GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN.   GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN, betreffende de oorzaaken der herroeping van het EDICT VAN IAITES, en, nopens PEN STAAT DER PROTESTANTEN IN FRANKRIJK; £edert het begin der regeer.ing van LODEWIJK de XIV, tot op onzen tijd. Getrokken uit onderfcheidene Handvesten van het Gouvernemend EERSTE DEELS Ifte S t u k. Vit het Fransch vertaald, Te AMSTELDAM, $ij jACOBUS KOK, Pieterszoon, 1788.   VOORBERICHT van den yERTAALER. Ziet hier waarde Landgenooten, eem vertaaling van een Werk, dat deszelfs Opjleller om zijne onvermoeide poogingen cere aandoet , niet alleen; maar ook de denkwijze van Fr ankrijks tegenwoordig Gouvernement , allen lof toezwaait; een Wsrk dat aan de Gefchiedenisfen van die duistere tijtien , welken doorgaands met een ander oog lefchouwd zijn, dan ze hier kunnen befchouwd •worden, veel licht bijzet. Hoe zoude men toch ontegenfpreekelijker getuigen kunnen raadpleegen, dan de geheimfte en oorfpronglijke/lukken, tot welken het den Heere de Rulhiere, onder de loflij#e regeering van Lodewijk de Sestiende, is vergund geworden, zijnen toegang te neemen. Doch, wat behoeven wij hier meer uit t& weiden, omtrend de waardij van het Werk, of de verdienflen des Schrijvers; het is gevoeg*  vi VOORBERICHT. noegzaam algemeen bekend, met welk cm graagte het oorfpronglijke in Frankrijk ge~ %ogt en geleezen, is. Intusfchen heeft, het flerk verlangen der hief hebbers van de Historiekunde, den Uitgeever doen bejluiten, het Eerfie Deel in twee Stukjes uit te geeven, om des te eerder tien weetgierigen Leezer te voldoen. Het Tweede Stukje zal zo ras mogelijk is, volgen. Voor het overige is onzen wensen, dat den. cordeelkundigen Leezeren, dit Werk moge verf rekken, ter uitbreiding en verflerking zijner kennis, omtrend Gefchiedenisfen welken zulk eene naauwe betrekking tot den heerfchenden Godsdienst onzes Vaderlands hebben; het geen toch ons voornaamfe oogmerk hier mede was* G E>  GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN.  Tont le bieu qui lui.fut montré, ü Varna; & s'il nlacco*. Pl't pa: nëi J liice, c'ejl qu'elle-ne lui fut pas toute convue. Cejl la dejlinée des meilleurs Rots; c'eji le maU heur du rang, plutót que le Vice de la perfonne. Oraifon Funébre de Lpuis XIV. par Masfühn; G E,  GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN, Betreffende de Oorzaaken der Herroeping van 'c Edict van Nantes, en nopens den ftaat der pTOtejhamen, in Frankrijk, zedert het begin der regeering van Lodewijk de deertiende, tot op onzen tijd. Getrokken uit onderscheiden Handvesten van 't Gouvernement. I. HOOFDSTUK. 1~^Ve weldadige en Godsdienftige oogmerken, JL-^ welke Lodcvvyk de XIV hebben doen befluiten,het Edict van Nantes te herroepen, zijri geweldig mislukt. Geen enkele dag in den loop eener gchecle Eeuw, welke deze waarheid niet bevestigd heeft. Maar, heeft dezen Vorst, wiens grootmoedigheid niet minder was dan zijne magt, bevel gegeeven tot eene verfoeilijke en nuttelooze vervolging? — Was het met zijne goedkeuring dat men zo gereedelijk heeft gebruik gemaakt van zijn gezag cn naam, om de A nicu-  ( 2 ) nieuwe Wetten, welken hij in de plaats van het Edict gefield had, te overtreeden? Hoedanig, door wie, en in hoe verre is hij misleid geweest, in de keuze der middelen, door hem genomen , ter uitvoeringe der Bevelen, welken hij gegeeven heeft, om de aanhangeren der lecre van Calvijn, in zijn Rijk, te bekeeren ? — Alle deze vraagflukken zijn nog onbeflist ; en de aantekeningen omtrend dit moeilijk deel eenèr zo luisterrijke Regeering, ontbraken den Gefchiedfehrijveren. Zedert eenige jaaren zijn in 't licht verfcheenen, de Jantekeningen van de Noailles (*) , de Brieven van Maintenon (j-) , de Herinneringen ■ van Caijlus (§), de Aantekeningen van Lodewijk de XIV zelve, over de tien eerjie jaaren zijner regeering, wel is waar, met de boosaartigfle trouwloosheid ter Drukpcrsfe gelegd; maar het onwaardeerbaar Handfehrift daarvan berust in de Koningrijke Boekzaal, en de bewijzen voor deszelfs echtheid, laaten niet de minfte twijffeling over. Men heeft mij hetzelve medege. deeld. Ook zijn mij nog eenige anderen ter hand gefield, die niet minder echt zijn. Niet een van dezclven bevat een volledig verhaal de- (*) Memoires de Noailles. ft) Lettres de Maintcno:;. (§) Souvenir tle Caijlus,  (3) dezer groote omwenteling; maar hunne ovefeenftemming, en zelf hunne waarfchijnlijke tegcnftrijdigheden, welken door de geringde overweeging overeen te brengen zijn, verspreiden een genoegzaam licht over hetzelve. De verftandige oplectenheid van het Gouvernement , nu onlangs begeert hebbende, grondigonderrigt te zijn, van al het geen betrekking heeft tot de Calvijnisten in Frankrijk,heb ik gebruik gemaakt van deze gunstige geneigdheid, om mijne navorfchingen tot in de geheimfte Archiven uit te ftrckken; op de Louvre, bij de Augujiijnen, het Hotel van Oorlog, (Hotel de la Guerrc), de bewaarplaats der ftukken, betreffende luitenlandfche zaaien, (Dépöc des Affaires Etrangères). Ook heb ik verzameld, de onderfcheiden en tot nu toe onbekende Inftruclien, geadresfeerd aan de Intendanten der Provinciën; de bevelen aan de Commandanten der Troepen ; de Brieven, gefchreven aan de Bisfchoppen , Magiftraaten , en aan eenige Ambasfadeurs; alle de verantwoordingen, gedaan aan den Koning of zijne Ministers ; de Aantekeningen naar welken fchier alle Befluiten zijn ingerigt, en die, uit welken men de beweegredenen en oogmerken van die meenigte Wetten , welken men met zulk eene overhaasting zag op elkander volgen, heeft nagefpoord. A 2 De  (4) De algemeenftc waarneming welke uit deze navorfchingen voortvloeit, is , dat de Lasteraars van Lodewijk de XIV en den drom zijner Loffchrijveren , door verfchillende hartstog. ten gedreven, in een gelijke dwaaling zijn gevallen. Beiden hebben uifgeftrooid , dat het voorneemen des Konings, om alle zijne Onderdaanen tot een en het zelfde Geloof te brengen , genomen was, zo dra hij onafhangelijlc heerschte; dat de uitvoering daarvan meer dan twintig jaaren was uitgefleld, om het goed gevolg daarvan des te zekerer te maaken ; dat men zich toeleide, om geduurende deze lange tusfchenpoos, de hevigheid der flagen te verbergen, zonder dezelve iets in kragt te verminderen ; dat men langzamerhand de menigvuldige Previlegiën , waarvan de bijzondere Gezindheden (les Settaires) hun genot hadden, bemoeiden; dat men van tijd tot tijd al hunne fteunfels ondermijnde, om voor te komen dat hunnen maar al te zekeren val, aan 't Rijk geen al te groote fchok zoude vcroorzaaken. Zommigen hebben dit gewaande fijsttma doen opklimmen tot de regeering van Lodewijk de XIII, ja zelfs tot die van Hendrik de IV, zonder in 't oog te houden, dat zij dus doende aan onze Koningen eene veinzerij en valschheid toekenden , welke aan de grootmoedigheid  (5) heid der Franfche Natie vreemd is, en dat zij aan hunnen Raad een opvolging en ftandvastigheid toefchreeven, die niet minder vreemd aan 't Caraóter van onze Natie is. Men bemerkt in deze dagen dat, onder de Schrijvers van dien tijd en die van de voorgaande Eeuw, de meesten van die welke zich bezig hielden, met de nafpooring der Gelcmedkundige waarheden , daartoe eene verkeerden weg infloegen. Zij veronderfcclden , dat de groote gebeurtenisfen altoos door groote ontwerpen zijn voortgebragt; zij fehreven alles aan 't vooruitzicht en de ftaatkunde toe. t ls ook waar, dat onder de Schrijvers van onzen tijd,eenen weg wordt verkozen, die niet minder van 't fpoor af leidt; zij hebben zich bevlijtigd om in groote gebeurtenisfen geringe oorzaaken te zoeken; en niet alleen beroovcn Zij de Voorzichtigheid van alles om het GeluK te begunftigen; maar, door te veronderftellen dat de Gebeurtenisfen niet voorbereid zijn geweest , verwaarloozen zij , den zamenhang derzelven in 't oog te houden; zij geeven geen acht 'er op, dat zekere gebeurtenisfen, om ony«te zijn, des niet tègenftaande mver. mijdeiijk zijn; en zij verwarren geduurig de oorzaaken met de gelegenheden. - Bij onze nafpooringen hebben wij deze twee klippen even zorgb A 3 v ul*  co vuldig vermeid; en, door geftadig tot leidslieden te neemen, die geenen, welken de geheimree beraadflagingen bijgewoond hebben, hebben wij in de herroeping van het Edict van Nantes kunnen onderfcheiden, wat 'er geweest zij van 't ontwerp, en wat van de gelegenheid." Deze algemeene befchouwing betreft niet minder alle de gevolgen der herroeping: want, het is verre van daar, dat in dat tweede tijdbegin, het gedrag van 't Gouvernement ftandvastig , eenftemmig en tot een zelfde plan hellende was. Men zal ontwaar worden, dat mannen, even achtingswaardig door hunne derden, maar, weikers Godsdienftige grondberinielen verschilden , geraadpleegd , en den een na den ander gehoord zijnde, omtrent de partij die men moest kiezen, dat die mannen, zeg ik, zich onderling bcfchuldigden van ketterijen heiiigfehennis. Doch hieromtrent is dedwaaling der Gefcbiedfchrijveren, (welke niets van deze menigvuldige veranderingen ontwikkeld hebben, en die in al dat 'er gedaan is, niets befpeurt hebben dan de uitvoering van een zelfde ontwerp), niet zo zeer tc befchuldigen. Het Gouvernement, bevreesd zijnde, of het Koninglijk gezag niet eindelijk in gevaar gefield was, deed pogingen, om, voor het volk, de geringde fchijn van deszelfs geduurige onze»  ( 7 ) zekerheid te verbergen. Des zelfs beftier werd eene verborgenheid , om dat het onzeker en veranderlijk wierd. Maar hoe vcele droevige gevolgen heeft deze duisterheid zelve, die men ondoordringbaar zegt te maakén, niet gehad? — Wij zullen met verwondering ontwaar ^vorden, dat, de dwaalingen, waartoe zij eenige Staatsmannen gebragt heeft, door hen te doen verwarren in alle de wegen die men heimelijk verlaaten had, de rampfpoedigfte gevolgen hebben gehad. De zaaken welke ik heb te verhandelen, zeer moeilijk zijnde ter overtuiging, komt het mij voor, dat men reden zou hebben, mij bij ieder woord ftaande te houden, om de bewijzen daarvan te vorderen. Dierhalven heb ik mij bepaald, om,doorgaands in den text,de eigen woorden van de oorfprongh'jke ftukken te laaten invloeijen: voorwaar een vrugteloozen arbeid, ten aanzien van denlof eens Schrijvers; maar deze handelwijze heeft mij toegefchenen gefchikt te zijn, om gevaarlijke twisten voor te komen; en heb derhalven alle andere eerzucht moeten opofferen,aan deze eene,naamelijk', die vanon« betwistbaare waarheden openbaar te maaken, omtrent een zonderling gefchilftuk onzer Gefchiedenis , en omtrent eene gedenkwaardige regeering, waarvan de geringfle GedenkfchrifA 4 tea  (3) ten, fchatbaar zijn, om dat zij van onfterflijka naamen gewaagen, en van eene vermaarde Ge, fchicdenis, welke meer dan te lang aan de tegenstrijdigheid der begrippen is overgelaaten. II. HOOFDSTUK. HPoen Lodewijk de XIV onafhanglijk bcgon te heerfchen , maakten de Franfche Protefcanten geene bijzonderen aanhang in den Staat meer uit. Zij hadden zich nevens alle andere Onderdaancn onderworpen ; en zelfs, het geen opmerking verdient, en nog niet opgemerkt is , hadden zij zich vóór alle ande, ren Onderdaancn aan 't juk van het Souverein gezag onderworpen. — Hadden zij, in voorgaande tijden, geweldadiglijk tegenftand geboden, hadden zij de wapenen opgenomen en dezelven niet nedergelegd, dan, na voor zich Vrijplaatzen uitbedongen te hebben; het was de algemecne denkwijze van die tijden, welke hen geleid heeft, en niet de bijzondere denkwijze hunner Seftc, welke zich.in tegendeel] door derzclver grondbeginzeJen moest beijve* ren, om de cerfte eeuwen van het Christen, dom te herroepen; en, het geduld en de over. gecving of afftand > werden ook onverwijld  (9) aangeprezen , als deugden der cerfte Kerk. Men zoude door geloof te gceven aan eenige heethoofdige Schrijvers, zich verbeelden,dat, wanneer 'er geen Hervormden geweest waren, 'er in Frankrijk' geen opftand nog Burger - Oorlog geweest zoude zijn. Het fcheeld weinig of zij befchuldigden de Hugenooten met den opftand der Maillottim en den Oorlog om 't gemeene best. Zij hebben voor de vrijheid van hun gewecten gevogten, terwijl de Vorften,de Grooten en de Burgers der Steden, gedurig gereed ftonden de wapenen op te vatten, tot verdediging van geringere rechten en aanfpraaken; wanneer de Katolijke Geestelijkheid leerde dat alle Kroonen aan den Pauslijken Muts (Thiare) onderworpen waren, en dat den Paus de Onderdaancn konde ontdaan , van den eed van getrouwheid; eindelijk, wanneer het Huis van Bourbon, met voordagt, hun getal vergroot had, dit gedaan had om hunne misnoegens te vergrootcn, hen beloofd had om de houtftapels, ter hunner ftrafoeffening aangeftoken, te blusfen, en hen gewapend had om hunne eigene rechten te handhaven. De wijze, op welke hunnen val is uitgevoerd, is niet minder opmerkens waardig. —■ Men heeft niet genoeg opgemerkt, dat, wanneer hen het Edict van Nantes vergund wierd» A 5 *ij  ( lo) zij reeds naar hunnen val helden. Zodra het Bourbonfche Huis de Troon beklommen had, greep 'er een nieuw Beftier onder hen plaats. Zij weigerden , na de bekeering van Hendrik de IV, een anderen voorftander uit de Grooten , hunne belijdenis toegedaan zijnde , te verkiezen. Dezen Vorst was de laatfte aan wien zij dezen tijtel gegeeven hebben. Het gezag van 't Protectorfchap, was aan eene Vergadering van Edelen , Kerkleeraars en Burgers opgedraagen , in deii vorm der StatcnGeneraal van het Rijk. Alle Hervormden , die aan de algemeene zaak wilden deel neemen, waren ondergefchikt aan dezen Raad. — De Vorften en Groóten konden dat gevaarlijk gezag, het geen zij, geduurende de voorgaande beweegingen hadden geoeffend, niet meer ftaande houden; en den Hertog van Rohan, hun laatfte Opperhoofd , was hun waare Opperhoofd, (gelijk liet de Condéss en de Koning van Navarre geweest waren), niet; — Rohan, hoedanig ook zijne begaafdheden, zijne geboorte en zijne deugden waren , was een der Generaals in dienst van deze Vergadering. Het was zeide men, een Republiek in een Koningrijk; maar, dit bedorf hun eigen zaak. Eene Maatfchappij zonder Opperhoofdnoch in 't Gees* te-  (11) telijke noch in 't Waereldfche, was welhaast verdeeld. Vrij zijnde in hunnen Godsdienst, was 'er geen ander belang dat hen kon verbinden.— De Vorften en Grooten, de hoop verlooren hebbende om het Opperbeftier over hen in handen te krijgen, namen niet lang in bedenking zich aan het Koningrijk gezag te onderwerpen. De ftaatzucht der voornaamfte Gedachten onder de Hervormden, deed hen na Bedieningen aan 't Hof, en het gebied der Koninglijke Krijgsmagt ftaan; en een bewijs, dat het onderfcheid van godsdienftige gevoelens flechts een voorwendzel der partijfchappen geweest is,is, dat zc van 't oogenblik af,toen de zaaken der Hervormden in dien ftaat gebragt waren, dat zij zich bij hunnen Godsdienst en hunne perfoneele veiligheid, bepaalden, bijna algemeen verlaaten wierden. Het Editt van N*antes zelve, was een zeer onvolmaakt werk. — Ons voorneemen is niet om iets aan de erkentenis en eerbied omtrent de doordringende kennis van deszelfs opftellers te verminderen. Maar aan den eenen kant, hadden de Katholijken, de gelegenheid waarnemende om hun voordcel te doen, de voornaam, fte artikelen van het Editt voorgefchreven; en het is niet moeilijk te ontdekken, door hoe veele kunstgreepen zij den ondergang der Cal. vij-  ( 12 ) vijnisten voorbereid hadden. — Integendeel waren eenige bijzondere artikelen door de Calvijnisten opgegeeven ; en het fcheen dat men Frankrijk wilde voorbereiden om Proteftants te worden. De Wetgever had dusdoende het evenwigt zoeken te behouden; en den onderlingen haat, die nog te zeer de overhand had, bepaalde hen , om niet meer te doen dan de openbaare rust te ver-zekeren, en liet aan de tijd over om die groote zaak te beflisfen. De tijd had uitfpraak gedaan omtrent de Cal vijnisten. Het Edicl alleen, onderging geene for•meele verandering; doch de bijzondere artikele werden vernietigd. Deze bekorting hunner voorregtcn, zijn het werk geweest van den Kardinaal de Richelieu. Hij had hunne Vrijplaatzen hernomen, welken maar voor een bepaalden tijd waren afgeflaan, en welk tijdperk, reeds wederom vernieuwd zijnde vóór dat hij het Bellier in handen kreeg, voor de tweedemaal verftreeken was. Doch, waren 'er menfehen , die van de houtftapels verfchoond, en nog maar kortelings den St. Bartholomcus• dag ontfnapt waren, die verfchoonbaar waren, datze dezelve Steden als een toevlugt en vrijwaaring eischten , Richelieu. vond het even verfchoonbaar , datze hadden geweigerd dezelve te verlaaten, toen de dood van  ( 13 ) van Hendrik de IV, (in hunnen Religie-haat om het leven gebragt,) hen een nieuwe vreeshad aangejaagd. De onverbiddelijke Richelieu vond dit misdrijf vergeeflijk, en niet tegenftaanden hij alle hunner Steden Vestingen deed Hechten, handhaafde hij hen echter bij hunne vrije Godsdienst -oeffening en eenige andere Previlegiën. Hij begreep, dat, onder een bellier als het zijne was, de vastigheid van het Gouvernementen zijne onverbreekbaare trouw befchouwd moesten worden als de zekerfte tocvlugt en beste waarborg. Hij ontnam hen ook het recht van Politique Vergaderingen. Deze waren niet bij het Èdicï van Nantes toegeftaan, maar wierden telkens gehouden door een bijzondere vergunning van den Koning. Ja zelfs het verzoek om dezelve te houden werd ftrengelijfc verboden;en zonder twijffcl zoude het vreemd zijn geweest, dat, de Nationale Staaten Generaai toen niet meer vergaderd zijnde, eene andere dan de Nationale Godsdienst het recht gegeeven had, aan die weiken dezelve oeffenden , om te mogen voortgaan met vergaderen, en hunne klagten en gefchriften gemeenfchaplijk voor den troon te brengen. Ook was het Richelieu, die ten grondregel van 't Regeeringsbeftier ftelde, dat men geene groote Amtcn, zo Politique als Militaire, dan  ( 14 ) in buitengewoone gevallen, aan de Hervormden moest tocftaan. Het Ediil van Nantes verklaarde hen gefchikt tot alle Amten , maar niet tot alle gunden. Men ftelde tot een eerfte grondregel van Adminiftratie de geftrenge uitvoering van deze voorwaarde; en het befluit werd genomen, om niemand met aanzienlijke Eeramten te begiftigen, dan zulkcn die zich door de üitmuntendftedienften zouden hebben onderfcheideh. — Dit was een middel om die geene, van hun geloof af te trekken, bij welken de Godsdienst minder levendig was dan hunne eerzucht: dit was een middel om die geene, met de grootfte naijver aan des Kpnings dienst te verbinden, welken volftandig zouden blij ven, God op hunne wijze te dienen. Dus hadden zij zich zeiven van de heerschzucht der Grooten ontdaan, en Richelieu had hen weder met het ligchaam deiNatie verëenigd. Zedert dien tijd, is 'er in der daad,ook geen Religie-twist in 't Rijk geweest. Vrijen ftil levende, zonder algemeen belang, zonder verbintenis of magt, hebben zij zig in geene verdere verdeeldheden, welke Frankrijk geftadig nog beroerden, ingelaaten. De Stad Montauban en La Rochelle waren reeds ontmanteld en onderworpen, toen Parijs zich nog verfterkt- te,  ( i* ) te, en, den Koning, de regeerende Koningin cn het Hof haare Vesten deed ruimen. Den Kardinaal Mazariri zeide van hen: ,, ik beklaa„ge mij de kleine kudde.niet; fchoon zij flecht gras eet, vcrftrooit zij zich echter niet." Dezen Kardinaal was zo wel van voorneemen, om hen recht te doen wcdervaaren, dat hij, op de onderlinge klagten der Geestelijkheid en hunne Vergaderingen,Commisfarisfen benoemde, welken uit de beide Gezindheden,in gelijken getale gekozen werden , ten einde alle Provinciën te doorzoeken, en de inbreuken op 't Edicl van Nantes, geduurende de beroertens der Fronde, (*)begaan,te herfïellen. Deze Gommisfiën werden gegeeven op gronden van de ftrengfte billijkheid. Wij zullen, wel is waar, in 't vervolg zien,dat ze na een reeks van zestien jaaren, een der zekerde werktuigen wierd tot ondergang der Hervormden; maar, wij zullen tevens ontwaar worden, hoe in die tusfehen tijd, de denkwijze van het Gouvernement was veranderd. De volmagten dezer Commisfarisfen waren nog niet afgezonden toen de Kardinaal overleed; en dit was een van de eerde bedrijven der Regeering van Lo- (*) Naam , welke dat gedeelte der Tarijfclic Ingezetenen droegen die zich tegen den Kardinaal Mazarin ftelden, ten tijde der minderjarigheid van Lodewijk de XIV.  ( 16) Lodewijk de XIV. Dezen Vorst heeft deze daad in zijne Aantekeningen geplaatst als een bewijs van zijne onzijdigheid en gematigd Sijs. tema, het welk hij voorgenomen had ten hun* nen opzigte te volgen. Derhal ven was hunnen Godsdienst, toen Lo. de wijk de XIV aan 't roer van den Staat kwam, meer dan getolereerd, zij was toegelaaten en gemagtigd, zonder dat zij echter deelde in de rechten der heerfchende Godsdienst. Was 'er van de een of, andere zijde eenige inbreuk begaan , omtrend de bevelen , was 'er eenige reden tot klagtcn gegeeven, zo was het herftel der rust voor den Rcgter niet dan een zaak van enkele Policie ; en dus was deze zo lang gedugtc verdeeling in der daad vernietigd. Het Souverein gezag had zich daarentegen van dag tot dag meer uitgeftrekt en verfterkt. Het nieuw zamenftel der Krijgsmagt; de overmagt van het geoeffende Krijgsvolk, op de, in der haast verzamelde Benden; het onophoudelijk en ontzaglijk gebruik der Artillerij, waarvan de uitgave het vermogen der rijkften Ingezetenen overtrof; de nieuwe wijze om plaatfen te verfterken; alle deze groote vorderingen der Krijgskunde, waarvan de onophoudelijke en kostbaare bezorgingen, het vermogen van een grooten Staat overtreft, en waarvan alle de  (170 de Etablisfcmcntcn in Frankrijk, in één per* foon van den Monarch zijn verécnigd, lieten niet meer toe, dat zich eenige gevaarlijke partijfchap " opwierp. Den Adel van de eene en andere Godsdienst hadden hunne leidftarren uit het oog verlooren, en kenden geen andere banier dan die van den Vorst. Den Edelman in zijne Provincie geweken, kwam niet meer in aanmerking; den gemeenen Amtcnaar werd niet dan volgends zijnen rang geëerd;demagt van denalgemeenen Bevelhebber ging niet verder dan die van zijn bepaalde Commisfie. De perfoneele onderfcheiding, de geboorte, de bekwaamheden , de rijkdommen der bezittingen, de vermaardheid der diensten, werden alle befchouwd als zo veele tijtels om in gunst van 't Hof te "eraaken, en het recht dat 'er gehandhaafd werd was hunne grootfte belooning. In 't kort, de denkwijzen, de zeden, de algemeene ftaat der Natie, gedoogde niet dat 'er in eenig brein het minfte ontwerp gefmeed wierd,om zich tegen de wil des Konings te verzetten, noch liet daaromtrend eenige hoop bij iemand na. Het is hier de plaats niet, te onderzoeken, hoedanig deze oproerige en onrustige geneigdheid , die nog zeer kortelings , geduurende de beweegingc der Fronde, was uirgebariten, zich in die zwakke en onvoorzichtige pooging B ver-  • ( 18 ) verfpreidt heeft. Wij zullen alleen zeggen, dat dit tijdperk onzer Gefchiedenis gewichtiger is, dan men in den eerften opflag zoude denken. Misfchien is 'er, zedert het begin dezer Monarchie geen gunftiger tijdgewricht geweest om eindelijk een goede Regeeringsvorm in te toeren: de eenige goede gelegenheid welke altoos aan Frankrijk ontbroken heeft. «■,- Het Koningrijk gezag was, na dat het door een onafhanglijk en geftreng Staatsdienaar, als een ontzachlijk, maar in woelzieke tijden noodzaaklijk gezag, was uitgeoeffend, wederom in onzekere en befchroomde handen gevallen. De Religie-twisten, die,geduurende eene Eeuw, onder de Franfche Natie alle vereeniging onmogelijk gemaakt had, was uitgedoofd. De Grooten, die, zedert de vernietiging van het Gouvernement Feodal, niets gezogt hadden, dan beffierders van 't Koninglijk gezag te worden, en door dien weg eenigen fchijn van ontzag, en eene magt te verkrijgen, die hen niet eigen was, hadden kortelings gezien, hoe gemaklijk een kundig en bedaard Staatsdienaar, hen van deze geleende magt, en gewaande grootheid had ontzet. De Vergaderingen der Regenten, met de bewaaring der Wetten, onder ons, belast zijnde, hadden onder het laatfte Regeeringsbeftier, noodwendig "moeten ontwaar worden, de on- voor-  ( 19 ) voorzigtighcid der poogingen, welken zij kortelings geddan hadden, om zich den Generaale Staaten toe te voegen. Eene ondervinding, die gelukkig kon uitvallen, had hen geleerd, dat, wanneer zij in dat zinneloos ontwerp bleven volharden, van zich den Nationaale Vergaderingen toe te voegen, om de Oppcrmagc te bepaalen, en zich tevens met de Koninglijke magt, tegen de natie, te verbinden, ten einde over ons te heerfchen, zij in die dubbele onderneeming Schipbreuk zouden geleden, en het Volk in de flavernij gelaatcn hebben, door zelve met hen daarin te vallen. Den Burgerftand was nog niet geheel in een verachtelijken ftaat. De Natie begon verlicht te worden , door de aankwecking van allerlei geestige konsten. Kortom, geen Land had ooit op één tijdftip zó veële Groote Mannen in alle konsten; cn 'er was ondertusfehen geen Volk ooit bekend geweest,- dat minder bekwaam was zich zelve te regeeren, zich verwaander te toonen, onbedachtzaamer te handelen , meer van deszelfs gewichtigfte belangens afgetrokken te zijn, door beuzelachtige hartstochten, dan even dit Volk. Alle de (tanden der verdoolde Natie, volgden onbedagt eenigen onvoorzïgtige Leidslieden. — Alle deze voordeelige omftandigheden bragten bij ons niets anders te wega B 2 dan  ( 20 ) dan den bclachlijkften Oorlog waarvan eenige Gefchiedenis melding maakt, en een vreemd Kardinaal, die, na zo veele vruchtelooze bewegingen, meester van 't Koningrijk was, herftelde, met zijn dood, in handen des Konings, een welgevestigd gezag, en, eene onwrikbaare magt. Doch, laat ons, zonder ons van het voorgenomen onderwerp af te trekken, Lodewijk de XIV, orntrend de eerfte jaaren zijner Regeering zelve hooren: „ niet twijfelende" zegt hij, in 't begin zijner Aantekeningen, en tegen den Dauphin fpreekende, „ of de zaaken, „ waarin ik deel gehad heb, en die gewichtig „ en aanmerkelijk genoeg zijn, zullen te eeni„ ger. tijd de geneigdheid en hartstochten der 5, Gefchiedfchrijveren op verfchillende wijzen bezig houden, dierhalven zal het mij niet „ onaangenaam zijn, dat gij hier mede iets hebt „ ter herftelling der Gefchiedenis, wanneer de„ zelve door gebrek van getrouwe berichten, „ of, door mijne ontwerpen en deszelfs be„ weegredenen niet wel doorgrond te hebben, „ afwijkt of mistast," — Wij zullen dierhalven van zijne Aantekeningen, hier een zodanig gebruik maaken, als waartoe dien Vorst dezelven gefchikt heeft, namelijk, om de Gefchiedenis, welke omtrend een der grootfle gebeurtenisfen zijner i  ( 21 ) zijner Regeering, afgeweeken is, te regt £ brengen. Hij begint met zich te verfchoonen dat hij Mazarin heeft laaten Regeeren, en, om dus te fpreeken, zo lang Regeeren; en zie hier zijne,verklaaring omtrend de verwarringen in 't Regeeringsbeftier van dien tijd: „ geweldige „ gistingen door het gèheele Koningrijk, vóór „ en na mijne meerderjaarigheid; eene buiten„ landfchc oorlog,bij welke de binnenlandfche „ onlusten, aan Frankrijk duizend en duizend „ voordeden heeft doen misfen; een Prins „ van mijnen bloede, en van een zeer grooten „Naam," (de groote Condé ,) „aan het „ hoofd mijner vijanden, veele Cabaalen in „ den Staat; de Parlementen nog in bezit en , het welgevallen van een overweldigd gezag; " zeer weinig belangelooze getrouwheid aan mijn Hof;mijne onderdaancn in fchijn meest ]] onderworpen, daarom te lastiger, en ge" dugter voor mij dan de muitzuchtigften; ondanks alle die faüïèn een Staatsdienaar ' herfteld die zeer bekwaam en fchrander is, " die mij beminde, en dien ik weder bemin. Z de, die mij groote dienften gedaan had, " maar wiens denkwijze en manieren, natuur„ lijk zeer veel van de mijne verfchilden; die " ik niet altoos konde tegenfpreeken, nog hem B 3 zijn  ( 22 ) „ zijn vertrouwen in 't minftc béneemen»zon* 5, der misfchien, op nieuw, door dit denk„beeld, hoewel valsch, uit onvergeeflijk„ heid, de zelfde opftand tegen hem te ver.„ wekken, welke men zo veel moeite had gehad, „ te dempen; ik zelve nog jong genoeg ;meer„ derjaarig, wel is waar, als Koning, welkers „ meerderjaarigheid de Staatswetten, om grooter kwaad te vermeiden, vervroegd hebben; „ maar niet die meerderjaarigheid bij welke „ particuliere perfoonen hunne zaaken bcgin„ nen onafhanglijk te beftieren; ik, die niets „ dan de grootheid van den last voor mij te draa„ gen, volkomenlijk kende, zonder tot daar „ toe, de maate mijner kragtcn te hebben kun„ nen bepaalen." Men ziet dat gem. Vorst in deze opteliinge der verwarringen, in het Rijksbeflier plaats hebbende, geen het minde gewag maakt van de Calvijnisten. ~Vervolgends (preekt hij van alle rampen waarmede den Staat zwanger ging toen hij onafhanglijk begon te regeeren: de cisfehen der Grootcn, gewoon hunne dienften te verkoopen en hunne getrouwheid te verpanden; het misbruik van allerlei gunstbewijzen ; het bederf der Finamiën, en de trotfche pracht der Financiers; het Recht verkoopbaar en willckcur'g,  ( *3 ) de Regeering vol wanordcns ; en de magt van den Raad zelve een voorbeeld van deze wanordens geevende; den Adel in haat gebragt door deszelfs overweldigers, en door hunne dwingelandij in het Koningrijk verachtelijk geworden ; de Kerk door, in zich zelve onvcrfchillige,twistftukken, verdeeld; maar, die de vleefchelijkc belangens zodanig verbitterd hadden, dat men eene fcheuring vreesde; en in deze twisten was de kwaade partij gerugfteund door vermaarde en Godvruchtige Bisfchoppen, die in flaat waren de meenigtc meede te neepen. Hij beklaagt zich dus over de Geestelijkheid, de Janfenisten, den Adel, de Hovelingen, het Regeerings bellier, de Financiers, en hij maakt niet de minde melding van de Calvijnistcn. Hij vaart voort met zich zei ven geluk te wcnfchen, met de voordeelige gelegenheid, welke de inwendige kalmte, en de vrede met alle vreemde Mogendheden hem aanbieden, om alle deze onheilen te verbeteren. „Geene „ beweeging, (zegt hij) nog vreeze voor, of 3, fchijn van bewecging in het Koningrijk." en, fpreekende van vreemde Mogendheden, is de Paus de eenigfte, wiens kwaadwilligheid omtrend Frankrijk bij hem in aanmerking komt. Hij legt vervolgends, de redenen der keuze B 4 die  < *4 ) die hij deed omtrcnd zijnen Raad, bloot; en bij de benoeming der Secretarislen van Staat welke hij geene Ministers maakte, uitte hij eene rede, welke veele betrekking heeft tot het geene wij verhandelen. „ La Vrillière „ (zeide hij) en, du Plesfis, waren goede men„ fchcn, maar welkers verftand flechts geëven„ redigd was aan de bediening hunner Amten, „ als waarin niet veel gewichtigs voorkwam:" trouwens het gehecle Departement van Ja Vrillière beftond fchier uit niets anders dan de algemeene zaaken der R. P. R. (*) — Zodanig was dierhalve de denkwijze van Lodewijk de XIV zelve, omtrend dit gedeelte van 't bellier zijns Rijks. Men moest het niet meer befchouwen als een gewichtige zaak in den Staat: een man zonder verftand noch oordeel, was bekwaam genoeg dezelve te bellieren. Kan men zo veele ligtvaardige befchuldigingcn, als waarmede men, in deze Eeuw, de Calvijnsgezinden van dien tijd heeft ovcrlaadcn, wel bondiger wederleggen, en alle de valfchc uitleggingen van het gedrag van Lodewijk de XIV, omtrcnd hen, wel beter omverwerpen? Het was in geen onbekend Gefchrift, noch in 't begin zijner Regeering, dat dezen Vorst zich dus liet •(*) Religion prdccndue Reforméc. Zogenaamde lleryonnUQ^i. dienst. Gelijk men die in Frartkryk doorgaands n.et dien naam belten pelde. Vect,  ( 25 ) hooren; neen, hét was in een Gefchrift, 't welk hij opftcldc voor de opvoeding zijns Zoons den Dauphin, in't Jaar 1671; en zelfs . hij, die dikwils,geduurcnde de opftelling daarvan, de pen gevoerd heeft, namelijk telisson, in eene Lofreden op dezen Vorst, welke hij deed in de Franfche Academie , maakte dat Werk aan de Natie bekend met deze volgende woorden :„ Na, tot deze Koninglijke opvoeding, ver„ kozen te hebben, de verlichtfte en verftan„ digfte mannen , als of hij zelve (dat is den Ko„ ning) daaraan niet meer moestxlenken, denkt „ hij 'er echter om, als of hem niemand in dien , arbeid te hulp zoude komen, zó dat hij zelfs " voor dien beminden Zoon , met eigen handen „ ingefchrifte brengt:de geheimen derKoning„ lijke waardigheid en de altoosduurende les„ fen, omtrend het geen hij vermeiden of volgen „ moet;dus niet meer alleen Vader van dezen " beminlijken Vorst, noch alleen Vader des , Volks,maar ook Vader aller volgende Konin- » Scn"- UI. HOOFDSTU K. •\yfaar, dat de Hugenooten nu niet meer te 1V1 vreezen waren, daar uit vloeide voort, dat men zich allerwegen overgaf tor eene openbaare haat, welke de tyd nog niet geheel had doen B 5 ver"  (25) verdwijnen. — De verbittering had de beroerten* overgeleefd; en in veeier gemoederen had de vrees het gevaar overgeleefd. De asfche der zamenzweering was nog fmeulende; en wij kunnen ons niet onthouden hier eene opmerking te maaken. — Lodewijk de XIV. heeft zich, dooide intrekking van het EdiEl van Nantes, en toe te laaten dat een zijner Ministers nog veel verder ging dan deze herroeping , in dezen openbaare haat laaten mede fJeepen; doch nu het algemeene medelijden op den haat gevolgd zijnde, en den Monarch, welke zich liet beweegen , en eindelijk aan die ongeluk, kigen eenigen rechten wedergaf, verwaardigde zich gelijk Lodewijk de XIV, aan den bijna algemeene wensch toe te gceven. De reden hiervan is niet,omdat 'er in den Krijgsdienst, op de Vlooten en aan het Hof zei ve, geene gelukkige overëenftemming der beide Gezindheden heerschte. — Neen, verfcheide Hervormden waren in achting bij de geheele Natie, deze door hunne groote dienften, anderen door hun groot verftand, anderen weder door een deugdzaam leven, zommigen door hunne bevalligheid van geest. Se gr ais, van de Stad Caen fpreekende, zegt: „ Het was lange voor de herroeping van „ Editt van Nantes , dat de Katolijken en „ Hugcnooten hier in eene groote eensgezind- ss heid  ( 27 ) heid leefden; datze met elkander aten, dron„ ken,fpeelden en zich onderling vrolijk maak* „ ten , datze ook ongcftoord van elkander „ fcheidden , dezen na de Misfe te gaan, anderen om de Predicatie te hooren, zonder eenige „ ergernis noch van de eene noch van deandc„ re zijde". De bevordering der Wetenfchappcn bragt niet weinig voordeels bij aan deze verccniging. Hoe weinig men ook in onze Letter • Gefchiedenis ervaren is, men weet echter dat de verftandhouding , welke tusfehen eenige mannen van beider Gevoelens plaats had, de grondllag der Franfche Academie geweest zij: — doch bet is minder zeker of een diergelijke reden den oorfprong van die te Caen , Nismes en meer anderen geweest zij. Vermaarde Bisfchoppcn hielden zich vereerd, zitting in deze Vergaderingen re mogen neemen , en zommigen in de enderfcheidene Provinciën verklaarden zich, als Voorftanders van dezclven, in navolging van den Kardinaal êe Richelieu. — Indien nu de wederopkomst der fchoone Wetenfchappcn in 't eerst der vijftiende Eeuw , de onheilen der tweefnalt had te wege gebragt, diezelfde Wetenfchappcn, door tot de volmaaktheid op te klimmen, zijn oorzaak dat de gemoederen bedaarden, en deederi op  C 28 ) op de gefchillen e'ener gevaarlijke geleerdheid, de onderlinge toegevendheden omtrent de verfcheidenheid der Gevoelens volgen. Maar zodanig was het volksgevoelen nog niet; — dit volksgevoelen, dat dikwiis in de onafhanglijkfte Monarchale regeeringen zich verheft om de Wetten te ftellen; en in de tijden van welken wij fpreeken, was 't niet alleen de Geestelijkheid;maar, de Parlementen; de Souveraine Gerechtshoven; de Univerfiteiteiten,; de afzonderlijke Gerechten (Corps Municipaux); de Gildens der Koop- en Ambachtslieden , gaven zich bij alle gelegenheden aan deszelfs godvruchtigen haat over. — Zedert men in eenige bijzondere gevallen, het Bevel van Nantes, kon overtreeden, een Kerk omver haaien, eeneOeffening ftremmen, den Proteftanten eene Bediening ontneemen, verbeelddé men zich eene overwinning op'de Ketterij te behaalen. Men verweet hen ten hoogften, dat de gramfchap des Hemels over hen , de oorzaak was van allerlei onheilen des Lands. Men hield hen voor de uitvoerders van alle misdaacien, waarvan de daaders onbekend waren. — Meestal bleef men in het begrip, dat zij de Previlegiën van welken zij het genot hadden, gewapenderhand verkregen hadden.—Men vergat dat het eerfte Edict ten hummen voor- dee-  ( 29 ) deele gegeeven in den Jaare 1562 , aan de Ver* «adering der Aanzienlijkfte van den Lande (Notables) zonder oorlog, en zonder bloedftorting •egeeven was j wanneer de Prinfen van den Bloede wederom meesters waren van den Raad; dat het BdiSt van Nantes, na veele uitpiuizingen in orde gebragt, en toegedaan was, aan die geene welke het meest toegebragt hadden, om Hendrik de IV weder op den Troon te berltellen;en dat eindelijk het EM van 1629» aan de ten ondergebragtte Proteftanten gegeeven was geweest, onder den naam van Edtö yan Gunstbewijs. (Edit de grace). - Dit zijn , de drie groote tijdgewrichten der gunstbewijzen aan hen gedaan, 't Was het werk van den Kancelier van het Hofpitil, van den Prefident de Tliou en den Kardinaal de Richelieu : naamen, die bij de gantfche Natie in achting zijn; en 't is als of men, deze naamen noemende, de Rechtvaardigheid , de Deugd en den Befcherm-éngel bijbrengt. - Doch 'er waren met dan zeer verlichtte mannen, waarvan het getal altoos zeer bekrompen is, welken een behoorlijken eerbied voor zodanige Wetten gevoelden — De haat en de uitzinnigheid redenkavelden dus niet. Men vergaf het hun niet dat zij van zo veele vervloekingen en vervolgingen waren vrijgekomen; en volgends het  C 30 ) algemeen denkbeeld wierdén zij in Frankrijk niet geduld dan door dwang. — Zulk een wreed denkbeeld fehcen de rcchtmaatigheid der dcugdzaamfte Mannen te bcnadeclen. — De gemoedelijkfte Regters befloten daaruit dat alle de zaaken, waarin de Calvijnisten zich gemengd zagen, niet geteld, behoorden te worden onder die dingen , welken men in de taal der Rechtsgeleerdheid voordeclige noemt, dat is, voor welken men de woorden der Wetten in de minst geftrengfte zin uitlegt; en dat men zich in tegendeel, aan de geftrenghcid der uitdrukkingen houden moest. Dierhalven deed men, zonder dat men geloofde onrechtvaardig te handelen, omtrent alle de gefchillen , hen betreffende , uitfpraak , volgends die geftreng recht, het welk een oude en algemeen aangenomen grondregel bcftenjpclt met de opperfle onrechtvaardigheid;en hoedanig hun recht ook konde worden betwist, zo verre het inderdaad niet onbetwistbaar was, de uitfpraak was hen echter tegen. Het is den inhoud van een menigte Befluiten , betreffende bijzondere gevallen , op dit tijdftip genomen, het zij door de buitengewoone Rechtbanken, welke men noemde Les grands Jours, het zij door 's Konings Raad, of door de BefÜcrders der Provinciën. De-  ( 3i ) Deze laatstgemelde magt was geheel nieuw in 't Rijk ; zij was nog niet bekend, toen men het Edict van Nantes in order bragt , en de Ontwerpers van dit Edict konden dit niet voorzien, en hebben zich daarom ook niet tegen dezelve kunnen wapenen. En , inderdaad , de Ordonnantiën, welken het zamenftel van ons Publiek Recht, nog heden,uitmaaken, hebben alleen gewild, dat de Request-Meesters, volgends eene lijst die door den Kancelier jaarlijks opgemaakt zoude worden , Schouwingen (des Chevauchées) doen zouden in de Provinciën, om de Klagten van 't Volk,omtrend de niet uitvoering der Wetten op te neemen, en een proces verbaal daarvan op te maaken, en aan den Kancelier ter hand te Hellen. — Dit was dus eene waakzaamheid voor de Wetten, en geene gevaarlijke magt. — Deze zo verftandige Inftelling, was waarfchijnlijk, geduurende de Burger-Oorlogen, afgebroken; maar veronderftellende, dat op het tijdftip der verfchijninge van 't Edict van Nantes, de weder hcerfchende kalmte in den Staat, het denkbeeld moest doen gebooren worden, dat die jaarlijkfche bezoeken welhaast weder een begin zouden neemen; — hoe konden de Calvijnsgezinden nu voorzien dat deze infpeótie, welke een waarborg der Wetten was, onverwijld in eene on.  ( 3* ) onderdrukkende magt zou veranderen. — De Ópflellers van het Edict, hadden dan den Protellantcn een gelijk recht als de anderen ingezetenen verzekerd. Zij hadden ze befchermd tegens den openbaaren haat; 't was hen gelukt den Gerechtshoven onzijdig te Hellen ; en eenige jaaren laatér , toen Richelieu zeide: dat zij veilig in dezelfde Steden als de Katolijken konden leeven , voorzag hij niet dat zij nog door dezelfde Gerechtshoven onzijdig zouden konnen te recht gefield worden. —. Zedert dien tijd, had Richelieu niet alleen zijne jaarlijkfche Afgezondenen naar alle Provinciën gezonden , onder het oude voorwendzcl: „ van de klagten des Volks tegen de verdrukkin„ gen en nadeden welken zij leden, het zij in 't handhaven des rechts, het heffen der belastin,, gen, onderdrukking der geringer en, door het ge„ weid, het vertrouwen en gezag der Grooten,en zelfs 3, om tegen de Kerkelijken te waaien'''' ; maar, het leed niet lang of deze foort van Inquifiteurs hadden zich in alle onze Hoofdfteden nedergezet, ondanks de onaangenaamheden welke . Richelieu zelve uit hun verblijf voorzag, „ meer gefchiit (zegt hij) om hunne eigen hoogmoed te dienen, dan het algemeen welzijn te bevorde. „ ren"; en hij ging over aan de Souveraine Hoven, de magt te beneemen van kennis van vee-  C 33 ) veeierlei rechtszaaken te neemen , ook het heffen van den Impost, aan die welken daarmede belast waren,een gedeelte vanhetKrijgsrechtsgebied aan de Marfchalken van Frankrijk; bijna alle bijzondere Wetten aan de afzonderlijke Voorrechten der Steden (auxMunicipalités des Villes), en eindelijk hadden zij zich meester gemaakt van bijna alle gezag der Gouverneurs en Bevelhebbers der Provinciën. Men had zich hier over van alle kanten beklaagd, zodra men de vrijheid verkregen had om te klaagen; en, geduurende de beweegingen der Fronde was diteenvandebillijkftebezwaarender Natie. — Zij eischte de herroeping der Intendanten; het Hof had zulks beloofd, maar niet nagekomen. — De Juftitie-Kamers , voor de Proteftanten opgerigt, ondervonden dan hieromtrent het zelfde lot als de anderen Gerechtshoven. — Het was het voorneemen van het Gouvernement niet, om aanval te doen op het Editi van Nantes ; maar op de algemeene oude'regeeringsvorm des Rijks; doch, daar uit vloeide weder voort , dat veele zaaken waarbij de Proteftanten belang hadden, tegen den inhoud van 't Editi, aan willekeurige uitfpraaken onderworpen bleven. De Franfche Geestelijkheid had betaamelijke voordeelen voor zich behouden; doch welken C van  van jaar tot jaar vermeerderden. Niemand ontkent dat de verbetering der Geestelijk-* heid, in de voorgaande Eeuw, het eenige en v/are oogmerk der Invoerders van nieuwigheden geweest zij, en dat het Hechts in den haat dezer gefchillen was, dat men van het onderzoek der Zeden tot die van de Leere overging. — Van dit ogenblik af was het de Geestelijkheid gemaküjk, hunne zucht tot weerwraak te bedekken met allerlei voorwendfels, welke het welzijn der Zielen haar aan de hand gaf; doch laaten wij ons onthouden, de Franfche Geestelijkheid te berispen , laat ons veelmeer aan derzelver deugden recht doen. — De gematigde tijden , in welken deze Dwaalleeren in het Koningrijk hebben geheerscht , zedert 1629, datze 'er verlaaten , weerloos, en aan het goeddunken van het Gouvernement onderworpen zijn, zijn geweest onder de beftiering van drie Kardinaalen , die , geduurende deze lange tusfchentijd , dezelve in drie onder-, fcheidene tijdperken geregeerd hebben: Richelieu, Mazarin en Fleurij; — en wanneer Lodewijk de XIV-, in weerwil zijner grondftellingen en tegen zijnen wil, in de algemeene onverdraagzaamheid medegefleept was, was. het de Kardinaal de Noailles (de eenigfte welke geduurende eene zo lange regeering eenigen tijd  (-35) een groot vertrouwen aan het Hof gehad heeft)' die het zo verre bragt, dat de vervolgingen wierdeh geftaakt. — Doch dit gedrag was meer zijn ooi •fprong verfchuldigd aan de perfoneele denkwijzen van deze vier'hoofden der Kerke, dan aan die der geheele Geestelijkheid. — Men moet toeflemmen, dat de Proteftantfche Leeraars niet werkten om dien haat te verminderen; — zij hielden zich in hunne Sijnodes ernftiglijk bezig met te doen verklaaren, dat „ de Paus ,', den Anti - Christ was, dat de Roomfche Re„ ligie de Babijlonifche Hoere was". DeGeestlijkheid deed hen, hoewel ongaarne, tegenverwijt; zij noemde hen „ deuren der helle en Sa.„ tans boeleerders"; maar, lasterden de twee gezindheden elkander op eene onbcfchaamde wijze, 'er was echter ditgrooteonderfcheidtusfchen de wederzijdfche lasteringen, dat de Roomfche Geestelijkheid,die aan haar gedaan, in alle haafe fedenvoeringen, welken zij aan den Koning deed,' niet verzweeg; en had 't recht om de lasterlijke woorden die haare tegenpartij irt hunne Boeken gebruikten , met de naam van Godslasteringen te beftempelen. — Daar was nog een veel gewichtiger onderfcheid. Da Geestelijkheid gaf geld aan den Koning. Men? handelde met dat eerde ligchaam van den Staat,' om ten voordeele der behoeftens van 't KoC % ning-  ningrijk, te verkrijgen, het geen men noemde de vrijwillige gift (le Don gratuit); en de Proteflanten , integendeel , hadden geld van den Koning nodig tot onderhoud hunner Leeraars en tot het houden hunner Kerkelijke Vergaderinringen. Zo dikwerf zij verzogten te mogen vergaderen , was het een Geld-gunst (grace pecuniaire) die zij vroegen; en zo dikwerf de Geestelijkheid vergaderde , was dit een foort van gunst, welke zij aan den Staat bewees. Ook was ieder Vergadering der Geestelijkheid gekenmerkt met eenige voordeden op hen behaald ; en ieder Sijnodaale -Vergadering integendeel, ontving van het Hof eenige blijken van ongunst. Wanneer men de verzamelingen der Hukken van de Geestelijkheid, deze aaneenfchakeling van Wetten , geduurig firenger tegens de Calvijnisten, die zij van vijf tot vijf jaaren, dat is, bij iedere vernieuwing hunner Vergaderingen, op dusdanige wijze van 't Gouvernement kogten , nagaat, zal men aanftonds opmerken, dat haare eisfehen cenigzins zagt waren zo lange de Calvijnisten te vreezen waren, maar dat ze tot eene openlijke vervolging overhelden, zo dra zij zich als vreedzaame ingezetenen gedroegen. Ook zal men vervolgends opmerken, dat het Gouvernement, zich van dag tot dag meer in fchulden fteekende, hen van Huk  ( 37 ) fhik tot ftuk verkogCdc agtervolgende affchaffing van alle Previlegiën, welken 't maar mogelijk was, zonder een fchreeuwende onrechtvaardigheid, hen te ontneemen; dat men voor haar geld inwilligde, het geen zij in den naam deiReligie eischte ; en dat dit verachtelijk hulpmiddel zijnen loop had, tot op de fpaarzaame Regeering van Colbert, wanneer alles tot hun voordeel verkeerde. Laat ons hier nog bijvoegen , dat het aanzien der beide Geestelijke Vergaderingen zeer ongelijk was. — De Protcftanten hebbende geene Kerkelijke eeramten; geene rijke beneficien , hadden in hunne vergaderingen niets , dan verftandige en Godsdienftige Mannen. Aan de eene zijde was de Godsvrucht en de Geleerdheid, maar aan de andere zijde, waar de Godsvrucht en de Geleerdheid insgelijks wierd gevonden, waren nog daarenboven groote rijkdommen , de hooge geboorte , opvoeding der Vorsten, de gunst aan 't Hof, en, de bevoegdheid tot groote eeramten. Het verfchilde derhal ven veel dat hunne magt niet gelijk was; en ondertusfchen viel 'er met zulke ongelijke wapenen, bij het begin der onafhanglijke regeering van Lodewijk de XIV, tusfchen het geheele ligchaam der Geestelijkheid, aan de eene, en het geheele ligchaam der ProC 3 te-  C 38 ) . teftantcn aan de andere zijde, een geregeldeflag voor, omtrend het onderwerp der benoeming van Commisfarisfen , om de inbreuken op het ■Edict»gedaan, te hcrftellen. — De Geestelijkheid befchouwde het als haar grootfte belang, de zorg te hebben om in alle Provinciën voor dezp Commisfie te waaken,en alle de uitfpraaken die gedaan zouden worden, na haar belang, of zq men wil, ten besten voordeele der Religie, te fchikken ; eene bachlijke omftandigheid, welke nogtans niet eerder dan festien jaaren daarna, in alle deszelfs jammerlijke gevolgen, uitbarstte , en waaromtrent gemakkelijk zoude zijn te bewijzen, dat Mazarin, ftervende, al, het gevaar voorzien had. 't Is. zonder t wijffel genoeg , te betoogen, door welke beweegredenen, men, in dit eerlte tijdperk der Regeering van Lodewijk de XIV., ten aanzien der Proteftanten, een groote menigte van Editten , Arresten en Declaratiën zag verfcbijnen, welken eveneens ten doelwit had, den, de Previlegiën der Proteftanten te bekorten , zonder dat men uit derzelver waarfchijnJijken zamenhang kon befluiten, datze uit het zelfde Plan hunne oorfprong namen, en uiteen • .zelfde, reeds gevormd fijstema, voortvloeiden, om, namelijk, de gantfche uitrocijing der Proteftanten te volvoeren. — Het hing af van de al-  ( 39 ) algemeen heerfchende denkwijze van dien tijd; van. den iever der Geestelijkheid, die van vijf tot vijf jaaren, geduurig nieuwe eisfchen, te. gen hen, bij de reeds verkregene eisfchen, voegde, en van de waakzaamheid eener werk, zaame Regeering, welke een weinig toegeevendheid gebruikte, omtrend de heerfchende denkwijze van dien tijd, „ en die dezelve in „ de cngfte paaien hield, welke de rechtvaar„ digheid en de billijkheid konden gedoogen." Dit zijn de eige woorden van Lodewijk de XIV. Men weet ook dat de finertelijke en langduurende ziekte der Koninginne, moeder van Lodewijk de XIV, eene neerflagtigheid over het geheele Hof verfpreidde, aldaar dikwils de toneelen van ftigtelijlce bijeenkomst en treurige Godsdienftigheid vernieuwde,en de h'eerfchappij der Religie en der Geestelijkheid deed aanwasfen. 'Maar zelfs,in die tijden eener vermoedelijke devotie, en eener waakzaame regeering, lieten de grondregels welken men volgde, nog plaats over, aan die onpartijdigheid, waarvan Lodewijk de XIV in zijne Aantekeningen zich beroemt. Men zou 'er veele voorbeelden van kunnen bijbrengen. 'Er is intusfehen ééne dier Verklaaringen, welke zeer aanmerkelijk is, om dat, na een tusfehentijd van agtien jaaren, den iever der bekeering, door dezelve, onbegrijC 4  (.40 pelijk fterk is aangegroeid, en weiken iever, van jaar tot jaar voortgaande, daarvan meer en meer misbruik te maaken , heeft zij 'er zich eindelijk van bediend, om, ontijdiglijk, alle de Kerken omver te werpen,en nog in't vervolg, om aan te dringen, dat zelfs tot den naam van zogenaamde Hervormden in Frankrijk wierde vernietigd. Deze verklaaring werd gegeeven,alleen met oogmerk om eene verftandigc Regcering tusfehen de beide Religiën te handhaven ; en de Geestelijkheid , na dezelve van Lodewijk de XIV verkregen te hebben, droeg hem niet voor,eene vervolging aan te vangen,noch iets dat daar naa zweemde. — Het is eene Wet, gegeeven in 1663 > tegen de Relaps (*). Deze misdag, was, in de oogen der meest ieverende Katolijken, de onvergeeflijklte: en deze naam de eerrovendfte fchendnaam. — Men herinnerde zich nog, dat men zich daarvan bediend had, om het Volk op te ruiën tegen Hendrik dc IV. — Een artikel van 't Edicl van Nantes , fcheen deze ftrafbaare onbedachtzaamheid te begunfb'gen; maar, dewijl het oogmerk daarvan was, om, de bekeeringen, zedert de burger- (') Eene nsarri afdammende van een Larijnscli woord,dat bete? Kend, wederafvallcn, en duidt te feajt aan, die geenen welke weder tot Ketterij vervallen , na dat zij dezelve hadden afijvzw*- ra»  (4i ) gertwisten, door geweld te wege gebragt, te vernietigen, bad men niet goed gedagt,bij deszelfs verbetering , een voorrecht te vraagen noch toe te ftaan ; lieden , tot welken men gezegd had, „ de Dood of de Misfe": (redenen gevoerd jegens Hendrik de IV zelve, in dennacht van St. Bartholomeus,) moesten immers het recht verkregen hebben, om diergelijke afzweeringen te herroepen, — Dit artikel, zijnde het negentiende van het Edict, vervatte dus een billijke afkeering dezer geweldige middelen, en om zo te fpreeken, eene verzoening van dien rampzaligen nacht, welken men niet te zeer uithet geheugen kan verbannen. — Maar, in 't vervolg van tijd hadden eenige Proteftanten , misbruik van deze toegevendheid gegjaafcG, — 'Er fchuilden nog eenigen onrustige geesten onder de beide Religiën : zodanig was, in de tijden waarvan wij fpreeken , de beroemde Baijle, welke , nog zeer jong zijnde, reeds aangevallen werd door de twijfelingen, waar op hij, in een hoogeren ouderdom zijne Wijsbegeerte gebouwd heeft. Anderen, hadden, om cenig eigenbelang, het zij om 't huwlijk of om ervenis, geveinsd, zich te bekeeren; en wanneer hun die list gelukt was, lieten' zij deze huichelarij vaaren en keerden weder tot hunnen vorigen Godsdienst. Ande-  ( 4* ) ren eindelijk, na datze dezelve door verleiding of zwakheid , verhaten hadden , keerden tot dezelve weder, door overtuiging of door een foort van eerzucht; en wanneer wij door doorlugtige voorbeelden, het affchuwlijke van diei> gelijke misdagen wilden matigen , zouden wij zeggen dat zodanig een voorbeeld dan was,rf'^Uancourt, een der Schrijvers, welken het meest hebben toegebragt om aan onze Taal dat merkteken van befcheidenheid en zuiverheid te geeven, het welk haar doet uitblinken; een zodanige is nog in onzen tijd den beroemden Burger van Geneve, welken met zo veel recht, den alge* meeneh lof verdiend heeft, De Proteftanten hadden een afkeer van deeze onbedachtzaam? heid; en om dezelve te voorkomen, hadden' zij befloten de Katolijken niet bij hen toe te laaten, dan,naa van hen proeven geëiscbt te hebben , welkers duurzaamheid van de omHandigheden afhing/ — Wij gelooven ook, dat verfcheidene Bisfchoppen in hunne Bisdom? men, diergelijke wetten ingefteld hadden, en dat men bij.hen geen Proteftanten toeliet, afzweeringen te "doen, dan na lange tijd de oprechtheid van .hun Geloof beproefd te hebben.— Misfchien zou het voldoende zijn geweest, zich te vergenoegen, met het beteugelen van een misbruik,, dat voor beide Religiën even vcr,nrt , foei-  ( 43 ) foeilijk was: en wederzijds zulk eene geftreng-; heid te vermeiden, van de Wetten, welke de„ 1 geftrenge tucht dier Bisfchoppen hen moet ingeboezemd hebben , algemeen te maaken. —-. Andere Geestelijken vonden weder veel veiliger de Waereldlijken arm te Herken, en de,, geurengheid van 't Gouvernement tegen de Relaps te verzoeken. Hunne verzoeken om ten dien einde eene -Wet te verkrijgen , waren langen tijd vergeefsch. De eerde, poogingen waren gedaan in 1638, door de Bisfchoppen van Languedoc—De voorloopcnde Ordonnantiën , welken de Bisfchop^ pen van den Intendant verkregen hadden, werden door den Kardinaal de Richelieu niet bevestigd, het zij dat hij dit deed,om dat hij dezen misdag aanzag als een gering kwaad dat aan het onwaardeerbaar goed voor de vrijheid der Concientiö was verbonden: waarvan hij zulk een voorfhnder was, dat hij zelf ontwierp op welk eene wijze een Katolijk zijn Religie kon verhaten, en tot die der Protcftautcn overgaan, het zij misfehien, om dat, daar hij twaalf jaaren na dien Bartholomeus - dag gebooren zijnde, het geheugen onder zijn Bewind nog versch was , de verwarringen door de gedwongene bekecring veroorzaakt, en den affchrik, welke  (44) ke daar voor nog bij ieder verftandig- brein was overgebleven , hem de Wee, welke dezelve voor altoos fcheen te verbannen , geheiligder maakte. De vergadering der Geestelijkheid in i6f5o, vernieuwde dezen eisch; en zo lang Mazarin leefde, kon zij dezelve niet verkrijgen*. Doch het fchijnt dat de Dood van dien Minister de overlevering van deze voorzigtige Staatkunde verhinderde. — Wij zullen hier na meermaalen zien en men kan het dikwils opmerken in Regeeringen, aan een enkel hoofd onderworpen, dat de dood van eenen Amtenaar, die door langduurige ervaaring van zaaken bekwaam geworden, en wiens ondervinding in de fchoole zijner voorgangers, tot den hoogften trap geklommen was, den draad der nuttigde overleveringen en beste grondregels doet verliezen. — Met deze verandering van Bellier deed de Geestelijkheid haar voordeel. Zij deed fchielijk een voorloopig Bevel des Intendants van Rochelle tusfehen beide komen; zij verzogt 'er de goedkeuring op, zij eischte .dat dit bijzonder Bevel in eene algemeene Wet veranderd w'ierde, en verwarde in deszelfs eisch de Relaps met de Apostaten of afvalligen; eene broederfchap , welke de eerden in een fcaatelijker licht ftelde. — Maar, op welke wijze  (45) ze werd deze Wet, welke zulke buitenge woone en gewichtige gevolgen had, verkregen ? Lodewijk de XIV fpreekt hier van in deszelfs Aantekeningen met de volgende woorden :„A1„ les, tot de minfte flap toe, was aanmerklijk, „ om aan Frankrijk te doen zien welke den „ grondflag mijner Regeering zoude zijn. Ik „ was verongelijkt op eene wijze zo als men „ zich gewend had met den Vorst, of liever „ met den Staatsdienaar te handelen ; {tellende „ altijd in voorbeding, het geen men van mijn „ rechtvaardigheid en goedheid moest verwag„ ten. De Vergadering der Geestelijkheid, „ welke in Parijs lang geduurd had, weigerde, „ als naar gewoonte , zich te fcheiden, (zo als „ ik betuigd had te wenfchen), vóór de af„ zending van zekere Bevelen, welken zij met „ nadruk gevraagd had.' Ik liet aan de Vergadering weeten, dat men door zulke middelen „ niets meer zoude verkrijgen: waarna zij zich „ fcheidde; en toen werden de Bevelen eerst „ afgezonden". — De jonge Vorst, vergenoegd van zich fpoedig te hebben doen ge" hoorzamen door het eerfte Ligchaam zijns Koningrijks , vergold deze flipte gehoorzaamheid met, op zijn beurt, toe te (taan, het geen de Geestelijkheid te vergeefsch van Rickelieu en Mazarin verzogt had; en de Secré- ta-  ( 46 ) taris'van Staat, met dit Departement belast zijnde, een Man zonder verftand nog oordeel, (wij hebben hier voor reeds gemeld van het gezag desKonings omtrend dezen Staatsdienaar) gaf toeftemming van zijn kant zonder iets in te brengen, nog iets te voorzien. —■ De nieuwe Wet maakte dus eene bepaaling, in den zin van dit vermaarde Artikel,1 enkel omtrend de geloofsverzaakingen , gedaan voor de verfchijning van 't Edift van Nantes: zij trachtte al het affchuwelijke van de misdaad van Heilig. ■ fchennis en Godontëpring op de Relaps te doen Vallen, door dezelven met de Apostaten gelijk ,te ftcllen. Zij beval om tegens hen te procedeeren volgends de geftrengheid der bevelen, zonder te bepaalen wat men verftond door het geen men de geftrengheid der bevelen noemde, ten aanzien van eene misflag, die tot op dien tijd nog niet als eene misdaad vervolgd was. De haat tegens de Proteftanten was zo alge? meen, dat het grootfte gedeelte der Gerechtshoven welhaast crimineele Procesfen voordroc* .gen, tegens die geenen, welken die misflag bc« ,-drevcn hadden, vóór dat de Verklaaring gegeeven wierd ; doch des Konings Raad was nog zo rechtvaardig, dat zij zich haastte om deszelfs Wet te verklaaren, en deed een verbod van een terug-werkende kragt daaraan te gee• ven,  ( 47 ) ven. Men moest vervolgends bepaalen wat men door de woorden geftrengheid der Bevelen verftond; en 'ér werd befloten, dat de Relaps voor altoos uit het Koningrijk zouden gebannen worden: zo verre was men 'er af, om het Sijstema van.vervolging in te voeren, 't welk twintig jaaren laater de oorzaak der Revolutie was, wanneer men door de geweldigfte verboden , de zodanigen binnen het Koningrijk floot, welke men door de uiterfte geftrengheden dwong om afzweeringe te doen, en die men bij de waare Religie hoopte te behouden, door middel van de vreeze voor nieuwe ftraffen die toen aan de Relaps werden opgelegd. Zie daar hoe een kleine inbreuk, ja zelfs zo klein, datze geen fchijn had om den letterlijken zin te kwetzen, aan het Edict van Nantes toegebragt, welhaast, en fchier alleen, de herroeping van het Edict moest .na zich fleepen. Het onbezonnen verlangen om een gering kwaad te verhelpen, was dus de oorzaak eener gevaarlijke omwenteling. De grootfte Staatsmannen welken dit Rijk had gehad, hadden deze geringe misflag toegelaaten; en ondertusfchen was alle menfchelijk verftand te gering om, uit een bijna ongevoeligen fchok,deaannaderende vernietiging van dat groote werkftuk te voorzien. IV. HOOFD-  C 48 ) IV. HOOFDSTU K. De Geestelijkheid, willende haar behaalde voordeden te ver uitfirekken, verloor een zeer groot gedeelte van die, welken zij reeds verkregen had. Zij had zich gewend, (zeggen de Proteftantfche Schrijvers,) om, in eenige bijzondere gevallen, een befluit op het Request te geeven. — Na dezen eerflen flap was het haar gemaklijker, öm het zelve door een tegenflrijdig befluit te doen bekragtigen.—« Van daar ging zij nog verder, en deed een algemeen befluit geeven, van den zelfden inhoud als de anderen; en eindelijk, wanneer haar de gelegenheid gunflig was, deed zij door eene Verklaaring in eene openbaare Wet veranderen, het geen tot dus verre nog niet dan een bepaald,' en van de plaatfelijke omfiandig. heden afhangend vermogen , gehad had. — Eene verklaaring welke.zij in 1666. verkreeg, vervat het bewijs van deze Hellingen. De vooraffpraak luid aldus: Datze op verzoek „ van de Geestelijkheid toegeftaan is,om door „ een generaale Wet de genomene befluitcn „ omtrend bijzondere gevallen te doen kennen, de Procesfcn tusfehen die geenen weikan  (49) ,s ken de reeds gcdaane uitfpraaken niet zouden „ bekend zijn, en daar door de Onderdaancn ,j van beiden Reliegiën des te vrediger met „ elkander te doen leeven." — Eenige dezer uitfpraaken waren zeer onzijdig geweest; doch het meeste gedeelte veel voordeeliger voor de heerfchende Godsdienst geweest zijnde, maakte de generaale Wet, (welke volgends het algemeen recht van het Koningrijk, alle de gerechtelijke uitfpraaken daaromtrent, in de onderfcheidene Provinciën gegeeven, beoordeelde en af kondigde,) eene al te groote bcpaaling aan veele Artikelen vail het Edict van Nantes.— De Proteftanten vreezende dat het Ontwerp hunner ondergang reeds beftemd was, ging een groot getal naar vreemde landen over: dit was de eerfte der ontvolkingen weiken zich gcduürende eene Eeuw, zo meenigmaalen vernieuwt hebben. — Ondertusfehen zonden de Vergaderingen van alle Provinciën Gedeputeerdens aan den Koning, welken hem alle de inbreuken op het .Edict, met zo veel nadruk als aandrang en behendigheid onder het oog bragten. De Koning antwoordde hen zeer minzaam; en hier begint het tweede tijdperk der Regeering van Lodewijk de XIV. ten hunnen opzichte. Dit jaar van 1667. is het groote tijdbeginder nieuwe Regceringswijze van het Koningrijk;en D n*«  ( 5o ) nadien ik onwraakbaare getuigen nodig heb, omniet de minfte fchaduw van twijiTel omtrend mijne gevoelens, welke ik voorgenomen heb te bewijzen, natelaaten, zal ik hier de eigen woorden van een algemeen goedgekeurde Verkon-Schrijver (Abréviateur)overneemen. „ Dit „ jaar 1667." zegt de Prefident Herault „ is „ een vermaard tijdftip voor alle de wijze Re„ glementen van Lodewijk de XIV. M. Col„ bert, welke de Finantien herfteld had, ging „ nog verderf in de Juftitie, de Koophandel, „ het Zeeweezen, de Burger- of Stedelijke regee„ ring, in alles befpeurde men den geest van „ order, welke'het voornaamfte Caracter, van „ dezen Staatsdienaar, en de verhevener in„ zigten waarmede hij ieder deel van het Gou„ vernementbefchouwde, uitgemaakt heeft. Hij ,, ftelde ten dien eindeeenen Raad aan, in welken alle die zaaken zouden onderzogt worden, „ en van waar men zo veele Reglementen en ,, fchoone Bevelen zag voortkomen, welke „ heden het onwankelbaarfte fondament onzer „ Regeering uitmaaken." — Het is zeer ten voordeele der Proteftanten, dat dit heuglijk jaar geweest is, het jaar der wederkeering van Lodewijk de XIV, omtrend hen. — Colbert was hun Voorftander; en men zal dezen Staatsdienaar niet befchuldigcn, van te veel toegee- vend-  (51 ) vendheid en infchiklijkheid gebruikt te hebben. De Request- Meesters waren bevreesd om Intendanten te worden , onder zulk een ieverig en ftaudvastig Staatsdienaar. — ln de Finantien was hij begonnen met een Juftitie-kamer op te rigten. In de Raadsvergaderingen was hij bijna altijd voor de geftrengfte partijen: en het fchijnt mij toe, dat men hem niet befchuldigt van 'er ooit een advijs geopend te hebben, het welk ftrekte tot vermindering van het Koninglijk gezag. In zijne verhoorgeevingen was zijn voorkomen afkeerig,de kwaade gemoedsaart en de weigering waren als aan zijn voorhoofd te leezen; en ondertusfehen was M. Colbert altijd een fteun voor de Hervormden, en een ieverig verdediger van 't Edict van Nantes. — De Proteftanten werden niet aangevallen, dan, naa dat hij de voornaamfte invloed in de Raadsvergaderingen had verloren. — Verkleefd aan al wat voor de rijkdom en welvaart van het Koningrijk gunftig was, gevoelde hij al het geen waarin men toegeevendheid gebruiken moest, omtrend eenen Godsdienst,welke door de aanzicnlijkfte Handelaars, de ieverigfte en fchranderfte Handwerk-meesters (Manufacturiers,) en bijna alle bewooners onzer Zeekusten , beleden werd.—Hij gebruikte gaarne de Proteftanten in de Koninglijke Firiantiën, waaromD % trend  (5* ) omtrend hij hen prees van hunne oprechtheid en eerbaarheid ; doch hij was geen blind Voorftander; en geduurende die zelfde gunst welke zij onder zijn Bellier genoten, fchortte men, in de Parlementen van Parijs en Rouaan op , het geen men noemde de Edicl kamers (Chambres de 1'Edit) eene inftelling welke aan den gevvoone loop der Juftitie eenig hinder had toegebragt. Deze Kamers, door het Edict van Nantes aan deze beide Parlementen toegevoegd, en welken de toeëigening van alle procesfen der Hervormden hadden, lieten intusfchen onder het getal der MagilTraaten, waaruit zij waren faamgeftcld , niet meer dan een Proteftantsch Raadsheer toe, en de andere Kamers der zelfde Parlementen , lieten ook ieder een Proteftantsch Raadsheer toe. Dus kon de toeëigening aan deze Zu/z'c£-kamers worden befchouwd als nutteloos ; en daar waren bijzondere misbruiken, welken aan de zaak der Proteftanten vreemd zijn, uit voortgefproten, even als'er ook door verloop van tijd, en de wanorders in den Staat, in de andere Kamers waren ingedrongen — Gemelde vernietiging was begrepen onder het algemeen beftek van hervorming, omtrend het geheele beftier der Juftitie. — De Proteftanten verloren niets daarbij; en het recht dat hen  ( 53 ) hen gegeeven wierd om twee Rechters In civiele, en drie in crimineele zaaken, te mogen verwerpen, was eene ruime vergoeding. Die geene, welke ftaande houden dat het bellier van Lodewijk de XIV. geduurig op een zelfde plan,ten hunnenopzigte, voortging;dat men hunne Previlegiën allengskens befnoeide; dat het ontwerp van hunne te onderbrenging reeds van den beginne dezer Regeering genomen was; en dat men volgends dat verborgen ontwerp agtereenvolgend, de takken afhieuw, vóór dat men de bijl aan den wortel des booms leide; die geene, zeg ik, tellen de opfchorting dezer twee Edict-kamers, onder het getal diergeduurige aanvallen op hunne Previlegiën, en volgends die zogenaamde fchikking welke het Hof zich had voorgenomen. Doch het is gemakkelijk te bewijzen , dat dit geene bijzondere geftrengheid was. De meest geachtte Ligchaamen der Katolijke Geestelijkheid, ondervonden op dittijdftip, zelve de bekorting hunner Previlegiën» waarvan zij 't genot hadden, en welken den gewoonen loop der Juftitie ftremden. De Theölogifche Faculteit verloor het recht van Committimus, een recht dat volftrekt gelijk was aan dat, het welk men aan de Proteftanten had toegeftaan, door de oprechting der Edict-kamers. Gem. Faculteit nam het befluit, om van D 3 den  (54) den Koning het behoud daar van te vraagen, en zond ten dien einde een Gezantfchap naar het Hof. „ Bosfuet" zegt den Auteur zijner Levensbefchrijving, „ werd geplaatst aan het „ hoofd van dit Gezantfchap: hij gebruikte de „ grootfte welfpreekendheid, doch werd flechts „ bewonderd, en verwierf de gunst niet,'wel„ ke hij kwam vraagen." Eene algemeene hervorming der Juftitie, en geene bijzondere geftrengheid omtrend de Proteftanten , bepaalde dus de Regeering bij deze opfchorting der Edift-kamexs. Het gehoor dat Lodewijk de XIV. aan den welfprekendfte der Staatsdienaars, bij deze gelegenheid, verleende, was gelijk aan dat, 't welke Bosfuet zelve verkreeg, en het gebeurde was eveneens; of, om duidelijker te fpreeken, het gebeurde was veel voordeeliger. De Koning antwoordde, „ dat „ men hem niet had te kennen gegeeven, dat „ de vernietiging der Kamers den Hervormden „ zulk een groot nadeel toebragt: maaralleen „ dat het noodig was öm beter voor de waar„ neeming der Juftitie te zorgen; dat hij alle „ noodige zagtheid had gebruikt om voor te „ komen, dat hen deze verandering niet bin„ derde; dat hij hen niet weder naar de groote „ Kamers had willen zenden, alwaar te veel „ Geestelijke Raadsheercn waren, noch dat 3j hij  C 55 ) , hij de halfverdeelde'Kamers, (les Chambres " mi-parties (*)) der Parlementen van Touloufe * Bourdeaux en Grenoble had willen vernicti" gen, gelijk men hem had voorgeflagen, om ", dat hij die had geoordeeld noodzaaklijk voor „ hen te wezen." De Proteftanten behielden hunne echte Previlegiën, en weldra na deze gchoorgeving, werd de verklaaring, door de laatstvoorgaande vergadering der Geestelijkheid tegens hen verkregen, opgeheven; en met dezelve alle de Befluiten waar op zij gebouwd was. — Men ftelde een andere in deszelfs plaats, waarin alle de verongelijkingen, hen aangedaan, wierden vergoed, hunne Kerkelijke tucht herfteld, hunne Previlegiën bevestigd, alle de eerbewijzingcn der heerfchende Godsdienst zorgvuldiglijk bij de Katölijke Godsdienst bewaard, en de algemeene Burgertucht van het Rijk wijslijk gehandhaafd. Twee maanden laater verfcheen het vermaarde Bevel tegens de ontvolkingen. Het is hier de plaats niet te onderzoeken, welke van alle tijden herwaards de rechten der vrijheid in Frankrijk geweest zijn. Men zoude moeten opklimmen tot de Eeuwen, in welken (*) Weleer Gerechtshoven in Frankrijk, Vjcftaande half uit aoorusch -Katolijken en half uit Protcitaiitfchc Leden. Vaar. D 4  (56) ken een groot gedeelte der Natie tot de'flavetnijwas vervallen, om eenige bekorting te vinden op het recht, dat de Franfchen altijd gehad hadden , ten einde naar hunne verkiezing, eene verblijfplaats, en zelfs een "Vaderland te zoeken.—- Deze bekorting geleek in die eeuwen, na verdrukkende plichten, waarvan de Franfchen in 't algemeen, zedert lang waren bevrijd. ■— Men zoude vervolgends wederaf daalen moeten tot de tijden, in welken onze Koningen zich moesten verzetten tegen de Publicatiën om Kruisvaarten te doen, om hun eigen magt, en de vrijheden der Gallicaanfche Kerk, tegens de onderncemingen der Paufen, te verdeedigen. — Eenige Bevelen hadden toen ten oogmerk , ons van een vreemd juk te bevrijden. -— Maar zedert langen tijd was 'er geen zweem van dwang meer, omtrend de natuurlijke geneigdheid der Franfchen, om alle oorden der waereld te doorreizen en overal hun fortuin te zoeken. . Het is intusfehen waar, dat, "onder den Kardi, naai de Richelieu, in 1629., een zeer geftreng Wetboek verfcheen van bijna vijf-honderd Artikelen, waarin 'er een was, het welk verbied, ,, aan alle die geene, welke met eene „ bediening belast zijn , zich zonder verlof te verwijderen;-en aan alle andere Onder55 daanen,om. niet het Land uit te gaan, zonder „ van  ( 57 ) " van hun afwezen aan de Magiftraaten ken-, ' nis te geeven, en een acte van die kennis- geeving te hebben verkregen." Dit was minder een verbod om buiten het Koningrijk te gaan, dan een wijs bellier tegens de ongelegenheden der afwezigheid. Een ander Artikel was Heiliger tegens de Zeelieden , en tegens alle foorten van Handwerkslieden tot den Scheepsdienst benodigd. Hier bij werd hen verboden, „ om zich zonder „ verlof van de Havens en Reedens te verwij„ deren," doch men was niet onkundig daarvan, dat het een algemeen Wetboek van dwingelandij was. Het verbiedt "alle Vergaderingen; het ontwapent de Natie; het ontzegt alle verflandhouding met vreemde Gezanten; en het maakt een plicht van de lijdelijke gehoorzaamheid, — De Zegelbewaarder, Michel de Marillac was den ontwerper daarvan. — Het Parlement weigerde dit afgrijsfelijk Bevel te bekragtigen: en ondanks de plegtigheid der zitting des Konings in den Raad (Lü-de-juftice,) ontmoette het nog alle tegenfland welke men daar aan wilde doen. — De bijzondere magt van den Kard:naal niet ophoudende te vermeerderen, had hij weldra met meer nodig, dezeiedele waarfchijnlijkheid der Wetten in te roepen: en de ongenade van Marillac, de ftraf van den Marfchalfc. D 5 eQ  C 58 ) en de ballingfchap van den Zegelbewaarder, benamen verder alle geloof aan die, welken hunne naamen droegen. Dit Wetboek raakte dus in verval; het was nooit ineenigGerechtshof van kragt, en is bij onze Rechtsgeleerden niet meer bekend, dan onder den belachlijken naam van, Code Michault. Zie daar zonder twijffel de reden, waarom het Bevel dat M. Colbert tegens de ontvolking deed geeven, vervuld is met iedele bewoordingen der oude Ordonnantiën, en niet het minfte zegt tot vernieuwinge, noch ter bekrachtiging- De Koning verbiedt zijne Onderdaanen , zonder zijn toeftemming het Koningrijk te verlaaten, met oogmerk om zich in vreemde" Landen neêr te zetten, „ door huwelijken, ver„ krijging van vaste goederen, en, overvoering „ hunner famieliën en goederen, om aldaar „ hunne vaste woonplaatzen te houden , zon„ der weder te keeren, en zulks op verbeurte „ van lijf en goederen: welverftaande dat on„ der dit verbod niet begrepen moeten wor„ den, die geenen, welke zich uit het Rijk „ begeeven, om bij Vreemden te gaan werken „ of Koophandel te drijven, mits dat zij hunne „ woonplaatzen daar niet houden, noch door „ huwlijken als anderzins, zich nederzetten." Dier»  -( 59) Dierhalven heeft dit, Bevel de noodzaak el ijkbeid zelfs niet eens bepaald, om een paspoort te moeten neemen, ten einde uit het Koningrijk te gaan. Men vermag geene Onderdaancn des Konings, die naar vreemde Landen overgaan, op de grenzen aanhouden; zijn misdaad is niet begaan, voor dat hij zich in vreemde Landen beeft neder gezet. Hier wordt geenzins van de Proteftanten gefproken. — Het zijn de uitleggende verklaringen , welken het Bevel in 't vervelg tegens hen verdraaid hebben; doch veronderstellende, dat bet van dien tijd af betrekking tot hen had, en, dat men hen met voordagt daarin niet benoemd had, welk was dan het gedrag van het Gouvernement, in die tijden van betamelijkheid? — Vóórdat de Regeering, de ontvolking verbood, gaf ze hunne rechten weder aan die geenen, welke men onrechtvaardiglijk daarvan beroofd had; zij ftelde hen weder inde algemecne Klasfe der Ingezetenen; in een woord, zij begon, met hen een Vaderland toe te kennen. De Rechtsgeleerdheid welke tegens de ontvolking der Proteftanten ingevoerd is, is dus, in dcszelfs aanwas, gelijk aan die welke ingericht is tegens de Relaps. — Door zich uit te (trekken tot in tijdgewrichten, zeer verfchillende met die, aan welken zij haare geboorte ver- fchul-  (6o) fchuldigd fis, heeft zij haare oorfpronglijke billijkheid verlooren: is zij in den hoogftcn graai onrechtvaardig geworden. Door welk eene onmeêdogende geftrengheid, door welk een misbruik van magt, door welk een vreemde verwarring aller grondbeginfelen, heeft men dit Bevel doen uitvoeren, naa dat men alle die Bevelen, welke 'er alleen de volmaakte betaamlijkheid aan hadden gegeeven, vernietigd hadl Op dusdanige wijze is het, dat men, door in zich zelve verftandige middelen, en de oplettendfte Juftitie, door deze verklaaring tegens de Relaps,waarvan wij misfchien deeerfte geftrengheid hebben goedgekeurd,in de tijdsomftandig. heden waarin zij gegeeven werd, en door 't Edict tegens de ontvolkingen, het welke een plicht der Onderdaancn opleide, aan die geenen welken 'er de rechten van kwamen te ontdekken, derwijze moest men, zeg ik, binnen weinige Jaaren, Lodewijk de XIV. zonder dat hij het bemerkte, tot de gruwelijkfte vervolging brengen die ooit in eenig Land geöeffend was. V. HOOFD-  ( 61 ) V. HOOFDSTUK. Vóór dat wij het derde tijdperk der Regee* ring van Lodewijk de XIV, ten opzichte der Proteftanten, intreeden, vraagen wij verlof om eene vreemde aanmerking temaaken, en wel zoo vreemd, dat men die in den eerfte opflag voor een boerterij zoude houden, doch dat des te zeldzaamer zijn zal, dewijl men niet zal kunnen nalaaten dezelve ten uitterfte overeenkomftig te verklaaren.Tusfchen twee zeldzaame geluks vallen,welken men in deze Eeuw heeft zien gebeuren, en die geenerlei vergelijking met elkander fchijnen te hebben, vindt men 'er echter een overeenftemming, die wel onze opmerking verdient. — Cromwel, in de eerfte tijden des Burgeroorlogs,aan welke hij zijne verheffing te danken heeft, van zeer verre, en als met Arends-oogen een doelwit ontdekkende, dat voor een minder doordringend oog en voor een minder uitftekend verftand ongenaakbaar was. Hij zag den loopbaan open, voor een ftout en ervaaren man, welke zich van het Engelfche Rijk zoude willen Meester maaken. Maar zijne geringe geboorte, en, de nog te geringe vorderingen welke hij reeds ge-  C 62 ) gemaakt had, lieten in weerwil van het hem begunftigend geluk als toen noch niet toe, voor zich zelve, zulk eene trap van Staatzucht te bezeffen; hij floeg dit plan aan een meer aanzienlijk man voor: „ Milord (zeide hij) „ wanneer gij u aan braave lieden wilthouden, „ zult gij u aan het hoofd eener Krijgsmagt ge„ Held zien, welke den Koning en het Parle„ ment de Wet zal Hellen." De Graaf van Manchefter, voor wicn hij deze rol te fpeelen, beflemd had, die Staatzucht noch grootmoedi. gen inborst niet bezittende, welke om dit wit te bereiken, vereischt werd,en de tijdsomftandighcden Cromwel zelve begunftigd hebbende, volvoerde hij, tot zijn eigen grootheid, het geen hij aan een ander had voorgeflagen. Dit is 't voornaamfte mijner gelijkenis. — Zo haast Mevrouwe de Maintenon, zich bij Lodewijk de XIV vervoegd had, ontdekte zij weldra dat de Liefde en de Godsvrucht een gelijk vermogen op de ziel van dien Vorst hadden; zij gaf den raad aan Mevrouwe de Montefpan, om deze dubbele Springveer te gelijk in beweeging te brengen, en zich, door eene behendige vereeniging dezer twee geneigdheden, van een onbepaalde en onwankelbaare magt te verzekeren. — Zij was verre af zich te verbeelden dat die rolweike zij voorftclde haar zelve kon betreffen. —  ( 63 ) fen. — Mevrouwe de Montefpan, kon dit gedrag niet lang ftaande houden. - Mevrouwe de Mammon fchreef aan haarcn Biechtvader (Dirdkur): „ Men hoort mijne Raadgevingen, zomtijds " weet men het mij dank; dikwils vertoornt „ men zich; nimmer volgt men den raad, en „ altijd heeft men 'er berouw van." — En, in een anderen Brief, aan die zelfde Biechtva. der: „ Ik heb gisteren den Koning gezien; ik „ fprak hem aan, op een Christelijke wijze en „ als een waare vriendin van Mevrouwe de „ Montefpan." Dit deed een der geestigfle Vrouwen van dien tijd, en die in de gelegenheid was van wel onderrigt te zijn, zeggen: „ Als Mevrouwe de Montefpan, haar oude „ voetftappen niet weder betreed, zal zij haar „ gezag en grootheid tot boven de wolken „ verheffen; maar 't is nodig dat zij zich in „ ftaat fteld om het geheele jaar door, onbe- „ fchroomd bemind te worden " Dat is aardig „ voegt 'er Mevrouwe de Sévigné bij: „ dat al haare belangens en haare flaatkunde „ met het Christendom overcenftemmen, en „ dat de raadgeving van haare vrienden dezelf„ de zijn als die van M. Bosfuet:' — Dooide onbepaalde woorden haare vrienden verHaat zij hier Mevrouwe de Maintenon, gelijk gemakkelijk te begrijpen is, door een oplettende  ( 64 ) de naleezing van het geen vooraf gaat, en het geen 'er volgt. De tijds omftandigheden deze wakkere vrouw niet lang daarna begunfh'gd hebbende, nam zij de rol op, welke de andere had verlaaten. Zij bragt den Koning van de Liefde tot de Godsvrucht, om hem weder te geleiden van de Godsvrucht naar de Min. Zij leverde hem over onder de leiding van eenen Biechtvader, en de Biechtvader bragt haar tot den Troon. — Mevrouwe de Maintenon was de gevoelens van Calvijn toegedaan geweest; en wij zullen Welhaast zien, waarom deze tweede Esther, wel verre van tot het geluk haarer Broederen toe te brengen, derzclver ondergang toeliet. — Zij zelve verhaalt ons, welke, vóór die toeneeming der Godsvrucht, de denkbeelden des Konings , ten aanzien der Prote* ftanten, waren. Zie hier wat zij fchrijft aan haaren Broeder, den ecrften Oétober 1672. Het komt mij voor dat dezen Brief door den uitgeever kwalijk gedagtekend is, gelijk veele andere van dezelfde verzameling; echter doet de juistheid van die dagtekening geen hinder aan het geen ik zeggen wil. „ Men heeft mij ten uwen laste klagten inr5, gebragt, die u tot geen eer verftrekken. Gij „ handelt de Hugenooten kwalijk; gij zoekt 'er de middelen toe; gij doet 'er de gelegen- he-  heden toe gehooren worden; zulks past geen £ aanzienlijk Man. Heb toch deernis met „ menfeher. die meer ongelukkig dan fchuldig zijn! Zij Zijn op dwaalwegen, waarop wij „ zelve geweest zijn, en waarvan het geweld óns hooit zou terug gevoerd hebben. Hcn„ drik de IV. heeft dezelfde Godsdienst bele„ den, even als meer anderen Vorften. Ont„ rust hen derhalven niet. Men moet den, mensch door zagtheid en liefdadigheid trék- ken": Christus heeft ons hiervan een voor„ beeld gegeeven; en zodanig is ook den wil ,, des Konings. Het is uwe zaak om het Volk „ te doen géhoorzaameri; en die der Bisfchop}, pen en Priesters, om, door onderwijs en „ voorbeelden, te bekeeren. Noch Gód, noch ,, den Koning hebben u met de zorg der zielen „ belast. Heiligt uw eige ziel; en zijt geflrerig „ omtrend u zelve." Het gefchil is hier niet, eene aanmerking te maaken, omtrend het weinig befpotlijke, in te zeggen: „ dat de vervolging geen aanzienlijk „ Man past"; en hoe veel de iedele roem van den naam van Aubignè doorftraald in de denkbeelden van Mevrouwe de Maintenon. Dezen Brief is een onfehatbaargedenkfluk der ware gevoelens van Lodewijk de XIV. Die gevoelens zijn ons medegedeeld door eene Vrouw wiens E eeni-  (66-) eenige toeleg toen was om den inborst en heé car;-eter van dien Vorst te doorgronden. Wij zulien het ftr.aks uit den mond van dien Vorst zelve hooien; maar, laat ons nog een ander getuigen bijbrengen. Mevrouwe de Caijlus, in haare Herinneringen (Souvenirs) in welke zij ons de gedachrenis zulker zeldzaame gebeurtenisfen bewaard heeft, van de vervolging fpre.ekende, welke de .Proteftanten welhaast ondergaan zouden, zegt: „ Djn Koning handelde „ tegen zijn eigen verlichtte kennis, en tegen „ zijne natuurlijke neiging,, welke hem altoos 3, tor zagt-heid deed overhellen :" zodanig drukt zich de Nicijt? vanJMe vrouwe de Maintenon uit, welke in haare Kamer, en om zoo te fpreeken op haaren fchoot is opgevoed. . Hoe kwam men 'er toe , om de oogen van deze Koning re verblinden? — Hoe hebben zulke verderflijke raadgevingen op zijn eigen verachtte kennis, en zulke geweldige raadgevingen., op zijne natuur! u>e geneigdheid, de oveihand kunnen krijgen? — Waren zijne denkwijzen en zijn Caracler niet de leidraad van zjn geheele Hof? — Dit is het punt der Gefchiedenis, het welk wij nu zullen trachten optehelderen. VI. HOOFD-  ( 67 ) VI. HOOFDSTUK. Van het oogenblik af, dat de Hervormden het befluit' hadden genomen, om hunne belangens van de muitzuchtige oogmerken der Grooten af te zonderen., verlieten deze ook (gelijk wij reeds aangemerkt hebben) de belangens hunner geloofsgenooten. — Zij beraadden zich niet lang om op ftaande voet, een geloof te verlaatcn, dat voor haar, in 't vervolg, genoegzaam over 't geheel, verderflijk was, en tot hun Staatzucht niet meer dienen kon. —• De bekeeringen waren begonnen met de Regeering van Hendrik de IV; de Ketterij had zich in Frankrijk in het binnenst der bosfchen gevormd, en den St. Bartholomeus-dag had het getal der Hugenooten nog vermenigvuldigd; maar, welhaast kreeg de heerfchende Godsdienst, onder het genot der Vreede en de Verdraagzaamheid, alle zijne voorrechten, wederom. — ;Naauwlijks had Hendrik de IV. den Troon beklommen, of het voorbeeld van den Koning, dat in Frankrijk zoo vermogend is, trok een redelijk.groot getal van Hovelingen. Zijnen Biechtvader, de Jezuit Cotan., deelde de waardigheid van Bekeerder, met den beroemden E % du  ( 68 ) Au Perronrfe welfpreekendfte man van dien tijd,— Zodanige Apostels waren niet voor het gemeen Volk, hun Zendlingfchap bepaalde zich maar tot de Geweetens van 't Hof; echter had men, het is waar, een enkel woord in de vooraffpraak van 't EdiSt van Nantes ingelast, maar eindelijk nog een woord, waar uit men bemerken kon, dat het Gouvernement de hoop op de bekeering van het geheele Koningrijk, bleef voeden, en zulk een fchoon middel fpaarde, om vroeg of laat eens weder dat Editt te herroepen. —. Laat ons de woorden van Hendrik de IV. zelve, hier ter nederftellen: „ Dewijl „ het God behaagt een begin te maaken, met „ ons eenige meerdere rust te laaten genieten, „ hebben wij geoordeeld, die niet beter te „ kunnen befteeden, dan ons onledig te hou„ den met dat geen, het welk de eere zijns heiligen naams betreft, en te zorgen, dat „ hij, door alle onze Onderdaanen vereerd en „ aangebeden kan worden, en dewijl het hem niet „ behaagt heeft toe te ftaan het voor alsnog op „ eenerlei wijze te doen, dat het dan ten min„ ften met een zelfde oogmerk zij." — Van dien tijd af, had de Geestelijkheid, met teeftemming van den Paus, een fonds aangeweezen, van dertig duizend franfche Guldens, op de Körkelijke inkomften, om de Hervormd» Leer-  C 69) Leeraars fchadeloos te ftellen, welke door zich teBckeeren hun beftaan zouden verliezen; doch dit fonds, van geen gebruik zijnde omtrend de Leeraars, werd vervolgends onder de Leeken uitgedeeld, als welken gemaklijker waren te overreden.-De Kardinaal de Richelieu, door aan de Hervormden, het EdiÜ van gunstbewijs (1'Edit de Grace) volgends de gronden der zuiverfte Staatkunde, toe te ftaan, voldeed aan de andere kant aan zijn plicht, omtrend de waardigheid van het Romeinsch Purper, met niet uit het oog te verliezen, het ontwerp, om te eeniger tijd nog eens een algemeene bekeering te bewerken, zijn Editt maakt 'er opzettelijk melding van: en het was onder zijn bellier, dat zich het geestelijk Broederfchap in Frankrijk opwierp, 't welk den naam draagt van Zendelingen, (Misfionaires) uit hoofde dat het begon van Dorp tot Dorp, met Bezendingen te doen, en den naam van Lazaristen, om dat zij hun voornaamfte ftigting hadden gemaakt, in een huis dat zij op bevel van den heilige Lazarus, onrechtvaardig in bezit genomen hadden. — Een hunner verrigtingen was de zorg om het Volk te Catechifeeren. - Ricktoi zichbeklaagende, dat'er in 't Rijk te veel geestelijke Broederfchappen of Monniksordens waren, liet ondertusfchen toe, dat in E 3 alle  C 70 ) alle. Provinciën Kloosters, voor Kapucijnen en Barvoeter Monniken opgericht wierden, weï ken voor dat groote werk der bekeering gefchikt waren. — Is ?£ wel nodig dat wij ons herinneren dat hij zich zélfs bezig hield, om eenige punten van vereeniging der twee Reliegiën te vinden ? — Naïeverig -omtrend allerlei gevallen die van een goed gevolg waren, en in zijrï jeugd gewend aan die der Theologie, ftelde hij eene Geloofs-belijdenis op , welke hij vertrouwde dat in een algemeen Sijnode zoude aangenomen worden. - Wij moeten ons hier ook tevens te binnen brengen., dat onder zijn beftrer, (ik had haast gezegd onder zijne Regeering,) ook in aanmerking kwam, om in Frankrijk een Patriarch aan te ftellen, en zich van Romen te fcheiden.-De een en ander dezer denkbeelden zijn te rangfehikken onder die uitgeftrekte en herfenfehimmige ontwerpen, welken dikwerf in die fnel voortvaarende cn onrustige geesten gevonden worden, en tot welken niet meer dan één enkele beproeving of eene rijpe overweeging nodig is, om dezelve te doen verdwijnen. - .Men zoude 'er meer dan eene van die foort, in dien grooten man kunnen opnoemen. Bijna alle zijne denkbeelden, eer hij dezelve ten uitvoer bragt of werken deed, hadden, ik weet niet welk ecnen  ( 7* ) eenen fttójfi van grootheid.— Maar,welke ook zijne ontwerpen waren, om geheel Frankrijk onder eenerlei Godsdienst te brengen, volgde hij echter altijd,'ten opzichte van de bekeering der Proteftanten, de gematigde grondbeginfelen. — Hij fcherpte die grondbeginfelen den Koning in, en zcide tegens hem: „ 'Er is „ geen Souverain welke niet verpligt is, de S bekeeringe te bewerken van die geenen, „ welken onder zijne Regeering, van den weg L*, der zaligheid afgedwaald zijn; maar, dewijl „ den Mensch van natuur een redelijk fchepfel ƒ, is, zo worden de Vorften, in dit ftuk gere■' kend, aan hunne plicht te hebben voldaan, wanneer zij alle redelijke middelen aanwen„ den, om tot zulk een goed einde te geraaken, en, de voorzigtigheid laat hen niet ','toe, zulke gevaarlijke middelen aan te rv Wenden, welken, het goede koorn ontwor" telen konden, door een onkruid te willen " uitroeien, waarvan men bezwaarlijk een " Staat zoude kunnen zuiveren, dan alleen „ door zagte middelen." Wij hebben gezien dat de Regeering onder zijn bellier, de gewoonte aangenomen had, om aan de Hervormden geene gunsten toe te ftaan, als in eeval van de uitftekcndfte dienften. E 4  <7* ) Die Staatkunde meer dan veertig jaaren g* volgd zijnde, had de h.eilzaamfte gevolgen ge', had; de vermpgendfte Gedachten van het Rijk en bijna alle Familiën van eenigen rang boven het Gemeen, keerden dagelijks weder tot de begunftigde Religie. - Het zij dat men te werk gegaan had naar het algemeeneplan, van dezen talrijken Aanhang langzamerhand te ver' nederen, en het Calvijnistendom ongevoelig en dopr den tijd te verdooven, zonder dat zich iemand daar over beklaagde, of, het zij veel meer, gelijk wij ook gelooven, dat de krast der tijdsömirandigheden,der denkwijzen en der zeden, de plaats van het Sijstema en bet Ontwerp ingenomen had; altans, deze vernedering werd van dag tot dag gevoeliger; eene gunftige ondervinding baande eenen zekeren weg voor het toekomende. Het gevoelen van den Vorst, werd langzamerhand het Gevoelen van den Adel. - Maar, onder eene Natie als de onze, waar de Peribonlijke eer het eenige grondbeginfel der Volks-zeden is, eisch te deze eer dat men niet fcheen afftand te doen dan door overtuiging en om zijn eigen ge weeten * zo waren het de predikatiën, de goede boeken de redentvvistingen over gefchilltukken, wel ken alleen den lof dezer omwenteling verkregen, r- Deze uitnemende voortgangen hiel. den  (73 ) den den iever van 't Apostel- fchap ftaande. —» Die, welken voor de fchrahderften der Geestelijkheid doorgingen, hoedanig ook anders de pnderfcheidenheid hunner gevoelens was, en ondanks de gefchillen en den haat die dezelven onder hen verfpreidde, befteedden hunne talenten als om ftrijd, ter verklaaringe derEuangelifche waarheden; en zij vereenigden zich tot dit groot voorwerp; alle neigden zich tot het zelfde oogmerk. —> 'Er was een foort van wapenftilftand getekend, tusfchen Port-Roijal en de Jefuiten; en geduurende de opfchorting hunner vijandlijkheden, had de berugtte Arnaui zijne wapenen gekeerd, tegens den algemeenen vijand, en zijn grootWerk: Over de eeuwigduurendbeid des Geloofs (*), tegens de Calvijnisten, zaamgefteld. Bosfuet, door een heiligen naïever gedreven, vervaardigde een Werk dat niet minder gerugt maakte , en genaamd was: Verklaaring van de Leere der Katolijke Kerk ( f). Turenne was door dit laatfte Werk verlicht geworden. De bekeering van deez' grooten Man, bragt een groot nadeel toe, aan de partij welke hij verliet. In een woord, den iever der bekcering was da Godsvrucht naar de mode. — Haare drift ber paal. (*) De la pcrpéniiié' df» la Vo\. Qj ExjKe vrede der Kerke. In 't voorbij gaan zullen wij hier aanmerr ken, dat een diergelijke wapenfchorsfing het werk geweest is van de vermaarde Princes van -Longueville, welke zich naa de opfchuddingen der Fronde aan de godsvrucht had overgegeeVen. Zij had bij haare uitwijking, uit PortRoijal dezelfde geett van oproer medegevoerd, welke weleer een zwakke en onderdrukkende partij, tegen de magt van het Hof en eenen Gunfteling had ftaande gehouden. — Deze fchrandere godvruchtige vrouw, had, (niet minder behending in haare onderhandelingen met godsdienflige iïenzaamen , met geheiligde Bisfchoppen, met 's Konings Ministers en den Paus'ij ken Nuntius, dan zij zich voorheen in ha;, ë oproerige ontwerpen en haare fnoode mirinarijen, van de geheele konst der Jefuiten be-  ( 87 ) bediend had,) den Aanhang, welken men fchuldig verklaarde, aan den Kerkban onttrokken, en had ten minften voor eenige jaaren, hunne vijanden met het Hof en met den Paus bevredigd. Men kan zeer ligt begrijpen, van hoe korten duur deze dubbelzinnige vrede moest zijn. — Den haat der Partijen werd des te fterker; en, wij zullen eindelijk zien, waarvan men tot dus verre nog onkundig geweest is, dat uit deze in zich zelve iedele gefchillen, door de poogingen om de Calvijnisten te bekeeren , welhaast, eene meer wezenlijke tegenftrijdigheid, verfchillende voorftellen, en tegengc ftelde ontwerpen van behandeling der zaaken, voortvloeiden; en dat, de tegenftrijdigheidder twee ftelregels, wederzijds met even groote verbittering ftaande gehouden, en beurtelings door het Gouvernement gevolgd zijnde, tot in de Wetten zelve doordrong, en deze geheele onderneeming in de gevaarlijkfte verwarring bragt. Doch , laat ons de gebeurtenisfen niet vooruitloopen; laaten we hier alleenlijk zeggen, dat deze zogenaamde vrede der Kerk, toen wicrd voorgefteld als een van de heuglijkfte gebeurtenisfen der Koninglijke Regeering; dat men zjch haastte eene Gedenkpenning te verF 4 vaar-  C 88 ) vaardigen, om de geheugenis daarvan te veiv eeuwigen; en dat dezen voorfpoed, welke door de vleierei even zeer als door de openbaare vreugde vergroot werd, gelijk onder ons de gewoonte is, aan zommige verftanden deed geWen , dat men alle franfche Onderdaanen even zo gemaklijk tot de eenigheid in 't geloof ' zoude kunnen brengen. 't Was dan op dit tijdftip en bij deze gelegenheid, dat men aan den Koning die Memorie ter hand ftelde, welke het voorftel behelst, om het Editt van Nantes te herroepen, als of 'er niets dan dit enkel ontwerp meer overig was, om ten uitvoer te brengen, ten einde de bevrediging der Kerk geheel te voltooien. Men floeg daarin voor , om heimelijk een vijftig-tal Leeraars op hunne hand te krijgen; om hen Kerkelijk te doen vergaderen ; eene on. derhandeling met de Katolijke Leeraars te beginnen, in welke de gemelde Leeraars, zich met de Kerk zouden veiëenigen; vervolgends het Editt van Nantes te herroepen, als onnut geworden zijnde; en van den Paus de opheffing te verkrijgen, van eenige gebruiken der Katolijke Keik, ten voordeele der befchroomde Proteftanten. Men zeide 'er van, dat dit ontwerp door den Kardinaal de Richelieuvoongcbragt was; dat hij de¬ ze  ( 89) %& onderneeming uitgedagt had om zijnen roem. te volmaaken ; dat hij, de eigen woorden van het verdrag, op ieder ftuk van onze rehg.e-twis ten, in order gebragt had; dat hij een bekwaam getal Leeraars had overgehaald, om hen deze weder-verëeniging te doen goedkeuren; dathij het fonds reeds verzekerd had, tot onderhoud van alle Leeraars die van hunne plaatfen zouden ontzet worden; dat, zo hij langer geleefd had, hij dit groot ontwerp zou ten uitvoer gefteld hebben. „ Dewijl ze in die tijd een mogelij„ ke zaak was, (voegt 'er de Memorie bij) is „ zij dan nu niet oneindig gemaklijker, daar de partij der Hervormden zich veel zwakker *' vindende, het gezag des Konings tot de „ hoogfte trap geklommen zijnde, zijn naam al„ ken meer vermogendis, in hetRijk,dan de Ko„ nirglijke Krijgsmagt onder de vorige Regee„ ring." En om nogmaals de eigen woorden der ^Memorie bij te brengen: „ Nu, zegik.numcn „ meer doet met een weinig parkeroent en „ wasch, dan men toen deed, met groote Lej, gers." ' „ De tijdsomftandighedcn in welken wij zijn, „ zijn de voordeeligften die wij kunnen aantref„ fen. Frankrijk geniet, door de overwin„ nende wapenen des Konings , eene diepe rust. Eene volkome verftandhouding heeft 'er Y 5 s> plaats  ( 9o ) „ plaats, rusfchen zijne Majefteit en zijn Hei. „ ligheid, ten einde eenpaarig en met eenvol„ komen vertrouwen te handelen. Het geluk „ dat zijn Majefteit in alle zijne roemruchtige „ onderneemingen agtervolgt, moet van deze, ,, welke de heilzaamfte endemeestbegunftigfte „ van den Hemel is, alles doen hoopen ; „ en ten laatften, fchijnt de vrede , door „ de zorgen zijner Majefteit aan de Kerk we„ der gegeeven , in de herëeniging der ge. „ voelens zijner Leeraars , een voorberei„ ding te zijn van de andere vrede. Indien „ wij in zulk een voordeelige gefteldheid van „ zaaken, niet aan die heilzaame onderneeming „ zien werken, moeten we alle hoop voor al,, tijd verliezen, en befluiten, dat de fcheuring „ in de Kerk eeuwig duuren zal." De Gefchiedfchrijvers hebben geene kennis aan deze Memorie gehad; maar men ziet in de Gefchiedenis van 't Editl van Nantes, dat men niet lange naa het tijdftip, in deze Memorie zelve aangehaald, dit ontwerp poogde ten uitvoer te brengen, en dat de Turenne, toen nicuwlings bekeerd zijnde, deze pooging begunftigde. — In de volgende jaaren floeg ze zelfs over tot in Duitschland; en als wij met een weinig oplettenheid de voetftappen volgen , welken nog overgebleven zijn, van al dat 'er bij  ; (90 bij die gelegenheid gedaan wierd, zullen wij misfchien bevinden dat eene andere Vrouw, niet minder beroemd dan de Hertoginne van Longtteville , welke zomtijds haar tegenpartijen zoratijds haare vriendin, geduurende de beweegingen der Fronde; maar altijd haar mededingfter in verüarid, fchoonheid en bevalligheid, was; de vermaarde Paltzifche Prinfes naamlijk , welke , niet minder godvruchtig , in deezè nieuwe loopbaan, de Hertoginne van Longuevilk in roem nog wilde overtreffen, en dat ze aan deze algemeene vrede der Kerk in Duitschland en Frankrijk arbeidde, naa dat de andere, de bijzondere vrede tusfchen de Janfonisten en den Paus bewerkt had. — Wat 'er van zij, de Bevredigender Religie, (eene eernaam welke de Gefchiedfchrijver van 't EdB van Nantes haar geeft ,) hielden zich in Frankrijk geduurende drie jaaren, met deze bevrediging bezig. — Het was in 't begin dezer drie jaaren, dat Lodewijk de XIV. aan Pelisfon, de bier voor aangehaalde plaats uit zijn eigen Aantekeningen opgaf. Kan men 'er aan twijffelen dat dezelve daartoe geene bétrekking heeft?— En is dit historisch gefchil fluk niet de waare oplosfing daar van ? Wanneer wij nu onderzoeken op welk tijdftip zijns levens hij zich aan dit ontwerp overgaf,  C 92 ) gaf, zo zullen wij bevinden dat dit juist was, in een zijner wederkeeringen tot God, ineen van die voorbij gaande vlaagen van befchroomdbeid en Godsvrucht, waarvan wij ftraks zullen fpreeken. — Indien deze daad op zich zelve öond; zoude ze niets bewijzen; maar wij zullen zien datze, tot vier maaien toe, zich vernieuwd , en zullen, het voornecmen om' de Hugenooten te bekeeren, tot op het tijdftip der herroeping van 't EdiEt, volgen, en van tusfchenpoos tot tusfchenpoos, de aanvallen, en om dus te fpreeken, de afwisfelende vlaagen der Godsvruchtigheid nagaan. — Zie hier, wat Mevrouwe de Maintenon, omtrend het tijdpunt dat wij nu trachten op te helderen, aan Mevrouwe de Saint - Geran, (eene dier Vrouwen, welke aan het Hof het meest gezien waren, en met welke deze behendige ftaatzuchtige Vrouw welhaast naauwe verbintenisfen gemaakt had,) fchreèf. — Wij zullen de Brief zelve hier plaatfen, gelijk wij in 't vervolg meer anderen, niet tegcnftaande zij in druk zijn, doen zullenaewijl den Uitgever, dezelve voor het meesten deel'kwalijk gedagteekend hebbende, zorg had moeten draagen dat zijne fouten verbeterd, en den draad der Gefchiedenis herfteld Wierde. „ Het geen gij vraagt (fchrijft ze) „ is geene verborgenheid meer dan in het 3} Kloos?  (93) , Klooster ....... De fchoone Vrouw heeft ,, zich beklaagd bij den Koning, dat eenPries„ ter haar de abfolutie geweigerd had. De „ Koning heeft hem niet willen fchuldig er„ kennen, zonder dat hij wist wat M». de Montaufier, welkers deugd hij hoog fchat, „ en Mr. Bosfuet, wiens gevoelens hij hoog „ waardeert, daar van dagten. — Mt. Bos„ fuet heeft niet gefchroomd te zeggen, dat „ de Priester zijn plicht gedaan had. Den Her. „ tog van Montaufier heeft fterker gefproken. „ Mr. Bosfuet heeft het woord opgenomen en „ met veel nadruk gefproken, hij heeft den „ Roem en den Godsdienst zo wel toegepast, „ dat de Koning, aan wien hij niet dan de „ waarheid zeggen moet, zeer bewogen, op„ geftaan is, de hand des Hertogs drukkende, „ tot hem gezegd heeft: ik beloof u haar niet 3, weder te zien. — Tot hier toe heeft hij „ woord gehouden. — La Petite meld mij, dat haar Meesteresfe in onbefchrijflijke ver„ woedheid is. Zij heeft zedert twee dagen „ niemand gezien; zij fchrijft van den morgen „ tot den avond; als zij na bed gaat verfcheurt „ ze alles; haaren toeftand doet mij leed. Nie„ mand beklaagt haar, alhoewel zij aan veelen „ veel goeds gedaan heeft. — De Koninginne „ zond gisteren om na haare gezondheid te ver- „ nee*  ( 0* ) 5, neemen.Gij ziet hu, was haar .antwoord aari j, den Edelman; bedankt Haare Majefteit zeer, » cn zegt haar, dat ik, hoewel op den rand » des grafs, nog maar al te welvaarende ben. » — Het geheele Hof is bij Mevr. de Montau,, fier. — Wij zullen zien of den Koning naar » Flaanderen zal vertrekken zonder van haar „ affcheid te neemen. Men ver-wagt dien dag „ met veel ongedulds." Alle deze onhandigheden dienen om de dag.tekening van dezen Brief te bepaalen, en te bewijzen datze geen betrekking heeft tot andere gevallen .van denzelfden aart, die dikmaals eene hartstocht, welke de Godsvrucht der twee Gelieven zeer ontrustte, in verwar, nng bragten. _ Mevrouwe de Montaufier ftierf het-volgende jaar, x6?l, De Koning bereidde zich in 't begin van het jaar 1670. tot die vermaarde reis naar Flaanderen, alwaar hij zich , aan zijne nieuwlings onderworpene Onder* daanen, met alle de pracht van een Ooftersch Vorst, vertoonde; en in welke hulde Mevrouwe de Montefpan, met de Koninginne deelden. — Het tijdftip is dus niet twijffelachtig. Het ontwerp ter vereeniging der Calvijnsgezinden, geduurig te vergeefsch ondernomen, cn eindelijk onuitvoerlijk geacht zijnde, wierd in een algemeene Kerkelijke vergadering, jp 1673.  (95 ) i673 te Charenton gehouden, geheel afgebroken, en de verliefde hartstocht des Konings voor Mevrouwe de Montefpan geheel herleevende, deed den iever tot bekeering zijner Onderdaanen verflaauwen, zo lang tot hij zich wederom op nieuw aan de Godsvrucht overgaf. VIL HOOFDSTUK. Het Jubeljaar van 1676. gaf gelegenheid tot deze nieuwe Godvruchtige beweeging, welke even driftig, en even min ftandvastig was als de eerfte. - Doch hier begint een reeks van gebeurtenisfen, die, zonder ontwerp, zonder voorneemen, door haar eigen zamenhang, de herroeping van 't Editl van Nantes ten gevolge hadden, en die zomtijds verhaast en zomtijds vertraagd werden, naar maate der voortgangen of verkoeling dier, langen tijd onzekere, Godsdienftigheid. Op dit tijdftip telden de Calvijnisten nog eenige zeer uitmuntende naamen onder hen; — DuQuêsne, welke in dat zelfde jaar 1676. drie overwinningen ter zee, op de grootfteZeeheld welke Holland ooit gehad heeft, behaalde, en aan welke den Koning ook mildadige vergeldingen bewees,— Schomberg,die in vier onder- fchei'  C 96) fcheidene Landen het gebied over de Knjgjs magten kreeg, namelijk in Frankrijk, Portugal, Pruisfen en Engeland, en die dit zelfdë jaar het gebied over de Franfche Troupen ih Flaanderen, welken de voörigeVeldtogt onder dé groote Condé gediend hadden, voerende, allë vertrouwen genoot, welke dc geallieerdens meer in getale zijnde, hadden durven denken, —den Hertog de la Force en zijn familie: een aframmeling van la Rochefaucoult, van welke de twee tans nog bloeië'ndfte Hammen voortgefproten zijn • — Ruvignij toen gevolmagtigd Minister van Frankrijk te Londen, in zaaken Van het uiterfte gewicht; —Zijn Zoon op 's Konings verkiezing , algemeen Gedeputeerde der Proteftanten aan het Hof, en die in *t vervolg den Engelfchen voordeeliglijk diende , onder den naam van Lord Gdllowaz. Een aanmerkelijk groot getal Proteftantfche Édelen muntten uit op onze Vlooten en in onze Legers, en in 't vervolg van tijd onze Provinciën komende bewoonen, haddenze in de zucht om den Koning te behaagen, geene voldoende beweegredenen gevonden, om Van Godsdienst te vefwisfèlen; en, om niet van de rijkfte Burgers onzer koophandel-drijvende Steden te fpreeken , nog van de menigte Leeraars ten getale van twee duizend, waarvan eenigen eerwaar-  (97 ) waardige mannen waren, om hunne zeden, enanderen vermaard door hunne wetenfchappen en talenten, waren nochtans de bekeeringen onder de Landlieden niets gevorderd. Men zal vraagen hoe groot het getal der Proteftanten toen was? Maar, niemand dagt om daar onderzoek na te doen: en, eenige jaaren naa de opfchorting, werd dit een genoegzaam iedel onderzoek. — De partij der Vervolgers verzekerde, dat hun getal nooit boven de Zeshonderd-duizend beloopen had, en de tegenpartij hield ftaande, dat het bij de twee Millioenen bedraagen had. — Wat daar van zij, het getal der Bekeerden, dat in die tijd, voor het Staatkundig oog voldoende was, was voor het oog der Religie, (dat de ziel van een Schaamden zo hoog waardeert als die van een Grooten,) zeer klein. —Het was voornamelijk uit dat gevoel van Godsvrucht, dat men gehoorzaamde. Maar, het is veel bezwaarlijker, dewijl men het niet algemeen gelooft, om lieden van den middelftand, en vooral de Landlieden, te beweegen, van hun Godsdienst afftand te doen.—Dezen hebben niet dan hunne Leeraars tot vrienden, Raadslieden en Scheidsmannen. De Godsdienftige bezigheden verftrekken hen tot verzetting van gedagten, tot vertrooftinge, en tot verkwikking; de Godsdienst vervult bij G hen  (98) hen de plaats der zeden, der Staatkunde, en zelfs der natuurkunde; zij heeft op hen alle vermogen, zij is in allen deelen meester van hun verftand en zinnen. — De betekenis die bij ons nog overig is in de naamen van Paijen en Paganisme, afgeleid van de naamen, welken men den bewooneren der,: Dorpen gaf, bewijst dat hunne bekeering tot het Christendom veel moeilijker was te bereiken, dan bij die van het Hof en in de Steden. Misfchien zoude de bekeering der Heidenen zelve, minder moeilijk zijn geweest dan die der Calvijnisten. Misfchien waren hun Afgodendienst met derzelver offerhanden, hunne boetingen, hunne vergodingen, minder verwijderd van onze verborgenheden en onze ceremoniën, dan de Hervormde Godsdienst. — Men eischte van de Heidenen niet,om in hun. ne gebeden, van het gebruik hunner moedertaal af te gaan,noch af te zien, om niet geduurende hun geheel leven, aan den voet des Autaars , woorden, zonder betekenis voor hen, uit te fpreeken. Zodanige bekeeringen konden van geen goed gevolg zijn, dan door de zorgen welke eene wel onderrigtte, naarftige, en weldadige Geestelijkheid, door het geheele Koningrijk, genomen had; welke de waare grondbeginfelen der  ( 99) der christelijke liefdadigheid gevolgd, cn niet den drift der vervolging met den apostolifchen Jever verward had. Dit waren altijd de gedagten der verftandigfte mannen in dit Rijk. - Wij hebben gezien dat Lodewijk de XIV zelve, in zijne Aantekeningen, de hervorming der Geestelijkheid,aanzag, als het onontbeerlijke middel; en dat hij zich beroemde op de goede vorderingen welke hij geloofde gemaakt te hebben.Maar, men jnoet daaromtrend toeftertitnen, dat, het grootfte gedeelte der Geestelijken het licht, noch die zeden niet bezaten, welken tot deze zending vereischt werden: en wij zullen ten bewijze hiervan ontwijffelbaare getuigenisfen bijbrengen.— Eenige mannen van een uitmuntenden aart en een voortreflijke deugd werden onder dit eerfte ligchaam van den Staat gevonden; maar het ligchaam der Geestelijkheid zelve, was verre 'er af, hunne kennis, begaafdheden en deugden te bezitten. — -Doch laat ons de franfche Natie recht doen; de waare Heilgezanten waren toen aan het Hof, en het Hof bekeerde zich. — De overige hadden zelfs die betaamelijkheid niet in hunne zeden, welken ter heiligmakinge vereischt word; die gevoeglijkheid welke tans de franfche Geestelijkheid eere aandoet, en welke haar onderfcheid van alle geesG 2 te-  C ioo ) telijke ligchaamen in alle Landen. — 'Er was, in tegendeel, onder de Proteftantfche Leeraars over het algemeen meer verlichtte kennis, een meer geregeld gedrag, en meer zorge omtrend de kudde die hen was aanvertrouwd. — En hoe zoude men een geheel Volk kunnen beweegen om een Geloof te verlaaten, dat men aan hetzelve beminlijk en ontzagbaar maakte, ten einde een Godsdienst te omhelzen, welken door de ondeugden en onwetendheid van deszelfs Leeraars, ten aanzien van hetgeen daaraan het meest beminnelijkst was, wierd beroofd? — Eene eenvoudige ftelling is niet genoeg, maar ik moet hier ontegenfpreekbaare getuigen aanhaalen. — Den Hertog de Noailles, toen Bevelhebber in Languedoc, hieJd niet op daarover te klaagen. — De fchrandere zamenfteller zijner Jantekeningen welke tans in 't licht zijn, verhaalt, op verzekering van alle blijken van echtheid: „ Dat de voorgeflagene Onderhan., delingen tusfehen de Roomfche Priesters en „ Proteftantfche Leeraars geen plaats hebben „ gehad, om dat men geen Katolijke Leeraars „ vond, die kennis genoeg hadden om de „ Goddelijke zaak te onderfteunen; dat den „ iever der Bekeerder*, in de Provincie, noch „ door de kennis, noch door de zeden der jj Geestelijkheid onderfteund wordende, min- der  ( ioi ) der naar den waaren iever, dan naar den geest van haat en wraakzucht geleek; dat de „ Bisfchoppen en Priesters de middelen ter bekeering geheel verwaarloosden; — dat in " Cévennes vooral, dat bolwerk van Ketterij, „ de ondeugden der Geestelijkheid,het grootftc verwijt verdiende; dat in eene Hoofd" kerk, Stiftkerken, Kerspels en verfcheiden gemeene Kerken, naauwlijks eene Predika„ tie 's maands gedaan wierd, terwijl de Her„ vormden van dezelfde plaats 'er dagelijks „ een bijwoonden, of fchoon zij niet meer „ dan twee of drie Predikanten hadden." En hij voegt 'er deze aanmerking bij : alhoe„ wel de Kerk van Frankrijk toen verftan„ dige Godgeleerden, vermaarde Bisfchoppen , en beroemde Predikheeren, had, hoewel " ze verlicht was, en waarlijk achtingswaardi" ge zeden bezat, echter heerschte in die " Provincie, nog diezelfde oorzaaken, welke \\ den voortgang der nieuwe Seclens begunftigd hadden." Den Hertog de Noailles herhaalt geduung weder dat zelfde verwijt: „ Wij hebben nog niets dan nuttelooze zaaken uitgevoerd, bijaldien den Koning de Bisfchoppen niet ver„ plicht, goede Priefters te zenden, om heü !, Volk, dat gepredikt wil hebben, te onderG 3 » wil-  f, wijzen; maar ik vreeze of den Koning daar„ in door de Priesters niet minder gehoorzaamd wordt dan door de Hervormden." Alle rapporten welke aan het Gouvernement gedaan, en in de Handvesten 'bewaard zijn gebleven, komen daarin overeen. ■— Den Intendant van Languedoc, zijnde toen de Heer Da. guesfeau, Vader van dien, welke Cancelier van Frankrijk geweest is, drukt zich dus uit: Eene der zaaken welke de Hugenooten wel het meest bij hun Geloof doet blijven, is de veelheid van 't onderwijs dat zij in hunnen „ Godsdienst krijgen, en het weinige dat zij » daar°mtrend in den onzen zien. "Eene Aantekening omtrend Saintonge, zegt uitdrukkelijk: „ dat 'er onder zes-honderd Parochiën, maar „ zes waren , daar geduurende den Advend » en de Vasten gepredikt wierd." — Den Intendant van Roebelle fchreef aan het Hof: „ Daar is niets dat aan den Godsdienst zoo* „ veel nadeel doet, dan het ongebonden le„ ven, het Hecht gedrag, en de gierigheid der „ Priesters. Dit zijn die ondeugden welken ., weleer tot een voorwendfel der fcheurin^ » Sediend hebben: zij zijn 't nog die verbind* „ ren dat die geenen welke afgeweken zijn, „ Zich niet weder vereenden." Fenelon, (op wien de laatfte ecuwen zich kun*  ( 103 ) kunnen beroemen, in tegenftelling van al bet fchoone dat ons de oudheid, in den loop der Zedekunde, opdiseht,) drukt zich even eens uit - Men weet dat hij twee Maanden naa de opfchorting van 't Edicl, als Zendeling naar Saintonge, wierd afgevaardigd. - Wij hebben bijna alle zijne verhaalen wedergëvonden, welke nog aan 't publiek onbekend zijn, zijnde met zijn eigen hand gefchrevcn en getekend. „ De Hugenooten (fchreef hij) fchijnen ver. " baast te zijn, over ons Onderwijs in zoo „ verre zelfs dat zij 'er traanen om ftorten....; „ en zij voeren ons onophoudelijk te gemoct: wij zouden gaarne met u overeenftemmen: maar „ gij tij* Pchts ter vlu& hkr' Z°dra gïl mdeT „ vertrokken zult zijn, zijn wij aan de Monnik„ ken overgegeeven, die ons niet dan Latijn, van " im Jflaat en van Broederfchappen Prediken; " men zal ons het Emngelk niet meer voorleezen, • n0Ch wij zullen het niet meer hcoren rerklaaren, " en men zal tegen ons niet fpreeken dan met be- dreigingen Het \S waar (voegt de ,', Peneion daarbij) dat 'er in deze Landftreek „ niet meer dan drie foorten van Prcdikheeren , zijn: de Waercldlijkc, de Jefuïten en de „ Barvoeters (Krwfcls); de laatftcn zijn ver„ achtelijk en gehaat, bij alle uc Hugenooten, waarvan zij in alle voorvallen de BefchuldiG 4 S"^  C io4 ) „ gers en Partijen geweest zijn. — De JefbJ„ ten van Marennes zijn vier ijzere hoofden", „ die den nieuwlings bekeerden niets voor„ praaten dan, hier op deze waereld boete en „ gevangenis; en voor de toekomende wae„ rcld niet dan Duivel en Hel. — Wij hebben „ oneindige moeite gehad deze goede Vaders te „ weerhouden, niet tegen onze gemaatigdheid „ uittevaaren, om dat zij hunne geftrengheid „ in een verachtelijker licht ftelde, en dat een „ ieder hen ontwijkt om tot ons te komen, » met duizend zegeningen. Maar wij hebben „ zo veele achting aan die goede Vaders be„ toond, datze zich op ons niet hebben dur, " ^en ^grammen , en zelfs dagelijks bij " hen zlJ'n om een naauwe onderhandeling met „ hen te houden. Zij leeven wel, en worden „ geacht. — Wanneer hunne Broederfchap in „ plaats van deze hard- en heet-hoofden, bedaarde en oprechte verftanden wilde aanftellen, konden zy in alle Landen nuttig zijn. „ Eindelijk 'er is niets dat hen overtreft. — Aan* „ gaande de Dorp.Priesters, die hebben geen „ de rainfte begaafdheid om te fpreeken; en „ dit is een groote duisternis voor de Katolij. » ks Kerk' want <*e Hugenooten waren gc. „ woon, Predikanten te hebben die hen vern maanden en vertroostten, door zielroerende woor-  ( 105 } woorden der H. Schrift...." Hij herhaald* dikwils die zelfde klagten: „ Het geen aan „ deze gantfche Kust ontbreekt, dat zijn „ Priesters die eenige begaafdheid van fpreeken hebben, die het Volk ftigten, en die „ hun vertrouwen weeten te winnen." " Bij deze getuigen welke wij nog zouden kunnen vermeerderen, zullen wij niet meer dan nog eene bijbrengen. De H». de Pontchartrain, een Staatsminifter, zeidein 1698, in eene Memorie, welke in 's Konings Raad geleezen wierd: Men kan zich niet onthouden van te doen " opmerken, dat, het meestendeel der Gees„ telijken in deze zaak niet handelt, dan door „ ongepastten iever en hartstochten." Het had dierhalven hoogst nodig geweest, de bekeering der Hugenooten te beginnen met de hervorming, en, om alles te zeggen, met de bekeering der Geestelijkheid. — In 't vervolg zullen wij zien, dat dit middel te laat beproefd wierd, en wel in een tijd wanneer de onderneeming reeds mislukt was. Deze twee poogingen toen te gelijker tijd gedaan, mislukten beide, en Lodewijk de XIV. vond op die wijze, in de twee Religiën, de grenspaalen zijner magt. De wijze op welken men terflond in deze zaak deel nam, was zeer verfchillende. — G 5 Alle  ( icó > Alle de Aantekeningen des tijds verhaalen ons, dat in 't Jaar 1676 de lieden van vermo. gen aan het Hof, overeenkwamen, de twee gelieven op nieuw van elkander te fcheiden; en naa de aanftootelijkheid hunner verbintenis te hebben doen verdwijnen, wilde men zelfs, de ergerlijkheid hunner verbreeking uit den weg ruimen. „ Deze fcheiding" (zegt Mevrouwe de Caylus) „ gefchiede ten tijde van een Jaarfeest.— „ De Koning had een Godvruchtig fonds, het „ geen zelfs, door de Vrouwen, in de groot„ fte wanorde verfcheen; want dit was zijn „ grootfl-e zwakheid. Hij was verftandig ge. 5, booren, en hield zodanig een geregeld ge„ drag, dat hij nooit in gebreeken bleef, alle „ dagen de Mis te hooren, uitgenomen flechts „ twee maal in zijn leven; en, dit was in het „ leger. — De groote Feesten baarden hem „ veel wroeging; geftadig ongerustzijnde, dat „ hij zijn Godsdienst niet zoude waarneemen, of „ dat hij dezelve kwaalijk zoude waarneemen. „ — Mevrouwe de Montefpan, was van de„ zelfde gevoelens, en het was niet flechts om » zich, naar die van den Koning te fchikken, „ dat zij die openbaarde Eindelijk kwam „ de tijd van het Jubelfeest waarvan ik fpreek. „ Deze twee gelieven, door hun geweten }> ge-  0°? ) «drongen , verlieten elkander ter goeder trouw, of ten minften zij geloofden het, " Mevrouwe- de Montespan kwam te Parijs, " «ine te kerk, vastte, bad, en beweende " haare zonden. De Koning van zijn kant " deed wat een goed Christen moet doen. — " Het feest geëindigd zijnde, .gewonnen of * niet gewonnen, men moest weeten of Me" vrouw de Montespan weder aan het Plof zoude komen. Waarom niet? zeiden haareOu" ders , cn zelfs haare oprechtfte vrienden. " Mevrouwe de Montespan , moet, volgens " haare geboorte en haar beroep aan 't Hof " zijn; en, zij kan 'er zijn; zij kan'er even christelijk leeven als elders. Den Bisfchop " van Meaux was ook van die gedachten. 'Er " bleef echter noch eenezwaarigheid:zoude Me" vrouw de Montespan, zonder voorbereiding " voor den Koning verfchijnen? — Zij moes" ten elkander zien voor dat ze in 't openbaar " elkander ontmoetten, om de ongelegenhe" den der onverwagtte ontmoeting voor te kq. " meD4 Op deze gronden werd 'er bcfloten, " dat den Koning bij Mevrouwe de Montespan " zoude komen; doch, om den laster geen de " rninfte ftof tot bezigheid te geeven, kwam " men overeen dat voornaame en van de def" ripfte Vrouwen van 't Hof, deze zamen- „ komst  C 108 ) „ komst zouden bijwoonen, en dat de Koning " Me/WT * «iet zoude iZ Z „ mderzelverbijz^ -Het bezoek gefchi e „ Koning baar voor een venfter. Zij hielden , angeenftdgerprek,weendenenzeidLÜ „ der het geen men in een diergelijk geval «- » woonijelhmdertezeggen. Zij maakten vel vtZ Sven ^ ^ —deze eer" W3aidlge Vr0uwen (vdnérables Matrones), » gingen m een andere Kamer, alwaar zij ge. " dV0,g" W6;den door Mejaff. de Blois, en daar naa CaZT T°Ul0l'fe:' ~ Mevrouw * feren, en hij heeft ze weder tot elkander -gebragt. Alle die onderneemingen zijn der. jj hal-  ( 109 ) • halven nutteloos geweest; niemand als de P. de la Chaife kan dezelve doen gelukken. Hij " heeft wel twintig-maaien de afdwaalingen des !' Konings met mij beklaagd; maar, waarom ontzegt hij hem niet volftrekt het gebruik " des Sacraments? - Hij houdt zieh te vreden met een halve bekeering. — De Fio" vinciaale Brieven behelzen waarheid. De „ la Chaife is een braaf Man: maar, de Hoof„ fche bevalligheid, bezoedelt de zuiverfte " deugd, en vermurwt den geftrengfte." ' Het verdichtfel, dat men aan het hoofd der Brieven van Maintenon geplaatst vindt, onder het opfchrift van fes Memoires, verplaatst die verhaal , verfchuift het op de Vasten van 1675-, en rangfehikt alle de omftandigheden op andere voorvallen van dit jaar. - Het zoude weinig beduiden de dagtekeningen te herftellen, was het niet dat deze kortduurende Bekeering aanleiding had gegeeven tot daaden, welke zelve van groot, gewicht zijn. -Niets was 'er gemaklijker, dan die met zekerheid te bepaalen: het Jubelfeest had geen plaats in Frankrijk dan in 1676: de la Chaife is 's Konings Biechtvader niet geweest, dan in Februanj 1675; en, het kon niet mogelijk zijn, dat Mevr. de Maintenon drie weeken daar naa gefproken had, gelijk ze hier doet. Eindelijk Mejuffrouw de 5 Blois  ( «O ) Blois zedert Hertoginne van Orleans, verfcheen in Mei 1677. Deze gebeurtenisfen wel opgehelderd zijnde, laat ons nu zien wat 'er voorviel. De Koning, in dezen nieuwen aanval van Godsvrucht, of misfchien om verzoening voor dezen afval te doen, offerde het derde deel der Bezuinigingen aan de bekeering der Afvalligenop. Deze fchikking bleef langen tijdver, borgen, het zij om dat men vreesde, de bekeeringen in een kwaad daglicht te flellen, en de zachtaartigheid van die geene verdagt te houden, bij welken het belang de plaats der overtuiging innam, het zij veel meer, door die welvoeglijkheid, welke in alle de bedrijven van Lodewijk de XiV uitblonk, en die hem niet toeliet dien Apostolifchen iever te vertoonen, wanneer zijn gahfech gedrag daar aan zo kwalijk beantwoordde. - Pelisfon, een vèrmaard Bekeerling, wiens begaafdheden hem 't volkomen vertrouwen , van dien Vorst, hadden doen winnen, en voor wien hij ook de Aantekeningen in order bragt, had het Bellier dezer kas; en, ftelde de reglementen op voor die geenen,' welke onder hem zouden werken. — Hij waarfchouwde de Bisfchoppen, dat een zeker middel om den Koning te behaagen, was,groote lijsten van Bekeerden in te zenden, en, de voor-  (III) voorfchriften te volgen, welke begreepen waren in een Gefchrift dat hij hen toezond; hij nam niets op zich dan de zorge voor de bekeeringen, en verklaarde dat hij zich verbonden had niet tegens den Koning te fpreeken, van die, welke gedaan waren voor dit buitengewoone tijdgewricht van 1676". Naa dat de Bisfchoppen, het Fonds dat hrj hen toezond, ontvangen hadden, zouden zij" hem de lijsten met den prijs der bekeeringen op den rand, en alle de bewijsftukken, namelijk, de afzweeringen en quitanciën. De gewoone prijs der Bekeeringen in verafgelegene Landen, beliep op zes franfche' Guldens per hoofd. 'Er waren ook bekeeringen tot laager prijs. De duurfte dien ik gevonden heb voor een talrijk huisgezin, beloopt twee- en- veertig franfche Guldens. — De Commifen onderzogten vervolgends, of alle quitanciën voorzien waren met een behoorlijke afzweering. —1 In den eerften aanvang leverde ieder Provincie niet boven drie of vier- honderd Bekeerlingen op. Hoe aanmerkelijker de gevraagde fom is, in de gewoone onderneemingen, hoe moeilijker den voortgang fchijnt; doch de zaaken tot die hoogte geftegen zijnde, en het geld per hoofd, en tot zulk een laage prijs uitgedeeld wordende, hoe meer geld den Bisfchop dus vraagde, hoe  hoe meer iever hij betoonde; en , weldra viel hetjgefprek aan het Hof over de wonderwerken van Pelisfon. — De Godsvruchtigen zelve viel het zwaar zich te onthouden, van zich met deze vergulde welfpreekendheid te vermaaken, „ minder geleerd, echter veel krachti„ ger, dan die van Bosfuet," zeidenze.— Van jaar tot jaar vermeerderde men het fonds, dat tot die Godsdienftige omkoopingen wasbeftemd, en de tijdsomftandigheden, begunftigden de Godsdienftige neigingen des,Konings; want, het was zelfs in die tijd dat het Koninglijk gezag, ten zijnen voordeele, uitfpraak deed nopens het recht dat onze Koningen hebben, om geduurende de openftand eener kerkelijke Bediening van derzei ver inkomften gebruik te maaken; het geen wij,/e droit de regale,noemen: eene oude uitdrukking welke niet betekende, een Koninglijk recht, maar, een onverwagt voordeel, een voordeel dat een Leenheer onverwagt toeviel; en misfchien heeft deze dubbelzinnigheid veel toegebragt, om het zo genaamde recht onzer Koningen te wettigen. — Wat 'er van zij, de Geestelijkheid in een ligchaam vergaderd, vertoefde niet dit recht te erkennen, het geen zij zo veele eeuwen lang, hardnekkiglijk had betwist. — Zouden wij durven aanmerken, dat men voorgefteld had om van de groote Be- , die-  ( H3 ) tóïogen Be prijs der Bekeeringen te eisfchen» en dat volgends alle waarfchijnhjkheid, het grootst getal der geenen, die met zulke Beleningen voorzien waren , liever daarvan afzasen, dan iets van het geen hij bezat op te offeren - Doch eindelijk was 'er een nieuwe Geld-kas, die men natuurlijkerwijze tot Godsdienstige oogmerken moest befteeden, welke, daar zij ter dispofitievan hetGouvernement ftond, tot de Bekeerings-handel beftemd werd. Men zogt alle middelen om het fonds daarvan te vergrooten: men ftrckte dit recht uit, over het geheele Koningrijk: men droeg zorg de tiïds-openftand der Bedieningen te verlengen; in één woord, het was bij deze gelegenhe.d en op dit tijdftip , dat het bellier der Kerkelijke goederen, die gedaante aannam welke hetzelve nog heden bezit, en dat Pdir/on daagde een foort van bediening daarvan te maaken. — Het is jammer dat, van 't oogenblik dat hij dit punt bereikt had, zijne boeken in wanorden «raakt en gcbleeven zijn. - lk wil geen verdenking van ongetrouwheid in zijn bewind inboezemen; doch, dezen, in vcrfcheide opzichten lofwaardigen Man, de eerfte misfchien die aan onze Taal een fierlijke en vloeiende eenvoudigheid, gepaard met het nieuw merkteken van verhevenheid, aan welkers opbouw men . h toen  C "4 ) toen werkte, gegeeven heeft; deze man (welkers gedachtenis vereerd wordt, om dathij eerfte Commis van Fouquet zijnde, uit het akelige zijner gevangenis de zaak zijns Meesters, welke zijn zaak geworden was, verdeedigde,); heeft: niet dan verwarde boeken nagelaaten. — De overgeleverde daarvan in de Kantooren van bezuiniginge (Bureauxdes économats,) welken wij doorzogt hebben, bewaard,zijn hem nietgunftig; en hoogst waarfchijnlijk is dezen vermaardenBekeerling geftorven in het Geloof dat hij verlaaten had. Uit deze Kas, door de Hugertooten vergeleken bij de Doos van Pandora, vloeiden in deidaad fchier alle onheilen voort, waarover zij zich te beklaagen hadden. — Het is geraaklijk te bemerken, dat de koop dezer zogenaamde Bekeeringen onder het gros der Hervormden, de verrasfingen , de godsdienftige bedriegereiën, die 'er onder liepen, en alle die vergrootte rekeningen door ontrouwe Amptenaars gedaan, den Koning valfchelijk deeden gelooven, dat de Hervormden niet meer aan hunnen Godsdienst verbonden waren, en dat het minfte eigenbelang voldoende was, hen over te haaien om daar van af te zien. — Dit vooroordeel fchreef fchier alleen de Wetten voor, welken wij zullen zien dat onverwijld op elkander volgden.— Het Gouvernement vleide zich" dat alle deze Wet-  ( H5 ) Wetten flechts dreigende Wetten zouden zijn. —. Deze verkeerde en ongegronde gedagten, welke maar al te ongelukkiglijk door de ondervinding verïcdeld zijn, was-de eenige grondflag van deze vruchtelooze en berugtte onderneeming. Welhaast was men genoodzaakt dwangmiddelen te gebruiken, om het grootlte deel nog in onze Kerken te behouden, welken men door zulk een zwak lokaas had weten te verleiden.— Eenige bedriegers, aan welken het niet meer dan eene afzweering kostte, om eene maatjge belooning te verkrijgen, gingen, zodra zij den prijs van hun koop, ontmoffeld hadden, weder onder het gehoor der Predikatie. — Anderen, naa eenen geringen onderftand, onderden naam van liefde - gift ontvangen, en, bij gebrek van te konnen fchrijven een kruisje onder eene quitancie geplaatst te hebben, geloofden niet, daar door afftand van hunne Religie gedaan te hebben. — Men vernieuwde dan in Maart 1679. de Vcrklaaring tegen de Relaps; men voegde bij het bannisfement nog de openlijke Kerkboete en de verbeurtverklaaring der goederen. — De vooraffpraak dier nieuwe Wet geeft 'er de beweegredenen juist van op, luidende aldus: „ Wij zijn onderregt geworden, dat'er, „ in de onderfcheidene ProvinciënonzesRijks, Ha )) vee*  ( 116) » Veele zijn, welke , naa de zo genaamdeHer3, vormde Religie afgezwooren te hebben, in 3, de hoope om, van de penningen, welken j, wij aan de nieuwlings bekeerden doen uits, reiken, te deelen , welhaast weder afval„ Jen." — Men konde, het is waar, deze nieuwe foort van Relaps als Godslasteraars befchouwen, die met de Zendelingen den fpot gedreven hadden, welke den waarlijk bekeer, den eene belooning ontrooft, en de Koning bedrogen hadden; doch 'er werd op die wijze eene rechtsgeleerdheid ingevoerd die geduurig ftrenger was, tegen deze misflag, en wij zullen welhaast zien, welke vreemde partij men, uit deze geftrengheid trok, door dezelve trapsgewijze te vergrooten. Om eindelijk,al het geen deze Kas betrof onder één oogpunt te brengen, en, een begin te maaken, om te toonen,met welk een onbezonnenheid deze geheele zaak der bekeering beftierd werd, zo laat ons hier voor uit zeggen, dat men zorg droeg dat de benoemingen van een genoegzaam getal Kerkelijke Bedieningen, wierd opgefchort, om tot deze eerfte Geweetens koopente dienen;doch, dat men, van het oogenblik af,dat de Kas niet meer belast was, dan met beloofde pennoenen te betaalen, aan die geenen , welken door zich te bekeeren, hunne Kostwinningen veriooren had-  ( U7 ) hadden, vergat de nodige gelden daar in te doen brengen. - Den Uitdeeler der Kerkelijke Bedieningen, werd minder geftreng, en dagt niet meer om 'er een genoegzaam getal, ter voldoening dier beloften, van open te laaten. — Het meeste gedeelte dezer pennoenen werd niet meer betaald. - Die geenen, welken hunnen welfland aan de verwisfeling hunner Godsdienst hadden opgeofferd, en welke door den Koning op die wijze fchadeloos gefield waren, vielen in eene verachting, welke bij ons altijd op de armoede volgt; en dit vreemde fchouwfpel van misleidde Bekeerlingen en ontrouwe Bekeerdere moet gerekend worden, onder de ontelbaare oorzaaken , welke deze onderneeming hebben doen mislukken. VUL HOOFDSTUK. Terwijl deze zaaken een begin namen, deed Mevrouw de Montespan het geheele Hof en geheel Frankrijk nog getuigen zijn van haare overwinning, en fcheen hoe langs zo meer aangebeden te worden. Doch de Godsvrucht nam heimelijk de overhand in het hart des Konings, het zij door de verdooving van het eerfte vuur der jeugd, of door de volftandige H 3 drang-  t«8 ) drangredenen van Mevrouwe de Maintenon; — Laatstgemelde fchreef den 19 April 1679 dit: „ Den Kening heeft twee uuren in mijn ver„ trek doorgebragt; hij is de beminbjkfte man „ zijns Rijks. Ik heb hem van P, Bourdaloue „ gefproken. Hij heeft mij met oplettenheid „ aangehoord. Misfchien is hij zo verre niet van j, aan zijn geluk te denken als zijn Hof dit ge„ looft. Hij heeft goede denkbeelden, en veel „ inkeer tot God." — Wij zullen meer en meer gebruik maaken, van de Brieven dezer nieuwe begunftigde ; en wij moeten al aanftonds aanmerken, dat men omtrend deze verzameling nooit de minfte twijfel van ongetrouwheid gehad heeft. De VoJtaire laat geen gelegenheid voorbij gaan, om den Uitgeever tebeoordeelen, hij befchuldigt hem van onwaarheid in zijn eigen verhaal; maar hij erkent in de Brieven zelve een natuurlijk en waarachtig merkteken dat fchier onmogelijk is na te bootfen. — Hij zegt, „ datze. een veel waardi„ ger gedenkftuk zijn dan men zich verbeeld; ,, dat zij die mengeling van Godsvrucht cn „ Minnenhandel, van achtbaarheid en zwakheid, „ welken zo dik wils in'smenfehen hart plaats „ grijpt, en in dat van Lodewijk de XIV. „ heerschtc, ontdekt." Het is 'er in der daad, verre af, dat Mc. vrouw  ( H9 ) vrouwe de Maintenon zo geheim, of zelfs zo omzichtig was, als het onwaarfchijnlijk goedgevolg haarer (baatzucht, het zoude kunnen doen gelooven. — Dikwils verraad zij zich zelve in haare Brieven; en dikwils legt zij haare geheimfte gevoelens daar in bloot. — Zij was al vroeg gewend geweest, aan de bekoorlijkheden der geestigfte converfatiën, en zelfs aan die van het vertrouwen en de ftreelendfte gulhartigheden. — Men weet dat deze zoo natuurlijkeen gepaste genoeglijkheden, in haare jeugd de gewoone uitfpanningen waren: en dat dit gebruik zijn oorfprong nam uit eene algemeen aangenomen fmaak, voor een zeker foort van Romans, welken bij ons niet meer worden geleezen; doch, van deze geestige bevalligheid, welke zo lichtelijk tot fnorkerij, gemaaktheid en alle die andere zotternijen, welke Molière onder den naam van Précieufes doet voorkomen, overflaat, had Mevrouwe de Maintenon niet, dan de lieftalligheid, defeherpzinnigheid, de beftendigheid , eene gegronde kennis der gemoedsneigingen , en een terugwerkend gebruik van alle de middelen om te behaagen,'aangenomen. Indien den Uitgeever dezer Brieven, in plaats van erbarmelijke Aantekeningen, vol van dwaalingen en misflagen in de tijdrekening, II 4 zaam  ( I20 ) zaarn te flansfen , had zorg gedraagen, deze Brieven zelve in hunne tijdrekenkundige order te plaatfen, het geen niet moeilijk geweest zoude zijn, met, door middel van het onderwerp , het gebrek der dagtekening te herfteb len, gelijk wij reeds meteenigen gedaan hebben, zo zoude het weinig leezens, meer aangenaam en leerzaam zijn. — Geene Historiën noch Romans die eene verwonderlijker geluksval vervatten, en, waar uit men het mensenlijk hart meer leeren kennen, en tot in deszelfs geheimfte fchui;hoeken,kan doordringen.— Men zag haar zich verheffen van het geflacht eens boeitigen Dichters, en der naauwe gemeenfchap eener galante Vrouw, de vermaarde Ninon, tot de naauwfte verëeniging met eenen Monarch die de welvoeglijkheid des troons het meest ter harten ging; met eenen Monarch welke zich door zijn geheele Hof zodanig wist te doen eerbiedigen; en, die altijd zodanig meester van zich zelf fcheen te zijn, dat men , volgends de waarneeming der fcherpzinnigfte onderzoekers, geene verandering in zijn gelaat ontdekte, dan eene enkele keer in den geheelen loop eener zo langduurige regeering. Wij hebben reeds gezien, dat zij op 't oogenblik zelfs, wanneer zij, voor de eerfte maal den Koning naderde, zijn caracter ontdekte, en hem de behendigffe cn  ( 121 ) en verftandigften raad gaf. Nu zullen wij haar de rol zien opvatten, welke deze niet de magt had gehad te onderneemen. - Altijd oplet, tend om door Godsdienftigheid te behaagen, verfmaadde zij teffens ook weder de al teftrense Godsvrucht, en wilde dat men alles van de tijd zoude afwagten, dat is, van de langzaame overwinningen die zij zelve op 's Konings hart behaalen zoude. - Laat ons voort gaan, om aldus, uit haare Brieven de duidelijke en noodige berichten, welke daar in gevonden worden, bij de nafpooringen waarmede wij ons bezig houden, te verzaamelen; welke dan te gelijk de opheldering, en het bewijs zullen uitleveren. Naa den Brief welke wij aangehaald hebben , fchrijft zij den agt- en- twintigfte Octobcr van het zelfde jaar 1679- aldus: „De Koning is V01 goede denkbeelden; hij leest zomtijds in " den Bijbel, en bij vindt dit Boek betfchoon" ftc aller Boeken. Hij bekent zijne zwak" heden: herkent zijne misdagen: men moet verwagten dat de Genade werkzaam word. " Hij denkt vlijtig aan de bekeering der Kettc" ren; en binnen weinig tijd zal men met ernst " daar aan werken." - Zoude men nu nog konnen twijffelen, aan het geene wij reeds bewezen hebben, dat deze ondernecming een diad van godsvrucht, en geen ftaatkundige II 5 zaak  ( 122 ) zaak was. — Deze bewijzen kunnen oneindig •vermeerderd worden. — In alle de gein-engheden , welke wij welhaast tegen de Proteftanten zullen zien te werk ftellen; in de vooraffpraaken van zo veele Verklaaringen, Befluiten en geftrenge Bevelen , nergens eindelijk vindt men een eenig verwijt tegen hunne getrouwheid. In geene der Aantekeningen, in dit tijdvak gedaan, en welken in de Archiven van het Gouvernement bewaart zijn, fchildert men dezelve als een gevaarlijke partij af. Geene derzelven vervat, de allerminfte befchuldiging, noch de minfteftaatzuchtige inzichten: — het is geen partij die men verzwakken moet: — het is zelfs geen gevaarlijke Ketterij welke men wilde uitroeien: het zijn dwaalende Onderdaanen welke men moet te regt brengen. Men vertoefde niet, uit alle Provinciën des Kijks, omftandigc berichten omtrend hun getal, rijkdommen en tocftand in te zenden. Hunne naamen waren daar in aangewezen, als ook hunne familiën en handwerken; men voegde daar dikwils nog bijzondere aanmerkingen bij, omtrend het perfoonlijk caracter van eenigen onder hen , benevens hunne naauwe verbintenisfcn. - In geene dezer opsaaven worden zij van eenige heimelijkcn handel, van eenige kvvaa-  ( ) kwaade geneigdheid tegen het Gouvernement, noch van eenige verdagte zamenfpanning, befchuldigd; maar, dat hun Kerkhof te digt bij dat der Katolijkcn was; datze hunne Pfalmen te overluid zongen; dat hunne klokken bij het aangaan der Godsdienst, te gelijk met die der Katohjken luidden. — Die geenen, welke men als gevaarlijke mannen wilde doen voorkomen, was enkel om dat men ze vooronder* ftelde ftijfhoofdig te zijn in hun geloof. Ja men befchuldigde ze zelfs van liefdaadig onder elkander te zijn, en zorgvuldig voor het onderwijs en zeden hunner kinderen te waaken. — De lof welke Lodewijk de XIV zelve geftadig aan hunne getrouwheid gegeeven ha 1, liet niet toe hen te befchuldigcn ; en, dat. zn geen zamenzwecring meer maakten in den Sraat, dit was even de reden, dat men niet fchroomde ben te behandelen , met eene geftrengheid welke weldra alle de paaien van billijkheid te buiten ging. Deze Aantekeningen zelfs omtrend hun getal , beroep en rijkdommen „ waren naar geen algemeen plan, het welk het Gouvernement, om tot deszclfs onderrigting te dienen, had opgemaakt, ingerigt. Hoe men ook navorfche, men zal geen duidelijke opgave vinden, het geen nochtans de uitvoering van een groot ont-  ( 124 ) ontwerp had moeten voorafgaan. Het zijn flechts verftrooide , afzonderlijke, ontrouwe of verdagte papieren , gezonden zonder dat men ze gevraagd had, en naar maate den iever eeniger Bekeerders, dan in deze en dan in geene Stad , dezelve opgaf. — Wij hebben het reeds gezegd: men wist in die tijden, met geen meerder zekerheid dan nu, hoe groot het getal dier ongelukkige afftammelingen was: men deed 'ef zelfs geen onderzoek na; — in één woord, op dat tijdftip zelfs tot het welk wij genaderd zijn, was 'er zelfs nog geen algemeen, ontwerp, noch algemeen plan, of geenerlei geheel. De geheimfte Archiven en de openbaare gebeurtenisfen, zijn omtrend dit tijdvak met de twee aangehaalde Brieven van Mevrouwe de Maintenon overeenftemmend. — Het was toen dat de Staats- Gebeimfchrijver Phèlypeaux de Chdteauneuf, (van de Godsdienftige oogmerken des Konings onderrecht, maar zelfs nog te jong en onervaren in de bevordering der bekeeringen, zijnde,) die geenen welken het best die Provinciën, welken het meest door de Ketterij befmet waren, kenden, daaromtrend in der haast om raad vraagde. Hij was in dat zelfde departement het geen zijn Vader, de la Vrilliere gehad had, namelijk, de algemeene zaaken der  ( 125 ) der R. P. R- — Dit departement, het geen Lodewijk de XIV. in het begin zijner regeenng geoordeeld had, niet veel van belang te zijn, en door den minften zijner Geheimfchrijverste kunnen bediend worden; dit departement, zeg ik , begon belast te worden met de gewichtigfte zaaken des Rijks. De fcherpzinnigfte mensch zoude naauwlijks bekwaam geweest zijn, eene keuze te doen uit de onderfcheidene ontwerpen, welken door den Apostolifchen iever, (die altijd vertrouwende is, om dat zij gelooft geduurig door Gods almacht onderfteund te zijn,) werd ingeblaazen. Deze Chdteauneuf bleef vijf- en- twintig jaaren in bediening, met dat gering aanzien, het welk wij in onze dagen in die geflacht-linie van Phélypeaux befchouwd hebben, en , welkers noodlot zonderling geweest is.-Deze linie had aan de jongfte geflacht-linie de bediening van Staats-Secretaris ontrqpfd: en heeft'er zich anderhalve eeuw onbegunftigd, doch, echter zonder ongenade, in gehandhaafd; en zonder dat een hunner , flechts het middelmatigst talent getoond heeft, te bezitten. — Men kan daar over oordeelen uit de beklaaglijke en voor het Rijk zo moeilijke omflandigheid, waar in zich de zaaken der R. P. R. gebragt vonden, en welken de eenige zaaken waren, die  ( «6) die geduurende deze lange tusfchentijd, fchier het gantfche departement dezer geflacht-linie hebben uitgemaakt. In tegendeel, is de jongfte linie, fchoon aan meer wisfelvalligheden blootgefteld, de eenigfte welke uitmunten, de Mannen heeft voortgebragr; gelijk zodanige zijn: de Kancelier van Pontchartrain , en zijnen Kleinzoon, wiens ouderdom wij nog met het vertrouwen van Lodewijk de XVI hebben vereerd gezien. Chdtsauneuf was in zijn eerfte jeugd aan de Kerk verloofd geweest, hij had kortelings deze goddelijke roeping verlaaten, om het ampt van Staats-Secretaris te aanvaarden; en op dit tijdpunt, waarop Mevrouwe de Mahu tenen ons doet wceten, dat het voorneemen des Konings was, onophoudelijk aan de bekeering der Ketteren te werken, haastte zich Chdteaimeuf om naar de Provinciën te fchrij. ven, ten einde.te verneemen welke de beste middelen wa»en om de bekeeringen te bevorderen. Hij eischte de fpoedigfte antwoorden; en, men vindt in de Archiven van dat departement, twee zeer merkwaardige Memoriën; in een van dezelve begint men in der daad zich te beklaagen, over de tijd welke men gehad heeft om te antwoorden. — Deze twee Memoriën vervatten gezamentïijk het grootfte gedeelte, van  ( 127 ) van het geene men dit en de volgende jaaren zag ten uitvoer brengen. Doch, het geen veel merkwaardiger is: deze twee Memoriën, welke omtrend eenige punten onderling oveiëenftemmen, zijn oneindig ongelijk in hunne grondftellingen. — Het was, in der daad, verre van daar, dat de gefchillcn der Janfonisten en Molinisten, (in weerwil der verëeniging, welke men de vrede der Kerk genaamd had,) in den grond uitgedoofd waren. Beide partijen bleevcn , in den haat dien zij wederzijds hadden opgevat, volharden. Van beide kanten volhardde men in elkander, als vloekwaardig te befchouwen, en voedde in 't geheim de hoop om elkander, vroeg of laat van Ketterij te kunnen befchuldigen, enden blikfem der Kerk over hen te kunnen brengen. — Mannen, even achtbaar door hunne deugden, begaafdheden en verlichtte kennis, bleven'hunne godsdienftigenhaatftilzwijgende voeden. Dezen haat bragt hen tot onverzoenlijke denkbeelden, en hunne gedwongen ftilzwijgenhcid, was alleen de oorzaak eener fchijnbaare vrede. Men weet dit maar al te zeker; doch het geen waarvan men tot heden onbewust is geweest, is, dat op het oogenblik zelfs dat Lodewijk de XIV zich ieverig bezig hield met de bekeering der Proteftanten, zedert zij- jne  ( 128) ne Staatsdienaars, daaromtrend bedektelijk raad vraagden, wilde ieder der twee partijen, welke de Roomfche Kerk dus verdeeld hielden, zich met deze bekeeringen belasten; ieder floeg ee!ne onderfcheidene bekeerings-wijze voor; ieder dagt ze op zijne wijze te bekeeren, en trachtte bij de reeds bekeerden nog meer kweekelingen in de Geloofs-leere te voegen, en dus eene talrijke kudde te verkrijgen. In geen der beide Memoriën wordt eenen voorflag gedaan, om het Edift van Nantes in te trekken ; en die zelfs, welkers grondftellingen tot de onverdraagzaamheid moesten doen overhellen, fprak in 't minst van geene vervolging. — De in acht neeming van 't Edict, was wederzijds het punt waarop men, hoewel ■flipt, letterlijk en gedwongen, bouwde. Doch een hunner grondde zich bijna alleen op de veelvuldige inftruftien, welke de Geestelijkheid moest verfpreiden, en op de ftichtelijke voorbeelden die dezelve moest geeven; de andere in tegendeel, op een vast en duurzaam Oppergezag. De eerfte was een voortbrengfel dier geftrenge godsvrucht, welke verbonden was aan de grondftellingen van Port-Roijal, maar welkers geftrengheid zelfs tot een foort van christelijke verdraagzaamheid aanfpoorde, om dat het, volgends deze Leer beter is buiten de  C 129 ) de Kerk te blijven dan 'er onbereid te verfcfeeL nen. _ In deze Memorie beklaagt men het verval der Geestelijkheid; men fteld daarin niet voor 'sKonings gezag te gebruiken, dan alleen om den iever der Bisfchoppen' op te wekken. Men wil vooral dat men in de Predikatiën, de punten van Religie-twist vermeide, dat men zich toelegge, om de Zedelijke Waarheden des Euangeliums wel te doen kennen; maar boven al, dat men eenige gelukkigever. andering in de zeden der Katolijken te weeg brenge, ten einde de Calvijnisten door ftichting en goede voorbeelden te bekeeren. Betreffende de menfchelijke middelen, (dit zijn de uitdrukkingen in de Memorie voork omende) wil zij , dat men zonder geweld, zonder onrechtvaardigheid', de Calvijnisten,- van verfcheiden gunften, waarvan de Koning de eenige uitdeeler is , ontzette, en, dat de Geestelijkheid in haare op handen zijnde Vergadering, een fonds van honderd duizend Kroonen, ten voordeele der nieuw Bekeerden, bepaale; maar dat dit fonds geheven wierde over de groote kerkelijke Bedieningen, en niet over de kleinen, welken, (zegt zij,) reeds meer dan té veel belast zijn) zij vermaand om geene vertraaging aan die zaak to- te brengen. „ 'Er dient in acht genomen I » »  ( i3°) „ te worden (voegt zij 'er bij,) dat, Wanneër „ men deze voorflagen zal goedkeuren, het' „ niet raadzaam zoude zijn , dezelve voor „ als nu alle, noch alle te gelijk , ten uitvoer „ te brengen, maar dat men de een naa den an„ der moest te werk Hellen, naa de voorzich- tigheid en de tijdsomilandigheden het zouden „ verëisfchen." Deze Memorie was het werk van tfAgueffau Intendant van Languedoc, welke van Colbert zeer bemind was, en, die vermaard was door de groote {lichtingen, welken, nadien zij deze Provincie wederom hebben doen herleeven, aan Frankrijk veel eer aan doen. — Zijne Godsvrucht was gebouwd op de gronden van Port-Roijal, en in 't vervolg, doch een weinig laat, flaagde hij 'er in, om die in het gedrag van het Gouvernement , ten aanzien der Calvijnisten, de overhand te doen hebben. De tweede Memorie, gegrond op de flellingen, waarmede men de tegengeftelde partij befchuldigd heeft, ging in dezelfde onderneeming , niet met zo veel bedagtzaamheid, voorzichtigheid en traagheid te werk. Zij bemoeide zich meer om in der haast de Ketterij uit te roeien, dan om de doolenden te recht te brengen. — Zij bediende zich veel meer van's Konings gezag dan van 't onderwijs der Geestelijk-  ( i3i ) lijkheid. — Zij fldeg verfcheidegeftrengeBeveJen voor, onder anderen de opheffing der half verdeelde, Kamers, welke de Proteftanten nog niet ontnomen waren , en hunne uitftooting uit tille hunne bedieningen in 's Konings Pachtereiën. — Men fchreef daar in aan de fcrramelheid der Geestelijken toe, het weinig onderwijs datze den Volke gaven; en, men floeg daaromtrend, als een middel ter bekeeringe voor, de inkomften der Jefuiten te vergrooten. „ De Reglementen, welken men kan maaken, „ (zegt deze Memorie op het einde) zullen van „ geenerlei vrucht zijn, zo niet alle 's Konings „ Amtenaaren onvermoeid zorg draagen, om alle „ verbreeking der Wetten geftrengelijkte ftraf„ fen." Derhal ven befpeurt men, zedert de eerfte beraadflaagingen omtrend deze zaak, de onderfcheidenheid der gevoelens des aangaande, welke welhaast naa de opfchorting van het Edift van Nantes, veele onzekerheid in 't gedrag van het Gouvernement te wege bragt, en, gelijk wij zien zullen , veele opvolgende veranderingen veroorzaakten. Hoe veel inbreuk doet de Luk-Godin niet door den invloed op de gebeurtenisfen zelve, welke buiten haare magt behoorden te blijven. Geheel onbekende omftandigheden, verwijderden des tijds de Heer de Pompons uit den Raad, I a hij  ( 132 ) hij was een Vriend , nabeftaande en Leerling der Eenzaamen, (Solitaires) van Port-Roijal, welke de gematigde gevoelens had voorgeftaan; die zich in de Provinciën, onder zijn Departement behoorende, volgends die zelfde grondregelen gedroeg; en, niet wederom in 's Ko- nings Raad beroepen werd, dan eenige jaaren npa de Herroeping. IX. HOOFDSTUK. Het Hof, zonder het een noch het ander Sijstema ftiptelijk aan te neemen, en zonder noch eenig .bepaald plan te hebben, omhelsde, uit hoofde der natuurlijke geneigdheid van ons Gouvernement , de middelen welken naar alle waarfchijnlijkheid, een fpoedig en gemaklijk goed-gevolg beloofden. — Eene der eerfte verrichtingen in dit nieuwe tijdperk was, de opfchorting der half verdeelde Kamers in de Parlementen der zuidelijke Provinciën, welke opfchorting inde tweede der Me. morie, welke wij ontleed hebben, voorgeflaagen was: en men zoude deze opfchorting niet te zeer kunnen prijzen, zo zij ten doel hadde gehad, om de oude haat tot uit 't geheugen zelfs te verbannen. — De onderfcheidenheid der ge-  C 133 ) gevoelens omtrend het Vagevuur, omtrend de Beelden dienst en de wezentlijke Tegenwoordigheid , moet voor Ingezetenen van een zelfde Monarchie geen reden zijn om onderfcheidene Rechtbanken te hebben. — De Hervormers der Juftitie hadden deze opheffing, reeds voor tien jaaren gevraagd; zij konden dat toen, fchoon zij 'er wijze redenen voorhadden, niet verkrijgen. — Men bewoog 'er de Koning toe, door eene nieuwe Memorie, welke in de Archiven is bewaard gebleven. — Het geen in dezelve zeer vreemd is, is, dat den inhoud niet dan Godsdienftigë gronden behelst, enkel betrekkelijk tot de Bekeering, en niet een enkele ftaatkundige befpiegeling. De voornaamfte beweegreden, voor de oogen van dezen Vorst bloot gelegd, is, dat een hieuw bekeerde, door het misnoegen van eenige Hugenooten, in Proces zal gewikkeld worden; dat dit proces noodwendig voor de Edict- Kamer zal moeten gebragt worden, en dat de Nieuw-Bekeerden, door de Proteftantfche Rechters als eenweglooperaangezien,geenerlei recht van hen zal kunnen verwagten. Deze opfchorting bragt geene inbreuk op het Edict van Nantes teweeg; en men houdt zich vooral bezig, dit, in deze Memorie te toonen. — Zie hier zelfs de eigen woorden deI 3 zee  C ^34 )' ier oude Wet: „ Willende dat gemelde Ka„ mers verëenigd en deze Parlementen inge„ lijfd zijn, op dezelfde wijze als de andere; 3, want de oorzaaken die ons bewoogen heb5, ben om ze op te rechten zullen ophouden, „ en onder onze Onderdaancn geen plaats „ meer vinden; en zullen, ten dien einde, „ de Prefidenten en Raaden van gemelde Re,-, ligie, benoemd en ontvangen worden als Prefidenten en Raaden van gemelde Hoven." — Men voldeed aan den wil dezer Wet; en, zij werden in dc Parlementen, waarvan zij leden waren, ingelijfd. Het Reglement dat ben uitfluit van alle Bedieningen der Konings Pachtereiën, het geen eveneens in dc gemelde tweede Memorie gevraagd was, volgde welhaast de opfchorting der half verdeelde Kamers. — Men weet met welk een tegenzin Colbert tot dit Reglement zijne toeftemming gaf, en uit de Financiën een menigte lieden, die hij om hunne vroomheid en eerbaarheid beminde,zag uitftooten Wij zullen de volgende aanmerking aan hun wijs gedrag alleen niet toefchrijven; doch om kort te gaan, het is een opmerkelijke zaak, dat, onder het bellier van Colbert, de Financiers door hun fchraapen, niet meer een voorwerp deralgemecne haat, noch door hunne ongevoeglijke veelheid ,  heid, befpotlijk waren. —• Leest alle de Hekeldichten van dien tijd. Ziet, bijvoorbeeld, le Theatre de Molière; niet édn zult gij 'er onder vinden , over dit bedrijf. — Wanneer la Fontaine in zijne Fabelen zegt: Kous ne trouvons que trop de mangeurs ici las; Ceux-cifont Courtifans; ceux-lafont Magijlrats; Dat is: Men vindt maar al te veel knevelaars in den Staat j De een is Hoveling; de ander Magiftraat; hier was de gelegenheid fchoon geweest, om de Financiers op het toneel te voeren; doch hij fpreekt 'er geen woord van. Echter in het vervolg, en wanneer de tijden veranderd waren, haalt zijn Uitlegger dezelve daar bij aan, in eene noot. — Is deze ftilzwijgenheid der Hekeldichten, omtrend de Financiers, geduurende de jaaren in welke het meeste deel dier Bedieningen door Proteftanten bezeten waren, niet oneindig veel eer voor hen? — Het was naa hunne uitftooting, dat men die ergerlijke geluks-vallen zag ten voorfchijn komen , welke men in La Eruylre vindt aangetekend; en eenige jaaren laater kwam de tijd der Turcarets , waarvan het voorgaande tijdvak geen voorbeeld hoe genaamd had opgeleverd. 14 Men  C136 ) Men ziet hier duidelijk hoe veel het gedrag van het Gouvernement, afhing, van de gevaarlijke vooröordeelen , die de zogenaamde gemaklijkheid der eerfte Bekeeringen, aan deze valfche overtuiging gegeeven had , namelijk dat de Calvijnisten zo weinig aan hunnen Godsdienst vcrkleeft waren, dat flechts een klein voordeel genoegzaam zoude zijn om hen af te trekken. — Het Gouvernement ontzette dan zonder deszclfs wil, en zonder zulks te voorzien, van hunne amtcn, .waartoe de oprechtheid volftrekt verëjscht werd, zulke Mannen, welken zich even door deze oprechtheid in derzelver bediening onderfcheiden hadden, en, het deed dit op een tijdftip, waarop men de verwarring der Financiën reeds begon te, befpeurcn. Pen iever des Konings ter Bekeeringe der Hugenooten werd derhalven van dag tot dag blijkbaarder; en, het was onmogelijk dar, onder een Vorst, aan welke een ieder zogt te behaagen, van wien een enkel woord, een enkele lonk by de Grootften zijner Hovelingen als een ftreelende eerbied werd aangemerkt, Qn over het geheele leven van een gemeen Burger, een foort van roem verfpreidde: het was, onmogelijk, zeg ik, dat zijn bekende neiging geene algemeene beweeging verwekte, -7 Al-  ( 137 ) AJle lieden van eer, welken in 't Cellier deel namen, kleefden aanftonds de gemoedsneiging van hunnen Meester aan; en, nadien in die tijden zelfs, waar in het Hof het oprechtfle wilde handelen , de algemeene neiging fterker was dan de Wetten , nadien die neiging het Gouvernement dikwils tegengeftreefd of mede gefleept. had, wat moest het dan niet zijn, wanneer dezen wil des Konings zich had beginnen te opentaaren? — I" eens had den naïever door het geheele Rijk de overhand genomen. Een ieder werd Apostel en Zendeling. Intendanten en Commandanten der Provinciën , namen welhaast de zorge der zielen op zich, en met overvloedige aalmoesfen en allerlei andere voordcelen, voor die, welken zich bekeeren zouden, belast .zijnde, geloofden zij des temeer te zullen behaagen, naar maate hunne Bekeerings-lijsten grooter waren. — De meeste Bisfchoppen, met oogmerk om den Koning te behaagen, de Geestelijken van den tweeden rang, in vertrouwen om de Bisfchoppen aangenaam te zijn, of zelfs om eenige opfpraak aan het Hof te' maaken, voor zo verre als zij \ei- betrekking toe hadden, fchroomden niet, om ftrijd, de een van den ander, verdichtte of onbedagtzaame afzweeringen, te koopen en te ontvangen; en, niet alleen verbraken de on*, I 5 ver-  ( 138 ) \'erdraagzaamheid en Geestdrij verij, (welke eene wijze Policie en de vreeze der voorledene wanördens, tot daartoe zo veele moeite had te bedwingen,) geheel hunne banden, maar den haat , het belang , en den hoogmoed, alles vermengde zich daar mede; — „ God ,, (zeide men) bedient zich van alle middelen;" en toen kreeg de Leere der Jefuiten de overhand op het tegengeftelde Sijstema; niet dat zij het volkomen Vertrouwen reeds bezaten, het welk men omtrend hen voorönderftelde, maar om dat hunne Leer deze onbedagtzaamheid zelfs heilig achtte; en deze Leere werd integendeel voor hen, in deze vreemde tijdsomftandigheden, een middel om hun vertrouwen te verzekeren en te vermeerderen. 'Er waren van tijd tot tijd eenige Kerken omgehaald, volgends de Bevelen van het Hof, dat tusfchen beide gekomen was, omtrend de befiuiten der Commisfarisfen; want, men dient in aanmerking te neemen, dat de Commisfarisfen. der beide Religiën, in de Provinciën gezonden, ten einde de inbreuken op het EdiSt van Nantes te herftellen, nog geftadig hunne bedieningen waarnamen. De magt welke zij in het begin der Regeering ontvangen hadden, behelsde; „ Dat het voorneemen des Konings „ was, zijne Onderdaanen,door de opvolging der „ Be-  ( 139 ) 3, Bevelen in vrede te doen leevcn." Zij waren belast: „ Om de klagten op te neemen zo „ wel van de Hervormden als van dc Katolij„ Eén: daarin te voorzien, gelijk zij voor 'sKonings dienst, en de rust der Onderdaa» „ nen zouden nodig oordeelen, en aan den ,, Raad de zaaken, waarömtrend zij niet over „ een zouden kunnen komen, terug te zen„ den." Zodra nu de Commisfarisfen onderling vercleeld waren, moesten deze Befluiten van den Raad billijk werken. — Langzamerhand had men een gebruik, dat tegen alle rechtvaardigheid ftreed, laaten influipen. Het grootfte getal der Katolijke Commisfarisfen, waren door de Staats-Raaden verkoren, en hadden daar door het recht verkregen, om zelve aan den Raad des Konings, verflag te doen van alle de gefchillen, waarömtrend zij niet in 't zelfde gevoelen van hunne amtgenooten hadden gedaan; en, het is blijkbaar dat de Raad bijna altijd heeft moeten toegeeven, aan een, door een veel vermogende en ontegenfprcckebjko flem aangedrongen, advis. — Deze gefchillen , het meest omtrend den opbouw der Kerken vallende, gingen de Katolijke Commisfarisfen eindelijk zo verre, datze 'er jaarlijks eenigen lieten afbreeken. Evenwel was om deze gefchillen, hoewel op eene zo ongelijke wij-  ( 140 ) wijze (taande gehouden, meer dan een onzijdig , befluit gevallen; doch het geringfte vermoeden was in dit nieuw tijdgewricht, voldoende orq aan de Proteftanten van ieder rechtsgebied, het recht van openbaare Godsdienst-oeffening te betwisten; en, geduurende dit jaar 1679, deed men twee- en- twintig Kerken afbreeken 3 en, van jaar tot jaar nog een veel grooter getal. Zie daar, hoe deze Commisfiën, welke twin* tig jaaren te vooren, volgends de regelen der geftrengfte billijkheid waren toegeftaan, eindelijk van natuur veranderden, wanneer do godsvrucht op 'sVorften hart de overhand kreeg, en het meest tot de geheele vernietiging der gemelde Godsdienst-oeffening toebragten. — De Intendanten der Provinciën , naarmaate dat zij eene nieuwe Wet te voorfchijn biagten, zogten van hunne zijde de Proteftanten op de overtreedingen daar van te betrappen, ten einde een zogenaamd recht te vinden pm hunne Kerken, al waar die over» treeding daadelijk of in fchijn begaan was, te kunnen omverhaal en. — Men verwaarloosde ondertusfghen, die geenen in 't Katolijke Geloof te onderwijzen, welke men van de uitwendige oeffening hunner Godsdienst had be. roofd.  (f41 ) roofd. Men haalde hunne Kerken omver i aleer men hen eenige der gevoelens had ingeprent , welke hen weder tot onze Kerk hadden kunnen geleiden. — Op deze wijze ging men aan alle oorden in deze onderneeming te werk; met deze, natuurlijk, aan de franfche Natie eigene, overëiling; met deze onbedachtzaamheid, welke dikwils in Frankrijk de billijkfte oogmerken , welken het gelukkigst begin genomen hadden , deed mislukken, voornamelijk, wanneer die met een overdrevene naïever om mede toe te brengen, ter voldoening aan de Godsvruchtige neiging van den Vorst, gepaard gingen. — Ieder werkte om géreede middelen uit te denken, welke hem bij den Koning de eere zouden waardig maaken, van eenige overwinning op de Ketterij behaalt te hebben. —, Omtrend een onderwerp dat veel wijsheid, geduld, goede voorbeelden en flechts geringe aanmoedigingen zoude verëischt. hebben , dagt men niet dan om koopen, verleidingen en mede fleepen. — Een waarfchijnlijk goed-gevolg gaf de beguicheling voedfel, en, zedert het jaar 1680, voerde de Geestelijkheid niet meer een beklaaglijken toon; maar, haare redenen waren dankbetuigingen en loftuitingen. Zij vleide zich met het geluk, de Ketterij aan 'sKq.  ( 142 ) 's Konings voeten den laatften fnik te zien geeven. -— Het hoofdoogmerk was wel overal het zelfde J doch 'er was nog géerierlei bepaald ontwerp; Ie'der Intendant, zoekende zicll te doen gelden, floeg, (volgends de plaatfelijke Én onderfcheidene tijdsomftandigheden t welke ieder onder het oog had,) voor, om dit of dat, Previlegie in te trekken; en, op iedere bijzondere vraag gaf het Hof eene algemeene Verklaaring. — De een vraagde om de Hervórmden het recht te beneemen van Gezwoorenen van eenig Gild- of Handwerk (Expert,} te zijn: een ander om de Proteftantfche Vrouwen te verbieden, het beroep van Vroedvrouw waar te neemen; „ om dat (zeiden ze,) zij „ den Doop niet geloofden noodzaakeliik te „ zijn; dat zij de Kinderen niet zonder plech,, tigheden doopen, eri dè Vrouwen in nood ,, zijnde niet waarfchouwen.'' Deze floeg voor^ om aan alle nieuwh'ngs bekeerden opfchorting van de betaaling hunner fchulden, geduürende drie jaaren toe te flaan: een ander, om hen voor twee jaaren van het hoofdgeld te ontheffen j en dat der Hugenooten te verdubbelen: een ander weder, alle onderfcheid der zitplaatzen in de Kerken te ontnecmen, zo dat 'er niets dan banken waren, en dat het ongemak der bijwooning van de Predicatiën, en de ver-  ( »43 ) verwarring der rangfqhikkingen, de Edellieden zoude affchrikken: een ander, de perfoonlijke oeffeningen, welke de Leenheeren in hunne Kafteelen hadden, te vernietigen. Het kwaad dezer overëiling gaf aanleiding tot grooter gedrengheden dan men in den eerden opflag zoude hebben geloofd. Een Procureur , of een Notaris welke zich bekeerd had, oogenbliklijk zijne kalanten verliezende en zich van zijn beroep verlaaten ziende, zeide den Intendant welke hier over geraadpleegd werd: „ Wanneer men flechts de billijkheid ,, in aanmerking neemt, moet men de anderen in hunne bedieningen laaten, en door fcha„ deloosdellingen voorzien in de benodigdhe„ den der nieuw bekeerde; doch wanneer men „ alleenlijk het best der Religie befchouwd, „ moet men alle de anderen daar van ontzet„ ten;" en op deze redenkaveling werden ze alle van hunne amten ontdoken. Men zal ons zonder twijftel wel willen verfchoonen, van, met een zorgvuldige uitpluizing, en met de onzijdigheid eens Gefchiedfchrijvers die de Godsvrucht van Lodewijk de XIV eere aan doet, de oorzaaken op te fpooren, welken zijn oogmerk hebben verïedeld, *- Dit ongeluk is klaarblijkelijk: meer dan een  ( m ) Scn Millioch die de Leere van Calvijn aar* hangen en noch in Frankrijk over zijn, bevestigen dit maar al te veel. — Het is den Koning en het Koningrijk dienst doen, de middelen naa te fpooren, door welke men het werk der bekeering daadclijk bevorderd, en door welke misdagen men hetzelve heeft doen mislukken. 'Er waren onder die menigte van Wetten, welken door eene zo gevaarlijke overhaasting werden voortgebragt, zulken, die geheel tegen het voorgeftelde oogmerk aandruischteri. Onder de middelen, zedert meer dan eèrie eeuw, aangewend, om de heerfchende Godsdienst te bcvoordeelen, heeft men voornamelijk, de gemengde huwelijken, geteld; en voorzeker had de Katolijke Religie dechts te bewerken, dat aan de Proteftanten toegedaan Wierd, om zich aan Katolijke familiën te vermaagfehappen, de begunftigde Godsdienst des Koningrijks, zoude toch altijd bij voorkeur door Kinderen van diergelijke Huwelijken,' omhelst worden: Indien de Leere der Kerk dikwils omtrend dit punt verandering gemaakt heeft, dat men 'er voor zorge: zij zijn door de Leeraars niet tegen gefprooken, dan in een tijd, wanneer de Katolijke Godsdienst de meest begunftigde in de Regeering, niet was. Maar*  C 145 ) Maar, dewijl men zich aan valfche befceerite gen bloot ftelde, het mistrouwen zich met den iever paarende, moest men dc nieuw bekeerden verhindéren,zich doorHüwel'ijken te verëenigcn, aan zodanige familien, welken nog in de dwaaling bleven volharden: uit vreeze dat men hen binnens huis hunne zwakheden zoude verwijten; en niets bewijst meer het gebrek der al te groote drift, waarvan men gebruik had gemaakt. — Men vond zich genoodzaakt om de waare middelen, welke tot op die tijd geflaagd waren j>af te keuren , om dat men had begonnen met gebrekkige middelen in te voeren. Men fcheen ook, de Godsdienst welke men in 't Koningrijk algemeen wilde maaken , te weinig te eerbiedigen. — Een Intendant eener Provincie, voorgefiaagen hebbende, om de Ouders te noodzaaken aan ieder hunner Kinderen , welke zich bekeeren zouden, kostgeld toe te leggen, werd'er den 17 Julij 1681 bepaald, dat de Kinderen met hun zevende jaar het recht zouden hebben, zich te bekeeren; en, men voegde bij deze Wet alle bepaalingen, welken dienden om de Ouders van hun gezag over de Kinderen te ontftceken. — Was dit niet een foort van befpotlijkheid over de Bekeeringen verfprciden? het recht des Vaderlijken gezags te kwetzen; aan Kinderen van eenboozenaart, » K een  t Ho" ) «en voorwendzel te geeven óm zich aan dat gezag te onttrekken; de Zedeleer re kwetzen om tot den Godsdienst te leiden? — Deze verderflijke Wet was zelfs nutteloos: zij kon geene betrekking hebben , dan tot lieden die begoed waren: en de voorgaande middelen waren voor diergelijke familiën voldoende geweest. Doch, men zogt te vergeefsch een algemeen en beredeneerd plan, in deze verzameling van op een volgende Wetten, welken door dezen onderlingen iever der Intendanten voortgebragt, in ieder oord naar eenige bijzondere en plaatfelijke omftandigheden geregeld, en welhaast door het geheele Rijk algemeen gemaakt waren. Alle de voorflaagen, welke de een den ander, door Godsdienst-iever, en de zucht om den Koning te behaagen, als om flrijd , infcherpte , wierden niet altijd aangenomen; maar, wanneer de onbefcheiden drift eens Intendants hem vervoerde, om zijne magt te misbruiken, en in zijne Provincie een voorloopig befluit vast te ftellen,fchroomde nochtans het Hof, dat .zomtijds deze buitenfpoorigen ieverzucht aficeurde, aan het zelve zijn toeflemming te weigeren, uit vreeze van te fchijnen te aarfelen, en daardoor die geenen, welken weigerden zich ts bekacren, in hunne halftarrigheid te .lierken. Een  (147) Eene groote menigte dezer flaatzuchtige mannen eigenden zich dan, bij deze gelegenheid, en onder zulk eene verlichtte en wakkere Regeering, meer magt toe, dan de Regeering zelve hen, tot daar toe gegeeven had. — Alles nam zijn oorfprong uit den gewoonen loop der Wetten. — De last der onderhoorige magten was overal verzwaard. Het goed gevolg dat men van hunne voorbaarige uitfpraaken verwagtte, deed hen de goedkeuring des Konings en zijnen Raad verwerven; cn, mogelijk is dit tijdvak zeer merkwaardig in 't Bellier van Frankrijk, door den ongewoone aanwas van de magt der Intendanten, welke reeds zo gedugt was. -— Wij zullen ze voortaan fchier alleen belast zien, met de befliering van alles, met de gemoederen te overtuigen, harten te bmweegen, en, in 't kort, men zal hen alle d« wonderwerken dezer Bckeeringen, zien tenuit-, voer brengen.  VERBETERINGEN. Pag. 12. reg. 8. van boven (haat, bepaalde hen, lees hem bepaalende. — reg. 9. en tiet, lees: liet hij 15. reg. 7. van onderen, wierd, lees: wierden. •— 26. reg. 2. van onderen, van Edict, lees: van liet Edict. — 32. reg. 2. var. onderen, hij ging over, lees: z\) wa¬ ren overgegaan. :— 48. reg. 1. van onderen, de Procesfen , lees: om de Procesfen voor te komen, 84. reg. 13 van hoven, onder een zelfde gezichtspunt, en , lees: en onder een zelfde enz. 98, reg. 5. van loven, paijen, lees: payer>. —— 99. reg. 3. van boven , Jever, lees: lever. — reg. 3» van onderen, die gevoeglijkheid , lees: nochciie ge»öeg!iJfeb£M. —■ in. reg. 9. vanboven, zouden, lees: zonden. 1— 116. reg. 2. van onderen, ontdekt, lees: ontdekken. — 132. reg. 5. van onderen, Memorie, lees: Memoriën.