te SlEöFRÏED VAN LINDENBERG, mond! ó! — en een paar oogen!waarlijk ik geloofde Jonker zou 'er zijn pijpaan kunnen ontfteeken, en van zijn leven geen fidibus (*) meer noodig hebben! — Fidibus ? (Hij ziet na de taf ei) ja waarachtig, die heb ik ook vergeeten. de bediende. 't Is een geluk, dat die oogen u daar juist invielen. DERDE T O O N E E L. schwalbe, christiaan, een bediende. schwalbe, hij geeft den bediende een'' wenk die daarop vertrekt. Heeft de Jonker ook na mij gevraagd Christiaan? christiaan, die nog geduurig in zijne zakken na papier zoekt. Uw dienaar, Heer fchoolmeester! —of de Jonker na u gevraagd heeft ? neen , hij is van zijn ochtendtoertjen nog niet terug gekomen. schwalbe. 'c Is wel, ik zal hem hier verwachten, want ik heb hem over ftaatszaaken te fpreeken — maar zeg mij eens, (*) Door liet grootlTe gedeelte van Dtiitschlrmd , alwaar men geen turf heeft, zijn de liefhebbers van tabnkrooken gewoon, hunne pijp door middel van opgerolde lange ftukjens papier, welken men fidibus noemt, aan een brandende kaars te ontfteeken.  * L IJ S f E L. tï 'eens , Christiaan, zijt gij de eenigfte op het flot, die niet weet, of niet weeten wilt, dat het zijne Excellentie behaagd heeft , mij tot hoogstdeszelfs Lettor ordinarius allergenadigst te benoemen?—daar dit echter zo is, houde ik mij geèxcufeerd om voortaan fchoolmeester genaamd te worden. CHRISTIAAN. Ja verbruid, dat is ook waar! dat had ik waarachtig weêr vergeeten — maar neem 't mij niet kwalijk, Heer School . . . Heer Ornarius, wilde ik zeggen; ik had het juist zo kwaad niet gemeend, ziet gij, ik kan met het latijn maar zo niet te recht komen — en dan , (Jiij tast in zijn' broekzak,) wilde ik u met één die veertien duivers fchoolgeld voor mijn jongen betaalen ; daarbij fc.hoot mij nu zekerlijk de Schoolmeester eerder te binnen, dan de Ornarius. ' SCHWALBE. Ik begeer geen geld, 't is mij om de eer te doen.' CHRISTIAAN. Zo! dat was tog anders juist je zaak niet; en als ds matres 't wist, hoe dan? doch dat raakt mij niet, ik hou mijn veertien duivers, en laat jou de eer — hoor eens, Heer Ornarius! ik wou wel dat de bakker, de dager en fchoenmaaker ook zo veel eer in het lijf hadden , dat zou een vetjen voor mij weezen. SCHWALBE. DijVnguendum ejl, Christiaan ! gij moet onder-' fcheid  B L IJ S P E L. t$ daar komt Mijnheer! — ik hoor Sultan al blaffen! fchielijk! SCHWALBE. Daar. (Hij geeft hem een geheel blad.) christiaan: hij maakt met 'er haast drie fitibusfeti en legt ze op de tafel. Zo! nu heb ik hier niet meer te doen — tot nader order! — Nogmaals dank voor de veertien ftuivers Miinheer Ornarius! (Hij wil Schwalbe de handgeevenj doch deeze keert zig met voordacht om.) VIERDE T O O N E E L. SCHWALBE. D ie lakei! — hij is zo familiair als of wij Isame» raads waren ! ja ja! 't zal mij nog moeite kosten om van dit volk gerefpefteerd te worden! zij kunnen den zwarten Bart, die hen voor deezen in de kroeg de couranten moest voorleezen, nog zo nietvergeetcn — geduld maar ! 't zal wel komen! — perfer ob~ dura, tandem fuperantur £f illil Indien 't maar zo gemakiijk ware den Jonker zijne Baronesfe, als zijne boeren den zwarten Bart te doen vergceten! — maar maar! dat zal een beetjen moejelijker weezen vrees ik; en evenwel als er een huwelijk tusfchen deeze twee tot ftand komt — ais Elife van Wellenthal vrouw van Lindenberg wordt - dan, Mijnheer Lector! pak  U SIEGFRIED VAN LINDENBERG, pak uw biezen, uw Rijk beeft een einde! focietcit van weeten fchappen, ftiergevechten, postrijders,penfïoen — alles gaat na den drommel — en ik zal van geluk kunnen fpreeken als ik hcelshuids in mijn vooiïg niet terug keer — courage evenwel! mijn plan is goed, ik maak den Jonker in bet oog zijner Dulcinea mooi belagcbelijk ; zij zendt den Hans Ridder met éen blaauwe fcheen na huis, en ik blijf dien ik ben: ik hoop maar dat ze morgen op de focieteitsmarsch aal compareeren, om den hoogadelijkcn nar met zijne Zotskap te zien. V IJ F D E T O O N E E L. siegfried , in volle kus/aren officierenuniform. schwalbe. sie gfried. Benje daar al, Leftoris? nu, d;.t 's goed! — ik heb zo 't een en ander wegens de fotfchcteit, (terwijl hij Zig nederzet om te ontbijten,) gerefelveerd ; en nou wou ik ercis hooren wat jij 'er van zeyt— wat hamer! dat zei ereis een fêtc weezen! als de Barones maar niet weg blijft! verbruid, dat zou een vervloekte ftreek zijn, dat zou het! schwalbe. Dat is niet waarfchijnelijk, uwe Excellentie. sie g-  B L Ij s P É m IS s i e g f r 1 e D. Niet? is 't niet waarfcbijnelijk ? dat mag je wenfchen, Leétoris! wantje hebt er me toe geperfwadeerdy dat ik de Barones zou laaten inveteeren' ik had het anders waarachtig van me leven niet gehazerdeerd; en als ik een blaauwe fcheen loop, dan zelje in 'J varkens kot, daar kenje ftaat op maaken, dat kenje. schwalbe. Daar ben ik niet bang voor, uwe Excellentie! Mevrouw de Baronesfe van Wellenthal is veel te wellevend; en een weigerend antwoord zou eene belediging zijn die uwe hoogëdelheid, volgends ridderlijk gebruik . . . siegfried. Hou je bek, Ledoris! wat duvel weet jij van ridderlijk gebruik ? — benje een cavelier ? hé ? schwalbe. Uwe Excellentie duide het mij niet ten kwaadej ik herinner mij een dergelijk geval uit de geflhiedeDis van den wijdberoemden ridder Lancelet, die, om een foortgelijken fmaad te wreeken, met honderd en vijftig fchildknaapen in 't land der trotfcbe Schoonst viel, en alles met vuur en zwaard . siegfried. Nou, daar babbejje weêr als een blinde van de kleuren! mot ik de boeren van de Baronesfe den nek breeken om dat zij geen' lust heeft mijn fotfcbeteil te zien marcheeren ? dat kan zo een Rancelot wei doen,  ir5 SIEGFRlEÖ VAN LINDENBERG, doen, maar ik doe het niet-; en ik weet zo goed wat ridderlijk gebruik is als die Mamedaner , en daarmeê uit. schwalbe. Ik hoop dat de Barönesfe uwer Excellentie dit verdriet zal fpaaren, zij komt zeker! siegfried. Nou, draag jij dan maar zorg dat alles manjeficq is, verfta je? en een maaltijd wat benje me! zeg den kok en den hofmeester dat ik ze ftantepé uit mijn' dienst zal jaagen , als alles niet keurelijk isi schwalbe. Ik zal niet manqueeren. siegfried. En nou zei ik je ook zeggen, dat ik nog gerefeïveerd heb . . . (christiaan komt in, en maalt Jlilzwijgend eene buiging.') Ha! Hal ik verfta 't al! ik moet audiëntie geeven: ja nou, Ls&oris, nou motje een beetje wachten , veiftaji — dat gaat voor — eerst Land en volk regecren, en dan de fotfeheteit. (Tegen Christiaan.) Laat maar binnen komen! (Christiaan opent de porte-brifée.) Z E S.  £ 'h IJ S P E L> 33 ZESDE T O O N E E L. De voorigen, adler , michel, de stalmeester, eenige amptënaaren, en veele bf,dienden. siegfried: hij /laat op, Ut wijl de and-ren inkomen; ah zij gefchaard zijn, groet hij hen met achtbaarheid, enJiclt zig, op zijn' fabel leunende, in het midden. Heb je me wat te zeggen, Mijnbeer Adler? adler. Niet veel bijzonders, uwe Excellentie; het rechthuis blijft ledig, en de cipier gaat kuieren. siegfried. Des te beter! daar ben ik blij om! bij mijn ziel! zo wat hoor ik graag! ga jij ook maar kuieren, Heer Amptman. adler. l Dat kangefchieden , als de Hemel uweExcellentié nog lang in 't leven fpaart: twisten en procesfen worden dagelijks zeldzaamer, en van executiën bogrc flisn in 't geheel niet meer. siegfried. 'T is ook niet noodig dat 'er van gehoord word* — a propos, van executiën wenkt hem nader te komen, en fpreekt zacht:) Heeft Hans Latmeiër zijn achterttallige al betaald ? b ad-  ïf SlEÖFRiED VAN LINDffNBERG, ADLER. . ., Ja, uwe Excellentie; maar geen öienscb kan begrijpen, waar bij die ckie ducaateas in goud, vandaan heeft — ik vermoed zo wat, en zal op hem jaaten pasfen. SIEGFRIED. Neen neen—-laat maar ftaan, je hoeft niet op hem te laaten pasfen; hoor, ik heb hem dat wisjewasje prefent gedaan, weetje! — de arme duvel had immers niets? — en ik moet mijn juris hebben, dat fpreekt van zelf: nu, ik heb hem dat geld gefchootén, om den Amptman te voldoen — ergo is alles in orde» maar hou jij 'er jé mond maar buiten. ADLER.. Uwe Excellentie weet zijne weldaaden verfhndiglijk te belteeden, ik zal zwijgen. siegfried, terwijl hij Adler een' wenk geeft, die zig daarop weder verwijdert. Wat hebje nieuws, Stalmeester? maar neen, de beurt is immers niet aan jou? Christiaanl — waar is de Heer Fix ? mijn conrantdrukker? CHRISTIAAN. De heer Fix is van Wellenthal nog niet terug ge* komen, uwe Excellentie. SIEGFRIED. Zo ja! Ik dacht 'er niet om: nou jij dan Stalmeester. STAL-  ■ 4 £ If S P E L. f$ STALMEESTER. De Holfleiners zijn eindelijk aangekomen , uwé Excellentie. SIE GFEI£Jj. Hoe veel? STALMEESTER. Elf fluks, twee fpan van vierenyen drie rijpaarden. SIEGFRIED. Benje 'er mee te vreden ? STALMEESTER. Zij zijn meestal goed van maakelij, uwe Excellentie. SIEGFRIED. Levendig,- vrolijk , rif ? STALMEESTER. - Daarvan zal men eerst na eenige digen kunnen oordeelen, als zij van de reis wat uügïrust ziji. SIEGFRIED. Daar hebje gelijk in. STALMEESTER. Ik ben met de recruten verlegen, uwe Excellentie;de kleine flal is ook vol! SIEGFRIED. Wel goed, ,fchaf de zes zwarten af. STALMEESTER. Is vrees, uwe Excellentie, dat men ze, in ditjaargetij, niet aieC voordeel zal kunnen verkoópen. JR 2 SIEC-»  »o SIEGFRIED VAN LINDENBERG; SIEGFRIED. - Verkoopen ! wat hamer! wilje me 3ffronteeren? ben ik dan een roskammer, zeg? of weetje niet beter wat bij mij coftinp is? STALMEESTER. Ik weet dat uwe Excellentie de uitgediende paarden gewoonlijk zijn boeren geeft: maar deeze zes! — op ééns! — zij zijn niet oud, uwe Excellentie. SIEGFRIED. Des te beter! ouwe knollen geefik niet: hoor, weetje wat; Heer Amptman! ik wil drie jonge knaapen daarmede uithuwelijken — ieder twee — de eerile krijgt de beste — wie trouwen wil, kan maar fpreeken. (Tegen den Stalmeester.) Is 'er anders nog wat? STALMEESTER. Een verzoek van den ouden Jacob ruwe Excellentie heeft hem, met behoud van zijn volle gage, buiten dienst gefteld; maar dit maakt hem niet gelukkiger; hij wenscht uwe Excellentie tot aan het einde zijns levens, zo goed hij kan, te dienen; de traanen rollen hem langs de oude kaaken, zo dikwijls hij een ander te paard ziet ftijgen om uwe Excellentie in zijne toertjens te vergezellen — „ Dat heb ik zo een ,, agtticn jaar alleen gedaan," zegt hij dan — ,,en nu, öm „ dat ik oud ben , ontneemt men mij mijn grootfte ,s vreugde" — o dan fchreit hij als een kind — hst doet mij zeker aan, uwe Excellentie — hij i% 'et zo bedioüfd om, dat ik vrees, hij 'er ziek van zal  B L JJ S P E L. tl worden, als uwe Excellentie hem niet, ten minften fomtijds, weder meeneemt. SI EGFRIED. Een braaf kaerel, wis en waarachtig! maar kan hij dan zijne oude knoken niet laaten rusten ? Op een.' ftoel, dunkt me, zit men tog maklijker dan op een zadel — ik kan dien ouden kop zo niet achter me heen zien draaven en fchudden, als ik in het veld rondjaag: mij en een ander jong mensch doet het plaifier , als een paard braaf fpringt , zo dat alles groen en geel voorde oogen wordt — maar als zoon rakker, dien ouden kaalkop ereis affmeet, dat hij een been brak, of een ander iluk van zijn ligchaam! hoe dan? — neen bij me ziel, Jacob zei t'huis blij. ven, dat zei hij! ik,wil hem daarom tog wel implejeren — dat kenje hem wel zeggen. WelMichelljouhebik niets te zeggen, begrijpje! — morgen ga ik niet pp de jagt; en jijlui anderen alle* gaêr kunt ook maar heengaan — morgen zelje wel werk krijgen, dat zelje! die man daar, (op Schwalbe wijzende,') zelje mijne orders wel zeggen. B 3 ZE-  £ L IJ S P E L. 2j schwalbe» De PrefiJent zou aan dat alles onfchuldig kunnen weezen, uwe Excellentie! maar ik hoop dat uwe HoogEdelheid met de procesfie content zult zijn. siegfried. Nou, we zeilen zien! maar laat dan ereis hooren,' hoe dlinktje dat de procesfchie marcbeeren moet? schwalbe. Behoudens uwer Ëxccllentie's betere videtur, zo ben ik nederig. van gevoelen, dat daarin deeze rang» fchikkingmoet zijn; (Hij leest.) Vooruit, zes fuffifante boerenknaapen, in lange roode mantels, met een half douzijnhazelaarftokken in de hand , waarin een bijl gebonden is ; om daardoor de fafies der romeinfche Confuls aanteduiden — 2.) alle de fpeellieden van het dorp, met waldhoornen cn trompetten, en de frot-tambour met zijn' trommel, als ook de nachtwacht niet de ratel— 3.) zes bedienden van uwe Excellentie in hunne ftatierokken — 4.) de jager — 5.) de Halmeester . . . siegfried. Neen, hou ereis Prefedent ornari! de fialmeester nog niet! de honden zullen ook meê, achter den jager, begrijpje! — turk en patreis vooraan , zo hoort het — begrijpje! zo wil ik 't hebben, dat wil ik! schwalbe. Ten 5.) alzo, de lijfhonden zijner Hoog Edelheid, B 5 al.  VS SIEGFRIED VAN LINDENBERG, allen met hunne zondsgfche halsbanden — 60 de (Talmeester te paard — 7.) agt ftalbediendens, leidende elk twee fraai getuigde rijpaarden — 8.) de kamerdie. naar, meteen purper fluweel kusfen - waarop het wetboek der maatfehappij — 9.) de gezamentlijke aanzienlijke leden der gefchledkundige maatfehappij , twee aan twee — 10.) de Prefident, als ook Leclor Ordinarius de Heer Bartholomeus Schwalbe — n.) de gezamentlijke toehoorders , paar aan paar ; en eindelijk, 12.) uwe Excellentie, in hoogstdeszelfs ei- «en p.-rfooü, te paard, als befchermheer den trein üuitehde. SIEGFRIED. Hoe! wat! den trein fluiten! benje gek of raazend, Lccloris ? meenje dat ik jelui als een hoop varkens maar het hok zal drijven ? zo mot je me niet aan hoord komen — of lingsöm! — Wie heeft van-zijn Jeven ooit gehoord of gezien , dat een braaf officier, •die een bataillon commandeert, achter het front kruipt, als bet op een vechten aankomt? neen! donder enblixem! frisch! wakker! vooraan moet hij! •altijd de eeifte op den vijand los I door dik en dun! .dat's het gebruik; een fchelm, die de laatite is, veiftnje i SCHWALBE. Onder 't welneemcn van uwe Excellentie, hier Jiomt geen vijand te pas, maar Wel. . , S I E G-  E L IJ SP E L. £f siegfried. Maar wel! maar wel! kinderpraat! wisjewasjes! refonneer jij niet, Monfieur Lectoris! dat moet ik verdaan : neen , hoor eens vrind ! als ik fotfcheteiten maaken kan, kan ik ook wel een fotfcheteits marschj maaken: ik wil vooraan , en daarmee uitgepraat. sc ii wa i-b e. Ik zie mijn fout, uwe Excellentie heeft volkomen, gelijk. siegfried. Dat heb ik altijd, Lectoris! dat heb ik. schwalbe, voordleezende* Zodra de trein naar . . . siegfried. Neen, ik ben dat gedreun al moê, zeg maar kort .en goed, waarje de Barones plaatfan wilt, dat ze da heele vertooning goed zien kan, en tog een plaats van honneur heeft? schw a li) e. Met voordacht, uwe Excellentie, heb ik desaangtrode nog geene fchikking beraamd, om dat, daar het tog nog niet zeker is of de Barones komt, het pret wereldkundig behoeft te worden , byaldient uwe Hoogëdelhfiid', na eene zo vcrpligtends uitnodiging, zo onheusch wierd afjoweezsu, en om zo te fpreeken — met een langen neus., «t dicunt... siegfried. Afgewcezen, Lecloris! wat faterdag! zo mot js me  SS SIEGFRIED VAN LINDENBERG, me niet aan boord komen! als ze nou abfelut niet komen kon ? SCHWALBE, Van kennen is bier de vraag niet, uwe Excellentie; zij heeft immers Gods ter wereld niets te doen! en Wellenthal ligt naauwlijks een quartier uurs van hier. SIEGFRIED. Maar als ze nou ziek is! de Hemel verhoede 'tl maar hoe dan ? SCHWALBE. UweExcellentie.ik denk van ieder gaarne'tbeste; maar uwe Hoogëdelheid houde het mij ten goede, als ze zig daarmede verontfchuldigde, zou ik moeten gelooven dat het zo eene 21'ekte op commando ware — want nog gisteren is zij, op een open wagentjen, met den Major van Wangenheim, haaren beminnelijken neef, hier voorbij gereeden — zij waren recht vrolijk — maar geheel alleen. SIEGFRIED. Dat is een verdoemde leugen, Leftorisi dat zon eonradicorum zijn ! dat doet de Barones haar leven dagen niet! dat mag de oude tante geweest zijn; je hebt mis gezien zeg ik — begrijpje! SCHWALBE. Uwe Excellentie, excufeer' mij! wel is waar - *t was een weinig donker, dat wil ik wel bekennen — Baar . . . SIE6-  t Jt L IJ S f E Lt *9 siegfried. Zwijg! als 't donker was, Koe hebj'e 't dan kunnen zien? hé! of benje van het kattsngeflucht, dat je in het donker zien kunt? christiaan. De Heer Fis verzoekt uwe Excellentie om ge hoor. siegfried. Is hij daar? nou dat's me lief! Iaat hem voord binnen komen! nou zei het blijken, Lectoris! maar laat toe met den Heer Fix een momentjen alleen — ik zei. je wel weêr laaten roepen, dat zei ik, 4 G T S T E T O O N E E L. siegfried: hij gaat eenige keeren het tooneel of en neder, en geeft blijken van verlegenheid. T is raar, bij mijn ziel! 't is me zo wonderlijk,als of ik waarlijk bang was voor het antwoord : ik ben van al mijn leven zo niet geweest 1 wis en waarachtig van al mijn leven niet! zo benaauwd, zo wonderlijk! hamers, als ze me affronteerde! maar 't is malle praat van den Lectoris; dat zei de Baronesfe niet doen! zeis veel te mooi... tï goed mesn ik; neen. neen, dat zei ze niet doen!  80 SIEGTFRIED VAN LINDitNB'ERG, NEGENDE T 0 O N E E L. siegfried, fix. f siegfried. Nou fcbielijk , heer Fix, wat nebje uitgevoerd? wat zeit de Barones? wil ze komen? hél ~ fé of* neen! dat ik het maar weet'. 1 f i Ê. Dit briefj'en • uwe Excellentie , bevat haar antwoord. . siegfried, terwijl hij 't brie/jen beziet, eit in beraad is of hij 't zal openen. Weetje dan niet, kort en goed, wat 'er inftaat? ' ^? * fix. Neen , uwe Excellentie ! Mevrouw de Barones & te beleefd dan dat ze op eene fchriftlijke uitnodiging, mondlings zou lasten antivoorden. siegfried. Is ze dat? is ze beleefd? nou, lees dan maar op* dan weet ik al dat ze komt! (Vriendlijk.) Verbruid dat zal ereis een fête weezen ! flapperloot! iHij zet zig aan de tafel, en keert, uit vrees van zig te zullen verraaden, het aangezicht naar den wand.) fix: hij leest. „ Hoog-Edele Heer!" ,t Offchoon de inwijing van een gefchiedkundige i, maatfehappij van weetenfehappen, op een dorp als t, Lin-  S L IJ S P E L. 31 Lindenberg, eene zeer merkwaardige ceremonië „ zijn zal, die ik in andere omftandigheden, puur la „ rareté du fait, wel wilde bijwoonen, zie ikmijechf, ter genoodzaakt, den Heer van Lindenberg voor? ,, zijne vriendlyke uitnodiging, ter bijwoonin'ge van „ dat avantuurlrjk feest, minzaam te bedanken : eens* „ deels om dat ik my niet gaarne wilde amufeeren, „ ten koste van een'man, die mij en mijneTante Mau. „ bacb zekerlijk eenige geringe beleefdheden bewee„ zen ,* maar ook voornaamlijk, 'om dat, ik zon*. „ der onheusch te zijn, mij niet wel van. een gezeU „ fchap kan verwijderen, 't welk mij het verblijf oni „ Wellenthal, federt eenigen tijd, zo aangenaam gs-1 „ maakt heeft". . (Hij befchouM Siegfried met ftilzwijgende verwondering en medelijden, en legt, na een weinig toevens, hen brief jen, zonder iet te zeggen, voor hem neder: Sieg* fried, die, Jlaande het leezen van Fix, met zichtbaan misnoegen, de Fidibusjm zamengekneepen heeft, vat fchielijk het brief jen, frommelt h.t met de andere pa-: pieren t' zamen, en fmijt ze, met zichtbaare kwaad» held, op den grond — na eenige oogenblikken toevens tracht hij zig te herftellen.) siegfried. t Het fpijt me, Heer Fix! dat jij het juist zije die mij deeze tijding brengt — maar 't kan niet fcheelen! — ik wil uitrijden — zeg den Leéïoris dat ik anders gerefelveerd ben. (Driftig.) Dj fotfcheteit zal  38 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, dan dat ik alleenlijk eene uitnodiging ter bruilofte, van den Heere van Lindenberg niet aanneemen zoude? LISETTE, Precis, Mevrouw! dat was zo omtrent mijne meening — zo geloof ik ook niet dat Mevrouw de Barones van Wellenthal , als bloote gaste, bij zulke eene gelegenheid, goed zoude figureeren. ELISE. Waarlijk Lifette, gij vergeet hoe langer hoe meer UW' pligt. LISETTE. Mevrouw vergeet ook dat een nieuwsgierig kameniertjen niet gaarne t'buis blijft, als er ergens een pretjen te haaien is-ik verlies tenminfren weder een mooje gelegenheid, om met eere te Lindenberg te komen , en het is daar tog recht aangenaam, niet waar Mevrouw? ELISE. Dat is mogelijk, Lifette, maar mijn hart is thans niet gedeind, om aan eenig vermaak deel te neemen; en bovendien, om u de waarheid te zeggen, vrees' ik nog de onbarmhartige fpotternijen mijner Tante, en die van den Majoor, die mij misfchien zouden willen verzeilen. LISETTE. Ik weet niet waarom Mevrouw zig van den Majoor, dien aartsbooswicht zo lang laat kwellen! ik had  B L IJ S P E L. 29 had hem reeds voor lang na huis gezonden, ware ik in uwe plaats geweest. ELISE. Hij zal niet lang meer blijven, als hij hoort dat ik een arme weduwe ben. LISETTE. Des te beter! ik zie hem zo gaarne als de kramer den dief: Mevrouw had maar eens moeten hooren, hoe hij met dien vreemden Heer den gek wilde fcheeren, toen hij hem uw billet voorden Jonker overgaf — maar verbruid, daar kwam hij van pas! die gaf hem degelijk op de knokkels! ELISE. Daar ben ik blijde om; ik was waarlijk bang voor zijne onbefcheidenheid. LISETTE. Maar waarom gaf Mevrouw hem dat billet? ELISE. Om dat hij 'er fterk op aanhield, en Tante hef gebood. LISETTE. Ja, die Tante durft men, helaas! nu zeker niets meer weigeren : maar Mevrouw had mij de commisfie moeten geeven , om het antwoord mondling overtebrengen, dan zoude ik gezegd hebben : „ Mevrouw de „ BaronesfelaatzijneExcellentiealIervriendlijkstgroe,, ten; (zij nijgt,) recht hartlijk groeten; (zij nijgt an„ dermaal,) en dewijlhetdenHeerevanLindenbergzo C 4 „ b«-  49 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, „ beliefde , zo zoude Mevrouw de Baronesfe van t, Wellenthal, en Juffrouw Lifette, tout court, mor. „ gen ochtend vroeg, de eer hebben te verfchij„ non . . . ." ELISE. Ga, Lifette, verzoek den Rentmeester bij mij te komen, ik moet hem noodzaakelijk fpreeken, eer Mevrouw Maubach komt. LISETTE. O! die komt nog in lang niet! zij zit eerst federt Hechts een uurtjen aan haar toilet; en gelooft Mevrouw dan, dat men in een uurtjen weder kan opbouwen 't geen in volle vijf-en-zestig jaaren vervallen is? ELISE. Ga, zeg ik u — gij maakt mij boos — bijna zoude ik uwe voeten de vaardigheid uwer tong toewenfchen. LISETTE. Abra cadabra! — uw wensch is vervuld .-Mevrouwt zie hoe ik loop. DERDE T O O N E E l. ELISE. Grappig meisjerï! zij leert mij de kunst, om een gantscb h'efr van zorgen door eene eenige hoop te verftroojen: en door welk eene hoop? — van waar komt die? — waarop ia zij gevestigd? — Sicgfiied . u  B L IJ S P E L. 4* fs de man niet, dien deeze, door kommer en lijden, vcrvallene gedaante bekoren kan — en al ware 't ook dat hij.zulks beoogde — zoude ik wel moeds genoeg hebben om de vrouw van zulk een' man te worden, van een' man die door de wereld belacht en befpot wordt? — zekerlijk om dat zij hem niet kent — 't is jammer! — hij is zo goed! VIERDE T O O N E E L» ELISE, SOMMER. SOMMES, Gij hebt na mij gevraagd, Mevrouw? ELISE. Ja, lieveSommer; maar liet fpijt mij dat ik u daardoor in uwe wandeling, met uwen vriend, geftoord; en u van de Weinige aangenaame oogenblikken, die gij in mijnen dienst thans genieten kunt , nog beroofd heb. SOMMER. Ik bid u, Mevrouw! fpreek daar niet van; niet* is mij aangenaamer dan u van dienst te kunnen zijn. ELISE. En niets wenschte ik liever, dan uwe trouw en grootmoedigheid te kunnen beloonen. SOMMER. Ik ben genoeg beloond, Mevrouw, daar gij mij met uw vertrouwen en vriendfehap vereert; en geC s loof  SIEGFRIED VAN LINDENI5ERG, loof mij , Mevrouw, wat u in mij grootmoedigheid toefchijnt, is niets ais dankbaarheid die ik u verfchuldigd ben — maar laat ons hiervan zwijgen — mag ik weeten wat 'er van uwen dienst is? E LIS E, Ik wilde u verzoeken alle de rekeningen nog eens natezien, en zo gij oordeelt dat mijne bezwaarde goederen toereikende zijn om de fchulden van mijnen overledenen man te betaalen, dezelven danteverkoopen, en mij, zo fpoedig mogelijk , van de vervolgingen mijner onbarmhartige crediteuren te verlosfen. SOMMER. En dan? ELISE, • En dan , helaas! dan zal ik mij aan de genade mijHer Tante moeten overgeeven. SOMMER. • En uwe kinderen ? ELISE. v Moeten in het lot hunner ongelukkige moeder deelen. SOMMER. Ik bid u, overhaast u niet, Mevrouw; deeze flap, die u voor altoos volkomen afhangelijk zal maaken van de willekeur eener hovaardige en onmedelijdende vrouw, moet uwe laatfte toevlugt zijn. ELISE. Mijn vriend! het is 't eenjgfte dat mij overblijft; ik  S L IJ S P E L. 43 ik vrees de fchande van een bankroet veel meer dan alle de mishandelingen van dien kant — Iaat mij voor de eer mijner kinderen zorgen 1 — helaas! die zorg is de ëenigfte ervenis, welke de zorgeloosheid huns Vaders, hun niet heefc kunnen doen verliezen. SOMMEN. Ween niet Mevrouw! ftel u gerust; nog is alle hoop niet verloren! reeds dikwerf heb ik u gezegd en beweezen, dat eene leening van 40 a 60,000 guldens meer dan toereikende zoude zijn ,om uwegoederen, van oneindig grootere waarde, te redden,enu, door de noodige fpaarzaamheid, in minder dan zes jaaren, weder volkomen te hcriïellen: 't is wa. r, ik moet bekennen, tot nog toe, vcrgeefsch mijn best gedaan te hebben, om een' man te vinden die rijk en goed genoeg is, om aan een dergelijken voord g gehoor te geeven — want rijk en goed gaan zelden zamen; hoewel ik een' man ken, in de refidentie — die misfchien. . . . Vergun mij fleehts nog iets te beproeven — mislukt ook dit — welaan, in 's Hemels naam, werp u dan in de armen uwer Tante; misfchien — misfchien geeft de Hemel haar een inenschlijk hart — bij Hem is immers alles mogelijk 'i ELÏSE. 'T is te laat Sommer — zij weet alles; ik heb haar zo even mijn geheel ongeluk, en het voorneemen om mijne goederen te verkoopen, fchiifth'jk gemeld ;  "44 SIEGFRIED VAN LINDENBERG. meld; want ik gevoelde mij te zwak, om den eerften ftorm dien deeze tijding in haar gemoed zal verwerken, aftewachten. sommer. Misfchien bevrijdt deeze bekentenis u van de lastige kwellingen eens mans, dien ik zo zeer veracht. elise. Den Majoor van Wangenheim ! o mijn vriend! ondanks alle de intrignes mijner Tante, zoude ik nooit mijn lot in de handen eens mans oveigecven, dien ik noch beminnen, noch hoogachten kan ik heb zulks éénmaal gedaan , gedwongen door den wil van een beminden, maar, in deezen, helaas! verblinden vader — gij weet het — u zijn mijne ongelukkige omftandigheden bekend; ik hoop ten tweeden maale daarvoor bewaard te blijven. sommer. Deeze verzekering is balfem voor mijn hart ! ik .ken maar éénen man, dien ik Elife waardig keur — (Na tentg toevins.) Heeft Mevrouw de uitnodiging van den Heere van Lindenberg aangenomen? elise. Deeze vraag — in die betrekking . . . sommer. Is veel beduidend, Mevrouw, en verdient deswegen te fpoediger een antwoord. elise. Neen. som-  B L IJ S P E L. 4* SOMMER. Niet! dat is niet goed, eu 't zal onze oogmerken niet bevorderen. ELISE. Oogmerken! onze oogmerken! SOMMER. Hebt gij mij niet beloofd, Mevrouw,gemeenfcbaplijk met mij, alles te zullen aanwenden, om den edelen Jonker van zijne dwaasheden terug te brengen? dwaasbeden , die hij alleenlijk begaat om dat hij dezelven voor geene dwaasheden houdt — geloof mij Me-, vrouw, de groote ziel van deezen man werkt flechts niet in de rechte loopbaan — 't is voor de liefde, alleen befpaard, hem op het rechten fpoor te helpen; voor de eenvoudige vrienufchap is deeze taak te zwaar. ËLISE. Dan zal ik het moeten opgeeven. SOMME R. Ik vrees zulks niet Mevrouw — maar waarom hebt gij zijne uitnodiging niet aangenomen? ELISE. Om dat ik deezen man waarlijk te hoog acht, dan dn ik door mijne tegenwoordigheid zijne dwaasheden wil fchijnen goedtekeuren. SOMMER. Integendeel, Mevrouw! uwe tegenwoordigheid alleen is in ftaat, hem voor altoo» daarvan te genee- zen;  %t SIEGFRIED VAN LINDENBERG, V IJ F D E T O O N E E L. De voorigen, marianne. marianne. O lieve Mama! geef mij toch . . . sommer: hij neemt haar op Zijne armeit en brengt haar bij Elife. Een' vader, lief meisjen? — verzoek uw moeder om een* vader — als zij u dien geeft, dien ik meen, lsind! (hij kuscht haar,) dan ontbreekt u niets meer. (Hij vertrekt.) elise. Ga, braave man! dien ik als eed' vader bemin! ga ! — de Hemel zegene u ! gerust geef ik mijn noodlot in uwe handen — — Wat wilt gij Marianne? marianne. De lleutef van mijn fpaarpot, lieve Mama! elise. Waarom dat kind ? marianne. Ik wilde 'er twaalf ftuivers uitneemen» elise. Waartoe ? marianne. Jacob zegt, hij gaat na de ftad, hij moet mij naalden meebrengen, en garen, en een' vingerhoed. zl is  5o SIEGFRIED VAN LINDENBERG, elise. Gij zucht! zijt gij dan niet gaarne in de ftad? marianne. In de ftad wel Mama, maar niet bij Tante. elise. Waarom niet, Marianne? m arianme» Zij kijft altoos. elise. Gij bedriegt u kind; Tante is goed — zij zal n voortaan moeten voeden en kleeden; uwe moeder heeft geen brood meer voor u. maria n n e.1 Ik wil nog liever bedelen , dan altoos bij Tante te zijn. -elise. Ga, kindlief! neem affcheid van uwe vriendinnetjens — gij zult tog uwe bedroefde moeder niet alleen willen laaten vertrekken? marianne. Alleen! o voorzeker niet! ik ga overal meê! als wij maar niet na Tante gaan ! elise. Verlaat mij, Marianne! ga: (zij omhelst haar:) de Hemel ontferme zig over ons! marianne, vertrekkende. Arme Frits 1 hoe zal hij fchreien als hij dat hoort! J.LI-  B L IJ 8 P E L. Ji r,li se; («a eene kleine verpoozing, in welke zij haar aangezicht met beide haare handen bedekt.") Mijn hart bloedt als ik aan het noodlot deezer ongelukkige kindereu denk! — wie weet of men mij wel eens vergunnen zal de heiligde moederpligt , het vormen van hun hart en hunnen geest, te vervullen — men wil, ik zal hun een tweeden vader geeven — de eerfte fchonk hun het leven , en verkwistte hunne ervenis — een tweede zoude hun misfchien niet ongelukkiger maaken dan zij reeds zijn — maar welligt mij — mij, met dit tedere, dit voor de liefde gevormd hart . . . Hemel! indien de ongelukkige moeder, ook weder eene ongelukkige echt. genoote werd. ... (Len Bediende komt, maakt de Porte-brifee open, en zet een' leuningjioel gereed. — Elije vervolgt tegen hem.) Waarom dat? de bediende. * Mevrouw Maubach! elise,. Zonder belet te vraagen ? (De Bediende haalt deJchsuders op, buigt zig, en vertrekt.) Dit heeft zij nooit gedaan: voorzeker een bewijs dat zij mijn' brief geleezen heeft. Da ZES.  S L IJ S P E L. Jj als ik fpreek ? (Tegen Elife.) Maar vervolg, ma Niece — gij wildet iets zeggen. V ELISE. Eene weduwe in mijne elendige omftandigheden; arm, geruïneerd, met twee onnozele kinderen.... wat man zal zulk eenen last villen opneemcn? MAUBACH. De Majoor van Wangenheim, zeg ik u. ELISE. De Majoor weet niet dat deeze goedersn de Crediteuren van mijnen man toebehooren? MAUBACH. Gij zult het hem tog niet gaarne zeggen, hoop ik! Ne fait es pas la prude, ma Niece, dergelijk aveu komt vroeg genoeg, agt dagen na de bruiloft. ELISE. Ik ben verbaasd, Mevrouw! — gij kunt mij dit raaden? — onmogelijk — gij wilt mij flechts beproeven. MAUBACH. Nu, wat is 'er aan gelegen, kind? zijt gij niet mijne eenigfte erfgenaame? en, ondanks uwe tegenwoordige mifère, eene der rijkfte partijen van ons Land ? volg mijn' raad , neem Wangenheim. ELISE. Nimmer Tante ; ik kan den Majoor nooit mijne hand gceven, al evenaarde mijn vermogen het zij: D 4. ne —  «b SIEGFRIED VAN LINDENBERG, maubach. D'accord - maar gelooft gij dan. dat een jonge héminnelijke weduwe, met een zo aanzienlijk fortuin voord ja moet zeggen, als het een jong Heertjen invalt dit alles acceptabel te vinden? wangenheim. Zo onbillijk ben ik niet! als flechts de Barones mij , van tijd tot tijd, door een vriendlijk lachje n — door een eenig woord . . . maubach. Patience, mon chsr! de dag is immers niet aan den avond? de Generaal zaliger heeft menig duizendmaal wangenheim. Met een gierig, hoogmoedig, intriguant, belagchelijk wijf — met de Gravinne Maubach! maar voor het laatst — ik dank den Hemel dat ik uwe laage ftreeken nog ten rechten tijde ontkomen ben. maubach. Ah Ctel! — fètoiffe ! (Zij tracht in flaauwte tt vallen.') wangenheim. Allons , Madame! ik bid u, word toch flaauw! maar haast u wat , dat ik die grimasfen nog zien kan — en als gij weder bekomt, (vertrekkende,) hervorm u dan van koppelaarfter in een fijntje. maubach, zij blijft, geduurende eenige oogen• blikken fpraakloos, air lage zij in flaauwte : 2» dra zij merkt dat de Majoor weg is, fpringt zij op, en vertrekt met drift. Qiitl bonheur dat niemand het gehoord heeft! Einde van het tweede bedrijf. 2 3 DER-  ?i SIEGFRIED VAN LINDENBERG, verhaal het mij flechts, goede Christiaan; ik wi! het 'er morgen aan dien dag inzetten ; beter laat dan nooit CHRISTIAAN. Hoor: zijne Excellentie kwam onlangs van eene wandeling terug . . , SCHWALBE. Een oogenblik geduld, fi placet: (hij krijgt een memorieboekjen uit zijn' zak, en fckrijft het geen Chris» tiaan zegt,) wandeling terug. CHRISTIAAN. En daar hij juist voorbij het huis . . , SCHWALBE. Stil — voorbij het huis . . . CHRITIAAN. Des Hooggeleerden . . , SCHWALBE. Des Hooggeleerden . . . CHRISTIAAN. lieer Bartholomeus Schwalbe, voorbijging, . , SCHWALBE. Stil, ftil; voorbij ging — comma — Nu voord. CHRISTIAAN. Hoorde zijne Excellentie een vreeslijk . . . SCHWALBE. Vreeslijk . . . CHRISTIAAN. Geichreeuw in het bevoorensgezegde • . , i C H W A L-  B L IJ S- P E L. 73 schwalbe. Bevoorensgezegde! — o wat is dat kreupele taal | christiaan. 'T zal wel beter komen; ga maar voord — in het bevoorensgezegde huis van den Heere Ludimagis* ter . . . , schwalbe. Wat henker! gij zult mij tog geen nieuws uit mijn, eigen huis willen vertellen ? christiaam. 'T heeft evenwel in de courant nog niet geftaan. schwalbe, zijn boshjen bergende. Et koml wat narrepotfen! ik dacht wonder wat te hooren, en nu het voor den dag komt, najcitur ridiculus mus — mijn vrouw zal de eene of andere meid uitgefcholden hebben; zo iets is niet waardig dat ik of een ander Geleerde daarvan fpteeke. ch p. is tia a n. Neen , neen , Mijnheer ! 't is wel ter deeg de moeite waardig, fchrijf maar verder, het beste komt ppg. schwalbe: hij gaat zitten, en haalt een boek uit zijn borst. Mijn tijd is mij te kostbaar — nalla dies Jins linsa! christiaan. Gozd, dan zal ik inijn hiftorjetjQn voor mij zeiven E 5 tKh  74 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, befchrijven; gij moogt het willen hooren of niet. (Hij neemt een Jluk papier, en fielt zig in hetzelfde pofiuur waarin Schwalbe zo even geftaan heeft.) Wacht, wacht! waar waren wij gebleven? ja, bij dat vreeslijk gefchreeuw — zo als gezegd is — de Jonker hoorde dan een vreeslijk gefchreeuw : zeer ftilletjens fluipt hij in 't voorhuis, trekt plotslijk de deur open, en ziet — en ziet . . , i schwalbe. Christiaan! dat domme gebabbel verveelt mij. christiaan. En ziet, den Hooggeleerden Heer Ludimagifter, deemoedig, op de aarde liggen, en zijne dierbaare Echtgenoote, de eer- en deugd-zaame vrouwe Bregitta Schwalbe . . . schwalbe. i Ik raad u, mijn' naam uit het fpel te laaten, of ik zal u leeren van wien gij fpreekt. christiaan. Bregitta Schwalbe, op zijne ontblooten heup zitten, en drok bezig . . . schwalbe. . Ik vraag u voor het laatst of gij zwijgen wilt? christiaan. ■ Drok bezig haaren vreeslijk fchreeuwenden Heer Gemaal . . . schwalbe, met drift opftaande. Godloozc logenaar! chris-  B L IJ S P E L. 75 christiaan. Met de pantoffel ts ftreelen — ha ha ha ! ddi komt morgen dien dag in de courant, ha ha ha! schwalbe, O die pots zal ik u betaald zetten. TWEEDE T O O N E E L. De voorigen. siegfried: uit het cabinet komende , zet hij zig Jiilzwijgende in den leuningjloel. schwalbe: na eene diepe buiging gemaakt te hebben , begint Lij te leezen. „ Straatsburg , den 6 Juiij: Ons harmonisch gczelfchap „ der Magnetifeurs vaart aanhoudend voord , met door „ het magnetismus de verwonderlijkfts kuuren te ,, verrichten; CriJ'oloquen , Somnambulen en Ciairvoyauten te maaken! . . . siegfried. Hou ereis op, Ornari, ik weet geen drommel van je Clarianten en Tremulanten — wij hebben wat beters te doen — maar evenwel laat ereis horen; wat is dat voor tuig, dat daar in Straatsburg gemaakt wordt? schwalbe. Vei langt uwe Excellentie eene definitie van het magnetismus? siegfried. Ik heb de brui van je kramerlatijn, kan je dan geen verftaanbaare taal fpreeken ? S C H W 4 In  7Ó" SIEGFRIED VAN LINDENBERG, SCHWALBE. U dienaar onderdanig — het Magnetismus is eena der allernuttigfte uitvindingen van onze eeuw, welke misfchien, deswegen, in volgende tijden, De Mignetifclte zal genoemd worden — 't is naamlijk een remedium univerfale — of een unlverfeel medicament , waardoor de Heeren, die 't goed weeten te behandelen, alle mogelijke ziekten met de hand geneezen. siegfried. Wat duivel! als dat waar is, wil ik Hans heeten! alle mogelijke ziekten met de hand geneezen I hoe doen zij dat? — zeg? schwalbe. Zij wrijven en ftrijken een' zieke, met beide hunne handen van onder na boven, en van boven na onder: na een half uurtjen prater propter, wordt de patiënt Haperig . . . siegfried. Dat wil 'k waarachtig wel gelooven! als iemand zig zo een rond half uur lang laat bevoelen en betasten. SCHWALBE. Eindelijk, valt hij in een diepen flaap, in welken hij zelf voor zijne kwaal recepten fchrijft, die ook de faculteit te Salamanca niet beter zou kunnen opflellen. siegfried. In den flaap! zo lieg jij en de-fat in! dat zeilen 'er bij me zie! ook recepten na weezen, die iemand in den  g L IJ S f E L\ 77 den flaap fabriceert: maar, pojïto, wij neemenaan,, dat iemand, jou Leétoris gemagnefeerd had, zo dat je als een varken fnuikte — ken jij dan, vraag ik, recepten fchrijven? jij! die je leven geen Do&or geweest bent, hè? SCHWALBE. Gewis, uwe Excellentie! dat is juist het wonderlijke van de hiftorie: kijk, als iemand gemagnetifeerd is, kan hij, met verlof gezegd, zig zeiven en een ander tot binnen in de maag zien, en wordt zo geleerd als de beste Dodlor. SIEGFRIED. En weet jij akkeraat hoe men dat begint, hè? SCHWALBE. Öm uwe Excellentie onderdanig te dienen — ik heb 't in Straatsburg gezien. SIEGFRIED. \Vel vertoon mij die kunst dan ereis aan Chris» tiaan, hè ? SCHWALBE. Uwe Excellentie zal mij excufeeren ; dat fubjefb is gezond, en gelooft niet aan bet magnetismus — die fterke zenuwen heeft, en geene kwaaien, op dien heeft hetzelve geen invloed. SIEGFRIED. Goed, weetje wat, dan zei je die ouwe franceMamefel ereis magnefeeren <— dat zelje — die heeft kwaaien geen gebrek — en jij hebt een paar goede vuis-  7B SIEGFRIED VAN LINDENBERG, vuisten, dunkt me, zo dat je, wii ik maar zeggen," zo goed als de beste kan magnefeeren. SCHWALBE. Vergeef mij, uwe Excellentie! de oude franfche Mademoifelle kon ligtüjk een weinig te oud zijn 5' men neemt 'er, zo veel mij bekend is, meestal mooje jonge meisjens toe — indien uwe Excellentie mij zo een . . . SIEGFRIED. » Wat hamerI kom je me zo aan boord! — mooje jonge meisjens? ei kijk ereis! fchaamje je niet, Ornari? denkjè dat ik zulk een fchandaal wd aanzien? neen bij me zie: niet' hoor, als je dat ouwe vel niet Bsgnefeeren kan, dan kanje 't heelemaal laaten liaan, SCHWALBE. Ik v;ees dat de kunst op deeze klip ftranden zou, uwe Excellentie; men heeft, tot hiertoe, op oude fubjeélen nog geen proef genomen. SIEGFRIED. Dan kan je 't met de jongen ook laaten, verflaje èie? ik wil mijn jonge fubjeften zo niet laaten bepoetelen en bemoffelen ; dat is conradicorum, begrijpje? ik wil 't bij het ouwe laaten: nu lees verder. SCHWALBE. „ Venetiën den 10 Maart. Men verneemt dat in • „ den groeten raad van onze republiek beiloten is, „ zijne Majefteit den Koning der beide Sicihën feest„ lijk te nuodigtn,om de aanflanndegrooteceremonie „ yan  I h If S 2> E ƒ,. n „ van de trouwing des Doges aan de Adriatifcbe zee» „ met zijne tegenwoordigheid te vereeren; men is „ echter niet zonder reden beducht, dat",(dit artikel is van het uiterfte aanbelang, en verdient de volkomen aandacht van uwe Excellentie:) „ dat, bij al„ dien deeze uitnoodiging niet aangenomen wordt, „ het goede voorneemen tusfchen beide de Mo„ gendheden daardoor geftoord, en misfchien voor „ altoos . . . siegfried. Meenje misfchien as de Koning ook zoo'n infaam briefjen gefchreven had, van zob'n aventuurlijkfeest, pour la rareté, of zo iets? _ wat hamer! waarom mot je juist van daag 'er zo iets infchrijven? — 0f hebje 't expres gedaan óm .... schwalbe. De Hemel bcwaare mij! Uwe Excellentiedtidehet mij ten besten, dat ik mij met onderdaanigheid vërdcdige — Hoe konde ik gisteren weeten welk on. geluk uwe Excellentie van daag zoude overkomen? siegfried, gramfloorig. Nu verder de text. schwalbe. „ Braste) 27 Julij: De beruchte fcbrijver, der Me„ moirés fur la Bafiptt, de Heer iinguet, die zig „ federd cenigen tijd bij ons ophoudt, verheugt z^ „ zeer, en juicht over de verwoesting derBaftftle, „ die hij, met eenen prophetifchen geest, in zijné „ fchrifj.  «2 SIEGFRIED VAN LINDENBERG; SCHWALBE. Is 't mogelijk, uwe Excellentie! tantce ne animis celefiibus iris '. zouden waarlijk de grillen en luimen, van een enkele wispeltuurige vrouw, een zo grooten invloed, op het noodlot der fchoone kunften en weetenfchappen in uwe Staaten hebben? SIEGFRIED. Allemaal vodderijen, met jou lchoonheden en weetenfchappen — ik fpreck bloot van je ceremonies, en die deugen wis en waarachtig niet meer als een mand rotte appelen — die fotfcheteitsmarsch , bij voorbeeld, daar jij zo hoog meê liep, hoewel andere menfchen 'er mee fpotten. . . maar dat daar gelaaten — zeg, waar zou die toe gediend hebben ? — antwoord me daarop, als je 't weet? SCHWALBE. Om- de leden van dit hoogst prijslijk inftitut, in de oogen van het volk des te meer luifter te geeven — uwe Excellentie weet dat de gemeenc man, volftrekt zo iets voor 't oog wil hebben. SIEGFRIED. Ja- wel weet ik dat, wis en waarachtig! zand wüje ze in de ogen ftrooje-n, om dat je ze door den prisfedent den fchoolmeester wil doen vergeeten ? je bent een hovaardige vent, Ornari — verllaje me? — SCHWALBE. Uwe Excellentie ftraft mij waarlijk te hard, voor den ongelukkigen uitflag van eene zaak, waarbij ik niets  B L IJ S P E L. e3 niets beoogde , als uwe Excellenties roemwaardigen ijver voor de weetenfchappen, ubique terrarum, door de geheele wereld bekend te maaken; en hoogstdeszelfs roem en eer . . . siegfried. Ik beb den drommel van de eer die jij me bezorgt — ja bij mijn ziel! 't is een fchoone eer als iemand zo met een langen neus moet afdruipen! hamers ! ik had het vroeger moeten weetcn , ik zou... schwalbe. 'T was volftrekt niet vooruit te zien, uwe Excellentie! dat de Barones uwe eigene fchriftlijke*uitnoodiging, zo onverantwoordelijk zoude aftlaan ; maar zeker, wat doet een jong wecuwtjen niet om eenOfficier te bevallen! siegfrted. Zwijg daar ftil van, en lees maar verder, als er nog een wijs woord in ftaat. schwalbe. Uwe Excellenties dienaar onderdanig! thans volgt de Lindenbergiana. siegfried. \ Dat's recht goed! want waartoe heb ik je anders tot mijn' Lljfkrantier clareerd, als ik niet eens hoor wat 'er in mijn eigen Land pasfeert ? schwalbe hij leest. „ Burght Lindenberg, den 23 Julij. Zijne Hoogk, edelheid, onze allerdierbaariie IJeer, kwam deeFi „ zen  #4 SlEÓFRlED VAN LlND'ENBERG, „ zen morgen ten io uur 35 minuten van hoogst- „ deszelfs gewoonlijk ochtendtoertjen, in volkomen „ welftand terug, en beitelde tegen morgen ochtend „ ten 11 uuren den Engelfcben Hans . . * SIEGFRIED» 'K weet al, 'k weet al; 11a maar over. S C H W A L B E. „ Heden na den middag , verlustigde Hoogstde„ zelve zig met de jagt, en het behaagde zijne Ex„ cellentie een inkhoorntjcn en drie vinken te „ fchieten". SIEGFRIED. Kijk, Ornari! ik mag niet langer hooren, dat ik uitgereden ben, en op de jagt geweest heb! kenje 'cr niet wat anders, dat ik doe, infchrijveni SCHWALBE. Met verlof, uwe Excellentie! ik zet 'er alles' in wat mij te vooren komt — maar federd eenigen tijd is 'er zo weinig voorgevallen, dat ik halswerk heb, om de courant vol te krijgen; en bijaldien uwe Excellentie niet bevolen hadde, dat ik ook het merkwaardigfte van andere Vorften en Heeren zoude over•neemen, zoude ik dikwerf volftrekt geen' raad we eten. SIEGFRIED. 1 Hoor ereis, Leetoris, (na eenig peinzens.) je zegt daar zo wat! waar niets pasfeert daarvan laat zig ook niets fchrijven: ik ben ook al lang willens geweest mijn  ÜS SIEGFRIED VAN LINDENBERG, . dat hem het beledigend antwoord der Baronesfe, in plaats van zijn' toorn te ontfteeken, in tegendeel tot nadenken over zijne dwaasheden zoude gebragt hebben ! — die verbruide Fix zal mij en den Majoor nog ongelukkig maaken — maar zacht! daar is hij. VIERDE T O O N E E L. schwalbe, fix. schwalbe. Gij komt als geroepen, mijn waarde Heer Fix ik heb ordre u, uit naam van zijne Excellentie, aantezeggen , dat de Lindenbergfche Postrijder voortaan niet meer gedrukt zal worden. fix, zeer onverfchillig. Zo — dat verheugt mij. schwalbe. Dat verheugt u, Mijnheer! ziet gij dan niet wat gevolgen 't hebben zal'? fix. De geleerde wereld zal zig, naar mijne gedachten, over dit gemis wel weeten te troosten, en de Jonker verliest 'er niets bij als, opzijn best misfchien, de gelegenheid van zig meer en meer belagchelijk te kunnen maaken. schwalbe. En gif, Mijnheer Fix, ook niets, als, op zijn best, uw onderhoud. f ix.  88 SIEGFRIED VAN LINDENEERG, komt! — maar Iaat ons'van deeze zaakafftappen, want ik heb u iets te verzoeken. schwalbe. Mij! zeer onverwacht! dat moet ik bekennen; maar fpreek vrij uit - ik ben altoos bereid om mijne naasten te dienen, zo dikwijls en zo góed ik kan. Frx. Mijn verzoek betreft den Majoor van Wangenheim. schwalbe: hij fchrikt, doek her/lelt zig fpoedig, en houdt zig, als kende hij dien naam niet. De Majöor van . , , FIX. Van Wangenheim. schwalbe. Wangenheiuii die naam is mij bekend — ja ja — de gedeclareerde minnaar van de Baronesfe van Wellenthal! ik herrinner mij van hem gehoord te heb, ben; bij rijdt meenigmaal hier door. FIX. Zonder twijfel hebt gij van hem gehoord; daar hij nog gisteren tnorgen in tivv huis geweest is. schwalbe. De Majoor van Wangenheim in mijn buis? ik begrijp niet, Iviijnheer, hoe gij pp deezen wonderlijken inval komt?  Ü L IJ S P E L. t9 FIX. Zeer natuurlijk, Mijnheer; waarlijk, zeer natuurlijk — aangezien Mijnheer de Majoor, daar hij zijn Jonathan wilde bezoeken , door de angst vergeeten, had zig onzichtbaar te maaken. SCHWALBE. Betrof uw verzoek misfchien» dat ik hem met dat vermogen bezielen zou? FIX. Dat was 't niet, Mimheer! ik wilde u alleenlijk verzoeken hem uit mijn' naam 'te waarfchouwen, dat hij zig nooit weder verftoutte, bij de Barones een' man te lasteren , en belagchelijk te maaken , die, hoe goed ook, als hij te onrecht beledigd wordt» moeds en krachts genoeg heeft, om hem, met één* flag, als een vlieden te vermorfelen. SCHWALBE. Daar ik ondanks uw vermoeden en vifioenen, de eer niet heb uwen Majoor te kennén , zult gij wel zo goed zijn, van, als de gelegenheid zig daartoe aanbiedt, uw rodomontade zelf aan dien Heer te brenger? V IJ F D E T O O N E E L. FIX. "Wacht maar, booswicht! ik zal u wel ontmaskeren: ieder wezenstrek van dien huichelaar, ontdekt den verrader, en zijne gehéele ónbefchaamihetd kon de angst niet verbergen, die, op 't hooren van den 1'" s haam  go SIEGFRIED VAN LINDENBERG, naam van Wangenheim in hem ontftond _ niets is zekerder dan eene geheime verflandhouding tusfchen deeze twee bedriegers ! ha , indien het mij gelukte den Jonker van deeze flang te verlosfen! ZESDE T O O N E E L. SIEGFRIED, FIX. FIX. Vergeef mij, uwe Excellentie, dat ik ongeroepen kome: ik verliet uwe Excellentie zo even, in een' toefïand, waaraan ik, in uw afzijn, niet zonder de grootftq ongerustheid kon denken. SIEGFRIED. Je hebt eens vooral vrijen toegang, lieve Fix — en zo waar als ik Siegfried ben, zalje hem ook altoos houden. FIX. ■ Uwe Excellentie fielt mij door deeze verzekering weêr gerust — de Schoolmeester wilde mij doen gelooven dat uwe Excellentie mijne dienilen niet meer noodig zoude hebben. SIEGFRIED. Wat hamer 1 zei dat de Lectoris? FIX. _ Hem dacht, dat daar uwe Excellentie de couranten afgefchift had, de drukker wel rasch zou volgen. SIE G  IS L IJ S P E L. 5T s.i eofrif.d. En ik geloof, Fix, dat de Ornari met den duivel bezeten is — kijk ereis, om dat ik zijn dom gebabbel uit de kranten niet meer hooien wil , zou ik een' man zijn affcheid geeven, dien ik maar zo heen en weer een klein beetjen mijn leven te danken heb! — je zelt je tog aan dat gefnap niet ftooren, hoop ik, mijn lieve Fix! en van mij weggaan, om dat die Nero niemands vrind , die Lectoris , een vlegel is? neen, wis en waarachtig, ik laat je niet vrij: ik weet wel , dat je mijn niet noodig hebt, maar ik heb jou noodig — zieje? geef 'er mij de hand op, datje blijven zelt. fix, geeft hem zijne han'd, op eene eerbiedige wijze. Tot aan het einde van mijn leven, uwe Excellentie! siegfried. Nul zó Iaat ik het gelden! en ik hoop dat dit nog een beetjen dtiuren zal! maar daar we dan tog zo aan 't praaten zijn, (hij gaat zitten.') zet je Fix zo zeg nu tog ereis, hoe komt de Barones 'er aan, om zo een infaam vinnig billet te fchrij'ven? kan je daar wijs uit worden? hè, zeg? fix- Hoe meer ik over deeze zaak nadenk, hoe onbegrijpelijker zij mij wordt, uwe Excellentie; de geheele wereld fpreekt met hoogachting van de bemin- ne-  9s SIEGFRIED V/iN LINDENBERG, nelijke Elife van Wellenthal _ ik zelf heb haar in zeer verfchillende omft andigheden gezien , en bewonderd _ ja menigmaal een' wensen' in mijne ziel gekoesterd — dien ik thans naauwlijks waag mij zeiven te ontdekken : toen ik dien vormde, bevestigde haar gedrag jegens uwe Excellentie mijne hoop ; zij was meer dan beleefd — ik zoude 'er mijn hoofd onder verpand hebben , dat de Barones u beminde! SIEGFRIED. Ben je wel bij je zinnen, Fix? de Barones mij? en daarop zou je zo je kostelijke hoofd verwed hebben! - nu, zo kan je van geluk fpreeken , dat niemand je bij 't woord gevat heeft _ wis en waarachtig , dat kanje ; zie, anders was je kop al ffl:rs. FIX. Noch niet, uwe Excellentie, ik zou verzoeken de executie nog een dag of agt uitteftellen. SIEGFRIED. Heb je dan al vergeetea wat ze zwart op wit gefchrecven heeft ? van dat avontuurlijk feftin , dat zij peur la rareté, wel ereis bij wou woonen? — en van het sangenaame gezelfehap op Wellenthal ? of weet je misfchien niet, wie ha* dat gezelfehap zo aangenaam maakt ? hè ? FIX. Ik. weet het maar al te wel, uwe Excellentie! het is  r> L IJ S P E L. 93 is de Majoor van Wangenheim, waaraan haare Tante haaf gaarne wilde koppelen. SIEGFRIED. Mij fchijnt het, als of' de Nicht zig akkeraat zo gaerne wilde laaten akkoppelen— hè! wat zeg je? F I X. Naar de taai van 't briefjen te oordeelen, ja; maar dat briefjen . . . SIEGFRIED. Is tog niet valsch? hè? als je dat bewijzen kost! (üpjlaande.) ik geefje honderd Louis d'Or en mijn beste peerd, en als je nog meer hebben wilt . . . maar neen: (weder zitten gaande,) bij mijn ziel, ik fchaam mij — neem het mij niet kwalijk, mijn licveFix! — 't was juist zo flecht niet gemeend, ik weet wel dat je de man niet zijt, die men voor zo iets betaalen kan — maar, wat wou je zeggen ? F 1 X. 'T is mij onmogelijk te gelooven dat dit briefjen valsch is, om dat ik 't zelf in de Antichambre der Baronesfe uit de hand van deu Majoor ontvangen heb ; ik vermoede dat de boosaartige fpotternije» des Majoo.; s, en de kwaadaartige deelneemirrg der Tante , baar dit nootlottig briefjen ah afgeperst hebben. SIEGFRIED. Afgeperst ? zo dat de Baronesfe . . , neen Fix! dat is zo niet, dat kan zo niet zijn. FIX»  94 SIEGFRIED VAN LINDENBEnvi.. FIX. Ik heb de zaak op 't fpoor, uwe Excellentie; biri. rten den tijd van twaalf uuren hoop ik overtuigd te zijn. S IE GFRIED. Wel, rijd 'er dan op toe, dat 'er de lappen afvliegen: zo als ik zeg, ik weet niet hoe het komt, mijn lieve Fix, maar ik ben de Barones zo gunfUg, zo genegen , dat ik 'er ik weet niet wat om geeven Wilde, als ze me niet zo lelik affronteerd had! FIX. Indien ik wiste dat uwe Excellentie mijne vrijpostigheid niet kwalijk zoudet neemen, geloof ik, in ftaat te zijn dat raadfel optelosfen. SIEGFRIED. Neen , neen , Fix ! fpreek maar recht voor de vuist, ik zcl je niets kwalijk neemen. FIX. Wel, ik geloof dan dat de oorzaak daar van is, dat uwe Excellentie, misfchien onweetende, op de Barones verliefd is. SIEGFRIED. Verliefd? daar praatje ook weer as of je niet recht bij je pofitive waart! maar wacht, laat ereis hooien: benje ooit van je leven verliefd geweest? hè? FIX. Neen, uwe Excellentie, wat mij betreft; maar ik heb  8 L .IJ S P E L. 9$ heb gelegenheid gehad zulks difctaaals in anderen optemerken. siegfried. Weêrgaéloos , waarachtig ! nooit een lepel in de brij gedoken te hebben, en evenwel te weeten hoe ze (maakt! — maar laat ons voor van daag hiervan afftappen — dat aangenaame gezelfehap op Wellenthal maak me nog in den kop — zieje, dat moetje 'er me eerst uitdrijven , eer ik aan zo iets denken kan. een bediende. De Rentmeester Soinmcr , van Wellenthal, verzoekt uwe Excellentie te fpreken. siegfried. Van Wellenthal? Laar hem voord binnenkomen. (Tegen Fix.-) [s dat die man met de bruine rok, daar je me zo veel goeds van verteld hebt? fix. Mijn getrouwde vriend, zijne Excellentie, gelijk luj ook die der Baronesfe is. siegfried. Nou, 't is mij lief dien man een beetjen mder te leeren kennen: hij moet wel een braaf man zijn, om dat hij jou vrind is. F i x*. In tegendeel, uwe Excellentie} hij is mgn vrienc} om dat hij een braaf man is. S i e . floten ? CHRISTIAAN. Z?g levens lang van uwe waarde perfoon te verzekeren. SCHWALBE, opgeblazen. Zo lang men mij gerechtigheid laat wedervaaren mijn goede Christiaan, zal ik mijne dieuften, den' Edelman, noch zijne onderdaanen ooit omtrekkent intusfchen is het mij aangenaam van u te hooren ' hoe het fchijnt, dat men voor zo iets van mijnen* kant bevreesd is. CHRISTIAAN. Voorzeker, zijne Excellentie zal u zijn levende  i*o SIEGFRIED ,VAN LINDENBERG, SCHWALBE. Lompert! voor het laatst vraag ik u, wilt ge mij laaten gaan of niet? CHRISTIAAN. Laaten gaan ? zulk een getrouw oud dienaar! •-—» zulk een flut van den Staat — zulk een onontbeere. lijk man laaten gaan! (Hijfloot hem terug.) daar moest ik oppasfen. SCHWALBE. Welaan! — ik zal blijven; (Hij gaat zitten.) maar Iaat zijne Excellentie flechts komen, hij zal u leeren , van zijn vertrek een arrest te maaken. CHRISTIAAN. Een gevangenis maak ik 'er van, Heer Bartholomeus; een gevangenis voor lasteraars en verraaders» SCHWALBE. Gij zijt zo dronken als een beest! het is eerj fciwnde voor de wereld! — maar wacht flechts het zal u betaald worden — als de Jonker mij geene écuunte fatisfacïie verfchaft — ga ik morgen dien dag . . . CHRISTIAAN. Aan de paal! Heer falfarius! aan de paal, en dan als Profoost onder het bataillon van den Majoor van Wangenheim, ais hij u bekend is. schwalbe: hij fchrikt geweldig. Ik bid u om alles in de wereld , laat mij naar huis, ik moet noodzaakelijk eens . . , CHRIS-  fSÏ SIEGFRIED VA>7 LINDENBERG, vrienden verlangen niet» fterker, en uwe onderdaanen vorderen het van u — hoe lang, uwe Excellen* tie! zult gij ons verlangen wederftaan? siegfried. Ik merk wel dat jij je geen knollen voor citroenen laat verkoopen; je hebt niet mis gezien, Fix! neen, waarachtig niet — ik hou zo veel, zo veel van de Barones , zo veel als ik nog van mijn leven van een vrouw gehouden heb — als ik bij haar ben, is het net als of ik in den Hemel was — en als ze gaat, dan dunkt mij, ik moest na bed gaan en flaapen tot zij weêrkomt — als flechts iemand haar' naam noemt, flikkert het ordentelijk voor mijne oogen maar verliefd ben ik niet, neen Fix! kijk, als je dat denkt, dan ben je de plank mis! fix. Ik ben te vreden , om dat uwe Excellentie dit woord zo zeer zoekt te vermijden ; in de zaak zelve zijn wij het tog ééns; doch daar uwe Excellentie betuigt in haar bijzijn allergelukkigst te weezen, zo trouw de Barones, op dat gij u voor altoos in dat geluk verblijden moogt. siegfried. Ja, ja, maar ieder weet best waar hem de fchocn jtVringt. fix. Hoe is 't mogelijk, uwe Excellentie! dat gij nog *en oogenblik in beraad kunt ftaan, om de ongeluk» ' kige  SIEGFRIED VAN LINDENBERG,' SIEGFRIED. Ja, ik geloof wel dat jij zo denkt — maar, zie je, ïk heb nooit met vrouwvolk omgegaan, dat heb ik «iet; en begrijpje, ik weet 'er de koekoek van, hoe men zig bij haar infinueert. FIX. Dat is ook niet noodig — uwe Excellentie behoeft «ig flechts te toonen zo als gij zijt, met alle de grootheid en goedheid van uw hart, zo . . . SIEGFRIED. Larie farie — geloof je dan dat ik blind ben? de Jlarones kan een' man als ik aan ieder vinger krijgen , dat kan ze. FIX. De Barones denkt 'er geheel anders over, uwe JExcellentie. SIEGFRIED. Nu , weetje wat, om dat tog alles 'er op aan.komt, hoe zij 'er over denkt, zo willen wij eens jecognosfeeren, en ereis na Wellenthal rijden; zo dan alles goed en wél is , begrijpje, en de BaroJïes — nu zwijg maar fiil — komt tijd komt raad — trek maar je zondagspak aan, Heer Fix, en maakje fchieiijk klaar — je mot meê na Wellenthal — jk wil 'er een blaauwe fcheen aan waagen. FIX. Als uwe Excellentie mijne tegenwoordigheid noodig oordeelt, anders . . . i SI E G«  JS L IJ S P É Li i4# siegfried. Wat hamer! wllje nou je piek fchuuren, daar het in actie gaat? hebje de melk gebrokt, zo kenje ze ook helpen uitlepelen. (Hij roept.) Christiaan! hèl ELFDE T O O N E E L. De voorigen. christiaan. siegfried. Christiaan! de Hans voor mij, en de bruine Wallach voor den Heer Fix — de ftalmeester moet ze de roode chabrakken geeven — pas op dat 'er alles net» jes uitziet, en houdje klaar om meê na Wellenthal te rijden, verftaje? — je kunt ook nog eenigen van mijn volk laaten opzitten — en zorg dat alles in da tijd van een quartier kant en klaar is! christiaan, zig bufgeftde. Alles zo als uwe Excellentie belieft — Jacob Uiman wacht zedert een half uur op uwe Excellenties bevel, om gehoord te worden. siegfried. Wie? christiaan. Een boer, uwe Excellentie ! hij zegt, uwe Hoog» edelheid heeft hem door den Amptman op het flot laaten ontbieden. S ie8-  Ui SIEGFRIED VAN LINDHNÏTERG, SIEGFRIED. O, ik weet het al ~ hij moet wat wachten ■— BU, Mijnheer Fix, maakje fchielijk klaar. (Fix gaat de groote deur uit, en Siegfried in zijn Cabinet.) TWAALFDE T Q O N E E L; CHRISTIAAN. ^a Wellenthal ! 't is gewonnen fpel 1 de Stad is öntzet ! hoezée! wij zullen bruiloft houden. (Hij gaat -de kamer uit, doch komt terftond weder, en trekt •yervolgends Uiman, die geheel bevreesd is', half met geityeld naar binnen.) Wacht hier— zijne Excellentie zal « wel roepen als het tijd is. (Hij vertrekt, doch laat 'de deur half open. Uiman beziet het prachtig vertrek vreesachtig , bevoelt het een en ander, en verwondert Zig over alles: eindelijk blijft hij met tijn' rug naar den •ftoel van Siegfried gekeerd, met open' monde voor een Schilderij fl aan: deeze gelegenheidneemt Christiaan waar, en Jluipt in de kamer, zet de husfaren muts van Siegfried op, neemt den blanken fabel in de hand, en de pels omgehangen hebbenae, zet hij zig in den grooten leuningftoel, en keert zijn gezicht een weinig ter zijde *ra niet erkend te worden») DER-  ,i5o SIEGFRIED VAN LIN DUNBER G, maar begaan, misfchien fchikt het zig nog — en wat mij betreft — wie weet, misfchien pasfeert 'er nog wel ereis wat, ais het zo weezen moet — Nu kenje gaan , en trouwen als je 'er lust in hebt — en als je een jonge hebt, zo breng hem mijn, hoorje? ulman. Dank onderdanig, uwe Excellentie! de Hemel, hoop ik , zalje zegenen ! (Vertrekkende.) Een Siegiried op het flot, en een paar Uimannen in het dorp! oh! als dat mogt weezen ! VIJFTIENDE T O O N E E L. siegfrïed: hij ftaat een oogenblik in overpeinzing , terwijl hij zijn voorhoofd wrijft. ry , J yj\t ontjrak 'er nog aan, dat mij zoo'n boer de wette moest leezen; en wat het ergfte is, de kaerel heeft gelijk, bij mijn ziel, dat heeft hij! — nu dan in 'sHemels naam, zo als ik zeg, ik wil ereis een blaauu-e fcheen aan wagen. Einde van het vierde bedrijf. VIJ F-  W l jy s F e è: 15* V IJ F D E B E D R IJ F. Het tooneel is op Wellenthal. EERSTE TOONEEL. mevrouw maubach: zij zit voor een tafelt jen en fnijdt cachetten van oude brieven; lisette bezig met het ontpakken van een coffer. maubach. Gij weet mij dan niet te zeggen waar de Rentmeester geweest is? lisette. O neen, MevrouwI die man is zo geheim als een Staatsfecretaris. maubach. Daarom heeft mijne Nicht, de Barones, hem ook tot haaren geheimraad gemaakt! wel dat doet mij lagchen! lisette. En tot haar' Minister der finantiën — die zijne zaak in de grond verftaat, zo als uwe Excellentie misfchien in 't kort hooien zult. maubach. Dat ondankbaar creatuur! zij maakt haare domeftiquen tot confidenten, en heeft geheime conferentiën met haaren Rentmeester, terwijl zij mij, haare weideender, K 4 hiei  ïVsiEGPRIED VAN LïNDE*né"ÈRg, haar een volkomen halfuur na haar laat wachten.- LISETTE. Juist dit wegblijven bevestigt mij in de geétachte, dat de Rentmeester haar eene zeer goede tijding medegebragt heeft. MAUBACH. 'T is mogelijk zo als gij zegt, dat de Rentmeester den een' of ander' een fommetjen afgepraat heeft", waarmede hij voor eerst haar van de dringendfte fchuldëisfchérs hoopt te bevrijden : maar hoe lang zal het diuiren ? dan komt mij de gehcele bagagie op nieuws op den hals. LISETTE. Bewaar ons ! dat zoude een verbruide harde legplaats zijn ! MAUBACH. Hoed wat revclt die fnapfter tusfchen de tanden? LISETTE. Ik zeide , dat het een zeer hard noodlot voor mijne Mevrouw zoude zijn, wanneer zij ten tweedenmaale zo ongelukkig wierd. MAUBACH. Hoe ongelukkig dan? wat zoude zij toch beginnen , als ik mijne handen van haar aftrok? LISETTE. Ja, dat weet de Hemel! men zoekt in deezen tijd vergcefsch barmhartigheid en grootmoedigheid: maar uit alles wat uwe Excellentie tot hier toe voor het wel-  B L IJ S T E L. iSf welzijn van Mevrouw uwe Nichte gezegd hebt, kan men befluiten wat uwe Excellentie voor haar doen zoude, als . . . MAUBACH. Finijjez! — Wat wil dat als beduiden? LISETTE. Als — het doen niet altoos zo veel zwaarighederi inhad. MAUBACH. Ja wèl, Lifette, wèl waar; ik zie dat gij de wereld zo tamelijk kent: maar kunt gij dan volftrekt niet te weeten komen, waar de Rentmeester geweest is? hoor daar toch eens na. LISETTE. Verkiest uwe" Excellentie zig niet liever aan den man zeiven te adresfeeren ? ik betuig geen verftands genoeg te hebben om dien man uittevraagen. MAUBACH. Gij zijt met die vertoon terriblement gepreoccupeerd ik kan zo veel bijzonders aan hem niet bemerken. LISETTE. Dat komt om dat hij zig zelden door uwe Excellentie van nabij laat bezien. MAUBACH. Ik encanailleer mij niet gaarne; £f aubout du compte, wat heeft hij dan merkwaardigs uitgevoerd?misfchien een goedaartigen nar een paar duizend guldens uit dé beurs geklopt! —. voila tout! hadde hij zig tot mi) K 5 SS-  154 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, gewend, ik had mijne Nicht even zo gaarne geholpen — het zoude mij op een paar duizend Louis dors meer of minder niet aangekomen zijn. LISETTE. Wat zie ik ! verzamelt uwe Excellentie adelijke wapens? pas op, uwe Excellentie 1 wie weet of'er niet biimisflag een burgerlijke onder is! MAUBACH. N'importe. LISETTE. Is het mij dan vergund te vraagen met wat oogmerk nwe Excellentie deeze wapens verzamelt? MAUBACH. Ik verfmelt ze, als gij het dan weeten wilt, en giet 'er nieuwe pijpen van: in mijn geheele leven heb ik nog nooit een Hard voor lak uitgegeeven. LISETTE. Ei ei, wat uwe Excellentie zegt! — jammer is 't rlat de Rentmeester zig niet tct uwe Excellentie gewend heeft! MAUBACH. Nog komt zij niet! zij weet tog dat ik hier zit en Op haar wacht: ga eens na boven, Lifette, en vraag hoe lang ik mij hier nog moet ennuieercn. LISETTE. Hoe! uwe Excellentie , zo midden onder die gewigtige bezigheden? (Zij /peelt met de uitge/needene eachetten.) MA U-  B h IJ S P E l. isj maubach, cp haar horologie ziende. Vijf - en - dertig minuten! dat gaat te ver! (Zjjlaat op.) Zo lang laat ik naauwlijks een roturier op mij wachten! Ik ga op mijn kamer, Lifette! zeg haar, als zij komt, dat de tour van wachten nu aan haar is, tot dat het mij gelegen komt haar te zien. 1.1 s e t t e, Zal ik dat kisjen met oude couverten niet naar uwe Excellenties kamer laaten brengen? maubach. Dat kunt gij doen. TWEEDE T O O N E E L, lisette. Dat lelijke wijf! Och! dat wij eindelijk eens van deeze flavernij bevrijd wierden : kom goede Siegfried! yerlos ons! onderneem het avantuur — overwin den draak, die ons bewaakt, en neem ons ten loon — neem ons — met u — naar Lindenberg! DERDE T O O N E E L. elise, sommee, lisette. sommes. Na Lindenberg? zoudt gij zo gaarne na Lindenberg gaan Lifette? Lr-  Ï56 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, LISETTE. Om u te dienen, recht gaarne! vindt gij het daar ook niet zeer draagelijk, Mijnheer? SOMMES. Beha!ven hier, ben ik nergens liever: misfchien rijd ik 'er zeifs nog dezen avond eens heen. LISETTE. : O neem mij toch met u achter op het paard! was dat niet zo het gebruik in de riddertijden , Mevrouw ? ELISE. Ik geloof ja: maar waarom vraagt gij 't niet liever den.fchildknaap, met wicn gij reizen wilt? LISETTE. r Ik dacht dat Mevrouw zig misfchien bij voorraad een weinig met ridderlijke zeden bekend zoude gemaakt hebben — men kan nooit weeten . . . ELISE. Dartel meisjen! — is mijn Tante niet meer be« neden? LISETTE. Zij heeft een half uur op Mevrouw gewacht: mij Viel de tijd niet lang, want ik amufeer mij altoos,bijzonder met haare Excellentie; maar haare Excellentie was niet weinig Gver uw terugblijven gepiqueerd, Mevrouw ; zij ftond op, en zeide: „Zo lang laat ik naauw„ lijks een roturier op mij wachten ! zeg haar, als zij „ komt, dat de tour van wachten nu aan haar is." ELI-  B L JJ S F E L. is? ELISE. Waarom kwaamt gij mij niet liever roepen? gij weet dat Tante zo iet niet gemaklijk vergeeft. LISETTE. Ik wist niet dat zij reeds zo fpoedig zoude opbreeken; want zij was zo druk bezig met dat weinigjen lak van deeze oude brieven te pluizen, dat ik mij vleide, zij zoude daardoor uw uitblijven niet bemerken. ' SOMMER. Een zonderling tijdverdrijf! LISETTE. Een nuttig, wilt gij zeggen, Mijnheer; dat afgepluis. de lak wordt gefmolten, en tot nieuwe pijpen gegoten — próbaium est: maar, is 't geen fchande dat een Rentmeester van een kameniertjen dp ceconomie moet leeren? ELISE. - Ga Lifette, ftaak nu uwe ontijdige aartigheden; de misnoegdheid mijner Tante maakt mij een weinig ver» legen, en juist nu, daar ik haar het eerst, gelijk billijk is, van mijn onverwacht geluk kennis wilde geeven. LISETTE. • En ik weet 'er geen enkel woordjen van ? is dat billijk, Mevrouw? ELISE. Gij zult alles weeten: ga nu flechts en verzoek mijn Tante,,uit mijn' naam, excus — zeg haar, hoe ik  15£ SIEGFRIED VAN LINDENBERG, ik niet geweeten had, dat zij' op mij wachtte, en dat ik haar verzoek mij te vergunnen, haar, over een quartiertjen, mijne opwachting op haare eigene kamer te mogen maaken. lisette: nu vertrokken te zijn keert zij onmiddelijk weder, en neemt een kistjenl <■ van de tafel op. Wacht, bij deze gelegenheid breng ik haar dit /chatkistjen franco. VIERDE T O O N E E L. SOMMER, ELISE. i SOMMER. : Ik zou mij zeer bedriegen, indien ik haar in onze rechtmaatige vreugde eenig deel zag neemen! ELISE. O waarom niet? zoude zij zig niet over mijne onverwachte redding verheugen — daar zij nu van den last bevrijd wordt, van voor mij en mijne kinderen te zorgen ? en 'er haare gierigheid des zo zeer rekening bij vindt? SOMMER. ' Maar geenzins haar hoogmoed, Mevrouw! evenmin als haare kwelzucht—hoe ongelukkiger gij zijt, en des genoodzaakt alles van haai1 te ontvangen, hoe meer zij meent gerechtigd te zijn om haare heerschzucht aan u en uwe kinderen bot te mogen vieren — maar, de  3 * IJ S P É L. ï& de Hemel zij dank, dat deeze tyrannij haast een einde zal neemen. ELI SB. Mijne vreugde is onuitfpreekelijk! maar zij zal eerst volkomen zijn, als ik weet aan wien ik deeze weêrgadelooze weldaad te danken heb. S O MM Ei?. Kunt gij u nog niet gerust Hellen, Mevrouw, mee het geen ik zo dikwerf gezegd heb? de edelmoedige man, die ons geholpen heeft, wil volftrekt onbekend blijven — hij verlangt geen anderen dank, als het bewust zijn van een goede daad verricht te hebben , en ook deswegen verdient hij Elife's weldoener te weezen. ELISE. Zijne weldaad zoude mij nog waardiger zijn, aM hij mij flechts wilde vergunnen hem mijne erkentenis te mogen betuigen - ach, mijn vriend, het valt veel ligter eene dankzegging te ontbeeren dan die in zijn hart te fmooren. SOMMER. Braave, edele ziel! hoe gaarne wenschte ik uwe reehtmaatige nieuwsgierigheid te mogen voldoen.' maar ik mag niet, ik heb geheimhouding beloofd, daarom bid ik u mij niet te noodzaaken, u, tot mijn leedweezen , iet te moeten weigeren , dat ik zonder trouwloos te zijn niet ontdekken kan. ELI*  *tfo SIEG-FRIED VAN L'INDRNRERG, ELISE.- -') Welaan! het zijzo; ik zal het dan aanneemen, en den Hemel daarvoor danken; Hij verandere mijne dankbaarheid in zegen, en doe denzelven op 't hoofd van mijn onbekenden weldoener weder nederdaalen. i SOMMER. / Laat ons hier van afftappen, Mevrouw! ik moet u nog rapport van mijne tweede commisfie doen, die lang zo gelukkig niet gedaagd is. ELISE. Hoe zo! gij fpreekt tog van den Heere van Lindenberg? hij is immers, hoop ik, door mijne weigering niet beledigd ? SOMMER. Tot op het oogenblik van zijne eerfte kennis met u, Mevrouw, had die man misfchien nog nooit een yergeeffchen wensch gevoed ; alle zijne begeerten Jagen binnen het berijk van zijne magt, en konden in even het zelfde oogenblik, dat zij ontftonden, ook bevredigd worden — gij .hebt hem voor, het eerst doen gevoelen, dat hij niet gelukkig kan zijn wanneer hij wil; eene zulke ontdekking moest in een hart als het zijne, noodwendig eene groote revolutie ten wege brengen. ELISE. s De hoofdzaak bleef immers tiezelfdeJ— de maatfehappij kan zonder mij beftaan, en eene aanfehouw- fter ■i  B L IJ S F E L. t6{ fter meer of minder zal, dunkt mij, het offer aan zijne ijdelheid niet bederven. SOMMER. Ik weet voorzeker, Mevrouw! dat dit feest nie'ê de ydelheid, maar de liefde ten grondfiage gehad zoude hebben : de geheele maatfehappij is alleen om uwen wille ontftaan, en ook weder vernietigd. ELISE. Waarom nu dat? gij had mij immers "beloofd alles weder goed te zullen maaken, en hem te zeggen dat ik wel komen wilde ? SOMMER-» Hij heeft mij de gelegenheid daartoe benomen, door mij zo djkwijls ik 'er over fpreeken wilde, in de reden te vallen — ja, eindelijk, zeide hij, dat ik van dit rampzalig billet, zo als hij 't noemde , niet meer reppen moest , als ik hem niet ernliig boos wilde maaken. ELISE. De goede man heeft, zo het fchijnt, zeer weinig begrip van 't geen eene jonge Weduwe aan de weli'osgeiijkheid verfchuldigd is; zonder mijne'gasteri konde ik niet — en met hun, wilde ik zijne uitnoodiging niet aanneemen : mijn antwoord was voords niets minder dan beledigend. SOMMER. Ik ftel vast dat in deze zaak iet geheimzinnigs is; misfchien zoude eene mcmdlinge verklaaring dit-raad-  S L IJ S P E L. t6% Jtev.er voord het e-xamen te beginnen ?,ik fterf van verlangen om de goede tijdingen te verneemen, die de Heer Rentmeester, de-Hemel weet van waar! de Baronesfe medegebragt heeft. (Tegen Elife.) Nu fpreek dan toch Mevrouw! ELISE. Ik kan naauwlijks woorden vinden om de overmaat van mijne vreugde uittedrukken. Verheug u met mij, beste ïants! MAUBACH. Ja toch! ik heb ook reden mijfurieufement te ver* -heugen , bij den emrmen last die thans op mijne fehoudeis ligt. ELISE. Daaromtrent is het juist, beste Tante, dat gij u met mij verheugen zult. MAUBACH. Met u! hoe dan? peutécre, zal die vriend, (op Sommer wijzende,) hier of daar, op zijne geheime togten een Vergeet-.mij - nietjen , of Boterbloeuitjen gevonden hebben. SOMMER. Ja, met recht een bloemtjen, en meer! MA UB ACH. Misfchien nog een paar kostgangers voor mij? ELISE. - Juist het tegendeel, waarde Tante! gij moet u verL '2 heu-  Ï6-A SIEGFRIED VAN LINDENBERG, heugen dat gij, van dit oogenblik aan, voor altoos van uwe kostgangers ontflagen zijt. MAUBACH. Hoe? wat? hoe moet ik dat verRaan? SOMMER. Naar de letter, Mevrouw! ik heb, Vergeet mij nictjens en boterbloemtjens gevonden, die een magifehe kracht bezitten om armoede , afhangelijkheid en eene menigte andere kwaaien te verdrijven — zij Herken het hatt, en doen den moed herleeven om het jok der flavernij van zig aftewerpen ; zij zijn een heerelijk behoedmiddel tegen bedroevingen — be. Jedigingen — en bijtende fpotternijen — met ééa woord , Mevrouw , mijne boterbjoemtjens zijn een waar univerfeel geneesmiddel. LISETTE. Ik wed dat Mevrouw de Barones reeds een paarmaal daarvan heeft ingenomen! belieft uwe ExceUën» tie flechts eens te zien hoe haare wangen bloozen ? MAUBACH. Hebt gij mij laaten roepen, Niece, om de aartige invallen uwer dom'Jliquen aantehooren. CZij wil vertrekken-) ELISE. Ik bid u Tante, blijf! LISETTE. Uwe Excellentie moet een verwonderlijk fijn gehoor '  H L IJ S P E L. i55 hoor hebben, oin van hier de domejliquen in de antichambre te kunnen verftaan. (Zij roept aan de deur.) Stil toch wat daar! somme's. Te recht, Lifette, dat was een woordjen op zijn pas. eliSi, te.gen Mevr. Maubach, die nogmaals wil vertrekken. Ik bid u, beste Tante! blijf, gij zult mijn geluk uit mijn eigen mond verftaan — Mijn toefhnd heeft onverwacht een gelukkige keer genomen : decs braave man, dien ik geen vriend mag noemen, beeft mij een fom van zestig duizend guldens ter leen bezorgd, waarmede ik hoop, in minder dan zes jaaren, deeze goederen weder in den eigenlijke zin, de mijnen te kunnen noemen. maubach. Nu, dat beken ik! dat heet met recht geluk — maar de interesfen, kind! hoe ftaat het daarmede? die zullen wel enorm zijn, denk ik. ELISE. Enorme interesfen zoude mijn vriend even zo min geeven als neemen — men begeeyt in het geheel geen interesfen, Tante! m a u b a c h, In ï geheel geene interesfen! heb ik in al mijn leven zo iets meer gehoord! — en wie is die geL 3 nu  166 SIEGFRIED VAN EI'NDIÏNËERG, neretife man die u zestig duizend guldens zonder interesfen leent? e i, i s e. Ach, konde ik u op deéze vraag antwoorden, beste Tante I zo zoude mijn geluk volkomen zijn! met een bedroefd hart, moet ik u bekennen, dat ik de weldaadige hand niet ken en niet kennen zal, die . . . maubach. Gij weet alzo niet wie u die enorme fom voorgefchöoten heeft? elise. Neen, de grootmoedige man wil volftrekt onbeRend blijven- maubach. Onbekend blijven? nu weet ik genoeg: maar ik dacht het ai voord, dat dfe zaak ergens aan haaken zoude. elise. n begrijp niet wat gij daarmede zeggen wilt! maubach. Comment? gij begrijpt dat niet? ejl il peffibh! een man die een jong weêuwtjen, in de elendigfte ómftandigheden, zestig duizend guldens, zonder interesfen, leent . . . elise. Waagt niets , Tante! daarvan verzekert mij de /echtfehapenheid tn edelmoedigheid van mijn'vriend, die  S L IJ S P E L. 167 die daarvoor zijn woord aan mijn onbekenden weldoener verpand heeft. maubach. O qut non ! niets waagen ! hij zal zig wel doen bctaalen — kindl — gij ziet 'er juist niet kwaad uit! elise, getroffen. Ik wil u niet verftaan, Tante! om niet te vergeeten dat gij mijn vaders zuster zijt. maubach. Ik zoude wel middel weeten, u dat te hsrrinneren — hoe kunt gij toch zo onnozel weezen! een mensch die u zestig duizend guldens, zonder interest en zekerheid leent, heeft oogmerken, zeg ik u! oogmerken, die hij u, op zijn' tijd, wel bekend zal maaken. sommer- In zulk eene ziel kan alleen zulk een argwaan pntftaan. maubach. Als gij mij in het toekomende nog iet te zegge» hebt Niece, zo verzoek ik het in een minder talrijk gezelfehap. lisette. Daar bij zou uwe Excellentie veel verliezen, als ik het zeggen mag; hoe meer hoorders, hoe meer bewonderaars! ik voor mij ben opgetogen over de edele fentimenten die uwe Excellentie ons zo even heeft doen verftaan. L 4 miv-  m SIEGFRIED VAtt LlNDENBÉRG, maubach, veinst het zeggen ven Lifette niet gehoord te hebben. Eh Men, ma Niece! ik hoop dat ik mij zal bedriegen, en men u deeze exhorbitante fom, niet zal terug vraagen, in een oogenblik waarin gij niet inftaat zou. det zijn dezelve met geld aftedoen, en in dat geval, Wensen ik u van harten geluk. elise. Onmogelijk kan ik u voor deeze gelukwenfching bedanken , Tante! na dat gij de oorzaak mijner vreugde zo onbarmhartig bezoedeld hebt. m a u b a c h. In tegendeel, kind! juist om dat mij uw geluk ter harte gaat, en ik het goed met u meen, zoek ik u voor valftrikken te bewaaren: gij zijt jongen onërvaaren ; gij kent de wereld nogniet! (opftaande,) maar d-be wat gij wilt - je men vais _ men zoude anders gelooven kunnen dit wij hier in gezelfehap waren A revoir, (tlife wenkt Lifette, om Mevrouw Maubach te be* geleiden.) ZESDE TO O N E E L. sommer, elise. sommer. Wat zegt gij nu, Mevrouw? verheugt zij zig over uw geluk, zo als uw braaf hart zig nog vleide? was 'het      J BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM 01 bb49  SIEGFRIED VAN LINDENBERG, B L IJ S P E L, IN V IJ F B E D R IJ V E N. NAAil DEN ROMAN VAN DEN HEERS MULLE K, DOOR P. L. BÜNSEN. UIT BET ÜOOGDUITSCH VERTAALD.  V E R T O O N E R S. siegfried van lindenberg, een rijk Edelman in Pommcren. elise van w ell entha l, Millnaares Van sip.g- . f r i e d. de graavin maubach, Tante) Van elise van mariamne, Dochtertjen S wellenthal. de majoor van wangenheim,") ,, . . / van si eg. Medeminnaar . > \ f r i e d. a d l e r , Amptman . J sommgr, Rentmeester van elise van wellen- th a l. f ix, Slot ■ Boekdrukker en vertrouweling van siegfried. schwalbe, Schoolmeester en Lettor - Ordinarius. christiaan, Kamerdienaar van siegfried, lisette, Kamenier van elise van wellenthal. de stalmeester van siegfried. jacob ulman, een Boer. martin, Cipier. eenige bedienden Van siegfried, elise van wellenthal, «71 de graavin ne maubach. eenige amptenaaren. mich el, een Jager. Het Tooneel is in het eerfte, derde, en vierde Bedrijf op het Jlot Lindenberg; en in het tweede, en vijfde Bedrijf op Wellenthal, ten quartier uurs van Lindenberg.    SIEGFRIED VAN LINDENBERG > B L JJ S P Ë L, EERSTE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt de kamer van den Heerè van Lindenberg. EERSTE TOONEEL, f i x, a d l e r , beiden in rijkleederen , met eeii zweep in de hand; chkistiaan, die, geduurende hun gefprek, af en aan gaai, om het ontbijt, den tabak, eene brandende kaars, enz. voor den Jonker gereed te zetten. f ix. N og flechts veertien dagen, Mijnheer! en gij zult dat alles gewoon zijn. ADLERi Ik hoop Jt, Mijnheer! ik hoop 't: alles \vat ik hier zie cn hoor, is mij volffrekt nieuw en vreemd; te meer, daar ik met eene gantsch andere foort vart mentenen verkeerd heb. fix. Ik was in 't zelfde geval toen ik' in den dienst van zijne Excellentie kwam; en ten dien tijde washetnog A 2 , er*  4 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, erger ; het begint nu merkelijk beter te worden; van welk goed begin, zo 'k mij niet vide, ik mij ten deele de oorzaak mag noemen. A D L K R. Daar ben ik van overtuigd: ware ik maar eerst aan alle de grillen des Jonkers gewoon, en met zijne manier van fpreeken en doen beter bekend! FIX. Geduld, mijn vriend! denk dat gij pas veertien dagen op 't kalteel zijt, en een recht Lindenberger te worden , is zo gemaklijk niet als gij u mogelijk verbeeldt. A D LE R. Mogt het maar niet moejelijker zijn dan ik denk! FIX. Uw gezond oordeel, en de edele ziel van den Heere van Lindenberg, dien gij Hechts nader moet kennen om hem hartlijk te beminnen, blijven mij daar borgen voor. A D t E R. Ik bemin hem reeds hartlijk, Mijnheer, oridanks de menigvuldige gekheden, die ik hem dagelijks zie begaan ; om dat dezelven meestal geboren worden uit eene edele grootheid , uit hartlijke goedwilligheid en ftrikte rechtvaardigheid* FIX. Dat is zo, mijn vriend ; waren de heerlijke talenten, waaimede hij begiftigd is, door een verftandigs band  B L IJ S P E L. 5 hand aangelegd, zeker, hij zou tot de grootfte mannen van onze eeuw behooren; maar uit gebrek aan opvoeding is zijne goedheid ontaart in zwakheid , zijne werkzaamheid in windbreekerij, en zijne grootheid in waare donquichotterie, in dien zotten hoogmoed, welke Keizers, Koningen enVorften volflrekt geenen voorrang vergunt. ADLE R. Ja, ik wil u wel bekennen dat alleen zijn majestueus air mij dikwijls van Iagchen weêrhoudt, als hij van zijn land fpreekt dat naauwlijks een vijftig morgen groot is, en van zijne houtvesterijen, die, opzijn bqst, uit tweehonderd boomen beftaan. FIX. Nogthans is hij verre de rijkile Edelman in den geheelen omtrek: een Edelman , die, niettegenflaande zijne prachtige levenswijze en milddaadigheid,naauwlijks het derde gedeelte zijner vorstlijke inkomften verteert. ADLER. Is 't mogelijk! wel dan is zijne dwaasheid van in een klein land den grooten heer te willen fpeelen, zeer vergeevelijk. FIX. Gij kent intusfehen nog niet de helft der meer dan kinderachtige zotheden , welken fchier dagelijks op 'i kasteel en in het dorp bedreeven worden. (.Tegen Ckrhtiaan.~) Ga eens zien of mijn paard gezadeld is, A 3 ea  ?6 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, en breng mij terftond befcheid! (Tegen Adler.) De fchoolmeester, eerst Ludi-magifter, voords Lector ordinarius , en nu PrefiJent van eene gefchiedkundige maatfchappij van weetenfcbappen, die, zo als gij weet, morgen haare eerfte vergadering in de orangerie zal houden, o . . adler. In de orangerie! — ik zou 'er hartlijk om moeten lagchen, indien ik, helaas! niet de rol van honaorair lid in deeze coiriedie moest vervuilen; maar, ik bid u, zeg mij, om 's Hemels will' , hoe komt de Jonker op den dollen inval van eene maatfchappij van weetenfcbappen ppterichten , in een dorp, dat naauwlijks zeven inwooners heefc die gefchreven Ichrift kunnen leezen? FIX. Door dat de fchoolmeester hem uit de couranten heeft voorgeleezen, dat de Prins Jablonouwski een dergelijk gezelfchap heeft opgericht, en onze rijke Edelman niet dulden kan, het koste ook wat het koste, dat eenig Vorst, hoe genaamd, in iets den Voorrang bovgn hem zoude hebben. ADLER. Onbegrijpelijke dwaasheid! FIX. De fchoolmeester is oorzaak van alles : dees hoogmoedige en wangunftige pedant, heeft zig eene onbegrensde magt over den goeden Jonker vciwor■ j -i ven,  B L IJ S P E L, f ven, en die hij tot zijne Iaage oogmerken fchandelijk misbruikt; zo, bij voorbeeld, heeft hij den Edelman bepraat een bijzondere courant aanteleggen, die ik, onder den tijtel van Lindenbergfchen Postrijder, weeklijks viermaal druk. adler. Dat gaat te ver! eene bijzondere courant voor Lindenberg! voor een vergeten Landjonker, en een handvol boeren! — en wat bevat dat comicq produftjen ? fix. Een zamenloop van zotternijen en boogdraavende vernaaien; als van de dagclijkfche, nietsbeduidende bezigheden van den Jonker, van zijne paarden en honden — berichten van varkens, die de fpruw; van koejen, die een dood kalf geworpen hebben — en dergelijk dorpnieuws meer. adler* En dat alles hoort de Edelman met vermaak leezen ? fix. Thans minder dan voorheen ; 't begint in zijn hoofd een weinig opteklaaren , voornaamlek federt het laatfte bezoek van onze beminnelijke buurvrouw, de Baronesfe van Wellenthal. adler. Is 't mogelijk ! heeft de Jonker ook kennis aan de liefde ? A 4 fix;  & SIEGFRIED VAN LINDENBERG, fix. Hij wil haar niet kennen — maar ik heb hem hei geheim reeds voorlang afgezien, en zo mijne vuurigfte wenfchen .... adler. Ik verfta u, en alles wat ik van de Baronesfe gehoord heb, doet mij uwen wenscb. billijken — ik verlang hartlijk deeze leeuwentemfter te zien. fix, Misfchien komt zij morgen hier: zijne Excellentie wil haar laaten verzoeken om de inwijding der maatfchappij bijtewoonen ; ik vertrek ten dien einde zo aanftonds met dit briefjen, en twijfei niet of zij zal komen , al ware het ook maar om den fchoonen man. christiaan, terwijl hij theewater binnenbrengt. De paarden zijn gereed. fix. 't Is wel! (Tegen Adler.} Dan moet ik mij fpoeden, om in een half uur weer bier te kunnen weezen : wij fpreeken elkander nader, Mijnheer^. TWEE-  B L IJ S P E L. 9 TWEEDE T O O N E E f. chhistiaan, een bediende. christiaan: hij zet een' leuningfloel en een gewoonen ftoel 'er tegenover; ziet vervolgends nog eens na,, of hij ook iet vergee. ten heeft. Nu is 't alles klaar. PE bediende,. Christiaan, gij hebt de thcebos vergeeten. C H R IS TI AAN. Duivdsch! 't is goed dat gij hem brengt; gisteren had ik geen melk binnen gebragt, maar, of ik van de coteletten kreeg! de bediende, lagchende. Dat geloof ik! christiaan. Ja maar ik weet het niet, Mijnheer is federt een dag of veertien niet meer zo met alles te vreden — hij verveelt zig; hij neemt alles kwalijk: hij vaart over de geringde misgreep uit — neen — waarachtig 't is de oude Siegfried niet meer! hoe dat komt mag de fchoolmeester weeten , die weet tog alles wat in de wereld omgaat; ik voor mij geloof dat de Baronnesfe hem het hoofd op hoi' gcbr. gt heeft: maar bij mc zooien! 't is 'er ook een vrouw na! zo wat kostelijks heb ik van mijn leven niet gezien — recht als een kaars — voctjens om te zoenen — een A s mondJ  32 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, icbeid weet^n t3 maaken tusfchen ambachtslieden en Geleerden: ambachtslieden betaalt men met geld — Geleerden meestentijds met eer — Uk gawlet tquis-r en zq verder — maar dat verftaat gij niet. christiaan. / Neen, Schoohn . . . Qmarius, wilde ik zeggen, (dat die drommclfche Schoolmeester mij ook altijd voor den geest komt!) — neen dat verfta ik niet; ziet gij: iemand van ons flag heeft genoeg te leeren om maar zo ver te komen dat hij zijn' dienst wèl verftaat ; een om de chambre; (ziet gij, Mijnheer, ik heb ook een latijnfchen naam, hoewel ik niet alleen om de eer dien';) zo een, ja waarachtig, krjk, bij hem is oppasfen de boodfehap; en men mag oppasfen zo als men will', 'er loopt tog altijd wat menschlijks meé onder: gisteren, bij voorbeeld, had ik de melk vergeeten — van daag de Fidibus.... A propos, hebje niet een ftukjen papier voor mij? — ik bidje zie 'er toch eens na! (Schwalbe zoekt onder eene menigte papieren.) Dacht ik 't niet!de Heeren Geleerden zijn immers altoos van eene goede vracht papieren voorzien! schwalbe, terwijl Lij met genoegelijkheid op de papieren klopt. A!t:maal vruchten van mijn' geest! christiaan. • 'T kan niet fcheelen, 't is ligt goed genoeg om 'er een pijp aan te ontfteeken. Nu fchielijk! fiapperment daar  i* SIEGFRIED VAN LINDENBERG, ZEVENDE T O O N E E L. siegfried, schwalbe. siegfried. Nou Leétoris, nou ben ik rot Jou dienst — zetje, en geef me nou ereis netjes en ordentlijk rapport, van alles wat je gedaan hebt en nog doen wilt, om het morgen recht manjeficq te maaken. schwalbe. Eij provifie, uwe Excellentie, heb ik een placnat ppgefteld, dat, behoudens uwer Excellentie betere vzdetur, morgen vroeg, met het krieken van den dag, voor de kerk afgeleezen, en publicq aan het rechthuis aangeplakt moest worden. siegfried. Hebje dat ding bij je, Ornaris? schwalbe. Om zijne Excellentie te dienen. siegfried. ' Goed, dreun dan ereis op. schwalbe: hij leest. „ Wij , Siegfried van Lindenberg, Erf- en Ambacht ,, heer van en tut Lindenberg, Walflad, Fahlencrt ,c$c. „ £fc &c- Salut! Nadcmaal wij uit aangeborene ,, genegenheid, en ijver voor de uitbreiding der fchoone kunften en weetenfchappen . . . siegfried. Hou ereis! dat's immers niet waar? ik heb aan de  B L IJ S P E L. 23 de weetenfcbappen niet eens gedacht, die heele fantekraam raakt -me niet I ik heb 't alleenig gedaan om dat onze buurvrouw ook eens zou zien wat 'er hier omgaat, en om dat ik zo goed een Edelman ben, als de Prins Jablonouwski, en zo veel geld heb als hij; ja misfehien nog wel een bcetjen meer, wat dat aangaat — nou al voord. SCHWALBE. ,, Weetenfchappen, in onzeStaaten, en op het onderdanig voorftel van onzen Lettor Ordinarius, den ,t Hooggeleerden Heere Bartlmlomeus Schwalbe, befloten „ hebben een gefchiedkundige maatfebappy van wee„ tenfehappen, op ons hooga'deiijk flot Lindenberg, ,, opterichten , en het ons behaagd heeft de be„ kwaamftcn en verdienftclijkften onzer hoogadelij„ ke Amptenaaren tot leden daarvan te verkiezen, „ en den dag van heden, tot de plechtige inwijing „ derzelve, in onze Orangerie, tebepaalen: Zois't, „ dat wij befloten hebben openlijk te inviteeren, ge„ lijk wij openlijk inviteeren bij deezen, alle en een „ iegelijk van de inwooneren dcezes dorps, en de „ aangrenzende domeinen, tot de refpectueufe vie„ ringe van deezen hoogstmerkwaardigen dag: wij „ willen en gebieden echter uitdrukkelijk, dat de „ Mcmbra van voornoemd hoogstprijswaardig Infti„ tut, als ook de refpective hoorders, niet, even„ eens als een kudde.varkens, uit alle oorden, elk „ zijnen bijzonderen weg naar de vergaderplaats der B 4 " Aca'  44 SIEGFRIED VAN LINDENÉERG, „ Academie zullen Ioopen , maar dat een iegelijk, „ wanneer de grootftö klok van het flot ten tweeden „ maale geluld wordt, zig voor de coupel zal hebben „ te laaten vinden, om vandaar, in procesnV, naar den „ tempel der zanggodinnen, in het heiligdom van „ Apollo, te gaan, deftig, zonder gedruis, met alle „ zedigheid en orde — Indien in dit alles onze hoog„ adelijke wil gevolgd wordt, zullen wij 't goed„ gunftig in aandenken houden; maar, daarentegen „ ook niet nalaaten , de öngehoorzaamen, met geld, „ en zelfs naar exigentie van zaaken, aan den lijve „ te ftraffen — Gegeeven op ons flot Linden„ berg". In fidem ut fupra. SIEGFRIED. Kostelijk, LeeTioris! 't is bij mijn ziel, zo goed als of ik 't zelf gefabriceerd had! _ het ding is nog al potfig; en apa'rti wat je daar van de kudde zwijnen geleezen hebt, dat de menbras elkander zo niet holder de bolder in den tempel van de zanggodinnen mogen douwen, dat's vooral goed _ neen, lingsöm Heeren fotfcheteiters! men valt zo niet maar in; ik zelje moris Ieeren, dat zei ik, als je lui niet in rang en in gelederen marcheert; twee man in het geüd — den kop om hoog, de borst vooruit, zo als het hoort, anders zei de heele fotfcheteit, met den Prefedent 'er bij, in 't varkenskot _ begrijpje! 5 OH W AL»  3* SIEGFRIED VAN LINDENBERG, zal morgen niet marcheeren — doe het mij ten plait fïere, Mijnheer Fix! (verward.) ik zei je eens wede* plaifier doen. (Zijn muts willende krijgen, vat hij, in verwarring, nu den ketel, dan den trekpot, en gaat eindelijk zonder muts heen.) TIENDE T O O N E E L. FItf. Ik ben als van den donder getroffen, en alle mijne leden beven! —edelmoedige man! is dat uw loon! — Elife! gij, die ik voor den roem uwer fexe hield! — huisvest in uw fchoon ligch.iam zo fnood eene ziel! — arme Siegfried! hoe beklaag ik u! gij bemint eene laage, verachtelijke vrouw! — maar neen, ik beklaag u niet, dit voorval heeft haar ontmaskerd; zij is uwer niet waardig ! welk een hoOnende, beledigende toon heerscht 'er in dat vervloekt briefjen! — 't zoude mij onbegrijpelijk , volkomen onverftaanbaar Zijn, hadt Schwalbe mij niet reeds voor lang gezegd, dat ze den Major van Wangenheim bemint — dien elendigen en xwaadSartigen fpotter, dien te kunnen beminnen boven eenen Siegfried! — o vrouwen!, o vrouwen! Einde van het etrfle bedrijf. T W E E-  S L IJ S P E L. ü TWEEDE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt het dagelijksch verblijf Van Elije. EERSTE TOONEEL. éliss van wellenthal: zij zit vooreen' lesfenaar—zoekt, onrustig, in papieren — rekent —fchrijft, enz. Neen! ik zie geene redding meer — ö mijne rampzalige kinderen! Wellenthal! ongelukkige man! welk een lot heeft uwe ligtzinnigheid, uwe verkwisting, aan uwe arme weduwe en onfchuldige weezeri berokkend! — wee u, als hun geest óm u zal zweeven; als gij hunne traanen — hunne zuchten zult hooren! wee u dan! waar. zal een Hemel voor u te vinden weezen! — daar liggen zij, de treurige bewijzen van mijne aanftaande elende! fchuldbrievcn, borgtochten , onbetaalde rekeningen — woekerachtige voorfiagen — bedreigingen in woorden, die mij geheel onbekend zijn! COpflaande.) Neen, armoede drukt zo zwaar niet als- fchande! — mijn befluit is genomen; ik zal mijne goederen prijs geeven, en van de vervolgingen dee- zer oribarmhartigen een einde maaken — om voords o Hemel! hoe diep ben ik gezonken! — om voords van de genade eener vrouwe te leevei'i , wier wreed en ongevoelig hart nog nooit dcor eenigdf C mensen-  34 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, ffienschlijke aandoeningen verwarmd werd! helaas! dat ik dus van de zuster mijns Vaders fpreeken moet! — o hoe zal zij mij doen gevoelen, dat ik het voorwerp haarer genade ben I — dan, ik ben tot alles bereid — ik wil haaren hoogmoed door onaan. doenlijkheid en hardheid trotfeeren— ik wil lijden en draagen zo lang ik zal kunnen — en als de last mij te zwaar wordt, als de onbarmhartige ook myne arme kinderen mishandelt, dan zal ik mij in een afgelegen hoekjen der Aarde verbergen, en met deeze handen een ftukjen broods voor hen verdienen. (Zij fckelt.) TWEEDE T O O NE E L. ELISE, LISETTE. L ISETTE. Dat's goed, dat Mevrouw mij eindelijk weder eens noodig heeft — wat doet gij toch, Mevrouw? de geheele morgen heb ik vergeefsch, (zij fchelt,) op een weinig muziek gewacht; want (op defchel wijzende) dit is mijri liefde inftrument, als Mevrouw het befpeelt. ELISE. Ik dank u voor uwe goedwilligheid Lifette — gij ziet, ik heb gefchreeven — is de Rentmeester op zijn kamer i LISETTE. Ik geloof ja, Mevrouw.... maar neen, ik bedenk mij, hij verzelt dien vreemden Heer — ik bid u„ /He-  È L tf S p É L $f Mevrouw! zeg mij toch, was dat geen Ridder vari den Burgt Lindenberg ? — ik moest mij zeer bedriegen , of ik heb dit feestlijk figuur reeds voormaal* in het gevolg van den manhaften Siegfried gezien m. wie weet welke kröonen en helmen dees dappere Ridder, ten kosten van zijn bloed, voor zijneSchoone verworven heeft, die hij , in hoop van het zoete minneloon, haar, door zijn' fchildknaap, thans doet aanbieden! ELISÏ. Zwijg Lifette: mij dunkt gij behoordet te wee. ten hoe weinig lust ik thans tot kortswijlen heb, en voorzeker niet ten kosten van eenen man, dien ik hoogachting en dankbaarheid verfchuldigd ben. LISETTE. Gaver de Hemel dat Mevrouw zeide : dien ik hoogachting en liefde verfchuldigd ben! ware hij hier,ik wed hij zeide mij dit woordlijk na, en bezegelde het met een, wis en waarachtig. ELISE. Gij wedt zo ligtvaardig als gij fpreekt. LISETTE. En Mevrouw fpreekt zo befchelden als zij denkt 5 maar ik weet wat ik zeg ; ik heb den Jonker op zijnen Burgt befpied : hij bemint u, of ik weet niet wat liefde is; en dat zult gij tog niet verwachten vaneen kameniertjen, 't welk reeds agt jaaren dat ampt bekleed heeft! C 2 ELI»  «6 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, ELISE. Om die agt jaaren vergeef ik dit loosgefnap; maar, meisjen! pas op, dat gij de vrijheid, die ik uwe losfe tong toclla, niet misbruikt! LISETTE. Mevrouw acht zig niet beledigd, hoop ik? ELISE. Beledigd niet; maar ik zoek door mijne berisping uwe ontijdige dartelheid te beteugelen. LISETTE. . Ontijdig, Mevrouw! en waarom ontijdig? hoe nu! indien deeze dartelheid, of deeze goede luim, (.zij nijgt,') als ik die eens zo noemen mag, zig nu juist op eene hoop grondde, die, volgends het verlangen van alle braave menfchen, niet vroeg genoeg vervuld kan worden? ELISE. Ik -verfta u niet, fnapfter. LISETTE. Om dat gij mij niet verdaan wilt, nietwaar Mevrouw? — maar ik zal duidelijker fpreeken , zo als het eene gehoorzaame kamenier betaamt, als haare Meesteres over onduidelijkheid, klaagt : de Jonker bemint u, Mevrouw! dat heb ik reeds duidelijk genoeg gezegd; maar dat eene verbindenis tusfchen de beminnelijke Elife van Wellenthal, en den jongen , edelen, fchoonen, rijken Siegfried tan Lindenberg, eene zeer • . . ELI-  B L IJ S P E £. 37 ELISE. Ga Lifette, gij wordt onverdragelijk? LISETTE. Mag ik dan niet eerst vraagen wat de Lindenberg. fche depêches medegebragt hebben? het vraagen , weet Mevrouw , is de oude jonge Juffrouwen als aangeboren. ELISE. De Jonker heeft mij tot het bijwoonen van een feest genodigd, dat morgen op zijn'Burgt gevierd zal worden : zijt gij nu te vreden? LISETTE. O kostelijk! daar valt weder wat te zien, te hooien , te rieken, te fmaaken : (zij legt haare hand op Elife's hart,~) en te gevoelen; niet waar Mevrouw? ELISE. Noch voor mij, Lifette, noch voor u. LISETTE. Hoe dat? heeft Mevrouw de uitnodiging niet aangenomen? ELISE. Neen. LISETTE. Neen! was het dan eene uitnodiging ter bruilofte? ik wil tog niet hoopen .... ELISE. Neen — maar hoe hangt dit zamen? gelooft gij C 3 dm  0 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, zen: een enkelde wenk van uwe afkeuring vernietigt zijne focieteit en haaren uitvinder. elise. Gij fchrijft mij èeri vermogen toe, waaraan de Jonker zig bezwaarelijk zoude onderwerpen. sommer. 'Zo zeker als Mevrouw zelve daarvan overtuigd is ! (Met tederheid) Vergeefscb , beminnelijke Elife! - fta mij toe dat ik, ï„ de vervoering mijns harten, u met deezen vertrouwelijken naamnoeme'vergeefsch poogt gij mij te verbergen wat in uw hart omgaat: gij weet dat Siegfried u bemint; hij is te zeer een zoon der Natuur, dan dat niet ieder opflag zijner oogen hem zoude venaaden _ gij weet dat hij 11 bemint: ook gij Elife! - o bloos niet! _ nimmer zijt gij door edeler gevoelens bezield geweest — ook gij gevoelt meer dan dankbaarheid voor deezen edelen man; de vrees alleen voor de fpotternijen van verachtelijke dwaazen, die zelfs niet eens waardig Zijn dien edelen man recht te kennen, die alleen, houdt u terug om de ftera van uw hart té verhooren - volg haar - de liefde zal hem hervormen o dat ik zo gelukkig ware, van de edelfte vrouw, in de armen des edelften mans te aanfehouwen! elise: zij geeft hem haar hand, die hij kuscht. , Lieve, goede Vriend! uwe genegenheid treft en roert mij — ik ben niet arm — ik heb een' vriend — maar verlaat mij nu, ik moet alleen zijn, f om-  B L IJ S E L. (g SOMMEE» Op het oogenblik, Mevrouw; ik ga om, als het mogelijk is, uwe goederen te redden — mijn weg ligt door Lindenberg — zal ik weder goed maaken, wat gij, door eene welmeenende weigering, bedorven hebt? ELISE. , Zo gij gelooft dat ik hem beledigd heb, ja! SOMMES. Gewis Mevrouw, zo wel omtrent zijne trotschheid als zijne liefde — bedenk toch dat dit misfchien de eerfte keer is, dat Siegfried een weige. rend antwoord bekwam; en dat nu van u! ELISE. Als dit zo is — dan zekerlijk — neen, beledigen wil ik hem niet — Nu wel aan — ik zal komen — maar ik vertrouw gij zult mij verzeilen? _ zeghemj uit mijn' naam, dat ik . . . zeg hem wat gij wilt, maar fpaar mij. SOMMER. Ik zal mij fpoeden} in weinige uuren ben ik weder terug - en hoop op den gelukkigen uitflag mijner verrichtingen — nog dén woord, Mevrouw! eer ik u verlaat: Wangenheim wil den Edelman in uwe oogen belagehelijk maaken — en ik vermoede, dat de Schoolmeester hem daartoe iiof verfchaft. VIJF-  B L IJ S P E L. Lg elise. Wat wilt gij daarmede doen ? marianne. Ik wil naajcn leeren, lieve Mama; Tante zegt, ik moet naajen leeren, of ik zal moeten bedelen. elise. Gerechte Hemel! zeide uwe Tante dat? — kon zij dit zeggen tegen zo onnozel , onfchuldig een kind! — wat zal zij dan mij niet zeggen! — O ik ongelukkige! marianne. Is het dan waar, lieve Mama! moet ik gaan bedelen, als ik niet leer naajen? elise. De Hemel, hoop ik, zal u bewaaren! maar koop nog niets, liefkind! morgen gaat gij zelf met mij na .de ftad. marianne. Na de ftad ? Jt lI s e . t J« . ■ . o,58..'^V.-:- ' Marianne. Eij Tante? ILIS F. marianne. O hé! D SLt-  jja SIEGFRIED VAN LINDENBERG, ZESDE T O O N E E L. mevrouw maubach, elise, lisette. Maubach, altijd geaffeüeerd. Bonjour, ma Niece ! goeden morgen! (Terwijl zij gaat zitten.) Gij neemt het tog niet kwalijk, dat ik mij niet heb iaaten aandienen ? op 't land moet geene etiquette plaats hebben, niet waar Elife? elise. Alleen fuflineere ik, Tante, dan wel, in gevalle uwe Genade mij met een bezoek geliefde te vereeren, op dat ik, daarvan verwittigd zijnde, zorg konde draagen, u op de betaamelijkfte wijze en volgends 't refpeót, u verfchuldigd , te kunnen ontvangen. maubach. Wèl getoumeerd — dat moet ik bekennen — maar in mijn huis, hoop ik dat gij 't u echter zo zult Iaaten welgevallen. elise. Ik prepareer mij op alles, genadige Tante. maubach. Tant mieux mon enfant, tant mieux 1 ik denk dat gij. u ook dit zult laaten welgevallen: als men aan weduwen en weezen een werk van barmhartigheid doet, laat men zig niet gaarne de wet voorfchrijven. ELISE. Heb ik geene andere aanfpraak als mijn ongeluk ; op  B L IJ S P E L. 5y op uwe goedheid, en zal ik uwe weldaaden onder dien tijtel ontvangen ? MAUBACH. De naam doet niets ter zaake , ma Niece, en in uwe omftandigheden ten minden, komt het mij zeer vertlandig voor, zig aan de zaak alleen te houden: délicatesfe in uwe armoede te affeiïeeren, fchijnt mij een weinig ridicuh ELISE. O mijne arme kinderen I MAUBACH. . Hé, nu kind! ik wil ze immers niet verftooten! wat! is 'er dan zo veel aan gelegen , als ze ook eenige jaaren genadebrood eeten, tot dat de jonge, Cadet of Page, en 't meisjen Gezelfchapsfreule bij eene oude Dame worden kan ? het worden juist de flechtlte menfchen niet, die jong wat door het kneukeibosch gaan. ELISE. Tante! gij waart nooit moeder. MAUBACH. N'y a-t-il que ccla? — al ware ik het zelfs tienmaal geweest, zo zouden mijne kinderen niet noodig hebben , na mijn overlijden , eens anders brood te eeten. (Elife verbergt haar aangezicht inhaare handen, en weent.') Ecoutez ma chère! daar is voor alles raad, gij hebt D 3 het  54 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, het in uwe magt , u en uwe kinderen te redden j waarom trouwt gij niet weder? elise, op een Jmeekenden toon. Tante! m a u ii a c h. Eh mais! een goede partij zoude in uwe elendige omftandigheden .... ELISE. Ik kan, ftilzwijgend, verwijtingen, maar geene befpottingen verdraagen. m a u n a c II. Kind! gij wordt fcherp — wie fpot dan? gij zijt immers niet oud, en ik kan juist niet zeggen dat gij lelijk zijt! arm zijt gij, dat is zeker; doodarm! — maar juist deswegen moet gij een rijk man zoeken — daar js bij voorbeeld de Majoor van Wangertheim! ELISE. Tante! verfchoon mij! eene vrouw in mijne hooplooze omftandigheden .... maubach. Eh mon Dieu & mon Perel ik weet niet wat gij wilt! ik neem u met uwe kinderen cp en aan; ik doe u alles goeds — geef u dak en voedfel — zijt gij dan nog verlaaten ? zijt gij nog reddeloos; blijf ik niet ongetrouwd, alleen om uwen wille, in den fehoontten bloei van mijne jaaren? (Lifette keeit zig om en lacht.) Wat hóór ik? kan die gekkin zig niet Uil houden als  IS SIEttFRÏED VAN LINDENBERG, ne — ik bemin hem niet , en kan hem nooit beminnen. maubach. Mon Die:t, quel entéteméht! en waarom niet, als men 't vraagen mag? is bij niet jong, van geboorte, fchoon, rijk? wat wilt gij meer? elise. Een goed hart, Mevrouw! — een goed geweeten, en goede zeden, maubach. Vous radotezl Indien de Majoor in zijne jeugd een weinig luchtig geleefd heeft, moet gij zulks zijnen ftand toefchrijven — men weet immers wat officiers gebruik is — ieder mensch heeft zijne feilen , tjT1 nous avons les nötres.' lisette. Et nous avons les nötres! wij! bij de gratie! haare Excellentie fpreekt als eene Keizerin. elise. ■ Vertrek Lifette lisette, terwijl zij vertrekt! Et nous avons les nötres! maubach. Sachez, m'amie , dat ik eindelijk moede word ■ reden met u te gebruiken — handel zo als gij wilt; die niet te raaden is, is ook niet te helpen.(s*yfiaat Pp:) wij vertrekken morgen. elise  S L IJ S 'P E L. 5t elise. Ja Tante, morgen avond. maubach. 'T is wel: ik zoude u anders daar om verzocht hebben : het past niet dat wij ons langer ergens ophouden, alwaar gij geen eigendom meer hebt: wij leeven hier op kosten uwer Crediteuren — ik wil mij niet van jooden en woekeraars laaten trafteeren. elise. Exctifeer mij, Tante — zo erg is bet nog niet -. ik heb mijne rekening opgemaakt — het geen mijrf man mij overgelaten heeft, is nog meer dan toereikende om alle zijne fchulden te voldoen, 't welk ik voorhaamlijk aan den zorg van mijnen braaven vriencj te danken heb. maubach. Uw vriend! mais fi donc ! den Rentmeester uw vriend te noemen! het fchijnt mij toe, dat gij te gelijk met uw vermogen, de capaciteit verlooren hebt om u naar uw fatfoen uittedrukken! elise. Eene uitdrukking der dankbaarheid boude ik, inalle omftandigheden, voor eene zeer fatfoenlijke uitdrukking. een bediende. De Majoor van Wangenheim. maubach: zij beziet honn klceding. Breng hem voord-binnen. (Tegen de;i Bediende, di* D 5 ver'  58 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, vertrekken wil.) Jean! Jean! neem mij daar dat ding weg. (Zij Jloot haar Jloof van zig.) Gaauw! maar pas op dat de Majoor het niet zie — ik weet niet hoe ik aan die gekke gewoonte gekomen ben! elise. Is het mij vergund mij te abfenteeren, Tante? ma ub a c h. Non, vous refierez! je vous en prie. ELISE. Permitteer mij, ten miniïen, dat ik mij kappe eer Wij aan tafel gaan ! maubach. A la lome heure; mais dépechez vous; dit bezoek geld u, ma Niécel ZEVENDE T O O N E E L. maubach, wangenheim. wangenheim: lachende en huppelende. Ha, ha, ha! impaïable! ha, ha, ha! een maatfehappij van weetenfehappen op Lindenberg! ha, ha, ha! maubach. ' Quelle étourderie! — waarom lacht gij dan zo? wangenheim. Waarom ik lach? _ om zeer veel: ha, ha, ha! lagchen moet ik, al ware mij op het oogenbiik een drieponder door de ribben gevlogen. m a u-  B L IJ S P E L. 59 maubach. Fi donc le vilain! — vergeet gij reeds weder dat ik vapeurs krijg, als ik van fchieten hoor fpreeken? wangenheim. Pardon, Mevrouw! ik dacht 'er niet om — maar laat ik u vertellen — de Jonker recht weêr duivel-fcbe potfen aan. maubach. Attendez, mon cher ! tot de Barones hier is ^ voor die is zo iets furieufement goed, om haar dien nar uit het hoofd te praten. wangenheim. Uwe Excellentie heeft gelijk — maar waar is zij l ik dacht haar hier te vinden ? maubach. Zij ging maar even haar toilette acheveeren — gij weet immers wel dat jonge weduwen gaarne bevallen? wangenheim. Ik heb, helaas! tot nog toe niet gemerkt dat dit, ten mijnen opzichte, het geval geweest is. maubach. Maïs voyez donc; ik geloof in der daad, dat gij reeds ongeduldig wordt! fcderd hoe lang maakt gij de Baronesfe de Cour dan? vijf of zes maanden, Êf vciuï tout! wangenheim. Mij dunkt lang genoeg voor eene zo hevige liefde als de mijne! MAO'  S L IJ S P E L. «3 Teggingen zoude aanneemen, die ik niet heb zoeken te verdienen; mijne bezigheden alleen verhinderen mij morgen na Lindenberg te gaan. WANGENHEIM.. Gij zoudt bevaliiger zijn, Mevrouw, indien gij minder oprecht waart! maar op mijne eer, gij hadtdit fpectakel eens moeten zien! gij weet niet wat gij geweigerd hebt! — de fchildknaap wilde niet klappen; maar zijn knecht heeft mij wonder op wonder verhaald! MAUBACH. O mon cher! deel ons iet daarvan mede! ELISE. Verfchoóft mij daar van, Mijnheer! ik ben niet voor de converfatie met knechten, veel minder voor hunne vertellingen. MAUBACH. Et moi Men, tout ƒ« m'amufi; vertel 't mij dan Ma* joor. WANGENHEIM. Van harten — indien de Barones . . .' MAUBACH. Ik zou niet weeten waarom ? wat raaken mijne Nicht de zotheden des Jonkers? — als hij zig belagcheüjk maakt — tant pis pour lui. WANGENHEIM. Uwe Excellentie heeft volkomen gelijk — narren zijn  $4 SIEGFRIED VAN LINDENBERG; zijn flechts in de wereld om verllandige lieden te amufeeren. f. r, i s e. Een zeer waar fpreekwoord — dat echter, noch op den Heer van Lindenberg, noch op u Mijnheer toepasfeüjk is. maubach. Nu Majoor! wangenheim. Voor alle dingen verzoek ik uwe Excellentie optemerken , dat de Gefchiedkundige Maatfehappij van Weetenfchappen, die morgen ftaat ingewijd te worden, uit de volgende leden beftaat — De Heer £.udimagifter Bartholomeus Schwalbe, Prefident! of, fip goed Lindenbergs, Prisfedent — de Heer Juftitiarius , ook Lijf- en Hof-poëet, Fredrik Wilhem Adler — de lieer P. Fix, Lijf- en Burgt - eouranXejidrukker — en de Heer George Detri, Generaal Opperfinancier, en Infpecteur der Domeinen. elise. Gij fchijnt een goed geheugen, te hebben, Mijnheer! hebt gij alle deeze naamen uit eene eenige les .des rijknechts onthouden? wangenheim, zeer verward. Ja — ik heb — waarom niet? — ik noem ieder kaerel van mijn geheel bataillon bij zijnen naam. e M s f.  B L IJ S P È L. 65 elise. Uwe tijdingen zijn zo naauwkeurig Mijnheer, dat ik dezelven bijna voor fchriftlijke berichten zoude houden. wangenheim, in groot ere verwarring. Voor fchriftlijke berichten! — hoe zo?— hoe verftaat Mevrouw dat? — gelooft zij misfchien . . .? elise. Dat gij een goed vriend te Lindenberg hebt, dia u van tijd tot tijd onderricht van al het geene aldaar voorvalt. wangenheim, na zig bedacht te hebben. Juist zo, Mevrouw! dien heb ik — en wat u zöker nog meer zal verwonderen — ik heb hem zelfs in mijn' zak! — hoor flechts, Mevrouw. ,» Burgt Lindenberg, den 23 Juliji „ Zijne Excellentie onze dierbaare Heer , kwam 4, deezen morgen ten 10 uuren 35 minuten, van hoogst„ deszelfs ochtendtoertjen, in volkomenegezondheid, „ terug, en geliefde den Engelschman Hans 1 . . elise, Genoeg Mijnheer! ik bid u verfchöön mij! deezs zotte klap uit het verhitte brein eens verwaanden gekken fchoolmeesters, is mij bekend. wangenheim. Gedrukt met hoogadelijke bewilliging! elise. Indien gij, Mijnheer, het kust goedvinden een E braif  SIEGFRIED VAN LINDENHERG, braaf man in zijne afweezigheid zo onbarmhartig te befpotten, zo vertrouw ons ten minden zo veel welieevendheid toe , van niet te kunnen dulden , dat een man, die ons zo veele bewijzen van zijnen edelmoedigen en deelneemenden inborst, gegeeven heeft, in onze tegenwoordigheid, zo mishandeld worde. wangenheim, /pottende. Vergeef mij, Mevrouw ! ik wist niet dat u de zogenaamde eer van den Heere van Lindenberg, zo bijzonder na ter harte ging — ik zoude het anders voorzeker niet gewaagd hebben , de gekheden des jonkers op den grond en bodem zijner magtige befchermfter te attaqueeren. maubach, met overhaasting. Ha ha ha! ik moet 'er om lagchen ! magtige befebermfter! op haar' grond en bodem! maar, mon Cherl weet gij dan niet . . . ? (Zij herjlelt zig en Hoost.) elise. Ik zal eindigen Tante; ik dank u voor deeze errinnering. Ik verwacht ten minden van uwe befcheidenheid, Mijnheer, dat gij de achting, die gij mij als vrouw fchuldig zijt, niet geheel uit het oog zult verliezen, alfchoon ik u zegge, dat deeze grond en bodem niet mij , maar de crediteuren van mijnen overledenen man behooren, aan wien ik denzelven, misfchien morgen, zal afdaan. MAU-  ' G 3 Ö t*  16a SIEGFRIED VAN LINDENBERG, andere zekerheid, als dat: ik mijne naasten help — en het geen ik voor de Barones doe, zou ik, zo waar als ik Siegfried heet, voor mijn' dood vijand doen , als hem een rakkert in den grond zocht te booren — Zekerheid! ei kijk ereis! ik zie wel', Mijnheel , dat wij malkander nog niet kennen: ik vraag 'er zie dat niet na, als ik iemand helpen kan, of ik een vodfige paar duizend guldens verlies of niet; want, den Hemel zij dank-, ik kan 'er menig duizendjen aan waagen, eer ik 'er de iukomften van een jaar bij infchiet — ên wat zal ik dan met het tuig doen? waartoe dient het meanders, als ik'er geen braave ltiidjes meê help, die "t water aan da lippen ftaat? s o m m e tt: hij ftaat verrukt en zwijgt eene kleine tusfchenpoozing, in welke hij Siegfried ftaarende-aanziet. Groote — cdeie man! ik bewonder u! gij zijt onnavolgbaar. siegfried, zeer bedaard. Nu, waarom dat? ik zie hier niets dat te bewonderen is — ieder mensch is verpligt, zeide mij de Pastoor, toen ik nog een kleine jongen was, zijn naasten te helpen waar hij kan — Nu, Mijnheer, hoe ftaat het met ons? wilje mijn nota bene, adnotam neemen? zo geef 'er mij als een eerlijk man de hand op. gOM-  3104 SIEGFRIED VAN LINdÉNBERG, 7.0 als itraks! want, begrijpje, 't is waarachtig niet even veel, van wien men zig laat helpen: neen de drommel, daar hoort nog zo wat anders bij! sommer. Ik ken geen' man, die het geluk van Elife gered te hebben, zo waardig is, als gij, Mijnheer! en daarom alleen nam ik uw grootmoedig aanbod, zonder eenig bedenken, aan; maar geen vrouwlijk hart, dan dat van Elife, is ook bekwaamer om zulk eene daad te gevoelen en te beloonen. siegfried. Je hebt me immers zo even beloofd , det ze 'er nooit iets van hoorcn zou! sommer. Als de zaak zelve ons niet verraadt, uwe Excellentie! 'er zijn, buiten u , maar weinige menfchen in ons land die zo iets doen kunnen; en nog minder die zó iets doen willen. siegfried. Kom kom! je maakt het ook al te erg — nou wil ik je ftantepé een asfignatie fchrijvcn, dat je het geld van daag nog kan krijgen, als je 't hebben wilt — je Zult onderwij! nog wel het een en ander met je vrind te praaten hebben — ik kom voord w'eêr» AG T-  J! L IJ S P E L. ioj A G T S T E T O O N E E L. fix, sommer. f i x. Nu vriend! wat zegt gij van zulk een Edelman? mij dunkt die heeft met recht zestien quartieren! sommer. Het ontbreekt mij aan woorden om mijne ver-" baasdheid ulttedrukken! hoe gelukkig zijt gij, mijn vriend, in den dienst Van zulk een'man! — maar antwoord mij op eéne vraag, die mij zeer bekommert — ik heb het weigerend antwoord der Baronesfe niet kunnen terug houden, omdat het in mij» afzijn gegeevcn is; dat de Jonker door die weige^ ring beledigd is, kan men ligtlijk toegeeven — dat echter . • . siegfried: hij opent de deur van het cabinet, en vraagt , met de pen itt de hand. Wifje 't niet alzo lief in goud hebben , hè? sommer. Zeker, uwe Excellentie! als het u . . . siegfried. 'T is me 't zelfde — als ik maar weet hoe ja 'iefst wil. sommer, vervolgt tegen Fix. Maar, wil ik zeggen, dat de weigering, waarbij Elife meer dc welvoegelijkheid dan het hart geraadü 5 ■ pleegel  tö<5 SIEGFRIED VAN LINDENB'ERG,' pleegd béeft, den Jonker zo zeer zouJe vertoornen,' dat hij haare verontfchtildiging, om welke voortedraagen, ik hier gekomen ben, niet eens wil hooien — dat beken ik niet verwacht te hebben! verklaar mij dat, mijn vriend? FIX. Verklaar mij op uw beurt, hoe die zachtaartige j»n befcheidene Elife, in ftaat geweest is, om eene fchriftlijke weigering, fchoon in zig zelve van weinig belang. in zulke beledigende., hoosaartige en fpotachtige termen te doen, en dat aan den goedaanigften flian , die zijn leven voor haar opgeofferd zou hebben. sommes, met eene edele verontwaardiging. Naauwlijks vergeef ik u deeze beledigende vraag! gij, mijn vriend, kunt Eiife van fpotternij befchuldigrn! — van boosaartige fpotternij! — Elife, zegtgij , £0u met voordacht een' man beledigd hebben, voor wien zij meer dan dankbaarheid gevoelt? — hier ligt een adder in het gras — hier heeft bedrog en misveiftand plaats — de Hemel geeve , dat deeze duifternis fchielijk opklaare! ik zal de Baron.es zien overtehaalen, om morgen vroeg met mij hier te komen — zeg dit den Heer van Lindenberg, ik durf 't niet waagen haar verder bij hem te verontfchuldigen — zeg hem dat de verwittiging van dat bezoek alleen de reden van mijne komst is. N E-  Ti L JJ S P E L. ïo7 NEGENDE T O O N E E L. De voorigen, schwalbe. schwalbe: hij Jieekt even zijn hoofd door de deur, en den Jotiker niet ziendi, komt hij nader. Uw dienaar, mijne Heeren! ik ftoor u tog niet -s tres faciunt collegium! FIX. Dat gaat niet vast, Mijnheer! schwalbe. Ik wed dat de Heer Rentmeester zo niet denktr sommer. Gij zoudt 'er te kort bij kunnen komen, Mijnheel" Schwaibe! wij beiden zijn zeiden van verfchillend* meening. schwalbe. Wij, des te menigvuldiger! maar als ik 't vraagen mag — is Mijnheer de Rentmeester gekomen om met zijne Excellentie te fpreeken ? sommer. Netzo, Mijnheer de Schoolmeester! schwalbe. Zo doet het mij om uwen wille leed, dat zijne Excellentie afweezig is, ik vermoede dat hij zig mei jaagen verlustigt. fix. Juist zo! ook dit hebt gij geraaden; zijne Excel- lens  ïo8 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, lentie jaagt (met nadruk,) — vosfen — wacht 'er u voor, Heer Schoolmeester! SCHWALBE. Gij bezit een onuitputtelijken geest, dit moet ik bekennen! TIENDE T O O N E E l. De voorigen. siegfried. siegfried. aar is dat ding! bij mijn ziel 't is een heel fluit werk zoo'n regel of twintig op 't papier te zetten; daar het zo bij mij en mijns gelijken juist geen dage,lijkfche kost is. (Schwalbe gewaar wordende, die on^dertusjchen hoe langer hoe meer achteruit gegaan is.) Maar wat's dat? hoe kom jij hier, Monfie Lectoris? hél heb ik je laaten roepen? SCHWALBE. !_ Uwe Excellentie vergeeve 't mij — ik meende *■ ik wilde . . . SIEGFRIED. Ik meende, ik wilde! wiljs misfchien fermoniè'n maaken, of zulke domme vodderijen? neen, wis en waarachtig! van daag niet, en morgen ook niet, zie je — en nou kan je maar afdruipen — ik zelje wel laaten roepen als het tijd is. (Schwalbe vei trekt, waarna Siegfried vervolgt, Fix de asfignatie geevende,') Maar  ê l tf s p s t. 16$ Maar om niet het een door 't ander te haaien; ^ dat ding wel goed, Heer Fix? zie het ereis na? fix, hij leen. „ Wil aan toonder dezes, tegens quitantie betaa„ lên de föm Van zestig duizend guldens, in göud>, geld, binnen den tijd van vier weeken, maar lie„ ver had ik, dat je het voord op vertooning be,, taalde, ik weet dat je alles zult doen wat je kunt, „ in die verwachting ben ik, enz." T is mi alles volftaande, uwe Excellentie. siegfried, tegen Sommer. Nu, ga dan vrind ! gij moet de Barones goede tijding brengen, en dat heeft haast — ga in 'sHemels naam! — 't fpijt me wel dat ik je moet laaten gaan; wis en waarachtig, ik wou je liever al mijn leven bij me houden, dat wou ik — maar de Barones wacht je — dat's genoeg — ga dan en kom in 't kort ereis weêr an — adie! —- Mijnheer Fix, gij blijft van middag bij mij eeten, ik kan van daag niet wel alleen zijn. Einde vm het derde bedrijf. VIER-  fio SIEGFRIED VAN LINDENBERG, r* —— VIERDE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt de kamer van den Heere van Lindenberg, EERSTE T O Q N E E L. Siegfried: hij zit op eenfopha aan de tafel, en rookt een pijp, adler. I ADLER. Tndien uwe Excellentie ook dit nog beliefde te on> dertekenen, zou ik niet nodig hebben u heden verder lastig te vallen. SIEGFRIED. Lastig vallen! waarvoor ben ik dan Landsheer? Toertjens rijden, eeten, drinken en op de jagt gaan, ,dat kan teder; maar Land en Volk regecren , dat het een' aart heeft, dat's ieders zaak niet, zie je; en daarvoor word ik betaald; ik zo goed als jij — geef maar op, wat is het? ADLER. Het is een request van den ouden Jacob Uiman, die u onderdanigst verzoekt, hein een derde huwelijk te willen toeftaan. SIEGFRIED. Wat dat betreft, och ja! dat wil ik hem wel toei ftaan, - 1 1  « L IJ S P E t. m Haan, al waar' 't ook zelfs zijn vierde; maar a propos, hij heeft tog goed met zijn beide eerfte vrouwen geleefd, wil ik hoopen? — anders zei ik hem het varkenshok toeftaan, dat zei ik. ADLER. Zeer goed, zijne Excellentie; zo veel mij bekend isj ieder getuigt dat hij een braaf en eerlijk man is. SIEGFRIED. Nu, als dat zo is, (hij ondertekent het requesteea eerlijk man doet niemand kwaad, laat ftian dan zijn, eigen vrouw 1 — nu, ik laat hem geluk wenfchen — maar zeg me ereis — hoe komt het, dat jij uiij zulk een ding te ondertekenen brengt? ken je 'er dan zelf je naam niet onder zetten? heb ik ooit in mijn leven neen gezeid , als iemand een wijf wil neemen? 't fpreekt van zelf, dat hij ook wat in de melk te brokken moet hebben. ADLER. 'T is het eerfte geval van dien aart, dat mij voorkomt, federd ik het geluk heb bij uwe Excellentie in dienst te zijn: de Lindenbergfche wetten vereisfchen een bijzonder verlof van den Edelman, zo dra de bruidegom zestig jaaren gepasfeerd is. SIEGFRIED. Gepasfeerd? is Jacob Uiman dan al zo oud? ADLER. Hij is drie-en-zestig jaar, zo als uwe Excellentie uit dit Memoriaal zien zal. s IES-  mt SIEGFRIED VAN LINDENBERG, SIEGFRIED, En de bruid ? ADLER. Agt-en-twintig. t SIEGFRIED. Nu heb ik het in alI* mijn levensdagen zo niet ge', zien! maar is de kérel wel wijs? wil hij dan abfolut een paar hoorns in het graf neemen ? hè ? ADLER, Daar moet hij voor zorgen, uwe Excellentie. SIEGFRIED. Neen, ik heb waarachtig hier een woordjen meête praaten — ik wil zoo'n fehandaal niet dulden — dat wil ik niet — geef mij dat ding terug, Amptman. ADLER. ■ Belieft uwe Excellentie hem niet liever eerst zelf te hooren ? ondanks zijne jaare.n fchijnt hij nog een vast man te zijn — en misfchien heeft hij gegronde redenen ... SIEGFRIED; Dat's ook waar; laat hem maar bij mij komen, 'k ben tog curieus om te weeten wat die oude zondaar in zijn fchild voert! — drie-en-zestig jaaren ! —■ twee vrouwen gehad en nog niet genoeg! — daar ben ik waarachtig curieus na; zend hem mij voord bier — hoort gij wel Heer Amptman '? T W E li-  B L IJ S P E L. TWEEDE TO O NE E Li siegfried. Huwelyks wegjen, doornig wegjeh.zeit de Lectoris! maar die heeft 'er nu ook reden toe: wis 6n waarachtig, dat heeft hij; want heb ik het niet met mijn eigen oogen gezien, hoe zijn wijf hem met de pantoffel gebeukt heeft! donder en blixem' dat inftrement van een wijf! maar de Leétóiis is 'er ook een oude hoer na — anders, geloof ik, zou zij het tog ook wel uit haar harsfens gelaaten hebben — in het trouwen moet evenwel ook wat goeds weezen — wijl die oude Jacob het voor de derde maal wil waagen ! bij mijn ziel, voor de derde maal! — die heeft cou/ ragie in het lijf — ik en een ander vreezen voor do eerfte keer ! DERDE T O O NE E £, siegfried, fix, daarna christiaan. fix: hij komt haastig linnen kopen, en fpreekt met groote beweeging. De Hemel zij dank! zijne Excellentie, het verraad is ontdekt! — deeze papieren, dit briefjen —ik ben uisgelaaten van vreugde. siegfried. Nu, dat zie ik — maar wat hebje dan te koop? lij F 7 X'»  1X4 SIEGFRIED VAN LINDENBERG; FIX. Ik heb bet gewaande antwoord der Baronesfe naauwkeuriger onderzocht — 't is haar hand niet! — 't is nagemaakt, uwe Excellentie! en ik ken den bedrieger; een onbegrijpelijk toeval beeft hem mij bnt. dekt — o ik wist wel dat Mevrouw van Wellenthal zó niet kon gefchreven hebben. siegfried. Vrind! als dat waar is! (Hij fpringt op en geeft Fix de hand ij als gij mij dat bewijzen kunt . . . fix. Niets is zekerder! deeze drie ftukjenspapier heb ik, met het briefjen zamengefrommeld, in uw kamer gevonden; 't viel mij aanftonds in 't oog, dat deeze papieren, en het zogenaamde briefjen der Baronesfe, van dezelfde hand waren — ik lees — ik vergelijk, en — oordeel van mijne verbaasdheid, uwe Excellentie! dit (terwijl hij de drie fidibusfen zamen houdt,) is een brief van den Majoor van Wangenheim — met zijn' naam ondertekend! en des is dit briefjen, van dezelfde hand gefchreeven, ook door denzelfden Majoor van Wangenheim verdicht. s i e g ra t e d: hij beziet de papieren. Ja wis en waarachtig! akkeraat dezelfde hand! duizend feldrement, wat zal dit uitbroejen! maar zeg ereis Fix — hoe gaat dat in zijn werk? — ik heb mijn leven nog geen' brief van dat mensen ontvangen, dat heb ik piet. fi.1»  £ IJ S P £ L. us nx. Uwe Excellentie niet, maar misfchien, en waarfchij. nelijk een flang die gi} in uw'boezem opkweekt: mijne verdenking zal zig met er haast ontwikkelen: waar nam uwe Excellentie die papieren van daan, die ik, met dit noodlottig briefjen zamengefrommeld, hier van den grond opgeraapt heb ? SIEGFRIED. i Die papieren? — heb ik dan . . .? daar weet ik tog niets van' nx. Uwe Excellentie wierp dit briefjen, te gelijk met de papieren, die gij juist in uwe hand hield, hier in het vertrek onder deezen ftoel. SIEGFRIED. Ei! deed ik dat? nou daar jij 't zegt moet het wel waar weezen — maar bij mijn ziel ik weet 'cr niets van — 't moeten dan de fïdibusfen geweest zijn , hier van de tafel. FIX, Als uwe Excellentie goed vond Christiaan te roepen, misfchien kan die eenig licht in de zaak geeven. SIEGFRIED. Van harten, gaarne ! (Hij roept) Christiaan! — hè Christiaan I (Christiaan komt vliegends binnen.) Christiaan, de Heer Fix wou licht hebben. (Christiaan wil weder vertrekken.) H -3 FIX.  B i. IJ 8 F E Li xrj tebreeken, en zocht deswegen, gedeeltelijk, uwe Excellentie, bij de Barones— (met zichtbaare verlegenheid,) alles wat uwe Excellentie federt eenigen tjjd, op raad van den Schoolmeester, zeker met het beste oogmerk gedaan hebt, in een valsch licht voortefrellen, en uwe Excellentie, als het ware, belagchelijk te maaken: (men moet aan de toeneemende verle* genheid van Fix kunnen bemerken, dat hij bevreesd is m het woord belagchelijk uittefpreeken;) ook zocht hij door den duivelfchen list van een omgekochten ver» raader, de beminnelijke weduwe bij uwe Excellentie te lasteren — haare onfchuldigfle daaden een kwaadaartige uitlegging tg geeven — en door een allerschandelijkst bedrog, een misverftand ten wegc te brengen, waardoor het hem bijna gelukt ware, eene hoop te verijdelen, aaji welke ik zonder blijdfebap niet kan denken. SIEGFRIED. Fix! 't is als of me op eens alles klaar voor de oogen wordt: maar ik bid u om 's Hemels wil, hoe komt het dat ik mijn leven dagen daaraan niet ge. dacht heb, en jij dat alles zo weet ? F IX. Gedeeltelijk heb ik dit uit den mond van mijn' vriend vernomen, die, indien uwe Excellentie hem behoorelijk had laaten uitfprceken, 't uwe Excellentie zelf zoude gezegd hebben; en gedeeltelijk weet H 4 ik  *4Ó SIEGFRfED VAN LINDfiNBERG, ik het uit deezen brief des Majoors, aan Schwalbe gefchreeven. SIEGFRIED. Wat hamer! aan den Lectoris? FIX. Aan dcnzelfden — dc Majoor dankt hem daarin, voor den ont«Tigenen Lindenbcrgfchen Postrijder,— met de fchikking der bclagchclykc Lindcnbergfcho Maatfehappij, (dit, uwe Excellentie, zijn zijne eigene woorden,) was hij ten uitcrflen voldaan; bet konde niet misfen of deeze gekke cn kiodctachtlse ceremonie .. . ik rerxock excus, uwe Excellentie! SIEGFUIKO, Donder en hflgeSl ga voord. nx. Ceremonie, zonde voorzeker de liefde der Baronesfe Voor uwe Excellentie in de geboorte fmooren — doch wilde zij misfchien de uitnodiging weigeren, zo zoude hij het wel ze weeten te febikken dat haar antwoord, of door zijn' mond, of door zijne handen pasfeerde , en in beide gevallen beledigend werd — nu herinner ik mij inderdaad, uwe Excel-* lentie, dat ik dit briefjen van den Majoor ontvangen heb, na dat ik lang in de antichambre der Baronesfe gewacht had. SIEGFRIED. Hou op , Mijnheer Fix _ ik weet nu ook genoeg, en nog wel een beetjen meer als me wel lief is! dat Wan-  ti L IJ S P E L. x~2i Wafigenheim zo iets doet, dat heeft zijn waarom', zieje, en dat kan ik begrijpen; hóewei hij daarom, niet minder een flecht kaerel is; maar dat de Lectoris, die ik al mijn leven dagen geen ftro in den weg gelegd heb, dat die zulks doen zou, neen dat's niet mogelijk. FIX. Deeze deugeniet vreesde niet zonder grond , de magt te verliezen, die hij op de listigfte wijze op uwe Excellenties onbedorven hart verworven had; zodra Elife van Wellenthal . . . SIEGFRIED. Ja waarachtig! daar hebje gelijk aan Fix — ik heb" al lang zo iets gemerkt, dat heb ik! maar hoe zal ?Rr het nu met de kaerel aanleggen ? hoor — weetje wat — Iaat hem maar ftantepé aan de paal binden — en dan het land uit — dat hij mij zijn leven'hiet weêr voor de oogen komt. F IX. -Alhoewel ik de bedaardheid, waarmede uwe Excellentie van deezen ondankbaaren booswicht fpreekt bewonder , zo wenschtc ik tog zijne rechtvaardige ftraf nog opgefchort te zien, op dat men niet konde zeggen , dat hij in uwe Excellenties toorn, onver.hoord, veroordeeld is. SIEGFRIED. Daar hebje alweer gelijk, Heer Fix! wis en waarachtig ! je veritaatje je juris, zo goed als de Amptïi 5 man —-  fit SIEGFRIED VAN LINDENBERG, man; dat moet waar zijn — onverhoord moet men geen mensch veroordeelen — neen, bij mijn ziel! — niet eens zo een broddellap van een mensch als die fchurk — maar ik kan, ik wil hem niet zien noch hooren — dat kan jij en de Amptman doen , en mij dan rapporteeren. (Hij roept.) Christiaan! (Hij vervolgt tegen Christiaan, die op het geroep terftond binnen gekomen is.) Loop ereis al watje kent — maar neen, dat lukt niet, dat hij de Prisfendent bij de lurven zal krijgen — Mijnheer Fix, wees zo goed, en bezorg jij dit ten mijnen plaiflre — laat hem maar voord aan handen en voeten paternosteren , en tot nader Order in het Basfenielje zetten; fchielijk Fix , en pas op dat hij je niet ontfnapt. VIERDE T O O N E E L. Siegfried , christiaan, treurig in 't verjchiet, _ siegfried. Wacht maar, ik zei je leeren — jou duivelfche kaerel! wil jij de Barones lasteren? — die hemelfche enge!! — bij mijn ziel als Fix 'er niet geweest was, wie weet of zo een ftukjen wel in een jaar of twintig aan het licht gekomen was! — maar als tog iets weezen moet en zal, zo fchikt zig alles. (Hij gaat eenige keeren heen en weder.) T is curieus, dat ik niet recht boos kan worden — mij dunkt, ik had 'er  3 L JJ S P E L. xag "er tog reden toe — maar neen, 'k ben niet capabel; contrarie, als de Leftoris me invalt, denk ik ook om de Barones, en dat nou alles wéér in order is — nou, 't best is, denk ik, dat ik 'er morgen ereis heen rij , om te hooren wat zij zegt; Fix meent ommers dat zij wel een beetjen van mij houdt? —dat meent hij — en ik meen als dat waar was — dat de heele waereld . . . (Christiaan gewaar wordende.) Jij hier Christiaan? waarom fpreek je niet? christiaan. Om dat een fchurk niet waard' is uwe Excellentie aantefpreeken. siegfried. Wat hamer ! benje dan ook zoo'n fchurk als de Lectoris? hè? christiaan. Neen , uwe Excellentie '. maar uwe Excellentie noemde mij zo. siegfried. Ik, Christiaan! benje wel wijs? — hè! wanneej» dan ? christiaa n. Hier uwe Excellentie, hier op dit plekjen greep uwe Excellentie mij in de borst, en riep : „Wie gaf je die papieren, fchurk ? " s i e c f r ie d. Nu« zwijg maar ftil Christiaan, het was zo kwaad niet gemeend, en als me zo een lelijk woord gefchap- peerd  Vi» SIEGFRIED VAN LINDENBERG, pccrd is, gefchiedde het in haastigheid: ik ben nu overtuigd dat je een eerlijk kaerel bent; kom, wees wèl gemoed. CHRISTIAAN. Van harten, uwe Excellentie! ik hou zo veel van u, dat ik voor n door een vuur zoude loopen; maar een fchurk zou ik zelfs voor uwe Excellentie, laat •Haan voor iemand anders, niet worden. SIEGFRIED. Je bent een eerlijk kaerel, Christiaan! — dat moet -ik je nazeggen — maar je bent me nu niet vrolijk genoeg — weetje dan niets van alles wat 'er gebeurd is, van de Baronesfe, hè? — zie daar is geld, ga en vervrolijk je wat — en neem nog een dozijn of zo van mijn volkjen rneê, en als je niet genoeg hebt, zo zeg het , jelui kent meer krijgen,, maar vrolijk; TOÓerje zijn en pret hebben, hoorjc ? CHRISTIAAN. Ik weet niet wat 'ér gebeurd is! hoe gaat dit in zijn Verk! zo veel ik weet, droom ik tog niet! en zo vrolijk, zo opgeruimd heb ik uwe Excellentie mijn leven nog niet gezien. SIEGFRIED. ■Dat is ook waar Christiaan ! ik ben ook mijn leven zo niet geweest — maar wacht maar — je zelt wel wat te doen krijgen; en te zien ook, dat zelje. CHRISTIAAN. Bewaar ciit geld tct een andermaal, uwe Excellentie,  S L IJ S P E L. juf tic, van daag heb ik het niet noodig om vrolijk te zijn. SIEGFRIED. Neem 't zeg ik je, en loop heèn! CHRISTIAAN. Als ik vrolijk moet zijn , kat mij dan hier bljfotfi beter dan hier kan ik nergens weezen. SIEGFRIED. Wel blijf dan maar tot ik weêrkom. VIJFDE TÖ O N EE L; y CHRISTIAAN. ik had het net goed geraaden, dat zijne Excellentie verliefd is — tot over de ooren toe! _ wis ca waarachtig, tot over de ooren toe! in zes jaar _ ja net, te allerheiligen wordt het zes jaar, dat ik bij hem dien _ en hij heeft in al dien tijd zo veel woorden niet gefproken als in deeze vijf minuten : 't was anders juist in het geheel zijn zaak niet vrindlijk was hij altoos; dat moet waar zijn; maar kort van ftof; 't was: „ Christiaan! mijn Engelfchen Hans _ Christiaan! de Leftoris" _ maar nu fnapt hij als een exter - hoezée! _ wij zullen bruiloft houden! wij zijn het hoekjen te boven! (Hij zietSchwalbe, en kopt met drift na de deur.) ZES'  lf* SIEQPRIED VAN LtNDENBERÖ, gen niet meer laaten gaan — daar fta ik voor in ~ zo min als ik, want zieje; Heer Schwalbe, ik wil duivels zijn, als ik je, zonder uitdrukkelijk bevel van zijne Excellentie, hier uit de kamer laat. schwalbe. Gij fchijnt eene bijzondere wijze van kortswijlente hebben, die «eker een weinig naar de livry riekt; maar van u en uws gelijken neem ik zo iets niet kwalijk. christiaan. 8 Daar zoudt ge bij me zooien ook niet welaan doen, Mijnheer de Prefident — want ik zou u eene zeer aangenaame tijding kunnen zeggen. schwalbe. Mij! eene aangenaame tijding? christiaan, geheimzinnig. "Men heeft mij, 't is waar, verboden u een enkel woordjen daarvan te openhaaren — maar wijl zig net juist zo een fchoone gelegenheid aanbiedt, zo wil ik het u onder de roos zeggen — zijne Excellentie wil u eene openlijke eerbewijzen. schwalbe. Inderdaad! — wil hij dat! — nu, dat is zeker eene aangenaame tijding — ik had tog reeds voorlang eene dergelijke beloning, voor mijne veeljaarige trouwe dier.Hen, kunnen verwachten. christiaan. Ja, dat is juist de mening van zijne Excellentie, «n daarom wil hij het ook niet langer uitftellen, s e h w a e.»  B L IJ S P E L. i29 SCHWALBE. Hoe eer hoe liever — ik hoop dat het de moeite maar waardig zal zijn. CHRISTIAAN. O voorzeker, ik wed dat 'er geen jonge van da markt blijft, als de ceremonie voorvalt. SCHWALBE. Alzo weet gij reeds dat het tooneel op de markt zal zijn? CHRISTIAAN. Ja zeker; dat fpreekt van zelf! waar anders ais op de markt? — digt onder het rechthuis — net op de plaats waar de paal ftaat. SCHWALBE. Proh diis immortalibus! zo wat had ik van den morgen niet kunnen droomen — ik kom voord weder, als zijne Excellentie naar mij vraagt, hoort gij Christiaan — dat moet ik voord mijn lieve Brigitta vertellen — o wat zal 't een vreugde zijn! CHRISTIAAN. Met verlof, Mijnheer de Prisfendent, gij zult z . Christiaan! wij zijn immers altoos goede vrienden! geweest? wat hebt gij 'er dan nu aan, om mij zo te kwellen ? _ ik kan onmogelijk langer blijven — Christiaan t ik bid u, wees zo goed"— zie, ik zal u een heele hand vol geld geeven! christiaan. Neen neen neen , hóud uw geld ~ gij hebf; mij van morgen al genoeg gegeeven; zo een ftukjeir papier voor fidibusfen is wel zes handen vol gelds waardig, om dat een commandeerer.de Majoor het gcfehreeven heeft. schwalbe: hij wordt geduurig angftiger. Christiaan! ik ben een kind des doods als zijne Excellentie mij hier vind: ik bid u als vriend, Christiaan! maak mij toch zo ongelukkig niet ! — Dat vervloekte- briefjen! christiaan. Ja wel met recht dat vervloekte briefjen: zo hes werk, zo de meester . i . ha, daar komt hulp! I 2 ZE-  132 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, ZEVENDE T O O N E E L\ De voorigen. fix. fix. Ha! vind ik dat fchoone brokjen bier? ik vreesde dat gij hem had laaten ontglippen, Christiaan. christiaan. Laaten ontglippen! ik! dien dierbaaren man! hem laaten ontglippen! — ik weet beter wat hi] waardig is, schwalbe. Ik zie, Mijnheer, dat ik verraden ben — lochenen kan ik niet, want gij hebt de bewijzen in handen — maar wat ik gedaan heb, was een onfchuldige list, om den Jonker voor een ongelukkig huwelijk te bewaaren — mijn oogmerk was het zuiverfte, het beste -— om naamlijk de Barones van Wellent. . , fix. Elendige! fpreek dien naam niet uit! op uwe lippen wordt hij ontheiligd! fpaar uwe logens tot gij verhoord wordt! ik heb geen order om u thans ts hooren. (Bij roept aan de deur.) Martin! AGT-  * L IJ S 2» E L. r* AGT S T E T O O N E E L. De voorigen. martin, fix. H ier lever ik u een gevangenen in den naam van «wen Heer: van de zorgvuldigfte en naauwkeurigfte bewaaring hangt uw geluk geheel af — daarom pas op dat bij u niet ontfnappe — hij mag met niemand fpreeken — Bréng hem weg. martin, ziet beurtlings Fix en Schwalbe met verwondering aan, en Jchijnt een tweede bevel te verwachten, fix. Op bevel van zijne Excellentie ; voor mijne rekening. martin. Wat hamer! die, daar? de Ludimagifter? fix. Spoedig, boud u niet op; als zijne Excellentie hem hier vindt, is hij een kind des doods. schwalbe. Kom; maar raak mij niet aan! nx, tegen Martin. Doe wat gij voor uwe zekerheid noodig oordeelt; gij moet hem verantwoorden. martin: hij neemt hem bij het pand van zijn rok. Ja, als het zo gelegen is, met permisfïe. (Hij Irengt hem weg.) 1 3 fix.  'Ï34 SIEGFRIED" VAN LINDENBERG, , ' •' IFIX. ] Christiaan! laat hem zo lang in de knechtskamer bewaaken, tot Jacob ingefpannen heeft; hij zal in de koets weggebragt worden, om alle opfchudding te vermijden. (Siegfried roept van linnen, Christiaan! die daarop vertrekt.) NEGENDE T O O N E E L. FIX. ï'Iij komt! nu is 't de rechte tijd om een' hoofdftorin te waagen; zijn hart flaat warmer en gevoeliger d.m ooit; welaan, ik onderneem het; o dat het mij mogte gelukken! TIENDE T O O N E E L. SIEGFRIED, FIX. SIEGFRIED. j\u-, hoe fta je 'er bij, Fix? waar is de Lectoris? hoe gedroeg hij zig, was hij verhard, of had hij berouw ? F I X. Ik heb niets, dan angst bij hem befpeurd; ik was, pnaangezien zijn wangedrag , met hem bewogen i voqrds heb ik hem op uw bevel laaten arresteeren en overbrengen. £IEQ-  S L IJ S P E L. i3j siegfried. Na de Basfenielje 1 curieus! wis en waarachtig remarquabel! dat hij juist de eerfte is , die ik 'er laat ingoojen, na dat ik het deezen franfchen naam gegeeven heb. fix. Dus kan men met recht zeggen, wie een ander een put graaft valt'er zelf in — maar, dit nu daar gelaaten: zoude uwe Excellentie niet goed vinden, dat uwe Hoog-edelheid, om het misverftand geheel uit den weg te ruimen, de arme ongelukkige Barones met 'er haast eens ging bezoeken ? siegfried. Wel daar zegje zo wat — ik heb 'er ook al om gedacht — als ik maar wist ... fix. Of uwe Excellentie welkom zoude zijn? daar verbeur ik mijn leven voor , en dat ik hier bij niets waag, overtuigt mij alles wat mijn vriend mij van de Baronesfe gezegd heeft. siegfried, glimplagchende. De drommel mag weeten wat jelui met je beiden ge. babbeld en gekonkeld hebt; moet ik jelui misfchien ook in de Basfenielje laaten zetten? hè! — want bij mijn ziel, jelui voert wat in 't fchild! fix. Ja, uwe Excellentie, wij gaan met booze dingen om, en maaken het misfchien in den grond nog erger I 4 dan  I3<5 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, dan de Schoolmeester; die wilde uwe Excellentie flechts venaaden — en wij willen u uitleveren. siegfried. Nu, lever maar uit! 't is nog de groote vraag of men mij zal willen houden; maar ik wil morgen tog ereis na Wellenthal. FIX. Heden nog, uwe Excellentie; en als het mogelijk is nog in dit uur! siegfried, vriendlijk. Ei kijk ereis! — waarom niet liever aanftonds? is 'er dan zoo'n haast hij? fix. ■Zeker, uwe Excellentie ! op dat de Earones u niet voorkom'. siegfried. Voorkom'! de loef aflteeken! nu, dat loopt geen gevaar. , fix. De Heer Sommer had order, uwe Excellentie van haar voorneemen, om u op morgen een bezoek te geeven, te verwittigen. siegfried. Wat hamer! dat heb ik niet geweeten — ja zie, als 't 'er zo meê gelegen is, dan moet ik wel ftantèpé ereis heen fpringen : zij moet zig niet voor niemendal zo mouveeren — neen bij mijn ziel! een Officier weet ook te leeven — ik na haar;.dat hoort zo  X L IJ S P E L. X3t To — en wat zal de Barones hier nu ook uitvoeren, daar de Maatfchapij voor de honden is, en de Prisfendent in het varkenskot koest? fix. Des te eerder zoude zij komen; want zij bemint noch de Maatfehappij, noch haaren uitvinder. s iegfried. De Lectoris? wis en waarachtig, dat heb ik gemerkt; maar ik zal zorgen dat ze die niet weêrziet. fix. Dat hoop ik, uwe Excellentie, en dat de Barones deswegen te meer zal komen, tot dat zij eindelijk het weggaan geheel vergeet. siegfried, vriendlijk. Ja, ja, Heer Fix! ik merk wel waarje het roer na draait — maar kenje me dan niet met vrede laaten? fix. Uwe Excellentie heeft mij beloofd een andermaal meer hier van te fpreeken , en ik houd* u bij uw woord ; verwaardig mij met uw vertrouwen , uwe Excellentie! Iaat mij toe in uw hart te leezen — het verlangen om u gelukkig te zien, in Elife's armen zo gelukkig te zien als gij het verdient, dat verlangen alleen verontfchuldigt mijns onverduldigheid. Waarom wilt gij mij, Elife, de wereld en misfchien uzelven nog langer verbergen het geen in uw harf omgaat? — gij bemint en wordt bemind — niets tyndert uw geluk — uw hart wenscht het — uwe. 1 $ vrien»  B L IJ S P E L. tte kige Barones een' befchermer, u zeiven eene beminnelijke echtgenoote, en uwe onderdaanen He zoete hoop te geeven , van de deugden van hunnen geliefden Edelman in zijne nakomelingfchap vereeuwigd te zien? SIEGFRIED. Ik bid o, Fix! laat het hier bij berusten, waarachtig ik word 'er al warin van. : FIX. Vergeet ook niet, uwe Excellentie, wat gij der wereld en uwe voorvaderen fchuldig zijt! gij-zijt de eenigite en laatfte fpruit van eenen edelen ftam, die geduurende gantfche eeuwen de heerlijkfte vruchten geleverd heeft; wilt gij dit laatfte tak jen onvruchtbaar laaten verwelken, en door uw' fehuld een' naam uitblusfchen , dien ik, en duizenden met mij ,nietzon, der eerbied noemen kunnen. SIEGFRIED. Dat is alles goed en wel, mijn lieve goede Fix5; vooral wat gij daar van de eeuwen zegt: maar weetje wel dat 'er twee tot de koop hooren ? en het is nog de groote vraag , als ik de Barones al hebben wilde, of de Barones mij zou willen hebben? FIX. O uwe Excellentie, daar is geen zwaarigheid voor1* de Barones kent te wèl de waarde eens aanbods van een der beste, en daarbij een der rijkite mannen, om. zulks niet met vreugde aanteneemenl SIEq-  * L 1$ S ? E L. ,4| DERTIENDE T O O N E E L. CHRISTIAAN, ULMAN. CHRISTIAAN. Heda! (Uiman fckrikt, keert zig fchielijk om, buigt zig zeer vreesachtig, en blijft achter Christiaan, zo ver mogelijk verwijderd, jïaan. Christiaan vervolgt.) Wie ben je? ULMAN. Uwe Excellentie! ik ben een boer, uit uw Excellenties dorp, CHRISTIAAN. Wat hamer! dat weet ik, maar hoe je hiet wil weeten, begrijpje? ULMAN. Jacob Uiman — onderdanigst. CHRISTIAAN. Wat doeje hier? ULMAN. Uwe Excellentie beeft mij ontboden^ CHRISTIAAN. Waarom heb ik je ontboden? ULMAN. Ja, dat wenschte ik juist van uwe Excellentie t« èooren. CHRIS».  '144 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, CHRISTIAAN. Hoe oud benje? zeg ereis opt ULMAN' Onder 'sHemels zegen drie-en-zestig jaaren. CHRISTIAAN. Waarom benje drie-en-zestig jaar oud? ULMAN. Hé, uwe Excellentie! ik wou gaarne nog eens trouwen, uwe Excellentie! CHRISTIAAN. Nu, mijnent wegen — maar, nota bene — eene zaak beding ik- ULMAN. Alles zo als uwe Excellenties wille is. CHRISTIAAN. Christiaan zal de eerfte nacht bij je vrouw fiaapen, verftaje, op andere bedingen fta ik het niet toe. (Uiman zet groote oogen, en gaat een paar treden terug: in dit oogenblik roept Siegfried uit het Cabinet: Christiaan! deeze werpt in ééns de muts en pels op de tafel, fteekt de fabel in de fchede, fpringt opt en roept: Ja, uwe Excellentie!) VEER.  $ L IJ S P E L. itf V E E R T I EN DE T O O N E E L. De voorigen. siegfried. .. sie.g,fried , hij. groet Uiman minzaam, terwijl hij zijn muts opzet. Nu, hoe gaat het oude vader? ben jij JacobUiman? ■ULMAN. Jacob Uiman, .Uw dienaar onderdaanig! (Hij'ziet Siegfiried aan.) Ja, nou zie ik tog dat het een gantsch ander gepraat is! kijk, die ziet 'er' tog nog als een Jonker uit, en praat ook anders met een' boer, ali die daar. .. . i . siegfried. Wat wil dat zeggen, Christiaan? hè! verfta jij dat ? christiaan. Zo tamelijk, uwe Excellentie! uwe Hoogêdelheid had mij bevolen van daag recht vrolijk te zijn; daar had ik ook lust toe; en, of het zo weezen moest, ontmoette ik dien boer, en deed hem uit de grap een oogenblik gelooven, dat ik de Heer van Lindenberg was; nu fchaamt hij zig, dat hij, bij 'manier van fpreekeji, een' ezel voor een paard aangezien heeft. siegfried. ï Sche'erje Christiaan ! voor van daag kan 'er zo wat door., om dat ik je 't zelf bevolen had — maar hoor eens , als je t' avond of morgen weêr ereis K lust  US SIEGFRIED VAN LINDENBERG; lust hebt om vrolijk te weezen, zo maak dat er een ander niet bij te kort komt; wantzieje, als de eene lacht en de andere huilt, dat klinkt infaam misfelijk — begrijpje? (Hij wenkt Christiaan om te vertrekken, en vervolgt daarna tegen Uiman.) Je wilt, hoor ik, voor de derde keer trouwen? ULMAN* Ja uwe Excellentie! ik moet wel. SIEGFRIED. Wat hamer! je voorhoofd moet je verbruid jeuken , dunkt mij: maar waarom moetje dan ? wie noodzaakt er je toe, dat ben ik tog curieus te weeten ? ULMAN. Mijn jongen dwingt 'er mij toe, uwe Excellentie! de rekel wil niet trouwen : ziet gij, uwe Excellentie! met permisfie, bet is nou al honderd zeven-en-negentig jaar dat de Uimannen hier in Lindenberg in weezen zijn : mijn grootvader zaliger was koetfier bij uwe Excellenties Groote-papa, en mijn vader, Hendrik Uiman, heeft uwe Excellentie 'tfchietengeleerd , toen uwe Excellentie nog een kleine jonge was: want hij was jager bij den zaligen Overile Lui» tenant, zo als uwe Excellentie wel weet . SIEGFRIED. • Ik weet het al, dat is ook alles goed en wèl: maar zeg eens, vader, kenje 't niet wat opkorten?  2 L IJ S' P E L. i47 ULMAH. Kijk ereis, uwe Excellentie! nu had ik graag, als Lindenberg nog honderd zeven-en -negentig jaar Hond, en de goede Hemel het zo hebben wilde, dat 'ex altoos een Siegfried op het flot, en een paar Uimannen in bet dorp woonden; zie, uwe Excellentie! dat had ik nou om mijn leven graag gehad: maar ït ziet 'er in 't geheel niét naar uit; uwe Excellentie trouwt niet, en mijn Jaap, die godlooze jongen, wil ook geen wijf neemen — in dertig jaar, of daar omtrent, zal de pret een end hebben. SIEGFRIED. Wat? ULMAN. Och ja, uwe Excellentie! ons leven duurt niet veel langer dan zeventig jaren, en als ik dan zo ereis, (hij jlelt zig in de houding van iemand die dehkt, met de armen kruislings over elkander,) 'savonds mijn laatfte pijpjen rook, en ik kijk dan zo linksom, weetje, over mijn buurmans fchuur, na boven, naar de Burgt —en als ik dan bij mij zelf denk, dat in een dertig jaar, of zo, als 'cr geen Siegfried meer in de wereld is, misfchien zo een boerenbeul, zo een traiter , 't roer zal ftuuren — én dat ook mijn beetjen, als mijn Jaap eens dood is, aan de markt zal komen , kijk, de Hemel weet en ziet het, uwe Excellentie! als ik dat ralles zo befpikkeleer, dan fmaakt me mijn pijpjen niet K 2 meer,  148 SI EG F RIE D VAN LINDENBERG, meer, al was het ook tabak van twaalf Huivers '8 pond! siegfried, pijnzends. Hoor ereis vader , dat dunkt jou nou wel zo, maar als iemand het waagde, mijn boeren te plaagen, •feldrement, de drommel, wat-wou ik hem • . . ulman. Ei ja, zoJang uwe Excellentie lèeft heeft het geen nood, maar als jij 'er eens om koud bent, hoe dan? siegfried. Ja, daar heb jij gelijk in, wis en waarachtig! ik dacht 'er juist zo voord niet aan; als iemand dood is, dan moet hij zijn' mond wel houden, en hij weet "er dan ommevs niets van, wat 'er in zijn huis omgaat?— maar kijk, dat kan ik niet helpen. ulman, Doch, uwe Excellentie! met permisfie; mij dunkt en alle uwe boeren denken . . . maar uwe Excellentie zal mij in 't kot fteeken ais ik zo iets zeg. siegfried. Neen neen, waarachtig niet — laat ereis hooren, wat zeggen zij dan ? : 3 , j ulman. . Dat uwe Excellentie al die zuchten, al die traanen, :al dat bloed op uw geweten hebt, die hier misfchien vergoten zullen worden, als zoo'n vreemde boere.beul hier aan het roer komt: ze zeggen dat uwe x .4 Ex-  B L IJ S P E L. 149 Excellentie trouwen moest, op dat wij weêr zoo'n Siegfriedjen kreegen; want kijk, zoo een kan nooit een boereplaag worden; en dat uwe Excellentie . . SIEGFRIED, Zwijg daar nu maar ftil van, vader, wie weet wat vroeg of laat nog ereis gebeurt. ULMAN, Och, mogt dat waar weezen, uwe Excellentie! en dat ik ook nog ereis zoo'n jonge kreeg! want ik ben nog al tamelijk kras en competent. SIEGFRIED. Ik wensch je continuatie! maar om niet alles door malkander te haspelen; zeg eens, waarom wil Jaap niet trouwen? hè? ULMAN. Och! uwe Excellentie! de bengel weet het zelf niet, de Hemel vergeef hem zijn zwaare zonden — want kijk, als iemand gezond is, en wat te fchaften heeft, wil ik maar zeggen , zo moet hij een vrouw neemen, anders ontfteelt hij de wereld haare onderdaanen; maar die godlooze jongen wil 'er niet van hooren ; en als ikfpreek: „ Jaap! jou flungel! „ ik zal na het flot gaan — de Jonker zaljewelmoris „ leerenl" dan zegt hij — die zal bet wel laaten ftaan, zo zegt hij, die maakt het immers zelf niet beter? SIEGFRIED. Wat hamer, dat's een vlegel. (Hij gaat eenige maaien heen en weêr.) Nu, weetje wat, Uiman! laat hem K 3 maar  155 SIEGFRIED VAN LINDENBERG; fel fpoedig en volkomen kunnen oplosfen, waar naar mijn ziel op 't fterkst verlangt; want het is mij onmogelijk dien man, dien ik voor een der bestemen' fchen boude, 'nog langer in de folterende Overtuiging re laaten , dat hij van Elife, die geheel zijn hart vervult, veracht zoude zijn: laat ons, Mevrouw! daar Siegfried de man is, de flavernij der welvoeglijkheid ter zijde Hellen — gij weet nog niet dat de maatfehappij vernietigd is! laaten wij ons, onder voorwendfel van dezelve bijtewoonen, morgen naar Lindenberg begeeven, om deezen braaven man in zijne rust en onfchuldige vreugde weder te herftellen. elise. Gaarne — als flechts — mijne Tante. . ; sommer. Stil Mevrouw, zij moet daar niets van weeteni V IJ F D E T O O N E E L: De voorigen, mevr. maubach; lisette. maubach, /pottend. Komt het Mevrouw de Baronesfe eindelijk gelegen » de Graavinne Maubach gehoor te geeven? ELISE. Excufeer mij Tante! Lifette zal u . » i lisette. Och ja! ik heb alles al weer in orde gebragt — (Tegen Mivr. Maubach.) Verkiest uwe Excellentie niet . lis-  Jt L IJ S P E L\ ï69 het niet verfchrikkelijk te hooien, hoe nijd en boosheid haare woorden vergiftigden? elise, treurig. Ach , mijn vriend ! ik fchaam mij u te bekennen , dat ik dit vergift in mijnen benaauwden boezem voel werken — ik had de zaak nog niet uit dit oogpunt befchouwd ; eene vreeslijke gedachte ontftelt mijn' geest, en ontrust mij — alle die gunftige vooruitzichten voor mij en mijne kinderen verdwijnen! — o mijn waarde vriend ! red mij uit deeze» vreeslijke onzekerheid — ik moet weeten wie mijn weldoener is, indien ik zijn hulp zal aanneemen noem mij zijnen naam, of laat mij in mijne voorige elende terug koeren 1 sommer. Wat hoor ik, Mevrouw! gij verfchrikt mij! verdient de fenijnige tong van een enkel hoosaartigwijfy meer geloofs bij u, dan de heiligde verzekeringen van eenen vriend, die voor uw leven en eer alles zoude opolFeren ? ELISE. Heb medelijden met mij, achtenswaardige vriend 1 ik kan niet — mijn hart -- onbaimhaitige Tante! sommer. Ik kan mijn woord niet breeken; maar herhaalen wil ik, het geen ik gehoopt had Hechts ééns, totuwe gerustftelllng, te moeten zeggen— De oogmerken van uwen weldoener zijn zuiver, onbefmet, en bo■L 5 ven  Ï7© SIEGFRIED VAN LINDENBERG. ven alle verdenking; zijne eenigfte belooning ftele hij in u gered en gelukkig te zien — indien gij nu nog eenige zwaarigheid vindt in van zijne aanbieding gebruik te maaken, zo laat mij, van u verwijderd, het denkbeeld in ftilte beweenen, dat ondankbaarheid en achterdocht, zelfs in Elife's ziel huisvesten! elise. Mijn vriend! mijn vader! hoe zal ik u noemen? verftoor u niet — ik word bedaard — alle mijne aorgen verdwijnen — nimmer zult gij weder . . . een bediende: hij geeft de Baronesfe een kaartjen. Haare Excellentie fchreef op de trap, met potlood, deeze weinige regels. (Hij vertrekt.) sommer , terwijl de Barones bezwaarelijk leest. ■ Misfchien een aanhangfel op haare duivelfche aanmerkingen. elise: zij leest overluid. ,, Ik wil u uit den droom helpen Niéce, uw ere"„ diteur is de Heer — van — Lindenberg." (Met verrukking.) Hemel! is 't mogelijk! hij! de Heer van lindenberg! sommer, een weinig verlegen. Een bloot vermoeden van uwe Tante, Mevrouw! Cp de trap gevonden , waar ik voorzeker mijn geheim niet verloren heb. elise, opgetogen van vreugde. ■ INcen neen! mijn hart roept het mij toe — hij is i / / 'ti  ê l ij s p s l. m 't! hij moet het zijn — noem hem mij! — maar neen, uwe tong is gebonden — zwijg vrij, uwe verwarring fpreekt voor u. sommer. Ik verheug mij, Mevrouw! dat uw vermoede» met eene zo hartlijke deelnecming verzeld gaat. elise. Neen ! 't is geen vermoeden meer — 't is oveiS tuiging — mijn hart kan mij niet bedriegen — hij is het — hij is die rijke edelmoedige man; ook zijn nabijzijn bevestigd het, want naauwlijks zijt gij een paar uuren uitgeweest! — uwe geheele ziel was vol van hem, toen gij, door hem gered, zofpoedigterug keerdet — hij is het die ik onder alle mannen het hoogfte waardeer , en van dit oogenblik aan het meest bemin. sommer. Wat zegt gij Elife? heb ik u wèl verftaan? . elise, met nadruk. Bemin, en dien ik eeuwig beminnen zal! weg met alle valfche kieschheid! — mijn hart overmeestert Blij, ik heb lang genoeg gezvveegen! — groote, beminnelijke man ! gij gelooft door mij beledigd te zijn; ik had u onweetend gegriefd ~- en in ditzelfde oogenblik wordt gij mijn redder en weldoener , en verfmaadt mijnen dank! — zult gij het ook mijne liefde do:n? SOM?  Hl SIEÖFRÏED VAN LINDENBERG; sommer. Neen Elife, beminnelijkfte aller vrouwen! neen, want het gantfche geluk zijns levens hangt daaraan — deeze ijver , dit vuur dat op uwe Wangen gloeit . . . een bediende. De Heer van Lindenberg, met zijn gevolg, is zo even de flotpoort ingereeden, en vraagt voor eenige oogenblikken belet. elise. Hij zal mij hartlijk welkom zijn! (De bediende vertrekt.) Welk een oogenblik! — nu juist! — wat mag zijn oogmerk zijn ? — juist nu! — wilt gij hem ontvangen? — ik kan hem nu niet zien — onmogelijk! — .ik moet mij eerst herftellen. (.Zij gaat in het cabinet en roept van binnen.) Spaar mij! ZEVENDE T O O N E E L. siegfried, sommer, fix. sommer. ÏCom, edele man! ontvang de belooning voor uwe deugd, uit mijne handen. siegfried: hij komt vreesachtig in, en verdubbelt zijne fchreden, zo dra hij de Barones niet ziet. „ Hij zal mij hartlijk welkom zijn!"— hè! waar is Sij dan? (Tegen Sommer,) Jij hier vrind? ook goed! een  2? t tj 5 r e l. m een man als jij onteert het plek jen gronds niet waarop" anders de Barones ftaat. (Hij geeft hem de hand) Hoe maakje 't zederd van morgen ? hadtje 't wel gedacht dat ik hier zo gaauw aan wal zou komen ? SOMMER. Neen, uwe Excellentie! maar hoe onverwachter hoe grooter vreugde! SIEGFRIED. 'K had het van morgen zelf niet geloofd, als me *t iemand gezegd had; maar van daag gaat alles extraordinaris, wis en waarachtig! wie weet wat'er nog pasfeert eer de ftarren aan den hemel komen! — Maar om niet alles door malkander te haaien: is de Barones niet te zien ? hè ! zij heeft mij tog laaten weeten , dat ik haar van harten welkom zon zijn? S O M M E U. Recht hartlijk welkom , uwe Excellentie! en wel dra zal zij het genoegen hebben u deeze verzekering mondlings te herhaalen. SIEGFRIED. Dat's kostelijk, want zieje, vrindlief, ik heb van daag zo wat bijzonders met haar te praaten, dat heb ik. SOMMER' Gij zult een, gunftig gehoor vinden; uwe edelmoedigheid . . . SIE©-  fH SIEGFRIED VAN LINDENbÏÏRö, SIEGFRIED» Wilje je mond houden, Mijnheer? of moet ik je, Ier een flot voor goojen ? hè ? SOMMER. Het is te laat, uwe Excellentie! de Barones weet «Hes. SIEGFRIED. Weetalles! feldrement, Mijnbeer, dat is om raaZend te worden ! neen, wis en waarachtig, dat had ik niet van je gedacht, datje zoo'n roiferabelepraatvaêr zou weezen! foei! .een kaerel te zijn en zijn' mond «iet te kunnen houden ! S O li M E R. Uwe Excellentie doet mij het grootfte onrecht; aiiet .ik, maar de zaak zelve heeft ons verraaden; wij zijn niet omzichtig genoeg geweest, uwe Excellentie ! u heeft het medelijden en mij de vreugde te overhaast doen handelen — minder edelmoedigheid — interesfen — vereischte hypotheken, enz. hadden de Barones r.og geduurende eenigcn tijd haaien weldoender kunnen verbergen — maar wat gij, ^edelmoedig man' gedaan hebt — dat kan flechts -Siegfried van Lindenberg alieen doen. SIEGFRIED. Laat mijn volkjen eens voord weêr opzitten, Min' 'heer Fix; de Barones weet alles — ha! ik fchaam mij haar onder de oogen te komen — wat hamer! een man te zijn en zijn mond niet te kunnen houden I s o M-  B L IJ $ P £ L. m SOMMER. Ik verzoek u te vertoeven, uwe Excellentie! ik vergeït mij zeiven en de bittere verwijtingen, waarmede gij mij zo onverdiend overlaadt; ik moet, u, -uit naam der Baronesfe, verzoeken bier te blijven; Elife wil en moet u zien. s SIEGFRIED. Ik begrijp 't al — maar neen, ik wil daar niets van hooren: meenje dan, Mijnheer, dat ik maarzo hals over kop hier na toe gerend ben, om een plasdankjen te haaien ? hè? SOMMER. Dat niet , uwe Excellentie ! maar de Barones zegt, het valt veel ligter eene dankzegging teontbeeren, dan die in haar hart te fmooren. SIEGFRIED. Nu nu, ik ben geen' vrind van complimenten en pluimftrijken — 'k mag wel lijden dat 'er iemand vriendlijk uitziet, als ik hem een plailiertjen doe, want juist daarom doe ik het — maar zulk een lange text van edelmoedigheid, dankbaarheid, levenslang, en al dat tuig meer — neen kijk, wis en waarachtig, dat kan ik niet hooren: iemand maakt immers naauwlijks zo veel woorden met den Hemel? en wat die dagelijks voor ons doet, zieje, dat wil tog nog wat anders zeggen: maar hoe is het, komt ze haast ? ; SOM.  Ï75 SIËGFRlED VAN LINDENBERG, SOMMER. 1 Excufeer haar, uwe Excellentie! de vreugde over haar geluk, en nog meer de ontdekking van haaren weldoener, heeft haar hart zo zeer ontroerd, dat fcij genoodzaakt was, toen men uwe Excellentie aan» meldde, zig eenige oogenblikken te verwijderen. SIEGFRIED. De Barones is dan niet boos! hoe! wil zij het aanneemen? van mij meen ik,? SOMMEE. Van u liever dan van eenig ander mensch op de geheele aarde. SIEGFRIED. God dank ! nu ben ik te vreden; het was me al een beetjen benaauwd om 't hatt! 't is tog een capitaal wijfjen, die Barones! wis en waarachtig, dat ïs ze — en als ze me een beetjen lief kon hebben — maar neen dat kan ze niet. SOMMER. Ik heb reeds te veel gezegd om niet alles te zeggen : indien Elife's liefde u gelukkig kan maaken Mijnheer van Lindenberg, zo zijt gij de gelukkigfte man op aarde! SIEGFRIED. Ik? wie zeit dat? ik! wis en waarachtig, dat is mis, dat kan niet zijn! hoe weet jij dat danr zeg? SOMMER. Uit den mond dier beminnelijke vrouwe zelve;van ' baar  B L IJ S P E U 177 haar, wier gevoelig hart zo veele verdienden niet langer wederftaan kon. siegfried. Uit haar eigen mond l zij heeft dat gezegd ! zij zelve! dat engelachtige wijf! — vrind! kijk, wat die zegt, dat is zo waar en waarachtig als 'tarnen in de kerk! vreugde boven vreugde! nou heeft alle refolveeren een einde; als zij mij liefheeft zo als ik nou ben, dan zal ze mij ook al mijn leven lief hebben, want ik hoop alle dagen door haar nog een beetjen beter te worden : althans ik wil het waagen; in's Hemels naam! nu of nooit! wie weet of ik in jaar en dag wel ereis weêr zo veel couragie heb — daar komt ze — och Fix! — hoe maak ik 't nou best? A G T S T E T O O N E E U De voorigen, elise. elise. Wat zijt gij vriendlijk , Mijnheer van' Lindenberg ! dat gij mijn verlangen, naar eene mondlijke verkiaaring, zo onverwachts komt voldoen! siegfried: hij kuscht haar hand. Mevrouw ! ik heb — gij zijt — neem het me niet kwalijk — maar ik bad het van daag t'huis niet goed kunnen uithouden — wis en waarachtig niet! het was juist of me zo iemand bij de hairen. naar M We!*  Ï7S SIEGFRIED VAN LINDENBERG. Wellenthal fleepte — 't was me zo raar om 't hart . . . ELISE. Dat deed mijn befchermëngel, Mijnheer van Lindenberg, met dien gij mijnen dank moogt deelen. SIEGFRIED. Ja, ik dacht van de morgen zo, ik moet ereis zien hoe de Barones vaart; ik nam Mijnheer Fix meê, om dat hij ereis zou vertellen wat voor lelijk ftukjen de Lectoris en nog iemand, die ik niet noemen mag, fabriceerd hebben — want , dacht ik , Mevrouw moet tog weeten waarom ik van morgen zo niet recht . . . maar ik ben blij dat nou alles aan 't licht is! ELISE. Indien ik niet vreesde dat dit ook betrekking op mij konde hebben , zoude ik den Heer van Lindenberg verzoeken de weinige oogenblikken die hij hier vertoeft, door zulke herinneringen niet onaangenaam te maaken. SIEGFRIED. Neen neen, 't heeft geen nood, Mevrouw; ik ben niet bang voor het onaangenaame als ik bij n ben. ELISE. Gij oordeeltal te gunftig over mij, Mijnheer! FIX. Indien Mevrouw zig . . . SS IE G'  B L tj S P E L. ït$ siegfried. Zo, dat is goed Fix, fpreek jij ook ereis een woordjen. fix. Indien Mevrouw zig misfchien verwonderd heeft, wegens de gevoelige aandoening die het Ieezen van haar briefjen deezen morgen bij den Jonker veroorzaakte, zo twijfel ik niet of haare verwondering zal ophouden, als zij 't eens gelieft intezien : (Hij geeft haar het briefjen:) 't was dus opgefteld. elise. Dit is mijn hand niet! men heeft u eerloos misleid, Mijnheer van Lindenberg! — Elife van Wellenthal! — hoe! in mijn' naam? welk een laaghartig bedrieger! (Na geleezen te hebben.) Kent gij mij zo weinig, Mijnheer! dat gij deeze taal, deezen toon voor de mijne kunt houden ? siegfried. Ik weet niet wat ik u daar op zal antwoorden, Mevrouw! sommer, die over defchouders der Ba,ronesfe in het briefjen gezien heeft. Nu, dit klaart alles op. elise. ■ ■ Een dergelijk* antwoord, Mijnheer, (Met gevoel,") zoude ik voor valsch gehouden hebben, al ware het zelfs van uw eigen hand gefehreeve'n geweest. M 2 fix.  i8o SIEGFRIED VAN LINDENBERG, FIX. Vergeet flechts niet, Mevrouw! dat ik dit briefjen in uwe antichambre ontving — en dat de Heer van Lindenberg ons allen , flechts zigzelven niet, beminnelijk fchijntj hij alleen weet niet hoe dierbaar hij ieder is. siegfried. Wat hamer! wil je wel zwijgen! hebje dan in 't geheel geen confedtratie, dat ik hier voorje fta, en daar de Barones? zeg? elise. Laat hem begaan — mijn hart en mijne dankbaarheid Hemmen zamen in den lof eens mans, wiens edelmoedigen inborst • . . SIEGFRIED. Nou, Mijnheer Sommer! nou is't aan jou, hebje ook niet wat te bewonderen? hèI Neen, hoor Me. vrouw, ik weet alles wat je zeggen wilt — maar als ik nog een enkeld woordjen van zoo'n wisje wasje, zoo'n bagatel hoor, dan zie ik het aan als of 'eiman gecommandeerd wierd, en ik trek af! elise. Laat het mij flechts vergund zijn u te zeggen, edel» moedig man . . .! siegfried, fmeekende. Mag ik niet nog een beetjen blijven, lieve Buurvrouw? ik kom van daag niet om kaneelwater, zo als men zegt, of om een kopjen thee met je te drinken —  Jt L IJ S P E L. 181 ken — ik wou — waarde vrouw ! als ik wist datje 't niet kwalijk zoudt neemen — ik ben gekomen om een woord vijf of zes met je in vertrouwen te fpreeken. ELISE. Met mij ? (Een weinig verlegen over de tegenwoordigheid van Sommer en Fix.) Zoude ik verzoeken mogen . . . (Zij wijst op het cabinet.) SIEGFRIED. Neen, waarachtig! in tegenwoordigheid van die twee Heeren kan ik mijn hart gerust ontlasten — het zijn een paar trouwe lieden. ELISE. Ik ben van hetzelfde gevoelen, Mijnheer van Lindenberg. SIEGFRIED. Goed dan, ik zal 't kort maaken, Mevrouw! ik heb zo lang ik leef aan geen trouwen gedacht, als toen ik je daar in dings — daar — hoe heet het toch? — het eerst gezien heb — daar de Tante ziek was — van toen af heb ik . . . wat hamer! ik zou het maar met vijf of zes woorden zeggen, en daar zijn 'er al misfchien zes honderd! met zes had het genoeg geweest — alzo, nou wilde ik maar je gedachte vraagen, Mevrouw! of je gelooft dat Siegfried van Lindenberg de man is, met wien Elife van Wellenthal gelukkig kan weezen ? (Schielijk terug treedende.) De Hemel zij gedankt, dat ik 't eindelijk M 3 van  182 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, van 't hart heb — hoe luchtig ben ik nu niet? Apropos, je hoeft me niet voord antwoord te geeven; zo een dag agt of veertien ad delirandum.; en... (Hij ziet Elife vreesachtig aan,) als je dan een beetjen zuur ziet — zo zet Siegfried van Lindenberg zig te paard, en laat zig zijn leven niet weêf op Wellenthal zien. £ l i s e. Een hart zo goed, zo edel als 't uwe, doet ieder vrouw, wie het aangeboden wordt, eer aan; hoewel ik niet ontkennen kan dat mij dit voorftel verrascht heeft ; doch neem dit voor geen zuur zien of misnoegen op, Mijnheer van Lindenberg. siegfried. Niet! dat's gocdl ik was al recht bang, zo zeker waar. elise. Ik kan van een' man als de Heer van Lindenberg, niet anders verwachten, of hij zal een zo gewigtig befluit wèl overdacht hebben. siegfried. Overdacht? nu wat dat betreft, Mevrouw, overdacht heb ik 't genoeg, wis en waarachtig! en meer dan te veel. elise. Ik ben arm, Mijnheer van Lindenberg! siegfried. Ik ben rijk, Mevrouw, ik deel met ui £li-  B L IJ S P E L. 383 ELISE. Ik heb twee kleine kinderen. SIEGFRIED. Ik niet — waarachtig niet, noch groot noch klein; deel jij dan met mij! ELISE. Ik heb een Tante. SIEGFRIED. Neen neen! verbruid , daar doe ik niet in! — die Tante is hét eenigfte wat ik wel wenschte dat js niet hadt; maar watje anders hebt of mist, kan me niet fcheelen — ik heb voor ons beiden genoeg en overvloedig: alsje ja zegt, verftaat het zig — je bent vrij, en kan doen wat je wilt — mag ik in een' dag of agt . . • ELISE. Ik zal u zo dra als het mij mogelijk is, met de ge* moedelijkfte oprechtheid antwoorden. SIEGFRIED. Nu , (Hij kuscht haare hand,) dat heet als een verftandige vrouw fpreeken — ik ben blij dat je niet zuur ziet — mag ik in een dag of agt . . . ELISE. Uw bezoek zal mij in alle gevallen . . • SIEGFRIED. In alle gevallen! neen ! neen ! ik eis 'er van • neen bij mijn ziel niet in alle gevallen! zo alsje me hier ziet, is Siegfried van Lindenberg een man van M 4 zij"  184 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, zijn woord; ik neb het gezegd, en zo waar ik Siegfried heet , ik hou het _ en kom de Baronesfe van Wellenthal nooit weer onder de oogen, ais ze neen zegt. ELISE. Oprecht, Mijnheer van Lindenberg! vreest gij dat? jn uwe geheele houding heerst een vertrouwen, dat gij, befcheiden man, niet u zeiven, maar eenen vriendfchaplijken verrader te danken hebt. (Tegen Sommer.) O looze man! gij hebt mij uw woord niet gehouden. SIEGFRIED. Mij ook niet, wis en waarachtig, mij ook niet! SOMMER, Ja uwe Excellentie, u heb ik mijn woord wèl gehouden , vermits ik het beloofd had: (Tegen Elife.) maar zonder eene kleine verraderij omtrent u, zoude misfchien dit gezegend oogenblik , dat één van de aangenaamften mijns levens uitmaakt, nog niet vervuld zijn! — 'T is immers vervuld, edele zielen! daar gij u vuor elkander verklaard hebt? _ waartoe nog langer deeze kwellende onzekerheid? _ ik wil van dezelve een einde maaken — uw befluit is genomen, Mevrouw! gij zult er mede te vreden zijn, Mijnheer van Lindenberg! maar dring voor het tegenwoordige niet fterker bij de Barones aan de vrouwlijke zedigheid verbiedt haar op dit oogenblik dat woordjen uittefpreeken, dat zekerlijk haar hart reeds lang toegeltcmd heeft. SIEQ-  \ t. Mijnheer van lindenberg! en liet tortelduif) en in de armen!   B L IJ S P E L. 185 siegfried. Lieve , goede , beste vrouw ! zie mij toch een.9 aan! is dat waar? — maar ik kan zo niet weêr heen gaan! beminnelijk mensch! — zie mij flechts eens vrindlijk aan! — éénmaal — dan zal ik wél getroost vertrekken. (Elife Jlaat haare oogen op — Siegfried ziet haar met de fterkfte ontroering aan — na eene kleine tusfchenpozing van wederzijdfche aandoening, Valt hi\ haar om den hals, en zij zijgt op zijn borst neder.) fix, Sommer de hand drukkende. Vriend, de engelen in den Hemel verheugen zig met ons! NEGENDE T O O N E E L. t De voorigen. mevr. maubach, lisette. (Geduurende dit tooneel moeten Sommer en Fix zig elkander in flilte onderhouden.) maubach: zij Jlaat de handen zomen. D ieu mepréferve! — wat zie ik? of bedriegen mij mijne oogen? gij hier, Mijnheer van Lindenberg! en het tortelduifjen in de armen? waar ben ik? of fpeelt gij comedie ma Niece ? sommer. Ja, uwe Excellentie! wij zijn juist aan het laatfle bedrijf, waarin Elife van Wellenthal, door een'opflag der oogen, en eene omhelzing, den Heer van Lindenberg eeuwige liefde en trouw zweert — bet is M s een  18<5 SIEGFRIED VAN LINDENBERG, een fraaje fcene, uwe Excellentie, waarbij mijn vriend en ik, opgetogen van vreugde zijn. siegfried. Ik ook, Tante! dat verzeker ik je. maubach. Mag ik u vraagen , ma Niece'. wat deeze farce beduiden zal? siegfried. O neen ! de Barones moet een beetjen ftilte hebben; ze heeft al veel gefproken; wis en waarachtig; hoewel 'er geen levendig woordjen over haar tong gekomen is — niet waar, mijn lieve buurvrouw ? (Hij huscht de hand van Elife, en vervolgt tegen Mevrouw Man. back.) Ik zal u wel kort cn bondig verbaalen wat "er voorgevallen is — Daar was ereis zekere Siegfried' van Lindenberg, die had land, volk en geld in menigte — en met al dat was hij tog een arme duivel, wil ik maar zeggen — want het ontbrak hem aan het beste, aan een lief wijfjen ; nou is hij bier gekomen en heeft de Barones zijn nood geklaagd, en die wil hem neemen , wis en waarachtig, dat wil ze ; en nou heeft hij alles wat een Christenmensen verlangen kan — nou ontbreekt hem niets als een beetjen geduld, tot de bruiloft. fix, ter zijde tegen Sommer. Dit treft haar gevoelig. maubach. Non, de ma viel ik kan van mijne verwondering niet be-  B L IJ S P E L. J8? bekomen; en dat alles gefchiedt zonder mijn aveu,en zonder dat ik 'er een woord van weet? elise. Vergeef mij Tante, ik zelve wist in het verlopen uur niet dat mij bet volgende tot de gelukkigfte vrouw der wereld maaken zoude. maubach. Alzo hebt gij uw woord reeds gegeeven? elise. Beste Tante! siegfried. Ja en neen! maar tog wel zo eigenlijk ja. elise. Uw vermoeden, Tante! was gegrond; de onge-" lukkige weduwe heeft aan deezen edelmoeiigen man haare redding te danken ! hij wil zijne weldaad volmaaken — hij wil vader haare* kinderen worden. maubach. Is dat mijn loon voor . . . elise. Tante, om 's Hemels wille'! in dit oogenblik geené verwijtingen! ik ben volftrekt niet in ftaat die met koelen bloede te verdraagen — ik weet wat ik u fchuldig ben — Hechts uwe behandelingen zouden mij het kunnen doen vergeeten — ik bid u, dwing mij niet ondankbaar te fchijnen, in 't zelfde oogenbiik in 't welke mij de dankbaarheid in de armen van 't ge-  m SIEÖFRIED VAN LINDËNÉERG, 't geluk en de liefde voert. (Zij geeft Siegfried haart hand die hij kuscht.) siegfriéd. Lieve, goede buurvrouw! de Hemel weet bet, ik 3ian je niet zeggen boe 't met mij gefield is; maar bier, (op zijn hart wijzende,) hier gevoel ik hoe onuitfpreekelijk gelukkig je me maakt! de Hemel moet' 't je beloonen , ik kan 't niet doen ! (Tegen Mevrouw Maubach.) Maar jij, Mevrouw , dat je daar ftaat als een levenlooze pop, in plaats van dat jij je een beetjen verheugen zoudt, als wij, die 't hart van vreugde in 't lijf fpringt — kijk, datficaneert me, wis en waarachtig — en dat kan ik niet mooi vinden — dat kan ik niet. maubach. Mevrouw de Barones! gij kunt doen wat gij Wilt — als Tante had ik zekerlijk een woordjen meê- tefpreeken; maar, je vous abandonne a vóire fort daar gij 't de eerfte maal zo vreeslijk ongelukkig getroffen hebt, had ik mij gevleid dat gij door fchade wijs geworden zoudt zijn , en niet contre toute bienféance , zo voord, den eerften den besten . . . lisette. Volkomen zo, uwe Excellentie! de Heer van Lindenberg is de eerfte en ook de beste. maubach, tegen Elife. Wilt gij u ook misfchien voord laaten trouwen ? s ieg-  S L JJ S P E L. 180 SIEGFRIED. Ja bij mijn ziel, daar zegje nu tog ook ereis een verftandig woord , Mevrouw Maubach! — ik ben 'eï meê te vreden: kom Fix! fchielijk na de Dominé. ELISE. Beste Tante ! bedaar flechts een weinig — maak mijn geluk volkomen — en geef mij als zuster van mijnen vader dien zegen, dien hij, wanneer hij leefde, mij met een vrolijk, dankbaar hart, voorzeker geeven zou. MAUBACH. Mijn zegen! non jamais, ondankbaar creatuur! je vous abandonne! je vous deshérite l en als gij t'avond of morgen 't weder waagt onder mijne oogen te komen . . . FIX. Welk een onbefcheid! SIEGFRIED. Mevrouw! ik ban hier t'huis, weetje dat wel? en wie mij dat engelachtige wijfjen daar affronteert — donder en hagel — die heeft met mij te doen. MAUBACH. Husfaarenvloeken, die ontbraken er nog aan, Mijnheer van Lindenberg; gij hebt een lief tam duifjen voor zestig duizend guldens gekocht: ik hoop flechts dat het u niet weder ontvliegen zal, even fchielijk als het zig in uwe armen gewoipen heeft — Vrouwe Baronesfe! ik hoop dat gij mij met uwe brieven en voor-  rpo SIEGFRIED VAN LINDENBERG, voornaamlijk met uw bezoek niet meer importun zult zijn — quant