VERHANDELING OVER DEN PLIGT der REGTERS I N HOLLAND en WEST-VRIESLAND, OM ALLEEN NAAR DEN INHOUD DER WETTEN VONNIS TE VELLEN.   VERHANDELING flr o v e> b. den PLIGT der REGTERS 0 i n HOLLAND en WEST-VRIESLAND* OM ALLEEN NAAR DEN INHOUD DER WETTEN VONNIS TE VELLEN; i) O O R W. BERNARDUS ALBERTUS van HOUTEN4 ADVOCAAT jpractizeerende te amsterdam* Te AMSTERDAM, by HENDRIK G A R T M A N. 1 7 9 4-  Geen exempbaren worden voor echt erkend, dan die door den Autheur onderteekend zyn.  1 oen ik in het voorleden jaar 1793. tnyne Inaugurale Disfsrtatie de Judicibus Hollandis certi privatas cauflas judicandi norma numquam deflitutis; neque ea fuperioribus, fchreev, welke ik in 'f begin van CHober, aan de Leidfche Hoogs School pro gradu gedefendeerd heb; Jlelde ik my niet anders voor, of zy zoude een gelyk lot met zeer veeV anderen ondergaan , en door de meesten by den hoop hunner overigen gelegd worden. Ik had ook geen reden om iets beters te verw/agten. Veel minder durvJs ik my vlyen, dat zy by fommigen, die zich nog verleedigen mogten, vm ze te leezen, eenige goedkeuring zoude wegdraagen. Het was uit dien hoofde zeer tegen tnyne verwagting, dat deeze en geene my aanfpoorden om die te vertaaien, en by die gelegenheid, zoo wel het geen ik in des eerjle deels 2ds Hoofdftuk over het gebruik onzer fubfidiaire of lehulpregten Jlechts in eenige jlellingcn voorge* 2 draa-  ïv VOORREDEN, draagen, en niet dan met een enkel woord bewee* zen had, nader te ontwikkelen, als het derde deel^ waarin ik zou aantoonen, „dat, wanneer de bur„ gerlyke wetten ontbreeken, het natuurregt dat 5, gebrek met zich zelv vervulle, en in dat geval j, ook het rigtfnoer zy, naar het welk onze Reg- ters te vonnis/en hebben', volgens myne be~ lovte (*), aftemaaken. Hoezeer ik eenen weer* zin had , weder eene Disftrtalie in handen ts neemen , welke niet anders dan de vrugt eener gedwongen noodzaaklykheid is; Hoezeer de moeijelykheid der ftojfe, welke ik in dat 2de Hoofdftuk behandelde , my wederhouden kon , om ,er my dieper intewikkelen: Hoezeer ik, eimlelyk, myne gedaane belovte nog wel een wyle tyds vertraagen viogt, wilde ik my echter niet geheel onttrekken, doch verkoos, om tevens my zetven te gerieven, eerst deszelvs tweede deel nog eens op te neemen * en, daar ik nog het een en ander, hier toe betreklyk, verzameld had, de verhandeling te fchry~ ven, welke ik thans den Leezer aanbiede. Ik deed dit te meer, om dat over dit onderwerp door niemand opzetlyk gefchreeven is. De verpligting des Regters, van welke wy fpreeken, wordt in de gefchrivlen over des Regters ampt en (*) Coijf. Dia. Diffatat. Prolegom. $. XL  VOORREDEN. Y en pHgten, hoedanig?, 'er zeer veele zyn (*), niet dan met een enkel woord aangeroerd. Alleen, zoo veel wy weeten, betoogde de kundige mauricius de verbondenheid des regters aan de wetten, in eene zyner Regftsgeleerde-Uitlpannin,gen (f). Maar, zoo ras ik die, naar dat evenwel myne Inaugurale Differtaiie reeds afgefchreeven was, bekomen had, zag ik, dat dit betoog niets minder dan volledig ware '■ ja, dat 'er ook niets van (*) Men zie de Interpretes a,i Tit. Inftit. de officia j . COnder dezelve paüdulphbs rs atc j us in Thef. Cl. ottonis Tom. V. p 54.3.) & ad titt. Dig. & Cod. de judiciis. In myne Disfertatifi heb ik wydcrs opgegeeven erycus puteanus: marcus jmon. muketus en joh. cokasius, welker verhandeling en redevoeringen over het ampt, het gez.ig , de pligten van een goed en ongekreukt Regter, in onze taal te Amlterdam A°. 1733. en naderhand ook te Aarnhem A*. 1752. in 8°. by malkanderen gedrukt zyn. Casparus ziiiGLF.r in Dicaftice Jeu traétatu de judicum officio & deliftis u'ii vide Concluf. 36. pig. 19. Edit. Wittenberg A°. 1702. Alvarezdevelasco. De judice perfetto, behalven welken 'er vcele anderen zyn , ais busius de officio judicis, &c. Om niet te zeggen, dat 'er, althans op de Lcidfche Academie, vry dikwyls, een' difjettatie de officio judicis, of dergelyke te voorfchyn koo:nt. (t) j. j. mauricius Regtsgel, Uiifp. D. II. Sfte Uitfp. • ■ * 3  vi VOORREDEN. van onze vaderlandfche wetten inkwam;: Trou, ■wens, mauricius erkent dit zelv in zyn voorberigt voor het 2de Deel zyner Uklpanningen; daar hy zegt: „ De laatfte (Uitipanniog) van de verbondenheid eens regters aan de wet' j, ten, is ook nog niet geheel afgewerkt. Zo 3, ik de handen ruimer had, ^(vervolgt hy) zou „ ik daar iets netters van gemaakt hebben. Doch 't is my onmoogelyk geweest, al' de Aantc„ keningen, die ik tot dat Hoofdftuk vergadert „ had, in orde te brengen, en ik geef 't der„ halven maar als een Es/ai." Het geen hy 'er wyders byvoegt: „ \ Zou „ moogelyk de moeite wel waard zyn die ftoffe „ in een' byzondcre Verhandeling uit te brei,, den", Jldde my niet weinig gerust over myne keuze ; en, gepaard met den invloed , dien de begeerte van jbmmigen op my behoort te hebben, wektte het my ook op, om dit vertoog in yt licht te geeven. Ik heb my hier in geenszints woordelyk aan myne Disfertatie gehouden; maar door 'er aanmerklyk veel by te voegen , en wel eens iets, Jchoon zelden, 'er af te laaten, daar mede zoo gehandeld, als ik vermeende met myn eigen werk te mogtn doen. Van de verpligting onzer Regters, om naar het  VOORREDEN. vu het Natuurregt te vonuisfen, heb ik, by deeze gelegenheid, ook het een en ander aangetekend. Dat het Natuurregt kragt van wet nebbe, wanneer onze byzondere burgerlyke wetten ontbreeken , zal ik opzetlyk tragten te bewyzen, in eene andere verhandeling, welke ik, naar aanleiding van het geheel eerfte Deel myner Disfertatie „ over de bronnen van ons heden„ daagsch Regt, en het regt gebruik van de „ daar toe behoorende behulpregten"; eene flof, buiten twyfel van de grootfte aangelegenheid! wanneer deeze proeve niet ongunjiig ontvangen wordt, fchryven zal. Voor het overige heb ik hier niets by te roe. gen, als 't billyk verzoek om verfchooning over alles, wat deskundigen mishaagcn mogt. Deeze zal my zoo aangenaam zyn, als den lof is voor anderen , die verder in jaaren en bekwaamer zyn, weiken eene onpartydige U oor deeling hunne fchrivten met reden toezwaait. * 4 V E R-  Novijlis , eo reUius jus dici, quo reUgiefiu* tlfervantur Leges, has enim ejfe, quae, fi yerum aiuamus, filam judicandi normam praejlant, non yagum & lubricum cujusque arbitrium. Ad hoe tarnen fere provocant Judices , qUi Leges vel msciunt, vel non intelligunt, id, quod etiam ex jurisjuranii, quod jurant, fcrmula, filius Legis tfttfui arbiirü Jacientes. Hanc culpam, ut ab Omnibus Judicibus, ita & a me amotam cupio. VAN BYNKERSHOEK,  VERHANDELING OVER DEN PLIGT der REGTERS I N HOLLAND en WEST-VRIESLAND, om alleen naar den inhoud der wetten vonnis te vellen. INLEIDING. M en acht het, met reden, voor elke Burgermaatfehappy eene zaak van de uiterfte aangelegenheid, dat'er in dezelve een famenllelzy van byzonde» re burgerlyke wetten, welke, zoo nauwkeurig mooglyk, de regten en verpligtingen der leden van de Maatfehappy bepaalen: Terwyl, ondertusfehen ,het daarftellen van zoodanige wetten weinig, jaa niets te iveeg zoude brengen, en alzoo nimmer beantwoorden kunnen aan het einde, om welk te bereiken, zy gemaakt wierden, wanneer niet te gelykertyd, aan fommigen dier leden, de magt gegeeven, en de verpligting ware opgelegd, om die wetten te handhaven en in ftand te houden, byzonder door ha$r op voorkomende gevallen toetepasfen ; door den cenen tot het vervullen zyner wetlyke verpligting, A 5 wsia*  2 VERHANDELING OVER DEN waar aan hy zich ten nadeel eens anderen onttrekt, te noodzaaken, en even daar door den anderen zyn wettig regt te verfchaffen; rekent men het, voorzeker, op geenen minderen grond, even belangryk, dat 'er zulken zyn, aan welken datampt is toebctrouwd, en die bekwaam zyn, dat naar belioorcn waarteneemen : zonder hun, zegt hierom een bekend Romeinsch Regtsgelecrde ergens (*_), hebben tvy , hoe genaamd niets aan de wetten. De Maatfehappy, waarin wy die wetten, die regters ontmoeten, zal ons, in dit opzigt, buiten twyfel, vry gelukkig toefchynen; maar dit geluk evenwel heeft dan eerst in nadruk plaats; wordt dan eerst volkomen genooten, wanneer zulke regters die voornaamfte haarer verpligtingen bctragten, welke jn het vonnisfen naar den inhoud der wetten geleegen is: zy zyn de gcene,die ons de vrugten der wetten kunnen doen genieten, en het is in deezen zin waar, 't geen ^esciiines, in zyne Oratie tegen Timarchus, zegt; dat het van hun afhangt, de wetten haare kragt, hunnen invloed, en derhal ven haare nuttigheid al of niet te doen hebben. Zeer veele zyn de natuurlykc drangredenen, welke eenen regter kunnen en moeten aanfpooren, om, zoo veel in hem is, van dien gewigtigen pligt zich te kwyten : het algemeen belang ; het oogmerk, waartoe hy tot regter gefteld is ; en dien post op zich (*) Po mp o Ni us in L. 2. §. 13. D. de Oïig. jur. „ Quan„ turn est enim Jus in ciyilale esfe, tvfi fint, qt.i jura regeren posfint PJ :  PLIGT DER REGTERS ENZ. 3 zich genoomen heeft; de wensch, de billyke ^ordering der geenen, die hunne verfchillen aan zyne regterlyke uitfpraak verblyven , en wat des meer zy; maar aan den anderen kant zyn 'er weuerum verfchcidene dingen, die boven dat alles al te gemaklyk de overhand kunnen nccmen, en op het gemoed een's regters ftcrkeren invloed hebben-, dan de eerite: Ik zal niet zeggen, dat de nevels van onkunde te meermaalen zyn doorzigt kunnen belemmeren ; maar hoe is hy dikwyls niet vry van vooroordeel en? Hoe flingeren hem zyne hartstogten dan ginds, dan weder herwaards? dan gevoelt hy eens eene geneigdheid, om gunst te verkenen, om gratie te bewyzen; dan eens wordt hy door haat en afgunst vervoerd (*). Hem kunnen wel eens, uit hoofde der vonnisfen, angst en ichrikt worden aangedaan; vreeze hem bekruipen: om nu en't geen 'er meer in aanmerking mogt kunnen koomen; en vooral den invloed , welken betrekkingen , geld, eer, aanzien, eigenbelang in ftaat zyn op hem te verkrygen, en den opzet, om voorbedagtelyk onregtvaardigheid te pleegen , daar niet by te voegen. De bevinding, dat het een of ander deezer dingen plaats greep; het vooruitzigt, dat dit maar al te dikwyls gebeuren konde; het onbehoorlyke daar van (*) Ik bedien my genoegzaam van het geen de Hooggeleerde Heer D, G. van der Kbessel zegt in zyne Oratie de Lcgijlat. Rcle;, in recipiendu jure Rom prudenüd. (Lcidje A. 1770 ) paj. 15.  4 VERHANDELING OVER DEN van in den regter, haare gevolgen tot nadeel van het algemeen belang, en dat van ieder lid der maatfehappy op zichzelv, hebben den voorzigtigen en regtgeaartea wetgeevers, door alle tyden heenen, hiertegen doen waaken, en middelen beramen en bepaalen, die dezelve zouden kunnen voork oom en. Myn tegenwoordig beftek duldt niet, dat ik dit over het algemeen bewyze: Ik heb my voorgefteld over de verpligting te handelen alleen van onze regters in deeze Provincie, om rechtvaardige vonnisfen te vellen: Ik moet derhalven alleen my bepaalen tot het geen by onze wetgecvers daaromtrend vastgefteld zy, en 't welk onze regters in de noodzaaklykbeid brengt om dat te betragten: tot de wetten, namentlyk, by welken aan onze regters gelast wordt in hunne uitfpraaken de regten te volgen, en by de formulieren of voorfchrivten van déden, welken zy , by het aanvaarden hunner bedieningen plegtig moeten bezwoeren. Deeze hebben wy voor den grondfiug te houden, op welken die verpligting voorna in en llyk berustende is. Naardien evenwel die wetten en formulieren niet iets nieuws behelzen ; dat is, naardien zy alleenlyk eenen pligt voorfchryven, tot den welken elk regter, zelfs zonder bevel van den vvetgeever, uit de natuurwet gehouden is; daar deeze hem zyne vcrpligtingen, als regter, leert; hem gebiedt het geen hy in die betrekking heeft te betragtcn en naar te Iaaten; zal het een' ieder niet alleen niet overtollig, maar zelfs noodzaaklyk moeten voorkoomeq, dat wy  PLÏÖT DER REGTERS ENZ. $ wy ook over de verbondenheid der regters aan ds wetten handelen, zoo als hun die in het natuurregt wordt voorgelehreeven. Hiertoe zullen wy het Eerfle Hoof dfl'uk befteeden; terwyl wy in het tweede onze vaderlandfche wetten, als nadruklyk het natuurregt bekragtigende, zullen naargaan en opgeeven. Ik Ichryf dit vertoog > zoo min als ik myne inaugurale disfertatie gefchreeven heb , niet, om onze regters hunnen pligt eens te leeren, of hun dien eens te herinneren, als of ik de beoefening van denzelven in twyfel trok:ik vermeet mygecnszints, my daar over uit te laaten of te oordeelen; De ondervinding heeft wel veelal geleeraard, dat 'er geen pligt meer verzuimd wierdt, dan even deezen: de zorgvuldigheid der wetgeevers in het aandringen op de betragting van denzelven; het herhaald bevel, om dien in acht te neemen: zoo veele uiterlyke gewysden; (want, zoo 'er iets in Haat zy om ons te overtuigen, zyn het deeze.) De met verontwaardiging gepaard gaande klagten , eindelyk, zoo van anderen, als van dien uitmuntenden voorzitter des Hoogen Raads van bynkershoek (*) over het niet betragten van dien pligt, geevenwel, wat onze vroegere vaderlandfche regters betreft, der waarheid van ons gezegde, meer dan (*) Hy laat 'er zich nadruklyk over uit in Prafat. Tom U Obftrv- Jut. Rom. — Zie ook de geleerde lnatig. Dislert. vari den Heer L. E. van E c k , de judicis arbitrlo ia panis infigendis legibut. circitmfcripio. (Leid* A, pag. 4.  B VERHANDELING OVER DE$ dan overvloedig getuigenis ; maar wat liet al of niet beoefenen van dien pligt in laater dagen aangaat, een yder kan hier met het geen hy ondervonden en gezien heeft te rade gaan;doch de voorzigtigheid verbiedt evenwel daaruit, tot het een zoo min als tot het ander over het algemeen te befluitcn. Het is indedaad moeijelyk te beöordeelen, en nok uit dien hoofde, fchoon ons niets wederhoudt daar onbevooroordeeld over te denken niet alleen, maar zelfs, gelyk b ynkershoek en andere gedaan hebben, onze gedagtéfl te uiten , nogthans ver het beste, dit fteeds aan der regters geweeten, en het toeverzigt des wetgeevers, by wien men in alle gevallen zich kan vervoegen, over te Iaaten. Maar nu ter zaake. I. HOOFD STU K. Over die verpligting, zo als sy berust op gronden van het Natuurregt. w %. I. W y hebben in dit eerfte Hoofdftuk de verpligting van élk regter, om naar den inhoud der wetten vonnis te vellen, te befchouwen, zo als die op het Natuurregt gegrond is. Wy zouden misrchien voldaan, kunnen met ten dien einde aan te wyzen, wat het natuurregt in dit opzigt van hem, als regter aangemerkt, vordert; maar ik achte het té bckngryk, dan dat ik my nietopzetlyk beezig zou houden, met dien gewigtigen grond aan te voe-  ffLIGT DER REGTERS ENZ'. f voeren, welken de betrekking van den regter tot die burgcrlyke maatfehappy, waar van hy een medelid is, ons als van zelfs voor den aandagt brengt. Wy moeten hiertoe deeze zaak van wat hooger ophaalen. §. II. Men denkt verfchillend over denoorfprong der burgcrlyke maatfehappy en, en de redenen die den menfehen bewoogen hebben, zich tot dezelve te vereenigen; doch wat 'er van zyn mooge : te voren, toen men, gelyk althans in den beginne geweest zal zyn, van eikanderen was afgefcheiden; en naderhand, toen men, gelyk waarfchynlyk is, 'hier en daar meer vereend met eikanderen leevde, was men door geene andere banden, dan welke de Natuur zelv' tusfehen den menfehen gelegd had, aan elkandcren verbonden; maar men wierdt ook door geen ander roerfel, dan 't welk zy wederom zelv' daarftclde , bewoogen , om zyn's naastens nut, voordeel, welwezen te behartigen en te bewerken verder, als waartoe deeze of geene zich aan zynen medemensch byzonder verpligt had ; maar men was niet maatfehappylyk als burgers vereend, (het doet 'er niets toe, wat aanleiding tot die vereeniging gaf,) of men was elk in die maatfehappy, waartoe hy behoorde, aan den anderen nauwer verbonden; men had nu te famen een en het zelvde belang, het algemeen welzyn: men had hoofd voor hoofd zich onderling verpligt, om dat uit al zyn vermogen te behartigen. Niemand twyfelt 'er aan of dit is nog heden zoo. Een ygelyk die in eene burgerlyke maatfehappy leevt, heeft zicli ■ver-  8 VERHANDELING OVER DIN verpligt, en is derhalven gehouden, om alles aan té wenden wat in hem is, tot bevordering, ter verzekering van dat welwezen: hiertoe behoort, inzonderheid , ook de medewerking ter inftandhouding van ailcs wat in de maatfehappy tot het bereiken van dat geluk, 't welk dezelve kan doen genieten, noodzaaklyk is: onder dat alles komen voornament' lyk de byzondere burgerlyke wetten in aanmerking. §. Itl Deeze zyn het, welke, wanneer zy wel ingerigt zyn, op het naauwkeurigst, en zoo veel dit maar eenigzints mooglyk is, in alle gevallen, een yders regten en verpligtingen bepaaien; zy zyn de regels voor onze gedragingen; deeze worden aan haar getoetst ;zy zyn het rigtfnoer, naar 't w£Ik onze burgerlyke gefchillen moeten worden uitgeweezen: zy doen ons ftaat maaken op de veiligheid onzes levens: zy verzekeren ons onze vryheid, terwyl zy het doen van alles, wat met de wetten begaanbaar is, in onze magt laaten: onze goederen, eigendommen, bezittingen doen zy de onze blyven; zy vergewisfen het regt, het welk wy op malkanderen verkrygen mogten: wordt 'er iets tegen het een of ander van dat al.'es ondernoomen, zy doen dat met alle magt tegengaan: is 'er iets misdaan, zy ïtrafTen het in den daadcr op eene behoorlykc wyze; zy doen den verongelyker de fchade beteren, vergoeden, herfteÜen, aan hem die fchade leedt, die verongelykt wierdt: zy zyn des gefchikt ter bevordering, ter verzekering van het onderling welwezen.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 9 §. IV. Derzelver noödzaaklykheid in goeden ernst te willen ontkennen, is de dwaasheid zelve. Wy hebben het daarvoor te houden, dat even weinig, als een lighaam zonder ziel, of een gebouw zonder grondvest beftaan kunnen, eene maatfehappy in ftand zoude blyven zonder zoodanige byzondere burgerlyke wetten De vereeniging tot het maatfehappylyk leven konde wel meer gelukkig meer veilig doen leeven; maar, aan den anderen kant, baande zy, onvermydlyk, den weg, langs welken gemaklyker allerlye euveldaaden gepleegd, konden worden. De fchaamte, de waarheid, de trouw en verdere deugden wierden door oneerbaarheid, trouwloosheid, bedrog, leiïgen, geweld, en eene onverzaadlyke begeerte, om een' ander,tot verryking van zich zeiven, het zyne te ontzetten, vervangen (f); de eenige dryv-veeren derhalven, welke heuren oorfprong van de natuur hebben, het edele, het beminnenswaardige der deugd; de gedagte, dat het op deeze of geene wyze inrigten van onze daaden met den wil van onzen Schepper zoude overeenkomen, waren niet vermogende genoeg, (*) Ciceho zegt, Om. pro Cluent. Cap. 53. Mens & animus fif confilium, & fententia ciyitatis, poftta ejl in legibus. Ut corpora noflra fine meute; fic civitas fine lege fiuis partibus, ui siervis, ac fanguine & membris uti non potejl. Cf) Bekend zyn de regels by ovidius in Metamorph, Protinus erupit yenae pejoris in aevum Omne nefas; fugere pudor, yerumque, fidesqtie, In quorum fubiére loium fraudesque, dolique, Jnfitiiaeque, & yis, & amor fcelsratus liabsmli, B  IO VERHANDELING OVER DEN noeg, om den menfehen aan te zetten, veel min. der, om hun over te buigen tot het inftellcn en behouden van eene zoo regtmatige levensvvyze, als hun betaamde: fteeds wierden 'er nieuwe listen, waartoe wederom dat vereenigd famcnleven aanleiding gav, gefmeed en ten uitvoer gebragt: de vermenigvuldiging der menfehen vermenigvuldigde de behoevten, en deeze de onderlinge handelingen der menfehen; den omgang, het handeldryven met leden van andere maatfehappy en; de meer en meer toeneemende zeevaart deeden nieuwe verbindtenisfen, ook tusfehen de leden van een en dezelvde maatfehappy, ontfb.an; men gav aan uiterfte willen, welke volgens het natuurregt onbegaanbaar zyn', eene kragt zelfs gelyk aan die van wetteh; men regelde eene erv opvolging ab intejlato^ en wat des meer zy. Moest niet dit alles op zulk eene wyze worden iilgerigt, dat het aan 't algemeen belang niet alleen niet tot nadeel, maar ook tot deszelvswelwezen ftrektte? Moest niet hetgeen men voor misdaaden te houden, en naar te laaten had, duidlyk bepaald; moesten 'er geene ftraffen op de misdaaden gefield worden? Om kort te zyn: moesten zoo niet alle de daaden van alle de leden der maatfehappy, voor zoo veel 't algemeen belang dat vorderde, ondergefchikt zyn aan zekere regels, naar welke die ingerigt en beoordeeld zouden worden ? §. V. Het natuurregt geevt wel zoodanige voorfchrivten aan de hand; maar niet volkomen: het bepaalt dikwyls in 't geheel niets: dikwyls zoo algemeen, dat het ons in byzondere gevallen verlegen  PI. TGT DER REGTERS ENZ. II gen Iaat, of wegens deszelvs algemeenheid, voltrekt' niet gevolgd kan worden : het kent geene ftraffen , welke nogthans onvermydlyk z^,n: Het ware dienthalven niet genoeg geweest, zonder verdere bepaalingen , zich alleen daaraan te hebben willen houden; te verbinden, om dat naar te komen, wat het voorfchryvt; of eenen algemeenen regel te ftellen, welke inhieldt, dat zich een ygelyk naar het natuurregt te fchikken zoude hebben: te minder gonocg, om dat men yder ogenblik over deszelvs uitfpraaken met malkanderen verfchillen zou. 'Er moesten dan byzondere burgerlyke wetten wezen, welke, ja, zoo weinig als mooglyk was, maar echter zoo veel, als het algemeen belang vereischtte, zelfs van de natuurwetten afweek en; welke alles regelden, voor zoo ver dit gefchiederj. konde,en op allerlye voorkomende gevallen zouden kunnen en moeten worden toegepast (*_). §• VI. (») Jus Naturas ipfum per fe, (zegt manutius in Libro da Legibus , Cup. i.) fine confuetudine iS legibus, ad optimum yitae conditionem fatis erat; fatis enhn beate yiyeremus, fi naturam ducem fcqueremur : fed quia, quod jujlum & laudabile eft , multi, vel quia fuut hebetes, non intelligunt, vel, quia fuut improbi, iijjimutant s iccirco , ne peceattibut daretur excufandï ïqcus, fcripta lex ejl, qua quid agendum, fiigiendumye efet, perpeluis litterarum notis lefiatum, atque expreff'um ante oculot poneret. Et reliqna. Zie voorts de Prolegom. van myne Dijfert. §. i. fqq. en de Schryvers, aldaar door my aangehaald: Otto tti Pufendorf. de of. hom. £? ciyis. Lib II. Cap. 12. §. 4. Hertz 1 o s de Co.'Ufione Legum feél:. 3. 1 — 3 en F. G. P E s 1e 1. ia addkam. Fundament. Juri.-prud. Nat. §, XI. met 't geen ik wy.. <£rs §. IX. vau dit Hoofdftuk febryve. B a  12 VERHANDELING OVER DEN §. VI. By yder volk nu zyn zoodanige wetten, in meerdere of mindere volmaaktheid, beraamden vastgefteld : derzelver by een verfameld lighaam heeft den naam van het byzonder burgerlek regt. Offchoon wy in ons Vaderland juist geen fiimenjlel van dezelve hebben, en het te vreezen zy, dat wy het nimmer krygen zullen; wy hebben echter ook zulke byzondere burgerlyke wetten. Men mooge dan over de onvolkomenheid van ons regt denken, zoo als men begeert; het zy verfpreidxonder andere wetten; het zy op byzondere plaatfen in veele zaaken zoo verfchillend, als het is; het bevatte een geheel wetboek van een ander volk; deszelvs gebrek moete met nog andere vreemde wetten vervuld worden; het zy, niettcgenftaande een aantal behulpregten zoo onvolledig, dat men het Natuurregt moete te baat necmen, of, laat ik liever zeggen, zich naar hetzelve fchikken, dat volgen; (*) wy befchouwen hier alleen den inhoud daarvan; de bepaaling der byzondere burgerlyke regten en pligten van elk ingezeten. Het einde en oogmerk; de bevordering van liet burgcrlyk welzyn. Daar toe is het noodzaaklyk; daar toe is het nuttig. §. VII. Is dit zoo, gelyk men met geen den minden fchyn van reden kan loochenen, dan fpreekt het ook van zelfs, dat een ygelyk, uit al zyn vermogen, tot inftandhouding van zulke wetten (*} Men neemt vrrkecrddyk doorgaands eerst de wetten in aanmerking, daar men voor alles het natuurregt moest na*?» gaan, en dan zien, of de wetten iets anders bepaalden.  PLTGT DER REGTERS ENZ. 13 ten moet medewerken: is dit waar wat allen betreft, bet is waar, wat den regter belangt; ja het is van den regter in het byzonder waar: of heeft niet de regter het grootst vermogen? den grootften invloed? men herinnere hier zich dat gezegde van aeschines. Wanneer een regter de wetten niet en volgt in zyne vonnisfen, zullen zy welras ook by elk een haar gezag verliezen: en in tegendeel, volgt hy ze; dit zal anderen opfpooren, zich naar dezelve te fchikken; die te gehoorzaamen. Kunnen wy nu uit dit alles niet befluiten, dat het Natuurregt den regter eene fterke verpligting oplegt, om de wetten te handhaven ? en, daar dit boven al in het ftiptelyk volgen der wetten in zyne regter lyke uitfpraaken bertaat, om dat altoos, zoo veel in hem is, te betragten? §. VIII. Ik weet wel, daar zyn fommige voorftanders van eene eigendunkelyke regtspleeging; welke, offchoon zy wel niet zouden willen of durven ontkennen, dat 'er in eene maatfehappy byzondere burgerlyke wetten zyn moeten; min nog, dat die wetten, wanneer zy 'er zyn, door den regter als het eenig rigtfnoer zyncr vonnisfen befchouwd en in acht genomen moeten worden; echter, daar het voornamentlyk op aankomt, dezelve niet noodzaaklyk achten, zoodanig, als wy zeiden, dat zy behooren te zyn- Sommige oordcelen het voor de maatfehappy van veel meer aanbelang te zyn, flechts een gering aantal van wetten te hebben; wetten, daar te boven, welke zoo onbepaald, zoo generaal waren, als zy by mooglykheid zouden B 3 kun-  14 VERHAK DELING OVER DEN kunnen gefield worden; en zoo derzei ver toepasfing op byzondere gevallen, als de befilsfmg V'an zaaken, waaromtrent zy niets bepaalen, aan des regters zinlykheid, of, gelyk men dat liever noemt, zyn oordcel, overlaaten. Wat meer is, men zoude wel tot dat eenvoudige bonum & aequum, het welk men kan goedvinden als het rigtfnoer onzer eerde voorvaders te befchouwen, dat is tot eene n . -pleeging naar 't geen den regters oorbaar en oïiïyk voorkomt, nu nog willen wederkceren (*). Wanneer men op deeze wyze de noödzaaklykheiu der wetten bcflrydt en loochent, moet men te gelyk ontkennen het geen wy uit aanmerking daar van, met betrekking tot den regter, gezegd hebben. Een regter gevoelt dan wel zyne verpligting, om naar de wetten te vonnisfen, om dat nu, daar 'er de wetten zyn, alles in den war zou loopen; om dat hy een' yder zou bcnadeelen, met aan die verpligting niet te beantwoorden, en om dat in tegendeel een yder van zyne wettige regten zou verzekerd zyn, wanneer hy zynen pligt wel betrachtte; om dat dit laatfle met de behartiging en bevordering van het gemeen welzyn overeenkomflig, het eerfle daar mede ftrydig zyn zou; om dat derhalven zyne verbindtcnis daartoe hem tot het laatfle verpligt; en hem het eerfle verbiedt; maar indien hy in dat denkbeeld is, en indien het waar C' Zie het Vertoog over de ongeryradhtld van het ftmenjlH «nzcr hedend. Regtsgel. en 2'rattyk, door Hlr. willeü «ciioker, bhtiz. 73 en 35.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 15 waar is, dat zulke, zoo veel mooglyk bepaalende wetten, niet noodzaak!}*, maar zelfs nadeelig voor de maatfehappy zyn, dan kan althans die door ons voorgewende noodzaaklykheid geen' den minnen • invloed op hem hebben; dan behooren onze wetten niet onder die dingen , welke tot bereiking van het in de maatfehappy te genieten zynde geluk vereischt worden i dan kan de verpligting om naar die wetten te vonnisfen, niet gezegd worden een gedeelte uit te maaken van de algemeene verpligting des regters, als mede lid van liet burgerlyk vereend genootfehap, om deszelvs welwezen te behartigen. IX. Maar ik biddc, wat zal dit alles te weeg brengen? Een klein aantal van wetten: Deeze nog zoo algemeen; en voor het overige des regters oordeel te baat genoomen: waar zouden wy in onze meeste daaden ons dan naar gedraagen moeten? Zoo wy, by voorbeeld, in het denkbeeld waren, dat wy vorderden het geen ons toekwam: zoo wy iets deeden, of iets naarlieten het geen wy vermeenden te mogen doen of laaten; hoe zouden wy dikwyls bevinden, dat wy deerlyk hadden misgetast, wanneer eens de regter in eene andere gedagte ware; en ons in het ongelyk ttekle: naderhand, wanneer wy , of een ander, in een gelyk geval gedaan of gelaaten hadden, het geen ons, letwel,alleenlyk de ondervinding geleerd had te moeten doen of laaten, zouden wy een en anderen, om niet te zeggen wel eens denzelvden, regter kunnen aantreffen, die oordeelde, dat wy juist anders gehandeld hadden rj 4 dan  IÓ- VERHANDELING OVER DEN dan wy verpligt geweest waren. Heeft dit tegenwoordig fomwylen plaats, daar wy burgerlyke wetten hebben, aan welke ook de regter in zyne uitfpraaken gehouden is,zoo wel als wy verpligt zyn om die in acht te nceracn; hoe veel te meer zot! het plaats grypen, indien onze regten op die wyze van des regters oordeel afhingen? De regels voor onze gedragingen zouden ons dan eerst bekend worden, wanneer onze verrigtingen reeds hadden plaats gehad. Dit alles zoude het onvermydlyk gevolg zoo van het hebben van alleen generale wetten, als van dat zoogenaamd bonum & aequum wezen: en is dit nu over een te brengen met her einde, waartoe wy burgerlyk vereenigd Ieéven? Of is dtt met ten einde onze natuurlyke re-ten ons meer zouden verzekerd zyn? maar zyn zy ons meer verzekerd, als zy van het oordeel des regters afhangen ? wyders, daar wy in de maatfehappy leevende nieuwe regten verkrygen , nieuwe verpligtingen te betragten hebben ; moeten die ons niet bekend ook met verzekerd zyn door de wetten? Ik zal niet herhaalen 't geen ik ten bewyze van de noodzaaklykheid der wetten reeds gezegd heb; het lust my ook niet, daar meer by te voegen; ik verbeelde my naauwlyks, dat men het tegengeweld gevoelen m ernst zou willen vol houden; doch het is geen wonder, dat zelf, geleerde en kundige lieden daarvoor ftryden, wanneer het eens in hunne kraam, zoo als men zegt, te pas komt. Het ware maar te wenfehen dat zy minkundigen , welke doorgaands zoo denken, en zich een' hemel op aarde voor-  PLIGT DER REGTERS ENZ. I? voordellen, als men flechts naar de billykheid te werk ging, in dat gevoelen niet dyvden. Ik vertrouw genoeg bygebragt te hebben, om het bclangryke van zulke byzondere burgerlyke wetten, als wy nodig oordeclcn, en het nadeel van eene rcgtspleeging", als men voorgeevt, dat met het algemeen welwezen meer' over een zoude komen, aan te wyzcn: veel liever zeggen wy dan met arisTOTELESopdc zoo bekende plaatfen, (in Lib.I. Rhctoric. Cap. i. en Politic. Lib. 111. Cap. ia.) „ dat het de beste wetten zyn, welke het minst „ aan het eigen oordeel des regters overlaaten; „ welke zelve, zoo veel mooglyk is, alles bepaa„ len". Wy althans verheugen ons, uit een innig gevoel van het belang, het welk 'er yder Ingezeten van ons Vaderland by heeft, dat onze wetten, (al wat by ons de kragt van wet heeft, dat zoo onnoemlyk veel beflisfend Romcinsch regt vooral daar onder begreepen,) zoo veel bepaalen: dat het veranderlyk brein van eenen regter by ons de plaats van wetten niet vervulle: en, zoozeer, als wy naar een algemeen, naar een gefchikt wetboek verlangend reikhalzen; zoo zeer verwenfehen wy het tot dat zoogenaamd bonum & acquum wederkeeren, voor dat wy tot dien bcminlyken daat van opregtheid, trouw en eenvoudigheid wederkceren, voor den welken het alleep gefchikt is. Heden althans is het onloochenbaar,dat,gelyk deSchryvervan zeker tra&aatje zegt (*), „ indien de regters naar hun „ goed- (♦) Het tieeft ten titul: De Eer der HoJIandfctii Natie, w 13 5  ïS VERHANDELING OVER DEN „ goeddunken moogen oordeelen, indien wy geene ,, wet hebben , die hun tot een rigtfnoer flrekt, dat wy dan voorzeker blootgcfteld zyn, om naar „ de hartstogtcn van een yder, die deezen post be„ kleed, te worden geoordeeld; dat dan regt en „ onregt van een eigendunklyk begrip afhangen; „ dat dan de regter naar vrienafchap of vyand„ fchap onze twistgedingen kan beflisfen, en over „ leven en dood, over onze allerdierbaarftc belan„ gen oordeelen." Het (laat dan vast,dat de wetten, zoo ingerigt als wy vcrmeenen dat zy behooren te wezen, nuttig en noodzaaklyk zyn(*):en het gevolg daar uit afgeleid tot de gehoudenis des regters, dat, namentlyk, een regter als medelid van de burgerlyke maatfehappy, en dienthalven mede verpligt om in alle opzichten, met al zyn vermogen, alles aan te wenden, wat tot inftandhouding en verzekering van'tgeendenaauwfte betrekking tot haar wel we zen heeft, behoort, die wetten in zyne vonnisfen moet volgen, is zeker. §< X. Welligt bevreemdt het ymand, dat wy, (om eens in zyn gevoelen te fpreeken) zoo veel omflag hebben gemaakt, alleen om dien grond van verpligting, welken wy aanvoerden, ftaande te houden: te meer, daar 'er zoo veele andere zyn, wel- yan haare Wctgteyers, Regters en Regtsgeleerdex ■— yerdecdigd tegens het Vertoog van Mr. vv. schorer; door eenen Jongia PraSizyn. 'sHage, A". 1777. (*) Op di: liuk verdiend! ook alzints geleeze» te worden de reeds aangehaalde Oratie van den Profeifor van dêr keisssl, byzonder pag. 9. ad. 17.  PLIGT DER REGTERS ENZ. I? welke de gnntfche zaak uitmaaken. Dit laatfte wil ik volvaardig toeftemmen: fchoon wy in het natuurregt niet anders dan de verbindtenis des regters, of in ons Vaderlandsch Regt alleen éxtSiaats-Rejolutie van 25 Mai 1735. welke wy in ons Hoofdftuk zullen bybrengcn, voor ons hadden, zouden wy dat gevoelen, dat onze regters aan de wetten gebonden zyn, genoeg ftaande kunnen houden; maar daar wy hier opzetlyk over den pligt, om naar de wetten te vonnisfen , handelen , verbeeldden wy ons ook dien grond te moeten aanvoeren en zeker ftellen: Het is een grond, die zonder twyfel gewigrig is. En welk eenen invloed moet niet de overweeging zelfs maar alleen van de noodzaaklykheid der wetten , op het hart des regters niaaken, om door het naar de wetten te vonnisfen, kragtdaadig aan derzelvcr inftandhouding mede te werken? Als regter weet hy uit het Natuur- en Burgcrlyk regt zyne gehoudenis : dat kan , dat moet hem genoeg zyn ; maar wanneer hy naargaat , dat de maatfehappy by de inftandhouding van de wetten zoo veel belang heeft, naardien zy nuttig en noodzuaklyk zyn ; wanneer hy daartoe de nuttigheid en noodzaaklykhcid zelve indenkt, kan het niet anders , of deeze moeten hem ten fpoorflag (trekken, om met allen yver, met alle getrouwheid dien pligt te betragten, tot den welken hy ook by het aanvaarden zyncr bediening zich verbonden heeft. §. XI. Dit zelvde moet de uitwerking zyn van de berekening der voor- en nadeelen, waarvan de eer-  20 VERHANDELING OVER DEN eerfle uit het wel-, de tweede nit het niet betragten van dien pligt voortvloeijen. Zoo zeer intusfehen, het zich voordellen van die gevolgen, het hart van een eerlyk en Vaderlandlievend regter alleen kan overhaalen, om de wetten tot zyn eenig rigtfnoer te houden; evenzeer, ishy, uit aanmerking dier gevolgen wel dcgelyk verpligt, niet anders te bandelen : De behartiging des algemeen en welzyns begaat niet alleen in het in fland houden van die dingen, zonder welken de maatfehappy niet beftaan kan, gelyk wy bereids gezegd hebben; maar ten anderen, ook hier in, dat een yder in alle zyne betrekkingen, de maatfehappy de vrugtcn haarer inrigtingen doe genieten, om dat dit voor een yder van de uitgebreidfte nuttigheid is; en dat hy zorgvuldig vermyde, door een tegenovergefteld gedrag, zulke nadeelen te berokkenen, als dat noodzaaklyk zou moeten te weeg brengen. Wanneer wy dit op den regter, als medelid van de burgcrlyke vereeniging toepasfen; befpeuren wy eenen nieuwen, fchoon uit denzelvden bron, als de vorige, ontftaanden grond, voor die verpligting, waar over wy hier handelen: Een regter moet in zyne gewysden van het regt niet afgaan; om dat dit voor de maatfehappy allerverdervlykst; hy moet naar den inhoud van de wetten vonnisfen, om dat dit voor dezelve alleraangelegenst is. Wanneer hy dit betragt, dan behartigt hy haar welwezen; en dit te doen is zyne verpligting. §• XII. Maar is het in de daad zoo met die gevolgen? Zouden zy zoo fchaadlyk zyn? Is dat pu-  PLIGT DER REGTERS ENZ. 21 publicque welzyn zoo zeer in gevaar, wanneer een regter niet naar de wetten, maar naar zyn eigen goeddunken; ftel zelfs, naar de billykheid, naaide natuurwetten vonnist? Is het, aan den anderen kant, zoo belangryk ? vordert het algemeen nut dermate, dat de wetten het rigtfnoer der uiterlyke gewysden blyven? Welaan! befchouwen wy de gevolgen van beide eens; doch in het kort. Wanneer de regterlyke uitfpraaken niet overeenkomftig zyn met die der wetten, zyn wy wederom in het onzeker, hoe wy onze levenswyze hebben in te rigten, om eerlyk,om regtvaardig te leeven: in het onzeker, wat wy in de maatfehappy te betragten, wat naar te laaten hebben (*). De vonnisfen, zegt hierom de voortreflyke de montesqüieuQ), moeten nimmer anders behelzen , dan naauwkeurig het voorfchrivt van de wet. Indien dezelve van het byzonder begrip van eenen regter afhingen, dan zoude men in de maatfehappy leeven, zonder naauwkeurig de verpligtingen, tot welke men zich verbonden had\te kennen; en ik mag 'er wel byvoegen , „ zonder te weeten , waarop wy regt hadden." Onze wettige eigendommen, gelyk wy by cicero op verfchillende plaatfen (§) vinden, onze bezittingen, (-) Hier van is een fchoone plaats by cicero Lib. II. dl Invent. Cap. 45. (f) In den Geest der Wetten XI. Bock. 6 Hoofdft. nieuw» Vert. I D. pag 467. (§) Zie de Oratie pro Quintio. Cap. 1. pro Caecind in Cap. 25, a6, 27. Ad Familiur.cs. Lib. IX. Epift. 16.  2i VERHANDELING OVER DEM gen, onze regcen zouden ons niet verzekerd zyn: veel minder verzekerd, dan wanneer wy niet in eene burgerlyke maatfehappy leevden ; buiten welke wy ons dezelven op eigen gezag,door eigen kragt verzekeren moogen. — Dat deeze de gevolgen eener eigendunklyke regtsoefening zyn, begreep het Hof ook, toen het in zekere Misfivc den 19 Novemb. 1704. C*;aan Hun Edele Grootmogende fchreev; „ Dat de Eer, het Goed en Bloed van de Onder», daanen en Ingezetenen niet moesten geëxponeerd „ worden aan de arbitraire en willekeurige dispo„ fitien van een regter." En waar toch bleev dan onze burgerlyke vryheid? In de daad, gelyk 'er niets uitgedagt kan worden, meer ftrydig met de Politicque vryheid, als eene despotilchc regecringsoefl-ning; zoo is 'er ook niets, dat dcrwyze aangekant is tegen de burgerlyke vryheid, als dat niet volgen van de wetten in de regtbanken. — Deeze nadeelen moeten ons te rampzaliger voorkomen, wanneer wy, ten anderen, onze gedagten gaan laaten over de heerlyke gevolgen, welke uit het tegenovergefteld gedrag des regters voortfpruiten. — Zoo zeer als de eerstgemelde de banden der maatfehappy los maak en, verbreeken, teniet doen; even zoo zeer houdt eene naauwkeurige en voor een' yder evengelyke onderhouding der vastgeftclde wetten in den regtbank , die in wezen; maakt (♦) De liier aangevoerde woorden uit deeze Misfivc vind;» WJ by den Praefident j. de maurecnault in de Qp*mzt voor zyne jurhiicaue Qtfervfku ,b\u\z. 33.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 23 maakt ze hoe langer te vaster. Daar het regt blyvt heerfchen, daar de wetten de overhand houden, de vraagbaaken, en het rigtfnoer van den regter blyven, daar geniet men welvaaren;daar kent men zyne verpligtingen, daar weet men zyne regten» daar bekomt een ieder het geen wettig het zyne is, daar leevt men zeker, veilig,vry, gelukkig(*> En hier in beftaat immers alles, wat wy met op» zigt tot onzen byzonderen burgerlyken ftaat begeeren kunnen. §. XIII. Om nu van de waarheid zelve , dat deeze zoo van het een als van het ander de gevolgen zyn, overtuigd te worden; hebben wy ons flechts te binnen te brengen, welk het oogmerk der wetten zy : om wat redenen zy gemaakt en daargefteld wierden. Het is de wet, gelyk wy te voren gezien hebben, die ontworpen is, om ons een gelukkig leven te kunnen doen leiden: Zy rigt het alles daar heenen, dat het der maatfehappy beftendig welgaa (f): Zy is de zuil, het grondvest van onze vryheid (§). Het doeleinde der wetten is allerverhevenst, allerbelangrykst; De beveiliging van de goederen, xegten, en vryheeden van den burger, legen ongegronde aanfpraak, en het in zekerheid (*) Cicero fpreekt hiervan in Orat. pro Cluent. Cap. 57. Onmin commoda nojira, jura, libertateDi, J'alulem denique, legt» bus obtlnemus. (■[) Zie cicero H. de Legib. C. 5. IH. de Oflic. Cap, 5. (§) Diota Orat. pro Cluent. Cap. 53, Cf. & Oratio Cl. J. C. B.ucksr. 'De LiberMis praefidio "jure Ciyili. L. B. A°. 174a.  24 VERHANDELING OVER DEN heid ftelkn van de per/bonen zoo wel ah de goederen der onderdanen tegen alk geweldadigheden: zoo als zich ergens van justi uitdrukt (*). Dit oogmerk wordt, indien de wetten zelve daartoe behoorlyk ingerigt zyn, dan vooral bereikt, wanneer zy by den regter in alles onder het oog gehouden worden. Haar niet te genieten; maar integendeel van den cigendunklyken wil een's regters aftehangen, kan dan niet anders, als allergevaarlykst zyn; terwyl daar en tegen het ondervinden van de kragt, van den invloed der wetten ons dat geluk veiTchaft, het welk wy 'er ons in de maatfehappy van kunnen en moogen voordellen. Deeze zyn van het een en ander de gewisfe gevolgen. Een regter heeft zich die voor oogen te dellen , uit aanmerking zyner algemeene verpligting jegens de maatfehappy, moet hy de verdervlyke niet te weeg brengen, de voordeelige deeds trachten daar te dellen, en al zoo dit dan gefchiedt, wanneer hy het regt houdt, fprcekt 't van zelfs, dat hy daartoe verpligt is. §. XIV. Wy gaan over tot de verdere gronden van verpligting des regters, omovereenkomdig de wetten te vonnisfen: Die zal ons eene befchomving van den regter , als regter aangemerkt, ontdekken. — Wat is een regter? 'Er zyn menigvuldige befchryvingen (f): De kortde is ten deezen vol- (*3 Aarl der Wetten. §. 264 en §. 194. (t) Zie de aantekening op merula Manier van Proced. Lib. I. Tit. VI, Cap, 1. & aangaande onze definitie, V romans de foro lompet. Lib. II, Cap. 1. §, 2,  PLIGT DER REGTERS ENZ, 2$ Volledig genoeg. Wy verkiezen ons van dezelve te bedienen. Een regter is „ een publicq per„ foon, tot het kennis neemen van, en regt lp re e„ ken over dingpligtige zaaken, door het publicq „ gezag aangelteld." Het oogmerk , derhalven , waartoe ymand het regter-ampt bekleed, is, vooreerst, het kennis neemen van dingpligtige zaaken: Ten tweeden, het regt ipreeken daar over, en; de regter wordt, door het publicq gezag,daar toe aangelteld. —' Dat kennis Jieemen beftaat in het naauwkeurig, het onbevooroordeeld onderzoeken naar de verdienden der zaaken, welken den regter voorkomen, en door de partyen aan zyne regterlyke dccifie overgegeeven worden; in hetnaargaan, of, en in hoe ver, elk der twistende partyen zich naar het voorfchrivt der wetten hebbe gedraagen, of van hetzelve zy afgeweeken: wat beweezen; wat niet beweezen worde: in het kort; hoe het met de gantfche toedragt der zaak geleegcn; en wat omtrent dezelve by het regt bepaald zy (*). Dit is van oneindig veel aanbelang ; want zonder dit is 't onmooglyk het ander gedeelte van den regterlyken pligt wel te bctragten, te wceten, 't regt ie fp-eeken; het welk op dat onderzoek moet volgen. §. XV. De Regter moet op die daaden en zaaken het regt toepasfen , 't geen hy ziet, dat by dc wetten daaromtrent voorgefchreeven is: Deeze is de (') Vid. A. de Pape in tioté h ad G. Grotii Ifagog. ad Prdxin Lib. II. Cap. 7. §. 7. & ViNNtts in Commsnf. »d priaoïp. Inftif. de eficio jud. mun a, c  2.6 VERHANDELING OVER DEN de eigentlyke betekenis van de bewoording het regt fprecken : Plato gebruiktte die als hy in zyne Apologie voor Socratcs zeide, ,, een Regter zit niet „ als regter , om voor gunstbèwyzeu het regt te „ koop te gceven ; maar op dat hy het regt fpreeke; ,, op dat hy naar den inhoud der wetten vonnisfe." De dingen derhalven, welken den regter te doen ftaan, zyn deezen: Dat hy al wat tot de zaaken betrekking heeft, of, gelyk wy gewoon zyn te fpreeken, al wat ter materie diendt, met al zyn verftand overwecge; daar by vergelyke het geen de wetten zeggen ; en ze naar de wetten bedechte: Graav willem XIX. voegde dit in niet veele woorden te famen, wanneer hy den Schepenen van Staveren belastte (*) Dat zy van allen twist, die beide „ partyen onderling hadden, de regté waarheid on„ defzoeken , en die naar de waarheid met het regt „ befcheiden zouden." Het oordeelen naar cle wetten ligt opgeflooten in de bewoording van het regt [preeken: Daar is toch geen ander regt, als 't welk by de wetten vastgefteld is: Hierom zegt cicero ergens (f), „dat „ men uit de wetten te weeten meet komen, wat een ieders regt zy". Cyrat Wierd wel onderrigt, toen (*) In zyne Uilfpraak over de oneenighsden en twist, wegen.' de Schepenen le Slaveren gcreezea , van 4 Mey 1322. Zie 'ttiBRis Charterb D. It. bladz. 285. veigelyk tneede *t geen Philips zegt, in art. 56. der Crimin. Ord. hierna (§. II. \aa ons Ilde HoofUrt ) aangehaald. (|j De Inventitne Lib. II. Cap. 22.  PLIGT DER REGTERS ENZ. if toen hem, gelyk xenophon verhaalt (*), zyri leermeester zeide, „ dat dit alleen regt ware, het „ welk met de wetten over een Hemde; en, dat „ men, aan den anderen kant, alles, wat daar van m afweek, daar tegen aanliep, voor geweld had „ te houden"; en aristoteles heeft dan naar waarheid gezegd Q) „ dat door hem het regt naar behooren gefprooken wordt, die, wat of regt „ zy, uit de wetten zelve geleerd heeft." In de regtbanken toch moet, zoo als diocletiaan en maximiniaan bevalen niets anders als regtv aardigheid plaats hebben : daar heeft deeze haaren zeetel; maar wat is het regtyaardig te zyn? Immers aan elk en een ygelyk het zyne te geeven (j. En wat is het ttnse? Is het niet alles, wat ons naar de wetten toekomt? Dit bewaart ons de regtvaardigheid , gelyk macrobius zegt fj.). Zy doedt ons dit heilig, onfehendbaar, behouden. §. XVI. Laaten wy uit al dit gezegde de een' en> andere gevolgtrekkingen maaken, en overweegen, welken ons den aart der verpligting wat nader kunnen leeren kennen. — De regter, hier op komt alles neder, moet naar de wetten oordeelen. — Hy is dan, vooreerst, geen Heer, geen meester; maar een (♦) In Cyropaed. Lib I. Cap. 3. §. 14. Edit. Oxsn. Zoo fpieekt'  PLIGT DER. REGTERS ENZ. 2? „ trouw wel, (zegt een van hun beide) dat nie„ mand der geenen, die het regterampt bekleeden, „ immer in zoo eene dwaasheid en onkunde zal „ uitbreeken, dat hy 't hart zoude hebben, an„ ders , dan naar het voorfchrivt der wetten te „ vonnisfen: Byaldien evenwel ymand tot die ver„ gaande dolheid mogt geraaken, zal hy 't met de „ ftraffen boeten, welken by de wetten daartegen „ gefield zyn: En is het, dat hy ons ontkomen „ zy, hy zal echter dat alziend oog, voor 't welk „ niets, hoe verhooien het ook zyn moog', ver„ borgen kan blyven, niet kunnen ontglippen: Wy „ hebben, desniettegenftaande, 't niet ten onpai „ geacht, de fchriklyklte vervloekingen over hem „ in te roepen: Hy ondervinde dan, dat en het „ Opperwezen, en de hemelfche, en alle deonbe„ lighaamde machten hem in alles altoos tegen zyn: „ een haast verderv moet hem vcrflinden, in plaats ,, dat hy zyn' eigen dood derven zou: Dat allerlye „ ongemakken aanhoudend zyn deel zyn! Het „ vuur, eindelyk , verteere het grondvest zyner „ woondede; en zyn nazaat geraak e tot zulk eene „ armoede, dat het,beedelend, broodzoeke. Endit „ alles, voorzeker, met het grootfle regt,om dies„ wille, dat hy de wetten, welken onder niémands „ bedwang zyn moesten, als flavinnen, aan zyn „ eigenzinnig en verkeerd oordeel onderworpen „ gemaakt heeft." Tot hier toe de voormelde Keyzers. — De naauwe verbondenheid aan de wetten, intusfehen, fluit niet alleen in de verpligting des regters, om niet met opzet, en alleen om dat hy C 3 vol-  3 O VERHANDELING OVER DEN volftrekt aan geene wetten verbonden wil zyn , regtftreeks tegen de wetten aan te vonnisfen; (ik verbeelde my naauwlyks, dat zich een regter zoo ver te buiten zou gaan,) maar ook die verpligting, ingeval zich deez' of geene reden mogt opdoen , uit hoofde van welke hy wel eens van de wetten zou afwyken. Wy hebben 'er in onze inleiding vcrfcheiden van opgenoemd: maar een regter moet altoos denken, dat hy een dienaar der wetten is; is hy een mensch; die door vcele dingen gemaklyk bewoogen kan worden, om van haar af te gaan ; hy is ook, als een mensch, met reden begaavd: die reden moet zegepraalen boven alles, wat haar verdonkeren, overmeesteren zou. Als dienaar der wetten heeft hy eenvoudig altoos te vraagen, wat zy beveclcn: dit bevel heeft hy op te volgen: Alles wat hy daar tegen aan doedt, is flrydig met het denkbeeld, 't welk men zich van eenen regter moet vormen. Païinianus, en, die zich ergens op hem beroept, marcianus zyn mederegtsgeleerde, hebben hierom met reden gezegd ; dat wel in zaaken, die in beöordeeüng van daaden beftaan, de uitfpraak aan des regters oordeel overgelaaten zy; doch geenszints in zulken,daar het gelchil over de toepasfing van het regt is: dat de beflisfmg daar van aan de uitfpraak der wetten alleen is verbleeven (*)• De regters hangen, voor zoo veel deeze Jaatften betreft, geheel en al van de wetten af: Zy zyn, (*) Conf. t. 15. D e,l MunklpaU & L. I. §, 4 D. ad Setiw TurpiUiauum,  PLIGT DER REGTERS ENZ, 31 zyn, gelyk lactantius zegt (*) , aan een's anderen wil dienstbaar ; en hun is , naar het getuigenis van den beroemden van bynkershoek q), die zelv het regterampt bekleed heeft, alleen den roem overgelaten, zich zeiven daar aan te onderwerpen, dien te eerbiedigen, 't Is eene les van augustinus (§), dat, wanneer de wetten daar zyn, uit dezelven het regt moet gefproo» ken worden: eene les, welke wy in de fchrivten der ouden den regters zoo menigmaalcn, zoo nadruk! yk, op het hart gebonden vinden. Lysias, die uitmuntende Griekfche redenaar, zegt, in zyne tweede Oratie tegen Alcibiades: „ Dit hebt gylieden „ u fteeds te herinneren, o Regters! dat gy hier „ niet te fainen zyt gezeeten, om wetten te maa„ ken; maar om naar de wetten, welken 'er ge„ maakt zyn, te vonnisfen." In het werk van PLATo over het Gemeeuebest, leezen wy ergens; „ dat de regters niet die koninglyke magt hadden; (van welke hy, namentlyk, even te voren fprak) „ maar dat zy, ondergefchikt aan die oppermagt, „ gefield waren, om als haare dienaars de wetten „ te bewaaren, door die uit te voeren." Cicero, eindelyk, op dat ik geene anderen meer bybrenge, is hieromtrend merkwaardig , daar hy zegt : Gylieden, 0 Regters! welke, naar dat gy, zoo als de (*) (0 Lib. de Ird Dei, Cap. 19. in f. ftJ Hy zegt d!t regen zyne araptgcnoo'en in den Hoogctt Raad; in Dedicat. Tom. t. Obfervat. jtir. Rom. ($) De verd religione. Cap. 31. („) Ciceuo Lib. 1, de Invcnt, Cap. 39. C 4  $2 VERHANDELING OVER DEN de Wet vereischt, eenen'eed'hebt gezworenr, gylicden moet u naar der wetten voorfchrivt gedraagen: en nu, daar u naar te gedraagen is niet mooglyk, *t en zy gy dat alleen houdt, het geen in de wetten gefchrceven /laat: Wélk gewisfer blyk heeft de Wétgeever immer aan den dag kunnen leggen, dat hy V alzoo begeerde, als dat hy 't zelv met de meeste zorgvuldigheid zoo voorjehreev ? %. XVIII. Maar hét is dit niet alleen , 't welk de aart der zaak ons van het wezen der verpligting een's regters , over welken wy fpreeken, doedt kennen. II. Het past ook eenen regter niet, (dit was onze tweede gevolgtrekking, ~)over de wetten zeiven te oordeelen. Zoude het ook 't regt fpreeken zyn, wanneer een regter, die ja wel weet, dat hy aan de wetten verbonden is, die wel zelv van begrip is, dat de wetten gehouden moeten worden; maar die verbondenheid echter bepaalt tot wetten die billxk zyn; zoude het ook 't regt fpreeken zyn? vraag ik, als hy-over de wetten zelve, oordeelt; als hy die, ingeval ze hem onbillyk, te geftreng, onnuttig voorkomen , onder den fchoon en fchyn van billykheid vèrzagt, en door haar op de gevallen, waaromtrend zy het regt bepaalcn, niet toe te pasfen , naar zyn eigen goeddunken verandert? Quinctilianus heeft dit aangaande eene plaats, welke wei verdient hier te worden aangevoerd: Als het bchoorlyk is, zegt hy ergens (*) dat men (*) Quinctilianus Dtdamaiioiu zc^.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 33 men in de regtbanken /leeds met opzigt tot de wetten zeken enderzoeke, wat daar regty aardig, Wat daar biilyk in zy, in hoe ver zy met de belangen der burgerlyke maatfehappy jlrooken, dan is het ten eenemaal onnodig geweest, wetten voor te fchryven. Ik geloov wel, dat V eens een tyd geweest zy, in welken men in het algemeen een en 't zelvde zuiver denkbeeld van regtvaardigheid had, maar alzoo dit hoe langer te meer ycrfchillend wierdt, en het nimmer met genoegzaame zekerheid bepaald konde worden wat behoor lyk ware;heeft men eenen zekeren regel beraamd, naar den welken wy onze levenswyze zouden hebben in te rigten; en dien heeft men tot eene wet gemaakt; indien het nu geoorloofd is, denzelven te veranderen; ah een ieder dien kan verkeeren naar V geen voor hem in het byzonder nuttig is , dan verliest bet geheel regt zyne kragt; dan is het onnuttig: wam wat onderfcheid is 'er toch tusfehen het niet hebben van wetten; en het hebben van wetten, welken onzeker zyn?(*) Het is dan des regters zaak in 't geheel niet, over de billykheid of onbillykheid der wetten te oordeelen: „ Omdat 't geen aan maevius biilyk voor„ komt, (zegt de meer aangehaalde van byn„ kers hoek in de gemelde Foorreden pag. 2.) „ door titius wederom voor onbillyk gehouden *, worde, komt het gezag der wetten tusfehen ■» bei- (*) Men heeft hier veel te denken aan 't geen claudia. kus zegt Lib. II. in Confulat. Stilichonis vs. 103. fq, Jujlitia utilibus redum■ praponeie fuadet, Communtsque fequi leges. &c. C5  34 VERHANDELING OVER DEN „ beiden, en bepaalt het" Een ander is, daarom, den post des regters; een ander, die van denSouverain en Wetgeever; de Griekfche Redenaar tiiemistius zegt dit; (*) ÏVai den regter betreft, die moet zich naar de wetten rigten, maar de Souverain alleen moet die verbeteren, en over haare gcjlrengheid befchikken. Men kan hier uit afneemen, hoe deftig, hoe voortreflyk de Romeinfche Regtsgcleerde Ulpianus eens zeide: (f) „Ik beken wel, hots hard; maar zoo legt de wet." Hy moest het regt zeggen, zoo als de wet dat zeide; en niet tegen de wetten aangaan, gelyk men dan doedt, naar het getuigenis van eenen anderen regtsgeleerden (§), als men niet het regt der twistenden , maar de regtmatighcid der wet beoordeelt. Gy zyt waardig , ulpianus! dat alle regters zich U tot een voorbeeld hunner naarvolging in het regt fpreeken. (tellen. §. XIX.III. Eindelyk,ten derden,ook dit ftrookt niet met het denkbeeld, 't welk men zich van den regter moet vormen, dat hy, die hier toe gefteld is, dat hy 't Regt fpreeke; zich tusfehen de Partyen tot eenen fcheidsman felle. Van den regter wordt, gelyk wy reeds zeiden, dit gevordert; dat hy een ygelyk het zyne geeve. De wet bepaalt, wat het onze zy. Het wordt, derhalven, in de eerfle plaats, niet in des regters magt gelaaten, wat zeg ik? het wordt (*) Themistiüs in Orat. 19. de Tkeodofü humanitate, (f) l. 12. d. Qjii ci a fuibus manumisft, (§) l, 1. §. ». D. Qjia Sent. fine adpsllat.  PLIGT DER REGTERS ENZ. $.5 •wordt hem verbooden,maar de meeste redelykheid, naar het geen zelfs misfchien voor Partyen het nuttigst zyn zoude, de zaak te befllsfen-: Hy zou, zoo doende, over het geen eens anderen is, belchikken, en den meester fpeelen: Hy zou, terwyl hy mooglyk den eenen bevoordeelde, jegens den anderen het grootst onregt plcegtn. Hy heeft zich te herinneren dat men tot hem, op dat ik my zoo eens uitdrukke, in zyne qualiteit als re..:ter, komt; dat hy, derhalven, over de zaak naar regten en wetten moet oordeelen. Cyrus wierdt door zynen, leermeester wederom wel onderligt, toen deeze hem leerde (*). Dat wel ymand, die tot fclieidsman was gekoozen, en om te beflisfen naar 'ü geen met het belang van elk der partyen '/ meest overeenkwam ; zoodanig een vonnis yermogt te gceyen; maar dat het de pligt van eenen, die den post van regter bekleedt, ware , naar de wetten te vonnisfen. Ten anderen: De regter vermag zynen invloed, zyn gezag niet te misbruiken, met de partyen tot ver- (*) Het geval, door xenophon op de reeds bygebragre plaats aangetekend, by welks gelegenheid Cyrus' meester hem deeze les gav, is riet onaamg: Cyrus zelv verhaalt 't daar aan zyne moeder Mandana, te weten: ,, Een giooter Jongen, die „ eenen rok had, welke hem tc klein was, ziende eenen anderen „ kleineren jongen, wiens rok hem te groot w«, trekt hem „ dien uit; neemt hem voor zich , en geevt den zynen aan den kleinen in plaats. Cyrus wordt door zynen leermeester „ tot regter tusfehen die twee zyner medemakkers geltald: Hy „ wyst een' ygelyk den rok 10e, die hem 't best pastte." ■— Van Arbitrateurs Zie Merula Man. nan Pruced, Lib, I. Tit. VII. Cap. s.  3■> •>■> jugen oft Rechters te maken van de equiteyt „ „ oft iniquiteit van der wet, ordinancie , oft „ „ princelyke conftitutie. — Statueren" " enz. Hoe naauwkeurig wyst hier philips eiken regter zynen pligt aan (*)! Eindelyk voegt hy, in art. 59, by al het te voren geftatucerde nog dit by: — „ Ten eynde de „ gemeynte nyet en valle in de inconuenien»ien, w die derfeluer toecomen by impuniteyt van de „ crymen ende delicten, zoe geen zake en is, die „ de perfoenen meer inuiteert ende prouoceert om „ te misdoen, dan liccncie, oft hoepe van impu„ niteyt ende correctie, nyet corresponderende „ mitte verdienftcn ende misdaden, — willen ende „ or- (*) ZU *t geen wij gezegd hebben in 't iHoofdft, §. 14 en 18. D a  44 VERHANDELING OVER DEN „ ordineren wy , dat de voirfeyde crymen, de„ liften ende misdaden, alomme bynnen onfe „ voirfeyde landen van herwertfouére mit con~ „ digne pene ende éxemplaarlycken gepunveert „ fullen worden, nae vuytwyfen van onfe edicten, „ geboden ende piaccaten: Ende by gebreke van „ dyen nae vuytwyfen van de gefchreuen wetten „ ende ciuile rechten". — En dit wordt genoegzaam met dezclvde woorden herhaald in de tweede Ordonnantie van den 9*" July 1570. art. 38. (*> §. III. Niettcgcnftaande echter deezen zoo uitdruklyke bevelen van Philips, en het geen ook door de sta at en zclvcn naderhand ter uitoefening eener ongekreukte Juftitie aangewend en den regters gelast is geworden, dacht het hun niet alleen niet goed, naar de wetten te vonnisfen ; maar hunne onbefchaamdheid ging zelfs zoo ver, dat zy zich vermeeten durvden in hunne gewysden by aanhoudenheid te blyven invoegen, „ dat zy gratie „ voor rigeur van juftitie praefereerden." Een daad, welke alleen dc Oppermagt betaamt, en door haar, zal ty het belang van de burgerlyke maatfehappy waarlyk behartigen, niet dan zeer zelden in misdaaden, welken waarlyk misdaaden zyn, behoort uitgeoefend te worden. Onze vroegere regters intusfehen ontleenden, buiten twyfel, dit formulier, op dat ik het zoo noeme, van de uitfpraaken der Graaven zelvcn, welken zich zeer gaarn als barm- C) In h:t Ca. Pl; Boek Deel II. fel, 1046.  PLIGT DER R EGTERS ENZ. 45 barmhartige i als goëdertierene wilden doen voorkomen. In een Charter van philip s Hertog van Bourgonje, van 13 Augustus 14:16, waarby hy als Ruwaard van Holland enz. de Kennemers in eene geldboete verwyst (*), zegt hy art. 5. „Item, fo „ leggen wie, ende verciaren, dat die voirsz. Ker„ mers, ende hore mede plegeren tegen ons ver„ bucrt hebben alle hore guede, leen en eygen, „ roerende ende onroerende, Mir want wi altoes „ gueclertier ende ghenadich fyn willen, ende timmer „ die onlfermhertigheit laten gaen voir die herdich„ heit, fo fcelden wi quyt, ende geven hem weder „ alle hore voirsz. goede." — Desgelyks in een Charter van den Aug. des zeiven jaars, ra¬ kende den West- Vryefen; en nog één van den ziften Aug. van dat jaar, betreffende eenige dorpen van Waterland En, om geen meer anderen op te haaien, zoo zegt cok Hertog aelbreciit in de Abolitie den May 1492. den Kennemers ge- geeven, „willende gratie, ghcnade ende barm„ hertigheyt prefereren voor rigeur ende ftreng„ heyt van Juftitie (§)." De Regters van dien tyd, en hunne opvolgers, vonden daar zeer veel fmaak in; en, tcrwyl zy zich verbeeldden, dat zy meesters der wetten waren; dat het hun mede vry ftondt, (*) Zie Mieris Charterb. Deel IV. tol 849. (■•)■) Beiden heeft Mieris Deel IV. fol. 857 en S59. Zie een ander, betreffende Dordrecht, van 23 Jupy 1456. by van 03 Wall in de Uamlyestcn van Dördr. bladz. 595. (§) Zie Lamsz, Hands, ett Privtleg, yen Kemtemestaaif bladz, 86, D 3  40 VERHANDELING OVER DEN ftondt, de misdaaden met mindere ftraffen, dan de wet of gewoonte, welke de kragt van wet had, medebragten, te doen boeten, matigden zich dat regt aan, en deeden die woorden ook in hunne fententien invloeien. Dit blykt, ouder anderen, uit een vonnis van het Hov van n July 1481. tegen zekeren adriaen claesz geweezen (*). En de Praefident j. de mauregnault getuigt (op pag. 4. der hier onder aangehaalde obfervatieii) dat die clauful in meest allen de oude crimineele fententien van het Hov gevonden wordt. Dit misbruik, het welk de Regters van hunne magt maakten, en dat te onverdraaglyker was, om dat, fchoon zy tegen de wetten aan vonnisten, echter de gewoone fpreekmanier, doende regt in den naam en van wegens den Graav of Gravin, of, zoo als in vervolg van tyd gezegd wierdt, de hooge Overigheid en Graayiykheid van Holland en H'estyriesland, in hunne gewysden voorkwam ; dit misbruik, zeg ik, heeft zeker philips II. al tegengegaan, en te niet willen doen in dat 56^ art der \?e Ordonnantie. Het bleev evenwel voortduuren, zelfs tot zoolang, dat de Staaten deezer Provincie ordonneeren moesten, gelyk zy by eene Refolutie van 27 Septemb. 1668 ( \) geordonneerd hebben; „ Dat voortaen geene Rechtercn in Hol- „ landt {*) Het is te vinden by J. de Mauregnault jfuriJkg. Obfervat. bladz. 2. (t) In de Resolutien van Holland van dat jaar, Deel II. pag. 57. Gr. Pi, Bobk Deel UI. fol. 8fi. en eWers.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 47 „ land: ende West-Vrieslandt haer zouden heb„ ben aan te matigen, om in hunne fententien te „ doen influcren de claufule praefereren„ de gratie voor rigeur van justi„ tie." Dit kan, voorzeker, niet flechts betekenen, dat alleenlyk deeze woorden uit de fententien moesten worden uitgelaaten: Die Rcfoïutie houdt ook een bevel in, dat de regters door onze ganfche Provincie hun wagten zouden zich langer eene magt toe te kennen, welke alleen aan den Souverain toekomt ; en dat zy , in tegendeel „ naar het voorfchrivt der wetten zouden te oordeelen hebben. Wie kan veronderftellen, dat de Staaten hier niet anders dan eene uitwendige vertooning zouden hebben willen maaken, en niet het van voorgaande tyden overgebleeven misbruik, aan welks vernietiging voornamentlyk geleegen was, tekeergaan, en uitroeijen ? g.lV.Ten laatften behoort tot de algemeene wetten die bekende Refolutic van Hun Edele Grootma-, gende van den a5^« May 1735 (*)> welke tot civile zoo wel als crimineele zaaken betrekking heeft; en waar by bepaald is, „dat het Hof, ge> lyk alle andere Regters in de Provincie van HoU ' kind en West-vriesland moet regt doen na de „ Wet- (') Gr. Pl. CoekD. VII. fol. 944. Resolutie» van Holland Ao. I73S. pag. 38*. over *c geen gelegenbetó tol bet neemen deezer Refolutle gegCeven bebbe, zie va!» der Hoop in Dlfert. Inaug. de Necefario Rom. £? Canon. Jw. m Holiandia fiudh Cap. fifc V*S- '37. Edit. nae in 8*0. D 4  48 VERHANDELING OVER DEN „ Wetten en PlacaateH van den Lande, mitsga,i ders na de Privilegiën, en wel fietgebragte Oos„ töymen ende Vfarrtien, en by defect derielver " na beiehreven rechten." —Hoe zeer het oogmerk der Staaten met deeze Refolutie niet < pzetlyfe geweest zy, om onze Vaderlandfche regters by die verpligting tot het volgen der wetten in hunne gewysden, in tegenoveritelling van hun eigen goeddunken, te bepaalen; maar hun te doen weeten, dat zy naar de wetten van ons land, en de Costuymen &c, in tegenoveritelling van de burgerlyke wetten , welken God (gelyk de Staaten zeggen) door Mofes gegeeven heeft, volgens het eenparig oordeel van Theologanten en Rechtsgeleerden, niet aan het menfchelyk gc-flagt, maar aan het Joodfche volk, moesten regt doen; dit evenwel beneemt niet, dat wij hier eene eigemeene wet hebben, in welke aan onze regters de vooffchrivten worden aangeweezen, naar welken zy hunne vonnisfen in te rigtcn hebben ; te wee-en, de burgerlyke wetten, welken in deeze Provincie Hand grypen. §• V. Bij dit alles verdiendt hier nog aangemerkt te worden, dat 'er geene generale burgerlyke wetten gemaakt worden , by welker flot niet tevens aan allen regters in ons Vaderland bevoolen wordt, dezelven te onderhouden, en 'er zich in hun oordeelen naar te fchikken. Dit gefchiedt doorgaands in deeze of foortgelyke bewoordingen : „Ontbieden „ daarom ende bevee/en — de Praefidenten en Ra„ den van den lloogtn en Provincialen Raade — 11 Rail-  PLIGT DER'REGTERS ENZ. 4 O „ Bailhuwen, Schouten, Schepenen, Mannen, Ge„ zwoorens, ende allen anderen Rechters, Jufticic„ ren, Officieren &c alle de voirz. Poincien en Ar„ tieulen onyerbreeckelyke, en van poinB tot poinSt „ te onderhouden — en in het decideren van faa,, ken, hen hier na te reguleren — Ordonnerende „ alle of eieren goede toelicht te nemen , dat het voor,, fchreven in alle poinêten onderhouden worde'" (*> Terwyl 'er de Graaven byvoegden, Want ons alfoo belieft : Want wy zulks gedaan willen hebben (f). En de Staaten zeggen ; Want de Staaten duncktfulks voor de voorfz. Landen, ende den Ingefetencn van dien oorbaar; — Tot dienst van den Lande en vordering van de gemeene zaak nodig te wefen. Dit fluyt, voorzeker, den eigenzinnigen wil van eenen reg- (') Zie, b. v. de Crimin. Ordonnantie van A°-1570. art. 81. De Ordón. op de Juftitie van 1 April 15S0. ait- 32. (gr. r l. boek. Deel ii f.)l 703. instructie van 't u o v. n. 36 ) Hei Placaat van 30 July iSa*. art. 5. in 't gr. pl. roek. Deel 1. lol. 379. De instructies n°. 42. (j; Men kan die gezegden wel eenen ploy geeven, en in eenen zoo ftootlyken, zoo onverdraaglyken zin niet doen voorkomen , in welken een yder op liet eerde liooren 'er van, die opneemt; maar 't komt 'er op aan, of onze Graaven, die met geen despoticq, geen opgeblaazen liart gebeczigd hebben: waaromtrent) ik het met den au4teur van zekere disfertatie de po\eflate Legiflat. Comiti olim Uoüandiae\ qua fummo Imperanti unice proprul, in july deezes jaars te Leyden pro gradu gedeftndeerd, nog niet eens ben. Men had even zoo kunnen fpreeken , als naderhand de Staaten gedaan hebben. Dit is redclyk en behöorlyk in den mond der eerfle magiftraatsperfoonen van volken, als Vorften en Staaten zyn. Dit in 'c voorbygaan. D 5  50 VERHANDELING OVER DEN regter uit: het beneemt hem de magt, om over de wetten te oordeelen, en het moest hem alleen genoeg wezen, om die in acht te neemen. $■ VI. Boven dien echter wilde ook philips, op het voetfpoor van allen Wetgeevers en Volksbeftuurders, het welk ook onze Overheid voorts betreedeu heeft, en nog heden gevolgd wordt, den regters, door den eed, die verpligting nog nader op het hart gebonden hebben. Hy fchreev hun daarom zoodanige form van eed voor, als zy by het aanvaarden van hunne bedieningen plegtig zouden moeten bezweeren. Dit moest, naar het 57^ art. der ifie Ordonnantie door allen regters in ons Vaderland gedaan worden. Het formulier is dit (_*): „ lek zwcere, dat ick fal doen ende adminiftreren „ goede, warachtige, ende oprechte jufticie, den ,, onderlaten ende andere die my des verfoucken „ fullen , zonder aenfehouw te nemen op wïnnin„ ge, haet, nydt, oft vruntfehap van ycmanden, „ ende zonder yemant meer te fauorifcren , dan , recht ende redene toelatende zyn, ende t recht s, van zynre Majefteyt bewaren, handelende ende „ trakterende die goede , mittcr meeste foctich„ heyt, dat mogelyk werdt, ende ïtrauende die „ quact- (*) Iti de Editie van den Heer b. v o o r d a biadz. 44. liet 3de art In de verzoening tusfehen jan Uertug van Brabant, cn Vrouw jacoba met jan Hertog van Peiferen van 13 Febr. 1418 of 1419. (by mieris Charterb. D. IV. pag. 5:1 art. 16. vinden wy, dat die van den Geregle in de Steden zouden moeten zweerett, „eenen yegelyck recht, ende vonnisfe te doen."  PLIGT DER REGTERS ENZ. 51 „ quaetdocnders, nae recht ende ordinancie van „ zynre Majcfteyt." — Wat nu door ó\c goede, vaaaragtige en opregtc juftitie te verftaan zy, en wat deezen eed behelze, is allerduidlykst uit de ordonnantie zelve afteneemen. Naar dat, namentlyk, philips in art. 56, den regters, gelyk wy ftraks zagen, hunnen pligt zoo naauwkeurig voor oogen gefield had, vervolgt hy (art. 57.) in deezer voege. „ Mitz welken, willende verfien tot t gene voir„ feydt is, Stameren in deneerftcn, dat in t ver„ nycuwen van de wetten (dat is van de Wet„ houders, de Regters) alle rechters lullen moe„ ten zwecren ende eedt doen , goede ende op„ rechte iufticié te doen, ende zoe veel als in hen „ wefen fat, te wyfen ende iugeren, naeuolgende „ onfe ordinancicn, ediften ende geboden, indien „ daer eenige zyn: Indien nyet, die crymen ende misdaden te punyeren ende ftrauen nae vuyt„ wyfen van de gefcreuen rechten ende wetten, ende alle goede iufticié nae hun beste weten„ fchap." Deeze form zegt philips ook den regten conform te zyn (*) en. beflüit wyders dit ,, ar- (*) Justinianus Princip. Iffiit. de Offic. jud. Et quidctn in primis illud obferyare debet judex, ne aliter judicet, quani tegibus aut moribus priditum ejl. En in de L. 14. C. de judiciis beveelt by, dat de regters wederom den eed zouden praefteeren, die in onbruik geraakt was: Cui enim non ejl cognitum, ■antiquos indices non aliter judicialcm calculum eccepisfe, nifi prins facramentum praejlitifent, „ Omnimodo fcfe cum veritate „ £f legum obfervatione judicium ejfe dispofituros ?" &c. Met het Romeinscli regt ftenu overeen het/w Camnkum in Can. 4. Cap.  52 VERHANDELING OVER DEN artikel met 'er by te voegen : ., waarop wy ge* roaeckt hebben een vorme van ccde voir alle >• '"cchters, iugen ende officiers, zoe wel gouuer,, neurs, raden, als alle andere iugett, rechters, ende gecommitteerde tot gemeyne admim'fbatie, 5, der iufticien, die wyalomme zeynden, om gc» regiftreert, ende by eenen ycgelycken relpecti„ uclyk achteruolght te worden." De algemcene bewoording, derhalven, welke in den eed voorkomt, van, namentlyk , goedé,, waaragtige cn opregte juftitie te doen, betekent het adminiftreeren der juftitie volgens den inhoud en het voorfchrivt der regt en en wetten. §. VII. Mr. simon van leeuwen zegt ergens CO dat dit formulier, door den Graav voorgefchreeven , nimmer ingevoerd, of in trein gebragt zy; maar dat het, voor zoo veel die poinclen in hef zélye betreft-, welken de leer der Rocmfchë' kerk ei de getrouwheid aan den Koning als Ovcrften Heer, an Natuurlykc Prince aangingen, niet alleen by de Pacificatie van Gend van het jaar 1.5/6. wederroepen ; maar ook in 't byzonde'r by allen Gcregten en JuÜicieren ter Ordonnantie van de Hcercn Staaten van Hofland, in het jaar 1581. zy afgezwooren; eindelyk, daffedert de formulieren van eed by elk in den zynen zyn veranderd geworden. Die Cap 3 juxta leges ff juïa pronuntiet, flatutis juris oUcnipc. rel, £? ftcut fe hal et ncgotii natura dfcemat en elders. (*) In zyne aantekening op het 57de an. der Hte Onlonn, numero 4.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 53 Die a tfitii rföng is daar zeer ontydig; want puil ip s fpreekt alleen in dat artikel van het formulier des eeds, in zoo ver het op 't vonnis wyzen naar de wetten zag: Het komt my ook zeer ongelooflyk voor, dat men het formulier, door hem gemaakt, en achter de Ordonnantie geplaatst, niet zou in acht hebben genoomen: Immers, de afkondiging der Ordonnantie, welke, volgens het bevel des Wetgeevers in het flot derzelve, door een' ygelyk binnen de Limiten van zyne jurisdictie gefchieden moest, heeft werklyk plaats gehad (*> Hetzclvde kunnen wy van de Regiftratie en het praeftecren van den eed biilyk onderdeden; te meer, daar van het uitgeeven der Ordonnantie af, tot de Pacificatie van Gcnd toe, den geruimen tyd van zes jaaren verloopcn zy. Doch wat hier van wezen moog; die eed moest gedaan worden, en men had even zoo weinig regt, om dit naar te laaten, als men gehad zou hebben, de criminecle ordonnantiën zeiven, bydeGendfchebevreediging, te fufpendeeren. Het geen van leeuwen van het wederroepen, of, gelyk hy had moeten fchryven, het fchorsfen van den eed zegt, bepaaldlyk, wat die poinéten, welken hy opnoemt, betreft, is de waarheid (f), doch het flrookt niet, met het geen hy even te voren van het formulier ,in zyn geheel, gezegd had. Dit derde artikel dus heeft men moe- (*) Zie voor da Inleiding tot fa Verhandeling over het Ver. fond van de Ordonnantie op den flyl. § 5 en 6. (|; Zie voorda 'Md. bladz, 9. en volg-  54 VERHANDELING OVER DEN moeten bezweeren tot den tyd toe, dat de formulieren overal veranderd zyn geworden. Den inhoud der nieuwe formulieren komt, zoo als van leeuwen elders(*) wel fchryvt, hier op neder-: ,, Een yder goed regt en juftitie te doen, naar den „ Regten ende gewoonten van den Lande, ende hart „ beste wetenfchap , finder yemand eenige haat, „ gunst of afgunst toe te dra ogen. §.VIII. Naar deeze algemeene wetten opgegeeven te hebben, moeten wy tot de meer byzondere en plaatslyke wetten overgaan. Omdat echter hun getal zoo uitgebreid is, zullen wy flechts deezen en geenen der voornaamfien uit de menigte, welke wy verfameld hebben, bybrengen, zoo, dat wy eerst ons een wyle tyds ophouden met hetgeen, van tyd tot tyd, betreklyk de beide Hoven van Juftitie geftatueerd zy; en dan de byzondere wetten , keuren en voorfchrivten van eeden in eenige Steden, en ten Platten Lande, laaten volgen. §. IX. Wat dan de beide Hoven van Juftitie betreft, wanneer wy de tydsorde zullen in acht neemen, 't welk ons niet ongefchikt voorkomt, doedt zich , in de eerfle plaats op de Inftitutie van de Raadkamer &c. van maria van Bourgonje, gegeeven den séft** Maart van het jaar itfó. (f) waarin wy vinden; „ Dat de Stadhouder en Raads- 55 luy- (*) In Zyne Aantekening by art. 6. der ifte Ordonn. (t) In het gr. i»L. boek. Deel III, fol 645. Col. 2. Zie cok j. van oudenhoven's Kon Vertoog van verfcheiit Ottüheeden, enz. pag. 163,  PLIGT DER REGTERS ENZ. $5 „ luydcn eenen yegelycken recht, redenen „ er.de justitie doen moeten." II. Het zelvde zegt maximiliaan in de Ordonnantie, voor het Hof van Holland van 17 July 1510. art. 3. (*), 'er byvoegende, „ fonder ver„ drag of disfimulatie." III. Het tweede art. der InjlruStie van het [Hof, van den ioflen Augustus 1531 Q~), welke nog hedendaagsch geobferveerd wordt, wil: „Dat den „ Stadhouder met den Praefident en Raden „ recht ende justitie adminiftreeren zullen „ allen den geenen , die fe verfoecken ende 'oe„ hoeven fullen." Het lydt wel geene bedenking, of die voorfchrivten, hoedanigen 'er ook in de fteedelyke keuren veelen zyn , verpligten tot het uitoefenen van het • regt, tot het vonnisfen zelv. Het is ook zeker, dat zy byzonder bepaalen, dat dit met opzigt tot een yder, zonder uitzondering, zonder aanzien van perfoonen moet gefchieden; maar wy kunnen 'er even weinig aan twyfelen, of zy betekenen ook, dat dit regt fpreeken, volgens den inhoud der wetten, welken de zaaken beflisfen, gedaan moet worden. Dit brengt het denkbeeld van Regt, van Juftitie mede; gelyk wy in het eerfle Hoofdftuk aantoonden. Het blykt, daar te boven, zoo uit de (*) Van oudenhoven ibid, pag. i3o. gr. pi, boe». Deel III. fol. 674. Ct; Gr. p l. b o e k Deel H, fol. 703, instruct. v, hst hov N°. i,  56" VERHANDELING OVER DEN de wetten, welken naar deezen gemaakt zyn, als uit den eed , dien de Raadcn van heide de Hoven gehouden zyn, dan te doen. Wanneer zy in hunne bediening treeden, ftraks door ons mede te deelen. Tot de verdere Wetten behoort (IV) de Ordonnantie der Staaten van 16 Juny 1575 (*), waar by dezclvcn, geduurende den oorlog, het bewind van zaaken aan den Prins van Orange hebben opgcdraagen. Daar in vinden wy, met opzigt tot de adminiftratic der juftitie : „ Dat zyne Excellentie „ van wegen den Coninck als Grave van Holland „ en Zeeland recht ende justicie fal doen „ adminiftreren by den Raed van den Hove van „ Holland over allen denplactfen, en Ingefecte„ nen van Holland, Zeeland en Vriesland, onder „ denfelven Hove reforterende, in allen faken tot „ kennisfe van den felven Hove ftaende. — Mits „ dat defelfde Raed vorder hem fal hebben te voegen na befchreven rechten, equiteyt, mits„ gaders alle deugdelyke Privilegiën, en Cos„ tuinen." V. Dit zelvde is met de eigen woorden herhaald in de Unie tusfehen de Staaten en Steden van Holland en Zeeland, van den 2£ft"> April 1576. (|) art. 18. K°. 8 en 9. En het zyn (VI) deeze woorden , wel- (_*) By eor Oorfprong tier Nederl. ISeroertens. Deel I, op liet jaar 1575- pag. 642. (\) In liet gr. n. boek; Deel II fol. ci33. instr, van u e ï 11 o v. N°, 23,  $LÏGT DER REGTERS ÈNZ. ff Welken de Staaten bedoelen, wanneer zy in eené Refolutie van 11 Maart 1727 (*) zeggen: „ Dat al „ in het begin van de Ereótie van deeze Republiek i, byzonderlyk is gelet op het geen de Rechten en „ adminiftratie van de juftitie betreft; byzonderb, lyk als in de Unie tusfehen Holland en Zeeland „ van den o-iten April 1576. art. 9. (Lees art. 18. •„ N°. 9.) is bedongen, dat het Hof en Raad Provinciaal zich zoude hebben te voegen na Be„ fchreven Regten, aequiteyt, mitsgaders deug„ dclycke Privilegiën en Costuymen." VII. Hier toe moet wyders gebragt worden een Placaat van de Staaten van 14 Maart 1581. (t) het welk, met verandering alleen van 't geen naar de toenmalige tydsomftandigheeden veranderd moest worden, voor zoo veel het Hov betreft van gelyken inhoud is, als de wet van 't jaar 1575* VIII. Naderhand; t. w. den laatften May 1582. ss door Prins willem, als repraefenteerende de llooge Overigheid, en de regeering deezes Lands hem gedefereerd zynde, de Injlruëtie voor den Hoogen Raad gemaakt> in welk's 7d&art. (§), even als in de Inltructie van het Hov, bevoolen wordt; „ Dat de Praefident en Raden fullcn doen en adw miniftreeren goede justitie, even gelyek, „ deö (*) Zie de RESOLUtlEN VAN HOLLAND. pSg. 383. (f) In de ebsoldt. van holland op dat jaar pr-g. 66, (§) Gr. pl. boek, Deel II. fol. 789. Dezelve is mee aan- tekeningen uitgegeeveli agter merula Prax. Ciyil. Deel li. bladz. 431. Zie aldaar de nooten cp dal 'ïde art. E  $Z VKRHAÏÏÖELÏNC OVER DEK „d:ii grooten, middelen ende kleynen , (onder r. ujiAiuauge oft: veiUefiuge der perihoaen, gun„ ïïe, ongunftc, ontfich ofte disfiraularie." Ik moet wel erkennen, dat die bewoording goede justitie vry algemeen kan voorkomen;doch WJ hebben de gezonde uitlegkunde flechts te baat te neemen. ; wy hebben Hechts op de beduidenis van her woord JvQitic te letten, om te verhaan , dat Ter eene juftitie bedoeld worde, overeenkomftig met de wetten. Het beQiatea toch der zaaken tegen den ■bood der wetten aan, zou het uitoefenen der grootfte injuftkie zyn. Kan zich ymand hier door niet Saaten ovcrreedcH; ik wyze hem weder tot de wetten h Ik beroep my op den Souverain, die het niet anders, dan zoo, verftaan wil hebben, zelven. Of bJykt dit niet (UQ uit het Accord van den co/?'» SffUuat. 159Ó, iu welks art. gezegd wordt (*): „ Sulien voorts die van den Hogen Raad in 't „ ternaneren van den Proceslèn van Zeeland hen „ reguleren volgens de Privilegiën, Keuren, Cos„ tuyinen en Ufantïen van Zeeland gemaakt en „ verleend, of als nog te maken en te verlenen, „ foo ia cas van Policie, adminiflratie van Ju,, fiisie , in reguard van hunne fngefetenen , als anderiints, ia aldcr manieren als fy doen in re„ gaard van Ordonnantiën, Kefoiutien ende Placa„ ten van den Staten van Hollandt en IPest-Vries„ land" Waarmede (X.) volkomen overeenftemt het 3ofle art. van het Nader Provifioneeï[accord van ii ju- {*) Ca. Pi, 5c £k Deel II. fol. 84*.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 11 July 1674. Q, by welks i2«ie art. het Leenhov is afgefehaft. XI. Lievst hier plaatfen wy wyders de Inftruc* iie van het Leenhof van 20 Maart 1519 (f), alwaar Keyzer ka rel art. 1. bevoolen heeft; „ dat „ de Stadhouder en Leenmannen zouden recht? „ en justitie doen, fulx ah van Rechtswegen „ en Costttyme van den Lande behoort.'''' In de nieuwe Inftru&ie der Staaten van 7 April 1661. is (art. 1.) „dat de Stadhouder, Praefldenten Raden „ zouden hebben regt en juftitie te adminiftreeren „ op den eedt, by het aanvangen hnnner bedie,, ningen gedaan." In dezelvde verpligting is ook: nu het Hov, daar het thans van Leen-zaaken kennis neemt; en den Hoogen Raad, aan wien van het Hov kan geappelleerd worden. XII. Eindelyk , en dit een en ander zal overvloedig genoeg ten bewys kunnen (trekken, dat van tyd tot tyd aan beide de Hoven van Juftitie» die pligt, om volgens de wetten het regt te fpreeken , aan bevoolen en opgelegd zy, fchoon wy deeze of geene wet over 't hoofd gezien en niet bygebragt mogten hebben; Eindelyk, zeg'ik, behoort (*) In liet gr. pl. noEi DeeHII. fol. 692. (t) ttld fel, 682, Vergelyk hier mede die van 19 Oétob- 1495. ibid, fol, (S81. alwaar wy deeze opnieiklyke woorden vinden: Qpi quidem Locum - tenens noster procedere poterit & debebit feryjitis jttribüs, Salemmtatibus & Confuetudinibus patriae, in talibus fitrvari debitis ac confuetis. De InJlruHie van de Staaten is in 't gr, pl boek. Deel II. fol. 2Ö45, IfcSTRUCT. VAt< 't hov, num. 7. Zie N°. 6 ibid. ' E 2  6b VERHANDELING OVER DES hoort hier toe die voortreflyke Refolutie van den z^fien May 1735, in welke, gelyk wy reeds boven CS- -IV.) gezien hebben, het hov ook gelast wordt, naar onze algemeene, naar de plaatslyke Wetten, Cos turnen en Ul'anticn,naar de behulpregten vonnis te wyzen. §. X. Dit is het ook, 't welk der beide Hoven Raadcn op eene plegtige wyze belooven te zullen doen, wanneer dezelvcn, voor zy tot het bedienen van hun ampt worden toegelaaten, den eed zweeren, dien wy by merula geboekt vinden (*), namentlyk: „ Dat zy in haare Sententien en Ap„ poinctementen zullen houden en achtervolgen de „ Belchreeven Regten, de Ordonnantiën en Sta„ tuten van de Hoge Overheid, de Keuren en „ Costuymen van de Steden, Dorpen, &c. over„ ecnltemmende met Reden en Billykheid."(t) — §. XI. (*) Zie merula Prax. Civil. Decll. pag. 280, der nieuwfte oirgaay. — Die laatfle woorden in den eed, oyersenjiemmenda met reden en billykheid, kunnen niet verdaan worden in betrekking tot dj regten, ordonnantiën, enz. maar behooien alleen tot de Collumen, 'Er worden zulken door verfhan, die geene corrupttlen en zyn; die anders deugdciyke, wclliergcbragtc Custumcn genaamd worden. (tj Men zal my wel vergunnen, dat ik liier in eene aantekening nog deeze cn geei;e byzondere wetten aanvoere , welken , met zoo veelen anderen, de zekerde bewyzen voor den vasten Wil onzer Wetgcevers, dat 'er naar den inhoud der Wetten gevonnisd worde, opleeypren, In de Ordonnantie ter bevordering der appell.cn van 't jaar 1577 'cn. pl. boek. Deel II. fi)\. 1497 ) wordt den regters, gedelegeerd toi het kennisneem men van voanisfen, wïk van mtii in appel was gekomen, dee. ZtQ  PLIGT DER UEGTERS ENZ. zullen doen en adminiftreeren, volgens de Hand„ vesten en Privilegiën van dezelve Quartieren, „ mitsgaders de Reglementen en de Statuten by haar „ Edele Groot Mogende daarop gemaakt of nog te ,, maaken" §. XIII. In, de Plaatslyke Statuten, Keuren cn voorfchrivten van eeden, offchoon zy allen dit beveelen , dat het regt naar de wetten gefprooken xvorde , zyn de bewoordingen echter, waardoor dit uitgedrukt wordt, zeer van eikanderen verfchillende. In fommigen, 't zy keuren, 't zy formulieren van eeden, wordt dit den regters met vitdruklyke woorden gelast: Uit anderen is dit, met be- „ fecundum Le§es & Jura fe fadturos." Vid. Commcntau ad titt. D. & C, de faÜclis. ij) In het cr. pt. bobk Deel VII. fol 5S,  PEICT ÖHR-BECTERS BJÏZ. 63 behulp cener gefchikte uitlegging, op het duidlykst ai" te neemen. In veel en vinden wy den regters opgelegd REGTVAARDlCE voamifiti tegteten. Goei>e, goede m reciitvaarbigb justitie te doen, In anderen: Het rechte vjzen. Dit te doen naar hun gemoed en consciëntie. — Op hunnen eed. --—In feramigen: Naar hunne wetenschap. Hunne beste wetenschap; Hun verstand. In anderen wcdcram Naar hunne v yf sinnen. Laat ons de Handvesten, Statuten, Ordonnantiën,Vrorfèhrïv-'ten van eeden zeiven inzien. §. XIV. In de Infiruêlie foor de WefiWudtren der Stede van goud-a vinden wy, onder anderen dit artikel. „Ende wat fy (Schepenen) wyfen, die breucken gsen na inhouden der keu- „ REN." In een Privilegie door Graav willesj IV. aan de Stad rotterdasi gegeeven Cö» *s a!^* *9„ Ende alle ftukkce, die binnen der poorten ge„ feien, die fullen die Scepenen fceyden bybek w bant vesten, ende nae he ure keure. In vcele Privilegiën en Handvesten aaa Steden, Waarden, Dorpen, &c. door de Graaven & Gravinnen gegeeven, wordt of aan hun die daar ïn het ampt van Regter bekleeden, by 't een of ander artikel dier Handvesten, waaruit te gelyker tyd de ior- (•) Artvfcel r«» Schepteen vemogea pig. 4- Gedrukt »^ Gouda. X. 1725. {■f) Zie mieris C'uancA Be el 11. pa| 6ï>« E 4  64 VERHANDELING OVER DEN formulieren van eeden dikwerf opgemaakt wierden, voorgefclireeven, hoe zy dat moeten uitoefenen, wanneer zy vonnis vellen; of de Gecvers van die Handvesten vergenoegden zich met alleen een voorfchrivt daar te ftellen, naar het welk de regters zouden moeten beëedigd worden: of zy bepaalden het beide. Die formulieren gebruikt men nog heden voor 't grootfte gedeelte ; 't zy men dat van philips in 't geheel niet in acht genoomen hebbe; of'er, na dat hy afgezwooren is, van afgegaan en tot de voormaals gebruikt wordende wedergekeerd zy. Daar men naderhand iets in de keuren omtrend dien pligt des regters om de wetten te volgen vastgefteld heeft, is men meestal evenwel de oude Handvesten gevolgd; en wy maaken daarom gecne zwarigheid nu en dan eens op die Charters zeiven te wyzen. Den Eed, dien Schepenen te gorinchem afleggen, is:(*) „ Recht te tuigen, Rechtte zegelen, „ Recht te wyzen, tusfehen twee mantaai na in« houd der handvesten, en clat niet na „ te laten om liefde, nyd, heerfchaps gebod, noch anxt van den fyve," Dit is volgens het Handvest van r. einoud Hertog van Gulik en Gelder, van 25 Aug. 1409. aan die van gorinchem. Daar zegt hy, art. 12. (j), „ jaerlix leven Scepenen te „ fuU f*) Deezen eed wordt dtis •mCclireeven by a. kempz. Sefchryving der gent. Stad. pag. 302. die aldaar ook den eed van. den Sc.':out melde. ('j-, Zie mieris Charttrk. Deel IV. pag. 107, i2p & 218, Zit ook pag. 51,  PLIGT DER REGTERS ENZ. 6$ „ fullen zetten, ende diefellifde te fullen eeden, „ als dat zy rechte vonnisfen fullen wyfen, nae in- „ houd der handvesten VU/1 GorimhomP Dit moest, volgens art. n. van dat zelvde Handvest, ook de Schout doen. „ Onze Schout van Go„ rinchom, die nu ter tyd is, ende namaals wefen „ fal, die fal fweeren, (dat hy) onfer Stadt van „ Gorinchom, ende allen den geenen, die in onfe „ Scependom wonen, of namaals wonen fullen, „ rechte vonnisfe doen fal, na uiiwyfen onfer Stad „ haalvesten" Het welk in een nader Handvest van Graav willem VI. gegeeven den 24. Aug. 1413. met de eigen woorden herhaald is. Des Schouts eed is ook heden „ yegelyk recht te doen uitwyfens „ de handvesten."1' §. XV. Den eed der Schepenen in den briel is voorts opmerklyk. Namentlyk: (*) „ Dat zweer „ ic, Scepen ten Briele te wefen ende recht yon„ nesfc te wyfen na den rechte der ste, „ den, ende by mynre weetscip vail „ twisfehen twier perfoeutalen by maninghen des „ Rechters. Dat fal ic laten om liefde noch om 9, mieden, noch om ghiften, die men my gheven „ mach of doen gheven, bicden mach of doen „ bieden, noch om gheenrehande zaken wil." Volgens een Handvest van Graav witlijn IV. mn die vanzv/YNDKzeur ,vani2Noy. 1337(1), moet (i)By mattiiysze Polit, Reg. In de Befchryy. ymt den Briel door alkemade Deel I. pag. 237. (Cj Zie mieris Charter!'. Deel II, pag, 60%.  66 VERHANDELING OVER DEN moet „ eiken man recht ende vonnisfe gedaan „ worden van allen faecken kacr den rech,, te, en naar des Graavs Ordonnantie" In rhyniand wordt den Bailliuw deezen eed afgenoomen: (*) ,, Ik belove en fvveere eenen yge3, lyk goed kort regt ende expeditie te doen, vol„ gens reotw; costdymen van Rhyniand. — 't Welk ik niet en fal laten om lief, nog om leet, om vriendfehap, maagfehap, nog fwagcr„ fchap, om stuitte nog om gaven,' nog om geen„ rehande fauken." Dien van amstel-gooy en wat er- land is by verfcheidene Handvesten beloovd; gelyk ook den Bailliuw en Mannen bevoolen is; dat in alle zaaken regt zoude geclaan worden na recht „ ende c ostij me des Land*" en 'er wordt bygevoegd: „ voorts van eenige poynten of breuchen, die hier niet in geroerd zyn , noch gefchreven, die fal men berechten daer fe gefcien, na der beste reden by vonnisfe van Schepenen, }, nae keuren, nae rechten, ende oude costumen der Stede ofte lands daer fe gefcien (f)." De (*) Zie s, van leeuwen op de Costumen van Rhyniand. art. XI, pag. 152. (t) Zie van de spiegel, Oorfprong en Wjlorie der Vad;rtandfcke Rechten 3de Hoofdlt. §. 10, De recutsgei, eer* de óbservat. over de Gruot. d. i I. Obf 1. pag. 2 mieris Chartcrb. d. III. pag. 43i. en 517. D. IV. pag. 350. OpmerkJyk is het Handvest van Graav vvill tii VI. var! 4 April J405. Item foe en fal geen Richter van onfen ,t wegen recht houden tinnen onzen lande van Waterlandt, hy en fal eerst ten Heyli- gen  PLIGT DER REGTERS ENZ. 67 De Bailliuw van kennemerland moet „ elc., ken recht ende vonnisfe doen, naer uytwyzinge der Privilegiën En Leenmannen zwecren; Tot allen tyde in allen faken Recht ende Juftitie i, te fullen helpen adminiftreren, recht ende von- nisfe te wyfen tusfehen twee Mans Ding-talen, $ de Kennemer Handvesten , Privilegiën , ende », goede oude deughdelycke geobfervcerde costuj, men; mitsgaders al dat Kennemer-recht is, 't w zy befchreven oft onbefchreven, te onderhou„ den naer hun vermogen." Of korter; „ Recht „ ende Juftitie te lullen adminiftreren volgende ,, de Handvesten ende Privilegiën van Kcnuemcr3, land (f)." Ik zal hier, laatstlyk, ook den eed der CpmmiS' farisfen van 't Subaltern Coliegie van Asfurantie% Avary en Zee-zaaken te eotterdam, by voegen. In derzelver, door de Staaten geoctroyeerde , Ordonnantie wordt dien eed art. 10. dus omfchreeven: fj) „ Ik belove ende fwere, dat ik in allen 3> za- gen gezwooren hebben te houden, en te helpen houden fulcke handvesten, als fy van onfe voor-vaderen, en van ons hebben. _e« foo wat hier niet gefchreeven en flaet, dat fal men rechten r.a der bester reden, inhouden harer handvesten voorfz, mieris ibid. pag. 12. (*) Zie l a m s z , Handv. van Kennemerl. pag» 62. (•JO Ordonn. van Hof van 22 Jan. 1560. Ibid. p. 120. Vergui, pag. 132. — Reglement der Stalen van Holt. en West. Vriest, van 21 'Jan. 1641;. art. g, Ibid. pag. 134. (§) Geoctroyecrd 19 July 1721. en gcpulilic. 9 Octob. deszel*en jaars. In de Generale Keuren & Ordonn. der Stad Rotterdam, JIde [tuk, Site Boek, 2de Deel, (by II, van IVaesberge. in 4C0,)  C% VERHANDELING OVER DEN zaken, voor de Kamer van het Zee-regt gebragt werdende zal helpen Regt doen, zonder gunst of ongunst, na den inhoud van de Ordonuantie van deze Stad, op het ftuk van Asfeurantie ende Avarye, mitsgaders Zeezaken; „ m alle voorvallen daar by gemeld, ende in voor„ vallen daar by niet gemeld, na de Placaten van den Lande, Regten en Costuymen, die op de „ zaken applicabel zal bevinden." §. XVI. Volgens een Handvest, onder anderen, van Keyfer-nne margriet, Gravin van Holland, &c. moet door geheel noordholland regt gefprooken worden volgens de wetten, keuren en gewoontens. Zy zegt daar. (*) ,, Dat men elcken Man recht ende vonnisfe doen fal, die recht begeert van den gsenen , die fe fchuldig zyn om te wyfen van ftilcke faaken, alfoo als fy „ gehanteert hebben geweest by Onfe Voorvaders \ tyde tot nu toe " — Ende alle Punéten ende it recht die in deefen Brief niet gefchreeven noch 5, verklaart en (laan in alle rechten als fy van oudts hcrkoomen zyn, na den rechten van den „ Lande." g. XVII. In de Handvesten en Statuten van andere plaatfcn wordt die bepaaling , volgens regt, costumen, &c. by 't bevel of den eed van regt te doen, niet bygevoegd. Zoo is, by voorbeeld, de tegenwoordige eed der Mans- (*) In 'c gr. pl. eo ek. Deel V. pag. 713. Col. 1 & 715. Col.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 6j Mansmannen van den Hove ende Hooge Vierfchaar van zdidholland(*); ,, Dat zy Partyen goet kort Recht ende Juititie fullen adminiftreeren, „ ende 't felve niet laten om maaghfehap of fwa- gerfchap , gunst of ongunst, giften of gaven, ,, noch om gheenrehande faken." Te dordkecht moeten Schepenen den naarvolgenden eed doen: (f). „ Wy fweeren recht„ vaerdige vonnisfen ende rechtvaeri, digk fcheydinge te helpen geven tusfehen twee „ mannen thalen, ende dat niet te laten om giften noch om gaven, om maeghfehap noch om fvva„ gerfchap, noch om eenigerhande faken." Zoo zweeren ook Schepenen te haarlem; „ 't recht te wyzen tusfehen den Heer en de „ Poorter, en de vreemden, ende tusfehen twee „ mans dingtalen , ende dat en zullen wy nkt „ laaten om geanerhande zaaken (§). Volgens een Handvest van jan Hertog van Braband en Vrouw jacoba van 24 Jan. 1418. moet de Schout eer hy den dienst centasten, of bewinden fal te regieren, zweeren: „ Dat hy eenen „ yegeliken, dies begheert, recht ende voK« nesse doen fal." Sche- (•) Zie oddeshovss , B:fchrjyixg ris Züd-Ho'.lar.d, bladz. 43S. (-(•) Zie van de wall, Haniv. yaa Dordrecht lilde iïak. pag. i3sr. (5) Van dit formulier bekwam ik, met dankzegjirg, een a£ fïbrivt, uit de Su-i's Griffie. (,j Zie mizris Cherterb. Deel IV. p=g. 515.  70 VERHANDELING OVER DEI* Schepenen van Amsterdam bevestigen plegtig het volgend hun voorgeleezen formulier van eed: (*) „ Dat f weert ghy, dat ghy goede Schelt penen fult wefen, — ende een recht vonnisse wyfen fult, tusfehen den heere ende den huysman, tusfehen den huysmau ende den heere, „ en tusfehen twe luden dingtalen, ende dat niet 3, te laten, om geenrehandc faken." In oudewater doen Schepenen in handen van den Bailliuw, den eed: (t) „ Dat zylieden recht ende justitie onpartydelyk tus3, fchen tweemans dingtalen zullen bedienen." Schepenen van putten moeten „ met de Schou„ ten van haare refpective Dorpen vierfchaar fpan., nen, en goede justitie doen ten behoe3, ven van alle die geenen, die fulks verfoekeu „ fullen CD" Schepenen en Mannen van schieland zweeren : „ Dat zy geuuurende hunne bediening — 3» tus- (*) z'e de Handveste* door noordkerk, i. ftuk, p, ui, en v.agbnaab Befchryy. van Amflerd. III. (hik. p-» 3I0. {\, Zie de Keuren van Oudewater, art., 13. by g. r. kinschot, in de Befchryy. der gein. S/ad. aangeli. pag. 89. (§) Keuren en Orden*, der Landen van Patten van 10 en 11 Juny 1722. lllc Keur, art. 1. gr. pl boek. Deel Vi. fol. 740. ln art. i. § i. der Keuren & Ordonn gemaakt by Baffliu en Leenmannen van Putten (Vlla^e 1640.) is. Eerst ., lbo fal den Ruwaert ofte Bnillui des Lams van Putten met „ dertbien mannen van Leenen derfelvcr Luiden Recht fitten cmIc justitie adminiftreren — fontier faveur ofte disS„ mulatie.**  PLIGT DER REGTERS ENZ. 71 „ tusfehen twee Mannen dingtalen, voor foo veel hun blyken fal regtveerdig oordeel „geven, ende justitie adminiftreren fullen, fonder eenige gunfte of haet (*)." Welgebooren Mannen in rhyniand, (f) j, Dat zy eenen yegelycken reg t ende justi„ t 1 e fullen doen/' Desgelyks de Hooge Heemraaden van den c r 111pener -waard: „ Dat zy recht zullen doen „ den eenen ghelyck den anderen, den overften ghelyck den nederften, den Armen ghelyck den Rycken, dat en fullen fe niet laten om lief noch „ om leet te myden, noch om vreefe van haren lyve, nochte om gheenrehande faeken wille, „ daer hem een goet Man verbalen mochte (§)." §.XVI1I. In deezen en dergclyke anderen Statuten en (♦) Zie de Keuren £f Ordonn. van den Lande cV Bailjuwfchap Van Schieland. p. 79. (Rotteid. A. 1702.) (t) Dit is volgens de woorden welken in 't OBroy van Philips, waar by de bank van Azing en Gelfuuien is afgjfchaft, voorkomen. Zie van leeuwen Inlcyd. op de Cost. van Rhynl. §. 28. pag. In die van zuidholland leezen we: „ In den eerften ftaat te confidereren, dat in Zuydt - Holj, land meest Recht gedaan, ende Juftitie geadminiftreerd word, ende ook die voornoemde Bailiou ende Mannen met ten Inghefetenen van 3) Zuydt-Holland hen reguleren, 't zy naer haer„ luyder Ordonnantiën , Handvesten, Statuten, ,, en Costumen, ofte naer gemeene dispofitie van j, Rechten — In die van Dordrecht vind ik „ In den eerften ftaet te attendeeren, dat binnen „ den (*) Zie de Korte Bephryv. mitsgaders Handveste;!, Privilegt CosUiymen en Ordonn. van den Lande var. Zuydt • Holland, fol. 402. te Dordrecht» a. 1628. in 4ÜJ.  PLIÖTDÊR REGTERS ÉN Zi 73 den voorsz. Steden meest recht ende ju„ stitie gedaen, en geadministreerd Wordt, ofte „ na Privilegiën, Keuren cn Statuten , ofte naer „ befchrevene rechten (*)•" — hl die van am„ sterdam is: „Item, daer alhier. t'Amfter;,' damrae geene befondere costumen, ordonnan„ tien ofte ftatuten af en zyn, is men gewoon in „ t bewyfen (liever het wyfen, zod als ik denk , dat door roséboom, naar aanleiding der costumen van Antwerpen Tit. 1. art. 6. van welken hy zich in zyn receuil meesterlyk bediend heeft, gefchreeven zal zyn,)'t'achtervolgen de gemeene befchreven rechten (f)." Wanneer wy deezen vergelyken met die welken wy (§. XVII.) aanvoerden, is de zaak geheel en al uitgemaakt. Een weinig bepaalder zyn de formulieren vart eeden der Commisfarisfen van de fubalterne Collegieu binnen Amsterdam, doch minder nauwkeurig als anderen, welken van een vonnisfen naaf de Handvesten en Wetten fpreeken, daar zy alleenlyk van de Inltxuctien melding maaken. Com~ (*) Zie v balen Befchryy. der Stad Dord. Deel I. pag 551. *t zeggen, M e e st regt gedaan wordt, kan nieubetekenen, dar. dit doorgaands, doch echter ook wel eens niet gefchiedt. Het komt my voor, dat daar door het regt fpreeken naar de ketn ren en fiatuien, tegen over het regt fpreeken naar de befchreevene regten geltcld worde; en derhalven de costume zoo te verflaan zy, dat voornamentlyk naar de keuren, &c. en alleen by gebrek derzelven , naar het Romeinsch regt gevenaisd worde» (tj Zie roscpoom. Ree. van Keuren, Cap. I. ais. ij. F  74 VERHANDELING OVER DE» Commisfarisfen van Huwlyh - zaaken, voor wei ken ook alie injurien en civile actiën, in derzelver Inftructie vermeld, dienen, zweeren: „Dat zy vol„ gene de Inltruétie Recht doen zullen, en vonnis wyzen zullen tusfehen een ygelyk, zonder aan- ichouw van Perfoonen, en 't zelve om geener,,. hande zaaken zullen nalaaten (*)•" Commis/arisfen van Asfurantie, of Asfurantievieesiers: „Dat zy in zaaken van asfurantie, die voor Hun komen zullen, d'Ordonnantien, daar „ van gemaakt, volgen, en dien conformelyk hunne vcrklariiïge doen zullen, zonder gunst of „ afgunst, en dat niet te laten om eenigerhande „ zaaken." Zoo luyden genoegzaam ook de formulieren van eeden, welken door Commis/arisfen van kieyne zaaken, en Commisfarisfen van zee-zaaken bezwooren worden. §. XIX. Behalven dit foort van wetten en formulieren is 'er nog een ander, het welk wel den vorigen in zoo ver gelyk is, als zy ook de meer algemeene of onbepaalde bewoordingen van een kectvaarbig vonnis te wyfen, behelzen ; doch echter in zoo ver van gcenen verfchillend, dat de bc- (*) Dit formulier is, te gelyk met de nieuwe Ordonnantie, gearrefteerd den 29 Jan. 1754. en woordlyk zoo in 't Register der formulieren, waar uit zy, by 't verzetten der banken, wor. den voorgelcezen, ter fecretary alhier berustende, daar de overigen mede in te vinden zyn. Zie ook waoi:naak Befihryvi mm /tmfterJam-, III flut. pag. 421,. Col. 1. pag, 459 Cc'. pag. 444. Col. U en pag. 455. Col. 2.  PLTÖt DER REGtÈRS ENZ. 75 betragting van dien pligt by dezelven den Regters op 't geweeten gebonden, en zy gelast worden, dit uit al hun vermogen, zorgvuldig en op het aller* naauwkeurigst te doen. Hier toe behoort het formulier des eeds , dien Heemraaden van den alblasser waard zweeren , door de Staaten van Holland zeiven voorgefchreeven (*)• Het is dit: „ lek beloove en fvvere rechtvaerdige vonnisfen tusfehen par„ thyen naer myn verstant, ghemoet ende „ consciëntie te fullen helpen wyfen." Desgelyks den eed van Schepenen in 's graven hage (t> •>■> Wy belooven en zweeren „ re gt en vonnisfe te wyzen tusfehen tvveeMan- taelen , nae onze beste verstande en wetenschappe. Wyders den eed van Schepenen te iiilLege rsberg, blykens art. 25. van het Reglement voor dat Ambacht, op verzoek van den Magiftraat van Rotterdam, als Ambachtsheeren, door de Staaten deezer Provincie vastgefteld: CJ) „De Sche„ penen (Haat daar) fullen voor het aenvangen van haer bedieninge beloven en fweren , dat j3 Zy — tusfehen Parthycn dingtalen fullen onpar- m ty- £*) Reglement noptnde den Alblasfenvacrt van 17 Sept. 1661, Art. 49. In 't gr. pl. boer. D. II. fol. 2ó74. (\j Zie de uie meu Befchryy van s'liage D. II. pag. 148. (%) Hit Reglement van 24 October 1705. is te gelyk met 't Reglement voor 'l Ambacht van Moordrecht van dat zelvde ja*r gedrukt te Rotterdam. A. 170ö. in Quarto. F a  7<5 VERHANDELING OVER DEN „ tydig recht doen, en naer haer beste wE,, tenschap vonnisfe wyfen." Eindelyk, om het hier by te laaten , den eed van Schepenen te moordrecht. — Het if** art. van het Reglement, mede door de Staaten voor dit Ambacht gemaakt, zegt: „De Schepenen fullen „ alvorens in bedieninge te treeden aen handen „ van de Schout beloven en fweren, dat zy fonder ,, aenfchouw van Partyen, uitliefde, haet, voor„ deel of nadeel, gunst of ongunst te bewyzen , 9, fullen regt doen foodanig als in goede „ consciëntie fullen vermeynen te behoren." §. XX. Deezen zyn het nogthans niet alleen; maar daar toe behocren ook die Handvesten, Sta„ tuten en formulieren, welken den regters ver„ pligten naar hunn+ VYf zinnen, met mccr„ dere of mindere bepaaling,het regt te fpreeken. In een Handvest van philips van Bourgonje, den aaJten July 1434. aan die van leyden gogecven (*), moet de- Schout aldaar, in der tyd wefende, elc der Schepenen eenen eed ftaven, „dat „ fy rechte doen, ende vonnisfe wyfen fullen- tus„ fcheh weer mannen taile na horen \ yf zin„ nent." En dit is den eed, welken Schepenen te leyden nog hedendaagsch gewoon zyn aftc leggen. Zy zweeren: „ Dat fy r e c h t doen ende „ vonnisfe wyfen fullen , tusfehen twee mannen„ tale naer hare vïk sikken (t)"- Ge- (*) Zie mieris Chartert. d. iv. pag. 1044. (D i" il« Keuren van Leyden van a=>. 1658. art, 6 pag. 8. Eu  PLIGT DER REGTERS ENZ. 7T Gclyken eed zweeren Heemraad en van het w A» terschap van woerden. (*) „ Dat fweren •, wy, rechtvaerdig vonnisfe te wyfen tus„ fcben de Heer , en de Man, en van gelycken „ tusfehen twee mans dingthalen, ««^weteh- „ schap onser vyi s innen." ■ Insgelyks zweeren Schepenen van heus den: ,, Dat zy, gelyk alles, zoo ook zullen regt doen „ en vonnis wyzen na hunnen besten vïfsin„ ken; En, dat zy dit niet laaten zullen, om „ vader noch om moeder, om fuster noch om „ broeder, noch om oom noch om moeije, noch ,, neve noch om nichte, noch om geenrehande „ gifte, noch om nyde, noch om gave, noch om „ geenrehande have, noch genoot,noch om geenre „ Heeren wille, noch om Steede gebodt, noch „ om geenrehande noot, noch om die vrefe van der „ doot (f)." Zoo beval ook Hertog jan van Beyeren, en dat ten einde niemand in zyn regt verrascht noch verkort zoude worden, dat alle, die te Zuid-Holland in de vierfchaar kwamen, eenen eed moesten doen, dat zy recht zouden wyzen, en wel yder den naarvolgenden: „Dat hy r e c h t wyzen zal „ op sinen eedt, «lde na sinenvyfsyn- „ n en, En by orlers Befchryy. derzslvc Stad. D. II. p. 668. Uitg. van bet jaar 1781. (*) Zie de Privilegiën van Woerden (gedrukt tot Utrecht A". 4709.) pag. 47. Cf) Oübenhoven Befchryy. van Uettsdsn, pag. 295. F 3  78 VERHANDELING OVER DEN „ nen, ende beter weten O" Waarmede overeenllemt den eed, dien volgens bevel van j ac o b a van Bcyeren van 16 July 1417. (j) de Bailliu en zyn Stedehouder doen moesten ; te wceten: ,, eenen yegelicken recht ende vonnisfe te doen „ naer hu eken vyf sik nen." %. XXI. Hoe is het mooglyk, denkt misfehien ymand , dat men deezen en foortgelyken Handves en, Statuten en formulieren van eeden durve bybren. cn , ten bewyze voor der regters verpligting, om niet naar hun eigen oordcel en goedvinden; naar allecnlyk naar het voorfchrivt der wetten te vonnisten? Zy zyn'er echter, in de daad, aJrlèrgefchiktst toe. Zy behelzen het bevel om dat te doen volkomen. Ik weet wel, fommigen verftaan die uitdrukkingen regt wyzen naar weten» sch a; j hakt vyf zinneb, enz. zoo, dat de regters by dezelven gelast worden, naar bun goed* dunken te vonnisfen. Anderen wederom zoo, datzy volgens die voorfehnvten het regt naar de Biilyk» hiië, naar liet Natuurregt moeten fpreeken. Beide, onzes oordeels, zeer verkeerdelyk. Laaten wy dit eens wat nader overwecgen. Wy merken vooraf aan, dat die uitdrukkingen voor C*) Bi; bove! is van 3 Nov. 1424. Zie mieris Charterboek 1>. IV. pag 741. Van de wall. Ilandy. van Bprdr. llluk, pfg 4V9. Hertog Albert bad" reeds te voren bevoolen, „ Dat zy zouden regt doen." Mieris D. III. pag. 696. Den eed, &Un men tegenwoordig doet, heb ik te voren Opgégéevén, (\) Zie Min r.is D. IV. pag 403 'jan van Bcyeren beval ia, \ j*?1' '4'$ a L'at zy moésten regt doen." Ibid. p. 48a,  PLIGT DER REGTERS ENZ. 79 voor het meest uit de Graavlyke charters genoom ju en behouden zyn: Dat wy derhalven voornamentlyk daar uit den waaren zin derzclven te haaien hebben; doch dat wy evenwel daar by niet moeten berusten, maar ook aanwyzen, dat die bewoordingen vooral ook nog tegenwoordig dat zelvde betekenen , het welk zy in vroegere tyden te kennen gaven. §. XXII. Zy beduidden toen, voor eerst, dat de Regters volgens de toenmalige wetten vonnisfen moesten. Ik verfchil hier omtrend zeer van den Praefident schorer (*) en anderen, die'er het uitoefenen van eene eigendunklyke en willekeurige regtspleeging door verdaan willen hebben: lk vertrouw daar reden genoeg toe te hebben. i°. Hoe zoude het toch mooglyk zyn geweest, op dat ik hier mede beginne , dat de Graaven aan den regters de magt gaven, om naar hun eigen goeddunken, dat zoo veelhoofdig monfter, gelyk bynkersiioek het ergens noemt, het regt te fpreeken , of laat my liever zeggen, de zaaken te beflisfen ? Dit zou geftreeden hebben tegen hunne verpligting, om het gemeen welzyn te behartigen, het welk noijt minder gefchiedt, dan wanneer de regtsoefening aan het oordeel der regters wordt ovcrgelaaten. Dit zou geftreeden hebben tegen hunne, zoo menigmaalen herhaalde, plegtig bczwooren' belovten , van de Handvesten, Wetten en Costumen te zullen houden, en naar dezelven, den (f) lil het voornoemd Verloog. pig.%?j. F4  8o VERHANDELING OVER DEN den ondsrdaaneir, den Ingezetenen regt te doen wedervaren. Men vindt den eed, onder anderen, by graswinkel over dt opperfie magt, enz. in 't vierde Hoofdftuk. 't Is te bekend, dan dat ik formulieren zou bybrengen. §. XXIII. Wy kunnen ons van dit argument, (fchoon het 'er ver van daan zy, dat wy anders uit de verpligting onzer Graaven tot de betragting daarvan zouden moogen befluiten,) hier te meer bedienen om dat zy, 2,0. althans met hunne woorden in hunne charters getoond, en met de daad wel eens beweezen hebben te willen, en zeiven de wetten en costumen houden; en dat die door den regters gehouden wierden Wil men 'er proeven van? — Zy beloovden, en zei ven naar de Handvesten, enz. te zullen regten, en hunnen regters tc zullen doen regten (*} — Dat hun, die regt begeerden, dat naar de Handvesten, Keuren en Gewoonten zou geworden (f). — Vonnisfen, naar dezelven geweezen, wilden zy doen ftand houden; zy bevestigden ze (§> —Zy beriepen zei ven zich op de wet- (*) Handvest van so Jan. 1288. by mieris D. I. pag. 474. Col. t. — Van 21 Maan 1288. D. I. pag. 478. Col. 2. Van *3 Febr. 1357. D. III. pag. 30. Col. 1. & gr. pl. boek D.I1I. fol. 5. — Van 26 Febr. 1358. Mieris D. Iir. pag. 40. Col. 1. Zie ook pag. 42. Col, 2. aan 't einde. — Van 10 Otfob. 1358. D. III. pag. 03. Item pag. 484. art. 2. — Pag. 5I4. Col. i. aa« 't begin. — D. IV. pag. 56. Col. 2. 't begin. Cl) Handvest van 1 Septemb. 1347. Mieris Deel II, pag. ?4ï. Col. 2. ($) Handvest yan 18 Maart 1400, Mieris Deel UI. pag. ,-35.  PLIGT DER. REGTERS ENZ. 8l wetten , zy wilden 'er hunne eigen' gefchillen naar beflist hebben (*> —Zy vermaanden, dat het regt volgens dezelven gefprooken zou worden; zy bevalen het ontelbaar dikwyls (t> —Wanneer'er in het een of ander handvest, dat zy gaven, omtrend fommige zaaken niets bepaald ware, belastten zy, die te beregten — hoe? Naar eigen goeddunken? Neen zeker niet, maar uit voorige Handvesten en gewoonten , uit andere gebruikt wordende regten (§> — Zy wilden, eindelyk, zelfs dat de regters, wan- 735. Zy (te!Jen boeten, als men eea vonnis wederitond, 't welk naar der plaatfen regten gewcezen was. Handvest van 25 Maart ia88. §. 23. Deel 1. p. 484. — Z:e ibid. pag. 601. art. 24. — Pag. 489. Col. 1 art. Wie Scepen vonnis wederfpreSt: en Deel II. pag. 833- a". 23. (•) Handvest van 28 Jan. 1323. Deel II. pag 320. — Den Soen tusfehen Philips en Jacoba, van 3 Jtily 1428. art. 8. g k. i>l boek. Deel. III. fob 15. Mie ui s Deel IV. p. 919. (|) Zie een charter van 2rt Nov. 1308. D. II. p. ;8. Voorts D. I. p. 512. art. 4. — D. II. p. 160. Col. 1. vs. Fan hoe die Mailiu. — Handvest van 1 April 1292 D. I. p. 545. Col. 2. vs. Wy frllen. — Van 24 April 1322. D II. p. 283. — Van 12 Maart 1324. D. II. p;ig. 338 Van 25 Novemb. 1342. J). II. p. 664. Zie ibid. p. 763 aan 't einde. —- Handvest van 1 May 1359. D. III. p. 87. — Van 15 Decamb. 1377. Ibid. p. 339. — Van j8 OCtob. 1397. p. 662. Col. 2. — Van 4 April 1404. D. IV. p. 12. vs. Item fo en fal. en D. IV. pag. 52. 't begin. (§) Handvest van 6 April 1291. Mieris D. I. p. 537. Col. 2. — Ibid. p. 618. art. 41. — Handvest van 28 May 1346. D. II. p. 714. vs. Ende alle poinUen. D. 111. p. 486. art. van oude Costumen. — D. IV. p, 333. Col. ï, — Handvest tan j6 Jtily 1417. Ibid. p. 403. Col. 1 & 2. F5  $2 VERHANDELING OVER DEN wanneer zy geene kunde van de regten en costumen hadden, op andere plaatfen vonnisfen zouden gaan haaien (*). — Ja ook, dat ze met Regtsgelcerden advifeerén zouden (f)- Die lust heeft, dit alles uit hunne Charters beweezen te zien, kan 'er, in die geenen, welken wy, byzonder uit het Charterboek van van mieris, kortheidshalven alleenlyk hier onder aangevoerd hebben , overvloedig bewys van vinden. §. XXIV. Het verdiendt 30. al verder opmerking, dat de uitdrukking naar vyf zinnen te regten, en dergelyke , niet dan in weinige Handvesten voorkomen; Dat in anderen lïeeds van het vonnisfen naar de wetten en costumen gewag gemaakt wordt. Dit maakt het zelfs alleen geheel onwaarfchynlyk, dat de Graaven 'er een oordeelen naar der regters goedvinden zouden hebben te kennen gegeeven. Zouden zy bevoolen hebben; hier naar de wetten, elders niet naar dezelven te vonnisfen? Dit te denken, of voortegeeven, zoude de ongerymdheid zelve zyn: Eene ongerymdheid, waar in zy evenwel vervallen moeten, die aan zulke be- woor- (*) Hier vnn is in her brecde naauwkcurlg ge/cbreeven door den Heer Mr. p l. vandekasteele in Difert. Jnaug. Mifceltanea Jnridica exhibentt Cap. 2. p. 17— 51. (Trajecli ad Rhen. 1771.) Dien ik voor het aan my gegeeveti' exemplaar opemlyk ciank zeg. (t) Zie b. v. een Handvesten die van Gorhichsm vnn 25 Aug. 14^9. art. 12. by Mieris, D. IV. p. 129. Vergel. de Coslnyirién vnn Rhyniand. mi. 81. by s, van leeuwen pag. 2c5. vs. £ndi werde,taz.Zitwli ieCrimln. Ordonn. van rmnr sart. 5s.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 83 vvoordingen de betekenis hechten van naar eigen zin en wil het regt te oefenen. §. XXV. Wy voegen 'er laastlyk 40. by, dat de uitdrukking, zoo als zy gebeezigd wordt, regt fpreeken tiaar de vyf zinnen, en foortgelyken, wel naargegaan en overwoogen zynde, zeiven niet anders te kennen geeven, dan vonnis naar de wetten te vellen , ingeval de wetten niet ontbreek en. Dit zal in 't vervolg (§. XXIX.) nader worden aangeweezen. Wy moeten eerst nog het gevoelen van anderen wederleggen , welke die bewoordingen willen opgevat hebben van het oordeelen volgens het Natuurregt. §. XXVI. Dit gevoelen , dunkt my, is airede niet weinig verzwakt door het geen wy in eenige voorgaande §§•. gezegd hebben: 't Zal derhalven weinig moeite kosten dat geheel te wederleggen. — Welk was toch het oogmerk der toenmaalige wetten en handvesten? Was het, dat ze zouden (Hl leggen; niets beduiden? Wierden zy tot dat einde, zoo wel als de oude costumen, waarvan men zoo veel werk maaktte, aan welken men zoo vastgehecht was, fteeds bevestigd? Wierden daartoe door de Graaven nieuwe gegeeven ? Of' was het, op dat ze op voorkomende gevallen zouden worden toegepast? Niemand, die zyn gezond verltand gebruikt, zal het eerde willen ftaande houden. 'Er fchiet dan niets over, dan het laatfle te Hellen, en, gelyk behoorlyk is, te denken, dit ze gegeeven,behouden, bevestigd wierden, ora 'er, wanneer het nodig ware, een gepast gebruik van  84 VERHANDELING OVER DEN van te maaken. Maar is dit zoo, dan wil ik wel eens gevraagd hebben , hoe het den Graaven in 't hoofd zou kunnen gekomen zyn te beveelen, naar het Natuurregt te vonnisfen? Naar het Natuurregt, voor en aleer het met zekerheid bleek, dat noch in de door hun zeiven gegeevene, noch in vorige handvesten, noch in de oude, met vroegere weiten te gelyk, door hun bevestigde Costumen iets aangaande de eene of andere zaak bepaald wierdt bevonden? §. XXVII. Dat zy dit niet gewild hebben is, daar te boven, hier uit volkomen blykbaar; dat zy wel duidlyk onderfcheid maaken in hunne Charters tusfehen het geval, daar de wetten ontbrceken, en dat, waar ze niet ontbrecken. Alleenlyk in het eerde geval beveelen zy naar het natuurregt; in het laatfte fleeds naar de wetten te oordeelen. Hoe menigmaalen vinden wy in hunne Handvesten , dat het onbefchreeyene in dat handvest, 't welk zy gaven, zoude beregt moeten worden naar regten , cn naar oordeel (*). Naar regten; dat is, die wetten, welken door hunne voorouders of hun zei ven reeds gegeeven, en die, welken verder in gebruik waren. Daarom ftaat 'er in (*) Handvest van 6 April rsoi, hy miehis Deel I. pag. 537. Col. 2. •— Van 7 Nov. 1299. a". 41. Ibid. p. 618. . Van S April 1415. art. Uit. D. IV. p 333. Col. 2. — Va„ 4 April 1404. Ibid pag. 12. -— Van T0D.cemb.i4i5. Ibid pag 359. Col. 2. — Zie ook 't Handvest hier voren (§. XVI,J bygehragt.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 8$ in fommigen, na der handvesten, na keuren, na rechten ende oude Costumen. Het is hier de plaats niet, om zulken te wederleggen, welke die artikelen der Graavlyke Charters , waarin dat voorkomt, eenvoudig van het vonnisfen naar de billykheid, het natuurregt, en eenige landsgewoonten uitleggen, waar onder, voornam entl yk , Mr. j. m. barels (*) in aanmerking komt. 't Zal des genoeg zyn met den beroemden , en zoo wy hoopen , zyn aangeleegen begonnen werk voortzettenden Profesfor arntzen i u s te zeggen: (f) ■>, Quac hanc in rem dijferuit „ barels non fuficiunt iis rejellendis, quae dofte „ fcripfit van de spiegel, Oorfpr. der Vadt „ rechten, pag. 83." Van de spiegel, namcntlyk , bewyst daar, dat die gezegden, naar oordeel, naar vyf zinnen niet betekenen, naar eigengoedvinden ; naar de billykheid, maar naar de Wetten. %. XXVIII. Zoo zeker, intusfchen, dit is, gelyk wy breedvoerig getoond hebben; even zeker is 't dat de Graaven met die bewoordingen ook wilden te kennen geeven, dat by gebrek der wetten en costumen volgens het Natuurregt gevonnist moest worden. Te regten naar oordeel kan by geene mooglykheid eene andere beduidenis hebben. Dan eens (♦) Itt de aantekening (w)by §. XIII. van zyne Aanmerk, over het enkel en dubbeld verband, p. 36. & ve-lg. Ct) i> 'c Geen ten betoog hiervan door barels wordt by. „ gebragt, is niet genoeg ter wederlegging van 't geen van di „ spiegel op eene geleeide wyze gefchreeven heeft," in fit. Jur. Belg. Civ. in Proöcmio, C*p. I. $• 6. p. 9.  86 VERHANDELING OVER DEN eens zeggen zy, naar oordeel; dan eens, naar der bester reden. Treflyk in het reeds Q\ XIV.) aangehaald Handvest aan die van Rotterdam art. 19. „ Ende daer 't die handvesten ende keuren niet „ en fcheyden, daer fullen die Schepenen fchey„ den- by hare fiele, nae haere vvetenheyt , mit „ onfen Regter." Wy vernamen ftraks uit zoo veele Handvesten, als wy bybragtten, der Graaven afkeerigheid van eene eigendunklyke regtspleeging. En hoe zouden zy dan bevoolen hebben , die uit te oefenen by gebrek aan wetten ! Naar myn inzien wil het regten naar oordcel, enz. gefield by en tegen over het regten naar handvesten, regten, gewoonten, niets anders zeggen, als volgens het Natuurregt vonnisfen (*}. §. XXIX. Trouwens, dat dit zoo zy blykt ook uit de bewoordingen van naar welenfchap; naar vyf zinnen te regten, welken in andere Charters voorkomen. Deeze gaven, in de tweede plaats, te kennen , dat wanneer de wetten ontbraken , de regter zich naar het Natuurregt moest fchikken. Dit moeten wy hier bewyzen; en, naardien wy tot dat einde de geheele fpreekwyze te overweegen hebben, doet zich tevens de gelegenheid op, om, (") Van rsYNKF. rshoek is onder lum, die liet tegendeel gevoelen, daar Iiy in Praefat. T. i. ObJ' Jur Kom. zegt : Quin fuut (Conftiruiione*,J quae Judkes duntaxut judjeate jubent ex Jure llol'.i'.ndico, ecque deficiënte, ex ar'oitrio j'uo, fiyc ut loqui 'turk amabc.nt, 1'ecundum quinque fenfus i'uos, en fa oei, in Dijjïrt. de tifu Jur. Kom. in Hult. p. 26, fq. dei ade uitgave in Svo.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 87 om, 't geen wy (§. XXV.) voor deze plaats overlieten, thans mede aan tetoonen, dat die fpreekwyze, uit haaren aart niet anders, dan van oordeelen naar de wetten, zoo ze niet ontbreeken, kan verdaan worden. — Twee uiterften hebben wy, derhalven, te vermyden. Het een, dat wy niet met fommigcn die uitdrukkingen alleen verdaan van het vonnisfen naar 't natuurregt. Het ander, dat wy ze, met anderen, niet opvatten alleen van het vonnisfen naar den inhoud der wetten: zoo dat wy dus beide die betekenisfen aan dezelven behoren toetekennen. §. XXX. 'De Charters beveelen , regtvaardige vonnisfen te geeven: Regt te wyzen: Dit te doen op eed: Naar coufcientie: Naar vyf zinnen; en wat des meer zy (*). Een enkel fpreekt degts van vonnisfen naar vyf zinnen. Zy willen derhalven, dat de regters 't regt wyzen; en zy bepaalen hoe die hier in te werk moeten gaan, met 'er by te voegen, op eed, enz. Nu is het zeker, dat 'er geen regt is, dan 't welk by de wetten bepaald is; en, zoo als wy hier voor beweezen moeten houden, 't welk het natuurregt voorfchryvt, ingeval de wetten ontbreeken. 'Er ftaat niet, dat de regters de zaaken maar moeten beflisfen, van dezelven Hechts een einde maaken; neen maar, dat zy ze beregtens dat zy 'er regt over fpreeken moeten, en ten overvloede wordt 'er bygevoegd , naar vyf zinnen, enz. §. XXXI. (*) Zie Je formulieren van ecUcn, welken wy opgaven.  88 VERHANDEL!NG OVER DEN $. XXXL 't Is bekend, dat de vyf zintien voor hel vefftand genoomen worden. Ze zyn het verftand zelv, in zoo ver het zich bediendt van de zinnen. Hier van daan zeide men ook in vroegere tyd en; hy zyne vyf zinnen, in plaats van by zyn verftand ~y,2, _ Willem van Bei]er en, b. v , {laat dien van Rotterdam ergens (*) toe: „ by heuren le» „ ven de lyve, en ah zy van haer vyf zinnen waren, „ voogden over hunne kinderen te kiezen, die K ,, hun genoegden," dat is, wanneer zy volkomen by hun verftand waren; als zy 't gebruik hunner vermogens hadden. Die woorden hebben eenen meerderen nadruk in de fpreekwyzen van iets te weeten by, iets te doen naar zyne vyf zinnen. Zy geeven dan de zekerheid van dat wecten (|), een doen uit al zyn vermogen, met alle zynen kragten te kennen. Te regt is daarom reeds over lang door deHeeren VAN DE spiegel (§) Cll VAN de wall Cf), wel- C*) Handvest by mieris Charttrb D. IV. p. nti. art. 7.. daar ik meen , dat in plaats van wetende van haer yyf finnen jogden, geleezen moe: worden, wefen* v- *• voogden. Of 't kan op de voogden zciven zien. (f) Zoo zeiden de óudlte lieden, die 'er waren, „op bunnen cedt te nemen, ende voort op alle wetenbeid, ende kenrdsfc harer vyf finnen, dat ruSfcben de vryheid van Geertruydenberg en de Heerlybheid van Zevenbergen niemands goed gelegen ware," by mieb 1 s D. III. p. 51a. (§) Oorfpr? en Hifi. der Vadert. Regten 3de Hoofdft. §. 13, pag. 99- ( ; In de Aant. op de tiend*, van Bord. I. (tok. p 4S9,  PLIGT DER REGTERS ENZ. 89 welken , te gelyker tyd, dat wy onze Disfertaüe fehreeven, door den Heer van n o o t e n (*) gevolgd zyn , opgemerkt, dat de Handvesten , in welken die uitdrukkingen voorkomen, zoo te verftaan zyn, als ze ook door ons begreepen worden: Het vonnisfen naar eed, (f) wil zeggen , dat de regters het regt op die wyze zouden fpreeken, als zy by het aanvaarden van hunne bediening gezwooren hadden te zullen doen. En wat bezwooren zy? Immers, dat ze volgens de wetten en gewoonten zouden vonnisfen, en volgens het Natuurregt: Dat, wyders, het regten naar de vyf zinnen wil zeggen; dat ze met alle hunne zinnen op de zaaken moesten letten; hun oerdeel, hun verlland gebruiken om die wel te onderzoeken; ora op de omftandigheden ■ en bewyzen nauwkeurig acht te neemen, om zorgvuldig naar te gaan, wat de wetten, handvesten, keuren, gewoonten wilden; in hoe verre die op de zaaken toepasfeiyk waren; wat, Cge- (*) Vaderl. Regt voor den Burger. I. D. 1 ft. p. 47—50, Ik ben des naderhand ook door dien Schryver gefterkt gewerden in 'r geen ik reeds in myne Hisfertatie febreev Partc li. Cap, II. §. 19. feqq. (f) Van die uitdrukking is een voorbeeld in een Handvest van 't jaar 1300. Art. 27. „ IVaer fy twee onderlinge dingen, daer fal die Schouttate vragen eenen Schepene en al den „ anderen uppe haren eedt, wats hen recht dunckt ius„ fchen haar twecrtale." Mieris, D. II. p. 18. Ik kan nier. zien, dat wy daar allee» leezen moeten die Schepenen, 't Wil zeggen; den eerften , voorzittenden , en den anderen, die op hem volgen. Zie een ander van 9 Dec. 1403. in 't gr, pl. boek. D. II, lol. 1581. vs. IVic daer tegen dede enz. G  9° VERHANDELING OVER DES (gelyk van de wall dit byzonder zegt) deezen ontbreekende met het natuurregt overeenkwam; cn dit alles pligtmatig betragt hebbende, volgen3 de wetten en het natuurregt de zaaken te bellisfen (*). §. XXXII. Ten bewyze, dat dit de waare betekenis deezer bewoordingen zy, heeft men het een en ander Handvest bygebragt. Voornamentlyk komt hier in aanmerking een Cjiarter van 18 Maart 1400. (|). Toen zich ymand aan den Graav albert van Bei/eren over een vonnis van Schepenen van Hemden beklaagd had, en 'er onderzoek naar gedaan was, zegt hy, „ verdaan te hebben, „ dat de Schepenen geen vonnis, dien man betref„ fende, geweezen hadden, dan by maning des „ Schouts, eendragtig, en volgens het geen zy „ meenden dat regt ware na horen vyf zinnen, en „ dat zy daaraf geen beter en wisten. Dat hy 't daarom voor regt houdt, en voorts voor regt „ houden zal en bevestigen, foe wes Scepenen v$ir „ recht gewyst hebben ende wifen fullen na horen rech„ 'ten, bi horen handvesten, na horen vyf zinnen''''. — Wyders een handvest van 25 Aug. 1409. aan de ftad Gorinchem gegeeven; volgens vvelk's 12^ Art. de Burgemeesteren aldaar zouden moeten zweeren, „ de O) Van der hoop, Disfert. de Necetf. Rom. & Can.Juï. in Holl. ftudiü. p 75. fq. en barels , op de aaneen, plaats, zyn 't in zoo ver niet ons eens, dat ze die uitdrukkingen nies verdaan van een vonnisfen naar goeddunken; maar volgens hes Natuurregt. (f) By Mie ris, Charterb. D. III. pag. 734.  PLIGT DER REGTERS ENZ. QI „ de Stad in haeren rechten te fullen helpen hou„ wen by haeren vyf finnen, ende dat na inhout der „ handtvesten en de bryeven Dit is eene vertaaling van het Latynsch handvest; en daar Haat, betreklyk de Burgemeesters : „ Quos et Sacramenta „ adigent, ad jura (latutaque urbis Gorichemenfis „ proviribus suis dcfendenda asferendaque." §. XXXIII. By deezen en de overige , welken reeds aangehaald zyn, zullen wy nog een en ander Handvest byvoegen. —- In eene Uitfpraak van tien Hertog van Gelder van 15 Juny 1371. (\) -ec^en wy. „ Voort zegghen wi» van allen zaken, ende „ punten, daar wi onfe zegghen nyet of gheclaert, „ of ghezeghet en hebben — dat male van hem, j, twe goede manne daar bi fcicken zullen, die fe ,, fceyden, ende verliken zullen, bi horen eeden, „ ende vyf finnen?' Het kwam 'er daar op aan, dat zy alles met de meeste nauwkeurigheid naargingen- Wanneer het vergelyken van eenen twist naar de vyf zinnen toen betekend had, naar goedvinden, en men daar mede genoegen zou hebben genoomen, had de Hertog 'er zelv wel eenen flag in kunnen daan. — De Thefaurier van Holland beval in 't jaar 1417 (§) den Dykgraav en Heemraaden van Dalem; „ den dyk aldaar te verdoelen en », verhoefflaen na hunnen besten vyf finnen op 't gemee„ ne land in de Heerlykheid van Dalem, fonder ymand „ daar (*) By mieris. D. IV. p. 1=9. Col. 1. en p. 127. Col. 2. {\jll>ïd. Charter». D. III. p. 260. (§; mi. D. IV. pag. 421. G 2.  OÜ VERHANDELINO OVER D EN „daar in tc verfchoonen." —Jan van Finnen en lodewyk van Montfoort hadden aangenoomen „ de „ Thefaurie van Holland te regeeren en te bewaa„ ren na hoiren vyf finnen, ende welenhedc." (*). — Voeg hier, om geen' anderen te noemen, nog by 't PYeedcsverdrag tusfehen florens V. en jan Bisfchop van Utrecht van 7 May 1293. volgens 't Welk, onder anderen , de door hun beiden daar toe gekooren zynde lieden na haaren vyf finnen* zoo ais zy best konden en mogtcn , zouden moeten onderzoeken, of de Graav 't een of ander poindfc van dat verdrag had verbroken, (f) En eindelyk een Charter van 12 April 1297. (j) — De uitdrukking komt overeen met een andere, waarmede zy wel eens verwisfeld wordt: t. w. van iets te doen, na der besten redenen, na besten weten en na besten verfiandeuisfe (§). — 't komt alleen hier op neder, dat, gelyk het in ons i?* Hoofdft.§. XV.aangevoerd Charter zegt, de waarheid der zaaken onderzogt, en deeze dan naar de waarheid met het regt befcheiden moeten worden. §. XXXIV. Tot hier toe van de betekenis dier uitdrukkingen ten tyde der Graaven. 't Was niet onnodig, die eens breedvoeriger te overdenken en op te helderen, dan tot nog toe door ymand gedaan is. In veele plaatfen zweert men nog heden , (*) Charter van 9 Sept. 1418. mieris, D. IV. pag. 497. (■f) Ibid, D. i. pag. 552. (.[) Ibid. D. I. pag 584. (§; Charter van si. Dcc. 1270. Ibid. D. I. p. 554. VAN DB wall llandr, van Dordrecht, p. 38.  PLIGT DER REGTERS ENZ. 93 den, naar 5 Zinnen, naar oordeel, naar wetenfchap te zullen regt doen. 't Zou ongerymd zyn, als men daar dagt, dat de regters anders vermogten te oordeelen dan naar de wetten; en wanneer deeze ontbreeken, volgens het natuurregt. De betekenis dier ipreekwyzen is nu nog dezelvde, als zy in vroegere tyden was. Kan 'er wel iets worden bygebragt,om dit gevoelen te wederleggen? Wordt het in tegendeel niet bevestigd door die laatere Wetten en Rcfolutien, welken wy aanvoerden? Ik behoev my hier over niet verder uit te laaten. Ik zal des alleen de Costume van s'hage nog bybrengen, ten bewyze, dat vonnisfen naar wetenfchap 't welk Schepenen daar en elders zweeren te zullen doen, een vonnisfen naar de regten en wetten te kennen geevt. „ In den eerllen, (leezen wy daar art. 1.) „ flaet te attenderen, dat binnen der vryheid van den Hage meest Recht ende Juftitie gedaen en „ geadminiftreerd word, daer na hen die Regeer„ ders ende Inwoonders derfelver plekke reguleren „ volgende hare Privilegiën, Keuren ende Statu„ ten, ofte na befchreeven regten." (*) §. XXXV. Wat byzonder de verpligting van onze Vaderlanlche regters, om, daar de wet niets bepaalt, het Natuurregt te volgen,aanbelangt, 't Is niet nodig, dat wy ten einde die uit de wetten te betoogen , ons op het Romeinsch regt beroepen. Wy zouden ons anders bedienen van die merkwaardige L. 2. §. 5. D. de aqua & aq.phtv. arcend. act., (*) Men vind ze achter de ribmgr, Befebryv. van s'Hage. G3  94 VERHANDELING OVER DEN a£t., daar paulus zegt „ Haec aequitas fuggerit, „ etfi ftwe deficiamur" De uitdrukkingen van het ongefchreevene te regten naar oordeel; van te vonnisfen naar gemoed , confcientie , verftand , wetenheid, vyf zinnen, zagen wy reeds dat dit medebrengen. In anderen zoo byzondere als plaatslyke wetten en voorfchrivten van eeden wordt bevoolen en bezwooren, regt te doen, regtvaardige vonnisfen te vellen. Deeze fpreeken in het algemeen van alles, wat tot 't regt behoort; derhalven ook van het natuurregt. Anderen, wel is waar, fpreeken alleen van te vonnisfen naar de Handvesten, Keuren, Costumen, 's Lands generale wetten ; doch 't is 'er evenwel ver van daan, dat de regters zich daar naar hun eigen goedvinden, naar eene hun zoo toefchynende billykheid, in het vonnisfen zouden mogen gedraagen. Zoo veel my bewust is, vinden wy wel nergens eene wet, waarin het tegendeel duidlyk en s met opzet bevoolen wordt; maar dat het echter den wil onzer Wetgeevers zy, is uit fommigen, tot de adminiftratie der Juftitie betreklyke Hukken, niet onduidlyk af te neemen, niet moeijelyk te bewyzen. Wat toch bedoelen de Staaten anders, dan het Natuurregt, wanneer zy, onder anderen, in de Refolutien van 14 Maart 1581. en aa Maart 1727. van vonnisfen, niet alleen naar deugdelyke Privilegiën , Costumen, befchreeven Regten; maar ook naar aequiteyt melding maaken? Met opzigt tot Crimineele Zaaken, waarin doorgaands, voorzoo veel deftraffen betreft, uit hoofde  fLIGT DER REGTERS ENZ. 95* de der onmooglykheid, om nauwkeurige bepaalin-» gen te maaken, veel aan des regters oordeel, of arbitrium wordt overgelaaten, is merkwaardig kit 5%fle art. der Crimin. Ordonn. philip s zegt daar: „ Ende beroerende die extraordinaryfe driften, ,1 oft andere ouertredingen ende contrauentlen van k, onfe placcaten, daer die penen ende boeten gelaten 5, zyn tot arbiter/diepe van de iugen ende techters. „ Dewelcke zy zoe weynich estinjeren ende arbi„ treren , dat zy bynae die misdaden ongeftraeft „ laten: wy willen en belasten denfeluen, dat zy „ die rechtueerdelycken ende inder equiteyt esti„ meren ende arbitreren fullen, ende in faken en„ de materiën meest importeerende aduys nemen „ van goede geleerde mannen, nyet fufpecl wefen„ de, die zweeren fullen hun aduys te geuen, nae „ hun beste verdam: ende iugement, nae god, den „ rechte, ende hun confeientie, ende dat zy deen „ noch dandere van de partyen, geen aduys ge„ geuen en hebben, ende die deli&en ende con„ trauentien te ouerwegen, nae die qualiteyt, cir,, cunftantien ende gelegentheyt van der zaken , „ ende hierinne zulex te vferen, dat de pene nyet „ en excedere die qualiteyt van de deliften, noch „ oick dat de felue nyet ongepunyeert, oft den „ ftraff van dien illufoir en blyuen" (*). §. XXXVI. (•) Zie ook de Ordonn. op den Styl art. 38. en eene accurate definitie van dat arbitrium by den voortrcflyken jjshmer ad Carpzovium in Praxi Crimin P. III. Quast. 133. Obferv. 1. terwyl over 't zelve ook alzints verdiendegtJeezen te worden,dar a. matth/eus fchryvt in Prolegom. tractatus de Criminihit Cap. IV. $. 10. G 4  96" VERHANDELING OVER DEN §. XXXVI. Dit was 't geen ik my voorftelde, in deeze Verhandeling, over dien aangelegen pligt van onze regters te 1'chryven. — Het verdièndt zonderlinge opmerking, dat in zeer veele plaatfen de regters, wanneer zy plegtig beloovcn,, denzelven te zullen betragten, tevens zweeren , dit niet te zullen naarlaaten, om welke reden dat ook zyn zoude mogen. De dingen, welken hun daarvan zouden kunnen^ aftrekken, komen meestal voor in den eed van Schepenen te Gorinchem Q. XVI.) Hooge Heemraaden van den Crimpenerwaard(§. XVII.) en Schepenen van Neusden. (§.XX.) Terwyl andere formulieren alles in die algcmeene bewoording befluiten van het niet te zullen naarlaaten om ecnigerhande redenen. — Ik zal hier over niet uitwyden. — Ik zal my ook niet beezig houden, met te onderzoeken, wat 'er van de gevoelens der Regtsgeleerde Schryvers zy, welken yder het hunne van de ftraf, boete, gehoudenis van zulke regters, die of uit moedwil, of uit onkunde in onze regten en wetten, onregtvaardige , en tegen de wetten aanloopende vonnisfen vellen mogten, gezegd hebben. Ik eindig met den eerbiedigen wensch, dat en de Wetgeevers , en de Regters, en de Regtsgeleerden, die 'er nu zyn, en naderhand zyn zullen, aanhoudend alles aanwenden , wat tot uitoefening eener zekere , wetlyke en ongekreukte Juftitie bevorderlyk zyn kan ! — Dit zal gefchieden, wanneer de Wetgeevers ons van een Land-gemeen, voor elk en een ygelyk ingezeten van ons Vaderland evengelyke byzondere burgerlyke wetten voor  PLIGT DER REGTERS ENZ. 97 voorfchryvend,biilyk,zoo veelmooglykeenvoudig, duidlyk, zeker en volledig wetboek voorzien: Wanneer de Regters zich alle hunne pligten, dien byzonder, waarover wy thans fchreeven, fteeds voor oogen ftellen en bétragten: Wanneer de Regtsgeleerden, altyd indagtig dit gezegde van Cicero in Topicis Cap. 25. „ Daar 'er in het vonnisfen „ niets zoo zeer in aanmerking moet komen als de ,, wetten, behoort men zich te bevlytigen, om „ altoos die wetten tot voorftandfters en getuigen „ van de regtvaardigheid der zaaken te neemen." Wanneer de Regtsgeleerden , zeg ik, zich fteeds op de wetten beroepen, en nimmer hunne vermogens misbruiken, om door fpitsvindigheden, opgefmukte voordragten , of hoe men het noemen moge, te willen bekomen, het geen de wetten den Regters verbieden, hun toe te wyzen.  DRUKFOUTEN. P. v. in de Noot reg. a. welke lees welken, en daar in nt>elket geene, enz. de letter N. verder is afgebleeven ,zal't de Leezer, hoop ik, verbeteren: zoo ook de fpelling vmjaayoorja; doedt voor doet; moogen voor mogen , enz. Pag, 3. reg. 16. fchrikt lees fchrik. Pag. 26. reg. 13. XIX. I. HL terwyl ik over dezelven verlchooning vraage.