r  CRIMINEEL PROCES, tegen W- L. VAN WARMELO, PREDIKANT TE WÏBE IN OfERTSSEL; ovbr het uittrekken ter verdediging der stad H A T T E M, . in den jare i 786 enz. Tc AMSTERDAM, by A. BOR.CHERS en ZOON. I22h   WELMENENDE LEZER! Daar het oordeel van het onzydig publyk de beste waarborg is voor een ieders handelingen, rekenden wy het noodig U deze /lukken mede te deelen. Beter dan de Aangeklaagde onderricht, welkt geruchten de laster en partyzugt tegen hem deden uitgaan;- en overtuigd, dat onze Vriend, een vyand van alle weidfche vertooning, en gewoon, zyncn Richter in zyn eigen geweten te zoeken, daartoe niet te brengen zoude zyn, verzamelden wy deze proces [lukken buiten zyne kennis, en moesten ons dus met de voorname fchrifturen vergenoegen, en de kleine handelingen achterlaten, die alleen dienden, om de procedure den gewoonen loop te doen hebben. Wy oordeelen dus dienstig U de twee volgende omfiandigheden daar uit mede te deelen. De eerfte is, dat de Eisch en Aanjpraak van den Fiscael by het indienen derzelve eigenlyk alleen konde toe pasfelyk gehouden worden op ongeoorloofde uitdrukkingen op den Predik/loei zullende zyn gebezigd, dewyl deszelfs aanflelling zich daartoe alleen bepaalde ; doen ctae ilz Grcihy.ii^de in den loop der procedure onderricht, dat dezelve Advocaat door Ridderfchap en Steden, als Staten der Provincie, intusfchen was gevolmagtigd, om mede over het uittrekken naar Ilattem tegen hem crimineel te procederen, daar door in het vermoeden raakte, of de Fiscael ook met inzigten, om beide actiën in één libel naderhand te kunnen behatideld houden, dit voorval reeds zo wydloopig in zyne Eisch had ingevlogten; waarom de Gedaagde aan den Fiscaal de cumulatie voorftelde, welke door denzelven werd aangenomen, met overgave van eenige nieuwe bc■wysflukken. De  De tweede omftatidigheid is deze: Naar het Landrecht van Overysfel moest, deze zaak beflist worden door twee Advocaten, binnen deze Provincie woonachtig, aan welken het Gerichte, of wel de Heer Landdrost goedvond, dezelve ten dien einde te zenden. De Gedaagde dus begrypende, dat de produre hier niet in handen van onzydige Advocaten zoude kunnen komen, verzogt aan de Hecren Staten, dat om deze reden de procedure mogt verzonden worden aan een onpartydig Hof van Ju/litie of Rechtsgeleerde Faculteit, buiten het Hof van Gelderland, het gene werd toegeflaan; en hierdoor is de Jèntentie door het Hof van Groningen gewezen. Indien wy nu den gewonen trant wilden volgen, zoude het hier onze taak worden deze fententie te wederleggen; en het zoude ons daaromtrent voorzeker aan geene /lof ontbreken, offchoon het gemelde Hof tegen gewoonte geene feiten of gronden heeft opgegeven, waarop de Sentemie ge/lagen is. Doch daar wy niet zoeken voor in te nemen, geven wy liever de flukken zonder aanmerkingen. Alleen moeten wy eenige omfiandigheden ophelderen tegen een bericht in de Haagfche Courant van den 23 April, -I7yü- gepluuist,, &-y/uk va» den volgenden inhoud. ,, Raalte (Kwartier van Zalland) den 16 ,, April. Heden morgen is hier de volgende fen,, tentie gcpronwncieerd in de crimineele procedure „ tusfchen Dr. W. Klopman, als aangeflelde .„ Fiscael der Provincie Overysfel R. O. ter een~ „ re, op en tegen Ds. W. L. van Warmelo, •>•> gefuspendeerd Predikant van Wyhe, ter ande;, re zyde: —■— eene gebeurtenis, die doet bly„ ken, hoe men ook nog hier tegen ongeregeld5, heden waakt; daar egter de gecondemneerde „ zig zeer heeft te loueren over deszelfs Regteren, 5, die  „ die verre het zagte boven het gefirenge ten zy, nen opzigte gekozen hebben. Of hij op zyn . ^ tyd aan het gerequireerde Declaratoir al of „ niet zal voldoen, is nog onzeker. Wenfchelyk „ ware het, in het eer ff geval, dat hy als dan „ zulks niet alleen met de pen en flegts met den mond, maar tevens door fchitterende daaden „ deède blyken, om als dan weder te mogen de\, len in de liefde en agting van eene waardige gemeente, die nu zo lange van het onderwys en „ de leiding eens eigen herders is ver [loken, en in „ eene onbefchryfelyke wanorde gebragt; waarby „ nog komt de fchade, door verzuim en ftilfand j, van den algemeenen openbaaren godsdienst den „ armen dier plaats overgekomen" ^ Deze Berichtgever fchynt onkundig te zyn, dat de Hoveji van Juftitie alleen naar de wet vonnisfen ; en geene gratie voor rigeur van Juftitie mogen prefereren; gelyk deze Claufule ook in de onderhavige fenteiiide ?iiet gevonden wordt. En wy mogen tegen zyn bericntrzeggen, dat ongelukkig voor den Gecondemneerden de ftrcngfte gevoelens eindelyk met de geringfte meerderheid op deze fententie verëenigd zyn, en fommigen der Heeren Richteren vaar eene vryfpraak van ftraffe zyn geweest. Voorts toont de Berichtgever met het caracter van onzen Vriend geheel onbekend te zyn, als hy de intentie van deszelfs verklaring wil afmeten naar het heerfchend begrip, dat een der gelyk gedwongen declaratoir vrymoedig zoude kunnen gefchieden. Anders waren hierover de gedagten van den Gecondemneerden; hy vroeg zich zeiven af, waartoe hy bevoegd, en wat hy verpligt was? en zyn tydelyk beft aan, dank zy den Braven! behoef, de hierby in geene aanmerking te komen. Overtuigd, dat hy fteeds een driftig voorft1 ander van * 3 . zyne  Zyne party was, konde hy zich zeken ingemoede Hiet v:y kennen, dat in de vorige tyden van gis, ting zyn yver nimmer onberaden, en zyne expresften ahyd ongemefureerd waren geweest; en hy vond dus, na een bedaard overleg, vryheid genoeg by zich zehen, om de gevergde algemene verklaring daarover te kunnen doen. Over het verdere van het declaratoir aangaande de conftitutie behoefde Jiy niet te denken, als reeds in foortgelyke bewoordingen by den nieuwen Eed na de revolutie met alle andere amptenaren door hem gedaan.' En hoe zeer nu de Gecondemneerde tevens de onaangenaamheden gevoelde, welken ahyd met zulke declaratoiten vergezeld gaan, zo vond hy, zynen pligt hier tegen feilende, daarin echter geene reden genoeg, om zich uit dien hoofde alleen te mogen onttrekken aan de wenfehen zyner Gemeente, en zich zeiven tot een ongefchikt en onnut Lid der Maatfchappy te mogen maken. Voorts merken wy tegen den Berichtgever op, dat het niet de fchitld van den Gecondemneerden was, dat de Gemeente gedurende dcszelfs fuspenfie zonder privaat onderwys bleef, en in eene onbefvhryfelyke wanorde geraakte, daar kort na de fuspenfie by Refohicèc der Haérm Odinaris Gedeputeerden hem werd gelast, zich niet alleen van de publyke bediening, maar ook van alle andere functien en privaat onderwys te moeten onthouden. En eindelylz durven wy verzekeren, dat de Gecondemneerde gedurende zyne fuspenfie alle blyken van eene voortdurende liefde en achting in zyne Gemeente heeft gehad; gelyk deze ook door buitengewone liefdegaven heeft getoond, hoe zeer het weder aanvaarden zyner bedieninge haar ter harte ging. Dit hadden wy U ter opheldering te zeggen. Lees  Lees nu de procesftukken zelve; doch aanvaard dit niet in verwagting van daarby eene keurige apologie te zullen aantreffen, met alle kiesheid voor het Publyk gefchreven; want dit was het oogmerk niet, waarmede de verantwoording werd opgejïeld: Evenswei denken wy dezelve goed genoeg, om uwen aandagt niet te hinderen, en vertrouwen, dat het onderwerp, waar over die gedeeltelyk gaat, de bekende gebeurtenis rnet de Stad Hattem, belangryk genoeg is, om de aandagt te verlevendigen. DE UITGEVERS.  REGISTER. Eisch en Aanbraak van den Fiscaal. . Bladz. i Bewysftukken, daartoe behorende. . . 12 Antwoord voor den Beklaagden. . . 83 Bewysftukken, daartoe behorende. . . 172 Reces, waarby de Fiscaal van verder fchryven afziet. 251 Reces van den Beklaagden, waarby dit aanneemt. Reces van den FLcaal, waarby uit het voorgaande Reces des Beklaagden gelegenheid neemt, om kortelyk te repliceren. . . . 255 Reces van den Beklaagden, tot wederlegging van dat des Fiscaals. .... 262 Sententie van den Hove Provinciaal van Stad Groningen en Ommelanden. . . 276 Reces van den Gecondemneerdtn, ter voldoeninge aan de fementie, en opheffing der Surcheance, daarop gevolgd. , . . 27P  Copia. C i ) EISCH en AANSPRAKE crimineel; Voor Dr. W. KLOPMAN, alsaangeftelden Fiscaal van de Provincie van Overijsfel, Klager; t. y Den in den predikdienst gefuspendeerden Predicant van Wyhe, W. L. VAN WARMELO, Beklaagden. HOOGWELGEBOREN GESTRENGE HEER! Mykheer! M; A. C. BARON VAN VOERST TOT DEN BORGEL, Ferwalter Landdrost van Zalland. i. Tot adftructie van de hier onder te nemene Conclufie, 2. Zo doet de Klager qq, onder employ van alle beneficiën rechtens, poferen: 3. Dat de Beklaagde in de jongst afgelopene troebels, waar door deeze RepubJicq, zo deerlyk beroert is geworden, zich in allen opzichten als een onrustig, en oproerig Ingezeten gedragen heeft; A 4.  C » ) 4. Dat hy is geweest.'Capitain Lieutenant en Secretaris van het vernietigde Genootfchap van Wapenhandel, te W\he; 5. Dat hy, hoe weinig ook het zwaard by het Priesterlyic gewaad past, opentlyk, zelfs op feestdagen, met de menigte geëxerceert, en zich in de wapenen gcoeffont heeft; 6. Dat hy, in gemelde qualiteiten, meest alle befoignes en krygsraden van gemelde vernietigde Genootfchap heeft bygewoont, en refolutien helpen arresteeren, 7. Waar onder verfcheidfen van zulken aart zyn, dat hy als Predikant dezelve veel eer hadde behoren te weeren, en op 't fterkfte tegen te gaan; 8. Speciaal ten opzigte van het voorgevallene te Hattem, in den jaare 1786: 9. Waar omtrent hy zich in een commisfie heeft laten emploijeren, om met disobediënte en muitende Ingezetenen dier Stad te handelen ; 10. Met dat gevolg, ir. Dat op zyn Rapport, door de Leeden van meergemelde vernietigde Genootfchap befloten is, om dezelven in hunne geweldadige voorneemens, tegen hun wettigen Souverain te ftyven, en gewapende hulpe toe te zeggen; 12. Dat hij voorts op Donderdagen 31. Aug. aan het hoofd, en als Commandant van eenige onder zich hebbende Manfchappen, g wapend, op het territoir van de Heeren Staten van Geld rland getrokken is, 1.3. Al waar hy,met <:yn onderhorige Manfchap, zich tot adfiftentie en hulpe van die rebellen  C 3 ) lefi verbonden hebbende, wagten en andere militaire dienften gewapend gedaan, en voorts op den 5. September daaraan volgende, met de voornaamfte aanvoerders affpraak gemaakt en befloten heeft, 14. Om het gefchut op de Batterijen aan de Homoetfche Poort, op het krygsvoïk van de Heeren Staten van Gelderland, het welk zich voor de (bad bevond, te laten vuuren, 15. Inmiddels dat zich de gewapende Corpfen uit de ftad retireerden; 16. Het welk ook alzoo ten uitvoer gebragt is. 17. Zyn de de beklaagde, na dat hy met zyn onderhorige Manfchap, alvorens, zekere (tukken Canon, de Capellen genaamt,naar Zwolle geconvoijeert hadde, vervolgens wederom naar Wyhe geretourneert. 18. Gelyk dit alles alzo kan confteren uit het Prothocol, of Bock van refolutien van het vernietigde Genootfchap van Wapenhandel, te Wyhe, het welke hierby overgelegt word fub Patet,^waar toe men zich refereert; 19. Speciaal uit de Refolutien van den 11 Aug. den 22. Aug. en den 16. October, 1786. 20. Welke laatfte, onder anderen, een verhaal behelst van het voorgevallene binnen Hattem, dat met de navolgende, voor de Heeren Staten van Gelderland zo zeer honende, woorden befloten word: 21. Hier mede liep dit fiaaltjcn van voorbeeldehos geweld en tirannie dien dag ten einde. 22. Dat de Beklaagde alzo, door dit zijn gedrag, een vreemd territoir gefchonden, aldaar vyandelykheden gepleegd, en zich in een A 2 Bur-  ( 4 ) Burger-oorlog tegen eene nabuurige Souverainiteit, dewelke zo naauw door de banden der Unie aan deeze Provincie verknogt is, ingeinengt hebbende, 23- Alles buiten toeftemming en ordre van zyn wettigen Souverain, Ridderfchap en Steden , dc Staaten dezer Provincie; 24. Over zulks niet -vry te pleiten is van het crimen perduellionis, fecuriduiri ea, qua; docet Macth: dc Criminibus, ad L. 48. ff. T. 2. C. 2. & in fpecie No. 16. adde Voet ad ff. ad Leg. Jul. Majest. No. 3. 25. Dat de Beklaagde vervolgens by continuatie, aan zynen oproerigen geest den vryen teugel vierende, 26. In plaats van zyne Gemeente tot rusten eendrage aan te manen, hun plicht als Christen, in zulke beroerde tyden, onder het oog te brengen, en ontzag en eerbied voor hunne wettige Overheden in te boezemen, 27. Integendeel zich niet ontzien heeft, om van tyd tot tyd, en fpeciaal in het afgeweken jaar 1787. opentlyk , voor het oog van zijne gantfche' Gemeente en tot groote ergernjsfe van veelen derzelve , op den Predikftoel in godloze en vuilaartige 'lastertaal, ten opzichte van den Heer Erfftadhouder, de Staaten van Gelderland, en 's Lands Militie, uit te fpatten niet alleen, 28. Maar zelfs zyne Gemeente,met bedreiging van het eeuwig oordeel, tot oproer en publicq geweld op te hitzen, 29. En aan te zetten, om hunne mede Ingezetenen, die zich ftil hielden, met wortel en tak uit te roeijen; 3°-  ( 5 ) go. Noemende den lieer Erffiadhcuder een Df ingeland, die daagelyks zyn ligchaam opruide'met Jlerken drank, die een Vriend was van nnnide Vroirven, die naar Burgerbloed dorste, en Stad en Land verdelgde, 31. Met by voeging, 32. Dat men liever zich aan de vlammen moeste opofferen, dan ons onder het juk van zyn Ileerchzugt begeven; 33. 's Lands Militie, die op ordre van de Staaten van Gelderland in Hattem getrokken waren , Moordenaars en Bloedzuigers; , 34. De Staten van . Gelderland Heerschzugtige Overheden, biddende, dat God de, pyleti op.harfin kop mogte doen 'wederkeren, 35. "En. dat God die geenen,die de Wapensmet opratteden, of de zogenaamde Stillen in den Lande, de oogen mogte openen, dat zy zien mogten, dat zo zy het niet en deedeu, zy zich zelfs een eeuwig oordeel berokkenden; 36^ Dat de Ileere ons mogte bewaren, dat wy ons in geen yzeren banden lieten kluisteren,.daar wy doch vrye menjchen waren; 37. Op een anderen tyd, en wel kort na het voorgevallene aan de Vaart, tusfehen die van Utrecht en van het Regiment van Efferen, in het Gebed: 38. Dat die zogenaamde Stillen in den Lande doch eens mogten zien, hoe of zy met dien e&nen, die ze aan haar hoofd hadden, de bewerkers wazen, vanalle die rampen, die Nederland treffenp en dat allen, die de Wapenen niet opvatteden., zich. zeiven een eeuwig oordeel berokkenden; dat hy verplicht was de Wapens op te vatten, als Burger, als Leer aar) e?2 als Christen; A 3 - 3>  C 6 ) 39 Dat die zogenaamde Stillen in den Lande met wortel en tak mogten worden uitgeroeit; 40. Dat er waren, die zich noemden Stillen in den Lande, die zeiden dat ze God moesten bidden; \ doch dat God te bidden en het zwaard niet op te vatten, was maar dweperij; 41. Dat alfchoon zy gedreigdwierden met demagtigjle Mogendheden, zy 'er evenswei manmoedig tegen aan zouden gaan, zy zouden doch eindelyk triunipheren: 42 En eindelyk by gelegentheid, dat de Pruyfi.che troepen in aanmarsch waren, in een predicatie korten tyd, voor derzei ver inmarsch in deeze Provincie, 43. Dat, daar de Dwingeland zich nu bedient hadde van een vreemden en magtigen Nabuur, om daar door zyn gezag te herkrygen; 44. Dat, daar het ookwaarfchynlykwas, dat zy tot onze Grenspalen zouden naderen, de Heere ons doch mogte bewaren, en haar een haak inde neuze, en een gebid in haren mond leggen, dat zy niet konden uitvoeren; 4.5. Doch indien het anders was, dat zy dan mogten bezielt worden met kloekmoedigheid, om liever alles i'n vuur en vlam te zetten, op dat die wrecdaarts zich dan konden beroemen op de puinhopen van het vrye Nederland. Men zie de kondfchappen 'hier by, lub A. en B. 46. Door welk een en ander de Beklaagde, buiten alle bedenken, zich inde eerfteplaats heeft fchuldig gemaakt aan de verfoeijelyke misdaad van oproer en feditie, 47. De welke te recht door den Friefchen Rechtsgeleerden Hamerfter, in zyne annotatien overde ftatuten van Vriesland 2. B. T. 15, in.  C 7 ) interminis applicabel op het fubjecte geval in de ongelukkige fituatie, waarin zich, byzonder in de jaren 1786 en 1787. voor de gelukkige omwenteling, deze Republicq bevond, omfchreven word: 48. ,, Als een gevaarlyk Monfter, het welk factieufe en onrustige Menfchen, en dat dik- „ wils onder den fchoonen fchyn en dekmantel van Justitie, Godsdiensten confcientien, op een verfoeyelyke wyze komen te ver5, wekken, om langs dien weg te komen „ ter bereiking van haar oogmerk in dit of „ dat byzonder geval, of om daar door nieu5, wigheid en veranderinge aan te rigten in„ deu Maat van Regeeringe , en behandelin„ ge van Justitie, en politie, met ophitzing „ van de gemeente tegens haar wettige over„ heid en magisftraaten, door die met veele „ dingen te bekladden, en by de menigte ver„ dagt en gehaat te maken; ten einde dezelve „ uit alle Regeeringe, en bellier van zaken te „ verftoten, of anders zodane veranderingen in „ het beleggen der dingen gemaakt mogen „ worden, als tot bereik van hun oogmerk het „ meeste dienftig meenen te zyn; 49. Welke misdaad naar bekende rechten deeze byzondere eigenfchap heeft; 50. „ Ut non tantum ipfeeffectus, fed&nu„ da voluntas, quae innotuit, & confpira„ tio eadem, qua perpetratum, poena puni„ atur L. 5. in pr. C. ad Leg. juk Majest; 51. Veluti fiquis [celesta oratione aliis hominibus Jiostilia perfuadere conatus fuerit, etiam fi nee perfiias erit L. x. L. 3. in fin. ff. ad Leg. jul. Majest verb. quive eorum L. 225 ff. de A 4 verb.  C 8 ) verb. Significat. Confer van Leeuwen Cenfur. Forenf. p. 2. L, 5. C. 2. N. 7. 52. Ët Sacerdos, perrluellionem pro concione laudans, perduellis est, volgens de leere van Leyfer', Med. ad. ff. vo). 8. fpcc. DLXVIII. med. 18. 53. En in detweede plaats aan de misdaad van gequetste Majefteit, dewelke , volgens de Leere van Huber in zyn heden daagfche Rechtsgeleerdheid, begaan word by alle die geene, die tegens de veiligheid of waardigheid van de hoogde magt des Lands, ietsmet een boos opzet onderneemt; 54. Zo als in de hier voren gemelde Predikatiën ea gebeden van den beklaagden , buiten alle redelyke tegenfprake, gefchied is, 55. Niet alleen , door den Ingezetenen tot euveldaden aan te raaden, dewelke zonder fchending van de opperile magt, en de publicque veiligheid, aan hoogst derzelver befcherming toevertrouwd, niet volvoert konden worden, 56. Maar byzonder mede door den vuilen laster en hoon, over den Perzoon van den Heer Erfïïadhoudcr verfpreid, om daar door zyn Hoogheid, in zyne hoge digniteiten, by het volk veragtelyk te maken; JVlen zie Huber, hedendaagfehe Rechtsgeleerdheid. 4. B. XV. Capittel N. 7. Hamerfter loc. alleg. pa?, 296. vers. refeftur. 57. Nam & hiipfi, te wceten zulke hoge Leden van ftaat (ita loquuntur imperatores Arcadiüs & Hon. in L. 5. C. ad Leg. jul. Majest:) pars corporis nostri funt. 58. Want dat de Heer Stadhouder èéoxdèh dvfin  C 9 ) dwingeland', en dien eenen, dewelke de beklaagde met zo veele gruweldaden belaat (men zie fupra art. 30. 38. en 43.) beoogt word, kan uit den zamenhang, waarin die woorden aldaar voorkomen, niet alleen geblyken; 59. Maar koomt ook zonneklaar aan te ligteh uit de taal, die de beklaagde rakende de hulpe en adfiftentie van een magtige en vreemde nabuur, Art. 12. van de kondfehappen hier by lub. A. et- B., koomt te voeren, 60. Vergeleeken met de ongelukkige fituatie, waarin zich toen de Repubüecq bevond : 61. Zynde de gemelde misdaden te meer in den beklaagden ftrafbaar, 62. Zo uit hoofde van het Ampt, dat hy bekleed, als zynde bekend, welk een groten invloed de Geestelykheid gemeenlyk op de gemoederen van het gemeen heeft, 63. Melius enim vatibus plebs, qium mis paret ducibus, Carp. jurisprud. conlist. L. 3. defini. 103. N. 2, 64. Als uit aanmerking van den tyd, waarin ze gepleegd zyn, 65. Te weeten, toen een verbitterde geest van partyfehap ons land beroerde, en bvkans een Regeringloosheid aldaar plaats hadde': 66. Zo dat 'er maar een enkel vonkje nodig was, om de verhitte gemoederen van het tomeloos gemeen in volle vuur en vlam te zetten, waar van de gevolgen niet anders dan allerrampzaligst hadden kunnen zyn: 6j.Ouod/i ergo hujusmodi convitiorum auctor es , 6? fautoris hu jus ex/tiabilis tntenihms, ut princijuim au ctori tas labefactetur, optimatum conftUa repudientur, plebs non amplius finat,fe jure A 5 et  C 10 ) & kgibus regi, ficque tota respublica tandem ptriclitetur, convinci vakant, guts tam omnis judicii expers arbiter fuerit}ut hac talia convicia,, quo majore cum publici periculo conjunBa funt, eoetiam graviora atque atrociora nobiscum pronuntiet? volgens de Leere van Harprecjit, Tom. 2. disfert. accad. 66. §. ir. n. 68; 68. Alle redenen , dewelke de klager in zijn qualiteit, in het hoofd dezes vermeld, hebben doen noodzaken , om tegen den beklaagden een citatie in perfoon te verzoeken, ora op heden, ter zake voorfchreven, te zien dienen van criminelen eisch en conclufie;j 69. Welke citatie by appoinctement van den Heer Verwalter Land Drost geaccordeert en aan den beklaagde behoorlyk geëxploicteerd zynde (uti fub. C.) zo doet den aanlegger qq. onder imploratie van het nobile judiciï officium, omni meliori modo concluderen: Dat by fententie van deezen Hoog-Adelyken Drostengerichte , de Beklaagde, als fchuldig aan het crimen laefae majestatis, perduellionis, & feditionis , van de bediening als Predikant, in de Gereformeerde Gemeente te Wyhe , zal worden vervallen verklaart, misgaders inhabiel, in het vervolg eenig publicq Ampt te kunnen bekleden; JEn dat de Beklaagde wyders zal worden gecondemneert tot alzodane ftraffe aan den lyve, of anderzints arbitrairlyk, anderen ten exempel , als dit Hoog-Adelyk Drosten Gerichte excau. fae meritis zal vermeenen te behoren, met  ( « ) met ook condemnatie in de kosten en mifen der Justitie; ofte &c. (was get.) W. KLOP MAN, Dr. qq. (In margine ftond) Exhibitum in het i Land Drosten Ger. van Zalland, den i December 1788. in fidem (Get.) GEORG ROYER, Adfesfor. Pro vera copia. (get.)T. TOBIAS, Verw. Landfchr. EX-  C * ) (hier fiefad) . Copia. Exhib. in het Land Drosten gerigte van Zalland, v T-.-T, k r^-v i den i Decemb. 1788. EXT RA C T uit zeker Infidem, boek, ltaande boven op fwas getekent) het omflag van de eene GEORG ROYER, zyde , Adfeslor. J T$ r . RESOLUTIEBOEK van 't GENOOTSCHAP te WYHE, 1785Patet Op de andere zyde , WETTEN VOOr 't. EXERCITIE GENOOOSCHAP Ao. 1785. van WYHE, 1785. R E S O LUTI'EN, Op den 2. Maart kwamen eenige Ingezetenen &c, Postalia. 1786. 10 Aug. Extraordinaire Krygsraads vergadering gehouden Prtefent. J. Bannier, Capt. W. L. van Warmelo, Capt. Lieut, A. Voombergh, 7 D. Vervoort, r Lieut. R. van Tongeren, 1 H. J- Katten winkel, \Faandri^ H. Kroneman, J ö G. J. Dwars, Adjudant. A. Wiegmink, ifte Sergeant. S. Dwars, 2de Sergeant. L. Vos, 4de Sergeant. H. Duitman, •» [ToSyJml ^committeer dens. H. Vervoort. J 1,  ( 13 ) 1. Na het voorige op de vergadering van den 20 jury, befloten, overgezien en goedgekeurt zynde, 2. Is door den Capitain Commandant een by zyn Ed. ontfangene brief van Hattem voorgeleezen, zynde van den volgenden'inhoud: . Wel Edele Geflrenge Manhaf te Heer en! Thans fchynt het ogenblik daar te zyn, dat wy uit hoofde van gemeen belang, ons teegens onzen gemeenen Vyand zullen moeten verdedigen , wyl wy gevaar loopen, dat eerlang het "geweld teegens onze Vesten, dat de jammer kreet van eenen Burger-oorlog, op onzen vryen grond zal aangcheeven worden. — Het geweld grimt ons aan, de Militairen arm is gereed teegens ons te worden uitgeftrekt; en waarom? om dat wy uit hoofde van ons onbetwistbaar regt eenen ongequalihceerden, die men ons voor Regent heeft willen opdringen , op Conftitutioncele gronden weigeren aan te neemen. Eenen lagen afhangeling van den Stadhouder, die hem voor weinige dagen als Guarde du Corps diende, wil men dat vcrteegenswoordiger van een vry Volk zy. Edog, wy hebben befloten liever alles te waagcn, dan onze vrye gebooren hallen, onder zulk een willekeurig, hoe langer hoe onverdraagclykcr, Stadhoudcrlyk juk te bukken. Hierom folliciteeren en verwagtcn wy op gronden der Unie, toezegging van UEd. Geftr. Manh. hulp in cas van nood, met verder verzoek aan UEd. ueftr. Manh. van ons ten fpoe-  C 14 ) fpoedigften te willen berigten, op hoe ve-le Manfchappen uit UEd. Geftr. Manh. plaats met geweer en wapenen voorzien, wy zullen kunnen ftaat maaken. — Gequalificeert door de gezwoorene gemeente, zullen wy nog heeden avond een begin maaken van behoorlyke wacht te doen, en morgen reets beginnen met onze Stad, in den noodigen ftaat van defenlie te ftellen, zullende wy in korte dagen een plan van defenfie in gereedheid hebben. t geen wy op requifitie ten allen tyde aan eene geheime commisfie, uit UEd. Geftr. Manh. Vergadering zullen meededelen. Hier meede hebben wy de Eer ons in UEd. Geftr. Manh. gunste en vricndfchap te beveelen, terwyl wy God bidden, dat onze gemeenfchaplyke pogingen, tot weering van alle geweld moogen gezeegent zyn, en noemen ons, met de gedistingueerfte hoogagting, Wel Edele GeftrengeMan- hafte Heeren , UEd. Geftr. Manh. Gehoorfime Dienaarcn, Hattem, De Burgerkrygsraad dei- den 8 Aug. 1786". Stad Hattem. Ter ord»e van dezelve, (•vas getekent) H. W. DAAJNDELS, Secretaris. 't Opfchrift was, Wel Edele Geftrenge Man hafte Fleer. De Heer JAN BANNIER, Capitain van 't Exercitie Gcnoodfchap te Wyhe, Waar  C 15 ) Waar op gedelibereert en gerefolveert is eene Commisfie te benoemen , om zich op die zaak, in den brief vermeld, te informeeren,ten einde, na ingekomen rapport, daarop finaal te concludeeren; zynde tot deeze Commisfie benoemt, de WelEdele Manhafte Heeren, J. Bannier, Capitain en W. L. van Warmelo, Capitain Lieut. Postalia. 13 Aug. Ordinaire Krygsraads Vergadering gehouden, &c. Dingsdag den 22- Augusti, ExtraordinaireKrygsraadsVergadering gehouden, &c. Prefent. J. Bannier, Cafit. A. Voombergh, D. Vervoort, R. van Tongeren, Lieutenanten, H. J. Katten winkel, H. Kroneman, Vaandrigs, G. J. Dwars, Adjudant, A- Wiegmink, G. J. van den Ulft, L. Vos, Sergeanten, H. Duitman, J. Oudenftam, H. Vervoort, Gecommitteerden. Zynde deeze vergadering expresfelyk belegt, om, daar de misfive en verzoek van de Burger- Krygsraad der Stad Hattem, de dato 8fte deezer maand , als nu gebragt is ter kennisfe van alle de Leeden deezes Genoodfchaps. en men van hun lieder gedagten daaromtrent is onderrigt, te vervaardigen een antwoord op die zelve Misfive aan die van Hattem. Is daar op na deliberatie goedgevonden , aan dezelve Burger Krygsraad der Stad Hattem , het volgende antwoord te doen toekoomen, en de Secretaris gelast, het zelve in de gewoone form te depecheeren. Wel Edele Geftr enge Manhafte Heer en! In antwoord op de misfive van UEd. Geftr. Manh.  C 16 ) Manh. dato 8 dezer, aan ons, onder het addres van de Capitain J. Bannier toegezonden, en door denzelven ten fpoedigften in eene expresfelyk daar toe beiegde vergadering aan ons gecommuniceert, hebben wy de eer UEd. Geftr. Manh. kortelyk het volgende te mei. den. Dat het voorftel en verzoek van UEd. Geftr. Manh. daar by aan ons Genoodfchap gedaan , by ons rypelyk overwoogen en voorts ter kennisfe van alle de Leedcn gebragt zynde, wy, uit hoofde van gemeen belang, ons verphgt rekenende en bereid zynde, andere Leeden der Unie in hunne wettige regten en privilegiën, zo veel ons doerrfyk zy, te maintmeeren, dien ten gevolge in het onderhavige byzondere geval, waarin de Burgerye der Stad Hattem zig bevind, zonder egter ons eenigermaate in het gefchil zelve, 't geen wy als domefticq aanmerken , te willen mengen, of ons daar mcede hemoeijen, geneegen zyn dezelve, des noods, ingevallemen onverhooptelyk goedvinden mogt, geweldadiger hand en buyten eenige form van proces teegens hun te handelen, met er daad te onderfteunen en by te ftaan, waar van wy by deezen UEd. Geftr. Manh. verzeekering doen, zonder egter voor als noch eenig bepaald getal van Manfchappen te kunnen opgeeven. Indien het mogelyk waare, zouden wy by gclcegentheid wel willen geinformeert zyn van de middelen van Defenfie, by UEd. Geftr. Manh. voorhanden, ten einde ons daar naa eenigermaate, ingevalle de nood dringen mogt, te gedragen. Hier meede UEd Geftr. Manh. in de gun- fti-  ( 17 ) ftige befcherming Godes aanbeveelende, en 's Hemels zegen over derzelver bedaarde pogingen, ter 'nandhaaving van wettige rechten en privilegiën , toewenfchende, noemen wy ons met alle hoogagting , Wel Edele Geftrenge Manhafte Heeren, UEd. Geftr. Manh. Ootmoedige Dienaaren, De Krygsraad van 't Genoodfchap van WapenIn onze Vergadering den handel, onder de Zinfpreuk ; 22. Jugusti, 1786. tot beiden vaardig, Terordonn.van de Krygsraad, (Was getekent) W. L. van WARMELO, Secretaris. Pro vero Ëxtractu, quoad Claufulam concernentem. (Was get.) T. TOBIAS, Veriv. Landfchr. R VRAAG  Copia. A ( i8 ) VRAAG ARTICULEN, Waarop, ter inftantie van den Heer Land Droste van Zalland, namens de Hoogheid, na voorgaande wettige Citatie, en erinneringe van de zwaare ftraffe des meineeds, onder eede af te horen Mevrouw van den Krytenberg, Mevrouw van Hagen voorde, en De Freule Henriette, Mevrouw van Munninck, Juffer Heiman , ten huize van Mev. van Munninck, Mevrouw Gurke, Mevrouw dc Brauw, en Myntje Sonnenberg. i. Ouderdom en Verwantfchap? Ecrfte Getuige zegt, 65 Jaren oud, en niet verwant te zyn, Twede Getuige zegt, 59 Jaren oud, en niet verwant te zyn. Derde Getuige zegt, 30 Jaren oud, en niet verwant te zyn. Vierde Getuige zegt, 51 Jaren oud, en niet verwant te zyn. Vyfde Getuige zegt, 19 Jaren oud, en niet verwant te zyn. Zesde Getuige zegt 65 Jaren oud, en niet verwant te zyn. Zevende Getuige zegt, 63 Jaren oud, en niet verwant te zyn. Agtfte Getuige zegt, 42 Jaren oud, en niet verwant te zyn. 2.  C 19 ) 2. Zyn Getuigen niet gewoon, ordinair, by den Predicant van Warmelo te Wyhe, na de Kerk te gaan ? Eerfte Getuige zegt, gewoon te zyn by den Predicant van Warmelo te kerk te gaan. Twede Getuige zegt, dit gewoon te zyn. Derde Getuige zegt, dit gewoon te zyn. Vierde Getuige zegt, dit gewoon te zyn. Vyfde zegt van ja. Zesde zegt van ja. Zevende zegt, ja. Agtfte zegt, ja. 3. Zyn Getuigen op den groten Biddag des .afgeweken Jaars 1787. niet in de Kerke geweest by gemelden Predikant? Eerfte Getuige zegt, niet in de kerk geweest te zyn. Twede Getuige zegt, niet in de kerk geweest te zyn. Derde Getuige meent niet in de kerk geweest te zyn. Vierde Getuige zegt, niet in de kerk geweest te zyn. Vyfde Getuige zegt, niet ter kerk geweest te zyn. Zesde Getuige weet dit niet zeker. Zevende Getuige zegt, ook niet ter kerk geweest te zyn. Agtfte Getuige zegt, wel in de kerk geweest te zyn. 4. Was zyn Aanfprake niet uit Jeremia 7. vers 23? Eerfte Getuige zegt, dit niet te weetcn. B 2 Twe-  C 20 ) Twede Getuige weet 'er ook niet van. Derde Getuige zegt, 'er niet van te weeten. Vierde weet 'er niet van. Vyfde weet 'er niet van. Zesde weet 'er niet van. Zevende weet 'er mede niet van. Agtfte zegt, haar dit niet meer te kunnen erinneren. 5. Heeft gem. Predicant by die gelegenheid aan de Gemeente niet aangeprezen, om de wapenen op te nemen, om voor hun Vryheid te vegten ? Eerfte Getuige weet 'er niet van. Twede Getuige weet 'er mede niet van. Derde Getuige zegt, dit wel gehoord te hebben , dog weet niet op welke dag. Vierde weet 'er niet van. Vyfde heeft dit wel gehoord, dog weet niet, op welke tyd. Zesde zegt dit gehoord te hebben. Zevende weet 'er niet van. Agtfte zegt, dit gehoord te hebben. 6. En voorts zig op de volgende wyze geuit: 0 dat 'er dog zulke Stillen in den Landen onder ons niet mogten gevonden worden, die 't hielden met die gene, die dagelyks zyn ügchdam opvuld met den jlerken drank, en die een vriend is van vreemde Vrouwen, die na Burgerbloed dorst, en Stad en Land verdelgde, dat men zig liever aan de vlammen moeste opofferen, dan ons onder 't juk van zyne heerschtugt begeven, en gorden ons zweerd aan de heupe, om te tonen, dat wy een vry volk waren, die voor de vryheid opkwamen? Eer-  C « ) Eerfte Getuige weet hier niet van. Twede Getuige weet 'er niets van. Derde Getuige zegt, hier mede niets van te weeten. Vierde weet 'er niets van. Vyfde weet 'er mede niet van. Zesde zegt, dit aldus in dien zin gehoord te hebben. Zevende weet 'er niet van. Agtfte zegt, den zin hier van gehoord te hebben. 7. Heeft zig gemelde Predicant in 't gebed, ook niet in dus of diergelyke bewoordingen nog nader uitgelaaten, welke woorden Getuigen verzogt worden, zoo naauwkeurig, als mogelyk, op te geven? Eerfte Getuige weet 'er niet van. Twede Getuige weet 'er niet van. Derde Getuige weet haar niets te erinneren. Vierde weet 'er niet van. Vyfde weet 'er mede niet van. Zesde weet haar niets meer te erinneren. Zevende weet 'er niet van. Agtfte weet haar niet meer te erinneren. 8. Hebben Getuigen een korten tyd na de overgave van Hattum, niet insgelyks een Predicatie van dien zelfden Predikant bygewoont, waarby hy verhaalde, dat die, geene, die Hattum hadden zoeken te verdedigen, het Jchitterende Canon over 't-hoofd was gegaan, en dar zy voor de over magt hadden moeten lukken ? Eerfte Getuige zegt, haar dit niet te kunnen, erinneren. B 3 Twe-  C 22 ) Twede Getuige verklaart, dit in dien zin genoord te hebben. h Derde zegt, dit niet gehoord te hebben. Vierde weet 'er niet van. Vyfde weet 'er mede niet van. Zesde weet hier niets van. Zevende weet'er niet van. Agtfte woet 'er ook niet van. 9- Noemde gem. Predicant by deeze gelegenheid het krygsvolk, dat in de Stad was getrokken, niet met den naam van Moord-■ ■ naaren ? Ee^bebGetuige verklaart, dit niet gehoord te Tvv^de Getuige zegt, dit wel gehoord te hebben, dog niet te weten, binnen of buiten de kerk van anderen- Derde Getuige zegt, dit niet gehoord te hebben. Vierde Getuige weet hier niet van. Vyfde Getuige weet 'er niet van. Zesde Getuige zegt, 't woord van Moordcnaaren of Bloedzuigers in voorfchreven zin gehoord te hebben. Zevende weet 'er niet van. Agtfte kan haar dit niet erinneren. 10. En de Gelderfche Overheden Ikerschzugtige, biddende, dat depylen op haren kop mogten wederkeren ? Eerfte Getuige verklaard, 't woord Heerschzugtige niet gehoord te hebben, dog wel 't volgende van dezen articul. Twede Getuige zegt, 't woord Heerschzug- ti-  ( *3 ) tige ook niet gehoord te hebben, dog wel 't volgende dezer articuL Derde heeft hier niets van gehoord. Vierde Getuige weet hier niets van. Vyfde weet 'er niets van. Zesde zegt, dit alzo in dien zin gehoord te hebben. Zevende weet 'er niet van. Agtfte heeft 't woord Heerschzugtige wel horen noemen, dog weet niet, wie hier mede bedoelt wierde, en 't overige insgelyks gehoord te hebben. li. Met by voeging, dat God die gene, die de Wapens niet opvatte, of de zogenaamde Stillen in den Lande de oogen mogte openen, dat zy zien mogten dat, zo zy 't niet en deden, zy zig zelfs een eeuwig oordeel berokkenden, en dat de Heere ons mogte bewaren, dat wy ons in geen yzeren banden lieten kluisteren, daar wy vrye menfchen % aar en? Eerfte Getuige verklaard, dit alzo in voorfchreven zin gehoord te hebben , dog haar aan geen woorden te willen verbinden. Twede verklaard, dit mede alzo gehoord ce hebben. Derde zegt, dit niet gehoord te hebben. Vierde weet hier niet van. Vyfde weet 'er ook niets van. Zesde heeft dit niet gehoord. Zevende heeft dit niet gehoord. Agtfte verklaard, dit in dien zin aldus gehoord te hebben. T2. Zijn Getuigen een veertien dagen, of kort voor dat de Pruisfifche Troepen, B 4 al-  C 24 ) alhier in de Provincie kwamen, al mede by gemelde Predicant niet in de predicatie geweest, wanneer dezelve zig in 't Gebed, op de volgende wyze uitdrukte: Dat daar de Dwingeland zig nu bedient hadde van een vreemde magtige nabuur, om daar door zyn gezag te hcrkrygen, dar, daar het waarfchvnlyk was, dat zy ook tot onze grenspalen zouden ?mderen, de Heen ons dog mogte bewaren, en Tiaar een haak in de muze en een gebid in haren mond leggen, dat zy niets konden uitroeren; dog tndien 't anders was, dat zy dan mogten bezield worden met kloekmoedigheid, om liever alles in vuur en Vlam te zette)?, opdat die wreedaarts zig dan konden beroemen op) de puinhopen van het vrye Nederland? Eerfte Getuige verklaard, dit in dien zin alzo gehoord te hebben. Twede verklaard, mede dit alzo gehoord te hebben. Derde verklaard, haar dit niet te kunnen erinneren. Vierde weet 'er niets van. Vyfde verklaard, dit alzo in dien zin fchoord te hebben. l" Zesde Getuige weet haar dit niet te erinneren Zevende zegt, den zin hier van haar te kunnen erinneren. Agtfte zegt, dit zakelyk gehoord te hebben. «3. En zyn Getuigen ook niet kort na de flag aan de Vaart, tusfchen die van Utrecht en van Efferen, by dien zelfden Predicant onder 't gehoor geweest, wanneer dezelve zig in het gebed aldus uitliet: Dat die zogenaamde Stillen in den Lande dog ecm mog-  c 25 y> mogten zien, hoe of zy met dien eenen, die ze aan haar hoofd hadden, de bewerkers waaren yan al die rampen, die Nederland troffen, en dat alle, die de wapens niet opvatten, zig zeiven een eeuwig oordeel berokkenden; dat hy verpligt was de wapens op te vatten als Burger, als Leer aar en als Christen; dat die zogenaamt de Stillen in den Lande met wortel en tak mogten worden uitgeroeit, dat 'er waren, die zig noemden Stillen in den Lande, die zeiden , dat ze God moeften bidden, en dat God te bidden, en 't zwaard niet op te vatten, was maar dwepery; dat alfchoon zy gedreigt wier den mede magtigfe Mogendheden, zy 'er evenswei manmoedig tegen aan zouden gaan, zy zouden dog eindelyk triumpheren ? Eerfte Getuige kan haar niets hier van erinneren. Twede Getuige weet hier niets van. Derde Getuige zegt, 't volgende gehoord te hebben , dat alle, die de wapens niet opvatten, zig zeiven een eeuwig oordeel berokkenden, dat die zogenaamde Stdlen met wortel en tak mogten worden uitgeroeit. Vierde Getuige weet 'er niet van. Vyfde Getuige verklaard het volgende gehoord te hebben, dat die zogenaamde Stillen in den Lande dog eens mogten zien, hoe of zy met dien eenen, die ze aan haar hoofd hadden, de bewerkers waren van al die rampen, die Nederland troffen, dog van 't overige haar niet te klinken erinneren. Zesde zegt, hier van alleen gehoord te hebhebben, dat die zogenaamde Stillen in den Lande met wortel en tak mogten worden uit reroeit- B 5 Ze-  C 25 ) Zevende zegt, 't laatfte dezer articul gehoord te hebben , beftaande in het volgende, dat alle, die de wapens niet opvatten, zig zeiven een eeuwig oordeel berokkenden, dat hy verplm was de wapens op te vatten als Burger, als Leeraar, en als Christen, dat die zogenaamde Stillen m den Lande met wortel en tak mosten , worden uitgeroeit, dat 'er waren, die zig noemden Sullen w den Lande, die zeiden, dat ze God moesten bidden, en dat God te bidden, en t zwaard niet op te vatten, was maar dwepery, dat Jchoon zy gedreigt wier den met de magtigjle Mogendheden, zy 'er evenswei manmoedig tegen aan zouden gaan, zy zouden dog eindelyk triumpheren. A?ftc ?Cgt' de vo,gende woorden alleen gehoord te hebben, dat alle, die de wapens niet ■ opvatten, zig zeiven een eeuwig oordeel berokkenden. 14. Hebben Getuigen niet wel gezien dat de Predicant van Warmelo, wanneer hy s morgens 't Nagtmaal hadde uitgedeelt, des nademiddaags na de Kerk-tyd de wapenhandel by woonde, en zelfs mede vuurde ? Eerfte Getuige zegt, dit niet gezien te hebben. Iwede Getuige zegt, dit ook niet gezien te hebben. Derde Getuige heeft dit niet gezien. Vierde zegt van neen. Vyfde zegt, dit nooit gezien te hebben Zesde heeft dit niet gezien. Zevende heeft dit niet gezien. Agtfte zegt, dit niet gezien te hebben.  ( *7 ) 15. Of hebben Getuigen zulks niet wel van anderen gehoord, en van wie dan? Eerfte Getuige zegt, dit wel van anderen gehoord te hebben dog weet niet, van wie- Twede heeft dit wel van anderen gehoord, dog weet niet, van wie. Derde zegt, dit wel van anderen gehoord te hebben, dog van wie niet te weeten. Vierde heeft dit wel gehoord, dog weet niet, van wie. Vyfde zegt, dit gehoord te hebben van L. van Apeldoorn en E. vanLittele, dog niet, dat mede vuurde. Zesde zegt, dit niet gehoord te hebben. Zevende heeft dit wel gehoord, dog weet niet, van wie. Agtfte heeft dit niet gehoord. Op gedane Citatie zyn gecompareerd Mevrouw van den Krytenberg. Mevrouw van Hagenvoorde. De Freulin Henriette. Mevrouw van Munninck. Juffer Heiman,ten huize van Mevrouw van Munninck. Mevrouw Gurke. Mevrouw de Braauw, en Myntje Sonnenberg. Welke onder folemnelen Eede, op 't formulier als na Landregte, en na erinneringe der ftraffe des meineeds, op ieder articul hebben  C 28 ) ben gedeponeert, zoo als onder dezelve in 't lange fTaat aangetekent. Coram Scholtus C. C. A. VAN VOERST CL. H. PRUIMERS, en Keurnoten." < en (H. J. CATTENWINKEL. Actum Wyhe, den i Maart 1788. In fidem, (was get. en gef.) C. C. A. VAN VOERST, Scholtus. (L. S.) Pro vera Copia. (was get.) T. TOBIAS, rerw. Landfchr,  Copia. B. ( 29' ) VRAEG ARTICÜLEN, Waerop, ter inftantie van den Heer Land Droste vanZalland, namens de Hoogheid, na voorgaende wettiae Citatie, en erinneringe van de zwaere ftraffe des meineeds, onder eede af te hooren Anneken Koenders, De Cathegizeermeester, jan ter Beek, Lambert Apeldoorn, Evert Smit, en G. van der Vechte. 1. Ouderdom en Verwantfchap ? Eerfte Getuige zegt, 49 Jaeren oud> en niet verwant te zyn. Tweede Getuige zegt, ongeveer 55 Jaeren oud, en niet verwant te zyn. Derde Getuige zegt, ongeveer 40 Jaeren oud, en eigenlyk niet verwant te zyn. Vierde Getuige, meent, tusfchen de 55 en 56 Taeren oud, en niet verwant te zyn. Vyfde Getuige zegt, circa 40 Jaeren oud, en niet verwant te zyn. 2. Zyn Getuigen niet gewoon, ordinair, by 'den Predicant van Warmelo, te Wyhe, na de Kerk te gaan? Eerfte Getuige zegt, gewoon te zyn by den Predicant Warmelo ter kerk te gaen. Tweede Getuige zegt, van ja. Derde Getuige zegt ja. Vierde Getuige zegt ja.  C 30 ) ^&?etfn.ZeSt' alhie—einig ter geweest by gemelden Sie^nt? Eerfte Getuige zegt hier op, van ia. Derde Getuige zegt ja. ,Vel'ue Getuige zegt ja. vytde Getuige zegt neen- 7.4verfa2S3Fn AenfPraefc "iet uit Jeremia Eerfte Getuige zegt ja DeVrde^rSetUigS VVeet hier niet van. lJeide Getuige weet dit niet zeker. ifnne?eenm'Se zkh dit nieC tc funöeü Vyfde Getuige weet hier niet v?n. EerfteGetuige verklaert, dit gehoord te hebben Tweede Getuige weet hier niets van hebben"1"^ **' diC aIzo «^ord te Vyfdï SS? Z6gt\dit g6h00rd te hfebheS v ytde Getuige weet hier niet van. geuit ?0 TLZi>h °f ? vo,^endc . gemt. „ o! dat er doch zulke Stillen in „ den  ( 3i ) „ den lande onder ons niet mochten gevonden „ worden, die het hielden met die geene, „ die dagelyks zyn lighaem opvuld met den „ fterken drank, en die een vriend is van „ vreemde Vrouwen, die na Burgerbloed „ dorst, en Stad en Land verdelgde, dat „ men zich liever aen de vlammen moest „ opofferen, dan ons onder bet juk van „ zyne Heerschzucht begeeven, en gorden „ ons zwaerd aen de heupe, om te too. „ nen, dat wy een vry volk waren, die „ voor de vryheid opkwaemen?" Eerfte Getuige zegt, dit alles aldus gehoord te hebben. Tweede Getuige weet hier niet van. Derde Getuige verklaert, uit deezen artieul het volgende gehoord te hebben: dl dat 'er doch zulke Stillen in den Lande onder om niet Vlochten gevonden worden, die het hielden met die geene, die dagelyks zyn lighaem opvuld met den Jlerken drank. Doch van het overige met zekerheid niet te kunnen zeggen. Vierde Getuige zegt, uit deezen artieul het volgende zich te kunnen erinneren; dat men zich liever aen de vlammen moeste opofferen , dan ons onder het juk van zijne Heerschzucht begeeven. Vyfde Getuige weet 'er niet van. 7. Heeft zich gemelde Predicant, in het gebed, ook niet in dus of diergelyke bewoordingen nog nader uitgelaten, welke woorden getuigen verzocht worden, zoo nauwkeurig als mogelyk, op te geeven? Eer-  C 3* ) Eerfte Getuige zegt, haer niets naders te kunnen erinneren. Tweede Getuige weet 'er niets van. Derde Getuige zegt, zich niets met zekerheid te kunnen erinneren. Vierde Getuige zegt, zich niet meer te kunnen erinneren. Vyfde Getuige zegt, hier niets van te weeten. 8. Hebben Getuigen een korten tyd, na de overgave van. Hattem, niet insgelyks een predicatie van dien zeiven Predikant bygewoond, waerby hy verhaelde; „ dat die „ geene, die Hattem hadden zoeken te ver„ dedigen, het fchitterende Kanon over „ het hoofd was gegaen, en dat zy voor „ de overmacht hadden moeten bukken ?" Eerfte Getuige verklaerd, dit alzoo gehoord te hebben. Tweede Getuige verklaerd, mede dit alzo gehoord te hebben. Derde Getuige kan hiervan met zekerheid niets zeggen. Vierde Getuige zegt, hiervan niet te weeten, Vyfde Getuige weet 'er niets van. 9. Noemde Gem- Predicant by deeze gelegenheid het Krygsvolk, dat in de Stad was getrokken, niet met den .naam van Moordmaeren ? Eerfte Getuige zegt, dit niet gehoord te hebben. Twede Getuige zegt, dit ghoord te hebben. Derde Getuige zegt, hem hier wel wat van voor te ftaen, doch met zekerheid-niet te kunnen zeggen. Vier-  C 33 ) Vierde Getuige zegt, hier niet van te weeten. Vyfde Getuige weet 'er niets van. io. En de Gelderfche Overheden Heersch- zuchttge, biddende, dat de pijlen op haeren kop mochten wederkeeren? Eerfte Getuige verklaard, dit niet gehoord te hebben. Tweede Getuige verklaard, dit aldus gehoord te hebben. Derde Getuige zegt, het woord Beerschzucbtige wel te hebben hooren noemen, doch niet te weeten, wie hier mede bedoeld wierden, en het verdere aldus gehoord te hebben. Vierde Getuige zegt, dat de Predicant de Gelderfche Overheden Heerschzuchtige hadt genoemt; doch van het overige zich niet te kunnen erinneren. Vijfde Getuige zegt, dit aldus gehoord te hebben. ii. Met bijvoeging ; Dat God de geene die de ■wapens niet opvatte, of die zogenoemde jlilten in den Lajide, de oogen mochte openen, dat zy zien mochten, dat, zo zy het niet en dee- ' den, zy zich zeiven een eeuwig oordeel berokkenden, en dat de Heere ons mocht bewaeren, dat wy ons in geen yzeren banden lieten kluisteren, daer wy vrye menfchen waren? Eerfte Getuige zegt, hiervan niets gehoord te nebben. Tweede Getuige zegt, dit aldus gehoord te hebben. Derde Getuige zegt, het volgende hiervan C ge-  Cm) gehoord te hebben: Dat al me de wapenen niet wilden opvatten, zich zeiven het eeuwig oordeel berokkenden. Vierde Getuige zegt, dit alzoo gehoord te hebben. Vyfde Getuige verklaert, uit deezen Artieul het volgende gehoord te hebben: Dat God de geene, die de wapens niet opvatte, of die zoogenoemde {lillen in den landen, de oogen mochte openen, dat zy zien mochten, dat, zoo zy het niet en deeden, zy zich zeiven een eeuwig oordeel berokkenden; Doch van het overige niet te wceten. 12. Zyn Getuigen een veertien dagen, of kort voor dat de Pruisfifche Troepen alhier ia de Provincie kwamen, almede by gemelden Predicant niet in de predicatie geweest, wanneer dezelve zich in het gebed op de volgende wijze uitdrukte: „Dat, daer de dwingeland zich nu bedient hadt ven een vreemde machtige nabuur, om daer door zyn gezach te herkrygen, ■ dat, daer het waerfchynelyk was, dat zy ook tot o/:ss grenspalen zouden naderen, de Hecre ons doch mochte bewaeren, en ha er een hack in dc neus, en een gebit in hoeren mond leggen, dat zy niets konden uitvoeren. Doch indien het anders was, dat zy dan mochten bezield worden met kloekmoedigheid, om liever alles in vuur en vlam te zetten; op dat die wreedaerts zich dan konden beroemen op de püinhoopen van het vrve NederlandT J Eerfte Getuige verklaerd, niets van dit alles gehoord te hebben. Twee-  C 35 ) Tweede Getuige zegt, het eerfte gedeelte dezer artieul zich te kunnen erinneren, beftaende in het volgende; Dat, daer de dwingeland zich nu bedient hadt van een vreemde machtige nabuur, om daer door zyn gezag te herkrygen, dat, daer het waerfchynelyk was, dat zy ook tot onze Grenspaelen zouden naderen, de Heere ons doch mocht bewaeren, en haer een haek in de neuze, en een gebit in haer en mond leggen, dat zy niets kon~ den uitvoeren; Doch van het laetfte niet te weeten. Derde Getuige verklaerd, den voornaemen inhoud van deezen artieul zich te kunnen erinneren, doch aen geen woorden te willen gebonden zyn. Vierde Getuige zegt, dit alzoo gehoord te hebben. Vyfde Getuige zegt, hier niet. van te weeten. 13. En zyn Getuigen ook niet kort na den flag aen de Vacrt tusfehen die van Utrecht en die van Effercn, by dien zei ven Predicant onder het gehoor geweest, wanneer dezelve zich in het gebed aldus uitliet : Dat die zoogenaemde /lillen in den Lande doch eens mochten zien, hoe of zy met dien eenen, die ze aen haer hoofd hadden, de bewerkers waren van alle die rampen, die Nederland troffen, en dat alle, die de welpens niet opvatten, zich zeiven een eeuwig oordeel berokkenden ; Dat hy verplicht was de wapens op te vatten, als Burger, als Leeraer, en als Christen. Dat die zoogenaemde /lillen in den Lan. de met wortel en tak mochten worden uitgeC 2 roeid  C 36 ) roeid, dat 'er waren, die zich noemden ftitten in den Lande, die zeiden dat ze God moesten bidden, en dat God te bidden, en het zwaerd niet op te vatten, was maer Dweepery • dat, alfchoon zy gedreigd wierden met de machtig/ie Mogendheden, zy 'er evens wel manmoedig tegen aen zouden gaen, zy zouden doch eindelijk triumpheeren ? Eerfte Getuige zegt, hier niets van te weeten. Tweede Getuige zegt, uit deezen artieul 't volgende zich te kunnen erinneren; Dat alle, die de wapenen niet opvatten, zich zeiven een eeuwig oordeel berokkenden; dat hy verplichtwas de wapens op te vatten als Mensch, als Burger, en als Christen. En zegt verder gehoord te hebben, doch weet niet zeker op welken dag; dat, by aldien het niet anders weezen konde, dat het zwaerd op deezen vrijen grond moest getrokken worden, dat die geene dan eerst moesten verdelgd worden, die het zwaerd berokkend hadden: Doch zegt, zich aan geen woorden te willen gebonden hebben. Derde Getuige zegt, zich dit wel te kunnen erinneren. Vierde Getuige zegt, dit aldus gehoord te hebben. Vyfde Getuige verklaerd, het voornaemfte dezer artieul zich te kunnen erinneren. 14. Hebben Getuigen niet wel gezien dat de Predicant van Warmelo, wanneer hy 's morgens het jNachtmael uitgedeeld had-  ( 37 ) hadde, des nademiddags na de kerktijd de wapenhandel by woonde, en zelf mede vuurde ? Eerfte Getuige verklaerd, wel gezien te hebben, dat de Predicant van Warmelo na het uitdeelen des nachtmaels de wapenhandel hadde bijgewoond, doch niet, dat mede vuurde. Tweede Getuige zegt, dit niet gezien t* hebben. Derde Getuige zegt mede, dit niet gezien te hebben. Vierde Getuige zegt, dit wel gezien te hebben, doch, niet dat mede vuurde. Vyfde Getuige zegt, dit ook wel gezien te hebben, doch niet, dat mede vuurde- 15. Of hebben Getuigen zulks niet wel van anderen gehoord, en van wie dan? Eerfte Getuige zegt, zulks niet gehoord te hebben. Tweede Getuige - Zeggen , dit wel van andeDerde Getuige / ren gehoord te hebben, Vierde Getuige [ Doch weten niet, van Vyfde Getuige J wie. Op gedane Citatie zyn gecompareerd Anneken Koenders, Jan ter Beek, Lambert Apeldoorn, Evert Smit, en G. van der Vechte; Welke onder folemneele Eede, op 't formulier als na Landregte, en na erinneringe C 3 der  C 38 ) der ftraffe des meineeds, op ieder artieul hebben gedeponeert, zo als onder dezelve in 't lange ftaat aangetekent. Coram Scholtus G C. A. VAN VOERST. {L. H. PRUIMERS, en H. J. KATTENWINKEL. Actum Wyhe, den 23 February. 1788. In fidem, (was get. en gef.) C. C A." VAN VOERST, Scholtus. (L. S.) Pro vera Copla. (get.) T. TOBT AS. Verw. Landfchr. CHier  C 39 ) CHier ftond) Copia. Patep Exhibitum in bet Land- . drosten Gerichte van EXTRACT uit zeker Zalland den i Decem- Boek ft d h ber 1788. n j j In fidem, flaS van^deeene zyde, (Get° GSr°YER'RESOLUTIE BOEK Jor van 't genoodschap ts WYHE, 1785 Op de andere zyde ftond. WETTEN voor het exercitie genoodschap van WYHE, 1785. RESOLUTIE N. Ao. 1785. Op den 2. Maert kwamen eenige Ingezetenen van het Carfpel te zamen- &c. Postquaedam alia. 1786. Maendag den 16 October, Extraordinaire Krygsraad. Praefent. J Bannier, Capt. W. L. van Warmelo, Capt. Luit. A. Voomberg, 1 D. Vervoort, \huit. R. van Tongeren , J H. J. Cattenwinkel,\rr H Kroneman, ^aendngs. G. J. Dwars, Adjudant. G. J. van den Nulft,! p Lulof Vos, ^Sergeanten. J. Veenhuizen, Corporael. C 4 ï<  ( 4° ) I. Na dat door de Gecommitteerdens na de Provinciaele vergadering, gehouden binnen Campen den 3den en 4den October, een kort verflag van hunne Commisfie gedaen was, zynde het vollecdig Rapport uitgefteld toe dat de notulen zouden zyn ingekomen; zoo wierdt door den Praefident een brief gelezen van de Gedeputeerdens uit de Provinciale Vergadering van Schutteryen, Vry-Corpzen en gewapende Genoodfchappen van Overysfel, inhoudende verzoek: Om een exacte lyst der geheele fterkte van ons Genoodfchap, met uitdrukking der naemen en militaire qualiteiten van de refpective Leden, daar by fungeerende; 2^. Een gelyke nauwkeurige Lyst, mede méf uitdrukking der naemen en qualiteiten, van zoodanige Manfchappen, welke genegen zullen bevonden worden, om de acte van verbintenis, waervan eenigc affchriften gezonden zyn, te tekenen, en zich tot deszelfs inhoud te verbinden, met byvoeging van den dag en datum, waerop dezelve die acte zullen getekend hebben. Waerop gedelibereerd zynde , is goedgevonden en verftaan, aen het eerfte verzoek te voldoen, en den Adjudant gelast, om een nauwkeurige lyst van het geheele Genoodfchap re formeeren, cn denzelven getekend aen den Commandant ter hand te Hellen; — Doch wat het tweede betreft, is beflooten, om aen de Gecommitteerdens uit de Schuttery een exemplaer van de acte te geeven, ten einde dezelve acn de Schutters te laeten leezen, om zich daerop acnflaendc Zondag, des aebter- mid-  C 4i ) middags ten vier uuren, in de Kerk te declareeren, en die acte al of niet te tekenen. a. Door den Commandant een verhael van het geen binnen Hattem voorgevallen is, gelezen zynde, is goedgevonden, zyn Ed. voor zyne moeite te bedanken, en bet zelve in de notulen te infereeren; zynde hetzelve als volgt: Na dat verfcheiden Brieven en Expresfen, door of namens de Gezworen Gemeente en Burgery der Stad Hattem , aen het alhier fubfteerend Exercitie Genoodfchap, onder de zinfpreuk: tot Beide Vaerdig; alle tendeerende verzoek van dadelyke adfiftentie, ingeval de Stad met Militair geweld mochte worden aengevallen, waervoor men fteeds beducht bleef, waren afgezonden, zoo is eindelyk op Donderdag den 31 Augustus 1786. op den middag de laetfte expresfe gearriveerd, verzoekende oogenblikkelyke hulp van manfchappen. — Terftond hierop trokken van hier uit de Capt. Luit. W. L. van V/armelo, onder zyne orders hebbende den Luit. R. van Jongeren, den Vaendrig H. Kroneman, een Tamboer, en zeventien Schutters; welke tegen den avond gevolgd ■wierden door den Capt. Comm. J. Bannier, aen het hoofd van den Luit. A. Voombergh, den Sergeant Adolph Wiegmink en Elf Schutters , beide in geregelde orde te Hattem binnen marcheerende: — Door fuccesüve aenmarsch wierdt dit getal vermeerderd, zoodanig, dat zich ter verdeediging van Hattem, op Dmgsdag den 5 September, binnen de Stad bevonden De Capitain Commandant, J. Bannier. De Capitain Luitenant, W. L. van Warmelo C 5 Ds  C 42 ) De eerfte Luitenant, A. Voombergh. De tweede Luitenant, D- Ver voort. De derde Luitenant, R. van Tongeren. De tweede Vaendrig, H. Kroneman. De Adjudant, G. J. Dwars. De eerfte Sergeant, Adolph Wiegmink. De derde Sergeant, Gerrit Jan van denNulft De vierde Sergeant, Lulof Vos. De oudfte Corporael, Jan Veenhuizen. De tweede Corporael, Gysbert van der Horst. De oudfte Tamboer, Aljen van Wilpe. Jan Nyenkamp, Pyper. Benevens drie en veertig Schutteren, Met naemen, Willem Kroll. Hendr. Katten winkel. Jacob Voombergh. jan Buys. Gerrit, Hendriks. Eg bert Strunk. Derk Harms. Hendrik Duitman. Hendrik Opberg. Egbert van Marle. Jan Doornink. Gerrit Doornink. Gerrit Gerrits. Gerrit Dwars. Hendrik van Tongeren. Gerrit van Dyk. Jan Holthuis. Arend Vos. Bartus Hammink. Gerrit Meyer. Eg-  C 43 ) Egbert Hengeveld. Hendrik Wildeboer. Teunis Hendriks. Hendrik Jansfen. Derk Thysfen Zwarts, Hendrik Vervoort. Jan Slot.' Gerrit Westenberg. Arent Noortbeigh. Marten Zandbergen. Harmen Potasfche, Jan van Huis. Gerrit Wevers. Lambert Zielhuil. Evert van der Linde. Hendrik van Lettele. Harmen Lucas. Willem Hammink. Gerrit van Wilpe. Jan Wm. Jansfen Oosterlaer. Jan Gcerligs Vastenavond, benevens Hendrik Westenberg , en ' Gerrit Jan Ovcrbcek, hebbende niet onder hec Genootfchap behoord, maer zich onder deszelfs ordre gefteld. Alle deeze Manfchappen werden by hunne komst te Hattem op het vriendelijkst onthaeld, en by de Burgeren, daer zy een goed onthael genoten, geinquartiert; na dat aen hun dadelyk by het betreeden van Stads Territoir was aengeboden eene Refolutie en declaratoir van de Regeering van Hattem, dien zeiven dag genomen, waerby verklaerd wierdt, dat de adfilïentie van de Burgeren der Regeering aengegaen zoude zyn, met belofte , dezelven als hunne eigene Ingezeten en Burgeren, te zul- I  C 44 ) zullen aenmerken, en in hunne byzondere Protectie te zullen neemen. Zy ftelden zich daer, benevens de andere Hulpbenden, onder de bevelen eener commisfie van directie, welke reeds voor hunne komst was aangefteld en beftont uit den Commandant en eenige Officieren van de Stad, bygeftaen door eenige Officieren uit het Zwolfche Genoodfchap, en waerin, na des alle de Commandeerende Officieren der Refpective Corpfen nog zitting en ftem verleend wierdt, en naderhand onder de orders van den Raed, op Zaturdag den a September. Waertoe benoemd of gecontinueerd wierden G. van Barneveld, als Commandant van de Stad, De Heer van Keppel, als Commandant van het Guarnizoen, H. T. van Esfen, als Majoor, J. Glazer, Onder-Majoor, en J. A. Boots, als Secretaris, onder adfiftentie van Nicolaas Aukes, uit de ftad. De wachten en vordere dienst wierden geregeld waergenomen by dag en nacht. &c. Dingsdag den 5. September, des morgens om zeven uur, vertoonde zich voor de Stad de Heer ter Pelkwvk, Capitein onder het Regiment van Plettenburg, met Patenten. Deeze werdt onder een escorte ingelaeten, en na het Stadhuis geleid; kort na hem arriveerden zeven quartiermakers, doch na eenigen tyd toevens vertrok en de een en ander, zonder dat wy zeker onderricht bekwamen, met welke boodfchap zy waren te rug gekeerd ,  ( AS ) keerd, fchoon uit het geen gebeurde genoegzaam op te maeken was, dat men het patent gerefufeerd hadt. Het geheele Guarnifoen was, op het roeren van de Alarm-trom, in de wapenen gekomen , en betrok deszelfs aengewezene posten , zoo op de wallen, als elders. — Om elf of halftwaelf uuren retourneerde de voorn. Officier, opeen chais, met twee paerden befpannen, en verzeld met twee mannen, die men zeide Staeten- of Hof-bodens te zyn; kort na hem volgden eenige Ruiters te paerd, die ook hier en daer voor de Stad rondzwierven; dan weinig tyds daerna vertrok wederom alles uit ons gezicht. Ondertusfchen kreeg men op de wallen bericht, dat men niet aenvallender, maer verweerender wyze, moest ageeren, en dat men in zeker bepaelden tyd nog geen vuur geeven moest. Om een uur, of daeromtrent, werden de Commandeerende Officieren der refpeftive Corps, op 't onverwachst, op de ordinaire Vergaderkamer op het Stadhuis geroepen. De Capitain J. Bannier en Captn. Luitenant W. L. van Warmelo wegens ons Corps daerkomende, vondt men de Commisfie uit Raed en Gemeente tot de defenfie, benevens de Commandant vergadert, wanneer de vergadering by monde van den Heer Burgemeester Westervelt werdt voorgehouden : hoe men ftellig onderricht hadt bekomen, dat 'er een ilerke macht tegen de Stad in aentocht was, voorzien van Bomben, Canon en andere zwaere Artillerie, met last en voorneemen, om de Stad plac te fchieten, by aldien men aannield we-  C 46 ) wederftand te bieden; dat men, daerom, be. grypende, dat de Stad, als tegen geene belegering met zwaer gefchut beftand, het alzoo niet lange zoude kunnen uithouden, en boven dien het leven van zoo veele braeve medeburgeren nutteloos in de waagfchaal gefteld wierdt, meest geraden vondt, het groote plan van Overysfel en anderen te volgen, en de Stad te ruimen; gevende dienvolgens ordre tot deretraite, welke dan ook dadelyk, niet zonder confufie, gefchiedde over de houteBrug aen de Dykpoort, en door de gemaekte Linie op Homoct; komende alle de manfehappen (en vervolgens ook de vier Hukken gefchut van Zwolle, bekent onder dennaem van de vier Capellen:) behouden (behalven den Heer Sioet van Zutphen, die by den overtocht ongelukkig verdronk) aen de overzyde des \sfels op Overysfelfchen bodem. * Toen was het na gis drie uüren op den achtermiddag. By het trekken uit de Stad was de affpraek gemaest, dat het gefchut op de Batteryen zoude blyven, cn geduurende onzen aftocht ter onzer dekking fpeelen; dit gefchiedde uit de Batteryc aen de Homoetfche Poort, welke, door Leden van de Zwolfche Artillerve bezet, by onzen aftocht vuur gaf; zeer korten tyd hierna, en wel voor dat de Batteryen, door die van Zwolle aen de Overysfel. fche zyde des \ sfels tegen over Hattem op. geworpen, met oogmerk om onze retraite door de linie, in cas van vervolging, te dekken, vuur gegeeven hadden, zagen 'wy drie a vier onderlcheiden fchooten uit het Canon door de militie op dc Stad Hattem doen, en kort  C 47 ) kort daerop de militie zelve voor de Homoets Poort rukken. Het volk op deeze Zwolfche Batteryen, die met zes a zeven Hukken, allen twaalf ponders, gegarneert waren, deeze fchooten van de vyand op de Stad ziende , was niet te houden, maer geraekte in woede, hoorende men van alle kanten (niet tegenftaende 'er geen directe order tot vuuren gegeeven was) niet dan roepen fehietl fchiet! Veele fchooten zyn 'er toen, zoo van de Batteryen in de Stad, buiten , en op de Zwolfche Batteryen, gedaen; ook wierden verfcheiden handgranaaten geworpen; verbeeldende wy ons aen deeze zyde, dat 'er veele Militairen moesten gefneuveld en gequest zyn. De vyand geraekte eindelyk binnen de Stad; en fchoot dadelyk van daer met grof gefchut, waar onder een zoort van Bombe , na ons toe. Byna alle de Leden van differente Genoodfchappen trokken af na het zogenaemde Nieuwe Werk, terwyl die van Wyhe de zoogenaemde Vier Capellen na de ftad Zwolle escorteerden, en daer mede ongeveer half zeven uuren in de ftad aenkwamen; werwaerds dan ook terftond gehaeld wierdt het gefchut van de Batteryen: En hier mede liep dit ftaeltje van voorbeeldeloos geweld en Tiranny dien dag ten einde; fonder dat men weet, dat 'er een eenig man van de zyde der Burgeren gëfneuvelt of gequest is, uitgezonderd alleen den ongelukkig verdronken Heer Sloet van Zutphen. Een goed deel onzer Wyhcfche Leden van het Genoodfchap gingen nog dien zeiven avond  ( 48 ) avond na huis. Weinige Weeven te Zwolle, en retourneerden des anderen daags onder het geleide van den Capt. Lieut. W. L. van Warmelo. 3- Door de Lieutenant Voombergh bericht gegeeven zijnde, dat de Spontons en Hel. lebaerden by zyn £d. ontfangen waren: h! gerefolveert, dezelve tegen betaeling op aenftaende Sondag af te haelen. 1786. Vrydag, den 3 Nov. &c. Pro vero Extractu, quoad Claufulam Concernemem. (Get.) T. TOBIAS. Ferw. Landfchr. Co-  Copiae. C 49 J Patet 2do. EXTRACT uit het Pro- Exhibitum in het Hoog Adel. thocoi van vrvwillise Landdrosten Gerichte van , i c u Zaliand, Zwolle den 2 zaken desSchoutamptS Nov. 1789. Wyhe. Cwfget.) Wylie,deni6Nov.i787. T. TOB I AS. Coram Ferwalter Scholtusy Verw. Lcmdfchr. yp# A. DWARS. (H. J. KATTEN WINKEL, Keurn. < en (R. JANSSEN. Erfcheenen de Heeren J. Bannier, voormaels Commandant van het geweezen Genoodfchap alhier, en W. L. van Warmelo, te voren Secrecaris van het zelfde Genoodfchap, exhibeerende ter requifitie van den Advocaet - Fiscael van Zaliand, Dr. W. Klopman, uithoofde van eene fchriftelyke order van den Heer Verwalter-Landdrost van Zaliand; 1. Een boek van refolutien, beginnende met den 2 MaerC 1785 tot den 15 Aug. 1787, waer in teffens de Wetten van het Genoodfchap. 2. Die zelfde Wetten, in Originali gctekend. 3. Wetten van den Krygsraed, en een boekjen, gedeeltelyk in Originali getekend. 4 Kequest en Appoinctement van den Heer Land Drost van Zaliand, in dato deni4\iüerc 1785, waerby permisfie verleend wordt aen het Exercitie-Genoodfchap, om in het openbaer op te trekken. 5. Request aen de Heeren Gedeputeerden, met het Appoirctement van den 20 April 1785, tot Legalifatie. D 6.  C 50 ) 6. Een Paquet, met gedrukte brieven en andere handelingen , ten getalle van twaelf. 7. Refolutie van de Commisfie van Defenfie-Weezen van den 15 Meij, 1787. 8. Dito Refolutie van den 6 Junij 1787- 9. Gedrukte Refolutie van Ridderfchap en Steden van den 15 Juny 1787, met twee Lysten. 10. Refolutie van het Defenfie-Weezen van den 2 July 1787. 11. Dito van den 18 July 1787. En hebben de Comparanten, ter requifitie als voren', alhier in dit Wel Edel ScholtenGerichte, onder Ecde, met te zeggen, zoo ■waerlyk helpe my God Almachtig verklaert, geene andere Papieren, boeken of brieven, betreffende de gehoudene Correspondentien, Krygsraeden, Wetten of andere handelingen van het vernietigele Genoodfchap alhier, of daertoe eenige relatie hebbende, meer onder zich te hebben; ook niet te weeten, waer of by wie iets meer van die natuur te vinden zoude zyn, noch iets daervan ter kwaeder trouwe, of met oogmerk om zulks te verdonkeren, te hebben weerloos gemaekt: Uitgenomen dan nog een boek van ontfangst en uitgave, met eenige daerin leggende quitantien, en nog eenige penningen, welke de tweede Comparant difficulteert om over te geeven, wyl zich daer mede verantwoorden moet; welk boek met de daerin liggende quitantien, na dat het zelve alvoorens met het hier by gedrukte cachet verzegeld was, in dit Wel Edel Gerichte gedeponeerd; en in handen van de Verwalter Scholtus W. A. Dwars in bewaering gegeeven is, tot nadre order; zynde de overigen, zoo als hier boven  C 51 ) ven vermeld, door de Advocaat Fiscael na zich genoomen. (Onderftond: j In fidem. (was get.) Wm. Ara. DWARS, Verw. Scholtus. (Lngerftond:) Pro vero Extractu. (was get.) Wm. Am. DWARS, Verw. Scholtus. (Nog Lagerftond:) Pro vera Copia. (Was get) T. TOBIAS, Verw. Landfchr. Copia, ae. ae. Pat et %tio. Exhibitum,in't Ho Adel. Landdr. Gerichte ' van Zaliand , Zwolle den 2 Nov 1789. (Onderftond.) In fidem. (was get.; T. TOBIAS. Verw. Landfehr. Wy Raeden des Furstendoms Gelre en Graafïchaps Zutphen doen cond en Certificeeren by deezen, dac voor ons, na voorgaende citatie van wegens den Momboir en S. Momboir deezer Landfchap, gecompareerd is Jacob Treep, Ouderling deezer Stad, 56 jaeren oud, en heeft verklaerd, invoegen hier na is volgende: Dat des zondags voor dat het GuarnToen is binnen gekomen, Antonie Barneveld en een geheele troep, waer onder ook Da de  ( 5* ) de Praedicant van Wyhe, hem met geweld uit het huis gefleept hebben, om aen de Battery te werken. Dat op Dingsdag morgen, toen het Guarnizoen des middags is ingekomen, Comparant op de Battery boven de Homoetlche poort is gekomen, en de Zee Capitain van Vlierden beeft vinden zitten op het tuinhuisjen van wylen Burgemeester Wynen: Dat den- zelven een brief gebracht wierdt: Dat Comparant hem vroeg, of die de verdediging van de ftad raekte: Dat hy d terop geantwoord hadt, ja , wy moeten de ftad overgeeven, en kunnen 'er niet aen doen: ■ Dat Comparant aen hem zyne verwondering heeft te kennen gegeeven, dat, daer men zoo een toeftel gcmaekt hadt, de ftad overgaf. Dat hy zulks mede aen Dr. H. W. Daendels, die op de wal was tegen gekomen, gevraegd hebbende, dezelve zonder iets daerop te antwoorden, hem onder vloekwoorden drie ftooten op de borst gegeeven hadt. Na Praelecture juravit folemniter. Actum in den Raade van Gelderland, binnen Hattem, den 10 October 17Ö6. (Onderftond) Ouod Testor (was get) C G. HÜLTMAN, (Lager ftond) Pro vera Copia. (was get.) T TOBIAS, Verw. Landjchr. (Nog lager ftond) Pro vera Copia, ae. (was get) T. TOBIAS, Verw. Landjchr. C»-  ( 53 ) Copia, Dat men daerna nog getracht heeft Comparans huis volgens rapport van deszelfs Hovenier in brand te fteeken; — Dat zy daerin verhinderd zyn door het aenflaen der honden, en fchieten uit de venfters door de Hovenier en Waerdsman van het huis; Dat daerop de buu-  C 6* ) buuren aenkwamen, en de boosdoeners de vlucht genomen hadden; - Dat Comoarant niet kan nalaeten, hier nog by te verklaeren eenige ftaeltjes, hem en zyn huis gezin, geduurende hun verblyf in de nabyheid van Hattem, gebeurd; - Dat na eene menichte kleinigheden, geduurende zyn verblyf aldaer van zommige Inwooners van Hattem ondergaen te hebben, het eindelyk zoo verre gekomen is; — Dat Comparant zich met zyne huisvrouwe in de maend February laetstleden aen het huis van Burgemeester Brouwer bevondt,- Dat Burgemeester Westenberg aldaer des avonds kennis kwam geeven, dat het zeer oproerig in de Stad was, en op verfcheiden plaetzen de glazen waren ingellaeen, dat onder anderen mede aen zeker huis de glazen ingefragen wordende, zich daerin zekere Hulleman bevondt; - Dat dezelve tusfchen den hoop Scraetfchenders inliep, twee uic dezelve greep, by het ligt fleepte, en be* vond, dat het waren Dr. H W. Daendels en Hopman van Barneveld. Dat Comparant des avonds ongeveer negen uur met zyne huisvrouwe na huis gaende, en op de Eyerl dyk gekomen zynde, door de lieden, die zich achter een hegge geborgen hadden, op eene verregaende wyze wierden geinfulteert, zoo door het fmyten met fteenen, fchelden, vloeken, en dreigen om hun onder de voet te fchieten, met verder verklaering, dat hun zulks zekerlyk de een of anderen tyd wedervaren zoude, indien zy niet Patriots wierden, zy hun zulks wel zouden leeren worden; — Dat Comparant aen die pcrfoonen toen hadt toegevoegd, dat zekerlyk den vcrk eerden voor had-  ( 6-3 ; hadden, doch 't welk beantwoord wierd,met te zeggen: Neen je bent den Engelfchen blixem die op Waburg woont; —> Dat Comparants vrouw van die fchrik in zenuwtrekkingen, welke bevorens nooit"hadt gehadt, is gevallen; — Dat dien zelfden avond aen het buitenhuis van Beekman alle de glazen en ramen mede ingeflagen wierden; — Dat zedert dien tyd de wegen voor de kinderen en Domestiquen zodaenig onveilig geworden zyn, dat zelfs niemant van des Comparants huis na Hattem konde gaen, zonder gefcholden of met fteenen gefmeeten te worden; Dat op Zondag den ió July laetstleden 4 lieden uit Hattem zich zekerlyk met geen goede oogmerken, aen Comparants huis vervoegd hebben; —■ Dat hy Comparant niet t'huis zynde, dezelve na den Zwynenberg gegaen zynde, te kennen gegeeven, dat zy hem Comparant zouden opwachtem, efl met de hairen uit het rytuig fleepen; — Dat die vier* perzoonen bekend zyn; —> Dat de vrouw van den Zwynenberg van der Meulen genoemd, hem daer voor door den knecht en koetzier van zyn zwager Rapport, heeft laeten waerfchouwen, dat die perzoonen zoo gezegd worden, genaemd geweest te zyn van Wageningen, eene Aalt en zyn zoon, voorts eenen Lub; — Dat het verder is gebeurd, dat een Hattemfche Vrycorporist, zoo gehoord heeft Biertjes genaemd, met het bloote zydgeweer Comparants kinderen in de Hesfeweg fpeelende, heeft willen attaqueren, dat hy in dat oogmerk door de voerman der Postwagen, waerop was zittende, mitsgaders eene daerby zynde vrouwe, js verhinderd geworden; — Dat  ( H ) Dat weinig tyds daerna Comparants Hovenier door drie leden van het vrycorps, waeronder een Hoveniers zoon uit Hattem voor den Burgemeester Tulleken in den thuin werkende, op de publieque weg geattaqueert wierdt, zoo dat hy zich met de vlucht heeft moeten falveeren; Dat Comparant ook heeft geremarqueert, dat zedert het toezenden van penningen door het zoogenaemd Vaderlan^sch Fonds de meeste zich door de drank hebben te buiten gegaen, en disordres pleegden. Na Praelecture juravit folemniter. Actum in den Raede van Gelderland binjien Hattem, den 9 October. 1786. (Onderftond) Pro vera Copia. QiwdTestor. (was get.) C. G. HULTMAN. (Lagerftond) Pro vera Copia. (was get.) T. TOBIAS. Verw. Landfchr. (Nog lager ftond) Pro vera Copia, ae. (was get.) T. TOBIAS. Verw. Landfchr. Co-  ( 65 ) Copia Copiae ae Patet ymo. Exh. n 't Ho. Ad. Lmd VRAEG ARTICULEN, drosten Gerichte van Zal „T A , land. Zwol den 2 No Waerop, ter Inftantie van vember 1789. Dr W. Klopman als (Onderftond! Tn fidtm aengeftelde Fiscael van (was get) T. TOBIAS de Staeten van OverysVw. Landfchr. fel,navoorgaendewettige citatie5en ennnenng van de zwaere ftraffe des meineeds , onder eede te hooien G. W. van Barnevelt. Nicolaas Aukes., Lulof Nyholt. J. C. Vinkenbrink, en Tobias Partes, Kastelein in den Engel. i. Eerfte Getuige , 1. Ouderdom ? Gerrit Willem van Barneveld,zegt, 52 jaeren oud , en tot het geeven van Kondfcbap der waerheid geciteerd te zijn. Tweede Getuige , Nicolaas Aukes, zegt, ruim 27 jaeren oud, en tot het geeven van Kondfchap der waerheid geciteerd te zijn. Derde Getuige, Lulof Nyholt zegt,omtrent de 79 jaaren oud , en tot 't geeven van Kond- E fchap  C 66 ) fchap der waerheid geciceerd te zyn. Vierde Getuige, Cyriacus Izak Vinkenbrink, zegt, omtrent de 33 jaeren oud, en tot het geeven van Kon ifchap der waerheid geciteerd te zyn. Vyfde Getuige, Tobias Hendrik Partes, zegt, ruim 37 jaaren oud , en tot het geeven van Kondfchap der waerheid geciteerd te syn. 2. Eerfte Getuige , 2. Is in den jaere amrmat. 1786, en wel byzonder Tweede Getuige af- in de maend van Aufirmat. gustus van dat jaar, de Derde Getuige zegt, eerfte Getuige niet voor zoo ver ra* hem geweest Capitain van bekend, van ja. een CompajnieBurgers Vierde Getuige af of Schutters ? firmat. Vyfde Getuige affirmat. 3. Eerfte Getuige 3. Zyn de vier ovewect niet anders als rige Getuigen in die tijd Va"r,a" j ^ niet geweest gecommit- lweede Getuige teerdens uit de Burzegt,nu en dan gecom- gerij ? mitteerde uit de Burgery te zyn geweest. Derde Getuige zegt, eenige keeren i:gecom- mit-  C 67 ) mitteerde uit de Burger y te zyn geweest. Vierde Getuige zegt van jae. Vyfde Getuige zegt van jae. 4. Etrfte Getuige 4 Waren Getuigen zegt voor zyn perfoon in hunne refpective quavan jae. liteiten niet gewoon Tweede Getuige de Krygsracden , die zegt, dat wel in die tyd 'erin die tyd, byzonder nu en dan in de Krygs in Augustus en in het raed is geweest. begin van September Derde Ge-uige zegt, 1786, gehouden wiervror zyn perfoon, de den, dagelyks by te kr\ gsraaden nooit te woonen ? hebben bijgewoont. Vierde Getuige zegt, nooic eenige Krygsraa ien te hebben bygewoont, en van anderen niet te weeten. Vyfde Getuige zegt voor zich, van neen. 5. Eerfte Getuige , 5. Is 'er onder an« de Copie van den brief deren in de Burgermet het Exhibitum be- Krygsraed te Hattem tekend voorgeleezen in het begin van de zynde, zegt van jae. maend Augustus 1786 Tweede Getuige , niet beflootén een brief de Copie van den brief van inhoud, als de Cornet het Exhibitum be- pie hier bygaende, detekend voorgeleezen welke verzocht wordt zynde, zegt, dat door de Getuigen voor te de langheid van tyd , Iet-zen , tn met het hier van geene zekere Exhibitum te befekeE % nen}  !C 68 ) verklaering kan gee- nen , aen het Exerciven. cie - Genoodfchap te Derde Getuige, de Wyhe te depecheren? Cöpie van den Brief met het Exhibitum betekend voorgeleezen zynde, zegt, dat hier van aen hem niets bewust is. Vierde Getirge zegt, als derde Getuige. Vjfde Getuige, de Brief als vooren voorgeleezen , weet hier niet van te zeggen. 6. Eerfte Getuige 6. Welke Brief ook meent van jae. werkelyk aen dat Ge- Tvveede Getuige noodfehap is afgezonzich refererende ad den? Art. 5, weet hier van niets te zeggen. Derde Getuige refereert zich tot zyn v >rig gedeponeerde ad art. 5. Vierde Getuige zegt, als derde Getuige. Vyfde Getuige zich, mede refereerende tot het vorig art., weet hier van niets te zeggen. 7. Eerfte Getuige , 7. Zyn daarop eenizegt, zulks niet bepaal- ge dagen daerna de delyk te kunnen zeg- Schout Bannier en den gen. Predicant van Warmelo niet  C 69 ; ' Tweede Getuige , niet als gecommitteerweet wei, dat Warme- dens van het Wyliefthe lo in de Krygsraed is Genoodfchap te Hattem geweest, zonder ech- in de Krygsraed verter eenige tyd bepael- fcheenen? delyk hier omtrent te weeten. Derde Getuige zegt, Warmelo hier wel gezien te hebben, zonder den tyd te kunnen bepaelen. Vierde Getuige weet hier niet van. Vyfde Getuige zegt, als vierde Getuige. , 8. Eerfte Getuige 8. Alwaer hun de antwoord, als op't vo- intentie van de Hatterig art. gedeponeerd mer Krygsraed is openheeft, gelegd , om zich des Tweede Getuige noods met geweld tezegt , niet te kunnen gen de Refolutien van bepaelen , wat 'er te- de Heeren Staeten van gens Warmelo in de Gelderland te verzet* Krygsraed gezegd is. ten? Derde Getuige weet van het gevraegde in deezen art. niet te zeggen. Vierde Getuige weet hier niet van. Vyfde Getuige weet hier mede niet van. 9. Eerfte Getuige, 9. Hebben gemelde antwoord, zulks niet Gecommitteerdenbydie E 3 be"  C 70 ) bepieldelyk te kunnen zeggen. Tweede Getuige refe-eert zich tot deszelfs gedep >neerde op het vorig art. Derde Getuige zegt, als art. agt gedeponeerd heeft. Vierde Getuige weet van het gevraegde in dezen 9 art. niet te zeggen. Vyfde Getuige zegt, als vierde Getuige. io.Eerfte Getuige, de Brief óf refcriptie van het Genoodfchap te Wyhe, met het Exh bi urn betekend, voorgeleezen zynde, antwoord, niet bepaeldelyk te kunnen zeggen, of de voorgeleezene briefte rug gekomen is. Tweede Getuige, als voren voorgelezen zynde. zegr,d')or langheid des tyis ni t te kunnen bepaelen, of zodaene brief of antwoord ingekomen is. Derde Getuige, als voren voorgelczen,wecc hier niet van. gelegenheid de hu'p en adöftentie van hetWyhefche Genoodfchap aen gemelde Krygsraed niet beloofd, en van de goede intentie van dat Genoodfchap verzekerd ? to En heeft de Burger Krygsraed vervolgens niet een brief van het Wyhefche Geno idfchap van inhoud als de hier by gaende Copie, welke verzocht wordt om met het Exhibitum te betekenen, en Getuigen voor te leezen , tot antwoord ontfangen ? Vier-  C 7i ) Vierde Getuige, als derde Getuige. Vyfde Getuige weet hier rrnde niet van. i (. Eerfte Getuige affirmat. Tweede Getuige zegt, Warmelo te hebben zien binnenkomen, zonder de qualiteit van dezelve te weeten. . Derde Getuige zegt, zulks wel te hebben hooren zeggen. Vierde Getuige weet hier niet van. Vyfde Getuige zegt, Warmelo bier wel te hebben gezien , doch niet met gewapende manfehappen binnen komen , nog ook niet de qualiteit van dezelve te kunnen opgeeven. 12. Eerfte Getuige affirnat. Tweede Getuige weet niet beter, als van jae. Derde Getuige weet hier niet van Vierde Getuige als derde. Vyfde Ge'uige weet wel, dat Warmelo op de wallen of Batteryen E 11. Is vervolgens den Predicant Warmelo, in qu tlittit als Capitein Luitenant van het Genoodfchap te Wyhe, met eenige gewapende manfch'.ppen niet gewapend binnen Hattem getrokken. 12. En heeft deeze, zich met zyn b\heb. bende manfehappen gefteld hebbende onder de bevelen van eene zogenaemde Commisfie van Directie, waer van de eerfte Getuige, als Commandant van de Stad, aen het Hoofd wbs , niet wachten en». 4 ' ver-  ( 7* ) geweest is, doch niet, onder wiens directie dezelve zich gefteld heeft. 13. Eerfte Getuige zegt van jae. Tweede Getuige weet zulks niet. Derde Getuige weet hier niet van. Vierde Getuige zegt als derde. Vyfde Getuige weet zulks mede niet. X4. Eerfte Getuige affirmat. Tweede Getuige weet zulks niet. Derde Getuige weet hier niet van. Vierde Getuigezegt, a's tweede en derde Getuige. Vyfde Getuige weet zulks ook niet. 15. Ecfte Getuige zegt, zulks niet gezien te hebben Tweede Getuige als eerfte Derde Getuige heeft zulks niet gezien. verdere militaire diensten waergenomen, tot dat Hattem door de BurgerCorpfen veriaeten is? 13. Heeft gemelde Predicant niet meest alle vergaderingen van de Burger Krygsraed en Bii'ger Gecommitteerden bygewoond , geduurende de laetfte dagen , voor dat Hattem veriaeten wierdt? 14. En is dezelve niet mede raedes en daedes geweest aen meest alle de Refolutien ,in die trouble tyd op die vergaderingen genomen, Spcciael tot weering van inmarsch van militairen, die namens de Heeren Siaeten van Gelderland, naer Hattem gedetacheere, en met Patenten voor. zien waren ,en om zulks metge-veldtegentegaen? HebbenGetuigen niec wel gezien,datmeer gem. PraeJicant de Ingezetelen of anderen aangezet heeft, om aen de üatteryen te arbeiden? Vier-  C 73 ) Vierde Getuige heeft zulks mede niet gezien. Vyfde Getuige zegt het zelfde. 16. Eerfte Getuige zegt van neen. Tweede Getuige van neen. Derde Getuige van neen. Vierde Getuige zegt het zelfde. Vyfde Getuige als vorige Getuige. 17. Eerfte Getuige weet hier niet af, zich refererende tot deszelfs gezegde ophet vorig Art. Tweede Getuige weet hier van niet, en refereert zich tot het vorig gez.gden Art. 16. Derde Getuige refereert zich ad Art. 16. Vierde Getuige als derde. Vy^de Getuige zegt het zelfde. 18. Eerfte Getuige heeft zulks niet gehoord. Tweede, Getuige als eerfte Get. Derde Getuige het zelfde. E 16. HebbenGetuigenwel niet dikwyls gehoord,dat deeze Praedicant zich geduurende zyn verblyf te Hattem in die ty d in oneerbiedige en laefive termen , zoo ten opzicht van de Heeren Staeten van Gelderland , als den Heer Erfltadhouder heeft uitgelaeten ? 17. En waerin beftond zulks? 18. Hebben Getuigen ook niet dikwyls gehoord , dat deeze Predikant de Ingezetenen en Auxiliairen binnen Hattem tot de wapening en geweldadige oppofi5 tie  C 74 ) Vierde Getuige als tie tegens ordres van vorige de Heeren Staeten van Vyfde Getuige mede Gelderland heeft aen. als de vorige Get. gezet? Testes Praeavifati juraverunt in forma. ActumHattem in Senatu op den 2 9 October 17 89. (On Je-ftond) li fidem. (was get.) SA. G BROUWER. Secretaris (Lagerftond) Pro vera Copia, (was get) M. G. BROUWER, Secretaris. (Nog lagerdond) Pro vera Copia, (Get) T. TOBIAS. Verw. Landfchr.  % 75 ) Copia, ae. ae. Exhib'tum den 29 Oct. 1789. (wasget.) M. G. BROUWER. Secretaris. Wel Edele Geftrenge Manhafte Heeren! Thans fchijnt het oogenblik daar te zyn, dat wy, uit hoofde van gemeen belang, ons tegen onzen gemeenen vijand zullen moeten verdedigen, wyl wy gevaar loopen, dat eerlang het geweld tegen onze vesten', dat de jammerkreet van eenen Burger Oorlog op onzen vryen grond z-d aangeheven worden: Het geweld grimt ons aan, de militaire arm is gereed tegen ons te worden, uitgeftrekt; en waerom? om dit wy uit hoofde '\-an ons onbetwistb,.er recht eenen Ongequalificeerden, die men ons voor Regent wilde opdiingen, op conftitutioneele gronden weigeren aen te neemen. Eenen laapen afhangeling van den Stadhouder, die hem voor weinige dagen als Guarde du Corps bediende , wil men dat vertegenwoordiger van een vry volk zy. —~ Ed >ch wy hebben befjooten liever alles te waegen, dm ome vry geboören halzen onder zulk een willekeurig, hoe langer hoe onverdraegelyker, Stadhouder- lyk jèk"te bukken. Hierom Solliciteeren en verwachten wy op gronden der Unie, toezegging van UEd. Geftr. Manh. hulp in cas van no;>d, met verder verzoek aen UEd. Geftr, Manh. van ons ten fpoedigften te willen berichten, op hoe veel manfehappen uit UEd. Geftr. Manh. plaets, met geweer en wapenen voorzien, wy zullen kunnen ftaet mae- ken  C 7°* ) ken. Gequalificeerd door de gezwooren Gemeente, zullen wy nog heden avond een begin maeken van behoorlyk wacht te doen, en morgen reeds beginnen, met onze Stad in de nodige ftaet van defeifie te Hellen; — Zullende wy in korte dagen een plan van defenfie in gereedheid hebben, 't geen wy op requilrie ten allen tyde aen eene geheime Commisfie uit UEd. Geftr. Manh. vergadering znllen mededeelen. Hier mede "hebben wy de eer ons in UEd Geftr. Manh. gunst en vriendfehap te bevelen, terwy] wy God bidden, dat onze gemeenfehappelyke pogingen tot weering van alle geweld mogen gezegend zyn, en noemen ons met de gedistingueerdfte hoogachting , Wel Edele Geftrenge Manhafte Heeren! UEd. Geftr Manh. zeer geh. Dienaeren, De Burger Krygsraed der ftad Hattem. Hattem, den 8 Aug. ter Ordonnantie van dezelve. 1786. (was get ) H. W. DAE1NDELS. Secretaris. 't Opfchrtft was Wel Edele Geftrenge Manhafte Heer, De Heer JAN BAJNNILR , \ Capitein van 't exercitie Genoodfchap te Wijhe. Pro vera Copia, ae. (was get ) T. TOBIAS. Verw. Landfchr.  ( 77 ) Copia, ae. . . .., Exhibitum den 29 Oct. 1789(was get.) M G. BROUWER. Secretaris. Zie dit antwoord uit een Extract der Refolutien des Genoodfchaps tot beide vaerdig, te Wyhe. Copia. Patet Zto. Exh. in 't Ho. Ad. Land- Informatoire Articulen, drosten Gerichte van Zal- waarop ter Inftantie la d, Zwol den 2 No- f. t^t v, vember 1789. Van D\' W* 5'°?" (Onderftond) In fidem ™" i als aangeftelde (was get.) T. TOBIAS. Fiscaal va" de Pr0' ^ 6 J , ,,, vincie, te hooren Ferw. Landjchr. Den in den Predikdienst gefuspendeerden Praedikant, W. L. van Warmelo. r. Ouderdom? 1. Geciteerde zegt, den i8den December 1755 gebooren te zyn. 2. Zyt gy niet geweest Capitain Lieutenant onder het vernietigde Genoodfchap van Wapenhandel te Wyhe? 2. Geciteerden zegt, ja. 3. Als mede Secretaris van dit zelfde Genoodfchap ? 3. Geciteerden zegt,' ja. 4. Zyt gy op een brief van Daendels in de maand Augustus 1786 niet door het gem. Genootfchap gecommitteerd geweest, om naar Hattem te gaan,om met de Hoofden en beleiders van de onlusten aldaar, over de toen-  C 7* ) toenmalige ftaat van zaaken te fpreken, fpeciaal over de te doene adfifbntie, in geval de Staaten van Gelderland militairen naar Hattem zonden, zoo a's men toen ter tyd geïnformeerd wierde? 4 Geciteerde'zegt: ik heb een commiVfie na Harten waargenomen met de heer Bannier; dog wat diar toen verhandelt is, kan ik my Vöiftrekt niet meer herinneren. 5. Hebt gy deze commisfie ook niet volbragt ? 5 Geciteerde zegt: Ik gelove ja. 6. t.n is op het rapport, daar van door u gedaan, door het Genoodfchap te Wyhe niet beflootcn, om de Hattemers, in cas van attacq te helpen,om zig met geweld tegen den ïnmarsch dier militairen te verzetten? 6. Geciteerde zegt: ik hebbe aan die commisfie nooit gerapporteert. 7. Zyt gy voorts op Donderdag, den 31 Augustus, aan 't hoofd, en als Commandant ,van eenige gewapendemanfehap, niet gewa, ent op't territoir van de Staten van Gelderland en binnen Hattem, ten einde als voormeid, getrokken? & 7. Geciteerde zegt: den datum weet ik niet meer, maar ik ben, als officier, met eenige manfehappen na Hattem gegaan, dog niet op 't territoir van de Staaten van Gelderland; maar alleen Stads territoir van Hattem betreden. 8. En hebt gy met uw onderhebbende manfehappen , aldaar geen wagten en andere militaire diensten gewapend gedaan ? 8 Geciteerde zegt: ik hebbe nooit wagten of militaire dienften gedaan. 9 Zelfs  C 79 ) 9. Zelfs zommige Ingezetenen aldaar met geweld da n'toe, als mede om aan de batteryen te arbeid n, aangezet? 9. Geciteerde zegt: het is nimmer door my gefchied. to. Als onder anderen eenen Jicob Treep, en A Schulting? 10. Geciteerde zegt: die menfchen zyn my ten eenemaal onhekent. 11. Welk laatfte gy daartoe onder ysfelyk vloeken genoodzaakt hebt? 11. Geciteerde zegt: ieder die my kent, weet, dat die vraag niet behoeft beantwoord te worden; vloeken is nooit myn gewoonte geweest, daar heb ik my altoos zorgvuldig voor gewagt. Nader zegt geciteerde: het is ook toen door my niet gefchied, namentlyk het dwingen van de genoemde menfchen na de batterye onder het vloeken. 12. Toen de Capitain Sprengeler gevangen binnen Hattem opgebragt was, zyt gy, en eenen Tiedeman toen niet geëmplojeert, om hem te bewaren in de kamer van den Burgemeester Westervelt? i'2 Geciteerde zegt: jaa, op qualificatie 'en fchi iftelyke ordre van het toenmalige Defenfie Weezen der ftad Hattem. 13. Is de Capitein Sprengeler van daar niet gebragt naar het Stadhuis onder geleide van Schutters, om aldaar verhoort te worden over zekere misfive, die van hem onderfchept was? 13. Geciteerden zegt: dat weet ik niet. Nader zegt Geciteerden te weeten ; ik weet niet, of hy door Schutters of door wie ge-  ( 8o ) geëscorteert is, maar wel, dat hy van daar na het Stadhuis is gegaan. 14. Wie waren die Schutters ? waren dat ook OverysR-lfchen ? 14. Geciteerden zegt, dat weet ik ook niet. 15- Zyt gy 5 of andere uit Overysfel by dat verhoor ook prezent geweest? i^. Geciteerden zegt: ik niet, en van anderen weet ik niet. 16. Wie waren die Overysfelfchen ? 16 Geciteerden zegt; ik weet het niet. 17. Is Captain Sprengeler vervolgens niet naar het huis van den Burgermeester Brouwer gegaan ? 17. Geciteerden zegt: ja. 18. Zyt gy daar toen ook niet prezent geweest ? 18. Geciteerden zegt; ik ben, om dat onze ordres nog niet ingetrokken waren , met de Heer Tiedeman weder gegaan na de Heer Sprengeler aan 't huis van Burgemeefter Brouwer. 19 Is toen tusfehen Captein Sprengeler, en de Med-cinte Dr. Stolte, van Zwolle, geen discours gevallen over het commando , 't welk des eerftgenoemdens Vader, den Generaal Sprengeler, op zig genomen hadde, om de Militairen binnen Hattem te gelei Jen? 19. Geciteerden z:gt : dat weet ik niet. 20. Hebt gy u by die gelegentheid niet uit gelaten, dat indien die expeditie op Hattem doorging, men de Prins Erffladhouder dood, of levendig zoude hebben? of in dus, en diergelyke woorden ? 20. Geciteerden zegt, nimmer niet gedagt, laat ftaan gezegt. 21. Ge-  m C 81 ) ar. Of wie heeft zulks anders gedaan? 21. Geciteerden zegt; ik ben by zulk een discours niet praefent geweest, ten minden, ik kan 'er my niet van herinneren. 22. Wie zyn by dat discours tusfchen den Capitain Sprengeler en de Medicine Doctor Stolte voornoemt, aan het huis van Burgermeester Brouwer meer praefent gevveesr? 22. Geciteerden zegt: dat weet ik niet. 23. Waar in beftond dit discours van Dr. Stolte? 23. Geciteerden zegt: ik weet het niet. 24. Heeft hy onder anderen zig niet uitgelaten , dat, zo de expeditie doorging, zyn Hoogheid binnen drie weken zynen flegten Raadgever zoude nageftuurt, en uit 't Land gejaagt worden? 24. Geciteerden zegt: dat weet ik niet. 25. Hebt gy , tot Hattem zynde, niet verfcheiden Vergaderingen bygewoont met Hoofden en Aanvoerders van de oproerige Ingezetenen aldaar , en fpeciaal befluiten helpen nemen , rakende de voorgenomene oppofitie tegen den inmarsch van de Militairen ? 25. Geciteerden zegt: Neen. 26. En onder anderen ook, om inmiddels, dat de Ingezetenen en Auxiliairen uit de Stad vertrokken, van de Batteryen op de Militairen te laten vuuren? 26. Geciteerden zegt: Neen. 27. Zo als ook uit de Batterye van de Homoetze Poort gefchied is? 27. Geciteerden zegt: Neen. 28. Wie zyn uit Overysfel by zulke Vergaderingen en het nemen van ibortgelyke befluiten al meer prsefent geweest? F 28. Ge-  C 82 ) 28- Geciteerden zegt: dat weet ik niet. 29. En wie hebben uit Overysfel zig byzonder in de onlusten, toen te Hattem plaats gehad hebbende, gedistingueert, en het volk aangemoedigt, of zig daar "mede geimmisceert? 29. Geciteerden zegt: dat weet ik niet. 30 Hebt gy vervolgens, toen Hattem verlaten wierd , met uw onderhebbende Manfchap van Wyhe, de vier Stukken Kanon, de CapeUen genaamt, niet naar Zwolle geëscorteert ? 30. Geciteerden zegt: ik gelove ja. 1789. Den 26 February, heeft de in den predikdienst gefuspendecrden Predikant van Warmelo, op vorenftaande Articulen gehoort zynde, daarop geantwoord, zo, en als tegens ieder derzelve ftaat geregistreert , en voorts Copie van de vragen en antwoorden verzogt, het welk door den Advocaat Fiscaal is geaccordeert. Coram den Hoog Welgeboren Geftrenge Heere, Baron van Voerst , tot Alerdink , als Verwalter Landdrost. « ... | GEORG ROIJER, | AdfesW M.U.Dis. {W. S. van den GRONDEN. J Pro vera Copia. T. TOBIAS, Verw. Landfchr. ANT-  C 83 ) ANTWOORD CRIMINEEL, VOOR W. L. van WARMELO, Gefiispendeerde Predikant te Wyhe , Beklaegde} op en tegen Dr. W. K L O P M A N, Als aengeftelde Fiscaal van de Provincie van Overysfel, Klaeger. hoog wel gebooren gestrenge heer ! mynheer , Landdrost van Zaliand , of deszelfs Heer Verwalter! 1. Indien de Gedaegde zich zei ven konde verwyten , de bevelen van zyne Regeerende Overheid te buiten gegaen, of gehandeld te hebben tegen derzelver gemanifesteerde denkwyze; 2. Zoo zouden de befchuldigingen van den Fiscael , waermede hy zyne klagte opent, hem terftond allen moed hebben benomen, en in verlegenheid , angst en wroeging doen wegzinken. 3. Immers wat kan 'er voor een weldenkend, voor een gevoelig hart grievender zyn, dan zich als een Oproerig Ingezeten te zien aengeklaegd, en van Hoog Verraed en Majesteitschennis belchuluigd? F % 4- Zo-  ( 84 ) 4. Zoodaenige Misdaeden worden echter den Gedaegden ren laste gelegd. 5. Dan hoopende , dat 'er Referenten zullen gevonden worden, vry van alle partyzucht, die, na het zeggen van den Abt milLor, eene onbegrypelyke krankzinnigheid is, welke het gezond verftand verdooft; 6. Zoo mag hy niet anders verwachten , dan dit zijne daeden en gezegdens zullen beoordeelt worden na de fpreekende wet der tyd, Gelyk cicero, Lib. 3. de Legg. de Overheid noemt, 7. En dat, gelyk h end rik de zevende verklaerde , zijne gehoorzaemheid aen den werkelijk op den Throon zittenden Vorst aen niemand tot eene misdaed zal mogen gerekend worden; beknopte Historie van Engeland, $de Deel, pag. 56. 8. In deeze gevoelens, en met dit gegrond vertrouwen treedt de Gedaegdj deeze" Crimineele Vierfchaar bemoedigd in, om zyn gehouden gedrag tegen alle valfche aentygingen te bepleiten; 9. lmploreerende hiertoe alle gedienftige middelen, welke etnen Gedaegden, en byzonder eenen Crimineel vervolgden, na rechten mogen te Rade komen, 10. En protesteerende wel expresfelyk van mers animo injnriandi, fed tanrmn Je defendendi gratia, te willen houden gezegd. 11. De verdediging fcheidt zich van zelf in tweeën, na de twee gecumuleerde actiën over het gedrag omtrent de Stad Hattem, en op den Prcdikftoel. 12. Omtrent het eerfte poinct van Befchuldiging zal de Gedaegde zich bepaelen, om 10. Na  C 85 ) io. Na te gaen, in hoe verre de pofitiën van den Fiscaal beweezen zyn , en wat naer waerheid door hem in de zaek van Hattem, is gefcbiedt. 2°. In hoe verre zich de Gedaegde tot deeze daeden verplicht konde achten: En 30. Of hy zich hierdoor aen het Crimen perdueltiohh heeft fchuldig gemaekt, of in eenigen opzichte , als misdaedig en ftrafbaer , kan gerekend worden. 13. Wanneer de Krygsraed der Stad Hattem op den 8 Augustus i?86. den Circulairen Brief aen de gewaepende Genoodfchappen hadt afgevaerdigd (door den Fiscael geappliceerd) waren de Leden van het Genootfchap te Wyhe niet bereidwillig, om daedelyk de daerby verzochte hulp toe te zeggen; maer vonden dienftig, vooraf den ftaet van zaeken te Hattem nader te onderzoeken. 14 Hiertoe liet de Gedaegde zich mede gebruiken; echter niet, om met disobediënte en muitende ingezetenen te handelen , (gelyk Ait. 9 by Eisch en Aenfpraek wordt gezegd) Indien de Fiscael daermede beoogd , dat het doelwit zoude geweest zyn, om die Ingezetenen tegen de Staeten der Provincie van Gelderland in hunne gevoelens aen te moedigen en te fterken, zoo ab uit den teneur des Eischs fchijnt te moeten worden opgemaekt: 15. Maer alleen, om z;ch van alles te doen onderrichten , en die Stedelingen aen te zetten , geen geweld te beginnen , maer door conftitutior,eelc middelen redres van hunne vermeende bezwaeren te zoeken; i(5. Schoon hy zich niet meer bepaeldelyk F 3 kan  C 86 } kan erinneren , wat toen in die Commisfie te Hattem is verhandelt. 17- F-n het is ook ten eenemael bezyden de waerheid, dat deeze Commisfie dit gevolg zoude genade hebben , dat op zyn R%tortt (wdke woorden door den Fiscael Art rr zyn onderhaeld) de Ingezetenen van Hattem in hunne geweldaedige oogmerken zouden zyn gcityfd , enz. J p'f üacr' w,eI ve™e af, dat dit uit het Hoek van Refolutiën zoude blyken, zoo als de Fiscael Art. 18 en 19. voorwendt , de blooce mfpectie van hetzelve zal aen den dag leggen, aat van die Commisfie geen Rapport ^ dacn is: Jf b 19. Het is waer, dat door den Gedaegden, als becrerans van het Genoodfchap van Wyhe , eenen Brief is gefchreeven , namens de Krygsraed op den 22 Augustus 1706 , ter beantwoording van eenen Brief des Hatfemer Krygsraeds, van den 8ften derzelver maend: JJan deeze Brief was ontworpen in de Vergadering, waerin de Gedaegde niet tegenwoordig was geweest, (uitwyzens het Boek van Refolutiën) en is dus maer alleen door hem op naem en uit last van het Genoodfchap getekend, en afgezonden: 20 Maer at was dit zoo, dan nog zoude men in deezen geen bewys voor de foutenu van den Fiscael vinden; integendeel legt juist die Brief de gezegde oogmerken van het Wy, hefche Genoodfchap aen den dag, d:er in denzelven wordt verklaerd: Dat zy in genermaetc (dit zyn de eigen woorden) zkh mlfm Vicngcn in het gefchil zeiven, het geen zy als do* mejTieq aenmerken, noch zkh daemede willen be- moei-  ( §7 ) moei jen ; maer dat zy zich verplicht rekenende, en bereid zynde, andere Leden der Unie in hunne wettige Rechten en Privilegiën, zoo veel doenlyk, te maintineeren , dien ten gevolge genegen zyn, dezelve des noods, ingevalle men onverhooptelyk goedvinden mocht, geweldaedigerhand, en/ buiten eenigen form van Proces tegen hun te han. delen, mei'er daed te onder ft eunen, en by te ft aen; Wenfchende hun, in 't einde, 's Piemels zegen over derzelver bedaerdiï pogingen ter handhaving van wettige Rechten en Privilegiën. 11 Ingevolge deeze gevoelens, trok het Genoodfchap van Wyhe niet na Hattem , voor dat zy onderricht waren van de Refolutie van Raed en Gemeente dier Stad van den 28 Augustus 1786, woordelyk te leezen in het Historiesch verhael wegens het gebeurde te Hattem en Ëlburg , $de Stuk, pag. 225. en feqq. in Notis. Dat inval 'er zich Militie voor de Stad mocht vertoonen , dezelve zoude worden geadverteerd, zich van het Territoir der Stad te onthouden, met declaratie, dat zy anderzins als vyanden zouden worden geconfidereerd, en met last aen den Krygsraed, om , in contrairen val, geweld met geweld te keeren; — en vooraf de nodige preparatiën, doch niet dan in cas van zekerheid der werkelyke aenmarsch dier troupes, te maeken. 22. Dit alles bewijst dus ten vollen , dat de Gedaegde met andere Leden van het Genoodfchap van Wyhe niet na Hattem zy uitgetrokken, uit een voornemen, om de Ingezetenen tegen den Souverain aen te zetten; maer uit een algemeen onfchuldig denkbeeld, om de billyke bezwaeren, die dezelve F 4 moch-  C 88 J mochten hebben, te doen onderzoeken, en daerin, zoo best mogelyk, te worden voorzien ; als mede uit het begrip van verplichtheid , om gemelde Stad tegen Militair geweld, op derzei ver verzoek, te moeten befchermen: 23. Het geen de Gedaegde nauwkeuriger heeft moeten opgeeven , dan by Eisch en Aenfpraek is gedaen , om den ftaet des gefchils voor het vervolg te bepaelen. 24. Met deeze oogmerken bezield trok de Gedaegde, met andere gewaepende! Mannen int deeze Provincie, na Hattem, "over het .Territoir deezer Stad , en over geen ander gedeelte van het Grondgebied van Gelderland (het welk de Gedaegde moet doen reflecteeren uit hoofde van de twyffelachtigc uitdrukking, by Eisch en Aenfpraek, Art. 12. hieromtrent gebezigd) if. En verbondt zich hier, niet algemeen tot hulpe en adfiftentie der Ingezetenen, gelyk het in Art. 13. voorkomt, maer bepaeldelyk, ingevolge den opgegeeven inhoud der Refolutie van Raed en Gemeente aldaer; 26. Terwyl het al mede onwaer is, dat hy Gedaegde wachten en andere Militaire dien. Ren gewaepend zoude hebben gedaen. 27. En om ter dezer plaets kortelvk de Rukken te doorlopen, welke door den"Fiscael na bet indienen van Eisch en Aenfpraek zyn overgegeeven , en over zyn verblyf te Hattem gaen ; zoo moet de Gedaegde aenmerken : 28. 10. Omtrent de kondfehap van Jacob Treep, dat hy mede door den Predikant Warmelo met geweld uit zyn huis zoude zyn gelleept, om aen de Battery te werken: Hoe  ( 89) Hoe deeze getuige unicq is, en dus geen overwicht geeft tegen de ontkenning van dit feit, welke hy Gedaegde by zyn Perfoneel Verhoor Art. 9, 10 en n gedaen heeft, en by dezen ten krachtigften herhaelt. 29. 20. Omtrent de Kondfchap van Albcrt Schulting, dat hy den Predikant Warmelo anderen zoude hebben hooren aenzetten, onder ysfelyke vloeken, om zich na de Battery te begeeven, edoch, dat gemelde Predikant ên byhebbend volk | zeer befchonken zoude zyn geweest; Dat dit weder een enkelvouwig getuigenis is, door den Gedaegden ontkend, en dat ook met het vorige niet geconjungeerd kan werden , dewyl deeze over onderfcheidene daeden, en dan nog wel van diverfe natuur, loopen, zoo als in rechten te bekend is , om nader geadftrueerd te worden: 30. Daer nochtans de Gedaegde niet wil ontveinzen, in den eerften opflag allergevoeligst te zyn getroffen geweest over dergelyke valfche befchuldigingen, doch , die. hy by bedaerder overweging begrepen heeft, geen den minften ingang te zullen kunnen vinden by iemand, die hem maer eenigzins kent. 31. 3do Omtrent de kondfchap van J. G. Spengler, dat in het gezelfchap van Domine Warmelo was gezegd , zonder dat hy bepaelen konde, of dit door Dr. H. W. Daendels, Stolte of Warmelo was gefchiedt, dat men de Prins binnen drie weeken dood of levendig zoude hebben , ingeval de Expeditie op Hattem doorging : Dat deeze verklaering niet alleen unicq, maer daerenboven geheel onbepaeld is, en dus tegen den Gedaegden niet mag werken ; — daer ook alle prefumtie ten de- F 5 zen  ( 9" ) zen opzicht genoeg wordt weggenomen door de verkeringen van vyf Getuigen , fub patet 71110 overgelegd door den Fiscael, Art. 16. 32. 4W En eindelyk ten vierden: Omtrent de verklaering van G. W. van Barnevelt, Art. 13. dat dc Gedaegde meest alle Vergaderingen van de Burger-Commisfie en Krygsraed zoude hebben bygevvoond: — Dat dit al weder een unicq getuige is , c? iinius. testimonio ali- cpicm crcdcre, pesjlmi fa cxempli. Voorts, dat dit ook vol (trekt önwaer is , en de Gedaegde hiertoe niet is gecommitteerd geweest, zoo als ten overvloede kan blyken uit de verklaringen der vier andere Getuigen aldaer. ^ 33. Na dezen uitflap zal de Gedaegde den Eisch en Aenfpraek wederom vervolgen , en vindt daer 34. Art- 13, 14, 15 en 16 met veel fiducie ter ncdergeftcld , als of hy met de voornaemfte aenvoerders affpraek hadt gernaekt, om met gefchut van de Homoetfche Poort op het Krygsvolk te fchieten , en dit ook wcikelyk ter uitvoer hadt gebracht — Dan, hiervan is by de geheele Proceduuren geen fchyn van bewys. 35. Eindelyk Art. 21, voert de Fiscael deeze woorden aen uit het Refolutiën - Boek van het Genood.eh'ap van Wyhe , waer mede het vorhael van ' het gebeurde te Hattem befloten wordt: Hje'r mede liep dit ft ach jen van voorbceideiuos geweld en tirannie dien elag ten einde. Dan , de Gedaegde ontkend ten ilerkften de Auteur van dit verbael te zyn, en op het voetfpoor van de Stad Hardervvyk. en andere Staetsleden van Gelderland, van de Stad Campen, van de Staeten dezer Provincie, en van Hun  ( 9* Hun Ed. Groot Mogende,die daeden der Staeten van Gelderland daer als geweldaedig te hebben befchreeven. 36. De Gedaegde , die in dit narré alleen der zuivere waerheid hulde heeft bewezen , vraegt nu den Fiscael met vrymoedigheid, waerin hy meer heeft gedaen dan elk Officier, ja , dan ieder Auxiliair, die binnen Hattem geweest zyn? 37. Het is onwaer , dat hy de Ingezetenen van Hattem tegen hunnen Souverain zoude hebben opgezet tot geweldadige oogmerken: Hy heeft hun bedaercle pogingen aengeraeden. 38. Het is onwaer; dat op zyn Rapport te Wyhe tot de tocht na Hattem zoude befloten zyn; Hy heeft daervan niet gerapporteerd. 39. Het is onwaer en onbewezen , dat hy te Hattem iemant zoude hebben aengezet, of kwalyk bejegent. 40. Het is onwaer, dat hy meest alle Krygsraeden te Hattem zoude hebben bygewoond, en rades en dades zyn geweest aen meest alle Refolutiën daer genomen , inzonderheid ook die tot het keeren der Militie met geweld. 41. Het is onwaer, dat met zyn overleg het gefchut op de Homoetfche Poort zy gebracht , of daar uit gefchooten. 42. En eindelyk is het onwaer , dat hy het verhaeLover het gebeurde te Hattem zoude hebben gefteld; hy heeft niet alleen geen letter van dit verbael in originali gefchreeven, maer ook zelf niet in het Refolutie-Boek geinfereerd. 43. Waerin is hy derhalven een hoofd- üe-  C 9* ) beleïder? waerin is hy een meest fchuldige in het geval van Hattem? 44. En dit alken hadt den Fiscael grond tot actie kunnen geven. \K. Immers blykt uit de verzameling der Landdagflukken, gehouden binnen Zwolle, in den jaere 1788, en vervolgens, in dato den 8 January 1789 5 de intentie der Heeren Staeten van Gelderland te zyn , dat alleen tegen de hoofdbele ider s en meest schuldige Ingezetenen dezer Provincie in het gebeurde met Hattem en Eiburg, hier zoude Worden geprocedeerd: 46. En dat de Fiscael by Refolutie van den 9 January 1789,ook niet verder gequalificeerd is, dan om Ridderfcbap en Steden te advifee. ren, wie in dezen als hoofdbeleiders en meest schuldigen moeten worden aen gemerkt: 47. En het is op advis daer over aen de Heeren Staeten dezer Provincie , door den Fiscael ingebracht , dat aen hem qualificatie is verleend , om tegen den Gedaegden in dezen Crimineel te ageeren. 48. Hoe zeer derhalven de Fiscael de Religie van Hun Ed. Mog. ook mag hebben gefurpreneerd door dit zyn advis, blyft de qualificatie echter op geenen anderen grond rusten, dan, dat de Gedaegde een hoofdbe- LEIDER, en MEEST SCHULDIGE ZOtlde Zyn. 49. En zco lang de Fiscael dit niet zal hebben beweezen , obfteert hem de exceptio inquali/icationis , et tibi adverfiis me non competip actio: — Welke de Gedaegde, uit kracht der boven opgegeeven onwaerheden van zyn Libel , dus met alle vertrouwen objicieert. 50. Hier  ( 93 ) ^o. Hier mede zoude de Gedaegde zyne defenfie over dit voorval mogen eindigen: Dan, om een toekomftig Referent, en wie dit zal leezen, ook in gemoede te overtuigen , dat hy geen hoofdbeleider en meest schuldige is geweest, maer alleen uit een onfchuldig denkbeeld, om de billyke bezwaeren te doen onderzoeken, en daerin, zoo best mogelyk , te worden voorzien, en uit een begrip van verplichtheid, om gemelde Stad tegen Militair geweld op derzelver verzoek te moeten befchermen , na Hattem is uitgetrokken ; wil hy de leiding zyner gedachten, en zyne overwegingen daer over, openhartig opgeeven. 5J, Ben ik bevoegd, ben ik verplicht, gewapend na Hattem uit te trekken? Dit was de vraeg , die ik my zeiven deed, en dus beantwoordde: 52. De nadere Unie, te Utrecht ingegaan, 3s de grondslag dezer republiek, en het bolwerk der vryheid, VOOf ieder Ingezeten. 53. Deze Unie is gefloten vóór het afzweeren van Koning philips, en particuliere Leden en Steden zyn daertoe fuccesfivelyk getreden. 54. By dezelve zyn Art. 1. aen icgelyke Provincie , ende die particuliere Steden, Leden en Ingezetenen van dien haer lieder fpeciale , ende particuliere Privilegiën , Vryheden , Exemptien , Rechten, Statuten , loffelyke en wel hergebrachte Costumen, Üzantien, en andere Gerechtightden verzekerd; — om daerin den een den anderen niet alleen geen prsejudicie , hinder of letzel te* doen, maer den  C 94 ) den anderen daerin men alle behoorlyke en mogelyke middelen, ja , met lyf en goed (is 't nood_) te helpen handhouden , ftyven en Herken, ende ook befchu.'ten ende'befchermen tegen alle, ende een iegelyk, wie, ende hoedanig die zouden mogen weezen , die hem daerinne eenige inbrcuke zoude willen doen. 55. En is Art. 2 en 3. het Lyf, Goed en Bloed der Ingezetenen verbonden tot keering van alle in- en uit-heemsch geweld en ongelyk, dat Vorften, Princen, Landen, Provinciën, Steden ofte Leden van dien in 't generael, ofte particulier zouden aandoen. 56. Dus is niet alleen iedere Provincie, maer zyn ook die particuliere Steden, Leden en de Ingezetenen van dien verbonden , elkanderen met lyf en goed by te ft :en. 57. En ik ben derhalven, als Ingezeten van een der Provinciën , als Lidt der Unie, bevoegd en verplicht, andere Leden der Unie (is 't nood) gewapend te helpen. 58 Hiertoe mag ik echter niet overgaen, zoo lang 'er hoop is, dat deze gefchillen by ordinaris Juftitie , Arbiters , of minnclyk accoord zullen kunnen worden beflist, en zich beide partyën het recht fubmitteeren. Zie Art. 1. 59. Al wat ik dus in dezen kan doen, is, de Ingezetenen van Hattem tot bedaerde pogingen aen te raeden, en my met hunne domestique gefchillen niet te moeijen. 60. Dan , zoo de Militaire arm eens tegen Hattem mocht worden aengevoerd, gelyk die Ingezetenen vrezen, wat dan ? 61. in dezen va! voorzeker ben ik verplicht, met al myn macht, met lyf, goed en bloed,  C 9* ) bloed , die Stad te helpen. Want vooreerst, behoeft geen Stemhebbende Stad eenig guarnizoen in te neemen, buiten haeren wille. Bejluiten der groote Vergadering van 165 r. Art. 8. En ten tweeden , verbindt my de Unie, om alle Leden derzelve, ook tegen alle inheemsch geweld, dat Provinciën , Steden ofte Leden van dien hun aendoen, te helpen. 62. Ik kan my dus ook in zoo verre met hun faketen, dat, wanneer zy my tot adfiftentie verzoeken ter afweering van geweld, en verdediging van hunne Stad tegen Militairen , ik in dien val bereid zal gevonden worden tot hulpe. 63. En waerom zoude ik aen Hatem, ter haerer gerustftelling , deeze verzekering niet geeven? Haere vreeze is immers ydel. Nimmer was het fystema der Staeten van Gelderland , in zulken geval geweld te gebruiken. Dit toonden zy met hun voorftel op de groote Vergadering, in 's Hage: „ Dat in voor„ vallende questiën en misverftanden , ont5, ftaende tusfchen Provinciën , Steden en „ Leden van dien, voor ofte na, by, in, „ ofte onder de Provinciën geene Extremi„ teiten , noch Represfaliën zouden mogen „worden gebruikt," volgens aitzema, zaeken van Staet en Oorlog, %de Deel, pag. 501.. 64. En waerom zouden zy nu anders handelen, dan voorheen, wanneer zy de mediatie en intercesfie van andere Bondgenooten zochten en aennamen ? 65. Dus gaf in den Jaere 159L een Gedeputeerde uit de Provincie van Gelderland aen de Staeteu Generael te kennen, dat die van Thiel zich onthielden van de Landdagen, of,  C 96 ) of, verfchynende , niet wilden helpen beduiten; volgens P paulus, verklaering der Unie van Utrecht, %de Deel, pag. 277. 66. Dus is in den Jaere 1500 door den Raed, met overleg der Algemeene Staeten, 't gefchil afgedaen, gerezen te Bommel over de verkiezing van Burgemeesters; en in het Jaer 1593 heeft de Raed , op verzoek der Provincie van Gelderland , en volgens Refolutie der Algemeene Staeten, kennis genomen van 't gefchil met die van Thiel en Bommel, welken zich in het Ruk der Jurisdictie, enz. wilden Icheiden van de andere Leeden van 't Landfchap. Zie aldaer pag. 281 en 282. 67. Hoe zoude men zich dus durven voorftellen, dat de Staeten van Gelderland in die tydftip anders zouden handelen ; dat zy, by ontftentenis van ordinairis Justitie, Arbiters of minnelyk accoord , de mediatie en intercesfie van andere Bondgenooten niet zouden zoeken en aenneemen, en extremiteiten en dadelykheden zouden gebruiken ? 68. En mochte dan onvermoedelyk het cas van nood al eens exteeren ; mocht 'er inheemsch geweld worden gebruikt, als dan nog zal dit myn gedrag overeenkomftig zyn aen die Eeuwige Verbintenis, waerop onze Vryheid en Onafhangelykheid rust , en naer de gemanifesteerde denkwyze der Staeten van Overysfel, myne wettige Overheid. 69." Dus waren de overdenkingep van den Gedaegden ; en met deze algemeene onfchuldige denkbeelden bezield , en met dit begrip van verplichtheid doortrokken, vondt de Gedaegde geen zwarigheid , om zich te voegen na  C 97 ) na de misfive, den 22 Augustus aen de Stad Hattem gefehreeven ,• 70. En aerzelde ook geen ogenblik, om op requifitie der Stad Hattem zyne belofte te volbrengen; indachtig aen deeze Les van Vader Willem, de Grondvester dezer Republieq: „ „ Onderhoudt uwe Unie wel; bewaert uwe „ Unie wel; doch ziet naerftig toe, mvne „ Heeren! dat gy niet alleen by woorden, „ of by gefchrift, maer ook met er daed ter „ uitvoering brengt rt geene, dat het bun„ delken Pylen, met eenen band te zamen „ geknoopt en gebonden, welke gij in uw „ zegel voert, medebrengt en beduidt." 71. Laet ons nu het derde ftuk befchouwen, en zien, of de Gedaegde zich hier door aen het Crimen Perclucllionis heeft fchuldig gemaekt? het geen hy echter niet doet; dan onder ferieus protest, van dit ftuk daerdoor niet m discusfie te willen gebracht hebben; uit hoofde van de exceptien boven tegen geworpen ; maer alleen om zijn gedrag in het algemeen te elucideeren. 72. De gronden, waerop dit Crimen wordt gebouwd, ftelt de Fiscael. Art: 22 en 23 ter neder; waervan 73. De eerste is: dat de Beklaegde een vreemd Territoir zoude hebben gefchonden. 74. Dan boven is reeds bewezen, dat de Gedaegde niets betreeden heeft ais het Territoir der Stad Hattem, en dit wel op Refolutie van de Regeering dier ftad zelve; 75. Zoo dat, dit gei'chiedt zynde met aveu der Regeering en op fpeciale requifitie, zulks voor geeo violatie van het Grondgebied kan gehouden worden. G 76.  C 98 ) 76. In hoe verre de macht der Staaten in de Gelderfche lieden gaet, is wel eens betwist geworden: 77. Dan hoe dit ook zij; zeker gaet het, dat die Steden Jurisdictie uitoeffenen, Burgers aenneemen, en de voornaemfte Territoriale rechten exerceeren; en dat in dezelve de Staeten der Provincie net Souverein kunnen gebieden. Zie protest der pad LIarderwyk van de maand November 1786, te vinden in hei hist: Verte over Hatt: en Elb: i^de St: P: 267. 78. Daer en boven was de Regeering hier in te verre gegaen, zoo bleefdeeze daerover verantwoordelyk, maer niet die aen haer verzoek voldeeden; 79. En in allen gevalle was in tegen overftelling van den Gedaegden, wonende in eene andere Provincie, Hattem te confidereeren als een ftemhebbende Stad, en een integreerend Lid der Unie. Historie der Unie by P: Paulus, verklaering der Unie §. 14. 80. Dat nu dikwerf door dusdaenc Steden hulp is ingeroepen buiten kennis vrn de Provincie,waer onder dezelve behoorden, zoude met menigvuldige voorbeelden kunnen worden geftaefd: Een, dat nog in versch geheugen is, zal voor allen genoeg zyu. 81. Dus fchreef op den zofteu September 1787.de Magiftraet der Stad Deventer eenen Brief aen den Heer Baron bentinck, Colloncl der Cavallery , in guarnizoen te Zutphen; met verzoek, om op het fpoedigfte met een gedeelte van zyn onderhebbende manfehap over te komen, ter bewaring van de rust ; en deeze Heer, een befchreeven Edel-  C 99 ) Edelman dezer Provincie, kwam dadelyk over Stads Territoir binnen de Stad Deventer, zonder kennis en goedkeuring der Staeten van de Provincie. 82. De tweede grond, door den Fiscael opgegeeven voor het Crimen Perduellionis, is deeze : Dat de Gedaegde te Hattem vyand.dykheden zoude hebben gepleegd. 83. Hoe zeer dit onwaer is , kan uit het boven gededuceerde tegen het narré des Eischs en Aenfpraeks genoeg opgemaekt worden: De Gedaegde heeft de Stad verlaten op order van de Regeering, zoo als hy dezelve was ingetrokken; zonder de minfte vyandelykheid tegen de Staeten van Gelderland, of derzelver afgezondenen, te hebben gepleegd. 84. Voorts geeft de Fiscael ln de derde plaets tot eenen grond op: Dat de Gedregde zich in eenen Burger-Oorlog tegen eene naburige Souverainiteit , dewelke zoo naauw door de banden der Unie aen deeze Provincie verknocht was, zoude hebben ingemengd. 85 Doch, voor dit in zyne byzonderheden te behandelen , kan de Gedaegde niet nalaeten hier aen te merken ; hoe hy door daeden, tegen de Souverainiteit van eene andere Provincie zullende zyn begaen , nimmer het Crimen Perduellionis Jive laefae Majestatis kan geincurreerd hebben , alzoo dit alleen kan vallen in Ingezetenen en Onderhorigen van die Souverainiteit: zoo als mattheus op de aengehaelde plaets by Eisch en Aenfpraek Art 24. Cap. 1. No. 7. zegt buiten allen twyffel te zyn in deeze woorden: — ,, Ex„ cutiamus , a quibus majestatis crimen comj, mitti posfit? — Et est hac parte concordibus G % „ fuf-  fuffragiis traditum , Crimen Majestatis abüs ,, duntaxat committi , qui fupremce alicujus Potestati natura aut jure fubjecti funt? 86. Daerenboven : Om uit het argument van een Burger-Oorlog te toonen , dat de Gedaegde door het gaen na Hattem, misdaedig was, zoo hadt hy dan nog tevens moeten bewyzen , dat de oppofitie van Hattem wederrechtelyk was geweest, alzoo elke Burger-Oorlog niet ongeoorloofd is, noch onder het Crimen Perduellionis te brengen: — Dus zegt dezelve matthf.us Loco alk C. 2. No. 19. ,, Qui foedusfecerint non animo hostili, „ fed mutuae defenfionis gratia, in legem non 3, incidunt Hujusmodi funt hodi multa in Ger„ mania, cum Principum, turn civitatum Imperii, „ quibus opem atque auxiüa invicem pollicentur, ,, non adverfus Rempubücam, fed adverfus vim hostilem, icta foedera. Qtiae tarnen et ipfatu,, tius est ab Imperatore conrirmari, quemadmo- dum & pleraque illorum confirmata funt a „ Caefare, ut anfa omnis calumniarum praeci„ deretur. Qiiidigitur, fi civitas aliqua exteri Principis patrocmio fe commendaverit an con.5 fpirantionem hancfcelestamdicimus? Utique, ,, fi & fine Principis fui voluntate id fecerit,& 5, non extrema necesfitate compulia. Nam liquet, 3, fubjici quodammodo alterius Majestati, qui comiter eam obiervare jubentur. Obfervare ,, autem jubentur , qui patrocinio alterius fe „ dcdunt. Violaci igltur tui Principis Majes5, tatem necesfe est, fi alterius patrocinio te ,, commendes. Coeterum , fi aut Principis tui „ voluntate id teceris, aut, cum ab co non defen„ derens , extrema necesfitate coactus, nihil est, „ quod tibi imputaripos/it." 87»  ( ioi ) 87. Laet ons ter dezer plaets derhalven het gedrag der Stad Hattem, in tegenitelling van dat der Heeren Staeten van Gelderland, naer aenleiding der Staetsftukken opgeeven. 88. Indien men inziet de Brief der Heeren Staeten van Gelderland, aen de Gedeputeerde Staeten van Overysfel den 5 September 1786 gefchreeven, om den waeren ftaet van zaeken met de Steden Hattem en Elburg , open te leggen , en derzelver Manifest van den 16 September 1786. ten zelfden einde ingcfteld, en aen Hun Hoog Mogende, de Heeren Staeten der refpective Provinciën, en den Heer Erfftadhouder toegezonden , beide gedrukt m de verzameling van de Landdag/lnkken dezer Provincie van 1786.^. 9, en 178; zoo blykt het, dat tusfchen de Heeren Staeten „en de Stad Elburg verfchil was over het affigeercn eener Publicatie; doch d.tt de Staeten met de Stad Hattem voor het neemen der bekende Refolutie van den 31 Augustus 1786. door de meerderheid der Staetsledcn, geene differcnten hadden; gelyk de Heer verst eege, Burgemeester der Stad Zutphen, ook opmerkte by zyn Advis over die bekende Refolutie, gedrukt in het hist. Verb. van Hattem en El' burg, 4de Stuk, pag. 251. feqq. 89. Deeze Refo'utie der meerderheid van den 31 Augustus 1786. is dus het begin en de grond van het verfchil met Hattem, en het zal daerom der moeite wel waerdig zyn, om op te fpeuren, uit welke hoofde dezelve wierdt bertreeden. 90. Het blykt uit de Rukken van de minderheid der Staetsleden, dat deeze Refolutie G 3 vcor  ( ) voor onwettig werdt befchouwd , tam quoad formam, quam quoad materiam. 91. Quoad formam: wierd door de minderheid tegengeworpen, 92. io. Dat volgens eene Landfcbaps-Refolutie van den 9 October 1660, op extraordinaire Landdagen niets mag voorgenomen of verhandeld worden, dan waerover de uitfchryving is gedaen ; en dat toen alleen uitfcbryving was gedaen over een fubfidie voor de West-Indifche Compagnie: Zie het protest der Stad Hardervyk, L. C. pag. 267. En 93. 20. Dat Landfchaps-Refolutiën voor handen zouden zyn, dat by deliberatien over Privilegiën en Rechten geene overftemming zoude mogen plaets hebben. Zie het Advis van den Heer Verfteege, L. C. p. 252. 94. Quoad materiam : Werdt die Refolutie ook uit tweeërlei hoofde beftreeden, met relatie tot Hattem; als: 95. i°. Ten opzicht der verleende Auctorifatie op den Hove, het geen nadrukkelyk is wederlegd in het Protest der Stad Hardenvyk, D- L.pag. 2ji.feqq. En 96. 2J. Ten opzicht van het leggen van Guarnizoen in Stemhebbende Steden; waervan hier achter breeder. 97. De vraeg valt hier derhalven, hoe deze gefchillen tusfchen de meerderheid der Staetsleden , en eene Stad in dezelve, mede een integreerend Lid van Staet, behoorden te worden afgedaen? 98. Het is bekend, hoe in de nadere Unie, te Utrecht geflooten, drie Articulen voorkomen over het termineeren van gefchillen. —• Voor dat de verklaering van M. Pietcr Paulus het  ( i°3 ) het licht zag, waren de gevoelens over het verftand dier Articulen verdeeld ; doch de Gedaegde gelooft niet, dat nu iemand meer twyffelt, dat het ifte Artieul der Unie ziet op differenten, in één en dezelve Provincie ontiiaen , en dat na deeze die difTerenten behoorden te worden afgedaen. 99. Dan, vervolgens is by de Reglementen op de Regeering aen de .tydelyke Heeren Stadhouders de "afdoening van dergelyke gefchillen opgedraegen; het geen dus bedenking zoude kunnen geeven , of door dit laetfte niet aen het voorfchrift der Unie zy gederogeerd: 100. Doch dit laet zich by eene aendachtige overweging dus • ontfeheiden; dat de opdracht aen den Stadhouder zich bepaelt tot de gefchillen quoad formam, hoedanige 'er in het onderhavige geval twee voor handen zyn, en dat de Unie Art. 1. betrekkelyk is tot de gefchillen quoad, materiam; 101. Tot welke explicatie de Gedaegde grond gevonden heeft in de verklaering der Staeten van Overysfel, te zien in de tegenwoordige ftaee van Overysfel, Ijle Deel, J/le Stuk, pag. 246. en 'volgg. 102. Naer dit moesten de verfchillen quoad materiam, die hier de voornaeme waren, worden afgedaen by Ordinairis Juftitie, Arbiters of minnelyk p.ccoord; en mochten dc andere Bondgenooten hunne mediatie wel aenhieden, doch dezelve niet interponeeren, zoo lange zich beide partyen het recht fubmitteerden; 103. Dan, indien een der beide partyen zich noch na het eene, noch na'het andere van deeze voorgefchreeven wegen wilde gedraegen, in dien val werdt icgelyke Provin- G 4 cie,  ( io4 ) cie, ende die particuliere Steden, Leden ende Ingezetenen van dien verplicht, den anderen in haere Privilegiën, Vryheden, Exemptien, Rechten, enz. met alle behoorJyke en mogelyke middelen, ja met lyf en goed, (is't nood) te helpen handhouden, ftyven en fterken, ende ook befchutten en befchermen tegen alle en een iegelyk, wie en hoedanig die zoude mogen weezen, die hem daerin eenige inbreuk zoude willen doen. Zie de Unie, Art. i. adelAft. 2 en 3.. aas' ;'rr;-n9Sib9STO ': 104. Zoo dat, het cas van beflisfing ontftaende, de Bondgenootcn bevoegden verplicht waren by wege van mediatie, of by non acceptatie van deeze, door hunne macht de Partyen te- ontfeheiden in questien over Vry helleden , Gerechtigheden , Voorrechten , oude Gebruiken, enz. 105. Deeze verfchillen dus hangende, was dc Stad Hattem bereid dezelve by mediatie af te doen, blykens haere misfive aen de Stad Zwolle van den 2 Scpt. 1786, te zien in het meergemelde IJist. Verh. over het Geb. te Hattem en Elburg ^de Sr. P. 310. 106. Waervan door de Gedeputeerde Staeten van Overysfel aen de Heeren Staeten van Gelderland werdt kennis gegeeven by eene misfive van den 4 Septemb. 1786, aldaer te zien, p. 311. 107. Dan de meerderheid der Staetsleden weigerde hier aen 'gehoor te geeven, en lieten integendeel de militie na deeze ftad voortrukken, 108. Dat dus een toekomftig Referent oordeele, in hoe verre de Burger-Oorlog, door de Stad Hattem in zulke omftandigheden begon- nens  C T05 ) nen, ftrooke met het boven geallegeerde uit Mattheus, of hier het Cafiis foederis et necesfttatis aenvveezig was, en zy niet bevoegd was, door hulp van anderen, haere rechten en voorrechten te verdedigen; daer zy niet Hechts door den Souverain der Provincie niet wierdt gedefendeerd, maer zelf door de meerderheid der Staetsleden met geweld, met den gewapenden arm, wierdt aangevallen. 109. Dat hy beoordeele; met hoe veel recht de kundige Verfteege, in zijn meermalen geprezen advis, heeft aengevoerd: Dat de meerderheid in dit opzicht niet als Souverain konde worden geconfidereerd, appliceerende hiertoe deeze Leere van • Grotius en Noest: Indien een Koning enkel gedeeltelijk Souverain is,terwylhet overige aen het Volk of een Senaet is verbleeven, wanneer hy als dan inbreuk doet op het geen hem niet toekomt, kan men zich wettelyk door middel van geweld daer tegen kanten, NB. om dat hy ten dezen opzicht geenzins Souverain is: Want deeze tegenkanting des volks ftrekt niet om een anders recht te vernietigen, maer om hun eigen te verdedigen. Derhalven vvederftact het de Koning als Koning niet, om dat hy ten opzicht van dat recht geen Koning is. 11 o. En met welk voorbeeld zal de Gedaegde dit beter ftaeven, dan met dat van dien onfterfelyken Vader des Vaderlands, Willem den Eerlten, hec geen de Schryver der Historie van de Satisfactie P. 52 in deeze woorden opgeeft: ,, De Prins, gedagvaerd zynde „ door den Procureur Generael in den jaere „ 1568, ichreef aen denzei ven tot antwoord; „ dat, vermits het Hertogdom van Brabant G 5 „ al-  C io5 ) „ alleen gehoorzaamheid fchuldig was onder „ zekere voorwaerden, die door den Koning gebroken waren, Hy, die zyne woning in „ dat Hertogdom gehouden hadt, zich gefun„ deerd vondt te verhoeden en te fchorzen „ alle gehoorzaamheid, welke hy aen den Ko„ ning verfchuldigd was, tot ter tyd, dat zy„ ne Majesteit beter geïnformeerd zynde, de be,, zwaeren zoude hebben gerepareerd.'' in. Tot hiertoe derhalven heeft de Gedaegde eenige gedachten opgegeeven tegen den voortgang van de meerderheid der Staetsleden, en aen de beoordeeling der Referenten gefteld, of het achterlaten der minUelyke wegen aen de Stad Hattem recht gaf, zich daer tegen te verzetten. 112. Dan het zal der moeite niet onwaerdig zyn, dat de Gedaegde nu tot het voornacme gefchilpunt, dat in dwcosfie is geweest, zich nader bepaele, en eenige bedenkingen aen de attentie der Referenten voorbrenge, om te beoordeelen, of ook dit different uit zynen aert zelve aen de Regeering van Hattem recht tot Oppofitie gaf, en de Burger-Oorlog uit dezen hoofde als geoorloofd zoude kunnen worden befchouwd? 113. Tot het opfpooren van dit ftuk, de verplichtheid namelyk van ftemhebbende Steden om guarnizoen in te neemen, vindt de Gedaegde aenleidinu in het meergenoemde Protest der Stad Harderwyk, en merkt dus aen, 114. Hoe dat het zevende Artieul der Unie de nadere verpachting tot het inneemen van Guarnizoen alleen bepaelt tot de Grcnsfeden, en dat hetzelve met opzicht tot de anderen zich  C 107 ) zich niet verder uitilrekt, dan des noods, en dit kan nimmer te pas komen, tegen eenen gemeenen vyand. 115. Voorts vindt men, dat in den Jaere 1589 eenige kleine Steden van de Veluwe weigerden, eenige Compagnien Paerden in te neemen. 116. En om allen twyffel op te heffen, werdt in 1651 op de groote Vergadering vast gefield, dat zelf geene Militie door een befloten Stad zoude mogen marcheeren, buiten bewilliging van de Magiflraet, 117. In de Inflructiën van de Graeven van den Berg, Nieuwenaer, Prins Maurits, Fredrik, Hendrik en Willem den Tweeden, werdt ook uitdrukkelyk bepaeld , dat dezelve geen Guarnizoen in de Steden zouden leggen, dan met kennis van de Magiftraet. 118. Zoomoest Willem de Derde, toen hy in het begin van 167 a tot Capitain Generael wierdt aengefleid, volgens zyne inftructie zweeren , zich geenzins te zullen aenmatigen 't geeven van Patenten aen het volk van Oorlog, maer dat de Patenten zouden gegee. ven worden volgens de orde en form, daertoe op de groote Vergadering den 16 Juny 1651 vastgefteld : Volgens Wagenaer, Vad. tiist. XIHde Deel, pag, 452 en 486. 119. En wanneer aen dezen nog in het zomer van dat zelve Jaer meerder macht werdt opgedragen over de Militie, wierdt dit echter bepaeld tot die macht, welke de voorgaende Heeren Princen van Oranje, als Stadhouders en Capitain - Generaels» hadden geoeffend. Zie Groot Placaet Boek, lilde Deel, pag. 121 feqq. 120.  ( io8 ) 122. Op welken zei ven voet Willem Carel Hendrik Frizo,en dus ook Willem de Vyfde, de macht over het Krygsvolk bekendelyk hebben ontfmgen. 121. Zoo zorgvuldig werdt Reeds aen ieder Stemhebbende Stad het recht bewaerd , om buiten haren wille geen Guarnizoen in te neemen. 122. £n mogelyk zal 'er maer één voorbeeld in deeze Republicq, zedert dezelve voor een vry Gemeenebest is verklaerd , worden gevonden , gelyk de Heer Verfteege in zyn aengehaeld Advis zegt , dat zulks door violente middelen is gefchiedt : be loeiende hier mede waerfchynelyk het gebeurde met de Stad Goes, in 1692. Doch wanneer men hier by overweegt , dat de Staeten van Zeeland de Crimineele vonnisfen wegens het buitenhouden der Militie , benevens de uitfpraek van den Stadhouder, in 1702. vernietigd hebben (zoo als Wagenaer sVad. Hist. XFLÏde Deel, ■pag. 151 zegt) zoo zal dit voorbeeld de zaek zelve bekrachtigen. 123. En dit voorbeeld brengt den Gedaegden op de gedachten , om by het gezegde over het recht der Steden tot het al of niet inneemen van Guarnizoen, eenige anderen te voegen , die meer betrekkelyk zyn tot het gebruik van Militairen in Burger gefchillen. 124. Reeds boven heeft de Gedaegde hiervan eenige voorbeelden bygebracht , welke hy nog met de volgende zal vermeerderen, als: 125. i°. Hoe Hun Ed. Groot Mog. by derzeiver waerachtig en nodig bericht, in het Jaer 1650, verklaerdcn : „ Dat de Militie }, van  C 109 ) „ van den Staet tegen integrerende Leden „ van derzelver Souveraine Vergadering, en „ de machtigfte, gewigtigfte en confi.ierabelj, fte van de Provinciën , aengevoerd geweest zynde ; zu/ks directelyk ftreedt tegen alle j, Wetten , Rechten en Privilegiën van den Lande." Zie Aitzema, Herft. Leeuw, pag. 171 Ceqq. 126. Dezelve gronden kleefden de Staeten van Holland aen , by de fcheuring der Staeten in deeze Provincie, uitwyzens hunne Refolutie van den 18 September 1654. 127. En zoo verklaerden de Staeten Generael in den Jaere 1704, in de verfchillen van Gelderland , dat hunne meening niet was zich van Kngsvolk te bedienen. Zie Wagenaer s Vad. H'ist. XVIIde Deel, pag. 238. 128. Deeze beginzelen van het Staetsrecht verklaerde ook PVillem de Vierde *de waere en oprechte te zyn, in zynen Brief aen Utrecht, dat Burgertwisten door Burgers moesten geftild worden. 129. En zoo fchreef de tegenwoordige Heer Erfftadhouder aen de Staeten Generael op den 10 Oclober 1786: ,, Dat hy afkeerjg „ was van alle middelen van geweld , of om ., de Militaire arm te gebruiken in burgerly,, ke questien en verdeeldheden." Zie deezen Brief in de Verz. van de Landd. Sr. dezer Provincie van dat Jaer, pag. 223. 130. Dat de aenftaende Referenten dus beoordeelen , of deeze bygebrachte voorbeelden genoeg zyn , om het gedrag van Hattem in haere oppofitie te wettigen, en of derzelver Regeering, na deeze voorbeelden en verklaringen haere Refolutie hebbende ingericht, vol-  C iio ) volgens de les van Calüstratus in Lege 37 ff. de legg. al nog zal kunnen gezegd worden, eenen Burger-Oorlog te hebben ondernomen. 131. Dan, hoe dit ook moge uitloopen, zoo wil de Gedaegde hier nog by voegen, hoe de Meerderheid der zeven Provinciën over dit geval dachten. 132. Om alle verplichte kortheid in acht te neemen, zoo laet de Gedaegde onaengeroerd de bizondere verrichtingen van het machtige Amfterdam, en andere particuliere Steden en Leden der Unie, om het gebruik der bezoldigde militie tegen Hattem en Elburg voor te komen; 133. En bepaelt zich tot de befluiten der Staeten-Vergaderingen. En wel 134. In de eerfte plaets, tot die van Holland. Deeze Staetsmannen, voorziende de oogmerken van het meerder getal der Gelder* fche Staetsleden, refolveerden reeds op den 25 Augustus 1786 den Heer Capitain Generael aen te fchryven: „ Om by próyifie, en „ tot nadere dispofitie,geene troupes, op hun„ ne repartitie ftaende , in de Provincie van ,, Gelderland of buiten dezelve Guarnizoen „ houdende, na de Steden Hattem of Elburg af te zenden, of eenige orders aen de bo,, vengemelde militie te geeven, dewelke zou,, den involveeren, om zich in eenige ver,, fchillen tusfehen Burgers en Burgers, of „ Burgers en Regenten, waer dezelve binnen „ deeze Republiek mochten ontftaen, te im> ,, misceeren of te bemoejen." 135. En wanneer door de Staeten van Gelderland de Refolutie van den 31 Augustus genomen was tot het zenden van Militairen na Hat-  C "I ) Hattem en Elburg, fchreeven de Staeten van Holland daerover den 4 Sept. 1786 aen de Staeten van Gelderland op dezen toon: 136. „ Wy kunnen dit befluit en de dade,, lyke uitvoering van hetzelve uit geen an5, der oogpunt befchouwen, dan als eene on- , derneeming, weinig beftsenbaer met het „ waere belang van UEd Mog. eigen Provin- cie, en rechtftrecks aenloopende tegen de „ onveranderlyke grondbeginzelen, welke in eene welbeftuurde Regeering nimmer kun„ nen dulden, dat de deur voor billijke reprc„ fentatien van 's lands klaegende Ingezetenen toegemuurd, de wettige en eerbiedige volk„ Rem door geweldadige middelen gefmoord, en de weg ter vereffening en bemiddeling „ van opgerezene verfchillen en oneenigheden 5, door militairen dwang afgefneden zoude 5, worden." 137. En in het einde boden Hun Ed. Gr. Mog. hunne mediatie, gepaerd met alle meest krachtige, goede en Bondgenoodfchappelykc officien, aen, op dat de ontftaene gefchillen langs den weg van minnelyke conciliatie mochten vereffend en afgedaen worden. Zie de Landd. St. van Over. van 1786. P. 68 Seq. 138. Terwyl de Refolutiën, waeiby de Stadhouder als Capitain Generael wierdt gefchorst om zyne Perzoneele denkwyze over de geweldige maetregelen, tegen Hattem en Elburg genomen, (Zie de Landd. St. van Over. van i~ 86" P. 241-) 139. En waerby integendeel de uitgewekene Ingezetenen van Hattem en Elburg wierden genomen in Protectie, 140.  C 112 ) 140. De gevoelens der Staeten van Holland ten vollen aen den dag leggen. 141. De Staeten van Zeeland befchouwden de demarche tegen Hattem en Elburg ook uit een ongunstig oogpunt, en als van allergevaëflykfte gevolgen; en fchreeven den Capitain Generael aen, geene troupes op hunne repartitie ftaende, daartoe te gebruiken: blykens de Misfive van deezen aen Hun Hoog Mogende. 1b. p- 226. 142. De Staeten van Stad en Lande, Honden mede in deeze denkbeelden , en boden hunne mediatie dadelyk aen; uitwyzens derzelver Misfive aen de Staeten dezer Provincie, ib. pag. 125 en 194. En Hist. Verh. over het Geb. te Plat tem en Elburg, \de Stuk, p. 330. 143. En hoe onvergenoegd de Staeten van Overysfel waren over deeze gebeurtenisfen, blykt hoofdzakelyk uit de Misfive van den Heer Erfftadhouder aen Hun Hoog Mogende. D. L. * M 144. Dus dacht de Meerderheid der Bondgenooten over de handelwyze van de meerderheid der Staetsleden ééner Provincie, tegen een ander Staetslid in dezelve, 145. En billykten hierdoor het gedrag van Hattem in het inroepen der Bondgenoodfchappelyke hulp niet alleen, maer ook dat der by. zondere Leden der Unie, welke dezelve hebben beweezcn- 146. Strookte dus het gedrag van den Gedaegden , als Lid der Unie, met de gevoelens van de Meerderheid der Geünieerde Provinciën; niet minder ftrookte het als Ingezeten van Overysfel, met de gemanifesteerde denkwyze der  ( "3 ; üter Staeten van dit Gewest, zyne Geëerbiedigde Overheid. 147. Het geen de Gedaegde nu nog uit de Staetsftukken zal moeten aentoonen , om de vierde Befchuldiging van den Fiscael by Eisch en Aenfpraek, art. 23. Dat hy buiten toeRemming en orde van zynen wettigen Souverain j Ridd. en Steeden , de Staeten dezer Provincie, na Haetem is gegaen; op te losfen. 148. Reeds in den Jaere 1786 was dooide Staeten van Overysfel gerefolveerd, dat geene Militairen , ter hunner repartitie ftaende, zouden mogen worden gebruikt in Burgergcfchillen ; in welke gevoelens Hun Ed. Mog» ook waren volhardt, en byzonder Ronden in de gefchillen tusfchen de meerderheid der Staetsleden van Gelderland en de Stad Hattem; uitwyzens de Refolutiën van den 8, 9, 11 , 13 en 14 September te zien in de Landd. St. van 1786 , pag. 39 , 40, 78 en 79* Waermede kan gevoegd worden de Misfive der drie Hoofdlieden aen den Stadhouder, van den 2 September 1786, te leezen in het Hist. Verh* over het Geb. te Hattem en Elburg, 4de Stuk. pag. 307. 149. Dan meer byzonder tot het onderhorige geval; zoo blykt ten opzichte iso. Van de Stad Deventer, uit derzelver misfive van den 1 Se'pt. 1786 aen de Staeten van Gelderland , en den Stadhouder gefchreeven. hoe zy in de gedachten Ronden , dat dit gefchil by mediatie behoorde té worden afgedaen , maar niet door het ftorten van Burgerbloed. 151. De Magiftraet dezer Stad weigerde wels om aen het Corps vrye Burgermilitie, in hae* H ren  ( H4 ) ren Eed ftaende , order tot uitmarsch te geeven; 152. Dan deze weigering ontftond alleen uiü het begrip , dit dit tegen haere aengebodene mediatie zoude aanlopen, waerom zy ook het Corps van dezen Eed ontfloegen, en dus gelegenheid gaven in hun particulier, als byzondere Leien der Unie, de ftederi Hattem en Elburg te kunnen byftaen, vo'gens hunne gevoelens van verplichtheid , waer tegen de Magiftraet zich by dat ontflag niet verklaerden, noch in eenigen anderen opzicht. Gelyk dit alles is te vind -n in het Hist. i/crh. over het geb. te Hatt. en Elk 4* ft. p. 274 en volgg. 153. De Stad Campen befloo; bisgelvks den 31 A ig. I7$6de mediatie, in deeze gefchillen, itaetsge.vyze aen te bieden, en dehortecrde de Staeten van Gelderland en den Stadhouder van het gebruiken van geweld; by misü/es van den t Sepr. 1786, onder verklaring; 154. „ Dat zy zich overtuigd hielden., dat, „ zoo lang 'er nog veele en verfchejdene Con„ ftirutioneele middelen voor handenwaren, „ om de rechten van elk Lid en S.ad van het ,, Bondgenoo Ifchap te maintineeren, en te ber„ ftejlen, 'er geene andere geWeidadige raidde„ len behoorden by de hand genomen te wor„ den , tegen dewelke zy , als Medelid der „ Unie, by recl i;ne en inroeping harer hulp, „ zich verplicht zóöden vinden, alle zoodane „ efficacieuie 'nidJelen in het werk te ftelien, ,, als zy en haere Burgeren, in gelyk geval „ zynde, van haere Ninuuren en Bond«enoo„ ren recht zoude h-.bren te verdachten; en „ zich vas-ihoudende aen de primi'ive gronden „ der Unie, geene mödeka zouden onbeproefd „ la-  laten , om , des noods , met goed en bloed haere nnbuurige Steden , of wie het anders „ zyn mochte , te befchermen tegen alle ge„ weid en overmacht, waertoe zy haer vaste„ iy!c verlaten konden op den bed~aerdcn moed „ harier Burgeren en Ingezetenen." Zie aldaer pag. 281. en volgg. 155- En by haere misfive van den 3 Septimo" deedt de Stad Campen de toezegging en belofte aen de Steden Hattem en Elburg" van haere adfiftentie en Protectie, met volle goedkeuring van hec gedrag der reeds uitgetrokken burgeren , en aenbeveling derzelver in het toeverzicht en de befcherrningder Regeering. ald.pag. 296 en volgg. in Not. 156. En in deeze gevoelens , dat deeze zweevende gefchillen niet door- den militairen arm, maer door mediatie en minnclyke fchikkingen, behoorden te worden vereffend , Rondt ook de Stad zwolle. Zie mede aldaer pag. 292 en volgg. 157. Dergelyke verklaringen en demarchesdeeden deeze drie Hoofr.ftcden ook gezamelyk by twee heihaelde rm'sfives aen de Staeten van Gelderland , cn eerst by eene misfive, en naderhand door eene perfoneele Commisfie, aen den Stadhouder , zoo als mede aldaer gevonden wordt van pag. 312 tot 3 158- Veele Leden der Ridderfchap van Overysfel Remden met deeze Hoofdlieden volkomen in: Dit b'yki uit de Commi-fie, door twee der Heeren Ordmairis Gedeputeerden , met den Landdrost van Twenthe acn hun hoofd , by den Stadhouder afgelegd, en uit dc misfive van dit Coilegie aen de Staeten van Gelderland geichreeven. Zie aldaer pag. 311 en volgg. H 2 _ 159,  ( "6- ) 159-En nader uit de Propofitie, door vyf Jonkers ter vergadering van Ridd. en St. op den 8 Sept. 178Ó gedaen , waerby zich vervolgens meerderen voegden : te zien in de Landd. ft. van dien tyd pag. 71. In welke men onder anderen deeze paslage vindt: „ Dat de ganfche Na„ tie, en inzonderheid die van deeze nabuuri„ ge Provincie , de zaek van Hattem en Et„ burg de Haere maekten, waertoe zy ook vol„ gens de gronden der Unie, en het Bondgenoodfchap „ verplicht was." 160. Dat elk onpartydige nu beoordeele, of de Gedaegde tegen de meening van zyne wettige Overheid hebbe gehandeld , en of integendeel zyn gedrag niet ten vollen inRemde met de gevoelens der genoemde Staetsleden! 161. Men vitte niet, dat de verklaering van elk Lid , in het byzonder, niets uitmaekt : 'Er was periculum in mora ; De vergadering der Staeten konde niet afgewacht worden , en als Ingezeten der Provincie, moest dus de gemanifefteerde dcnkwyze, uit de handelingen en befluiten der byzondere Leden op te maeken, hem tot een Richtfnoer ftrekken. 162. En deeze denkwyze , deeze befluiten der byzondere Staetsleden zyn door Ridd. en Sted. terftond by hunne zaraenkomst geinhaereerd en bevestigd; wanneer zy in eene misfive aen den Stadhouder , gefchreeven den 7 Sept. j 786, komen te verklaeren: „ Daarom„ trent op dezelve wyze te denken , als zy„ ner Hoogheid reeds door de Gedeputeerden „ der drie Steden medegedeeld en voorgedrae„ gen was.*' Landd. ft. p. 58. 163. Ja wie zal aen de goedkeuriug van het gehouden gedrag des Gedaegdens kunnen twyf-  C "7 ) felen, die deeze verklaringen der Gedeputeerde Staeten, en voorts van de Staeten zelve, aen de Staeten van Gelderland , by misfives van den 4 September en 4 üctober gedaen, komt op te merken: „ dat de Ingezetenen van verfcheiden Oorden, en mede uit deeze „ Provincie , na Hattem en Elburg waren „ toegevloeid, niet, zoo zy dachten, uit een voornemen, om Ingezetenen tegen den Sou„ verain aen te zetten, maer uit een algemeen „ onfchuldig denkbeeld, om de billyke be„ zwaeren , die dezelve mochten hebben, te doen onderzoeken, en daerin , zoo best rno,, gelyk, te worden' voorzien, en uit een be>, grip van verplichtheid, om gemelde Steden „ tegen het geweld der militaire macht op ,, derzelver verzoek te moeten beichermen." Zie kist. verh. over het gek. te Halt. en Elb. ^de ft' Paè- 32 7' En Landdag flnkken van 1786, pag. 190. 164. En met dit onfchuldig denkbeeld, en uit dit begrip van verplichtheid alleen is de Gedaegde na Hattem uitgetrokken op derzelver verzoek ; zoo als boven omftandig is getoond. 165. Het is waer! dat deeze verklaringen geene voorgegane toeftemming en order van de Overheid inhouden , zoo als de Fiscael met zyne adfertie by Eisch en Aenfpraek art. 23 fchynt te bedoelen; 166. Dan het is tevens waer , dat na rechten een opgevolgde goedkeuring voor eene toeflemming en order gehouden wo; dt, zelfs ook in misdaeden. Zoo zegt Ulpianus in Lege 152 ds R. J. „ LIoc jure utimur, ut quidquid cmnino per «t Vim fiat, aut in vis publicce, aut in visprivatae H 3 „ cri«  ( it8 ) ,j crimen incidat. Dejicit e? qui mandat. In t, maleficio ratihabitiu mandato omparatcur" Aid, Sande ad Leg. 60 ff. de R. J. 167. Dat hier te zekerer gaet, om dat deeze goedkeuring het gevolg ven de voorheen ge ■ manifesteerde denkwyze der Staeten , en van de toeftemming der byzondere Staetsleden , in dit ogenblik kenbaer ten opzicht van eenige Leden der Ridderfchap uit hunne daeden, vvaeruit het Confent ruim zoo veel kan worden opgemaekt, dan uit woorden: volgens Schrasf-cons. D. 1. C. 17 N. 42. 168. En van de drie Hoofdlieden, zoo verre niet expresfelyk gefchied, uit haer ftilzwygen , en de toelating, dat haere Burgers, als particuliere Leden der Chie , zich onder hun Oog, en met hunne kennisfe en begunstiging, ter hulpe der Steden Hattem en Elburg fpoeceden, hoedanig Jfi.'zwygciid Confent van even zoo veel kracht is als eene uitdrukkelykè vergunning- 169. Na dit alles had de Gedaegde voorzeker niet kunnen verwachten , dat de Staeten dezer Provincie, tegen deeze hunne goedkeuring aen , hunne ingezetenen zoudyn Lebben kunnen doen actión'eeréh, 170. En dat het gevoelen van tien Jonkers , die verklaerden , z;eh met de meerderheid van Ridd. enSted. niet te kunnen voegen, om dat dc goedkeuring van het gedrag der Ingezetenen dezer Provincie in de misfive aen de Staeten van Gelderland pofitief was. Zie Landd. ft- van 1786" 171. Dat (zegt hy) dit gevoelen van tien Jonkers, tegen een wettig genomen Refolutie zen Ier eenig Protest , immer zoude hebben kunnen worden in effect gebracht; 172.  C »9 ) 172. En dat over het tegengaen eener Refolutie, in eene andere Provincie met eene geringe meerderheid genomen tegen het gevoelen van veele Staetsleden, en het krachtigfte protest van tien Jonkers en drie Steden , behalven dan nog van indivjdueele Magiftraets perzonen in de andere Steden dier Provincie; voorts tegen het gevoelen van vier andere Provinciën, over de gronden der Unie, waeronderdie van Overysfel zich met zoo veel nadruk liet hooren; 173. Dat (herhaelt de Gedaegde) hy, een Ingezeten van Overysfel, over het tegengaen van zulk eene Refolutie, met goedkeu, ing van zyne Overheid gefchied, immer namens deeze zelve Overheid, zoude zyn vervolgd, en dus met den Dichter in verbaezing zoude hebkn moeten uitroepen! Qtnnia jam fient, fieri quae posfe negabam ! 174. Dan het geen integendeel den Gedaegden tot troost verftrekt, is dit: Dat, zoo 'er Referenten in deeze Provincie kunnen gevonden worden, die zich onpartydig genoeg achten , om zyn gedrag te kunnen beoordèelen , en ten zynen nadeele te moeten vonnisfen ; dat als dan het gevoelen en het gedrag der meerderheid van de Nederlandfche Provinciën , en zoo veele byzondere Staetsleden in de drie overigen, omtrent het waere vei Rand van de gronden der Unie, mede zal moeten worden veroordeeld, en een zoo gewichtig punt, zoo vaek gediscutieerd door de'grootfte Staersmannen, nu door twee Advocaeten , gewoonelyk meer der Statutaire rechten, dan het H 4 Statts.  ( 120 ) Staetsrecht kundig, zal moeten worden afgedaen en bepaeld. 175. Dan hoe zoude zich de Gedaegde over eene Condemnatie kunnen bekommeren, daer kundige Juristen nimmer uit bet oog zouden verliezen , dat , na beken.ie rechten , de daeden moeten worden beoordeeld en beftraft na den tyd, waerin dezelve begaen zyn. Dus leest men in Lege 1 pr. ff de poen: „ Quoties de dellcto qureritur, placuit eampoenam qucm fubire debere , „ quant Jujlineret, fi eo temporejentent iam esjètpas„ Jus, cum deliquisfet;" En dien ten gevolgede befcnuldigingen van den Fiscael zullen afgemeten worden na de tleerjchende gevoelens van dien tyd, waerin de Gedaegdp die daeden heeft Verricht; 176. Waeruit dan van zelf zal volgen, dat, zoo de Gedaegde door die Referenten al eens mocht gerekend worden te veel gedaen te hebben, dit nochthans niet als Rrafbaer zal kunnen worden geconfidereerd: 177. Immers is het in rechten al mede bekend, duod dd 'cta non coinmittuimir abscjue dolo. L- 1 pr. Cod. ad L:g. Corn. de Sic. L. 53 pr. D. de Jurt. L. 33 de inj. Carpz. rer. Crim. p. 3. Qj/aest. 14.3. n- 2. et Mattheus de Crim. in Prol. Cap. 1 N a. 178. Nu kan de Gedaegde voorzeker niet gezegd worden ter kwader trouw tegen de gro ïden der Unie te hebben gehandeld, daer zyn gedrag is gericht geweest naer het heerfchéride gevoelen, en de denkwyze van zyne Overheid, waer door hem zelf geen de minfte fchuid of onvoorzichtigheid kan worden te last gelegd, en niets dan Erreur zoude kunnen geiinputeerd worden.  (121) ï-79' De Regeering van Harde"wyk, die met de Staaten van Overj'sfel in dezelve po. litique gevoelens hadt geftaan omtrent het waere verftand der Unie, en daerop het gedrag hunner Burgeren in het uittrekken ter hulpe na Elburg hadt goedgekeurd; Deeze Stad, een Lid van dezelve Provinciale vergadering, in welke met de meerdtrheid, tegen haere Rem, tot geweld beflooten wierdt, is ook aen deeze hunne gevoelens als Richters getrouw gebleven , en heeft geene van hunner Burgeren daeden, door haer zeiven te voren goedgekeurd, nu van achteren tot een misdaed gerekend. 180. En hoe zoude dan de Gedaegde kunnen vooronderftellen, dat zyn gedrag, volgens het aveu van zyne Regeerende Overheid voortgefprooten uit een begrip van verplichtheid om de Stad Hattem op haer verzoek tegen den militairen arm te moeten befchermen, van achteren als ftraffchuldig zoude kunnen worden befchouwd, indien dat zyn geadvoueerd begrip nu al eens als Erroneus wierdt aengezien? Integendeel zal hy op alle deeze gronden dit gedeelte zyner defenfie dus vertrouwelyk, met Ovidius, mogen fluiten. Jlt bene ft quaeras fortunae crimen in Uk, Non Jcélus invenies : Nam quod fclus ertor habebatï igr. Nu gaet de Gedaegde tot het tweede deel zyner verdediging, name'yk zyn gehouden gedrag op den Predikftoel, over. 182. Men ziet hier wel een geheele reeks van zwaere befchuldigingen, door den Fiscael H 5 met  ( 122 ) met de donkerde verwen, by Eisch en Aenfpraek, afjemaeld, en voorgcfteld op eene wyze, die het meest gefchikt fcheen, om de aenltaende Heeren Referenten tegen den Gedaegde voorin te neemen: i8j. Doch gaet men, indachtig aen het bekende nenioinnocenserit,jiaccujasfefufficiat, eens onpartydig na de bewyzen, djor den Fiscael voor aile deeze befchu'digingen bygebivcht, za! het ras blijken, hoe ongegrond deeze zyn. 184. Alle deeze befchuldigingen berusten toch op gezegdens , welke de Gedaegde op den publiccjuen Predik/loei zoude gebruikt hebben, en waarin de Fiscael beweert, dat al dat misdadke, ten laste van den Gedaegden gebracht, zoude gelegen zyn. l ós- Hél fpreekt dus van zelf dat de Fiscael deeze gezegdens, ten genoegen rechtens, moet bewyzen; 18Ó. Vin weUe verplichting hy zich dan ook wel by Eisch en Aenfpraek Art. 45 fchynt te hebben willen kwyten , door zich op de Kondfclrippcn, daerby fub A en B. ove-gekgd, te beroepen; Doch hoe onvoldoende deeze daertpe zyn, zal uit het vervolg dezer fchriftuure bh ken, 187. En die z'.u 'e alreeds uit den Eisch en Aenfpraek , zelf by de eerfte Ieezing duidelyk geweest zyn , zoo de Fiscael, fa plaets van zich in het algemeen ten opzicht van ali^ die ge/.egdens, op de beide Kondfchappen te be;oeper; i 20-24. N. 8. Art. 4. N. 9. Art. 9 — 14, 20. N. 10. Art. 3—9,10, 11 en 13. N. 11. Art. 8,9' 10 en 11 '289. Waerin alle die Getuigen , of zonder op de gedaene vraegen te antwoorden , zich flechts refereeren tot hunne depofitie, ter inftantie van den Heer Landdrost afgegeeven, of verklaeren op de gedane vraegen niet te kunnen antwoor. den, of zich het gevraegde thans niet te kun. nen herinneren , of daer niet meer van te weeten , of onder zoortgelyke uitvluchten, met de  C 140 ') de daed weigeren, op de gedaene vraegen te antwoorden. 290. Die der mede nu vergelylttdebereidvaerdigheid der Getuigen , om over die zelve onderwerpen , waer over die vraegen rouleerden , ter inftantie van den Heer Landdrost tot bezwaer van den Gedaegden te antwoorden, zal zekerlyk hier door het Art. 279. geallegueerde , en dus met één de party digheid dezer Getuigen , op het duidelykst bewezen vinden. 291. Het is waer,- dat eenige dier Getuigen deeze weigering, om op de vraegen ven den Gedaegden te antwoorden, met een pretext van langheid van tyd, of van zwakheid van geheugen zoeken te coioreeren; 292. Dan die reguardeert, dat van de over- • gave van Hattem in September 1786 ongeveer anderhalf jaer; van den Biddag in 1787, en van het voorgevallene aen de Vaert ongeveer een jaer; en van den inmarsch der Pruisfifche troupes ongeveer een half jaer tot aen het afgeeven der Kondfchappen by Eisch en Aenfpraek fub A. en B , die eerst in February en Maert 1788 zyn afgehoord , verlopen waren, 293. En dat toen noch langheid van tyd, noch zwakheid van geheugen, de Getuigen beletteden , tegen den Gedaegden over gezegdens, omtrent die tyden door hem zullende zyn gebruikt, ter inftantie van den Heer Landdrost te deponeeren, 294. Zal in deeze pretexten zelve nieuwe blyken van partydigheid dezer Getuigen aantreffen. 295. Zoo als men nog eene andere rede, waer  ( Hl ) waerom aen de depofitien der Getuigen geen kracht van bewys kan gegeeven worden, daerin vinden kan; 296. Dat van die zelve gezegdens, welke zommige Getuigen ten laste van den Gedaegden brengen , 'anderen, fchoon mede ten tyde, toen die gezegdens zouden gebruikt zyn, onder het gehoor van den Gedaegden geweest zynde, moeten verklaeren, daervan niet te weeten , of die niet gehoord te hebben. Men zie de Kondfchap by Eisch en Aenfpraek fub ,A. Art. 5, 6, 8, 9, 11, 12, 13- En fub B. Art. 5 , 6, 8 14. 297. En dat dit zelfs plaets heeft ten opzicht van zodaenige aeneengefchakelde gezegdens en perioden , die door den Gedaegden , na de opgave van den Fiscael , in éénen adem , en in éénen zamenhang zouden gebruikt zyn; 298. Waer over men de een Getuige van dit , de andere van dat gedeelte hoort verklaeren , en de een hoort ontkennen gehoord te hebben , dat de andere verklaert door den Gedaegden gezegd te zullen zyn: Men zie maer fub A'by Eisch en Aenfpraek, Art. 10 en 13. en fub. B. Art. 6 en 10; 299. Het geen men niet wel aen eene andere reden, a's aen eene der twee volgenden, zal kunnen toefebryven; te weeten: of dat de Gedaegde de ten zynen laste gebrachte gezegdens wezenlyk niet gebruikt heeft; of dat in die Getuigen , welke verklaeren die niet gehoord te hebben of te weeten , eene genoegzame aendacht onder het gehoor van den Gedaegden , of een voldoend geheugen , om wel te kunnen onthouden, ontbrooken heeft. 300.  C 142 ) 300. Men kieze van deeze redenen, welke men wil ,• zy zal altyd al weder doen blyken, dat aen de depofitien van Party's Getuigen met geen gerustheid eenige kracht van bewys kan gegeeven worden; 301. Vooral zoo men opmerkt: dat het byvoegen of aflaeten , het verwisfelen, ja het verplaetzen zelf van één enkel woord, dikwerf een gezegde geheel verandert, en dat de betekenis van een gebruikt gezegde dikwerf ook alleen van den zamenhang, waerin het voorkwam, afhangt. 302. Men voege nu hier nog by , dat byna alle de Getuigen van Party (men zie de Kondschappen fub A. en B.) zich doorgaens behelpen , met op de gedaene vraagen te antwoorden , dit dus of a/zoo gehoord te hebben , zonder te verklaeren , wat zy eigenlyk gehoord hebben ; direct ftrydig tegen het Landrecht. 1 D. Tit. 13 Art. 14; 303. Waerin met zoo veel woorden verboden •wordt, by het afhooren der Getuigen te fchryven, den tweeden en derden Artieul waer te zyn , zonder verhael; wat de Getuige verklaert waer te zyn. NB- by poene, dat anders zoodane depofitie voor nul en van onwaerde gehouden zal worden'. 304. Welke zoo duidelyke dispofitie Landrechtens , waervan de nuttigheid, ja volftrekte noodzakelykheid , vooral in Kondfchappen over onderwerpen van aert als de onderhavige, een ieder in het oog fpringt, de Gedaegde by deezen op het nadrukkelykst reclameert; 305. En was dezelve gevolgd ; de Kondfchappen van party zouden nog meerer blyken hebben opgeleverd, hoe weinig de Ge-  ( 143 ) Getuigen in de opgave van de gezegdens, die door den Gedaegden zouden gebruikt zyn, onderling overeenkomen: 306. Waervan men echter by Eisch en Aenfpraek fub A. Art. i3,en fub B. Art. * te 3»4'. En dat ook die ftimarsdi der Pruisfifcie troupes buiten bcwill.ging, en teaerZ 3^. De Gedaegde meent dan ook zich, daer-  daerom , van eenige verdere yerdeediging over die pretenfe gezegdens , immers zoo lang de Fiscael niet nader zal hebben opgegeeven , wat hy daerin misdadig keurt, te moeten onthouden, 366. En zal zich dus nog maer alleen ophouden met de bejegening van de vyf volgende , hem ten laste gelegde Pointen, die hy , na aenleiding van den 27ften en twee volgende Articifen van den Eisch en Aenfpraek , als Hoofdbefchuldigingen , uit zvne pretenfe gezegdens getrokken, meent te moeten aenmerken ; te weeten : dat hy in Godlooze en vuilaertige lastertael zoude hebben uitgefpat, 10. Ten opzicht van den Heer Erfftadhouder; 20. Van de Staeten van Gelderland; 30. Van 's Lands militie ; 40. Dat hy zyne Gemeinte met bedreigingen van bet eeuwig oordeel tot oproer en publieq geweld zoude hebben opgehitst; En 50. Dat hy de zelve zoude hebben aengezet, om haere 'mede Ingezetenen , die zich itil hielden, met wortel en tak uit te roejen. 367. Wat nu het eerste betreft: Zoude de lastertael, waerin de Gedaegde zich tegen den Heer Erfftadhouder zoude hebben uitgelaeten , zoo verre men uit het gepofeerde by Eisch en Aenfpraek kan opmaeken, hier in beftaen hebben; 368. Dat hy den Heer Erfftadhouder twee reizen, ééns op den grooten Biddag van 1787, en ééns kort voor den Inmarsch der Pruisfifche troupes , eenen Dwingeland zoude genoemd hebben; <\6q. Dat hy hem al mede op den grooten ' K 3 Bid-  C 154 ) Biddag ten laste zoude gelegd hebben, dat hy zyn Lighaem opvulde met perken drank, en een vriend was van vreemde vrouwen, en wat daer meer by Eisch en Aenfpraek Art. 30 is bygevoegd; 370. Dan eindelyk: dat hy kort na de flag aen de Vaert hem als die medebewerker was van alle de rampen, die Nederland troffen, zoude hebben uitgefchilderd: 371. Welk een en ander de Fiscael met de , door hem geappliceerde , Kondfchappen zoekt te bewyzen. 37 a. De Gedaegde zal thans by deeze en de vier volgende befchuldigingen niet herhaelen , het geen hy hier vóór beeft aengedrongen, tot betoog van de ongeloofwaerdigheid van party's Getuigen b en dus mede van de onmogelykheid , om door gemelde Kondfchappen deeze of eenige andere befchuldiging te probeeren; 373. Doch , onder inhaefie van hetzelve, en onder uitdrukkelyk protest van de Geloofwaerdigheid van geen der Getuigen te willen hebben geadvoueerd, daerop aenmerken , 374. Dat het hem zeer verwondert, dat de Fiscael hem te teste durft leggen op den grooten Biddag van 17S7. in de art. 30 van Eisch en Aenfpraek opgegeevene periode , bet woord Dwingeland gebruikt te hebben; ' 375. Daer in de vraegen der beide Kondfchappen fub A- en B , over die periode gedaen, dit woord niet eens voorkomt, en geen van alle de Getuigen 'er op dien Artieul iets van verklaert, men zie Art. 6; 376. Zoo als ook flechts een édnig Getuige , en wel Jan ter Beek , in die beide Kond-  ( 155 ) Kondfchappen Art. 12 ftelHg verklaert, dat dit woord door den Gedaegden kort voor den inmarsch der Pruishïche troupes zoude gebezigd zyn; welke zelve Getuige dan nog by Reoroductie fub N. 7 Art. 17. het toen door den Gedaegde gezegde zullende opgeeven, van het gebruik van dit woord in het geheel geen gewag maekt. 377. Men werpe (hetgeen de Gedaegde eens vooral, ook voor 't vervolg, wil hebben aeneemerkt, daer hy het onnodig acht , dit by elk point te herhaelen) hier niet tegen, dat door den een of anderen Getuige op de gedaene vraeg , waerin dit woord voorkomt, geantwoord is , den voornoemen inhoud gehoord te hebben, of iets diergelyks verklaerd is; dewyl het onvoldoende hiervan te voren breedvoerig is aen getoond , 't geen van te meerer toepasfmg in deezen is, daer het zoo notoir op één enkel woord aenkomt: o78 Waerby men nog moet reflecteeren , dat volgens party's Getuige, Lambert van Apeldoorn, by reproductie fub N. 8 Art. 17, de Gedaegde flechts zoude gezegd hebben: Heere ! heeft nu al reeds een vreemd mogenheid zy. nen voet op onzen bodem gezet; hetgeen niet alleen zeer verfchilt van het door den fiscael voorgewende gezegde; namelyk: Dat, daer de Dwingeland zich nu bediend hadt van een vreemde machtige nabuur, maer zelf het gebruik van het woord dwingeland uitfluit. 370 En wat dan nu die uitdrukkingen betreft,'welke de Fiscael Art. 30. opgeeft, door den Gedaegden te zullen gebruikt zyn ; als: Van 't dagelyks opvullen van zyn Ligchaem- met Herken drank, en die, welke daer meer voor1 ko-  C 156- ) Jcomen: zyn 'er van alle party's Getuigen fub A. en B. maer twee, die daer van iets ftelh'gs verklaeren, te weeten L. van Apeldoorn en Evert Smit, welke dan nog ieder over een geheel verfchillende uitdrukking deponeeren, en dus niet eens voor contestes kunnen gehouden worden. - 380. En geen beter bewys is 'er ook door den iMscael geproduceerd van de uitdrukking: „met die eenen, die ze aen haer hoofd hadden" by Aenfpraek Art. 38 ten laste van den Gedaegden gebracht, 38 r. Waerop de Fiscael de befchuldiging, dat de Gedaegde den Heer Erfftadhouder ah een medewerker van alle de rampen van Nederland zoude hebben opgegeeven , alleen fchynt te gronden: zie Eisch en Aenfpraek, Art. 58. 382. Daer onder de Getuigen van partv fub A. en B. al weder flechts één éé uge Getuige, en wel Juffer Heiman, is, die daervan iets ftelhgs verklaert: zie Art. 14. 383. Uit welk geavanceerde alleen gênoegzaem zoude conftveren , hoe zeer de Fiscael in het bewys van alle die gezegdens, in welke hy de lastertael tegen den Heer Erfftadhouder gezocht heeft , te kort is gefchooten ; 384. Al was het niet, dat tegen de aen Gevoerde Getuigen en derzelver geloofwaerdteheid alle die redenen ftreeden, welke de Gedaegde hier vóór daer tegen heeft aengevoerd en beweezen,- 385. Doch welke hy hier niet zal herhaelen , verzoekende de Referenten , die by elk dier pretenfe gezegdens, en de daer voor by- ge-  ( 157 ) gebrachte Getuigen, voor herhaeld te willen houden, en die zelf daerop te apphceeren; 386. Zoo als ook op de voorgewende gezegdens, in de vier volgende befchuldigingen bedoeld , en de daer voor geavanceerde Getuigen : 387. Moetende de Gedaegde nu nog ten opzicht van deeze nu behandelde befchuldiging aenmerken , dat, zoo al alle die gezegdens , waerin de Fiscael de lastertael tegen den Heer Erfftadhouder heeft willen ftellen, ten genoegen rechtens beweezcn waren; 388. Het dan nog niet zoude conlteeren , dat de Heer Erfftadhouder met die gezegdens bedoeld was ; daer zelf geen van party'8 betuigen verklaert j dat de Gedaegde by een dier gezegdens den naem van den Erfftadhouder zoude gebruikt hebben, • „ 080 En het dus eene geheel willekeunge asfumtie , van den Fiscael alleen aengenomen om'den Gedaegden te bezwaeren, zyn zoude, dat door die pretenfe gezegdens den Heer Erfftadhouder zoude bedoeld zyn. 000 DeFbcael, dit zelf gevoelende, zoekt zich1 wel by Eisch en Aenfpraek Art. 58 en tg hier mede te behelpen , dat uit den zamenhang, waerin die gezegdens voorkomen, cn uit' het geen van den Gedaegden volgens de 12. Art- der Kondfchappen lub A. en B. van de hulp van eenen machtigen nabuur zoude gezegd zyn , duidelyk geblyken zoude , dat de stadhouder door die gezegdens beoogd was; , , 391 Doch, wat dit voorgewende bewys uit den zamenhang betreft: zal dit voorzeker niemant daerin , voor zoo verre die zamenhang  { '58 ) hang uit de depofitien der Getuigen nog eenigzins mocht zyn op te maeken, kunnen vinden. 392. En wie gevoelt ook niet, hoe gevaerlyk het zyn zoude, in eene Crimineele proceduure zulk eene beöoging alleen te willen bewyzen uit den zamenhang van eene Predicatie, zoo verre die door eenige Toehoorderen onthouden of opgegeeven mocht zyn ? 393. Zynde het daer en boven buiten alle bedenkelykhtid, dat, om zulk een bewys uit den zamenhang te kunnen opmaeken , het vooral nodig is, woordelyk iemands gezegde te weeten; 394- Om dat de minste verandering of verzetting , de uitlaeting of byvoeging van één enkel woord, zeer dikwerf, in den zamenhang eener reden, eene zeer gewichtige verandering kan geeven: 395. Waer door dan ook het hier vóór Art. 195. feqq. betoogde, over de noodzakelykhcid eener woordelyke opgave, in deezen nog van te meerer applicatie is, 396. En dus ook te eerder het geheele bewys uit die voorgewende zamenhang vervallen moet; 397. Daer (gelyk wy Art. 222 zagen,)'er geene de minste zekerheid is , dat de Getuigen zich aen eene woordelyke opgave zouden hebben willen verbinden , en het tegenovergeftelde zelf van veele Getuigen, en ten opzicht van veele gezegdens , en daeronder zelf dezulke , waerin de Fiscael de lastertael tegen den Heer Erfftadhouder gezocht heeft, uitdrukkelyk confteert. Zie hier voor Art. 214 en de daer aengehaelde Kondfchappen. 398.  ( 159 ) 398. En wat het bewys, uit het geen de Gedaegde van de hulpe van een vreemd nabuur zoude gezegd hebben , aengaet, zoo behoeft men den 12. Artieul der beide Kondfchappen, waerop de Fiscael zich beroept , maer in te zien , en daer mede het hier voor pasiim betoogde te vergelyken, om overtuigd te worden; 399. Dat het even min beweezen is , dat de "Gedaegde dit gezegde zoude gebruikt hebben, als het (zie Art 374) geprobeerd is, dat hy het woord Dwingeland by die gelegenheid zoude gebezigd hebben : 400 Waer door dus het bewys uit dat voorgewende gezegde over die hulp van eenen Vreemden nabuur geheel vervalt. 401. Behalven dat dit gezegde, zoo als de Fiscael het by Eisch en Aenfpraek Art. 43 en feqq. opgeeft , en dus ook het gebruik van het woord Dwingeland , al eens vooronderfteld zynde, door dit woord de Heer Erfftadhouder niet eens zoude kunnen bedoeld zyn ,• ten zy men vooronderftellen wilde, dat die Vorst die geene ware, welke die vreemde troupes, tegen den zin en wil van den Sou. verain, den Lande hadt doen inrukken. Het geen de Fiscael zekerlyk niet zal willen beweeren. 402. Waermede dan de gronden,' op welke de Fiscael den Gedaegden wegens lastering tegen den Heer Erfftadhouder befchuldigd heeft, vervallende ; zal het niet nodig zyn te inquireeren , of de gezegdens, waerin die lastering zoude gelegen zyn, al eens beweezen zynde , de Gedaegde z;ch daer door wel eens aen- de misdaed van gekwetste Ma- jes-  C 160 ) jesteit gelyk men tegen zyds beweert, zou. ae hebben fchuldig gemaekt: 403. Waervan de affirmative te bewvzen, den Fiscael niet zeer gemaldyk zoude val- 404. Zoo als het hem ook zeer difficiel zyn zoude , om te betoogen ; dat, zoo de Gedaegde, een Overysfelsch Ingezeten, zich al eens op eenen Overysfelfchen Predikftoei, in net een of ander lasterlyk gezegde tegens de neeren Staeten van Gelderland mocht hebben uitgelaten , dezelve zich daar door aan de misdaad van Oproer en Seditie, of van gekwetste ■Majesteit, welke men hem te laste legt, zoude nebben kunnen fchuldig maeken , waerover m het eerste gedeelte van dit antwoord meer ïs aengevoerd; 405. AI waerom de Gedaegde hier maer aJieen op de Kondfchappen zal aenmerken, 406 Dat dit lasterlyk gezegde door den fiscael ook al weder niet be weezen is. 4°7- Hetzelve zoude toch, zoo het fchynt, hierin hebben moeten beftaen , dat de Gedaegdede Gelderfche Overheden den naem van Jieerschzuchtige zoude gegeeven hebben. 4°8. Nu is 'er onder alle de Getuigen van den Fiscael by Eisch en Aenfpraek fub A. en B. Art. 10 maer een , en wel Evert §,m" V?16 ftdlig verk,aert» dat Gedaegde de GelderJche Overheden heerschzuchtige genoemd heeft; die dan nog by reproductie fub JN. 9. Art. 11 moet avoueeren, dat hy niet met zekerheid weet , of de Gedaegde wel iemant bepaeldelyk genoemd heeft. 409. Men voege hier nog by, dat het woord van Heerschzugt niet noodzakelyk in eenen  C I6-I ) eenen kwaeden zin moet, maer ook wel in eenen goeden , ten minsten in eenen onverfcbitligèn, zin kan worden opgevat, en het dus ook nog zoude moeten blyken, dat de Gedaegde juist hetzelve in den flechtften zin hadt willen gebruiken 410. En zoo men al eens vooronderftelde; dat de Gedaegde aen de Staeten van Gelderland eene ongeoorloofde Heerschzucht hadt toegefchreeven, zoude hy dan daerdoor wel eens eenige ftraf baere misdaed begaen hebben ? 411. Hy zoude toch dan niet anders gezegd hebben, als dat zich dezelve van verkeerde of te fterke middelen , om hun gezag te vesti. gen, of uic te breiden, bedienden: 412. En hier mede zoude hy zekerlyk niets anders gezegd hebben, als het geen door veele Leden van de Regeering, door de Staeten van andere Provinciën, ja, door den Souverain van deeze Provincie zelf dikwerf gezegd was. Zie hier voor. 413. Zoude nu een Predicant, die op zulk een voetfpoor hetzelve nareedde , hierdoor wel RrafLaar kunnen worden ? 414. En zoude dit te willen beweeren niet alleröngegrondst zyn; daer het uit de oir.ftandighcden van dien tyd, en uit de overige toen genomen Refolutiën duidelyk is, 415. Dat de aenleidende oorzaek en de rede; waerom Ridderfchap en Steden, op den 16 September 1786 den Predicanten gelast hebben , den algoeden God te bidden , dat het gevaer voor akelige toneelen afgekeerd, eri iSB. de aenleg daertoe verydeld moge worde ; alleen te zoeken was in het geen, even e voren, in de Provincie van Gelderland op L or-  ( 16* ) -order van de Stae.en dier Provincie gebeurd was? 416. Het derde hier voor gemelde point van befchuldiging, dat de Gedaegde zich ook in lastertael zoude hebben uitgelaeten tegen 's Lands Militie, verdient nauwelyks eenige bejegening. 417. Die Militie zoude toch, volgens Eisch en Aaenfpraek art. 33 , die geene geweest zijn, welke in September 1786' Hattem hadt ingenomen, welke de Gedaegde volgens gemelde 33 art. zoude genoemd hebben Moordenaars en Bloedzuigers: 418. Van het gebruik van welke woorden echter geen één van Party's Getuigen by Eisch en Aenfpraek fub A. en B. iets ftelligs verklaert ; als alleen Mevrouw van Guericke, die dan nog niet eens durft bepaelen, welk van die beide woorden door den Gedaegden zouden gebruikt zyn', 419. Terwyl daer en boven geen een eenige dier Getuigen durft deponeeren , dat de Gedaegde die Militie genoemd heeft (men zie mier dezelve Kondfchappen Art. 10) zoo dat het zeker is, dat dit pretenfe gezegde al weder niet beweezen is. 420. Doch het was eens zoo: De Gedaegde hadt dit Krygsvolk eens met den naem van Moordenaeren of Bloedzuigers beftempeid, zoude hy dan daerin zoo veel misdaen hebben? 421. Het gedrag, door die Militie gehouden, toen dezelve binnen Hattem gerukt was, heeft de ongevoeligfte harten zelf met medelyden over die rampzalige Stad vervuld; de geheele Republiek, ja, Europa zelf heeft ver- baesd  C 1*3 ) baesd geflaen over de Plunderingen, de Roveryën en Mishandelingen der Ingezetenen, door dit volk gepleegd; 42a- De Souverain dezer Provincie zelf heeft daerover zijne verontwaerdiging niec willen verbergen; Zie Landd. St. van dien tyd, P- 37- 433. De Magiftraet der Stad Zwolle was over dit geweld, in haere Nabuurfchap, door 's Lands Krygsvolk gepleegd , zoodanig getroffen , dat zy daer over beëedigde informatiën heeft ingewonnen; 424. Welke , met den druk gemeen gemaekt, een ieder moeten overtuigen, dat het gedrag dier Militie hier. vóór niet te ongunstig befchreeven is. 425. Hadt nu de Gedaegde over dit gedrag zyne verontwaardiging met fterke uitdrukkingen te kennen gegeeven; hadt hy het gedrag dier Militie al eens als dat van Moordenaeren en Bloedzuigers afgefchilderd , 426. Zoude zekerlyk geen onpartydige, al mocht hy de eerfte uitdrukking, als niet letterlyk waer, een weinig te fterk achten,daerin een Rrafbaere misdaed vinden, 427. lin niemant zoude zekerlyk hebben kunnen vermoeden , dit' de Gedaegde over zulk een gezegde, ten laste van zulk baldadig Krygsvolk gebruikt, immer zoude worden aengeklaegd wegens oproer en feditie, of wegens gekwetfte Majefteit, waer over hy echter in dezen befchuldigd wordt. 428. Het vierde point van befchuldiging is : dat de Gedaegde zyne Gemeente met bedreigingen van het eeuwig Oordcel tot oproer en publicq geweld zoude hebben opgehitst: L 2 Hier-  C 164 ) Hieromtrent behoeft de Gedaegde geene de minfte wederlegging te doen , als zynde voor deeze valfche befchuldiging van den Fiscael in de geheele Proceduure geen fchyn van bewys 429- Hy zonde dus hiervan ook geen gewag gemaebt hebben, was het niet, om deeze aenmerking te m eken : dat elk onpartydige zien kan, hoe zeer de Fiscael zich in zynen geheelen Eisch en Aenfpraek toegelegd heeft, om den Gedaegden op het hatelijkst voor te ftellen ; door hem zelf misdaeden te last te leggen , die alleen in het brein van den Fiscael te zoeken zyn , en waervoor dezelve noch fchyn noch fchaduw van bewys heeft weeten by te brengen. Na deeze remarque zal de Gedaegde 430. Het laetfte point behandelen, waerin de Fiscael de gemelde misdaeden heeft willen vinden : dat namelyk de Gedaegde zyne Gemeente zoude hebben aengezet, haere Mede-Ingezetenen , die zich ftil hielden, met wortel en tak uit te roeijen. 431- De Gedaegde merkt aen, dat, deeze befchuldiging zekerlyk ziende op het voorgewende gezegde van den Gedaegden in dc Eisch en Aenfpraek , art. 30 opgegeeven : Dat die zoogenaemde ftillen in den Lande met wortel en tak mochten worden uitgeroeid: 43a. De Fiscael in zyne Kondfchappen fub A. en B- al weder geene ftelhge verklaering heeft kunnen bybrengen, als alleen fub A. van de Freule van H igenvoorde , en Mevrouw van Guericke, die echter nog niet eens woordelyk overeenfteramen. Zie Art 13 fub A ; 433 Hebbende de Gedaegde geoordeeld, hier,  C 165 ) hier j van de depofitie van Mevrouw de Brauw geen gewag te moeten maeken, om het geen hy daer over, hier voor art. oio, gereflecteerd heeft; 434. Door welke Getuige voorzeker- niemant, die al het hier voor gededuceerde, inzonderheid ook het geavanceerde art. 270. feqq, dat hier van eene fpeciale toepasfmg is, zich erinnert; zal willen beweeren dat dit gezegde beweezen is: 435- En zulks te minder, daer het uit de depofitie van J. ter Beek, by Eisch en Aenfpaek fub B. Art. 13, die daer een geheel ander gezegde opgeeft, blykt, hoe weinig zich party's Getuigen, over het geen de Gedaegde werkelyk zoude gezegd hebben, confteeren. 436. Waerby de Gedaegde nog moetreflecteeren: 10. Dat, zoo hy de uitdrukking: van zoogenaemde ftillen in den Lande: gebruikt hadt , de Fiscael daeraen eene geheel verkeerde uitlegging gegeeven hadt Vid. L. C. En 20. dat, al hadt de Gezegde zich eens werkelyk van alle die woorden, welke de Fiscael hem ten last legt, in het gebed bediend , dezelve dan nog niet tot zyne Toehoorderen, maer tot het Opperweezen zouden zyn gericht geweest , 437. En dac dezelve dus ook geene aenhitzing en opftooking der Gemeente , om zelf die zoogenaemde ftillen in den Lande uit te roeijen, maer eene zeer liefdelooze bede van den Hemel tegen dezelve zoude behelst hebben, 438. Welke wel elk Christen, ja, elk mensch , hoe verfoeijelyk hy ook het gedrag L 3 van  C 166 ) van die zoogenaemde ftillen in den Lande, we'ke door den Gedaegden (vid. art. 272 hier voor) zouden bedoeld zyn, mocht oordeelen; 439. Echter als ftrydig met de plichten der menfchelykbeid en den zachten Geest van het Christendom, zoude moeten afkeuren, doch waerin de Rechtskundige noch de misdaed van Oproer of feditie, noch die van gekwetfte Majefteit zoude vinden. 440. Doch het lust den Gedaegden niet, zich hoger op te houden met de verdediging over een hem acngetygd gebed , welks ongerymdheid en liefdeloosheid zelf de befchuldiging te onwaerf.hynelyker maekt , en ieder onzydige beletten moet, daer aen eenig geloof te geeven. 44.1, De Gedaegde kan echter niet nalaeten uit deeze beiehuldiging van nieuws gelegenheid te neemen, om te doen zien, hoe noodzakelyk het in deezen zy, zyne eigene woorden naauwkeurig op te geeven. 442. Men ftelie toch eens, dat de Gedaegde, in plaets .van het door den Fiscael voorgewende, gebeden hadt: Dat de vooroordeelen van die zoogenaemde ftillen in den Lande met wortel en tak mochten worden uitgeroeid: 443. Welk een gering onderfcheid in woorden , doch welk een groot onderfcheid in de zaek zelf zoude hierdoor niet ontftaen ? 444. En zoo men eens wilde vooronderftellen; dat de Gedaegde de uitdrukking: v» D'ailleurs , etre coupable par inten„ tion , ou par i'evenement, font deur cho„ fes bien differentes ; et ceux, qui confon„ dent fes cas , et foutiennent, que la justi„ ce doit toujours etre active, puisque tous „ les coupables doivent etre punis , prou„ vent , q'u'ils n'ont jamais reflechi fur le „ büt, pour Iequel on a inftituée la justice." 45d.  C 169 ) - 456. Hier mede heeft de Gedaegde dus zyne defenfie ten einde gebracht, en hem blyft geene de minste twyffel over , of hy heeft zyn gedrag van-alle befchuldigingen volkomen gezuiverd. 457. Indien deeze Schriftuure niet zoo verre was uitgelopen, zoude de Gedaegde gaern alles kortelyk hebben gerecapituleerd, om zyne verantwoording in een klein beftek onder het oog des Richters te ftellen, 458. Dat zyne onfchuld met eenen opflag zoude hebben vertoond: 458a. Doch zal dit nu voor de Heeren Referenten zelf moeten overlaeten. 459. Echter kan de Gedaegde zich niet difpenfeeren nog met één woord op te merken , hoe de Fiscael met het neemen van zynen Eisch tot lyfstraffe &c: de gemanifesteerde denkwyze zyner hooge Heeren Principaelen merkelyk heeft overfchreeden. 460. Boven is reeds aengemerkt, dat het voorneemen der Heeren Staeten alleen was , om tegen de hoofdbeleiders te doen procedeeren , en dat dus alleen by fub en obreptie door den Fiscael tegen hem GedaegJe wordt geageerd. 461. Maer al hadt de Gedaegde a! eens eenige fchuld als Hoofdbeleider, hoe ftrookte dusdanige Eisch dan nog met de verklaering van die Heeren Edelen , welker Systhema thans kennelyk is aengenomen , gedaen ter Staetsvergadering op den 23 October 1786: „ Dat de ongelukkige omfiandigheden van „ die tyden, in cas van fchuld der Ingezete5, nen , die na Hattem waren uitgetrokken, j, als geen geringe reden van aendrang tot L 5 „ voor-  C 170 ) „ X'oorkoming van alle onaengenaeme en tiadelige gevolgen voor dezelve zouden kun„ nen worden geallegueerd." Zie Landd. ft. van dien tyd ? 462. En wat de uitdrukkingen betreffen , die de Gedaegde op den Predikftoei zoude hebben gebruikt , hier omtrent hadt de Fiscael een voorfchrift van Ridd. en St. in hoogst derzelver Refolutie van den 29 September 1787, waerby geen Corporeele ftraf, noch Bannisfement of iets diergelyks , maer eene fuspenfie van Traczement tegen dusdane predikwyze , als hem Gedaegden , fchoon te onrecht, wordt te laste gelegd, is geftatueerd : Landd: fi: van 1787 p. 448. 463. Is derhalven de Fiscael , als gevolmachtigde , de duidelyke intentie van zyne hooge Conftituenten , waerna hy zyne qualificatie hadt af te meeten , zoo notoir en zoo verre te buiten gegaen, 464. Zoo mag de Gedaegde zich vleijen, dat de toekomftige Referenten dit niet ongemerkt zullen pasfeeren. 465. En daer volgens het gemeen begrip eene dergelyke Crimineele daging en Lyfftraffelyke Eisch reeds infameert, en altyd eenen Gedaegden , en zyne nabeftaenden ontrust, hoe zuiver en blank het geweten ook is; 466. Zoo mag de Gedaegde dan ook vertrouwen, dat de Fiscael dit zyn Exces voorzeker met de betaeling van alle de kosten zal moeten boeten. 467. En het is op alle deeze gronden dat hy Gedaegde exdictis et, fi necesfe, dicendis, onder herhaelde imploratie van alle beneficiën en indulten rechtens, die eenen cri-  C W ) crimineel vervolgden maer eenigzins kunnen te Rade komen, en inzonderheid van het nobilisfimum judicis officium in omisfis fupplendis omni meliori modo, zal contra concludeeren, Dat de Aenlegger zal worden verftaen in zynen genomen Eisch en Conclufie niet te zyn ontfankelyk , en dat de Gedaegde daervan zal worden geabfolveerd , met Condemnatie van den Aenlegger in alle de kosten. ofte &c: ' W. L. VAN WARMELO. VRAEG  Copia. C 172 ) No. 1. VRAEG ARTICULEN, Om daerop, ter inftantie van den Praedicant van Wyhe W. L. van Warmelo, na voorgegaene wettige Citatie en erinnering van de zwaere ftraffe des meineeds , by form van Reproductie , onder voorbehoud van alle gedienftige reproches, zoo tegen den perzoon, als tegen de gezegdens van Getuige, 1 , gerichtelyk onder Eede te ver- hooren Mevrouw van Hagenvoorde. 1. Ouderdom en Verwandfchap? Getuige meent, in de zestig jaer oud,en niet verwand te zyn. 2. Vrouw Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand gedeponeerd hebbende over den Praedicant van Warmelo , Producent in deezen , en wel in de eerste plaets, dat gewoon was by hem Producent te kerk te gaen , zal als nu nader verklaeren, of Getuige niet flechts nu en dan, en zeer zeldzaem by den Producent te kerk is geweest, en of geduurende zynen zeven -jaerigen dienst wel vyf- entwintig mael by den Producent te kerk zoude geweest zyn? Getuige zegt, wel niet ftiptelyk de kerk gefrequenteerd te hebben, doch vermeend, ze-  ( 173 ) zeker te weeten, wel 25 mael den Praedicant Warmelo gehoord te hebben. 3. Weet vrouw Getuige dan wel volkomen zeker, dat zy even na de overgave van Hattem by den Producent te kerk geweest is , en dat deeze toen zoude gezegd hebben : Dat die geene, die Hattem hadden zoeken te verdeedigen , het fchhterende canon over het hoofd'was gegaen, en dat zy voor de overmacht hadden moeien bukken: En kan vrouw Getuige ftellig verklaeren , deeze woorden ter dier tyd uit den mond van den Praedicant van Warmelo van den Predikftoei gehoord te hebben ; of is vrouw Getuige by nadenken onzeker , of zy deeze woorden elders , of van anderen gehoord heeft, dat die Predicant dezelve zoude gezegd hebben? Getuige zegt , het gevraegde in deezen Artieul haer niet te kunnen recolligeeren. 4. Indien vrouw Getuige al nog mocht - zeggen , dat zy zulks toen van den Praedicant van Warmelo op den Predikftoei gehoord hadt, zal zy nader verklaeren, of zy die woorden; dat die geene , die Hattem hadden zoeken te verdeedigen , het fchitterende Canon over het hoofd was gegaen, en dat zy yoor de Overmacht hadden moeten bukken : juist zoo gehoord heeft dan Hechts iets, dergelyke zin hebbende? 5. En zoo vrouw Getuige zegt iets, dergelyken zin hebbende, zal zy dien zin hebben  C 174 > ben op te geeven, zoo als zy die onthouden heeft? Getuige zegt, hier verders niet op te kunnen antwoorden. 6. Voorts door vrouw Getuige zynde verklaerd, dat de Producent ter dier zeiver tyd zoude gebeden hebben, dat de pykn op Jiaeren kop mochten wederkeeren, zal de vrouw Getuige nu zeggen, of zy zeker weet, dit van den Producent op den Predikftoei, en niet van anderen gehoord te hebben? Getuige zegt, dit haer niet meer te kunnen recolligeeren. 7. En indien zy verklaerd, dit van den Predicant gehoord te hebben, zal zy moeten deponeeren, op 'welken kop de Praedicant gebeden beeft, dat die pykn mochten wederkeeren ? Getuige verklaerd, dit niet te kunnen doen. 8. De vrouw Getuige verder verklaerd hebbende, ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand, van Gezegdens van den Producent over die de wapens niet op. vatten , of ftillen in den Lande ; zal zich nu recolligeeren , of het gebed omtrent deeze ook in diervoegen geweest is : Opent de oogen van alle de Ingezetenen van Nederland, dat zy gezamelyk alle de plichten betrachten, die de Maetfchappy van hen afvordert , en die middelen aengrypen , die uwe voorzienigheid ons aen de hand geeft , om ons Va-  ( VS ) derland hy de zegeningen en voorrechten, door on' ze voorouders zoo duur verkregen , te bevestigen, en dat wy die moedwillig verzuimende en verwaerloozende, ons zeiven niet alleen een tydelyk, maer ook een eeuwig verderf berokkenen? 9. Of indien de vrouw Getuige mocht zeggen, dat in diervoegen niet door den Praedicant gefprooken is, zal zy opgeeven, hoe dan door hem gefprooken is? 10. De vrouw Getuige eindelyk nog gedeponeerd hebbende voor den Heer Landdrost , dat de Predicant even voor de komst der Pruisfifche troupes in deeze Provincie zoude gebeden hebben over een machtige nabuur , die ook tot onze Grenspaelen zoude naderen , zal daerover nader verklaeren, of zy op haeren Eed kan zeggen, van den Producent zeiven op den Predikftoei daervan te hebben hooren fpreeken, en zelf toen den Predikdienst te hebben bygewoond , dan of zy ook in twyffel is, of zy dit zomtyds van anderen heeft gehoord? 11. En indien vrouw Getuige zegt, hier van zelf te hebben gehoord in de kerk; zal zy opgeeven , wat de Praedicant daerover dan gebeden heeft? Getuige verklaert, haer dit mede niet te kunnen erinneren. Op gedaene Citatie is gecompareerd Mevrouw van Hagcnvoorde, welke onder folemneelen Eede op het formulier als na Land.  ( 176 ) Landrechte , en na erinnering van de zwaere ftraffe des meineeds, op ieder artieul heeft gedeponeert, zoo als tegen dezelve ftaet getekent. Coram Verwr. Scholtus, DWARS. TDr. L. H. PRUIMERS* Keurnoten. \ en [h. vervoorde. Actutn Wyhe den 9 November 1789. In fidem (get) Wm. Arn. DWARS. Verw. Scholtus. VRAEG  ( 177 ) No. 2. VRAEG ARTICULEN; Om daerop , ter inftantie van den Praedicant van Wyhe W. L. van Warmelo, na voorgaende wettige citatie , ert erinnering van de zwaere ftraffe des meineeds , onder voorbehoud van alle gedienstige reprochcs tegen den Perzoon en de gezegdens van Getuige, by Reproductie onder eede gerichte, lyk te verhooren Frellen Henriette van Hagenvoorde. 1. Ouderdom, en Verwandfchap van Getuige ? Getuige zegt, een-en-dertig jaeren oud, en aen den Producent niet verwand te z^n. 2. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand hebbende gedeponeerd, dat zy door den Producent op den Predikftoei zoude hebben hooren zeggen: — Dat die de wapens niet opvatteden , zich zeiven een eeuwig oordeel berokkenden , en dat die zogenoemde ftillen in den Lande met wortel en tak mochten worden uitgeroeid', zal als nu op haeren plechtigen eed nader verklaeren, of zy kan zeggen, den Producent deeze woorden juist zoo te hebben hooren fpreeken over het opvatten der wapenen, of dat zy vermeend, iets dergelyks van den Producent gehoord te hebben? En of getuige ook bedoeld heeft, het geen de M Pro-  C 178 ) Producent heeft gezegd in eene Bedeftond, wanneer hy onder de middelen , die het Land konden behouden , aenprees ; vooreerst : eendracht, en in de tweede plaets: de oude dapperheid in het aengrypen der wapenen ; hier toe zyne rede dus vervolgende : — Wapent u toch, myne waerdfte Land' genoot en ! Rust u toe , om haer dft eden en altaeren te verdeedigen, anders zyt gy in een oogenfchynelyk gcvaer, om van uwe voorrechten en vryheid berooft te worden, en de eer van uwe Vrouwen en Kinderen gefchonden te zien. Als Christen verfoei ik het oorlog, en roepe een ysfelyk wee uit over hem, die onder Christenen dit monster nog voedzel geeft, en levend houdt! Wee hem! die eenen onrechtvaerdigen oorlog begint. Maar als Mensch, als Burger van eenen vry en Staet, die onrechtvaerdig wordt aengevallen, als zulk een Burger , voor gegaen door onzen wettigen Souverain, roep ik u van deezen ftoel der %vaerheid, in den naem van onzen God toe: Wapent u myne medeburgers , of God zal onze Gebeden niet verhooren. Of anders in deezer voegen: Opent de oogen van alle de Ingezetenen van Nederland, dat zy gezamentlyk alle de plichten betrachten, die de Maetfchappy van hen afvordert, en die middelen aengrypen, die uwe voorzienigheid ons aen de hand geeft, om ons Vaderland by de zege* ni'igen en voorrechten, door onze voorouders zoo duur verkreegen, te bevestigen, en dat wy die moedwillig verzuimende en verwaerhozende, ons zeiven niet alleen een tydclyk, maer ook een eeuwig verderf berokkenen ? Getuige zegt, te perfifteren by haere destydes af-  ( *79 ) afgegeevene depofitie , en zich nu verder hier van niet te kunnen erinneren. 3. Zoo Getuige zegt, geen dezer beide pasfages bedoeld te hebben , zal zy woordelyk opgeeven , wat door den Producent over het opvatten van Wapenen zoude gezegd zyn? Getuige zegt, zich te gedraegen tot haer antwoord op de voorgaende art. 4. En in welk verband en zamenhang? Getuige zegt, zich te refereren tot haer antwoord ad art. 2. 5. En of in het gebed , of in de preek ? Getuige zegt, zich al weder te gedraegen tot haere depofitie art. 2. 6. Voorts zal Getuige verklaeren, of de Producent in een en dezelve preek over die de wapens niet opvatten, en over de zoogenaemde ftillen gefprooken zoude hebben? Getuige refereert zich tot art. 2. 7. En zoo ja ! of hy het dan in eenen adem, of in een en dezelve periode zoude gezegd hebben? Getuige zegt, zich te houden by haer antwoord art. 2. 8. Getuige zal verklaeren, by welke gelegenheid zy den Producent van de zoogenoemde ftillen op den Predikftoei heeft hooren fpreeken? M 2 Ge.  C ï8o ) Getuige refereert zich tot art. 2. 9. Ook zal Getuige gelieven op te geeven , wat al door den Producent van de ftnlen in den Lande zoude gefprooken zyn ? Getuige zegt, zich te gedraegen tot haere depofitie ad art. 2. 10 En in welken zamenhang de Producent dit zoude gebezigd hebben ; zoo dat Getuige zal opgeeven, wat zy voorgegaen, en wat gevolgd? Geruige zegt, zich te refereeren tot het geen zy des tydes gedeponeerd heeft, en verder hier van niet te weeten. Op gedaene citatie is gecompareerd de Hoog Welgebooren Freule Henriette van Hagenvoorde , welke na erinnering van de zwaere ftraffe des meineeds, onder eede heeft gedeponeerd, zoo als by ieder Artieul gefchreeven ftaet. Coram Scholtus C. C. A. van VOERST. [Dr. H. VV. GREVEN Keurnoten. < en |H. J. KATTEN WINKEL. Actum Wyhe den 27 November 1789. /—N (ondeiftond; In fidem fLS.) (was get) C. C. A. van VOERST, Scholtus van WYHE. (Lagerftond) Pro vera Copia. (was get.) C. C. A. van VOERST, Scholtus van WYFIE. VRAEG  Copia, ( 181 ) No. 3. VRAEG ARTICULEN; Om daerop , ter inftantie van den Praedicant van Wyhe W. L van Warmelo, na voorgegaene wettige citatie , en erinnaring van de zwaere ftraffe des Meineeds, by form van Reproductie, onder voorbehoud van alle gedienstige reproches zoo tegen den Perzoon als tegen de gezegdens van Getuige, gerichtelyk onder eede te verhooren Juffer Heiman. 1. Ouderdom, en Verwandfchap van Getuige ? Getuige zegt, ongeveer 21 jaer oud, en niet verwand te zyn. 2. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand hebbende verklaerd , den Producent kort voor de komst der Pruisfifche troupes in deeze Provintie, ce hebben, hooren bidden over een vreemde machtige nabuur , zoo zal Getuige hu bepaeldelyk moeten opgeeven, wat zy den Producent toen hier omtrent heeft hooren zeggen'? Getuige verklaerd het volgende hier omtrent gehoort te hebben , doch haer aen geen woord te willen verbinden : Dat daer die Dwingeland , die zich nu bediend hadt van een vreemde machtige nabuur, om M 3 daer  daer door, als 't waere, zyn gezag te herkrygen , en daer 't waerfchynelyk was dat zy ook tot deeze onze grenspaelen zouden naderen , de Heere ons doch mocht bewaeren, en een haek in haer neus , en een gebic in haer mond leggen, dat ze niets mochten kunnen uitvoeren ; en wanneer het anders was, dat ze dan mochten bezield worden met kloekmoedigheid , om liever alles in vuur en vlam te zetten, op dat die wreedaerd zich dan konde beroemen op de puinhoopen van het vrye Nederland. 3. Getuige af te vraegen , of het geen zy in deezen vorigen artieul heeft gedeponeerd, de woordelyke inhoud is van het geen toen door den Producent zoude gefprooken zyn, dan flechts den zakelyken inhoud? Getuige verklaerd , dit genoegzaem den woordelyken inhoud te zyn. 4. En in welken zin en zamenhang de Producent dit zoude gezegd hebben? Getuige zegt, hier verders niet van te kunnen zeggen. 5. Of Getuige toen ook nog iets anders ten opzicht van dien machtigen nabuur heeft hooren fpreeken door den Producent, dan zy Artieul st heeft verklaerd, het geen zy dan zal opgeeven ? Getuige verklaerd, haer naders niet te kunnen recolligeeren. 6. Ge-  C 183 ) 6. Getuige voorts verklaerd, hebbende kort na de flag aen de Vaert tusfchen die van Utrecht en van EhVen te hebben hooren fpreeken door den Producent over de^ zoogenaemde ftillen in den Lande; zal nu nader hebben te deponeeren , of zy op haeren eed plechtig kan verklaeren dat de Producent toen woordelyk zoude gezegd hebben : dat die zoogenoemde ftillen in den Lande toch eens mochten zien, hoe of zy met dien eenen, die ze aen haer hoofd hadden, de bewerkers waren van alle die rampen, die Nederland troffen ? Getuige verklaerd , voor zoo ver haer kan erinneren, dit den woordelyken inhoud geweest te zyn. 7. En in welken zin en zamenhang de Producent over die ftillen in den Lande gefprooken heeft? Getuige verklaerd, dit niet te kunnen doen. Op gedaene citatie is Jufter Heiman gecompareert , welke onder folemneelen eede op het formulier als na landrechte, en na erin nering van de zwaere ftraffe des meineeds 'op ieder Artieul heeft gedeponeerd zoo als tegen dezelve ftaet aengetekent. Coram Verwr. Scholtus, DWARS, j Dr. L. H. PRUIMERS Keurnoten. < en Jh. VER VOORDE. Actum Wyhe den 9 November 1789. In fidem (was get.) Wm. Am. DWARS Verw. Scholtus. (L. S.) M 4 VRAEG  Copia C 184 ) No. 4. Compareerde voor my Mr. P. van Meurs, Schout des Ampts Heerde, ais hiertoe fpeciael geauthorifeerd van den Hoog Wel Gebooren Heer W. Baron van Haerfojte, Heer van Yrst, Landdrost van_ Veluwen &c. en onder benoemde Gerichtslieden Mevrouw de Brauw, en heeft, na voorgaende Citatie, ter inftantie van den Praedicant van Wyhe W. L. van Warmelo , op de onderftaende vraegen gedeponeert zoo als by ieder van dezelve ftaet aengetekent- 1. Ouderdom,en Verwandfchap van Getuige? Getuige zegt, in haer 65 jaer oud , en aen den Producent niet verwand te zyn. a. Getuige ter inftantie van Heer Landdrost van Zaliand hebbende gedeponeerd, dat zy by den Praedicant van Wyhe, Producent in deezen, te kerk was geweest kort voor de komst der Pruisfifche troupes, en zich den zin wist te erinneren van het geen de Producent toen over een vreemde machtige nabuur zoude gebeden hebben , zoo zal Getuige nu dien zin met haere eigene woorden moeten opgeeven? Getuige zegt, hier niet van te weeten, en dat zy nu daer niet van zeggen kan. 3. En voorts moeten verklaeren , of den Producent toen ook nog iets meer daeromtrent gezegd heeft, dan of het gede-  C 185 ) deponeerde in den vorigen Artikel het al» les is? Getuige 'zegt als vooren, daeromtrent niets van te kunnen zeggen. 4. Getuige daerby verder gedeponeerd hebbende kort na de (lag aen de Vaert tusfchen die van Utrecht, en van Efferen den Producent te hebben hooren bidden over die de wapens niet opvatteden , over de zoogenoemde ftillen in den Lande, en over bedreigingen met de machtigfte Mogenheden , zal hier over nader moeten verklaeren , of zy woordelyk weet, wat den Producent toen daerover zoude gefprooken heb' ben, of alleen den zin daervaq? Getuige zegt, hier niet van te weeten , alzoo zy zulks niet gehoord heeft, maer wel heeft hooren praeten , dat den Producent alzoo zoude gebeden hebben; zonder dat zy meer kan opgeeven , wie daer al van gezegd heeft. 5. Zoo Getuige zegt dit woordelyk te weeten , zal zy die woorden bepaeldelyk opgeeven , welke den Producent toen zoude gefprooken hebben, of anders den zin van dat gebed over die onderwerpen? Getuige zegt, daer ook niet van te weeten. 6. Voorts zal Getuige moeten verklaeren, in welken zamenhang dit opgegeevene door den Producent zoude gefprooken zyn? M s Ge-  ( 186 ) Getuige refereert zich tot haer voorig gedeponeerde, dat zy daer niet van weet. Waermede de Getuige deeze haere depofitie heeft geeindigt, en na erinnering van de kracht des eeds, en zwaere ftraiïe des Meineeds, dezelve met folemneelen eede btkragtigd. Actum voor my Scholtus qq. die deeze heb bezegeld, en met en nevens H. Ruys en J. vanNorel Gerichtslieden, getekent op den 14 November 1789. (get-) P. van MEURS, Schout des Ampts Heerde (Gb H. RUYS, J. v. NOOREL. VRAEG  Copia. ae. ( 187 j No. 5. VRAEG ARTICULEN; Om daerop , ter inftantie van den Praedicant van Wyhe W L. van Warmelo, na voorgegaene wettige citatie en erinnering van de zwaere ftraffe des mcineeds, pnder voorbehoud van alle gedienstige reproches tegen de perzoon en gezegdens van Getuige, by Reproductie onder eede gerichtelyk te verhooren Myntjen Sandberg. 1. Heeft Getuige niet ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand op den iften Maert 1788. Kondfchap gegeeven onder den naem van Myntjen Sonnenberg , en is Getuiges naem niet Sandberg, voorts de Ouderdom en Verwandfchap van Getuige op te tekenen; Getuige zegt,op den 1 Maert 1788 ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand Kondfchap gegeeven te hebben , en toen haer naem Myntjen Sandberg te hebben opgegeeven,doch dat wel zyn kan, dat dit verfchreeven is: zegt verder, twee of drie en veertig jaeren oud, en aen den Reproducent niet verwand te zyn. 2. Getuige toen verklaerd hebbende den Producent op den grooten Biddag des Jaers 1787 te hebben hooren fprecken over het opvatten van wapenen ; zal nu met haere eigene woorden verklaeren, wat zy den Pro-  C 188 ) Producent hiervan heeft hooren zeggen tot de gemeinte? Getu'ge zegt, zich niet te kunnen erinneren, wat de Producent daervan gefprooken heeft. 3 En voorts toen gedeponeerd hebbende , dat de Producent zich hadt uirgelaeten op den Predikftoei over de ftillen in den Lande , en over dien , daer zij het mede hielden , en dat zij Getuige den z;n daervan gehoord hadt; zoo zal Getuige nu met haer eigene woorden opgeeven, wat zy toen gehoord heefc? Getuige z?gt, dat het geen zij toen gedeponeerd heeft , ook gehoord heeft , zonder zich juist acn de woorden te willen verbinden. 4. En in welk verband en zamenhang zy dat gehoord heeft? Getuige zegt, hier van niet te weeten dat haer geheugen te zwak is. 5. Getuige ter dier tyd gedeponeerd hebbende , de Producent te hebben hooren prediken, even na de overgave van Hattem, over die geene , die de wapens niet opvacteden , of de zoogenaemde ftillen in den Lande, en daeromtrent wenfehen of gebeden te htbb n hooren doen, en door Getuige gezegd zynde den zin daervan te weeten; zoo zal zy dien zin al weder met haere eigene woorden moeten opgeeven? Ge-  C 189 ) Getuige zégt, de waerheid te zyn geweest, het geen zy des tydes hier over gedeponeerd heeft. 6. Als ook, in welken zamenhang de Producent zulks zoude gefprooken hebben; wat zy voor gegaen en gevolgd? Getuige zegt, zich hier van niets te kunnen erinneren. 7. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost al verder hebbende gedeponeerd, kort -voor de komst der Pruisfifche troupes in deeze Provincie, den Praedicant te hebben hooren bidden over een vreemde machtige nahuur , en het zakelijke van dat gebed gehoord te hebben; zoo zal zy nu dien zakelijken inhoud behoorlijk opgeeven van al het geen zy toen gehoord heeft? Getuige zegt ftaende te houden , 't geen zy toen daervan gezegd heeft, en nu niet daervan te kunnen opgeeven, dewyl zulks haer vergeeten is. 8. Als ook, in welken zin en zamenhang de Producent zulks zoude gefprooken hebben ? Getuige zegt, hier van niets te kunnen zeggen. 9. Getuige in dat verhoor mede hebbende gedeponeerd, dat zy den Producent zoude hebben hooren zeggen, dat alle, die de wapens niet opvatteden , zich zeiven een eeuwig oordeel berokkenden; zal zich erin- ne-  ( 1,9° ) neren , of een der volgende perioden , door den Producent gebruikt, ook door Getuige in die verklaering bedoeld zvn ? Inzonderheid de laetfte woorden. — 1 Wapent u toch, myne waerdfle Landgenoot en! Rust u toe om Haerdfteden en Altaeren te verdeedigen , anders zyt gy in een ogenfchynelyk gevaer , om van uwe goederen en bezitten, van uwe voorrechten en vryheid beroofd te werden, en de eer van uwe Vrouwen en Kinderen gefchon- den te zien; Als Christen verfoei ik het oorlog, en roepe een ysfelyk wee uit over hem, die onder Christenen dit monster nog voedzel geeft en levend houdt! wee! hem die eenen onrechtvaerdigen oorlog begint! Maer als mensch, als Burger van eenen vrijen Jlaet, die onrechtvaerdig wordt aengevallen , als zulk een .Burger, voor gegaen door onzen Wettigen Souverain , roep ik U van deezen (loei der waerheid in den naem van onzen God toe: wapent u myne Medeburgers! of God zal onze gebeden niet verhooren: of anders deeze periode: — Opent de oogen van alle de Ingezetenen van Nederland, dat zy gezamentlyk alle de plichten betrachten, die de Maetfchappy van hen afvordert, en die middelen aengrypen , die uwe voorzienigheid ons aen de hand geeft, om ons Vaderland by de zegeningen en voorrechten, door onze voorouders zoo duur verkreegen, te bevestigen, en dat wy die moedwillig verzuimende en verwaerloozende ons zeiven niet alleen een tydelyk , maer ook een eeuwig verderf berokke. nen? ' Getuige zegt, ftaende te houden , het geen zy toen heeft opgegeeven , en verder hier van niet te weeten. iq. En  ( w ) 10. En indien Getuige zegt, dit met haere voorige verklaering niet bedoeld te hebben ; zal zy bepaeldelyk zeggen , by welke gelegenheid, of in welke preek de Producent dan zoude gezegd hebben , dat alle, die de wapens niet opvatteden, zich zeiven een eeuwig oordeel berokkenden , en in welken zin en zamenhang die woorden zou den gebruikt zyn ? Getuige zegt, zich te gedraegen tot haer gedeponeerde op de voorgaende Artieul. Certiflceere ik ondergefchreevene Scholtus vau Wyhe, dat op gedaene wettige citatie voor my en Keurnoten Dr. H. W. Greven en H J. Kattenwinkel in den Gerichte is verfcheenen de Getuige , hier voor genoemd, welke, na voorhouding van de zwaere ftraffe des meineeds , onder eede heeft gedeponeerd, zoo als by ieder artieul gefchreeven ftaet. Actum Wyhe den 21 November 1789. In fidem (was get.) fLS) C. c- A. van VOERST \_J SCHOLTUS, 1789. Pro vera Copia (was get.) C. C. A. van VOERST SCHOLTUS, 1789. VRAEG  Copia. ae. < *9* ) No. 6". VRAEG ARTICULEN; Om daerop, ter inftantie van den Praedicant van Wyhe W. L- van Warmelo na voorgegaene wettige citatie en erinnering van de zwaere ftraffe des meineeds, onder voorbehoud van alle gedienftige reproches zoo tegen den Perzoon, als tegen de gezegdens van Getuige , by Reproductie onder eede gerichtelyk te verhooren. Anneken Koenders. >. Ouderdom en Verwantfchap van Getuige? Getuige zegt, een-en- vyftig jaer oud, en aen den Producent niet verwand te zyn. 2. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand hebbende gedeponeerd j dat zy by den Praedicant van Warmelo , Producent in deezen , te Kerk is geweest op den grooten Biddag des jaers 1787, en dat de Producent toen zyn vooraffpraek zoude gehadt hebben uit Jer. 7: vs. 23; zal nu nader verklaeren , of toen niet integendeel des Producents text is geweest uit Jer. 7. vs 23. — Dan of zy nog blyft ftaende houden , dat daer uit de vooraffpraek is geweest? Getuige zegt, dat des Producents vooraffpraek niet geweest is uit Jeremia 7. 't laetftè gedeelte van vs. 23; maer des zelfs text. Ge-  3. Getuige toen al mede hebbende Ver* klaerd , dat de Producent by die gelegenheid hadt aengeprezen, om de wapenen op te neemen ; zoo zal zy nu moeten opgeeven, of zy dit zeker weet, en zoo ja! wat de Producent daer over dan gezegd heeft? Getuige zege wel te weeten , dat de Producent het opneemen der wapenen heeft aengepreezen , doch niet meer , wat dezelve daer over gezegd heeft. 4. Voorts door Getuige zynde gedepo^ neerd, dat de Producent in die preek zoude gefprooken hebben over de ftillen in den Lande, en dien, met welken zy het hielden ; zal nu al weder zeggen , of zy vast weet, dat de Producent toen over de ftillen in den Lande , en met dien zy het hielden gefprooken heeft, en zoo ja ! dan zal zy bepaeldelyk hebben op te geeven alles, wat de Producent hier over toen zoude gefprooken hebben? Getuige zegt, dat de Producent de ftillen in den Lande genoemd heeft, en dat zich verder hiervan niet weet te erinneren. 5. En zal Getuige verder verklaeren, of het geen zy in den vorigen Artieul mocht opgeeven door den Producent gezegd te zyn , woordelyk dus door den Producent Zoude gefprooken zyn , dan of dit flechts den zakelyken inhoud zoude zyn? Getuige zegt, zich te gedraegen tot het geen zy op de voorgaende Artieul gedeponeerd heeft. 6. En in welken zamenhang dus door den Producent zoude gefprooken zyn? N Ge^  C 194 ) Getuige zegt, geen zamenhang te kennen. 7. Getuige al mede, ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand , verklaerd hebbende , dat korten tyd na de overgave van Hattem een Praedicatie heeft gehoord van den Producent, waerby hy over dat voorval zoude gefprooken hebben ; zal als nu met haer eigen woorden opgeeven , welke woorden de Producent toen daerover geuit heeft? Getuige zegt, toen in de Kerk niet geweest te zyn. 8. En in welken zin en zamenhang de Praedicant dat zoude gefprooken hebben? Getuige refereert zich tot den voorgaende Artieul. Ik ondergefchreevene Scholtus van Wyhe certificeere by deezen , dat op voorgegaene wettige citatie voor my en Keurnooten, Dr. H. W. Greven en H. J. Kattenwinkel, in den Gerichte is erfcheenen de Getuige hier voor genoemd, welke na voorhouding van de zwaeie ftraffe des meineeds onder folemneelen eede tot God Almachtig, op ieder Artieul gedeponeerd heeft , zoo als daerby geregistreert ftaet. Actura Wyhe den 21 November 1789. In fidem (was get.) C. C, A. van VOERST (US.) SCHOLTUS, 1789. Pro vera Copia. (was get) C C. A. van VOERST SCHOLTUS, 1789. VRAEG  Copia. ae. ( 195 ) JSJ. 7, VRAEG ARTICÜLEN. (Hi.er.ft™d ' Om daerop, ter in. Exhibitum in jud cio. Wyhe nor,t;0 j„„ d den ,1 Maert Ü™tie V3n ^ Plae- C Onderftond) in fidem d;cant van W\he W. (whs get) Win 'Arns. L. v;.n Waimelo, na Ewars, verw. Scholtus. voorgegaene wetrise Baron C. C. A.vanVoerst. v™ de zwaere ftraffe ,' H J Katicnwinkel des mefrieeds , onder Xeurn.'' cn voorbehoud van alle M*: Westlik- gedierftige reproches tegen den perzoon en de gezegdens v?n Getuiee, by Reproductie onder eede gerichtelyk te virbooren Den cathegif- ermeester Jan ter Beek. 1, Ouderdom en Verwandfchap? Getuige zegt, ongeveer 55 a 56 jaeren oud, en niet verwand te zyn. 2. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand gedeponeerd hebbende , d.it hy een korten tyd na het voorval van Hattem den Praedicant van Warmelo, Producent in deezen, hadt hooren prediken , en dat door den Praedicant van Warmelo toen in die preek over dat voorval van Hattem zoude gefprooken zyn ; zoo zal Getuige nu hebben op te geeven, wat de Praedicant toen al vrn dit voorval zoude hebben gezegd ? N 2 Ge-  C 196 ) Getuige zegt, dat de Praedicant van Warrnelo toen zoude gezegd hebben : dat het fchitterend canon over hun hoofd was gegaen , en dat zy voor de Oppermacht hadden moeten bukken. 3- En zoo Getuige dit opgeeft; of dit dan dus woordelyk door den Praedicant van Warmelo gezegd is, als hy in den vongen Artieul heeft verklaerd? Getuige zegt, dat de Praedicant van Warmelo dit woordelyk gezegd heeft, ten minften voor zoo verre Getuige bewust is. 4- Of zoo Getuige dit niet woordelyk mocht kunnen opgeeven; zal hv de rede zeggen , waerom dit nu niet kan doen , daer hy ter inftantie van den Heer Landdrost heeft verklaerd, hiervan alzoo gehoord te hebben, als hem wierdt voorgefteid? Getuige gedraegt zich tot den tweeden Artieul , alwaer hy het woordelyk heeft opgegeeven. ö 5- Heeft de Praedicant van Warmelo in die predicatie van Moordenaers gefprooken? r Getuige zegt ja : zoo hy niet beter weet in die predicatie. 6. Zoo Getuige mocht zeggen van ja; zal hy verklaeren, van wie de Praedicant dan toen als Moordenaers heeft gefprooken ? b Ge-  ( 197 ) Getuige zegt, dat de Praedicant van Warmelo het Krygsvolk, het geen in Hattem trok, Moordenaers genaemd heeft. 7. En zoo Getuige dat opgeeft ; zal hy zegden , of de Praedicant die opgegeevene dan" met naeme als Moordenaers noemde, dan of Getuige uit den zin en zamenhang meent te hebben opgemaekt, wie daer mede bedoeld wierden? Getuige zege, dat de Praedicant in het gebed gezegd heeft, die moordenaeren, meenende het -krijgsvolk, dat in Hattem trok, ten minsten na Getuiges beste weeten. 8. Zoo Getuige verklaert, dit uit den zin en zamenhang te hebben opgemaekt; zal hy hebben op te geeven, in welken zin en zamenhang de Praedicant van Warmelo toen het woord van Moordenaers dan zoude hebben gebruikt ? Getuige zegt, dit niet anders te kunnen opgeeven- 9. En indien Getuige ook den zin en zamenhang niet kan opgeeven ; zal hy zeggen, hoe hij dan ter inftantie van den Heer Landdrost heeft kunnen verklaeren , dat de Producent toen het Krygsvolk, dat m Hattem was getrokken, Moordenaers zoude hebben genoemd? Getuige zegt, dat het zoo lang geleden is. 10. Weet Getuige zeker, of hy in die Predicatie den Praedicant van Warmelo ook van • Heerschzuchtigc heeft hooren fpreeken? N 3 Ge'  ( 19* ) Getuige zegt, na zyn beste weeten ja. 11. Zoo ja: heeft hy den Praedicant dan in het algemeen van Heerschzugn'ge hooren fpreeken, of bepacldelyk ren opzicht van Perzoonen? Getuige zegt, na zyn he&e weeten, dat de Priedicant van Warmelo na Getuiges begrip daer mede de Heeren Staeten van Gelderland bedoeld heeft. 12. Indien Getuige mocht zeggen van bepaeldelyk; zal hy verkiaeren, of de Praedicant dan die of deeze als Heerschzuchtige heeft genoemd, en wie dan ? Getuige zegt, dat hy niet gehoord heeft, dat de Praedicant bizonder iemant met naeme genoemd heeft. 13. En zoo hy niet met naeme iemant Heerschzuchtige heeft genoemd; heeft Getuige dan uit den zin en zamenhang vermeend te kunnen opmaeken , wie de Praedicant daermede bedoelde? Getuige zegt: na zyn beste weeten uit den zm en zamenhang. _ 14. Indien Getuige zegt ja ; zal hy die zin en zamenhang opgeeven? Getuige zegt, dat hy, door langheid van tyd, die zin en zimennang niet meer woordelyk kan opgeeven. 15-  ( '99 ) 15. Voorts door Getuige Kondfchap zynde gegeeven over uitdrukkingen in het gebed van die zelve preek, wegens het gebruiken van wapenen en berokkenen van een eeuwig oordeel , zoo zal Getuige nu nader hebben te verklaeren ; of dit gebed toen niet in dezer voegen is geweest: Opent de Oogen van alle de Ingezetenen van Nederland, dat zy gezamentlyk alle de plichten betrachten, die de Maetfchappy van hun afvordert, en die middelen aengrypen , die uwe Voorzienigheid ons aen de hand geeft, om ons Vaderland by de zegeningen en voorrechten, door onze Voorvaders zoo duur verkreegen , te bevestigen , en dat wy die moedwillig verzuimende en verwaerlozende ons zeiven niet alleen een tydelyk, maer ook een eeuwig verderf berokkenen ? Getuige zegt , dat hy zich niet erinneren kan, dat het gebed in dezer voegen geweest is , als hier gevraegd wordt, maer dat de Praedicant gebeden'heeft: Dat de ftillen, of die de wapenen niet op en namen, dat Godhaare oogen mochte openen , dat zy zien mochten, dat' zoo zy het niet en dceden , zy haer een eeuwig oordeel berokkenden. 16. Indien Getuige mocht verklaeren, dat door den Praedicant van Warmelo toen in andere woorden , of meerer daervan mocht gebeden zyn; zal hy Getuige dit bepaeldelyk en woordelyk hebben op te geeven. Getuige gedraegt zich tot den voorgaenden N 4 Ar-  ( 200 ) Artieul, al waer hy dit opgegeeven heeft, voor zo verre hem bewust is. 17. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand al mede hebbende gedeponeerd, kort voor dat de Pruisüfche troupes hier in de Provincie zyn gekomen, den Praedicant van Warmelo te hebben hooren bidden over een vreemde machtige nabuur, en hoe de Ingezetenen zich des wegens mochten gedragen; zoo zal Getuige als nu woordelyk hebben op te geeven, wat de Praedicant van Warmelo daer omtrent toen zoude gebeden hebben? Getuige zegt, dat de Praedicant van Warmelo toen gebeden heeft : dat God een haek in zyn neus, en een gebid in haer lipten mochte leggen ; en als het niet anders wezen kon, dat het zwaerd op deeze vry gehore grond moet getrokken worden, roeid die dan eerst uit, Me ons dit kwaed berokkend hebben. Doch Getuige wil zich niet aen een enkel woord verbonden hebben. 18. Indien Getuige de opgave, in den vengen Artieul gevraegd, niet mocht kunnen doen ; hoe heeft Getuige dan ter inltantie van den Heer Landdrost van Zaliand woordelyk kunnen opgeeven , wat toen door den Praedicant van Warmelo zoude gezegd zyn? Getuige zegt, dat hy in den vorigen Artieul, voor zoo verre hem als nog bewust is, de woordelyke zin heeft opgegeeven. IQ. En  C ) 19. En zoo Getuige het in Artieul 17 gevraegde niet woordelyk kan opgeeven, zal hy zakelyk opgeeven, wat door den Praedicant van Warmelo toen daer over is gezegd ? Getuige gedraegt zich tot gemelden 17 Artieul. 20. Getuige zal verklaeren, of hy nog iets meer daervan gehoord heeft, dan hy in het vorig Artieul en Art. 17. heeft gezegd , en zoo ja; dit dan hebben op te geeven ? Getuige kan zich voor het tegenwoordige niet herinneren meer daervan gehoord te hebben- 21. Eindelyk door Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand ook nog Kondfchap zynde gegeeven over een gebed van den Producent, kort na de flag aen de vaert tusfehen die van Utrecht en van Efferen ; zoo zal Getuige nu praecifelyk opgeeven: wat de Praedicant van Warmelo toen zoude gebeden hebben over de ftillen in den Lande, het opneemen van wapenen , en bedreigingen van machtige nabuuren ? Getuige zegt, dat hy dit zich voor het tegenwoordige niet kan herinneren. 22. Indien Getuige dit zal hebben opgegeeven , zal hy zeggen, of zyn verklaerde in den vorigen Artieul de woordelyke in- N 5 houd  C 202 ) houd is van het geen de Praedicant van Warmelo zoude gebeden hebben? Getuige gedraegt zich tot den voorgaenden Artieul. 23. En zoo by zegt, dit den woordelyken inhoud niet te zyn , zal hy reden opgeeven, hoe hy ter inftantie van den Heer Landdrost heeft kunnen verklaeren dit aldus gehoord te hebben, als hem toen wierdt afgevraegd? Getuige zegt, om dat het hem vergeeten is. 24. Wat reden heeft Geürge gehadt, om op de eerfte Citatie niet te cumpareeren? Getuige zegt, dat de Citatie vrydags avonds ongeveer 5 a 6 uuren aen zyn huis gedaen is, en dat Getuige dien avond na half elf eerst in huis is gekomen, zynde reeds uit geweest, toen de Citatie gefchiedde: dat hy voorts niet uit verfmaeding van het gerichte uitgebleeven is, maer om dat hy geen tyd genoeg hadt, om zich hierop te bedenken. Ik St ,C A" Baron van v°erst, Scholtus van Wyhe &c. &c Certificeere by deezen , dat na voorgaende wettige Citatie «t lln ™e rvan den Heer ^aedicant van Wyhe, W. L. Warmelo, in den Wel Edelen Scholten gerichte erfcheenen is de Cathegizeermeester Jan ter Beek , dewelke voor my en Kcurnooten als in het hoofd dezes gemeld, na praeadvifatie van de zwaere ftraffe des Meineeds, onder Solemnee- len  C *°3 ) len Eede gedeponeerd heeft, zoo en als by ieder Artieul ftaet geannoteerd. In teken van waerheid heb ik Scholtus voornoemd deezen getekend en gezegeld. Actum Wyhe den 25 Maert 1789. (Get. en Gez.) rf>x C. C. A. van VOERST {lcj>'} SCHOLTÜS van WYHE. Pro vera Copia. (GetJ C. C. A. van VOERST SCHOLTÜS van WYHE. VRAEG  Copia ae. (_ 204 ) N. i, VRAEG ART1CULEN; (Hier ftond) 0m daerop, ter in. Exhibitum in -udicio. Wy- rtonr;0 „„„ j n he den 21 Maen 1789. ï3""6 Van den Pr*e- (Onderftond) In fidem. aicant van Wyhe W. (was get.) Wm. Arn. L. van Warmelo, na D%?£?S' voorgegaene wettige Wyhe den 23 Mam1789. Cltat'e en ennnering Coram judi- e den Heer van de Zwaere RrafFe Baron C. C. A van Voër.st. des Meineeds, by foren . H J.Cattenw nkel van Reproduccie, on- KeUrn'lH.Weset;ik. d" voorbehoud van alle ged'enftige reproches zoo tegen den perzoon als tegen de gezegden van Getuige, gerichteiyk onder Lede te verhoeren Lambert van Apeldoorn. 1. Ouderdom en Verwandfchap van Getuige ? Getir'ge zegt, ongeveer 41 jaeren, oud en niec verwand te zyn. 2. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand hebbende Kondfchap gegeeven over het bywoonen van de Godsdienstoeffening by den Praedicant van Warmelo, Producent in deezen, zal als nu hebben te verk'aeren : of Getuige niet wel zedert ongeveer twee jaeren , voor dat gemelde Praedicant gefuspendeerd is, gewoon is geweest te Vorgten of te Heerde te Kerk te gaen?  C 205 ) Getuige zegt, dat hy tot ongeveer een vierendeel jaers, of misfchien wel omtrent een half' jaer voor de omwenteling byna altyd hier te kerk is geweest , doch voor het gemelde vierendeel jaers, en na de omwenteling veel te Vorgten , maer in het geheel te Heerde niet is te Kerk geweest. o. En of Getuige in dien tyd ook nog wel elders dan te Vorgten, te Heerde, of te Wyhe ter kerk is geweest? Getuige verklaert niet beter te weeten , of hy heeft wel een enkelde reis te Windesheim ter kerk geweest. 4. Ging Getuige in die twee jaeren niet meer te Vorgten, dan te Wyhe ter kerk? Getuige kan dit met geene zekerheid bepaelen , het laetfte vierendeel jaers voor de omwenteling byna altyd hier , doch voor het zelve vierendeel jaers en na de omwenteling veel te Vorgten ; hebbende in het laetfte vierendeel jaers voor de omwenteling niet te Vorgten durven te kerk gaen uit vreeze voor de Patriotten. 5. En moet Getuige dus niet bekennen, dat hy in die tyd gewoon was ordinair te Vorgten te kerk te gaen? Getuige gedraeet zich tot de voorgaende drie Articulen , 'dog dat hy hier meer te kerk is geweest als te Vorgten, kunnende het voorts niet netter bepaelen. 6. Zoo ja : hoe heeft Getuige dan by zyn  C 206 ) zyn Kondfchap, ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand afgegeven Irnm! verklaeren , dat hy ge^cTïï'oSSS Getuige zegt, om dat hy dat laetfte vieren deel jaers voor de omwenteling, en misfchien wel een half jaer te vou- n het welk Getuige niet net kan bedelen altoos bier te kerk heeft geweest , en dat hy onder het woordjen ordinair voorgaen de jaer dit halve jaer begreepen heeft VfLGTü% V00rtS ter inftantl"e van den S hv on H°St ^deP°neerd hebbende" dat hy op den grooten biddag des iae« 1787. by den Producent te Wyhe te keri was geweest; zal nu verklaeren , o' 2 Praedicant van Warmelo toen niet tot 7™ text gehadt heeft Jeremia 7. vers 23 ? Getuige weet dit met geene zekerheid te zeg. 8. Weet Getuige zeker: dat de Praed; cant van Warmelo toen de gemeente heeft vecEr"' °m V°°r Ui Getuige zegt dat de Praedicant van Warme lo toen de Wapenhandel, om voor de vrv~ heid te vechten, heeft aengepreezen y" ten' ™? .?eïige r?gt dit zeker te wee- . ten , zal hy bepaeldelyk moeten opgeven, wat  ( 207 ) wat de Praedicant van Warmelo toen daervan gezegd heeft? Getuige kan hier niet meer van zeggen , als het geen hy in den voorgaenden Artieul gezegd heeft. 10. Kan Getuige zeker verklaeren , of de Praedicant van Warmelo in die preek gefproken heeft van de ftillen in den Lande ? Getuige zegt, dat de Praedicant van Warmelo in die Praedicatie gefprooken heeft van de ftillen in den Lande. 11. Zoo ja : wat heeft die Praedicant daervan dan al gezegd? Getuige zegt , dat de Praedicant gezegd heeft: O! dat 'er doch zulke ftillen in den Lande niet onder ons mochten gevonden worden, die het hielden met die geene, die dagelyks zyn lighaem opvulde met fterken drank. 12. Indien Getuige dit opgeeft , zal hy deponeeren , of het geen hy in den vorigen Artieul verklaerd heeft, den woordelyken inhoud van het gezegde van den Praedicant zy geweest? Getuige kan dit met geene zekerheid bepaelen. 13. En in welken zamenhang die Praedicant dat gezegd heeft , wat zy voorgegaen, en wat gevolgd? Ge-  ( 208 f heggen* m2t geG"e Zeker^d v™4' 0fVndien Gteta& niet mocht opgeeven , vyat toen door den Praedicant van Warmelo van de ftillen in den Lande ZoU- t jQZAgd ly°' ZaI h>' raoeten verklaeren, welke de reden zy, dat hy dit nu n et kan te zegden " ™ Wd hee* weeten Cesfat Articulus 14. h'5: t06^6 verders tei' i^antie van den ,o In 1 den Praedi«nt van Warme- hoorln KiL °Verg?Ve van Hattem hadt hooren bidden over het opvatten der wapenen, en het zich zeiven WkenTn S een eeuwig oordeel • 7*\ au „. t 11 verklflPrpn nf j/' , a,s nu he''ben te IZ vnZn dlt gCb6d toen niet in dezer voegen ]s geweest: Ofient de oogen van alle de Ingezetenen van Nele land, dlllT^rT1^ alk brachten, de zegeningen en voorrechten, door on~e Fooï vaders zoo duur verkreegen , te beve tte» . ft „ die moedwillig vLulZde^^Jr hozende ons zeiven met alleen een ty&T^er ook een eeuwig verderf berokkenend > ' " ^st.^ niethierva"}i3 hier niet van 16. hi-  C 2°9 ) Ié». Indien Getuige mocht verklaeren, dat door den Praedicant toen in andere woorden of meerer daerover mocht gebeden zyn; zal hy Getuige dit bepaéldelyk en woordelyk hebben op te geeven ? Getuige refereert zich tot den voorgaenden Artieul. 17. Getuige heeft mede ter inftantie van den Heer Landdrost, van Zaliand verklaerd, dat hy zich den zakelyken inhoud wel weet te erinneren van het geen de Praedicant van Warmelo gebeden zoude hebben, kort voor dat de Pruisfifche troupes hier in de Provincie kwamen, over een machtige nabuur, en hoe de Ingezetenen zich deswegens mochten gedraegen ; zoo zal Getuige by deezen dien zakelyken inhoud hebben op te geeven , zoo als hy daervan weet ? Getuige weet niet beter, of de Praedicant van Warmelo heeft dus gezegd: HeereJ heeft nu alreeds een vreemd Mogenheid zyn voet op onzen bodem gezet , ach! geeft dan, dat wy even manmoedig, kloekmoedig, en ftandvastig mogen blyven , en zoo wy het door de groote overmacht, die tegen ons opkomt , moeten verliezen óf opgeeven, geeft dan , dat wy met onze aangezichten dan als mogen toonen, dat wy wat doen, dat wy niet gaarne doen. 18. Kan Getuige zich ook eenige uitdrukkingen erinneren, die dé Praedicant van Warmelo by die gelegenheid zoude gebruikt hebben; zoo ja, zal Getuige dezelve hebben op te geeven? O Oe-  ( 2IO ) Getuige kan hier niet meer van zeggen als alleen, dat de Praedicant van Warmelo, zoo Getuige niet beter weet , het Krygsvolk Moordenaers genoemd heeft, doch weet niet zeker, of het by die gelegenheid gewc est is. 19. Wat reden heeft Getuige, om op de eerfte citatie niet te compareeren ? Getuige zegt, dat hij de citatie ongeveer om 5 turen 's avonds gekregen heeft, en dat hij oordeelde, dat de tijd wat te kort was, om zich hier op te bedenken; dat hij het ook wat volhandig gehad heeft, en dus niet tot verlmaedmg van het gericht is uitgebleven. Ik C. C. A. Baron van Voerst, Scholtus van Wijhe, &c. &c. certinceere bij dezen, dat, na voorgaande wettige citatie, ter inftantie van den Heer Predicant van Wijhe, W. L. van Warmelo, in den Wel Edelen Scholtus Gerichte gecompareerd is, Lambert van Apeldoorn, dewelke voor mij en Ceurnooten, in het hoofd dezes gemeld, na praeadvifatie van de zwaere ftraffe des meinëedsa onder folemneelcn eede verklaerd heeft, zo en als bij ieder artieul ftaet aengetekend. In teken van waarheid dezen bij mij Scholtus voornoemd getekend en gezegeld. Actum Wijhe den 23 MaaJt 1789. rLJS) ^CC" en sez') C C" Al VAN V0E^T, v \^ Scholtus van Wijhe. Pro vera Copia. (get.) C. C. A. van VOERST, Scholtus van Wijhe. VRAEG  Copia ae. ( 21 t ; N. 9; VRAEG AR TI CU LEN; (Hier ftond.) Exhibitum in [udicio. W) he den 21 Maert 1789. (Onderftond") In fidem. (was get.) Wm. Arn. Dwars Verw. Scholtus. (ftaende lager) Wyhe d.n 24 Maert 1789. Scholtus C .C. A van Voerst. {Dr L. H. Pruimers en H. J.Cattenwinkel. Om daerop, ter inftantie van den Praedicant van VV\ he, W. L. van Warmelo, na voorgegaene wettig© Citatie en erinnering van de 7waere ftraffe des Meineeds, onder voorbehoud van alle gedienftige reproches zoo tegen den perzoon, als de Gezegden van Getuige, by form van Reproductie onder Eede gerichtelyk te verhooren Evert Smit. 1. Ouderdom en Verwandfchap ? Getuige zegt, 56 a 57 jaeren oud, en niet Verwand te zyn. 2. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand hebbende Kondfchap gegeeven over eene Predicatie, door den Praedicant van Warmelo , Producent in deezen , op den grooten Biddag des jaers 1787. gehouden , zal nu nader hebben te verklaeren: Of Getuige zeker weet, dac de Praedicant van Warmelo toen de Gemeente heeft aengepreezen, om voor hunne Vryheid te vechten? Getuige verklaert, wel gehoord te hebben, dat O % de  C 212 ) de Praedicant Warmelo dit de Gemeente aengepreezcn heeft, doch weet zich nS meer te erinneren, of dit op de groote Bededag gefchicdt zy. ^oulc 3- Zoo Getuige zegt, dit zeker te wectcn; zal hy bepaeldelyk moeten opgeeven, wat de Praedicant van Warmelo toen daervan gezegd heeft? Getuige zegt : van dien dag niet bepaeldelyk meer te kunnen opgeeven. 4- Voorts zal Getuige zich wel hebben te erinneren, of hy op zynen plechtig gedaenen Eed kan verklaeren , uit den mond Van den Praedicant van Warmelo gehoord te hebben de uitdrukking van zich aen de vlammen op te offeren , en of hy dit ook zomtyds van een ander Praedicant heeft genoord? Getuige verklaert de uitdrukking van zich aen ae vlammen op te offeren van de Praedicant Warmelo gehoord te hebben , en niet van een ander. 5- Zco Getuige zegt, dit van den Praedicant van Warmelo gehoord te hebben, zal hy verklaeren, of hy zeker weet, dit op dien grooten Biddag gehoord te hebben ? , Getuige zegt, met zekerheid niet te" kunnen «erklaeren, of dit op den grooten Bededag gehoord heeft, dan op een ander. 6. En zoo ja; in welke zamenhang de Prae-  ( 213 ) Praedicant van Warmelo die woorden dan gebruikt heeft'? Getuige zegt, niet te weeten, in welken zamenhang dc Praedicant Warmelo die woorden gebruikt heeft. 7. Voorts of Getuige zeker weet, den Praedicant van Warmelo toen van Heerschzucht te hebben hooren fpreeken , en zoo ja, van wiens Heerschzucht dan ? Getuige verklaert, het woord van Heerschzucht ten opzicht der Gelderfche overheden gebruikt te zyn. 8. En wat die Praedicant dan van die Heerschzucht gezegd , en in welken zamenhang hy daervan gefproken heeft? Getuige zegt , hier verder niet meer van te wee ten. 9. Getuige verder ter infTantie van den Heer Landdrost van Zaliand gedeponeerd hebbende over eenige uitdrukkingen in eene Predicatie, door den Producent kort na de overgave van Hattem gehouden ; zal daerover nu nader verklaering doen , en zeggen, wat hy den Praedicant van Warmelo in die Predicatie van Heerschzuchtige heeft hooren zeggen ? Getuige zegt, wel van Heerschzuchtige te hebben hooren fpreeken , d >ch zich niet meer te kunnen erinneren, wat hiervan gezegd is, O 3 10.  ( 2r4 ) 10. En of hy daerin in 't algemeen van Heerschzucht of Heerschzuchtige heeft gefprooken V Getuige zegt, niet meer te weeten , of hiervan in liet algemeen, dan particulier gefprooken is. 11. Dan of de Praedicant van Warmelo toen benaeldelyk met name die of deeze Heerschzuchtige heelt genoemd? Getuige zegt, niet met zekerheid te weeten, dat hy toen bepaeldelyk hier iemant mede genoemd heeft. 12. Zoo ja; wie heeft hy dan met naeme Heerscnzuchtige genoemd ? Getuige zegt, dit niet te weeten, 13. En in welken zin en zamenhang heeft hy dit dan gezegd ? Getuige zegt, dit ook niet te weeten. 14. Of zoo hy niet met naeme Heerschzuchtige heeft genoemd; hoe heeft Getuige dan ter inftantie van den Heer Landdrost kunnen ve klaeren, dat de Praedicant van Warmelo toen de Gelderfche Overheden Heerschzuchtige heeft genoemd? Getuige verklaert als nog, het woord Heerschzuchtige ten opzicht van de Gelderfche Overheden gehoord te hebben, dog kan niet vast meer bepaelen, op welken tyd. 15.  ( ?I5 ) 15- Voorts door Getuige Kondfchap zynde gegeeven over uitdrukkingen in het gebed van die zelve Preek wegens het gebruiken van wapenen, en berokkenen van een eeuwig Oordeel; zoo zal Getuige nu nader hebben te verklaeren ; of dit gebed toen niet in dezer voegen is geweesJ: Opent de oogen van alle de Ingezetenen van Nederland, dat zy gezamentlyk alle de plichten betrachten , die de' Maüfchappyc van hun afvordert, en d;e middelen aengrypen, die uwe voorzienigheid ons aen de hand geeft; om ons Vaderland by de zegeningen en "voorrechten, door onze Vlorvaders zoo duur verkreegeu , te bevestigen , en dat wy die moedwillig verzuimende en verwaerloozende ons zeiven niet aleen een tydclyk, maer ook een ecuwig verderf berokkenen ? Gctuice verklaert de woorden in het gebed: Opent de Oogen van alle de Ingezetenen en wat 'er meer volgt, niet gehoord te hebben. 16. Indien Getuige mocht verklaeren , dat door den Praedicant van Warmelo toen in andere woorden , of meerer daervan mocht gebeden zyn; zal hy Getuige dit bepaeldelyk en woordelyk hebben op te geeven ? Getuige verklaert het volgende gehoord te hebben: Dat God die geene, die de Wapens niet opvatten, of de zoogenoemde Stillen in den Lande de oogen mocht openen , dat zy zien mochten , dat zoo zy het niet en decdenl, zy zich zeiven een eeuwig O 4 oor-  Oordeel berokkenden rn H-t- JU u mocht bewaerïn 3!? ' • Heere 0ns banden beten 1 Shi y T n geen J'zercn fcheri, waren" ' daer Wy VI*e meri" t 3*£. GetlliSe ter ir/ftantie van den Heer ëdtttri ZaUand a' mcde hebbende ïr nfoe l ' kort/oor dat de Pruisfifche den p' ^ ^ Pr0VinCi2 ZV" gek0. ben L p™-dicant van Warmelo te hebtig" ïvT" bidacn,0VCr'ecn *Wte macht & ï,u,,r' fn hoe de Ingezetenen zich SeSnS mochten gedraegen; zoo zal Geven wir T r°rJdyk hebb™ op te geeomn-en? Praedlcant v™ Warmelo daeromtitnt toen zoude gebeden hebben? Gb?jfe„Zltarhet,rV?lge"de te hebben hooren met L fjj^00?*? ^dreigd wierden even"", ™cbü&? Mogendheden, zy 'er doch ™ Ch Cinde,yk ^«Pheeren: hon ) gt' a,en een enkeI *'Oord niet gehonden te willen zyn. h riem Jï-^i Getui^e de in den vo- ngen Amcu gevraegd, niet mocht kunnen hy danZro,hyk °^eeven' ™ o er ? i a" Zoudc geze?d hebben, over het berokkenen van een eeuwig Oor deel, en in welken zin en zamenhang? dTcn^V d° P™ fucent g^egd heeft, valte? n1 ^ene' d!G de Wa^ens n«t op! Lande ' t ^S^oemde ftülen in den Lande, de oogen mocht openen, dat zv den Th?£ ^ 200 Zy tniet™ deZ berokkTnde"" «"» eeUwi* ï3. En wanneer dc Producent dit opgegeevene zoude gezegd hebben, of in het gebed, of m de preek ? ^ Getuige zegt niet te weeten, of dit gezegd is in het gebed, of in de preek. g g H *ï' rGeSge hecfc ter «nflantie van den Heer Landdrost van Zaliand ook gedeno neerd, zich het voornaemfte te kunnen erinneren van een Artieul over de ftillen in den Lande, iet opvatten van wapenen, en het bedreigd worden niet de machtigfte Mogendheden, en zal dus nu bepaeldelyk met «voorden moeten opgeeven, wat zich daei van kan erinneren, en of hy daar me-  C 225 ) mede ook, een der Pasfages meent hier boven Art. n aen Getuige voorgefteld? Getuige zegt, zich daervan niet te kunnen erinneren, als de volgende woorden: Dat die zoogenoemde ftillen in den Lande met wortel en tak mochten worden uitgeroeid, en dat eiwaren die zich noemden ftillen in den Lande, die zeiden, dat zy God moesten bidden, en God te bidden en het zwaerd niet op te vatten was maer Dweepery; en niet anders hier van te weeten. 15. En of dit dus woordelyk door den Producent zoude gefproken zyn, zo als hy het heeft opgegeven in den vorigen Artieul ? Getuige zegt, ja, woordelyk. j6. En in welken zin en zamenhang dit zoude gezegd zyn door den Producent? Getuige, zegt aldus dit te hebben hooren zeggen. Certifkeere ik Ondergetekende Scholtus van Wyhe, dat voor my en Keurnoten, Dr. H W. Greeven en H. J. Kattenwinkel, op gedaene wettige Citatië in den Gerichte is gecompareerd de Getuige hier voor genoem i, welke na voorhouding van de zwaere ftrafTe des Meineeds, onder Eede tot God Almachtig op ieder Artieul heeft geponeerd zoo ais daerby geregiftreerd ftaet. Actum Wyhe den 21 November, 1780. In fidem JTS ' (Get.) C. C. A. van VOERST, (L-Sy Scholtus 1789. — Pro vera Copia (Get.) C. C. A. van VOERST, Schollus 1789. P VRAEG  ( 226 ) No. II. VRAEG ARTICULEN; Om daerop, ter inftantie van den Praedicant van-Wyhe, W. L. van Warmelo, na voorgegaëne wettige citatie en crinnering van de zwaerë ftraffe des meinecds, voorbehoudens alle gedienftige reproches zoo tegen den Perzoon, als tegen de gezegdens van Getuige , by Reproductie onder eede gerichtelyk te verhooren Mevrouw van den Krietenberg. i. Ouderdom en Verwandfchap ? Getuige zegt, acht- en-zestig jaeren oud, en niet verwaud te zyn. i. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand hebbende verklaerd, dat zy den Producent had hooren fpreeken over het wederkeeren van pylen op den Kop; zal als nu nader verklaeren, of zij" met zekerheid zich kan erinneren, deeze woorden van den Producent op den Predikftoei gehoord te hebben ? Getui?e zegt jae! gehoord te hebben, dat de pylen, die gescherpt wierden , mochten wederkeeren op het hoofd van de vyanden. 3. En zo jae 1 bij welke .gelegenheid de Producent die dan zoude geiprooken hebben ? ^ ' Getuige zegt, in het gebed op'een Zondag. 4. En  ( 227 ) 4- En in welk verbanden zrmenhang die woorden dan door den Producent zouden gebruikt zyn? Getuige zegt, dit niet te weeten. 5. En of de Producent die woorden bepaeldelyk over Perzooncn zoude hebben uitgefprooken, en over wie dan? Getuige zegt, niet bepaeldelyk over Perzconen. 6. Getuige verder verklaerd hebbende by die Kondfchap , den Producent te hebben hooren fpreeken over die de wapens niet opvattenden, en de zoogenoemde ftillen in den lande, en over zich niet in banden te laeten kluisteren; zoo zal Getuige nu opgeeven, wat zij den Producent hierover zoude hebben hooren zeggen? Getuige zegt, niet anders te weeten, als dat de Producent gezegd heeft: wapent u. 7. Of het opgegeevene in den vorigen Artieul woordelijk . dus door den Producent- zoude gefprooken zijn, als door Getuige is gedeponeerd ? Getuige zegt jae! 8. In welk verband en zamenhang de Producent zich dus zoude hebben uitgelacten? Getuige zegt, zich dit niet te kunnen erinneren. Pa 9. Ge-  ( 2*8 ) 9- Getuige zal bepaeldclijk opgeeven, om welken tyd, en bij welke gelegenheid de Producent dus zoude gefprooken hebben? Getuige zegt, op een Zondag; doch niet te weeten, bij welke gelegenheid. 10. Getuige heeft laestelyk nog ter in. ftantie van den Heer Landdrost verklaerd, gezegden van den Producent gehoord te hebben over een vreemde machtige nabuur, en het waerfchijnelijk overkomen van dcnzelven tot ons, doch heeft flechts gedeponeerd in d;en zin, als haer gevraagd was, daerover gehoord te hebben; waerom Getuige nu bepaeldelyk z;.l moeten opgeeven, op hoedanig eene wyze de Producent z ch daerover heeft uitgelaeten, en in vve'ke woorden hij zich daerover heeft ui:gedruk i? & Getuige zegt hier van niet anders te weeten, als dat de Producent gefprooken heeft van een vreemde Mogendheid. 11. En zoo zy mocht zeggen, de woorden van den Producent niet te kunnen opgeeven; zal Getuige a's dan echter z^lve moeten zeggen den zin, die zv meent onthouden te hebben, zonder zich ergens anders toe te refereeren ? Getuige zegt, van den zin niet te weeten. Op gedaene citatie is gecompareerd Mevrouw van Krietenberg, welke na voorgaen- de  C 229 ) de erinnering des meineeds, onder eede heeft gedeponeerd , zoo als by ieder Artieul gefchreeven ftaet. Actum Wyhe den 17 Februarij 1790. Coram Scholtus C. C. A. van VOERST. [Dr. H. W. GllEVEN, Keurnoten. ■( en 1H. J. KATTENWINKEL. In fidem (get) C. C. A. van VOERST Scholtus. Pro vera Copia. C. C. A. van VOERST, Scholtus. P 3 VRAAG  ( 23° ) No. 12. VRAEG ARTICULEN; Om daerop , ter inftantie van den Praedicant W. L. van Warmelo, woonagtig te Wyhe , na voorgaene wettige citatie en herinneringe van de zwaere itraffe des meineeds, onder Solemnelen eede te horen Dr. L. H. Pruimers. 1. Ouderdom en Verwandfchap ? Getuige zegt, dertig jaren oud, en onverwand te zyn. 2. Is Comparant niet meermalen met den Heer Scholtus van Voerst na Wyhe geweest, om Kondfchappen af te horen over Gezegdens van den Producent op de predikftoei ? Getuige zegt, ja wel;eenmael twee a drie geloof ik, dat het geweest is. 3. Is Comparant dan mede gegaen op verzoek van dezen Heer Schol rus , of van den Heer Verwalter Landdrost, of van den Heer Fiscael Klopman? Getuige zegt, de Scholtus heeft my de eerste reis verzogt om mede te gaan; de Verwalter Drost Voerst van den Borgel heeft my nooit gevraegd , dog den Heer Voerst tot Alerdink heeft my wel eens gezegd, of het hem Comparant dan en dan wel eens  eens convenieerde met zyn Broeder na Wyhe te gaan. Op gelyke wyze heeft de Fiscael Klopman my wel gevraagt, met de Scholtus Voerst na Wyhe te willen gaan. En voegt Getuige hier nog by, dat hy meent, dat de Scholtus hem ook ieder matl gevraegt heeft om mede te gaen. 4 Hebben Getuigen by die verhoren, ter inftantie van den Heer Landdrost namens de Hoogheid gedaen , niet briefjes gehad, en die nagezien op de vragen? Getuige zegt, ja dat is gebeurt, van een of twee Getuigen, zo ais Compt. voorftaat. 5. Is Comparant ook niet naar Wyhe geweest, om de Verwalter Scholtus Dwars te adfifteeren by het verhoor van Mevrouw van Hagenvoorde en Juffrouw Heiman, ter inftantie van den Producent gefchied? Getuige zsgt, op die tyd 'er geweest te zyn. 6. Door wien is Comparant toen verzogt derwaerJs te gaen ; is dit gefchied door den Heer Verwalter Landdrost Voerst tot den Borgel, of door den Heer Fiscael, of door beide ? Getuige zegt, ik meen, dat ik toen door de Fiscael Klopman verzogt ben. ■— 7. Heeft Comparant de verhoren toen niet mede naar Zwoll genomen gehad? Getuige zegt, ja wel. P 4 3. Heeft  C 232 ) 8. Heeft Comparant dit mede nemen niet op order, of verzoek gedaan ? Getuige zegt, ik hebbe het toen gedaan, om dat my te voren wel gezegd was, dat ik de •fc-ondichappen mede moest nemen. 9. Zo jae, zal Comparant zeggen, op wiens orde en verzoek dit gefchied zy? Getuige zegt dit kan ik op dit ogenblik met pofitief zeggen, of zulks door de Schol tus of door de Verwalter Drost van mv verzogt is. J tr I°.V?eeft ComPa,'ant vervolgens die fvondkhappen niet eenige dagen daer na te rug gezonden aan de Verwalter Scholtus IJ wars , om daar van toen copien aan den Producent te kunnen bezorgen? Getuige zegt, ja, ik meen twee dagen daer na. 1.1. Zyn die Kondfchappen in dietusfchentyd altyd onder den Comparant blyven berusten? Getuige zegt, dit km ik niet zeker ze ggen: zo my voorltaet, heb ik ze willen laten zien aan Klonman, dog deze zeide my , dat ze de bcnoitus Dwars hebben moest. T2. Zo Neen, by wien zyn dezelve dan mtuslchen ook geweest? Getuige refereert zich tot zyne depofitie op vorige Art. F J3  C 233 ) 13. Zyn dezelve ook intusfchen nog door anderen gelezen , en heeft de Heer Fiscael voor de te rug zendinge die ook gelezen? Getuige zegt» dat het mogelyk is, dat dezelve door een van zyn Huisgenoten gelezen zyn, wyl hy die in een laade hadde nedergelegd, en dat hy niet weet, of dezelve door Klopman gelezen zyn. Actum onder eede als na Stadrechte,binnen Zwolle den 17 February 1790. Coram Schepenen Camr. van Sonsbeeck en Tobias. me praefente (get.) H. A. TOBIAS. Secret. f s VRAEG  ( 234 ) No. 13. VRAEG ARTIGULEN; Om daerop , ter inftantie van den Praedicant W. L van Warmelo, na voorgegaenc wettige citatie, en erinnering van de zwaere ftraffe des Meineeds, onder eecle gerichtelyk te verhooren Hendrik Jan Kattenvvinkel. 1. Ouderdom en verwandfchap van Getuige te vraegen ? Getuige zegt, in zyn twee- en- dertigfte jaer, en niet verwand te zyn. 2 Of niet voor den Heer Scholtus C. C. A. van Voerst met Doctor Pruimers en Getuige als Keurnooten, ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand namens de Hoogheid, over uitdrukkingen van den Producent op den Predikftoei veele perzoonen op Vraeg Articulen gehoord zyn, als Mevrouw van Krietenberg; Mevrouw van Hagenvqorde , en de Freule Henriette ; Mevrouw van Munnick ; Juffer Heiman; Mevrouw van Guericke; Mevrouw de Brauw; Mientjen Sandberg; Anneken Koenders ; Jan ter Beek; Lambert van Apeldoorn; Evert van Lettele, anders Evert Smit genoemd, en Gerrit van der Vecht? Getuige zegt, niet beter te weeten als jae! 3. Of deze Perzoonen niet onderricht fcbeenen , waerover zy Kondfchap zouden gce-  ( 235 ) geeven, en of niet zommige van deeze Getuigen briefjes hebben gehadt, van welke zy de antwoorden lazen; zullende Getuige met naeme opgeeven, wie dan die briefjes gehadt hebben? Getuige zegt, niet te kunnen zeggen, dat dezelve onderricht waren, maer dat hy wel weet dat eenigen derzelver een papier by zich hebben gehadt, daar zy in zagen, en wel met naeme Jan ter Beek en Evert van Lettele , dat hem hetzelve ook voorftaet van Lambert van Apeldoorn en Gerrit van der Vecht; doch dit van de twee laetften met geen volkomen zekerheid kan bepaelen. Op sedaene citatie is gecompareerd Hendrik Tan Kattenwinkel, welke na erinnenng des lvleineeds onder Eedeheeft gedeponeerd,als by ieder Artieul gefchreeven ftaet. Actum Wyhe den 17 February 1790. Coram Scholtus, C. C. A. van VOERST f Dr. H. W. GR EVEN Keurnoten.|LAMBERTzenLHU[s> In fidem (get) C. C. A. van VOERST Scholtus. Pro vera Copia. C. C A< van VOERST Scholtus. VRAEG  C 236 ) No. 14. VRAEG ARTICULEN; Om daerop, ter inftantie van den Praedicant W: L: van Warmelo, na voorgegaene wettige citatie en erinuering van de zwaere ftraffe des rceineeds onder ecde gerechtelijk te verhooren. Den Verwnlter Schout van Wyhe, W. A. Dwars, en Hendrik Vervoort. 1. Ouderdom en verwandfchap van bei- - de Getuigen? Eerfte Getuige zegt, in zyn zes-en zestigfte jaer oud en niet verwand te zyn. Tweede getuige zegt, zeven- ei- dertig jaar ou i, en niet verwand te zyn. 2 Erfte Getuige alleen te vraegen van dee. ze tot de zevende Artieul ingejlooten: Of de Producent niet van Getuige voor eenigen tyd citatie heeft verzocht gehad om Jan ter B ek, Lambert van Apeldoorn en Evert van Letteie op Vraeg-Articulen te doen hooren, en of deeze op de eerfte citatie niet zyn uitgebleeven; en een tweede citatie op eene boete tegen hun is verleend geworden ? . Eerfti Getujge z>gt jae! 3 HiJt Gettfge niet gehoord, dat van die Perz ionen tusfehen die beide citatien na Z volle zouden zyn gegaen? Eerfte Ge:uige zegt jae! dit gehoord te hebben. 4. Was  ( 237 ) 4. Was Getuige niet met Keurnooten gered, om volgens die tweede citatie de gemelde drie perzoonen op vraagarticulen te hooren, en kwam toen niet op het onverwachtst de Heer Schol: us van V( ërst met Procurator H. Westiik, om d e Kondfchappen af te hooren, zonder dat Getuige, hier over aan dien Heer Scholtus of aen iemant hadt gefchreeven, en zonder dat hem van deeze komst vooraf was kennis gegeeven? Eerfte Getuige zegt, het gevraegde waer te zyn. 5. Is een. tyd lang daerna, niét door den Producent aen Gettrge citatie gevraegd van Mevrouw van Hagenvoorde en Juffer Heiman; en heeft Getuige niet zwaerigheid gemackt deeze citatie te accordeeren, en daerover toen vooraf gefchreeven aen den Heer Verwalter Landdrost van Vcësrt toe den Borgel, dat hij niet wi t, hoe zich in deezen te gedraegen, uit hoofde dat buiten zyn weeten bij een vorig gehoor van Getuigen van den Producent, de Heer Scholtus van Vc ë st roet Procurator H.: Westrik was overgekomen, om-hec gerichte te houden. Eerfte Getuige zegt Jae! 6. Heeft deeze Heer Verwalter Landdrost niet aen Getuige geantwoord, dat hy iemant als Keurnoot rer zyner adüftentie van Zwolle zoude zenden, als die Kondfcuappen zouden worden afgehoord, en heeft  C 238 ) heeft Getuige hiervan niet aen den Producent kennis gegeeven , met aenzage van om deeze reden ten minften twee dagen te voren de citatie te vraegen? Eerfte Getuige zegt jae! 7. Is vervolgens hiertoe Doctor Pruimers niet gezonden? Eerfte Getuige zegt jae! 8. Beide Getuigen te vragen op Art. 8, 9, 10, en 11. Of voor hun en Doctor Pruimers de Kondfchap van Mevrouw van Hagen voorde en Juffer Heiman niet ter inftantie van den Producent is afgehoord. Eerfte Getuige zegt jae! Tweede Getuige zegt jae! 9. Of na het verhoor Dr. Pruimers die Kondfchappen niet mede na Zwolle wilde neemen, en hier tegen door de eerfte Getuige een en andermael is aengedrongen, dat die in het Gerichte moesten blyven. Eerfte Getuige zegt jae! Tweede Getuige zegt jae! 10. Ot Dr. Pruimers toen niet gezegd heeft, dat hy die Kondfchappen mede na Zwolle moest neemen, dat hy dit in last hadt. en dezelve daerop ook heeft medegenomen ? Eer-  C 239 ) Eerfte Getuige zegt, dit waer te zyn. Tweede Getuige zegt,welgehoort te hebben* dat Dr. Pruimers gezegd heeft, dat hy die mede na Zwolle moest neemen, doch niet te weeten, ofhy dezelve medegenomen heeft, alzo niet gezien heeft dat de Verwaltcr Schout dezelve aen Dr. Pruimers heeft, ovei gegeeven. ui Heeft Dr. Pruimers de pen niet gevoerd by dit verhoor, en de antwoorden der Getuigen gefchreeven? Eerfte Getuige zegt jae ! Tweede Getuige zegt jae! 12. Eerfle Getuige alleen op deezen en den volgenden Artieul te vraegen. Heeft Dr. Pruimers niet eenige dagen daerna de Kondfchappen met eenen brief aen Getuigen te rug gezonden? Eerfte Getuige zegt jae! 13. Of vervolgens, wanneer door den Producent citatie verzocht is, in gevolge de order van den Verwalter Landdrost niet altyd vooraf daervan is kennis gegeeven? Eerfte Getuige zegt jae! Ik ondergefchreeven Scholtus van Wyhe certficeere by deezen , dat voor my en Keurnooten, als waren Dr. H. W. Greven en Lambert Zielhuis, 00 gedaene citatien zyn gecompareerd de Getuigen hiervoor genoemd, welke na  C 240 ) na voorhouding van de itraffe des meineeds, onder eecie hebben gedeponeerd, zoo als by ieder Artieul gefchreeven ftaet, Actum Wyhe den 17 February 1790. in fidem, (get.) C. C. A van VOERST, Scholtus. Pro vera Copia. (get.) C. C. A. van VOERST, Scholtus. VRAEG-  ( 241 ) No. 15. Op heden by my ondergefchreeven ontvangen zynde de volgende Misfive: Myn Heer! Door uw comst op morgen enz. enz. — UWelEdele kan uit myn naam aan D. Warrpelo aanzeggen, hy op eene dag kan laten Citeren alle de geene waar van hy Condfchap vorderen wil j de zaken mogen niec in longeur worden getrokken. ben met agting. Uw. D. D. Dienaar. Cg**0 M. A. C. vAn VOERST van BORGEL, Ver waker Landdrost. den 12. Nov. 1789. Zo ftrekke deze Copie, zo verre het uitgetrokkene aengaet, ter voldoening aen de Doms. van Warmelo tot aanzage bij dezen. Actum Wyhe den 12 November 1789. (get.) WM. ARN. DWARS. Vtf-walter Scholtus. Q Ex-  (. a42 ) No. 16 Extract uit het Prothocoll van Contenticufe zaaken des Schoutsampts Wyhe. Wyhe, den 21. Maart 1789Verw. Scholtus W. A. Dwars. fDe Advt. J. H. Jordens Ccurn < en (H. J. Kattenwinkel. Erfcheenen de Predikant W. L. van Warmelo geadfifteert met procureur H. U; Grevenftein, woonagtig te Zwolle, die den Comparant onder de 'gewoone Claufulen regtens ten uiteinde deezes toe qualificeert, zeggende, teegens deeze uure alhier te hebben doen citeeren Jan ter Beek, Lambertvan Apeldoorn, en Evert van Lettele, ten einde onder eede, en onder referve van alle gedienftige reproches zoo teegen de Perzoonen als depofities van Getuigen, by reproductie kondfchap der waerheid te geeven, gelyk te zien uit decitatie en het relaes daar op van den Geregtsdienaar fub A. quofit relatio. Al waarom de Comparant by deezen exhibeert de daar toe nodige Vraagarticulen voor ieder der Getuigen afzonderlijk, met verzoek, dat dezelve met het Exhibitum beteekent, en de geciteerdens den eed afgenoomen worden, en wyders verhoord als na Landrechten; -—— By non comparitie, of onwilligheid gedingende, na voorgaande aancisfehing tot contumacie, en dat de geciteerdens ten fpoedigften ten tweeden maale mogen worden gedagvaart; ten einde als voorzeid, en wel op een door dit Wel Edel Ge- rich-  ( 243 ) richte te bepalene boete in Cas van die onwilligheid of uitblyving, als na Landrechten, zulks Rellende ad Decretum cum Lxpenfis met verzoek in dien val ten fpoedigften copie van 't gerecesfeerde en te erhouden decreet. Decreet. Jan ter Beek, Lambert van Apeldoorn, en Evert van Lettele aengeëischt zynde, en niet gecompareerd; zo worden dezelve gecontumaceerd ten fine en effecte reehtens, en dien naa ten tweedemael invoegen voormeld geciteert teegens aenftaande JVlaendag, den 23. deezes, teegens tien uur des 's morgens alhier in de Brabantfche waegen, op poene van een Ducaton voor ieder ingevolge landrechte, welke citatie by Extract deezes laz gefchieden. (Onderftond.) in fidem. (was get.) W. A. DWARS, Verw. Scholtus. Provero Extractu. W. A. DWARS. Verw. Scholtus. Ad. Wiegming O. S. relateerd, dat hy een gelyk luidend Extract heeft geinfinueerd aen Lambert van Apeldoorn en Evert van Lettele in perzoon, en eindelyk by abfentie van Jan ter Beek, aen deszelfs meid, P. van Rhees, aen ieder dezelve een heeft overgegeven , en de citatien op de boete als daar by gedaan, Aldus gedaen en gerelateerd. Wyhe den 12. Maert 1789. in fidem W. A. DWARS, Verw. Scholtus Q. * At-  Copia. ( 244 ) N. 17. Attefteere ik ondergefchreeven ter inftan tie van den Praedicant van Wyhe W. L vau Warmelo: Dat in de Maend Octobe 1787. in myn huis alhier te Veesfen is ge komen Gerrit van der Vecht woonachtig te Wyhe: Dat deeze na eenige woorden wisfelingen zyn mes heeft getrokken, en my onder ysfelyke vloeken daermedegedreigd heeft: Dat hierop mede in myn huis is gekomen Jan Egberts Costcr, alhier woonachtig, die de woede van deezen Gerrit van der Vecht tot bedaeren zocht te brengen, en is dezelve daerop uit het huis geraekt: Dit alles de volkomen waerheid zynde, ben ik vaerdig des vereischt met eede te Herken. Veesfen den 25. February 1790. (get.) ALEXANDER NYENHUIS. Copia. Verklaere ik ondergeteekende,uit liefdevoor de waerheid ter inftantie, van den Praedicant van'Wyhe, W. L. van Warmelo: Dat ik in de maend October 1787, ben gekomen aen het huis van Alexander Nyenhuis, alhier woonachtig, en daer gevonden heb Gerrit van der Vecht', te Wyhe woonende, dreigende dien man in zyn eigen huis met een mes, onder ysfelyke vloeken: Dat ik daerop de woede "van deezen Gerrit van de Vecht heb zoeken te bedaeren, en hy toen uit het huis geraekt is: Dat ik voorts na huis zynde gegaen, deeze Gerrit van der Vecht daerin is komen loopen met een bloot mes, dreigende my te vermoor-  C 245 ) moorden; dat, ik dit trachtende tegen te gaan door een hout, hy met het mes na my gegooid heeft, en daerop een tweede mes uit zyn zak getrokken heeft; dat ik hem toen over den arm geüaegen hebbe, waerop hy my heeft uitgedaegd; maer ik ben in myn huis gebleeven: Al het welk ik vaardig ben des nodig met eede te fterken. Veesfen den 35. February 1790. get.) JAN EGBERT COSTER. D. BENTINCK. Om daerop, ter inftantie van den Praedicant van Wyhe W. L. van Warmelo, na voorgaende wettige Citatie en erinnering van de zwaere ftraffe des Meineeds, voorbehoudens alle gedienftige reproches te gen den perzoon en gezegdens van Getuige , by reproductie , onder Eede gerechtelyk te verhoeren Mevrouw van Guericke. Na voorgaane Arresten citatie, erfcheenen Mevrouw van Guericke, en heeft, na voor. leezing van het Formulier des Meineeds , gedeponeerd, zo als onder ieder Artieul ftaat uiigedrukt. 1. Ouderdom en Verwantfchap van Ge- tuige? Zegt Getuige, oud te zyn agt en festig jaaren gepasfeerd, en den Producent Onverwant te weezen. 2. Getuige ter inftantie van den Heer Landdrost van Zaliand gedeponeerd hebbende over gezegdens, die door den Producent zouden gebruikt zyn op den grooten Biddag des jaars 1787; zo zal Getuige nu deponeeren, of zy onder Eede kan ver- klaa-  C 247 ) ren, toen den { Predikdienst by den Producent te hebben bygewoond? Zegt Gegtuige, zulks met zekerheid niet te kunnen zeggen; wyl niet zeeker weet, of zy Comparante op die tyd den Predikdienst heefc bygewoond, of niet. 3. Of zy derhalven met zeekerheid kan verklaaren, den Producent toen te hebben hoo.en fprgekeri over de ftillen in den Lande ; die, daar zy het mede hielden; het zig opofferen aan de vlammen ; het aan gorden van het zwaard ? Getuige zegt, hier op niet te kunnen antwoorden, wyl zulks geheel buiten haar geheugen is; maar weet wel, dat den Producent heeft hooren fpreeken over de ftillen in den Lande, doch teffens niet kunnende zeggen, op wat tyd, of wat dag zulks is geweest. 4. Indien Getuige zegt ja; zal zy bepaaldelyk opgeeven, wat door de Producent daar over zoude gefptoken zyn ; zonder zig ergens elders toe te gedraagen ? Zegt Getuige, in de eene of andere Predicatie, fcboon met weetende op wat dag, gehoord te hebben ,2 dat de zogenaamde Stillen in den lande mogten worden uitgeroeid met wortel en tak , of foortgelyke woorden. 5. Getuige ter zelfder inftantie hebbende verklaard,°het woord Moordenaaren of Bloed- q4  C 248 ) zuigers in den haar voorgeftelde zin gehoord te hebben; zo zal dezelve nu met haar eigen woorden moeten opgeeven ; wat, en in welken zin zy die gezegdens zoude gehoord hebben van den Producent op den Predikftoei; zonder zig tot eens anders voorftel te gedraagen. Zegt Getuige, het woord van Moordenaars of Bloedzuigers te hebben gehoord, meenende, dat daar door het Krysvolk verdaan wierd; maar of zulks op den Biddag is geweest, of op een andere dag, kan getuige met zeekerheid niet zeggen. 6. Als ook wat, en in welken zin zy den Producent zoude hebben hooren fpreeken van Heerschzuchtige, cn van het wederkeeren van pylen op den kop ? Zegt Getuige, den Producent te hebben hooren fpreeken van een Heerschzugtige Nabuur, maar weet niet, wie den Producent eigentlyk door denzelven verftaan heeft; doch meend, dat den Producent daar door de Gclderfchen verftaan heeft. 7. En of de Producent dit bepaaldelyk van Perfoonen gezegt heeft. en wie hy dan genoemd heeft? Zegt Getuige; zig het zelve niet te kunnen herinneren, wyl zulks meer dan drie jaaren geleeden is. 8. Laastelyk zal getuige verklaaren, in welken zin en zamsnhang dat de Producent zou  C 249 ) zoude gefproken hebben over het uitroejen van de Stille in den Lande? Zegt Getuige, wel den Producent te hebben hooren fpreeken over het uitroejen van de Stillen in den Lande; maar weet zig niet te herinneren, in wat zin of zamenhang zulks door den Producent is gezegt. Aldus door Getuige gedeponeerd, en met Eede tot God Almagtig bekragtigd Coram de Heeren Calmette, loco Menninck, en Froulja D Drn. Prtufideerende Scheepenen binnen Deventer, den 5. October 1790. Meprafent. (was get.) J. S. KNOOP, Secretaris, 1790 Pro vera Copia. Wm. BARNECAATE. Verw. Landfthryver O 5 ft.  Copia'. ( 250 ) No. 19. Ex- Exhibitum in het HoogadeJyke landdrosten gerigte van Salland, Zwolle den $ ]\\\y 1790. In fidem. (was get.) T. Tobias. Verw Landfchr. Ik ondergefchrevene j waarneemende het doodgraevers atnpt te Veesfen zedert den dood van myn man, Evert Willem Vorsthoff, atesteere mits deezen, dat op den 12 May 1790 overleeden is, en op den 17 dito begraaven Alexander Nieuwenhuis; als meede d ;t op den 13 May overleeden en den 18 dito begraven is Jan Koster , beide hier in Veesfen. Veesfen den 25 May 1790. (was get.) Aeltjen van Lohuizen , de Weduwe Vorsthoff. Pro vera Copia. W. Barnecaaate, Verw. Landfchr.  Copia. ( 251 ) EXTRACTEN uit 't Protocoll van Contentieufe zaaken des Drostampts van Zaliand. Raalte den 14 February 1791. Erfcheenen Dr. W. Klopman, en Pr. j. van Riemsdyk naemens de Provincie zeggende , dat hun by hcrhaelde attente examinade van het Andwoord crimineel van den in den Predikdienst gefuspendeerden Predicant Warmelo en van de daarby geapliceerde en naderhand overgegeeven preetenfc documenten niets is voorgekomen het welk eenig fpeciaal debath noodzakelyk maakt, aizo by een bedaarde overweging van het Regt, mitsgaders attente en onzydige examinatie van de hinc inde geproduceerde Rukken , het allezins ongenoegzaeme en onbeftaanbare van de reedenen , ter defenfie van den gedaagde aangevoert, door yder kundig Regtsgeleerde, die de Rukken dezer proceduire in handen kiygt , van zelfs en ex officio zal kunnen en moeten gediscerneert worden ; Dat over zulks Comparanten qq. by een nader overweging van zaaken, en byzon'der in aanmerking genoomen, dat bet belang van de gemeente van Wyhe, dewelke hangende deze proceduire van de bedieninge van een Predicant verftoken blyft, abfoluit vorderd, dat 'er hoe eerder, hoe beeter een einde van zaaken bewerkt worden , liever te raade zyn geworden , in dezen van verder fchryven te renuntieeren , zo als zy Comparanten qqa. doen by dezen ; met verzoek dat 'er by decreet van dit Hoogadelyke Landdrosten go rich-  C 252 ) gerichte een termyn tot Inventarifatie der ftukken en fluiten dezer proceduire mogen worden geftelt. Allefins falvis fingulis ac omnibus en onder protest van uit partyes laast gerecesfeerde, waar van men niets wil hebben geavoueert, zo wel als uit alle zyne pofitien en dicenten elders bygebragt, tacendo et prsetereundo niets nadeeligs te willen hebben geftendigt, en in verwagting van tegenhandelinge cum expenfis. Waarop erfcheenen Pr. Grevenftein in zyn bekende qualiteit, verzoekende van het bovenftaande gerecesfeerde Copie met een termyn van vier weeken, onder protest van kosten. Kaalt?  ( 253 ) Raalte den 14 Maert 1791. Compareert Pr. H. U. Grevenftein in zyne bekende qualiteit; en draegt op het ingediende van den Heer Fiscael, voorheden vier weeken i by dezen voor; Hoe dat de belangens der Gemeente van Wyhe aen zynen Principaelfteeds ter harte gaende, en hy derzelver achting en liefde, geduurende zyne fuspenfie, ook aenhoudend hebbende mogen ondervinden, hem voorzeker niets aengenaemer konde zyn, dan dat aen deeze Gemeente het vooruitzicht wierdt gegeeven om eerlang door haeren eigen Praedicant weder behoorlyk bediend en onderwezen te mogen worden: Dat echter hy Compt. q: p. niet mag ontveinzen, hem vreemd te zyn voorgekomen, dat de Heer Fiscael, zoo veel maenden tyd na het indienen van antwoord, te vergeefs hebbende gefleeten met nuttelooze en alweer van nieuws herhaelde vraegen, nu het fpoedjg afbreeken dezer proceduure nog aen het belang der Gemeente van Wyhe, om, hoe eerer hoe beter,weer van een Praedicant voorzien te worden, komt toe te fchryven; en deeze reden veel eer heeft aengezien als een voorwendzel om zich te redden uit de verlegenheid , waerin hy door wezerzyds aengevoerde deftnfie gebracht was , waarin men te meer bevestigd is geworden , nu men in het voor weinig dagen uitgekomen 26fte Deel der verzameling van Stukken by J. A. de Chalmot, gelezen heeft zeker advis van Groninger Rechtsgeleerden over het bekende adres der Genoodfchappen, door de Magistraet van Zwolle gefenept; welk ftuk aen ' den  C 254 ) den Heer Fiscael, als ook in die zaek geoccupeerd hebbende, voor lang zal bekend zyn geweest; en het welk zoo zeer ftrookt met dezerzyds overgegeeven Antwoord, dat, zoo het mogelyk was geweest, elk, die deeze Rukken vergelykt, bezwaerlyk zoude te overreeden zyn, dat de gronden van defenfie by antwoord niet uit de redenen van decifie, door die Rechtsgeleerden aengevoerd, zyn overgenomen. Dat zyn Principael, hierdoor te meer gemoedigd, geene de minRe zwarigheid overblyft, om van het onzydig recht eene gunftige uitfpraek op het ingediende te mogen verwachten; en hy Compt. dien ten gevolge namens denzelven declareert te mogen lyden, dat 'er ten eerften termyn van Inventarifatie en fluiten worde bepaeld; idque falvis fingulis ac omnibus, en onder protest van praejudicie en kosten. Raai.  C 255 ) Kaalte den 11 April 1791. Erfcheenen Dr. W. Klopman en Pr. J. van Riemsdyk naamens de Provincie voordraagende. Dat, daar men van deze zyde eenvoudig van verder fchryven gerenuntieert heeft; De comparanten qq. niet anders verwagt hadden, of de gedaagde zoude ook zonder in eenig verder debath of adrtructie van zaaken te treeden, welke nu niet meer te pas koomt, en ingevolge onze Landswet verboden is, mee de een termyn van fluyten verzogt hebben : dan dat men by examinatie van des gedaagdens laast gerecesfeerde, heeft bevonden , dat de Gedaagde in tegendeel daarby kan goedvinden in de eerfte plaats de eerfte Comparant in zyn qualiteit te infimuleren, dat hy deze proceduire na het indienen van het antwoord metnuttelooze en wederom van nieuws herhaalde vraagen zoude opgehouden hebben ; Daar echter uit het Protocol van deezen Hoogadelyken Landdrosten gerichte kan geblyken, dat de Gedaagde door zyne herhaalde referves, waar van hy den 25 October laastleeden eerst het laaste document heeft cvergelegt, alleen de oorzaak van alle op onthoudt in dezen is. Terwyl hy daar en boven by deeze handelinge van den 25 October op nieuws heeft kunnen goedvinden, een flag om den arm te houden, het welk de Aanlegger qq. om deze proceduire zo veel mogelyk te verkorten, en al-  C 256) alle verdere oponthoudt in het vervolg voor te komen, heeft doen te raade worden, om by een interims handelinge de gedaagde te fummeeren, om al het bewys, het welk hy ter zyner defenfie nodig oordeelde, zonder eenige agterhoudendtheid over te leggen, en alzo de aanlegger qq. in ftaat te fteïlen, om met gerustheid te kunnen dienen.van replicq. Dat dit by een volgende handelinge brusquement door den gedaagde gedeclameert en daar op door den aanlegger qq. van verder fchryven gerenuntieert zynde, alzo hem de reeds overgeeven bewyzen van den gedaagden by nadere overweging niet van die importantie voorkwamen, om daar op van replicq te dienen en alzo deze proceduire te brengen in dfotermen, dat dezelve nog jaaren en dagen zoude kunnen worden getraineert; Over zulks de Comparanten, in de tweede plaats met niet weinig bevreemding uit het laatst gerecesfeerde van den gedaagde, al wyders hebben moeten ontwaar worden; Dat de Gedaagde boven en behalven de middelen ter zyner defenfie by antwoord aangevoert en naderhand overgegeeven, zich nu van agteren mede komt te beroepen op een volumineus beredeneert advys, gedrukt onder de zogenaamde verzameling van Hukken by Chalmot in het zes en twintigfte Deel, het welk hy op die wyze mede als een Document by dc ffukken der proceduire zoekt in te fchuiven onder een onwaar j>raetext, als of de aanlegger qq, uit aanmerking van dit advys, het weik de aanlegger te vooren niet gezien of in handen gehad  c 257; had heeft, van verder fchryven zoude gerenuntieerd hebben. Dat de Comparanten qq wel groote reeden hadden, om zich tegen deeze, volgens onze Landswetten en practycq, ongeoorloofde en vervankelyke handelwyze, in oppofuie te Hellen , of immers en in allen gevallen, dat de Comparanten qq; die niet van intentie zyn de Gedaagde, omtrent de middelen, die Hy tot zyn defenfie dienftig vermeind te kunnen zyn, op eeniger wyze te verkorten , mits zy ook daar op hun tegen zeggen hebben, zo lange de wet hun zulks permitteert, en zy het nodig oordeelen; nu wel bevoege waaren, dit advys te wederleggen, of met contra bewys te ftraffen. Dat echter eensdeels overwogen, dat zulks op nieuws occafie tot wydloopigheeden, en op onthoudt van zaaken zoude kunnen geeven; En anderdeels, dat in allen gevalle dit advys ook weinig om het lyf heeft, en altans van geen applicatie in het fubjeete geval weezen kan, als men zich llegts uit de acten der proceduire herrinnert, dat met het Protocoll van het Wyfche vernietigde Genoodfchap van Wapenhandel, en het verbaal van het voorgevallene te Hattem, by refolutie van die vergadering, zonder tegenfpraak van één van de Leeden, om daar omtrent te ftrekken tot een bewys, in dit Protocoll geinfereert, het welk alleen, en op zichzelfs ge. noomen een volle preuve van bewys tegens de Leeden van die vergaderinge uitmaakt, gevoegt by de eigene confesfie, en verdere ftukken by aanfpraake geappliceert, de misK daad  C 258 ) daad van den Gedaagden meer als ten genoegen rechtens beweezen is. En dat aangaande de politycque denkbeelden van eenige Leeden van Ridderfchap en Steeden omtrent voorvallen van die tyd, en byzonder ook ten aanzien van de rnaatregulen, door de Heeren Staaten van Gelderland met de Steeden Hattem en Elburg gehouden, hoe die denkbeelden ook geleegen waaren, terwyl het hier de plaats niet is dezelve eeniger maaten ter discusfie te brengen; men echter wel gerust vertrouwt, dat-men thans gelukkiger en bedaarder tyden beleevende, geen Richter zal beftaan het caracter van de tyden van verwarring te volgen, om op het voetfpoor daar van , door den beklaagde en die van zyne raade al nog betreeden, een particulier Ingezeeten van deeze Provincie te verheffen tot een beraadflaand meedelid van de Unie, en hem alzo competent te maaken tot de beoordeeling der maatregulen niet alleen van zyne eigene Hooge Overheid, de Heeren Staaten deezer Provincie; maar zelfs om over derzelver relatien tot de Hooge Bondgenooten allerftoutst te beflisfen; Ja nog daar en boven aan denzelven te attribucren de faculteit, om de denkbeelden van eenige Leeden van Ridderfchap en Steeden te realiferen, en ter effect te Rellen, zonder dat dezelve by hun Ed. Mog. zyn aangenomen; laat Raan, dat de Beklaagde hier toegeroepen was door eenige wettige ordre of refolutie van Ridd. en Steeden, die zo weinig in deezen voor handen is, dat Hoogst dezelve het gedrag hunner Ingezeetenen ten deezen opzigte opentlyk by de Staaten van Gel.  C 259 ) derland hebben gedisavoueert , en geen zwarigheid gemaakt een Fiscaal aan te Hellen, om tegen zulke Ingezeetenen, die zich daar aan misgreepen hebben, te procedeeren; men gezwyge daarom, dat men zoude kunnen veronderftellcn, dat 'er eenig bedaard en onpartydig Richter zoude weezen aan te treffen, die het voor geen misdaad zoude houden, dat een particulier Ingezeeten zyne Hooge Overheid of Hooge Leeden van Staat op een oneerbiedige en laefive wyze aan de menigte ten toon Relt, de beroerde gemoederen aanhitst, en eindelyk in t voorthollen zyner driften gewapende manfehappen op zyn eigen ban en boete by eenverzamelt, zich aan 't hoofd derzelven laat plaatzen, en ze op een nabuirig vreemd territoir opleid, en aanvoerd tot adfiRentie van misnoegde en oproerige Ingezeetenen teegen de beveelen van hunne Souverain, dewelke daar over hoogst gevoelig yvert, en van de Sraaten deezer Provincie, als deszelfs hooge geullieerden, de condigne ftraffe vraagt over de meest fchuldigen, die, gelyk de Beklaagde, gebleeken andere te zyn voorgegaan , en te hebben aangevoerd. Zaaken en daaden immers, welke men flegts behoeft op te noemen om te begrypen, dat ze door geen cavillatiën en chicanes zyn te verontfchuldigen; zodat ook onder anderen den Beklaagden weinig baaten zal de distinctie van zommige Rechtsgeerden, van gevoelen zynde, dat het eigentlyk Crimen Isefe majestatis et perduellionis niet door vreem. den, maar alleen door Ingezeetenen teegen hunnen Souverain begaan word, terwyl Ra de  ( 160 ) de vrugt van die distinctie den Beklaagden geerizints fubleveert, vermits de oordeelkundigfte Rechtsgeleerden daarom een vreemden niet minder, als een Ingezeeten, in gelyk geval ftrafbaar Rellen om bondige reedenen, te regt opgemerkt door Boehmer ad Conft. Crim. Car. art. 124 § 6. in deeze woorden, non extraneus eandem cum Ribdito poense atrocitatem experitur? Negasfe id videtur Zigler § 44. Egonon minorem imminere putarem; nam perduellis idem est ac hostis, et quo jure is in infinitum contra alios fibi arrogat, eodem cuicumque judici contra illum idem licebit; utrum tanquam hostis an perduellis poenas Ribeat, quid refert! unde parum accurate a Ribdito, quantum adhoc crimen , feparant achenas, domo profuges MatthcEi; nam NB. inquamdiu alicubi commorantur, ad fubjectionis leges exiguntur > necqaicquam eis proderit, fi ex fententia Matthaei non ut Majestatis la;s£e rei, fed ut proditores, exploratores, vel hostes tractantur. Al het welk met meerdere fuggestien van rechten een aandagtig Richter niet zal kunnen echapperen; daarom men te raade is geworden te berusten in het Curia novit jus, en hier meede te pasfeeren hur. advys, door den Beklaagde laastmaal geallegeert, onder protest van daar uit zo wel, als uit het laast gerecesfeerde van den Gedaagde, tacendo et praitereundo niets nadeeligs te willen hebben beftendigt; al nog by inhaefie verzoekende, dat 'er een termyn tot inventarifatie en fluiten deezer proceduire door dit Hoog Adelyke Landdrosten Gerichte moge worden geftelt; zo als zy doen by deezen, cum expenfis. Ex  C 261 ) Ex adverfb erfcheenen Procr. U. Grevenftein in zyn bekende qualiteit, verzoekende onder protest van alle prsejuditie en falvis fingulis ac omnibus, van voorenftaande gerecesfeerde, ten fpoedigften copie met een termyn van vier weeken, onder protest van kosten. H 3 Raefr  ( 252 ) Kaalte, den 9 Mai, 1791. Erfchenen Procr. H. U. Greveftein als Bediende van den gefurcheerde Praedicant W. L. van Warmelo, voordraegende: Hoe hy, de voorgewende reden des Fiscaals , die hem tot het renuncieeren van verder fchryven zoude hebben doen befluiten, flechts met eene tegenrede hebbende geftraft, en zich daerby dadelyk met die renunciatie gevoegd hebbende, dus geenzins hadt mogen verwachten, dat de aenlegger f q. daeruit gelegenheid zoude genomen hebben, om dezerzyds Antwoord te debatteercn by een ampel ongearticuleerd gefchrift, dat met recht voor eene handeling, loco replicq ingefteld, zoude mogen gehmien worden: Dat hy Compt. q d. dus hierop wel formeel van Duplieq zoude kunnen dienen, en zyne defenfie met nieuwe bewyzen en documenten zoude mogen ftaven, doch dat hy, om te toonen, dat het den Gedaegden ernst blyft, de zaek fpoedig ten einde te brengen, des Aenleggers reces maer kortelyk zal naloopen, en dus op het eerfte gedeelte aenmerkt: dat, zoo de Aenlegger zich niet hadt voorgedaen, als of het zyn voorneemen was van Rep'icq te dienen, en maer eenigzins hadt laeten blyken, als of hy gezind was daer van te renuncieeren, als dan de Gedaegde voorzeker weldra zoude gedeclareerd hebben, zyn Antwoord voor gellooten te houden; alzoo het zich van zelfs vvyst, dat het nimmer zyn belang konde zyn, deeze proceduure op te houden; daer hy by de Refolutie, tot het voeren deezer Proceduure door de Heeren Staeten deezer Pro-  ( 263 ) Provincie genomen, tevens in zynen Dienst, Tractement en Emolumenten is gefurcheerd, en dus reeds zedert den 30 Ottober 1788 beroofd is van een jaerlyks inkomen van ruim 600 guldens; eene fom, die te zamen genomen reeds eene aenmeikelyke boete zoude zyn, en waervan hy in zyne huishouding het gemis maer al te zeer gevoelt: ja wie zal twj ffelen, dat het hem alleronaengenaemst is onder furcheance te leven in eene Gemeente, waerin hy, gebooren, opgevoed, en na doode van zijnen Vader tot de bediening zynde geroepen, aengemoedigd door derzelver algemeene achting en liefde, Reeds met lust en yver heeft mogen werken; (welke gemoedelyke verklaering, door het belang der zaek hem afgepersc, hy hoopt dat hem ten besten zal genomen worden) en in deeze Gemeente niet alleen den openbaeren Predikdienst gebrekkig te moeten zien waernemen, maer ook zoo wel de jeugd, als meer bejaerden, van alle privaet onderwys in den Godsdienst zedert zulk eenen geruimen tyd verftooken, en den armen ftaet tot eene groote bekrompenheid te moeten zien gebracht. Omfiandigheden, die voor ieder gevoelig mensch genoeg zullen zyn, om hem Gedaegden van de praefumtie van oponthoud vry te fpreeken , en het welk de Acten der Proceduure aen den Richter zullen moeten bevestigen, die hy, zonder iets daeruit te rememoreeren, liever blootelyk ter beoordeeling zal overiaeten, dan op het voetfpoor van den Fiscael de teneur daervan gedeeltelyk, en dus gebrekkig, opgeeven. Dat verders ook het in de tweede plaets aen hem Gedaegden geinfirauleerde infehuiven van R 4 het  ( 20*4 ) het gementioneerde Advis in deeze proceduu. re waerlyk een even zwakken en gezochten grond tot zulk een wydloopig fchrijven was, is al mede van zelfs klaer; alzoo door hem Gedaegden geen ongedrukt Stuk is aengehaeld en veel mm hy de Proceduure zelve gevoegd, maer flechts in het voorbygaen gewaegd is van een Stuk, door de drukpers gemeen gemaekt in eene alom bekende verzameling, door den Aenlegger met het Epitheton van zoogenaemde beftempeld; en het welk dus met nodig was, als ter fluiks onder het oog te brengen aen Leden van een Hof van Jultitie of van. eene Juridifche Faculteit, of andere mtheemfche Rechtsgeleerden, aen welke volgens Refolutie van den 5 April 17 01 od voorftel van hem Gedaegden door de Heeren btaeten genoomen, dit proces nu ter beleeimg zal moeten worden verzonden: Dat echter de Fiscael hier uit occafie genomen hebbende, om dat Advis, onder praïtext, als of het weinig om het lyf hadt, en althans van geen applicatie in het fubjecte geval weezen ïnnrL'i te Wede,]eS§en met een algemeen vooiftel Van eenige daeden en principes, eigen aen die tyden van drift on verwarring, gelyk oie Heeren Advifeurs in gemelde Advis deze.ve noemen,- om dus, ware het mogeJyk, 111 deeze bedaerder tyden de onzydigheid des Richters te verrasfen, en daertoe zells zoo verre gaet, om den Gedaegden, en die van zynen raed, welke gemeend hebben m het behandelen dezer Proceduure zich zoo veel mogelyk, in die tyden en omftandigieden te moeten Rellen, waerin de aengeklaegde daeden zouden zyn begaen', te  ( 2ÓS ) te doen voorkomen, als die het voetfpoor van die verwarde tyden al nog betreden, Hy Gedaegde derhalven zich niet geheel kan ontflaen, om eenige der Hellingen van den Aenlegger kortelyk te rescontreeren, en daerby de toepasfelykheid van dat advis, door aenhaling van eenige pasfages uit het zelve, als ter loops te toonen; doch wil hy hiertoe nu liever de woorden van de Advifeurs zelve gebruiken, en over het geheel de woorden Van anderen overneemen, ten einde zoortge. lyke voorwendzelen en berispingen, door eenen vervolgzieken geest zoo gaarne gearripi-^ eerd, geheel af te fnyden. ° Dat (om dus een begin te maaken) hoezeer de Gedaegde al nog niet ontkent na Hattem als Offirier te zyn uitgetrokken, hy echter met verbaezing heeft gelezen, dat de Aenlegger deze belydenis, in zyn crimineel verhoor openhartig gedaen, als eene confesfie van de JVJisdaed zelve komt voor te Hellen; om welk gevolg te ontzenuwen, hy niet anders nodig oordeelt, dan de woorden van dezen Fiscael zeiyen van elders, en wel uit het Duplicq in incidenteele zaeken tegen den Heer A. Vos-1 ding van Beverfurdc Avt- 42 en 43 over te nemen, alwaar hy zegt: Dat in allen gevalle eene perioneeïe comparitie niemand ,, bezwaert, die onfchuldig is; en hy zyn „ onfchuld genoeg betuigt, die, alzoo geroe„ pen zynde, in rechten verfchynt." De Gedaegde zal in het voorbygaan aenmerken, dat de Fiscael, was hy zich zei ven gelyk, ingevolge deze zyne eigene Helling aenftonds den Gedaegden by zyne eerfte perfoneele comparitie voor onfchuldig moest verklaerd, en de ■R 5 pro-  < *66 ) proceduure geftaekt hebben, en verder aen het onzydig oordeel overlaten, of hy, die flechts als Officier van weinige manfehappen, in gelykheid van zoo'veele andere Ingezetenen dezer Provincie, na Hattem was uitgetrokken, en daar geen hoofdcommando gevoerd noch eenige byzonder uitftekende ot geweldige daed hadt verricht, zich niet mogt voorftellen door die zyne bereidwillige compaiitie en openhartige confesfie zyn onfchuld genoeg te hebben betuigd; En of hy hadt kunnen vermoeden, dat de Fiscael, door Ridderfchap en Steden aengefteld, eeniglyk om tegen de Hoofdbeleiders en Meest fchuldige In- en Opgezetenen dezer Provincie, onder de Jurisdictie van Hun Edele Mogende ftaende, te procedeeren , tegen hem alleen, als zoodanig, dadelyk zoude hebben geageerd; Daer integendeel de Steden Campen en Zwolle (zoo als men onderricht is, en het gemeen gerucht gaet) de voorzichtigheid gehadt hebben, om de bezwaeren, tegen hunne Oude Regenten en Burgers , als Hoofdbeleiders en Meestfchuldigen in de zaeken van Hattem en Elburg, ingebracht, vooraf om advis te zenden aen de Heeren Profesforen der Juridifcne Faculteit van het Academie te Groningen ,• welke zouden verklaerd hebben, in deze bezwaeren, (die, zo verre de Zwolfchen aengaet, veel al met de befchuldigingen van den Gedaegden van het zelfde of gelyk alloy zouden zyn) niets te hebben gevonden, waerdoor dezelve als Hoofdbeleiders en Meestfchuldigen zouden kunnen worden aengemerkt, en tegen welke dus geen actie gefchaepen was: waerdoor derhalven De-  (26? ) Dezen van kostbaere, en moeijelyke proceduures zyn bevryd gebleven. Dat wat bet volgend voorftel van den Fiscael by zyn reces betreft, hij Gedaegde daeruit flechts met een woord moet remarqueren, hoe de Fiscael het daer zoekt te doen voorkomen, als of flechts eenige Leden van Ridderfchap en Steden in gelyke denkbeelden omtrent de zaek van Hattem met den Gedaegden zouden geftaen hebben; daer integendeel hy Gedaegde vertrouwd by zyn Antwoord ampel gededuceerd te hebben, dat hy in dezen het gemanifesteerd Systhema van de groote meerderheid der Staetsleden gevolgd is, en zal dus op alle de gronden, by Antwoord zoo breedvoerig gelegd, gerustelyk aen het oordeel van eenen toekomftigen Richter overlaeten, hoe zyne daeden en handelingen zoo met het algemeen, als byzonder Staetsrccht dier tyden hebben geftrookt; als hoopende en verwachtende, dat hy buiten deze Provincie eene Rechtbank zal vinden, waer, om de woorden van den Heer H. Ca/koen, in zyne bekroonde verhandeling van het Genootfchap, Floieant liberales artes P. 191. over te nemen: „ Cmkreukbaere Rechtvaer„ digheid, doof voor gunst, afgunst en alle menfehelyke gebreken, de vierfchaer fpant; waer de overtreder der wetten, hy zy wie „ hy zy, moet beven voor de Rechterlyke „ uitfpraek; waer de aengeklaegde onfchuld daeiëntegen in de Rechtbank zelve eene vei„ lige toevlucht heeft; waer de onfchuld zoo lang mogelyk wordt onderfteld; En waer j, de Rechters, zoo wel gezamelyk, als ieder „ hoofd voor hoofd, als 't ware, de Patroo„ nen, de Advocaeten van den aengeklaegden „ moeten zyn." Dan vermits zyne Rechters in deezen Uitheem-  C 2.62, ) heemfchen zullen zyn, moet de Gedaegde nog met een woord ter opheldering aenmerken, hoe, wel is waer, de Staeten naderhand het gedrag hunnner Ingezetenen over Hattem en Elburg hebben gedisavoueerd, en een Fiscael aengefteld om daer over tegen de Hoofdbeleiders en Meestfchuldigen te procedeeren; doch dat dit niet gefchied is, dan eenige maenden na de Revolutie, wanneer de Regeeringen in de Steden waren veranderd, en verscheidene Ridders de vergadering was ontzegd, en daerdoor het fysthema der Minderheid dat der Meerderheid was geworden; gelyk dit dan ook het tegengeftelde gevolg hadt ten opzicht van de zaek van Hasfelt, waerover kunnen gezien worden, in de gedrukte Landdagsftukken van Overysfel, de Relolutien van Ridderfchap en Steden van den 4 en 6 July 1787, en waerby gerefolveerd was, om daswegens crimineel te doen procedeeren alleen tegen A. Exalco D' Almaras; doch welke Refolutiën, na de Revolutie en de verandering van Regeering, ten opzicht van deezen A. Exalto D' Almaras in vergetelheid zyn gefield; ten duidelyken blyke, dat het voorgebrachte raifonnement van den Fiscael in dezen niets concludeert; En nadeze opheldering zal de Gedaegde op fundament van het aengevoerde by Antwoord, aen de toekomftige Rechters overlaeten, in hoe verre het uittrekken der Ingezetenen dezer Provincie, fchoon niet op eene voorgegaene fchriftelyke ordre of Relolutie van Ridderfchap en Steden ondernomen , evenswei, als volgens hoogst derzelver ftilzwygend aveu gefchied, en als door de*  C 260 ) dezelve voor goedgekeurd moet gehouden worden. Intusfchen leere men uit deeze woorden Van het in de verzameling van [lukken gedrukte Advis pag. 247. hoo de Groninger Heeren Advifeurs hier over denken: „ En by dit al„ les, wat in fpecie de declaratie, om gewa„ penderhand na Holland te trekken , betreft; „ koomt ook nog in byzondere attentie, dat „ toenmaals in die zeer verwarde tyden het „ de gewoonte geweest is, dat de Ingezete„ nen als Vrywilligers, uit andere Provinciën ,, na Utrecht en Holland getrokken zyn ter ,, defenfie; ja zelfs in Overysfel men te voo„ ren, onder het oog en by mede weeten van „ den Souverain, tegen die op Hattem en El„ burg aentrekkende ftaetsmilitie Batteryen ,, met Kanonnen aengelegd heeft, en ter de„ fenfie van deeze Steden toegefchooten is. En hoedanig derhalven de tockomftige Rechters ook deeze omftandigheid mogen opvatten, zoo durft nogthans de Gedaegde voorzeker Raet maeken, dat zyne begeerde toepasfing van de gemanifesteerde denkwyze der Staetsleden, in die tyden, op zyn gehouden gedrag, Hoor dezelve niet met den Fiscael voor cavillatien en chicanes van verontfcliuldiging zal gereputeerd worden, maer dat de zeiven integendeel met het voorRel der gemelde Heeren in hun Advis (Pag. 243 in druk) geredelyk zullen inftemmen: „ Dat het over. „ bekend is, dat, hoewel in 't hoogst aan„ zienelyk Lighaam der Staeten van de Pro„ vincie de Leden of Perzoonen, zoo wel „ als derzelver denkenswyze, veranderen kun nen; edoch altyd een en dezelve perfofra „ mo-  ( 27° ) „ moralis Collegii Statuum Provincies, blyft „ voortduuren, en derhalven de bedryven „ van Ingezetenen niet als delicten en wan„ daeden, tegens de aen den Souverain ver„ fc'iu'digde gehoorzaemheid en eerbied aen,, lopende, konnen geonfidereerd worden, „ in zoo verre dezelve nog eenigzins konnen „ beoordeeld worden, als met het fysthema „ en denkenswyze der voorige Regenten „ overeenkomende: Dat het eene openbaere „ contradictie, en alzoo eene abfurditeit zou„ de invo'veeren, dat de Souverain de dae„ den der Ingezetenen als delicten, ja zelfs als een crimen Perduellionis wilde vindicee„ ren, die ten tyde, toen dezelve gepleegd ,, wierden, met hoogst deszelfs eigen aenge„ nomen fysthema oveiëen kwamen, en ge„ fchikt waren, om Hoogstdenzelven in zyn „ fysthema en genomen befluiten te onder„ fteunen." Terwyl om nog iets te rememoreeren, in hoe verre zyne daeden als rebellie en oproer, ot als ftrafbaer zullen kunnen belchouwd worden, hy flechts zal aenhaelen, het geen hier weder uit dat aenmerkelyk advis zoude kunnen overgefchreeven worden, van pag. 241 verv. Ten tweede enz, tot de laetst overgenomen pasfage; en het geen door Beccaria traité des delits et des peines § 26 daeromtrtnt zeer ter zaek ïs geboekt; en alleen overneemen een ftuk uit de zoo even aengehaelde bekroonde ïtrJiandeling van den P/eer Calkoen, als van een man, die bekendelyk fteeds in dezelve politique gevoelens met den Fiscael ftondt, en pag. J72 dus fchreef. „ Misdaeden van oproer, rebellie „ en landverraed kunnen mecie, om derzelver „ fcha-  C *7T ) ,, fchadelykheid en boosheid, in zeer veele gevallen met den dood geftraft worden ; wan„ neer namelyk deeze daeden klaerblykelyk met een boos of vyandig opzet gepleegd „ zyn, en alzoo onbetwistbaer buiten eeni„ ge bedenking, in de termen van rebellie, „ oproer en landverraed vallen. Wy maeken „ hier deeze voorwaerde, om dat wel eens „ met de misdaed van Landverraed befchul„ digd wierden zoodaanige brave Mannen, „ tot wiens laste men niets wezenlyks wist in „ te brengen. Gelyk dan ook, meer dan eens, „ die geenen voor Rebellen gehouden en als „ zoodanig geftraft zyn, die zulks nimmer ver„ diend hadden. ,, Eom0nd en hoorne ftrekken daer„ van ten Getuigen! Ondertusfchen zal men „ hierin niet ligtelyk vervallen, wanneer men „ zich altoos zorgvuldig voorftelt, die geenen „ nimmer voor Rebellen of Landverraders te ,, houden, die , in deeze of geene ftaetsge„ fchillen en Revolutien, eene of andere par„ ty gevolgd zyn. Men is, in diergelyke ge,, vallen, dikwyls genoodzaekt party te kie„ zen. Ja men doet wel eens, fchoon met de „ beste oogmerken , eene verkeerde keuze. — „ Immers, dat 'cl gevallen zyn3 in welken „ het den onderdaenen geoorloofd is, zich „ aen de gehoorzaemheid van hunnen Opper„ heer te onttrekken, behoeft in een Ge„ meenebest, als het onze, geen betoog. „ De ftraf van rebellie komt dus alleen te pas, wanneer over de Oppermacht en hae„ re rechten geen gefchil is; wanneer de „ Maatfchappy in geene twee partyen, uit „ verfchillende en tot nog toe onbefliste „ grond-  C 272 ) ,1 grondregelen van Staet redeneerende, ver* „ deeld is; wanneer regen het oeffenen der j, Oppermacht geene gegronde klachten kunj, nen gebracht worden." Dat voorts ook, hoe zeer de expresfien, door den Gedaegden op den Predikflsoel zullende zyn gebezigd, wel voor geheel onbewezen moeten gehouden worden, om redenen, by antwoord in !t breede ontwikkeld, en byzonder, om dat ,, La croijance, due a un te- moin, est presque nulle, quand il s'agit de ,, discours, dont on veut faire un Crime; „ parceque le ton, le geste, tout ce qui pré„ eede, accompagne et fuit les differentes „ idéés, que les hommes attachent aux paro,j les, alterent et modifient les discours de „ telle maniere, qu'il est presque imposfible „ de les repeter tels preciiement, qu'ils ont „ été tenus; Les actions violentes et telles, quel„ les font veritables delits, laisfent des tra„ ces dans la multitude de leur circonftances, et dans les effects, qui en derivent; et „ plus le nombre. de ces effets et de ces cir- conftances, alleguées dans 1'accufation, est „ grand, plus 1'accufé a de moijens de fe „ justifier. Mais les discours ne laisfent rien 3, apres eux, et nc fubfiiUuc, ^uc dans Ia me- moiré des auditeurs, le plus fouvent infi„ delle- ou feduite. II est donc infiniment „ plus facile, de fonder une calomnie fur des paroles , que fur des actions." Gelyk Beccaria fchrijft, traité des delits et des peines, §. 10 in fine. En of fchoon hy Ge¬ daegde dus niet nodig zoude hebben iets te zeggen omtrent den aert dier uitdrukkingen, zoo als de Fiscael die ter befchuldiging voor- ftelt  C 273 ) frelt; kan hy evenswei niet nalaeten, om. uit het meergenoemde Advis eenige pasfages aen te flippen, die daerop toepasfelyk zyn. Dus handelende over de fpreekwyze van Erfdwingeland of Dwingeland (eene uitdrukking die de Fiscael zoo verkeerdelyk ook in den mond van den Gedaegden wil gelegd hebben) zeggen die Heeren Advifeurs pag. 246. „ Wy willen praealable hebben aenge„ merkt, dat ons voorkomt, dat zekerlyk de ,, naest aengehaelde expresfie is voortgevloeid „ uit de toenmaels heerfchende denkenswyze, en daer aen ondergefchikt. „ Het .is doch by een ieder nog in versch „ geheugen, dat al vroeg, zelfs voornaeme „ Regenten,-tot dergelyke fpreekvvyzen heb„ ben occafie gegeeven." enz. En pig 240 handelende over een pasfage uit het declaratoir, niet ongelyk aen het geen de Fiscael by Eish en Aenfpraek, Art. 43, 44 en 45 den Gedaegden al mede geheel ongegrond in den mond legt, zeggen die Heeren Advifeurs: „ Wel is waer, dat dezelve „ in het request hebben verklaerd, dat ze ge55 reed zullen bevonden worden, om vroeg 55 of laet de getergde en verradene natie „ eene geduchte vvraek te verfchaffen; waer. „ door ze fchynen een Conatus vim ufurpandi „ getoond te hebben, zoo is dogh daerby te ,, obferveeren, dat ze niet een bepaelde wil » en intentie, maer alleen in vago eene ge. „ reedheid verklaerd hebben: en dit niet alleen ,, zon Ier expresfie , tegens welke Perfoonen „ ze deeze gereedheid hadden, daer ze moge>, lyk de Pruisfifche troupes verftaen hebben, „ welke men toen ter tyd nog als yyanden S „ con-  C 274 ) „ confidereerde; maer ook zonder expresfie, „ of ze gereed waren zulks te doen ex pri„ vata fiua auctoritate, dan op goedvinden of „ toeftemming der Heeren Staeten van de 5, Provincie, of der toenmaelige meerderheid „ derzeive." enz. Dat hy Gedaegde by deeze pasfages nog anderen zoude kunnen voegen, doch om die reces niet te veel uit te breiden, de attentie maer zal' bepaelen tot de applicatie van de Lex 7. §• 3. D. Leg. Jul. Majest. en van de Lex Un: Codd: fi auis Imper: maledix: by meergemelde Advis, pag. 249 en 250. van welke laetllê de Heeren Advifeurs zeggen: ., Daer deze wet haere betrekking heeft op de principes by de Romeinen, en alzoo op „ den Souverain zelfs; zoo volgt daer uit, „ dat dezelve alhier van applicatie zyn moet, „ als was zulks by den eenigen Souverain ,, wedervaren." Dat laetstelyk hy Gedaegde ten fterkften ontkennende immer de Staeten van Gelderland als Heerschzuchtige Overheden op den predikftoei te hebben voorgefttld, gelyk hem by Eisch en Aenfpraek Art. 34. wordt te laste gelegd,- voor het overige, in zoo verre by over Heerschzuchtige m het gemeen mocht gebeden hebben, dat God de pylen op haeren kop mocht doen nederdaelen, nog niets meerder zoude hebben gedaen, dan het voetfpoor drukken van den wyzen Salomo, die, volgens 1 Kon. Cap. 8 vs. 32. den Heere dus aertriep: „ Hoort gy dan in den Hemel, „ ende doet ende richtet uwe knechten, ver„ oordeelende den ongerechtigen, geevende t9 zynen weg op zynen kop, ende rechtvaer- di-  ( 275 ) „ digende den gerechtigen, geevende hem na zyne gerechtigheid." En daer hy, de beoordeeling van het bewys aen den Rechter Rellende, in zyn gcivceten volkomen overtuigd is, niets op den PredikRoel te hebben gezegd, waerdoor hy zich fchuldig zoude hebben geraaekt, om ook ten deezen opzicht weder als de Eenige uit alle de Predicanten, die met hem het zelve voetfpoor drukten, door Ridderfchap en Ste-, den Crimineel te worden vervolgd, zoo zal hy Gedaegde op de onfchuld zynes geweetens en op de rechtvaerdigheid zyner zaeken betrouwende, dezelve gerustelyk eindigen, en in den fchoot van het heilig recht nederleg- gen. Mogende hij Compt. Q. P. dus lyden, dat een termyn van Inventarifatie en fluiten door dit Hoog Adelyk Gerichte, hoe eer hoe liever worde bepaeld, onder protest van kosten. S 2 Co-  ( 276 ) Copia. By den Hove Provinciaal van Stad Gronningeu cn Ommelanden met de vereischte attentie zynde nagezien en geëxamineert de Crimineele procedure tusfehen Dr. W. Klopman , als aangeiielde Fiscaal van de Provincie Overysfel, ratione officii , aanlegger ter eenre, op en tegens den in den Praedikdiénst gefuspendeerden Praedikant van Wyhe, W. L. van Warmelo , Gedaagde in perfoon ter andere zyde, voor het HoogAdelyk Landdrosten Gerichte van Salland rechtshangig, en tusfehen partyen, ten overftaan van den Heer Landdrost op den 4 july 179 r. geinventarifeerd en gefloten, verklaard het Hof, dat in deezen door welgemelden Gerichte moet worden gefententiè'erd, als volgd: Dat Het zelve de fuspenfie van den Predikdienst, in voegen by Staatsrefolutie deezer Provincie, van den 29 Oftober 1788, tegens den Gedaagden in perfoon, W. L. van Warmelo gedecretcert, hem wegens zyn gehouden gedrag in dc laatfte afgeloopene troubles, toetend voor ftrafte, mits hy boven dien gehouden zy,' om inwendig vier weeken na pronuntiatie deezes alhier in Judicio in te leveren een door hem verteekend declaratoir, behelzende zyn berouw en leedweezen over deszelfs gehouden gedrag in de laatfte troubles, betrekkelyk zyn onberaaden yver, en ongemefureerde expresfien,; met verzoek van vergeving deswegens, en met plechtige belofte, de tegenswoo'rdige alleen wettige conftitutie & van  ( m) van Regering in Overysfel te zullen agnosceeren, en dezelve, als ook den Heer Erfftadhouder, te zullen refpecteeren; met intimatie, dat, byaldien hy mogte nalaatig zyn, voorfchreven declaratoir op den beftemden tyd in judicio te exhiberen, hy by en uit kragt dezes zal worden gehouden, van zyn pose als Praedikant te zyn vervallen, met condemnatie, in alle gevalle, in de kosten der procesfe en tegens hem aangewend; ontzeggende den Aanlegger ratione officie zynen verderen eisch en conclufie. Aldus gedecideert by den Hove Provinciaal van Stad en Lande, den 22 Maart 1792. (Was get- en gez.) J. GOCKINGA. (L. S.) Ter ordonn. der H. Heeren voorfchr. N. GUICHART. Secret. Aldus gepronutnieerd, na dat de Sprotulen en Advyspenningen aan weerskanten waren erlegd, dog welke na de pronuntiatie aan de zyden van den Aanlegger weder zyn na zig genoomen. Raalte, den 16 April, 1792. (Was get.) D. BENTINCK. S 3 Waar  ( s;8 ) Waar op erfcheenen Dr. W. Klopman, als mede Pr. J. van Riemsdyk, in hunne bekende qualiteiten, verzoekende van bovenftaande vonnis Copie,- onder protest van uit het gerecesfeerde aan de zyde van den Gedaagden niets nadeeligs te willen hebben geftendigt. JNader erfcheenen de Predikant W. L. van Warmelo, geadfifteert met zyn bed. Procr. verzoekende mede ten fpoedigften Copie van de fententie. Provera Copia. W. BARNECAATE. Verw. Landfchr. Co-  Copia. C 279 ) EXTRACT uit het Protocol van Contentieufe zaaken des Drostarapt van Zaliand. Kaalte, den 14 May, 1792. CORAM den Hoog Welgebooren Geftrengen Heer D. Baron Bentinck, Heer tot Dicpenheim , Land-Drost van Zaliand. n. W. KNOOP. Asfeforen D. Dr. 1 en ]j. S. HOEKMAN. Erfchenen Pr. H. U. Grevenftein, als bekende bediende van W. L. van Warmelo; exhibeerende by deezen ter voldoeninge aan de Sententie, voor heden vier weken alhier in zaeke tegen Dr. W. Klopman, als aangeftelde Fiscael van de Provincie, gevallen, een declaratoir, door gezegden zynen principaal vertekend, met verzoek, dat het zelve ten protocolle mag worden geregistreerd, en hem daar van vervolgens extract mag worden verleend. Waar op erfchenen Dr. W. Klopman, en Procr. J. van Riemsdyk in hunne bekende qualiteit, verzoekende hier op, zoo verre nodig, decreet van dit Hoog-Adelyke Gerichte, en copie daar van tot hun narigt. DECREET. Het Hoogadelyk Geregt, in het ingeleverd Declaratoir, conform de fententie be- von-  ( 280 ) vonden zynde, genoegen neemende, houdt de fuspenfie voor opgeheeven , en de verzoeken ten recesfe gedaan geaccordeerd. In fidem (Was get.) J. W. KNOOP. J. S. HOEKMAN, Dr. Provero Extractu. W. BARNECAATE. VerWi Landjchr. - "  De Lezer gelieve de ingeflopen Drukfeilen te verbeteren op volgende .wyze. I'ag. 7 K-eg- 2 van onderen ftaat pcrfuas erit. Lees ptrfuaferit. . 8 s ftaat Sacer dts. Lees Sacerdos __ 10 5 ftaat eoetiaitt. Lees eo eliam. _ 21 1 van onderen ftaat Eerfe. Lees Eerst» 24 6 van onderen ftaat 23 Lees 13 — 25 7 ftaat zogenaemt. Lees zogennem- 13 ftaat me Lees m«2 —— 28 — 2 ftaat ffaal. Lees — 32 4 van onderen ghaord. Lees gehoord — 43 — 2 van onderen ftaat aangegaan. Lees aangenaam — ;i 28 ftaat het, Lees ft«f» ■— 72 — 6 van onderen ftaat Hebben. Lees 15. Heibel 90 29 ftaat Verhaal. Lees Verbaal —— 91 30 ftaat Verhaal. Lees Verbaal — 97 5 van onderen ftaat //W. Lees ftad _ —17 ftaat In. Lees in — 100 14 ftaat defenfionib. Lees defeujionis .— 15 ftaat hedi. Lees hodie — 25 ftaat Spiraniionem. Lees Spiratlonem — — 3 van onderen fta at teceris. Lees fecerii — — Ibid, ftaat co Lees eo —— 102 22 ftaat zifatie. Lees zifatie — 103 20 ftaat quoad, materiam. Le,es fl«o«id. Haat Octobe. Lees October — 2;6 itf Raat arresten. Lees «rr«« 247 3 ftaat Gegtvigt. Lees Getuide —— 253 —— 26 ftaat Wezcrzydt. Lees dezerzyis m— 255 —— 19 ftaat nieuws. Lees nieuws • 257 2 van onderen ftaat confesfte. Lees confesfie — 259 —— 5 van onderen ftaat Rechtsgeerden Lees Rechts- geleerden.