledig. De avond verliep: ik was te verre van Bellinzone om 'er nog voor den avond te voet te koomen en het denkbeeld van eene eenzaame reis in den nacht in een land, daar zig fomtijds bandieten onthouden, die veilige fchuilplaatfen op den berg Cenere vinden, ftond mij maar paslijk aan. Men had ons, eene mijl van Bellinzone, de plaats getoond daar agt dagen voor onze aankomst, een reiziger vermoord was en wij hadden, op de bekoorlijke oevers van het meir Lugano eene uitfteekende punt gezien, door het afzigtlijk fchouwfpel van een' galg, waaraan twee misdadigers gehangen waren, ontfierd. Wij hadden iets enigzints wilds in het karafter van de mindere klasfe van de bewooners dier bergen gezien; ik zou mij,  door ZvVITSERLANÖ. ïft tnlj, in eehe Zwitferfche hut, aan de andere zijde Van de bergen, volmaakt veilig gerekénd hebben; maar hier had ik hetzelfde vertrouwen niet. Na mij enige oogenblikken bedagt te hebben; heflóot ik bij de wooningen de terugkomst dér arbeiders aftewagten en hen een paerd en een' gids te vraagen, zoo mijne reisgenooten, die mij zeekerlijk zouden Zoeken, niet voor dien tijd kwa^ men opdaagen. Ik zat op een ftuk rots eri peinsde over de zonderlingheid van mijnen toeftand^ wanneer ik agter mij menfchen hoorde gaan, ik keek om en zag eene dame en een' man;. die wei gekleed Waren, naar mij toe koomen. Ik ftond aahftonds op trad naar hen tóe eh verhaalde hun mijn geval, terwijl ik hen óm raad eri hulp vroeg. De dame, mij met eene zagte glimlach en een vriendlijk gelaat de hand vattende * Zeide dat zij,verheugd was mij ontmoet te hebben en mij enigen dienst té kunnen doen: Dié franfche uitgewekene, want deeze was zij, zeide mij haaren naam; die naam was van eenen hoógen adel; zij verzogt mij vervolgens dat ik haar het genoegen zoude vergunnen van in haar huis te koomen, dat flechts op enigen afftand van de plaats $ daar wij waren, ftond; maar overtuigd zijnde daÉ mijne reisgenooten mij ih deri omtrek zogten; wilde ik mij liefst niet van den weg verwijderen en ik vernam, zonder tijd te verliezen, hoe ik best naar Bellinzone zoudé kunneü terugkeeren. M 2 Wij  i8o R E I Z E Wij kwamen overeen dat een boer, voor wiens getrouwheid de dame mij inftond, mij een paerd zou bezorgen en mij tot de ftad zou geleiden. De man, die haar verzelde, zeide dat het hem fpeet dat eene ongefteldheid hem belettede mij zelf tot gids te dienen; zijne bleeke kleur en de magerheid van zijn gezigt toonden genoeg dat hij geen valsch voorwendzel nam. Wij waren bezig daar over te fpreeken, wanneer een kind van drie jaaren, met frisfe roode wangen, dat op die hobbelige paden met de lugtigheid van een' gems fpeelde en huppelde, naar zijne moeder kwam loopen en haar zeide dat 'er nog andere vreemdelingen aankwamen. Enige minuuten daarna verfchecnert mijne reisgenooten, die mij lang op verfchillende wegen gezogt hadden; de paerden wagtten op enigen afftand. Ik nam onverwijld affcheid van mijne nieuwe kennisfen, maar niet zonder van de dame een vaarwel ontvangen te hebben, dat eenen verpligtenden fpijt uitdrukte dat ik vertrok, en niet zonder haar beloofd te hebben dat ik des anderen daags 's morgens met mijne vrienden in haar huis zou koomen ontbijten. Geduurende onze terugreis en het overige van den avond kon ik op niets anders denken dan op het aangenaam onthaal van Mevrouw de c. . . ; ik kon van niets dan van haar fpreeken. Ik ftelde haar op den toets van alle de regelen van Lavater. Ik was waarfchijnlijk beter phijfionomiekundige dan gewoon» lijk;  door ZWITSERLAND. 181 Hjk \ want het is zeeker dat ik mij bij deeze gelegenheid niet bedroog; maar ik had ook kort te vooren den grooten meeder over dat onderwerp hooren fpreeken. Den volgenden morgen vertrokken wij om in dat boerenhuis te gaan ontbijten. Het denkbeeld van mijne nieuwe kennis wedertezien vervulde mij met blijdfchap: ik was nog gevoeliger dan ooit voor de fchoonheden van die valei, welke de zon met haare eerde draaien vergulde. Daar rolde een water-droom onduimig over een deenachtig bed door bosfehen, die van tijd tot tijd door weilanden afgebrooken worden en die ter wederzijde met bergen en rotfen bezoomd zijn, terwijl die keten ijsbergen, waaruit de bronnen van den Rhijn ontfpringen, verder hunne fneeuw in de hoogte deeken en eene verfrisfende lucht terugkaatfen. De boorden van ons pad waren met dukken van rotfen bezaaid. Wij befpeurden het fpoor van een' afgevallen fneeuwbal en omgeworpen hutten mee ontzagchelijke puinhoopen bedekt, vermeerderden de treffende ijslijkheid van deeze plaats. Kort daarop gongen wij den droom over, over een' brug, welker ligte boog met klimop bedekt was en wij kwamen aan den berg, aan welkers voet het huis van Mevrouw de c. . . ligt. Haare lieve jongen dond voor de deur op onze komst te wagten; hij fprong op van blijdfchap, toen hij ons naar hem toe zag klimmen en, zoo dra hij mij M 3 be-  iSa R E I Z E bereiken kon, kuste hij mij de hand met eene kinderlijke aanvalligheid en liep zijne mama roepen. Het huig was zeer zindelijk, het huisraad eenvoudig en niet talrijk. Daar waren twee fchilderijen, eene tafel:, waarop tekeningen lagen en een klein tafeltjen, waarop enige boeken ftonden. Mevrouw de c. . . ontvong ons met ijver- en haar man betuigde zijn genoegen zoo fterk als zijne kwijnende gezondheid toeliet. Vicloire, eene jonge bruinette, welke ik aan haare bevallige en gemeenzaame ongedwongenheid, maar die egter door eenen diepen eerbied bedwongen wierd, voor eene Parijfche kamenier herkend zou hebben, al hadd' ik haar in een verafgelegen en nog eenzaamer land ontmoet, Victoire maakte het ontbijt gereed met eene levendige vlugheid, vol bevalligheid. De gefprekken van Mevrouw d e c. . . maakten het ontbijt levendig en aangenaam; het fcheen door eene betovering te zijn dat wij, in eene afgezonderde hut, aan den voet van wilde rotfen en onder ontocganglijke ijsbergen, de beminnelijkfte hoedanigheden vonden van eenen begaafden geest met een uitmuntend verftand verzeld, eene kiefche frnaak voor alles wat de konften fierlijkst voortbrengen en de levendigfte verrukking voor alles wat de natuur verhevens vertoont; die zeden door hartlijkheid beiluurd, die wegvoerende openhartigheid, die de ziel op de lippen doet koomen en daar doet fchitteren, die aandoenlijke uirdruk- Ming  door ZWITSERLAND. 183 king eindelijk van eene gevoeligheid van ziel, die op alle harten eenen onwederltaanbaaren invloed oefent. De Heer de c. . ., een beminnelijk en befchaafd man, fcheen in eene diepe neerflagtigheid verzonken te zijn; hij deed te vergeefsch zijn best om die te verbergen en het was zigtbaar dat zijne vrouw alle moeite deed om hem daarvan aftetrekken. Na het ontbijt Helde zij ons voor eene wandeling te doen naar de wildfte ftreeken van dat romanesk land. Zij had 'er, zeide zij, zeer zelden een menschlijk fchepzel ontmoet; ook befchouwde zij dat gedeelte van de valei meer bijzonder als een domein van haar zelve. Voor ons vertrek ondervroeg Victoire, die gekweld wierd van het verlangen om onze gedagtcn over de zaaken van Frankrijk te weeten, mij met eene zoo fterke vlugheid van tong, dat het mij moeijelijk zoude geweest zijn het getal mijner antwoorden aan dat van haare vraagen te doen evenaaren. De geest van Victoire was even zoo vrugtbaar in onderftellingen als in vraagen. De monfters hadden, volgens haar zeggen, de geheele Tuileries met aardappelen beplant en de fondamenten van alle de huizen ondermijnd om falpeter te maaken; men had alle de vrouwen de roode muts opgezet, als of het niet genoeg ware haar cocardes te doen draagen! Zij had geen' lust om zig door Brutusfen en Aristidesfen fans - culottes naaide gevangenis te laaten fleepen. Zij was verontM 4 waer-  jS4 h e i Z e waerdigd dat zij de vrouwen zoo maar fiegt we^t gif en burgeres/en noemden. Die onbefchofte kaerels! zij durfden haar burgeres noemen, haar, die al haar leven te Verfailles de dames van hethof gediend had! Victoire zou niet opgehouden hebben met haare aanmerkingen, als ik haar niethad doen opmerken dat zij zeekerlijk wel gelukkig moest zijn op zulk eenen verren afftand van Parys en midden in zulke fraaie bergen. „ Hoe!» „ Mevrouw," riep Vifloire uit, „ gelukkig on„ der wilden, die geen woord franseh verftaan l „ ö, Wat zou ik fomtijds niet geeven om eens „ over de boulevards te wandelen! Ik ben de „ fneeuw en de rotfen zoo moede! Als het niet „ ware om het genoegen van mijne lieve Mevrouw„ te dienen, zou ik mij, geloof ik, hebben gaan „ laaten guillotineeren; want ik ben te Parys te „ bekend om te kunnen ontfnappen. Ondertus„ fchen, Mevrouw, als ik U de waarheid zéggen „ zal, ik heb alles gedaan wat ik kon om mijne „ Mevrouw overtchaalen om Frankrijk te verlaa„ ten, want toen al de hooge adel reeds verreweg „ was, voegde het Mevrouw niet om agterteblij„ ven , en, in waarheid, voegde Vicloire 'er bij., „ ik was befchaamd dat men mij te Parys zag, „ want alle de kameniers van mijne kennis waren „ reeds over eene eeuw uitgeweken. " Ik merkte uit het gefprek van Vicloire dat haare gramfchap en haare verontwaerdiging. tegens de Jacobijnen meer -  door ZWITSERLAND. 185 ïneer om hunne lompheid dan om hunne wreedhèi was. Als zij flechts wreed geweest waren, 2 'iden zf nog genade in haare oogen gevonden n; maar de menfchen te doen fterven en dan ' boft wezen toe, dat kwam haar gantsch cnvcrgv-eflijk voor. Na dat wij aangenaam rond gewandeld hadden op 'e wegen van die bekoorlijke valei, gongen wij, Mevrouw de c. . . en ik, op het gras nederzitten, terwijl de Heeren nog verder gongen wandelen. Daar liet Mevrouw d e c. . . den ingetoogen toon van een algemeen gefprek vaaren en verhaalde mij de bijzonderheden van haaren tegenswoordigen toeftand; zij had ongetwijfeld gemerkt dat ik verlangde die te weeten, een verlangen, meer veroorzaakt door eene hartlijke deelneeming dan door eene koele nieuwsgierigheid. Men behoeft zig niet te verwonderen dat zij dus haare gefchiedenis aan eene vreemde verhaalde. Midden in zoo een wild land, onder half befchaafde berglieden zou eene Engelfche vrouw zoo wel als zij haar hart uitgefchud hebben voor elk wezen dat in ftaat was haar te verftaan en in haare droefheid te deelen. Maar om mij haar hart te openen, had eene Franfche vrouw zoo veel eenzaamheid noch zulke kragtige beweegredenen niet nodig. De Franfchen zijn uit den aart mededeelzaam. Zij kunnen die bijzondere agterhoudendheid, die het Engelsen karakter eigen is, en die, M 5 zoo  186 R E I Z E zoo zij fomcijds haare oorfprong heeft uit eene zekere kieschheid van gevoel, dikwijls ook eene uitwerking van hoogmoed is, noch bewaaren, noch zelfs begrijpen. Al wat een Franfche ondervindt, van droefheid of blijdfchap, van hoop of vrees, deelt hij terftond aan den gantfehen kring van zijne kennisfen mede. Hij aarfeit niet om zelfs tot de lighaamlijke ongemakken en verftandlijke gebreken, welke hij aan zigzelven ontdekt, bekend te maaken. De armoede zelve, welke wij in Engeland zoo zorgvuldig verbergen, geeft in Frankrijk zoo veel verdriet niet, en men weigert zig, over het algemeen, geen het minfte genoegen, om te verbergen dat men weinig bezit, of om met meer luifter in de waereld te verfchijnen. Maar laaten wij weder tot Mevrouw de c. . keeren. Zij was de dogter van eenen edelman van hoogen rang en trouwde, toen zij zestien jaaren oud was, met den Heer de e. . ., die fmoorlijk op haar verliefd was. Ik was niet verwonderd dat Mevrouw d e c. . . eene fterke liefde had opgewekt, daar ik de fchoone hoedanigheden van haaren geest, en de aandoenlijke en tedere uitdrukking van haare trekken zelve moest bewonderen. Het verdriet en niet de jaaren had haar den cerften luifter der fchoonheid doen verliezen, maar hadden haar iets, ik weet niet wat, zagts en vertederends gegeeven. De  door ZWITSERLAND. 187 De Heer de o. . ., die de beginzelen der omwenteling zoo hartlijk verfoeide als de meefte van zijne klasfe, zou reeds in het begin uitgeweken Zijn zonder de vertoogen van zijne vrouw , welker verhevener en edelaartiger geest het nieuw ftelzel met vervoering aannam, zonder het openlijk te durven toejuichen.. Zij had dikwerf het ongeluk van het volk, dat men onderdrukte, befchreid en haar hart was meer geneigd om zig te verheugen over de verligting, welke men een wezenlijk en natuurlijk kwaad toebragt, dan om de denkbeeldige verliezen van de grootheid te betreuren. Maar eindelijk, na den gedenkwaerdigen dag van den tienden Augustus had zij geen vermogen genoeg op haaren man om hem in Frankrijk te houden. Zij befchouwde het ondertusfehen als haaren eerften plicht hem overal te volgen en in zijn lot te deelen, maar hij wilde alleen vertrekken, opdat zij het opzigt zoude kunnen houden over hunne goederen tot den tijd van de tegenomwenteling, die, volgens zijne gedagten, kort aanltaande was. De Heer de c. . . reisde eerst Zwitferland rond en trok met enige andere uitgewekene de Alpen over, Vervolgens vindende dat de tegenomwenteling niet zoo. fchiclijk kwam als hij wenschte, bcfloot hij die te Bellinzone aftewagten. Op deezen tijd rees in Frankrijk die wreede tijrannij op, bij welke de geftrengheden van het koninglijk bedwang zagt en deszelfs misbruiken ligt wa-  '88 R E I Z E waren; de briefwisfeling van Mevrouw de c... met haaren man wierd dagelijks moeijelijker en gevaarlijker „en eindelijk verklaarde hun vriend, aan welken hunne brieven gezonden wierden, dat de aanhouding van deeze briefwisfeling en hem en Mevrouw dec... naar het fchavot zoude brengen. Van alle gemeenfchap met haaren man beroofd, en eene droevige getuige van misdaaden, van welke zij een afgrijzen had, van rampen, welke zij betreurde, bevond zij zig weldra in het algemeen ongeluk ingewikkeld. Alle de goederen van den Heer de c.. . wierden gefequeltreerd ; alle de vertrekken van zijn hotel wierden verzegeld, in welke men naauwkeurig huiszoeking deed om Mevrouw de c. . . te vinden. Maarzij ontging eene gevangenneeming door met haar kind in het huis van een' vriend de wijk te neemen. Deeze vriend was een deugdzaam en verftandigman, die, fchoon hij het itelzel, dat toen de overhand had, verfoeide, egter, door enige bijzondere omftandigheden, enigen invloed had op eenen man, die veel vermogt. Hij was altoos gereed om dien invloed te gebruiken om goed te doen, of liever om kwaad voortekoomen en Mevrouw de c. . . was haar behoud aan hem verfchuldigd. Zij en Victoire gongen door voor de vrouwen van twee Zwitferfche kooplieden, die om zaaken van koophandel te Parys gekoomen waren; zij verkrcegen paspoorten, Me-  door ZWITSERLAND. it$ Mevrouw de c. .. bedankte haaren vriend dat hij haar het leven gefchonken had; want het leven was voor haar in dat dierbaar paspoort gelegen en zij vertrok met de postwagen van Bazel, met haar kind en Vicloire, die haar verzclde. Mevrouw de c... kwam, op de reis, dikwijls in de grootfte verlegenheid en altoos door de onvoorzigtigheid van haare kamenier, die geduurig vergat zig te bedwingen. Zoo dra deeze zig beledigd achtte, was zij op het punt om alles te verraaden. Zij verwonderde zig dat men niet aanftonds befpeurde dat zij kamenier van de gemalin van een' edelman van het roode ordeslint was. « Mevrouw dec... moest haar verfcheiden maaien de les opzeggen om haar te noopen zig onbekend te houden , om haar te beletten uittevaaren tegens onbefchofte reisgenooten, die haar zonder eerbied gij en burgeres noemden. Zij ftierf van verlangen om hun toeteduuwen dat hun gezelfcbap op zijn best goed genoeg was voor de knegts - kamer en dat het de eerfte reis was dat zij in eene postwagen reisde. Mevrouw de c. .. beloofde Viéloire dat zij, zoo dra zij maar eens over de grenzen waren, haar hart met praaten zoude kunnen opnaaien en, zoo veel zij wilde, de hertoginne fpeelen; maar zij bezwoer haar, uit liefde tot haar eigen leven, tot dien tijd te zwijgen. Dit belette niet dat Viéloire eens aan eenen herbergier, wiens toon zij denklij k  iOö R E I Z Ë lijk te gemeenzaam gevonden had, verklaarde dat zij zorg zou draagen Mijn Heer te zeggen dat hij nooit bij hem moest pleifteren. Deeze woorden haalden haar een goed getal fcheldnaamen op den hals bij het vertrek van de postwagen, en men antwoordde op het woord Mijn Heer, gelijk men gemeenlijk op dien tijd deed, èsxMijn Heer te Coblentz was. Ondanks de onvoorzigtige levendigheid van haare kamenier en enige eenvoudige vraagen van haar kind, dat vroeg waar de koets met vier paerden van papa was, kwam Mevrouw de c. egter zonder ongelukken te Bazel. Zij Was naauwlijks in eene herberg afgeftapt of ViétOire wilde zig de ililzwijgenheid die zij geduurende de reis had moeten houden, vergoeden en riep alle de bedienden toe welke de tijtels van haare Mevrouw waren en vertelde met eene verwonderlijke vlugheid van tong de flegte behandeling, die zij op de reis ondervonden had. Maar de arme Vicloire was verre van dat medelijden te vinden, dat zij verwagtte, want, zeer ongelukkiglijk voor haare redenvoeringen, was haare Mevrouw in de Drie Koningen afgeftapt, eene herberg, daar de republikeinfche Franfchen kwamen, in plaats van in den Ojevaar te gaan, daar de uitgewekene zig gemeenlijk begaven en daar haare verhaalen een billijk afgrijzen zouden opgewekt hebben^ Mevrouw de c\ . . fehreef aan haaren man, om hem  door ZWITSERLAND. i^r hem haare aankomst bekend te maaken en hem te verzoeken haar te gemoet te reizen tot Lucerne, en eenen nacht uitgerust hebbende, vertrok zij naar die ftad. Zij wagtte 'er twee dagen met ongeduld tijding van den Heer de c.. .; toen denkende dat haar brief mogelijk verloren was geraakt, vertrok zij terftond naar Bellinzone . in hoop van haaren man aangenaam te verrasfchen. Die ftad naderende was haar hart vol van eene onweêrftaanbaare en fteeds toeneemende ontroering; alle voorwerpen fcheenen voor haar nieuwe kleuren aanteneemen, zoo zeer waren de omftandige befchrijvingen, welke haar man haar in zijne eerfte brieven van het land gegeven had, voor haaren geest tegenswoordig! Eene mijl van Bellinzone over eene brug rijdende, zag zij, óp enigen afftand, ter regter zijde, dezaamenvloeijingvan de Moefa en den Tefin; zij herinnerde zig dat deeze eene van de geliefdfte wandelingen van den Heer de c. .. was, en dat hij dikwerf geheele uuren doorgebragt had ter plaatfe daar die twee rivieren haare wateren vermengen , terwijl hij in droefgeeftige gedagten was verzonken. De ftad naderende, befchouwde zij met nieuwsgierigheid de drie dreigende kasteelen, welke op de nabuurige hoogten ftaan en die tot woonplaatfen dienen van de fouvereine balliuwen van de valei. De lieer de c.. . had deeze rotfen beklommen  to* R. E i z Ë men en had zijn gezigt tusfchen die bergen iri de fchilderachtige valei laaten weiden, die naar het Italiaansch gedeelte van Graauwbunderland loopt. Toen Mevrouw de c. k. de poort van Bellinzone inreed, kon haar hart die aangenaame ontroering niet meer bedwingen, welke de hoop van binnen weinige oogenblikken het voorwerp van onze tederfte liefde weder te zien, vooral als de fcheiding door ongeluk en vrees verzeld is geweest, veroorzaakt. Die zagte ontroering bezielde haare trekken, de hoop blonk op haar gelaat en traanen van tederheid en geluk bevogtigden reeds haare Oogen. Mevrouw de c... liet, terwijl zij voor de herberg van haaren man uit het rijdtuig flapte, reeds haar gezigt rond gaan, hoopende dat haar brief eindelijk te regt zoude zijn en dat het gedruis van het rijdtuig den Heer de c.. . naar de deur zoude gelokt hebben. Zij oordeelde over hem naar zigzelve en wist dat zij, als zij hem verwagt hadd', op het minfte gerugt, dat haar zijne komst zoude hebben doen vermoeden, hem te gemoet zoude gevlogen zijn, om hem in haare armen te drukken, Waar is mijn Heer de c. . ., vroeg zij overhaast, toen zij hem niet zag te voorfchijn koomen?— De Heer de c. . . heeft deeze herberg reeds over drie maanden verlaaten, antwoordde men. Zij viel bijna in fhauwtc. — Waar is hij? Waar is hij naar toe? riep zij. Hij was naar £on~  door "ZWITSERLAND. m Conftance. Dat was het niet ah Hij had Me> vrouw de. . . '. medegenoomen, die Bellinzone; te ftil vond om 'er langer te blijven. Mevrouw de c. . . . volgde den meester van het huis , zonder een woord meer te fpreeken, naar binnen* maar voor zij aan de kamer kwam, die voor haar beftemd was, viel zij buiten kennis nedeh Men bragt haar naar haare kamer, men legde haar ta bed; toen zij weder bij haar zelve kwam, zag zij Victoire met medelijden naast haar bed zitten» maar die belangwekkende vrouw gevoelde, toen zij haarzelve weder bewust was, haar lijden ook weder; haar gevoelig hart kon het denkbeeld niet verdraagen van zig verhaten te zien door eenen man* dien zij zoo tederlijk beminde. Gewillig in de uitwijking van haaren man deelende, had zij haar land het laatfte vaarwel gezegd, haar land, dat, binnen kort revolutionaire ftormen ondergaan moest, en voor Welk zij zeer fterk die plaatslijke liefde gevoelde, die eene. trotfche wijsbegeerte vooroordeel mig noemen, maar vóór welke elke kiefche geest zeer vatbaar is. Zij verloor door haare gehechtheid aan haaren huwelijks plicht alle hoop van de groote goederen, welke het erfdeel van haaren zoon waren, te behouden. En toen zij, mêt drift, ondanks haare eigen ftaatkundige gevoelens, inheÈ ongeluk van haaren man kwam deelen en het verzagten, toen een wederzijds vertrouwen, eene Oh* I. Deel. N . * fcfcènd*  ^4 R E I Z Ê fchendbaare getrouwheid hun eeniglle troost moest zijn, welke onuitdrukkelijke droefheid gevoelde zij toen niet van zig door hem verlaaten te zien. Haar hart wierd verfcheurd door dat gevoel, dat Shakespear zoo levendig uitdrukt in zijnen Othello: „ Al hadd' het den hemel behaagd mi] „ door droefheid te beproeven, al hadd' hij al„ lerleic kwaaien en fchandcn op mijn bloot hoofd „ laaten regenen, al hadd' hij mij tot de lippen „ in armoede gedompeld, al hadd'hij mij in ge„ vangenis overgeleverd en mij van de allerminfre hoop beroofd, ik zou hier of daar in mijne ziel „ nog een druppel geduld gevonden hebben 5 „ maar van daar, daar ik mijn hart aan gehecht „ heb, daar ik moet leeven offterven, van daar „ verltooten te zijn!" ...("*). Mevrouw dec. . . kende al te wel het karakter van haar, die haaren man gevolgd was, om aan de (*) Had it pkafed heaven To try me with affliêiion, had he rain'd AU kind of foies and fhames en my bare head, Steeped me, in poverty to the very Ups, Civen to taptivity me, and my utmost hopes i I piould have found in fome place of my fouU A drop of patience . . . . But there where I have garner'd up my hear: , Where either I mast live or bear no lift « . ...... Tt 6e difcarded thence! SHAKESPEA?»  door ZWITSERLAND. 195 ttë öngetroüwheid van den laatften te twijfelen. Mevrouw de . . . was eene vrouw van eene hooge geboorte , onder de oude regeering bekend wegens hét fchitterend gezelfchap, dat haar huis bezogt en door het getal haarer aanbidders. Uitgeleerd in de verleidende konftenarijen * die de gewaande heeren der natuur aan de vrouwen onderwerpen, tegens hunne eigen reden zelve en zelfs ondanks hunne ïrerkfte neigingen , had zij in weinige jaaren meer gevangenen aan haaren wagen geketend dan zij tellen kon. Zij had den vrede van veele huisgezinnen geftoord; zij had meer dan eene tedere echtgenoote tot wanhoop gebragt; zij wist de Ondeugd met dien aanloklijken fluier te bedekken, die 'er de afzigtelijke gedaante van verbergt en die naderhand de eenvoudige bekoorlijkheden van eene deugdzaame liefde laf doet vindem Mevrouw de . . - was, óm kort te gaan, overal Voor eene losbandige vrouW bekend, hetgeen egter niet belet had dat zij zeer wel ontvangen was in de beste gezelfchappen ^ daar zij veele riavolgfters, maar weinige mededingfters had gevonden. Zij was niet jong meer, egter was haare peffoon nog aantrekkelijk; haare geeftigheid, haare vrolijkheid waren onuitputbaar. De omwenté^ ling had haare gezelfchappen verltroóid, haare aanbidders verfpreid; Parys in een nieuw land Veranderd, daar de altaaren van het vermaak doör Na die.  i96 R E I Z E die van eene geftrenger Godin vervangen waren, daar haare ooren aanhoudend aangedaan wierden door de woorden, rechten van den Mensch en Vrijheid en vermoeid door de toejuichingen van een volk, dat zij geloofde tot zwijgen en tot de flavernij geboren te zijn. Daags na het eerfte federatie-feest, vermoeid van dat fchouwfpel van geluk, ziek enkel op het herdenken aan het vreugdegeroep, dat een millioen burgers te zaamen aanhief, nam Mevrouw de . . . post-paerden en vertrok naar Londen. Haare voornaamfte tijdkorting in die hoofdftad was haare kennisfen, die zij daar weder vondt, en van welke zij zeer wel ontvangen wierd, te vermaaken met kwaadaartigc fpotternijen over de nieuwe orde van zaaken, door belagchelijke befchrijvingen van de vrijheid, door grappige affchilderingen van die nationaale vrijwilligers, die evenwel zedert de Alpen overgetrokken en het aanzien van Europa veranderd hebben. Doch, terwijl deeze fchoonheid de gezelfchappen met haare ftekelige aanmerkingen vermaakte, drongen haare vrienden bij haar aan naar Frankrijk te koomen om haare goederen voor verbeurtverklaaring te bewaaren en haaren naam van de noodlottige lijst der uitgewekene uittefchrappen, Mevrouw de... egter, vol vertrouwen in haare behendigheid om zig overal uit te redden, en alle hinderpaalen tartende , bleef te Londen tot  door ZWITSERLAND. 197 .tot dat de tijd, welken men den vlugtelingen gegeeven had om terug te keeren, verloopen was. Eindelijk vertrok zij en begon haare loopbaan te Parys met fpotten met de perfoonen met gezag bekleed , met haare eigene uitwijking, met de gebeurtenisfen van de omwenteling, met haar patriotismus. Maar de bloedige loopbaan, waarin de revolutionaire regeering Frankrijk fleepen moest, was reeds geopend: de flagtoffers waren reeds aangeftipt, de dood op het punt om los gelaaten te worden, wagtte het tijdftip om hen te verflinden en de kwinkflagen van Mevrouw de ... die te Londen zoo wel ontvangen wierden, moesten, in de nabuurfchap van het rovolutie-plein, voor gekheid doorgaan. Een jong boomtjen fpeelt, in de diepte van eene valei, veilig onder dé windjens , die deszelfs bladeren koomen ftreelen; maar het doet een gevoel van fchrik ontdaan, als het op den rand van eenen fteilen hollen weg blootgefteld is aan de woede van eenen overvloeienden waterltroom, die gereed is om het te verflinden. Mevrouw de... vindende dat de vrees voor de guillotine de menfchen ongevoelig maakte voor de fraaie geeftige trekken en eindelijk overtuigd dat haare bekoorlijkheden en betoverin.gen magtloos zouden blijven voor rechters van eene revolutionaire rechtbank, vertrok naar Zwitferland, met een valsch paspoort, verzeid van N 3 eenen  f9f R E I Z E eenen jongen edelman, die zig naar het leger van Condé begaf. Zij had niet kunnen beletten dat men haare goederen in beflag name: haare beurs was flegt voorzien , toen zij uit Parys vertrok; maar die van haaren reisgenoot beter en haare gewoone betoveringen maakten dat deeze laatite aan beiden gemeen was. Men vergat voor een' tijd de ko;i)inglijke banier, de ridder-eer en de roemrijke zaak, die men te verdedigen had, maar toen beiden de beurzen uitgeput waren, ftond Mevrouw de. . . toe dat haar vriend haar te Bellinzone liete en naar het leger ging; zij liet hem naauwlijks zoo vee! geld als hij nodig had om de reis te doen. Het was in dien tusfchentijd dat zij geene aanbidders had dat een noodlottig toeval den Heer dec. . . te Bellinzone bragt. Hij was ftil, ernftig, droefgeeftig, dat niet naar de fmaak van Mevrouw de . . . was, maar hij had geld; die omftandigheid was niet onverfchillig en aanftonds wierd de fchoone losbandige eene peinzende, deugd^aame, kuifche, geftrenge en zelfs vat vroome Nina (*). Deeze list was langen tijd vrugtloos. De hoogmoed van Mevrouw de... zoo wel als haar belang eischte dat zij deeze moeijelijke verovering volbragte; eindelijk na (?) Une Nina prnfive, vertueufe Ckafte., Jevère, fi? même un peu pieufe.  door ZWITSERLAND. 199 ra een lang beleg en menigvuldige ftormen, gaf de Heer de c. . . zig over. Zoo dra haar nieiiW rijk vast gevestigd was, wilde Mevrouw de . . . dat men dat ftille Bellinzone verliete, daar zij zig reeds zoo lang verveeld had; men gong dan naar Conftance , een toneel van tijdkortingen , dat meer naar haare fmaak was, daar men in vermaaklijkbeden het oude Parys wilde evenaaren en daar de beurs van den Heer dec. . . door wellustige nutlooze vermaaken geledigd wierd. Terwiil hij zig te Conftance veTgat, bleef zijne ongelukkige echtgenoote , onverfchilligvoor de gefprekken van de getrouwe Viétoire, ongevoelig voor het onfchuldig gefnap, voor de zagte liefkoozingen van haar kind, te Bellinzone, in dien ftaat, waarin alle vermogens, alle verlangens, alle gedagten door het gevoel van rampfpoed verflonden worden. Zij wierd uit deeze nederdrukking opgewekt door de nadering van een nieuw kwaad, dat haar medelijden dikwerf had opgewekt, maar dat zij niet gedagt had ooit te vreezen te hebben. Dat kwaad was de armoede; niet die denkbeeldige armoede, die zig niet doet gevoelen dan in konftige behoeften, maar die volkoomen en ver* fchriklijke behoeftigheid, zoo grievende, vooral voor het hart van eene moeder, die het klaagend gefchrei van haar kind hoort en die zijne behoeften niet kan vervullen. Mevrouw de c, . . had bijna niet meer N 4 uit  aoo R E I Z E üic Frankrijk medegenoomen dan zij nodig hadom de reis, te doen; zij meende bij haaren man te Zullen koomen, die meer geld had dan nodig was om enigen tijd van te leeven en voor het vervolg hoopte zij dat de zorg van haaren vriend in Frankrijk enig overfchot van haar goed zou redden. Zij had zedert haare aankomst te Bellinzone, zedert welken tijd haar geest maar met een eenig voorwerp en haar hart van droefheid overftelpt was ,* aan deeze omftandigheid niet gedagt. In den ftaat, waarin zij zig bevond, denkt men niet om te zorgen , en om kleine fchikkingen te maaken; zij zijn verveelende; men ziet de waereld flechts aan als eene groote en akelige woeflijn; niets van hetgeen zij bevat, uitgezonderd alleen het voorwerp dat men verloren heeft, kan het minfte gevoel van vermaak of verdriet opwekken. Victoire deed Mevrouw de c. . . uit deezen flaap ontwaaken , door haar op eenen dag te vertellen dat Zij had hooren zeggen dat haare herberg zeer duur was. Zij liet terftond om de rekening van haare, verteering vraagen , zonder 'er zig veel over te hekommeren , naardien haare tafel te eenvoudig geweest was dan dat zij zoude hebben kunnen denken dat zij kostbaar konde wezen. De rekening was egter zoo veel boven haare verwagting, dat zij, na dezelve betaald te hebben, niet meer overig hield dan enige livrgs en enige juweelen ?a« weinig waarde. Mevrouw de c, . . floeg haare-  boor ZWITSERLAND. aoi. haare oogen op haar kind ; zij zag dat zij geen' oogenblik te verliezen had. Zij nam voor de ftad terftond te verlaaten , en Victoire huurde haar, na enig zoeken , in den omtrek een kamertjen, waarin twee flegte bedden waren. Het was op dat kamertjen dat Mevrouw de c. . . tot hier toe gewoon in overvloed te leeven, zig moest behelpen met liegt eeten, dat naauwlijks genoegzaam was om haar te onderhouden. Zij vergoot fmertlijke traanen over haar kind en haar kind fchreidde, omdat het haar zag fchreien. Hij vroeg fomtijds waarom zijne mama niet goed at, of waarom men hem geen lekkers gaf, want dat hij immers zoo zoet was. Vicloire deelr de vrolijk in het roggebrood van haare Mevrouw; maar in een ftuk kon zij haar niet gehoorzaamen, fomtijds ontfnapten haar ftekelige aanmerkingen over Mijn Heer; zij wierd terftond door Mevrouw dec. . , berispt, verliet de kamer, en gaf zig aan haar verdriet en aan haare fnaplust over, welke laatfte voor haar eene eerfte behoefte was, met de gantfche buurt de geheele hiftorie jn vrij onbefcheiden uitdrukkingen te vernaaien. Mevrouw dec. . .. zag met eene onuitfpreeklijke droefheid dat, ondanks zij zigzelve beroofde van alles wat de moederlijke tederheid verzinken kan, haare kleine fom evenwel bijna geheel gefmolten was. Haare laatfte toevlugt was een horoiogie en oorringen. Victoire was genoodN 5 zaake  soa R E I Z E zaakt die blijken van eenen voortnaaligen rijkdom tot eenen zeer kagen prijs te verkoopem Bij zulke koopen heeft gemeenlijk een ongelijke ftrijd plaats tusfchen de hebzugt en het ongeluk en daar waren op dien tijd zoo veele vlugtelingen, die daartoe hadden moeten koomen, dat die fnuifterijen in geheel Zwitferland zeer in prijs gedaald waren. De hand van Mevrouw be c. . . beefde , toen zij den prijs van deeze laatile toevlugt ontvong; zij zag het tijdftip te gemoet dat zij niets meer hebben zoude. Men had, voor haare aankomst, den brief, dien zij van Bazel aan haaren man gefchreven had, van Bellinzone naar Conftance gezonden. Deeze had niet geantwoord; het fcheen dan maar al te zeeker dat hij onverfchillig omtrent haar lot geworden was , dat hij haar vergeeten had. Hoe zoet zou haar de dood in dien wreeden ftaat gefchenen hebben, als die niet dien van haar kind na zig zoude gefleept hebben ! Zij had naar Frankrijk gefchreven ; maar haar vriend kon haaren brief niet ontvangen op ftraffe des doods en die brief moest zulk eenen langen omweg neemen en door zoo veele handen gaan, dat het zeer onzeeker was dat hij aan zijne beftemming ware ge» koomen. Op eenen avond zat Mevrouw de c. . . het lighaam door lijden verzwakt en de ziel met droefheid vervuld, in haare kamer in diep gepeins verzon-  door ZWITSERLAND. soj zonken, wanneer Viftoire, die voorraad voor den volgenden dag had gaan koopen , fpoedig binnen trad en haar verhaalde dat zij, een bezoek gedaan hebbende bij de lieden van haare eerfte herberg en haar gefprooken hebbende van het ongeluk van Mevrouw, een der bijftanders haar gezegd had dat, zoo haare Mevrouw kamifoolen of dasfen konde borduuren, of landfchappentekenen, hij zou beproeven of hij die aan de waardin van de vootnaamfte herberg van Surfee konde verkoopen, dat die vrouw eene foort van handel dreef met de werkjens van enige uitgeweken dames en* dat zij zig zeekerlijk ook wel zoude willen belasten met die van Mevrouw, zoo dra zij haare ge» fchiedenis zoude weeten. Naauwlijks had Victoire uitgefprooken of Mevrouw de c. . . wierp zig op haare knieën en deed den hemel vuurige dankzeggingen, terwijl zij haar kind aan haare borst drukte. Zij zond terftond Victoire om den perfoon , die haar deeze weldaadige aanbieding gedaan had, te bedanken. Des anderen daags 's morgens vroeg Was alles wat tot het werk nodig was reeds gekogt en Mevrouw de c. . . gong met ijver aan het werk. Zoo dra 'er een eerfte werk uit haare behendige handen , die zoo herink werkten , gekoomen was, kon zij zig niet onthouden het met traanen van vermaak te befchouwen, weiker zoetigheid zij zig bijna niet durfde weigeren, m  204 R É I Z E Zij had deeze talenten alleen aangekweekt om geduurende enige uuren van eenzaamheid eene tijdkorting te hebben; met welk eene blijdfchap vond zij 'er nu het middel in om haar kind in het leven te houden ! Zij gevoelde dat edel genoegen, welke de zeekerheid van eenen heiligen pl'cht te vervullen verfchaft. Haare kloekmoedige deugd bragt haare eigen belooning met zig, want zij verligtte haare ziel; de arbeid verzagtte het verdriet, dat de eenzaamheid en werkloosheid verbitterd hadden; en het denkbeeld van den Heer de c. . . in plaats van de vervoeringen van eene verfmaade liefde optewekken, deed in haar • niet dan eene zagte treurigheid en een gevoel van onderwerping ontftaan. De eeniglle oogenblik-ken, welke Mevrouw dec... rustede en aan de uitboezemingen van haare gevoeligheid wijdde, waren de laatfte van den dag, die met werken was doorgebragt. Dan liet zij haar kind aan de zorgen van Victoire over en begaf zig in de treffende en eenzaame plaatfen; daar fchilderden haare zwervende en droefgeeftige gedagten haar het geluk dat zij verloren had en haare traanen, die dan , in vrijheid vlieteden, herftelden de kalmte in haare ziel. Op eene van die peinzende wandelingen was Mevrouw de c. . . op eenen fteen gezeten; naast haar vlietede een waterftroom, welkers aanhoudend treurig geluid met haare overdenkingen fcheen over-  door ZWITSERLAND. 205 overeenteftemmen. Zij hoorde het geluid van den tred van een mensch en dit ftuitede eensklaps den loop haarer overdenkingen. Zij flaat haare oogen op en ziet den Heer de c. . . die zig bleek en beevende aan haare voeten werpt en haare knieën omhelst, met eene onuitdruklijke droefheid. Eindelijk ontfnapten zijnen boezem enige afgebrooken woorden en hij zeide haar dat hij geene vergiffenis kwam vraagen; maar dat hij bij haar kwam fterven; dat hij, gevoelende dat hij niet lang leeven zoude, het gewaagd had haar nog eens te koomen zien, niet om zijne misdaad te verfchoonen, niet om zig eene verdiende te maaken van zijne wroegingen, maar alleen om haar te verhaalen waarom zij te Bellinzone zoo wreed verhaten was geworden. De Heer dec... vervolgens zijne noodlottige verbijltering vervloekende, verhaalde dat de brief van Mevrouw de c. . . te Conftance gekoomen was terwijl hij eene reis naar Duitschland gedaan had en dat hij dien eerst twee maanden na deszelfs dagtekening ontvangen had. De leezing van dien brief had hem als uit eenen noodlottigen droom opgewekt en hij was door verfcheurende wroegingen aangetast geworden ; het denkbeeld van het verdriet van haar, die hij verraaden had, alle zijne tederheid voor haar weder opwekkende, verklaarde hij Mevrouw de ... dat hij voorneemens was terftond naar Bellinzone te vertrek¬ ken.  aoó R E I Z E ken. Hij had wel hefpeurd dat hij die bedorven1 vrouw geene aangenaamer tijding hadde kunnen geeven en vernam weldra dat zij naar Weenen gegaan was met eenen Duitfchen Graaf, met welken zij kennis gemaakt had op hunne laatfte reis. De Heer de c. . . voegde 'er bij dat hij te voet van Conftance vertrokken was $ om de weinige louifen, die hij nog overig had, te fpaaren,' en dat de hevige ontroeringen, die hij ondervonden had, gevoegd bij de vermoeienisfen van eene reis, die hij al te haaftig deed, hem eene gevaarlijke ziekte veroorzaakt had: uitgeftrekt op een bed van fmerten, veele weeken als geheel verlaaten in de herberg van een arm dorp $ hebben zoo veele bitterheden en zoo veel lijden * zeide hij? misfchien een gedeelte van het voorledene uitgewischt.... hij zou vervolgd hebben, maar Mevrouw dec... vloog hem om den hals, befproeide zijnen boezem met traanen, bezwoef hem tog alles te vergeeten, gelijk zij ook deed, en verzeekerde hem dat de hoop alleen van weder zijne genegenheid te winnen reeds al haar Verdriet verdreven had. Toen Mevrouw dec... door zagte redenen haaren man een weinig met zigzelven verzoend had, en toen een bedaarder gefprek de onftuimige fchokken van hunne eerfte bijeenkomst vervangen had, wendden zij hunne fchreden naar het kamertjen , dat voortaan hun beider woonplaats moesÉ  door ZWITSERLAND. 207 Moest wezen. De Heer de c. . . was 'er nog niet in geweest. De gebuuren hadden hem het pad gewezen dat Mevrouw dec... voor haare avond - wandeling had ingeflaagen en hij was haar terftond gevolgd. Toen zij binnen kwamen, liep haar jongetjen naar zijnen vader, lloeg zijne armen om zijnen hals, noemde hem lieve papa en herhaalde zijne liefkoozingen tot dat de Heer Dec... onder de zwakheid, ontroering en vermoeienis bezwijkende, buiten kennis geraakte en op eenen ftoel nederviel. Terwijl Mevrouw dë c. . . hem hielp, merkte zij zijn ingevallen gelaat, zijne bleekheid, zijn verwilderd gezigt op en fchreidde. Victoire deed haar best om ook eene traan te ftorten; maar daarin niet kunnende ftaagen, vergenoegde zij zig met haare oogen met haaren neusdoek wel afteveegen. Viétoire dagt zeekerlijk meer om het droog brood, met welk zij fomtijds haar middagmaal had moeten doen, door de fchuld van haar' Heer dan om de kwaaien , die hij gevoelde. Mevrouw dec... had, geduurende den avond, veel moeite om het niet zeer kiesch gefnap van Victoire te wederhouden, die geene gelegenheid liet voorbij gaan om te zeggen wat zij al had moeten misfen , om te verhaaien hoe Mevrouw met klaar water, in plaats van koffij, ontbeet, hoe zij fomtijds haar middagmaal deed met linzen-fop en fomtijds in het geheel geen middagmaal gehad had, hoe zij veertig ftui-  2©8 R E I Z E Huivers daags gewonnen had mee tekenen en met borduuren Deeze laatite trek was meer dan de Heer dec... verdraagen kon; hij ftond eens driftig op, zijn aangezigt in zijne handen verbergende en liep ontroerd de kamer op en neder. Mevrouw deed Victoire zwijgen, die, de waarfchuuwing voor lief nee men de, verklaarde dat het haar fpeet dat zij mijn Heer bedroefd had, voor welken zij den diepften eerbied had en gong de kamer uit om de geheele buurt het liegt gedrag van haaren heer te vertellen. Zij bleef zoo lang uit dat Mevrouw de c. . . genoodzaakt was- haar te gaan zoeken. Haare vrees wierd bewaarheid, toen zij haar tot de gebuuren hoorde zeggen: „ ik vergeet zeekerlijk niet dat mijn Heer een „ ridder van het roode lint is en dat hij niemand „ rekenfehap van zijne daaden fchuldig is, maaralü „ ik aan mijne lieve Mevrouw denk!". .. . Hier wierd Victoire in haare woordenrijke redenvoering geftuit. De Heer de c. . . ftortte weder in; hij was verfcheiden weeken ziek ; en toen Victoire geloofde dat haar heer genoeg penitentie gedaan had, wilde zij hem wel edel moediglij k vergiffenis fchenken. Kort na de terug komst van den Heer dec. ontvong zijne vrouw eenen brief van hunnen vriend in Frankrijk, haar te kennen geevende dat bij  door ZWITSERLAND'. 209 hij van hun goed eene genoegzaame fom gerad had om hen voor armoede te behoeden en dat hij die in handen van eenen Zwitferfchen bankier bezorgd had'. Deeze tijding had hen hun ellendig verblijf doen verlaaten en op hunne wandelingen , langs dë Valei die naar' Graauwbunderlahd loopt, een fraai boeren-huis gezien hebberide, dat ledig ftond, hadden zij het voor deezeri zottier gehuurd. De Heer de c. ; . hoopte aldaar zijne gezondheid te herftellen, door de gezonde frisfe lucht van de bergen inteademen en dén vrede" der ziel weder te vinden, door dien aandoenlijken indruk, welken de ftille zagte fchoonheid der natuur op ons maakt $ in vergenoegdheid te fmaaken. Men kan wel denken daf. wij ónze Bezoeken iri het bekoorlijk boeren-huis menigmaalen herhaalden; maar eindelijk moeften wij Mevrouw dis c.. . een lang en fmertlijk vaarwel zeggen; Ik heb zedert met genoegen vernoomen dat zij dat huislijk geluk, den grootften van alle fchatten voor eene Zöo gevoelige, zoo edelmoedige ziel, nog bij aanhoudenheid genoot.- Zij heeft dé grootheid en den rijkdom van zig zien verdwijnen zonder eene zugt te loozen; maar zij heeft het geluk in de plaats gevonden* % ' * ' t Deel, O TWÏN'*  aio R E I Z E TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Tocht jen in eene valei van Graauwbunderland afhanglijk. Aanmerkingen over de omwen* teling bij de Graauwbunders. O p een van onze togtjens in de ommeitreekea van Bellinzone begaven wij ons in eene valei, die van Graauwbunderland afhanglijk is. Op den middag in een dorp gekoomen zijnde zogten wij eene befchutting tegens de warmte en eeten tegens den honger. Degeen, welken wij naar eene herberg vroegen, nodigde ons in zijn huis te koomen en wij zagen ook indedaad boven zijne deur ene foort van bord, dat fcheen aantekondigen hetgeen wij zogten. Het eetens - uur was reeds voorbij in de geheele valei, maar men dischte ons overvloed van vrugten en koekjens op. Na onzen maaltijd hoorden wij twee of drie perfoonen met malkanderen in een hevig gefchil; de twee voornaamfte waren een edelman van Turin, die van Parys kwam, en een jonge geestlijke van eea nabuurig dorp. Naardien het onderwerp van hua gefchil de omwenteling was, die bij de Graauwbunders was voorgevallen, gaf ons zulks aanleiding  door ZWITSERLAND. êii ding om naar den waaren ftaat der zaaken te verheemen. De Turiner zeide ons dat deeze gebeurtenis maar een Voorbijgaande fchok was, dat het onkundig en kregelig gemeen onder de beuzelachtigfte voorwendzelen was bijeehgefchoold en het herftel had verzogt van misbruiken, die niet be» ■ftonden; dat het zig van de regeering had meeftér gemaakt, dat het groote roverijen begaan had en dat het op het punt was van tot zijne voorige nietigheid terugtekeeren, omdat het gezond verftand der ingezetenen maatregelen, die alle rust en goede orde omverre wierpen, niet konde goed keuren. De geestlijke luifterde, blaar mét groot Ongeduld; eindelijk vattede hij het woord op en de* ij ver j met welken hijfprak, bewees hoe véél belang hij in die gebeurtenisfen narm Hij doorliep1 de lange lijst van de tijrannieke daaden, tegens het Graauwbunder volk gepleegd, door de ariftocratifche regeerihg, welke men nü omverre had geworpen* Hij betuigde dat hétgeen men wilde doen voorkoömen als een zaamen gefchooldé hoop roovers eerte regelmaatige vergadering Was, beftaande uit afgevaerdigden van elke gemeente, in eene wettige zaamenkomst vereenigd, met inzigè om op eene conftitutioneelé wijze de misbruiken te hervormen. Hij verzeekerde ons dat, wel Verre' dat zij de eigendommen aangetast zouden hebQ 9 ben*  2ia R E I Z E ben , men integendeel die vergadering te last konde leggen dat zij de beledigingen, die tot eene verandering van regeering genoopt hadden, niet fterk genoeg had opgenoomen, naardien zij degeene, die in hunne rekening van de hun toevertrouwde gelden te kort kwamen, Hechts gelast had het geld in 'slands fchatkist te ftorten en dat die vergoedingen met zoo veel flapheid gevorderd wierden, dat het vonnis naar eene nodiging geleek om nieuwe ongetrouwheden te begaan, meer dan naar eene ftraf voor hunne oude rooverijen. De hervormingen in het beftuur, voegde hij 'er bij, zijn met dezelfde zagtheid gefchied. Hec volk is ontheven geworden van de belastingen, welke de oude regeering geenzints tot 'slands dienst befteedde. De leenrechten zijn afgefchaft; maar waar over hebben nu de edelen te klaagen? Behalven enige ligte belastingen, waaraan zij nu hun aandeel moeten betaalen, en de affchaffing van zekere voorrechten in den koophandel, misfen zij niets dan eene zig te onrecht aangemaatigde magt. Men laat hun alle de tekenen van hunnen ouden luifter, hunne verfieringen, hunne erflijke üjtels. Die volksvergadering, gong onze jonge geestlijke voort, wel verre van tot nietigheid gebragt te zijn, is niet gefcheiden dan om dat zij haar werk volbragt had; wel verre van tegens den wil van haare lastgeeversgehandeld te hebben, geloofde hij dat 'er, behalven de perfoonen, die on- mid-  door ZWITSERLAND. 213 middelijk belang hadden bij het in Hand houden der oude misbruiken, in het geheele land eene algemecne ftem ter haarer voordeele opging, dat het volk eene waare geestdrift toonde ter herkrijging van zijne rechten, dat ieder gereed was die met gevaar van zijn leven te verdedigen, als zij op nieuw aangetast wierden (*). - Het antwoord van den Piemontees was geeflig, vol fchimp, maar het was' gemaklijk te zien aan de houding der toehoorers dat het de prielter was die hunne waare gevoelens had opengelegd. De herbergier mengde zig in het gefprek, maar, fchoon hij 'er zeer veel belang in ftelde, gong hij niet te min van tijd tot tijd de drooge lippen van zijn kind, dat in een' hoek van de kamer in de wieg lag en de koorts had, met een lepel limonade bevogtigen. Deszelfs zusjen, een meisjen van zes jaaren, met haar blaauw lijfjen en haar kort rood rokjen, met haare bloote voetjens, haare gezonde roode wangen en haare levendige vro- lij- (*) Het fchijnt egter dat de jonge geestlijke te goede gedagten van zijne nieuwe regeerers van de andere zijde van het gebergte had, en het is waarfchijnlijk dat hij, zoo wel als zijne medeburgers uit de valei van Mafox, 'er zedert anders over geoordeeld zullen hebben, naardien die valei, thans de eeniglle bezitting der Graauwbunders ten Zuiden van de Alpen, naar men zegt, haare vereeniging met de Cisalpijnfche republiek verzogt heeft. En tusfchen deeze landen liggen de Italiaanfche bailluwfchappen! O 3  §14 R E I Z E lijke oogen maakte een treffend tegenbeeld met het kwijnend gezigt van den armen zieke. Zij ftond geduldig naast de wieg en weerde met eenen grooten wijngaard - tak de vliegen van haar broertjen weg, welke in deeze landen op het midden van den dag fchijnen te vermenigvuldigen. Daar was iets zoo aandoenlijks in die huislijke groep dat hij mij meer dan eens de omwenteling van de Graauwbunders deed vergeeten. Daar waren reeds twee uuren vervlogen en wij hadden onze paerden nog niet gevraagd, wanneer een eerwaerdig grijsaart uit het gezelfchap, uit onze redenen begrijpende dat wij voorneemenswaren deeze valei weder door te koomen, om over de bergen te trekken en Graauwbunderland te gaan bezigtigen, ons op de dringendfte wijze nodigde ons enige dagen in zijne wooning optehouden, els wij door zijn gebergte zouden koomen. Wij waren niet weinig verlegen' toen wij naar de verteering vroegen en de Heer van het huis ons antwoordde dat de eenigfte betaaling, die hij van pns verwagtede, was de belofte van zijn huis te kiezen om uitterusten, als wij weder voorbij kwamen , en wat vroeger te willen koomen, om een middagmaal aanteneemen, dat geen middagmaal van eene herberg zijn zoude, gelijk wij onderfteld hadden, maar dat van eenen vriend, welke die gunst mot erkentelijkheid zou ontvangen. Nader onderzoek doende, vernamen wij dat onze ge-: waan-  door ZWITSERLAND. 215 (waande herbergier de eerfte magiftraatsperfoon in liet dtrtfifl was en dat, hetgeen wij vooreen uithangbord boven zijne deur aangezien hadden, het teken van êijne waerdigheid was. EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. raki Calenca. Affchildering van derzelver bewooneren. Begin van de opklimming van den berg St. Bernard. Watervloed door het /meiten der fneeuw boven in het gebergte veroorzaakt. Gastvrijheid van de bewooners van den berg. Hunne herderlijke bezigheden. Levenswijs van de herders op den berg. fXoen wij de Itaiiaanfche valeien verlieten, misten wij niet twee dagen te gaan doorbrengen bij den verpligtenden gastheer, wiens huis wij voor eene herberg hadden aangezien. Wij deeden geduurende die twee dagen, wandelingen in de bergen, voornamelijk in die van de valei Calenca, een 'der vier diftriéten van het hoog rechtsgebied van de valei van Mafox. Een ftroom uit de ijsbergen van den berg Ucello nederftortende loopt fnel en met gedruis beneden door deeze valei en gaat zig in de Moefa werpen. Wij trokken door O 4 ver"  fiiö R E I Z E verfcheiden dorpen en wij hielden ftil om te ruste» te Santa Maria, hoofdplaats van de valei, daar Wij eene fchoone kerk zagen, aan de Maagd gerwijd. Het laatfte dorp van dit diftrift, dat digst bij de ijsbergen ligt, is Val bella of de fchoone valei; alzoo men ons verzeekerde dat de plaats niet aan den naam beantwoordde, gongen wij niet verder. Dat diftricl, tusfchen de bergen van de valei van Brenna en die van Mafox gelegen, is groot maar bijna overal kaal en woest; het brengt egter enigen wijn voort. Men zou niet ligt een hoekjen vinden, dat minder door volk bezogt en onbekender is. Men zegt dat het volk van deeze va-, lei het armoedigfte van Europa is: dat is veel gezegd; en dit logenftraft het zeggen van J. J. Rousfeau, die geloofde dat dat het gelukkigfte volk is, van 't welk men het minst fpreekt. De onvrugtbaare grond van dat diftrift dwingt de inwooneren om van tijd tot tijd te reizen. Zij brengen, den zomer in hunne vaderlijke hut door en in den winter gaan zij in Italië de vrugten van hunne nijverheid of van hun gebergte verkoopen ; mandjens, pik, fhjp-fteenen. Zij, welke dien handel niet drijven, de vrouwen en de kinderen van degeene die reizen zoeken andere middelen om de. kost te winnen, waarvan de voornaamfte zijn bedelen en goed geluk zeggen. Toen wij affcheid yan onzen gastheer in de vale^  door ZWITSERLAND. 21? lei van Mafox genoomen hadden vervolgden wij onzen weg door die valei naar den kant van den St. Bernardus-berg (*). Zij maakt met haar afhanglijk grondgebied een van de vier Lïgues van het Graauwbunder verbond; haare oude inwoonerszijn in de hiftorie bekend onder den algemee* nen naam van Lepontü. Hunne afftammelingen Zijn onderworpen geweest aan de bisfchoppen van Cöme, vervolgens aan de Graaven van Saxen en aan het geflacht der Trivulce. Het was van dat gedacht dat dit volk, in het midden der zestiende eeuw, zijne vrijheid kogt voor de fom van vijf en twintig duizend guldens en dat het zig met de Graauwbunders vereenigde, die het zijne afhangJijkheid bewaard hebben, ondanks de verfchillende poogingen, welke men zedert gedaan heeft om het dezelve te ontneemen. De weg is, verfcheiden mijlen verre, volmaakt .effen en volgt den loop van de Moeft. In die ruimte liggen in de valei veele fraaie dorpen, en de breedte maakt haar gefchikt onï op.verfchillende wijzen bebouwd te worden; maar als men den ingang van de valei van Calenca dooris, wordt zij zoo fmal, dat 'er tusfchen de twee bergen weinig overig blijft dan de weg en de rivier. Van dat tijd- (*) Men moet deezen doorgang niet verwarren met dien van den St. Bernards-berg, die van het Walliferland naar Pieraond gaat. O 5  *iS R E I Z E tijdftip bevonden wij ons onder fteile rotfen, afvallende ftroomen, afgronden, en alle die berggezigten die ons niet meer vreemd waren. Men ontmoet egter hier enige trekken meer: de groote diepte van de valei, de hoogte van de omringende bergen, die op alle de wilde voorwerpen van dat tafereel flechts een donker licht laatende vallen, de ziel in eene ernftige droefgeeftigheid Horten. Voor wij beneden in de valei kwamen, daar de berg boog en regt oprijst en allen doorgang fchijnt te floppen, trokken wij langen tijd over eenen geheel ingezonken, gebrooken weg,, doorfneden met hoopen gruiszand, ftukken van boomen en rotfen. Het waren de uitwerkzels van een watervloed, die van de bovenfte bergen was koomen afftorten: een lente-regen, verzeld van eenen warmen wind, gelijk dien, welken de Italiaanen Sirocco noemen, had eensklaps eene groote menigte fneeuw doen fmelten. Maar de fneeuw, die, op enige plaatfen, de holle wegen vervulde, taeerbefchut wordende, was minder fchielijk gefmolten en had als dijken, als Huizen gediend, daar het water, dat van de bovenfte fneeuw gekoomen was, zig verzameld had; alzoo het gewigt van dat water geduurig vermeerderde en de kragt van de Huizen in dezelfde evenredigheid verminderde, was 'er het ongeluk, van hetwelk ik gefprooken heb, door veroorzaakt. Als  door ZWITSERLAND. &19 Als Thomfon de Alpen gezien had, zou hij nog wel andere trekken in zijne tafereelen, die reeds zoo rijk zijn, gebragt hebben; hij zou zig niet vergenoegd hpbben met in zijne befchrijving van de bergen van Graauwbunderland, die „ herders en die kudden, die reizigers, die boeren, en fomtijds geheele brigades van trekkend krijgs„ volk en hutten in de ftilte van den nacht in flaap 9, gedompeld" (*), te fchildercn. Door zulke verfchijnzejen als die, welker uitwerkingen wij zagen , geleerd, zou hij ook nog gezongen hebben hoe die ontzagchelijke dennen, de bewooners en inboorlingen der bergen, en zedert eene eeuw diep in den grond ingeworteld, in eenen oogenblik door het water worden weggevoerd als ftroo - halmen die door eenen ftroom worden weggedreven; hij zou ons vertoond hebben hoe die rotfen, die met de fchepping geformeerd zijn en die niet dan te gelijk met de waereld fcheenen te moeten vergaan, tot in haare grondvesten gefchud, van olen berg, dien zij al rollende verpletteren, afgebroo» ken en met fprongen in de valei nederdaalende, derzei ver wooningen en rijke weiden met verwoefting en puinhoopen bedekken! Een (*) Her is, aniflocks, and travellen, andfvains, And fometimes whole brigades of marching troopsf . Qr hainlets fleeping in the dead' of 'night. THOMSON,  Sao R E I Z E Een fmal pad, in eene wonderlijke rots uitge* houwen, die boven de Moefa hong, bragt ons aan den fteilen berg, die de valei fluit. Wij hoorden den flroom beneden bruisfchen, maar hij was voor ons oog verborgen door de ongelijkheden van den grond en de dikke donkere bosfehen, die . hem bedekken. Wij vonden ons tusfchen ontoeganglijke hoogten verloren en wij befpeurden geen .hol in de rots uitgegraaven om 'er uit te koomen, gelijk toen wij de duivels brug overgegaan waren. De verbeelding zelve kon geenen weg fcheppen, langs welken men die hoogten zoude kunnen beklimmen, en evenwel hadden de inwooners die zwaarigheid overwonnen. Tegens de minst fteile zijde van den berg loopt een weg, gedeeltelijk in den berg zeiven uitgehouwen en gedeeltelijk door flukken hout onderftut, die te gelijk eene borstweering voor den reiziger aan de zijde van den afgrond zijn; als de weg niet verder in dezelfde rigting kan loopen, dan draait hij en breng u dus al flingerende tot boven op den berg. Het bovenst gedeelte van deeze valei leverde ons, even als de valei van Urferen, een gezigt dat gantsch verfchillend van de benedenfle valei en dat veel vrolijker was. Het is in het algemeen in de benedenfle valeien, welke men als ontzagchelijke groote holle wegen befchouwen kan, dat men die verzamelingen van verfchillende fchilder. ach-  boor ZWITSERLAND. as* achtige voorwerpen vind, die beurtelings fchrik en verwondering wekken. In de bovenfte valeièn trekt de natuur een minder wild, een eenvoudiger, een majeflueufer kleed aan. Het toneel breidt zig uit en heldert op, de woudenminder op en neder loopende, ftrekken zig zagtlijk uit over heuvelen, die zig deftig de een boven den anderen verheffen. Naardien, de voornaamfle wegen door de Alpen in dit gedeelte die van den St. Gothard en van Splugen zijn, koomen 'er zoo weinig reizigers langs deezen, dat een bezoek van vreemdelingen voor de inwooneren eene aanmerklijke gebeurtenis is. Bij een dorp gekoomen zijnde, omringd van een grooten kring van groene heuvelen, zagen wij den eerwaerdigen vriend, die ons in de beneden valei eene? huisvesting had aangeboden, tegens den tijd dat- wij door zijn gebergte zouden trekken, naar ons toe koomen. Aan zijne eene hand hield hij zijne klein-dogter en in de andere eenen dikken eiken flok, met welken hij ons van verre boertende dreigde en ons verweet dat wij zoo lang weg gebleven waren; op het bericht dat hij bekoomen had dat wij op weg waren, had hij ons drie uuren lang gewagt om met ons te fpijzen. Wij vonden, toen wij bij hem in huis kwamen, een overvloedig maal gereed, en men verklaarde ons dat wij niet vertrekken zouden voor wij den voorraad hadden helpen verteeren, welke de jagt, die  222 R E I 2 E die men om onzen twille de twee voorige dagéüf gehouden had, had opgeleverd. Het huisgezin van deezen ouden man beftond uit zijne dogter en twee kinderen van haar: hef een was een jongeling van twintig jaaren en het ander dat fraai berg - meisjen van zestien jaaren, die met haaren grootvader* ons te gemoet gekoomen was. De man van de moeder, die om enige zaaken naar Chiavenne gegaan was, moest voor ons vertrek terug koomen. Wij bragten den avond door met wandelen in die wilde Iandflrêeken en des anderendaags flemden wij op om met het huisgezin in een herders huisjen, dat op den berg naast eenen waterval ftond, te gaan eeten. Ik had laaten blijken hoe veel verrukking mij die natuurlijke fchoonheden gaven en onze gastheer had mij dien willen doen zien, mij verzeekerende dat hij wel der moeite waard was om 'er naar toe te gaan. Die ftroom, die als een waterval tusfchen grasrijke boorden afftortede, maakte indedaad eene aangenaame partij in een fraai landfchap; maar de Reufs en de Tefin hadden in onze verbeelding weinig plaats voor verrasfching overgelaaten. Het fris groen van die heuvelen getuigde van eenen uitmuntenden landbouw. De grond was niet hoog genoeg dat de zonne-ftraalen 'er van haare kragt ontbloot zouden koomen, en fchrander aangelegde aftappingen verdeelden, op ver-  door ZWITSERLAND. 223 fchillende hoogten in de weiden, het water van den onnutten en pragtigen afvallenden ftroom. Bijna overal was het hooi gemaaid; maar dat nog ftond, met bloemen en berg-planten vermengd, balzemde de lucht met de aangenaamfte reuken. Terwijl de oogst op enige gedeelten van die heuvelen rijpt, klimmen de herders met hunne kudden de bovenfte Alpen op, daar zij het grasafgraazen, naar maate de fneeuw fmelt en hetzelve ontbloot. Zij brengen dus eenzaam den korten zomer van die hooge ftreeken door; zij bouwen hunne hutten van ftukken fteenen en de regen en wind dringen 'er ligt in door. Hun voedzel beftaat bijna enkel uit haver-gort en water; hec brood is eene weelde, die men daar om hoog niet geniet. Dus zijn zij van de gemeenfte zoetigheden des levens beroofd, en, als de herfst daar is, daalen zij en hun vee weder naar beneden en gaan naar huis. Dat leven van een Alpisch herder is zoo wellustig niet als dat van een herder van Arcadia; zijn gezelfchap is bijna alleen tot zijne fchaapen bepaald en zijne behoeften tot die der natuur. Door dit land-leven gehard, kan de onguurheid van den winter hem niet vervaaren en als hij befpeurt dat zijn voorraad rasfer verteert dan het fraai jaargetijde koomt, gaat hij hetzelve vooruit en zijn ongeduld verhaast het tijdftip dat hij de fneeuw het voedzel voor zijne kudden zal ontneenaen, De  a24 R E I Z Ë De weiden, in welker midden wij waren, heb-' ben de afvallende fneeuwballen niet te vreezen, maar hooger heeft derzelver val ongelukken veroorzaakt. Op andere tijden hebben vlaagen van fneeuw, door de winden al draaiende opgeheven, voor enige oogenblikken herders, honden^ hutten en kudden bedolven. Alle de wilde fchoonheden van deeze valei dee-; den mij wel begrijpen hoe dat verblijf bekoorlijkheden konde hebben in den zomer, maar hoe kan men in den winter, als de wegen gedopt zijn * dus van het menschlijk gedacht afgezonderd en in die nevelachtige vorst leeven! Mijne jonge vrien-din antwoordde mij op mijne vraagen daar om" trent, dat zij, toen zij van Bellinzone weder ge^ koomen was, daar zij den voorigen zomer op fchool was geweest, den winter had doorgebragt met fpinnen en met een goed getal hemden te maaken voor haaren grootvader, dat zij voor zig eene tabberd met bloemen geborduurd had, dat zij de helft van het kort begrip van de oorlogen van Italië van Guichardin en twee of drie deelen van de blijfpelen van Goldoni geleezen had. Wij zeiden dit patriarchaal huisgezin met Weerzin vaarwel; ik zou mij wel langer in deszelfs gastvrij huis hebben willen ophouden. Wat was het aangenaam dat zuiver en ftil geluk en die herderlijke bezigheden te zien, na ftaats-orkaanen, rampenvan den oorlog en uitfpattingen van de tijrannij J Een  bóoR ZWITSERLAND. 22$ Een weinig verder, in een dorp, daar het geheel huisgezin ons verzelde, bragten wij nog een uur in deszelfs aangenaam gezelfchap door, en zeide het toen een laatst vaarwel, niet zonder eene aangenaame herinnering met ons te draagen van het onthaal, dat wij van hetzelve ontvangen hadden, en wij begonnen de kruin van het gebergte, dat die valeien van Graauwbunderland fcheidtj opteklimmen. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. iVat de bewooners der Alpen door het -woord Alpen verft aan. Top van den St. Bernar dusberg. Uitgeweken Br ie ft er. Eerfte gezigt yan den Rhijn. _^js de bewooners dier bergen van de Alpen fpreeken, verltaan zij door dat woord niet die lange ketenen bergen, die kaal of met ijs bedekt Zijn en aan welke wij dien naam geeven. In hunne taal verwekt de benaaming van Alpen niet het denkbeeld van hoogte, maar dat van vrugtbaarheid; zij verltaan 'er altoos door hoogten goed voor weiden gefchikt. Door de woorden Giet-' fcher, Horn, Stock onderfcheiden zij de verfchilI. Deel, P len-  226 R E I Z E lende deelen van hun gebergte; de Alpen met eeuwige fneeuw of ijs bedekt, zou voor hun eene onverftaanbaare taal zijn. Tot het dorp St. Bernardin opgeklommen zijnde en ons digt bij eenen ijsberg bevindende, die zig verre voor ons uitftrekte, beflooten Wij daar uit dat wij ten naallen bij den top bereikt hadden. Wij bedroogen ons; wij hadden nog eene mij! moeijelijk opteklimmen, voor wij naar de andere zijde begonnen aftedaalen. Wij hielden ftil aan dat dorp, als men twee of drie huizen, van welke de een eene herberg en het ander met den naam van kapel verfierd is, zoo noemen mag. De ommeftreeken zijn, gelijk men wel onderftellen kan* treurig en woest. Wij waren nog niet op die hoogte daar niets meer groeit, maar welke eene ellendige groeijing was hier! Wij vonden egter op die hoogte eenen inwoo» ner van befchaafde zeden en van een geoefend verftand. Hij was een groot viearis, uit een der voornaamfte bisdommen van Frankrijk verdreven. Hij fleepte zijn fmertlijk leven onder deezen ongastvrijen hemel, van alle gemeenfchap met de waereld, geduurende het grootfte gedeelte van het jaar, verftooken, en niets hebbende om van te leeven dan de magere inkomiren van die kapel, die niet hooger waren dan zes of zeven louifen in het jaar en enige milddaadigheden van die ruuwebergbewooneren, die zijn eenigst gezelfchap uitmaakten  döor ZWITSERLAND. ten. Hij zeide ons dat zijn getijboek, zijn bijbel en een Ovidius zijn eeniglle troost waren; dat de eerfte van die boeken hem de onderwerping aan den wil des hemels leerde êh dat zijn hart deel nam in het lot van den fchrijver van het laatfte, die even als hij verbannen was geweest eh de aangenaamheden van een befchaafd hof met de woeftijnenvan Scythie had/noeten Verwisfelen. Maar deeze laatfte waren zoo afgrijslijk niet als de St. Bernardus - berg. Het gerugt van den val van Robespierre en van het aanneemeh van een Zagter regeering-ftelzel was in het ruuwe tót hem gekoomen * en hij vroeg ons met eene zoo fterke bekommernis of het hem dan nooit gegund zoude; worden zijn vaderland weder te zien* dat het wreedheid zoude geweest zijn hem van die ingebeelde hoop te berooven. Wij verlieten deezen vreemdeling en ons hart was bedroefd dat wij hem niet Uit eenen toeftand konden verlosten^ die ons Ondraaglijk voorkwam. Wij klommen eindelijk niet meer eh fchoon wij aan de koude winden van de nabuurige ijsbergen waren blootgefteld, gevoelden wij nogtans geene koude, omdat wij genoodzaakt waren op plaatfen te gaan* daar de weg te fteil en te gevaarlijk Was om op onze paerden te blijvem Wij hadden eene fchoone zon, maar zij was meer helder dart verwarmende. Op die hoogte is de lucht te durt ®m 'er warmte te gevoelen; men had ons te Bel* P 5? lfti«  228 R E I 1 E linzone gezegd dat de kruin twee mijlen verre altoos met fneeuw bedekt is; maar wij trokken die geheel over zonder fneeuw bemerkt te hebben. Die kruin vertoont niets aanmerkenswaerdig3 dan eene drooge eenvormigheid; geene reusachtige fteile rotfen, geene afgronden, niets fchilderachtigs, niets treffends. De tijd heeft den berg van zijne groei-aarde beroofd en heeft de rotfen, of afgefleten, of nedergefmeten, zoo 'er ooit geweest zijn, die de eentoonigheid van die woeftijn verminderden. Agter de bergen, die zig ter regter zijde verheffen, liggen de ijsbergen, welke Graauwbunderland van Valteline fcheiden, en aan de flinkerhand dwaalt het oog van verre over die ftreeken van eeuwige vorst, die de ketenen bergen, welke de Ouden Adula noemden, kroont. Vooruit ftrekt zig bet gezigt uit over de valei van den Rhijn tot de ijsbergen, die haar van de andere valeien van Graauwbunderland fcheiden; het fcheen ons als of wij die ijsbergen gongen bereiken, die hunne fchitterende {luiers op de zijden der bergen uitbreidden, verre beneden de hoogte, waarop wij ons bevonden, fchoon tusfchen dezelve en ons geene regtftreekfche gemeenfchap was. Op deeze wilde plaats uitgerust hebbende begonnen wij den berg aan de noordzijde weder af te klimmen. Toen opende zig een pragtig tafereel voor ons gezigt; de hooge heuvelen, met pijn-  door ZWITSERLAND. 229 pijnboomen bedekt, die de valei van den Rhijn in zig befluiten, breidden zig voor ons uit; ons gezigt Hortte te gelijk neder in de groote diepten, die onder onze voeten open waren; lang nedergedaald zijnde langs eenen fteilen, maar veiligen weg, befpeurden wij den Rhijn, dien wij kort te vooren zijnen treffcnden en beroerden ftroom zeewaarts hadden zien ftuuwen; hier zagen wij hem nederig ter naauwer nood zijne bron ontvloden, bijna onbekend, onderin eene eenzaame valei vlieten, zoo zagt als de flaap van een kind, dat eerst in het leven ontloken is. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Bezoek van de ijsbergen van de valei van den 'Rhijn. Befchrijving van enige gezigten in het gebergte. Lofzang in het midden van de Alpen gedicht. ^^jsj 'v) wenschten zedert langen tijd ijsbergen te bezoeken en, ons thans digt bij die bevindende, daar de Rhijn ontfpringt, vertrokken wij van een dorpjen, beneden in de valei gelegen, om de bergen te beklimmen, die ons naar die onmeetlijke bewaarplaatfen van ijs moeften brengen; wij volgP 3 den  s3o K E I Z E den eenen afdortenden droom, die den molen van het gehugt doet draaien en die deszelfs tuinen befproeit. De bewooners van deeze valei hebben voornamelijk gemeenfchap met die van Ragantz door die ijsbergen. Om 'er te koomen, volgen zij een pad, dat hen boven op den berg brengr. Deeze berg is, gelijk alle de bergen van middelhaare grootte, welke wij ten Zuiden van den St. Bernardus-berg gevonden hadden, met fraai groen bedekten, terwijl wij voorbij gingen, warende boeren bezig met hun welriekend hooi in de zon uittefpreiden, van welke zij de minde draaltjens zorgvuldig waarneemen, Zij waren op alle de fchuinften, die ons in de gedaante van een amphitheater omringden, hangende als zoo veele geiten , en wel op de fteilfte plaatfen, bezig zijnde met hoopen hooi om te keeren; maar het was nog moeijelijker geweest het te maaien en wij konden niet begrijpen hoe men dit gedaan gekregen hadda. De Chalets of berg-huisjens, die hun tot wooningen dienen, zijn van eene bouw-orde, die men niet in Palladio befchreven vindt, maar die zeer wel voor de plaats en voor derzelver bedemming gefchikt is. Zij zijn gemeenlijk van dennenpf lorken - hout en, verre van de bosfehen, zijn zij van deen gebouwd. Meedentijds is de berg zelf de voornaamde muur, want zij daan gemeenlijk tegens deilten, met inzigt om de verwoedingen van de fneeuwballen te vermijden, die met hui?-  door ZWITSERLAND. 231 hunne gewoone (helheid van de bovenfte hoogten afvallende, boven de hut henen gaan zonder die te raaken en hunnen vernielenden loop verder vervolgen. Wij waren op ons gemak naar boven geklommen en hadden ons vermaakt met Alpifche planten en bloemen te zoeken, welker fierlijkheid en nieuwheid ons telkens nodigde dezelve te plukken; de weg, dien wij hadden afgelegd, en de fijne lucht van den morgen hadden ons ondertusfchen eene goede appetijt gegeeven. Wij hielden dan aan het laatfte van die hutjens ftil en, ons voor de deur nederzettende, deeden wij onzen maaltijd met drooge vrugten en koffij, om de nodige kragten te bekoomen om onze onderneeming een einde te brengen. De fchuinfte, die naar den ijsberg opliep, aan de andere zijde van de valei, kwam ons zoo fchilderachtig voor dat het ons eenen oogenblik fpeet dat wij die de voorkeur niet gegeeven hadden; wij oordeelden dezelve niet alleen aangenaamer, maar ook korter. Onze gids, die daar vrij wat meer kennis van had dan wij, verzeekerde ons het tegendeel. Ons gezigt had ons zoo dikwijls bedrogen omtrent de afftanden in die bergachtige landen, daar men dezelve niet beoordeelen kan, als het gezigt niet aan bergen gewend is, dat wij ons oordeel aan het zijne onderwierpen en dat wij onze hoop vestigden op een van die onvoorziene p 4 won-  53» R E I Z E wonderen, die, in de Alpen, dikwijls in eenen oogenblik, het aanzien van het toneel veranderen. Het laatite gedeelte van deeze reis was zeer verrnoeiende. Op enigen afftand van de kruin wierd de muilezel, welken ik tot hier toe gereden had, aan eene rots vastgebonden en onze gidfen onderfteunden mij om eenen zwaaren hobbeligen weg opteklauteren; mijne reisgenooten, die zig voorzien hadden van fpooren, welke zij aan hunne voeten gebonden hadden, koste de veiligheid, welke dezelve hun verfchaften, eene bovenmaatige vermoeidheid. De warmte hinderde ons niet minder dan de Vermoeidheid; wij hielden elk' oogenblik ftil om onzen dorst te lesfchen in den ftroom, die uit den ijsberg liep. Onze gidfen verzeekerden ons dat die drank in het geheel niet gevaarlijk was en, fchoon zij ons voorgingen, waren wij 'er daarom niet te zeer van overtuigd, maar wij lieten egter niet na dikwijls van dien nectar te proeven, aan onzen eerften ftamvader gelijk, die, verleid maar niet bedrogen, de verboden vrugt nam, wel bewust dat hij zonde beging. Op den rand van de ijs-valei gekoomen zijnde, afgemat, buiten adem, uitgeput van vermoeidheid en door de hitte, wierpen wij ons zoo lang wij waren op het gras neder, daar wij enige ftukken ijs opraapten om onzen dorst te lesfchen. Dee.  door ZWITSERLAND. 233 Deeze dorst kwam niet alleen voort van de beweeging , die wij genoomen hadden, naardien wij in de hitte van de Italiaanfche valeien, aan de opeengepakte ftraalen der middag-zon blootgefteld, en na even zulke moeijelijke wandelingen, nooit zulk eenen dorst ondervonden hadden. Na een weinig rust bevonden wij ons in dien aangenaam ftillen toeftand, welken de fchrijvers, die over den aart van de hooge Alpen gefchreven hebben , aan de zuiverheid van den dampkring in die hooge ftreeken toefchrijven en welke Rousfeau met zijnen levendigen ftijl in eenen der brieven van zijne Nieuwe Heloïfe befchrijft. Terwijl mijne reisgenooten op die ijs-zee gin'ts en herwaarts dwaalden en wandelingen beproefden , die niet zonder moeijelijkheid en gevaar waren, bleef ik op den rand van de ijs-valei zitten, van waar ik op mijn gemak dat verheven en nieuw fchouwfpel kon waarneemen. Aan mijne regterhand verheften zig trapswijze rotfen en bergen van ijs in een onmeetlijk en akelig verfchier. Voor mij verhief de St. Bernardus - berg zijn kaal hoofd en ten naaften bij in dezelfde rigting weidde mijn oog over eene keten ijs- en fneeuw - bergen, die de valei van den Rhijn van Valteline en van het graaffchap Bornio, een land den Graauwbunderen onderworpen, fcheiden. Deeze waren de ijsbergen , naar welke het ons fpeet niet gegaan te Zijn; nu begonnen wij te begrijpen dat onze gidP 5 fen  £34 R E I Z E fen gelijk gehad hadden. Deeze ijs-bergen fcheenen niet gefcheiden te zijn van die, bij welke wij waren; wij hadden gedagt dat wij, een weinig nederdaalende, weldra weder tot dezelve zouden hebben kunnen opklimmen. De rug van den berg, waarop wij waren, belettede ons de valei te zien , die ons van dezelve fcheidde en die men niet over kon trekken zonder eene reis van enige mijlen te doen. Aan mijne {linkerhand weidde mijn oog over eene reeks bergen, die groene weiden hadden tot aan den rand van het ijs, dat zig van hunne kruin had meefter gemaakt en dat misfchien dagelijks op de plaatfen, daar gewasfen groeiden, won. Op de helling derzelve vertoonde zig vee, terwijl vlugge gemfen van rots op rots fprongen, aan de zoomen der ijs-velden. Ik nam die {tille ©ogenblikken waar om mij de verfchillende indrukzelen te herinneren, welke de verfcheidene gezigten van de Alpen op mij hadden voortgebragt en ik maakte 'er eenen lofzang aan den Schepper der natuur van; die heerlijke voorwerpen fcheenen mij toe zijne treffendfte werken op aarde te zijn. De fchaduwen van den ijs-muur, aan welkers voet ik gezeten was, die mij nu begonnen te omringen , waarfchuuwden mij dat de dag verliep en wekten mij uit mijn gepeins en toen de ijs-bergen aan de overzijde zig voor mij vertoonden met die roozenkleur, met welke de ondergaande zon hen kleurt,  door ZWITSERLAND. itleurt, begon ik ongerust te worden over het wegblijven van mijne vrienden. Ik had die fchoone uitwerking van het fchemerlicht nog flechts van zeer verre gezien, maar welke zwakke indrukzelen had zij mij gelaacen, in vergelijking van de ontroering, welke ik 'er op dit tijdftip van ondervond, wanneer dat groot fchouwfpel zig voor mijne oogen in allen zijnen ontzagchelijken luifter ontwikkelde. De wolken, met de levendigfte kleuren gekleurd, en die eikanderen van verre boven de valei en aan mijne voeten in fchitterende golven opvolgden, vermeerderden nog de fchoonheid van dit tafereel. Mijne aandacht wierd 'er van af getrokken door de ftem van mijne reisgenooten, die mij riepen van eene plaats van den berg, op welke zij afgeklommen waren, toen zij de ijs-valei verlieten. Ik zou gaerne alles wat zij mij te verhaalen hadden aangehoord hebben; maar onze gidfen waarfchuuwden ons dat, terwijl wij boven op den berg nog dag-licht hadden, de nacht reeds in de valei gevallen was. De wolken vermenigvuldigden naar maate de dag verdween: na dat wij eene der verdiepingen van den berg afgeklommen waren, hielden wij een weinig ftil om die dampen te befchouwen, welker rollende, maar ftille golven, tusfchen de twee zijden van de valei befloten, ons het beeld Vertoonden van eene zee - golf, tusfchen twee ke-  236 R E I Z E tenen ijs-bergen. Welhaast nam de zon affcheid van de laatfte kruinen der bergen. Toen wij weder aan de plaats kwamen daar wij onzen muil-ezel gelaaten hadden, vonden wij wel den teugel aan de rots, aan welke wij hem vast gebonden hadden, maar wij befpeurden dat wij al te veel ftaat gemaakt hadden op den naam van geduldigheid, welke die dieren verkregen hebben, of liever dat dit dier beter dan wij geoordeeld had, wanneer het tijd was om te vertrekken, want hij had den toom van zijn' kop afgeftroopt en hij was weg. Ik was tot hier toe eer gedraagen dan onderftut geworden door twee onzer gidfen. Tot het dorp te voet te gaan was mij onmogelijk, den muil-ezel op dit uur in die bergen te zoeken zou verloren moeite geweest zijn, eenen anderen te laaten haaien zou onze terugreis tot middernacht vertraagd hebben. In deeze verlegenheid kwam onze Graauwbunderfche gids, die enige oogenblikken van ons af gegaan was, om te zien of hij den weglooper vinden konde, terug met takken , die hij met de riemen van den teugel aan elkanderen bond en die hij dwarsch op de twee lange ftokken, van welke men zig altijd voorziet, als men de ijs-bergen gaat bezoeken, vast maakte. Dit vormde eene foort van draagftoel, op welken men mij veilig, maar niet zonder enige angst, naar beneden voerde tot de hut, daar wij 's morgens ontbetan hadden. Wij vonden 'er onzen  boor ZWITSERLAND. *37 zen muil-ezel, welken men ontmoet had zoo als hij op zijn gemak, voor het laat was, naar zijn ftal terugkeerde; men had hem vast gehouden. Die goede lieden hadden wel gedagt dat hij ons zulk eene poets gefpeeld had; zij kenden de plaatfen en het karakter van dat dier; maar hoe groot zou de fchrik van eene moeder, van eenen vriend, die ons in die hut zoude hebben kunnen wagten en die hem zonder zijne meefters zoude hebben zien terug koomen, niet geweest zijn! Toen wij daar aangekoomen waren, vervolgden mijne reisgezellen tot in het midden van den nacht het verhaal van de wonderen, die zij gezien hadden; ik zelve hield mij bezig met optefchrijven en in orde te brengen hetgeen mij meest getroffen had; maar toen ik zedert de fraaie befchrijving gezien heb, welke de burger ra mond van die verbaazende werken der natuur gegeeven heeft, in zijne bijvoegzelen bij zijne uitmuntende franfche vertaaling van de reize van c o xe, heb ik gemeend dat de leezer met meer vermaak dat fraai ftuk zoude leezen, dan de flaauwe fchetfen, die ik van dezelfde voorwerpen getrokken heb (*). Ik zal dan dien achtingwaerdigen fchrijver den taak overlaaten van geleerde en Wijsgeerige redeneeringen en zal mij alleen bezig houden met den lofzang, dien ik in die ftreeken, zoo wel gefchikt om het dicht- (*) Ziet het Aanhangzel agter deeze Reize.  438 REIZE dichtvuur te ontvonken, gemaakt heb, maar ik gevoel zelve dat de kleuren flaauw zijn, in vergelijking van de natuur, en dat de taal te zwak is om de gewaarwordingen uittedrukken, Welke de beminnaar der natuur ondervindt in de plaatfen daa| aij alle haare pragt ten toon fpreidt. LOF-  door ZWITSERLAND. 239 LOFZANG in-het midden der alpen gedicht. Ik zie hier uw alvermogen,' God en vader der natuur? Grootsch toneel, uw' almagt waerdig! Alles is vervuld met U! 'k Zie de ftatige Alpen rijzen Boven mij, met fneeuw belaên: 'k Zie de zwarte donder-buien Hangen, ver beneden mij. 7k Zie op zwaare, fteile rotfen d'Arend zitten gantsch alleen: 'k Zie hem op zijn' wieken fnellen Naar nog ongenaakb'rer oord. Op den fpitfen top der klippen Springt de gems met wisfen tred: 't. Vogeltjen, zijn' wiekjens fpreidend', Vangt de koele windjens op. Dan  ».4W . R E I Z E Dan ziet men de kruinen gloeijen Met het blaauw des dageraats; Dan geeft 'c roozen-rood des avonds 't Ijs-veld een' verheven blos. Of bij 't fchemerlicht der zonne Zendt de berg zijn' fchaduw neêr, En verfpreidt in eens den duifter Op een deel van 't laager land. Hier in deeze diepe dalen Schijnt alleen de middag-zon. Daar fchiet tusfchen fteile wanden Nooit een' zonne-ftraal beneên. 'k Voel deez' onbewolkten hemel Kalmte ftorten in mijn' ziel. 'k Voél mijn' fterke driften zwijgen En mijn wiLis zelf vereêld. In deez' ruime lucht gerezen, Wordt de ziel tot deugd gefpoordj Ras vergeet zij 't aardsch gewemel, En zij ftreeft ten hemel op. In dit uitgeftrekt gebergte Wordt geen's fchepzels ftem gehoord. Niemand treft het dof gedommel Van de fneeuw-klpmp, die daar valt. /  dóór ZWITSERLAND. saï Üic de fneeuw-bron afgefmolten, Storten ftroomen bruisfchend af. Brullend rolt het water neder, En het fpringt weer fehuimend op. Ziet; de ftreepen licht en fchaduw Glijden over 't helder meir. Huilend ftort de rukwind neder, En de groene golf rijst op. 'k Zie om hoog in fchuinfchc weiden Stipjens, die de kudden zijn. Hier en daar ftaat ook een hutjen, 't hoogst verblijf van enig mensch. Daar de kudde niet durft graazen, Maait de boer, in eenzaamheid, Knielend ft hangend gras ter neder, En hij fmijt het naar beneên. Daar loopt 't pad, dat men moet volgen, Digt den fteilen afgrond langs. Trillend' flaa 'k mijne oogen neder, Schrikkend' wend ik die weer af. Hier ziet men de beuken groeijen Langs een' wijd gefpletcn rots, Zwarte pijnen, vast geworteld, Trots d'orkaanen, welig ftaan. I. Deel. Q Daar  242 REIZE Daar ziet men naast 't ijs der bergen 't Geele graan in rijpheid gloên, Gintsch den wijngaard in valeien, Boven door de fneeuw bedreigd. Rijke mijnftof blinkt met ftraalen Van een kleur verwisflend licht; 't Pad, beftrooid met duizend brokjens, Vonkt en flikkert in het oog. Daar kan zelfs het mos niet kruipen Op der toppen hoog're kruin. Ijs en fneeuw, nooit plat getreden, Dekt den nimmer groenen grond. Elk toneel, in alle ftonden, Toont mij hier een vreeslijk fchoon: In natuur haar groot vermogen, Zie ik uwe hand, mijn god! H YMN  door ZWITSERLAND. 243 _j— II Y M N written among the alps. Q^reation"s God! with thought elate Thy hand div'we I fee Impreffed on fcenes, where all is great, Where all is full of thee! Where flern the Alpine mountains raife Their heads of maffive fnow, Whence on the rolling jlorm I gaze, That hangs — how far below! JVhere on fome bold, fupendous height The Eagle fits alone; Or /baring wings hts fullen flight To hannts flill more his own: Where the sharp rock the Chamois treads, Or flippery fummit fcales; Or where the whitening Snow -bird fpreads Her plumes to icy gales: Where the rude clifs fleep column glows With mornings tint of blue; Or evening on the glacier threws The rofe's blushing hue: Q a Or.  =4+ REIZE Or where by twilighfs fofter lighi The mountain shadow bends; And fudden cafts a partlal nïght, As black its form defcends: Where the full ray of noon alone Down the deep valley falls; Or where the fun-beam never shone Between its rifted wal Is: Where cloudie fregions calm the fouï, Bid mortal cares be pJill, Can pafwns way-ward wish controul, And rc&ify the will: Where'midft fome vafl expanfe the mind, Which fwelling virtue fires, Forgets that carth it leaves behinaf, And to its hcaven afpires: Where /ar along the defart air Is heard no creature's call; And undifurbing mortal ear The avatanches fall: Where rushing frotn their fnowy fource, The daring torrents tirge Their loud-toned waters headloag courfe „ And lift their feathered fttrge j Wh  door ZWITSERLAND. 245 Wliere fwift the lines of Ught and shade Flit over the luvid lake; . Or the shrill windt its breafl invade And its green billows -wake: Where on the flops, with fpeckled dye The pigmy herds I fcan; Or foothed, the fcattered Chalets fpy, The la ft abode ofman: Or where -the flocks refufe to paff, And the lone peafant mows., Fixed on his knees, the pendent graff, Which down the fteep he throws: Or where the dangerous pathway leads High over the gulph profound, Fr om' whence the shrinking eye recedes, Nor finds repofe around: Where red the mountain-ash reclines Along the clifted rock; Where firm the dark unbending pines The howling tempé ft s mock: Where level with the ice-ribbed bound The yellow harvefts glow; Or yales with purple vines are crowned fieneath impending fww: Wksi  246 REIZE door ZWITSERLAND. Where the rich minerals catch the ray With varying hifi re bright; And güttering fragments flrew the way With fparks of liquid light: Or where the moff forbears to creep, Where loftier fummits rear Their untrod fnows, atïd frozen feep Locks all the uncoloured year: In every fcene, where every hour Sheds fome terrifc gr ace, In naturels vaft overwhclming power, thee, thee, my god, I tracel einde van het eerste deel, Bladz. 65. reg. 12. fait Bern Iets Bazel.  R Ë I 2 B i n ZWITSERLAND door HELENA MARIA WILLIAMS, tweede deel» te leyden, B ij A. en J. H O N K O O P* mdccxcviii.   INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. eerste hoofdstuk. Bladz. JEJ)e verfchillende bronnen van den Rhijn. Valei van den Rhijn. Valei van Schams. Via mala. Tufis. Reichenau. Valei van Sopra Silva. Vereeniging van de verfchillende takken van den Rhijn. . . ï tweede hoofdstuk. Coire. Schets van de Regeering der Graauwbunders. Uitweiding over de oude gemeenebesten, die men als een bewijs tegens de vrijheid wil gebruiken. Schets van de omwenteling van Valteline. Aart der inwooners van dat land. Deszelfs vereeniging met de Cisalpijnfche Republiek. . %«, * Z DER*  iv .1 N, H O U D. derde hoofdstuk. Bladz. Uitweiding over den laatften op/land van Faltelin; over de afgevaerdigden aan den Franfchen Generaal in Italië gezonden; over Buonaparte. . .| , , 23 vierde hoofdstuk. Baden van Pfeffer. Sar gans. Wallenfadt. Gezigt van het meir van Wallenftadt. Reis door het gebergte. Heerlijk gezigt. Storm. Maan-regenboog. . . 2? v ij f d e hoofdstuk. Claris. Algemeen oyerzigt van dat CantonK De wijzen van menfchen te verkoopen van de veertiende eeuw en van de agttiende eeuw vergeleken. Democratifche regeering van Claris. Befchrijving van eene van derzelver volksvergaderingen. Godsdienflige verdraagzaamheid in deszelfs geheele uitgefrektheid uitgeoefend. . 34 zesde hoofdstuk. Meiren van Zwitferland; voordeden en on gemakken van dezelve,. Zurich het Athenen van Zwitferland. Deszelfs regeering ari~  T/N H O /U D, > Bladz. eriftocratifcher dan die van Bazel. Burgerlijk en godsdien/lig onderwijs. Aanmerkingen over liefdaadige in/lellingen, 4'te in Fr&nkrijk nog ontbreeken. . .. . 43 ZEVENDE HOOFDSTUK. Stantz, Abtdij van den Engelenberg. Karakter van den Abt, . - • '53 AGTSTE HOOFDSTUK, Plaats daar Teil Geisler doodde. Meir van Zug. Zug Slag van Cappel. Regeering van Lucerne. Wijze waarop het recht 'er bediend wordt. Derzelver letterkundige Maatjchappij, , • 63 NEGENDE HOOFDSTUK. Verzamelingen van Natuurlijke Hïjlorie in Zwitferland. Bef ek in opwerk van Meyer. Uitweiding over den ftaat der konften te Parys. . . • \ 7l TIENDE HOOFDSTUK. Qezigt van den herfst op de Jura. Soleure. * Gezigt van de keten der Alpen op eenen * 3 ëro°-  vi INHOUD. Bïadz, grooten af/land. Bicnne. Herberg vanden Heer Wizard. Neitfchdtel Gefchil tusfchen Frederik II Koning van Pruisfen en de predikanten van NeufchdteU . %± ELFDE HOOFDSTUK. Mor at. Beenderen-huis van Bourgonjers. Land van IVaas. Maudon. Gezigt van het meir van Geneve. Laufanne. Verftag van de laatfte omwentelingen van Geneve. . • • . . . 8S TWAALFDE HOOFDS1UK. Reis van Laufanne naar Vevay. Kust* wijn, deszelfs teeling. Eerfte patriottifche zangen in Zwitferland. Vevay. Kasteel van Chillon. St. Maurice. Verbod yan de Franfche tijdfehriften en beginzelen. Afvallende ftroom van Salenches. Sion. Willekeurige overheerfching van het Opper- over het Neder-Walliferland. Opftand van het laatfte. Droevig lot van degeene die dien opftand bewerkt hebben. Friburg. Opftand van de inwooneren van dat Canton. Deszelfs gevolgen. , . 10S DE II»  aaniiangzel. Aanmerkingen van den burger ramond over de Ysbergen en Tsvelden. . .174 REI-  REIZE door ZWITSERLAND. EERSTE HOOFDSTUK. De verfchillende bronnen van den Rhijn. Valei van den Rhijn. Valei van Schams. Via mala. Tu/is. Reichenau. Valei van Sopra Silva. Vereeniging van de verfchillende takken van den Rhijn. "X^oor wij de Alpifche hoogten vaarwel zeiden, wilden wij nog eerst de valei van den Rhijn opgaan, om de plaats te zien, daar die rivier haare voornaamfte bron heeft. Zij koomt uit de ijs-valei, die wij den voorigen dag waren gaan bezien. Maar zij is de eeniglle niet; de Rhijn heeft wezenlijk drie bronnen: de eene, de Beneden-Rhijn genaamd, loopt uit dat gedeelte van den St. Gothards- berg, dat zig agter de valei van Urferen uitltrekt en de valei van Tavelsch volgt. II. Deel. A De  2 REIZE De midderifte koomt ui: het westlijk einde van de ijs-valei van den Vogelberg, en, langs de valei van Medels loopende voegt zij zig bij de eerfte enige mijlen laager, bij de abtdij van Difentis. De Boven-Rhijn, welke men zegt dat de eenigfte is, dien de Ouden kenden, heeft zijne oorfprong in eene groep bergen, door de Romeinen Adula genoemd; hij koomt uit het oostlijk eind van den Vogelberg, onder de punt Mofchelhorn genaamd: daar was, zegt men, een tempel gebouwd, aan den God van dien vloed gewijd, van welken boileau de majeftueufe rust aldus befchrijft in het begin van zijnen overtocht over de$ Rhijn. Au pied da mont Adule, entre mille rofeaux, Le Khin tranquille & fier du progrès de fes eaux} Appuyé dune main furfon urne penchante Dormait au bruit flaneur de fon onde naiffante* Wij befchouwden de bron van die beroemde rivier, welker water uit zijne eenzaame ftille valei weleer door een toneel van flagting gong vlieten, en zig met het bloed kleuren, dat de beledigde hoogmoed der Koningen deed vergieten. lVlaar op het tijdftip dat wij haar bezogten, gong het, op verafgelegen oevers de zege-zangen der republikeinen hooren; thans hoort het niet meer dan vrede-zangen. De donder, met welken de 2BQ-  door ZWITSERLAND* 3 Üiogendheden van Europa Frankrijk dreigden, is tot fïilzwijgen gebragt, en' het lot van die fiere coalitie kan, even gelijk dat van het Romeinfch» Rijk, vergeleken worden met dienzelfden Rhijn, die, door oneindig veele rivieren gezwollen $ een vreeslijke vloed wordt en zig eindelijk in het zand van den Oceaan als een gering beekjen verliest. Helaas! de oörlog verfpreidt zedert zoo langen tijd zijne plaagen rondom ons, dat het gehoor aart deszelfs gedruis gewoon * dat het hart verftompt is voor de rampen en de verwoefting * die zijnen doortogt kenmerken! Maar, nu het overige van Europa voor deszelfs vernieling bevrijd is, waarom zijn nu nog twee natieën, welke eene Wederzijdfche achting en bewondering moeiten verbinden 5 door het lot veroordeeld onl die wreede godheid nog menschlijke flagtoffers tè offeren? Wanneer zal dan de vrede met zijnen ftraalenden floet omringd, en van het geluk verzeld, die twee volkeren koomen toelagchen en, onderhurine befcherrhirig, zijn heilig rijk over de geheele aarde uitbreiden ? De valei van den Rhijn, die tien mijlen lang is Van den voet van den St. Bernardus-berg tot aan Splugen, is te hoog om vatbaar te zijn voor enigen landbouw behalven weiden* Aan den eenéri kant hangen de rotfen met bosfchert Vermengd, Over de rivier; aan den anderen kant rijzen dc hoogten in laagen boven malkanderen tot dé ijsA § f||*  + REIZE velden en geen tafereel had ons in alle de bergeny die wij doorgereisd waren, eene reeks zagter en tegelijk wilder voorwerpen vertoónd. Te Splugen wordt dit vreedzaam en Ifil voorkoomen veranderd in een wild en majeftueus toneel. Dat vlek is de voornaamfte napelplaats van de koopwaaren, die uit Duitschland en Graauwbunderland naar Italië gaan en daar fcheiden zig de we gen, die, de een naar Valteline, de ander naaide Italiaanfche bailluwfchappen loopen. Op eenen korten affland van Splugen ziet men de donkere en ondoordringbaare pijn-bosfehen, die den weg befchaduwen, zig tot de toppen der bergen uitftrekken; maar op die hoogten zijn zij verflenscht en half van bladeren ontbloot, even als of de groeijing, daar om hoog, de natuur haar aanwezen betwistende, in den ftrijd half verwonnen ware. De Rhijn, welkers ltroom tot hier toe altijd elfen en fomtijds traag is, krijgt nu een ltouter en bepaalder aanzien. Hij ftort zig in breede watervallen van de randen der rotfen, die dwarsch door zijn bed Haan, en valt in eenen af? grond, waaruit zijn water weder op fchijnt te fpringen, om zoo fnel als eene licht - ftraal, door een kanaal van granietfteen wegtevloeijen; maar het water ontmoet in zijnen val eene onregelmaatige rots, dan fchiet het weg in ligte golven : een gedeelte valt weder al borrelende in den afgrond en het overige verdwijnt in de lucht. Als  door ZWITSERLAND. 5 ' Als men van de bergen in de valei van Schams nederdaalt, wordt het wild aanzien van de wouden nog meer verzagt; het wordt verfraaid door de voortbrengzelen van eene minder geftrenge luchtftreck en de berg-esfche maakt de rotfen rood met haare fchitterende trosfen. De Rhijn flingert zagtelijk door deeze valei tusfchen een groot getal dorpen en gehugten, vcrblijfplaatfen van vrede en nijverheid. Dat landfchap heeft iets bijzonder aangenaams voor eenen reiziger, die door de Alpen reist; het doet hem van derzelver ruuwe fchoonheden, van derzelver eenzaame rotfen en van het gedruis der afvallende ftroomen uitrusten. Wij hielden eenen dag ftil in een van die dorpen en wij waren gelukkig dat wij 'er iemand ontmoeteden , die ons verftaan kon, want men fpreekt in die ftreek geen Italiaansch, gelijk in de valei van den Rhijn, maar eene boeren - taal, zaamgefteld, geloof ik, uit alle de taaien, die onder den hemel bekend zijn, even als of uitgewekene van den toren van Babel zig op die bekoorlijke plaats waren koomen nederzetten en zij, in de opvolgende eeuwen, uit de verwarring van hunne taaien, de brabbeltaal gemaakt hadden, die langue Romance genoemd wordt. Wie zou gelooven dat 'er in die ruuwe en barbaarfche taal verfcheiden boeken gefchreven zijn ? Wij vonden in de boekerij van de goede oude waardin van eene dorpA 3 her-  é REIZE herberg eenen ontzagchelijken bijbel met koper beflag en zilveren floten, in die taal gefchreven en aan Georges I opgedraagen. Men toonde ons ook een gezang-boek, uit welk men mij enige gezangen vertaalde. Die ftaaltjens van berg-poëzije kwamen mij voor niet zonder verdienden te zijn. De beelden zijn voornamelijk ontleend uit de voorwerpen, welke de Alpen vertoonen en vooral van de gewasfen, bloemen, berg-esfchen, van de myrte, welriekende violet en van den gastvrijen pijn-boom. De bewooners van die valei en van die van den Rhijn, van welke de eene eene verlenging van de andere is, zijn proteftantsch; in het midden der vijftiende eeuw waren zij onder de beheerfching van de edelen en priefters, van welke zij hunne vrijheid kogten; zedert hebben zij altoos een gedeelte van het Graauwbunder bondgenootfchap uitgemaakt. Wij waren in die valei bijna niet hooger dan het gemeen waterpas van de aarde; maar alvorens wij de fraaie ijslijkheden van de Alpen geheel verlieten, hadden wij nog eenen togt te doen, die, zoo wij denzelven beoordeeld hadden naar den naam, waarmede hij benoemd is, ons gevaarlijker zou voorgekoomen zijn dan alle de voorige. Waarom hebben ook de bewooners van dat land den naam van via maia (vervloekte weg} gegeeven aan den besten weg van de bergen van Zwit?  door ZWITSERLAND. 7 Zwitferland? Mogelijk heeft hij voorheen deezen naam verdiend en zijn naam, gelijk veele andere, die in hunne oorfprong even liegt zijn, zal bewaard gebleven wezen na dat hij wezenlijk verbeterd is geworden. Wij dagten dat nu alle de gezigten, welke bergen opleveren kunnen, voor ons uitgeput waren en dat wij ten naaften bij maar eene herhaaling, dezelfde wonderen te zien hadden; maar wij vonden, toen wij langs de via mala vorderden, dat het fraaie en het ijslijke zig nog weder onder onvoorziene gedaanten kon vertoonen; wij hadden andermaal gelegenheid om ftil te ftaan en nieuwe gezigten te bewonderen. Na den Rhijn overgetrokken te zijn, welken wij aan het begin van dien weg vonden, verboren wij terftond de geheele fraaie en groote valei, waaruit wij kwamen, uit het gezigt; wij zagen ons met den Rhijn ingeiloten tusfchen twee muuren van rotfen van eene verbaazende hoogte en met pijn-boomen gekroond; de weg hangt op de zijde van eenen van die muuren tusfchen derzelver top en de diepe holte, waarin de rivier vloeit. De veiligheid van den weg liet ons toe zonder vrees die ontzagchelijke fteilten' te befchouwen , op welke hooge bosfehen, door welke de ftraalen der zon zelve niet dringen kunnen , eene groote donkere fchaduw verfpreiden, als die van den nacht; het beknelde en fiaelle water bruischt onder in den afgrond. A 4 N*  8 REIZE Na dat wij twee of drie mijlen in die berg-engte afgelegd hadden, zagen wij eene brug, die lugtig over den afgrond gelegd was en die ons voorkwam meer dan enige andere van die, welke wij gezien hadden, den naam te verdienen van een bovennatuurlijk werk te zijn. Wij bleeven lang op die brug Haan $ om het toneel, dat wij voor ons hadden, beter in onze gedagten te prenten. Op de zijden van den berg, dien wij verhaten hadden, verhieven zig majeftueuslijk lange fchuinsten met hout bedekt; de overkant van de valei, op welke wij over de brug ftonden te koomen, kon naauwlijks op haare zijde den weg draagen, die, op enige plaatfen in de rots was uitgehouwen; fomtijds bedekte de rots den weg, befcha-. duwde hem en ftak uit over den afgrond. De Rhijn, welkers water in de voorige valei door afvallende ftroomen en door zes rivieren gezwollen was, door den afftand in ons gezigt verminderd, vertoonde zig in ons oog als een zwart, fchuimend beekjen, met moeite tusfchen fteenen door vloeijende, verfcheiden honderden voeten beneden de brug, dan zig laatende befpeuren tusfchen rotfen die hem verdonkerden, dan zig onder die fteenklo'mpen verfchuilende. Na enige uuren in befchouwing voor dat tafereel gebleven te zijn, daar de natuur zig onder donkere wilde trekken, en fomtijds verfierd met den bloemrijken fluier der groeijing vertoont, ver-  door ZWITSERLAND. $ verlieten wij den Rhijn enige oogenfelikken en klommen op eenen heuvel, waarop een dorp ligt en van welken wij op nieuw den vloed zagen, van verre zijnen loop in een breed en ltil kanaal vervolgende. Wij vonden in die valei Tufis, hoofdplaats van een der hooge gerechtsbannen van het bondgenootfchap der Graauwbunders. Volgens de taalkundigen is die ftad van eene Toskaanfche oorfprong; zij vinden 'er het bewijs van in derzelver naam Tufis, Tufan, die, door middel van vijftig zulke veranderingen, baarblijklijk van Toskanen afftamt. De weg van Tufis naar Coire loopt door eene wel bebouwde valei, begrensd door zagt oploopende heuvelen, met gras en bosch bedekt en met dorpen en lusthoven bezaaid. De Rhijn loopt ftil door deeze valei en verre van zijne bewasfen oevers wordt de gezigt - einder bepaald door ijsbergen, die hunne toppen met de wolken vermengen. Wij ondervonden hier weder het aangenaam affteekende van de kalmte na den baiert der Alpen, Het was de herfst van Thomfon of de elegie van Gray na eenen flag tusfchen de Engelen bij Milton, Wij zagen den heerlijken en fchilderachtigen Heilenberg, die, in eene ruimte van zes mijlen, de vlakte bczoomt en dien men als de vrugtbaarfte plaats van Graauwbunderland befchouwt. Te Reichenau, ftad daar de minister van den A 5 Kei-  it> REIZE Keizer zig ophoudt, koomen de twee takken van den Beneden-Rhijn en den Midden - Rhijn, zedert lang vereenigd, zig bij den voornaamften tak dien wij gevolgd waren voegen, en zij konden in het gantfche land geene aangenaamer plaats vinden om 'er die broederlijke en duurzaame veree* niging ter uitvoer te brengen. De tak, die zig bij den voornaamen tak koomt voegen, loopt in de valei van Sopra Silva of van de valei boven ds bosfehen. Het is het volkrijkfte gedeelte van het Graauwbundersch bondgenootfehap. Ilantz is de voornaamfte ftad, en daar vergadert, alle drie jaa» ren, de algemeene landdag van de drie bondgenootfehappen. Deeze valei is van het Canton Glaris gefcheiden door hooge bergen en ijs-bergen, die, als gewoonlijk, een' pragtigen grond voor het landfchap vormen; zij is daar zij begint flechts door een gedeelte van den St. Gothards» berg van de valei van Urferen gefcheiden. Over de twee takken van den Rhijn, even boven de plaats daar zij te zaamen vloeijen, liggen twee bruggen even zoo gebouwd als de brug van Schaffhoufe. Zij worden bewonderd en ik ftaa toe dat men misfehien derzelver fterkte roemen kan; maar niets fteekt meer in 't oog dan die lange houten gaanderijen, gefloten en het gezigt fluitende als men die van buften ziet, en treurig en donker, als men 'er van binnen door gaat. Ziet daar wat ik, in mijne onkunde van de wetten der werk-  door ZWITSERLAND. werktuigkunde, denk van de bruggen, die in Zwit.' ferland in de platte ftreeken gemeen zijn; de eeniglle bruggen, die mij zijn voorgekoomen bewonderenswaerdig te zijn, zijn de bruggen, door de hand des duivels over de afgronden van den St. Gothards - berg en over de vreeslijke kolken van de via mala gelegd. De Rhijn wordt na deeze zaamenvloeijing eene aanmerklijke groote rivier : hij vloeit met eene majeftueufe traagheid tusfchen rotfen en met boomen verfierde heuvelen, die in andere landen voor aanzienlijke bergen zouden doorgaan, maar die maar bergjens worden in oogen, gewoon de reusachtige Alpen te meeten. Wij reisden in de ruimte van enige mijlen door een pijnboomenbosch, en toen wij 'er uit kwamen, zagen wij de aioude torens vanCoire uit het midden van de omliggende bergen oprijzen. TWEE-  ss REIZE TWEEDE HOOFDSTUK. Coire. Schets van de Regeering der Graauwbunders. Uitweiding over de oude gemeenebesten, die men als een bewijs tegens de vrijheid wil gebruiken. Schets van de omwenteling van Valteline. Aart der inwooners van dat land. Deszelfs vereeniging met de Cisalpijnfche republiek. D e Nationaale Conventie der Graauwbunders had haare zittingen twee of drie weeken voor onze aankomst te Coire afgebrooken. De hervorming , die 'er gefchied was, had niets verwonderlijks. De regeering was onderdrukkende. De middelen om eene verandering te bewerken waren in de handen van de onderdrukte en daar was niets moeijelijks of gevaarlijks in eene omwenteling. Die veranderingen verdienden egter naauwlijksden naam van omwenteling; enige boeten, enige verbeurtverklaaringen hadden de afpersfingen van ze kere magtige perfoonen geftraft; maar de beginzelen, naar welke zij gehandeld hadden, en de begeerte van hunne opvolgers om hen natebootfen beltonden nog altijd. De regcering der Graauwbunders is eene volks- re-  door ZWITSERLAND. regeering, maar op de wijze der Zwitfers. Men weet niet te deeg wanneer en hoe zij het juk van hunne oude meefters hebben afgeworpen; maar men weet dat de vereeniging van de drie Graauwbunderfche bondgenootfchappen, waaruit, die regeering beftaat, zedert het begin van de zestiende eeuw beftaan heeft. Het midden-punt van die duizenden eene republieken van dat land (want bijna elke gemeente is een afzonderlijke ftaat en heeft haare bijzondere wetten)-is een algemeene landdag van derzelver hoofden, die eens in het jaar vergaderen in de hoofdftad van een der drie bondgenootfchappen. De landdag beftaat uit drie en.zestig afgevaerdigden, door de verfchillende diftriélen afgezonden, naar evenredigheid van hunne uitgeftrektheid en hunnen invloed. , De verkiezingen, de wetten, de rechtsoefening, alles gefchied door kuiperij en omkooping. De rijken koopen de magt en bedienen zig vervolgens daar van om hunne fchatten te vermeerderen. Niets ftrekt tot verbetering van de maatfchappij; ,de onkunde en ondeugd worden bij het volk aangemoedigd door degeene, die 'er het voordeel uit trekken. Eens wekte de buitenfpoorige roofzugt van de regeerers de gevoeligheid van de geregeerden op; zijrigteden, onderden naam van fit-afgericht, eene foort van ftar-kamer op, die niet alleen de rijke fchuldigen deed beeven, maar pok de rijke onfchuldige; deeze wierden zoowel als  14 REIZE als geene aan onrzagchelijke afpersfingen blootgöfteld, dat geene verwondering zal verwekken, als imen weeten zal dat de Rhadamantesvan dien wreekenden rechtbank deel aan den buit hadden. Het overwigt der rijken heeft zedert die rechtbank in onbruik doen geraaken. Is zij het werktuig van haat, wraak en gierigheid geweest, zij heeft ook een gedeelte van haar doel bereikt; zij heeft de ftoutheid der afpersfers en eerzugtige beteugeld. Zedert derzelver affchaffing, zegt een fchrijver over dat onderwerp, fluiten de hoofden traclaaten met de vreemde mogendheden zonder medeweeten van hunne committenten; zij verkoopen de gerechtigheid aan den hoogflen bieder « en bederven degeene, welker belangen zij gelooven dat met de hunne ftrijdig zijn. Deeze befchuldiging raakte het voorgaand geflacht; maaf dit geflacht verdient haar ongelukkig even zeer» fchoon het de flar-kamer niet meer voor oogen, en altoos de geldzugtin den grond van het hart heeft. De onkunde heeft zijnen looden fcepter over dit land uitgefpreid; niet die onkunde, die utf eenvoudigheid voortkoomt en die onderhouden wordt door gebrek aan omgang met menfchen; maar die, welke door laage neigingen, door de verachting vart menschlijke volmaaktheden, door ftomme gewoonte en vooral door de hebbelijkheid van zig in het flijk der ondeugden te wentelen , gevoed wordt. Het zinnebeeld van dit volk  door, ZWITSERLAND. i$ Is in de gefchiedenis van de medgezellen van Ulisfes, die verbeest waren en hunne verbeefting liefden. Te vergeefsch heeft de een of andere Eurilochus, die de algemeene befmetting ontfnapt was, getragt zijne landgenooten daaruit te trekken , door de konden en letteren onder hen intevoeren, die de zeden verzagten en de ziel de fmaak en de hebbelijkheid van edele gevoelens geeven. Te vergeefsch heeft hij met groote kosten een* ïeerfchool opgerigt tot onderwijs der jeugd; die edelmoedige pooging is niet gedaagd en dat fchool is in korte jaaren vervallen. Ondertusfchen worden de eerde ampten van Staat aan den hoogden bieder gegeeven; de rechters van de crimineele rechtbanken deelen onder zig het geld, dat zij den ellendigen gevangenen afpersfen; tot fchande van de openbaare zedenlijkheid zijn de misdaaden voor hun eene reden van blijdfchap en de veroordeelingen feest-dagen; zij ,zien 'er niet in dan gelegenheid tot winst. De zedenlijke en daatkundige gebreken van die Zwitferfche volksregeeringen leveren egter geen bewijs op tegens de volksregeeringen in het algemeen, noch tegens de regeeringen bij vertegenswoordiging; deeze gebreken hangen van de zeden en niet van de daatkundige regeeringvorm af. Hec is als of men uit de partijfchappen, die de republieken van Griekenland en Rome beroerd hebben, wilde bewijzen dat de vrijheid niet voor den mensch  zo REIZE mensch gefchikc is. Deeze (telling is binnen kón in Engeland fterk verdedigd geworden; . maar ik zal deeze gelegenheid waarneemen om, tot handhaving van de eer der Engelfche letterkundigen, aantemerken dat de Franfche omwenteling haare ijverigfte verdedigers onder de voornaamfte hunner gevonden heeft; zij hebben, door de bevalligheid van hunne welfpreekendheid, of door de kragt van hunne redeneeringen, de loontrekkende fchrijvers verpletterd, die hun geld wonnen: met de beginzelen, op welke de Republiek gegrond is, te belasteren. Men herinnert zig nog. wel dat de eerfte onder hen voorzegd had dat Frankrijk van de kaart van Europa zou uitgeveegd worden. Alzoo deeze voorzegging in eenen tegengeftelden zin is bewaarheid geworden en Frankrijk zig niet alleen eene volksregeering en een kragtig beftuur gegeeven heeft, maar, vermits zij zelfs haar grondgebied omtrent een vierde uitgebreid heeft, houden de fchrijvers van diezelfde partij thans ftaande dat noch de republiek, noch de conftitutie lang kunnen duuren. Het is bij hen de gewoonte, tot bewijs van deeze ftelling, het voorbeeld van de Griekfche republieken aantehaalen, en deftige en arbeidzaame fchrijvers, de hedendaagfche inftellingen met de oude verwarrende, befluiten uit de vergelijking dat, vermits die niet hebben kunnen blijven beftaan, deeze niet beter ftaande zal blijven. De  door ZWITSERLAND, ïf De gewezen Staatsdienaar Ca.'onrie heeft dé Franfche Conftitutie met alle de voorle lène en tegenswoordige conftitutieën vergeleken. Men begrijpt ligt welke gevolgen hij 'er uit trektvolgens hem zou het, daar de zoo geroemde wetten van Solon maar tien jaaren geduurd heb >en, zeef Vermetel zijn te gelooven dat die van de hed ndaagfche wetgéevers langer duufen zouden. Maar hij let niet op de ongelijkheid, welke 'er tusfchen de oude en hedendaagfche republieken is<, door het verfchil in uitgeltrektheid-, in buitenlandfche betrekkingen, in koophandel en zelfs in beginze* 1'en (*). De vijanden der republikeinfche vrijheid (*) „ De reden , welke Calonhe geeft om den aanftaari* „ den val van de Franfche Conftitutie te bewiizen, te wee„ ten, haare geringe gelijkheid met alle andere regeering„ vormen, die tot nu toe gemaakt zijn, is zoo weinig be„ flisfende, dat men dezelve met even veel kragt zoude kunnen aanvoeren om derzelver duurzaamheid te bewijzen. De meefte van de oude regeeringvormen, die vrijè genaamd worden , zijn vernietigd , niet omdat zij gegrond waren op de rechten van den mensch, maar omdat der „ geene, die dezelve aangenoomen hebben, volftrekt on„ kundig waren, welke de rechten vah den mensch in maatfchappij zijn. De Athenienfers, welke Calonne als da modellen der Franfchen voordekj waren té verftandig „ om niet te befpeuren hoe dwaas een erflijk koningfchaji „ was; zij veranderden dan, maar voor korten tijd, hun. „ ne Konhgen in altoos aanblijvende nmgiftraateri, vervoljs gens in tienjaarige gouverneurs, toen in jaarige, Ar'chon* Jl. Deel, B a «I  18 REIZE heid zouden ligt uit die zwakke verfchaniing kunnen gedreven worden; het is hun lot door redeneering, zoo wel als door kragt van wapenen, overwonnen te worden. De „ tes genaamd; maar de verkiezing van die gouverneurs behoorde noch regtftreeks, noch van ter zijde aan het „ volk, maar aan de bevoorrechte klasfen, en die magi„ (trsatcn oefenden niet alleen de uitvoerende macht, msar oók de wetgeevende. De Archont Dra co maakte wet„ ten, die, tot onzen tijd toe, als een fpreekvvoord, om „ haare wreedheid, zijn aangehaald. „ Die foort van verkieslijke alleenheerfching duurde tot „ den tijd dat Solon de hervorming van den Staat ouder„ nam, een zagter wetboek maakte en zekere voorrechten ,, voor het volk verkreeg. De Raad der vijfhonderden te „ Athenen, welke Calonne voordek als naar den Raad der ,, vijfhonderden van Frankrijk gelijkende, is waarfchijn.lijk „ die der vier honderden; het verfchil in het getal is van „ weinig belang, maar de wijze van verkiezen laat geene 0, vergelijking toe; want het fchijnt niet dat die raad, uit „ het volk gekozen, door het volk gekozen wierd; het was een ariftocratisch lighaam onder opzigt van den Areo„ pagus. „ Wat dat laatfte lighaam belangt (dat uit een raad var» „ honderd, Ephetes genoemd, beftond, welkers oorfprong „ tot de helden - tijden van Griekenland opklimt en waarbij „ de Ex' Archont en gevoegd wierden) het volk had gee,, nan invloed hoegenaamd op deszelfs verkiezing, het had flechts het recht van tot die ampten verkoren te kunnen „ worden, tot welke het waarfchijnlijk was dat het nim„ mer zoude geroepen worden. „ Die beroemde regeeringvorm van Solon bevattede ge- „ deel-  door ZWITSERLAND. 19 De Graauwbunders hebben, even als de andere Zwitferfche Staaten, hun grondgebied over het gebergte, hunne veroverde gewesten, hunne onderdaanen, hunne pro-confuls, hunne fchattingen, hunne hulde en de andere tekenen van het willekeurig gezag. Valtelin, dat de provintieën van Bormió enChiavenne bevattede, welke thans een gedeelte van de Cisalpijnfche republiek uitmaaken, hong* ten tijde van onze reis, van de Graauwbunders af. Dat land is ten noorden van hun gefcheiden doof de Alpen en ijs - bergen, welker ketenen, zig naaf het „ deelten, die de ifaatkundigè vrijheid zouden hebben kun. 5, nen aanbrengen; maar alzoo 'er geene opregte vereeni„ ging konde plaats hebben tusfchen eene bevoorrechtë „ ariftoeratie en eene onftuimige democratie, moet men dan verwonderd zijn dat de eene en andere de prooi ge3, worden zijn van den eerden vermetelen, die, midden in „ de botfingen der partijen, de vermogende op zijne hand, konde krijgen en de zwakke vrees aanjaagen? „ Schoon de overweldiging van Pififiratus, die zijne kin„ deren deéden voortduuren, het ftelzel van Solon 4n de waf i, bragt, vernietigde zij den geest van vrijheid niet, die 'er „ het gevolg van was geweest. De Athenienfers bleeven dien vrijheid - geest beminnen, die, in het vervolg, onder eene verlichter regeering, de konden, de wijsbegeerte, dö „ befchaafde zeden, die hen xot de lievelingen en de eer y, van het menschlijk geflacht gemaakt hebben, heeft Vöórfc„ gebragt. " Letter fram j. 11. stöne to fcr. f riestle$> B 2  se REIZE het oosten en zuiden uüftrekkende, het van den ouden Venetiaanfchen ftaat fcheiden. Ten westen opent het zig in de vlakten van het Milaneefche. Het wierd omtrent het midden van de zestiende eeuw, van het Milaneefche afgefcheiden; de Bisfchop van Coire deed de eene of andere twijfelachtige gift, welke men hem 'er van gedaan had, gelden; de Graauwbunders ondcrfteunden de eisfchen van hunnen Bisfchop, joegen 'e;* de Franfchen uit en wierden 'er de vettige bezitters van. De gefchiedenis van die provintie is weinig anders dan een droevig tafereel van de geweldigde en flegtfte hartstochten der menfehen. Kort na dat de Graauwbunders die veroverd hadden, beroofden zij den Bisfchop van Coire van zijn aandeel aan de fouvereiniteit en, in het begin van de zeventiende eeuw, ftonden de inwooners, tos wanhoop gebragt door de vreeslijke onderdrukking van hunne meefters, die, onder andere daaden van dwinglandij, 'er met geweld de hervorming in wilden invoeren, welke zij zelve aangenoomen hadden, op, floegen alle de Graauwbunders, die zij krijgen konden, dood, fchudden hun juk af en ftelden zig onder de befcherming van Spanje.. De Graauwbunders, onderfteund door de proceftantfche Cantons en door den Kardinaal de Richelieu, kwamen wederom in het bezit van deeze  DOOR ZWITSERLAND. ai ze provintieën; maar hun gezag was nu niet meer onbeperkt. De Graauwbunders ondertusfchen, t'onvreden over de voorrechten, die zij genoodzaakt geworden waren aan hunne onderdaanen toeteilaan door de bemiddeling van Frankrijk, die zij meenden ftrijdig te zijn met hun recht van. fouvereiniteit, zogtcn de onderfteuning van Spanje: die mogendheid, die, enige jaaren te vooren , de Valtelins had aangezet om het juk van hunne meefters aftefchudden, hielp deeze hun hetzelve weder opleggen en zij hebben het vervolgens getorscht tot de laatite verovering van Italië door de Franfchen. Alles wat 'er gebrekkigs was in de gronden van de Zwitferfche regeeringen, aan de andere zijde van de Alpen, wierd ook naauwkeuriglijk in werking gebragt in Valtelin. De ongelukkige inwooners van dat land wierden niet alleen ongeftraft geplonderd door de bailluwen en podestas, die 'er het recht met klinkende munt toe gekogt hadden, maar het gefchicdde met nog meer onbefchaamdheid dan ergens elders. Het zou onmogelijk zijn zonder walging in de bijzonderheden van deeze afpersfingen te treeden. De Valtelins waren door kragt bedwongen, maar hun geest is nimmer t'onder gebragt. De Hertog van Rohatt, fchoon een bondgenoot der Zwitfers, fpreekt in zijne gedenkfehriften over den oorlog van Valtelin, van de verachting, 'c B 3 welk  sa REIZE welk dat volk voor zijne onderdrukkers bleef gevoelen ; hij voegt 'er bij dat deszelfs kwaaien ongeneeslijk zijn, ter oorzaake van het groot zedenbederf der Graauwbunders, die alle de ondeugden van Europa in zig vereenigen, zonder eene eenige van de deugden, die daar gevonden worden , te bezitten. Ondertusfchen naderde het uur der vrijheid voor Valtelin. De Franfche vaendels zijn zedert in Lombardye geplant en, terwijl men dien volkeren de vrijheid fchonk, heeft men hun geene andere voorwaarde opgelegd dan vrij te willen zijn. De onafhanglijkheid van de Valtelins hangt nu niet meer af van de grilligheid van eenen Vorst, die hen beurtelings kon verlosfen en ketenen; thans rust zij op de onbetwistbaare rechten van den mensch, welke de drogredenaars thans even zoo min twijfelachtig kunnen maaken als de Ko-. mngen vermogend geweest zijn dezelve te vernielen. BËR*  door ZWITSERLAND. 23 DERDE HOOFDSTUK. Uitweiding over den laatften opftand van Valtelin; over de afgevaerdigden aan den Franfchen Generaal in Italië gezonden; over Buonaparte. De laatfte opftand in Valtelin is vrij wat ernftiger geweest dan de voorgaande. De macht van de dertien Cantons, altoos verbonden, als het te doen was om weêrfpannige onderdaanen t'onder te brengen, vond zig ongenoegzaam in de nabuurfchap van eene nieuwe Republiek en in tegenwoordigheid van een zegepraalend Fransch leger ? zij is niet eens gevraagd. De Zwitfers lieten de Graauwbunders en hunne onderdaanen haare gefchillen onder eikanderen beflisfen. De eerfte hadden geene lust om het lot der wapenen te beproeven en hebben zig vergenoegd met den misnoegden de bemiddeling van de Franfche republiek voorteftellen. Deeze wierd aangenoomen en men kwam overeen dat de twee partijen afgevaerdigden naar Milaan zouden zenden, daar de Franfche Generaal hen zou hooren en hunne wederzijdfche aanfpraak zou beflegten. B 4 De  1.4 REIZE De Valtelins zonden hunne afgevaerdigden zeer' fchielijk en vcrzogten de Graauwbunders door telkens herhaalde boodfchappen de hunne insgelijks te zenden. De Franfche Generaal liet hun door den gezant van de Franfche Republiek te Coire aanzeggen dat, zoo zij niet binnen den tijd van eene maand verfcheenen, hij uitfpraak zoude doen , zonder langer naar hen te wagten. Daar verliep eene maand. Geen antwoord, geene gezanten. De Generaal verklaarde dan, overeenkomltig met het Cisalpijnsch Uitvoerend Bewind, na de grieven van de geregeerde en de weigering van de regeerers van hunne voorgewende rech^ ten te doen gelden, gelijk zij aangenoomen hadden te zullen doen, gewikt en g< woogen te hebben., dat geen volk onderdaan kon zijn van enig ander volk zonder de rechten der natuur te fcheiu den, en erkende voor. eene onaf hanglijke natie de volkeren van Valcelin en van de Graaffchappen Chiavenne en Bormio. Men Hemde vervolgens in hunne vereeniging met de Cisalpijnfche Repun bliek, die zij verzogten. De houlaen der Graauwbunders, befpeurende hoe weinig zij met hun onbeleefd üilzwijgen gewonnen hadden, begonnen elkandcren hun gedrag bitterliik te verwijten. Daar kwamen afgevaer-, digden van verfcheiden Gemeenten te Coire en verzogten dat het Congres opgefchort wierde, dat 'er een algemcene landdag zoude opgeroepen WOi-»  door ZWITSERLAND. 25 worden, dat men de banden van vricndfchap mee Frankrijk weder zoude aanknoopen, en dat Valtelin de fouvereiniteit zoude mogen uitoefenen. Hec Congres zond deeze vraagen aan alle .de Gemeenten der drie Bondgenootfchappen. Derzelver afgevaerdio;den kwamen bijeen en, na alle de leden van het Congres afgezet en in verzeekering genoomen te heoben, na eene commisfie van dertig leden benoemd te hebben om de misbruiken te hervormen en de omwenteling te volbrengen, decreteerden zij dat men terftond gezanten naar Milaan zoude zenden om de herziening van het befluit te verzoeken enBuonaparte alle voldoening aantebieden. Wanneer men met eenen wijsgeerigen geest in de verloopene eeuwen terug ziet, met welke droefheid ziet men dan de lange lijst niet ontrollen van de menfehen-vernielers, welke de gefchiedenis helden noemt! Hoe weinige vindt men 'er van die godlijke wezens, die gewerkt hebben en welken het gelukt is om hunne gelijke te verbeteren, in plaats van dezelve te vernielen! Tot hier toe had men de toomlooze heerschzugt zig ongeftraft zien verheugen de waereld in boeijen te houden; men had de raaskallende gloriezugt haare dorst zien lesfchen met de traanen, welke zij deed vergieten. De lier der dichters vierde die verwoedheden en fmoorde de ftem der wijsbegeerte en de lesfen van gemaatigdheid, welke zij geeft, maar daar is een B $ 'nieuw  a6 REIZE nieuw tijdperk begonnen; verwóefte provintieën, drommen van menfchen die geflagt zijn zullen geene glorie-tijtels meer zijn. Dat Buonaparte, de Alpen beklimmende, den keizerlijken adelaar voor zig verjaagd en dat hij zijnen dreigenden fnavel zijne lieffte prooi ontrukt heeft, hij heeft 'er zeekerlijk recht door verkregen op de vervoeringen van onze bewondering; de groote bevelhebbers der oudheid en van de hedendaagfche tijden worden door hem verduifterd; zijne bekwaamheid, zijne dapperheid zijn boven allen lof; zijn oog, om mij van de welfpreekende taal van eenen Franfchen Minister te bedienen, ontftal het geval alles en zijn vooruitzigt maakte hem mee ft er van het taekoomende; maar waarom zal hij voornamelijk in de gefchiedenis geroemd worden? Om zijne edelmoedigheid jegens de volkeren, die hij overwonnen heeft. De blikzems van zijnen degen zijn voor hun de eerfte ftraalen der vrijheid geweest en zij hebben de vernederende banden der flavernij tegens de zinnebeelden der vrijheid, met den olijftak des vredes vermengd, verwisfeld. Deeze grootheid is nieuw, zonder voorbeeld; en, dat ons weinig verwonderen moet is dezelve gevoegd te zien bij die eenvoudige [maak der oudheid, die hem bijzonder eigen is, bij zijne lust tot de afgetrokken weetenfchappen, bij zijne diepe verachting voor alle luifter, pragt, weelde, dis verachtlijke voorwerpen van eerzugt van gemeens  door ZWITSERLAND. 27 tte zielen. En dat ook eene zagte ontroering in mijn hart, een gevoel van nationaalen hoogmoed verwekt, is de neiging, welke deezen grooten man naar Osfian trekt, wiens hartstochtelijke eenvoudigheid overeenkoomt met zijne verheven gevoelens en hem boven de dingen der waereld opvoert. De glorie van Buonaparte, zegt de Minister, behoort aan zijne dappere foldaaten, aan alle Franfchen toe. Ik durf 'er bijvoegen: de glorie van Buonaparte wordt niet flechts op Frankrijk alleen teruggekaatst; gelijk die van Homerus of Newton, behoort zij de geheele waereld toe. VIERDE HOOFDSTUK. Baden van Pfefer. Sargans. Wallenftadt. Gezigt van het meir van Wallenfadt. Reis door het gebergte. Heerlijk gezigt. Storm. Maan - regenboog. "Voorbij de ftad Coire loopt de weg langs de oevers van den Rhijn door eene breede valei, mee bergen begrensd, die nog enige trekken van het wild aanzien der Alpen behouden. Het landfchap wierd zagter naar maate wij voortgingen, en in fraaie weilanden hield zig eene menigte boeren be-  ü8 REIZE bezig met den arbeid van den tweeden hooibouw. Wij namen eenen omweg om Mayenfeld te zien, dat op de grenzen van Graauwbunderland ligt en dat, door eene zonderlinge voorwaarde in bet verdrag van vereeniging, te gelijk de Graauwbunderfche bondleden onderworpen en derzelver mede - fouverein is. Vervolgens een weinig op onze fchreden terugkeerende, trokken wij den Rhijn over en volgden den weg van Ragatz en van de baden van Pfeffer. Deeze baden worden bezogt door de zieken, die 'er van hunne kwaaien koomen geneezen, en door de reizigers, die 'er de natuur willen koomen bewonderen. Men kan met geene mogelijkheid eene aangenaamer wooning zien dan die, waarin men de vreemdelingen ontvangt. Het water wordt 'er gebragt door buizen van de plaats daar het uit de bron vliet en daar de zieken te vooren verplicht waren het, niet zonder groot gevaar, te gaan haaien. Daar gaat tharts niemand naar toe dan die, welke nieuwsgierig zijn om eenen der vreeslijklle afgronden van geheel de Alpen te zien. De abtdij van Pfelfer ligt op den heuvel, die van den oever des Rhijns opwaarts loopt en zij heeft een heerlijk gezigt. De abt is Vorst van het Heilig Roomfche Rijk en niet alleen heer van de baden, die veel aan zijne milddaadigheid verfchuldigd zijn, maar ook van het omliggend land. De abt-  door ZWITSERLAND. ^ abtdij is van de- orde van St. Benediftus en is in de agtfte eeuw gefticht. Van Ragatz gongen wij naar Sargans, bailluwfchap van de agt oude Cantons afhanglijk, die 'er, elk op zijne beurt, eenen bailluw zenden, wiens funétieën twee jaaren duuren. De ftad ligt op eene zagte fchuinfte, beneden aan den grooten Schalberg, die eene der ketens van het Canton van Appenzel is. Het kasteel van Giverne, daar de Graaven van Sargans hun verblijf hielden, heeft eene zeer fchilderachtige uitwerking, van den weg gezien. De inwooners zijn proteftanten en katholijken en genieten enige voorrechten tot verkiezing van hunne magiftraaten, evenwel ak toos onder opzigt van den bailluw. De ftad Wallenftadt, onder het bailluwfchap van Sargans behoorende, ligt aan het eind van het meir,, aan hetwelk zij haaren naam geeft; zij is eene der voornaamfte ftapelplaatfen van den han^ del van Zwitferland en de Graauwbunders. Alle deeze landen zijn de Cantons onderworpen, die 'er zig altoos laaten vertegenwoordigen door bailJuwen, dus is 'er weinig verfcheidenheid in hunne regeeringen. Enige voorrechten min of meer, maar die altoos wijken voor den wil van den Proconful, zijn der moeite niet waerdig om 'er melding van te maaken. Het was zeer fchoon weder toen wij te Wallenftadt aankwamen, fchoon een ligte regen, die in dera  ■go R Ë I 2 E den nacht gevallen was, ons reeds had aangekondigd dat de berg met eene kleine laag fneeuw zoü bedekt zijn. Wij verwagteden in twee of drie uuren naar het ander eind van het meir naar Weien te zullen kunnen overvaaren; want wij waren bij tijds aangekoomen om van den oostenwind, die altijd 'smorgens uit die itreek waait, gebruik te maaken. Daar was evenwel dien dag eene uitzondering in de regel en de wind bleef ftijf in het westen liaan. De fchippers, en vooral de herbergier, raadden ons fterk af tegens den wind in te vaarten ; dan alzoo Wij vreesden dat die gril van den wind des anderen daags nog zou voortduuren en misfehien nog langer, bellooten wij ons niet van zijne grilligheid afhanglijk te maaken en ons te land, langs den zuidlijken oever van het meir, door het gebergte, naar Glaris te begeeven. Men verzeekerde ons dat de weg zeer goed was en hij kon, op zijn ergst genoomen, in het oog van de inwooneren en van ons, die thans al aan de moeijelijkheden gewoon waren, voor goed doorgaan; doch, alzoo de goederen gemeenlijk te water vervoerd worden, maakt men in het geheel geen werk van dien te onderhouden. Op enige plaatfen waren wij genoodzaakt in het meir te gaan; op andere moeiten wij op rotfen klimmen en ons altijd meer op de behendigheid en voorzigtigheid van onze paerden betrouwen dan op ons eigen oordeel. Maar de verwondering,  door ZWITSERLAND. 31 welke ons de gezigten, die ons voorkwamen, gaven , deed ons dikwijls de gevaaren van den weg vergeeten. Aan deeze zijde van het meir zijn de bergen met weiden en wilde bosfehen bedekt, met gehugten en hutten bezaaid, tot op de hoogfte met fneeuw bedekte toppen, die de ketenen bergen van het Canton van Glaris kroonen. Aan den overkant van het meir verhefte de Glattewand zijn loodregt hoofd omtrent twee duizend voeten boven de oppervlakte van het water en vertoonde in eene groote ruimte niet dan eenen ontoeganglijken muur, daar het onmogelijk was aan land te koomen. Van een nog hoogeren top van den Ammom Hortte de Ammenbach in pragtige watervallen en de majelleit van dat fchouwfpel, het gebrul van deeze groote water-klomp, door de verte verzagt, hielden ons enige oogenblikken in opgetogenheid. Na enige uuren reizens waren wij genoodzaakt het meir te verlaaten en het gebergte van Kerenzen intetrekken. Hier wierd de weg nog gevaarlijker; fomtijds Maken 'er ontzagchelijke fteenrotfen boven onze hoofden uit; wat verder moeiten wij over een fmal padjen langs den afgrond rijden en menigmaalen waren wij ons behoud alleen daar aan verfchuldigd, dat onze paerden nu gewend waren door de Alpen te loopen, zij waren 'er zoo behendig in geworden als geiten. Zei-  3» R E I Z É Zelden leveren de bergen van Zwitferland zeer uitgeftrekte gezigten op; dat, hetwelk wij te Kerenfen hadden, deed ons egter niet klaagen over den oostenwind en betaalde ons voorde moeite, die wij gedaan hadden. Wij waren toen tot eene groote hoogte geklommen in het gebergte van Glaris; alle de voorwerpen, die wij tot hier toe na eikanderen gezièn hadden, ontdekten zig in eens aan ons gezigt. De ontzagchelijke keten rotfen, die het meir van Wallenlladt ten noorden bevatten, daalde nu voor ons en kwam ons flechts als eene lijst van het tafereel voor. Agter op het gebergte, waarop wij waren, huppelde liet oog van top tot top tot de ijsbergen van Tyrol, welker fneeuw de ondergaande zon met purper kleurde. Aan de overzijde naderde de zon, met een gehemelte van fchittercnde wolken gekroond, het meir van Zurich, dat wij in het verfchiet hadden en ontflak deszelfs geheele oppervlakte, en als wij dat meir met onze verrekijkers befchouwden, vertoonde zig deszelfs beroerd water als de fchijf der zon in eene telescoop, en de fchuiten, die 'er op waren, als de vlekken, welke men op dat hemellicht gewaar wordt. Terwijl dat groot en rijk fchouwfpel onze aandacht bij uitfluiting van alle andere bezig hield, waarfchuuwden ons de boeren, die zig uit de nabuurige hutten rondom ons verzameld hadden, $n van welke enigen nu en dan van ons vergund was  door ZWITSERLAND. 83 was door onze verrekijkers te zien, dat 'er Zig een onweder vormde op het meir van Wallentladt en dat wij 'er misfchien van overvallen zouden worden , voor wij het dorp zouden bereikt hebben» daar wij onze paerden gelaaten hadden. Wij befpeurden geen teken van onweêr; maar het geoefend oog van onze bergbewooneren had zig niet bedrogen; de donder rommelde weldra op de rotfen aan den overkant en wij hadden nog niet veel weg afgelegd of onze berg zelf was omgeeven met blikzems, welker flingerende ftraalen elkaiiderert in alle rigtingen oveTkruiften en allerleie gedaanten en kleuren aannamen* Zij beletteden ons egter niet onzen Weg te vervol* gen; de boeren hadden ons verzeekerd dat zij, in deftreeken daar wij ons bevonden, met geen gevaar verzeld waren* Aan ons dorp gekoomen zijnde , Zonden wij onze gidfen weg en wij befchouWden met een niet min verwonderd, maar gerustef oog een ander verfchijnzeh Het paleis van het onweder , waarvan wij nog flechts de voorloopers gézien hadden, naderde zelf, zagtlijk en zwart van kleur, even als of een van de omringende bergen aan het voortdrijven ware. Wij befchotiwden weldra gemaklij ker die wolk naar eene grooten lompen klomp gelijkende, wanneer de maan ^ agterons opkoomende, haare ftraalen op haar fehoot en op haare oppervlakte eenen duidlijken regenboog^ maar zagt en zonder kleuren, fchiiderde* De II. Deel* C lucht  te REIZE lucht wierd bedaard: die berg van dampen hield ftil, verdween en liet onze aandacht los, welke zij bezig gehouden had. VIJFDE HOOFDSTUK. Claris. Algemeen overzigt van dat Canton. De wijzen van menfchen te verhopen van de veertiende eeuw en van de agttiende eeuw vergeleken. Democratifche regeering van Glaris. Befchrijving van eene van derzelver volksvergaderingen. Godsdienftige verdraagzaamheid in deszelfs geheele uitgeftrektheid uitgeoefend. D es anderendaags 's morgens trokken wij over den Walemberg en daalden weder af in de valei van Glaris door pijnboomen-bosfehen en door weiden, daar vee graasde. Op elke fchred vertoonden het meir van Zurich en de heuvelen, die van deszelfs oevers oprijzen, eene verfcheidenheid van de heerlijkfle gezigten. Aan den ingang van deeze valei flaan twee of drie aangenaame dorpen, een van welke Naefels is, vermaard door de overwinning op het eind der veertiende eeuw op de Oostenrijkers behaald, en in welken {lag flechts vier honderd mannen, door.eene Samfon3 krijgs- ,. . ver-  door ZWITSERLAND. |j verrigting, een talrijk leger over hoop wierpen, door rotfen op hetzelve te laaten afrollen, terwijl het in eenen moeijelijken weg befloten was. - De ftad Glaris is zindelijk gebouwd en derzelver voornaamfte ftraat is met fonteinen verfierd* Dit fieraad vindt men in de meefte fteden van Zwitferland ; de ftraaten worden 'er bijna overal fchoon gehouden en verfrist door beekeri van een levendig en helder water. De wegen zelve deelen in die weldaad der natuur en ik heb opgemerkt dat ik, waar ik ook in dat land geweest ben, irt de gebergten, in de vlakten, of in de valeien, altoos het geruis van water gehoord heb, dan zagt, dan fterk, dan nederig, dan dreigend, naar dat het van eene eenvoudige water-ftraal, uit eene beek, uit eenen afvallenden ftroom, of uit eenen Waterval voortkwam* Glaris, tusfchen hooge en bijna loodregte bergen, welke het onweder van den voorigen avond met eene laag fneeuw bedekt had, als begraaven j levert een zeer wonderlijk gezigt op; maar een vreemdeling, welke die valei doorreist, moet met verwondering opmerken dat de ftad in het onvoordeeligst gedeelte van dezelve geplaatst is. Wij begaven ons niet verder in de valei dan Glaris en wij beroofden ons daardoor van het ver-* maak van die gedeelten van het Canton te zien , welke men als de fchoonfte en de fchilderachtigfte befchöuwt. ramond merkt aan dat de na* C * tuur  \6 REIZE tuur dat Canton met bijna ongenaakbaare bergen fchi jnt omringd te hebben, om een Jand te verdedigen, dat zij beftemd heeft om de onfchendbaare fchuilplaats der vrijheid te zijn. Die fteile bergen zijn voorzeeker uitmuntende verfchanfingen geweest, toen het 'er voor dit volk op aan kwam om zijne onafhanglijkheid te verkrijgen of te handhaven; maar zonder den geest van vrijheid zouden zij weinig geholpen hebben. De Rhijn, Luxemburg en Mentz, door de fterkfte krijgskunde verdedigd, hebben Duitschland niet kunnen behouden; de moerasfen van Holland hebben den Stadhouder niet gered en de Alpen zelve zijn ongenoegzaame bolwerken geworden voor flaaffche legermachten. De gefchiedenisfen van alle de Cantons hebben groote overeenkomst met eikanderen. Deeze droegen voorheen het juk der Koningen, geene het juk der Edelen. Dit was onder de beheerfching van de abtdijen de geestlijke zusters van Seckingen in Zwaben, die haare rechten op eenen zoon van een' Keizer overdroegen. Het fchijnt dat men in dien tijd de Zwitfers met zoo weinig ontzag behandelde als men in onze dagen de Poolen gedaan heeft. Daar is egter een ftuk, waarin de barbaarschheid van onze eeuw die van die ruuwe eeuwen te boven gaat; men dreef Hechts handel in de rechten van den mensch en zedert de verfoeijelijke flaaven- handel in Europa gewettigd is, handelt  door ZWITSERLAND. 3? dek men in menfchen zelve. Men kan egter, tot roem van verfcheiden Europifche natieën, zeggeti dat zij die monfterachtige misdaad met afgrijzen befchouwen. Daar zijn nog maar twee natieën, welke men die verwijten kan; die, welke het eerst de nieuwe waereld ontdekte en die het grootfte gedeelte nog met eene zwakke en onderdrukkende hand onderworpen houd en dat eiland, daar de vrijheid weleer haar' wieg had en dikwerf eenè fchuilplaats vond, maar daar zij nu „ roet eeh „ angftig oog dat ontaart vuur ziet uitgaan. Dë „ fiere onafhanglijkheid verlaat zijne velden; het ,, vreemd goud heeft zijne zeden verbasterd en de „ zoonen van Afrika en Indie lagchen dat zij zig „ gewiooken zien " (*). De nabuurige Cantons, in het midden der veertiende eeuw, de Oostenrijkers verjaagd hebbende, deeden denzelfden dienst aan die van Glaris en de flag van Naefels bevestigde deszelfs onafhanglijkheid. Dat Canton is gedeeltelijk democratisch. Een Regeering-raad, uit drie en zestig leden beftaande, maakt de uitvoerende macht uit, van welke de Prefident den tijtel van Landamptman voert. ( * ) Stern independence front his glebe retires, And anxious freedont eyes her drooping fires; By foreign wealth are British morals chang'd, And Afric's fons and Indiaas fmile avengd. Mevr. SARSAVLDi C 3  38 REIZE voert. De wetgeevende macht berust bij het geheele volk; alle mannen, boven zestien jaaren, vergaderen eens 'sjaars om wetten voorteflaan, of om reglementen te bekragtigen, die bij voorraad door de uitvoerende macht aangenoomen zijn, om verbonden aantegaan, tot oorlog of vrede te befluiten en hunne regenten te benoemen. Deeze vergaderingen worden gewoonlijk in de lente gehouden; de burger ra mond geeft belangrijke bijzonderheden op van die, welke plaats had in July i77?, bij gelegenheid van een tractaatmet Frankrijk, welk men moest bekragtigen of afkeuren. De regen had de ftroomen doen ^wellen en een groot getal leden van den fouverein belet in de vergadering te koomen. Het Canton was in twee partijfchappen verdeeld, van welke de eene, gelijk natuurlijk was, tegens de regeering was. Deeze partij, voornamelijk uit burgers beftaande, die aan deeze zijde van de ftroomen woonden, had de meerderheid en wilde dat men terftond het werk zoude aanvangen. Na lange redenwisfelingen wierd dit voorftel egter verworpen en men ftelde de vergadering tot 's anderendaags uit. „ Geduurende den zondag, " vervolgt de burger ra mond, „ kwamen de ftemgerechtigden „ van alle kanten naar Schwanden, en, hun ge>, tal ten naaften bij volledig zijnde, begaf men M zig des anderendaags 'smorgens in eene vlakte,  door ZWITSERLAND. 39 „ daar de algemeene vergadering gehouden worde. „ Hec is een weiland, enige morgens groot, aan " den voet van eenen berg en digt bij het vlek „ Schwanden. Daar ftonden vier reijen banken " klaar, die eenen kring vormden van meer dan „ drie honderd voeten middellijn. De regeering „ binnen in den kring plaats genoomen hebbende, „ gong het volk, uit omtrent vier duizend men„ fchen beftaande, alle gewapend, op de banken „ neder zitten, zonder enige andere onderfchei„ ding, dan die men wel maaken wil voor de Z priefters van het diftrict, welken men gemak„ lijke ftoelen geeft naast de regeering. De voor„ zitter ftond overeind en leunde op het zwaerd „ der vrijheid (*) omtrent in het midden van „ den kring, met den griffier en twee bodens, „ met mantels van de kleur van het Canton geI kleed. De vrouwen mogen den kring niet na„ deren, maar de kinderen van het manlijk geflacht, die nog geen zestien jaaren bereikt heb„ ben, hebben het recht om in het midden te „ wezen, mits zij niet ftaan, zoo uit eerbied voor » de (*) „ De Voorzitter leunt op eenen langen zwaaren fa. „ bel, die van het getal dergeene is, waarmede eertijds " de Oostenrijkers zijn afgetogen. Hij is zonder enig ver-' fierzel; het is het zwaerd van eenen dapperen patriot van de veertiende eeuw. Welk een fcepter, als een repu'eii* Hein die» ir* de hand houdt! " C 4  4» REIZE „ de vergadering als om de ftemmen niet te ftui„ ten en het gezigt niet te hinderen. ..." „ De vergadering wierd geopend door eene re9, denvoering van den Voorzitter, die met eene „ edele eenvoudigheid verflag deed van de bijzon„ derheden van zijne zending en van de redenen „ die hem overgehaald hadden om het tra&aat te „ tekenen. . . . Vervolgens floeg hij de bekragr „ tiging van hetzelve voor, die de Afgezant van „ Frankrijk te Soleure afwagtte. Eene zaak van „ zoo veel gewigt moest bi j meerderheid van flem„ men beflist worden; de geheele vergadering „ riep eenpaariglijk dat het onnodig was de ftem„ men opteneemen en dat, zoo 'er een burger „ v/are, die de vriend van Frankrijk niet was, hij „ niet bekend moest worden. Toen verdubbel„ den de toejuichingen met eene vervoering, van „ welke ik, niet zonder enigen hoogmoed, d« „ reden aan mijne Engelfche reisgenooten ver„ klaarde. " Deeze overvloeijing van toegenegenheid kon achtingwaerdige beweegredenen hebben; het is egter moeijelijk in den eerften opflag te raaden wat deeze overeenftemming tusfchen de volksregeering van Glaris en de willekeurige regeering van frankrijk hadde kunnen doen ontftaan; en het zal misfehien ook wonderlijk voorkoomen dat, toen Frankrijk, vrij geworden zijnde, de voortduuring yan deeze vriendfehap verdiend en verzogc heeft,  boor ZWITSERLAND. 41 heeft, geen Voorzitter van de Zwitferfche volksregeeringen, op den fabel leunende, die wel eer de dwinglanden aflloeg, voorgefteld heeft om een verbond met de Franfchen te vernieuwen en dac geene vergadering, onder algemeene toejuiching, gedecreteerd heeft deszelfs Afgezant te Soleurè te gaan geluk wenfchen. Integendeel, toen Frankrijk tegenfpoed had, hebben deeze republikeinfche bondgenooten dien Afgezant gedwongen elders eene fchuilplaats te zoeken. De hartstochten ontwikkelen zig fomtijds woedend in volksvergaderingen. Ik heb reeds gefprooken van het voordeel, dat de partijzugt trekken wilde van de overftrooming. De burger r am o n d voegt 'er bij dat de bedreigingen, het onftuimig gefchreeuw, de verhitte menigten, die den Voorzitter en de Raadsheeren digt op het lijf drongen, dit fchouwfpel wezenlijk fchrikbaarend maakten voor menfchen, die aan vreedzaame vergaderingen gewend zijn. rousseau heeft misfchienniet genoeg op deeze zwaarigheden gelet, daar hij, in zijn Maatfchaplijk Verdrag, het ftelzel van regeering bij vertegenwoordiging eene ftaatkundige ketterij noemt. Het is ongetwijfeld waar dat een volk, als het zijne fouvereiniteit heeft overgedraagen, 'er van ontbloot is tot den tijd van de eerstvolgende verkiezingen; maar in de toepasfing beftaat het geluk van een volk niet zoo zeer in de aanhoudende uitoeffening van zijne fouC 5 ve,  42 REIZE vereiniteit, dau wel in het verinogen van dezelve toe te vertrouwen aan regenten, uit zijn midden genoomen, die verantwoordlijk zijn en vooral die ontflagen kunnen worden. Glaris vertoont een beminnelijk voorbeeld van godsdienftige verdraagzaamheid. Terwijl in de andere Zwitferiche Cantons de heerfchende godsdienst geenen mededinger duldt, maakt hier de verfcheidenheid van geloof geen onderfcheid in de liefde, die tusfchen broeders heerfchen moet. Het getal der ledenmaaten, dat niet even groot is, geeft het eenigst overwigt dat 'er tusfchen de twee feften is. De proteftantfche Voorzitter blijft drie jaaren aan en de roomsch-katholijke maar twee; de raad van regeering beftaat uit een getal Katholijke en Proteftanten, geëvenredigd aan het getal der volgers van elke belijdenis. De kerk is onder hen gemeen, zoo wel als al het gereedfchap, uitgezonderd het orgel; waarfchijnlijk denkt men dat het geene regtzinnige en ketterfche toonen te gelijk kan voortbrengen. Dat Canton is met de zugt tot heerfchen bezield , zoo wel als de andere. Het heeft zijne onderdaanen in het land van Verdenberg, en het is medepligtig aan de onderdrukking, door verfcheiden Cantons met eikanderen over andere landen geoefend, gelijk Rhinthal, Sargans, Thurgovia en de Italiaanfche bailluwfchappen; maar men moet bekennen dat de zeden 'er voorbeeldig zui-  door ZWITSERLAND. 43 ver zijn; daar worden nooit hoofd-raisdaaden begaan; het is twintig jaaren geleden dat, de rechtbank eenen man ter dood veroordeeld hebbende, men verplicht was eenen fcherpregter uit een vreemd land te ontbieden. Ik heb egter eenen geloofwaerdigen regent van Bazel hooren zeggen, maar ik kan het, tot eer van de eeuw, bijna niet gelooven, dat het nog maar tien jaaren geleden is dat 'er eene oude vrouw ter dood veroordeeld is onder voorwendzel van toverij, ZESDE HOOFDSTUK. Meiren van Zwitferland; voordeelen en ongemak" ken van dezelve. Zurich het Athenen van Zwitferland. Deszelfs regeering ariftocratifcher dan dat van Bazel. Burgerlijk en godsdienftig onderwijs. Aanmerkingen over liefdaadige inflellingen, die in Frdnkrijk nog ontbreeken. De Cantons van Glaris verlaatende, trokken wij door een gedeelte van het Canton van Schweitz om te Lachen te koomen, eene haven aan het meir van Zurich, de ftapelplaats van de koopwaaren, die naar Graauwbunderland of naar Italië gaan. Daar  44 R E I Z S Daarze?den wij vaarwel aan de ijs-bergen, rotfen , watervallen en vonden de aangenaamheid weder, welke zagter landfchappen opleveren. Tui? nen, boomgaarden, koren - velden, met lusthuizen en wel gebouwde dorpen afgewisfeld, verfierden de zagtelijk golvende heuvelen, die dat bekoorlijk meir bezoomen. Niet alleen vormen de meiren de aangenaamite afwisfelingen van de Zwitferfche landfchappen, maar zij zijn ook de gemaklijkfte middelen van gemeenfchap. Het is zeeker dat, als 'er minder meiren waren, 'er nog veel bebouwd land meer zou wezen, maar de natuur zou 'er veele bekoorlijkheden door verliezen. Een burger van Lucerne zeide mij eens met eene zugt dat, zoo Zwitferland een Koning gehad hadd', hij wel middel zoude gevonden hebben om alle de meiren uittedroogen. Welke vreemde denkbeelden vormde zig dan die republikein van de fmaak en het vermogen van een' Koning ? Het meir van Zurich is omtrent tien mijlen lang en deszelfs breedte verfchilt van eene halve mijl tot eene mijl. De brug van Rappershwfll ligt. over deszelfs fmalst gedeelte, en toen wij 'er onder door voeren, giste ik dat derzelver lengte meer dan eene Engelfche mijl was. Zurich heeft eenen waaren voorrang boven de andere fteden van Zwitferland, niet alleen om de openbaar en bijzondere deugden, van welke zij: de  door ZWITSERLAND. 4S de zetel is, maar om den luifter., welken haarde konften en weetenfchappen bijzetten; nergens wordt de letterkunde met zoo veel ijver beoefend en men heeft Zurich het Zwitfersch Athsmn genoemd. Maar die fmaak voor de konften, welke ook elders derzelver gelukkige uitwerkzelen mogen geweest zijn, was hier niet genoegzaam om de gebreken der regeering te verbeteren. Het Canton Zurich heeft, even als dat van Bazel, zijnen grooten en kleinen Raad met twee Burgemeefters; het bevat meer dan honderd en zeventig duizend zielen, onder welke flechts een gedeelte van de inwooneren van Zurich, dat niet meer dan twee duizend menfehen bedraagt, recht op de fouvereiniteit heeft; en als men in aanmerking neemt dat dit Canton grooter is dan dat van Bazel, daar meer menfehen het recht van burgerfchap hebben ; als men in aanmerking neemt dat 'er van die twee duizend perfoonen maar twee honderd zijn die met de macht bekleed zijn, dat de bedieningen van deeze voor hun leven zijn, en dat zij het zijn, die, in gevalle 'er plaatfen open vallen, dezelve met nieuwe leden vervullen, dan zal men begrijpen dat het eene Oligarchie is, die nog minder dan die van Bazel met de beginzelen van ftaatkundige vrijheid is overeen te brengen. Het misbruik van het monopolie wordt in die ftad nog verder gedreven dan te Bazel Al wie niet tot de twee duizend bevoorrechte behoort is vreem-  4<5 REIZE vreemdeling, onderdaan, of flaaf en kan geenen koophandel onderneemen, geene handteering drijven , noch zeifs hoopen tot de waerdigheid van burger te koomen, die 'er het recht toe geeft, naardien het nu weldra twee eeuwen zal geleden zijn dat dit lighaam geen nieuw lid onder zig heeft toegelaaten. Deeze berooving van burgerfchap is nog niets, als men die vergelijkt bij de plaagerijen, die het onderworpen geflacht dulden moet. De boer kan de vrugten van zijnen arbeid maar op eene enkele markt brengen; hij moet altoos den weg naar Zurich neemen. Tot voordeel van den burger te werken is zijn lot; tegens dit misbruik van macht te morren wordt verraad genoemd; wederftand te bieden is de dood. De Franfche omwenteling en de vrijheid hebben veele aanhangers te Zurich; het opzigt over de drukpers is 'er, zege men, minder geflreng dan in enig ander gedeelte van Zwitferland. Hoe kan het dan zijn dat de onderdaanen maar eenen enkelen voorfpraak gevonden hebben en dat deeze een vreemdeling was, toen zij, twee jaaren geleden, om de hervorming der misbruiken, waar onder zij zugteden, verzoekende, men hun niet dan in den gewoonlijken ftijl antwoordde, gevangenis, boete, ballingfchap? Zoo het waar ware dat de onderworpen klasfen in Zwitferland zoo gelukkig waren als men dikwijls heeft willen voorgeeven, zouden dan dier- ge-  door ZWITSERLAND. 47 gelijke opftanden zoo menigvuldig geweest zijn? Welk volk heeft men ooit tegens het geluk zien opftaan? In het midden van de voorledene eeuw, toen de inwooners van de vier Cantons de ftad Bern met hunne houten kanonnen belegerden, in den oorlog, den boeren oorlog genoemd, zouden zij toen opgeftaan hebben, als hun geluk zoodanig geweest ware als men het ons heeft willen affchilderen? Toen de fteden en het platte land van het Canton Zurich in het jaar 1795 hunne charters, tot bewijs van hunne billijke eisfchen, te voorfchijn bragten, zouden zij dat toen wel gedaan hebben, als zij niets te verlangen gehad hadden? Het is waar, zij wierden niet onthalst, gelijk de officier, die, enige jaaren geleden, in het ftof der archiven, een oud parkement ontdekte, waaruit dezelfde rechten bleeken, en dat hij de onvoorzigtigheidhadaan eenen vriend mede te deelen; maar deeze laatfte eisfchers van hunne rechten lijden nog de ftraf, die hun wierd opgelegd voor de ftoutheid, die zij gehad hebben, van op de voorrechten van de fouvereine burgers te fmaalen. Men heeft ons gezegd dat men te Zurich, meer dan in enige andere ftad van Zwitferland, die zugt tot de onafhanglijkheid behouden heeft, die de grondleggers van de Zwitferfche vrijheid kenfchetfte. Doch, zoo een der braaven, die den Zwitferfchen grond.van de tegenwoordigheid der Oos- .ten-  48 REIZE teni'ijkers zuiverde, 'er thans weder verfcheên9 met welk oog zou hij die gewaande vrienden der vrijheid de onbillijkfte geftrengheden over hunne onderdrukte medeburgers zien oefenen? De municipaale en inwendige reglementen van die ftad verdienen den grootften lof. De regeering heeft eene menigte inrigtingen van weldaadigheid en van onderwijs gemaakt, onder andere het weeshuis, een fonds tot onderwijs van arme kinderen en om hunne ouderen van geld, klederen en godsdienftige boeken te voorzien; gasthui* zen voor ongeneeslijke en andere voor zieken en armen van alle landen en van alle gezinten. Daar worden verfcheiden opvoeding - huizen op kosten van den Staat onderhouden, die voor allerlei openbaar onderwijs zorgt. Daar zijn fchoolen, waarin men de fraaie letteren, konften en ook de godgeleerdheid onderwijst. Men prent den kinderen vroeg godsdienftige denkbeelden in; ik ben eens, in eene groote kerk te Zurich koomende, zeer verrascht geweest eene talrijke menigte toehooreren te vinden, geheel uit kinderen beftaande, die van hunne proteftantfche predikanten onderwijs in de godsdienst -pligten ontvingen. Men behoeft niet veel bedreven te zijn in de kennis van het menschlijk hart om te gevoelen welke duurzaame indrukzelen die lesfen, met plegtigheid in het openbaar gegeeven en die den geest aan deugdzaame en godvrugtige hebbelijkheden gewennende, in  door ZWITSERLAND. 49 ïn het vervolg een zuiver licht cp de moeijelijke paden des levens moeten verfpreiden, op den nog buigzaamen geest der kinderen voortbrengen moeten. Deeze waakzaamheid op de ontwikkeling van de geestvermogens der kinderen verklaart de meerderheid van de ftad Zurich boven de andere fteden van het bondgenootfehap, in hetgeen betrekking heeft tot de zeden- en letterkunde en men kan deeze gelukkige uitwerkzelen niet zien zonder te zugten dat men, onder zoo veele groote en roemrijke verbeteringen, welke men aan de Franfche omwenteling verfchuldigd is, nog zoo weinig voor de opvoeding gezorgd hebbe. De omwenteling heeft het barbaarsch, uit het leenrecht overgebleven, recht van eerstgeboorte vernietigd en daardoor eene gelijkmaatiger verdeeling van de bezittingen gehandhaafd; zij heeft de kloofters afgefchaft en de kerk van den Staat gefcheiden; zij heeft den geest van onderzoek en nafpeuring eene nieuwe loopbaan geopend en de waarheid, die zig aan het ander eind van die loopbaan bevindt, kan reeds in het verfchiet befpeurd worden; zij heeft de bevoorrechte klasfen nedergeveld en de deugden, de talenten zien zig niet meer in de maatfehappij door de geboorte uit haare plaatfen verdrongen; zij heeft den verfoeilijken flaaven-handel afgefchaft, die eeuwige fchande voorde volkeren, die denzelven nog dulden, en II. Deel. D de  50 REIZE de Afrikaan roept in de Franfche volkplantingen niet meer geknield: Ben ik dan geen mensch, geen broeder (*)! Maar hij heft zijne handen, van ketenen verlost, op en, zijne oogen ten hernel flaande, zegent hij de omwenteling, die hem verlost, en Frankrijk, dat hem onder het getal zijner kinderen opneemt. De ziel ontluikt, als zij die verheven gevolgen Van de omwenteling befchouwt, van welke elk, in het oog der reden, de wreede, maar voorbijgaande, plaagen, van welke zij het voorwendzel of de oorzaak geweest is, opweegt; men zou haar gaerne met den Engelfchen Demosthenes de roemrijk/Ie en verheven/ie pooging van 's menfehen wijsheid en moed noemen (f). Maar wat heeft men tot hier toe weinig gedaan tot verbetering van de behoeftige klasfe, voor welke de omwenteling voornamelijk voordeelig moest zijn! Het verbasterd volk van Rome fchreeuwde: Brood en fchouwfpelen! Het herboren volk van Frankrijk roept: Brood en onderwijs. De omwenteling zal flechts de helft van haar doel bereikt hebben en de gelijkheid van rechten zal (*) Zinfpeeling op het zegel van de fabriek van Wedgwood, dat de vrienden der Zwarten in Engeland draagen. (f) lledenvoering van Fox in het Huis der Geineeuten, tot antwoord op de Philippica van Burke,  door ZWITSERLAND. 51 Zal flechts eene hersfenfchim zijn, gelijk derzelver lasteraars die noemen, zoo zij dat ontzagchelijk groot gedeelte burgers niet de middelen verfchaft om hun verftand te volmaaken en bij gevolg om hunne zeden te verzagten en hun lot te verbeteren. Zij zijn, uitgezonderd in enige weinige opzigten, in denzelfden ftaat van ellende en rauwheid als voor de omwenteling. Het is wel waar dat Frankrijk tot nu toe nog genoodzaakt geweest is tegens eenen drom van vijanden te ftrijden om zijn ftaatkundig aanwezen te behouden. Het heeft overwonnen. Nu moet het een goed gebruik van zijne overwinning maaken. Dat de ftroomen fchats, die het genoodzaakt geweest is te ftorten om de Koningen afteweeren, zig blijven verfpreiden in eene oneindige menigte beeken tot geluk en onderwijs des volks. De gezonde ftaatkunde beveelt zulks zoo wel als de rechtvaerdigheid. Als de kinderen der armen , geduurende eenen zekeren tijd, in werk-huizen, die ten kosten van de rijken zouden onderhouden worden, kost, kleeding en onderwijs ontvongen, zouden zij den vastften fteun van de nieuwe orde van zaaken, die hun die weldaaden zoude bezorgen, worden (*). De rijken zouden hunne eigen- (*) In verfcheiden provintieé'n van Engeland zijn diergelijke inftellingen gemeen. De manufacturiers, ambagtslieden en landbouwers zijn 'er, volgens bepaalde reglemenD 2 ren3  52 REIZE gendommen befchermd zien door het fterkftê van alle bolwerken, de algemeene zedenlijkheid, De armen, voor een tijd van den last van hunne kinderen ontflaagen, zouden de rijken als de oorzaaken van hunne verligting befchouwen. De zoons, in de beginzelen van de republiek en van de deugd onderwezen, zouden met zedenlijke befchaaving in hunne huisgezinnen terug keeren en zouden hunne ouderen beter maaken , terwijl zij een waar geten , verpligt een of meer arme kinderen, naar de grootheid van hunne bezittingen, die men naar de opbrengst der belastingen waardeert, bij zig in huis te neemen, kost eil Klederen te geeven en in hunne konst te onderwijzen. In deezen leertijd, die gemeenlijk op den ouderdom van veertien jaaren begint en op dien van een en twintig jaaren eindigt, is het kind voor de gevaaren der ondeugd en voor de armoede beveiligd, hij leert eene kostwinning en zijn meefier wordt door zijn' arbeid fchadeloos gefteld voor de befcherming, die hij hem geeft. In die provintieën heeft mem altoos de beste uitwerkingen gezien van die betrekkingen tusfchen de middelbaare en laage klasfe der maatfchappij. De rijken, die geenen handel drijven en dus geene leerlingen kunnen maaken, betaalen iets tot onderhoud van de kinderen der armen, tot dat zij de jaaren bereikt'hebben om op het werk te gaan. Deeze inftellingen hebben zoo veel geluk en welvaart, in de provintieën, daar zij aangenoomen zijn, verfpreid, dat 'er geene bedelaars meer zijn en dat de welgeftelde lieden niets te betaalen hebben voor andere lie& dnadige inftellingen. De laage klasfe is 'er te gelukkiger door en minder tot last dan in de diftri&en, daar dezelfde reglementen geen' plaats hebben.  door ZWITSERLAND. 53 geflacht van republikeinen, de eer en kragt van hun vaderland, zouden wezen. ZEVENDE HOOFDSTUK. Stantz. Abtdij van den Engelenberg. Karakter van den Abt. Na dat wi3 de ftad Bazel nog eenmaal bezogc hadden, keerden wij naar Lucerne. Ons verblijf in die ftad was, bij onzen eerften doortochc, zoo kort geweest, dat het ons naauwlijks vergund had eenen fnellen blik op het omliggend land te flaan ; wij wilden het nu beter bezien; maar wij hadden nog eene kragtiger reden om naar die ftad te gaan. Een van onze reisgenooten, den berg Albis overreizende om te Zurich bij ons te koomen, had het ongeluk gehad uit het rijdtuig te vallen en was met een gebrooken been te Lucerne gebleven. Ik kan dengeenen, welken ik hier bedoel, niet noemen, maar zij, die hem kennen, zullen toeHemmen dat geen fterveling meer recht heeft op de medelijdende zorgen der vriendfchap; is men die vooral niet verfchuldigd aan hem, die bij de fchoone hoedanigheden van den geest een D 3 hart  54 REIZE hart voegt met de zuiverde menfchenliefde bezield, en welk nimmer door het geringst gevoel van eigenbaat bezoedeld is. Geduurende ons verblijf te Lucerne bezogten wij verfchillende deelen van den oever van het meir. Ons eerfte tochtjen was naar het Canton Underwald gerigt, daar wij aankwamen na dat gedeelte van het meir overgevaaren te zijn dat den voet van den berg Pilatus befpoelt: wij kwamen te Stantz-ftad aan, eene haven, aan deftadStantz, hoofdplaats van het Canton, behoorende. Deeze ftad, of liever dit vlek, ligt omtrent twee Engelfche mijlen van het meir, in het midden van aangenaame weilanden en tuinen en in eene holte die door bergen, met bosfehen bedekt, gevormd wordt. De kerk is een fchoon gebouw, dat op zeven en twintig marmeren kolommen rust; het ftadhuis is ook een vrij aanmerklijk gefticht; maar het aanmerkenswaerdigst van alle de gedenkftukken van deeze ftad is het ftandbeeld van den onfterflijken Winkelried, op een voetftuk voor de voornaamfte fontein geplaatst; in zijne hand houdt hij eene lans, door eenen der helden van den flag van Sempach den Oostenrijkeren ontnoomen. De regen had ons enige uuren in die ftad opgehouden en wij vreesden dat het zwellen der ftroomen ons zoude beletten ons ontwerp van tot den Engelenberg te reizen, ter uitvoer te brengen; maar  door ZWITSERLAND. 55 maar de zon brak door, hetwelk ons nodigde onze reis te vervorderen. Buiten Stantz koomende volgden wij eene bekoorlijke valei, met boeren-huisjens, gehuchtenen land-hoeven bedekt en met vrugtboometi befchaduwd. Vijf mijlen van het vlek eindigt de valei; toen klommen wij drie mijlen wegs. On$ pad, boven welk een pijnboomen-bosch lag, liep langs de zoomen van eenen afftortenden ftroom, en het landfchap was, zonder de treffende grootr heid van de hooge Alpen te bezitten, rijk verfierd met de wilde en fchilderachtige toevallige fchikr kingen,.welke men in alle bergen van Zwitferr land ontmoet. Op den top gekoomen, vonden wij eenen weg, die ons, al flingerende , in eene vlakte bragt, met hooge heuvelen omringd, welke met bosch bezet waren, en agter welke men de altijd witte toppen van eene keten bergen befpeurde. Deeze valei, van rotfen en ijs omringd, heeft twee n)ijT len lengte en eene mijl breedte. In het midden ligt het dorp en de abtdij de Engelenberg. Het gebouw van de abtdij is fraai, vooral de kerk, die gedeeltelijk met een zwart marmer gebouwd js, dat het land oplevert. Dat ftuk van bouwkunde, dat fierlijk voortbrengzel van konst ftak zonderling af bij de wilde natuur, van welke het omringd was. De dag was te verre verloopen, zedert wij aan» D 4 6«-  5* REIZE gekoomen waren, om onze brieven aan den abt te overhandigen; wij waren dan genoodzaakt onzen intrek in de herberg te neemen, daar wij, in den nacht, veel te lijden hadden van eene felle koude. Des anderendaags 's morgens vroeg zond de abt, die een rijks-vorst is, ons zijnen kancelier, om ons te nodigen naar de abtdij te koomen. Wij volgden den afgezondenen, die ons bij eenen prie* fier bragt, wiens uiterlijke eerwaerdig was, en die ons allerhartlijkst ontvong. Hij verweet ons op eene verpligtende wijze dat wij den voorigen avond zoo laat gekoomen waren en beklaagde mij met alle de befchaafdheid van eenen man van de waereld, dat ik blootgelteld was geweest aan de ongemakken van eene flcgte dorps - herberg. Het was zondag: hij zeide ons dat de dienst van dien morgen hem noodzaakte ons enige oogenblikken te verhaten, en dat wij dien tijd beiteeden konden met de boekerij te befchouwen. Wij verkoozen egter liever met den kancelier op eene van de galerijen van de kerk te gaan, die reeds met eene menigte boeren vervuld was. Wanneer, in die hooge landen, menfehen, van de waereld afgezonderd door rotfen en ijsbergen, door hun dagelijks werk van elkacr afgefcheiden, Vtit hunne diepe valeien en van het hangen van de bergen zig verzamelen, om te zaamen den dag, aan den godsdienst gewijd, te vieren, heeft dat feess  door ZWITSERLAND. S7 feest voor hun een dubbel belang; het onderhoudt hunne gemeenfchap met den hemel en met de aarde. Hoe zeer moet ook de plegtigheid en de pragc van den eerdienst de verbeelding der boeren niet. treffen, die, in den engen omtrek van hun gebergte opgefloten , zig nooit een vergelijkend denkbeeld van luifter en pragt hebben kunnen vormen! De abt van de Engelenberg, die de bekoorlijkheden van eene aangenaame muzijk bij den eerdienst gevoegd heeft, heeft den indruk nog flerker gemaakt. Welk eene uitwerking ondervindt men niet van die overeenfternming, die 'er plaats heeft tusfchen de zagte ontroeringen van eene ziel, die zig aan de godsvrugt overgeeft en de accoorden van eene betoverende muzijk en, hoe veel worden die gewaarwordingen niet vermeerderd door het treffend en grootsch gezigt der met fneeuw bedekte Alpen, en vooral van dien ftouten en digter bij liggenden berg, die zijnen naam aan de abtdij gegeeven heeft, en waarop, zegt het gemeen, de engelen in een verheven choor den lofzang van de inwijing der kerk gezongen hebben, terwijl zij hunne ftemmen met hunne gouden harpen verzelden (*), De (*) De vorstlijke abt betuigde, door eene aanhaaling Uit horatius, aan eenen van mijne reisgenooten zijne twijfeling omtrent deeze hemelfche inwijing, D 5  58 REIZE De abt is fouverein heer van den Engelenberg onder de befcherming van de vier nabuurige Cantons. Het getal zijner onderdaanen, die hij met een bijna voliïrekt gezag regeert, bedraagt omtrent twaalf honderd. De regeering is in handen van vier of vijf ftaatsministers of amptenaaren en de rechterlijke macht is toevertrouwd aan vier rechters, welke de abt verkiest uit twaalf perfoonen, die door het volk voorgefteld worden. Deeze rechters en de ftaatsdienaars, van welke ik zoo evenfprak, maaken de burgerlijke en lijfftraflijke rechtbanken van den Staat uit. Zij houden hunne zittingen in eene kamer van de 'abtdij en de kancelier is de geheimfchrijver. Zoodanig is de regeering van dien Staat, die, wel is waar, zeer weinig overeenkomftig de goede beginzelen is, maar die gezegend wordt door alle degeene, welke 'er zig aan onderworpen hebben ; zoo zagt is het beftuur van den tegenswoordigen Vorst! Deeze prelaat, dien zijn volk met den fchoonen naam van lands-vader vereert, heeft de burgerlijke en lijfftraflijke rechtbanken ten naaften bij onnut gemaakt, door zijnen onderdaanen eenen geest van billijkheid en toegeevendheid inteboezemen, en door zelf, bij wijze van fchikking, hunne verfchillen te eindigen. De goede abt koomt niet alleen de oneenigheden voor, maar hij heeft ook het welvaaren onder de laagfte klasfen verfpreid, door hen in de manufactuuren te ge-  door ZWITSERLAND. & gebruiken, met welken arbeid zij den langen ftrengen winter {lijten. De Vorst is zelf een groot manufaéturier; hij ïs aan het hoofd van eene zeer uitgeftrekte kaaskoperij. De voordeden van zijne nijverheid en zijne andere inkomften, die meer dan honderd dertig duizend livres beloopen, worden aan werken van liefdaadigheid en gastvrijheid bedeed. Alle de armen hebben recht op zijne befcherming, alle de gasten, die zig aandienen, zijn welkoom. Zijne tafel, aan welke wij aten, was talrijk en beflond uit Franfche uitgeweken prieflers, monnikken van het kloolter en vreemdelingen, die hem kwamen bezoeken. De tafel was wel en overvloedig voorzien en het gemfenvleesch, het wild van die bergen, het voornaamfte geregt van den maaltijd; maar niets was ons aangenaamer dan de gulle en beleefde wijze, met welke onze gastheer voordiende. De boekerij is een van de kostbaarfte fchatten, die het kloolter bezit. Zij is minder aanmerklijk door het getal der boekdeelen, dat flechts tien of twaalf duizend beloopt, dan door de zeldzaamheid en oudheid der uitgaven. Na zijne boekerij is de aanmerklijkfte fchat van den abt zijne melkerij of zijn kaas-pakhuis. Men verhaalde ons niets en wij befpeurde niets dat betrekking had op die ellendige werktuigen van bedrog, die men reliquiëên noemt. Men had ons van dezelve getoond op  6c REIZE op andere plaatfen, daar men het pakhuis met kaas en zelfs de boekerij zeer zou veracht hebben. Maar de abt was een kundig en verftandig man, zoo wel als godvrugtig en hij dagt dat hij het geluk van zijne kudde beter bevorderen zoude, als hij hen wijzer en beter maakte, dan wanneer hij hunne dwaasheden en vooroordeelen vermeerderde. De monnikken, die zijn gezelfchap uitmaaken, en de ftudenten, die in het kweekfchool opgevoed worden, fcheenen ons toe de fchoone konften te beminnen. De abt had, tot uitfpanning van deeze laatfte, een gedeelte van de hoogfte verdieping van het kloofter tot eene comedie-zaal gemaakt. Wij verwagteden niet in een Zwitfersch kloofter, van fneeuwbergen en rotfen omringd, eenen parnasfus te vinden. Ik vergat nog te zeggen dat de abt eenen bijzonderen fchat bezit, die niet tot het kloofter behoort.» Mij beftaat in eene groote menigte konftig gemaakte bloemen en andere kiefche werken, welke hij in zijne vertrekken opgefloten houdt. Het zijn de vrugten van den arbeid van twee uitgeweken geestlijke zusters, aan welke hij eene fchuilplaats vergund had. Hij had een gedeelte van deeze fieraadjen beftemd tot gefchenken voor de juffers, die het kloofter zouden koomen bezoeken. Het overige wierd te Lucerne, ten voordeele van de maakfters, verkogt. Een andere bijzondere fchat beftond in eene verzameling van mijn-  door ZWITSERLAND. ét mijnftoflijke voortbrengzelen van den Engelenberg; verfcheiden van die ftaaltjens waren zeldzaam en merkwaerdig. Als eene vrouw zou de abt mij eene bos bloemen hebben kunnen geeven, maar hij wilde mij liever twee zeer fraaie ftukken rots -krij (lal fchenken. Ik,zou zeer gaernede dringende nodiging, welke mij de abt deed van enigen tijd in de abtdij te vertoeven, hebben aangenoomen, maar een van mijne reisgenooten, thans gezant bij een Duitsch hof en die toen door het Fransch Gouvernement met eene bijzondere zending in Zwitferland belast was, had gewigtige redenen om te vertrekken. Zijne tegenwoordigheid hinderde ook enige perfoonen van het gezelfchap een weinig. De uitgewekenen erkenden hem voor eenen Franschman, maar zij wisten niet in welke klasfe van uitgewekene zij hem plaatfen moeften; als hij een fnuifjen nam, droeg hij zorg het dekzel van zijne doos fchielijk in zijn' zak te bergen, omdat het met de zinnebeelden der vrijheid en met de rechten van den mensch verfierd was. De zaaken van Frankrijk waren aldaar, gelijk overal, het voornaamfte onderwerp der gefprekken. De uitgewekenen deeden niet als fcheiden; maar de abt deed opmerken dat de zaaken weder in orde kwamen; hij fcheen meer geneigd om de geeften tot bedaaren te brengen en om de bitterheid van zijne gasten te lenigen door zijne zagte vermaaningen en zij-  6i REIZE zijne weldaadigheid dan om hen tot wraak en wanhoopige daaden aantezetten, gelijk enige van zijne mede - geestlijken in Zwitferland gedaan hebben. Maar ik heb mij reeds lang genoeg op den Engelenberg opgehouden; het is tijd dat ik weder de waereld intreed. De abt, van mijne reisgenooten niet kunnende verkrijgen dat zij hun verblijf verlengden, hield bij hen aan om mij tot hunne terugkomst als gijzelaarlter te houden. Hij beloofde mij rotfen, afvallende droomen, bosfehen, fneeuw en ijsvelden in menigte, tochtjens zelfs naar den Titlis, die zijn wit hoofd boven de valei verheft en die onder de hoogde bergen gerangfchikt wordt; hij beloofde mij, eindelijk, het gezelfchap van twee Franfche geestlijke zusters, die beminnelijk en belangwekkende fcheenen. Ik Vond het zeer moeijelijk tegelijk tegens mijn eigen verlangen en eene zoo dringende nodiging te worftelen; ik ontfloeg mij niet dan bij verdrag en verbond mij om enige weeken daarna weder aan den Engelenberg te koomen om den naamdag van den abt te helpen vieren en dan zoo lang te blijven als hij mij zoude willen houden. Ik heb deeze belofte niet kunnen houden; maar, als ik ooit weder in Zwitferland koom, zullen mij noch het gevaar van in het meir van Lucerne een voorgebergte omtevaaren, voorbij welk ik nooit gevaaren ben zonder eenen ftorm uitteftaan, en dat  door ZWITSERLAND. 63 dat ik om die reden Storm - kaap genoemd heb, noch de vermoeijenisfen van eene reis in het gebergte, beletten tot den Engelenberg opteklimmen en deszelfs eerwaerdigen abt mijne hulde te gaan bewijzen. AGTSTE HOOFDSTUK. Plaats daar Teil Gelsler doodde. Meir van Zugi Zug. Slag van Cappel. Regeering van Lucerne. Wijze waarop het recht 'er bediend wordt. Derzelver letterkundige Maatfchappij. 'V^T'ij hadden nu alle gedeelten van het meir van Lucerne, dat men ook het meir van de vier Cantons noemt, bezogt, uitgezonderd de baai, die naar den kant van het Canton Zug inloopt. Van den Engelenberg terug koomende, namen wij onzen weg derwaarts. Het eerst voorwerp dat onze aandacht trok was het gedenkteken, door den abt Raynal aan de nagedagtenis van Willem Teil opgerigt en vervolgens de overblijfzelen van het kasteel van Hapsburg, welks Graaven, gelijk men weet, de Ham van het Huis van Oostenrijk geweest zijn. Op  04 REIZE Op de land-engte, die het meir van Lucerne van het meir van Zug fcheidt, is eene kapel, op de plaats zelve gebouwd, van waar Willem Teil Geisler met zijne pijl doorfchoot. Voor degeenen, die denken dat alle middelen goed zijn om de tijrannen uit den weg te ruimen is deeze plaats de* heiligde van geheel Zwitferland. Zoo een moord verfchooning kan vinden, is het ongetwijfeld in dit geval; maar is de moord van Geisler, zoo hij de fchitterendlte en voor zijn land nuttigde daad van Teil is, ook de lofwaerdigde ? Het meir van Zug, dat door heuvelen met groen bedekt droomt, zou pragtig voorkoomen voor oogen, die nog de bergen met bosfehen bedekt, de zwartachtige rotfen, die het meir van Lucerne omringen, niet gezien hadden. De dad Zug, aan het noordlijk eind van het meir liggende , aan den voet van eenen berg met wijngaarden en boomgaarden bedekt, is fraai genoeg gelegen om den beminnaar van de natuur te bekooren; haare grootte is evenredig aan die van haar Canton; maar de dad is nog groot genoeg om 'etalle de aangenaamheden van eenen goeden omgang te genieten. De democratie van Zug gelijkt naar die van de nabuurige Cantons; zij heeft dezelfde voordcelen en dezelfde gebreken. Bij het meir is het veld, daar de flag van Cappel tusfchen de hervormden en de katholijken is voorgevallen, flag, die ten voor-  door ZWITSERLAND. Voordeden van de laatfte uitviel en waarin Zwinglius, een van de ijverigfte hervormers, het leven verloor. De regeering van Lucerne, het eerftë van de Roomsch-katholijke Cantons, is gedeeltelijk oligarchisch. Daar is, wel is waar, een Raad van Honderd, waarin de fouvereiniteit in naam berust; maar indedaad worden alle machten uitgeoefend door zes en dertig perfoonen, uit den Raad van Honderd genoomen, dien men den Senaat noemt. Deeze ampten zijn erflijk; het voorrecht van te regeeren gaat van vader op zoon over en niemand krijgt het ooit in het hoofd de wettigheid van dat voorrecht te betwisten* Het recht van burgerfehap kan niet verkregen worden, dan door veel geld en nog verkrijgt men het tot dien prijs niet voor zig, noch voor zijne kinderen, maar voor zijne kleinkinderen* Ook koopt men het zeer zelden. De landbouwer, die een' boom plant, denkt gaerne dat hij 'er de vrugten nog van plukken zal, dat ten minften zijne kinderen 'er genot van zullen hebben; het gemeenebest van Lucerne ftelt zijne gunden op hooger prijs. In ftaatszaaken beflist de Senaat met of zonder de Hem van den grooten Raad, naar willekeur, en ontflaat, door zijnen arbeid, denzelven bijna geheel van de zorgen der regeering* De twee lighaamen vergaderen in dezelfde zaal en als de II. Deel. E Se-  66 REIZE Senaat zijne zittingen tot na het gewoon uur verlengt, wagt de Raad aan de deur. Het fchijnt dat men zedert korten tijd in dat ongemak voorzien hebbe, maar, opdat de voorrang van den Senaat egter zoude blijven geëerbiedigd worden, moet een eenvoudig raadsheer overeind blijven flaan, terwijl een raadsheer zittende fpreekt, als eertijds de godfpraaken. Door eene gelukkige verwarring van machten is het rechterlijk gezag in hetzelfde lighaam, dat de wetten maakt en dezelve ter uitvoer brengt, vereenigd. Men begrijpt dat, zoo de raadsheeren, hunne nabeltaanden of vrienden belang bij de beflisfing hebben, hun de middelen niet ontbreeken om de fchaal der gerechtigheid te doen overflaan. Het is waar dat men zig op den Grooten Raad kan beroepen, maar welk herftel kan men hoopen van eene rechtbank van beroep, als de eerfte rechtbank onder de andere zit, 'er eenen grooten ftaatkundigen invloed heeft en 'er dikwijls alleen de meerderheid uitmaakt? De raadsheeren van Lucerne willen niet alleen de zorg van de verfchillen hunner onderdaanen te beflisfen niet aan anderen overlaaten, zij hebben hunne vaderlijke zorgvuldigheid nog verder uitgeftrekt en zoo zij zig het uitfluitend voorrecht behouden hebben van dezelve te verdedigen, kunnen de partijen ook hunne advocaaten niet dan onder hen verkiezen, ten' einde de afpersfingen van  door ZWITSERLAND. 67 van de lieden van de wet vöortekoomen. Iri den eerden opflag zou het fchijneri dat de bedieningen1 van advocaat en van rechter rriet elkahderen onbeftaanbaar zijn; maar wie is beter in ftaat om óver eene zaak te vonnisfen dan hij die tijd en gelegenheid gehad heeft om 'er kennis van te neemeh iri hoedanigheid van raadsman? Gemeene geefteri hebben ook de tegenwerping gemaakt dat het falaris, dat de advocaat genoten heeft, invloed kari hebben op den geest van den rechter; maar wie) kan onderftellen dat vuile winzugt op de zieleri van de edele raadsheeren van Lucerne konde werken? Deeze befchreven vaders draagen gêerie mindere zorg voor het leven van hunne onderdaanen dati voor' hunne bezittingen. De Habeas corpus, dé groote en kleine gezworene zijn initellingen, die hier volftrekt onbekend zijn in lijfftraflijke zaaken ; de befchuldigde wordt ondervraagd door ëeri lid van den Senaat, iart welk het verflag doet en in gewoone zaaken beflist de Senaat* In gévallen van dood-ftraffen kan men zig op den groo= tett Raad beroepen. Voor hij vonnis velt, begeeft zig eene commisfie, uit dén Voorzitter ert enige Raadsheeren beftaande; naar de gevangenis én leest den befchuldigden de befchuldigingen vöof 3 welke men tegens hem heeft* Als hij de feitëri bekent, doet de commisfie verflag eri de zaak Wordt weldra gevonnisd; ontkent hij dié,- daft E a fefëöêl  6iS REIZE brengt men hem' op de pijnbank. Om deezen zagten weg te recbtvaerdigen brengt men bij dat men, voor men iemand het vreeslijkfte van alle kwaad, den dood, aandoet, de verzeekering hebben moet dat het verdiend is en dat 'er geene onweHerfpreeklijker zeekerheid is dan de bekentenis van den misdaadiger zeiven. Men heeft getwijfeld of de mensch zig met recht wel konne aanmaatigen van andere menfehen ter dood te brengen ; Frankrijk heeft de affchaffing van de doodftraf bij den algemeenen vrede gedecreteerd en zelfs onder willekeurige regeeringen wordt deeze itraf zelden uitgevoerd. Maar, wat het barbaarsch en onverftandig gebruik van de pijnbank belangt, dit vraagftuk is reeds zedert langen tijd opgelost bij alle rcdenlijke en gevoelige zielen. De beroemde Beccaria heeft duidlijk getoond welk een voordeel zij de geharde vezelen van den misdaadigen op de tedere en zwakke zenuwen der onfchuldige geeft; zij wordt door de meefte der befchaafde natieën met verontwaerdiging verworpen, maar niet in Zwitferland, dat men niet gevreesd heeft den tempel der vrijheid te noemen. Daar zijn in alle Cantons van Zwitferland veele verlichte mannen, die naar eene hervorming in hunne regeeringvormen zugten, die zugtend verlangen dat men de gemeente rechten hergeeft, die door een klein getal perfoonen alleen naar zig genoomen zijn, die wenfchen dat hun land eenen naam  dook. ZWITSERLAND. 6y «aam verdiene, dien het zig tot hiertoe t'onrecht aangematigd heeft, dien van het vrijst land van Europa, in kort, welke dien tijd willen terug roepen, toen de letteren den grond verfierden, dien de dapperheid onafhanglijk gemaakt had. Laaten wij hoopen dat hunne wenfchen zullen vervuld worden en dat in de landen, waarin de natuur alle haare fchoonheid ten toon fpreidt, goede inftellingen op haare beurt haaren weldaadigen invloed zullen ontwikkelen. coxe zegt dat, van alle de Heden van de waereld Lucerne die is, daar de letterkunde minst aangemoedigd en beoefend wordt. Dat dit zeggen bevestigen kan is dat 'er in de geheele ftad geen eene boekwinkel is. Ik vond 'er egter een uitgezogt gezelfchap van letterkundigen, die hunne tijd en arbeid befteedden aan nafpeuringen, welke hun land van nut konden zijn en die, door eene evengelijke fmaak vereen igd, hunne avonden wisten te veraangenaamen door het vermaak van gefprekken vol fmaak en leerzaamheid. Terwijl ook de tijtels, op welke de Lucernfche edelen zoo gezet zijn, buiten den kring van hunne muuren onbekend zijn, worden de naamen van Balthazar en Meyer fomtijds genoemd in de letterkundige gezelfchappen van Parys. Schoon de vrijheid van de drukpers het bolwerk van alle andere vrijheid, in Zwitferland algemeen verbannen is, heeft egter de waakzaamheid der boek-beoordeelaars den E 3 voort-  7o REIZE voortgang van die verlichting niet kunnen fluiten, die alleen in ftaat is de onderdrukkende regeeringen pmverre te werpen zonder regeeringloosheid en de openbaare vrijheid zonder geweld te vestigen. Te Lucerne bezitten de priefters omtrent de helft van de rijkdommen van het Canton en zij hebben den koophandel verboden. De helft der rijkdommen van eenen Staat in handen van degeene, dieniets tot deszelfs welvaart toebrengent Nog meer; van degeene welke dezelve vernietigen! Welke ftrijdighedcn tusfchen de wonderlijke leden van dat Helvetisch lighaam! Terwijl te Bazel de koophandel een God is, is hij te Lucerne niet meer dan een flaaf. Zoo men tusfchen deeze twee uiterften kiezen moest, zou dat van Bazel nog de voorkeur verdienen, alzoo het den rijkdom voortbrengt en het ander de armoede teelt. Maar laaten wij liever erkennen dat Zwitferland noodwendig zijne inftellingen moet veranderen. De tijd is voorbij dat men 'er niet oneerbiedig van durfde fpreeken. Wij vonden te Lucerne meer vrolijkheid dan in de andere fteden van Zwitferland. De vrouwen hebben 'er niet meer het plomp en niets fpreekend voorkoomen van de Hoogduitfche vrouwen, maar zien 'er uit als de beelden van de Lieve Vrouw; men roemt haar om haare fchoonheid, die zij nog weeten te veraangenaamen door de bevalligheden van haaren geest. NE-  door ZWITSERLAND. 7J NEGENDE HOOFDSTUK. Verzamelingen van Natuurlijke Hiftorie in Zwitferland. Beftek in opwerk van Meyer. Uitweiding over den ftaat der konften te Parys. Onder de merkwaerdigheden van Zwicferland, die de aandacht der reizigers naar zig moeten trekken , plaatfen de inwooners in eenen van de eerfte rangen de verzamelingen van Natuurlijke Hiftorie. De befchrijving van die kabinetten , docf verfchillende deelen van Zwitferland verfpreid, is omlfandig te boek gefteld door eenen der Bernouillys, in vier deelen in octavo. Zoo deeze verzamelingen, die aan bijzondere perfoonen toebehooren, tot algemeen nut, bij eikanderen vereenigd waren, zouden zij een rijk en merkwaerdig kabinet uitmaaken. Een der aangenaamfte voortbrengzelen van het talent van plaatsbefchrijving is het beftek van Zwitferland in opwerk den Heer Meyer van Arau toebehoorende, die het ons zelf liet zien. Wij volgden met vermaak op dat beftek onze reizen door het gebergte en wij doorliepen die ijs woeftijnen, die nog door geen menfehen voet betreeden zijn. Dit beftek is veel uitgeftrekter dan dat E 4 van  fs REIZE • van den Generaal Pfyffer, dat alleen de Cantons rondom het meir van Lucerne bevat. Dat van den Heer Meyer begrijpt geheel Zwitferland of liever moet het omvatten, als het afgewerkt zal wegen. Maar zijn de voortbrengsels of de vorderingen der konften wel hetgeen de reiziger in Zwitferland moet zoeken, terwijl hij aldaar het verbaazend boek der natuur voor zig heeft? Het is te Parys dat hij zig in de konften moet gaan oefenen; daar zal men voortaan de fchitterende zegetekenen der overwinningen van de Franfche Republiek in Italië kunnen befchouwen. Ik zal niet fpreeken van het recht om dezelve te laaten overkoomen, dat men heeft willen betwisten; die vraag is genoegzaam opgehelderd geworden; maar men zal ten minften bekennen dat Parys, door deeze gedenkftukken der konften verrijkt, thans zijne glorie kan ftellen in dingen, die het meer eer aandoen dan die, waarover men het voorheen roemde. Het zal niet alleen het verblijf der vermaaken, het middenpunt der fraaie fmaak en de wetgeeveryan de mode zijn. Door dien roemrijken buit verfierd is het de verzamelplaats geworden van hetgeen de waereld merkwaerdigst bezit. Alles wat de voortbrengzelen der natuur zeldzaamst opleveren, alles wat de gewrogten van fmaak pragtigst bezitten, alles wat de weetenfchappen fchranderst bevatten, alles wat de letterkunde volmaaktst heeft, viqdt men  door ZWITSERLAND. 73 men te Parys; en dat de hoogde bewondering wekt is de gemaklijkheid, met welke men u toelaat, ja zelfs nodigt om deeze talrijke wonderen te genieten. In plaats van dat trotsch en terugftootend opfchrift, dat men boven het portaal van Athenen las; Dat hier geen -weetniet intreede! leest men te Parys overal: Treedt alle in, kundige zoo wel als onkundige. Deeze gaan in die groote verzamelplaat/en om hunne kundigheden te volmaaken, andere om 'er de eerde gronden van te leggen (*). - Schoon (*) Hetgeen de fchrijffter hier zegt van de gemaklijkheid, waarmede men te Parys toegang heeft tot de nationaale verzamelingen, is waar: de nationaale boekerij en het kabinet van prenten en tekeningen is dagelijks voormiddags van tien tot twee uuren open voor degeenen, die 'er koomen pm te werken en drie dagen in elke decade voor de nieuwsgierige; het nationaal Mufeurn van Natuurlijke Hiftorie is drie dagen in elke decade enige uuren van den namiddag open voor alle nieuwsgierige en zes dagen in elke decade van voormiddags ten elf tot twee uuren namiddags Voor de ftudeerende; tot de boekerij van Natuurlijke Hiftorie bij dat kabinet heeft een ieder zes dagen in elke decade enige uuren toegang; het ontzagchelijk uitgebreid kabinet van Schilderijen en B.eelden ftaat qok voor ieder open op ge. zette uuren, terwijl een vreemdeling, zelfs op die dagen, wanneer hetzelve niet open ftaat, toegang kan krijgen, alles zonder iets te betaalen. Schilders mogen 'er copiè'eren. Men handelt in de Bataaffche Republiek daaromtrent nog te bekrompen. De Leydfche boekerij der Academie is flechts vier uuren in eene gantfche week opeu, en 'er zijn in de E 5 ge-  74 REIZE Schoon de inftellingen van het algemeen onderwijs in die hoofdlïad nog niet geregeld en tot volkoomenheid gebragt zijn, ziet men egter dat 'er goe- geheele Republiek geene kabinetten van Natuurlijke Hiftorie, die voor het publiek open flaan; dat van de Leydfche Akaderaie, dat wel tot grooter volledigheid mogt gebragt worden, is naauwlijks bij de inwooneren van Leyden, buiten de Akaderaie-jeugd, bekend en ftaat nooit voor 't algemeen open; dat van het legaat van Teyler te Haarlem fchijnt gelegateerd te zijn niet aan het publiek, maar aan de gelukkige burgers die directeurs worden; men moet het als eene gunst verzoeken om 'er in toegelaaten te worden, hetgeen de weldaad van den vaderlandlievenden Teyler tot eenen zeer engen kring van nuttigheid bepaalt; zoo ook was het eene gunst als men in het kabinet van den Stadhouder door den ongedienftigen opziener wierd toegelaaten. In Londen behoort het grootst en rijkst kabinet van Natuurlijke Hiftorie eenen bijzonderen burger toe, den Heer Parkinfon, die het kabinet van wijlen den Heer Lever bij loting getrokken en fterk vermeerderd heeft; dit kabinet, waartoe de eigenaar een fchoon gebouw heeft laaten vervaerdigen, ftaat alle dagen voor een' ieder open, mits een fchelling aan den portier betaalende, met welken men ook voor het geheel jaar een accoord kan fluiten; men heeft 'er vuur, nieuwspapieren, fchrijftuig, en enige boeken, als het Syfthetnti Naturae, het werk van Wallerius enz. Jofeph Banks weigert nimmer den toegang tot zijne groote verzameling van Planten-, zulke mannen toonen hunne fchatten waerdig te zijn en te weeten hoe die nuttigst te doen werken. Mogen deeze voorbeelden voortaan in onze Republiek tot navolging (trekken; dan zullen nuttige kundigheden gemaklijker Verbreid worden. VERTAALER.  door ZWITSERLAND. 75 goede grondflagen van gelegd zijn. De menfehen» vrienden van alle landen moeten zegepraalen , als zij zoo veele van hunne gelijken voor altoos aan de vuile ondeugd en aan de fchande der flavernij, de noodzaaklijke gevolgen der onweetendheid, onttrokken zien. Zoo de verlichting magt is, gelijk Bacon verzeekert, is zij dan ook niet vrijheid, deugd, geluk? De middelen van onderwijs zijn door geheel Frankrijk verfpreid; de hoofdplaatfen van alle de agt en negentig departementen van de republiek hebben elke haar Konstkabinet, haar kabinet van Natuurlijke Hiftorie, haaren Kruidtuin, haar natuurkundig Kabinet. Elk Canton moet zijne openbaare boekerij hebben; maar te Parys zijn alle deeze middelen in zulk eene menigte dat de keuze alleen dengeenen, die dezelve begeert te kennen, kan belemmeren. In verfchillende wijken ftaan op zekere dagen boekerijen voor eenen ieder open; maar de groote nationaale boekerij alle dagen. Midden onder die ontzagchelijke menigte boeken, nog vermeerderd door de kostbaare handfchriften van Italië en Duitschland, zit eene lange reeks van perfoonen van beiden de kunnen ftil aan tafelen, daar zij alles vinden wat nodig is om te fchrijven; de opzieners van de boekerij brengen hun de boeken, die zij vraagen. De beminnaars der weetenfehappen kunnen naar den  7* REIZE den nationaalen planten - tuin gaan; zij zien 'er verfcheiden honderden leerlingen, die geleerde lesfen hooren over de Scheikunde, Natuurlijke Hiftorie, Kruidkunde, omringd van de fraaifte voorwerpen van de drie rijken. De verzameling van leevende dieren is niet zeer talrijk; zij zou talrijker zijn, zoo niet de Franfche troepen, in plaatfe van alle de dieren uit de diergaarde van den Stadhouder overtezenden, goed gevonden hadden enig fraai gevogelte, en zelfs den ftruisvogel opteëeten. Gelukkig dat de kameelen en olijphanten uit de handen van die barbaarfche koks gebleven zijn! Niet lang geleden bezat het kabinet van Natuurlijke Hiftorie een zonderling ftuk, namelijk het geraamte van den grooten Turenne. In die ijslijke oogenblikken, toen bloedhonden, zoo veele doorlugtige menfehen vermoordende, de graflieden der doorlugtige dooden verwoefteden, gelukte het den Franfchen, welken de nationaals glorie ter harte gong, het overfchot van dien beroemden Generaal de heiligfehennis te ontrukken met het onder dat van de wilde dieren te plaatfen, eene wonderlijke bewaarplaats, maar de zeekerfte op een' tijd dat de mensch den mensch tot vijand had (*), Het (*) Het lighaam van den Marfchalk de Turenne ligt tfcans nog in het kabinet van Ontleedkunde, dat bij het kabi»  door ZWITSERLAND. 77 Het luifterrijkst gedenkftuk van konst dat Parys bezit is de galerij van fchilderftukken, die met den naam van mufée central des arts (middenpuntig kabinet van konften) benoemd wordt. Deeze galerij met de zaaien die 'er aan zijn, met tekeningen en modellen vervuld, loopt langs de geheele lengte van de Louvre, dat is, bijna een derde van eene Engelfche mijl (*). Deeze verzameling, die reeds haare wedergade niet had toen zij voor het eerst geopend wierd en nog maar de fchilderijen bevattede, die reeds zedert lang de natie toebehoorden , bevat thans alles wat groot of vermaard is in de gefchiedenis der fchilderkonst. Men kan, zonder uit de zaal te gaan , de reisbefchrijvingen van de reizigers, die de waereld doorkruist hebben, om die kostbaare overblijfzelen der talenten te befchouwen, op het fpoor volgen en die klasfe van nieuwsgierige reizigers, door binet van Natuurlijke Hiftorie is en is niet het geraamte maar eene foort van mummie, zijnde gebalzemd en vrij wel bewaard gebleven. vertaaler. (*) De lange galerij met fchilderftukken, zonder de zaaien die 'er aan grenzen, heeft eene lengte van agttien honderd voeten; zij is te fmal om de groote ftukken op eenert behoorlijken afftand te zien en te laag voor de groote al. taarftukken van Rubbens; alzoo het licht 'er flechts aan eene zijde invalt en de muuren zeer dik zijn, kunnen de meefte fchilderijen niet op een goed licht geplaatst worden. vertaaler.  7^ REIZE door Sterne befchreven, zal zig voortaan Veel weg kunnen fpaaren, als zij maar terftond hunne fchreden naar dat groot kabinet wenden, daar zij zoo veele Raphaëls , Michel - Angelos , Carraches , Titiaanen, Correges, Guides, Rubbens, Claude Lorrains enz» zullen vinden. De waare vriend der konften heeft een fterk genot, als hij die gewrogten van genie, die verza* meling van voorwerpen, waarin derzelver magt en rijkdom doordraaien, befchouWt, en, zoo hij vreest dat de menigte en de onkundige aanmerkingen van het gemeen hem in zijne aangenaame gewaarwordingen ftooren, verkrijgt hij gemaklijk verlof om, geduurende de uuren, tot de beoefening der konftenaars gefchikt, in dat heiligdom der konften toegelaaten te worden, en dan kan hij zig in ftilte en ongeftoord zijne bewondering den teugel vieren. Bij de oude en nieuwe beelden, die het kabinet bevat, bij de in verfchillende bewaarplaatfen verfpreide ftukken, die 'er ook nog in zullen koomen, zullen weldra de meefter-ftukken van Griekenland en Rome gevoegd worden als eeuwige gedenkftukken van de Franfche dapperheid. Terwijl deeze kostbaare ftukken, eenig in hunne foort, zorgvuldig voor het bederf van de lucht behoed worden, verfiert de regeering de openbaare tuinen met talrijke copijen van de beroemdfte ftukken der oudheid, De Thuileries zijn eene wan*  door ZWITSERLAND. 79 wandeling geworden, zoo aangenaam voor den beminnaar van konften als voor de fraaie waereld. Men heeft nog andere opfieringen voor: men zal in de laan der oranjenboomen eenen winter - tuin maaken, waarin de planten uit warme landen zullen gevonden worden. Daar zal een waerdiger ftandbeeld der vrijheid op het midden van het Eendrachts - plein (voorheen het plein van LodewykXV.) gezet worden. Eindelijk zal'er eene kolom van drie honderd voeten hoogte met een colosfaal ftandbeeld van de Faam 'er boven op aan de Overwinning opgerigt worden, aan den ingang van Parys, aan dien kant. Die pragtige ingang zal 'er nog te fchooner door worden (*). Daar zijn reeds verfcheiden nieuwe inrigtingen in Frankrijk gemaakt tot de bevordering der weetenfchappen; het polytechnisch fchool (f) heefc on- (*) Deeze Faam, welke men eerst beftemd had om op den top van het Pantheon geplaatst te worden en van welke het model klaar is, is agt en twintig voeten hoog en met den halven bol, waarop zij ftaat, zes en dertig. Zij is verbeeld in de houding als of zij haare vlugt neemt, met den eenen voet opgeheven, de wieken half uitgefpreid en de trompet aan den mond zettende, terwijl zij in de andere nand eenen palmtak houdt; zij zal in vier ftukken gegoten worden en in metaal honderd vijftig duizend ponden zwaarte hebben. vertaaler. (t) Dat is: School daar veele konften onderwezen wr* den; het is voornamelijk voor de opvoeding van Ingenieurs beftemd. vertaaler.  8© REIZE onder dezelve eenen voornaamen rang. Alle zijn zij onder het opzigt van het Nationaal Indituut, dat op alles wat de konden en weetenfehappen betreft een waakend oog houdt* Dit Indituut, verfchillend van de meede geleerde genootfehappen in Europa, die zig bij eenen enkelen tak van kundigheden bepaalen, omvat alle konden en weetenfehappen» Hoe veele naamen, van welke het fchrikbewind alleen het geheugen heeft overgelaaten, zouden deeze maatfehappij luider bijgezet hebben! Men zoekt dezelve onder zoo veele andere naamen, in welke alle landen en alle eeuwen hunne eer zouden dellen. De onkosten van dit Indituut worden goed gemaakt uit de inkomden van den Staat. De leden ontvangen eene fchadeloosdelling voor hunnen arbeid , maar zij is niet overeenkomdig hun karakter, noch met de waerdigheid der republiek. Men kan niet twijfelen of deeze maatige bezoldiging zal bij den vrede vermeerderd worden en de republiek zal milder belooning vergunnen aan de kundigheden, waardoor het gedicht is en waardoor het alleen daande gehouden kan worden. Het Uitvoerend Bewind heeft, wel is waar, nooit opgehouden dit geleerd lighaam alle achting te bewijzen en men moet deeze hulde, door de magt aan de weetenfehappen bewezen, als een der lofwaerdigfte kenmerken van het conditutioneel gouvernement befchouwen. TIEN-  door ZWITSERLAND. 81 TIENDE HOOFDSTUK. Gezigt van den herfst op de Jura. Soleure. Gezigt van de keten der Alpen op eenen grooten afftand. Bienne. Herberg van den Heer Wizard. Neufchdtel. Gefchil tusfchen Frederik II Koning van Prulsfen en de predikanten van Neufchdtel. Wij hadden onzen zomer hefteed om het gebergte te doorreizen, en den herfst voor landen bewaard, die minder hoog waren. Het Canton Bern hadden wij ter naauwer nood gezien, en de boorden van het meir van Geneve, die de reizigers als den tuin van Europa befchouwen, waren ons nog geheel onbekend. Na dat wij van Lucerne te Bazel terug gekoomen waren en twee of drie weeken in die laatfte ftad hadden doorgebragt, trokken wij op nieuw over de keren van de Jura. Het verfchillend aanzien van dat gebergte kondigde nu reeds den herfst aan; het had zig met de verfchillendfte tinten gekleurd. Het donker bruin, het bleek geel, het mor-doré vermengden hunne verfchillende tinten met het groen der dennenboomen en der weilanden, die hunne gantfche frisheid nog hadden. II. Deel. F D®  8* REIZE De beeken, die niet meer gezwollen waren door de affmeltingen van den zomer en die nog niet aanwiesfen door de herfst-regens, hadden een helderer water en vloeiden met eenen gelijker ftroom. De natuur, nog rijk van de voortbrengzelen van het fraai jaargetijde, maar overal deszelfs afneeming verraadende, verfpreidde die zagte droefgeeiligheid in de ziel, die fomtijds aangenaamer is dan de vermaaken. De ftad Soleure ligt in een fchoon land aan de rivier de Aar; derzelver voornaamst gebouw is eene nieuw gebouwde kerk, voor welke twee zeer fraaie fonteinen ftaan. De ftad is verfchanst en fchijnt fterk genoeg te zijn om een leger van opgeftaane boeren te wederftaan, het eenigst doel der vestingwerken, die zedert twee of drie eeuwen in Zwitferland gemaakt zijn. Wij wierden aan de ftad - poorten fcherp ondervraagd en van de eene wagt naar de andere gezonden, voor wij binnen mogten koomen, fchoon onze paspoorten volmaakt in orde waren en geene fpooren van verftand met Frankrijk inhielden. Men had ons gewaarfchuuwd dat degeene, die uit dat land kwamen, uitgezonderd die, welke zonder paspoort waren, te Soleure aan beledigingen en zelfs aan gevaar blootgefteld zijn. Dit bericht had ons geenzints verwondering gebaard, want wij hadden te vooren van den burger Barthelemy zelvcn vernoomen, hoe men hem uit die  door ZWITSERLAND. 83 gewoone verblijfplaats van de Franfche afgezanten had doen vertrekken. De oligarchie van dat Canton gelijkt naar die van Lucerne; zij beftaat uit eenen Raad van Honderd, die eenen anderen van vijf en dertig leden bevat, den Senaat genoemd, en die met de uitvoerende magt bekleed is. Die aanzienlijke en voordeelige plaatfen worden onder dertig gedachten verdeeld; het is een weinig beter dan te Lucerne, daar zij niet buiten een dozijn huizen koomen. Schoon Soleure omtrent Frankrijk wat makker geworden was, zedert de verbonden legers over den Rhijn terug geflaagen waren en 'er te Bazel een zendeling van Pruisfen was om over den vrede te handelen, was egter het onthaal, dat men 'er deed aan degeene, die de zaak der vrijheid toegedaan fcheenen, niet gefchikt om ons daar lang optehouden. Na dat wij de ftad en derzelver aangenaame ommeftreeken wel gezien hadden , gongen wij naar Bienne. De weg naar Bienne volgt den voet van de Jura. Het was op eene plaats van dien weg dat wij een van de fraaifte gezigten hadden, die Zwitferland voor onze bewondering nog had opgeleverd. In de meefte Cantons ziet men enige fneeuwbergen in het verfchiet van het landfchap; maar hier zagen wij de gantfche keten der Alpen van den St. Gothard tot in Savoie zig, op eenen afftand van vijftien of twintig mijlen, voor ons gezigt uitbreiF a den,  84 REIZE den, en agter die groote en verafgelegene verwarde mengeling van ijsbergen, hooge fpitfen, klompen bergen van allerleie gedaanten Hak de Mont-Blanc, zoo verheven en groot, fier zijn hoofd boven. De zon, die voor ons reeds agter de Jura was ondergegaan, verlichte nog het land, dat ons van de Alpen fcheidde; weldra was dat land, zoo wel als wij, in de fchaduw bedolven ; maar de toppen der Alpen waren nog met derzelver ftraalen gekleurd, die, tot ons teruggekaatst door den dampkring, die reeds verduillerd wierd, hetzelve op nieuw met haare warme kleuren deeden gloeijen. Bienne is een zindelijk, fraai ftadjen, digt bij het meir, dat dien naam draagt. Dat meir is vermaard geworden door het verblijf van j. j. rousseau, op het klein eiland St. Pierre, dat midden in hetzelve ligt. Men weet dat hij gedwongen was op nieuw naar Parys te vlugten tegens de vervolgingen van de Zwitferfche republieken. Hét Fransch Gouvernement kan de fouvereiniteit van die ftad eisfehen, als den Bisfchop van Porentrui, die zig dezelve toeeigende, opgevolgd zijnde ; maar Frankrijk , zig met veel gewigtiger zaaken bezig houdende, liet, na de uitdrijving van den Bisfchop van Porentrui, Bienne onder de regeering van zijne eigen Magiftraat. Die Magiftraat beftond uit een Meier, die den Souverein vertegenwoordigde (wiens magt indedaad en-  door ZWITSERLAND. 85 enkel in naam beftond en die van dien Staat eene inkomlte trok, die naauwlijks genoeg was om den opzamelaar van hetzelve te betaalen) eenen grooten Raad, met de wetgeevende magt bekleed en eenen kleinen Raad voor het beftuur. Bij het openvallen van plaatfen benoemden die twee Raaden nieuwe leden en het volk had geen deel in de regeering. Wij hadden het geluk aan eene herberg afteflappen, van welke de meelter, de Heer Wizard, groot Raadsheer en Trefaurier van Staat was. De gasten aan zijne openbaare tafel waren Raadsheeren van Bienne en Franfche uitgewekene, en de Heer Wizard, die een groot flaatkundige was, onderhield hen over de zaaken van Europa. Hij gaf te verflaan dat, zoo zijne bondgenooten, de Zwitferfche Cantons, zijnen raad hadden willen volgen, zij zig beter omtrent Frankrijk zouden gedraagen hebben, vooral het Canton Bern. „ Wat ons belangt (zeide hij) wij hebben ons „ veel vriendfchaplijker getoond; want terwijl „ de Franfche republiek door alle de Koningen „ van Europa aangevallen wierd, hebben wij „ haar de hand gegeeven, en dus moeten alle „ vrije Staaten eikanderen onderfteunen. " Alzoo de Heer Wizard zig aldus uitdrukte in tegenwoordigheid van Franfche uitgewekene en Engelfche reizigers, kon men zijne goede trouw niet verdagt houden. Het haperde voorzeeker aan hem F 3 niet  86* REIZE niet dat Bienne zijn deel troepen niet leverde om den oorlog voor de vrijheid te onderfteunen; dat deel nu zou een leger uitgemaakt hebben van veertien mannen; maar dat was zijne fchuld niet. De reizen door Zwitferland zijn vol klagten over de duurte in de herbergen en die klagten zijn voorwaar gegrond; maar de Heer Wizard had eene denkwijze met zijn' rang overeenkomftig en vilde den reiziger niet: zijne herberg is eene van de beste en minst duure van geheel Zwitferland. Terwijl ik die verklaaring doe, voeg ik mijn getuigenis flechts bij dat van eene menigte andere, bevat in twee zeer groote pakken met getuigfchriften, hem nagelaaten door de perfoonen , die zig in zijn huis opgehouden hadden. Oude en jonge, mannen en vrouwen, alle fcheenen 'er even voldaan over geweest te zijn. Ik herinner mij niet ooit in mijn leven zoo weinig onderfcheid van gedagten over hetzelfde onderwerp gevonden te hebben. Ik had reeds eene menigte van deeze getuigfchriften nageleezen, wanneer de Heer Wizard, eene menigte Marquifen, Hertogen, Prinfen fnel overflaande, een van die papiertjens opnam , dat hij, zeide hij, niet voor twintig louifen zoude gegeeven hebben. Aan de levendigheid, waarmede hij dit zeide, aan het genoegen, dat uit zijn gelaat te leezen was , dagt ik dat het een getuigfehrift van op zijn minst een Keizer zoude wezen. „ Zie daar, " zeide hij, een papier nee-  door ZWITSERLAND. «7 neemende en het op de tafel leggende, „ zie daar „ den naam van den eerften man van Europa. " Wij keeken met drift het papier in om te weeten wie zoo hoog in de gedagten van onzen waard ftond en wij zagen met enigen nationaalen hoogmoed dat het de handtekening van Charles Fox was. Wij trokken door een allerfraaist land van den grond van de Franfche republiek op dien van den Koning van Pruisfen. De onderdaanen van die twee Staaten leefden in zeer goede vriendfchap, terwijl hunne medeburgers eikanderen aan de oevers van den Rhijn nog dood floegen. Neufchatel ligt aangenaam aan een fraai meir, welks water, op dit tijdftip door een ftorm beroerd, de purperen tinten van den hemel onder hun donker groen mengde. Deeze ftad behoort den Koning van Pruisfen; maar zij geniet het voorrecht van niet gedwongen te zijn van zig in oorlogen te wikkelen, die ftrijdig met haare gevoelens of belangen zouden zijn. Het is niet gemaklijk de regeering van deeze ftad en derzelver rechtsgebied te omfchrijven; maar haar rijkdom, de nijverheid van derzelver inwooneren, met die in de andere Zwitferfche Staaten vergeleken, de vrijheid van de gefchriften, die voor de omwenteling van derzelver persfen kwamen , kunnen doen onderftellen dat het Pruisfisch juk op de hoofden der inwooneren niet zwaar weegde. F 4 Ze-  88 REIZE Zedert het befaamd gefchil, dat 'er plaats gehad heeft tusfchen Petitpierre en zijne geestlijke amprgenooten van INeufchatel, over de eeuwigheid der ftraften, zijn 'er geene twisten meer geweest over de voorrechten van de onderfcheiden magten. De Koning, Petitpierre en de Marfehalk Keith , die ftaande hielden dat men altijd eindelijk zalig wierd, waren, na veele twistredenen, genoodzaakt voor hunne tegenpartijders het veld te ruimen. „ Als de geestlijkheid dan zoo gaerne „ verdoemd wil wezen, " zeide Frederik II, heb ik 'er Eiets tegen. " ELFDE HOOFDSTUK. Mor at. Beenderen - huis van Bourgonjers. Land van Waas. Moudon. Gezigt van het meir van Geneve. Laufanne. Verfag van de laatfte omwentelingen van Geneve. ^]SIa verfcheiden kleine reisjens in den omtrek van Neulchatel, naar Locle, Chaux de Fond en tot Yverdun, voeren wij over het meir van Neuf» chatel naar Morat, beroemd wegens de overwinning, welke de Zwitfers in het jaar 1476 over den Hertog van Bourgonje, Karei den Stouten, be-  DOOR ZWITSERLAND. b'9 behaalden. Daar wierd in dit gevegt eene vreeslijke flagting onder de Bourgonjers aangeregt; hunne beenderen worden bewaard in een huisjen met tralieën, aan den weg, als een gedenkftuk door de overwonnene ter eere der overwinnaars gelticht. Volgens de geichiedenisfen van dien tijd deed deeze overwinning, die de onafhanglijkheid der Zwitfers verzeekerde, hun die vereerenswaerdige eenvoudigheid verliezen, welke tot dien tijd toe de fchutflrer van hunne vrijheid geweest was Ph.'lippus van Commines fpreekt 'er in zijne gewoone eenvoudige taal van; hij voorzag weinig wat 'er van dat alies worden zoude ( * ). De (* ) Si D/eu rfeut délaijfé ledit duc, il tfeft pas apparent quil fe fut mis en péril pour ft peu de chofe, veu les efrcs qui lui avoient été faites, & contre quellcs gens il avoit a faire, oü il ity pouvoit avoir nul acquefl, ni nulle gloire. Car pour lors les Suijfes riétoient point eftimés comme ils font pour cette heure, ö? netoit rien plus pauvre; & ai out dire a vn chevalier des leurs, qui avoit été des premiers ambajfadeurs, quils avoient envoié devers le dit duc, qu'ils lui avoient dit en faifant leurs remontrances pour le demouvoir de cette guerre, que contr'eux fte pouvoit rien gagner, car leur pais étoit trés ftérile ó? pauvre & quils n''avoient nuls bons prifonniers & qu'il ne croioit pas que les efperons & mords des chevaux de fon oft rte vaufijfent plus dargent que tous ceux de leurs territoires ne fauroient payer de finance, s'ils ètoient pris. Mats les dépouillcs de fon oft enricherent fort ces pauvres gens de F 5 Suis-  t>o REIZE De oude ftraat-weg, die te Avenches is, wierd ons getoond door eenen boer, die belast is met het bewaaren van dat dierbaar overfchot der oudheid, of liever van de tobak-bladeren, die het nog bedekken, ondanks de juifte aanmerkingen van den reiziger coxe. Alle vreemdelingen kunnen 'er zob veele ftukjens van medeneemen als hun belieft. In een land, daar men de konften zoude vereeren, zou men dien met eene godsdienftige zorg bewaaren. Wij zagen ook de overblijfzelen van eenen grooten fchouwburg in den tuin van den bailluw, marmeren kolommen en andere gcdenkftukken, die wan de pragt van de oude hoofd- Suijfes, qui, de prime face, ne connurent les biens qu"ils turent en leurs mains, & par efpecial les plus ignorans. PHILIPPE DE COMMINES Liv. V. Cll. I. „ Zoo God den Hertog niet verhaten hadd' zou hij zig „ waarfchijnlijk niet in gevaar gefield hebben voorzoo wei„ nig als 'er bij te winnen was, aangezien de aanbiedingen, M die hem gedaan waren, en het volk, met welk hij te doen „ had, daar hij niets bij zou winnen en geene glorie kon „ behaalen. Want toen ter tijd waren de Zwitfers niet ge„ acht gelijk zij nu zijn en niets was armer dan zij; en ik „ heb een' Ridder van hun, die een van de eerfte gezanten „ geweest was, welke zij naar den Hertog gezonden hadden, „ hooren verhaalen dat zij hem gezegd hadden, toen zij „ hem hunne vertoogen deeden om hem te beweegen dien „ oorlog te ftaaken, dat hij tegens hen niets winnen kon„ de; want dat hun land zeer onvrugtbaar en arm was, dat „ 'er bij hen geene goede gevangene te maaken waren, en „ dat  door ZWITSERLAND. hoofdftad van Helvetie, die daar gelegen heeft, getuigen. Men vindt nog andere overblijfzelen der oudheid rondom het meir van Neufchdtel, bi /onderlijk te Cheyres. Van Avenches gongen wij naar Moudon, die de hoofdftad van het land van Waas was voor dat hetzelve onder de magt der Berners verviel. Deeze ftad dient thans enkel om enige belastingen aan den bailluw te betaalen, die eene mijl van Moudon woont in een fraai kasteel, op eene rots gelegen, de oude verblijfplaats van de heeren van het land. Wij behoefden niet te vraagen wien de paleizen of kasteelen, die wij vonden, toebehoorden; „ dat hij geloofde dat de fpooren en gebitten van de paer„ den vm zijn leger meer waerdig waren dan al het volk „ van hun grondgebied op zoude kunnen brengen, als zij gevangen waren. Maar de buit van zijn leger verrijkte dit arme Zwitferfche volk zeer, dat, in den eerden op„ flag, de fcrmten, die zij in handen hadden, niet ken. „ de, bijzonderlijk de onkundige " (*). (* ) Onder andere vond een Zwitfer in de tent van den Hertog zijne groote diamant, die naderhand eene van de grootlle der juvrcelen van de Franfche kroon geworden is; zij wierd gefchat op agt honderd duizend livres. De Zwitfer, die denzelven buit gemaakt had, verkogt hem voor een gulden aa.» een priefter, denkende dat het een ftuk glas was; deeze niet meer verftand hebbende van diamanten dan de voorige, verkogt hem weder voor een' kroon. VERTAALER.  oa REIZE den; het was altoos een bailluw of eene Bernfche excellentie. Wij bragten enige dagen in het land van Waas door, welks bebouwde heuvelen, welks weiden op het hangen van eene menigte bergen, welks talrijke boomen, kronkelige, maar gelijke en wel onderhouden wegen mij de fraailte ftreeken van Engeland herinnerden. Niet alleen vertoont het land van Waas aangenaame gezigten, maar het brengt ook alles wat tot het leven noodzaaklijk is in overvloed voort. De aangenaamheid van dat land weegt tegens het kwaad op, dat de onderdrukking der Bernfche het veroorzaakt, en deszelfs vrugtbaarheid voldoet hunne gretigheid. De natuur troost 'er onophoudlijk den inwooner over het verlies van zijne rechten. Wij kwamen weldra boven op de bergen, die het meir van Geneve omringen. Welk een fraai toneel opende zig daar voor ons gezigt! Het meir breidde voor ons zijn azuuren kleed uit; deszelfs water befpoelde, zoo verre het oog reiken kon, den voet van het groot amphitheater, daar wij in kwamen, en van welk eene cneindige menigte heuvelen, de een aangenaamer als de ander en die al trapswijze daalden, de trappen vormden. Regt over ons (tak het woest gebergte van Savoie, van welk men alleen de groote klompen kon onderfcheiden en boven welk toppen, met eeuwige fneeuw  door ZWITSERLAND. 9Z ftieeuw gekroond, uitftaken, af bij de vrolijke landfchappen, bij de frisfe kleuren, die ons onmiddelijk omringden. Aan onze flinker-hand reikte ons oog tot in het Walliferland, en onderfcheidde de plaats daar de Rhöne, uit haare diepe engten voortfchietende, haar water in het meir koomt ftorten. Aan onze regter-hand liep de keten van de Jura voort tot de plaats daar het fort van de Sluis ligt en daar de Rhöne dat gebergte fchijnt te doorbooren om zig te haaften om de pragtige kaaien van Lyon te gaan befpoelen. Ik geloof niet dat 'er in geheel Europa eene ftad is, meer gefchikt dan Laufanne om den reiziger door fraaie gezigten te bekooren en tegelijk ongemaklijker voor degeene, die dezelve tot hun gewoon verblijf willen neemen. Zij ligt niet digt genoeg bij het meir om gebruik te kunnen maaken van het voordeel van de vaart op hetzelve, en niet hoog genoeg om zig wel te kunnen verdedigen. Zij ligt op eenen hollen weg en in deszelfs hobbeligfte fpleeten, zoo dat men, om van de eene kant van de ftad naar de andere te gaan, fomtijds langs lange regte trappen in eene fteile diepte moet daalen en vervolgens op dezelfde wijze weder tegens eene fteilte opklimmen. Het water van den nederftortenden ftroom, die 'er door loopt, fpoelt dan eens mede hetgeen op zijne oevers is, en verlaat dan weder, als uitgeput ftilftaande, de rioolen die hunne bedorven uitwaas- fe-  5H REIZE femingen door de lucht verfpreiden. Door welk* grilligheid hebben de menfehen hunne wooningen op de minst bewoonbaare plaats, zonder uitzondering, van het geheele land, nedergezet? Wij vonden Laufanne vol Franfche uitgewekene; wij zagen 'er ook Geneeffche uitgewekene, die de buitenfpoorighederi ontvlooden, welke enige leerlingen van Robespierre in hun vaderland begongen, op voorbeeld van de Franfche Jakobijnen. De republiek van Geneve had in 1789, door eenen algemeenen opftand, de ketenen afgefchud, welke haare magiftraaten, door de Franfche, Sardinifche en Bernfche legers geholpen, hun zeven jaaren te vooren hadden opgelegd. Op dien tijd fpeelde zij het voorfpel van het toneelftuk der omwenteling en zedert heeft zij 'er altijd de klugt van blijven fpeelen. Ik meen mijnen leezeren geen' ondienst te zullen doen met hier eene fchets van haare omwenteling te plaatfen, welke de nieuwspapieren maar zeer onvolkoomen hebben opgegeeven. Zij zal mijn werk, dat beftemd is om den tegenswoordigen ftaat van Zwitferland te doen kennen, te vollediger maaken. Dit ftuk is mij gefchreven medegedeeld door eenen Genevenaar, die alle ge> loof verdient. Hu  door ZWITSERLAND. 95 Hifloriesch Verflag van de omwentelingen te Geneve voorgevallen zedert de grondlegging van de Franfche Republiek. Van de vijf klasfen van inwooneren, die in Geneve waren, maakten flechts twee, die van de Citoyens of regeering gerechtigde burgers ert van de Bourgeois of ftemgerechtigde burgers, de Souvereine Vergadering uit, die oneigenlijk AU gemeene Raad genoemd wierd. De klasfen der inboorlingen, (natifs~) inwooneren, Qiabitans~) en ingezetenen Cdomiciliés') genooten de ftaatkundige rechten niet, welke de twee eerfte alleen bezaten. Men begrijpt zeer ligt dat deeze onbevoorrechte klasfen niet met een onverfchillig oog hadden kunnen aanzien dat de Franfche omwenteling voortging en vastigheid verkreeg. Van dien tijd af aan zagen zij met een inwendig genoegen eene zegepraal, die zij als een zeeker voorteken van de hunne aanzagen: welhaast kwam 'er eene maatfchappij van de aanhangeren van het nieuw ftelzel, onder den naam van gelijkheid -gezelfchap (cercle dégalité} welks inzigten alle ftrekten om de groote beginzelen te doen triompheeren, ondanks de tegenkanting van de regeering - gerechtigde burgers of Citoyens, bij welke de Souverei•niteit bij uitfluiting berustte en van die yan de drie an-  96 REIZE andere klasfen, die om verfchillende redenen aan de tegenswoordige regeering gehecht waren, of die bij eene andere orde van zaaken niets te winnen hadden. Toen de inval in Savoie de Franfchen het grondgebied van Geneve had doen naderen, wierdert de eisfehen van de gelijkheid-zoekers, aangemoedigd door de nabijheid van de republikeinfche troepen, dringender en bijna dreigende. De groote en kleine Raad, zig toen niet kunnende ontveinzen dat weigering of zelfs uitflel de openbaare rust in gevaar zoude brengen, hemsteden in de vertoogen van de verzoekers en decreteerden de gelijkheid met enige uitzonderingen; en om hun befluit te bekragtigen, zoo als het de Conftitutie eischte, maakten zij een ontwerp van eene wet op, dat in den algemeenen Raad moest gebragt worden. Dat ontwerp behaagde aan den vrienden der gelijkheid niet, die dezelve liever wilden neemen dan ontvangen. Van dat tijdllip waren 'er onder de twee partijen verfcheidene zeer verhitte hoofden. De Genevenaars, die geene omwenteling wilden, talrijker zijnde dan die, welke eene begeerden, verzogten den Syndicus, hoofd van de gewapende magt, alarm te laaten flaan en de alarm - klok te doen trekken, om, door het opvatten van de wapenen, voortekoomen dat hunne tegenpartijders de overhand bekwamen; maar de Syndicus, Mi-  door ZWITSERLAND. Micheli Incoust, weigerde deeze maatregel om voortekoomen dat zijne medeburgers met eikanderen handgemeen wierden; hij verzogt zelfs degeene, die tegens de omwenteling waren, en die op verfchillende posten van de ftad de wagt hadden , naar hunne huizen te gaan en gaf de fleutels van het artillerie park aan het hoofd der gelijkheid-zoekers. Deeze voordeelige overgifte maakte hen meeft-r van de plaats op den vierden October 1792; de roode muts wierd opgeftooken, daar wierden in enige wijken in haast vrijheidhoornen geplant, en den vijfden, des morgens, wierd de omwenteling geëindigd zonder bloedftorting. Om dezelve te vestigen, benoemden de overwinnaars veertig uitgelezen Citoyens: den twaalfden December, den verjaardag van de beklimming der ftad in het jaar 1602, wierd de ftaatkundige vrijheid in den algemeenen Raad verklaard en den agt en twintigften van dezelfde maand volgde de vernietiging van de Raaden in naam der afgevaerdigden van de natie., Men ftelde in derzelver plaats twee provifioneele Committés aan, de Committés van veiligheid en beftuur genaamd, welker naamen hunne verrigtingen aanduiden; deeze verkiezing wierd den laatften dag bevestigd, in eene Souvereine Vergadering van de oude en nieuwe Citoyens. Van dat tijdftip maakten de Genevenaars zig gereed om zig eene zuivere volksregeering te gee- II. Deel. Q yen.  o8 REIZE ven. Honderd en twintig leden, die betaald wierden, uit de Citoyens van de twee partijen gekozen, maakten eene Nationaale Vergadering uit, die de nieuwe wetten moest voorbereiden. Zij opende haare zittingen den vijf en twintigften February 1793 en op het eind van dat jaar wierd de vrugt van haaren arbeid gedrukt en aan allen den Genevenaaren ter onderzoek aangeboden , na eerst het onderzoek van de revolutionairen, in hunne centrale Club vergaderd, ondergaan te hebben en den vijfden February 1794 namen vier duizend twee honderd tien itemgerechtigden in den algemeenen Raad deeze conltitutioneele aéte aan. Deeze Conititutie, op de groote beginzelen gegrond, ftelde de rechten van den mensch, de afzetbaarheid der amptenaaren, en de affcheiding der magten daar, en fchoon in veele opzigten gebrekkig en eerder gefchikt voor eenen rijken uitgebreiden Staat dan voor eene kleine Republiek, had zij egter het grootst gedeelte van de Genevenaars voor zig, die zugteden naar eenen regeeringvorm , die perfoonen en eigendommen befchermde, een voordeel, dat de twee partijen niet even gelijk genoten hadden onder de provifioneele regeering , onder welke verfcheiden daaden van plondering, wreedheden en zelf* moorden ongeftraft gebleven waren uit zwakheid of toegeevendheid. De nieuwe magten, den denienden April hunne  door ZWITSERLAND. 99 Ke bedieningen aanvaard hebbende, wierden erkend door de Republieken van Bern en Zurich, die geene gemeenfchap hadden willen hebben met de provifioneele regeering; de magiftraaten wierden geëerbiedigd, de partij-haat fcheen te verzwakken, de vooroordeelen te verdwijnen, de orde en rust terug te keeren, toen die gelukkige kalmte onvoorziens geftoord wierd door den opftand van den negentienden July en de toneelen, die 'er op volgden. Des avonds van den agttienden, in eene talrijke vergadering van de algemeene Club van alle de revolutionairen, kondigen enige van de voornaamfte van die partij eene zaamenzweering aan, die tegens de patriotten zoude gevormd zijn door de Ariftocraaten en de Slijmerige (*). Op deeze verklaaging ftellen de driftigfte voor dat men zig terftond wapene om de zaamenzweerers te keeren en te ftraiïen. Andere, die bedaarder zijn, dringen aan dat men, door zulk een fchielijk alarm, (*) Engtuês. Dus noemde men diegeene onder het volk, die niet tot de omwenteling mede gewerkt hadden; het woord wil letterlijk zeggen met lijm beflreeken; het koomt dus vrij wel overeen met de benaaming, die de revolutionaire in dit land geeven aan degeene die tegens overdreven en geweldige revolutionaire maatregelen zijn; dus ziet men dat de onze hierin zelfs ook niet oorfpronglijk zijn fen, die deszelfs voet bedekken, te onderfcheiden. Aan onze flinker-hand ftonden wijngaarden, die toen reeds van hunne fchatten beroofd waren, in amphitheater, tegens het hellen der heuvelen, die fomtijds zeer fchuinsch waren. Die wijngaarden leveren eenen wijn, in geheel Zwitferland zeer geacht onder den naam van Vin de la Cdte, kust-wijn; maar de natuur doet, terwijl zij dien voortbrengt, deeze gunst duur betaalen; geen gewas eischt zoo veele zorgen als het onderhoud van die wijngaarden. De laag groei - aarde is op die plaats zeer dun en de fteilte van den berg zou die weldra in het meir doen vallen, zoo 'er niet eene menigte muuren ter zijde, trapswijze de een boven den anderen, gebouwd waren. Deeze muuren weerhouden dus gedeeltelijk de afbrokkelingen; maar deeze voorzorg is nog niet genoeg; deeze zand- en fteenachtige aarde neigt onophoudlijk om van trap tot trap neder te daalen en de landbouwer is geftadig bezig om zijnen grond van de onderfte trappen naar de bovenfte optewerpen. Een vierde mijl voor wij te Vevay kwamen, hoorden wij een gezang, dat nieuw voor ons gehoor was, zedert wij de voeten in Zwitferland gezet hadden; het was de Marfeillaanfche Marsch, die door eenen troep muzikanten gefpeeld wierd, welke eene draaijing van den weg eensklaps aan ons oog vertoonde. De vrolijke bende, welke die muzikanten volgde, groetede ons, in het voorbij-  HO REIZE bijgaan, met de woorden goede dag Burgers, goede dag Burgeres, die wij zedert langen tijd niet gehoord hadden. Wij beantwoordden die republikeinfche groet op denzelfden toon, ons verbeeldende dat het nieuwe Franfche burgers uit het departement van de Mont-BIanc waren, die voor een plaifier-reisjen het meir overgevaaren waren. Helaas! het was voor hun een droevig pkifier-reisjen, gelijk men weldra zal verneemen. Vevay wordt voor de fraaifle ftad van het land van Waad gehouden. Die heuvels, vrugtbaar tot op hunnen top, welke wij het meir met een rijk en pragtig amphitheater hadden zien bezoomen, rijzen hier fteiler op en de bergen, die zij vormen, zijn aan de groote keten der Alpen, die Zwitferland ten Zuiden begrenst, gehecht. Vevay is de haven daar de voornaamfte handel tusfchen Walliferland en het overige van Zwitferland gedreven wordt. Deeze ftad dreef ook handel met Savoie; maar zedert dat land aan de Franfche Republiek gehecht is, houdt men zoo min mogelijk gemeenfchap met hetzelve. Het is in den omtrek van Vevay dat rotjsseau het toneel van zijne aandoenlijke Heloïfc geplaatst heeft. Men kan het, zedert dien tijd, als clasfieken grond befchouwen. Onzen weg naar Walliferland vervolgende, zagen wij aan onze flinker-hand het dorp Garens, aan den voet eens bergs gelegen en met geboomte omringd. Verder  door ZWITSERLAND. rn der op is het kasteel Chillon, dat uit het meir zelf oprijst. Aan de overzijde van het meir ziet men de witachtige fteile rotfen van Meillerie zig op den zwarten grond der bergen tekenen. Zouden wij het durven onderneemen eene nieuwe befchrijving van dat betoverend land te geeven, na die, welke uit de pen van rousseau gevloeid zijn? Hoe menigmaalen hebben ook niet reizigers, door een gevoelvol hart geleid, beproefd het aftefchetfen, na, met de Helo'ïfe in de hand, de rotfen en bergen doorkruist te hebben om 'er verliefde aandoeningen te vinden! De natuur vertoont 'er zig nog ongekunfteld en lierlijk gelijk rousseau haar befchreven heeft; maar die bekoorlijkheid, welke de vergezelling van zedenlijke aandoeningen het land bijzet, fcheen ons toe enigermaate verdwenen te zijn. Het zagt en verliefd beeld van Julia- dwaalde niet meer om het kasteel van Chillon, nu in eene Zwitferfche bastille hervormd, en door eene kwaadfpellende bezetting bewaakt. De traanen, welke de aandoenlijkheid zoo dikwijls op deezen oever aan verlierde ongelukken heeft toegewijd, fcheenen voor al te wezenlijke droefheid bewaard. Het was niet meer het doordringend gegil van eene moeder, welk men meende te hooren, maar het klaagen en kermen van eenen vriend der vrijheid, in een vogtig en donker hol begraaven. Wij dwaalden een groot gedeelte van den dag door dat  m REIZE dat land, maar wij moeiten eindelijk vertrekken; wij waren in dat jaargetijde wanneer de „ Jamans„ tand begint wit te worden " (*) en wij hadden flechts den tijd om voor den nacht het dorp Bex te bereiken, dat om zijne groote zout-mijnen vermaard is. Wij kwamen nu in het Walliferland, die breede valei, die zig tusfchen Zwitferland en Italië uitftrekt; zij is tusfchen twee reien bergen en ijsvelden befloten, die, van den St. Gothard koomende, zig tot dertig mijlen van daar uitftrekken, terwijl zij een weinig meer van eikanderen wijken; aan het hoogfte eind zijn de bronnen van de Rhöne, die, daar zij 'er uit koomt, het meir van Geneve vormt. Wij verlieten welhaast het Zwitfersch grondgebied om op dat van de Wallifer democratie te koomen. De bergen, die op deeze plaats digter bij eikanderen koomen, worden aan een gevoegd door eenen houten flagboom, die de twee landen fcheidt. Te St. Maurice gaat men over de Rhöne over eene brug van eene enkele boog, een werk der Romeinen, dat voor een fraai gedenkftuk gehouden wordt. Op rotfen, welker voeten door de rivier befpoeld worden, ftaat het kasteel van den bailluw. Deeze magiftraatsperfoon heeft den gewigtigen last van alle Franfche be» gin- ROUSSEAU,  door ZWITSERLAND. "3 ginzelen, alle in het Fransch gefchreven tijdfchriften, uitgezonderd de Bernfche Courant, in het voorbijgaan aantehouden. Dit zagen wij bevolen door een aangeplakt placaat, waarin de verfchillende foorten van lighaamlijke ftraifen opgenoemd waren, welke diegeenen zouden opgelegd worden , die zig met redeneeringen over die beginzelen zouden ophouden, of die zig fchuldig zouden maaken aan het ontvangen of leezen van de verbodene tijdfchriften. Twee mijlen voorbij St. Maurice begonnen wij het gedruis van den waterval van Salenche te hooren, en, op het heuveltjen klimmende, dat ons het gezigt van denzelven benam, zagen wij dien in afzonderlijke ftraalen van eene ontzagchelijke hoogte afftorten. Niet lang geleden vormde hij eene eenige breede water-ftraal; maar een molenaar, wiens molen niet verre van den waterval ftaat, zeide ons dat hij, enige maanden te voren, van den bailluw of den abt van St. Maurice verlof bekoomen had om een gedeelte van het water tot zijn gebruik afteleiden, waartoe hij het middel bedagt had van groote ftukken rots in den bovenften ftroom te rollen, om hem te verdeelen. Het zou den abt weinig gekost hebben dien armen man middel te geeven om een gedeelte van het water na den val naar zijn' molen te leiden en de vrienden van de fchoone natuur zouden niet beII. Deel. H hoe-  ii4 REIZE hoeven te zugten over die heiligichennis van de majefteit der cataracten. Na door Martigny getrokken te zijn, kwamen wij te Sion, hoofdftad van het Walliferland. Wij zagen met opmerking het paleis van den bisfchop, op eene hoogte gelegen, van waar het gezigt zig uitftrekt over de majeftueufe bergen, die haar omringen en over eene wel bebouwde vlakte, midden door welke de Rhöne zagtlijk vloeit. De regeering van het Opper-Walliferland is eene volksregeering. Het is in zeven diftriélen verdeeld, die elk eenen afgevaerdigden in het Congres hadden, door alle de manlijke inwooneren, boven de veertien jaaren, gekozen. Dit Congres vergadert twee maaien 'sjaars en beftaat, behalven uit de zeven afgevaerdigden, uit den Bisfchop en den Voorzitter van de Republiek, welke laatfte door die vergadering zelve voor den tijd van twee jaaren verkoren wordt. Deeje afgevaerdigden worden alle jaaren verwisfeld en kunnen niet buiten den last van hunne zenders gaan. Deeze regeeringvorm zou niets ftrijdig met de vrijheid hebben, zoo dezelfde gebreken, die de andere volksregeeringen van Zwitferland en Graauwbunderland ontfieren, hier ook niet gevonden wierden. De vrijheid, zoo als die dan is, behoort alleen aan het Opper-Walliferland en eene beek, die op eenen kleinen afftand van Sion van de bergen  door ZWITSERLAND. 115 gen vliet, is de fcheiding en merkt het onderscheid tusfchen de fouvereinen en de onderdaanen. Op het eind van de vijftiende eeuw vereenigden de inwooners van Opper- en Neder-Walliferland hunne kragten om het juk van den bisfchop aftefchudden; maar de verdeeling van den buit was oorzaak van oneenigheid tusfchen de twee volkeren; daar viel een bloedig gevegt tusfchen hen voor, waarin het Neder - Walliferland overwonnen wierd. Zedert dien tijd is het onderworpen gebleven en wordt door bailluwen geregeerd, ge» Jijk de andere Staaten die den Zwitferfchen Cantons onderworpen zijn. Het is omtrent vier jaaren geleden dat deeze vafallen zig zoo zeer vergaten dat zij in openlijken opftand uitbraken. De bailluw van Monthey, goed gevonden hebbende eenen in gevangenis te zetten t die geweigerd had eene zwaare boete te betaalen, meende het volk van Neder- Walliferjand het recht te hebben om zig en van bailluwen en van fouvereinen te ontflaan. Zoo dra de democraaten van Opper-Walliferland de tijding van dien opftand ontvingen, trokken zij, zonder zig te verwaerdigen eenen toeftel van oorlog, kanon en al wat 'er toe behoort, medeteneemen, van hun gebergte', met vorken, fchoppen, vlegels en einden touw gewapend en vielen, als de Syracufaanen, die met ?weepcn gewapend tegens hunne ilaaven optrokH 2 * kena  ii(5 REIZE ken, op de infurgenten aan, zonder hen te ontzien , of enige barmhartigheid te gebruiken. De uitflag van deezen oorlog was nog twijfelachtig toen de regeering van Bern, gevoelig aan de belediging den heeren aangedaan en vol verontwaerdiging tegens het ontrouw gedrag der onderdaanen, deeze tusfchen twee vuuren bragt. Zij moeiten zig op genade en ongenade overgeeven en de hoofden van die edelmoedige infurgenten wierden gehangen. Wij gongen niet verder dan Sion, dat eerst aan den ingang van het Opper-Walliferland ligt, dus konden wij de^zeden van de gulden eeuw, welke, zegt men, dat daar bloeijen , niet befchouwen. Ik heb dikwerf het bekoorlijk tafereel, dat rousseau van de oud-vaderlijke gewoonten van de inwooneren van dat land fchetst, bewonderd ; maar ik moet bekennen dat de befchouwing van het Neder-Walliferland mijnen eerbied voor de burgers van het ander niet weinig verminderd heeft. Derzelver onderdaanen zijn niet alleen ten prooi aan het kwaad, dat de onderdrukking veroorzaakt; een groot getal hunner is door de vernederendlte van alle ongefteldheden, de zinneloosheid, het cretinismus, door eenen, hetzij natuurlijken, hetzij zedenlijken invloed veroorzaakt, bezogt. Deeze toeftand, voor welken hij, dien hij treft, zelf ongevoelig is, wordt in het huisgezin  door ZWITSERLAND. 117 zin niet als een ongeluk befchouwd. Terwijl de reiziger het afgrijzen niet kan fmooren, dat hem het wezenloos gezigt, de onduidlijke woorden, de hangende tong van die ongelukkige inboezemt, doet eene foort van bijgeloovigheid hen in hun land als gunftelingen van den hemel beminnen en hun alle de zorgen der menschlievendheid betoonen. Een niet minder walglijk fchouwfpel is dat van de kropgezwellen of gottres, zoo menigvuldig in dat land, bijzonderlijk onder de Cretins. Ondanks de hebbelijke luiheid der inwooneren fchijnt het Neder - Walliferland bebouwd overal daar het voor bebouwing vatbaar is. De vlakte is fomtijds bedekt door het water der Rhöne, dat, als de afvallende ftroomen het hebben doen zwellen, niet anders tot oevers wil dan de twee ketens bergen, die het land begrenzen. Doch, ondanks alle deeze natuurlijke of zedenlijke nadeden van het Walliferland, fchijnen de inwooners egter wel overtuigd dat de godlijke goedheid hun bijzonder gunftig is. Dit hebben zij uitgedrukt, door met groote letteren op het voorportaal van hun ftadhuis deeze woorden uit de psalmen te plaatfen: De Heere bemint de poorten Sions boven alle wooningen Jacobs. Wij hadden het ontwerp gemaakt van, bij onze terugkomst te Martigny, het kloofter te gaan zien, dat boven op den grooten St. BernardusH 3 berg  berg ligt. De tijding, dat 'er veel fneeuw op den berg gevallen was, belettede ons het ter uitvoer te brengen. Onze waard waarfchuuwde ons dat wij wagten moeiten tot dat andere den weg gebaand en twee of drie dagen de fneeuw plat getreden hadden, voor wij op weg gingen. Deeze eerlijke Wallifer onthaalde ons op het, wat al te lang uitgerekt, verhaal van alle de Heeren, die hij over die hoogten geleid had, en om ons tegelijk eerbied en vertrouwen inteboezemen, zeide hij ons dat hij eenen Prins van de koninglijke familie van Engeland en den Koning van Pruisfen tot gids gediend had. Op het eind van onze reis door Zwitferland ontrustede ons niets meer dan die gemeenzaamheid, welke onze herbergiers zig beroemden met Grooten gehad te hebben. Te Bellinzone waren wij al tamelijk mishandeld geworden, door de pragtige denkbeelden, die onze waard aangenoomen had, met de bekoorlijke Hertogin van Devonshire over den St. Gothard te brengen. De koninglijke eer, waarop die van Martigny zig beroemde, voorfpelde niet veel goeds aan onze burgerlijke beurzen, en, zonder te wagten tot de fneeuw plat getreden was, vroegen wij onze paerden en vertrokken naar Vevay. Wij bragten de laatfte dagen van den herfst op de aangenaame oevers van het meir van Geneve door en, na verfchillende tochtjens in het land van  door ZWITSERLAND. 119 van Waad, keerden wij door het Canton van Friburg naar Bern terug. Dit land levert onuitputbaare fchoonheden op voor den liefhebber van fraaie landfchappen; maar de gezigten zijn nog verruklijker bij de ftad Friburg zelve. Wij hadden gemeend dat de eerfte bewooners van Laufanne alleen het denkbeeld gehad hadden van, tot ftichting van hunne ftad, de ongemaklijkfte plaats van het land uit te kiezen; maar wij waren genoodzaakt te bekennen dat de oude Friburgers hen daarin nog te boven gegaan hadden. Een klein gedeelte van de ftad is op eenen gelijken grond gebouwd; het overige hangt op fteile rotfen en vertoont in een klein beftek de wonderlijkfte gezigten. De huizen zijn 'er, over het algemeen, groot en wel gebouwd. Naardien dat Canton Roomsen-katholijk en bij uitftek godsdienftig is, bevat de ftad een groot getal godsdienftige gebouwen. De hoofdkerk is aanmerklijk als een fterk en fierlijk gebouw. Maar die ftad, die, om haare fchilderachtige ligging, den reiziger, die 'er doortrekt, kan behaagen, fchijnt egter ftil en heeft een treurig aanzien. De regeering van Friburg is, even als die van Lucerne en Soleure, eene zuivere volksregeering. De magt berust in eenen Raad van twee honderd, die, in zijne verfchillende verdeelingen en onderverdeelingen, alle de gedeelten van het gezag omvat. Het is vijftien of zestien jaaren geleden dat H 4 de  i2o REIZE de oorfpronglijke regeeringvorm van dat Canton enige veranderingen onderging; deszelfs inwooners, verbitterd over de afpersfingen der bailluwen, vereenigden zig en belegerden de ftad Friburg. Het is vrij opmerklijk dat wij, op eene lange reis door Zwitferland, door dat land, daar de laagfte klasfen, naar men voorgeeft, het geluk van bet oud Arcadie zouden fmaaken, naauwlijks eene ftreek lands hebben kunnen doortrekken, die niet het toneel van eenen opftand geweest is. De inwooners van het Canton Friburg, even gelijk die van het Neder-Walliferland, hadden niet tegens hunne tijrannen alleen te worftelen. De Souvereine Raad, in zijne eigen muuren gevangen , zou ongetwijfeld genoodzaakt geweest zijn om in een verdrag te (temmen, dat voordeelig ware voor zijne onderdaanen; maar de Souvereine Raad van Bern, altijd door overeenftemming van gevoelens gedreven, beefde op dien nieuwen hoon, de rechten van eene aloude overweldiging aangedaan en zond zijne troepen zijnen bondgenoot te hulp. De muitelingen wierden, gelijk men denken kan, tot reden gebragt. De hoofden wisten de fchande van eene openbaare doodftraf te ontwijken met zig in de bajonetten van de dienaars, die hen vatten moeften, te werpen, en de overige wierden op verfchillende wijzen geftraft. Het Fransch Ministerie, dat andere beginzelen omtrent Amerika had aangenoomen, wierd  door ZWITSERLAND. bi wierd de befchermer van de voorgewende regelmaatige regeeringen, wierd de openbaare uitvoerer van de vonnisfen, of liever van de wraak des Senaacs van Friburg, en ontvong derzelver flagtoffers op de Franfche galeien. De eerfte Nationaale Vergadering heeft dezelve los gelaaten. Na zulk eene geftrenge ftraf kan men wel denken dat de grieven, over welke de%iuitelingcn klaagden, niet eens onderzogt wierden. Men maakte flechts enige kleine veranderingen in de Conftitutie om enige geflachten van de bevoorrechte orde, die weinig of geene magt hadden, wat meer gezag te geeven. Het volk bleef in denzelfden ftaat van onderdrukking en, volgens de regel, overal aangenoomen daar meefters zijn, men gelastte het zig voortaan niet met de wetten te bemoeijen dan om daar aan te gehoorzaamen. DERTIENDE HOOFDSTUK. Aankomst te Bern. Regeering van dat Canton. Onderwijs. Vrijheid. Toen wij aan de poorten van Bern kwamen, wierden wij geflreng ondervraagd omtrent onze naamen , ons vaderland, ons beroep, de plaats van waar H 5 wij  122 REIZE wij kwamen, waar wij naartoe gingen, eindelijk wat het oogmerk van onze reis naar Bern ware. Is 'er iets dat meer gefchikt is om alle denkbeelden van de Zwitferfche vrijheid weg te neemen dan die ongerijmde ondervraagingen? Wat moet 'er vooral een Engelschman van denken, voor wien alle die willekeurigheden nog onverdraaglijker zijn en die zig herinnert dat in zijn land de vreemdelingen van de vier gedeelten der waereld, zonder hinder en zonder wantrouwen, ontvangen worden, of ten minden ontvangen wierden, en niet onderworpen waren aan de ondervraagingen van eenen onderhoorigen. Schoon de ftad Bern flechts eene hoofdftad van het Canton is, kan zij, in fchoonheid, gelijk gefteld worden met de hoofdlieden van veele uitgeftrekter Staaten; maar ik zal mij niet ophouden met haare openbaarë gebouwen, noch met haare fraaie wandelplaatfen, noch met de fchoone gezigten, die men 'er heeft en die zoo dikwijls befchreven zijn; ik wil liever in enige bijzonderheden treeden omtrent de ftaatkundige zaaken van het Canton, op welke de Franfche omwenteling veel invloed gehad heeft. Het gezag berust, gelijk in de andere ariftocratifche Cantons, bij eenen grooten Raad, bij eenen Senaat, die een gedeelte van den grooten Raad is, en bij Magiftraaten uit het laatfte lighaam genoomen. De groote Raad, de Raad van Tweeli on-  door ZWITSERLAND. 123 tionderd genoemd, is de eenigfle, bij welken de fouvereine magt berust, welker onmiddelijke uitoefening aan den Senaat, uit vijf en twintig leden beiïaande, is toevertrouwd. De openvallende plaatfen, in den Senaat, worden vervuld door leden, uit den grooten Raad genoomen, en die in den grooten Raad worden vervuld door perfoonen uit de burgerij van Bern genoomen; de burgers zijn de bevoorrechte klasfe van de Had. In dit Canton is de magt van het Gouvernement minder bepaald dan in de andere. Te Lucerne, te Friburg, te Soleure worden de burgers bijeen geroepen, om over de gEOote belangen van den Staat te beflisfen, als over oorlog of vrede, over het heffen van belastingen. Te Bern neemen de Magiflraaten nooit hunne toevlugt tot hen, noch om de maatregelen te doen goed keuren, noch om zig te doen verkiezen: het volk is "er zoo weinig fouverein als mogelijk is. Alle de bedieningen, die rang of voordeel geeven, behooren bij uitfluiting aan zes en zestig geflachten. Het is onder derzelver leden dat men die van den grooten Raad verkiest; dan, alzoo enige van die, welke dat gewigtig voorrecht genieten, tot twaalf, veertien en zelfs twintig Raadsheeren leveren, gebeurt het thans dat flechts zeventien geflachten de meerderheid van flemmen kunnen uitmaaken. Van tien tot tien jaaren moeten 'er in den groolen Raad zeventig of tagtig open ftaande plaafen ver-  124 REIZE vervuld worden. Deeze begeeving gefchiedt door eene kies-vergadering, beftaande uit de eerfte Magiftraats - perfoonen van de Republiek, den Senaat en zestien leden, die de groote Raad in zijnen boezem verkiest. De Magiftraaten en de leden van den Senaat hebben ongetwijfeld, als dat voorkoomt, reeds zedert lang beflist welke perfoonen uit hun geflacht zij tot die gewigtige benoeming beflemmen. Maar welke zullen de zestien leden van den grooten Raad zijn, die aan de verkiezing deel zullen hebben? Welke zullen de gelukkige voorwerpen van hunne keuze zijn? Zie daar genoeg om de eerzugt van alle optewekken. Elk der zestien leden van den grooten Raad, die eenen zoon heeft, die mondig is, is verzeekerd dat hij hem doet verkiezen; dezelfde gunst valt zijnen fchoonzoon te beurt, als hij flechts eene dogter heeft. De gefchiedfchrijvers van het land verliezen alle deftigheid om de vervoeringen te befchrijven, waarmede twintig jonge lieden, tot hier toe ongevoelig, aanflonds hunne eensklaps ontvonkte liefde aan dat gelukkig meisjen vertellen. Men moet egter bekennen dat de jonge lieden van alle andere groote fleden even min acht flaan als deeze op de overeenflemming van karakter, of op de neiging van het hart; de eerzugt, het belang beflisfen ook hunne keuze; maar dat deeze omftandigheid bijzonder eigen is, is, dat de vrijerij over eene dogter van een zestiener in den  door ZWITSERLAND. 125 dén tijd van vier dagen beginnen en eindigen moet ; want daar is geen grooter tusfchentijd tusfchen de verkiezing van een' zestiener door den Raad en den dag, waarop hij een gedeelte van de fouvereine magt aan den begunftigden minnaar van zijne dogter zal kunnen mededeelen en hem, tot loon van dat huwelijks-juk, in den Raad brengen. Om de zaaken van regeering te leeren hebben de jonge burgers eene foort van focieteit, de Buiten -ftaat genoemd en beftaande uit eenen Raad, een' Senaat en uit Magiftraaten van alle rangen, van dezelfde benaamingen als die der Cantons. Alles wat de vaders , die met eene wezenlijke magt bekleed zijn, doen, wordt door hunne zoonen in den Buiten-ftaat nagevolgd; zij benoemen zelfs bailluwen, die het bevel voeren over de puinhoopen van de oude kasteelen, die in het Canton verfpreid liggen en daar bereiden zij zig tot de rijke bailluwfchappen, die zij eerlang in goeden ftaat in de nabuurfchap vinden. coxe vond bij zijne eerfte reis te Bern dat de kundigheden 'er veel minder verbreid waren dan in de andere Cantons. Tien jaaren laater, op zijne tweede reis, vernam hij, tot zijn groot genoegen , dat de regeering in dit opzigt uit haare flaapziekte ontwaakt was, dat zij te Londen natuurkundige werktuigen had laaten koopen en dat zij zig een gebouw aangefchaft had om boeken te  I2f5 REIZE te plaatfen. Tot dien tijd was de godgeleerdheid de voornaamfte tak van ftudie in hunne openbaare fchoolen geweest; maar derzelver barbaarfche taal zal zonder twijfel plaats gemaakt hebben voor de taal der weetenfehappen en fraaie konften, zoo de wijze inzigten, welke de regeering liet blijken , gevolgd zijn. Misfchien zal ook de weetenfehap van maatfchaplijke en ftaatkundige huishoudkunde de oogen van de jonge patriciërs met een nieuw onbekend licht verlichten (*) en dan zal men hen niet meer hunnen grooten en kleinen Raad, hunne avoyers, hunne bailluwen zien naaapen en de navolging van het uiterlijke en het aanneemen van de vooroordeelen van degeene die regeeren voor de konst van regeeren aanzien. Volgens coxe is de Senaat van Bern verre van zulk een volftrekt gezag te hebben dan die van de andere ariftocratifche Cantons van Zwitferland, alzoo de groote Raad onophoudlijk op alle zijne flappen een waakend oog houdt; hij voegt 'er bij dat Bern en alle de ariftocratifche Cantons van Zwitferland eene uitzondering maaken van de regel, die zegt dat de ariftocratifche regeeringen die zijn, waaronder het volk meest onderdrukt js; dat niets wijzer en gemaatigder is dan de geest, wel- But knowledge to their eyes her affiple page fiJcb with the fpoih of time dit nc'er tmroll. cray Eleg,  door ZWITSERLAND. 127 welke deeze regeeringen doet werken; dat niecs meer verwijderd is van de willekeurige magt dan de naauwgezetheid, waarmede zij de voorrechten van hunne onderdaanen eerbiedigen. Bij dit getuigenis kan men ook dat van den Heer burke voegen, die verzeekert dat van alle landen van de waereld de Republiek van Bern eene van de gelukkigfte en best geregeerde is. Deeze waren de denkbeelden , die voor de Franfche omwenteling algemeen heerschten over den ftaat van vrijheid van het Canton Bern en van geheel Zwitferland; maar het helder licht, dat die omwenteling over alle ftaatkundige onderwerpen verfpreid heeft, heeft den geleenden luifter van de Zwitferfche oligarchieën doen verbleeken ; dus wordt het zwak licht van den glim-worm verduifterd zoo dra de zon boven den gezigt-einder verfchijnt. VEER-  ia8 REIZE VEERTIENDE HOOFDSTUK. Eisfchen van de inwooneren van het land van . IFaad. Verongelijking en willekeurig gedrag yan het Canton Bern omtrent hen. Oude ontevredenheid van de Edelen. J)e bewooners van dat aangenaam land weeten, zedert langen tijd, dat hunne voorouders eene vrije Conftitutie hadden; zij verzeekeren zelfs dat deeze Conftitutie in alle haare zuiverheid gehandhaafd en geëerbiedigd wierd door de Vorften, van welke zij afhingen, tot op den tijd dat zij met het Canton van Bern vereenigd wierden in 1536. De vergaderingen van hunne Staaten fchijnen hun onlochenbaare bewijzen van hunne ftaatkundige rechten. De Vorften van bet Huis van Savoie waren,' volgens hen, flechts in naam, hunne meeflers, en toen zij hun gezag aan de Cantons Bern en Friburg overgaven, wierd 'er uitdruklijk bepaald dat het land van Waad alle zijne voorrechten zoude behouden. De eerfle flag, die aan de Conflitutie van het land van Waad wierd toegebragt, was, zeggen de eisfchers, de verdeeling van het land tusfchen de twee Cantons. Van dien tijd vergaderden de Staa-  door ZWITSERLAND. 129 Staaten niet meer; vervolgens onderverdeelde men het land in kleine ftreeken en negen en twintig bailluwen van het Canton Bern of Friburg ver* vongen den eenen bailluw, of den vertegenwoordiger van den Hertog van Savoie. De eisfehers klaagen dat hunne Gouverneurs; als een gevolg van de ontbinding van hunne oudé Conltitutie, hun de onwettigfte en willekeurigfte belastingen hebben opgelegd, dat zij met verfcheiden Vorften van Europa contracten aangegaan hebben , om hun troepen te verkoopen, die alle jaaren in het land van Waad aangeworven wierden en met welker bevelhebberschappen de regeering - geflachten eenen uitfluitenden handel drijven 4 dat de militie van het land niet alleen opgerigt en ingerigt is geworden zonder hunne bewilliging 5 maar ook dat hunne regeerers dezelve verfcheiden maaien tot het werktuig van hunne wraak ^ hunne tijrannij, of die van hunne bondgenooten gemaakt hebben, dat de burgerlijke en voordeelige amp teri + die in het eerst weinig in getal zijn, en voor de burgers van het land waren, thans alleen in het bezit van de zes en zeventig regeerende geflachten van Bern zijn en vermeerderd worden naar de gretigheid van die geflachten. Voorheen, vervolgen zij j maakten de Staateri Van het land van Waad aanvallende en verweeren= de alliantie- tractaaten met de nabuurige landen,; Payernë, Avenche, dé hoofdftad van oud Mel- JL Deeu -t vt?-  130 REIZE vetie, en de Republiek van Laufanne hebben, bij voorbeeld, tracïaaten gefloten met den Gouverneur van Bern, die, nog maar tien jaaren voor de vereeniging, in een van die traótaaten de inwooneren van het land van Waad zijne goede vrienden en waarde nabuuren noemde. Deeze betrekkingen van vriendfehap en goede buurfchap hebben zedert langen tijd plaats gemaakt voor eene foort van band, die veel naauwer is, maar veel verfchillende van de gevoelens van eene wederkeerige genegenheid. Deeze patriotten fchijnen, met opzigt tot de voordcelen, welke hun land van die vereeniging getrokken heeft, niet van hetzelfde gevoelen als de gefchiedfehrijver van de hervorming van het land van Waad (*) ; deeze doet, vrij onnozel , het goede volk van Laufanne opmerken dat het ongelijk zou hebben zoo het klaagde, want dat het, door onder de beheerfching van Bern te koomen, de voordeden gewonnen heeft, die de gevolgen der. hervorming geweest zijn; voordeden , die tot het toekoomend leven betrekking hebben en die oneindig dierbaar zijn. Met is van den tijd der hervorming, die zij fpottender wijze gelukkig noemen, dat de patriotten van het land van Waad integendeel het kwaad, over (*) abraham resciiat, Abregè de Fhifitire eccltfafiique du Pays de land, p. 66~.  door zwitserland, i3ï óver welk zij klaagen, rekenen; want toen wierd het volk verdeeld door godsdienftige denkwijzen en dus was het ligter hetzelve onder flavcrnij te brengen: zij beweeren ook dat de geestlijke beneficieën gefecularifeerd wierden alleen om ariftocratifche beneficieën te worden (*}, dat de hei- (*) Men heeft opgemerkt dat het decreet van de Nationaale Vergadering, waardoor de goederen der kerk nationaal verklaard zijn, eer in de proteftantfche Staaten dan in de katholijke over heiligfchennis en ongodsdienftigheid heeft doen fchreeuwen ; deeze laatfte wisten beter hoe de zaak gelleld was. Maar nergens heeft dat decreet meer berisping ondergaan dan te Bern. Een fchrijver (Doclor cirt) heeft over dit onderwerp koddiglijk zaamenfpraaken verdicht tüs-» fchen Franfche uitgewekene bisfchoppen en den bailluw vfln Laufanne, die zelf in een oud bisfchoplijk paleis woonde, uit kragte van eene verbeurtverklaaring, even zoo heiligfchennende dan die in Frankrijk heeft plaats gehad, maaf hierin verfchillende, dat de kerken-goederen in Frankrijk tot betaalitig van de fchulden der natie beftemd zijn, terwijl de geestlijke goederen van het land van Waad in detl eigendom van geflachten, die het land vreemd zijn, zijn overgegaan. Onder de flagtoffers van de hervorming in het land van Waad, was de rijke Prioor van Romainmoutiers. Hij had enige andere landen in Franche Comté en vlugtte daar heenen, terwijl een burger van Bern, die bailluw geworden was, bezit van zijn prioorfchap nam. Twee honderd en zestig jaaren daarna dwingt de Franfche omwenteling den opvolger van dien Prioor eene fchuilplaats te Bern te zoeken. Deeze, de regeering van Bern vol afgrijzen van alle -revolutionairs: handelingen vindende en vooral van die, WelI a ke  i3a REIZE lige vaten, de gouden en zilveren heiligen, de rijke verfierzelen van de bisfchoplijke kerk en van de kloofters naar Bern gebragt wierden, daar deeze offerhanden der vroomen, welke de gefchiedfchrijver der hervorming den buit op Satan behaald, gelieft te noemen, tot lange gouden ketenen gefmolten wierden om de patricen te verlieren en nog in hunne geflachten zijn als een gedeelte van hunne goederen. Zij klaagen eindelijk dat zij 'er weinig bij gewonnen hebben met hunnen bisfchop tegens eenen bailluw, hunnen Prins tegens eenen burger, hunne priefters, hunne kloofters, hunne geestlijke 'dogters tegens eene menigte overweldigers van alle benaamingen, zoo trotsch als ongebonden, verruild te hebben. Men moet egter op dit ftuk degeene, die thans ten ke de kerk raakten, denkt dat men ijverig het middel zal aangrijpen om dat afgrijzen te toonen, door hem weder in bezit van de proostdij van Romainmoutiers te ftellen. Hij vraagt en verkrijgt dan verlof om nafpeuringen te doen in waarmede Luckner hem voor het front van het leger vereerde. Na de uitdrijving van de verbonden legers uit het Noorden van Frankrijk, verzogt hij eenen werkzaamer dienst in het leger der Alpen; hij was het, die in de belegering van Toulon, het fort Pharon ftormenderhand veroverde, dat de ontruiming der plaats befliste en hem den graad van Generaal van Brigade deed verwerven. In het leger van Italië teruggekeerd en altoos in de voorhoede zijnde, deelde hij in alle deszelfs moeijelijke toehten. Hij floeg de Oostenrijkers op het eind van het jaar 1794 volkoomen te Garefio en te Cairo, dat de gemeenfchap van het leger me; Genua verzeekerde en de groote ont« werpen des vijands verijdelde. Het volgend jaar wierd De la Harpe tot het opperbevel over de ontfeheeping-troepen, beftemd om Corfika te heroveren, benoemd; doch de onderneeming niet hebbende kunnen ter uitvoer gebragt worden, omdat de Franfche vloot te zwak was in vergelijking van die des vijands, hervatte hij zijne post bij het leger van Italië, dat, op dien tijd, omtrent twee derden kleiner dan het Oostenrijks Sardinisch leger en van alles onvoorzien, niet te min den grond betwistte met eene dapperheid, den grootften lof waerdig. De Generaal De la Harpe, in deezen aftogt in de agter-» hoe-  door ZWITSERLAND. 151 hoede geplaatst, dat is altoos naar den vijand gekeerd, floeg hem wederom teVado, en Vevins, die reeds op de verovering van Provence ftaat maakte, zag zig door een verzwakt leger gefluit, welks vernieling men reeds Europa had aangekondigd en dat ondertusfchen onbeweegbaar bleef in de linie van verdediging, die het zig getrokken had, tot dat de verfterkingen, die het ontving, het toelieten weder aanvallender wijze te werk te gaan en, door de overwinningen van Frimaire, de overwinningen van Floreal voortebereiden. Korten tijd te vooren was De la Harpe tot den graad van Generaal van Divifie bevorderd. Het deel, dat de Generaal De la Harpe aan de onfterflijke overwinningen van den volgenden veld» togt had, wordt door Buonaparte zei ven getuigd. Het Uitvoerend Bewind betuigde hem de dankbaarheid der Franfche Republiek voor zijne dienften in brieven aan hem en aan zijnen zoon, eenen jongeling van zestien jaaren, die aan zijne zijde ftreed (*), Maar dat, naar mijn inzien, zijn ka- (*) Het is opmerklijk dat men, onder de Generaals, die zig beroemd gemaakt hebben in de verdediging van de Franfche Republiek, Italiaanen, Engelfchen, Schotten, Ieren, Duitfchers, als Kleber, Macdonald, Kilmaine, Sherleck, Masfena, vindt. Hier ziet men een Corfikaan, die eenen Zwitfer zijnen verdienden lof toezwaait. De vrienden der vrijheid, welk de grond zij, waarop zij gaboren zijn, befchouwen de vrije Staaten als hun vaderland. JK 4 M«n  ?52 REIZE karakter de meefte eer aandoet is de hartlijke wijze, waarop hij de Bernfche officieren van het re-, giment van StettJer, te Mondovi krijgsgevangen gemaakt, ontvong. Zonder enigen te verwijten dat zij mede geftemd hadden om hem te veroordeelen, zeide hij hun flechts: ïk hoop dat wij elkanderen nog eens als goede vrienden in Zwitferland weder zullen zien. Maar, helaas!, die tijd moest niet koomen. Hij fneefde in het midden van zijne glorierijke loopbaan en wierd een flagt- r of- Men mqet pok opmerken, ten voordeele van de vreemdelingen , die zig san den dienst van de Republiek toegewijd hebben, dat 'er weinige zijn, welke zig onwaerdig gemarkt hebben haare zaak te verdedigen. Ik moet egter bekennen dat ik, in het eerfte deel van mijne brieven over de revolutionaire regeering, den leezer tot eene dwaaling gebragt heb, waarin ik zelve was, met opzigt tot eenen vreemdeling, die te vooren in de Franfche legers gediend beeft en die thans in Frankrijk en Engeland op zijnen waaren prijs gefield wordt. Het is met droefheid dat ik mij genoodzaakt gezien heb het voordeelig denkbeeld, dat, ik yan dien Generaal had, te laaten vaaren; maar ik heb moeten zwigten voor de bewijzen, welke men mij gegeeTen heeft van zijn volkoomen gebrek aan eer en kieschheid. De feiten, die mij berigt zijn door den Heer Muir en door. andere even geloofwaerdige perfoonen, en welke in de Spaanfche volkplantingen van Zuid-Amerika zijn opgezameld, hebben mij in deeze verandering van gedagten bevestigd en brengen mij in de onaangenaame noodzaaklijkheid van degeene, die door mijne eerfte oordeelvelling mogen misleid zijn, beter te onderrigten.  boor. ZWITSERLAND. 153 öfFer van eene van die misgreepen, die maar al t« dikwijls in den oqrlog plaats'hehben en die niet van de minlïe plaagen van denzelven zijn Na den overtogt van de Pö had hij eene bende vijanden terug geflagen en keerde in den nacht naar zijn kwartier, wanneer zijn geleide Husfaaren, eene bende Franfchen ontmoetende, in den duider voor Oostenrijkfche Hulaanen wierd gehouden en met eene losbranding begroet, die den Generaal op het oogenblik dood nedervelde. Het leger was verflaagen over het verlies van dien braaven officier. Buonaparte'' verklaarde in het verflag, dat hij het Uitvoerend Bewind van deeze ongelukkige gebeurtenis deed, dat de. Republiek eenen man verloren had, die zeer aan dezelve verknogt was, het leger eenen van zijne beste Generaals, en alle de Soldaaten eenen fpitsbroeder, zoo onverfchrokken als geflreng in hei ftuk van krijgstucht. Wij hebben Mevrouw De la Harpe in eene fmeekende houding voor den Bernfchen Senaat gelaaten. Na den dood yan haaren man voegde Buonaparte zijn verzoek bij het haare; toen ontdekte men te Bern dat 'er een misflag in het vonnis was ingeflopen en dat de goederen van De la Harpe nooit verbeurd verklaard waren geworden. Zoo de held van Italië maar verzogt had dat men de nafpeuringen nog verder zoude voortzetten, zou men zeekerlijk nog wel meerder misflagen in K 5 het  i54 REIZE het opftel gevonden hebben, waaruit zou gebleken zijn dat De la Harpe nooit ter dood veroordeeld was geworden, " 1 ■1 1 "- ' j ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Misnoegdheid van de volks - partij. Beroep op de belofte van vrijwaaring van de voorrechten yan het land van Waad door Frankrijk. Hiftorie van die vrijwaaring. Grieven der Zwitfers tegens de Franfche Republiek en yan de Franfche Republiek tegens de Zwitfers. Aanmerkingen over de gevolgen van de Franfche .omwenteling. J)e geftrenge handelwijs van de regeering vat» Bern omtrent de gasten van het feest van den veertienden July, de toeftel van het gefchut en de verrigtingen van het revolutionair gerichtshof hadden de misnoegdheid, die coxe reeds over meer dan twintig jaaren bij de voornaamfte inwooneren van het land van Waad bemerkte, veel vermeerderd. Moet men zig dan verwonderen dat hunne afkoomlingen, in de befmetting der vrijheid dee* lende, openlijk de hulp van eene groote Mogendheid verzoeken om in hunne vrijwording begunftigd te worden? Zij hebben de vrijwaaring in -5^5  doos. ZWITSERLAND, 155 1565 door Frankrijk gegeeven aan het traélaat, het jaar te vooren te Laufanne tusfchen Philibert, opvolger van Karei III, Hertog van Savoie en -de Zwitferfche Cantons gefloten, ingeroepen. In dit tnufraat deed de Vors: plegtig affland van alle zijne eisfchen op het land van Waad, in ruiling yan het land van Gex, Bresfe en andere aangrenzende landen, die, onder de beheerfching van Savoie en Frankrijk, de voorrechten bleeven genieten, van welke hunne mede-onderdaanen, die van het land van Waad, door de vaderlijke regeering van Bern beroofd waren. Naardien die vrijwaaring in het traélaat van 1777, te Soleure gefloten, bevestigd is, zijn Frankrijk en het Huis van Savoie (thans vertegenwoordigd door de Franfche Republiek, uit kragt van het vrede - traélaat van 1796 met den Koning van Sardinië) indedaad de Schutsheeren van de vrijheden van het land van Waad. De volks - partij, die in dat land is, heeft recht om te eisfchen dat Frankrijk, hetwelk, onder de regeering van zijne Koningen, geduurende twee eeuwen , de inkruipingen der patriciërs heeft begunHigd, nu, een gemeenebest geworden zijnde, zijne verbindtenisfen geftand doe en de poogingen van de vrienden der vrijheid onderfleune (*). Ten (*) Als de vrijheid van de landen, aan Zwitferland onderworpen, het gevolg van die poogingeo is, zal de voornaam-  156* REIZE Ten einde Frankrijk te beter overtehaalen om de tractaaten natezien, op welke zij de hoop van haare vrijwording gronden, hebben zij hetzelve de beweeggronden van nationaal belang voorgefteld, die het moeten doen verlangen naar eene verandering in de regeeringvorm van Zwitferland en herftel van de talrijke beledigingen, welke het zedert de omwenteling van deszelfs regeeringen ontvangen heeft. Maar Frankrijk heeft alleen geene klagten te doen; de Zwitfers geeven ook grieven tegens hetzelve op. Zij klaagen over den moord van hunne troepen op den tienden Augustus en over de wegzending van de overgefchotene; zij klaagen over de inhouding van den jaarlij kfen onderftand, dien Frankrijk den Katholijken Cantons gaf, over de vrijheid aan hunne muitelingen van Friburg, die op de Franfche galeien waren, gegeeven, over de triomph van de foldaaten van ChateauVieux en eindelijk over de poogingen van eene voorgewende propaganda, die de Franfche grondebeginzelen op hunnen grond verfpreid heeft. "Wat den tienden Augustus belangt, het was geen naamfle roem daarvan den Kolonel De la Harpe, neef van den Generaal, toekoomen. Een verblijf van twaalf jaaren aan het Hof van Rusland en de dreigementen van de regeering van Bern hebben Hechts gediend om zijnen ijver voor de zaak der vrijheid aantevuuren.  door ZWITSERLAND. 157 geen moord, maar een gevegt tusfchen de wagten van eenen Koning en een volk in opltand. De. Zwitfers, zig in foldij van Lodewyk XVI begeevende om hem te verdeedigen, waren noodzaaklij k bloot gefield aan de gevaaren van eenen aanval. Deeze gebeurtenis is daarenboven niet de uitwerking geweest van een vijandlijk overleg, zij was het gevolg van eenen opltand, van welken men de gevolgen niet voorzien, noch de uitwerkingen voorkoomen kon: ook was het regiment Zwitferfche wagten afgedankt door het Wetgeevend Lighaam twee maanden voor die uitbarlting. De Koning was misdaadig van zig niet aan die wet te onderwerpen en de regimenten waren het ook dat zij den Koning gehoorzaamden tegens den wil van het Wetgeevend Lighaam. De wegzending van de overige Zwitfers was nodig tot hunne eigen veiligheid; was het ook niet tegens het gezond verftand en tegens de menschlijkheid aandruifchende vreemde foldaaten te bezoldigen en hen te laaten vegten voor iets, waarbij zij geen belang hadden? Voor het overige nam men, bij. het afdanken van deeze Zwitferfche regimenten, alle de fchadeloosltellingen in acht, die zij met recht eisfchen konden. Wat de andere grieven belangt; deeze zijn te belagchelijk om antwoord te verdienen. Maar onderlteld zijnde dat de Franfchen Zwit*- fer-  158 REIZE ferland enig ongelijk aangedaan hebben ; past het Zwitferland dan wel, dat Frankrijk veel zwaarer verongelijkt heeft, het zulks te verwijten? Deszelfs democratifche of oligarchifche regeeringen hebben, zedert de omwenteling, het gedrag van eenen vijand jegens hetzelve gehouden, op vijandiijkheden na* welke de voorzigtigheid haar niet toeliet te beginnen. De Zwitferfche foldaaten, die nog in dienst van Frankrijk Waren, moeften, als zij enigen tijd met verlof naar huis gingen, de nationaale cocarde afleggen, fchoon zij een gedeelte van hunne monteering uitmaakte ; de Franfchen zelve waren verpligt om alle de tekenen van hunne nieuw verkregen vrijheid zorgvuldig te verbergen, als zij zig niet aan duizend laagheden, aan duizend gevaaren wilden bloot Hellen. Schoon het verkenen van eene fchuilplaats aalï dén ongelukkigen in regeeringen, zoo Wel als iri bijzondere perfoonen, eene fchuld is, die riien de menschlievehdheid betaalt, is dart evenwel de hartlijke wijze, waarop men de Franfche uitgewekene j in de Cantons Soleurë, Bern en Friburg ontvong; niet eene inbreuk op de banden van vriendfchap, die de Franfche Republiek eri Zwitferland in fchijn verbonden? Het was iri die Cantons dat het leger der uitgewekene te zaameri trok onder de oogen van de afgezanten f ön Frankrijk j  door ZWITSERLAND. 15* rijk y dat de onderhandelaars over de tegenomwenteling hunne openbaare comptoiren van briefwisfeling hielden. De patriciërs van die Cantons hebben zelfs mede de hand gehad in het verbond der Vorften; maar de last, dien zij daartoe gegeeven hebben, wierd op eene zoo ingewikkelde wijze uitgedrukt, dat men, als de uitkomst het vereischte, den inhoud konde ontkennen. Men kan egter denken dat hunne verbindtenisfen wezenlijk geweest zijn, volgens de onbefcheiden loftuitingen der Prinfen in het befaamd antwoord, dat zij lan Lodewyk XVI zonden, op het einde van het jaar 1791 en dat een tafereel bevat van de hulp., waarop zij tot herftel van zijn gezag konden ftaat maaken. Schoon de Cahtons tegens dit gefchrift zijn opgekoomen, begrijpt men egter ligt van hoe veel gewigt het is, en men wil zelfs dat men den afftand van enig land aan de Zwitfers bedongen had, na de verovering van Frankrijk, die die partij oi> feilbaar toefcheen. Men voegt 'er bij dat die verbindtenisfen geheim gehouden wierden tot op den tijd dat de Franfchen den inval in Savoie deeden, een'tijd, wannéér de Berners, onder voorwend» zei van de onafhanglijkheid van Geneve te bewaaren, de grenzen van de Ain en van de Jura met een talrijk leger bezetteden, gereed om in die provintieën te vallen, zoo dra de Oostenrijkfche en  lés REIZE en Pruisfifcbe legers voorbij Chalons zouderi ziJn C*> ^. Du ( * ) Men heeft zedert daarop geantwoord dat déeze oorlogstoebereidzelen van het Canton Bern eene maatregel eniel ter verdediging was. De Heer burke, wiens gevoelen daar omtrent niet verdagt is, zegt dat het Canton Bern zig zeer vroegtijdig in ftaat \'ail tegenweer ftelde. Den waoren zin van deeze woorden kan men gemaklijk raaden. Men kan meer licht vinden in eenen onderfchepten brief j door Mallet Dupan aan den Marfchalk de Castries gefchreven , onder de dagtekening van den zeventienden September 1792. Het blijkt uit deezen brief dat, na dat de Koning tlit zijne gevangenis zoude verlost zijn (dat buiten twijfel was, gelijk men denken kan ) „ de eer van zijnen koning„ lijken perfoon te bewaaren bij uitfluiting voor de Zwitv ferfche troepes beftemd wierd. " De fchrijver voegt 'er bij dat, „ alzoo 'er in Frankrijk eene militaire regeering, 3, ten minden voor enigen tijd, moest plaats hebben, het „ goed was de gewigtige plaatfen aan perfoonen te vertroü„ wen, op welke men volkoomen ftaat konde maaken „ en dat de Heer d'Erlach, bailluw van Laufanne, dien s, hij als de Voorzienigheid van het land van Waad be. fchouwde, en bij welken de uitgewekene altijd meer dan „ befcherming gevonden hadden, zig door zijne dringende „ verzoeken had laaten ovCrhaaleh en den Graaf van Artois om het bevel over de Gardes verzogt had. " Men zal misfchien zeggen dat de ontwerpen en daaden van enkele perfoonen niet aan de regeeringen moeten geweten worden; dat die Heeren tegens Frankrijk kunnen zaamengefpannen hebben, zonder dat hunne Bernfche Éxcellentieèii daarvoor verantwoordlijk zijn. Maar deeze zaamenfpanningen en duizend andere van dien aart waren zeer  boor ZWITSERL-AND. i6t Dit ontwerp wierd ontdekt en verijdeld door den Minister Claviére, wien de Berners het oogmerk hebben toegefchreeven van zig van Geneve en zelfs van het land van Waad meefter te maaken. De volks-partij houdt ftaande dat de regeerin* gen niet alleen geene gelegenheid hebben laaten voorbijgaan om hunnen haat tegens Frankrijk te toonen, maar dat zij zig zelfs aan verfcheiden. ftellige inbreuken op de onzijdigheid fchuldig gemaakt hebben. Toen de proclamatie van de Republiek op het manifest van de verbonden Koningen antwoordde, wierden alle Franfchen uit Zwitferland verdreven en de afgezant zelf, verplicht om Soleure te verlaaten, wierd naauwlijks te Baden geduld. Toen Denemarken, Zweden, Pruisfen zelf de Franfche Republiek reeds erkend hadden , waren de Cantons nog ftandvastig in hunne getrouwheid jegens het uitwendig Frankrijk, deszelfs ftaatkundige en kerklijke hiërarchie, deszelfs Koning enz. Het beftaan van de Franfch» Republiek is 'er als eene ketterij befchouwd tot den algemeen bekend; zij zijn nooit ontkend of tegerigefproo. ken en het zoü in de Franfchen zeer verfchoonlijk geweest zijn, zoo zij tot op het Zwitfersch grondgebied z\xV&&Foorzienigheden, als de Heeren d'Erlach en Mallet Dupan, waren gaan beletten de zaaken van Parys als die van het land van Waad te regelen. IL Deel. L  IÖ2 REIZE den tijd dat de zegepraalende bewijzen van Moreau en Buonaparte alle die naauwgezetheid hebben doen verdwijnen. De aanhouding van den afgezant Semonville door de Oostenrijkers op den grond van Graauwbunderland was insgelijks eene baarblijklijke fchending van de onzijdigheid; Frankrijk had op dien tijd de middelen niet om zig daarvoor genoegdoening te doen verfchalfen. Maar deeze inbreuk was de eerfte niet; reeds toen de Sardinifche troepen Savoie ontruimden, liep een Zwitfersch regiment, dat door de Franfchen van het groot leger gefcheiden was, weg, ftak het meir over, trok over het grondgebied van het Canton Bern en door Walliferland en voegde zig bij de vijanden door de valei van Aost; noch de hoofden van het regiment, noch de bailluwen, welker grondgebied zij overgetrokken waren, zijn immer daar over geftraft geworden. Door ftrafloosheid aangemoedigd beproefden de getrouwe bondgenooten van Frankrijk een ftouterftuk. Het was in dien tijd toen de overlooping van Dumourier in het jaar 1793 het Noorden van Frankrijk bloot ftelde en toen de Republiek van binnen door burger-oorlog en partijfchappen verfcheurd was. DePiemonteezen, ziende het Franfche leger in Savoie zeer verzwakt, dagten dat zij, als zij het nu aantasteden, die provintie zouden kunnen herwinnen en eene gunftige af-  door ZWITSERLAND. 163 afwending ten voordeele der verbonden Vorften maaken. Twee fterke kolommen moeften door de engten van Mont-Cenis en van den kleinen St. Bernard breeken in Maurienne en in Tarentaife doordringen en zig naar den kant van Montmelian of Chambery vereenigen. Eene derde kolom moest uit de valei van Aost in Faucigny trekken. Deeze, de Franfchen aantastende in berg-engten, die minder gemaklijk te verdedigen waren, 2ou hen vooral kunnen dwingen om te wijken. Maar om uit de valei van Aost in Faucigny te koomen waren 'er maar twee wegen, de een dwarsch door een vreeslijk ijsveld, de ander over den onzijdigen Zwicferfchen grond en aan beiden kanten fcheen de moeijelijkheid onoverkoomlijk; maar het fchijnt dat, zoo het ijsveld zijne onbeweeglijke onzijdigheid behield en den overtogt glad aflloeg, de Koning van Sardinië de trouw der Zwitfers omtrent hunne bondgenooten reklijker vond. De Piemonteezen trokken, als pelgrims verkleed, gevolgd van muilezels met hunne wapenen, goederen, krijgs - behoeften gelaaden, in Walliferland over den grooten St. Bernard, toogen in Savoie door de engte van la Balme en de fneeuw van hunne voeten affchuddende, deeden zij hunne toerusting weder aan en vatteden de wapenen op; toen verraschten zij, van de jagers van het land geholpen, de Franfchen in de L st va-  i64 REIZE valei van Chamouny, drongen tot Bonncville, vijf mijlen van Geneve, door, en bevonden zig, in drie dagen, in den rug van het Fransch leger, zonder dat men 'er van dien togt was gewaarfchuuwd geweest. t Dit ontwerp zou misfchien volkoomen gelukt zijn en de magazijnen van het Fransch leger zouden genoomen zijn geworden, als de Piemonteezen meer ruiterij gehad hadden en zoo zij hun voordeel hadden geweeten te doen met den opüand, die reeds in Savoie aangeftookt was; maar de dapperheid der Franfchen dwong hunne vijanden eene tweede reis door Zwitferland te doen; zij trokken wederom door de engte van la Balme en over den grooten St. Bernard, zonder tegenHand van de Zwitfers, en zonder zelfs door de Franfchen vervolgd te worden, fchoon de inwooners van Neder - Walliferland deeze drongen om de gelegenheid waarteneemen om hen het juk te koomen helpen affchudden. Naardien het gedeelte van het Zwitfersch grondgebied, dat de Sardinifche troepen overtrokken, tot het Walliferland behoorde, namen de patriciërs van dat land alle de verdienden van de onderneeming aan zig en de flegte uitflag belettede ongetwijfeld de andere Zwitferfche regeeringen een gedeelte daarvan voor zig te eisfchen. Het is waar dat de Zwitferfche troepen, die zig bij de Sardinifche troepen moeiten voegen, door de liegt-  door ZWITSERLAND. i<§5 ftegtheid van die daad getroffen, tegens hun hoofd opitonden en klagten deeden hooren, die men voorzigtig fmoorde. Het is ook waar dat dat hoofd door zijne regeering veroordeeld wierd; maar de zagtheid van het vonnis was een bewijs van goedkeuring meer dan van misnoegen. De Heer d'Erlach, een der voomaamfte bewerkers van de onderneeming, ontvong van den Koning van Sardinië eene doos met diamanten verfierd en wierd weldra tot de waerdigheid yan lid van den Senaat van Bern verheven. De patriotten van het land van Waad, de waarheid van de grieven van Frankrijk tegens de Zwitferfche regeeringen toeftemmende, zeggen dat het volk flechts een blind en onweetend werktuig in de handen van zijne Heeren geweest is; het heeft zelfs, in het algemeen, belang genoomen in den goeden uitflag van de Franfche omwenteling, ondanks de valfche berichten en de lasteringen , door welke men het altoos gezogt heeft tegens de vrienden der vrijheid te verbitteren. Terwijl die Zwitferfche patriotten Frankrijk dus aanzetten om zijnen eigen hoon te wreeken, vergeeten zij niet hetgeen het kan noopen zig hunne zaak aantetrekken en, om de zwaarigheden uit den weg te ruimen, welke de Franfche regeering zoude kunnen vinden om zig in de bijzondere zaaL 3 ken  16*6' REIZE ken van een onafhanglijk land te mengen, haaien zij verfcheiden voorbeelden aan van gevallen, waarin de regeering van Bern het zig geoorloofd gerekend heeft haare troepen te gebruiken om gefchillen te verelfenen, in andere Staaten tusfchen de regeeringen en de onderdaanen gerezen. Zoodanige is haare tusfchenkomst in de zaaken van Geneve; haare wapening ten voordeele van de patriciërs van Friburg tegens de inwooneren van dat Canton, ten voordeele van de Heeren van het Opper - Walliferland tegens de onderdaanen van het Neder - Walliferland, ten voordeele van den bisfchop van Bazel tegens het volk van dat bisdom, ten voordeele van den Koning van Pruisfen tegens Neufchatel, ten voordeele van de de» mocraaten van Uri tegens de Levantijnfche valei, ten voordeele eindelijk van de burgers van ■Zurich tegens het volk van het meir. Welke gegronde redenen zou de regeering van Bern kunnen aanvoeren tegens de Mogendheden, die zig van hetzelfde recht zouden willen bedienen om tusfchen haare onderdaanen en haar tusfchen beiden te koomen, voornamelijk als gefchreven tractaaten die Mogendheden de vrijwaaring der voorrechten, welke zij gefchonden heeft, toevertrouwd hebben. Ziet daar een gedeelte van de lange lijst van grieven, door de patriotten van het land van Waad  door ZWITSERLAND. 167 .Waad tegens hunne Excellentieën van Bern opgemaakt; ziet daar de hulpmiddelen, die zij aanwijzen tot geneezing van hunne ftaatkundige kwaaien. Maar tot hoe verre zal de Franfche Republiek op hunne eisfchen acht flaan ? Dit zal het boek van het noodlot ons misfchien weldra doen weeten. Het is ondertusfchen natuurlijk dat men denke dat de beginzelen van deeze magtige omwenteling, die reeds tot de afgelegenfle landen zijn doorgedrongen, niet misfen kunnen landen, onmiddelijker aan hunnen invloed blootgefteld, van gedaante te doen veranderen. , Hebben wij niet, zedert de eerfte tijden van de Franfche omwenteling, eeuwen voor ons zien voorbijgaan en ons met haare ondervinding leeren? Wij zijn, als de fpruiten van Deucalion, het tusfehenvak van de kindsheid tot den mannelijken ouderdom eensklaps overgefprongen, terwijl wij, helaas! gelijk zij, maar al te veel tekenen van onze verharde oorfprong overgehouden hebben I .... Et documenta damus qua fimus origine najt. o v 1 d. Met* Gelijk de reiziger, die, uit eene brandende vlakte koomende, van top tot top klautert tot de eeuwige fneeuw en dus, in den tijd van enige L 4 uuren,  16S REIZE uuren, alle de luchtftreeken der aarde doorgaat even zoo heeft 'smenfehen geest, die de Fran* fche omwenteling in haaren loop heeft kunnen volgen, den langen doornigen weg der afgetrokken nafpeuringen verre agter zig laatende, zig fnei verheven tot de hoogde waarheden van de kennis van den mensch en van de konst van regeeren. B E-  door ZWITSERLAND. 169 BESLUIT. Schoon onder een zeker oogpunt niets gebrekkiger is dan de regeeringen van Zwitferland, van welke geene op een maatfcbaplijk verdrag gegrond is, en fchoon men, over het algemeen, een land, daar geen lijfftraflijk wetboek is, daar de burgerlijke wetten onvolledig, onbehendig, ingewikkeld zijn, daar alle befchikkingen willekeurig zijn, daar de beginzels der vrijheid zelfs niet begrepen worden, daar het volftrekt bedwang van de drukpers en de onverdraagzaamheid in godsdienftige gevoelens de mogelijkheid van eene goede opvoeding, de bron van eene edele denkwijze , beletten, als liegt geregeerd befchouwen kan, moet men egter bekennen dat die regeeringen in praktijk wat beter zijn dan in theorie. Somtijds ontbraken, op het tijdftip dat de geest van dwinglandij zijne woede zou uitgeoefend hebben, de middelen van uitvoering. De zwakheid van die regeeringen heeft haar fomtijds befchroomd en altijd voorzigtig gemaakt. Alfchoon de volkeren aan het juk gewoon zijn, zijn zij egter gewapend, dat geen klein voorrecht is, en zij hebL 5 ben,  ï7d REIZE ben, bij verfcheiden gelegenheden, hunnen regenten te verftaan gegeeven dat zij zig aan hun juk onderwierpen, mits het niet te zwaar ware. De kleinheid der fteden, de maatfchaplijke betrekkingen tusfchen de inwooneren, de menigvuldige gemeenfchap tusfchen de fteden en het land, enige gedenktekenen, enige inftellingen, enige geheugenisfen hebben vonkjens van dien geest van vrijheid, die genoegzaam was om den regenten te beletten tot eene volflagcn dwinglandij te koomen, levendig gehouden, behalven de plaatslijke of toevallige omftandigheden, die hen tot gemaatigdheid deeden overhellen. Om deeze verfchillende redenen bemerkt men in Zwitferland meer welgefteldheid, meer geluk en voorfpoed dan in de willekeurige regeeringen, daar de praktijk met de theorie zaamenfpant om de geregeerde ongelukkig te maaken. Maar men moet zig herinneren dat deeze uitwerking flechts in het algemeen beftaat; in een land, daar de vrijheid niet op de wetten gegrond is, kan 'er wel eene foort van openbaare gemaatigdheid zijn, die van de zeden afhangt en die het gros des volks fpaart, maar die daarom de enkele perfoonen geenerhande vrijwaaring geeft. De gerustheid, welke de regenten van Zwitferland behouden hebben, fpruit uit de ondervinding, die zij gehad hebben dat de bijzondere onrechtvaerdigheden bij hen nooit algemeen gemor ver-  door ZWITSERLAND. 171 veroorzaakt hebben: zij zijn overtuigd dat zij, omdat zij het tot hier toe hebben gehouden, het altijd zullen houden. De Franfche omwenteling en alle de andere, welke zij naar zig gefleept heeft, hebben de ijdelheid van diergelijk eene hoop bewezen, Maar het zijn, zegt men, de laatfte veranderingen, die in Italië gebeurd zijn, welke in Zwitferland den meeften indruk gemaakt hebben. De Franfche omwenteling heeft, in haar begin, Hechts eene monarchie omverre geworpen , die weinige trekken van overeenkomst met de Zwitferfche Republieken had; maar de omverrewerping van die Italiaanfche Oligarchieën, die dikwerf zijn voorgefteld als goede modellen van de Zwitferfche regeeringen, heeft in dat land denkbeelden opgewekt, heeft zaaden geftrooid, die de kiem van eene geheele verandering in hun lielzel zullen worden. De uitwerkingen beginnen zig reeds te doen befpeuren terwijl ik dit werk fchrijf, en als een vonkjen van de Franfche magt de ontvlamming begunftigt, als de Republiek zig koomt te overtuigen dat zij haare grenzen een zedenlijk bolwerk moet geeven, die zoo fterk is als haar geographifche omtrek, is het meer dan waarfchijnlijk dat zij deeze Republieken zal vormen naar beginzelen, meer overeenkomftig met die, welke zij zelve belijdt. Men zal in de fchets, welke ik van den ftaatkundigen toeftand van Zwitferland gegeeven heb, ou-  *73 REIZE ongetwijfeld, onder veele onvolmaaktheden, ook opmerken dat ik, opzetlijk het een en ander, heb overgeflaagen. Ik heb, bij voorbeeld, niets gezegd van het verbond, dat de Cantons onder elkanderen verbindt, noch van de gewoonte, die zoo fterk en met zoo veel recht afgekeurd is, van hunne burgers aan vreemde Mogendheden voor geld te verhuuren, bij welke zij zig gaan laaten verminken en dood fchieten om gefchillen, die hun niet aangaan. Ik ben ook niet getreeden in de omllandige hiftorie van eiken Staat, alzoo ik, zoo veel mij mogelijk was, heb willen vermijden te herhaalen hetgeen andere beter gezegd hebben dan ik het zoude hebben kunnen zeggen. Het viel mij hard Zwitferland te verlaaten. Wie gaat zonder weerzin uit dit fraai land? Als men reden heeft om over deszelfs inftellingen tezugten, of als men 'er zig in de gezelfchappen verveelt, vindt men 'er altoos eene groote toevlugt tegens de verveeling, als men zig in deszelfs heerlijke landfchappen begeeft, daar de geest, door zijne overdenkingen verrukt, de rampen, door'smenfehen hand gewrogt, geheel uit het oog verliest. Zwitferland heeft mijnen denkbeelden eene geheel nieuwe waereld geopend; de gezigten zijn in mijn geheugen geprent gebleven. Als 'er zedert aangenaame beelden van de natuur voor mijnen geest zijn koomen zweeven, was het altoos aan Zwitferland dat ik dagt, en als ik mijne kastee- len  door ZWITSERLAND. i?3 len in de lucht bouw, zet ik die altijd aan den voet van eenen berg der Alpen, aan den zoom van eenen fnellen afïlortenden ftroom en op eene plaats, van waar men een ftil meir en een groot ijsveld kan ontdekken. l Wij kwamen weder te Parys in dien gedenkwaerdigen winter, toen de Franfche legers Holland veroverden, door deszelfs bevrozen zeeën droogvoets overtetrekken; wij hadden onzen weg genoomen door Franche-Comté, niet zonder groot gevaar te loopen van de wolven, welke de koude en de honger van den Jura hadden doen koomen en die dikwijls den ongewapenden reiziger aanvielen. Een fterke dooi, die in den avond, dat wij te Befancon aankwamen, opkwam, maakte de wegen onbruikbaar, dat ons het vermaak verfchafte van enige dagen in het beminlijk huisgezin van eenen van mijne reisgenooten doortebrengen. Ik kwam weldra in het mijn te Parys, maar hoe verfchillende waren mijne gewaarwordingen van die, welke ik gevoelde, toen ik het verliet! Ik had niet anders dan gelukwenfchingen te doen en traanen van genoegen te vergieten. A A N-.  174 REIZE AANHANGZEL. Aanmerkingen van den burger ramond over de Tsbergen en Tsvelden Qay. J~Jet is twintig eeuwen geleden dat Rome, voor het eerst het oog flaande op de onbekende ftreeken, uit welke de Barbaaren, die het niet meer vreesde, toefchooten, met fchrik eene keten van toppen zag, nog hooger dan den Caucafus en altijd met winter-fneeuw bedekt. De befchaafde waereld dagt eene wijl dat Italië door de Alpen aan den bevrozen Noord-pool grensde 0>J. Terwijl de Romeinen deeze bergen befchouwden, trok Annibal dezelve over. Hij was de eerfte die vermoedde dat de fneeuw haare geheele oppervlakte niet bedekte; hij zag derzelver wilde en vrije bewooneren; hij betrad die onbekende en Men noemt de bergen, die het verzamelpunt van het ijs zijn, Glacières (Ysbergen); men heeft de takken ijs, die van dezelve afloopen, den naam van Glatiers (Ysvelden) gegeeven. Qb) Ziet polybics Lib. IL  door ZWITSERLAND. 173 en door zoo veele rotfen verdedigde weiden ; hij leerde Rome dat het konde veroverd worden. Men heeft nog niet met juistheid bepaald welke de plaatfen zijn die de Karthaginenfers overtrokken en men kan zig bij gevolg ook geen juist denkbeeld maaken van den ftaat der Alpen ten tijde van hunnen overtogt, omdat men niet weet op welk gedeelte van dat gebergte de befchrijvingen der gefchiedfchrijvers, die ons het geheugen van deezen verbaazenden overtogt bewaard hebben, toetepasfen. Alles wat men uit hunne verhaalen befluiten kan is dat de Alpen reeds toen haaren ouderdom bereikt hadden; haare valeien waren door afgronden, haare regelmaatige hellingen door fteilten vervangen; groote afftortingen kondigden haare bouwvalligheid aan en ongetwijfeld waren de ijsvelden, welke Annibal ontmoetede, reeds ijs, dat zig van de bovenfte ijsbergen verbreid had. Ziet daar wat de gefchiedenis ons zegt; maar in welke Jaarboeken zullen wij de jeugd van die oudfte dogters der aarde vinden? Tot welk tijdperk moet men opklimmen om de kindsheid te vinden van hetgeen' reeds zoo lang oud geweest is? Zoo een zwak werktuig, het werk van eenen oogenblik, dat zig beweegt, dat gevoelt, dat lijdt, in een woord, dat leeft, dat is, dat met zijne eigen kragt en met alle zijne magt naar den dood fpoedt, in kort, zoo de mensch met  ijó REIZE met jaaren telt, met welke tijdperken zullen lijd» lijke klompen tellen, die ongevoelig zijn, die gefchikt zijn om zoo lang als de bol, waarvan zij een gedeelte uitmaaken, de vernieling te wederllaan, die zig uitput om de vertooning van deszelfs oppervlakte te veranderen ? Betreuren wij dan het verlies niet van de feiten , die de gefchiedenis ontfnapt zijn; wat zouden ons zulke jonge Jaarboeken tog leeren? Wat zijn punten van vergelijking, die maar enige eeuwen van eikanderen af ftaan ? Daar is eene andere hiftorie, in welke die der volkeren maar een onmerkbaar ftipjen beftaat, de hiftorie der natuur. De man van vernuft, die 'er in weet te leezen, Rapt met eene enkele fchred over de tijden, welke onze Jaarboeken verlichten en de volkeren en hunne oudfte woelingen agter zig laatende, dringt hij in eene dieper oudheid door; hij bepaalt 'er de tijdperken van, hij wijst 'er de omwentelingen van aan. Het is van de oevers der zeeën dat hij begint. Daar verzamelt hij de jongfte feiten, hij wijst het gisteren van de natuur aan, want voor haar zijn de volkeren maar eenen dag oud. Welhaast bereikt hij de heuvelen, die digtst aan derzelver ftranden liggen, die, welke het water jongst gevormd heeft, toen het laatst ons vast land verliet; het zijn lange evenwijdig loopende en niet veel verheven ftreepen, het werk van de langzaame wegwijking van het water, want, toen de  door ZWITSERLAND. i77 de oceaan dezelve agter zig liet, had hij zijne eerfte woede reeds verloren, hij ftroomde met minder onftuimigheid naar de kom, die hij nu beflaat. Verder op verheffen zig de bergen en verdeelen zig in veele ketenen, welker verfchillende rigtingen den ftrijd des waters toonen. Hier worden de ftroomen aangewezen door breede diepe valeien; het was eene verbolgen zee, die haare hoogten en diepten befpoelde. Groote banken van fchulpen en voortbrengzelen uit het groeijend rijk bewijzen dat zij 'er lang geftaan heeft; derzelver verfteening getuigt van het getal eeuwen, die 'er verloopen zijn zedert zij dezelve verhaten heeft. Hooger zijn de gedaanten grooter; alles kondigt nog geweldiger beweegingen, kragtiger middelen, eene meer verwijderde oudheid aan. Elke trap verhooging voegt eene eeuw bij den ouderdom der bergen en de waarneemer, eindelijk tot op duizend halve roeden boven de tegenswoordige oppervlakte der zee gekoomen, is op de grootfte hoogte, daar men fpooren van dezelve ziet en vindt aldaar het verwijderst tijdperk van derzelver bekend werk Cc). Het verfchilt egter nog veel (c) Nieuwere waarneemingen, door den burger ramond in het Pyreneesch gebergte gedaan, hebben hera doen befluiten dat het water eene grooter hoogte bereikt heeft dan die, waarvan hij hier melding maakt. Ziet hier II. Deel» M het  i-S REIZE veel dat hij de hoogfte toppen, die uit den aardbol uitfleeken, bereikt hebbe. Midden uit de bergen zelve, die hij te boven gekoomen is, rijst eene vreeslijke keten eenvoudige rotfen, die altoos fchijnen uitgeltooken te hebben boven de ftrandelooze zee, die om den aardbol ftroomde. Te vergeefsch zou men graaden en tijdperken tusfchen hen en de ophoopingen, die de aarde gemaakt heeft, willen befpeuren; de Jaarboeken der het uittrckzel van eenen brief, dien ik over dat onderwerp van hem ontvangen heb. ,, lk vervolg thans die waarneemingen en, zoo het leezen „ van die, welke ik uitgegeeven heb, U belang inboezemt „ voor de bergen, die ik thans bewoon, ruit gij met ge„ noegen verneemen dat ik dit jaar tot op het middenst ge„ deelte van den Mont - Perdu, dien men als den Mont„ Blanc van de Pyreneeën: kan befchouwen, en dien nie„ mand nog ooit heeft tragten te naderen, gekoomen ben. „ Daar heb ik ijsvelden gevonden, die weinig behoeven te „ wijken voor hetgeen de Alpen pragtigst van dien aart be* „ zitten. Maar dat U de Alpen niet getoond hebben, dat „ zij waarfchijnlijk geenen waarneemer toonen zullen zijn „ de vreemde gedaanten, het vreeslijk aanzien van de kalle„ aartige bergen van den tweeden rang op zulk eene hoog„ te geplaatst; het zijn de overblijfzelen van het bewerk„ tuigd rijk op hunne toppen liggende: het zijn de been„ deren van viervoetige landdieren , met fchulpen van „ fchulpdieren en de huisjens der zoophyten vermengd; „ het is het kerkhof van deAntediluviaanen, vijftien of agt„ tien honderd halve roeden boven de tegenswoordige op„ pervlakte van de zee." CNoot van Mej. Williams.')  boor ZWITSERLAND. 179 der natuur vertoonen aldaar een zeer groot ledig vak; daar is niets gemeens tusfchen dat tweeërlei werk. Het laatfte heeft getuigen gehad; de overblijfzels van het dierlijk en groeiend rijk, welke de bergen van den tweeden rang bevatten, bewijzen dat onze aarde als toen het toneel van het leven was; maar welk wezen is bij de geboorte van •de eerstgenoemde bergen tegenswoordig geweest? Wat bevatten zij meer dan de eenvoudigfte aancenzetzels van het mijnftoflijk rijk? Toen onze planeet dezelve baarde, was zij nog maar eene dorre woeftijn. Zoodanig is de oudheid van die bergen. Der* zeiver oorfprong is nabij de kindsheid van den aardbol; zij is zelfs niet dan aan gisfingen onderworpen. Als men aan die gloeijing van de aarde gelooft, die haar langen tijd in eenen ftaat van fmelting gehouden heeft, ziet men dezelve ontfcaan uit de ongelijke nadering van derzelver deelen en uit de holligheden, welke uit derzelver eerfte verkoeling gefproten zijn, volgens het ftelzel van Buffbn; zoo men integendeel onderftelc dat de zee langen tijd heeft kunnen blijven ftaaa op eene hoogte, meer dan eens zoo hoog dart men haar gewoonlijk heeft toegefchreven, zal men kunnen gelooven dat derzelver water, nog van inwooneren ontbloot, en eene zuiver mijnftoflijke flijk voortrollende, deeze ontzagchelijke verzameling van eenvoudige rotfen gevormd hefe M » H  ïBo REIZE be (d). Maar wat raaken ons die verfchillende ftelzels? Het beftaan van de eerstgevormde bergen is voor ons van geen wezenlijk belang dan van dien tijd te rekenen dat zij, uit het water opkoomende, omringd van dat bekleedzel van bergen van den tweeden rang, dat derzelver gedaanten verzagt, derzelver hoeken verftompt en tot grond van de groeijing moet dienen, zig tot ketenen vormen en zig naar alle kanten op de droog geworden vaste landen uitftrekken, om derzelver eenvormige uitgeftrektheid in landftreeken te verdeelen en dat waterpas te vernietigen, dat en dezelve aan eenen nieuwen zondvloed zoude bloot fteile n en tot eene eeuwige onvrugtbaarheid veroordeelen. Alles is in die eerstgevormde ketenen regelmaatig; alles draagt blijken van de eerfte tekening van de natuur. Derzelver zagte en vrugtbaare helling vertoont, zonder verwarring, alle de trappen der groeijing, naauwkeuriglijk overeenkoomende met de verfchillende ftrooken van den damp* (rf) Gevoelen van de Sausfure, in zijn uitmuntend werk over de Alpen, bekend gemaakt. Hij is de eerde geweest, die in de eerstgevormde bergen regelmaatige laagen heeft gemeend te vinden, welke bij gevolg ook niet het werk van eene omwenteling kunnen wezen. Deeze laagen zijn niet horizontaal; integendeel zij zijn bijna loodregt. Men kan dezelve vergelijken bij bladeren, die op eikanderen gelegd zijn, zoo dat elke piek van de hooge Alpen vrij wel zoude kunnen vertoond worden door een artisjok.  door ZWITSERLAND. 181 dampkring en ongevoelig van de ruime vrugtbaarheid der vlakten tot de karige onvrugtbaarheid der bovenfte hoogten overgaande. Met het mos eindigt het groeijend rijk en alles wat daar boven is is onvrugtbaar. Dus fchijnt de dorre keten van de eerstgevormde rotfen, die fier boven de bewoonbaare waereld uitfteeken, even als zij langen tijd boven den zondvloed, die de aarde bedekt heeft, uitftaken, zig nog eens aan de algemeene wet te onttrekken ; maar het is om , op eene andere wijze, het juk van de natuur te ondergaan. Derzelver dorre kruinen zijn veroordeeld om eeuwig eenen ontzagchelijken last fneeuw te torfchen en, terwijl derzelver voet met de laager bergen het voordeel deelen van de oppervlakte der aarde te vergrooten, van dezelve met zuivere bronnen te drenken, van de onderfte laag van den dampkring in bepaalde deelen te verdeelen, van de wolken uittedeelen, van die winden te verdeelen en rigting te geeven, die, zonder eenen zoo kragtigen wederftand, regelmaatiglijk om den aardbol zouden waaien in eene enkele rigting en met eene verwoeftende onftuimigheid, onderhouden zij eene verzameling van water, welks verteering altijd evenredig is aan de warmte van de zomers en dat, verre van door de hitte uittedroogen, desnoods den brand van een geheel halfrond zoude blusfchen, Maar welke is de oorzaak van de koude, die M 3 op  182 R Ë I 2 E op deeze hoogten heerscht? Door welke grilligheid heeft de natuur in het verblijf van eeuwige ftilheid ijs opgeftapeld, dat enkel zou fchijnen te moeten blijven beftaan in het midden der nevelen en in het akelig fchemerlicht van de pool-landen? Waarom zijn de eenzaamheid en de dood het deel van plaatfen, die het hemellicht, dat alles verlevendigt, met zijne zuiverfte ftraalen befchijnt? De een, de aarde eene eigen warmte toefchrijvende, als een overblijfzel van haare gloeijing, onderftelt dat de bergen, in hoedanigheid van alleen ftaande klompen, verwijderd van het middelpuntig vuur, aan een grooter verlies van inwendige warmte onderworpen zijn (O; een ander, de te- rug- (e) In eene noot over de bronnen zegt ons de Heer p ar win (fchrijver van een zeer beroemd Engelsch gedicht, getijteld: de Botanifche Turn") dat de grootere koude, die men op de toppen der bergen dan in de vlakte gevoelt, voornamelijk daarvandaan koomt dat zij, om zoo te fpreeken, alleen, en van het brandpunt van het vuur des aardbols afgezonderd ftaan. In zijne noot over de ijsvelden merkt hij aan dat, vermits de gewoone warmte van het inwendige der aarde altoos van agt en veertig graaden op den thermometer van Fahrenheit is, zoo wel in den zomer als in den winter, de fneeuw, die dezelve aanraakt, altoos in eenen Haat van ontdooijing is. Het is om die reden , vervolgt hij, dat in de ijsbergen de buitenlte zijden van de verzameling van ijs aanhoudend fmelten, hetwelk de menfehen noodzaakt tien tonnen ijs te verzamelen om eene ton te bewaaren; het is daarom dat aanmerklijke ri- vje-  door ZWITSERLAND. 183 rugkaatfing en opeenpakking van de zonne - ftraalen als de eenigfte oorzaak van de warmee in de vlakten vieren haaren oorfprong hebben onfer dat eeuwig ijs en onder fneeuwbergen en dat zij zelfs in den winter vlieten. Deeze wijsgeerige dichter fchept zoo veel behaagen om met zijne Nymphen van het oorfpronglijk vuur af te dwaalen, dat hij zig naauwlijks verwaerdigt zijn oog te flaan op de niet minder belangrijke godinnen der ijsbergen. Als hij de pragtige verblijfplaatfen, die zij bewoonen, bezogt had, zou hij niet alleen betoverd geweest zijn over zijne reis; maar hij zou ons beter hebben doen begrijpen hoe de top. pen der Hooge-Alpen, van het middenpuntig vuur afgezonderd ftaande, dit vuur evenwel derzelver ijs konne fuaelten en tot groote rivieren doen afvloeijen. Deeze zedige Nymphen, fchoon met eenfchitterend kleed gekleed, zijn niet alleen jaloers dat zij zoo door den Heer dar win verwaarloosd worden, maar zijn zelfs gevoelig över zijne lasteringen. Haare klagten zijn nog versch ia mijn geheugen. * Terwijl !k in diep gepeins op d'Alpen neêrgezeten, Op 't wild natuurlijk fchoon mijn oog gevestigd had, En reeds de laatfte ftraal van 't wijkend daglicht blikte, Verfcheen mij d' Ijs -godin op haar' krijstallen bol. Haar' fleede, fraai verfierd met vonkende ijs-fieraadjen, Glijdt, door fneeuw-vogeltjens getrokken, over 't ijs; Haar vlokk'rig kleed, waarop de zonneftraalen breeken, Vertoont de kleur van een* nog versch ontlooken roos, M 4 Traas  i84 REIZE ten befchouwende, denkt dat de ftaat van eenzaamheid der bergen genoegzaam is om reden te gee- Traag, maar bevallig, ligt ze haar neveligen fluier, En ziet mij treurig aan met verontwaerdiging, Terwijl de bleeke maagd, met klaagende gebaerden En hijgend1 ademtocht, aldus haar hart ontlast. „ 6 Dogter van het land, daar darwins toverroede „ Zweeft over de natuur, hoe uitgeftrekt, boe groot; „ Daar zij den lucht-kriag peilt en 'saardbols diepe holen, „ En het..elektrisch vuur en 's waters diepen plas (*). „ Ga, zeg hein, vreemd'ling dat, zoo zijne zoete zangfter „ Mijn' rijken eens bezogt, zij nieuwe wond'ren zag; „ Ga, zeg hem dat alhier mijn' tempelen, hoe duilter, „ Een fchat bevatten voor een ieder niet te zien. „ Gij, Nymphen van het vuur, met hoe veele ee,r-laurieren „ Verfiert uw dichter u het gloeijend roode hoofd! En waarom zou dan niet de wijsbegeerte dulden „ Dat ik ook vau zijn' hand eene enkele krans ontving J „ Ach! hoe kunt gij een' maagd als duivelin befchouwen (f) „ En al uw glinit'rend heir haar zenden op den hals? „ Hun fcherpe pijlen op haar boezem af doen fchieten En ket'nen een' godin aan 't Noorder Beer geftarnt? „ Laat ( *) Uitdrukkingen in het gedicht van den Heer darwin, (t) Ziet hier hoe de Heer darwin zig uitdrukt, en waar op deeze dichtregelen van de dichteres zien, „ Roep uwe blinkende heir - legers, laat hen van verre te „ zaamen trekken met ftraalcnde helmen en glinfterendc oorlogs-  door ZWITSERLAND. 185 geeven van de koude, die derzelver kruinen doet bevriezen. Daar zijn, eindelijk, andere, die dee- „ Laat af! 'k zend met mijn' hand de fneeuw in groote klompen, „ Langs fteile bergen, fteedsvermeerd'rend, naarbeneên; „ 'k Kan u verplett'ren, u verkleumd in 't ijs-hol fluiten, „ Of overftelp u met een' berg van dikke fneeuw. „ Koom niet gewapend; fus met aangenaame tooneu, „ Met zielen-vleiend dicht, mijn'nog verzoenb'ren geest; „ Span uwe rijke lier en fmelt mijn ijs - koud harte „ Met wierook zoeter dan het westen-windjen brengt, „ Uw' zanggodin zal op mijn' vluggen ad'lers wieken „ Mijn' onbetreden veld in ftoute vlugt bezien; 5, Terwijl de kille Nymph van elk' der nieuwe beeken „ Voor u van een' rivier d' onzigtb're bron ontfluit, „ Mijn' Sylphen zullen u gedienftig beekjens wijzen, „ Die door de gladde fneeuw wegvloeijen onbemerkt; „ Zij zullen 't duifter hol met flaauwe vlam verlichten „ De werkplaats, daar natuur haar' fchatten zaamenlrelt, „ Mijn' Sylphen zullen u, ondankb're dichter, toonen 't Verafgelegen land, daar mijne levenskragt, „ Zoo „ pijlen. Valt in eene vast gedrongen bende den Vorst -duivel „ aan, breekt zijne witte torens en doorboort zijn krijstallen har„ nas; brengt den tijran naar de door het maanlicht verlichte „ kusten van Zcmbla en ketent hem huilende aan den Noorder „ Beer, " Botanie Garden I Gez. vers 437. M 5  i86 REIZE dee* twee ftelzels onbepaald verwerpende, verzeekeren dat de dunte der lucht alleen deeze uit- wer- „ Zoo wijd en zijd verfpreid, uw' jonggetrouwde bloemen „ Met een' bevaü'ge blos tot liefde en leven wekt (*). „ Mijn Sylphen zullen u... maar, ach! hij vliedt mijn klaagen Voor Nymphen goud van hair en bloozend rood van kleur; Hij mint geen fneeuw-wit blank, noch 't hemels -blaauw „ in d' oogen, " — Zij weende en zij verdween omgeeven met een' wolk. As im the Alpine cliff I mujtng ftrayed, And gazed on nature in her charms fevere, The laft foft beam of parting day displayed The glacier Goddef on her chryflal fphere. Her fledgy car with fparkling frofl -work bright Over the pellucid ice her fnow birds drew, And on her fleecy robe refraüed light The full-blown rofës vermeil colors threw. Slow as fhe graceful lifts her mifly veil, hidignant grief her moumful looks expreft, And thus in plaintive tones the veflal pale Breathed the deep forrows of her beating breaft. „Na- (*) Zinfpceling op het tweede gezang van het gedicht van den Heer d\rwin, waarin hij de fexen der planten bezingt.  door ZWITSERLAND. 187 werking kan voortbrengen. Is het omdat alle vloeiftoffen flechts eenen graad van warmte ver- draa- Native of that green isle where darwin waves „ His magie wand over nature''s wide domain, „ Her airy ejfence, and her central caves, Her fires eleclric, and her nereid train. ,? Co teil him, flranger, had his mufe explored ,, My realms, new marvels had enchained her eye; Co, teil kim in my funlejf fanes are ftored „ Treafures no vulgar glance fhall ere descry. Te Nymphs of fire! around your glowing brows, ÏVhat lavisk wreaths your Poet loves to twine; „ Knmv partial Bard! philofophy allows ., That one bright chaplet might belong to mine! „ Ah! why a Fe/lal to a fiend transform, „ Bid to my /leeps thy glittering bands repair, ., DireSl with cruel aim their arrowy ftorm, „ And chain a Codde/f to the Northern Bear „ Stay thy rash fleps! — my potent hand itnpells „ The rushing Avalanche to depths below ; „ I can C*) Call your brtghi myriads trooping from afur, With beamy helms, and glittering fhafts of -.var; In phalanx firm the fiend of fraft ajj'eil Break his white toviers and picrce his cryjlal mail; To Zembla's moon -brighi coa/ls the tyrant hear, fini main bin} bowling to the Northern Bear. Botanie Garden L. I, v. 437.  i88 REIZE draagen kunnen, evenredig aan haare digtheid? Is het omdat de lucht, verder van de oppervlakte der aarde af en tegelijk minder digt zijnde, beroofd is van de vermenging van die dampen van verfchillenden aart, die zig in de laage ureeken van „ I can transfix thee — numhed in icy celh, „ Or , fhroud thee in unfathomed folds of fnow, „ Conté vot in hojlile garh ! with fofter art „ With dearer powers my yielding fpirit feize, „ Wake thy rieh lyre, and melt my gelid heart „ With incenfe fweeter than the weftem breeze. „ Thy mufe fhall mount my Lammer-Cey er's wing „ Paf over my untrod heights with daring courfe; „ While the cold Genii of each tiew-born fpring „ For thee unlock each river's vieyvlejf fource. „ For thee my Sylphs with tender care fhall mark „ The print lef pathway of the fecret rills; „ And light with lambent ray the cavern dark, „ Where chymic nature myflic wealth diftils. „ For thee my Sylphs in dijfant lands fhall tracé, „ Where far difufed my vivifying powers „ Awake, ungrateful Bard', in blushing gr ace, „ To life, and love, awake thy wedded flowers. „ For thee — but ah! my penfive form he flies „ For Nymps of golden locks, and florid hue; „ No charms have fnow white tints, or azure eyes, " — SJte wept, and folded in a cloud withdrew. (Noot van Mej. Williams.^  Doölt ZWITSERLAND; i«c> van den dampkring onder eikanderen vermengen, gisten, zig ontbinden, zig weder hervoortbrengen en moeten befchouwd worden als eenen zeer kragtigen invloed op deszelfs getemperdheid hebbende (ƒ). Wat 'er voor het overige van de verfchillende ftelzels zij, welke men verzinnen kan om dat verfchijnzel te verklaaren, geloof ik egter dat men dat ftelzel als best gefchikt moet befchouwen om 'er reden van te geeven, dat de beftendigfte en eenvormigfte oorzaak aan de hand geeft. Niets is indedaad ook regelmaatiger dan de wet der natuur en de lijn, die de leevende waereld van de ftreek der fneeuw fcheidt, wordt op alle breedten aangewezen door eene denkbeeldige oppervlakte, tot eene platte fpheroïde gekromd, die, boven den evenachtslijn vier en twintig honderd halve roeden van de oppervlakte der zee verwijderd is en die, ongevoelig de aarde naderende, derzelver wezenlijke oppervlakte omtrent den tagtigften graad breedte doorfnijdt. Als wij deeze regel op de (ƒ) Het gevoelen, dat ik hier voorgefteld heb en dat ik zoek eptehelderen, is dat van De Luc. Hij heeft, het laatst in zijn groot werk bekend gemaakt zonder de gronden duidiijk daar te ftellen; en fchoon hij verzeekert dat men geen ander ftelzel hebben konne, als men de bergen kent, moet ik egter bekennen dat ik minder in mijne eigene ondervinding dan in het vertrouwen, dat ik in die van De Luc (lel3t, redenen zo» vinden om zijn gevoelen aantekleeven.  iOö REIZE de Alpen toepasfen, zullen wij bevinden dat zij, op zoodanigen aflland van de evenachtslijn gelegen zijnde, die grooter is dan de helft van haaren aflland van de pool, de ftreek der fneeuw ontmoeten zullen op eene hoogte, die meer dan de helft minder is dan de hoogte, waarop die ftreek boven de zee van den evenaar verheven is ; waaruit volgt dat, zoo de Alpen haare oorfpronglijke gedaante behouden hadden, wij derzelver keten zouden bedekt zien met eene ftrook fneeuw, welker onderfte rand fcherp afgefneden zoude zijn door de ftreek der groeijing, elfhonderd halve roeden boven de oppervlakte van de zee. De ligging van enige toppen alleen, met betrekking tot de zon, en de kragt, die de ftraalen van dat hemellicht, door enige oppervlakten terug gekaatst wordende, op de nabuurige oppervlakten oefenen , zouden, door een klein getal onregelmaatigheden, de eentoonige witheid van die lange ftrook ijs en fneeuw afbreeken. Zoo deeze ftaat waarlijk beftaan heeft, heeft hij maar een' korten tijd kunnen beftaan, omdat de gedaanten geduuriglijk moeten veranderen en 'er maar eene enkele regelmaatige beftaat. De klomp van het ijs moet vermeerderd zijn om die reden zelve dat zij was begonnen zig te vormen en omdat, zoo 'er een eerfte jaar is, waarin die kruinen fneeuw hebben ontvangen, waarvan een gedeelte de kragt der zon wederüaan heeft, 'er op die  dpor ZWITSERLAND. lot ~t$% Men moet het bekennen, hoe droevig die waar* fccid ook zij, het ijs ftrekt om de gantfche oppervlakte der Hooge Alpen te bedekken en om de .gemaatigder valeien, die zij bevatten, aftezcmde- ren> « de keten, van eenen gegeeven berg, twee Van die drie. m omflandigheden weet, deszelfs hoogte, de uitgeftrekt* „ heid van deszelfs fneeuw, en de plaats, die hij in de ran- gen der keten beflaat, de derde 'er een noodzaaklijk ge» „ volg van is. " IMa deeze wetten te hebben daargefteld, doet de burger ramond zijn best om te bewijzen dat de ijsvelden der Alpen, even als die der Pyreneeën, geene duurzaame vergrooting beneden de ijs-ftrook ondergaan kunnen. „ Dat hunne bevrozen baaren vrij naar alle de openingen „ afrollen (zegt hij) ijdele bedreiging! Het is de flroom , lg die van de bergen in eene diepe valei ftort.... en in dam„ pen verkeert. Een bloem-tapijt wijst de ijs-zee een „ zoom, dien zij [niet zal overfchrijden. De oogst var» „ den landbouwer golft ia veiligheid op haare oevers en de „ herders-hut zal haare nabuurfchap niet meer vreezen», „ De woede van den Oceaan wordt niet beter beteugeli „ door zagt hellende oevers en die hem geenen wederftand „ fchijnen te doen, terwijl zijne golven, die de vastfta „ rotfen fchudden en die het fchip met een legioen belaa„ den, met, batterijen en verfchansfingen omringd even zoo „ wel als de kano van den Wilden flingeren» op een be„ weeglijk zand koomen verdwijnen, daar zij naauwlijks „ de tedere fchulpjens, die zij aangebragt hebben, ver» „ zetten. " Qbfervatigns fait es dans les Pjrenées, Ckap. 14; (Noot \>an Mej, fVUliamu) N %  i96 REIZE ' ren. Ik zal niet zeggen dat derzelver aanwas van de verkoeling van den aardbol koomt, want de ijsvelden zijn ver buiten de koude ftreek gegaan, daar zij eerst gevormd zijn en blijven in eene warmer ftreek door hunne grootte beftaan; maar de ligging zelve van die ijsvelden, op plaatfen daar zij niet hebben kunnen beginnen gevormd te worden, moet de uitbreiding van het oorfpronglijk ijsveld bewijzen (h). Hoe hebben zij, die rijpe vrugten aan den voet van het ijsveld van Grindelwaïd geplukt hebben, die met de eene hand dat van Montanvert geraakt hebben, terwijl zij met de andere hand aan eenen oogst reikten, die op de fikkei wagtte, niet begrepen dat het vaderland van de vrügten niet het vaderland van het ijs konde zijn en dat die klomp ijs uit de bovenfte ftreeken afdaalde (*>? Welk ftelzel en welke bijzon- de- (&) Terwijl ik de uitbreiding, welke men in de bent» denfte ijsvelden befpeurt, alleen toefchrijf aan de vermeerdering , welke de bovenfte fneeuw jaarlijks moet ondergaan en het ftelzel van de verkoeling des aardbols als weinig geKnikt befchouw om het verblijf van dat ijs in eene gemaa* tlgde ftreek te verklaaren, ben ik egter wel verre van te denken dat die wijze van een alleen ftaand feit te befchouwen ftrijdig zij met de fchoonfte theorie der waereld, wel-1 ke het vernuft immer heeft voortgebragt. Ik geloof flechts dat verfcheiden verfchijnzelen, die betrekking hebben op de ijsvelden en derzelver aanwas, moeten verklaard worden zonder dat men zijne toevlugt daar toe behoeft te neemen, (O Vergelijkt coxi, XVI en XXIII Brieven,  door ZWITSERLAND. 197 dere waarneemingen zal men ook aanvoeren tegens bewezen feiten, tegens gelijkluidende overleveringen? ., .. Men moet het ijs weinig gezien en weinig met de herders, die door deszelfs nabuurfchap bevreesd gemaakt worden, gefprooken hebben om onkundig te zijn hoe veele ijsvelden 'er zijn, die de naamen draagen van de weiden , welke zij nog kortling overdekt hebben (k), hoe veele doorgangen 'er zijn, die, eene eeuw geleden, nog open waren en welke zij voor altoos hebben toegeftopt (7); alle die plaatfen zijn bekend, de registers van de gemeenten en van de familieën hebben het geheugen van die algemeene rampen bewaard; daar zijn gedenktekenen , die dezelve getuigen ( m ). Als men , eindelijk, bij zoo veele getuigenisfen nog een gezag mag voegen, dat in dit nuk alle ander gezag kan opweegen» dan zal ik den beroemden hall er, den De ijsvelden van Rofen/aui, die ten minften twee in getal zijn, in het Canton Bern; de Blumlisfgletfcher in hetzelfde Canton, verfcheiden andere in Walliferland, Faucigny enz, (/) Dat van Letsckberg, tusfchen het Canton Bern e» Walliferland, dat van Montanvert en Bonhomme in de valei van Aost; dat van Grindelvald', van welk coxe zelf in zijnen zestienden brief fpreekt en andere. (m) In de parochie van Grindelwald ziet men de klok van eene kluizenarij, weleer gelegen in den doortogt, die naar het Walliferland loopt en welke het ijs gevuld heeft, N 3  398 REIZE den Zwitferfchen plinius aanhaalen; die geleerde , toen een man van tagtig jaaren, beeft mij verzeekerd dat hij, in zijne eerfte jeugd, van Bern bergen zag, die het grootst gedeelte van den zomer zonder fneeuw waren en welke 'er na altoos mede bedekt zijn («)• Men zou een groot misbruik maaken van enige bijzondere uitzonde- «n- f>) De Heer vonhaller heeft nog in het jaar 1777 *ïjn gevoelen omtrent dat ftuk aan den dag gelegd in eene voorreden, welke hij gemaakt heeft voor den Heer wagker, uitgeever van de fraaifte verzameling van gezigten van Zwitferland, die "er beftaat. Bij de waarneeming, welke ik zoo even op het woord van dien grooten man heb aangehaald, zal ik nog eene van denzelfden aart voegen, «lie mij beflisfende voorkoomt. De Elzas, die, met betrekking tot de Alpen, in dezelfde ftreek ligt als de ftad Bern, ziet dezelve ook ten Zuiden zijnen gezigt-einder bepaalen. De oude inwooners van dat land, die den waaien naam van die bergen fchijnen vergeeten te hebben, hebben dezelven eenen anderen gegeeven, die hun voorkoomen affchilderde, die van Hoke-BIauen ( hooge blaauwe ) , dus heeft men ook in Noord-Amerika de verafgelegen keten bergen, die het gezigt naar den kant van den Stillen Oceaan en de land-engte van Anian fluit, Blaauwe Bzrgen genaamd. Deeze benaaming van Hohe-B'latten, die men nog in de doorzigtkundige kaarten van merian vindt, geraakt thans in onbruik, omdat zij niet meer past op bergen van een fchitterend wit, dat fcherp uitfteekt op het hemels -blaauw der lucht en welker tegenswoordig voorkoomen aan die dikke wolken doet denken, die men op z» xaer-dagea boven den gezigt- eiader ziet opkoomen»  door ZWITSERLAND. 199 fingen, als men de onbeweeglijkheid van het benedenst ijs tegens deeze feiten wilde aanvoeren. Het is waar, zedert verfcheiden eeuwen hebben enige van die ijsvelden zekere grenzen niet overfchreden, en, alzoo hun ongevoelige aanwas altoos gevolgd is van evenredige verminderingen, zijn ook de uiterllen van dit verfchil altoos binnen eene zeer kleine ruimte bepaald gebleven. Zoodanig is het gelegen met het ijsveld van Montanvert, zoodanig met die van Grindelwald en Furca (0). Maar wie begrijpt niet dat takken, verfcheiden honderden roeden beneden hun» ne geboorteplaats gedaald, en in den fchoot dier valeien gekoomen, daar de zonne-ftraalen, in alie rigtingen teruggekaatst, hun een verlies doen lijden, welk het bovenst ijs, door de koude van den winter geholpen, naauwlijks kan herftellen; wie begrijpt niet, zeg ik, dat die takken aan het uiterst eind van hunne uitbreiding zijn en het einde bereikt hebben, naar welk alle de andere ijsvelden met minder of meerder fnelheid, meer of min ftrekken. Men wart dan alles onder (O Wat het ijsveld van Grindelwald aangaat; deszelfs ftaat van onbeweeglijkheid klimt geenzints tot eenen vroegen tijd op, alzoo men het geheugen bewaard heeft van den doorgang, dien hij geflopt heeft en van de kluizena? rij, van welke men de klok bewaard heeft. Ziet hfter hoven noot (_!) en (*»), N4  ooo REIZE der ccn, als men de bovenfte verzamelingen var\ ijs aan de wisfelvalligheden van deeze laatfte onderwerpt. Deeze, in onze vlakten zijnde en in het verblijf der wisfelvalligheden genaturalifeerd., groeijen aan, neemen af, naar gelang van de onbeftendige omftandigHeden, die zoo veel hier beneden regelen. In dc hooge ftreeken, daarentegens, zijn weinig verfchillende jaargetijden, weinige omftandigheden, weinige toevalligheden; de wetten zijn eenvoudig, de ftrekking is beftendig, de aanwas hangt onveranderlijk af van dezelfde porzaak, die weleer de fneeuw van den eerften winter deed blijven beftaan, in weerwil van dc warmte van den eerften zomer (j>). (p) Zoo dra op die hoogten de betrekking tusfchen de koude van den winter en de warmte van den zomer zoodanig geweest is dat, op het einde van het jaar, de hoeveelheid van de gevallen fneeuw die van de gefmolten fneeuw enigermaate te boven ging, heeft de laag overblijvende theouw noodwendig moeten vermeerderen, omdat zij elk jaar met eene nieuwe laag is bedekt geworden. De evenredigheid van de opbooping heeft zelfs in eene aanwasfende reden moeten aangroeijen, omdat de koude, die op de toppen dier bergen heerscht, noodwendig vermeerderd is r.aar evenredigheid van de jaarlijkfe verdikking yan de ijskorst, zoo dat de fneeuw van den honderdflen zomer, op qenen, reeds beyrozen grond liggende, veel fterker befland is geweest tegens de hitte van den volgenden zomer dan die, welke de eerfte wipter op een grond had laaten vallen, die nog kaal" was en enkel de natuurlijke warmte had van d? luehtftreek, die haar omringde.  door ZWITSERLAND. 201 De invloed, welken de ophooping van de ijsvelden der hooge ftreeken op de laager ijsvelden heeft, laar zig iq den fteeds vorderenden voortgang van deeze laatfte bemerken. De oorzaak is gemaklijk te begrijpen; eene klomp, die op eene hellende vlakte ligt, neigt noodwendig om nedertedaalen en deeze neiging wordt in de ijsvelden begunftigd dopr den fchok der ftroomen, die onder hunne gewelven voortrollen, door de vogtigheid, welke het ijs den grond, waarop het ligt, mededeelt, eindelijk door die ontelbaare menigte holligheden, die deszelfs onderst gedeelte ondermijnen en welker uitwerking is de wrijving te verminderen door de oppervlakte te verminderen. Dus voedt de aanwas, die niet wezenlijk plaats heeft dan op de hoogten, de takken, die, in de gemaatigde ftreeken gelegen zijnde, veel verliezen zonder iets aantewinnen en vermeerdert langzaamerhand die, welke, de ijs-ftrook der bergen nog niet overfchreden zijnde, ook beftemd zijn om dezelve te pverfchrijden, om warmer ftreeken ongelukkig te maaken. Het is aan de Marême of Moraine, aan die verzameling van brokken rots, die den voet van de ijsvelden bezoomt, dat men de ontdekking van hunnen voortgang verfchuldigd is. Men merkte op dat deeze zoom voornamelijk uit ftukken granietfteen beftond, al vertoonde zig het ijsveld flechts tusfchen kalkaartige rotfen, en men vermoedde weldra dat hij die ftukken langzaamerN 5 hand  soa REIZE hand van de plaats, daar hij zijnen oorfprong genoomen had, afvoerde; men wierd daarvan verzeekerd, toen men, jaarlijks de plaatfing van de dwarfche fpleeten met de rotfen, die dezelve bezoomden, vergelijkende, befpeurde dat zij ongevoelig naar den mond vorderden en dat een baken, boven enige van die fpleeten gezet, in weinig tijds eenen aanmerklijken weg had afgelegd (f). Dee» (q~) Het is in de ijsvelden van Faucigny dat men deeze ■waarneemingen gedaan heeft. Dennen, in de fpleeten geplant, dienden tot punten van vergelijking. Eene van de beflisfendfte proeven van dien aart is men aan den Heer wennin, toen gezant van Frankrijk te Geneve, verfchuldigd. Uit alle de proeven, die men gedaan heeft, fchijnt te blijken dat het ijs omtrent veertien voeten in een jaar voortgaat. Die fnelueid is zeer groot en men begrijpt dat eene zoo befliste voortgang de verfchriklijkfte uitwerkingen zou hebben, als zij op alle hoogten dezelfde ware en als 'er geene verfchillende oorzaaken te zaamen liepen om denzelven tegen te werken; maar het is niet mogelijk dat die Tegel algemeen zij: zij moet verfchillen naar de fchuinfte en rigting der valeien van ijs, ook naar de drukking van de bovenfte verzamelingen van ijs en de rigting dier drukking. De getemperdheid van de ftreek, waarin de ijsvelden zijn, moet die fnelheid insgelijks wijzigen; de grond, min of meer bevogtigd door de fmelting van de fneeuw, begunftigt min of meer het afzakken, zoo dat de onderfte takken, met de ontzagchelijke zwaarte van de fneeuw der hooga ftreeken belaaden, in valeien liggende, welker fchuinfte lang en fteil is, door de ftroomen, die onder derzelver gewei-  door ZWITSERLAND. 403 Deeze wijze van zig te voeden en te vermeerderen is aan alle de ijsvelden gemeen. Daar zijn andere, die geheel toevallig of enigen bijzonder eigen zijn. Men ziet verzamelingen, die, in zeer warme valeien gelegen, alle jaaren eene verfterking van fneeuw verkrijgen door het afvallen van eenen fneeuwbal, die regelmaatiglijk boven dezelve gevormd wordt en op zekere tijden afvalt; men heeft 'er gezien, die, aan hunne zwaarte overgelaaten op eene zeer fteile fchuinfte, eensklaps naar de weiden gerold zijn, boven welke zij zig bevonden, en dezelve voor altoos bedekt hebben. Somtijds zijn 'er nieuwe ijsvelden ontftaan in holten, die weinig aan de zon blootgefteld zijn, welven loopen, ondermijnd, veel fneller moeten voortgaan dan die, welke in de koude ftreeken zig bevinden en deeze verfmelting, die aan hunne ligging is toetefchrijven, is te gelijk ook het middel, dat de natuur gebruikt heeft om het fpoedig verlies, waaraan d!e ligging dezelve onderwerpt, te vergoeden, terwijl de traagheid van den voortgang der bovenfte ijsvelden den zeer fterken aanwas belet, welke hunne plaatfing dezelve zoude doen verkrijgen. Dus gaat de verzameling van de hooge ftreek, die zijne uitbreiding naar den kant van de hooge valeien meer belemmerd vindt, Voornamelijk naar de onderfte uitgangen, daar derzelver deelen beurtelings koomen fmelten, zoo dat de faarlijkfè vermeerdering van de fneeuw, hoe groot die ook zij, in de ijsvelden flechts eenen bijna onmerkbaaren aanwas veroorzaakt, die zelfs fomtijds'door de wisfelvalligheden der jaargetijden tot niet gebragt wordt.  po* , R E I Z E zijn, daar de fneeuw van den winter onderhouden wierd door die, welke de warmte van den zomer van de bovenfte bergen doet afvallen. Het is dat verfchijnzel, 't welk de bewooners der Alpen bedoelen, als zij als eene vaste ftelregel beweeren dat 'er een ijsveld ontftaat overal daar een gedeelte fneeuw, hoe klein ook, een jaar is blijven beftaan. De regelmaatige voortgang, dien ik zoo even befehreven heb, die langzaarne vordering, die de fneeuw, welke op de kruinen der Alpen gevallen is, ongevoelig tot aan haaren voet doet nederdaalen, is te gelijk de oorfprong der ijsvelden en de oorzaak van derzelver voortduuring. Zoo de fneeuw onveranderlijk in haar koud vaderland bleef en aldaar maar zoo veel aanwas verkreeg als nodig zoude zijn om het verlies der uitwaasfeming te vergoeden, zou Zwitferland geen ijs hebben en niet naar de vier zeeën, die Europa omringen, de fchoonfte rivieren van dat waerelddeel zenden. Zoo, daarentegens, diezelfde fneeuw in eens in de benedenfle valeien viel, zonder eerst die vastheid verkregen te hebben, welke zij in de middelbaare ftreeken ontvangt door de opvolging van vorst en dooi, zou de fmelting zoo fpoedig zijn als derzelver val en weldra zoude zij verdwijnen met de ■woedende ftroomen, welke zij zouden gevormd hebben. Maar dus werjtt de natuur niet. Zij heeft het hoogfte land van Europa beftemd om des-  door ZWITSERLAND. tö$ deszelfs oppervlakte te befproeijen; maar die befproeijing moet regelmaatig zijn, anders zou zij niet meer goed doen. De fneeuw, die in die hooge landen opgehoopt wordt, moet dan langzaam en gelijkvormig fmelten. Om te fmelten moet zij naar beneden in den dampkring daalen; om langzaam te fmelten moet zij 'er zeer dik en zeer vast liggen; zij moet de vastheid van hét vastfte ijs hebben. Laaten wij die zonderlinge hervorming eens in haare bijzonderheden naargaan. De hoogde bergen, die, welken men voornamelijk den naam van Tsbergan (_Glacières~) gegeeven heeft, zijn volftrekt ontoeganglijk, maar een geoefend oog onderfcheidt in het fchitterend wit, waarmede zij bekleed zijn, dat dof wit, dat de fneeuw eigen is. Daar valt ook uit de lucht niet dan fneeuw en die, welke op die hooge kruinen ligt, nooit te deeg kunnende ontdooien, moet onder die gedaante blijven beftaan, of zig Hechts met een ligt vernis van onvolmaakt ijs bedekken, veroorzaakt door de aaneenkleeving der deelen van haare oppervlakte, welke meest aan de zon zijn blootgefteld. Het is die blinkende korst, die enige waarneemeren omtrent deh aart van het bekleedzel dier bergen bedrogen heeft. Alle de deelen van dat bekleedzel geraaken zeer ligtlijk lós en vallen dikwijls in eene ijs-ftof in het diepst van de omliggende valeien. Ziet daar den eer-  *o6 REIZE eerften ftaat van de bovenfte fneeuw en den, eerften ftap, diep zij naar de benedenfte valeien doet. Regt onder deeze bergen en in dien hoogen kom, die en de fneeuw, welke van dezelve afftort en die, welke uit de lucht valt, ontvangt, is het niet zoo koud; de zon heeft 'er enige kragt en enige dagen dooi fchorten de geftrengheid van den winter op; daar vindt men de fneeuw meer op een gepakt en meer aan malkander hangende ; men kan 'er reeds met de voeten op ftaan, maar zij ontvangen 'er nog het indrukzel van. Deeze is de groote bewaarplaats, waaruit de ijsvelden hunnen voorraad ontvangen. Daar fpruiten overal eene oneindige menigte takken uit langs de fteile valeien en zij zakken naar de vlakten. De fneeuw, in den bovenften kom bewerkt en vaster geworden, is gefchikt om de proef te ondergaan , op welke eene wat gemaatigder ftreek haar ftellen zal. De tweede ftap is dan gedaan. In haare nieuwe vsrblijfplaats is de fneeuw aan eenen langerejj dooi blootgefteld, maar de vorst is weinig minder fcherp; de klomp wordt meer en meer doordrongen van het water, dat de fmelting van enige haarer deelen voortbrengt; maar als zij 'ermede doorweekt is, wordt zij door de koude verrascht, die alles in een half ijs verkeert, dat reeds enige doorfchijnendheid heeft: hier ontftaat het ijsveld. Het  door ZWITSERLAND. io? Het werk is nu nog niet volbragt, maar het neigt fpoedig tot zijne volkoomenheid. Elke halve roede zakking naar de benedenfte ftreek geeft het ijs eenen graad hardheid en doorfchijnendheid meer en welhaast behoudt het ijsveld, dat geheel omfchapen is, niets meer, dat aan zijnen oorfprong herinnert. Als men ondertusfchen een aandachtig oog flaae op dat gedeelte, daar de herfchepping de volkomenfte is, dat is te zeggen, aan den voet van hec ijsveld, zal men erkennen dat het nog geen gelij kaartig geheel vormt en dat het uit twee zeer verfchillende ijs-foorten beftaat. Dat, welk de on-» derfte laag vormt, is meer zaamengepakt en doorschijnend en van eene hardheid, welke die van ons volkoomenst ijs te boven gaat, voor het overige is het in alles aan hetzelve gelijk en als men hetligtlijk ftaat, breekt het in hoekige brokken, die in vlakke oppervlakten eindigen; maar dat, waaruit de onregelmaatige rotfen beftaan, met welke de buitenfte oppervlakte bezet is, witter en ligter, terwijl het minder vast is, valt ligt tot ronde brokjens, die zelve niet anders dan eene aaneenvolging van diergelijke deelen zijn. Het onderst ijs is dan het voortbrengzel van het water, regelmaatiglijk gekrijstallifeerd, terwijl dit nog flechts ijs is, welks deeltjens aaneeniieeven door geduurigen op elkander volgende dooi  acB REIZE dooi en vorst. Ziet hier hoe ik dat verfchijiizel begrijp. De fneeüw, zoo als die op de aarde nedervalt$ is eene verzameling van kleine regelmaatige krijstallen, tot zeer fterk uitgerande en ligte ftarretjens gevormd, waarvan de zes ftraalen, plat, puntig en zestig graaden van eikanderen ftaande, ons het model van de krijstalfchieting van het water vertoonen. Men verbeelde zig nu de uitwerking, welke de warmte op die opeengeftapelde vlokken hebben moet; het zullen de losfte deelen zijn, die de eerfte zullen wijken; de pünten zullen verftompen; weldra zal 'er van elke fter niet meer overblijven dan een rond pitjen en de geheele klomp zal inzakken door de nadering van die bolletjens. In deezen ftaat vindt men overal de lheeuw, die een begin van ontdooijing ondergaan heeft; dan is zij minder poreus en doorfchijnender. Maar als de vorst op deezen dooi volgt 4 kleeven de kleine ronde ftukjens ijs aan malkanderen en vormen eene bevrozen klomp, die zal breeken naar de holligheden, welke zig tusfchen de bolletjens, waaruit zij is zaamengeftelt, bevinden* Zoodanig is het ijs dat de bovenfte laag der ijsvelden vormt* De onderfte laag heeft deeze tot oorzaak; door de bevriezing van het water, dat door de fneeuw gefijpeld is* gevormd, heeft het de gedaante van volmaakt ijs aangenoomen, deszelfs klomp  dóór ZWITSERLAND. klomp beftaat uit platte blaadjens-, die even gelijk fchuinsch leggen, zij is hard, doórfchijnende ert breekt in ftukken, die zeer fcherp zijn (>)-. Het is niet', gelijk men gemeenlijk gelooft, geduurende de hitte van den zomer dat deeze gedaanteverwisfelingen gefchieden; dan worden zij flechts voorbereid. De fneeuw drinkt water in, maar dê koude is des nachts niet fterk genoeg om het werk té (V) Het is onder dat benedenst ijs dat mén ij's gezien heeft, welks kleur donkerer blaauw is en dat in hardheid, in zwaarte én o'nfmêltbaarheid het vastfte ijs, dat wij kennen , Veel te boven gaat. Die eigenfchappen zijn een geVolg van deszelfs oudheid en van de geduurige opvolging Van fmelting en bevriezing, welke het ondergaat. Deszelfs deelen zijn eikanderen langzaamerhand genaderd; zij hebben allé de deeïtjens vreemde lucht, die deszelfs doorfchijnendhe'd verhinderden én deszelfs aa'neenkleeving vermits derden , verdreven of ontbonden: als dan onvermengd blijvende, heeft het die blaauwe kleur aangenoomen, wel_ke die van de lucht en van het water is, als zij in groote hoeveelheid bij elkander zijn en geene andere VloeiftofFen bevatten. De Heer de pfyffer heeft met dat ijs enige proeven gedaan, die ik niet herhaald heb. Hij verzeekert dat het zijne kleur behoudt tot in zijne kleinftébrokjens; dit moet egter eene bepaaling hébben. Hij heefc ook de eigenfchap erkend, welke het heeft Van de warmte fterk te wederftaan. Ik heb dézelfde waarneeming gedaan én ik heb de wijsheid der natuur bewonderd, welke dat ijs eene hardheid en eene onfmeltbaarheid gégeeven heeft, gèfchikt om het beftand te doen zijn tegens het verblijf iii dê warme valeien» in dewelke zij het doet nederdaaleas H. Deel, &  iro ïl E I Z E ré voltooien ; zij dringt flechts tot eene kleine diepte in de fneeuw in; de dooi wordt flechts wat verminderd; het is de winter alleen die dezelve doet ophouden en die doet bevriezen hetgeen de zomer ontdooid heeft. Daarvandaan koomt dat 'er, geduurende het gemaatigd jaargetijde, eene ontzagchelijke menigte waters niet bevriest; het doordringt de fneeuw-laag door en door; zijne zwaarte doet het naar de laagfle plaatfen zakken; daar vindt het holten, die het in de ingewanden der bergen verdeden , om de bronnen water te verfchaffen, of ichuinflen, langs welke het genoodzaakt is afteloopen en die het volgt, terwijl het een gedeelte van de fneeuw, welke het drenkt, medefleept, orh zig een kanaal tegraaven, door welk het in de vlakte uitgeflort wordt. Te vergeefsch verandert die fneeuw, die zoo ligt doordrongen wordt, vervolgens in ijs; zij behoudt de gedaante, die haar gegeeven is; de ftroom, die zig van zijn bed heeft meefler gemaakt en met eene onfluimigheid begaafd, die geëvenredigd is aan de helling, is in flaat geworden om den korten tegeniland, welke toevalligheden denzelven konden in den weg leggen, te overwinnen. Het ijsveld is in zijnen voortgang genoodzaakt denzelven eene opening te houden, welke hij zigzelven wel zoude kunnen baanen. . . . Wat zeg ik? Zij wordt door den flroom zeiven gevormd, de nederzakking wordt geholpen door den fchok en de fnel- heid  door ZWITSERLAND. sn heid van dien vloed; de ftroom toont het vooraf de plaats, die het zal beflaan en gaat het vooruit om het woeftenijen te bereiden. Terwijl de natuur deeze uitwendige fpilling doet om onze vlakten, door de hitte van den zo* mer verbrand, vrugtbaar te maaken, denkt hij om den zomer, en derzelver voorraadplaatfen worden vervuld: het is in de holen, die geene blijkhaare openingen hebben, dat zij haar water ophoopt, dat door duizend onbekende kanaalen in de inwendige holten loopt, waaruit het wedef koomt onder de gedaante van bronnen, die niet alleen de koude van den winter wederftaan, maar 'er ook dikwerf eene vreemde warmte verkregen hebben, van welke de talrijke mineraale wateren van Zwitferland de oorzaak getuigen. Datzelfde onderaardfche vuur, aan welk wij die verfchuldigdzijn, die halve volkaanen, welke onderhouden worden door de langzaame en trapswijze gis* ting van de groote verzamelingen mineraalen, in de ingewanden der Alpen beftaande, is ook de oorfprong van die toevallige holligheden, die onder reeds gevormde ijsvelden uitgehold worden, en van dat groen, dat men fomtijds verwonderd is op plaatfen te vinden, die met eeuwige fneeuw moeften bedekt zijn; men is, eindelijk, aan hetzelve een groot getal beeken verfchuldigd, welke onderhouden worden door het fmelten van het ijs, geduurende de fcherpfte koude van den winter^ O a en  ttifl R È I Z E en welks water, het bed van de ure-omen volgen* de, het fchoon fpoelen en dezelven uitgangen behouden. IJee is Ook aan die verzamelingen van Warmté en aart de gedeeltelijke inzinkingen, welke zij in de laag der ijsvelden veroorzaakt, dat men een gedeelte der groote fpleeten moet toefchrijven, die dezelve in alle rigtingen doorfnijden, en die, het water van de bovenfte oppervlakte ontvangende, het naar de benedenfte kanaale'n voeren. Het is ook aan de gewelven, die derzelver warme uitwaasfemingen onder de ijsvelden vormen dat men de bruggen van ijs, de binnenlandfche meiren moet toefchrijven en duizend andere toevalligheden meer, die daarom juist, omdat zij toevalligheden zijn, geen beftendige oorzaak kunnen hebben en niet gerangfehikt moeten worden in de klasfe der verfchijnZelen, door de eigen warmte van den aardbol te Weeg gebragt. Deeze warmte is eene gelijkvormige en algemeene oorzaak; zij kan dan ook niet anders dan gelijkvormige en algemeene uitwerkingen hebben. Als zij alleen op de benedenfte deelen der ijsvelden werkte, zou zij altijd regelmaatig Werken; de laagen zouden overal ,in dezelfde evenredigheid inzakken; het water, dat van derzelver fmelting zou voortkoomen, zou alle de gronden, die dezelve bedekken, even gelijk bevogtigen; het zou zonder onderfcheid van alle de deelen van het ij's, die den grond raaken, afloopen, en zou zig  door ZWITSERLAND. &13 tig niet vereenigen dan na van hetzelve afgeloopen te zijn. Daar zouden geene grillige en afzonderlijke holligheden zijn, geene afgezonderde bewaarplaatfen, geene van die bevoorrechte plaatfen, die zig van haare fneeuw ontdoen, zonder dat de oorzaak in het fchijnen van de zon te zoeken is, of in derzelver ligging met opzigt tot de nabuurige hoogten. Men heeft in de gewelven, die zig aan den voet der ijsvelden openen, om de waterftroomen uittebraaken, gemeend het bewijs te vinden van de fmelting van derzelver onderfte oppervlakte; doch, vermits die gewelven juist op de holfte plaats van de valei, daar het ijs in ligt, gevonden worden, dat is, op de plaats zelve, daar het water, aan zijne zwaarte en vloeibaarheid overgelaaten, zig verzamelt, als niets zijne (trekking wederftreeft, en daarenboven niet anders zijnde dan de mond van een kanaal, dat het ijsveld in zijne geheele lengte doorboort, bewijzen zij niets dan den weinigen wederftand, welken de gedrenkte fneeuw geboden heeft aan den uitloop van het water, dat van het fmelten van dezelve voortkwam, op eenen tijd dat de verzameling nog haare gedaante van ijs niet aangenoomen had. Het is ook niet in den bodem van die gewelven, dat de ftroomen ontftaan, gelijk zij, die niet dan den voet der ijsvelden gezien hehhen, zig verbeelden. De twee Lutfehines. en de ftroora, die O 3 4®  ai4 REIZE de Rhöne bij haaren oorfprong doet zwellen, koomen niet uit de verzamelingen van ijs van Grindehvald, van Lauterbrunnen en Furca; hunne bronnen zijn in de bovenfte fneeuw; maar zij zijn aan het kanaal, dat hen ontvangt, en die hen weder aan de vlakte teruggeeft, na hen lang aan het oog ontrukt te hebben, het water verfchuldigd, dat hen verfterkt en dat door menigvuldige fpleeten van alle de deelen van het ijsveld wordt aaugcbragt, zoo dat de vergrooting van den ftroom zoo veel koomt van de bovenfte oppervlakte als van het onderst gedeelte. Men zal zelfs begrijpen dat het water, dat van de buitenfte fmelting koomt, niet weinig is, als men in aanmerking neemt dat de vooren, die 'er in uitgehold zijn, en de punten, die 'er op uitfteekert, het werk zijn van de ftroomen, die 'er van de eerfte dagen der lente gevormd worden, en die nooit zouden ophouden te loopen, als de fpleeten, die haar terftond weder uitgeeven, dezelve niet indronken naar inaate zij ontftaan, om hen in het onderst kanaal te voeren. Na de algemcene gedaante, welke de ijsvelden aan hunne oorfprong verfchuldigd zijn, befchreven te hebben, zal ik mij niet ophouden met de ontdhaare verfeheidenheden, die men 'er in waarneemt, te befchrijven; zij zijn zoo talrijk als de plaatfen en omftandigheden. Hier geraakt eene ftrook ijs, tegens eene fteile rots aangeplakt zijnde *  DOOR ZWITSERLAND. de, los, naar maate de zon haar fteunpunt verwarmt en vertoont zig, van ter zijde gezien, als eene zeer hooge doorfchijnende naald, welker evenwigt een wonderwerk fchijnt. Daar helt eene verzameling van ijs over den rand eener fteilte, fteekt verre over dezelve uit en kromt zig tot Cene halve boog. Op andere plaatfen is dit uitfteekend ijs door zijne zwaarte los geraakt en maakt eenen muur van ijs van eene vreeslijke hoogte. Tusfchen bergen, die digt bij eikanderen ftaan, is het ijsveld eene naauwe engte: verder op is het eene groote zee, waaruit naauwlijks enige half verzwolgen toppen uitfleeken. In de hooge ftreeken is die zee ftil en flechts met groote golven doorfneden; loopt zij langs eene fmalle valei, dan is zij een woedende ftroom, welkers golven eikanderen verdringen en vervolgen. Alles herinnert, op dit gezigt, het denkbeeld van beweeging en gedruis en ondertusfchen is men van eene diepe ftilte en onbeweeglijkheid omringd. Ik laat gewillig de bijzondere befchrijvingen en de koude bijzonderheden over voor werken, gefchikt om alles te befchrijven en alles te verklaaren; maar waarom heb ik niet uit deeze nieuwe waereld het vermogen medegebragt van die voor de verbeelding te fchilderen, gelijk zij zig voor mijn gezigt vertoonde, van de aandoeningen, die zij mij gaf, te fchetfen en de denkbeelden, dia zij in mij fchiep, uittedrukken, Men oordeele Q 4. niet  niet o-ver die eenzaame woeftijnen naar de eenzaam me woeftijnen in onze vlakten. Hier beneden, leeft alles, heeft alles eene ziel. In deafgezon-. derdfte plaats, in de wildernisfen daar ik geene. voetftappen van menfehen yind, vind ik een geT. zin van vogekjens, dat mij onze huisgezinnen herinnert, een gemeenebest van infekten, dat mij Onze natieën en haare nijverheid, haare betrek-, kingen en haare gefchillen affchildert. Het ruisfchen van een' boom, het fchudden van een' flruik, de fnelle loop en het geruis van een beek-jen, alies herinnert mij het gevoel van, mijn aan^ wezen, door mij het denkbeeld van beweeging te geeven., het, zoetfte van alle denkbeelden, omdat het dat van het niet verwijdert. Wat zijn zij verfchillende de ontzagchelijke woeftijnen der Alpen! Een eenvormig tapijt bedekt haare bevrozen doolhoven, van de ftoutfte kruinen tot de ontoegang-^ lijkfte diepten; het is de liverei van de eeuwige winters der poolen, het is een doodkleed, dat de ftervende aarde omwikkelt;, de dood, die hier wezens, waerdig om hem te bedtijden, onder-, werpt, beftrooit haar met derzelver vreeslijke deelen.. Eene eeuwige ftilte heerscht in die afgezonderde ftreeken. Valt 'er hier en daar van verreeen fneeuwbal in de afgronden, rolt 'er eene rots, op het ijs af;, dat gedruis bromt op zigzelf; geen, leevend fchepzel beantwoordt het door eene (chreeuw yan fqhri.k, geene.. vreesachtige vogel-. tjen^  door ZWITSERLAND. 217 tjens vlugcen onftuimig weg; de kronkelende doolhoven dier bergen, met fneeuw, die het verdooft, bedekt, zullen in ftilte dat geluid ontvangen, dat van geen-ander geluid zal gevolgd worden. Wie anders dan de waarneemer der natuur zal gelooven dat dat groot graf haare geheime werkplaats bevat, en dat de moeder der waereld, gelijk de zorgvuldigen Monarch, die, in het ftilst vertrek van zijn paleis, met angstvalligheid, aan het geluk van zijne volken denkt, in dat verblijf, door zulke verfchriklijke toegangen verdedigd, de bloemen bereidt, waarmede zij onze vlakten zal beflrooien. De verfpilling, welke de verzameling van ijs doet om haare benedenfte takken te voeden, en het ontzagchelijk verlies, dat de uitwaasfeming; haar doet ondergaan, zouden nog niet genoegzaam zijn om den geduurigen toevoer, dien zi) ontvangt, opteweegen, als de bovenfte fneeuw, in de ftreek daar zij. fmelten moet,, flechts metdie traagheid kwame, welke haaren regelmaatigen voortgang kenmerkt, en onder de vaste gedaante, die zij door die trapswijze afdaaling verkrijgt. Maar de hoogten, door derzelver gewigt overlaaden, en dezelve niet meer op haare fteile helling kunnende wederhouden, ontdoen zig 'er van door- haar , onder de gedaante van groote fneeuwballen, in diepten afteftorten, daar de zonseftraalen, meer kragt hebben. Das, voor hejt ■ Q 5 baar  2i8 REIZE haare beurt was, tot het dOel gekoomen, waarnaar zij alle {trekken, vinden zij zig zonder verdediging aan de werking der warmte blootgelteld en fmelten met eenen fpoed,- die het evenwigt tusfchen het verlies en den aanwas herfrelt. Verfchillende oorzaaken werken mede om de verplaatsing van die fneeuw-klompen te begunftigen en de inwooners van het land geeven dat verfchijnzel verfchillende naamen, die betrekking hebben op die oorzaaken en op de gedaante, die het 'er van aanneemt. Daarom onderfcheidt men dezelve in fneeuwballen van koude, Lavanges de froid en fneeuwballen van warmte, Lavanges de chaud, fneeuwballen van wind, Lavanges de vent en fneeuwballen van Hof, Lavanges de pousfiere (s). Eene klomp fneeuw, die door haare zwaarte alleen van de hoogte, op welker helling zij vast lag, afbreekt, is hetgeen men Lavange de froid of fnecuwbal van koude- noemt, omdat het gemeends) Het woord Lavange koomt van het Duitsch woord Lavine, met welk de inwooners van de Zwitferfche Alpen dat verfchiinzel aanduiden. Het woord Avalanchc, dat dezelfde znak betekent, en dat'Weer in gebruik is in het land van Rojnand, heeft tot oorfprong het oud woord avahr, nederdaalen, dat niet meer in dien zin gebruikt wordt, of liever het bijwoord a-val, dat van het montiikken latijnsch woord ad vallem koomt, 't welk nog in de taal der zeelieden is en dat de oorfprong is van het woord avakv.  door ZWITSERLAND. éfjp meenlijk in den winter is dat de ophooping van de fneeuw derzelver val veroorzaakt. Zij is altijd van een verfchriklijk gedruis verzeld en niets kan haaren val (luiten. Wooningen, gcheele dorpen worden 'er onder begraavcn, bosfehen worden weggefleept, rotfen zelve moeten voor den fchok wijken en worden medegevoerd. De lucht, door den vaart van die ontzagchelijke klomp gefchud, brengt de verwoefting öp plaatfen, welke de fneeuw niet kan bereiken; een orkaan heeft minder geweld en fomtijds is de reiziger, die buiten het bereik van den fneeuwbal trad, van boven neder geworpen of verdikt door dien onltuimigen wind, met ijs - deeltjens belaaden. De Lavange de chaud, de fneeuwbal van warmte , of de Lavange de pousfiere, de fneeuwbal van ftof, verfchillen weinig van den voorgaanden. Hij heeft denzelfden oorfprong, maar is minder zaamengepakt, hij valt minder als eene klomp en zig verdeelende bedekt hij eene grooter uitgeltrektheid van grond; de fneeuw, waaruit hij beftaat, is een ijs-poeder, ongemeen fijn en ligt. In de warme zomer-dagen hoort men dikwijls een gedruis als dat van den donder, die losbarst of van een'ftroom, die van eene ontzagchelijke hoogte op een vlak van rotstfteen zoude nederltorten ; dit is een van die fneeuwballen, die van rots op rots valt onder de gedaante van eenen waterval, die tot fghuim geworden is. Een warme wind, die uit  *ao REIZE uk het Zuiden koomt en dien de inwooners va», de Zwitferfche Alpen Foen noemen, dezelfde, die, reeds in de eerfte dagen van de maand Maart, de getemperdheid der lucht in de nabuurige ftreeken eensklaps verandert en die in eenen dag do weiden met bloemen bedekt en dengeenen, die hem inademt, het eerfte gevoel van de lente verfchaft; de Syroco der Italiaanen veegt in weinig tijds de kruinen der Alpen fchoon. Dan volgen de afvallende fneeuwballen kort op eikanderen, van alle de ijsvelden ftorten ftroomen en de rivieren, eensklaps zwellende, overftroomen haare oevers. Als die wind opkoomt, vindt hij boven de Alpen eene koude lucht, die hem ftuit; hij beftrijdt haar, hij doet haar wijken, maar heq is eerst na twee dagen dat hij haare plaats inneemt en de bewooners van de noordlijke vlakten van Zwitferland gevoelen, geduurende twee dagen, eenen kouden wind, die hun den brandenden wind voorzegt, welke den derden dag zal waaien De (O Dit heeft plaats tot in Zwaben en den Opper-EIzas, fchoon op eene veel minder merkbaare wijze. Nergens elders kent men deeze fchielijke verandering van jaargetijde, die iets zoo betoverends heeft en die op alle wezens eenen zoo aangenaatuen indruk maakt; de opvolging gefchiedt langzaam en trapswijze en de ftrijdige getemperde heden, langzaamerhand in een fmeltende, geeven de natuur eenen eentoonigen gang, waarvan de ziel niet verwittigd, wordt dan door flaauwe gewaarwordingen,  Èöói ZWITSERLAND. ttf De fneeuwbal van Wind, Lavange de vent, is onder de verfchijnzelen van dien aart* dat geen dat de Hooge Alpen meest doet gelijken naar de noordlijke landen van den aardbol* Het is eene verplaatfing van fneeuw, in den winter door hevige orkaanen veroorzaakt. Die fneeuw, welke de koude in haaren ftaat van ligtheid gehouden heeft, wordt door de winden weggevoerd en op groote afjtanden overgebragt. Het aanzien van de ftreeken, daar de winden hunne woede oefenen, wordt in een' oogenblik veranderd; wee degeene die zig dan op die hoogten bevinden. De voetpaden, die begaan zijn, verdwijnen; de bakens van afftand tot afftand opgerigt, om de wegen te wijzen, worden omverre geworpen, en als de ongelukkige reiziger niet onder die verbolgen zee begraaven wordt, (laat hij zijn gezigt bedroefd op eene ontzagchelijke vlakte, daar niets zijne fchreden kan beftuuren en die geene andere ongelijkheden meer vertoont dan de groote golven, die de winden op derzelver beweeglijke oppervlakte gevormd hebben. Dus ziet de natuur in haare groote doeleinden niet op de bijzondere rampen. Niets kost haar, als zij haar oorfpronglijk plan moet blijven volgen en terwijl zij bezig is haare onveranderlijkheid onder eene onuitputbaare verfcheidenheid van gedaanten te verbergen, wat kan het haar dan verfcheelen of eene van haare fchreden een dier wezens verplaatfe of vernie- ti-  ï22 reize tigen, welke zij mee zoo veel overvloed over de oppervlakte der waerelden verfpreidt? Met deeze flaauwe fchets zal ik het tafereel van de voorwerpen, welke mijn verblijf in de Alpen mij vertoond heeft, eindigen. Deeze bergen, in het midden van het rijkst en gemaatigdst gedeelte van den aardbol geplaatst, vertoonen ons digt bij ons de koudfte landen en de meest met ijs bedekte ftreeken. Als.men dezelve gade ftaat, met betrekking tot de deelen, waaruit zij beftaan, dan zal men in dezelve een eerbiedwaardig overfchot van den eerften aanleg van onze planeet, eene onverzetbaare keten van enkele rotfen, die onder de omwentelingen der aarde gebleven zijn gelijk zij waren en die rondom zig de toevallige en onftuimige zaamenvoegzelen, de traage verzamelingen, de bergen van den tweeden rang, kinderen van de grilligheden der natuur en voorbijgaande als die grilligheden, hebben zien ontftaan en vergaan. Zij bevatten in hunnen boezem onvermengde bergftoften, zoo oud als zij zelve en krijstallen, getrouwe gezellen der ijsbergen. Het is niet dan aan hunnen voet dat men die kalkachtige en kleiachtige bekleedingen ziet, welker laagen overblijfzelen bevatten van wezens, die op de oppervlakte der aarde of in de afgronden der zee leeven; die kronkelachtige heuvelen, die tusfchen derzelver grondftukken kronkelen, die de plaatfen, daar eerst valeien waren, met vreem.  door ZWITSERLAND. 223 vreemde ftoffën bedekken en welker verfchillende Staaten getuigen dat 'er eeuwen verloopen zijn, welker eerfte kruinen weinig gefchonden zijn en weinige fpooren behouden hebben. Als men die bergen met opzigt tot hunne hoogte befchouwt, bieden zig andere verfchijnzelen in menigte aan. Vijftien roeden hoogte verwijderen U eenen graad van de evenachtslijn en dezelfde verfchillen in de gemaatigdheid der lucht, welke de plaatslijke omHandigheden, gelijk de nabuurfchap of afgelegenheid der zeeën, de uitgeftrektheid der bosfehen of derzelver afzijn, in de getemperdheidder luchtftreeken brengen, als men de pool langzaamerhand nadert , zult gij , als gij de verfchillende ftrooken van den dampkring naar elkanderen doorgaat, verbeeld vinden door de onregelmaatigheden, welke de plaatfing der bergen, met opzigc tot de zon, de wederkaatfing der nabuurige oppervlakten , de afgelegenheid van het ijs in de regelmaatige vermindering van de warmte teweeg brengen. Op grooter hoogte verminderen de verfcheidenheden, gelijk zij nader bij de poolen verminderen. Op twaalf of dertien honderd halve roeden hoogte zijt gij aan cfen tagtigften graad breedte en als gij enige uuren voortgegaan zijt, hebt gij den invloed van alle de jaargetijden ondervonden, de voortbrengzelen van alle luchtftreeken gezien, de gantfche fchaal der groeijing doorloopen, de vogelen van Italië met die der Noord-  324 R E T Z É Noordlijke landen en meiren vergeleken Wat zeg ik, gij zijt over de meest bewoonbaare koude luchtftreek getrokken. Op vijf en zeven* tig graaden vindt men groote bosfehen, op elf honderd halve roeden hoogte hebben de Alpen geene bosfehen meer. Hier is de koude verzeld van de verkorting van de kolom lucht, daar wordt zij onderhouden door de fchuinschheid van de zonneftraalen. Het fchijnt dat het groeijend leven eer voor den indruk van de eerlte deezer omftandigheden wijkt, en gij zoudt in de afgrijslijkfte ftreek zijn, zoo eene verwonderlijk ftille lucht, zoo de zuiverfte zonnefchijn. niet de plaats vervulden van de eeuwige mist. die het poolland bedekten van het bleek licht dat derzelver akelig ijs verlicht. Men verbeelde zig niet dat het leven eenen enkelen oogenblik lastig zij midden in die woeftijnen. Eene gemaatigdheid gelijk eene zonnefchijn zonder wolken is altijd eene weldaad, fchoon de koude van den dampkring nooit tot last is; eene lucht, die ten hoogften voor de ademhaaling gefchikt is, ondanks haare dunheid, water, dat de zuiverheid behouden heeft, die het verkreeg toen * het («) Een Natuurkundige van Bern, de Heer sf eüng» Lei tv, heeft, met groote moeite en kosten, eene volledig» Verzameling van de vogelen der Alpen gemaakt, die omtrent uit vijf honderd fluks beftaat. Men vindt 'er de foorten, die in alle Iüchtftreeken vallen, van het Zuiden van Italië tot het Noorden van Amerika,  door ZWITSERLAND. 22$ "het naar de wolken oprees, omdat het, in het nedervallen naar de aarde, niet door de befmette dampen, die over onze vlakten hangen, gegaan is; dat water, dat den dorftigen mensch geenen verraaderlijken drank aanbiedt, nodigt hem eenen fmagtenden dorst te lesfchen, zonder hem tegens te houden door de vrees voor de noodlottige uitwerkzelen van deszelfs frisheid (v): dit treft terftond de zinnen. De grootfte vermoeienis verdwijnt in- eenen oogenblik; de kragten koomen weder; moed en gerustheid volgen op bekommernis; in een woord, het lighaam en de geest ondervinden eene verandering, die alle derzelver vermogens uitbreidt en vermenigvuldigt. Hoe won- fjv) Die eigenfchap van hec water, dat in de fpleeten der ijsbergen geput .wordt, wordt niet alleen bevestigd door de ondervinding van alle die 'er gebruik van gemaakt hebben, maar ook door het gevoelen van de Geneesheeren van Zwitferland. Ik weet niet al te wel welke verklaaring zij van dat verfchijnzel geeven; wat mij belangt, die 'er dikwijls van gedronken heb, ik zou geneigd zijn om te gelooven dat deszelfs onfchadelijkheid minder moet toegefchreven worden aan deszelfs hoedanigheid dan aan de gefteldheid des lighaams, dat, op de hoogten eenen zeer dunnen dampkring vindende van de wrijving van deszelfs deelen geenen graad van warmte ontvangt, die vergelekeH kan worden met dien, waarvoor het in onze vlakten vatbaar is. Men rust daarenboven in die ftreeken weinig, men is altijd in beweeging en, alzoo de verkoeling maar eenen oogenblik duurt, kan zij de uitwaasfeming niet beletten. II. De Et, P  ia* REIZE wonderbaar het is, het zal mij aan geene getuigenisfen ontbreeken en ik zal geene ongeloovige vinden dan onder diegeene, die zig nooit boven de vlakte verheven hebben f». Wat diegeene belangt, die op enige van de hoogten van den aardbol geweest zijn, ik roep hen tot getuigen; is 'er een eenige die zig op haare toppen niet een ander mensch heeft gevonden en niet met verwondering gevoeld heeft dat hij zijne zwakheid, zijne ongemakken, zijne zorgen, zijne bekommernisfen, in een woord, het zwak gedeelte van zijn wezen en het verhard gedeelte van zijn hart aan den voet der bergen heeft agtergelaaten. Wie hunner zal niet bekennen dat hij in geen tijduip van zijn leven, dat hij, zelfs in de jaaren derhartstochten en van de onbezonnenheid, dat hij in die omftandigheden, die zijne verbeelding meest verheft hebben, zig nooit zoo geneigd gevoeld heeft tot die foort van verrukking, die groote denkbeelden teelt? Wie, eindelijk, heeft, als hij van daar de onmeetlijke grootheid der hemelen en de nietigheid van onze planeet befchouwde, zonder verachting kunnen denken aan hetgeen wij groot noemen, en zonder medelijden aan hetgeen wij gewigtig rekenen? Dat dit geene verwondering wekke: alles is op deeze plaatfen van eene kolosfaale grootheid; het oog verdwaalt in de on- meet- f» Ziet de Nouvelle Heloife, XXIII Brief.  door ZWITSERLAND.- sajr meetlijke mengeling van bergen, die het overziet, meent eene geheele waereld te zien en die waereld is nog maar een ftip, als hij de azuure ruimte, waarin wij drijven, koomt te befchouwen. Niets trekt den geest af, niets weerhoudt hem, als hij zig met die verheven voorwerpen bezig houdt. De ftilte dier plaatfen, daar niets leeft, daar niets beweegt, daar het gedruis van de bewoonbaare waereld niet koomen kan, hec gezigt van die afgelegen diepten, van die valeien, welke de onbeweegbaare kruinen dan woest hebben zien liggen en dan hebben zien bebouwen, den eenen dag bevolkt, den anderen verwoest gezien hebben, de verblijfplaats van zoo veele gelukkige en ongelukkige fchepzelen, het toneel van zoo veele veranderingen, alles loopt te zaamen om ons dieper te doen denken, om onze gedagten die duiftere tint, dat verheven kenmerk te geeven, dat zij verkrijgen, als de ziel, die vlugt neemende, die haar de tijdgcnooten van alle eeuwen maakt, en met alle de wezens tegelijk doet beftaan, over den afgrond des tijds zweeft. Te vergeefsch zou dan de reden jaaren willen tellen. De vastheid van die ontzagchelijke fteenklompen, met de ophooping van derzelver puinhoopen vergeleken, verbaast hem en doet zijne berekening ftil ftaan. De verbeelding grijpt dat de reden verlaat en in deeze lange opvolging van tijdperken, meent zij een beeld P a yajQf  *a8 REIZE van de eeuwigheid te befpeuren, dat zij mee eenen godsdienftigen fchrik aanneemt. Wat wordt 'er van alles wat ons hier beneden bezig houdt, en ons verwondert, als men het daarmede vergelijkt? Dus hebben onze grootschfte denkbeelden, onze edellte gevoelens de verleiding der verbeelding" tot hunne oorfprong; maar laaten wij haar haare harsfenfehimmen vergeeven. Wat zouden wij groots denken, wat zouden wij aanmerklijks verrigten, zoo zij niet onophoudlijk het eindige in het oneindige, de uitgebreidheid in onmeetlijkheid, den tijd in eeuwigheid, en kortftondige laurieren in onlterflijke kroonen veranderde O)? (#) Daar zijn zoo veele menfehen, bij welke de geest*verrukking bezwaarlijk verfchooning vindt, dat ik niet beter doen kan dan de mijne te rechtvaerdigen door de woordenvan den burger van Geneve (j. j. rousseau) aantehaalen: „ Het is (zegthij) eene algemeene uitwerking, die „ de menfehen ondervinden dat men op de hooge bergen, daar de lucht zuiver en fijn is, meer gemaklijkheid in de „ ademhaaling, meer lugtigheid van lighaam, meer bedaard„ heid van geest gevoelt. . . . De overdenkingen neemen 'er eene ik weet niet welke grootheid en verhevenheid „ aan, geëvenredigd aan de voorwerpen die ons treffen, ik j, weetniet welke geruste wellust, die niets bitters, noch „ zinlijks heeft. Het fchijnt dat men, zig boven het ver„" blijf der menfehen verheffende, alle de laage en aafdfche „ denkbeelden agter laate en dat, naar maace men de lucht„ ftreeken nadere, de ziel iets van derzelver onveranderlijk n ke zuiverheid aanneeme. ... In kort, dat toneel heeft  door ZWITSERLAND. sa?' „ iets betoverends, iets bovennatuurlijks, dat den geest en „ de zinnen verrukt; men vergeet alles, men vergeet zig- zeiven , men weet niet meer waar meh is. " Men heeft mij dikwijls gevraagd of 'er iets ware dat een denkbeeld van de Alpen konde geeven aan degeene, dia dezelve niet gezien hebben; men begrijpt volgens de befchrijving, die ik van enige van derzelver verfchijuzelen gegeeven heb, welk mijn antwoord weezen moet. Alles wat die bergen zoude kunnen verbeelden ontbreekt grootheid en de grootheid is juist hetgeen hen onderfcheidt. Wat derzelver gedaante en de gezigten, die hun bijzonder eigen zijn, belangt, men heeft verfcheiden reizen beproefd die te doen kennen en die pogingen zijn niet altijd vrugtloos geweest; maar geene verzameling van gezigten evenaart in fchoonheid die, welke de Heer wigner van Bern gemaakt heeft, met onkosten, welke men als zeer groot voor eenen bijzonderen perfoon kan befchouwen en met zeer groote vermoeienisfen zelfs voor eenen Zwitfer. De fchilderij en, die hij medegebragt heeft van de talrijke reizen., Welke hij geduurende tien jaaren gedaan en herhaald heeft, zijn in olieverw gefcbilderd en alle aanmerkenswaerdig door de keuze der voorwerpen en de verdienfte der uitvoering. Hij laat thans vijftig van dezelve graveeren door den Heer jan i net, een uitmuntend konftenaar en onder het opzicht tan den beroemden vernet. Deeze prenten, die mij voorkoomen alles wat de graveerkonst in kleuren aangenaamst heeft voortgebragt te boven te gaan, zijn, zonder tegenfpraak, hetgeen ik best kan opgeeven aan degeenen, die een klein getal gezigten van de Alpen zouden willen verzamelen, voor welker naauwgezette naauwkeurigheid en fchilderachtigheid men zoude kunnen inftaan. EINDE VAN HET TWEEDE EN LAATSTE DEEL.  gij'A. en j. Honkoop zijn, nevens anderen; ook de volgende Werken gedrukt en te bekoomen: •ïansen, Reize door I taliën, befcbreeven in een reeks van Brieven aar) Profr. e. sandiïort, 2 deelen , compleet in gr. 8vo. Bci?e naar de Eilanden Teneriffe, Amfterdam, Marias-i Eilanden fafj van Diemer.sland, O-aheite, de SandwicbEtlanden, Owbyhee, de Vosfen-Eilanden op deNoordWest - Kust van Amerika, Tiniati en van daar naar Canton in het Brigantijn fchip at Mercurius, onder beveï van t. a. cox, Schildknaap, uitgegeeven door c. mobTiiiER, Luitenant onder de Zeetroepen. Uit het Engehch vertaald door j. p. pasteur. , b oletm's Reizen door Opper- en Neder- Saxeni in XVI aangenaame Brieven, in een Zakformaatjen. cooit's Reize rondom de Waereld, 2 deelen, naar het oorfprorkelijk Engelsch door j. d. pasteur, meê alle d- Plasten , Portraiten en Kaarten. Zeer prachtig uitgevoerd. — Het derde Deel zal eerstdaags volgen. le viiuüNT's Reize in de Binnenlanden van Afrika," lants de Kaap de Goede Hoop, met fraaije Plaaten, K deelen compleet. Bij welk laatfte deel gevoegd 13 eene groote Kaart van het Zuidelijk gedeelte van Afrika , tot verftand van deeze Reize. 1 , - het zelve Werk met fraaije gecouleur- de piaaten, in 't welk de Hottentotten en Kaffers naar het leven uitmuntend gecouleurd zijn. Dagverbaal van eene Reis van de Kaap de Goede Hoop in de Binnenlanden van Afrika, onderr.oon.en inde jaaren 1790 en 1791- door j. van kh ebheh en ahtiïEBEB , raat het wrak van het Engelsch Oost - Indisch Compagniefcbip de Grosvenor enz., uitgegeeven door Kapitein eioü, dienende tot een Aanhangsel op lk vaillant's Reizen, in gr. 8vo. c a b v e r, Reize door de Binnenlanden van Noord • Amerika, naar den derden druk uit het Engelsch vertap.  aéor j. Ti. pasteur, 2 deelen compleet, fn gr. 8vo« Waarin de Noord ■ Amerikaanfche Wilden ., 300 Mannen als Vrouwen, naauwkeurig naar het leven gecouleurd zijn. — De Schrijver van dit Werk heeft met geene minder bevalligheid 2ijne merkwaardige Reizo in de Binnenlanden van Noord Amerika opgeteekend, als i,e vaix.lant zijne Reize in de Binnenlanden van Afrika, En geen Reisbeschrijver heeft zich nog opgedaan, die de natuurlijke Inwooners van het vastrf Land van NoordAmerika, zoo naauwkeurig en omftandig befchreven, die zoo-diep Landwaards in geweest is, en daar zoo lang met de Noord-AtnerikaaDfche Wilden verkeerd heeft, ais car ver. ji s. stavo8inus, (Schout bij Nacht bij de Admira. - liteit van Zeeland) Reize van Zedand over de Kaap de Goede Hoop naar Batavia, Bantam, Beogalen enz., gevolgd van eenige belangrijke Aanmerkingen over den Aart, Gewoonte, Levenswijze, Godsdienstplegttghe» den, en Koophandel der Volkeren in die Gewesten, a deelen met Kaarten. f 1 . Reize van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop en Batavia naar Samarai g, Macasfer, Amboina, Suratte enz., doormengd met veele belangrijke Aanmerkingen over den Aart, Gewoonten, Levenswijze, Godsdienstplegtigheden en Koophandel der Volkeren in die Gewesten, 2 deelen compleet, met de nodige Kaarten van het vaarwater van Batavia en Amboina, en van het Eiland groot Java. storck, Reize door Frankrijk, naar den tweeden druk, uit het Hoogduitsch. j. w. k a r s ten, Handleiding tot de kennis der Meetkunde, in klein Oftwo, met Plaaten. Dienende tot een Voorlooper op steenstra Meetkunde. j. luzac Oratio de socrate cive publice habtta die si. Februarii 1795- quum Magiftratu Academico abirer. — Probationes & Adr.otationes de socrate ac de bepüblica attica, praefertirn disquisitio de ïfistatis ac projsdrisatheniensium & de socrate epistate, ad calcem adjeftae reperiuntur, 410 maj. j. lu.  j. LDZ4C) socbates als juBOJj befchouwd, in eene plechtige Redevoering, uitgefproken op den 21. Ftbtuary 1795. bij het nederleggen van 't Rectoraat der Hollandfche Utaverfireit, door denzelven uit het Latijn vertaald, met bijvoeging van eenige Aanmerkingen en Ophelderingen, bijzonder eener korte Schets van 't Atheensch Staats - Beftuur, en eener Verhandeling over de beteekenis en '1 gebruik van 't woord Arijiocratie, tot op onzen tijd, 2de druk, in gr. 8vo. „ — Oraüo de Eruditione altrice Virtutis Civilis," praeft.rtim in Civitate Hoera, 4to maj.; . Redevoering, ten betooge dat de Geleerdheid deVoediler is der Burger-Deugd, vooral ineen Vrij Gemenebest, uit het Latijn vertaald door j. de keutfe , in gr. 8vo. «, —. Ex^rcitationes Academicae, continentes Ob« fervationes in Euripidis maxime Hippolytum & in loca Fe-, terwn, praecipue quae funt de VindiÜa Divina, 3 Bar-; tes, 8vo maj. «. gr at a ma, Befchouwing van de huislijke Slavernij der Romeinen, in gr. 8vo. j. d. pasteur, beknopte Natuurlijke Hiftorie der Zoogende D.eren, 2 deelen in groot Octavo, op best pa. pier, met eerfte Plaatdrukken. «. het zelve met ongemeene fraaije gecou- kurde Piaaten. ■ — ■— in klein Octavo, ten gebrui- ke voor de Jeugd. — Het derde en laatfte Deel is tei petsfe. b. huydecoper's Proeve van Taal- en Dichtkunde," tweede belangrijke Uitgave, met vermeerderingen van den Schrijver en eesige algemeene nuttige Aanteekeningen van wijlen f. van lelyvelb en n. hihlopen, met uitvoerige Bladwijzers, waarin de woorden in haare bijzondere beteekenis worden opgegeeven, en dus dit Weik onontbeerlijk is, voor elk die geneegen is in eene zuivere Nederduitfche Taal te fchrijyea en te fpreeken, 4 deelen coapieet, in gr. 8vo.