CK 63 2137 31$  BiblSeek Universiteit van Amsterdam 01 2813 3972  ,87 Ui £   D E VROUW NAAR DE WAERELD, 75 L Y S P E L.   D E VROUW NAAR DE WAERELD, B L r S P E L; gevolgd naar het hoooduitscii van den heere JOH: CHRIST; BRAND ES, Te AMSTELDAM, b y J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. 1784. Met Privilegie.   VOORBERICHT. Men zal het waarfchynlyk niet ongevoegelyk achten dat ik eenige reden geeve van de byzondere verkiezing der beryming, in welke ik dit Stukje uit het Hoogduitsch van den Heer j. C. Br and es heb nagevolgd. Wy beleeven een tyd, waarin, volgens ,t geen wy dagelyks zien en hoor en, zeer veele dingen ge* heel anders fchynen te moeten worden beoordeeld, dan vóór honderd of minder jaaren; maar wy kunnen ook niet ontkennen dat verandering niet altoos tot verbetering Jlrekt, en zulks niet alleen ten aanzien der zeden en levenswyze, maar ook met opzicht op veelerleie onverfchillige dingen, die tot ons waar geluk geene de minfte betrekking hebben). By voorbeeld: fommige weinigen willen dat de Tooneelfpellen niet op rym, en een grooter getal zegt, dat zy ten minften niet zodanig aan een maat verbonden moesten zyn, dat men het rym by de uitfpraak kan gewaar worden. * 3  VOORBERICHT. Dat aan het oogmerk des eerjien aanlegs van emêh Schouwburg in deeze Stady als men'de'meenVivg der 'eerstgemelden had' gevolgd, geenszins voldaan zou geworden zyn, is onbetwistbaar ; en zulks wierd nog bevestigd, toen de nieuwe Schouwburg, dien wy thans hebben,is gebouwd, nadien wy op het nieuw Tooneelgordyn in fchitt er enden luister Apollo zien praaien, die wy weeten dat de Dichtkunst verbeeld; en niet minder is het. bekend dat het rym, als eene ondffcheidelyke eigenfchap der Poëzy van onzen Landaartjints verscheidene eeuwen, is aangezien en gebezigd. Wat nü betreft dé gedachten der geenen, die öordeelen, dat men het rym van een Tooneelfpel op het gehoor niet moet kunnen bemerken, zo kan ik, fchoon toejlemme'nde dat men verfcheiden: goede Kluchtfpellen en ook eenige weinige fraaije Myfpsllen, welke- op die leest gefchoeid zyn, tot zedelyk nut en met veel toeloops ten tooneele gevoerd heeft., niet zien dat daardoor de taal-en dicht-  VO ORBERICHT. dichtkunde kan worden aangekweekt, waartoe de Schouwburg , buiten het prysfelyk oogmerk van de verbetering der zeden, gezegd word te dienen. Ik wil echter niet beweeren dat een Tooneelftuk, een gebeurtenis binnenshuis, onder menfchen die niet van den hoogften rang zyn, behelzende, in gladvloeijende Alexandrynfche vacrzen, en anders niet, opgefteld moet worden,- ik ben zelfs niet ongenegen om toe te geeven, dat een diergelyk onderwerp, verhandeld in regels van een gelykluidende cadance, door de uitfpraak der meeste Acteuren vry wat van mtuurlyke, 't welk noodzaaklyk daarin bewaard moet bly ven, zou kunnen ver liezen: maar ik heb, om 't laatstgezegde vóór te komen en om dat de Schouwburg ter bevordering van taal-en dichtkunde in den beginne is opgericht, gepoogd eeii middelweg op te fpooren, waar zy beiden nog te vinden zyn, en men, hoewel de regels even lang zyn en op elkander rymen, van den gewoonen fpreektrant in de opzegging of uitfpraak niet kan afwyken, fchoon men zulks wilde. * 4 Diis  VrO O R B E R I C H T. Dus, heb ik, de overzetting van't Hoogdüittcli onberymd Blyfpel, by ons meest onder den naam van dé, Vrouw naar de Waereld bekend, willende beproevéïï, én my verbeeldende, uit hoofde der bekwaamheid van onze tegenwoordige Tooneellisten in 't uitvoeren van Blyfpellen, dat hetzelve, vertoond wordende , om den inhoud en deszelfs zedeleer zou kunnen behaagen, daartoe altyd de ftaande regels op elkander doen volgen, zo ook de fleepende, Welke twee lettergreepen langer zyn dan dé ftaande, acht geevende dat de bchoorlykefmeltingen ,gelyk ook, daar 't my tepasfe kwam, het geoorloofd bekorten van fommige woorden, als verwondren yoor verwonderen, of diergelyke, daarïn plaats hebben. De door my gebruikte lengte der Regels denk ik juist niet dat als de beste voor Bly en Kluchtfpellen te verkiezen zyn of bepaald moesten worden ; doch ik meen, dat eene gelykheid der maatige lengte van regelen, hoewel zonder eene bepaalde cadance, als die gelykheid een gantsch Spel dóór moest gebruikt worden,  VOORBERICHT. den, indien men wènschte het ter' vertooning goedgekeurd te zien, van nut zou kunnen zyn om verfcheidene redenen, waarvan ik hier niet goedvind meer dan de twee volgende by te brengen. Vooreerst: als men verpligt is een Tooneelftuk, 't welk men beoogt ten tooneel te zien voeren, in rymeiide regels van gelyke lengte op te ftellen, zo vind men zich, byzonderlyk in gevalle van overzetting of navolging uit een andere taal, genoodzaakt den oorfprongkelyken zin nu in te korten, dan te verlengen, of met gepaste woorden aan te vullen , waaruit ten minfte kan blyken of een vertaaler eenige taal-of oordeelkunde bezit, om welke men hem9 als Dichter, het eerbewys en de belooning van een1 vryen ingang in de Bak des Schouwburgs vergunt. Ten tweeden: ik verbeeld my dat, wanneer de op elkander rymende regels een gelyke en maatige lengte hebben en houden ,fchoon zy niet op een zelfde maat rollen, zulks verre de meeste A&eurs en AéTxices merkelyk in het leeren zal te baat komen; en het * 5 rym,  VOORBERICHT. rym.) over H geheel zo welgeplaatst, dat men het dikwils hooren kan, doet ook veel nuts om den zin van 't vooraf gezegde , of van 't geen volgt, voor den toehoorderen meer verfiaanbaar te maaken. Hoe myn verkiezing in deeze navolging behaagen zal moet ik afwachten; en, weetende dat alles, wat nieuw is, niet altyd goed is, zal ik my over derzelver afkeuring niet kwellen. ' Dit Spel in een onzer Nederlandfche fleden te plaatfen, daar myns weetens nooit een gemaskerd Bal gehouden is, fcheen my niet raadzaam; en niet alleen daarom, maar ook om meer redenen, d ik geen plaats, zo min als de Duitfche Schryyer. Men kan ftellen, zo m:n wil, dat het te IFenun, Brusfel, Antwerpen of elders fpeelc, daar Ryksdaalders en Dukaaten geene onbekende munten zyn. A. H A RT S E N.  De Gecommitteerden tot de snaken van den Schouw-, burg hebben , volgens 0£ti oy door de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , den sden November 1772. aan hen verleend, het recht van deeze Privilegiei alleen voor den tegen woord igen druk van DE VROUW NAAR DE WAERELD, Blyfpel , vergund aan j. helders , en a. mars. Geene Exemplaaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' dsr Heeren Gecommitteerden radartèkënd zyn. Amflsldam, dm 23. Mayr 1784.  VERTOONERS. De Heer van Milbach. Charlotta , Echtgenoote van den Heer van Milbach. Mathilde, Zuster van Charlotta. De Heer van Hoogwoud. De Heer van Randolf. De Heer van ïIill. Juffr. Rinkel, een Winkellierfler. H anna, Kamenier van Charlotta. Luk as, een Praftizyns Klerk. Hendrik, Kamerdienaar van den Heer van Milbach. Twee Kinderen van zes en vier Jaaren. Het Spel, des morgens beginnende even voor den dag en eindigende laat in den avond, word vertoond in een ruime zaal, nevens meer vertrekken door den Heer van Milbach in een groot Logement gehuurd en bewoond. D E  VROUW NAAR DE WAERELD, B L Y S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Heer van M i l b a c h zit in zyn Japon aan de eene zyde der Zaal by een tafel, 'en leest: He ndrik Jlaat aan de andere zyde der zaal., tegen den muur leunende en Jlaapende. HMilbach. endrik!.. hoort gyniet? .. Hendrik !.. Hendrik, niet geheel wakker. Mynheerl Mynheer! Milbach. De deur word opengedaan. Zie wie 'er is. Hendrik, Jlaapende naar de deur gaande, en digt daarby in een' leuningstoel nederzygende. Ik zal, Mynheer. Milbach, na nog een weiniggeleezen te hebben; epgefiaan zynde en onrustig heen en weer wandelende. Die onbarmhertige! .. Hy zet zich, zonder Hendrik gezien te hebben , weder neder, leest een korte poos, en Jlaat het boek weder toe. Neen; dat is het rechte middel niet; dat is mis. Een verftandig man moet gedienftig, liefderyk. en zelfs toegeeflyk omtrent zwakheden weezen, Maar  2 DE VROUW NAAR DE WAERELD, Maar de ooreufluiten voorde kwaadfpreekendheidïaii' 4 van  12 DE VROUW NAAR DE WAERELD, van Randolf. Ik zit allang. • van H i l l. By aldien ik u niet hindren zou,.... Charlotta. Neen; gantsch niet. van Randolf. Och! die lastige complimenten! van Hill, zich nederzettende. Terwyl het u dan zo belieft, Mevrouw. van Randolf. Kort en zaaklyk : dat is 't best! ik gaa maar terftond zitten, dan is 't uit met alle ceremonie. van Hill. Zo is 't, van Randolf. Dat fleemen ftuit my vergiftig: 't is meest eigen aan vleijers met hun geveinsde tronie; Of aan een' pronker of Poëet. Charlotta. Of aan hen, die de bon ton niet verftaan. van Randolf. Nimmer ziet gy Een' krygsman zich daarmede bemoeijen... van Hill. Of wel een'' zuiper. van Randolf. Hoe! wat! wien ?. . van Hill. Vergeef het my; Baar is geen regel zonder exceptie. Charlotta, tegen Randolf: Zo zyt gy een Officier, Mynheer? van  B L Y S P E L. 13 van Randolf. . _Ja wel ter degen. Ik heb wel twaalf jaaren ter zee gediend. Cll AU lot ta." Wel zo! en gy hebt zulks nog altoos voor my verzwegen ? van Randolf. Ik'fchuuw om van my-zelv' te fpreeken, Mevrouw. Eerst voerde ik onder de Hollanders 't gebied, En toen onder de Spanjaards. De laatsigemclden fchon- ken my nog, 't geen zeer zelden gefchied, Een jaarlyks peniioen van eenige duizend Hukken van agten, ten loon, gelyk zy fpreeken, Dat ik eens het geluk had met myn brander dertien En- gelfche oorlogsfchepen in brand te fieeken. •Charlotta. Is 't mooglyk! van Randolf. Wisjewasjes, Mevrouw. Staa my toe , dat ik daarvan in 't vervolg niets meer meld'. Geen botter ezel dan een krygsman , die zyn helden- daaden zelf uittrompet of vertelt. Dat moet men de Courantiers oveiiaaten; die hebben daar rechte kennis van, al te gader... Zyt gy de heer van Hill ? VAN HlLL. Tot uw' dienst. van Randolf. En gy hebt gefludeerd ? van Hill. Ik niet, maar wylen myn heer Vader. van Randolf. Zo; zq: wylen uw heer Vader? zekerlyk bekleed gy een aanzienlyk ainpt in de Had? van Hill. ó Neen. B $ VArtf  14 DE VROUW NAAR DE WAERELD. van Randolf. Zyt gy dan in de militie ? van Hill. Ook niet, Mynheer. van Randolf, JcliêTtfende. Dan zyt gy, heb ik 't wel gevat, Simpel Mynheer van Hill. CH ar l otta. Wat vraagt gy nog? Gy hebt immers Mynheer van Hill hier dikwils vernomen. van Randolf. Mevrouw! de kring myner vrinden is groot en myn geheugen klein. Charlotta. Dat zal van de zeelucht komen. van Randol f. Dat moet weezen. De memorie flagt den degen. Gebruikt men ze niet, dan verroesten zy ... Maar weder tot Mynheer van Hill. Hy fchynt van een verliefde complexie. van Hill. Wie? ik? van R andolf. Ja, gy. Denk maar om de Heidin op het bal. van Hill. ■ Wat zou dat? wat denkt gy toch, Mynbeer?waarmoogt gy vanpraaten? Charlotta, te gén van Hill. Wat hy denkt,Mynheer! wel; datgy myn Zuster ongetrouw zyt geworden, en haar zult verhaten. van HiL l. Dan vergist hy zich, Mevrouw. van Randolf. Neen, Vrind ; ik weet al te wel wat ik gezien heb op het bal. Char-  B L Y S P E L. 15 Charlotta. Ik ben uw party, van Hill, ik heb u met de Heidin zien verdwynen. van Hill. 't Was by geval, Alleen by geval, Mevrouw. Charlotta. tiet zy zo! maar gy zult my van myn' waan niet ligtelyk geneezen. A G T STE T O O N E E L. Charlotta, de Heer van Randolf, deHeer van Hill, Hanna, met een vies en kelk in de hand. Hvan Randolf. aldaar komt myn Champagne. Geef hier, meisje. Kom; ik zal myn eigen Ganimedes wel weezen. Zet my dat tafeltje wat nader by... zo. Hy fchenkt in en drinkt, terwyl Hanna naar binnen gaat. Charlotta, roepende. Waar blyft de thee? • Hanna, uitkoomende met Theegoed ^waaronder twee kommetjes, en een daar van vervolgens, en eok een kopje infchenkende. Hier, Mevrouw, gelyk gy ziet. Zy bied Charlotta een kopje Thee en den Heer van Hill een kommetje aan. Charlotta, het kopje aanvattende. Wat antwoord van myn' Man ? Hanna. Als Mevrouw gerust heeft, zal hy by u komen. C h a r-  i<5 DE VROUW NAAR DE WAERELD, Charlotta. Hy is poliet; Dat zie ik telkens. Hanna. Het compliment van Mevrouw verheugde hem , want, toen Mynheer my zag komen, Droogde hy zyn oogea af. Charlotta. Loop, zottin. Hywas flaaprig. van Randolf, Waarom ook niet eeii glas wyn genomen? Ter zyde, terwyl hy^drinkt. By me keel! dat's Godendrank. C harlo t ta. Dat nieuw kapfel van Mevrouw Lustig heeft my extra behaagd. van Hill. 't Is van dien nieuwen Paryzenaar. Charlotta. Dien moet ik ook hebben; 'k wil betaalen wat hy vraagt. Heb de goedheid, Mynheer, en zend hem by my. van Hill. ., Zeer gaarne , Mevrouw; zeer gaarne : ik zal het bezorgen. Hamxa, omziende. Belieft gy geen Thee, Mynheer van Randolf? van Randolf. Voor zul- ken nectar wil ik u het water wel borgen. Charlotta. De Champagne fchynt u te fmaaken. van Randolf. Is dar vraagens waard, Mevrouw ? ik durf zeggen van ja: En een' militair,die geen' wyn lust, vergelyk ik by een aürice van de Opera, Die  B L Y S P E L. ï7 Die zich niet blanket. Het wyndrinkeu is den krygsman zo eigen als eene aftrice 't bianketten. Men moest ook al zyn' fmaak kwyt zyn, zo men voor zulken wyn niet alles ter zyde zoude zetten, 'k Zal morgen, met uw verlof, myn'knecht belasten dat hy een douzyn viesien oaarvan naait. Zo dra als ik myn Champagne heb gekregen, word n met dank myn fchuld weder betaald. Charlotta. Tot uw' dienst. Hanna. Maar de kelderknecht zegt dat 'er niet veel van is. van Randolf. Dan kan hy maar Bourgogne geeven: Wantik merk wel aan den Champagne dat de Bourgogne ook goed moet weezen ; en 't is my om 't even. H a n s a , tei wyl va- Hill begint te dutten. Daarvan is ook zeer weinig over. van Randolf. Wat henker!.. geef dan des noods maar Rhynfchen aan myn' knecht. De wyn in de herbergen is tegenwoordig ondrinkbaar. Hanna. By me keel! Gy treft het Hecht. Want de Rhynfche wyn is zo goed als op. Charlotta, tegen van Randolf. Zy fpot 'er meê; zend maar: gy zult Champagne bekomen. va n Rand ol f. Wat feeks is dat!.. niet veel hiervan ! zeer weinig daarvan! het derde zo goed als op! wie zou't droomen? En dat van een kelder, waarvan ik met veel lofs. heb hooren fpreeken door het gautfche land? Han-  i8 DE VROUW NAAR DE WAERELD. Hanna. Maak u niet moeilyk, Mynheer. De wyn mogt u kwalyk bekoomen. van Randolf, drinkende. Die meid is asfurant. .. Charlotta. De gemaskerden op 't Bal waren heden niet veel byzon dérs. De Spanjaard kon nog pasfeeren. van Randolf. Ja; maar de Hottentot geviel my wel het best. Charlotta. Ik kende hen niet. Wat waren dat voor Heeren? van Randolf. De Spanjaard was de Generaal Trommer. Charlotta. En de ander ?.. van Hill, gy waart met hem in gefprek. van Hill, half jlaapende. Wees gerust, Mevrouw ! hy kapt a merveille. Charlotta. Wie? wat? van Randolf. Houd u met hem niet op; hy is gek. Maar apropo.. . van Spanje. Myn wisfels vandaar zyn tegen vermoeden niet op komen daagen : Mevrouw! mag ik u,op afflag der bewuste vyfhonderd, wel om veertig Dukaaten vraagen ? CharlottaJa toch... zo dra ik maar kan. Hanna, ter zyde. Overluid. De drommel! Die wisfels van Mynheer zullen , naar allen fchyn, Of liever zekerlyk, voor de jaarelykfche inkom fteu van zyn Spaanfche kasteelen zyn. C h a r-  B L Y S P E L, io Charlotta, eerst tegen Hanm, voorts tegen van Randolf. Zwygftil, zeg ik. Help het my van middag maar onthouden, eer dat wy aan het lpeelen geraaken. van Randolf. Goed; goed. Charlotta. Weet gy wel dat ik tegen het aanfiaande Bal een nieuw maskeradekleed laat maaken ? Dat van een Indifche Prinfes. van Randolf. Onverbeterlyk, Mevrouw! dat hebt gy wel overleid. 't Vuur van uw fchoone oogen ; uwhair, langs uwen hals en over dien blanken boezem verfpreid Met eenen losfen en bevalligen zwier; en uw eedle houding, daar elk van weet te fpreeken, Zullen u een allerlieffte vertoouing doen maaken : en ik, om des te meer af te fteeken, Zaleen'Kalmuk verbeelden. Hoe verrukt zal men dan elk zien ftaröogen op u en my! Hanna. Dat 's zeker. Ter zyde, tegen van Randolf. Maar dat pakje zal u niet genoeg vermommen. va « Randolf. Caronje! onbefchaamde Pry! Charlotta. Mynheer van Hill! zult ge ook niet iets anders neemen ? van Hill, Jlaapende. Ver- pligt, Mevrouw! ik blyf de thee preferceren. van Randolf. Laat dien Droomer maar zitten... doch ik begin te be- fpeuren dat de wyn ergens op wil teereu. Meisje! gy mogt my ook wel wat ontbyt brengen. Han-  ao DE VROUW NAAR DE WAERELD, Hanna. De kok floot het op; 'k weet daartoe geen' raad. Charlotta, tegen van Randolf. Dus zult gy den middag met geduld moeten afwachten. By wien is 't dat gy eetcngaatV van Randolf. Ten twaalven in't Logement de Roo Leew met een foort■vaneen' Landlord, Ik laat my niet verdrieten Mytot myn mindren te verneedren om dan in den Jagt- tyd op hun haazen te moogeu fchicten. Ten twee uuren gaa ik by den Generaal Trommerfpy- zen. Hanna. Dat vind ik recht mooi. ( Tegen Charlotta)Mevro\nv, Wy eeten niet voor driën ; dan kon Mynheer nog wel hier ter maaltyd komen zo hy wou. van Randolf Waaróm niet ? om goede vrinden doet men veel, ten drieën zal ik hier myn' pligt komen betrachten. C ha rl ot ta. Ik kryg defpeelparty. van Randolf. Dat's waar, daarby kom ik dan. Charlotta. Myn- heer van Hill, heb' ik u ook te'wachten? van Hill, Jlaapende. Mevrouw, ik heb geen' honger. Charlotta. Hy is niet wakker te krygen: maar intusfchcn word het laat. H ANNA. Wel heden, Mevrouw; 't is nog in lang geen middag. van Ra^dolF , op zyn horologie ziende. De drommel haal my, 't is dag; inderdaad' Hy  B L Y S- P E L. 21 Hy fchenkt in zyn glas. De vies is net leeg: dat 's wel gerooid... maar wat zeiden wy ook? ..ja ... nu, gy zult'er dan voorzorgen? 'k Wil zeggen...'k meen, Mevrouw, die dukaaten morgen namiddag. Hanna. Mynheer, het is, immers al morgen. va n Randolf. Wel aangemerkt, meid!.. nu dan, nu dan.. . van middag. Charlotta, opjiaande. Zonder fout, 'k ben juist alles kwyt geraakt, 't Liep my alles tegen. De groote Bank heeft my gistren tot myn laatfte duit toe gekraakt. Ter zyde tegen Hanna. Hanna! gy moet, waarachtig!raad verfchaffen. Haniva, legen Charlotte, ter zyde. Als 't maar geen geld is. Charlotta, tegen Hanna, ter zyde. 'k Wil myn juweelen verpanden. Hanna, by zich-zelve. Braaf! C harlotta. 't Word tyd om naar bed te gaan , Manna. Kom neem myn handfchoenen ,'t masker en 't licht in de handen. van Randolf, opjiaande. Ik zal de eer hebben u te verzeilen. Charlotta, terwyl Hanna een kaars uitfnuit. Dat is gautsch on- noodig: de weg is my bekend. Verzei liever den Heer van Hill. van Randolf. Sint jutmus! geen hair op myn hoofd dacht langer op dien vent. Op, op, Mynheer de droomer! zou hy ook eender zeven flaapers zyn, daar fommigen van kouten? C Op  22 DE VROUW NAAR DE WAERELD, Op, op, Slaapüil! uw Heidin laat u roepen:zy verwacht u in haar castanjebruine bouten. Wy moeten gaan ... hoort ge niet ? van Hill, half jlaapende. Ik ben u verpligt. van Randolf. Hoe ? .. wat... verpligt.. . naar huis heb ik gezeid ! Kom dan;... eerst overënd.. . Spalk nu de oogen op. Hanna, ter zyde. Hier word de blinde door den kreuplen geleid. van Hill. Wy moeten toch eerst het geluk... van Randolf, van Hill voorttrekkende, doch met eenig bewys van befchonkenheid. Ja,.. ja... op een ander tyd zult gy dat geluk wel genieten. Ar ... arme Mynheer van Hill! kom maar voort: 't word tyd te gaan.Wy zouden deDame ligt verdrieten. Hy keert zich om, en kust de hand van Charlotta. Goeden nacht, Mevrouw, van Hill, nogflaaprig Mevrouw, uw Dienaar. Charlotta. Uw Dienares. Wy zien elkaêr van middag weêr. van Randolf. Zonder twyfel. Maar, Meisje, denk om de Champagne. Hanna, hen naar een verkeerde deur ziende gaan. Hei!.. wilt gy duëlleeren, Mynheer? Dat is Mynheers geweerkamer. van K and olf. Seldrement!. . duëlleeren!.. neen... ja met een vies, dat zou lukken j Of ook met u, Engellief. Han-  B L Y S P E L. 23 Hanna, hen beiden by een' arm neemende. Hier gaat gy naar de voordeur. Voorzichtig; breek den nek niet ftukken. Charlotta. Ik ben blyd dat zy heen zyn. Het wierd hoog tyd. Kom , Hanna, iaat ons ftraks naar myn kamer gaan. Maar ik moet myn' man fpreeken. Gy moet my aanftonds komen roepen, als hy is opgeftaan. Einde des eerjïen Bedryfs. TWEE" C s.  24 DE VROUW NAAR DE WAERELD, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Heer van Milbach gekle d zynde, komt in zwaarmoedige gedachten ten voorfchyn, en zet zich neder, zonder iets te zeggen tegen H e nduik, die bezig is metfioelen op hunne plaats te zetten, het theegoed, glas en de vies, die in het voonge beuryf zyn aangebragt, naar binnen te brengen, en, terftond daarna te rugkomende, alsdan word ■ toegefproken door HMilbach. endïik, hebt ge by dien Predikants Weduw geweest? Hendrik. Mynheer, zy verwacht u. Milbach, ter zyde. Ik durf nog hoopen , Charlotta, dat uw twee lieve kindcrs my myn rust zullen wedergeeven, hoe 't ook moog' loopen. Tegen Hendrik. Is Mevrouw by der hand ? Hendrik. Nog niet, Mynheer. Milbach. En Hanna? Hendrik. Die wel, Mynheer. Milbach. Stuur haar dan by my. TWEE-  B L Y S P E L. 25 TWEEDE TOONEEL. "VV7 Milbach. alleen. 't W ord eindlyk tyd om ons ontwerp te volvoeren: maar wie weet wat middel het beste zy. . Eertyds teder , is zy door haar woeste gezelfchappen ongevoelig geworden van harte. Zy zal nu niet meer luistren naar myn liefde; zy zal geen deel meer neetnen in al myne fmarte: Zy zal'er geen deel meer in neemen !. .zeker, neen!.. 'helaas! welk een droevige zekerheid !.. Opjiaande. Laat af, Ontmènschten, die door uw tooverftreeken haar hart my ontrooft, haare inborst verleid! Leert my boe dat hart weder is te winnen, of het is met myn rust gedaan voor al myn dagen. .. Maar, Onverbiddelyken ! wat fmeek ik u om raad? Ik ben't alleen, dien ik om raad kan vraagen. Hy Jlort eenige trdanen. Daar dient veel verftands toe om haar het net des ver- derfs te ontrukken.. .Men ween' dan langer niet! . Dat hindert my f echts in 't overweegen wat het best zal weezen, dat omtrent haar gefchied'. Na een poos in diepe gedacl ten gezeten te hebben. Ja... zy moet verneêrd... zelfs tot wanhoop gebragt zyn; en word zy dantot verbeetringniet bewogen, Zo zal men de natuur beproeven. Die zal mogelyk meer dan hetkloekst overleg vermoogen... DERDE TOONEEL. Milbach, Hanna. SM i l b a c h , terwyl Hanna inkomt. preek recht uit, Hanna. Hoe Haan de zaaken? Hanna, hygende. Myn- heer, uw vraag... verby stert... my geheel en al... , C j Laat  i'. DE VROUW NAAR DE WAERELD, Laat ik ten minften ... eerst myn' adem eens haaien ... zo gy begeert dat ik antwoorden zal!.. Den adem diep-opgehaald, hebbende. Zie zo... nu kan ik befcheid geeven. Gy vraagt dan, Mynheer! hoe of het nu ftaat met onze zaaken ? Milbach. Ja- Hanna, luchtig. Wel, Mynheer, zeer wel. Milbach. Is 't waar? Hanna. Zuiver! maar Mevrouw roept, dunkt my. Milbach. Gy zoekt my watwys te maaken. 't Is niet zo. Hanna, willende weggaan. Ja; ftil!.. ik hoor het, zy roept my... Mevrouw, ik kom. Milbach, haar tegenhoudende. Zy roept u niet: malle praat. Hy ziet haat aan. Gy zyt een aartig knap meisje, Hanna; maar,zo gy wist hoe lelyk het liegen u ftaat... Hanna. Dat is achterklap, Mynheer! ik lieg nooit. Milbach, eenen ring van zyn' vinger genomen hebbende en dien beziende. ^ En wat voordeel het geeft zich ongeveinsd te verklaaren. Hanna, den ring van ter zyde begiuurende. Dat is een mooije ring, Mynheer. Milbach, den ring haar naderby toonende. Niet waar ? hy is voor iemand, dien 't lust de waarheid te openbaaren. H a n"  B L Y S P E L. 27 Hanna. Wel zo! Voor zich nederzinnde en op eerf vleijenden toon. Men -wil juist maar niet gaarne door dewaari heid u bedroefd maaken: anders... Mynheer! Milbach. ijDaar: 'k fchenk u den ring, zo gy my langs dien weg j bedroeven wilt: dat is all' wat ik begeer. Hanna, den ring aanneemende.. fferwyl gy het dan wilt. .. Milbach. Maar de waarheid, voor de | vuist. Ik kan geen opfchik noch bedekzels veelen. Hanna. ] k zal... Wy hebben in korte dagen zeer fterk, dóch 3 gisteren alles verloren met fpeelen. Milbach. Nu verders? Hanna. Eergistren maakten wy nog ftaat op twaalf Lootjes: daar was veel gelds aangelegd. Vlaar ach! Milbach. Ik begryp 't. Voorts ? Hanna. Voorts... och! dat hield ons maar op. Beter in eens u't facit gezegd. Wy zyn doodarm en nog veel erger, Mynheer, want wy fteeken tot aan onze ooren toe infchulden. Milbach. Die reekening is kort enzaaklyk. Maar wat heeft men nu befloten? Hanna. Den tegenfpoed te dulden ; En ons geluk kloekmoedig af te wachten. Deadvokaat heeft ons verzekerd, naar ik hoor , C 4 Dat  28 DE VROUW NAAR DE WAERELD, Dat wy nog heden ons proces winnen zullen. Dan zyn wy ryk, want wy krygen daardoor Drie duizend guldens inkomst des jaarsrdan is het,Myn- heer, dat wy niets onbetaald zullen laaten. En dan.. . Milbach. Hoeveel beloopen die wel ? Hanna. Hoeveel ? volgens onze opmaaking... ruim twee duizend dukaaten. Mil b a c h, Dat is grof. Hanna. Ja; 't kan gaan. Intusfchen hebben wy de fchoonfte hoop van de waereld. Milbach. Heel goed. Hanna. Zelfs weeten wy ons, in gevallen van nood, ter vlugt te redden als luiden vol van moed. Milbach. En hoe? Hanna, overdenkenderwyze. Maar.. Mynheer!.. het is zorglyk een' Echtgenoot in dat geheim den neus te laaten fteeken. Milbach 't Is niet, Hanna. De zaak is van het uiterfte gewigt, 't is noodig ernftig met u te fpreeken. Ik vorder uw' byftand, uw vetrouwlykheid; en verzoek 'er u om. Hanna. Dat is my veel eer. Milbach. Nu dan? Ha nna. Wel;wy neerpen (maar laat daarom uwe onbekrompen giften niet achter, Mynheer0 Wy  B L Y S P E L. 29 Wy neemen, in gevallen van nood, toevlugt toe onze juweelen, onze lieve juvveelen. Milbach, met groo.e verwondering. Wat zegt gy? Hanna. Dus zyn wy gewaar geworden door middel van zwaare verliezen in het fpeelen , Dat de onuitputtelyke kunst zulke lchoonc onechte juweelen uitgevonden heeft, Dat een Gemaal die voor echt aanziet , zo hy zich niet te veel aan den argwaan overgeeft. Om zeekre reden van groot belang dacht men best onze oude zuivre juweelen te verpanden, En nieuwe valfche in de plaats te koopen. Die negotie ftelde ons een' braaven ftuiver in handen. Waardoor wy kans zagen om onze gevallene actiën weer te helpen op de been. Wy hebben ook reeds een' braav'man gevonden, die aan ons, uit waare menfchenliefde alleen, Tegen maar één ten honderd ieder maand, daarop duizend ducaaten befloten heeft te geeven. Milbach. Waar zyn de juweelen? Hanna, -zuchtende, een doosje hem toonende en openende. Hier. MlL ba c h. Ik zal dat geld fchieten, doch op een' vreemden naam. Hanna. Dat's ons om 't eeven... Zacht... ikbegryp u. Gy zyt dan een ander... maar indien, gelyk ik de zaaken befchouw... Milbach. Hoor, Hanna; maak my terftond een naauwkeurige lyst op van al de fchulden van Mevrouw, C 5 Die  3o DE VROUW NAAR DE WAERELD, Die wy ftraks, opdat niemand buiten my haar kan maa« nen, met contante munt af zullen leggen. Hanna. Goed! maar daar zyn posten by van belang; twee duizend dukaaten hebben al vry wat te zeggen. Milbach. Dat is myn zaak: bezorg my maar een volkoom en lyst. Gaa,zie of myn vrouw is opgedaan. Hanna. Zy was'er meê bezi