ARBEID OER EUANGELISCHE BROEDEREN onder- d e HEIDENEN3 DOOR AUG. GOTTL. SPJNGENBËR& Uit het Hoogduitsch vertaald. Uitgegeeveti met Goedkeuring det Euangelifche Broeder-Gemeenten. TE G O V D A, By M. van LOOPIK. X 7 9 °-  Den welken het niet verkondigd was, die zullen het zien; en de welke het niet gehoord hebben, die zullen hét verjïaan. Jef. 52; 15. Zy zullen myne Heerlykheid onder de Hei. denen verkondigen. Jef. 66: 19. Looft- den Heere alle Heidenen: tryfl Hem alle Natiën. Pf. 117; r. •  BERICHT VOOR DE UITGAAVE DEEZER NEDERDUITSCHE VERTAALING. In de Haarlemfche Courant van den 20 September des jaars 1783, werd het navolgende uit de Neder - elve (overgenomen uit een Hopgduitsch Nieuwspapier (geleezen: In 't voorleeden jaar waren 50 jaaren ver- I loopen, federt den eerften aanvang der Misfionen of Zendelingfchappen van de Euangelifche Broeder-Uniteit onder de Negers ,, op de Dcenfche Eilanden St. Thomas, St. II Crux en St. Jan; en in dit jaar is het we„ derom 50 jaaren, dat de Misiionen der Eu- angelifche Broederen onder de Groenlande„ ren haaren aanvang genomen hebben. Men „ zoude of geheel des onweetende zyn, oï „ zeer ten onrecht en onbillyk handelen, in„ dien men aan de Uniteit der Broederen den „ fchuldigen dank van wegens hunne Misfio« nen onttrekken wilde, door welke zy on* a » loo-  (4) „ loochenbaar zeer veel goeds gefticht en uit* „ gericht hebben. Maar om hunne bemoei„ jingen recht te kunnen waardeeren, moet „ men de menfehen, aan welken hunne moei„ te aangewend is, nader kennen. Om nu „ van de eenvoudige, morfige en ftinkende „ Groenlanderen niets te zegjen, zal men „ maar alleen van de Negers het volgende „ aanmerken. „ Deeze deerniswaardige menfehen zyn „ door binnenlandfche oorlogen en roofzucht „ aan vreemden verkocht, en daar door niet „ alleen naar andere landen gebragt, die van „ hun vaderland veraf-gelegen en zeer ver„ fchillende zyn, maar ook in onmenfehelyke „ fiaaverny geraakt, in welke zy van het „ grootfte deel hunner Heeren en Meerleren veel Hechter dan hun vee behandeld wor„ den. „ Dit doet ze of in eenen uittecrenden „ jammer, of in wanhoop, rebellie, moord y, van anderen of van zich zeiven, of in eena „ leevenswyze vervallen, welke in Hechtheid „ die der beesten te boven gaat. ! „ Deeze allerverachtften en elendigften on„ der alle menfehen neemen de Euangelifche ?, Broeders met het grootfte medelyden aan, „ leeren hunne taaie, behandelen dezelven in „ den omgang met hun op cene liefdëryke, „ geduldige en geheel broederlyke wyze, en „ leggen onvermoeid zich daar op toe, om „ deeze arme Negers door het Euangelium te „ verlichten, te verbeteren en tot waare rus„ te te brengen. „ Hunne poogingen hebben van tyd tot tyd 55 ec  (5) „ eene gewenschte uitwerking op duizenden, „ welke nu, om Gods wille, zich aan hunne j, Heeren en Meesteren gehoorzaam, gewillig „ en getrouw betoonen, in de verdrukkingen „ geduldig, in de hoope op God vrolyk, en „ voorts deugdzaame Menfehen en waare }, Christenen zyn. „ Voorwaar zoodanige poogingen der Broe„ deren, verdienen niet alleen de grootfte „ goedkeuring, maar ook alle mogelyke on- derfteuning. „ Men kan ligt nagaan, dat de onderhou„ ding deezer Misfionen aan de Uniteit der „ Broederen veele kosten veroorzaakt, en dat „ deeze onkosten van tyd tot tyd grooter „ worden, naar maate, dat de Gemeenten der Negeren en Groenlanderen talryker worj, den, en daarom meer Leeraars en Opzien„ ders, en des te grooter vergaderings- en ichoolhuizen vereischt worden. „ Dewyl nu de bloedarme Negers en Groens, landers niets tot de bovengenoemde behoef„ ten bybrengen kunnen,- zoo valt het alleen 3, ten laste van het Directorium der Broeder3, Uniteit; en het is niet te begrypen, hoe 5, het zelve in ftaat zy, het noodige daar toe 3, op te brengen; doch dit kan men echter „ wel begrypen, dat deeze bezorging hun „ zeer zwaar vallen moet; te meer, dewyl zy 5, buiten deeze nog veele andere Misfionen 3, te onderhouden hebben." Dit bericht was genomen (zoo als ook 't hoogd. Nieuwspapier melde") uit de weekelykfche Narichten van den Heer Confijioriaal-raad A. F. Bufching te Berlyn, door zyne fchrif.* ? t.n  (O ten genoeg in Nederland bekend. Hetfchynt, dat deeze waardige Man, niet willende zyne oogen fluiten voor de fchynbaarfte bewyzen van waarheid en onfchuld tegen over d.-n leugen en den laster, waar mede de Broeder-gemeente in de waereld byna overal overdekt worden, edelmoedigheids genoeg bezeten heeft, niet alleen om de zaaken der Broeder-gemeenten, hunne leere en verrichtingen ter bevordering des Ryks van Christus te onderzoeken; maar ook dat hy zich niet gefchaamd heeft, daar openlyk mede voor den dag te komen: gelyk dezelve Bufching, in eene voorrede voor een werk, dat den oorfprong en voortgang, en voornaamlyk den tegenwoordigen toeftand der Broeder-Uniteit (in 't jaar 1781 in het hoogd. gedrukt) befchryft, d.t getuigenis van de Broeder-gemeenten aflegt: „ De Broeder-Uni„ teit is een bewonderingswaardig werk der „ Godlyke Voorzienigheid, welke den Graaf „ Nicolaas Lodewyk van Zinzendorf, als een „ werktuig tot groote dingen gebruikt heeft. „ In de Kerk-gefchiedenis der agttiende eeuw „ is de ftichting der Broedergemeente in Hern„ hut, en haare uitbreiding in alle waereld3, deelen de grootfte gebeurtenis. Zy ftelt 3, een ieder nadenkend mensch in verbaasd3, heid, en zal van het nageflacht nog meer 3, bewonderd worden. " Het bovengemelde Bericht wegens den arbeid der Broeder-Kerk onder de Heidenen, en de gezegende gevolgen daar van, in een publicq Nieuwspapier geplaatst, zal waarfchynlyk van een en ander nadenkend Nederlander, die belang ftelt in de uitbreiding des Koning- ryks  (7) ryks van Christus, byzonder onder de Heidenen, met opmerkzaamheid gelezen zyn, erj heeft heel ligt de begeerte by hem kunnen verwekken, om een meerder bericht van den arbeid der Broederen onder de Heidenen te mogen ontvangen; te meer daar de gezegende gevolgen daar van, in ons Land tot nog toe te weinig zyn bekend geworden; offchoon in andere Landen daar van by publicque gefchriften meermalen met lof gemeld is, waar vanwy een blyk hier by voegen, hoedanig men in Engeland desvvegens denkt, gelyk ons voorgekomen is uit zekere Redenvoering van den HoogEerwaard. Heer Beilby, Bisfchop van Chester &c. luidende als volgt: „Dat zulk eene wees, zenlyke en algemeene bekeering der Nege„ jen, als hier voorgefleld wordt, geen Ro„ maniek ontwerp is, maar volkomen bereik„ lyk; en dat het ten hoogfte nuttig zoude 3, zyn, beide voor de Slaaven en voor hunne „ Eigenaars, blykt zichtbaar uit den voort3, gang, welke de Moravifche Zendelingen ,, reeds in dit werk gemaakt hebben. In de „ Deenfche Eilanden St. Thomas, St. Crux „ en St. Jan tellen zy omtrent de 6ooo Ne- gers, als hunne bekeerlingen. Ook hebben 5, zy eene vergadering van eenige duizenden 3, op 't Eiland Antigoa. Dit is my nog zeer 3, onlangs verzekerd door eenen Gcestelyken, ,, die veele jaaren op dat Eiland gewoond 3, heeft; en een Heer van veele geloofwaar,, digheid, die hunnen openbaaren Godsdienst 3, by woonde, betuigde my, dat hun gedrag „ daarby in eene groote maate ernftig, oplet- tend, aandachtig en ftichtelyk was, en dat * 4 »zy  C8) ~„ zy alle de andere Slaaven zoo verre over- „ treffen in maatigheid, naarftigheid, flilheid, getrouwheid en gehoorzaamheid, dat de „ Planters *er zeer op gezet zyn, om hunne „ Negers onder het bellier der Zendelingen te „ krygen, en dezelven ten uitterfte ondeiftju„ nen." Om dan aan bovengemelde begeerte te voldoen, heeft men gedacht, den zoodanigen dienst te zullen doen met het vertaaien van een werk, dat den tytel voert: Arbeid derEuangelifche Broederen onder de Heidenen. . De inhoud daar van vindt men voor het werk zelve geplaatst. En wat den opfteller daar van, den beroemden en in alle Broedergemeenten niet zonder reden hpoggefchatten Spangenberg, tot het uitgeeven van het zelve aanleiding gegeeven en verder bewoogen hebbe, vindt men in het Voorbericht van den Autheur gemeld. Wel is waar, dat in dit werk niet gemeld wordt, waar en op welke plaatfen de Broeders reeds onder de Heidenen gearbeid hebben en nog arbeiden, ■ daar van kan men eene aanwyzing vinden in 't kort en beknopt Hijiorisch Bericht van den tegenwaordigen Jiaat der Euangelifche Broeder-Uniteit enz. uit het Hoogd. vertaald, en gedrukt in'f jaar 1777, noch van 't geene de Broeders vooral in den aanvang by deezen hunnen arbeid onder de Heidenen, uit te (laan gehad hebben, noch van den wyduitgeftrekten zegen, waar mede hunne poogingen door Gods genade zyn bekroond geworden. Dit was eigenlyk het oogmerk van dit werkje niet. Die daar van iet* be-  (9) begeert te weeten, kan leezen de Hiflorie vm Groenland enz. door David Cranz reeds in 't jaar 1767 in 't Nederduitsch overgezet,- en die de Hoogduitfche taal magtig is, kan daar over nazien de verder in dit werk geciteerde Hoogduitfche werken, dewelke wy daarom, zoo als ze in 't Hoogd. Exemplaar aangeweezen gevonden worden, allen zcrgvuLiig ger plaatst hebben, God, onze Zaligmaker, welke wil, dat alle menfehen zalig worden en tot kennisfe der waarheid komen, zegene den dienst des Euangeliums onder Christenen en Heidenen, en geeve, dat dit werkje tot dat einde met nut; en ftichting moge geleezen worden l »$ VOOR-  VOORBERICHT VAN DEN A U T H E U R. J)e aanleidende oorzaak, dat dit Werk gsfcnreeven en ter druk-pars overgeeven werd, is de Heer Confijioriaal-Raad D. Walch in Góttingen. Deeze Heer verlangde naar een kort famengefteld bericht aangaande de Methode, van welke zich de Euangelifche Broeders in hunnen dienjl van het Euangelium onder de Heidenen bedienen. Wel is waar, dat daar van reeds veel door den druk is bekend gemaakt, echter heeft het tot nog toe aan een Samenhangend bericht daar van, dat publicq gemaakt werd, ontbroken. Ondertusfchen heeft men wel ingezien dat een werk van die natuur, zoo wel den Medeleden der Broeder-Uniteit, als andere Vrienden der waarheid, aangenaam en nuttig zyn konde. Men heeft derhalven daar toe beflooten, en my werd opgedraagen, zoodanig een Bericht te vervaardigen. Dat ik dan ook-in vertrouwen op den Het'  Heere onzen Heiland, die kt gebed zyner Knegten om zynen genadigen byftand zoo gaarne vahoort, gewillig op my genomen heb. Het eerfte, dat ik deed, was, dat ik de manier of methode, op welke de'Discipelen van Jefus het Euangeliutn onder de Heidenen verkondigd hebben, voor den Heere nadacht: want billyk is 't, dat al wat de'Broeders onder de Heidenen gedaan hebben, of nog doen, daarna be«ordeeld worde. En God zy gedankt voor het fchoone onderricht dat wy desaangaande in de Heilige Schrift vinden. Het anderen dat ik. verrichtte, is geweeft, dat ik te rug keerde tot de eerfte gelegenheid, welke den Broederen tot hunne onderneemingen onder de Heidenen gegeeven werd, waar ik zelve een ooggetuige van geweejt ben. Hier by heb ik my herinnerd de maatregelen, welken den Broederen, door Gods genade in hunne pogingen van den beginne af tot eene handleiding verflrekt hebben. Ten laat ft en heb ik getracht, my duidlyk te maaken over de manier of methode, naar welke de Broeders de Heidenen op den weg des leevens dat is tot Chrijius zoeken te brengen en daar op te behouden. En dewyl ik vermoeden kon, dat het den eenen (if anderen aangenaam zoude weezen, over deeze of geene ftukken, in dit Werk maar zeer kort aangeftipt, wat uitvoerigers te kezen; zoo hebbe ih uit de gedrukte Hiftorifche Schriften van. den arbeid der Broederen onder de Heidenen, de Plaatfen, die daar toe dienen kunnen, aangeweezen. Foor *t overige is myn Hartlyke wenfch en bede; dat God, onze Zaligmaker, van wien ons al-  («) alles goeds toevloeit, het een en ander genadig wt zyne zegen paaren en achtervolgen mooge. August Gottlieb Spangenberg. b a r b y. den 12 Dec. 1780» AR-  C >3 > ARBEID DER EUANGELISCHE BROEDEREN ONDER Dï HEIDENEN. Eer (ie Af deeling. Van de Heidenen en hunne Bekeering naar de Heilige Schrift. Tweede Af deeling. Wat den Broederen tot hunnen arbeid onder de Heidenen aanleiding gegeeven hebbe, en van hunne daarby genomene Maatregelen. § 25-43. Derde Af deeling. Van de Methode der Broederen, om het Euangelium onder de Heidenen te verkondigen. § 44 - 73. KORTE INHOUD. §. 1. Wat men door Heidenen te verftaan hebbe," §. t. God laat zich aan hun niet onbetuigd. §.3. Maar zy erkennen Hem niet, en worden, deswegen verfchriklyk geftraft. §.4. Wat voordeel de Heidenen trokken uic het geene God den Jooden deed. §.5. En hoe God met een ieder van hun gehandeld hebbe. §•5.  §. 6. Wat groöte beloften Hy hun dééd. §. 7. Deeze Worden in Christus vervuld. §. 8. Die neemt de Heidenen aan, en belooft hun het Koningryk Gods. §. 9. Laat hun ook door hot Euangelium den weg des Leevens verkondigen. 1 §. 10. Paulus word inzonderheid daar toe geroepen. $.11, 12. Wiens prediking is: Christus de gekruiste. §.13,14. Hy predikt niet met beweeglyke woorden van menschlyke wysheid, maar met Godlyke kracht. §.15.. Van Paulus lyden, voorbeeldig gedrag, wonderwerken en yver. §. 16. Veele Heidenen neemen het Euangelium niet aan, maar anderen gelooven, en worden gedoopt. §• 17. E 1 bekomen daarna onderwys. §. 18. Paulus richt vergaderingen op, en maakt uit Jooden en Heidenen ééne Gemeente. §.19. Hy fielt in de Gemeenten Ouderlingen, Bisfchoppen (Opzienders) en Dienaars aan. §. 20. Gaf -voor 't overige in de Gemeenten een ieder zyn byzondër onderricht. §.21. Waar voor hy voornaamelyk de Geloovigen uit de Heidenen gewaarfchouwd hebbe. En waarom hy veelen het Euangelium om niet predikte. §.22. Hoe hy zich tegen de valfche Leeraars verzet hebbe. §.23. Waakt voor de* eenigheid des. Geestes, voegt by alles zyn gebed. §. 24. Wat het oogmerk en de verdere inhoud van dit werk zy. §. 25.  05) $. ts> Aanleiding tot de Zendelingfchappen dei Broederen in Groenland en St. Thomas. §. 26. Hoe de opwekking onder de Negeren in St. Thomas eenen aanvang genomen hebbe. §.27. Hoe men deswegen op eene aanftelling van Misfionarisfen denken moest. $.28. De Broeders neemen voor, geene roeping onder de Heidenen onbeproefd van de hand te wyzen, en niemand daar toe over te haaien, veel minder te rioodzaaken. §.29. Hunne roeping naar Zuid-Carolina, en des Aartbisfchops van Canterbury goedkeuring over den arbeid der Broederen onder de Heidenen. 5. 30. Zy gaan tot verfcheiden andere Heidenen; willen geen ander Zendelingfchap in den weg treeden. §.31. En in hunne predikinge alleen op Christus wyzen. §.32. Waar toe zich de Broeders verplicht achten in hunnen dienst onder de Heidenen , met opzicht tot den Koophandel met de Heidenen; als ook met opzicht tot de Heeren en Hooge Overheden der zeiven. §.33. Hoe zy zich omtrent hen, als Slaaven, gedraagen. $.34. Van den elendigen toeftand der Heidenen, met welke de Broeders te doen hebben. §. 35. Zy moeten daar by den moed niet opgeeven, maar hunnen dienst onder ben in hoope aanvaarden. $3&  (16) &g6. Zy hebben toe te zien, dat het fchyri* goede, dat by fommige Heidenen gevonden wordt, hen niet verblinde. §. 37. Doch waar de H. Geest by den eenen of anderen voorarbeidt, zullen zy met vrymoedigheid hunnen mond openen. 5.38. De Satan tracht den loop des Euangeliums te verhinderen, en wat daar by te doen zy. §.39. Van Heidenen, welker taal niet door fchriften bekend is. §. 40. Men maakte in den beginne Hechts eenen toeleg op weinigen uit de Heidenen; Doch hier in komt naderhand verandering. De arbeidt vordert veel geduld. J.41. Van de Direótie der Misfionen of Zendelingfchappen. §.42,43. Van de bezorging der kosten, die tot dezelven vereischt worden. §.44,45. Wat by de in 't weik gefielde predi» kinge onder de Heidenen 't meest geze. gend is bevonden. §.46,47. De hoofdfom der predikinge onder de Heidenen is Christus de gekruiste. §.48. En zyn Dood, dien Hy voor ons geflorven is, is altoos de hoofdzaak. §.49. Inhoud der predikinge onder de Heidenen , volgens de Heilige Schrift. §.50. De Broeders leggen zich op eenvoudigheid in hunnen voordragt toe. §.51,52 Waarop het by een Heiden, die gedoopt zal worden, eigenlyk aankome. 5.53. Wat de tegenbedenkingen daar tegen voor gevolgen gehad hebben. §.54. Hoe men 't maakt met den doop der Kin*  (17) Kinderen en der Krar.ken. En van de Kerken - boeken. §.55. Hoe met het g.bruiken van het Heilig Avondmaal. §.56. Van het onderwys inde Heilige Schrift, en het gebruik der Liederen. §•57?58559- Van de Medearbeiders en Mcde- arbeideresfen by de Zendelingfchappen. §. 60. Van de Vergade . ingen , de Paasch-Hturgie, de Liefde-maaltyden, en voetwaslching. §.61. Eenige afdeelingen der Gemeenten. §.62. Gebruikmaaking van de Zon- en Feestdagen. §.63. Van de Chooren en derzelverbedieninge. §.64. Van plaatfen, daar de Heidenen onder Chriftcnen woonen. en onder eene Chriflrlyke Overigheid ftaan. §.65. Gez.-gend gebruik van de Kerklyke tucht. §.66. Van Heidenfche gewoonte-ns, kleedingen enz. en hoe zy daar van afgeholpen worden. §.67. Van 't Huwlyk der gedoopte Heidenen. §.68. Hoe men voor de Kinderen zorgt. §.69,70,71. Ook in uitwendige zaaken zoeken de Broeders hunne Gemeenten uit de Heidenen in goede ordening te brengen. §.72. Van de Vifitatien in de Heiden-gemeenten. §.73. Beiluit van dit Werk.   EERSTE AFDEELING. Van de Heidenen en hunne Bekeering naar de Heilige Schrift. § t. VV y leezen in de Heilige Schrift, dat God het Volk Israël, dat is, de Nakomelingen Abrahams, uit zynen zoon Ifaac en kleinzoon Jacob gefprooten, op eene byzoiidere wyze heeft aangenomen. Hy verloste het zelve door zynen knecht Mofes, uit eene beklaag]yke flaaffche dienstbaarheid, en verkoos het, om zyner Vaderen wille, tot een Volk zyns eigendoms. Het oogmerk Gods daarby was, hen tot een recht geluk' kig Volk te maaken. Tot dat einde gaf Hy hun de voortreflykfte wetten, voerde de beste inrichtingen onder hen in, nam zelf de Regeering over hen op zich, en beloofde hun, onder voorwaarde, dat zy Hem gehoorzaam waren, dat Hy hun genadige God zyn, en hen als zyn Volk zegenen en befchermen zoude. Op dusdanige wys liet zich de Heere God in een verbond in met een byzonder gedacht van Menfehen, dat in vergelyking met andere Volken noch 't grootfte, noch 't beste was, maar dat Hy uit enkele genade, zonder deszei fs verdienden of waardigheid, daar toe verkooren had, op dat Hy aan 't zelve zyne HeerlykA heid  C 2 ) heid op eene uitneemende wys openbaar manken zoude *). Die de gelchiedenis deezes Volks met een leergierig harte leest, en de wondcrwegen Gods met het zelve, in 't rechte licht befchouwt en overweegt, vindt in dezelve zoo veele bewyzen van Gods wysheid en waarheid , van zyne toegeevendheid en zynen ernst, van zyne langmoedigheid en zynen yver, van zyne magt en fterkte, en van zyne heiligheid en rechtvaardigheid, dat 't hem tot eenen waaren zegen verftrekt, en gcduurig opwekt, om den God van Israël te looven en te pryzen. Wat de andere Volken van den toenmaaügen tyd betreft, deeze hadden aan dit byzondere Genade-verbond , in 't welk het Volk van Israël opgenomen werd, eigenlyk geen aandeel, en werden deswegen aangezien als vreemde Volken en gemeenlyk Heidenen genaamd. 5 2- Men denke echter niet, dat God zich aan hun, do Heidenen, onbetuigd gelaaten hebbe. Door de werken der Natuur openbaarde Hy zich aan hen in zyne Almagt, Goedheid en Wysheid: want, zagen zy den Hemel aan met de Zon, Maan, en 't prachtige Heir van ontelbaare Starren, befchouwden zy de Aarde met al- *) Zie Idea Fidei Fratrum, of Kort Begrip der Chrijïlyke Leere in de Euangelifche Broedergemeente» , voorgedraagen door ylugust Gotliebb Spangenberg , uit het Hoogduitsch vertaald, en met kennisfa en goedkeuringe der Broedergemeenten uitgegeeven. Gedrukt te Utrecht by Henricus van Ouerloo, 1782. pag. 21. enz. pag. 167. enz. *  C 3 > alle haare voortbrengfelen, ook alle Dieren, Vogelen en 't kruipende Gedierten, floegen zy een aandachtig oog op 's Aardryks Bronnen, Rivieren en Zeeën met alle de daarin leevende Visichen en andere Schepfelen; zoo moest by hen deeze gedachte ontflaan: wie heeft toch dit alles gemaakt? Het moet een groot, een wys, een magtig en goedertieren Weezen zyn, van wien dit alles zyn aanweezen bekomen heeft, en door wien het in zyne beweeging en in 't leeven onderhouden wordt. Zagen zy zich zeiven aan, hun kon by een verftandig nadenken, niet onbekend blyven, dat zy zoo min hun verftand met deszelfs krachten, als hun lichaam met al deszelfs leden, en vooral niet hun leeven, van zich zeiven hadden, en moesten daar uit dit zelve befluit opmaaken: Dat Weezen, dat ons voortbragt en fchiep, moet een groot, goedertieren, wys en magtig Weezen zyn, Wy hebben oogen om te zien, ooren om te hooren, voeten om te gaan, handen om te werken, eenen mond om te fpreekcn, en, alles, wat aan ons is, is wonderbaarlyk, en juist gefchikttot zyn oogmerk, geformeerd. Wy hebben noodig eeten, drinken, kleeding, wooning • • en alles, wat daar toe dient, vinden wy of reeds op 't Aardryk, of de warmte der zon, de lucht en de wind, en regen en daauw van den Hemel maakt, dat het voor ons wast, Wie geeft ons dit alles? God, dat groote, dat goede, dat wyze, dat magtige Weezen *). Daar uit moest dan ook deeze gedachte voortvloeien: zullen wy dien grooten en goedertieren God niet eeren, zullen wy Hem *} Zie Jdea'fidei Fratrum, p. 52. A 2  C 4 ) Hem niet lief hebben, zullen wy Hem niet dienen > zullen wy Hem niet danken *) ? 8 3- Maar hoe is 't gegaan met de Heidenen ? Paulus zegt: om dat zy God kennende, Hem als God niet hebben verheerlykt of gedankt; maar zyn verydeld geworden in hunne overleggingen , en hun onverftandig hart is verduisterd geworden. Zich uitgeevende voor wyzén, zyn zy dwaas geworden , en hebben de heerlykheid des onverderflyken Gods veranderd in de gelykcnisfc eens beelds van een verderfiyk mensch, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten. Daarom heeft ze God ook overgegeeven in de begcerlykheden hunner harten tot onreinigheid, om hunne lichaamen onder eikanderen te onteeren, — Rom. I:' 2f. enz. Hier mede gaat Paulus voort, melding maakende van de allerfchandelykfte dingen, waardoor de Heidenen zich zeiven tot een affchuw gemaakt hebben , en voegt 'cr eindelyk by: gelyk het hun niet goed gedacht heeft, God in erkentcnisfe te houden, zo heeft ze God overgegeeven in eenen verkeerden zin, om te doen dingen, die niet betaamen. vervuld zynde met alle ongerechtigheid, hoererye, boosheid, gierigheid, kwaadheid , vol van nydigheid, moord , twist, bedrog, kwaadaardigheid, oorblaazers, achterklappers, haaters Gods, fmaaders, hovaardige, vinders van kwaade dingen , den ouderen ongehoorzaam , önverftandige, verbondbrcekers, zonder natuurlyke liefde, onverzoenIyke, onbarmhartige, — Rom. I: 28. enz. Hier uit * is *) Zie Idea fidei Fratrum, p. 97. enz.  ( 5 } is af te necmen, dat niet alleen de uitzinnige en hoogst dwaaze Afgoderyen, waar in de Heidenen vervielen , maar ook de meer als beestachtige gruwelen en fchandelyke zonden, die onder hen in zwang gingen, en Waar toe de Satan hen aanporde, niet anders geweest zyn, als firafgerichten Gods over hen, dewyl zy de waarhefd in ongerechtigheid te onder hielden. Vermits nu de Heidenen, die in 't land Canaan woonden i waarin God voorheen de Steden Sodom en Go- morra, Adama en Zeboim om dergelyke zonden door vuur en zwavel verteerd had, Gen. XIX : i. enz. 1 zich niet alleen aan deeze, maar ook aan veele andere zonden en fchandelyke misdryven, Cwaar van men Lev. XVIII. vs. i. enz. en Cap. XX. vs. 2 — 23. nazien kan) fchuldig maakten, zoo was 't Gods wil, dat de Kinderen Israëis dezelve geheel en al met alle hunne Wyven en Kinderen uitroeien zouden. ZieExod. XXIII: 32, 33. Cap. XXXIV: 12. enz. Deut. VII: 2. enz. Gelyk dan ook God daarom, op dat de Israëiiten tot zulke affchuwlyke dingen niet mogten verleid worden, hun alle gemeenfehap met de Heidenen verbood, en zelfs niet toeftaan wilde, dat een Israëliet met een Heiden eeten zoude, 5 4- Ondertusfchen kan evenwel niet geloochend worden , dat de byzondere genade, welke God het Volk Israël bewcezen heeft, ook veele Heidenen ten goede gekomen is. Zyne wondervolle Regeering onder de Israëliten konde by andere Volken niet onbekend bl'yven. Tïry hebben gehoord, zeide Rachab, dat dc A 3 Hec-  C 6 5 Heere de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft voor u lieder aangezichte, toen gy uit Egypten ging; en wat 'gylieden den twee Koningen der Amoriten Sihon en Og gedaan hebt, die op gene zyde der Jordaane waren, dewelke gylieden verbannen hebt. Als wy—» Canaaniten het hoorden, zoo verfmolt ons harte, en daar beftaat geen moed meer in iemand, van wegen: u lieder tegenwoordigheid: want de Heere, u lieder God, is een God" boven in den Hemel, en beneden op der Aarde, Jef. II: io. enz. Zie ook Cap. IX: 24. Wy weeten ook uit de gefchiedenisfe, dat deheerlyke Godsdienst der Israëliten, byzonder na dat Salomo den Tempel te Jerufalem gebouwd had, van veele Heidenen is bezocht geworden, en deeze verkreegen niet alleen kennisfe van Gods wetten, maar gingen ook voor 't grootfte gedeelte over tot den Godsdienst der Israëliten. Door de Piofeeten, welke God onder Israël verwekte , werden ook veele Volken van wegen hunne zonden beflraft, met aankondiging van Godlyke Oordeelen, zoo zy zich niet beterden. Wat de prediking van den Profeet Jonas by den Koning en't Volk van'^Ninive uitgewerkt hebbe, ziet men met verwondering uit de Profetie van Jonas Cap. III: 4. enz. Toen niet flechts de Israëliten , die nog in Canaan gebleevën waren, maar ook de Egyptenaaren, de Philifiynen , de Tyriërs, de Sidoniers, de Moabiten en andere nabuurige Volken naar 't Raadsbefluit Gods onder het juk des Konings van Babel komen zouden, liet God hun zulks te vooren, door Jeremias aanzeggen, met vermaaning, om zich gewillig te onderwerpen, zoo zy «iet jammerlyk omkomen wilden: want de Heere God zelf  t 7 3 gelf had hem, den Koning van Babel, tot dat einde, om hunner zonden wille, tegen hen uitgezonden. Zelfs de zeventigjaarige gevangenis der Israëliten in Babel, en hunne verlosfing daar uit deor Cyrus, welke hun zoo lang te vooren beloofd was, maakte de Heidenen jnet den God van Israël bekend, zoo als men uit den Profeet Daniël zien kan. S 5- Bovendien is 't Genade-verbond Gods met de IsraëT liten niet Zoo aan te zien, als of God deswegen, om dat Hy den Israëiiten zulke voorrechten bewees, de zorg voor de zielen der Heidenen ten eenemaal vaaren liet. O neen! want alle zielen zyn zyne. God be proeft eewis by een ieder Mensch alles, wat tot zyn befte dienen kan, en dat doet Hy op menigerly wyzen, zoo als 't met zyne liefde en wysheid overcenkomftig is. Onder anderen behoort daar toe, 't geene Elihu zegt: In den droom, door 't gezichte des nachts, als een diepe flaap op de lieden valt; in de fluimeringe op 't leger; dan openbaart Hy het voor de ooren der lieden: en Hy verzegelt haare kaftydinge; op dat Hyden Menfche afwende van zyn werk: en van den Man dc hovaardy verberge : dat hy zyne ziele van het verderf' afhoude, en zyn leeven, dat het door het zwaard niet doorgaa. Ook wordt hy geftraft met fmerte op zyn leger enz.: ziet dit alles werkt God twee ofte_- driemaal met een Man; op dat hy zyi e ziele afkeere van het verderf, en hy verlicht worde met het licht der levendigen, Job XXXIII: 15. enz. *) Fau- *) Zie Idea fidei Fratrum, \ 37. A 4  C 8 ) Paulus fpreekt Rom. II: i enz. met de Jooden, er» betuigt hun met nadruk, dat zy daarom, dewyl God hun zyne wet toevertrouwd had, voor Hem niet beter waren, dan de Heidenen, zoo zy niet ook ovèreenkomftig de wet leefden: want indien een Heiden, die wel de bcfchreeven wet niet had, maar doch wel wist, wat recht of onrecht zy (want zy is hem in zyn harte ingefchreeven) die werken deede, die God in zyne Wet bevolen heeft; zoo zoude hy in het oordeel Gods beter bellaan, dan een Israëliet die op de Wet roemde, en dezelve doch niet hield: want by God was geen aanneeming des perfoons. Ook maakt Paulus in 't bovengenoemde Cap. een onderfcheid tusfchen Jooden en Jooden. (door Jooden verftaat hy niet «echts die geenen, die tot den (lam van Juda behoorden, maar alle Israëliten). Die is niet een Joode, zegt hy, die het in 't openbaar is 'i maar die is een Joode, die het in 't verborgen is . Rom. II: 28 , 29. Zoo maakt hy ook een onderfcheid tusfchen Heidenen en Heidenen, en geeft te kennen, dat een Heiden , zoo hy weet en doet, wat recht is, voor God zoo waardig zy, als een Jood, offchoon hem de uitwendige befnydenis ontbrak; en dat daar tegen een Jood, die op de uitwendigebefnydenisferoemde, maar de Wet , welke de liefde Gods en des Naasten vordert, niet hield, even zoo flecht was,als een Heiden. 8 6. God is derhalven niet alleen een God der Jooden, maar ook der Heidenen, en men ziet uit de fchriften acs Ouden Testaments, dat Hy geduurig op het heil der  C 9 > dor Heidenen gedacht, en — dat ik op eene mensen. iyks wyze van Hem fpreeke als naar dien tyd verlangd heeft, dat ook de Heidenen zyn Volk worden gouden. Want, wanneer God den Israëliten, die niet anders zich gedroegen, als de ruwfle Heidenen, zyne aanfiaande oordeelen over hen door de Profeeten liet bekend maaken;zoo vertroostte Hy doorgaans de Godvruchtige onder hen onder anderen daar mede, dat de menigte der Heidenen komen en met hun een Volk uitmaaken zoude. Zie Jef. II: 2 enz. Cap. XLIII: 5 enz. Cap. XL1X: 18 enz. Cap, LV: S. Cap. LX. 3. enz.' Cap. LXV: 1 enz. Zach. II: 10 enz. Cap. VIII: 22. Micha IV: 1 enz. Mal. I: u. God deed Abraham reeds deeze belofte: in uwen zaade Cen dit zaad Abrahams, zegt Paulus, was Christus, Gal. III: 16) zullen gezegend worden alle Volkender Aarde, Gen. XXII: 18. En deeze belofte herhaalde God niet alleen aan Ifaac, maar ook aan facob Gen. XXVI: 4. Cap. XXVIII: 14. Het zelve betuigt God door den Profeet Jeremias: de Heidenen zullen zich in Hem zegenen, en zich in Hem roemen, Cap. IV: 2. God fpreekt tot Christus, den Middelaar des Nieuwen Verbonds: Ik zal de Heidenen geeven tot uw erfdeel, en de einden der aarde tot uwe'bezittinge, Pf. II: 8. En by den Profeet Jefaias zegt Hy: 't is té gering, dat gy my een knecht zoudt zyn, om op te richten de Stamme Jacobs, en om weder te brengende bewaarde in Israël: Ik hebbe u ook gegeeven ten lichte der Heidenen, om myn heil te zyn tot aan het einde der Aarde, Cap. XLIX; 6. Desgelyks: ziet myn knecht, dien ik onderfleune, myn uitverkooren, in den welken myne ziele een welbehaagen heeft: ik hebbe mynen Geest op Hem gegeeven, Hy zal het recht den Heide. A 5 • . ncn  C io ) fisn voortbrengen, Jef. XLII: i. en verder: Ik ral a geeven tot een verbond des Volks, tot een licht der Heidenen, om te openen de blinde oogen, om den gebondenen uit te voeren uit de gevangenisfe, en uit het gevangenhuis die in duisternisfe zitten, Jef. XLH: 6, 7. Wanneer in de Pfalmen van de diepe vernedering des Heeren onzes Heilands, en van zyn zwaar en bitter lyden in den Profeetifchen Geest gefproken wordt 5 zoo wordt daar by gevoegd : alle einden der aarde zullen het gedenken, en zich tot den Heere bekeeren ; en alle gedachten der Heidenen zullen voor uwaangezichte aanbidden, Pf. XXII: 28. En wordt onze Heere Jefus Christus, als de Koning der Heeriykheid, die zich aan de rechterhand Gods zyns Vaders in de Hemelen gezet heeft, door de Profeeten befchreeven; zoo zyn de plaatfen zeer veelen, die van Hem als zodanig handelen. Onder anderen zyn de volgende woorden zeer merkwaardig: Hy (de Koning) zal den Heidenen vrede fpreeken, en zyne heerfchappy zal zyn van zee tot aan zee, en van de rivieren tot aan de einden der aarde, Zach. IX: 10. Desgelyks: alle Koningen zullen zich voor hem nederbuigen : alle Heidenen zullen Hem dienen , Pf. LXXII: 11. Wordt van de predikinge des Euangeliums gefproken; zoo zegt de Heilige Geeft door den mond Davids : geen fpraake, noch geene woorden zyn 'er, daar haare ftemme niet wordt gehoord. Haar richtfnoer gaat uit over de ganfche aarde, en haare redenen aan het einde der waereld, Pf. XIX: 4, 5- Het Heidendom wordt in de Profeeten als eene woeftyne en als dorre plaatfen befchreeven, en zoo wordt dan van de tyden des Nieuwen Teftaments gezegd: de Woeftyne zal tot een vruchtbaar veld worden, en het vrucht-  fnwhtbaarè veld zal voor een woudt geacht worden, Jef. XXXII: 15. Desgelyke: de woeftyne en de dorre plaatfen zullen hier over vrolyk zyn, en dewildernisfe zal zich verheugen, en zal bloeien als een rooze, Jef. XXXV. 1 enz. 't geene in de bovenaangehaalde woorden beeldfpraakig uitgedrukt wordt, wordt met zeer duidlyke woorden in andere plaatfen der Profeeten uitgefprooken. By voorbeeld het zal gefchieden , dat ter plaats, daar tot hen gezeid zal zyn, gylieden zyt myn Volk niet, tot hen gezeid zal worden, gy zyt Kinderen des leevendigen Gods, Hof. I: 10. En: Ik zal my ontfermen over Lo-R.tchama (dat is de niet ontfermde) en ik zal zeggen tot Lo-Ammi (dat is, die niet myn Volk waren) gy zyt myn Volk; en dat zal zeggen: o myn God, Hol'. II: 22. De byzondere beloften, welke het een of ander Heidensch Land, met opzicht tot het deel verkrygen aan de genade des Nieuwen Verbonds , gedaan zyn, wil ik hier niet aannaaien. Ook gaa ik eene menigte andere plaatfen uit de Profeeten voorby, om dat uit de reeds aangehaalde genoegzaam blykt, dat God ten tyde des Ouden Teftaments aanhoudend aan dé Heidenen gedacht heeft, dat Hy hen ter beftemder tyd in zyn Verbond opneemen zoude. 8 7- . Toen nu die tyd vervuld werd, zondt God zynen Zoon in de waereld, en verwekte daar door by allen, die de vertroostinge Israëis wachtende waren, eene groote blydfchap. Onder deezen was Simeon, een Godvreezend Israëliet, die op zyn gebed' tot God, door den Heiligen Geest, welke in hem was, tot antwoord verkreeg, dat hy den dood niet zien zoude, eer hy den Chris»  C 12 3 Chrfstus des Heeren, den Mesfias, gezien had. Deeze kwam door aandryving des Heiligen Geefts in den Tempel, toen het Kindeken Jefus den Heere, dien het als een Eerftgebooren geheiligd was, voorgefteld werd. Daar nam deeze Simeon dit Kind in zyne armen, loofde God, enzeide: Nu laat gy, Heere, uwen dienftknecht gaan in vrede, naar uw woord: want myne öogen hebben uwe zaligheid gezien , die gy bereid hebt voor het aangezichte van alle de Volkeren: een licht tot verlichtinge der Heidenen, en tot heerlykheid uws Volks Israëls, Lue. II: 22 enz. Zoo liet God door den Heiligen Geest openlyk betuigen, dat dit Kind, de Christus, zyn Gezalfde, ook der Heidenen Heiland was, Ook kwamen de Wyzen uit het Ooften ■ geleerde Heidenen naar Jerufalem, om deezen nieuwgebooren Koning te aanbidden, en werden naar Bethlehem geweezen , waar zy het Kindeken met Maria zyne Moeder vonden, voor het zelve nedervielen en het zelve aanbaden , Matth. II < i enz. Zy hebben waarfehynlyk van Daniels tyden af, die in Babel zoo heerlyk van hem geprofeteerd had, op zyne verfchyninge- gehoopt; en nu werd hun de Heiland der waereld döor eene Har, die zy in het Oosten gezien hadden, en die zy in Judea weder te zien kreegen, en hen voorging, tot dat zy kwam en fiond boven 't huis, daar het Kindeken was, ten zekerfle bekend gemaakt. Hier uit kan men , niet zonder waarfchynlykheid , afneemen, dat ook veele Heidenen voor zich zclven van deezen Koning der Jooden veel goeds gehoopt en verwacht hebben. 5 8. Onze Heer Jefus Christus heeft echter niet in eigen Per-  C 13 > Pcrfoon den Heidenen het Euangelium verkondigd. De reden daar van geeft Hy op in deeze woorden: Ik beft niet gezonden, dan tot de verloorene fchaapen des Huis Israëls, Matth. XV: 24. Hy Wilde ook niet hebben , dat zyne Difcipelen in den tyd zyner omwandeJinge op aarde den Heidenen prediken zouden. Indert laft, welke Hy hun gaf, was het uitdrukkelyk mede bevat: gy zult niet heenen gaan op den weg der Heidenen , noch gy zult niet ingaan in eenige Stad der Samaritaanen, Matth. X: 5. Intusfchen was Hy doch oofe gereed, den Heidenen, die hunne toevlugt tot Hem namen, zyne hulpe te bewyzen. Eene Cananeefche Vrouwe waarfchynlyk een Perfoon, die van die Volken afftamde, die van wegen hun fchandelyk leeven Gode een gruwel waren, en die Hy deswegen door de Israëliten wilde uitgeroeid hebben —— bad Hem voor haar dochter, die van den duivel deerlyk bezeten was. Hy fbelde haar geloof vooraf eerst wel op de proef, maar, als zy aanhield, zeide Hy tot haar: o Vrouwe, groot is uw geloove! u.gefchiede, gelyk gy Wilt. En.haar dochter werd gezond van die zelve uure, Matth. XV: 22 enz. Een Romeinsch Hoofdman fmeekte voor zynen knecht, die geraakt lag, en zwaa_ re pynen leed, met deeze woorden: fpreek alleenlyk een woord, en myn knecht zal geneezen worden. Daarop zeide Jefus tot hem: gaa heenen, en u gefchiede, gelyk gy geloofd hebt. En zyn knecht is gezond geworden te dier zeiver uure, Matth. VIII: 5 enz. Desgelyks vinden wy, dat onze Heer Jefus Christus zich by gelegenheid ook niet den Samaritaanen, die niet veel beter waren, als de Heidenen —-— want hun Godsdienst was een famenmengfel', overge- 110-  C 14 J nomen uit den Godsdienst der Jooden en die der Heidenen onttrokken heeft, zoo als men uit de aantekening van zyn gefprek met de Samaritaanfche Vrouwe en de gevolgen daar van zien kan , Joh. IV: 4 enz. En dat de Heidenen deelgenooten van het Nieuwe Genaden-verbond, dat onder den naam van het Koningryke Gods bekend gemaakt werd,worden zouden, zulks gaf Jefus den Jooden te kennen, doels in verfcheiden gelykenisfen, die men Matth. XXI: 28—41 en Matth. XXII: 1 — 14 leezen kan, deels met zeer duidlyke woorden, zie Matth. VIII: 11, 12. Cap. XXI: 43- § 9- Maar wy moeten byzonder zien, hoe onze Heer Jefus Chrstus het voorneemen Gods met de Heidenen uitgevoerd heeft. Hy verkoos naar zyne diepe wysheid tot zyne getuigen op aarde lieden van geringen afkomst , die geene waereld-wysheid bezaten, maar dia evenwel in de Boeken der Heilige Schrift, welke men toenmaals had , niet onervaaren waren. Wel is waar, Paulus was aan de voeten van Gamaliël, een beroemd Leeraar, opgevoed, onderweezen in allerly Joodfche wectenfchappen, hy had echter daarby, naar het toenmalige begrip der Jooden dat naamelyk een vader , die zynen zoon geen handwerk liet leeren, even zoo verkeerd handelde, als of hy hem het fleelenleerde het tenten maaken geleerd. Deezen allen gaf de Heiland bevel, dat hy in de geheele waereld heengaan, en allen Creatuuren, dus ook allen Heidenen, het Euangelium prediken zouden, Matth. XXVIIh 19. Mare. XVI: 15. Offchoon nu alle Apoftelen bevel hadden, in de geheele waereld te gaan, en ook al.  C 15 3 allen Heidenen het Euangelium te prediken} zoo wordt doch Paulus inzonderheid der Heidenen Apoftei genaamd , dewyl hy meer dan al de anderen onder hen gearbeid had. Petrus was de eerfte, welke Cornelius, eenen Romeinfchen Hoofdman, en die van zyn maagdfchap en zyne byzonderfte vrienden, die hy te famen geroepen had, het Euangelium verkondigde. En wat was de inhoud van zyne predikinge ? Hy (prak van Jefus Christus , als die van God gezalfd en een Heer van allen was. Dien had God gezonden, om den Kinderen Israè'ls vrede te verkondigen, en dat had hy ook gedaan. Hy was het Land doorgegaan, goeddoende en geneezende allen die van den duivel overweldigd waren: want God was met hem. Deezen hadden zy aan 't kruis gehangen en gedood, maar God had Hem opgewekt ten derden dage. De Apoftelen hadden Hem gezien , na dat Hy opgeftaan was, en Hy had hun bevoolen, den Volken te betuigen, dat Hy was de geene, die van God verordineerd was tot een Rechter van leeven de cn doode. En eindelyk voegde'er Petrus by: Deezen geeven getuigenisfe alle de Profeeten, dat een iegelyk die in Hem gelooft, vergeevinge der zonden ontfangen zal door zynen naame. En als Hy noch deeze woorden fprak, viel de Heilige Geeft op allen, die het woord hoorden, en zy wierden ook aanftonds daar op gedoopt. Wat was dus de geheele inhoud der predikinge van den Apoftel Petrus aan die Heidenen? Chriftus, die van God gezonden was, en dat Hy de eenige weg was, om zaligheid te erlangen, voor alle Menfehen, die in Hem gelooven, zie Hand. X: 34 enz, S X  § IO. De Roeping van Paulus tot den dienft des Euangelltims onder de Heidenen was zeer majeftueus. Onze Heer Jefus Christus verfeheen hem op hellen middag in zulk eene heerlykheid, die allen glans der zonne ver — ver-overtrof. Zyne oogen werden daar door zoo aangedaan, dat hy niet meer zien konde. Drie dagen en drie nachten bracht hy door in dien toeftand, en daar hem de Heere Jefus van den Hemel toegeroepen had: Saul! Saul! wat vervolgt gy my wie de Ledemaaten van Christus vervolgt, die vervolgt Hem zelven Zoo kan men ligt befeflen, in welken angst, nood, fmerte en leedweezen hy dien tyd met waaken, vasten, weenen en bidden zal doorgebragt hebben. Hy werd daarop naar G'ods bevel door Ananias vertrooft, ziende gemaakt, gedoopt en met den Heiligen Geeft vervuld, en beleedt aanftonds openlyk» dat Jefus van Nazareth de Mesfias was. Ach hoe gaarne vergeeft de Heer onze Heiland ook zynen lafteraa* ren en vervolgeren die zich tot hem bekeeren, hunne zonden en fchulden ! zie Hand. IX: i enz. In deeze eerfte verfchyning verkreeg Paulus van onzen Heere Jefus Christus met een zyne Roeping onder de Heidenen in de volgende woorden : hier toe ben ik u verfcheenen, om u te ftellen tot een Dienaar en Getuige der dingen, beide, die gy gezien hebt, en in welke ik u nog zal verfchynen, verlosfende u van dit Vc-ik; de Jooden en van de Heidenen, tot dewelke ik u nu zende, om hunne oogen te openen, en hen te bekeeren van de duifternisfe tot het licht,en van de magt des Satans tot God: op dat zy vergeevinge der zonden ontvangen, en een erfdeei onder de gehei-  C 17 3 heiligde, door het gcloove in my, zie Hand. XXVI: 16 enz. Hierop ging Paulus naar Arabiën, en vervolgens, na verloop van drie jaaren, naar Jerufalem, zie (Gal. I: j 3 enz.) Als hy hier in den Tempel bad , verfcheen hem de Heer andermaal, en beval hem, met allen fpoed uit Jerufalem te gaan : want Hy wilde hem onder de Heidenen zenden , Hand. XXII: 17 enz. En wanneer hy te Antiochiën was, en zich aldaar met eenige Profeeten en Leeraaren tot het gebed en vasten vereenigde, zeide de Heilige Geeft: zondert my af beide Barnabas en Saulus tot het werk, daar toe ik ze geroepen heb, Hand. XIII: 1 enz. En zoo ginghy op nieuw onder de Heidentn. Nu moeten wy hierhy nog wel opmerke» 't geene Paulus van z'ch zei ven zegt, Gal. 1: 11 enz. Ik maak u bekend, Broeders, dat het Euangelium, het welk van my verkondigd is, niet is naar den Mensch : want ik heb het zelve niet van een Mensch ontvangen, noch. geleerd, maar door de openbaaringe Jefu Chrifti. Het zelve betuigt hy den Corintheren : ik heb van den Heere ontvangen het geene ik u overgegeeven heb, 1 Cor> XI: 23. Cap. XV: 3- § 11. Zoo behaagde het dan Gode, zynen Zoon in Paulus te openbaaren; op dat hy denzelven door het Euangelium onder de Heidenen verkondigen zoude, Gal. I: 16. En Paulus achtte alle dingen fchade te zyn, om de uitneemendheid der kennisfe Chrifti Jefu, zynes Heeren, Phil. III: 8. Hy zegt zelve van zich: ik heb niet voorgenomen, iets te weeten onder u, dan jfefus Chrijius en dien gekruist, 1 Cor. II; 2. B je-  C 18 ; Jefus Christus was het, dien hy tot eenen grondfiag leide, en betuigt daarby, dat niemand een ander fondament leggen koude; op hem moed alles gebouwd worden, zie i Cor. III: n enz. Daarom noemt hy zich eenen dienflknecht Jefu Chrifti, een geroepen Apoftel, en afgezonderd, om het Euangelium Gods van zynen Zoon te verkond/gen. Rom. 1: i enz. Den inhoud van zyne predikinge vat hy kort famen in. deeze woorden : wy prediken Chrifius den gekrt:ïfigden, den Jooden Wel eene ergernis, en den Grieken ,— Heidenen *— eene dwaasheid; maar hun die geroepen zyn, beide Jooden en Grieken-, prediken wy Chrifus, de kracht Gods, en de wysheid Gods, i Cor. 1:23 enz. Op deeze wyzc predikte Paulus dagelyks te Efezen twee jaaren lang, alzoo dat allen, die in Ma woonden, het woord des Heeren Jefu hoorden, HandXIX: 10. En toen hy te Romen was, bleef hy twee geheele jaaren in zyrte 'eigen gehuurde wooning - predikende het Ko-iingryk Gods en kerende van den Heere Jefus Chrifius «jef alle vrj moedigheid, Hand, XXVIII: 30, 3ï, Uic dit alles blykt klaar* dat Chriftus het pit en het merg van Paulus predikinge geweest zy, dat Hy allerwegen hem tol een grond gelegd heeft, en dat 't hem eene aangelegen zaak geweest zy alles uit hem afteleiden. 5 12. Dewyl wy van den arbeid der overige Apoftelen 01; der de Heidenen, buiten [t geen wy § 9- aangehaald hebben, in de Heih'ge Schrift weinig vinden hoewel ook daartoe behoort 't geene wy van Philippus lcezen, Hand. VIII: 27 enz. Zoo heeft men God  C 19 5 te danken, dat Hy ons van Paulus en zynen dienft onder de Heidenen zoo veel heeft laaten aanteekenen. Zoo blykt dan van Paulus, dat hy met verfcheidene Menfehen verfcheidenlyk, doch allen tyd zoo gefproken hebbe, dat hy altoos cp Chrifius terug kwam. De leere van den dood van Chrifius aan het Kruis was altoos de hoofdzaak in zyne prediking. Waarom ? om dat wy door dien dood de verlosfing en de vergeeving van zonden hebben. Dat is ook de reden waarom hy het Euangelium van Chrifius maar ra et één woord noemt het woord des Kruifes, b. v. 1 Cor. 1: 18. Het woord des Kruifes is wel den geenen, die verlooren gaan dwaasheid: maar ons die behouden worden, is het eene kracht Gods, vergel. Rom. J; 16. Als mede het woord der Verzoeninge, en de bediening van een Prediker des Euangeliums de bedieninge der Verzoeninge, 2 Cor. V: 18, 19. Met dit oogmerk fchilderde ook Paulus den Galatiers Jefus Chrifius voor de oogen, ais of Hy onder hen gekruift was, Gal. III: I. % Maar hy fprak ook van de Opftandinge van Chrifius, van zyn ingaan en zyn in Heerlykheid, van zyne wederkomfïc ten Oordeele, en zoo ik alles famen neeme, Wat ik van Paulus in de Schrift vinde, zal de inhoud van zyne predikinge onder de Heidenen, die nog onbegeerd waren hierop uitkomen : *Gy arme 'Heidenen hebt tot nog toe geen deel gehad in het verbond, „ dat God met het Volk Israëis opgericht heeft, * gy hebt tot nog toe in fchandelyke Afgoderye enan- „ dere verfchriklyke zonden, geleefd. Maar God „ wil ook u nu genadig zyn, na dat Hy zynen Zoon in de waereld gezonden heeft tot eenen Zaligmaa- ), ker voor alle Menfehen. Dien hebben de Joo- B 2 den  C 20 ) , den wel gckrüift en gedood, - maar Hy is ook wc-» „ dcrom opgeftaan en ten Hemel gcvaaren. Ky s, heeft ons gezonden, om in zynen naame den Heidenen te zeggen, dat zy in Chrifius vcrgccvingeder „ zonden, zaligheid en leeven ontvangen kunnen en „ zullen, maar zy moeten van hunne godlooze ,, wegen, waarop zy tot nog toe gewandeld hebben, „ aflaaten, en Christus, die ook het licht der Heide„ nen is, als hunnen Heer en Zaligmaaker door het „ geloof aanneemen. =— Als zy zich dan in zynen „ naam laaten doopen; zoo worden zy van hunne zon„ den afgewasfehen, ontvangen den Heiligen Geeft, „ en worden verlost van de magt der duifternisfe, — „ zy worden Kinderen Gods en Erfgenaahien des ecu- „ wigen leevens. Geloovcn zy niet; zoowor- ,, den zy verdoemd: want Chrifius zal ten „ oordeele verfchynen, en zal een iegelyk vergelden, „ na dat hy verdiend heeft." Want Paulus was daar toe geroepen, om onder alle de Heidenen, de gehoorzaamheid des geloofs in Christus op te richten, zie Rom. 1: 5. En zoo werd het Euangelium eene kracht Gods tot zaligheid een iegelyk, die gelooft, Rom. I: 16. s 13. Over de wyze, op welke Paulus de waarheden des Euangeliums voordroeg of zyne Redenvoeringen inrichtte , verklaart hy zich meer dan eens, inzonderheid aan de Corinthicrs. Als ik tot u gekomen ben, fchryft hy, ben ik niet gekomen met ultneemendheid van voorden, of van wysheid, u verkondigende het getuigenis fc Gods, 1 Cor. II: r. Dcsgelyks: wy hebben niet ontvangen den Geeft der Waereld, maar den Geeft die uit God is: op dat wy zouden weeten de , din-  C 21 ) dingen, die ons van God gefchonken zyn; dewelke wy ook fprecken, niet met woorden, die de menschJyke wysheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geeft leert, i Cor. II: 12, 13. Hy geeft 'er ook de reden voor op in de volgende woorden: Chriftus heeft my gezonden, om het Euangelium te verkondigen, niet met wysheid van woorden; op dat het Kruis van Chriftus niet verydeld worde: want het woord des Kruifes (van Chriftus) is wel den gcenen die verlooren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden Worden, is het eene kracht Gods, 1 Cor. 1: 17 enz. Zoo ook: myne reden en myne prediking was niet in beweeglyke woorden der menschlyke wysheid, maar in betooninge des geefts en der kracht: op dat uw geloof niet zoude zyn in wysheid der menfehen, maarin de kracht Gods, 1 Cor. 11: 4 enz. S 14. En om dit wel te doen verftaan, moet ik herinneren , dat de konft van welfpreekendheid in die tyden zoo wel onder de Romeinen, als onder de Grieken, zeer algemeen was. Zoo leide men 'er zich op toe, naar de regelen van die konft en met uitgezochte woorden te fprceken, om daar door zich aan anderen fmaaklyk te maaken, en hen tot zyn gevoelen over te haaien. Door het verhevene dier woorden, en de kracht, die men meende, dat daar in lag, zocht men op de hartstochten van anderen te werken, en die gaande te maaken, op. dat men daar door ingenomen, overgehaald wierd, om dat geene aan tc neernen, dat voorgefield werd. Op zulk eene wyze, zegt Paulus, heb ik u het Euangelium niet verkondigd. B 3 Gok  Ook waren 'er te dier'tyd, zoo wel by de Romeinen, als by de Grieken, veele Philofophen. Dc:za zochten wysheid, fcherpten met alle kracht hun verftand, om meerder inzicht te verkrygen , dan 'anderen bezaten. Zy kwamen hier mede te voorfchyn, en hielden fchoolen, om anderen hunne gevoelens mede te deelen, ichreeven daar over ook Boeken. Zy fpraken, b. v., van deeze of geene deugd, en bragten drangreden op drangreden voor den dag, waarom men dezelve betrachten moeste. Maat zoodanige voortellingen gaven den armen Menfehen geene kracht, om van het kwaade aftelaatcn, en het goede na te jnagen; offehoon dezelve met een goed oogmerk uitgedacht ware*, en als eene hooge of verhevene uitneemendo wysheid aangezien wierden. Nu zegt Paulus, hy had op al zulk eene Wys het Euangelium niet verkondigd. Het woord des Kruifes was op zich zeiven eene kracht Gods, en 't was niet noodig, dat men het zelve noch door welfpreckendheid, noch door drangredenen of bewysgronden, die 't menschlyk verftand uitdacht, zocht'fmaaklyk te maaken of ingang te doen vinden. Ook werd in 't zelve niets gevonden, dat niet met de Godlyke wysheid overeenkomftig ware; offehoon de wyzen deezer waereld 't niet begrypen konden, ja het voor dwaasheid hielden. Aan duidlykheid ontbrak het ook niet, het was flechts bedekt en onverflaanbaar den geenen, die verlooren gingen, en de oorzaak daar van was deeze: de God cicezer Eeuwe dat is de Duivel, welken de waereld dient verblindde de zinnen der on- geloovigen, op dat hen niet beftraalen zoude de vcrJjchtinge des Euangeliums der Hcerlykheid Chrifti, die het beeld Gods is, 2 Cor, IV: 3 1 4- Ja  C 23 1 ]a! Paulus hield 't niet alleen voor onnoodig, het Euangelium met uitnecmendheid van woorden of van menschlyke wysheid te verkondigen, maar hield het ook voor fchaadelyk. Hy,hield het daar voor, dat het woord des Kruifes van Chriftus, of het Euangelium, daar door verydeld of verzwakt wierd; even gelyk wyn verzwakt wordt, wanneer men daar water onder mengt, en die evenwel voor wyn verkoopt. Zoo was ook Paulus gedachte deeze: indien ik het Euangelium verkondige, zonder menschlyke byvoegfelen, zoo grondt zich het geloof op Gods woord, en in het zelve ligt Godlyke kracht, en dat geeft eenen vasten, zekeren en onbewecglyken grond. Zoo een Mensch daarom gelooft, om dat een Redenaar en Philofooph hem met zoo veele bewysgronden en met zoo veele fchoone woorden, zyn voorftel aanneemlyk maakt; zio grondt zich zyn geloof op menschlyke wysheid: komt dan een ander Redenaar en Philofooph , die hem met even zoo veele bewysgronden, en met even zoodanige fchoone woorden het tegendeel béwyft van dat geene, dat de andere beweezen heeft; zoo Wordt zyn geloof wankelend, en heeft geenen grond. Ach! valt zulks niet in onze tyden een ieder in de oogen ? De eene zoekt zekere leerftellingen van het Euangelium door bewysgronden, uit het menschlyke vernuft genomen, begryplyk en verftaanbaar te maaken; en een ander brengt colt bewyzen, die de menschiyke wysheid oplevert, by, om te bewceren, dat even die zelve leerftellingen onbegryplyk en dus onbeftaanbaar zyn. Wie met zyn geloof op zood ; 'ge gronden fteunt, die is gelyk aan een fcbïp. op zee, dat met geen roer voorzien is. Maar wie bet Euangelium B 4 ge-  C 24 ) gelooft, daarom, om dat het Gods woord is, dat hy in zyn hart als eene kracht Gods ondervonden heeft, die gaat zeker, en kan tegen alle aanvechtingen beftaan. § i£. Aan Paulus is ryklyk vervuld geworden 't geene onze Heere Jezus Chriftus hem by zyne eerfte veri'chyning, door Ananias weeten liet, dat hy, naamlyk, om zyns Naams wille veel lyden moest, zie Hand. IX: 16. Hy geeft daar van een kort verhaal, 2 Cor. XI: 23 enz. En merkwaardig is 't geene hy daar van zegt, Rom. V: 2 enz. Wy roemen in de hoope der Heerlykheid Gods : en niet alleenryk dit, maar wy roemen ook in de verdrukkingen. Daarom konde hy ook zyne Medearbeiders zoo getrooft vermaanen, als hy doet 2 Cor. VI: 1 enz. Welke vermaaning en voorbeeld van Paulus daar ter plaatfe wel waardig is, van alle Dienaars van Chriftus getrouw ter harte genomen te worden. Het geene Paulus onder de Heidenen leerde, bevestigde hy ook met zyn voorbeeld. Daarom konde hy met vrymoedigheid zeggen: weest myne navolgers. Broeders, en merkt op de geenen, die alzoo wandelen, gelyk gy ons tot een voorbeeld gehad hebt, Phil. 311: 17. en Cap. IV: 8 enz. Voorts, Broeders, al wat Waarachtig is, al wat eerlyk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat Iieflyk is, al wat wel luidt, zoo daar eenige deugd is, en zoo daar eenigen lof is, dat zelve bedenkt. '/ Geene gy ook geleerd; en ontvangen, en gehoord, en in my gezien hebt, dat doet ■ en de God des vredes zal met u zyn; zie ook 2 Thesf. H: 10. Zoo ging Paulus voort, tot hy at ein-  C 25 ) einde zyner dagen voor zich zag, toen fchreef hy aan Timotheus: ik heb den goeden ftryd geftreeden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden, voorts is my weggelegd de kroone der rechtvaardigheid, welke my de Heere, de rechtvaardige Richter, in dien dag geeven zal, 2 Tim. IV: 7, 8. Zie ook 1 Cor. IV: 16. en Cap. XI: 1. waar hy zegt: weesf myne navolgers, gelykerivys ook ik Chrijii. Omtrent de wonderwerken, door Paulus verricht (zie Hand. XIV: 3. Cap. XIX: u , 12) denke ik niet zoo, dat daar door de waarheden van 't Euangelie eerst vooraf moesten bevestigd worden. Gelyk men niet behoeft te bewyzen, dat de zon licht en warmte geeft — zy bcwyst het zelve: even zoo bewyft zich het Euangelium als eene kracht Gods tot zaligheid aan een iegelyk die 't zelve gelooft: want het is Gods woord. Maar de wonderwerken waren een bewys voor Paulus Apoftelfchap en dat hy van God gezonden was. En wat zal men zeggen van Paulus ernst en yver, b. v. tegen Elymas de toveraar, welke den Stadhouder Sergius Paulus van den geloove zocht af te keeren? wanneer hy hem dus aarjfprak: O! gy kind des duivels, vol van alle bedrog en van alle argliftigheid, vyand van alle gerechtigheid, zult gy niet ophouden te verkeeren, de rechte wegen des Heeren. En nu ziet de hand des Heeren is tegen u, en gy zult blind zyn, en de zonne niet zien voor eenen tyd enz. Hand. XIII: 6 _ 12. Veclligt zal iemand denken, was dat maar eene natuurlyke drift of yver van Paulus? O neen, want duidlyk ftaat aangeteekend, dat Paulus. vervuld was met den Heiligen Geeft, toen hy dit fprak, zie B s V:  C 26 5 V: 9. Indien een dienftknecht van Chrifius in onze dagen tot menfehen, die niet anders doen, dan Elymas deed, zoo-'fprak; wat zoude men van hem niet denken en fpreeken ? Maar Paulus zeide: wie wordt 'er geërgerd, dat ik niet brande, 2 Cor. XI: 29. 5 i6\ De gevolgen van de predikinge des Euangeliums onder de Heidenen waren deeze, dat forhmigen het zelve geloofden, en anderen geloofden niet. Dat onze Heer en Zaligmaker, dien men aan het kruis gehangen en gedood had, wederom zoude opgedaan en ten Hemel gevaaren zyn, konden vcelen met.hunne denkwyze niet overeenbrengen , ja hielden zulks voor eene dwaaze prediking. Even zoo min was het hun begryplyk en met hunne begrippen ftrookende, dat zy door het geloof in deezen Jezus, dien men aan het kruis gehangen had, en door geenen anderen weg, vergeevinge van zonden en het eeuwige leeven ontvangen zouden. En als zy van de Opftandinge der Dooden hoorden, dreeven zy daar mede den fpot, zie Hand. XVII: 32. Felix de Stadhouder wierd wel zeer bevreesd, toen Paulus met hem fprak van rechtvaardigheid, en maatigheid , en van het toekomende Oordeel, Hand. XXIV: 25. Maar hy nam echter het Euangelium , dat hy van Paulus gehoord hadde, uit eenen overgegeeven luft tot de zonden niet aan. Maar veelen namen het Euangelium van Chriftus geloovig aan, en die wierden dan ook gedoopt. Toen Philippus den Moorfchen Kamerling het Euangelium van Jefus verkondigde , en hy daarop begeerde gedoopt worden, acide Philippus tot hem: indien gy van  C 27 ) ganfcher harte gelooft, zoo is 't geoorlofd; en op zyne belydenis: ik geloove, dat Jefus Chrifius de Zoone Gods is, ontving hy ook met een den Heiligen Doop. Den Stokbewaarder te Philippis, welke zich zeiven eerft met een zwaard ombrengen wilde, en daarna met ridderen en beeven vroeg: wat moet ik doen, op dat ik zalig worde ? antwoordde Paulus : gelooft in den Heere Jefus Chrifius, en gy zult zalig worden, gy en uw Huis. Hy fprak ■ en dat gefchicdde midden in den nacht verder het woord des Heeren tot hem, en alle, die in zyn huis waren, en als hy met zyn ganfche huis geloovig werd, ontving hy nog dien zeiven nacht met alle de zynen den Heiligen Doop, zie Hand. XVI: 23 enz. De Apoftelen maakten zoo weinig zwaar'gheid, de Heidenen, als zy in Jefus geloofden, re doopen, als zy maakten omtrent de Jooden als deeze 't woord der 'Verzoening aannamen; gelyk wy. b. v. Hand. II: 14 enz. feezén. Want-daar .verkondigt Petrus den Jooden , welken hy in 't aangezichte zeide, dat zy Christus door de handen der Heidenen aan het kruis gehegd en gedood hadden, het Euangelium van Chriftus; en als zy daar over verflagen wierden in haare harten, en vroegen : wat zullen wy doen, Mannen Broeders ? zoo vermaande Petrus hen, dat zy zich bekeeren en tot Chriftus wenden zouden. Dit deeden zy; en zoo wierden nog op dien zeiven dag omtrent drie duizend gedoopt : zy ontvingen vergeeving van zonden, en wierden den Heiligen Geeft dcelagtig.' § 17- !\T3 den Doop lieten de Apoftelen niet na, den Ge- l0Q-  C 28 ) loovigen nog meer onderricht te geeven. Zoo was b. v. Paulus met Barnabas een geheel jaar bezig met onderwys in de leere in de Gemeente te Antiochien, Hand. XI: 26. Te Corinthen onthieldt zich de Apoftel een jaar en zes maanden, leerende onder hen het woord Gods, Hand. XVIII: 11. Te Efezen fcheidde hy de Difcipelen, dat is de Geloovigen, af, en hieldt dagelyks famenkomflen met hun, en dit gefchiedde twee jaaren lang, Hand. XIX: 9, 10. Daar Paulus zelve niet blyven, of niet weder heen gaan konde, liet hy een en ander van zyne Medearbeideren vertoeven, of hy zondt dezelve ten bezoek van zulke Gemeentens, ten einde zy verder onderricht bekomen mogten. Ook gaf hy hun in zyne Brieven, waar van wy 'ernogveelen hebben, en daar wy God voor danken , eene heerlyke handleiding: hy herinnerde hen daarin deels aan dat geene, dat zy van hem gehoord hadden, deels verklaarde hy hun nog uitvoeriger 't geene hy hun van God, zyne werken en zynen wille aanvanglyk gezegd hadde. Ja hy deelde hun ook een heerlyk onderricht mede in veele plaatfen der fchriften des Ouden Teftaments, zoo als wy uit zyne Brieven zien kunnen , b. v. 3 Cor. X: 1 enz. Gal. III: 1 enz. En zoo deede hy 't geen de Heiland bevolen hadde: gaat henen, onderwyst alle de Volkeren, dezelve doopende in den naame des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geefis: leerende ken onderhouden alles wat ik tt geboden hebbe, Matth. XXVIII: 19. § 18, Paulus verordineerde dan ook aan alle plaatfen, daar hy 't Euangelium verkondigd hadde, boe de vergade- rin-  C 20 ) ringen der Geloovigen ingericht konden en moesten Worden. Men kan b. v. naleezen, wat hy deswegen den Corinthiers gefchreeven heeft, i Cor. XIV: i enz. Aan zoodanige plaatfen, daar niet alleen Heidenen, maar ook Jooden, Christus den gekruiften, als hunnen Heer en Zaligmaaker geloovig aangenomen hadden, maakte hy die beide tot ééne Gemeente, met nadruk beweerende, dat de een boven den anderen, volgens het Euangelium geen voorrecht hadde. Ondertusfchen liet hy den Geloovigen uit de Jooden, welke meenden verplicht te weezen, zich met opzicht tot deeze en geene dagen, als mede ten opzichte van deeze en geene fpyzen, naar Mofis wet te moeten richten, volkomen hunne vryheid. Maar wat de Geloovigen uit de Heidenen betrof; zoo verzette zich Paulus met allen ernfi tegen die Jooden, die zonder ophouden 'er op aandrongen, dat men de Heidenen noodzaaken zoude, om zich te laatcn befnyden, en de Wet van Mofes, met opzicht tot zekere dagen, fpyzen, kleeding en dergelykc dingen meer te onderhouden, lntusfchen drong hy 'er toch fterk op aan, dat zy zich, naar het Synodaal-befluit Hand. XV: i enz. richten zouden. Daarby ftelde hy het Heilige Avondmaal, als een Sacrament van Chriftus Vleesch en Bloed, inde Gemeenten in, en zegt daar van: ik hebbe van den Heere ontvangen , 't gene ik ook u overgegeeven hebbe, i Cor. XI: 23. En toont, hoe men zich te gedraagen hadde, om het zelve tot zegen te gebruiken, zie 1 Cor. XI: 26 enz. Hoe zich de Geloovigen uit de Heidenen in klecding en andere dingen, die tot de welyoeglykheid cn goede orde behooren, tc gedraagen hadden, daaromtrent geeft hy ook zyn gevoelen te kennen, en drong daar fterk op aan. 5 19»  C 30 3 § 19- Vondt Paulus in eene Gemeente leden, die met byzonderc genade en gaaven voorzien waren, de zoodanigen nam liy aan tot zyne Medehelpers en Medearbeiders, en ftelde hen vervolgens — Wanneer hy van 's Heeren wil daarin verzekerd was — aan, tot Ouderlingen en Leeraars en Dienaars in de Gemeente, zie Hand. XIV: 23. Van zoodanige Medehelpers maakte hy dan byzonder veel werks; zoo als men uit zyne redenvoering tot de Ouderlingen der Gemeente van Efezcn, welke hy naar Mileten tot zich ontbooden hadde, duidelyk zien kan: want daar zegt hy: gedenkt , dat ik drie jaaren lang, nacht en dag niet opgehouden hebbe, een iegelyk met traanen te ver\naanen enz. zie Hand. XX: 31. Ook beval hy hun ernfielyk, op zich zeiven en op de geheele Kudde wel acht te hebben, cn de Gemeente, die Christus met zyn eige bloed verkreegen hadde, getrouwhk te weiden, zie Hand. XX: 28. Eh waar Paulus zelve dergelyke inrichtingen niet maaken konde; daar deed hy zulks door een of ander van zyne Medearbeiders. Hy gebruikte daartoe byzonder zynen geliefden Timotheus en Titus, en geeft deswegen deezen beiden Broederen ,- in zyne Brieven aan hun een genoegzaam onderricht , waarop zy voornamelyk te zien hadden, zoo zy iemand tot OuderlingOpziender of Bisfchop — welke naamen toenmaals een en 't zelfde beteekenden — of tot een Dienaar in de Gemeente aanüclien wilden, zie 1 Tim. III: 1 enz. Ook wat zy hun byzonder aart tebéveelerf hadden, 1 Tim. V: 17 enz. Hy toont hun ook, hoe zy zich met opzicht tot 't Vrouwe'} ke gcfiacht, te gedraagen hadden; 1 Tim. V: 2 enz. en hoe  c si) zy zich van ervaare Vrouwen by anderen bedienen konden, Tit. 11: 3 enz. Alle zorg en arbeid des Apostels ging dan by de Geloovigen onder de Heidenen daar heen, dat het woord Gods rein en zuiver onder hen geleerd wierdc, en zy ook heilig, als Kinderen Gods , daarna leefden. Dienvolgens waakte hy ook zeer voor de tucht en goede order onder hen, hy vermaande hen, zich met een Menfche, die zich een Broeder liet noemen, en evenwel nog in openbaare werken des vleefches leefde, niet in te laaien, zelfs niet eens te eeten, maar uit het midden van hun weg te doen, 1 Cor. V: 1 enz. Hy wilde ook niet toelaaten, dat iemand ten Avondmaal gaan zoude, die zich niet van zoodanige dingen, die met het woord Gods, en de liefde Gods en des Naasten onbeftaanbaar waren, ontdoen wilde: een ieder moeste zich zeiven beproeven , en, zoo hy zich niet verbeteren wilde, daar van terug b.lyven, zie 1 Cor. X: 16 en Cap. XI: 20 enz. want die onwaardiglyk toenaderde, haalde zich zeiven daar door een oordeel Gods, en eene tuchtiging des Heeren op den hals, zie 1 Cor. XI: 29 enz, 5 20. 't Geen Paulus den Ouderlingen der Gemeente te Efezen betuigt, zeggende: gylieden weet, hoe ik niets achtergehouden hebbe van 't geene nuttig was, dat ik u niet zoude verkondigd, en u geleerd hebben, in 't openbaar en by de huizen, desgelyks: ik hebbe niet achtergehouden, dat ik u niet Zoude verkondigd hebben alle den raad Gods; Hand. XX: 20 en 27. Dit was zyne gewoonte alommc tc doen. Ondertusfchen maakte hy dit onderfcheid, dat hy een ieder zyne noodt-  C 32 3 dige fpyze toedeelde: de Kinderen voedde hy met melk Ci Cor- 111: 2) en anderen gaf hy vafle fpyzen (zie Hebr. V : 12 enz.) Ook zag hy op de onderfcheide omftandigheden, waarin zich een ieder bevondt, en was daarop bedacht, dat hy een iegelyk zoodanig onderwys mededeelde, als zyn byzondere toeftand vorderde. De Heeren onderrichte hy, hoe zy zich, achtervolgende den zin van Chriftus, tegen hunne knechten en flaaven, en de knechten en flaa\en, hoe zy zich, naar zynen wil, tegen hunne Heeren te gedraagen hadde. Zyn algemeen onderricht was voor allen, zy mogten zyn Kinderen, Jongelingen, Jonge Dochters, Mannen of Vrouwen, Weduwen of Weduwenaars. En wat by een ieder in 't byzonder te herinneren was, wierd hem cn anderen, die in 't zelve geval verkeerden, ook afzonderlyk voorgehouden en ingefcherpt. Ook daar eenigen in de Gemeenten het opzicht en de waakzaamheid over anderen was toevertrouwd , wierd deezen, zoo wel als gecnen, voorgefteld, wat van hun, als Kinderen Gods, verwacht Wierd. En doordien de Chriftelyke Gemeenten in dien tyd nog onder Heidenfche Overheden ftohden, vermaande hy dezelven tot eene naauwgezette onderdanige gehoorzaamheid tegen dezelven. Somwylen deed hy bezoeken (yipatien) in de Gemeenten, en zoo hy zelf niet konde, zondt hy eenen of anderen van zyne Mede-arbeideren, tot dat oogmerk, af. § 21. , Nog eenige (tukken kan ik hierby niet onaangeroerd laaten. Het was namelyk wat nieuws, wat vreemds , dat God dezelfde genade, die den Jooden wedervoer, de»  ( 33 ) 'cfen Heidenen liet deelagtig worden. En nadien de meeste Jooden den raad Gods, aangaande hunne zaligheid , verwierpen , en zich zeiven daar door het eeuwige leeven onwaardig maakten ; zoo bekwamen de Heidenen, die in Jefus geloofden, daar door een voorrecht boven dezelven, en wierden leden van Chriftus lichaam, dat is, van zyne Gemeenten. Zoo vermaant Paulus hen dan, zy moesten op dit voorrecht niet hoogmoedig weezen , en vooral niet denken, dat zy in hun zeiven beter waren, dan de Jooden : want indien zy de'genade niet in ootmoed bewaarden en getrouw aanwendden ; zoo konden zy even zoo wel, als de Jooden, verwerpelyk worden, zie Rom. XI: 16 enz. Doordien de leden der Gemeenten in de plaatfen, daar zy woonden, midden onder de Heidenen leefden; én het dikwerf gebeurde, dat hunne naaste bloedverWanten nog in het Heidendom bleeven ; zoo waren zy telkens in gevaar, om door omgang met dezelven fchadc aan hunne zielen te lyden. Zoo vermaant hen Paulus dan, zy moesten toch niet mét de ongeloovigert een ander juk aantrekken, en zich met hun in geene gemeinfehap inlaaten : want licht en düifterhisfe, Chriftus en Belial konden niet famenftemmen, Zie 2 Cor. VI: 14 enz. Voor 'tover'ge, dat Paulus aan fommige plaatfen, b. v. te Efezert, Corinthen, Thcsfalonica, het Euangelium den Heidenen om niét verkondigd heeft , en zich van de vryheid, om onderhoud 'van hun te necmen, niet bediend heeft, ■— waar toe hy nogthans volkomen recht hadde — zulks deed hy alleen deswegen, op dat hy onder hen des te meer nut doen mogte. Hy Was blyde, dat hy zelve wat verdienen koude, en dat C hem  C U ) hem de Broeders in Macedonien, met hunne handreiking, zoo liefdenryk oHderftcunden. S 22. Er wierden ook lieden gevonden, die Paulus zyne bediening zwaar maakten, en die in de Akkers, die hy te bearbeiden hadde, onkruid zaaiden. Zy gaven voor, dat Paulus leer niet goed was, en verachten dus hem en zyne leer ■ ■ Petrus, Johannes en Ja- cobus, dat waren Mannen ! die hadden Chriftus zeiven gehoord! en hunne leer was niet, ais Paulus leer; zy waren voorftanders van de Befnydenis eri van Mofis Wet, Daar kwam by, dat zy voor Apoftelen van Jefus Chriftus wilden aangezien zyn, en daar door veroorzaakten zy verwarring in de Gemeenten van Chriftus, die van Paulus door Gods genade geplant waren. Zy bragten het ook zoo verre, dat veele Gemeenten, tot hunnen fchade, Paulus verlieten. Tegen deeze Menfehen fpreckt Paulus in zyne brieven fterk. Hy noemt ze honden, kwaade arbeiders, de verlhydinge, zie Phil. III: 2. en zegt: och of zy afgefneeden wierden, die u onrustig maaken, Gal. V: 12. Maar was dat evenwel niet een vleefehclyke yver van Paulus? Neen, hy zegt, by eene dergelyke gelegenheid, ik ben yverig over u met eenen yver Gods. En deeze omftandigheden noodzaakten Paulus, veel van zich zei ven terpreeten en zyne bedicninge aan te pryzén. Hy was een Apoftel, geroepen niet van menfehen, noch door een menfehc, maar door Jefus Chriftus en God de Vader. Hy hadde het Euangelium, dat hy verkondigde, niet van een menfene geleerd, maar door de Openbaarings van Jefus Chriftus. Hy was niet minder, dan de voornaam-  C 35 ) I tóamlte Apoftelen, Ja hy hadde overvloediger gearbeid dan zy allen, en hadde meer, om Chriftus wille' ge' leeden, dan zy allen. Zyne Ieere onder de Heideren was de rechte leere, en overeenkomftig het beflüit der algemeeoc Kerkvergadering te Jerufalem, Hand. XV Zyne Gemeenten, die hy door 't Euangelium geplant hadde, waren een bewys van zyn Apoftelampt, en dat de Heer met hem was. Hier uit blykt klaar, dat'er gevallen voorkomen kunnen, dat een Dienaar van Jefus de vyanden van de waarheid des Euangeliums met yver wederftaan moet, en dat men genoodzaakt wordt van zich zeiven naar waarheid te ipreeken. % 23- Voor de eenigheid des geeftes in de Gemeenten waakte Paulus met veele getrouwigheid, en beval hun deswegen: beneerftigt u te behouden de eenigheid des geeftes door den band des Vredes, Efez. IV ■ 3 De verfcheidene gaaven des geeftes, die zich in de'toenmaahge tyden , wanneer de Kerk van Chriftus no- in haare eerfte opkomfte was, in de Gemeenten openbaar- ' den zie Rom. XII: 6 enz. 1 Cor. XII: 4 enz.—. gaven fomwylen aanleiding tot misverftand: want deeze en geene begon met geen eenvouwdig oogmerk daar mede voor des dag te komen, zoo gefchiedde het, b. v. dat Broeders in de Gemeente in vreemde taaien fpraken, die niemand van de toehoorders verftond Hier omtrent gaf Paulus hun het noodige onderricht * en toonde hun, hoe zy hunne gaaven aan te zien hadden; en dat die wohdergaavén niet waren om der Geloovigen, maar om der Ongeloovigen wille. Zy moesten zich zeiven als leden eenes lichaams aanzien, en ^ 2 wan-  C 3* ) wanneer een ieder lidt naar zyne werking, of waartoe liet verordineerd was, handelde, en het eene het andere, met die gaaven , die het van God ontvangen had* uit liefde en eenvouwdigheid diende; zoo konde het geheele lichaam heftaan. Voor 't overige had zich het eene lidt boven het andere niet te verheffen: want het eene hadde het andere telkens van nooden, en dat het onwaardigfle fcheen te zyn, was wel fomwyleri het onontbecrlyklte. Ook dit is nog aantemerken , dat Paulus niet ophieldt, voor de Gemeenten te bidden, en hy beval daartegen de Gemeenten, dat zy yverig voor hem bidden zouden. 5 24. Wildé ik nu verder gaan, en uit de gefchiedenisfen aantoonen, hoe het met de bckeernge der Heidenen van de tyden der ApoRelcn af, tot op de orzen toe, gegaan zyn; zulks zoude voor my wel een aangenaame en nuttige arbeid zyn: maar myn oogmerk is thans alleen, om van den arbeid der Euangelifche Broederen onder de Heidenen hoofdzaakelyk iets te melden". Tcrwyl ik my, om kort te zyn, by voorkomende gelegenheden beroepen zal op 't geene door David Cranz deels in zyne oude en nieuwe Brocder-Hiftoric*) deels in zyne Hiftorie van Groenland, en de verrichtingen der Misfionarisfen van de Broederkerk aldaar t) cn door Oldendorp in zyn Hiftorie van de verrichtingen der *") In "t Hoogd. gedrukt en uitgegeeven te Barby S!o. 1771 - t) Dit werk is reeds uit het Hoogd. overgezet en uitgegeeven ^io. 1767.  C 37 )' der Euangelifche Broeder-MLfiona-is en op de Ca-aibifche Eilanden Sr. Thomas, St. Crux cn St. Jan *) is ter nédergeitcld geworden. 't Zy men in overweeging neemt, 't geene reeds federt zoo veele Eeuwen met opzicht tot de bekeeiing der Heidenen is verricht geworden, 'tz/menbedenkt, w.t nog onder zoo veele duizende Heidenen, die onzen Heere Jefus Chriftus nog niet kennen, kondeen moefte aangewend worden zoo is 't geene de Euangelifche Broeders in onze dagen onder de Heidenen gedaan hebben, maar iets gerings. Doch God, die de neederigen aanziet, cn het arme en geringe niet verfmaadt, heeft evenwel uit genade den dienst der Broederen onder de Heidenen tot hier toe niet ongezegend gelaaten. Ook hebben verftandige en Godvruchtige Mannen de daar van gegeeven en bovengemelde Berichten met genoegen ontvangen; en veele leezers zyn daar door gedicht geworden, en hebben God daar voor gedankt. Ik zal dan thans flechts aantoonen , hoe den Broederen gelegenheid is gegeeven, om onder de Heidenen te gaan, cn wat zy voor maatregelen daarby genomen hebben; en dan zal ik nog iets laaten volgen van de methode, naar welke zy het Euangelium onder de Heidenen verkondigen. *) Dit werk, door Johan Jacob Bos/art uil gegeeven, is gedrukt te Barby 1777. C 3 TWEE-  C 3? ) TWEEDE AFDEELING, Wat cbn Broederen tot hunnen arbeid onder, de Heidenen aanleiding gegeeven heeft, en van hunne daarby genomene maatregelen. S 25- e Broeder-gemeente is zonder vergaande vooruitzichten tot den dienst van het Euangelium onder de Heidenen gekomen. Zy hoorde van de loflyke poogingen van den Hoer Paftor Egcde, om de Groenlanders tot de kennisfe van Chrifius te brengen; maar vernam te gelyk daarby, dat waarfchynlyk de zwaarigheden, die zich deels uit dat voornoemen zelve, deels uit andere omftandighiden voordecden, veroorzaaken konden , dat de zwaare arbeid deezes braaven Mans vcrydeld wierd. Te gelyker tyd werd haar bekend, dat zeker Moor, welke in Koppenhagen door den Doop der Chriftelyke Kerke was ingclyfd, hartelyk wenschte, dat ook aan zyne Zufter, eene Siaavin in St. Thomas, de weg des levens wierd aangeweezen. De toenmaalïge voorftander der Hernhutfche Gemeente, de Heer Graaf van Zinzendorf, die reeds in zyne jeugd, naar de hem verleende genade Gods, het vaste befluit genomen had, de Bezendingen onder de Heidenen op de best mogelykfte wys te bevorderen, *)  C 39 ) *)Iïet niet na, de bovengemelde zaaken ten besten aan te beveelen. Zoo neigde God dan het hart van twee Broedaren dermaaten, dat zy zich met elkander voor het aangeZichte des Heeren verbonden de reis naar St. Thomas op zich te neemen, om de bovengenoemde Moorin te gaan zeggen, hoe zy door Jefus Chriftus zalig worden kon; en twee andere Broeders maakte Hy gewillig, om naar Groenland te gaan. Na dat deeze Broeders eerst en bovenal, na genoegzaame overweeging en een hartelyk gebed tot God, hunne zaak zeker geworden waren, gaven zy hun deswegen genomen befluit, der Gemeente fchriftelyk te kennen. Er verliep een geheel jaar, eer het by de Gemeente tot het befluit kwam, dat men deeze Broeders naar St. Thomas en Groenland zoude laaten gaan; en dus hadden zy tyds genoeg, om het een en ander wel te overwcegen ; zy bleeven echter by hun voorneemen. By hunne afreize beval men hen den Heeren en den woorden zyner genade, en betuigde hen daarby, dat men God danken zoude, zoo zy maar een of ander van hunne medemenfehen door hun woord en wandel tot Chriftus brengen mogten t). § 26. *) Zie het leeven van den Graaf van Z'mzendorf in het Hoogduitsch befchreeven, p. 50 enz. t) Z e het leeven van den Graaf van Z'mzendorf p. 703 enz. en p. 747 enz. Desgel'yks C. G. yl. 01dendorps gefchiedenis des Zendelingfcha.ps op de Caraibifche Eilanden (jn de Hoogduitfche taaie") ƒ.450 enz. En de Hiftorie van Groenland, door David Cranz reeds in 't Nederduitsch vertaald, D. /. | Boek 5. p. 6, C 4  C 4P ) § 26. Kort daarna vertoonde zich eene andere gelegenheid;, om onder de Heidenen naar de Weftindiên te komen. Nam?]yk de Opper-kamerheer van Pless wilde een'ge nieuwe Suiker-Plantagien in St. Crux door Negerflaaven laaten bearbeiden, en liet de Gemeente in Hernhut om eenige Broeders tot opzicht over dezelven verzoeken. Die Heer wilde op deeze wys wat goeds (lichten , en zyne arme Slaavcn, door den dienst der Broederen , op den weg des leevens laaten brengen. Hierop meldde zich aanflcnds een vry groot aantal Broeders san, welke, om dat de zaak zoo een goed voorkomen hadde, niet ongeneegen waren, zich naar St. Crux te begeeven, en het opzicht over de Slaaven op zich te noemen. Men bevond echter in 't vervolg van tyd, dat de onhandigheden, met zoodanig een opzicht gepaard gaande, niet wel pasfendc waren voor den dienst van het Euangelium, en maakten zich derhahen daar. geheel los van *) Ondertusfchen gingen andere Broeders naar St. Thomas, cm het opzicht over de Negers, by welke de eer.'e derwaards gezondene Broeders eenigen ingang gevonden hadden naar vermogen op zich tc necmen; t) en deeze kwamen ter rechter tyd aldaar aan: want God hadde door zynen goeden Geest (het gebed cn de traanen der voorige -Broederen om het heil der arme Negeren was gedacht geworden ft) ia het harte van vee» *) "Men kan hier omtrent nazien Oltfendorps Mis-_ Jfons-gefchichte p. 481 enz. en p. 494 enz. t) 'Zie H zelve werk. p. 506 enz. tt) Zie mede aldaar p. 493-  C 4i } yee'e Negeren eene begeerte naar het Euangelium var* Chriftus verwekt. Deeze kwamen des avonds, wanneer hun arbe;d voorby was, hoopsgewyze tot de Broederen , cn namen het onderwys, dat zy hun mededeelden, met dankbaare harten aan. Het Euangelium openbaarde aan hun deszelfs Goddelyke kracht,en 'erwierden zeer veclen van de duifternisfe tot het licht, ea van de magt des Satans tot God bekeerd; en de Broeders wierden daar door zoo van yver en vuur ontftooken, dat zy 'er nacht en dag toe befteedden, om den Negeren niet flechrs den volwasfenen, maar ook den kinderen ' Chrifius te verkond :gen. *) 5 27. Wanneer nu de Broeder-'gemeente naricht ontving van deezen zegen der Goddelyke predikinge in St. Thomas ; zoo zagen zy zich genoodzaakt, die Broeders uit hun, welkers dienst onder de Heidenen onze Heer Jefus Chriftus zoo genadig zegende, ook eene voor menfehen geldende ordening te verfchaffen. f) Zy meldden den Heere D. E. Jablonsky, Bisfchop der Boheemfcbe Moravifehe Broederen, welke ook Koninglyk-Pruislifche Opper-H >fprediker was, hunne voorgenoemde omftandigheden; welke, na dat hy met zynen Collega, den Heer Sitkovius te Lisfa in Polen, daar over geraadpleegt, cn deszelfs volkomen goedkeuring daartoe bekomen hadde, den Moravifehe Broeder Davld Nitschman, die daar toe van de Gemeente verkooren was, *) Zie Oldetiorps.. Misftom-gefchichte p. 506 enz. f) Hier va?i vindt men een breedvoerig bericht irt 't leeven van den Graaf van Zinzendorf p. 893 enz, Cs'  C 42 ) was, tot B-'sfchop der Broederen wydde: ten einde hy aan de onder de Heidenen arbeidende Dienaars van Chriftus de Ordening mcdcdeelen konde *). Hy, de B:sfchop David Nitschman, ordende ook kort daarna den Broeder Frederik Martin O fchriftelyk. De reden daar van was, dat hy zelve tot eene vijitatie naar Koord-America gaan moeste, en dat Frederik Martin zyne leerlingen in St. Thomas, die van verlangen naar het Euangelium brandden, te dier tyd niet verlaaten konde ft)- 5 aï. Hierna wierd den Broederen met 'er haast dan deeze dan geene Heiden-natie ter bediening door het Euangelium aanbevolen. Dit maakte hen opmerkzaam , en bragt hen tot dit befluit, dat zy aan de eene zyde wel niet zonder zoodanig eene roepinge, waar in zy eene hand Gods bemerken konden , tot Heidenen gaan ; maar ook aan de andere zyde geene roeping onder de Heidenen , waarby zy de hand des Heeren befpeurden, van de hand wyzen wilden, offehoon zy ook vooruitzagen , dat zulks met feevensgevaar en andere voor de natuur bezwaarlyke omftandigheden vergezeld gaan moeste; en dit is nog tot op deeze uure der Broederen denkwyze en voorneemen. Hierby had men de hoop, dat onze Heere Jefus ^ Chri- *) Zie David Cranz Oude en Nieuwe BroederHiftorie (in de Hoogduitfche taal) § 63. p. 252 enz, t) De Ordenings-brief is te vinden in de BudtngfZhê Verfamelingen (jn 't Hoogduit sch~) I Band. p. 164. tt) Zie Oldendorps Misftons-gefchichte p. 542. enz.  C 43 ) pbriftus zoodanige lieden, van welke hy zich ter uitvoer 'ng zyner vredens-gedachten over eene Heidenfche plaats of Natie bedienen wilde, telkens zelve aanwyzen en uitrusten zoude. Cn dat heeft hy ook tot hier - toe onder het Broeder-volk genadig gedaan. Wanneer i hier of daar onder Heidenen iemand noodig was, heeft hy ook ten dien zelfden tyd dan deezen dan geenen I Broeder, door zynen genaden - arbeid, in zyn harte !: daartoe opgewekt en gewillig gemaakt. Konde een poft door Broederen, die niet by de ftudie, maar by , eene andere Iee-venswys-, opgebragt waren, behoorlyk r waargenomen worden, zoo 1 et het de Heer niet aan lieden ontbreeken, die daartoe gewillig waren. En daar de omftand:gheden vorderden, dat men eenen Broeder hebben moest,dien men voor eenen geleerden houden konde; zoo heeft God ook geleerden opgewekt, die zich zeiven aan den dienst des Heilands onder de Heidenen van ganfeher harten toewydden *) Menigmaal ben ik over de gewilligheid en dienstvaardigheid der Broederen in verbaazing geraakt. Wan■ neer ik eens te Bethlehem, in Noord-America, op eenen Gemeente-dag het bekomen bericht mededeelde, dat in St. Thomas (waar net de Broeders toen zeer w zwaar hadden) vyf perzoonen de een na den anderen Wit den tyd gegaan waren, meldden zich nog op dien ;s zeiven dag agt Broeders aan, die zich uit eige beweeging aanboden daar heen te gaan., om hunne plaatfen i te vervullen. En dit is gewis den Heere, onzen HeL a land, alleen te danken; te meer, daar de dienst van het *) Zie ook David Cranz Oude en Nieuwe Brosd mer-HiJiorie (Hoogd.~) p. 764.  C 44 ) het Euangelium onder de Heidenen niet ligt valt*), waarom men ook vastgelield heeft, niemand daartoe over te haaien, veel minder te noodzaaken j). 5 29. Onder andere Heidenen, tot welken men gaarne Broeders gezonden had, waren de Negers in Zuid-Carolina, die by den reist-bouw gebruikt wierden. Zeker Genootfchap in Engeland achtte zich verplicht, hun Leeraars toe te zenden, om hen uit hunne onwee- 1 tenhe'.d cn Heidensch wezen te brengen. Maar eer de, : Broeders voornamen, iemand daartoe over te gceven, wierd de toenmaalige Aartsbisfohop van Canterb'ury, door cenige van 't gemelde Genootfchap afgczondenQ i M : n -n gevraagd, wat hy daar van dachte? Zyn anr ii woord was, dat hy federt veele jaaren met de zaakeaj der Broederen bekend was; cn zoo wist hy, dat z'chi de Broeders in Hernhut tot de Augsburgfche Confesli* : bekenden, dienvolgens waren zy niet tegen deXXXIX Artikelen cier Engelfchc Kerke: want deeze waren niet tesen geene. Ten opzichte van hunne inrichting; moeste hy belyden, dat de Broeders daarhi iets voor--j| treffelyks boven andere Godsdienftige Genootfchappeöll bezaten, en de Broeder-kerk was allezins als eene Bis-ij fchoppeiyke Kerk aan tc zien: het was dus by hem 1 buiten firyd, dat men wel doen zoude, zoo men de: Broeders tot de prediking des Euangelrums onder de I Heidenen gaan liet -ft)- >t: *) Zie Oldendorps Misfwns-gefchichte p. 913. t) Zie 't leven van den Graaf van Zinzendorft (Jn 't HoogdO p. 751 en p. 1276 enz. ff) Deeze verklaaring d?s Aartsbisfchops va» \ *  C 45 5 't Wierd dus daadelyk werkftellig gemaakt dat twéé 8Broeders de reis naar Carolina aanvaardden, om eene iproef onder de Negers te neemen : zy keerden echter; na eenigen tyd, weder terug, door dien zy nog gee^ iiien ingang by hen vonden *). § 30. Bovendien gaf de kennis, welke de Graaf van Zin«endorf met verfchcidene Heeren in Holland en andere iplaatfen kreeg, aanleiding tot veele dergeiyke aanzoeken , waar van, als gevolgen, aan te zien zyn onder runderen de reizen der Broederen naar Ceilon onder de 'Zingaleezen, naar de Kaap onder de Hottentotten, ;iaat Surinamen en Berbice onder de travakken, 'Warauën enz. naar Guinea onder de Africaanen, maar Nieuwjork onder de Mahikanders enz. t)- Wat cie Broeders daar by uitgeftaan hebben, en hoe menig eten daarby zyn leeven gelaaten h^eft, daar van wil ik 'lier niet breedvoerig fpreeken: want het is immers louter genade, wanneer wy verwaardigd worden om sfefus Willé, dien wy dienen, iets te lyden. Maar dat ele Broeders door deeze onderncemingen veel meer bekend 'cüanterbtery vindt men in den I. Band der Buding(Tche Verfamelingen p, 449. Zie_ ook 't leeven van 'tien Graaf van Z'mzendorf p. 1035 enz. *) Zie David Cranz Broeder-Hifiorie § 73. pag. 778 enz. p. 297 enz. en p. 301 enz. f) Zie in David Cranz Broeder-Hifiorie van Cei>on, § 80. p. 295 enz. van de Kaap, § 79. p. 2.94 enz* iün Berbice, § 80. p. 296. van Surinamen, § 62. p. 551 enz. van Guinea, §79./». 293 enz. van de Mahis.auders, \ 91. p. 328 enz.  C 46 -) Jcend zyn geworden met de dingen, welké hunnèn arbeid onder de Heidenen tegenfiaan, is ligt te denken ; en hier van iets te melden, oordcelen wy, is met het oogmerk van dit fclnïft ten éenemaal overeenkomftig. De Broeders namclyk bemerkten voornaamlyk, dat de Sociëteiten, welke ter bevordering eer Heiden-bekeering opgericht zyn, zich in die gedachten brengen lieten, dat dc Broeders hunne Zendelingfchappen in den weg traden, en dit had geene goede gevolgen. De Broeders vernieuwden daarom hun voorneemen, byzonder zoodanige Heidenen tot het oogmerk van hunnen dienst te maaken, welken nog n'ets van Jefus verkondigd was, en die geene M'slionarisfen onder zich hadden *). En wanneer zy tot zoodanige Heidenen, onder welken reeds alvorens Misfionarislèn geweest waren, eene roepinge bekomen mogtcn ; was hun vast befluit, zich tot die Z'elen, welke onder hunne verzorging ftonden, met hunne predikinge niet te begecven, en nog veel minder hen van liun af en tot zich te trekken. Men vindt den zin en 't gedrag der Broederen in dit en een-'ge andere (lukken, waar van nog iets volgen zal, in een opftel der Euangelifche Broederen wegens hunnen arbeid tot hier toe, en vervolgens, onder de Wilden, Slaaven cn andere Heidenen, 't Welk in 't jaar 1740 afzonderlyk gedrukt en daarna in deBudingfche Verfamelingen I Band. p. 182 enz. mede gèpiaatft is geworden. Zie ogk het leeven van den Graaf van Zinzendorf, p. 1270. en David Cranz Broeder-Hifiorie p. 807 enz. §■ 31. *) Zie 't Leeven van den Graaf van Zinzendorf p. 872.  C 47 3 5 3i. Ten tweede namen de Broeders waar, dat de verdeeldheid der Chriflenheid in zoo veele onderfcheidene partyen den Heidenen geenen goeden indruk geelt; want, wanneer zy hooren, dat de eene party zegt: wy zyn de waare Kerk, en die zalig wil worden, moet tot ons overkomen, en dat een ander, derde en vierde party het zelve ftaande houdt; zoo zeggen zy: hoe kunnen wy weeten en beoordeelen, welke party van U gelyk heeft. Wordt toch eerst zelve onder eikanderen eensgezind. Het geschiedde alzoo door de genade onzes Heeren Jefus Chrifius, dat de Broeders vast voornamen, onder de Heidenen noch voor noch tegen deeze of geene party te zyn , maar alleen Chri* , fius te prediken *), en de crvaarjng heeft getoond, dat deeze methode den Heere, onzen Heiland aangenaam geweest is, en hy dezelve genadig onder de Heidenen gezegend heeft. J 32. De vrees en bekommering by EuropeaanfchePlanters en Kooplieden , dat het den koophandel nadeeiig worden mogt, wanneer, men de Heidenen wyzer maakte en hen leczen en fchryven leerde, was een tweede hinderpaal voor de prediking des Euangciiums onder de Heidenen. Zoo waren ook de Hoeren in de Weftindiën niet zonder Zorge, dat zy in gevaar hunnes leevens geraaken konden, ■wanneer de Negers door onderwys meer verftand kreegen. Denk toch maar, zeide een van hun toyny, toen ik in St. Thomas was, hoe *3 Zie 'ticeven van den Graaf van Zinzendrrf P-749 enz. en Oldendorps Misjlons-gefchichte, paL 73° enz. ' r *  C 4B ) hoe dat uitkomen kan! wanneer wy de Negers, die op dit Eiland woonen, nagaan, zoo Vindt men altoos honderd Negers tegen eenen Blanken \ zoo die nu verflandiger gemaakt worden, hoe kunnen wy dan zeker zyn? Anderen hadden Wegens Heidenen, die in hun land geheel vry zyn, maar tellens onder het oppergezag van deeze of genen Chriften Koning of Heer ftaan, even ook eene bedenking, of zy niet, zoo zy meer befchaafd Wierden, zich het zclven onttrekken zouden. Men kan niet loochenen, of 'er ligt iets iri deeze uittingen; en dit bragt de Broeders tot de volgende grondstellingen, die zy altoos by hunnen arbeid onder de Heidenen Zoaden trachten in t oog te houden. Naamlyk: 1.) Wy willen by den arbeid onder de Heidenen altoos daarop zien , dat zy zich van harten tot Jefus bekeeren. Want, zo dat gefchiedt, zullen zy niet alleen wyzer, maar ook beter worden ; en Zoo heeft men niet te"vreezen voor het gene, dat by menfehen, die iets van de lèere van Jefus met hetverfiandbegrypen,maar een lecdig harte behouden, dat van de Godzaligheid, die in Chrifius Jefus is, niets ervaart, (dat doorgaans een flecht beftaan nalaat) pleegt voor te komen. De ondervinding, die wy federt veele jaaren gehad hebben , heeft ons in dit begrip ontegenzeggèlyk bevestigd'; en wy zyn vast overtuigd, dat onze roeping niet zy, aan Benige plaats 'top nationaal-bekeeringen; dat is" eene uitwendige invoering van den ChrifteJykën Godsdienft onder geheele natiën,( toe te leggen *) *) Zie 't Leeven van den Graaf van Zinzendorf Qn 't HoogdO p. 750-  C 49 ) 2) . Wy willen het tot onze ph'gt maaken, dat onze iVsTishonarisfen by de Heidenen onder welken zy leeven, zich met hunne Commercie, die zy met de Kooplieden dryven, niet inlaaten Deeze moet door ons en ons toedoen noch gehinderd noch geftoord worden. Ja wy willen den Heidenen die tot ons behooren, ge-' trouwlyk infchcrpcn, dat zy in den koophandel alle bedrog . die anderzins den Heidenen zeer eigen is 1 te vermyden, en zich in allen deelen getrouw en eerlyk te gedraagen hebben. 3) . Wy willen ook niet nalaaten , den Negerflaaven de leere der Apostelen, die zy den knechten gegeeven hebben . én de knechten waren toen meest allen Slaaven • met allen yver voor te houden. Wy willen hun herinneren, dat het niet by toeval is, maar van God komt, dat de eene mensch een Heer, en de andere een Slaaf is, en dat zy derhalven met Gods Wegen te vreden moeten zyn; ja dat hun dienst, zoo dezelve om Jefus wille met alle getrouwigheid gefchiedt, zoo aangezien Wordt, als dienden Zy onzen Heere Jefus Chriftus. Zulks hebben Wy ook 'tot hier toe gedaan, en 't is, God lof én dank, niet te vergeefs geweest *)• 4) . Wy willen den Heidenen mede geduurig in gedachtenis brengen , 't geene Paulus gezegd heeft: allé ziele zy den Magteïl over haar gefield onderworpen; want daar is geene Magt dan van God; en de Magten die daar zyn, die zyn van God geordineerd. J 35. *) Zie Oldendorps Misfiom-gefduchie, n. 594 p. 829. enz. D  ( 5<0 $ 33- De gewoonte, om eenen Slaaf, die gedoopt was ge» worden, vry te laaten 't weik zich in fomrn'g» landen op zekere wetten grondt was mede eene hoofdhinderms aan de predikinge des Euangeliums onder de Heidenen *) Want, indien een Heer, dien zulks met onbewust was, by zich zeiven denken moest: hoe zal ik dan beftaan, zoo ik myne Slaaven, die zich tot Chriftus bekeeren, allen vry geeven moet? zoo konde hy natuurlyker wyze, n'et ligt begeeren, dat zich zyne Negers bekeeren mogten. Dit heeft den Broederen gelegenheid gegeeven, deeze zaak naar de Schrift en het voorbeeld der Apostelen te beoordeelen. In de Apofiolifcbe Gemeenten waren eenige Broeders Heeren, en andere Broeders Slaaven; dit ziet men zeer duidelyk uit de vermaan'ngen, welke eensdeels den Heeren, en anderdeels den Slaaven gegeeven worden. Maar nergens vindt men, dat de Apoftelen den Heeren gebooden hebben, dat zy hunne Slaaven vry geeven moesten. Ja toen Onelimus zynen Heer ontvlugt was, en daarna door den d'enst van Paulus tot Chrifius bekeerd wierd; zoo zond hem Paulus aan zynen Heer, Philemon, terug, met eene hartlyke voorbede voor hem. Dit is nu ook het gevoelen der Broederen, met opzicht tot de Slaaven: want wy houden ons *") Ik wil niet loochenen, dat 'er ook nog anders oorzaaken, maar die tn 't geheel geenen lof verdienen, geweest zyn, welke de bekeering der Negers en Negerinnen gehinderd hebben. Men vindt daarvan iets gemeld in het leeven van den Graaf vam Zmzendorf, p. 1169.  C ST ) üSns niet voor gerechtigd, daarin anders te handelen, als de Apoftelen gedaan hebben-. § 34- De hoofdhindernis der ukbrcidinge des Euangeliums ligt in de Heidenen zelfs. De Broeders hebben met twee foorten van Heidenen te doen. De eene foort is men gewoon Wilden te noemen, en die leeven in eene toomlooze vryheid. Tot de andere foort behooren de Negers, en deeze leeven onder zoo een hard juk, en in zoo een bittere flaaverny, dat men naauwlyks zonder mededoogen aan hun denken kan. Zoo verfchillcnd nu deeze twee foorten van Heidenen zyn, met opzicht tot hunne opvoeding, lecvenswyze, denkwyze, gewoontens en andere omftandigheden; zoo komen zy doch daarin overeen, dat zy in den uiterften graad verdorven zyn. 't Geen van de Heidenen in de H. Schrift gezegd wordt (zie 5 3.) vindt plaats by de beide zoo evengenoemde foorten van Heidenen. By de verdorvenheid in ziel en lichaam, welke zy met alle menfehen gemeen hebben, komen de gruuwlykfte fchanddaaden , welke onder hun voortgeplant worden, waaronder inzonderheid té rekenen Zyn hunne verfchrikkelyke afgoderyen , toovenen, duiveiskonftenaryen en onmenfehelyke wreedheden. Men vindt echter by dit alles onder de He'denen een menigte zoodanige dingen, welke op, zich zeiven befchouwd, niet te verwerpen zyn. Zekere atfcbuuw'yke zonden, welke by menfehen, die zich Chrftenen noemen en laaten noemen — zy zyn 't echter niet — in zwang gaan, vindt men onder de Heidenen niet. In hunne reden zyn zy menigmaal zoo verftandig, dat D 2 wea  ( 52 ) men 'er over verwonderd moet ftaan, Een menigte van hunne daaden zyn van die natuur, dat ze op zich zeiven niet te berispen zyn, en dat veele menfehen , welke de leer van Chriftus belyden, maar daarna niet leeven, daar door befchaamd moesten worden: waar over men zich ook niet behoefd te verwonderen; want heeft God de Heidenen, welke wisten, dat 'er een "God was, die alles gefchaapen heeft, Hem echter noch eerden, noch dienden, in zulke fchande'yke dwaalingen , en in zoo een affchuuwlyk loeven, ter ftraffe overgegeeven, zoo als uit § 3 blykt: wat kunnen zoodanige menfehen, die uit den Bybel weeten, dat God zynen eeniggeboornen Zoon voor hun in den dood gegeeven heeft, en dat Chriftus, die aan 't kruis voor hun een offer geworden is, hen van hunne zonden en de magt des Satans vcrlosfen en ecuwig zalig maaken kan en wil ■ en die nogthans deeze genade van zich ftooten, dewyl zy de duifternisfe liever hebben, dan het licht. Wat, zegge ik, kunnen zulke menfehen anders verwachten ? Zy worden gewis met dwaalbegrippen, dwaasheid en zonden nog zwaarder/ geftraft als de Heidenen, doordien zy zich veel meer bezandigen, dan de Heidenen. § 35- Wat is dan nu den Broederen, die onder de Heidenen gaan, in deeze gefteldhcid van zaaken te raaden ? Het eerfte is, dat zy zich door het onmenfchelyk beftaan en gedrag, dat onder de Heidenen heerfchend gevonden wordt, niet laaten affchrikken, om met en op hoope onder hun te arbeiden: want Chriftus heeft voor allen den dood gefmaakt, en Hy is eene verzoeninge voor  C 55 3 voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der geheele Waereld ; Hy heeft zyn bloed ook voor de Heidenen vergooten; zyzyn duur gekocht. Reeds in 't Oude Teftament heeft God door de Profeeten fpreckende, den Heidenen de dierbaarfte beloften gedaan, dat ook zy mede-erfgenaamen zynes Ryks worden zouden, (zie $ 6) Onze Heer Jefus Chriftus betuigde den Jooden niet flechts in gelykenisfen, maar ook met duidelyke woorden, dat het Konïngryk Gods van hun genomen en den Heidenen gegeeven zoude worden (zie J 8), Hy zond zyne Difcipelen uit, om allen Heidenen het Euangelium te verkondigen, dat zy door het geloof vergeevinge van zonden en het eeuwige leeven ontvangen zouden (zie § 9). De Apoftelen deeden zulks, en Paulus inzonderheid, (zie § io) en zoo wierden uit de Heidenen, die het Euangelium in 't geloof aannamen, de hecrlykfte Gemeenten, als b. v. te Romen, te Corinthen, te Efeezen, te Phihppis enz. Wy zeiven hebben in onze dagen, naar de genade Gods, die met ons geweest is, zeer dikwils gezien, dat uit de allergoddcloofte Heidenen , die inderdaad voor een ieder een affchrik waren , waardige Kinderen Gods geworden zyn : want het Euangelium is een kracht Gods tot zaligheid een iegelyk, die gelooft. Daarom kan en zal een getuige der waarheid en des Euangeliums, die eene rocpinge van Chriftus Jefus onder de Heidenen heeft, zyn werk met goeden moed en vreugde aangrypen: hy zal niet te vergeefs arbeiden. Want God wil, dat alle menfehen zalig worden, en tot kennisfe der waarheid komen. D 3 § 36.  C 54 > 5 36. Aan de andere zyde hebben de Broeders toe te zien, dat yy z'ch door 't Ichyng ede, dat by fommige Heidenen gevonden wordt, als waren zy te vooren reeds deugdzaame menfehen, niet laaten verblinden: want offehoon ook een He.den deeze of geene kwaade dingen niet doet; hy doet echter honderd andere dingen , die even zoo flecht zyn; kan men daarom zeggen, dat hy op den weg des lecvens is ? De Heiland zegt; een goe ie boom kan geen kwaade vruchten voortbrengen, Of wanneer een Heiden menigmaal een verftandig woord fpr-eekt, of fommige dingen doet , die op zich, zeiven befchouwd niet kwaad, maar lofwaardig cn goed zyn, hy blyft echter in alle andere dingen, die een mensch naar den wille Gods doen moest, in allen opzichte nalaatig; kan ik dan zeggen: die mensch is op den rechten weg? wanneer een mensch van een bloedryk (fanguinisch) temper .ment is, en hy is mede 1'.ogend omtrent nooJlydcn.ic, dat is, op zich zeiven bek'houwd, góed.; maar wanneer die zelve mensch. in overm iatig eecen en drinken, in h'oerery en andere wellustigheden, openbaar of heimelyk, zyn leeven doorbrengt; en in andere gevallen liegt en bedriegt; is hy dan een deugdzaam mensch te noemen ? Men moet daarenboven nazien, uit wat grond iets voortkom': want al wat niet uit de liefde tot God en uit de liefde tot den naaften voortvloeit, mag voor een ander nuttig en op zich zeiven niet kwaad weezen; maar het bewyst voor dien, die zulks doet, niet veel. Ik zal dit met een voorbeeld ophelderen. De KoordIndiaanen zyn zeer gastvry, komt iemand in hunne tent, zy deeiejj hem den laatften beet mede; dit is op zich  C" SS 3 Zich zei ven pryswaardig. Maar waar komt het rast daan ? De lndiaanen zyn zeer wraakgierig, en behouden lange hunnen toorn, zoo dat hunne wraak zelfs Wel valt op kinderen en kindskinderen. Zoo nu een Jndiaan hongerig is, en een ander geeft hem niet iets te eeten van 't geen hy nog heeft; zoo wordt dat niet \ergeeten, maar zoo hy hem na tien en meer jaaren met vergift, of op eene andere wyze, ombrengen kan, jjoo doet hy 't gewis. Daar voor vree zen de lndiaanen en daarom zyn zy gastvry. Op dezelve wys wachten zy zich, om anderen onrecht te doen ; want zy Treezen voor de wraake van anderen, die zy niet ontgaan kunnen. My is een zeer zonderling voorbeeld daar van bekend. Eene Indiaanfche Weduwe hadde een klein zoontje, en trouwde daarna eenen anderen fyf;.n Deeze behandelde haar hard, en deed niet aan haar, dat hy doen moeste. Teen nu haar zoon groot wierd, zeide hy tot zynen Stiefvader: gy, waarom hebt gy myne Moeder zoo kwaalyk behandeld, en floeg hem op de plaats dood. Dit is ook de reden, dat de Oudeis hunne Kinderen alles toelaaten: want zy zyn bevreesd, dat de Kinderen, wanneer zy opwasfen, zich zeiven aan hun wreeken zullen. 5 37- Dus dan moeten de in eenige opzichten befchaafde Heidenen zoo wel, als de ten eenemaal onbefchaafden, door het Euangelium tot Jefus Chriftusgebragt worden. Hy alleen kan deeze en geene zalig maaken van haare Zonden en verlosfen van de magt der duifternisfe. Maar dan hebben ook, ten derde, onze Broeders ender de Heidenen dit in het oog te houden, dat zy D 4 met  C 56 3 met een geloovig geduld nafpeuren, of ook de H. Geest by deezen of geenen zyn werk aangevangen hebbe. Want als door zyne genade een hart toebereid wordt, en Hy aan het zei ze iets van de Goddelyke waarheden klaar maakt; zoo mag men zynen mond getroost openen , en men vindt opene ooren. Want de bekeering der Heidenen is een werk Gods: die trekt hen uit de magt der duifternisfe, en zet hen over in 't Konlngryke des Zoons, zyn er liefde. Waar de Broeders met het Euangelium ingang vinden by dc Heidenen, daar zyn dezelven door Gods genade tot de aannceming van het zelve reeds toebereid. Wy hebben althans voorbeelden , dat Heidenen tot God gefmeckt hebben, Hy mogte hun toch iemand toezenden, die hun den weg des leevens aanwees, cn wanneer daarna een Broeder tot hen kwam en hun 't Euangelium verkondigde, zagen zy 't aan als eene verhooring van hun gebed, en wierden 't zelve met vreugde gehoorzaam. Zie David Cranz Broedcr-Hiftorie p. 745 enz. § 38. Dewyl de Satan allerwegen beczig is, het goede, waar en zoo veel hy kan , te fiooren ; zoo was ligt' te denken, dat hy niet ftil zitten zoude om den loop van het Euangelium onder dc Heidenen te verhinderen: want hy is de geest, die werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, dat is, in menfehen, die in 'tgeloof des Zoons Gods niet leeven, Efeez. II: 2. en de Heidenen liaan onder zyne magt, zyn hem onderdaanig. Hand. XXVI: 18. Uit dien hoofde wordt hy genoemd de God deezer Eeuwe, welke de zinnen der ongeloovigen verblindt, op dat hen niet bcfiraalen zoude de ver-  C 57 3 veriichtmge des Euangeliums derHeerlykheid Chrifti 2 Cor. IV: 4. Dé meeste Heidenen, die wy hebben leeren kennen, weeten van den Satan, en houden, hem voor den Werkmeefter van 't kwaade. Wanneer zy zich in' angst of vrees voor hem bevinden, trachten zy hem met bidden te vreden te Hellen: Offeren hem ook wel het een of ander, ten einde hy hun geen nadeel toebrengen mogte- Het ergfte is, dat ook de woorden des Heilands, welke Hy tot de Jooden fprak, op hun toepasfelyk zyn: gy zyt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uwes vaders doen, Joh. VIII: 44. De Satan heeft ook zyne byzondere dienaars onder de Heidenen. Deeze maaken het doorgaans, als Elymas de toveraar, die als een kind des duivels, vol van alle bedrog cn argeliftigheid, en een vyand van alle ■gerechtigheid niet ophield, de rechte wegen des Heeren te verkeeren , Hand. XIII: 8 enz. Zy zyn onvermoeid , om den dicnaaren van Jefus, die 't Euangelium onder de Heidenen verkondigen, tegen te arbeiden. Hier van vindt men een zonderling voorbeeld in David Cranz Broeder-Hiftorie p. 525 enz. p. 744 enz; p. 825. enz. Wat is dan hier by te doen ? ij. Die dc woorden van Johannes : kinderkens blyft in hem (den Heiland) 1 Joh. II: 28. geduurig in 'toog heeft, zal zeker gaan. De geloovigen worden in de H. Schrift duiven, lammeren , fchaapen, kinderen f-H genaamd: hoe kunnen die, als 't op hun aankomt, tegen den Satan beftaan? Maar wanneer wy by Jefus blyven, cn wanneer Hy met ons is; zoo kan de vyand gewis niets op of tegen ons vermogen. Doch kan hy D 5 ons  C 58 > ons veele verdrukkmgen veroorzaaken, zoo als men uit Openb. II: jo. du:de!yk zien kan. 2) . Dewyl de Satan door bet bloed des Lams, en door 't woord van deszelfs getuigenis overwonnen wordt, Openb. XII: 11. Zoo necmen de dienaars van JeDs dit tot hun borstwapen. Hunne geh.ele wapen. ru(t;n te brengen, een klein Woordenboek. Wanneer zy dan, ook de woorden, die tot de famenvoeging eener reden behooren, en waar door deeze en geene handeling wordt uitgedrukt, opgemerkt hebben; zoo formeeren zy zich daar uit eene kleine Grammatica dier taaie, Van tyd tot tyd verder bemerkende, dat 't den Heidenen aan woorden ontbreekt, om.dingen, die hun nog onbekend zyn, en waaraan zy te vooren nog niet gedacht hebben uit te drukken, zyn zy bedacht hun daar toe nieuwe woorden aan de hand te geeven, of de Heidenen formeeren zich zelfs dezelven *). Dit alles nu is wel eene moeilyke en langduurige zaak fO» maar heeft toch ook zyne nuttigheid. Zoo lange de Broeders nog niet in hunne taaie fpreeken kunnen , leeren zy met hunnen wandel. De Heidenen flaan het oog op hen , wanneer zy dit of dat arbeiden, cn krygen eenen indruk van hun, als van goede, minzaame, en hun ook in 't uitwendige nuttige menfehen; daar ze anders van 't Chriften-volk niet de besten denk» beelden hebben, waarom veelligt fommige lieden, die; koopmanfehap met hun dryven, de fchuld zyn mogen. Wanneer de Heidenen dan ook zien, dat de Broeders niet hunne goederen, maar hunne perzoonen, hun ten goede zoeken; zoo beneemt hun zulks eene vrees en *) Zie Hiftorie van Groenland door David Cranz, ie Nederduitfche overzetting, ^de Deel 9de Boek, p. 240. Oldendorps Misfions-gefchichte, p. 914. t) Hier over kan men tot een voorbeeld nazien, hoe 't den Broederen onder de Arawacken in Berbice gegaan is, in Davids Cranz Oude en Nieuwe Broeder-Hiftorie (ia de Hoogduitfche taaie) p. 530 enz,  C 60 ) en achterdocht, welke anders zeer ligt, als zy met Europeaanen te doen hebben, by hen ontftaat. Dat hun de Broeders, by voorkomende gelegenheden, geringe dienden , zoo als het de liefde met zich brengt; bevvyzen, is altoos goed. Alleenlyk moeten zy zich Wachten, om niet den minden fchyn te geeven, als wilden zy de Heidenen door gefchenken tot hun gevoelen overhaalen : want zulks heeft flechte gevolgen. DeVyd van geduld en afwachting dient intusfchen ook daartoe, dat de Broeders in Kilheid, dat zeer noodig is, acht geeven kunnen, of ook hier of daar een mensch gevonden wordt, dien God zelve door zyne genade toebereidt, om een woord van Jefus Chriftus, en ons heil in Hem aan te hooren en aan te neemen *). § 40- Offehoon nu alle de opgenoemde zwaarigheden — waarby nog de kosten kwamen, die tot de reizen der Broederen, en hunne noodwendige onderdeuning, vercischt wierden ■ de Broederen van hunne onderneemingen onder de Heidenen hadden kunnen affchrikken ; zoo gefchiedde zulks doch niet. Zy wierden door Gods genade veel meer getroost, in de hoope, dat God, onze Zaligmaker, wien toch niet onbewust was, dat zy 't met eenvouwdige harten, en alleen om zynent wille, ondernomen hadden, hen wel doorhelpen zoude. De tegenkanting was, naar de onhandigheden der tyden, in welken wy leeven, in zekere opzichten onvermeidlyk: doch dit moeste hun- *) Zie 't keven van den Graaf van Zinzcndcrf, p. 1213 en p. 1431-  C 61 ) hunne onfchuldige oogmerken flechts meer aan den dag brengen. Zoo maar de Heer in genade met ons is» en onzen arbeid niet onvruchtbaar zyn laat; zoo zyn wy voor alle moeite rykelyk genoeg beloond. Ondertusfchen moet ik doch niet onherinnerd laaten, dat de Broeders in den beginne niet Verwacht hebben, dat veele Heidenen zich door hunnen dienst bekeeren zouden. Zy wisten niet, dat de tyd reeds daar was, dat de Heidenen ichaaren-gewyze tot Chriftus komen, en in Hem hun heil en verlosling zoeken zouden. Hun toeleg was derhalven maar, dat zy eenige zielen op den weg des leevens brengen, en door zynen genadigen byftand daarop behouden mogten *) Uit dien hoofde was 't, toen men hoorde, dat in St. Thomas zoo veele op eenmaal waren gedoopt geworden, dat de toenmaalige voorftander der Gemeenten, de Graaf van Zinzendorf, vreesde, dat de arbeid der Broederen aan de zielen der Heidenen niet grondig genoeg gaan mogte. Hy deed derhalven al wat hy maar konde, om 't daar heen te brengen, dat het geduurig maar by eenige weinigen, maar die wel waargenomen moesten worden, blyven mogt. Doch in volgende tyden waren andere Broeders, inzonderheid de Bisfchop Johannes van Watteville van gedachten, men moeste aan de genade onzes Heeren Jefus Chriftus,en den loop des Euaugeliums geene paaien zetten; men konde immers, zoo de Heiland met ons was, ook by veelen, grondi- gen *) Zie David Cranz Broeder-Hiftorie (in 't HoogauitscV) §. 103. p. 361. O/dendorpsMisfwns-gefchichte p. 726 enz. en 't leeven van den Graaf van Zinzindorf p. 1432.  C 62 ) gen arbeid maaken. Als nu deeze zaak op een Synode voor 't aangezichte des Heeren ryplyk ovcrwoogen wierd; zoo vond men deeze gedachten gegrond, dat men, naamlyk, volgens de woorden van Jefus, Matthi XIII: 47 enz. zich niet tot een'ge weinigen te bepaa-» len had. En van dien tyd af ging men derhalven getroofler te werk, en 'cr wierden tot d;e gcenen, die door 't Euangelium reeds gewonnen waren , geduur'g meer toegevoegd; doch telkens onder die vaste bcpaaling, dat men hen allen, en een ieder in 't byzonder, naar vermogen getrouwelyk aan te neemen en te verzorgen had *). Wonderen en tekenen, en buitengewoone gaaven vindt men by de Broederen niet; en -wanneer iemand daarna iireeven wilde, die vindt zyn onderricht in Paulus woorden : ik wyze u eenen weg, die nog uitnee- mender is jaagt de liefde na, I Cor. XII: 31» tot Cap. XIV: r. Maar wy danken God onzen Heiland, die onze Broederen geduld fchenkt, om de rechte uure, wanneer zyn zegen verfchynt, af te wachten. Zy hebben b. voorb. in Suriname en de Berbice wel twaalf jaar gewacht, eer zy de vruchten van hunnen arbeid, gebed en traanen gezien hebben: maar hunne hoope is niet verydeld geworden. De Broeders in Nancauery, een van de Nicobarïehc Eilanden, zyn onder 't uitftaan van zwaare krankheden, veele leevensgevaaren en veele andere harde omflandigheden, reeds eenen langen tyd aldaar geweest: maar verlangen echter niet van daar weg te gaan, biddende in tegen* *) Zie Oldendorps Misfiom-gefchichte, p. 684 enz. p. 730. p. 740.  C 6i > gendeel, dat wy n;et verfhauwen mogen in dè hoope* Onze Heer Jefus Chriftus denke in genade aan hun en laate hen nog vreu?de oeleeven aan de daar z'ch bevindende in den ailerhoogften graad verdorvene Heidenen *). ! 41. Zoo de vraag is omtrent de bediening en verzorging der Zendelingi'ehappen; zoo wil ik met we'n'ge woorden te kennen geeven, hoe 't te vooren geweest is, en hoe 't thans daar mede ftaat. Zoo lange de Graaf Nicolaas Lodewyk van Zinzendorf Opziener der Broedergemeenten was, nam hy met de Broederen, die zyne medehelpers waren , de Heiden-bcz mdingen getrouwelyk waar. Thans ftaat de arbe'd der Broederen onder de He'denen onder het opzicht van de Dire&ie der Uniteit, welke is een van de gefamentlyke ieden van het Broeder-Synode verkoören en van den Heere bevestigde Raad der Uniteit, beftaande uit meerder of minder perfoonen, en welke de naam van Ouderlingen-Conferentie der Uniteit draagt. Byaldien voorflagen gefchieden tot deeze of geene bezending onder de He'denen, zoo worden dezelven door de Ouderlings-Conferentie der Uniteit in overweeg'nggenomen, en of aangenomen, of van de huid geweezen, of ook wel tot op eenen volgenden tyd verfchooven. Meldt zich iemand tot den dienst van 't Euangelium onder de Heidenen by hun aan; zoo handelen zy zynen't wegen daar over met het Ouderlingen-Collegie der Gemeente, van *) Zie David Cranz Broeder-Hifiorie, p. 697 enz. en p. 859.  C 64 ) ran welke hy een medelid is. Is 'er geene gewichtig^ bedenking tegen zyn perfoon, zoo wordt hy het Ouderlingen-Collegie der Gemeente tot welke hy behoorty als een Candidaat tot de Heiden-zaake byzonder aanbevolen. 'Komt hy 'er daadelyk toe, dat hy eene reis onder de Heidenen aanvaarden zal; zoo ontvangt hy zyne roeping en inftruftie van de Ouderlings- wederom vernieuwd geworden. Zie Eylaage A. hier achter. • En D. Cranz BroQder-IJiJlorie, p. 803 enz. ■ E 3  C 68 ) Broeder-gemeenten neemen deel in de Zendelingfchappen, en de leden derzelven brengen tweemaal des jaars 't geen een ieder goedvindt te geeven, met zoodanig eene hartlyke gewilligheid te famen, dat men den Heere God zeer daar voor te danken heeft. Ook buitenlandfche, en niet tot de Broeder-gemeenten behoorende Broeders en Vrienden vinden 'er een vergenoegen in, uit e;gen beweeging, iets ter bevordering der Zendelingfchappen toe te brengen. Dit alles dan neemen dc Gedeputeerden tot de Heidcn-misfions-Diaconie in ontvangst, en befteeden het tot den nooddruft der Buoederen en Zusteren die of tot de Heidenen gaan, of onder dezelven leeven. Men maakt ook daar mede goed de zoo kostbaare als noodigc correfpondentie met de-Zendelingfchappen. Bovendien moet men meenigwerf den Broederen onder de Heidenen byftaan, niet alleen tot verzorging van wooningen voor hun, maar ook van Kerken en Vergaderings-huizen. Hierby komt de bezorging van de Weduwen, en Kinderen dier Ouderen , welke onder de Heidenen zyn , en in de Kwcekfchoolen (anflalten") der Uniteit opgevoed worden. Zonder nu nog melding te maaken van ongelukkige gebeurtenisfen, als b. v. toen onlangs in de Weltindiè'n zoo wel de Kerk als Woonhuizen der Broederen door eenen Orcaan ter neder geworpen wierden, of wanneer gelyk 't thans met den Oorlog gaat alles veel duurder wordt, als 't anders pleegt te weezen *). $ 43. *) Zie O/dendorps Alisfions-gefchickte etc. p. 555. enz.  C 69 ) S 43- Vraagt iemand: is dan het geene, dat de Gedeputeerden tot de Diaconie der Heiden-bczendingen , door mildaadige en vrywiilige liefdegaaven ontvangt, tot alle zoodanige uitgaaven toereikende? zoo dient tot antwoord : het zoude zekerlyk niet toereiken, zoo men daar van den Broederen en Zufteren in de Zendelingfchappen , dat alles, dat zy tot hun befiaan noodig hebben , bezorgen zoude. En nog veel minder zoude het toereikende weczen , zoo men den Broederen , die tot de Zendelingfchappen behoorcn, daar van een falaris geeven moeste. Maar niemand van hun neemt een falaris , en een ieder weet van te vooren, eer hy tot de Heidenen gaat, dat hy 'er geen te wachten heeft. De Broeders en Zuftcrs, welke tot eene Zcndelingfchap behooren , hebben eene gemeenfehaplyke huishouding, en richten zich, daar 't gefchicden kan, zoo in, dat zy met hunnen handen-arbeid wat verdienen, en daar door, zoo veel mogelyk is, zich een doorkomen verfchaffen ofvten minften het zelve verligten mogen *). En zoo kunnen wy God looven en danken, dat Hy ons tot hiertoe genadig doorgeholpen heeft; en wy hebben liet kinderlyke vertrouwen op Hem, dat Hy ons verder helpen zal. Ondertusfchen moet hier nog opgemerkt worden, dat de Misflons-diaconie eene prompte rekening van allen haaren ontvangst en haare uitgaave houdt. Deeze rekening wordt jaarlyks het Voorftander-Collcgie der Uniteit voorgelegd, en van dit Collegie wordt dezelve in *) Zie D. Cranz 'Hiftorie van Groenland, III, Deel X. Boek, p. 310 en 313 enz. B 3  C 70 ) in de Ouderlingen- Conferentie der Uniteit gebragt Daarna wordt daar van aan alle Ouderlingen-Collegien der Broeder-gemeenten een bericht gezonden, op dal alles in 't licht zy, en God alomme voor zyne genadige hulpe geloofd en gepreczen worde. DER.  C 71 3 DERDE AFDEELING. Van de Methode der Broederen, om't Euangelium onder de Heidenen te verkondigen. S 44- D e Methode, van welke zich de Broeders in den beginne, inzonderheid in Groenland, bedienden, om, ware 't mogclyk, de Heidenen daar door tot Chrifius te brengen, was hoofdzaakelyk deeze. Zy beweezen den Heidenen , dat 'er een God was, en fpraken met hun van zyne eigenfehappen cn volmaaktheden. ■ Daarna kwamen zy op de Schepping _ dat God den Mensch naar zyn Beeld geformeerd hadde, maar dat hy dat Beeld aanflonds dooiden zondenval verlooren had. —— Vervolgens maakten zy de Heidenen bekend met de geboden, welke God door zynen knecht, Mofis, gegeeven hadde. Hier uit beweezen zy hun , dat zy zondaars, waren en tydclyke en eeuwige ftraffen verdiend hadden, en leidden daar uit af, dat 'er iemand zyn moeste, die hen met God verzoende; enz. Met deeze leerwyze hielden de Broeders langen tyd aan, doch richteden daar mede niets uit. En de HeiE 4 dc-  C 72 ) denen vierden die redenen moede *). Vraagt men,, hoe de Broeders aan de voornoemde Methode gekomen zyn? zoo moet ik bekennen, dat*ik altoos gevreest hebbe, dat het door my gefchied zy. De eerfte naar Groenland beftemde Broeders namen hunnen weg naar Koppenhagen over Halle,waar ik in dien tyd woonde. Zy vertoefden eenigen tyd by my, en ipraken met my over hun voornoemen. Toen gaf ik hun een boek te ïeezen ik verfiond 't ook zelve niet beter, waar in zeker Godgeleerde onder anderen van zoodanig eene Methode, om Heidenen te overtuigen, en tot Chriftus te brengen, fprak. Die goede Man had mogeiyk in zyn leeven nooit Heidenen gezien, veel weiniger bekeerd: maar dacht evenwel, hy konde eene handleiding daartoe geeven. De Broeders volgden dezelve, maar 't was vruchtloos. Ondertusfehen hadde de Heer, onze Heiland, de Gemeente in Hernhut een meerder licht in 't woord der Verzocninge, door de ofterhande van Jefus Chrhlus aan't kruis gefchied zyndc, gegeeven. Zoo liet men dan niet na, den Broederen in, Groenland te betuigen, dat zy Jefus Chriftus prediken moesten, zoo zy ze gen onder de Heidenen te weeg brengen wilden. De Broeders begonnen dan iets uit de Euangeliften, inzonderheid de gefchicdenis van Jefus Lyden en Dood, over te zetten, en lazen dit den Heidenen voor. Dit gaf aanleiding, met hun- nader daar over tc fprecken t). Zoo *) Zie D. Cranz Hiftorie van Groenland, II. Deel H. Bock Ao. 1737. § 5. p. 69. t) Zie D. Cranz Hiftorie van Groenland, II. Deel y. .Boek Ao. 1738. §. 2. p. 70 enz.  Zoo opende God dan hun harte., dat zy op dit woord acht gaven , en 't openbaarde zich in hun als een kracht Gods. • Zy wierden begeerig, om meer daar van te hooren, en het vuur, dat door den H. Geest in hun ontftooken was, breidde zich aanhoudend verder uit, En zoo gefcbiedde het, dat zich veelen van harten tot God bekeerden. Sedert dien tyd werden de Broeders meer dan eens van de Heidenen gevraagd: waarom zy hun dan niet eerder van Jefus gepredikt hadden ? Zy waren het fpreeken van de twee eerfte Menfehen enz,, ten eenemaal moede geworden *). § 45- Toen ik voor ruim dertig jaaren my in Noord-America ophield, liet ik nu en dan de Broeders, die op een of andere wys in den dienst des Heilands gebruikt wierden, tc famen komen, om met hun over hunnen arbeid onderling te fpreeken. Daar kwam dan ook eens in onze kleine vergadering, Johannes, een Indiaan , van dc Mahikander Natie, die voorheen een zeer boos mensch geweest was, maar zich van harte bekeerd hadde, en nu onze Medearbeider was in eene uit de Heidenen vcizimelde Gemeente, welke toen te Chekomekah gevonden wierd. Hy was een zeer begaafd Man, en een getrouwe en vrymoedigc belyder van 't geene hy voor waar erkende, hyverflond de duitfche taal, cn konde zich ook duidlyk genoeg daarin uitdrukken. Als wy nu met eikanderen over de Heidenen fpra- *) Hier van vinden wy eene aanmerkelyke pasfagie in de Hiftorie van Groenland &e. door David Cranz, II. Deel VI. Boek, p. 145. enz. E 5  C 74 ) fpraken, zeide hy onder anderen: „Broeders! ik ben een He;den geweest, en ben onder de Heidenen oud geworden, weet dus zeer wel, hoe 't met de Heidenen gelegen is. Er kwam eenmaal een prediker tot ons, die ons wilde leeren, en maakte eenen aanvang met ons te bewyzen, dat 'er een God was. Toen zeiden wy: Ei! meent gy dan, dat wy zulks niet weeten ? gaa maar weder heen, van waar gy gekomen zyt. Op eenen anderen tyd kwam een ander prediker, en wilde ons leeren. Gy moet, zeide hy, niet fteelen, nietfuipen, niet liegen enz. Wy antwoordden hem : gy dwaas ! denkt gy dan, dat wy dat niet weeten? leer zulks eerst zelf, en leer de lieden, totwelken gy behoort, dat zy zulks niet doen: want, wie fuipt, wie deelt, Wie liegt meer, als uw eigen Volk? en zoo zonden wy hem voort. Na ecnigen tyd kwam Chriftiaan Hendrik (een van de Broederen) tot my in myne hut, en ftelde zich voor my. De inhoud zyner reden aan my, kwam hoofdzaakeiyk hier opuit: Ik kome tot u in den naame des Heeren des Hemels en der Aarde, die Iaat u wèeten, dat Hy u gaarne zalig maaken , en uit uwe clende, waarin gy ligt, verlosten wil. Hy is tot dat einde ecu Mensch geworden, heeft zyn leeven voor de Menfehen gegeeven en zyn bloed voor hun vergooten, enz. Dit gefprooken hebbende leidc hy zich in -myne hut op_ eene plank neder, cn raakte in flaap; want 'hy was vermoeid van de reis. Toen dachte ik: ci! wat is dat voor een Man ? hy ligt daar, en flaapt zoo gerust. Ik konde hem immers aanftonds dood liaan, en in een bosch werpen wie zoude naar hem vraagen? maar hy is zonder zorge. Doch zyne woorden konde ik niet vergeeten. Zy vie-  C 75 3 vielen my telkens weder in, en wanneer ik ook fa Jlanp raakte, droomde ik van het bloed, dat Chriftus voor ons vcrgooten heeft. Toen dachte ik dat is wat anders, en vertaalde den anderen Indiaanen de woorden , die Chriftiaan Hendrik nog verder met »ns fprak. Zoo is de opwekking, door Gods genade, onder ons ontftaan. Daarom zegge ik ü : Broeders, predikt den Heidenen Chriftus, en zyn Bloed, en zynen Dood, zoo gy zegen onder de Heidenen wilt te weeg brengen". Dit was de vermaaning van Johannes de Mahikander, aan ons. De Broeders waren reeds te vooren overtuigd, dat jefus Chriftus het pit en merg van de predikinge des Euangeliums onder de Heidenen zyn moeste; gelyk Hy zoo met recht het pit en merg van de ganfche Heilige Schrift genoemd wordt. Het geen $ g. en vervolgens van den arbeid der Apoftelen onder de Heidenen is gezegd geworden, behelst den grond deezer ftelling in zich. Wanneer wy de Apoftelen , welke in hun ampt onder eene byzondere leiding desH. Geeftes ftonden, in hunne methode, zoo veel ons past en mogelyk is, navolgen, handelen wy gewisfelyk niet kwaalyk. Wy maaken derhalven tot eenen vastgeftelden regel by onze predikinge onder de Heidenen,'t geen Paulus aan de Corinthiers fchryft: ik hebbe niet voorgenomen, iet re weeten onder u, dan Jefus Chriftus, en dien gekruist *). § 47- *) Zte 't leeven van den Graaf van Zinzenthrf, (in de Hoogduitfche taaie befchreeven) p. 749.  C 76 ) §• 47- Vraagt iemand, hoe dit te verliaan zy ? het volgendedient tot antwoord. Men predikt altoos denzelven, Chriftus, die voor ons aan 't kruis geftorven is, wanneer men ook van Hem getuigt, dat Hy de Heer is van Hemel en Aarde, cn van alles, dat in den Hemel en op Aarde is , dat alle dingen door Hem gemaakt , gefchaapen zyn, en dat zonder Hem geen ding gemaakt is, dat gemaakt is « , dat Hy was voor alle dingen, dat alle dingen door Hem heftaan, en dat Hy alle dingen draagt door 't woord zyner kracht ■—•„ dat Hy met de menfehen, die naar Gods beeld gefchaapen , maar van Hem afgevallen zyn, groot mededoogen hebbe, en hen gaarne uit hunne ellende verlosfen wil dat Hy reeds in oude tyden fomwylen in eene menfehelyke gedaante verfcheenen zy, en den menfehen zynen wil te kennen gegeeven heeft . Maar dat Hy eindclyk, uit liefde tot de menfehen, van den Hemel cp Aarde gekomen, en zelf een mensch geworden zy , dat Hy eenen Vader heeft, die in den Hemel woont, en in Hem, als zynen eenigge- booren Zoon, zyn hoogfte wclbehaagen heeft , dat deeze zyn Hemelfche Vader Hem, uit liefde tot do menfehen, in de Wcereld gezonden heeft, op dat dezelven door Hem zalig zouden worden , dat de Heilige Geest in Hem woont, cn Hy m deinnigftege- meenfehap met Hem ftaat , dat Hy door den H. Geest den ganfehen raad Gods aangaande onze zaligheid geleerd cn den mensch voorgehouden heeft ■—., dat Hy denzelven zynen Difcipelen, die Hy tot de vcrkondig'ng zyner lecre verkooren hadde, byzonder heeft toevertrouwd , dat Hy als de Middelaar tus-  C 77 ) tusfchen God en de Menfehen, als een ander Mensch, in de Weereld geweest is, en armoede, haat en vyandfehap van booze Menfehen, gevaar en verdrukkin- ge ondervonden heeft , dat Hy in alle dingen, gelyk als wy, is verzocht geworden, doeh zonder zonde, op dat Hy met het zwakke zoude kunnen me- delyden hebben , dat Hy ook van den Satan, en zyne Engelen, de booze Geesten, is verzocht geworden, doch in de waarheid is ftaande geblceven >, dat Hem daarentegen de Engelen Gods uit den Hemel, de goede Gceflen, bygeftaan en gediend hebben „ dat Hy den geenen, die in Hem gelooven, den Heil. Geest fchenkt, welke in hunne harten woont dat Hy de geenen, welke Hem in den geloove aankleeven, verlost van dc dienstbaarheid der zonden—, dat Hy hun daar tegen kracht verleent, om goed te doen, Hem na te volgen, en zyne geboden te onderhouden ■ >, dat alles, wat wy in zynen Naamevan zynen Vader bidden, onfeilbaar verhoord wordt •/ dat Hy, zoo iemand gezondigd heeft, onze voorfpraak is by den Vader, en eene verzoeninge is voor onze zonden; cn niet alleen voor de onze, maar ook voot de zonden der geheele weereld , dat Hy den geenen, die Hem getrouw zyn tot in den dood, de kroone des eeuwigen leevens geeven zal ', dat Hy dc doode wederom opwekken zal, om hun te geeven, naar hunne werken, 't zy goed, 't zy kwaad*—«, dat alle menfehen voor zynen richterftoel verfchynen „ en uit zynen mond hun oordeel hooren zullen .„ dat Hy de zynen in 't eeuwige leeven opnoemen, en de anderen tot 't eeuwige vuur verwyzen zal ^ Wanneer men dit alles, en wat de Heilige Schrift nog meer van Hem getuigt, den Heidenen voorhoudt (doch, alles ter rechter tyd) zoo verkondigt men, gelyk te vooren gezegd is, toch altoos Jefus Chriftus, den gekruifien. J 4». 'Hier uit blykt dan, dat een Dienaar van Jefus, die uiet  t tb) niet voorgenoomen heeft, iets te weeten, dan jeftiï Chrifius den gekruistem, evenwel alle Goddelyke waarheden , welk* God tot ons heil geopenbaard heeft, uit Hem afleiden kan. Maar de hoofdzaak blyft altoos voor ons drme menfehen zyn Bloed cn Dood. De liefde Gods tot ons openbaart zich in veele duizende dingen* dog byzonder daarin dat Hy zynen eeniggebooren Zoon voor ons; (en wie waren wy ? vyanden Gods) in den dood heeft overgegeeven. De liefde van Jefus Chriftus des zoons G ds, tot de arme menfehen, is uit ontelbaare proeven openbaar geworden: maar daarin heeft Hy ze voonamentlyk beweezen, dat Hy zich voor hun, in hunne plaatfe en ter hunner verzoening, opdewreedfte wys heeft laaten ter dood brengen. Alle offerhanden van 't Oude Testament, en alle bloedftortingen, waar door, met een oog en in vooruitzicht op de tockomflige offerhande van Chriftus, eene verzoening gefchiedde, zagen alle op Jefus Bloed en Dood. Zoo wel de Profeeten, als de Apoftelen hebben ook met duid* Jyke woorden daar van gefproken, en leiden al 'tgoc. de, dat den mensch overkomt, uit het Bloed en den Dood van Jefus, dat is, uit zyne offerhande voor ons af. Daarom zullen wy den Dood des Heeren verkondigen, tot dat Hy komt; byzonder wanneer wy met e'kandercn : in het Heilig Avondmaal, zyns Lichaams en zyns Bloeds deelachtig worden. By de zeer plech. tige verheerlyking van onzen Heere Jefus Chriftus, welke Johannis in een gezichte vertoond wierd, wierd Hem (Jefus Chrifius) in het nieuwe lied toegezongen: Cy zyt waardig, dat Boek te neemen, en zyne zegelen te openen : want Gy zyt geflagt, en hebt ons Gode gekocht met uwen Bloede enz. Noch in den Hemel ,  C 81 D 'mei, noch op de Aarde, noch onder de Aarde wierd niemand waardig gevonden, otn dat boek uit de hand "Gods te neemen, deszelfs Zegelen te openen, en het ;zelve te leczen, dan alleen ae Menfche Jefus Chriftus , dat Lam Gods; om dat Hy zich voor de arme menfehen in den dood overgegeeven, en hen met zynen Bloede gekocht hadde, z'e Openb. V. Zoo moeten wy ook denken, en deswegen moet ons het Bloed en de Dood van Jefus Chriftus de kostelyke paerel of het Diamant in den gouden ring van 't Euangelum zyn en blyven *). Voor 't overige is en blyft at» *) Daar uit ontftaat ook altoos de groot/Ie zegen ónder dj Heidenen, waar van voorbeelden genoeg voor handen zyn: zie Oldendorps Mlsilons-gefchichte, f. 610 enz. p. 789 enz. p. 814 enz. p. 843 enz.p. 862. En David Cranz Hiftorie van Groenland (in de Nederduitfche vertaaling~) II. Deel VI. Boek p. 124. p. 134. p. 138. p. 144 enz. III. Deel IX. Boek p. 157. /. 200. p. 275. Ik wil hier iets, dat deeze zaak zeer ophelderen zal, uit David Cranz, Hiftorie van Groenland, mededeelen. In 't III. Deel X. Bo k % 23. p. 324. •wordt gezegd: „De Broeders hebben na eenen vergceffchen arbeid 'van zes jaaren ondervonden, dat dc eeiïvot:wdige, maar trffens met gevoel van 'thart gepaard gaande verkondiging van 's Heilanis lyden, deszelfs oorzaaken en zalige gevolgen, de beste voor* bereiding is, en tevens de zeker/ie weg, om ingang te vinden in de duistere en woeste getroederen der Heidenen, en dezelven vervolgens in alle 'waarheid allengekens in te Uilen. En ik heb niet dan met de groiij'.e Verwondering gezien, hoe krachtdaadig 't woord des Kruizes zich by de Heidenen, die nog t'eenemaal onweetende en woest v, aren, betoond heeft, térwyl ik dezelven, in den eerjlen opflag, nog in '# F ge*  C «2 ) altoos het voornecmcn der Broederen, den Heidenen van den raad Gods aangaande hunne zaligheid niets achter geheel met bekwaam zotede geoordeeld hebben, om deeze groote verborgenheid der Godzaligheid te omhelzen. In deeze leerwyze zynze, 'niet alleen door eene veeljaarige ondervinding, maar ook door 't vorbeeld hunner medcarbeideren onder andere' Heidenjche Voken, bevesvgd geworden; gelyk even dezelve leerwyze andere knechten Gods onder veel fchranderder en op hunne wyze geleerder maar teffens veel verwarder Heidenen in Oost- en IVesi-Ind'èn, beproefd bevinden hebben, waar van ik uil Johan Lucas Niekamps Kurtzgefdften OfLndifchen Mislions-gefchichtc, m't e ner vorrede des Herrn Prof. Frankensjlechts het volgende medcdeelen zal: „De Heeren u M'sfioxarisfen (dus wordt in het zoo evcngemelde ti hoogduitfche werk p. 140 gefprok*n) hebben meerit maals opgemerkt, dat de gemoederen meest ge* „ trof en en begeerig gemaakt wórden, om zich na„ der ie laaten onderrichten van de vei dorvenheid „ der menfehen, en de nietigheid hunner Goden, 91 wanneer men hun terftond en by de eerfte aanj» fpraak de heilryke boodfehap van Gods vrye ontj> femvng in Chriftus Jefus over het verloot e menj> fchtlyke gfftachte mei nadruk verkondtgt. Daar»> entegen h- bben de Catechizeerders, eer dezelve tt de voornaame zaïk, d'e een Die iaar van 't Nieu*> we Veib>nd te verko'id'gen heeft, recht hebbe-tt ,, leeren'inzien, zeer dikwils moeten ondervinden, „ hoe wem g men by de Heidenen liaagr, door hun ,, een reek» van zede yke begr'ppen van Gods over- heerlyke eigenfehappeu cn ailer/ey verplichtingen tot deugd voor den gee.it te bi cngen. IVani fchoort ,, ze ook alle waarheden van dien aart uiterlyk toe„ ftemmen, zy trachten echter dezelven door aller„ lei tegenwerpingen krachteloos te maaken, en Zulks te meer, om dat hunne verkeerde wil geene » ge*  C «3 ) Ver te houden, en hun het Euangelium, naar den wil van Jefus, geheel open te leggen. En wanneer wy : van >, genegenheid tot dezelve heeft". En p. 465 wordt , \, gezegd: „Den meesten aandacht en opwekking „ befpeurde men by het voirj.el van Euangelifche „ fiojfen, en vooral.by dat van 's Heilands lyden e/iz.,% Het zelve heeft ook de zal. David B~ainerd, Mkji* onaris van eene Presbyteriaanfche Maatjehappy its Schotland, onder de lnd:aanen in de Provintien |er~ fey en Penfilvanien waargenomen. Van deezen getrouwen en tot deszelfs, helaas.' maar al te vroegtydigen doidtoe onvermoeideu Man weet men, en 't blykt ook uit den ganfehen Jamenhang zyner berichten, dat dezelve, zoo lang hy volgehs de gewoons leerwyze en manier van ie willen overtuigen, gepredikt heeft, niets by de Indiaanen heeft kunnen uitrichten; dan, zoo dra hy, naar 't voorbeeld zyner nabuur en, van welker zegen onder de Heidenen hy zelve een ooggetuige was geweest, het befluit nam9 om den Heidenen van den eerften beginne af en tcrJlond den Heiland en deszelfs liefde tot in den dood des Kruizes te prediken, heeft hy zulk eene groots en fchiclyke opwekking befpeurd, dat hy en alle Lee* vaars van zyne Gezinte, die 'er ooggetuigen van ge* •«eest zyn, daar over zeer verbaasd gej.aan hebben en Gode de eer hebben moeten geeven. Ik zoude: veele bladzyden moeten befchryven, indien ikdeveelyuld -ge fchoone voorbeelden van dien aart hier plaatfen wilde. Het volgende zy genoeg: „ lk pred'kte (dus »i fpreekt de Heer Brainerd onder anderen den ^den s, Jrg. 1745) over Openb. XXII: 17. En die dorst „ heeft, kome, en die wil enz. Sclnon ik nu deezs „ fiof'e niet verhandelen konde op de gewoone pre* „ d'iwyze, de Heer gaf my echter kracht en vry* „ moedigheid, om den dier baar en Heiland op eene eenigzins ongewoone wyze mynen toehoor der en voor i, te feilen als eenen goedertieren en liefhebbenFa „ den.  C 34 ) van 't Euangelium fpreeken, neemen wy 't woord naar 't menigvuldig Schrftuur- gebruik , inden wyd-uitge* ftrekftcn zin, en verdaan 'er door de ganlche Leere van Jefus en zyne Apostelen. § 49- De prediking der Broederen onder de Heidenen komt ondertusfchen, zoo zy dezelve naar de Heilige Schrift inrichten willen, hierop uit: „God heeft u lief, en heeft u tot hier toe veel goed* beweezen. Hy heeft u uw beflaan en leeven gegeeven;, en Hy is 't ook, die uw leeven tot hier toe onderhouden heeft . Maar Hy heeft zyne liefde byzom.er daar door aan den dag gelegd, dat Hy zynen eenigen Zoon, door wien Hy alle dingen gefchaapen heeft, in de weereld gezonden heeft, op dat gy het eeuwige leven ,, den Zaligmaaker, zoo dat men eene byzonder» opwekking befpeurde." In de algemeinen Anmerkungen uber diefes Gnadenwerk word p. 300 gezegd: „doch deeze groote op~ „ wekking en verworiderlyke bekommering der zie„ /en werd nooit door J'chrik - predikatiën veroor„ zaakt; integendeel, ik heb met verwondering op* „ gemerkt, dat, wanneer ik in myne redenvoerin„ gen voornamelyk fiaan bleef by de zielroerende i, voortellingen van eenen aan het kruis gejtorven „ Heiland, en deszelfs gedrag in zyn lyden; als „ mede by de overheerlyke heilgoederen van 't Eu„ angelium, en met welke goedertierenheid, met „ welke vr.ye en onverdiende barmhartigheid, de„ zelve door de Goddelyke genade aan alle arme, ,. treurende en bekommerde zondaaren aangebooden „ worden; zich dan ten eerjlèn eene buitengewoone „ aandoening en opwekking onder de tochoordereH „ openbaarde, enz."  t «5 ) ven zoudet hebben door Hem. Deeze zyn Zoon is üit Mefde voor u een mensch, geworden, en heeft zyn leeven voor u gegeeven, en zyn Bloed voor u vergooten, tot vergeevinge van zonden. Gy hebt het tot hier toe .wel Hecht gemaakt, en dingen gedaan, die tegen zynen wil ftryden, en wat Hem behaagt, hebt gyniet gedaan. Gy hebt u door den boozen geest laaten regeeren; maar die is een vyand Gods en der menfehen, en wie zynen wil doet, ftort zich daar door in het eeuwige verderf. Doch God wil u alle uwe zonden vergeeven. Hy wil u tot zyne kinderen aanneemen, Hy wil u van de magt des Satans verlosfen , Hy wil maaken, datgy van het kwaade afkeer'g zyt en 't zelve vliedt, en daarentegen het goede lief h^bt, en dat ook doet. Ja Hy wil u, als erfgenaamen des eeuwigen leevens, tot Zich in den Hemel neemen, waar Hy woont.. Wy komen in zynen naame, en op zyn bevel, tot u, om u Zyne genade te verkondigen. Gy moogt gewis gelooven, dat het zyn ernfiige wil zy, om u van uwe ellende te verlosfen en zalig te maaken: want anders hadde Hy zyn leeven voor u niet gelaatcn, en zyn bloed voor u niet vergooien. Maar gy moet gewillig Zyn, om van uwe boosheden af te zien, en Jefus Chrifius , als uwen Heer en Zaligmaaker aan te neemen. Wilt gy zyne woorden, die Hy u verkondigen laat, gelooven , en Jefus Chriftus, als l wen Heeren Heiland aanneemen; zoo zult gy vrede en blydfchap deelachtig worden, die nimmer een einde neemen zal. Maar zoo gy de woorden, die wy u in zynen naame verkondigen, verachten en verwerpen wilt, zooblyftgy dienstknechten van den boozen geest, en zult met hem veroordeeld worden tot de verdcèmenisfe. Want God F 3 heeft  heeft eenen dag des oordeels beftemd, wanneer ook,. de doodcn wederom kevendig worden zullen, en eer. ieder zynen yerdier. den loon ontvangen zal." Wanneer men op zulk eene wyze den Heidenen het Euangelium verkondigt, zoo is zulks .overeenkomftig. met de woorden, die wy by den Profeet Jefajas leessen,': o alle gy dorftige, komt tot de wateren, cn gy die geen geld hebt, komt, koopt cn eetct, ia komt, koopt zonder geld, en zonder prys wyn en melk, Cap. LV: i enz. lnsgelyks: hoe lieflyk zyn op de bergen de voeten der genen,,die vrede verkondigen, eengoede boodfehap brengen, heil doen hooi en, en die to^ Eion zeggen, uw God is Koning, Jef- LH: 7. Zoo gaat 't naar 't bevel van Chriftus,diezynedienstknechten uitzond in de wegen en heggen (waar het elendigfte volk p'agt te liggen) om de armen, de verminkten; de kreupelen en blinden tenoodigen, waartoe? tot hei groote Avondmaal, Luc. XIV: 16 enz. Gelyk God Chriftus gezonden heeft, om don eleodlgen eene blyde boodfehap te brengen, om te verbinden de gebrokens van harte, om den gevangenen vryheid uit te roepen, en den gebondenen openinge der gevaugenisfe, om uit te roepen het jaar van het weibehaagen des Heeren, enz, Jel. LXI: 1. Zoo zendt Chriftus zyne Dienaars, om 't zelve te doen. "Zoo wordt betuigd (verkondigd) het Euangelium der genade Gods, Hand. XX: 24. en zoo is het Euangelium de verkondiging van vergeevinge der zonden, Hand. XIJI: 38. en zoo kunnen de Heidenen zich verblyden : dat hun ook 't Euangelium verkondigd wordt, Hand. Xiü: 48. 5 SO,  C *7 > 5 50. Ds prediking der Broederen was eenvonwdig en zonder uitneemendbeid van woorden ; de woorden: ik ge'loove, daarom fpfeeke ik, waren ten ecnemaal op hen toepasïelyk. Zy zouden dwaaslyk gehandeld hebben, zoo zy zich van een ge kunst hadden willen bedienen. Hunne tedenen zouden te vergeefs geweest zyn, zoo zy aiies «iet kor. en duidelyk uitgeiprookcn hadden; de Heidenen, met welken zy te doen hadden , zouden hen anders niet verftaan hebben ; en uit den zegen, welke God de Heer op hunnen arbeid gelégd heeft, is duidlyk af te neemen, dat by de prediking des Euangefiums beweeglyke woorden van men-, fchelyke wysheid niet noodig zyn. Paulus hield de«elven zelfs ten eenemaal voor lchaadelyk, zie § 13. § Si. Nu gaan wy overtot den doop der Heidenen, welke men niet anders aan te zien heeft, als eene plegtige en openbaare beg-nadiging eene, ai men zondaars1; waarby van denzelven aan de zyde Gods niets anders verwacht wordt, als dat hy weetc en erkenne, dathy om zyner zonden wille een verlooren mensch zy, en dat hv daarby ge ove, Jefus Chriftus kan, wil en zal hem uit alle ellende en nood veilosfen en zalig maaken, e; dat hy daarby het vo ,neemen hebbe, van zvne zonden aftelaaten, en dien e leeven, die hem in genade aanneemt. By wien de Apoftelen dit vonden, dien doopten zy gerust. D it men eenen onweetenden Heiden eerst leertleezen, en hem' daarna, in-alle ftukken van den Cbiïfteiyken Godsdienst onderwyst, en't ook zelfs daartoe F 4 zoekt  C 88 X Zoekt te brengen, dat by met woorden, die hy vaa buiten leeren moet, eene openbaaxe belydenis afleggen kan, dit is eene gewoonte, die van tyd tot tyd in de Kerke ontdaan is. Namelyk, men heeft den Heidenen, die onder de Grieken en Romeinen leefden, by welken de fchande jkde afgoderyen, tooveryen en fchouwfpeeien gemeen waren,'' vooral' deeze vraag gedaan : ontzegt gy' dan Duivel,' alles wat van hem is en alle zyne werken? Daarna heeft men deeze en geene leerpuricten tegen over de cwaal'ngen, welke van tyd tot tyd in de Kerke ontdonden, opgedeld, en deeze ' moesten dan de He'denen, eer ?y gedoopt wierden, openlyk befyderi. Dat daaruit eindelyk' de zogenaamde Apodoliï'che gelóofsbelyd'enïs ontdaan zy, fs eene uitgemaakte z'iak by de geleerden van onzen tyd, ten minden onder de Proteftanten. E'ndclyk's 't dan daartoe gekomen, dat men de Heidenen eerst heeft willen geleerd maaken. en dan daarna docoen. Maar, wy! 't daar mede zoo ging, dat de arms menfehen doorgaans de leere flechts met hun hoofd b'egrecpen, en daarvan in hunrië harten weinig, of in h geheet niets ervoeren? zoo gefchiedde het maar al te dikwils, dat zy na huntien Doop Hechter wierden, dan zy te vooren geweest waren» i 5*. Wy hebben onze Broederen, die als Misfionarisfen onder de Heidenen gingen, dc voorgemelde methode, rnet opzicht tot zoodanig een onderricht der Heidenen voor hunnen Doop, met kunnen aanbeveelen. Zy hebben zich ook by de Heidenen, me: welken zy te doen kree-  O 89 > kreegen, van dezelven onmogelyk kunnen bedienen *). Wie de omflandigheden der Negeren en hunne harde flaverny in overweeging neemt, zal wel begrypen, wat; ik zegge. Er was by voorbeeld op 't Eiland St. Thomas eene zeer oude Negerin, detze kwam gezet in de vergaderingen, en hoorde 't Euangelium van Jefus Chriftus heilbegeerig aan, vermaande ook haar eigen volk, dat zy God toch danken moesten, weike hun door de Broeders zyn woord liet verkondigen , en dezelven tot dat e;nde over het groote water (zoo als zy zich uitdrukte) tot hen gebragt hadde. Maar wat my betreft, antwoordde zy, wanneer ik afzonderlyk met haar in gefprek was: o Heer! ik kan nimmer gedoopt worden! want hoe is 't mogelyk, dat ik nog zoude kunnen leeren leezen ? en. hoe is 't mogelyk", dat ik zoo veel zoude kunnen van buiten leeren ? Ik beduidde haar, dat zulks niet noodig. was, en fprak met haar van de liefde van Jefus tot haar, Zy is daarna gedoopt geworden, en verkreeg zoo veel verftand van de waarheden van 't Euangelium, dat zy met nut by andere Negerinnen gebruikt kon worden t)- Maar 't geen wy den Broederen, d:e als. Misfionarisfen tot de Heidenen gingen, aanbevolen hebben, befiond hierin : zy moesten 't, namelyk, by het openbaar getuigenis van Jefus niet berusten laaten, maar ook byzonder acht geeven op den zielen-toeftand der Heidenen. Wanneer zy dan by den een of anderen ee- *) Zie Hiftorie van Groenland door David Cranz, in de Nederduitfche vertaaling IJl. Deel IQ Boek, j 24 en 26. p. 327 enz. t) Zie Oldendorjps Misftons-gefchichte, p.5i5 F S  C 90 > eenen genaden arbeid des H. Geeftes bemerkten, dat by v. de een of ander om zyn heil bekommerd wierd, over zyne verdorvenheid en ellende klaagde, en wenschte gaarne daar van \ erlost te worden, en zoo vervolgens ; zoo moesten zy op zoodan'g een naatiwkeurig acht geeven, hem maar aanhoudend naar jefus wyzen en hem daarby ook vermaanen , dat hy toch op dat geen, dat in zyn harte omgaat, getrouw acht geeven wiide. Op zoodanige lieden hadden onze M.siionarisfen byzonder te z en, want dat waren of wierden eigfehlyk dc ge.chikte voorwerpen tot den Doop. Ook is 't waar,'dat wy onze Broederen geraaden hebben, den Doop der zoodanigen, in weiken de Heilige Geest Werkte, niet uit te ftellen, en niet te denken, datzy hen eerst zoo en zoo veel moesten laaten van buiten leeren, eer zy gedoopt konden worden, Wy hebben geloofd, Zóódariig ècn uitftel van den Doop kon fchade doen : want 't was niet goed dien tyd te laaten voorbygaan , m welken God zelve een vat in zyne hand neemt, om uit het zelve een vat der genade toe te bereiden. Het voorbeeld der Apoftelen, die met den Doop niet gewacht hebben, wanneer zy menfehen voor zich hadden, welke van harte vroegen : wat moete wy doen, op dat wy zalig Worden? ftaat niet te vergeefs in. den Bybel geboekt, zie § 16. Maar daarentegen wierd den Mlslionarisfcn aanbevolen, met zoodanige Heidenen , welke'telleen op weeten toeleiden, zeer behoedzaam te zvn. Want wanneer 't iem ind daarop toeleide, om alleen zyn hoofd met wectenfehap te vullen; entdat hy daarby een leed:g en ongevoelig harte behielt, zoo. anig een hadden zy in dien toeftaud niet te doopen, zy moesten liever daar  C 91 ) «.laai mede wachten, tot dat hem de Heilige Geest zyne zonden en ellende ontdekte, en eene begeerte naar •verlosiiing daar van in hem werke, als mede .een ver.trouwen tot onzen Heere Jefus Chriftus, die alleen een verloeren zondig mensch zalig maaken k m. Zoo zy zulks niet deeden, maar eenen Heiden daarom om dat hy veel weet, en met het hoofd gevat heeft, doopen ■wilden, zonder daarop te zien, of ook in zyn harte een genade-werk zy; zouden zy daar door geen nut, maar veeleer fchade doen. I 53- Wanneer nu de Broeders met het Euangelium ingang vonden onder de Heidenen, en die geenen onder hun, welken hunne zonde tot eenen last was geworden, daar rover treurden , en naar de genade , welke hun in Chriftus aangepreezen wierd, begeerig geworden waren, doopten ; zoo openbaarde zich de kracht van den Doop op eene magtige wyze in hun. Zy verblydden zich, dat zy eenen genadlgen God hadden, wierden vervuld met vrede, kreegen Jefus Chriftus lief, waren begeerig naar de zuivere melk van 't Euangelium, wierden geregeld in hunnen wandel, en waren verheugd , dat zy • waardig geacht wierden , om Chriftus wii te Iyden i en inderdaad hadden zy veel te ly- den 'er kwam ook in hun een yver en vuur, om anderen den zegen, dien wy in Chriftus vinden, aan te pryzen. Maar toen ftonden 'er lieden op, welke voorgaaven, hun Doop was niet recht, om dat zy niets van buiten -geleerd hadden enz. *), Dit *) Zie Oidendorps Misfions-gcfchichte,p. 560 enz,  C 92 ) Dit bewoog de Misfionarisfen, niet alleen het ort- drrwys, dat zy rot hier toe den Heidenen gegeeven hadden, onvermoeid voort te zetten, maar ook eenige vraagen en antwoorden te ontwerpen, die de höofdzaaken van de Chriftlyke leere in zich behelsden, om de Heidenen , die gedoopt zouden worden, daar mede bekend te maaken. Het Diretlorium der Uniteit zag wel het goede oogmerk der Misfionarisfen in deezen in, gaf echter hun deezen raad, het examen van Heidenen, d.e gedoopt zouden worden, niet zoo even voor den Doop te houden , maar het zelve liever eenige dagen te vooren te doen: want het konde ligt gebeuren , dat zoodanig een examen in 't gemoed van eei> Heiden, die zoo onmiddelyk daarop Hond gedoopt te worden, eene flooring maakte; en da: moeste in die uure, in welke hy in een verbond van een goed geweeten met God ftond te trecden, niet plaats hebben : want dan moest zyn gnnfche harte op deeze gewigtige zaak geheel en alleen denken *). Ondertusfchen laaten dc Misfionarisfen ook niet na, by de Mede-arbeideren van welken ftraks nader gefprooken zal worden een naauwkeur g onder- z >ek te doen naar 't gedrag der genen, die in opzicht tot den Doop in aanmerking komen , en fpreeken ook zelfs nog afzonderlyk, met een ieder van hun, eer zy gedoopt worden. By deeze gelegenheid onderzoeken zy ook naamvkeurig, of zy niet met iemand te doen hebben, die reeds *) Zie Oidendorps Misfions-gefchichte, p. 597 en 948. Desgelyks Hiftorie van Groenland door David Cranz, JJJ. Deel X, Boek p. 331.  C 03 3 resds gedoopt is. Somwylen vindt men in de WestIndiën Negers, welke of reeds in Guinea of daarna ih de Weft-Indien gedoopt zyn; en in dit geval kunnen zy niet andermaal gedoopt worden. Men kan zich echter der zoodanigen, zoo zy niemand hebben, die zich aan hun laat geleegen leggen, niet onttrekken — maar neemt zoodanig een fchaapje, dat noch herder heeft, noch kudde weet, waartoe 't zich houden kan> faillyk met alle rftogelyke trouwe aan. I 54- Met de Kinderen wordt zoo gehandeld. Byald;en de Ouders gedoopt zyn, zoo doopt men ook hunne Kinderen *). Maar Kinderen van zulke Ouders, welkè nog Heidenen zyn, worden niet gedoopt; door dien men geen grond heeft van te hoopen, dat zy dezelven voor den Heiland opbrengen zullen. Brengén echter zoodanige Heidenfche Ouders hunne Kinderen in de Vergadering, en fmeeken zy om eenen zegen over dezelven, zoo legt de Misfionaris hun de hand op, en zegent hen den Heere t)- Indien iemand zeer krank is, en fmeekt, om nog gedoopt te worden voor zyn einde; zoo wordt hy bezocht, en vindt men, dat hy in gevoel van zyn ellende ftaat, en zyne hoope op Chriftus ftelt; zoo neemt men eenige van de gedoopten te famen, en doopt den kranken in hunne tegenwoordigheid. Zoo gebeurt 't dan, dat de kranke of zeer getroost en innig verheugd uit *) Zie Hiftorie van Groenland door David Cranz III. Deel X. Boek p. 319. f) Zie Oldendorps Misfions-gefchichte, p. 688. *  C 94 ) uit den tyd gaat, of dat hy menigmaal dermaatei e*» flerkt wordt, dat hy weder herftelt en als een nieuw-gebooren mensch s. Inderdaad, wanneer een arme Heiden, die in zvne zonden en ellende niet anders aan tc zien zy, als een tor in den dood verwond mensch, welke als in zynen bloede ligt •, het Euangelium hoort, het zelve1 geloovig aanneemt, en daarop gedoopt wordt; zoo kan men de verandering, welke by hem plaats heeft, niet dan met verwondering aanzien. Zy uitten zich daarna menigmaal daar over, en doen zy dat niet, zoo kan men toch uit hun gezicht leezen dat hun genade wedervaaren Is *). Eindelyk moeten wy nog aanmerken, dat den Misfionarisfen zeer aanbevolen wordt, de kerken-boeken in goede order tc h mden, dat byzonder om den Doop noodzakelyk is. Deeze gefchiedt, wel is waar, gewoonlyk voor de gan.che Gemeente; afzonderlyke en eigenlyk daar toe verkoozen Doop-- getuigen heeft men in alle Gemeenten uit de Heidenen niet. Maar des te meer is 't noodzakelyk, dat in een Bock aangetekend wordt, wanneer, waar en van wie iemand is gedoopt geworden, cn wat voor eenen naam hy daarby bekomen heeft. § 55- Wat het Heilig Avondmaal betreft: J 40. is aangemerkt geworden, dat het de Broeders in den aanvang, by hunnen arbeid onder de Heidenen, Hechts op weinigen toelélden. Ten opzicht van 't doopen derzelven ging *) Zie Oldendorps Misjions-gefchichte, p. 825.  ( 95 ) ging men zeer zorgvuldig te werk, en met de toelaatting tot het Heilig Avondmaal nog veel z -,rgvu!diger. Nu kwam 't wel daarna, door dc gunstryke beftieringc Gods, daartoe, dat de gedo; ptcn vermenigvuldigd wierden: maar het getal der geenen, die tot 't Heilig Avondmaal toegelaaten w erden , oleef altoos, in vergelyking van 't aantal der gedoopten, gering. Voor 't overige gedraagt men zich , met opzicht tot het Heilig Avondmaal, op de volgende wyze *). In de week voor het Avondmaal wordt den Avondmaalsreden bekend gemaakt, dat het zelve aanflaande is, en zy worden tot de noodige zelfsbeproeving opgewekt en vermaand. Vervolgens komen zy, zoo als 't hunne omuandigheden toelaaten, tot hunne Arbeideren, en fpreeken met hun eenvouwdig over hun hart en gedrag tot h'er toe. Vindt deeze of geene iets by zich, dat hem bedenkelyk maakt, om voor deeze reïze mede ten Avondmaal te gaan; hy geeft het te kennen , en blyft voor die reize terug. Is den Arbeideren van deeze of geene te vooren iets bekend, dat eenen medegenoot van 't Heilig Avondmaal niet betaamt; zoo wordt hem geraaden, zich voor deeze re.'ze van het zelve liever te onthouden. Ook komen voor het Avondmaal de Arbeiders van het Zendclingfchap met de Mede-arbeideren uit dè Natiën zeiven te famen, om van hun te verneemen , of zy ■ dewyl zy toch geduurig met hun volk omgaan —— iets tegen eenoi* ander in te brengen hebben. De *■) In David Cranz Hiftorie van Groenland, III. Deel X. Boek § 28. p. 333. vindt men een uit* vaérig bericht daar van.  196 J De 'gsdoopteh brengen zich, wegens het Avondmaal, doorgaans zeiven in aandenken, wanneer zy ten bezoek komen. Men geeft zich dan alle moeite, om hen ten opzichte van hunnen harten-toeftand nader te leeren kennen, men doet onderzoek naar hun gedrag, by de Mede-arbeideren , en neemt hen, naar bevind van za ken, onder de aanftaande Avondmaals-ledert aan, om welken nader te onderwyzen men zich byzonder verleedigt. Eer zy voor de eerftemaal medé ten Av ondmaal gaan, zyn zy gewoon het vooraf eenmaal aan te z en. $ 56. De Broeders laaten ook zich vooral daaraan gelegen Zyn, om de Heidenen met de Heilige Schrift bekend te maaken. In hunne predikatiën leggen zy altoos een woord uit de H. Schrift tot eenen grond, en dat zyn zy ook gewoon te doen, wanneer zy voor deeze of geene afdecling der Gemeente afzonderlyke leerreden houden. Daar door worden daii de woorden der H, Schrift in hun geheugen ingeprent, en de Heilige Geest maakt ze hun ook, ter rechter tyd indachtig : wantHy doet nog fteeds dat geene, dat de Heiland van Hem tot zyne Difcipeien gezegd heeft: Hy zal u indachtig maaken, alles, wat ik u gezegd hebbe. Waar de Broeders met dc kinderen kunnen fchool houden, leeren zy hen ook leezen; en menigmaal oeffénen zich ook volwasfen perzoonen daarin, om de H. Schrift te kunnen lctzcn *). Eenmaal kwam ik voor een *) IVelke bedenkingen tntttsfehen hy de Broederen over het leeren leezen der Heidenen ontj, aan zyn, kan men zien in Oldendorps Misjions-gefchich' ie, p. 633.  (97 y 'één Neger's-hüt'te in St. Thomas, en hoorde iemand daar leezen, Ik trad 'er in, en vond een geheel gezelfchap op den grond zitten, en een van hun las de anderen wat voor uit een Hollandsen Nieuwe Tefta- ment Veele Negers in St. Thomas verftaan Hol- 'landsch, gelyk hunne Creojfche Negertaal voor 't grootfte gedeelte uit de Hollandfche gewórden is —i— en zy luifterden daarna zeer begeerig. Onder onze Indiaanen in Noord-America was 'er een, die doorgaans de Jonge Jofua genaamd wierd. Wanneer deeze op de Jagt ging de Indiaanen zyn fomwylen vier, zes, agt weeken, en fomtyds nog langer, in de bosfehen op de Jagt, eer zy weder naar huis trekken '— zoo nam hy telkens een Nieuwe Teftanlcnt en eenen Calcnder of Almanach met zich. Den Almanach, om dagelyks te weeten, hoe hy in den tyd leefde, en het N. Teftament, om daar uit een dagelyks voed'zel voor Zyn hart te haaien. Voor 't overige is. hierby niet te vergeeten , dat de Broeders onder de Heidenen, wanneer zy met hunne fpraake zyn bekend geworden, ook her een en ander in hunne taal overzetten *). Eene overzetting van verfcheiden Hoogduitfche fehoorie Liederen in de Gro'enlandfche taal is in Berlyn, en eene dergelyke in het Creolsch in Barby gedrukt geWorden. De in Barby gedrukte Gefchicdenis van on* zen Heere en Heiland Jefus Chrtjuis, uit de vier Eiiangelijten faam getrokken, is ook reeds in het , .' ■ ■ . • ■ Groen- | *) Over deezen arbeid der Broederen en den zegen dattr van kan men nazien Oldendorps Misfonsgefchichte, p. 795. s. 913 enz. G  C 9» ) Groenlandsch, in het Arawaksch, in het Delawarisch en in het Creolsch vertaald en boven dien heeft men zeer veele plaatfen der H. Schrift overgezet» om ze den Heiden-gemeenten, welke zy tot grooien zegen zyn , voor te leezen *). Wat de overzetting van oude en nieuwe Euangeli* fche Liederen in de taaie der Heidenen voor nut onder hen te weeggebragt hebbe, is naauwlyks te beiehvyven. Wanneer een leeven uit God in hunne harten komt, hooren zy dezelven niet alleen gaarne zingen» maar leggen 'er zich ook met alle aangelegenheid op toe, dezelven te leeren. Zyn hun dan de Broeders daarin behulpzaam —« en wat zouden zy liever doen? zoo zyn zy yverig in 't zingen, en de een leert het van den anderen. Daar door worden dan niet alleen hunne gedachten van onnutte dingen afgetrokken en tot wat nuttigs bepaald, maar ook de Godde yke waarheden, in de Liederen met zoo veel hartens-gevoel uit» gefprooken-, prenten zich zco diep in hun gemoed in, dat dezelven hun geduurig wederom te binnen karnen; cn daarby is de Heilige Geest tot hunnen zegen zeer werkzaam. Men befpeurt zulks niet alleen by de volwasfenen, maar ook by de kinderen, en 't verftrekt tot groote blydfchap, wanneer men hoort, h >e de Heer zich uit den mond der zuigelingen eenen lof toebereidt f> S 57- *) Zie Hiftorie van Groenland door D. Cranz in de Neder duit fche vertaaling, IL Deel VU. Boek f. 234. III. Deel IX. Bock p. 183. fi) Men kan hierby nazien *t geen door David Cranz van 't Kerkgezang der Groenlanderen verhaald -wordt in de Hiftorie van Groenland, ILl.Di VUL Boek p. 89—y 1, IX. Boek p. 259.  e 99 5 $ S7. É)onder Medearbeiders zouden de Broeder-M;sfronarisfen weinig uitrichten. Onder zoodanige Nat'ën, onder welken nog geen befchaafder volken gewoond hebben, kan geen Misfionaris alleen te recht komen. Hoe was het toch mogelyk geweest, da een Misfionaris 2'ch onder de Eskimois had kunnen ophouden, zoo niet de noodige aanleg daartoe gem akt was ? Deeze beftondt daarin, dat een gezelfchap '-an Broeders heen trok, om aldaar op een van den Koning van CrootBrittaniën bekomen ftuk Lands, zich met den anderen ter woon neder te zetten, en de He'denen op zoodanig eene wys aan te neemen. Zy nanun het tot een huis benoodigde hout en fte'en met zich, en aanftoi.ds ha hun aankomst, bouwden Zy hun huis met beh .lp der Matroozen, na dat zy bevoorens het bovengemelde ftuk Lands van de Eskimois gekocht hadden. De gereedfehappen, tot visfehen en jaagen noodig, br. gten zy met zich, en richtten zich bovendien zoo in, dat zy voor zich booten en andere vaartuigen, om hen tst het visfehen van nut en d'enst te wecZor, bouwen, en te geiyk tot hun eigen beftaan iets by de hand neemen konden *). God heeft het hen ook laaten gelukken, en hun onderneemen z io gezegend, dat sy reeds eene k:eme Gem :ente van gedoopte Eskimois hebben. Waar nu een aanleg van zoodanig een Zendelingfchap is, daar zyn de Br eJers, die daar toe behooren, al is 't, dat zy ook handwerklieden zyn, een ieder naar de gaaven, die *) Zit David Cranz Èrotdsr-Bijlorie ,p.%J$.tnz. G 3  C ioo ) die hy bezit, en de genade, die hem gegeeven is, dé eerfte en naaste Medearbeiders, of Medehelpers der Misfionarisfen. Zyn 'er onder een gezel fchap, dat Zich tot den dienst van een Zonde,inglchap overgeeft, getrouwde Broeders; deeze neemen hunne Vrouwen ook met zich, en die worden daarna ook Mcdearbcideresfen in het werk des Heeren onder de Heidenen. Dunkt iemand dit vreemd, die leeze doch het zestiende hoofddeel des briefs van Paulus aan de Gemeente van Romen. Vraagt iemand: wat kunnen dan de Zusters by een Zendelingfchap uitrichten ? het antwoord is: zeer veel. Wanneer b. v. lieden van het Vrouwlyke gciiachte uit de Heidenen zich grondig bekeeren, zoo hebben zy gaarne iemand, met wien zy over haar hart en haar ganfche leeven recht uit fpreeken kunnen; zjo kunnen haar dan de Zuftcrs aanhooren , en daarna met haare Mannen daar over fpreeken, cn hunne gedachten daar omtrent vernecmen , of een Broeder kan zulke Vrouwsperfoonen tot zich laaten komen, en in tegenwoordigheid van zyne Vrouw haar aanhooren en met haar fpreeken. Dit is ordentlyk, en neemt den Heidenen . die doorgaans zeer jaloers zyn vergeeffche ge¬ dachten weg. Even zoo is het ook met Heidenen van 't Vrouwlyke gcflachtc, offehoon zy ook reeds gedoopt cn het Heilig Avondmaal zyn deelagtig geworden: want dan komt haar dit, dan dat voor, waarin zy raad cn onderricht, ook troost cn terechtwyzing noodig hebben. Er gaat b. v. veeüigt geen dag voorby, dat in St. Crux niet dan deeze, dan geene Negerin komt loopen en haaren nood klaagt. Zoo zich nu daar toe een Broeder verleedigen cn met zoodanig eene Negcrin alleen fpreeken wilde, uit zoucien wy voor onvoeg-  C ioi } voeglyk, ja voor fchaadelyk houden. Maar wanneer zich dc Zuflers met haar inlaaten, haar in gewoonc dingen met goeden raad byfraan, cn in zwaare gevallen met haare Mannen daar over raadplecgen ; of wanneer een Broeder in tegenwoordigheid van zyne Vrouw met haar het gefprek houdt; zoo. baart het geen opzien, geeft geenen fchyn des kwaads, en dient menigmaal daartoe, om dingen voor te komen, die met'er daad zielen-fchade zouden hebben kunnen verooizaa. ken. Wy zyn menfehen, dat is, verdorve en zondige fchepzelen, en wy hebben onder Heidenen te doen met lieden, die doorgaans voor hunne bekeering; aan een openbaar leeven in de zonden, de een minder, de andere meer, gewoon zyn. Daarom is eene tydige vermaaning en order noodzaaklyk, waar door men te vooren Hechte dingen voorkomt: en God is een God van order, en legt zynen zegen daarop. Doch 'cr zal vervolgens nog meer van den dienst der Zuftéren by de Zendelingfchappen voorkomen. $ 58. Bovendien bedient men by de Zendelingfchappen, zich ook gaarne van zoodanige tot God bekeerde Heidenen , welke gaaven en bekwaamheid hebben, om by de anderen met nut te kunnen gebruikt worden, cn deeze noemt men ook Medearbeiders. Wanneer een Broeder, die den Heere, onzen Zaligmaker, onder de Heidenen dient, zyne lieden van na- by leert kennen cn hy heeft alles, wat maar mogelyk is, aan te wenden, op dat hy hen van naby leere kennen, en daar 't hem aan dc noodige genade en gaaven daartoe ontbreekt, heeft hy God daarom te G 3 bi*  C ioa 5 fcjdden zoo zal hy altoos vinden, dat de een bo- vfc den anderen wat uitneemends hebbe, en dit is hem van Goü gegeeven. Maakt zich dan zoodanig een mensch ais een arme zondaar, dien de Heer barmhartigheid beweezen heeft, openbaar, en is zyn gering Zoodanig, dat hy by anderen daar voor erkend wordt, en in achtinge ftaat j zoo kan hy, na voorgaande ernftige overweeg ng voor den Heere, tot eenen Medearbeider aangenocmen worden. De ondervinding heeft geleerd, dat men beter doet, wanneer men meer dan een Medeaibeider uit de geloovig geworden Heidenen aanfteit, als dat men het by eenen berusren laat: want zoo 'er maar een is, kan 't ligt gebeuren, dat hy zien Zelver. da irop wat inbeeld^. Di ezc Medearbeiders worden den anderen bekend gemackt, en in het gebed aanbevolen. Men laat zich a; n hun byz mder geleegen leggen, ten einde zy in de gei.ade e:i kenni^e onzes Heeren, Jefus Chriftus opwasten en toei.eemen mogen. Men draagt hun op, tegen al.e ongeregeldheden, die oneer hun volkontftaaa nv gten, te waaken *). Zy bezoeken dc kranken, zy helpen» "aai' gelegenheid, de armen, zy trachten de rust en vrede aan hunne plaatfen te bewaaren, en wat h^n te zwaar valt, daar over fpreeken zy met dc Broederen. Zy houden een og op allen en een ieder,ten einde zy, wanneer in overweeging genoomen wordt, of *) Over deeze Medearbeiders uit de Heidenen, zie verder Oldendorps Misfioni-gefchichte, p. S49« p. 761. p. 804. p. 915 enz. en de Hijlorievan Groenland door L>. Cranz, ide D. SJie B.p.gz. 10de B. f. 316.  C 103 ) of deeze of geene niet zoude kunnen gedoopt of mede ten Heiligen Avondmaal genomen worden, dan een getuigenis van zyn gedrag zouden kunnen geeven, Menigmaal wordt zoodanig eenen Medearbeider, zoo hy gaaven daartoe beeft, opgedraagen eene Rede- of begraavenïs plechf'gheid te houden; en wat des meer is *>. Men verkiest ook Medearbeideresfen, en die hebben denzelfden opdragt onder haar gedachte, welken de Medearbeiders onder het hunne hebben, het in !t openbaar fpreeken, uitgezonderd. $ 59- Deeze Medearbeiders en Medearbeideresfen worden ook gebruikt, wanneer men onder de gedoopten zoo we!, als onder de om hun heil bekommerde ongedoopten deeze inrichting maakt, dat zy in een klein aantal, met onderfcheid van gedachten te famen komen, om met eikanderen over die dingen, die tot hun heil en verbetering dienen, als voor het aangezichte des Heeren te fpreeken. Want dan is by zoo een klein gezelfchap van vyf, zes of meer Mansperzjonen, die op eenen bepaalden tyd, aan deeze of geene plaats, famenkomen , een Medearbeider tegenwoordig, welke hun , naar maate van zyn inzicht en ervaaring, goeden raad geelt. In de gezelfchappen der Vrouwsperzoonen is ene Medearbeideresfe tegenwoordig, en deeze doet by haar gedachte hetzelve, dat de Medearbeiders by het hunne doen. Men neemt in deeze gezelfchappen ' *) Men vindt eenige van zulke reden in Oldendorps Misjions-gefchichte, p. io6i enz. G 4  C 104 ) pen gaarne de zoodanigcn te famen, die naar omft<-mdigbedön te famen pasten; 200 komen in het eene getrouwde lieden , in hei andere Weduwen, in een der-" de jonge ongetrouwde lieden, en zoo vervolgens, te famen, cn dat geeft veel zegen *). De Misfionarisfen mcemen dan, zoo als reeds gezegd is, op gezette tj den, doch byzonder voor het Avondmaal en-de.Bededagen , de Medearbeiders en de.Me-' dearbcideresjen te famen, en Ipreeken met hun over de Perfoonen, die tot den Doop in aanmerking komen, of die gaarne ten Avondmaal wilden gaan. Bovendien vernecmen zy van de Medearbeiders cn Medearbeideresfen, hoe zy hunnen opdragt ter uitvoer brengen, en geeven Juin daarby gelegenheid, metzaaken, daar zy.pvcr tc vraagen, of die zy te herinneren, hebben, voor den d.ig te komen: en deezebyeenkomften.is men gewoon der. Medearbeider-en-Conferentie te noemen. Wanneer de-Heilige Doop aan iemand bediendmoet worden, wanneer het Heilig Avondmaal moet gehouden worden, wanneer een paar, in den naame des Heeren .tot. een Huwciyk moet vereenigd worden . dit gefchiedt altoos deer de Misfionarisfen, ■ ü 60. Tot de openbaare byc.cnvergaderingen der uit de Heidenen verzamelde Gemeenten zyn de Broeders geWoon, zoodra het noodig. cn .mogeiyk is, Kerken te bou- *) Zie Oldendorps Misfions-gefch:c1:te, p. 546. en fitftone-van Groenland door David Cranz, inde Nederduitfchè overzetting, 2deD. 6de B. p. ijg.  C 105 > bouwen; In dezelven wordt byzonder het Euangelium openlyk verkondigden zoo wel de Doophandeling verricht, als het H. Avondmaal gehouden. Ook wordt daarin het Kerkcn-gebed, of de algemeene Litaney, met alle de gedoopten, gebeden. . Op Paasch-morgen vergadert de geheele Gemeente voor zonnen-opgang, op de begraafplaats. Daar wordt van de hoopc, die wy op Chriftus hebben, om ook eenmaal der opftandinge te zullen deelagtig worden, en by Hem te zullen komen in zyne Heerlykheid, eene openbaars belydenis afgelegd; en daarby dankt men. den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest vooralle in Chriftus ons bew.eezene weldaaden *>.. Somwylen. worden ook met, de geloovigen uit de Heidenen, naar het voorbeeld der eerfte Chriftenen, Liefdermaal:y,den aangericht,. waartoe of de geheele Gemeente, of eene afdceling daar van, welke naar de omltandigheden grooter of kleiner is, in den naame van Jefus famenkomt, en neemen met elkandcren eenige fpyze en drank tot zich. Daarby zingen zy den Heere een menigte Lof- en Dank-liederen , en wekken eikanderen op tot de liefde en goede werken. Menigwerf gedenken zy daarby deeze en geene byzondere weldaad, welke hun van God is beweezen geworden, e;: pryzen Hem daar voor t)- De Voet - wasfehing is wel in de Gemeente der Groen- *) Over deeze Godsdienfige plechtigheid zie D. Cranz Hiftorie van Groenland, 3de Deel 10de B, P- 319- ' t) Over de L 5. D e vryheid bekomen hebben om tot het Heilig Avondmaal mede te naderen, welken men aangaande de genade, die zy by 't gebruiken van 't zelve te verwachten hebben, na.mlyk het deel neemen aan het lichaam en bloed des Heeren in het zelve, en wat verder daartoe benoort, het noodige voorhoudt. 6). De Avondmaals-leden, dat zyn de geenen, die met 'er daad reeds deelgenooten in 't H. Avondmaal zy. . van weiken men met recht verwacht, dat hun geest, ziel, lichaam en ieeven den Heere tot prjs ea lol' zy. 5 62. De inrichting van den opcnbaaren Godsdienst in da Gemeenten uit de Heidenen is vervolgens zoodanig, dat een ieder van hun niet alleen des Zondags, maar ook 'n de week %ene vergadering kan bywoonen t)» Men fielt < ok om de vier weeken eenen Zondag tot een Bededag in, en de vergaderingen op dien dag worden van allen en eenieder, die't maar met moge ykhe d u'tb.eeken kan , bygewoond. Op zoo eenen Bededag wordt doorg lans niet alleen in 't openbaargepredikt, en alle aangeleegen zaaken der Gemeente den Heere in de Litaney voorgedraagen ; maar ook gefchieden op denzelven de docphandel'ngen, en voor een ieder der voorgemelde zes afdalingen wordt eene reden gehouden, welke naar haare omftandigheden ge- fchikt *) Zie Oldendorps Misftons-gefchich 'e,p. roooenz. f> Zie Hijlorie van Groenland door D- Cranz t ïdt D. 10 B, p- 317» 3i8.  C IO« ) fchikt is. Heeft zich iemand bezondigd, cn fmeekt hy om vergeevingc, en kan men daarby gelooven, dat ■t hem vtb harte gaat, die wordt als dan wederom aangenomen , cn men verzekert hem daarby, dat hem de Gemeente, zoo veel haar betreft, alles vergeeft: de vergadering wordt doorgaans met een gebed op de fcniCO bellooten. Doch gelyk de Gemeenten uit dc Heidenen, naar haare omftandigheden, verfchillende fcyn, zoo wordt ook een onderfcheid, ten opzichte van de Bededagen , by dezelven waargenomen *). Vervolgens onderhoudt men ook de in de Chriftlyke Kerke gewoone J'eeftdagen, en zoekt daar mede 't oogmerk, waar toe ze ingefteld zyn, zoo veel mogelyk te bereiken f). 5 «3- Bovendien verdeelen de Broeders hunne Gemeenten in Choorcn , cn noemen een ieder (Sroor afzonderiyk, om aan hetzelve die fpyze te geeven, welke 't bcnoodigd heeft. En tot die onderfchcideno Chooren behooren, i). de Kinderen, 2). de Jongelingen en ongetrouwde Mansperzoonen , 3). dc Vrouwsperzoonen, die nog ongehuwd zyn, 4). de Getrouwden, 5). de Weduwen. Onder de Medearbeideren en Mcdearbei■ de- *) Zie D. Cranz Hiftorie van Groenland, 2deD. jdeB.p.225. $ 8. en ^de D. 10 B. p. 322. 'tftotvan ï 20. t) Hoe de Godsdienst in de Heiden-gemeenten op Zondag, in de week, en op de Feeft'dagen ingericht zy en gehouden wordt, byzonder in Groenland, daar over kan men uitvoerig leezen denzelfden Auteur , 3de D. 1 ode B. § 18, 19, 20,21, 22. p. 317 enz.  ( loc? ) dëresferi zyn ook altoos de zoodanigen, welken opgej' draagen is; mede het opzicht over een of ander Choor te hebben. Voor een ieder der voornoemde Chooren worden ook, op gezette tyden, afzonderiyke leerreden gehouden , op dat een ieder weeten mooge, wat hy naar de Omftandigheden van het Choor, waartoe hy behoort', te doen en te laaten hebbe. Men 'grondt daarby alles op Gods woord, en leidt alles af uit het geloof in den Heere Jefus Chrifius *). Men laat het echter daarby niét, dat men voor deeze afzonderiyke vergaderingen leerreden houdt, maar inen tracht ook een ieder perfoon, niet flechts naar 't uitwendig aanzien', maar ook naar den toeftand zyns harten zoo veel mogelyk, te leeren kennén. Ten dien einde bepaald men eenen zekeren tyd, waar men den een na den anderen laat roepen, om eenvouwdig met hem te fpreeken. Dit noemt men het fpreeken, en dat brengt groot nut aan f> Het geen David Cranz, in zyne Hiftorie van Groenland, tl. Deel Vil. Boek pag. 251. § 5. van een Choor-huis dér ongetrouwde Vrouwsperzoonen, en III. Deel VIII. Boek pag. 57. $ 8. van een Choor-huis voor ongetrouwde Mansperzoonen in Groenland zegt; dit kan in andere Heiden-gemeenten, b. v. op de Caraibifche Eilanden, onder de Negers zoo niet ingericht wor- *) Zie Oldendorps Misfions-gefchichte, ƒ.829 enz: pag., 922 enz. en Hifiorie van Groenland door D. Cranz, 3de D. 10de B. p. 337 enz. vt) Zie D. Cranz Hifiorie van Groenland, ?,de D. gde B. p. 170 enz. % 3. en ïode B. p. 336. J, 31.  ( ITO > Worden. Men fchikt z'ch in zulke dingen naardeonü ftandigheden, die het of noodig en nuttig, en mogelyk, of onmogelyk maaken. De Moeders mer haare Kinderen, die nog op de ar» men gedraagen worden, hebben ook op zekere tyden haare eigen vergadering. Daarin wordt lian ingelciierptt hoe hoog zy't te fchatten hebben, dat de Heer hèu beeft willen verwaardigen, haar kmderen tutti, vertrouwen, want de kinderen zyn Zyn erfdeel, dat Hy zich door zyn eigen Bloed, en zynen bitteren Doou verworven, heeft. Zy zyn zoo dierbaar in Gods oogen, dat Hy de Heilige Engelen, die altyd Zyn aangea'.chte zen, ten dienrfen van hun uitzendt, Daarl y wordt aan de Moeders ook voorgehouden, dat zy den kinueren met de moedermelk ook de 1'e'de van Chriftus mogen doen tn» vloeijen. Het geen Mofis en Sam..ë' vai: hunne Moederen ingezoogen hadden, verliet hen niet in hun ganfche leeven. Het goede voorbeeld der Moedeien, en haar gebed en fmeekingen tot G^d voor haare k.nüe» ren, blyft gewis niet Zonder zegen by hen. Ook worden 'er uit de Gemeente eenige Broeders en een "ge Zufters benoemd, welke iaft hebben, te Gemeente, ten opz'Chte van het uitwendige, te dienen, op dat alles in de vergaderingen eu bu.tui de iwtik0 ordentlyk toegaa *). J <54- Zoo wanneer de Broeders z'ch in plaatfen bevinden, alwaar behalven de Heidenen, welken zy Chriftus er- kon- *) Zie D. Cranz Hijiori* van Groenland, gdê £>. 10 B.p. 317.  C til ) kondigen, ook menfehen woonen, die in Chrilus ge*, doopt zyn, en waar eene Chriif en-Overigheid is; zoo hebben zy, naar onze grondbeginzelen, het volgende in acht te neemen. Namelyk: i). Dat zy de Overigheid, die Gods Dienaresfe is, niet alleen de haar toekomende eere bewyzen , en haar gehoorzaam zyn , maar ook God voor haar danken , en hartlyk voor haar bidden. En bovendien moet hun aangeleegen zyn, dat zy noen voor hunne perfoonen, noch ten opzichte van hunnen arbeid onder de Heidenen, hunne geliefde Overigheid onbekend blyven. Wanneer zy tegen hunne Overigheid zoo vertrouwlyk, ais kinderen tegen hunne Ouders, weezen kunnen; dat is altoos 't beste. En zoo kunnen wy niet anders, als, Gode tot lof, roemen, dat, tot hiertoe aan alle zulke plaatfen, waar onze Broeders onder de Heidenen arbeiden, de Overigheden zich als Vaders jegens hen gedraagen hebben. Waar 't voorheen anders geweest is, daar heeft waarfchynlyk of aan de zyde der Broeder n een verzien plaats gehad, of wy waren onze geliefde Overigheid nog niet bekend. 2. Wat de Europeaanen in zulke landen betreft, Welke reeds tot deeze of geene afdeeliijg der Chriftelyke Kerke behooren ; de Broeders laaten dezelven in hunnen Godsdienst. Zy kunnen, wel is waar, iemand zoo min weeren, om tot hunne openbaare predikinge te komen, als zich van hem onttrekken, wanneer hy over zyn zielenheil in den privaten omgang met hun fpreeken wil. Zy neemen hem echter noen op in hunne Gemeinte, noch laaten hem toe by hun het Avondmaal te houden; maar beduiden hem, byde Kerk te blyven, waar hy toe behoort: doordien zy flechtf  C 112 ) Hechts om der Heidenen wille zich daar bevinden. Ook is dit zeker, dat men van de door den dienst der Broederen uit de Heidenen verzamelde Gemeenten op de overige Broeder-gemeenten zoo weinig een befluit maaken moet, als van deezen of geenen. Erblyft altoos een, naar gefteldheid van zaaken , onvermydlyk onderfcheid. Dat men evenwel, ten opzichte van menigvuldige ordeningen en inrichtingen ook eenë geiykheid befpeuren kan, is wederom niet te loochenen. Ook is dit waar, dat 't eenen Misfionaris onder de Heidenen zoo min geoorloofd zy, eene leerfiell.ing, ftrydig met de Euangelifche leer, vervat in de Augsburgfche Confesfie, voor te draagen , als eenen Leeraar in de andere Broeder-gemeenten. Daartoe hebben wy ons voor 't aangezichte des Heeren op onze Synoden heiliglyk verbonden *). i 65. *} Het geen de Auteur hier van de Broeder-ge* meenten, ten opzichte van de leer in 't gemeen zegt, ■vindt men in het kort en beknopt Hiftöriscfi bericht van den tegenwoordigen ftaat der Euangelifche Broedcr-Uniteit, toegedaan de Augsburgfchc Confesfie, uit het Hoogd. vertaald, gedrukt in 't jaar 1777. en te bekomen by Daniël Weber toZeist, breedvoeriger voorgedraagen. Wy ivillen 't geen ter zaake dient, daar uit hier mededeelen, ten einde een iegelyk zien mag, hot men de leere der Broederen aan te zteti en waar/taf men dezelve te beoordeelen hebbe. Pag. 35 enz. § 11. leest men: „De Heilige Schrift, inhoudende de Boeken des Ouden en Nieuwen Tefaments, is en blyjt het eenige richtfuoer van hun leer en leven. —' De Broedtr-Uniteit bekent zich- daarom tot de leer der onveranderde At gsburgfche Confesfie gelyk zy zich meermaals en catagorisch heeft verklaard,  $ 65. Wat 'er van de Tucht (kcrkelyke tucht) en het oogmerk daar van, in de Gemeenten uit de Heidenen zy „ is klaard, quia fcrpturee faerfe coneo'dant, zoo als Cranz in de Broeder-Hifiorie bl. 468. opmerkt. De Euangelifche Broeder-Uniteit heeft dan daarom deeze Confesfie 'aangenomen, om dat zy dezelve voor een zuivere en met de Heilige Schrift overeenfiemmende Geloofs - be/ydenis houdt. Op het Synode der Broeder -Uniteit, gehouden te Marienborn 1764, vierden de Leer-artikelen der Augsburgfche Confesfie andermaal voorgeleezen, en van de ganfche vergadering, met tiefiemmende harten , bewoogen door dien geest, die eertyds de eerfie beiyders bezielde, aangehoord, en de bekentenis iot die Confesfie, van ganfeher harten bekrachtigd, (zie Cranz Broeder-Htjiorie, p. 777.) De Broeders willen ook in geen land anders aangezien en opgenomen worden dan in de hoedanigheid van de Augsburgfche Confesfie toegedaan. Ja zy zyn op hunne Synoden met eikanderen hier in overeengekomen, dat in de Broeder-gemeenten geene tegen de Augsburgfche 'Confesfie aankopende leer meig voor gedraagen worden. En dat, zoo desniettegenfiaande iemand zulks deed, hy dan geen Leeraars-ampt in de Euangelifche Broeder-Uniteie zoude kunnen bckleeden, of behouden en daarin blyven.'''' En % 12. leest men: „Geene andere fchrfften , hoe ook genaamd, en door wien het ook zy, gefchreeven, worden by de Broeders als Symbol'fche fchriften aangenomen. Zy laaten de overige fchriften, welke van een groot gedeelte der Euangclijch'en als Symbolisch aangenomen worden, gaarne, gelyk btUyk is, in hunne waarde , en geloovcn, dat zy gefchreeven zyn, om de in de Augsburgfche Confesfie vervatte Euangelifche waarheden uitvoeriger voor t'e 'draagen en te bevestigen. Zy maaken echter zwaarigheid, die fchriften als Symbolisch aanfeH nee*  C n4 5 is uit het te vooren gezegde reeds eenigermaate afte.« nemen. De reden, waarom iemand in deeze of in eene andere afdeeling genomen wordt, ligt daarin» dat neemen. Op dezelfde wyze denken zy ook nopens de fchriften van den zal. Ordinarius, den Graaf van Zinzendorf. Ondertusfchen zouden zy zich zelve zeer ondankbaar achten, byaldien zy niet erkenden, v/at God door den dienst van den zaligen tn zoo tvengemelden Ordinarius der Uniteit aan de Bi oeder-kerk gedaan heeft; trouwens, wanneer hy van Jefus Chrifius, van deszelfs diepe vernedering, van zyn bitter lyden, van zyn lief deryk hart, van het bloed der verzoening, en dergelyke gewichtige onderwerpen fprak, dan was hy in zyn element. Daarom zyn zyne fchriften den Broederen wel zeer Jchatbaar, worden echter by hun geenzins als Symbolifche fchriften aangemerkt. Dan ten aanzien van deeze fchriften is dit nog aantemerken, dat de zalige Ordinarius zelve van zyne fchriften geloofde, dat hy ze nog alle behoorde overtezien, eer hy met dezelven kon te vreden zyn. Doch hier in is hy, door de menigte van andere bezigheden, en door dien God hem tot zich riep, verhinderd geworden. Wat zyne daarin uitgedrukte byzondere fieHingen betreft, zoo heeft hy reeds voor 20 jaaren de Broeders in 't gemeen, en zoo veel hy kon, ieder in 't byzonder gebeden, en wel op hst Synode, dat doch niemand zich met de handhaving of verdeediginge zyner fchriften mogt inlauten. Dus zouden de Broeders zelf tegen zynen zin handelen, indien zy zulks doen wilden." Derhalven ook de Broeder-kerk , zoo min als andere P'rot'efianifche Kerken, haar Gezangboek voor Symbolisch houdt. Zie de aantekening by § 56. Wie meer van den tegenwoordigen fiaat der Euangelifche Broeder - Uniteit begeert te woelen, leeze 't bovengemelde Hiftorisch Bericht.  C as ) dat hy daartoe behoort. Wanneer nu iemand , de tof hiertoe tot de afdeeling der Avondmaals-leden b.hoor» de, z'ch niet zoo gedraagt, als hei een Avondm.alsIid betaamt, en met reden van hem verwacht wordt; zoo geraakt hy voor dien tyd uit deeze ai'deeling u:t, en gaat gevoeglyk niet mede ten H. Avondmaal. Dit noemt men tucht; doch 't is overeenkomfiig de natuur der zaake en kan.niet anders zyn. Behoort iemand tot de afdeeling der gedocpten, zoo heeft hy den duivel, zyne werken én dienst ontzegd, en men verwacht van hem, dat hy van 't kwaade aflaate, en het gcede najaage. Maar wanneer nu zoo een z ch wederom aan de zonden overgeeft, zoo behoort hy met meer tot die afdeeling, maar wordt onder de gevallenen gerekend. Dat noemt men wederom tucht; doch het is ordening, en zoo moet het zyn in eene Gemeente. Gaat iemand onbefchaamd en met opzet wederom'n de zonden en het Heidenfche wezen in; en wordt hy van de Gemeente geheel uitgeflooten; hem gefchiedt geen onrecht: want hy behoort 'er niet meer toe. Deeze tucht, waarby een ieder in den rei, tot welken hy behoort, geplaatst, en uit den rei, tot werken hy niet behoort, genomen wordt, is in v.e Gemeenten uit'de Heidenen noodzaaklyk, en waar dezelve verzuimd wordt, veroorzaakt het niet dan nadeel. Dezelve is ook met den zin van Chriftus overeenkomfiig, en van de Apoftelen des Heeren zeer aanbevolen. Billyk hahdbaaven dan de Broeders, die onder de Heidenen dan het Euangelium bed'enen, dezelve , en God onze Zaligmaker geeft 'er zyne goedkeuring over, en legt 'er zynen zegen op. Ik zelfs" hebbe onder de Heidenen gevolgen daarvan gezien, H 2 waar  waar over ik verbaasd geftaan heb. Menfehen, dieari^ ders van een harden imborst waren, heeft het zoo getroffen, wanneer zy van hun gezelfchap uitgefloten waren, dat zy uit eigen beweeging de Gemeinte op hunne kniën met traanen om vergeevinge gefmeekt hebben, ja dat zy na het eindigen der vergadering aan de deur getreeden zyn, cn nog apart een ieder om vergeeving gebeeden hebben. Menig .een wordt ook, wanneer hy openbaare ergernis gegeeven heeft, in de Gemeente op zyne kniën openlyk, en met den geest der Gemeente, dat is, met toeftemm'ng aller hartenf de vergeeving en verzoening met de Gemeente bekend gemaakt, en dat zien zy niet aan als eene ftraf, maar als eene groote weldaad. Veele traanen niet flechts van den geenen, die zich bezondigd heeft, maar ook van alle aanwezenden vergezellen doorgaans dergelyke handelingen: want de Heer wandelt in de Gemeente, en bekent zich tot dat geene, dat in zynen naame gofchiedt *). Voor 't overige is hierby wel op te merken, dat deeze Gemeente-tucht, op zich zeiven befchouwd, die nuttigheid, welke doorgaans 't gevolg daar van is, niet hebben zoude, zoo niet de Heilige Geest, welke in de Gemeente zoo werkzaam is, zieh-de zaak aantrok. Maar dcczen is het te danken, dat een arm Mensch, by gelegenheid eer tucht zyne zonden erkent, hartlyk betreurt, zc voor de Gemeente belydt, en daar van aflaat. Wanneer verfchcidcnc Broeders en Zusters by één Zendelingfchap in diemt zyn, cu dus onder elkande- r en *) Zie Olfcndarps Misjtons-sefehiehie, ƒ>. $48 enz. p. S27. p. 867 enz. p. 944 me.  C "7 ) ren eene Huis-gemeente uitmaaken; zoo hebben zy, zonder aanzien van perzoonen , tegen elkander den zeiven ernst te gebruiken, en doen zy dat niet, zoo komt de Heer menigmaal zelf tusfchen beide, en neemt zoodanige lieden, die zyne zaak tot nadeel verfirekken, Weg Q, 5 66. De bygeloovige en Heicienfche gewoonten verbergen zich duorg^ans in de duifiernisfe, en komen zoo ligt niet aan den dag. Daar toe bebooren inzonderheid de tooverkonst, en de fchandelyke leugen-krachten ƒ welke onder de Heidenen voorkomen. Dan hoe meer men hun vertrouwen wint, des te ligter komt men daar achter; allermeest wanneer eenige van hunne toover. mee.lers zich bekeeren; dat ook wel gebeurt, maar doch zelden. Want zoo deeze beginnen, van harte te beiyden, met welke kunflen zy anderen bedroogen hebben; zoo ziet men met recht, wat dat te kennen geeft, wanneer gezegd wordt, dat God èe menfehen, die het niet goed gedacht heeft, Hem in erkentenis te houden , overgegeeven heeft in eenen verkeerden zin, dat zy de leugen gelooven zouden: maar wanneer die dingen maar aan den dag komen, zoo vernietigen zy zich zeiven. Daarom hebben de Broeders daar maar op acht te geeven, dat ze hun niet verborgen blyven. De Heidenfche opfierzels en kleedinge, welke of den hoogmoed en trotschheid, of andere Hechte dingen tot eenen grond hebben, worden onder de gedoopten niet geduld. Een Indiaan laat zyn hoofd fcheeren, maar *) Zie Oldendorps Misfions-gefchichte, p. 55~i snZ' H 3  C ri8 ) Kisar behoudt eenige hairlokken, die behangt hy met (hoeren van paerlen of koraalen, die men v/ampon, noemt, en met allerly zoort van ringen, ook met zilver. Zyne ooren weet hy ook wonderbaarlyk op te fieren. Daaiby befchildert hy zyn aangezicht, ook wel Zyne borst, met roode, biaauwe en andere kouleuren e,.z. Oek tekent hy allerhanden figuuren, als b. v. van (langen, fchildpadden, en derge'yken meer, op zyn aangezichte, armen en andere gedeelten van zyn lchaam, enz. Van alle deeze dingen houdt men de gedoopren terug, en gewent hen aan eeneordentelyke dragt, waarby zy toch op zyn Indiaansch gekleed zyn, Het naakt gaan der Heidenen in de warme landen, ivaarby zy doch hunne onderfcheïdings-leden gewooa zyn te bedekken, is wel in hunne dagelykfche bezigheden nier te vermyden, b. v. wanneer de flaaven op het veld arbeiden. Ondertusfchen heeft het de voormaal'ge voorflander der Heiden gemeente in St. Thomas, onze gei'efde'Broeder cn Medearbeider Mingo, die nu reeds zynen loop zalig voleind heeft, onder zyn volk zoo ver gebragt, dat zy alle gekleed zyn, wanneer zy in de vergadering komen, en byzonder wanneer zy ten Heiligen Avondmaal gaan. Wanneer van het voorfchrift, dat naar Hand. XV. den geloovigen uit de Heidenen gegeeven moeste worden r gefproken wordt; zoo kan ik niet zeggen, dat de Broeders daar van gebruik hebben kunnen noch behoeven te maaken. Want de Heidenen, onder welken de Broeders arbeiden, weeren geheel en al niets van de Israëliten, en de menigvuldige wetten, welke hun afzonderlyk van den Heere gegeeven zyn geworden. Zy woonen ook aan plaatfen, daar zy met het Jood- fche  fche volk in 't geheel geen omgang hebben. Daarom kan men hun niet zeggen , dat zy om der Jooden wille, om hun geenen aanfloot te geeven, zich van deeze en geene fpyzen onthouden moeten. Maar dat zy niet alleen de hoerery, maar ook de aanleidende oorzaaken daartoe, waartoe byzonder de Heidenfche fpelen en danzeryen bebooren, te vlieden hebben, dit wordt fcun ernstlyk ingefcherpt. En die evenwel nog zulke dingen aan de hand houdt, wordt uitgeflooten, tot dat hy zyne zonden belydt, en voor 't aangezichte Gods belooft, daar van zich te zullen onthouden; daar hy dan ook, als men daar over een hartlyk leedwezen by hem befpeurt, wederom aangenomen wordt. Dc mtuurlyke verbintenis van Heidenen, die zich tot Jefus Chriftus bekeeren, met andere Heidenen, die Zich nog niet bekeerd hebben, is doorgaans veel ge_ vaarlyker, als men wel denken zoude. Zoo kan de vriendfehap en vermaagdfchap eenes opgewekten en begenadigden Heiden met nog Heideniehe perzoonen hem eene aanleiding worden, om, zoo niet fchipbreuk te lyden aan zyn geloof, ten minnen fchaade te lyden aan zyne ziele. Daarom heeft men hen de vermaaningen , welke de Heer onze Zaligmaker zyne Difcipeien gegeeven heeft, van het verloochenen zyner vrienden, Broederen, Oudeien, van Wyf en Kinderen, ernftig en getrouw in te fcherpen. Want wanneer zy iemand van hunne bloedverwanten meer lief hebben, dan den Heiland, dan zyn zy reeds gevallen; en daarby telkens in gevaar, om nog meer af te wyken, en wel om ten eenemaal hunne zielen daarby te verliezen. Want de verkeerde liefde tot de hunnen verleidt hen «ekerlyk om een welbehaagen te fcheppen in zulke H 4 din"  C 120 ) dingen, welke den Heere mishaagen, en hen in't vereer!' florten *). Om dingen voor te komen, welke een Chrifien niet betaamen, heeft men noodig geoordeeld, hier cn daar in de Gemeenten uit de Heidenen op zekere ordeningen te denken. Deeze heeft men dan, na dat men met de verftandigfie mannen uif hun midden alles wel overwoogen had, cp fchrift gefield, en de Gemeente voorgeleezcn. En dewyl de leden der Gemeente geZ'en hebben, dat alles ten hunnen besten bedoeld was, hebben zy ook beloofd , daarna zich te zul'en gedraagen. Wanneer dan iets voorkomt, dat daar tegen, ftrydt, b. v. wanneer iemund iets van de Heideniehe kleederpracht aanneemt, of aan fpelen, die onder tie Heidenen voorkomen, eer.ig deel neemt, en dergelyke dingen meer, zoo wordt hy daar over aangefprooken, en het wordt afgedaan, eer het anderen tot fchade wordt f.). S 67. In den echt der Heidenen komen veele gruwelen voor, Den aandacht myner Leezeren daar mede beez'g te houden, zoude weinig nut doen. Echter moet ik'er dit van zeggen,, dat onder de Heidenen een Man dikwils meer dan eene Vrouwe heeft. Wanneer zich nu zoo een Man bekeert, hoe heeft men zich dan daar by te gedraagen? Paulu^ zegt: indien eenig Broeder een on- ge- *) Zie 't leeven van den Graaf van Zinzendorf, in de Hoogduitfche taaie befchreeven, p. 1435. t) Zie Hifloru van Groenland door Dav. Cranz, in 't Nederduitsch overgezet, 2de Deel qde Boek, f. 261.  C 1=1 ) geloovig wyf heeft —*— dat is, die nog een Heiden is en dezelve te vreden is by hem te woonen, dat hy ze niet verlaate, i Cor. VII: 12. Maar dan zegt hyook: een Opziender moet onberispeiyk zyn, eener Vrouwen Man enz. 1 Tim. III: 2. Verder leezen wy van geene fchikki'ng, welke op dit geval toepasfelyk zy. De Broeders hebben derhalven gelooft, dat zy het beft doen zouden, wanneer zy het volgende daar by int acht namen, nameiyk : 1) . Dat zy eenen Man, die voor zyne bekeering meer dan eene Vrouwe genomen heeft, niet noodzaa-, ken konden een ot meer derzelven te verftooren. 2) . Maar dat zy zoodanig eenen Man evenwel niet tot eenen Medearbeider of Dienaar in de GemeenLe aanneemen konden; en 3) Dat een, d'e in Chriftus gelooft, als hy trouwt, maar ééne Vrouw ten huweiyk neemen kan; en dat hy alleen aan d:e Vrouwe verbonden is, zoo lange haar God het leeven vergunt *), Voor 't overige fcherpen de Broeders den gehuuwdè perzoonen niet alleen in: hoe zy hunnen Echt naar den wille Gods te beleeven hebben en 't ontbreekt in de H. Schrift niet aan fchoon onderricht desaangaan- de maar deelen ook den geenen, die met den anderen in 't huweiyk treeden willen, eenen zegen daartoe mede, en ftellen hun getrouwlyk voor, het zelve in den naame van Jefus te aanvaarden t). De Mis- *) Zie Oldendorps Misfions-gefchiehte, p- 757f) Zie Oldendorps Mkfions-gefchichte, p. 547- P- ÖS7 enz. en Hijlorie van Groenland, %de D. 10de M. \. of, 3<5- H s  ( 122 ) Misfionarisfen zegenen ook wel-Weden tot hun huweiyk in den naame van Jefus in, die als Heidenen reeds famen in den Echt getreeden zyn, maar nu door den Doop der Kerke van Chriftus ingelyfd en medegenooten van het H. Nachtmaal geworden zyn. zie David Cranz Hiftorie van Groenland, II. Deel VII. Bock pag. 265. Voor 't overige zyn 'er zekere omftandigheden ten opzichte van het huweiyk der Heidenen, ook van hunnen doop, waarin de Broeders geenen raad weeten. By voorb. wanneer een Heer in de Weft-Indiën fomWylen op eene plantagie twee- of driehonderd Negers heeft, en, zoo by fterft, alles met fchulden nalaat; zoo wordt al zyn goed, als mede ook zjne Negers en Negerinnen, doorgaans een voor een publicq opgeveild, en aan den meestbiedenden _ verkocht, Op zoodanig eene verkooping komen ook kooplieden van andere nabuurige Eilanden; en zoo gebeurt het z&cr dikwils, gelyk in veele zulke gevallen gezien wordt, dat niet alleen Ouders van üunrje Kinderen, maar ook een Man van zyne Vrouw cn eene Vrouw van haaren Man, voor altoos gefcheiden worden. § 6t. Met dc Kinderen der Heidenen zyn de Broeders gewoon , zich byzonder te bemoeien. Derzelver Ouderen wordt by alle gelegenheden aanbevolen, hen van alle Hechte dingen terug te houden, en tot het goede, zoo veel mogelyk is, opteleiden *). Waar 't mogelyk is, dat zy met hun fchoolhouden en hen in het leezen en andere nuttige dingen onder- wy- *) Zie Oldendorps Misfions-gefchiehte, p, 619,  C 123 ) tyyzen kunnen, laaten zy zulks niet na, als b. v. in Groenland. Waar 't met mogelyk is, als b. v. op de Weft-lndïfehe Eilanden, daar de kinderen niet alleen verre van den anderen verftrooid zyn, maar ook in allerhande beez:gheden van hunne Heeren gebruikt worden ; daar fielt men op zekere dagen vergaderingen tü )T h n in, waarin met hun op eene wyze, gefchikt naar hunnen ouderdom en verfland, van den weg des leevens, dat is van onzen Heere Jefus Chrifius, gefproken wordt *). Ook worden de gefprekken in korte vraagen veranderd, om voor hun des te verftaanba :rer te worden, en te gelyk te beproeven, of men ook van hun verftaan wordt. Er zyn fomtyds aan piaatfen, daar veele kinderen verflrooid zyn, afzonderiyke perzoonen tot hun bezoek benoemd geworden; deeze hadden geenen anderen last, dan zich met de kinderen te bemoe'em Deeze inrichting was den k'nderen zoo aangenaam, dat, wanneer zy door deeze hunne bezeekers maar van verre zagen aankomen, zy hen te gemoet liepen, hen baden, een weinig by hun tc vertoeven, en hoorden de woorden, welke met hun gefproken wierden, met veel opmerkzaamheid aan t> § 69. Ook in het uitwendige, de Heidenen, die zich tot den Heiland bekeeren, in goede ordening te brengen , is mede eene aangelegen zaak der Broederen, die zich on- *) Zie de Hifiorie van Groenland doorD. Cranz, 2de Deel, 6de Boek p. 138 , %de Boek p. 260. t) Zie Oldendorps Misfions-gefichichte, />. 763. ƒ» 796 enz. p. 830 enz. p. 834 enz. p. 922 enz.  C 124 ) onder hun bevinden. By de meeste Heidenen, onder weiken de Broeders verkeeren, hebben wy de gewoonte gevonden, dat zy zonder rechte nagedachten ook in dat opzicht daar heen leeven. Indien zy alles met goed overleg inrichtten, en het geene hun God geeft, bchoorlyk verdeelden en in acht namen, zouden zy niet zoo dikwils in den uiterften nood geraaken. Maar zy gaan leedig, als zy arbeiden moesten, en als zy wat te eeten hebben, verdoen zy 't op eene verkwistende wyze: en daarna lyden zy den bitterden honger , en worden met zorge voor hun onderhoud op een jammerlyke wyze gekweld. Maar worden zy gedoopt, zoo worden zy ook door de Broeders tot eenen geregel den arbeid opgeleid, by voorb. om ter rechter tyd te planten, te jaagen, te visfehen, en verder al 't noodige te doen: zy leeren ook van de Broederen, hoe men voor den winter iets overhouden en fpaaren kan. Daar zy anders niet in ftaat zyn, eene uitrekening te maaken zy kennen geenen Almanach . om zich naar den t>d te richten; zoo worden zy door de Broeders daarin te recht geholpen. Ik zal dit met een en ander voorbeeld ophelderen. De gedroogde haaring komt den Groenlandcren als een voedzel voor den winter ongemeen te ftade ; maar zy verderven denzelven, door hem nat te laaten worden. Zoo zien dan de Broeders by hunne Groenlanderen 'er na. dat zy niet alleen naarftig zyn, in het fcheppen van dien haaring op den rechten tyd, maar dat zy denzelven ook goed droogen, en zyn hun behulpzaam dezelve gedroogd te bewaaren. Verkeeren de Broeders onder de Indiaanen, en geeven zy hun handleiding, om hunne velden op den rechten tyd te • zuii  C «5 ) zuiveren, met eenen tuin te omzetten, met IndiaanscTs fcooren te bezaaien, en het kooren op den beboöriyken tyd in te zaamelen, zoo vertoont zich altoos het on> derfcheid tusfchen deeze en de andere Indiaanen : want wanneer de Indiaanen, die niet gezaaid hebben, hongerig omloopenj zoo hebben deeze altoos zooveel, dat zy ook anderen nog mededeelen kunnen. i 70. Onder de tot Chrifius bekeerde Heidenen komen by gelegenheid ook nog andere dingen voor, welke te recht te brengen zyn. Wanneer b. v. in Groenland de kostwinner > zoo noemen zy den Huisvader in eene familie fierft; zoo is de Weduwe met haa¬ re vaderlooze kinderen 'er Hechter aan toe, als men zich voorftellen kan, of wanneer eenen Man zyne Vrouw afflerft, en zy laat een klein kind. dat nog de borst noodig heeft, na, zoo is hy 'er even erg aan toe s want de Groenlandfche Vrouwen gaan 'er niet ligt toe over, om een ander kind, behalven haar eigen , aan haare borst te leggen. Daar van daan heeft het .menigmaal plaats, dat een Groenlander, die nog een Heiden is, en onder de Heidenen leeft, zich genoodzaakt ziet, om zyn arm moederloos kind leevendig te begraaven. Wanneer nu het geval voorkomt, dat eenen Man zyne Vrouw afflerft, en hem eenen zuigeling nalaat; zoo rusten de Broeders niet, voor dat zy een perfoon vinden, die dat wees aanneemt, en beneffens haar eige kind de borst geeft. Sterft een Man, zoo verdeden zy de weezen, en zien 'er na., dat zy ordentlyk opgevoed worden, en dat ook aan de de  C 126" ) Er zyn onder de Heidenen ook wel lieden , die voor verfcheidene krankheden goede geneesmiddelen weeten. By v. onder de Indiaanen in Noord-A me/ ca zyn 'er, die den flangenbeet gelukkig weeten tegeneezer, en met welken ook wel Eurepeaanen, die niet ver van lum woonen, in dergelyke gevallen raadpleegen. Zoo Zyn 'er ook onder de Negers in de Weft-lnd ëo ves. flandige en ervaare perzoonen, van dewelken zich andere in hunne krankheden gewoon zyn te bedienen. Maar deeze Heidenfche Doctoren gebru ken doorgaans veele guichelaaryen ; en willen meest allen daar voor aangez'en zyn, dat zy door de toov crkunst de ziekeri geneezen. Zoo wenden z'ch dan de geloovigen uit de Heidenen, ook wanneer zy krank zyn , tot hunne Leeraaren, en gebruiken met nut dc avt7.pi yen, die zf voor hun eigen zeiven met en by hun htboen. 5 ?*• Verfcheidene rampen, welken de Gemeenten uit de Heidenen nu en dan treffen, brengen de Broeders bovendien in de noodzaakiykheid, hun in 't uitwendige de behulpzaame hand te bieden. Zoo hadden b. v. de indiaanen in Chekameka in de Provincie Nieuw Tïrk voor* *) ZJe D. Cranz Hiftorie van Groenland, %de D- %fte B. p. 86. § 10. en 10de B. p. 304. % 9. t) Zie denzelven, 2de D. 5deB.p. 84. §. 4.  < 127 5 voorheen in dronkenfchap het recht tot hun land voos eenen geringen prys verkocht, en wanneer zy zich daarna bekeerden, en tot eene Gemeente verzameld wierden, nam men daaruit gelegenheid hen van hun land te verdryven. Zy namen voor 't grootfte gedeelte hunnen toevlucht tot de Broeders naar Bethlehèm in Penfylvanien, en wierden van dezelven, met bewilliging van den Gouverneur in Penfylvanien , br.oederlyk ontvangen en geherbergd. Men kochte daarna een ftuk lands tot hun gebruik aan de Maltoni, dat zoo wel voor de Jagt, als voor den koorenbouw geichikt was, en was hun behulpzaam, zich aldaar aan te bouwen en op eene ordentlyke wyze te geneeren *) Iets dergelyks viel voor met andere.Indiaanen, die te Wtchquatnach hun land, dar verkocht was, ontruimen moesten f> De Indiaanfche Gemeente in Meniolagomekali moest hetzelve lot ondergaan, en de Broeders konden niet in gebreken blyven, hun in die omftandigheden de hand te bicden en voor hunne Onderkom mg te zorgen tf). In 't jaar 1755 wierden de Broeders, die by de in* diaanfche Gemeente aan de Maltoni woonden, door de Indiaanen, die tegen de Engelfchen de byl opnaamen dat is, naar hunne taal, begonnen te oorlogen by den inbreekenden nacht overvallen, elf van hun omgebragt, de Gemeinte verftrooid, en alles in den asch gelegd. Doch de Broeders zochten deeze verftrooide fchaapen wederom op, namen ze naar *) Zie D. Cranz Broeder-H'ijlorie, p. 452- enz* t} Zie denzelven, p. 583. ft) Zie denzelven, p. 584,  naar Bethlehèm, zorgden voor hunnen nooddruft, en naman even als te vooren de zorge voor hunne zielen op zich *> § 72. By dc v'fttatien der Heiden-gerneenten , welke van tyd tot tyd gefchieden, heeft mth dit oogmerk, dat door eenen Broeder, die van het Directorium der Uniteit daartoe benoemd wordt, in de Zendelingfchappen nagezien worde, hoe het daar mede over 't geheel en in derzelver deelen gaat en gefielt zy. Daarby komen dan fommige dingen voor, welke van die natuur zyn, dat zy, als 'er iets aan ontbreekt, ten eerfien beter kunnen ingericht worden ; 't welk dan ook gefchiedt; maar andere zyn van die natuur, dat Zy eene overlegging met de Ouderlingen-Conferentie der Uniteit vereifchen, en worden aan dezelve door den Vifitator of vooruit fchriftelyk gemeld , of na zyne terugkomst mondeling- voortredraagen. 't Geen, waarop een Vifitator by een Zendelingfchap acht te geeven heeft, is voor eerst de leere en leerwyze -. -want wy hebben altoos daar voor te waaken, dat niet iets influ'pe, dat met de gezonde leere ftrydig is, en dat niets ontbreeke of achtergehouden worde, dat tot den ganicheri raad Gods aangaande de zaligheid behoort; als medé dat men niet afraake van de eenvouwdigheid in de verkondiging des Euangeliums. Daarna heeft hy eok daar op te letten, hoe 't by de Broederen en Zuftercn, dis te famen in een Zendelingfchap aangefleld zyn, in- en uitwendig gefteld zy? of ook iemand onder hen zy, die *) Zie D. Cranz Broeder-Hifiorie, p. 647. en p. 652 enz.  C 129 ) -die fchade aan zyne ziele geleeden heeft? nf ook aan een ieder van hun zyne roeping, om den Heiland onder de Heidenen te dienen, noch gewichtig en aangenaam zy? of zy ook in hartiyice en broederlyke liefde onder eikanderen leeven ? of een ieder aan zynen kant doet, wat men van hem billyk verwacht? enz. Bovendien moet het zyn toeleg weezen, om zoo veel mogelyk de Gemeente over het geheel, en aerzelver Leden in 't byzonder, te leeren kenrten. In de vergaderingen ziet hy niet alleen j of alles met die welvoegelykheid , met welke alle Godsdienftige dingen behooren behandeld te worden, gefchiede, maar hy geeft ©ok inzondetheid daarop acht, of men de genadige tegenwoordigheid des Heiland* in dezelven befpeurt en. gevoelt. Hy begeeft zich in gefprekken met de Arbeiders over alle ordeningen en inrichtingen in de Gemeente, en daar hem iets voorkomt, dat eene verandering fchynt noodig te hebben, daar fpreekt hy met hun over. By de gefprekken , die hy met. ue a.Zoi.xtenyke leden* der Gemeente houdt, bemoeit hy zich om te verneemen of zy ook, ais arme zondaars, aan de voeten van Jefus genade gezocht en gevonden hebben, en of zy in de eenmaal ontvangene genade voortgaan, den herinneringen des Heiligen Geeftes gehoorzaam zyn, het kwaade baatén en vlieden maar 't goede lief hebben en jiójaagen, en of zy in eenen vertrouwelyken omgar.g met Jefus Chriftus, en door Hem met onzen lieven Hemeliehèn Vader ftaan, ook of zy in de liefde wandelen enz. De conferentien met de Medearoeideren en Medearbeideresfen woont hy mede by, en geeft acht, of ook openhartigheid, oprechtheid en vertrouwlykheid daarin heerfche. Hy doet ook onderzoek, hoe de 1 Broe-  C 130 ^ Broeders met Hunne geliefde Overigheid en nabuurfcharj ftaan. Dergelyke vifiratien neemen nu wel veelen tyd weg, en kunnen niet zonder veel koften gefchleden, zyn ook menigmaal, inzonderheid wanneer men n oorlogs tyden ter zee reizen moet, met veel gevaar verzeld. lntusfchen Zyn dezelven niet alleen nuttig, maar fomwyïen ook noodzaklyk, en zyn daarom ook zoo wel in Groenland en Terra Labrador, als in Noord- cn ZuidAmerica, en op de Weft-Indifche Eilanden, meer dan eens gefchied. Dat dezelven meermaalen gefchieden mogten, is onze hartlyke wensch *). I 73- *") De laatfte vifttatie (dit fchreef de opfteller van dit werk in December 1780) is gefchied in de Engelfhe Eilanden St. Chrijiofjll, Antigoa, j avnaica en Barbados, door onzen geliefden B roeier Martin Mact, _//!/> juist thans, na dat hy vyf-en-veer* tig jaaren uit Europa ajweezend geweest is < want in 't jaar 1735 vertrok hy Hernhut - wederom in ons midden is, die dezelve in opdtagt der Uniteits-Ouderlingen-Conferens verricht heeft. 't Is reeds twee jaaren geleeden* dat hy van St. Crux in de Wejl-Indiè'n afreisde, en wy lubben veele reden, om den Heere onzen God te danken, dat hy hem, in zoo veele gevaar en , daar de zee vol Oorlogfchepen cn Kaapers is, gelukkig tot ons gebragt heeft. In 't voorjaar is hy voorneemens wederom op reis naar St. Ct ux te gaan , want hy heeft het opzicht over het Zendelingfchap der Broederen onder de Heidenen op de Caraibijche Deen fche Eilanden. Onze Heer en Heiland boude zyne hand in genade over hem en laaie hem gelukkig aldaar weder aanlanden.  C 131 3 5 73- Als ik alles kort famenvatten zal, zoo loopt het oogmerk van den arbeid der Broederen onde de Heidenen hierop uit, dat zy met waarheid mogen kunnen zeggen : leeven wy. zoo leeven wy den Heere; fterven Wy, zoo fterven wy den Heere: het zy dan dat wy leeven» het zy dat wy nerven, wy zyn des Heeren. Dat der Broederen arbeid niet te vergeefs is, daar voor komt God alleen de eer toe, die zyn Euangelium als eene kracht Gods tot zaligheid een iegelyk, die gelooft, openbaar worden laat. O hoe menigmaal worden zy verheugd, en tot den lof Gods opgewekt. Wanneer de arme Heidenen, die hunne hoop op Chrifius ftellen, zoo getroost en vrymoedig, by alle lighaamlyke fmarten, in de vaste hoope des eeuwigen leevens, hunnen loop door deezen tyd zaliglyk eindigen *). De Broeders draagen dan ook zorge, dat overal t waar 't mogelyk is , eigen begraafplaatfen voor de bekeerden uit de Heidenen aangelegd wor en, en drar de Heidenen anders hier en daar, naar 't goedvinden van de overblyvende * met gehuil en gefchrei en andere ceremoniën begraaven worden, zoo bezorgen de Broeders de begraaffenisfen op eene Chriflen betaamende wyze. By de begraaffenis wordt of door eei en Misfionaris, of door een van hunne Medearbe deren eene redenvoering gehouden voor de tegenwoordig zyn. *) Zie h. v. Oldendorps Misfwns-gefchichte, pag. Soi enz. p. 974 enz., als mede de Hij. 01 ie van Groenland door David Cranz, ^de Dtel IQdz B. f. 344. I 2  zynde vergadering, die doorgaans zeer talryk is, en' vervolgens met een gebed en dankzegging beflooten wordt. Mag nu de arbeid der Broederen onder de Heidenen deezen en geenen gering toefehynen; de woorden des Heilands: wat baatet een menfche, zou hy de geheele weereld gewint, en 1 velt fchade zyner ziele, zullen maaken, dat men 'er billyk anders over denkt: waiit daar uit blykt, dat een eenige ziele by God meer waard is, dan al het goed der weereld, zoo is dan immers de behoudenis van een eenigcn Heiden, die door het Euangelium tot Chriftus gebragt wordt, en in Hem vergeevinge van zonden, leeven en zaligheid ontïangt, veel hooger te fchatten, als de winst van de geheele weereld. Tot roem der Broederen is dit fchrift niet opgcfleld. Want wie zyn wy, dat God ons heeft willen verwaardigen, om eenig gebruik van ons te maaken? wy hebben allerwegen veele uiisflaagen begaan, en begaan nog telkens vcclcm Hadden Wy a 1 ioi» gedaan, wat ons bevolen is, zoo konden wy, naar 't woord des Heeren, toch niet anders zeggen, als: \\ 3 zyn onnutte dienstknechten, wy hebben maar gedaan , wat Wy fchuldig waren tc doen. Wat verdient dan een onnutte dienstknecht? wy willen verheugd en dankbaar zyn, wanneer ons de Heer uit genade onzefchulden vergeeft. Ondertuslchcn is evenwel dat geene dat wy onder de Heidenen cioen, niet ons, maar des' Heeren werk. De akker, dien wy tc bearbeiden hebben ; is des Heeren. Hy zelve doet alles door zyn magtig woord, en door zynen Heiligen Geest. Noch hy, die plant, is iet.  C i33 5 iet, noch hy, die nat maakt; maar God, die den wasdom geeft. Intusfchen hebben doch dc Dienaars van jefus de eere, in de Heilige Schrift Gods Medearbeiders genaamd te worden. Om deezer oorzaaken wille bidden wy, datonsniemand in dat geene, dat c ns van God bevolen is, en dat Hy ons zelf in de hand gegeeven heeft, in den weg trecden mag. Gcfchiedt zulks en 't is, helaas! veel gcfch'edt zoo zullen wy 't wel verdraagen; ja wy zullen voor hem bidden, en dat doen wy ook zoo wel in orze algemeene Kerk-gebeden, als in de ftilte ; maar hy zelve heeft toe te zien , dat hy niet bevonden wordt, tegen God te firyden, welke wil, dat alle menfehen zalig worden, cn tot kennisfe der waarheid komen. Onze vrienden, Broeders en Zufters, die tot hier toe aan onzen arbeid onder de Heidenen deel genootrjep hebben, en denzelven deaf* d^oi- bun gebed en Zegen, deels door hunne vrywillige liefdegaaven onderfleund hebben , bedanken wy hier mede van harten. De woorden van Johannes in zynen III. brief vs. 5 enz. komen gedeeltlyk hier te pas: „Geliefde, gy doet trotiwlyk tn at het geene gy doet aan de Broederen, en aan de Vreemdelingen dc doorreizenden, die gy herbergt die getuigd hebben van uwe liefde, in de tegenwoordigheid der Gemeente, welken indien gy geleide doet —— tot de reize toerust gelyk het Gode waardig is, zoo zult gy weldoen. Wantzy Zyn voor zynen Naame uitgegaan, niets neemende van de Heidenen —'— zoo als Paulus deed, zie 1 Cor. 'IX: 18. ■ Wy zyn dan fchu'dig de zoodanige te ontvangen, op dat wy Medearbeiders der waarheid | 3 wor*.  c 134 ) worden mogen," Maar 'er waren ook toen reeds menfehen , welke zoodanige liefdewerken voor de Heideren, zochten te verhinderen: want Johannes zegt van li.otrephes: hy zelve ontvangt de Broeders niet, en verh ndert de geenen, die 't willen doen en werpt ze uit de Gemeente, vs. 10. Wy willen intusfchen God bidden, dat Hy ons verder de rechte voorwerpen om tot dienst onder de Heidenen te gebruiken, zelve aanwyze en fchenke . dat Hy ze vervulle met zyne liefde, en met liefde tot de arme zielen: die Chriftus met zyn bloed gekocht heeft dat Hy in hunnen arbeid met hun zy, en zynen zegen daarop legge dat Hy den Heidenen, gelyk voorheen Lydia, het harte opene, op dat zy op het woord acht geeven, en het zelve in 't geloove aanneemen mogen dat Hy niet toelaate, dat het fchoone zaad des Heeren onder de Heidenen door he% wild gedierte vertreeden worde —*~ dat Hy het veel eer groeien en tot rype vruchten worden laate, en daartoe hun ter rechter tyd regcu cn aonwefchyn gee- ve i met een woord: dat Hy zyn Ryk over den gehee en Aardbodem uitbreide. Eere zy den Vader, en den Zoon, en den Heiligen Geeft. Amen,  C 155 > Bylage A* Bericht van de Broeder-Sociëteit ter bevordering des Euangeliums onder de Heidenen, gedrukt te Londen in het jaar 1768. uit het Kngelsch overgezet. a) Brief aan eenen Vriend. —~~ Zeer geliefde Vriend! en hadden eenige Broeders eene famenkomst, wanneer wy onze Sociëteit ter bevordering des Euangeliums onder de Heidenen onder, zyne GrootBrittannifche Majefteit wMomm hernieuwden, en haare inrichting verder uitbreidden. Ik wi.< dus zien, dat ik U een, zoo veel mogelyk, naauwkeurigbericht geeve aangaande dc gelegenheid, by welke de gedachte tot het opr'chten van zoodanig een gezelfchap voor byna zeven-en-twintig jaaren *) verwekt wierd, en wat ons gezehchap te dier tyd was. üe Sociëteit, welke ook n nog klein is, wierd met weinige perloonen begonnen, welke van eenen middelmaatigen Hand, dat is, eenigszins verheven boven het geringe foort van menfehen, echter vo! van yver waren, dat veelligt zelden ergens anders, els y per- *3 In 't jaar 1742. I 4>  C 136* 5 perfbcn<*n van deezen rang, aan te treffen is. Zy wa, re we meenende goedwillige menfehen, die de zaak met allen, ernst aanvatteden; en ik verzeker u, 't was een der grootfte vergenoegens van myn leeven, te zien hoe deeze weinigen de zaak ter harten namen, en hoe jrverig zy daarin bezig waren. Toen de Broeder kerk meer dan eens was aangezocht geworden, om in eenige plaatfen van America, Zyne Brittannifche Majefteit toebehoorende, het Euangelium onder de Heidenen te verkondigen; zoo kwamen eenige Leden yap die Kerk, op hunnen weg daar heen, naar Eenden. Ey hunne eerfte onderneeming vonden zy veele drukkende zwaarigheden, en geraakten in bultengewoöne ortaangenaamc omftandigheden; doordien zy de landtaal niet verftonden, en noch gekend noch verftaan wierden. Niemand zorgde op eene vriendelyke wys voor hun, ook ontbrak het hun aan aanbeveelingen aan de Scheeps-Capiteinen, met welken zy v«*r«fcR^, m aan Vrienden In het Land, waar zy heen reisden, ftj* ;n fy(ie!yke goede. ren waren zy niet, maar hadden een echt oüd-'Apoiïolisch vertrouwen op God, dat Hy hen wel zoude brengen ter plaatje, waar zy heen wildon. En daar zy weinig kennis hadden van de vracht, onkoften, en wat Zy tot zulke langdüurige reizen benoodigd hadden; zoo waren zy niet altoos van het noodige geld, dat daartoe toereikende was, cn vooraf moest uitgefchooten worden, voorzien. Eenige inwoonders van Londen, met welken zy door de Voorzienigheid bekend wiereicn, namen hunre, omftandigheden in overwecging, en wenschten maar het beste middel te mogen wcetcn, om deeze Rian-  C 137 3 Minnen byteftaan, welke hunne gezondheid en leeven Wa: gdën, om de Heidenen tot eene kennisfe van |efiis Chriftus, en in Hem tot heil van hunne onfterflyke zielen te brengen. Ik moet U zeggen, myn lieve vriend, dat het aanfchóuWen van deeze inderdaad Apoftolifche Mannen, en het zien van hunnen yver voor de bekecring der Hellenen, welke n;et uit eene te groote gedachte van zich zeiven, of Pbarizeeuwfche hoogmoed, voortvloeide, maar met een vrieudelyk, liefdeiyk en nederig gedrag vergezeld ging, ons zoo tct fticljting was, dat wy die wy met hun gemeenz tam bi kend wierden, en ooggetuigen van hun hier zynde gedrag waren —— oprecht wenschten, in hunne onderneeming dat deel te neemen, dat wy dachten,'dat wy hier daarin neemen konden, om hun dus op hunnen weg bevorder!}!: te zyn? waar van daan wy ons de naam van een gezclfclicip ter bevordering d. s Ez/angcliums geeven. Ik fterinnerè my aan de dcnkwyzen, die wy toon h««w«sir, en aan den geest, die in onze eerfte vergaderingen héérschte, Wy geloofden: onze Zaligmaker was voor de geheele v/eereld geftorven, en wilde, dat alle menfehen door de kennisfe der waarheid, die hy bevolen hadde allen volken te prediken, zalig worden zouden. Wy sagen, dat deeze Mannen bereid waren, het te waagen, om in perfoon het Euangelium onder de Heidenen bekend ,te maaken, en dat zy zulks deeden uiV liefde voor Jefus Chriftus, uit eene begeerte, om zynen wil te volbrengen, en uit eene tedere zorg voor het heil der Heidenen} en dat zy de roeping der Voor1 5 afé»  C 138 J Z'enigheid tot dit gezegende werk aangenomen hadden. Dit alles zagen wy. Wy herinnerden ons, dat 'er een Heer en een Za-, ligmaker is, voor ons en voor hun; en offehoon wy te gelyk geloofden, dat wy voor onze perfoonen die roep'ng, om den Heidenen het Euangelium zelfs te verkondigen, niet hadden, of veeiligt nooit veikrygen zouden; zoo vonden wy toch voor ons die wy door het dierbaare bloed van Chrifius gekocht zyn , en het Euangelium even zoo wel, als deeze bereidvaardige Misfionarisfen, geloofd hebben over 't geheel even dezelve beweegredenen om in onzen ftand en beroep ter bevordering van dit werk behulpzaam te zyn, waar van wy op goede gronden vastfteiden, dat zulks den algemeenen L efhebber, Heiland en Vriend des menschlyken gellaehts aangenaam zyn zoude. Hy tcch, wiens kennisfe en geloof in Hem, als mede de gehoorz lamheid aan Hem , allen zoo noodzakelyk is, en in wiens, aiio... seikomen zaligheid ligt, liet immers zyn leeven voor zyne vy.mden. Daaruit, dat iemand een Lid van dit gezelfebap is, volgt wel niet, dat hy eene roeping hebbe, om zelfs onder de Heidenen te gaan: wy leggen daar door Hechts onze vrywillige en onbaatzuchtige begeerte aan dun dag, om dit Zendelingfchap te dienen. Wy moeten echter toeöaan, dat wy fomwylen in onze vergaderingen zoodanig eene fterke aanzetting gevoelden, om aan de Zendingen zelfs in perfoon deel te neemen, dat wy allen gaarne deeze gewichtige boodfehap op ons gen' men hadden. Sommigen van ons zyn inderdaad zoo gelukkig geweest, dat zy zoodanig eeneroeping bekomen hebben; de overige Leden hadden dien troost, •  C 139 ) troost, getrouwe deelneemers in dit groote werk Gods, en lij'orderaars van het zelve te zyn, daar door, dat zy alle gelegenheden waarnamen om hetzelve in hunne huizen te bedienen, en allen mogelyken byftand te doen. Wy war=n in den beginne maar weinigen ; wy kwamen te ftmen, om te overleggen, hoe wy het aantevangen hadden, dat de kleine fomme gelds, die een ieder geeven konde, t> famen genomen wat uitmaaken mogt, dat de moeite waard was, en dat dit weinige zoo verftrekte, ais mogelyk was. Met dat oogmerk beflooten wy, ons tot een gezelfchap te vereenigen, tot welkers oogmerk een ieder Lid zyn gering penningjen by gelegenheid of op eenen beftemden tyd geeven zoude, een ieder naar zyn vermogen, zonder eikanderen te dringen, of te noodzaaken, om meerder te geeven; dewyl wy geloofden, onze milddaadigen Heiland hadde geen behaagen in afgedwongene giften, maar die alleen waren Hem aangenaam, die uiteen vrywilüg Ka«o gefchiedden. Dit maakten wy aldus tot eene hoofdzaak onder ons. En ik kan met waarheid zegjen, dat wy in dien tyd meer noodig hadden, de Medeleden onzer Sociëteit in de grootheid hunner giften terug te houden, dan hen tot meer geeven aan te maanen. Zoo was de geest van dien tyd. Als zoodanig een gezelfchap leiden wy 'er ons op toe, dat wy de Misfionarisfen, die over Londen naar America trokken, opnamen en onderhielden; hun bekwaame wooningen verfchaften; 'er voor zorgden, hun dat geene te vergoeden, dat aan hunne vragt of proviand ontbreeken mogt; hen met eenige noodige verkwikkingen op de reis verzagen; den Scheeps-Ca-  t Ho j pireincn aanbevalen; het accoord wegens hunne vragt maakten; hunne brieven bezorgden; hunne kleine eommivien WWHtjasn, r>n verder alles decden, waar mede wy hun eftnigszins bev'oröerlyk zyn, hun d.enen, of eenïg vergenoegen aanbrengen konden. Denkt gy niet, dat zulks voor ons zeiven een vergenoegen was? Inderdaad een groot vergenoegen, myn vriend.! daar by kwam nog dit groote voordeel, dat wy zoo veele Apofiolifehe Mannen by gelegenheid eenen tamelyken tyd onder ons zagen, wanneer hunne reis vertraagde, inzonderheid wanneer in Oorlogstyden de fcheepen niet mogtcn uitloopen, of op Convooi-fcheepen wach ten moesten enz. Zy waren ons zeer tot opbouwing, doordien zy ons geloof in Jefus Chrifius door hunne reden en goed voorbeeld verfierkten én beveiligden. Zoo gingen wy verfeheide jaaren voort. Maar toen de Zendingen meerder wierden vondt de Broeder-kerk noodzaak!yk, Gedeputeerden uit hunne Gemeenten ter bevordering hunner Zen'dingen onder de Heidenen in alle weerelddeelen, aantefteJIen, wejke den vrywiHïgen bydrag van alle Gemeente!! tot dit werk ontvingen en tot dienst derzeiven beHeedden. Maar wy wenschten thans, dat onze hier zynde Sociëteit, byzonder voor den tak der Heiden-bczendingen onder de Groot-Brittannifche Regeering, mogte vernieuwd worden , op dat wy wederom ons gering aandeel daaraan, door verfcheidene manieren van medehulpzaamheid, neemen mogtcn, 'twelk nu federt veele jaaren de Gedeputeerden van de Uniteits-zendingen geheel op zich genomen hadden. Hun en allen onze Gemeenten zyn wy voor de ryke toedeelingen ; weike zy federt veele jaaren tot de Heiden-bezending onder de Bntkha Re- gee-  C Hf > geering gegeeven hebben, zeer verplicht; en twyfelet niet, of zullen liefde.tyk daarin voortvaaren. Wy hebben de gegrond fte hoop daartoe. Zoo vergaderden dan hcctcn cie oude Leden zoo vee^ le 'er van hun nog in Londen waren, om onze Societeit te vernJcuvvpn verandert, en duidlyk vertoont, dat het echte geloof niet anders kan, als goede werken, en een betaamlyk gedrag uitwerken, en dat daar door de geloovigen uit de Heidenen gelukzalige en recht voorbeeldige Chrifteren worden. Daar van hebben, wy veel duizende voorbeelden <"'c de «erlcheidene Ind.aanfche Natiën ia Nooiti- en 2uid-Amer'ca, de Groenlanders en de Negers in de Weft-Indifche Eilanden. Deeze worden niet flechts voor zich zeiven gelukkig en goede Chriftenen ; maar ook, dat een gevolg daar van is, goede Nabuuren, goede Onderdaanen, en in 't gemeen voor de menschlyke Maatfchappy nuttig, en de Negers inzonderheid hunne Heeren getrouw. 'Niemand van de Sociëteit, hy mag zyn een Werklyk, of Honorair, of Correfpondeerend Lid, wordt om eene gift verzocht. Eenige hebben het vermogen «iet, om veel toe te brengen, anderen kunnen meer geeven. By de vergaderingen der Sociëteit, maandlyks of by voorktffueiiue gelegenheden gehoude» Worden, kan o^r, tcd^i-, zoo veel hy goedvindt, ongemerkt in eene bus leggen , die tot dat einde in het vertrek geplaatst is. Is 'er eene extraordinaire uitgaaf floodig, zoo wordt zulks gemeld, op dat niemand gehinderd worde openlyk naar het de zaak vereischt, te geeven ; maar niemand wordt daartoe gedwongen. In de onderfcheidene vergaderingen der Sociëteit worden de zaaken, die voorkomen, gemeld; over dingen, die overweeging noodig hebben, geraadpleegdj 'e'r wordt bericht ingeleverd van ontvang en uitgaave» van al wat eenigzins te doen is, wat voortgang de bezondigen hebben, wat goede gevolgen 'er van zyn, of wat goeds hier of daar voorlpeld wordt; de Commisfie be-  i 144 5 bericht» wat in haare vergaderingen is voorgekomen) en dergelyke dingen meer. Naar goedvinden der Sociëteit kan de Commisfie continueeren, ot icciei jW veranderd worden. Ook kunnen in de vergaderingen der Sociëteit, wanneer het noodig is, or.ze regeren of hundeiwyzen verbeterd of veranderd worden : want wy -ws-*»^. dat alle menschlyke zaaken verbeterd kunnen worden. In de voorheen gemelde opeubaare vergaderingen worden de Narichten van den voortging des Euangeüums in de Fettcrlaan-G.pel mamJiyks voorgeleezen, Waarby ook vreemden, zoo zy zich ordentiyk gedraagen , toegelaaten worden Hoe wel wy tot nog toe het Publ'cq weinig van de gevolgen van onze HeidenJSezendingen hebben bekend gemaakt, behalven de b'nnen kort uiigekomen Gioen- landfche Hiftorie welke allerwegen ae cpme.k- saamheid van alle Chrifienen, zy mogen naamen dra», gen, wéiKvaji i.iu.«, , en tot welkers uii- gaave wy door het verwyt van romm;TO vroomc knechten Gods buiten onze Kerk, genoodzaakt wierden, welke 't in ons afkeurden, dat wy de wondervolle werking der Goddelyke genade op deeze Barbaaren zoo lang verzweegen hielden, Hem zy de lof en eere to« in de Eeuwigheid. Amen. Offehoon wy, zegge ik, tot nog toe weinige uit. voerige berichten van onze Zendingen het publ'cq hebben medegedeeld, zoo kunnen wy evenwel ons eigen volk deeze troofielyke Narichten, die wy daar van be^ komen, niet onthouden; en daar wy de hoope hebben, dat het gebed van alle welmecnende en emftige perfoonen, welke vry in deeze maandiykfche openbas-  C 145 ) baare vergadering; komen kunnen anderen zullen naar alle vermoeden geen genoegen vinden , daar y tegenwoordig te zyn • ons in ono "°omeemen van nut zyn zal, zoo le_zP» «7 deeze Narichten met opene deuren. Meenig"133' haaaen wy meer gelden noodig, als het toefchcen, dat wy untvangen zouden. Maar God wekte het hart der Sociëteit en van haare Vrienden en Begunfligers dermaaten op, dat wy in ftaat waren, ver meer te doen, dan onze middelen fcheenen toe te laaten ; en zyn zegen en genadig opzicht was over ons. Hy zegene de hernieuwing deezer Sociëteit, Hy neeme welgevallen in ons, Hy fchenke en benoude in ons eenen gemoedlgden en Handvatten geeft, zoo zullen ook zulke arme weezens, als wy zyn, zyn Ryk en dienft naar ons gering vei mogen bevcrderlyk zyn. Ik hebbe U nog te melden, dat onze Soc:eteit in numero 10 Nevilscourt, Fetterlane, Fleetftreet haare vergadering houdt. Ik ben Myn geliefde Vriend J voor altoos de Uwe etc. . Lindfey - Houfe, den 23 Sepcember 1768. K F)  C 146 > li) Vastgeffelde Regelen der Broeder-Sociëteit ter bevordering des Euan-eliums onder de Heidenen. lzoo wy ondergetekende overtuigd zyn, dat de Broeder - kerk eene b_\z .ndcre Roeping van God heeft, om de blyde boodfehap van de verlosiing onder ue Heidenen, en byzonder onder dcz.i.ken te brengen, die van den Vcrlosfer der weereld nog niets gch .ord hebben, en a'zeo ons ook bekend is, dat veeie Dienaars en Leden der genoemde Kerk reeds werk yk ia dit gezegende werk aangeileld zyn, van welker aibeid aan veele Plaatfen zich de gelukkigfte gevolgen en heeriykfie vrueiiw. vuiuuum, 0,i alzoo wy zei ven met deeze Kei k, in verbinding flaan, soo tunnpn wy niet anders, als vuurigst wenschen, om dit groote werk Gods op de beste wys, zoo veel ons mogelyk is, te bevorderen. Deswegen hebben wy beflooten, ons tot een gezelfchap onder den naam van Broeder-Sociëteit ter bevordering des FAmngeliums onder de Heidenen interichten, en zyn het over de navolgende Art'kclen, als vastgeftelde Hegelcn deezer Sociëteit, cenpaarig eens geworden. Artikel I. De Sociëteit is niet opgericht met oogmerk, om in eenige opzichten eene andere, ter bevordering van het zei-  C i47 } ïolve werk ingericht, in den weg te treeden, noch om aan dezelve met opzicht tot haare milddaadige onderftanden, eenigen afbreuk te doen. Art. II. Deeze Socie-p:«- zal ";t Leden der Broeder kerk beftaan en boadr eigentlyk hier in Londen haare zitt'ng, waar deze ve naar gewoonte vergadert. Doch kunnen ook tot Medeleden vcrkooren worden dezulke, welke ergens elders onder Britfche Overigheid woonen, of buiten dezelve. Art. RE Maar, behalven de evengemelde Leden der Sociëteit, kunnen ook penbonen, die niet tot de Broederkerk behjoren, doch Vrienden en Begunftigers der bevordering des Euangeliums onder de Heidenen zyn, tot Honora:r-Leden deezer Sociëteit vcrkooren worden, aan welken van t)d tot tyd de Narichten van het werk des Heeren onder de Heidenen Hnnr r)<» Zendingen der Broederen medegedeeld worden; en deeze Honorair-Leden kunnen naar gelegenheid tot de vergaderingen der Soci.teit toegelaaten woiden. Art. IV. Terwyl ons oogmerk is: zoodanige Misfionarisfen en hunne Medehelpers, welke door dc Directeuren der Zend "ngen uit de Broeder-ke^k onder de Heidenen in verfeueide weerelddeelen gez nden worden, byte ftaan; zoo willen wy onzen by:and niet flechts bepaalen tot milddaadige giften en uitkeering'en tot de behoeftens deezer Misfionarisfen; maar het zal ons ook tot het grootfte vergenoegen verftrekken, dit aange- K 2 naa-  C 148 ) naame werk met onzen dienst in alle opzichten ten besten bevorderlyk te weezen, daarin, dat wy dezelven, geduurende hun verblyf in Engeland onderhouden, en hen 1T)et aj ^et noojige tot hunne re;s naar hunne beftemde plaatieo eri geduurende hun verblyt' aan zoodanige plaatfen voni-7.ien. Art. V. OTchoon ons hoofdoogmerk is, het Euangelium te bevorderen cn de Misfionarisfen onder de Britfche Regeering in America en andere weerelddeelen behulpzaam te zyn: zoo zyn wy doch ook gewillig de Broeder-bezend'ngen o.ider dc Heidenen aan auuere plaatfen alle mogelyke hulp te b.wyz^n. Art. Vk En daar de Broeder-Unitcit reeds federt veele jaaren Gedeputeerden aanflelt, en aan hun opgedraagen hcct> je zorg voor de Heiden-zendingen en het beftuurovcrde onderftand-geicien , welke, tot goedmaak'i g van de tot dit werk Gods onvèrmyctïyk vallende groote onkoften , zoo wel van de Broeder-gemeenten , als van anderen gegeeven worden; zoo willen wy in vereenig'ng en gemeenfchap met deeze Gedeputeerden handelen : tot dat einde heeft de Secretaris cn andere Bro-euers van de Commisfie eene befïendige briefwisfeling met dezelven te onderhouden ; ten emde wy van de gelegenheden, die onzen byftand vorderen, verwittigd worden, en daartoe bereid zyn mogen. Art. VII. En dewyl deeze Gedeputeerden der Broeder-kerk altoos  C i4o ) toos eenen correfpondeerenden Agent hebben, die z'ch in Londen ophoudt, cm hunne zaaken waar te neemen ; zoo willen wy altoos gereed zyn, hem daarin allen mogelyken byftand te bieHp- Aft; virr. jcc]p„ var. ons is gewill'g, zyn penningjen by re dn agen tot de liefdegaaven, die op zekere bepaalde tyden in de Broeder-gemeenten tot onderhoud der Zendingen onder de Heidenen gegeeven worden. Bovendien zaimug in het vertrek, waarin wy onze vergadering houden, eene Bus geplaatst zyn, waarin een ieder Lid der Sociëteit alle tyd geeven kan, wat hem beiieft, en al wat daar:n verzameld wordt, zal tot gerief der Zendingen aangewend worden. De Commisfie heeft zoo wel van den ontvangst van dit en ander geld, dat door gefchenken, vermaakingen of andersz'ns inkomt, als wegens de uitgaave,nauwkeurige rekening te houden, en dezelve alle vierennp.el iaars Sociëteit voor te leezen. Art. IX. Ingeval deeze Sociëteit, of een of meer Leden daar van tot beftierders van eenig ftuk lands, ten einde een of meer Dienaars van 't Euangelium huisvefting onder de Heidenen vinden mogen, aangefteld worden; zoo bcloovcn wy in zoo een geval, het zelve, volgens 't op ons gefielde vertrouwen, niet te misbruiken, en voor ons zeiven nimmer eenigen aanfpraak te maaken op dat geene dat op onzen naam gefield of aan ons toevertrouwd is. * K 3 Art.  Art. X. De gewoone Vergadering der Sociëteit zal iedet «laaud op eenen van dezelve bepaalden dag en plaats gehouden «'«"i™. en wel zoodra mogelyk is, na den dag, op welken de berTcnteo van den voortgang des Euangeliums, byzonder ond» «^^denen, in rfe Broeder-Capel pleegen geleezen te woidc,..^ Art. XI. m De Societe't heeft eene Commisfie van zes Leden te verkiezen, eenen Secretaris, eenen of twee Dienaars} een uit de Commisfie moet tot Casfier aangefteld worden , en alle de geordende Dienaars der Broeder-kerk, die in Londen aanweezend zyn, worden als Leden der Commisfie aangezien, van weike een ieder daarin ftem heeft. Art. XII. De Leden der Comm'sfie hebben als Gedeputeerden der Socie:e;t te nanoen, ^ ioder week eenmaal, of zoo dikwerf het de bez'gheden vcrevivnen, ïamen te komen, en vier van de Commisfie zyn bevoegd, het werk te verrichten. Art. XIII. De ComnYsfie kan als het de bezigheden vereifchen, eene buitengewoone Vergadering der So&eteit beleggen. Art. XIV. De Commisfie is bevoegd, in een onverwacht geval, op de naam der Sociëteit eene fomme gelds, doch die niet boven de vyftig Ponden Sterling gaat, op te neemen. Art.  ( 151 > Art. XV. In de eerfte Societeits-vergadering van her j?ar zytt de zes Leden der Commisfie, de s<— m en de Dienaars of in hunne am^en op nieuw te beveiligen, of anderen in hunn* te verki?zen- Art. XVI. Ingeval een Lid van de Commisfie fterft of argaat, of in andere gevallen waarin eene nieuwe verkiezing noodig is, heeft de Commisfie een of ander Perfoon der Sociëteit voor te draagen, welke dezelve voor het ampt het gefehikst oordeelt. Art. XVJ[. Zoodanige Perfoonen moeten zyn Leden der Broeder-kerk , van goed verftand cn goeden naam, Zoowel by de Broederen als by hunne Mede-barsere». Art WH) Perfoonen, -.vence door de Comm:sfie tot Leden der. ïelve de Sociëteit voorgedraagen worden, moeten der de meerderheid der ftemir.cn van de iiar.wu'zciit-e .ocieteits-leden verkooren worden. Art. XIX. Wanneer een of meer nieuwe Leden der Sociëteit voorgeflaagen zullen worden , heeft de Commisfie bevrorens te overleggen, of die Perfoon of Perfooner. der Sociëteit in de voortzetting haarer oogmerken van nut zyn kunnen, en zoo de van de Commisfie voorgeflaagen Perfoonen door de Sociëteit eenpaarig vcrkooren worden, als dan worden zy als Medeleden aangenomen. Aft  C 153 ) Art. XX. Maar zoo 'er onder rut Hemmen de een of de ander Bwaarigheja——«ti^aaiep tegen het verkiezen uer voorg^/iaagen Perfoonen, ^ heeft da£ Lid> of d.ie Leden, die daar tegen iets Im*-^^ hebben, hunne, bezwaarnisfen aan een of ander Lid v.in 0li Commidie bekend te maaken , wanneer de zaak op nrtuw jn overweeging genomen zal worden. En wanneer de bezwaarnis tot gerustftelling van dien geen , die ze gemaakt heeft, kan weggenomen worden, zoo kan d.e Perfoon of die Perfoonen andermaal der Sociëteit vocrgeflagcn worden, en zoo geene nieuwe afwyzing in 't opneemen der Memmen by de verkiezing plaats heeft, als dan tot Leden aangenomen worden. Art. XXI. Geen Lid der Sociëteit zal iemand bericht geeven* noch dat hv tot een Societeits-lid is voorgeflagen, noch dat hy daartoe is vcrkooren sc«,„rdr.n •. want dit moet door den Secretaris, of naar gelang der omTtandiSiie. den, door een ander daartoe benoemd Lid van de Commisfie gefchieden. Art. XXII. N;cmand, die eenmaal in de Soc;eteit is opgenomen, zal anders als na ryp overleg der Commisle, cn met goedkeuring van het grootfte deel der Sociëteit daar van uitgefloten worden. En zulk een uitgeflooten Perfoon kan n'et anders dan door eene nieuwe verkiezing wederom aangenomen worden. Art.  i, C 153 ) Art. XXIII. Als nieuwe Leden opgenomen worden, moeten hun ede Regelen der Societetit voergeleezen worden, en iecder nieuw L,d zal dezelve ondertekenen. Mt XXIV. ~ c • ' •,