i l rl tl Ai 41 30  L  LOFREDEN»   \ LOFREDEN OP DEN HOOGWELGEBOREN HEER M* JOHAN ADRIAÈN VAN DE PERREj I HEES. VAN NI EU WE R VE, WELSINGEN EN EVERSIVAERD, OUD-RE P R E S E NTA NT VAN ZTNE D. H. DEN HEER PRINS VAN ORANJE EN NASSAU, ALS EERSTEN EDELEN VAN ZEELAND ENZ. ENZ. ENZ. UITGESPROKEN IN DE VERGADERING VAN HET ftltD* DELBURGSCH DEPARTEMENT VAN HET ZEEÜWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TE VHSSINGEfJ DEN 2.6 NOVEMBER I79. DOOR J. H. VAN DER PALM^ Rustend Predikant van Maertensdyk. TE MIDDELBURG, By PIETER GILLISSEN*   VOORBERICHT. De Prafiderende Heer Directeur Mr. isaac. winckelman, op de laetst ge* houdene Algemeene Vergadering van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, te Vlisfmgen, den twintigjien van Wynmaend, des jongst verloopenen Jaers, rapport doende van het voorgevallene, zeder t de voorige Algemeene Vergadering, £af, hy die gelegenheidook kennis van de aenmerkelyke verliezen, welke het Genootfchap getroffen hadden: daer verfchei' dene Heer en Directeuren en Leden door den onverbiddelyken dood aen het zelve ontrukt waren, en onder anderen door het overlyden van den Hoog Ed. Heer, Mr. johan adriaen van de perre, de Nieil- werve: „ een verlies, zeide zyn Ed., „ zoo veel te gevoeliger, daer wy in zyn „ Hoog Ed. eenen man misfén, die zich, „ van de eerste oprichting van ons Ge„ nootfchap betoond heeft deszelfs be„ Jangen byzonder aen te trekken, en ? 3 » mQ*  vi - V O ORBERICHT. „ met regt een Mecenas van konsten en wetenfchappen rnogt genoemd worden: }, van- wien iets meer te zeggen, my ge„ makkelyk, UEd. niet vervelend zyn „ zoude. Dan daer zyn Hoog Ed., be3, halven zyne zucht, om voor den bloei „ van dit Genootfchap in het algemeen, g, met ons zich werkzaem te betoonen, 9, die in het byzonder heeft gemanifes3, teerd, in het helpen bevorderen van „ die gelukkige famenwerking van de Le„ den in deze Stad en die te Middelburg gedomicilieerd: welke laetstgemelde 3, Hem gaern hebben willen erkennen, „ als den oprichter van het Departement 3, aldaer, vermag ik my van deze treuri3, ge taek te ontilaen: daer wy ons reeds 3, hartelyk gevoegd hebben, by het zoo a, wel ter zaek dienende gezegde van den „ Heer Mr. matthias pous, wanneer 3, die als oudfte Directeur van dit Ge3, nootfchap, te Middelburg gedomicili%i eerd, op den 3 Mai laetstleden het sa praefidie3 'm, de eerfte Departements „ Ver-  VOORBERICHT, vu „ Vergadering, in de plaecs van den „ Overledenen, waernam; en daer wy „ weten, dat op aenftaenden Woensdag „ in dezelve, dit verlies door ons op nieuw zal gevoeld worden, wanneer de „ Heer van der palm, daer toe by„ zonder verzocht, met dit treurig be„ richt, de winter Vergaderingen zalopes, nen *. Mogt het beminnelyk karak„ ter, de ongeveinsde deugd, deyverige „ zucht tot eer van God, tot welzyn van „ den evenmensch, en bevordering van „ alle nuttige kunsten en wetenfchappen, „ waer van ons voorzeker by die gelegen„ heid de voorname hoofdtrekken zullen „ voorgehouden worden, zyne gedachte„ nis by ons in zegening en tot een voor„ beeld van navolging, doen'blyven; en „ onze vereende pogingen tot den bloei* 4 „ ftand * Deze dag was ten dien einde bepaeld, doch verfcheiden redenen hebben veroorzaekt, dat de Heer van der palm is verzocht geworden, het doen der Lofreden uit te ftellen tot den 26 der maend November, in eene extraordinaire Vergadering.  jtön VOORBERICHT. j, ftand van dit Gcnootfchap, met 's He~ „ mels zegeningen, bekroond worden !" By de eer ft eVergaderingvanhet Middelburgfche Departement had reeds de Heer Mr.B. matthias pous,&, alsdeoudfte Directeur, hetprafidie zvaernam, de Verga^ dering van dit overlyden kennis gegeven, door dezelve te openen, met de volgende aenfpraek: ,, Schoon ik, myne heeren! gansch £ niet gering achte de meenigvuldige en „ groote verliezen, diehetZeeuwsch Ge„ nootfchap der Wetenfchappen , waer 3, van dit Departement een voornaem ge„ deelte uitmaekt, van tyd tot tyd gelei, den heeft, zoo door het vertrek naer j, elders, als door het affterven van zeer „ vele aenzienelyke en eenvaerdige Le- den, die.zich, ieder in zynen kring en „ ftand in deze weereld, de een min en „ de ander meer, door hunnen yver en „ verkregen kundigheden verdienstelyk „ en nuttig gemaekt hadden , en aen welke „ wy nog altoos met erkentenis voor het « göe-  VOORBERICHT. w >, goede door hun verrigt, mogen geden„ ken; zoo twyffele ik echter niet, Myne 99 Heeren, of gylieden zult my gereedelyk ii toeftemmen, dat ons Genootfchap in 't „ algemeen, en dit ons Departement in 't „ byzonder, in een zeer geruimentyd, „ ja, laet ik liever zeggen, federt hare „ erectie, geen gevoeliger en treffender „ flag is toegebragt, dan door de nu on„ langs voorgevallen dood van den zeer 99 waerdigen en kundigen Directeur van „ dit Genootfchap, en Hoofd van dit „ Departement, den Hoog Edelen Heer ,, van de perre de Nieuzuerve, die „ nog in den bloei zyner jaren, als heb„ bende maer even den ouderdom van 51 „ jaren bereikt, en dus op een tyd, dat „ hy, naer den mensen gefproken, nog 6 zeer lange tot nut en voordeel van dit „ Genootfchap, en bevordering van kunsn ten en wetenfehappen hadde kunnen „ werkzaem zyn, uit het midden van ons „ voor altoos is weggenomen. Een ver„ lies Myne Heeren, 't geen waerlyk in * 5 „ al-  x VOORBERICHT. „ allen opzichte, en van wat zyde men het zelve befchouwe, met het hoogfte „ regt allertreffendst mag genoemd worden, en waer over ik niet kan nalaten „ deze Provintie, deze Stad, dit ons Ge,, nootfchap en Departement, ja ons alle „ van ganfcher harte te condoléren; im„ mers wanneer ik in aenmerking neme ,, de onderfcheiden betrekkingen, welke „ die waerdige man tot alle deze objecten had; wanneer ik overwege den on„ gemeenen yver en de oplettendheid, ,, waer mede hy alle derzelver belangen fteeds behartigde; wanneer wy hem ons voorftellen als een man, die het Hoofd ,, was van een der eerfte, aenzienlykfte en rykfte Familien van ons Land, die wel eer de voornaemfte en belangrykfte posten in het Zelve, tot nut van zyn 3, Vaderland, en deze zyne Geboorteflad „ bekleedde; wanneer wy bedenken, wat 3, hy al heeft toegebragt tot den opbouw „ en in ftandhouding van 't Zeeuwsch Ge* 35 nootfchap, en de erectie van dit De- par*  VOORBERICHT. xi „ partement, dat voor verre het grootfte „ deel aen hem alleen zyne opkomst en „ aen wezen verfchuldigd is; wanneer wy „ ons voor oogen (tellen 'smans groote „ talenten, beminnelyk en vredelievend „ karakter, Godvrucht, mededeelzaem- „ heid en andere Christelyke deugden, „ en daer by zyne onvermoeide pogingen „ ter bevordering van alle nuttige kunsten „ en wetenfchappen, waer van onder an- „ deren dit Muféum, en de wyze, waer „ op het zelve is tot ftand gebragt, ten al- „ len tyde een fprekend en edelmoedig „ bewys zal opleveren; wanneer wy, zeg „ ik, dit alles met eenige aendagt opmer- „ ken, dan, Myne Heeren, zullen wy, „ zoo my niet alles bedriegt, moeten er- „ kennen, dat wy in hem waerlyk een „ groot man verloren hebben, en dat zyn „ verlies in velen opzichte, en voor vele „ onherftelbaer is." „ Dan, Myne Heeren, wat zullen of >, kunnen wy in dezen doen? het is Gods * » wil,  yii VOORBERICHT. „ wil, die wy hierin, gelyk in alle ande„ re treffende onheilen, moeten eerbie„ digen; verzekerd zynde, dat niets „ by geval gefchiedt, dat God, de Op,, perfte Befluurder der weereld , alles 3, met eene oneindige wysheid tot ons ., meeste heil befchikt, en dat, fchoon ,, wy zwakke ftervelingen de byzondere en goede oogmerken van den Alwyzen 5, Schepper, en op dat ik my dus uit,, drukke, den leidraed zyn'er handelin* rt gen op dit weereldrond, voor af niet „ kunnen bevatten, God echter alles in ,3 de beste orden doet afloopen, tot ver,, heerlyking van zynen grootcn Naem en bevordering van het waer belang des „ menschdoms." „ Laten wy dan, .MyneHeeren, inde overweging van deze troostryke waer„ heid, mogen zoeken en vinden den voor„ naemften grond tot onze vertroosting over ons geleden verlies, en, onder j, een nederig opzien tot den God onzes „ heils?  VOORBERICHT, xm -„ heils, de vergoeding van dat verlies „ van hem affméken; laten wy, zoo veel ,, in ons vermogen is, de yoetftappen van „ dien grooten man, wiens gemis wy be„ treuren, trachten na te volgen, in de „ beoeffening van alle Christelyke deug„ den en volkomenheden, die onder het „ bereik van menfchelyke vermogens vat,, len kunnen; en laten wy als Leden van „ dit Genootfchap, door yver en een„ dragt beftuurd, onze talenten, en ver„ kregen kundigheden, yder naer mate „ der gaven, die wy ontvangen hebben, „ aenleggen ter bevordering van alle nut„ tige kunsten en wetenfchappen, en toe „ verdere in ftand houding en uitbreiding ,, van dit aenzienlyk Genootfchap, 't geen „ ik hartelyk wensche, dat onder den ze„ gen van den God aller wysheid en we„ tenfehappen, fteeds moge groeyen en „ bloeyen, en byaenhoudenheidvoorzien „ blyven van bekwame mannen, die ha„ re beftendige duurzaemheid zullen kun„ nen verzekeren, tot het einde der eeu*„ wen!" Ds'  XIV VOORBERICHT. Deze werd met dankbare erkentenis aen &yn Wel Ed. beantwoord door alle de aenwezende Leden, die hunne gevoelige droefheid te kennen gaven, over den zwaren flag, het Vaderland, de Kerkb deze Stad, de wetenfchappen in het gemeen * het Zeeuwsch Genootfchap en dit Departement in het allerby zonder ft e toegebragt, door den dood van dezen doorkundigen, edelmoedigen en allerbraefften menfcben vriend; ter* wyl 'er tevens aenleiding doof aen de Ver* gadering werd gegeven, om te delïberèren i of de naeuwe betrekking, welke het Departement op wylen zyn Hoog Ed., als deszelf s voornaemften oprichter, had, niet vorderde, om de gedachtenis van dezen ha* ren edelmoedigen ftichter door eene opzettelyke Lofreden te vereeuwigen? Hier toe eenftemmig hefloten zynde, werd de Heer van der palm daer toe van alle Leden der Vergadering verzocht, uit aenmerhing, en van de naeuwe relatie, welke zyn Ed. op den overledenen gehad heeft; en Van de gelegenheid, em uit deszelfs papte* reit  VOORBERICHT, n ren hei daer toe henoodigde te verzamelen: welke Heer deze treurige taek, als eenén laetften liefdepligt, welke hy zynen Vriend en Weldoener verfchuldigd was, op eene aendoenlyke wyze op zich nam* Dat de uitvoering van dit fluk ook aen de verwachting heeft beantwoord, blykt? deels, uit eene Refolutie, welke in de eerst volgende Vergadering van het perpetueel coramitté des Genootfchaps te Vlisfingen* na dat de Heer vanderfaLm^ Eloge gedaen had, genomen werd, waer in, op eenó voor zyn Ed. zeer vereerende wyze, befloten werd, dezelve niet alleen onder de Verhandelingen des Genootfchaps, maer ook afzonderlyk, uit te geven; deels, uit eens. Refolutie van het Middelburgfche Departement, volgens welke, met volle eenparigheid van alle de Leden, werd bepaeld, zyn Ed., tot een blyk van genoegen en goedkeuring, eene gedachtenis in zilver ofboeken9 ter zyner keuze, ter waer de van de gouden eere-penning, aen te bieden. Trouwens  xyi VOORBERICHT. wens dat in deze Lofreden de beeltenis van den waerdigen vandeperre, niet op eene vleyende, maer meest erlyke wyze, naer het leven is getroffen, zal elk, die zyn Hoog L\d. van naby gekend heefc, en een hart bezit, om deugd en waerheid op den juist en prys te fchatten, toeflemmen. Mag de tekening van dezen verdienstelyken man onder Zeelands aenzienlyken, velen op zyn voorbeeld, ter navolging, doen ver lieven: dan zal het oogmerk-in deze uitgave op de best mogelyke wyze bereikt worden! A. DRYFHOUT, Secretark. LOF-  LOFREDEN OP DEN HOOOWELGEBOREN HEER Mï JOHAN AD RI AEN VAN DE PERRE, HEER VAN NIEUWERVE EN WELSINGEN"^ OUD-REPRESENTANT VAN ZYNE D. H„ DEN HEER PR. VAN ORANJE EN NASSAU, ALS EERSTEN EDELEN VAN ZEELAND ENZ. ENZ. ENZ.   LOFREDEN WEL EDELE, ZEER GELEERDE HEERENI ^J)ffchoon ik het gewigt gevoele van het \verk& dat gy my hebt opgedragen, en 't weik ik in dit uur moet volbrengen: ja fchoon ik het altyd voor eene uiterfte poging des menfehelyken verftands heb gehouden, de deugd naer waerde te verheffen, en, in den naem eener verlichte Maetfchappy, die geheiligde fchatting van hulde en erkentenis te betalen, die zy aen de verdiensten en aen de asch van groote raan-< nen zoo onbetwistbaer verfchuldigd is: offchoon ik thans, misfehien meer dan ooit, het gebrekkige myïier oetfening en de bekrompenheid myner vermogens befeffe, om aen uw oogmerk, ea veelligt ook aen A a uwe  4 LOFREDEN. uwe verwachting te beantwoorden; nogthans kan ik u de aendoening myner dankbaerheid, en de inwendige voldoening mynes harten niet verbergen, dat gy my tot de volbrenging van een pligt hebt geroepen , dien ik niet anders, dan als een dierbaren lykpligt voor eenen afgeftorven weldoener kan aenmèrken. Hoe weinig mag het der dankbare vriendfchap gebeuren, de gedachtenis van een edelen, aen haer hart ontrukten vriend, anders dan in de eenzaemheid, te betreuren, of een openbaer gedenkteken van hare gevoelens op te richten, 't Geen de bewustheid myner al te geringe talenten my zou belet hebben, hebt Gy door uwe eenftemmige verkiezing , my tot een wet en verpligting gemaekt; en 't geen ik yuurig verlangde, maer 't geen een ontydige fchroom'voor de valfche en ongevoelige kicschheid der weereld my misfchien altyd zou verhinderd hebben, dat hebt Gy, M. EL door uw gezag gewettigd. ■— Gy alle kent de betrekking op den waerdigen vANDEPERRE, waerin zyne edelmoedige vriendfchap my geplaetst had: Gy weet hoe moedig ik fteeds op dezelve geweest ben, en hoe zy myn' geheel hart vervulde; en nogthans hebt gy zyne loffpraek van my begeerd; ja daerom alleen hebt gy my boven andere mannen, acn wie anders dit werk oneindig beter ware toevertrouwd geweest, kunnen ver. kiezen, om dat gy eene lofreden begeerde, die als uit de diepfle bron dés gevoels geweld was: om dat gy niet alleen uwen eerbied voor de nagedachtenis uwes vriends, maer tevens de gevoelens uwer onge- veins»  LOFREDEN.' 5 veinsde genegenheid, als door mynen mond, wildet uitftorten. En waerom zon deze naeuwe betrekking my verhinderen , om aen uw oogmerk, naer myn vermogen, te voldoen? Vertrouwt men 'dan den vriend van eenen waerdigen man zoo weinig groote gevoelens toe, dat hy deszelfs nagedachtenis door vleyery zou kunnen ontëeren ? Of kan de tael des harten „ fchoon door de dankbaerheid ingegeven, en door de aendoening bezield, niet tevens den ftempel der waerheid dragen ? 't Is waer! de dankbaerheid , de vriendfchap verzwygt de deugden hares weldoeners niet; zy juicht, zy zegepraelt over dezelve en haer hart wordt welfprekend by derzelver optelling; maer men vreeze niet, dat zy deze deugden zal trachten op te tooyen. Daer, waer de helderde dag van dezelve zou afftralen, fpreidt de vriendfchap den fomberen fluyer der weemoedigheid over haer uit, op dat hare fchittering het uitgeweend oog niet beledige. Hare bevende lippen kunnen geen loftrompet doen klinken, en de trillende hand der droefheid kan geen trotfchen eerzuil onderfchragen. De hoogmoed heeft Piramiden gefticht en Maufoleën gebouwd , maer wat kan vriendfchap en dankbaerheid ? Helaes! zy kunnen peinzend en met een flikkend, hart by het zwygend overfchot nederzitten; zy kunnen het, wanneer haer deze laeffenis vergund wordt, met hare tranen bedaeuwen, en het is hare uiterfte poging een handvol geurige bloemen op te zamelen, «n op den bevochtigden grafzerk uit te ftrooyen! A 3 Ziet  8 LOFREDEN. Ziet daer M. H. wat gy van my te verwachten hebt: en zoo de eenvoudige voortelling van het karakter en de verdienften van den edelen van de p e r r e , in de tael der erkentenis gelchreven, en gevloeyd uit een hart, dat dc vriendfchap niet meer tvaerdeert, dan het den tooy der vleyery, en de prael der eigenliefde verfoeyt: — Zoo dit genoeg is om zyne Lofreden uit te maken, dan heb ik eenige eisfchen op uwe aendacht en toegevendheid. Ik houde my verzekerd, dat dat gene, 't welk de nagedachtenis van dezen man aen elk, die in eenige betrekking tot hem geftaen heeft, en aen U lieden in't byzonder zoo dierbaer gemaekt heeft, niet enkel gezocht moet worden in zyne groote verdienften omtrent deze onze geleerde Maetfchappy, of dien tak derzelve, die in deze Stad vergadert, en grootendeels aen Hem alleen zyn beftaen verfchuldigd is; noch ook in die edelmoedige zucht, waer mee hy den aenwasch en bloey aller fchoone wetenfchappen en konfcen onderfteunde en bevorderde; niet enkel Jn zyne geleerdheid en den fchat der kundigheden, dien hy zich had opgezameld; noch ook in den luister, dien hy zyne aenzienlyke posten door eene getrouwe waerneming derzelve heeft toegevoegd; noch eindelyk in die deugden alleen, die zyn karakter veradelden , en hem een fieraed der menfchelykheid, eene eer voor het Christendom deden zyn: — Ik houde my verzekerd, zeg ik, dat het niet ééne, of fommige dezer hoedanigheden, maer die alle famen- 0e"  LOFREDEN. ? genomen zyn, die u zyne lofreden hebben doen begéren, ja die duizende tongen tot zyne lofredenaers, en zoo vele harten de bevvaerplaetfen gemaekt hebben van zyne gevoelens en daden. Ik zou derhalven weinig aen uwe bedoeling beantwoorden, zoo ik hem thans uit een bekrompener oogpunt befchouwen, of Hechts in eenige dezer betrekkingen aen u voordragen wilde. Zoo ik u niet den ganfchen man poogde te fchetfen in al deszelfs edele gevoelens^ zoo wel omtrent het Vaderland, als den bloey der geleerdheid en befchaefdheid in het zelve; zyne gevoelens zoo wel omtrent de regten der burgerlyke en zedelyke deugd, als omtrent de verhevener aenfpraken van onzen geopenbaerden Godsdienst, Het allereerst roept ons zyne betrekking op het Vaderland , daer deze ons te gelyk zoo veel van zyn leven en lotgevallen zal herinneren, als wy by deze gelegenheid niet mogen verzwygen. * A 4 Ge- * Hy werd geboren den 25 December 1738 uit den Wel Ed. Geb. Heer j. van de perre, Raad in de Vroedfchap en Schepen der Stad Middelburg, overleden in het Jaer 1749, en Vrouwe c. c. steengracht, overleden in 't Jaer 1775. Hy was de oudfte van zes kinderen , uit dezen Echt gefproten. elizabeth, en nicolaas d'huibïrt van de perre ftierven zeer jong, en de laettte bereikte Hechts omtrent zoo veele Jaren, als de eerfle Maendeu. Jonkvrouwe b. a. van de perre, gehuwd geweest aen den Heer w. thi.baut, Heer van Aegtekerke enz. enz. overleed a. 1768 flechts 26 jaren oud. De Heer p. e. van de perre, H.eer der Vierbannen vzw Ooscduiveland enz, enzt ltierf in den Jare  1 LOFREDEN. Gefproten uit één der oudfte en vermogendfte genachten, dat federt de oprichting van dit Gcmccuebest de aenzienlykfte posten in het zelve bekleed heelt, en welks naem in de gezantlchappen van onzen Staet bekend is, had hy door zyne geboorte het regt, of ten minden de billyke verwachting ontvangen, van in de beftuuring der burgerlyke maetl'chappy een niet gering acndeel te bezitten. De ontwikkeling zyner jeugdige talenten billykte Teeds de hoop des Vaderlands, om in den telg eenes aenzienlyken huizes ook den erfgenaem der voorouderJyke deugden weder te vinden, toen de vroegtydige en fmartelyke dood zynes Vaders hem deszeli's geleide en voorlichting ontrukte, hem beroofde van dat gedeelte eener verhevener opvoeding, dat zelfs de tederhartigfte en verftandigfte zorgen eener brave Moeder naeuwlyks kunnen vergoeden. Zoo behaegt het meenigmael de Voorzienigheid , hen , die zy tot een zegen des menschdoms verordend heeft, aen hare eigen hand alleen op te voeren tot het hooge doel hunner beftemming. Ik zal u niet bezig houden met de byzonderhedcn van zynen kinderlyken leeftyd, noch met den letter- ar- 1786, het 4ifte zynes ouderdoms. De Heer m. j. veth van ds perre, Heer van Westcappelle enz, enz. is de eenige overgebleven telg van dit beroemd en bloeyend geilacht, die den dood de? W.lerdigen mans in ons midden betreurt. — Hy ftierf den 8 April jf$>o, zonder kinderen na te jaten.  LOFREDEN. 9 arbeid zyner jongelingfchap. Ik zal gedeeltelyk gelegenheid vinden, om hier van ftraks nader te fpreken. Gedeeltelyk zal de meenigte der gevvigtige zaken , die ons wachten, my van deze geringe moeite , ook naer uw oordeel, verfchoonen. Toen hy, na het eindigen zyner letteröeffeningen op Leidens Hoogefchool, en het volbrengen eener reize, door een aenmerkelyk deal van Frankryk en Zwitferland*, in zyne Vaderftad te rug keerde, werd hy niet lang daar na tot medelid van Middelburgs Achtbare Regéring verkoren, en bekleedde dien eerepost geduurende Verfcheiden jaren. Men behoeft den aert onzcs Staetbeftuurs, en de wys van deszelfs inrichting Hechts oppervlakkig te kennen, om terftond te begrypen, dat in een tyd van vrede en eendracht, waerin onze buitenlandfche betrekkingen geregeld zyn , en de binnenlandfche onëenigheden zich tot den kring van perfoneele verfchillen bepalen, dat in zulk een tyd de Staetszorgen van den jongen Stedelyken Regent, die noch aenhang, noch onmaA 5 ti- * Hy verliet reeds de Hooge School in het jaer 1757. en verkreeg den eertrap in de beide regten met eene Verhandeling over de Zelfmoord. Een gedeelte van dit en het gantfche volgend jaer werd met zyne reize doorgebragt. In het jaer 1760 verbond hy zich in den Echt met de Edele Jonkvrouw jacoba van den brande, van moeders zyde afkomftig uit het gedacht der beroemde marza tan reigersberg, en na een gelukkigen Echt van byna 30 jaren, thans deszelfs Weduwe, Kort na zyne terugkomst in zyne Vaderftad, werd hy tot Kiesheer, en in den jare 1762 t« Raed in de Vroedf fchaj» derzelve verkoren,  ?0 LOFREDEN. tigen invloed bedoelt, hein verfcheide uuren des daegs overlaten, om naer zyne willekeur te belleden. Een edeler geest, in wien de bewustheid van grooter nut aen de Maetfchappy te kunnen toebrengen, zich fomwylen met kracht verheft en gelden doet, tracht daerom den kring zyner werkzaemheid uit te breiden, en ten koste van arbeid en moeite, voldoening voor zich zeiven te koopen. Het was dit regtfchapen gevoel, dat den yverigen yAN de perre de begeerte inboezemde, om deel te verkrygen aen het beduur der O. I. Maetfchappy, en de uitflag fchecn ook welhaest zynen wensch te zullen bekroonen.' De befchouwing der belangryke famendelling van dit Staetkundig, handeldryvend en huishoudelyk ligchaem, de overweging van den invloed , die deszelfs bloey op de welvaert van dit Gemeenebest heeft, ziet daer 't geen hem ontvonkte, 't geen voor zyne fchranderheid, zyne trouw en onderzoekenden geest de gefchikte loopbane fcheen, om édr voor zich zeiven te bejagen, en nuttigheid op zyne voetdappen achter te laten. Reeds had hy zich in 't bezit gedeld van alles, wat hem op dezen nieuwen weg voorlichten en beduuren kon, en zich aengegord tot het hardnekkigst en omflachtigst onderzoek, dat den grond zyner volgende werkzaemheid zou uitmaken , toen hy op het onverwachtst geroepen •wierd om eene hooger bedemming te vervullen, waer toe nimmer zyne uitzichten zich hadden kunnen verbeffen. Zy.  LOFREDEN. u Zyne Doorluchtige Hoogheid, de Heer Prins van Oranje en Nasfau, droeg hern namelyk in het Jaer 1768, het 30de zynes ouderdoms, den gewigtigen post op „ van Hoogstdenzelven, als Eerden Edelen van Zeeland, in de hooge Staetsvergaderingen te vertegenwoordigen. Zoo aenlokkelyk het verëerende dezer keus en de luister van het ampt zelve voor den jeugdigen Vaderlander was, zoo zeer werd hy aen den anderen kant door het onverwachte, het bedenkelyke, en door den erndigen raed van fommige zyner vrienden in de bepaling zyner eigen keus geflingerd. Daer van houde ik my verzekerd, dat, wat hem immer bekoren mogt, niets in daet was om zyne verkiezing te beflisfen, dan de overweging van pligt en roeping, dan de overtuiging, van in dien gelukkigen leeftyd, waerin de rypheid der mannelyke denkingskracht nog door het vuur der jeugd bezield wordt, zich niet te mogen onttrekken aen een post, waerin men nuttig kon zyn aen vele, en ten minden door een regtfchapen, onbaetzuchtige handelwyze, door trouw en verftandig beftuurde werkzaemheid, zich voor de nakomelingfchap en zyn geweten verantwoordelyk kon dellen. Gy vergt niet van my, M. H., dat ik u den aert van dezen gewigtigen post, dien hy geduurende tien jaren bekleedde, noch het geen denzelven in dezen tyd misfchien bedenkelyker en moeyelyker maekte; dat ik u de gefchiedenis van zyne daetkundige loop* baen, de voorvallen, die dezelve aeaaierkeJyk maek- te»  ia LOFREDEN. ten, eri zynen invloed op dezelve uitvoerig befchryve, of zelfs korteJyk aenftippe. Gy weet, dat de onpartydige Gefchiedfchryver op een grooter afftand van den tyd zyner gebeurtenis leven moet, dan wy ons bevinden van den tyd, dien ik bedoele. Gy weet, dat ik geen ooggetuigen geweest ben van de omftandigheden die dezen tyd kenmerken, ja dat het geheugen derzelve tot de dagen myner kindsheid en jongelingfchap afdaelt. Alleen kunt gy van my vorderen, dat ik het edel karakter van uwen vriend en Voorzitter, ook als ftaetkundigen, kortelyk en met de vrymoedige pen der waerheid voor u tekene. Indien onbuigzaemheid en onverzettelykheid van karakter; indien hardnekkigheid in het doordry ven van opgevatte voornemens; indien heerschzucht en de geest der partyfchap: — indien, zeg ik, eenige maetfchappy diep genoeg vervallen was , om deze hoedanigheden in hare Staetsmannen te vorderen, dan zou de zachtzinnige en edelaertige van de perre buiten twyffel het laetfte voorwerp geweest zyn, dat aen hare oogmerken had kunnen beantwoorden. Integendeel , die zelfde infchikkelykheid en toegevendheid van aert, die zyne vriendfchap en verkeering een onwaerdeerbaren fchat maekten, verlieten hem niet in de bezigheden des Staetsbeftuurs, en zoo by één der beide uiterften had moeten kiezen, zou veeleer zyne ftandvastigheid het flachtöffer der menschlievendheid geweest zyn, dan hy de laetfte, ik zal niet zeggen zou hebben kunnen verzaken, maer  LOFREDEN. ,3 maer flechts ontveinzen of voor eenige oogenblikken vergeten. Inderdaed niemand was minder in ftaet, om voor het licht der overtuiging zyne oogen te fluiten , of haer in het aengezicht te weêrfpreken. Al wat men met den naem van ftrekcn der Staetkunde (tntrigue~) beftempelt, vond in zyn hart een önverwinnelyken tegenftand; die gewaende, noodlottige noodzakelykheden, die alleen door de omftandigheden, en niet door hetregt gebillykt worden , vonden in hem een onverzoenlyken vyand, en zyn aenhang was alleen die der menfchelykheid en der belangelooze deugd. • . Gelyk fchranderheid en befpiegelend vernuft als 't ware de grondtrekken van zyne geestvermogens uitmaekten, zoo ftelde hy ze niet flechts in zyne hooge Staetsbetrekking te werk, waer het belang des Vaderlands het vormen van nieuwe ontwerpen, of het onderzoek derzelve hem oplei, maer hy beftuurde ze ook door ervarenheid, en matigde ze door eene voorzichtigheid , zoo vér van het onbedachtzame verwyderd, dat zy veeleer aen het angstvallige had kunnen grenzen. En om deze ervarenheid te verkrygen, of zyne verkregen kennis te vermeerderen, was geen arbeid hem te moeyelyk, geene middelen hem te kostbaer, en geen onderzoek te omflachtig. Gereed om de voorlichting van elk in het vak zyner beitemming te zoeken; vatbaer voor verftandig onderricht, maer tevens eene onafhankelykheid van wil bezittende  t4 LOFREDEN. de, die door geen gezag geblinddoekt wordt, moest de misleiding zich ten fterkften vermommen om zyn doorzicht te benevelen, of den toegang tot zyn hart te verkrygen. Vrede en eendracht waren zyn wellust, en als 't Ware het element, waer buiten het leven hem onverdraeglyk was; maer hy befchouwde ze tevens als de zuilen van ons Staetsbeftuur, de grondllagen eener geregelde orden, de bronnen van de welvaert en het geluk der burgery. Waer zyn invloed dezelve bewaren of herftellen kon; waer tweedracht en verdeeldheid door zyne pogingen, of door gewigtige opofferingen te vermyden of te dempen was, daer was van de perre de bevorderaer der eensgezindheid , en de bevrediger der gene, die zich meenden te kunnen beklagen. Een zyner meestgelief koosde grondbeginfels was, flat de deugdzaemfte Staetkunde, gebouwd op de regten en waerdy der menfchelykheid, ook de beste Staetkunde is: de beste niet alleen voor dien, die dezelve beöeffent, de beste voor de rust van zyn geweten, en z"yne verantwoording hier namaels; maer bok de beste voor het welzyn en den duurzamen bloey van den Staet. Al het geluk en de voorfpoed , aie het onregt, de list en intrigue fomtyds eene maetfchappy fchyheti aen te brengen, achtte hy ook alleen fchynbaer te zyn , bedrieglyk en de bron van duizende rampen, die men vergeet mede in re* ke-  LOFREDE tf. kening te brengen. Wat zal 'er, zoo dacht en fprak hy meenigmael, wat zal 'er eindelyk van de Staetkunde worden, zoo zy de wedftryd der kwaedaertigheid en laegfte listen, en de dekmantel der onregtveerdigheïd moet wezen? Zoo wy menfchen alleen de maetfchappy beftuurdcn, dan zou misfchien dê noodzakelykheid de maetregelen der ondeugd en gewetenloosheid kunnen wettigen, maer daer een Opperbeltuur der Voorzienigheid aller Staten lot beflist, zoo kunnen wy denzelven geen duurzaem geluk bezorgen , zoo wy niet onze bedoelingen en daden aen den wil van het Opperwezen toetfen. Zoo dacht en handelde van de perre, en daer uit ontftond by hem die edele belangeloosheid „ die alle zyne daden kenmerkte , die regtfehapen trouw •en eerlykheid, die hem in de hagchelykfte omftaridigheden nimmer verliet; daer uit ontfproot het, dat hy daden en derzelver bedoelingen, dat hy perfoneh en derzelver denkwys met een billyk en menschlievend oordeel wist te onderfcheiden; dat hy zyne vy'anden door gunstbewyzen trachtte te winnen, al zoa Ondankbaerheid zyne belooning zyn; daer uit ontftond zyne vyandfehap tegen alle ongeregelde losbandigheid en ordenloosheid, zyn afkeer van alle overheerfching, zoo dat hy liever het goede en nuttige, dat hy bedoelde, indien hy het door overtuiging en Teden niet bereiken kon, wilde opgeven, dan den uitflag'zyner heilzame pogingen aen onredejyken invloed en dwang te danken hebben» Zy.  it Lofrede n. Zyne zucht eindelyk voor het Vaderland, zyne ge» hechtheid aen deszelfs belangen was opregt, ftandvastig en vuurig: geene opofferingen waren hem te groot, geene bezittingen hem te dierbaer, die hy niet geerne zou afgeftaen hebben voor eene Vaderlandsliefde, die aen - geestvervoering, grensde. En kon dit anders M. H. ? daer zyn hart als voor weldadigheid en goedhartigheid gevormd fcheen; of wat is de liefde .voor het Vaderland anders, dan de uitgebreidheid van een hart, dat niet verzadigd dobr het geluk van fommige bevorderd te hebben, zich aen deszelfs geheiligde aendoeningen ganfchelyk overlaet, en tracht naer het geluk van alle ? Ziet daer 't geen ik met de overtuiging der ongeveinsde waerheid van het Staetkundig karakter van uwen van de perre zeggen kon. Gy ziet in deze fchets niet den man, die weerelden dwingen , of een vry Gemeenebest aen zynen wil kon kluisteren; maer gy ziet en herkent den edelen, den beminnelyken Staetsman, en uw hart treurt over zyn gemis, het gemis van zynen invloed, zynen verlichten raed, zyne befcheiden pogingen, ook na dat hy aen het Staetsbefluur zich onttrokken had. Zoo 'er immer eene maetfchappy op deze aerde te verwachten is, waer in de deugd heerfchen zal, waer uit alle lage bedoelingen zullen verbannen zyn, dan zullen de beftuurders van dezen gelukkigen ftaet het hart van van de perre in hunnen boezem dragen! t Maer  I> O F R E D E Nj ïf Maer wat behoef ik de loffpraek zyner Staetkunde op te maken? Vraegt ze aen uwe medeburgers, eri elk zal verblyd zyn een takje aen zyilen eerekrans te kunnen toevoegen. Leefde hy niet ampteloos in 't midden van hun, geacht, geëerbiedigd en bykaris aengebeden ? Waren niet aller oogen op hem gevestigd en was deze Stad niet moedig op haren Burger? Duizende tongen zegenen hem, en niemand beklaegt zich over zyne gevoelens en handelwyze: de nyd zelve zwygt (lil by zynen lof, of vermengt zich bloozende onder den drom zyner lofredenaers. Geene jaren hebben het geheugen zyner dienden üitge* wischt, en in het laetst zynes levens riep hem de Item, niet flechts van zes verlichte en edeldenkende mannen, maer de ftem der ganfche burgery, om zich aen het hoofd des gewigtigften oiiderzoeks te plaetfen, verzekerd, dat haer belang in zyne handen veilig was*. Ja, grootmoedige van de perre, de gedachtenis uwes Staetsbeftuurs zal gezegend zyn als die der regtvaerdigen ; en al kon uvV naem uit de jaerboeken van Nederland worden uitgewischt, hy zou opgetekend blyven in de jaerboeken der deugd, en gegraveerd in het dankbaer hart van dk uwer medeburgers l Na tien jaren lang het belang des Vaderlands aen B het • Het CoÜegie van Arbitrage in de zaek van den osften penning binnen deze Provincie, verkoos hem in dén Jare 1789 tot deszelf* Voorzitter.  tB LOFREDEN. het hoofd van deze Provincie getrouw en onvermoeid behartigd te hebben, wettigden hem de onhandigheden , en riep hem zyne geneigdheid, om zich aen den ondankbaren last der Itaetszorgen te onttrekken, en ampteloos voor zich zeiven te leven. Maer wat zeg ik ? Voor zich zeiven ? Neen! hoe zeer hy overtuigd was genoeg voor het Vaderland en zyn geweten gedaen te hebben; hoe zeer elk, die hem kende en zyne verdiensten vereerde, met een treurig ffilzwygcn zyne keuze moest aenzien en billyken, nooit zou hy zich veroorloofd hebben voor zich zelf, dat is, voor zyn vermaek, voor zyn gemak, voor het genot der genoegens, die zyn rang en vermogen hem aenboden, om, zeg ik, daer voor alleen te leven. Het vvelzyn van zynen evenmensen woog hem immer op het hart. Maer verzekerd, dat hy, ontfkigen van het juk des Staetbeftuurs, zoo veel tot de befchaving en verlichting der maetfchappy kon toebrengen, als hy te voren voor derzelver veiligheid en welvaert gedaen had, befloot hy moedig den luister en het verdriet zynes ampts beide vaerwel te zeggen, en voor wetenfehap, komt, en deugd eene nieuwe loopbaen in te treden. Ik noem dit eene nieuwe loophaen, niet om dat dezelve hem vreemd en onbekend was, maer om dat zyne omftandigheden en roeping hem altyd verhinderd hadden, zich geheel en alleen aen deze edels bedoeling over te geven. Het is vooral in deze betrekking , Geleerde cu Kundige Mannen I dat zyne na-  t LOFREDEN. i§ gedachtenis u als Leden dezer acnzienlyke Maetfchappy dierbaer is en zyn moet, en gy zult derhalven uwe aendacht wel willen vernieuwen, om voor eenige oogenblikken weder met my te rug treden. Om een regtfchapen voorftander van wetenfchnp ert konst te zyn; om ze uit een beter grondbeginfel, en met beter gevolg, dan uit louter dwaze eerzucht te befchermen; om met yver, met verftand en met vrucht derzelver bloey te bevorderen , moet men zelf de wetenfchappen beminnen; men moet fmaek voor dezelve, eene onieschbare dorst naer derzelver bezitting gevoelen, men moet ze beöeffenen: dat is met weinige woorden, men moet, meteen befchaafd verftand, kennis en geleerdheid hebben opgezameld. Gy ziet, M. H. dat ik ditmael niets vordere, dat in uwen van de perre niet overvloedig gevonden wierd. In zyne kindsheid en eerfte jongelingfchap open» baerde zich zyn aenleg voor de Wetenfchappen in eene onbeperkte weetgierigheid, waer aen alleen ontbrak een gefchikt voorwerp om zich op te vestigen, en de vereeniging van den arbeid der onderzoekende overdenking met de levendigheid der ontluikende genie. Een vernuft, ryk in vinding en gedachten, bekoord door nieuwe ontdekkingen, en vatbaer voor zinnelyke fchoonheid en overeenftemming, gepaerd met een geest van overleg en naeuwkeurigheid, meest zich allereerst op de natuurkundige wetenfchappen, Ba an  ao LOFREDEN. en byzonder op dat bclangryk deel derzelve, de werktuigkunde, vasthechten. Zyne kinderlyke bezigheden en uitfpanningen droegen reeds bewyzen van dezen aengeboren fmaek, die hem niet verliet geduurende den gantfchcn loop zynes levens. Mcenigmael ontbreekt het zulk een ontluikend veritand alleen aen eenen gefchiktcn leidsman, aen genoegzame aenmoediging, en aen dat onwaerdeerbaer gefchenk des Hemels , eenen vriend, wiens vernuft gefchikt is om de wetfteen van het onze te zyn. . Een verblyf aen de beroemdfte onzer Hooge Scholen is niet genoegzaem, om dit gebrek te vergoeden. Men moge daer handleiding genoeg vinden, om in de onderfcheiden vakken der geleerdheid aenzienlykc vorderingen te maken, cm het beroep van eenen geleerden met luister te bedienen : maer om den jongeling te vormen, die met een edelen aenlcg voor alle fchoone wetenfchappen, maer met een ongevestigden, belangeloozen fmaek voor dezelve op dat tooueel verfchynt; om dezen het vak zyner beftemming .aen te wyzen, zyne talenten te ontwikkelen, zyne uitzichten te vergrooten, zynen fmaek te vestigen, daer toe is het ondervvys te bepaeld, daer toe zyn „ helaes 1 de afftanden tc groot. 't Geen veel en meer dan dit toebragt, om het voortreffelyk verltand van van de perre te vormen, was zyne reis door Zwitferland en Frankryk, waer van ik reeds even melding gemaekt heb. ..Op el-*  LOFREDEN. at eiken voetflap dezer belangryke reize werd zyne weetgierigheid tevens uitgelokt en voldaen: de geest des onderzoeks en der navorfching werd in hem opgewekt en aengevuurd; zyn vernuft fcherpte zich , zyne menfchenkennis breidde zich uit. Hy zag de natuur , hier in hare eenvoudige bevalligheid,-'< daer in dert tooy harcr weelderige fchoonheid, en aen den voet der Alpen in den fchrikverwekkenden luister harcr majesteit. Hy leerde de toetfcn en fyne fchaduwingen van het menfchelyk karakter onderfcheidcn hy bctaclde zyne hulde aen de geleerdheid en derzelver voortbrengfels; hy vertoefde by de pronkftukken der' menfchelyke konst. Zoo vergrootedcn zich zynedenkbeelden, zyn genie werd ontwikkeld, en reeds begon hy den ganfchen kring der wetenfchappen, ht> hare fchakels en onderling verband, met zyne verbeelding te omvatten. Inzonderheid (prak hy nooit, dan met een foort van verrukking, van zyn verblyf binnen het beroemde Parys. Niet dat hy zyn lof fchonk aen de weelde, de bcfpottelyke prael, aen de open-bare vermaken of ongebonden zeden dier Weereldftad; maer hy roemde ze als het verblyf der fchittercndfte vernuften, waër de wetenfchappen, ontflagen van het juk der fchoolfche barbaershcid, zich een eigen zetel der bevalligheid hadden opgericht. Hy roemde die meenigvuldige voortrelfelyke indellingen, waer de toegang tot het heiligdom der konst voor eiken beminnaer derzelve, voor alle fianden des menschdoms werd geopend; waer de grondigfte geleerdheid zich vernederde, om hare voordragt in de B 3 , be-  $a LOFREDEN. bevatrelyke tael der famenleving te kleeden, en waer uit befchaefdheid en verlichting, als uit een ruimen boezem voortvloeyden. Met dezen gevestigden fmaek voor de fchoonc wetenfchappen trad hy in den kring van het openbaer leven, en geen reeks van jaren, aen de (leeds werkzame Staetkunde toegewyd, was in (laet om hem van denzelven te berooven. Geene nieuwe, nuttige ontdekkingen ontvloden zyne aendacht of opmerking ; de verbazende vorderingen der proefondervindelyke kennis geduurende deze jaren , volgde hy als op hare trotfche voetflappen achterna; daer aen werden de uuren zyner rust, de oogenblikken, die de bezigheden zynes ampts, of de aenklevende lasten van hetzelve niet vervulden, werden daer aen, en aen de kennis, der beroemdfte fchryveren gereedelyk opgeofferd. De geest des onderzoeks deelde zich zelfs aen zyne behandeling der Staetsaengelegenheden mede, en gaf eene eigen houding en gedaente aen de wyze zyner werkzaemheid. Nimmer arbeidde hy in dit vak met meer geestdrift, dan wanneer tegenflrydige belangen te vereffenen waren, of duistere zaken, door hardnekkige navorfching, in het licht moesten gefield worden. Doch altyd reikhalsde hy naer het tydflip, hem door zyne verbeelding zoo verrukkelyk afgefchilderd , waerin hy, ontflagen van alle andere betrekkingen, zich aen de weteofchap en geleerdheid geheel en al- ieejj  LOFREDEN; C3 ken zou kunnen toewyden. Toen derhalven dit tyd* ftip aenwezig was, en hy zyne waerdigheid had afgeftaen, was hy zoo vér van die kwellende onrust, die ledigheid en onvoldaenheid, en, indien ik het dus noemen mag, die misplaetfing te .gevoelen, die het hart van bynaalle Grooten vermeesterd heeft, na dat zy hunnen uiterlyken luister hadden opgeofferd , dat hy veel eer zich terftond als in zyn eigen kring geplaetst zag, en het geluk zynes levens van den tyd der nederlegging zyner eereposten begon te dagtékenen. Zoo 'er ooit eenige tyd in edele, onvermoeide arbeidzaemheid werd doorgebragt, het was deze. Elke dag werd geteld, de uuren uitgewoekerd, de verloren oogenblikken bejammerd. Zyne begeerte naer kennis vermeerderde by elke fchrede der vordering; het onderzoek werd eindelyk de volftrektfte behoefte voor zynen geest; zyn yver door niets te matigen benadeelde zelfs zyne ligchaems-krachten; de raed en voorftellingen zyner vrienden waren magteloos tegen denzelven; het zoet vergif der onbepaelde weetgierigheid was reeds in alle aderen doorgedrongen, en het edel gebouw werd ondermynd ! Byna alle wetenfchappen, die binnen het bereik zyner nafporing waren, en geene uitfluitende beöeffe«ing vorderden, in 't byzonder die gene onder dezelve, welker nuttigheid zich openbaert in het gemeene leven, hadden als een gelyken invloed op zyu B 4. hart,  54- LOFREDEN. har:, gelyke aentrekkelykheid voor zynen geest. De befchouwing van derzelver onderling verband, van de hulp, die zy elkander toebrengen, verrukte hem met ciénê levendigheid, die zyne gc ibrekken over dit onderwerp altoos bezielde; de ontdekking dezer onderlinge famenftcmming in verfchciden byzonderheden, waerin zy de aendacht van anderen nog ontflipt was, betooverde hem, en maekte dit gedeelte zyner navorfching hem tot een waren wellust. Hy bewonderde den arbeid dier geleerden, die zich bepalende tot één vak der menfchelyke kennis, reuzenfchreden in het zelve gedaen hadden, maer wat, zeide hy, zal de arbeid dezer mannen baten, zoo andere van elks onderfcheiden vorderingen geen gebruik maken, om ze tot één belangryk geheel te vormen, en de zusterlyke maegfchap der menfchelyke kundigheden in het licht te ftellen ? Doch, fchoon hy met dit uitzicht alles nafpoorde, en niets 'van 't geen zich in zynen weg opdeed ononderzocht liet vöorby gaen, ja meenigmael, door weetgierigheid voortgeduwd, tot in de binnekameren der verfchillendfte wetenfchappen indrong , de Godgeleerdheid echter en proefondervindelyke wysbegeerte belloegen vér de grootlle plaets van zyn hart, zyn onderzoek en eenzame uuren. Ja M.H.! ik fchroom niet uwen van de perre een Godgeleerden te noemen, fchoon het leerftellig en wederleggend gedeelte dezer edelfte wetenfehap hen*  LOFREDEN. sS hem nimmer bekoorde, om 'er zyne begunltigde letterbezigheid van te maken. Of de ftoute toon van beflisfing, de geest der flaeffche navolging, der kleinigheden en der twjstziekte, die men niet vergeefsch in de fchriften van fommige geleerden zoeken zal, die dit vak ter bearbeiding verkoren, of deze hem afehrikte? dan of de zaligmakende waerheden van de gcöpenbaerde leer der verzoening hem zoo eenvoudig en helder toefchenen, dat eene diepe navorfching haer onteerde, en de tooy der wysbegeerte hare edele bevalligheid in zyn oog ontluisterde ? dan eindelyk, of hy zyne zucht tot ontdekkingen, tot het nieuwe en zonderlinge kennende, fchroomde zich in een heiligdom te wagen, waer de dierbaerfte wenfchen van zyn hart bewaerd lagen, en welks donkere verborgenheid hem ontzag inboezemde? Welke dezer redenen het meest op hein werkte zal ik niet beflisfen, maer geene derzelve was hem onbekend; zy waren beurtelings zyne verontfchuldiging, zoo dikwyls men zich verwonderde over zyne eenvoudige berusting in de leer onzer kerke, Hy beoeffende alleen het beste en belangrykfte deel der Godgeleerdheid, of liever hy leschte zyne weetgierigheid alleen uit de bron aller ware Godgeleerde kennis , de gewyde fchriften der Goddelyke openbaring. Nimmer heerschte by iemand dieper eerbied' voor dit onfehatbaerfte aller boeken, nimmer levendiger gevoel van deszelfs waerdy en fchooiiheid, of uitgebreider en werkzamer begeerte om het te onderzoeken. Alle hindernisfen, die zich opdoen A5 by  60 LOFREDEN. by de verklaring van gedenkfchriften, in tael en flyl, in zeden en denkwys zoo oneindig verfchillende van de voortbrengfels onzer latere eeuwen, alle deze hindernisfen overwon hy door eenen yver, welks grootheid flechts geëvenaerd wierd door deszelfs belangeloosheid. Wanneer zich eenig gewigtig ftuk der bybelbelkennis, als zyne navorfching waerdig, aen hem voorftelde, (en nimmer ontbrak het hem aen ftof tot zoodanig onderzoek) dan trachtte hy aenftonds in den geest van het zelve door te dringen, en met zyn onderwerp zich gemeenzaem te maken; hy raedpleegde zyne eigen opgezamelde kundigheden, hy raedpleegde de beste fchriftverklaerders, vergeleek dezelve onderling, dacht en overpeinsde, en rustte niet tot dat alle zwarigheden voor hem vereffend waren, en de overtuiging der waerheid als een heldere ftrael zynen geest verlichtte. Eenen man, die niet flechts een fchat van belezenheid bezat, maer ook van al wat hy las de kern voor zich behield , en de ongeftadigheid van het geheugen door eene vlytige pen te hulp kwam; wiens omflandigheden en fmaek hem in ftaet fielden, om de beste fchryvers te kiezen en te verzamelen: zulk eenen man kon het aen geene hulpmiddelen ontbreken, om dit gedeelte der geleerdheid met goeden uitflag te bearbeiden, 't Is waer, één noodzakelyk hulpmiddel, de kennis der oude talen, Waer in de gewyde bladeren befchreven zyn, en in 't byzonder der HebreeuWfche fpraek, ontbrak hem. Doch meent gy dat ook dit beletfel onöverkomelyk ^ was  LOFREDEN. was voor zynen yver en onbepaelde zucht tot kennis ? Reeds voorlang had hy begonnen in de gronden dier talen zich te oeffenen; met my heeft hy den doornbosch der Hebreeuwfche fpraekkunst met onvermoeid geduld doorgekruist, en zoo de Voorzienigheid zyne dagen niet had afgefneden, zou hy buiten twyffel zich hebben in ftaet gefield, om ook hierin zich zeiven voor te lichten, of althans den arbeid der beste taelkenners, die hy reeds gebruiken kon, ook te beoordeelen. — Doch het voornaemfte middel om den Bybel te kennen en te verftaen, dat middel, zonder 't welk niemand hierin ooit geflaegd is, is een deugdzaem, gevoelig hart, geilemd om het edele der ware eenvoudigheid, het eenvoudige der echte verhevenheid, en het verhevene der Goddelyke waerheid te doorgronden, en als met wellust in te ademen. Dat hart bezat uw van de perre; dit alleen maekte hem het boek deropenbaring zoo onbefchryflyk dierbaer; dit eindelyk deed hem met zoo veel verrukking dolen in de verwachting dier laetfte, gelukkige tyden, die, verborgen achter het gordyn der toekomst, zich alleen in de fchriften der Profeten vertoonen, als beminnelyke droomen van den vriend van God, als uitzichten voor den reinen van harte. En waerom anders zyn deze beminnelyke , voorfpellende droomen , deze troostryke uitzichten zoo verwaerloosd, veracht en zelfs befpot ? Is 't niet, om dat de ongevoelige, geen troost der deugd behoevende, die met zyne koude, poostelooze banden heeft aengeroerd, en met zyne  2S LOFREDEN. verwarde begnppen als met een nevel overdekt. Nimmer zal ik het my beklagen m. H., dat ik geduurènde de twee gelukkigde jaren mynes 1 jvens döbt v 'A >j de perre tot zyne-" medgeze! verkeren hen, om aen zyne hand dcz° i .achtbare beemden der bybclkennis te doorwandelen, door hem aeugemoedigd, door hem voorgelicht meenigmael in een nieuwen kring der heerlykfte denkbeelden rond te zweven.... Daer voor, dierbare man, zal my uwe asi'cbe (leeds heilig zyn, en deze dankbare bekentenis was ik uw gezegend aender.ken verfchuldigd 1 Na de kennis van het oneindig Wezen, waer aen wy ons beftaen te danken hebben, deszelfs gezindheid omtrent ons, en de openbaring van zynen wil aen het menfchelyk gedacht, is niets de befchouwing van den wyzen meer waerdig, dan dit groot tooncel der fchepping, waer op wy ons zoo gelukkig gcplaetst zien. 't Zy hy dezelve befchouwe in den rykdom en verfcheidenheid harer voortbrengfels; 't zy hy, indien zyn wysgeerige zin hooger gedemd is, hare hoofddolfen gadeda, hare krachten als tegen elkander opwege,' hare geheimde werkingen befpiede, en het groote wetboek der natuur ontzegele. Het kan ons derhalven niet verwonderen, dat wy denzelfden man, die met zoo veel voldoening zynes harten in het vak der Godgeleerdheid arbeidde, tevens in alle de geheimen der proefondervindelyke wysbe-geerte zien ingewyd, en in deze edele wetenfehap,; iewyl zy' den eigenlyken werkingskreits van zynen: geest  LOFREDEN. aft geest bevattede, nog meer dan in het eerde, zien uitmunten. Hoe zweefde zyn fchoone geest in dezen fchoonea kring der nuttigde, en te gelyk verrasfendfte, der heerlykst gecontraheerde kundigheden rond! Welk een blik is het voor den wyzen, een gansch weereldgedel, en veellicht, het gansch heelal in de verbazendde beweging gebragt te zien door dezelfde eenvoudige krachten, die den wellenden zandkorrel uit zyne plaets doen duiven, en den loop des Hemels uit het vallen van een appel op te losfen! Met het zelfde gewapend oog, waer meé men de planéten als uit hare banen voorwaerts rukt, en tot het zwak gezicht des derfelyken doet naderen, ook al de majedeit der fchepping in het dof eenes vlinders te zien pralen 1 Welk een den mensch veredelend onderzoek is het, aen de hand der fcheikunde, in de geheime werkplaets der fchepping te worden ingeleid, de bouwdoffen der ganfche weereld uit elkander te dellen,, te rangfchikken , weder famen te voegen, en de moederkracht der groote natuur in hare voortbrenging, vorming, famendelling en duizende gedaentewisiclingen na te volgen ! Welk eene verheven bezigheid alle gefchapen krachten als rontom zich te verzamelen , die te vergelyken, te wegen, hier met eene gebiedende hand te bepalen, daer in een kleinen kring te vereenigen, te vergrooten, en de verbazendde gewrochten te zien voortbrengen j den donder des hemels zelve na te bootfen, of den verwoestenden «rm  30 LOFREDEN. arm des blikfems door vernuft en kunst te ontwapenen! Ziet daer de wetenfchap, die in haer ganfchen omvang, in hem een kenner, en onvermoeiden onderzoeker vond. Gy weet, Mi H. en ik kan my ten dezen opzichte op velen uwer beroepen , hoe groot en uitgebreid zyne kundigheden in dit onmetclyk vak waren; hoe hy zich dezelve verzameld had, hoe zy eindelyk in den ganfchen kring zyner deakbeelden geplaetst en daerin als geweven waren. Hoe hy het ontzagchelyk aental ontdekkingen van de wysgeeren dezer eeuw vollfandig nafpoorde, die te rug bragt tot hare eenvoudige beginfels, aen dezelve toetfte, en door zyne Cigen ondervinding beproefde. Hoe hy zich daer toe had in ftaet gefteld, door een fchat van konstwerktuigen, met zoo veel oordeel en keuze, als met groote kosten te verzamelen, en zich te oeffenen in het vaerdig gébruik derzelve, waerin niemand hem overtrof, en waerin geen gering gedeelte van den lof des natuuronderzoekers beftaet. Hoe hy niet alleen de voè'tftappen van andere op deze baen drukte, maer ook van daer voortging, zyn vindingryk vernuft fcherpte, verbeterde, 't geen voor verbetering, en volmaekte 't geen voor volmaking vatbaer was, of door de uitvindingen van velen te vereenigen een volkotnener geheel aen het licht Helde. Daer van kunnen vele zyner door hem verbeterde werktuigen, en alles, wat hy onder zyn eigen oog, en naer zyne eigen denkbeelden vervaerdigen liet, getuigen. Ja dat nieï meer  LOFREDEN. 31 meer openbare proeven van zyne vindingrykheid in natuur en werktuigkunde aenwezig zyn, is alleen aen zyn noodlot te wyten, dat hy niet altyd eenen konstenaer vinden kon, gefchikt om zyne denkbeelden uittevoeren, dien hy geheel aen zynen dienst kon verbinden, en daer voor edelmoediglyk beloonen. Een openbaer gedenkftuk echter zal hierin altoos zynen roem ftaven: ik bedoel het u bekende konstwcrktuig, onder zyn opzicht en de voorlichting zyner kundigheden en eigen gedachten, zoo wel als op zyne kosten en ten zynen huize famengefteld, waerin de loop der planeten, en de beweging van ons ganfche Zonneftelfel met de naestmogelyke evenredigheden is uitgedrukt; wel ten deele in navolging van anderen, maer met veel grooter naeuwkeurigheid, en door verfcheiden ontdekkingen meer volmaekt, dan cenig ander konstftuk van dezen aert, terwyl de eenvoudigheid en kieschheid des famenftels van eene uiterfte poging der konst ichynen te gewagen. * Niete * Dit konstftuk rust op een voet, waerin een uurwerk is, dat het planetarium in beweging brengt en met den Hemel doet gelyk loc* pen. De planeten loopen in derzelver evenredige afllanden van de Zon, op hellende vlakken, om derzelver inclinatie op de Ecliptica aen te wyzen. Zy loopen niet in cirkels maer in elllpfen, gelyk d*r. zelyer excentriciteit aen den hemel is. -- De Zon en de aerdg draeyen beide om haren as, welker laetfte zich altyd paralel blyft, met hare helling van 23§ graed. Rondom het gantfche loopveld def planeten is de Ecliptica verbeeld door een breede koperen band, verdeeld in even zoo veele uitgehouwen ruitjes, aiszyjradenvan in- m  3* LOFREDEN» Niets zou my gemakkelyker zyn, dan de verfchil* lende wetenfchappen op te tellen, waarin hy zich beurtelings oeffende, zynen fmaek voor dezelve, en zyne meerdere of mindere vorderingen in dezelve te vermelden. Maar ik wil zelfs den fchyn vermyden van opëendapeling, en zynen lof, die zonder deze konstgreep der redenkunde zich zeiven bevestigt, op dezen zwakken grond niet bouwen, 't Geen ik te voren reeds zeide van zynen algemeenen fmaek en beoeffening aller wysgeerige kundigheden, dat weet •en iegelyk uwer, dat geen ydele ophef is, maer de tael der waerheid, die flechts aen verdienden hulde doet. Laat ik liever de fchets van uwen van de perre als geleerden voltooyen, door de grondtrekken van zynen geest kortelyk op te zamelen. Het is niet alleen de alles omvattende kracht des vernufts, noch ook het gloeyend vuur der verbeelding, noch eindelyk de vaerdigheid des oordeels; het is niet elk dezer zielskrachten, in hare hoogde Overfpannenheid, die den mensch tot de beoeffening der wetenfchappen gefchikt maekt; dikwerf wordt dit einde, fchoon op eene min fchitterende, echter op eene nuttiger wyze en zekerder bereikt, door eeue clinatie bevat, waar door de lengte en breedte der planeten juist 6e. paeld wordt. Men kan het werktuig, buiten het uurwerk, met de hand bewegen, voor en achterwaerts, enz. enz. De Hoogwelgeb. Vrouw Douariere , als Erfgename thans bezitter van dit kostbaef Huk, heeft het zelve aen het Middelburgfche departement vaa \ jtesu'mch Genootfchap ten gefchenke gegeven.  LOFREDEN. 33 ' eene juiste evenredigheid dezer zoo verfchillende vermogens, waer door zy als tegen elkander opgewogen zyn. Een helder en doordringend verRand, welks vinding door eene ryke en levendige verheel* ding werd onderlteund, en daer het eenigfins tot het befpiegelende en zonderlinge overhelde, door een wikkend oordeel binnen deszelfs perken werd gehouden; ziet daer het natuurlyk talent van van de perre. Hy bezat het onwaerdeerbaer vermogen, om zyne denkbeelden regt en vast aen één te fchakeJen, en elke nieuwe kundigheid, die hy opdeed, hare gefchikte plaets in zyn geheugen aen te wyzen. Hy had de zeldzame bekwaemheid om de fyne draden, waermeê de infchyn verwyderdfte denkbeelden, meenigmaei byna onzichtbaar verbonden zyn, op te merken. Hier door ontbrak het hem nimmer aen een aental nieuwe , belangryke gedachten, of aen even zoo vele nieuwe en verrasfende bewyzen om dezelve te ftaven, en de vloed zyner redenéring, wanneer hy door eene geliefkoosde (telling was opgewonden, was inderdaed verleidend. Hy verwierp niets, om dat het algemeen verworpen wordt. Hy zocht de waerheid niet op de plat getreden paden, die ieder bewandelt, en 'tgeen zyne goedkeuring zou wegdragen, moest een verhevener (tempel dan het gewone dragen; het moest door nieuwheid, door bondigheid , of door verre, vruchtbare uitzichten zich byhemaenbevelen. Hy bezat eene onpartydigheid en edele vlucht, van gevoelens, waer door hy boven alle vooroordeeC Ier»  34- LOFREDEN. len m het ryk der wetenfchappen zich verheffen kon, cn zich geerne getrooste om onder duizenden alleen te flaen, zoo hy zich flechts verzekeren mogt, dat de waerheid zyne medgezellin bleef. Voegt nu by deze weinige grondtrekken een geest vau orden en Hipte naeuwkeurigheid, die geene belangryke kleinigheden over het hoofd ziet. Een brandende zucht tot kennis en geduurige vordering, die alles verteerde, en gelyk een onleschbare dorst, alles verzwolg. Een yver en werkzaemheid eindelyk, daeraen geevenredigd, gereed om over bergen van hindernisfenheen te flappen, en niet gedachtig aen de zwakheid van dat ligchamelyk omjriecdfel, 't welk de geest, in de overmact zyner onbeperkte weetgierigheid afflyt, en vóór deszelfs tyd doet verwelken ! Zoodanig was de man, en ook zoodanig moest hy zyn, die zich vermeten mogt, om als aen het hoofd der wetenfchappen zich te plaetfen, zich tot derzelver fchutsheer te benoemen, den bloey der befchaefde kennis in 't openbaer te bevorderen, en te befluuren tot welzyn zynes Vaderlands. Het licht, dat in zyn eigen hart flraelde, weiischte hy ook voor anderen te doen opgaen; het genoegen, dat de kennis der waerheid hem gaf, wenschte hy met duizenden te deelen, en de roem eener verlichte natie, wilde hy, dat het doel ware, waer na zyne landgenooten ftreven zouden.  LOFREDEN. 55 Zyne pogingen tot bevordering der letteren en konsten waren derhalven geene uitwerkfels van ydele, dwaze eerzucht, offchoon de begeerte , om door roemwaerdige daden met roem bekend te zyn, aen zyn edel hart niet vreemd kon wezen. Zy waren geen blinde uitdeeling van gunst of onderfteuning, alleen door onkunde en grilligheid beftuurd, of door vooroordeel misleid» Hy wist den geleerden en konftenaer te onderfcheiden, te beoordeelen, en op zyn prys te fchatten; hy wist hem door zyne goedkeuring aen te moedigen, door zynen verftandigen lof te ontvonken , of door zyne voorlichting den weg verder te banen. Doch in eene eeuw gelyk de onze, Waer geene wetenfchap zoo verheven is, of zy is tevens een beroep of handwerk, een der middelen geworden, om zich de nooddruft en genoegens des levens te verzorgen ;. daer heeft de onderzoeker der waerheid en kennis dikwyls meer dan de enkele aenmoediging des wyzen, hy heeft ook de onderfteuning van den vermogenden noodig, en zyn yver moet opgewekt worden door — belooning. Om ook dit toevallig vereischte van een fchutsheer der befchaefde geleerdheid te bezitten, had de Voorzienigheid van de perre mildelyk bedeeld .van> de goederen des tydelyken levens. Zy had hem eene nog grooter gave boven dien gefchonken, het vermogen om dezelve te gebruiken, met andere te deeC 2 len  36 LOFREDEN. len, en de waerde daer van alleen te berekenen naer het nut, dat men met dezelve kan te weeg brengen. Zyne vriendfchap en gemeenzacmheid, die om zyn veritand en karakter nog vereerender waren dan door zyn verheven rang; deze waren de pryé der aenmoediging, dien hy niet naliet aen eenigen geleerden van een echten ftempel te betalen. Hem, die goedkeuring en lof behoefde, wist hy dien op de vleyendfte, en te gelyk kieschste wys mede te dcelen. En waer 'is de konstenaer, de beminnaer van eenige nuttige wetenfchap, dien het alleen aen uiterlyke middelen ontbrak om dezelve te beoeffenen, en die zich beklagen kon by hem vruchteloos bekend te wezen, of die niet van zyne onbeperkte edelmoedigheid getuigenis kan dragen ? Gelegenheid daer toe te vinden WiS hem een ware wellust; die op te zoeken was zelfs zyne bezigheid, en wanneer hy zich in het bezit van kostbare konstftukken ftelde, of die met moeite voor zich vervaerdigen liet, dan was meenigmael geen ander de dryfveer van zyne daden, dan den geest der uitvinding te onderfteunen, of den yver des konstenaers te beloonen. Doch de kieschheid des onderwerps verbiedt my het zelve dieper in te treden, of eenig ander byzonder bewys voor myn gezegde aen te voeren, dan my zelf. Met geene andere aenbeveling aen hom voorzien, dan eenige gefchiktheid voor het onderzoek der waerheid, en eenige vlyt in derzelver naja-  LOFREDENi 3? ging, heb ik echter al het onderfcheidende zyner onfchatbare vriendfchap genoten. Voor my althans was zyne aenmoediging onwederftaenlyk, zyne goedkeuring boven alles, waer op ik eenigen prys Melde, en de edelmoedigheid, waer meê hy voor myne geringe pogingen aen hem opgeofferd, door het ruimst bezit van ontelbare genoegens , door de verzorging van myn beflaen, en de voorkoming van alle myne wenfchen, my rykelyk fchadeloos ftelde,; deze zyne edelmoedigheid is door de erkentenis in myn hart gefchreven, terwyl de kiefche en onvergelykelyke wyze, waerop hy dezelve omtrent my heeft uitgeoeffend, my ook ^ dezelve voor altoos onvergetelyk zal maken. Doch befcheidenheid en eerbied fluiten myne lippen ; en ik fpoede my, om uwen van de perre in dat licht te plaetfen, gelyk hy voor het oog zyner medeburgeren, als de handhaver van den luister der wetenfchappen, openlyk te voorfchyn traxl. Myn oog doolt in uwe vergadering rond M. H., het zoekt hem , maer vruchteloos, aen wien nogthans alles my herinnert; hem, aen wien wy deze onze byeenkomften, het genoegen, de plaets derzelve, hare levendigheid en nuttigheid gróotendeels te danken hadden. Wy betreuren hem als niet meer geplaetst aen ons hoofd, en Gy, die zoo waerdiglyk zyne plaets in ons midden vervangen hebt, gy hebt weenende van zynen zetel bezit genomen. Wien C 3 on-  §3 LOFREDEN. onzer kon het onverfchillig zyn , door hem voorge* licht en belluurd, of door hem aengehoord en toegejuicht te worden , wanneer wy een iegelyk het onze tot uitbreiding der kennis en geleerdheid toebragten ? Hy, die onze luister en roem was, op wien wy moedig waren, wanneer wy hem in ons midden zagen verfchynen , naer wiens goedkeuring wy alle met nayver dongen.... Hem zoekt myn oog thans vruchteloos in uwe vergadering! De meesten uwer zullen den tyd der eerde oprichting onzer tegenwoordige byeenkomflen nog in Ie» vendig aendenken hebben; toen eenige onzer edele Stadgenooten, Beftuurders en Leden onzer Geleerde Maetfchappy, in het nabuurig Vlislingen gevestigd, het ontwerp vormden om het groote doel dezes aenzienlyken Genootfchaps, ook buiten deszelfs moederHad, en binnen hunne eigen muuren te helpen bereiken, een tak van het zelve hier als over te planten , en voor den bloey der letteren afzonderlyke vergaderingen te openen. Gy weet de onvermoeide en belangelooze pogingen daertoe aengewend, en vele uwer mogen het gelukkig flagen derzelve ook aen hunne eigen me* dewerking toefchryven. Maer gy zult ook geerne aen uwen van de perre den lof afftaen, dat hy het grootfte aendeel aen deze pogingen gehad heeft, en dat het ontwerp door hem gekoesterd, door hem aen het licht gebragt, door zynen invloed onderfleund en gelukkiglyk volvoerd is. Aen hem is derhalven onze bloeyende Maetfchappy, behalven ontel-  LOFREDEN. 39 bare diensten, die zy dankbaer erkent, en de opoffering van zich zelf voor hare belangen , ook deze inrichting verfchuldigd, die niet eene fcheuring of verdeeling van de leden hares ligchaems, maer als de verdubbeling van haer aenwezen is. Aen hem hebben wy deze onze vergaderingen, aen hem heeft de menfchelyke famenleving al het nut te danken, dat uw arbeid, Geleerde Mannen! uit dezen boezem haer doet toevloeyen. Wy zullen zyne asfche daer voor zegenen; wy zullen, zoo dikwyls wy ons hier vereenigen, aen hem een dankbaer aendenken toewyden, en gedachtig aen hem, die alleen voor wetenfchap en deugd fcheen te leven, zal zyn yver ons bezielen, zyn voorbeeld ons ontvonken, en wy zulleu de vruchten van onzen geest, als een offer der dankbaerheid , aen zyne nagedachtenis opdragen. Doch het is niet alleen onze geleerde Maetfchappy, die in hem een fteun en edelmoedigen voorltander beweent *, het is niet alleen onze vergadering, die om zyne vroege verwelking als met rouwgcwaed bedekt is, ook andere geleerde inrichtingen in onze aenzienlyke Stad weenen met ons, en betreuren den val van hun bezielend Hoofd in hem. C 4 Ik * Toen in het jaer 1787. het ontwerp gevormd was, om de bezittingen en vergaderingen van het Zeeuwsch Genootfchap op het Raedhuis der Stad Vlisfingen over te brengen, en eenige vertrekken van het zelve daer toe in gefchiktheid te brengen, bood hy eene fom van f 700 aen', om de ko«en dezer fchikking te helpen dragen. De cprichting des Depanements gefchiedde in 't jaer 1784.  40 LOFREDEN. Ik zwyg thans, hoe onze zoo nuttige, zoo we! ingerichte en belluurde Akademie der Teken- en Bouwkunde, in hem eene zeldzame aenmoediging, een fteun en befchermer vond; hoe hy meenigmael en geerne byzondere kosten aenwendde, om derzelver Moey te bevorderen, of den yver der leerlingen aen te vimren; maer lact ik alleen uwe aendacht daerby mogen bepalen, hoe de edele natuurkunde, de Moeder veler nuttige Wetenfchappen, door hem geliefkoosd en als op de handen gedragen, zich hier eene woonplaets heeft gevestigd, waeruit alleen de wederkcerende barbaerschheid haer zal kunnen verjagen. Het was in het jaer 1778, toen hy met eenige weinige kundige mannen het ontwerp vormde, om zich gcmeenfchappelyk in deze belangryke wetenfehap te oefl'cnen, elkander onderling het licht, dat men bezat, de ontdekkingen, die men deed, mede te deelen. Deze poging wekte welhaest den yver van anderen op, deed veler weetgierigheid ontbranden, en uit dit gering beginfel is dat natuurkundig Genootfchap geiproten, dat door den naem van zoo vele aenzienlyken, door denoiibaetzuchtigen yver onzer geleerden, tot zyn tegenwoordigen luister is opgeklommen. Ik ben verzekerd', en gy zult hel my gereedelyk toeltemmen, dat ik niemand van deszelfs verfciiitldigden lof beroove, wanneer ik aen zyne zucht voor  LOFREDEN. 4J voor de verlichting der maetfchappy het beftaen dezes gezelfchaps , aen zyne medewerking deszelfs werkzaemheid en bloey, aen zyne edelmoedige onderdeuning deszelfs luister toefchryve. Wie toch was het, dan hy alleen, die zich aen het hoofd daer van plaetde, deszelfs belangen zich aen trok, en zich onvermoeid beyverde, om dit zyn werk te voltooyen en te volmaken ? Dat deze nuttige inrichting zynen val lang overleve! Dat dezelve in den loopder jaren een gedenkteken zy, hoedanigen burger deze Stad édnmael gekoesterd heeft! Toen de fmaek der voortreffelyke Natuurkunde onze Stad éénmael als aengeftoken had, wist de fteeds onvermoeyde van de perre deze gelukkige feefmetting ook tot het fchoone gedacht te doen over» gaen. Hy verzamelde eenige der aenzienelykde Vrouwen, wier doorzicht en edele weetgierigheid hy kende. Hy bedeedde alle bevalligheid der voordragt en der uitvoering, om haer de nuttigheid en invloed derzelve te doen gewaer worden , en het ruime, heerlyke veld der menfchelyke kennis haer te doen afzien , waertoe de Natuurkunde haer den ingang opende. Zyne poging, door die zyner vrienden onderfteund, daegde gelukkig, en welhaest zagen wy de bloem onzer fexe aen de voeten der wysheid nederzitten, om hare fchoonde vruchten begérig op te zamelen. Zy vormden onder zyn beduur eene maetfchappy, door wetten geregeld * j Zy bepaelden haCs re ? De oprichting dezes Genootfchaps gefchiedde in 't jaer 1785,  4» LOFREDEN. re byeenkomften, verkozen haren Onderwyzer, en oeffenden zich in eene vvetenfchap, die alleen een geestelooze voordragt boven het bereik der fexe kan plaetfen. Geene dingen meende onze van de perre, dat boven derzelver bereik, en alleen van weinige geloofde hy, dat zy boven, of liever buiten bare bcftemming op deze weereld waren. Hy kende den fynen fmaek der vrouwen, hare gelukkige bevatting, hare levendige verbeelding , haren waernemenden geest, en beklaegde haer opregtelyk, dat het vooroordeel der zeden of der opvoeding haer de middelen der verlichting uit de hand rukte, om ze alleen met behaeglyke beuzelingen te vullen. De Natuurkunde , vertoond van hare bevallige en verrasfende zyde, zoo als zy de natuur in het groot doet kennen, terwyl zy hare verbazende krachten in een kleinen omtrek doet werken, en de overtuiging der waerheid op zinnelyke proeven vestigt; deze hield hy met regt voor de gefchiktfte wetenfehap, om de vatbaerheid der fexe te oeffenen, hare opmerkzaemheid te vestigen , haren weetlust te doen ontluiken, en de, meenigmael onder de asch des vooröordeels bedolven vonk der genie, inden boezem der fchoonheidte doen ontbranden. Dat dan deze iarichting binnen ons Vaderland eenig in haer foort zy; dat de domme onkunde haer aenftare, dat de nog onkundiger fpotzucht zich misfchien ten koste derzelve vermake, wy fchroomen niet haer beftaen en voortduuring als een niet gering .«...__.:. L _ ge-  LOFREDEN. 45 gedeelte van den roem hares Jnfteflers openlyk op tö te halen. Doch ik zie, dat gy my noodigt, M. H. om tot dat gene over te gaen , dat, offchoon het flechts ontwerp en poging, flechts eene onvoltooyde poging geweest zy, nochtans de allerbeflisfendfte proeve is van zyne edelmoedige zucht voor de ware verlichting der maetfchappy, en hem als den Schutsheer aller befchaefde kennis een onverwelkbaren krans bereidt. Reeds voor vele jaren kwelde het hem, dat zyne pogingen tot bevordering der kennis zich enkel tot de Natuur- of Werktuigkundige wetenfchappen zouden bepalen; hy vormde zich uitgeftrekter uitzichten , en voelde den moed in zich, om derzelver uitvoering ten minften te ondernemen. Hy zag met fmart, hoe de meeste kundigheden, die de waerdy der famenleving uitmaken, en waerin niemand, die eenige aenmerking verdient, behoorde ongeoelfend te zyn, by den hoogeren en minderen burgerftand beide, deerlyk vervvaerloosd wierden. Hy bejammerde het bekrompen onderwys der lagere fcholen, en begreep, dat alle verbetering niet zoozeer in de inrichting van het fchoolwezen, als in de vorming van bekwame fchoolleeraars moest gezocht worden. Hy zag het verval onzer Nederduitfche fpraek, die naeuwlyks by fommige in haretaelkundige re-  44 LOFREDEN. regelen, en byna door niemand in haer kracht en rykdom gekend wordt. Hy beklaegde onze jongelingfchap, die de Gefchiedkunde, in 't byzonder die van ons Vaderland, en haer voorlichtenden fakkel, de Aerdrykskunde, door gebrek aen gepaste handleiding, niet vlytiger en als eene begunftigde uitfpanning beoeffende. Hy wenschte den fmaek voor de fraeye letteren, Welfprekenheid en Dichtkunst te doen bloeyen: vooral de kennis der zuivere zedeleer algemeen te verfpreiden, en ook den ongeleerden handleiding te geven tot de noodzakelykfte grondbeginfels der gewyde Uitlegkunde en onwaerdeerbare bybelkennis. Wy hebben, zeide hy, Hoogefcholen genoeg in ons Vaderland, om eene geleerde natie te worden, maer het ontbreekt ons aen eenvoudiger inrichtingen, om den burgerftand te befchaven, het gros der maetfchappy te verlichten, en door derzelver fmaek te veredelen, ook den kring harer werkzaemheid belangryker te maken. Zulk eene inrichting binnen zyne Moederltad het aenwezen te geven, den toegang tot dezelve voor elk, en in 't byzonder voor de fchoone fexe te openen, alle vreemde talen en vreemde geleerdheid daer uit te verbannen, en het onderwys der waerheid in eene behaeglyk eenvoudige voordragt te doen kleeden. Ziet daer het groote ontwerp, dat van de perre zich vormde, en het is voorwaer noch aen zyne pogingen, noch aen de edelmoedigfte opofferingen te wyten, dat dit verheven plan flechts even de geboorte heeft mogen zien. Toen  LOFREDE N. 45 Toen hy dit ontwerp reeds lang gekoesterd had, en flechts naer gelegenheid wachtte om het tot dadelykhcid te brengen, ftelde hy zich in het bezit van dit huis, dat, offchoon een kostbaer pand, echter tot bereiking zyner voornemens gefchikt was. Hy, noodigde op de billykfte en aennemelykfte voorwaerden, en onze Vergadering, en de Akademie der teken- en bouwkunde, en de beide natuurkundige gezelfchappen, om zich in dit gebouw te vestigen. Hier door kreeg het zelve het aenzien en den naera van het Middelburgsch Muféum. Hy vormde een -afzonderlyk Collegia, uit de hoofden van twee dier onderfcheiden Genootfchappen , aen wien hy den titel van Beftuurderen des Muféums afftond *. Voorts beftemde hy den hof, tot dit huis behoorende, voor de broederfehap der kruidkundige ten gebruike, en beyverde zich, om ook de kamer der Ontleedkunde in het zelve te vcrplaetfen f. Doch * Te weten die der Teken-Akademie, en Phyfica. Aen deze gefthiedde zelfs de overdragt van het gebouw, terwyl de Heer tam de pbrre, op zekere redelyke bedingen, de ganfche fom der kooppenningen op het, zelve uitfchoot en behield. De Hoog Welgeb. Vrouw Douariere heeft van deze geheele pretenfie, ten behoeve van het Phyfisch Genootfchap, edelmoediglyk afgezien. t In het jaer 1788 deed hy eene poging om de fmaek voor goede boeken te verlevendigen. Hy ftelde, door eene aenmerkelyke, jaerlykfche toelage, den Boekhandelaer J. P. Gillisfen in ftaet, om een foort van Letterkundig Kabinet in het Muféum te openen, waer, voor «ne matige intekeningsrirys, elk gelegenheid vond, om behalven het %.*■>  Jg L O F R È D Ë tf. 'Doch dit alles zou misfchien onbeduidend in zich zeiven geweest zyn, zoo hy hier mede geene verdere uitzichten gehad had, maer hy meende hier doof een grondflag gelegd te hebben, om de uitvoering 2yner hoogere voornemens op te bouwen. Dit Muféttifi, indien het niet een dood ligchaem, of ten hoogden eene geringe pralery zou blyvert; indien het eens van uitgebreider invloed en werkzaemheid zyn zou, had eenen opziener van nooden , die als beminnaer en beoeffenaer der wetenfchappen met eenigen lof bekend dond; den zoodanigen wilde hy geerne alle de nog overige zynde vertrekken, een gedeelte van dit huis ter woning afdaen, en daer en boven voor deszelfs bedaen zoo lang op zyne eigen kosten zorg dragen, tot dat het zelve op eene andere wys genoegzaem bevestigd was. Hy zocht derhalven eenen gefchikten man, dien hy daer toe aen zyne medebeduurderen des Muféums voordragen, en ook aen de Regeerders dezer Stad kon aenbevelen, die zich van alle andere betrekkingen ontdaen wilde, om zich alleen aen den bloey van dit gedicht, en de bevordering der menfchelyke kennis op te offeren; die zich ten minsten met eenige, en met de belangrykde wetenfchappen tot befchaving en ver- gebruik van verfcheide voorname oude en hedendaegfche werken» (flie dagelyks uitkomende fehaften te lezen, en onder wieadclyte gefprefcken te beoordeelen.  LOFREDEN. 4? verlichting van den burgerftand gemeenzaem gemack-t had, en zich verbinden zou, om in de NederduiCfche tael openbaer onderwys in dezelve te geven. Ziet daer zyn plan, zyne yverige en hefcheiden po* gingen, en de voornaemfte hindernis tegen dezelve, die alleen in het vinden der behoorlyke bezolding voor zulk eenen opziener gelegen was, door zyne edelmoedigheid uit den weg geruimd. Hier in kent gy uwen van de perre, en ik zou dwaesfelyk mynen lof verfpillen, indien ik iets tot aenpryzing eener zoo edele gezindheid zeggen wilde, die flechts eenvoudig behoeft vermeld te worden. Of hy zulk eenen man gevonden heeft ? Hy heeft denzelven meenen te vinden M. H. Door gunflige en misfchien al te vleyende berichten by hem bekend geworden, heeft hy aen my zyne vereerende voorftellingen gedaen; hy heeft my bereid gevonden, om voor dezelve de banden, die my nog aen myne vorige bediening verknocht hielden, geheel los te maken ; bereid om aen zyne oogmerken te beantwoorden , naer myn vermogen , en naer de geringe oeffening van mynen jeugdigen leeftyd. Op dezen voet heb ik my aen hem verbonden, om zyn mede-arbeider in geleerdheid en bybelöeffening te wezen, ert zyne huisfelyke Godsdienstoeffeningen waer te nemen , tot dat hy gelegenheid erlangen zou, om aen zyne verhevener oogmerken my dienstbaer te maken. Gelyk ik, na zyn verfcheiden, niet zou kunnen begéren of verkiezen, om in zulle eene betrekking geplaetst te  4*8 LOF R e D B Nj te zyn, zoo zal ik my ook nimmer beklagen, dat by deze gelegenheid vruchteloos gezocht heeft; daeraen heb ik de twee gelukkigfte jaren mynes levens te daiw Jken gehad, en zoo ik meende my te mogen beklagen, het zou voorzeker niet over Hem zyn. • Dus. is dit fchoone ontwerp flechts'tot aen de geboorte kunnen geraken, en verydeld, gelyk meer zyner edele ontwerpen, gelyk hy nimmer al het nut beeft kunnen te weeg brengen t waer toe zyn vermogen en gezindheid hem in ftaet ftelden. Ik zal de redenen hiervan niet trachten te doorgronden : de rampzaligheid der tyden, die wy beleefd hebben, .heeft hier aen veel kunnen toebrengen; andere oorzaken hebben daer toe kunnen medewerken .... doch het gordyn valle! Dit is het noodlot van alle groote mannen, door alle eeuwen heen geweest, dat hunne verhevenfte bedoelingen op de onvolmaektheid der menfchelyke maetfchappy als fchipbreuk le. den, en dat zy, ten loon hunner belangelooze opoffering van zich zelf, de weereld met deze bewustheid hebben verlaten: ik heb iets groots willen verrichten ! , Kan ik hier nu het penfeel nederleggen, en myne reden fluiten, M. H., daer ik u van de perre •als Staetsman, als Geleerden, en als Schutsheer aller befchaefde wetenfchappen, naer myn vermogen geschetst heb ? Of mist myne beeltenis nog hare houding, hare levendige verwen, en is zy nog als on11 be.  Lofrede n4 49 bezield voor uwen geest gemaeld? Eischt gy, dat ik rnyne fchets voltooye, dat ik wederom, en thans bevende, het penfeel opvatte, om zyne deugden, zyn zedelyk karakter af te beelden ? Ja! bevende zal ik de laetfte hand aeil myne fchildery leggen; ik zal al de kracht van mynen geest te hulp roepen, omniet, door het tederfte aendenken vervoerd, in den toon der diepe weemoedigheid weg te zinken: en fchoon ik moeds genoeg gehad heb, om u den man van fchitterende verdiensten voor te ftellen, die moed ontbreekt my, om den menfzhenvriend te tekenen. Maer neen ! vergt van my deze poging niet; zybe-" boort niet tot myne tegenwoordige roeping; zy is boven den post van een lofredenaer! liet zy zoo, dat de deugd alleen roemwaerdig is; dat de blinkendfte daden dan eerst lof verdienen, wanneer zy uit dit reine grondbeginfel zyn voortgefproten ! maer dit grondbeginfel zelf is ver boven allen lof verheven; hes zoekt denzelven niet; het veracht een fchralen roem , dien het met de gelukkig geflaegde boosheid in dezs weereld deelen moet, en ftaet alleen naer de goedkeuring van Hem, die in 't verborgen ziet. Gy, zeldzame Nederigheid, die ons leert een ander uitnemender te fchatten, dan wy zelve zyn, dia «iemand vernedert, niemand beledigt, niemand ia O rug  5ö LOFREDEN. rug floot; die den beminnelyken Grooten, in 't midden zyner pracht, herinnert aen de waerdy der bloedverwantfchap, waer door wy alle, uit éénen vader gefproten, aen elkander verbonden zyn : Hy kende u en was uw voedflerling. Hy verwarde u niet met dien uiterlyken mom der valfche zedigheid, die u befpottelyk nabootst. Gy woondet in zyn hart en befluurde zyne edele eerzucht, om alleen door loffelyke en goede daden boven anderen uit te munten. Gy leerde hem tot den geringflen zyner medeburgeren afdalen, zonder dwang of achterhoudenheid, deszelfs belangen als zyne eigen te behartigen, en als een mensch zich alles aen te trekken, wat menfehelyk gevoel betreft. Maer gy gebiedt my ook fpaer•zaem te zyn in den roem van zyn deugdzaem karakter, en door geen ydelen ophef hem een verdachten lof toe te zwaeyen. En waer toe zoude ik trachten u zyn zachtmoedig, toegevend, medelydend hart af te malen, zyn heufchen omgang , de waerdy zyner onfehatbare vriendfchap? Vruchteloos zou ik pogen den diepen indruk, die'dezelve voor het overige myner dagen op my gemaekt hebben , flechts eenigermate aen den dag te leggen, en uwe flaeuwlte herinnering zou myne woorden in dorre klanken doen verwandelen. Hy beledigde niemand, hy wist veröngelykingen te verdragen , te vergeten en met weldaden te beantwoorden , en het ontbrak zyne grootmoedigheid- aen geerw» voor-  LOFREDEN. ja voorwerpen, om zich luisterryker te vertoonen, da» ik dezelve fchetfen kan. Waer toe zoude ik zynen yver, om elk te behagen , te dienen , en van ieder bemind te worden; zyne trouw, zyne opregtheid en redelykheid, zyne verhevenheid boven alle menfchenhatende vooröordeelen; zyn onverwinnelyken afkeer voor al wat laeg en fchandelyk was, waer toe zoude ik dezelve in het breede ophalen; zy vertoonden zich in hem ongetooyd, in alle hare natuurlyke bevalligheid, en ik zou een gedwongen, kunftigen opfchik aen dezelve verfpillen? Ja! hy was de zegen der maetfchappy, hy deelde nimmer in cenig ontwerp, dat zyne nagedachtenis zou ;kunnen bezwalken, en zyne gevoelens waren rein gelyk zyn wandel. Waer toe zoude ik in den lof zyner onbeperkte weldadigheid uitweiden ? Hy leefde flechts om goed te doen; zynen e venmensen op allerlei wys gelukkigte maken was de behoefte van zyn hart geworden. Daer toe van zynen overvloed te geven, met geopende handen mildelyk uit te deelen, kostte aen zyn onbekrompen hart zoo weinig, dat hy zich veeleer gelukkig rekende, gelyk aen het Opperwezen „ de uitdeeler zyner gaven te kunnen zyn. Nimmer maekte hy eenigen ophef van zyne milddadigheid, nimmer bewees hy ze in 't openbaer, dan waer de omftandigheden het eischten en wettigden, en zelfs het vertrouwen D 2 der  52 LOFREDEN. de'r vriendfchap kon de mededeeling zyner geheime weldaden niet aen zyne kieschheid ontrukken. En ik zou dezelve uittrompetten? Zyne nagedachtenis ontëeren, door zyne deugd eenen loon te bereiden, 'dien hy nimmer begeerd heeft? Ver zy het van my 'zelfs dit denkbeeld te koesteren! Komt veel eer gy allen, die aen hem het genoegen uwes levens, gelukkige dagen en jaren te danken hebt, ik zal my met uwe meenigte vergezellen, my aen het hoofd van u allen plaetfen. Komt gy kranke, die hy verkwikt, gy behoeftige, die hy gevoed en gekleed , gy oude van dagen, die hy onderfteund heeft j gy ongelukkige, die hy broederlyk te gemoet kwam, Wier hoofd hy opbeurde, wier donkere uitzichten hy ophelderde! komt laten wy, vóór alle andere loffpraek, aen hem ons weemoedig aendenken , onze dankbare tranen wyden! laten wy zyne liille rustplaets opzoeken, en weenende op zyn grafzerk fchryven; hier ligt een menfehenvriend! Edele van de perre, uwe deugden zyn met uwe beeltenis in myn hart gegraveerd; geene jaren zullen hare trekken doen verflaeuwen: aen weinige edele zielen zal ik, in de aendoenlyke eenzaemheid der vertrouwde vriendfchap, myn hart over u uitftorten; maer nimmer zal ik uwe nagedachtenis onteeren, of door een ydelen ophef u een verdachten lof toezwaeyen', Ja  LOFREDEN. 53 Ja M. H! gy weet het, hy was een beminnelyk man. Men kon de liefde der braeffte zyner medeburgeren niet uitfluitender bezitten, dan hy in dezelve deelde. Zyne achting en de roem van zyn karakter waren gevestigd, zoo ver men zynen naem kende. Wat men hem zag verrichten, daer van hield elk zich verzekerd, dat hy nimmer uit baetzucht of zelfzoekende bedoelingen handelde, nimmer om eenige lage drift te voldoen, maer dat verhevenheid en edelmoedigheid het kenmerk zyner grondbeginfelen waren , die hy nimmer verlochende. Zyne zwakheden zelf kónden den gunfligen indruk indruk van zyn karakter niet uitwisfchen; zy konden voor hem kwellend en verdrietig, en de bron veler onaengenaemheden zyn, maer zy waren het nimmer voor een ander ! Doch wat is menfchelyke deugd ? het gevolg der opvoeding en der vooroordeelen zelfs; meenigmael eene fchoon- fchynende zwakheid, en ten hoogden het uitwerkfel eener aengeboren geaertheid, de vrucht van een gelukkig ligchaemsgeftel! Maer laten we ons door geene klanken of magtfpreuken verblinden. Wy hebben, 't is helaeswaer! weinig reden, om ons op de deugd onzes geflachts te verhoogmoedigen , maer zy heeft nogthans één fteunpunt, één grondbeginfel, dat haer veradelt, en haer zyn doet 't geen zy moet wezen , ftryd en opoffering. En dit beginD 3 fej  54 LOFREDEN. fel is de Godsdienst. Vertrouwt u niet op de deugd van hem, die geen Godsdienst bezit, gelyk gy den Godsdienst mistrouwt van hem, die geen deugd bezit. Ik zou weinig regt doen aen uwe gevoelens M. H. indien ik meende, dat de lof van van de perre 's Godvrucht uw kiesch gehoor, door den wanfmaek onzer Godsdienstlooze eeuw niet bedorven, zou beledigen. Maer Godvrucht is weder een dier zeldzame hoedanigheden, die flechts in ftilte gevoeld, met dankbaerheid nagedacht, en met yver gevolgd willen zyn, terwyl eene loffpraek haer zoo weinig vereert, dat die haer veeleer zou fchynen te verne? deren. Deze reden alleen verhindert my, om over de Godsdienstige gevoelens van onzen zaligen vriend zoo te fpreken , als ik geerne zou willen, gelyk ik zou kunnen doen, daer ik geduurende meer dan twee jaren deelgenoot van zynen dagelykfehen omgang, en als door den Godsdienst zeiven aen hem verbonden gexveest ben. Hy droeg een dankbaer hart voor het Opperwezen om, en beminde God als zynen Weldoener. Niets was hem vreemder, dan de denkwyze van vele, die ongevoelig voor hun geluk, hunnen zegen flechts als hun wettig deel aenmerken , en alleen hunne  LOFREDEN. 55 ne fmarten en kwellingen by God als in rekening brengen. Hy was welfprekend in de optelling zyner meenigvuldige voorregten; deze herinnering maekte hem dikwyls weemoedig, en hy verblydde zich in zyne rampen en te leurftellingen, als matigingen van een geluk, dat hy voor al te groot, al te onderfcheiden hield van dat der meeste zyner medemenfchen. Zoo dikwyls deze herinnering in hem opwelde, zag ik zyn edel hart van aendoeningen overvloeyen, en zyne gevoelens, zyn gelaet en woorden vereenigden zich in den lof des Oneindigen! Het gevoel zyner menfchelyke afhankelykheid, zoo wel in zyn geestelyk als uitwendig beftaen, was hem niet flechts gemeenzaem, maer een heerfchende trek in zyne denkwyze. Hy befchouwde het als het gevoel onzer kinderlyke betrekking op Hem, die ons gefchapen heeft; een gevoel, dat den mensch zoo zeer veradelt, als het hem verootmoedigt, daer het ons als met God vereenigt, in God doet leven en zyn! Hy bezat dat groote kenmerk van een Godvruchtig hart, een vast en kinderlyk geloof aen de Voorzienigheid. Zyn leven was hem de weg, de Vaderlyke leiding van God, wiens hand alleen den doolhof der aerdfche wisfelvalligheid tot een effen en veilig pad' kan maken. Een wenk van Gods albeftuur was hem meer, dan de raed en voorftelling van alle zyne D 4 vrien.-  56 LOFREDEN* vrienden, en de fchroom, die hem meenigmaalweerhield om zyne voornemens uit te voeren of aen te dringen, was de eerbiedige fchroom van eenen mensch, die liever met het Opperwezen wenscht famen te werken, dan alleen op zyn eigen inzichten hoogmoedig te vertrouwen. Hy oeffende zicli om zyn hart los te maken van al wat hem aen de weereld verbond. Zich in ftaet te gevoelen; om, wanneer God, zyn pligt of zyn Vaderland hem riepen, zyne dierbaerfte bezittingen zelve af te ftaen, dit was de wensch, die hem meenigmael op de lippen zweefde; dit was de hoogmoed van eenen man, die anders hec goede des levens wist te genieten, en de genoegens te fmaken, die op zynen weg ontloken. Gods heilige openbaring was hem boven alles dierbaer; derzelver kracht en verhevenheid werkten vermogend op zyn hart. Den tyd , waer in ik, door zyn Godvruchtigen yver opgewekt en ontvlamd, alle myne pogingen infpande, om voor hem en zyn huisgezin dit onfehatbaer boek, in deszelfs fchoonheid en goddelykheid, voor te dragen, heeft hy dikwyls den gelukkigften tyd zynes levens genoemd. Hy fchaemde zich zyner Godsdienstige gezindheid ïiiet; zonder den ophef der gemaektheid deed hy zich kennen als een Christen; en de voorganger zy»er huisgenooten te zyn, hen tot de kennis van Gods woord  LOFREDEN. 57 woord op te leiden, met hen voor het Öppervvezea neder te knielen was zyne blydfehap en zyn roem! Met de gedachten des doods en der onfterfelykhcid was hy ten internen gemeenzaem; zy waren hem als vertrouwde, troostryke vrienden in de eenzaemheid; zyne dierbaerfte uitzichten flrekten zich uit tot over het graf. Zyne verbeelding door het woord der openbaring voor te lichten en te ontgloeyen, om zich geheel te kunnen verplactfen in die zalige maetfchappy, waer Christus aen het hoofd zyner verlosten, hen van alle onvolmaektheid zal gezuiverd hebben ; dit was zyne begunfligde bezigheid, en, gelyk hy meenigmael beleed, ook de nuttigde voor zyn hart, zyne krach■tigfte opwekking tot een heinelsgezjnden wandel. Hy was een Christen, niet in die flaeuwe, uitgeftrekte betekenis, waer door deze heerlyke naem dagelyks ontheiligd wordt, maer een Christen door zyn geloof aen de leer der Verzoening. Hy beleed dezelve niet flechts als eene grondftelling van ons kerk genootfchap , noch uit enkele overtuiging der waerheid , maer als noodzakelyk voor de rust van zyn gemoed, als de grond zyner verzekering van Gods onfchatbare gunst, en als zyn vertrouwen voor de eeuwig, lieid. Dit geloof was by hem helder en verzekerd, en hy kende geen veiliger toets van hetzelve, dan een waer Christelyk gevoelen, eene gezindheid, eenigermate gelykvormig aen Oi» van Jezus en zyne Apostelen. Zag  5S LOFREDEN. v Zoo leefde van de perre, zoo ftierfhy ook, gelyk een zegepralend Christen, die door de verdiensten' van zynen Heer en Verlosfer reeds den dood en het graf heeft overwonnen. Zoo is hy, voor een verblyf in zaliger gewesten, aen ons oog voor altoos ontrukt! Wy ftaren hem weenende achterna, en 't geen ons van hem is overgebleven, zyn voorbeeld en zyn aendenken , zullen ons fteeds onfehendbaer j en heilig aen ons hart wezen !