ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER. CHRISTENEN.   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DEK CHRISTENEN, DOOR IJSBRAND van HAMELSVELD. EERSTE DEEL. MET PLAATEN. TE HAARLEM BIJ F R A N g O I S BOHN, IIDCCXCIXi   VOORREDEN. Dewijl genoegzaam alles, wat anders, in eeM Voorreden, aan den Lezer pleegt gezegd te worden, wïjdloopiger in de Inleiding behandeld is, zou mis* fchien alle Voorbericht, als overtollig, kunnen worden aangemerkt; daar zijn echter drie zaken, omtrent welken ik, met weinige, aan den Lezer opheldering verfchuldigd ben. Vooreerst: Niemand zie deze mijne onderneming, om eene Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen te beschrijven, als overtollig aan, nA den arbeid van mosheim, in onze taal, met de aanmerkingen van maclaine , Uitgegeven. Hoe verre tk ook van die verwaande laatdunkendheid verwijderd ben, dat ik mij zeiven met dezen waarlijk grooten Man zou willen gelijk (lellen, vertrouw ik echter, dat een opmerkzaam Lezer, behalven eene geheel andere wijze van voordragt, die zijnen leeslust zal 'aaande houden, hier nog verfcheiden bijzonder den zal ontmoeten , welke laater beoefeningen Va*  VI VOORREDEN. dit belangrijk onderwerp ontdekt, en aan de hard gegeven hebben. Ten tweeden: Wanneer men , daar toe gelegenheid hebbende, de breedvoerige Kerkelijke Gefchïedenis van j. m. sciiröck mei dit mijn werk vergelijkt, zal men, bijzonder in de Inleiding, de breedvoerigheid uitgezonderd, zoo vele overeen/lemming ontdekken, dat men bijna zou genegen zijn, om te geloven, mijn gefchri/f zij Jlechts eene verkorting 'van des geleerden Mans arbeid. Ik zou mogen geloven , eenige aanfpraak op de erkentenis van het Nederlandsch publiek te hebben, al had ik niet méér gedaan, dan een goed uittrekzel uit dat doorwrocht werk te lever-en, ondertusfchen had ik reeds voor 1737, toen ik de Kerkelijke Gefchiedenisfen wet mijne Toehoor er s op de Uirechtfché Hoogefchod behandelde, de hoofdfchetze van deze Inleiding e?r. van deze geheele Kerkelijke Gefchiedenis, op dezelfde wijze, ontworpen, als ik ze nu in druk uïtgeve, wanneer mij het werk van den Heer schröck mé niet bekend, noch onder de oogen gekomen was. En, bij nader vergelijking, zal men dra ontwaar worden, dat ik mijnen eigen weg bewandel, en zonder den arbeid van dezen en andere nieuwe Kerh?efchiedfehrijvers gering te achten, zoo veel méMijfc', uit de bronnen zelve geput hebbe. Eindelijk, moet ik, in de derde plaats, ecnv beden-  VOORREDEN. vu denking wegnemen, over de wijdloopigheid van deze mijne onderneming, mosheim heeft, in het eerfis. Deel zijner Kerkgefchiedenis, een tijdsverloop van drie eeuwen vervat; in dit mijn Eerfle Deel, brem ik mijn gefchiedverhaal niet verder dan tot het * einde der eerfle eeuw, hoe uitgeflrekt zal dit -werk dan worden, daar dat van mosheim reeds in X Deelen begrepen is? Opdat niet iemand zich hier door late affchrikken, verzoek ik het volgendt, op te merken. Ik oordeelde, eenigzins, breedvoeriger te moeten zijn, in het verhaal van de Gefchiedenis van jesus christus, den grooten Stichter der Christelijke Kerk, en van zijne Apostelen, als waar door wij ons van het Christendom zuivere en echte denkbeelden kunnen maken, en te beter in fiaat zijn, de afwijkingen en veranderingen, in volgende, tijden in het Christendom gebracht, na te gaan, het welk van zeer veel dienst moet zijn, m het beöordeelen, wat eigenlijk Christendom is; welke juiste kennis zo volflrekt nodig is, om de verdeeldheden der Christenen onderling te verminderen, en de aanvallen van het Ongeloof, die hunne flerkte meestal ontkenen uit de verwarring van het Christendom met de bijzaaken, die niet tot deszelfs wezen behooren, alle kracht te benemen. In de befchrijving der Gefchiedenis van de volgende eeuwen zal ik korter kunnen wezen, zoo dat ik denke, het * 4 gant-  vm VOORREDEN. gantfche werk in tien of ten hoogflen twaalf Deelen te zullen voltoojen. De uitgave van dit eerfle Deel gefchiedt laater, dan men zich had voorgefteld, waar van de reden in de omfiandigheden des tijds te zoeken is; voort' aan zal men zich bevlijtigen, twee Deelen in een 'Jaar te leveren. Ik zoude mij voorts aan ondankbaarheid fchij'nen fchuldig te maken, indien ik van mijne Landgenooten niet vervrachtte, dat zij dezen mijnen arbeid, met dezelfde verfchoonende genegenheid, zullen 'ontvangen , welke mijne fchriften tot hier toe van hun genoten hebben! Van mijne zijde zal ik allen ijver aanwenden, om klaar, naar waarheid, en onpartijdig, te fchrijven, opdat elk en een iegelijk, zonder aanfloot, leze, en erkenne, dat Waarheid, mijn hoogfiel doel zij. I N-  INHOUD van het EERSTE DEEL. T„INr . Bladz. I-LXXXVI.. inleiding EERSTE BOEK. Bevattende het eerfle tijdperk; van de geboorte van jesus Christus , tot den dood van joënnes , den laatfte* der Apostelen. eerste hoofdstuk. Toefhnd der Joodfche en Heidenfche wereld, ten tijde der geboorte van jesus christus. Bladz. % tweede hoofdstuk. Gefchiedenis van jesus chrisTus. — Zijne geboorte en ambteloos leven. . • 5r- derde hoofdstuk. Prediking van joSnnes den Dooper. jesus wordt van hem gedoopt , en aanvaardt zijn leeraarambt. 8l- vierde hoofdstuk. jesus leere en wonderen. .... i". v ij f d e hoofdstuk. Gevolgen van jesus leere en verrichtingen, ge- duurende zijn leven. . • • II4» z e s-  INHOUD. zesde hoofdstuk. jesus Dood, Opftanding en Hemelvaart. . 128, zevende hoofdstuk. Geloofwaardigheid van jesus Gefchiedenis. 136. achtste hoofdstuk. Gefchiedenis der aanhangers en belijders van jesus , van zijne Hemelvaart , tot den dood. van den Joodfchen Koning Herodes Agrippa. . 145. negende hoofdstuk. Gefchiedenis van de voortplanting van het Christendom , bijzonder door den Apostel Paulus, tot deszelfs ecrfte gevangenis te Rome. . 180, tiende hoofdstuk. Berichten nopens de verrichtingen en lotgevallen der overige Apostelen. .... 222. elfde hoofdstuk. Vervolg der gefchiedenis, van de gevangenis van den Apostel Paulus te Rome, tot den dood van den Apostel Joannes. . . . 241. twaalfde hoofdstuk. Befchouwing van den inwendigen ftaat der Christen Kerk, geduurende het ecrfte Tijdperk. . 292. I N-  INLEIDING. Daar ik ondememe, eene Algemeene Kerkelijke Ge» fihièdenis der Christenen , na zoo vele andere uitmuntende Schrijvers,te boek te ftellen,zal ik voor alle dingen aan mijne Landgenoten, voor welken ik dezen arbeid bijzonder fchikken zal, moeten verklaren: I. Wat zij door Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen te verftaan, en wat zij dus, in dit Werk, van mij te wachten hebben. II. Vervolgends zal ik hun de nuttigheid van eene zoodanige gefchiedenis voordellen. JU. In de derde plaats, de verëischten ontvouwen, die tot eene goede Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen behooren. IV. In de vierde plaats zal ik verflag doen van da bronnen en hulpmiddelen, welke wij hebben , en gebruiken kunnen , tot de rechte kennis van deze gefchiedenis. V. Eindelijk, zal ik mijnen Lezeren berichten moeten van de orde en fchikking , welke ik , in het' verhalen van deze gefchiedenisfen, mij zelve voorgeftelc heb te volgen, als ook van de wijze , op welke ii daaromtrent zal verkeeren. Zie daar de onderwerpen , welke den Inhoud dezei inleiding 'zullen uitmaken. A I Inhoud dezer algemeeneInleiding.  tl INLEIDING. Wat wij door de Kerk verftaau. Onderfcheid der Kerkelijke van de Burgerlijke of Wereld- Gefchiedenis. T. Ik noem dit Werk , eene Algemeene Kerkelijks Gefchiedenis der Christenen. — Men noemt, in den ftijl der Christen Schrijvers, de menfehen, die zich te famen vcrëenigen, tot cenen gemeenfchappelijken eeredienst van God, doorgaands de Kerk (*)— Dusis dan eene Kerkelijke Gefchiedenis, eene befchrijving en verhaal van de onderfchcidene lotgevallen, het zij voor- of nadeelige, welke dc menfehen, met betrekking tot den Godsdienst, hebben ondergaan, van alles, wat zij in het werk gefield, of geleden hebben, opzichtelijk de belangen van den Godsdienst. Hier door onderfcheidt zich de Kerkelijke Gefchiedenis van dc Burgerlijke, of Wereld-Gefchiedenis, welke ons een verflag geeft van de werkzaamheden en lotgevallen der menfehen, voor zoo ver zij in Burger* maatfchappijën verëenigd zijn, als ook van de Letterkundige Gefchiedenis, en de Gefchiedenis der Wijsbegeerte, welke zich bepaalt tot het geen de menfehen hebben verricht, ter uitbreiding van hunne kundigheden, en ter beoefening van Wijsbegeerte enGeleerdheid. Vol- (*) Dit woord Kerk is ooifpronglijk hetzelfde met het Grickfche Woord xvpuxov (ktjriahtC) het geen aar, den Heere toebehoort, of aan God gewijd is; het word: ooi: gebruikt van die gebouwen, in welke de menfehen frmenfcomen, om aan de Godheid hunnen gezamenlijken cereiienst ontedrage-i; op dezelfde wijze is ons Woord Dom , rooreenehoofdkerk, of hoofdgebouw, ran den Godsdienst ;ewfjd , hetzelfde met het Latijnfche Dominicum ( Tem>lum.) Zie de Bibliotlt. Brem. Cl. II. pag. ^32. Cl. III, ■>ag. 516.  INLEIDING. W Volgends het gebruik des woords Kerk, wordt hetzelve nader bepaald, tot die menfehen, welke zichverëenigen tot den Godsdienst, aan den éénen waaren God te bewijzen, in tegenftelling van zulken, die, of door Ongeloof cnonverfchilligheid,den Godsdienst gering achten, of door Bijgeloof, hunnen eeredienst aan andere voorwerpen, dan aan den waaren God, bewijzen en toebrengen. Dit onderfchcid tusfehen de menfehen is, volgends de oude gedenkftukken des Bijbels, zoo oud, als het beftaan van het menschdom zelve. Reeds vroeg, na de Schepping van den eerftett mensch , vervielen deszelfs nakomelingen uit kaïn , tot eene Ongodsdicnfrigheid, welke een zoo hooggaand en algemeen verderf van zeden na zich fleepte, dat eert zondvloed nodig was, om het hemeltergend kwaad uit te delgen. Na den vloed, verviel het Menschdom tot het ander uiterfte van Bijgeloof, en den dienst van Afgoden, waar van wij, in den Torenbouw van ba» bel , reeds een voorbeeld hebben, en welk Bijgeloof, na de verftroojing van het menschdom , de kennis van den éénen waaren God geheel verdrongen zou hebben , indien niet de Voorzienigheid den Aardsvader abraham hadt afgezonderd, om door hem, en onder zijne nakomelingen , de kennis en dienst vat» den éénen waaren God te bewaren en te onderhouden. Dit onderfchcid in het oog houdende, onderfcheidt zich de Kerkelijke Gefchiedenis van de Gefchiedenis of befchrijving van alle Godsdicnften en- Godsdienftige plegtighcden en inrichtingen , die men, onder de menfehen, oudtijds of hedendaagsch, heeft ingeef 2 yoerd i". | De Kerk- jefchieïenis onlerfcheilen van iievan alle God»» dieriften.  INLEIDING. Verdeeld in de Kerk gefchiedenis des O. en des N. T. vocrd en waargenomen. (*) De Kerkgefchiedeiih, naamltjk, bepaalt zich alleenlijk tot die menfehen, welke den éénen waaren God belijden en dienen, hun geloof, godsdienst, en zeden richtende, niet alleen naai- de voorfchriften der menschlijke Rede, maar bijzonder naar den inhoud der Openbaringen , door God, van tijd tot tijd, aan het Menschdom, tot onderwijs gefchonken, en in die verzameling van Boeken veivat, welke de Joodcn en Christenen als Godlijk eerbiedigen. Van abraham af, bijzonder zedert moses, de Wetgever des Hebreeir.vfchen Volks , door Godlijk gezag, den Staat en Godsdienst van dat volk regelde, bleef deze dienst van den eenigen waaren God bepaald tot de nakomelingen van den gcmelden Aardsvader, uit zijnen Kleinzoon jakob of israül. Dit Volk alleen mogt zich beroemen op eene Godliike Openbaring, die aan hetzelve den éénen waaren God bekend maakte; alle de overige volken der wereld , in onze Heilige Boeken Heidenen genoemd , misten dit onfehatbaar voorrecht, tot dat jesus christus in de wereld verfcheen, en den Godsdienst zijnen volkomen luister fchonk, wanneer de fcheidsmuur tusfehen het Joodfche volk en de Heidenen gedoopt, en (*) Men heeft vele en voortred ij ke werken, w.inr ii» dit algemeen onderwerp meer breedvoerig of beknopter u'ordt behandeld. Bij onze Nederlanders zijn de werken vr.n mobach en iicrd bekend. In een kort bellek vindt men veel bijeengebracht in alex. ros~, 's Wereld-, Godsdicnften.  INLEIDING. v en de kennis van den eenigen waaren God aan alle volken zonder onderfcheid bekend gemaakt werdt — wordende zij, die deze leere aannemen, naar jesus Christus , Christenen geheten — Op deze wijze verdeelt zich de Kerkgefchiedenis in twee Hoofddeelen, van welke het eerfle de Gefchiedenis van den waaren Godsdienst, voor Christus, of onder het Oude Testament, het andere de Gefchiedenis der Christen-Kerk, onder het Nieuwe Testament, (*) in zich bevat. De Kerk-Gefchiedenis des Ouden Testaments bcfchrijft ons de lotgevallen van den waaren Godsdienst, bewaard bij de nakomelingen van seth , tot aan den Zondvloed, en, veivolgends in het nageflacht van abraham , tot op christus. — Deze is geheel vermengd met de Burgerlijke Gefchiedenis van deze lieden, omdat de Aardsvadcrs onafhanglijkc hoofden van hunne huisgezinnen, en dus Stamvorftcn, waren, gelijk de Emirs der Arabieren nog heden zijn, als ook , omdat Mi het Israëlitisch Volk eene Godsregering , volgens moses Wetten en Staatsregeling, plaats hadt , waar door de belangen van den Staal en de Kerk nooit bij dat Volk van één gefcheider konden worden. — Deze gefchiedenis moet, grootendeels, uit de Bijbelboeken des O. T. worden opge maakt (*) Men weet . dat deze benaming Oud en Nieuw Te* tament in gebruik is, om het onderfcheid van Gods han delwijze en beftuur met zijne Kerk, voor en na christus g kennen te geven; dit verdient aangemerkt te worden ppdat niemand aanleiding neme tot zouteloos fpotteu, 4 3 De Kerk Gefchiedenis des O. T.  VI INLEIDING. De Kerkgefchiedenis des N. T. of der Christenen. ] maakt, alzoo ons andere berichten vat de oudfte tijden ontbreken, zoo ver naamlijk deze Boeken Krekken—Doch, van nehemia en de laatfte Profeeten des Joodfchen Volks tot op Christus , moeten andere befcheiden onze leidslieden zijn, welke wij dan ook voornaamlijk hebben, in het eerfle Boek der Makhabeïn, het welk wij onder de zogenoemde Apokrij. fe Boeken lezen j* en in den Joodfchen Gefchiedfchrijver josefus. (*) De Kerkgefchiedenis des N. T. is eene Kerkgefchiedenis der Christenen; deze verhaalt ons den toeftand en lotgevallen van den geöpenbaardcn Godsdienst onder de Christenen , en haren aanvang nemende van jesus geboorte, ftrekt zij zich uit tot aan onze tijden, bevattende een Tijdperk van achttien Eeuwen. Een ruim Veld zeker! Temeer, omdat de Kerk nu niet meer tot één volk behoort, maar, onder alle volken, genoegzaam door de geheele wereld is uitgebreide Het is waar, volgends de oorfpronglijke inrichting En bedoeling van jesus, zou deze Kerkgefchiedenis niets meer te doen fchijnen te hebben, met de Burgerlijke Gefchiedenis, alzoo zijn Koningrijk niet.van deie wereld , maar het Rijk van God, het Rijk des He- (*) Van dezen Gefchiedfchrijver is eene nieuwe Nelerduitfche Vertaling bezorgd door den Eerw. martinet. iumfrey prideaux heeft de Gefchiedenis van het tusfehenijdvak tusfehen nehemia en Christus opzetlijk behandeld, n zijn werk: Het O. en N. Testament aanëcngefchakeld f Gefckiedettis der Jooden. In het Latijn hebben wij de Lerkgefcbiedenislèn van buddeus en venema enz  INLEIDING. vu Hemels, het Rijk der Waarheid en der Deugd is. Gelijk dan ook de Christen Godsdienst is aangenomen onder volken, die geheel vertcMllende Regeringsvormen, burgerlijke inrichtingen,Zedenen wetten, hebben.-Doch, toen het Christendom zich verfpreid. de, wekte het dra de aandacht der Burger-Regeringen; ook is het niet heel lang bij zijne zuivere en oorfpronglijkc inrichting gebleven, en de wederzijdfche invloed van den Kerk op den Staat, gelijk van den Staat op de Kerk, is fpoedig, en vcrvolgends door alle Eeuwen, zoo groot geweest, dat de Kerkelijke Gefchiedfchrijver niet voorbijkan , om ook de Burgerlijke Gefchiedenis aan te roeren , zoo dat deze beiden hier hand aan hand dienen te gaan. — Nog meer, de menschlijke geest, fteeds werkzaam, heeft zich uitgeput, om de eenvouwige leeringen van jesus en zijne Apostelen meer en meer te ontwikkelen, en zich leerftclzels te vormen; het welk tot twisten, en verdeeldheden, aanleiding gaf, welke fpoedig feheuringen voortbrachten, en, door het bijkomen van meer andere oorzaken, onderfcheiden gezindheden en aanhangen onder de Christenen daarftelden ;■ fom* migen van welken, vroeger of laater, weder te niet zijn gegaan, terwijl anderen, nog tot in onze tijden, het Christendom verdeeld houden —■ Al heel vroeg mengde zich de dwaling onder de waarheid, en zij, welke men van de dwaling, met recht of onrecht, bc-. fchuldigde, werden met den hatclijken naam var. Ketter gebrandmerkt, en van die Christenen, welke zich Rechtzinnigen (Orthodoxen^) noemden, uk hunne cemeenfehap geweerd, ^4 nieT  Is algemeen of bijzonder i vnr INLEIDING. Hier uit heldert zich van zelve het onderfcheid op tusfchen eene algemeene of eene bijzondere Kerkgefchiedenis der Christenen. De eerfle (trekt zich uit tot alles, wat de Christen-Kerk betreft, terwijl de laatstgenoemde zich alleenlijk tot eenig bijzonder gedeelte bepaalt. - Het zij iemand onderneemt de bijzondere gefchiedenis te befchrijven van eenig tijdperk. Zoo heeft mosheim, in afzonderlijke werken, de Kerkgefchiedenis der eerfle Eeuw na christus , en den ftaat en lotgevallen van het Christendom voor Keizer konstantyn den Grooten, befchreven; dus van einem, en vpey de Kerkgefchiedenis van de XVfll Eeuw. — Het zij, dat de Kerkgefchiedenis van één bijzonder volk, dat is, de lotgevallen van het Christendom onder het zelve, afzonderlijk behandeld wordt, gelijk de bovengenoemde mosheim die der Tart aarfche volken afzonderlijk heeft behandeld, en men dus ook de Kerkelijke Gefchiedenis van ons Vaderland afzonderlijk zou kunnen behandelen. — Het rij, dat de Gefchiedenis der Ketteren, of ook van ïenigcn aanhang of gezindte, de flof oplevert aan den [kfchiedfchrijver, zoo als wij van vossius hebben iene gefchiedenis der Pelagianen enz. — De Gefchielenis der Reformatie of Kerkhervorming in Europa ïceft ook aan vele wel befncden pennen afzonderlijk verk verfchaft — Ook zijn de Gefchiedenisfen der „eeraaren van de Kerk, en der Martelaren of bloed;etuigen, die, bij de vervolgingen, ter dood zijn geiracht, en hunne belijdenis met hun bloed bevestigd ebben, afzonderlijk van velen te boek geflagen. ■■4andelijk hebben fommigen de lotgevallen van de leere,  INLEIDING, k k, en het famenftel der leere, naargefpoord, gelijk priestley, in zijne Historie van het verderf des Christendom!, en onlangs ypey, in zijne Letterkundige Gefchiedenis der Sijstematifche Godgeleerdheid. King heeft de gefchiedenis van de geloofsbelijdenis, die men gemeenlijk het Sijmholum of de leuze der Apostelen noemt, opzetlijk in gefchrift vervat; wij hebben ook Gefchiedenisfen van bijzondere Conciliën of Kerkvergaderingen, gelijk van dat van Nicea — Doch, ons beftek verbiedt ons allen op te tellen, De Algemeene Kerkgefchiedenis der Christenen, gelijk wij reeds begonnen te zeggen , vat dit alles hoofdzaaklijk favnen, cn fchetst ons een tafereel van alles, wat de Christenen en het Christendom betreft, de ftichting, opkomst, en voortgang van dezen zoo weldadigen Godsdienst, de hinderpalen, met welken dezelve heeft moeten kampen, de vervolgingen, die zij heeft geduld; zij bevat eene befchrijving van de Leere der Kerk, en wat tot derzelver ontwikkeling is verricht en ondernomen; de verfchillende gevoelens en meningen, die van tijd tot tijd zich hebben voorgedaan , en de twisten en fcheuringen, die zij heb ben te wege gebracht — Zij befchrijft verders de uitmuntendfte Leeraars en doorluchtigfte Mannen, dit zich bij de Kerk verdicnftelijk hebben gemaakt, ü derzelver karakter en verrichtingen; en eindelijk ver geet zij ook niet de betrekking te melden, in welk de Kerk van tijd tot tijd geftaan heeft, met de Bui gerirjke en Wereldlijke Regeringen enz. Dit alles, ei wat meer hier toe behoort, zal de Lezer in di Werk , het welk ik daarom Algemeene Kerkelijk A 5 Gt Wat de Algemeene Kerkelijke Gefchiedenis in zich vervat.  Voortref Jijkheld der KerkelijkeGefchiedenis. 1 j ] * INLEIDING. Gefchiedenis der Christenen noem , kunnen verwachten. - II. In de tweede plaats, zal het niet onvoegzaam zijn, indien ik, in deze Inleiding, voor dat ik ter zake zelve kome, de vöortreflijkheïd, nuttigheid, en belangrijkheid der beoefening van de Kerkgefchiedenisfen, eenigzins breeder, aanwijze. De Kerkelijke Gefchiedenis heeft, voor alle dingen, met alle waare en echte Gefchiedenis gemeen, dat zij, gelijk cicero zich uitdrukt, (*)„ eene getuige „ der tijden, het licht der waarheid, het leven des „ geheugens, de leidsvrouw des levens, en de bo„ dinne der oudheid is." Redenen, waarom de Gcfchïcdkunde, de kennis van de lotgevallen van het menschdom, ten allen tijde, met recht, voor allerbelangrijkst is gehouden, waardig, dat vernuften, die boven het gemeen wilden uitmunten, zich daar mede bezighielden. — Maar, de Kerkelijke Gefchiede-. nis heeft nog bovendien have bijzondere belangrijkheid , omdat zij den Godsdienst voornaamlijk tot haar voorwerp heeft. Het is waar, daar is 'er niet weinigen , die geringe gedachten van haar voeden, ;n haar op eenen lagen prijs fteilen. Indien men lan dezen geloof zal geven, is de Kerkgefchiedenis ■hkel een tooneel van de menschlijke zwakheid en boosicid, waar op menfchenlist en priesterbedrog de ïoofdrollen fpelen, die vervuld zijn met twisten en 'chelden, en eindigen in krijg , bloed , en moord, vlaar , dezen hebben niet behoorlijk onderfchciden. De (*) Dc Orat. II. p.  INLEIDIN G. XI De Godsdienst, de weldadige Godsdienst, die enkel goed ftichtedc onder de menfehen, en, waar hij in zijne edele eenvouwighcid betracht wordt, zachtmoedigheid en liefde , tevens met waare wijsheid , en volmaking van verftand en haft, tot zijn gevolg hadt, deze Godsdienst kon de fchuld niet hebben aan deze rampzalige gebeurenisfen. De menschlijke driften en hartstochten, de menschlijke begeerten, onverftand, en boosheid , in het belangrijkfte onderwerp, den Godsdienst, allerfterkst werkende, deze zijn de waare bronnen van alle de onheilen, die zij, den Godsdienst ten voorwendsel gebruikende, onder het menschdom hebben aangericht. Dc Kerkelijke Gefchiedenis leert ons dit gewigtig onderfcheid opmerken. Zij vertoont ons , hoe de Godsdienst der Christenen zuiver en weldadig in zijne beginzelen en bedoeling, in de daad, niet alleen zich zei ven altijd gelijk is gebleven, maar, hoe hij, fchoon geftadig moetende worftelen, zoo met openbaare vijanden als valfche vrienden, hoe dikwijls ook bijna geheel onderdrukt of misvormd , nogthans tot den tegenwoordigen tijd zich heeft gehandhaafd. Deze gefchiedenis vertoont ons den kamp der deugd met de ondeugd, waarbij de eerfte ftaande blijft niet alleen, maar van tijd tot tijd hare krachten hernieuwt, en voortgangen maakt tot meer volmaaktheid van hare verëerew en betrachters. „Met één woord: (*) de„ ze Gefchiedenis is de Gefchiedenis van eene hoo- (*) Schroeckh Christltchi Kirchengefchichte I. Th. S. 53i 54-  Nuttigheid dei Kerkgefchiedenis in hei gemeen. xn INLEIDING. „ ger, meer dan mcnfchelijke magt, welke de Wereld „ door goedheid bedwongen , zacht geregeerd , en „ zoo lang men haar alleen liet handelen, gelukkig „ gemaakt heeft; doch welker aanzien, naar der men„ fchen verfchülende vatbaarheden en neigingen, de ,, verbazendfte , en dikwijls zeer treurige veriinderin-. gen gefticht heeft." Is het belangrijk , in de wonderen der natumlijke Wereld, de voetftappen des algoeden en alwijzen Scheppers na te gaan en te bewonderen, en zou het ook niet belangrijk Wezen , de blijken van diezelfde Godlijke wijsheid en goedheid op te zamelen, welke zich geopenbaard hebben, in het vestigen , bewaren, en uitbreiden van den Godsdienst, tot heil van het Menschdom, en verheerlijking van het Opperwezen, zoo als de Kerkelijke Gefchiedenis ons dezelve ontvouwt en ten toon fpreidt? Gelijk de beoefening der Kerkelijke Gefchiedenis dus belangrijk en vooitreflijk is, zoo heeft zij ook hare uitgebreide nuttigheid. — Hier leert hij, die het menschlijk hart wil beftudecren, hoe arglistig het zelve is, maar tevens, hoe gemaklijk te misleiden cn te vervoeren! Elk, wie hij zij, kan, uit de beoefening dezer Gefchiedenisfen de nuttigde en heilzaamfte les-: fen van wijsheid en voorzichtigheid voor zich opzamelen. De onmatige ijver en ligtvaardighcid, met derzelver nadeelige gevolgen, waar van wij hier zoo vele voorbeelden ontmoeten, zal ons behoedzaamheid lceren„ en de mishagen , tot welke zelfs mannen van uitftekende verdienden cn bekwaamheden vervallen zijn, zullen ons toonen, wat wij te vermijden, waar voor wij  I Sj L E I D I N G. XMï wij ons te wachten hebben. Wij zullen leeren, waartoe driften, verkeerde ijver, huichelachtige geveinsdheid, de menfehen hebben kunnen brengen. Doch, aan den anderen kant, zullen deugdzame voorbeelden en heilzaam te werk gefielde maatregels ons ten wegwijzers dienen, en tot voorlichting (trekken kunnen, op het pad, het welk wij te bewandelen hebben. Menigmalen verwonderen wij ons over de buitenfporigheden van den mcnschlijken geest > in het aankleven en voorftaan van gevoelens omtrent den Godsdienst , welke met het gezond menfehenverftand en den duidelijkften zin der Heilige Schrift, op geenertóë wijze vereffend kunnen worden. — Wij ontzetten ons over deze of gene gebcurenisfen , die den Godsdienst fch'nnen te dreigen; maar, onze verwondering en vreeze bedaart, wanneer wij uit de Kerkelijke Gefchiedenisfen leeren, dat'er, ook in dit opzicht, niets nieuws is onder de zon, en dat de algoede Voorzienigheid, in de meest gevaarlijke en zorglijke omftandigheden, voor de belangen van den Gods-» dienst gewaakt, en dien weder tot zijnen luister opgevoerd heeft. Eindelijk, in de Kerkelijke Gefchiedenis vinden wij den oorfprong en aanleidende oorzaken tot den tegenwoordigen toeftand van de Christelijke Kerk. — De éénc omwenteling heeft hier telkens met de andere, geduurende achttien Eeuwen, zeker verband; alles maakt hier een geheel uit, zelfs fchoon het verhaal der gebeurenisfen uit het ééne werelddeel in het ander overgaat. Wien het te doen is, om uit de Gefchiedenis niet alleen geleerd, maar ook wijs, te wor-  «V INLEIDING, Nuttigheid dezer Gefchiedenis voor denChristen. worden, voor dien is het een heerlijk gezicht, wan* neer hij, in de bijzondere tijdvakken, op de ontwikkelingen van den menschlijken geest mag letten, hoe deze zich, met betrekking tot zijne gewigtigfte belangen, door de krachtigfte pogingen cn — misflagen tevens — gevormd heeft. Nergens kan men de vorderingen van den menschlijken geest, met alle agteruitgaan en afdwalingen, zoo duidelijk aanwijzen, als hier; nergens beter de onderfcheiden kleuren nagaan, welke hij van de luchtftreck, van den bijzondcren toeftand, onder welken hij zich ontwikkelen moest, en andere uitwendige omftandigheden heeft aangenomen. Waar hebben de verfchillende fchakeringen en vermengingen van dwaling en ondeugd, de menigvuldige proeven van den beurtelingfchen invloed van verftand en hart, zich ooit duidelijker vertoond, dan in de Gefchiedenis der Christelijke Kerk? De overvloed van befcheiden laat hier toe, dat men alles, zelfs in het allerbijzonderst, kan naarfporen, en juist hier uit ontftaat het zekerst onderwijs. Wanneer wij Sin bijzonderheden willen komen, zullen wij ons zeiven, zonder vele moeite, kunnen overtuigen , dat geene Gefchiedenis voor alierleië foorten van Menfehen , beide ten aanzien van verftand en hart, zoo vele nuttigheden oplevert, als even de Kerkgefchiedenis der Christenen. Voor den Christen dient zij, om hem meer en meer van de waarheid yan zijnen Godsdienst te overtuigen en te verzekeren. Uit haar leert hij, dat, het geen het ongeloof en de fpotzuoht geem zoü doen geloven , zijn Godsdienst geen Menfchenbedrog noch Papen-  INLEIDING. xv penlist zij; dat, gelijk deszelfs oorfprong van den Hemel, dus ook zijne voortplanting door waare Hemelfche wonderen bevorderd, en zijn behoud onder alle de aanvallen van het Ongeloof, en de ondermijningen van Bijgeloof en Dweepzucht , aan het vermogen der onzichtbare hand, die alles beftuurt, te danken is. Hoe rijst zijn eerbied voor den Godsdienst, zijne Godzaligheid , wanneer hij deze handelwijze eener goede en wijze Voorzienigheid in de lotgevallen deiKerk opmerkt. — De verbazende omwentelingen der Kerk, die zoo dikmaal uit kleine beginzelen, en naar het oogfehijn nietige oorzaken, herkomfrig waren, lecren den Christen, met nut en voordcel gedenken aan die geduchte, maar tevens opbeurende, waarheid: de Jleere reg eert! Dan vertoont zich de Kerk, de belijders van den Godsdienst, aan ons, in de Apostolifche Eeuw, eenvouwig en onbevlekt; dan fchuilt zij, als in dc kloven der fteenrotzen ; dan weder is zij, als eene ftad , op eenen berg gelegen; dan met de kroon van het Martelaarfchap verfierd; dan grooter in uiterlijk vermogen , hoe wel geringer in deugden. En altijd en overal, fpooren der Godlijke Voorzienigheid! paulus heeft reeds gefchreven: (efez.III. io.) „dat „ nu de veelvuldige wijsheid van God aan de over„ heden en gezaghebbers in het Hemelsch [Koning- „ rijk,] door middel van de [thans geluchte] gemeen- „ te, bekend was geworden enz." Door dc kennis der Kerkelijke Gefchiedenis kent de Christen het gewigtig onderfcheid tusfehen waare Godsvrucht en Bijgeloof of Dweperij, terwijl hij, te  Bijzonder voor de Pro tenanten. m INLEIDING. gelijker tijd, uit haar wapens ontleent tegen het ÖiU geloof'van onze later tijden. —- Uit haar kan hij beoordeelen, of en in welke bijzonderheden de toeftand van het Christendom, in onze tijden , in wezenlijke volmaking, toe- of afgenomen heeft. — Bij haar leert de Christen zijne rechten, wanneer hij in den oudlten Kerktoeftand ziet, hoe de Leeraars en opzieners den Godsdienst, met eenen zuiveren ijver, door leeren en onderwijzen , hebben voortgeplant, hoe zij door vermaningen , befti-affingen , en eigen voorbeeld, de ondeugd tegengegaan, tot de deugd opgewekt, maar geenc heerfchappij of geweld over het geweten zich aangematigd hebben. — Hier, den oorfprong en waare gefteldheid van de onderfcheiden gezindheden onder de Christenen naarfpoorende, leert hij de waare verdraagzaamheid oefenen, en dien zagtmoedigen geest zich eigen maken, welken jesus, in zijn geheele gedrag, zoo volheerlijk openbaarde, en die het waare fieraad van den Christen is. Hij leert, door de ondervinding der eeuwen , welke nadeelen, verbittering, onrusten gedicht zijn, door harde behandeling van zulken, die dwaalden , terwijl hij tevens , door het nagaan der dwalingen, te meer in de waarheid bevestigd wordt. — Eindelijk, in de Kerkelijke Gefchiedcnisfen, ontdekt de Christen den oorfprong van de gewoonten en plegtigheden, welke onder de Christenen in gebntik zijn, waar door hij ook in ftaat gefield wordt, om te beöordeelen, welken prijs hij op elke derzelven ftellen moete. Proteftantfche Christenen, in het bijzonder, kunnen de Kerkgefchiedenis niet ontbeeren. Geduurig her-  INLEIDING. Kvir herhalen de Roomschgezinden , dat de Proteftanten eene nieuwe gezindte zijn, onophoudelijk vernieuwen zij de vraag: waar was uwe Kerk voor luther en kalvyn ? De Kerkelijke Gefchiedenis toont de ongegrondheid dezer bcfchuldiging, en de ongerijmdheid dezer vraag. Is deze eene nieuwe gezindte, die de ingeflopen dwalingen verbetert, en de leere van den Godsdienst wil hervormd hebben, naar de zuivere voorfchriftcn van den Bijbel, welken de Christenen als het boek van Godlijk Ondenvijs, en als de Openbaring van Gods wil, eerbiedigen? Is deze eene nieuwe gezindte, die later van elders ingevoerde misbruiken en overtollige bijvoegzelen wegneemt, en alles, zoo veel mogelijk, tot de oorfpronglijke eenvouwigheid terug tracht te brengen? — Al vroeg hebben, integendeel, de Heivormers uit de Kerkelijke Gefchiedenis aangewe-: zen en betoogd , dat veeleer in de Roomfche Kerknieuwe leergevoelens, plegtigheden, inrichting van beduur enz., zijn ingevoerd in later Eeuwen, waarvan men in daat is, de bronnen aantewijzen, als ook, dat vele dingen bij hun wel de oude namen behouden, maar een geheel nieuw wezen verkregen hebben. Zouden de Proteftanten niet met voordeel de Kerk-Ge1'chiedenis beoefenen , waar in zij, door het voorbeeld van die fchatbare mannen, welke de Hervorming tot dand hebben gebracht, worden vermaand en opgewekt, om de waarheid boven alles te fchatten, en hun ver* dand, hart en geweten, van menschlijke overheerfching vrij te bewareu ? Ondertusfchen zullen misfehien velen, het geen tot hier toe van de nuttigheid der Kerk-Gefchiedenis geB zegd De Kerk» Gefchiedenis is  nuttig voor den Geleerden, 1 ] Xvnr INLEIDING, zegd is, wel erkennen, maai- te gelijk zich bevreemden, wanneer men eenen (lap verder doet, en beweert, dat deze gefchiedenis ook voor den Geleerden, voor hemy die de wetenfchappen beoefent, teil hoogden nuttig, ja noodzaaklijk zij. En niets is echter waarachtiger,Immers, niet alleen, dat een waar geleerde niet wel kan onderdeld worden, zonder kennis van Wijsgeerte en Gefchiedkunde in 't gemeen, maar bijzonder mag hij niet onkundig zijn van den Godsdienst, deze toch is van te groot aanbelang , dan dat een geleerde 'er flcchts oppervlakkig van zou denken of fpreken. Als relcerde moet hij immers met groïid en bewijs te werk raan. Het is waar , in onze tegenwoordige tijden ïeerscht ongelukkig eene andere denkwijze , dan bij le ouden plaats hadt , bij welken van eiken geleerde n welk vak van wetenfchappen ook, eene meer dan >ppervlakkige kennis m de Gefchiedenis, Wijsbegeerc, en Godsdienst gevorderd werdt. Thans gebeurt iet veelal, dat geleerden zeer weinig werk maken van le leere van den Godsdienst; deze, of' zoo als men ;e noemt, de Godgeleerdheid, wordt als een afzonlerlijk vak van geleerdheid befchouwd, het welk enkel roor Leeraars van den Godsdienst moet overgelaten vorden. Men verbeeldt zich al ligt, dat men met le twisten en verfchillen der Godgeleerden niets té loen heeft; men merkt daar in veel menschlijks op, n bcfluit daar uit niet zelden al te overhaast ten naleele van den Godsdienst zeiven. Tegen zoodanig iverhaast, en voor velen zoo ongelukkig, befluit zal de Ccrk-Gefchiedenis den geleerden bewaren, wanneer ;ij hem zal doen opmerken de eerde grondvesting en uit-  INLEIDING. sb uitbreiding der Kerk, door zulke middelen, welke geleerden zoo wel als ongeleerden overtuigd hebben, uit hoofde van de bewijzen, waar op de Godsdienst fteunde, en de voordeelen, die hij zijnen belijderen daadlijk aanbracht, toen hij zich in zijn edel en eenvouwig wezen openbaarde ; maar tevens zal deze Gefchiedenis hem leeren, hoe het lecrgebouw en famenftel der leere zich allengs gevonnd heeft, en in vele opzichten heeft moeten vormen , waar door hij tevens in ftaat gefteld zal worden, om met vaardigheid over het wezenlijke of min wezenlijke van den Godsdienst, en het gewigtige of min gewigtige der Godgeleerde verfchillen, te oordeelen. De geleerde, die de Burgerlijke, of, gelijk men gemeenlijk fpreekt, de Wereldlijke Gefchiedenis wil beoefenen, kan daar mede niet te recht geraken, zonder de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen. Reeds voor de tijden van konstantyn den Grooten, was hetGenootfchapvan Christenen, in de Wereld, en het Roomfche Rijk, zoo aanzienlijk en talrijk, dat deszelfs toeftand met dien van het Rijk in betrekking kwam, maar bijzonder verë enigden zich beider inrichting en lotgevallen op het naauwst, nadat deze Vorst den Godsdienst der Christenen omhelsde, en openlijk be* leedt. Zedert dien tijd fchikte zich het beltuur det Kerk, in zeer vele opzichten, naar de wijze van befluur in het Keizerrijk, en dit wederom ontleende veel van de inrichtingen der Christenen, en de wederzijdlche invloed van Kerk en Staat was zo groot, dat de Gefchiedkenner de gefchiedenis des éénen zondel die der andere niet kan beoefenen. Deze wederzijdB 2 fche Voor de Burgerlijke Gefchiedenis.  Voor de Gefchiedenis der Geleerdheid, Voorden Rechtsgeleerden. 1 i < 1 1 j m 1 N L E I D I N G. fehe invloed heeft tot aan onze tijden toe ftand gehou-' den, hebbende,- door. de Kerkhervorming, wel eene andere richting verkregen , maar zijnde geenszins daar door weggenomen. De Wetenfchappen hebben insgelijks, zedert dc uitbreiding van het Christendom, fteeds in de naauwfte betrekking met hetzelve geftaan. Zij rezen of daalden met den bloei of verval van den Christen-Godsdienst. Wanneer deze ,■ in zijn eenvouwig fchoon, zuiver onder de menfehen werkte, bewandelde de vrijë en edele-geest de velden der waarheid, en maakte de grootftc voortgangen in allerleië foort van wetenfchappen. Maar werdt de Godsdienst bedorven cn misvormd doofbiirgeloof, dan heerschte valfehe finaak; ligtgelovigheid en onkunde namen de overhand, en de wetenfchappen kwijnden. Deze ebbe en vloed der geleerdheid , met derzelver oorzaken , te willen naarfporen, zonder kennis der Kerkelijke-Gefchiedenis, zal daarom een vruchtloze arbeid wezen. Waare en echte Godsdienst biedt tlüjd aan de Wetenfchappen de behulpzame hand, geijk hij van dc waare geleerdheid luister ontvangt. De Rechtsgeleerde, die zich Meester der heide hechten beroemt te zijn, kan de kennis der Kerkelijke gefchiedenis volftrekt niet ontbecren. Hij heeft dezel;e nodig, tot verftand van vele Burgerlijke Wetten, velke in. het Romeinfchc Wetboek voorkomen,- en vaar van hij noch de aanleiding, noch den waaren zin )f bedoeling, zonder behulp der Kerk - Gefchiedenis, :an verdaan, die hem de tijdsümftandigheden en geteldhcid van zaken , ten tijde, toen zoodanige wet gegeven weidt, alleen aanwijzen kan. — En hoe kan het Ka.  INLEIDING. xxi Kanomekeoï Kerkelijke recht, bijzonder het-f»}**, zonder het licht der Kerk-Gefchiedenis, gekend-ot beoordeeld worden? Men zal zeggen, dat Staat cn Kerk van eikaridcren gefcheiden bchooren te .wezen, en dat zij, volgends onze Staatsregeling, in de daad, van één gefcheiden zijn. Het zij zoo , desniettegenftaande , blijft dit waarheid, dat de Godsdienst voorden Staat ten hoog* ften belangrijk is. Zonder hier de vraag te willen beflis-, fen , of eene Burgerraaatfchappij zonder Godsdienst beftaan kan, beweer ik rondelijk, en ik' twijfel niet aan de toeftemming van alle menfehenkenners , dat eene deugdzame en gelukkige Burgermaatfchappij zonder Godsdienst nooit, dan in de verbeelding , beftaan kan; gevolglijk behoort elk Staatsman te wefeh, hoe, door den Godsdienst, waarheid en deugd in eene ■Maatfchappij best worde aangekweekt, ten algemeene nut en heil des lands. — Maar elk Staatsman heeft ook dc kennis der Kerkelijke Gefchiedenis nodig , ten einde uit dc voorbeelden te weten , hoe ■het 'indringen van heerschzuchtige geestelijken te fruiten, en die verwarringen, welke, door verkeerde voorbarigheid of partijzucht van onbezonnen ijveraars, kunnen gefticht worden, voor te komen of te doen bedaren. 'Hoe nuttig de kennis der Kerkelijke Gcfchiêdenis , in alle de bovengemelde opzichten , ook zij. voor den Godgeleerden en de Leeraars der Kerk Is zi boven alles niet alleen nuttig, maar volftrckt noodzaak lijk. De Godgeleerde,. gecne kunde hebbende van d< Kerkelijke Gefchiedenis, verdient Üertraft te worden B % «e Voor den Staat?» :iian, ■ Voorden Godgeleerden, l  ■ xxit INLEIDING. Deze toch heeft invloed op zijn geheel beroep, en leert hem, wat en hoe veel van eiken Leeraar der Kerk gevorderd wordt; zij leert hem den aanleg, de behoefte, en de verfchillende lotgevallen van het leerftelzel, of het geleerde famenftel der lere, het welk men doorgaands de Godgeleerdheid noemt. Geen deel der Godgeleerdheid, of het ontleent nuttigheid van de Kerkelijke Gefchiedenis. De waare en oorfpronglijke bronnen van de Christelijke Godgeleerdheid., de Heilige Boeken, zijn in bewaring van de Kerk, en de Kerk-Gefchiedenis alleen kan ons de Gefchiedenis van den Kanon, of de lijst der Heilige Schrift, leeren. De uitlegkunde vordertkennis van de Kerkelijke Gefchiedenis, als uit welke men de leerwijze, in het uitleggen der Heilige Boeken, van eeuw tot eeuw gevolgd, kan nagaan, den oorfprong van vele bijzondere uitleggingen van deze en gene plaatzen des Bijbels opfporen, en de misflagen in de uitlegkunde opmerken, ten einde dezelve te vermijden, en den regten middelweg te bewandelen. — Wil men bet Nieuwe Testament, en vooral de Brieven der Apostelen, behoorlijk verklaren, men dient, uit de KerkGefchiedenis te weten, welke dc toeftand der Kerk ware, ten tijde der Apostelen, en van die gemeenten in het bijzonder, aan welke deze Brieven gefchreven zijn — (*) De Kerk-Gefchiedenis kan alleen bericht gc- (*) Hier kan ik den Lezer, in 't bijzonder, aanprijzen een Werk, onder dezen Titel, vertaald uitgegeven: Ontwerp eencr volledige Gefchiedenis van de Godsdienst-geroelens der eerfle Christen-eeuw, ah een grondjlag ter ver-  INLEIDING. xxnl geven van de zeden, gewoonten, cn plegtigheden der eerfte Christen-Kerk, waartoe dc kennis der Christelijke Oudheden vooral nodig is - Eindelijk onze Heilige Boeken bevatten voorzeggingen of profeetiën, deze kunnen, zonder den bijltand der Kerk-Gefchiedenis, niet verftaan, noch met dc vervulling vergeleken worden. Defiellige, zoowel, als de wederleggende, Godgeleerdheid, dc Christelijke Zedekunde , met één woord alles, wat tot de kundigheden van eenen rechtfchapen Godgeleerden behoort, heeft de Kerk-Ge fchicdenisfen cn derzelver voorlichting nodig. - Wanneer nieuwe gevoelens opkomen, nieuwe twisten over de leere ontftaan, zal dc Kerk-Gefchiedenis met zelden de bron aanwijzen, waar uit deze uitvinders van nieuwigheden hebben gefchopt, en tevens den toetteen aanbieden, waar aaninen derzelver belangrijkheid kan beproeven. Met één woord, wie den naam van Godgeleerden met recht zal voeren , kan geen vreemdeling wezen inde gefchiedenislen der Chnste, lijke Kerk. . . ' Meer zou ik kunnen zeggen, van dc nuttigheid der Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, indien ik met vreesde, in eene klare zaak, te wijdlopig te worden; ik zal hier Hechts nog kortelijk bijvoegen, dat derzelver beoefening bij lütftek vermaaklijk en aangenaam is. Zij is niet droog en vermoejend door tijdrekenkundige zwarigheden. Zij heeft ja wel duisterheden, en vel van verklaring der Apostolifche Brieven, l« Leij'den bij ft. én H, HONKOOÏ 1784» Ba De Kerkelijke.Gefchiedenis ia aangenaam en vermaaklijk.  De vcreischtenin eene goede Kerklijke Gefchiedenis'. Zij moet waarheid beheizen. xxiv INLEIDING. van hare gefchiedverhalen hebben tot twisten en ver* fchillen aanleiding gegeven. Doch, de meesten dezer verfchillen betreffen niet zoo zeer de gebeurenisfen, die verhaald worden , als gebeurenisfen, maar lopen meest over derzelver oorzaken , beweegredenen, en oogmerken, en ontfpringen doorgaands uit partijzucht of vooringenomenheid, zoodat zij, door den onpartijdigen onderzoeker, zonder veel moeite, kunnen worden opgehelderd. — Hoe vermaaklijk is het, van den Stichter van het Christendom af, de Kerk in alle hare lotgevallen te verzeilen! Wij maken kennis, en worden gemeenzaam, met de grootfte mannen, welke den Godsdienst hebben ten dienfte geftaan. Hoe vermaak, lijk, den Godsdienst te befchouwen, zoo als hij, onder de verbazendfte omwentelingen, zelfs in de meest verbasterde tijden, zich gehandhaafd en onophoudelijk zijne weldadige werking achtervolgd heeft.—Doch, het is tijd, dat ik tot het derde gedeelte dezer Inleiding overga. 111. In dit derde gedeelte, had ik beloofd, kort te zullen aanwijzen, wat 'er tot eene goede Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen gevorderd worde, indien zij voor den Lezer aan haar oogmerk voldoen zal, In alle goede gefchiedverhalen wordt, met recht, en voor alles, waarheid geëischt, vrij van alle partijdigheid, welke, doorliefde of haat jegens de handelende perfonen gezwenkt wordende, de gebeurenisfen in een te gunffig of te ongunftig licht plaatst, en dezelve niet zoodanig verhaalt, als de zaken zich hebben toegedragen, maar zoo als zij meest met dc genegenheid van den fchrijver ftrooken. Het is, in dedaad, een  INLEIDING. XXV een moeilijke arbeid, de waarheid zuiver en onver* valschtin de Kerk-Gefchiedenisfen optefporen. ÏÖS mers, dewijl reeds vroeg, ( ja men heeft'er voorbeelden van zelfs bij het leven der Apostelen (*),) velen onder de Christenen ondernamen, teneinde hunne ge, voelens en meningen aanzien en gezag bij te zetten, valfche gefchriften, brieven enz. onderden naam van achtingswaardige mannen te verdichten, pf ook der? zeiver echte gefchriften, door inlasfchingen of uitlatingen , te verminken, wordt 'er een oordeelkundig verftand in den Kerk - Gefchiedfchrijver verëischt, om, het geen echt is, van het onechte, behoorlijk te onderfcheiden, ten einde niet misleid te worden. — Niemand moet echter deze onbillijke en voor het Christendom wezenlijk nadeelige handelwijze aan den Christen. Godsdienst toefchrijven. De Jooden, blijkens zelfs de zoogenoemde Apocrijfe Boeken, hadden reeds deze gewoonte, en de Heidenfche Wijsgeeren maakten 'er insgelijks gebruik van. De ééne en andere hebben dezelve in het Christendom overgebracht, en ooi; daar ingevoerd, hoe zeer hetzelve zoodanige fteunzeU geenszins behoefde. De Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, van de eerftcn af, zijn doorgaands ingenomen met hunne gevoelens eu met hunne partij, en dus zijn hunne berichten niet altijd te vertrouwen, maar moeten onderzocht cn getoetst worden — Bijzonder heeft deze partijfchap zich laten zien , na de Kerkhervorming. Wanneer de Proteftaiir ten, door het beoefenen der Kerk - Gefchiedenis hunne (*) s. ThesfaL II. 2. B 5  xx\q_ INLEIDING. ne partijen, de Roomschgezinden, van de gevoeligfle zijde aantasteden, hebben deze, zich daar tegen pogende te verdedigen , insgelijks deze Gefchiedenisfen te hulp genomen, maar zich door part i;; drtcfilcwrjbv n de waarheid laten aftrekken, hoewel nic-t i teftantfche Kerk-Gefchiedfchrijvera niel in alles, v*a r ' r TRUS (*) Hist. Ecles. Libr. VII. Cap. 18. Over dit Standbeeld heeft haseus in Sijlloge Difert. twee Verhandelingen gefchreven,  IN LEIDING. xliii TRüsde eerfte plaats, als den Prins der Apostelen, maar op oude fchilderbeelden, in zulke vloeren, wordt paulus afgebeeld gevonden, aan de rechtehand van petrus, waar uit men dan opmaakt, dat niet alle Christenen aan petrus de eerfte plaatze in den rang der Apostelen hebben toegekend. Men heeft, gelijk bekendis, een bijzonder werk van joh. chiampini descriptio operum Mufivorum 2 voll. in folio. Rom. 16Doch, laat ons overgaan tot die Schrijvers, welke i foortgelijke Bronnen gebruikt, en opzetlijk, Kerkgefchiedenisfen, en wel van het Nieuwe Testament, befchreven hebben (*)Sommigen van dezen, gelijktijdig zijnde met de gebeurenisfen, die zij befchrijven , of ook brokken bewaard hebbende van werken, die voor ons verloren zijn gegaan, worden tevens ook als Bronnen aangemerkt, uit welke wij dc kennis der gebeurenisfen kunnen afleiden. Deze fchrijvers zijn ouder of latere. Oude noem ik zulken, die, vóór de Kerkhervorming , latere, die, na dezelve, de pen gevoerd hebben, om de gefchiedenisfen der Christen - Kerk tc befchrijven. De ouden zijn, wederom, of Griekfche of Latijnfche — Ondertusfchen, is het te bejammeren, dat wij, behalven deIVEudngelisten en de Handelingen der Apostelen van lukas , uit de drie eerfte eeuwen geenen fchrijver hebben, die, opzetlijk, en met (*) Men kan van deze Schrijvers de lijst min of meer volledig vinden in casp. sagittarii Introductio in Eist. Ecclcs. en in walcii Tom. III. Biblioth. Theol. Select, enz. schrijvers , die le Bronïen gejruikthebben, zn wel Oude, Griekfche.  EUSEBIUS. XLrv INLEIDING. met oordeel, een ontwerp gemaakt heeft van eene geregelde Kerk-gefchiedenis. De eenige hegesippus, een fchrijver van de tweede eeuw, zou hier uitzondering verdienen, maar, wij hebben van hem niets meer overig, dan weinige brokftukken, welke eusebius ons bewaard heeft. Over het geheel hebben wij weinige belangrijke fchriften dier eerfte eeuwen. De omHandigheden, in welke de Christenen zich bevonden, lieten hun niet toe, zich op het fchrijven toeteleggcn; en het geen nog door Christenen gefchreven, en als gedenkftukken door hun bewaard werdt, is , in de vervolgingen door de Heidenen , verloren geraakt, waai- in zelfs de gewijde fchriften niet dan met moeite gered zijn geworden — De brokftukken van die fchriften uit de eerfte eeuwen van het Christendom, welke tot ons onderwerp behoren, heeft fabricius (*) bijéénverzameld. De eerfte Kerkelijke Gefchiedfchrijver, dien wij nog bezitten, en welke tevens tot de Bronnen moet gerekend worden, is eusebius , die, in de IV Eeuw na christus geboorte, ondernomen heeft, eene Gefchiedenis der Christen - Kerk in liet Grieksch te boek te Hellen, beginnende met de geboorte van jesus : dit werk heeft hij in X Boeken voltooid, en zijne gefchiedenis gebracht tot het jaar 324, in het welk de Christen - Kerk tot rust gekomen is, door den dood van licinius , haren laatften openbaren vervolger. — Hij wordt gemeenlijk genoemd eusebius pamfili, ter cere van zijne vriend, den martelaar pamfilus, wiens (♦) Bibl. Gr. Libr. V. Cap. 4.  INLEIDING. wiens boekerij hij ook gebruikte. Hij bloeide in de IV Eeuw, zijnde geftorven in het jaar 340, meer dan 70 jaren oud. Hij was Bisfchop van Cefarea in Palaeftina, en zeer gezien bij Keizer konstantyn denGrooten , van wien hij den vrijen toegang verwierf tot de Staatspapieren enArchiven, welke hij, tothetfamenftellen van zijne Gefchiedenis, wilde raadplegen. Men heeft hem befchuldigd, dat hij het leerftelzel der Arianen zou toegedaan geweest zijn, waar omtrent anderen hem echter hebben vrijgefproken (*). clericus heeft, in het bijzonder, deze befchuldiging aangedrongen, maar cave heeft ze met even veel nadruk afgeweerd; ook heeft venema (f) hem daar van ontfchuldigd. Zoo veel blijkt, hij was een vriend van arius, en heeft zich, in dit gefchil, zeer gematigd gedragen, fchijnende huiverig te wezen, om zijn gevoelen over een zoo afgetrokken verfchil vast te ftellen en te bepalen. Wij zullen nader gelegenheid krijgen, om hier van meer te zeggen. Trouwens, hoe het zij, hij ware dan Rechtzinnig of Ariaansch, dit heeft geeneninvloed op zijne Kerk-gefchiedenis, waar het op zijne geloofwaardigheid aankomt, en deze kan men hem , over het geheel, niet ontzeggen. Wij mogen ons zelfs geluk wenfchen, dat dit werk onze tijden bereikt heeft, alzoo wij, zonder het zelve, omtrent de oudfte gefchiedenis der Kerk geheel in 't duister en onzeker zouden omtasten. Hij heeft , met veel vlijt, en ge- trouw- (*) Men zie de bewijzen voor en tegen bij valesius in zijne Foorreden op de Gefchiedenis van eusebius. (f) Tom. IV. Ilist. Ecc/es. pag. 3.  XLvr INLEIDING. trouwheid, van de befcheiden en ooirkonden, die hij gevonden heeft, en van de fchrijvers, die hem waren voorgegaan, gebruik gemaakt, en geheele plaatzen uit dezelve in zijn werk ingelascht. Daar blijven wel gapingen, in den famenhang des verhaak, over, doch hij verdient echter onzen dank, voor het geen hij geleverd heeft. Het is zoo, zonder toetzing kan men alle zijne berichten niet aannemen, hij heeft zijne gebreken, en overal heeft hij niet hetzelfde fcherpzinnig oordeel gebruikt, evenwel onderfcheidt hij dikwijls het min zekere, van het geen hij als ontwijfelbaar zeker verhaalt, door een, men zegt; men verhaalt eliz. — eusebius heeft nog, behalven deze Kerk-Gefchiedenis en andere werken, van welken ik op hunne plaats zal moeten fpreken, vier Boeken over het leven van Keizer konstantyn den Grooten gefchreven^ doch deze behelzen meer eene, dikwerf al te vleijendc, lofreden op dezen eerftcn magtigen begunftiger van het Christendom, dan wel eene geregelde en naauwkeurige gefchiedenis, hoewel men 'er echter het één cn ander ter opheldering van de Kerk - gefchiedenis uit ontlenen kan. Rufinus, een Ouderling, te Aguilejai, tegen het einde der vierde eeuw , heeft de Kerk-Gefchiedenis Van eusebius in het Latijn vertaald, doch met uitlatingen en bijvoegzelen , dus heeft hij het' geheele X Boek onvertaald gelaten. Wij hebben meer dan éétie uitgave van dit gefchiedkundig werk van eusebius. Dc beste is die van iienr. valesius in drie Deelen in folio, met voortreflijke aantekeningen Parijs i6$i. Waar van eene ge-  INLEIDING. xLvii gëbrekige nadruk in Duitschland is uitgekomen. De jongfte°uitgave, waar bij ook nog een en ander bijvoegzel gekomen is, is van readIng London^ 1720 fol. waar bij nog een nadruk te Turin gekomen is. In 'r jaar 1749 heeft de geleerde Remonftrantfche Profesibr van der meersch eene Nederduitfche vertaling van eusebius Kerk-Gefchiedenis bezorgd, te Amfterdam, met aantekeningen, twee Deelen in quarto. De Gefchiedenis van eusebius is vervolgd, door socrates, eenen Scholasticus, te Konftantinopokn, die in de V eeuw geleefd heeft. Scholastici werden toen genoemd lieden, die, op de markt, voor het gericht, rechtzaken beplijteden, welke wij Advokcten zouden noemen. De Gefchiedenis van socrates bevat in zeven Boeken een tijdverloop van 134 jaren, van het begin van konstantyn den Grooten, of het jaai 306 tot 439, en is dus een vervolg op eusebius. epifanius heeft ze in het Latijn vertaald. Zij is tt gelijk met eusebius ook door valesius of de valois uitgegeven, socrates is een naarftig, voorzichtig, en oordeelkundig Schrijver, die vele echte gedenkftukken in zijn gefchiedverhaal geplaatst, en ooi de tijden naauwkeurig aangetekend heeft, photiu; handelt van hem in zijne Bibliotheek Cod. 28. Het i waar, hij heeft fommige gewaande wonderwerken a te ligtgelovig aangenomen, maar daartegen moet mei Zijne billijkheid jegens die genen prijzen, welke al Ketters of dwalenden Van de groote Kerk gefcheidei waren. Deze zijne billijkheid , bijzonder jegens d Novatianen heeft tot de befchüldiging aanleiding ge ctven, dat hij een Novatiaan was, welke befchul dj SOCRATES ! I l 1  xl vin INLEIDING. S0Z0MEPJUS. THEODOUETUS. diging valesius daar mede wederlegd heeft, dat socrates zelve de Novatianen Ketters genoemd heeft. In dezelfde uitgave van eusebius komt ook voor hermias sozomenus, insgelijks een Rechtsgeleerde , uit Palaeliina, uit een Dorp bij Gaza, BetheJia genoemd, die ten zelfden tijde met socrates geleefd heeft. Deze heeft in IX Boeken de Gefchiedenis van eusebius , voor een honderd jaren vervolgd , van het jaar 323 tot 423. Hij wint het van socrates in ftijl, die veel fierlijker is, maar hij is veel minder in oordeel. Zeer zelden heeft hij iet van belang, het welk deze niet reeds vermeldt. Nicttegenftaande hij vele fprookjens en veitelzeltjens verhaalt, wordt hij echter van den Roomfchen ftoel niet hooggeacht, volgends Paus gregorius den Grooten. (Libr. VII. Ep. 34.) Weinige jaren na deze beiden, fchfeef ook theodoretus eene Kerkehjke Gefchiedenis in V Boeken van het jaar 322 tot 429. Hij was een vermaard Kerkvader, Bisfchop van Cyrus of Cyropolis in Syrië, door de Joden gefticht, en ter gedachtenis van cyrus dus genoemd. Hij overleedt in het jaar 457. meer dan 70 jaren oud. 10Schim camerarius heeft zijne Kerk - Gefchiedenis in 't jaar 1556 in het Latijn vertaald — Zij ftaat ook, in 't Grieksch, in dé uitgave van eusebius door valesius. Hij was een zeer geleerd man, en zijn ftijl is een zeer goede gefchiedkundige ftijl. Hij heeft zich, bijzonder, door zijne gematigdheid, hoewel hij anders vrij driftig van aart was, met zijne Kerk-Gefchiedenis roem verworven.  INLEIDING. xlix ven, maar dezen roem zeer bezwalkt, door eenige andere werken, voornamelijk, door eene Levensbefchrijving der Heiligen, als waar in niet meer de fcherpzinnige leeraar zichtbaar is , maar enkel een munnik, die fabelen of beuzelachtige kleinigheden, met verrukking-, verhaalt. Wij hebben ook nog van hem V Boeken, de hterettcorum fabulis, welke ook in de Kerkelijke Gefchiedenis van dienst kunnen zijn. De Jefuiet jac. sirmond heeft alle zijne werken uitgegeven te Parys 1642. in 4 Deelen in folio, waar bij naderhand jon. gernerius het vijfde deel, het welk 'er toebehoort, gevoegd heeft. Wij moeten hier ook niet voorbijgaan philostorgius, een' Kappadociër, welke nog vroeger, dan de zoo even genoemden, XII Boeken der Kerk-Gefchiedenis gefchreven heeft, van herbegin der vcrfchillcn met de Ariinen , of omtrent het jaar 300, tot den dood van Keizer honorius in 't jaar 425. Wij hebben deze XIIBoeken niet meer,alzoo de haat derRechtzinnigen dezelve, gelijk meer fchriften van zoogenoemde Ketters, onderdrukt en vernietigd heeft. Te weten. philostorgius was een Ariaan, van dat foort. die men Eunomi'anen noemde. Wij hebben dus enkel uittrekzels uit deze Boeken, welke photius ir, de IX eeuw daaruit gemaakt, en voor ons bewaard heeft. Zij zijn door jac. gotiiofredus afzonderlijk uitgegeven te Geneve 1643 in quarto, met eene geleerde Voorreden. Ook ftaan zij in de meergemelde uitgave van valesius. Zoo veel zien wij uit dezelven, dat philostorgius een vrij geleerd man was. uit wien men veel leeren kan, omdat hij, niet rechtD zin- PHILOSTORGIUS.  IN LEIDING. THEODORUS LECTOR. zinnig zijnde, verfcheiden dingen heeft aangetekend, die men bij de Rechtzinnigen te vergeefs zoekt. Trouwens , gelijk ik reeds hier voor heb aangemerkt, het komt bij eenen Kerkdijken Gefchiedfchrijver niet zoo zeer op zijne rechtzinnigheid, als wel op zijne onpartijdige liefde tot de waarheid, aan. Nu is het wel zoo, dat philostorgius , met alle zijne Geleerdheid , partijdig zal gefchreven hebben voor zijne gezindte , maar de anders eerwaardige photius maakt het toch te erg, wanneer hij zegt, dat deze Gefchiedenis meer eene lofreden der Ketters zij, en dat zij bijna alle verhalen der Rechtzinnigen tegenfpreekt, en befchimpt, vooral kunnen wij niet goedkeuren , dat photius hem, in zijne uittrekzels, een' Godlozen, een Leugenaar, een Vijand van God, en met een valschvernuft , zijnen naam veranderende , kakostorgius , noemt. — Nog in de zesde eeuw zetteden de Grieken de beoefening der Kerkelijke Gefchiedenis, met vlijt, voort — tiieodorus lector, of Voorlezer in de Hoofdkerk te Konftantinopolen, verzamelde in de VI eeuw eene Kerk-Gefchiedenis, uit socrates, sozomenus , en theodoretus , onder den titel van drieledige Historie, in twee Boeken, die nog onuitgegeven gevonden worden in de Bibliotheek van St. Markus te Venetië. Doch, behalven dezen, heeft hij nog twee Boeken gefchreven , waar in hij de Gefchiedenis van socrates vervolgt, tot aan zijnen tijd toe, welke verloren geraakt, en alleen in een wijdlopig üittrekzel overig zijn, gemaakt door mceforus callisxus , een' fchrijver van later tijd  INLEIDING. w tijd: deze uittrekzels zijn insgelijks door valesius uitgegeven. Deze Gefchiedenis van theodorus lector begint van het jaar, waarmede socrates eindigt, en loopt tot het jaar 518. Het verlies derzelve is te meer te beklagen, omdat de fchrijver veel merkwaardigs met groote naauwkeurigheid bijeenverzameld hadt. Eindelijk, fchieefevagriusScholasticus of Rechtsgeleerde ttJntïéchïèn, omtrent het einde derVIeeuw, eene Kerkelijke Gefchiedenis in VI. Boeken, tot een vervolg op socrates en tiieodoretus , beginnende met de dwalingen van nestorius en het Sijnode van Efeze, of het jaar 431, en eindigende met het jaar 594. Deze gefchiedenis van evagrius is eerst in 't Grieksch uitgegeven te Parys 1554 in folio, en ook door valesius achter zijne uitgave van eusebius geplaatst, evagrius wordt als volkomen rechtzinnig in het geloof geroemd, hij heeft veel gelezen en bijeenverzameld , maar was al te ligtgelovig , waarom men vele gewaande wonderwerken cn andere zaken, die twijfelachtig zijn, in zijne gefchiedenis ontmoet. Dus hebben de Grieken, gelijk hunne voorvaders in de burgerlijke of wereldlijke gefchiedenis, ook in de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, het ijs gebroken, cn de eerfte voorbeelden gegeven. Hunne arbeidzaamheid wekte fpocuig den naarijver der Latijnen, of der Westerfche Kerk, op, maar deze bereikte den roem, noch evenaarde dc verdieiiftèn,derGrièket, niet. Wij moeten van de voornaamltcn der Latijn fche Schrijveren in dit vak echter ook met ééi woord melding doen. D 2 dl evagrius Latijnfche. l  BUFINUS, HiëaoNY- HUS. SOLPICIUS SEVERUS. tn INLEIDING, De eerfte, die hier iet ondernomen heeft, was Rt> finus , een Italiaan, ouderling te Aquikja, een kundig en arbeidzaam man, die voornaainlijkvermaardheid heeft verkregen, door zijne verfchillen, met hicronymüS. Hij overleedt in het jaar 410. Behalven zijne Latijnfehe overzetting van eusebius Kerk - gefchiedenis, waar van wij géfpróken hebben, heeft hij 'er nog twee Boeken van zijn eigen opftel bijgevoegd, welke het X en XI van eusebius , of het I cn II van rufinus , genoemd worden. Deze beginnen met het begin van arius ,en lopen tot den dood van Keizer theodosius den Grooten. rufinus is, in deze gefchiedenis, al te ligtgclovig, en begaat groote fouten tegen de tijdrekening, als ook andere, cn fchijnt dit werk met al te groote overhaasting opgeheld te hebben. De groote en vermaarde tegenpartij van rufinus , de Kerkvader HiëROWYMUS , heeft wel gecne Kerkelijke Gefchiedenis opzetlijk gefchreven, maar nogthans aan dezelve veel dienst gedaan, door het vertalen, vermeerderen , en vervolgen, van het tijdrekenkundig werk van eusebius , bekend onder den naam van Chronicon cn Canon Chronicus , maar ook veel ondienst door het verhalen en aanprijzen van menige fabelen, welke te meer opgang maakten, hoe grooter anders het aanzien van dezen geleerden cn waardigen Kerkvader was. Om dien zelfden tijd heeft ook gefchreven sulpicïus severus. Deze was van geboorte een Galliër, en wel uit Aquitanië of het voormalig Guienne, van een edel gedacht, Ouderling en Munnik, een tijdgenoot en vriend van hiüronymus , paulinus , en martinus , bij ons bekend, onder den naam van den Hei-  INLEIDING. tm Heiligen maarten. Hij leefde omtrent het jaar 400. Hij heeft onder den titel van Heilige of gewijde gefihiedenis, in twee Boeken, een beknopt verhaal gefchreven van dc Bijbelgcfchiedenis , en die vervolgt van het begin der wereld af, tot het jaar 400 der Christelijke jaartelling, zijn ftijl is duidelijk, en vrij zuiver Latijn, waarom men hem den Christelijken sallustius genoemd heeft. Hij heeft veel goeds in dit werk, evenwel niet zonder gebreken, door zijne te groote ligtgelovigheid - Deze ligtgclovigheid heeft hij bijzonder ten toon gefpreid, in zijne levensbefchrijving van den Heiligen martinus , wiens leerling en bewonderaar hij was, en van wicn hij vele mirakelen of wonderwerken verhaalt, die naar het fabelachtige zwemen, en meestal beuzelachtig zijn. Men heeft goede uitgaven van zijn werk, onder anderen van georg. iiormus , met aantekeningen van verfcheiden Geleerden , en eene van joannes clericus of le clerc. De nicuwfte uitgave is van iiicronymus de prato een'Geestelijken ttFerona, in het jaar 1741 enz. _ Dit werk is ook in het Hollandsen vertaald door petrus rabus , en met aantekeningen in het licht gegeven in quarto te Rotterdam 1702. pelagius begon, in zijnen tijd, zijne gevoelens te ontdekken en voort te planten, cn men houdt dezen sulpicius ook van dezelve verdacht, evenwel is hij naderhand onder de Heiligen geplaatst, maar Paus urbanös de Vffifte heeft hem weder op de lijst der Heiligen uitgcv fchrapt. — In dezelfde vijfde eeuw leefde paulus orosjps, een Spanjaard, ouderling te Tarragona , een vriend jj 3 vau 0k.o5u7s.  LIV INLEIDING. van augustinus en hicronymus , welke hij, den éénen in Afrika, den anderen in Palacftina, bezocht heeft. Thuiswaards gekeerd, fchrcef hij,,. op aanraden vanAubuSTiNus ,Vïï Boeken van gefchiedenisfen, welke bijzonder tegen de Heidenen zijn ingericht. Te weten, het Romeinfche Rijk hadt, ten dezen tijde, vele rampen en onheilen te bezuuren, van de invallen der Barbaarfche Volken, en anderen; hier van gaven de Heidenen de fchuld aan den Christen-Godsdienst, voorwendende, dat de Goden vertoornd waren, omdat hun dienst alom door het Christendom verdrongen werdt. Dus fchreef orosius zijne gefchiedenisfen, om aan te toonen, dat in de wereld, door alle eeuwen heen, rampen, ellenden, en jammer het menschdom getroffen hebben. Doch hij hadt daarom juist zijne gefchiedenis niet met de fchepping der wereld behoeven te beginnen, ook heeft hij, onder fommige goede dingen veel, dat verkeerd is, en misflagen bevat; ook mengt hij vele fabelen tusfehen zijne verhalen in, en dc Kerkelijke Gefchiedenis in het bijzonder kan Weiflig voordeel van hem trekken. In het voorbijgaan, verdient aangemerkt te worden, dat zijn werk in de Handfchriften, gelijk ook bij oude fchrijvers, die het zelve aanhalen , den titel voert: Ormesta, of Ilormesta ntundf. Over dezen titel zijn geheele verhandelingen gefchreven, die men bij fabritius in Biblioth. med. et infirn. aet. gemeld vindt. De Geleerde ekhart meent, dat ormesta tmGothisca woord is van arman, medelijden hebben, waarvan armst, ellende, bij ons nog arm, armfte: iiasaefs dacht, dat het woordfamengeflcld is uitorbij verkorting voor orbis en mesta voor moe sta, (de bedroef-  INLEIDING. lv droef Je wereld), doch dan zou het ormestus moeten wezen sigeb. haverkamp , die orosius heeft uitgeven te Leyden 1738 in ^arto, gelooft, dat de Handfchriften bedorven zijn, en dat men moet lezen miferia mundi. De eenvouwige waarheid der zaak is, dat ormesta eigenlijk twee woorden zijn, or. met een punct of nip 'er achter, en mesta voor moesta. or met een punct, is OroCms. Dus is de titel voluit: Orofii moesta mundi, oWrofms, werelds katijvigheden. Deze waren de gebrekige pogingen der Westcrfche of Latijnfche Kerk omtrent de Kerkelijke Gefchiedenis , en bij dezen bepaalde zich haar vlijt. Men was, in de zesde eeuw, in de Latijnfche Kerk zoo wéinig m ftaat, om eene Kerk - gefchiedenis te fchrijven, of de Gr'iekfche Schrijvers dcrzelve te lezen, dat de vermaarde ftaatsman , naderhand munnik, cassiodoRus , de drie Schrijvers socrates , sozomenus en théodoretus, volgends eene overzetting, welke hij dooreenen Rechtsgeleerden, epifanius , het vervaardigen, in een kort uittrekzel famenvattc, het welk langen tijd tot een handboek voor de Kerkelijke gefchiedenis dienen moest. Van dc vijfde eeuw af tot aan de zestiende , of den tijd der Kcrkhervonuing , ontbreekt het genoegzaam geheel aan Gefchicdfchrijvers in de Kerkelijke Gefchiedenis , welke kundig en onpartijdig genoeg waren, om een behoorlijk gcfchiedverhaal der gebeurenisfen, het Christendom betreffende, te boek te Hellen. Waare geleerdheid werdt verwaarloosd, Bijgeloof nam de overhand', en het gezag en aanzien der geestlijkheid, en der mimniken ftceg ten top. Men was daar op beD 4 dad*> Andere Schrijvers tot aan de Kerkhervorming.  EUTYCHI- us van tvj INLEIDING. dacht, om dit gezag meer en meer te vestigen, ten welken einde Levensbefchrij'vingen van Martelaren en Heiligen, verhalen van wonderwerken, veelal onder den naam van Legenden ter lezing aangeprezen , de plaats van goede gefchiedverhalen vervingen , en de wereld als eene woeste zee overftroomden, zoodat een aantal van over de honderd (tukken in folio, behalven een goed getal in quarto en in octavo, zouden kunnen worden opgeteld, dié alle ftrekken, om (toffe opteleveren ter verklaring van den Kalender of Almamach, maar die aaneenhangen van wonderlijke gezichten , droomen , genezingen , en wat niet al ? Men moet dit alles doorzwelgen, om, hier en daar, iet te vinden, dat bruikbaar zou zijn. Men heeft wel ook vele Jaarboek- of Chronijkfchrijvers , doch dezen beginnen gemeenlijk met de fchepping der wereld, fchrijven eikanderen gctrouwlijk uit, en zijn, op zijn best, alleenlijk te vertrouwen, in het geen hun vaderland en leeftijd betreft, en dan geven zij ons nog niet meer , dan een droog verhaal van gevallen, zonder ons iet, ter ontvouwing van derzelver oorzaken of bedoelingen , te melden. De Griekfche Schrijvers, die in het zoogenaamde Corpus Bijzantinum te famen zijn uitgegeven , en de Gefchiedenis van het Keizerrijk van Konftantinopolen,geduurende een lang tijdverloop, van de VII tot aan de XV eeuw, befchreven hebben, verdienen nog dc meeste achting, en helderen de Kerkgefchiedenis van de Oosterfchc Landen, veelal, vrij wel op. — . In de X eeuw fchreef eutycuius Patriarch van Alexandrië, Bisfchop der Melchiten, zijne Alexandrijn'  INLEIDING. lvh arijnfche Jaarboeken, in de Arabifche taal, begin-A nende met de fchepping der wereld, en eindigende met het jaar 940, in welk jaar hij ook overleden 18. Dit werk is door pocock uitgegeven, en in het Latijn vertaald. Hij heeft in deze Jaarboeken vele berichten, die men elders vergeefs zou zoeken, maar geene genoegzame kunde of oordeel, om echte en geloofwaardige van onechte en ongeloofwaardige Hukken te onderfcheiden, zoodat men hem met behoedzaamheid gebruiken moet. Omdat ik boven van niceforus kallistus gemeld heb, moet ik hier, met één woord,van hem gewagen, hoe zeer hij, in de daad, een fchrijver is, die, waar hij op zich zeiven ftaat, geen het mmftegeloof verdient, en vol is van de ongerijmdfte Fabelen: doch, hij heeft veel uit de oude fchrijvers, die voor ons verloren gegaan zijn, overgenomen en bewaard, om welke uittrekzels en brokken hij voor ons belangrijk is. Hij was een Zoon van xantofieus , en leefde in de XIV eeuw, zijnde Munnik in het Klooster van St. Sofia, (Asceteriun S. Sophiae~) te Konfianümpolen. Hij zegt, in het begin van zijn werk. dat hij zijne gefchiedenis heeft verzameld uit de voortreffijke Boekerij van het gemelde. Klooster., voor naamlijk uit dc fchriften van eusebius , socrate; en anderen, van de geboorte van jesus christu: tot het jaar 911 in XXIII Boeken, waar van 'ercclj ter niet meer dan XVIII overig zijn, welke tot de dood van den Keizer piiocas in het jaar 610 loper Van dit werk was Hechts één enkel handfehrift ovt rig het welk aan matthias corvinus 4 Konin D 5 va lexanil. MICEFO1US KALLISTUS. 1 ? a  Lvin INLEIDING. Pogïnge tot nieuwe beöc fening der KerkelijkeGefchiedenis. van Hongaryen hadt toebehoord, en het welk uit de Boekerij te Buda of Of en, bij de verovering dier Stad, door een' Turksch Soldaat geroofd, en eindelijk, door vele omwegen, in de Boekerij te Wenen gekomen is, gelijk p. lambecius verhaalt in zijne Hist. Biblioth. Vindobon. Naar dit handfehrift zijn 'alle drukken gericht. De beste uitgave van dit werk is te Parys 2 deelen in folio 1630. 1 Na zoo vele eeuwen verwaarloosd te zijn, begon, _ bij de herleving der wetenfchappen in de XV eeuw, de ijver te herleven, om de Gefchiedenisfen der Kerk natefporen. laurentius valla , een Kanunnik te Florence, ondernam, in deze eeuw, verfcheiden overleveringen, welke tot hier toe voor goede munt waren aangenomen, ter toetze te brengen. Onder anderen durfde hij beftaan, het verhaal te onderzoeken, dat Keizer konstantyn de Groote aan den Bisfchop van Rome, sylvester, Rome benevens een aanzienlijk gedeelte van Italië, gefchonken hadt, ten eigendom aan den Stoel van petrus, waar op de Bisfchoppen van Rome hun wereldlijk gezag grondeden, en hetzelve in een bijzonder gefchrift (de falfo credifa et ementita donatione Conflantini 31.) tegen te^ fpreken en van bedrog te overtuigen. Nog fprak hij eene andere algemeen aangenomen overlevering openlijk tegen, dat naamlijk de Geloofsbelijdenis, die men de Geloofsleuze der Apostelen noemt, door de Apostelen zelve zou opgefteld zijn — Niemand zal zich verwonderen, dat dclnquifïtie, welke, ten dezen tijde, hare volle dwingelandij oefende, den geleerden man moeite veroorzaakte, omdat hij ook in  INLEIDING. lix In de Kerk-gefchiedenis iet anders durfde lceren, dan de Kerk, tot behoef der geestelijken, wilde, dat ge» kerd zou worden. Zij dreigde hem met den brandftapcl, dien hij gewis zou hebben moeten beldimmen, indien niet alfonsus, Koning van Arragon\ hem onder zijne befcherming genomen hadt; thans kwam hij met eene geesfeling vrij. Door zulke middelen van geweld, fchrikte men de geleerden af, om de Kerk - gefchiedenisfen te beoefenen, daar in de waarheid op te fpooren, of die gevonden hebbende, openbaar te maken. Doch, met de Kerkhervorming in de XVI eeuw, wanneer dc vrijheid van geweten hare rechten begon te hernemen, ging inde Kerk-gefchiedenis een nieuw licht op. De Hervormers hadden reden, om dezelve met alle oplettendheid te beoefenen, alzoo zij uit de gefchiedenis konden aantonen, hoe de Griekfche Heerfchappij der lloomfche Bisfchoppcn, en het gezaj der geestelijken zich, van tijd tot tijd, door list et bedrog, onderfteund door bijgeloof en geweld, ge vestigd hadt, cn het verval van het Christendom langs verfcheiden trappen, tot die hoogte geklommei was, dat zij het voor eenen pligt rekenden, een Hervorming, in alle deze opzichten, te ondernemei en door te zetten. Dewijl ook de Roomfche Geeste lijkheid aan de Protestanten, bij herhaling, tegen wierp, dat zij nieuwigheid-zoekers waren, was he dezer zaak,niet alleen te bewijzen, dat hun Leerfté zei met dat der eerfte Christenen overcenftemde, e dus niets nieuws behelsde, maar ook aan te toonen hoe de geestelijkheid, van tijd tot tijd, meuwight de Derzelver herflel met de Kerkhervorming. L l t t 1 » tl  LX INLEIDING. De Cen turir.tore! Magde- burgen- fes. den in het Christendom hadt ingevoerd, welke wel nooit zonder tegenfpraak gebleven, maar ftecds door menschlijk gezag en geweld, gehandhaafd waren; tot het één en ander riepen dan de Hei-vormers de hulp in der Kerkelijke Gefchiedenis, het welk aanleiding gaf, dat dezelve, meer opzetlijk en met grooten ijver, begon behandeld te worden. De eer, van in de Kerkelijke Gefchiedenis, het eerst het ijs gebroken, en eene nieuwe baan geopend te hebben, komt, ongetwijfeld aan den Lutherfchen Godgeleerden, matthias flacius, toe, gemeenlijk Mij ricus bijgenoemd, omdat hij, in 't jaar 1520 te Alberia in Illijricum geboren was. Deze man, een ftreng ijveraar voor het geloof der Lutherfche Kerk, die fteeds zijn werk maakte, om tegen alle dwalingen, in en buiten deze Kerk, ten ftrijd te trekken, verzamelde, ten einde aan de wereld te tooncn, dat de Hervormers geene nieuwigheden hadden voortge-f bracht, alle de bezwaren en kiagtcn, welke deugdzame mannen en allerleië foort van fchrijvers, over het verderf van het Christendom, zinds eeuwen, hadden aangeheven, bij één, en gaf die in zijnen Catalogus testium veritatis ,of lijst van getuigen der waarheid, in het licht. Maar voornaamenlijk, ondernam hij een gewigtjg werk voor de Kerkelijke Gefchiedenis, toen hij, Wittenherg in het jaar 1547 verlaten hebbende, omdat de Godgeleerden aldaar met zijne Ih/enge begrippen van" rechtzinnigheid minder ftrookten , zich te Maagdenburg onthieldt. Te weten, hier ontwierp hij, in het jaar 1558, het plan, om eene algemeene Kerkelijke Gefchiedenis te fchrijven, uit welke de nieu- wig-  INLEIDING. 1M wighéid der Roomfche bijzondere leertakken, plegtigheden, en kerkbcftuur, van zelve zouden blijken. Hij verëeni-de zich, ten dien einde, met eenige geleerde vrienden "onder welke basilius faber zich bevondt, die zich onder anderen, door zijn Latijnsch Woordenboek, onder den Titel, Fabri thefaurus, of fabers Woordenfchat, bekend, zoo verdienftelijk gemaakt heeft. Dit ^ezelfchap geleerde lieden, onderfteund door den bijOand van fommige Duitfche Vorsten, en indekostert te gemoet gekomen, door inzamelingen, die in de Kerken ten dien einde gefchiedden, ftelde zelve allen vlijt te werk, en gebruikte bovendien de hulp van verfcheiden jonge lieden, om de oude Kerkvaders te doorlezen, daaruit uittrekzels, tot de gefchiedenis behorende, te maken, en alles op zijne rechte plaats te brengen. Duswerdt het gewigtig werk toegereed , het welk , onder den naam van Centuriae of Centuriatores Magdeburgenfes vermaard is, voerende dezen naam, omdat het de gefchiedenis , van eeuw tot eeuw ( Centuriae ), befchrijft, en het eerst te Maagdenburg ondernomen is , alwaar de vier eerfte deelen zijn opgefteld, zijnde de volgende te Iena, Weimar enz. voltooid. Dit werk zag in het jaar i559 tot i574 te Ba fel, Drukkerij van oporinus , in 't Latijn, in dertien Banden in folio,het licht, bevattende elke Band of Deel de gefchiedenis van ccne eeuw. flacius zelve Werkte aan hetzelve mede, tot aan gefchiedenis der XII eeuw. De XIV tot de XVI eeuw waren wel reeds door joan wigand, éénen der medearbeideren tot dit werk, voltooid, maar zijn nooit in druk uitgegeven. Deze eerfte Druk bij oporinus is voor de beste gehouden, want,  txir INLEIDING. De Jaarboekenvan ba- r0nius. want, in de tweede, van het jaar 1624, zijn niet alleen de voorredenen weggelaten, maar ook is dezelve, door uitlatingen en bijvoegzelen, zeer verminkt. In deze eeuw heeft men , in 1757 te Neurenberg een nieuwe druk van dit werk in 4to -.ondernomen, en met aanmerkingen vermeerderd; doch, ik weet niet, of dezelve reeds voleindigd is. Hoe zeer men den vlijt en verdienden van flacius , en zijne medearbeideren, in dit werk, moet bewonderen, en den dienst, dien zij daarmede, bijzonder aan de Protestantfche Kerk, bewezen hebben, verpligt is , hoog te fchatten, is hun werk echter niet zonder berisping. Men heeft de orde, in hetzelve gehouden, en defchikking der verhalen, met recht, min voegzaam geoordeeld; en, het geen het voornaamfte is, het is fteeds, met de bedoeling, en in den ftijl van eene wederlegging der Roomfchen, gefchreven, het welk, ongetwijfeld, veel invloed moest hebben, niet alleen op de gantfche wijze van voordragt, maar zelfs op die zuivere onpartijdigheid , welke het hoofdkenmerk van den Gefchiedfchrijver moet uitmaken Met dit alles, behoort men echter dc omftandigheden van dien tijd, de omflagtigheid der onderneming , en voornaamlijk, dat deze Geleerde mannen, zonder voorgangers in dezen ,. eenen ongebaanden weg betreden hebben, mede in rekening te brengen, cn het werk zal, bij alle onbevooröordeelden , zijnen rechtmatig verkregen roem ftaande houden. De wond, welke het bovengemelde werk aan het Roomfche Leergebouw toebracht, was voor hetzelve zoo gevoelig, dat verfcheiden pogingen ter hand gefla- gen  INLEIDING. Lxnt gen werden, om dezelve te heelen , en het licht, welk dit werk over de Gefchiedenis der ChristenKerk verfpreid hadt, ware het mogelijk, te verdoven. filippus neri , die naderhand door Paus gregorius XV onder het getal der Heiligen geplaatst is, richtede de zoogenaamde Congregatie- Oratorii op , met oogmerk, opdat de Kerkelijke Gefchiedenis in dezelve zou beoefend worden. Hier voedde hij caesar baronius ■ op tot eenen kampvechter voor het Roomfche Geloof. Deze, zich bijna 30 jaren in de Kerkelijke Gefchiedenis geoefend, en vervolgends lesfen in dezelve gehouden hebbende, begon toen zijne Annales Eccleftafiici, of Kerkelijke Jaarboeken, te fchrijvcn, waar van het eerfte Deel in het jaar 1588 te Rome werdt uitgegeven, en vervolgends jaarlijks, totdat XII Deelen het licht zagen, die de Gefchiedenis van XQ eeuwen behelzen, cn met het jaar 1198 eindigen. Dit werk is, vervolgends, meermalen herdrukt. De beste druk wordt geacht die van Mentz van het jaar 1601 te zijn, welke door den fchrijver zeiven nagezien en goedgekeurd is. De laatfte uitgave, door mansi te Lucca 1738 in 18 folio banden, heeft ook het vervolg van rainaldi, en de beoordeling van pagi op dit werk van baronius , behalven aanmerkingen van georgi en mansi, in éénen Band, met een zeer gemaklijk Register of Bladwijzer van alles. Men moet, in dit werk, den ongemeenen ijver van baronius bewonderen, in het bijeenverzamelen van alles, wilt tot doorlopende en volledige Jaarboeken der Kerkelijke Gefchiedenis der eerfte XII eeuwen behoort. Men vindt 'er eenen fchat van geleerdheid in. De rijke  Lxiv INLËIDIN G. ke voorraad van Handfchriften uit de Pauslijke Bibliotheek van het Vatikaan, en de Boekerijen van verfcheiden Kardinalen , welke alle voor den fchrijver openftondeii, leverde hem de ftoffe, welke hij tot zijn oogmerk gebruikte, en in orde bracht; met al het welk hij zich bij zijn Kerkgenootfchap zoo verdienftelijk maakte, dat hem de Kardinaalshoed werdt opgedraagen. Ondertusfchen heeft baronius alle de verdienden van dit zijn werk befmet , door zijne partijdigheid, met welke hij hetzelve heeft opgefteld. Zijn heerfchend doelwit ftraalt in hetzelve allerwegen door, om, naamlijk, het gezag van den Stoel van Rome te handhaven, en des Paufen magt, boven de wereldlijke vorften en overheden, te verheffen. Hij beweert, dat de geestelijke heerfchappij van den Paus door christus zeiven gefticht, en dat de Apostel petrus de eerfte Opperbisfchop geweest is, van wien deze magt, door eene onafgebrokcne opvolging, op de Paufen is overgegaan, wier voorrechten , volgends hem , zoo oud zullen zijn, als de Christelijke Kerk zelve. Verflaafd aan deze zijne aangenomen onderftelling, en geheel af bangelijk van den wenk der Paufen, heeft hij niet alleen allerhande fabelen en vertelzelen in zijn werk opgenomen, maar ook vele onechte en valfche (hikken voor echte en waare uitgegeven en gebruikt. Overal cn bij alle gelegenheden, tast hij de rechten der Vorsten aan, en verdedigt die van den Paus; door dezen ijver echter, haalde hij zich het ongenoegen van magtige Vorsten op den hals, bijzonder berokkende het XI Deel van zijn werk den Kardinaal vele moeilijkheden. Hij  INLEIDING. lxv Hij had, in dat Deel, zijn best gedaan, om te be-> wijzen, dat het Eiland Sicilië, rechtens, aan den Paus behoorde. Philip II. Koning van Spanje, die thans Koning van Sicilië was, nam dit zeer hoog op, en verbood het uitgeven en verkopen van dit deel, in alle zijne Rijken en Staaten, veroordelende de Boekverkopers, die het durfden uitventen, tot de Galeijën; ook belette deze Vorst, dat baronius niet tot Paus werd verkoren -, maar bewerkte, dat paulus V. op den Stoel werd geplaatst: Voords moet men, omtrent dit werk van baronius , aanmerken, dat de fchrijver geene kunde genoeg had, in de Griekfche Taal, om de fchriften der Griekfche Kerkvaderen en Schrijvers behoorlijk te verltaan; ook ontbeerde hij de vcrëischte kundigheden in de Aardrijkskunde, en voomaamlijk in de Tijdrekenkunde. Dit laatfte is, in 't bijzonder, aangetoond, door antoni pagi, zeiven eenen Roomschgezinden , die eene Critica in Annales Baronii, in IV Banden in folio, gefchreven heeft, in welke hij, zonder zich in de eigenlijke Gefchiedenis in te laten, 'smans mis* flagen in de Tijdrekenkunde aangewezen en verbeterd heeft. Dewijl deze jaarboeken van baronius dus opzetlijk ingericht waren, om de Protestantfche Kerk te bcftrijden, en voomaamlijk, om de Centuriae 3fagde+ burgenfes, fchoon hij die Hechts zelden aanhaalt, te wederleggen, en het nadeel te verhelpen, het welk zij den Roomfchen Stoel veroorzaakt hadden, gelijk baronius ook dit werk, in zijnen ijver, dcCenturiënvanden Satan noemt, welke uit de poorten der hel zijn voort* E ge-  txvi INLEIDING. gekornen, om de Kerk te befchadigen, behoeft men zich niet te verwonderen, dat Meer dan éért Protestantfche Geleerde het tot zijne bezigheid gemaakt heeft, om den Kardinaal te wederleggen. De eerfte, en één dervoornaamften,was de vermaarde casaubonüs , die' echter niet verder is gekomen, dan tot het 3411e jaar van het eerfte Deel van baronius , wanneer de Franfche Koning lodewyk XLTI hem verbood , met zijn Échrijven voort te Varen! Toen hij, in Engeland, op bevel van Koning jakob I., het werk wilde hervatten, overleed hij, in hetzelfde jaar, waar in hij het eerfte Stuk van zijne Exercitationes ndverfus Baronium uitgaf — sam. basnage , Fransch Predikant in Nederland, ondernam, vervolgends, eene wederlegging varf baronius, in zijne Annales Politica-Ecclefi».i"'ci, in drie Folio - banden; met deze wederlegging bracht hij het tot het jaar 645. in welke de bijgevoegde Verhandelingen , die de Christelijke oudheden ophelderen , zeer vele oplettendheid verdienen. De groote roem, welken baronius,met zrjn werk, bijzonder bij de Roomscbgezinden, behaalde, wekte meer dan éénen hunner geleerden op, om hetzelve te Vervolgen, ook gefchiedde zulks, op bijzonder bevel Van den Paus. Op zoodanig bevel vervolgde dus de Kardinaal odovich raynaldi, niets gelijken ijver, maar ook met gelijke partijdigheid, als baronius , deszelfs Jaarboeken tot het jaar Ï565. Na' hem kwam jacob van ladarchio , welke in 3 Deelen zijn vervolg voortgezet heeft van 1566— 1572, maar noch met baronius , noch met raynaldi , in oordeel en fcherpzinnigheid kan vergeleken worden, hoewel hij, in  INLEIDING. LXVTÏ ia partijdigheid , ten voordele van den Roomfchen Stoel, niet minder is, dan deze, ja hen misfchien zelfs overtreft. Uit eigene beweging, en begeerte, om der Roomfche Kerk ten dienfte te zijn,hebben twee anderefchrijvers, insgelijks, de pen opgevat, doch niet, met gelijke bekwaamheid en krachten, henrir van sponde , of spondanus , die van de Protestantfche Kerk tot de Roomfche was overgegaan, en Bisfchop te Pamiers geworden is, heeft, in twee Deelen, het werk van baronius vervolgd, van het jaar 1198 tot 1640. In dit vervolg, het welk veel korter behandeld is, dan het werk van baronius , ontdekt de fchrijver niet min partijdigheid en ingenomenheid , ïhet de voorrechten van den Paus, fchoon hij met meer omzichtigheid te werk gaat, cn men het hem duidelijk kan aanzien, dat hij een Protestant geweest is. Deze zelfde fchrijver heeft ook een kort Uittrekzel uit het groote werk van baronius vervaardigd, het welk,met veel goedkeuring, ontvangen is. Abraham bzovius, een Pool, uit de orde der Dominicanen, heeft de Jaarboeken van baronius insgelijks, vervolgd, in 8 Deelen , tot het jaar 1572, doch, zijn vervolg wordt, en ten opzichte van waarheid, en van volledigheid, verbeneden dat van raynaldi ge* fchat. Hij overtreft zelfs baronius in laage vleijerij van den Stoel van Rome, en is een onverdraaglijk •lofredenaar van zijne orde, onuitputbaar in fabelen, hoonend en lasterend; en hoe weinig ook baronius, ert zijne volgers , de ecre en waardigheid der Vorsten ontzien $ wanneer dezelve met de hoogheid der RoomE a fche '  Lxvin INLEIDING. Andere Kerk-Gefchiedfchrijvers, in de Roomfche Kerk fche Pausfcn niet overeen kan gebracht worden, gaat dezeBzovius alle paaien zoo zeer te buiten, dat 'er zelfs, op bevel van het Hertoglijk Bei'jetfche Hof, eene verdediging van Keizer lodewyk van beyeren tegen hem gefchreven is geworden. Zedert dien tijd hebben zeer vele geleerde mannen onder de Pv.oomfchen zich, met ijver, op de oefening der Kerkelijke Gefchiedenisfen toegelegd. Het zou geheel buiten ons beftek zijn, die allen op te noemen; of wijdlopiger over hunnen arbeid te fpreken. Ik zal mij, daarom, vergenoegen, met alleen de voornaamfte aan te roeren , welke eene algemeene Kerkelijke Gefchiedenis geleverd hebben. Onder dezen bekleedt,met recht, de eerfte plaats natalis alexander , een. Franschman van de orde der Dominicanen; Deze heeft eene Kerkelijke Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen Testaments, in 't Latijn, gefchreven, die, zedert het einde der voorgaande eeuw, meermalen, en laatst te Lucca 17341118 Folio-banden uitgegeven is. Het is jammef, dat deze geleerde Schrijver eenen zoo bekrompen fcholastieken Kloosterftrjl volgt, waar door hij, ten dezen aanzien, naauwlijks den naam van Gefchiedfchrijver fchijnt te verdienen. Zijn werk is, voor het overige, met vlijt en geleerdheid, en, het geen voor eenen Monnik iet vreemds is, met vrijmoedigheid en onpartijdigheid opgefteld, waar door hij zich ook het ongenoegen van Paus innocentius den XI op denhals haalde, welke, op ftraffe van den Ban, verbood , zijne Kerkelijke Gefchiedenis te lezen. De S chili ver, hier door afgefchrikt, legde, bij het einde der XVI eeuw, dc pen neder, en Haakte zijn werk. Even- weJ  INLEIDING, lxix wel heeft, in onzen tijd, Paus benedictusXIII, die ook tot de orde der Dominicanen behoorde, hem uit de lijst der verboden fchrijvers weder uitgefchrapt, Sebastiaan le naim de TILlemont , een Fransch Edelman cn Geestelijke, heeft aan de Kerkgefchiedenis eenen ongemeenen dienst bewezen, door zijne Memoires pour firvir a FHistoire ecclejiaflique des fïxpremiers fiècles, Parys 1693. 16 Deelen mquorto. In dit werk heeft hij, na eenen veertigjarigen arbeid, alle plaatzen bijeenverzameld, van oude en fomtijds ook van belangrijke nieuwe fchrijvers, die dc Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, tot het jaar 513 toe , verhalen of ophelderen. Men roemt 's mans trouw, onpartijdigheid, en fcherpzinnig oordeel; zijn werk is, in de daad, eene algemeene Boekzaal voor die ecrfte eeuwen, waar in men alle ftukken en ooirkonden der gefchiedenis aantreft, en dus in ftaat gefteld wordt, om daar van, naar goedvinden, gebruik te maken. — De abt claude fleury, Biechtvader des Konings yan Frankrijk, fchrcef, in 't Fransch, eene Kerkgefchiedenis, welke tot het jaar 1414 loopt, en die door p. faber of fevre vervolgd is geworden., Dit werk verfcheen te Parys in 't jaar 1691, en volgende jaaren, in 't licht, in 20 Deelen in quarto; en zedert het jaar 1773 te Nismes in gr. octavo. Men prijst dit werk, wegens den ftijl, en onpartijdige vrijmoe-, digheid. De jongde Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, bij ckRoom-, fchen, zijn de Kardinaal josef augustyn orsi, deze heeft inXYT Deelen de vijf eerfte eeuwen der Christenkerk; E 3 be-.  Hervorm den. Lxx INLEIDING. befchreven, zijn werk wordt door betchetti vervolgd ; en saccarelli , van wiens gefchiedenis 5 Deelen in quarto uitgegeven zijn, die echter niet verder gaan, dan tot hét jaar 360. Onder de Hervormden, welke de Kerkelijke Gefchiedenisfen hebben behandeld, munten, in bijzondere Hukken, groote mannen uit: De naamen van du ples- SIS-mornay, du moulin, dalleus, js. casaubonus , blondel , SALMASIUS, CAVE , vossius, scultetus en meer anderen zijn bekend, in dit vak van Geleerdheid. De eerfte, welke door eene algemeene Kerkgefchiedenis roem verworven heeft,was de Zurkhfche Godgeleerde , joaN uenrik hottinger. Deze heeft eene Kerkgefchiedenis des Nieuwen Testaments uitgegeven , in het Latijn, in 9 Deelen in octavo, Znrich 1635. lopende tot het einde der zestiende eeuw; de gefchiedenis van welke eeuw alleen vijf Deelen uitmaakt. Ook heeft hottingers Kerkelijke Gefchiedenis dit bijzonder, dat zij de lotgevallen der Joodcn door alle de eeuwen van het Nieuwe Testament wijdlópiger ei; beter verhaalt, dan anders in deze foort van werken pleegt te gefchieden. Frederik spArhrEiM heeft hottinger, ten aanzien van uitgeftrektheid, volledigheid, en ongemeene naauwkelirigheid, in zijne Kerkgefchiedenis ver overtroffen , zoo als die, in 't Latijn, gefchreven, gevonden wordt, in het ecrfte Deel van zijne werken, te Leyden 1711. Dit werk bevat dc gefchiedenis van XV eeuwen, tot het begin der Kerkhervorming. Evenwel, wie hem met vrucht wil gebruiken, zal reeds in dit vak eenige kundigheden bezitten moeten. Van  INLEIDING. lxxI Van SAMuëL basnage , en zijne wederlegging van baronius Jaarboeken, hebben wij recd3 gefproken. JAkob basnage heeft eene Kerkgefchiedenis in het Fransch in twee Deelen in Folio, uitgegeven in het jaar 1699. In de daad, is deze enkel eene gefchiedenis van het Kerkbeftuur , van de voornaamfte verfchillen tusfchen de Hervormden en Roomfchen , en andere onderwerpen tegen den Bisfchop bossuet. Nog hebben wij in 't Fransch eene Kerk - Gefchiedenis van j, le sueur. In onze tijden, zijn in het jaar 1778en vervolgends zeven Deelen in 4to in 't Latijn uitgekomen, van eene Kerkelijke Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen Testaments, door iierm. venema, tot aan de beginzelen der Kerkhervorming, een zeer oordeelkundig werk en van groote verdiènften. Na het gewigtig werk, de Centuriatores Magdeburgenfes, waar wij boven van gefproken hebben , fchenendeLutherfehe of EuangelifiheGéeexdsa zich, ruim eene eeuw lang, daarmede te vrede te houden. kortholt , schmidt , RECiiENBERG, leverden wel Kerkelijke Gefchiedenisfen , of korte begrippen van dezelve, doch deze hadden weinig te beduiden. TH. iTTiote Leipzig ondernam, kort voor zijnen dood. de Kerkelijke Gefchiedenis van édne eeuw tevens, te befchrijven, en uit te geven, onder den Titel: Selecta Capita Historiae Ecclefiafiicae, matffvokooidfi enkel de twee eerfte ecuwen. Eindelijk , werden dc LutherfcheGodgeleerden opgewekt, om,met nieuwer lust, dit veld te bearbeiden, door de aanvallen var christiaan thomasius, die niet alleen het famen E 4 ft'-1 Luthef-. fche I t  txxn INLEIDING. maar bijzonder deKerk-gafchiedenis , aantastede, en alles overhoop wierp. Zijn vriend gottfried arnold, hoe zeer met hem, in alle andere opzichten, van aart cn inzichten verfchillende, een zwaarmoedig en tot dweeperij overhellend man, werd doorhem aangefpoord, om zijnen ijver, die tegen het zedenbederf in de Kerk en onder de Geestelijken ontdoken was, volkomen den teugel te vieren, en uit de Kerkelijke Gefchiedenisfen te toonen, hoe veel onheilen de Geestelijkheid, in alle eeuwen, had aangericht. Met dit oogmerk dan fchrecf de goede arnold zijne Kerk- en Keuerhistorie, van het begin des Nieuwen Testaments tot op het jaar 1688, in twee folio-banden , welke ook in het Nedcrduitsch vertaald, en met nog eenbijvoegzel van een derde deel, vermeerderd zijn. In dit werk, het welk de oudere Kerk * gefchiedenis der Christenen zeer kort, maar dc nieuwe, van dc Kerkhervorming af, breder behandelt, heeft arnold alles bijeenverzameld, wat ter verfchoning, verdediging, en zelfs tot lof van zulken, die Ketters genoemd werden, fcheen te kunnen drekken, terwijl hij, in tegendeel allen, die, als leeraarden opzieners der Kerk , zich door hunne „werkzaamheden eenen naam hadden verworven, laakt, en alle hunne daaden en verrichtingen veroordeelt, als waren zij onkundige weetnieten, ichijnhciligc huichelaars, of heerschzuchtige volksbedriegers. Het is geen wonder , dat arnold zich , door zodanig werk, eene menigte tegenfehrijvers, bijzonder in zijn eigen Kerkgenootfchap, het welk hij wel het hevigst hadt aangetast, op denhals haalde. Ook is hij, ongetwijfeld, te ver gegaan, cn heeft zich, door  INLEIDING. lxxih door zijne verbeeldingskracht, laten wegliepen, tot partijdige voorilelling der gefchiedenis, niet zelden, ten koste der waarheid — arnold zelve heeft, voor zijnen dood, nog erkend, dat zijn te verre gaande ijver hem vele misilagen had doen begaan, en tot uiterften gebracht had Nadat dc eerfte hevigheid, die men tegen arnold had opgevat, door den tijd, begon te verkoelen,heeft men, echter, in dat zelfde buitenfporige werk veel gevonden, dat waar en goed was, cn geleerd, den middenweg, ook in dezen, te bewandelen, om zoo min de Ketters cn dwalenden in alles te vcröordcelen, als de Rechtzinnigen, zonder bepaling, te prijzen. Een aantal geleerde mannen onder, de Lutheranen legde zich, met onpartijdigheid, op de beoefening der Kerkelijke Gefchiedenis toe; cyprian, buddeus, fabricius, ueuman, en meer anderen, maar bijzonder christiaan eberhard weisman , maakten zich verdienftelijk. Deze laatfte gaf zijne Introductio in Memorabilia Ecclefiaftica Hhtoriae Sacrae Novi Testamenti uit, welke te lialle 1745 '™ *wcc cïutllt0 deelen herdrukt zijn geworden, en in welke hij de waarheid zich onpartijdig ter gidzc voorltelde, waarom hij ook arnolds Kerk- en Ketter-gefchiedenis , billijkst cn befcheidenst, beoordeeld cn behandeld heeft. Dewijl ik van allen, die onder de Lutheranen de Kerk-gefchiedenis in bijzonderheden of algemeen behandeld hebben, hier niet kan gewagen, moet ik echter twee fchrijvers niet voorbijgaan, die, in vele opzichten , aan anderen de loef hebben afgewonnen, en van welken dc één bij ons bijzonder bekend is geE 5 vvo*  lxxiv INLEIDING. worden , doordien verfcheiden van zijne geleerde werken in onzeNederiandfche taal zijn overgebracht; de ander thans, net bijzonderen vlijt^ nog voortduurend, aan de Geichiedenis der Christenen arbeidt. JoaN laurens mosheim is de eerfte dezer fchrijveren, welke ik hier bedoel. Deze, een man van uitgebreide geleerdheid, en fcherpzinnig verftand en oor-, deel, heeft, gelijk in het voorgaande reeds gezegd is, verfcheiden bijzondere verhandelingen en werken, betreffende de Kerkgebeurenisfen, in het licht gegeven, maar bijzonder komt hier in aanmerking zijn uittrekzei der Kerkelijke Gefchiedenisfen , in twee deelen. Dit uittrekzel heeft deze geleerde man, kort voor zijn' dood , met zoo vele verbeteringen en vermeerderin-; gen, in'tLatijn, onder den titel: Jnstitutionum Historiae Ecclefiaflicae Antiquae et Recentioris Libri quatuor, in één Deel in quarto, uitgegeven , dat het, in de daad, een nieuw werk uitmaakt. Dit werk is in het Nederduitsch, in X Deelen, benevens nog een Deel Bladwijzers, uitgegeven 1771 en volgende jaaren, onder den Titel: Oude en hedendaagfche Kerkelijke Gefchiedenis jen, van degeboorte van christus, tot den aanvang der tegenwoordige eeuwe , door den hooggeleerden j. l. mosheim, Kanfelier der Hooge Schoole te Gottingen. Uit het Latijn vertaald, en vermeerderd met de Bijvoegzels, Aantekeningen, en Tijdrekenkundige Tafels van den Eerwaardigen a, maclaine , Doctor in de H. Godgeleerdheid, en Leeraar der Engel fche Kerke in 's Gravenhage. Groot en boven mijnen lof zijn de verdienden van dit werk. Geleerdheid, gezond verftand, fcherp en bondig oordeel,  INLEIDING. Lxxy deel, en diepe menfehenkennis , gepuurd met eenen vloeijcnden en behaaglijken ftijl, dingen in hetzelve, met onpartijdigheid en zuivere waarheidsliefde, om den prijs, spittler befchrijft den grooten man , naar waarheid, met deze korte woorden: „Indien mos„ heim, een man vol vanfmaak, de vrijmoedigheid " van semler, en de behoedzaamheid van walch, " met zijn zorgvuldig beoefenen der bronnen, verbon» den had, zou eene goede Kerkelijke gefchiedenis ,„ niet meer enkel een vroome wensch zijn , cn " sciiroeckh zou niet eerst den weg van Kerkdijken „ Gefchiedfchrijver behoeven te banen." Dezejohann mattiiiüs sciiroeckh,Hoogleeraar ViWittenberg, is de ander der door mij bedoelde fchrijvers. Deze geleerde man heeft, onder den Titel, Christliche Kirchengefclnchte in het jaar 1768 een begin gemaakt van de uitgave eenes uitvoerigen werks, het welk de algemeene Gefchiedenis der Christen Kerk bevat , en waar van reeds 25 Deelen in groot octavo het licht zien. Dit werk prijst zich aan, dooide naauwkeurige en oordeelkundige wijze van behandeling, gefchikte orde van voordragt, en pragmatisch gebruik, alleen zou de wijdlopigheid der uitvoering den Lezer eenigzins tegenftaan en verveelen. Eindelijk, moeten wij nog eenige Korte Begrippen der Kerkelijke Gefchiedenisfen, uit de groote menigte, die voorhanden zijn, aanftippen. Onder dezelven verdient het Compendium Gothanum in aanmerking te komen, het welk, op bevel van ernestus pius, of den vroomen, Hertog van Saxen - Gotha, door veit lodewyk , Vrijheer van seckendorf, en johan HEN- Korte begrippen.  Ï.xxvi INLEIDING. henrik boekler in het jaar 1660 is opgefteld, en veel goeds bevat, zoo dat, niet alleen eerstbeginnenden, maar ook zulken, die reeds werk gemaakt hebben van de Kerk-gefchiedenis, 'er nut uit trekken kunnen. Het befchrijft tevens de Kerk-gefchiedenis van het Oude Testament, on is, door ernst salomo cyprian en walch, tot het jaar 1757, vervolgd ge-, worden. In het Latijn heeft jo. alph. turrettin een uitmuntend wel gefchreven Compendium, of kort begrip der Kerkelijke Gefchiedenisfen, in het licht gegeven. In het Nederduitsch is 5er een kort begrip van hor-, nius, door.leydekker vervolgd, voor handen, het welk wel met weinig oordeel en orde gefchreven is, maar dit bijzondere heeft, dat de gefchiedenisfen van de Engelfche Kerk 'er, in vele opzichten, zeer goed in behandeld zijn, ja daar omtrent ontmoet men 'er zaken in, die men vergeefs elders zoeken zal. Nog hebben wij een kort begrip van paul ernst jablonski Jnflitutiones Iihtoriae Christianae *th tiquioris et recentioris, welk formey , ten grootften deele, in het Fransch, heeft gevolgd, en dat ons ook in het Nederduitsch, met vele bijvoegzelen vermeerderd, is medegedeeld, door j. de la fontaine , waar? van de tweede uitgave gefchied is in twee deelen, vier ftukken, te Utrecht 1778. Doch, het is tijd, om dit bericht van fchriften en boeken, betreffende de Kerkelijke Gefchiedenis, welk, misfehien, aan fommige Lezers reeds breedvoerig genoeg zal voorkomen, te befluiten, opdat deze Inieiv ding niet al te uitgebreid worde. Men ziet uit liet: zei-.  INLEIDING. Lxxvit zelve genoeg, hoe veel 'ex reeds in dit vak gedaan is» en waar men zijnen weetlust ten dezen opzichte rijklijfe zal kunnen voldoen» V. ïk zal nu, ten laatften, nog een kort verflag doen, van de orde en fchikking, volgends welke ik mijn verhaal van de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen zal inrichten. — De Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen te befchrijven, is een werk van groote uitgeftrektheid; Hei Christendom heeft reeds achttien eeuwen in de werelc beftaan, en het heeft zich uitgebreid tot alle deelei der wereld, onder alle volken. Het heeft, geduuren de zoo vele eeuwen, en bij zoo menige onderfcheidei volken, zeer vele en zeer verfchillende lotgevallen on dergaan, en men kan het uit zoo verfcheiden oogpun tenbefchouwcn, dat de gefchiedfchrijver zich, doo den overvloed der doffen, verlegen bevindt, hoe h alles, op eene voegzame en geleidelijke wijze, zi; nen Lezeren zal voordragen, zoo dat hij tevensvoc hun geheugen, en voor hun verftand en oordeel, zo: ge, opdat zij de gebeurenisfen en merkwaardigheden en'derzelver verband, oorfprong en gevolgen, behoo; lijk zich eigen kunnen maken. Doorgaands hebben die fchrijvers, welke, zedeit c Kerkhervorming, de Kerkelijke Gefchiedenisfen hebbc te boek gefteld, op het voorbeeld van de opftelle der Centuriae Magd'burgenfes , hunne verhalen van eeuw tot eeuw, vervolgd en voortgezet. De; fchikking brengt, zeker, dit voordeel aan, dat het g heugen de gevvigtigfte merkwaardigheden en gebeut nisfen gcmaklijker famenvat, en zich herinnert; do< da; Schikking en verdeeling van di: werki r » e n :s » '.e 2- |  Lxxvirr INLEIDING; Verdeling der Kerkgefchiedenis in IV Tijdperken door MOSHEIM daartegen, gebeurt het, niet zelden, dat men, deze' fchikking volgende, den famenhang der gebeurenisfen , op het onvoorzienst, moet af breken, het welk voor het juist beöordeelen derzelve hinderlijk is. De veranderingen, welke de gedaante der wereld in het burgerlijke, geduurende het verloop der eeuwen, ondergaan heeft, welke, uit hoofde van den invloed van den Burgerftaat op de Kerk, en van deze op den Burgerftaat, ook gewigtige veranderingen in den toeftand dar Kerk te wege brachten, geven eene andere fchikking aan den Gefchiedfchrijver aan de hand, in welke hij de Tijdperken dezer hoofdvcranderingen opmerkt, en die tot rustpunten voor zich cn zijne Leezeren verkiest. Deze gewigtige Tijdperken, in welke zekere hoofdgebeurenisfen den toeftand der Wereld en der Kerk merklijk deeden veranderen, kunnen, uit hoofde van de menigte dezer gebeurenisfen, op verfcheiden wijze bepaald eli vastgefteld worden, mosheim heeft vier zoodanige Tijdperken tot rustpunten voor zijne Lezers verkozen, zoodat het eerfte Tijdperk in zich bevat de gefchiedenis der Christen-Kerk van derzelver ftichting door christus en zijne Apostelen, tot de regering van Keizer konstantyn , gemeenlijk den Grooten bijgenaamd , geduurende drie eeuwen, in welke het Christendom, afgezonderd van den Staat, op zich zeiVen beftond, en de Christen Godsdienst, door zijne eigene kracht, tegen vervolgingen en onderdrukkingen,zich gehandhaafd en uitgebreid heeft. Het tweede 'Tijdperk loopt van konstantyn den Grooten, tot aan de herftelling van het Westerseli Keizerrijk, onder ka*  INLEIDING. ixxix karel den Groot, n, omtrent vijf eeuwen, geduurende welke het Christendom, nu met den Staat verbonden, tot zijne inflandhouding en uitbreiding, ook den wereldlijken arm kon gebruiken, en meer dan te veel gebruikt heeft, het welk daar toe ftrekte, dat het Christendom ziph meer en meer vormde naar den aart der Burger-maatfchappij, en dat de zucht voor uit« wendigen praal en aanzien, zoo wel ten opzichte deï leere, °als der gebruiken en zeden, de edele eenvouwigheid van den Godsdienst verdrong. Het derde Tijdperk van karel den Grooten, tot op de Kerkhervorming in het begin der XVI eeuw, en dus omtrent zeven eeuwen bevattende, kan met recht, het yzeren Tijdperk aehoemd worden. Geduurende hetzelve werdt het Christendom , als 't ware, eene Mogendheid, waar in eene regeering van Geestelijken, onder de Opperhoofdigheid der Roomfche Paufen, plaats had, die alles naar hunnen zin en goedvinden beflisten, zoo ten aanzien der leere als der zeden, wel onder hevige, maar fteeds vruchteloze, tegenkantingen der Vorsten, die voor den invloed der geestelijken onderdoen,en derzelver overmagterkennen moesten. Dit ging zoo ver, dat men, het woord Kerk gebruikende, niet meer aan de maatfchappij der Christe* nen dacht, maar daardoor de Geestelijkheid, als de Kerk vertegenwoordigende, verftond. Het vierde Tijdperk loopt, van de Kerkhervorming tot op onze tijden, nu drie ecuwen, in het zelve hernamen de Christenen hunne rechten,- dat is, hunne vrijheid, om den Godsdienst zelve te onderzoeken, te beöordeelen, en te oefenen } hetwelk, aan den ftaat van zaken, in het Christendom , eene nieuwe gedaante van zaken gegeven heeft. Hoe  ÜNTaderc verdeling in VI Tijdperken. Eerfte Tijdperk. Tweede Tijdperk. ixxx INLEIDING. Hoe zeer ook deze Tijdperken zich, door hare bijzon-* dere kenmerken,onderfcheiden, zal men echter, mijns bedunkens, het eigen beloop der zaken nader op dert voet volgen, cn het geheugen, te beter, te hulp komen, Wanneer fhen het eerfte Tijdperk in twee ondeifcheidt, en het tijdverloop tusfehen het Tweede en Vierde insgelijks in twee verdeelt, op deze wijze: Het eerfte Tijdperk behelst de gefchiedenis van het Christendom, geduurende den leeftijd der Apostelen van christus" , of de gefchiedenis der ecrfte eeuw. Geduurende deze eeuw, was God, meer onmiddeijk, werkzaam , om dezen heilzamen Godsdienst lan de menfehen te doen bekend worden. Deze 3-odsdienst, in zijn ecnvouwig onderwijs , zonder nenfchelijkcn invloed, voorgedragen, en door wonleren onderfteund , breidde zich , niette genftaande ie kracht der tegenftrijdige vooröordeelen, onbegrijpelijk fchielijk uit , en verfpreiddc eenen weldadigen invloed, onder Jooden en Heidenen, die aan de waarheid geloof wilden geven, cn waarlijk naar dezelve begeerig waren , terwijl elke opkomende menschlijke Verbastering, in leer of leven, door de achtbaarheid 3.er Apostelen beteugeld werd. Het tweede Tijdperk ftrekt zich uit tot aan de regering van konstantyn den Grooten, geduurenle twee eeuwen, in welke de Christenen, hoe zeer Dp zich zclven ftaande, cn onder aanhoudende vervolgingen, echter ook naar menschlijke hulpmiddelen mizagen, en van de wijsgeeite, en menschlijke kundigheden, gebruikmaakten, om den Godsdienst, zoo m aanzien der leere als der beoefening, te fchikken en  INLEIDING. LXXSI en aan te prijzen, en tegen Jooden en Heidenen te verdedigen« waar uit die menigvuldige gevoelens, bijzonder omtrent den perfoon van jesus , hunnen oorfprong namen, welke zoo vele twisten hebben veroorzaakt , die de edele cenvouwigheid van den Godsdienst bevlekten, en bezoedelden. De opkomst van mohamed , in de VII eeuw, en de Godsdienst, door hem gcfticht cn met de wapenen uitgebreid , als mede de groote fcheuring tusfchcn de Oosterfche cn Westerfche Kerken, die, genoegzaam op denzelfden tijd, haren aanvang nam, zijn zulke merkwaardige gebeurenisfen , welke tot zoo groote veranderingen in de Wereldfchc en Kerkelijke zaken aanleiding hebben gegeven, dat ik het derde Tijdperk , zijnen aanvang nemende met konstantyn den Grooten, met die gebeurenisfen zou bepalen, welk derde Tijdperk, op deze wijze, drie eeuwen in zich bevat. Geduurende dit Tijdperk, was het Christendom ten naauwden met den Staat verbonden , zijnde de Godsdienst van den Staat, en wordende door den Staat befchermd. Waar van de gevolgen waren, dat het zich geheel naar den vorm des Staats fchikte, niet alleen, wat het beduur, der Kerk betrof, maar ook met betrekking tot de onderlinge verfchillen, welke geduurige onrusten verwekten , en op Kerkelijke Vergaderingen, onder den invloed der Keizers en Vorsten , beflist, en deze uitfpraken met den wereldlijken urm gehandhaafd werden. Zelfs werd de wereldlijke invloed cn magt niet zelden gebruikt, tot de voortplanting van het geloof, en de uitbreiding der Kerk; F ter- Derde Tijdperk.  3.XXXH INLEIDING. Vierde Tijdperk. Vijfde. Tijdperk Zesde Tijdperk terwijl de zuivere leer en fchoone Godsdienst def Christenen meer en meer in fpitsvinnigheden en bijgeloof verbasterde. Vah de komst van mohamed ftrek ik het vierde Tijdperk uit, tot aan den tijd der kruisvaarten of oorlogen, om het heilige land weder van de overheerfching der ongelovigen te verlosfen , en dus van de VII tot de XI eeuw. Deze kruistogten, trouwens, hebben weder eene geheel nieuwe gedaante van zaken voortgebracht, en zijn rijk geweest in gewigtige gevolgen. Geduurende dit vierde Tijdperk, fcheidde zich het Oostersch en Westersch Christendom meer en meer. De Keizers van het Oosten , de harden vol hebbende, om zich tegen de Sar aceenen te verdedigen , verloren hunnen invloed in het Westen. De zwakke regeringen der Westerfche Vorsten, en de verwarringen , welke in den Staat veelal plaats hadden, gaven aan den Bisfchop van Rome gelegenheid, om zich te verheffen , en de geestelijkheid vermeerderde haar gezag, en regelde de zaken en belangen van den Kerk, veelal ten nadeele van den waaren Godsdienst der Christenen. Onder het vijfde Tijdperk, van den tijd derKruis1 vaarten of de XI eeuw, tot de Heivorming, in de XVI eeuw, gloort de volle middag der Pauslijke hoogheid en magt. Het verderf in leere en zeden (tijgt ten top, en Bijgeloof zit op den troon. Het zesde Tijdperk, van de XVI eeuw af tot op • onze tijden, opent, door de gelukkige pogingen der Hcivonners, eene deurc tot herflel van het Christendom,  INLEIDING. i-xxxiil! dom, daar de ijver tot, en vrijheid van, onderzoek van den Godsdienst, het waare middel, om het Christendom te hervormen, aangeprezen wordt, en, niettegenibande den hevigften tegenftand , geftadig veld heeft gewonnen. Gebrek aan liefde, deze vrijheid van onderzoek vaak misbruikt, deze ijver meer tegen de namen der gebreken, dan tegen de gebreken zelve, gewend, hebben echter de heuglijke gevolgen, die men van dezen gelukkigen omkeer van zaken zich had kunnen beloven , te veel geftremd; terwijl de gebeurenisfen van onzen tegenwoordigen tijd de aandacht van eiken vriend van den Godsdienst opwekken, en vervullen, met de verwachting der dingen,, die gebeuren zullen, waarmede, misfehien, een nieuw Tijdperk voor het Christendom eenen aanvang zal nemen. — Doch, alhoewel nu deze afdeeling der Kerkelijke Gefchiedenisfen voegzame rustpunten verfchaft, bij welke de Lezer en onderzoeker dezer Gefchiedenisfen zich verpozen, en het geheel overzien kan , echter blijft, wegens dc menigvuldigheid en verfcheidenheid der voorvallen, deze moeilijkheid voor den fchrijver dezer Gefchiedenisfen over, hoe hij dezelve in de beste orde fchikken, en onder zekere hoofdftukken brengen zal. Zonder mij in te laten, in de verdelingen en orde, welke anderen verkozen hebben te volgen, onder welke die van mosheim , zeker, zich ten ftefkften aanprijst , komt mij de volgende verre weg de natuurlijkfte voor, en tevens meest dienffig, om de GebeureF % nis- tferdeeing der 3r;deraerpenn elk dejer Tijdperken.  ixxxrv INLEIDING. nisfen, in derzelver oórfprong en gevolgen , met dé meeste vrucht, naar tc fporen. Niet lang na den dood van jesus , fcheidden zijne aanhangers, die in hem geloofden, zich af van de gemeenfehap met de Joodfche Kerk, en vormden zich tot een bijzonder Godsdienstgcnootfchap, het welk zich alöm in dc wereld uitgebreid en gevestigd heeft. De gefchiedfchrijver van dit genootfehap, of de Kerk-Gefchiedfchrijver, zal dan, nadat hfj den ftichter en het hoofd van hetzelve, dien alle Christenen eerbiedigen, jesus, in zijnen perfoon, verrichtingen, leere, bedoelingen, en lotgevallen, bekend gemaakt heeft, alle de bijzonderheden, betreflende dit Genootfehap , moeten opmerken, en befehrijven. Hier toe behoren de uitwendige lotgevallen , welke dit Godsdienftig Genootfehap, in de wereld, gïhad heeft, voorfpoedige in deszelfs ftichting, uitbreiding en voortgang , tegenfpoedige, in de vervolgingen, die het heeft moeten duiden en doorftaan. Yervolgends het Genootfehap zelve befchrn-ende, voor zoo ver het een Godsdienftig Genootfehap , en dus deszelfs gefchiedenis met die van den Christdijken Godsdienst dezelve is; zal hem voor alle dingen voorkomen de leere en gevoelens, welke dit Genootfehap beleden heeft, waar bij in aanmerking genomen worden de leeraars, die, door hunne fchriften, die leere hebben opgehelderd en verklaard, de veranderingen en bijvoegzels , van tijd tot tijd in deze leere gebracht, de twisten over dezelve gevoerd , en de middelen, om die te bcllisfen, voomaamlijk door Sy- no-  INLEIDING. ixxxv noden en Conciliën, of Kerkvergaderingen: de fcheu* langen , uit die twisten ontftaan, waar bij de gefchiedenis der Ketters en Ketterijen in aanmerking komt. Vervoigends moeten de gebruiken en plegtigheden, met welke de Christenen hunnen uitwendigen Godsdienst geoefend, en de veranderingen, die deze hebben ondergaan, befchrcven worden. Eindelijk , zal de Gefchiedfchrijver dienen te letten , op de wijze van beduur, waar door de algemeene belangen van dit Genootfehap bezorgd, dc orde en tucht in hetzelve gehandhaafd, en de band van verëeniging onderhouden werdt. Waar na alles kan befloten worden, met een overzicht der zeden en gedrag van de leden des Genootfchaps, min of meer overëenkomftig dcszelfs waare gefteldheid en bedoeling, of den toeftand van den Godsdienst , in de onderfcheidene Tijdperken. Zoodanige befchouwing zal den Gefchiedfchrijver tot eenen leiddraad kunnen verftrekken , opdat hij niets , wat van belang is , voorbijga ; evenwel zal hij tevens niet mogen verzuimen , onderfchcid te maken tusfehen het geen algemeen tot dit Godsdienftig Genootfehap behoort, en tusfehen het geen daar in meer plaatzéfijk en perfoonlijk is , dewijl dit Godsdienftig Genootfehap der Christenen zich in zoo onderfcheiden gewesten gevestigd, en, uit zoo onderfcheiden foorten van menfehen, van verfchillenden landaart, oórfprong en levenswijze, beftaan heeft. Ik zal, in mijn Gefciiiedverhaal, waar toe ik nu overga, de opgegeven onderwerpen, en orde, meestF 3 51  lxxxvi INLEIDING. al in het oog houden, zonder mij echter daar aan flaafsch te verbinden , maar de vrijheid behoudende, om, waar de duidelijkheid des verhaals, en het nut des Lezers zulks mogten verëisfchen , daar van af te gaan , en enkel het beloop der Gebeurenisfen te volgen. KEU-  KERKELIJKE GESCHIEDENIS. EERSTE BOEK. bevattende het eerste tydperk; van db geboorte van jesus christus, tot den dood van joünnes, den laatsten der apostelen. EERSTE HOOFDSTUK. Toeftandder Joodfche en Heidenfche Wereld, ten tijde der geboorte van Jefus Christus. Omtrent 4,000 jaren waren , zedert de Schepping der Wereld, verlopen, wanneer, in het Joodfche land, oïPalaeftina, een klein Landfchap in Aftè, onder het Joodfche Volk , het welk , door zijnen Godsdienst, wetten, en zeden, geheel afgezonderd was, van alle andere volken, en bij dezen, meestal, onbekend gebleven , of met minachting befchouwd was , door de prediking van jesus christus , -naar wien de Christenen genoemd zijn, eenen, naar het uitwendig voorkomen, onüanzienlijken man, fchoon uit den alöuden Stam van david, den beroemdften der Israèlitifche Koningen , doch welke reeds lang A 4 m I BOEK I Hoofdfr. Algemeenvoordel. Nieuwe orde van zaken, door jesus christus aangebracht.  I BOEK I Hoofd! Volgenc de belo ten en fchikkin «en, voormaalsaangekondigden gemaakt. I Seat dos Jood- . tchen Volks , t ten tijde 2 vanjLSi^s e KERKELIJKE tot den gcringften ambtelozcn daat vervallen was, gefproten, eene veranderde orde van zaken gefticht' i. en een licht ontdoken werdt, het welk alle .wereld! ' deelen, met zijne ftraalen, befchecnen heeft, en nog heden, na achttien eeuwen, het menschdom verlicht! s Volgends de Gefchiedverhalen en berichten, in de ■Heilige Boeken der Jooden, had God, reeds van ■ eerften af, zoodra het menschdom, door de zonde, wanorde in het zedenrijk hadt aangericht, beloften gedaan van eene herftelling des menschdoms, en betering dezer wanorde. Door zijn wonderbaar cn wijs beduur waren zoodanige fchikkingen getroffen, cn het beleid der zaken dezer wereld zoodanig ingericht, dat alles voorbereid werdt, tot die groote uitkomst, welke jesus christus , als verlosfer der wereld, zou daardellen. Vijs en goed gaat de dap der Voorzienigheid langzaam daatlijk voort, om haar oogmerk te bereiken. En, wanneer hetzelve voltooid is, befchouwt elk redelijk en opmerkzaam wezen, met aanbidding, hoe alle bijzondere gebeurenisfen, even gelijk alle de draaien van eenen cirkel tot haar middelpunt, tot het bedoelde einde der Godheid famenlopen, cn den geheel uitmaken, welk geheel de volmaaktheid van het SOdltjk ontwerp openbaart. V ij zullen dit erkennen moeteen, wanneer wij den toedand der wereld, :cn tijde van jesus geboorte, befchouwen. En hier verdient, vooreerst, onze overweging de laat en toedand des "Joodfchen volks , ten tijde , oen jesus geboren werd, zoo ten aanzien vandeselfs Burgerlijke, als Godsdiendige, omftandigheden. Vat het eerde betreft: De Jooden hadden, door de hel-  GESCHIEDENIS 3 heldendaden der zoonen van den Priester mattathias , bijzonder van judas, den Makkobeër, of firijdhamer, genoemd, zich van de overheerfching der Syro-Macedonifche Koningen, in vrijheid herfteld-, omtrent 160 jaren voor christus geboorte, en weder Koningen , uit hun eigen volk, en het gedacht van mattathias, verkozen. Doch, door den twist tusfehen de beiden broederen hyrkanus en aristobulus , over het bezit van den troon , hadden de Romeinen invloed gekregen op hunne zaken , dewijl de Romeinfche Veldheer pompejus de Groote, de beide broeders voor zijnen rechtbank gedaagd hebbende , de uitfpraak , ten voordeele van hyrkanus , dcedt, en aristobulus, die zich niet wilde onderwerpen, in boejen liet flaan, zich, vervolgends, na eenen harclnekkigen wederftand, van Jerufalem meester makende , waar na hij hyrkanus wel in zijne waardigheid herftelde , maar nogthans een goed gedeelte van het Joodfche land van zijn rijk affcheurde, en eene fchatting aan de hoofdftad oplegde. (*) Antipater , gunfteling van hyrkanus , volgend; josefus, een Idumeêr oï Edomiter, doch die, volgends den Hebreeuwfchen josefus , of Ben-Gorion (f), ir (*) Evenwel heeft pompt:jus het Joodfche land nie tot eene Romeinfche Provintie of wingewest gemaakt gelijk ammianus marcellinus Libr. XV. en anderen n; hem verhalen. Ook fpreekt cicero niet naauwkeurig, ai hij Qorat. pro F'.acco ) zegt, dat Judea, door pompejüi overwonnen, elocatam ac fervam fuisfe factam. (f) IV Boek 17 Moofdjl bladz. 815. A 5 I boek I [loofdft. geboorte; burgerlijke.  j BOEK I Hoofdlt. i J j 1 4 KERKELIJKE in naam van alexander , Koning der Jooden, den vader van hyrkanus, landvoogd van Idum/é geweest, en met eene aanzienlijke vrouw, uit den ouden koninglijken • Ham der Idumeïtt of Edomiten, getrouwd was, wist, door zijne list en ftreeken bij julius caesar niet alleen voor de Jooden verfcheiden gunstbewijzen, maar bijzonder voor zich zeiven de waardigheid van Procurator of Beftuurer van het Joodfche land , te verkrijgen, terwijl de zwakke hyrkAnus zich met het Hoogepriesterfchap moest vergenoegen , onder den titel van Ethnarcha of Vorst des volks. Dezen antipater door eenen vermogenden Jood malichus , met vergif omgebracht zijnde, fmeedde antigonus, Zoon van aristobulus, °en ontwerp, om zijnen Oom hyrkanus den vt et te ligten, en zich zeiven , met hulp der Parthen, np den troon te zetten. Het ontwerp gelukte hem :n zoo verre, dat de Parthen zich meester maakten ran Jerufalem, en den ongelukkigen hyrkanus de soren affneden, om hem, voor altijd, tot de bedieïing van het Priesterfchap , onbekwaam te maken. ?asaSl , zoon van antipater , gevangen geraakt rijnde, beroofde, in de gevangenis, zich zeiven van iet leven, maai- zijn tweede zoon herodes ontkwam iet gevaar met de vlucht, en zich naa Rome begeren hebbende , werd hij daar, door antonius en >ctavius, naderhand augustus , tot Koning der Jooden verklaard. Echter verliepen 'er nog twee jaaen, voor dat herodes, door de Romeinen onderieund, de Parthen verdreven, Jerufalem met geveld veroverd, en zich op den Joodfchen troon gevestigd had. Ou-  GESCHIEDENIS. I Onder de Regering van dezen herodes is jesus ceboren. Wanneer wij zijn karakter , uit liet geen de gefchiedenis van hem verhaalt, opmaken, was hij een Vorst van groote bekwaamheden en werkzaamheid, in alles, wat hij ondernam en verrichtte, luister e'n pracht ten toon fpreidende, en grootsch in zijne ondernemingen, in welke het geluk hem fteeds gewoon was te verzeilen, geen wonder, dat hij m de gefchiedenis den bijnaam van den Grooten voert , m den zelfden zin, als dezelve aan meer Vorsten gegeven is, niet zoo zeer om loflijke, als wel in het oogvallende, hoedanigheden. Het geheele Joodfche land was, in zijne gantfche uitgcftrekthcid, aan hem onderworpen, en het ontzag voor zijne moed en magt, door de gunst der Romeinen onderfchraagd , hielt de nabuurigc volken in teugel. Evenwel gelijk hij met alle zijne fchitterende hoedanigheden , de waar deugd miste, zoo genoot hij ook, geduurende zijn gantfche regeering, geen waar geluk. De hoofdtre in zijn karakter was heerschzucht ; aan deze zijn drift' om te heerfchen , offerde hij volftrekt alle op,'recht, eer, deugd, en de rust zijns leven: List, veinzerij, en bedrog, waren dikwijls de mid delen, waar van hij zich bediende, om in zijr oogmerken te flagen. Ook maakte zijne heerscl zucht hem achterdochtig , en wreedaartig, aan de éénen, cn tevens laag en kruipend, aan den andere kant. Hij had de Prinfes mariamne , kleindocht van hyrkanus , getrouwd, om de rechten van h Hasmoneïsch of Makkabeisch huis met zijne bela gen te verëenigen, en nogthans was hij, omtrent c p huil I boek : I iloofdft. Karakter van 5ie- r.odes. i > I ï s e inn p ;t 1it 1 5  I bd^k I Hool'dft. i i | 1 < I f z fi ii C u ir ki Zf (. 6 KERKELIJKE huis , waai- voor de Jooden de meerite achting en liefde hadden, zoo argwanende, dat hij, aan zijne achterdocht en de opftokingen van zijne zuster salome gehoor gevende, den ouden hyrkanus , deszelfs kleinzoon aristobulus , ja zijne eigene Gemalin marxanne , als ook hare moeder alexandra , en zijne twee zoonen bij haar verwekt, den éénen na ien anderen, ter dood bracht. Nog op zijn dood5ed, gaf hij het wreed bevel, om eene menigte voorlame Jooden, die hij, op vermoeden van jegens hem jngezind te wezen, gevangen had genomen, na zijn werlijden om te brengen. Wegens deze en meer andere wreedheden, als ook mulat hij, het zij een Edomiet van oórfprong , of Jleen uit eene Edomhifche moeder geboren , echter Ien Joodfchen Godsdienst belijdende, zoo vele blij:en gaf van zijne geringachting van den zeiven, en aq zijne overhellende genegenheid tot de plegtighe!en der Heidenen, was deze dwingeland, bij het gros es Joodfchen volks, zeer in den haat; om des volks enegenheid te winnen, ondernam hij den Tempel te ferufalem tot den grond aftebreken, en volgends een 00 prachtig en grootsch ontwerp weder op te bouwen, at dit gebouw in luister alle dergelijke in het gant:he Oosten zou overtreffen; hij volbracht dit werk, 1 zoo verre, dat men in het vernieuwd gebouw den ■odsdienst weder uitoefende, fchoon het ontwerp zoo tgeftrekt was, dat men, ten tijde, toen christus den Tempel verkeerde, reeds 46 jaren aan de vol-. )men voltoojing had gearbeid, cn nog kon niet gegd worden, dat het werk volkomen zijn beflag had. oünn. II. 20.) " dfe  GESCHIEDENIS. 7 Die zelfde heerschzucht, welke herodes tot wreedheid deed overflaan, jegens uilen, die hem argwaan gaven, deed hem, tot kruipens toe, laagheden be-] gaan, jegens de Romeinen, en hen, die de magt bij • dit volk in handen hadden. Beurtelings vleijdde hij antonius en octavilts, endezen laatften zag hij, na dat hij de oppermagt alleen verkregen had, op het vlijtigst naar de oogen. Zoodanig was het karakter van dezen Vorst, het welk volmaakt overëenftemt, met het geen wij van hem in de fchriften der Euangelisten lezen, en het welk aan de geloofwaardigheid van derzelver verhalen ongemeene kracht bijzet. Hadden de Jooden, bezield met hooge gedachten van hunne vrijheid en onaf hanglijkheid, de heerfchappij van herodes node gedragen, de veranderingen, na zijnen dood voorgevallen, moesten hen ongelijk misnoegder en onvergenoegder maken, archelaus , zoon van herodes, nam, terftond na zijns vaders overlijden, volgends deszelfs uiterften wil, den titel van Koning (*) aan, evenwel onder afwachting van de goedkeuring en bevestiging van den Romeinfchen Keizer augustus, welke echter goedvond, eene andere fchikking over het rijk van herodes te maken, hetzelve onder zijne drie zoonen verdeelende, en aan archelaus alleen het eigenlijk genoemde Judea latende, onder den titel van Et narek, (of volks-regeerer ). archelaus maakte zich fpoedig , door zijne wreedheden en knevelarijen, bij de Jooden nog meei ge- (*) Om deze reden wordt hij ook matth. II. 22. Hoving genoemd. r boek I loofdft. Burgerlijke toe[iand der jooden na den dood van heiiodes.  I BOEK I Hoofdft. ! 1 I J i c r t, i ë d a 8 KERKELIJKE gehaat, dan zijn vader herodes geweest was, zoo dat zij hunne befchuldigingen tegen hem bij augustus inbrachten, welke hem daarop afzette, en naa Fienne in Frankrijk bande, Judea tot eene Provintie van het Romeinfche rijk maakte, en aan de Stadhouders van Sijrïé onderwierp, welke dit landfchap door Procuratores of Vicepraejides beftuurden, welke , fchoon het volk zijne wetten, Godsdienst en zeden , bleef behouden , de fchattingen deeden inzamelen, en in den naam van den Keizer recht oefenden. Veertien zoodanige Landvoogden hebben het Joodfche land beftiiurd, tot aan den ondergang van den Joodfchen Burgerftaat, alleen ontvingen de Jooden, tusfehen beiden , van de Romeinfche Keizers kajus en klaudius, herodes agrippa tot Koning , die een Kleinzoon was van herodes den Grooten, en zoon van iristobulus , welken herodes geteeld had bij tfARiAMNE , zoo dat deze agrippa , van moeders iijde , uit het bloed der Makkabeefche Vorsten geproten was. Het is deze, wiens dood lukas (Hanlel. XIII.) verhaalt. Dus hadden de Jooden, de reuring van herodes gedacht niet kunnende dulden, ich onbedachtzaam aan de Romeinen onderworpen, icenende van twee kwaaden het minfte te kiezen, och weldra viel hun deze overheerfching der Roleinen onverdraaglijk. De landvoogden, die zij van jd' tot tijd ontvingen , waren veelal lieden van een echt karakter , die hen, door allerhande knevelariji, plaagden, waar toe de Tollenaars hun, met ijver , 6 hand booden, welke daarom ook zoodanig in den gemeenen volkshaat waren , dat een Tollenaar en Zon-  GESCHIEDENIS. 9 Zondaar, als de verachtlijkfte namen, naast malkanderen geplaatst werden. In de Hoofdftad Jerufalem lag eene Romeinfche bezetting , en de Romeinfche Soldaten waren bij en om den Tempel. Zoodanig was, ten dezen tijde, de Burgerlijke toeftand van een volk, het welk jokerig was naar de vrijheid , en zich zoo geern wilde beroemen, vrij te zijn, en nooit iemand gediend te hebben joaNN. VIII. 34. Was het met den Burgerlijken toeftand der Jooden dus treurig gefteld , niet beter Hond het met hunnen Godsdienst en zeden. Het is waar, de Godsdienst, door moses, den grooten Wetgever van di volk,'ingevoerd, was bij hen fteeds in achting. Di leere van den eenigen waaren God, den Schepper ei Beftuurer van het Heel-al, werd bij dit volk openlij: beleden, en zij waren het eenigfte volk, op den aarc1 bodem, welk deze leere zuiver bewaard had, zijnd zij, ten dezen tijde, aan dezelve zelfs getrouwer g< hecht, dan immer te voren, hun afkeer van den He denfehen afgodsdienst was zoo fterk, als ooit, waai toe de vervolgingen, die zij, onder antiöchus ep fakes, hadden moeten ondergaan, veel fchijnen m gebracht te hebben. Men had , het gantfche lar door, Synagogen, of vergaderplaatzen, in welke t Wet van moses en de fchriften der Profeten vlijt gelezen werden; ook was, voor hunne overheden < leden van den Raad , het onderzoek der wet noo zaaldijk, omdat, naar dezelve, het recht moe worden uitgefproken, volgends den aait der Joodfcl Wetgeving, waarbij de Kerk- en Burgerftaat op h< naauwst verëenigd waren. De uitwendige gedaan VI I BOEK I Hoofdft. Toeftand der Jooden met ■ betrek- ; king tot den ■ Gods1 dienst. i d ie g n 1- 3t ie f te ia  r BOEK I Hoofdft. I rs» KERKELIJKE van den openbaren Godsdienst was nog fteeds ingericht naar de voorfchriften van moses, en werd, in den Tempel te Jerufalem, met alle pracht en uitwendige ftiptheid, waargenomen. Ondertusfchen, wanneer men op het wezenlijke ziet, had, ten opzichte van den Godsdienst en zeden , een algemeen verval en verderf plaats. De Hoogenpriesters, hoofden van den Godsdienst, waren meestal heerschzuchtige en trotfche overheerfchers, die de één den anderen verdrongen, en op eene onwettige wijze, door omkopingen, van de Romeinen hunne waardigheden verkregen , cn door fchrceuwende onrechtvaardigheden handhaafden. De mindere Priesters, zoo wel als het volk, waren, over het geheel genomen, overgegeven aan flechte zeden. Eene menigte vooröordeelen én bijgelovigheden hadden de gemoederen der Jooden vervuld. Zij hielden zich zeiven , voor de [eenigfte gunftelingcn des Hemels , omdat zij tweeduizend jaren lang het uitverkozen volk, en afftammelingen van abraham, den vriend van God, waren, hier uit ontftond eene verachting jegens andere volken , die zij zelfs van de zaligheid uitfloten. Het wezen van den Godsdienst werd gefield, in de uitwendige waarneming van deszelfs plegtigheden, waar in men zijne gerechtigheid roor God zocht, en zich verbeeldde, den Hemel te zullen behagen. Men had veel op met de overleve•ingen der Vaderen , welke men als eene mondeling wergeleverde wet bij de befchreven wetten van moses voegde , uit welke naderhand de Talmud zijnen )orfprong genomen heeft, en welke het wezen van / .ai-  GESCHIEDENIS tt allen waaren Godsdienst onder eene menigte van beuzelachtige bepalingen en verdraaide uitleggingen verdrukten. Men had van de Chaldeën, Babylonïérs, en andere Oosterfche Volken, allerhande toverkunsten cn bijgelovige gevoelens van onzichtbare magtige wezens overgenomen; men wendde voor, door het gebruik van den onuitfprekelijken naam van God, groote en wonderbare dingen te kunnen uitvoeren, waarvan wij, zelfs bij josefus , voorbeelden ontmoeten. Het geen wij, in de laatfte plaats, gezegd hebben, van de bijvoegzelen en uitleggingen der wetten van moses, en van de bijgelovigheden, werd echter door velen onder de Jooden betwist. Te weten, hunne gevoelens over den Godsdienst waren, op eene merklijke wijze, verdeeld; en deze verdeeldheid had onderfcheiden fecten of gezindheden voortgebracht, welke, reeds onder de laatfte Koningen van het Hasmonetsch of Makkabeïsch huis , tot vele verwarringen en oproeren aanleiding hadden gegeven , naarmate deze Vorsten de ééne dezer gezindten boven de anderen, min of meer, bcgunftigden, alhoewel zij, door de magt van herodes den Grooten , cn het ontzag voor de Romeinen, in teugel gehouden, zich genoodzaakt zagen, eikanderen te verdragen. De Gefchiedfehrijvers gewagen van verfcheiden foortgelijke gezindten of aanhangen; doch, omtrent welke wij moeten aanmerken, dat verfcheiden van dezelve' benamingen zijn , niet van Godsdienftige , maar van Burgerlijke partijfchappen, onder.het Joodfche volk van deze tijden ; hier toe moet men rekenen de Herodianen, welke in het Nieuwe Testament, de GauloniB I BOl'.K I E-Ioofdft. Gezindheden on der de Jooden.  I BOkK I Hoofdft Fsrizeën li KERKELIJKE ten , en andere , die bij josffus voorkomen. Da Schriftgeleerden , welke zoo dikwijls in het Niuwe Testament genoemd worden, waren geene bijzondere gezindte, maar lieden, die hun werk maakten van het affchrijven en beftudeeren der wet.. De verfchillende gevoelens omtrent den Godsdienst bepaalden zich, voomaamlijk, tot twee hoofdpartijen, de Farizeen en Sadduceën, welke, alhoewel zij beiden den Godsdienst van moses beleden , echter zeer verrevan malkanderen verfchilden. Josefus heeft deze aanhangen afgeleid van den invloed der Griek fche Wijsbegeerte, onder de Jooden, wij kunnen hem infehikken, dat hij, op deze wijze, van de vcrfchillende gevoelens derzelven aan zijne lezers een denkbeeld heeft pogen te geven , maar de zaak zelve is niet naauwkeurig. De Joodfche geleerdheid was geheel onderfcheiden van die der Griekfche wijsgeeren, cn bepaalde zich meestal tot het beftudeeren van hunne wet, waar bij zij zich tevens aan fpitsvinnige vragen en onderzoekingen overgaven, en dan veel op hunne wijsheid boogden, die, in de daad, meest dwaasheid was: daarënboven is de oórfprong dezer Secten reeds ouder , dan josefus die fchijnt te maken. Ten tijde van de vervolging onder antiöchus epifanes , waren de Jooden reeds verdeeld, in Ha/ideëu, of Godvruchtigen, die alles veil hadden , voor het behoud van den Godsdienst, en Godlozen , welke neigden, om de gunst van den Heidenfchen vorst te bejagen. Wanneer, onder de Makkabeën, de Joodfche zaken herfteld werden, wilden fommigen, als ijveriiars veor de wet, boven anderen uit-  GESCHIEDENIS. 13 uitmunten, en zonderden zich van anderen, als heiliger, af, van waar zij den naam Farizeën kregen, hebbende, tot hun onderfcheiden kenmerk, hunne geftrenge waarneming van alle de uiterlijke plegtigheden der wet, zelfs in de geringde kleinigheden, en hunne hoogachting voor de voorvaderlijke overleveringen. De Sadduceën worden gemeenlijk gezegd, hurmen naam te hebben van zadok , eenen leerling van antigonus sochaeus , welke geleerd zou hebben, dat men God , met eene zuivere liefde , moest dienen, en niet met uitzicht op eenige beloning, waai uit zijn leerling zadok aanleiding zou genomen hebben , om eenen toekomenden Staat van beloning ei draffe te ontkennen. Doch, dit bericht heeft geen* genoegzame zekerheid ; veel waarfchijnlijker is het dat zij dus genoemd zijn , naar een Hebreeuwse! woord, het welk rechtvaardigen, deugdzamen, bc tekent, omdat zij aandrongen, dat de beoefening de deugd van meer aanbelang moest gehouden worden dan alle uitwendige Godsdienstplegtigheden. De vei fchilftukken , tusfehen hen en de Farizeën, betroi fen, vooreerst, den zin der wet: De Farizeën gr ven aan de wet eenen dubbelen zin , eenen letterli ken en geestelijken, terwijl de Sadduceën zich enkt aan de letter wilden houden. Het tweede ftuk va verfchü betrof de vraag , of men , behalven de gt fchreven wet, ook nog de overleveringen moest ei kennen? Welke de Farizeën , zo al niet boven d wet verhieven, ten minden, met dezelve gelijk fte den , terwijl de Sadduceën derzelver gezag weigei B2 de I boe:c I Hoofdlt, Sadduceën. 1 [ 1 | e A  I BOEK I Hoofdft. i ( i 14 KERKELIJKE den te erkennen — In beide deze (hikken waren, wat de hoofdzaak aanbelangt , de Sadduceën nader bij de waarheid, dan de Farizeën. Men meent, dat de Karaïtên of Kareën, welke, als eene bijzondere gezindte , in de fchriften der Joodfche meesters, gemeld worden , tot dit beste gedeelte der Sadduceën te rekenen zijn. Maar , liet volgende gaat verder: De.' Farizeën hielden vast aan het leerfhik, van een leven na dit leven, en de ona-erflijkhcid der ziel, en hadden veel op met geesten, goede en kwaade. Maar, de Sadduceën ontkenden de onfleiflijkheid der ziel, en bepaalden des menfehen beffaan alleen tot dit 1 wen , ook loochenden zij het beffaan van Geesten en Engelen; sn hielden de oplfanding der dooden voor ongerijmd. Noch dc ééne, noch de andere partij, intusfehen, aehartigde het waare wezen van den Godsdienst, en deszelfs verhevene pligten van Godzaligheid en deugd. De Farizeën waren grootendeels fnoode huichelaars, tvclke , onder het mom van Godsvrucht en naauwgesetheid jegens de wet, de grootfte ondeugden uitöe-enden, en het fnoodfte hart in den boezem omdroegen. De Sadduceën, voorwendende de deugd hoog te ichten, en over het geheel befchaafder van zeden, vat de burgerlijke verkeering betreft, ontrukten , loor hunne leere , dat het menschlijk beftaan alleen n'nnen de grenzen van dit leven beperkt was , aan le deugd haar voornaamfte fteunzel, en keerden de 'ronden van allen Godsdienst om , en hoe zouden :ij dan waarlijk deugdzaam hebben kunnen zijn? Van deze partijen hadden , gelijk natuurlijk was, le Sadduceën hunnen meesten aanhang bij het Hof en  GESCHIEDENIS. $ en de Grooten , maar de Fnrize'én bij het gros des volks, het welk zich, doorgaands, te ligt met den uiterlijken fchijn laat paajen. -De Priesterftand , de raadsvergaderingen , cn rechtbanken , waren uit lieden van beiderlei aanhang famengefteld. Behalven deze beide Hoofdgezindheden , zijn ons' nog, uit dc fchriften van josefus en filo den "Jood, de Esfe'èn bekend. Deze waren echter in geen groot aantal, en hadden , gelijk de beide eerstgemclden ,gecnen invloed op den hccrfchendcn Godsdienst, noch op de ftaatsgefteldheid. Zij bevonden zich meest in Egypte, en onthielden zich, grootendeels, in. de Woestijnen tot aan de Roode Zee toe. Zij zonderden zich geheel van de menschlijke famenleving af; fommigen van hun leidden een werkeloos ftreng leven , alleen gewijd aan Godvruchtige overdenkingen- en befpieges üngen , zich van alle ligchaamsgenoegens en vermaken onthoudende; anderen echter, fchoon hunne levenswijze ftreng en hard was, waren meer werkzaam-, trouwden, en bebouwden het land. Sommige Kerkvaders hebben zich verbeeld, dat deze Esfe'èn Christenen geweest zijn, doch, zonder grond, zij waren, eigenlijk , dweepers, hoewel men hen als voorlopers van dë Munniken en Kluizenaars kan aanmerken. Men meent, dat de Therafiéïtteti, van welke filo insgelijks fpreckt, tot de Esfe'èn hebhen behoord, cn het befpiegelendè fooit derzclven hebben uitgemaakt, moshelji (*) echter twijfelt, of zij niet-een bijzondere aanhang.geweest zijn, het welk zeer wel mogelijk is, alzoo in -hei (*) Kerke!. Sffith, I Deel Blndz.Ja*. . B 3 n BOt.lt 5 lQOfdft.  I BOEK I Hoofdft. Bericht van de Samaritanen. 16* K E R K E L IJ K E het gemeen, de heete Oosterfche luchtftreek, bijzonder in Egypte, op meer dan ééne wijze, de hersfenen en verbeeldingskracht verhit, en zwartgallige krankzinnige dweepers maakt. Behaiven de Jooden, woonde 'er, ten dezen tijde, in Palnestina, nog een ander volk, dè Samaritanen, welke insgelijks den Godsdienst van moses beleden. Dit volk was oorfpronglijk uit de volkplanting, welke de Koningen van Asfjrïe, na het verwoesten van het rijk van Israël, of der X Stammen te Samaria, in dat land overbrachten 2 kon. XVTJ. gemengd met de in dat land overgebleven Israëlieten uit de X Stammen. Zij waren eerst Afgodendienaars , maar namen fpoedig ook de wet van moses aan, voegende den dienst van den waaren God bij dien der afgoden; naderhand echter, eenen Tempel op den Berg Garizim bij Sichem gebouwd hebbende, lieten zij den dienst der afgoden varen, en dienden alleen den waaren God, volgends de voorfchriftcn van moses wet, welke zij alleen als eene Godlijke Openbaring erkenden, zonder de overige heilige boeken der Jooden aan te nemen — Tusfehen hen cn de Jooden heerschte de groQtfte haat en vijandfehap, meer dan tusfehen de Jooden en Heidenen, gelijk gemeenlijk het geval is, van twee gezindheden, die, in de hoofdzaak, dezelfde beginzelen belijden, maar in de bijzonderheden of gevolgen, uit die beginzelen afgeleid, verfchillen, dewijl de werkkracht der menschlijke driften zich te heviger gewoon is te vertonen, hoe nader zij, anders, tot één fchijnen te komen. Deze beide volken wilden volftrekt gecne gemeenfehap met malkande-  GESCHIEDENIS. i? deren houden, maar toonden, integendeel, bij alle gelegenheden , met de grootfte verbittering tegen malkanderen, bezield te wezen. De Samaritanen fchljnen voor het overige omtrent den Godsdienst weinige opgeklaarde denkbeelden gehad te hebben: Zij aanbaden, het geen zij niet wisten, of recht kenden, joünn. IV. 22. Ook vindt men , in de daad, dat zij, in hetftukvan den Godsdienst, zeer ligtvaardig waren. Zij waren, gelijk wij zeiden,oorfpronglijk, af> godendienaars, maar paarden fpoedig, met de afgoderij, ook den dienst van den waaren God; wanneer de zaken van Staat en Godsdienst voor de Jooden eene gunftige gedaante hadden , wilden zij voor Israëlieten, afllammelingen van den Aardsvader jakob , gehouden wezen, maar werd de Joodfche Kerk- oj Burgerftaat door dezen of genen magtigen Vorst ge dreigd, dan hadden zij niets met de Jooden gemeen. en erkenden hunnen oórfprong uit Heidenfche volken. Die zelfde losheid, uit onkunde oorfpronglijk. ontdekken wij ook , in het geen ons van hun in he Nieuwe Testament voorkomt, zij lieten zich doo de kunftenarijën van simon den Toveraar ligtelijk be goochelen, om iet Godlijks in hem te erkennen, maa even fpoedig waren zij ook gereed, om de leere vai het Christendom aan te nemen , zoo dat wij reed vroeg eene gemeente van Christenen in Samariè ont moeten. — Doch, laat ons tot de Jooden wederkeren : vai den Staat der geleerdheid en wetenfchappen onder di volk valt weinig te zeggen, zij hadden wel, in dez tiiden, onder hun volk eenige geleerde mannen, gc B 4 $ I Bor.K h Eioofdfï. 1 I \ Staat dei E Geleerdheid ori-, 5 der dê . }ode;i.  I BOEK I Hoofdft. j 1 i i i j i 1 i ! 1 Zeden des Volks 18 KERKELIJKE lijk josefus de Gefchiedfdirijver, en filo van Akxandrïé daar vaii voorbeelden zijn; zij hadden hunne fchoolen, bijzonder zijn de fchoolen van hillel en schammai , beide Farizeën , door hunne verfcbÜlen vermaard. Alle de leden van den grooten Raad, of het Sanhedrin, moesten geleerden zijn, en zelfs, indien wij de Joodfche Fabelen zouden willen geloiren, moesten zij zeventig talen verftaan, want, zoo vele onderfcheiden volken zouden 'er, volgends eene Dude overlevering, op den aardbodem zijn. Hunne Leeraars èh geleerden lieten zich ook op hunne we:enfchap veel vóorftaan , zij voerden den titel van Rabbi, en werden van het volk in groote eerc geïouden. Doch, met dit alles , was 'erop den Staat Ier Joodfche geleerdheid weinig te roemen. De verfchilnmten, tusfehen de fchoolen van hillel cn schamnAi betwist, kunnen, door derzelver fpitsvinnigheid en beuzelachtigheden, ons daar van genoeg overtuigen, ai deze werden nog dikwijls, onder de leerlingen van leze meesters, onderfteund door het volk, met vuislagen, in plaats van redenen, en bewijzen, beflist. 3e Joodfche Wijsgeerte en Natuurkunde mogt dien iaam niet voeren. Eene zekere duistere en verborgen veten fchap, die zij de Kabbala noemden, verfcheiden eeringen'over geesten, en geheime krachten der natuur, „ M het"een en ander, het welk zij, zedert de tijden *an alexander. den Grooten, van de Grieken overlamen, maakte hunne Wijsgeerte uit, welke echter itijd door hun , naar hunne Godsdienftige beginzeen, gefchoeid en vervormd werd. Zoodanig was de toeftand des Joodfchen volks,  GES C H I E D E N I S. «9 ten dezen tijde. Geen wonder, dat, onder zulke gefteldheid, de zeden geheel verbasterd en bedolven waren.. Weelde en dartelheid bij de rijken, gemelijkheid, ongenoegen, en gemor bij de geringen, elk oogenblik tot opftand en muiterij gereed en uitberftende, wrevel, onderdrukking, en geweld, vervulden het land aan alle kanten, en elk haakte, op zijne wijze en naar zijne inzichten, naar herftelling cn verbetering. De Profeten , welke in* de Sijnagogen openlijk gelezen werden, verfterkten dit verlangen te meer, door de beloften, die zij in zich bevatteden, van eenen zegen voor het Joodfche volk niet alleen, maar voor het geheele menschdom, aan te brengen, door den MESSias, eenen nakomeling van david , welken niet alleen de Jooden, maar ook de Samaritanen , verwachteden; en verfcheiden kenmerken en bepalingen van tijd en omltandigheden , hoe zeei raadzelachtig, gaven aanleiding, om te vermoeden, dat derzelver vervulling met rasfche fchreden naderde. Niet alleen de weinige waare Godvruchtigen en deugdzamen, die zelfs in de meest bedorven tijden nog hier en daar in ftiite leefden, verwachteden df vertroosting van Israël, maar over het geheel hoopte het volk op eene gelukkige verandering van zaken. ' Alles was dus , door het befiuur der Voorzienigheid, bij de Jooden, voorbereid, dat de verkondiging van den beteren Godsdienst ingang zou kunne! vinden , dewijl alles naar verbetering haakte; maa: de opgevatte vooröordcclcn, en de verkleefdheid aai het aardfcheen zinlijke, werkten hier tegen in, dee B 5 dei I BOEK I Hoofdft. ■ Algemeene verwachting 1 van den . MESSIAS. I l  ■f I Hoofdft. m KERKELIJKE den de opgevatte hoop bij het gros des volks in rook verdwijnen, en maakten voor hun de kracht van den Godsdienst vruchteloos, ja berokkenden zelfs den ondergang van hunnen Burgerftaat. Men had het denkbeeld van den messiüs, welken de oude Profeeten, ook als eenen Leeraar, verlosfer, en zedelijken verbeteraar van h^t menschdom, hadden voorgefteld, enkel bepaald, tot dat van eenen grooten Koning, en de Jooden , misleid door hun vooroordeel van de voorrechten van hun volk, verwachteden dus in den messiüs eenen zegerijken vorst uit hun midden, die hen tot den hoogden top van geluk verheffen zou, van welk geluk de Heidenen alleen in zoo ver deelgenoten zouden worden, als zij de Joodfche heerfchappij zouden moeten eerbiedigen. Dit denkbeeld gaf de aanleiding aan dat, ten dezen tijde, vrij algemeen gerucht, dat uit het Oosten een groot Vorst zou voortkomen, waar van men, zelfs bij suetonius en tacitus, gewag vindt, en hetwelk, vervolgends, op vespasianus werd toegepast, terwijl hetzelfde misverdand der oude voorzeggingen, volgends josefus , aan het gros der Jooden moed inboezemde, om den laatden voor hun zoo doodelijken oorlog met de Romeinen te ondernemen. Terwijl deze vooröordeeIen dus aanleiding gaven aan oproermakers en volksbedriegers, om zich voor den messiüs uitte geven; dienden zij tevens, tot een voorwendzel, om jesus, wanneer hij, als een Leeraar van het menschdom, te voorfchijn trad, om een rijk van waarheid en deugd te dichten, te verwerpen, en zich met geweld tegen dc Godlijke uitzichten aan te kanten. ■■ Daar-  GESCHIEDENIS. ar Daartegen echter had de Godlijke Voorzienigheid weder aan eenen anderen kant eenen weg bereid voor den Godsdienst, dien jesus bekend maakte. — De Joo- ; den waren, uit hunne Ballingfchap in Babel, alleen voor een gedeelte, na hun vaderland terug gekeerd. ; Zeer velen waren in de oostelijke landfchappen terus gebleven. Na den dood van alexander den Grooten, waren duizenden van hun na Egypte verhuisd , alwaar zij vele voorrechten genoten, en zelfs in de Stad HêHbpótis hunnen eigen Tempel hadden. De Erypttfche Koning ptolemeus filadelfus had, ruim aoo jaren voor christus, de vijf Boeken van moses, ten dienfte van de openbare Boekerij te Alexandrië , in het Grieksch laten vertalen , en van tijd tot tijd, waren alle de gewijde Boeken dei Jooden in die taal overgebracht. Terwijl de Jooden onder de Syrifche overheerfching waren , begaven zich velen na Syrië , Klein-Aftë, en verder in hel Romeinfche gebied , ja te Rome zelve bevond zieleen aanzienlijk aantal Jooden. Deze buiten hun vaderland verilrooide Jooden gebruikten de Griekfchs taal, niet alleen in 't gemeene leven, maar ook bi hunne Godsdiendige plegtigheden, en werden Helle nisten of Grieksfprekenden, genoemd, in onderfchei ding van die, welke, in hun vaderland gebleven, ziel Hebreen noemden, en zich zeiven ook hooger fchat reden , dan de gemelde Hellenisten. Ondertusfchet kregen deze laaiden meer kennis aan de Gèleerdheic der Heidenfche volken, terwijl zij tevens aan dezei den Godsdienst van moses meer bekend en ooi fmaaklijk maakten — Hier door, en door den ijve de 1 BOEK I ioofdft. fooden- ;enoo- :en. i i i i t ?  ï Boek I Hoofdft. i% KERKELIJKE. der Jooden gingen overal vele Heidenen , het aanftootlijke en ergerlijke der Afgodifche Fabelen en Bijgelovige plegtigheden moede, tot het omhelzen en belijden van den Joodfchen Godsdienst over, welke, door Doop en Befnijdenis in de Joodfche Kerk werden ingelijfd, behalven nog veel meer anderen, die, zonder zich geheel met de Jooden te verëenigen, de Afgoderij vaarwel zeiden, en den waaren God, den Schepper en Beftuurer van alles, aanbaden en dienden, waar door zij, bij de Jooden, het recht kregen, om, in den Tempel te Jerufalem, in het zoogenoemd Voorhof der Heidenen , hun gebed te verrichten — Zij waren , onder den algemeenen naam van Joodengenooten, bekend, en hun getal was vrij aanzienlijk. Onder hen waren vele waarlijk godvrezende en deugdzame menfehen , bij welke de Euangelifche Godsdienst van jesus eenen gereeden ingang kon vinden. "Nfiet, gelijk de oorfpronglijke Jooden, verkleefd aan de vooivaderlijke inzettingen, noch aan de uitwendige plegtigheden der wet, waren zij bereid, om de waarheid hulde te doen, en de leere van christus te omhelzen. Op deze wijze was de Joodfche Godsdienst meer bekend geworden onder de Heidenen, ook had dit volk, hoe min anders geacht, zicii, van tijd tot tijd, de gunst van vreemde Mogendheden, en groote voorrechten in onderfcheiden Staaten, en bijzonIer bij de Romeinen, verkregen, en de eerbied voor lat Godlijk wezen , het welk zij vereerden , was meer cn meer toegenomen , zoodat ook vele vrcemk volken en vorsten voor zich, in den Tempel te  GESCHIEDENIS. #1 Jerufalem, offeren lieten: al het welk veel kon toebrengen, om,wanneer Jesus in de wereld verfcheen, hem en zijnen Godsdienst, ook onder Heidenen, opgang te doen maken. Dusdaniger wijze , was , door de Voorzienigheid , de weg onder de Jooden gebaand, en alles gefchikt tot een bekwaam Tijdperk voor de openbaring van jesus christus. Eene dergelijke richting tot hetzelfde einde worden wij ontwaar , wanneer wij de gefteldheid van zaken in de overige wereld, ten dezen tijde, befchouwen. De wereld, zoo ver zij toen bekend en meest befchaafd was, ftond onder het gebied der Romeinen, het welk zich van de Kusten van Spanje en Portugal, het uiterfte westen van Europa , tot aan den Eufraat, fomtijds tot aan den Tigris, in Afiè, uitflrekte, en tevens de Noorder-kusten van Afrika, benevens Egypte, aan zich onderworpen zag. Het Romeinfche volk , het welk zoo vele eeuwen zijne vrijheid had bewaard, begon thans, door zijne eigene grootheid gedrukt, onder de oppermagt van eenen Alleenheerfcher te bukken. Herhaalde burger-oorlogen hadden, eindelijk, den teugel des bewinds ir de handen van eenen Opperheer gebracht; caesar. naar wiens naam de Opper-Vorsten van het Romeinfche Rijk Caefars of Keizers genoemd zijn, had het eerst zich de oppermagt aangematigd. Thans was augustus behecrfcher van deze zoo wijduitgeftrekte Mogendheid. Deze Vorst had , na dat dj gruwelen voorbij waren, welke de ftrijd tusfehen de vrijheid en flavernij had voortgebracht, door eer zachi I BOEK I Ioofdfh Strnt der Heidenfche Wereld in het Burgerlijke. De Romeinen.  I SOEK I Hoofdft. 44 KERKELIJKE zacht en gematigd gebruik van zijne magt, de ftfc wendige rust in de zoo menigvuldige Gewesten van het Romeinfche Rijk gevestigd, en door verfcheiden wijze en nuttige inrichtingen , de gedachtenis der onrechtvaardigheden en wreedheden, door hem tevoren bedreven, om tot die hoogte van gezag te kunnen ftijgen, als 't ware, uitgewischt, en het volk, het welk buitendien niet meer gefchikt was, om vrijheid te kunnen genieten, aan de nieuwe overheerfching gewend; terwijl hij, in vele opzichten, de fchijnbare fchaduw van vrijheid, en de oude benamingen der Regering en Staats - ambten liet blijven, had hij het Krijgsvolk, de fchatkist , en als Opperpriester ook den Godsdienst, en dus over het geheel, de kracht iran het gebied, in zijne handen. Met hetzelfde Staatkundig beleid, had hij het beltuur over de landfchappen en wingewesten van het Romeinfche gebied tusfehen zich zeiven en den Raad te Rome verdeeld. De binnenlandfche en vreedzame gewesten, waar men geene bewegingen noch oorlogen te duchten had, en in welken dus geene of flechts geringe krijgsmagt nodig was , werden van wege den Raad, op welken augustus nogthans eenen overwegenden invloed bad, beftuurd door landvoogden, onder den titel van Proconfuls, gelijk dus sergius paulus, hand. XIII. 7. voorkomt , als Pröconful van het Eiland Cyprus; maar die gewesten, welke meer op de grenzen des rijks lagen, en krijgsbenden nodig hadden, antvingen hunne Landvoogden, onder den titel van Vraetoren of Propraetoren, die ook legati genoemd ■rerden, onmidlijk van augustus zei ven, zoodanig was  GESCHIEDENIS. ~5 was cyrenius over Syrië luc. II. 16. en deze hadden weder onderlandvoogden onder zich, in de bijzondere gedeelten van hunne Landvoogdij, gelijk de Landvoogden van het Joodfche land onder den Landvoogd van Syrië ftonden. Ondertusfchen waren 'er ook nog volken, welke wel van de Romeinen afhanglijk waren, maar nog, door hunne eigene Koningen, naar hunne eigene wetten , geregeerd werden. Zoo was de Staat des Joodfchen lands, onder de regeering van herodes den Grooten, gelijk wij gezien hebben. De Regering der Romeinen over alle deze landen en gewesten was , over het geheel genomen, vrij zacht, alzoo zij bij hunnen Godsdienst, wetten, en zeden, bewaard bleven, alleen was 'er, door de gierigheid en knevelarijen der Romeinfche landvoogden, menigmalen ftof tot billijke klagten, over het algemeen echter werd de Romeinfche regering, ten dezen tijde, nog even zeer bemind ah ontzien, waar door alle deze zoo veelvuldige lander en werelddeelen maar één geheel uitmaakten. De Kerkvader origenes heeft , in zijn werk te gen celsus ( II Boek ) hier in reeds de wijsheii der Godlijke befchikking opgemerkt, dat, door dez uitgeftrektheid van het Romeinfche gebied, eene ge meenfehap gevestigd was tusfehen genoegzaam all de volken van de toen bekende, ten minften van d meer befchaafde, wereld; onder welken, als 't ware het onderfcheid van taaien was weggenomen, alzoi overal de Latijnfche en Griekfche taal bekend en i gebruik was. Dit alles maakte voor de Apostelei of gezanten Van jesus den arbeid gemaklijk , z kon I BO> K I Hoofdft. i l » > 1 1 j  I BOEK I Hoofdft «6 K E R K E L IJ ({ E konden, ongehinderd, van volk tot volk reken, en hunne leere aan allen prediken. Zelfs kan men het, als voordeelig voor den Christen-Godsdienst, befchouwen, dat het Romeinfche Rijk , ten dezen tijde, door ééöen Oppergebieder beheerscht werd. Dezelve moest, natuurlijk, veel tegenftand ontmoeten, bij de Priesters, die aan het Bijgeloof der Afgoderij en van het Veelgodendom hun aanzien en beffaan te danken, en zoo veel invloed op het volk hadden, wij zien ook, dat, even door de ophitzing dezer Priesteren, en anderen, welke belang hadden, bij den voorgaanden bijgeloovigen eeredienst, op vele plaatzen, vervolgingen tegen de Christenen werden verwekt; terwijl de Christenen tegen zoodanige mishandelingen veeltijds belchutting vonden bij den Oppervorst, en, zelfs toen eindelijk een Oppervorst den ChristenGodsdienst omhelsde, werd deze Godsdienst des te fchielijker algemeen en duurzaam in het gantfche Roneinfche gebied gevestigd. Doordien het Romeinfche Rijk zoo verre uitgerrekt was, was 'er, in die geheele uitgebreidheid, vrede en rust, welke insgelijks voor de eerfte verkondigers van het Christendom deszelfs uitbreiding Temaklijk maakte en begunftigde. augustus heeft, Geduurende zijne lange regering, den Tempel van tamus , welke, ten tijde van openbaren oorlog , openftond, te Rome tweemaal gefloten, eerst in het jaar na de (lichting van Rome 725, en voor de tweede maal, in het jaar 730, na den oorlog met de Cantabriers in Spanje ten einde gebracht te hebben. orosius verhaalt ook, dat deze Tempel, ten tijde van  GESCHIEDENIS. S7 van jesus geboorte, ten derden male, gefloten zou geweest zijn, en anderen hebben dit overgenomen; dit bericht echter is niet naar waarheid : Immers,; ten dezen tijde, waren 'er bewegingen in Armenië,' tegen de Parthen ( * ), aan den Donau tegen de Scythen enz. (f) nogthans, gelijk wij zeiden, deze bewegingen Hoorden de inwendige vrede niet, in het Romeinfche Rijk en deszelfs wingewesten. Hoe ver ook het Romeinfche Rijk zich onder augustus uitftrekte , echter woonden 'er ten Oosten en Noorden nog andere volken, die van de Romeinen onaf hanglijk waren; doch, van welken wij geene genoegzame berichten hebben , om van hunnen toeftand naauwkeurig verflag te doen. Deze volken waren allen, het één meer , het ander min , onbefchaafd van zeden en levenswijze, alleen de Chinezen bezaten wetenfchappen en kunften , doch van hun wist de toenmalige wereld weinig of niets. De Parthen, welke in Afiê, ten Oosten van den Eufraat ttkTJgr.itv een magtig Rijk gefticht hadden, en, van die zijde, de geduchte nabuuren der Romeinen waren , Houden onder eene eenhoofdige en oppermagtige regering. De Noordfchc volken, integendeel, de Scythen en Germanen, handhaafden hunne vrijheid, onder het beftuur van Opperhoofden, welke flechts een bepaald gezag bezaten, en de Romeinfche Volkplantingen ftrekten zig niet verder uit, dan tot aan den Rhyn cn Donau ; de Batavieren , toenmalige bewooners van (*) Vellejus PATERCl'LUS L. II. C. 100. ( f ) Dio cassiüs in Excerpt. Vales. C I boek I loofdft. Andere volken.  I Bock I Hoofdft. Staat van den Godsdienst. 4 1 A ( i t | t I I t e d h b z h =8 KERKELIJKE van ons Vaderland, waren meer bondgenoten en vrienden, dan onderdanen van dc Romeinen. Aile deze volken , van welke wij Hechts eenige kennis dragen , hadden Godsdienst , geen één was zonder denzelven, en elk geloofde, den besten Godsdienst te bezitten. Allen echter, behalven dc Jvcden, waren in eenen treurigen Haat van Bijgeloof en Afgoderij vervallen , zoodat de natuurlijke Godsdienst, ivelken God door het licht der rede en des gewetens n het hart der menfehen heeft ingedrukt, geheel en ü onkenbaar was geworden, cn men naar waarheid rsa het gantfche menschdom zeggen kon , dat zij ronder God en zonder hoop waren , in de wereld. iet Bijgeloof, het welk dc toenmalige wereld verilfaid had, was wel in foort menigvuldig, maar echer , in de hoofdzaak , daar in overëenftcmmendc , lat het eene menigte van Goden en Godheden veterde, cn fchoon men al eenen Opperflen God fcheen e erkennen, was deze kennis niet alleen zeer duister n onduidelijk, maar ook met onedele en lage denkeelden van zijne eigenfehappen en verrichtingen verlengd cn bedorven. Bij fommigen was dit afgodisch ijgeloof , uit eene verkeerde befchouwing van de namr, ontHaan. De hemelfche ligchamen, zon, maan, 1 Harren , hadden, door hunnen luister, en invloed, e aandacht cn eerbied tot zich getrokken; welhaast, ield men de geheele Natuur voor bezield, cn vermeldde zich verhevene wezens, die over de bljSHdere deelen en voortbrengzelen der Natuur ïersehten; nergens ging deze dwaasheid zoo ver, s in Egypte, alwaar verfcheiden dierenfoorten vergood  GESCHIEDENIS. good, cn als Godlijk vereerd werden, dus ook plan- I ten en kruiden, waarom de Dichter juvenalis met B0™ de vermeende heiligheid dezer volken fpot, bij wel- Hoofdft. keft de Goden in de tuinen geteeld en gekweekt wor • den. Bij anderen, was de oórfprong vair het Bijgeloof uit de gefchiedenis ontleend , en hunne voornaamfte Goden waren voordezen beroemde menfehen geweest, fl-ichters van volken, groote vorsten en helden, welke men, met alle hunne menfchelijke gebreken en ondeugden, vergood had. Dit fooit van Bijgeloof was het eerst bij de Fcniciërs ontftaan, van w-elke het tot de Grieken , en verders tot de Rominev;Wké overgegaan, en werd , onder elk volk^ door de Dichters, Priesters, en het gemeen, elk op zijne wijze , met nieuwe bijvoegzelen en verdichtzelen opgcfierd. Hier kwam bij , dat het geen dc aloude wijzen, in eene zinlijke taal, aangaande Godsdienftige, natuur- en zedekundige onderwerpen, hadden voorgedragen, door het Bijgeloof naar de letter opgevat en geduid werd, zoodat men, eindelijk, de geheele natuur niet alleen, maar ook de deugden en ondeugden, de kunften en wetenfchappen , tot perfonen gemaakt, en als Godheden aangebeden heeft. Eindelijk, vereerde men zelfs nog levende menfehen, als godlijk, dus had de Keizer augustus, buiten Italië, vele Tempels, in welke men hem een' eeredienst toebracht. De bijgelovige dienst van alle deze Goden en Go1dinnen, want men kende aan deze Godheden de onderfcheiden genachten toe, fteundë op het gezag der overlevering, en op hetgeen de Priesters en Dichters C 2 daar  I BOEK I Hoofdft. 1 ] < | t 1 5° KERKELIJKE daar van verhaalden. Dit gezag werd onderfteuird 4 door verdichte wonderwerken, tot dewelke de onkunde alle vreemde natuurverfchijnzelen gewoon was te rekenen , en door Orakelen of Godfprakeïi , welke gezegd werden, geheimen te openbaren en toekomende dingen te voorzeggen. Doch, welker valschheid genoegzaam blijken moest , uit de dubbelzinnig- en duisterheid van het voorftel, terwijl zij ook niet zei* den gelogenftraft werden, door.tegengeftelde uitkomHen. De verltandigften onder de Heidenen zelve vermoedden niet alleen, maar kwamen 'er openlijk voor uit, dat onder dezelve Priesterlist en bedrog fehujlde. .Deze Godfpraken verdomden van tijd tot tijd, na dat de leere van jesus zich in de wereld meer begon te verbreiden: een natuurlijk gevolg van de verlichting , welke deze leere aanbracht, waar door zelfs de verborgenile kunstgrepen van een volk-misleidend Priesterdom ontdekt Wérden, De plegtigheden en Godsdienflige gebruiken , met welke deze menigvuldige Godbeden werden vereerd, verzoend, bevredigd, gedankt enz., waren naar de ienkbeekfeu, die men van dezelve maakte, en naar ie meer of minder woestheid van de zeden der volcen, onderfcheiden. De waare Godsdienst, met wel;en men alleen aan de Godheid behagen kan , de lienst van het hart, gepaard met de beoefening der leugd, werd geheel verwaarloosd, en al de kracht Ier Godsdieniligheid in louter uitwendigheden gefield, kien wijdde aan de Goden Tempels, altaren, bedien, offeranden; men had heilige gebruiken, periuicn cn tijden. Van de Per/en of Partken, als ook van  GESCHIEDENIS. 31 vSfl de oude Germaan fche volken, leest men echter, dat zij de Godheid niet m Tempels wilden befloten hebben, doch, deze laatften hadden hunne heilige bosfchcn, ook hadden zij hunne Afgodsbeelden. Velen van dc plegtigheden van den Afgodsdienst waren bclagchlijk, andere wreed. De vlugt der vogelen, de ingewanden der offerbeesten, het al of niet gulzig eten der heilige hoenderen, werden met alle naauwkeurigheid geraadpleegd, en voor voorzeggende gehouden ; veeltijds waren ook deze plegtigheden wreed en onmenschlijk. Ten tijde , toen jesus geboren werd, waren, bij vele volken, menfehen - offers, ter verzoening van de Goden, nog in zwang. Het zou onbegrijpelijk voorkomen, hoe de wereld, zelfs de befchaafde Grieken cn Romeinen, zoo lang zulke beuzelachtigheden en wreedheden hebben kunnen aanhouden, indien wij niet dc magt van het Bijgeloof kenden, het welk het gros der wereld, ten dien tijde, beheerschte, cn zedert eeuwen, de diepfte wortelen in het hart des volks gefchoten had. Niettegenftaande elk volk zijne bijzondere Godheden, en onder dezelve zijne befcherm - goden, had. en zij, in getal, benaming, en dienst van hunn< Goden, van malkanderen vcifchildcn, moet het om echter niet bevreemden, dat zij van geene oorlogei om den Godsdienst wisten. Zij kwamen toch al Ien, in dit hoofdpunt, overeen, dat de Goden, wel ker aantal zij niet recht kenden, zekere, aan elk hun ner eigene, verrichtingen hadden, cn plaatslijk waren dat dus de onderfcheiden volken hunne befchermgo den hadden, houdende Hechts elk volk zijnen be C 3 fcherm I BOEK I Hoofdft. 1 i [ >  1 BOEK 1 Hoofdft. j 1 f 1 I I I ( 3* KERKELIJKE fchermgod of Goden voor de meestvermogende, zonder daarom die van andere volken min te achten. Hierom was het, dat zij, eenig volk of ftad beoorlogende , deszelfs befchermgoden , door zekere bezweringen , poogden te bewegen, om tot hunne zijde over te gaan, en hun volk te verlaten. Hierom namen ook de volken de Goden en Godsdienstplegtigheden van anderen over , men was zoo Godsdienftig, dat men geene Godheid hare eere wilde onttrekken. Hierom richteden de Atheniënzen eenen Altaar op voor den onbekenden God, en de Romeinen hadden hun Pantheon, eenen Tempel voor alle Goden: .op deze wijze werden alle Goden geëerd , zonder dat de achting cn eerbied voor den Godsdienst, en de Goden van den Staat, benadeeld werd. Op deze wijze is dc zoogenaamde verdraagzaamheid der Heidenfche volken gemaklijk te begrijpen. Dc Romeinen ftonden dus toe, dat, behoudens den Godsdienst van den Staat, elk, naar zijn goedvinden, Goden saar zijn welgevallen, en op die wijze, als hij goedrond , in zijn huis diende , gelijk'zij aan dc "door run overwonnen volken derzelver Godsdienst lieten ^houden. Maar, wanneer zij meenden , of hun >leek, dat eenige Godsdienst of plegtigheid den Godsdienst van den Staat ondermijnde , hield deze -erdraagzaamheid op, en zoodanige Godsdienst of 'legtigheid werd terftond door de wetten verboden, n Egypte gebeurde het niet zelden, dat 'er oproeen en gevechten ontftonden, over Godsdienftige oorwerpen, niet, omdat men aan een' ander zijnen Godsdienst eigenlijk wilde betwisten of opdringen, maar,  GESCHIEDENIS. 33 maar, omdat fommigen de beesten aten, welke van anderen als Goden gediend werden, het welk dezen niet te dulden ftond. antiöchus epifanes, echter, gaf, door zijne wreede behandeling der Jooden, welke' hij dwingen wilde, den vaderlijken Godsdienst te verlaten, en den Godsdienst der Heidenen aan te nemen, een voorbeeld van eigenlijk gezegde vervolging om den Godsdienst. Hij wilde, in zijne Staaten, eene eenparigheid van denkwijze omtrent den Godsdienst hebben, dat is, eene verëering van alle Goden, bijzonder der Romeinfche, welk volk hij naar dc oogen zag; met dit bcginzel was de Joodfche Godsdienst onbeftaanbaar, welke alleen den cenigen God tot zijn voorwerp had, en alle andere voor Nietgoden verklaarde. Dc verdraagzaamheid der Heidenfche volken omtrent den Godsdienst is dus niet toe te fchrijven , aan zuivere cn redelijke beweeggronden, en kon alles verdragen, behalven waarheid en verlichting. Behalven den openbaren eeredienst en Godsdienstplegtigheden, hadden de meeste volken, vooral dc Grieken cn Romeinen, geheime inftellingen en pleg tigheden, die zij Mijsteriën, verborgenheden, gehei men, noemden , tot welke geene anderen dan Inge wijden werden toegelaten , die , zonder hun lever aan een onvermijdelijk doodsgevaar bloot te (Tellen niets van dezelven mogten openbaren- Deze geheim houding is oorzaak, dat men over deze Mijsteril zoo verschillend gedacht en geoordeeld heeft, war burton, in zijn werk, over dc Godlijke zendin van moses , heeft breedvoerig over dezelve gehai Ca dcW r bock I ■Joofdft. Mijsterfc è'n of geheimen, i * I ji l  i boek I Hoofd! Zedelijke Stnat der Heidenfche Wereld. en 54 Kerkelijke deld, beweerende, dat men, in deze geheime faföerïkomffcn, fommige waarachtige leerfteilingen van den • "Atuurlijken Godsdienst zou geleerd en bewaard heb■ ben, die men aan het onkundig en bijgelovig volk niet durfde betrouwen, bij voorbeeld, dat 'er maar éért eenig God is, dat 'er een leven plaats heeft na dit leven enz. lè'Land, integendeel, in zijn werk, waar in hij de noodzaaklijkheid eener Openbaring bewijst, heeft tegen warburton ftaande gehouden, dat deze verborgenheden en geheime vergaderingen, veelal, met de goede zeden en eerbaarheid (beden. Wij kunnen niet op ons nemen, dit gefchil te bellisfeu, fchoon dit overblijft, dat dc gevolgen van deze verborgenheden, tot uitbreiding van beter kennis omtrent den Godsdienst , en van oefening der deugd, zich niet zichtbaar hebben geopenbaard , maar het, integendeel, van verfcheiden derzelvc blijkbaar is, dat de ingebrachte bcfchuldigingcn van ongodsdienstigheid en zedeloosheid meer dan te veel gegrond zijn. Hoe het zij, dit is zeker, de Godsdienst der Heidenfche volken , hoe vol ook van Godsdienftig Bijgeloof, was, uit zijnen eigen aart, ongefchikt, om de menfehen waarlijk deugdzaam te maken. Integendeel, daar hij ingericht was, naar de buitenfporigheden eener door Bijgeloof verhitte verbeeldingskracht, naar de zinlijkheid, hartstochten cn driften'der menfehen, diende hij, veeleer, om alle lasteren en ondeugden te bevordereni en de menfehen daar toe aan :e zetten. Onwaardige cn laage denkbeelden van de Goden, onzekerheid nopens de onfterflijkhcid der ziel, cn iet leven na dit leven, bepaalden der menfehen wenst*  GESCHIEDENIS. 35 en geluk alleen tot dit leven, terwijl de zwakheden en ondeugden hunner Goden hen tot navolging opfpoorden of tot ontfchuldiging ftrekten. Velen dezer Goden werden zelfs, in hunne Tempelen, door ontuchtigheden, gediend. De Priesters, en dienaars ven den Godsdienst, legden zich toe, om het volk, door hunne bedriegerijen en loze ftreeken, in zijne bijgelovigheid te houden, en fchaamden zich niet, zich zeiven alle ongebondenheden te veroorloven : op verbetering van het hart had een Godsdienst , die alleenlijk in uitwendige plegtigheden beftond, geenen invloed. Geen wonder , dat de zedelijke toeftand der wereld allerjammerlijkst was: paulus heef (ro.m. ons daar van een treffend tafereel op gehangen , een tafereel , naar waarheid , gelijk wi uit Heidenfche gelijktijdige fchrijvers zelve weten Het is waar, dat, in alle eeuwen, ondeugden onde de menfehen hebben in zwang gegaan, maar hier i het groote onderfchcid: de Godsdienst, in plaats vai de ondeugden te hinderen, begunftigde dezelve. Hoe rerij, en alle foorten van onkuischheid., werden nic ééns voor zonden gehouden. Wreede fchouwfpe len, barbaarschheid omtrent vijanden en flaven, ei foortgelijke woestheden konden heel wel met dezei Godsdienst beftaan en overeengebracht worden. A had ook het Christendom aan de wereld geencn au deren dienst bewezen, dan dat het in dezelve, or der het gros der menfehen, beter en verhevener begrif pen van God ingevoerd, de zeden verzacht en mei fchelijker gemaakt, eene foort van gelijkheid ondf alle menfehen gevestigd , en de waare befchaafcihei C 5 c I BOKK I Ioofdft 1 l I S! r d n  I I Hoofd!'. Sm der Wijsgeerte. ] 1 I ( c c v c v tl f] V I 36 KERKELIJKE en de gewaarwordingen van reine deugd geopenbaard heeft, zouden wij dit alleen reeds niet met genoegzame dankbaarheid erkennen kunnen. Het is zoo, van eeuw tot eeuw, deeden zich fchrandere lieden , onder de Heidenfche volken , voor , welke voor zich zeiven inzagen , hoe zeer het menschdom verbasterd ware, en die geern het juk des Bijgeloofs hadden afgeworpen; de Wijsgeerte werd al vroeg geoefend, maar alle pogingen "waren vruchteloos, en hadden geenen invloed op het volk in het gemeen. Vele wijzen, fchoon zij, bijzonder bij de Grieken en Romeinen, openlijk en Hout genoeg met de grondftellingen van den Volksgodsdienst Ien fpot dreven, en de verhalen van de Goden enz. ils fabelen befchouwden , wachteden zich nogtharfc zorgvuldig , om tot betere verlichting van het gcncen te arbeiden, integendeel drongen zij fterk, op le handhaving van den gewonen Godsdienst, en teszelfs plegtigheden; uiteen verkeerd begrip en toelaafing van die onloochenbare waarheid , dat de Godsdienst de voornaamlk, zoniet dc ecnigfre, band er Burgcrmaatfchappij is. Indien ook affommigen ndernamen, het volk, in dit opzicht, te verlichten, eerden zij Voor Ongodisten uitgemaakt; anderen, die p de deugd aandrongen , gelijk socrates , met alfche bcfchuldigingen beticht, en ter dood gebracht; trwijl nog anderen, zich toegevende aan hunne bezegelingen , terwijl zij zich verbeeldden, wijs te zijn, ;rdwaasd werden : zoodat cicero zelve bekende, it niets zoo ongerijmd kan worden uitgedacht, het elk niet de dén of ander Wijsgeer beweerd zal heb.  GESCHIEDENIS. 37 hebben; het welk ook ftoffe gaf, tot gedmuïge verfchillcn en twisten onder de Wijsgeeren , die niet zelden in haairkloverijën beftonden. Men moet, derhalven, daar in het Godlfjkc van het Christendom weder eerbiedigen , het welk het Heidensch Bijgeloof, dat, hoe zinneloos ook in zich zelve, alle pogingen der Rede had te leur gefteld, te niet gedaan, en zelfs het volk, omtrent God en Godlijke zaken, tot duidelijker en rechtmatige denkbeelden gebrachl heeft. De Wijsgeerte , ten tijde van jesus, verdecldf zich, gelijk men gemeenlijk gelooft, in tweehoofd foorten : de ecrfte cn oudfie zal geweest zijn , d< Oosterfche Wijsgeerte, uit welker bron de Gnostie ken gefchept zullen hebben , die vcrvolgends zoi vele verwarringen onder de Christenen hebben aan géticht. Omtrent deze Wijsgeerte van het Oosten word hevig getwist, of zij wel ooit hebbe plaat gehad, ten minftcn, of zij de Gnostieken wel i voorgegaan? Volgends hun, welke meenen, dat 'e in de daad eene Oosterfche Wijsgeerte beftaan het be , zal dezelve zich voomaamlijk hebben bcvii tigd, om den oórfprong van het kwaad in dc w< rcld te verklaren, en derzelver famenflcl zal, ong< vaar, hier op uitkomen, dat 'er twee hoofdbegii zelen van alles zijn, geest en ftoiïë, welke laatfte z voor eeuwig hielden, en als de bron van het kwaa aanmerkten. Deze beide beginzels noemden zij Ha én duisternis. Uit het licht, of het goede bcgii zei, den hoogften God , zullen, door uitvlocjins andere wezens zijn voortgekomen , die Aeonen , i éei r BOEK I Hoofdft. OosterfcheWijsi geerte. > i » 5 I  I BTJKK I Hoofdft. I t B o h ft i di v; zi ai |d fa ne 33 K E R K E L IJ K E eeuwen, genoemd zij», één van welken, van flechter nart, utt de ftofFe deze wereld gevormd zal hebben en derzelver beheerfcher zij." Dit zoodanige ondergingen barden zij de geduurige mengeling van goed en kwaad, die wij in deze wereld opmerken. Door dezen Wercldfchepper of Wereldbeftuurer, zouden onze zielen in het ligchaam, al, in eenen kerker, zijn mgekluisterd,waar uit dc Opper/te God dezelve echter wille verlosfen, en, wij zouden, door het hgchaam te kwellen, daar toe het onze kunnen toebrengen, gelijk deze lieden gezegd worden, oo verfcheiden wijzen gedaan te hebben, en zelfs in de 3osterfche Landen nog te doen, fommigen door ijsyke kastijdingen van het ligchaam , vasten enz naar anderen, door zich over te geven, aan alle' >ngebondenhedenenz. Ondcitusfchen, hoewel dit zeker 5, dat men reeds, in de oude fchriften der Joodfche •rofeeten, fpooren vindt, van een in het Oosten ijzoader onder de Perfen, bekend gevoelen, van' vee hoofdbeginzelen, licht en duisternis, of een oed en kwaad , waar uit men de moeilijke vraag ver den oórfprong van het kwaad, poogde op te' -Meren, gelijk dan ook de dwalingen der Gnostie™ uit die zelfde bron zijn voortgevloeid, echter in men, met geene voldoende bewijzen, aantonen' it een zoodanig famenhangend leerftclzel, reeds zoo ©eg, en ten tijde van jesus, openlijk zou geleerd m. De oude Oosterfche Wijzen waren niet ra °0n' uit g'-ondftellingen, bewijzen, en gevolgtrekken, te redcnkavelen, zij bedienden zich van fnrciin, van zinbeelden, en leenfpraak, en droegen hun-  GESCHIEDENIS. 39 ne leere veelal in gelijkenisfen, en verhalen of fabelen, voor, deze vervolgends, eigenlijk genomen en opgevat , of wel opzetlijk voor het volk duister gemaakt, hebben zoo vele wandrogtelijke en dweep'achtige voorftellen van God en den Godsdienst voortgebracht, welke alleen in hersfenen, door de buitenfporig verhitte verbeeldingskracht ontfteld , plaats konden vinden, en die naderhand door de onderfcheiden. aanhangen der Gnostieken in de daad aangenomen en geloofd zijn , bijzonder in Egypte , zoo vruchtbaar in het voortbrengen van Dweepers etGeestdrijvers. Dit, en dat de Oosterlingen gemeenlijk veel ophadden met den invloed der geesten or de menfehen, en de geheime krachten der Natuur, toovcrij en andere fooitgelijke verborgen oorzaker van de veranderingen en gebeurenisfen in de wereld, het welk alles den waaren Godsdienst verduisterde, en in dweeperij veranderde, is zeker genoeg , maa: voords ontbreken ons de behoorlijke berichten, om nopens de zoogenoemde Oosterfche Wijsgeerte, ie met zekerheid vast te Hellen. Het ander foort van Wijsgeerte , het welk mee vermaard, en ons beter bekend is, is de Griekfch Wijsgeerte, welke ook bij de Romeinen door de gc leerden beoefend is geworden. Deze Wijsgeeren kwa men allen daar in overeen, dat de Volksgodsdiens louter bijgeloof, cn den redelijken mensch onwaardi zij, waarom zij dien of geheel verwierpen , of u de natuur- of gefchiedkunde zochten op te helderer Maar, wanneer zij het wezen , de eigenfehappen en de wil van God, den oórfprong der wereld en de menscl r BOEK I Hoofdft. : i Griek„ fche " Wijs" geerte. t r t 1 S  I BOEK I Hoofdft. Epikuristen. < i i e d l i w fl rilth g< le en ze en on +o KERKELIJKE menschdoms, den toeftand der ziel na den dood zouden verklaren , of de waare kennis en het geluk zouden bepalen , verfehilden zij onder malkanderen en konden niet tot zekerheid komen. Onder hen waren 'er, die God met de natuur verwarden of de Voorzienigheid miskenden, en dus, m de daad allen Godsdienst wegnamen; of, die' op zulke wij! *e van God redenkavelden , dat men naauwlijks kon ontwaren, welke hunne waare gedachten weest, zijn. Ten tijde van de geboorte van JEStJS , wilden zeer velen onder de' Romeinen en Grieken voor navolgers en aanhangers van epiKURUS gehouden worlen. Zijne leerftellingen ftrcelden den fmaak der ;rooten, en rijken; zijne leere over God en de wesld was gevaarlijker, dan eenige andere, fchoon wij rkennen moeten, dat zijne zedeleer miskend en verraaid was geworden. Zijne gedachten over God en e wereld beftonden hoofdzaaklijk hier in: De Gom zijn 'er' maar' ziJ zij" zalig in eene flöfc rust erkeloosheid, en vermaak, dat nergens door ge-' oord of .gehinderd wordt, en hier naar moeten wij enfchen ook trachten, het vermaak moet ons ho0o, 5 g0ed Alho^ nü epucurus aan het ver¬ wen vermaak dacht, het welk deugd en een rein weten aanbrengen, verhinderde dit niet, dat vei van zijne navolgers weidra het zinliik vermaak het genot van alle lusten, najaagden, zoodat degezmdheul doorgaands eenen kwaaden naam had de fchcldnaam, zwijnen van epikurus kudde «rent hen gemeen was. Even min was het leer- ftel-  GESCHIEDENIS. 41 folzel van epikurus , nopens den oórfprong der wereld, voordeelig voor de waare deugd. Volgends hem , was de wereld , bij toeval, ontftaan -uit de Atomen, of ondeelbare ftofdeeltjens , die, eeuwig onder malkander zweevende, eindelijk zich hebben faamgehecht, en deze wereld uitgemaakt, waai- door het geloof aan eene Voorzienigheid, en een wijs cn goed beltuur dezer wereld, insgelijks, geheel moest wegvallen. Vele anderen waren Twijfelaars — Twijfelaars, in den ftrikften zin, hoedanige de Pijrrhonisten of Step, tiet waren, die geene waarheid noch zekerheid, in eenig opzicht, erkenden, hadden wel geenen grooten opgang gemaakt, maar de Academici, dus genoemd naar zeker leerfchool buiten Atheene, welk zijnen naam had naar; een landgoed van zekeren academus of hecademus, door dezen ten algemee ncn gebruik gefchonken, in welk fchool plato les fen plagt te geven, maakten het twijfelen aan alle; tot hun onderfcheidend karakter. Schoon toeitem mende, dat 'er waarheid beftond, dreven zij, da dezelve voor de menfehen onnagaanbaar en verbot gen was, dat men zich, derhalven, met waarfchijn lijkheid moest vergenoegen, dewijl het toch onmo gelijk zij, tot zekerheid te geraken. Uit dezen grom namen zij wel dc bewijzen, voor en tegen het be ftaan van God, de onfterflijkheid der ziel, en an dere grondleeringen van den Godsdienst, in overwe ging, maar hielden zich te vrede, met aan te wij zen, wat zij in deze bewijzen oordeelden te ontbre ken, en beflisten, bij flot, niets ter wereld over de ze: I boeS, 1 Hoofde a Twijfelaar»-.  i BOEK I Hoofdft. Stoïcijnen. •j ( t t r r n I b b m KERK EL IJ RE zelven. Uit de fchriften van cicero , welke, kort voor jesus geboorte, zoodanige Wijsgeerte volgde, kunnen wij derzelver aart en gefteldheid best opmaken. Deze twijfelzucht moest zeker den mensen verzwakken en weifelachtig maken , in de betrachting van zijne pligten , bijzonder in het betrachten van zijne Godsdienftige pligten, niet min dan in het geen hij, ten opzichte van zijn waar en duurzaam geluk, te hoopen ofte wezen hadt. Andere gezindheden echter fcheenen gunftiger te zijn voor den Godsdienst. Wanneer men , °in de Boeken der Stoifche Wijsgeeren , hunne verhevene uitfpraken over God, de deugd enz. leest, wordt men met eerbiedige verwondering aangedaan. Hun leugdzame man, die zijn hoogfte goed" in de deugd lelt, is geheel vrij van alle hartstochten en zwakreden, geene fmart, geene droefheid, geene vreugle, noch geluk, kan hem van zijne vastigheid beweren, hij blijft gerust, zelfs bij de inftorting der geheele wereld. Maar, wanneer wij doordenken, vinlen wij het onnatuurlijke en bedrieglijke van deze «denken Waar is de mensch zonder hartstochten n gemoedsaandoeningen? Hoe zal mcii den mensch 3t het beminnen der deugd, om zich zelve, opfpo:n , indien men alle beloningen der deugd wegeemt? Op dezelfde wijzeis het gelegen, met hune leere omtrent God en de onfterflijkheid der ziel. loc voortrcflijk zij ook van God fpreken, deze was ij hun niet anders, dan de wereldgeest, die, door de antfche ftofie j, bij wijze van een allerligtst vuur verreid, dezelve beweegt en bezielt, zoodat deze wereld-  GESCHIEDENIS. 43 reld-geest en de ftolfe het Al uitmaakt, zijnde aan een ftreng en onverbidlijk noodlot onderworpen. Waaromtrent men, te vergeefs, eene verzachting gezocht heeft, in fommige uitdrukkingen, bijvoorbeeld, van seneca , (*) waar hij zegt, dat de Schepper en Regeerer van alles het noodlot wel gefchreven heeft, maar dat volgt, dat hij, ééns bevolen hebbende, altijd gehoorzaamt. Immers , daar , in de daad, bij de Stoïcijnen alles natuur is, zoo moet alles noodlottig wezen, dewijl 'er geene andere wijsheid noch voorzichtigheid is, dan in de bezielde natuur, en dus is alles natuurlijk. Met deze leere verbonden zij ook de ftelling, dat de zielen wel eene lange duurzaamheid hebben , maar ten laatften aan haar noodlot van fterfiijkheid onderworpen zijn, waar uit nu ligtclijk het befluit is optemakcn, dat, hoe zeer velen dit leerftelzel hebben bewonderd, het 'er echter zeer ver af is,, dar het, ter bewerking van waare Godzaligheid,'waare deugd, en waar geluk voor de menfehen, gefchikt zou wezen. Onder alle de gezindheden der Griekfche Wijsgeerte, had die van plato, zekerlijk, het beste voorkomen, sokrates, zijn leermeester, had aan plato verheven.denkbeelden ingeboezemd, en deze zoc goed gebruik gemaakt, van de lesfen van dezen wijzen, dat hij gemeenlijk de Godlijke plato, ja van .cicero zelfs , de God der Wijsgeeren, genoemd wordt. Hij fpreekt van God, als van een geesteliji wezen, dat eeuwig, wijs, almagtig, het Heelal ba ftuurt, .(*) De Providtntia Cap. V. D I BOEK I Hoofdft. Pk.tonisten.  I boi:k I iioofdtt. 44 KERK EL IJ KE (tuurt, voor de mehfchen zorgt, en de oorzaak van alle goed is , van wien deze wereld gevormd is. Hij geloofde, dat de zielen der menfehen onfterflijk zijn, en beloningen of ftraffen na dit leven te wachten hebben. Zijne zedenleere behelsde veel goeds, aangaande de deugden en ondeugden, en de pligten der menfehen. Doch met deze grondleerftukken, die ook zijn leermeester sokrates had voorgedragen, vergenoegde plato zich zeiven niet , maar verder met zijne ovematuurkundige befpiegelingen willende doordringen , verviel hij tot vele dwalingen, en niet Zelden tot dweepachtige gevoelens. Het is, om die reden, als ook wegens zijnen gezwollen en duisteren fchrijfftijl, in welken hij veeltijds zijne waare gevoelens fchijnt te verbergen, moeilijk, om te bepalen, Welk het eigenlijke famenftel van dezen Wijsgeer geweest zij. In zijne leere van God bracht hij, in zekeren opzichte , drie Godlijke perfonen van gelijke waarde en magt, alzoo hij het Godlijk verftand, de Godlijke rede of wijsheid, logos, of idea door hem genoemd, en welke hij voor het oorfpronglijk beeld van alle dingen houdt, benevens den algemeenen wereldgeest, of kracht, die alle dingen bezielt en bewerkt, tot dén zelfïtaiKiig wezen maakt. Deze Drieëenheid van plato , indien ik het dus moge noemen , . hoe zeer wezenlijk onderfcheiden van de leere der Christenen, heeft echter, door de gelijke klanken der benamingen , dewijl de Bijbel ook eenen logos van God kent, niet alleen aan het Christendom, bij verfcheiden Heidenen , ingang verfchaft, maar ook, van den anderen kant, de  GESCHIEDENIS. 45 de Platonifche Wijsgeerte zoo geliefd gemaakt bij de Christenen , dat vele Kerkvaders hun best gedaan hebben, om de leerftellingen van dezen Wijsgeer met de Christelijke leere te vefëenigen, Waar door de eenvouwighcid van deze laatfte, gelijk ons, in het vervolg , blijken zal, zeer veel verduisterd en bezwalkt is geworden. Verders had plato zeer veel op, met de leere der geesten, of mindere Goden, die men Demons noemde, welke, onder het bevel van den hoogden God, ook deel hadden m de regering det wereld. Hij verbeeldde zich de fioffe, als even eeuwig met God, en tevens als de noodzaaklijke bron van kwaad en verderf, trouwens, ook de besten er fchranderften der Heidenfche Wijsgeeren konden zich geen denkbeeld vormen , van eene fchepping allei dingen uit niet. Omtrent de zielen der menfehen was hij insgelijks duister, en fchijnt dezelve gehouden te hebben voor een deerden of uitvloeizel var het Godlijk Wezen , divinae particula aurae , ból maakte hij onderfcheid tusfehen dezelven, het wett insgelijks op zijne zedekunde invloed had , waarin hl de pligten onderfcheidde, tot Welke meer verhevene geesten verbonden waren, van zulke, met welke laager zielen volftaan konden. Hoe hooge achting men, ten tijde van jesus, onder de Grieken en Romeinen ook deze Wijsgeerte toedroeg , nogthans waren de oude en echte Platonisten reeds voor lang uitgeftorven. —■ AristoteleS, een mail van fcherpzinnig Vernuft, en leerling van plato, had eene nieuwe gezindte gefticht', die men ós-Peripatettfche noemde, omdat D 2 de- I BOEK I Hoofdft. 'Peripnte- jtifchen, of Ariltotelifchen.  I BOEK I Hoofd!!. EclcctifcheWijsgeerte. 46" KERKELIJKE deze Wijsgeer zijne leerlingen, wandelende, gewoon, was te onderwijzen. — Deze gezindte telde, ten dezen tijde, Hechts weinige aanhangers, maar , wanneer men, in vervolg van tijd,de kwaade gevolgen deriVötonifche Wijsgeerte in de Christen Kerk ontwaar werd, floeg men tot een ander uiterfte over, en de Christen Leeraars namen met eene wonderbare geestdrift het le.erftelzcl van aristoteles over, gelijk wij, in het verhaal der gefchiedenis, zien zullen. Ondertusfchen is het famenftel van aristoteles voorde eerfte gronden van den Godsdienst en deugd veel gevaarlijker dan dat van plato. aristoteles had wel zeer voortreflijk over dc pligten der menfehen gefchreven, maar omtrent den Godsdienst dwaalde hij geheel buiten het fpoor. God is, volgends hem, een eeuwig wezen , maar onbeweeglijk in zich zeiven , dat is, zalig in de bloote befchouwing, welk; wezen de eeuwige ftolfe in beweging gebracht heeft, als de eerfte beweger in een werktuig, zonder zelve bewogen te worden. Dus kende arisroteles niets van eene wijze en goede Voorzienigheid, hij moest de Schepping der Wereld uit niet loochenen , en zijne gevoelens nopens de voortduuring der menschlijke ziel zoo duister worden, dat men 'er niet anders uit kan afleiden , dan dat hij derzelver onfterflijkheid niet erkend heeft. Alle deze gezindheden van Wijsgeeren waren geduurig met malkanderen in twist, men ltreed om dc werwinnmg , meer dan om de waarheid. Men begrijpt dus ligtelijk, hoe weinig zij konden toebrengen tot verlichting van den ougeleerden hoop der men-  GESCHIEDENIS 47 menfehen , terwijl zij , te gelijker tijd , door hare hoofddwalingen, twijfelingen, en onzekerheden, genoeg openbaarden, hoe weinig de menschlijke Rede , op zich zelve , in zaken van het hoogfte •aanbelang, die tot den Godsdienst cn deugd, en tot onze uitzichten in den toekomenden Haat na dit leven , betrekking hebben, genoegzaam zij, waar doot de dierbaarheid en noodzaaklijkheid eener nadere en onmidlijke Godlijke Openbaring, naar welke zelfs de besten van deze Wijsgeeren begeerig verlangd hebben, aan ieder een kenbaar moet blijken. Ecnigcn tijd nr jesus geboorte, begonnen fchranderc mannen te begrijpen, dat men niet langer ééöe bijzondere gezindte moest aankleven, maar, dat men dc'waarheid . waar men die ontmoette, aangrijpen cn kiezen moest, hier van daan werden zij Eclectifche genoemd. Deze Wijsgeeren ontftonden eerstin Egypte, en maakten, te Alexandnê inzonderheid, grooten opgang: ook zelfs ónder de Christenen. Men kan, zekerlijk bet voornemen en dc bedoeling van deze Wijsgcc ren , voor zoo ver het hun om waarheid te doei was, niet afkeuren, ook konden de Christenen, ii de Wijsgeerte, van geene der Heidenfche famenftel len, zonder eene zoodanige keuze, voor zich gebruil maken. Maar, deze zelfde Eclectifche Wijsgeerte die men ook de nieuwe Platonifche noemde, om dat zij zeer veel van plato overnam en behield heeft , vervolgends, het Christendom groot nadcc toegebracht. Dc Wijsgeeren, die deze gezindte volg den, befchouwden het Christendom insgelijks al eene Wijsgcerigc gezindte , cn behandelden het al D 3 zo° l Bo: K I Hoofdft. 1 l »  r BOEK I Hoofdft. 1 ] Staat deiGeleerdheid. \ i \ e l v G n d | V M VV h< vc G Ik. 4* KERKELIJKE zoodanig. Daarom wilden zij hetzelve overeenbrengen met deze en gene leerftukken der Heidenfche reedsgemelde Wijsgeeren, waardoor het Christendom zijne oorfpronglijke zuiverheid moest verliezen. Ja wij zullen, onder dit foort van lieden, zulken ontmoeten, die wij, als tweeflachtige wezens, kunnen aanmerken, half Heidenen, half Christenen, over welken men even daarom getwist heeft, of men hen al of met voor Christenen moet houden. Ondertussen verzekerde deze foort van Wijsgeerte de Heilenen niet van het bezit der waarheid, trouwens zij conden het niet vermijden, daar, waar alle Wijsgeeen gedwaald hadden, ook met hun te dwaalen Verkeerde de wereld zoo in het duister, met berekkmg tot de Godlijke wetenfchappen , dat zelfs ulke groote en wijze mannen, als wij onder de Vijsgeercn ontmoeten, in het onzekere omtasteden i het fpoor bijfter waren ; van den kant der begaafdheid en geleerdheid echter was deze zelfde 'ereldzoo verlicht, dat men den leeftijd van auustus , de gouden eeuw der ftaajè letteren en veraften, genoemd heeft. De Grieken waren reeds ze at lang vermaard, door hunne befebanfde zeden cn mne beoefening van wetenfchappen cn kunften oornaamlijk, bloeiden te Atheenert, welke Stad aan' txERVA, de Godin der wetenfchappen, gewijd as , mannen , welke de jeugd in de welfprekendld en alles, wat tot het vormen van den (maak en het rftand behoort, onderwezen. Na het overwinnen van rieieulandU^étRomeinen AeCriekfche -elecrd ia beginnen hoog te fchatten, en waren, ia en na die  GESCHIEDENIS. 49 die tijden van cicero, daar in, de mededingers deiGrieken geworden; de aanzienlijkfte llomeinfelie jongelingen oefenden zich in de Grkkfche taal, en ver-; keerden eenigen tijd , om hunne letter-oefeningen voort te zetten, in Griekenland cn te Atheemn. De vrijheid van denken en fchrijvcn, welke toenmaals heerschte, verhoogde de krachten van den menschlijken geest, welke, zich van allen dwang losmakende, werken voortbracht, die de eeuwen verdunren De Wijsgeerte, hoe ontoereikende hare pogingen ook waren in de Godlijke wetenfchappen, fcherpte het verftand, vermeerderde en verhoogde het oordeelvermogen. De fijne fmaak en hooge trap van be, fchaafdheid, aan het Hof van augustus plaatshebbende was nooit noch immer zoo algemeen geweest, als in deze eeuw. augustus, en zijn vriend mecenas, begunftigden allen, die in fmaak en begaafdheden uitmunteden, en fchonken hun rust, en beloningen; geen wonder, dat de Dichtkunde, hier door tot rijpheid gebracht, die gedenkftukken heeft opgeleverd, welke wij, zoo dikwijls wij iioratius , viagilius, oviDius,en andere Dichters, lezen, nog bewonderen. De welfprekendheid fchitterde, in der Burgerftaat, maar bezielde ook tevens alle ondcrwerpen, over welke in fchriften en boeken gehandclc werd. Bijzonder werd de gefchiedkimde, misfchiei de nutdgfle aller menschlijke wetenfchappen te noe men, ten dezen tijde beoefend op eene wijze , du te gelijk vermaaklijk en leerzaam was. Rijk door d fchatten der Griekfche geleerdheid, welke dc Romei pen zich met het bemagtigen van Griekenland had D 4 do I BOEK I loofdfl i 1  5° KERKELIJKE r BOEK I Hoofdft f den toegeëigend, nog rijker door den naarijver, die hen de Grieken evenaaren, en niet zelden'te boven deed ftreven, waren zij het befchaafdfte, vernuftigfte en geleerdfte volk, het welk ook door wijze wetten beftuurd werd. De volmaaktheid, welke'de vormende of beeldende kunsten bereikt hadden, maakte, in die zelfde eeuw, dit volk voor de uitdrukking en het gevoel van het waare en fchoone bijzonder vatbaar. Onder zulk een volk, in zoo verlichte eeuw, die naar waarheid, uit behoefte, verlangde, maar aan den anderen kant niets min dan ligtgelovig , onbeichaafd, of onwetend was, trad het Christendom te voorfchijn, en werd fpoedig alöm aangenomen. Het Christendom floop niet in de wereld, onder begunftigingvan barbaarschheid en onkunde, neen! het vcifcheen op den vollen dag van eene verlichte eeuw. Het fchroom3e geen onderzoek van den wijzen, die naar waarheid zocht; het vreesde geene befpotting, hoe bitter :n gevoelig ook aangebracht; het bood zich aan, Dm onderzocht te worden; het werd onderzocht' :n het zegevierde over alle beproevingen. Dus was de wereld gefield, toen ruste in dezelve verfchcen, zijn onderwijs, zijne hulp, bcboevcnle, opgewekt om eene hooger Godlijke openbaring 'Mi waarheid en heil te verlangen cn te verwach2ii, en reeds zedert eeuwen voorbereid , om die ankbaar te ontvangen. Dezen tijd had God te vom bepaald en aangekondigd door de Profccten, dee tijd was, in alle de eeuwen der oudheid, de' geduktitc, om de verfchijning van den Zaligmaker te  GESCHIEDENIS. 51 te genieten. Hij kwam, maar, — zoo verkeerd is de aart der menfehen! — die genen miskenden hem het hardnekkigst, welk daar hunn' grootften roem in fielden, 1 dat hij, de messiüs, uit hun volk zou geboren worden. " TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van Jefus Christus. — Zijne geboorte, en ambteloos leven. In zoodanigen toeftand der wereld, als wij in het voorgaande Hoofdjluk befchrevcn hebben, is jesus christus geboren, en in de wereld verfchenen, naar 1 wien de Christenen den naam dragen, en dien zij , met recht, als den Zoon van God, den grooten. Leeraar, maar ook Verlosfer des menschdoms, eer- 1 biedigen. Zijne gefchiedenis is derhalven allerbelang-' rijkst, en verdient, met alle naauwkeurigheid, behandeld te worden. In dezelve moeten wij wel onderfcheiden , het geen ' onloochenbare zekerheid van waarheid heeft,van het geen, indien al niet fabelachtige, ten minften zeer onzekere, bijvoegselen zijn. De ontwijfelbaar waare gefchiedenis van dezen grooten Perfoon, hebben wij, alleenlijk, in de vier Eudngeliën, welke de Christenen als Godlijke Boeken aanmerken, cn van welke ons, in 't vervolg, gelegenheid zal voorkomen, nader en opzetlijk, te fpreken, waar bij, ten aanzien van ophelderende bijzonderheden, de overige Boeken des Nieuwen Testaments gevoegd moeten worden. D 5 Zoo I BOEK I oofdft. I BOEK II looFdrt. ïaC.G. Jaar 1. jeb oorevan j.c.  I BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar i. Het jrar dezer geboorteonzeker. ] i 1 J t j 2 j li Z e d z d ft ni ê bc Ja 5- KERKELIJKE Zoo ontwijfelbaar zeker het is, dat jesus, onder de regeering van den Romeinfchen Keizer augustus, in het Joodfche land, geboren, en onder deszelfs opvolger, den Keizer tiberius, geftorven is, het welk nooit een bcftrijder van het Christendom beflaan heeft te loochenen , zoo onzeker is het eigenlijke jaar en de dag van zijne geboorte; waar omtrent de Euangelisten ons niets anders hebben opgetekend, dan dat jesus geboren is , nog bij het even van herodes den Grooten, onder de regering 'an den Keizer augustus , ( matth. 11. luk. L), en dat joSnnes de dooper gezegd wordt, be;onnen te hebben, in het openbaar te doopeu, in het :V jaar van den Keizer tiberius, (luk. III. i.) n dat jesus, van hem gedoopt is, omtrent dertig laren oud zijnde, (luk. III. 23.) Men behoeft zich ondertusfehen daar over niet eer te verwonderen, dat het juiste jaar en dag van isus geboorte niet is opgetekend; de gewijde Ge:hiedfchrijvers fchreven hunne berichten van jesus , od zeer niet, met eene bedoeling , om zich aan me tijdrekenkundige orde te verbinden, zij hielden :ze tijdsbepalingen voor te weinig beduidende, om ch daar mede op te houden, zoodat zij niets meer tar van aantekenden, dan tot hun oogmerk volrekt dienftig was. Hierbij komt, dat de Christe:n van het geboortejaar van jesus eerst vijf hontd jaaren naderhand in hunne jaartelling hebben ginnen gebruik te maken , wij ontmoeten deze u-telling in openbare gefchriften zelfs niet voor de viihic  GESCHIEDENIS 53 VUIfie eeuw (*) en zij werd eerst algemeen in de XIV eeuw, onder Paus eugenius IV. Deae jaartelling, volgends welke wij thans 1799 na de geboor- j te van christus fchrijven, is eerst in de VI eeuw l door eenen dionysius , den Kleinen bijgenaamd , welken men, gemeenlijk, voor eenen abt te Rome houdt, berekenden vastgefteld , of liever van de Grieken tot de Latijnen overgebracht. Volgends deze gewoone jaartelling zal jesus geboren zijn in het 44lte jaar der regering van Keizer augustus, in het jaar 754 na de bouwing der Stad Rome, doch, toen was"herodes reeds overleden, wiens dood door josefus gefteld wordt in het jaar 41 van Augustus, 750 na de bouwing van Rome, een duidelijk bewijs, dat deze onze gewoone jaartelling eene misvatting heeft van drie, zo niet vier, jaren. De Christen-Schrijvers , in de IV eerfte eeuwen, ireneus, tertullianus , clemens van Alexandrïè, eusebius, en anderen, zich voomaamlijk grondende op luk. HL hebben het 41 jaar van augustus en het 750 na de bouwing van Rome gehouden voor het geboortejaar van christus , en zoo veel mij toefchijnt, heeft dit jaar het meeste recht van aaufpraak op deze eere; zoodat wij, dienvolgends, bij onze gewoone tijdrekening nog vier jaren zouden moeten voegen, cn 1803 in plaats van 1799 dienden te fchrijven. (f) Wan- (*) S. van til de anno, ménfe, et die natali Christl pag. 2. { j) Men zie de Verhandelingen van den gel. schut I bofk II loofdft. laC.G. Jaar 1.  I BOKK II Hoofde, na C. G. Jaar i. I ( i ( r F 1 v j> Ü I u TI ir 54 K E R K E L IJ K E Wanneer wij het jaar van jesus geboorte willen bepalen, naar de Schepping der wereld, ontmoeten wij dezelfde onzekerheid, fabricius (*) heeft de verfchillende gevoelens der geleerden desaangaande bijëenverzameld, waar uit blijkt, dat de mééste» zich bepalen, omtrent het jaar 4000 of daaromtrent, waar toe men ook gebracht heeft zekere overlevering onder de Jooden bekend, onder den naam van Overlevering van het huis van Eua, dat de wereld 2000 jaren geftaan heeft voor de wet, en 2000 onder de wet, en dat zij 2000 jaren na de wet ftaan zal, welke overlevering gewis haren grond gevonden heeft' n de Schepping der wereld, in zes dagen, wordende' :lken dag voor duizend jaren genomen, waar toe )ok augustinus (f) neigt. Hoe dit zij, de zekerte Tijdrekening des Ouden Testaments leidt ons, •m de geboorte van christus omtrent 4000 jaren a de Schepping der wereld te Hellen. Het eerfte Tjdperk des O. T. bevat 1656 jaren, van de fcheping der wereld tot den zondvloed. Het tweede ydperk loopt van den zondvloed tot de geboorte m abraham, zijnde 352 jaaren, dat is, "tot het ar 2009. Het derde Tijdperk heeft de 430 jaren, elke, zedert de roeping van abraham uit zijn va-' irland, verlopen zijn, tot den uittogt der Israêliten t Egypte exod. XII. 40. welke, gevoegd bij de 70 in zijne Heilige Jaarboeken , welke in III Deelen Svo 1779 enz., zijn uitgekomen. (*) Bibliogr. antiq. Cap. VII. §. 9. p. m. o;6 yr„ ( + )/) jesus on. zeker. It ;t  I BOEK II Hoofdft. naC.G. Jaar r. I < i a a d h S ft i t< ti i v; fc 56 KERKELIJKE het jaargetijde niet, dat herders in het open veldbij nacht hunne kudden bewaken, ook kan men niet denken, dat eene befchrijving, waardoor zoo velen genoodzaakt waren, aanmerkelijke reizen te ondernemen, in den winter zou bevolen zijn, en deze beide gevallen hadden nogthans plaats, ten tijde van jesus geboorte. Vergeefs heeft men, in de verfchijning , aan-den Priester zachariS gebeurd, een fteunzel gezocht voor deze bepaling van jesus geboor:edag. Men heeft zachariS tot Hoogenpriester remaakt, en zijnen dienst op den grooten verzoenlag , den X van de maand Tisri, dat is, September, in het Heilige der Heiligen, laten verrichten, :oodat joünnes in die maand zal ontvangen zijn' ;elijk jesus 6 maanden daarna, volgends welke reening deszelfs geboortedag in de maand December allen zou. Doch , zachariS was geen Uoogeriester, zijne ambtsverrichting beftond alleen, in het mfteken van reukwerk op den gouden reuktaar, in het Heilige, of voorde Heiligdom, en de ag, op welken hij de verfchijning van den Enoel ld, was dus geen groote verzoendag in de maand ;ptcmbc-r. Ook hebben verfcheiden Geleerden geofd, dó waare aanleiding gevonden te hebben, tot :t vieren van den 25 December, als jesus geboordag. Op dezen dag, op welken de zon des winrs begint weder te keeren en te klimmen , vierden : Heidenen natalem fo/is invieti, „ het geboortefeest n de onverwrnlijke zon," welke alsdan op nieuw hijnt geboren te worden. Nu hebben wij meer >orbeelden, dat de Christenen , ten einde de Heide-  GESCHIEDENIS. 57. denen te ligter te winnen , vele van hunne plegtigheden en gebruiken, overgenomen, en min of meer naar hunne denkwijze als Christenen, gefchoeid hebben. Op deze wijze kunnen zij dit feest overgenomen, en hervormd hebben, in een geboortefeest van Hem, die, als de zon der gerechtigheid, de wereld zoo heuglijk verlicht heeft. Klemens van Akxandrlê (*), één der geleerdHe Kerkvaderen, fpreekt van twee verhalen, volgends welke de Zaligmaker, of op den 20 April, of of den 20 Meij, zou geboren zijn; en zelve fchijnt hij, tot het laatfte over te hellen, 'er bijvoegende , da: de aanhangers van basilides de gewoonte hadden om op dezen dag de verjaring van jesus doop t> vieren — ik zal mij niet ophouden, met de gevoe lens van laater geleerden, die naar den geboortedaj van jesus onderzoek hebben gedaan, alleen aanmer kende, dat 'er geene maand in het jaar is, of zij i hier in aanmerking gekomen, (f) De geleerde schut te bepaalt den tijd van jesus geboorte tusfehen de: 17 en 18 November, en dus flechts ééne week voo den dood van herodes, welke den 25 Novembe daar aan volgende zal overleden zijn; en men ka niet ontkennen, dat hij dit onderwerp , met ong< meene naauwkeurigheid en bewijs van oordeelkunde behandeld heeft; waarom ik den Lezer, die hier tc begerig mogt zijn, tot 's mans Heilige Jaarboeke verzende. Thans is het voor ons genoeg, dat wij (*) Stromat. Libr. I. ( f ) Fauhiu. Bib/, antiq. p. m. 480. I boek II Hoofdft. na C. G. jaar 1. r 1 r r 1 •> e n » u  I BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar i. i ] 1 3 < ] < «sus af-1 komst uit i JDAVID. I d b 5S K E R K E L IJ K E in het algemeen,- weten, dat jesus, gelijk ons reeds in het voorgaande Hoofdftuk gebleken is, op eenen tijd in de wereld is gekomen, welke voor de oogmerken zijner komst' en godlijke zending volkomen gelchikt was, op dien tijd, welke ook alle de kenmerken heeft, die, eeuwen te voren, in de fchriften des Ouden Testamcnts, zoo duidelijk waren bepaald, dat 'er, bij derzelver vergelijking met de tijdsömftandigheden van jesus. geboorte, geen twijfel kan overblijven. Het Joodfche volk was thans reeds afhanglijk van eene vreemde Mogendheid, en hun Staat helde naar zijnen ondergang; de 70 jaarweken van DANiëL, hoe men die ook moge verklaren, liepen ten einde, davids geflacht, waaruit de messiüs geboren moest worden, was tot eenen geringen flaat rauederd, en leefde onbekend en onopgemerkt; het [oodfehe volk, over het geheel genomen, Avas zedelijk :n godsdienftig bedorven; zedert verfcheiden eeuwen vas geen Profeet onder . de Jooden opgeftaan , cn och was hun de grootfïe van alle Profeeten beloofd. )e messiüs moest dan nu of nooit verfchijncn. Bij leze volkomene overtuiging, die wij uit den tijd van esus geboorte in 't geineen hebben van zijne Godijke zending, zal het voor ons1 van geen belang zijn, iffchoon wij omtrent den dag dezer geboorte in on;ekcrhcid blijven. .Het geflacht, waar uit jesus afdamde, en, als de eloefdé messiüs,.volgends de Profeeten, moest af:ammen, was het ftamhuis van david. Zijne moeer, MARia, was eene erfdochter uit dit koninglijk uis, gelijk josef , met wien zij ondertrouwd was , uit  GESCHIEDENIS. 59 uit eenen anderen tak van hetzelfde huis gefproten, nevens haar, de naaste aanfpraak op de rechten van dit huis kon maken, zoodat, door het huwelijk van deze beide perfonen, beider erfrecht werd verëenigd, en dus overgebracht op jesus , den zoon van mariü. Dat jesus uit den ftam van juda en het huis van david geboren is, is openbaar, ( hebr. VII. 14.) en blijkt ons uit de geflachtrekeningen, welke mattheus (Hoofdft. I.) en lukas (Hoofdft. IH.) ons medegedeeld hebben, de eerfte van josef. deze, lukas naamlijk, van mariS. Deze geflachtlijsten waren, in dit Koninglijk ftamhuis, tot hiei toe, zorgvuldig bewaard gebleven, en derzelver echtheid werd niet in twijfel getrokken, maar bij de be fchrijving ( luk. II. ) openlijk erkend, eusebiuj verhaalt wel, in zijne Kerk -Gefchiedenis (*), ui julius africanus , dat herodes , door afguns aangefpoord, omdat hij zijne afkomst uit eenig ede Joodsch geflacht niet kon bewijzen, alle de geflachl lijsten der Jooden zal hebben laaten opzoeken e verbranden , maar dit verhaal verdient des te mir der geloof, omdat josefus niet alleen van deze or derneming van herodes zwijgt, maar ook, in zi ne eigene Levensbefchrijving , zijn geflacht uit c openbare geflachttafelen mededeelt. Dit koninglijk ftamhuis van david was, ten di zen tijde, geheel tot den geringen ambtelozen bu gerftaat vervallen, en deszelfs weinige afïtammelii gen leefden in ftilte, in Galikë, het afgelegenfte g dec (*) Libr. \. Cap. j E I BOEK II Hoofdft. naC.G. Jaari. I t 1 1 ie > 1-  r boek II Hoofdft. na C. G. Jaar i. 1 1 1 ( ï 1 t t r i v h 1 d d z h 6° KERKELIJKE deelte des Joodfchen lands ten noorden, in het kleine Stedeken Nazareth, welks inwoners, zelfs boven de overige Galileërs, bij de Jonden veriichtlijk waren, en eenen kwaaden naam hadden, zoodat het, als een fprcekwoord, was aangenomen: kan 'eruit Nazareth iet goeds zijn? Tot deze vernedering was dit huis, het welk, van david, den grootften der Joodfche Koningen, af, tot aan de Babijlonifche BalImgfchap toe, bij eene onafgebrokene opvolging van vader op zoon, zoo vele Koningen aan het Joodfche volk had uitgeleverd, het welk, zelfs in die ballingschap, zijnen ouden luister ecnigermate ftaande had rehouden, gelijk zorobabel of zerubabel, een mns uit dit huis, zich aan het hoofd der ballingen >evond, die na hun vaderland terug keerden, gedacht , doordien de Jooden na hunne wederkering fhanglijk bleven van vreemde vorsten, die wel aan !en Priesterfland het inwendig beltuur des volks naar ijne wetten overlieten, maar hunne belangen door iiinne Stadhouders lieten waarnemen: de "rampen, oor de Jooden geleden , onder de overheerfching' erEgijptifche en Sijro-Macedonifchc Koningen, vooraamlijk onder axtiöchus epifaxks, hadden dc «lammelingen van dit huis, hoogstwaarfchiinlijk, de ijk doen nemen naar een afgelegen gedeelte des nds, en, wanneer nu, door de dapperheid der 'lakkabeefche Broederen, de vrijheid der Jooden in Sn Godsdienst cn Burgerftaat herilcld was, leven3 het ftamhuis van david geene mannen uit, die ch openlijk voordeeden, veeleer bleef het voor dit lis geraden, zijne fcnuüplaats niet te verlaten, toen de  GESCHIEDENIS. ói dè vorsten, uit het Mahkabëisch geflacht, fpoedig de heerfchappij en titel van Koningen aannamen, en zich daaromtrent vrij jaloersch en naarijverig betoonden; eindelijk was zelfs alle menschlijk uitzicht op herftclvoor dit huis, onder de dwingelandfche regering van herodes, geheel verloren. De gefchiedenis van jesus heeft, over het algemeen, dit bijzonder kenmerkende, dat alles, wat zijne uitwendige omftandigheden betreft, ontbloot is van die grootheid en luister, met welke de menfehen ingenomen zijn, en welke de Jooden ook, in hunnen messiüs, verwachteden, maar daartegen, heefi de Godheid gezorgd, dat deze doorluchtige perfoon. van het eerst tot het laatst, gekenmerkt is geworden, door zoodanige voorvallen en zaken, welkf voor het geloof van hun, die hem aangenomen er erkend hebben, genoegzame en overtuigende grondei opleveren, entevens het ongeloofonverantwoordelijl maken. Dit had reeds plaats bij zijne geboorte, ei het geen dezelve voorafging, verzclde, en onmidlijl op dezelve volgde. Hier toe behoort, dat, gelijk de geboorte van jo Sn nes , die zijn voorloper zou wezen , door eenei Engel, aan dcszelfs vader, den Godvruchtigen Pries ter&zACHARia, in den Tempel, te voren werd aan gekondigd, ook zes maanden daarna, die zelfde He meibode aan maria , de verloofde bruid van josef verfcheen, en haar ontdekte, dat zij de moeder zoi wezen van den Verlosfer der wereld, belastende haa dit kind, het welk ook de Zoon der Merhoogftei zou genoemd worden, elen naam jesus (Verlosfer E 2 I boek II Hoofdft. naC.G. ]^r i. Onderfcheidendkenmerk der gefchiedenis van jesus. ! I • Geboorte van jesus en ■ van zijn . voorlo- perjoiiN' nes voor- ■ &egd, l r i »  I «OEK II Hoofdft. naC.G. Jaar t. i e x ó z v g d 62 KERKELIJKE Zaligmaker, Heiland,) te geven, en ter bevestiging van haar geloof, aan haar ontdekkende, dat hare nicht elisabeth, de huisvrouw van den Priester zachariS , reeds in de zesde maand harer zwangerheid was. De ftille maagd , deze verfchijning en ontdekking zelfs voor haren bruidegom verzwijgende, ondernam, uit Nazareth, waar zij haar verblijf had, in het Noorder gedeelte van Palaestina , hare nicht een bezoek te geven, die in het Zuiderdeel van dat and in Hebron, of in Juta of Juda, dicht bij Hebron, woonde. Rij hare aankomst, waren deze )eide uitmuntende perfonen, door eene godlijke aanIrift geroerd, elisabeth zich verwonderende , dat rare zwangerfchap, die zij zorgvuldig verborgen had :ehouden, aan hare nicht, bekend was, begroette ie tevens als de aanftaande moeder van den Zaligriaker, en mariS verhief in eenen Lofzang, welke ien geest der oude Profeten ademt, den lof van God. Navolgends bleef zij omtrent drie maanden in het uis van den Priester zachariü , alwaar hare eere Q goede naam veilig was , doch , als nu de tijd an elisabeths bevalling naderde, keerde zij weer na Nazareth. (*) Hier ontmoette zij haren bruidegom, wien hare wangerheid niet verborgen kon blijven. Doch, ook eze, wanneer hij, een deugdzaam jongeling, door erfchillende gemoedsbewegingen deswegens geflinsrd werd, had eene Godlijke openbaring in een' room, waarbij hem ontdekt werd, dat de wonder- zoon, (*) lu*. i.  GESCHIEDENIS. 63 zoon, waar van mariS zwanger ging, uit den H. Geest ontvangen, en de verlosfer van zijn volk was, wicn Hij den naam jesus om die reden geven moest. Hier door gerustgefteld , voltrok hij zijn huwelijk met MARia', hoewel zich van hare bijwoning , als echte man, onthoudende. (*) Bij de geboorte van joannes werd , op nieuw, de aandacht opgewekt, op de bedoeling der Godheid. De Maagfchap wilde, bij de befnijdenis van het kind, op den achtften dag, bij welke gelegenheid de Jooden gewoon waren, hunnen kinderen namen tc geven, het kind, naar deszelfs vader, zachaRia noemen, maar de moeder drong aan, dat zijn naam joannes zou wezen. Men wenkte den vader, die, zedert de verfchijning van den Engel, tot kastijding van zijn ongeloof, Hom, en misfehien ook doo: gebleven was, om zijne mening over den naam de: kinds te verftaan , en naauwlijks had hij op eei fchrijfbordjen gefchreven: joannes zal zijn naan zijn, of hij kreeg het gebruik der fpraak en des gc hoors weder, tot verbazing van allen, aan welke i: dien oord des lands dit geval bekend werd. Alle juist gefchikt, om opmerking te baren, wat toe van dit kind ééns worden zou ? Tevens gaf een Lol zang van den Priester zachariü, even als die va MARia', geheel in den geest en fmaak der oude Pn feeten , een bewijs van eene hooger Godlijke aai drift, die zich, in dezen merkwaardigen tijd, werl zaam betoonde, (f) Mj (*) Matth. I. (f) Luk. I. 59 volgg. E 3 I BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar \. Geboortevan ]CV ANNES den Doper. I f 1 1 I | I I*  r boek II Hoofdft. naC.G. Jaar i. Befchrijving,door au- gustus geboden, geeftaanIeiding,dat jesus te Bethlehem geborenwordt. i i < ! 1 « t I 1 i 64 KERKELIJKE Marie , ondertusfchen, in hare zwangerfchap vorderende, bleef met josef te Nazareth wonen, en had, naar het fchijnt, geene andere gedachten,'dan dat zij, aldaar bevallen, en haar kind ter wereld zoude brengen. Echter was Bethlehem, in Juda, niet verre van Jerufalem gelegen, van ouds davids Stad geheten, omdat het ftamhuis van dezen vorst daar oorfpronglijk t'huis hoorde, en hij zelve daar geboren was, door de Voorzienigheid beftemd, tot de geboorteplaats van jesus. En van deze bijzonderheid hong zeer veel af, alzoo de Joodfche Geleerden eenparig gevoelden, dat deze Stad, door de oude voorzeggingen , tot deze eere uitdruklijk benoemd was, (micu. V. 1. ) en zij derhalven, indien jesus waarlijk te Nazareth geboren was, dit, met recht, als eene reden van hun ongeloof zouden langevoerd hebben. Maar, wat gebeurt? Juist om lezen tijd, geeft de Romeinfche Keizer augustus :en bevel tot eene algemeene befehrijving van 's lands ngezetenen (*) welke befehrijving, op de Joodfche wij- <*-) Nopens deze befehrijving, luc. II. gemeld, worlen twee hoofdvragen gedaan. Vooreerst vraagt men: if men hier, door de geheele wereld, het geheele Roaeinfche Rijk, dan alleen het Joodfche land, te verdaan lebbe? Onze geleerde Landgenoten, welke over dit onlerwerp het laatfte gefchreven hebben, verfchillen in het eantwoorden van deze vraag: De Hoogleeraar kluit, eeft, in meer dan één gefchrift, beweerd, dat men al:en aan eene befehrijving der ingezetenen van het JoodAc land, en zelfs bijzonder, van het eigenlijk zoogenoemd  GESCHIEDENIS. 65 wijze, en raar hunne wetten, werd werkftellig gemaakt, zoodat elk zich moest vervoegen naar die plaats, noemd Judeë te denken hebbe. Dus gevoelt ook de ilooglecraar venema. De lloogleeranr j. d. va* hoven denkt liever, dat het bevel van augustus zich te gelijk tot Syrië, en de nabijgelegen landen, zal hebben uitgeftrekt. Doch, de naauwkeurige schutte maakt veel werks, in zijne Heilige Jaarboeken, om te betogen, dat hier bedoeld zij eene algemeene Cenfus of befehrijving, door het geheele Romeinfche gebied; hoe het zij, het is zeker, dat 'er ten dezen tijde eene befehrijving in Judeë heeft, plaats gehad, waarbij , volgends Joseïuj J. Oudh. XVII. 2. 4. p. 830. de gantfche Joodfche Natie is opontboden, om den eed te doen, dat ze aan dei Keizer, en dc zaken van den Koning her.odes, getrouw zouden zijn. De tweede vraag nopens deze befehrijving is: Hoe lukas kan fchrijven lukas. II. 2, ten minftei zoo als men de woorden gemeenlijk vertaalt: Deze eer fie befehrijving gefchiedde, als cyrenius over Syrië Staa houder was, daar deze cyrenius, of publ. sulmciu quiiunus niet ten dezen tijde, maar 10 jaren daarna Stadhouder van Syrië zijnde, eene befehrijving niet a! leen van perfonen, maar van goedfehatting, in Judeabt ftuurd heeft? Na alles, wat ik over dit onderwerp he kunnen lezen, is het mij voorgekomen, dat de woorde van den Text eene kleine oordeelkundige verbetering b< hoeven, welke ook venema opgeeft, /list. Eccles. I T. Tom. I. pag. 16. en volgends welke ik de woord( in mijne Bijbel-vertaling overgezet heb: „ Deze eert „ befehrijving gefchiedde voor die, toen cyrenius ( „ lYRKNius ) Landvoogd van Syrië was." E 4 I boek II f-Ioofdtt. na C. G. Jaar 1. 1 F 3 t r. n ie  r BOEK II Hoofdft. JiaCG. Jaar i. « I ï t i l I b ii z jesus geboorteaan de ™ 66 KERKELIJKE plaats, waar zijn geflacht eigenlijk t'huis hoorde, op deze wijze vonden josef en marü, als beide erfnakomelingen van davids ftamhuis, zich vcrpligt, om naa Bethlehem, van waar hun ftamhuis oorfpronglijk was, te reizen, en zich te laten opfchrijven. Uit jer. XLI. 17. kan men opmaken, dat 'er bij Bethlehem eene Karavanfeera, of herberg voor vreemdelingen, gelijk men die in het Oosten vindt, gedicht was, door c himham , waarfchijiïlijk, denzoon van barsillaï , davids weldoener en vriend. 2 sam. XIX. 38, 39. ftj deze namen de beide Godvruchtige perfonen hunnen intrek, met andere vreemdelingen, die thans, om befchrcven te worden, zich insgelijks naa Bethlehem begeven ladden, en terwijl zij hier waren, beviel MARia van ïareri eerstgeboren zoon luk. II., dien zij, omdat ieze openbare herberg thans zoo vol was van vrecmlelingen, aan het gewoel ontweken , in de dal , vaar anders de beesten plagten geplaatst te worden,' er wereld bracht, en hem opgebakerd hebbende' 1 eene Kribbe nedcrlegde. Deze eenvouwige opvating verkieze ik boven andere min of meer gedronen en onwaarfchijnlijke opvattingen, nopens de Kribe, in welke jesus, bij zijne geboorte, gelegd is eworden; waartoe onder andere eene overlevering ehoort, dat jesus, in eene fpclonk in eene rots, 1 welke eene fchaapskooi geweest zal zijn, geboren du wezen. Voor de menfehen was dus, bij de geboorte van ;sus, wederom niets prachtigs, niets fchitterends, nie-  GESCHIEDENIS 67 niemand ontdekte, in dit Wonderkind, iet wonderlijks. Maar, te gelijker tijd, werd deze geboorte, met eenen hemelfchen luister, gevierd, en, niet in de Hoofditad Jerufalem, of aan het Hof van herodes, het welk, met het geheel beloop der in (rilheid, maar grootsch'en Godlijk, voortwerkende Voorzienigheid, ongepast zou geweest zijn , maar aai eenigc Herders, welke, in de nabuurfchap van Bethlehem, de nachtwacht over hunne kudden hielden aangekondigd, door eenen Engel, die hun verfcheen terwijl eene Godlijke heerlijkheid hen omftraalde Deze Engel bracht aan deze goede lieden de bli; mare, dat, dezen zelfden nacht, de messiüs gebc ren was in davids Stad , cn dat zij hem, in luiëi opgebakerd, vinden zouden, in de Kribbe liggendi Eene menigte Hemellingen voegden zich tevens b dezen Engel, God lovende over deze gebeurenis e het heil des menschdoms wegens dezelve roemend De Herders begaven zich na Bethlehem, of na ( openbare Karavanfeera, en daar in de Kribbe het pa geboren kind gevonden hebbende, verhaalden zij alle: wat zij gezien en gehoord hadden, aan mariü en ji se f , en de omftanders, die daar tegenwoordig warei keerende vervolgends, vrolijk en God dankende, t hunne kudden weder. Allen, die het bericht der He ders gehoord hadden, verwonderden zich , mar gaf bijzonder opmerkzaam acht op alles; maar zelfs besten en meestverlichten konden het uitwendig geri ge voorkomen niet overeenbrengen met het Godi ke, het welk zij te gelijk vernamen. Doch, vo E5 ■ ■ * 1 BOEK II Hoofdft. na'C.G. Janri. Herders 1 bekend gemaakt > s y n le 1 5 )- 1, * r- lï le n- I ox et  T boek II Hoofdft. nnC.G. Jaar i. Door de Oosterfche Magi aan het Hof van herodes. ( ] I \ 1 d U d ' 1 tl j£ si m g< d: H w 'or Üi fc: fe! 6S KERKELIJKE het oogmerk der Voorzienigheid was dit thans genoeg, tot eene voorbereiding voor de volle ontwikkeling van alles, bij het vervolg. (*) Niet lang daar na (f) echter werd de geboorte C ) Luk. II. (t) Men kan de tijd- orde der gebeurenisfen, bij [esus geboorte voorgevallen, niet met volkomen zekerheid bepalen; wij weten alleen, dat jesus acht dagen ia zijne geboorte, volgends de wet van moses, bedelen, en op den 4iften dag, in den Tempel te Jerufalem, an God, insgelijks volgends de wet, is voorgefteld! tor, wanneer de komst der Wijzen uit het Oosten, et famenroepen van de Joodfche Geleerden, de vlucht an jesus na Egypte, en de Bethlehemitifche Kindermoord atth. II. verhaald, gebeurd zijn, voor of na de befnij.enis en voorftelling van jesus in den Tempel, is niet ! zeggen. De meergemelde schutte heeft ook dit onïrwerp, met alle naauwkeurigheid, behandeld in zijne eilige Jaarboeken, en alle deze gebeurenisfen geplaatst sfchen den 18 November, volgends hem den dag van sus geboorte, en den 28 December, op welken jers in den Tempel aan God is voorgefteld. Anderen eenen, dat deze tusfchentijd te kort is, om zoo vele vallen te kunnen bevatten; en willen daarom liever, t de komst der Oosterfche Wijzen, jesus vlucht na typte, de moord te Bethlehem enz., moet rerfchoven )rden, tot na de voorftelling van jesus in den Tempel den 4iften dag van zijne geboorte. Zie venema Hist. cLTom.l. pag. 05. Evenwel moet men erkennen, dat de irandere schutte zijn tijdfchikking, in dezen , zeer ïijnbaar heeft voorgedragen.  GESCHIEDENIS. 69 van den messiüs, ook aan den Koning herodes, aan den Joodfchen Raad, en geheel de hoofdftad Jerufalem, bekend, wederom op die wijze, welke; genoegzaam was, om alle opmerking op te wekken, en het waarheidlievend geloof het Godlijke in dezen , te doen erkennen, doch tevens zoodanig, dat geene verhindering aan het groote plan werd aangebracht, dat de Verlosfer der wereld, niet in wereldlijk aanzien, maar in de nedrige geftalte van eenen dienaar, het heil der menfehen werken, en niet een aardsch Koningrijk van deze wereld dichten, maar liet hemelsch Godsrijk van waarheid, deugd, en zaligheid, grondvesten zoude. Eenige Oosterfche Wijzen, Magt genoemd, (*) het zij uit Perjië, het zij, gelijk anderen willen, uit Arahi'è , kwamen te Jerufalem, en vraagden, in deze hoofdftad, openlijk, waar zij den pas geboren Koning der Jooden vinden konden, ten einde hem hunne hulde aan te bieden ? Zij hadden, zeiden zij, in hun land zijne Star waargenomen. De Starrenvoorzegkunde was, in het Oosten, van ouds, eene geliefkoosde wetenfehap. Het opkomen van eene nieuwe Star hield men voor de aankondiging der geboorte van eenen grooten man of vorst. Zij fpraken van dezen pas geboren Koning, op dien toon. dat elks aandacht op den messiüs vallen moest, diei men algemeen, als aanftaande, te gemoet zag. He ge (*) Naderhand heeft de overlevering deze Magt to .Koningen gemaakt, en hun getal, ja zelfs hunne namei opgegeven; caspar, mslchior en balthazar. I boek II loofdft. tiaC.G. Jaar 1. 1 1  I DOF.K II Hooüifr. raC.C. Jfi::r l. j ] 1 < X d d "\ e h d d 7o K E R K E L IJ K E gerucht van hunne komst en van het oogmerk hunner rcize kwam fpoedig den achterdochtigen herod::s ter oore. Deze, van de verwachtingen cn het verlangen van het Joodfche volk, en van dcszelfs ©ngezindheid jegens zijne regering en huis, niet onkundig, liet zich aan deze zaak gelegen zijn; en den grooten Raad , het Sanhedrin, bij één hebbende doen komen, Helde hij aan deze vergadering de vraag voor: welke de geboorteplaats van den messiüs zou moeten zijn, wanneer hij ééns in de wereld verfcheen? De Joodfche geleerden bepaalden hem, uit de voorzegging van den Profeet mictia , de Stad Bethlehem , waar ook david geboren was. Dus moest de hessüs , van wiens perfbon zij zoo hooge denkbeellen hadden, in de nabijheid der hoofdftad geboren vorden, en volgends dit bericht van vreemde Starrcnoopkundigen moest hij nu onlangs daadlijk geboren ;ijn, en zij wisten echter van deze belangrijke geicurenis niets! Welke opfporing tot onderzoek van lit raadzelachtige? iierodes, beducht voot zijn ge:ag, beraamde terftond een ontwerp vol list en raedheid, ten einde, door het uit den wegruimen an dit nieuw geboren Kind, alle bewegingen, uit e verwachting van eenen messiSs voor hem te uchten, in ééns te doen ophouden. Hij gaf den VTijzen kennis van het antwoord des grooten Raads, i verzocht hen, zich na Bethlehem te begeven , et zoo merkwaardig Kind op te fporen, en het gevonsn hebbende, hem zulks te doen weten, dan wil: hij ook komen, en den messiüs, de hoop der ratie, in eigen perfoon verëercn. De Wijzen zich na  GESCHIEDENIS. 71 na Bethlehem begevende , werden onder weg het luehtveifchijnzel weder ontwaar, het welk hen hunne reize had doen ondernemen, en dit verfchijnzel wees hun de plaats aan, waar jesus zich met zijne moeder en pleegvader bevond. Nu bewezen de Wijzen het Kind de eere der aanbidding, die de Oosterlingen aan hunne vorsten gewoon waren te bewijzen, en gaven aan hetzelve goud, wierook en mijrrhe ten gefchenk, gelijk men in het Oosten gewoon is, bij grooten zijne opwachting te maken, met gefchenken. Vervolgends, door eene Godlijke aanfpraak, in den droom, vermaand zijnde, -keerden zij, zonder aan herodes iet te berichten, langs eenen anderen weg, na hun Vaderland te rag, terwijl josef, te gelijker tijd, door eenen Engel, bevel ontving, om met het Kind jesus en zijne moeder na Egypte te vluchten, ten einde de woede van herodes te ontgaan. Deze dwingeland, zich te leur gefteldziende, dooi de Wijzen, en altijd achterdochtig , omtrent zijne heerfchappij, thans te meer, daar hij, wie weet. welke famenfpanningen zal vermoed hebben, liet. ten einde zeker te gaan, met eene ongehoorde wreed heid alle de jonggeboren kinderen te Bethlehem er in deszelfs rechtsgebied, beneden de twee jaren, te: dood brengen, niet twijfelende, of in dezen alge meenen moord zou ook dat kind begrepen zijn waar in hij eenen mededinger naar den troon voo zich of zijn huis vreesde. (*) Nie (*) Matth. II. Omtrent dezen moord verdient nu gemerkt te worden, dat het getal der onnozele te Bet! li I boek II rloofdft, naC.G. Jaar 1. Kindermoord te Bethlehem. i : t  I ïoek II Hoofdft. na C. G. Jaar i. Dood van HERODES. ] 1 1 I ] s r a I e z d b n n KERKELIJKE Niet lang na deze laatfte daad van wreedheid, ftierf de dwingeland, waar op josef in Egypte weder in eene openbaring bevel ontving, om met het kind jesus en deszelfs moeder naa Palaeftina te rug te keeren, gelijk hij deed, maar horende, dat archelaus zijnen vader herodes, als Koning van Judeë, was opgevolgd, (*)was hij bevreesd, om derwaards te trekken. Door een nader droomgezicht onderricht, begaf hij zich na Nazareth in Galilea, welk landfchap herodes antipas van Keizer au- gus- tehem vermoorde kinderen , wier gedachtenis, als van mart daar en, in laater tijden gevierd is geworden, zonier reden in fommige kerkelijke dienstboeken (LiturgiSn) jp eenige duizenden begroot wordt, terwijl men veilig tan berekenen, dat, in de kleine Stad Bethlehem, niet -eel meer dan 20 of 30 kinderen beneden de twee jaen kunnen geweest zijn. Het is dus zoo zeer niet te «vreemden, dat josefus, die zoo vele wreedheden van lERpDEs verhaald heeft, van deze Kindermoord zwijgt. )ie gefchiedfchrijver verhaalt ons toch, het welk onze andacht verdient, dat, in de laatfte dagen van heroes, de Farizeën voorzegd hadden, dat het Koninglijk m het huis van herodes zou ontnomen worden, en at een Koning zou regeren, die alles zou vermogen, 1 die zelfs aan den gefnedenen, bagoas , de kracht Mi fchenken, om kinderen te teelen: hij voegt 'er bij, « herodes , om deze oorzaak, in woede ontltoken , wel gegeven hebbe, om bagoas en velen van de Fazeën, enz., om te brengen. Joodsck. Oudh. XVII. 2. 4. t*) Zie boven Bladz. 7.  GESCHIEDENIS. 73 güstus, onder den naam van viervorst, vervolgends ontving, en daar regeerde. Ondertusfchen was de zoon van mariS, het zij dan voor of na de komst der Oosterfche Wijzen, op den achttien dag na zijne geboorte, befneden, volgends de wet van moses , welke hij ten ffiprJtefl vervullen zou, en tevens als de groote zoon van abrbham, die alle de beloften, aan dien Aardsvader gedaan, daadlijk in vervulling zou brengen. Bij zijne befnijdenis ontving hij den naam van jesus , volgends het geen een Engel, reeds voor zijne geboorte, bevolen had; bij dezen Hcbrceuwfchen naam, die eenen Verlos fer, Behouder, Zaligmaker betekent, voegde men naderhand den Griekfchen naam christus, welke een vertaling is van het Hebreuwfche messiüs, de Gezalfde. Volgend» het voorfchrift van moses wet, werd hij ook op den 41 den dag na zijne geboorte voorgefteld in den Tempel te Jerufalem, en het gewoone reinigings-offer voor de Kraamvrouw geofferd. Bij deze gelegenheid, werd weder een wenk gegeven, wie en hoedanig dit kind ware. Een Godvruchtige grijsaart , met name simeön , had eene Godlijke openbaring ontvangen, dat hij niet zou fterven, voor dat hij den messiüs, de hoop der vaderen, in het vleesch zou aanfehouwd hebben, deze man bevond zich thans in den Tempel , werwaards hij zich door eene bijzondere geestdrift begeven had: Dit kind ziende , erkent hij het voor den messiüs, en het, vol vreugde, op zijne armen nemende, heft hij eenen lofzang aan, vol edele denkbeelden! Nu I boek II Hoofdft. naC.G. Jaar n jesus befneden , en in den Tempel aan God voorgefteld.  I boek II Hoofdft. na C. G. Jaari- jesus te Nazareth in ftilte opgevoed. 74 KERKELIJKE Nu wil hij met blijdfchap derven, nu hij Gods heil gezien heeft, welk heil zich dus ook tot een leven na dit leven uitftrekte. Nu voorziet hij de verlichting der Heidenen, zoo wel als de heerlijkheid van Israèis volk, door dit kind daar te Hellen! Tevens voorfpelt hij aan de ouders van het kind, hoe velen in dit kind hun heil, maar ook velen hun ongeluk , zouden vinden, die hem eens tegenfpreken en zich aan hem ergeren zouden; zijne uitwendige lotgevallen zouden eens zoodanig wezen, dat zij de moeder , als een zwaard, het hart zouden doorbooren. ( * ) Nog was daar in den Tempel eene vroome weduwe van 84 jaaren, anna genoemd, die bekend was, als eene Profeetesfe, ook deze erkende in dit kind den messiüs, en fprak 'er van tegen allen, die, als oprechte Godgezinden, de beloofde verlosfing thans in Jerufalem verwachteden, (f) Op deze wijze werd de geboorte van den Heiland Ier wereld genoeg bekend, opdat het ongeloof, in rervolg van tijd, geene ontfchuldiging zoude hebben , evenwel niet meer dan met de oogmerken [trookte , waartoe de komst van dezen Godlijken perfoon dienen moest. Zelfs, werd de geheugenis ran alle deze voorvallen, na eenige jaaren, zoo verloofd, dat jesus tijdgenoten, toen hij zijn openbaar eeraar-ambt aanvaardde, in 't gemeen, onbewust chijnen, dat hij te Bethlehem geboren was, en hem voor (*) Luk. H. 22 voigg. (t) Luk. II. Z6— 38.  GESCHIEDENIS. 75 eenen Nazarethaan hielden : jesus van Nazareth was zijne gewoone benaming, die hem van zijne vijanden tot befchimpirtg gegeven werdt, gelijk zijne vrienden zelve, nog lang daarna, van de ongelovigen, al fpottende, Nazarenen enGalileërs geheeten werden. Ondertusfchen kan men gemaklijk reden geven, waarom deze voorvallen bij het gros des volks in vergetelheid geraakt waren; de meeste perfonen, welke in dezelve betrokken waren, hoog bejaard zijnde, zijn, geduurende de 30 jaaren, welke verlopen zijn, voor dat jesus openlijk te voorfchijn trad, overleden; zelfs van josef, den pleegvader van jesus , wordt niet meer dan éénmaal naderhand gewaagd, zoodat ook deze, in dien tusfehentijd, zal gettorvcn zijn. mariS's karakter was dille nederige godsvrucht, zij bewaarde, al het geen gebeurd was, in haar hart, zegt de gefchiedenis , en liet aan de Voorzienigheid , ftilzwijgende , de ontwikkeling van alles over. Hier bij kwam de moord der kinderen te Bethlehem , de vlucht van jesus na Egypte, de dood van herodes, de verwarringen in het land, onder archelaus, zijn' zoon en opvolger, als ook bij gelegenheid der befehrijving onder cyrenius , en benevens dit alles , het ftil verblijf van jesus te Nazareth. In dit afgelegen en geringe ftedeken, naamlijk, werd jesus , in het huis zijner ouderen, opgevoed, zonder dat hij, geduurende zijne kindsheid en jongelings-jaaren, iet openbaarde of verrichtte, het geen hem van andere kinderen en jongelingen onderfcheidde, dan alleen zijn buitengemeen toenemen in wijsheid, en kenF nis I BOEK II Hoofdft. na C. G. J"ar *• Zonder iet wonderdadigsof fchitterendste verachten.  I boer II Hoofdft. naC. G. Jaar i. Alleen in zijn 12de jaar eene blijk gevende 1 van zijne , wijsheid. ' ! 1 i j I ï 2 % l a I li £ 2 e \ 2 I 76 KERKELIJKE nis van de oude fchriften, en zijn zedig en deugdzaam gedrag, gehoorzaam jegens zijn ouderen, en lieftalig jegens allen, zoodat hij, gelijk bij God, dus ook bij de menfehen, algemeen gunst en genegenheid bezat. (*) Dit is alles, wat de zekere en geloofwaardige gefchiedenis van jesus kindsheid verhaalt. Alleen tekent ons lukas (II. 40 — 50.), als eene dijk, hoe zeer dit uitmuntend kind, op eene bijzonlere wijze, in fterkte van geest, en wijsheid, door le genade en gunst van God, toenam, een geval tan, het geen in het 12de jaar van jesus ouderdom ;ebeurde. Zijne ouders, die, volgends de wet, gevoon waren, jaarlijks na Jerufalem te reizen, om iet Paaschfeest te vieren, namen hem, toen hij twaalf laren, en dus dien ouderdom, bereikt had, in welen hij ook • deze wet kon vervullen, met zich na de Ioofdftad. De Feestdagen afgelopen zijnde, togen ij, met de Karavane van feestelingen uit hun gerest, weder na huis; maar jesus bleef, zonder un weten, in Jerufalem. Dat hij zich van hun fgezonderd had, had hen niet bekommerd: Hij was ij alle menfehen aangenaam, en had reeds zoo vele blijen van bedaarde voorzichtigheid gegeven, dat zij eene de minfte vreeze hadden, maar meenden, hij ou bij het reisgezelfchap wezen. Doch, als men ene dagreize had afgelegd, zocht men hem, bij de rienden en bekenden, vergeefsch ; en nu werden ijne ouders ongerust, zoodat zij den volgenden dag a Jerufalem terugkeerden. Op den derden dag von- <*) Luk, II. 51, 5=.  GESCHIEDENIS. 77 vonden zij hem in één der Tempelvertrekken zitten onder de leer.ïaren, wier lesfen hij aanhoorde, niet alleen, maar welken hij ook vragen voorftelde, die, wegens derzelver wijsheid en juistheid, de verwondering van allen over het verftand van dit kind verwekten. Dat jesus, bij deze gelegenheid, tot Rabbi of leeraar, zou verheven zijn, is eene geheel onwaarfchijnlijke gisfmg van fommigen, welke ook in de gefchiedenis gccnen grond heeft. Het bleef bij de verwondering , en zelfs jesus ouders kenden huikind nog te weinig. Hoe zeer opgetogen, dat zi hunnen zoon onder de leeraaren des volks, met eere, vonden zitten, bracht nogthans zijne moeder hem d< zorg en kommer onder het oog, welke hij aan zij nen vader en haar, door zijn achterblijven, veröor zaakt had, en wanneer jesus hier op, met de be daardrte tegenwoordigheid van geest , antwoordde dat zij immers hadden behooren te bedenken , da het hem voegde in zijns vaders huis en zaken è verkeeren, begrepen zij de waare bedoeling en zii dezer woorden niet. Van dezen tijd af lezen wij, geduurende 18 jaa ren, niets van Jesus, en geen wonder,jesus open baarde zich nog niet, als den Heiland der wereld en leefde, zonder iet wonderbaars te vertonen; wa zoude dan de waare gefchiedenis te berichten hebben' Deze wilde hem enkel kenbaar maken, als den groo ten Leeraar en den eenigen Vcrlosfer der wereld. Ii het algemeen, hebben wij grond, om te denken, da hij, behalven dat hij zich geoefend heeft, in d kennis van den Godsdienst, en het verftand der on Fa d I boek II Hoofdft. naC.G. Jaar 12. i i ■ Waar- . fchijnlijk heeft je- > sus zijne : overige > jongeiingsjaa- ■ ren het ! handwerk t zijns va2 ders geoefend. e  I boek II Höofdft. naC.G. Jaar is. ] | ( .] ( ] 1 1 J i li b n h o 7& KERKELIJKE de Heilige Schriften, zijnen vader, in deszelfs handwerk , heeft ten dienst gedaan, en dat hij , waarfchijnlijk, na deszelfs dood, daarmede zich en zijne moeder heeft onderhouden; zijn vader josef was een Timmerman, zoo wordt jesus ook door zijne tijdgenoten mark, VI. 3. een Timmerman genoemd. En hier mede ftemt ook de algemeene overlevering :n de berichten der oude Kerkvaderen overeen. (*) En, dit kan geenszins tot onëer of verachting van [Esus of het Christendom ftrekken, dewijl het niet dleen bekend is, dat de Joodfche Rabbijnen, of geeerden , gewoon waren, eenig handwerk aan te lee'en, en, als een middel van beftaan, te oefenen, vlaar ook op deze wijze wordt de uitvlucht afgefnelen, die men, in het vervolg, met eenigen fchijn zou lebben kunnen maken, als of men den grond van psm ongemecne wijsheid, als openbaar leeraar,'in le wijze, waarop hij was opgevoed, te zoeken had. )aar nu integendeel de verwondering werd opgewekt, 10e hij, die Hechts een Timmerman was, eene zoo ikftekende wijsheid verkregen mogt hebben? In (*) Justinus de Martelaar, in zijn gefprek met den ood tryphon, fchrijft, dat jesus allerleiè' gereedfehap iet en bij zijn' vader gemaakt beeft, als jukken, ploeen enz., dat hij door dezelve, als door zinnebeelden, eeft willen leeren de dingen, die de rechtvaardigheid treffen, en een werkzaam leven aanprijzen. Hetzelfde elden ook basilius m. chrvsostomus en anderen; cn. ;t vindt algemeene toeftemming, gelijk bij baromus, dus 3k bij de Ctr.turintores Magdeburg. enz.  GESCHIEDENIS. 79 In laater tijd heeft men zich met dit algemeene niet vergenoegd, men heeft willen weten, wat jesus tot zijn 30de jaar verricht heeft ; de liefde tot het wonderbare, verkeerde begrippen van Godsvrucht, en partijfchap, verëenigdcn zich, om allerhande laffe niet flechts , maar jesus onwaardige en onbetaamlijke, fabelen te verdichten. Deze vindt men bijzonder, in zekere zoogenoemde Euange/iën van jesus kindsheid, hoedanig één aan den Apostel thomas is toegefchreven, doch door eenen bedrieger opge* fteld, die zijne wraakzucht den teugel wilde vieren, en daarom het kind jesus affchildert, als de minde veröngelijkingen met den dood ftraifendc. Uit dit zelfde zouteloze ftuk heeft mohamed , in zijnen Koran , verfcheiden bijzonderheden overgenomen. ( * ) Geduurende deze jaaren van jesus ambteloos en huislijk leven, gebeurden groote veranderingen, in den toeftand van het Joodfche land. In het tiende jaai van jesus ouderdom, werd archelaus, zoon en opvolger van herodes den Grooten, in het eigenlijk jfudea, op de beschuldigingen der Jooden, dooi Keizer augustus afgezet, en naa Vi'ènne in Frank ryk gebannen, wordende het landfehap Judeiï voort: tot den ftaat van een Romeinsch wingewest gebracht en door Romeinfche landvoogden beftuurd, quiri nus of cyrenius hield weder eene befehrijving doe' (*) Men kan van deze fabelen en verdichte ftukke meer naricht vinden bij FABRICTUS Ca/. Apocr. IS T. Tom, I, F 3 I BOEK II Hoofdlt. naC.C Jaar 12. Fabelen, aangaande jesus kindsheid, Archelaus kc bannen. Jadea wordt' een wingewest1 der Romeinen,' augusi t vs «erft» en wordt ' door ïi" BEJUUS , opgci vobjd, \  I boek II Hoofdft. naC.G. Jaar 12. DER» 80 KERK EL IJ KE doch die van de eerfte, bij jesus geboorte, daar in verfchilde, dat bij deze eene fchatting van goederen bij de befehrijving der perfonen gevoegd werd, bij welke gelegenheid de 'Gaulonieten, dus naar zekeren judas, den Gaulonïter of Galileêr, genoemd, ontdaan zijn, als ook de zoogenoemde Zeloteti of .Tveraars, welke, onder den fchijn van vrijheid en vaderlandsliefde, allerleië wanorden pleegden, en de fchatting aan de Romeinen weigerden, zoo dat het Joodfche land met oproer, roof en moord vervuld werdt. (*) Het landfehap Galileë, waartoe Nazareth behoorde, deelde echter in deze verwarringen niet, maar bleef ftil en vreedzaam , onder het beduur van archelaus broeder, tien viervorst herodes antipas. In het 17 jaar van jesus ouderdom ftierf de Keizer augustus , hebbende 56 jaren geregeerd, 44 jaaren alleen, na den flag bij Actium. Hij werd opgevolgd door tiberius zijnen ftiefzoon, die, ruim twee en twintig jaaren, het Romeinfche Rijk, door zijnen wreeden en argwaanenden aart, meer als een dwingeland, dan als een vorst, beheerscht heeft. (•) Handel. V.  GESCHIEDENIS. 81 DERDE HOOFDSTUK. Prediking van joënnes den Dooper. jesus wordt van hem gedoopt, en aanvaart zijn Leeraar - ambt, In het XVde jaar van den bovengemelden tiberius, als, in het eigenlijk gezegd Judeë, pontius pilatus Romeinsch landvoogd was, en de zoon van herodes den Grooten, herodes antipas, over Galileë, en zijn broeder filippus over Itureë en het landfchap Trachonitis, beoosten den Jordaan, onder den titel van Viervorsten, regeerden, terwijl annas en kajafas het Hoogenpriesterfchap te Jerufalem bekleedden , het welk tusfehen hen, naarmate van de gunst of ongunst der Romeinfche landvoogden, geduurig verwisfelde, ontving joïnnes , de zoon van den Priester zachariü, die tot hier toe ftil geleefd had, eene Godlijke roeping, in gevolge van welke hij, openlijk, als leeraar en godgezant, tt voorfchijn trad; en wel in de ïVoestyn van Juda, die groote en wijduitgeftrekte vlakte, welke ziel langs den Jordaan en de Doode zee uitftrekt, en ii welke-van ouds vele deden en vlekken waren. Al één der oude Profeeten , onderfcheidde hij zich door eene ftrenge en afgezonderde levenswijze, zij ne Ideding beftond in een grof gewaad of mantel uit Kemelshaair bereid , dien hij met eenen Iedere F 4 goi 1 BOEK III Hoolnfr. naC.G. Jaar 30. JoaNis'E" de Dooper begint te Prediken en te Doopen. L I | 9 1  I BOEK III Hoofdft. naC. G. Jaar 30. 1 j I ( ] e 2 ï: 1 r d a 8a KERKELIJKE gordel om zijne lendenen vast maakte; zijn voedzel was, gemeenlijk, zoo als de landftreek, in welke hij verkeerde, van zelve aanbood, fpringhanen en wilde honig, welke op zekere ftruiken of heesters gevonden wordt. De hoofd-inhoud van het geen joünnes in den naam der Godheid predikte , was , dat het waare Godsrijk eenen aanvang Hond te nemen, dat de messiüs, naar wien men verlangend uitzag, reeds was geboren, en zich eerlang zou openbaren , en dat :en ieder verpligt zij , zich voortebereiden door eene waare bekeering en levensbetering, indien men aan le voorrechten en het heil , door den messiüs aan :e brengen, deel wilde hebben, terwijl hij de ftrèngle oordeclen en den naderenden ondergang des volks lankondigde, indien men geene boete deed, cn aan rijne verkondiging geen geloof gaf. Bij zijne prediring voegde hij een zinbeeldig teken, hij doopte alen, die zijne verkondiging geloof gaven, en verbeering des levens beloofde, met water, door welken loop zij zich verbonden, om, als gezuiverden en lieuwgeborencn, voortüan deugdzaam te leven. De verfchijning cn prediking van eenen Profeet, enen man van naauwgezette Godsvrucht en ftrenge eden, wekte de aandacht des volks op. Men hermerde zich, wat 'er, in het laatst der regering van erodes den Grooten, was voorgevallen, het geicht van de geboorte van den messiüs , en het ter ood brengen van vele Farizeën, die deszelfs komst 111 den dwingeland, als aanftaande, hadden durven voor-  GESCHIEDENIS. 83 voorfpellen. (*) Van alle oorden vloeide het volk na den Boetprediker toe, uit geheel Judeë, maar voomaamlijk de bewooners der landftreeken langs den Jordaan , en zelfs velen uit Jerufalem. Op het hooren van het geen joünnes predikte , kwamen velen op de gedachten , of hij ook zelve wel de messiüs ware? Anderen, uit de oude overlevering onderltellcnde, dat de Profeet eliü de voorloper van den messiüs zou wezen, hielden hem voor dezen grooten hervormer ; wederom anderen waanden, dat jeremiü, of eenig ander Profeet, ir hem herleefde. De toeloop, dien joünnes kreeg, trok zelfs leeraars van den Godsdienst, en hoofden van den Staal en Kerk, tot hem; zij waren begeerig te weten, wa 'er ware van eenen perfoon, die zich, zonder eenu gezag van menfehen, tot eenen volksleerüar had op> geworpen. Zoodra joünnes hen zag, onderfcheid de hij hen, onder zijne hoorers, en hen ernftig be Sraft hebbende, vermaande hij hen, nadruklijk, 011 voonaan zoodanig een gedrag te houden, het well van eene oprechte bekeering getuigde. Eindelijk , befloot zelfs de groote Raad der Joo den, of het Sanhedrin, nader op deze zaak te lei ten, ten welken einde zij eenigen uit hun midde aan den Dooper, die zich thans te Bethabara ove den Jordaan onthield, afzonden, om hem plegti af te vragen, of hij de messiüs, of eliüs, of éé dc (*) Zie boven Bktdz. 27. F | I BOEK III Hoofdft. naC.G. Jaar 30, l 1 r r ■» 1 r  I boek III Hoofdft. na C. G. Janr.30. Jesus door joIlÏNES gedoopt. 84 KERKELIJKE der oude Profeeten ware? en toen hij, der waarheid hulde doende , en zich geene waardigheid toefchrijvende, die hij niet bezat, ontkennend antwoord gaf, vraagden deze afgezondenen, hoedanig perfoon hij dan was. ? opdat zij aan hunne zenders berichten konden. Nu kwam joünnes.'er voor uit, dat hij die voorloper was van den messiüs, van wien de Profeeten gefproken hadden, die voor dezen Koning van het Godsrijk den weg moest bereiden: waar op zij hem vraagden: op wiens gezag hij dan doopte? Op welke vraag hij alleen ten antwoord gaf, dat hij Hechts met water doopte, maar dat de messiüs reeds, fchoon nog onbekend, onder hun verkeerde. Joünnes deugd en ijver gaf hem gezag bij het volk, fchoon hij geene wonderen verrichtede, welke hij niet nodig had, tot ftaving van zijne prediking, omdat hij den messiüs vervolgends in jesus met den vinger kon aanwijzen, die zijne waardigheid door Godlijke wonderen zou bevestigen; maar de Joodfche geestelijkheid, zijn eenvouwig voorkomen en prediking niet kunnende vereffenen, met hunne trotfche verbeeldingen , en zich ook aan zijnen doop ergerende, dien hij aan Jooden oefende, daar de Jooden anders gewoon waren, foortgelijke plegtigheid te verrichten, omtrent Heidenen, die hunnen Godsdienst aannamen, hield hem, of wilde ten minden fchijnen, hem te houden voor eenen dweeper en. geestdrijver, op wien men geene acht behoorde te daan. ( * ) Eenigen tijd, nadat joünnes zijn ambt aanvaard had, (*) Matth. XI. 18.  GESCHIEDENIS. 85 had , ( hoe kort of lang , bepalen de Euangelisten niet uitdruklijk,) kwam ook jesus van Nazareth, die nu omtrent, of ruim , 30 jaren oud was , (*) tot hem , en begeerde van hem gedoopt te worden. joünnes, fchoon hem nog niet voor den messiüs kennende, omdat jesus nog door geen bijzonder teken aan hem door God, als de messiüs, was bekend gemaakt, en aangewezen (f), kende hem , echter, genoeg, ten aanzien van zijne uitmuntende en vlekkeloze godzaligheid en deugd, om hem te verklaren, dat de doop, die een teken van zuivering was, niet voor hem , dendeugdzamen, voegde, en om hem dus denzelven te weigeren, betuigende, veeleer nodig te hebben , van jesus gedoopt te worden. Maai jesus, aan alle verëischten willende voldoen, er door zijn voorbeeld het gezag van joünnes prediking en doop willende bekrachtigen, hield aan, dal hij zoude gedoopt worden. De doop volbracht en jesus uit het water opgeklommende zijnde, fcheurde, ali 't ware, de hemel, door een vuur- of blikfemftraal onder het beeld van eene duive, daalde de Heilig Geest neder, en men hoorde de Godlijke ftem vai den hemelfchen Vader, als een donderdag, welke met verftaanbare klanken, jesus voor den geliefde) Zoon van God verklaarde. ($) Dus werd jesu: van God zeiven, als de messiüs, bekend gemaakt ei (*) Luk. III. 23. (t) JoaNN. t. 31-34- (5) Matth. III. 13-17- makk. I. 9-10. LUIi III. 21 - 23. I boek III ■Ioofdft. naC.G. Jaar 30. 1 » l l  I bof.k Hl Hbofdfr. hs C. G. Jaar 30. Verzocht In de Woefh'jn. i i 1 1 1 ] Wordt vanjoa'nnes als ' de messi- < as aange-, wezen. c l C l 86 WÉRKELIJKE en joünnes kon, vervolgends, met zekerheid, hem, als den Verlosfer der wereld, aanwijzen. TeriTond na deze gebeurenis, begaf jesus zich, door eene hooger drift van den Geest, welken hij nu ontvangen had, in afgezonderde eenzaamheid mx de Woestijn, om zich, door vasten, bidden, en overdenkingen, te bereiden tot het werk , waartoe hij thans was ingehuldigd. Hier werd hij ook op de proeve gefield, of hij zich door ijdele eerzucht zou laten vervoeren, om aan een wereldlijk rijk te denken; of hij de gaven van wonderwerken te doen aoit tot ijdelen praal en vertoning misbruiken ; en af hij ooit in zijn vertrouwen op God, en in deszelfs dienst en verëering, feilen zou ? jesus betoonle zijne ftandvastigheid, en behaalde de overwinning )p den Verzoeker, waar op Engelen hem kwamen lienen (*). In dit alles hield de Godlijke Voorzienigicid wederom haren gewonen gang. Uitwendige luister noest aan jesus niet vernomen worden, maarzoo veel neer hemelfche heerlijkheid moest het geloof in hem mimen opmerken. Thans volkomen toegerust, begaf jesus zich weler naa Galileë, ter plaatze, alwaar joünnes nog roortging met leeren en doopen ; zoodra deze hem ;ag aankomen, wees hij zijne hoorers op hem, en, laar hij tot nog toe in algemeene bewoordingen geproken had, dat de messiüs na hem komen zou, etuigde hij thans van jesus, met den vinger op hem (*) Matth. IV. 1 - 11. mark. I. 12, 13. lik. V. 1 - 13.  GESCHIEDENIS. 87 hem wijzende: „ Zie daar het Godslam, welk de „ zonde der wereld draagt! Deze is het, van wien „ ik zeide: Na mij komt iemand, welke voor mij 1 „ zijn bcftaan had, want hij is eer dan ik." Toen joiiNWE6 den volgenden dag aan twee van zijne leer- _ lingen, eenen zekeren andreüs , en , gelijk waarfchijnlijk is, joSnnes den Euangelist, welke ons deze bijzonderheid verhaalt, op nieuw jesus, als het tegenbecldig Gods-lam, aanwees, vervoegden deze beiden zich bij jesus , en erkenden hem voortaan voor hunnen leeraar. Hun voorbeeld werd dra gevolgd, door simon , broeder van andreüs , wien jesus den naam van petrus gaf, filippus, en nathanacl, niet alleen op grond van joünnes getuigenis, maar ook, omdat jesus hun duidelijke blijken gaf, van zijne meer dan menschlijke wetenfehap , waar door zelfs hunne geheime overdenkingen voor hem niet verborgen waren. (*) Jesus, van deze zijne eerde volgelingen verzeld, zijne reize na Galikï voortzettende, werd met hun drie dagen daarna te Kana, een klein ftadjen van dat Gewest, op eene bruiloft genodigd , welke een huwelijksfeest was, van iemand uit de maagfehap van jesus , gelijk wij mogen opmaken , omdat zijne moeder MARia op dit feest insgelijks tegenwoordig was. Op dit zelfde feest verrichtede jesus zijn eerde wonder , voorziende in de verlegenheid van den bruidegom en gastheer, door water in wijn te veranderen: Dit wonder mag men, met recht, een fami- lie- (*) JoSnn. I. 29 - 52. I boek III loofdft. ïaC.G. Jaar 30. Jesus eerfte wonderwerk.  I BOEK III Hoofdft. naC. G. Jaar 30. Hij aanvaart zijt leeriiarambt te Jerufalem. 88 KERKELIJKE lie-wonder heeten, het welk ftrekken moest, om aan zijne namaagichap te ontdekken, wie hij ware, ea om het geloof zijner eerfte volgelingen tevens te verfterken. ( * ) Kort daarna begaf jesus zich na Jerufalem, op een Paaschfeest, om in de hoofdplaats van den Godsdienst der Jooden zijn ambt, als de van God gezonden leeraar en profeet, te aanvaarden. Dit deed hij, wcrklijk, in den Tempel, niet met eene uiterlijke praalvertoning, maar met eene verrichting, die aan zijn peifoon en ambt voegde, en welke hij, met dien ernst en waardigheid volbracht, dat bij aan allen eerbied inboezemde. Zedert een' geruimen tijd had men den Tempel van God tot eene plaats van kopen en verkopen van vee en gevogelte, van handel cn wisfelen van geld, met één woord, tot eene openbare beurs, gemaakt. Met al het gezag en den ijver van eenen Profeet , belaste jesus deze veehandelaars en wisfelaars,, den Tempel te ruimen, ja hij noodzaakte hen daartoe, door hun vee, met een geesfel van touw of koord, van daar te drijven, en de tafels der wisfelaren om te werpen. Dit alles verzelde hij, met die nadruklijke beftraffing, met welke hij tevens te kennen gaf, wie hij was, en met welk gezag hij dit deed: „Neemt deze dingen van hier," zeide hij, „en maakt het huis van mijnen Vader „ tot geen huis van Koopmanfchap." Elk dond verbaasd over deze koene onderneming ; waardoor de Priesterfchap zelve befchaamd werd gemaakt, die der- ge- (*) Joam II. 1-12 v.  GESCHIEDENIS. 89 gelijke misbruiken en ongeregeldheden geduld had. Deze trokken zich het geval ook aan, en, dewijl zij de daad als daad niet konden misprijzen, namen zij ] het kwalijk, dat jesus dezelve, zonder hunne voorkennis, had ondernomen, en vraagden hem: „Welk. „ teken , hij, als eene Godlijke . volmagt , too„ nen kon, om dit te doen ?" jesus beantwoordde deze vraag, overeenkomftig zijne waardigheid; de daad zelve was reeds een teken van zijn gezag als Profeet, en had geene verdediging van node; hij vergenoegde zich derhalven , met hen op het grootfte van alle zijne wonderen te wijzen, dat eenmaal gebeuren zou; te weten, als zij hem eens ter dood zouden brengen, zou hij, na drie dagen, weder levend verrijzen. Dit ftelde hij op eene verbloemde wijze voor, die zij letterlijk opvattcden, zonder hem verelere uidegging zijner woorden te vragen, maar hem met verachting behandelende. (*) Van eerden af, bleek dus reeds, hoe de Joodfche Priesters en aanzienlijken jesus zouden ontvangen; ondertusfehen maakte jesus, door zijne leere, en inzonderheid, door vele wonderen, welke hij in Jerufalem verrichtte, zoo grooten opgang, dat vele inwoners der hoofddad hem geloof gaven; zelfs werd een lid van den hoogen Raad , nikodemus , begeerig, om nader opheldering van jesus te bekomen , waarom hij zich, doch heimlijk en bij nacht, om befpotting of verachting zijner medeleder te ontgaan, tot jesus begaf, welke hem het oogmerk (*) JoaNN. II. 12-22. I BOES III loofdft. ïaC.G. Jaar 30. Jesus leert et» doet wonderen. Zijn gefprek met nikodemus.  I BOEK III Hoofdft. naC.G. Jaar 30. Laatfte getuigenis van joünnes denDoo- pernan- gaande JESUS. 1 1 | 1 90 KERKELIJKE merk zijner komst, en den inhoud van zijne leere zoo duidelijk en overtuigend ontvouwde , dat nikodemus hem zedert, doch nog fteeds in het geheim, genegen bleef, tot hij zich, bij zijnen dood, meer openlijk als zijn' vriend ontdekte. (*) Met dit alles vertrouwde jesus zich niet in Jerufalem, alzoo hij de gefteldheid des volks en deszelfs hoofden kende, fchoon hij nog eenigen tijd in de nabuurfchap dier Stad, en in het eigenlijk Judeë, bleef vertoeven, alwaar hij leerde, en door zijne leerlingen de genen liet dopen , die zijne leere aannamen (f). Alzoo joünnes, ten zelfden tijde, voortging met leeren en doopen, zochten de Joodfche geleerden , tusfehen de leerlingen van deze beide leerüars, en vervolgends tusfehen deze leerüars zeiven, ifgunst en tweedracht te ontfteken, en dus den voortrang ven deze geheele zaak te fluiten. Dit listig ontwerp gelukte hun bij de leerlingen van joünnes , velke hunnen meester daar over onderhielden , dat le perfoon, dien hij gedoopt, en van wien hij geuigd had, nu zelve predikte en doopte, en groo:en toeloop verkreeg. Maar joünnes deed, door :ijne oprechte waarheidsliefde , de Jooden hun doel misfen. Hij herinnerde zijne leerlingen, dat hij imners zich zeiven nooit hooger uitgegeven had, dan ds den voorloper en wegbereider voor den messiüs , lie thans gekomen was, en die opgang moest maten, terwijl zijn dienstwerk ten einde liep. Hij ter- maan- C*) JoaNN. III. (t) Joünn. 11.23-25.  GESCHIEDENIS. 91 maande hen, om jesus, als eenen leeraar uit den hemel, aan te merken, niet alleen van God gezonden, maar ook als den Zoon van God, in wien men geloven moet, zal men eeuwig gelukkig leven. (*) Niet lang, nadat joünnes dit laatde getuigenis van jesus had afgelegd, werd hij, door herodes antipas, Viervorst van Galileë, in de gevangenis geworpen, omdat hij, als een boetgezant, den vorst, die HERODias, de vrouw van zijnen broeder filippus, nog bij deszelfs leven, tot zijne gemaalin genomen had, wegens dit bloedfchandig huwelijk, beftrafte. joünnes bleef een' geruimen tijd gevangen, alzoo herodes, uit eerbied voor dezen deugdzamen man, en uit föhroom voor het volk, het welk hem algemeen voor eenen Profeet hield , hem niet ter dood durfde brengen, en aan de wraak van zijne gemaalin opofferen. Maar deze, haren wrok behoudende, nam, ten laatden, eene gelegenheid waar, op herodes geboortefeest, wanneer hare dochter salome , door haar uitmuntend dansfen , den Koning behaagd hebbende, van hem eene belofte kreeg,dat hij haar zou fchenken , al wat zij begeerde , waai op zij, door hare moeder opgeftookt, het hoofd van den Dooper eischte, het welk haar ook gebrachl werd. Dit was het einde van dezen man, wien jesus den Groaifltn van alle Profeeten, ja van allen, die ooit uit menfehen geboren waren, genoemd heeft: omdat hij, naamlijk, den messiüs, als tegenwoordig, aanwees, cn dus de vervulling der Godfpraken, ah daa: (*) Joünn. III. 22 - 3<5. O I boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 30. JoSnnes gevangen , en ter dood gebracht.  I boek III Hoofdft. naC. G Jaar 30, joünnes leerlingen. 92 KERKELIJKE daar zijnde, verkondigde. De Joodfche Gefchiedfchrijver josefus (*) befchrijft hem, als een goed en deugdzaam man, die de Jooden tot godzaligheid en rechtvaardigheid vermaande en aanfpoorde; wien ' al het volk zoo hoog achtede, dat men algemeen geloofde , dat eene nederlage, welke herodes antipas, eenigen tijd daarna, ontving van den Arahifchen Koning aretas , als eene Godlijke llraffe moest aangezien worden over de dood van dezen deugdzamen man. (f) Het lijk van den Boetprediker werd door zijne leerlingen begraven, welke zich vervolgends bij jesus vervoegden, en hem van den dood van hunnen meester (*) J. Oudh. XVIII. 5. 2. (f) Sommigen hebben de echtheid van dit getuigenis van josefus, nopens joünnes, in twijfel getrokken, anderen hebben voorgewend, dat hetzelve ftrijdig was met het verhaal der Euüngelisten; doch, bij nader onderzoek , blijkt, dat het verhaal van josefus , wel van dat der Euangelisten onderfcheiden, maar nogthans niet met hetzelve ftrijdig is. josefus geeft eene andere reden op, waarom herodes joünnes zou ter dood gebracht hebben, te weten, omdat hij voor oproer beducht was, dewijl het volk joünne s zoo eerbiedigde, dat het gereed was, om, op 's mans wenk, alles te ondernemen. De vorst kan dit hebben voorgewend, en in het openbaar laten uitftroojen, te meer, omdat hij, in de daad, volgends de Euangelisten, het volk vreesde, het welk zijne hoogachting voor joünnes, ook na deszelfs dood, bleef behouden, zoodat de Joodfche geestelijken niet durfden bewee-  GESCHIEDENIS. 93 ter bericht gaven. (*) Men zou verwacht hebben, dat alle de leerlingen en aanhangers van jo&nnes zich, van nu af, aan jesus zouden gehouden hebben, van 'wien hun leeraar zoo heerlijk getuigenis gegeven had, doch, ook bij deze lieden heerschte eene te groote gehechtheid aan het zinlijke, en eene verbeelding van de heerlijkheid van deniuESSias, met welke de nederigheid van jesus, hoe achtbaar ook in zich zelve, niet ftrookte. Wij hebben hier voor {Bladz. 90] reedi ren, dat zijn doopen niet van den hemel, dat is, oj uitd'ruklijk bevel van God, gefchied was. josefus meld de plaats, waar joSnnes gevangen gehouden en gedoo. is, het Kasteel Machaerus op de Arr.bifche Grenzen; d Euangelisten noemen, in hun verhaal, geene plaats. Ho kan hier eene ftrijdigheid wezen? Het verfehil, het wel in de berichten van josefus en de Euangelisten gevor den wordt, ftaat ons voords borg voor de echtheid va josefus getuigenis. Trouwens, indien hetzelve, geiij men wil doen geloven, naderhand door een' Christen i josefus fchriften was ingelascht, zou men het meer m; de Euangelisten hebben doen overè'enfremmen. Daar ook niets in het verhaal van josefus, het welk hij ni( zou hebben kunnen fchrijven, en deze plaats uit zijr Oudheden is, door origenes in zijne wederlegging va celsus, door eusebius, en andere Kerkfchrijvers, aang haald, zonder de minfte huiverigheid omtrent derzelvi echtheid te laten blijken. Vergel. mijn Bijbel verde, IV Deel Bladz. 166 volgg. venema Wist. Eed. V. ' Tom. I. pag. 551. (*) Matth. XIV. 11. G 2 I boek Hl Hoof3!t. mC.G. ] rso. i I t 1 | 1 t s :t e I :r l.  r BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 30. I 1 I ( < i i l s e L 04 KERKELIJKE reeds' gezien, hoe zij, door al te groote achting voor hunnen meester , naarijverig waren wegens den opgang, dien jesus maakte. Geduurende joünnes gevangenis, was bij hun de vraag reeds betwist, of jesus die perfoon was, die komen zou, dan of men nog een' ander te wachten had? En, ten einde hen te overtuigen, zond joünnes twee van zijne leerlingen aan jesus, welke door dezen leeraar op zijne wonderdaden gewezen werden, met bijgevoegde uitbraak, dat hij gelukkig te noemen zij, die zich aan hem niet zou ergeren of ftoöten (*). Velen echter van ppaNNES leerlingen bleven desniettegenftaande omtrent fF.sus ongelovig, en kenden, of erkenden hem niet voor den messiüs. Men vind bier van voorbeelden in de Handelingen der Apostelen (f). Zelfs zijn zij, offler den naam van Ga li leer s , Sabeêrs, en Menddi'en, of leerlingen van joünnes, tot in onze tijden, n een aanzienlijk aantal overgebleven, hebbende de ;rootde hoogachting voor joünnes, dien zij zelfs •oven jesus Hellen, en oordeelende, dat de messiüs, lien zij evenwel erkennen, reeds door joünnes geloopt te zijn , zich nog niet geopenbaard heeft, -oords hebben zij, m hunne gefchriften, zoo veel ien heeft kunnen opfpooren, wel veel goeds van e zedenleer van joünnes behouden, maar hunne evoelens van God , dien zij den Heer des lichts iz. noemen, zijn zeer duister en verward daar in voor- (*) Matth. XI. 2-6. Verg. mijn' Bijbel verd. VU 'eel Bladz. 218. (t) Hand. XVIII. 24-25. XIX. 1-4. enz.  G E S C IU F. D E N I S. 95 voorgedragen. Hunne btfchrijvingen van joünnes,dfen.zij het licht noemen, zullen, gelijk fommigen denken, aanleiding gegeven hebben aan den Euangelist joünnes , tot het maken van zijne aanmerkingen, omtrent joünnes en jesus, die ons , in de Inleiding van zijn Euüngelic, voorkomen. (*) Doch, laat ons, na dezen uitdap, tot jesus wederkeeren. Op de tijding, dat joünnes gevangen was genomen, verliet jesus Judeë , en keerde na Galileë te rug, om dus de Farizeën en Schriftgeleerden , die reeds toen op zijn verderf uitwaren, te ontgaan. Zijnen weg nemende door het landfchap S*t marië, gelegen tusfehen Judeë en Galileë, liet hij zich in een gefprek in met eene Samaritaanfcht vrouw uit de dad Sichar, aan welke hij, gelijk vervolgends aan hare dadgenoten, niet zonder vrucht, zijne leere voordroeg, en zichzclven als den messiüs openbaarde, het welk hij, tot hier toe, onder de jooden niet regelrecht gedaan had (f) — In Galilet gekomen, zette hij zijn leeren en prediken, met on vermoeiden ijver, voort, in de Sijnagogen en Gods dienltigc vergadcrplaatzcn der Jooden , in bijzonder huizen, en in het open veld, op eenen of andere berg, of aan het ftrand der Galileefche zee, of mei va (* ) ?vTcn vindt verfcheiden merkwaardige berichten, en uittrckzels uit de fchriften van deze Calileërs-, in m; norberg's Brieven , geplaatst in het VI. Deel van j, j; björnjtShls Reizen. Vergelijk n. BArke^ in UW t, 'i. Hag. Cl. III. fase. III, (f; Jüünn. IV. G * I BOEK III rlbofdft. naC.G. lEsus ver volgt zijne predi king. 1 ï I  I BOEK III Hoofd (I naC.G. Jaar 30. JESUS zendt LXX leerlingen uit, . om zijne leere te 1 verbrei- den. j ^ f I t 1 > T I 96 KERKELIJKE van Tiberias, van tijd tot tijd groote en verbazende wonderwerken verrichtende, met welke hij zijne leere en Godlijke zending bekrachtigde, waar door eene groote menigte volks van alle kanten famenvloeide, en zijn gerucht zich alom verfpreidde. Op de hooge Feesten begaf hij zich na Jerufalem, alwaar hij, insgelijks, zijne leere verkondigde, en wonderwerken verrichtecle — Ten einde zijne leere te eer en verder door het foodfche land te verbreiden, koos jesus LXX van ïijae leerlingen uit , die hij , bij paaren , uit:ond, met. last, om de komst van het Godsrijk , )f het rijk van den messiüs, bekend te maken, vaar toe bij hun de gave van wonderwerken 'chonk. (*) De Euangelisten hebben ons de lianen dezer LXX leerlingen niet genoemd , ook zijn :ij in de oudfte fchriften der Christenen niet bebaard, eusebius erkent, dat men niet nader reet, wie zij geweest zijn (f), hoewel hij 'er eenien noemt, die, naar het algemeen gevoelen, onder un behoord zullen hebben, als barnabas , sos- -henes, kefas, matthias, eil jakobus, lil laa- er tijden heeft men lijsten van allen opgeheld, maar net de duidelijkfte blijken van verdichting. Met dit lies kan men hen echter, vrij waarfchijnlijk, houden •oor die genen, welke naderhand onder den naam •an Euangelisten voorkomen, en van welken fomïigen met name genoemd worden, in de Ilandelin■en der Apostelen. -pe (*) Luk. X. 1-24. (t; Hist. Eccles. I. 12.  GESCHIEDENIS. 97 Te voren echter had jesus XII anderen van zijne navolgcren uitgekozen, die hij Apostelen of Gezanten noemde, eene benaming, welke bij de Jooden niet onbekend was, bij welken elke Sijnagoge een' Apostel der gemeente had, zijnde een' acr oudften, welke de gemeente in het gebed voorgmg; dus had ook de hooge Raad zijne Apostelen of gezanten , welke in gewigtige gelegenheden gebruikt werden. Het twaalftal dezer zendelingen ziet duidelijk, op het twaalftal van dammen, in welken hei Joodfche volk verdeeld was. Gelijk het getal der LXX zendelingen, waar van hier voor gefproken is waarfchijnhjk doelde, niet zoo zeer op de LXX. lc den van den Joodfchen Raad, als wel op dc LX. Oudden des Israélitifchcn volks , welke aan mose werden toegevoegd. Sommigen van deze XII mat nen waren onder de eerde navolgers van jesus, g< lijk wij reeds van vijf gezien hebben, die, op jt>aï nes getuigenis, jesus voor den messiüs hadden e kend ; anderen riep hij, van tijd tot tijd, met h magtwoord: volg mij! het welk genoegzaam was, o heil hun beroep te doen verlaten, ten einde hem gehoc zaam te verzeilen. Behalven de vijf reedsgemelden, a dreas en joünnes , zebedeus zoon, beide vislche nit Bethfdida, simon , door jesus petrus bijgenaat broeder van andreüs , FiLiPPUS,en nathanac Of bartholomeus, (Zoon van tholmai , ) Wa! de zeven overigen, jakobus, Major,of de oudf broeder van joünnes, mattheus, een tolbediem thomas, didymus of de tweeling bijgenaamd, jai bus Minor, of de jonge, zoon van alfeus , een bic G 4 I BOEK III Hoofdfl. naC.G. Jaar 30. Ook verkiest bi) XII Apostelen. V 3 It n r- \"rsad I* en ;e, le, ÊO' edrer-  I BOEK III Hoofd! na C.G Jaar 30 Onge- * leerde Heden, uit den midden- ftsnd. i 1 1 I ] < Lieden van on- j derfchei- 98 K E R K E L IJ K E verwant van jesus, semon van Kam, judas, broeder van den jongen jakobus, anders ook Lebbeus of :. Thaddeus, cn judas MdrUth, misfchien naar ze• ker plaatsjen Kerioth, dus genoemd. Alle deze twaalf waren Gd/ileërs, en van petrus weten wij zeker, dat hij getrouwd was. Alle deze Apostelen waren ongeletterde lieden, uic den middendand, gelijk men het noemt, niet geheel arm, maar ook ver van rijk en aanzienlijk te zijn. Twee hoedanigheden, die hunne geloofwaardigheid boven alle kwaad vermoeden verheffen. Van bedrog kan men hun niet verdenken, daartoe bezaten zij geene genoegzame kundigheden , en aan den anderen kant, waren zij niet onnozel of ligtgelovig genoeg, om gemaldijk misleid tc worden. Ook waren ftille gezeten burgers, die van hun beroep een middelmatig beftaan radden , geene gefchikte perfonen, om zich tot volksveroden en bedriegers op tc werpen, noch met verlating ran alles eenen leeraar te volgen , indien zij niet /olkomcn , en op goede gronden , van de Godlijkïeid zijner leere overtuigd waren geweest. Waar 3ij nog komt, dat zij vol waren van Joodfche voor)ordeelen, welke niet, dan door de overtuiging der waarleid in de redenen en wonderen van jesus', cn door :encn hooger Geest, konden worden weggenomen; Joch waar door zij des te meer geloof verdienen in ïunne verhalen, nadut zij alle hunne eigene misdagen net eene voorbeeldeloze oprechtheid , zelve hebben pgetekend. — Uit de Euangclie-berichten blijkt ons, dat deze eden, gelijk alle menfehen, van onderfcheiden ge- moeds-  GESCHIEDENIS 99 mocds-aart cn inborst waren, en onderfcheiden begaafdheden bezaten, petrus was, bij voorbeeld, van een driftig gemoedsgedel enz. hij wordt ook, op ] de lijsten der Apostelen, in de Euangeliën, altijd het eerst, gelijk judas Mtrïoth het laatst, geplaatst, terwijl de orde der overigen, in deze lijsten, telkens verwisfeit, ook verwaardigde jesus drie van hun, petrus, jakobus den oudden, en joünnes, met zijnen bijzonder vertrouwlijken omgang cn gemeenzaamheid, hij nam hen alleen met zich, om getuigen te ;zijn van zijne wonderbare verheerlijking op eenen berg, cn van zijn gefprek met moses en elias maar ook van zijne diepde vernedering en uiterfte'worileling en ftrijd in den hof Gethfemane enz. Voor joünnes had hij boven allen eene bijzondere genegenheid van vriendfehap. Met dit alles vinden wij echter geene dc minftc aanleiding, om te denken , dat onder hen, ten aanzien van hun ambt, waardigheid, of gezag, eenig onderfchcid zou hebben plaats gehad, integendeel beitrafte jesus hen meermalen op het erndigst, wanneer zij blijken gaven, dat zij onderling over ecu meerder aanzien naarijverig waren, hun verklarende, dat zij, in hunne zending, cn alles wat daar toe behoorde, volkomen ge lijk Honden. Het oogmerk, waar toe jesus deze XII Aposte len verkoos, was, opdat zij zijne getuigen zoudei wezen, en de wereld, niet alleen de Jooden, maa ook de Heidenen, zouden onderrichten, aangaand zijne leere,verrichtingen, lotgevallen, cn derzelver be dodingen, ten einde dus het rijk van God alöm ui G 5 1 I BOF.K III Ioofdfl. naC.G. Jaar 30. len aart en gaven, maar in waardigheid allen gelijk. • Ambt en j voorrechtenr derApos; telen. t  I iio ek III Hoi.fdft, naC.G, Jasr,3o. ioo KERKELIJKE te breiden, jesus zelve heeft niets gefchreven, noch van zijne leere, noch van zijne gefchiedenis, maar, de Apostelen zouden het één en ander, niet alleen mondeling, maar ook fchriftelijk, verkondigen. Men heeft gevraagd: waarom jesus zelve niets gefchreven heeft, daar hij toch, bij zijne opvoeding, lezen en fchrijven geleerd had , van welk één en ander wij blijken vinden in de Euangeliën , (*) terwijl men, in dit geval, zekerer zou geweest zijn nopens de eigenlijke leere van jesus? Doch, behalven dat zijn onvermoeide arbeid, en geftadige reizen, geduurende den korten tijd van zijne openbare verrichtingen , hem geen' tijd overlieten, om zijne leere in gefchrift te ftellen, wat zou het ongeloof gezegd hebben , indien hij zelve een verhaal van zijne wonderen en verrichtingen had nagelaten, die toch met zijne leere en prediking een zoo onaffcheidbaar verband hebben? Zou het zijn getuigenis niet hebben verworpen, onder voorwendzel, dat niemand in zijne eigene zaak getuigen kan? Maar nu hebben geloofwaardige en onwraakbare getuigen alles in geschrift gefteld , met zoo veel blijks van waarheid, dat men aan hunne verhalen, met recht, geen geloof can weigeren, en dewijl deze verhalen jesus zeiven brekende en handelende voorftellen, is 'er geen fchijn /an vermoeden, dat zijne leere ons niet zuiver en n het waare licht door hen zou medegedeeld fijn, en wij zijn hier omtrent zoo veel zekerer, dewiil ükwijls deze fchrijvers zelve erkennen, dat zij zijne bc- (*) Luk. IV. 16. 17. joSnn. VIII. 6.  GESCHIEDENIS. 101 bewoordingen in het eerst niet verftonden en eerst naderhand derzelver rechten zin begrepen hebben Ten einde hen in Haat te fldlen , om aan het oogmerk hunner zending te voldoen, hield jesus hen altild bij zich, ééne enkele keer, voor eenen korten tijd, uitgezonderd, toen hij hen, tot eene proeve hoe zij hun werk zouden verrichten, door het Joodfche land zond, om tc leeren: zij waren bij hem, niet alleen als getuigen van zijn openbaar leven en Hitte eenzaamheid, maar hij ontvouwde hun ook de betekenis en bedoeling van zijne gelijkenisfen en raat* zel-ïchtige voorftcllen , fchonk hun de gaven vat wonderwerken, als ooi: de magt, om de zonden aai de menfehen te vergeven, of die vergeving te ontzeg .en, het welk hij de magt der feutelen noemde en beloofde hun, na zijn verfcheiden van deze wereld den onfeiibaren Geest der waarheid van den Vader t zullen zenden , om hen in alle waarheid te leiden de vervulling van welke belofte wij op hare plaats zu. len ontmoeten. Het is hier niet nodig, alle de bijzondere voorn len van jesus openbaar leven , cn alle dc wonu ren, door hem verricht, ondcrfcheidenlijk te gede ken, wélke door dc Euangelisten verhaald, en hunne fchriften door alle Christenen daaglijks ge. zen worden. Alleen zullen mijne lezers, hier, v mij een kort verflag verwachten van den inhoud v jesus leere, van de wijze, op welke jesus leerde, van de gronden, met welke zijne leere door hem gefta; vverd,waartoe bijzonder zijne wonderwerken behoren. J zal den inhoud van het volgende Roofdftuk Uitmak VIL I BOEK III lloofdft. na C. G. Jaar 30. 1 » 0 9 i- 1- iiï m an en tfd Dit :n. 11-  io2 KERKELIJKE T boek iV Hoofdft. naC.G. Jaar 3a. Korte fchets v?njesus leere. l i 1 VIERDE HOOFDSTIJ K. Jefus leere en wonderen. Eene korte fchets van jesus leere zal des tc noodzaaklijkcr zijn, dewijl op dezen grondllag' het gantfche gebouw des Christendoms gevestigd is, niet alleen, maar ook, omdat wij door derzelver kennis te beter in daat geheld worden, om over dc verfchillen, welke de Christenen, in volgende tijden, onderling, over deze leere gevoerd hebben, voor ons zeiven te oordeelen. Dc Hoofd-inhoud van jesus leere was: dat liet Koningrijk van God, het rijk van waarheid, deugd, ?enade, en zaligheid, thans gekomen was, dat de menchen , die de voorrechten der waare onderdaanen •an dit Rijk genieten zullen , zich behoren te be:ecren, en zich , als door eene hemelfche geboorte een lietnv leven deelachtig, te gedragen, in allen hunren handel en wandel. Dat hij de christus , dat ; de messiüs , of gezalfde Koning in het hemclsch ijk, ware, wien men, volgends de Profeeten, als en Verlosfer en Zaligmaker gehoorzamen moest. Dit •as het ïtn'ddenpunt van zijne leere, die hij breeder itbreidde en verklaarde, Ten opzichte van God: Dezen delde hij voor, s den eenigen, in alle de eiganfehappen van het .-•gsivohnaakt Wezen , den Schepper en Büm ftuu.  GESCHIEDENIS. *°8 ftuiifër van alles , niet alleen in de natuurlijke , maar ook in de zedelijke wereld , den richter der redelijke lchepzelen, den beloner van het goede, en den toffer van het kvvaade. In het bijzonder, 1'prak hij van God, als hemelfehen Vader , niet alleen in betrekking tot de menfehen, zijne verëerers, en aanbidders, maar in eene krachtiger betekenis, met betrekking tot den eigen Zoon van God , dien hij , tot heil en behoud dei menfehen, gezonden had; ook fprak hij van den Heiligen Geest, als den Geest, die van den Vader uitgaat, den onmidlijken leeraar en trooster, welken hi beloofde , te zullen zenden , als hij tot den Vade: wedergekeerd zou zijn. Breeder verklaarele hij dezi leere van den eenigen waaren God niet, dan nodi; was, om denzelven aan de menfehen te prediken, ai den Vader, die ele wereld, het menschdom , zon der onderfcheid van Jooden of Heidenen , zoo lic beeft gehad , dat hij zijnen eeniggeboren Zooi gegeven heeft , opdat een iegelijk , die in hem ge looft, niet rampzalig zij, maar het eeuwig levei hebbe. Dit toch is het voorname hoofdpunt der leere van je sus, vergeving der zonden, en zaligheid voor eer iegelijk, die gelooft in den naam van Gods Zoon en die met berouw en verbetering tot God tcru keert. Dus ontdekte hij aan het zedelijk bedorve en zondig menschdom , den- weg van zaligheid e bevrediging met God , hier in was de Godsdienst dien hij leerde, boven den Joodfchen verheven , h werd een algemeene Godsdienst voor alle volken, e niet alleen voor de Jooden. I BOEK IV Hoofdft. na CC. Jaar 30. i l l 5 1 n » ij tl n  I BOEK IV Hoofdft. naC.G. Jaar 30. i i 1 j 104 KERKELIJKE Van zich zeiven leerde jesus, dat hij die Zoon van God was, één met den Vader, tevens de Zoon des menfehen, een waar mensch , met toefpeling op die benaming, zoo als zij in de oude Voorzeggingen voorkomt , van den Hcmelfchen Vader gezonden, de Koning van het Godsrijk, die het zelve thans op aarde oprichtte, en die eens het gantfche menschdom oordeelen zal , een Koning, die tevens de groote Leeraar , en de Priesterlijke voorbidder is voor menfehen, bij den troon van God. Met één woord , jesus openbaarde zich zeiven als den grootden van alle Profeeten , die ooit aan de Jooden gezonden waren , als zijnde de Zoon van God, van den hemel, die alleen den Vader kent, en dien aan de menfehen kan openbaren. Van het oogmerk zijner komst op aarde , leerde hij, dat hij niet gekomen was, om gediend te worden , maar om te dienen, en zijn leven tot een rantzoen of losprijs te geven voor velen , om dus verdwaalde menfehen te recht te brengen', en voor hen zichzelven op te offeren, gelijk een getrouw herder voor zijne fchapen het leven fielt. Hij eischte geloof in hem, het dóen van zijne zedelijke bcveen, en een navolgen van zijn voorbeeld. Hij drong laar op aan, dat men, door hem, tot den Hemelchen Vader gaan, dien, in zijnen naam, aanbidden :n verëeren moest , alzoo men zonder hem niets *oeds doen , noch aan God behaaglijk kan zijn. Daartegen beloofde hij, geene aardfche voorrechten, )f tijdelijke zegeningen, maar hij bepaalde onze hoop op feestelijke en eeuwige goederen, verhoring van onze ge-  GESCHIEDENIS. 105 gebeden, en zielsvrede hier, en eeuwige zaligheid na dit leven. Verders ftelde hij de gewigtige waarheden van de onfterflijkheid der ziel, en het leven na dit leven, waar aan ook het ligchaam, door opftanding uit de dood, eenmaal plaats zal hebben, zoo Maar en overredend voor, dat men naar waarheid zeggen kan , dat hij de onverderflijkheid en onfterflijkheid aan het licht heeft gebracht door zijn* Euangelie. Hij fchreef verders eenen geestelijken eerediensl voor, jegens den eenigen waaren God, die, een Geesi zijnde , in geest en waarheid gediend moet worden. De door hem aangeprezen eeredienst jegens God beftaat in de betrachting van de zuiverde en oprechtfte liefde jegens God boven alles, en jegens de naasten , dat is, jegens alle onze medemenfehen, als jegens ons zeiven — zoodat zijn geheele Godsdiensi beoefenend is, niet alleen gefchikt, om het verdane te verlichten, maar voomaamlijk, om het hart te ver beteren , den mensch te heiligen , en in deugd ei godzaligheid naar volmaaktheid te doen dreven. Zij ne zedenleere was zuiver en volkomen, niet te ftreng door het onmogelijke van den mensch te eifchen maar ook niet te toegevend noch te week. Dei zeiver geheele bedoeling is , om de menfehen wijzer, beter, en gelukkig te maken. Zijne zeder leer is van die natuur, dat, indien de menfehen de zelve opvolgden , niet alleen het geluk van elk i 't bijzonder voor zich , maar ook van de geheé Maatfchappij, gevestigd en beftendig zou wezen. J< gens God predikte hij eerbied, zonder flaaffche vrees liefde, en volkomen vertrouwen op zijne voorzienn heid I BOEK IV Hoofdft. na CO. Jaar 30. I » » e »  I BOEK IV Hoofdft. naC.G. Jaar3o. i 1 ] ïo6 K E R K E L IJ K E heid; jegens onze medemenfchen goedwilligheid, zachtmoedigheid , liefdadigheid , en welke deugden meer zijn. Hij drong aan op dc vervulling van de pligten jegens de overheid , zelfs eene Heidenfche. Het huwelijk, van welks oorfpronglijke inftelling Jooden en Heidenen beiden waren afgeweken, herdelde hij in deszelfs zuiverheid en heiligheid, door de veelwijverij en ligtzinnige cchtfchcidingcn te verbieden. Met één woord, geen ééne betrekking, waar in wij ons, op deze wereld, kunnen bevinden, werd door hem voorbijgegaan, maar alle de pligten van elke derzelven op het volmaaktst voorgedragen. ■ Jegens ons zeiven leerde hij eene bedendige liefde tot waarheid, eene aanhoudende waakzaamheid voor de belangen van onze ziel, maar ook voor den welftand van ons ligchaam, matigheid, kuischheid, geduld en lijdzaamheid , vergenoegdheid , arbeidzaamheid, dandvastigheid, en alle andere pligten, welke mzen levensweg, hoe vol doornen en distelcn, voor ms aangenaam en ligt kunnen maken. En niet alleen leerde en vermaande hij de men~chen tot deze pligten, maar hij wees hun ook de hulpniddelen aan, die hen tot de deugd bevorderlijk kunïen en zullen wezen: Het geloof in God, als Vader, en n hem, jesus , als Vcrlosfer, het gebed in zijnen naam , vaar van hij zelfs een volmaakt voorfchrift gaf, het zien )p zijn voorbeeld, het vertrouwen op God enz.; cn tekens beloofde hij zijnen krachtigen bijdand, waarmede üj hun, die in hem geloven, altijd nabij wil zijn, beïevens de invloeden van den Geest van God. Eindelijk leerde hij, dat God niet gediend wordt met  GESCHIEDENIS. 107 met uiterlijke plegtigheden, daarom heeft hij ook geene Godsdienftige plegtigheden ingefteld, of verordend, behalven twee , zeer eenvouwig en te gelijk rijk in geestelijke betekenis en bedoeling, zoo duidelijk, dat elk dezelve kan bevatten. Zij zijn de Doop en het Avondmaal of Nachtmaal des Ileeren , gelijk een Apostel het genoemd heeft. Het doopen met water zou de plegtigheid der inwijding zijn voor hun, die zijne leere aannamen, en beleden in hem te geloven, welke gedoopten nu zouden aangemerkt worden, als .gezuiverden, en, als 't ware, als nieuwgeboren of wedergeboren menfehen , welke zich plegtig verbindende tot het geloof in, cn den dienst van, God, zoo als jesus dien geleerd heeft, nu ook deel hebben aan alle de voorrechten der onderdanen van het Godsrijk — De betekenis dezer plegtigheid kon des te minder duister zijn , omdat niet alleen de Jooden, op dergelijke wijze , de Heidenen doopten, die tot hunnen Godsdienst overgingen, gelijk ook joSnnes daarom de Dooper genoemd, hen, die zich tot bekering en deugd verbonden, gedoopt had , zoo als wij gezien hebben, maar ook de Heidenfche volken zelve hadden dergelijke doopingen , wasfehingen en zuiveringen, in veelvuldig gebruik. De tweede plegtigheid, welke jesus, op den laarden avond of nacht van zijn leven, indelde, daarom het avond- of nachtmaal genoemd, is niet min eenvouwig. jesus , met zijne Apostelen, het Pafcha gegeten hebbende, nam brood, het welk hij, na 'er der zegen over gefproken te hebben , brak, en aan zijne Apostelen gaf, met verklaring , dat dit brood wa: II zijr I BOEK IV loofdft. na C. G. Jaar 30.  I bokk IV Hoof in. naC.G, ]aar 30. Leerwijze van JESUS. 108 KERKELIJKE zijn ligchaam , het welk voor hun gebroken werd , bevelende hun , dit te nemen , en te eten , ter gedachtenis van hem en zijnen dood; vervolgends nam hij den beker, dien hij, insgelijks, gezegend hebbende, aan hun rond gaf, zeggende: deze wijn te zijn zijn bloed, het welk voor velen vergoten zou worden , tot vergeving der zonden, met bevel , om allen daar uit te drinken. Op eene zoo eenvouwige wijze, zouden de Christenen dc gedachtenis van jesus dood vieren , in hun geloof en liefde verfterkt worden , en gemeenfehap oefenen met hunnen Ver- losfer en met malkanderen. Zoo edel, zoo eenvouwig , zoo eerwaardig is de leere van jesus, door hem verkondigd; eene leere, die zich van zelve aanprijst, cn die , hoe zeer, in volgende tijden , door velen verdorven , en naar menschlijke verdichtzelen verbasterd , van anderen miskend, ja zelfs van fonirnigen gelasterd, hare zalige kracht nooit verliezen , en nooit tc niet gaan kan. De wijze, op welke jesus, als de groote leeraar van het menschdom, deze zijne leere voordroeg, was even verheven, en tevens eenvouwig, als zijne leere zelve. Zijn voordragt was niet zoodanig, als bij de Jooden , dc Farizeën en Schriftgeleerden, en bij de Heidenen, dc Wijsgeeren, gewoon waren te leeren, niet bedaande in een kundig cn aanëengefchakeld betoog , vol fpitsvinnigheid en vertoon van geleerdheid. Neen, zijn voordragt was duidelijk,en achtbaar, hij fprak cn leerde, als magthebbendc, en met gezag, zoodat elk, die hem hoorde, zich getroffen voelde, en  GESCHIEDENIS. 109 en zelfs gerechtsdienaars, gezonden, om hem te vatten, hunnen last niet konden uitvoeren, maar getuigen moesten, dat nooit iemand dus gefproken had! Zijne uitlegging en verklaring der oude heilige fchriften was onwederfpreeklijk, en zijne wederlegging van de overleveringen der Farizeën, en hunne bijvoegzelen bij de wet van God, overtuigend. Onvermoeid hield hij aan, met leeren en onderwijzen, alle gelegenheden daar toe waarnemende. Van alles, wat de natuur of de zaken van het gcmeene leven aan de hand gaven , ontleende hij zijne beelden , om zijne leere aan zijne hoorers begrijpelijk en verftaanbaar te maken; dikwijls nogthans bediende hij zich van raadzeiachtige gelijkenisfen of verhalen , om hunne oplettendheid op te wekken, hun oordeel te fcherpen, en het tot navrage en onderzoek aan te fpooren ; met wijsheid en goedheid fchikte hij zich , naar df onderfcheidene vatbaarheid en gedeldheid zijner leerlingen en hoorers ; door zijne antwoorden op voorgedelde vragen, of bedenkingen, gaf hij blijken var zijne kennis van het menschlijk hart; den leergierigen vrager voldoende door nadere verklaring zijnei gezegden,maar den onöprechten en eigenwijzenbedraf fende en befchamende , en de listige en boosaartige vragen en tegenwerpingen van zijne vijanden fchrander ten toon dellcnde en ernflig wederleggende. Indien eene leer , die zoo vele verborgenheder openbaarde, die eene geheele verloochening aan zichzeiven, en een volkomen geloof aan jesus, benevens eene zuivere en oprechte deugd , welke naar volmaaktheid flreefde, van de menfehen vorderde , opII 2 grag I boek IV Hoofdft. naC.G. Jaar 30. Jesus bew ijzen, voor zijne leere.  I ZOEK IV Hoofdft. naC.G. Jaar 30. De leere en het gedrag van JESUS zelve. 110 KERKELIJKE gang zou maken, moest dezelve gewigtige bewijzen en gronden voor zich hebben , en de leeraar, die deze leere predikte en deze eifchen deed , moest veel voor zich hebben, waar door hij de harten der menfehen winnen, en aan zijne leere duurzaamheid geven kon. En welke waren dan de bewijzen voor jesus leere? Welke waren de gronden voor dat eerbiedwekkend gezag, waar mede hij die leere verkondigde? Deze waren: De inhoud en gedeldheid dezer leere zelve; ieder, die genegenheid heeft tot waarheid en deugd, vindt voor deze leere een getuigen der waarheid, in zijn eigen geweten. Daar op beriep zich jesus uitdrukÜjk: „ Indien iemand den wil van mijnenVader wil doen, „ die zal van deze mijne leere bekennen , dat zij „ uit God is." Het geen deze leere bevat van de zonde, van gerechtigheid, en van het oordeel, demt met elks ervaring overeen, die eenige acht op zichzelven daat. Het geen jesus leerde , van de genade en liefde van God, van de vergeving der zonde enz. moet welkom zijn, bij ieder, die naar gerechtigheid hongert en dorst. Zijne zedenleere fchildert de deugd zoo volkomen, dat zij zich , door hare eigene beminlijkheid en luister, moet aanprijzen. Ten opzichte van de verborgenheden, welke jesus in het licht bracht, bijzonder aangaande de wezenlijke waardigheid van zijn perfoon , beriep jesus, ten bewijze van derzelver waarheid en echtheid, zich op zijn geheele gedrag, op zijne leere, en op zijne daaden. Hij, Godszoon, de messias, predikte dit van zichzelven niet, met eene ijdele verwaandheid en zelfsverhefhng, maar gedroeg zich omtrent dit gewigtig punt,  GESCHIEDENIS. l¥l punt, met de uiterde wijsheid en behoedzaamheid, overëenkomdig het plan der Godheid, het welk wij, in zijne geheele gefchiedenis, opmerken. Zijne leere, cn zijne verrichtingen, waren beide zoodanig, dat het aan iederéén blijken moest , dat deze leer van den hemel was, dat zij de leere van den Zoon van God was , gezonden van zijnen Vader , gelijk ook zijne verrichtingen van zijne waardigheid getuigden, dewijl jesus in alles de eere van God , en nooit zijne eigene eerc, bedoelde, en dewijl men van den MESSias nooit grooter wonderdaaden verwachten kon. Voord» diende het geheele karakter van jesus , het welk hij altijd volkomen ftaande hield, tot bevestiging van zijne leere. Men kon hem niet houden voor eener dweeper of geestdrijver, want zijne levenswijze wai niet zonderling, gelijk, bij voorbeeld,die van toënne! den dooptr, wien men daarom, hoewel tegen recht als een dweeper of bezetene had zoeken zwar te maken: jesus verkeerde onder de menfehen woonde maaltijden en bruiloften bij, en de laster had met dit alles, geenen fchijn, wanneer men hem voo een' vraat en wijnzuiper, een' vriend van tollenarci en zondaren, fchold. Even min, was hij een fcfiljr. heilig bedrieger, hij handelde altijd openhartig en rc delijk, en was gereed, om rekenfehap te geven, j hij vorderde zelfs , dat men zijne leere onderzoeke en toetzen zoude; het geen hij leerde, beoefende h zelve , zijne deugd was zuiver en onberispelijk , c hij bleef altijd zachtmoedig en nederig , zoodat h zijne vijanden kon uitdagen : wie van u overtuk mij van zonde? En de hevigfte haat der géestehjl H 3 W I BOFT* IV Hoofdfr. naC.G, Jaar 30. t & ij 1 ij | I  I BOEK IV Hoofdfr. naC.G. Jnar3o. Defchrif»en des O. T. Zijne wonderen. I 1 ( \ ( na K E 11 K E L IJ K E heid van het Joodfche volk kon, met alle hare boosaartige pogingen , geen zweem van eenigen misdag of wanbedrijf opfporen, zoodat zijn Rechter genoodzaakt was , na het fcherpst onderzoek, te belijden : Ik vind geene fchuld in dezen mensch. Verders beriep jesus zich , op de fchriften van moses en de Profeeten, welke bij de Jooden als Godlijke fchriften geëerbiedigd werden. Alles , wat in deze fchriften, nopens den MEssia's, den Leeraar en Verlosfer der menfehen, en den Koning van het Godsrijk, voorzegd was, werd, in alle bijzonderheden, in hem vervuld — „Onderzoekt de fchriften," vermaande hij, „ in welken gij meent, het eeuwig Jee„ ven te hebben: Die zijn het, die van mij getui» gen! " Eindelijk, bewees jesus zijne Godlijke zending , :ti waardigheid, door zijne wonderwerkeni, die hij verrichtte. Nooit had dén der oude Profeeten zoo vee, noch zoo groote , .wonderen, noch op die wijze, -erricht. Hij (prak: ik wil, word genezen, en dc genezing volgde; hij bcdrafte wind en zee , en de vind cn zee was hem gehoorzaam. Hij zelve verdaarde zich des aangaande: „De Zoon kan niets van , zich zeiven, cn zonder den Vader, doen, maar al, leen, het geen hij den Vader ziet doen. Doch , , het geen deze doet, zulks doet dc Zoon desge, lijks." Ook waren alle zijne wonderen van ccne veldaadige natuur, hij ging het land door, goeddoen!e. Mij zijn, onder de zoo menigvuldige wonderen an jesus , niet meer dan twee wonderen bekend , -mtrent welke fommigen, doch zonder grond, hebben wil-  GESCHIEDENIS 113 willen twijfelen, of zij ook van eene weldaadige natuur waren. Zoodanige wonderen, in het openbaar verricht, en fommigen van welke gcrichtelijk , door eene daartegen vooringenomen overigheid, onderzocht zijnde, proefhoudend bevonden werden, zijn de overtuigende bewijzen van jesus waardigheid , en van de Godlijkheid zijner leere. Het is waar , dat de ongelovige Jooden op een wonderteken aandrongen, het Welk, als ik het dus noemen zal , een vólkswonder zou wezen, in dien zin, gelijk de wetgeving op Sin ai, of eenig ander wonderwerk van moses , liet welk tot het geheele volk betrekking had, maar, behalven. dat deze hun eisch reeds op zich zeiven onbillijk . en al te duidlijk gegrond was , op hunne verkeerd» denkbeelden nopens den messiüs , wees jesus hei op het grootde van alle wonderen, zijne opflandini na drie dagen uit den dood , omdat een wonder gelijk zij begeerden, drijdig zou geweest, zijn met di Godlijke oogmerken, volgends welke jesus wondcrei niet moesten dienen, om het volk aanleiding te geven om jesus als een wereldlijk Koning te verheifen waarom ook jesus fomtijds verbood, het een of ar. der wonder , het welk hij verricht had , algcmeei ruchtbaar tc maken, gelijk hij ook het volk zoo dik wijls ontweck , als het hem Koning wilde maken. Eindelijk bewees jesus , dat hij een Profeet , j de grootde aller Profeeten, ware , door zijne vooi zeggingen van het toekomende: Hij voorzeide du zijnen dood, met alle deszelfs bijzonderheden^, doe het verraad van éénen zijner Apostelen , maar 00 H 4 * I BOEK IV Hbófdit, naC.— Jaar 30. ! I > > 1 Zijne voorzeg* gingen. I r  r boek IV Hoofdft. naC.G. Jaar3o. I boek V Hoofdft. naC.G. Jaar 3°-33- Jesus predikt 114 KERKELIJKE tevens zijne opdanding op den derden dag. Merkwaardig is zijne voorzegging, nopens den ondergang van het Joodfche gemeenebest, welke ook dertig jaren daarna gevolgd is , niettegendaande de Joodfche geestelijkheid dit juist tot één der voorwendzelen gebruikte, om tot zijnen dood te befluiten, dat zij, door denzelven , dien ondergang door de Romeinen wilden voorkomen. Doch , het geen bijzonder opmerking verdient, is, dat jesus, ten zelfden tijde, als hij zijnen dood voorzeide, met dezelfde verzekering tevens voorzeide, dat die geestelijke Godsdienst, welken hij verkondigde , niettegendaande alle tegenkanting, onder Jooden en Heidenen, door de geheele wereld zou uitgebreid worden , met affchaffing van den plegtigen Tempeldienst onder de eerden, cn van den bijgelovigen Afgodsdienst onder de laatden. V IJ F D E HOOFDSTUK. Gevolgen van Jefus leere en verrichtingen, geduurende zijn leven. D rie of vier jaren (*) volhardde jesus, met die leere te verkondigen, en door wonderwerken te be- ves- (*) De Euangelisten hebben hunne verhalen nopens jesus niet onderfcheidenlijk, door de opgave van achtervolgende Tijdsbepalingen, gekenmerkt, ook hebben de oudfte Christenen dezelve niet onderfcheiden voor de na-  GESCHIEDENIS. 115 vestigen, van welke wij, in het voorgaande Hoofdftuk , de korte fchetze, naar waarheid, en genoegzaam komelingfchap opgemerkt. De ééne en anderen vergenoegden zich met de hoofdzaak, gelijk wij boven ( Bladz. 52 ) reeds aangemerkt hebben. Van hier het verfchil over den tijd, hoe lang jesus, in het openbaar, gepredikt hebbe. Waaromtrent wij reeds, bij de kerkelijke fchrijvers der eerfte eeuwen na christus , uiteenlopende gevoelens vinden, ireneus, een fchrijver van de tweede eeuw, is in dit ftuk zeer buitenfporig, volgends hem, zal j::sus 16 en meerjaren in zijn openbaar leerïarambt verkeerd hebben. Dezelfde fchrijver bericht ons, dat anderen, bijzonder deGnastiken ,flechts één jaar aan de openbare prediking van jesus toefchrijven, waar in verfcheiden oude Kerkleeraars, onder anderen clemeks van Alexandriê ,met hun overeenkomen, eusebius enEPiPHANius ftellen daar voor twee jaaren. origenes is zich zeiven, in dit ftuk, niet gelijk, ignatius eindelijk, en fommige anderen, bepalen dezen tijd op drie jaren, of drie jaren en eenige maanden. Onder de hedendaagfchen zijn fommtgen voor één jaar, gelijk mann en priestley ; anderen voor drie of vier, fommigen zelfs voor omtrent vijf jaren. Zoo veel is zeker, dat men, uit de Euangelisten. kan opmaken , dat 'er ten minften vier, zo niet vijf. Paaschfeesten hebben plaats gehad, geduurende den loop Van jesus prediking, zoodat hij,op het vierde Paaschfeest. indien niet op het vijfde, gekruist is geworden. Men leze hier over schutte Euang. Jaarb. I. Deel Bladz. 291 volg. welke meent, dat het Paaschfeest, waar op jesus gekruist is, voor het vijfde na zijnen doop moet gerekend worden. H 5 I boek V hoofdft. naC.G. Jaar 30-33- drie of vier jaren lang.  I boek V HpofdfK naC.G. Jaar 30-33- Jesus leert enkel onder de Jooden. Opgang vm jesus leere onder de Jooden, en tegen- rïö K E R K E L IJ K E zaam met jesus eigen woorden, uit dé Eu&nghliste/?, hebben opgegeven. Meest onthield hij zich in Galileë , en de noordelijke deelen- van het Joodfche land, op de Feestdagen echter begaf hij zich, doorgaands na Jerufalem, alwaar hij, in de hoofdftad des Hands' , in den Tempel , zijne leere en verrichtingen voortzettcdc. Hoe zeer de leere van jesus algemeen alle menfehen betrof, en het heil van het menschdom, in het gemeen, bedoelde, echter bepaalde jesus zich, geduurende zijn leven, alleenlijk tot de Jooden, aan welke de beloften, in voorgaande tijden gefchicd, in de eerde plaats, behoorden. Wij vinden niet meer dan dén of twee voorbeelden van wonderwerken , door je sus aan Heidenen verricht, bij welke hij zich ook achterlijk hield, hoewel, gelijk de uitkomst toonde, enkel met oogmerk, opdat blijken zoude, dat, dewijl bij Heidenen grooter geloof gevonden werd dan bij Jooden , men het niet aan de meerder zedelijke waardigheid der Jooden moest toefchrijven , dat de verkondiging van het Godsrijk het eerst aan hun gcfchiedde. Insgelijks hebben wij gezien, dat hij, eene enkele keer , ook aan Samaritanen zijne leere heeft verkondigd , als tot een voorfpel van die algemeene verkondiging zijner leere , welke, na zijnen dood, plaats zou hebben. Alhoewel jesus geene uitwendige vertoning had, -welke hem aanzien bij de menfehen kon geven , en hij volftrckt geenen fteun in iet vond , het welk de menfehen gewoon zijn , hoog te fchatten en te bewonderen , echter kon de klaarblijklijkheid zijner leere,  GESCHIEDENIS. "7 re , de verhevene en tevens eenvouwig overredende wijze, op welke hij dezelve voordroeg, benevens de wonderen, die hij verrichtede, alles geftaafd door zijn uitmuntend karakter en zuivere deugd, niet nalaten, eenen grooten opgang te maken in het Joodfche land, voomaamlijk bij zoodanige gefteldheid der omftandigheden, als wij, hier voor, befchreven hebben. Velen werden, door zijne leere en wonderen, overreed, om hem geloof te geven, en fteeds was hij van eene menigte volks verzeld , bcgeerig , om zijne leere te hooren, en zijne wonderen te zien. Velen ondertusfehen volgden hem, uit verkeerde inzichten, om den broodc , cn met verwachting van een aardsch Joodsch rijk, het welk zij onderleiden, dat hij zou oprichten , waar toe men algemeen genegen was , hem de behulpzame hand te bieden, cn waaromtrent men zijn ongenoegen toonde, wanneer hij deze denkbeelden en pogingen tegenging. De Joodfche geestelijkheid cn aanzienlijken , hoe zeer zijne wonderwerken niet kunnende loochenen , noch zijne leere wederleggen, ergerden zich nogthans aan hem , omdat hij aan de denkbeelden niet beantwoordde . welke zij van den messiüs gevormd hadden , omdat hij, fchoon den Godsdienst, zoo als die, naa; de wet van moses , in den Tempel werd uitgeoefend, zorgvuldig waarnemende, nogthans niet alleen hunne uitleggingen en bijvoegzelen, openlijk, afkeurde en tegenfprak, maar ook, omdat hij, over hei geheel, te kennen gaf, dat bij op eenen enkel uitwTendigen eeredienst gecnen prijs ftelde: Door al hel welk, hunne tijdelijke belangen, aanzien, en gezas ir I BOEK V Moofdfr. na C. G. Jaar 3°-33- ftand tegen dezelve.  I BOEK V Hoofdfr, na C. G. 3333. Ondersoek, of de leere van jesus, reeds bij zijn leven, opgang gemaaktheeft bij de Heidenen.Brieven van en aan ABGARUS. e z "8 KERKELIJKE in de waagfchaal werd gcfteld, terwijl jesus, tevens, vérre van hen te vlcijen, hunne heerszucht, geveinsdheid , en andere ondeugden , bij alle gepaste gelegenheden , ontdekte en ernftigst beftrafte , reden genoeg , waarom zij 'er fteeds op uit waren, om hem in zijne woorden te verftrikken, of bij het volk zijn gezag te benemen, en zelfs gehaat te maken , door zijn karakter en gedrag te lasteren , of zijne wonderwerken, als gevolgen van zijn verdrag of verftandhouding met eenen boozen geest, in verden, king te brengen. Niettegenftaande jesus niet buiten de'grenzen van het Joodfche land gepredikt heeft, behoeft het ons echter niet te verwonderen , dat het gerucht van den wonderdoenden leeraar, in wien velen , als in den messiüs, geloofden, zich tevens door de aangrenzende landen verfpreid hebbe. Trouwens, wij ontmoeten daar van de blijken bij de Euangelisten (*). In het bijzonder verhaalt men eene merkwaardige ge. fcliiedenis, die hier toe betreklijk, en van velen voor echt en gelooftvaarctig aangenomen is. Zeker Koning van de ftad Edesfa, gelegen over den Muf raat in Mefopotamiè (f), ten dien tijde levende, abïarus, of gelijk anderen den naam lezen, agbarus, vas door eene zwaare ziekte aangetast; van de won- der- (*) Matth. IV. 24. jöSnn. XH. ar. (I) Van deze Stad Edesfa, hoofdïtad van het Icnd:hap Osroëne, thans gemeenlijk O/fa of Ui fa geheten, n die men voor het oude Ercck (Cru. 1-10.) houdt, lemen mijne JardrijhsL des Bijbels VI deel Bladz. 99\  GESCHIEDENIS. 119 derbare genezingen van jesus christus gehoord hebbende, zal deze vorst aan den Profeet eenen brief van den volgenden inhoud gefchreven hebhen: „ Abgarus, Koning van Edesfa, vvenscht den „ grooten behouder jesus christus , die , in de „ landftreek van Jerufalem, verfchenen is, heil!" „ De werken en genezingen, die gij, zonder art„ zenijën en kruiden, verricht hebt, zijn mij ter ooren „ gekomen, als ook, dat gij de zwaarfte en gevaar„ lijkfte krankheden kunt genezen. Daar uit oor„ deel ik, of dat gij God zijt, die uit den hemel „ tot ons is nedergedaald , of Gods Zoon. Der„ halven, wil ik u, met dit mijn fchrijven, gebeden „ hebben, dat gij de moeite neemt, van tot mij te „ komen, om mij van de ziekte, aan welke ik lij„ de, te genezen. Trouwens, ik heb ook verno„ men , dat de Jooden u trachten te doodcn. Ik „ heb eene kleine maar deftige ftad, die ons beider „ genoeg kan zijn, om aldaar in vrede en rest tc ,, leven." Hier op zou de Zaligmaker fchriftelijk geantwoorc hebben, als volgt: „ Zalig zijt gij, abgarus, dat gij, zonder mi „ gezien te hebben, in mij gelooft: want, van mi „ is gefchreven, dat de genen, die mij gezien heb „ ben, in mij niet geloven, opdat de genen, die mi „ niet gezien hebben , in mij geloven , en leven „ Wat aangaat uw verzoek, om tot u te komen „ Ik moet noodzaaklijk alles, waartoe ik gezondei „ ben, hier volbrengen , en na de vervulling daa „ van, weder opgenomen worden tot hem, die mi „ ge I BOEK V Hoofdft. na C. G. Jaar 30-33-  I BOEK V Hoofdft. naC. G. Jaar 3Q-33- ] ... 4 \ 1 3 l j c i, V O I n g n 120 KERKELIJKE „ gezonden heeft. Nadat ik zal opgenomen zijn, „ zal ik iemand mijner leerlingen tot u zenden, om „ uwe ziel te genezen , en u en den uwen het le,, ven te fchenken." Eusebius , die deze gebeurenis het eerst verhaalt (*), verzekert ons, dat hij deze brieven in het Grieksch vertaald heeft uit het oorfpronglijk Sijrisch, zoo als hij ze gevonden had in de Archiven der ftad Edesfa zelve, in welke de gebeurenis geplaatst werd in het jaar 340 der Edesfeenfche Tijdrekening, die dezelfde is met de Jaartelling der Seleuciden, welk jaar werëenftemt met het XVde jaar der regering van Keiler tiberius , in het welk jesus zijne openbare )rediking begon te aanvaarden. Vervolgends voegt iusebius , uit dezelfde Archiven, hier een omftandig 'ei-haalbij, hoe, na jesus hemelvaart, de Apostel ju>as, die ook thomas heette, door eene Godlijke andrift, thaddeus, éénen der LXX leerlingen van esus, na Edesfa gezonden hebbe, om in die ftad et Euangelie te prediken, welke bij zekeren tobiüs ^obldszoon zijn' intrek genomen hebbende, vele wonerwerken in die ftad verrichtedc. Dit aan den Koihg bericht zijnde, ontbood deze den leeraar, van den hij verftond, dat dezelve thans gekomen was, m de belofte van jesus te vervullen , terwijl de -oning aan thaddeus verzekerde, dat hij zoo op!cht in jesus geloofde, dat hij den Jooden, die hem ekruist hadden, den oorlog deswegens zou hebben ingedaan, indien hij de Romeinen niet ontzien had. Hier (*~) Hitt. Eccles. I. 13.  GESCHIEDENIS. 121 Hier op genas thaddeus den Koning, door oplegging der handen, van zijne kwaal, deed nog vele wonderwerken, en predikte het Euangelie met een ge- ] lukkig gevolg. Naderhand is dit verhaal met nog meer bijzonderheden vermeerderd. Dus fchrijft evagrius (*), twee eeuwen na eusebius , dat jesus , te gelijk met zijnen brief, ook zijne afbeelding, en wel, niet door eenig mensch, maar door Godlijk vermogen, ontworpen, aan abgarus gezonden zal hebben, van welke afbeelding, de overlevering verder meldt, dat zij eenigen tijd daarna te Konflantinopolen , en eindelijk naa Italië gekomen is, alwaar Rome en Genua elkander het bezit dezer beeldenis betwisten. Prokopius, anders een geloofwaardig fchrijver, njaakt ( f ) van dezelfde gefchiedenis insgelijks gewag, en zegt, dat de ingezetenen vaii Edesfa hunne Had voor onwinbaar hielden , uit hoofde eener belofte, welke bij die gelegenheid van jesus zou gefchied zijn. Wat moeten wij van deze geheele gefchiedenis denken ? Roomfche fchrijvers , zelfs een valois , een tillemont , en anderen, welke gewoon zijn de oude Kerkfchrijvers zeer hoog te achten, niet alleen, maar ookProtedanten, cave,grabe enz. houden dezelve voor waar. Ondertusfchen hebben wij alle reden, om het verhaal voor een verdichtzel te verklaren ; waaromtrent niemand zwarigheid zal maken met ons (*) Hist. Eed. IV. 27. (f) De Bello Pers. II. 12. I BOEK V loofdft. laC.G. Jaar 30-33- De onechtheiddezer brieven aangetoond.  I BOEK V Hoofdft. na C. G. Jaar 30-33- ] i < 1 1 i t \ 2 a r £ X r I £ \ X a 122 KERKELIJKE ons in te temmen, voor zoo veel het bijvoegzel van jesus afbeelding, en van de onwinbaarheid der ftad Edesfa, betreft, maar zelfs kan het verhaal van eusebius den toets niet doorftaan. De Euangelisten, en de Handelingen der Apostelen, zwijgen niet alleen van deze zoo merkwaardige gebeurenis, maar Dok maakt geen éénChristenfchrijver vóór eusebius, geduurende drie eeuwen, daar van het minde gewag. De brieven zoo van abgarus als van christus lebben inwendige kenmerken van verdichting. Hoe, jouden de Christenen, indien jesus waarlijk dezen jrief gefchreven had, denzelven niet, van eerden af, ils een Godlijk gefchrift erkend en gelezen hebben? In, letten wij op den inhoud dezer brieven; die van len Koning bevat eene ongerijmdheid en onbedaantaarheid, welke men in den vorst niet onderdellen kan. In befluit, uit de wonderen van jesus, voorbarig enoeg, dat deze God, of Gods Zoon is, dit volgt ach niet, de Profeeten hebben toch immers wonderkerken verricht: Vervolgends wil de Koning met deen God, of Gods Zoon, zijne flad of rijk deelen, ls zijnde voor hun beiden tot een gerust leven geoegzaam. Hoe drookt dit? Het antwoord van jeus is duidelijk faamgedeld, uit fommige fpreuken an den Bijbel, cn zelfs uit zulken, die jesus eerst a zijne opdanding uit de dooden gebroken heeft, m, waarom delt jesus , in dien brief, 'sKonings enezing uit tot na zijnen dood? Was dit zijne gewoonte, dat hij de genen uitdelde en wachten liet, .'eiken hij hulp wilde bewijzen? Ook geeft jesus in den vorst geen onderwijs , nopens zijne twijfeling,  GESCHIEDENIS. 123 lïng, of hij jesus als God, of Gods Zoon, moest erkennen enz. De tijdsbepaling der gefchiedenis toont ook derzelver onwaarheid aan, dewijl, gelijk wij zei- ] den , het jaar, waar in dezelve gebeurd zou zijn , het jaar is, waar in jesus eerst begon te prediken. Eindelijk, de bijzonderheden van het verhaal bij eusebius ftrijden zoodanig met den inhoud dezer brieven, dat de ddne de anderen omverdooten. Volgends dit verhaal toch, komt thaddeus te Edesfa , doet daar wonderen, welke aan den Koning bericht worden, en dus komt hij, langs eenen omweg, bij den vorst, daar men, volgends den brief van jesus , zou verwacht hebben, dat hij regelrecht aan den Koning zou gezonden zijn geworden. Verders, wij kennen geenen Apostel judas , die ook thomas genoemd zou zijn, terwijl integendeel de Apostel judas thaddeus wordt bijgenaamd. Alle deze redenen moeten ons overtuigen , dat deze geheele gefchiedenis ongegrond, en een bloot verdichtzel is. Maar , wat zal men dan maken van de geloofwaardigheid en goede trouw van eusebius , die deze brieven en het geheele verhaal getuigt, gevonden te hebben, in de Archiven van Edesfa, in het oorfprongliik Syrisch, waar uit hij beiden vertaald mededeelt? Op deze vraag antwoorde ik, dat men de goede trouw van eusebius niet behoeft te verdenken, maar van ligtgelovigheid kunnen wij hem , in dit geval, niet vrijplijten. Men behoeft niet te twijfelen , dat men aan dezen gefchiedfchrijver , welke van Keizer konstantyn verlof had, om alle ftaatsen andere openbare, papieren, tot liet opdeden zijner I Kerk- I BOEK V loofdft. na C. G. Jaar 3o-33.  r boek V Hoofdft, naC.G. Jaar 30-33- 124 KERKELIJKE Kerkgefchiedenis, te mogen gebruiken, deze brieven en dit verhaal zal hebben ter hand gedeld , als te vinden in de Archiven van Edesfa. Maar, deze dukken zelve waren verdicht, waarfchijnlijk, om de gemeente te Edesfa een grooter aanzien te geven, en het ontbrak eusebius alleenlijk aan een oordeel des onderfcheids, om deze verdichting te ontdekken. Wij vinden meer voorbeelden van dergelijke Jigtgelovigheid bij de oude Kerkfchrijvers, dus liet zich justinus de Martelaar vertellen, dat zekere oude overblijfzels van gebouwen dc cellen of kamertjens waren, in welke de LXX overzetters het Oude Testament in het Grieksch vertaald hadden , en nu fchreef de goede Kerkvader, ter goeder trouwe, dat hij de kamertjens gezien had, welke voor de LXX overzetters hadden gediend (*). Ja, eusebius zelve heeft ons nog een foortgelijk voorbeeld in zicli zeiven gegeven , wanneer hij ons verbaalt ( f ) , dat hij in de ftad Paneas, of Caefarea Filippi het Standbeeld gezien heb- ( * ) Men behoeft, om deze Iigtgelovigheid, op deze oude Kerkelijke Schrijvers, niet te laag neder te zien, het heugt mij, in de Commentarii de rebus Cardinalis quirini , welke, in deze eeuw, door ons land gereisd heeft, pag. 72. Ed. Brix. of pag. 6'o edit. Lip;, gelezen te hebben , hoe deze prelaat ter goeder trouw verhaalt, dat het beeld van erasmus te Rotterdam, als de klok fkat, een blad omkeert van het boek, het welk het in de hand houdt. Wij weten, in welken zin, men aan de kinderen \ ertelt, dat dit beeld een blad omkeert, wanneer het de klok hoort flaan. (t) Hht. Eccles. VU. 18.  GESCHIEDENIS. ï^5 'nebbe, het welk de vrouw, door jesus van eenen twaalfjarigen vloed genezen (*), welke uit deze ftad geboortig zal geweest zijn, van metaal had laten oprichten , ter gedachtenis van deze weldadige genezing, verbeeldende jesus zeiven, die aan eene voor hem nederknielende en met gevouwen handen den zoom van zijn kleed aanrakende, vrouw de hand toereikt. Maar, wie zal zich laten overreden , dat eene arme Joodfche vrouw, welke alle hare bezittingen aan de genecsheeren hefteed had, tot hare genezing, gelijk markus uitdruklijk meldt, een metalen Standbeeld zal hebben laten oprichten , daar nogthans de Jooden, in 't gemeen, omtrent beelden ongundig dachten? Zelfs fpreekt eusebius , niettegendaande hij zegt , dit beeld gezien te hebben, zeer twijfelachtig van het oogmerk van deszelfs oprichUftig , fchoon hij, tc gelijk, fchrijft , dat de nieuwbekeerden uit de Heidenen al vroeg de gewoonte hadden, om de beelden van jesus, en de voornaamfle Apostelen, petrus en paulus, ter gedachtenis te hebben, gelijk men gewoon was , de beeldenisfen van groote mannen en weldoeners te bewaren. Hoe het zij , het is zeer waarfchijnlijk , dat het beeld , het welk eusebius gezien heeft , het beeld was van den eenen of anderen Heidcnfchen Wijsgeer, bij voorbeeld, van apollonius , of van eenen of anderen Keizer, bij voorbeeld, titus vespasianus, en berenice, dochter van Koning agrippa , (*) Matth. IX. 20-22. mark. V. 25-34. luk. VIII. 43 - 43. I 2 I boek V Hoofdft. naC.G. Jaar 30-33*  I boek V Hoofdft. na C. G. Jaar 3°-33- Het waare oogmerk van jesusleere en verrichtingen. 126 KERKELIJKE pa, dewijl men, in de overlevering, aan de gemelde vrouw ook dezen naam berenice geeft, of liever, dat de ftad PaneSs in de gedaante eener vrouw wordt afgebeeld, aan de voeten van den Keizer hadrianus , van wien deze ftad eenige weldaad zal ontvangen hebben , gelijk beausobre het eerfte , en hasaeus, met vele waarfchijnlijkheid, het laatfte gegist heeft. (*) Na dit alles befluiten wij: jesus heeft, bij zijn leven, zich met zijn leere en prediking bij de Jooden bepaald, zijne Apostelen en Leerlingen zouden deze zijne leere, na zijnen dood, aan de Heidenen mededcelsn. Deze aanmerking leidt ons, om nog, met één woord, van het oogmerk van jesus leere en verrichtingen te fpreken. jesus leere was , in den grond, ten opzichte der Joodfche Kerk, geene nieuwe leere , zij behelsde de volmaking cn vervulling van alles, wat van ouds in de leere, plegtigheden, en voorzeggingen dier Kerk vervat was. Hij was toch niet gekomen, om de wet te niet te doen, maar te vervullen. Deze leere was alleen in zoo verre nieuw, dat zij de oude waarheden in kracht ciaarftelde, duidelijk , klaar en algemeen toepaslijk op het menschdom, zonder onderfcheid van volken, maakte, de voorzeggingen vervulde, met één woord, den Godsdienst, in dcszdfs hemelfchen en geestelijken aart openbaarde. jesus heeft zich ook, zoo lang hij leefde, niet van de Jood- (*) MeH zie Keer van dit Standbeeld in mijne Aardrijkst, des Bijbels IV Deel Bladz. 439. en venema Hist. Meelis. Tom. IV. pag. 75.  GESCHIEDENIS. Uf Joodfche Kerk afgezonderd, geene bijzondere maatfchappij of genootfehap van aanhangers gevormd, veel min dezelve naar de wijze van wereldlijke genootfehappen of maatfchappijën ingericht, of aan eenig opperhoofd onderworpen. Zijn doel was openlijk, waarheid en verlichting onder de menfehen te verfprelden , en allen tot Godzaligheid en deugd te brengen en te verëenigen. Tot dit verheven doel , en niet tot het vormen van een menschlijk uitwendig genootfehap, drekten ook de plegtigheden van Doop en Avondmaal, door hem ingedeld. Ondertusfchen had dit alles, uit den eigen aart, eene drekking, indien de Jooden dit heil , het welk hun gepredikt werd, niet hadden miskend, en indien de Heidenen het geloof in jesus omhelsden , dat het geen in den Joodfchen Godsdienst de afzondering der volken begundigde, en het geen in denzelven enkel uitwendig of voorbeeldig was, van zelve een einde moest nemen, en dat het Bijgeloof en Veelgodendom der Heidenfche volken , als onbedaanbaar met het licht der waarheid, tot niet moest vervallen. Doch , dit alles zou zich met den tijd , en door den voortgang van zijne leere, als van zelve ontwikkelen; het Geestelijk Godsrijk, het welk jesus grondvestede , zou in zijn geestelijk en hemclsch wezen altijd blijven, en van tijd tot tijd, meer algemeen uitgebreid worden. I 3 ZES- I BOEK V Hoofdft. na C. G. Jaar 30-33.  ia8 KERKELIJKE I BOEK VI Hoofdft. na C.G. Jaar 33- Overgang tot liet verhaal van ■ JESUS Dood, Opftanding en Hemelvaart, ZESDE HOOFDSTUK. Jefus dood , Op/landing en Hemelvaart. Jesus , aan zijne beftcmming , voor zoo ver de verlichting van het menschdom betrof, volgends het Godlijk ontwerp, voldaan hebbende, moest nu, zich zeiven voor het menschdom ook opofferen, den dood ondergaan , op den derden dag in het leven herrijzen , cn tot zijnen Hemclfchen Vader wcderkeeren, alles, gelijk hij zelve te voren te kennen gegeven, en zelfs aan dc Jooden, van eerften af, tot een teken en bewijs van zijnen-Godlijken oórfprong, ge4 fteld had. In het verhaal van deze gebeurenisfen, zullen wij weder den zelfden weg der Voorzienigheid kunnen opmerken , volgends welken het Godsrijk niet beftaat in menschlijken luister, maar in hemelfche kracht cn heerlijkheid. Kort voor het Paaschfeest, invallende in het ggde jaar der gewone jaartelling, welke de Christenen rolgen, had jesus zijnen vriend lazarus, tzBethanië, uit de dood opgewekt. Onmidlijk na dit doorluchtig wonderwerk , het welk niet in twijfel kon getrokken worden , deed hij eene foort van plcgtige intrede in Jerufalem, oneler de toejuiching deimenigte, ais dc groote Profeet, of messiüs , op eene Wijze, welke hem volkomen voegde, en zijns waardig was. Bij deze gelegenheid zuiverde hij andermaal , met het gezag van eenen Gods-Profeet, den  GESCHIEDENIS. 129 den, reeds bij het begin van zijne openbare verrichtingen , door hem gczuiverden, maar terftond weder ontheiligden Tempel, en befloot dus zijne ambtswaarrieming, op dezelfde wijze, als hij die aanvaard had. De Joodfche Raad en geestelijkheid, de zaak eene zoo ernftige wending ziende nemen , ftejdè thans, op voorlid van den Hoogenpriester kajafas , dat het beter ware, dat één mensch voor het volk fiierf, dan dat het gantfche volk verloren ging, vast, om , zoodra het Paaschfeest, waar °P men, wegens den toevloed der vreemdelingen, voor oproer beducht was, voorbi zou wezen, jesus te vangen en ter dood te bren gen. Maar jesus bereidde zich, intusfchen , tot ecnei vrijwilligen dood , met dc verhevcnfte bedaardheic van geest, en de iicfderijkfte zorgvuldigheid voor zij ne leerlingen cn vrienden. Hij waarfchuwde dezen dat zijn dood, op dit zelfde aanftaande Paaschfeest zou gebeuren , hij wees hun den verrader aan , di hem zou overleveren, en onderhield hen , met leei zame en bemoedigende redenen , die van zijne te derfte liefde jegens hen getuigden. Alles, wat jesu voorzegd had, gebeurde ook. judas iskariöth één zijner leerlingen , door gierigheid gedreven , e door eene beftraffing, welke hij, dezer dagen, va jesus ontvangen had, tot wraak opgefpoord, zie bij den Joodfchen Raad vervoegd hebbeneie, kwaï met hun ovcrëen, om, voor eene fomme gelds, zi nen meester, zonder opfchudding onder het volk ' veroorzaken, in hunne handen te leveren ; verzei van eenen troep gerechtsdienaars, onder welken zie ook verfcheiden Joodfche geestelijken mengden, g I 4 lei I boek VI Hoofdft, na C. G. jesus gevangen, 1 1 > > a h h n F I d h I»  I boek VI Hoofdft. na C. G. Jaar33. i t t z d P z Zi t Voor den Jood- ui fchcn w Raad te w recht ge- L Held. pi vc va gir teg bos der 130 KERKELIJKE leidde hij die naar eene plaats, buiten Jerufalem, waar jesus zich des nachts onthield , en waar hij thans den bangden zieledrijd, onder het gevoel van het geduchte van zijn lijden en derven voor de menfehen, met een herhaald erndig doch te gelijk ondenverpelijk gebed tot zijnen Vader, naauwlijks had doorgedaan. Een kusch was het teken , door den ra-rader gegeven, waarop de bende toefchoot , en esus gevangen nam, doch niet, dan na dat deze dijken gegeven had, dat hij zich vrijwillig overgaf, levviji hij, in het eerst, door een enkel woord,0 de' ■ende zoo vertzaagde, dat zij terug deinsde, en in envari-ing ter aarde doitte, en vervolgends den onJdigen ijver van petrus, die het zwaard trok, cm yn' meester te befchermen , bedraiïe, en de wonde, oor hem aan eenen dienstknecht van den Hoogenncstcr toegebracht, wonderdadig heelde, tevens voor ine vrienden, de Apostelen, een vrijgeleide beogende, die hem ook allen verlieten, behalven pj> 1us, welke hem van verre volgde. De Joodfche Raad, bevond zich, den uitflag afachtende, in het paleis van den floogenpriester, allar jesus terdond in verhoor genomen werd, waar hij , van alle menfehen verlaten , en zelfs door trus verloochend, welke verloochening hij ook te ren voorzegd had, zich zoo waardiglijk en danditig gedroeg, dat de Raad, te vergeefs, alle pogen infpande, om eenige fchijnbarc bèfchuldieing en hem op te fporen, tot dat men zijne rond, digc belijdenis, welke hij, op de bezwering van Iloogeupriester, voor den Raad aflegde, dat hijde  GESCHIEDENIS. 131 de messiüs, de Zoon van den levenden God, was, als eene Godslastering uitleggende, hem, op dien grond, ter dood veroordeelde. 1 In den vroegen morgenftond kwam de Raad weder bij één, om het gevelde vonnis te bekrachtigen, en vervolgends jesus aan den Romeinfchen landvoogd over te leveren , opdat die hetzelve bevestigen en ten uitvoer zou doen feilen , dewijl de Jooden het recht van leven en dood verloren hadden , zedert hun land eene Provincie van het Romeinfche Rijk géworden was. Voor dezen Raad verfcheen de verrader judas , vol wanhopend berouw verklarende , dat hij onfchuldjg bloed verraden had , en den loon van zijn verraad voor hunne voeten werpende, waar na hij zich zeiven het leven ging bene.een. Pontius pxlatus was thans , van wegen den Keizer tiberius , landvoogd van Judeë, een man, van wien de geleerde Jood filo van Alexandrië fchrijft: „Zijne gantfche bediening was een geduurig toneel van het recht te verkopen, van roof, „ geweldenarij, en alle godloze Hukken; van het pij„ nigen, en ombrengen van onfchuldigen , zondei „ hen te recht te Hellen , of te vonnisfen , en vat „ allerleiö woeste wreedheid!" En evenwel ziet mei dezen man van zoodanig karakter in de uiterfte ver legenheid, hoe met jesus te handelen. Hij is, niet tegenftaande de hevige befchuldigiugen van den Jood fche Raad, dra volkomen overtuigd van de zuiver onfchuld van jesus , en befchouwt , in dezen bc fchuldigden, in deszelfs achtbaar zwijgen, zoo w< als in zijn gepast en deftig fpreken , ja in zijn gi I 5 he< I boek VI Ioofdft. laC.G. raaf33« 2n ter lood ver. jordeeld, jesus door pilatus en herodes onfchuldig verklaard,dochech, ter ter dood \ overge! geven en gekruist. 1  I BOEK VI Hoofdft hh C. G Jaar 33. JKiVS dood. 1 I e l \ r 132 K E R K E L IJ K E heele voorkomen, zoo veel waardigheids, dat hij alle pogingen in het werk ftelde, om jesus te behou, den, na vruchteloos beproefd te hebben, zich van ■ dit netelig rechtsgeding te cntfiaan, door ies^s, als een Galileër, na den Viervorst herodes te verzenden , welke zich , thans , bij gelegenheid van het Peest, in Jerufalem bevond. Vrees voer oproer, en dat men hem bij den Keizer zou beklagen, pers! te hem, na eene openlijke betuiging van in dézen gedwongen te handelen, de bevestiging van het door de Jooden gedreken doodvonnis over jesus af, het welk terdond voltrokken werd. jesus werd gekruist, en onderging de dooddrairc, die bij de Romeinen de fchandelijkde was, maar hij had ditzelve, reeds lang te voren, voorzegd, Jesus leed deze draffe, en onderging den dood* op die wijze, welke gefchikt was, om de opmerkzaamheid van allen op te Wekken, Aan den éénen kant gevoelde hij, daar hij voor het menschdom [Kerf, alle de bitterheden des doods, gelijk uit zijJe hartbrekende klagt blijken kon: „ Mijn God! „ Mijn God! waarom hebt gij mij verlaten ? " Maar ian den anderen kant was hij, in zijn lijden en derden, dezelfde deugdzame, verheven, Godlijke perbon, die hij zich, bij zijn leven, betoond had. Hij ■ad voor zijne beulen , hij beloofde aan ccnen der nsdadigers, die met hem gekruist waren, nog dien ag, het genot van zaligheid in zijn Koningrijk, hij ewecs zijne liefderijke zorge omtrent zijne moeder, relke hij aan zijnen vriend joünnes aanbeval , en u alles volbracht hebbende, beval hij, met ver'rouren, zijnen geest aan zijnen hemelfchen Va ler. De     L.  GESCHIEDENIS. 133 ' De gantfche Natuur fchcen met den dood van jesus bewogen. Eene geweldige aardbeving, voorgegaan door eene fchrikbarendc duisternis (*), deed bergen en rotzen fplijten, en uit de graven, in dezelven uitgehouwen, gingen, na jesus opftanding, eenige verdorven Heiligen, levend uit, welke aan velen te Jerufalem verfcheenen zijn. Ook fcheurde het voorlrangzel, het welk, in den Tempel, het heilige van het allerhciligde afzonderde. Geen wonder, dat alle aanfchouwers verbaasd Honden, en de Heidenfche hoofdmar uitriep : „Waarlijk! deze man was een Zoon van God!' Op denzelfden dag, werd jesus, door de zoro van NIKOBEBMJS en josef van Arimathea, nog vooi den avond , met welken de Sabbath een' aanvani nam, onder uitdruklijke toelating van pilatus , bc graven , terwijl de Joodfche overigheid van denzeli den ftadhouder eene wacht foldaten verkreeg , dj zij bij het graf, welks mond met een' grooten ftec gefloten was, plaatften, en den deen bovendien ve zegelden, ten einde, gelijk zij voorwendden, voor 1 komen, dewijl jesus voorzegd had, dat hij na d¥ dagen zou verrijzen, dat zijne aanhangers het lij wegnemen en verbergen, cn dan voorgeven zoi den, dat hij waarlijk weder levend geworden was. Deze voorzorg was ijdel. Op den derden dag r zijnen dood, des zondags, verliet jesus, weder 1 vende, het graf, terwijl de aarde beerde , en ec E: (* ) Ik mag hier niet voorbijgaan, aan tc tekenen, d eusebius , en andere fchrijvers, een bericht aanhalen v; flegon den TralMan, een vrijgelaten (laaf van Keiz I boek VI Hoofdft. naC.Gi Jaar 33. Wonderen, bij denzelven,voorgevallen. Begrave» , nis van 1esus. t a c e ft a jesus opftanding. n 1- at in  r BOEK VI Hoofdft, lia C. G. Jaar 33> En hemelvaart. j i 1 ï34 kerkelijke Engel, nedergedaald uit den Hemel, den fteen van het graf wegwentelde, op wiens verfchijning de Romeinfche wacht van het graf vluchtte, en aan de Jood, fche overigheid bericht bracht, wat 'er was Vooiv gevallen, Ecnige vrouwen, vriendinnen van jesus, wilden hem, na zijne dood, de laatfte eere bewijzen, en waren, in den vroegen morgen, zonder dat zij iet van eene' Romeinfche wacht wisten, na het graf gegaan, om zijn lijk te balfemen. Bij het graf gekomen, vonden zij hetzelve open en ledig, maar zagen Vervolgends Engelen, welke haar van de opftanding van jesus kennis gaven; vervolgends verfcheen de verrezen jesus ïerst aan mariS magdalena, toen aan de andere mouwen, en daarna, nog dien" zelfden dag, eerst lan dezen en genen van zijne leerlingen afzonderlijk, m ten laatften aan allen des avonds, thomas uitgezonderd. Opmerklijk is het, dat deze leerlingen fan jesus zoo ongelovig waren , niettegendaande esus voorheen dooden voor hunne oogen oprecht, en hun zijne opftanding zoo dikwijls beDofd had, dat zij niet eer zich verzekerd hielden, an zijne opftanding, voor dat zij hem zeiven gezien,' etast, met hem gefproken, en gegeten hadden, zoo' at wij te min reden hebben, om hun getuigenis te ver- adriSan, in de Ilde eeuw, doch wiens werk verloren geraakt: „dat onder Keizer tiberius, ten tijde devotie maan, eene volkomene zonnezwijm zij voorge vallen" enz. Men zie hier over schutte Heil. Jaarb. Deel Bladz, 250 volgg.  GESCHIEDENIS. verdenken. Geduurende veertig dagen vertoonde zich jesus aan hun, eenmaal zelfs aan meer dan vijfhonderd van zijne vrienden te gelijk, hun nader de ge-, heimen van het Godsrijk verklarende , en hun den Godlijken Geest belovende, die hen in ftaat zou Hellen, om dat rijk, op den groiidflag, door hem gelegd, verder in de wereld te verbreiden. Waarna hij, van den Olijfbërg, buiten Jerufalem, voor het oog zijner leerlingen, hen gezegend hebbende, na den hemel, tot zijnen Vader, wederkeerde. Wij maken , omtrent den dood van jesus , en deszelfs gevolgen, dezelfde aanmerking, welke wij reeds Bladz. 61. omtrent zijne gefchiedenis, irt het gemeen gemaakt hebben : Bij zijne diepfte vernedering , openbaren zich voor het geloof de blijken van zijne Godlijkheid , terwijl , zelfs bij zijne verheerlijking, door zijne opftanding en hemelvaart, van dezelve volftrekt niet meer, openlijk en algemeen, vernomen werd, dan genoegzaam was, om het ongeloo: onverantwoordelijk te ftellen; ten einde de hemelfchf cn geestelijke natuur van zijnen Godsdienst, ii deszelfs zuiverheid, bewaard zoude blijven. Uit de ze aanmerking moet men de bedenking beöordeelen welke, als eene tegenwerping tegen de waarheid vai jesus opftanding, wordt ingebracht, dat jesus zich na zijne opftanding, alleen aan zijne vrienden, maa niet aan de Jooden, of aan pilatus , vertoond heeft en dat hij alleen voor de oogen zijner vrienden tei hemel is gevaren. Trouwens , indien jesus zijn heerlijkheid en zegepraal luisterrijk, voor het oog va al het volk, had geopenbaard, zulks zou niet ovei ëet I boek VI loofdft. na C. G. Jaar 33. Befluit van jesus •ag. 105. liliekthal Ooideelk. Bijbelveikl. XVI. D,cl Bladz. 67. volgg. mijnen Bijb. Ferd. VI. Deel Bladz, 69. vcigg.  GESCHIEDENIS. 145 ACHTSTE HOOFDSTUK. .Gefchiedenis der aanhangers en belijders van Jcfus , van zijne Hemelvaart, tot den dood van den Joodfchen Koning Herodes Agrippa! Van de Gebeurenisfen van jesus leerlingen, na de Hemelvaart van hunnen grooten Meester , cn hunne verrichtingen, kunnen wij ons, alleenlijk, met volkomcne zekerheid, verlaten, op het geen lukas, de EuangeBst, ons daar van verhaalt, in zijn tweede boek, de Handelingen der Apostelen genoemd, vergeleken met het geen de brieven der Apostelen, die wij onder de boeken van het Nieuwe Testament bezitten, ons aan de hand geven. Andere verhalen van dc lotgevallen der Apostelen zijn, of fabelachtig, of ten minften onzeker , en aan twijfelingen onderhevig ; omdat ons gelijktijdige Christen-Gcfchicdfchrijvers ontbreken, en men, in de volgende eeuwen, al fpoedig, aan de zucht voor het wonderbare te veel toegaf. Laat ons de zekere Gefchiedenis volgen. Nadat jesus ten Hemel gevaren was, bleven zijne vrienden te Jerufalem , alwaar zij in ééne der Tempelzalen , naar de gewoonte van godvruchtige lieden, daaglijks bijéénkwamen, den Heiligen Geest. dien hun leeraar hun beloofd had, van hem afvvaclv k 4 m 1 BOEK VIII Hoofdff. naC. G. Jaar 33- Verkiezing van MATTIIIÜS tot Apostel.  I boek VIII Hoofdfr. naC.G. j"aar33. Nederdaling van den H. Geest. i 1 l 1 I < 1 < 1 i I4<5 KERKELIJKE tende. In ééne van deze vergaderingen , in welke een getal van omtrent 120 perfonen bij één was, werdt, op voorftel van petrus, befloten, het twaalftal der Apostelen weder aan te vullen, door de verkiezing van eenen uit hun midden, in de plaats van den verrader judas. Met eenparige ftemmen, koos men twee perfonen uit, josef barsaeas , justus bijgenaamd, en i.iATTrnas; van welke de laatfte, na een plegtig gebed tot God , bij het lot verkozen , en eenparig bij de elf Apostelen gevoegd werdt. (* ) Tien dagen na jesus Hemelvaart, op het Pink[terfeest, bevonden zich alle de vrienden van jesus , reeds in den vroegen morgen, in de Tempelzaal, vaar zij gewoon waren , bij een te komen. Onvervachts, hoort men, van den Hemel, een gedruis, ils van eenen geweldig gedreven wind , welke het ?afi*fcn"e gebouw vervullende, zich naar het vertrek Ier Apostelen en vrienden van jesus ftrekte, alwaar litfchietende Vuurvlammen zich op hen verdeelden, n, in dc gedaante van vuurige tongen, op hen zeten, waar van het uitwerkzel was eene vvonderbae geestverrukking, in welke zij allen, vervuld met len H. Geest, in vreemde talen , den lof van God vermeldden. Het volk, of de feestvierende menige , welke zich thans in de voorhoven van den rempel bevond, meest Jooden uit vreemde landen, cn (*) Handel. I. 11-16.— mosheim opheld. tot de Kerkïefch I. Deel Bladz. 54. gelooft, dat matthijis , bij temming, tot Apostel verkozen is, en niet bij het lot. iijne gisfing heeft geen genoegzaam bewijs voor zich.  GESCHIEDENIS. 147 en Joodengenotcn, Hond verbaasd op dit wonderverfchijnzel, en liep te hoop naa de kamer der GaliJëèrs, waar heen de richting van het wonderverfchijnfel ftrekte. De eerst-inkomenden , in dit vertrek binnen gegaan, zagen en hoorden dit wonder met ontzetting, terwijl anderen, misfchien van de achterften, en waarfchijnlijk Jerufalemmers, die geene vreemde talen verilonden, tot heilloos fpotten overfloegen, cn deze vreemde uitwerkzels aan dronkenfehap , ontftaan uit het onmatig gebruik van den offerwijn, toefchreven: welke lastering, ter oore der Apostelen gekomen zijnde , rezen zij allen op, en plaatften zich, met petrus aan het hoofd, zoodanig, dat zij nu van de geheele menigte konden gezien en gehoord worden , en nu hield petrus eene zoo nadruklijke en gepaste redenvoering, ter wederlegging en befchaming van den laster, en ter verklaring vai dit wonderbaar verfchijnzel, dat niet min dan 3,00c perfonen, daar door getroffen en overtuigd, zich bi de vrienden van jesus voegden , en vervolgends door den doop , als zijne belijders, aangenomen ei ingewijd werden. ( * ) Du (*) Handel. II. —-De gronden, op welke mijne voor Helling dezer gebeurenis, uit lukas, rust, zal de leze brecder uitgehaald vinden in mijnen Bijbel Verd. VI Deel Bladz. 83. en volg. Ik heb aldaar Bladz. 92. ooimet anderen, aangemerkt, dat zeer waarfchijnlijk dit h< zelfde wondergeval is, waar van, doch verwardelijk ïacitus HUt. Lib. V. Cap. 13. en josefus de Bello V $>Z' th' 38q- gewagen. Te weten, onder de voort K 5 I boek VIII Hoofdft. naC.G. Jaar 33. i i l f t  I, bork VIH Höofdft. d»C.G. Jaar 33. Onderzoek , over den Bart van de gave der talen. ' 1 1 ( X k z o g e L H% K E R K E L IJ K E Dus vervulde jesus zijne beloften, aan zijne Apostelen gedaan , voor welke dit alles van het hoogfte aanbelang was. De Godlijke Geest rustte hen thans toe, tot het werk van hunne zending, en vervulde hen, met kennis en wijsheid, met moed, fiandvastighcid, ijver, bedaardheid, zoodat zij hunne Euangelicverkondiging, met nadruk, aanvaardden, en met kracht doorzetteden , zonder iemand of iet te ontzien. De gaven der talen kon hun, in het vervolg, bij gelegenheden, van groot nut zijn, als zij ééns, onder volken, bij welke zij, noch met de Griekfche, noch met de Hebreeuwfche taal, zoo als zij toen onder de Jooden gefproken werd, tc recht zouden komen, het Euangelie zouden moeten verkondigen. Ondertusfchen, moeten wij ons van deze gave deitalen , welke thans aan de Apostelen gefchonken verd, een recht denkbeeld maken. Men moet deze rave vergelijken met de andere buitengewoone gaven 'an den Heiligen Geest, welke de Apostelen ontvingen , cn welke ook andere Christenen , in dien ijd, deelachtig werden. Deze gaven konden niet, laar willekeur, uitgeoefend worden van de genen ie dezelve ontvangen hadden, zij waren wondergaen, welke zij, alleen in geestdrift, en als het voor ' ■ de enen van Jerufdlents verwoesting, zou ook dit geweest iin, dat de Priesters des nachts, of 'smorgens vroeg, p zeker Pinkfterfeest, in den Tempel, eerst eene beWfA 'ng en gedruis, maar daar na ook eene ftcm, als van me groote fchare , vernomen hebben , zeggende i aat ons van hier vertrekken \  GESCHIEDENIS. 149 de belangen van het Christendom nodig was, uitoefenden. ^Op deze wijze kan men ook de verfcheiden gevoelens der uitleggeren over deze gave der talen i verëenigen, bij voorbeeld, dat van salmasius, wel- ' ke dezelve, in de Apostelen, alleen tot dezen Pink- ; fterdag bepaalde, van ernesti, dat dezelve met nodig waren tot, en dus ook niet bedoeld hebben, de uitbreiding van het Euangelie onder vreemde volken, waar toe de Griekfche taal genoeg volftaan kon. enz. Deze onze opvatting ftemt ook overeen met het geen wij van de gave der talen lezen, i kor. XII. en XIV. e"uit deze beide Hoofdftukken van gemelden brief. van paulus aan de gemeente te Korinthe, zien wij tevens , welke en hoedanige buitengewone gaven de Heilige Geest aan de Apostelen, en vervolgends door deze aan de eerfte Christenen heeft medegedeeld. paulus zegt i kor. XII. 8. „Aan den éénen wordt door dien Geest gefchonken ervarenheid m de lee" re der Godlijke wijsheid, aan eenen anderen uit' gebreide kundigheden - aan een' ander weder ge' loof (dat is, een bijzonder en krachtdadig verZ trouwen op God,) aan een' ander de gave van o-enezingen, aan een' anderen werkingen van won" derkrachten ; aan een' ander Godlijke ingeving; " aan een' ander vermogen, om de Geesten [cn in" „evingen ] te bcöordcelen en te onderfcheiden ; " ran een' ander onderfcheiden foorten van talen; " cn weder aan een' ander de gave van uitlegging en " -rtolking." Men moet de uitleggers raadplegen, over den aart en het onderfchcid dezer gaven, hier is I BOEK VIII [oofdfi. ïaC. G. [aar 33. -\ndere miten"cwonejaven van Ien II. Geest.  .1 f eop.k vni Hoofdft. nr.GG. 1^33. Een kreupele genezen door petrus en joSnnes , en derzelver verhoorvoor den Raad. i 1 1 < f o ^ , ' h L 150 KERKELIJKE is het ons genoeg, op te merken, dat deze gaven allen geoefend werden, en zich openbaarden, wanneer de Heilige Geest de Apostelen en Christenen met eene bijzondere geestdrift vervulde en bezielde, bij gelegenheden, waar dezelve ftrekken konden tot verfterking en bemoediging van reeds gelovende, of tot overtuiging van ongelovige, menfehen. Op dien zelfden dag, gelijk waarfchijnlijk is (*) wanneer, bij de morgen - godsdienstoefening , in den Tempel, de Heilige Geest was uitgefluit over de Apostelen, begaven zich de beide Apostelen petrus en joünnes, ten tijde van het avond-gebed, namiddag om drie uuren, weder na den Tempel, wanneer zij eenen man, die van de geboorte af kreupel geweest was, op eene wonderdadige wijze, herftelden, welk wonderwerk op het volk, het welk zich in den Pempel bevond, naar het fchijnt, thans meest Je■ufalemmers, die het avond - gebed plagten bij te vonen, dien indruk maakte, dat zij opene ooren eenden aan de redenen , met welke petrus lun jesus, als den messiüs, predikte, en, ten ;ctale van wel 5,000 , aan die prediking geloof aven. Deze toeloop des volks wekte de aandacht der riesteren, bijzonder van de Sadduceefche gezindte, mdat de Apostelen in jesus de opftanding der doo- (*) Men zie den Bijbel Verd. VI Deel Bladz. 108. nderen ftellen dit geval laater , en schutte verfchuift ;t zelfs tot het volgende jaar. Zie Heil. Jaarb. ll\ 'ecl. Bladz. 22. volgg.  GESCHIEDENIS. 151 dooden verkondigden. Men nam dan de beide'Apostelen in hechtenis, en bracht hen, den volgenden morgen, voor den Raad, alwaar petrus, met dezelfde vrijmoedigheid , als daags te voren in den Tempel, fprak, jesus, als den messiSs , en eenigen Zaligmaker der menfehen, voordragende. De Raad was verlegen. Het wonder was openbaar, de genezen man zelve was tegenwoordig, en het gebeurde, in den morgen desvorigen dags, kon hun ook niet onbekend wezen. Ja , de kracht van zeggen zelve, die de Apostelen, fchoon ongeleerde lieden, betoonden, deed hen verbaasd en verwonderd ftaan. Zij durfden , derhalven, ook uit vreeze voor het volk, niet meei doen, dan dat zij den Apostelen ten fcherpften verboden, verder in den naam van jesus te leeren er te redenen: maar de Apostelen verklaarden rondborftig, dat zij, daar toe een uitdruklijk bevel van Goc hebbende, zichverpligt vonden, om met deze verkon diging voort te gaan, het aan het eigen oordeel de; Raads overlatende, of men Gode niet meer dan dei menfehen gehoorzamen moest? De Raad , hier te gen niets wetende in te brengen , ontfloeg hen met herhaling van hun verbod en bedreiging. (*) Dus hadden de Apostelen van jesus eenen aan vang gemaakt van hun ambt, en eene gemeente t Jerufalem gefticht. Deze gemeente beftond uit ir woners van Jerufalem, en uit vreemdelingen, gebc ren Jooden en Joodengenoten; in dezelve vertoonc zich de waare Geest van jesus en zijnen Godsdiens E (*) Hand. III. en IV. I BOEK VIII Hoofdft. naC.G. Jaar 33. I 1 > - Eerfte * gemeente " te Jeru" falem. e e  I BOEK VIII Hoofdft. naC.G. Jaar 33. I < i I i k K g 152 KERK EL IJ KE De eerfte belijders van jesus hadden, zegt lukas (*), één hart en ééne ziel, zijnde volmaakt eensgezind. Volhardende in de leere der Apostelen aangaande jesus, oefenden zij onderling de liefderijklie gemeenfchap, en verëenigden zich tot gemeenfchappeltjke gebeden ; liefdemaaltijden , tot welke ook het gedachtenismaal van jesus lijden en dood behoorde, bevestigden deze naauwe verëeniging der gemoederen. Dus waren zij, daaglijks, bij malkanderen, in hunne bijzondere huizen, maar ook in den Tempel, ten blijke, dat zij geheel niet dachten, om zich van de Joodfche Kerk af te zonderen. Gulhartige weltevredenheid en oprechte eenvouwigheid van het hart maakte hen eerwaardig tevens en beminlijk bij hunne medeburgeren; maar vooral wekten zij aller hoogachting en genegenheid, door de daaden van mensch[levendheid en goedwilligheid, welke zij uitoefenden, egens armen en onvermogenden, tot wier onderhoud ie meeivermogenden gewillig hunne bezittingen beleedden , verkopende zelfs hunne vaste goederen , n het geld aan de Apostelen brengende, om daar ran de noodlijdenden te onderhouden, of die zelve an bchoeftigen uitdeelende, zoodat men, naar waareid, van hun kon getuigen, dat zij alles onderling emeen, en voor eikanderen ten dienst hadden (f). On- (*) Hand. IV. 32. (f) Hand. II. 44. vcrgel. IV. 32. Het zou een vereerd denkbeeld zija, indien men her bericht van luis wilde verftaan, van. eene zoodanige gemeenfejhap vaa jederen, v.aar bij alle bijzonder eigendom werd te niet  GESCHIEDENIS. 153 Ondcrtusfchen kan men uit deze bijzonderheid dit gevolg afleiden, dat deze eerfte gemeente te Jerufalem, niet enkel uit eenige geringe arme en behoeftige lieden bcftaan hcbbe; gelijk ibmmigcn, alhoewel door onderfcheiden beginzelen gedreven , gedacht hebben. Neen, zij beftond uit lieden van allerleien , meest echter van den burgerftand. (*) Door hare Godsvrucht en deugd verwierf de gemeente van jesus belijderen te Jerufalem zich eene algemeene achting, en nam van dag tot dag toe in getal van leden, die, en door de overtuiging der waarheid, en door de kracht van het voorbeeld, en door de wonderen, welke de Apostelen, van tijd tot tijd, verrichtten, overgehaald werden, om zich bij haar te voegen. Deze waren de gelukkige uitwerkingen van den Godsdienst, wanneer dezelve zuiver en eenvouwig door zijne belijders betracht werd. Spoedig nogthans flopen'er menfehen in,wier bedoelingen niet oprecht waren. Een voorbeeld hier van was zekere ANANiiis, welke een ftuk lands, het welk hem toekwam , verkocht hebbende, den koopprijs aan dc Apostelen bracht, doch daar van, met medeweter van zijne huisvrouw sapfira , een gedeelte terug gehouden had. Wanneer men dit geval uit het rechte oogpunt befchouwt,had hier eene fnoodheid van hui- che- gedaan. Neen, elk bleef meester van zijne bezittingen en oefende zijne milddaadigheid vrijwillig en ongedwon gen uit. Zie Bijb. Verd. III. Deel. Bladz. 192, 193. (*) Men vergelijke mosheim Nod. Opheld. der Kerk Gefch. I Deel. Bladz. 109. I boek VIII rloofdft. naC.G. jaar 33. Beftond niet enkel uit arme ieden. Geduchte ftraf over anaNiiis en sapfira.  I BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaar 33. j 1 I De Apostelen in j hechtenis geno- 1 men, en e wonderdadig 1 verlost, v V 0 li I 154 KERK EL IJ KE chelaarij, geveinsdheid, en heb- of eerzucht plaats. petrus ontdekte het boos opzet van leugen en bedrog, en, op zijne beirraffing, Hortte ananiïs, en na hem , zijne huisvrouw sapfira , plotsling neder, en God verklaarde, door het ftrafwondcr, openlijk] dat de Godsdienst van zijnen Zoon geene geveinsdheid dulden kan. (*) Deze gebeurenis ftaafde tevens het gezag der Apos:elen,waar door de gemeente,daaglijks, aanwies in geral van belijders, temeer, daar de weldadige wonderen, loor de Apostelen verricht, zoo algemeen erkend Iverderi, dat men, niet alleen uit Jerufalem, maar Jelfs van de omgelegen Heden en vlekken , de ziecen aanbracht, en die op ftraat, op bedden en marasfen , nederlegde , opdat, als petrus voorbijkwam , zijne fchaduw hen Hechts mogt befchaduwen; ;elijk zij dan ook allen genezen werden, (f) Twee jaaren omtrent, gingen de Apostelen, ongeu'nderd, op deze wijze, voort, de leere van hunen meester te verbreiden, maar, in het jaar 35, en' opftand, onder de Samaritanen, door eenen heudas , die zich voor iet groots uitgaf, verrekt, en door pilatus, ten ftrengften, niet zonder Teedheid geftraft zijnde (§), werd deze landvoogd, aar over, door de Samaritanen , en over dergeike wreedheden ook door de Jooden bij vitel- ljus, (*) Men vergelijke mijnen Bij*. Frrd. IV. Deel. ladz. 131 volg. (t) tÏANR V. 12-16. (§) Hand. V. 30.  GESCHIEDENIS. 155 Lius, Romeinfchen ftadhouder in Syrië, aangeklaagd, waar door zijne achting en gezag zoodanig afnam, gelijk hij ook kort daarna na Rome werdt opgezon- jden, dat kajafas , de Hoogenpriester, en de Jood- 1 fche Raad, het thans waagden, de Apostelen in. hechtenis te nemen, om hen te recht te ftellen, en den voortgang der nieuwe leere in ééns te Ruiten. Doch , wat gebeurt? De Apostelen worden , des nachts , door eenen Engel, uit de gevangenis verlost, en ontvangen bevel, om hunne prediking, den volgenden dag, in den Tempel, te vervolgen, gelijk zij, op de Godlijke befcherming vertrouwende, deeden. De Raad, door dit geval bedremmeld, liet wel de Apostelen voor zich brengen, maar durfde, hoe zeer, door derzelver vrijmoedige redenen, verbitterd , hun niet aan het leven komen; men befloot, op het voorftel van gajialicl, deze zaak op haar beloop te laten, en vergenoegde zich, de Apostelen te doen geesfelen, en het verbod te herhalen, dat zij in den naam van jesus niet meer leeren zouden. ( * ) De Apostelen lieten zich, hier door, niet affchrikken. Integendeel, zij gingen, met wakkerheid en vol moeds, voort met leeren, zoo in den Tempel, als in bijzondere huizen. De gemeente van jesus belijders te Jerufalem beftond , zoo als uit het bovenverhaalde blijkbaar is, uit tweederlei, of, zo men wel, uit driederlei foort van Jonden, die het geloof in jesus hadden aan- f *) Hand. V " L I boek VIII- [oofdft. laC.G. [aar 33. Twist 0ver het uitdeeiea der aalmocsferL,Verkie-  I BOEK VIII Hoofdft nrC.G. Jaar 35. zing van zeven Diakonen. 1 \ 1 ( t X k k d d v J' d, 1 I5ö KERKELIJKE aangenomen, te weten, uit ingezetenen van km, en het Joodfche land, die men Hebrëèn noemde , omdat zij de Hebreeuwfche taal fpraken , uit vreemde Jooden, Hê&etiisten rif Gniekfvhe genaamd, omdat zij , in vreemde landen , bijzonder door alle de gewesten van het Romeinfche Rijk verfpreid, de Griekfche taal gebruikten, en eindelijk, uit Jooden. genoten, dat is, oorlpronglijke Heidenen, die tot den Joodfchen Godsdienst bekeerd, en uit denzelven verders tot den Godsdienst van jesus overgegaan waren. Deze allen waren, geKjfc wij gezien hebben, onderling op het naauwst in liefde vcrëenigd , ook hadSen zij eene gemeene kas, ter verzorging van hunse behoeftigen, van weduwen en noodlijdenden. Doch , als nu de gemeente vermenigvuldigde , betonnen de Hellenisten, of vreemdelingen, onder dezelve te vermoeden, dat de Hebreeuwfche leden zich log het oude voorrecht boven hen aanmatigden, het velk de Hebreeuwfche Jooden zich boven de Hellelisten gewoon waren toe te fchrijven, en verbeelden zich , dat hunne weduwen bij dc anderen wel ens achter moesten daan , en bij de bedeelinren oorbijgegaan werden. Spoedig echter werden alle waade gevolgen , die uit zoodanige vermoedens en lagten dreigden te ontfpringen , door de wijsheid er Apostelen voorgekomen. Op hun voordel, werïrt 'er door de geheele gemeente zeven mannen, m onbefproken deugd en kunde in de feeré van ïSu-s , die ook de gaven van den Heiligen Geest ;elachtig waren, verkozen, om als bedienaars (Dia* onenj de algemeene kas te beduuren , de zorg voor  GESCHIEDENIS. 157 voor de behoeftigen op zich te nemen , en de bedeehng der aalmoesfen te regelen. De verkozenen waren, stefanus, filippus, prochorus, nika- i nor, timon, p arme nas , dl nikolaus. Waai- 1 fchijnlijk, waren de drie eerde Hebreen, en de volgende drie Hellenisten, nikolaus was een Joodengenoot van Alexandrie. Door deze verdandige en onpartijdige fchikking, werd de eensgezindheid onder de gemeente volkomen bevestigd. (*) Op deze wijze verkreeg het gezelfchap van jesus aanhangeren, allengs, eene meer maatfchappelijke of genoodfchappelijke gedaante , en dewijl de verkozen Diakonen de Apostelen, in het prediken en leeren, ijverig onderdcunden, breidde het geloof zich flerk uit, zoodat zelfs een aantal Priesters tot het geloof in jesus overkwamen, (f) Boven allen muntede de Diakon stefanus uit in werkzaamheid, door leere en wonderen, ter uitbreiding van het Euangelie. Op zekeren tijd, over den Godsdienst in redentwist geraakt met eenige Jooden, die hunne bijzondere Sijnagogen in Jerufalem hadden, befchuldigden dezen, toen zij de kracht zijner redenen niet konden wederdaan, hem van lastering tegen de wet en Godsdienst van Mofes, en tegen den Tempel. Voor den Raad gefleept, hield stefanus, in wien de Raad, met verbazing, het voorkomen, als van een' Engel, opmerkte, eene nadruklijke redenvoering, in welke hij, uit de ge- fchie- (*) Hand; VI. 1-6. (|> Hand. VI. 7. L 2 I boek VIII [oofdft. mC.G. [aar 35. 5tefa- üüs , eerIe bloedgetuigen.  1*8 K E R K E L ff K E I boek VIII Hoofdft. na CC;. Jaar 35. ! ] 1 ] 1 t t e c ( v e d d; n; di el b Verdere verval- >, gingte- W gen de •ieten  I IJOEK VIII Hoofdft. jmC.G. jaar 35. fl c I ö V Z< ri V» er tc 1 iöfi K E R K E L IJ K E belijder van jesus, manr hem werd, onmidlijk door jesus zeiven, de last opgedragen, om, als Apostel tot de twaalf overige Apostelen toegevoegd, het Eu! angehe, en wel voornaam» onder de Heidenen te verkondigen, De bekeering van saulus, nadert band PAUjjus genoemd, de oorzaak van welke naamsverwisfeling niet genoegzaam zeker blijkt is" naar de meeste waarfchijnlijkheid, gebeurd in het J jaar na christus geboorte, in het 2Ifte jaar van tieerius. Door dezelve is dg waarheid van liet Christendom ongemeen bevestigd , en de beftrijders m dezen Godsdienst vinden 'er zieh mede verte! ?en, en in de engte gebraeht. paulus hceft zdw neermalen, in zijne gefchriften en brieven, 'er van eerroken, en ze, in alle hare bijzonderheden, in zijn «hoor voor den Joodfchen Koning en komemfchen ftadhouder, in eene volle vergadcngder aanzienlijkfte perfonen, onbewimpeld, Tool edragen. Hij kan, onmogelijk, in dit geval bedroSTi1 zijn geweest; znlk iet van hem te'vermoeden, ^rbiedtzijn gantfche karakter; even min kan hij het' dve verzonnen hebben, om anderen te (bedriegen Gf m een wijs en ftandvastig man, in aanzien bij de overheid en Priesterfchap, eensklaps, overgaan tot eene xMi welke hij tot hiertoe verachten gehaat had bij welke hij niet dan gevaren en rampen te wach1 kon hebben ? ( * ) Het gevolg van deze bekering van paulus was, '*) Men vergelijke den Bijb. terd. IV. Deel B(afo. •• en de fchrijven, daar aangehaald.  GESCHIEDENIS. lö7 dat hij, 1» Damaskus, door ananias , eenen belijder van jesus, gedoopt zijnde, in die ftad, waar hij gekomen was, om jesus aanhangeren te vervolgen, nu zelve jesus aart de Jooden aldaar predikte, als den Zoon Van God en den messiüs (*> Drie jaren lang onthield hij zich tc Damaskus, en in het nabuurig Arahle (f), voordat hij na Jerufalem wederkeerde , gelijk wij zoo aanftonds aada zien zullen. Ondertusfchen werd de landvoogd pilatus in he jaar 36 door vitellius na Rome opgezonden, on zich, wegens de befchuldigingen , tegen hem doo de Jooden ingebracht, te verdedigen, welke Keize echter reeds overleden was, eer pilatus daar aan kwam, in het voorjaar van het jaar 35, wordend door kajus kaligula opgevolgd , welke 3 jaren 10 maanden,en 8 dagen, geregeerd heeft.Deze zal,ir dien dc berichten geloof verdienen, pilatus na Fht ne in Frankryk gebannen hebben, alwaar hij, ze< men, doch het geen insgelijks onzeker is, de hai den aan zichzelvcn geflagen zal hebben. Terftond in het begin van zijne regeering, on fleeg kajus kaligula den kleinzoon van hi rodes den Grooten , herodes agrippa , uit c gevangenis , waar in tiberius hem geworpc had , en verklaarde hem tot Koning , fchenke; de hem bet viervorftendom van zijnen Oom F lippus. Zijn andere Oom, herodes antipas, he d< (*) Hand. IX. 20-22. (f) Gal. I. 17-18. I boek VIII Hoofdft.' naC.G. jaar 35. : Doodvan t Keizer tiberius. c pilatus r afgezet en geban" nen. » ;t 1- t- Herodes agrippa I. wordt ■e Koning. n herodes antipas l' afgezet [- en geban- nnen' i  i6S KERKELIJK E I boek VIII Hoofdfi. na C. G. Ja* 36-39- Rampen der Jooden onder Kei- < zer kajus. | J e v v P N d< b< h< vv to d( dc Filo de jood in jQ den Koninglijken titel benijdende, begaf zich hier op , op aandoken van zijne gemaalin , de bekende herodias na Rome, om insgelijks den Koninglijken titel te bekomen, maar acrippa zond hem onmidlijk zekeren fortunatus achter na , met brieven van befchuidigingen tegen hem, welke bij den Keizer zoo veel ingang vonden, dat hij herodes antipas na Lions in ballingfchap zond, in welke de trotfche herodias hem verzelde, wordende zijn viervordendom van Galika door den Keizer aan agrip?a gefchonken. Onder de regering van dezen Keizer kajus kaliïula , welke vorst niet zelden zulke ongerijmdhelen bedreef, dat men dezelve aan vlagen vankrankmnigheid toefchreef, hadden de Jooden meer dan ene onaangename bejegening te verdumen KA. us matigde zich Godlijke eere aan, en wilde voor men God gehouden, en, als zoodanig, aangebeden 'orden. Hij gaf zelfs bevel , om zijn beeld , als m eene Godheid, in den Tempel te Jerufalem te aarzen. Gelukkig voor de Jooden , dat petpoius, thans landvoogd van Syrië, op het fmecken r Jooden , zoo lang , met het uitvoeren van dit vel, draalde, tot hetzelve door den Keizer, op aanraden van Koning agrippa , werd herroepen. Evenel vernieuwde hij dit bevel weder , en zou het en ten uitvoer hebben gebracht, indien hij niet «r eene famenzweering ware omgebracht gewor- Nog zwaarer waren de verdrukkingen, welke de oden tc Alexandric , onder den laad voogd van Egyp-  GESCHIEDENIS. i6g Egypte, flaccus avillius, dulden moesten. Hun #érd het burgerrecht ontnomen, en zij van hunne bezittingen beroofd, velen zelfs werden gepijnigd, en ter dood gebracht, waarom zij, in het jaar 40, eenige afgevaardigden aan den Keizer zonden, om hunne bezwaren in te brengen, en recht te vorderen. Onder deze afgezondenen was ook filo, de Jood bijgenaami, (*) Deze afgevaardigden werden door den dwaazen Keizer met fpot en befchimping behandeld, en konden niets van hem verwerven, tol hij hun hun affcheid gaf, met deze of dergelijke woorden: „Deze menfehen komen mij niet zoo kwaad, „ als wel ongelukkig en onverftandig, voor, alzoc „ zij niet geloven willen, dat ik aan de Godlijkf „ natuur deelhebbe. " Deze wederwaardigheden, welke den Jooden beje genden, werkten, gepaard met de bekeering van pau lu! (*)'Wij hebben van dezen geleerden Jood reeds ge fproken Inleid. Bladz. XXXIV. Hier zal ik 'er allee bijvoegen, dat men bij photius (Biblioth.Cod. 105.) eei bericht vindt, dat filo voor een' tijd een Christen zo geweest zijn, naderhand echter weder afgevallen tot he Joodendom, als ook dat eusebius verhaalt, (Hist. Ecc, II. 17.) dat hij met petrus te Rome vriendfchappelijk verkering zal gehad hebben. Doch, deze berichten ftrij den met de tijdrekening, alzoo petrus niet zoo vroe te Rome geweest is, en zij fchijnen alleen daar uit hare oórfprong genomen te hebben, dat de oude Kerkvadei de Therapeuten in Egypte voor Christenen hebben gehoi den. Zie boven Bladz. 15. I boek VIII Hoofdft. naC.G. Jaar 36-39. gezantfehap gezondenaanwezen Keizer. • Vrededea , gemeente te Jerufa1 lem:won=- e n s 1-  I BOEK VIII Hoofiif naC.G Jaar 36 -39' deren door petrus vei richt. Bekeering van korne- uus. ] 1 170 K E R K E L IJ K E lus, mede, dat de vervolging tegen de belijders van jesus, na het jaar 35, niet werd voortgezet, zoodat . zij, geduurende de jaaren 36 tot 44, rust en vrede ge- • noten ; welken tijd petrus, onder anderen, ziekte nutte maakte, om geheel het Joodfche land door te reizen , ten einde de gemeenten alom te bevestigen, en te verfterken in hun geloof, en de Euangelieleere te ver- - kondigen. Op deze reize genas hij, onder andere wonderen, die hij verrichtte, zekeren AENEas, die acht jaaren geraakt en lam geweest was, en te Jop- pe, wekte hij eene Godvruchtige weduwe uit de dooden op. (*) Tot nog toe waren geene anderen, dan Jooden, en zulke Joodengenoten, die door befnijdenis in de, Joodfche Kerk waren ingelijfd, tot het geloof in jesus gebracht, doch aan zulke Heidenen, welke wel den Afgodsdienst hadden verlaten, en den eenigen waaren God vereerden, maar zich niet lieten befnijden, was het Euangelie nog niet verkondigd. Met' zoodanige Joodengenooten der Poorte , gelijk men hen noemde, hielden de Jooden geene gemeenzame verkeering. Allengs moest zich het plan der Godheid ontwikkelen, en de Godsdienst van jesus, volgends zijne bcdemming, ook onder de Heidenen uitgebreid vorden. De eerde dap daar toe was de bekeering ran zoodanige Joodengenooten der Poorte, die, als 't vare, tusfehen de Jooden cn Heidenen in Honden, tot iet geloof in jesus. Zekere kornelius , een Roneinsch bevelhebber , welke thans te Caefarea in be- (*) Handel. IX. 31 -43.  GESCHIEDENIS. bezetting lag, en zoodanig een Joodengenoöt, en tevens eert oprecht godvreezend man was, ontving van eert' Engel, die hem verfcheen, bevel, om petrus van Joppe te ontbieden , welke hem nader omtrent den Godsdienst verlichten zou. Ten zelfden tijde, als de afgevaardigden van kornelius te Joppe kwamen, had deze Arostel, In eene Geestverrukking, een hemelsch gezicht, waar bij hem allerhande föorten van dieren werden vertoond, en hem gelast, onl die, zonder onderfcheid, tot fpijze te gebruiken , en als hij zich, tot drie malen toe, op de wet beriep, die hem verbood, iet Onreins te eeten, vermaande hem eene hemelfche ftem , dat hij niet onheilig zou achten , het geen God gereinigd had — Terwijl hij nog bij zich zelvert overdacht, wat dit gezicht beduiden mogt , klopten de afgevaardigden van kornelius aan de huisdeur, en petrus , door eene infpraak van den Geest van God opgewekt, en tevens nu het oogmerk van het hemelsch gezicht begrijpende , begaf zich met hun na Caefirea , alwaar hij aan den hopman kornelius , en zijne vrienden, de leere van jesus ontvouwde, erkennende, dat hij nu Waarlijk inzag, dat God geen aanne mer des perfoons zij, noch eenig volk, met uitflui ting van alle anderen, begunftige, maar integendeel, dat onder alle volken een ieder, die hem vreest, ei gerechtigheid en deugd beoefent, hem aangenaam is Terwijl petrus nog fpiak , ontvingen korneliu; en zijne vrienden den Heiligen Geest, en fpraken in Geestverrukking, met vreemde talen , op welke blij! van Godlijke werking petrus geene zwarighek U maak ï BOEK VIII Hoofdït. iwC.G. I » 6 30* l I I l  r bofk VIII Hoofdft. naC.G. SAVLVS te Jerufa- , lem aan deApos- 1 telen ; voorgefteld , ' ontwngt ( drarvrn t jesus zijne roe- 1 ping, als i Apostel der Hei- j denen. r J ï h o d m KERKELIJKE maakte, om hen, als gelovigen, door den doop, frj den Godsdienst van jesus te laten inwijden. Toen petrus te "jerufak,, wederke .-rde , namen fbmmigen hem, in het eerst wel, kwalijk, dat hij onbefnedenen had laten doopen, doch hij , hun alle de bijzonderheden van het voorgevallene verklaard hebbende, verheerlijkte men eenparig God, die, op deze wijze, ook aan de Heidenen begonnen had, zijne genade te openbaren. (*) Deze belangrijke gebeurenis moet, volgends de waarfchijnlijkde berekening, omtrent het 4ode jaar na christus geboor:e, zijn voorgevallen. Voor dat petrus de nu verhaalde reize van Je■ufalem ondernam, was SAUtus genoodzaakt geveest, Damasem te verlaten, dewijl de Jooden hem Maar lagen legden , zijnde zij daar toe aangemoeligd, doordien aretas, een Arabisch vorst, die en ijveraar was voor den Joodfchen Godsdienst, hans de magt te Damascus in handen had. Deszelfs tadhouder de dad bezet hebbende, opdat saulus iet zou ontkomen, werd deze door de belijders van esus, bij nacht, m eene mande over de ftadsuiur nedergelaten (f), begevende zich na Jent'lem, drie jaaren na zijne bekeering, en dus in het sar 39, alwaar hij, door barnabas aan de Aposten voorgefteld zijnde, zich Hechts veertien dagen heeft pgehouden, hebbende, geduurende zijn verblijf alaar, alleen met de Apostelen petrus en jakobus eeni- (*) Hand. IX-XI. Cf) 2 Kor. X. 32.  GESCHIEDENIS. 173 ëeriige nadere verkeering gehad. De haat van eenige Hellenistifche of Griekschfpreken.de Jooden, die hem naar het leven Honden, en een uitdrukiijk bevel van 1jesus , welke hem, in den Tempel zijn gebed doen- n de , in eene Geestverrukking , verfcheen , en hem j den last opdroeg , om aan de Heidenfche volken, in andere gewesten, het Euangelie te verkondigen, deeden hem Jerufalem verlaten, en zich, vooreerst, na zijne geboorteftad Tarfus m Cilicië begeven. (*) Paulus zelve heeft, irt zijnen brief aan de Galaten (f), uit deze bijzonderheden, betoogd, dat hij zijne zending , als Apostel der Heidenen ^ niet van menfehen, maar van God en jeSus zeiven, had, en in de daad, het is van belang, dit op te merken-, dat hij, drie jaaren lang na zijne bekeering, te Damaskus en in het aangrenzend Arabië, het Euangelie verkondigd heeft, voor dat hij te Jerufalem is gekomen , alwaar hij toen dechts veertien dagen vertoefde, en dus niet verdacht kan wezen , van met de Apostelen faamgefpannen, of met hun een overleg en ontwerp gefmeed te hebben , waar van hij de uitvoering op zich zou hebben genomen. Doch, keren wij terug, om de gevolgen te befchouwen , welke de vervolging tegen de gemeente te Jerufalem zedert den dood van stefanus gehad heeft. Door de verdroojing van de leden dezer ge- meen- (*) Hand. IX. 20-30. vergeli hand. XXII. 17-21. en 2 kor. XII. 1 -4. (f) Gal.. L 18 : 19. M ■ I BOEK VIII oofdft 1C. G. aar40. De belijders vari [ESUSjhet iSTSl,te A..;wc'në Christenen genoemd.  I boek VIII Hoofdft. naC.G. Jaar 40. | "" 4 1 c i i d n n g z( 174 KERKELIJKE meerite, was het Euangelie, zedert het fm 3S voon> geplant, zelfs buiten de grenzen van het Joodfche land, door geheel-Fenicië, op het Eiland Cyprus en m Syrië, en voornaamlijken de hoofdftad van dat land, Antiöchië, aan de rivier Qrontes. Echter had zich deze voortplanting van het Euangelie alleen tot Jooden en befneden Joodengenoten bepaald Doch, eenige belijders van jesi;S welke oorfpronglijk waren uk Cyprus en Cyreneene dad en kmdfchap op de zeekust van Afrika, ten westen van Egypje Gm! trent het jaar 40, te Antiöchië gekomen, 'wendden zich bijzonder tot de Hellenist 1fche of Grkkschfprekende Jooden, met zoo gelukkig gevolg, dat sich te Antiöchië fpoedig eene zeer aanzienlijke ag. neente vestigde. Op het bericht van dezen voorhoed, werd barn-abas, een aanzienlijk lid der en BAR" l a'abas-na Jerufalera  I BOEK VIII Hoofdft. naC. G. Jaar 40. gezonden , met ond erflandvoor de gemeente aldaar. Klaudius volgt KATl'S op, als Ro-" meinsch Keizer. Jaar 41. Agrippa laatjAitoEus den Apostel onthoofden, en j petrus gevangen zetten, 1 die won- , derbaar verlost I wordt. £ Jaar 44. f ti J< n v ti KERK EL IJ KE heeft, onder den Keizer klaudius, gelijk vvif, nitde gefclnedfchrijvers van dien tijd, weten, was de gemeente te Jntibchië, welke ftad rijk en vermogend was terftond bedacht, om liefdegaven te verzamelen voor* de gemeente te Jerufalem, welke zij als hare moederkerk aanmerkte; met deze liefdegaven werden paulus en barnabas na Jerufalem gezonden. De gemelde Keizer klaudius was de opvolger van den Keizer kajus kaligula, die, in het jaar 41,doos eene famenzweering, van het leven beroofd was. Deze begundigde, niet minder dan zijn voorzaat kajus, den meergemelden herodes agrippa I, en gaf hem' bij de landfchappen, die hij reeds bezat, nog Jude\ ix\ Samarië, ook fehonk hij, door het geheele Romeinfche gebied, groote voorrechten aan de Jooden. Agrippa kwam, in het begin van het jaar 44 , van Rome te Jerufalem aan, kort voor Paasfchen. Dese vorst, de gunst der Jogden zoekende te winnen, vier haat tegen de Christenen fteeds voortduurde' choonzij, door de onhandigheden der tijden, btlet varen, denzelven, daadlijk, uit te oefenen, begon erdond na zijne overkomst, door eene nieuwe ver* ■olging, de rust der Christenen te dooren. BegrijT ende, dat hij, in zijn oogmerk, het best zou fla, en, indien hij de hoofden en aanzienlijkden aantaste, liet hij, vooreerst, den Apostel jakobus vat:n, en met het zwaard ter dood brengen. Deze vkobvs is die, welken men gemeenlijk den Ouderen Demt, de broeder van den Apostel jonnes, Zoon m zebedeus, met zijnen broeder en met petrus «gelaten tot de naanwde gemeenzame verkering met  GESCHIEDENIS. 177 niet jesus, boven alle de overige Apostelen. Dus was de één dezer broederen de eerfte der Apostelen, die, en wel als martelaar, of bloedgetuigen, geftorven is, terwijl zijn broeder joünnes de langstlevende van alle de Apostelen geweest is. Uit het geheele beloop der Gefchiedenis, is het derhalven blijkbaar, dat deze Apostel Jerufalem nooit verlaten heeft, om in verre landen het Euangelie te verkondigen, waaruit men befluiten mag, wat 'er zij,van het geen men, zedert de negende eeuw, in Spanje verhaald, en gelooid heeft, dat hij naamlijk in dat land het Euangelie zou verkondigd hebben; ook weet men, uit paulus briei aan de gemeente te Home, dat toen de leere van jesus in Spanje nog niet bekend was. Met recht, erkend* daarom roderich xlmenes, Aardsbisfchop van To ledo, op de Lateraanfche Kerkvergad ring in het jaa 12i5', dat hem geen bewijs voor dit voorgeven be kend was, zelfs heeft de Kardinaal baronius ( * dit verhaal voor twijfelachtig gehouden. In de daad het zelve ftrijdt met de waare gefchiedenis, en rus enkel op het getuigenis van eenige bijgelovige gees telijken en ligtgelovig gemeen van de negende eeuw wanneer men voorgegeven heeft, dat men het lij chaam van dezen Apostel, te Compostella in Galltcti zou gevonden hebben, het welk ontallijke wondere verrichtede, en waarheen, van dien tijd af, mem: vuldige bedevaarten ondernomen zijn , welke de: ftad eere en rijkdommen hebben bezorgd. Men hec ook vergeefs deze uitvlucht gemaakt, dat het li v (*) Ar.n. Eccl. ad. ann. 818. «• 49- M 4 1 BOEK VIII -ïogfdft. na C. G. Jaar 44. r ) > t n :e ft i  I BOEK vin na C. G. laar 44. I j « \ f 0 I li H k h< Vt bi be in na ter do be( ( *7* KERKELIJK vandezenApostel,eerstna zijnen marteldood, * fcheen na zou zijn overgebracht, alwaar hét,wegens de vervolgmgen, lang verborgen gelegen hepbe', tot het door een buitengewoon licht ontdekt zal zijn Men weet, hoe dergelijke verdichtzelen hunnen oórfprong veelal verfchuldigd waren, aan de zucht van ^nstelyke gemeenten naardeeere, van door AposJ0. gAcht te waar bij, in laater tijden, gelik 111 het tegenwoordig geval, het tijdelijk voorled, voor de geestelijkheid van zoodanige Kerken •oornaamlijk van veel gewigt was. De bijzonderheid \ relke eosebiüs (*) verhaalt, dat naamlijk , dè Jldaat, welke den Apostel voor het gericht geleiden of, gehjk anderen het verdaan, zijn befchnWi- , die hem had aangebracht , door de ftandvas, gbeid van jakobus bewogen , een Christen ge'orden , en van jakobus vergiffenis en den vrede» » ontvangen hebbende, met hem gedood zou zijn *ft wel geene ongerijmdheid of Irrijdigheid, maa* rekent ccht^ reinig geloof. Indien iet zoodanig deze gelegenheid ware , gebeurd , zou toch ir ^ , naar alle waarfehijnlijkheid, niet nagelaten heb11, hetzelve aan te tekenen. Agrippa ziende, dat de Jooden genoegen namen het geen hij tegen de Apostelen begonnen had' » vervolgends den Apostel petros gevaren ' einde dien, na het Paaschfeest, insgelijks, ^ d* brengen. Maar, op het fterkenernftig£ 1 Ger Ch"ste"«i, werd petrus , door eenen En, *) Hi;t. Ec:!es. II. 9. P*  GESCHIEDENIS. 179 gel wonderbaarlijk verlost, en begaf zich na Cae- farect. Hier bij bepaalde zich de woede dezer vervolging. De vervolger werd, nog dat zelfde jaar, door den dood, overvallen, bij welke josefus, niet min dan lukas, eene buitengewone tusfchenkomst derGodBke Voorzienigheid erkent, agrippa, bij gelegenheid van een feest, in het openbaar, gehoor verlet nende, aan de afgevaardigden van Tyrus en Siclon, hield, koninglijk uitgedoscht zijnde, eene redenvoe ring, wel:;e van het volk, met eene laage vleijerij werd toegejuicht, als hoorde mende dem van eene! God. Doch, op het oogenbHk, als hij zich deze: bf liet welgevallen, floeg hem een Engel van God met eene walglijke kwaal, waar bij de wormen her levende verteerden, en waar aan hij dierf. Dus eer rouwig luidt het verhaal bij lukas ( * ). jose fus (f ), die hier mede in de hoofdzaak overeet demt, voegt 'er nog cenige bijzonderheden bij. E Koning zag, op hetzelfde oogenhlik , als hij c ftem der vleijerij hoorde, een' nachtuil, op een torn boven zijn hoofd zitten, welken hij voor een' bot of Engel van onheil hield , en voelde, op dien e gen dond, eene fmartiijke pijn in de ingewanden door welke vijf dagen achter één afgematte: zijnde, dierf hij, in het 54de jaar van zijnen oude dom, het 7de zijner regering , te rekenen van h jaar zijner eerfte verheffing door Keizer kajus. Agri ( *) Hand. XII. C\X% Ondh. XIX. 8, 2. M 5 I soek VIII Hoofdft. na C. G, J?-"r44- Dood van Koning A- G1UPPA, l. 1 9 1 e e v re i- » d rit p-  r SOEK VIII Hoofdfr. naC.G. Jaar 44. Judeë weder eene R o- roeinlche provin- tie. De vervolgingboudtop. i j \ T BOEK IX Hoofd .1. na C. G. Jaar 44. Zending van ït\v 180 KERKE L IJ KE Agrippa L liet eenen zoon na van denzelfden paam, doch Keizer klaudius vergunde aan dezen de opvolging niet in zijns vaders Koningrijk, onder voorwendzel van zijne jongheid, maar, in"de daad omdat zijne hovelingen op de landvoogdij vlaschten' en maakte Judeë, op nieuw, tot eene Romeinfche Provume, wordende kuspius fadus als landvoogd derwaards gezonden , onder wiens beduur dc hongersnood is voorgevallen, welken agabus voorfpeld had. Door den dood des vervolgers, en de verandering m de ftaatsgedeldheid des Jands , had de gemeente :e Jerufalem weder rust van de vervolging , ook teerde petrus wederom derwaards, gelijk wij hem, n 't vervolg, daar ontmoeten zullen, 'en de leere ran JESUS werd meer en meer uitgebreid. NEGENDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de voortplanting van het Chris, tendom, bijzonder door den ApostelPaulus, tot deszelfs eerjit gevangenis te Rome. Omtrent dezen tijd, keerden paulus, en barnabas , hunnen last te Jerufalem volbracht hebbende, na Antiöchië te rug, verzcld van joünnes, bijgenaamd markus , als hunnen dienaar. De gemeente te Antiöchië was, thans, nevens die te Jerufalem , in grooten bloei, hebbende verfcheiden voor, na*  GESCHIEDENIS. itl „ame leeraars , gelijk die te Jerufalem de Apostelen. Op zekeren dag, als deze leeraars hunnen Godsdienst met de gemeente verrichtten , gebood de Hei- | lige Geest, waarfchijnlijk door éénen der leden van deze vergadering, dat men barnabas en paulus zou afzenden , om het Euangelie voort te planten. Na een plegtig vasten, en bidden, werden dan deze twee waardige mannen , met oplegging der handen, en onder uitbondige zegenwenfchen, afgezonden! dit gebeurde in het jaar 45. Zij begaven zich eerst na het eiland Cyprus, het vaderland van barnabas , het welk zij doorreisden tot Pafos toe, in alle deden, waar de Jooden Sijnagogen hadden, het Euangelie verkondigende. Te Pafos had dc Rmneinfche landvoogd van het Eiland, thans de Proconful sergius paulus , zijn verblijf. Dez< ontbood de beide Euangelieverkondigers bij zich. om hunne leere van hun te hooren. Hij had to hier toe veel werks gemaakt van zekeren Jood bar jesus, elymas, of de Tooveraar, of Magus, bij genaamd, naar zijne ervarenheid in geheime kunstei en verborgen wetenfchappen, een' bedrieger., gelijl simon in Samarie was. Als deze den Apostele tegenfprak, en den Proconful van het geloof in je sus affchrikte, bedrafte paulus hem, en kondigd hem, door eene Godlijke aandrift, aan, dat hij o ftond blind zou worden, gelijk ook gebeurde. H welk dien indruk op den landvoogd maakte, dat 1 de Èuangdieleer omhelsde , en het geloof in Ji sus beleed. Dewijl saulus, na dezen, door li kas , niet meer saulus, maar paulus genoen word 1 BOEK. IX loofdft. iaC,G. Jaar 45. lus en BARNABAS , COt voortplantingvan het Euangelie. \ 1 e ? l ij id -»  I BOEK IX Hoofdfr. na C. G. Jaar45. JoarvWES MAXJtBs, hun dienaar,keert te tug na Jerufalem. Het Euangelieaan de Heide- t Jien ver- j hmdürd * h o ti zi tc be m de wi tol de De fel: 00] eer bet * KERKELIJKE wordt fs het zeer waarfchhijnlijk , dat hij zfnen nn? dus, naar den naam van dezen landvoogd beert gebogen, te liever,omdat denaam paulus ^ gelclukt was voor de Heidenen , onder welken Z voortaan het Euangelie verkondigde. * Van P,fos dak paulus met zijn ge.elfchap over » het vaste land van Klein-Afië, alwaar JoLes markus, hun dienaar, hen te Perge, eene ffadvan P"fj/tè> V£r,iet' en Jerufalem keerde, niet ZlT mi-n0egen ^ PAULÜS' ^» in het «a-volg, zien zullen. ; Tot hier vervoegden deze Euangelieverkondigers £ h£t emt en "Mst ^n de Jooden, doch te m hetlandfchap 'Piftdii!, gekomen, maakte "nne prediking zoo grooten opgang, dat bijna de geeele ftad m de Joodfche Sijnagoge te tomen kwam to hen te hooren, welke toeloop ook der Heidenen den otxhen Jooden zoodanig tegen de borst ffiet dat I de Apostelen niet alleen wederfpraken, maar'zeJfc t lchelden en lasteren overdoegen. Wm op de ide Apostelen , vrijmoedig en rondboritig die ^waardige verklaring dceden, dat, dewijl de Too b , door hun ongeloof, toonden, zich zeiven het 'eeu g leven onwaardig te oordeelen, zij zkh van nu af de Heidenen zouden wenden, aan welke de ou Profeeten deze genade reeds voorzegd hadden ze verklaring ontvingen de Heidenen met blijdap, zoodat velen, uit deze fiad en de omliggende oen, het geloof aannamen. Maar, de .Jooden ige vroome en aanzienlijke vrouwen opgemakt' bende, wisten eene vervolging tegen ïaulvs cu BAK»  GESCHIEDENIS. 183 barnabas te verwekken , en hen met geweld uit de ftad te verdrijven. (*) Zich naa Ikonië begeven hebbende, onthielden zij zich aldaar een' geruimen tijd, makende vele Jooden en Heidenen tot belijders van het Christendom j tot dat de ongelovige Jooden het gemeen tegen hen gaande maakten, om welks woede te ontwijken , de Apostelen zich na Lystren en Derbe , deden van Lycaonië, begaven. In de eerstgemelde dad, een kreupel mensch wonderdaadig genezen hebben» de, konden zij, ter naauwernood, de bijgelovige meenigte beletten, om aan hun te offeren, dewijl deze Heidenen in de verbeelding waren gekomen, dat hun ne Goden, jupiter, dus noemden zij barnabas. en merkurius, voor wien zij paulus aanzagen, omdat die het- woord deed, in menschlijke gedaan te, hen waren komen bezoeken. Doch, dat zelfdi gemeen liet zich, vervolgends, door zendelingen de Jooden uit ikottië en Pifidisch Antmhïè, zood? nig opdoken , dat zij paulus , in eenen oploop mishandelden , en fteenigden, en voor dood d ftad Uit deepten. Maar, als zij, die de leere va jesus in die ftad hadden aangenomen, kwamen to lopen, om hem te beweenen ,. ftond deze Apost op, als of hij geen letzel ontvangen had, en ■gin met hun de ftad weder in, alwaar hij echter flecb korten tijd vertoefde, begevende zich met barn/ bas na Derbe , eene nabuurige ftad , alwaar zi; met eenen goeden uitflag, hunne prediking hervatt den. Hi (*) Hand. XIII. 1 boek IX Hoofdft.' na C. Gj Jaar45. r ♦ e I 1 I ;s  I boek IX Hoofdft. naC G. Jaar45. Oudften in deze gemeenten aan- j gefield, j ( I I Ó b d 1 b di zi aigefk ge 184 KERKELIJKE Hier bepaalden zij hunne tegenswoordige rei2e en keerden, langs den 2e,fden weg, dien zij g£ men waren te rug, de gemeenten, die zij, ui > . den, en Heidenen, maar voomaamlijk Heidenen, ge. tfacht hadden, en die bloot ffonden voor allerhande mishandelingen, verderkende, en tot dandvastigheid vermanende , dewijl toch de belijdenis van het Christendom met vele wederwaardigheden en vervolgmgen gepaard moest gaan : eene wijze van voor«telling , die hen van dezen Godsdienst zou hebben SSS?' indien zij hiet ™ **> zelfs Godlnkheid overtuigd waren geweest • °nder d£Ze ^handigheden, daar de bekeerde Joo3en, verëenigd met bekeerde Heidenen, onmogelijk anger m de gemeenfchap der ongelovige Jooden :onden bliwen, welke hen, in alle opzichten, vijanlehjk behandelden, bracht de aart der zake het mee, dat zy tot gemeenten of genootfchappen gevormd .erden * ten einde > door gemeenfchappelijke Gods.enstöefening, aanhoudend onderwijs, en onderlinge eraadflagmg, malkanderen te vertroosten, en te<4 e ondernemingen der ongelovigen te beveilioÖen ret dit oogmerk, fielden PAULUS en 5 alle deze gemeenten, zekere opzieners aan, onr den naam van Oud/ren, of Ouderlingen, welke r't °nder een PIeg% bidden en vasten, in hun ibt inhuldigden, (*) Wij zullen, in het vervolg legenheid vinden, om breder van zoodanige Oud' n, of Ouderlingen, als door dc Apostelen zijn aan, Iteld, en van derzelver ambt, te fprcken „_ Un> t9J Men If,Zï hand. XIII en XIV.  GESCHIEDENIS. 185 Omtrent het jaar 48, na Antiöchië in Syrië, van waar zij afgezonden waren, terug gekomen, deeden paulus en barxabas aan de gemeente aldaar verflag van den voorfpoedigen uitdag hunner zending, het welk, met blijdfchap en dankzegging tot God, werd aangehoord en goedgekeurd. Tot dus ver had zich, onder de Christenen, geen verfchil van gevoelens geopenbaard; maar thans gaf de bekeering van onbefneden Heidenen aanleiding tot een verfchil, het welk deze eensgezindheid der gemoederen niet weinig ontrustte , en langen tijd de bron van veel kwaad onder de Christenen geweest is. Eenige bekeerde Jooden, uit Judeë te Antiöchië gekomen , en daar vele Christenbroeders vindende, die onbefnedert waren, ergerden zich daar over, en beweerden, dat de Christenen, die uit de Heidenen waren overgekomen, door de befnijdenis, in de gemeenfehap der hraelitifche Kerk moesten vvorder ingelijfd, alzoo niemand kon zalig worden, dan di< beiheden was , volgends de wet van moses. Ver geefs verzetten paulus en barnabas zich hier te gen, de gemelde ijveraars kregen aanhang, en 'e ontdond veel twist en verwarring , in de gemeent te Antiöchië , niet zonder vreeze van eene geheel fcheuring. Sommigen van deze lieden maakten d gemelde zwarigheid , alleen door eene dwaling vai hun verftand, en te fterke gehechtheid aan de vooi vaderlijke zeden, maar bij anderen , waren booze drijf veeren in het fpel, gelijk wij , uit de brieven vai Paulus, bijzonder den brief aan de Galaten, we ten , fchijnheiligheid naarrdijk en eerzucht, afguns 1 BOEE IX Hoofdft. na C. G. ]«" 43. Terugkomstvan pao* lus en, BARNA" bas te Antiöchië.Twist over de befnijdenis der bekeerde Heidenen. l I t  t BOEK IX Hwofdft. Ba C. (' ( -i < \ 1 ( c f .! i85 KÉRKELÏJKE jegens den voorfpoed en invloed van paulus en zijnen vriend barnabas , maar tevens ook vreeze voor de gevolgen, welke deze vrijheid van het Christendom bij de ongelovige Jooden zou kunnen hebben, door hen tot vervolging van de Christenen aan te fpooren. Toen de twist, voomaamlijk aangevuurd door fommigen , die tot de gezindte der Farizeën behoord hadden, hooger en hoogerliep, befloot de gemeente van Antiikhie paulus en barnabas, welke dë bë? fnijdenis voor de Heidenen niet nodig keurden, ver^ zeld van eenige anderen , waarfchijnlijk lieden van het tegengedeld gevoelen, na Jerufalem te zenden, om het gevoelen der Apostelen en oudden der g* meentc aldaar over deze twistvraag in te nemen,"en laar over derzelver oordeel te verdaan, Paulus , die nu in geen i4 jaren te Jerufalem geweest was, ondernam dezereizete gewilliger, omlat hij, deswegens, ook eene Godlijke Openbaring mtvangen had, zijnde hij, tevens, zoo wel verzegd van de gegrondheid, van het geen hij beweerlc, dat hij ook zekeren titus , denzelfden aan Kien hij naderhand den brief gefchreven heeft, dien raj in de verzameling der fchriften van het N. T. szen, uit Heidenfche ouders geboren, maar die' hei Christengeloof had aangenomen, met zich nam, zoner dat deze befneden was. (*) Ook gaven deze fgevaardigden, op hunne reize door Fenicië en ■amarië, overal aan de Christenen bericht van de- (*) CAu II. i-4. M  GESCHIEDENIS. 187 ze bekering der Heidenen, het welk door hen, met blijdfchap, ontvangen werd. Te Jerufalem aangekomen, werden zij van de gemeente aldaar vriendelijk ontvangen, en, opening gegeven hebbende van het oogmerk hunner zending, kwamen de Apostelen, benevens de Qiidflen, en de leden der gemeente bij een, om, in eene opzetlijk daar toe aangelegde vergadering, dit belangrijk voorftel in overweging te nemen. Het verdient, dat wij alle de bijzonderheden van deze vergadering naauwkeurig opmerken, cm lat fommigen dezelve de eerfte Kerkvergadering der Chris, tenen genoemd hebben; welke benaming nogthans an deren niet willen gebruiken, naardien men , door Kerk vergaderingen, ( of Conciliën ), in den Kerkelijke ftijl, zoodanige vergaderingen verftaat , in welke le den of afgevaardigden van meer gemeenten te famei komen, om over de belangen der Kerk te handelen leerftukken te bepalen, en daar over uitfpraak te doen Deze woordenftrijd, op zich zelve van geen aanbe lang, is echter gewigtig, wegens de gevolgen, wel ke men, naderhand, daar uit heeft afgeleid, wan neer men, over het gezag der Kerkvergaderingen, heel beginnen te twisten. De verfchilvraag , over welke de tegenwoordig vergadering bijeenkwam, was niet gering te acl ten: Zij betrof de vrijheid van het Christendom met betrekking tot de Joodfche gebruiken en Kerl plegtigheden. Veel kon, over en weder, over dezehv gezegd worden, te meer, daar jesus des aangaar de niets, uitehuklijk, had geleerd. D N I BOEK IX Hoofdfr. naC.G. Jaar 49. Kerkvergaderingte jerufalem. i l » t e » e  I BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 49. 188 KERKELIJKE De vergadering zelve beftond uit de Apostelen en deOudften der gemeente te Jerufalem, doch behalven dezen waren 'er ook leden van de gemeente tegenwoordig, zoo velen zulks goedvonden, gelijk wij uit hand. XV. £2. beduiten moeten. Men zou, misfchien, hebben verwacht , dat de Apostelen de onfeilbaarheid in het leeren , welke hun voorrecht was , te hulp genomen , en dus op ééns de vraag beflist zouden hebben. Doch , dit duldde de aart van dien Godsdienst niet, welken zij predikten, welke, hoe zeer met Godlijk gezag bekleed, echter den weg van overtuiging indaat, en onderzoek aanprijst. Men fprak dus, met alle vrijheid van gevoelen, van weêrskanten, over het gevvigtig onderwerp, eindelijk deed petrus opmerken, hoe hij, op eene Godlijke roeping, het eerst aan Heidenen, die onbefneden waren, het Euangelie verkondigd, en dezelve, door den doop, had laten inwijden , hebbende God zeiven, door hun den Heiligen Geest te fchenken, getoond , geen onderfcheid te maken tusfehen Jooden en Heidenen, na hunne harten door het geloof gereinigd te hebben. En waarom zou men verder gaan dan God, of meer vorderen, dan God gevor-' derd had, door, den belijderen van het geloof, het juk der Kerkplegtigheden, op nieuw, op den hals te leggen , daar de genade van den Heere jesus het eenige middel van zaligheid voor Jooden en Heidenen beide was? Dit voorfel van petrus trof de vergadering, het werd ontegenzeglijk geftaafd, door de wonderwerken, Welke de prediking van paulus en barnabas onder  GESCHIEDENIS. 189 der de Heidenen verzeld en voorfpoedig gemaakt hadden, en alle de leden waren overtuigd, dat de bekeerden uit de Heidenen, volgends het blijkbaar oogmerk van God , niet moesten verpligt worden , tot het waarnemen der Joodfche Kerkplegtigheden. Van deze overtuiging der vergadering, bediende zich thans de Apostel, jakobus, de kleine bijgenaamd, om het befluit op te maken, en hetzelve in voorflag te brengen. Hij merkte uit de fchriften der Profeeten aan, dat de bekeering der Heidenen, daar in, voorzegd was, in eenen voldrekten zin, zonder dat 'er van hunne verpligting tot het waarnemen der Joodfche Kerkplegtigheden werd gewaagd, en befloot. dienvolgends, dat men den bekeerden Heidenen deswegens geene verdere moeilijkheid moest aandoen: maar aan den anderen kant oordeelde hij, dat de nieuwbekeerden uit de Heidenen , uit aanmerking, van den eerbied der Jooden voor de wet van moses , aan welke zij zoo lang gewoon waren , die infchik lijkheid dienden te gebruiken, dat zij zich onthieldei van alles, wat de nadere gemeenfchaps - oefening tusfehen de Jooden en Heidenen zou kunnen belem meren, bij voorbeeld, gemeenfehap met de afgoden hoererij, en het eten van het verdikte en van bloed voorwaarden, waar toe de Jooden ook gewoon wa ren, de zoogenoemde Joodengenooten der Poorte t verpligten. De vergadering vond dit voorftel van jakobu: eenparig goed, en paulus, de grootde voordande van de Christelijke vrijheid zelve , berustte te ee hier in , omdat hij de kwaade gevolgen van dczei N a twis I BOEK IX [loofdfh naC. G. jaarJ 9. 1 j ï t C  r boek IX Hoofdft. mC.G. Jaar 49. 190 KERKELIJKE twist voorzag, van welken ingeflopen valfche broe* ders, die zich listig bij de Christenen vervoegd hadden , zich bedienen zouden, ten einde de Christenen geheel van hunne vrijheid te ontzetten, en weder tot flaverrüj te brengen, daarom week hij, voor een' tijd, en gaf aan de omftandigheden wijs en voorzichtig toe. ( * ) Op deze wijze dan, werd het befluit opgemaakt, en fchriftelijk aan de gemeente te Antiöchië, en aan de overige gemeenten in Syrië en Ciiicië bericht, in eenen brief, om welken over te brengen, en deszelfs inhoud, volgends het oogmerk der vergadering, ook mondeling te verklaren en aan te dringen , benevens paulus en barnabas , nog twee kundige en ijverige lieden , judas barsabas en silas of sylvanus , verkozen werden. Deze brief behelsde, niet een bevel of voorfchrift, maar. het goeddunken der vergadering, gegrond op redenen, uit den aart van jesus Godsdienst, cn uit de fchriften der Profeeten , ontleend , ook overëcnkomftig het geen de Heilige Geest reeds niet duister had geopenbaard , in het geval van kornelius en de zijnen , en in zoo vele wonderwerken , welke de prediking van paulus cn barnabas verzeld hadden (f), zonder lat de onfeilbaarheid der Apostelen hier in aanmerang kwam. Op deze wijze , was deze vergadering , welken naam (*) Gal. II. 4,5. (t) Dit is duidelijk dc bedoeling der woorden, „He; , heeft den H. Geest goedgedacht. «and. XV.28."  GESCHIEDENIS. j$ftj .naam men ook aan dezelve verkiest te geven , een 'waardig voorbeeld voor alle Kerkvergaderingen van volgende tijden, indien men flecfats hetzelve had na-1 gevolgd. Ook bleek de eensgezindheid en overeen- 1 ftemming der Apostelen uit het genomen befluit ten . vollen. Niemand had iet bij de leere van paulus" te voegen, integendeel jakobus, petrus, cn ioünt nes, hem de hand ten teken van gemeenfehap toereikende, lieten aan hem en barnabas de bediening van het Euangelie onder de Heidenen gerust over, alleen verzoekende , dat zij hunne armen indachtig zouden wezen. (*) Met dit befluit, en den brief der Apostelen cn der gr, meente te Jerufalem, keerden paulus en barnabas , benevens de afgevaardigden der vergadering, na Ar-, tiöchië, alwaar men den uitflag dezer zaak, met genoegen en blijdfchap, vernam. Dus was , door dit wijs en voorzichtig gedrag, de twist, voor het tegenwoordige, beteugeld. Ordertusfehen blijkt ons , uit de volgende gebeurenisfen , dat dezelve niet voor altijd weggenomen en gedempt was. Niet zelden gebeurde het, dat de bekeerden uit de Heidenen de vrijheid van het Christen-om te ver uitdrekten , en aanleiding gaven tot ergernisfen, gelijk wij, uit de brieven van paulus aan de gemeente te Ko> inthe, weten, terwijl, van den adderen kant , vele Christenen uit de Jooden vooi de onderhouding der Mofaifche wet zoo derk ijverden , dat zij derzelver onderhouding noodzaaklijk delden . (*) Gal. II. ó-10. Na i BOEK IX loofdfr. laC.G. J"" 49- Paulus beitra u PETRUS,  I SOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 49. ] 1 1 i i t 2 d li i 0 r< ei re 11 V( Reizen vanpAü- , lus tot e 19* KERKELIJKE den, tot des menfehen rechtvaardiging voor God gelijk wij uit den brief van denzelfden Apostel aan de Galaten verftaan. petrus zelve gaf daar toe niet weinig aanleiding, door zijn onvoorzichtig gedrag te Jntiöchië, alwaar hij, kort hier na, gekomen is,'terwijl paulus zich nog daar bevond, fa het eerst hier gemeenfchappelijk met de Christenen uit de Heidenen rerkeerd, en met hun gemeenzaam gegeten en gedrongen hebbende , onttrok petrus zich aan deze gcneenzaamheid , nadat zekere afgezondenen van d&en \postel jakobus daar gekomen waren, zich achterijk houdende , uit vrees voor de Christenen , die tefneden waren. Zijn voorbeeld had zoo veel inbed, dat de overige Christenen uit dc Jooden, ja arnabas zelve, hem navolgden; weshalven pauus zich genoodzaakt zag, petrus, deswegens, ih overftaan van allen, aan te fpreken, en hem van ijnen misdag in dezen te overtuigen. Wij zien uit it voorbeeld, het welk paulus zoo oprecht in zijen brief aan de Galaten (*.) verhaalt, dat de tpostelen, onderling, volkomen gelijk ftonden. 'Men ntdekt 'er hunne eerlijkheid in , dat zij malkanden eenen misllag ernftig onder het oog brengen, 1 eindelijk, dat zij, hoe zeer onfeilbaar in de^lee, nogthans menfehen waren, biootgeftcld voor isflappen. Doch, hier van, fpreken wij, in het rvolg , nader. Na deze gebeurenis zwijgt de zekere gefchiedenis r Apostelen, die wij in lukas tweede boek vinden, C*) Gal. II. ii-21.  GESCHIEDENIS. H* den, geheel van de verrichtingen en lotgevallen der overige Apostelen, en lukas bepaalt zich enkel tot paulus, en deszelfs reizen, ter voortplanting van het Euangelie onder de Heidenen, waar van de reden eenvouwig deze is, dewijl hij zelve, voor een groot gedeelte, dien Apostel op deze zijne reizen verzeld heeft. Nog in het zelfde jaar 49 na C. G. ondernam paulus deze gewigtige reizen, doch, thans niet m gezelfchap met barnabas , met wien hij verfchil ge kregen had , niet over de leere van het Christen dom, maar óf zij joünnes markus weder, als hun nen dienaar, zouden medenemen, het welk paulu niet wilde, omdat deze hen, op hunne eerfte reize verlaten had. (*) Eik dezer Euüngeliepredikers nam derhalven, eenen bijzonderen weg. barnabas, va markus verzeld , begaf zich weder eerst na zij vaderland Cyprus, maar paulus, hebbende silas dien fimmigen voor den zelfden met lukas hoi den (f), zeker een' der beide afgevaardigden VS de gemeente van I Jerufalem , tot reisgenoot verki zen , nam de reize door Syrië en Cilicië , om < Christenen in deze landen, die, bij zijne eerfte ui ze , het geloof omhelsd hadden , in het geloof verfterken. Te Lystren gekomen, nam hij van da timotheus , zijnen leerling, ook met zich tot reisa noot. Dezen, die van eene Joodfche moeder en H denfehen vader geboren was, liet paulus befnijde: t (*) Zie boven Bladz. 182 (f) Vergel, schutte Heil. Jaarb. III Deel Blads.76. N 4 I BOEK ix; Hoofdft, naC.G. Jaar 49. voortplantingvan het Euange* lie. » 1 n 1 % n I le itetr :i- h en  I Soek IX Hoofdft asC.G Jaar49. Het EuangeliedoorpAuLeis in Europa gebracht. 1 I É C I f g | Wondergebeure- d nisfen te Filippi. E d et T 11 m K E R K E L IJ K E ten einde de Jooden geene ergernis tegen hem zou den.opvatten, als hij eenen onbefneden jongeling tot zijnen reisgenoot en medehelper had, zijnde het geval hier geheel anders dan mctTrrus, van wien wij boven (Bladz. 186) gefproken hebben. De landen doorgereisd hebbende, in welke hij te voren reeds gepredikt had, zette de Apostel than* zijne reize" verder voort , door Frygië en Galatië overal vele bekeerlingen makende, en gemeenten ftichtende. In het eigenlijk zoogenoemd landfchap Afië en vervolgends in Bithynië, zijnen arbeid willende' ^volgen, werd hij door den Heiligen Geest, wiens nvloed en belluur hij volgde , verhinderd , en te T*m, op het uitcnl-e van Afië, waar de oveivrart |P Europa gemakiijk was , gekomen zijnde , ontlektc zich de voorname reden , waarom God niet imU had, dat palilus, voor ditmaal, verder in ifie zon voortreizen. Europa moest ook, door hecht der waarheid, beltraald worden. In een nacht, ezicht , werd paulus aangemaand, om na Macedo tè over te komen , gelijk hij ook derwaards over, ak6 hebbende thans ook, zekerlijk, lukas in zhh ezelichap, geiijk wij, uitdien fchrijver zeiven, we:tli Te miippk, eene Romeinfche volkplanting, ééne er hoofdkleden van Macedonië, predikte paulus .et een goed gevolg, de leer van het Euangelie, on! * anderen werd eene aanzienlijke vrouw , lydiï ne Heidin, die in purper handel dreef, uit de ftad V'ttr* tot het Christendom bekeerd. Doch eene m ' t!lc ecne «-aarzegfter cn buikjpreekfter was, waar-  GESCHIEDENIS. 19S waar door hare heeren en meesters groot voordeel van haar hadden , paulus en zijn gezelfchap op ftraat naroepende, dat zij dienaars waren van den allerhoogden God, die den weg der zaligheid boodfchapten, dreef paulus, die zoodanig getuigenis met nodig had, den waarzeggenden geest, in den naam van jesus, van haar uit; waar van het gevolg was, dat hare heeren paulus en silas bij de overheid befehuldigden, dat zij de dad in rep en roer brachten , door nieuwe en onder de Romeinen niet te dulden zeden te verkondigen. De overheid liet hen, onverhoord, geesfelen en in de gevangenis werpen. Doch des nachts fprongen alle de deuren der gevangenis, door eene geweldige aardbeving , open, terwijl te gelijk de boejen van de beide onfchuldige gevangenen afvielen. Dit wonder maakte op den dok waarder of cipier dien indruk, dat hij met zijn huisgezin zich door paulus en silas liet onderwijzer, en doopen. Des morgens zond ook de -overheic bevel, om hen op vrijë voeten te dellen. Doch, dewijl deze dad Fiiippi de ecrlte in Europa was. en tevos de eerde , waar eene Romeinfche over heid zich tegen de verkondigers van het Euangeli verzet had, oordeelde paulus, zijne waardigheid t moeten handhaven, opdat het niet zou fchijnen, al of 'er eenrge wettige reden van fchuld voor deze be handeling geweest ware. Zich , derhalven, op zij Romeinsch burgen-echt , gelijk hij een geboren Rc meinsch burger was, beroepende, eischte hij, d; de overheid zelve , op eene voldoende wijze , he met eere ontdaan zoude, gelijk gefchiedde, waar r N 5 . 1 I BOEK IX :ioofdftv naC.G. Jaar 49. | 1 .t n a y  l§6 KERKELIJKE t BOEK IX Roofdft. naC.G. Jaar 49. Oproer t£ Thesfalonica. i : i 1 1 1 I I ë c h i di re pc zij verder ha Thesfalonica, de hoofdftad van geheel Macedonië, thans Salonlcht genoemd, reisden. Hier weder het Euangelie met goeden voorfpoed predikende, verwekten de ongelovige Jooden, door het opruiden van het graauw, een' oploop. Men fleepte zekeren jason, bij wien paulus en silas gehuisvest waren, voor de ftads overheid, met de befchuldiging, dat de Christenen, in plaats van den Keizer, jesus als Koning verkondigden. Bij onderzoek bleek de ongerijmdheid dezer lastering, en Tason werd ontflagen. Evenwel oordeelden paulus en die het raadzaam, de ftad te verlaten , en zich na Bereën tc begeven. ^ Te Bereën vonden zij de Jooden veel edeler go, dnd, dan te Thesfalonica, alzoo zij hun werk maaken, om de leere van paulus, met de fchriften van «oses en de oude Profeeten, te vergelijken, of zij laar mede overeenkwamen , waar van het gevolg vas , dat velen van hun , als ook vele Heidenen, net overtuiging van hun gemoed , deze leere aanlamcn. Maar, de Jooden van Thesfalonica kwamen ook erwaards, om het gemeen ook hier op te ftoken. )ewijl nu hunne woede voomaamlijk tegen paulus arichf was, waarfchijnlijk, omdat zij hem, weleer m' ijveraar voor de wet, zijnen afval , gelijk zij et noemden, niet vergeven konden, als ook, om-, it hij, volgends zijn karakter, het Euangelie met » meesten nadruk verkondigde, befloten de Chrisnen te Bereën den Apostel, in het geheim , na thenen te geleiden, terwijl zijne reisgenoten nog eene 'Os te Bereën bleven. A^ie-  GESCHIEDENIS. 197 Athenen, hoe zeer ook verbasterd, was nog fteeds de zetel der Griekfche geleerdheid en wijsgeerte, der kunsten en wetenfchappen, vernuft, goeden fmaak en befchaafde zeden, maar tevens zeer afgodisch, en als de verzamelplaats der Goden van alle volken. Hier vond paulus eene waardige plaats , waar de kracht en eenvouwigheid van dien Godsdienst, welken hij verkondigde, over de menschlijke wijsheid, kon zegevieren. Volgends zijne gewoonte, leerde hij hier wederom eerst de Jooden in hunne Synagoge, maar ook fprak hij op de openbare marktplaats met dc renen, die zich daar bevonden , van de waarheden" van den Godsdienst, bijzonder van jesus, en van de opftanding der dooden. Onder zijne tochorcrs waren ook Wijsgeeren van de gezindte der Epicuristen en Stoïcijnen, welke met hem over deze onderwerpen in redentwist raakten , terwijl anderet hem, al (pottende, voor een' windmaker, en verkondiger van nieuwe Godheden, uitmaakten. Het hoofdkarakter der Atheniënzen was nieuws gierigheid naar alles, wat vreemd en nieuw was. Me) bracht , derhalven , paulus voor den Raad de Areöpagiten, die o? den heuvel aan mars geheiligd Areöpagus, zijne zittingen hield, en tot wier ker nisneming ook dc zaken van den Godsdienst bc hoorden , hebbende dezen Raad eene wet , die c doodftraf ftelde tegen iemand, welke, eigendunklijk nieuwe Goden invoerde. Voor dezen Raad w; sokrates te recht gefteld, en ter dood veröo deeld, toen hij zijnen landgenoten zuiverer denkbee den van Godsdienst en zedekunde leerde. Voor d z( I boek IX hoofdft, naC.G. Jasr49. Paulus verdedigt de Christen, leere te Athenen voor den Areöpagus. L r » e ■> ,s 1- 11  I por.k IX Hoofdft. naC.G. Jaar 49. : < 2 P.u-r.rs komt te r Korinthe.11 f< e< v' z( g< m pi ve VVI ha 1 198 KERKELIJKE zen Raad nu verdedigde zich paulus , op eene pi> ze, welke volkomen waardig was, aan den Geest die hem beftuurde. Zonder de waarheid te verdon' keren of te verwrikken, wist hij dezelve zoo innemend en overredend voor te dragen , dat , fchoon men hem niet toeliet, zijne redenen te voleinden, men hem echter vrijfprak, niet alleen, maar zelfs „ara een lid van den Raad, dionysius genaamd, de leere van jesus aan, van welken dionysius'den Arcópagiet, men , naderhand, vele fabelen verlicht, cn aan wien men één en ander gefchritt toegecend heeft, waar van wij, in het vervolg, fpreken -dien, hier alleen aanmerkende, dat hij, volgends !c oude overlevering bij eusebius (*), de eerfte risfchop te Athene zal geweest zijn, het welk meij an kan nemen, mids dit woord Bhfchop, in dien in, verftaande, weiken het, ten dezen tijde, had. Van Athenen reisde paulus na Korinthe , eene ad, met min dan Athenen , vermaard door bchaafdheid van zeden en geleerdheid , doch alwaar u fterke koophandel weelde en dartelheid had ingeierd. In.deze ftad hield paulus zich een jaar en :s maanden op, hebbende daar toe eene gefchikte gele, nheid, alzoo hij hier zekeren aquilas, eenen Goduchtigen^W uit Pontus, met zijne huisvrouw tscilla, ontmoette, bij welke lieden hij dezen tijd rtoefde, zich. het onderhoud verfchaffende, met het ven van tenten, of misfehien tapijten, het welk be| nawerk van deze lieden, als ook van paulus, was ;*) Hht. Eccles. III. 4. '  GESCHIEDENIS. 159 was, gelijk alle Joodfche Geleerden gewoon waren, eenig handwerk te drijven. De gemelde aquilas was van Rome te Korinthe gekomen , omdat Keizer klaudius alle Jooden tót Rome verdreven had, het welk orosius (*) zegt, gebeurd te zijn , in het negende regeringsjaar van dezen Keizer , volgends josefus. In dit laatde nu dwaalt orosius wel, dewijl josefus van dit geval niet (breekt, doch, daar uit volgt niet, dat deze fchrijver niet de rechte tijdsbepaling zou hebben opgegeven, suetonius (f) fchrijft, in het gemeen, dat „ rlaudius de Jooden , die door aandoking van „ chrestus, geduurig oproeren veroorzaakten, uil „ Rome verdreven heeft." Velen hebben gemeend, dal suetonius, door dezen chrestus, christus heefi verdaan, en vervolgends uit zijne woorden afgeleid, dat klaudius eene vervolging tegen de Christenei zou hebben aangericht , daar toe aangezet zijnde, door de geduurige opfchuddingen, welke de ongelo vige Jooden, uit haat tegen de Christenen, veröor zaakten, welke men, valschlijk, op rekening de Christenen zal gezet hebben; ook merken zij aan, da de Grieken en Romeinen meermalen den naam chris tus en Christenen in chrestus en Chrestenen als hun meer gewoon, veranderd hebben. Met an deren echter geloof ik liever, dat men door chres tus, in deze plaats van suetonius, niet chris tu (*) Hist. VII. 6. pag. ^69. (f) Claud. C. 25. Judaeos, impulfore cheesto, asfidtie tumultitantes, Roma expulit. r boek IX tïoof ft. naC.G. Jaar 49. Keizer klaudius verdrijft de Jooden uit Rome. ( t > i  20o KERKELIJKE I boek IX Hoofdft naC.G Jaar4o. Gallio landvoogdvan Achajewexgertzich met de Jooden en Christenen te bemoejen. j ] \ tus te verdaan, noch aan eene vervolging, bepaaldelijk tegen de Christenen, als zoodanig, aangericht, , te denken hebbe. tacitus, een tijdgenoot en vriend' ■ van suetonius, noemt, waar hij van jesus fpreekt, denzelven duidelijk christus, niet chrestus, en suetonius zelve gebruikt, in het leven van nero, insgelijks de benaming van Christenen, niet Chrestenen. Ook fpreekt lukas (*) niet van een verdrijven der Christenen uit Rome, maar der Jooden, alhoewel de Christenen mede die dad verlaten moesten, omdat zij, door de Romeinen, voor Jooden werden gehouden, en nog niet als een afzonderlijk genootfehap bekend waren. Paulus reisgenoten silas en timotheus zich, met gundige berichten van de gemeenten in Macedonië , weder bij paulus vervoegd hebbende , het welk in het jaar 50 kan gedeld worden, voelde de Apostel zoo veel te meer aandrang van den Geest, om aan de Jooden te betuigen, dat jesus de messiüs zij. Doch, fchoon velen , en onder dezen krispus , de opperfte van de Joodfche Sijnago;e zelve, het geloof in jesus aannamen, echter Dleef het gros der Jooden paulus hardnekkig wederdaau, zoodat hij zich genoodzaakt zag , °onder fcne plegtige betuiging, zich van hun tot de Heideïen te wenden, en in het huis van zekeren justus, iet welk naast de Joodfche Sijnagoge dond, eene afionderlijk leerfchool oprichtte; tevens werd de Aposel bemoedigd, door een gezicht, waar in jesus hem (*) Hand. XVIII. 2.  GESCHIEDENIS. 201 hem vermaande, onbefchroomd en zonder vreeze voort te varen, gelijk paulus deed, met dat gevolg, dat te Korinthe eene aanzienlijke gemeente gevestigd werd. Maar, als nu gallio, wien men, gemeenlijk , voor eenen broeder van den Wijsgeer seneca 'houdt (*), fchoon zulks twijfelachtig is, dewijl geen der oude fchrijveren den broeder var seneca Proconful noemt, als, zeg ik, gallio landvoogd van Achaje was , onder den titel vai Proconful, verwekten de ongelovige Jooden te Krin the eenen opdand , en deepten paulus voor dei Rechterdoel van den landvoogd , hem befchuldigen de, dat hij de menfehen God, op eene wijze, leei de dienen, welke tegen hunne wet (treed, gallu weigerde zich, eenigzins, met hunne Godsdienst-vei fchiüen in te laten , waar op zij blootgefteld wei den aan de befchimping der Grieken , welke zeil sosTHENES, wien de Jooden, gelijk men zou mc gen gisfen, in de plaats van krispus, tot opperde der Sijnagoge, verkozen hadden, wakker afklopten zonder dat gallio zich met deze zaak verder b< moeide. In het begin van het jaar 51 vertrok paulus verzeld van aquilas en priscilla van Korinthe en deed, op deze reize, de dad Efeze aan, alwa hij , hoe zeer daar toe verzocht zijnde, echt niet vertoefde, alzo© hij, vóór het aandaande Paasc feest, te Jerufalem wilde zijn , welke dad hij b zocht, en het feest gevierd hebbende , kwam 1 w (*) Vergel. schutte Heil. Jaarb. III Deel Bladz. £ I boek IX Hoofdft. naC.G. Jaar 50. | i > k 1 , Paulus komt te ' Efeze. vr K Ir e- dj e- 1.  202 KERKELIJKE I boek IX Hoofdfï naC.G Jaar 51. Derde reize vai paulus in Afië. Bericht van aïollos. weder te Antiöchië in Syrië, van waar bij zijne reize aanvaard had, te rug. . Hier eenigen tijd vertoefd hebbende , aanvaardde ■ de Apostel, nog in het zelfde jaar, zijne derde reize na Afië, om de gemeenten aldaar, welke door verfcheiden bedenklijke verfchillen en de woelingen van 1 valfche leeraaren, met betrekking tot de vrijheid der Christenen,en andere Rukken,ontrust werden, te bezoeken, en in het geloof, het welk hij onder hen gepredikt had', te bevestigen. De hovende, of noordelijke, landfchappen van Klein-Afië doorreisd hebbende, kwam de Apostel, voor de tweede keer, te Efeze. Inmiddels was zekere apollos, een geleerde Jood, uit Alexandrïè in Egypte ,' te Efeze aangekomen. Deze had, tot hier toe, alleen kennis van den doop en leere van joünnes den Dooper , (*) maar tc Efeze, door aquilas en priscilla onderwezen zijnde, dat jesus de messiüs was, dien joünnes had aangekondigd, reisde hij na Achaje, en leerde te Korinthe, met Veel kracht van overtuiging, dewijl hij een welfprekend man was , dat jesus de messiüs is. (f) Ondertusfchen had zijne komst en prediking aldaar noodlottig kunnen zijn voor de Korinthifche gemeente , welke zich fpoedig in partijfchappen verdeelde, die zich, naar de namen van de vermaarde leeraaren, kefas of petrus, apollos, (*) Vergeïijk, het geen boven Bladz. 92. voigg. van de leerlingen van joSnnes gezegd is. (i/) Hand. XVIII. 23_2s. Vergel. 1 kor. III. 6. VU.  GESCHIEDENIS. 203 lés , en paulus , onderfcheidden , het welk vele verwarringen veroorzaakte, die paulus aanfpoorden, om eenen herderlijken brief aan de gemeente te Korinthe te fchrijven , gelijk hij reeds meer zoodanige brieven aan andere gemeenten gefchreven had , ten einde hen tot eensgezindheid en liefde te vermanen, en hun de leere en pligten des geloofs in te fcherpen. Bij zijne komst te Efeze , vond paulus aldaar nog. tien of twaalf lieden , welke , even als apollos, leerlingen van joünnes waren; aan deze verklaarde hij de gefchiedenis van jesus , en hen in jesus naam gedoopt hebbende , deelde hij hun dc gaven van den Heiligen Geest mede. Drie maanden lang verkondigde paulus hier te Efeze het Euangelie in de Sijnagogen der Jooden. doch , als het gros der Jooden niet alleen in hur ongeloof volhardde, maar zelfs , gelijk elders , toi fchelden en lasteren overfloeg , zonderde paulu! zich, ook hier, van hun af, en dc leerplaats vai zekeren tyrannus gehuurd hebbende , onderwee: hij de Euangelieleer twee jaaren lang openlijk in de zelve, zoodat zijn geheele verblijf te Efeze , faam genomen, drie jaaren uitmaakte (*). Het onderwijl van den Apostel ging gepaard met verbazende won deren, zoo zelfs, dat men des Apostels zweet- et gordeldoeken tot de kranken bracht, wanneer, vol gends lukas , de ziekten van hun weeken , en d booze geesten van hun uitvoeren. Wi (*) Hand.- XIX. 8 en 10. vergel. hand. XX.- 31. O I boek IX Hoofdft. naC. G. Wonderen , dodi paulus te Efeze ; verricht* 1 i s  r BOEK IX Hoofdft. na C G. Jaarsi. Aanmerking over deze wonderen. < ] 1 \ e c I r i r i 2 h J« c 204 KERKELIJKE Wij kunnen niet nalaten, in het voorbijgaan, hier eene aanmerking te plaatzen over deze wonderen, door paulus te Efeze verricht. Uit het gene wij, tot hier toe, van de Apostelen van jesus verhaald hebben, zien wij, dat zij, ter daving van hunne prediking, wonderwerken verricht hebben, doch niet telkens, niet overal. Te weten , zij oefenden dit wondervermogen, niet naar willekeur, maar alleen, door aandrift van den Heiligen Geest, en met die wijsheid, welke ook jesus zelve betoond had, paar mate de omdandigheden al of niet wonderwerken morderden. Waar de menfehen , meer verlicht en jefchaafd, door overtuiging der waarheid te winnen varen, doch waar dan ook, te gelijk,wonderwerken, vegens hun ongeloof aan buitengewone gebeurenisfen, likwijls vruchteloos bleven, daar werden dezelven liet verkwist. Te Efeze had men veel op , met lovennatuurlijke dingen, hier konden waare wonderkerken de ijdelheid der bijgelovigheden befchamen, n de menfehen daar van afbrengen, en paulus eed ook, in de daad, in deze dad zeer vele en roote wonderen. Eenige Jooden, die zich hier voor geestenbezwee:rs uitgaven, ondernamen, deze wonderen van pauus voor foortgelijke bezweeringen aanziende, den aam van jesus, tot hun oogmerk, te gebruiken, och de booze geest, welken zij dus bezworen, liet ich daar door niet bedwingen, maar mishandelde en zoodanig, dat zij de vlucht moesten nemen. Ve:n werden, op deze wijze, tot het Christendom vergehaald, en te Efeze eene aanzienlijke gemeente ge-  GESCHIEDENIS. 205 gedicht. Zulken, die te voren aan bijgelovigheden der toverkunften waren overgegeven , en boeken, over de geheime wetenfchappen handelende, bezaten, brachten dezelve hei-voort, en verbrandden ze, openlijk, in groote menigte. Paulus, ruim twee jaaren te Efeze hebbende doorgebracht, WaS nu voornemens, nog eene reize na Macedonië en Achaje te doen, wanneer hij te Efeze in een oogfchijnlijk levensgevaar raakte. Efeze was vermaard, door den Tempel van Diana, welke voor één der wereldwonderen gehouden Werd , zekere zilverfmid, demetrius genaamd, maakte vele af beeldzels van dezen Tempel in het klein , waai van hij groote winsten had. Door de uitbreiding Van het Christendom , verloor het bijgeloof zijne waarde, en de af beeldzels van di2na's Tempel werden niet zoo Veel meer verkocht. Hij hield dit zijnen medekundenaren voor,'er, als 't ware, zijne bekommering bijvoegende, dat de vcrëering en diensi der Godin zelve in verval zou komen. Met dezer dus famenfpannende, verwekte hij een' oploop onder het gemeen, het welk de geheele dad in verwarring bracht; men fleepte twee van paulus reisgenoten gaïus en aristArciius, die Macedoniër. waren, met geweld, na de openbare fchouwplaats. werwaards paulus zich insgelijks wilde begeven, om, gelijk waarfchijnlijk is, door zijne re .lenen he volk tot bedaren te brengen, maar de Christenen, ei zelfs de Heidenfche opzieners van den fchouwburg hielden hem te rug. De Jooden, het zij paulu: willende bezwaren, of wel voor de gevolgen van de O 2 zei I bof.K IX [-Ioofdrt. tra C. G. Oproer tegen PAULUS te Efeze. I t l  ïo6 KERKELIJKE I boek IX Hoofdft. pa C. G. ■3for54, Paulus verdere reize door Macedonië in Griekenland. zen oploop ook voor zich vrezende, deeden ceven alexander, waarfchijnlijk denzelfden, over wiens tegenftand tegen het Euangelie paulus , in zijne brieven aan timotheus (*), zich beklaagt, optreden, om het volk aan te fpreken, het welk hein weigerde gehoor te geven, en door zijn gefehreeuw hem belette te fpreken. Eindelijk vond de ftadsfchrijver middel, om het gemeen te bedaren, hun onder anderen onder het oog brengende , dat paulus en zijne vrienden immers hunne Goden niet gelasterd hadden, waar uit men ziet, met welke bedaarde voorzichtigheid zich deze, in hun prediken, gedroegen. Zonder, met verkeerden ijver, het Heidensch Bijgeloof aan te tasten , vergenoegden zij zich, die waarheden Heilig te leeren, door welke het Bijgeloof van zelve vervallen moest. Nadat het oproer gedild was, ging paulus van Efeze op reize na Macedonië, en Griekenland, tevens voornemens zijnde, om in die landen eene inzameling van penningen, ten behoeve van de Christenen te Jerufalem, te doen, en die derwaards over te brengen, waar na hij bedoren had, de dad Rome, de toenmalige hoofdftad der wereid, te bezoeken , alwaar wel reeds eene gemeente van Christenen verzameld, maar nog geen Apostel geweest was, 3m aan dezelve, ter bevestiging van hun geloof, de Duitengewonc gaven des Heiligen Geestes mede te kelen. Hij fchreef ook, op deze reize door Griekenland, .zijnen brief aan de gemeente te Rome, waar (*) I. TlMOTH. I. 20. 2. TDIOTH. IV. 14.  GESCHIEDENIS. 107 waar in hij aan dezelve, tevens, van dit zijn voornemen kennis gaf. Te weten, de Jooden, en dus ook de Christenen, waren thans weder vrij na Rome gekeerd , dewijl hunne verbanning, met den dood van Keizer klaudius , een einde had genomen. Deze overleed in het jaar 54, wordende opgevolgd door nero, welke, wegens zijne wreedheid, zoo berucht is geworden. Drie maanden bragt paulus , met zijne reize door Griekenland, door, waar na hij, in het jaar 55. van Filippi M Macedonië weder na Aftl keerde, Te Troas gekomen, alwaar hij eene week vertoef de, leerde hij de gemeente, op den eerften dag de: week, dat is, op Zondag, (*) en vierde met haa het avondmaal , ter gedachtenis van jesus dood Hier gaf hij aan eenen" jongeling7, die uit het ventte gevallen was , het leven weder — Efeze voor di maal niet willende aandoen , ontbood hij de oudei Bngeö der gemeente aldaar, welke ook Opzieners c Bisfchoppen genoemd worden (f), bij zich te M, lete, van welke hij een tedêr en aandoenlijk affchei nam, dewijl hij hun verzekerde , dat zij hem, i perfoon, niet weder zouden zien. Op zijne verdei reize na Jerufalem , voorzeide hem meer dan éé Profeet, en onder anderen agabus, dat hij te J< rufalem gevangen en aan de Heidenen overgelever zou worden , waarom de Christenen hem zochte (*) Handel. XX. 7. f + ) Hand. XX. 28. O 3. I BOEK IX Hoofdft. naC. G. Jaar 55. Keizer klaudius fterft 1 NERO volgt hem op. Paulus terugreize na Jerufalem, % t f i 1 e 1 d m |  I BOEK IX Hoofdft na C. G. Jaar 55. Toeftand der Jooden c:ll dezen tijde. -! I 1 aoS KERKELIJKE te bewegen , om niet na Jerufalem te gaan, maar de Apostel, deze voorzeggingen eer als eene roeping aanziende, om zijne reize te vervorderen, verklaarde , bereid te zijn, om voor de goede zaak van jesus niet alleen banden , maar zelfs de dood , te ondergaan; zijne reize derhalven voortzettende, kwam hij te Jerufalem aan , alwaar hij van de Christenen, met gulhartige blijdfehap, verwelkomd werd. Laat ons, voordat wij, het geen paulus thans te Jerufalem bejegend is. te boek dellen, kortelijk zien, welke veranderingen 'er, geduurende de afwezendheid van den Apostel, in het Joodfche land waren voorgevallen, en, hoedanig de tegenwoordige toedand was van dit volk. Wij hebben boven (*) gezien, dat Keizer klaudius, na den dood van Koning agrippa den eerden, het Joodfche land weder tot eene Romeinfche Provintie gemaakt had , die beduurd werd , door :encn Romeinfchen landvoogd, kuspius fadus. Met noeite onderwierpen zich de Jooden op nieuw aan iet gebied der Romeinfche landvoogden, cn de wanörJen, roverijen, en oproeren, welke den naderenden ondergang van hunnen Staat voorfpelden, namen van lag tot dag toe. fadus had reeds vele moeite, om he oproerigen onder de Jooden, welke, onder fchijn m\ ijverige voordanders der vrijheid te zijn , met noordpriemen onder hunne klederen gewapend , ales onveilig maakten, te beteugelen. Ookfiond'er, en dezen tijde, een bedrieger op, dien josefus THSU* (*; Bladz. 180.  GESCHIEDENIS. ao? theudas noemt, doch waarfchijnlijk in den naam een' misdag begaande, alzoo theudas reeds eenige jaren vroeger een' opftand gemaakt had, welke echter weinig betekende (f)- Deze bedrieger, welke zich thans voordeed, maakte de Jooden wijs , dat hij hen droogvoets door den Jordaan zou leiden, doch de landvoogd, eenig krijgsvolk uitgezonden hebbende, verftrooide den verzamelden hoop, en de bedrieger zelve werd onthoofd, ep zijn hoofd na Jerufalem gebragt. De oovolger van fadus was tiberius alexander , een tot het Heidendom afgevallen Joodvar het Priesterlijk gedacht. Geduurende zijn beduur, overleed herodes, Koning Calchis, die he opzicht had gehad over de Tempelfchatten te feru falem, en de magt, om Hoogenpriesters aan te del len,welke voorrechten thans, door den Keizer, bene ven's het Koningrijk van dezen herodes , aan agrip pa H. Zoon van agrippa I. gefchonken werden welke daardoor een' grooten invloed op de Joodfch zaken bekwam. Onder den volgenden landvoogd ventidius ku manus, die, in het jaar 48, het beduur aanvaarde berdeden de onlusten openlijker uit. Op een Paasei feest had een Romeinsch foldaat, die aan de Ten pelpoort de wacht had, de onbefchaamdheid , va zich, op eene onbetaamlijke wijze, te ontbloten. Di ze ontheiliging van den Tempel ontdak de woede di Jooden, welke van den landvoogd, niet zonder b drc (*) Zie boven Bladz. t-~4. I BOEK IX -loofdft. n?C.G. Jaar 55. - KuMA- NU3 land' voogd. h n :r i-  I boek IX Hoofdfi. naC.G. Jaar 55- i Nero volgt klauw- I usinhet ] Keizerrijk op. c I c li f o z Landvoogdij r. van fe- LIX. V V $ te fiio KERKELIJKE dreiging, wraak eiscTiten; maar deze joeg hen, door zijn krijgsvolk, uit één, in welke verwarring eenige duizend Jooden het leven verloren. Bij eene andere gelegenheid, verfcheurde een Romeinsch foldaat een affchrift van moses wet, waar op de Jooden zoo hevigen oploop verwekten, dat de landvoogd genoodzaakt was, den foldaat te doen onthoofden. Maar, a]s hij in het jaar 51 den Jooden recht weigerde tegen de Samaritanen, en de Jooden daarom zich zeiven , door vfjandlijkheden tegen de Samaritanen, wreekten, waar door daaglijks buitenfporigheden gel ?kegd werden , werd kümanus , in het jaar 53 >pöntboden, en in ballingfchap verzonden, bebhenle antonius klaudius felix tot zijn' opvolger. Het volgende jaar overleed Keizer klaudius , geijk wij gezegd hebben, en zijn ftiefzoon, nero , be:Jom den troon van het Romeinfche Rijk , welke erst, zoo lang hjj den Wijsgeer seneca tot raadever had , goede hoop van zich deed opvattal, laar, weldra, door broeder- en moedermoord, door e uitgezochtite wreedheden , wellusten , fnood en lag gedrag, meer dan 13 jaaren lang, Rome en het .ijk deed zuchten, tot dat eindelijk alles tegen hem pdond, en hij, uit wanhoop, de handen aan zich dven doeg. De Jooden hadden echter , van de wreedheid en >ooriooshedcn van nero , geene nadeelige ondernding. Hij begundigde veeleer den Koning agrip\ II, wien hij, behalven het geen deze vorst van :n Keizer klaudius ontvangen had, nog een gcdeel- van Galileë en Pereë fchonk. Maai- felix , de land-  GESCHIEDENIS. an landvoogd van Judeë, regeerde, gelijk tacitus ons bericht, de Jooden, met de willekeurigheid van eenen oppervorst, ert op de wijze van Haven. Het land krielde van rovers en moordenaars, als ook van valfche Profeeten, en zulke lieden gaven zich den naam van zeloten , yverdars , voor Godsdienst en vrijheid; terwijl felix, bij gelegenheid van alle zoodanige openbare onrusten, voedzel vond, voor zijne wreedheid en gierigheid. Onder de gemelde valfchc Profeeten en bedriegers, was ook een Egyptifche Jood, die, aan het hoofd van 4,000 moordenaren zijnde, vele menfehen, door beloften van aan. ftaande verlosfmg cn Godlijke wonderen , overhaalde, om hem te volgen. Maar, zijn' aanhang, dooi de Romeinen , uit één gejaagd zijnde, heeft nier van hem zeiven niets meer vernomen. Na twee jaaren, werd felix, door Keizer nerc opontboden, en porctus festus, in zijne plaats, als landvoogd, gezonden, welke, geduurende ziji beduur, de handen vol werks had, wegens de ver warring, moorden, en oproeren, die het land vet vulden; de Priesters zelve, in partijen tegen malkan deren verdeeld , maakten van de moordenaren gc pruik, cn voerden een' foort van oorlog onder ma kanderen , terwijl het geheele land door rovers or veilig gemaakt werd. Zoodanig was de ftaat van zaken, in het Jooc, fche land , toen paulus van zijne laatde reize 1 Jerufalem kwam, opdat wij den draad onzer gefchi< denis weder opvatten. Daags na zijn aankomst, ve voegde paulus zich, bij den Apostel jakobus O 5 dc I boek IX Hoofdft. na C. G. Jaar 55. Van festus. 1 - Paulus £ x& Jerth falem '■- gevan■- gen- n  I BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 55- 1 < t c I 212 KERKELIJKE den Kleinen genoemd , zijnde misfchien de andere Apostelen thans reeds van Jerufalem vertrokken, aan dezen, en de oudften of Ouderlingen der Jèrul falemfche gemeente, verflag doende van zijne verrichtingen onder de Heidenen , verheerlijkten zij God deswegens, maar gaven hem tevens te verdaan, dat de laster hem nagaf, als of hij de wet van moses afgefchaft, en niet alleen de Heidenen, maar ook de Jooden, van het onderhouden der befnijdenis, en andere plegtigheden , ontflagen wilde hebben , waar over de Joodfche Christenen zich, uit verkleefdheid aan de wet, zeer ergerden. Zij ftelden hem, daar, öm, voor, ten einde alle nadeelige indrukken weg te nemen , dewijl 'er thans vier lieden bij hun waren, die eene gelofte op zich hadden genomen, dat hij zich met dezelve heiligen, en de kosten, ter voldoening der gelofte , voor hun dragen zou , dewijl dus zou blijken, dat hij de vaderlijke wetten en plegtigheden eerbiedigde. Schoon nu de verdenking teP paulus geen' grond had, dewijl deze Apostel, hoe.zeer ijverende voor de Christelijke vrijheid, ech:er zich altijd gewacht had, de Jooden te hinderen, n hunne Godsdienftige oefeningen, zijnde veelmeer :en dezen opzichte, den Jooden een Jood, gelijk den ïeidènen een Heiden, en allen alles, wat zoodanige >ijzaken betrof; te weten, hij liet de afrehaffing der Mofaifche wetten, die hij, met recht, op den duur, mbedaanbaar rekende met den geest van het Chrisendom, even gelijk jesus zelve gedaan had, aan len tijd over, alleen de Christenen, in alle zijne redeieri en fchriften, voorbereidende, om de vooröordee- !cn  GESCHIEDENIS. «3 len daar omtrent af te leggen; alfchoon zeg ik, deze verdenking ongegrond was, evenwel fchikte paulus zich gewillig , naar het voorftel van de opzieners der gemeente , opdat alle ergernisfen verhoed werden. Maar, als hij zich nu, ter vervulling van het geen hij op zich genomen had, in den Tempel bevond, verwekten eenige Jooden uit Afte, die thans te Jerufalem waren, zich verbeeldende, dat de Aposte éénen zijner reisgenoten, trofimus van Efeze, di< onbefneden was, en dien zij bij h< m in de dad ge zien hadden, met zich in den Tempel gebracht had deswegens een oproer: onder een woedend gefchreeuw dat hij de man was, die allerwegen tegen den Jood fchen Godsdienst en zeden predikte, en die zich n zelfs aan Tempelfchennis had fchuldig gemaakt door eenen Heiden in dit Heiligdom te brengen, vit len zij op paulus aan, dien men, gewis, in de oploop, zou hebben omgebracht, indien niét de Rc meinfche bevelhebber klaudius lysiüs , welke c bezetting op het Kasteel Antonia, bij den Tempel gebood , ware toegefchoten , en paulus , hoewi niet zonder moeite, uit de handen der oproerelinge gered, en in bewaring genomen had. Op zijn verzoek, liet deze bevelhebber, die pai lus eerst aangezien had voor dien Egyptenaar, vr wien wij hier voor gewaagd hebben , den Apost toe, om het volk aan te fpreken. Het volk luiste de , terwijl paulus hun een bericht gaf van zijl voorgaande levenswijze en ijver voor den Godsdiens men hield zich ftil, toen hij zijne bekeering tot h Chri I BOER [\ Hoofdft. naC.G. Jaar 55* > 1 » 1 e 9 :i tt rn é r- ïe - •> et s-  I BOEK IX Hoofdfr. na C. G. Ja*r55t voor den JoodfchenRand vernoord. J t c 3 3 * 3' | i i 1 214 K E R K E L IJ R E Christendom verhaalde, maar zoodra hij fprak, van zijne zending door jesus , om den Heidenen de zaligheid te verkondigen , berstte de woede op nieuw los, men eischte zijnen dood, en het volk dreigde tot geweld over te daan; de bevelhebber, de reden van dit geweld niet begrijpende , beval, paulus te geesfelen, om hem dus tot bekentenis te brengen, wat hij mogt misdaan hebben, paulus beriep "zich' op zijn Romginsch burgerrecht , en de hoofdman dit eerbiedigende , befloot hem voor den foodfchcn Hoogenraad te dellen, opdat die zijne zaak, gerech. tclijk, onderzoeken mogt. Doch, wanneer paulus hier voor den Raad zijne verantwoording begon , met de verklaring , dat aij, altijd, als een goed burger, met een goed eeveten voor God, geleefd en gewandeld had , ge>ood de Hoogenpriester ananiss , -vien dit begin te fout voorkwam, hem op den mond te daan. ' Over :ulk een onwaardig gedrag was paulus , die, als Zomeinsch burger, niet voor zijnen bevoegden richer dond , verontwaardigd. Vrij levendig dreef hij en Hoogenpriester toe: „God zal u daan, gij ge, pleisterde wand! Gij huichelaar, die eene uitwen• dip vertoning maakt van Godsdiendigheid! Zit gij, om mij, naar de wet, te oordeelen , en beveelt gij, mij, tegen alle wet en reden, te daan?" ioch, als de omdandcrs hem het ontzag herinnerm, het welk men aan den Hoogenpriester verfchulgd was, verfchoonde hij zich, dat hij hem niet s Hoogenpriester gekend had, dewijl hij anders wel ist, dat de Godlijke wet verbood, de hoofden en  GESCHIEDENIS 215 beftuurers des volks oneerbiedig te bejegenen. Te weten, paulus was lange jaaren, van Jerufalem afwezig geweest, en de zaken (tonden zoo verward, dat telkens Hoogenpriesters afgezet, en anderen in derzelver plaats werden aangefteld. Paulus ziende, dat de geheele Raad partijdig tegen hem was, en wetende, dat zij uit Farizeën ei Sadduceën beftond, verklaarde, dat hij een Farizeër een zoon van een' Farizeër, was, en dat hij, on dertusfchen, aangeklaagd werd, omdat hij de opftan ding der dooden leeraarde ; gelijk dit waarlijk zijn hoofdleere was, dat jesus uit de dooden was er gedaan. Nu verdeelde zich de Raad , de Farizee trokken de partij Voor paulus , en vonden geer misdaad in hem. De tweedragt rees zelfs hier door in den Raad, zoo hoog, dat de Romeinfche beve hebber paulus , door de foldaten, weder naa c hoofwacht deed geleiden. Des nachts werd paulus bemoedigd, door jesu zeiven, die aan hem verfcheen, en hem gerust de de, dewijl de Apostel van hem ook te Rome g tuigen moest, gelijk hij te Jerufalem gedaan had. Intusfchen was de verbittering tegen paulus zc groot, dat omtrent veertig Jooden eene famenzw ring maakten, om hem het leven te benemen. I bevelhebber lysiSs, hier van kennis bekomen he bende, zond paulus , onder een goed geleide n ters na Caefarea , alwaar- de landvoogd felix zi verblijf had , belastende tevens zijne befchuldiger; hunne aanklagte bij den landvoogd in te brengei opdat die dezelve beoordeelde. 1 I BOEIt IX Hoofdfr, naC.G. Jaar 55. | t le S 1- 10 e)e0iiin1» U i*  I BOEK IX Hoofdft. naC.G. J«T55i Paulus voor den laiiitvoogdFi-Lix bef huldigd. I 1 y c I i b d d d o: ft f: g« te te g< zió KERKELIJKE Na eenige dagen verfcheenen deze befchuldigers beftaande uit eenige leden van den Joodfchen Raad' met den Hoogenpriester ananiSs , verzeld van eenen advocaat of voorfpraak, tertullus. De befchuldiging, welke zij inbrachten, beftond hoofzaaklijk hier in, dat paulus, als één der voornaamfte hoofden van de partij der Nazarenen , ( zoo noemde men de Christenen, uit verachting,) door het gefieele Romeinfche Rijk, onder de Jooden oproer gelicht , en nu ook den Tempel te Jerufalem öht«aligd had. paulus verdedigde zich deftig en nanlijk, wederleggende deze befchuldiging, met zoo 'eel nadruks, dat zijne befchuldigers befchaamd ftonlen. felix , de Jooden te vriend willende houden , erfchoof het verder rechtsgeding , tot de overfte ysiüs, in perfoon, hem nader opheldering zou geeven hebben, en hield paulus, inmiddels, in vrije ewaring, zoodat ook zijne bloedverwanten en vrienen hem vrij mogten bezoeken. Felix was getrouwd met drusilla, eene Joor», dochter van den Joodfchen Koning agrippa hi Iden, die haren man, den Koning van Emefa ' Emesfa, en zelfs haren Godsdienst, door de kunmarijënvan eenen simon, verlaten had, om met ïlix te trouwen (*). Eens liet felix den gevat*, n paulus voor zich en zijne huisvrouw komen, i einde iet nader van hem, aangaande zijne leere, vernemen, maar, als de Apostel, bij deze gelenheid, met ernst, fprak van de deugd van rechtvaar» C ) Vergelijk boven Bladz. 161.  GESCHIEDENIS. n? Vaardigheid en kuifche matigheid, en van het toekomend algemeen oordeel over der menfehen daaden, vond felix zich zoo getroffen, dat hij zijn gefprek afbrak , en den Apostel tot nader gelegenheid heen zond. Ook fprak hij hem, van tijd tot tijd, doch alleen op hoop, dat paulus hem geld aan zou bieden voor zijn ontflag, het welk echter niet gebeurde. Als de tijd van felix ftadhouderfchap verlopen was, vertrok hij na Rome, latende paulus in hechtenis blijven , en deszelfs zaak ter beflisfmg vooi zijn' opvolger overlatende. Naauwlijks was porcius festus , de nieuwe landvoogd, in zijne landvoogdij aangekomen, of de Jooden fpraken hem over paulus aan, begeerende, dat deze na Jerufalem overgebracht, en daar te recht gedeld zou worden', hebbende geen ander oog merk, dan den eedverwanten gelegenheid te geven, hem onder weg te vermoorden, festus weigerde naar hun voordel te horen, maar bracht paulus B Caefarea in het verhoor, alwaar paulus andermaa zijne zaak met die overtuiging bepleitede , dat d befchuldigers niets wisten te antwoorden. Evenwe deed festus thans aan paulus het voordel , o hij te Jerufalem de uitfpraak van zijn geding wild ontvangen, maar de Apostel, bewust van de moord dadige voornemens der Jooden, weigerde zulks, e: het lang dralen moede, waar door hij ook verhit derd werd, in zijn gewigtig werk, de verkondigin van het Euangelie, beriep zich, als een Romeinse burger, op des Keizers richterdoel te Rome, de te geruster, omdat hij wist, dat hij te Rome zel\ i BOEÏ IX Hoofdft. na C. G. Jaar55. Festus landvoogd. I l l f 1 y fl S e t  I boek IX Hoofdft. aaC.G. Jaar55. Paulus verantwoordingvoorfestus en Koning a- crippa. ft d d n I ai8 KERKELIJKE het Euangelie zou verkondigen. Zoodanige beroem ping op den Keizer kon aan eenen Romeinfchen burger, door den landvoogd, niet geweigerd worden , gelijk dezelve dan ook door festus aan paulus thans werd toegedaan. Wanneer een landvoogd gevangenen na Rome ter beöordeeling opzond, was hij verpligt, daarbij een bericht te voegen van den aart der befchuldiging en der misdaad, festus was omtrent paulus verlegen. Hij, als een Heiden, had van de Godsdienstverfchillen, over welke de Jooden paulus befchuldigden , geene duidelijke begrippen, het was hem daarom zeer aangenaam, dat hij, ten dezen tijd, een bezoek kreeg van den Koning agrippa II, en desselfs zuster berenice , en dewijl ook deze begeerig vas, iet nader van paulus leere te vernemen, werd ie Apostel nogmaal, voor den Koning, deszelfs zuser, den landvoogd, en eene talrijke vergadering van le aanzienlijkde lieden, gebracht, alwaar hij eene :oo treffende en nadruklijke verantwoording hield, lat festus , die van den Joodfchen Godsdienst liets wist, den Apostel in de reden viel , als ieïand, die, door al te groote geleerdheid, raaskalde, laar, paulus, zich bedaard ontfchuldigende , beep zich op den Koning agrippa , die , als een )od , van de gronden zijner leere niet onkundig on zijn, en drong op denzelven , met het gezag er Profeetifche fchriften , zoo fterk aan , dat hij it, ten minden dubbelzinnig, antwoord geven west, dat hij hem bijna bewegen zou, een Christen '. worden. Alle de toehorers waren overtuigd, van  GESCHIEDENIS. n9 Van paulus onfchuld, doch, dewijl hij zich op den Keizer beroepen had, oordeelden zij, dat hij m Rome moest worden opgezonden. De Apostel werd, dienvolgends, met eenige andere gevangenen;, aan eenen Romeinfchen hoofdman, julius genaamd, een befcheiden en menschlievend man, overgegeven, om na Rome gevoerd te worden. De reize was, door tegenwind en ftorm , langdurig en gevaarlijk. Door een Levantijn, of hevigen ftormwind, overvallen, had men de hoop van behoudenis reeds opgegeven, maar paulus, door een' hemelsch gezicht bemoedigd, vertroostte de fchepelingen, met de verzekering , dat men wel fchipbreuk lijden, doch dat niemand daar bij het leven zot verliezen. Men leed ook fchipbreuk aan een eiland, toen Melite, thans Maitk'a genoemd. Doch, alk de fchepelingen bereikten gelukkig het drand. Doo] de eilanders met veel gastvrijheid ontvangen, gebeur de het, dat paulus, zich met anderen bij een vuu van rijzeren droogende en warmende, een adder aai de hand bleef hangen, welke hij echter, zonder eenij letzel, affchudde, waar door de Eilanders een hooj gevoelen van hem opvattedeu, het welk, verderkt door de wonderdadige genezingen, die paulus aa verfcheiden krailken verrichtede, aanleiding gaf, è paulus de drie maanden, dié hij op het Eiland wegens den winter, doorbracht, met nut en vooi deel voor de Christenleere bedeeden kon. Den winter voorbij, en de zee weder open zijr de , werd in het voorjaar 56 de reize voortgezet en'paulus, te Rome aangekomen, aan den bt P ve r BOEK IX loofdfh naC.G. Jaar 55. Paulus na Rome gevoerd. I ï 1 t * .-» Ën aldaar twee ja-> 1 ren in ;" eeneyrijë li .  1 BOEK IX Hoofdfr. na C. G. Jaar 56. bewaring gehouden. 1 I J 1 \ c li t I f I li h v z w d; B3 *ao KERKELIJKE velhebber der Keizerlijke lijfwacht, thans afranics burrhus, een' eerlijk en rechtfehapen man, die, met den Wijsgeer seneca, hofmeester of op' voeder van Keizer nero geweest was, overgeleverd. De gundige berichten van den hopman julius, aan! gaande het voorgevallene op de reize, en dewijl ook het bericht van den landvoogd festus niets nadeeligs voor paulus kon bevatten, gelijk ook, tot hiertoe, geene befchuldigingen tegen paulus uit Judeë waren ingekomen, bezorgden paulus een vrij goed onthaal bij den deugdzamen burrhus ; hem werd verdund, op zich zeiven te wonen, in een eigen geumrd huis , alwaar hij door een' foldaat bewaard verd,'terwijl ieder vrijheid had, om hem te bezoeken, gelijk vele Christenen, welke te Rome waren, iem reeds buiten de dad te gemoet waren gekomen, vier ontmoeting hem vele vreugde gegeven had. Drie dagen na zijne aankomst, ontbood paulus e voornaamde Jooden uit Rome bij zich, aan wele hij alle zijne omdandigheden en zijne onfchuld loot en open legde,, en hoe hij, enkel om den rEssias, op wien toch de Jooden alle hunne hoop elden, in deze banden gekomen was. De Jooden aven hem ten antwoord, dat zij, geene berichten □egenaamd, aangaande hem, uit Judeë ontvangen idden, maar dat zij verlangden, van hem zeiven te iritaan, wat hij eigenlijk gevoelde en leerde, dewijl j wisten, dat zijne leere aïöin, en door zeer velen erd tegengefproken. Op eenen daar toe bepaalden tg, kwamen zij, ten dien einde, weder, in groot «ai, bij paulus, welke hun toen, breedvoerig, de  GESCHIEDENIS. 221 de leere van het Euangelie van jesus verklaarde, fommigen onder hun namen het Euangelie aan, maar anderen bleven hunne volksvooröordeelen behouden, aan welke paulus hun ongeloof, met de woorden van den Profeet jesaia, onder het oog bracht, onder betuiging, dat de zaligheid , welke zij verwierpen, aan de Heidenen verkondigd, en door dezelven aangenomen zou worden. Op deze wijze bleef paulus, twee geheele jaaren, in hechtenis, in eene eigene gehuurde woning , alwaar hij allen ontving, die hem bezochten, terwij; hij, onverhinderd, met alle vrijmoedige openhartig beid, het Godsrijk predikte, en de leere van jesu! christus leerde en ouderwees. Tot hier toe gaan de zekere Bijbelgefchiedenisfen hier mede fluit lukas, welke paulus nog verzelde zijn tweede Boek. Het geen zedert, tot aan het einde de eerfte eeuw, met betrekking tot de Christenen, gebeur is, ligt veelal in het duister, en is min of meer or zeker, door gebrek aan echte gelijktijdige berichten terwijl het de berichten, die wij, desaangaande, hie en daar, verdrooid ontmoeten , aan een behooi lijk verband en famenhang mangelt. Doch, eer w deze gefchiedenis verder vervolgen , willen wij in het volgende Hoofd/luk , den lezer mededelen het geen wij, Van de verrichtingen der overige Apo; telen, hebben kunnen opzamelen. TIEN- P 2 I BOEK IX Hoofdft. naC.G. Jaar 56.  *m KERKELIJKE i boek x Hoofdfr. naC.G. Jaar5ó. Waaröm de H. fchrift zich voornaamlijkbepaalt tot de verrichtingenvan petros en paulus. TIENDE HOOFDSTUK. Berichten nopens de verrichtingen en lotgevallen der overige Apostelen. Het is niet gemaklik, de vraag te beantwoorden, waarom de Heilige fchriften ons geene vollediger berichten geven, wat de overige Apostelen, bij de eerfte ftichting en uitbreiding der Christen Kerk, verricht hebben, en welke lotgevallen hun, tot aan hunnen dood, bejegend zijn. Zoo veel alleen kunnen wij zeggen, maar dit zal ook den befcheiden vrager, ligtelijk, voldoen: De voorbeelden van twee der werkzaamften onder de Apostelen, petrus en paulus, weien genoegzaam, om ons te leeren, op welke wijze, en door welke middelen, de leere van jesus in het eerst, onder Jooden en Heidenen , door de Apostelen , die toch allen éen gemeenfchaplijk doel hadden, de voortplanting der waare verlichting onder de menfehen, en die, hoofdzaaklijk, dezcrfde°middelen tot dat doel gebruikten, krachtige overtuiging der waarheid naamlijk, is gevestigd en uitgebreid. Waaröm lukas, bijzonder, zich bij petrus en paulus , en derzelver verrichtingen en lotgevallen bepaalt? Deze vraag kramen wij gemaklijker beantwoorden, petrus had, in gevolge het geen jesus van hem voorzegd had (*), tot het ftichten der Christen» (*) Matth. XVI. iS.  GESCHIEDEN IJS. 9*3 tenkerk onder de Jooden , het eerst en meest gearbeid , ook had hij den eerften grond gelegd , om insgelijks Heidenen tot het geloof in jesus te brengen, gelijk wij, in ons vorig verhaal, gezien hebben. Van paulus was lukas zelve reisgenoot , op de meesten zijner togten tot uitbreiding van het Euangelie , en hij verzelde hem na Rome , dus kon hij van hem met meer zekerheid fchrijven, dan van eeaU gen anderen Apostel. Ondertusfchen zijn 'er berichten genoeg voorhanden, welke de overige Apostelen.en Apostolifche mannen betreffen , doch, dezelve zijn hier en daar flcchts verdrooid te vinden, cn, wat het ergfte is , voor het grootde gedeelte, verdicht en fabelachtig. Al vroeg doeg men te iigt geloof aan volksvertellingen , die dikwijls uitgedacht werden, om aan deze 0: geene gemeente, door den naam van eenen Apostel aanzien, of aan het een of ander leerduk, gezag bij ti zetten. In de derde eeuw, verdichtte men reeds fchrü ten cn handelingen op den naam der Apostelen stelke van hiöronymus , en andere aanzienlijke leei 5 aren, te ligtgelavig werden aangenomen en begin: digd. Men verzamelde ade foortgelijke verhalen e overleveringen, in afzonderlijke boeken en opdeden welke men onder den naam van eenigen ouden fchri ver in het licht gaf, ten einde ze geloofbaar te m; kén. Men heeft derhalven alle omzichtigheid nodig -oni, met een juist oordeel, het waare van het va fche, het echte van het onechte, te fchiften, b welk, zedert de fcheiding tusfehen de Roomfc' Kerk en de Protestanten , allernoodzaaklijkst ge> $ den is. P 3 I BOEK X [-loofdfh na C. G. Jaar 56: 1 t L- 9 |, :t .e É  I BOEK X Hoofdft. na C. G. Jaar 56. De Apostelen blijven 12 jaaren te Jerufalem, *2$ KERKELIJKE • - In het gemeen, verhaalt ons eusebius (*), uit ajpollonius, eenen fchrijver der tweede eeuw, van welken wij niet anders weten, dan dat hij tegen de Montanisten gefchreven heeft, dat de Apostelen,in gevolge een bevel van jesus, zich, nog twaalf jaaren na jesus hemelvaart, te Jerufalem hebben opgehouden, eer zij, , van daar, zich. door de geheele wereld hebben verfpreid, om, volgends hunne roeping, het Euangelie aan alle volken te verkondigen. Van -waar de gemelde apollonius dit bericht ontkend hebbe, weten wij niet, maar, alhoewel, reeds vóór eusebius, clewens vajt Alexandrië (f) uit een verdicht boek, de Prediking van petrus genoemd, hetzelfde verhaalt, is het 'er echter ver af, dat wij het voor echt cn waar kunnen aannemen. Iukas verhaalt ons wel, in zijn Euangelie {Hoofdft. XXIV. 49.) dat jesus, voor hij ten hemel keerde, aan zijne Apostelen bevolen heeft, te Jerufalem tc bl-jven, tot dat zij, met kracht uit de hoogte toegerust' zouden zijn, mam- -deze Euangelirft heeft geen woord, van de tijdsbepaling van twaalf jaaren. In het jaar 35 vinden wij petrus civ joaNNES reeds in Samarië, hét Eualigelie verkondigende, en de gaven des Heiligen Geestes aan de nieuwbekeerden aldaar mededeejende ( § ). Integendeel, waren de Apostelen, toen in het jaar 48 de vergadering te Jemfalem gehouden werd, over het ontdaan verfchil no» "(*) Hht, Eccles. V. 18 (f) Stomst, VI. 5. (5) Boven Bladz. .162.  GESCHIEDENIS. 255 nopens de befnijdenis der Christenen uit de Heidenen, nog in die dad tegenwoordig. Doch, toen paulus, de laatde keer, in het jaar 55 te Jerufalem kwam, fchijnt hij daar nog alleenlijk den Ap.os tel jakobus gevonden te hebben, zoodat de overi ge Apostelen geacht kunnen worden, toen reeds di( hoofddad des' Joodfchen lands te hebben verlaten Het bovengemeld bericht komt daarom te meer ver dacht voor , omdat het in verband daat, met he geen eusebius uit origenes bijbrengt (*), dat d Apostelen, bij hun vertrek, de landen, in welke z het Euangelie zouden prediken, onder malkanderen bij het lot, zouden bedemd en verdeeld hebben, hc welk drijdig is, met de betrekking, in welke de Apo; telen tot de gemeenten, niet van deze of gene, mar van alle plaatzen, donden. In het bijzonder , vinden wij de volgende bericl: ten van eiken der Apostelen verhaald. andreSs de broeder van petrus, één der eerden, die jesus als leerling, volgde (joïnn. I. 37-40.) zal, bij d gewaande verdeling der landen, tusfehen de Aposti len, de Noordelijke en Scythifche gewesten tot zi; deel verkregen , en ingevolge van dien , de rei: derwaards door Kappadoci'è, Galatië en Bithym over den Pontus Euximis, of zwarte zee, onde nomen, en in SéyfMê, Sogdianië, en Kolchh, fa Euangelie gepredikt hebben; van daar wedergekeerc zal hij te Byzantinm, naderhand Konflanthwp'ölei eene gemeente gedicht, en stachis , tot ecrfli Bi (*) Risk Eccles. III. r. 1 P 4 T BOEK X Hoofdft. . na C. G. , Jaar 56. b 1 p t r - Bijzonderheden' van den •> Apostel e andrkSs. n :e r- ct tl ■n  I • boek X Hoofdft. naC.G. Jaar 56. Jakobus den ouden. Filippus. 216 KERKELIJKE Bisfchop derzelve ingewijd hebben. Latere berichten laten hem het Christendom in Muscovi'è of Ruskind uitbreiden. Ook zal hij,vervolgends, Thracië, Macedonië, Thesfaliê, en Egypte doorreisd hebben, en eindelijk te Patren in Achaje, op bevel van den Proconful, wiens gemalin en broeder hij tot het Christendom bekeerd had, gekruist zijn, en wel niet met een kruis van de gewone gedaante, maar in de gedaante van de letter X, het welk men daarom een St. Andries kruis gewoon is te noemen. Eindelijk, fchrijft men aan zijne beenderen, die-nog in verfcheiden Kerken van Italië en Frankryk, gelijk zijn ligchaam te Amalfi, in het rijk van Napels, bcAvaard zullen zijn, vele wonderwerken toe. Men heeft onder zijnen naam, een Euangelie verdicht, gelijk 'ér ook nog een verdicht ftuk is, te weten, een brief der Ouderlingen cn Diakonen van Achaje, waar in de oindaudigheden van zijn' dood verhaald worden. Wat laater verdichtzelen, bij de echte gefchiedenis. van den Apostel jakobus, den ouden, of groteren, bijgenaamd , die, waarfchijnlijk, Jerufalem nooit verlaten heeft, gevoegd hebben, is door ons reeds hier voor gemeld; hij wordt doorgaands met eenen daf en fchelp afgebeeld, om ons aan zijnen wonder-, dienden ftaf te herinneren. Van het Euangelie en andere verdichte fchriften, welke men hem toeeigent, heeft fabricius gehandeld. (*) Filippus, dien men van den Diakon filippus wel moet onderfcheiden, welke ons, jn het beloop der ge-. fchie^ (*) In Cod, Pfeudepigr. N. T,  GESCHIEDENIS, zz? fchicdeitis, is voorgekomen, was, insgelijks één der eerstgeroepen Apostelen van jesus: deze het Euangelie langen tijd in de Scythifche landen verkondigd hebbende, en van daar wedergekeerd zijnde in Afië, kwam eindelijk te Hierapolh, in Frygië, alwaar hij tot zijn' dood toe gebleven is. Daar omtrent verhaalt de beuzelachtige fchrijver niceforus , dat deze dad in de diepfle Afgoderij verzonken lag, wordende, onder andere Godheden, aldaar eene flang aangebeden. Doch filippus , met zijne zustei mariamne , daar gekomen, won, door prediken ei vermanen, zoo veel op de gemoederen van velen dat zij de Afgoderij verzaakten en in christus ge loofden. Dit maakte de Afgodendienaars zoo vei woed, dat zij op hem aanvielen, en hem aan een krui hechtten. Andere berichten echter luiden, dat hij. i die dad , in hoogen ouderdom , een' natuurlijke dood gedorven, en dat voor hem zelfs een grafteke opgericht zal zijn , tusfehen zijne twee dochterei Ook aan hem heeft men een Euangelie toegedjeb Bartholomeus , anders nathanacl, (want è zen fchijnt men voor den zeiven . te moeten houdei zijnde NATHANAëL zijn eigen, en bartholomeu: als of men zeide tholmai's of ptolemeus Zooi zijn bijnaam,) is volgends socrates (*), en anc ren, tot in Indïè gekomen , om het Euangelie prediken. Doch dewijl dc ouden het woord Indi ja zoo verfchillende betekenisfen, namen, en socf Ies dit Indiê omfchrijft, als grenzende aan Aetl :n 01 .-v .V. *v.*m ég r*) Hitt, Eech I. 19. .' • : f 5 1 boek X Moofdfl, naC.G. Jaar 56. | | n 1. t. e- BarthO" , lomeus. 1 •> 1 •> U eteë» A- io~ Ui  I BOEK X Hoofdft. naC G. Jaar 56. i 1 i i * bomas'. • I Ü h d< c: •KERKELIJKE zal men hier, waarschijnlijk, aan gelukkig Ara.moetendenkenS niettegendaande eusebius "die van deze togten van den Apostel bartholomeus ook, .ra het voorbijgaan, gewag maakt (*), de Omterfeke vólken noemt, bij welke volken ook-p-vvrFNus,.een leeraar in de fchool van Alexandrië, in de volgende eeuw, gekomen zal zijn, en bij hen hetEuangehe van mattheus , in het Hebrceuwsch gefchreven , gevonden zal hebben. Hoe het zij , deze Apostel moet dan, vervolgends, weder na het Westen van 4fiè terug gekeerd zijn, alwaar hij, te gelijk met filippus, te HiërapoJh zal gepredikt hebben; ook zal hij, volgends chrysostomüs ,de inwoners van Lycaönië ot het Christendom hebben overgebracht. Eindelijk e Albanopolis, eene dad van Groot- Armenië, het rolk van de Afgoderij pogende af te trekken , zal Ie bevelhebber dier plaats last gegeven hebben, om fem te kruisiigen, welke draf hij, met groote dandastigheid, hebbe doorgedaan, dichtende en vertroos?ndc de Christenen' tot 'het einde van zijn leven )e. Thomas, anders ook Didymus of de tweeling moemd, dien men, doorgaands, voor ongeloviger )udt, dan de overige Apostelen, alhoewel wij niet é® van hem lezen , dan dat hij alleenlijk een ge-egzaam bewijs voor zijii geloof vorderde', hetwelk i ook ontving, (f) zai, gelijk wij. gezien-hebben, ■or-hct.'zenden van 'thaddeus , veel'aandeel gehad " 'v nasnatg ;;1b t iifb'hxro SVUni 3:1 n h- (ï) ffist. Ecel. V. 10. (f) Joünn. XX.  GESCHIEDENIS. liebben aan de bekeering van abgarus, Koning van Edesfa, vervolgends viel Parthië en Perfiè hem ren deel, om in die landen het Christendom te verkondigen. In deze landdreken, -zou hij, indien wij chrysostomus-geloven, die Oosterfche Wijzen, welke aan jesus, in zijne kindsheid, hunne hulde waren komen bctoonen , ontmoet zou hebben, welke hij doopte, en tot zijne medearbeiders met zich nam.--Deze Apostel zal geheel tot inOostïndië gekomen zijn, c;; op de Kust van Coromandel- eene gemeente van Christenen gedicht hebben; j in de hoofdftad 'Malapur vele Heidenen, emzelfs den vorst van dat land, sagAmó"; bekeerd hebbende, zal hij van deÉrahmans, of Priesters, terwijl hij bij een graf op dc knieën lag ö bidden, metxene lans doordoken" en omgebracht zijn Men vindt heden nog Christenen , op de Kus van Malabaar-, die zich StC Thomas ' Ckristene; noemen (*), en voorwenden, dat hunne .vooröu ders,.door dezen Apostel, tot het Christendom bc kcerd zijn. • Ondcrtusfchcn is 1 het zeer waarfchijnlijk dat deze lieden hun Christendom niet hebben-, va den Apostel thomas, maar van eenen Nësto'ri'dar fchen leeraar, thomas, die eenige -eeuwen laats geleefd -heeft., (f) al l ' ; Jakobus-,'met den bijnaam van den Kleinen, g< , 'u asm n? . rj-.-rf ?A«ic2Ja V :-a?c.t«iefat (*) Men leze' millar voortplanting van het Christe 'dom I Deel Bladz. 54.0. en II Deel Bladz. 676. (f) Men zie, behalven la croze Hist. du Christi, vdsme des Jirdês, ook wits. Misc. Sacr. Tom. II. pa, 352, welke ook pag. 317. georg. hornivs wederleg r boek X Hoofdft.. r/nCJG. I i t i r r 1- I i-  r SOEK X Hoofdft. naC.G. Jaar 5 6. 1 yf i 4 130 KERKELIJKE meenlijk onderfcheiden, van den anderen Apostel jakobus, den Grooten, van wien reeds gefproken is, was een Zoon van alfeus , maai- wordt door paulus- gal. I. 19. een broeder des Heeren «é, noemd. Hier uit ontdaat de waag:- Hoe is hij°de broeder van jesus? Sommige ouden hebben ons verhaald, dat josef, de man van MARia, bij eene andere, vrouw, welke hij vóór mariS gehad zal hebben , dezen jakobus , en zijne broeders, zal verwekt hebben. Zekere helvidius, tegen wien hiürony. Mus de pen heeft, gevoerd, wilde, dat MARia, na jesus, nog.dezen jakobus, en meer kinderen, bij josef, zal gebaard.hebben. Dit laatfte gevoelen is, ook in onzen tijd, door eenige geleerden vernieuwd. Sommige ouden hebben zelfs drie perfonen, met den naam jakobus, onderfcheiden, twee Apostelen, jakobus den Grooten, Zoon van zebedjïus, die door herodes agrippa onthoofd is geworden , jakobus, Zoon van alfeus, den Kleinen bijgenaamd, :n' jakobus, den broeder van jesus, dien zij tot xrftep' Blsfchop van Jerufalem maken. Dit alles is echter onnodig, gelijk wij, in de fchriften van het Nf. T., indedaad, van . niet meer dan twee jakobusjen, beide Apostelen, lezen. Onze jakobus was :en Zoon, gelijk wij zeiden, van alfeus, welke aft klop as, of kleöpas heet, en man was van üariS , de Zuster van jesus moeder , zoodat de • .' he? ire zich verbeeldde, dat deze Apostel thomas aan de nwor.ers.der nieuwe.wereld , of America, het Euim;elie gepredikt zou hebben.  GESCHIED ENÏS. è$ï benaming van broeder des Heeren, in eenen ruimeren zin, in de betekenis van neef of bloedverwant, moet genomen worden. (*) Dewijl deze Apostel, tot zijn' dood toe, beftendig te Jerufalem gebleven is , zelfs na het vertrek der overige Apostelen van daar, kan hij, deswegens, in eenen ruimen zin, zeer wel Bisfchop van de gemeente aldaar genoemd worden; wij hebben van hem nog eenen brief over. onder de heilige fchriften des N. T. Deze jakobus wordt, niet alleen door de Christenfchrijvers, maai ook door josefus, geroemd, als een in alle deugde: uitmuntend man, en een ijverig voordander van dei Godsdienst , van waar hij den eernaam van dei rechtvaardigen, en Vader des volks (f), heeft ont vangen. Van zijnen dood, zuden wij, in het ver volg van onze gefchiedenis, op zijne plaats , vei halen. —- Simon , van Kana , zelotes, of de yveraar bij genaamd, moet niet verward worden, met simon den Zoon van kleopas , wien eusebius (§) al Bisfchop van de gemeente te Jerufalem, na den doo van den Apostel jakobus, befchrijft; hij zal, ir dien wij niceforus (**) geloof geven, de bru d( (*) Venema Bist. Eccl. Tom. III. pag. 166. (f) Deze is de betekenis van den naam'CW/««,we ke hem, volgends hegesippus , bij eusebius Hist. Ecc II. 23. gegeven werd, en niet Sterkte des volks, gelijk d fchrijver het verklaart, venema Tom. HL pag. io> (f) Hist. Eccles. III. II. (**) Hist. Eccles. VI. 30. I boes X Hoofdft. naC.G. Jaar 50"» . ■ Simon van Ka' 'na. | l/.«  I boek X Hoofdft. Bi C. G. Jaar 56. Matthe- VS. i | Judas. i I Mattiu- AS. e3? , K E R K E L IJ K E êegom te jT«»« geweest zijn, op wiens bruiloft jesus wijn in water veranderde. Volgends fommi.gen, zal hij, in Egypte, het Euangelie gepredikt hebbende, mMefopotamië, en, met judas den Apostel na Perfïè gereisd zijn , alwaar zij beiden , na eene groote menigte Christenen aangewonnen te hebben, hunne prediking met hun bloed verzegeld hebben. Maar, volgends anderen, (*) zai hij, na Egypte, cn andere landfchappen van Africa, bezocht te hebben, in Britannië gekomen zijn, alwaar hij, het licht van het Euangelie ontdoken hebbende, aan een kruis gehecht zal wezen. Van mattheus , die de fchrijver is van het Euangelie, zijn de overleveringen onderling zeer verrchillende. Sommigen verhalen, dat hij, het Euangelie, in Macedonië, Syrië, Parthië, Medië en Ethiopië , gepredikt hebbende, in eene ftad van dit and, welke zij Nadeiaber noemen, een geweldigen lood zal geleden hebben, terwijl anderen hem zijn igen natuurlijken dood fterven laten. Zijn lijk zal ia Salemi, in het rijk van Napels , overgebracht s$n geworden. Judas, anders ook thaddeus, en lebbeus, «boeder van jakobus den Kleinen, wordt gezegd n Perjië, vele jaaren lang, het Christendom te hebben voortgeplant, tot hij ten laatden door de Afgodendienaars, op eene wreede wijze, ter dood gewacht is. Omtrent wattdiüs is alles volmaakt onzeker. Lang (*) Menoiogia G'racen ad d. X Majf.  GESCHIEDENIS. a33 Lang in bet Joodfche land gebleven zijnde, zal hij, .naderhand, vele landen van het Oosten doorreisd hebben, maar, als hij eindelijk bij een onbefchaafd en barbaarsch volk gekomen was , zal hij daar gefteenigd en onthoofd, of gelijk andere berichten luiden, gekruist zijn. Behalven dezen zijn van de Apostelen nog drie overig, petrus, paulus en joünnes. Van de■ze heb ik, in dit Hoofdftuk, niet gefproken, omdat wij derzelver verrichtingen, in het achtereenvolgend gcfchiedverhaal, gepaster kunnen invlechten, waar toe wij thans wederkeeren, na alvoorens , met verlof des lezers, over het geen, in dit Hoofdftuk, ons is voorgekomen, ééne en andere aanmerking gemaakt te hebben. Het geen wij van de reizen, verrichtingen, en dood van deze Apostelen hebben bijgebracht, deunt niet op het gezag van fchrijveren, uit de drie eerfte eeuwen van het Christendom, alle deze berichten zijn van later tijd, en zoo onderling verfchillende en met verdichtzelen opgevuld, dat wij 'er ons in geene deelen op verlaten kunnen. Men laat genoegzaam alle deze Apostelen eenen geweldigen dood derven , daar van nu weet geen fchrijver der drie eerde eeuwen na christus. Deze berichten ons zulks alleen, van petrus, paulus , en de beide jakobussen, dat zij, door de vijanden van het Christendom, ter dood gebracht zijn. Waarfchijnlijk heeft de te verre gaande eerbied voor de Martelaren, in volgende eeuwen, aanleiding gegeven, dat men de Apostelen vooral van deze I BOEK X Hoofdft. naC.G. Jaar 56. Aanmerkingenover deze berichten.  234 KERKELIJKE I BOEK X Hoofdft. naC.G. Jaar 56. Of PETRUS te Antiöchië Bisfchop is geweest. ze eere niet heeft willen uitfluiten. Hier kwant bij, dat de Apostelen $ in den Bijbel, getuigen ( Marti jr es) genoemd worden, dit woord, het welk, in 't gemeen ^ eehen lèeraar betekent, nam men, in den meer bepaalden zin, dien hetzelve, in laater tijden, verkregen heeft, om, bijzonderlijk, Zulk een' getuigen van dert Godsdienst aan te duiden, die zijn getuigenis met zijn bloed verzegelde. ( * ) Ten derden , de bijzondere gemeenten der Christenen fielden 'er al vroeg eene eere in, dat zij zich beroemen konden, van eenen Apostel, of vermaarden leeraar, gedicht te zijn, waar van ons reeds meer voorbeelden zijn voorgekomen, hier door is het gebeurd , dat men die Apostelen, en andere in de Heilige fchrift vermaarde perfonen, gelijk MARia magdalena, josef van Arimathea, lazarus, dionysius den Areopagier, en anderen, hier en daar gemeenten heeft laten ftichten, welke zich op het verblijf dezer mannen onder hen, bij derzelver leven, of op hunne overblijfzelen na hunnen dood, hebben beroemd. Uit deze aanmerking kan men ook de bron opdelven, uit welke de overlevering zal voortgevloeid zijn, die den Apostel petrus tot Bisfchop van Antiöchië, geduurende acht jaaren, en vervolgends tot Bisfchop van Rome voor 25 jaaren, maakt. Wat het eerde betreft, dat petrus Bisfchop te Antiöchië geweest zij, is geheel ongelooflijk, niet alleen, omdat (*) Mosheim Commert. de rib. Christ. ante Cortftxnt. HJ.f. 381 -3"4-  GESCHIEDENIS. 235 dat het geheel niet overeenkomt , met hetgeen wij, in het Nieuwe Testament, van de verrichtingen der Apostelen lezen; maar ook, omdat, hetgeen wij van petrus, in de echte gefchiedenis van lukas, vinden, zoo ten aanzien der zaken zelve, als ten aanzien des tijds, met deze overlevering volftrekt ftrijdig is. petrus heeft zich wel, gelijk wij gezien hebben (*), in het jaar 49, te Antiöchië' bevonden, doch, geenszins, als Bisfchop dier gemeente, en van daar tot aan den dood van nero, onder wiens regering, gelijk wij zien zullen, volgends de meestvvaarfchijnlijke berichten , petrus den dood zal ondergaan hebben, zijn niet meer dan 20 jaaren. Behalven. dat men vragen kan, welke betrekking petrus toch. boven de andere Apostelen, gehad hebbe tot de gemeente van Antiöchië , bij welke veeleer pauluj en barnabas zich zoo verdiend gemaakt hebben' Ook noemt eusebius (f), eenvouwig, evodius eerften Bisfchop van Antiöchië , gelijk ignatiu; den tweeden, uit welke plaats duidelijk blijkt 3 dat wanneer dezelfde fchrijver elders (§ ) Ignatiu; den tweeden Bisfchop van Antiöchië na pëtru; noemt, hij dan in dien zin moet verftaan worden, dat hij het algemeen leeraarambt van petrus , al: Apostel, bedoelt. Het is, om deze en andere re denen, dat zelfs Roomschgezinde fchrijvers, de z< (*) Bladz. 192. (f) Hist. Eccles. III. 22, (§) Hist. Eccles. III. 36 Q i BOEK X Hoofdft. naC.G. Jaarsö.  I BOEK X Hoofdft. naC.G. Jaar 56. Of hij te Rome 25 jaren Bisfchop ge weest is ? 236 KERKELIJKE ze overlevering voor verdacht en ongegrond houden. (-*) De overlevering, dat petrus, vervolgends, 25 jaren te Rome Bisfchop zal geweest zijn, is even ongegrond, en, zeer waarfchijnlijk, uit dezelfde bron voortgevloeid. Rome, de aanzienlijkfte ftad der wereld, fcheen aan de gemeente der Christenen aldaar aanzien en eere boven andere gemeenten bij te zetten, en niets fcheen derhalven' natuurlijker, dan dat deze gemeente aan den eerften en voornaamften Apostel, waar voor men petrus hield , hare eerfte vestiging te danken had. Van waar , in het bijzonder , de overlevering haren oórfprong hebbe, dat petrus juist 25 jaren Bisfchop te Rome zal geweest zijn, is moeilijker te zeggen. Misfchien waren van den tijd, dat deze gemeente eenen aanvang genomen had, tot op den dood van petrus , 25 jaren verlopen. Vooreerst, merken wij aan, dat petrus , gewis, geen 25 jaren te Rome Bisfchop heeft kunnen zijn. Men heeft, van de vierde eeuw af, verhaald, dat hij, in het tweede jaar van Keizer klaudius, dat is, het 43fte jaar na C. G., te Rome gekomen zij, en daar eene gemeente gefticht hebbende, dezelve, 25 jaren lang , als Bisfchop beftuurd heeft. Nu ontmoeten wij hem nog in het jaar 49 te Antiöchië , gelijk wij gezien hebben. Naderhand heeft hij eene rei- Q*j Bij voorb. tillemont Mem. pour fervir d PHist. Eccles. T. I. P. II. pag. 443. fqq.  GESCHIEDENIS. 237 réize gedaan , door eenige landfchappen van KleinAftï, gelijk men, uit zijnen eerften brief, fchijnt te kunnen opmaken. Deze brief is gefchreven te Babyion, alwaar zich petrus , derhalven , toen moet b-wonden hebben. Ik weet wel, dat, volgends eusebius (*) en mëRONYMus ( + ), velen der oude Christenen dezen naam oneigenlijk genomen , en , door Babyion, Home verftaan hebben, doch, het is zeer waarfchijnlijk, dat men deze verklaring, die zich door geene reden aanprijst , hebbe uitgedacht, om de overlevering , van petrus langduurig verblijf te Rome, geloofbaar te maken, te ligter, omdat de Jooden gewoon waren, verfcheiden voorzeggingen der Profeeten, van het Babylonifche rijk, op het Romeinfche toe te pasfen, en, door Babyion, Rome te verftaan. Babyion, in dien Brief van petrus , is, naar den eenvouwigen briefftijl, eigenlijk te nemen, het zij dan van Babyion in Egypte, oi liever van Babyion, of het landfehap Babylonië, alwaar, ten dien tijde , vele Jooden woonden (§), Eindelijk de inhoud en inrichting van paulus Brie] aan de Romeinen leert Vrij duidelijk, dat, toen pau< lus dien Brief fchreef, nog geen Apostel , en dm ook petrus niet, te Rome was, noch geweest was. dewijl deze gemeente de buitengewone gaven van der Heiligen Geest nog niet ontvangen had. Meer an- de- (*) Hist. Eccles. II. 15. (f) Catal. SS. Eccles. C. 8. (§) Vergel. mijne Aardrijkste, da Bij ijs VI Dee, Blad». 44. Q 9 1 BOEK X doofdft. naC.G. Jaar 56.  r BOEK ? X Hoofdft naC.G, Jaar 56. Petrus is geen Bisfchor. te Rome geweest. 238 KERKELIJKE dere bewijzen ga ik voorbij, te liever, omdat de oude Christenfchrijvers zelve het niet ééns zijn, omtrent den tijd van petrus komst te Rome , lactan-' tius (*), bij voorbeeld, ftelt dezelve, veel waarfchijnlijker , eerst onder de regeering van Keizer nero. Dit is dan zeker, petrus is niet 25 jaaren Bis-» fchop te Rome geweest. Dit erkennen de geleerdfte Roomschkatholijke fchrijvers , pagi , valois , en baluze. Wij kunnen nog een' ftap verder gaan, en Ten tweeden zeggen: petrus is te Rome geen Bisfchop geweest. Dit toch flrijdt niet alleen, gelijk wij reeds gezien hebben , met het ambt en de beftemmmg der Apostelen, welke aan geene bijzondere gemeente verbonden waren; maar ook kan men geenen enkelen fchrijver, uit de eerfte eeuwen, aanhalen , die van deze waardigheid van petrus iet weet, ireneus (f) meldt, uitdruklijk, dat petrus en paulus het ambt van Bisfchop te Rome aan linus hebben opgedragen. En de Schrijver van de Apostolifche verordeningen ( § ), welk werk omtrent het einde der derde eeuw is opgefteld, laat petrus zeggen: ,, Tot eerften Bisfchop van Rome is linus , „ de Zoon van klaudia, door paulus; en na „ deszelfs dood, door mij petrus, klemens tot „ tweeden Bisfchop aldaar ingewijd." eusebius (**) ver- (*) De Mortib. Perfecv.it. C. s. (f) Adv. hneres. III. 3. (%) Conftitutiov. Apost. VII. 46. (.**) Hist. Eccles. III. 2,4. verge!. V. 6.  GESCHIEDENIS. 239 -verhaalt, insgelijks, niets anders, dan dat, na den marteldood van petrus en paulus , die hij als gemeenfchappelijke leeraars en opzieners dezer gemeenXe befchouwt, linus de eerfte Bisfchop derzelve geweest is. Het is waar, dat in een ander werk van eusebius (*) gelezen wordt, dat petrus,'de gemeente te Antiöchië gefticht hebbende, in het jaar 43 na Rome gezonden zij, alwaar hij 25 jaren Bisfchop van die gemeente geweest is, Doch, wij hebr ben dat werk van eusebius niet meer, in het oorfpronglijk Grieksch, uitgezonderd eenige brokftukken, en het is zeer waarfchijnlijk, dat de Latijnfche ye& tater hicronymus deze plaats, ter liefde der over,levering, heeft ingelascht, ten zij men wilde geloven, dat eusebius zich zeiven zou hebben tegengefpro-» ken. En dan nog weten wij, dat mëRONYiyius zei-, ve elders (f) erkent, dat de naam Bisfchop, of Opziener , in den leeftijd der Apostelen, aan meer dan éénen leeraar in eene gemeente te gelijk eigen ge^ weest is. Is petrus geen Bisfchop geweest te Rome, dan vervalt ook wel de later overlevering , welke eerst met de vierde eeuw eenen aanvang neemt, en van welken de voorgaande eeuwen niets weten, dat petrus een algemeen Bisfchop en hoofd van alle de ChristenKerken zal geweest zijn, In de verfchillen der Godgeleerden, over dit onderwerp, treden wij niet, wij tekenen alleen aan, dat de oudfte Kerkelijke Gefchie- 4 (*) Chrott. ad. A. C. 43. (f) Comment. in Ep. ad Tit. Cap. 1. ^3 I ROE IC X Hoofdft, nn C. G. Jaar 56. PbtÜui Is geen algemeen Bisfchop geweest,  I BOEK X Hoofdft. naC.G. Jaar 56. Of PETRUS te Rome geweest is? B40 KERKELIJKE denis geene fpooren van deze waardigheid, maar wel veel, het welk daar mede flrijdt, oplevert. De menigte verdichtzelen, met welke de Gefchiedenis van petrus verduisterd is, van welke wij 'er, behalven de reeds aangewezene, nog andere, in het vervolg van ons verhaal, ontmoeten zullen, heeft zelfs fommige geleerde mannen bewogen, om geheel te ontkennen , dat petrus ooit te Rome geweest zou zijn. (*) Doch, het getuigenis van alle oude Kerkelijke fchrijvers, is daar omtrent zoo eenparig, dat men alle gefchiedkundig geloof fchijnt te moeten verzaken, wanneer men hetzelve, in dit geval, zou willen verwerpen. De geheele Christen Oudheid flemt overeen, dat petrus den marteldood te Rome, onder Keizer nero , ondergaan heeft, gelijk wij zulks op zijne plaats zien zullen. Alles, wat wij, tot hier toe , van de bron van verfcheiden overleveringen gezegd hebben , wordt door de volgende aanmerking bevestigd. Waaröm heeft men toch paulus, die, bij de Christen - Kerk, .zich zoo verdienftelijk gemaakt heeft , niet tot Bisfchop van de ééne of andere gemeente, in het bijzonder , gemaakt? Waaröm heeft de overlevering van hem zoo weinig bijzonderheden verdicht? Eenvouwig, (*) De verhandeling van fr. spaniieim over dit onderwerp is bekend. De Hiatfte, die petrus verblijf te Rome volftrekt geloochend heeft, is archibald bower in zijne Historie ehr Paufen, doch, hij heeft, bij de redentn van spanheim, geene nieuwe van eenig gevvigc gevoegd.  GESCHIEDENIS. wig, omdat de breedvoeriger echte gefchiedenis, welke wij van zijne lotgevallen hebben, niet toeliet , dat de zucht tot verdichtzelen hier hare rol fpee'lde, dewijl zij, door de echte gefchiedenis, ligteUjk kon wederlegd en befchaamd worden. Doch, het is tijd, om, na dezen uitftap, tot de meer zekere geregelde gefchiedenis weder te keeren; het zou toch niet de moeite belonen , indien wij verder den lezer, met verdichtzelen, wilden vermoejen, welke later eeuwen hebben uitgedacht, omdat men toch iet wilde weten, bij voorbeeld, van het uiteinde van mariü, de moeder van jesus, en van andere perfonen, , welke in het Nieuwe Testament voorkomen, en van welke de waare of waarfchijnlijke gefchiedenis verders zwijgt. Wij zullen, misfchien, fommigen van dezelven , op onzen weg, nog weder ontmoeten. ELFDE HOOFDSTUK. Vervolg der Gefchiedenis, van de gevangenis van den Apostel Paulus te Rome, tot den dood van den Apostel Joannes. "V^ij hebben den Apostel paulus in zijne vrijë bewaring te Rome gelaten; geduurende dezelve was hij niet onledig, maar ijverigst werkzaam , in het verkondigen van de leere van het Christendom. Alzoo het fpoedig bekend werd, om welke reden deze man uit Judeë gevangen was overgevoerd, wa. Q 4 ren I HOEK X Hoofdft. naC.G. Jaar .56. I BOEI? XI Hoofdft, naC.G, Jaar5ö, Verrieh* tiligen.  I BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaarsö. van paulus , geduurendezijne gevangenis. s.42 KERKELIJKE ren velen begerig , om van hem zijne leere te hooren, en de kracht der waarheid overreedde zelfs velen onder de lijfwachten en hovelingen, en misfehkn wel fommigen uit het geflacht van nero , gelijk men kan opmaken uit den Brief van paulus, aan de Chris, tenen te fflippi, (*) welke door hem, met andere Brieven, in deze gevangenis, gefchreven is; ook kregen de Christenen, te Rome, moed uit paulus banden, en verkondigden met te meer vrijmoedigheid het woord van God (f). Dus ftrekte deze gevangenis van paulus, in de daad, tot voordeel van het Christendom. Onder de aanzienlijke perfonen, die, ten dezen tijde, te Rome tot het Christendom bekeerd zijn , fchijnt men te mogen tellen pomponia graecina, huisvrouw van den Romeinfchen Canful, of Burgemeester, plautius, welke tacitus (§)verhaalt, dat,onder nero,aangeklaagd is geworden, als fchuldig aan uitheemsch Bijgeloof, eene benaming, waar mede de Heidenen het Christendom plagten aan te duiden. Dewijl men vermoeden kon, of wist , dat paulus ook aan den vermaarden Wijsgeer seneca , des Keizers leermeester, bekend is geworden, heeft dit, in later tijd, aanleiding gegeven, tot het verdichten van eene briefwisfeling, tusfehen deze beide vermaarde perfonen , doch , welke men enkel behoeft in te zien , om van derzelver valschheid overtuigd te worden. Na (*) FlLIPP. I. is, 13. IV. 22„ (f) Fiupp. I. 14. £§5 -dW- XHl 32,  GESCHIEDENIS. 243 Na twee jaren, en dus in het jaar 58, werd paulus, volgends verfcheiden berichten der oude fchrijvers , weike ook uit eenige bijzonderheden, in paulus Brieven aan die van Filippi, en Kolosfe, geduurende zijne gevangenis gefchreven, bevestigd worden, ontdagen en op vrije voeten gedeld, waarfchijnlijk, omdat 'er tegen hem geene nadere befchuldigingen uit Judeë waren aangekomen, waar door eenige fchuld of misdaad in hem bewezen kon worden. Uit de aangehaalde Brieven, maar voomaamlijk uit den Brief aan fileemon , in welken paulus dezen zijnen vriend te Kolosfe verzoekt, een huis voor hem te huuren, befluit men, dat de Apostel, na zijn ontflag uit deze bewaring, terdond op reize gegaan is, na KUin-Afiè. Hier de gemeenten, door hem voor dezen gedicht, bezocht hebbende, zal hij, eindelijk, zijn voornemen, om naa Spanje te reizen, werkftellig gemaakt, en in dat land, als ook in Gallië en Brittannië, ( Frankryk en Engeland,; het Euangelie verkondigd hebben. Uit Spanje moet paulus naa Griekenland zijn wedergekeerd, indien hij. toen eerst, op het Eiland Kreta gemeenten heeft gedicht, over welke hij titus, zijnen leerling, als Opziener, liet blijven, gelijk wij uit zijnen Brief aan titus weten. Met alle deze reizen zal paulus eenige jaaren hebben doorgebracht , tot hij , ten laatden . in het jaar 66, voor de tweedemaal, te Rome ga komen is; in gezelfchap van petrus , volgend; ten bericht van dionysius , Bisfchop van Koriv q 5 *he I boek, XI loofdft. naC.G. Jaars8. Paulus ontlbgetï van zijna gevangenis. Zijne ai zen na zijn ontflag, 1  I BOEK XI Hoofdft. naC. G. Jaar 58. De Apos- teljAKO- büs de Kleine, door de Jooden te Jerufalem ter dood gebracht. 1 ï I t 1 i c t v 444. KERKELIJKE the, in de tweede eeuw , bij eusebius aangehaald. (*) Ik fprak van deze reizen, en verrichtingen, van paulus , na zijn ontdag uit zijne eerde gevangenis , dus twijfelachtig , omdat wij daar van geene geregelde en aanëengefchakelde gefchiedverhalen hebben, waaröm wij ons, met gisfingen en waarfchijnlijkheden, moeten vergenoegen, (f) Zedert de gevangenneming van paulus te Jerufalem , en zijne overvoering na Rome , lezen wij weinig of niets van de lotgevallen der Christenen te Jerufalem , of in het Joodfche land. De verwarringen en verdeeldheden namen, in dat ongelukkig land, hoe langer hoe meer, de overhand, en het ontzag voor den Romeinfchen landvoogd beteugelde hen, lat hun haat tegen de Christenen niet in woede uitjerftede. Wat zij zouden verricht hebben , indien lij de handen hadden vrij gehad, kunnen wij opma:en, uit de onderneming van den Hoogenpriester lNANUS. De landvoogd festus in het jaar 62 overïden zijnde, werd albinus , door den Keizer nero , Dt zijn' opvolger verkozen. Vóór dat deze van Rote kon aangekomen zijn, matigde de Hoogenpriester ich de magt aan; en, den Hoogen Raad der Jooen bijeengeroepen hebbende, daagde hij den Aposï\ jakobus den Kleinen, van wien wij boven ge- fpro- (*) Hist. Eccles. II. 25. (f) Men leze venema Hist. Eccles. Tom. III. pag. -2, 273. schutte H. Jaarb. III Deel Bladz. isp.  G E S C H I'E D E N 1 S. 245 . t 1 r e • r 1- 1-  I BOEK XI Hoofdfr. naC.G. Jaar 62. 1 ■V..i-Vijj ] •1 1 r 1 J a o b d t| rr k< tc Se he vai hei vei 246 KERKELIJKE Sommige later oordeelkundiger! (*) hebben dit gè, heele verhaal van josefus , aangaande den dood van jakobus , voor verdicht, en voor eene inlasfching, gehouden, doch zonder reden. Men zegt wel, dat het rerhaal van josefus veel vèrfchüt van dat van 3egesippus bij eusebius (f), het welk wij ercennen, maar het verhaal van hegesippus is opgemld met openbare verfierfelen , daar dat van jose■us zich, door zijne eenvouwigheid, aanprijst. Dus 'erhaalt hegesippus , dat jakobus den toegang gehad lebbe in het Heilige der Heiligen, dat zijne'knieën iet eelt begroeid waren, door zijn aanhoudend knie:nd bidden, en dergelijke. Ook verhaalt hij, dat, de Joden aan jakobus gevraagd hebbende, welke de eur van jesus ware (§)? En hij antwoordende, a( jesus de Zaligmaker zij ! de Jooden hem gePacht hebben op de tinne van den Tempel, willende, it hij van daar het volk zou toeroepen, dat jesus : christus niet ware, maar, als de Apostel, et luider ftem , het tegendeel aan het volk verze:rde, hebben zij hem van boven neder geworpen en gefteenigd , en eindelijk met een vollers ftok dood (*) Onder anderen j. clericus Art. Crit. Part. m, ct. I. Cap. 14. Ct) Hist. Eccl. Ui 23. CS) Waarfchijnlijk heeft hegesippus gehoord, dat zij 11 vraagden: welke de Thorah (de wet, de leere) 1 jesus ware? Dit Thorah heeft hij verwisfeld , met Griekfche Thura, deur of poorte, van daar de onfkanbare vraag: welke de deure van jesus «arel  GESCHIEDENIS. £g dood geflagen. De lezer oordeele zelve , hoe veel waarfehijnlijker het verhaal van josefus zij! Maar, zou deze zich aan den dood van eenen Christen* leeraar, gelijk jakobus was, hebben laten gelegen zijn? Zou die hem gewigtig genoeg geweest zijn, om 'er gewag van te maken ? Ik antwoorde: De gevolgen, welke deze moord had, het ongenoegen van Vele aanzienlijke Jooden , bij welke jakobus , wegens zijne deugd, en ijverig waarnemen der wet, in achting was, en eindelijk, dat deze moord de reden was, waaröm de fnoode Hoogenpriester werd afgezet maakten deze gebeurenis voor josefus niet dechts belangrijk, maar noodzaaklijk , om ze eend plaats , in zijne Gefchiedenis des Joodfchen volks, te geven. (*) De landvoogd albinus vermeerderde, door zijne geldgierigheid en roofzucht, de rampen der Jooden, tot hij, na twee jaaren, door nero opontboden, en door gessius florus opgevolgd werd, in het jaar 64. Deze maakte het nog erger, dan alle zijne voorzaten , en , wanneer de Jooden hem bij den Keizer befchuldigden, deed hij, ten einde onverantwoordelijk te blijven, met opzet, alles wat mogelijk was, om de Joolden tot eenen opdand, als 't ware. te noodzaken, gelijk dan ook dezelve werklijk uit berdede , en de oorlog tegen de Romeinen eener aanvang nam, in het jaar 66, gelijk wij, op zijne plaats, zien zullen. Één of twee jaren te vooren, hadden de Christe nei (*) Vergel. mijnen Bijb. Ferded. VI Deel Bladz. 168 I BOEK XI rloofdft. naC.G. Jaar 62. ' Nero 1 vervolgt  r boek XI Hoofdft. naC.G. Jaar 64. de Chris tenen. 548 KERKELIJKE nen eenen zwaaren ramp door te flaan, nero, die, zijne eerfle zachtaartigheid afgelegd hebbende, zich een' dwingeland en monfler van wreedheid betoonde, was de eerfle, onder de Heidenfche vorsten, die hen begon te vervolgen. Met deze vervolging gedroeg het zich dus toe. In het tiende jaar van nero's regering, het jaar 64 na christus, ontflond te Rome een felle brand, waar door het grootfte gedeelte der flad in de asfche gelegd werd, onzeker, zegt tacitus (*), bij toeval, of door toedoen van dezen vorst zeiven; fchoon het gerucht algemeen liep, dat nero zelve den brand gedicht, en onder het flakkeren van de vlam, een liedjen, op den brand van Troje, gezongen had; zijnde, gelijk men zeide, daar toe bewogen , uit brooddronkene dartelheid, cn verwaanden hoogmoed, om de flad heerlijker te herbouwen, en naar zijnen naam te benoemen. Vergeefs flelde nero alles in het werk, om dit gerucht te duiten, het zelve had zoo veel gronds, dat het meer en meer aanwies (f). Eindelijk bedacht hij, om den algemeenen haat van zich af te leenen , de Christenen, als aanleggers van dezen ramp, te befchuldigen, welke, gelijk tacitus zich uitdrukt, bij het volk wegens hunne fnoode claaden in den haat waren; Suetonius (§) noemt hen een foort van menfehen van een nieuw en fnood Bijgeloof. Deze deed hij dc uitgezochtfie ilraffen ondergaan. Eerst werden zij (*) Ar.n. XV. 37. (f) Tacit. 1. c. Cap. 44. suetonius Ner. Cap. 38. (§; Ner. Cap. 16.  GESCHIEDENIS. 249 zij gevat, die belijdenis deeden van het Christendom; vervolgends werd eene groote menigte , welke deze ontdekten, niet zoo zeer van de misdaad van brand-H dichting, als wel van haat tegen het menschlijke ge- n flacht, overtuigd. Men bracht hen niet flechts om ; hals, maar men deed het, met de fchamperste be-^ fpottingen en onnatuurlijkde wreedheden; zoodat zij met huiden van wilde dieren bedekt, van de honden werden verfcheurd , of zij werden aan kruisfen gehecht, of aangedokcn, en als nachtlichten, wanneer het daglicht ophield, verbrand. Om dit wreede fchouwfpel te genieten , had dit monder zijne tuinen ten besten gegeven : terwijl hij ondertusfchen de renbaanfpelen hield, en, in het gewaad van eeir* voerman, zich onder het graauw mengde; of in een' kring van menfehen dond. Hier door, fchoon men de Christenen voor fchuldig hield, en voor zulken, die de zwaarde draden verdienden , werd evenwel het medelijden opgewekt, gemerkt zij om hals raakten, niet ten nutte van het gemeen, maar om aan de wreedheid van één' mensch te voldoen. Wij hebben geoordeeld,wegens het gewigt der zaak, dit geheel verhaal van tacitus, het welk ook, doorandere fchrijvers, bevestigd wordt (*) ,hier te moeten plaatzen , ten einde 'er eenige aanmerkingen over te maken. Vooreerst: Het flrekt tot een gunflig vooroordeel voor de Christenen, dat hun eerde openbare vervolger en vijand nero is, een monder der natuur, the al- (•) Bij voorb. juvenalis doelt hier op Sat. I. vs. 155-157- alwaar, men den SchoMst moet nalezen. I BOEK XI oofdlh. aC.G. aar 64. Aanmerkingen over deze vervolging-  I boek xi Hoofdft. naC.G. Jaar 64. ago KERKELIJKE allen godsdienst en deugd, ja de menschlijkheid zeive, met voeten trad. Ten tweeden: Wanneer men doordenkt, ftrekt ook deze omfhmdigheid tot eere van het Christendom: De Christenen worden , door den wreedaart, niet vervólgd, om hunnen Godsdienst. Neen! De brand, volgends het algemeen niet ongegrond gerucht, door nero zeiven geboden en gefficht, wordt tot een Voorwendzel gebruikt, om de onfchuldige Christenen , op het wreedst, te mishandelen. In de daad , deze plaats van tacitus is voor de Christenen zeer belangrijk. Deze Schrijver erkent de onfchuld der Christenen, in dit opzicht, en getuigt, dat het gantfche volk, met hen, als onfchuldigen, medelijden had. Maar, het zal, het geen onze derde aanmerking is, niet zonder reden, verwondering baaren , dat deze zelfde achtbare fchrijver, tacitus, zich omtrent de Christenen zoo fterk uitdrukt, zeggende j dat zij, wegens hunne fchelmfiukken (fiagitia) in den gemeenen haat waren, noemende hunnen Godsdienst een verderflijk Bijgeloof, hen befchuldigende van haat tegen het menschdom, en hen befchouwende, als fchuldigen (niet aan brandftichting , maar lan andere euveldaaden ,' welke hij echter niet uitdrukt , ) en als zulken, die de zwaarfte flrafen verdiend hadden; gelijk suetonius hen , insgelijks , menfehen van een fnood of kwaaddoend Bijgeloof noemt. Ook blijkt ons uit de brieven van paulus en uit den eerften brief van petrus ( * ) , dat de (*) 1 petr. ii. 15. in. 16. iv. 15.  GESCHIEDENIS. 251 dc Christenen niet alleen van het gemeen veracht en gehaat werden , maar ook dat men kwalijk van hun fprak, en hen lasterde, als Kwaaddoeners. Welke waren toch wel de redenen en oorzaken, die tot deze lasteringen, cn tot dezen haat des volks, aanleiding gaven? Het is niet moeilijk, deze vraag te beantwoorden. De Christenen werden, in het eerst, door de Heidenen 4 niet van dc Jooden onderfcheiden , nu weet men, dat de Jooden befchuldigd werden , van eenen algemeenen haat tegen het menschdom , eene bcfchuldiging, tot welke zij, door hunne volkstrotsheid, en verachtlijke behandeling omtrent de Heidenen, meer dan te veel grond gaven. Deze befchuldiging werd ook op de Christenen overgebracht, dewijl men hen, in het eerst, voor Jooden hield. Maar, behalven dit, wij hebben, in ons gefchiedverhaal, gezien, hoe de Jooden allerhande lasteringen uitdachten , met welke zij de Christenen bij de Heidenen in haat brachten, zoodat het hun, in meei dan ééne plaats, gelukte, het graauw tegeu her gaande tc maken, en oproeren te verwekken. Zi befchuldigden hen, van nieuwe gevoelens en zeden, die voor de Romeinen niet te dulden waren; hunne leere van het Koningrijk van God, door jesus opgericht, werd aangemerkt, als oproerig tegen der Keizer en het Romeinfche Rijk. Hun redelijke er geestelijke Godsdienst, die de uiterlijke plegtigheder van den Joodfchen Godsdienst op derzelver rechte waarde delde, en den Heidcnfchen Afgodsdienst voldrekt, als Bijgeloof, verwierp, werd als Ongodsdiendighcid cn Zedenloosheid uitgekreten. Ja, wij hebR ben I BOEK XI Hoofdft. naC.G. Jaar 64.  I BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 64. j i » Algemeene aanmerkingen over 1 de vervolgingen der 1 Christe- j 252 KERKELIJKE ben zelfs voorbeelden gezien , hoe kunftenaars er? werklieden, en anderen, die, van hunnen Volksgodsdienst en bijgelovigheden, voordeel trokken, en nu, waar het Christendom de overhand nam, verlies leden, daardoor in het harnas werden gejaagd, en het volk wisten gaande te maken. Dit alles gebeurde eenen paulus en zijne Reisgenoten, niettegendaande deze, met wijsheid en voorzichtigheid, te werk gingen, en een leven leidden, het welk met de leere van het Christendom overeenkwam, maar, 'er waren 'er onder de Christenen, welke, of door al te grooten ijver en naauwgezetheid, die men in fommigen dweepzucht kon noemen, of door een verkeerd begrip cn misbruik van de Christelijke vrijheid, of door andere wangevoelens, gelijk wij, in het vervolg, van de Gnostieken, zullen zien, meer dan te veel voedzel gaven aan de bovengemelde lasteringen en haat des volks; terwijl men, zonler de zaak behoorlijk te onderzoeken, dezer lieden Hlitenrporigheden aan de Christenen in het gemeen oefchreef. Dit zal, denk ik, voor tegenswoordig genoeg weien, om reden te geven, van de nadeehge befchrijdng, welke wij, bij tacitus en suetonius, van le Christenen vinden. Bij gelegenheid dezer eerde vervolging der Christe-" ien onder nero , zal het niet ongepast wezen, hier ïog eenige algemeene aanmerkingen te plaatzen. Verfcheiden Kerkelijke fchrijvers fpreken van tien vervolgingen , die de Christenen van de Heidenen :ouden geleden hebben, van welke deze ouder nero de  GESCHIEDENIS. 253 de eerfte was. Doch , de gefchiedenis ftemt hier mede niet overeen: trouwens, indien men door vervolgingen verftaan wil zoodanige, die, op Keizerlijke bevelen, door het geheele Romeinfche Rijk, eenigen tijd geduurd hebben, met één woord, hoofdvervolgingen, zal men geene tien vervolgingen kunnen aanwijzen, en wil men 'er bijzondere vervolgingen, in deze of gene dad, of landfehap, door landvoogden , of door een oproerig gemeen, verwekt, toe betrekken, dan zal het getal veel grooter wezen. De waarheid is, dat de Kerkelijke Schrijvers dit tiental ontleend hebben, uit eenige kwalijk begrepen plaatzen in de Openbaring van joünnes. (*) Maar , het volgende is van meer belang: Men merkt aan, dat de Romeinen zeer verdraagzaam waren , in het fluk van den Godsdienst, hier uit vloeit dc vraag voort: Hoe komt het dan, dat de Heidencn de Christenen zoo flreng en dikwijls vervolgd hebben? En fommigen hebben, in de daad, gemeend, te moeten beweeren, dat de Christenen zelve, het zij. door hunne dweepzucht en geestdrijverij, of door hunne dijfhoofdigheid,of door een misdadig gedrag, oorzaak geweest zijn, van deze ftrengc behandeling jegens hen.(f) Tot beantwoording van deze vraag dient, het geen (*) Opent. II. 10. XVII. 12. enz. (|) Soortgelijke aanmerkingen komen onder anderen voor bij gibbon , in zijne Gefckicd. van den val en ondergang van het Romeinfche Rijk. Men leze verders over dit onderwerp warburton Godl. zending van moses II Deel Bladz. 73 volgg. R 2 I boek XI Hoofdft. naC.G. Jaar 64. neu door de Heidenen.  I BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 64. 554 KERKELIJKE geen wij, hier voor (*), jn het gemeen, van d Blaiz. 32 en 33.  GESCHIEDENIS. 'm volgingen iet nadeeligs tegen de Christenen zouden bewijzen, dat zij veel meer ééne der mcrkwaardigde omftandigheden van hunne gefchiedenis uitmaken. jesus had zijnen aauhangeren , meermalen , voorzegd, dat zij in de wereld verdrukkingen zouden ondergaan, maar hen tevens bemoedigd, met de verzekering, dat al het geweld der hel tegen zijne Kerk en Rijk niets zou vermogen; cn zeker, hoe zeer deze algemeene haat cn vervolgingen van Jooden en Heidenen, fchijnen mogten onbedaanbaar te zijn. met de bijzondere Godlijke oogmerken, om, dooi middel van den Godsdienst van jesus , de wereld t( verlichten en te verbeteren , weinige middelen heb benzoo veel tot de eere, algcineener bekendmaking, en fpoediger uitbreiding van het Christendom, tocge bracht, dan juist deze vervolgingen. De haat ei laster moest lfrekken, gelijk de Apostelen zulks, tel derkden, in hunne brieven aandringen, om de Chris tenen des te behoedzamer tc maken, in hun gedragDe wreedheid, die jegens hen werd uitgeoefend, ei zich, door uitgezóchte en nieuwverzonnen peinigin gen, openbaarde, wekte medelijden. De dandvastig heid cn onverfchrokkenheid van hun , die in dez vervolgingen omkwamen, maakte de opmerkzaam heid op eenen Godsdienst gaande, welke zijne belr ders, met zulken meer dan menschlijken moed, tege folteringen en dood wapende. Men vatte eerbied o voor deze lijders, welke de Christenen Martelaaren of bloedgetuigen, noemden , eerbied , die fpoedi zelfs de palen te buiten ging , en in bijgclovighei tntaarte. Eindelijk, wanneer menschlijke en rech R 3 vaa: I boi'.k XI Hoofdft. naC.G. Jaar 64. p g d.  I boek XI Hoofdfr. naC.G. Jaar 64. Hoever zich de ( vervolging van 1 nero ] hebbe uitge- 1 flrekt, 1 < j 256 KERKELIJKE vaardige richters de zaak der Christenen onderzochten, ontdekten zij niet alleen, in derzelver leere en Godsdienst, niets nadeeligs voor den Staat, maar moesten integendeel achting voor den Godsdienst, en voor de deugd der Christenen , opvatten. Het voorbeeld van plinius zal ons dit, op zijne plaats, beivijzen, onder de regeering van nero hebben wij een treffend voorbeeld, in pomponia graecina, van welke wij boven (*) gewaagd hebben. Deze doorluchtige vrouw, van uitheemsch Bügeloof, (het Christendom,) befchuldigd wordende,'werd aan de beöordeeling van haren man overgelaten. Deze, volgends de voorouderlijke zeden, in tegenwoordigheid zijner naastbedaanden, over het leven en de eere zijier huisvrouw alles gerechtelijk onderzocht hebbende, rerklaarde haar onfchuldig. (f) Doch, het is tijd, iat wij tot de gefchiedenis wederkecren. Men is onzeker, of deze vervolging der Christenen, loor nero, zich buiten Rome uitgedrekt, en ook ia leProvintiën van het Romeinfche Pvijk, gewoed heeft. \Ta dodwell, clericus en anderen, is ook veneia (S)van gedachten, dat deze vervolging zich aleen bepaald heeft tot de dad Rome, terwijl ruinart n anderen, met mosheim , schröck , schüt-e (**)meenen, dat zij zich ook tot deProvintiën des llo- (*) Bladz. 242. (f) Tacitus Ann. XIH. 32. (§) Hist. Eccles. Tom. UI. pag. 2Sr. (**) HAL Jaari. III Deel Bladz. 152. vergel. Uadz. 131.  GESCHIEDENIS. Romeinfchen Rijks hebbe uirgeftrekt. Aan den éénen kunt zegt men: Daar is geen duidelijke blijk, dat de Christenen , ten dezen tijde , elders dan te Rome vervolgd zijn geworden; ook merkt men aan, dat de Christenen te Rome, niet om hunnen Godsdienst, maar als ftichters van den brand dezer hoofdftad , ter dood gebracht werden, waar uit men befluit, dat de Christenen in de Provintiën hier onder niet hebben kunnen betrokken worden. Van den anderen kant, fchooi erkennende , dat men geen duidelijk bewijs voo eene meer uitgeftrekte vervolging heeft, (ten zij mei gebruik mogt maken van een opfchrift, op eene: ouden ftecn, onder de puinhoopen van het dor Marqué fa, in Portugal, zoo men zegt, gevonden het welk fpreekt van liet uitroejen der genen, di het menschlijk geflacht een nieuw Bijgeloof inftamj. ten, dat is, der Christenen, in dat gewest, ondi nero, doch, welk opfchrift den meestcn geleerde verdacht voorkomt, alhoewel schutte pogingen doei om deszelfs echtheid te verdedigen ,) meent men cel ter, uit fommige gezegden van oude fchrijveren, kunnen befluiten, dat ook in de Provintiën de Christ nen mishandeld zijn geworden, schutte wil zelf: dat tacitus dit, genoegzaam ftellig , verhaalt maar hij heeft de gezegden van dezen Gefchiedfchr ver verkeerdelijk opgevat. De woorden zijn: „D „ verderflijk Bijgeloof werd voor het tegenwoordi! „ geftuit, doch borst eerlang weêr uit: niet allci „ in Judea, alwaar dat kwaad zijn begin genomi „ had, maar ook in Rome," Doch tacitus fpree aldaar, gelijk duidelijk uit het verband blijkt, v: R 4 dt I bof.k XI Hoofd ft. na C - G. jaar 64. I | i i •> S •r 11 •> 1- te 9 ■ > y é 1! ■n it n 11  I BOEK XI Hoofdft. naC.G. Jaar 64. j 5 3 | ti fl fa di h bi kc 1 de 258 KERKELIJKE den dood van christus, door welken voor het tegenwoordige, dat is, toen, niet nu, onder nero het Bijgeloof, dat is, het Christendom, gefluit werd! De volgende plaatzen zijn van meer belang. Uit' eene plaats van TERTULLriiAN, (*) meent men te kunnen befluiten, dat nero wetten tegen de Christenen heeft uitgegeven , van welke hunne vijanden ook in de Provintiën gebruik konden maken. Doch, dewijl wij deze wetten zelve niet kunnen lezen, kunnen wij ook niet, met zekerheid, bepalen, of die tegen de Christenen , als Christenen , dan wel üs brandftichters, gegeven zijn. Even duister is eene )Iaats van sülpicius severus (f), „ Dus vong , men aan tegen de Christenen te woeden. Nader, /Wwcrd de Godsdienst ook, door het maken , van wetten , verboden : en , volgends openlijk , afgekondigde bevelen , ffond het niet vrij, een • Chris^n te zijn! " Trouwens, men kan, hier, niet enoeg onderfcheiden, of deze Schrijver, met deze 'oorden, nog de tijden van keïo, of de volgende, jden van domh-iuan enz., bedoelt. Eindelijk beult men, uit de befchuldiging der Christenen, juist * tegendeel, van het geen de bovengemelde geleer:n daar uit befioten hadden; en men meent, dat :t waarfchijnlijk zij, dat men lieden, welke' mem fchuldigde, de hoofdftad des Rijks in brand geftó, n te hebben, en die, buitendien, van haat tegen n Staat en het gantfche menschdom verdacht waren , (*) Apotog. C. 4. [f; Hist, Sacr. II. 2%  GESCHIEDENIS. 159 ren, niet alleen in de Hoofdftad, maar alüm, liet geheele Rijk door, zal vervolgd hebben. Een befcheiden lezer zal, in deze onzekerheid, denGcfchiedfchrij- j ver niet kwalijk nemen, dat hij liefst niets bcfiisle. [ Even min zeker kunnen wij zeggen, hoe lang de- ; ze woede geduurd hebbe? Dewijl petrus cn pau- i lus, gelijk men gemeenlijk denkt, in het jaar 6,8,,* het laatfte jaar van nero's regeering, den marteldood * ondergaan hebben, fchijnt men te moeten denken , dat deze vervolging geduurd zal hebben tot den dood van nero, doch, anderen geloven, dat zij binnen één jaar geëindigd zij, wanneer de eerfte woede , wegens de brandltichting, bedaarde, en het volk, gelijk tacitus meldt , medelijden begon te krijgen , met de onfchuldige Christenen. Ook kan meu naauwlijks begrijpen, hoe of waarüm petrus en paulus , geduurende het woeden der vervolging, te Rome zouden gekomen zijn, cn, als 't ware, het vuur in den mond zouden gelopen hebben. • Zekerlijk, hebben, in deze vervolging, vele Christenen het leven verloren, fchoon wij derzelver juist getal niet kunnen weten. Over ha algemeen moet hier aangemerkt worden, dat veelal, in de overlevering , nopens de vervolgingen . der Christenen, het getal der Martelaren, veel te hoog wordt opgegeven. 11. dodwell (*) heeft dit aangetoond, fchoon deze geleerde , man tot een ander uiterften vervallen is, en het getal te zeer verminderd. heeft. Het is üoo, dat, bij de meeste vervolgingen, de aanzienlijk ( Dis/a r. Cijprian. XI. de paucitate martijrwn, R 5 ■% " BOLK XI loofdfl. aC.G. aar 04. [oe lang j geeurdebbe? Getal der nartela- ■en.  I BOEK XI Hoofdft. naC.G. Jaar 64. 3 \ I i 1 h I ir zi vv h< d( re ge zii tei M ke 200 KERKELIJKE Jijkften onder de Christenen, hunne leeraars, en de Opzieners der Kerke, het grootte gevaar liepen, terwijl menfehen van geringer ftand vrijkwamen; ook ivaren de vervolgingen niet allen van dezelfde na, tuur: wanneer men dc Christenen opzetlijk opzocht, geraakten 'er meer in lijden , dan wanneer men wachtte, tot zij aangebracht en befchuldigd werden. 3ok is het waar, dat de bijzondere verhalen en gechicdenisfen der martelaren, met eene oneindige meligte van verdichtzelen , ten minten vergrootingen ■an het wonderbare, zijn vervuld; evenwel is het antal der martelaren,. desniettegenltaande, aanzienlijk enoeg, gelijk blijkt uit het werk van theod. uinart, (_*) in het welk hij, vrij naamvkeurig, e geloofwaardigten van deze gefchiedenisfen der Farteïareh heeft bijeenverzameld, petrus hofstede eeft, insgelijks, eene verhandeling gefchreven over H klein getal der echte Martelaren , niet echter den zin van dodwell, maar met betrekking tot ilkeri, die, in de daad, den naam van Martelaren aardig te achten zijn. Te weten, vele Christenen hben zich, door onkunde en verkeerden ijver, ior dweèpachtige beginzelen , of andere min op' :hte beweegredenen gedreven, zelve in het gevaar bracht. Ook hebben,- gelijk wij, in het vervolg, ;n zullen,alle de bijzondere gezindheden derChrislen hunne Martelaren gehad; daar echter, een waar mtelaar alleen zulk iemand is, die, met redelijke mis en overtuiging der waarheid, met alle wijze om- k j Aeta Sincera martij rum.  GESCHIEDENIS. sSi omzichtigheid en befcheidenhcid dezelve belijdende en belevende, deswegens, zonder zijn toedoen of fchuld, in ongelegenheid gekomen, aan den Godsdienst, en ] niet hechts aan eenige bijzonder opgevatte mening, zelfs tot den dood toe, getrouw blijft. Onder die genen , welke , vervolgends, onder nero , den marteldood geleden hebben , waren de Apostelen petrus en paulus de voornaamften; hier omtrent komen alle Christenfchrijvcrs over een, hoewel zij, ten aanzien van het jaar, de nadere aanleiding tot, en de omftandigheden van hunnen dood , verfchillen , cn zelfs , gedeeltelijk , vele onwaarfehijnlijkhcden verhalen, paulus dood fchijnt, met veel waarfchijnlijkhcid, die men, onder anderen, uit zijnen twceelcn Brief aan timotheus, opmaakt, gefield te worden, in het laatfte jaar van nero's regering, het 68 na christus geboorte, toen deze zich in Griekenland bevond, en aan helius, een vrijgelaten haaf, met polykleTus, zoo wreed als hij zelve, alle zijne magt, geduurende zijne afwezendheid, had opgedragen. Sommige dagtafelen van Martelaren Hellen zelfs de dood van den Apostel, bepaaldelijk, op den 22 Februarij van dat jaar, zijnde hij met het zwaard onthoofd. (*) Of petrus, te gelijk met paulus, dan wel reeds vroeger, volgends fommigen ,wcl vier of vijf jaaren vroeger , en dus in de vervolging van het jaar 64, zij ter dood gebracht, is onzeker, alzoo de oude Schrijvers daaromtrent verfchillen, en het voor ons niet mogelijk is, hier iet, met zekerheid, te beflisfen. No- (,*) Schutte Heil. Jaarb. III. Deel Bladz i48volgg. I BOEK XI Ioofdft. vaC.G. ] nar 64. Wartellood van >etrüs ;il l'Aü-  I boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 68. 162 KERKELIJKE Nopens de aanleidende gelegenheid tot, en fommige bijzonderheden van den dood dezer Apostelen, verhalen , of liever beuzelen, fommige berichten, ten opzichte van petrus , dat deze Apostel te Rome met simon den Tooveraar getwist hebbe, welke, door zijne bedriegerijen, het volk zoo had begoocheld, dat men hem Godlijke eere bewezen, en een ftandbeeld opgericht hebbe, met dit opfchrift: simoni saxcto deo: aan den Heiligen God simon! (*) Eindelijk wendde de Tooveraar voor, te kunnen vliegen, doch, als hij deze kunst te werk Helde, is hij, op het gebed van petrus, gevallen, en brak den hals. Dit vcrdichtzel van het vliegen van simon is, hoogstwaarfchijnlijk, ontdaan, uit het geval van zekeren ikarus , welke, in een fchouwfpcl, zullende vliegen, daar in miste, en naast de loge of zitplaats van nero nederviel, het welk suetonius verhaalt (f). Deze val en dood van simon zou aanleiding gegeven hebben tot de vervolging tegen petrus, welke Apostel zich eerst de ftad uit wil, de (*) Dit verhaalt justinus de Martelaar in zijne Me Verantwoording Cap. 34. Doch deze goede Kerkvader is hier deerlijk misleid, het zij door anderen, of door ïich zeiven. ^ Het opfchrift, waarop hij doelde, is, on. ier den Paus cregorius XIII, op het Eiland in den Tiber gevonden, en luidt dus: sejioni sanco deo fi5iO: aan den Verbondsgod semo sancus. Deze was eene >ude Sabijnfche Godheid, welke bij het fluiten van vtri 'tonden aangeroepen werd. (f) Kf. Ner. Cap. XII.      GESCHIEDE NI S. 263 de begeven, om het gevaar te ontgaan, maar buiten de Poort was jesus hem tc gemoet gekomen, wien petrus vragende: Heer el waar gaat Gij? ten; antwoord kreeg: Ik ga, om wederom gekruist te worden? petrus, hier door befchaamd, keerde te rug, werd gevat, cn ten kruisdood verwezen; als dit vonnis aan hem ftond uitgevoerd te worden, verzocht de Apostel, niet begeerende , met christus gelijk gedeld te worden, dat men hem met het hoofd nederwaards mogt kruisfigen; het welk hem werd ingewilligd. Zeker, indien dit in de daad zoo gebeurd ware, zou men den Apostel niet kunnen vrijfpreken van eene gemaakte nederigheid! Het verhaal van de verfchijning van jesus fchijnt uitgedacht te zijn, uit het geen petrus fchriift, in zijnen II Brief Hoofdft. I. 14. dat jesus hem geopenbaard had, dat het verlaten van zijne aardfche hut ( zijn ligchaam ) , haasi aandaande was. Alle deze bijkomende bijzonderheden dan latende, voor het geen zij zijn, zal dit alleen , als zeker, kunnen aangenomen worden ,. dat pe trus te Rome, onder nero, den marteldood ge leden heeft, gelijk jesus hem dit laatde duidelijl voorzegd had. (*) Volgends klemens van Alexandri'è (f) zal d huisvrouw van petrus , kort voor haren echtge noot, insgelijks, als eene martelarcsfe gedorven zijn wordende door den Apostel, tot aan haar einde, be moedigd , met de woorden: Vrouw! gedenk aai den Heere! ^ (*) Joünn. XXL 18. vergel. ook. joaNN. XIII. 3J (f) Bij euïeb. Hist. Eccles. IIL 30. I boek XI loofdft. naC.G. Jaar 63. I  I boek xr Hoofdft. na C. G. Jaar 68. j j < j ( t I F ë e d .!' z: n n; rc d( dc a  GESCHIEDENIS. 271 deren, op den achttien September, werd, eindelijk, ook het overige der ftad met ftorm veroverd, alles ter nedergemaakt, en de ftad verbrand en verwoest. Na het bemagtigen der ftad, erkende titus, hare flerkte, befchouwcnde, dat eene meer dan menschlijke magt hem dezelve had doen vermeesteren; dit verhaalt niet alleen josefus , maar ook andere Schrijvers, filostratus (*) bij voorbeeld, meldt ons, dat titus , wanneer , na het innemen van Jerufalem, de nabuurige volken hem, als ovenvinnaar, eene gouden kroon aanboden, die geweigerd hebbe aan tc nemen, zeggende, dat hij dit werk niet verricht, maar dat de toorn der Goden , die duidelijk gebleken was, de Stad in zijne handen gegeven had. Het getal der menfehen, welke , geduurende de belegering, in de Stad zijn omgekomen, gaat hel geloof bijkans te boven, josefus fpreekt van eer milliöen en honderdduizend, tacitus van zesmaa: honderdduizend. Zeven en negentigduizend werder gevangen, waar van de aanzienlijkften de zegepraa van titus te Rome moesten verderen , die oudei waren dan zeventien jaren , werden na Opper-Egyptt gezonden, om in de mijnen te arbeiden, of na dc Provintiën gevoerd, om in de fchouwfpelen te vechten , of voor de wilde beesten geworpen te worden: die jonger waren, werden 'tot flaven verkocht. Ir langen tijd, werd aan geen'' Jood toegedaan , na der bij de verwoeste dad te komen , dan tot aai Em (*) Vit. Apollon. VI. 29-. S 3 1 BOEK XI Hoofdft. naC.G. j"nr7° l  I BOER XI Hoofdft. naC. G. Dood Wffl A- ] GIUPPA , II. J ( ! t t i { i j \ t c t *ja KERKELIJKE Emmavs , om van daar hare verwoesting te be- weenen. ■ De overblijfzelen des oorlogs duurden tot het jaar 73 of 74 , waar bij nog eenige duizenden Jooden omkwamen, ook werd dc Tempel, dien de Jooden tc Heliöpolis in Egypte hadden, van alle zijne fieraden beroofd, cn gefloten, zoodat 'er geen voetfiap van den openbaren eeredienst der Jooden overbleef, Met deze verwoesting van Stad en Tempel hield liet Joodfche volk op, een onafhanglijk volk uit te maken; van toen af zijn de Jooden, als ballingen, verftrooid door de geheele wereld, hoewel zij zich looit, welke lotgevallen hun ook zijn overgekomen, net andere volken vermengd hebben, maar tot onze ijden toe een afgezonderd volk gebleven zijn. Dewijl wij, meermalen, van den Joodfchen Koling agrippa II, gefproken hebben, zal het den ezer niet onaangenaam zijn, als wij hier aantekenen , lat hij, met zijne Zuster berenice, titus na Rc~ 'je verzeld heeft, titus had zoo groote liefde vooi eze Vorstin opgevat, dat hij haar zelfs beloofde e trouwen, welke belofte hij echter niet heeft kunien volvoeren, omdat het Romeinfche volk 'er zich penlijk tegen verzettcdc. agrippa zelve, zegt men, i te Rome geftorvcn, in het oofte jaar na christus eboorte, het 70 van zijnen ouderdom. Hij was dc latrte, uit het geflacht van iierodes , die den naam an Koning gevoerd heeft, terwijl, volgends de aan-' .'kening van josefus, het geheele geflacht van den wingeland , iierodes den Grooten , binnen den jd van ééne eeuw, is uitgeftorvcn.  GESCHIEDENIS. 273 Door deze gebeurenis waren de Christenen voortaan vrij van vervolgingen van den kant der Jooden, gelijk zij, over het geheel, veel invloed op de zaken ; van het Christendom moet gehad hebben, hoewel: ons deSa'aiigaande geene uitdruklijke berichten voorkomen. Geduurende de verwarringen in het Romeinfche Rijk, onder galba , otho en vitellius, en onder de regering der goede Vorsten flavius en titus vespasianus, Vader en Zoon, welke laatfte de wellust van het menschlijk geflacht genoemd werd, hadden zij ook rust van de Heidenfche volken, en konden de waarheid, die zij geloofden, ■zelve beleven, en verder voortplanten. Door dfe Apostelen, van welke thans joünnes en filippus nog in het leven overig waren (*), was de Christengodsdienst reeds zeer ver uitgebreid. Men moge, daaromtrent, door verdichtzelen veel vergroot hebben, wanneer men, bij voorbeeld, van eene prediking van het Christendom in Amerika, als ook in China (f) , reeds in de eerde eeuw van het Christendom, gewaagt; veel moge onzeker wezen, .ik echter is boven allen twijfel, dat, door den arbeid der Apostelen, bijzonder van paulus, door bet geheele Romeinfche Rijk, Christenen gevonden werden , in Afië , Europa , en een gedeelte van Afrika. Men had, onder anderen, eenige aanzienlijke (*) Euseb. Hist. Eccles. III. 31. (j ) Deguignes in zijn Onderzoek over de Christenen, in de 7de eeuw zich in China bevindende, heeft dit echter voor wasrfehijnlijk gehouden. S 4 I boek XI Joofdft. ia C. G. Jaar 74. Toeftand derChristenen.  I boek XI Hoofdfr. na C. G. Jaar 74. Opvolging der IJisfchopfen,, < 1 1 1 « ( 1 I | a?4 K E R K E L IJ K E ke gemeenten, in voorname Steden, gelijk te Jerufalem, vóór de verwoesting dezer Stad, te Antwckii in Syrië, te Alexandrië in Egypte-, en te Rome, welke als hoofd- 0f moederkerken kunnen aange-. merkt worden, van waar de leere van jesus in an% dere kkincr deden en de omgelegen vlekken werd voortgeplant. De Kerkelijke Schrijvers hebben ons de Bisfchoppen, of Opzieners dezer gemeenten, als opvolgers van de Apostelen, of Apostoli&he mannen, vertoond, cn derzelver opvolging verhaald, doch, de benaming van Bisfchop genomen in denzin, welken dezelve in hunnen tijd had. Dus zal, bij voorbeeld, pimotheus dc eerde Bisfchop te Efeze titus >phet Eiland Creta, geweest zijn; maar, bijzonIer, heeft eusebius, in zijne Kerkgefchiedenis, ziin verk gemaakt, om de opvolging der Bisfchoppea ■'an de Kerken van Jerufalem, Antiöchië, Alexanh-ië, en Rome op te tekenen. Hij geeft ons (*) ene lijst van 15 Bisfcboppen van de gemeente van Jerufalem,_ beginnende, met den Apostel jakobus , ot aan de tijden van den Keizer adriüajv of ha'. >rkïan, allen uit de Joodfche Christenen.. Insgeijks noemt hij de Bisfchoppcn van Antiöchië, den erdeu evodius, cn den tweeden ignatius, die, >ndcr trajanus , den marteldood geleden heeft.' fa» de Kerk te Alexandrië in Egypte zal markus,, é Euangelist, de reisgenoot van barnabas en aulus, en leerling van petrus, de eerfte Bis-. fchop (*) Hist. Eccl.. IV. 5..  GESCHIEDENIS. Vf% fchop geweest zijn, en na hem (*) annianus, in het Site jaar van nero, 61 na christus geboorte, een man, gelijk eusebius (f) hem noemt, van God bemind, en in allen opzichte wonderbaar. Na 22 jaaren, was zijn opvolger avilius , die deze gemeente 13 jaaren, cn dus tot aan de tijden van trajanus beduurd heeft. Omtrent de opvolging der eerfte Bisfchoppen te Rome, waarop echter, volgends de Roomsehgezinde Godgeleerden, zoo veel aankomt, is alles onzeker. De Griekfche Kerk leidt deze opvolging af van petrus en paulus, de Latijnfche, van petrus alleen. Dit is zeker, dat van beide deze Apostelen , paulus voomaamlijk , bij de gemeente t< Rome, zich bijzonder vercüendelijk gemaakt hebbe ja, dat men van ouds paulus, die, vroeger dai petrus, te Rome geweest is, in die gemeente nie alleen met petrus gelijk, maar, in zeker opzichr zelfs boven hem gcltcld heeft , fchijnen de ze gels der oude Roomfche Bisfchoppen te bewijzen welke dc beeldenisfen dezer beide Apostelen vertoon den, en wel zoo, dat paulus daarbij de rechte hand bekleedde. Omtrent de onmiddelijke opvolger dezer Apostelen, verfchillen de Schrijvers. Een paa oude Bisfchopslijsten van Rome noemen als eerste: Bisfchop linus, van het jaar 56 na christus tc 67 (*) Niet na zijn dood, gelijk eusebius fchijnt 1 kennen te geven. Dewijl paulus nog van hem fpreel a tim. IV. 11. en petrus, i. petr. V. 13- (t) Hist. Eccles. II. 24. I boek XI Hoofdft\ naC.G. Jaar 74. Opvolging der Bisfchoppen te Rome, t t ». I t } t e  I BOEK XI Hoofdrt. na C. G. j.v.r 74. i ) t I \ / v jr I z T d d is a76 KERKELIJKE 67, elf jaaren, en laten op hem volgen clemens , van het jaar 67 tot 76, negen jaaren. Volgends de* Apostolifche FastftelUngen, is clemens, door den Apostel petrus, nog voor zijn dood, tot Bisfchop van Rome aangefteld: (*) En hier in komen de oude Christenfchrijvers vrij wei overeen, dat zij linus, van welken paulus fpreekt (2 timoth. IV. 21.) eerften Bisfchop van Rome noemden, doch, wanneer en hoe lang hij dezen post hebbe waargenomen , daaromtrent verfchilt men. Volgends de tangehaalde lijsten, zal hij deze waardigheid , nog jij het leven der beide Apostelen petrus en pau.us, bekleed hebben, terwijl eusebius en anderen icm, na den dood der Apostelen, als derzelver opulger, noemen, en hem twaalf jaaren toefchrijven, at aan het jaar 79 of 80. Nog grooter is het vergil, omtrent den opvolger van linus, deze is, olgends de bovengemelde Lijsten en de Apostoüfchc rastfteUingen, clemens van het jaar 67 tot 76 neen jaaren, maar, volgends eusebius en iiicrony:us, moet tusfehen linus eii clemens ingevuld rorden cletus of anencletus , geduurende ia aren, zoodat clemens eerst, in het jaar 91 of 92, isfehop te Rome zou geworden zijn; op clemens ü gevolgd zijn, geduurende acht jaaren, euaresus, en na hem alexander, welke den martel» 3èd zal geleden hebben, onder trajanus, doch e, volgends eusebius, zijn eigen dood geftorven , in het derde jaar van adri«ïan , of hadriüan , den (*) Vergel. beven Bladz. 238.  GESCHIEDENIS, K7 dm opvolger van trajanus. Zoo onzeker is dc ecrfte opvolging der Bisfchoppen van Rome, welke onzekerheid, voor een groot gedeelte, ontftaan is? uit eene willekeurige betekenis , die men aan het woord Bisfchop, in het vervolg, gehecht heeft, zoodat men opzieners cn leeraars dezer gemeente, die, gelijktijdig, derzelver belangen waarnamen, den éénen den anderen heeft laten opvolgen. Deze onzekerheid en verwarring heeft aan de Roomschgezinde Schrijvers vele moeite gekost, terwijl Proteftantfche Schrijvers vele geleerdheid cn fchranderheid hebben aangewend, om derzelver onderftellingen te keer te gaan, cn de oude berichten met malkanderen tc vereffenen en overeen te brengen, zonder dal men zeggen kan, dat de ééne of andere volkome! geflaagd zijn. Dit alleen kan men, ten befluit, op maken, dat dc Kerk te Rome, eerst na den doo( der Apostelen, Bisfchoppen, in den laateren Kerkelij ken zin van dit woord, gehad hebbe; waar uit vai zelve volgt, dat deze Kerk geenen invloed van eerst heid of gezag, in dezen tijd, op andere gemeente heeft kunnen oefenen, welke allen, veeleer, van e1 kandcr onafhanglijk waren. Over het algemeen is men weinig onderricht, va de omftandigheden , in welken de Christenen ve: kcerd hebben, na den dood der Apostelen petru en paulus, tot aan de regering van den Keiz( trajanus toe, hier uit hebben dodwell, en r hem"bijzonder vitringa (*) afgeleid, dat de ee ( ») Disfert. Sacr. IV. fi I BOF.K XI Hoofdfr; na C. Gi lüZi l l I 1 B Reden , ._ waaróm men van, s de Chris* x tenen na de Aposa telen zoo weinig ;e leesc'  I BOEK XI Hoofd naC.( Jaar;. DeCliristenen genietenrust onder VESPASIANUScn TITUS. £?3 KERKELIJKE fte ijver der Christenen merklijk verkoeld zijnde % het Christendom ook, geduurende dien tijd, geene* i. voortgangen gemaakt heeft; wie ondertusfchen het £ natuurhjk beloop van zaken nagaat, zal zich van ; deze gaping, die wij hier aantreffen, ligtefijk reden kunnen geven. De Christenen hadden, in de eerde tijden, na de Apostelen, geene Schrijvers; het Christendom werkte veeleer, overëenkomftig zijne geaartheid , in ftilheid voort; het welk ook de waare reden was, waaröm Heidenfche Schrijvers, zoo Wijsje* ren, als Gefchiedfchrijvers, zoo weinig gewag van hun maken, en geen acht op hen daan, zonder dat men met gibbon behoeft te denken, dat de oorzaak daar van te zoeken zij, in het klein .getal van Christenen op zich zelve, het geen wij reeds gezien hebben, dat, ten tijde der Apostelen, al vrij aanmerkhjk geweest is. Ook hebben de tijdsomftandigheden, de oorlog in het Joodfche land, en de verwarringen in het Romeinfche Rijk, veel toegebracht, dat de Christenen, in die jaaren, zoo weinig opziens' en geruchts in de wereld gemaakt hebben, alhoewel wij, uit het geen, in het vervolg, gebeurde, moeten befluiten, dat zij zich, geduurende deze fchijnbare dilte, aanmerklijk vermenigvuldigd hebben. Dus genoten de Christenen eene ftille rust, geduurende de regeering van flavius vespasianus, die ons, als een goed en verftandig vorst, befchreven wordt, insgelijks onder de korte regering van titus, die zijnen Vader in het jaar 79 was opgevolgd, welke vorst, door z'jne beminlijke hoedanigheden, gelijk wij zeiden, den eernaam verwierf, van de lust en het ver-  GESCHIEDENIS. ê?0 vermaak des menschlijken gejlachts te zijn. Doch deze loflijke vorst, niet langer dan ruim twee jaaren, na zijns vaders dood, geregeerd hebbende, had, in] het jaar 81, tot zijnen opvolger zijnen broeder domitiüan, die, even gelijk nero, in het begin, eenen . prijswaardigen vorst beloofde , maar weldra dien dwingeland, in alle zijne ondeugden, navolgde, ja te boven ging. Het is opmerklijk, dat de Christenen, die» onder de goede Keizers vespasiaxus en titus , m hunne rust ongeftoord gelaten waren, juist weder, onder eenen wreedaart en dwingeland, even gelijk te voren onder nero, voor vervolging werden bloot* gefteld. DOMiTiaAN was een vijand, gelijk ons de Heidenfche Schrijvers zelve berichten, van alles, wat braaf en deugdzaam was, cn, gelijk zijn geweten hem zelve befchuldigdc, dat hij zich, naar verdiende, bij allen haatlijk gemaakt had, zoo was hij ook vol vrees en achterdocht, bijzonder in de laatfte jaaren zijner regering, die 15 jaaren geduurd heeft. Dc Christengodsdienst had , te Rome zelve , zoo grooten opgang gemaakt, dat zelfs aanzienlijke mannen, en onder die nabeftaanden van het Keizerlijk Huis, dcnzelven hadden omhelsd. De deugd en ftil1c ingetogenheid dezer aanzienlijke mannen maakte hen bij den achterdochtigen domitiüan verdacht, te meer , omdat men, de Christenen nog met de Jooden verwarrende, die, thans, wegens hunne hardnekkigheid, in tien laatden oorlog, betoond, voornaatnlijk in haat waren, niet kon verdragen, dat dsze lieden het Joodfche Bijgeloof, gelijk men het noem- I BOEIt XI loofdft. vaC.G, Jaar 81. VcrvoligagéetChristenen onder doMITiaAN.  K £ R K £ L Ij K É I BOEK XI Hoofdft. naC.G. Jaar 96. ] ] ■i c i ( v K o li noemde, omhelsden; waarbijlnva'rri » dat deze Keizer tot die zinloosheid vervallen zijnde, dat hij zich/elven Heer en God noemde, cn dus ook van anderen *ertOemd willende worden (*), de Christenen, volgends de grondbeginzelen van hunnen Godsdienst, hem dien titel moesten weigeren, waar door zij bloot! gefteld werden, Voor dc heli-huldiging van Majcfteitsrchennis tegen den Keizer. Doch, behalven deze ügemcene aanleiding, welke ook eusebius verneldt (f), verhaalt hegesippus, bij denzelfden' :>efchiedfchrijver aangehaald, nog deze bijzonderheid: lij de Christengemeente van Jerufalem, die, fchoon, ra de verwoesting dezer Stad , elders heen geveken , dien naam echter bleef behouden , waren' iog fteeds aframmelingen uit davids geflacht, cn labeftaanden van jesus, in achting; gelijk nu zelfs 'espasianus , de Vader, volgends eusebius , Ihoewel dit flechts, als een gerucht, opgevende (§),' c nakomelingen van david , onder de Jooden, had iten opzoeken, ten einde dat Koninglijk geflacht it te roejen, zoo werd dc achterdocht van domiiüan gaande gemaakt, wanneer eenige Ketters , dus noemt hen hegesippus,) deze nabefraanden m jesus aanbrachten, als, insgelijks, tot davids oninglijk Stamhuis behoorende. domitkiax, die 3k van jesus, als eenen Koning, gehoord 'had, :t deze lieden vatten, en voor zich brengen. Maar, ab C*) SuÉtón. Dsifiii. Cap. 13. Cl) Hist. Eccles. III. 17-20. CS) Hist. Eed. III. 12.  GESCHIEDENIS. 281 ttis hij zag, dat zij flechts geringe lieden waren, die hem het eelt hunner handen, ten bewijze, dat zij vair den landbouw leefden, Vertoonden, hem tevens, op zijne vragen aangaande jesus en deszelfs Rijk, den hemelfchen en geestelijken aart van dit Rijk verklarende , liet hij hen , hunne geringheid verachtende, los, en weder na hun land keeren. Ook herriep hij, zegt men, zijne bevelfchriften tegen de Christenen, en (taakte derzelver vervolging. Wat 'er ook van dit verhaal van hegesippus zij, zeker genoeg is het, dat de vervolging, onder domitiSan, niet lang geduurd kan hebben, alzoo zij, in het 15de of laatfte jaar van zijne regeering en leven, eerst eenen aanvang nam, en nog door hem zeiven, ten minfljen, door zijnen opvolger, den Keizer nerva , geëindigd is geworden, Waar omtrent de oude Schrijvers verfchillen. (*) Ook fchijnt deze vervolging niet zeer zwaar, oi met veel bloedgerichten, verzeld geweest te zijn , maar meest in verbanningen beftaan te hebben, welke ballingen echter, kort daarna, door Keizer nerva , terug werden geroepen, dodwell meent zelfs, dat 'er, geduurende dezelve, niemand der Christenen ter dood gebracht zij. Doch, eusebius verzekert uitdruklijk het tegendeel, en zijn vernam" wordt daar omtrent bekrachtigd, door eene plaats uit dio cassius (f), en zijn verkorter xiphilinus , volgends welke eenige aanzienlijke lieden, als flavius cle- (*) Vergelijk venema Hist. Eccles. Tom. UI.pag. 344. (f) Hist. Rom. Libr. LXVII. pag. 766. A. I boek XI Hoofdft. naC.G. jaar 96.  I fcOEK XI Hoofdft. naC.G. Jaar 96. 282 KERKELIJKE clemens, die Burgemeester, ( Conful,) te Roln't geweest is , een bloedverwant van den Keizer doMixiiiAN, uit het gedacht der flaviussen, acilius glabrio, insgelijks een man van burgemeesterlijke waardigheid, en vele anderen ter dood zijn gebracht, zijnde ook flavia domitilla, de vrouw, of volgends anderen, de nicht van gcmelden cle* mens, na het Eiland Pandatarla gebannen. Deze Heidenfche Schrijver der Romeinfche Gefchiedenis geeft, als gronden van befchuldiging tegen deze lieden op, Godsverloochening cn verkleefdheid aan de Joodfche zeden; befchuldigingen, welke men, ten dezen tijde, aan de Christenen te last legde, omdat zij de Heidenfche Goden en Godsdienst verwierpen, en met de Jooden voor dezelfden gehouden werden. suetonius (*), die insgelijks den dood van flavtus clemens verhaalt, en zegt, dat deze aanzienlijke man, op een zeer ligt vermoeden , door domItiSan is omgebracht, noemt hem eenen man van eene zeer verachtelijke vadzigheid, of traagheid; te weten, het was, in het oog der Heidenen, traagheid, of vadzigheid, dat de Christenen zich, zoo veel mogelijk, van de groote wereld afzonder-, den, niet, zegt schröck te recht, als of zij geloofden, dat hun Godsdienst hen alleen tot ledige befpiegelingen , zonder tot nut van het algemeen werkzaam te zijn, bepaalde, maar, omdat de Af*odsdienst en het algemeen zedenverderf overal verleidingen tot zondigen aanboden. Ik wil dus aan GIB- (*) In Domit. Cap. 15,  .GESCHIEDENIS. 283 gibbon , die, m zijne Gefchiedenis van den val des Romeinfchen Rijks, in twijfel trekt, of domittüan wel als een vervolger der Christenen is aan te merken, wel toegeven, dat domitiüan, zoo min als nero, de Christenen vervolgd heeft, als Christenen, maar als lieden, jegens welke hij argwaan had opgevat ; doch , dit kan niet worden toegedaan, dat zij, die bij deze gelegenheid geleden hebben, zelve de fchuld van hun onheil gehad zouden hebben, gelijk deze Gefchiedfchrijver wil. Het/tegendeel toch blijkt, uit het weinige, dat ons daar. van bericht wordt, oogfchijnlijk genoeg. Onder de genen, welke de vervolging van domitiüan getroffen zal hebben, was bijzonder de Apostel joünnes, zoon van zebedeus. Wij moeten, bij deze gelegenheid, de bijzonderheden opzamelen, welke wij van dezen Apostel aantreffen, en dezelve, met oordeel, befchouwen. Van joünnes, dei jongften der Apostelen , en den bijzonderen vrienc en lieveling van jesus, geduurende zijn leven, aar wien deze ook, bij zijn derven, zijne moeder ma riü heeft aanbevolen, lezen wij, in de echte Bij belgcfchiedenis , niets meer, na de vergadering te Je rufalem, in het jaar 49. Toen paueus, de laatd keer , te Jerufalem kwam, moet joünnes deze ftai reeds verlaten hebben, dewijl paulus van alle d Apostelen alleen jakobus nog in die hoofdda< vond. Volgends eusebius (*) was hem, bij d verdeeling der landen, onder de Apostelen, Afië b ht (*) Hist. Eccles. III. 1. T I boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 96. Verhaal van joan nes, dei Apostel. t L t l 1 j t  I BOEK XI Hoofdft. naC.G. a84 KERKELIJKE het lot toegewezen, om daar het Euangelie te prediken, doch, wij hebben reeds in het voorgaande het onwaarfchijnlijke van deze gewaande verdeeling aangemerkt. Daar is eene oude overlevering, dat hij het Euangelie zou verkondigd hebben, aan de Parthen, maar deze overlevering fchijnt alleen daar in gegrond te zijn, dat de eerde algemeene Brief van joünnes ten opfchrift heeft, ad Parthos,als men nu overweegt, gelijk dit zeer waarfchijnlijk is, dat dit opfchrift, eigenlijk, behoorde gelezen te worden, ad Spar/os, (aan de verflrooilingen), dort deze grond in, en met denzelven vervalt de overlevering, die daar op deunde. Sommigen beweeren, dat hij, reeds onder de regeering van klaudius, zich in KleinAfië, bijzonder te Efeze, hebbe onthouden, dan ook dit drijdt met de echte gefchiedenis van lukas , die, bij alle de reizen en verrichtingen van paulus in Klein-Afië en te Efeze, van joünnes, met geen woord, gewaagt. Waar hij zich dus, intusfchen, onthouden mag hebben, weten wij niet. Dat hij, na het jaar 62, waar in jakobus de Jonge of de Kleine gedeenigd is, met andere Apostelen te Jerufalem wedergekomen zou zijn, om daar simeön , zoon van kleöpas , tot opvolger van jakobus, in de Bisfchoppelijke waardigheid, in te huldigen,noemt eusebius zelve (*) enkel een gerucht, en dit gerucht is bovendien zeer onwaarfchijnlijk. Zekerer is het, dat hij, in het laatst van zijn leven, werklijk, in Klein-Afië en te Efeze, zich onthouden, en voor het welzijn der. Ker- (*) Hist. Eccles. III. 11.  GESCHIEDENIS, 285 Kerken van Klein-Afië gezorgd heeft, dezelve van Opzieners voorziende , ( * ) onder welke geroemd worden polykarpus, Bisfchop van Smyrna, die, in den Brief der gemeente van Smyrna, een Apostolisch en Profetisch leeraar genoemd wordt* (f) papias , Bisfchop van Hiërapolis in Frygië, een toehoorer of leerling van joünnes (§), en tijdge* noot van polykarpus , een man van den ouden tijd, en die met de ouden verkeerd heeft (**), ert meer anderen, van welke wij, in het vervolg, mcei zullen moeten fpreken. Bij gelegenheid der vervolging van dömitiÜan. werd joünnes van Efeze na Rome overgebracht, en daar, in een' Ketel met ziedenden olie geworpen, uit welke hij, door een Godlijk wonderwerk, onverzeerd ontkomen zijnde , na het Eiland Pathmos, hedendaags Palmofa, in den Archipel, is gebannen geworden. Dat joünnes zich op dit Eiland . als deelgenoot aan de wederwaardigheden, dus ook aan het Rijk en aan de dandvastige lijdzaamheid van jesus christus , bevonden hebbe, om de Godlijke leere , eii het getuigenis van jesus christus, lezen wij in het Boek, de Openbaring, I. 9, dc zin van Welke woorden geen andere, volgends (*) Tertullianus advers. Marcion. L. IV. p. 415, ed. Rigalt. Paris. 1675. 'n folio. cleMens Ahxandr. en uit hem eusebius Hist. Éccles. III. 23. (f) Euseb. Hist. Ecdes. IV. 15. (§) Ireneus adv. koen V. 33. (**) Eitjes. Hist. Eed. III. 36. T a I , E0EIC XI Hoofdfo na C. G. ]aar 96. Of joannes in kokenden olie geworpen is ?  I boek XI Hoofdft. imC.G. Jaar 96. i i 1 ] I ] / | * c 286 KERKELIJKE gends dit verband, fchijnt te wezen, dan dat joSnnes daar gebannen is geweest, vervolgd zijnde, om de prediking van het Euangelie. Maar dat hij in kokenden of ziedenden olie geworpen zij, cn zonder letzel daar uit gekomen, fteunt alleen op het gezag van tertullianus ( * ) , van wien het HiëRONYMUs cn anderen na hem, gelijk het fchijnt, hebben overgenomen; en dit gezag is niet toereikende, om de geloofwaardigheid dezer gebeurenis te ftaven. Zelfs, alfchoon men het gezag van tertulliïan op zich zelve wilde laten gelden, en hem niet van ligtgelovigheid verdenken , dan nog weet men, dat bijzonder dit zijn werk, waar in dit verhaal voorkomt, op vele plaatzen, inlasfchingen van eene laater hand niet ontgaan heeft. Trouwens, gelijk wij gezien hebben , de vervolging van dominaAN bepaalde zich meest tot bannen en in ballingschap zenden. Ook was deze liraf, om iemand in liedenden olie te werpen, bij de Romeinen niet in rebruik, hoewel men , ten opzichte van dit laatte, zou kunnen vragen, wat de wreedheid niet al Kcztnt, wanneer zij ééns aan het woeden flaat? )och, het eerste, als ook het ftilzwijgen van alle le ouden, fchijnt genoegzaam te zijn, om dit versaal, als een verdichtzel, tc doen verwerpen, (f) Daar (* ) De praefcrip. adv. haeret. C. 36. (f) Heuman in Biblioth. Brem. en mosheim in Dis°rt. ad. II. E. pertinentibus, hebben over de al of niet eloofwaardigr:cid van dit geval getwist, en alles, w>t aar van gezegd kon worden, uitgeput.  GESCHIEDENIS. 2S7 Daar is "er, onder de geleerden, gevonden, die de woorden Openb. I. 9., dus hebben opgevat, dat dezelve alleen te kennen zouden geven, dat joInnes zich, op het Eiland Pathmos, bevonden hebbe, om daar het Euangelie te verkondigen, en die dus zelfs ontkennen, het geen van zijne ballingfchap verhaald wordt — (*) Doch, gelijk wij zeiden, deze betekenis kunnen de woorden te dier plaats niet hebben, en dus zou men ook alle dc oude Schrijvers moeten tegcnfpreken. Iet anders is het, wanneer fommigen de ballingfchap van joünnes onder nero, en niet onder domitiüan , dellen, deunende, voomaamlijk, op eene aantekening van den Syrifcben overzetter der Openbaring, welke dit opfchrift, aan het hoofd van dit Boek, zet: „De ,, Openbaring aan joünnes , den Euüngelist, van ,, God gefchicd, op het Eiland Pathmos, naa het „ welk hij van Keizer nero gebannen was." (f) Maar het gezag van dezen onbekenden vertaler is, zoo min als eenige redenkavelingen, die men maakt, in daat, om, tegen het getuigenis van eusedius, Ireneus , en anderen , het welk ook met de gefchiedenis, en het gevoelen der oude Kerken, beter overeenkomt, op te wegen. Joünnes, uit zijne ballingfchap, het zij door domitiüan zelvcn , of door nerva , die dezen dwingeland, in het jaar 96, in het Keizerrijk opvolgde, cn hetzelve ruim één jaar bekleedde, zijnde in (*) J. VAN DEN HONERT Disf. OpOcal. IV. (j) Schutte Heil. Jaarb. I Deel P'.adz. 374. volgg. T 3 I BOEK XI Hoofdft. na C. G. jaar 56. Nerva Keizer, joünnes uit zijne ballingfchap te-  I BOi K XI Hoofdft. na C. G. JaaroS. rug geroepen. 1 ] 3 t t K Eenige bijzon- j derheden van den c Apostel \ JOaNNES. 2 d V 285 KERKELIJKE in het jaar 98 overleden, terug geroepen, heeft den overigen tijd van zijn leven in Klein-Jffè, en wel bijzonder te Efeze, doorgebracht, zonder dat ons iet van zijne verrichtingen, geduurende die jaaren, met zekerheid, blijkt. Alleen zoo veel weten wij, in het gemeen, dat hij, onvermoeid, zijne pogingen tot welzijn der Christengemeenten heeft voortgezet, die van Opzieners verzorgende, en zelve, zoo lang hij kon, in perfoon bezoekende, tot hij, in :enen hoogen ouderdom, van ten minften 90 jaren, mdcr de regering van trajanus , die nerva , velke hem tot Zoon had aangenomen, in het jaar )8 is opgevolgd, en wel, in het derde jaar van de:en Vorst, dus omtrent 100 jaren na christus gehorte, gelijk eusebius en hicronymus fchrijven, loewel anderen, omtrent het eigenlijk jaar van zij» ien dood , verfchillen, een' zachten dood, gelijk esus, volgends zijn eigen verhaal (*), hem niet luister voorzegd en beloofd had, na alle de overi. ;e Apostelen overleefd te hebben, geftorven, en te <£fcze begraven is. De oude Christenfchrijvers hebben ons, echter log eenige bijzonderheden nopens dezen Apostel^ 'ie tot zijne laatile levensjaren behoren, gemeld' relke , hoe onzeker zij ook zijn , door ons niet ■oorbijgegaan mogen worden. Dus verhaalt men van em, dat hij ééns, in een bad zijnde, en vernemene, dat cerinthus, de Ketter, van wien wij in 't ervolg fpreken zullen, zich in hetzelfde bad bevond, (*) JCPNN. XXI. 22.  GESCHIEDENIS. 289 vond, zou gezegd hebben: „Laat ons vlieden, op„ dat het bad niet indorte , dewijl cerinthus, „ de vijand der waarheid, daar is. " Deze bijzonderheid verhaalt ireneus , en wel uit den mond van polykarpus, den leerling van joünnes, uit ireneus heeft ook eusebius ze overgenomen, in zijne Kerkelijke Gefchiedenis.(*). Dat joünnes de Christenen gewaarfchuwd hebbe, tegen eene te gemeenzame verkering en omgang met cerinthus , is geloofbaar, en overëenkomdig zijn voorfchrift, in zijnen tweeden Brief vers 10. „ Indien iemand „ tot u mogt komen, en nogthans deze leere niet " aankleeft, ontvangt hem niet in uw huis [als een Christen,] groet hem niet, als zoodanig: " want, die hem, als een' Christen, zou groeten, , zou even daardoor toonen, deel te nemen aai " zijne ondeugende werken." Maar, of het geval naar de letter, gebeurd zij, mag, met recht, ii twijfel getrokken worden. Meer drookt met dei zachtmoedigen aart van den Apostel joünnes, e met den geest van het Euangelie, het geen hicro nymus (f) verhaalt, dat hij, in zijnen hoogen 011 derdom, buiten ilaat zijnde, meer of langer in d vergadering der Christenen te kunnen redenen, tc het laatst toe, deze woorden herhaalde: Kinderkens hebt malkander ei lief! Dus is 'er nog een verhaal, bij clemens va Alex (*) Libr. III. Cap. 28. (f) Comment. ad. Epist. ad. Gal. Cap. VL T 4 I BOF.K XI Hoofdft. naC.G. Jaar 100. t I 1  r BOEK XI Hoofdft. naC.G. Jaar 100. ( I i d >: & m hc *Qo KERKELIJKE Alexanclnè (*), van eenen jongeling, welke door joaNNES aan zekeren Bisfchop, op eene bijzondere wijze, aanbevolen zijnde , tot een ongebonden en liederlijk leven vervallen, en hoofd eener bende druikrovers geworden was. Dezen zal joannes , te paard gedegen, in het bosch, waar hij zich ophield, hebben opgezocht, en toen hij hem, door fchaamte getroffen, poogde te ontvluchten, te voet nagelopen, door bidden en fmeeken tot daan gekregen, en door zijne vriendelijkheid en kracht van redenen weder te recht gebracht hebben. Deze gebeurenis 3P zich zelve heeft niets, dat zich zelve tegenspreekt, of ongeloof baar voorkomt, dat joünnes m aan het heil van eenen jongeling, dien hij éénnaai zijne zorge had waardig gekeurd, zoo veel liet plegen zijn, en dat het zijnen ijver gelukte, den:elven weder op den weg der deugd en des Godsliensts te rug te voeren. Doch, 'er zijn, in het veraal , bijzonder in de redenen , die joünnes zou ' ebrmkt hebben , verfcheiden bijzonderheden, die aar laater opfiering der gebeurenis fmaken, gelijk an clemens zelve zijn verhaal dus begint: „Hoor eene fabel, of vertelling, welke echte/in zich zelve geene fabel, maar eene waare gebeurenis is." Daar worden nog andere verhalen van joünnes vonden , doch meest al van dien aart, dat zijniet (*) In zijne verhandeling over de Rijken, die zalig >rden S. XLII. Opp. Tom. II. pag 9j8 . ooi. eu uit m eusebius Hist. Eccles.. HL 23.  GESCHIEDENIS. W niet verdienen, in aanmerking te komen. Men zegt, dat hij den Canon of lijst der Heilige Schriften van de Christenen zou hebben vastgefteld en bepaald, doch daar van fpreken wij in het vervolg, eusebius ^verhaalt (*) uit polykrates, Bisfchop van Efeze, in de tweede eeuw, dat joannes, als Priester, eene gouden plaat voor het voorhoofd zou gedragen hebben, het geen fabelachtig is, en van fommigen tt vergeefs zinnebeeldig opgevat en verklaard wordt, Eindelijk, is 'er nog eene overlevering, dat hij d< bruidegom zou geweest zijn, op de bruiloft te C« na, en dat jesus', op die bruiloft tegenwoordig hem van het huwelijk afgemaand zou hebben, me dat gevolg, dat hij den ongchuuwden daat, voo het overige van zijn leven , zou verkozen hebben doch, zoodanige overlevering brengt hare eigene on gerijmdheid mede. Dus de gefchiedenis der Christenen , gedtmrend het eerde Tijdperk, tot aan den dood van den laai den der Apostelen, in eene geleidelijke orde, verhaal hebbende, zal het, voor dat wij ons gefchiedverha; vervolgen, nuttig en aangenaam wezen, dat wij ec befchouwend oog op dit gantfche Tijdperk flaan ten einde ons van den inwendigen toedand di Christen-Kerk, geduurende hetzelve, een onderfche den en duidelijk denkbeeld te vormen. (*) Hist. Eccles. III. $t. T - TWAALF- I BOEK XI Hoofdft, naC.G. Jaar 100. L > i il n •> |  i$i K E R K E L IJ K E I BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 100. Inhoud van dit HoofdÖBk. / ^ d te ec TWAALFDE HOOFDSTUK. Befchouwing van den inwendige': ftaat der Christen-Kerk , geduurende het eerfle Tijdperk. De lezer zal, in dit Hoofdftuk, vinden eene algemeene beschouwing van de leerwijze der Apostelen van jesus, bijzonder van hunm Schriften, welke de Christenen, benevens de fchriften van twee onmidlijke leerlingen der Apostelen, als Heilige en Godlijke Boeken hebben erkend en aangenomen, waarbij een bericht van de onechte fchriften , die men, op naam der Apostelen, naderhand heeft uitgegeven, eene gevoeglijke plaats zal vinden. Uit deze rchriften zal hem blijken, van de leere , welke de \postelen, mondeling en fchriftelijk, op deze wijze, net behulp en onderfteuning van andere merkwaai' lige leeraaren, die onder den naam van Euangelisen, Profeeten, enz. voorkomen, hebben voorgeIrageri; van welke en andere aanzienlijke leerlingen er Apostelen, die men, gémeëfiljky ' Apostolifche 'aders noemt, insgelijks, verflag wordt gedaan | /aarbij men de oorzaken der fpoedige uitbreiding en oortgang van het Christendom zal kunnen beoordelen. Vervolgends zullen wij de inrichting van de Chrisngemeenten, derzelver beduur, cn uitwendigen «dienst, zeden en tucht, en de voorfchriften der Apos-  GESCHIEDENIS. 293 Apostelen daaromtrent, befchrijven, en eindelijk, een verhaal doen van die genen, welke, door hunne wangevoelens en dwalingen, de rust der Christenen, hebben gedoord, en aan welken de Kerkelijke Schry- j vers den naam van Ketters gewoon zijn te geven. . De Apostelen, (het woord betekent gezanten, \ zendelingen,) door jesus zeiven verkozen (*), en j door hem, volgends zijne belofte, met bijzondere gaven van zijnen Geest toegerust en voorzien, waren de algemeene Leeraars der Christenkerk, die dezelve, op den grond, door jesus zeiven gelegd, hebben gedicht , cn over de geheele wereld uitgebreid, overëenkomdig debedemming, waartoe jesus hen uitgekozen, cn gezonden had. Hunne bijzondere onderfcheidene voorrechten waren; vooreerst: Eene onmidlijke roeping en zending doo'r jesus zeiven, zoodat zij hunnen last niet van menfehen, of door menfehen, maar van jesus, en dus van God zeiven, hadden (f). Ten tweeden: jesus gaf hun , ( matth. XVI. en XVIII. ) de maot, om in zijnen naam tc leeren, te onderwijzen, te vermanen enz. welke hij, met eene oneigenlijke foreekwijze, de fleutelen van het Godsrijk, noem- (*) Boven Bladz. 97. (j) Ook de beide Apostelen, die na de Hemelvaart van jesus geroepen zijn, tot dit ambt, matthiSs en rvurus, hadden eene zoodanige onmidlijke roeping, de eerfte door het lot (boven Bladz. 146.) de ander, paulus, door onmidlijke en herhaalde openbaringen van jesus zeiven. (Boven Bladz. 166, i?3-) I BOEK XII [oofdft. aC.G. aar 100. .eerwije der Alostelen. Bijzonderevoorrechtender apostelen.  I BOEK xrr Hoofdft. naC.G. jaar ioe. : i ( c 1 t d k ei g< T de dc aii rel of me vai Hun gt- *»gin ijVl het leeren. te hm m KERKELIJKE noemde. Ten derden: Zij hadden eene ateemeene zending, en waren de algemeene leeraars van het menschdom, zonder tot eenig volk, 0f plaats of gemeente , eene bijzondere betrekking te hebben, Ten vierden: Zij bezaten den geest van onfeilbaarheid, in het leeren, zoodat hunne leere, die zij, als Apostelen van jesus , voordroegen , voor de Godlijkeke•e der waarheid te houden zij (i thess. 11. I3.) Ven vijfden: Niet alleen hadden zij zelve de magt mtvangen, om wonderwerken te verrichten, maar", 'P hun gebed, werd, onder oplegging der handen' it wondervermogcn ook aan anderen , die hunne :ere aannamen, medegedeeld. Eindelijk: Zij beza:n eene magt, om ongeregelden te ftralfen, niet me wereldlijke magt, maar eene wondermagt,'waar 3or of dc dood, of eene aanmerklijke ligchaamsvaal, dezoodanigen trof, die, door bunnen invloed i gedrag, de belangen en den voortgang der Euanücleere, op eene vijandlijke wijze, verhinderden rouwens, zoo min dc Apostelen, ten opzichte van ze hunne waardigheid en voorrechten, eenig on rfcheid van rang 0f gezag onderling hadden , maar en gelijk waren, even min hadden zij eenige wedhjke heerfchappij of geweld over de gemeenten iemand der Christenen, het welk ook regelrecht' t hunne bedemming, om leeraars cn verlichters i het menschdom te zijn, zou geflreden hebben. Vlet deze voorrechten toegerust, en vol moed sr, en dandvastighcid, volbrachten ook deze grool mannen hun ambt, als waardige navolgers van men eenigen Meester. Naar zijn voorbeeld, leer, den  GESCHIEDENIS. *95 den zij de menfehen, met eene inwendige kracht van overtuiging , welke de eenvouwige waarheid altijd met zich voert, zoodat niemand hunne wijsheid kon H wederdaan. Hoe zeer onfeilbaar in het leeren, en £ met wondervermogen toegerust, was waare en zacht- _ moedige nederigheid en befcheidenheid hunne hoofddeugd. Zij bewezen, het geen zij voordroegen en leerden, even gelijk hun leeraar cn zender, jesus, gewoon was, met redenen, ontlemd uit de Heilige Schriften, wanneer zij tot Jooden, en uit de natuur en aart der zaken, wanneer zij tot Heidenen fpraken; overal en ten allen tijde, eene Godlijke wijsheid van den Geest van jesus ten toon fpreidende. Van hun wondervermogen maakten zij dechts fpaarzaam gebruik, wanneer eene Godlijke Geestdrift hen daartoe opfpoorde, het zij, om weldaaden aan ellendigen te bewijzen, of, om fnoode huichelaren en booze tegendanders, of fchandvlekken van het Christendom , die in wilden fluipen , te draffen , welk laatde paulus een gebruiken van de ftrafroede (i korinth. IV. 21.) of een overgeven aan den Satan noemt, tot verderf van het ligchaam, ten einde de ziel nog, in den grooten dag van den Heere jesus, behouden worde (i kor. V. 5. 1 timoth. I. 20. ) en een draffen der ongehoorzaamheid. (2 kor. X. 6.) Zij wilden, even gelijk jesus, de waarheid van het Euangelie door redenen en overtuiging aanprijzen, en niet, redenloos, door het geweld van onweêrdaanbare wonderwerken opdringen. Zij zagen zelfs met genoegen, en hielden zulken voor hunne edelfte toehoorers, die hunne I soek XII oofdft. iC.G. ar 100.  1 BOEK XII Hoofdü. na C. G. Jaar i oo. i 1 1 j < 1 2 t 1 k d c: b li b Schriften 4g6 KERKELIJKE ne Icere onderzochten en verftandig beoordeelden* Wel verre van zich over hunne medeleeraaren en medechristenen eenige heerfchappij aan te matigen, Melden zij zich, in de meeste gevallen, met dezen gelijk; beflistcn, bij ontdane verfchilvragen, en verzochte ophelderingen, niet op den meesterlijken toon,maar riepen de gemeente bijeen, raadpleegden en overweegden gemeenfchappclijk, en vermaanden, als vaders en vrienden. In alles ftonden zij allen ten dienst, zonder hen te bezwaren, of voordeel of beloningen te zoeken, hoe zeer zij, naar waarheid, oordeelden , dat een arbeider zijnen loon waardig vas. Zoo veel waarheid en deugd konden velen, chikten zij, met eenen verdraagzamen en liefderijk ien geest, zichzelven naar de vatbaarheiden gedeldleid van allen. Manlijke godsvrucht cn deugd be* iendig beoefenende,konden zij,met vrijmoedigheid, >p hun voorbeeld wijzen en zeggen: Weest onze lavolgers, gelijk wij de navolgers van christus ijn. In dit alles volhardden zij onbezweken, niete egendaande zij voor menigvuldige vervolgingen cn jden waren blootgedcld, en met geduurige tegen* antingen van Jooden en Heidenen te kampen haden. In hunne gewoone levenswijze, als menfehen 1 burgers in de maatfchappij, vertoonden zij niets jzonders; verfcheiden van hun leefden in den huken daat (*), en wonnen, gelijk paulus, hun idaan, met den arbeid hunner handen. Jesus had zijne leere, om wijze redenen, gelijk wij (*) EusEii. Hist. Eccles. III. 30.  GESCHIEDENIS. 29? wij gezien hebben, (*) alleen mondeling voorgedragen, doch de Apostelen hebben niet alleen met de levende ftem geleerd, maar ook met hunne fchriften. Deze hunne fchriften hebben de Christenen, benevens de Boeken van twee onmidlijke leerlingen der Apostelen, markus en lukas , als Heilige en Godlijke Boeken, erkend en aangenomen. Het verdient, derhalven , dat wij, kortelijk, verflag doen, van het geen de Kerkelijke Gefchiedenis ons omtrent dezelven bericht. Wie meer van dezelve begeert, moet de Schrijvers van Inleidingen in het Nieuwe Testament in het algemeen, of in bijzondere Boeken van hetzelve , raadplegen. Wij hebben vier Evangeliën, welk woord, anders eene blijde boodfehap betekenende, hier, bij deze Boeken, genomen wordt, in den zin van Gefchiedverhalen, betreffende jesus leven en verrichtingen, al: den grooten leeraar, en heiland der menfehen, wor dende de leere van het Godsrijk doör deze benamim van Euangelie of blijde boodfehap uitgedrukt. Twe van deze Euangeliën zijn door Apostelen, matthe us naamlijk, en joünnes, twee, door onmidlijk leerlingen en reisgenoten der Apostelen, markus ei xukas , befchreven. Het eerfte Euüngclie, het welk wij, onder de naam van mattheus , en in het Grieksch hebben gelijk alle de Heilige Boeken der Christenen, in ht ■ Grieksch, voorhanden zijn, wordt ook, door d eenparige ftem der oude Kerklijke Schrijvers aan d< zen Euüngelist toegekend. Volgends de oude onde: fchri (*j Boven Bladz. 100. I BOEK XII Hoofdft. na C. G. jaar 100. der Apostelen. De Euangeliën. 1 1 Het Euangelie' vanMAT- t THEUS, e  I Boek XII Hoofdft. naC.G. Jan 100. : i 1 J i 1 1 1 1 KERKELIJKE fchriften, zal hij hetzelve gefchreven hebben, 8 jaren na de hemelvaart van jesus , en dus in het 4o of 4ifte jaar na zijne geboorte ; waar mede eusebius (*) nagenoeg overëenftemt, zeggende: „Als „ mattheus eerst den Hebreen gepredikt had, en „ naa andere volken zou gaan, zoo fchreef hij, in „ zijne moedertale, zijn Euangelie, om bij hen, van „ wien hij, vertrok, door gefchrift, het gebrek zij„ ner tegenwoordigheid te vervullen." ireneus (f) plaatst de uitgave van dit Euangelie wel laater, maar zeer onzeker, te weten, „ Toen petrus en „ paulus het Euangelie te Rome verkondigden, en „ de gemeente grondvestten;" zoodat zijne onzekerheid , tegen de bepaalde opgave der eerstgemelde berichten, naauwlijks kan opwegen — Uit die berich:cn, zien wij tevens, (iet het welk wij van alle de werige Heilige Schriften des Nieuwen Testament; noeten opmerken,) dat hetzelve, met een bijzonder loei, en bij eene aanleidende gelegenheid , gefchreven zij, hebbende mattheus hetzelve , bijzonder en dienfte der Hebreeuwfche, of Joodfche Christelen in Palaeftina , opgefteld, en bij zijn vertrek na ndere landen nagelaten, waarmede de fchikking Cn rorm van dit Euangelie zeer wel kan overëengeiracht worden — Hier uit kan ook het verhaal ■an meest alle oude Schrijvers zijnen oórfprong hebien, dat mattheus zijn Euangelie in het He- breeuwsch, (*) Hist. Eccles. III. 24. (t) Advers. har. III. 1. aangehaald bij euseb. H ï. V. 8.  GESCHIEDENIS. 299 breeuwsch hebbe opgefteld, waar van onze Griekfche Tekst alleenlijk eene overzetting zij , het zij door mattheus zeiven, of door jakobus , of door iemand anders, vervaardigd. Want, alhoewel het getuigenis der ouden bijkans daaromtrent eenparig is, van papias en ireneus af (*), gelijk het ook door vele hater geleerden wordt aangenomen, evenwel is 'er niemand dezer oude Schrijvers, die ons zegt, dit Hebreeuwfche Euangelie gezien te hebben, ook heeft niemand, zelfs niet de geleerde origenes, anders dan den Griekfchen Tekst van mattheus gebruikt. Dewijl ook de Nazarenen of Nazareè'rs, eene gezindte van Joodfche Christenen, die men voor onrechtzinnig houdt, een Hebrceuwsch Euangelie van mattheus hatlden, hetwelk, waarfchijn lijk , eene overzetting van mattheus Griekse! Euangelie was, met vele bijvoegzelen vermeerderd en op vele plaatzen veranderd en bedorven , he welk hicronymus van hun te leen gehad heeft (f) en de Kerkvaders, genoegzaam alle, geen Hebreeuwscl verftonden, is het zeer wel mogelijk, dat zij, doo misverftand , cn eene verkeerde gevolgtrekking, da mattheus , voor Hebreen fchrijvende , ook He breeuwsch moet gefchreven hebben, op deze alge mcene overlevering gekomen zijn. Ondertusfchei komen 'er, in fchriften van Christenfclnijvers in d lil en IVde eeuw, plaatzen voor, uit welke men zo mc (*) Euseb. Hist. Eccles. III. 39. V. 8. vergeie! III. 24. (f) Catal. SS. Ecckf. V t BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. l l t 1 1  I boek xi r Hoofdtr. tra C. G. Js" • 103. Euangelie van markus. ( \ t e I I h 4 n z ei ir V! hi >a ti ( 300 K E Pv K E L IJ K E mogen befluiten, dat zij den Griekfchcn Tekst voor den oorfpronglijken van mattheus gehouden hebben. Hoe het zij, zoo veel blijkt uit het één en ander, dat deze oude Christenfchrijvers en leeraars niet geloofd hebben, dat alle de Heilige Boeken der Christenen in de J^riekfehe taal noodzaaklijk moesten opgedeld zijn, ook waren zij niet bekommerd, dat eene blote overzetting van eene levensbefchrijving van jesus derzelver geloofwaardigheid konde jenadeelen. ( * ) Het tweede Euangelie is dat van markus. Deze vas geen Apostel, maar een leerling en reisgenoot Ier Apostelen, ten minden, indien hij dezelfde is, vaar aan wij geene genoegzaame reden hebben, te wijfelen, met joünnes markus (hand. XII. 12.) en Zoon van zekere mariü, een neef van barabas, en uit de Jooden afkomftig, (kol. IV. d, 11.) reisgenoot van paulus en barnabas, op tinne eerde reize door Klein-Afië, ( hand. XLTI. -13.) doch op welke reize hij hen verliet, en telg keerde, naderhand echter weder barnabas op jne reize na Cyprus verzeilende, (hand. XV. 39.) 1 ook vervolgends getrouw paulus aanklevende, zijne eerde gevangenis (kol. IV. 10. fileemon • -\-) •> en in zijne tweede gevangenis verzoekt j (2 tim. IV. 11.) aan timotiieus, dat hij hem arkus mede wille brengen, dewijl die hem nutl zijn kon, tot zijnen dienst, petrus noemt hem 1 petr. V. 13.), met nadruk, zijnen Zoon, dat is, (*) Bijbel vtrded. VIII. Deel Bladz. 150. ,  GESCHIEDENIS. 301 is, zijnen leerling, zijnde, volgends epifanius (*) door petrus tot het Christengeloof bekeerd geworden; papias, ireneus en anderen, noemen hem den j Tolk van petrus , misfchien zijn dienaar en fchrij-. ver, gelijk tertius voor paulus was, in het fchrij-; ven van zijnen Brief aan de Romeinen ( rom. XVI. ist, ) Men verhaalt van hem, dat hij de eerde was, die na Egypte gezonden werd, om daar het Euangelie te verkondigen, dat hij eerst de gemeente te Alexandrïè gedicht heeft, en aldaar de eerde Bisfchop zal geweest zijn. Te weten, in den ■ruimeren zin van dit woord, gelijk wij meermalen hebben opgemerkt (f). Men verhaalt (§), dat hij zijn Euangelie, door deze zonderlinge beduuring, ■befchreven hebbe: Wanneer petrus te Rome, openlijk , het woord van God verkondigde , en het Euangelie door den Geest predikte: verzochten velen, die 'er tegenwoordig waren, aan markus , dat hij, het geen die Apostel bij monde predikte, wilde befchrijven; vermids hij hem zedert langen tijd verzeld, en zeer wel onthouden had, het geen hij den Apostel had hooren prediken. Men voegt 'er bij, dat petrus, dit opdel gezien hebbende, met den ijver der gelovigen en de getrouwheid van markus , zoo voldaan zij geweest, dat hij dit Evangelie, (*) Tom. I. nar. LI. §. 6. (|) Vergelijk ook boven Bladz, 174. (§) Clemens van Alexandrie, bij euseb. Hist. Bedes. II. 15. VI. 14. Vergelijk ook papias, aangehaald door denzelfden Gefchiedfchrijver III. 39. V a I BOEK XII loofdil. laC.G. aar 100.  I BOIÏK XII Hoofdft. nn C. G. jarir 100. J | ( ] i i i < 302 KERKELIJKE Ife, met zijne goedkeuring, hebbe bekrachtigd, en dat liet, van toen af, als een Godlijk bock, in de Kerk is gelezen geworden. Wat den tijd betreft, wanneer markus dit Euangelie hebbe opgefteld , de onderfchriften onder hetzelve plaatzen het, in het tiende jaar na jesus Hemelvaart, dus in het jaar 42 of 43 na zijne geboorte. Als men het ecrfte verhaal aanneemt, kan men zeer voegzame redenen geven, van fommige bijzonderheden, petrus betreffende , die in dit Euangelie voorkomen, cn als men de gemelde tijdsbepaling overneemt, kan markus het Euangelie van mattheus, van het welk fommigen zijn Euangelie, als eene verkorting, aanzien, voor zich gehad en gebruikt hebben, ten ware men wilde denken, dat beiden eenige aantekeningen aangaande jesus bezeten hebben , welke zij gevolgd ïijn, waar van ftraks nader. Met dit alles zijn 'er jerichten, bij voorbeeld , van ireneus (.*), die iet fchrijven van dit Euangelie later, en eerst na len dood der Apostelen petrus cn paulus , ftelen, doch, het eerfte heeft wel de meeste waarchijnlijkhcid. markijs heeft, ongetwijfeld, in het xrieksch, en niet jn het Latijn^ gefchreven, hoewel lijn Griekfche ftijl de minst zuivere cn minst ficrlijke is an alle de fchriften des Nieuwen Testaments. Dat lij, in het Latijn, gefchreven zou hebben, is een aisverftand , daar uit ontftaande, dat Oosterfche "hristenfehrijvers gefchreven hebben, dat hij, de Romeinfche taal hebbe gebruikt, verftaande daar door (*) Eij eusejs; Hist. Eccles. V. 8.  GESCHIEDENIS. 303 door echter dc Griekfche, omdat zij, na de vaplaatzing van den zetel des Rijks na Konjiantinopoy», aan het Oosterfche of Griekfche Keizerrijk, en F al wat daar toe betrekking had, den naam van Ro- 1 meinsch gaven. Het handfehrift, het welk men teVenetië van dit Euangelie bewaart, is wel Latijn, doch hechts een gedeelte van eene Latijnfche overzetting, het welk dus hier niets bewijst (*). Van den dood van markus, die, als martelaar, zal geftorven zijn, cn van zijn lijk cn overblijfzelen, naa Venetic, gelijk men zegt, overgebracht, waaröm hij voor den Befchermheilig dier ftad gehouden wordt, fpreek ik niet, als zijnde al te fabelachtig. Het derde Euangelie is dat van lukas , een naam faamgetrokken uit lukanus. Deze wordt gehouden, voor lukas, den Geneesmeester, van wien paulus fpreekt (kol. IV. 14.) (t) cn voor eenen geboren Heiden, of volgends anderen eenen Grieksfprekenden Jood, uit Antiöchië in Syrië, die door paulus bekeerd is geworelen; zeker is het, dat hij pau- (*) Bijt: Verdeel. VIII. Deel Bladz. 154. (f) Ik zie geene reden, om hier, met venema, aan te twijfelen. De ftijl van lukas, die de zuiverde en fierlijkfte is des Nieuwen Testaments', fchijnt'hem, als een' man van letteren te kenmerken. De ■ overlevering, bij niceforus call.sïus Hist. Eccles. II. 43. maakt M# tot een' fchilder, ook worden 'er nog fchiiderijën van hem, gelijk men zegt, vertoond. Vergel. dut. Intrad, in N. T. p. m. 179. In de Reizen van de bruy:; Blad*. 'S41. ziet men een afbeeldsel van den Aarts-Engel miV 3 I boek XII oofdft. r.C.O. iar 100 Eu'iive- ie van. LUKAS.  I BOEK XII Ho .fdft. naC.G. Jaar 100. i ] i 3 i 1 c t i c t< d e c 304 KERKELIJKE paulus, op zijne reizen, verzeld heeft, en met hem na Rome vertrokken is, gelijk wij hem zelfs nog in paul s tweede gevangenis bij dien Apostel vinden (2 tim. IV. ix.; Meer weten wij niet van hem, dan dat fommigen hem voor denzeifden houden, als silas, insgelijks paulus reisgenoot, in de Bandelingen d;r Apostelen gemeld, doch het welk niet bewezen is. Over zijn ligchaam hebben, in de XV eeuw, de fteden Padua en Venetië getwist, welke twist door den Paus , pius den II, ten voordeele dereerften, uitgefproken, en den Venetidnen het ftilzwijgen opgelegd is geworden. Deze lieveling van paulus heeft twee belangrijke Soeken in gefchrift gefield, en wel bijzonder ten henfle van eenen aanzienlijken man, tiieofilus geïoemd, van wien wij verders niets weten, en dus rok niet zeggen kunnen, of hij een Jood dan een leiden geweest is, aan wien hij dezelve heeft op;edragen. Velen houden het Euangelie van lukas, voor iet eerst gefchreven van alle de Evangeliën (*;, :och de redenen, die zij aanvoeren, komen mij te' wak voor; de gewigtigfte is, dat lukas in zijne pdragt (luk. I. 1-4.) van velen gewagende, die eeds een verhaal der verrichtingen van jesus hadden hacl, zoo als het in eene Kerk lt Alexandrii ffi Egypi 1 gevonden wordt, het welk, door lukas, zal gefchil;rd zijn; volgends hetzelve te oordeelen, zou'lukas » ellendig klsdfchilder moeten geweest zijn. *) Onder anderen venejia II. E. lom. lil. pag. 115.  GESCHIEDENIS. 3°d den opgcdcld, te kennen fchijnt te geven, dat deze opftellen eene herziening en verbetering nodig hadden, gelijk ook eusebius zijne woorden heeft opgeva't (*) Ondertusfchen is het niet duidelijk , dat lukas, van die velen, met afkeuring, fpreekt. Men kan ligteüjk denken, dat velen hun werk gemaakt hebben, om dc redenen cn verrichtingen van jesus in het geheugen tc bewaaren, cn het geen zij zelve aanfehouwd, of van anderen gehoord hadden , in gefchrift te Hellen. Wij zeiden reeds , dat matt„fus en markus, niet onwaarfchijulijk, van zoodanige opdellen en verhalen van bijzonderheden gebruik gemaakt kunnen hebben, echter elk, met du biwoegzclen, welke hij, als ooggetuigen, of uit eer mond van petrus, aanfehouwd en ontvangen had. waar uit de overeenkomst en het verfchil, tusfche] deze beide Schrijveren, zoo kunnen worden ver Haan. Van tijd tot tijd, zullen wel deze verhalen door bijvoegzelen, verbasterd en vervalscht zijn gc worden, en misfehien den oórfprong gegeven hel ben, aan die mccnigvuldige Euangcliëp, der A£ost* len, der Hebreen, der Egyptenaren, enz. ma; daarom was niet alles aftekeuren ; alleenlijk , inclie het waar zij, dat theofilus, gelijk fommigen wi len, (f) te Alexandrië in Egypte zal gewoond he' bei (*) Hht. Eccles. II. 24. (j) Dit wordt getuigt, door U& baih.vl , ta zi Arabisch en Synch fVuordenboek, welke een Pchnjv van de Xde eeuw zal zijn. MJCHaSlis In!, tn hl IV. en schutte BHh Jaarb. T. P&L Bladz. USf Va I bo'x XII ioofv.a. nr. CO. [aar 100. 1 i ar n 11■ •> (S er T.  I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jr:nr ioo i 3°ö KERKELIJKE ben, zou men mogen denken, dat daar reeds verfcheiden onechte verhalen verfpreid werden, waaromtrent THEOFiLus zekerheid verlangd zal hebben, om het echte van het onechte te kunnen fchiften! Hoe het zij, al waren de Euangeliën van mattheus en markus reeds opgefteld en uitgegeven, volgt daar uit nog niet, dat lukas ze gekend en gebruikt zal hebben, het tegendeel fchijnt eer te blijken, omdat hij^vele gevallen, ten aanzien van tijden en plaatzen, onzeker laat, die hij uit mattheus en markus had kunnen beftemmcn. Daartegen kan hij affchriftcn van bijzondere verhalen voor zich gehad hebben, die deze Euangelisten ook gebruik hebben, van daar, dat hij zoo dikwijls, tot de woorden toe, met hun overeenkomt. Dat lukas de Euangeliën van mattheus en markus nog niet gekend hebbe, toen hij zijn Euangelie fchrcef, zal te waarfchijnlijker worden, indien men gelooft, hetgeen de onderfchriften van dit Euangelie melden, dat&lukas zijn Euangelie gefchreven heeft, 15 jaren na christus opneming ten hemel, cn dus omtrent het jaar 48 van onze gemcenc jaartelling. Voords verhalen de oude fchrijvers, gelijk ireneus (*), dat lukas, paulus medgezel, het Euangelie te boek heeft geleld, hetwelk paulus verkondigd heeft, en orisenes (f), dat dit Euangelie van paulus goedgekeurd, en voor dc gelovigen uit de Heidenen ge'chreven is. Sommigen hunner meencn ook, dat pau- (*) Bij euseb. II. E. V. 8. (f) Bij depzelven //. E. VI. 25.  GESCHIEDENIS. 307 paulus daar op ziet, wanneer hij van zijn Euangelie fpreekt (rom. II. 16. XVI. 25. ) (*) Dit Euangelie behelst vele bijzonderheden, waar door, voomaamlijk, de gefchiedenis van jesus, voor ons, vollediger gemaakt wordt, en verfcheiden omftandigheden, als ook de meest zuivere ftijl, komen zeer wel overeen, met het geen de ouden bcweeren, dat het bijzonder ten gebruik voor de Heidenen gefchikt is geweest. Lukas heeft zijn eerfte Boek , het Euangelie, vermeerderd met een tweede, aan den zelfden theofilus opgedragen, waarin hij de Gefchiedenis det Apostelen, bijzonder het geen petrus en paulus. met welke hij naderen omgang gehad , en weikei laatften hij, op zijne reizen, verzeld heeft, betrof heeft vervolgd, van jesus dood opftanding en he meivaart af, tot aan het einde der eerfte gevange nis van paulus te Rome toe, in het jaar 58. Nic lang daar na, ten minften, naar het fchijnt, vóó paulus dood, heeft lukas dit Boek uitgegeven alhoewel het bepaalde jaar ons onbekend is. „ Markus cn lukas hadden hunne Euangelie „ reeds in het licht gegeven, wanneer joünnes , ó „ Apostel, die tot nog toe het Euangelie, bij mot „ de, had verkondigd, eindelijk, gelijk men verhaalt „ ter volgende oorzake, zich tot het fchrijven b „ gaf. Als de drie bovengemelde Euangeliën reet „ iederéén en ook hem in handen waren gekomer „ zegt men, dat hij ze goedgekeurd, en de waarhc „ v; (*) Euseb'. Hist. Eah'S. III. 4. V 5 I boek XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. De Handelingender Apostelen. i » t 1 Euangee lie van ]o3n.nes. t•> Is J d , n  r BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar i oo. i 1 t i I 5 ' I 2 C I l ï C 5 tl fc SoS KERKELIJKE ■ „ van dezelve met zijn getuigenis bevestigd heeft; „ doch oordeelde, dat 'er alleen nog aan ontbrak ,, het verhaal van die dingen, welke, in 't eerst „ en in het begin der prediking van christus, „ gedaan waren. " Dus fchrijft eusebius ( * ). joünnes heeft, volgends de onderfchriften, zijn Euangelie uitgegeven , 32 jaren na jesus Hémelraait, en gevolglijk in het jaar 65. Hij had daar nij , behalven het algemeen oogmerk , opdat men ;ou geloven, dat jesus de christus, de messiüs s, en gelovende het leven in zijnen naam zou heb>en ( joünn. XX. 31. ) een drieërlei oogmerk , roorëerst: hij wilde eenige nodige invullingen maken ot de verhalen der andere Euangelisten, welke, aen dikwijls ziet, dat hij als bij zijne lezers bekend anneemt, en dit doet hij, bijzonder, door het verlalen van eenige nadruklijke redenen, welke hij van ijnen grooten Meester gehoord, cn van verrichtinen, die hij gezien had. Ten tweede, ftelde hij ich voor, de Paaschfeesten , geduurende jesus penbaren dienst, te bepalen, als zekere tijdmerken, aar welke men de verhalen der Euüngelisten zou unnen plaatzen. Eindelijk, had hij, volgends ireieus en anderen (f), ten bijzonder oogmerk, om e „dwalingen, die cerinthus, of kerintiius, , gezaaid heeft, en al lang te voren de Nikohiiten," ■gen te gaan , doch allerbijzonderst , naar het hijnt, ook zulke leerlingen van joünnes den Doq- (*) Hist. Eccles. ITT. 24. (f) Adv en. her. Hl. XI. 1.  GESCHIEDENIS. Dooper, die hunnen Meester boven jesus, uien zij niet als den messiüs erkenden, bleven verheffen, te wederleggen. (*) Wij hebben van denzelfden joünnes drie Brieven, welke, onder de zoogenoemde Algemeene Brieven, gerangfchikt zijn. Omtrent den eerden van deze Brieven heeft de Oudheid niet getwijfeld , of dezelve is van joünnes ( + ). Hij is, als 't ware , een aanhangzel of nareden tot zijn Euangelie, en zal dus na hetzelve gefchreven zijn, waarfchijnlijk omtrent het jaar 68 of 70, geduurende den Joodfchen oorlog, ten minften in eenen tijd, dien men als eent laatfte uure kon aanmerken (1 joünn. II. 18.) ei wanneer dwaalleeraaren zich reeds begonnen aftezon deren van de Christenen, zoodat men hen, als An tichristen, (zulken, die zich tegen christus aan kantten,) kon aanmerken, tegen welke de Apostel in dezen en de andere Brieven, waarfchuwt, en 0] dc onderlinge liefde der Christenen en heiligheid de levens aandringt. De tweede en derde Brief, welke aan bijzonder perfonen gericht zijn, werden, in de vierde ccu\ nog, door fommige Christenen in twijfel getrokken niet ten aanzien van derzelver oudheid, maar of z ook van joünnes den Apostel, en niet liever va eenen anderen joünnes, dien de Oudheid, met de naam van den Ouclften, of Ouderling, onderfcheidt £ (*) Iren. adv. hier. III. XI. 4- Vergelijk bovc Bladz. 94. (f) Euseb. Hist. Eccles. III. 24. =5. I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. De drie Brieven vanjoaN- NES. I > > r 'j ii B •> n n  KERKELIJKE r boek XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. DeOpcn- baring vanjoarv- : nes. i 1 < \ I c i | X v 11 ii d en ons verhaalt, dat hij, te gelijk met den Apostel joünnes, te Efeze, geleefd heeft, gefchreven zijn (*). De benaming van Oudfte, of Ouderling, welke de Schrijver zich, in het opfchrift, geeft, en die de Apostel, als de oudfte van alle Apostelen, en thans reeds op zijne dagen, zich,met recht, geven kon, en dewijl zij aan bijzondere perfonen gefchreven waren, waardoor zij laatcr bekend werden, cn misfehien aan vele Christenen niet gewigtig genoeg voorkwamen, deze 'kunnen de reden voor deze twijfeling geweest zijn. Doch, de overeenkomst van ftijl, cn inhoud der vermaningen, heeft, ten laatftcn, de twijfeling apgelost, en dc Christenen hebben ze in hunne verJamcling van Heilige Boeken opgenomen. Onder den naam van joünnes, ontmoeten wij iog een Boek,-op de lijst van de Heilige Boeken Ier Christenen, bevattende de gezichten, en openkringen, welke hij, geduurende zijne ballingfchap, p het Eiland Pathmos, gezien cn ontvangen heeft, reik Bock dus, door hem, zeer laat, cn niet voor et jaar 96, kan gefchreven zijn. Men weet, dat ver dc echtheid van hetzelve zeer getwist is , ct is hier onze zaak alleen, aan tc wijzen, wat 1 de oudfte Christenfchrijvcrs van getuigen. De leesten derzclveu erkennen het, reeds vroeg, oor eclit. ireneus , die Hechts 50 jaaren daar a leefde , maakt reeds zijn werk, om deszelfs houd, naar zijne gedachten daar over, voor tc ragen , en duistere plaatzen van dit Boek te ver- kla- (*) Vergelijk euse*. Hist1. Eccles. III. 25. en 30.  GESCHIEDENIS. 3" klaren. (*) Doch, 'er zijn 'er ook, die aan de echtheid van het zelve getwijfeld, cn het aan eenen anderen Schrijver, dan aan joünnes den Apostel, hebben willen toefchrijven. Men meent, dat pafias , die nog dc laatde jaaren van den Apostel joünnes beleefd heeft, deze Openbaring niet gekend heeft, en befluit zulks uit eusebius (f), uit wiens woorden ik echter veeleer het tegendeel zou afleiden. papias geloofde een duizendjarig Rijk van jesus op deze aarde, „het welk ik geloof,", zegt eusebius, „dat hij gehaald heeft, uit het kwal'jk ver„ daan van dc verklaringen of voordellen der AposZ telen, niet doorziende, het geen van hun in ver„ toningen of gelijkenisfen, geheimzinnig gezegd is.' Waaröm zouden wij onder deze Apostolifchc ver klaringen en geheimzinnige gezegden, ook met dt Openbaring begrijpen kruinen , welke vol is vai zoodanige geheimen en beelden? kajus, een ouder ling of leerüar der Kerk van Rome, in het begin dc derde eeuw, zal deze Openbaring niet aan joünnes maar aan den Ketter cerinthus , hebben toegefchrc ven. Zijne woonlen zijn bij eusebius: (§) „er , rinthus heeft openbaringen onder den naam va „ eenen grooten Apostel gefchreven, cn daar in a " lerhande vreemde gevallen, die hem van eene „ Engel zuilen getoond zijn, verdicht: waarbij h " tevens een aardsch Rijk van christus voorga! d (*) Advers. har. V. 26, 30. (f) Hist. Eccles. III. 39(§) Hist. Eccles. III. 28. I boek XII Hoofdflr, naC.G. Jaar 100. 1 C * a n » .it  I BOEK XII Hoofd!!, na C. G. Jaar 100. i 1 1 < i j ( i t e g Cl 't m KERKELIJKE „ dat na de Opftanding zou volgen , en waar 5ti „ het vleesch op nieuw, te Jerufalem, de begeer„ lijkheden en de wellusten zal dienen. Gelijk hij „ een vijand der Godlijke fchriften was, zoo gaf hij „ ook, om te bedriegen, voor, dat 'er duizend jaa„ ren in feestelijke brasferijën verlopen zouden. " Ondertusfchen , indien dit de mening van kajus ware, dat de Openbaring, die aan joünnes wordt toegefchrevcn, door cerinthus zou zijn opgefteld, zou zulks niet kunnen overeengebracht worden, met den inhoud van dat Boek, het welk die vlees'cbgezindheid en alle wellusten opzetlijk veroordeelt; ioch, het is zoo zeker niet, dat kajus deze Openbaring bedoelt, men kan uit zijne woorden niet neer befluiten, dan dat cerinthus Openbaringen leeft voorgewend, zonder dat die dezelfde behoeven e zijn met de Openbaring, van welke wij hier fpre:en. Ondertusfchen zijn 'er fommigen onder de :hristenen geweest, welke, uitdruklijk, onze Open ;e  r BÖEK XII Hoofdft. naC. G. J«?r 100. I 1 < 1 ] i i \ 1 1 1 320 KERKELIJKE leer en de kunfleloze fchriften der Apostelen brachten eene merkwaardige omwending onder de menfehen te wege. Eene menigte Jooden en Heidenen namen hunne leere aan, en begonnen een voorbeeldig deugdzaam leven te leiden. De Christenen waren goede onderdanen, goede burgers, goede huisvaders en huismoeders, goede heeren, en goede dienstknechten. Hoe veel febimp, vervolging, en lijden zij ook moesten doorftaan, hoe hard ook Joodfche of Heidenfche Overheden zich tegen hen gedroegen, echter weigerden zij geene gehoorzaamheid , zij betoonden zich niet oproerig, maar gedroegen zich ftil en lijdzaam. Onder hen waren menfehen van allerhande geflacht, en volken, godsdienst en zeden. Deze allen namen eenen Godsdienst aan, die, ontbloot van allen uiterlijkcn praal of vertoning, niets had , het *een dc zinnen of driften frrcelde, maar integendeel tot zelfsverloochening,nederigheid, druk en lijden, riep. Men kan het, daarom, den vriend van den Christen Godsdienst niet kwalijk duiden , dat hij , in deze grondvesting en uitbreiding van het Christendom , velke hij alleen aan de goddelijke overtuigende kracht Ier waarheid , onderfteund door wonderwerken, kan oefchrijven, den vinger van God opmerkt, terwijl tien', in de jaarboeken der wereld, niets dergelijks tl ftaat is aan te wijzen. En, in de daad, dc waarïeid van het Christendom was, in alle de eenvoudigheid ven de leere cn prediking der Apostelen, zoo •lijkbaar, dat deszelfs voortgang nog veel algemecner tad mogen verwacht worden , indien niet onachtzaamleid en afkecrigheid der menfehen van waare Godsvrucht  GESCHIEDENIS. 321 vrucht en deugd, en de diepïngewortelde vooröordeelen van Jóoden en Heidenen, denzelven geftremd en verhinderd -hadden. Men heeft ook vergeefs naar andere redenen van deze uitbreiding des Christendoms gezocht. Men heeft, bij voorbeeld, gezegd, dat vele arme en geringe lieden dezen godsdienst hebben aangenomen, aangelokt zijnde door de algemeene liefdekas. Maar, dit is een openlijk verdraajen van de gefchiedenis. Het is 'ei zoo ver af, dat deze liefdekas, daar men op doelt, en die in de gemeente te Jerufalem was opgericht, zoc rijk, en daar door aanlokkend zou geweest zijn, dat wi veeleer, uit de Brieven der Apostelen, weten, dat di gemeente te Jerufalem den onderftand van andere ge meenten behoefde, in ftede van, door aanzienlijke bedee lingcn,zich onder de armen aanhang te kunnen maken Daarenboven, de Apostelen begunftigen geenen luiënlc diggang in hunne leere en voorfchriften, daar deze ee hoofdregel bij hen is: „Die niet wil arbeiden, ete oc ■„ niet!" (*) Men heeft, verders, gezegd, dat het flo: dig levensgedrag en de in het oog lopende bcdriegerijë der Heidenfche Priesters de menfehen hebben aangi zet, om den nieuwen godsdienst, in menigte, aan 1 nemen. Ut wil niet ontkennen, dat de wereld, ten d< zen tijde, die dwaasheid van het Bijgeloof begon t zien, en dus, als 't ware, voorbereid is geworden, cn de Christelijke leere aan te nemen; maar dit kan eehti de waare en nog veelmin de eenige reden van den fpoed gen voortgang van deze leere niet geweest zijn; indie ta (*) 2 Tiiess. IH. 10. X 4 I b-or-k Xll Hoofdft. n?C.G. jaar 100. 1 k . n e 3 I i- n :t  I boek: XII Hoofdft, naC.G. Jaar 100, Onechte fchriften aan de Apostelentoegefchrevcn. ] c r | | 1 j 3n K E R K E L IJ K E niet dezelve de overtuiging met zich gebracht en door de waarheid zich aan de gemoederen der menfehen had aangeprezen, zou tocli het ontdekken van Priesterbedrog en Bijgeloof niet ligtelijk voor iemand eene beweegreden geweest zijn, om zich aan andere bedriegers of aan nieuw bijgeloof te onderwerpen. Men kan ook niet voorwenden , dat zekere dweepzucht, waar toe de menfehen zoo geneigd zijn, hen heeft ingenomen , en aangefpoord, om Christenen te worden, alzoo de leere van jesus en zijn Apostelen Uit haren aart, als behelzende eenen ralelijken o-0dsdienst, gefchikt is,om alle dweepzucht en geestdrijverij tegen te gaan, hoewel wij erkennen moeten, dat, reeds vroeg, vele Christenen tot dweeperij geneigd m geweest en overgeheld hebben ; doch niet volgends de grondbeginfelen van het Christendom. Behalven de echte fchriften der Apostelenheeft men aan hun, reeds vroeg, verfcheiden andere toegeschreven, welke echter openlijk blijken onëcht te zijn. De eerfte aanleiding daar toe fchijnt gegeven te zijn, doorKen men velerhande berichten, die mondeling in omoop waren, verzamelde, en voor die verzamelingen, om ;e gezag bij te zetten, den naam der Apostelen, of van en éénen of anderen der Apostelen, plaatste, gelijk wij ;eds gezien hebben, dat genoegzaam aan elk der Aposiien een Euangelie is toegefchreven. Alle deze onëch: fchriften, zoo verre zij geheel of ten deele overig zijn, eeft fabrjcius bijeenverzameld , in zijnen ^Codex feudepigraphmN. T. Deze fchriften kenmerken zich mdelijk genoeg, als onecht, wanneer men ze flechts g}et, en voornaamlijk, wanneer men ze met de ecfas  GESCHIEDENIS. 325- echte Apostolifche fchriften vergelijkt. Zij zijn echter niet allen van dezelfde gefteldheid.Sommigen,hoe zeer onecht, en van laater tijd, verdienen aanmerking: bijvoorbeeld: twee Euangeliën, de Geloofsbelijdenis der Apostelen, de Apostolifche Kerken - ordeningen {conjlitutiones), en hunne kerkregelen, (canones.} De twee Euangeliën, die ik bedoel, zijn, het Euangelie naar de Hebreen, en het Euangelie naar de Egyptenaaren. Van deze zijn enkel eenige brokItukken overig, die door grabe (*) verzameld zijn, Het eerfte wordt ook genoemd het Euangelie der XII Apostelen, ook der Nazareën en Ebïönim, hoewel anderen willen , dat 'er tusfehen dezen poj onderfcheid hebbe plaats gehad. Hoe het zij, het wa: een Euangelie , in het toenmalig Hebreeuwsch , 0 Syrisch, gefchreven, waar van de Hebreeuwsch fpre kende Christenen , veel gebruik maakten , als 00 de Nazareën en Ebiöniten, van welke wij, vervol gends, fpreken zullen. Doch, bij de overige kerke heeft het geen gezag verkregen. Men fchreef hc fomtijdsaan mattheus toe, waar uit de gedachte haren oórfprong had , dat mattheus in het Hi brecuwch gefchreven heeft , doch misfehien is b niet anders geweest, dan eene Hebreeuwfche of S; rifchc vertaling van het Euangelie van mattheus met eenige bijvoegzelcn, gelijk wij boven gezien hcbbci Nog maken de ouden gewag van een Euangelie volgends de Egyptenaren jwaarjuk zij ons, insgelijks eenige weinige plaatzen hebben aangehaald, welke oi bl (*) In Spicikgio Patrum, X 5 I BOEK XII Hoofdft. naC. G. Jaar 100, Het Euangelieder He. breëu, \ I 1 \ | % •> 1, , Het Enangeiic' volgends IS de EgiipijT tenaren.  I BOEK Xfl Hoofdft. na C. g. Jaar 100. ( ( I 1 1 l i » S' »■ y. s; 55 55 ee ƒ/ M 99 324 KERKELIJKE blijken opleveren, dat het, in de daad, gelijk men dit ook bericht,onder deEgyptifcheChristenen in gebruik zal geweest zijn, in welk gewest de overhelling totDweeperij of Myftikerij doorgaands aanmerkelijk was, gelijk men daar ook de Esfeenen en Therapeuten vond • trouwens de meeste brokdukken uit dit Euangelie overig, rieken naar zoodanige Dweeperij; bij voorbeeld: „ Als iemand den Heere vraagde, Wanneer het Ko„ ningrijk van Cod zou komen? zeide hij: Wan„ neer eens de twee dén, het uiterlijke zoo als het „ innerlijke, en alle onderfcheid tusfehen de twee r, gedachten zal weggenomen zijn." Welke Myflie\e bewoordingen, te kennen gevende, dat dan het jodsnjk zal plaats hebben, wanneer vrede en eenIracht, oprechtheid zonder geveinsdheid, en geene 'leeschlijke begeerte, heertenen zal, niet drooken net de verhevene eenvouwigheid, die jesus, in ijne redenen, ten toon fpreidt. Ook flond in dat mangelie het volgende: „ salome vraagde: hoe , lang wel menfehen zouden moeten derven? De , Heere zeide: Zoo lang 'er menfehen in de' we, reld geboren zullen worden. Gemerkt nu salomb het zich zelve tot eene verdiende rekende, dat zij nooit kinderen ter wereld gebracht had,' antwoordde haar de Heere: daar is een fpreekwoord: eet, welke .kruiden gij verkiest, maar bat r?e bittere liggen." Nog wordt, in dat Euangelie ne verbloemde fpreekwijze van jesus bijbracht■ ben gekomen, om de werken der vrouwe te vër* 'ren; welke hij zelve zoo zou verklaard hebben: dat hij door haar, welker werken hij verdooren „ zou,  GESCHIEDENIS. 325 „ zou , vcrftond de zinlijke begeerte." Deze en dergelijke plaatzen zijn ons duidelijke bewijzen, van de inrichting van dit Euangelie, naar de dweepzieke gezindheden der Egyptenaren. Zedert de vierde eeuw heeft men, volgends bericht van rufinus, het opftel, het welk onderden naam van Geloofsbelijdenis, of Geloofsleuze deiApostelen (Sijmbolum Apostolorum ) bekend en bij alle Christengezindheden nog heden m achting is^ aan dc Apostelen zelve toegefchrevcn, met deze bijgevoegde bijzonderheid, dat de XII Apostelen, toen zij van eikanderen fcheidden, tot hetzelve, elk eer artikel, hebben bijgebracht, waar uit deze geloofs belijdenis , in XII artikelen verdeeld, zal ontftaai zijn. Deze bijzonderheid is, bij dc Westerfch Kerk, vervolgends een geloofsartikel geworden, zoo dat, wanneer laur. valla , in de XVde eeuw dezelve in twijfel trok, hij deswegens, door d geestelijkheid, met gevaar van zijn leven, genooc zaakt werd, herroeping te doen. Doch toen, cer eeuw laater, de vrijheid van denken, door de Kerl hervorming, hcrdeld werd, heeft érasmus dc 01 segrondheid van dit bericht aangetoond, welke, ve volgends, zoo duidelijk bewezen is, dat zelfs n pin, een Roomschgczind Schrijver, dit verhaal vo< een vcrdichtzel verklaard heeft. (*) De ongegron he (*) Men leze g. j. vossius de tribus Symb. disf. j. pearson, Expos. Symb. Aposi. v. king Hist. Syn. Apost.n. wits. Exercit. Sacr.'in Symb. Apnt. we! dit geheel onderwerp volkomen hebben afgehandeld. 1 boek XU Hoofdft. na C. G. jaar 100. GeloofsbelijdenisderAposteleu. » ft è 1■- ti >r 1- I 1. 6. é  I BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar i oo, : j c f y d h I d c g< v; 326 KERKELIJKE heid van dit bericht blijkt, trouwens, genoe* uit de zaak zelve, ook heeft noch lukas, in de Bomde, lingen der Apostelen, noch eenig Schrijver, voor de vierde eeuw, zelfs niet de naauwkeurige eusebius, 'er met één enkel woord melding van gemaaktmen heeft veeleer duidelijke melding, dat de bijzon! dere gemeenten hare bijzondere geloofsbelijdenisfen hadden; deze, waar van wij hier fpreken, was van de oude gemeente te Rome, waar van de belijdenis der gemeente te Aquileja, en die der Oosterfche Kerk, ten opzichte van de vorm, onderfcheiden waren. Het is bovendien, duidelijk, dat de benaming Sijmbolum Apostolorum aanleiding tot het bovengeneld verhaal gegeven heeft. Men heeft het Griek, che woord Sijmbolum, eene leuze, fein , vervard, met Sijmbolee of Sijmbola, eene bijdrage, n van daar het verhaal, dat de Apostelen, elk 'én artikel, tot deze geloofsbelijdenis hebben bijseIragen. Gelijk men de benaming der Apostelen, ie 'er aan gegeven was, om aan te duiden, dat e leere der Apostelen daar in was voorgedragen', p de Apostelen als opdellers heeft toegepast. ^En :hoon wij wel erkennen, dat king, in zijne' Ge* ■Medenis dezer Geloofsbelijdenis, niet aile' bijzonerheden genoegzaam bewezen heeft, nogthans is et klaarblijklijk genoeg, dat de bewoordingen, door isus, bij de indelling van den Doop, gebruikt, in m naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen eestes, dm eerden grondflag tot deze geloofsbelijdenis legd hebben, waai' in de Christenen beleden,wat zij n eiken dezer Godlijke perfonen geloofden; naar  GESCHIEDENIS. 32? mate van opkomende dwalingen, waar voor men de Christenen wilde waarfchuwen, en naar de bijzondere behoeften der gemeenten, in dit opzicht, werd deze belijdenis verders onderfcheidenlijk uitgebreid, en verfchilde daarom, ten aanzien der bewoordingen en bijvoegzelen, bij onderfcheiden gemeenten. Men heeft ook aan de Apostelen toegefchreven een werk , onder den naam van Apostolifche V*ï* (tellingen , of Kerkenverördeningen (Conjlitutiones) : in 8 Boeken begrepen, in welke de Apostelen te famen of afzonderlijk fprekende worden ingevoerd. Zij behelzen voorfchriften omtrent de regering en het beduur der Kerk, de inrichting van den Godsdienst, de gebruiken en zeden der Christenen. Zij zouden, gelijk men lang geloofd heeft, door klemens van Rome, uit den mond der Apostelen, wier leerling hij was, opgetekend, en in deze orde gebracht zijn. Doch, men -behoeft flechts derzelvei inhoud in te zien, om overtuigd te wezen, dat di werk van later tijd is. Het gezag en aanzien de Bisfchoppen wordt boven alles verheven, en eei eerbied aan den Bisfchop gevorderd, als aan eenei aardfchen God , ver boven den rang van Koniri gen en Vorsten. De orden en rangen der Geestelij ken worden naauwkeurig bepaald, en de Onderlinge, met de Apostelen gelijk gedeld. Daar wordt ge fproken van de inrichting der Tempels- of Kerkge bouwen; en 'er komt een volledige Liturgie 0 Kerkendienst in voor, welke zelfs alle foorten va gebeden in zich bevat, die bij alle de bijzonder plegtigheden en verrichtingen gebruikt moeten woi * der I BOEK XII rloofdfh naC.G. Jaar 100. Aposto- lifche vastftellingen of Kerkenverördeningen. I I t ï i  r BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 100. I i I * ( \ ï 2 c 3*8 K E R K £ L IJ K E den. De zedenleere dezer verordeningen is allerdrengst. Alle opfchik wordt den Christenen verboden, als ook alle zorg voor Kghaamsfclloonheid ja zelfs het lezen van Heidenfche Boeken. Integendeel wordt hun geboden, daaglijks tweemaal te Kerk te komen, om te bidden en te zingen, vele vierdagen en vasten waar te nemen, en den Sabbath, zoo wel als den Zondag, te onderhouden. Daarenboven komen 'er Kerkelijke bedieningen in voor, die eerst, in de derde eeuw, in de Kerk bekend zijn geworden. Is het te geloven, dat de Apostelen zich met zulke kleinigheden zouden hebben ingelaten, als de oude jakobus hier doet, die belast, dat, bij de uitdeeling van het Avondmaal , twee Diakonen met groote waajers tegenwoordig zullen zijn, om de vliegen af te weeren. De oude jakosus is dus hier nog tegenwoordig-, die nogthans il vroeg door herodes agrippa onthoofd is gevorden. Meer behoeven wij niet aan te halen, om le onechtheid van deze, aan dc Apostelen toegechreven, Kerkenordeningen aan te toonen , gelijk >ok eusebius (*) deze onechtheid erkend' heeft• vaar mede ook epifanius (f) overëcndcmt, fchoon eze ze vooreen nuttig werk houdt. Zij fchijncn, an tijd tot tijd, verzameld tc zijn, en waarfchiinjk m de derde eeuw, in deze vorm, met bijvoeg* den vermeerderd, gebracht te zijn, door den eenert f anderen Bisfchop, die aan de Kerkelijke gebruiken (*) Hist. Eccles. III. 25. Ct) Heres. LXX. v. 10. '  GESCHIEDENIS. 3*9 ken van die tijden, en tevens aan den Bisfchoppelijken ftand, door den naam der Apostelen, gezag heeft willen bijzetten. Dit zoo zijnde, kunnen zij ons diendig zijn, om het geloof der Christenen, den toedand hunner Leeraaren en Kerkendienaren, de gedaante van hunnen openbaren Kerkendienst, en Kerkentucht in de derde eeuw te kennen , als ook hoe men al vroeg 'er op uit geweest is , om, door allerhande middelen, de magt der Bisfchoppen te vergrooten en te verheffen. (*) Eindelijk, heeft men aan de Apostelen toegefchrevcn zekere Canones of Kerkelijke regels en voor-, fchriften, die insgelijks door klemens van Rome uit den mond der Apostelen zullen opgetekend zijn; zij zijn 85 in getal, zoo als zij door de Oosterfche Kerk aangenomen zijn, doch de Westerfche en Roomfche Kerk heeft alleen de 50 eerden voor echt erkend. Het zijn verordeningen en voorfchriften omtrent de pligten der Christenen, en bijzonder dei Leeraaren, welke, met de Kerkelijke draffen van afzetting, of uitfluiting uit de Gemeente, worden aangedrongen. Dat zij niet echt zijn, bewijst wederön derzelver inhoud zelve , waarin melding gemaak wordt van zoodanige Kerkelijke Bedieningen, die eera in de derde eeuw zijn aangedeld, ook wordt dei Bisfchoppen bevolen, tweemalen in het jaar, Kerk vergaderingen te houden, en de vrijheid der Chris tenfeeraaren, om te trouwen, wordt min of mee be (*) Men leze j. dallaeus de Pfeudepigraphis Apoi tsiicis, en anderen. I boek XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. ApostolifcheCanones of regels. 1 |  t boek ' XII Hoofdft. naC. G. Jaar 100. Schriften van klemeks den Romein, zijn Brief aan de Korintheren. I i I I 330 KERKELIJKE beperkt. Zij drijven , even gelijk de voorgemelde? Fastftelüngen der Apostelen, de waardigheid en het gezag de Bisfchoppen op het hoogst, fchoon nogthans de eene en andere de Bisfchoppen onder mal-kanderen gelijk maken, en geene hoogheid vail den eenen Bisfchop boven den anderen kennen. Dewijl in dezelve de voorgemelde Fastftellingen der Apostelen aangehaald en aangeprezen worden, en zij, even gelijk die, klemens van Rome, als verzamelaar melden, fchijnen deze beide Hukken, genoegd zaam ten zelfden tijde, en misfehien van denzelfden man, oorfpronglijk te zijn, te meer, dewijl hetzel£ de oogmerk, de verheffing van het gezag der geestelijkheid, daar in doordraait. Klemens de Romein, dus gehoemd, omdat hij Bisfchop van Rome is geweest, na linus en cletus of anencletus, gelijk wij boven (*) gezien hebben, dezelfde, gelijk men meent, die door paulus filipp. IV. 4. gemeld wordt, zal, behalen de bovengewaagde twee Schriften , nog meer mdere gefchreven hebben, doch van alles, wat onler zijnen naam gelezen wordt, wordt enkel zijn Brief aan de Christenen te Korinthe voor echt gehouden. In het laatst der eerde eeuw, was, in de remeente aldaar, een hevige twist ontdaan, dewijl rerfchciden onrustige geesten zich tegen de oudden )f leeraaren aldaar verzetten, waar over de Chrisenen van Korinthe de gemeente van Rome fchrif-elijk geraadpleegd hebbende, fchreef clemens hun de- (*) Bladz. 376.  GESCHIEDENIS. 33» dezen Brief, in naam der Roomfche Kerk, als een antwoord, hen tot nederigheid, eendragt en verdraagzaamheid, vermanende. Daar zijn vele redenen, om dezen Brief van clemens voor echt te erkennen, dionysius , Bisfchop van Korinthe , in de Ilde eeuw,maakt,in eenen Brief aan soter ,Bisfchop van Rome, en aan de gemeente aldaar , niet alken van denzelven gewag; maar verzekert, dat hij, bij de Korinthiërs, openlijk, en met vrticht, werd gelezen. (*) Ook fpreken 'et de ouden in 't gemeen met lof van (f). Trouwens, de inhoud voegt ook, hoofdzaaklijk, voor eenen Apostolifchen man, gelijk clemens was. Zijn dijl is eenvouwig en ftichtelijk; hij dringt zijne vermaningen aan met woorden en plaatzen uit de Heilige Schrift; ook uil verfcheiden Brieven en Boeken van het Nieuwe Testament; zijne leere demt, over het geheel , me die der Apostelen overeen. Het is waar, dat pho tius ( § ) oordeelt, dat clemens niet verhevei genoeg van jesus gefproken hebbe, evenwel fpreek hij (cap. 2.) van het lijden van God, en noem jesus den fcepter en glans der Godlijke majefleit (cap. i6\ 36.) hem,wegens zijne werken, zoo hooi verheffende, als de Apostelen, in hunne fchriften gedaan hebben. Met dit alles, geloven de geleerden, e: niet zonder reden, dat deze Brief zeer vele verar deringen en inlasfchingen heeft ontvangen , me meer (*) Euseb. Hist. Eccles. IV. 23. (j) Euseb. Hist. Eccles. III. 16. 3&(§) Bibüoth. L'od. 261. Y I boek XII EJoofdfh trC.G. Jasr 1 oo'. t * 1 1 t  17 boek XII Hoofdft. naC.G. Jaar ioo. Tweede Brief van clemens aan de Korintheren. 332 K E R K E L IJ K E meent te ontdekken, dat verfcheiden plaatzen uit de fchriften van clemens van Alexandrïè in dezen Brief van clemens den Romein zijn overgebracht. Men houdt ook voor eene inlasfching, wanneer hij (cap. 25, 26.) de fabel van den vogel Fenix gebruikt , om de mogelijkheid van de opftanding der dooden op te helderen; ook als hij (cap. 6.) het fIeidensch verdichtzel van de dochters van danaus, en van dirce, aanhaalt, als een voorbeeld van ftandvastigheid des geloofs. Ook is 'er nog eene plaats (cap. 40.) waar in de Christenen vermaand worden, om op gezette tijden aalmoesfen voor de armen te geven, en in welke van eenen Hoogenpriester, Priesters, en Leviten onder de Christenen, gefproken , en dc overige Christenen, onder den naam van Leeken, (of Christenen uit het volk} van de Geestelijken onderfcheiden worden, welke plaats zoo ftrijdig is met den geest der Apostolifche tijden, dat men niet kan nalaten, ze voor vcrvalscht en ingefchoven te verklaren, te meer, dewijl clemens (cap. 42. 44.) nog van geene Bisjchoppen, in den engeren zin van dit woord, weet, maar deze benaming met die van Oudften verwisfelt. Nog hebben wij Brokdukken Van eenen tweeden Brief van dezen clemens aan de Korintheren, welke echter eer eene leerreden of predikatie, over de Godlijke vcrëering, die de Christenen aan jesus verfchuldigd zijn, fchijnt te wezen, doch, 'dewijl dionysius van Korinthe (*) Hechts éénen Brief van (*) Eij euseb. Hist. Eccles. IV. 2».  GESCHIEDENIS, 33J *tn clemens aan de Korintheren fchijnt te kennen, en de Ouden zelve dezen tweeden onder de twijfelachtige fchriften tellen (*), en men in den-t zeiven ook dweepzieke gezegden, nopens den onge-j huuwden ftaat, aantreft, gelijk ook het Euangelie . volgends de Egyptenaren daar in aangehaald en gebruikt wordt, als een echt Euangelie, kan dit ftuk niet voor een opftcl van clemens erkend worden, maar moet een' laater oórfprong hebben. In het jaar 1752 heeft joan jacob wetstein ' nog twee Brieven, in de Sijrifche taal, uitgegeven, welke door hem als Brieven van onzen clemens zijn aangezien. Doch, de geleerde venema heeft, in zijne uitgegeven Brieven aan wesseling, hemstërhuis , en cannegieter, genoeg bewezen, dat deze Brieven onecht zijn, zoo wel, omdat niemand der oude Schrijvers, hicronymus uitgezonderd, van dezelven eenig gewag maakt, als uit den Inhoud, die den ongehuwden ftaat, op eene dweepachtige wijze, verheft, behalven andere blijken van een later opftel. De. Recognitie-nes (Herkenningen) van clemens, en de Clementine, zijn, in den grond, hetzelfde werk, en enkel in vorm of uitgave onderfcheiden. De eerften, dus genoemd, omdat daar in verhaald wordt (t), hoe hij zijne ouders en broeder herkend heeft, uit X Boeken beftaande, en alleen in eene Latijnfche vertaling van rufinus voorhanden, bo (*) Euseb. Hist. Eccles. III. 38. (f) Ubr. IX, Cap. 34. y a 1 boek XII [oofdfh aC.G. aar 100. S'og wee Brieven , ïan CLEMENS too- gefchreven. Recogni- tiones Clemen- tis en Cleraea- tina.  I BOEK XII Hoofdft na C. G. Jaar i oo Rrief van BARNABAS. 334 KERKELIJKE bevatten eene befehrijving van de reizen van den Apostel petrus , (waar van het ook den naam van Reizen , of Handelingen van petrus , draagt , > door Palaeftina en Syrië, van zijne twisten met simon den Toveraar enz. Van het andere werk, Clementina, heeft men den Griekfchen Tekst nog. Dit is van denzelfden inhoud, maar in de vorm vair Homiliën of Predikatiën. Uit origenes blijkt, dat deze werken, reeds in de derde eeuw, voor handen geweest zijn. Doch deze Kerkvader, zoo wel als andere oude Kerkelijke Schrijvers , verklaren ze voor ondergefchoven fchriften, het welk de inhoud zelve genoeg aanwijst. De opdeller, waarfchijnlijk een geboren Jood, blijkt echter geen dechthoofd geweest te zijn, als ervarenheid tonende in de nieuwe Plw tonifche Wijsgeerte. Hij bad, naar het fchijnt, ten oogmerk, het Christendom, wijsgeerig, te verdedigen tegen alle bedrijders, doch, ongelukkig verdedigt hij een Christendom van zijn rnaakzel, en zijne Wijsgeerte is juist gefchikt, om het waare Christendom te misvormen. Inmiddels kan men, uit deze werken, met betrekking tot den toedand der Christen-Kerk in de derde eeuw, veel leeren. Wij lezen ook eenen Griekfchen Brief, die onder den naam van barnabas gaat. barnabas, eigenlijk josef , maar door de Apostelen, wegens zijne werkzame liefdadigheid jegens armen en behoeftigen, barnabas , een zoon der vertroosting, genoemd, (hand. IV. 36.) van oórfprong een Jood, uit den dam der Leviten, van geboorte een Cyprïèr, is uit de Handelingen der Apostelen bekend , als écu  GESCHIEDENIS. 335 één der eerde van jesus ijverigde, en werkzaamdc aanhangers , die met en benevens de Apostelen zeer veel dienst heeft gedaan, tot de verkondiging en uitbreiding van het Christendom, alleen en in gezelfchap met paulus , uit welken lïoofde hij zelfs den naam van Apostel voert (hand. XIV. 4, 14.) Wat hij verder hebbe verricht, waar, of wanneer, of welken dood hij gedorven zij, is onbekend; de overlevering, dat hij te Milaanen het Christendom zou hebben ingevoerd, en dergelijke vertellingen van laater tijd, verdienen geen geloof. Deze Apostolifche man zal eenen Brief gefchreven hebben, in welken de waarheid van den Christeliiken Godsdienst uit de voorzeggingen cn voorbeelden des Ouden Testamcnts bewezen, cn vervolgends vermaningen tot een Godzalig leven voorgedragen worden. Deze Brief is reeds vroeg in dt tweede eeuw bekend geweest, in welke clemens van Alexandrtè. hem, meermalen, als een echt du! aanhaalt. Evenwel is deszelfs inhoud van die na tuur, dat niemand, die de echte fchriften der Apos telen cn Apostolifche mahnen kent, geloven zal dat een man, als barnabas, dezen Brief heeft kun nen fchrijven. De Brief is vol gezochte geheimzin nige uitleggingen, en verdrajingen van gefchiedenis fen en piaatzen des Ouden Testaments, 'geheel ii den verbasterden Joodfchen fmaak. Dus worden in denzelven , ik weet niet welke verborgenhede: gezocht en gevonden in dc Griekfche letters, di het getal van 318 uitdrukken, het getal der man fchappen, die de Aardsvader abraham aanvoerd Y 3 tt I boek XII Hoofdft. na C. G. Jaar 100. 1 1  I BOEI XII Hoof, na C. Jaar i De Herder van ÖERMAS. yó6 KERKELIJKE tegen de verbonden Koningen ( gen. XIV. 14^ 5 zou een barnabas hebben kunnen fchrijven, geift. lijk in dezen Brief gefchiedt, dat jes.js, op eenen Zondag, ten hemel is gevaren? Dit en zoo veel _ meer voor laater inlasfchingen in den echten Brief te willen houden, zou zeker al te gedwongen zijn; ook hebben reeds eusebius ( * ) en hjSronymus (f) den Brief als onëcht, ten midden als twijfel* achtig, verworpen, wier getuigenis ons, in dezen, genoeg kan zijn. Waarfchijnlijk heeft een Christen' Jood dezen Brief gefchreven, en, om zijn werk gezag bij te zetten, 'er den naam van barnabas voorgefteld. Het is echter ook mogelijk, dat de Schrijver, in de daad, barnabas hebbe geheten, doch, dat men hem, naderhand, met den Apostel barnabas verward heeft, gelijk het geval fchijnt te zijn, met het volgend werk, waar van wij nu nog fpreken moeten. Ik bedoel het gefchrift, het welk den titel voert: de Herder, en waar van, als Schrijver, wordt opl gegeven hermas of herpes, van wien paulus (rom. XVI. i4.) gewag maakt. Van zich zeiven zegt de Schrijver (§), dat hij een Jood was, die, ten tijde van clemens den Romein, te Rome verkeerd heeft, dat hij, een rijk Koopman, maar naderhand tot armoede vervallen, tot christus bekeerd, en door godsvrucht en omgang met God uit- C*) Hist. Eccles. III. 25. VI. 13, j^.. (f) Ca tal. SS. Eccles C. 6. (§) In het ïüe Boek, het tweede Geziekt.  GESCHIEDENIS. 337 «itmuntend geweest is. Het werk zelve is in drie deelen verdeeld. Het eerde gedeelte bevat, onder den naam, de Kerk, vier gezichten, in welke eene oude Vrouw, de Kerk verbeeldende, aan den Schrijver vermaningen, cn voorzeggingen van den opbouw der Kerke, en van aandaande vervolgingen, mededeelt. Het tweede deel, de Herder, of Geboden, genoemd, bevat twaalf geboden of voorfchriften omtrent het geestelijk leven, die dc Schrijver van eenen Engel, onder de gedaante van eenen Herder, ontvangt. Naar dit gedeelte draagt het geheele werk den" naam van de Herder. Het derde deel heef tien gelijkenisfen , om onderwijs te geven in he geestelijk leven. Het geheele opdel heeft een zo< dweepachtig voorkomen, en bevat zoo vele vreem de dellingen, bij voorbeeld, dat elk mensch twe gelei-engelen heeft, eenen goeden en eenen kwaaden dat de dooden niet in het rijk van God kunnen ir gaan, ten zij zij met water afgewasfehen zijn, e dc derflijkhcid hebben afgelegd, en dergelijke meer dat men het onmogelijk voor een echt gefchri van eenen onmidlijken leerling der Apostelen b aanzien, maar het moet houden voor het opdel vr eenen vroomen Dweeper , hoedanigen toch zich vroeg onder de Christenen hebben voorgedaan: tro wens, om te denken, dat de Schrijver, wie hij o< zij, opzetlijk de wereld hebbe willen bedriegen daar toe hebben wij geene genoegzame reden. Dat het reeds een oud duk zij, is zeker, ir neus, clemens van Alexandriè, en oricene halen het aan, en wel als een Godlijk Boe Y 4 h< 1 BOEK XII tfoofdft. naC.G. Jaarioo. > > n i n u al ï>k 5 E- ■ ? >e«  r BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar ioo. | < i p ï v I< d z fc d; n Algemeene aan- ^ 33» KERKELIJKE hoewel de laatfte 'er, in dit opzicht, twijfelachtig van fpreekt. Zelfs werd het, volgends eusebius, in de Oosterfche Kerken, openlijk, voorgelezen; doch de Latijnfche Kerken fielden het, in 't gemeen, volgends tertullianus (*), onder de Apokrijfe en valfche Schriften: Ook verklaart eusebius Ct) en anderen, in de vierde eeuw, dit gefchrift voor onecht. Op het gezag van een oud ftuk van een Soekjcn, over den Canon der Heil. Schriften, door .ud. ant. muratori CS) in het licht gegeven, ;elooft men thans, vrij algemeen, dat de waare ichrijver van dezen Herder geweest is, niet herrAS, door paulus gemeld, maar een broeder van ius I. Bisfchop van Rome omtrent het jaar 140. her aan echter twijfelt venema (*+), omdat het 'erkjen reeds ouder zal zijn , volgends de oude .erkeUjke Schrijvers. Hier bij kan men voegen, it de bijzonderheid, dat de Oosterfche Kerken hef:lve lazen, terwijl de Westerfche het verwierpen hijnt aan tc duiden, dat het aan het Oosten, en m waarfchijnlijk aan het dweepachtig ^g^,'zijin oórfprong verfchuldigd zal zijn. Wij hebben : enkel eene Latijnfche vertaling van overig. Tot de Apostolifche Vaders worden nog gerekend natius en polykarpus, doch wier gefchiedenis meer (* ) De Prdici ia Cap. 10. Cty tdrst. ''cel s. II[. 3, 25. C§) Ar.tiquit. Italic. ir.cd. xvi Tom. III. Bisf. 43. 853. fqq. C*) Hist. Eccles. Tom. Hl. pag. 301.  GESCHIEDENIS. 339 meer tot de volgende tweede eeuw behoort. Van de fchriften, aan dionysius den Areöpagiet toegefchrevcn, zullen wii, op hunne plaats, gewagen; hier alleen aanmerkende, dat uit de bovenftaande berichten blijkt, dat de Christenen van deze eerfte eeuw geene , door geleerdheid en welfprekendheid uitmuntende, Schrijvers gehad hebben; alhoewel clemens de Romein, bij voorbeeld, in het voordellen van verheven en godvruchtige gevoelens, m eerieri eenvouwigen en kunftelozen ftijl, vrij na komt bij de Apostelen, en zijn Brief, over het geheel genomen, eenen leerling der Apostelen niet onwaardig is, nogthans ontdekt zich bij hem, niet zelden, zekere zwakheid van oordeel, en ligtgelovigheid, en zijr ftijl is veel wijdlopiger dan nodig is, zoodat het onderfcheid tusfehen de Apostelen en deze hunne leerlingen duidelijk genoeg in de oogen valt. Waar un wij, niet zonder grond, mogen afleiden, dewijl tod de Apostelen ook ongeleerde lieden waren, dat eer hooger Geest hen- gedreven hebbe, om, zonder he onderwijs der fchoolen, zoo verhevene geestelijk* wijsheid te fchrijven, als zij in hunne Brieven ci verhalen ten toon fpreiden. Thans zullen wij overgaan, om aan onze lezer eene fchets te geven, van de gefteldheid der Chris tenen, in deze eerfte Apostolifche tijden, als een maatfchappij of genootfehap aangemerkt. Hierom trent moeten wij vooraf de volgende voorbehoedze len in acht nemen. Vooreerst, alles, wat wij, va de inrichting en gefteldheid der Christelijke Kerk, i deze eeuw, weten, weten wij alleen uit de Schrale Y 5 d' I BOEK XII Hoofdft. naC. G. Jaar 100. merking over de Apostolifche Vaders. L i Gefteldheid der " Christe- ; nen, als . eene Maat- " fchappij ibeIchouwd. I li 's  I BOF.K XII Hoofdft. saC.G. jaar 100. i Betteihiur der Christenen, door i buitenge- j tvcne mannen, ' behalven i de Apostelen , v doorPro-, feeten. I 340 KERKELIJKE des Nieuwen Testaments, en uit het weinige dat wij van clemens den Romein hebben. Zij die de Kerkelijke Oudheden , waar toe dit onderwerp bijzonder behoort, befchreven hebben, begaan veelal dezen misllag, dat zij, niet behoorlijk onderfcheidende, van de eerde eeuw fpreken, cn nogthans bewijzen gebruiken uit de tweede en derde eeuw. Zelfs heeft, de groote mosheim zich hier van dwaling niet vrij gehouden. Ten tweeden: De eerde 'Christengemeenten , in verfchillende pLaatzcn en landen gedicht, hadden niet allen dezelfde inrichting, en te weiniggeregelde gemcenfehap met malkanderen, dan dat, bij allen, dezelfde gebruiken zouden hebben plaats gegrepen, fchoon velen zich febikten naar het voorbeeld der oudde Jerufalemfche gemeente. Men behoort derhalven wel te onderfcheiden, wat algemeen bij de gemeenten der Christenen, en wat bijzonder bij deze of gene derzelven, plaats had. Eindelijk: Vlen ziet al veel, dat emderfMlmgen en gevoelens m kater tijd, te veel geliefkoosd , ligtelijk in de mdheid gevonden worden, van welke zij, zonder •ooröordeel geraadpleegd zijnde, niets weet. Wanneer wij, in de eerde plaats, onderzoek doen,, laar het beduur der eerde Kerk, moeten wij ondercheid maken, tusfehen buitengewoone, en gewoo1e menfehen, die haar leerden, het opzicht over laar hadden, en haar bedienden. — Daar is eene rerkwaardige plaats bij paulus, (efez. IV. 11.) relke ons dit onderfcheid duidelijk leert. Hij zegt* , jesus heeft fommigen aangedeld tot Apostelen, , anderen tot Profeeten , anderen tot' Herders en „ Leer-  GESCHIEDENIS. 341 Leeraars." Van de Apostelen hebben wij reeds gefproken. Wat de Profeeten betreft, velen hebben ^meend, dat derzelver ambt zou beftaan hebben, in het uitleggen der Schriften des Ouden Testaments, en dat Profeeteren, en te gave der Prof eetie, in het Nieuwe Testament, alleen zou betekenen, den zm der Profeetifche Schriften te ontvouwen. Ondertusfchen, blijkt het genoeg, dat 'er onderfcheid gemaakt wordt, tusfehen profeeteren, uitleggen, en onderwijzen, zoodat het eerfte altijd eene bijzondere aandrift des Geests, en als't ware, geestverrukking, m zich bevat, en dat Profeeten, in den ftijl des N. T. , zijn mannen, die in geestverrukking fpreken, het zij dal zij toekomende gebeurenisfen voorzeggen, of zeken voorfchriften geven, of waarheden verkondigen, doch altijd met eene bijzondere inwerking van dei Geest (*). . J De benaming van Euangelisten komt insgekjk meermalen in het Nieuwe Testament voor, niet zoo veel ik weet, in die betekenis, in welke wij d] woord nemen, wanneer wij de vier Schrijvers va jesus levensbijzonderheden daarmede aanduiden maar, om'er zulke Leeraaren van het Christendoi door te betekenen, die aan de Apostelen, in gave en aanzien, het naast kwamen, en, toegerust mi wijsheid, het Euangelie, of de leere van jesus, ve kondigden en voortplantten, die ook fomtijds van c Aoostelen gebruikt werden, om bij eerst geftich g (*) Mosheim heeft dit, opzetlijk, bewezen, in ee; .Disf.de illis, qui fropkette voeantur in N. T. 1 boek XII Hoofdft.. naC.G. Jaar 100. t > Euangelisten. I t' 1 5 1 1 :t :- .e :e ie  r BOE] XII Hoof. naC. Jaari Gewooi e beIhmrersder Christenen. 34* KERKELIJK E gemeenten goede fchikkingen te maken. Sommigen, 1 ook onder de Ouden, hebben hen voor dezelfde ge! m. houden, met de 70 leerlingen, die jesus, nog bij ^zijn leven, behalven de XII Apostelen, verkoos, zij _ hebben ons zelfs hunne namen opgegeven, doch het één noch het ander heeft eenige zekerheid. Veeleer fchijnt deze benaming niet zoo zeer op eene zekere klasfe van Leeraaren te zien, als wel eene benaming te zijn, aan fommigen gegeven, uit hoofde van ham ne werkzaamheden. Trouwens, filippus, die één der zeven door de gemeente te Jerufalem verkozen Diakonen was (*), heet dus een Eudngelist Hand. XXI. 8. Hier toe kan men ook brengen timotheus en titus, bekend, door de Brieven van paulus. aan hun gefchreven, waar uit wij zien, dat aan den eerften de inrichting van dc gemeenten te Efeze en in Afië, en aan dezen , titus , de bezorging der gemeenten, op het Eiland Creta, door paulus is aanbevolen geweest. Onder deze Euangelisten kan men ook apollos rekenen , een getrouw vriend en mede-arbeider van den Apostel paulus, een man van zoo groot aanzien, onder de eerfte Christenen, dat zelfs velen in de gemeente te Korinthe zich naar hem benoemden, van wiens arbeidzaamheid, ten voordeele van het Christendom, wij in de Handelingen der ■Apostelen, en in de Brieven van paulus , veel tot zijnen lof lezen. Overgaande tot de gewoone befhmrers en opzieners der Christen Gemeenten, welke paulus, in de boven (*) Boven bladz. 150.  GESCHIEDENIS. 343 ven aangehaalde plaats, Herders en Leeraars noemt, moet ik, in het algemeen, het volgende aanmerken. Zoodra de belijders van jesus zich afzonderden van Jooden en Heidenen tot een genootfehap of broederfchap , vinden wij, dat zij, tot algemeen welzijn, verëeniging cn inftandhouding, van dit hun genootfehap , fchikkingen gemaakt hebben. Trouwens , even zoo zeer als jesus geene overheerfchmg onder zijne navolgers en belijders kon of wilde dulden, even zoo zeer wilde hij orde en geregeldheid; God toch is geen God van verwarring , maar van vrede en orde, gelijk dit blijkt in alle ce gemeenten der Heiligen, fchrijft paulus i kor. XIV. 33' Doch , ten opzichte van de wijze, op welke hei beftuur, en de bezorging van de algemeene belangd der bijzondere gemeenten behoorde ingericht te wor den, ontmoeten wij geene bepaalde voorfchriften veeleer blijkt het niet duister, dat, ten dien aanzien alles in de vrijheid der gemeenten is gelaten , om naar tijd en omftandigheden, zich te gedragen. In het gemeen, hadden de gemeenten hunne Opzie ners, die paulus , in de boven aangehaalde plaat efez. IV. Herders en Leeraars noemt, en die ar ders, onder den naam van Opzieners en Oudfien voorkomen. Deze benamingen toch hebben, in i fchriften der Apostelen , geene onderfcheidene bet kenis, om 'er een' onderfcheiden rang of klasfe vï Kerkenbeftuurers door uit te drukken ; zij zijn alg meene benamingen. Dezelfde perfonen worden , de Handelingen der Apostelen , en in hunne Schri ten, bijzoneier in. dc Brieven van paulus, a: i I BOEK XII Hoofdfr. naC.G. Jaar ioo. i > » - Opzie3 ners en oudften. e n n fmi-  344 kerkel Ij k ë I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. 1 1 ( i i < 2 1 d v i £ timotheus en titus , in welken hij de hoedarrisw heden opgeeft, die hij, in zoodanige beftuurers delKerk, verè'ischt, dan Opzieners, dan Oud ft en of Ouderlingen genoemd. De benaming van Opziener QEpisec-pos, waar uit het woord Bisfchop gemaakt is,) geeft den aait van hun ambt of bediening tc kennen, het opzicht te hebben over de belangen der gemeente, en toe te zien, dat derzelver welzijn en vrede niet gehoord worde, door leere of zeden, die met den geest van het Christendom onbeftaanbaar waren; gelijk de naam Oud/?e of Ouderling, een naam, die ook in de Joodfche Sijnagoge in gebruik was, hunne eerwaardigheid en deftigheid aanduidt. Zij zijn dus geene Opzieners of Bisfchoppen , in len Kerkdijken zin, die magt hadden, om leerftuken toebehoord. Deze eerfte Apostolifche Kerk weet iok niet van Oudften of Ouderlingen, in dien zin, n welken dc Protcftsntfche Kerk, na de Hervorning, eene afzonderlijke klasfe van opzieners, onder [ezen naam, heeft aangefteld. De benaming van Opieners en Oudften heeft , in de Apostolifche fchrifen, betrekking tot het bef uur der gemeente, fchoon iv onder hen ook waren , die tevens arbeidden in e leere, dat is, die het ambt van leeren en onderwijzen tevens waarnamen i timoth. V. 17. Zooanige Opzie.ers en Ouderlingen of Oudften zijn, elijk wij boven (Bladz. 184.) gezien hebben door de  G ESC11IEDENIS. 345 de Apostelen aangcfteld (handel, XIV. 23.) bij eene keuze der gemeente, die door het opfteken der hand gefchiedde. Bij clemens van Rome (*) is eene plaats, waaruit blijkt, dat de voorftelling van nieuwe Opzieners toen, tenminftenin fommige gemeenten,gefchiedde, door de Oudften, terwijl de gantfche gemeente ,' door hare toeftemming, de voorgeftelde perfonen goedkeurde. Zij werden vervolgcnds ingehuldigd, onder gebeden en vasten, door oplegging der handen, eene plegtieheid, die reeds bij de Jooden in gebruik was. Voords droegen de gemeenten zorg voor het onderhoud van deze hunne Opzieners, gelijk uit 1 kor. IX. en 1 timoth. V. 17, i3. blijkbaar is. Hoe en bij welke gelegenheid, in de gemeente te Jerufalem, Diakonen , ter bezorging van dc armen en behoeftigen in die gemeente , aangefteld ei verkozen zijn, hebben wij boven ( Bladz. 155 vol™. ) gezien. Men ftcldc zoodanige Diakonei ook fpoedig aan, in andere gemeenten; ook ha< men Diakonesfen, vrouwen, welke arme weduwe enz. bezorgden. De verëischte hoedanigheden in dc ge Diakonen en Diakonesfcu befchrijft paulu insgelijks, in zijne Brieven aan timotheus e titus. ( j ) E {*) Epiït. ad. Corinth, §. 44. (|) Moüieim Kerk. Gefch. I. Deel. Bladz. 13; denkt, dat de Jongelingen Hand. V. gemeld, die b Hechaam van ananuïs wegbrachten , Diakonen g ween zijn. Dat zij zekere bedienden der Apostelen w .:' »'•• BOEK XII [loofdft. naC.GJaar 1 oc. Diakenen. t 1 1 i 1 e t. it i-  r boek XJI Hoofdft. naC.G. Jrarioo, Bijëenkomftender Christenen. Godsdienstverrichtingen in dezelve. I l I 346 KERKELIJKE De Christenen kwamen, in het eerst, genoegzaam daaglijks, bij malkander, in bijzondere huizen; te Jerufalem verkeerden zij ook veel in den Tempel, ten minften zoo lang de afzondering der Christenen van de Jooden nog niet voltrokken was. Te weten, de Christenen hadden, in 't eerst, geene openbare Gebouwen , geene Kerken, waar zij hunne vergaderingen konden houden, maar aanzienlijke lieden leenden hunne huizen; in groote fteden, cn waar gelegenheid was, gebruikte men echter ook gebouwen, die tot leerfchoolen waren ingericht, gelijk dus paulus te Efeze , in de openbare leerplaats van zekeren tyrannus, daaglijks onderwees (hand. XLX. 9.) In deze bijëenkomfren, werd de Heilige Schrift des Ouden Testamcnts, en naar mate men van de Apostelen fchriften ontving, en die als Godlijk erkende en aannam , ook deze , voorgelezen. Die de gave en kunde van onderwijs had, leerde, vermaande, en wekte op tot geloof cn deugd, waaromtrent de Apostelen alleen voorfchrijven, dat alles met betaamlijke deftigheid, zonder verwarring , zou gerchicden , als ook , dat de vrouwen niet in het openbaar fpreken zouden. Men deed verders het rebed met dankzegging, en zong, met Pfalmen en feestelijke liederen, den lof van God; ook gaven de Apostelen een voorfchrift, om, bij zulke gelegenheen, kan ik geloven, mrar , d?t zij in die betrekking ot de Christengemeente geftiran hebben, als de Diako'cn, is niet bewezen.  GESCHIEDENIS. 347 heden, aalmoesfen faam te brengen. Verders hield men famen liefdemaaltijden, waartoe de meervermogenden de kosten droegen, en men vierde het Heilig Avondmaal, ter gedachtenis van jesus lijden. Door den Doop werden zij, die de leere van jesus aannamen, in de gemeente ingelijfd. Echter kunnen wij, bij gebre' van duidelijke berichten, niet bepaaldelijk zeggen, met welke plegtigheden het éér en ander, in het bijzonder, verricht is. Of men, bi voorbeeld, den Doop altijd bij indompeling, dat ook reeds bij befpreuging, heeft bediend V Van dei Doop van kleine Kinderen vinden wij geene duide lijke voorbeelden, alleen lezen wij, dat geheele huls gezinnen gedoopt zijn geworden. Dewijl de Chri^ tenen, volgends de leere der Apostelen, verre wa ren van alle Bijgelovigheid, is omtrent de omdat digheden van den eeredienst veel aan de vrije be fchikking der gemeenten overgelaten, gelijk ons, or der anderen blijkt, uit het formulier der belijdenis waar op de Doop gefchiedde, waar bij de Apostc len zich niet letterlijk, of bijgelovig, aan de woorde van jesus hielden, maar zich fomtijds vergenoeg den, in den naam van jesus teDoopen, het wel in dc zaak het zelfde was. 'Er komen nog eenige voorfchriften voor, die d Apostelen aan de Christenen gegeven hebben, welk echter voornaamVjk betrekking halden tot die tijde en omdandigheden , in welke de Christenen toe verkeerden. Een voorbeeld is de verordening d< vergadering, te Jenifu/em gehouden, (hand. XV. Dus wilde paulus, dat de Christenen hunne 01 Z de: T BOEK XII Hoofdft. na C. G. jaar 100. I i » 1 e Andere voorfchriften f derApos- » telen. r )  I BOF.K XII Hoofdft. naC.G. Jaar i oo. ] j ! ( i r | x c Gebruiken uk J] hetjoo- , dendom aangc- J houden. a, n r, li © n: 9 tc Zondag. 343 KERKELIJ K E derlinge verfchillen niet, gelijk zij tc Korinthe de* den, voor de Heidenfche overigheid zouden brengen, maar onder malkanderen, door bekwame lieden, zouden beflisfen en afdoen. Dus fchrijft de Apostel jakobus voor; als iemand onder hen krank was, dat hij dc oudften der gemeente bij zich ontbiele, opdat zij voor hem bidden, cu hem, in 's Hee■en naam, met olie zalven; met toezegging, dat iet gelovig gebed den zieken zal behouden, en de -leere hem gezond zal maken; zelfs, zal de zonle hem vergeven worden. Dit voorfchrift, het welk ot herftclling van den Kranken wordt voorgefchrecn, en duidelijk genoeg, op de gave der gezondlaking, in de eerfte Apostolifche tijden, betrekking eeft, is naderhand veranderd in eene voorbereiding an ftervenden tot den dood , waar uit het laatlle liezel is ontdaan. Volgends de vrijheid, die de Christengemeenten adden en oefenden, had dan ook onderi'cbeid plaats, ij dc onderfcheiden gemeenten; die, welke uit de )oden afkomftig waren, hielden vele plegtigheden ui, die zij te voren, als Jooden, hadden waargeDmen , gelijk, integendeel, zij, die uit de Heide:n overkwamen, vele dingen, die voor onverfchfl. t gerekend werden, in acht namen. Schoon het É en ander al vroeg onheilen in de Kerk heeft ingericht, gelijk wij reeds daar van een voorbeeld «ien hebben, en 'er in liet vervolg meer ontmoen zullen. Deze vrijheid der Christenen was ook niet bemld, ten aanzien van Feestdagen, of bellemde vasten-  GESCHIEDENIS. 349 tettdageii. Gelijk zij daaglijks bij malkanderen kwamen , wanneer de gelegenheid zich aanbood, zoo vastten zij Godsdienftig, wanneer de omftandighe- [ den hun zoodanige plegtige onthouding en afzondering aanraadden. Alleen zijn 'er reeds vroeg blij- \ ken, dat zij niet verzuimd hebben, op den Zondag, of eerften dag der Weck, hunne bijeenkomften tc houden, welke dag reeds, in de Openbaring Van joünnes, de dag des Heeren heet; waar toe de Opftanding van jesus eene gefchikte aanleiding gegeven heeft. Evenwel werd de Zondag door de Christenen , tot aan de tijden van konstantyn den Grooten toe, behalven hunne famenkomst, hefteed aan den daaglijkfcheu arbeid des levens, zoodat zij den Sabbath der Jooden niet op den Zon* dag overbrachten, het welk ook door hunnen geestelijken Godsdienst niet gevorderd werd. Ondertus» fchen bleven velen, bijzonder uit de Jooden overgekomen, den zevenden dag der Week, den Sabbath, nog lang vieren, voomaamlijk bij de Oosterfche Kerken, bij dc Westerfche Kerk ook tot in de derde eeuw, wanneer zij dezen zevenden dag tot een' vastendag maakte. Voords vierden ook de Apostelen en ecrfte Chris* tenen het Paaschfeest , insgelijks waarfchijnlijk het Pinkfterfeest, en de andere Feestdagen der Joodfche' Kerk, doch echter zonder krenking van der Chris* tenen vrijheid in dezen. De opzieners der gemeente moesten , gelijk wij zeiden, toezien, dat dc leere en zeden der Christenen zuiver bleven, volgends het doel van jesus. Z a Daar I BOF.K XII IoofJfh ja C.G. -ar looi Andere 7eestda-" fefli {erkellj ;e uicht  I EOF. IC XII Hoofdft. naC.G. Jaar 1 oo. i t 1 I 350 KERKELIJKE Daar zij geene wereldlijke magt noch hecrfchappij kenden, of volgends den aart van het Christendom mogten oefenen, is het natuurlijk te vragen, welk middel hebben zij, ten dien einde, gebruikt? Hoe was het gelegen met de Kerkelijke tucht? Wat de Apostelen, bij voorkomende gevallen, naar de buitengewone magt, die zij bezaten, in dit opzicht, enkele keeren hebben verricht, is ons boven (Bladz. 295.) gebleken. Doch, ten opzichte van het gewone, zijn geene andere voorfchriften voorhanden, dan het gezegde van jesus (matth. XVIII. 17.) liet welk men, gemeenlijk, hier toe brengt, cn de voorfchriften der Apostelen , om zulke menfehen , !ie door hunne leere verwarringen veroorzaakten, of, door hunne flechte zeden, tot fchande van het Christendom konden verftrekken, na vruchteloos beoroefdc vermaningen, uit de gemeenfehap der Chris:cncn tc weeren, niet langer vertrouwlijk met hun om te gaan , noch hen als leden der Christengeneente aan te merken. En dit vinden wij dan ook refchied te zijn ; gelijk de Korinthifche gemeente «Óen onder haar, die zich aan bloedfchande had 'chuldig gemaakt , uit hare gemeenfehap weerde, iet welk bij dezen man een gelukkig gevolg had. fei-wijl zulken, die van de cenvouwigheid der leere rigingen, om zich te verheffen , deswegens vernaand en bedraft zijnde , zich wel zelve van de Christenen afzonderden. Dus had deze Kerkelijke ucht bij de eerde Christenen geene gedaante van Iraföelening, maar drekte alleenlijk, om de Chriseneu van den laster te bevrijden , als of zij alle lee-  GESCHIEDENIS. 351 keringen en alle ondeugden duldden. Nog veel minder, werd iemand tot het geloot', of tot de rechtzinnigheid in de leere, door ccnigen ban of vloek, als met geweld, gedwongen. Wanneer overtuiging en vermaning geene uitwerking hadden, hield men zich te vrede, zulke menfehen aan zich zeiven over te laten, en 'cr de Christenen voor te waarfchuwen, om hen niet als leden van hun genootfehap te erkennen of te bejegenen. Nu is nog overig de Kcttergefchiedenis van deze eeuw. Dc Kcttergefchiedenis is in 't gemeen een onderwerp, het welk alle aandacht en oplettenclhck verdient. Zoo belangrijk dezelve is , zoo zeer i zij, door partijfchap, vooröordeclen, verkeerden ijver en menschlijke driften, misvormd. Men onderfcheidt in den Kerkdijken ftijl, Dwaalenden, Ketters, ei Scheurmakers, cn zeker niets is noodzaaklijker, dai dit onderfcheid, welks verwaarlozing tot vele mis vattingen aanleiding heeft gegeven. Dwaaien is mcnschlijk. Hoe duidelijk en ecnvou wig ook de leere van den Godsdienst door jesu en de Apostelen, zoo mondeling als fchriftelijk, veer voorgedragen, hoe zeer de Apostelen, zoo lang z leefden, werkzaam waren, in het ontvouwen dezi leere, cn het verhoeden of verhelpen van misvatth gen, nogthans konden onkunde cn omichtzaamhei aan den éénen, of ingebeelde wijsheid en fchcq zinnigheid aan den anderen kant, onderfteund doe vooröordeclen , verbeeldingskracht, liefde tot h< zonderlinge, menschlijke hartstochten en driften, ; zelfs een welmccncnd oogmerk, om eenige waa Z 5 - hei I bofk XII HóofittL naC.G. Jaar 1 oo. Kettergc- fchiede.- r.is. l j ■ Dwaaten* i den. I ij r | V | a a  I fiOEK XU Hoofdft. nn C. G< J.-f ioo. Cotters. ! I i I 1 1 352 KERKELIJKE heid bevatlijker te maken , of een te verregaande ijver voor Godzaligheid, aanleiding geven, tot misvorming der eenvouwige waarheid, en tot velerhan. de foort van dwaalingerfc. Na de dood der Apostelen konden foortgclijke gronden van lieverlede een afwijken van lui me waare leere te wege brengen, en wel zoodal ig, dat men deze allengs ingeflopen dwalingen voer de waare en rechtzinnige leere van het Gl istend, m aanzag, en zulken, die dezelve aanwezen, hoe zeer ten onrecht, voor dwaalenden hield. Uit deze aanmerking , gelijk uit den aart deizaak zelve, blijkt, dat niet alle dwaalingen in den Godsdienst van dezelfde natuur zijn; fommigen konen voort uit een goed , anderen uit een flecht hart; rommigen zijn meer, andere min, fchadeiijk en ge/aarlijk voor de belangen van Godsdienst en deugd. M vroeg gaf men aan dczelven den naam van 'aercfis, een woord, het welk bij dc ouden, in 't remeen, een gevoelen', mening, en verders eene jartiji, gezindte, of aanhang, die zoodanig gevoelen vas toegedaan, aanduidde; dat dus zoo wel ten goeie als ten kwaadc genomen kan worden. Op deze vijze word het in de fchriften van het Nieuwe Tesament gebruikt. Wanneer wij het daar, in renen rwaaden zin, ontmoeten, betekent het een' gevoelen :n aanlang, die fcheuring en verdeeldheid vcröor;aakt of bedoelt (i kor. XI. 19.) alwaar men het )est, door p-irt:i!'chaj>pcu, vertalen kan. Een harekus (tit, III. io. cn n.) is ecu mensch, die, foor allerhande leringen en gevoelens, aanhang zoekt te  GESCHIEDENIS. 353 te maken, fchoon beter wetende, en dus zijne verkeerdheid toonende. Dit woord heeft men, in krater eeuwen, door Ketters vertaald, van Kathart,} een' naam, dien zekere gezindte voerde, cn deze. naam Ketter is haatlijk geworden, omdat men daar mede, eigenlijk, zulke lieden willende betekenen, die niet alleen dwaalcn in gewigtige leertakken , maar ook, fchoon men hun de waarheid aantoont, hardnekkig daar bij volharden , en eenen aanhang maken, denzelven vaak aan zulken gegeven heeft, die ter goeder trouw dwaalden, ja niet zelden aan zulken, die algemeen ingeflopen dwaalingen, welke reeds voor rechtzinnigheid gehouden werden, aanwezen cn tegenfpraken. Van deze Dwaalenden en Ketters , onderfcheider de Kerkelijke Schrijvers Scheurmakers, die Scheu ringen veroorzaken: Dan noemen zij Scheuring. ( Schisma, ) wanneer 'er tusfehen hen, die in de we zenliike geloofsleere overeenkomen, verfchil ontftaat over eenig min gewigtig ftuk, of over eenige plcg tigheid van den Godsdienst, of over iet, dat tö het Kerkelijk beftuur behoort, welk zoo ver gedre ven wordt, dat de éénheid der Kerk verbroken zijr de, men geene gemeenfehap met malkanderen oc fait. Dus is de groote Scheuring bekend tusfehc de Oosterfche en Westerfche Kerk , dus zijn 'e Scheuringen onder dc Proteftanten. De Kcttergefchiedenis is, doorgaands, het duiStei fte cn mecstverwarde gedeelte der Kerkelijke G< fclu'edenis. De oorzaak van deze duisterheid i niet ver te zoeken, wanneer men weet, dat dez Z 4 G< I BOEK XII Ioofdlv. na C.G. [aar 100. SehUttr- makeis. t 1 r Oórzaken vr.n _ de dr.iss terheid e derKetterge  I BOEK xir Hoofd!! m C. G. Jaar loc, fchiedeuis. Kctterge- nis der eerde eeuw. | I « 1 354 k e r K e L Ij k e Gefchiedenis, doorgaands, moet opgemaakt worden J uit de fchriften van hun, die de Ketters hebben wederlegd, welke niet vrij waren van partijfchap, en ligtgelovig of genegen genoeg, om alles in de zoogenaamde Ketters ten kwaade te duiden, of aan alle vertellingen ten hunnen nadeele geloof te geven. Ons ontbreken veelal de eigene fchriften der^oude Ketters, wélke zelfs wel, misfehien met een goed oogmerk , opdat de Ketterijen niet zouden worden voortgeplant , verdonkerd zijn geworden, maar met een ongelukkig gevolg, alzoo wij even daar door buiten ftaat zijn, om het echte gevoelen van deze lieden, in het verband, op te maken, en te beöor- deelen. Avat de Kcttergefchiedenis der ecrfte eeuw in 't bijzonder betreft; indien wij op een getuigenis van hegesippus bij eusebius (*) afgingen\ dat de Kerk den gantfehen leeftijd der Apostelen eene maagd zonder vlek of rimpel is gebleven, zouden Wij moeren denken, dat geene Dwaalingen, Ketterijen, en Scheuringen of verdeeldheden hebben plaats gehad. \an den anderen kant vermenigvuldigden anderen iet aantal der Ketters dier eeuw reeds boven mate. .dit de eerfte eeuw hebben wij geene gelijktijdige Jchrijversï Uit de tweede eeuw ontbreekt het ons liet aan berichten omtrent de Ketters, maar wij mtmoetcn die enkel in fchriften, die tegen de Kcters gefchreven zijn, om hen te wederleggen, onder velke de fchriften van ireneus dc voornaamften zijn; (*) Bist. Ecdes. IV. 7.  GESCHIEDENIS. «,55 zijn; doch zoodanige fchriften zijn doorgaands beftem'd, om de partij, die wederlegd wordt, in het ongelijk te nellen; en alfchoon men ze ook van opzetten haat of partijzucht vrijpleite, echter heeft menschlijke zwakheid in twistfchriften te veel de overhand, dan dat zij ons een volledig en naauwkeurig verflag van de gevoelens der wederlegde partij aanbieden zouden. Ook hadden de meesten dezer Schrijvers geene kennis en wetenfehap genoeg, om bijzonder de gevoelens, die in de Oosterfche landen opkwamen, en verfpreid werden, oordeelkundig te vatten en voor te dragen; ook hebber zij dikwerf de bijzondere namen, welke zekere ge zindheden voerden , voor zoo vele bijzondere ge zindheden genomen. Uit dit alles kan men ligtelijl reden geven van de tegenftrijdige verhalen, die wij nopens de oude Ketters, bij de Kerkelijke Schrijver aantreffen. » Even gelijk vele Schrijvers hunne tafereelen va den zedelijken toeftand der Christenen , ten tijc der Apostelen, al te overdreven hebben opgefchikt even of alle de leden der eerfle Kerk enk deugdzame en waarlijk Godzalige menfehen warer zoo kan men ook niet geloven, dat zij van dw lingen en verdeeldheden zouden vrij geweest zij Ook blijkt ons het tegendeel uit dc fchriften d Apostelen zelve. Wij hebben reeds (Bladz. 18 volgg.) een voorbeeld gehad van verfchil van g voclens, en eenen verregaande twist, in dc gemecr tc Antiöchië ontftaan, en ter naauwernood door wijsheid der vergadering van Jerufalem beteugel Z 5 Ni I BOF.K XII Hoofdft. naC. G. Jaarioo. S ti Joods-cligezindee Christe, r.en. :1 ii. er 5ctele d. :t-  I BOEK xir Hoofdfr. naC.G. Jear 100. j i < i I f V 55^ KERKELIJKE Niettegendaande deze verdandige uitfprank van de Jerufalemfche Moederkerk, bleven de Christenen uit de Jooden nog fteeds hunne Joodfche vooroor, deelen aanhouden. De Joodschgezinde Christenen bleven 'er op aandringen, dat men de plegtigheden van den Mofaifchcn Godsdienst moest eerbiedigen, houdende de gehoorzaamheid aan de wet van moses noodzaaklijk, om voor God rechtvaardig te wezen, ]"a zij oordeelden, dat men zelfs de Heidenen, die tot het Christendom overkwamen, door befnijdenis, eerst in de Joodfche Kerk behoorde in te 'lijven' waar door tevens de waardigheid der Jooden bewaard kon blijven, waar dit volk zoo veel mede ophad. Hun ijver was zoo buitenfporig, dat zij aan paulus de waardigheid van zijn Apostel-ambt betwistten , omdat hij een voorfhmder was van de mjheid der Christenen, en hem zelfs lasterden en die verdriet aandeedem Ook was het overëenkomh'g de Joodfche vooroordelen, dat fommigen van leze Beden zich fehaamden over het kruis van :hristus, en niet geern van zijn lijden cn dood braken, omdat de Jooden zich van den MESsia's ndere voordellen en verwachting, maakten. De :racht dezer Joodfche begrippen werd gebroken , oen dc verwoesting der Stad en Tempel1 van Jcufalem, met de daad, toonde, dat de Mófaiftfo retten een einde genomen hadden, cn met het :hristendom niet beftaan konden. Sommigen, ech:r, bleven desniettegendaande met deze ^ vooröoreelen bezet, en hebben zich , onder de naamen an Nazareën of JSazar eenen en Ebioniten, van de  GESCHIEDENIS. 557 de overige Christenen afgezonderd, gelijk wij zien zullen. ■ Vele Christenen , die uit de Heidenen overkwamen, brachten ook hunne vooröordeclen mede. Zij hoorden prediken, en lazen, in de fchriften van r-Auxus voomaamlijk, dat men, alleen door het geloof, zonder de werken der wet, voor God rechtvaardig is, en dat ook de grootde zondaren, door het geloof in jesus, behouden en zalig worden. Onder het Heidendom hadden zij ongebonden geleefd, zij wilden hun geweten bevredigen, en namen het Christendom aan, maar meenden, dat de Christelijke leere hunne ongebondenheid wettigde , dus vierden zij hunne lusten en driften den vollen teugel, judas en petrus hebben bijzonder tegen deze misbruiken in hunne Brieven geijverd ;. ook hebben jakobus, joünnes, en paulus zelve, daai tegen gewaarfchuwd. In de gemeente te Korinthe, de hoofddad var Achaje, ontdonden vrij fpoedig, na-derzelver dichting door paulus , verdeeldheden, die tot fcheurinr. dreigden over tc Haan. Daar deeden zieh liedei voor, die het Christendom, als eene wijsgcerigc ge zindte, in eenen fchoolfchen trant begonnen te on derwijzen, cn paulus manier van leeren in min achting zochten te brengen. Deze maakten zie weldra een' aanhang, cn dc Christenen van Korirthe begonnen zich , door bijzondere benamingen naar aanzienlijke leeraaren , te onderfcheiden. War tegen paulus zich, in zijnen êerftêh Brief aan d ■Korintheren, ten dcrkilen verzet, Ou T BOEK XII Hoofdft. naC. G. jaar 100. HeidenschgezindeChristenen. Verdeeldheden in de I gemeente van Korinthe. I r I t  I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar ioo. Bijzonderedwaalleeraars. HYME NEUS, ALEX/NDER , FILETUS. i ■■•4 ( \ i l l l 1 1 c e S58 KERKELIJKE Ook waren aldaar vele misbruiken ingeflopcn. Terwijl fommigen zeer naauwgezet waren , zeli's in onverfchillige dingen , waren anderen daaromtrent al te los. Zij aten niet alleen onbefebroomd van vleesch van offerbeesten, aan de afgoden geofferd, maar gingen zelfs in hunne Tempelen; ook had men, gelijk wij gezien hebben, in deze gemeente een voorbeeld van bloedfchande. Onder de Dwaalingen, of, zoo men wil, Ketterijen van de Apostolifche eeuw, kunnen geteld worden, het ontkennen van de opftanding der dooden, welk leerftuk, door paulus, om die reden, opzetlijk betoogd, en tegen alle bedenkingen gehandhaafd wordt (i kor. XV.) In zijnen Ilden Brief aan timotheus (II. i8.) noemt paulus, alshoofdleeraaren van deze Dwaaling, zekeren hymexeus cn ?iletus, die van de waarheid waren afgeweken, loor te beweeren, dat de opftanding alreeds gcchied was, waar door zij velen in hun geloof vertfjsterd hadden. Zo deze iiymeneus dezelfde is, lie door paulus ( i timoth. I. 20.) gewaagd vordt, benevens eenen alexander, rekent deze \postel hem onder die genen, die hun goed geween hebbende laten vaaren , even daar door' ook ehipbreuk geleden hadden aan hun geloof, cn wele hij, naar zijne Apostolifche magt, den satan iad overgegeven , opdat zij leeren zouden , het mangelie niet te lasteren, epifanius heeft deze heen ook op zijn Ketterlijst geplaatst. Welk hun igenïijk gevoelen geweest zij, wordt verfchiliend bo  GESCHIEDENIS. 359 begrepen: vitrinoa (*) meent, dat zij Sadduceën zijnde, de onfterflijkheid der ziel, en het leven na dit leven, zouden geloochend hebben; maar venema i heeft bewezen, dat hunne dwaling alleen de opftanding des lichaams betrof, en als zij zeiden, dat de opftanding reeds gefchied was, kunnen zij dit van eene geestelijke opftanding uit den zedelijken dood der zonde verftaan hebben, of van eenige andere oneigenlijke opftanding. Waarfchijnlijk zijn zij Joodschgezindc Christenen geweest uit de Sadduceën, die de opftanding der dooden voor onmogelijk, en daarom ook voor een al te onwijsgeerig leerftuk gehouden hebben, waaröm zij hen, die hetzelve leerden, hebben befchimpt en gelasterd. Diotrefes (III. joSnn. vs. 9.) en demas , van welken paulus (2. timoth. II. 4-) klaagt, dat deze hem , uit te groote liefde voor dit leven, verlaten had , worden insgelijks , door epifanius cn anderen , onder de Ketters dezer eeuw gerekend. Wij vinden nogthans, wanneer wij de aan gehaalde plaatzen inzien, geene blijken , waarön men hen voor Dwaalleeriiaren of Ketters zou hou den. diotrefes wordt gekenmerkt, als een laat dunkend en lasterziek mensch, die veel hoogmoei en ongastvrijheid jegens vreemdelingen openbaarde en van demas wordt alleen gezegd, dat hij de teger woordige wereld lief had gekregen , welke woorde eenvouwig aanduiden, dat hij, uit liefde voor het lc ven (*) Obfervatt. Sacr. Libr. IN. pag. 990. I BOEK xit loofdff. naC.G. [nar 100. Diotrefes en DEMAS. I l > ] 1  I boek XII Hoofdft. na C. G. Jaar 100. Simon de Toveraar. 1 | t 4 Jc d 1 n o n Ë 360 K E r k E l ij k E Ven, niet ftandvastig bij paulus gebleven is, in de laatfte gevangenis van dezdi Apostel. Met even weinig recht kan men den beruchte» simon den Toveraar onder de eigenlijk gezegde Chris- tenen rekenen, alhoewel de Kerkelijke Schrijvers hem den Fader der Ketters noemen. Wij hebben van dezen Volksbedrieger boven (bladz. 161—163) verhaald, het geen ons de echte gefchiedenis van lukas meldt, en bladz. 262, het geen de overlevering, van zijnen twist met petrus te Rome, beuzelt, bijgebracht. Te weten, men wendt voor, dat simon, zijn oogmerk niet hebbende kunnen bereiken, om voor zijn geld, van de Apostelen, het vermogen te kopen, om de wondergaven van den Heiligen Geest mede te deelen, dra tot zijne vorige bedriegerijen wedergekeerd zijnde, in gezelfchap eener hoer of bijut, iielena genoemd, in de Oosterfche Landen heb>e omgezworven, en eindelijk te Rome aangeland zij. De verhalen, aangaande dezen man, bij ireneus, toullianus, den Schrijver van de ConJUtutionès c i k  i BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100, 366 K E R K E L IJ K E fis ( kennis , wetenfchap , ) noemde. Aan hun, die zich van hem heten doopen , beloofde hij de* onfterflijkheid , ook zou hij dc gemeenfehap der vrouwen hebben willen invoeren onder zijne leerlingen, en geleerd hebben, dat men, om den marteldood te ontgaan , het geloof moge verzaken, theodoretus ( * ) zegt, dat hij geleefd heeft, toen de Apostelen nog niet geftorven waren, justinus de Martelaar (f) verhaalt, dat hij, door zijne bedriegerijen, te Antiöchië vele leerlingen heeft gemaakt. Doch, tertullianus (§) verzekert, dat, hoe zeer hij ook aan zijnen doop zonderlinge kracht toefchreef, hij echter weinig toeloop gehad hebbe. Men ontmoet nog van zijne aanhangers in dc vierde eeuw (**). Alles wel ingezien zijnde, zal men menander en zijne aanhangers eer voor dweepers en lieden van ontftelde hersfenen , dan voor Ketters, moeten houden; ja zelfs daar menander, simon en dositheus, het Christendom niet beleden, maar zich , onder de Samaritanen, een ligtgelovig volk , en erfvijanden van alles , wat Joodsch heette, veeleer als vijanden van jesus betoond hebben, zouden zij, in eene Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen , naauwlijks eene plaats verdienen, indien niet, ten minften fommigen van hunne dweepzuchtige aanhangers, naderhand , gelijk het (*) ILeret. Fab. Libr. II. (|) Apohg, I. (34. 73.) ( § ) De Anima. (*0 EustB. Hist. Eccles. III. 26.  GESCHIEDENIS. 307 het fchijnt, voor Christenen hadden willen gehouden worden. Met meer recht mag cerinthus onder de eigenlijk genoemde Ketters, in den Kerkdijken ftijl, gerekend worden, dewijl hij den Christelijkcn Godsdienst ten grond leggende, dien, naar zijn goedvinden, verklaarde, en 'er zijne gevoelens onder mengde. Doch ook in zijne Gefchiedenis zijn eene menigte van onzekerheden en zelfs ftrijdigheden. Sommigen noemen hem merinthus, terwijl anderen van cerinthus en merinthus twee onderfcheiden perfonen maken, cerinthus zal een Jood geweest zijn, die te Alexandrie' in Egypte zijne dweepachtige denkbeelden van God, de geesten, dc wereld, cn dc menfehen, fchijnt opgedaan te heb ben; van daar in Palaeftina gekomen, zal hij t< Jerufalem, Caefarea, en elders , den Apostelen vee moeite en tcgendand a-angedaan, en vervolgcnds zijni dwalingen in Klein-Afie wijd en zijd verfpreid heb ben, tot hij, tc Efeze, door het inftortcn van een bad, waar in hij zich bevond, zou zijn omgeko men. ( * ) De berichten nopens hem ftaan bi ireneus (f), epifanius ( § ) dl theodore tu (*) Dit laatfte heeft een duidelijk verband, met d vertelling aangaande ze'cer gezegde van den Apostel Jc tMNES, boven Bladz. 289. gemeld, het één en ande wordt, met recht, als eene ongegronde overlevering o liever verdichtzcl, aangemerkt. (f) Adv. hertu I. 26. III. II. (§) ILeres. 28. Aa 3 I BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 100. Cerinthus. i r r  I BOEK XII Hooldft. naC.G. Jaar 100. 36"8 KERKELIJKE tus (*) doch deze zijn zeer verward, en niet zelden met zich zeiven onbeftaanbaar. Zijne leergevoelens worden, op de volgende wijze, opgegeven. Hij erkende eenen hoogden God, die van eeuwigheid af eene oneindige lichtruimte, de volheid genoemd, bcwone. Deze heeft vele JEonen, Eeuwen, of onderflijke geesten, voortgebracht, van welke de Engelen afdammen, dén van welken de wereld en de menfehen gefchapen hebbe. Deze wereldfchepper was de God der Jooden. De hoogde God was aan de menfehen onbekend gebleven; doch, om dezen aan de menfehen bekend te maken, en hen tot zaligheid op te leiden, heeft de hooge God eenen der voornaamde JEonen, christus, of den logos, in de gedaante eener duive, doen nederdalen, op zekeren mensch jesus, Zoon van maria en josef , welke daar door de kennis van den hoogen God, en de magt, om wonderen te doen, ontving. Dit verheven wezen, de christus, verbleef met den mensch jesus, op die wijze, als oudtijds de Geest van God op de Profeeten rustte; en dus verkondigde jesus, door den invloed van den christus , den hoogden God. Toen de Jooden, door aandoking van hunnen God, den Wereldfchepper, hem vervolgden, kruisten, en ter dood brachten, had de christus zich van den mensch jesus afgezonderd, zoodat de laatile, enkel als een bloot mensch, gekruist, gedorven, en weder opgedaan zij. Evenwel zal, bij de algemeene (♦) Hmra.fi*. II. 3.  GESCHIEDENIS. 369 ntf opdanding der dooden, de christus zich weder met den mensch jesus verëenigen, en dan een Koningrijk oprichten, hetwelk, geduurende duizend , jaaren, enkel geluk en vermaak in zich zal bevatten. Omtrent de Godsdienstoefening fchrecf hij, aan zijne ; navolgeren,de bcfnijdenis, cn dc onderhouding van de voomaamfte plegtigheden van den Mofaïfchen Godsdienst , benevens de geboden van jesus , voor. Hij erkende geen gezag van eenig Boek des Nieuwen Testaments, behalven het Euangelie van mattheus, cn dit nog verminkt cn verwrikt. Men zegt, dat joünnes zijn Euangelie opzetlijk tegen dezen cerinthus gefchreven, en hem ook in zijnen eerden Brief bedoeld zou hebben. (*) Zoo veel kan men uit deze opgave zijner gevoelens opmaken, dat deze dweeper Joodfche vooröordeclen, met Heidenfche leergevoclcns over de wereld der geesten, in het Christendom overgebracht, en het zelve daar naar misvormd heeft. Van die Jooden had hij zijne bcfnijdenis en de onderhouding van moses wet, en waarfchijnlijk zijn duizendjaarig rijk, waaromtrent cajus , de ouderling van Reme (f), hem befchukligt , dat hij deszelfs vermaken, in de zinlijke genietingen van alle ligchaamlijke wellusten, zou hebben doen beftaan, doch, welke befchuldiging misfehien te overdreven is, dooi den ijver van dezen cajus tegen het gevoelen var eet (*) Zie wat wij daar omtrent hebben aaugetekeiic Bladz. 9+- en 309- (f) Bij Euscn. Uht. Feeks. III. 28. VII. 25. Aa x I r.or.K XII loofdft. vaC.G. nar 100.  I BOEK XII Hoofdfr. naC.G. Jaar I00, Gnostieken. 370 KERKELIJKE een duizendjarig rijk, het welk echter reeds vroeg, ook onder rechtzinnige Christenen, plaats had, die het zelve toch niet van cerinthus zullen ontleend hebben. Omtrent zijne gevoelens zeggen de oude Kerkvaders, dat hij gedeeltelijk met de Gnostieken, gedeeltelijk met de Ebioniten, veel gemeen heeft gehad; alhoewel anderen meenen , dat hij met de Gnostieken niets gemeen gehad heeft, dan deze bijzonderheid, dat de wereld niet door den hoogften God, maar door Engelen, zou gcfchapen zijn. Dit zal duidelijker worden, uit het gene wij ' van de Gnostiken en Ebioniten melden zullen, na alleen hier nog bij gevoegd te hebben, dat de aanhangers van cerinthus zich, wijd en zijd , door Klein-Afië vcrfpreid hebben; het welk ons des te min behoeft te verwonderen, alzoo Jooden en Heidenen, in zijne gevoelens, hunne oude vooröordeeJen, voor een groot gedeelte, behouden , en het Christendom daar naar vormen konden. Over de Gnostieken is zeer veel gefchreven, men dek hen voor, als een' aanhang van dwaalgeesten die reeds, in de eerde eeuw, den leeftijd da-Apostelen, zijn opgekomen, hunnen oórfprong hebbende uit eene zekere Oosterfche Wijsgeerte, en die de aandacht der Apostelen reeds hebben opgewekt, welke hen, in verfcheiden van hunne fchriften, bedoeld cn wederlegd zullen hebben; men onderfcheidt hen in Theoretifche of bcfpicgclcnde, en Practifche ?f beoefenende, Men heeft de gevoelens der eerHen tot een volledig famenftel pogen te brengen ;nz, Doch, ais men bedenkt, dat het geen men van  GESCHIEDENIS. 371 van eene zoogenoemde Oosterfche Wijsgeerte heeft gezegd, op zijn best genomen, ten hoogften onzeker is (*), en tevens opmerkt, dat de benaming van Gnostieken, ontleend van het Griekfche woord Gnoofis, (kennis, wetenfchap,) zoo wel ten goede als ten kwaade genomen kan worden, gelijk dan de rechtzinnige Christenen zich van de waare Gnoofis of kennis beroemden, en dat deze benaming eerst in de tweede eeuw, op zekere aanhangen, bij voorbeeld , der Valentinidnen, Bafilididnen enz. , is toegepast, wordt het zeer twijfelachtig, of 'er wel ook een bijzondere aanhang en famenftel van Gnostieken geweest zij, ten minften vóór valentinu' enz., in de tweede eeuw; de zaak fchijnt eenvou wig deze te zijn: Men heeft, zedert de tvveedi eeuw, de benaming van Gnostieken gegeven aai alle die genen, welke, voor en na, omtrent God ei zijne eigenfchappen, omtrent de wereld der geesten de ftoffe, den oórfprong van het kwaad, en de mid delen, om daar van bevrijd te worden, van een hoogere en meer verlichte kennis zich beroemden dus heeft men simon den Tooveraar, dositheus menander enz. , fchoon zij niet eens onder c Christenen behoorden , Gnostieken genoemd. 1 weten, velen, het zij dan uit de Joodfche Kabh la, het zij uit Heidenfche overleveringen nopens c Theogonién en geflachtrekeningen der Goden, hum dro- (*) Zie boven Bladz. 38. Aa 5 I BOEK XII Hoofdif. naC.G. Jaar 100. t 1 | e » e e e ie )-  I boek XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. ; l < \ J \ ( 1 ( ( 372 KERKELIJKE droomerijën ontlcenende, wilden de Godlijke natuur en eigenfchappen, de werkingen der geesten, den oórfprong der wereld, en des kwaads, verklaren; fommigen, het hoofd vol hebbende van booze wezens, die den oórfprong aan de wereld zouden gegeven hebben, en van de eeuwige ftoffe, die kwaad zij, dreeven, dat men, door eene heel ftrenge levenswijze, het vleesch behoorde te vermeesteren en te bedwingen , waar in de dweepachtige Esfeën hen reeds waren voorgegaan; terwijl anderen zich van de wet ontflagen rekenende, als welke van het booze wezen, dat de wereld gefchapcn had, oorfpronglijk was, een geheel zedenloos leven voerden. BeiIerlei foort van menfehen, die zich, 0111 deze reien, op eene hooger wetenfehap en kennis bcrie->en, ontdekken wij, in de fchriften der Apostelen. Zoo waarfchuwt paulus ( 1 timotii. VI. 20.) :egen de fpitsvinnigheden eener ten onrecht zoogenoemde wetenfehap , door welke zelfs fommigen •eeds geheel van hef Christendom waren afgeweken; ; 1 ïimoth. I. 4.) gewaagt hij van zulken, die 'eel ophefs maakten van fabelen en eindeloze gelachtrekeningen; 1 korintii. VIII. 1. fpreekt hij -an eene kennis, die opgeblazen maakt enz. en 1 "imoth. IV. van zulk eene ftrengheid van zeden, lie gepaard ging met onheilige en oudwijffche fabem, en gelijk hij zich elders uitdrukt, die, onder enen uitwendigen fchijn van godzaligheid, de kracht er waare godzaligheid verloochenden. Van hun, die, on-  GESCHIEDENIS. 373 onder het voorwendzel van vrijheid, zich aan alle fpoorloze ongebondenheden overgaven, fpreken de Apostelen petrus (2 wtr. H. i50 judas (jud. w ia ; en joünnes in zijne Openbaring (K. h-j vergelijkende hen bij den ouden Waarzegger BiLEaM, die zijne waarzeggerijen voor beloning ved had. Men heeft van deze lieden ook al een' bijzonderen aanhang van Ketters gemaakt, onder den naam van Bileamiten, daar het ondertusfchen genoeg blijkt, dar deze lieden menfehen waren, die zich meer dan anderen verlicht en kundig rekenende, zich niet alleen veroorloofden, met de Heidenen het Afgoden-offei te eten, maar ook alle deugdzame werken geruif achtten.' Deze fchijnen dezelfde te zijn, die joün nes Antichristen noemt, die tegen christus over ftonden, om dat zij den waaren geest van het Chru tendom miskenden. De aangehaalde plaatzen u de Schriften der Apostelen geven genoeg te kei nen, dat zij eer- en heerschzuchtige lieden warer die ', om zicli eenen naam te maken , zich d van'de Christenen hebben afgezonderd. Vcrgc I joann. IV. i. Met hunne ingebeelde wetc fchap veel op hebbende, fchijnen zij ook, omtre den perfoon van jesus bedenkingen gemaakl en hem voor een bloot mensch gehouden hebben , doch , op wien een hooger Geest v den Hemel was nedergedaald, waar in zij met Ebioniten overëenftemden. JSicoiaïten fchijnt eene benaming te zijn, wel insgelijks tot deze foort van menfehen behoort, | bof.k XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. t l- ♦ •a 1. 1- ït te m Je ke Nicalaïen wn-  I BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 100. i 1 j ( ( i i t 2 h 374 K E 11 K E L IJ K E het geen de Kerkvaders ireneus (*) en clemens van Alexandriè (f), en na hen augustinus, theodoretus, en epifanius van eenen bijzonderen aanhang, Nicolaïten genoemd, gefchreven hebben, fchijnt enkel oorfpronglijk te zijn, uit hunne opvatting, van het geen openb. II. 6. en 15. voorkomt, alwaar eene melding gefchiedt van de leere der Nicolaïten; alhoewel het zeer waarfchijnlijk is, dat deze naam Nicolaïten, welke, in betekenis, met den naam Bileam overeenkomt, in dit Boek, zoo wel geheimzinnig te verdaan zij, als de gemelde naam Bileam, en de naam Jefebel, welke ter zelfder olaatze, in eene geheimzinnige beduidenis, genomen morden; zonder dat men daar uit kan afleiden, dat er, ten tijde der Apostelen, eene afzonderlijke gezindte )f aanhang van Nicolaïten bedaan hebbe. Onderusfehen bericht ons de overlevering, bij dc bovengenoemde Kerkelijke Schrijvers, dat zij hunnen naam 11 oórfprong gehad hebben van njcolaus, éénen Ier zeven eerde Diakonen in de Jerufalemfche Geneente. handel. VI. Evenwel is hun verhaal iopens dezen eerwaardigen man ver van eendemmig 2 wezen. Volgends ireneus, heeft hij, door ijn eigen buitenfpoorig levensgedrag een flecht oorbeeld voor zijne navolgers gegeven, welke zich aan (*) Adv af. Her. II. 27. HL 11. (t) Stromat, V, 23 en III. 4. en uit hem eusebius 'ist. Eccles. III. 29.  GESCHIEDENIS. 375 aan dc fuoodfle ondeugden hadden fchuldig gemaakt; maar volgends clemens van Alexandrië, was nicolaus een man van eenen onbefproken heiligen en christelijken wandel. Hij had eene heel fchoone huisvrouw, over welke men hem nagaf, dat hij jaloersch ware. Dit vernemende, fcheidde hij zich van haar, met bijvoeging van deze redengeving , dat men het vleesch behoore te misbruiken, willende te kennen geven , dat een deugdzaam man zijne hevigfte driften moest weten te overwinnen. Dit zijn gezegde en gedrag, hadden zijne leerlingen en aanhangers misbruikt, daar uit afleidende, dat onkuischheid en ontucht geene zonde ware, de hoererij voor geoorloofd verklarende, cn de vrouwen onder malkanderen gemeen makende. Dit is het verhaal van clemens van Alexandrie ; zeer onwaarfchijnlijk zeker Volgends epifanius en anderen, zullen zij aan Goc vreemde namen gegeven, en vreemd luidende woor den in hunne Dienstboeken gebruikt, en ook d Godheid van jesus ontkend hebben. Alles over wogen zijnde , komt het waarfchijnlijk voor , he geen wij zeiden , dat men aan die liederlijke Dwepers , welke de vrijheid van het Christendom mi: bruikten, uit de Openbaring van joünnes, den naai Nicolaïten hebbe gegeven, en vervolgends naar de oórfprong van deze benaming zoekende, zich nicc laus , onder de eerfle Diüconen te binnen gebracht en dien als ftichter dezer gezindte aangenome hebbe , terwijl de gemelde lieden dezen eerwaarc gen man geern daar voor erkend, en den hun geg v I BOEIt XII Hoofdftv naC.G. aar 100. I t SI n i- 5 n i- :n  I BOF.K XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100 Nrzareenen. o?3 KERKELIJKE ven naam van hem zullen hebben afgeleid; kunnen^ de het «én en ander met zoo veel te meer waarfchijnlijkheid gefchieden , omdat nicolaus oorfpronglijk een Joodengenoot, en dus, uit den aart der zaak zelve een voorftander van de Christelijke vrijheid zal geweest zijn , welke zoo ligtelijk misbruikt werd. Hoe het zij, het is te minder nodig ons langer met deze onzekerheden op te houden , naardien deze gezindte van Nicolaïten , indien zij ooit beftaan heeft, toch in de Christelijke Kerk zelve geenen opgang gemaakt, noch op het Christendom, als zodanig, eenigen verderen invloed gehad heeft, gelijk zij ook van geen duur geweest is. Van eenen geheel anderen oórfprong en natuur, dan de voorgaande, waren de Nazareën en en Ebioniten, van welke wij nu nog moeten fpreken. De naam Nazarenen, of Nazareërs, was, voor dat de belijders van jesus te Antiöchië Christenen begonnen genoemd te worden , algemeen aan alle Christenen , gelijk jesus zelve de Nazarener genoemd werd ; bijzonder gebruikten de Jooden en Heidenen denzelven geern; (vergel. handel. XXIV. 5. XXVIII. 22.) Doch , nadat de naam Christenen ontftaan, en in meer algemeen gebruik gekomen was, is de naam Nazarenen , of gelijk anderen, dien ook fchrijven, Nazareën, bijzonder eigen gebleven , aan de Christenen uit de Jooden, zich in het Joodfche land onthoudende ; waar uit men afleiden kan, dat de Nazarenen, ten onrechte, op  GESCHIEDENIS. 377 op de lijst der Ketteren geplaatst worden. Zij waren Joodschgezinde Christenen, van welke wij boven gefproken hebben, en die met hunne vooröordeelen omtrent het aanhouden der Joodfche plegtigheden, en de noodzaaklijkheid der Mofaifche wetten , lang in de Kerk als broeders erkend zijn , hoewel men hen, als zwakke broeders, aanmerkte, gelijk zij ook in de daad waren, alzoo zij toonden, in den waaren geest van den Godsdienst van jesus , welke niet in uitwendigheden beftaat, weinig te zijn doorgedrongen; maar fommigen van deze Heden gedroegen zich, door eenen verkeerden ijver , zoo haatlijk en onverdraagzaam jegens de Christenen uit de Heidenen, dat eene fcheuring bijna onvermijdelijk werd , voornaamlijk, toen Jetufalem nu verwoest zijnde, enkel halftarrigheid fommigen hunne Joodfche vooröordeelen deed behouden, welke, van dien tijd af, zich van de andere Christenen hebben begonnen af te zonderen , en ter onderfcheiding Nazarenen genoemd zijfi geworden, welke zich, vervolgends, fpoedig weder in twee takken hebben gefcheiden , de Nazarenen er Ebioniten, welke laatfte nog verder van de leere vai het Christendom zijn afgeweken, gelijk wij zien zullen mosheim, en andere nieuwe fchryvers, Hellen echte den oórfprong der Nazareenen, eerst in de II eeuw en wel na het jaar 136 onder den Keizer hadriSan wanneer de Joodfche oproeren gedempt zijnde , d ftrengfte wetten tegen de Jooden werden vastgefteld en de Christenen , die tot de oude Jerufalemfch gemeente behoord , en tot nu toe altijd opziener ui I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100, ! » t  I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jr.ar ioo. 3?S KERKELIJKE' uit de Joodfche Christenen gehad hadden, voor het eerst eenen markus, eenen vreemdeling, die van Heidenfche afkomst was, tot Bisfchop en Opziener verkozen, waar door de fcheuring voltooid werd, alzoo fommigen, daar door geërgerd, in Perea, of de landfchappen over den Jordaan, afzonderlijke vergaderingen hebben opgericht (*); doch, de plaats van sulpicius severus , waar op zij zich gronden , zegt geenszins duidelijk , dat toen eerst deze afzondering der Nazarenen haren eerden aanvang genomen heeft. De Nazarenen , of Joodschgezinde Christenen i waren daar in met de Christenen eensgezind, dat zy de boeken des O. T. aannamen en voor Godlijke boeken erkenden, doch zij fchijnen van de fchriften des N. T. geene andere gekend te hebben, dan het Euangelie van mattheus , het welk zij, in de Hebreeuwfche , of liever Arameifche (Chaldeeuiv* fche) taal, en waarfchijnlijk in eene overzetting, welke hier en daar veranderingen ondergaan had, bezaten (f); zij erkenden de hoofdwaarheden van den Christelijken Godsdienst, en fchoon epifanius hen fchijnt te befchuldigen, dat zij jesus niet voor den Zoon van God erkend hebben, evenwel weten wij (*) Sulpicius severus Hist. Eccles. II. 31. vergeleken met euseb. Hist. Eccles. IV. 5. (|) Dit is het Euangelie, dat gemeenlijk het Euangelie der Hebreen gencemd wordt, waar van wij bovcfl gefproken hebben Bladz. 299. en 323.  GESCHIEDENIS. 379 wij uit HiëRONYMUs, die omgang met hun gehad heeft, dat zij in christus geloofd , dat is, jesus voor den Zoon van God erkend hebben (*). Hunne hoofdftelling, die hen van de andere Christenen onderfcheidde, was, dat zij geloofden, dat de onderhouding van moses wetten even noodzaaklijk zij onder het Nieuwe, als onder het Oude Testament, en dat men, zonder deze onderhouding der wet, voor God niet rechtvaardig kon zijn, dat men derhalven den Christen - Godsdienst moest aannemen, in zoo verre hij den Joodfchen onderftelde, en daar mede overéénkwam , met één woord, zij bleven Jooden, doch erkenden jesus voor den waaren messiSs. Ten tijde van augustinus en HiëROnymus, waren zij Hechts weinige in getal overig, en ook, in meer dan één opzicht, afgeweken van de leerftellingen hunner voorvaderen , zijnde toen reeds meer genaderd tot de Ebioniten. Deze, gelijk wij zeiden, waren een tak der Nazarenen, waar door zij ook meermalen met dezelve verward worden, arnold ( f) ontkent volftrekt, dat 'er ooit, onder de Christenen, eene gezindte van Ebioniten zou geweest zijn, meenende, dat epifanius deze gezindte enkel verdicht hebbe, om met hun te (*) Te weten, de benaming christus wordt bij de Kerkelijke Schrijvers, in de IVde eeuw,bijzonder, van de Godlijke natuur van jesus gebruikt. Zie vene.ua Hist. Eccles. Tom. III. pag. 332. (f) Kerk- en Ketter-Historie l. Deel Bladz. 28. Bb I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar 100. Ebioniten.  I BOEK XII Hoofdft. naC.G. Jaar i oo. 3<9o KERKELIJKE te kunnen twisten , en hen te kunnen wederleggen. I Iet is zoo, wanneer epifanius alleen ftaat, kan men weinig op zijn getuigenis aan, doch, dewijl ireneus , tertullianus , eusebius hen insgelijks kennen, kan men het beftaan .dezer , gezindte niet in twijfel trekken; hoe zeer deze Schrijvers onderling , in verfcheiden bijzonderheden omtrent hen , verfchillen. Dus is men onzeker over den oórfprong van den' naam Ebioniten: Dezen zullen zij ontvangen hebben van eenen ebiön , die één hunner leeraaren, en hun ftichter, zou geweest zijn. Deze' naams - afleiding is zeer eenvouwig, en zou niet behoeven in twijfel getrokken te worden, indien niet alles , ja zelfs het beftaan, van dezen ebiön onzeker ware, en van fommige ouden zelve ontkend werd, die.den naam Ebioniten hebben afgeleid van een . Hebreeuwsch woord , Ebjon, het welk eenen armen betekent, zoodat zij dus genoemd zouden, rijn van hunne armoede, het welk de Ebioniten jelve voorgewend hebben, hunne waare naams-oor-, prong te wezen, . omdat zij, naamlijk, echte aframmelingen waren van de eerde Christengemeente :e Jerufalem, die op aardfehen rijkdom niet te roe* nen hadden, en zelfs gewillig hunne goederen en aczittingen , ten diende der armen , verkochten. Maar, hunne partijën hebben deze benaming verklaard van hunne armoede van geest, waar door zij geringe gedachten hadden van jesus, dien zij echter als den niEssias beleden. Te weten , zij ontkenden zijne Godlijke natuur, .en hielden hem voor  GESCHIEDENIS. S8t Voor een bloot mensch, - alhoewel zij daar in onderling niet overeenkwamen, of zij hem eene gewone en natuurlijke geboorte uit josef en maria, dan wel eene buitengewone en bovennatuurlijke uit maria door den Heiligen Geest, moesten toefchrijven. ( * ) Vbords waren zij nog fterker ijveraars voor de plegtigheden der Mofaifche wet, dan de Nazarenen zelve, en wilden die ook aan de Heidenen, die tot het Christendom overkwamen, opdringen. Deze hun ijver boezemde hun eenen afkeer in tegen den'Apostel paulus, wiens fchriften zij voomaamlijk verwierpen, ' omdat hij in dezelve zich een' zoo derk voordandcr van de Christelijke vrijheid betoond had. Alleen hadden zij, met de Nazarenen , het Hebreeuwsch of Chaldecuwsch Euangelie van mattheus, het welk zij voor het oorfpronglijke hielden. Deze gezindte beftond ook nog tot in de" IVde eeuw, en had zelfs fommige geleerde aanhangers. Zoo fterk waren de vooröordeclen, met welke de Jooden aan hunne voorvaderlijke wetten en zeden verkleefd waren! Daar worden bij de Kerkvaders nog wel eenige bijzondere perfonen, of geheele partijen, als Ketters of Dwaalenden, in deze Apostolifche eeuw, gemeld, bij voorbeeld, varisuus , cleobius, theodatus, theobutüs, Gorthednen, Masbotheatien , Entycheten, Canisten , Adrianhten, doch, de (*) Euseb. Hist. Eccles. III. 27. origen. Contra cels. II. 5Ö. Bb 2 I boek XII Hoofdit. naC. G. Jaar'100.  I BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 100. 3Sz KERKELIJKE GESCHIEDENIS. deze waren of Joodfche leeraars, of enkel andere benamingen van die gezindten, van welke wij gefproken hebben , ' of geheel onbekende lieden, van welken ons niets dan de bloote naam bekend is, of ook namen, die uit eene verkeerde lezing ontftaan zijn , gelijk dus Adrianhten gefchreven is voor Menandrianisten , aanhangers van menander; zoodat wij ons met dezelve niet behoeven op te houden (*), maar den Lezer hier een rustpunt aanbiedende, met het volgende Boek kunnen voortgaan, de Kerkelijke Gefchiedenis der Christenen van het tweede Tijdperk te befchrijven. (*) Men zie van deze allen: Het ontwerp eener volledige Gefchiedenis van de Godsdienst gevoelens der eerfle Christen-eeuw enz. Ifte Deel Bladz. 58. volgg. Einde van het eerfte Deel.