HET LEVEN, de GEVOELENS en de B E D RIJ VE N van C A L V Y N. een leesboek voor 't algemeen. Uit het Hoogduitsch vertaald door G. KL HL E I C H Es Luthersch Predikant te Zutphen. met een VOORREDE van H. MUNTINGHE, Hoogleer aar in de Godgeleerdheid Kerklijke gefchiedenis en Heilige uitlegkunde te Hardenvyk. Te UTRECHT, bij W. van YZERWORST. 1796.   VOORREDE van den SCHR.YVER.. He t is altijd goed, wanneer een fchrijver de manier en wijze kan aantoonen, hoe hij tot de eerfte gedachte van zijn werk is gekomen. Van het mijne ten minften kan ik den Leezer de vol' gende openhartige belijdenisfe doen. Onlangs viel mij eene verzameling in handen van Calvyns brieven } welke mij des te aangenaamer was, hoe langer ik bij mij zeiven den ftillen wensch gevoed had, mij met deezen man meer bekend te maaken. Ik las en herlas dezelve. Naauwlijks vertrouwde ik mijne oogen, toen ik hier eenen gantsch anderen man vond, dan ik mij had voorgelteld. Ik kende hem flechts als eenen ftijfzinnigen en ftrijdzuchtigen verdediger der waarheid, en Servets dood had mijn hart * a ge-  \ C iv ) geduurig van hem eenigzins verwijderd. Zal ik vrij uic fpreeken? — Ik wenschte niet, dat er tegenwoordig nog veele Calvyns leeven mogten. Dan hoe ftond ik verbaasd, toen ik hem hier, ook van de zijde van zijn goed hart, als eenen man leerde kennen, vol van menschlievendheid, medelijden, vriendfchap en deelneeming. Ik vergeleek hier mede alle zijne levensbefchrijvingen, en waar ik anderzins berichten van hem kon verkrijgen , en ik vond daar den man niet volkomen zóó gefchilderd, gelijk hij waarlijk was. Overal wierden maar zijne verfehillen verhaald, en de zijde van zijn hart fcheen mij geheel in den achtergrond te zijn geplaatst. Ik geloofde bovendien, dat zijne verdienden nog niet volledig ontwikkeld , en fommige omftandigheden vergeten waren, die op zijn leven en zijne daaden eenen grooten invloed hadden. Was dit flechts verbeelding, of was het werkelijk zoo? — Dit weet ik tot heden niet te beflisfen. Want die dwaaze zelfverbeelding bezitte ik waarlijk niet, om geheel nieuwe en ongehoorde waarheden te willen zeggen, of de verdienden van die waardige mannen te verkleinen , die over CaLvyn gefchreven hebben. Genoeg, ik nam het befluit, om zijn leven op nieuw  ( v ) nieuw ce befchrijven, en ik moet het nu aan kenners overlaaten, wat zij van mijnen arbeid zullen oordeelen. Hebbe ik het mis gehad, dan is het zekerlijk met het menschlievend oogmerk gefchied, om den man, die zich werkelijk bij de waereld zoo veele verdienden heeft verworven , van eene voordeeliger zijde aan hun voor te {lellen, welken de bronnen der gefchiedenis zelve niet kunnen of willen leezen. Men verwachte echter niet, in mij eenen dweepachtigen verdediger of lofredenaar van Calvyn te zullen vinden. Want zelfs zijne brieven leerden mij zijne fouten kennen; maar ik zag echter ook hier de manier en wijze hoe hij in dezelve gevallen was. Ik had hier bij ook nog dit oogmerk, om deszelfs Geloofsgenooten een Leesboek in handen te geeven, waarin veele van zijne verklaaringen en merkwaardige uitfpraken over fommige nog heerfchende vooroordeelen waren aan te treffen. Ten dien einde was ik zijne veifchillen gaarne geheel en al voorbijgegaan, indien dezelve niet van de ééne zijde, tot de volledige kennis van dien man gantsch onontbeerlijk waren, en van de andere zijde de verdenking van onzijdigheid * b hier  C iv ) hier door welligt zoude kunnen verwekt worden. — Dat men in deezen arbeid genoegen neemen, en nog meer, dat dezelve van nut moge zijn, is de innige wensch van den Schryver. J. F. W. T. VOOR-  VOORREDE- Het is ontwijfelbaar zeker, dat levensbefchrijvingen van mannen, welke zich, meer dan anderen, omtrend het menschdom wel of kwalijk verdiend gemaakt hebben, zo tot meerder verfland der gefchiedenisfen, als ter vorming van hart en zeden, zeer belangrijk zijn kunnen. Zullen ondertusfchen zodanige levensbefchrijvingen dit doel bereiken, dan moeten zij, buiten kijf, onpartijdig, en met de waarheid geheel overeenkomftig zijn; een vereischte, het welk, hoe onbetwistbaar het ook zij, echter maar al te dikwijls verwaarloosd wordt; naardien men toch weinig levensbefchrijvingen vindt, in welke niet, of aan de eene zijde overdreven hoogachting, of aan den anderen kant vooropgevatte haat, ene meer of min merkbare inbreuk maakt op de waarheid. * 4 Dit  C vin ) Dit was inzonderheid veeltijds de fout van de verhalen, die men ons van het leven, de gevoelens, de daden, en de lotgevallen van die verdienftelijkc mannen heeft gegeven, welke de Godlijke Voorzienigheid, meer bijzonder, tot herHelling van den Godsdienst uit het Pauslijk bijgeloof heeft willen gebruiken. In het algemeen erkennen wel alle Proteftanten, die niet geheel en al door hunne vooroordelen worden weggefleept, de groote verdienden, welke bij voorbeeld zo wel Luther en Melanchthon aan den enen kant, als Zwinglius en Calvyn aan den anderen kant, omtrend de verbanning van het Pauslijk bijgeloof en de zuivering der Godsdienftige gevoelens hebben: dan federd de uit de Roomfche Kerk uitgeweken Proteftanten zeiven over fommige gevoelens oneenig geworden zijn, en zich ongelukkig zo ver van eikanderen verwijderd hebben, dat zij zich in twee onderfcheiden Kerkgenootfchappen verdeelden, wier eene meer de bijzondere denkwijze van Luther, en wier andere die van Calvyn volgde; heeft deze, reeds om vele andere oorzaken beklagenswaardige fcheuring, door de van weerskanten verbitterde gemoederen telkens hoe langs hoe groter geworden, ten blijkbaren nadele van waarheid en liefde, ook maar al te veel invloeds gehad op het oordeel, het welk men  ( ix -) men over deae mannen, en hun karakter geveld heeft. Men zag thans Luther en Melanchthon aan den eenen, Zwinglhts en Calvyn aan den anderen kant, niet zo zeer aan, als mannen, welke gemeenfchaplijk , elk in zijnen kring, naar gelang der omftandigheden, waarin zij zich bevonden, en naar mate der vermogens, waarmede zij bedeeld waren, dienstbaar waren aan het groot ontwerp der Godlijke Voorzienigheid om het menschdom tot gezuiverder begrippen van den Godsdienst, en daardoor tevens tot edeler deugdbetrachting, en het genot van ware vrijheid op te leiden, dan wel als zo vele bijzondere dichters of hoofden van twee Proteftantfche gezindheden ; een gezichtspunt, het welk, behalven dat het reeds op zich zeiven zeer bekrompen is, daarenboven nog dit zeer natuurlijk gevolg had, dat nu elke partij zijne hoofden, ten nadéie der hoofden van de zogenaamde tegenpartij, opvijzelde , ja zelfs als 't ware' vergoodde. Elk, die enige ervaring heeft in de fchriften van andere Godgeleerden der Luther fche en Gereformeerde gezindheid beide, zal zich hiervan verfcheiden voorbeelden kunnen te binnen brengen, die ons een treurig bewijs uitleveren, hoe verre ook anderfints verflandige en Godvruchtige mannen zich foms door hunne driften kunnen laten vervoeren; * 5 voor-  C x ) voorbeelden, die ik echter zo veel te eer verzwijge, als het mij tot groter ftof van blijdfchap en dankbaarheid jegens God verftrekt, dat beide gezindheden malkanderen met hoe langs hoe meerder hartlijkheid de hand van broederfchap toereiken; als van beide zijden klaar begrijpende, dat de onderlinge verfchilpunten of op louter woordenftrijd uitkomen, of ten minften niet van die aangelegenheid zijn, dat men zich wegens dezelve ooit in twee onderfcheiden Kerkgenootfchappen hadde moeten verdélen; hoe zeer men ook tevens van gedachte zijn moge, dat, daar de fcheuring helaas! eens gefchied is, de uitwendige vereniging van beide gezindheden tot ene en dezelfde Kerk voor; als nog, om verfcheiden redenen, noch mooglijk, noch zelfs ook nuttig zij. Het is ondertusfchen deze zo even gemelde bekoeling van de hete driften onzer, in andere opzichten , verdienstlijke Voorvaderen van beide partijen, welke ook meer onpartijdigheid in het beoordélen van het karakter, de gevoelens, en de daden der grote Kerkhervormers heeft te wege gebracht: immers hoe veel te minder men er op gezet is, om of Luther of Calvyn, of enigen anderen menschlijken leeraar tot hoofd van zijne partij te erkennen, zo veel te minder zal men in verzoeking geraken om den enen ten nadele vaa  van den anderen te verheffen, of om de deugden van den enen listig te verbergen, en de fouten van den anderen kundig te verbloemen, of zelfs tot den rang Van treffelijke deugden ;"optevijzelen. In tegendeel verdwijnt nu het vooroordeel, de waarheid, ontdaan van den duier, waarmede haar de partijzucht bedekt had, vertoont zich naakt voorden geest; men ziet alleen den mensch; men weegt op de fchaal van het onpartijdig oordeel deugden en fouten tegen eikanderen af; men maakt daaruit het karakter naar waarheid op, en doet aan ieders verdienden gerechtigheid wedervaren. Men leze , bij voorbeeld, de uitmuntende ievensbefchrijving van Luther door Schroeekh, en het geen men over denzelfden groten man vindt in het fchone werk van Plank , getiteld, Gefchichteder Entftejnmg, der Ver ander ungen und der Bildung unferes Proteftantifchen Lehrbegrif$\ en men zal, ten opzichte van Luther, levendig overtuigd worden, hoe veel onpartijdiger, dan te voren, ook zij, die tot het Kerkgenootfchap behoren, het welk naar zijnen naam genoemd wordt, hem'beoordélen. En wat Calvyn betreft; zo er iemand geweest is, wiens karakter, verdienden, en daden, in vele opzichten, verkeerdelijk beoordeeld zijn, dan is  ( xii ) - is Hij het. Zijne geloofsgenoten verhieven Hem telkens ten hemel toe , daar ze zijne deugden onmatig vergrootten, en zijne fouten, of geheel verzwegen, of ten minden, meer dan de waarheid gedoogde, verontfchuldigden. Zijne vijanden integendeel, en zeer velen onder de Proteftanten zeiven, die niet behoorden rot het zogenaamd Gereformeerd Kerkgenootfchap , zijne grote en goede hoedanigheden uit het oog verliezende, zagen in zijn hart en in zijne daden bijna niets, dan het geen berfspenswaardig was, hielden niet zelden de algemene fouten van zijnen leeftijd, die hij met de braaffte mannen van dat tijdvak gemeen had, voor bijzondere vlakken van zijn perfoneel karakter, en herinnerden zich doorgaands veel te weinig, dat zeer vele van zijne fouten ontfproten uit een waarlijk edel beginfel, namelijk uit zijne liefde tot de waarheid; dan welke liefde tot de waarheid bij Hem, zo wel als bij Luther en andere uitmuntende mannen van die eeuw, of door de algemeene denkwijze van dien tijd, die , vooral ten opzichte van het zedelijke, nog zeer onzuiver was, of ook door zijn tot driftigheid overhellend temperament, wel eens ene verkeerde richting ontfing. Men heeft dan reeds uit dien hoofde den onbekenden Schrijver van dit werkje, naar mijne ge-  C xin ) dachten, zeer te prijzen, dat Hij ons ene levensgefchiedenis van Calvyn gegeven heeft , welke zijn karakter naar waarheid fchetst, zijne deugden in het rechte licht plaatst, zijne fouten niet verzwijgt noch verontfchuldigt, maar wel, zo veel het de waarheid toelaat, verfchoont, en op zijne verdiensten de juiste waarde fielt. - De Eerwaardige Reiche heeft dies ook, naar mijn inzien, een alleszins nuttig werk gedaan , dat Hij dit ftuk den Nederlandfchen lezer heeft bekend gemaakt, welke, zo verre mij bewust is, tot nog toe niets van dien aart in zijne moedertaal bezat; te meer, naardien de Vertaler daardoor tevens zelf een doorflaand bewijs heeft gegeven van zijne onpartijdige waarheidsliefde,- het welk niet anders kan dan zijne achting, niet alleen in zijn Kerkgenootfchap, maar ook bij alle onpartijdige beminnaars van de waarheid te doen rijzen. Verwagt ondertusfchen niet, Lezer! dat ik u dit werkje opzettelijk zal aanprijzen; want eensdeels vermeet ik mij niet mijn oordeel ten richtfnoer van het oordeel van anderen te Hellen; en andersdeels geloof ik, dat het werkje, zo wegens deszelfs onpartijdigheid, als ook wegens verfcheiden zeer fraaie aanmerkingen, welke op het karakter, de gevoelens, en de daden van Calvyn betrekking hebben, en vele van zijne handelingen  ( XIV ) gen in het rechte licht plaatfen, zich zei ven overvloedig zal aanprijzen; indien men Hechts dit in aanmerking neemt, dat des Schrijvers oogmerk niet zo zeer was om voor eigenlijk gezegde geleerden ,'!dan wel om voor het algemeen te fchrijven. Indien dan ook gij, mijne Landgenoten! uit dit werkje euig nut en vermaak moogt trekken, dan zal de waardige .Vertaler de beste beloning hebben voor zijne moeite, en het zal tevens tot blrjdfchap ftrekken van uwen Mede-Burger H. MUNTINGHE. Harderwyk, den 16 April, 1796. IN-  INHOUD. EERSTE HOOFDSTUK. Calvyns geboorte en opvoeding. Bladz. i TWEEDE HOOFDSTUK. Hij bejluit, om in de Rechtsgeleerdheid te jtudeercn. ... 9 DERDE HOOFDSTUK. Hij verfpreidt te Parys zijne nieuwe gevoelens van den Godsdienst. . • 19 VIERDE HOOFDSTUK. Hij verlaat zijn Vaderland en gaat naar Bazel. 37 VYFDE HOOFDSTUK. Hij kemt naar Genevet en mrdt aldaar Predikant. ... 41 ZES-  Svï INHOUD. ZESDE HOOFDSTUK. Calvyn wordt uit Geneva verdreeven. Bladz. 50 ZEVENDE HOOFDSTUK. Hij g&at wederom terug naar Geneva. . 61 ACHTSTE HOOFDSTUK. Zijn gedrag omtrent Servet. . 92 NEGENDE HOOFDSTUK. Zijne overige levensjaaren, tot aan zijnen dood. . ' •" 117 TIENDE HOOFDSTUK. Waardeering van Calvyns verdienden. 137 ELFDE HOOFDSTUK. Kort overzicht van Calvyns karakter. . 146 L E-  LEVEN, GEVOELENS en BEDRIJVEN van CALVYN. EERSTE HOOFDSTUK. Calvyns geboorte en opvoeding. T^ij groote en aanzienlijke Mannen, die zich bij hunne tijdgenooten en de nakomelingfchap verdiend gemaakt, en door hunne denk- en handelwijze zich op menigvuldige wijze uitgetekend hebben, wenscht men niet zelden, om iets van hunne jeugd en eerfte levensjaaren te verneemen. Deeze wensch verdient voorzeker geen berisping, en is misfchien ook dan verfchoonlijk, wanneer dezelve niets dan nieuwsgierigheid ware. Want zoo belangrijk het reeds van den eenen kant is, om veele kleine bijzonderheden uit den eerften leeftijd va» eenen man te verneemen, die door zijne A na-  S LEVEN, GEVOELENS EN navolgende bedrijven zich hoogachting verworven heeft; zoo leerzaam is het ook van den anderen kant, om den invloed te bemerken, welken de eerfte gevallen en gebeurenisfèn van de jeugd op den manlijken ouderdom gehad hebben, en de manier en wijze gade te flaan, waar door een groot en. aanzienlijk man allengs in ftaat gefield werd, om dat geen te worden en te doen, het geen hij werkelijk was en verrichtede. Elk die niet onkundig is, dat door eene geringe omltandigheid, welke in de jeugd plaats had, dikwijls de grondflag gelegd is geworden van alle navolgende gewigtige veranderingen en bedrijven, en dat uit ééne neiging, welke de man in zijne kindsheid, reeds deed blijken, bijkans alle zijne groote ondernemingen zich laaten afleiden, zal mij zulks geredelijk toeftemmen. Deeze vooronderftelling dcet mij, mogelijk niet zonder reden, denken, dat het mijnen lezeren niet onaangenaam zijn zal, wanneer ik bij de gefchiedenis van de jeifgd van dien grooten man, wiens leven ik thands wil verhaalen, iets langer blijve ftil ftaan. Jan Calvyn, of, gelijk zijn naam eigenlijk was, Jcan Chauxin, ftemde af uit Noyon, eene toen niet geheel onaanzienlijke Stad in Vrankryk, alwaar hij den 11 Julij 1509 gebooren werd. Zijn Vader, Gerhard Chauvin, en zijne Moeder, wier geflachts naam Frdnk'e was, hadden dit met eikanderen gemeen, dat beiden wei zeer braaf en deugdzaam ,  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 3 zaam, nïaar niet rijk waren, alfchoon men hen ook niet geheel arm kon noemen. Zijn Vader, in 't bijzonder, was een man van verftand en oordeel, die allen, welken hun kenden, hoogachting en eerbied inboezemde. Hier bij kwam zijne aanzienlijke Lichaams geftalte, gepaard met eenen majestueuzen blik, die in ftaat was, om elks hart te verwinnen. Had hij ééne, in 't oog loopende fout, dezelve beftoud, zo veel men tot hiertoe weet, hierin, dat hij zijnen Zoon, hoe zeer hij hem beminde, zeer ftraf behandelde. Zijn grondbeginzel was, dat men de groote liefde tot zijne kinderen, voor hen, op alle mogelijke wijze, moest zoeken te verbergen; een grondbeginzel, door 't welk, wel begrepen en verftandig toegepast, zeker veel kwaads zoude worden voorgekomen ! Blijken van. deeze geftrengheid ontdekt men nog in de brieven van zijnen Zoon, die echter, verre af van zich hier over te beklaagen, veel meer de asch van zijnen Vader daarvoor zelf zegende. „ Ik heb, zegt hij, eenen Vader gehad, „ die wat ftraf over mij was, maar ik verblijde „ er mij over; en wanneer ik er mij over verblij„ de, dan verblijde ik mij tevens over de weinige „ deugden, die ik mogelijk bezitte." Misfchien dwaale ik niet, wanneer ikbeweere, dat deeze geftrengheid van den Vader veel invloed gehad heeft op zijne navolgende denkwijze, efl zich aan den Zoon eenigermaate heeft medegedeeld. A a Nog  4 LEVEN, GEVOELENS EN Nog iets, hetwelk niet minder invloeds op den jongen Calvyn gehad kan hebben, durf ik met stilzwijgen niet'voorbij gaan. Zijne Moeder was aan den Godsdienst op eene wijze gehecht, die men bijna angstvalligheid, of met een minder zacht woord, bijgelovigheid kon noemen. Haare gebeden en alle overige Godsdienftige oeffeningen waren naar het getal bepaald, en wanneer zij eens, bij toeval, of uit noodzaaklijkheid daar van was afgevveeken, deed zij al wat mogelijk was, om het verzuimde weder goed te maaken. Men oordeele, hoe deeze Moeder op haaren Zoon gewerkt mag hebben! Ten minften is het eene zaak, welke in deszelfs leven niet over 't hoofd gezien mag worden. De ftrafheid van zijnen fchranderen Vader, gepaard met de Godsdienftigheid van zijne Moeder, doen ons reeds bij voorraad vermoeden, dat de jonge Calvyn geen Hechte opvoeding genoten zal hebben. Zekerlijk moet men dezelve afmeeten naar de toenmaalige tijden, waar men in de regelen eener verftandige opvoeding nog niet zeer gevorderd was. Ondertusfchen poogde men, om zijn jong hart vooral tot deugd en godsvrucht te vormen. Ten einde hem eenen diepen eerbied voor het Opperwezen vroegtijdig in te prenten, liet men hem dikwijls onder den vrijen Piemel, knielend bidden, zonder dat er iemand bij tegenwoordig was. En gebeurde het eens, bij geval, dat hij daar bij in den Uaap was gevallen, dan was zijne  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 5 zijne Moeder niet weinig misnoegd. Hij had verfcheidene Broeders en Zusters, welken echter allen zeer vroeg ftierven, tot op zijnen Broeder Anthon Calvyn, die hem nog overleefde. Van deeze twee was hij bijzonder de lieveling van zijne Ouderen, 't welk hem echter bij ondeugden of fouten, gelijk dikwijls het geval pleegt te zijn, niet te baat kwam. De goede naam en de achting, waarin zijne Ouders bij elk ftonden, brachten ook hem het voordeel aan, dat hij met de Kinderen van het toen zeer vermaarde Mommorifche huis te gelijk werd opgevoed, en veele weldaaden genoot. Met de Kinderen van dit huis, nochtans op kosten van zijnen Vader, ging hij ook naar Paryu om aldaar in de wetenfchappen onderwezen te worden. En wanneer het een geluk genoemd mag werden, om Leeraars te vinden, die reeds in de tedere jeugd den geest behoorlijk vormen, dan viel dit geluk den jongen Calvyn ten deelv Zijn eerfte Leeraar te Parys, Maturinus Cordkr, was reeds in geheel Vrankryk als een man bekend, die niet alleen zelf veel kunde en geleerdheid — maar ook — het geen niet altijd met eikanderen gepaard gaat — de kunst bezat, om dezelve op eene bevatlijke.wijze en met vrucht aan jonge lieden voor te draagen. Toen hij aan deezen man voorgefteld en van hem gevraagd wierd: wat hij reeds geleerd had, antwoordde hij met de grootfte vrijmoedigheid: „ Niets, het geen ik van u niet veel beter denke A 3 te  6 LEVEN, GEVOELENS EN „ te leeren". Zeer fchielijk, en mogelijk reeds door dit treffend antwoord, gewon hij de liefde en het vertro :wen van zijnen Leeraar, onder wiens aanvoering hij ook zodanige vorderingen maakte in de wetenfchappen, dat hij veeltijds verfchil kreeg met zijne mede discipels, die den lof, weiken hij dikwijls van zijnen Leeraar behaalde, met geen onverfchilügheid konden aanhooren. Misfchien dat ook de geprezene leerling zijn welbehagen aan hetzelve te duidelijk liet blijken! Hoe het zij — Cahyn roemde nog in den laten ouderdom den vlijt en de liefde van dezen man, jegens wien hij altijd met de dankbaarfte aandoeningen vervuld was; ook had hij naderhand het zeldzaam geluk, om te gelijk methem, in Genere, alwaar de laatfte als Reftor ',va;; a-uigefteld, veele jaren lang ambten te beklecden; en het geval wilde, dat beiden ook in één jaar aldaar ftierven, Maturïnfts als een grijzaard van 85 jaren. Zo dankbaar Calvyn omtrend zijnen eerftea Leeraar was, was hij hetzelve ook omtrend alle overigen; bijzonder omtrend zekeren Hispanius, die hem in de grondbeginfelen der Wijsbegeerte onderwezen had ; eene wctenfchap, voor welke hij in den beginne weinig naging betoonde. Dan, geen mensch zal zich hier over verwonderen, die bedenkt hoe affehrikkend voor jonge lieden de leerwijze, of het gewaad zijn moest, in hetwelk de Wijsbegeerte toen werd voorgedragen. Daar  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 7 Daar ik Calvyns Vader als eenen fchranderen en oordeelkundigen man befchrceven hebbe, kan men van hem ook verwagten, dat hij niet tot zulke ouders behoorde, welken hunne kinderen tot eene levenswijze dwingen, zonder op de neigingen en vatbaarheden van dezelve in het rainfte te letten. En dus was de zaak ook gelegen. Hij beftemde, wel is waar, zijnen Zoon, van den beginne af, tot de Godgeleerdheid. Maar hij geloofde redenen hier voor te hebben. Want indien hij ook al niet toegaf aan den wensch van de Moeder, die ingevolge van zekere vroomheid, haaren Zoon gaarn tot eenen Godgeleerden wilde zien opgeleid, dan was dit voornemen echter eene vrucht van eene oplettende overweging der neigingen en vatbaarheden van zijnen Zoon. De opmerking, dat dezelve altijd het liefst met Godgeleerden plagt te fpreeken, dat hij zich dikwijls bezig hield met Godgeleerde Boeken, dat hij zijne mede discipels gedurig tot godsvrucht vermaande, en elke fout, voornaamlijk elke onoplettendheid bij het openbaar gebed ophetcrnftigfte beftrafte _ dit alles liet hem bij de beftemming van deszelfs levenswijze genen twijffel overig. — In 't algemeen moest men ook van de zijde der Roomschgezinden, van welke men toch alle moeite deed, om hem, ware het mogelijk, eenige vlekken aan te wrijven, onzen Calvyn, het getuigenis geeven van eene vroome en wel befteede jeugd. Zijne Godsvrucht, gepaard met eenen aanhouA 4 den-  8 LEVEN } GEVOELENS EN denden, onvermoeiden vlijt, vond ook wel dra onderfteuning. Reeds in het twaalfde jaar had hij door voorfpraak van zijne vrienden een ftipendiaat in de Kathedraal - Kerk te Noyon, en het achtiende jaar naauwclijks zijnde ingetreden, vertrouwde men hem in de plaats, alwaar zijn Vader gebooren was, te Pont PEvcque, eene Predikants plaats, welke hij tot elks genoegen waarnam. Dit ambt, van hëtwélk hem zijne jeugd eigenlijk zoude hebben uitgefloten, had hij aan eene geleerde, in 't openbaar gehoudene famenfpraak te danken, dewelke hem, wegens de kunde en fchranderheid, welke hij daar in liet blijken, eene algemeene achting en goedkeuring verwierf. Het kan plaats hebben, dat men in dien jongeling eenen man meende te ontdekken, dien men kon gebruiken. Mén befchouwde zijne fchranderheid en welfprekendheid als een middel, om de toen reeds hier en elders aangevochtene lejrftellingen der Roomfche Kerk t e befchermen en te verdedigen» en trachtte hem dus, hoe min men ook in 't vervolg zijn doelwit bij hem kon bereiken, door vooraf betoonde vriendelijkheid te gewinnen. Dan, wanneer men' ook deeze zijne bevordering aan zoodanige diepe inzichten van zijne begunftigers al niet wil toefchrijven, zijn vlijt echter kon reeds aanfpraak maaken op belooning. Hij zelf plagt zich geduufig met vergenoegen te herinneren aan deeze eerfte benoeming tot het Predikambt, zeggende: „ Eene enkele Disputatatie maakte mij n in  BEDRIJVEN VAN CALVYN. ,, in Vranlryk tot Predikant." Welke nog veel zeldzaamer redenen van hunne beroepinge, zouden niet veeleil moeten opnoemen, indien zij de waarheid wilden zeggen! <*===='■ '■■;-» TWEEDE HOOFDSTUK. Hij bcjluit om in de Rechtsgeleerdheid te Jlttdecren, Dan, te midden van deeze loopbaan, die zoo weinigen met dien roem betreeden, en op dewelke hij zo veel voordeels zich met reden kon belooven, deed zijn naastbeftaande, Robert Olivetan-, hem ftil ftaan. Deeze man, die zich veele kundig» heden verworven, en ten blykc' hiervan den Hebreeuwfehen Bijbel vertaald had, maakte hem het eerst met den Bijbel bekend, dien hij tot hiertoe niet gezien noch gelezen had. Mijne lezers zullen verwonderd flaan, dat een man, die reeds een geestlijk ambt bekleedde, eerst naderhand met den Bijbel bekend is geworden, maar hunne verwondering zal ophouden, zo dra men zich met de toenmaalige tijden 'eenigzins bekend maakt. Dan zal men zien, in welk eene droevigegeiteldhdd men zich toen bevond, en in welk een duister toen alles, wat. Christendom en Godsdienst A 5 be-  XO .LÉVEN, GEVOELEN EN betrof, was ingewikkeld. De Bijbel, deeze rijke bron van alle waare verëering en aanbidding van God, was toen niet in aller handen, gelijk dezelve in onze tijden is. Hij was veelmeer eene zeldzaamheid. Men kende hem flechts uit enkele afgebrokene vernaaien en uit de fchilderijen, die in de Kerken en Kloosteren waren opgehangen. Dit ging zoo verre, dat men Predikant kon weezen, zonder den Bijbel ooit gelezen te hebben, Wien derhalve daaraan gelegen ligt, om zich van de voorrechten, die wij in onze tijden genieten, te overtuigen, en het geluk te bezeffen, 'twelk onze Eeuw te beurt is gevallen, die behoeft flechts in dit ftuk eene korte verg Jijking aan te Hellen. Het uitwerkzel hier van kan geen ander zijn, dan innige dankbetuiging voor het nieuwe licht in den Godsdienst, hetwelk de Voorzienigheid ons heeft doen opgaan. Het was dus geen wonder, dat zelfs Calvyn met den Bijbel nog onbekend was geweest. Dan men verbeelde zich nu aan de ééne zijde Calvyns leergierigheid en liefde tot den Godsdienst, en aan de andere zijde de gelegenheid, welke zich hem aanbood, om den Bijbel in handen te krijgen, — en men oordeele, met welk eenen ijver hij denzelven gelezen en onderzocht zal hebben. De begeerte, om hem te leezen, en de vreugde, om dit Boek van den Godsdienst nu eindelijk te bezitten, was zóó groot, dat hij in veele dagen niet eeten noch drinken wilde. Zijne eerfte poo-  BEDRIJVEN VAN CALVYN. Ik poogi'ng was, om de leerstellingen der Roomfche Kerk, welke hij tot hier toe zo vast had aangekleefd, met de waarheden, welke hij in de heilige fchrift gevonden had, te vergelijken. En hier ontdekte hij terftond menigvuldige afwijkingen en misbruiken, welken in de heilige fchrift geenen grand hadden. Bij dit onderzoek en vergelijking ging hij, gelijk bij zelf beleed, in den beginne met veel angstvalligheid en huiverigheid te werk, dewelke hem niet terftond een beflisfend befluit deeden neemen. Hij wankelde héén en wéér en kwam van de eene' twijffeling tot de andere. De leerftellingen van de Roomfche Kerk hadden in zijn gemoed zoo diepe wortelen gefchooten, en waren reeds door de eerfte opvoeding voor zijn hart zoo dierbaar geworden, dat hij, ongeacht de menigvuldige twijfelingen, die in hem tegen dezelve opkwamen, zich niet terftond van dezelve kon los maaken. Wie legt ook gaarne gevoelens af, welke hem in de jeugd als waar en onwankelbaar zijn voorgefteld geworden, vooral, wanneer dezelve met den Godsdienst in het naauwfte verband ftaan? In 't algemeen is het niet te vreezen, dat iemand deeze zijne angstvalligheid en verregaande naauwgezetheid in ernst berispen, of voor eene fout zal verklaarcn, daar dezelve veel meer eene heilige pligt zijn moet voor allen, die de waarheid of valschheid in geloofszaken en Godsdienftige gevoelens willen toetfen en onderzoeken. Dan,  J2 LEVEN, GEVOELEN EN Dan, genoemde Robert maakte Calyynmet flechts met den Bijbel, maar ook met de gevoelens van de Hervormden, welken zich toen reeds langzaamer hand verfpreidden, bekend, en deeze vonden in dezelfde maate ingang in zijn hart, in welke dezelve haare overéénftemming met de Heilige fchrift fchijnen te hebben, zo dat hij het allengskcns.waagde, om zijne aankleeving aan veele vporoordeelcn der Roomfche Kerk te bevechten en te overwinnen. De fchadelijkheid en redenloosheid van onderfcheidene leerftellingen wierdep hem zóó blijkbaar, dat hij het, van tijd tot tijd, nog meer waagde, om dezelve voor dwaalingen te verklaaren, en af te keuren. Niets was hem affchuwlijker, dan de pooging van veelen zijner Ambtbroederen, om opzetlijk bijgeluovigheid onder het volk te onderhouden, en van deszelfs onwetendheid en ligtgeloovigheid voordeel te trekken. Het uitwerkzel van zijne nieuwe ontdekkingen en kundigheden was, dat hij er berouw van had, zijne Predikants plaats te hebben aangenomen, en tegens zijne betere overtuiging veelerhande nuttelooze' gebruiken en fchadelijke dwaalingen in haar gezach te moeten handhavenen. Ja, hij had er niet flechts berouw van, maar — men denke welk een befluit hij nam! — hij leide werkelijk zijn Ambt neder, en nam het befluit, in de Rechtsgeleerdheid te ftudeeren. Men kan ligt denken, dat hij zulks niet deed, zon»  I BEDRIJVEN VAN CALVYN. 13 zonder voorkennis en toeftemming van zijnen Va» der. Dan deeze, aan wien hij zijn voorneemen ontdekte, was er zóó verre af, om hetzelve af te keuren, dat hij hem veeleer daar toe aanzettedc Wanneer fommige gefchiedfchrijvers, daar en tegen, de zaak aldus vernaaien, dat zij dit befluit bijkans alleenlijk aan de willekeur van zijnen Vader toefchrijven, die de Rechtsgeleerdheid als een veel gemaklijker weg befchouwde tot rijkdommen en eerambten, dan fchijnen dezelven niet alleen te vergeeten, het geen wij omtrend het verftand en de kundigheden van den Vader weeten, maar ook over 't hoofd te zien, het geen Cahyn zelf tot opheldering van die fchielijke verandering zegt: ,, Ik weet zelf niet, zegt hij, „ wat er toen in mijn binnenfte omging. Mijn ,, hart liet mij geen rust." Dan, dat de Vader ook eenig aandeel aan het befluit van Calvyn gehad mag hebben, en dat hij mogelijk, om de aangehaalde redenen, ook iets tot hetzelve zal hebben toegebracht, fchijnt hieruit te blijken, dat hij het gaarne zag, wanneer men zijnen Zoon prees. Ook hebben wij redenen om te gisfen, dat de Vader zelf van de gevoelens der Hervormden niet afkeerig geweest zij, en dat hij reeds met eenige van dezelven in Briefwisfelinge geftaan hebbe. Hoe het zij, Calvyn ging werkelijk, uit vrije keuze, naar Orleam, en ftudeerde in de Rechten. Ook deeze wetenfehap vond in hem eenen vlijtigen leerling en vereerder. Want binnen korten tijd  14 LEVEN, GEVOELEN EN tijd verwierf hij zich eene zoo naauwkeurige kennis van dezelve, dat hij de opmerkzaamheid van allen tot zich trok. Na verloop van eenigen tijd gaf hij dikwijls, in plaats van de Hoogleeraaren, openbaare Lesfen in dezelve, en gelijktijdige fchrijveren verzekeren, dat men onzeker was, of men hem in de klasle der Leerlingen, dan van de Leeraaren moest plaatzen. Ook Calvyn bevestigt derhalve de dikmaals gemaakte opmerking, dat mannen van geest en verftand, zelfs dan, •wanneer zij zich op zaken toeleggen, welke hunne hoofdbezigheid eigenlijk niet fcheenen te zijn, de gewoonc vernuften nogthans voorbij ftreeven. Tot een bewijs van zijnen vlijt en zijne kunde in de Rechtsgeleerdheid kan het reeds verftrekken, dat men hem, uit vrije keuze, de waardigheid van Meester in de Rechtsgeleerdheid aanbood, zonder dat hij iets daar voor zoude behoeven te betalen. Of hij van deeze roemvolle aanbieding gebruik gemaakt hebbe , blijkt uit de volgende regels, die hij aan één zijner vrienden fchrcef: „ Orleam wil mij tot Meester maaken. „ Ik zou het aanneemen, wanneer ik of hoogmoe- dig ware, of deeze eere werkelijk verdiende. ■„ Beide is bij mij het geval niet. En wat het „ laatfte betreft, moeten nog eerst andere Schoo„ len mij tot het Meesterfchap bekwaam maa„ ken". En het geen hij hier fchreef, deed hij ook werkelijk. Hij verliet Orleam, om naar Bourges te gaan, en aldaar den vermaarden Rechtsge- leer-  BEDRIJVEN VAM CALVYN. 15 leerden, Andnas Alciatus, die uit Italien daarheen beroepen was, te hooren. Orkans was nogthans de plaats, alwaar hij zijnen geest gevormd had. Want hoewel hij het grootfte gedeelte van zijnen tijd aldaar aan de beoeffening der Rechtsgeleerdheid had toegewijd, vermeerderde en verbeterde hij nogthans zijne Godgeleerde kundigheden op eene aanmerkelijke wijze. Allen, welken vast betere denkbeelden en kundigheden in den Godsdienst begeerig waren, kwamen tot hem, om zich te laten onderwijzen, en verlieten hem nooit, zonder de grootfte hoogachting en bewondering voor zijne kundigheden te gevoelen. Geleerdheid en kunde moeften qok noodzaaklijk de vruchten zijn van eene zodanige infpanning en vlijt, gelijk men in hem befpeurde. Om in zijne arbeidzaamheid niet verhinderd te worden , at hij zeer weinig, vooral des avonds; zat dan bij zijne boeken tot half in den nagt, hoe vroeg hij ontwaakte, ftond hij nogthans niet eer op, dan na datgeen, 't welk hij den avond te vooren gelezen en geleerd had, in het geheugen herhaald te hebben. Menfchen, die toen met hem verkeerden, zijn dikwijls getuigen hiervan geweest. Hij geraakte dikwijls in onmin met zijne vrienden, wanneer dezen hem door hunne bezoeken in zijnen arbeid kwamen ftooren. Een zodanige vlijt, die rust en vermaak gewillig verzaakte, moest voor de geduurig toenemende vorming van zijnen geest zekerlijk zeer voor- dee-  16 LEVEN, GEVOELENS EN deelig zijn. Maar waarfchijnlijk was dezelve ook de zeer natuurlijke oorzaak van zijne zwakke lichaamsgefteltcnis, en van zoo veele ziekten, aan welke hij onderhevig was. Ook te Boiu-ges toonde hij, de hem nu reeds geheel eigen gewordene werkzaamheid; en misfchien zoude hij, zonder het verblijf aldaar, niet geworden zijn, hetgeen hij wierd. Hij maakte aldaar eene kennis, die voor hem ten hoogften voordeelig was. Melchior JFohnar, een zeer geleerd man, van geboorte een Duitfcher, was toen aldaar. Van deezen zijnen vriend — want onderzoekers en kenners van waarheid worden wel dra voor eikanderen ingenomen, en door het gemeenfchaplijk doel, 't welk zij zoeken, verëenigd — verkreeg hij niet alleen eene nog meer uitgebreide kennis van de oude taaien, maar wierd ook door hem in zijne nieuwe gevoelens omtrend den Godsdienst verfterkt. Aan Wolmar had hij het te danken, dat hij zich nu geheel van fommige leerftellingen der Roomfche Kerk los maakte, en dat de gevoelens der Hervormden hem .geduurig aanneemlijker wierden. „ TVolmar, dus zegt hij zelf, „ heeft aan mijn geloof veel aandeel". Men komt gemeenlijk in verzoeking, om nieuw ontdekte waarheden ook anderen mede te deelen, wanneer men van derzelver gewigt zich overtuigd heeft. Dit was ook het geval bij hem. Zijne nieuwe overtuigingen in den Godsdienst beproefde  BEDRIJVEN VAN CALVYIT. if ié hij reeds door Predikaatfieri, welken hij in den omtrek van Bourges hield, openlijk bekend te maaken. Hij maakte overal opgang. Onder anderen maakte zekere Heer van Liniëren, op wiens Landgoed hij eens had gepredikt, hem het compliment: „ Nog nooit hebbe ik in eene Pre„ dikaatfie zo veel nieuws en fraais gehoord, dari heden in de uwe." Men fchatte zijne verdiènlien in de daad zoo hoog, dat men hem vriendelijk verzocht, om in Bourges, als Höogleeraar te blijven, waar toe hij juist niet ongenegen fcheen te zijn. Dan eene verandering, welke in zijne Familie plaats had, bepaalde hem, om tegen den algemeenen wensch, dien oord te verlaaten. Deeze was de gantsch onverwagte tijding van den dood van zijnen braaven Vader. Hij ontfing deeze tijding juist, toen hij eens gepredikt had. „ Ach* zeide „ hij, als ik mijnen Vader maar niet dood hebbê „ gepreekt!" Om deeze uitroeping te verftaan, moet men weeten, dat hem zijn Vader reeds voor langen tijd het preeken had afgeraaden, om dat hij vreesde, dat de nieuwe gevoelens in den Godsdienst, wanneer hij met dezelve voor den dag kwam, voor zijnen Zoon gevaarlijk worden, en hem veele vijanden en vervolgers op den hals mogten haaien. Zelden heeft een Zoon den dood van zijnen Vader zoo zeer betreurt, dun hij. Tot in den fpaadften ouderdom maakte hij het zich tot eene wet, om nog fomwijlen de BrieB ve9  / 1? LEVEN, GEVOELEN ïï» ven van zijnen Vader door te leezen, en zich zijner daar bij dankbaar te herinneren. Eene bezigheid, waarvan hij zelf niet wist, of hem dezelve meer vermaak dan fmert veroorzaakte. Bij de eerfte tijding van deszelfs dood trof hem de fmert over dit verlies zodanig, dat hij oogen'bliklijk naar zijne Vaderftad Noyon fpoedde. Bij de intrede in deeze Stad ontmoette hem één van zijne bekenden, en verhaalde hem het droevig nieuws het geen hij reeds wist. „ Ach, (antwoordde hij O den Vader hadde ik nog gaarne „ verlooren; maar dit fmert mij, dat mij in hem „ de beste vriend en raadgeever verlooren is". Het verblijf in zijne geboorteplaats, welke thands, na den dood van zijnen Vader, zoo veele' droevige herinneringen voor hem opleverde, was hem ook zoo onaangenaam, dat hij, na verloop van eenigen tijd, en na dat hij de geringe halatenfchap van zijnen Vader in orde had gebracht, het befluit nam, ocvjiaar Parys te gaan. DER.  $EDRIJ VEN VAN CALVTNT, ip DERDE HOOFDSTUK. ' Hij verfpreidl te Parys zijne nieuwe gevoelens van den Godsdienst* ^kls een jongeling van vier- en twintig jarefi kwam hij te Parys. Het is iets zeldzaams, wanneer geleerden, reeds in deezen ouderdom, eeneiï zo verre uitgebreiden roem verworven hebben. Ook in Parys kende men reeds zijnen naam en zijne verdienden, zo dat allen, die het zuiverder Christendom beminden en zich van veele heerfchende vooroordeelen vrij gemaakt hadden, zijne vriendfchap en zijn onderwijs zochten. Hij hield in de Vergaderplaatzen der Hervormden, in welken men, uit vreeze voor vervolgingen, flechts heimelijk bij één kwam, dikwijls redevoeringen, waarin hij hen in hunne gevoelens poogde te verfterken, en wegens de dreigende gevaaren te vertroosten. De toehoorders konden niet genoeg den erns t en de kracht roemen * waarmede hij deeze vermaaningen aandrong: „ Is God voor ons, wie kan tegen ons zijn?" met dee* sse woorden eindigde hij gewoonlijk deeze redevoeringen; woorden, welke haare kracht óp de gemoederen van de toehoorders niet konden misfen! Zijn invloed op de partij der Hervormden te Parys was zoo groot, dat Éffefl allés vaa zijn goeddunken deed afhangen. Toen derhal-  «O LEVEN, GEVOBLENS EN ven één van die partij door de overheid tot eene geldboete werd veroordeeld, verklaarde deeze uitdruklijk, dat hij zich wel daartoe wilde verdaan, maar hij moest eerst zijnen vriend Calvyn raadpleegen, eer'gaf hij niet het minde van zijn vermogen. De Godsdienst was thands zijne eenigc bezigheid, wiens waarheden hij geduurig meer trachtte te onderzoeken. Minder leide hij zich thands op andere wetenfchappen toe, om dat» gelijk hij zich uitdrukte, geene wetenfchap door menfchen zodanig vervalscht was geworden, dan de Godsdienst. Des te fmertelijker was het voor hem, te moeten zien, met welk eene wreedheid en gedrengheid die genen behandeld wierden, welken betere denkbeelden van denzelven trachtten te verkrijgen. Zijn fpijt hierover gaf hem aanleiding, dat hij eene verklaaring van de twee Boeken van Scncca, de Clement/a, in 't licht gaf. Naast de Heilige Schrift was deeze oude heidenfche Wijsgeer zijn lievelingfchrijver; een man, die eene gedrenge deugds betrachting in zijne fchriften voordraagt, welke onzen Calvyn bij uitnemendheid behaagde, om dat dezelve niet alleen met zijne gevoelens en denkwijze zeer ovcréénftenide, maar ock, om dat hij gelooide, dat zij met de Christelijke Zecïenleere het .meest overéénkome. Zijn oogmerk bij de uitgaave van dit Boek was vrij duidelijk. Hij pocgde in lietzelve voornaamiijk, om .zijne land♦.. -I • ge-  jSEDRIJvEST VAN CALVTH.' «I genooten tot verdraagzaamheid en zachtmoedig- . heid omtrend hen, die in zaaken van den Godsdienst anders denken , op te wekken, en toonde, dat de rede zo wel, als het Christendom de betrachting van deeze deugden van elk, die als mench en als Christen handelen wil, volftrekt afeii'chen. Dit was een woord, gefproken op zijnen tijd, hetwelk het verftand en het hart van Calvyn niet weinig eere aandeed. Jammer is het, dat hij aan deeze grondbeginfelen, welke hij zo fraai en nadruklijk predikte, in lateren tijd niet geheel getrouw bleef. Zijn boek verwekte opzien, maar dit was ook alles. De gemoederen waren tegen de Gereformeerden te zeer verhit, de perfoneele haat van' fommigen van de vervolgende partij was te groet, ,de hcerfchende denkwijze tot zodanige leerftellingen te weinig voorbereid, dan dat zijne vermaaningen zouden zijn opgevolgd. Calvyn had het grondbeginfel, om dat geen, wat hij voor waar hield, niet te verzwijgen; en dit grondbeginfel had hem bijkans in het grootfte gevaar kunnen brengen, gelijk de navolgende gefchiedenis toont. Michaël Coj>, Reftor van de Hooge School te Parys, was één zijner vertrouwdfte vrienden. Deeze man hield, gelijk het zijn Ambt jaarlijks medebracht, op den eerften November, zijnde het Feest van Allerheiligen, eene Redevoering, in welke hij van de gevoelens der Hervormden B 3 «<*  SS £EVEN, GEVOELENS EN met veel billijkheid en goedkeuring gewag maakte, Niets was natuurlijker, dan dat zulks van de Roomfche zijde niet wel werd opgenomen. Vooral was het voor fommige heilige ij veraars van die partij niet onverfchillig, om eene tegenovergestelde leere in het openbaar te hooren aanprijzen. Dit kon niet ongöftraft blijven. Men verklaagde hem bij het Parlement, en verkreeg de voldoening, dat genoemde Cop, op bevel van hetzelve verfchijnen, en van de gehoudene Redevoering, als mede van zijne gevoelens omtrend den Godsdienst rekenfchap en verantwoording zoude geeven. Cop, een allezinsonverfchrokken en kloekmoedig man, bezat moeds en ftandvastigheid geaioeg, om dit werkelijk te willen doen, hoe zeer hij van zijne verantwoording, hoe grondig dezelve ook zijn mogt, zich weinig uitwerking kon belooven. Hij was reeds op den weg naar het Parlement, toen zijne vrienden hem overhaalden, om zijne Vijanden voor te komen en de vlucht te neemen. Dan dewijl men het niet ongegrond vermoeden had opgevat, dat Calvyn de eigenlijke opfteller was van deeze Redevoering, en dezelve aan zijnen vriend Cop ter voorlezing had medegedeeld, trachtte men wegens den fpijt, dien men gevoelde over Cops vlucht, zich daar door fchadeloos te houden, dat men Calvyn in verzekering wilde brengen. Men werkte dus de vergunning uit, om hem te >/atten, maar vondt hem bij geval, niet t'huis. Ik zegge, bij geval, en volge hierin, het-  SEDUJJVBN VAM CALtYM. 2J hetgeen Calvytt dikwijls zijnen vrienden verzekerde, aan wien het tegendeel te verbergen, hij voorzeker geene reden had, offchoon ik weet, dat door eenigen zijner vijanden is tegengeworpen, dat hij, van het hem dreigend gevaar verwittigd, zijne wooning opzetlijk had vermijd- Wien er in 't overige aan gelegen is, om in deeze geringe zaak volkomen zekerheid te verkrijgen, aan .dien wil ik het gaarn overlaaten, om hierin zijne fcherpzinnigheid te oeftenen. Inmiddels is dit zeker, dat men alle zijne Papieren doorzocht, waar door veelen van zijne vrienden en bekenden, die met hem over zaaken van den Godsdienst brieven gewisfeld, en in dezelve al te vrije en met de Roomfche leere ftrijdige gevoelens geuit hadden, in groot gevaar geraakten. Zelf Calvyn zoude de verantwoording en den toorn van zijne vijanden zekerlijk niet ontgaan zijn, indien niet de Koningin van Navarra, de zuster des Konings van Vrankryk, eene Vrouw van groot verftand, en daar en boven vol van zuivere liefde voor den Godsdienst, en den Hervormden zeer genegen, hem in haare befcherming had genomen. Zij fprak zelve dikwijls met hem over den Godsdienst en het Christendom, en betoonde hem veel gunst en genegenheid. Nogthans kon dezelve, bij al haar gezach, hare befcherming zóó verre niet doen gelden, dat hij langer veilig in Parys kon vertoeven. Tot B 4 mVs-  2,4 L.EVEN, GEVOELENS EN zulk eene hoogte w?s de haat en de verbittering van zijne vijanden reeds geklommen! Door hun vervolgd, vondt hij zich genoodzaakt, om Parys te verlaaten en bij zijne vrienden in Vrankryk lond te reizen. ^Ook buiten Parys was hij niet werkeloos. Waar hij kwam, yerfpreidde hij betere denkbeelden van den Godsdienst, en befteedde allen vlijt tot tiitroeijing van het bijgeloof. Met dit oogmerk ftelde hij eenige Prcdikaatficn op, die hij aai] fommige Predikanten gaf, om dezelve des Zondags voorteleezen, en daar door het volk, hoe langs hoe meer, op de heerfchende dwaalingen opmerkzaam, en voor het Geloof der Hervormden genegen te maaken. Onder anderen geraakten deeze Predikaatfien eenen aanzienlijken en rijken man in handen, die door het lezen van dezelve voor Calvyn zodanig werd ingenomen , dat hij, ongeacht zijne zwakke hchaamsgefteldheid, de bezwaarlijkfte reize ondernam, om den Schrijver van dezelve te Jeeren kennen, die, gelijk hij zeide, zijn yleesch in geest, en zijne onwetendheid in wijsheid had Veranderd. Dus doende had hij ook gelegenheid, om naar Nerac, tot den vermaarden Le Febre van Etaples te komen, die, even als Gak vyn, wegens eenige nieuwe leeringen in de wiskunde, door de Parijzer Godgeleerden, als een ketter verdreven, en flechts door de gunst van Voornoemde Koningin van, Nayarrq grootere oji- hei-  JJÊDRIJVEN VAÜT CALVYN. 3g heilen ontkomen was. Men kan ligt nagaan, niet welke aandoeningen deeze braave grijzaard den jongen Calvyn zal hebben ontfangen! Beiden fpraken van niets, dan van hunne poogingen, om het zuiverder Christendom te bevorderen, en aan de waarheid hunne dienften toe te wijden. Beiden vertroostten eikanderen, wegens de geledene vervolgingen, en de oude Le Febre klopte den jongen Calvyn op den fchouder, met deeze woorden: Ik ben oud, en kan Christus niet „ meer van dienst zijn. Maar gij kunt en zult „ een Steun van de waarheid en van Gods Ko„ ningrijk worden. De zegen des Almachtiger! „ zij met u!" Wie van mijne lezers zoude niet wenfehen, bij dit aandoenlijk toneel tegenwoordig te zijn geweest? Bemoedigd door de gefprekken van dien man, fchroomde hij niet. om in het Jaar 1534. nog ééns naar Parys te gaan. Hier komende had het geval "bijkans gewild, dat hij den bekenden Servet gefproken had, eenen man, met wien mijne lezers in 't vervolg nog nader zullen bekend worden, en tegen wien Calvyn zich naderhand zoo fterk aankantede. Beiden wilden over zaaken van den Godsdienst eene famenfpraak houden, en in hunne gevoelens zich mogelijk verëenigen. Elk zal met mij beklaagen, dat deeze voorgenomene famenfpraak niet tot ftand is gekomen. Mogelijk, dat door dezelve het navolgend droevig noodlot van Servet B .5 ver-  LEVEIf, GEVOELENS EI* verhoed was geworden! Jntu^fchen zal Servet deeze famenfpraak uit vreeze vjmijd hebben, gelijk ook Calvyn niet minder reden had, om zijne tegenwoordigheid in Parys niet veel bekend te doen worden. Want de vervolgirgen tegen de Gereformeerden waren nog niet opgehouden. Veclcn hunner wierden levendig ver? brand, en dezulken, welken dit droevig lot niet te beurt viel, hadden zulks enkel aan de geheimhouding van hunne gevoelens te danken. Men had briefjens aan de ftraaten van Parys, ja zelfs aan de deuren van het Koninglijk flaapVcrtrek aangeplakt, waar in men de valschheid en verderflijkheid van fommige Papistifche lcerllellingen poogde aan te toonen, en bijzonder de misbruiken van de zogenaamde Mis der Katholijken met veel vrijmoedigheid aantastede. Deeze handelwijze, welke zekerlijk zeer gewaagd was, verwekte het misnoegen van Frans den Eerften, Koning van Vrankryk, op eene verregaande wijze, 't geen men, van de zijde der Roomschgezinden, door valfche befchuldigingen nog vergrootte. Over 't algemeen fchijnen de Geestelijken van het Hof aan het gedrag van den Koning veel aandeels te hebben gehad; De Koning liet niet alleen Veelen, die van hunne aankleving aan de gevoelens der Hervormden overtuigd waren geworden, ter dood brengen, maar bepaalde ook zekeren dag, op wel-  &2P&IJVEN VAN CALVYN. tf welken de zonde, welke door de aangeplaktebriefjens tegens het Katholijk geloof bedreven was, als het ware, uitgezoend en afgebeden zoude worJen. Hij zelf ging, op dien dag, met zijne drie kinderen, blootshoofds, eene brandende fakkel, als j een zinnebeeld van zuivering, in de hand draagende, door de Stad, en cleed eenen plechtigen Eed, dat hij ook zijne eigene kinderen niet zoude verfchoonen, wanneer dezelven door de ketterfche leerstellingen der Hervormden zich lieten beimetten, eene handelwijze, welke mede tot de menigvuldige bewijzen van onverdraagzaamheid en vervolgzucht gerekend moet worden, welke zoo vaak in de gefchiedenis van die tijden voorkoomen. VIERDE HOOFDSTUK. Hij verlaat zijn Vaderland, en gaat naar Bazel. In deeze omstandigheden was het voor Calvyn niet raadzaam, om langer in Parys te vertoeven, bij aldien hij niet moedwillig zich in gevaar Storten en zijn leven wilde opofferen. Even zo min kon hij in eene andere plaats van zijn Va-  ftg LEVEN, GEVOELENS EN J Vaderland zich veiligheid belooven, terwijl in alle hoeken van fraakryk de fcherpfte bevelen tegcas de Gereformeerden waren uitgegaan. Ongaarn, maar uit noodzaaklijkheid nam hij het befluit, om zijn Vaderland voor eenigen tijd te verhaten; want hij hoopte nog geduurig, dat de vervolgingen wel dra ophouden en de waarheid eenen vrijen ingang zoude vinden. In het fmertelyk gevoel over zijne ballingfchap, fchreef hij nog, kort vóór zijne afreize, aan één van zijne bekenden: „ Men Verdrijft mij uit mijn „ geboorteland. Het fmert mij, en elke flap, „ dien ik naar de grenfen doe, kost mij een „ traan. Maar het zij zoo! Want verdient de „ waarheid niet, om in Vrankryk tewoonen, dan „ verdiene ik het noch minder. Het lot, 't „ welk zij ondergaat, zal ik mij ook laten ge„ vallen". Eén vriend verzelde hem op zijnen uittocht. Beiden hadden het oogmerk, om door Lotharingen naar Bazel te gaan. Dan onderweeg ontmoette hen iets, 't geen beiden in de grootfte verlegenheid bracht. Hun knecht, dien zij hadden mede genomen, en van wien zij niets kwaads vermoedden, ftceg eensklaps uit het rijtuig, wierp den koetfier van 't paard, en ging daar op, na dat hij niets meer van deezen te vreezen had, op zijne Heeren los, zonder hen nogthans iets meer, dan hunne beursl'en aftevraagen. Geleerden zijn zelden greote helden. Zij befloten wel dra, om al hun geld * af  BEDRIJVEN VAN CALVYST. ag> aftegeeven. Hier op nam hij de vlucht, zónder dat men hem ooit heeft achterhaald. Wie in foortgelijke gevallen geweest is, zal hunne verlegenheid in dezen gemaklijk kunnen bezeffen. Gelukkig, dat de zaak, buiten het verlies van het geld, verder geen nadeelige gevolgen na zich lleeptc, en dat de koetfier, na dat hij wat bekomen was, nog ccn weinig geld bij zich had, dat zij van hem leenden, en met dit jiveinige hunne reize voortzetteden. Het merkwaardigfte bij deezen diefftal was, dat deeze trouwlooze mensch eerst kort te voren door Calvyn in dienst was genomen, om dat hij liefde tot de Hervormde gevoelens had doen blijken , een nieuw bewijs, dat het overgaan van de eene Godsdienftige gezindheid tot de andere, vooral bij de lagere Volksklasfe, meestal onedele en baatzuchtige oogmerken ten grondflag heeft. Intusfchen was de verdenking van Calvyn, als of dit door opftooken van zijne vijanden gefchied zij, die hunnen toeleg op zijn leven door dezen deugniet hadden willen ter uitvoer brengen . mogelijk ongegrond, om dat de laatfte enkel met de geldbeurs te vreden was. Calvyn was naauwlijks te Bazel aangekomen, of hij vondt ook hier zijne vrienden en begunftigers, hoe zeer hij zich ook had voorgenomen, om onbekend en in de ftilte te leeven. Want mannen van veidienften worden altijd gezicht en voorge-  3<5 LEVEtf, GEVOELENS EM getrokken, zo dra anderen, die hunne verdicnfteÈ kunnen waardeeren, hen leeren kennen. Sommige geleerden hebben de verbeelding van zich, [dat zij reeds alles geleerd hebben, wat wetenswaardig is; eene verbeelding, welke, gelijk voor ieder wetenfchap , dus ook bijzonder voor de waare geleerdheid zeer nadcclig is. Van deezen geleerden hoogmoed was niemand meer vrij, dan Calvyn. Waar hij gelegenheid vondt, om zijne kundigheden te vermeerderen, liet hij dezelve nooit ongebruikt voorbijgaan. Dus doende verwierf hij zich nog te Bazel eene naauwkeurige' kennis van de Hebreeuwfche taal, dewelke hij voor eenen Godgeleerden voor onontbeerlijk hield. Dan het merkwaardiglte van zijne verrichtingen te Bazel,; was een Boek, 't welk hij in 't Latijn fchreef, ten tijtel voerende: Onderwijs tn den Christelijhen Godsdienst; een werk, welk niet alleen veel geleerdheid en eene uitgebreide kennis der Godgeleerdheid te kennen gaf, maar 't welk voornaamlijk met dat oogmerk gefehrevcn was, om veele, toenmaals heerfchende misbruiken te keer te gaan. Maar bijkans nog belangrijker, dan het Boek zelve, was de uitmuntende voorrede, waarmede hij hetzelve verzelde, en aan den Koning van Vrankryk opdroeg. Hij had hier bij ten oogmerk, om hem den droevigen toeftand van zijne onderdaanen voor de oogen te brengen, en hem verdraagzaamheid oi»-  BEDRIJVEN VAN CALVTW. 31 omtrend de Hervormden aan te prijzen. Het Boek zelf zoude eene verdediging van de zuiverheid en waarheid hunner gevoelens, en van hun gelcof zijn. De ongelukkige toeftand van veelen zijner landgenooten, ging hem te zeer ter harte, dan dat hij niet alle middelen zoude beproeven , om hunne ellende te verzachten. Het fchijnt, dat hij zich eene goede uitwerking van deezen Slap hebbe beloofd; en hij ko» redenen hebben, tot deeze hoope. Immers kende hij den Koning als eenen man, die verftand en doorzicht genoeg had, om eene zaak niet eenzijdig te beoordeelen, en die, op zich zelvea en zonder vreemden invloed en medewerking zeeker geheel anders gehandeld zoude hebben. Dan hij werd in zijne verwagting te leur gefield, en zijne onderneming bleef zonder gevolgen j het zij nu, dat de Koning het Bock zelve las, en van de waarheid der grondstellingen, die in hetzelve werden voorgedragen, niet overtuigd kon worden; waaraan men met reden twijfelt, of dat hetzelve als een verleidelijk en kettersch Boek niet in zijne handen heeft mogen komen. In allen gevalle was deeze opdragt eene zaak, welke Cohyn niet minder, dan den Koning ecre aandeed. Bijzonder blijft de voortreffelijke Voorrede, zo wel van de zijde der welfprekendheid, als der voorzichtigheid onvergetelijk, en maakt ♦as met Calvyns ^denkwijzsi en karakter zodanig fee-  32 LEVEN, GEVOELENS EN" bekend, dat ik niet wijffele, of het zal de ZES-  gO LEVEN, GEVOELEN EN ZESDE HOOFDSTUK, Calvyn wordt uit Geneve verdreven. IN^fen ziet uit dit alles reeds, dat Calvyn, gelijk elk Leeraar der waarheid, ook zijne vijanden had. Men zal hiervan nog meer overtuigd worden, wanneer men in 't oog houdt, dat Calvyn geduurig zonder omwegen te werk ging, en zich geenszins de verfchoonende gemaatigdheid eigen had gemaakt, welke bij de poogingen voor waarheid en deugd zoo groote dienden bewijst. Waar hij fouten meende te ontdekken, rustte hij niet eer, tot dat dezelve berispt, en fomtijds vrij hard beftraft waren. Geen uitftel van berisping kon! hier plaats vinden. Zal ik de waarheid zeggen, dan zoude ik beweeren: Hij was de beste man, maar niet altoos de verftandigfte man. Onder den verftant digften man, verftaa ik naamlijk den genen, die ter bereiking van zijne goede oogmerken ook teffens de beste middelen, tijd en gelegenheid bezigt. Meer het gebrek van deeze deugd, dan het algemeene zeedenbederf, hetwelk zijne levensbefchrijvers den Gencveezcn misfchien ten onrechte te last leggen, en waarin zij den eenigen grond van den haat bij fommige inwoonderen tegen hem meenen te vinden, berokkende hem veele vijanden. Ik  BEDRIJVEN VAN CALVTN. gf Ik wil hiermede niet ontkennen, dat het zèkef-* lijk vrienden van ongeregeldheid en teugelloosheid konden zijn, die hem haateden, omdat zijn ijver' voor recht en orde hun lastig en hinderlijk was ; maar ik wil ook niet gaarne, eene gehéél è ftad iets laaten te last leggen, om een enkel man uit eene kleine verlegenheid te helpen. Met één woord, hij had vijanden, die wel dra gelegenheid vonden, om hem te fchaaden. Men hoorè de volgende gefchiedenis. De Kerkvergadering te Laufanne had verfcheiclene Kerkelijke inrichtingen gemaakt, die door 'Calvyn en zijne beide Ambtgenooten Farel e»" Corault niet werden goedgekeurd. Dus had zij onder anderen het gebruik van het ongezuurd brood bij het Avondmaal, de behouding der Döopfteenen, en de viering van het Kers- Herneïvaarts- Pinkfter- en Marienfeeft bevoolen, terwijl de Geneveezen in tegendeel van dit alles afweeken. Deezen namen gemeen brood tot hei Avondmaal, hadden geene Döopfteenen , en vierden geen ander Feest, dan den Zondag. Deez® afwijkingen, die niet in het minfte het wezenlijke van den Godsdienst betroffen, maar flechts in onverfchillige en onbeduidende dingen beftonden, konden niet te min in Geneve eene algemeens gisting voortbrengen. Sommige voornaame Leden van den Raad wisten het, of uit een bijzönderen haat tegens Calvyn en zijne beiden Ambtgenooten, of om dat zij zei ven op zulke kteinighedee D a een»  52 LEVEN, GEVOELENS EN eene te groote waardij Helden, daarheen te brengen, dat ook de Raad te Geneve dezelfde inrichtingen maakte. Ik ben niet ftout genoeg, om te befiisfen, welke van de twee opgegevene redenen, bij de Geneveezen de werkzaamfte mag geweest zijn. Wilde ik de levensbefchrijvers van Calvyn volgen, dan was zekerlijk een bijzondere haat de eenige. Dan de Brieven zeiven, welke Calvyn toenmaals met zijne Ambtgenooten wisfelde, veranderen de enkele gisfing in zekerheid, dat veele inwoonders van Geneve, en bijzonder veele Leden van den Raad deeze gebruiken werkelijk te zeer beminden, dan dat zij voor derzelver hernieuwing niet zouden geftemd hebben. En wie weet niet, hoe dikwijls de onverfchilligfte zaaken in den Godsdienst de gemoederen kunnen verhitten? Hier bij kwam nog, dat zelfs de Stad Bern den Raad van Geneve tot deezen flap aanraadde. Dan hetgeen zekerlijk voor Calvyn en zijne Ambtgenooten niet zeer aangenaam zijn kon, was de omftandigheid, dat zij bij deeze verordening gantschlijk wierden voorbij gegaan. Het zou toch zekerlijk niet onbillijk geweeest zijn om in deeze zaak die genen eerst om raad te vraagen, aan welken Geneve zijne Godsdienstige vrijheid en zuiverder Christendom te danken had. Zo wel deeze belediging, als ook de bezorgdheid, dat, wanneer zij hierin toegaven, de  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 53 de Godsdienst zelve en deszelfs oeffening aan de willekeur en de verandering van het volk, tot nadeel van den Godsdienst, geheel onderworpen zoude worden, bepaalde hen tot eene Standvastige weigering van deeze inrichtingen, Onder anderen wilden zij op den eerften Paaschdag 1538. het heilig Avondmaal in't geheel niet, ten minften niet op de van den Raad voorgefchrevene wijze uitdeelen. Menfchen, welken drift en tweefpalt tegen eikanderen hadden verbitterd, meenden zij, waren niet gefchikt tot het genot van hetzelve. Deeze wederfpannigheid konde zekerlijk den Raad niet geheel onverfchillig zijn. Het volk wierd famengeroepen, de gemoederen door kwalijkgezinden opgeftookt, en de verbanning van Calvyn en zijne twee genoemde Ambtgenooten, op den 25 April 1538 belloten. Te vergeefs boden de laatften zich aan, om van hun gedrag rekenfehap te geeven. Maar ook hier wierd het bewaarheid, dat niets gemaklijker is, dan om de gemoederen van het volk te zwaaien en om te keeren. Ingevolge van deeze waarheid, was men ook zoo wreed, om het tijdftip, binnen hetwelk zij zich moesten verwijderen, flechts tot twee dagen te bcpaalen, om dat men eene. verandering vreesde in de denkwijze van hetzelfde volk, hetwelk zo ligt over te haaien was geweest. Calvyn hoorde het tegen hem uitgefproken D 3 von-  g4 LEVEN, GEVOELENS EN vonnis yan bannisfement met eene edelmoedige bedaardheid aan. „ Had ik flechts menfchen ge„ diend, fprak hij, dan ware de loon, dien ik ont„ vange, juist niet aanneemlijk. Gelukldg, dat pa ik hem diende, die de beloofde belooning zij„ nen dienaaren nooit kan onttrekken!" Wat kan pen man van zulke grondbeginfelcn niet al doorstaan! j Wil men nu over dit gedrag van. Calvyn een juist. oordeel vellen — hetzelve moet noodzaaklek eenzijdig uitvallen, wanneer men zich verbeelde, dat hij zulke onbeduidende beuzelingen foor gewigtig genoeg hebbe gehouden? om zich deswegens den haat van het volk op den hals te haaien. Dan, Hij en zijne Ambtgenooten verklaarden veelmeer naderhand te Bern, waarheen m zich in den beginne begaven, uitdruklijk, dat zij verre af waren, om in die gebruiken het wezen van den Godsdienst te Hellen, en in tegendeel, bereidvaardig om zich naar dezelve te voegen. Het eenige, waarin men hem mogelijk fchuld kon geven, was eene overdrevene vreeze voor de gevolgen, welke zijne toegeeflijkheid voor den Godsdienst in 't algemeen zoude hebben , en de voor den mensch zekerlijk zeer gevoelige fpijt, van zijne eere aangetast, en zijne poogingen, met ondank beloond te zien. Ook op andere plaatfen nam men de handelwijze tegen Calvyn kwalijk op. De fteden Zurich en Bern zonden eenige afgevaardigden naar Ge-  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 5§ Geneve, om het vonnis, 't welk tegens hem was uitgefproken, te doen intrekken. Dan, zulks had flechts ten gevolge, dat de gerechtlijke uitfpraak op den 2.6 May op nieuw werd bekrachtigd. Zóó zeer had de wederfpannigheid van Calvyn de gemoederen tegen hem ingenomen, waar van dan ook zijne vijanden ten zijnen nadeele wel gebruik wisten te maaken. Calvyn wierd door deeze verdrijving niet ongelukkig. Mannen van verdienfte zijn op elke plaats welkom. Men had zijn wedervaaren naauwlijks te Straatsburg vernomen, of hij ontving van daar Brieven, waar in hij verzocht wierd, om daar heen te gaan. Hij deed het, en had geen reden, om deezen flap te beklagen. Men verkoos hem niet alleen tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, en tot Predikant in eene Franfche Kerk, maar hij ontving ook voor de te Geneve uitgeftaanc belediging de vergoeding, dat men hem overal met de grootfte achting en eerbied bejegende. Ook was het nut, 't geen hij hier ftichtte niet gering. Betere denkbeelden, eene redelijker Godsdienstoeffening en eene naauwer kerkelijke tucht was ook hier gedeeltelijk het gevolg van zijne tegenwoordigheid. Dan bij alle liefde, welke hij hier genoot, en bij den uitgeftrekten kring van werkzaamheid, waarin hij zich bevond, bleef Geneve nogthans geduurig voor ,zijn hart bij uitftek dierbaar en onvergetelijk. Ondankbaarheid omtrend de aanD 4 vang-  0 LEVEN, GEVOELENS EN vanglijk genootene liefde van de inwoonderen aldaar, en wraakzucht wegens de laatfte belediging gen, waren hem geheel vreemd. Ook afwezend en door hun gebannen, zocht hij nog den Gener veezen van nut te zijn. Men kan zich ligt verbeelden, dat de onlusten te Geneve door de verbanning van Calvyn en zijne Ambtgenooten nog niet gedempt wierden, Deeze waardige mannen hadden in tegendeel nog zeer veele aanhangers en vrienden, wien het lot van de eerden ten uiterfte imertte, en hen tot de voortzetting van de verfchillen aanfpoorde. Dus onthielden zich veelen, van nu af, van het genot des heiligen Avondmaals geheel en al, om dat zij met het gebruik van het ongezuurd brood niet te vreden waren. Dezen hield Calvyn niet op te verzoeken en te vermaanen, om wegens deeze verandering, welke in den grond zeer onverfchilüg zij, geene verichillen verder te onderhouden. En aan zijne tusfenenkomst was het enkel toe te fchrijven, dat 'er naderhand in deeze zaak vrede en eendracht tot (land kwam. Meer nog, dan hier door, maakte hij zich bij andere gelegenheden om hen verdiend. Men had naamlijk redenen, om voor de vrijheid van de , Religie te Geneve zelve veel nadeeligs te vieezen. Men zag Geneve beroofd van zijne leidsmannen en fteunpijlaaren, en hen verdreven, die den eerften grond gelegd hadden tot verbetering van èsn Godsdienst. Het fcheen dus van de Katholijke zij-  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 57 zijde geen onmogelijke zaak te zijn, om Geneve aan de Roomfche Kerk weder te onderwerpen. De Pauslijke Kardinaal Jacob Sadolet had ook wer-, kelijk den opdragt ontvangen, om eene proef hier van te neemen. Deeze fchrandere en listige man fchreef in dat opzicht aan de Geneveezen eenen Brief, die juist zóó was ingericht, dat men zich de gewenschte uitwerking daar van kon belooven. Ook fcheen het reeds, als of de Brief zijn oogmerk niet zoude misfen. Maar Calvyn had niet zo dra van dit onderneemen kennis gekregen, of hij fpande tot verijdeling van hetzelve alle zijne krachten in. Niet alleen een antwoord aan den Kardinaal, welk zoo bondig als beflisfend was opgefteld, maar ook nadruklijke en aandoenlijke vermaaningen aan de Geneveezen zeiven, waren de tegenmiddelen waarvan hij zich bediende. Zijn hart was aangedaan. De Brieven in 't bijzonder, welke hij bij die gelegenheid aan de Geneveezen fchreef, ademen zoo veele liefde en tedere voorzorge, maar ook zoo veel goede en edele grondbeginfelen ten aanzien van verdraagzaamheid omtrend anderen, en vertrouwen op God, dat niemand van mijne lezers berouw zoude hebben, dezelve te leezen. En men kan zeggen, dat aan deeze Brieven de loflijke wensch der Geneveezen mogelijk moet worden toegefchreven, om deezen man wederom binnen hunne muuren te hebben, en het befluit, om aan zijne terugroeping te denken. D 5 Hier  58 LEVEN, GEVOELENS EN Hier bij kwam, dat zommige Leden van den Raad, die zijne verbanning ten deele bewerkt hadden, als deugnieten en als misdaadigen tegen den Staat, wiens inkomften zij hadden onder zich gehouden, ontdekt en geftraft weiden. Reeds in het jaar 1540 deed men dus eene pooging, om hem weder te bekomen, terwijl men hem zijn voorig ambt wederom aanbood. „ Niet haat en wraak„ zucht, antwoordde hij, noopen mij, om Uwe „ verzoeken af te flaan. God is mijn getuige! „ Mogelijk hebbe ik van mijne .liefde tot U „ blijken genoeg gegeevcn. Ik vergeeve, gelijk „ mijn Heer zijnen vijanden vergeven heeft. „ Maar ik heb niet meer over mij te gebieden, „ zedert ik den Straatsburgcren toebehoore". Hij was ook werkelijk in Straatsburg niet onledig, gelijk ik' reeds boven gemeld hebbe. Hij gaf hier eene verklaaring in 't licht van fommige Boeken des N. T., ook fchreef hij tegen verfcheidene misbruiken en dwaalingen. In 't bijzonder befteedde hij ook hier zijne poogingen tot de bekeering van de Herdoopers, die tot memo-erleij ongeregeldheden aanleiding gaven. Hij trouwde zelfs in het jaar 1540 te Straatsburg met de Weduwe van een zodanig man, na dat hij hem, nog kort voor zijnen dood bekeerd^had. fdektte van Bare, Weduwe van Siordcr, was haar naam, eene vrouw van een edel karakter en van zuivere liefde voor den Godsdienst. Enkel het aanraaden van zijne vrienden kon hem tot dit befluit  IEDR.IJVEN VAN CALVYN. 59 (kat. overhaalen, daar hij, ten minften voor tegenwoordig daar van afkeerig was. „ Ik, fchrijft hij aan zijnen vriend, „ behoore geenszins tot „ die foort van menfchen, die ook de ondeugd „ kunnen kusfen, wanneer fchoonheid van dezelve a hen verblindt. Schaamte, deugd en zorge voor « mijne gezondheid zijn de eenige fchoonheden, ,, die mij kunnen bevailen. Gelooft gij mij zulks „ van deeze Vrouw te kunnen verzekeren, goed; „ dan zal ik er toe overgaan. Zo niet, dan mag „ ,het er bij blijven!" Hij vondt, het geen hij gewenscht had, en leefde met haar in eenen zeer gelukkigen en vergenoegden echt, welke echter •reeds in het jaar 1549 door den dood van de laatfte gefcheiden wierd. Zijn fmert hier over, was des te grooter, hoe inniger de genegenheid en liefde jegens haar geweest was. Zij had met Calvyn flechts een éénig kind gehad, wiens vioegtijdigen dood zij nog had overleefd. Des te dringender beval zij ftervend aan Calvyn de kinderen • van haaren cerftcn man; en Calvyn toonde zich ook, ten aanzien van dit verzoek als een man, die niet tot het gewoone flag behoort. Inmiddels hielden de Geneveezen niet op, om hun verzoek, van weder tot hen te komen, te herhaalen. Zij zonden zelfs, om dat Calvyn zijne afhanglijkheid van Straatsburg als den grond van zijne weigering voorwendde, een Lid van den Raad naar Straatsburg, om de Overheid aldaar te verzoeken, van hem de vergunning hier toe  6o TEVENj GEVOELENS EN toe te geeven. Straatsburg maakte zwaarigheden hiertegen, en kon flechts door de voorfpraak van meerdere fleden bewogen worden, om hem zijn affcheid op twee jaaren te bewilligen. Hij was juist in aangelegenheden van de Duitfche Gereformeerde gemeente te Straatsburg naar Worms en Regensburg gereist, om de Kerkvergaderingen aldaar bij te woonen, en had hierdoor niet alleen nieuwe bewijzen van het vertrouwen, 't welk de Straatsburgers in hem fielden, maar ook teffens nieuwe verpligtingen ontvangen, om hen niet te verlaaten. Straatsburg betoonde ook hierdoor zijne achting voor hem, dat hem het Burgerrecht, en, geduurende de twee jaaren zijner afwezendheid, het voortduurend genot van zijne jaarwedde wierd aangeboden. Het eerfle nam hij aan, maar het Iaatfte wees hij rond uit van de hand. „ Ik danke u, fchreef hij terug, voor „ uwe goedheid, maar zal volflrekt geen gebruik „ daar van maaken, om dat ik mij met vreemde „ goederen niet wil mesten". . ZE-  BEDE. IJ VEN VAN CALVYN. 6i ZEVENDE HOOFDSTUK. Hij gaat wederom terug naar Geneve. D e vergunning van de Straatsburgers, de openlijke herroeping van zijn bannisfement, de eenftemmige verzoeken van den Raad en de Burgerij te Geneve, het aanraaden van zijne vrienden . dit alles famen kon hem alleen bepaalen, om wede» naar Geneve terug te keeren. Hij kwam aldaar, op den 13 September 1541. Deeze dag was bijkans voor geheel Geneve een buitengewoone Feestdag. Veele uuren verre kwam men hem tegemoet, en in de Stad zelve ontfing men hem met gejuich en gelukwenfchingen. Zo zeer was alles ten zijnen voordeele veranderd! De eerfte dagen had hij niets te doen, dan van alle zijden veroordeeelingen van het hem aangedaane onrecht en verontfchuldigingen aan te hooren van lieden, die zich van het vermoeden wilden zuiveren, als of zij tot zijne verbanning haddden medegewerkt. ,, Wan„ neer ik de verzekeringen van de Geneveezen „ gelooven moet, zeide hij, dan heeft er niet „ één van mijne verbanning geweeten, dan heb„ ben mij de huizen en niet de menfchen uit de „ Stad verdreven", Dan midden in de vreugde, van Calvyn weder te bezitten, mengde zich ook de droevige gedachte, dat ze hem binnen twee jaaren weder terug moesten geeven. Men  62 LEVEN, GEVOELENS EN Men wilde zich daarom ook van deeze bekommering ontlasten, en verzocht in Straatsburg om zijn volkomen ontflag, 't welk men met veel moeite eindelijk verkreeg. Calvyn ftond nu, gelijk men ligtelijk kan oordeelen, bij de Geneveezen in het grootfte aanzien. En hij was de man, die hiervan ten voordeele van de Stad gebruik wist te maaken. Hetgeen hij te voren of in 't geheel niet, of flechts met veel moeite kon doorzetten, wierd hem thands zeer gemaklijk. Hij verklaarde uitdruklijk, dat hij zijn Ambt op geene hemzelven voldoenende wijze kon waarnemen, indien men op de beteugeling Van de zeedenloosheid niet bedacht ware. ^Wanneer gij niet, fprak hij, met geweld „ het verderf te keer gaat, dan wil ik ten min-„ ften mijne ziele daardoor redden, dat ik zeg„ ge, ik wil uw bedienaar niet zijn van den „ Godsdienst". Maar men volgde hem werkelijk in alle dingen. Onder anderen ftelde hij ftraffe Kerkelijke wetten op, die geen ander oogmerk hadden, dan de inwooners te Geneve van de ondeugd af te trekken, en aan de deugd meer gezach en waardigheid bij te zetten. Deeze wetten, hoe onaaangenaam dezelve ook in den beginne voor fommige losbandigen zijn mogten, droegen nogthans niet alleen de toeftemming en bekrachtiging van-de Raadsvergadering, maar ook de goedkeuring van het volk zelve weg. Vooral wa-  BEDRIJVEN VAN CAEVYN. 63 «varen zij, volgens het oordeel van Calvyn zelve, aan het volk om die reden zoo aangenaam, om dat in dezelve geen Hand of aanzien in aanmerking genomen was geworden, en het geringer gedeelte van het volk in deeze wetten een juk meende te aanfchouwen, hetwelk voornaamlijk de aanzienlijken en rijken, welken zich in Geneve de meeste buitenfpoorigheden veroorloofden, zoude drukken. Dan wat helpen wetten, wanneer niet voor de bewaaring van haar gezach en haare kracht zorge wordt gedragen ? Ook dit 'had Calvyn overwogen. Dus niet te vreden met deeze wetten te hebben ingevoerd, bracht hij het ook daar heen, dat er een zogenaamd Zeedengericht, of gelijk men het toen ook reeds noemde, Confiftorie werd opgericht. Aan dit gericht, hetwelk uit waereldlijke en geestelijke Leden beftond, en met de verrichtingen en het oogmerk van andere Confiftonen niet volkomen vergeleken kan worden, was elk onderworpen, die van de goede zeeden en de deugd afweek, en elk, wien men van eene openbaare ondeugd overtuigen kon, wierd voor hetzelve tot verantwoording getrokken en beftraft, edog zoo, dat in de gewigtigfte gevallen de Raadsvergadering gekend werd. Daar was ook op andere wijze voor gezorgd, dat dit gericht zijne macht niet te zeet kon misbruiken. Elk Lid van hetzelve moest met flechts eene oogenbliklijke afzetting, maar ook  64 LEVEN, GEVOELENS EN ook nog eene bijzondere ftraffe ondergaan, wan» neer hem naa verloop van een jaar eene afwijking van de Kerkelijke wetten of anderszins eene partijdigheid bewezen kon worden. Men zoude de waarheid moeten verloochenen, wanneer men wilde ontkennen, dat Calvyn hier door groote dienden aan Geneve had bewezen. Niet, als of hij hierdoor eensklaps alle ondeugden uit deeze Stad hadde verwijderd, maar het verblijf wierd haar aldaar toch moeilijker gemaakt. Calvyn zelf had de voldoening, dat lieden, die het in den beginne Pauslijke tijrannie noemden, wanneer zij zich aan de verantwoording voor dit gericht moesten onderwerpen, hem naderhand voor de aandelling van hetzelve den hartelijkden dank betuigden. Daar wierd ook werkelijk een heldenmoed toe vereischt, om dit plan door te zetten. En hebbe ik de deugden van onverfchrokkenheid en vrijmoedigheid ooit in hem bewonderd, dan moet ik het voornamelijk hier doen. Men bedenke flechts, voor hoe veelen zijne geftrengheid aanftotelijk, gevaarlijk en lastig zijn moest, zo dat hem veelen van dit zijn plan zochten af te trekken, uit vreeze, dat hij daar door zijne oude vijanden weder mogt opwekken. Men voege hier nog bij, dat zelfs eenigen van zijne Ambtgenooten, te weeten van hun, die, bij zijne verbanning uit de ftad, terug bleven, daar mede te onvreden waren, om dat zij gevaar liepen, van zei-  BEDRIJVEN; VAN CALVYN. 6«J zeiven in de handen van-dit gericht te geraakem Maar boven alle deeze zwaarigheden was zijn Standvastig gemoed verheven, en ziet 5 hij zegepraalde. Bij de zorgvuldigheid, welke hij bewees omtrend de zeeden der Geneveezen, vergat hij ook niet, om voor de vermeerdering van hunne kundigheden, bijzonder in den Godsdienst zorge te draagen. Hij fchreef eenen Katechismus* die nog grooter en breedvoeriger opgefteld was, dart de voorige, waar van ik reeds gewag hebbe gemaakt; een werk, hetwelk het zeldzaame geluk had om bijkans in alle bekende taaien te worden overgezet. Een bekeerde Jood vertaalde het zelfs in het Hebreeuwsch, mogelijk, om zijnen voormaaligen Geloofrgenootcn van zijn nieuw geloof rekenfchap te geeven, en H. Stephanus bracht het over in 't Grieksch. Zijn tijd was ook onder zijne bezigheden zodanig verdeeld, dat hem niet één ledig uur overig bleef. „ Ik hebbe, fchrijft hij, niet zooveel „ tijd, om de zon van onzen lieven Heer bui„ ten mijne wooning te kunnen aanfchouwen, „ en wanneer dat zoo voortgaat, weet ik op het „ laatst niet meer, hoe zij 'er uitziet. Hebbe „ ik mijne gewcone bezigheden afgedaan, dan „ hebbe ik nog zulk eene groote menigte van „ Brieven te fchrijven, en zoo veele antwoorden „ op gedaane vraagen opteftellen , dat er meenigc „ nagt voorbijgaat, zonder aan de natuur het E „ fc"ui-  C6 LEVEN, GEVOELENS EN fchuldig offer van den flaap gebracht te heb„ ben". En reeds zijne bepaalde bezigheden waren zoo menigvuldig, dat men zijne werkzaamheid moet bewonderen. Om de andere week moest hij dagelijks precken, driemaal in de week hield hij geleerde voorlezingen over den Godsdienst; hij was in 't overige verpligt, om de Vergaderingen van den Raad, van de Geestlijkheid en van 't ConfiStorie bij tc woonen. En nogthans was hij nooit hier over tc onvreden. Hij was, volgens zijn eigen zeggen, nooit geruster en vergenoegder, dan wanneer hij veele bezigheden verricht had. ,, Ik vergelijke mij „ bij eenen krijgsman, zegt hij, die veele vijan„ den geflagen heeft, wanneer ik zeer veel en „ bezwaarlijken arbeid hebbe ten einde gebragt". Hij was nog bovendien jegens elk bereidvaardig, die zijne dicnlten begeerde, wanneer hij flechts eenig nut daarvan kon voorzien, ,, Niet ligt, zegt één zijner vrienden, ,', heeft hij iemand iets ge„ weigerd, wanneer het ook nog zo veel tijd en „ moeite kostte". Men moet hierbij voegen, dat hij zelf in zijn eigene geleerde bezigheden niets verzuimde. Een bewijs hiervan leveren de geleerde fchriften op, welke hij in deezen tijd, deels tot verklaaring der gewijde fchriften, deels tot wederlegging der vijanden van den Hervormden Godsdienst in 't licht gaf. Zijne uitfpanning onder alle deeze bezigheden zocht  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 6f üocht hij in de vriendfehap met Farcl en Viret^ die hem bij zijne poogingen op alle wijzen oriderfteunden. Voor elk menfehenvriend moest hét aangenaam zijn, deeze drie, tot een doelwit werkende mannen ook door de tederfte banden Van vriendfehap verëenigd te zien. Elk die bezeft, hoe ligtelijk nijd, afgunst en eigenbaat juist onder ambtgenooten icheuringen en verwijderingen véroorzaken, zal mij zeeker zijne toeftemming niet weigeren. Niets was intusfehen voor onzen Calvyn gevoeliger, dan dat hij zijnen grootften wehseh, om deeze twee mannen tot geduurige ambtgenooten in Geneve te houden, niet mogt vervuld ziem Want hoe gaarne ook de Geneeffche Raad zelve deeze mannen terug wenschte, en alle middelen beproefde, om hen tot de terug keering te beweegen, waren echter alle poogingen te vergeefs, en Calvyn vondt zich genoodzaakt, om enkel doof Brieven aan zijn vriendfchaplijk hart voldoening te geeven. Menschüevcndheid, die verhevene Christelijke' deugd was hem bij uitftekendheid eigen- Toener veelen, die wegens den Godsdienst Verdrukt cn vervolgd wierden, uit Vrankryk en Italien naar Geneve vluchteden, welke plaats hun veiligheid' en vrijheid iir de oefFening van den Godsdienst fcheen te belooven, openbaarde zich zijn goed hart van eene der voordeeligfte zijden'. Deeze' ohgelukkigen vonden niet alleen bij hem' troost cn bemoediging, maar ook werkelijke' onderftetfE > ningv  é8 LEVEN, GEVOELENS EN ning. Hij die zeeker voor zich zeiven niets kon geeven, om dat hij naauwlijks een genoegzaam beftaan had, zocht hen op andere wijze te hulpe ie komen. Milde giften, welke hij voor hun inzamelde, Brieven van voórfpraak, welke hij aan alle zijne vrienden en bekenden fchreef, zijn geheel aanzien, hetwelk hij tot hunne onderfteuning gebruikte, verzachtten hunne ellende aanmerkelijk. Eene nieuwe gelegenheid tot uitoeffening van deeze fchoone deugd bood zich bij hem aan in dit zelfde jaar 1540. De eensklaps ontftaarie groota duurte namelijk werd hier door nog drukkender, dat befmettelijke ziektens en een foort van pest zich daarmede vergezelden. Het is ongelooflijk, hoe veel Calvyns goede cn menschlievende ziel hier bij leed. Dikwijls deelde hij zijn laat!te brood met de ongelukkigen, welken de honger voor zijne deur dreef. „ Het is goed, fchrijft hij, dat „ ik een Christen en als zodanig van eenen God „ overtuigd ben, die de hongerigen fpijst en de. „ dorftigen te drinken geeft, anders zoude ik moe„ ten vreezen, om wegens deeze ellendigen in „ wanhoop te geraaken". Maar nog meer! Die genen, welken met befmettelijke ziektens bezocht waren, begeerden, tot hunne vertroosting nog met Predikanten te moogen fpreeken. Niemand wilde zich hier toe laaten vinden. Slechts Calvyn en nog een enkele was hiertoe gewillig, en den eérften kon flechts het uitdruklijk verbod van den Ma-  «■EDRIJTEM TAN CALVYN. 69 Magiftraat, die zijn leven voor den Staat en de Kerk wilde fpaaren, daar van terughouden, om de neiging van zijn hart hierin te volgen. Middelerwijl hij deeze deugden met zo veel vrucht uitoeffende, was zijn oogmerk ook op de betere inrichting van den Godsdienst gevestigd, welke deeze deugden'; het menschlijk hart zo zeer kan inboezemen. Hij vervaardigde ten dien einde zommige zeer goede Kerkgebeden en eene menigte van bijzondere aandachts-oeffeningen, welke hij onder de mindere klasfe van het volk, meest al voorniet, liet uitdeelen. Ook gaf hij eene aanleiding , om den Doop en het Heilig Avondmaal waardig te vieren, en verbeterde hierdoor de Kerkelijke Formulieren te Geneve buitengemeen. Dan, thands ftond tegen Calvyn een nieuwe tegenftander op, die hem ongemeen veel werks gaf. Deeze was Sebastlaan Castalion, een man, wien Calvyn veele weldaaden bewezen, en onder anderen hem het Rectoraat in Geneve bezorgd had. Hij was ook deezer weldaaden in zoo verre waardig, dat hij werkelijk eene uitfteekende taalkunde en ook groote geleerdheid bezat. Maar in de Godgeleerdheid koesterde hij verfcheidene denkbeelden, in welken Calvyn niet kon inftemmen. Wanneer men nu hierbij voegt, dat Castalion met zijné kundigheden eenigermate was ingenomen, en even min als Calvyn tegenfpraak verdragen kon in waarheden, van welke hij zich eens had overtuigd, zal men de drift ligt kunnen nagaan, met welke E 3 dee-  £0 LEVEN, GEVOELENS EN deeze beide mannen tegen eikanderen te werk gingen. Calvyn verklaarde deszelfs gevoelens openbaar voor valsch en kcttcrsch, en Castalion deed hetzelfde. Laatstgenoemde verzocht zelfs den Raad om vergunning, van zijne eere tc redden en zijne gevoelens in eene famenfpraak met Calvyn te moogen verdedigen. Dit wierd hem wel vergund, edoch zonder dat hij hierdoor zijne rechters kon overtuigen. Het verfchil wierd dus hierdoor niet bijgelegd, maar nog meer aangeblazen, tot eindelijk de Magiftraat zelve daar tusfehen kwam, Cas'talion van zijne Ambten ontzette, en hem gebood, om de Stad te verlaaten. Het gezach van Calvyn was tc groot, dan dat hij zich tegen deezen kon ftaande houden. Veel meer, dan Castalion, hield hem nog in dit jaar de Paus bezig. Deeze, namelijk Paulus III. hield niet op, om Keizer Carcl den Vyfden tot gewelddaadige maatregelen tegen de zoo algemeen zich verfpreidende Protcftantfchc Gemeenten op te zetten. Nu had, wel is waar, deeze Keizer yerftand genoeg, om de gebreken in de heer. fchende leerftellingen en gebruiken der Roomfche Kerk in te zien, maar hij geloofde nogthans den Paus hier door te kunnen gerust Hellen, wanneer hij eene algemeene Kerkvergadering wilde vastzeilen, op welke het gedrag der Proteftanten onderzocht, de gronden van hunne afwijkingen getoetst, en omtrend hen een algemeen befluit genomen zoude worden. Inmiddels hield hij het " . voor  BEDRIJVEN VAN CALVYN. }x voor raadzaam,.om zich van alle geweldige middelen te moeten onthouden. Hier mede echter was de Paus zoo weinig voldaan, dat hij zijn ongenoegen openlijk te kennen gaf en bijzonder zich veroorloofde, om op de Proteftanten te fchimpen. De Standen van het Rijk waren juist te Spiers vergaderd, toen die verklaaring van den Paus bekend werd. Calvyn nam op zich, om da zaak der Proteftanten te verdedigen, en de hun aangewreveue befchuldigingen te wederleggen. In een eigen hiertoe bepaald gefchrift toonde hij in tegendeel, niet alleen de noodzaaklijkheid van eene Kerkverbetering, maar ook het geluk van eene vrije en onbeperkte Godsdienstoeffening. Zijn ijver voor de waarheid gaf hem geduurig nieuwe bezigheid. Over 't algemeen fchijnt het, als of Calvyn daar toe beroepen was, om met ketteren en dwaalleeraaren te moeten kampen. Er ging haast geen jaar voorbij, in 't welk hij niet in verfcheidene diergelijke verfchillcn werd ingewikkeld. Waar hij Hechts hoorde van heerfchende dwaalingen, wierden dezelven terftond aangetast. Niet alleen zijn natuurlijke imborst, die reeds in de eerfte jaaren van zijne jeugd in zijne handelingen doorftraaldc, om al het onwaare cn valfche te wreeken en de waarheid ftandvastig te verdedigen; niet flechts het gevoel van zijne meerderheid omtrend fommigen, die zich tegens hem aankanteden; niet flechts zijn uitgebreide roem, dien nijd en wangunst zochten te verklei. E 4 nens  die anders van alle foorten van bijgeloovigheid zoo afkeerig was, liet zich echter overreden, dat men het geluk of ongeluk van een mensch uit de fterren kon voorzeggen; eene tegeriftrijdigheid, welke hij met meer groote mannen gemeen heeft, die dikwijls, uit vooringenomenheid vooreen eenig gevoelen, van alle hunne overige Hellingen en grondbeginfelen afwijken. Over 't algemeen doet men hem te veel eere tón, wanneer men hem eene diep indringende fcherpzinnigheid en een altijd'juist oordeel toefchrijft. Maar eene bijzondere gaave van geestigheid, levendige verbeelding, nadenken, vlijt en arbeidzaamheid was hem eigen. Tot een bewijs van het laatfte verftrekt, dat hij nog te "Parys in de Geneeskunde ftudeerde, en het in dezelve tot eenen hoogen trap van volmaaktheid bracht. Maar ook hier openbaarde zich zijne heerfchende neiging, om gaarne anderen tc bedillen. Hij had tot nadeel van de Geneeshecren te Parys een gefchrift uitgegeven, hetwelk de ttótften zoo kwalijk opnamen, dat hij -bij het Parlement verklaagd, en wegens zijn gedrag beftraft wierd. Vol verdriet hier over verliet hij Pc-  BEDRIJVEN VAN CALVTN. .Parys, na dat hij vooraf Dokter- in de geneeskunde geworden was, en ging naar Gharlieéi Hier zoude hij zijn onderhoud als Arts, bij de algemeene achting, die hij in den beginne genoot," nog langer gevonden hebben, wanneer niet deels eene ziekte, in welke hij zelf verviel, deels de omftandigheid, dat hij meer met Godgeleerde bezigheden, dan met de beoeffening van zijne kunst zich bezig hield, zijn beftaan aldaar moeilijker gemaakt had. Bij deeze oorzaaken, dié zijn verblijf aldaar verkorteden, kan men' met reden ook zijne beledigende fchertfen en zijne hekelzucht voegen, welke veele inwoonders vari hem afkeerig maakte: Zeker een waar- fchijnlijke reden te meer, waarom hij Charlieit met Lyon verruilde. Gevallig had juist Calvyn aan iemand naar Lyon over zaaken van den Godsdienst gefchreven. Deeze gelegenheid nam' hij waar, om zelf met deezen man, jegens wien hif fteeds met aandoeningen van hoogachting vervuld; was geweest, in eene Godgeleerde briefwisfeling zich in te laaten, en hem zijne twijffelingen! mede te deelen en ter toetze voor te leggen.' Men zoude zeer verkeerd handelen, wanneer merr. deeze begeerte naar terechtwijzing en onderwijs; den verfchuldigden lof wilde weigeren. Eeff man, die zich aan het onderzoek niet wil onttrekken, verdient altoos hoogachting, alfchooiï ook zijn gevoelen tegen het algemeen geloof nóg zoo zeer aanloopt. Maar het zij niidat de weG a der-  ICO LEVEN, GEVOELENS EN derkeerige twijffelingen en gronden van overtuiging geen behoorlijken ingang vonden, of dat nog andere omftandigheden 'er bij kwamen — deeze briefwisfeling, van welke men zich zoo veel goeds had mogen belooven, wierd wel dra afgebroken. Ten dien tijde gebeurde het, dat de Aartsbisfehop van Vienne Servet, dien hij, eenige jaaren van te vooren, van eene voordeelige zijde had leeren kennen, aan de laatstgenoemde plaats beriep, om van zijne dienften als geneesmeester en geleerden zich te bedienen. Servet vondt reden om deeze beroeping te volgen, vermits hem de voordeeligfte voorwaarden werden aangeboden. Zijn voorige tegenfpoed had hem voorzichtiger gemaakt. Het geduurige omdwaal en moede, zocht hij zich in de gunst en vriendfehap van allen, die hem kenden, te bevestigen, en aanzien en overvloed waren de gevolgen hiervan. Zijn verblijf aldaar duurde ook omtrend ia jaaren. Maar hetgeen hem ten uiterften zuur viel, en hetgeen hem naderhand, als eene verlaaging van zich zeiven, dikwijls berouwde, was het masker van een ijverig Katholiek, hetwelk hij hier moest aanBcemen, wanneer hij bij zijne vrienden niet alle crediet wilde verliezen. Zoo fchandelijk deeze foort van geveinsdheid ook was, zoo roemrijk was de belijdenis, welke hij kort voor zijnen dood afleide: naamlijk, dat hij zich gecne opzettelijke zonde wist te herinneren, dan dat hij te Vientte den huichelaar gelbeeld had. Ge-  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 101 Gelijk hij allen fchijn daarvan zocht te vermijden, zoo zeer poogde hij nogthans hetwaare Christendom, gelijk hij meende, in deszelfs zuiverheid te herltellen. Een ongeluk was het, dat hij bij deeze poogingen meer door de fterkte van zijne verbeelding, dan door een bedaard overleg geleid wierd. Mannen, die hem kenden, verhaalen van hem veele buitenfpoorigheden van dweeperij. Geheele dagen floot hij zich in zijne kamer op, en geloofde door den Aartsengel Michacl aanfpooringen te ontfangen, om tegen den draak te ftrijden, en hem te helpen bekampen. Hij nam van dien tijd af een duister en gemelijk voorkomen aan, waar van veelen den grond niet konden verklaaren. Wanneer het intusfchen waar is, dat deeze foort van dweeperij niet zelden haaren grond heeft in lichaamlijke ongcfteldheden, dan zij het mij vergund, om deeze aanmerking tot verklaaring van dit zonderling verfchijnfel tc gebruiken. Men verhaalt wel, dat hij dikwijls ziektens te Vienne heeft moeten doorftaan, maar men heeft den waarfchijnlijken invloed van dezelven op zijne gemoedsgefteldheid, misfehien ten onrechte, over 't hoofd gezien. Hij had zich reeds lange in 't geheim bezig gehouden, met het opftellen van een boek, waar in hij het Christendom van gewaande menfehenftellingen wilde zuiveren, en nu kon hij het van zich zei ven niet verkrijgen, om het boek langer G 3 in  j0a LEVEN, GEVOELENS EU in zijn lesfeoaw te laaten liggen, het koste ook, wat het wilde. De inquifitic, of het kettergericht liet zodanige flappen niet ongewroken. Dan hier aan ftoorde hij zich niet, en het gelukte hem, naa veele vergeeffche poogingen, om eenen boekdrukker tc vinden, die het onder den tijtel: Herftelling van het Christendom, heimelijk liet drukken. Men verhaalt, dat, toen Servet het eerst tot het drukken van het zelve hoope verkreeg, hij eenige dagen lang van vreugde gegeten noch gedronken heeft. Zoo zeer was hij met zijn voornemen ingenomen! Zoo heimelijk hetzelve gedrukt wis geworden, zoo heimelijk zorgde men ook voor de verfpreiding van de exemplaaren buitctfs lands. Het geval wilde, dat er pnzen CaJvyd één van dezelve in de handen viel. Ondertusfchen, wanneer wij in 't oog willen houden, dat Servet nog op het einde van zijn leven over valfche vrienden klaagde, dan wordt het waarfchijnlijk, dat één van zijne bekenden, aan wien hij de zaak, onder het zegel van vriendfehap had aanvertrouwd, van dezelve naar Geneve bericht zond. In Vrankryk zoude ten minften niemand van hét boek iets geweten hebben, wanneer niet een gereformeerd Franschman die naar Geneve gevlucht was, Willem Trie, de zaak in Vrankryk bekend had gemaakt. Een Brief, dien deeze man aan eenen in Vrankryk terug gclatenen yriend fchreef, cn bij welken hij de eerfte bladen van het boek bijvoegde, was de oorzaak van Ser-  BEDRIJVEN VAN CALVYN. I03 Servets ongeluk. En waarom zoude men het geheim houden, dat Calvyn zelf tot afzending van deezen Brief hebbe medegewerkt? Willem Trie was geen geleerde, was Calvyns vriend, verklaagt Servet als den ergften ketter, dien Vrankryk veel minder, dan de echte Hervormden moest dulden, belijdt zelf in den Brief, dat hem die geen tot aantooning van het beftaan van dit verderflijk Boek hebbe aangefpoord, in wiens bemoedigingen en opwekkingen hij te Geneve bij zijn Hervormd! geloof zoo veel troost vond. Voegt men hier nog bij, dat Calvyn zelf het Boek in handen had, dan wordt het ten minften verfchoonlijk, om aan Calvyns deelneming te denken. Dit ongelukkig fchrijven nu werd aan het kettergericht overgegeeven. Het laatfte verzuimde ook niet, om overeenkomftig zijne beftemming, zich hierin te gedragen; maar was echter nog zoo gecechtigheidminnend, om nog meerdere bewijzen van Servets ketterijen te begeeren. Te Geneve was men ook hiertoe bereidwillig, en liet Servets brieven, welke hij aan Calvyn eigenhandig gefchreven had, naar Vrankryk volgen. Wie kan deeze foort van ongetrouwheid met het anderszins oprecht en naauwgezet karakter van Calvyn in verband en overéénftemming brengen, ten zij men de voor elk menfehenvriend droevige opmerking te baat neemt, dat eene kwalijk begrepene naauwgezetheid dikwijls, tot gewetenloosheid verleidt ? Zulks.had nu ten gevolge, óax. Servet in hechte, G 4 nis  j.04 LEVEN, GEVOELENS EN pis genomen en verhoord werd. Elk voorfbelde hem het droevigfte noodlot, hetwelk hij voor 's hands daar door ontweek, dat hij uit de gevangenis ontvluchtte. Zijne vrienden, en bijzonder een Spanjaard, zijn landsman, waren hiervan niet alleen aanleggers maar ook bevorderaars. Mogelijk entflng hij ook van deezen zijnen landgenoot, die aldaar koopman was, en van wien hij reeds vooraf veele weldaaden genoten had, den wenk, om naar Napels te gaan, en onder de Spanjaarden, welken jgich aldaar ophielden, zijn onderhoud te zoeken. Men wil ten minften nog brieven van aanbeveeling bij zijne hier op volgende gevangenneming bij hem gevonden hebben. Hij was ook reeds op het punt om daar heenen te reizen, toen hij op zijnen weg, geheel bij geval naar Geneve kwam, volkomen in het denkbeeld, dat hij aldaar, als in eene hervormde plaats, waar men verdraagzaamheid en vrije Godsdienstoeffening moest verwagten, niets kwaads te vreezen had. Dan dit was het ongelukkigfte befluit, 't welk hij ooit in zijn leven genomen had. De goede man, die de kunst meende tc verftaan, om uit de bewegingen der fterren voorbetekenisfen op de toekomst te kunnen afleiden, vermoedde thans, in fpijt en tot fchan* de van zijne kunst, niet, dat hij hier zijn einde zoude vinden, De eerfte dagen van zijn verblijf aldaar ontmoette hem niets onaangenaams. Maar toen hij reeds bezig was Schikkingen te maaken tot zijne afreize, werd hij, tegen alle YfP1  BEDRIJVEN VAN CALVYN. IOg vermoeden, in hechtenis genomen. Men kan ligt denken, wie de oorzaak hiervan geweest was, hoe weinig ook Servet zelf in den beginne op Calvjn argwaan' had. Hij wierd verhoord, en —■ treurig genoeg, maar ik moet het bekennen! — Calvyn zelf, niet door zijn hart, uiaar door zijn verftand voor ditmaal op het dwaalfpoor geleid, ftclde de punten van befchuldiging tegens hem op, van welke Servet fommigen gewillig toeftond, fommigen echter afwees. Beiden hielden, niet zonder drift, eene lange famenfpraak over de leere van de Drieëenheid en andere dingen, in welken Servet van het heerfchend leerbegrip was afgeweeken. Maar het kwam tusfehen beiden tot geene overeenkomst, het zij nu, dat de karakters van beide mannen eikanderen te gelijk of te ongelijk waren. Want men zal zelden eene uitzondering vinden van den regel, dat perfoonen, wier tem-, perament elkander of geheel gelijk of geheel ongelijk is, zich met clkanderen niet verdragen kunnen. •In den beginne Helde Servet een fmeekfehrift' aan den Raad op, dat men hem van de pijnlijks aanklagte mogt vrijfpreeken. Maar te vergeefsch 1 Echter liet men hem de keuze, of hij liever in Geneve of in Vienne, de plaats, alwaar hij uit de gevangenis ontvloden was, zich wilde Iaaten oordeelen. Dan de hoope, dat men in Geneve niet te hard met hem zoude handelen, bepaalde hem, om liever hier den uitflag van zijne zaak aftewagten, G 5 On-  lOÖ IE VEN. GEVOELENS EN Ondertusfchen bleef hij nog vast en onbeweeglijk bij zijne gevoelens, ongeacht de herhaalde poogingen van Calvyn, om hem daar van aftebrengen, welke allen mislukken moesten, om dat — gelijk het in diergelijke gevallen gaat — elk meende recht te hebben. Men oordeelde des, dat Servet als een ketter ter dood veroordeeld moest worden. Het is de moeite overwaardig, om Calvyns gedagten en beweegredenen bij dit gedrag van hem zeiven te leeren kennen. Ten dien einde mag dit uittrekzel van eenen brief, welken hij bij die gelegenheid aan eenen vriend fchreef, hier eene plaats vinden: „ De naam Servet kan u niet onbekend zijn, „ daar hij reeds voor twintig jaaren de Christelijke „ waereld met zijne fnoode en verderfiijke gevoe„ lens befmet heeft. Dan zijn Boek fteit u eerst „ recht in ftaat, ever hem te kunnen oordeelen. „ Hij is het, over wien reeds toen een waardig ■„ en anderszins zachtmoedig man het oordeel vei„ de, dat hij verdient in ftukken gefcheurd te „ worden. —- Hij kwam bij ongeluk hier naar • „ Geneve, en de Fiskaal liet hem, door mijn toe„ doen, in hechtenis necmen. Want ik wil gaarÜ ne bekennen, dat ik het voor mijnen pligt „ hebbe geacht, om een meer dan verftokt cn on„ verbcterlijk mensch met alle kracht tegenftaud „ te bicden, en deszelfs verderen invloed te verM hinderen. Dagelijks verfpreidt zich de boosheid  BEDRIJVEN VAN CALVYN. I07 „ heid verder, alom wellen nieuwe dwaalingen „ op, en menfchen, wien God de magt hiertoe „ verleende, maaken er geen werk van, om de „ eere van zijnen Naam te bevorderen. Want „ wanneer de Pauslijken de afwijkingen van hunne „ bijgeloovigheden zo geftrengelijk wreeken, en „ onrechtvaardig genoeg zijn, om onfchuldig bloed „ te vergieten, dan moeten Christelijke Overhe„ den zich fchaamen, om bij de verdediging van „ onwankelbaare waarheden zoo luttel moeds te ,, betoonen. Hier uit volgt wel niet, dat wij „ hunne woede en dolle drift moeten naarvolgen. „ Dan daar is een middenweg, welken men behoort inteflaan, om de verachters van denGods„ dienst, zoo veel men kan, te beletten, hunne „ lasteringen tegens God niet ongeftraft te ver„ fpreiden. Drie ftukken zijn het, welke bij ,, Servet in overweging behooren getrokken te „ worden. Vooreerst heeft hij door afgrijslijke „ dwaalingen den Godsdienst benadeeld, ja zelfs ,, door affchuwelijke Spotternijen en befchimpin„ gen het geheele Christendom aangetast, en de „ eerfte grondzuilen van hetzelve doen waggelen. „ Vervolgens is de hardnekkigheid onbefchrijf„ lijk, met welke hij, uit een duivelfchen hoog„ moed en verwaandheid, in weerwil van onze „ vermaaningen en waarfchuwingen, nooit heeft „ opgehouden, zijn gift verder tc verfpreiden. „ Eindelijk verleidt hem zijn hoogmoed nog tot „ op dit uur, om bij zijne lasteringen tc vol- „ har-  ï<5g LEVENj GEVOELENS EN „ harden. Daar is aan geene beterfchap en her„ roeping te denken." In dit zijn onverdraagzaam en onredelijk gedrag kan men nogthans den ijver voor de bevestiging van den Godsdienst, welks belangens hij hier door meende te bevorderen, geenszins miskennen. De Raad befloot echter, in overeenftemming met Calvyn, om het vonnis over Servet niet alleen op zich te neemen, maar, gelijk bij een voorgaand geval, de vier Zwitzerfche Steden, Zurich, Bern, Bazel en Schaafhaufen, om hun goedachten in deeze belangrijke zaak tc verzoeken. Men zond ook ten dien einde alle acten aan dezelven, welke Calvyn nog bovendien met afzonderlijke brieven deed verzeld gaan. Het is te merkwaardig om te vernemen, hoe de Overheden en Predikanten aldaar over Servet geoordeeld hebben, dan dat ik vreezen moest, om mijnen lezeren te mishaagen, wanneer ik er iets van aanhaale. Van Zurich kwam het volgend advies in: „ Wij zijn vast overtuigd, dat Servet de fchande„ Ejkftfi en affchuwelijkfte dwaalingen verfpreid ,, heeft — en dat Calvyn, een man, wiens ge„ trouwheid en naauwgezethcid niet alleen, maar „ ook wiens uitmuntende verdienften omtrend verdrevenen algemeen bekend zijn, hem niet „ zonder redenen zal hebben aangeklaagd. „ Maar, hoe dezen mensch, die alle reeds voor ,, langen tijd wedergelegde ketterijen weder voor „ den dag haalt, de eerfte gronden van ons geloof „ aan-  BEDRIJVEN VAN CALVYN. ÏQO aantast, en God zeiven lastert, paaien tc Stel.. len znru zulks moeten wij aan Uwe wijsheid - 1 W laaien. Daar onze Kerken in 't alge- : dc l ijde der Roomschgezindcn inden ; niam van allerhande ketterfche gevoe., lens ti.i:tn, zoo heeft de Voorzienigheid U een „ middel aangewezen, om dit verwijt van ons ■ :U VV , twijffelen dus niet, dat gij de ., emftigllc poogingen zult aanwenden, om te „ verhoeden, dal door dezen mensch het gift niet verder vcrlpreid worde." Dus luidde ook het goedachten van Schaaf haufen : „ De fchriften van Servet, heet het in hetzelve, „ fchijnen ons toe, met de leerstellingen van het ,, Christendom regelrecht te Strijden, en het ver,, der verfpreiden en leezen van dezelve, moet „ dus, onzes bedunkens niet gedoogd worden. „ Dan wij Stellen in Uwe wijsheid een te groot „ vertrouwen, dan dat wij niet zouden hoopen, ,, dat gij zijne poogingen op alle wijze zult wee„ ten paaien te Stellen, op dat de kanker niet „ verder om zich eetc." Dit was ook het gevoelen van die van Bazel: „ Het geen onze Heer, zeggen zij, van zijnen ,, Vader bad, dat de zijnen eensgezind mogten „ blijven, gelijk Hij en de Vader één waren, dit „ behooren ook wij in onze tijden te bidden, daar „ men thands van alle kanten poogt, om oneenig- „ heid en tweedragt te zaaien. Zoo veel te „ meer hebt gij redenen, om God te danken, dat „ ook  IIO LEVEN, GEVOELENS EN „ ook tot U het licht der waarheid is doorge„ drongen, door hulpe van het welk gij waar„ heid en dwaaling van eikanderen kunt ofider- „ fcheiden. Dan wat Servet betreft, vermaa- „ nen wij U, om dat geen in 't werk te ftellen, „ hetwelk gij reeds fchijnt in 't werk te Hellen, „ en alle vlijt te belleden tot zijne verbetering ï ,, Mogt ook de ergernis, dewelke hij reeds aan „ anderen gegeven heeft, wederom weggenomen „ kunnen worden! Maar zoo hij nogthans bij „ zijne wangevoelens onverbeterlijk bleef volhar„ den, danmoogt Gij hem, volgens Uwen pligt, „ en de macht, die U verleend is, zodanige paa„ len ftellen, dat hij in 't vervolg de Kerk van „ Christus geen fchaade meer kan toevoegen, en „ het laatfte kwaad niet erger worde, dan het „ eerfte." Men ziet ligtelijk, dat alle drie deeze oordeelvellingen hier op uitliepen, om vooral den weg van zachtmoedigheid te beproeven, en in geval zulks niet baaien mogt, Servet in eene geduurige gevangenis tebevvaarcn, tot hij van zijne dwaalingen zoude zijn terug gekomen. Slechts in uitdrukkingen , maar niet in meening was het andwoord van Bern van de voorigen onderfcheidcn. „ Wij bidden God, fchreeven zij, om U den „ geest van wijsheid, van vcrftand en kloekmoe„ digheid te geeven, op dat Gij deeze pest van „ de Christelijke Kerk, zo wel van de Uwe als „ van de overige verwijdert, en niets verzuimt, „ het  BEDRIJVEN VAN CALVTN. II» „ het geen eene Christelijke Overheid past." Dan wat noodzaakt ons, om hier bepaaldelijk aan een doodsvonnis te denken ? De verwijdering kon immers ook op eene andere wijze worden bewerkt ? Maar het zij nu, dat de woorden werkelijk van eene doodsftraffe verftaan moesten worden, of dat zij van den Raad te Geneve flechts zodanig wierden opgevat. Om kort te gaan — het vonnis van den Raad was het ftrengfte. Servet wierd tot het vuur veroordeeld; en de voorbidding van Calvyn, dat men de wijze van de döodsftraffe mogt verzachten, zoude, hoe zeer dezelve te vergeefs was, zijn hart nog meer eere aangedaan hebben, indien hij niet vooraf tot Servets ongeluk zoo zeer 'had medegewerkt. Servet, die niets minder, dan deeze geftrengheid vermoedde, was niet weinig ontfteld, toen hij zijn doodsvonnis hoorde. Zijne ontfteltenis vergunde hem naauwlijks, om een woord te fpreeken, en het kostte hem veel moeite, om ftandvastigheiden moed te betoonen.' Nu eens beriep hij zich op de rechtvaardigheid van zijne zaak, dan beklaagde hij zich over de wreedheid van zijne vijanden, en dan eindelijk riep hij om genade en harmhartigheid. Bidden en trotfeeren, moedeloosheid cn onverfchrokkenheid wisfelden beurtelings met elkanderen af. Maar itandvastigheid en volharding bij zijne gevoelens en leerfteliingen móesten zelfs zijne vijanden, tot haare groote fpijt, in hem erkennen. Alle poogingen, om hem hier van  312 LEVEN j GEVOELENS EN van aftebrengen, waren te vergeefsch. Calvyn zelf, met wien hij genegenheid getoond had, zich te verzoenen, en wien hij ook op de aandoenlijkfte wijze om vergiffenis fmeekte, wegens alle hem aangedaane beledigingen — voorzeker een onvergetelijke trek in zijn onberispelijk cn deugdzaam karakter! — deed nog op den dag van zijnen dood, den 2.7 October 1553. de nadruklijkfte vermaaningen aan hem, maar die allen haar oogmerk misten. Zijne laatfte uuren wijdde hij toe aan de overdenking van den dood en van het toekomftig lot der menfchen. „ Ik vreeze niet voor den dood, „ fprak hij, maar dcnzelven als een misdaadige, „ te moeten ondergaan, dit verfcheurt mijn hart! „ Jefus, mijn Heiland, en Verlosfer, vertroost „ mij, gelijk gij eens vertroost wierd! De draak, „ dien ik bekampen wilde, overweldigt mij." Onder zodanige overdenkingen, waarbij hij zekerlijk dikwijls veel dweeperij mengde, naderde het doodsuur. Men leidde hem voor de Raadsvergadering, waar hem met de gewoone gebruiken zijn doodsvonnis werd voorgeleezen. Hier kon hij zich niet weerhouden, om op zijne knieën te vallen, en te fmeeken, dat men zijn vonnis verzachten , en hem met het zwaard mogt dooden. „ Wan„ neer ik gedwaald hebbe, voegde hij er bij, „ dan hebbe ik uit onwetendheid gedwaald. Mijn „ oogmerk is onberispelijk. Ik meende de eere „ van God te bevorderen, en mijne overtuigingen ten  BEDRIJVEN VAN CAEVT3S. Ü ten voordeele van de waarheid te moeten bekend „ maaken. Maar hebbe ik gedwaald, dan bereikt „ gij immers uw oogmerk reeds met mijnen dood, „ hoedanig dezelve ook zijn mooge". En offchoon zelfs Calvyn en zijne Ambtgenooten deeze zijne fmeekingen nogmaals onderfteunden, was men wreed en onmenschlijk genoeg, om bij het ééns gevelde vonnis te volharden. Dus moest hij nu den wegnaar den brandftapel betreden, en luide verzuchtingen en gebeden tot God en Jezus waren de bewijzen zo wel van zijne verfchoonlijke fmert, als ook van zijn vertrouwen en zijne hoope. Men herinnerde hem nog, hij zoude in plaats van: Gij Zoon van God! roepen: Gij eeuwige Zoon van God! om dat hij de eeuwigheid van denzelven in twijfFel trok. Maar niets kon hem hiertoe bewegen. En wat belet ons, om hem bij de eerfte Martelaaren van de waarheid te vergelijken, welken dikwijls zich eerder in ftukken lieten fcheuren, eer zij van hunne belijdenis van den Godsdienst afweeken? Want wanneer ook zijn gevoelen het heerfchend leerbegrip tegenfprak, was nogthans diezelfde moed, en die zelfde verachting van den dood hier toe noodig. Hij had immers, gelijk deezen, de keuze tusfehen herroepen of fterven, en verkoos, gelijk deezen, het laatfte. Hij beklom den brandftapel. Hier moest hij zich op een laag hout blok zetten. Achter hem ftond een paal, aan welken hij wierd vast gemaakt. Om het hoofd bond men hem ftroo en zwavel, H e«  ff4 LEVEN, GEVOELENS EN tn op de zijde het genoemde Boek, hetwelk hem zoo veel onheils berokkende. De brandftapel werd ontftoken. Maar dewijl het hout meestal versch en nog geheel groen was, zoo duurde zijne marteling — wie ijst niet bij dit verhaal? — over een half uur, tot eindelijk, het omftaande Volk, door menschlijkheid en medelijden aangefpoord, hem brandende takkebosfen op het lijf wierp, waar door dan eindelijk het vuur zijnen ftrookrans bereikte, en zoo aan zijn martelvol leven een einde maakte. Nog op het oogenblik van zijn fterven riep hij: „ Jezus, gij Zoon des „ eeuwigen Gods, ontferm U over mij!" ' Wie zal het ontkennen, dat Calvyn de oorzaak was van zijnen dood? Niet te vreden, dat hij tot zijne gevangenneeming medegewerkt en de aanklagte opgefteld had, verzettcde hij zich ook tegen allen te Geneve, die hem zachter dan met den dood geftraft wilden hebben. Calvyn was dus wel een wreed en barbaarsch man! hoore ik mijne leezers oordeelen. Dan wanneer zij zóó oordeelen doen zij zeeker zijn hart even zoo wel onrecht, als hij Set-vet onrecht gedaan had. Het is waar, deeze daad, die wij tot roem van onze Eeuw zoo gaarne beweenen, en zoo gaarne wilden datze niet gefchied was, was ten uiterften hard en wreed. En wie aan dezelve een zachteren naam wil geeven, die — men vergunne mij dit oordeel — verdient zelf hard en wreed genoemd te worden. Maar CaWyn verdiende dien naam zeekerlijk niet. Wij  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 11$ Wij hebben hem reeds van te veele zijden leeren kennen, dan dat wij hem menschlievendheid, medelijden, edelmoedigheid en goedhartigheid in een uitftekenden trap zouden kunnen betwisten. Dat hij deeze hem eigenaartige deugden hier verloochende, was de fchuld van zijn verftand, en niet van zijn hart. Calvyn en Servet hadden beiden dit met eikanderen gemeen, dat hen de ijver bezielde, om de eere van God te bevorderen. Maar elk op eene verfchillende wijze. De laatfte, terwijl hij zijne gevoelens wilde doen gelden; de eerfte, terwijl hij meende deszelfs ketterijen tot een waarfchuwend voorbeeld voor anderen te moeten ftraffen, en van haare verdere uitbreiding fchaade en nadeel vreesde voor de geheelc Christelijke Kerk. Geen perfoneele haat tegen Servet, of eenige andere lnage hartstocht had invloed in zijn gedrag, maar enkel zijn verkeerde ijver voor de zaak van God. Trouwens, hij wenschte niets meer, dan dat Servet van zijne dwaalingen terugkomen en dezelve herroepen mogt, in welk geval hij hem vrijheid en zekerheid beloofde. Hier bij voege men nog de volgende omftandigheden: dat Calvyn door veelen van zijne vrienden tot geftrengheid werd aangefpoord; dat het toen een algemeen gevoelen was, dat Ketters met den dood geftraft moesten worden; dat de geest van onwetendheid in die tijden die genea voor de gevaarlijkfte en godlooste menfchen hield, die in kerftelüngen afvveeken; en men «al zeeker H a g^  JIÓ" Ï.EVEN7 GEVOELENS EN genegener worden, hem eene zonde te vergeeven» welke hij met zijne tijdgenooten deelde, en die hij zeeker zoude hebben nagelaaten, indien het hem mogelijk ware geweest, om zich boven de fcijkans algemeene denkwijze hierin te verheffen. Zelfs mannen, die door den geest van zachtmoedigheid en liefde rijkelijk bezield waren, keurden zijne handelwijze toenmaals goed. Onder deeze Tekene ik den beminnenswaardigen Melanchton te Wittenberg, den vriend en Ambtgenoot vim. Luther. Deezen ,zond Calvyn de wederlegging van Servets dwaalingen toe, en Melanchton betoonde zijne tevredenheid zo wel met dit gefchrift, als met de tegens Servet gehoudene geftrengheid. En zoo deeze bedenkingen echter niet in ftaat zijn, om ons met Calvyns hart eenigzins te verzoenen , wat zullen wij dan toch wel over de menigte van bloed moeten oordeelen, hetwelk toen ïn geheel Europa wegens den Godsdienst ftroomde, en hetwelk niet altoos een zuivere ijver voor de zaak van God, maar dikwijls een perfoneele haat, nijd en eigenbaat onder den dekmantel van Godsdienst deden plengen. N E-  ■BEDRIJVEN VAN CALVYN. li? NEGENDE HOOFDSTUK. Zijne overige lcvensjaaren tot aan zijnen dood. Doch het is tijd, om tot de verdere bedrijven van Calvyn over te gaan, na dat ik ongaarn bij eene gebeurtenis heb moeten vertoeven, dewelke ik even zo gaarne had gewenscht, dat in zijn leven niet gevonden werd, als ik den innigft.cn wensch gevoele, dat verdraagzaamheid en infchiklijkheid omtrend andere godsdienftige gezindheden, en in 't algemeen omtrend hen, die anders dan wij denken, onze Eeuw fteeds meer mogen kenfchetfen! Het kan nu niet misfen, of fommige vijanden van Calvyn vonden in deeze geftrengheid tegen Servet nieuwe ftof tot verdrietige verfchillen en twisten, doordien hij hun misnoegen tegen hem hierdoor nog vermeerderd had. Er wierden van beide zijden hevige ftrijdfchriften gewisfeld, ia welken vóór cn tegen de rechtvaardigheid vaa Servet 's ftraf gepleit wierd. Onder anderen kwam een zeer bekend gefchrift onder den naam van Martin Bellius in 't licht, hetwelk tegen Calvyn gericht was, en eene menigte van uitfpraaken der sudfte Kerkleeraars omtrend de verdraagzaamheid H 3 is  Il8 LEVEN, GEVOELENS SN in den Godsdienst behelsde. Men kan ligt denken, dat Calvyn dezelve niet onbeantwoord zal hebben gelaaten. Over 't algemeen fcheenen de jaaren van Calvyn de twisten te vermeerderen, welke hij tot verdediging van de hervormde leere voeren moest. Het was natuurlijk, dat diegenen, welken twijffelingen tegen de leere verwekten, haaren voornaamflen verdediger aantasteden, en gevolglijk hem tot verdedigingen en rechtvaardigingen aanfpoorden. Ik zoude even zo min den dank van mijne lezers verdienen, waeneer ik alle deeze twisten ftuksgcwijze wilde aannaaien, als het in 't algemeen aangenaam is, om de hierbij gewisfelde fchriften te leezen. Veel meer zal ik, volgens mijn plan, flechts het gcwigtigfté aanflippen, cn meer van zijne weldaadige handelingen dan van zijne twisten fpreeken. Tot de eerflen behoort de warme' deelneming, welke hij den op nieuw wegens den hervormden Godsdienst vervolgden Franfchen betoonde. Vlijt noch moeite werd van hem gefpaard, om hun lot draaglijker te maaken. Zelfs de Protefiantfche Vorsten werden door hem opgeroepen, om zich over de lijdende menschheid te ontfermen. Wanneer men de uitboezemingen van 'zijn medelijden en zijne fmert over het in Vrankryk en Engeland wegens den Godsdienst vergoten bloed leest, aoude men bijkans niet gelooven, dat dezelve van die»  BEDRIJVEN VAN CALVTN. 119 «üen man kwamen , die Servet tot den brandftapel bracht. Niet minder prijswaardig was zijne pooging in het jaar 1554, om de eenigheid tusfchen de Zwitferfche en Wallifer-Kerken te bevorderen, welke des te wenfchelijker was, hoe meer de voorgaande oneenigheid de gemoederen verbitterd had. Calvyn verzekert, dat hij in zijn leven geen zodanige gerustheid en vreugde hadde genooten, dan in het oogenblik, toen hij deeze vereeniging tot ftand had gebracht. Deeze zijne rust verftoorde ondertusfchen in het jaar 1555 en 56 een onrustig maar anderszins fchrander man, Gentilis, die, uit Itali'én gevlucht, naar Geneve gekomen was, alwaar verfchcidcne Italiaanfche huisgezinnen eene eigene Gemeente uitmaakten. Hier begon hij, Servets leerftellingen voor een gedeelte uittebreiden, en waagde het, niettegenftaande het uitdruklijk Geloofs-Formulier, hetwelk de Italiaanfche Gemeente opgefteld en ook hij zelf onderfchreven had, hier in voert te gaan. Het gevolg hiervan was, dat hij in hechtenis werd genomen. Gentilis was echter geen Servet. Hij was een huichelaar en zwoer zijne dwaalingen af, hoe weinig ook zijne overtuigingen hier mede overeenftemden- Men ontfloeg hem onder de met eenen eed bekrachtigde belofte, om zijne boeken te verbranden, en zonder vergunning van den Raad niet uit de Stad te gaan. Hij brak zijnen eed voor de tweede keer, H 4 SiDê  ta.0 LEVEN, GEVOELENS EN ging uit de Stad, en zoude, naar langen tijd omgezworven te hebben, bijkans te Bern in gevaar geraakt zijn, om van wegens zijne ketterijen onthoofd te worden. Ik haale deeze gebeurtenis ten bewijze aan, dat Calvyn niet zo wel de ketterijen op zich zelve, maar flechts de volharding in dezelve wilde doen ftralfen; offchoon ik gaarne toeftcmme, dat deeze omftandigheid hem geenszins geheel verontfchuldigt, vermits wij voor God alléén, wegens onze godsdienftige gevoelens, verantwoordelijk kunnen zijn. Het jaar 1557 muntte weder uit door eene zeer verdienftelijke handeling van Calvyn. Aanhoudende bezigheden en kwellingen hadden hem eene gevaarlijke ziekte berokkend, van welke hij nog niet volkomen herfteld was, toen de Franfche Gemeente te Frankfort hem om zijne bemiddeling verzocht. Er waren aldaar verfchillen gerezen over fommige godsdienftige gebruiken, cn bijzonder oyer het heilig Avondmaal. Men dagt in Calvyn fchranderheid en moed genoeg te vinden, om deeze verfchillen uit den weg te ruimen; en nog zwak en ziek zijnde reisde hij daar heen, en zijne reize was van het gewenschte gevolg. Aan dit jaar had men ook de uitgaave van verfcheidene fchriften van Calvyn te danken, onder anderen zijne verklaaringen van de Pfalmen, welke hem geen geringen roem bij zjjne tijdgenooten ■verwierven. E*  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 131 En hoewel hij in het daar op volgende jaar op nieuw in een derdendaagfche koorts verviel, dewelke zijn lichaam agt maanden lang buitengemeen verzwakte, en hem nooit geheel weder tot zijn vorige krachten liet komen, kon echter zijne werkzaamheid door niets worden afgebroken. Van de zijde van zijne vrienden en geneesheeren werden wel herhaalde en ernftige verzoeken aan hem gedaan, om op zijne gezondheid meer acht te geeven, en zich ten minften van ^de bezwaarlijkfte bezigheden te onthouden; maar zijne begeerte, om anderen van nut te zijn, liet zich door niets beperken. ,, Een werkeloos leven, plagt hij dikwijls te zeggen, „ is mij het haatelijkfte." Predikatiën , Academifche voorlezingen, verdedigingen en andere geleerde bezigheden, hielden hem dikwijls tot laat in den nacht werkzaam. Een nuttige ftichting, welke 1559 te Geneve gemaakt wierd, was geheel alleen de vrucht van zijne poogingen. In het gegrond denkbeeld, dat wetenfehappen en kunsten voor den Godsdienst altijd van nut waren geweest, en dat de verwaarlozing van dezelven bijgeloof cn onwetendheid ten gevolge had, was hij reeds voor lang bedacht geweest, om in Geneve eene Hooge School gefticht te zien. Mogelijk dagt hij ook hierin een nieuwen dam te vinden tegen de ketterijen, welken Geneve zo dikwijls overftroomden. „ Wan„ neer ik flechts, fpreekt hij, kundige en be»t kwaame Leeraars te Geneve bekoome, dan twijfH 5 „ fele  122. LEVEN GEVOELENS EN „ fele ik hier ter plaatfe niet aan de inftandhou„ ding van den waaren Godsdienst, maar hoope, „ dat hier door de dwaalingen uit de Stad het „ best gekeerd zullen worden. Alle mijne krach„ ten bcftcede ik thands ter gepaste inrichting en „ vorming van dit gefticht, en dan zal ik gerust „ mijne oogen fluiten, wanneer mijne poogingen „ niet te vergeefs zullen zijn." Hij bereikte zijn oogmerk, hetwelk de Raad op alle wijze begunftigde. Er wierden niet flechts agt openbaare Leeraars in de wetenfchappen aangefteld, maar ook een prachtig gebouw voor de Academie opgericht. Calvyn zelf had het plan en de wetten tot alles ontworpen, en uit dankbaarheid verkoos men hem tot eerften Hooglceraar in de Godgeleerdheid. De nieuwe vcrpligtingen, welke hem Geneve verfchuldigd was, vermeerderde hij wederom door de dienften, welke hij buiten 's lands verrichtede. Bé Koningin Van Engeland, Maria, eene ijverige Roomschgezinde 'en geflrenge vervolgfter van de Proteftanten, was overleden; en de nieuwe Koningin Elifabeth fcheen hoope te geeven tot verdraagzaamheid en toegeeflijkheid. Veele Gereformeerde Franfchen vluchtten derhal ven naar Engeland, en verkreegen de vergunning, om eene eigene gemeente opterichten. Slechts ontbrak hun nog zekere vastigheid en overeenftemming in uiterlijke godsdienftige gebruiken. In deeze verlegenheid wendde men zich tot Calvyn- En niemand  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 123 mand was met zijne dienften bereidwilliger. Slechts de zwakke ftaat zijner gezondheid kon hem terug houden, om er niet zelf heen te reizen. Ondertusfchen zond hij iemand in zijne plaats, dien hij met de vereischte onderrichtingen en brieven voorzien had. Even zoo hadden de Waldenzen in Boliemen hem over verfcheidene zaaken van den Godsdienst geraadpleegd, en dcrhalven gevolmachtigden aan hem gezonden. Hij antwoordde hen op eene wijze, die zijn hart eere aandoet: ,, Ik wenschte „ niets meer, verzekert hij hun, dan om U te „ overtuigen van mijn reikhalzend verlangen naar ,, overëenftemming en eendragt. Laat ons du» „ door onze eendragt toonen, dat wij éénen Va„ der in den Hemel verëeren, en dat wij één „ lichaam zijn, wiens hoofd Christus is. — Het „ beste middel hiertoe zal zijn, dat wij niet aan „ elke lastering'geloof geven — want het is bui,, tentwijffel, dat, wanneer de vijaneien van uwe onëenigheid hooren, de goede zaak van den „ Godsdienst zelve in haaien voortgang gehin„ derd wordt." Juist het tegendeel van zodanige gevoelens werd hem in het jaar 1561 ten last gelegd. De nieuwe Koning in Vrankryk, Carel de negende, fchreef aan den Raad tc Geneve en beklaagde zich, dat men uit die Stad menfchen afzond, welke onlusten in zijH Rijk verwekten; en indien men dezelven niet fchielijk terug beriqp, zoude hij deeze han-  124 LEVEN, GEVOELENS EN handelwijze niet ongeftraft laaten, De Raad eiscftte terftond van Calvyn, om zich deswegens te verantwoorden, die wel onverfchrokken beleed, van dikwijls braave mannen naar Vrankryk, op verlangen van de Proteftanten aldaar, gezonden te hebben, welken de arme ongelukkigen vertroosten en onderwijzen zouden; maar dezen predikten de leere desvredes,en waren verre, van daar, tot verftooring der rust te zijn. „ Befchuldigt ,, men har nogthans, voegde hij er bij, van iets „ anders, dan ben ik bereid, om in tegenwoordigheid van den Koning, alle aanklagers te ant„ woorden." Dan de zaak wierd fchielijk bijgelegd. Als eenen onverfchrokkenen verdediger der waarheid toonde hij zich ook in het jaar 1563. De vervolgingen der Proteftanten wierden ook in Duitschland heviger, en hunne leere wierd van de Roomfche zijde voor de gevaarlijkfte gehouden. Om hierover te raadpleegen, waren de rijksftanden te Frankfort vergaderd. Calvyn, door veele gemeentens aangefpoord, nam deeze gelegenheid waar, en ftelde de geloofsbelijdenisfe op, welke de Prins van Condó aan de ftanden overleverde. Indien liehaamlijke kwaaien de grootfte rampen van den mensch waren, dan zoude het jaar 1563 het ongelukkigfte voor Calvyn geweest zijn Zijne krachten namen meer cn meer af, en zijne lmertcn wierden grootcr. En echter hield hij niet  BÏUR.IJ YEN VA» CALVTN. I25 niet "op, om zijne bezigheden zoo onvermoeid, gelijk te voren, te verrichten. Smerten des lichaams verhinderen den geest in zijne werkzaamheden; maar bij kern bevondt men het tegendeel. „ Ikgevoele, (dus fchreef hij aan zijne vrienden, die voor zijn leven bezorgd waren,) mijne fmer,, ten nooit heviger, dan wanneer ik ophoude „ van te arbeiden. Ik maake hier uit op, dat de „ arbeid voor mijn lichaam zoo nadeelig niet is, „ als de rust. En wanneer deeze gevolgtrekking „ ook ongegrond is, dan wil God het mij vergee„ ven, tot wiens eere ik arbeide!" Naauwlijks kon hij zelf meer fchrijven, en echter kwamen in dit jaare zijne verklaaringen over de boeken van Mozes en Jofua in 't licht, welke hij meestal zijnen fchrijveren in de pen had gegeven. Zijn lichaam leed, maar niet zijn geest. Nog even dat hem gewoone vuur is in zijne vermaaningen aan te treffen, welke hij aan de Proteftanten in Poolen fchreef, waarin hij hun voor de dwaalleeraaren in den Godsdienst op het nadruklijkfte waarfchuwde, Voegt men hier nog bij de menigte van brieven en antwoorden op geleerde vraagen, welke in dit jaar vallen, dan behoort hij in de daad tot de weinige gelukkigen, die hun jeugdig vuur en hunne werkzaamheid met zich ten graave medeneeraen. Maar het was niet alleen geluk bij onzen Calvyn, maar ook een wezenlijke verdienfte van hem. Zijn voorgaand leven was zóó gefield, dat het aem tegen de zwakheden van den ouderdom be- vei-  HÓ LEVEN, flEVOÏLENS EN veiligen, en dat hij de onvermijdelijke lichaamli jke kwaaien door eenen boven dezelve verhevencn geest kon overwinnen. Calyyn verrichtte zijne bezigheden onafgebroken, tot op den 6 February 1564, wanneer hij voor de laatfte keer predikte. Kortademheid en de hoest lieten hem de Predicatie naauwlijks ten einde brengen. Maar van dien tijd af, moest hij zich van alle openbaare bezigheden onthouden, behalven, dat hij etlijkc keeren, en voor het laatst op den 28 Maart in de vergaadering van den Raad ging, om aan de Hooge fchool eenen Rector voor te ftellen. Alhoewel hij bij deeze laatfte verrichting zoo zwak was, dat hij zich door twee menfchen moest laaten leiden, wilde hij er zich echter niet van laaten afhouden. „ Ik moet er heen, zeide hij, „ om voor goede opvolgers te zorgen." Eene zorgvuldigheid, die men niet altijd bij anderszins waarlijk groote mannen aantreft. Zijne ziekte beftond in eene feortvan uitteering, gepaard met hemorroidaale toevallen. Hier bij voegde zich nog eene hevige hoofd-jicht, over welke hij gewoonlijk klaagde, en welke hij dik wijls daar door trachtte te ontwijken, dat hij fomtijds, binnen eenige dagen, geheel en al geene fpijze tot zich nam. De geneesheeren wendden alle middelen aan, om hem te helpen, en zijn, yoor den Staat zoo nuttig leven nog wat üftterekken. Hij volgde ook alles getrouw op, wat zij hem raadden, de waarfchuwing voor de infpan- nin*.  BEDRIJVEN VAN CALVYN. 127 ningen van den geest alléén uitgezonderd, waarin hij volftrekt niet wilde toegeeven. Toen hem zijne vrienden deswegen verzochten, en hem baden, dat hij toch nu, in de hevigfte ziekte, wilde ophouden, om te fchrijven, en alle werkzaamheden van den geest ftaaken, antwoordde hij: „ wilt gij, dat mij de Heer ledig zal aantref„ fen?" Maar thands naderde werkelijk het einde van deezen merkwaardigen man. En hebben mijne lezers hem gaarne zien leven en handelen, zij zullen hem zeker ook gaarne zien fterven. Het is mij — ik weet zelf niet, waar door, — eeniger maate tot eene gewoonte geworden., om gaarne bij den dood van merkwaardige mannen te vertoeven, en mij hartelijk tc verblijden, wanneer ik recht veele bijzonderheden daar van ontwaar kan worden. Ik hebbe hier bij ook verfcheidene zeer gegronde redenen. Tot deeze behoort, dat men niet alleen uit de laatfte gefprekken en handelingen van groote mannen, veel kan leeren, 't welk dikwijls belangrijker is, dan al het overige — maar dezelve verfpreiden ook fomwijlen een helder cn onverwacht licht over het geheele karakter van zodanige mannen. Men vergunne mij derhalven, dat ik van deeze gewoonte ook bij onzen Calvyn gebruik maake. Vreeze voor den dood was hem niet eigen. In de ftandvastigheid, waarmede hij het aannaderen aan denzei ven befchouwde, toonde de godsdienst zijne  Iü8 LEVEN, GEVOELENS EN zijne veelvermogende kracht. Die zelfde onwankelbaare moed, welke hem met ijver voor de waarheid bezielde, vergezelde hem ook op den weg naar het graf. Blijmoedigheid en hoope waren de geleids vrouwen op zijn ziekbed. En waarom zouden zij ook eenen man verlaaten, die het bewust zijn, van veel goeds gewrocht te hebben, in zijnen boezem omdroeg. Een zodanig terug zien op een werkzaam en nuttig leven is het fchoonfte lot van den mensch, het eenige waarin ik mannen van verdiensten en van eenen uitgeftrekten kring van nuttige werkzaamheden zoude kunnen benijden! Dan, flechts ééne fpijt bekommerde zijn hart; eene fpijt, die hem eere aandeed: „ Heere hoe „ lange?" riep hij dikwijls met ten Hemel gerichte oogen, en traanen vergezelden zijne, woorden. De gedachte aan de rampen van zijne vervolgde Geloofsgenooten, en een blik op eene mogelijk nog langduurige, droevige toekomst was hier van de oorzaak. „ Gij God des vredes en „ des eendragt," aldus drukte zijn bekommerd hart zich nog in één van zijne laatfte brieven uk, „ gij zijt de Heer en anders niemand! gij alleen „ zijt machtig, en geen ander! Zoo fchenk ons „ dan vrede en rust! Ik fterve, eer gij zulks te „ doen goed vindt. Maar gij zult het doen. Laat „ mij in mijn graf fpoedig daar van hooren." In zijne ziekte koesterde hij nog den wensch, •m nog eens aan die plaats te komen, waar hij zo dik-  BESRIJVEN VAN CALVYN. 120 dikwijls de leerftukken van den Godsdienst met nadruk en ijver verkondigd had, en God voor de laatfte maal gemeenfchaplijk in de kerk te aanbidden. Het was de eerfte Paaschdag, toen hij zich daar heen liet draagen, en nog onder de grootfte aandoeningen van vreugde den geheelen Gods» dienst bijwoonde. Met de gedachte aan den 'dood verbond hij de zorge voor zijne nablijvenden. Ik vinde zulks des te prijswaardiger, hoe onaangenaamer dikwijls de verfchillen in huisgezinnen zijn, wanneer de overledene door eene gepaste befchikking over zijn vermogen dezelve had kunnen voorkomen. Hij maakte zijn Testament en beftemde zijn gering vermogen gedeeltelijk voor zijnen, hem nog overlevenden broeder, Anton Calvyn; gedeeltelijk voor arme verdrevenen. Maar alles bij clkanderen gerekend, met influiting van zijne gereedfchappen en boeken, welke laatften nog redelijk duur verkocht wierden, om dat elk gaarne een aandenken van hem wilde hebben, bedroeg zijne geheele nalaatenfchap nog geen volle drie honderd Dukaaten. Hier op zondt hij naar den Raad en verzocht, dat hij voor de laatfte keer in de vergadering van denzelven verfchijnen mogt, waar heen hij zich zoude laaten draagen. Dan de Raad vergunde hem dit niet, maar ging zeiven in zijn wooning. En hier hield Calvyn ftervend eene Redevoearing, I die  130 LEVEN, GEVOELENS EN die waard is, om in eene Nederduitfche vertaaling het licht te zien. „ Ontfangt mijnen fchuldigen dank zo wel voor ,, de eere, die gij aan mij verdienstloozen, geduu„ rig bewezen, als ook voor het geduld en de in,, fchiklijkheid, waarmede gij mijne gebreken ge„ dragen hebt. Want bijzonder in het laatfte, vond „ ik geduurig het fterkfte bewijs van uwe toegene „ genheid omtrent mij. Ik beken het, bij de „ waarneming van mijn ambt had ik menigen har,, den kamp door te ftaan, en veelvuldige aanran„ dingen op mijne eere en deugd te verduuwen. ,, Maar ik weet ook, het was uwe fchuld niet. „ Hebbe ik echter niet gedaan, hetgeen ik moest „ doen, dan bid ik u, om de fchuld hiervan niet „ aan mijnen goeden wil, maar enkel aan de zwak„ heid van mijne vermogens toe te fchrijven. „ Want dit kan ik, naar waarheid, betuigen, dat „ ik altijd eene waare toegenegenheid voor uwe ,, Stad gevoeld, en voor het best van dezelve, „ hoe weinig ook dikwijls tot voldoening en te ,, vredenheid van mij zeiven, mijne ijverigfte „ poogingen befteed hebbe. Ik zoude, daar en ,, tegen, de verdenking van veinzerij niet kun„ nen ontduiken, indien ik niet wilde bekennen, ,, dat God fomwijlen van mijne geringe dienften „ had willen gebruik maaken. Maar nogmaals ,, fmeeke ik om verichoning, wanneer mijne ver„ richtingen niet altijd geëvenredigd waren aan „ mij-  BEDRIJVEN VAN CALVYN. IJl „ mijnen pligt; zoo als ik gaarne mijne verplig„ ting omtrend u erkenne, dat gij infchiklijkheid „ geoefFend hebt omtrend mijne dikwijls te yerite „ gaande drift. God, dit hoope ik, zal mij dee„ ze fout vergeeven. Maar wat de leere aangaat, „ welke ik u voordroeg, zoo ben ik deswegen „ zoo gerust, als ik ongerust en flrafwaardig zou„ de zijn, wanneer ik iets anders geleerd had. „ Slechts dat hebbe ik geleerd, wat ik na een „ langduurig onderzoek, en naa volkomens over„ tuiging, voor Godlijke waarheid hield, en ik „ ben verzekerd, dat mijne Leerredenen den Hee- „ re niet hebben mishaagd. Ik zelf ben ge- „ tuige van de weldaaden, welke u de Almach„ tige verleend, en de veele gevaaren, aan welke „ hij u ontrukt heeft. Gij weet, hoe gelukkig gij „ thands zijt. Maar het zij, dat geluk of ongeluk „ u in het vervolg mogen treffen, zoo zweeve ,, u geduurig de gedachte voor oogen aan den „ aléénigeit Regeerder van alle Koningrijken en „ Staaten, die van alle ftervelingen wil zijn aan„ gebeden. Gedenkt aan de eigene verzekering „ van Koning Dayid, dat de voorfpoed hem tot „ den val hebbe gebragt. Nederigheid en „ befcheidenheid zijn onontbeerlijk, wanneer gij „ met eene waare eerbiedigheid voor God wande„ len, en op zijne befchcrming wilt rekenen. „ Dan eerst zult gij op nieuw de ondervinding ,, hebben, welke gij nu reeds zo dikwijls gehad „ hebt, dat de gevaarlijkfte omftandigheden dikI a „ wijla  IJ2 LEVEN, GEVOELENS EN „ wijlS' in geluk en voorfpoed veranderen. —• „ Maar wenscht gij de onderhouding van uwen ,, ftaat, dan ziet wel toe, dat geene ondeugden „ de plaats ontheiligen, op welke God u gefteld „ heeft. Eert den Heere aller Heeren, die zijne „ vereerders beloonen, en zijne verachters zal „ ftraffen. Eert hem.door de geduurige over„ eenftemming van uwe bedrijven met zijne wet* „ ten! Wij kunnen boven dien niet geduurig „ het doel van volmaaktheid bereiken , naar het „ welk wij moeten ftreeven. Ik kenne Uwe „ denk- en handelwijze en gevoele de noodzaak„ lijkheid van mijne vermaaning. Ook den bes„ ten man . ontbreekt geduurig nog veel. Elk ■„ vestige zijne gedagtenop zich zeiven, en pooge „ het gebrekkige onder Gods bijftand te verbe- teren. Gij kent dc menigte van fouten, in ,i welke men zo; dikwijls bij openbaars raadplee„ gingen vervalt. Nu is men koud en ongevoelig „ omtrent het welziju: