RATIO DISCIPLINE UNITATIS FRATRUM A. C O F GRONDSCHETS van de INRICHTINGEN DER E U A N G E L I S C H E BROEDER-GEMEENTEN» UIT K £• T HOOGDUtTSCH vertaald : :■ '. , : ' en-' ;';t: •'■ •UITGEGEEVEN MET GOEDKEURING DER DIRECTIE VAN DE BROEDER-UNITEIT. vooraf gaat eene V O O R R E D E van H E R M. J O. KROM, fioogkeraar en Predikant le Middelburg. Te DORDRECHT, 35 ij A. BLUSSÉ & ZOO N. mdccxciii.  Deze, en andere pogingen, (om naamlijk k;t Euangeiie van Jesus Christus allen creaturen te verkondigen} zoo elders als in ons land, door wie het ook zij, aangewend, ftichten en verblijden mij altoos, — en ik heb menigmaal het voorbeeldige in het gedrag der Hernhutters, met ftille bewondering befchouwd, «— en dikwijls gezegd, — ach was Nederland hun gelijk! Mr. Hier. van Alphen, Mengelingen in Proze en Poeztj', bl. 244.  2 VOORREDE. VOOR DE UITGAAVE DEEZER NEDERDUITSCHE VERTAALING. §. I. Het Werk, Befcheiden Lezer! het welk ir thans in de Nederduitfche taal wordt medegedeeld» is zeer belangrijk voor de Kerkelijke gefchiedenis, en kan dus niet anders dan aangenaam zijn aan elk, die eenige begeerte heeft, om de gangen van God in zijn Heiligdom in onderfcheidene gewigtige bijzonderheden met eerbiedige opmerking na te fpooren. Het behelst de wijze van het beftuur, der discipline, of Kerktucht, en de bijzondere inrichtingen van de Broeder. Uniteit, hier te lande meest onder den naam van Hernhutters bekend : een naam mogelijk alzoo onvoegzaam, als of men de Gereformeerden Geneven!en, en de Lutherfche Broeders Wittenbergers noemde naar de plaatfen, waar de voornaame ftichters van die Kerk-gemeenfchappen, naa derzei ver uitgang uit de Roomfche Kerk, zich voornamelijk bekend gemaakt, en natuurlijk het eerst zulk eene gemeente gevestigd hebben. Maar wat naam men ook geeven moge aan dit te faamen verbonden Genootfchap van Christenen, welke zich zeiven liefst met den naam van Broeders, of de Gemeente der Broeder-Uniteit benoemd zien, dit js zeker, door dit werk bekomt men gelegen* « heid,  -il VOORREDE. heid, om nader bekend te worden met een. Christen Genootfchap, het welk zich aan zoo veele Oorden der Wereld heeft uitgebreid , bij aanhoudendheid nog aanmerkelijke voortgangen maakt, en dus geen geringen invloed heeft op de Christenheid, van welker voortplanting en opbouwing het boven veele andere Christen Genootfchappen bijzonder werk maakt. Een Genootfchap dus, welks leer, inrichtingen, en lotgevallen geen gering deel der Gefchiedenis van des Heilands Kerke uitmaaken. §. 2. En aan wien, die eenigzins bedreven is in de Kerkelijke gefchiedenis, kan het onbekend zijn, welke betrekking de oude gefchiedenis der Boheemfche en Moravifche Broederen heeft, niet flegts tot de gefchiedenis der Walden/en , zoo beroemd in de Kerkelijke Historiën; met welke namelijk de Boheemfche, en Moravifche Broederen zijn bekend geworden, — van welke de Leeraars onder hen , om hunne tegenpartije uit de Roomfche Kerk alle gelegenheid te beneemen, om de wettigheid der aanflelling hunuer Leeraaren te beftrijden, de Ordening van dezel ven verzocht, en bekomen hebben, en met welke Waldenfen zij ook veele gelijke lotgevallen hebben gehad, bijzonder in het deelgenootfchap in het kruis, en de verfmaadheid van onzen Heere J e s u s Christus; hebbende de nog overgeblevene Waldenfen, na hunne zwaar* fte vervolgingen, en geheele verftrooijing, (Van welker Nakomelingen thans nog verfcheidene Ge.  VOORREDE. ui Gemeenten in de Valleijen van Piëmont gevonden worden) voor het grootfte gedeelte , naar de Broederen in Bohemen, en Moraviën hunne toevlugt genomen, maar ook bijzonder tot de merkwaardige,en zoozeer belangrijke gefchiedenis der gezegende Kerkhervorming , zijnde de Broeders niet alleen met Er as mus, maar ook met Luther, Calvijn, BucERusenandere voornaame Mannen onder de grootfte Hervormers , en Godgeleerden van dien tijd over hunne Kerk-tucht, en Godsdienftige inrichtingen in onderhandeling gekomen, en van dezelven ten hoogften geroemd (a): gelijk zij ook met dankzegging aan God erkennen de groote voordeelen, welke de Broeder-Kerk met de ganfche Christenheid door zijne genade, uit die gezegende Kerkhervorming bekomen heeft (b). Schoon die groote Mannen, zoo wegens de omftan-digheden des tijds, en het overkomen van ge* heele Landen, Vorftendommen, enGraaffchap. pen tot hunne belijdenis, als van wegen veelvuldige andere bezigheden in het verdedigen van de waarheid des Euangeliums tegen de beftrijders, toen nog om het invoeren van zulk een Kerk-tucht, hoe nuttig ook, in de door hen 00 Men kan eenigen van deze onderhandelingen vinden injo.AMos. coMENii Hifïoria Fratrum Bofiem. eortttfi ordo, et difcipiina Eeciefiaft. Uitgegeeven met eene Voorrede van jo.franc, buddeus. Hal. 1702, p. 20—27. (b>) Men zie dezelve in een kort beftek met erkentenis van Gods goedheid gemeld in de Idea fidei Fratrum, of kort begrip der Christelijke Leer, e. z. v. van den Heer A» G. S-angenberg §. 251. bl. 542,543. * a  ,iv VOORREDE. hen hervormde Gemeenten, niet denken konden. Van die oude Gefchiedenis der Boheemfche, en Moravifche Broederen, zoo wel als van de vernieuwde, of herftelde Broeder Gemeente, heeft men in dit werk een kort, doch evenwel vrij volledig, bericht; hoedanig ik niet weet, dat in de Nederduitfche taal nog gevonden wordt, zijnde getrokken uit de groote werken van Lasitius, Camerarius,' bijzonder uit de Oude, en Nieuwe Gefchiedenis van de Euangelifche Broeder - Uniteit e. z. v.door D.Crantz in het Hoogduitsch befchreeven (a). §. 3- Het fchijnt bij een aandagtig nagaan der gefchiedenis nauwlijks te kunnen ontkend worden, dat de herltelde Broeder - Gemeente uit de oude Boheemfche, en Moravifche Kerk waarlijk haaren oorfprong heeft. Het verhaal in de eerftz Afdeeling der Nieuwe Gefchiedenis van de Broeder - Uniteit laat daaraan nauwlijks eenigen twijffel over. Wat de braave, en wegens zijne taalkunde, en ge- («) Dit leezenswaardig werk kwam 1771 in 't licht, en loopt in de nieuwe gefchiedenis tot in 't jaar 1769, en is door J. K. Hegner voortgezet tot in 't jaar 1782. J5n 't zoude kunnen gebeuren, dat indien dit tegenwoordig Werk eenigen ingang vond, en daardoor de begeerte, bij de Nederlanders verwekt wierd om meerder bericht van de Broeder-Gemeenten te bekomen, van 't zelve insgelijks eene vertaaling geleverd wierd, waar agn een kundige hand bezig is.  VOORREDE. v geleerdheid beroemde Comenius voor zij. nen uitgang op hoop tegen hoop gedaan hebbe tot behoud der Broeder.Kerke, en bewaaring van haare gedagtenis , toen 'er bij hem eene zeer gegronde vrees was, dat met hem, als den laat. ilen Bisfchop, de Boheemfche, en Moravifche Broeder Kerk zoude uitfterven, kan men omitandig leezen in de IV. Afd. der Oude Gefchiedenis der Broeder- Uniteit uit het evengemelde Werk van D. Cranz. §. 44. en 45. Het was door zijne voorzorge, dat, behalven Nicolaus Gertichïus, Hofprediker des Hertogs van Liegnitz, op wien de keuze gevallen wasvoor de Gemeenten in Poolen, Petrus Figulus, van wegen zijne geboorte-Had Jablonsky genaamd, thans de Schoonzoon van Comenius, beftemd, en geordend werd voor de verftrooide Broederen in, en buiten Bohemen» en Moraviën: van welke beiden de inzegeningen tot Bisfchoppen gefchied is op het Sijnode te> Mielenczijn in 't jaar 166a. Doch deze Petrusï Jablonsky, beflemd om zijnen Schoonvader Comenius voor de Boheemfche Kerk op te> volgen, ftierf nog voor hem in 't jaar J670. Die hierin opgevolgd werd door zijnen Zoon* den vermaarden DANiël Ernst Jablonsky, in 't jaar 1699. En deze is het, welke het pand der Bisschoppelijke Ordening (gelijk het de Heer Cranz uitdrukt Afd. IV. §. 45.) den in deze eeuweuit Bohemen, en Moraviën gevlug» te Broederen wederom overgegeeven heeft, zijnde door dezen Danïöl Ernst Jablonsky, toen Hofprediker te Berlijn, dio geordend, en ingezegend was op het Synode te * 3 Lis-  ïv V Ö' (J U Ë D K, Lisfa den 10 Maart 1699, de onder de Broeders geachte David Nitschman in 't jaar 1735, en niet lang daar na in 't jaar 1737 ook de Graaf van Zinzendorf zelve tot Bisfchop der Moravifche Broederen geordend. Gelijk, behalven uit de gefchiedenis, ook blijkt uit de Lijst der opvolging van de Boheemfche, Moravifche, en PoolfcheBisfchoppen der Broeder-Uniteit van 't jaar 1467, door Adrianus Re. GENvoL-sciosin zijn Syftema Ecclejiarum Slavonicarum in zijnen tijd medegedeeld, endoor laatstgemelden Jablonsky weder tot zijnen tijd voortgezet in eenen brief aan den AartsBisfchop van Canterburij, zijnde deze lijst te vinden in de Oude Gefchiedenis der Broeder- Uniteit van D. Cranz. Afd. IV. §.46. Omniet te fpreeken van andere bijzonderheden, welke dit bevestigen, voornamelijk het aantal van bekende Leden der Boheemfche, en Moravifche Broederen, welke al terftond bij de herftelling de vernieuwde Broeder-Kerk hebben helpen taitmaaken. Gelijk uit de gefchiedkundige hoofdftukken van dit Werk, en nader uit de uitvoeriger berichten der gemelde Gefchiedenis der Broeder- Uniteit door D. Cranz, ter aangehaalde plaats blijken kan. §. 4. Volgends den zeer geleerden Heer Mos* ïïeim (a) zouden zij nogthans eigentlijker mogen da) Se zijne Kerkl. Gefchiedeft. Nederd. VcK. D» 36 Bladz. 34.  VOORREDE. vit gen gezegd worden het voorbeeld tan dit beroemde Broederfchap te volgen , dan wel daarvan afteftammen; aangezien het, volgens 's Mans zeggen, bekend is, dat 'er zeer weinige Bohemers > en Moraviërs onder de Hernhutters gevonden worden, en men daar en boven reden heeft, om zeer te twijffelen, of zelfs dit kleine getal aan te merken zij als de Nakomelingfchap van de oude Boheemfche Broederen, die zich zoq vroegtijdig deeden kennen door hunnen ijver voor de hervorming: Welke twijffel echter nu uit het gefchiedkundige van dit Werk , en de berichten in het verhaal van D. Cranz grootendeels., zoo niet geheel, fchijnt te vervallen. En behalven dit, beroept men zich ook nog op de Levensbefchrijvingen , niet van een klein, maar groot aantal van Boheemfche, en Moravifche Broederen, en Zusteren, welke van hunne waare afftamming uit de oude BroederKerk, bij hen fprekende bewijzen opleveren. Ookftond, gelijk bekend is, de herftelde BroederKerk in Hernhut zoo pal op de oude kerk tucht der Voorouderen , dat het grootfte getal der inwooneren zelfs befloten had Hernhut te) verlaaten, indien 'er aan hun ernftig verlangen niet voldaan werd. Maar hoe men de tegenwoordige Broeder Gemeente dan, in dit opzicht, ook verkieze te befchouwen , in de Leerbegrippen, en difcipline of Kerk» tucht, met de inrichtingen hier aan dienstbaar , is 'er bij hen zeer veel overeenkomst met die oude Broeder'Kerk, en de Heer Mos heime erkent dus naar waarheid, dat zij althans zeker het prijslijk voorbeeld van die beroemde Broederfchap volgen. * 4 om  vm voorrede: Om hier van overtuigd te zijn behoeft men» ten aanzien van de Leer, zoo als die in de Euangelifche Broeder - Gemeenten wordt voorgedragen, het ftuk van wijlen den waardigen August Gottlieb Spangenberg, genaamd Idea fidei Fratrum, of Kort begrip der ChrisUlijke. Leer, in de Euangelifche Broeder- Gemeenten flegts re vergelijken met de belijdenis der oude Broederen, of, zoo men liever wil, met het formulier van overeenftemming in de leer tusfchen de Broederen, en die van de Augsburgfche, en Zwitzerfche belijdenisfen, na veel moeite, en overleg in voorbereidende handelingen op de fynodaale Vergaderingen der Protestanten te Wilna,en Pofen, eindelijk in ftand gekomen op het Synode van Sendomir in Poolen, begonnen den 14 April 1570 , en onder den ïiaam van Confenfus Sendomirienfis (of overeenftemming van Sendomir) genoeg bekend (a). En men zal, zoo ik vertrouw, uit het nagaan van die oude ftukken moeten opmaaken, dat in hunne tegenwoordige leerbegrippen niets daarmede ftrijdig gevonden wordt. Het is waar, in de Roomfche Kerk hebben fom> migen hun willen ten laste leggen, dat zij in veele bijzonderheden thans anders denken, dan de : O») Deze Confenfus met de gefchiedenis daarvan isuitgegeeven door Daniël Ernst Jablonskij, onder dezen titel: Hiftoria Confenfus Sendomir ten fis intef Euangeficos cat.inSynodo GeneraüiEuangelicorum. — Sendomiriae A. MDLXX. die 14 jfprilisiniti, cat,cui fubjicttur ipje Consensus cat. Studio et ope* ra Dan 1 elis Ern-sti Jablönski D. Berofcit, 1731.  VOORREDE; rr de oude Boheemfche, en Moravifche Broede» ren: men heeft tot dat einde eenige leerbegrip, pen van Joh. Husz, op wien de Broeders, als op eenen hunner Martelaaren pleegen roem te draagen , met die der Broederen getracht in vergelijking te brengen: b. v. Joh. Husz bleef nog de zeven Sacramenten der Kerk, en, deleer der transfubftantiatie bij het Avondmaal, benevens eenige andere Leerftukken erkennen, en deze worden bij de Gemeente der Hernhutters verworpen. Dit wordt door de Broeders geenzins gelochend. Zij meenen integendeel reden te hebben , om den Heere voor die verdere verlichting te danken, waar door zij volgends de vermaaning van den Apostel Petrus, 1 Pei.III: 18. mogen opwas/en in de kennis, engewade van onzen Heere Jefus Christus, en verklaaren oprechtelijk de Leer, vervat in de Augs» burgfche Geloofsbelijdenis, als naar hun inzien op des Heeren woord gegrond, beffcendig aan te kleeven, en fchoon zij eene broederlijke gemeenfchap oefenen met andere Christenen uit de Proteftanten, en alle twisten over zaaken van minder aanbelang, die de hoofdzaak van zalig worden niet raaken, zorgvuldig poogen te vermijden, zoo dulden zij geene openlijke tegenfpraak van deze belijdenis: En wat Husz betreft, zij houden hem voor iemand, die zich tegen de ingeflopene grove zonden, en gebreken der Geestlijkheid,en andere ftanden in de Roomfche Kerk, verzet, tegen den aflaatkraam van het Pausdom geijverd, zich op Gods woord,, en de overeenftemming met de eerfte ChristenKerk, gegrond, en alles eindelijk met den marteldood bekragtigd heeft. * $ Dee*  %■ VÓÓRREDE. Deeze Getuige der waarheid is het, die den Broederen, welker oogmerk, en verlangen het is, in hunne Leer, en Zeden, zoonaa mogelijk te komen aan de eerfte Christen- of ApostelKerk ; begrijpende, dat zij thans in den grond der zaake met de Gemeenten van die vroegfte tijden één, en dezelfde Kerk uitmaaken, nadere aanleiding gegeeven heeft tot navorfching der zuivere waarheid, ook in andere bijzonderheden. En wanneer nu de Broederen, met dankzegging aan hunnen Heer, en Heiland, zich aan dien Bloedgetuige herinneren, zoo gefchiedt zulks in dien zin: wij willen liever fterven den dood van deezen Oprechten, en wij wenkhen ons veel meer toe, dat ons einde zijn moge als het zijne, dan dat wij, om ons leven te behouden, Jesüs, en zijn Heilig woord zouden verlochenen (a). ^ En wat hunne tucht of godsdienftige inrichtingen betreft, op hoedanig eene difcipline, of Kerk-tucht de oude Broeders altoos zeer zijn gezet geweest, en op de invoering daarvan bij de hervorming hebben aangedrongen, in hoe verre zij hierin ook met de oude Broeder. Kerk overeenftemmen, wat zij 'er van houden, en waarin zij eenige veranderingen, of verbeterin. gen , naar hun inzien gemaakt hebben, zal kunnen blijken uit vergelijking van deze Ratio Di- («) Dus fchrijft wijlen de Senior, of Bisfchop derBroeclerkerk, de Heer A. G. Spangenberg in zijn leezenswaardig Werkje, genaamd: Anmerlungen z» Hern Prior Jiegidii Sextetters Jchrift gegen die EuangeliJchen" Brüder, und infonderheit di* Brüdervon Liernhut.%. 2ó, 27. p. 56-59-  VOORREDE. xl Difciplina ca?t. met de Orilo, et difciplina ecclefias* tica der oude Boheemfche, en Moravifche Broederen van den zeergeachten, enbelangnemenden Bisfchop der Broeder-Kerk Comenius, uit zijne nagelaatene onuitgegeevene fchriften , in 't licht gegeeven met eene Voorrede tér aanprijzing van eene ftichting, en Godvrucht bevorderende Kerk-tucht door den Heer Jo. Franc, Buddeus (a). §• $- Dan, wat hier ook van zyn moge, het i* van belang nader bekend te worden met de tegenwoordige Broeder-Uniteit, welke mannen van ongemeene kunde, en godzaligheid thans groote achting toëdraagen. Volgends het bericht van de Koningl. Pruisf. Opper - Confiftoriaal raad D. Anton. Friedrich Busching, in zijne Voorrede voor het Nachricht von dem ursprung, und fortgange, und hauptfachlich von der gegenwartigen Verfasfung der BrüderUnitsT) uitgegeeven te Halle 1781, is de zeer beroemde Henrik Casimir Gottlieb Graave yan Lijnaar de opfteller van dat Naricht, een Man, van wien de zeer geleerde Heer Johan Bernoulli, ter aldaar aangehaalde plaats getuigt: „ dat Hij in „ ver- («) De titel is: 'Jo. Amos. Comenii EccL F. F. Bok. Epifcopiy Hifloria Fratrum BoAemorum, eorum Ordo et Difciplina Eccleftaftica, ad Ecclefite re&e inftituenda exemplar, c) meer in haar waar licht te doen befchou. wen, Ca) De titel van het geheele Werk is: Hiflorisch bericht van alle de gezindheden, die buiten onze Gereformeerde Kerk in ons Vaderland vrijheid van open. baare Godsdienstoefening hebben , enz. Gedrukt te Utrecht bij H, van Otterloo, 1784. (b~) Hoe zeer dit laatfte bij iemand, die de huishouding , en verdere inrichtingen der Broederen flechts uitwendig befchouwt, zoodanig voorkomen mogt, zoo vervalt dit denkbeeld van hen ten eenemaal, wanneer men met hun in eenige kennis, en omgang geraakt, en een befcheiden onderzoek naa een, of ander doet, — zoo zal men b. v. op de vraag: waarom de Broeders en Zusters, bijzonder de ongehuwden , zoo afgezonderd, en zonder noodzaaklijke redenen buiten converfatie, of omgang met den anderen leeven? enpaarig tot antwoord bekomen: Wij onderwerpen ons aan deze Gemeente-ordening vrijwillig, en niet om daardoor eene bijzondere heiligheid te verwonen t  (V O O R R E" B E. xvii wen, en elk gelegenheid te geeven, om over den rechten aard, bedoeling,en bijzondere inrichtingen van dit thans zoo merkwaardig, en uitgebreid Genootfchap in de Christenheid een juister, en nauwkeuriger oordeel te vellen. Ook verfcheen reeds voor eenigen tijd in 'd licht Kurtzgefafzte Hijlorifche Nachricht von der gegenwartigen Verfasfung der Euangelifchen Brüder. Uniteit, Augfpurgifcher Confejfion, waarvan een tweede uitgave gedrukt is te Barbij 1781, welk ftukje ook in 't Nederduitsch vertaald, onder den ticel: Kort, en beknopt Hiftorisch bericht van den tegenwoordtgen Jlaat der Euang. BroederUniteit, enz. is uitgegeeven bij Dan. Weber te Zeist in 't Jaar T777. van welk Werkje, benevens eenige nauwkeurige fchriftelijke berichten de Heer van EMDREinhet vervaardigen van het nen, daar behoedde on» God voor! maar uit bewustheid van 's inenfehen verdorvenheid , en tot voorkoming van de aanleiding om fchade te liidcn voor onze ziele. De grond dezer afzondering inde Broeder - Kerk verfchilt ook waarlijk groorelijks vp.n die der Mo n ach aaien, ot'Kïoosterlingen, onder de RoomSQbgéziiidèn. Die der Broederen heeft plaats, om onbelemmerder buiten de verleiding der wereld, en haare aamokfeien. een leven te leiden, hoedanig van alle Christenen behoorde geleid te worden. ■ Die der Monntcken, om zich door het uitoefenen van baitengewoone werken, er eigendunkelijk voorgefehrevene plichten, hoven de algemeene, zich bijzonder aangenaam en veidienftelijk bij God te manken, enz En zoo zal men bevinden, dat de meeste uitwendige inrichtingen in de Broeder - Kerk tor oogmerk hebben, zoo veel mogelijk , het kwaade te weeren , en het goede te bevorderen. • *  xvïii VOORRÉDE. het zoo evengemelde gejprek over de BroederUniteit, of Hernhutters heeft gebruik gemaakt. Nog uitvoeriger echter, en ten aanzien van verfcheidene bijzonderheden, de bedoeling, en inrichtingen der Uniteit betreffende, is het zoo ftraks reeds aangehaald Werk van den Heer Hendrik CasimïR Gottlieb , Graaf tot Lynar, genaamd: Nachricht von den urfprung und fortg'inge, e. z. v. met de aanprijzende voorede van den door zijne fchriften beroemden Heer Ant. F red. Busching, van welk werk, mede zeer gefchikt om ons een regt, en meer volledig denkbeeld te geeven, zoo veel ik weet, nog geen Nederduitfche vertaaling voor handen is. §. 8. Deeze Ratio Difciplina is echter wel het volledigfte, en het uitgebreidfte, bepaalt omftandig, en duidelijk alle de hun bijzonder eigene inrichtingen, en verordeningen, en deze worden als zoodanig, gelijk het Samenftel der Godgeleerdheid van den Heer Spangenberg de goedkeuring der ganfche Broeder-Uniteit wegdraagt, zoo ook van alle de Broeder.Gemeen, ten voor de haare erkend en aangenoomen. Uit deeze twee ftukken, waarvan het eene het Leerbegrip, het andere het beftuur, of Kerk' tucht behelst, wordt men dan, gelijk ik zoo aanftonds zeide, volkomen in ftaat gefteld, om den waaren aard, en de juiste bedoelingen der Broeder'Uniteit volkomen te beoordeelen. Dit  VOORREDE. xix Dit zal men moeten toeftaan bij her. nagaan van de Idea fidei, of hun Kort begrip der Christelijke leer in de Euangelifche Broeder-Gemeenten, dat dezelve, volgens de opgave daar van in dit bij de Broederen erkend gefchrift, zeer zuiver is in de wezentlijkfte hoofdftukken van den Christelijken Godsdienst, welke door de Protestanten, als gewigtige waarheden, die in deGodlijkeOpenbaaring geleerd zijn, omhelsd, en beleden worden; als daar zijn — de groote verborgenheid der aanbidlijke Drieëenheid, — de Godheid van onzen Heere Jesus Christus, den Zoon des Vaders, en van den ST. Geest, de leer der verzoening van zondaaren door eene in de plaats komende borggerechtigheid van den Godmensch, onzen eeuwig ge. zegenden Heiland, de diepe verdorven¬ heid van den mensch na den val van onzen allereerften Vader, de verdoemlijkheid van de geheele wereld voor God, —'de nood. zaaklijkheid der kragtdaadige genade ter onzer verandering in de vernieuwing des gemoeds, — en verder van alle zulke leerftukken, als hier mede in verband ftaan, en eene gewigtige betrekking, of invloed hebben op de zaligheid van zondaaren. Eene leer, waarmede zij eene voortreffelijke Christelijke Zedekunde paaren, welke zij naauw met hunne belijdenis verbinden, ■— En waarin zij zoeken aan den dag te leggen, dat de waare Godzaligheid bij hen niet beftaat in woorden,maar in kracht, niet in den blooten uiterlpen fchijn, of eenige redelooze gemoedsbeweegingen, gelijk fommigen de Broeder-Kerk wel eens als eene verzameling van ** 2 Kwa-  xx VOORREDE. Kwakers, Beevers, of bedorven Mistijken dee« den voorkomen) maar in het doen, en betrach. ten; — dat de leer van Jesus invloed maaken moet op ons geheele beftaan,- en alle onze handelingen; en dat geloof, hoop en liefde in der daad de ziel van den Christelijken Godsdienst uitmaaken. Openlijk zeggen de Broeders in hunne fchriften, gelijk de Heer van Emdre (a) ons dit ook van hun bericht, „zich „ eeniglijk te houden aan den Bijbel, het Ö. „ en JN. Teftament, welke zij aanmerken als „ de eenige richtfnoer van hun geloof, en lee„ ven." En ik heb ook zelve met een bijzonder genoegen eenige nagelchreevene, en in het Kederduitsch vertaalde Leerredenen gelezen, welke in de Broeder-Gemeente inBarb'rj, of elders gehouden waren, en mij door een braaf Leeraar van onze Hervormde Kerk bij zekere gelegenheid werden ter hand gefteld, die mij in dit goed gevoelen der tegenwoordige Broeder Kerk nopens eene zeer zuivere , en met den aard van het Euangelie zeer juist overeenkomende zedekunde ten volle bevestigden, en die ook ter bereiking van dat Christelijk oogmerk, onder den Godlijken zegen, zeer gefchikt zijn, waardig, mijns oordeels, ook van wegen haare duidelijkheid, beknoptheid , treffende eenvoudigheid, zonder eenige laagheid of lafheid, dat zij ter bevordering van algemeene ftichting , en verdere wegneeming van vooroordeelen in ©penbaaren druk werden uitgegeeven. § 9' (<0 Bericht van'alle de Gezindheden, e. z. v. bi. 344-  VOORREDE. xxi §. 9- Hoe dan ook veelen onder ons te vooren over de Broeder-Uniteit, of de zoogenaamde So< eiëteit der Hernhutters , mogen gedacht heb* ben, moet-nu een ieder, die Jesus, en zijnen Godsdienst waarlijk lief heeft, zich niet hartelijk verblijden over zulk een uitgebreid Christen Genootfchap onder de Proteflanten , het welk 'er bijzonder werk van maakt, na alle mogelijk onderzoek, en met geduurige biddingen om de Godlijke genade, zich zoo naa mogelijk te voegen, en hoe langs hoe meer te voegen in leer , en zeden naar de eerIte Christen Kerk , wanneer die nog was in haare volkomendfte zuiverheid, en het welk verklaart met die eerfte Christenheid één en het zelfde Genootfchap uit te maaken , en . welk Christen-Genootfchap in de wezentlijkfte grond* ftukken van het geloof, en in eene zedekunde volgends de Godlijke openbaaring ingericht, zoo juist met de Proteftantfche, met onze Hervormde Kerk overeenftemt, en dat in eenen tijd, waarin (terwijl dit Genootfchap zich ook alomme uitbreidt) overal in de wereld, inzonderheid door geheel Europa , zoo veele wijzen, of waan wij zen, gevonden worden, die opgeblazen door het verftand des vleefches, cte meeste, of wel alle deze echte grondftukken onder den naam van meerdere verlichting of eene •nieuwe Hervorming trachten te ondermijnen, en 'er opentlijk voor durven uitkomen, fchoonzij den naam van Christenen draagen , dat die gewigtige lqerftukken van het echte Christen» ** 3 dom  xxir VOORRED E. dom bij hun niet geloofd worden, ten minnen van niet veel waarde zijn. En die, onder den fchoonen fchrjn van het Christendom te willen herleiden toe zijne eerfte eenvoudigheid, inderdaad den geest van het Euangelie wegnee* men, en, zoo al niet alle beginzels,en indrukken van Godsdienst uit de gemoederen zoeken uit te wisfehen, voor het minst het Christendom op zijn best in een verfijnd Heidendom pogen te hervormen, laat ik zeggen, geheel te verbasteren. §. 10. Alleenlijk dan verfchilt de Broeder. Uniteit van andere Christen -Genootfchappen in de Protestantfche Kerk in haare Difcipline, dat is in haare Kerkelijke tucht, of duidelijker in die Godsdienftige inftellingen, en levensregelen, welke zekere gelijkvormigheid tusfehen de oude Boheemfche Broederen, en de in deze eeuw herHelde Broeder-Gemeente allereerst te Hernhut uitmaaken , welke uitvoerig, en in alle de bij. zonderheden, die de Broeder.Gemeente kenmerken, in dit werk vervat zijn. Deze, waarvan men nimmer een geheim maakte, en waarvan verfcheidene , ook uit de fchriften van fommigen der Broederen aan veelen onder ons niet onbekend waren, worden hier door nu nader, en volledig voor elks oogen opengelegd. En het z'rjn deze, en dergelijke inrichtingen, waar mede de Broeder-Gemeenten veel op hebben, en waar van men dus niet gaarne zoude afgaan, als welke men bij uitnemendheid gefchikt oordeelt, om de leer van het heilrijk Euangelie, met Gods  VOORREDE. xxm genadé, te beter in beoefening te brengen. En over het invoeren van zoodanige Christelijke deugd • bevorderende. Kerkent ordening kwamen reeds, de oude Broeders , gelijk ik ftraks onder de aandacht van den Lezer bragt, meiden grooten Luther , en andere waardige Kerkhervormers jn onderhandeling. Als men dit in aanmerking neemt, -en. het cogmerk dezer bijzondere inrichtingen der'Broederen , als ftrekkende naar hun inzien ter meerdere bevordering van waare deugd, cn godzalig, heid, overeenkomftig de Leer van J esus in het oog houdt; en zich daarbij herinnert, dat zij buitenden Bijbel, en de Augsburgfche Geloofs. belijdenis, als daarmede, volgends hun oordeel, volkomen overeenftemmende, en tegen welke zij daarom niet willen, dat bij hen iets openlijk, en opzettelijk geleerd worde, geene andere Symbolijche boeken, bij de Lutherfche Kerk in gebruik , aanneemen; dan laat zich het antwoord gemakkelijk vinden op de bedenking van den zeer geleerden Mos hei m in zijne Kerkh Gefchiede* nis (#). „ Dat het bezwaarlijk te gisfen is, wel» „ ken de reden zij, waarom zij zich zoo vol. ,, ftrekt afgefcheiden van de Lutherfche Kerk „ houden, indien het eenig onderfcheid „ tusfehen hen, en de Lutherfchen gelegen is in „ de Kerk-tucht, en eenige inÜellingen , en pleg„ tigheden, die tot het wezen van den Godsdienst j, niets doen; want (dus vervolgt hij) de waa- „ re ia) D. X. BI. 35- van de Nederd. uitgave. ** 4  xxiv VOORREDE, ,, re, en regtfchaape Navolgers van Jesus „ Christus ftellen weinig in de uitwendige ge„ daante vanKerkbeftuur, en tucht, weetende, „ dat de wezentlijke Godsdienst beftaat in ge„ loof, en liefde, niet in uitwendige plegtighe,, den en inftellingen." Daar juist deze tucht, en inrichtingen (hehalven 't geen wij van de Syinbolifche Boeken in de Lutherfche Kerk gezegd hebben) van hun worden befchouwd als zeer bevorderlijk aan den wezentüjken Godsdienst van Jesus Christus,zoo als die in geloof,en liefde gelegen is. —— Waarvan nu, na de overweeging van alle deze bijzondere inrichtingen, zoo als die in dit werk worden opgegeeven , in haaien aard, en bedoelingen, het oordeel aan elk befcheiden Lezer en onpartijdig Christen moet gelaaten worden. En is 'er onder alle deze inrichtingen mogelijk eene of andere, welke de Lezer min nuttig, en noodig oordeelt, of waaraan hij zelfs in 't geheel geene goedkeuring mogt kunnen geeven; men veroordeele daarom al het overige niet. Men houde tevens onder het oog, dat de Broederen verre zijn van ftaande te houden, dat hunne inrichtingen vrij van gebreken , en onverbeterlijk zijn zouden. En vind iemand dan, hoe zeer misfchieti in een ander opzicht achting hebbende voor de Broeder Kerk, of derzelver Leden, echter geen volkomen vereeniging met eenigen hunner inrichtingen, of gebruiklijkheden s zoude het echter wel redelijk, en billijk zijn, deze dingen den Broederen te betwisten, zoo lang de ondervinding hen leert, dat Zulke zaaken, op die wijze bepaald, en ingericht, wel uit-  VOORREDE. xxv uitvallen, en waarlijk onder hen tot bevordering van orde, deugd en oprechte godvrucht, dienen ? De verantwoording van den inhoud dezes Werks zelve, of van de verordeningen, en gebruiklijkheden, welke daarin voorkomen, is en blijft intusfchen voor rekening van den Schrijver, en den Uitgeever van dit vertaalde ftuic. of liever van de geheele Broeder - Uniteit, welke deze inrichtingen eenftemmig voor de haare erkent, en zich gaarne daar aan houdt, zoo Jang men ondervindt, dat dezelve de waare, en eene gezette Godvrucht niet nadeelig, maar veel eer bevorderlijk zijn. Schoon nu de Broeder-Kerk zich, wat eene zekere Religie-verbintenis betreft, voornamelijk wegens de haar eigene inrichting, en verordeningen , afgezonderd houdt van andere Genootfchappen onder de Proteftanten, het zij die de Leer van Lüther , Calvyn, of ook Menno Simonsz, meest zijn toegedaan, willen de Broeders echter niet gaarne voor eene bijzondere Secle onder de jammerlijk verdeelde Christenen zijn aangezien, of als menfchen, die wegens eene zekere bijzondere Religie- of Godsdienst - verbintenis van andere Christenen, bijzonder in de Protestantfche Kerk, geheel onderfcheiden zijn. Integendeel zoeken zij veel eer met zorgvuldi. ge vermijding van alle nodelooze gefchillen over zaaken,of leerbegrippen, welke den grond van het Christendom niet raaken , in eene waare vereeniging des harte te leeven met alle waare Christenen, die 's menfchen diepe verdorven. ** S heid,  xxvi VOORREDE. heid, de kragt der vrije genade van onzen Heere Jesus Christus, en de noodzaakelijkheid van eenen heiligen wandel, overeenkomftig het Euangelie der Godlijke Genade, gelooven, en in daadelijke beoefening trachten te brengen, om dus eikanderen ter bevordering van de groote hoofdzaak , het zalig worden door Jesus Christus, nuttig te zijn. Terwijl zij dus, fchoon eene, naar hun oordeel, betere Kerk-tucht hebbende, en welke veel nader komt aan de eerfte Christen Kerk, (welke zij nochtans erkennen, dat in uitgebreide Gemeenten onder de Protes. tanten wegens verfcheidenegewigtige béletfelen, niet wel alomme op die wijze kan werden ingevoerd,) verklaaren, Leden te zijn en te blijven van de Protestantfche Kerk, het zij die onder den naam van Hervormden, Euangelisch Lutherfchen, of ook zuivere Mennonieten, of Doopsgezinden voorkomen. Welker braave Leeraars, zoo wel als de ftichtelijke Leden van die afzonderlijke Gemeenten , zij hoogachten , en ook geene zwaarigheid maaken, uit handen van die Leeraaren, als 't hun wordt toegeftaan, het H. Avondmaal te ontvangen , en in broederlijke vereeniging met zulke Christenen, fchoon zich verzameld hebbende tot eene bijzondere Kerkgemeenfchap, overeenkomende de hun bijzonder eigene gevoelens, van den zoendood des ge. zegenden Heilands, als de eenige oorzaak van leven , en zaligheid voor arme zondaaren, onder het gebruik van dat plegtig Bondzegel der Christenen, geioovige, en godvruchtige gedachtenis te vieren. Gelijk ook die Leden onder hen, die zich zei ven oor fpr ongelijk rekenen te behoor en tot  VOORREDE. xxvii tot de Boheemfche, en Moravifche Broeder-Kerk, als daaruit herkomftig, wanneer zij zich bevinden op plaatfen , daar geen Broeder- Gemeente is, de vrijheid hebben, om onder de Lutherfchen of Hervormden, indien de Opzienders van zulke Gemeenten' hen toelaaten, het H. Avondmaal te gebruiken, waarvan zij zich dan ook in zulke gévallen zonder eenige fchroom, of bezwaar plegen te bedienen. En fchoon zij hunne eigene Leeraaren hebben, waartoe gewoonlijk de zulken verkooren worden, van welken zij vertrouwen , dat zij bij eene gezonde kennis van den Bijbel, én de grondwaarheden daarin vervat, ook eene waare bekeering des harte deelagtig zijn, en de ordening der Leeraaren door de Bisfchoppen deiBroeder-Uniteit gefchiedt, zoo worden echter zulke, reeds geordende, en in den dienst van het Euangelie reeds bevestigde Predikanten niet op nieuws geórdend, die uit de bijzondere Ge. meenten der Gereformeerden Lutherfchen of Doops. gezinden, in de Broeder-gemeente tot hen over. komen. Zij hebben onder zich wel eenige bijzondere Ordonnantiën of verordeningen , aan welken die tot hen overkomen, en begeeren, als Leden van de Broeder-Kerk te worden aangemerkt, en behandeld, worden voorgelegd, en waaraan zij, die verklaaren dezelve vrijwillig, en met overtuiging des gemoeds te omhelzen, zich bij handtasting, of eigene ondertekening verbinden, en dan ook daar aan, als aan verordeningen van zulk een bijzonder Christen-Genoot, fchap, gehouden zijn: dan men behoudt echter de volkomene vrijheid , om t'aller tijd, wanneer men van gedachten kwame te veranderen, de  xxvm VOORREDE. de Gemeente te mogen verlaaten , zonder dan ook meer aan die Ordonnantiën verbonden te zijn. En hoe billijk ten dezen opzichten , de vorderingen der Broeder-Gemeenten van die genen zijn, die als Leden derzelven willen aangemerkt, en behandeld worden, en wel bijzonder om de goede tucht, en ordening onder hen te bewaaren, zonder de minfte inbreuk op de Christelijke vrijheid te doen, bezeft een ieder verftandig Christen. Doch, willen de Broeders dan niet gaarne voor eene bijzondere gezindheid of feSte in de Christenheid zijn aangezien, waarvoor willen zij dan gehouden worden , op dat men volgends billijkheid over hen oordeele? Dit kan niet beter, en xuucrder blijken, dan uit de duidelijke verklaaring dien aangaande van wijlen hunnen onlangs dezer wereld overledenen Senior, of Bisfchop A. G. Spangenberg, in zijne Anmerhingen, e. z. v. te vooren reeds aangehaald. Die recht Kerwaardige grijsaard had in het onmiddelijk v.oorige, namelijk §. 22. en 23. van 't gemelde Werkje zijn gevoelen opengelegd omtrent óealgemecne Christelijke Kerk, verftaande daardoor de waare Kerk, de Gemeente, de fchaapen eigen aan den grooten Herder Jesus Christus , deze, die het lichaam, en de Bruid van Christus uitmaaken, zijn eigenlijk de waare Kerk; deze alleen, waar , en onder welke afdeeling zij zich dan ook in de weereld bevinden; terwijl hij het betreurt, en als een verfchrikkelpefmaad, en fchande aanmerkt voor de Christenen bij Jooden , Turken en Heidenen, dat onderscheidene gezindheden, of afdeelingen onder de Chris-  VOORREDE. xxix tenen door twisten, fomtrjds over min wezentlijke dingen van één gefcheurd, eikanderen haaten, minachten, fmaaden, en fomtijds zelfs te vuur, en te zwaard vervolgen. Een gevoelen over des Heilands waare Kerk, dat niet wel door iemand der Protestanten kan worden weêrfproken, en zeer wel overeenftemt met onze Nederlandfche Geloofsbelijdenis , en de Leer van onze Kerk, waar over nog niet lang geleden door den oordeelkundigen en doorgeleerden Utrechtfchen Hoog-Leeraar G. Bonnet, bij gelegenheid van het toen gerezen verfchil met den Heer Goodkicke, over de Kerkelijke verdraagzaamheid, na zijn Hoog Eerws. over dat onderwerp gehoudene Academifche Redevoering {a) een aangenaam lichc verfpreid heeft, in eene Verhandeling van eenige bijzonderheden, betreffende de Kerkelijke verdraagzaamheid, den Wel Ed. Heere H. Goodrickg, briefsgewijZi voorgedragen i[b). Welke Verhandeling van elk, die het om geregelde bestippen over dit gewigtig ftuk te doen is, verdient geleezen en hérleezen te worden Als welke duidelijk onder het oog brengt het verfchil, en de gewigtige betrekking, welke 'er is tusfchen de waare a(gemeene Christelijke Kerk van alle tijden, en plaatfen, en de onderscheidene Christen Genootfchap- Qa) Nim. Over de verdraagzaamheid in dën Gods. dienst, voor zoo verre die verkeerd en Jchadelijk is. In 't Nederd. uitgegeeven door Leon. van Wuide, met nog eene voorige Redevoering. Te Utr 17Ó7, (£) Utr. 1770.  xxx • VOORREDE. fchappen , in welke zij verfpreid zijn , die de Gemeentehof het Lichaam van Jesus Christus uitmaaken, en welke noodige onderfcheiding • verfcheidene ongegronde bedenkingen voorkomt, of wegneemt , die anderzins uit verwarde begrippen van dit ftuk voortvloeien (a). Ongetwijfeld maaken veeten de waare Kerk van Jesus Christus op aarde uit, welke juist niet allen tot een, en dezelfde Kerhgemeenfchapbehoo. ren. Wie b, v. kan het in twijffel trekken, of de waare Christenen onder de Gereformeerden, die de Lutherfchen, welke de zuivere Leer van het Euangelie aankleeven, en geloovig omhelzen , gaarne voor hunne Broeders houden , en dus aanmerken als in den grond behoorende tot de waare Onderdaanen van des Heilands Geestelijk Koningrijk, helpen te famen met andere waare Christenen, deKerk, en Gemeente van Jesus Christus uitmaaken, fchoon een ongelukkige twist over min wezenlijke dingen, de vereeniging in één en dezelfde Kerk gemeenfchap tot hiertoe verhinderd heeft? Dan, om van dezen kleinen uitftap, die hier misfchien niet ongepast is, om ons een recht denk- f» Men zie bijzonder bl. 94—170. en vooral het geen beredeneerd wordt over het onderfcheid, dat men maaken moet tusfchen het houden, of weeren van iemand uit een bijzonder Kerkelijk Genootfchap , en uit de algemeene Kerk van Jesus Christus. Bl. 276—372 en men verjjeLjke mede, behaiven het aangehaalde uit Spangenbergs ssnmerkung, en het geen daar verder voorkomt §• 30—33- bI. 64» en volgg.  VOORREDE. xxxi denkbeeld van de zaak te geeven, bijzonder tot de Broeder'Kerk terug te komen; na dat de Heer Spangenberg zich in 't gemeen over den aard van 's Heilands Gemeente had verklaard, gaat hij voort omtrent de Broeder • Kerk zijn gevoelen op te geeven; het welk ik met 'sMans eigen woorden, zoo naa mogelijk, uit hetHoogduitschin onze taal overgebragt, zal voordraa-gen. ,, Nu willen wij zeggen, waar voor wij „ de Euangelifche Broeder-Uniteit houden. Zij „ is een klein,en gering deel der ganfche Christenheid op aarde, welke de Leer van Jesus ,, Christus omhelzen, en met dankbaarheid Hem „ erkennen voor hunnen Heer, en Zaligmaker, ,, die zijn leven voor onsgelaaten ,en zijn bloed „ voor ons vergooten heeft, bahoorende me„ de onder het getal der genen, die gekócht „ zijn niet met vergangelijk zilver of goud, ,, maar met het dierbaare bloed van Jesus „ Christus, het onfchuldig, en onbevlekre Lam ,, Gods. En daarom is zij niet te verfmaaden ,, (weg zu werfen.) De grond, op welke zij „ gebouwd is, is Christus , die aan het kruis „ voor ons geftorven is, welken de Vader ten „ derden dage wederom heeft opgewekt, die „ nu zit aan de rechterhand der Majesteit in den ,, Hemel, en alle machtin Hemel, tnop darde ,, in zijne hand heeft. Paulus zeide tot den ,, Stadhouder Felix : dat bekenne itc, dat ik „ naar dezen weg, welken zij Secte noemen, „ den God mijner Vaderen alzoo diene, dat iic „ alles geloove, wat gelchreeven is in de Wet, „ dat is, in de boeken van Moses en de Pro- fee.  jxxii VOORREDE. „ feeten. En ik hebbe die hoop op God, dat ., 'er eene opftandige der dooden zijn zal, bei- de der rechtvaardigen en der onrechtvaardi. „ gen. En hier in oeffene ik mij, dat ik fteeds „ eene onergerlijke confcientie moge hebben „ beide voor God, en de menfchen , Hand. „ XXIV: 14. e. z. v. En deze woorden kan de „ Broeder.Uniteit in ootmoed voor God nazeg- gen, en de haare maaken. Wij zijn allen, „ geen uitgezonderd, van natuure verdorvene, „ en zondige fchepfels; maar God onze Zalig„ maaker heeft ons uit genade tot zich getrok- ken, en ons geplaatst onder de Schaapen zij„ ner kudde. En die geenen onder ons, welke „ dit laatfte van zich nog niet zeggen kunnen, worden getrouwelijk,onderricht, en aange. ,, maand, om toch hunne ooren niet af te wen„ den , wanneer de Heere hen in zijn woord „ roept. Door het geloove in Christus, tot wien wij de onzen onvermoeid heen wijzen , „ verftaan wij niet anders, dan dat levendig, ,, kinderlijk, hartelijk, en door den H. Geest „ gewerkt toeverzicht, en vertrouwen op Hem, „ als den vriend van arme zondaaren, in wel„ ken wij hebben de verlosfing door zijn Bloed, „ namelijk de vergeving der zonden. Dit ge„ loof maakt, dat een mensch, die te vooren „ een Haaf der zonde was, nu, na die bekome„ ne genade, den Heiland van harte lief heeft, ,, en uit liefde tot Hem dag, en nacht daarop ,, denkt, hoe hij Hem welbehaaglijk zijn, voor ,, Hem leeven en zijne geboden houden moge: ,, kan men wat goeds doen, men doet het „ gaar.  VOORREDE. xxxhi „ gaarne en van harté, én brengt Gode den Heere daarvoor de dankzegging toe (a). Men heeft een ftukje in de Budingfche verzamelingen van eenige nieuwe fchriften betrekkelijk tot de Kerklijke gefchiedenis, waar in ernftige betuigingen gedaan worden tegen het voorgeeven, dat de Broeder-Uniteit eene Sefte zoude uitmaaken, en waarin men die befchuldiging ten fterkften van zich zoekt afteweeren (bj. Dit hebben zij altoos gedaan: en merkwaar, dig is ten dezen opzichte het oordeel der Theologifche Faculteit van Tubingen m 't jaar 1734. bij gelegenheid, dat de Heer Fre:». Christoph. Sïeinhofer , tot de Euangeiiiche Lutherfche Kerk behoorende, dooreen wettig beroep tot gewoon Leeraar in de gemeente van Hernhut, volgends de aldaar voegende Ordonnantiën, en inrichtingen begeerd wrierd, en daar Over, als over eene zaak van veel gewigt, oe raad, en het fehriftelijk uitdeel van die Faculteit verzocht was: waarbij de Broederen, toen te Hernhut tot een gemeente verzameld, van fcheurmaaking, of het uitmaaken van eenedwa- . leli¬ es Men zie ook het oordeel dei Broedt s over uunne Kerk-gemeenfchap in de Jdea fidei Fratrum, door A. G. Spangenberg, in 't Hoofdfl. over de Kerk. %. 355- P- 552 en 553- {b~) Waarvan liet opfchrlft is: Ehies GroJJèn iéti Gedanken über eine vorhabende Provocation aer jemgen coram competent't, die uns ziir SeSle machen wollen, te vinden in den eerften band der Budmgifche Sammlung einiger in der Kirchen-HiftorieeinfchlagenderneuerenSchriften St. UI. §. XVIII, bl. 3Ö9.  ttanv VOORRED É. lende SeSte, onderfcheiden van de Proteftantfche bijzonder van de Lutherfche Kerk, op duchtige gronden, waardig, om van elk geleezen, en överwoogen te worden , volkomen vrij zijn erkend. Welk voor de Kerkelijke Gefchiedenis van deze eenw, en inzonderheid Voor de Broeder. Kerk zeer belangrijk ftuk,- met eenige gewigtige Bijlagen, in 't volgende jaar 1735 te Tubingen is in 't licht gegeeven onder den Titel: Der Theologifchen Faculteit zu Tubingen Bedenken uber die frage: ob die Mdrifehe BrüderGemeine in Hernhut, fuppofito in doeïrinam Euangelicam confenfu, bey ihren feit 300 jahren her» gehalte Einrichtungen und bekanter Difciplina Ecclefiastica verbleiben, und den nochihre Connexion tnit der Euangelifchen Kirchefibehauptenkönne, und Jolle? Neue und 'dchte Aufflage (a) famt einige Beylagen. In dit leezenswaardig ftuk wordt, i. na bedaard onderzoek, en vergelijking van hunne leer met die der oude Moravifche Broederen, derzelver overeenftemrning met de leer des Euangeliums, en hoofdzaaklijk met de Augsburgfche Confesfie erkend, met tusfeheninvoeging van de uitmuntendfte fchriftelijke getuigenisfen , welke de groote Luther, de goedaartige,enzachtmoe- di- (a) Om namelijk deze echte uitgavete onderfcheiden van •enen gebrekkigen druk, di« vervuld was met veele fouten , en verdonkering,of vervalfching van den waaren zin op verfcfieidene plaati'en, kort te vooren uitgekomen in Löbou m den Opper Lattfitz, gelijk in het voorbericht van deze uitgave gemeld wordt.  VOORREDE. xxx-/ dige Melanchton, gelijk hij daar genoemd wordt, benevens andere Hervormers ,en groote Godgeleerden van dien tijd, zoo in Koningsbergen , Wittenberg, en elders, van de oude Broeder - Kerk, met welke thans de Gemeente van Hernhut voor één en dezelfde gehouden wordt, met blijdfchap hebben afgelegd. 2 Wordt de bijzondere Difcipline , of Kerk ordening, als zeer overeenkomende met die der oude Broederen, bij de hervormers , en bijzonder bij Luther zoo hoog geroemd, en zelfs alle Èunngelisch Lutherfchen aangepreezen, en als zeer nuttig bij de zufvéf'ë leer, erkend, en den Broederen volkomen toegedaan daarbij te blijven (£>). 3. Waaruit dan, als zijnde dit het derde, en. voornaamfte ftuk, dat uirvocó' beredeneerd, en nader beweezer wordt, dit befluit wordt opgemaakt, dat de Broeder-gemeente, blijvende bij haare wel herbrachte Kerktucht, echter haare verbindtenis met de Protestantfche, bijzonder de bij hen genaamde Euangelifche Kerk, be- (a) Bczeugungen — des gutigm un4 getinden philippi melanchton is. — in ziin brief aan bïnhdictus van Ani.o 1535. waarin die waardige, en wegens zime zachtmoedigheid zoo wel als Godvrucht beroemde man zich, onder anueren dus uitlaat. — „ WèM wir d„n in den führ„ nehmfteri Articuien Chiiftlicher iebre eines find, fo lafzt h uns einander auffhehmen in der liebe, und follen die un„ gleichheid der gebrauche und ceremoniën unzer hertz „ nicht trennen". Bedenken u z. w. bl. 15 (By. Men zie aldaar bl. 43. de opmerklijke woorden vanluther in eene aanhaaling uit lasitius, Hifi. Fratrum L. IV. ♦ # ♦ ^  xxxvi VOORREDE. behoudt: bij welke gelegenheid over eene drte. derlei gemeenfchap of verbintenis, welke een bijzonder lid, of genootfchap van Christenen, met de Kerk van Jesus Christus hebben kan, en wat eigenlijk de waare gemeenfchap uitmaakt, zeer overeenkomftig met het geen ik zoo even uit een werkje van den Heer Spangenberg tegen den Prior Sexstetter, en het Werk van den Hoogleeraar G. Bon nét tegen den Heer Gooori cke, bijbragt, oordeelkundig, en overtuigend gehandeld wordt. Vree?de ik" niet, dat dit voorbericht te wijdloopig worden zou, ik zoude uitvoeriger uit. trekfeis uit dit Oordeel, of Bedenken der Theologifche Faculteit van Tubingen, hier ter nederftellen. Alleenlijk, wijl het werk niet in aller handen is, immers niet van den NederduitfchenLezer , zal ik nog Hechts dit weinige uit het flot van de beoordeeling dier voornaame Godsgeleerden, in 't Nederduitsch overgebragt, hier bij voegen. „ Wij prijzen.(zeggen zij bladz. 76.) „ daarom van ganfcher harte (inniglich) de „ goedheid van den lievenswaardigen Heiland, welke na zijne aan deze Broeder-Gemeente, „ federt 300 jaaren, beweezene heerlijke ge„ nade, deze in de duisternis zich onthoudende „ Moravifche overblijffels, onder zijne machti- ge liefdevleugelen, bijéén verzameld , en in „ overeenllemming van dezelve met onze Euan3, gelifche Kerk, na de uitmuntende kracht van zijnen goeden geest, welke het tot dien over „ hetzelve beftemden regtgeaarden ftaat (recht,, fchaffenen■ wefen,) deed komen; zoo dat die „ Gemeente, volgends haare fchoone geestelij. „ ke  VOO RREDE. xxxviï 99 ke gefteldheid, als een uitmuntend kleinood s, van ons Euangelisch Sion, ja als een fchoon, „ en voortreflijk voorbeeld voor andere ge,» meenten met recht kan worden aangezien; „ en bidden daarbij den Vader der lichten zeer „ vuuriglijk, dat Hij naar den uitneemenden rijk„ dom zijner genade het verder over dit hoop* „ je Godzaligen ten goede befchikke, het dier,, baar pand van zijne geopenbaarde waarheid, „ als zijnde de eenige leidftar tot eenen betame- lijken, en ter zaligheid leidenden wandel, door „ het licht van zijne krachtdaadige overtuiging „ in hunne harten bewaare, en de voortrefrelij,, ke inrichtingen, welke onder hen plaats heb„ ben , en zoo veel te heerlijker zijn , als zij „ regelrecht de voortplanting van het Koning,, rijk van God bedoelen, fteeds meer en meer „ aan hunne zielen zegene, en heilige" e. z. v. Welk loflijk oordeel over de Broeder Kerk te Hernhut, waarbij zij in de leer voor Lutherfchen , de Augsburgfche Confesfie toegedaan, verklaard zijn, met behouding van de oude Baheemfche difcipMne, (en van welk ftuk Bulfinger voor den opfteller gehouden word,) getekend is den 16 April 1733 door den Decanus? Dottores, en Profesfores der Theologifche Faculteit te Tubingen. Waaruit dit althans blijkt. 1. Dat men aan den waaren oorfprong van de Gemeente te Hernhut uit de oude Moravifqhe Broeder-Kerk in 't geheel geen twijfel had. 2. Dat die Godgeleerden zeer goede gevoelens koesterden van de leer en Kerk-tucht dier herftelde Broeder-gemeente, en dus, 3. Dat zij dezelve voor geene bijzondere Se&e, immers *** | niet;  xxxvni VOORREDE. niet voor eene dwaalende Sette, in het Christen, dom hebben aangezien, het welk zij ook in de overgegeevene ftukken als bijlagen agter die Bedenken gevoegd, onder andere dingen overtuigend hebben getracht te bewijzen (a). Hoe gunftig men elders, bijzonder in Engeland, dacht over de Broeder-gemeente, immers welke onbewimpelde verklaaring de Aarts. Bisfchop van London in dien tijd gegeeven heb., be, niet alleen van de rechtzinnige gevoelens der Moravifche Broeders , op grond zelfs van de verklaaringen der Hervormers, en van de voornaamfte Godgeleerden zoo van de Lutherfche, als Gereformeerde Kerk, in vroegeren en laateren tijd, gelijk ook wegens hunne overeenftemming met de XXXIX Artikelen van de Engelfche Kerk, maar ook van de opvolging der Bisfchop. pen in de Broeder-Kerk, en de herftelde gemeente te Hernhut, kan men zien uit een zekere fchets, of Plan der mit dem Ertz Bisfchoff Primas in London gehaltenen conferentiën uber der Mdrifchen Kirchen ordnung. Welk ftuk in de eerjle Band der Budingfche Verzamelingen van nieuwe Schriften tot de Kerkgefchiedenis betrekkelijk te vinden is (a) §. n. En waarlijk, geëerde Lezer! indien men de zaak f» Men zie dir: Bedenken e. z. v. bl. 22, 23. C*) Bttdingifcke Samml. B. I. St. III. p. 355—359'  VOORREDE. xxxi? zaak onpartijdig onderzoekt, zal men, niettegenftaande hunne bijzondere Kerk-gemeenfchap onder eikanderen, hen geenzins voor Sectarisfen, maar voor een waar gedeelte van 's Heilands Kerk op aarde, houden moeten, en hunne verbintenis, en vereeniging met de Protestantfche Kerk, aan welker hervormers zij ook betuigen zeer veel verfchuldigd te zijn, erkennen moeten. Uit de opdracht van de gefchiedenis der overeenftem* ming van Sendomir (Hiftoria ConfenfusSendomirienfis inter Euangelicos,) aan den Aarts-Bis.fchop van Canterbury, den Primaat der geheele Engelfche Kerk door Dan. Ernst Ja bl onsXYin het jaar 1730, ziet men, hoe deze voorheen reeds geordende Senior, oïBisjchop, vervuld met vreedzaame gevoelens, zich volkomen hield aan die vereeniging onder de Protestanten, bijzonder de Euangelifchen, op het Sijnode van Sendomir tot ftand gekomen. Men heeft dezelve ook al federt eenigen tijd befchouwd als braave Christenen, welke noch van de Lutherfchen, noch van de Gereformeerden afkeerig, met beiden zekere overeenkomst hidden. Zoo althans befchouwde dezelve de waardige, en van zijne Godsvrucht beroemde Amfterdamfche Predikant, Franco de Bruin, in zijn uitgegeeven Protest tegen den. bekenden Herderlijken Brief van den Kerkeraad \ hij y°rklaart dezelve wel als Lieden , die fnamelijk in fommige min gewichtige dingen) van ons. verfchülen, maar minder dan de Lutherfchen Ca) ,, daar ia) Dit gefchrift van den Eerw. Heere f. de brüinV *** 4 4im  XL VOORREDE. daar ze tusfchen de Gereformeerden» en Lu. „ therfchen doorgaan: waarom ze ook gaarne ,j met beide overeenftemming betuigen wil. 3, len"(a) „ ja! (voegt zijn Eerw. 'er tevens 3, bij) ik "moet 'er dat getuigenis van geeven, 3, dat zij zich als zeer wezendlijke Christenen aan mijn gemoed geopenbaard hebben, die te 3, lieven, en te achten zijn, en kunnen tot nut, „ en zegen zijn in derzelver omgang; gelijk ze „ mij in meer dan één opzicht tot nut3en zegen „ geweest zijn." Op dergelijke wijze fchreef ook de Bafelfche Hoog-Leeraar J. C. Is el in aan den Heer Gerd e s naar Duisburg over de Saltzburger Emigranten, en wilde dezelve hebben aangemerkt, als houdende in gevoelens het midden tusfchen de Lutherfchen, en onze Kerk. Welk getuigenis van den Heer Is el in te vinden in de Mi/cellanea Duisburgenjia van den Heer Gerdes T. I. ook bijgebragt wordt in de zoo ftraks aangehaalde Bedencken der Theol. Faculteit zu Tubingen bi, 'ièn der vier Predikanten, die in den Kerkennad den 30 OS. 1738. te Amfterdam tegen den P'asVorllen ï>rtef geprotegeerd hebben, toen ter tijd in 't licht gegee■ven, is ook geplaatst in de Budingifche Sammlung.&md I. Sl II. pag. 234—238. waarbij men alhier deeze aantekening vindt: „ Das verfteht D, de bruin nach u'er je„ desmahligen Idee, die die Reformirte Kirche ven den „ Marifchen Brüden) hat; und wegen ihrer reinen, and ernM ften Lehre von der gnaden-wahl." ' (yO In de Bud. Saml. wordt hier deze aantekeniig bijge. voegd: dat ift nieht feit 20. fondern feit 200 jaren. Zie JABLONSKY Ep. jtipol. 1  VOORREDE. xli bl. 67, 68, alwaar de Godgeleerden hen ook, volgends dit getuigenis, befchouwen als genoegzaam te behooren tot de Lutherfche Kerk; immers wanneer zij Jlegts met een Euangelisch Luthersch Leeraar voorzien worden. Het getuigenis van Iselin, aldaar bijgebragt , behelst, dat, alzoo die Godvruchtige, en braave men. a, fchen de eenvoudigheid in den Godsdienst „ met de grootfte zorgvuldigheid omhelzen, „ en den fterkften afkeer hebben van de bijge,, loovigheden der Roomschgezinden, en voor,, namelijk het monster derTranfubftantiatie,en ,, den eerdienst der beelden verfoeijen, zij niets „ nader komen bij de Lutherfchen, dan bij on„ ze Kerk ; zoo lang zij geene Lutherfche „ Leeraars hooren fV)." Het is trouwens bekend uit de oude Broeder.hiftorie , dat, wanneer op het Sijnode te Pofen in 't jaar 1567, de Broederen 'er niet toe konden werden overgehaald, om, met verlaating van hunne Confesfie, alleen de fVugsburgfche, als rechtzinnig van hen erkend, aan te neemen, die zaak in het volgende jaar ter beflisfing overgegeeven is aan de Theologifche Faculteit te Wittenberg, welke in haar antwoord de toen- maa- O) Cum homines ilti pii ac probi fimpJicitatem ab ipfo Chrifto, ct Apoöolis mandatam in religione fumttto ftudio ampleétantur, et a fiiperftitionibus Pontificiis vehement.iTV me abhorreant , praecipue tranfubftantiationis portentum, et cultum imaginum averfentur, nihüo propius ad Lutheranorum Ecclefiam accedere, quam ad noftram, quarndiunui» los Doftores Luthcranos audiunt. « »* «•  xlii VOORREDE. maalige Thornfche ftrïjdfchriften afkeurde, en met Luther beweerde, dat, ongeacht de verfchillendheid in eenige fpreekwijzen, en Kerkgebruiken de Boheemfche Kerk niet konde gezegd worden, onderfcheiden te zijn van de Lutherfche Kerk. Het welk den Superintendent der gemeenten in groot Poolen, de Augsburgfche Confesfie toegedaan (welke in 't begin geen behaagen hadden in de vereeniging met de Boheemfche , en Moravifche Broeders,) Eras. mus Gli czner in 'c jaar 1570 op nieuw eene fynode deed befchrijven in Pofen, op het welke met de Broederen over deovereenftemming van de Boheemfche, en Augsburgfche Confesfie gefproken wierd; en nadat op de voorbereidings fynode te Wilna in Litthauwen ook het verfchil omtrent de leer vanher Avondmaal tusfchen de Lutherfchen, en Hervormden was vereffend geworden, kwam het éindelijk in April 1570 tot die beroemde vcreenigings-fynode te Sendomir, waarvan ik ftraks reeds gefproken heb. Eene vergadering , welke zeer aanzienlijk, en talrijk was: werwaards alle de gemeenten hunne ge. deputeerden of afgevaardigden hadden gezonden. En behalven deze waren 'er nog veele afgezondenen van den adelftand bij tegenwoordig, uit welke Schïrowsky, Woiwode van Sendomir tot Prrcfes werd verkooren , en op welke, gelijk uit de Gefchiedenis, met de Sendomirfche tvereenftemming, door D. E. Jablonsky befchreeven, waarvan ik reeds melding gemaakt hebbe, blijkt, elk volgends het fynodaal befluit bij zijne belijdenis gebleeven is. Schoon nu wel dit Sendomirfche Verdrag niet op  VOORREDE. xliii op den duur de gewenschte gevolgen gehad heeft, en de Bohemers allengskens (immers zeer veelen van dezelve) geheel en al traden in de gemeenfchap der Zmtzerfche Kerk, volgens het bericht van den Heer Mosheim ( 3.55; De gezegden zijn wel waardig, dat ik ze hier geheel ter nederftelle. „ Hos liatisbonenftum conatus (de quibus pauloante,) „ fupergreffa eft, atque ad Sendomirienfium datum penen travit Ecelefiola , mundo fere ignota, quae non multis „ ab hinc annis in Lufatia fuperiore, in locis Bertelsdorff, „ et Hernhut fub prcueclione Illuftriffimi Comitis Nico„ lai Ludovici de Zinzendorfp, non magis „ fplendidis avorum imaginibus , quam propria virtute, et „ pietate radiantis, Chrifto colligitur. Ea folis fere exulim bus Bohemis.et Moravis, eotanquamad afylum confluen„ tibus, conftat, qui fub cru.ce praxin Chriftianismi edoëti, poft-  sliv VOORREDE. deren, als echte navolgers van de Sendomirienfen> en getrouwe aankleevers van dat gemaakt verdrag, als welke met terzijdeftelling van alle verfchilftukken van minder aanbelang, en verwerping van alle fpheurzieke ifchismatike) benamingen, en Godgeleerde twisten , tot ééne gemeente vergaderd , en naauw vereenigd waren, met één mond, en hart God dienden, en preezen, en belijdenisfe deeden van het geloof, 't welk werkzaam is door de liefde. Hier mede ftemmen ook hoofdzaaklijk over. een de getuigenisfen van dezulken, aan welken de Broeders zich ook hier te land bekend, en als braave vredelievende Christenen, openbaar gemaakt hebben. Ik zal bij de zoo even opgegeeven verklaaring van den waardigen Am, fterdammer Predikant, Fr. de Bruin nu nog maar alleen voegen het getuigenis, het welk de braave Heer Franco Be ij en, toen ter tijd Raad en Schepen te Ysfelftein, (alwaar, gelijk bekend is, de Broeders zich hadden ter neergezet, uit eigen ervaring van die menfchen heeft afgelegd den 4 Junij 1739 (fl) en dus een gerui- men „ poftquam hue delati font, et appellationibusfchlfmatlcis, „ et rui* Theologes valere juffis, i„ unum hic coetum „ coalefcit, unoqueore.et corde Deum laudantes , fidem „ prcfitentur, quae peramorem operans eft; ut hic genui„ nos Sendomtrienfwm pofleros agnoscere queas " . f>) Hm wordt geheel in 't Nederd. gevonden in de Eudmgtjche Samml Band L St. II. ri. 3. onder den titel-: Des HerrnRatk, und Schöpfen Franco Betjenszu Ysfelftein Declaration tvegen der dem Berm Graf von & heygemeltenen reden. y •  VOORRED Ë. snt men tijd van bijna een jaar, na dat de zoo evengemelde Herderlijke Brief tegen hen was uitgekomen; van welken Schepen het nageflacht ook gehuwd aan braave, en zeer aanzienlijke lieden in ons Land niet onbekend is. — Dus fchreef gemelde Heer, na zich ten voordeele van den Graave van Zinzendorf ten aanzien van zeker gezegde, hem ten lasten gelegd, geuit te hebben: „ Voor het overige zal ik mij niet 5, inlaaten ter verdediging der Hernhutfche „ Broederen, veel minder tot wederlegging van de menigvuldige fchriften, die men dagelijks, ,, om deze menfchen op het gruwelijl'fte ten „ toon te Hellen, ziet uitkomen. Dit kan ik „ niet nalaaten bij deze gelegenheid, uit eene „ volle overtuiging van mijn gemoed, voor de „ gantfche- wereld te verklaaren , dat ik, in ,, eene driejaarige verkeering met dezelven, „ juist het tegendeel van 'tgeen, waarmede men „ hen bezwaart, heb ondervonden, en dat zij van „ alle die gevoelens, (ik zonder de algemeene ,, genade, en eenige andere mindere Hukken uit,) „ die men door woord, en zinsverdraaijing, en het ,, trekken van verkeerde confequentien, haar ,, heeft toegedicht, zoo ver afzijn, als de he„ mei van de aarde. En ik ben verzekerd, ,, indien veele Godvruchtige menfchen, die nu „ (ik weet niet door wat voor een verkeerden „ ijver) tegen deze lieden zijn ingenoomen, „ hen van nabij kenden , en met hun omgin„ gen , zij zich zeiven zouden veroordeelen, en „ verfoeijen , dat zij zulke dierbaare menfchen „ (zoo nuttig voor Kerk- en Burgerftaat) had„ den helpen veroordeelen, en vervolgen: ja ze ,) zou-  xlvi VOORREDE. den overtuigd worden, dat men in deze men. fchen liet eerfte, eenvoudig Christendom in „ leer, en wandel zag herleeven. Immers ik „ kan zeggen, en bij alles, wat mij dierbaar is, ,, betuigen, dat ik het zoo heb ondervonden, en dat ik nooit een fociëteit van menfchen ,, gezien heb, waarin ik in alle hunne woorden , „ en daaden zoo veel levendige trekken van 't „ waare, en met den woorde Gods overeen„ ftemmend Christendom gevonden heb. Hij, ,, die harten, en nieren beproeft, weet, dat ik „ uit eenvoudige, en oprechte overtuiging van ,, mijn gemoed dit fchrijve. En dat ik in een „ zaak van zoo groot gewigt, al konde ik de „ gantfche wereld gewinnen, mij niet gaarne zou ,, bedriegen ; zullende mij niets aangenaamer ., zijn, als dat, indien ik dwaale, men mij „ van mijne dwaalinge overtuige, 't welk tot „ nog toe door alle die uitgekomene fchriften „ niet is gefchied, dewijl ik uit geene derzelve ,, heb kunnen befpeuren, dat zij uit die wijs* „ heid, die van boven is (en die ten eerften is „ zuiver, daarna vreedzaam, befcheiden, ge„ zeggelijk, vol van barmhartigheid en goede vruchten, niet partijdelijkoordeelende, enon„ geveinsd, Jac. III: 17.) zijn voortgevloeid, „ of dat die fchrijvers van de liefde, die Pau- lus I Con XIII. befchrijft, zijn beftierd ,, geworden, 't geen ik nogtans aan Hem, die „ regt in alles zal oordeelen, en aan hunne eige ,, gewisfens overgeve." De Heer Gebh. Friedr. Aug. Wendeborn Predikant te London , legt in zijn on-  VOORREDE, XLvii onlangs uitgekomen werk (#) van de gefteldheid der Moravifche Broederen, of Hernhutters, in Engeland, en Ierland geen onvoordeelig getuigenis af. Te kennen gegeeven hebbende, hoe in de fchriften van een Hoogduitsch Geleerde, Rimtus geheeten, tegen de Hernhutters, zich voorheen buiten kijf veele lasteringen bevonden, waarop echter de befchuldiging van Dr. Laving ton, Bisfchop van Exeter, die alles wat Rimius had doen drukken, voor goede munt aannam, in zeker door hem uitgegeeven gefchrif t, waarin hij de Moravifche Broederen , als gevaarlijke ketters affchetfte , zich toen ter tijd wel voornaamlijk grondde (b) fchrijft hij vervol- (a) Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Konflen in Groot-Brittanje , omtrent liet einde van de agtttende eeuw, uit het Hoogd. ven. Cdmpen 1701. Hoofdfl. XVIII. bl 387-397. Welke Dr. WendeBorn door den Recenfent in de beoordeeling van het Eerfte Deel No. XIII. bl. 85. genoemd word „ een fchrijver, ,, die oordeelkundig tevens, en onzijdig, het goed, en het „ kwaad, dat hij ziet, weet te onderfcheiden, enaantetoo„ nen; wiens waarnemingen daarenboven gegrond zijn op „ eene genoegzaam langduurige, en beproefde ondervin„ ding, en geput uit zulke bronnen, welke alzins deken. „ merken van echtheid dragen. In welken Wkndeborn, „ een man zoo wel van oordeel als uitgebreide kundighe„ den, deze, en andere aldaar genoemde vereischten van „ eenen fchrijver, die bevoegd is om over de waare ge„ fteldheid van een land, en volk te oordeelen zelfs, (ge„ lijk daar verklaard word) volgens het getuigenis der „ Engelfche Reeën/enten zich vereenigen." (£) Bladz. 388, 389. van het lilde D.  xlviii VOORREDE. volgends aldus: (Y) „ Over 't geheel genomen „ houden de Hernhutters in Engeland, en Ierj, land het goede karakter op, 't welk hunner „ Seéle word toegefchreeven, zoo door arbeid?J zaamheid, uiterlijke zedigheid,en vreedzaamheid, als door een roerawaardigenafftand van de weelde; en, fchoon de overige Engel,, fchen den naam van Moraviers met een foort „ van verachting fchijnen uittefpreken , was ,, het nogthans zeer te wenfchen, dat zij den„ zeiven in de gemelde zedelijke hoedanigheden „ meer geleeken," enz. §. 12. Maar indien dit waarlijk de gefteldheid is der Broeder-gemeente , onder den naam van Hernhutters bekend, dan rijst daar uit natuurlijk deze bedenking: ,, hoe het dan moge„lijk zij, dat de Broeder.Uniteit, niet flegts „ van Roomschgezinden, maar van Protestanten, ,, zoo wel Lutherfchen als Gereformeerden, zoo „ fterk is te keer gegaan ?" Waar van daan dan alle die hevige befchuldigingen van fchadelijke dwaalgevoelens in de leer, en van een zeer fchandelijk levensgedrag, het welk hunne bijzondere gevoelens, en inrichtingen zeiven zouden medebrengen ? Waarom heeft men, federt zij hier te lande bekend wierden , zich hier , of daar O) D. III. bladz. 394.  VOORREDE. xLir itfaarnederzetteden, en bij fommigen bijval vonden , zich zoo krachtig tegen dezelve verzet ? in Kerkelijke vergaderingen van onderfcheidene Provinciën daar tegen geijverd? eikanderen onderling de waakzaamhid aanbevoolen ? als omtrent de gevaarlijkfte Ketters? Adresfen gemaakt aan de hooge Overheid tot ftuiting. van hunnen voortgang, als van voor de Kerken Burgerftaat zeer zorglijke menfchen? ja zelfs door de Opzienders der grootfte, en aanzienlij kile gemeente in ons vaderland in eenen-daartoe opzettelijk ingerichten Herderlijken Brief, Ca) in openlijken druk de fterkfte waarfchuwingen tegen hen,en hunne verleiding gefchreeven? Deze vraag heb ik, befcheiden Lezer! meermaalen aan mij zeiven gedaan bij het nagaan, en meer gezet overweegen der Broeder-hiftorie. Dat dit zoo is, kan aan niemand, der Broederzaak eenigzins kundig, onbekend zijn. Ik mag daarom niet nalaaten, daarvan hier eenige melding te maaken. En wat zal ik hieromtrent zeggen? Dat de tegenftand ook hier te lande fterk geweest is, en dat de vooringenomenheid tegen de Broeder-Uniteit, onderden naam van Hern- hut- (<*) Deze Brief \s gedrukt te Amfterdam 1738. en is getekend den 30 Oétoher van dat jaar, onder den titelt Herderlijke, en Vaderlijke brief, enz. tot ontdekking» van, en waarfcfiouwinge tegen de gevaarlijke dwalingen van die lieden , dewelke onder den naam van Hernhuthers bekend zijn, en ze is eenigen tijd daarna, in het Hoogduitsch vertaald, met eenige korte aanmerkingen daar op, geplaatst in het IX. St. der Budingi/ehe Samml. 174a. B. II. bl. 289.  £ VOORREDE. hutters, in onze dagen nog groot is bij veelen onder allerleije clasfen, en rangen van menfchen, weet een ieder. De Herderlijke brief van den Amfterdamfchen Kerkenraad, en bij die gelegenheid in 't licht gegeeven ftukken tegen de Hernhutters, door den Heer Kulenkamp, en anderen zijn in veeier handen. Bijna hadden mij ook die bekende vooroordeelen te rug gehouden van het fchrijven dezer 'Voorrede, ten minften, om met mijn naam als fchrijver van dezelve uit te komen, of om mij met de vertaalde uitgave van dit anderzins voor de Protestantfche Kerk zoo belangrijk ftuk in 't geheel te bemoeijen. Niet zoozeer, om dat ik geen moeds genoeg had , het mijne te helpen toebrengen tot wegneeming, of beftrijding van eenig fchadelijk, en ongegrond vooroordeel , of van wegen eenige befchroomdheid, om iets van mijne achting onder menfchen aan de waarheid, en bevordering van Christelijke liefde onder de Protestanten op te offeren, maar , om dat mij de vrees bekroop, dat een onderneeming van dezen aart, de uitgeeving namelijk van een ftuk, betreffende de Broeder-gemeente, bekend onder den naam van Hernhutters, hoe zeer ook overeenkomftig met mijn ambt, en betrekking van Hoog-leeraar in de Kerklijke gefchiedenisfen ,aan zwakken onder ons mogt aanftoot geeven; en dat dus het fchrijven van iets, 't welk eenigermaten een gunftig gevoelen van de Hernhutfche gemeente, of Broeder Uniteit, mogt fchijnen in te boezemen, .hoe zeer ik waarheid, en liefde onder de Protestanten daar mede bedoelde, en dus poogde nuttig  VOORREDE. ïx tig te zijn aan de algemeene belangen van des Heilands Koningrijk, mij den invloed , welke ik in de Hervormde Kerk, en bijzonder bij mijre gemeente hebben mogt , en met andere Leeraars, onder den Godlijken zegen behoore» te hebben, om iets uit te werken ten voordeele van dat heerlijk Koningrijk, ten nutte van die, waarop ik door mijne verbintenis de meeste be. trekking heb, wegens de diep ingewortelde vooroordeelen van veelen, aanmerkelijk zou kunnen beneemen. Dit had ik reeds gefchreeven aan eenen mijner goede vrienden onder de onzen, die mij van we» gen den Hoog.Welgeboren Heer Baron van Rantzaü, Archivarius der Uniteit te Zeist, met wien ik federt eenigen tijd tot mijn bijzonder genoegen gelegenheid had gekreegen, om in eene kennis en verkeering te komen, en van wegen eenige landere vrienden der Broederen, daartoe had aanleiding gegeeven, en dat aanzoek, met dankzegging voor het vertrouwen, 't welk men wel in mij wilde Hellen, geheel van de hand geweezen, en zulks te meer, daar ik mij niet durfde verbeelden, dat eenig bericht, of aanprijzing van mij, voor dat werk geplaatst, het welk wegens den inhoud zich zelve moest aanprijzen, en waartoe ik ook anderzins den naam?, en hand van andere meer beroemde mannen in ons vaderland , gefchikter oordeelde, aan de zaak der Broederen, of aan dit werk eenig voordeel doen zoude. Dan evenwel bij nader aanzoek? van goede vrienden, van braave en kundige menfchen in ons Kerk-genootfchap, bekomen antwoord op **** 2. mij-  «r VOORREDE. mijne bedenkingen , en gezettere overweeging van de zaak , na dat ik deze Ratio Difciplina bedaard geleezen ,-en het ftuk overwogen had, ben ik 'er, zonder aanmerkelijken fchroom toe overgegaan. —— Trouwens het ftuk, dat verduischt uitgegeeven wordt, behoort tot de Kerk* lijke gefchiedenisfen, en maakt geen gering deel uit van de Kerk-gefchiedenis der Protestanten , wij ontvangen daardoor in onze taal een volledig bericht van de inrichtingen eener gemeente , welke zich, met een ongelooflijken voortgang, wijd en zijd uitbreidt, welke boven alle andere gemeenten onder de Protestanten, en dat zonder onderfteuning van de Overheid hunner landen, de moeilijkfte en gevaarlijkfte onderneemingen doet ter bevordering van des Heilands Koningrijk, in de wijd afgelegenfte, en barfte ftreeken der wereld, onder de onkundigfte Negerflaaven, onder de eenvoudige, en morfige Groenlanders,en verder onder wildfte, en allerwoestfte volken; een Kerkgenootfchap, 't welk de Heere God ter verrichting van zeer groote dingen, tot zaligheid der Heidenen zichtbaar in in deze eeuw fchijnt verwekt te hebben. Is het niet van aanbelang voor elk Christen? voor elk hervormd Christen? meerder bekend te wor. den met eene Christen gemeente, enhaareinrichtingen, welker pogingen zoo zichtbaar met den Godlijken zegen bekroond worden? Wie zou het eenen Christen Leeraar, of eenen Hoog-leeraar in de Kerkelijke gefchiedenisfen kwalijk afneemen, indien hij ook zelfs eene gefchiedenis van de Roomfche kerk, of van eenige andere gezindheid,welke men voor nauwkeurig hield, met een of? an-  VOORREDE. 'Liu ander bericht uitgave ? Wie vatte het in den Utrechtfchen Profesüor Voget immer euvel op, dat hij een voorrede ichreef voor de Kerkelijke gefchiedenisfen. van Eüj cbiüs, fchoon dat werk vertaald door den Heer H. A. van derMeersch, ook met eene voorrede, en met aantekeningen van dien Remonftrantfchen Hoog-leeraar in 't licht verfcheen? en wie heeft het ooit den Heer Opper-ConfiftoriaalraarJ Ant. Fred. Busching ten kwade geduid, dat hij het reeds te vooren gemelde werk: Nachricht von dem urfprung und fortgange, und hauptfachlich von der gegenwartigen verfajfung der Brüder - Unitdt, met eene aanprijzende voorrede heeft uitgegeeven? Schoon ik dan andere Leeraaren of Hoog-leeraaren, indien men die daartoe mogt willen, en kunnen overhalen, tot dit werk alzoo gefchikt mogt keuren, als mij zei ven, wilde ik daartoe in den weg der Voorzienigheid, met herhaalden, en vriendelijken aandrang deze aanleiding krijgende, mij aan dit verzoek niet verder onttrekken. Ik hadl toch ook waare achting voor die genen onder de Broeders, welke ik uit ontmoetingen, en de berichten van anderen als oprechte menfchen , en als braave Christenen had leeren kennen. — En om voor de vuist te fpreeken , gelijk ik denke, het komt mij voor, met de> Broeder-Kerk tegenwoordig over het algemeea , in leer en zeden, zoo gefteld te zijn, dat zicht niemand zijne genegenheid voor dezelve be» hoeft te fchaamen , of zwarigheid te maaken om als een vriend van de Broeders uit te komen. **** | $. 13,  %1Y VOORRED E, §. 13- Met dit alles is het echter mijn voomeemen niet, zoo min als het dat was van den ftraks gemelden Ysfelfteinfchen Schepen Be yen, eene apologie, of verweerfchrift voor de BroederUniteit te fchrijven, met oogmerk, om door het weerleggen van alle befchuldigingen, den fmaad op de Broeder-gemeente geworpen, daarvan afteweeren, en nog veel minder om iemand aan te zetten, om met verlaating van ons, of een ander Protestantsch genootfchap, zich tot de Kerk - gemeenfchap der Broeder - Uniteit te begeeven. Van dit voornnéemen ben ik voor mij zelve zeer vreemd. — Dit laatfte zouden ook de Broeders zelve niet begeeren. Meermaalen hebben zij de zulken van de onzen, {waarvan mij de voorbeelden bekend zijn,) die zich geneegen toonden, om tot hen over te ko"men, dit ontraaden, en tenfterkften aangezet, ~«m bij hun Kerk genootfchap te blijven, alwaar -de Heere]ook zijne waare kinderen had, en men den Heiland ook oprechtelijk, en zonder bezwaar van zijn gemoed, kon dienen, met verdere aanfpooring, om in dat genootfchap, als liefhebbers van Jesus, in hunnen ftand voorbeeldig» «n nuttig te wezen (a). — En wat het eerfte be- (#) Hoe de Broeders hierover denken, en zich dierf aangaande verklaaren, zal men met genoegen, en dichting leezen bij den Broeder-Bisfchop Spangenberg, in zijne Aip tnerkungen zu Hernn Prior Aeg. Sexf etters Schrift* $. 31. bladz. 68. 69.  VOORREDE, lv betreft; in hunne belijdenis, en de leerbegrip-' pen, welken zij voorftaan , benevens Lun gedrag, of liever hunne inrichtingen, of tuchtregelen, in dit werk voorgedragen, en den invloed, welken dezelve op den wandel maaken, moet hunne voornaamfte verdeediging geleegen zijn. En het is al zoo veel om der onzen, als om der Broederen wille , dat ik mij over de uitgave van dit ftuk verblijde, en hetzelve met dit voorbericht vergezelle, of zulks aanleiding gave, dat het destemeer in onze gemeenten gelezen , en overwogen werde. Niet om ze alle bij ons intevoeren: dit houde ik voor niet mogelijk, noch raadzaam ; maar om die menfchen, en derzelver inrichtingen te beter te doen kennen, en daardoor misbegrippen voor te komen, de misduidingen van fommigen, of ook de opzettelijke lasteringen van anderen, in't licht te nellen, die bij welmeenende belijders van Jesus naam geen plaats meer kunnen hebben, dan alleen uit gebrek van behoorlijk onderzoek. Men heeft ook zoo zeer geen reden, om zich flerk te bedroeven over den hoon, en de verdrukking , dewelke de Broeders zich reeds verfcheidene eeuwen hebben moeten getroosten, integendeel zij meenen daarin, niet zonder grond, oorzaak te hebben, om zich te verblijden, zich zoo hooglijk vereerd te zien met den fmaad van» Christus, en dit kenmerk zijner gemeente in zich te ontdekken. En zou het dan niet veel eer hartelijk voor hen te wenfehen zijn, dat zij tot op den dag van zijne verfchijning 'er rijkelijk mede mogen begunftigd blijven, welke in dien dag geen gering gedeelte der bhjdfchap, en kroonede* *»«* 4 ge-  tvi VOORREDE: 'gefmaaden om Christus wil zal uitmaaken. Efi zou men, de zaak, gelijk 't behoort, uit dat oogpunt befchouwende, hun wel eenen bijzonderen dienst doen, met de hand te leenen , om hun die te ontrooven. Ik weet, zij achten het voor groote zaligheid , als de menfchen hen fmaaden, vervolgen, en liegende allerlei kwaad van hen fpreeken om Jesus wille, wienz'rj vannabijzoeken te volgen. Maar dit laat niet naa, dat men zich zeer bedroeven moet, dat dit door de vnzen gefchiedt, dat het gefchiedt door onze vrienden,en geloofsgenooten, fomtijdsook on« bedagtzaam, en uit onkunde, of partijzugt door zulken, die anders waarlijk onzen Heere Jesus Christus liefhebben. Deze wenschteik van har» te, dat zich lieten onderrichten, en terug gehouden werden van het fmadelijk verongelijken der zoodanigen, die zij eindelijk eens als Broeders, Bladz. 508-510. ***** a •  txvm VOORREDE. die, door P. Dathenus berijmde, pfalmen^ welken wij twee eeuwen lang gezongen, maar nu door Gods goedheid eindelijk eerst met betere verwisfeld hebben, niet hier, en daar al zonderlinge dingen, ter benadeeling van onze gevoelens van God, van Jesus en zijne God. heid, niet zonder fchijn van waarheid hebben kunnen afleiden (ö)? Men denke echter niet, dat ik in alles onze oude pfalmen in aanftootelijke gezegden wil gelijk Hellen met dat oude gezangboek der Hernhutfche Broederen, ofeenigzins onderneemen, hetzelve te verdedigen. Integendeel, ik erken vol- fa) Indien men b. v. eens had gezegd, of gefchreeven J hoe oneerbiedig denken , en fpreeken de menfchen van " God, als zelfs büjkt uit het geen wij aantreffen in hun" ne openbaare Kerkelijke gezangen, P/T LXXVI1I: 33. Maar gelijk een dronkig mensch hem opmaaket, ais " de wijn wei verteert is, en ontwaaket, die feer " luid' tiert, en maakt een feltjliam wefen, alzoo is * ook onfe God opgerefen." Ja zelfs ftaan zij niet zuiver met de waare, et^eeuwige Godheid van Christus, hoe veel zij ook met Hem fchijnen op te hebben. Althans zoo zingen zij uitdrukkelijk in eenen van hunne pfalmen, welke "op den Mesnas wordt toegepast, te weeten Pj. VIII: s. Gij maakt Hem, dat Hij God fchier zij gelijke. Dit is dus ontleend uit bun eigen openbaar gezangboek, één der vóorhaam'fte dienstboekon, waarvan in de NederduitfcHe Gereformeerde Kerk, bij den plegtigen Godsdienst aloos wordt gebruik gemaakt! Dit zou waarlijk veel fchijn van gegrondheid hebben, en zou het evenwel niet zeer onredelijk zün geweest ? zou hij ons niet het grootfte ongelijk hebben aangedaan, die, om nu geene andere ftaalen bij te brengen, uit de gemelde verzen, ons zulke God, en Christus onteerende gevoelens toegedicht hadde ?  VOORREDE. lxtx volkomen, die uitdrukkingen waren daarin veel-' vuldig, en verfcheidene waarlijk, op zich zeiven zeer, zeer moeijelijk, en aanftootelijk. Wij verwonderen ons jn 't geheel niet, en de tegenwoordige Broeder-gemeente zal 'er, dunkt mij, zich ook niet over verwonderen, dat verfchei. dene bijzonderheden in die liederen, bij waarheidlievende gemoederen in de Hervormde Kerk, in dien tijd al vrij wat opziens gebaard hebben. Maar deze zwaarigheid valt nu ten aanzien der tegenwoordige Broeder-gemeente geheel we?, alzoo zij even gelijk wij omtrent onze oude pfalmen deeden, ook die gezangen terzijde gelegd , en tegen betere verwisfeld heeft, 't geen de Heer Wendeborn ter aangehaalde plaats ook tot wegneeming van vooroordeelen tegen de tegenwoordige Broeder-gemeente zijnen Lezer onder de aandacht brengt, zijnde zij thans voor* zien van een nieuw, en aanmerkelijk verbeterd Gezangboek tot gebruik der Euangelifche Broeder' gemeenten, gedrukt te Barbij 1778, en 't geen iedert dien tijd algemeen ingevoerd, en in alle gemeenten gebruikt wordt. Van welk gezang, boek de Broeders zelve in de voortzetting der Broeder-historie, naa het overlijden van D. Cranz, door J. K. Hegner, bl. 216 zeggen: „ Daarin zijn, na dat het federt veele „ jaaren aan eene volledige verzameling van in „ hunne Godsdienftige famenkomftige gebruike„ lijke liederen', en liederverfen ontbrooken „ hadde , dezelven, na eene grondige revifie, met verbetering van onverftaanbaare, of aan ***** 3 „ mis-  lxx VOORREDE. „ misduiding onderhevige uitdrukkingen, in eene goede orde famengebragc Qa). En wat andere fchriften, bijzonder fommige leerredenen , en wel voornamelijk die van den Heer Graave van Zinzendorf betreft; wie van ons zou gaarne de leer van onze Kerk beoordeeld zien, uit fchriften, en leerredenen van bijzondere perfoonen ; of bijzondere gevoelens van dezulken zelfs, waar voor men anderzins, wegens hunne kunde , of Godsvrucht achting heeft, voor zijne rekening nemen, ten waare men zich overtuigd hield, dat dezelve met Gods woord övereenftemden ? Het is waar , de Broeders tonen groote achting voor den Graaf, aan wien de gemeente ook groote verplichting heeft, en koesteren veel eerbied voor zijne Godvrucht, wiens leven in agt deelen door den Heer Auq. Gottl, Spangenberg uitvoerig, en aangenaam bcfchreeven is. Maar des onaangezien ïieemen zij ook zelfs alle zijne bijzondere ge» vöe- fa) Een groot aantal van die liederen uit dit gezangboek, en in Nederduitfche dichtmaat overgebragt , onder den tijtel, Lofzangen, en Geestlijke Liederen der vereenigde Ettangelifche Broeder-gemeente, An:fterd. 1787. Welke zeer aangenaam", Godvruchtig, en op verfcheide31e gewigtige bijzonderheden der Euangelie gefchiedenisfen, ofwel op verfchillende toeftanden van eenen Christen, zeer toepasfelijk zijn- Zij; worden met ftichting door fommige Christenen, en in Christen huisgezinnen, ook onder de on. zen, gebruikt: eh, indien ik wel onderricht ben, bedient men zich thans in de vergaderingen der Broeder-gemeente hier te lande, pp. den dag, des Heeren., d.aorgaaod& oufc van deze vertaalde liederen*  VOORREDE. ixxï voelens niet over. Het geen de Heer van Emdre (a) uit het meergemelde Historisch Bericht e. z. v. met de eigene woorden der Broederen nopens hun gevoelen van den Graaf, en zijne fchriften heeft bijgebragt, en het welk de Broeders altoos verklaard hebben, wordt in het uitgegeeven leven van den Graaf nader bevestigd: en merkwaardig is 't geen de Heer Spangenberg dienaangaande fchrijft in zijne Aanmerkingen op hetgefchrift van den Prior Sexstetter bl. 16", en 17. Dat namelijk de Graaf voorneemens was, van alle de nuttige herinneringen tegen deze, en gene Hellingen in zijne fchriften een nuttig gebruik te maaken. Dat Hij openlijk heeft bekend gemaakt, alle zijne tot dien tijd toe uitgegeevene fchriften, dewijl dezelve niet zonder feilen waren, in 't openbaar te herroepen (furs Publicum kasfire) en ze niet meer voor de zijne te erkennen, voor dat hij zejallezou overzien hebben. Met welke herziening zijner fchriften hij ook werkelijk eene aanvang had gemaakt, doch door zijnen Heer daarin was verhinderd, dien hij van ganfcher harte had gediend, en die hem tot zich geroepen had, eer hij dien arbeid voleind had. En nader bl. 54, alwaar hij dus fchrijft. „Wat den Graaf ,, en HeerNic. Ludw. van Zinzendorf „ en Pottendorf betreft, zoo zou de Heer „ Prior Sextetter welgedaan hebben, in„ dien.hij het reeds voor eenige jaaren te Barbij- » ge- O) Bladz. 446. *+»** . 4  lxxïi VOORREDE, „ gedrukte leven van den Graaf had gelieven te „ leezen: — waar in hij dan ook zou gezien „ hebben, dat de Graaf zijne bijzondere meenin„ gen, en uitlatingen , deels zelve weder heeft ,, te rug genomen, en deels duidelijk, en open„ lijk verklaard, dat de Broeder-gemeente daar ,, aan geen deel heeft, en men gevolgelijk niets „ daar van aan dezelve kon toefchrijven." Het was ondertusfehen moeijelijk de leer, aan de drie onderfcheidene verdeelingen onder de Euangelifche Broederen gemeen, flipt te bepaalen. Dit is waar, nimmer hebben tzij willen tocgeeven, dat zij van de leer der Protestanten, inzonderheid der Lutherfchen afwijken. Behalve de Augsburgfche Geloofs-belijdenis, en het geen bepaald is in de voorheen gemelde confenfus, of overeenftemming van Sendomir, hebben de Broeders zich voorheen nimmer aan een bepaald leerftelfel gebonden (a). Over de onmogelijkheid 00 Zoo was het ook gelegen met de verdrukte, en vervolgde Zaltzburgers; welken men daarom befehuldigde j w dat zij geene der religiën, die in 't Roomfche rijk toeM gelaten werden, toegedaan waren; maar eene afzonder„ lijke en nieuwe feÖe ir.ftelden:" als te zien is in de Historijèhe Verhandeling over den oorfprong, voortgang en lotgevallen van den Euangelifchen Godsdienst in Zaltzburg, van den Heer J. G. Schielhorn, uit het Latyn in 'i Nederd. vert. met eene voorrede van Prof Gerdes Amfterd. 1733. §. 411. bl. 177. en volgg. Welke Zaltzburgers, die de eerite beginfelen, enkenzaa. den van de Euangelie-leer, niet door Luther, of de Lutherfchen, maar alreeds in vroegere tijden door de Husfiten, en Bohemers, die zich in de Provincie van Zaltzburg «eêrgeflagen hebben, ontvangen hadden, „ eigenlijk ook „ niet  VOORREDE. lxxiii heid van het ftipt bepaalen der leere» bij gebrek van een bepaald leerftelfel, aan de drie partijen der Broeder-Kerk gemeen, wordt geklaagd in 't ftuk van den Heer Kulenkamp; daar over klaagt ook de Heer van Einem, die in zijn vervolg op de Kerkelijke gefchiedenisfen van den Heer Mos heim, een vrij onpartijdig, en zta» kelijk bericht van de Broeder-gemeente heeft medegedeeld (a \ Zulk een leerftelfel is 'er nu , te weeten de ïdea fidei-, of Kort begrip der Christelijke leer, van den Heer Spangenberg, waarvan ik te vooren reeds heb gefprooken. Welk ftuk uit 't Hoogduitsch vertaald , door ons kan geleezen worden, en van de gezamenlijke Broeders voor hun leerbegrip wordt erkend, en zelfs, gelijk de titel van dat leerftelfel meld, met kennis, en goedkeuring der Broedergemeenten is uitgegeeven. Hier uit kan men nu de leer der Broeder Kerk in haare zuiverheid, wat de grondftukken des geloofs onder alle de Protestanten betreft, beter, en gegronder daa ooit „ niet konden gerekend worden alleen tot de Lutherfchen „ te behoren; maar veel meer moeten gehouden worden „ voor getuigen der waarheid, en belij deren van ds „ Euahgelie-Leer, zoo als dezelve vaD de Protestantnfcke Kerke in het algemeen beleden,en geleerd wordt, „ het zij ze Lutherfchen, het zij ze Gereformeerden „ genoemd worden." Volgends de aanmerking van den Heer D. Gerdes in gemelde Voorrede §. XIII. Ü XIV. (a) D. IIL St. II Hoofdft. III. behelzende de gefchiedenis der Euangelifche Broeder-gemeente, of Hemputters mmmm Bl. 622—656. ***** -  lxxiv VOORREDE. ooit voorheen beoordeelen. En het is 'dit ftuk, dit Kort begrip der Christelijke leer, als de waare leer der Broeder gemeente , waarop zich ook de Heer Spangenberg zelf, tot wegneeming van allen twijfel, of verdenking in zijne Aanmerkingen tegen den Prior Sexstetter vrijmoedig beroept (a) in dit vast vertrouwen, dat die tegenfchrijver van de Broederen, indien hij dit ftuk las, waartoe de Heer Spangenberg hemternftig opwekt, daar hij hem voor eerlijk man hield, veel van zijn gefchrijf zelf zou herroepen. En dit vertrouwe ik ook van alle eerlijke gemoederen onder de Protestanten, die zich immer tegen de Hernhutters, als dwaalden die menfchen grovelijk in de grondftukken der leer, hebben uitgelaaten. Verfcheidene andere befchuldigingen van zaaken, en begrippen den Broederen ten last gelegd, worden ook in dat ftukje beantwoord: 't welk waardig is, dat het onpartijdig geraadpleegd werde. Het heeft voor mij over de zaak, en gefteldheid , en bedoeling der ^Broederen veel licht verfpreid , en behelst in een kort beftek veele zaaken. Jammer is het, dat het eenigzins de gedaante heeft van een twist-fchrift, om dat dit fomtijds menfchen van de leezing te rug houdt, maar het is zeer onderrichtend; en tevens gefchreeven met die befcheidenheid, en zagtmoedigheid, en ademt zoo veel van den geest van het Christendom, als men federt de ver- 00 Bladz. 56.  VOORREDE. lxxv verweerfchriften van de eerfte Christen Kerkleeraars, nauwlijks meerder in een gefchrift van die natuur, kan verwachten, of ook zal aantreffen (a). Men heeft ook al federt eenigen tijd veel gun. füger hier te lande over de Broeder Uniteit gedagt. Het voorgevallene te Utrecht federt de uitgave der Nederduitfche vertaaling van de Idea fidei is bekend;, en na dien tijd zijn daar, en in andere Kerkelijke vergaderingen der onderfchei-r dene Provinciën, welke niemand ongegrond of zonder noodzaake bezwaaren willen, de Artikelen tegen de Hernhutters reeds aanmerkelijk verzagt. De Broeder-Kerk heeft van tijd toe tijd op verbetering toegelegd, en zich vooral federt eenige jaaren grootelijks hervormd. Men moet dan de Broeder»Uniteit befchouwen, zoo als ze nu is, om 'er voer het tegenwoor* dige wel over te oordeelen. En niet zoo als fommigen der Broederen zich voorheen wel eens onfehriftmaatig, of dweperachtig in gefchriften, of gefprekken uitlieten, en dan zal men eenigen omgang hebbende met de Broederen, of hun- (a) De titel is: .Augustus Gottlieb Spangenbergs anpterkungen zu Hernn Prior Aegidii Sexstetters fchrift. gegen die Euangelifche Brüder, und infonderheit die Brüder von 'Hèrnhtitt. Prag und Wten 1784. Een volledig register der zeer talrijke, en van beide partijen Bitgegeevene hiftorifche, en weerleggende fchriften vindt men in J. G. Walchs Biblioth. Theoi. Sel. T. II. pag. 886—914. Volgends de aanhaaling van van Einem, vervolg op Mosheims Kerkel. Qefchieden, D. UI. St. 2. bl. in de Aantekening.  lxxvi VOORREDE. hunne fchriften, mijns bedunkens, moeten toeftaan, dat bij hen minder aanleiding gegeeven worde, om zich zei ven, en den Godsdienst, welken zij belijden bij wereldsgezinde menfchen van geestdrijverij, enbedorve myftikerij te doen verdenken , dan wel door de uitdrukkingen van fommige eenvoudige Christenen;onder ons, welken wij,^ naar den aard der liefde voor vroome, of Godvruchtige menfchen houden, en die men zeggen zou, dat met zekere onmiddelijke ingevingen veel op hebben, en dus op hunne wijze van openbaaringen, en gezigten droomen. Hoedanige menfchen door hunne eenvoudigheid, of liever onkunde, en, mag ik het zoo noemen, dweepzugtig voorkomen , het echt Christen, dom, de waare beoefening van ongeveinsde Godvrucht bij lieden van de wereld, of ook wel verftandige Naturalisten, niet veel voordeel doen. Waren 'er voorheen dezulken, en zijn 'er mogelijk hier, en daar ook nu nog eenigen van dat foort, onder de Broederen, men zou zekerlijk kwalijk doen , met zoo iets op rekening van de geheele Broeder-Uniteit te Rellen. Naar waarheid, en billijkheid zegt de Heer van Emdre («) „ Dewijl men nu in „ de hedendaagfche fchriften, welke door de gan„ fche Broeder «Uniteit zijn goedgekeurd, die „ aanftoocelijkeuitdrukkingen, nog grove dwalingen niet vindt, welke men voor eenige j, jaa- 00 Hifi. Bericht van alle de gezindheden e. z. v. bl. 844- m de aant.  VOORREDE. lxxvu }5 jaaren hun toekende; zoo zou men zeer haa,, telijk , en partijdig handelen , als men die „ thans nog op hunne rekening ftelde." Op dergelijke wijze drukt zich ook te recht de Heer van Einem (ö) uit. „ Een genootfchap, „ zegt hij, wordt gemeenlijk, wat het zal era ,, kan worden, niet op éénmaal. Het pleegt eerst, met den tijd, volkomener te worden. Weshalven 't noodig zal zijn, ook deze ge„ meente in haaren tegenwoordigen ftaat te lee» „ ren kennen." (waartoe ook dit thans vertaalde werk nadere aanleiding kan geeven.) „En ,, uit denzelven zal dan mede blijken, in hoe ver„ re deze gemeente verbeterd zij, en dus de ou„ de verwijten haar niet meer raaken." (V) Zoo denken, en fpreeken 'er ook zelfs de Broeders van. Hunne voornaamften, der zaaken recht kundig, zullen dit geenzins ontkennen. Daar zijn ja voorzeker befchuldigingen geweest, waarvan de Heer Spangenberg zegt, dat zij, die dezelve voortbragten , indien zij tegenwoordig leefden, zich fchaamen zouden, dezelve te herhaaien. Alzoo de ongegrondheid van die be» fchul- 0») Verv. van Mosheims Kerkel. Gefchied. D. III. ft. 3. Hoofdft. III. bl. 637 (£) Grootelijks verfchilt het oordeel van den Heer van Einem over de Broederen ter dezer plaatfe, en vervolgens bl. 653— °56' van dat van den Heer Arch. Maclaine , die verwonderd, en t'onvrede , dat de groote Mosheim over de Hernhutfche Broederen zoo gematigd fprak, &m. mige van die voorige fterke befchuldigingen, uit de fchriften van dien tijd, wederom heeft opgehaald , en in een kort beftek tegen de Broederen te fa men gebragt.  lx xviii VOORREDE. fchuldigingen door eene veeljaarige, en door duU zend getuigen bevestigde ondervinding reeds voor lange ten vollen beweezen is (fl). Beweezen namelijk door hunne leer,en bekend gedrag, waarin zij al federt lange hunne voornaamfte verdediging tegen hunne befchuldigers gefield hebben. „ Het is bekend, zegt elders die eer„ waardige grijsaard', (b) dat de Broeders al fe„ dert meer dan twintig jaaren geen één eeni„ gen hunner beftrijderen hebben geantwoord. Want zrj hebben gedagt: wij wandelen in het ,, licht, en iedereen kan immers wel zien, wat ,, ons doen en laaten zij. Wij fpreeken, en „ fchrijven openlijk, e. z. v." Maar ten aanzien van andere bijzondere befchuldigingen, bij voorb. van verfcheidene verklaaringen, en uitdrukkingen in de leer, voornamelijk betreffende het gewigtig leeriluk der II. Drieëenheid, daarin geeft de Heer Spangenberg den te. genfchrijver volkomen gelijk ten opzichte van den voorigen tijd. — Hij erkent de billijkheid, en gegrondheid van zijne tegenwerping, en dat Zijn oordeelvelling (kritik) met dank is aangenoomen. — Doch voegt 'er tevens eenvoudig bij. Men denkt, en /preekt, en fchrijft op die wijze niet meer onder onder ons (c). Op eene derge. Hjke wijze laat hij zich uit omtrent eene, of andere gebruiklijkheid, welke de Heer Sexstetter (#) jlnmerkungen e. z. v. bl. 53 > 54(J>) jdmnerkungen bl. 5S, 56. 00 Anmerkungen §. 28. bl. 59.  VOORREDE. lxxix te r als ftrijdig met de welvoeglijkheid aanmerkte, waarop hun Bisfchop, of Senior dit kort antwoord geeft (a): „Ik wil hierop Hechts dit „ aanmerken; dat zulks in de Broeder-gemeen,, te ook niet meer gefchiedt. Nuttige onderrichtingen of, herinneringen zijn den Broeders „ welkom, en zij ontvangen ze met dankbaar„ heid." Het is wel der moeite waardig de gefchiedenis van het gezangboek, in 't jaar 1735 onder den titel van het Hernhuts gezangboek, en de redenen der verandering, en verbetering van het zelve, waaraan men federt het jaar 1740 ernftig gedagt, en van tijd tot tijd werk van gemaakt heeft, tot dar. het nieuw, en verbeterd gezangboek eindelijk is tot ftand gekomen, en ingevoerd , bij den Heer Spangenberg zeiven 'te leezen (b). Waaruit men zien zal, datdeBroe. deren het beter, en meer overeenkomftig met den zin van Jesus geoordeeld hebban, ook zelfs zulke verzen, en liederen, waar aan zeer wel een goeden zin te geeven was, doch welke'van hun. ne tegenftanders ten kwaade geduid werden, in plaats van die, naar gewoonte van veele geleerden, te verdedigen, en het ongelijk hun aangedaan, met fcherpe, en bitfe woorden aan den dag te leggen, liever geheel te hiaten vaaren;-—en dat zij liederen, welke voor meer dan dertig jaa- (a) Bladz. 104. (b) In hei meermaal aangehaalde werkje, Anmerkun* gen, e. z, v.  lxxx VOORREDE. jaaren in dé Broeder-gemeente waren aangenoomen, doch welke met de eenvoudigheid, en deftigheid der Godlijke waarheid niet overeenkomftig waren, reeds voor lange buiten allen gebruik gefteld hebben, fchoon ook verfcheide. ne dien kwaaden zin niet hadden, welke men deels uit fpotternij, deels uit misverftand, daar aan fomtijds heeft toegefchreeven. En wat de onkuifche gedragingen betreft, welke men hun in 't gemeen heeft ten laste gelegd , waarvan verfcheidene hunner liederen, en andere fchriften de klaare bewijzen zouden opleveren , en als gave daartoe hunne leer, of gebruikelijkheden zelve de aanleiding, daarvan is mij bij alle aangewend onderzoek niets gebleeken ; maar wel het tegendeel : „ verwijten, „ welke voortkomen van menfchen, die deze ,, gemeente hebben verlaaten, verdienen naar „ ons oordeel" — zegt de Heer van Einem (a) — ,j zelden volkomen geloof." Doch 'tgeen wel eens, niet zonder allen fchijn van gegrondheid aanleiding kan, en zal gegeeven hebben tot die befchuldiging, is, mijns inziens, eenvoudig dit. Zij houden, en te recht, onder het oog, dat de vermaaningen tot kuisch. heid, dat de aanfpooringen, om alle zijne leden den Heere dienstbaar te flellen tot wapenen der gerechtigheid, dat zij, die Christus toebehoofen, hetvleesch kruifigen met deszelfs bewegingen (<0 Vervolg o^Mosheims Kerk'ï Gefcfiicd. D. III, ft. II. bl. 635, en volg.  VOO R R E D E. ixxxi gen en begeerlijkheden, en welke dergelijke uitdrukkingen 'er meer van dien aard in den Bijbel mogen voorkomen, zoo wel den gehuwden als den ongehuwden raaken, en dat alle Christenen zich dus ook in den echt, gelijk het de Heer Spangenberg (a) uitdrukt, als kinderen van God te gedraagen, en alles in zijnen naam te betrachten heben. — En dewijl de Broederen (zoo vervolgt hij) van alle dingen zeer duidelijk fpraken in hunne fchrif. ten , bijzonder hunne liederen, en niet naar de gewoonte van veele menfchen, — welke fomtijds onder dubbelzinnige woorden hun ontuchtig hart duidelijk genoeg aan den dag leggen, — zoo gaf dit gelegenheid, om aan die fchriften, en liederen eenen onkuifchen zin toe tefchrijven, en de gemeente zelve, regelrecht tegen het oogmerk van die gevoelens, hun van fchandelijke ontucht te betichten. Daar zij nu die gezegden in de H. Schrift, bijzonder de verklaaringen, en herinneringen van den Apostel P au lus aan de geloovigen, dat onze lichaamen,tempelen van den H. Geest, dat onze leden, leden van Christus zijn, en dergelijke fteeds in aanmerking neemen , en ter liefde van den Heiland, hunne daaden, en bedrijven in zeker opzicht tot, en in vereeniging met Hem als het Hoofd van zijne Kerke befchouwen, (b) is het zeer (a) In 't aangehaalde wei kje bl. 109. (fi) Gelijk ook de geloovigen, befchouwd in de naauWe betrekking, waarin zij (laan op hun Heer, en Hoofd, den naam van Christus draagen i Cor. Xih 12. of lie- #****» yg(  ixxxii V O O R R E D E. zeer mogelijk, dat zij van wegen die, en andere bijbel-plaatfen, misfchien fomtijds wat al te letterlijk, en lichaamelijk opgevat, zich eenigzins onvoorzichtiglijk bediend hebben van gezegden, die met de deftigheid, en de redelijkeid van den Godsdienst niet wel zijn overeen te brengen , waaruit dan raeermaalen onderfcheidene uitdrukkingen kunnen voortgefprooten zijn, die naar 't bedorve myftike zweemden, wat al te lichaamelijk, en voor anderen, mogelijk ook voor fommigen onder hen zeiven, onverftaanbaar waren; fchoon dezelve niet gebruikt wierden in dien verkeerden zin, en met zulk een boos oogmerk, als de beftrijders van de Broederen, 'er wel aan toefchreeven. En zijn zulke dingen zoo zeer te bewonderen onder menfchen, welke na her, uitfiaan van veele verdrukkingen, en vervolgingen, zich pas wederom herfteld, en tot eene gemeente verzameld hadden ? Doch van boedanige gezegden, en fpreekwijzen, ik bemerke, dat de Broeders zich reeds federt een geruimen tijd in hunne gefprekken, leerredenen en gefchriften, zoo wel als in hunne liederen, geheel onthouden hebben. ,, De zware befchuldigingen" zegt de Heer We'ndeborn, (a) „ van een hoogst „ re- ver Paülus geeft daar dien naam aan het geheel onverdeelbaar lichaam, t'faamgefleld uit Christus, en zijne gemeente, als uit het Hoofd, en de mindere Leden: terwijl de benaaming; volgens een gebruik der Redenaaren, QSy. tiecdoche genaamd,) ook bij de H. fchrijveren niet onbekend, van het voornaamfte gedeelte ontleend is. (a) In het ftraks reeds aangehaalde werk Staat van Regeering, enz. in Groot-Brittanje, bl. 396.  VOORREDE* lxxxiïï redeloos leven, met welken men voormaals ,, de Hernhutters brandmerkte, zijn tegen,, woordig meerendeels vergeten: althans heb„ ben de later aanhangers dezer feóien zoo wel 5, in Engeland als elders, door de betamelijk,, heid van hun gedrag het hatelijk vermoeden 3, doen verdwijnen, als of hunne verborgenhe„ den, zo als eertijds onder de Valentinianen , „ eene nabootzing van die van Eleusis wa„ ren, enz. — Men weet uit de Kerkelijke ge„ fchiedenisfen, hoe het toegaat, zoo dra on„ derfcheiden fecten tegen elkander kampen, de ,, nakomelingfchap velt doorgaans een juister ,, oordeel, dewijl partijzugt, en agterklap als dan hare kracht verloren hebben. Wanneer ,, iemand over den geest van 't Godgeleerde ftel,, zei der Hernhutters zich ongunfb'glijk mogte „ uitlaten, zoude men hem den geest hunner „ zedeleer kunnen voor oogen ftellen, want 3, met hunne arbeidzaamheid , vreedzaamheid, 3, en ingetogenheid , zetten zij, buiten tegen,, fpraak, een voorbeeld, het welke verdient „ door allen nagevolgd te worden." En fchoon de Nederduitfchevertaaler de Broeder-gemeente hier te lande, naamlijk van vroegeren tijd, niet vrij kent van fchadelijke dweperij, zich beroepende op de Foorrede geplaatst voor de vertaaling van zekeren Herderlijken brief, getiteld, Lettre pastorale contre le Fanatifme, Leide 1752 , in 8vo van den toen onlangs overleden Predikant der Doopsgezinden, johannes stinstra, van welke voorreden, de Heer Jacq. Courtonne, in leven Predikant der Wal. fche gemeente te Leeuwaarden, voor de» fchrij. **'*'* a ver,  txxxiv VOORREDE. ver gehouden wordt, zoo verklaart hij, ,, dat ,, zijne meening met die aantekening aldaar (bl. „ 399,400) geenzins is, den lof, welken de Heer Wendeborn aan het zedelijk gedrag der Hernhutters geeft, te wederfpreken. Zelf „ denken we" (zegthij),, datniettegenftaandeal3, les, wat de Heer Cour tonne heeft bijge5, bragt, dezelfde eer aan de onder ons geves„ tigde leden der Broederfchap met recht zou. „ de kunnen toegekend worden." Een gedrag ïn de Broeder-gemeen te het welk hij echter niet Van hunne leerftellingen (want volgends de aant. op bladz. 387, 388. fchijnt de Idea fidei fratrum van Spangenberg hem niet zeer bekend te zijn geweest,) maar voornamelijk van hunne huishoudelijke inrichtingen wil hebben afgeleid. Immers dus vervolgt hij aldaar in diezelfde aant. ,, Doch tevens gelooven wij, dat het niet hun„ ne leerftellingen, maar wel hunne huishou • delijke inrichtingen zijn , die , door andere „ omftandigheden geholpen, zulk een gedrag „ onder hen voortbrengen." En indien dit gezegde grond heeft, immers indien verfcheidene van hunne inrichtingen,en levensregelen nevens hunne Christelijke leer , gelijk wij liefst erkennen, zoo zeer aan een ftichtelijk gedrag bevorderlijk zijn, dan blijkt hier uit ten klaarllen, om dit hier in 't voorbijgaan aan te merken, dat de Broederfchap reden heeft om zoo ilerk op haare difcipline of bijzondere inrichtingen gezet te zijn. §. 16.  VOORREDE. htxxv §. i6\ Daar nu deze dingen zoo zijn, en men in verfcheidene opzichten grootelijks onderfcheid moet maaken tusfchen de tegenwoordige, en de voorige gefteldheid der Broeder - gemeente , daar dezelve zich van verfcheidene gebreken gezuiverd heeft, en zich nog dagelijks, naar de voorfchriften van Gods woord in het Euangelie} ■door zijne genade meer, en meer tracht te zuiveren, dan zoude het immers niet redelijk: zijn, van 't geen toen plaats had tot het geen rnc in dezelve gevonden wordt, te willen befluiten: of ook, dat men het braave mannen na hunnen dood ten ergften wilde duiden, dat zij ter liefde van de waarheid, en tot behoudenis van de zuiverheid der leer in de Hervormde Kerk, wanneer zij met die fchriften van de Broederen, welke wij thans hebben, niet konden bekend, noch van de laatere verbeteringen der gemeente , onderricht zijn , tegen de Hernhutfche "Broeders van dien tijd, welke zij als gevaarlijk voor de leer, en zeden onzer Kerk befchou wden, wat al te fterk geijverd hebben. De Broeders zelve, die Jesus, ook in lief. de, en zagtmoedigheid zo na mogelijk trachten na te volgen, brengen fomtijds alles bij, wat zi} kunnen, om hunne tegenfchrijvers te verfchoo. i willen dezelve gaarne blijven beminnen.::. hunne Bisfchop Spangen. „ beug, (a) veele Godvruchtige mannen, die » de {a) Ar:merkt(f$geH bl. 100. *•«»** .  lxxxvi VOORREDE. „ de Broeders niet wel kennen, en die hun vee« le zaaken ten onrecht te last leggen. Doch „ dit houden zij (de Broeders naamlijk) voor „ misverftand; en dewijl zij reden hebben, om 3> de zoodanigen voor dienaars Gods aan te „ zien, zoo zijn zij ftil daar onder,dragen hen, ,, en hunne zaak aan God op, (empfelens Gott) „ en blijven in liefde jegens hen aangedaan." En zouden wij dan iemand onder de onzen haaten, of minder toegeneegen zijn, omdat hij meer of min gunftig omtrent de Broeder-gemeente denkt, of voorheen gedagc heeft. Gaarne wil ik bekennen, (en waarom zou ik dit ontveinzen?) dat ik ook zelve te vooren veele vooroordeelen had tegen die, welke men Hernhutters noemde; juist niet, om dat ik alles geloofde, wat men. '•op hunne rekening ftelde; maar om dat ik eens in mijne jeugd had gehoord in 't openbaar on-; derwijs van een leeraar, die in groote achting Rond, (en derzulker inboezemingen hebben doorgaands , bijzonder in de dagen van onze: jeugd, en jongelingfchap veel ingang,) dat zij veel fpreekende van des Heilands daadelijke gehoorzaamheid ter uitwerking der zaligheid van zondaaren dezelve zeer misbruikten tot een dekmantel van hunne grove, en moedwillige overtredingen der wet, welke Jesus toch volmaaktelijk had gehoorzaamd, — en tevens, om dat ik in die verbeelding verkeerde, dat zij, zich doorgaands van zeer fleile, en onfchriftmaatige uitdrukkingen bedienende ten aanzien van de ■praUijk der Godzaligheid zeer tot het dweeperachtige in den Godsdienst overhelden. — Het eerstgemelde heb ik volftrekt onwaarheid bevonden  VOORREDE. lxxxvis den. Van die gedachte, en zulk een befraan zijn de Broeders zoo verre verwijderd als de hemel van de aarde, zij zijn zeer gezet op de waare heiligmaaking, op gelijkvormigheid aan Jf.sus, hun hoofd, en Heer: daaraan meen n zij zelfs, dat hunne bijzondere inrichtingen zeer dienstbaar zijn kunnen, en zij dringen daarop, uit 'rechte Euangelifche gronden, ten fterkften aan. Men moet waarlijk in 't geheel niet bekend zijn met de Broederen, en hunne fchriften, ook hunne tegenwoordige liederen, om hen thans nog van zulk een gevoelen te verdenken, en om 'niet overtuigd te zijn, dat over 't geheel de gemeente daarvan zoo zeer verfchilt, als het licht van de duisternisfe. — En wat het laatfte aangaat; dit vooroordeel fchijnt niet van allen grond ontbloot geweest te zijn, daar de Broe. ders zelve belijden, dat eene afwijking ten dezen opzichte in vroeger jaaren onder hen plaats gebad hebbe, dat het overgedreevene in myltieke, en onfehriftmaatige uitdrukkingen onder hen als toen fcheen de overhand te zullen neemen, doch dat reeds federt het jaar 1751 eene verandering , en verbetering daarin hebbe plaats gehad. En men moet zich in der daad verwonderen, hoe de Broeder-gemeente federt dien tijd zoo aanmerkelijk ten goede veranderd, én hervormd zij. Gaarne willen wij met hen de goede hand des Heeren over hen ten dezen opzichte erkennen; en, om overtuigd te worden, hoe redelijk, en fchriftmaatig zij thans denken, en hoe overeenkomftig met het Euangelium van Christus zij, ook in hunne gewigtigfte bedrijven, zoeken te handelen, behoeft men flechts .fomrnigen van hunne uitgegeevene werken, bij ****** ^ voorb,  ixxxviii VOORREDE; voorb. de Idea fid'êi of Kort begrip der Christelijke leer in de Euangelifche Broeder ■ gemeenten, Den ■arbeid der Broederen onder de Heidenen, en andere uit den fchoot der Broederen voortgekomen fchriften, met aandacht te leezen. Ik kan in waarheid getuigen , dat ik in die ontmoetingen, en gefprekken over Godsdienftige zaaken, welke ik federt eenigen tijd had met fommigen der Broederen •> en met zulken, diede Broeder-gemeente waren toegedaan, en met verfcheidenenuitde Broeder gemeente gemeenzaam verkeerden, minder aanleiding vinde onder hen, om den Godsdienst van Jesus Christus van eenige dweperije, of geestdrijverije te doen verdacht worden, dan weieens plaats heeft onder fommige min kundige menfchen onder ons, waarvan men echter ten vollen vertrouwt, dat zij zich zeiven kennen, Jesus liefhebben, en in oprechtheid den Heere vreezen. Althans ik geloove niet, dat iemand, die met de Broederen bekend is, hen thans nog van het laag fpreeken van Gods dierbaar woord, van onverfchilligheid in het ftuk van den Godsdienst . , het verachten van de inftellingen des Heer en, de bediening van het heilig woord, en de bondzegelen onzer Kerk, — het vreemd houden van zich zeiyen over de onmagt des menfchenin de bekeering , en het geloof, — zoo deze dingen hun ooit met grond konden te last gelegd worden, — als mede het aankleven der ftellinge van bedorven my ftikerije welke voorheen onder de voorname bezwaren tegen de Hernhutfche Broederen waren (a) — en wat dergelijke bezwaar-poinc* ten 00 Men zie de Naakt ontdekte Ettthufiasterij e.z.v. m  VOORREDE, lxxxix ten 'er meer mogen geweest zijn, in onze da» gen ligtelijk zal verdenken, of befchuldigen. § 17. Als wij nu deze onderfcheiden gefteldheden,^ en aanmerkelijke verbeteringen der Broeder gemeenten in 't oog houden, moet men dan niet zoo veel te meer erkennen, dat de herfielling9 en bewaaring van de Broeder-Cniteitytot op den huidigen dag, en het toeneemen van dezelve tot die Raat, en uitgebreidheid , waarin wij dezelve thans befchouwen, waarlijk een werk van God is? En vooral indien wij in aanmerking neemen, tot welke groote onderneemingen voor Jesus rijk onder de Heidenen, het overfchot der te Hernhut verzamelde Broederen , al federt de eerfte herftelling der Broeder gemeente, onder het aanbiddelijk Godsbeftel, gefchikt is. Onderneemingen met eenen zoo aanmerkelijken zegen; bekroond, dat dezelve elk, die 'er acht op geefc, in verwondering, en verbaazing wegrukken ! Als wij verder in het oog houden de groote uitzichten , welke God had met die herftelde Broeder-gemeente ter uitbreiding van des Heilands Koningrijk, en afbreuk van dat des fatans, en fnuiking van zijn macht, en invloed onder zoo veele blinde Heidenen, die nog nimmer be- ftraald der Hernhutters, door den Heer Kulenkam>, bladz, jo—13.  xc VOORREDE. ftraald met het licht van het heilrijk Euangelie, in de dikfte duisternis der onvveetenheid zaten; waartoe al vroeg in.de herftelde Broeder-Kerk eene gepaste gelegenheid zich opdeed, is het dan wel te bewonderen, dac de fa tan , die, fchoon geenzins alweecend, echter eene aangefchapene fchranderheid bezit, en zijn vernuft door de ondervinding van zoo veele eeuwen heeft geoefend, is 't dan wel vreemd te denken, zegge ik, dat die booze geest, die welvoorzien kon, wat afbreuk zijn rijk ondergaan kon, en waarfchijnlijk ondergaan zou , door de prediking van het Euangelie onder de Heidenen , ingericht naar die der eerfte verkondigers van 't zelve aan zulke volken , alle zijne krachten hebbel ingefpannen , en alle listen in het werk gefield, om dat werk in de beginfels, en ook in den voortgang te ftremmen, (a) deels door onkruid (#) Immers, indien men, 't geen ons de H. Schrift van het bejlaan , en de werking der booze geesten vermeldt, niet houdt voor Joodfche, of konftig verdichte fabelen , en aan anderen zoo wel als zich zeiven wil opdringen , dat Jesus, en zijne Apostelen, wanneer zff vandemagt, en den invloed van den duivel fpraken, zich -alleenlijk naar de bijgeloovige dwaasheid van hunne volken tijdgenooten zouden gefchikt hebben. Welk gevoelen .tegen zulken, die dat in onze dagen beweeren, met overtuigende redenen weerlegd is dooi den Wel Eerw. Heer jcDcc. Heringa, thans geachten Predikant te Vltsfmgen, in zijne Prijsverhandeling, te vinden onder de uitgegevene verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, voor het jaar 1789, bladz. 206—256. Waar mede grootelijks verdient te worden vergeleken een fraaij ftuk van den Heer J- J. Stolz, genaamd : Het daadlij ke beftaan, en de » ktn£  VOORREDE. xcr kruid in dien akker zelve (ik' meen de Broeder* •Kérk',) te werpen, zoodanig dat het de overhand neemen, en het goede zaad daarin verflikken mogt, deels door de Broeder-gemeenten, ook daar door bij de wereld zoozeer gehaat, en veracht, en zelfs bij waare vrienden van J E. 'sus van dwahng , ondeugd, en geveinsdheid, verdacht te maaken (V) Doch het eerfte is hem door de goede hand des Heeren, en door eene zorgvuldige waakzaamheid der wachters van|dat 'Sion, mislukt, waartoe het in ftand houden, en wel uitoefenen eener geregeldekerk-tuchtonder hen door den Godlijken zegen niet weinig gedaan heeft: en wat het andere betreft, zoo heeft de fatan ook niet kunnen weeren, dat het Euangelie, door de Broeders, onder de blindfte en woestfte volken verkondigd, al gefchiedde het onder verachting, befpotting, en vervolging, ingang vond, en van tijd tot tijd de gezegendfte gevolgen had. Men ziet althans uit Den arbeid der Euangeli- fehe king der booze geesten bewezen, en verdedigd. Het welk, uithet Hoogduitsch vertaald , te vinden is in de N. Nederl. Biblioth. D. II. Mengelm. bl. 117—134. en vervolgends, bl. 161—176. (b) Hoe die booze geest werkt, bijzonder in de kinderen der ongehoorzaamheid, die niet leeven in het geloof des Zoons Gods, —— hoe de Heidenen bijzonder onder Zijne magt ftaan, en hem onderdanig zijn, —— veelen onder hen van den Satan weeten, en hoe hij onder de Heidenen ook zijne voornaame dienaars heeft, e. z. v. wordt eigenaartig voorgefteld in het werkje: De arbeid der Euang. Broederen onder de Heidenen, jifd. II. $. 38 bl. 56 en volgg. J  xcn VOORREDE. fche Broederen onder de Heidenen, welk ftuk, met goedkeuring der Euangelifche Broeder gemeenten, uit het Hoogduitsch vertaald, is uitgegeeven, (a) dat de Broeder gemeente, bij eene zeer gepaste, en merkwaardige aanleiding, welke om. ftandiger in Oldendorps gefchiedenis van het zendelingfchap der Euangelifche Broederen (b~) verhaald wordt, al vroeg bedacht was op de bekeering der Heidenen, welke gefchikte regelen men zich bij de onderneeming van dat werk voor'fchreef, — en hoe het begunftigd is met Gods bi j« zondere goedkeuring. En met welk een uitneemenden zegen dat werk is agtervolgd , en tot hiertoe in bijna alle bekende oorden der wereld voortgezet, en hoe uit die eerfte geringe beginfelen dat werk Gods tot die verbazende grootte, en uitgebreidheid is aangegroeid, is thans genoeg bekend, immers kon, en behoorde aan elk, die eenig belang ftelt in de uitbreiding van het Christendom, en de verkondiging van het heilrijk Euangelie over de geheele wereld (c) vol- (a) Gedrukt te Gouda 1790. (b) At beid der Broederen e. z. v. Afd. I, en II. bl. 38. vergeleeken met C. G. A. Oldendorps Gefchicbte der Rliflion der Euangelifchen Biüder auf den Caraïbifchen Infeln St. Thomas, St. Croix, und St. Jan, gedrukt te Barby 1777. D. II. bl. 449 enz. (,c) De verplichting om de blinde Heidenen met het Euangelie van Jesus Christus bekend te maaken, bijzonder ter plaatfe waar men volkplantingen aanlegt , wilden bcfchaaft, en voor eene grootere bevolking vatbaar maakt wordt treffend voorgedragen in de Fragmenten uit het Dagboek van E. C. IV. in de Mengelingen van Proza, et»  VOORREDE. xcni volkomen bekend te zijn , behalven uit bet geen hier, en daar verfpreid is in de Budingfche Verzamelingen, uit zoodanige berichten, welke met toeftemming, en goedkeuring van de Broeder» en Poëzij, door den Heer Mr. Hieronymus van Alphen. Alwaar die oordeelkundige, en gemoedelijke fchrijver beweerd hebbende, hoe, zoo wel de wet der wedervergelding, als de Christelijke liefde, eischt, dat men hun, met welker voortbrengfelen, en arbeid men zich ven ijkt, mededeele, wat men heeft, en dat men voor hen niet verberge, tot welk eene hoogte zij het door het geloove aan het Euangelium brengen kunnen, ons herinnert aan het treffend zeggen der Staten van Holland, bij gelegenheid van de deliberatiën over het overzetten van de Heilige Schrift in de Maleytfche, of andere talen, 'twelt de Godvruchtige fchrijver verklaart ook zelve met veel ftichting te hebben gelezen , QRefal, Holl. 4 April 1645.J dat namelijk zulks gefchiedde: ten einde omme de voorfchreve Heydenfchë natie, en tokken deelachtig te tnaecken van de geestelifeke gaven, daer mede God Almachtich deze landen heeft gezegent, voor de tijdelijeke rijekdommen, die uit de landen der voorfz lleyüenfctie volckeren bij de ingezetenen dejer landen werden g ewogen. Men leze dit geheele Fragment in dat fchoon, en vernuftig werk der gemelde Mengelingen bladz. 239—244, en men zal met den voortreffelijke!! Schrijver, die door zijne uitgegevene werken, onze Christelijke belijdenis eer aandoet, indien dit door eenen mensch gefchieaen kan, en men zal, zegge ik, eenige liefde voor het rijk van [e£os, en het waar geluk van zijnen evenmensch gevoelende|, met hem, onder eene Uille bewondering gefticht, en verblyd worden over de van God reeds zoo aaomerklijk gezegende pogingingen, en het voorbeeldige in deze, in het gedrag der Hernhutters: —— en tevens met dien ten recht geachten man al zuchtend uitroepen; — Ach was Nederland hun gelijkt  xtiiv VOORREDE. der-Uniteit, federt eenigen tijd reeds zijn gemeen gemaakt: (#) en ;tot nog toe gaat men met dit gewigtig werk onder de Heidenen in de Broeder-Kerk , ongeacht al den tegenfpoed, onvermoeid, en getrouwelijk,voort. Ik herinneremij in den eerften Band der Budingfche Verzamelingen (b) een brief van Cabo de Goede Hoop te ra) Als daar zijn b. v,, behalven Oldeimdorps Gefchichte der Misjion enz. zoo evengemeld, en 'c geen dienaanu'aangaande in de Broeder-hiftorie van D. Cranz gevonden wordt, De Hiftorie van Groenland, behelzende eene naauwkeurige befchrijving van 's Lands ligging, gefleldhetd enz. en in 't bijzonder de verrichtingen der Mis/ionarisfen van de Broeder-Kerk, door welken twee (thans drie) gemeenten van bekeerde Heidenen aldaar gefticht zijn, alles in eigen perfoon onderzocht en opgefteld door D. Cranz, met plaaten in 3 deelen: welk werk reeds in 't jaar 1765 in 't Hoogd. is uitgegeeven, en onder gemelden titel in 't Nederd. vertaald, uitgekomen te Haarlem, en Amflerdam, 1767. Voorts Gefchichte der Misjion der Emngelifchen Brüder, unter den Indianem in Nord-America, dttrch Georg Heinrich Loskiel, gedr. te Barby 1789. Behalven het reeds aangehaalde werkje: Be Arbeid der Euangelifche Broederen onder de Heidenen, door Aug. Gottl. Spangenberg , zijnde dit werk reeds uit 't Hoogd. vertaald, uitgegeeven in 't jaar 1790. Op welk werkje ik eenige met een nette, en duidelijke hand gefchreevene zeer belangrij. ke Bijiaagen gezien heb, door een goeden vriend van mij, die ook een vriend der Broederen is, vervaardigd, en mij ter leen gegeeven, welke ik wenfche , dat met toeftem. ming van den uitgeever van dat werkje den Arbeid der Euang. Broederen e.z. v. indruk zal worden uitgeeven, om nog meer licht over die zaak te verfpreiden, en ter meerdere volmaking van dat nuttig, en aangenaam werkje. (*) Bladz. 447. zijnde eigentlijk eene Copie van eengemigenïs van de Caap wegens Broeder George Schmidt, in Febr. 1738.  VOORREDE. xcv te hebben geleezen , met bericht van het ftichtelijk, en voor zich zeiven belangeloos gedrag van zekeren vader Schmidt, en van het nut, dat hij daar werkelijk in de beginfelen deed onder de Hottentotten , en hunne kinderen, die dagelijks wel twee uuren ver, en dat wel dertig in getal, ter fchool gebragt werden; waar in hem door een Hottentot, die handzaam, en de Nederduitfche taal reeds magtig was, en door den ijver van gemelden Schmidt reeds in het bidden, en fpellen onderweezen, veel dienst gedaan werd. Dit werk is federt geliremd, maar thans wederom, tot veeier blijdfchap (a), met toeRemming van de Ed. Oost Indifche Maatfchappije, door de Broeder-gemeente hervat; zijnde haare drie Zendelingen , ten dien einde derwaards afgezonden, reeds, volgends de berichten , aldaar den 21 November des voorleden jaars 1792 in welftand aangekomen, en met toegenegenheid bij de leeraars der Protestanten ontvangen (è). Over welker verrichtingen tot 00 Gelijk onder anderen zekere aanzienlijke Kerk-ver. gadering, te weten, de Clasfis van Overveluwe op de laatst gehoudene Gelderfche Synode verklaard heeft, met blijdfchap vernomen te hebben, dat de Heeren Bewindhebberen der O. I. Comp. aan deze ijverige lieden den weg geopend hebben, om het Euangelie onder de Hottentotten uit te breiden, en aan hunne aankomelingen den 'H. Doop te bedienen. O5) Het zal mijnen Lezer niet onaangenaam zijn, datifc hem bij deze gelegenheid eenig nader verflag geeve, van het geen mij juist, terwijl ik bezig ben deze Voorrede te vervaardigen , werd medegedeeld door eenen vriend, die het  xcvi VOORREDE. tot zaligheid van die ongelukkige, en onkundige menfchen, en ter uitbreiding van Jesus rijk in die let van iemand uit ce Broeder-gemeen te ontvangen had. Dit bericht luidt dus: „ Een Broeder uit de nabijheid van „ Tranquebar, naar Hernhut terug gekomen zijnde , heeft „ verhaald, dat hij op zijne te rug reis naar Europa, de „ Caap aangedaan hebbende, aldaar vernomen had, dat „ voorleden jaar drie Broeders als Misfionarisfen onder de „ Hottentotten aangekomen, maar thans niet meer op die „ Hoofdplaats waren, dewijl zij reeds hunne reis land„ waards, om de Hottentotten op te zoeken, aangenomen „ hadden. Dit bewoog voornoemden Broeder, aan onze „ drie Misfionarisfen, eene gelegenheid zich daartoe opge„ daan hebbende, te fchrijven, om van hun te verneemen, „ waar zij zich gevestigd, en hoe zij 't aldaar hadden, „ ten einden aan de Uniteits-direftie verllag daar van te „ doen. Op drie herhaalde brieven kreeg hij eindelijk een „ antwoord, waarin zij melden, dat zij thans op dezelfde „ plaats waren, alwaar George Schmidt ten laatften ge„ woond heeft, en aldaar nog de overblijf'fels van zijn op„ gebouwd huisje, en aangelegden tuin, zoodanig gevonden „ hebben, dat zij 'er gebruik van konden maaken. „ Het aangenaamfte 'voor hen was geweest, dat zij eene „ door G. Schmidt gedoopte, en nog eene andere Hotten„ totfche vrouw, welke, het lezen door G. Schmidt ge„ lecrd hebbende, vlijtig in den Bijbel las, ontmoet bad„ den. Deze Hottentotfche vrouwen waren door de aan„ komst van onze drie Broeders zoo verblijd, en aangedaan „ geworden , dat zij op haare kniën nedergevallen waren, M en GW met vreugdeiraanen gedankt, en verhoogd hebben, „ dat Hij haar wederom nieuwe leeraars toegezonden „ had, e. z. v." Van de voorheen geltremde, maar nu hervatte bezending naar de Caab, ter uitbreiding van het Euangelie onder de Hottentotten, wordt met dankzegging aan de Ed. Achtb. Bewindhebberen der Oost-lndifche Maatfchappije, voorde vergunning.cn begunftiging van die onderneeming melding gemaakt in eene aantekening bij dit werkje zelve bl. 136, waarhecnen ik thans den lezer wijze.  VOORREDE. xcvii die gewesten, de God van alle genade, de Vader der Heerlijkheid eenen rijken zegen gebiedei En daar bij onze gemeenten van zulke voor 't heil van onze onfterflijke zielen , en ter uitbreiding van des Heilands Koningrijk, zoo belangrijke onderneemingen weinig, en mogelijk te weinig werk gemaakt wordt, waarom zouden; wij dan niet, met eene hartelijke deelneeming» ons verblijden over die wel gevaarlijken, maar zeer nuttigen arbeid der tot zulke betamelijke einden afgezondenen uit de Broeder Kerk, welke daartoe eene bijzonderen aanleg heeft, en reeds van den aanvang haarer herftelling , in deze eeuw, door gepaste aanleidingen en wenken der Godlijke voorzienigheid, eene bijzondere roeping fchijnt te hebben? en zulKe loflijke pogingen van onze Mede-christenen, zoo veel in ons is, ook uit onze geldmiddelen, indien wij daar mede van God begunftigd werden, helpen onderfteunen, of op andere wijzen, in onze onderfcheidene betrekkingen, naar vermogen, daar aan zoeken bevorderlijk te zijn? ( a). S» '18. Cd) Een Bericht van de Broeder-Jociëteit ter bevordering des Euangeïiums onder de Heidenen, in Engeland, gedrukt ie London tn het jaar 1768 uit het Engelsen overgezet: met de vastgejlelae regelen dier Broeder foctêtett ter bevordering des Eua /geleums onder de Heidenen, vindt men ih 1 e Bylaage A achter het werkje, Arbeta der Luang. Broederen order de Heidenen, door aug. gottl, spangë'nbekg, welk Bericht enz. Waardig is, om van elk , uie belang ftek in oe uitbreiding van Jesus Koningüjk onder de blinde, en woeste Heidenen, gelezen te worden. Eea fociëteit van dien  xcviii VOORREDE. §. 18. Laat mij toe, Lezer! eer ik van deze zaak afftappe, dat ik bij alle de voorige aanmerkingen nog deze eene voege. Het is waar. Men heeft in voorige tijden zeer tegen de Hernhutfche Broeders als zeer zorglijke menfchen hier te lande geijverd; in zoo verre, ik ontkenne, of verheele het niet, dat geheele aanzienlijke Kerkelijke vergaderingen van voornaame opzienders onzer gemeenten addresfen ter hunner weering, of beteugeling gemaakt hebben, gelijk aan veelen bekend is. Dan, men moet daarbij wel in 't oog houden, dat in dien tijd veelen de vrees bekroop, dat zulk een geheele fociëteit, wanneer zich die hier te lande nederzette, en veld won, eene aanmerkelijke en zelfs nadeelige in. aard, en tot zoo heerlijke einden, uit kleine beginfelen tót ftand gekomen, is gefchikt om 't hart van oprechte Christenen met dankzegging aan God te vervullen, en kan tevens voor andere landen, die met het licht van het Euangelie begunftigd zijn tot een krachtig fpoor van navolging dienen. In America is reeds eene Broeder-fociëteit tot het zelfde oogmerk opgericht, en do^r de Heeren Staten van Penfylvaniën gelega/ifeerd, of, gelijk men het aldaar noemt, geincorpereerd, en voor een wettig genootfchap verklaard. Waarvan de AtJe is geregiftreerd, als eene wet tot Philadelphia, den-27 Febr. Ao. 1788. Waarvan in dit werk zelve eenige melding word gemaakr. En 'er is ook hier te lande bereids eene dergelijke fociëteit tot ftand gekomen te Zeist den 28 Mei dezes jaars »793.  VOORREDE. xcijf invloed zou kunnen hebben, niet flechts op de Kerk van Neerland, maar ook tevens op de Regering en den Burgerftaat. Hoe zeer het nu ook in een vrij Land behoort vrij te ftaan aan elk, die niets onderneemt ter benadeeling, en verachting van den Staat, of den openlijken Godsdienst van het Land, om God volgends zijn geweeten, te dienen, en niemand een ander in zijne confcientie dwingen kan, of mag, hoe zeer ook ons gezegend Land ten allen tijde open Rond voor een ieder, die, zonder het zelve te bezwaaren, zich daar wil nederzetten, ja zelfs menigmaal tot een toevlugt ftrekte voor ellendigen, en nooddrufcigen, die met de inboorlingen in veele voorrechten mogen deelen. —— Zoo neemt dit echter niet weg, dat 'er wel een bijzonder waakzaam oog zijn mag .op zulke Godsdienstoefeningen, met welker openbaare invoering of groote toeneeming oogenfchijnlijke burgerlijke onlusten verbonden, of politike omwentelingen ingevlochten zijn konden. — En dat ook kerkelijke opzienders , zorgende voor de gemeenten, aan hun bijzonder opzicht toevertrouwd, zoodanige zorgelijke vooruitzichten, bij 't opkomen van dergelijke vreemde verfchijnfels in de Kerk, als getrouwe wachters, wel met behoorlijke befcheidenheid onder de aan. dacht van de burgerlijke Overheden, als Vaderen des Vaderlands , en Voedfterheeren van Gods Kerke, brengen mogen. Dan deze zwarigheid is ook nu reeds ten opzichten van de Broeder-gemeente geheel en al verdweenen. De bevinding heeft ten allen tijde geleerd, dat zij Rille burgers zijn, naarfti**»♦•** 2 ge,  VOORREDE. ge, eh ijverige menfchen, nuttige leden van de maatfchappij, die niemand benadeelen of overlast doen, om hunne oogmerken te bereiken, die zich houden buiten alle onlusten, en burgertwisten ; en, zonder zich met zaaken van 's Lands regeering te bemoeien, blijde zijn, als zij ongeftoord den Godsdienst, volgens hunne inrichtingen mogen uitoefenen, dankbaar zijn voor de befcherming hunner Overheden in de landen, waar zij woonen, en dezelve gaarne gehoorzamen in alles, wat niet tegen hun ge weeten ftrijdt; hoedanige zaaken hun ook niet ligt door Christen-Overheden onder de Protestanten, en vooral niet in een land als het onze, zullen gevergd worden, zoo dat 'er ook in dit opzicht van hen niets te vreezen is. Zoo dacht, enfchreefik, wanneer juist mijn oog valt op een verhaal in de Broeder-historie van d. cranz, waaruit ik nog meer reden krijge, om te denken, dat het politike, gelijk men zegt, in dien tijd ook te Amfterdam, in de omftandigheden van de Hernhutfche Broeders, en haare zaak, misfchien geen gering deel kan gehad, en aanleiding gegeeven hebben, om in 't vervolg die menfchen, en hun Godsdienftig genootfchap, bijzonder in het oog te houden. Althans aldaar leeze ik («): „ dat de Graaf van zinzen. dorf in verdenking kwam, dat hij zich hier te lande, bijzonder te Amfterdam, een aan„ hang zocht 'te maaken onder het volk, om „ daar 00 New Brüder Hij}. Abfchn. Hl. J. 65. bl. 260.  VOORREDE. cx „ daar mede de nog onderliggende, en onder„ drukte, partije des Prinfen vanOrange te on« „ derfteunen , waarvan echter geen fchijn of „ blijk was." De Graaf heeft ook openlijk die blaam van zich afgekeerd, als hield hij vergaderingen en heimelijke conventikelen, met verkeerde oogmerken, tot eenige benadeeling der onderfcheidene Godsdienften, door de Overheden dezer Landen, gevestigd, of toegelaaten (a), In welk vermoeden men mogelijk eenigzins zou kunnen verfterkt zijn, door de genegenheid van 'sPrinfen moeder, de wegens haare Godvrucht beroemde oude Vorstin, om de Broeders in haaie Baronie van Ysfelftein, alwaar zij in de nabuurfchap van de ftad het huis 's Heerendijk bouwden, wel te willen toelaaten, en begunftigen , en om dat werk fpoedig tot ftand te zien. Eenige fchriftelijke onderhandelingen, van den Graaf van zinzendorf, met die Doorluchtige, en braave Prinfes over zwaarigheden, welke in 't begin van 't jaar 1757 werden weggeruimd, en waarvan ook de Broederhistorie melding maakt, O) zijn in de Buding% fche Sammlung (O nog voorhanden. Maar wat op dien tijd dan ook nog aanleiding tot zulk eene verdenking moge gegeeven hebben: de Broeders, die reeds voorheen bij hunnes r (0) Zijne openlijke Verklaaring of Declaratie, in deBroeder-hiftovie van d. cranz. ook aangehaald, vindt rnen in de Bud. Samml. B. 1. bl. 126. (h) Bladz. 261. te) B. I. St. IV. N. 22, 23, 24, btadz. SS^S$6. *•»»*•• j  Cii VOORREDE. ne herzameling, of herftelling, volgends hunne verklaaring in het zoogenaamde Nota* riatsinfirument van het jaar 1729, waarvan een zeer uitvoerig uittrek/el , als eene hoodige Bijlange, achter het voorheen reeds gemelde Oordeel der Theologifche Faculteit van Tubingen gevoegd is («), verklaard hebben, om alle verdenking van oproerigheid tegen de Overheid van zich teweeren, voorgeene Husfiten, en Waldenfen te willen gehouden zijn, als welke de wa■penen tegen huune Overheid hadden opgevat, heb. ben nu federt al dien tijd van hunne inwooning onder óns , het gezegde van den Graaf van zinzendorf, hunnen Bisfchop , in eene vpenbaare verklaaring, door hem gedaan, op den, 24Maij 1739, op de, tegen de Broeders te dier tijd in Holland uitgegeevene fchriften (2>), volkomen bewaarheid. Ik bedoele daar uit deze woorden : „ Dé (a) Nam. de IV. Bijlaage, genaamd: extract aus dem tfotariats-injlrument, fo anno 1729 in Hernhuth errichtet worden : waarin onder anderen gezegd wordt: „ Wir wollen for keine Huffiten, und Waldenfer gehalten „ feyn, weil die felbe gegen ihre Obrigkeit die waffen er_ griffen e. z. v. Men vindt dit extract ook in de Bud. Samml. B. I. St. 1. n. a bl. 3—23. en in het Nederd., in het werk van isaak lb long; Gods wonderen met ■zijne Kerk, vertoont in een gedenkwaardig verhaal van meest Boheemfche% en Moravifche Broeders, —— in Opper Laufnitz te Hernhut, uit echte berichten opgefield, enz. Amfterd. 1735. (b) Dit ftuk, door den Graaf te Amfterdam m 't Nederduitsch opgegeeven (dictirO na zijne terugkomst uit de IVest Indièn, is geplaatst in de Bud. Samml. B. I. zijnde N. 32 van Stuk III. alwaar men [bl. 404 de gemelde verklaaring vindt.  VOORREDE. cm „ "De Boheemfche, en Moravifche Broeders zijn altoos getrouwe onderdaanen , zij beminnen „ niet alleen de publique rust, maar zij letten „ ook gaarne op het fentiment van de Overheid „ in alle die dingen, daar zij door haare con„ fciëntie niet in bepaald worden." En dus is een ieder in het goed gevoelen van het ftil, en vreedzaam gedrag dezer menfchen, reeds ten vollen bevestigd. Gelijk men dan ook al federt veele jaaren van geen verderen aandrang bij de Overheid, wegens in vroegere tijden gedaane verzoeken, of van nieuwe addresjen tegen hen, vernoomen heeft; zijnde mij ook niet bekend, dat in al dien tijd daartoe ook de Broeder-Uniteit hier te lande, of elders eenige de minfle gegronde aanleiding gegeeven heeft. S- 19- Deze aanmerkingen wilde ik u, geëerde Lezer! onder'toog brengen tot wegneeming van de geopperde bedenkelijkheid omtrent de zaak der tegenwoordige Broeder-gemeente, en de ftrijdigheden, welke zich in de getuigenisfen dienaangaande, van vroeger, en laater tijd ónder braave, en kundige^ mannen, ook onder ons, opdoen. Aan het oordeel van menfchen , die allen Godsdienst van jesus, waar van het hart ge» voel heeft, voor dweperij, en geestdrijverij uit. maaken, en die den Apostel p au lus, als hij thans leefde, en fprak, of fdhreef van de verandering in de vernieuwing des gemoeds, van den nodigen invloed der genade, van eene doo. 4 ding  cjv VOORREDE. ding van de werken des licbaams door den geest, en vooral van een leven, dar, met Christus verborgen is in Gode, en dergelijke meer, bij ge. brek van kennis daaromtrent, of wel wegens de grondbedorvenheid , en tegenftand van hunne harten , naar alle waarfehijnlijkheid voor een grooten dweper zouden aanzien , kunnen wij ons niet gedragen. En ik kan zeer wel begrijpen, dat ook zulke menfchen, welken een natuurlijke Godsdienst, buiten het Euangelie van jesus Christus , genoeg is, aan hoedanigen het in onze dagen niet ontbreekt, dat menfchen die zich zei ven en andere opdringen, dat men in alle Godsdienften , ook de natuurlijke , en zelfs eene Afgodifche, Heidenfche , of Muhamedaanfche , wel kan gelukkig zijn, als. iemand daarin opgevoed , naar zijne beginfelen, maar wel leeft, en wel doet, (en welken ik hier mede bedoele, kan niet onbekend zijn aan hem, die geen vreemdeling is van de fchriften in den tegenwoordigen tijd,) ik kan, zegge ik,, zeer wel begrijpen, dat dezulken niet vee! op hebben, met een gezelfchap van Christenen, en derzelver bijzondere inrichtingen , welke 'er voor uitkomen, dat zij den Heere jesus, en zijnen Godsdienst hoogachten, en 'er boven anderen, onder veelvuldige moeijelijkheden, en gevaaren des levens, hun werk van maaken, om tot heil voor zondaaren, tot verlichting, en bekeering, van blinde en woeste volken , en dus tot eenen grooten zegen voor deze onze ongelukkige medemenfchen, het dierbaar Euangelie van onzen Heere jesus Christus overal, waar zij maar eenige gelegenheid daartoe bekomen kunnen,  VOORREDE, cv nert, onder de Heidenen te gaan prediken. De* ze zullen dan ook niet veel belang Rellen in een. werk van dezen aard, als hun thans vertaald wordt aangeboden. Aan hunne goed , of afkeuring van dit mijn Voorbericht is mij ook weinig gelegen/ Ik drage met de Broeders de zoodanigen op aan de Godlijke ontferming, dat de Heere hun geeve verlichte oogen des verftands in de kennis der waarheid! Gave God ook aan hun te eeniger tijd de. bekeering ten leven! op dat zij het voorrecht der Godlijke openbaaring, hun "ter hand gefield, recht waarderen, en waarlijk deelen in 't geluk van zul» ken uit de Heidenen , die beftraald met het heerlijk Euangelie-licht, getrokken zijn uit de macht des fatans tot God, en dus overgezet uit de duisternis in het Koningrijk van den Zoon zijner liefde! Aan zulken onder ons, die Gods woord eerbiedigen , den zuiveren Godsdienst omhelzen, liefhebbers zijn van waarheid en Godzaligheid, zoo wel als van liefde en vrede, onder de Protestantfche, bijzonder onder onze Hervormde, Christenen , was ik de oplosfing van die bedenkingen; aan zwakke gemoederen, welke zich ligtelijk, en zonder grond ftooten , en zich over zaaken bedroeven , waar over zij, alles wel ingezien zijnde, dikwijls reden zouden vinden van blijdfchap, en dankzegging, was ik die verantwoording, of liever opheldering van deze mijne onderneeming eenigzins verfchuidigd. Denkt nu iemand; is 'er in dit voorbericht evenwel niet veel, dat vrij gunftige gedachten . •*♦**♦* s van  cvi VOORREDE van de Hernhutfche Broeder.gemeente moet inboezemen ; fchoon 't wel geen opzettelijk verweerjchrift is voor de Broeder-Uniteit in alle de bijzonderheden ? En is dus het verklaard voorneemen, om geen apologie voor die gemeente te fchrijven, in den grond niet dat geen, 't welk men noemt eene betuiging tegen iets, het geen men evenwel waarlijk doet, eene protestatio attui contraria? hij denke 'er bij , dat het moeijelijk is, bij een onbevooroordeeld onderzoek der Broeder-historie, zich daarvan geheel te onthouden: ik zoude bijna zeggen; difficile tft apologiam non fcribere: . En men maa- ke daarbij onderfcheid, het geen ik wel degelijk ten aanzien van verfcheidene bijzonderheden heb zoeken onder 't oog te houden, tusfchen deze, en de voorige tijden, tusfchen het geen, waar van men toen de BroederUniteit befchuldigde, en 't geen ze nu is. Ook heb ik, in het geen ik ten voordeele van de Broeder-Uniteit hebbe gezegd, en bijgebragt, overal de Christelijke befcheidenheid in 't oog gehouden, en mij zorgvuldig zoeken te wachten, om iemand , die anders denken mogt, of in voorige tijden zich tegen de Hernhutfche Broeders verzet had, met eenige bitsheid te behandelen , of eenigzins in zijn eer of goeden naam te krenken. Was mij ergens een woord van dien aard, of 't welk daartoe aanleiding geeven mogt, ontglipt , dit zou althans geheel tegen mijn oogmerk zijn. Moet de Broeder-Gemeente voordaan onder vooroordeelen, en verfmaading in de wereld  VOO RREDE. cvn ïeld, blijven, een al te groot aanzien, en voorfpoed naar de wereld, zou mogelijk, en zelfs zeer waarfchijnlijk, in den grond meer fchadelijk dan voordeelig zijn, gelijk de Kerk van Jesus Christus reeds in vroegere tijden ondervond, en door mij bij eene andere gelegenheid opzettelijk is aangetoond (a). §. 30. Laat mij nu geërde Lezer! bij dit Voorbericht, het welk onder de hand veel breeder is uitgeloopen , dan ik mij had voorgefteld , eer ik het bcfluitë, nog alleen maar voegen een kört uittrekfel uit eene recenfie, of beoordeeling, van de Idea Fidei Fratrum, of Kort begrip der heere in de Euangelifche Broeder gemeenten door a, ö. spangenberg; te vinden in de Coppenhaagfche nieuwe Berichten van geleerde zaaken N*. 26 den 29 Juni] 1781. Zoo begint dezelve: Kan uit Nazareth iets goeds ,, zijn? dus was weleer kathanasls vraag: „ waar- (a) In mijne Imvijings 'Redevoering, als Hoogleeraar t& Middelburg, 1 .'75. De ver a et imaginaria Ecclefix Christ. profperitate, ex Hijioria Ecclejiafl. fpe&ata : dat is: ovenden waar en, en ingebeelden, voorfpoed der Christen-Kerke, voornamen/ijk uit de Kerkelijke gefchiedenis befchouwd. Welke redevoering met mijne toeftemming in 't Nederduitsch vertaald, en met eenige nuttige en geleerde aantekeningen uitgegeeven is, 1776. door den Heer a. van solingen, toen een zeer veel beloovend Leerling, thans Med. Do&or, en beroemd LeUor in de Vroedkunde, enz. op de Illuftre School dezer (tad.  cvni VOORREDE. „ waaj-qp philippus antwoordde: komt, en ziet. Naar ons vermoeden konde den een, „ of anderen invallen : kan uit Barby ( of Hernhut) iets goeds voortkomen? ook hier 5, is ons antwoord: komt, en ziet. Lees dit j, boek, en oordeel dan, of niet alles daar in '„ gezond , fchriftmaatig , en leezenswaardig „ zij. Men vindt daarin wel niets als oude „ waarheden , maar deze vindt men ook in „ zulke goede order , met zoo veel gegrondheid, en zachtmoedigheid daarin voorgefteld , dat de Broeder-Bisfchop spamoenberg, „ zoo wel den Broederen als den vreemden lie- „ venswaardig zijn moet. . Men kan dit ,, boek met recht een Bijbelsch fyftema noemen: want alles daarin vervat, is uit de H. „ Schrift gehaald, en met, duidelijke fchriftuur3, plaatfen beweezen, e. z. v. — Wij hoopen „ eene Deenfche overzetting van dit werk in 3, handen te krijgen, enz. Wij wenfchen onze Lezeren door dit voorloopig bericht „ eenen dienst gedaan te hebben, en dat dit „ werk, wanneer het overgezet zal zijn, „ van veelen gekocht, en geleezen zal wor. „ den." Dit zelve nu zegge ik ook tot eenieder mijner Lezeren, die zich van dergelijke bedenkingen, of vermoedens nog niet wel mogt kunnen ontflaan. Vraagt iemand dan : Kan 'er van de Hernhutters iets goeds zijn? Ik antwoorde; komt, en ziet, doorlees dit werk met aandacht," en oordeel dan. Vindt gij de inrichtingen in die gemeente fchoon, veelen van dezelven overeenkomftig met 't.geen plaats had in de vroegfte tij«.  VOORREDE. crx tijden van het Christendom; en zijn ze uit haaren aard, onder den Godlijken zegen, zeer gefchikt ter bevordering van Christelijke deugd, en Godzaligheid: dat men dezelve dan niet veroordeele, of afkeure, enkel, om dat ze in 't Kerk-ge. nootfchap, waarvan men een lid is, over 't algemeen op die wijze geen plaats hebben. Dat veel eer de goede dingen in de Broeder-Uniteit bij elke Christen-gemeente eene heilige jaloersheid verwekken, en elk zich opgewekt vinde, om zulke levensregelen, welke de beoefening van waare Godvrucht bevorderen, zoo veel mogelijk, na te volgen. — Hij, die een. waar Christen wenscht te weezen, zij niet flechts een hoorder, maar een daader van het woord, gelijk de Apostel ja co bus vermaant. Niemand onzer vergenoege zich immer met een bloote rechtzin. nige belijdenis van den Christelijken, en van bijgeloof gezuiverden, Godsdienst, hoe prijslijk, en noodig ook deze zij; maar elk legge zich in der waarheid toe op de werklijke betrachting van den zeiven in alle bijzonderheden, door het geloove in Christus jesus, en de genade van zijnen H. Geest. Wat dan nu ook menfchen mogen denken, of oordeelen van mijn gefchrift, dit vertrouwe ik ten vollen, dat, hoe zeer ook alle mijne verichtingen, wegens zeer veel bijkomend gebrek en verkeerdheid, het bloed derverzoèninge, en eene genadige vergeeving, noodig hebben, ik mij over mijne liefde voor de Broeders, om dat ik hen befchouwde ais zulken, die Jesus lief hebben, en ook, wat de zaak betreft, over deze mijne daad zelve (en ditis mij in dit geval het voornaamfte,) piet  cx VOORREDE. niet zal behoeven te fchaamen, wanneer onze Heer , en Heiland , die eenmaal geofferd is om veeier zonden weg te neemen, ten anderen maale zal gezien worden van de geenen, die Hem verwachten tot zaligheid. Voords , geëerde Lezer! Gods genaderijke zegen zij met u! en met alle de geenen, die onzen Heere jesus Christus in onverderfiijkheid lief hebben. Dit wenscht van harte Geëindigd te Uwe Heil-zoekende Dienaar Middelburg denioSept. herm. io. krom. 1 7 9 3.  De voorenftaande Voorrede is kerkelijk goedgekeurd door de Eerw. Clasfts van Walcheren. Het welk wij getuigen. a.drïfhoüt, Philof.&Th. Doel. Middelburg Pred. te Middclb. Cl. h. t. Prof. den 13 J. J. c rem er, Pred. te Veer» Oftob. Cl. h. t. Adfesfor. 1793.  NASCHRIFT. \^egens de afwezigheid des Schrijvers dezer Foorrede van de drukpers zijn 'er, hier, en daar, eenige kleine abuizen, en ongelijkvormigheden in de taal, fpelling, en het Hellen van fcheitékenen, ingeflopen, die echter niet zinftoorend zijn; en welken de Lezer, meer op de zaken acht gevende, wel zal ^ willen overzien. De navolgende , welken van eenig meer belang zijn, gelieve men aldus te verbeteren. Bl. xxvn. reg. 12 en 13 v. ond. Ilaat aan welken die lees, welken aan de genen die — xxix. —— 16 — verfpreid heeft lees , vet- Ipreid is —' xxx. in de Aantek. — mede lees, daar mede -—- xxxv. reg. 4 —. en elders lees als elders ' — xxxvi. — 3 van ond. — hetzelve lees , dezelven — lxvi. <—■ 4 . —— belehouwende lees , ge- fchiedkundig befchouwende — lxvhi. — 2 in de Aant. — de menfchen lees, die men-; tchen —— ■ -— 9 ' met lees, omtrent — lxix. — 3 modjclijk lees, misfelijk — lxx. — 8 in de A»nt. — zijn. Zij worden lees, zijn, word «•■•• lxxii. — 8 " ■ schif.lhorn leis, schel- horn. •—■ lxxxiii.'—• 1 — redeloos lees, zedcnloos.  VOORREDE VAN DEN SCHUTTE R. JFIet verlangenvan veele aanzienlijke mannen naar. ten eenigszins uitvoeriger bericht van de inrichtingen der Euangelifche Uniteit, dan het daarvan door Dri Walch uitgegeven kort bericht, is de aanleiding tot dezen mij, door het beJluurendeCollegieder Unim teit, opgedrar^n arbeid. Dit zoo billijk en alle aandacht verdienend verifittgen dier waarheid * zoekende, eerwaardige man*  Cxiv V O O R R EDE nen, is ongetwijfeld veroorzaakt door de in 't gemeen verfpreide, en nog [leeds zeer verfchillende denkbeelden aangaande de Euangelifche Uniteit. 't Is derhaiven dan ook te meer de 'plicht des Schrijvers, aan hun verlangen naar vermogen te voldoen. Zijn hoofdoogmerk is naauwkeurige en flipte waarheid, maarniet, om de veelerlei aanmerkingen, die ook nog hedendaagsch, nu en dan in kleinere brochures, op de Broeders gemaakt worden, te wederleggen. Daarentegen verwacht hij van den waarheidlievenden Lezer, dat hij de onbillijkheid van veele Schrij. veren, welke aan de geheele Maatfchappij toekennen , 't geene enkele medeleden gedaan hebben . . niet navolgen zal, alzoo hier eigenlijk de grondftellingen, waaromtrent de Euangelifche Broederen zich onderling vereenigd hebben, en gevolglijk de zeden en inrichtingen eener geheele Maatfchappij, maar niet de hoedanigheid van haare enkele leden befchree* ven worden. ■ Onder elke Maatfchappij van menfchen zijn kranken in eenen natuurlijken, en zedelijken zin. Zoo was  VAN DEN SCHRYVER. cxv was het zelfs in de eerfie Apoftolifche Gemeentens , en zoo ondervinden het ook helaas de Broeder.gemeentens daaglijks, dat ''er lieden onder haar gevonden worden, welker wandel, en gedrag niet overeenkomjlig is met haare zeden en grondftellingen. In dit opzicht dwaalt men niet, wanneer men de Broeder-gemeentens als zedelijke ziekenhuizen befchouwt, en haare inrichtingen, en verordeningen als welgemeende gezondheidsregelen en het kwaad voorkomende hulpmiddelen aanziet, want ieder, ook de[beste Broeder is een gebrekkig feilbaar mensch, die aan zijn hart en geweeten ontrouw kan worden. Even min verwacht hij, dat men zig fchuldig zal maken aan de onbillijkheid veeier fchrijver en, die enkele ft ellingen in een gefchrift (buiten deszelfs ophelderend verband geplaatst, en afgezonderd van ds bijzondere onderrichting de zeden en den geest der Maatfchappij betreffende') beoordeelen, en dus aan yotrnoemde ftellingen eenen geheel vreemden zin toefchrijven. Zoodanig eene valfche voordragt moet altoos het gevolg zijn, wanneer eene inrichting be. fchouwd, enbeoordeeld wordt buiten haare betrekking ******** 2 t0t  cxti V O O R R E D E tot de noodwendig daartoe behorende omftandighéden en zeden. Op de goedkeuring dier geleerden van onzen tijd, welke de bijbelfche leere van *s menfchen verdorvenheid, en deszelfs verzoening door Jesus niet aan* neemeny kunnen de Broeders weinige of geene aan* fpraak maaken, want het ganfche gebouw der leere, en inrichting der Broederen is gegrond op bifbelfch& leeringen; en hunne inzichten , en ondervindingen flemmen daar mede overeen. Indien echter die geleerden, redenen meenden té hebben, om ds Broeders van mangel aan doorzicht, ofte (om naar dé tnode te fpreeken) van gebrek aan verlichting te befchuldigen, zouden echter de Broeders verfchooning mogen vinden bij zulken die zich achten meer inzien te hebben, en meer verlicht te zijn. De grootfte en •weldenkendfte Wijsgeer kan toch op geen beter, heil* aaamer,, en voor het algemeen nuttiger oogmerk, en doelwit roemen, dan 'f geen der Broederen doelwit en oogmerk is. Is hij onbevooroordeeld, zoo moet hij de vruchten en uitwerkingen der erkende grond/tellingen van beide zijden tegen elkander weegen, en van  VAN DEN SCHRTVER. cxvn van de uitwerkingen tot de oorzaak bejluiten, zoo zal het haast blijken, aan welke zijde het overwigt gevonden worde. Elke bijzondere Maatfchappij onderfcheidt zich dikwerf door bijkomende trekken van haar charaktir , door opvoeding, door omftandigheden en andere toevalligheden meer. Van deeze zijde valt zij den op- . pervlakkigen befchouwer voornaamlijkin 't oog; daarnaar alleen beoordeelt hij ze, en plaatst ze dus voor zich en anderen in een valsch licht. Daarentegen vestigt een grondige befchouwer eener Maatfchappij zijne aandacht niet alleen op zulke bijkomende trekken van het charakter, op toevalligheden en geplaatst* heden, maar voornaamlijk op alle haare ffamen werkende eigenfchappen, te weeten deugdelijkheid vaH het voor gefielde einde, kloekheid, ftandvastigheid, zedelijkheid der middelen, voortgang enz.; maakt dan' het bejluit van de gevolgen en vruchten op, en beoordeeld zijn voorwerp juister. ,t Is eene jlechte gewoonte, alle dingen met eenerlei maatflok te meeten, en ze daarnaar te beoordeelen. Dus doende wordt het oorfpronglijke 't welk in ******** 3 eene  cxvnr VOORREDE eene zaak ligt, en zich, zoo lang de zaak 'duurt, in dezelve openbaart — vergeeten, of zelfs beoordeeld naar willekeurige wetten van een oud herkomen, hoe weinig dat ook op de zaake toepaslijk zij. Dan, zoo wij grondig en billijk willen te werk gaan, zoo moeten wij de Maatfchappij, welke wij beoordeelen, volgens haar ontwerp bezadigd befchouwen, en zonder voorkeur en afkeer beoordeelen; even gelijk men eene Maatfchappij,' of een volk van aloude tijden, of van een ver afgelegen deel der waereld zoude beoordeelen. Leerjlelfels, en van ouds overgeleverde, gewoontens of gebruiken, moeten ons oordeel niet regelen. . Ten einde het Algemeen de Euangelifche'Broeder Uniteit, als eene bijzondere Godsdienftige Maatfchappij , beter mogt leeren kennen, oordeelde ik het noodzaaklijk, ten minften zoo veel van derzelver gefchiedenis in vroegere en laatere tijden mede te deelen als mij toefcheen vereischt te worden, tot een inzien in haare regte kennis, in haare gevoelens, haar onderfcheidend kenmerk. Om echter niet te wijdloo. pig te worden, heb ik mij niet durven ophouden met dB  VAN DEN SCHRYVER, cxix de bijzondere merkwaardigheden haarer gefchiedenis maar Jlechts getracht den uitflag daarvan uit de voor' handen zijnde bronnen te verzamelen, en daaruit dat geene te verkiezen, 'f geen ter bereiking van mijn oogmerk het dienftigfte voor het algemeen, het nuttig' fte en het gewigtigfte was, en dit in eenen — gelijk ik wensch — klaaren en duidelijken ftijl me' de te deelen. De geleerde navorfcher der gefchiedenisfen zal zelf de voornaamfte hulpmiddelen en waarborgen, van welke ik gebruik gemaakt heb, zeer ligt ontdekken. In de oude gefchiedenis der Broederen is het meeste genomen uit de Republiek der Boheemen, door 1 aulStransky, uit de Schriften van Comenius, uit Camerarius, Regenwolz, Dubrav,Fre* her, Kruger,Zitte en van Friese; waarbij ik echter ook gelegenheid heb gehad, verfcheidene ou¬ dere aanhaalingen van Balbin, Hagec , Chris- TANNUS, iENEAS SyLVIUS, DaVID ChYTR^ÜS en meer andere na te leezen. De Gefchiedenis van het begin der hernieuwde Euangelifche Broeder Uniteit is genomen uit de His- to.  cxx VOORR. VAN DEN SCHRTVER. torie der Broederen door David Cranz , en andere oirkonden. De befchrijvingvan de tegenwoordige inrichtingen der Euangelifche Broeder Uniteit rust op derzelver fynodaale overeenkomften, en befluiten, en heeft dus duizenden van leevende getuigen, die haare waarheid kunnen bevestigen, en ik zelf heb reeds federt veele jaaren het geluk gehad, als een onwaardig Dienaar van dezelve, één dier getuigen te mogen zijn. Gnadenfrey Johannes Loretz. den 6 April 1789. GROND-  ORONDSCHETS van d e INRICHTINGEN der. EÜANGELISCHE BROEDER- UNITEIT. EERSTE HOOFDSTUK. INLEIDING. De leer van Jefus, en zijne Apostelen heeft de Kerk van Christus haar aanweezen gegeeven; die leer is dus ook de eenige toetfteen der Regtzinnigheid van elke Christlijke gezindheid. Noch Vorm, noch Oudheid, noch Overlevering, noch magt, noch menigte of aanzien, bewijzen haare Regtzinnigheid. Neen de Kerk van Christus onderkennen wij alleen aan de waarheid van haare leer, en aan de bewijzen van derzelver kragt, dat is aan de vruchten, die het geloof in haare leden volftrekt moet voortbrengen. Houdt de lezer van dit werkje zulks fteeds in het oog, dan zal ook zijn oordeel over het kleine volk der Broederen, waarvan de gefteldheid, en inrichting hier befchreeven worden, des te overeenkomftiger met de waarheid uitvallen, en voegt hij 'er nog het begrip bij, dat de eerfte Christlijke gemeente een huisgezin verbeelde, 't welk Jesus tot zijn hoofd had, en die elkander als broeders, en zusters aanzagen, die op het naauwA ^  % INLEIDING. fte te zamen verbonden waren, en bij welken volmaaktlijk plaats had, het geen P au lus i Cor. ia. vs. 26. zegt: 't Zij dat een lid lijdt, zo lij„ den alle leden mede, 't zij dat een lid verheerlijkt wordt, zoo verblijden zich alle leden „ mede." Dan zal hij vinden, dat dit denkbeeld van een huisgezin ook in de Euangelifche Broeder* Uniteit ten grondflag ligt. Het zal onnoodig zijn te herinneren, dat men hier niet te wagten hebbe de gefchiedenis van eene wijduitgebreide godsdienftige gezindheid onder de Christenen; dit was de Broeder-Uniteit nooit; zij bepaalde zich altoos tot een zeer klein onderling naauw verbonden Kerklijk Genootfchap, *t geen dikwils vergeeten, maar nu en dan uit ijver voor de waarheid van het Euangelium uit zijne verborgenheid te voorfchijn kwam, waar van het zeer veele belfders, die hun getuigenis met derzelver bloed hebben verzegeld, in oude, en laatere tijden kan aanwijzen. Het beoefenend Christendom, of het waare geloof in Christus den Zaligmaaker der waereld, het welk zich in woord, en wandel toont, was van ouds af het oogmerk, en her wit, waar naar de broeders ftreefden; hunne gefchiedenis zal bewijzen, dat zij reeds federt veele Eeuwen zich bij aanhoudendheid als ijverige belijders der zuivere Euangelifche leere hebben gedraagen, maar ook juist, om dat ze tegen de verouderde dwaalingen, en heerfchende ondeugden in het Christendom ge* tuigden^ op 't fchrikkelijkfle zijn vervolgd geworden: een oplettend lezer'zal ook uit de gefchiedenis, en inrichting der Broeder - Uniteit, ligtlijk overtuigd worden, dat dezelve uit hoofde van haare naauwe paaien geene nationale Kerk of Godsdienst kan worden. De band van haare ver-  INLEIDING. $ verordeningen, en inrichtingen, die haar te zamen houdc, zoude naar alle waarfchijnlijkheid haast verflappen, indien eene enkelde Broedergemeente tot veele duizenden aangroeide. Reeds in de eerfte tijden van het Christendom, deed de fnelle aanwas van eenen gemengden hoop in de Gemeente menige goede, en gezegende inrichting verdwijnen; men moest den Godsdienst fchikken naar den grooten , en gemengden hoop, die verloor daar door veel van deszeifs oórfpronglijke eenvoudigheid, en de Kerklijke tucht verviel; ook de oude Boheemfche broeders hebben ondervonden, dat zij wel haast door hunnen fchielijken, en fterken aanwas de goede tucht, en orde hadden zien vervallen; door de menigte wierden de lieden onder eikanderen vreemder, de huisgezinlijke inrichting wierd geftoord, de geest, die de Gemeente bezielde , wierd laauwer, en werkloozer, en de naauwe verbintenis Van allen tot eenen zin verbroken. Men befchouwe derhalven de Euangelifche Broedergemeente nooit anders, dan als een zeer klein gedeelte van de algemeene Kerk van Christus, en als eene ftichting tot bewaaring, en bevordering van het werkdaadig Christendom, en dan zal men het niet vreemd vinden, dat de broeders 'er niet op gefield zijn, eenen grooten hoop van gemengde lieden bij een te lokken, zoo lang het levendig geloof in Jssus, en zijne verzoening, en de daar uit voortvloeiende liefde tot hem, en onder elkanderen het fundament van hun gebouw blijft, zoo lang moet hun hunne fchriftmaatige, en tot het wezen eener levendige gemeente behoorende Kerklijke tucht, en orde ook onwaardeerbaar zijn, en blijven; het vast fundament Gods ftaat, hebbende deezen zegel: de Heere kent de A 2 gee-  I Inleiding. geene, die de zijne zijn, en een iegelijk die dén mam van Christus noemt, jlaa af van ongeréchtigheid. Het Christlijk genootfchap, welks inrichting, en zeden hier zullen befchreeven worden, beftaat uit menfchen, die het doel van alle wen* fchen, dat is gelukzaligheid, en gerusritelllng, zó voor het tegenwoordige als het toekomende, tot het hoofdvoorwerp hunfter pogingen maaken ;•■ en Vindt men in 't geloof, en de höpe van dit genootfchap, de gemelde gelukzaligheid en gerustftelling, dan is het zelve ongetwijfeld op den rechten weg om zijn doelwit te bereiken; hoe zuiverder hunne geloofskennis is, en hoe getrouwer zij dezelve opvolgen, zoo veel volmaakter moet hunne gelukzaligheid zjrn. De Euangelifche Broedergemeente zoekt dan', gelijk réeds gezegd is, deeze gelukzaligheid in dién Godsdienst, welken ons de bijbel heeft leeren kennen, en die zich op het Euangelie van Jssus Christus, en de door zijn lijden, en fterven volbragte verzoening grondt, verklaarende dezelve te aijn de eenige oorzaak onzer zaligheid, maar waar meede dan oo*k teffens de ganfche zedenleer als eene vrucht des geloofs aan dit Euangelie onaflcheidbaar verbonden is. -a— Of nu dit genootfchap den rechten weg hebbe ingeflagen, en in hoe verre het zijn doelwit bereikt hebbe; of het tot een fpreekend bewijs ook in onze dagen diene, dat het Euangelium van Jksus Christus, eene Kracht Gods is ter zaligheid den geenen, die 'er aan gelooven, ftaat aan den Lezer te onderzoeken; De naauwe verbinding der Broedergemeente tot een Kerklijk genootfchap heeft dus haaren grond in derzelver oogmerk. De behoudenis- der zui-  INLEIDING. 5 zuivere leer, en goede zeden, maakt haar dezelve onontbeerlijk; zonder deeze naauwe verbinding zoude het genootfchap ten opzichte der zedelijkheid van geen nut zijn, en hoe kan toch deeze haare verbinding aan eenige gegronde bedenklijkheid onderworpen zijn, daar zij kennis der waarheid, en bevordering der zedelijkheid ten grondOag heeft; eene zedelijkheid, die ons de Leer van Jesus, en van zijne Apostelen voorfchrijft, die het binnenfte van het hart doorzoekt, en verbetert, die niet alleen bij groot gevaar, of in het oog vallende omftandigheeden, óns manmoedige betruiten doet neemen, maar ons ook in onze binnenkamer verzek, en onze gemeenfte, en geheimfte bedrijven zulk eene richting geeft, die den mensch als mensch, en ook als Burger van den Staat befchouwd, ja den Staat zelve nuttig, en heilzaam is. Waar komt dan het wantrouwen uit voort, 't welk men bij dezen en genen waarneemt, ten opzichte van de naauwe verbintenisfen der Broederen onder elkander V dit ligt niet in de zaake zelve, maar alleen in de valfche vooronderftelling, en ongegronde vrees, die men opgevat heeft uit de vergelijking van de inrichtingen, en fchikkingen der Broedergemeente met de fchikkingen van zekere geheimvolle (Myfterieufe) Godsdienftige genootfc happen, — een vrees die echter terftond verdwijnt, wanneer men bedenkt, dat de oogmerken der laatften lijnregt inloopen tegen de oogmerken der eerllen, en derzelver wederzijdfche inrichtingen in geen weezentlijk ftuk met elkander overeenftemmen; gelijkheden in uiterlijke form, en gedaante bepaalen het Charakter der dingen niet; het beste, en heiligfte, dat de menfchen kennen, en weeten, wordt in. de hand A 3 van  6 INLEIDING. van een ondeugend, en godloos mensch dikwerf een dekmantel, en middel der boosheid; houdt het daarom op goed, en heilig te zijn ? Zal men het daarom niet lief hebben, en gebruiken ? het zelfde verwijt van eene al te naauwe verbintenis werd aan de eerfte Christlijke gemeentens gedaan, maar van lieden, die de natuur van Christus Koningrijk niet kenden. Dan in de agttiende Eeuw behoorde men doch in de Christenheid te weeten, dat de broederlijke liefde, en bet deelneemen der leden aan elkander niets gevaarlijks heeft, maar veel eer kenmerkende trekken van het Charakter van Christus Kerk zijn. Men behoorde het niet vreemd te vinden, dat de Euangelifche Broederen volgens het gebod van J. Christus, dat alle zijne ledan eensgezind zullen zijn, in zulk eene naauwe verbintenis met elkander ftaan ; neemt men het geen gezelfchap kwalijk, dat het zich vereenigt toB dat oogmerk, 't welk het zich heeft voorgefteld, mits dat oogmerk goed, en nuttig voor het algemeen zij, waarom zoude men dan den broederen die naauwe verbintenis kwalijk willen afneemen, daar het oogmerk van dezelve zoo zuiver als algemeen is, en van ieder mensch, dien het om waare rust, en gelukzaligheid te doen is, kan begreepen, en bereikt worden. Hoe meer nu alle leden der Broedergemeente op dit goede, en algemeen nuttige oogmerk gezet zijn, en het daar op toeleggen, des te beter zal het voor den Staat zijn; want elk lid van dezelve bevordert het welvaaren van het geheel. . Ik zal hier nog van een gelijkzoortig verwijt gewag maaken, waar in de Broeders met de eerfte Christenen deelen; men zoekt naamelijk in hunne handelingen verborgenheden, en geheime  INLEIDING, *7 me drijfveeren, die zij niet kunnen nog willen openbaaren, en dit gefchiedt nog ten huidigen dage, fchoon de Broeders voor de oogen van geheel het algemeen uit- en ingaan, en werkzaam zijh, en niettegenftaande hunne gemeente-plaatfen, benevens alle hunne inrichtingen, en fchikkingen voor eiken onderzoeker ten allen tijden open Haan. Ja, fchoon zij zoo wel door verzochte onderzoekings Commisfien, als door opentlijke bekendmaaking hunner gevoelens, leer en inrichting alle poogingen hebben aangewend, om naauwkeurig onderzocht, en gekend te worden, zoude dan het Christendom in de Christenheid zelve zulk een zoo ondoorgrondelijk geheim geworden zijn, dat men niet begrijpen kan, dat het zuiver Euangelie van Jesus Christus diergelijke voornemens, en uitwerkingen zoude kunnen voortbrengen, als men bij de Broederen ondanks alle hunne onvolmaaktheid, en menigvuldige groote misdagen aantreft. De eigenlijke grond van deeze befchuldiging der Broeders moet dus daar in liggen, dat men of geen betrouwen heeft In de Godlijke kracht der leer van het Euangelium, of het zelve niet aanneemt. En dan gaat het gelijk Paulus zegt: de natuurlijke mensch begrijpt ntèt de dingen, die des Geefies Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verft aan > om dat ze geestlijk onderfcheiden worden. Hoe klein, en weinig beduidend het begin der in deeze Eeuwe herftelde Euangeli'che Broedergemeente ook was, het zaad, dat in de aarde ten wasdom geftoken wierd, was echter"gezond, en viel in eenen goeden grond, fproot der. halven al ras uit, en groeide gelijk het Mostaartzaadje op tot eenen Boom. Haare inwendige wasdom ging fnellijk voort, ,en het licht haarer A 4 ken-  « INLEIDING. kennisfe verfpreidde al haast zijn fchijnzel, zoo dat ook vreemden, die reeds lange naar zulk een licht hadden uitgezien, daar door wierden toegebragt, en de eene gloeiende kool ontvonkte de andere, waar door licht, en warmte onder hun toenam. Nu wierd ook de zorg voor de zedelijke hehoeftens zoo veel te grooter, en menigvuldiger ; maar de Godlijke voorzienigheid had ook voor dit klein hoopje reeds alles voorbereid. Mannen van uitmuntende oprechtheid, en cjiep inzicht in ide waarheden des Euangeliums, in de huishoudinge Gods met den mensch, en in den toeHand van den mensch zelve — wierden door de meesterlijke hand van God toebereid tot gronding, en uitvoering van zijn werk der Genade in de Eyangelifche Broedergemeentens. Deeze ftelden zich door eenen innerlijken aan» drang, en overtuiging aan het hoofd van dit werk, het welk zij als Gods werk erkenden, en waar toe zij zich met ter zijdezetting van alle ^ndere bezigheden geheel en al overgaven; zij wis* ten wat hunne pligten, en verantwoording ten opzichte van God, van de Overheden en de Gemeente, die zich aan hun toebetrouwde, vorderden, en namen in kinderlijk vertrouwen op de genade, en ónderfteuning des Heeren de wacht, en zorg voor het in- en uitwendige welzijn der Gemeente, pp zich. —- Gelijk bij een iegelijk redelijk denkend mensch gewoonlijk een vast punt wordt aan^ getroffen, waar uit alle zijne begrippen voortvloeien, en een óf andere krachtige indruk aan zijne handelwijze een zeker kenmerk bijzet, zoo was het bij deeze mannen de diepe indruk, welken het Euangelium van J. C., zijn perfoneel Charakter, zijne leer, mitsgaders die der Apos' * "' 4 " te-  INLEIDING. Q telen op hun gemaakt hadde: deeze indruk had den grootften invloed op hunnen arbeid in de Gemeente; ja die wierd al haast een Rigtfnoer voor de ganfche Gemeente zelve 5 van hier dat eenvoudige in haare fchikkingen, en inrichtingen, beneffens de zuiverheid haarer zeden, welke noodzaaklijk uit de overweeging van de leere, eu het Gharakter van Jesus voortvloeijen, die in zijne ganfche handelwijze ons een voorbeeld der volmaaktlte deugd nagelaaten, en de kracht ter navolging door de verdienften zijns lijdens, en ftervens verworven heeft. De Broeders konden zich met geen uiterlijk verblindenden fchijn vergenoegen, noch enkel het daar op toeleggen om een grooten, en vermengden hoop bij een te vergaaren: neen, hun arbeid moest onveranderlijk op de innerlijke waardij, eri gefteldheid der enkele leden, op eigene ondervinding en éigen genot gericht zijn, eu de waardij van het geheel in- de waardij van dese'elfs deelen gezocht worden. Hun zaak liep echter niet op zoo iets «it, dat flegts alleen Van weinige fchrandere hoofden zoude kunnen begreepen, maar dat zelfs van de eenvoudigfte menfchen bevat, en genooten konde worden. Wat Christus voor ons gedaan heeft, en wat zijne leer van ons vordert, is de altoosduurende inhoud hunner predikinge, waarbij dj alles' op de kracht des Euangeliums gronden, dat ons geheel verandert, wederbaart, en tot geheel andere menfchen maakt. Zeer dikwils heeft men' het beproefd, óm de menfchen door zekere leerwijzen te verbeteren, en in vormen te përsfen, hét zij dat dezelve daar toe mogten pasfen of niet : Dit was de gewoonlijke dwaalweg van alle Godsdrenftige gezelfctiappen, waar door zij haare kracht verlóoreri, en A 5 la"g-  io INLEIDING. langzamerhand te niet liepen. In enkele gevallen is in 't begin bij de broederen ook iets dergelijks gebeurd; het fundament was goed, maar men moest toezien, hoe daar op gebouwd werd, en dan ontbrak het niet aan menigerlei misdagen; de voorbeelden echter van anderen, en hunne eigene ervaaring waarfchuwden hen meer en meer voor dergelijke dwaalwegen, en leerden hen inzien, dat de fterkte van hunne inrichtinge der Gemeente hoofdzaaklijk daar in beftond, om de hinderpaalen tot bereiking van hun oogmerk, dat is alle gelegenheid tot het kwaade, zoo veel mooglijk was, uit den weg te ruimen. Kracht tot het goede konde de eene Broeder den anderen niet geeven, maar waar die te zoeken en te vinden was, daar van gaf de leer van Jesus de zekerfte aanwijzing, en daar omtrend was men het eens, dat de leer van Jesus de eenige Bron des levess, en der kracht voor tijd en Eeuwigheid, en ook alleen het zout was, het welk zoo wel het lichaam der Gemeente, als ieder enkel lid der zelve voor verderf be'waaren konde. De bijzondere fchikkingen, en Kerklijke inrichtingen der Broederen zijn dus geen ijdele aanmatiging van eene bijzondere heiligheid, maar veelmeer bewijzen van hunne gebrekkigheid, en onvolmaaktheid, die hun wel bekend was; en daarom leiden zij het daar op toe om de kwaade gevolgen, die daaruit zouden knnnen voortfpruiten, zoo veel mogelijk was tegen te gaan. Het doelwit, welk zij zich hadden voorgefteld, maakte deeze inrichtingen voor hun noodzaaklijk. De Broeders zijn nogthans aan deeze hunne bijzondere inrichtingen niet op eene wijze, aan feélen eigen, verkleefd, en  INLEIDING. ü en het is een vaste grondregel bij hun, dat, wanneer hun iets beters aangetoond wordt, zij bereid zijn, zulks met dankbaarheid aanteneemen: Men zoekt dienvolgens fteeds te verbeteren, men verandert zoo dikwils als men het noodig, en heilzaam oordeelt; de waardij der dingen, en de bruikbaarheid derzelven zijn derlialven geftadig het voorwerp van onderzoeking. Desniettegenftaande zouden zij de geringde van hunne wezentlijke inrichtingen om niets laaten vaaren. Ziet! zoo weinig, en we. derom zoo veel, ligt den Broederen aan hunne kerklijke inrichtingen gelegen. Hier van, dat zekere reeds in de eerfte jaaren gemaakte inrichtingen onveranderd, en met zegen zijn in gebruik gebleevcn, daar andere naar gelang van tijd, en omftandigheden zijn veranderd geworden. Alle inrichtingen, en fchikkingen worden alleen als middelen van de Broederen aangezien, om hun vastgefteld oogmerk ter uitvoer te kunnen brengen; ftemmen deeze nu met de natuur deszei ven overeen, en is het nut daarvan geduurende een reeks van jaaren proefondervindelijk bewezen, zoo zijn zij hun met recht zoo onwaardeerbaar, en heilig, als ze tot hun beftaan wezentlijk noodig zijn. In 't eerfte begin, dezer inrichting dacht men om geen uitbreiding, noch leidde men 'er zig op toe: het was enkel en alleen een werk der Voorzienigheid dat de Broeders in eenen korten tijd zoo uitgebreid wierden. De Graaf van Zinzendorf, dieniet anders zocht dan op zijn hoogst den wensch van den zaligen S p ener te vervullen, naamlijk kleine, op het beoefenend Christendom werkende gezelfchappen, in de grooter Kerkgenootfchappen te verzamelen,  n INLEIDING. len, is niet van gedachten geweest, het op ?ulk een groot uitgebreid werk toe te leggen, én met een de oude Broederkerk te herftellen. Het ontwerp, dat hij in zijne academifche laaren fnet den Baron van Watthvillk gevormd had, om de zendelinglchappen onder de heidenen te helpen bevorderen, was toen, volgens hunne inzichten, van eene gansch andere natuur. Bij gevolg waren de ftichtingen, welke God in de herleevende Broederkerk in het ververvolg heeft doen geboren worden, noch vooruit bedacht, noch willekeurig, maar zijn toe te kennen gedeeltelijk aan het voorftel der geenen, die de nuttigheid daar van inzagen; gedeeltelijk aan dè hinderpaalen zeiven, welke den Broederen in den weg zijn gelegd geworden: kortom het begin, en de uitbreiding deihernieuwde Broederkerke is'niet het werk0 eens menfchen, maar der bijzondere Voorzienigheid van God, die uit dit' gering begin iets heeft willen voortbrengen, dat tot een zegen voor veele duizend menfchen moeste worden,' Wie intusfchen met de gefchiedenisfe der in deeze Eeuw vernieuwde Broederkerk bekend is, en zonder vooroordeel denkt, die zal haar dit getuigenis niet kunnen weigeren, dat zij een volk is, dat op één fundament gebouwd, en tot bereiking yan één en het zelfde oogmerk vereenigd is; een volk, werkzaam, en nuttig voor 't algemeen, aangedreeven, niet door dwang van menfchelijke wetten, maardoor den Geest, die alles levendig maa"kt, en dat, gefterkt door de kracht des Euangeliums, zich ernftig beijvert om naar de voorfchriften van Christus te leeven, en te handelen; dat wil zeggen, Christlijk deugdzaam te zijn; een volk,  ï L É I D' I N G $ -'iv *5+ niet ftréeft naar magt, rijkdorri, öf Lt' tar dat in den Staat a?s arbeidzaam, Rijers tracht nuttig te zijn, en teTJ o deB S, en deugd g onder de * fchen vóór zoö veel ift hun tf, te helpen PJPren- een volk, dat anderen met verIcT nïet met zaaken buiten zich bemoeit, ™aV dSrenteffer» arbeidt ter zedelijke verbetemaar daaienteg anderen, en bi] Sa^nl^ beoordeeling bij zijne SenWchen had mogen Venvachten al on derfcheiden zij zich door eenige bijzondere ge^SeÏÏT « Bebruiköi. Op de plaatzen , alto z'j geplant zijn, ftaan hun die vrij onder de befcherming hunner Landsheerén, en daar Jede Sn zij gaarne te vrede. Eene algemeeZ toeSkhini der menfchen is, naar de uit- natuur van zijn Komngnjk, het welk een KrOffchoon de Bröeders in onze tegenwoordige dagen, na dat men hen beter heeft leeren kennen, het eertijds gegeven verwijt met zoo zeer meer te vreezen hebben, te weeten,, dat Z j zich eigendunkelijk van de P'Oteftantfche Kerke hebben afgezonderd, zoo zal het dóch niet overtollig zijn, mij daarover met weinig woorden nog wat nader te verklaaren Ik veronderftel billijk, dat het voornoemde verwijt alleen die geenen bedoelen kan, welke uit de Lutherfche,%n Gereformeerde Kerken «*ifc, de Broeder-gemeente gevoegd hebben, maar niet den geboren Moravifchen Broederen, welke reeds voor de hervorming eene Kerk op zich zeiven ftaande uitgemaakt, en de Proteftantfche KSen als hunne maagfchap, ten opztchte van  14 INLEIDING. eene zuivere geloofsbelijdenis aangezien, en lier gehad hebben. Overweegt men verder de Grondftellingen van de Proteftantfche Kerken dat flechts de kerklijke gemeenfchap op de overeenftemming in de leer - artijkelen rust, en de fcheuring alleenlijk plaats heeft, indien men daarin verfchilt, zoo zal het klaar, en duidelijk blijken, dat in het boven aangehaald verwijt eene bedrieglijke befchuldiging fchuiltdewijl door de verfchillendheid der bevattingen \ plegtigheden en gebruiken, de eenheid des gelooft niet weggenomen wordt. Menfchen dus, welke eenerlei leerftelfel, en algemeene grondHellingen hebben, waaromtrent zij het eens ge» worden zijn, en zich van anderen, die niet zoo denken, en gevoelen, daar in onderfcheiden, kunnen op goede gronden gezegd worden, eene kerklijke gemeenfchap met elkander te hebben, fchoon zij naar de leiding hunner gedachten alles niet op dezelve wijze vatten, en begrijpen. De Euangelifche Broeder-Uniteit, die 'er voor bekend ftaat, dat zij de onveranderde Augsburgfche Belijdenis, als een leerftelzel, dat met haar inzicht in het Euangeliurn het meest overeenkomt, als de haare aanneemt, en dit van haar begin af aan onveranderlijk beleeden heeft, kan alzoo niet gezegd worden zich van de Proteftantfche kerken afgezonderd te hebben, en verdient bij gevolg als een gerechtigd lid derzelve aangezien, en erkend te worden. En dat haare leer de leer der Augsburgfche Belijdenis is, kan geen verftandig mensch, die met haare leerfchriften bekend is in twijfel trekken. De Broeders hebben in vroegere, en laatere tijden hunne gemeenfchap met de Proteftantfche Ker-  INLEIDING. 15 Kerken onveranderlijk onderhouden. Hunne geloofs- en leerbelijdenisfen bewijzen zulks op het klaarde. Zij hebben evenwel onder zich eene Unië geftigt; en zich daar door niettcgendaande de verfchillende begrippen, en uitdrukkingen, die in de onderfcheiden Proteftantfche Kerkgenootfchappen nog plaats hebben, op het naauwfte onder elkander verbonden, om de leere van Jesus, en zijne Apostelen onbeweeglijk aan te kleeven, en de uitbreiding zijns Rijks door woord, en daaden met al hun Vermogen te bevorderen. Moravifche en Boheemfche Broeders, Gereformeerde en Lutherfche, verbinden zich hier tot één oogmerk en éénen regel, zonder zich van de kerken, waarin zij geboren, en onderweezen zijn, aftefcheiden. Daarbij zoeken zij, zoo veel in hun ismet alle kinderen Gods, die niet tot haar bijzonder Kerkgenóotfchap behooren, in liefde, vrede, en in gemeenfchap des harten, en des geests, naar het Testament van Jesus, Joh. 17. te daan, en gelooven van harte, dat de onchristlijke Scftenzucht, volgens welke dan deze, dan geene kerk zich uitgeeft voor de alleen zuivere Kerk, waarin men zalig kan worden , juist even zeer ftrijdig is met de leere van Jesus, als nadeelig voor de uitbreiding van zijn Koningrijk. Aan de andere zijde gelooven zij niet minder, dat, die zich aan onverfchilligheid in zaaken van den Godsdienst fchuldig maakt, klaarblijklijk te kennen geeft, dat hij weinig of geen belang in de waarheid ftelt. De Broeders onthouden zich deswegen van alle twistvraagen, leggende het zorgvuldig daar op toe, om hun leerbegrip met woorden der H. Schrift uit te drukken, en zich zoo  x6 INLEIDING. zoo veel mogelijk is, te wachten voor alle yer= fchillen... Over onbeiliste zaaken in den Bijbel verkjaaren zij zich niet verder, dan zij in de woorden der Schrift daar toe grond meenen te vinden. Men vindt daar van reeds bewijzen in de oude Broederkerk, en de vernieuwde Euangelifche Broeder-Gemeente heeft zich ook aanftonds in haar begin op dien Grondflag onder malkanderen vereenigd, dat zij in alle Christelijke gemeentens van, niemand afgefcheiden wilden 2ijn, die waarachtig in Jesus gelooft, van den heiligen Geest door het Euangelium geroepen, met zijne gaaven verlichtj en in den waaren geloove geheiligd, en bewaard is, al mogte hij ook de Schrift hier of daar op eene andere wijze uitleggen. Niet minder verbonden zij zich, om de verborgenheden des geloofs niet tot een voorwerp van navorfching voor het vernuft te maaken, maar tot het genot der Godzaligheid aan te wenden. In dieptens te willen indringen, die God niet in de H. Schrift geopenbaard heeft, oordeelen zij niét alleen vergeefsch, maar ook gevaarlijk te zijn: wij kennen de inwendige natuur, en het wezen der dingen, die onder de zinnen vallen niet, wij kennen Hechts hunne uitwerking, en betrekkingen op ons, dus kennen wij ook hes wezen der Godheid niet, en zijn vergenoegd met de kennisfe haarer betrekkingen op ons en andere dingen. Door de kennis, welke de Broeders met verfcheidene Godsdienftige genootfchappen in de Christenheid gemaakt hebben, hebben zij eene meerdere algemeenheid in hunne Godsdienftige begrippen verkreegen , waargenoomen hebbende, dat 'er eene wijsheid Gods ook in de  INLEIDING. 17 de verfcheidenheid der menfchelijke bevattingen verborgen ligt. Men heeft in de natuur der zaligmaakende kennisfe meer inzicht gekregen, en opgemerkt, dat bij de grootfte verfcheidenheid in de leiding der gedachten, en in de uitdrukkingen men doch in de hoofdzaake het eens zijn kan: men heeft gevon. den, dat in elk Christlijk genootfchap een kostbaare fchat van waarheid gelegd if, die van veelen der leden heilzaam gebruikt wordt; dat aan elke Christlijke gezindheid een of ander voornaam punt ter bewaaring, (op dat 'er niets verloren gaa) én tot eene algemeene gebruikmaaking toevertrouwt is. Men is overtuigd geworden,' dat de .menigvuldigheid der voorftellingen in zaaken, die den grond der Euangelifche leere niet betreffen, niet toevallig is; dat de verfcheidenheid der begrippen in zulke dingen, welke zich reeds ten tijde der Apostelen tusfchen de Gemeentens uit de Joo.den, en die der Heidenen geopenbaard heeft, geene fcheuring in de hoofdzaake ten gevolge gehad heeft, en dat noch de verfchillende wijze van voorftelling, noch form, noch de bijzondere inrichtingen de algemeenheid der Kerke heeft kunnen benadeelen. Hier uit blijkt klaar, dat de Broeders dat goede, 't welk elke Christlijke gezindheid ontvangen heeft, van harte eeren, en bij gevolg geene roeping hebben, om eenige Godsdienftige inrichtingen te ftooren, veel minder iemand een wantrouwen nopens zijnen Godsdienst in te boezemen, maar integendeel zich verpligt oordeelen, alle zielen, niet alleen met woorden, maar ook met hunnen wandel, en gedrag, alleen tot Christus te wijzen. Dit verhinB Lt n [e 1'P;» ce er tfj esnteadite:en 'er-  Ï4S6 i ! i ;< I I I f c i I * n o ft n r< •n ft d li z< w je tr 42 KORÏE GESCHIEDENIS VAN Dg Terwijl men nu fchikkingen maakte om de Broeders optezoeken, te vangen, en te dooden, zoo md Jacobos Rosenberg, Bisfchop ron Breslau, tusfchen beiden, en keerde deze bloedde vervolging af, met te zeggen: „ dat de »' *et*era maar vermeerderden door de marte„ Imgen;" weshalven hij ze Hechts alleen liet opzoeken en uit elkander jaagen. Hier door vierden de meeste Broeders in de gebergten m bosfchen verftrooid, alwaar zij zich, zoo' ;oed zij konden, in holen en fpelonken verboren hielden. Zij durfden geen vuur, dan alleen n den nacht doen branden, om over dag niet »an den opftiigenden rook verraaden te worlenr Dikwijls zaten zij in felle koude rondom iet vuur, en bragten ..hunnen tijd door met het ïezen der heilige Schrift, en godzalige gefpreken. Wegens deze hunne wooningen in de belonken, kreegen zij den naam van Janmki at is volk, 't welk zich in het open veld 0pl oudt. In deeze woeste plaatfen overdagten de iroeders met den grootften ernst, hoe zij het leinood der Euangelifche leer, en eene daar lede overeenkomende Christelijke tucht, en orde nder zich ongefchonden ftaande houden, en op' □nne nakomelingen voortplanten mogten. Zij aakten onder zich zekere inftellingen, verkoo>n bij meerderheid van Hemmen Oudtten eiken zij gehoorzaamheid beloofden, en de beuuring hunner zaaken aanbevalen. Op aanrang van deze Oudften, riepen zij de aanzienkften uit hunne verftrooijing bij een, hielden lfs in 't gebergte Synode, en maakten zekere etten, hoedanig zij zich onder elkander, en *ens anderen, zoo vrienden als vijanden, om:nt den Koning, en de Overheden, hadden te ge-  OUPE BROEDER-GEMEENTE. 43 gedraagen. Tót dus verre hadden zij nog wel onder zich eenige geordende Leeraars uit de Calixtijnen, die Doop, en Avondmaal onder hun bedienden, dan zij konden niet hoepen, dat in 't vervolg Roomfche Geestlijken hunne Kerk uit liefde voor de waarheid verlaaten, en tot de hunne zouden overgaan Zij waren dus me' zonder reden bezorgd, hoe het Leeraars-amp in 't vervolg onder hun, naar Kerkenorde doo: wettig geordende Predikanten bediend mogt woulen.^ wierden ten d;en e}nde de aanzien liikften onder de Broederen, tot een Synod naar Lhota bij een geroepen, om over de vei kiezing, en aanltelling hunner toekomende zie: zorgers met elkander raad te pleegen. Deez ven-adering beftond uit omtrent 70 mannen, we ke met een brandenden ijver hunne belanger God fmeekende voordroegen, en het eens wiei den om uit hun midden 9 mannen van b< proefde oprechtheid, en onbefproken wandel, 11 zicht, en ervaaring ten opzichte van de Godlijk Waarheden uit te kiezen, dezelve als dan de Heere voorteftellen, en door loting het te la ten bellisfen, of en welke uit deeze 9 manner Hij tot hunne Priesters, en Zielzorgers zouc willen bepaalen. Dit gefchied zijnde, wierdt Matthias van Kunewolde, Thoma Przelaucius, en Elias K r e n o v 11 door het lot tot Priesters, en Zielzorgers d Broederen verkooren. De ganfche Vergaderu nam deeze drie mannen met groote blijdfchap, e de hun van God gefchonken Leeraars aan, < waren nu daar op gefteld, om dezelve ook do eene wettige, cn kerkelijke ordening te laan bevestigen. 1456 ■1467 e s 1en i- $ ;e n s s ;r 'g Is :n jr :n  44 KORTE GESCHIEDENIS VAN DB I467 I j Op eene niet lang daar na weder vergaderde Synode, opperde men deeze vraag: of de ordening, welk een Presbijter verricht, even zoo nuttig zij als die, welke door een Bisfchop gerchied? Het Synodaal befluit was: „ dat vol.» gens de inrichting der Apostelen, en het ge, fchiedverhaal der eerfte Christelijke Kerke de , Oudften, of Ouderlingen, welke men ook Pres, bijters noemde, van de Bisfchoppen niet on, derfcheiden waren,? en de Ouderlingen zoo wel , als de Bisfchoppen, de bevestigingen, en orde, ningen der Kerkendienaaren zonder onderfcheid , verricht hadden. Dat dit 'door yerfcheiden , Kerkvaders aangetoond is, en inzonderheid , van Hieronimus betuigd geworden; uit , wiens geschriften, en uit die van anderen dui, delijk bleek, dat men, dewijl de Presbijters; , zoo fterk kleefden aan dien, welke hen ge, ordend had, en men des wegen reden had te , vreezen, dat partijfchap, en tweefpalt daar uit , zoude hebben kunnen voortfpruiten, het daar, om noodig gevonden had, zich over dit ftuk i me* elkander te vereenigen, en het befluit te , neemen, dat men uit het getal der Presbijters , éénen zoude verkiezen, die den voorrang boven , anderen hebben, en voortaan het werk der i bevestiging, en ordening van Kerkendienaars , waarneemen zoude. Naar dit Apostolisch ,' Voorbeeld konden de Broeders dus ook hunne Predikanten van hunne Presbijters, of Pries, ters laaten ordenen, zonder dat men de wettigheid van deeze ordeningen met grond zou, de kunnen tegenipreeken. Om echter hunne tegenpartijen alle gelegenheid te ontrieernen, de wettigheid hunner "ordeningen door eenen Presbijter te beftrijden, wierden zij' te raade „ zich  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 45 „ zich alle moeite te geeven, om eene bisfchoplijke ordening, en de bevoegdheid daar toe te " verkrijgen." Tot bereiking van dit hun oogmerk, vestigden de Broeders hunne gedagten op de Waldenzen, welke God, reeds in de Iwaaitde Eeuw, hunnen voorvaderen ter hulpe had toegefchikt, en van welken zij van tijd tot tijd, eenbe geordende Priesters onder zich bekomen hadden. In Oostenrijk waren toen nog Waldenfche Kerken, en Bisfchoppen, weshalven de Broeders zonder eenige bedenkingen beflooten, deze Kerk te verzoeken, om hun haare machi van Bisfchoppen te mogen inwijen medetedeelen, dewijl zij niet zonder grond ftaande hield, dat'zij de bisfchoplijke opvolging, van de tijder der Apostelen af konde afleiden. De Broe^ ders zonden ten dien einde drie van hunrv Priesters, van welke Michael Bradaziui vBn Zamberg voornaamlijk genoemd wordt, aai den Bisfchop der Waldenzen Stephanus Deeze ontving hen met veele liefde, verheugd zich over de berichten van hunne christelijk inrichtingen, leidde hun in tegenwoordigheid va zijne mede Ouderlingen den oorfprong, voori gang, en de lotgevallen der Waldenfche Kerk mitsgaders de opvolging hunner Bisfchoppen open, en deelde voorts aan deze drie Leeras ren der Broederen de bisfchoplijke inwijing m< de met hulp van zijnen medebisfchop. Naauwlijks waren deeze drie wettig geordenc Bisfchoppen tot hunne Broederen te rug gek< men, of 'er wierd terftond weder eene Synoc te faamen geroepen, op dewelke deze drie mai nen in hunne nieuwe waardigheid der Vergad ring wierden voorgefteld. Het gevolg daar v: was, dat men een befluit nam, om de di voc 1467 i » 1 1 1- e >e1- >n ie >r-  46 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE I467 s i I t n * ti rr Zl d: ei E di d< B Vi m g< di d; re K as roorheen gemelde door het lot verkoorene manier) *, door deze nieuwe Bisfchoppen tot wet:ige Predikanten, of Presbijters te laaten ordeien, en dan een van hun, naamlijk Matthiis van Kunkwalde, tot den vierden Bischop te laaten inwijen, 't welk gefchiedde met 'ene voor het gewigt der zaake wel pasfende >lechtigheid. Verder wierd op deeze Synode leraadflaagd, hoe men de reeds geregelde Keren-inrichtingen nog volkomener zoude kunnen laaken, en voegde den vier Bisfchoppen nog ten Coëpiscopi mede Bisfchoppen, of Coneniores mede Ouderlingen toe, welke uit e overige Presbijters genomen wierden. Hier door wierd de verbindtenis tusfchen de rocders, en Waldenzen meer bevestigd, en eide Kerkgenootfchappen genegen, zich nog aauwer met eikanderen rot eene volkomene erkgemeenfchap te vereenigen. Dan eer dit )t ftand konde komen, wierd hun voorneeen door fommige kwalijk gezinde Walden:n verraden, die geen lust hadden tot eene zomige vereeniging vreezende, van in de fmaad, 1 vervolging der Broederen te moeten deelen. ier door kwam over het ganfche volk der Walmen in Oostenrijk eene hevige Vervolging, in iwelke, behalven veele anderen, hun laatfte isfchop Stephanus verbrand, en de overige :rftrooid wierden. Dus had Gods wonderhand )g juist ter rechten tijd voor de Broederfchap izorgd door den laatften Bisfchop der Wal:nzen in Ooostenrijk zoo lang te fpaaren, tot it hij den Broederen nog hunne oude Kerkenchten heeft kunnen mededeelen. Deeze beide erkgenootfchappen hebben van hunnen aanvang n veele gelijke lotgevallen gehad. Zij zijn bekend * (Mannen") Zie bladz, 43.  ÓÜDE SROEDÏR'CEMEEUIS. 47 kend geworden als zaaden van Martelaars, welke eene groote menigte van getuigen der waarheid kunnen noemen, die hun getuigenis met het lijden vart de pijnïijkfte fmarten en den f^adhjkften dood verzegeld hebben, het geen de Heiland aan zijne dienaaren voorzegt heeft te wee. ten: dat zij om zijns Naams wil gehaat, beftot, vervolgd, gemarteld, en gedood zouden wardenl is aan beide deze kerken in eene ruinw maate vervuld, en zij zijn met den smaas van Christus op eene uitmuntende wijzs vereerd geworden. Gods almacht heeft ze echtei no* zoo weeten te behouden, dat zij niet ge heel vernield, en van hunne rechten, en de mid delen ter bevordering van den opbouw der Keri van Christus op aarde, in weerwil van de woede en macht hunner vijanden, verdoken wierden De nog overige verftrooide Waldenzen uit Oos tenrijk namen hunne wijkplaatfen voor he grootfte gedeelte naar de Broeders in Bohe men, en Moraviën. Intusfchen bleef de Broederkerk niet lang 11 het genot van haare Kerkelijke inrichtingen Want reeds in het volgende Jaar liet Konin Georg op de Rijksdagsvergadering te Praag een befluit tegen hen uitgaan, waar van d inhoud was: Dat ieder landsheer in zijn lan zijn best moeste doen, om van de Pikarden zc veelen mooglijk te vangen, en naar zijn goedvinde met dit volk te handelen, om door zodanigen erni hunne afzondering te keer te gaan. De gevar genisfen in Bohemen, en bijzonder in Praag waren voor het groo'fte gedeelte, al fpoedi met Broeders opgevuld, van welken 'er meni een van honger moest fterven, en anderen 0 eene fchriklijke wijze mishandeld wierden. Dei 14Ö7 1 Ü46S l t 1 t ■> T l I  48 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE I46J 147] 1500 IS08 ze vervolging nam eerst een einde na den dood van deezen Koning in 't Jaar 1471, welke om de Kroon van Bohemen te verkrijgen, den Roomfchen Stoel met een eed gezwooren had, de Broederen te zullen verdelgen; vijftien dagen voor hem was ook Rokyzan overleden. De opvolger des Konings was Vladislaw, uit Poolen, een goedaartig, en zagtzinnig Vorst, die, offchoon hij in het tweede Jaar zijner regeering toeliet, dat 'er nieuwe bevelen wierden uitgevaardigd om de Broeders te verdelgen, dezelve terftond weder introk, zoo dra hij de verdeediging der Broederen gehoord had. Onder zijne regeering begonnen de Broeders wederom ongeftoord bij een te komen, en aantegroeijen. Hun godzalige wandel wekte veelen op, zoo aanzienlijken als geringen, 't welk van een zoo gelukkig gevolg was, dat omtrent A°. 1500 bijna 200 Broederkerken in Bohemen en Moraviën gevonden wierden. Dan dit was ondraaglijk in de oogen der vijanden, en zij rustten niet, tot dat deeze goede Koning in 1508, door de aanhoudende onftuimige voorftellingen van de Roomfche Geestlijkheid, en bijzonderlijk door den Bisfchop van groot Waradijn Johan Boseck, hoewel tegen zijn zin, overgehaald wierd, om een nieuw bevel ter verdelging der Broederen uittevaardlgen. Want toen de Roomfche Bisfchoppen het Bloed - plakaat in 's Konings tegenwoordigheid fchreeven, viel Hij op zijne knien, en fmeekte God met traanen, dat hij hem de fchuld van zulke bloeddorftige aanflagen niet wilde toerekenen, wenfchende, dat God zelve de uitvoering daar van wilde verhinderen. De vervolging begon echter op verfcheiden plaatzen uitgebarsten ,  oude broeder-gemeente. 49 barsten, alwaar men de Broeders deels verjaagde, deels gevangen nam, pijnigde en verbrandde. De Broeders leverden intusfcben een verantwoordings-gefchrift bij den Koning in, (zie F re her in Scriptor Bohem.fol. 238/^.) gaveri daar in rekenfchap van hun geloof, en wederleiden de valfche getuigenisfen hunner vijanden, De Koning, verblijd over deze goede gelegenheid, om daar door de wreede vervolging wal te doen ophouden, verzachte het Edift, hei welk echter door toedoen van bovengemelder Bisfchop Boseck op den Rijksdag te Guttenberg, waar heen hij als Koninglijk Legaat gezonden was, wederom vernieuwd, en ftrengei gemaakt wierd. De Broeders biddende, en vas tende verborgen hunne Leeraars, en overleidet met eikanderen, wat hun te doen ftond, indiei zij eindelijk alle uit het land gebanneu, en ver jaagd zouden worden. Zij beflooten ten diet opzichte vier uit hun midden, naamlijk Lucai van Praag, Maurus Kokowez, Mar tin Kabatnik, en Caspar uit di Mark naar vreemde landen te zenden ter on derzoeking, of men niet hier of daar menfchei zoude vinden, welke aan Christus geheel ver kleefd waren, met dewelken zij zich in leer, ei leven konden vereenigen, om als dan in eens gezindheid met hun te leeven. De eerfte reisdi naar Griekenland, de tweede naar Rusland, di derde naar Thracien, en Bulgarien, en de vier de naar Palestina, en Egyptenland. Dan te ru| komende, verklaarden zij „ nergens zodani „ een Volk gevonden te hebben, als zij gezoch „ hadden, en hoe alles overal ten uiterften be „ dorven was, en de zogenaamde Christene: „ in bijgeloovigheid, en euveldaaden bedolvei D ,,!« 1508  tsoa i 5o KORTE GESCHIEDENIS VAN DE ,, lagen." Men riep dan wederom eene Synode bij een, om op nieuw te overleggen, wat hun jn deze drukkende omftandigheden nog overbleef om te doen. Uit hunne befluiten blijkt, dat niets hun hart bemoedigde dan alleen eene ftille hoop; God zoude haast braave mannen verwekken, welke op eene geheele hervorming der Christelijke Kerke zouden aandringen, bij welken zij zich als dan zouden kunnen voegen, en met hun vereenigen. Zij zonden dierhalven Lokas van Praag, en Thomas den Duitscher naar Waalschland, Italien, en Frankrijk, om de Waldenzen te bezoeken, en naar hunnen toeftand te verneemen. Zij vonden echter maar weinigen, die nog overgebleeven waren. Dus zagen de arme Broeders dat 'er voor hun in dezen tijd niets overbleef dan in Gods handen te vallen, zijne beproevingen met lijdzaamheid, en ftandvastigheid te verdraagen, en in hunne gebeden des te vuuriger te fmeeken poor de arme Christenheid: zij gaven evenwel ander deze harde verdrukkingen hunne hoope liet op van eene haast aanftaande hervorming ier Kerke, en daar omtrent dezen tijd de Boekdrukkunst'in zwang geraakte, zoö lieten zij terHond te Venetien den Bijbel in hunne moedersaal, en dezen te Neurenberg nog tweemaal herdrukken. Daarenboven gehoord hebbende van ;enen Erasmus te Rotterdam, die door zijne Taalkunde, en zuivere Godgeleerdheid was jeroemd geworden, zonden zij hem toe hunle in 't Jaar 1508 aan den Koning Wladis■ aus overgegeevene verantwoording, hem bidlende, dat, indien hij daarin eenige misflagen nogte ontdekken, hij het hun onder 't oog wille brengen, om ze te kunnen verbeteren; maar daar  oude broeder-gemeente. 5* daar niets in vindende, verzochten zij hem om een getuigenis van hunne onfchuld, in eene verdediging tegen het ongelijk hun aangedaan, te willen geeven. E ras mus antwoordde hun eenige dagen daarna „ dat hij wel geene dwaa„ lingen ontdekt had, maar daar van een open„ lijk getuigenis te geeven, oordeelde hij noch „ raadzaam voor hem, noch noodig voor de „ Broeders; zij moesten maar hunne zaaken» „ gelijk zij tot hier toe gedaan hadden, in de „ ftilte voortzetten." Ongeacht deze verklaaring gaf E ras mus den Broederen in 't vervolg meermaalen een getuigenis van hunne zuiverheid in het geloof, en van hunne deugdzaamheid. Men zie onder anderen, wat hij in zijne voorrede voor het nieuwe Testament, en in zijn antwoord aan Schlechta, die de Broeders lasterde, van hun fchrijft. Kortheidshalven wil ik het laatfte met zijne eigen woorden hier aannaaien. ,, Dat de Broeders (fchrijft hij) „ hunne eigen Leeraars zelve verkiezen, is niet „ tegen de gewoonte der Ouden; dat zij onge,, ftudeerden, en ongeleerden kiezen, is geraak„ kelijk te verontfchuldigen, om dat de vroom„ heid van hun leven, en wandel het gebrek van geleerdheid vergoedt, ook zie ik niet, „ waarom het onrecht zoude gedaan zijn, dat , zij zich onder eikanderen Broeders, en Zus» „ ters noemen; en gave God, dat deze gemeenfohaplijke liefde-benaaming onder de Christenen mogt in gebruik blijven; dat zij verder „ op de gezegdens der Predikanten niet zoo „ grooten prijs ftellen, als op de heilige fchrift, dar is, dat zij meer op God dan op men„ fchen vertrouwen, daar in hebben zij volkomen gelijk; hunne gevoelens omtrent fees'daD a „ geo  54 KOfttE GESCHIEDENIS VAN DÈ ï$o8 -5* „ gen verfchillen niet veel van de eeuw waar in „ de Kerkvader HihronymUs leefde. Dan „ thans is het getal der feestdagen tot eene bui„ tenfpoorige menigte aangegroeid." Nu waren 'er reeds honderd jaaren federt den marteldood Van Johan Huss voorbij gegaan, en men herinnerde zich de merkwaardige woorden vart dezen bloedgetuigen op zijnen laatften dag, zijne rechters en pijnigers dus aanfpreekende: over honderd jaaren zult gij God, èn mij tekenfchap moeten geeven, En ziet in het Jaar T517, net honderd jaaren, na dat Huss verbrand was, terwijl men met een reikhalzend verlangen naar eene hervorming in leer, en leven uitzag, ftond de voortreflijke knecht Gods Martin Luthkr op, welke gelijk Huss tegen de dwaalingen der Roomfche Kerk, en den afgrijslijken Pauslijken aflaatskraam openlijk, en met grooten ijvér begon te getuigen. De Broeders den grooten zegen van dit getuigenis der waarheid vernomen hebbende, waren daarover ten hoogften verblijd, loovende, en dankende God daar voor met brandende harten. 1 A°< 1522 zonden zij twee van hunne Leeraaren naar Luth.er, om hem op dit groote werk geluk toe te wenfehen, en hem van hun Broederlijk deelneemen, en vuurige fmeekingen tot den Heere te verzekeren in geloovige verwagting, dat het hem door den genadigen bijftand van boven zoude gelukken, het licht des Euangeliums uit de duisternisfe te herftellen, en door de ganfche Kerk te doen verfpreiden, waar bij zij hem te gelijk van hunne leer, en inrichtingen kennis gaven. Luther ontving deze gedeputeerden zeer vriendelijk, prees hunne liefde tot de waarheid, en betuigde in zijne brieven aan Spa-  oude broeder-gemeente. 53 slatin, en anderen, dat hij door de Broe-j ders zeer was opgewekt geworden. Toen de Broeders in 't Jaar W "f^^TdeZ' fchreeven over de noodzaaklijkheid van de invoering "ener Christelijke Tucht en goede orde in de Kerke, zoo antwoordde h»j hun „ wj „ kunnen het nog niet zoo ver brengen, dat bij , ons zulk eene beoefening der zuivere Leer, ' en des heiligen levens kan worden ingevoerd, „als wij van u hooren. De zaaken zijn bij „ ons nog te ruw, en gaan langzaam voort, „ doch bidt gij lieden voor ons." In 't volgende Jaar zonden de Broeders ten tweedenmaal afgevaardigden naar Luthkr, om in 't bijzonder naauwkeurig te verneemen, hoehet met de Kerkentu.cht gelegen waare, die hij dacht in te voeren, dan bemerkende dat Luth er hier mede nog niet eens een begin gemaakt had, gaven zij hem te kennen, dat zij aan het gebrek van Kerkelijke Tucht onder zijne gemeentens moesten toefchrijven, dat veele onloutere gemoederen zich van hunne gemeenfchap affcheidden., om dat zij nu het Euangehum bij de Lutherschgczinden genieten konden, zonder zich aan de naauwgezette ordeningen der vereenigde Broeders te verbinden. Deze verwijting deed Luther gevoelig worden, die nog werk genoeg had om de Leer van het Euangelium te verbreiden, en te verdedigen, en gaf gelegenheid, dat de vriendfchap tusfchen hem, en de Broeders eenigzins verkoelde, waar van het gevolg was, dat hij eenige inrichtingen der Broederen in het openbaar begon te berispen. Doch toen de Broeders in 't vervolg hem hunne verantwoording toezonden, welken zij betrekkelijk hunne Leer, en Kerkgebruiken aan den MarkD 3 gmi 5**  «53* 54 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE graaf Georg van Brandenburg A°. 153a hadden overgegeeven, vond Luther zulk een behaagen in dat gefchrift, dat hij het in Wittenberg met eene voorrede liet drukken, in welke hij een fchoon getuigenis van de zuiverheid der Broederen in het geloof aflegt. Hij laat zich onder anderen zoo uit „ zoo lang ik een „ papist was, heb ik de Broeders uit'grooten „ ijver voor de Roomfche religie in mijn hart „ gehaat, en derhalven ook de fchriften van „Huss, uit blinden ijver voor den Paus, en „ het Concilie, aanftonds ter zijde gelegd, en „ gevreesd ze te leezen, offchoon ik vond, dat „Huss de heilige Schrift zoo zuiver, en „ met zoo veel kracht verklaard heeft, dat ik „ daar over ontftelde, als ik bij mij zeiven over„ dacht, hoe het de Paus, en het Concilie te „ Costnitz van zich hebben kunnen verkrijgen, „ eenen zoo grooten, en dierbaaren man te doen „ verbranden, maar nu mij God den zoon des „ verderfs heeft doen kennen, denk ik 'er ge„ heel anders over, zoo dat ik die geene, welke „ de Paus als Ketters verdoemd, en omgebracht „ heeft, volgens hunne eigen belijdenisfe, voor ,, waare heiligen, en martelaars moet houden, „ en prijzen: onder het getal van dezen (dus „ gaat hij voort) waren ook de Broeders, die „ men Pikarden noemde, bij dewelken ik dit „ eenige groote wonder gevonden heb, waarvan „ in het ganfche Pausdom fchier nooit is ge„ hoord geweest, dat zij met ter zijde zetting „ aller menschlijke leeringen zich in de inzet„ tingen des Heeren dag, en nacht geoefend „ hebben; dat zij ook in de heilige Schrift kun„ dig, ervaaren, en voor de waarheid derzelve „ vatbaar waren; en fchoon zij in de Griekfche „ of  OUDE BROEDER-GEMEENTE 55 „ of Hebreeuwfche Taaie riet zeer geoefend 1 „ zijn, zoo zijn echter hunne gevoelens in dat „ opftel klaar, en recht, zoo dat hij hoopte, „ dat zij bij alle rechtgeaarte Christenen geliefd, „ en in waarde zullen gehouden worden; gelijk ], wij ook (zegt hij verder) reden hebben, God, „ en den Vader onzes Heeren Jesus Christus „ ten hoogden te danken, dat Hij naar den „ rijkdom zijner heerlijkheid het licht van zijn „ woord uit de duisternisfe heeft doen fchijnen, op dat Hij wederom den dood in ons te nie„ te doe, en het leven der genade in ons „ voortbrenge. Ja wij verheugen ons billijk met „ hun (den Broederen) zoo om hunnent, als om „ onzent wille, daar wij, tot hier toe elkander „ verdacht gehouden hebbende, verre van el„ kander verwijderd waren, de een den anderen ,, voor een Ketter houdende, wij nu in tegen„ deel, na dat die argwaan uit den weg geruimd ,, is, gezamentlijk in éénen fchaapftal gebragt „ zijn onder den eenigen Herder, en Opziendet „ onzer zielen, welke geloofd zij tot in de eeu„ wigheid. Amen!" Ook meld Lutker in deze voorreden, waarin de Broeders zich eigenlijk onderfcheiden, naamlijk door hunne Kerkentucht, en orde, waaromtrend hij zich dus verklaart : „ Offchoon in deeze belijdenis der Broederen ,, hier en daar eenig onderfcheid in de kerkelijke oefeningen, en gebruiken zal worden aange' troffen, zoo dienen wij evenwel te beden, ken, dat nooit in alle kerken eenerlei gèbrui" ken , orde en Itelregels geweest zijn, noch „ behoeven te zijn, om dat de aart, menigvul„ digheid, en veranderingen der menfchen, Lan„ den en tijden zulks niet toelaaten. De hoofd D 4 » zaa* 53»  56 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE -538 '5: „ zaak zij, en blijve maar, dat de leere des ge„ loofs, en de wandel volkomen, en zuiver „ zij, want deze beide Hukken moeten gelijk„ vormig, en overeenftemmende zijn, zoo als Paulüs de Korinthers vermaand, dat zij allen het zelfde zouden fpreeken; en wederom: „ dat gij alle eendragtiglijk met éénen mond „ God, en den Vader onzes Heeren Jesus Christus verheerlijkt." Daar ook de Broeders zich over den vrijen, of ongehuwden ftaat omtrent even zoo als Paulüs i Cor. 7; 7, enz. verklaard hadden, vond Luther noodig, zich in dezelfde voorreden aldus daar over te Hitten „ want dat de huwelijke ftaat, even gelijk als bij ons zoude vrij, en onbepaald „ zijn, kan bij hun om verfcheiden redenen „ niet wel toegelaaten worden. Intusfchen is ,, het genoeg, dat men leere, en geloove, dat „ het huwelijk zonder krenking van het ge„ loof, en het gewisfe elk een vrijftaat, en „ niemand tot zonde yerftrekke. Dienvolgens beveel ik in den Heere deze belijdenis der Broederen aan alle godzalige Christenen, wijl men daar uit klaarblijklijk zien zal, hoe zeer „ de Broeders ten onrechte tot hiertoe van de Roomfchen zijn bezwaard, en verdoemd „ geworden." Van Luthers Medearbeideren zoude men nog meerdere zulke getuigenisfen aangaande., de rechtzinnigheid der Euangelifche Geloofsleere der Broeders kunnen bijbrengen: dan het zij mij vergund alleen nog hier bij te voegen de verklaaring van Philip Melanchthon, welke ;5hij in't Jaar 1535 in eenen brief aan de Broederen gegeeven heeft, dus luidende: „ Dewijl wij „ dan in de voornaamfte Artykelen der Chris- „ telij-  OUDE BROEDER-GEMEEJITE. 57 telijke leere het eens zijn, zoo laat ons el* kanderen aanneemen in de liefde! Geene on" gelijkheid, en verandering in gebruiken, en " plechtigheden, moet onze gemoederen van el,* kander verwijderen. De heilige Paulus maakt dikwijls gewag van verfchillende gebrui, ken, en verbiedt den Christenen, dat zij om " derzelver ongelijkheid zich van eikanderen af ", zonderen, fchoon de waereld hevig daar ovei ftrijdt. De ernftige uitoefening van tucht. „' die in uwe Kerk plaats heeft, komt mij waar „ lijk niet kwalijk voor. Gave God,dat die ooi „ in onze Kerk wat ernftiger uitgeoefend wierd ,, Wat mijne toegenegenheid jegens u betreft „ gelooft zekerlijk, dat ik van harte wenfche „ dat die geene, welke het Euangelie liefheb „ ben, en begeeren, dat de naam van Christu „ gepreezen, en wijd, en zijd uitgebreid woi „ de, ook jegens eikanderen eene Christelijk „ goedertierene liefde mogten uitoefenen, en zie „ gezamentlijk benaarftigen, in hunne leer c „ heerlijkheid van Christus tot hun hoofd-oo< „ merk te maaken, op dat zij zich zeiven ni „ door aangebooren haat, of ijdele tweefpa „ mogen verderven, en om beuzelingen qne nigheid ftichten." Van dezen tijd af aan bleeven Luther, i Melanchthon tot aan hun einde in eei onafgebrokene genegenheid tot de Broederen. I ïeenlijk drongen de Broeders bij aanhouden!» daarop aan, dat Lü.ther ook nog eene rt het Euangelie overeenkomende tucht in de K ke mogte invoeren. Zij vaardigden ten di einde A°. 1536 de derde, 1540 de vierde, 1542 de vijfde, en laatfte bezending naar hi af, om over de invoering van een ftip D 5 K 1535 » > s e tl e. :t lt e- ;n ie Xr id et :r- eni536 en1540 !mi542 :er er-  154- i < t i i i 1 I J t r 1 a C f r I e 3! S! 51 d d 8' 5? KORTE GESCHIEDENIS VAN DB Kerkentucht met hem te fpreeken. Luther, Ichoon de noodzaaklijkheid daar van wel inzienie, begreep evenwel in 't eerst, dat zulks tot ner toe niet had kunnen gefchieden, vermits, rolgens zijne uitdrukking, de zaaken nog niet rijp genoeg daar toe waren, en hij, behalven dat, met al teveel arbeid oveilaaden was, inzonderheid ten opzichte van zijne tegenpartijen, [n eene hunner laatfte onderhandelingen met lem over dit gewigtig ftuk, verklaarde hij zich n tegenwoordigheid van alle bij een vergaderIe Godgeleerden, dat het Pausdom niet anders lan op deze wijze had kunnen verftoord worlen, dan met het ganfche juk van bijgeloof, :n allen fchijn van dwang af te werpen } loch daar men nu zag, dat de waereld dit misiruikte, om op eene tegenovergeftelde wijze te ondigen, zoo bekende hij gewillig, dat ook dit waad noodzaaklijk moest tegengegaan, en de Êerkentucht weder herfteld worden. Men zouie dan de zaak met allen ernst in overweeging eemen, zoo dra men maar daar toe komen onde. Middelerwijl bragt de Paus op nieuw Hes in onrust door het uitzicht op een nieuw Joncilie. Met deze verklaaring gaf Luther zijn afi :heid aan de Broeders in de hartelijkfte liefde, akte hun in tegenwoordigheid der overige loogleeraaren de hand van Broederfchap toe, n voegde 'er deze volgende woorden bij „ Bevordert gij lieden het werk van Christus bij u, wij zullen het ook van onzen kant doen, zoo als het bij ons mogelijk zal zijn." Kort lar naar fchreef hij aan den Oudften Bisfchop :r Broederkerk Johan Augusta het vol:nde [„ verder vermaan ik u in den Heere, » dat  OüpE BROEDER-GEMEENTE. & ~ dat gij met Otjs in de gemeenfchap des Gees. tes, en der leer, zoo als gij het begonnen hebt, volhardt, en met ons te faamen " door het woord, en gebed moogt ftrijden te!! een de poorten der helle." Dan de voortreffelijke Luther eindigde kor! daar na zijnen heldenloop, en dus bleef dit gewittig ftuk der hervorming, naamhjk eene invoering van de door hem zeiven zoo noodzaaklijk erkende Kerkelijke Tucht voor altoos ftee. ken. Eenige van zijne opvolgers, als Bucebus, Melanchthon, Hemming, Sao^ bert, Arnd, Andrea, enz. gaven ziel daar toe wel veele, maar vergeeffche moeite en wierden al ras daarom verketterd; want mei leide het op de Academiën, en in de Kerkei meer toe op geleerdheid, en weetenfehap, dai op de liefde, en ftichting, waar uit twisten ge booren wierden, welke op het laatst verdeeld heden, en fcheuringen, ja zelfs bedroefde bui eerlijke oorlogen ten gevolg hadden. Met nog een getuigenis van Luthers hei de, en hoogachting jegens de Broeders, zal i de gedachtenis van dezen grooten man beflu; ten, die zoo lang de waarheid des Euangelium in achting blijft, ook in zegen blijven zal. Lasitius heeft het ons met de volgend woorden van Luther nagelaaten. „Daar zij van de tijden der Apostelen af, geene zulk menfchen opgeftaan, welker gemeenten de ir " richtingen, en kerkgebruiken der Apostolifch " Kerk nader bijkomen, dan de Boheemfch Broeders." Hij zegt verder „ offchoon d " Broeders ens in de zuiverheid der leer ni< " overtreffen, dewijl alle de geloofs-artykele van ons zuiver naar Gods woord geleerd wo „ dei 154* 1 1 1 1 t s e a e .ee e 't n r-  J542 i *54) ! J ( ( J 3 3 3 3 3 3 3 53 KORT» GESCHIEDENIS VA» Dg |j den, zoo overtreffen zij ons toen ver met „ hunne geregelde Kerkentucht, waar door zij " Semeentóns «iet zegen regeeren, en in » dlÜ. "uk Prijswaardiger zijn dan wij, 't welk „ wij moeten erkennen, om der eere Gods, en der waarheid niet te kort te doen, dewijl ons „ Dmtsch volk zich nog niet onder het juk der , Kerkentucht buigen wil." Dat de aanzienlijkfte Medearbeiders van LurHER van gelijke gevoelens omtrend de Broelers waren, is bekend; Martin Bucerus chreef A% 1540 onder anderen aan de Broelers: „ Dit is mijn innige wensch, dat gij dat , geene, waar mede God u boven anderen be> giftigd heeft, niet moogt verliezen, maar veel , meer ook ons met uw voorbeeld daar toe aan, fpooren; want gij lieden zijt thans de eenig; ften in de Christenheid, welke benevens de , zuivere leer, ook eene zuivere, waaragtige, , welvoeglijke, en heilzaame, niet pijnlijke, , maar nuttige Kerkentucht hebt ingevoerd. Wij , bidden den Heere, dat het Hem moge be, haagen zijn Koningrijk in deze uitwendige ge, daante onder ons te bevestigen, en dag aan , dag meer uittebreiden.5* Wij leezen ook in eenen brief van F abri». :ius Capito, in 't zelfde jaar aan de Broelers gefchreeven, onder anderen dit. „ Das , Boekje, 't welk uwe Geloofs-belijdenis, bene, nevens uwe Kerkentucht behelst, is ons. zeer , aangenaam geweest; niets volmaakter ten dien , opzichte in onze dagen hebbende aangetroffen , dan dit, dewijl, behalven dat het in zich be, vat eene volkomen Geloofs-belijdenis, en her , recht gebruik der Sacramenten, gegrond op , het woord van Christus, en het rechte ver- „ ftand  oude broeder-geméente. ftand van het zelve, het daarenboven eene heii lfee Kerkentucht, en eene recht levend ge, " en waakiaame zielszórge aan den dag léfet Van gelijken inhoud waren ook de getuigemsfcn, welke ook zelfs Calvyn, en andere Hervormers van de Broederen gegeeven hebben Dus senooten dan de Brdeders de liefde, er gemeenfchap der Hervorrrieren. Maar hunne vijanden maakten daar van gebruik om eene meu we vervolging tegen de Broeders Uittewerken Want toen het Jaar 1544 Frankrijk, en Spanjer het onderling eens wierden om de Hervormdei gemeenzaamerhand te onderdrukken, en men daa van een begin maakte met de uitroeijing de -Waldenzen in Frankrijk, en de Bohemérs we; «erden tegen den Keurvorst van Saxen mede 1 't veld te trekken, wierd dit voornamentlij den Broederen op den hals gefchooven; men b< gon nu de Broeders te befchuldigcn, dat zij zie in Staatszaaken inmengden, en door hunne oi derhandeling met Luther, den Keurvorst v; Saxen op den Boheemfchen throon zochten brengen, waarom dau ook Koning Ferdinan eenigen der voornaamflen onder de Broeders, de« in de gevangenis liet werpen, deels het lai uitjaagen, en deels van hunne goederen bero ven; onder de eerften was de Opper-ouderli der Broeders Johan Augusta, die men 1 driemaal toe op de pijnbank bragt om hem 1 belijdenis der euveldaaden, waar van hij valse lijk befchuldigd wierd, te dwingen, en alh< wel men dien Broeder niet konde overtuigen \ eene eenige dier misdaaden, liet men hem ev< wel zestien jaaren tot na den dooi van Kou Ferdinand in de gevangenis zitten. 2 ging het ook Gkorg Israël, die naderhi * * Set 154» 11544 r 1 1 h 1- m te d la id 0- °g ot ot h>ean rih> ng 00 md lior  Ï544 1 j | 1 15481 e 62, KORTE GESCHIEDENIS VAN DE Senior wierd, welke duizend gulden moest geeven, om zijne vrijheid weder te verkrijgen; doch zoo veel niet bezittende, booden zijne vrienden, en deleden zijner gemeente zich aan, om dit geld voor hem te betaalen. Hij weigerde echter dit aanbod, zeggende: „ Het is mij „ genoeg, dat ik eens, en volkomen door het „ bloed mijns Heilands Jesus Christus vrij ge„ kocht ben, en ik heb niet noodig andermaal „ door zilver, of goud verlost te worden; bc„ houd derhalven uw geld, het welk u in de „ op handen zijnde, verbanning uit het land tot k een onontbeerlijken teerpenning zal kunnen ,, dienen." Nu wierden de kerken der Broederen geflooten, m verzegeld, de Leeraars gevangen, en verIrooid, en het volk bevoolen tot de Roomfche £erk weder tekeeren, of binnen zes weeken het and te ruimen. Veelen van hun wierden moedeoos, en gingen tot de Calixtijnen over, terwijl de neesten in het Jaar 1548 onder geleide van hunlen Bisfchop Matthias Syon naar Poolen 'ertrokken. Eenige weinige bleeven te rug, én ielden zich verborgen, of verftrooiden zich» Ie eene herwaards, de andere derwaards. De iieesten van de uitgeweeken uit het land waren it Brandeis, Turnow, Bidfow, Chlumz, Liomisfel, en daaromftreeks. In Poolen wierden ij van den Castellan te Pofen, en den Kroonsfeldheer in groot Polen den Graave van ïorka, benevens nog meer anderen, vriendejk ontvangen. Dan hun verblijf duurde alhier iaar tien weeken, want de Bisfchop te Pofen Ienedictus Isbinsky ruste niet, tot dat ij bij den Koning Sigismund August en bevel uitwerkte, dat de vlugtelingen Poolen we-  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 6$ weder moesten verlaaten. Hierop begaven zich de Broeders naar Pruisfen, alwaar de Hertog Albkrt hen gewillig aannam, en daar mee hen ook hier zocht verdacht te maaken, al! ftemde hunne leer niet genoegzaam overeen me! die der Lutherfchen, zoo benoemde de Hertog vier Godgeleerden, te Koningsberg Dr. Mel chior Ïsinder, Mr. Frsderich Sta phylus, Johan Funccius, en Johai Tazelius, om met de Leeraaren der Broede ren in eene Conferentie te treeden , en te on derzoeken, of de leer der Broederen met di. der Augsburgfche Confesfie overeen ftemde. INI, dat dan deze de Confesfien der Broederen, ei de Augsburgfche Confesfie met elkander naauw keurig vergeleeken, en zij geen wezenlijk on derfcheid daarin gevonden hadden, zoo gaf zulk gelegenheid tot eene broederlijke vereenigin tusfchen hun, en men ruimde hun in Marien werder, Neidenburg, Gardenfee, Hohenftein Gügenburg, Soldau, en Koningsberg, om ziel daar te kunnen nederzetten. De beroemde Bisfchop Paul Sprratub,-c Dr. Boden, Predikant te Marienwerder, ware hun hier in zeer bevorderlijk. De laatfte betuig in eenen brief aan Dr. Brenzius „dat zo „ 'er ergens gemeentens waren, in welken ee „ ne waare Apostolifche Tucht, en ernst t „ vinden, en in welken alles naar het voorbed „ der heiligfte Martelaaren ingericht was, zo „ waren het gewisfelijk de gemeentens der Broe „ deren." Het kort verblijf der Broederen in Poolen boven gemeld, was ook niet vruchtloos, wat het van hun uitgeftrooid Zaad des Euangeliun begon ras uittefpr uiten. Veele zoo van den Adi d< -54* i t j » 1 > > t s 1 6  64 KORTE GESCHIEDENIS VAM DE 1548 -S55 des Lands, als van de Burgers te Poolen hadden het bereids aangenomen. De Senior, of Bisfchop Matthias Syon bezocht de nieuwbekeerden, en bevestigde hen in alle ftilte in de Euangelifche waarheden. Georg Israël, en Johan Cocytanus deeden in 't vervolg even zoo, en wel met zulk een fpoedig gevolg, dat, volgens het eigen getuigenis van VergerIus den pauslijken legaat in zijn gedaan rapport, binnen den tijd van zes jaaren reeds omtrent veertig Gemeentens in groot Poolen door den dienst der Broederen gefticht waren. Uit de Magnaten hadden zich fommige van de aanzienlijkften, te weeten de Graaf van Gorka, Ostrorog, Linnczno, en meerdere diergelijken bij hun gevoegd. In klein Poolen wierd ook gelijktijdig de Euangelifche Leer door eenige Godgeleerden uit Zwitferland bekend gemaakt, en verfpreidde zich in korten tijd zodanig, dat 'er reeds etlijke gemeentens, volgens de Zwitferfche geloofsbelijdenis aangelegd, en ingericht waren geworden. De Leeraars van dit Land zochten niet alleen in eene goede verftandhouding met de Broederen te leeven, maar zich ook met hun nog naauwer te vereenigen,- waarin de Broeders geredelijk inwilligden. Het gevolg hier van was, dat beide Kerkgenootfchappen in 't Jaar 1555 te Kosminiec tot eene Synode bij een kwamen, op welke in tegenwoordigheid van verfcheiden Woywoden, en een derwaards afgevaardigd Gezantfchap van den Hertog van Pruisfen de belijdenis, en de kerkenorde der Broederen onderzocht, goedgekeurd, en de vereeniging van beide geloofsbelijdenisfen met handtasting tot ftand gebragt wierd. De Godgeleerden van Zurich, ea Geneve billijkten W  OUDE BROEDER-GEMEEHTK. o'S i-n't Taar 1556 deze vereeniging, voornaamlek uit. hoofde van de kerktucht der Broederen. Calvyn fchrijft onder anderen hier over aan de Zwitferfche Godgeleerden aldus „van uwe over„ eenftemming met de Waldenzen (zoo noem! de hij de Broederen) hoop ik zeer veel goeds, niet alleen om dat God de heilige gemeenfchap ' der leden van Christus altijd heeft gezegend, „ maar ook om dat ik geloove, dat de ondervinding der Waldenfche Broeders, welke de , Heere reeds lang beproefd heeft, niet weinig " tot voordeel van uw begonnen werk zal ver" ftrekken. Derhalven moet gij u alle daar op , toeleggen, dat deze godzalige vereeniging der gemoederen meer en meer tot ftand koome. Zoo verklaarde zich ook Wolfgang Musculus, Godgeleerde te Bom, fchrijvende aan de Euangelifche gereformeerde Gemeentens 111 klein Poolen „ wij vereeren inzonderheid den wonderbaaren raad Gods, dat Hij voor eenige: ' jaaren de uit Bohemen verdreven Broeders, " die men Waldenzen noemt, tot u heeft laaten " komen, op dat zij uwe gemeentens tot de ken. " nisfe, en voortplanting der waarheid zouder behulpzaam weezen." In dit zelfde Jaar liet Paul Vergerius eertijds Pauslijk' Legaat, en Bisfchop te Cape d'Istria, maar nu een getuige der Euangelifche waarheid, de Geloofsbelijdenis der Broederen t< Tubingen herdrukken, en verklaarde zich in df voorrede als volgt „ Ik moet vooral de oorzaak aantoonen, waarom ik de Geloofsbelijdeni: " der Waldenzen, of Pikarden, gelijk mei " hen noemd, welke bij veelen tot hier toe noj " niet bekend zijn, in 't licht geef. Toen G01 " mij uit Duitschlaud naar Pruisfen, Lttthauen " . . E „ei ;55ó 1 I l i \  < 1556. j ! 3 3 3 3 3 3 > 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 » 3 3 3 i Ï5 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE , en Poolen beriep, en ik van verlangen brand,, de om veele, en veelerlei volken, en gemeen, tcns te zien, zoo heb ik eindelijk, na dat ik , lang in Poolen rond gereisd hadde, omtrent , 40 gemeentens aangetroffen, welke naar der , Waldenzeh wijze ingericht waren. Deze heb, ben mij waarlijk zeer voldaan, en verblijd, , want zij hebben het waare , en eenflemmig , Woord des Euangeliums, en dat in zulk eens , volkomenheid, dat ik noch in hunne Leer, , noch in hunne Leeraaren de geringfle dwaa, Hngj of eenig verfchil heb kunnen waarnee, men, ja zelfs niet het allerminfte vermoeden , daar van heb kunnen opvatten: hunne zeden, , en gebruiken zijn alle zoo zuiver, en van alle , Roomfche bijgeloovigheid, en beguicheling zoo , ver verwijderd, dat 'er bij hen niet de min, fte zweem, of fpoor van is overgebleeven. , Hunne Kerktucht is zoo ernftig, dat men , uit de vruchten der vernieuwinge des levens , duidelijk ontdekken kan, dat 'er eene onge, veinsde, waarachtige, en eenen christen hoogst , pasfende wils - verandering de wortel van zij. , Toen ik dit den Broederen iu Italien, en , op andere plaatfen fchreef, .en zulks ook aan , verfcheiden groote Vorften in Duitschland, , en andere aanzienlijke mannen met blijdfchap , mondeling verhaalde, vond ik 'er fommigen, , die geheel onkundig van deze Waldenzen wa, ren, en wederom anderen, die zich zeer ver, wonderden, wat doch de Poolen moesten ge, dacht hebben, dat zij de leer der Waldenzen , aangenomen hebben, en nogthans bekommerd , zijn geweest, dat de zuivere, en heilige leer , van Christus, die men eerst kort geleden had , omhelsd, daar door mogte bevlekt worden: „ om  oude broeder-gemeente. 67 „ om deze gewigcige redenen heb ik mij ver„ pligt geacht, het daar op^ toe te leggen, dat ,, de Geloofsbelijdenis der Waldenzen, welke „ zeer moeilijk te verkrijgen was, op nieuw der „ drukpers werd overgegeven, niet twijfelende, „ of alle, welke de zuivere leer beminnen, of " zelfs daar in maar een weinig fmaak vinden-, zullen niet alleen deze belijdenis, maar ook " alle de Poolfche gemeentens, welke dezelve „ toegedaan zijn, roemen, en prijzen, en ook den Vader in den hemel bidden, dat Hij de■ ze zoo gelukkig begonnen verbetering haarer gemeentens moge ftaande houden, door Zijne " oneindige goedheid doen voortgaan, en van " da* tot dag overvloediger zegenen." Hij zegt Verder „ offchoon ik wel weet, wie ik ben, zoo vermaan ik doch alle die gemeentens, " welke in deze 40 jaaren zijn hervormd gc worden, en in Christus herboren, dat zij zich " niet enkel daar mede vergenoegen, dat zij de bijgeloovi?hcden, en gruwelen des Pausdoms " afgefchud, en uitgeroeid hebben, maar dat zij " met, alle naarftigheid, en zorgvuldigheid daar ,, op uit zijn, om de eenftemmige zuivere, en " waare Leer van onzen Heere Jesus Chns" tus den Zoone Gods bij zich te bewaaren, " en te onderhouden, en eindelijk dat de met W zulk eene heilige leer overeenkomende tucht, " en dooding des vleefches ook eens wederom Z moge worden ingevoerd." Om de genegenheid, en achting, welke deze, die door den Hertog van Wurtenberg tot Canzelier der Academie van Tubingen verkooren was voor de Broederkerk had, nog nader te leeren kennen, zoo zij het mij vergund, nog iets uit eenen laateren brief van hem aan de BroeE a ders> '55*  63 KORTE GESCHIEDENIS VAN DÉ -J56J ders, gedagtekend den 19 Maart 1561, hier me de te deelen, waar in hij zich dus uitdrukt; „ Gelijkerwijs mij de Geest des Heeren gedreeven heeft, dat ik ben uitgegaan van de over„ fpeelige Antichristifche Kerk, 't geen door de „ Godlijke genade voor tien jaaren gefchiedde , ,, zoo drijft hij mij thans op nièUw aan, om eene Kerk te zoeken, welke mij de beste toe„ fchijnt, en in welke ik fterven, en mijne ziel den hemelfchen Vader. wil overleveren. Dit ,, moet ik niet alleen doen om mijnentwil, maar „ hoe gering ik ook ben, tot een leerbeeld voor anderen. Toen ik het Pausdom ontvlood, „ heb ik een blijk gegeeven, dat ik van ganfcher harte een affchuw gevoelde voor de „ Roomfche leer. Nü wensch ik een getuige- ■ „ nis afteleggen, dat, offchoon mij de leer der Kerk, waar in ik thans ben, niet mishaagt, ik toch ook die gemeentens beminne, welke „ eene betere Kerktucht hebben. Ik prijs wel „ onze Kerken, maar mij ontbreekt daar in nog „ het tweede gedeelte des Euangeliums, en dat „ is de Kerktucht. Ik beken derhalven in het openbaar, dat ik aan uwe Broedergemeen,, tens boven alle andere de voorkeur geef, en „ op dat niemand denke, dat het mij eerst nu ,, zij ingevallen, zoo betuig ik voor God, dat mij uwe inrichtingen altoos welbehaaglijk geweest zijn, na dat ik fmaak in, en kennis * „ aan het Euangelie gekreegen heb, ja ik ftrij„ de 'er zelfs voor naar mijn vermogen, 't welk „ veelen van mij kunnen betuigen. Ik heb daar ,,-van inzonderheid twee proeven gegeeven , „ waar van de eene is, dat ik den Koning van „ Bohemen Maxiwriliaan den tweeden tot „ bedaaren gebragt heb, toen hij zeer kwaalijk » ge-  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 69 „ gezind was tegen de Broederen. Indien dusuwe gemeente mij wil opneemen, zoo zal ilc ' mij in dezelve inlijven, en in uwe gemeente fterven. En dewijl ik de wellusten der wae" reld vrijwillig vaarwel zeg, zal ik die ook „ bij u lieden niet zoeken. De hand des rieel, ren heeft mij gegreepen; ik denk, en zoek „ nu geheel wat anders." Intusfchen genooten de Broeders in Bohemen, en Moraviën onder het zagt beftuur van Maximiliaan eenige verpoozing, en hielden A°. 15^7 te Slezane eene Synode, waar bij over de aoo van hunne Geestelijken tegenwoordig waaren, en welke ook door veele Poolfche Magnaïen bezocht wierd, die daarom gekomen waren, om eene nadere vereeniging der Broederen met de Zwitferfche geloofsgenooten tot ftand te brengen." Men bezag de zaak van alle zijden: dari daar te dier tijd in de Lutherfche Kerken _ zoo veele twisten onder de zoo genoemde Interimisten, Majoristen, Flavianen, Adiaphoristen, Synergisten, Ofiandristen, enz. uitgebroken waren, in dewelke men ook de Broederkerk zocht inte wikkelen, zoo vonden zij het noodzaaklijk, om op hunne hoede te zijn. Want dewijl de Broeders volftrekt geen deel in die ongelukkige twisten, die de Euangelifche Kerk verfcheurden wilden neemen, had ieder der ftrijdende partij, en wat op de Broederen te zeggen, en te laa ken, als zij met hunne gevoelens niet konder overeenftemmen. Zij zonden derhalven A°. 156c twee gedeputeerden, Johann Rokita, et Peter Hkrrert naar eenige Vorsten, en voor naamfte Godgeleerden in Duitschland, en Zwit ferland, gedeeltelijk om de aangevangen vriend ichap met de Hervormers te. vernieuwen, gedeel E 3 telijl 361 1557 '1560  *56o TO korts geschiedenis van db telijk om alle kwaade opfpraak voortekomen, en de uitlandfche Godgeleerden van hunne leer, en kerkelijke inrichtingen, benevens de kerkelijke vereeniging in Poolen eene betere kennis te geeven. De Gedeputeerden wierden alomme vriendlijk ontvangen, voornaamlijk van den Hertog Christophel van Wnrtenberg, en van den Paltzgraaf van Tweebruggen, welke' twee Heeren te Göppingen, in tegenwoordigheid van vele Godgeleerden, en onder anderen van de welbekende Jacob Andreae, en Jan Brenzius, zich vriendlijk met hun onderhielden. De Hertog van Wurtenberg bood hun zijn land aan, bijaldien zij op andere plaatfen niet mogten geduld worden, en gaf hun ook voorfchrijvingsbrieven aan fommige Poolfche Magnaaten mede. Herbert ging zijne reize voortzetten naar Heidelberg, Straatsburg, en Zwitferland, fprak met de voornaamfte Godgeleerden, inzonderheid met Calvyn, Bullinger, Peter Martyr, Muscülus, Viret, en Theodorus Beza, en beklaagde zich uit naam der Broederen over derzelver harde, en onbillijke beoordeelingen, verklaarende, dat de Broeders vohtrekt geen deel wilden neemen in de twisten omtrent het Avondmaal, en dat zij zich betrekkelijk den aart, en wijze van het eeten, en drinken des ligchaams, en des bloeds van Jesus Christus in 't heilig Avondmaal niet duidelijker verklaaren konden, als zij tot hier toe met de eenvoudige aanhaaling der woorden uit de heilige Schrift gedaan hadden. De Godgeleerden waren met deze verklaaring der Broeders te vrede, en Calvyn zocht bijzonder in zijn fchriftlijk antwoord aan de Broeders, zich omtrent zijne voorige brieven, die hij aan  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 7* aan de Poolfchen gezonden had, te verontfchuldigen, echter fcheen hij niet zeer te vrede daar mede te zijn, dat de Broeders al te zeer met de Augsburgfche Confesfie overeenkwamen. Rokita, eene van de Gedeputeerden, die zijnen weg naar Poolen genomen had, vond aldaar onder de gemeentens, welke de Zwitferfche Confesfie toegedaan waren, geen geringe onlusten, daar fommigen van hunne Leeraars naar bet Arriaansch ftelfel overhelden, en anderen met de Kerkentucht, en inzettingen der Broederen niet volkomen te vrede waren. Men ging middelerwijl doch voort met aan het vereenigingswerk tusfchen de medegenooten der Helyetifche belijdenis, en die der Broederen te arbeiden, en befchreef ten dien einde A°. 156a eene Synode te Xians. Na dat men het ovei de leer eens geworden was, nam men ook het ftuk van de Kerktucht in overweeging, alzoq fommigen van gedachten waren, dat die nog verbeterd , en gezuiverd konde worden van het geene nog te veel, betrekkelijk de magt den Geestelijken toegeftaan, naar het Pausdom zweemde. Dan de Broeders bleeven pal ftaan op hunne Kerktucht, en beweerden de noodzaaklijkheid, en heilzaamheid derzelve,, die eene langduurige ondervinding bevestigd had, en die daarom van zoo veelen der uitmuntendfte Euangelifche Leeraaren zoo fterk was gepreezen geworden, dewijl ze op eene waare verandering der harten, en der geneigdheden aandringt, en niemand zonder genoegzaame beproeving tot de gemeenfchap der heiligen, en het heilig Avondmaal toelaat. Aangaande de tegenwerping, als of de Broeders in hunne Kerkelijke Verordening den GeestE 4 lijkei 1  i<6o 156 '2 korte geschiedenis ïjih db lijken te veel magt toeftonden, verklaarden de Broeders, dat die op hen' niet toepaslijk waare, daar hunne Kerkelijke Verordeningen geheel Euangelisch, en ver waren van allen' dwang. Hunne Geestlijken hadden geene waereldfche magt of gezag, maar waren even zeer, als een ander inwooner des- lands,' aan de landswetten onderworpen De Broeders hadden ten allen tijden een afgrijzen van de Pauslijke magt gehad, en daarentegen de wettigheid van het gezag der Overheid altoos erkend, en vereerd, en "dien* volgens hunne onbepaalde gehoorzaamheid aan dezelve proef - ondervindelijk laaten blijken in alle dingen, die niet regelrecht tegen het uitdruklijk woord Gods, en geweeten inliepen, en aandruischten. Op grond van deze verklaaring der Broederen, wierd door de meeste Hemmen beflooten, de Kerkelijke Verordeningen der Broederen aanteneemen; met dit eenige bijvoegfel, dat, om de toezicht op de verfcheiden tliftricten zoo veel beter te kunnen waarneemen, welker diftricten in klein Poolen 'er 7, en in Litthauen 6 waren, behalven den geestlijken Se» nior, nog een waereldlijke diende aangefteld 'te •worden, gelast om den geestlijken Senior in zijne Kerk - vifitatien bijteftaan, de uiterlijke belangens der Kerk te verzorgen >; de klagten zoo in de bijzondere Gemeentens, als bij de Synoden aan te hooren, en de verfchillen te vereffenen. Doch de Gemeentens in groot Poolen, welke de Augsburgfche Confesfie waren toegedaan, hadden in 't begin geen behaagen in deze vereeniging, Van hier, dat Jiun Superintendent Erasmus Gliczner, den Bisfchop der Broeders 'Georg Israël uitnoodigde, om op de rSynode te Pofen in 't Jaar 156.7 te verfchijnen., > ., i! . al*  OUnB BROEDER-GEMEENTE 73 alwaar hij hem eenige vraagen ter beantwoor-] ffir' voorleide, en daar op aandrong, da de Broeders hunne belijdenis verlaaten, en alleen de Augsburgfche, als rechtzinnig van hun erkend' zouden aanneémen.' Doch daaromtrent niet kunnende overeenkomen, 'gaf men deze zaak in het volgende Jaar ter beflisfihg oVer aan de Theoloeifche Faculteit te Wuftemberg, 'welke m haar antwoord de Thorenfche ftrijdfchriften afkeurde, en met Lüthsr beweerde, dat, ongeacht ' het verfchil in'eenige fpreekwijzen, en kerkgebruiken, de Boheemfche kerk niet konde gezegd worden onderfcheiden te zrjnvati de Lutherfche kerk. Dit d'eed Gliczner in | laar 1570 op nieuw éene Synöde te Pofen befchrijven, op dewelke met de Broederen' ovei de overeenftemming der Boheemfche, en Augsburgfche Confesfie' gefprókert wierd, en na da op de Voorbereiding's- fynode te Willna in Lit thauen 'ook' het verfchil omtrent de leer vai het heilig Avondmaal tusfchen de Lutherfchen fen Hervormden was vereffend geworden, kwar het eindelijk in April i'570 tor de beroemde Vei eenigings- fynode te Sendomir. ■ Deze Synodaale Vergadering was zeer aanziet lijk, en talriik. Alle 'de Gemeentens Van 'd drie' Euangelifche Confesfien zonden haare afg< vaardigden derwaards, en behalven deze, ware 'er no<* veele afgezondenè van dén Adelftand b tegenwoordig, uit welke tot Praefes verkooze wierd Sborowsky, de Wo'ywode van Séi domir. De voornaamfle ' perfoonen van de' t genwoordige Godgeleerden, welke ' dë belifde der drie Confesfien tot hunne hoofden verkö ren hadden, waren van wegen de Broeder Bisfchop Joh. Laurentius, van wegen u, E5 Lutl 56? 1568 ;i$7ó i 1 > 1 ë n Ü n 1- rs 3- :n te ie-  74 korte geschiedenis va» de j j I \ i 1 c c Lutheraanen de Superintendent Gliczner, en van wegen de Hervormden de Senior Paul Gilovius. Na de vraage, of het nodig, en raadzaam zoude zijn, eene bijzondere algemeene belijdenis op te fteljen, naauwkeurig overwogen te hebben, was men doorgaans overtuigd, dat de vereeniging der drie pa,tijen zeer wel konde plaats hebben, al bleef ook elke partij haare eigen belijdenis behouden, dewijl dezelve in alle hoofdpunten der Christelijke Leer niet wezenlijk verfchilde, en dus de verfcheidenheid der gebruiken, en plechtigheden eene zoodanige vereeniging geenzins zoude mogen beletten, Zij kwamen dan alle in dit hoofdftuk overeen, dat zij elkander als rechtgeloovigen wilden erkennen, alle tweedragt, en redetwisten vermijden, en geheel laaten yaaren; daarentegen eikanderen als Broeders onderling liefhebben, en met bereidwilligheid malkanderen in hunne afzonderlijke Kerken gedienftig, en behulpzaam zijn. Alle 3e leden dezer algemeene Vergaderingen beloofden vervolgens met handtasting, deze versenigingspunten getrouwelijk, en heilig te onderhouden, de Broederlijke liefde, en onderlinge eendragt, tot meerder opbouwing van iet Koningrijk van Christus ilaande te houlen, en alle aanleiding tot tweedragt zorgvullig te vermijden. Met gebed, en dankzeg;ing aan God wierd alles befloten. Alle de leien dezer Synode tekenden de handelingen der;elve in hunnen , en hunner Conftituenten laam eigenhandig, na nog het belluit genomen e hebben, voornoemde punten van vereeniging Oor afgevaardigden naar Heidelberg te zenden, irn aldaar te laaten onderzoeken, of, behalven de-  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 75 dezelve nog eene algemeene Poolfche belijdenis of bijzonder Corpus Doclrine moest worden opgefteld; het antwoord was, dat men het bi) het getroffen vergelijk konde laaten berusten. Soortgelijke bezendingen gefchiedden ook aan de Keurvorsten van de Paltz, Saxen, en Brandenburg, welke alle hun welgevallen daar aan te kennen gaven, wenfchende, dat alle Euangelifche Kerken dit voorbeeld mogten volgen. In de daar aan volgende Jaaren wierden nog meerdere algemeene Synoden van alle de gezamentlijke geloofsgenooten der drie behjdeniafc cehouden, op welke de te Sendomir beflootet vereeniging bevestigd, en de noodige maatregelen genomen wierden, om de onvoorziene twis ten bijteleggen, goede tucht, en orde ftaande t, houden, en de gemeenfchaplijke aanlegging vat fchoolen te bevorderen, welke maatregelen on der den naam van Conftitutie wierden vastge fteld De laatfte van deze algemeene Synode: was die te Thorn in 't Jaar i595, welke bui tengewoon talrijk was. Van toen af aan wierde vereeniging der drie Euangelifche belijdenis fen door eenige onrustige gemoederen geftoord en afgebroken. De voornaamfte derzelven vn ren Paul Gerike, Lutersch Predikant te Pc fen, en Joh. Enoch, een, om met de wooi den van den zaligen fchrijver te fpreeken, de Kerktucht ontloopen Broeder. . , . Terwijl dit in Poolen gebeurde, wierden i Bohemen, en Moraviën, in 't Jaar 1564, onde de regeering van Keizer Maximiliaan, d Kerken der Broederen wederom geopend, en de Broederen tot hun gebruik ingeruimd. Deze Berusten tijd namen de Broeders waar om hur ne gemeentens op te bouwen, de waarheid 1 tS7 [ 1 1 -1595 1 > r n ri564 e n n n p_  '*S9f 76 KORTS geschiedenis van de dezelve te bevestigen, en het Koningrijk van Jesus op aarde uittebreiden. Zij hielden van tijd tot tijd onder de Voorzitting van hunne godzalige Bisfchoppen Jo- HANNES AüGUSTA, en MATTHIAS ERY- TRiEus, talrijke Synodaale Vergaderingen. In eene derzelve telde men, behalven de Geestlijken, 17 van de aanzienliikfle Boheemfche Vrijheeren, en 146 uit de Ridderfehap; men was op deze Synoden voornaamlijk bedacht, alle ïrtgefloopen wanorden in de Kerken wijslijk te verhelpen, of voortekomen, de zuiyerheid der leer, en reinigheid des leevens ftaande te houden, en te bevorderen, en eenige algemeene nuttige verordeningen, te maaken. De Broeders dachten te gelijkertijd aan eene nieuwe vertaaling des Bijbels in de Boheemfche Taal naar den grondtext, na tot hier toe tót die overzetting meest al gebruik' gemaakt te hebben van de Latijnfche. Zij zonden derhalverj eénige Candidaaten der Godgeleerdheid, ondergeleide , eri de aanvoering van een gedoopten Jood té Pofen, Lucas Helitz, die een geleerd, en vroom bedienaar des Euangeliums was, naar 'de Univerfiterten Wittemberg, en Bafel, om aldaar de Grondtaalen te leeren. Deze van de voornoemde Academiën te rug gekomeu zijnde kwamen vergezeld van meerdere Predikanten, op het fl'ot Kraliz in Moraviën bij een, om gemeenfchaplijk de hand aan dezen arbeid te leggen, terwijl de Bisfchoppen Joh. AeNeas, Joh. EphrAim, en Paulüs Jéssenius met het beftuur van dezen arbeid gelast waren. Men leide te Kraliz eene eigen'Boekdrukkerij aan, en werkte met alle naauwgezetheid aan deze vextaaling. Hoe air ge-  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 77 gemeen de goedkeuring van dezen arbeid geweest zij, bewijzen verfcheiden uitgaaven van dit werk. - . „ Na dat op eenen in 't Jaar 1576 gehouden Rijksdag te Praag, den Euangelifchen Rijkftanden fub utraque, dat is, die het Avondmaal onder beide gedaanten gebruikten, was toegedaan geworden , zich door de aanneeming van eene gemeenfchaplijke Geloofsbelijdenis met eikanderen te vereenigen, zoo voegden zij zich tot dat einde te faamen, en elke afdeeling verkoos de daai toe nodige afgevaardigden uit alle Handen. Mei een Euangelifchen geest, en ter zijde ftellinj van alle fpitsvinnigheden, en ftrijdvraagen ver eenigde men zich tot een en denzelven zin, ei dezelfde gevoelens omtrent de Hoofd -artykelei van de drie Belijdenisfen. Het opdel van de ze gemeenfchaplijke belijdenis in de Boheem fche taal wierd den twee Godgeleerden Pau: Przssius, en GfiORO Vetter opgedras gen. Dit opftel, algemeen goedgekeurd, en va alle de afgevaardigden onderteekend, wierd aa den Keizer Maximiliaan overgegeeven, we ke deze Belijdenis zeer gunftig opnam, beloc vende zijne Koninglijke befcherming aan aller welke dezelve zouden omhelzen. Het gelijkti dig gedaan verzoek om een gemeenfchaplijke Kerkenraad QCoiififtorie), en Hooge School mogen oprichten, wierd geweigerd, doch m< vertroostte hen met de hoope, en afwachtii van een gunftiger tijdftip. Deze aan den Keizer overgegeeven Bejijdei wierd vervolgens in het Hoogduitsch gedrukt, aan de Godgeleerde Faculteit te Wittemberg ov< gezonden, welke zich in de volgende bewoord: gen daar oyer uitgedrukt heeft. 6 Schc 1595 1576 t t 1 n [- I* n :e n »ê lis 50. xn- on  1595 i ] ! 1 < J57ÖC • t i 1609I r I 73 koktk geschikdknis VAN DB „ Schoon deze Belijdenis kor: is, en men ligtiijk begrijpen kan, dat bij het opltel van dezelve voornaamlijk daar op is gezien geworden, dat tot vermijding van overtollige wijdloopigheid, sn van allen twist, en ftrijd over twijfelagtige magen de hoofdpunten van het geloof kortboniig, eigenaartig, en grondig daarin mogten uitgedrukt worden, 't welk misfchien fommige twistgiengen in Duitschland zouden onderllaan te Saaken, wanneer dezelve in het Hoogduitsch irertaald wierd, zoo moeten wij nogthans, voor zoo veel ons betreft, deze ulve Christelijke beiachtzaamheid, en gemaatigdheid billijken. Wij irermaanen u dienvolgens openlijk, dat fchoon pan eenen anderen kant een verfchillend oordeel nochte geveld worden, gij u toch van deze ïwe heilige, en zuivere eenvoudigheid d«s geoofs niet zult laaten aftrekken; want het is zecer, dat de kerken het best opgebouwd, verbeurd, en in eenigheid bewaard worden, wanïeer de zuivere leer van het Euangelie eenvoulig, zonder uit eerzucht verzonne fpitsvinnig. leden, en daar uit voortfpruitenden twist aan iet volk voorgedraagen worden." De dusdanig vereenigde Euangelifchen genooen onder Keizer Rudolph, die zijnen Vaer A°. 1576 opvolgde, nog verder eene ongehoorde vrijheid van Godsdienst, want offchoon unne vijanden, waar onder de Jefuiten de voelziekfte waren, het A°. 1601 zoo ver brag2n, dat hunne kerken wederom moesten toeeflooten worden, zoo was het toch maar van orten duur, dewijl in het Jaar lócy de zoogeoemde Majefteitsbrief van Keizer Rudolph, an de Euangelischgezinden in Bohemen, en doravien verleend, en hun daar in de vrije uit-  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 79 uitoefening van hunnen Godsdienst toegedaan wierd. . . Aanmerklijk was het, dat de Jefuiten, zien veele moeite geevende, om de Broeders hier van uittefluiten, de Standen zich echter tegen deze vijandlijke onderneeming verzetteden, betuigende, dat zij niet van zins waren de Broeders in hunne vrijheid van Godsdienst te ftooren, „ want men zoude (zeiden zij) hun voor „ God, en de waereld onrecht aandoen, indien „ men hen, die tot hier toe, even gelijk andere „ Euangelifche Christenen, in de Kerk als in „ eenen Wijngaard van God gegraaven, geplant, ,, en allen moeilijken arbeid getrouwlijk ver,, richt hadden, nu, daar zij de vruchten van hunnen arbeid dachten in te zamelen, daar I', wilde uitdringen." Daar nu hunne vijanden niet in daat waren hun eerde oogmerk te bereiken, zoo zochten zij ten minden de Broeders van het voorrecht uittefluiten, om leden te zijn van het Onderconfiftorie, 't welk volgens den Keizerlijken Majedeitsbrief dond opgericht te worden. Maar ook dit mislukte hun. De Broeders wierden niet alleen bij het zelve toegelaaten, en uit hun midden drie bijzitters verkooren, maar ook beflooten, dat een van hunne Bisfchoppen den Beduurder (administrator) van het Confidorie, als zijn naaste amptgenoot, zoo lange zoude toegevoegd worden, als het onderfcheid van Kerktucht, en orde zoude blijven ftand grijpen, 't welk met de broederlijke vereeniging zeer wel beftaan konde. De Majefteitsbrief wierd dan met groot gejuich, en onder het gelui der klokken afgelezen. Wekceslaüs Stephanides, die uit de Calixtijnen oorfpronglijk, Aartsdeken in Gore, en tot [60a.  80 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE zoo! tot Beftuurder van het gemeenfchaplijk Confi* ftorie verkooren was, verrichte daar bij den Godsdienst met zulk eene aandoening, dat men in de kerk weinige drooge oogen zag. Men befloot de- geheele plegtigheid met het gezang Heere God! U koven wij. Den Broederen wierd niet alleen de Bethlehems Kerk te Praag overgegeeven, alwaar Toh. Huss eertijds Predikant geweest was, maar zij verkreegen ook vrijheid, om nog eene nieuwe Kerk voor de Duitfchen, en Bohemers te bouwen. Dus genooten dan de Broeders gelijk de overige Euangelischgezinde vrijheid, en rust, welke den Broederen echter in vervolg van tijd meer Ichadelijk dan nuttig was. De oude Broederbisfchop Comenius laat zich daaromtrent, als volgt, uit: „Ach! (zegt „ hij) met deze vrijheid van Godsdienst begon „ ook, gelijk het gemeenlijk gaat, de vrijheid „ des vleeschs van tijd tot tijd veld te winnen; „ daarom waren veelen van de oprechte zielen „ met deze vrijheid niet ten vollen te vrede, ,, wel weetende, dat die gemeenlijk de zorg„ loosheid des vleeschs met zich fleept, en vrees„ den dus voor kwaade gevolgen." Men nam ook niet onduidelijk waar, dat de Broeders in hunne flipte Kerktucht van tijd tot tijd verflapten, en om menfchen te behaagen menige eertijds als hoogst noodzaaklijk geoordeelde gedeeltens der tucht, als een bijwerk begonnen aantezien; waar door zij hunne eerfte zuiverheid, en kracht verlooren, en in veelerlei bezondigingen wierden ingewikkeld, zoo dat zij in 't vervolg bij de gantfche omkeering van de Kerkelijke vrijheid in Bohemen, en Moraviën, zulke verdrukkingen moesten ondergaan, die  OUDE BROEDER-GEMEEHTE. »•«• die men juist niet geheel en al als een lijden om Christus wille aanzien kan. Na het overlijden van den Keizer Rudolph in het Jaar 161a, was de Roomfche Geestlijkheid bedacht, om de befluiten der Trentfche Kerkvergadering tegen de Proteftanten ter uitvoer teb brengen, en bellooten daar mede in Bohemen, en Moraviën een begin te maaken. Men begon met allerhande inbreuken, en kwellingen, en ging daar mede voort in weerwil van alle tegenvoorftellingcn, tot dat de verdrukte Broeders uit ongeduld, en vertwijfeling de wapenen opvatteden. Ja zij gingen eindelijk zoo verre, dat zij hunnen nieuwen Koning Ferdin and den II de gehoorzaamheid opzeiden, en den Keurvorst Fredrik van de Paltz tot hunnen Koning verkozen. Nu wierden zij als rebellen beoorlogd, en na den ongelukkigen flag on Weisfenberg bij Praag A°. 1620 de voornaamftcn der Proteftantfche Standen ais misdadigen, deels gedood, deels verftrooid. Hunne Leeraars wierden het land uitgejaagd, en het volk dan door verlokkingen, dan door kwellingen, en bedreigingen tot eene verandering van Godsdienst genoodzaakt. Die volftandig bleeven, wierden tot een eeuwige gevangenis, of tot den dood verweezen. Zoo handelde men niet alleen met die Standen, en deden in Bohemen, welke deel aan den krijgstocht hadden, en die men dus ftrafre, onder voorwendfel van oproer-, maar het bleek al fpoedig, dat men eene ganfche uitroeijing van alle onroomfchen in Bo~ hemen, en Moraviën voorgenomen, en befloor.en had. Men begon eerst met 'de Wederdoopers in Moraviën, die bij duizenden het land w'erckn uitgejaagd. Hier na trof het zelfde loc F de [602 [612 c6ao  IÓ2Q 1627 h k0etk geschiedenis vam db ie Broeders , welke de Vice - markgraaf, Baron Carel Zierotin in befcherming genomen, en op zijne landgoederen alleen 24 Predikanten der Broederen bij zich had. Deeze Heer Helde aan het Keizerlijk Hof voor, dat, vermits hij, en zijne onderdaanen den Keizer waren getrouw gebleeven, deze verjaaging hun ook niet behoorde te treffen. Dan hij richte daar mede niets uit; maar moest ook met de van hem in befcherming genomen Bisfchoppen, en Predikanten der Broeders het land ruimen. Aan het volk wierden, in plaats der verjaagde Predikanten, openbaare booswichten tot herders gegeeven. Dan dewijl deze niets op het volk vermogten, zoo flelde men eene zoo genaamde Hervormingscommisfie aan, welke door list, en geweld de Broeders tot afval zoude dwingen. Men ftond hun kwanswijs toe, in hun hart te mogen gelooven, wat zij wilden, indien zij zich maar uiterlijk bij de Roomfche Kerk wilden voegen, en aan den Paus onderwerpen. Dan men zag, dat noch list, noch geweld, gevangenis of marteling vermogende waren, den Broederen tot afval van de Euangelifche Leer te brengen. Uit dien hoofde wierd A°. 16127 de geheele Euangelifche Adel, na dien van zijne goederen beroofd, en uitgeflroopt te hebben, het land uitgejaagd. Veele honderden zoo adelijke, als burgerlijke familien vlugteden naar Saxen, Silefien, Brandenburg, Poolen, Pruisfen, Hongarijen, Zevenbergen, het Duitlche Rijk, en de Nederlanden. Men hield op het gemeene volk een fcherp oog, verhinderende hetzelve om ook het land te kunnen uitgaan. Maar in weerwil van dit alles liet zich hetzelve noch door voortduurendeo list, noch  OUD* BR ORDER - ORMRBNTR. *3 noch door dwang beweegen, om tot eenen Godsdienst over te gaan, met denwelken zij volgens hun geweeten niet konden overeenfteminen. Veele duizenden vonden naderhand nog gelegenheid om hunne Leeraaren te kunnen volgen, en anderen, dit niet kunnende doen, bleeven onder angst, en nood in het land zoo verborgen als moogïijk. Van dien tijd af aan waren 'er geene Euangelifche Schooien meer te vinden in Bohemen, noch Moraviën. Alle de Bijbels, benevens andere Euangelifche boeken, en middelen tot bevordering van het Euangelisch Christendom wierden opgezogt, en verbrand. Zoo ontvolkte de Roomfche geweeiensdwang ganfche landen, offerde aan de Pauslijke kerkbeheerfching het leeven, en den welvaart veeIer duizenden braave, en nuttige leden van den Staat op. Bisfchop Joh. Amos Comenius was een der verdreeven Leeraaren der Broederen. Hem trof in k bijzonder de nood zijner Kerk tot in de ziel, en 't is de moeite waardig te hooren, hoe zich deze in allen opzichte groote man over de harde verdrukkingen, welke zijn volk overgekomen zijn, verklaard heeft. Eerftelijk geeft hij te kennen, „ dat het daarom „ gefchied was, wijl hunne zonden het overwigc „ gehad hadden over de rechtvaardigheid hun„ ner zaake, weshalven God hunne vijanden „ toegelaaten had, om de maate hunner wreed„ heid ook aan Gods gunstgenooten, die onder „ hen gevonden wierden, vol te maaken;" verder fchilderd hij den nood , en jammer zijns volks, en zijner kerk op volgende wijze af. „ Wij draagen billijk, wel is waar, den over ü ons gekomen toorn des Alinachtigen, maar Fa „ zul- [637  «4 KORTE GESCHIEDENIS- VAN DE , zullen ook die-geenen hun gedrag voor God , kunnen rechtvaardigen , welke de gemeene , Euangelifche zaak, en oude verbindtenisfea , vergeetende den verdrukten, en onderliggen, den in eene zaak, daar zij gemeenfchaplijk , belang in hebben, niet alleen niet ter hülpe , zijn gekomen, maar veel meer, gelijk voor, heen de Idumëers de Babyloniérs tegen hUn, ne buuren, en broeders hebben opgeruid. Na , zich zeiven vrede verfchaft te hebben, ge, dachten zij niet, dat ook de Bohemers, en , Moraviers, welke de gemeene zaak tegen , den Antichrist het eerst, en geduurende veele , honderd jaaren verdéedigd, en {taande gehou, den hebben, wel waren waardig geweest, dat , men zich gemeenzaamerhand hunner omftatt, digheden had aangetrokken-, ten minften in , zoo verre, dat toch het licht des Euange, liums, het welk het eerst ónder hen heeft , gefcheenen, en op den Kandelaar is geplaatst ,'geworden, niet geheel en al zoude worden , uitgebluscht, gelijk helaas gefchied is. Voor , dit bedroefde volk, 't welk de Apostolifche , leer, de voetftappen der eerfte kerk, en het ", voorbeeld der heilige Vaderen gctrouwlijk „ heeft nagevolgd, en daarom boven anderen ,', gehaat, verdrukt, verjaagd, en van de zijnen „ zelve is verlaaten geworden, ook nergens ont„ ferming bij menfchen vind, is niets anders 15 meer overig, dan de hulpe des Eeuwigen Ont„ fermers interoepen, en met het eertijds ook „ overhoop geworpen volk van God te zeggen, „ om deezer dingen wille ween ik, en mijne „ oogen vlieten van traanen, om dat de troos?, ter, die mijne ziele zoude verkwikken, van „ mij ge weeken is. Mijne kinderen zijn yer- ,, woest,  OÜDE BROEDERGEMEENTE. 8'5 ■, woest, om dat de vijand de overhand heeft eekreegen, Zion breidt haare handen uit, ll daar is geen trooster voor haar. Ik nep fl tot mijne vrienden, maar zij hebben mi] verbaten; aanzie Heere! want mij is bang., ,, zij hooren, dat ik zuchte, maar ik heb geenen „ trooster; gedenk Heere! wat ons gefchied ,„ is; aanfchouw, en zie onze fmaadheden aan, „ ons erfdeel is tot de vreemdelingen gewend, „ onze huizen tot de uitlanders; wij zijn Wee„ zen zonder Vader, wij lijden vervolging, wij „ arbeiden, en men laat ons geen rust, knech„ ten heerfchen over ons; daar is niemand die ., ons uit haare hand rukt, de vreugde onze: harten houdt op, onze reije is veranderd ïr ', weeklaagen, maar Gij, Heere! zijt in eeuwig„ heid, Uw troon is van gedachte tot geflach te. Waarom zoudt Gij ons fteeds vergeeten" waarom zoudt Gij ons zoo langen tijd verlaa- ten? Heere! bekeer ons tot U, zoo zullen wij " bekeerd zijn, vernieuw onze dagen als va% „ ouds." Zie Klaagl. Jeremia cap. i, en ijs Deeze achtingswaardige man, die zich bij de Broederkerk zoo verdienfleiijk heeft gemaakt, en in 't Jaar 159a te Kanna in Moraviën gebooren was, vertrok A°. 1627 met een gedeelte zijner gemeente van Fullnek, alwaar hij als Predikant geftaan had, door Sileften naar Poolen, 'Op het grensgebergte komende keerde hij zijr aangezicht nog eens naar Bohemen, en Moraviën, viel met zijne Broeders op de knien, er iinee'kte God onder eene ftorting van veele traanen, „ dat Hij toch niet geheel met Zijn woord uit Bohemen, cn Moraviën wijken, ... maar nog een zaad aldaar bewaaren wildej" en dat dit zijn gebed is verhoord geworden, F 3 blijki 162.7 fc*öX  I6&7 1632 Ï641 V649 & KÓK1I GESCHIEDENIS van Dt blijkt nog ten huidigen dage uit de gefchiedenis der herflelde Broedergemeente. _ Te Lisfa gekomen zijnde gaf hij zijne Janua iinguarum referata in 't licht, welke in twaalf Europeaanfche, als mede in eenige Afiatifche taaien is overgezet. Zijne groote geleerdheid heeft hem overal vermaard gemaakt, wordende hij naar Zweeden, Engeland, en Zevenbergen geroepen, om aldaar de Schooien beter interichten. In 't Jaar 1632 wierd hii op een Synode te Lisfa tot Bisfchop der verftrooide Broederen uit Bohemen, en Moraviën geordend. Op zijne veelvuldige reizen zocht hij allerwegen de verdrukte Broederkerk in Bohemen, en Moraviën aantebeveelen, geevende de hoop tot haare hentelling niet op, zoo lang de dertigjaarigen oorlog bleef aanhouden. Hij wendde zich ten dien opzichte zoo wel tot verfcheiden Proteftantfche Vorsten in Duitschland, als inzonderheid^ naar de Natie van Grootbrittannien, waar hij in 't Jaar 1641 geroepen wierd, om het Schoolwezen aldaar te verbeteren. In 't Jaar 1649 gaf hij een uittrekfel vah Lasitïi Hiftoria de origine, et gestis fratrum Bohemorum (van den oorfprong, en verdere ónderneemingen der Boheemfche Broederen), en voornaamlijk deszelfs agtfte boek, De moribus, et rnfiitutis fratrum (van de gewoontens, en inrichtingen der Broederen) in 't licht, vergezeld met eene vermaanende opwekking, om tot de eerfte liefde, en ernst der Voorvaderen weder te keeren. Toen hij eindelijk alle hoop van eene wederherftelling der Broederkerk in Bohemen, en Moraviën moest opgeeven, en dus bezorgd was, dat met hem, als den laatften Bisfchop , de Boheemfche, en Moravifche Broederkerk  OUDK BROEDER-GEMEENTE. 57 kerk zoude uitfterven, zoo zocht hij niet alleen de gedachtenis derzelve bij de nakomelingen levendig te houden door de uitgaave der Kerktucht, en inrichtingen der Broederen, gelijk dezelve A°. 1616 op eene Synode te Scheowitz in Moraviën waren voorgefteld, maar hij voegde 'er nog eene Kerkenhiftorie bij, en 't geön hij best dacht tot eene algemeene kerkverbetering, en gaf dezelve als zijnen uiterften wil aan de Engelfche kerk over, om daar van naar believen gebruik te maaken, en haar voor de nakomelingen der Broederen te bewaaren. In de opdragt van hetzelve Boek aan de Engelfche kerk laat hij zich onder anderen dus hooren: „ Indien het God behaagen mogte uit d« „ droeffenisfen, die ons tot hier toe getroffer „ hebben, iets beters als wij denken kunnen, t( doen gebooren worden, naamlyk dat volgen: „ zijn belofte het Euangelie van de met rech „ getuchtigde Christenen tot de andere yolkei „ der aarde mogte overgaan, en zoo, gelijk al „ eertijds, onze val, en verlies der Heidenei rijkdom worde, zoo dan, o waarde vrienden „ laat u onze lieve Moeder, de kerk zelve, ge , trouwlijk zijn aanbevolen, om in onze plaat ' voor haar te zorgen, het zij dan dat Go< " haar onder ons weder geliefde te verwekken 11 of dezelve op eene andeie plaats der waereh " weder levendig daar te ftellen. Toen Go< "het land, de ftad, en den tempel aan he " voor zijne weldaaden ondankbaar Israël om " nam, en verwoestte, wilde Hij nogthans, da het fundament van den altaar op zijn plaat ' zoude blijven, op dat naderhand de nakome " lingen op denzelven weder zouden kunnei " bouwen. Indien ons dan, gelijk het verftan F 4 » diSe [649 1 I l l I l t t ! >  304C ) s 3 3 3 looV i < 1 j 88 korte geschiedenis van de 3» dige, en vroome mannen dear voor houden, „ van God iets is ten deele geworden, dat „ waarachtig fchatbaar, rechtvaardig, goed, zui„ ver, en beminnelijk was, zoo 'er eenige „ deugd, en lof onder ons geweest is, zoo be„ hooren wij allezins daar voor zorg te draa, gen, dat zulks met ons niet geheel verlooren 3 ga, en ook de fundamenten in de tegenvvoor9 diSe verwoestingen niet in diervoegen mo, gen vernield worden, dat de nakomelingen ze , niet weder zouden kunnen vinden. Om dit , voortekomen hebben wij daar voor gezorgd, , u het voorgemelde achter te laaten, en toe, tebetrouwen." Ook bezorgde Comenius ten behoeve van ijne in Bohemen, en Moraviën achtergeblee'en, en elders verftrooide geloofsgenöoten een ran hem opgeftelden Catechismus, die in i66x e Amfterdam is gedrukt geworden, met eene jpdragt aan alle verftrooide fchaapen van Chrisms, bijzonderlijk in, en omftreeks Fullnek. Het lot dezer opdragt luidt aldus: „ De God aller genade geeve u door zijnen , Geest gefterkt te worden in de zaak van , Christus naar den nieuwen mensch, te vol„ harden in gebeden, bevrijd te blijven van den „ dienst der zonde, en ftandvastig te zijn in „ verzoekingen, en verdrukkingen, tot verheer„ lijking zijns naams, en tot uwe eeuwige be„ vestiging in zijn Koningrijk." Hier bij verdient opgemerkt te worden, dat uit alle de dorpen in Moraviën, welke hij in zijne opdragt met derzelver eerfte letters betekend heeft, in de volgende eeuw Broeders paar Herrnhut gekomen zijn, en den aanvang van deze nieuwe huishouding mede hebben 'helpen aan-  oude broeder-gemeente. 80 aanleggen. Eindelijk was deze getrouwe Knecht: zijner Kerk ook daar op bedacht, dat het recht der kerk bewaard bleeve, en het haar ook in de verftroo-ïjing niet aan wettig geordende Kerkendienaaren mogte ontbreeken. Hierom befloot hij tot de ordening yan eenen Bisfchop, in geval hij, en zijne Amptgenooten geduurende de yerftrooijing mogten komen te overlijden. Want zijne hoop was groot, dat God toch met zijne genade dit gedeelte der Broederkerk eens weder zoude herftellen. Toen nu A°. 1657 de Poolfche Bisfchop Gertychius overleed, zoo fchreef deszelfs Amptgenoot Johan Butner, als Voorzitter van de Synode aan Comenius, dat hij toch om opvolgers mogte denken, op dat na hun beider overlijden de tweehonderdjaarige ordening der Bisfchoppen onder de Broederen geen einde mogte neemen. Men was dan zonder tijdverzuim op bekwaame perfoonen daar toe bedaeht, onder dewelken Nicolaus Gertychius, Hofprediker des Hertogs van Liegniz, voor de gemeentens it Poolen, en Petrus Figulus, anders Jablonsky genaamd, voor de verftrooiden in, en buiten Bohemen, en Moraviën verkooren, en op de Synode te Mielenczijn A°. 1665 ge ordend wierden. Comenius die uit hpofth van zijnen ouderdom deze Synode niet in per foon konde bijwqonen, zond zijnen Confenio: of Medebisfchop Daniël Vetters der waards, en gaf hem, vqlgens het gebruik de eerfte Kerk, wanneer in tijd van nood, of ver drukkingen geen twee, of meerdere Bisfchoppei te faamen konden koomen, eene fchrifelijki volmagt, en ordeningsbrief mede. De nieuv yerkooren Bisfchop Petrus Jablonsky, di: F 5 ee .661 1661 1 r 1  08 korte geschiedenis van de jööa 1676 1699 1735 een Schoonzoon van Comenius was, ftierf in 't Jaar 1676, nog voor zijnen Schoonvader wordende in 't Jaar 1699 opgevolgd door zijnen Zoon Daniël Ernst Jablonsky. Deze Jablonsky is de geen, die de bisfchoppelijke ordening aan de uit Bohemen, en Moraviën naar Herrnhut gevluchte Broeders heeft overgeleverd, en in 't Jaar 1735 den Moravifchen Broeder David Nitschman, gezamenderhand met den Poolfchen Ouderling Christiaan Sitkovius, tot den eerften Bisfchop der herftelde Moravifche Broederkerk geordend heeft. Van den toeftand der in Bohemen, en Moraviën verftrooide, en zich verfchoolen houdende Broederen zijn van dit tijdftip aan weinig gegronde narichten voor handen, 't welk uit de natuur der zaake zelve voortvloeit; want zij moesten, zoo veel immers mooglijk was, zich verborgen houden, om niet op de wreedfte wijze mishandeld, en vervolgd te worden. Na den Westphaalfchen Vrede was alle hoop voor hun verdweenen, om ooit de voorige Kerken Vrijheid in die Landen weder te verkrijgen, want de vervolging begon op nieuw met grooter hevigheid dan te vooren; zij zochten derhalven hunne redding in andere Landen, 't welk veelen duizenden gelukte. De geenen, welke hunne wijkplaats naar Silefien namen, wierden van de Euangelifche Vorften in dit Land vriendlijk ontvangen, meer trokken 'er naar Poolen, en Pruisfen, doch de meesten naar Saxen, en de Opperlaunitz, alwaar zij zich gedeeltlijk onder de overige inwoonders verdeelden, of wel nieuwe woonplaatfen aanleiden. Comenius klaagde reeds, dat de geenen, welke om God  OUDE BROEDER-GEMEENTE >I God getrouw te blijven, bij duizenden in de aangrenzende Rijken uitgeweeken waren, uit hoofde van de hun zwaar vallende Ballingfchap flaauwmoedig, of door hunne langduurende verdrukking in getal zeer verminderd geworden waren, zoo dat 'er maar weinige waren overgebleven. De meesten waren naar Poolen gevlucht, om dat zij zich bij de aldaar nog in wezen zijnde Broedergemeentens konden voegen, 't welk in andere Landen geen plaats had, en zij niet ligt vrijheid verkreegen om bijzondere gemeenten! weder opterichten, en hunne eigen kerktucht, en orde, waarop zij zoo grooten prijs fielden. naaf hunne oude gewoonte uitteoeffenen. Zij verfmolten over 't geheel hoe langs hoe meei onder andere volken, en kerkgenootfchappen zoo dat men op het laatfte bijna van geene Bo heemfche, en Moravifche Broeders meer wist en alleen weinigen van hunne nakomelingen ziel nog erinnerden, van waar zij afkomftig vvaaren Dan in 't vervolg kwamen 'er nog veelen tei voorfchijn uit Bohemen, Moraviën, en ander Euangelifche Landen, welke zich bij de her ftelde Broeder-uniteit voegden; uit de geflacht naamen van veelen bleek het duidelijk, dat zi uit Bohemen, en Moraviën afkomftig waren ja de meesten wisten door overlevering, ho hunne Voorvaderen huis, en hof om de belij denis van de waarheden des Euangeliums had den moeten verlaaten. Ook waren 'er niet wei nigen in Bohemen, en Moraviën overgebleeven die in 't geheim de Euangelieleer hadden wee ten voortteplanten onder hunne nakomelingen en in den Bijbel, en andere ftigtelijke boekei lazen (fchoon zij ze dikwijls voor hunne ei gen echtgenooten, kinderen, en huisgezin moe; te I73S i t i i » > i n  1735 "i \ j ( 1 ! i i < ! 02 KORTE GESCHIEDENIS VAN Dg ten verbergen), en ook anderen, als ?er zich gelegenheid daartoe opdeed, daar mede {lichtten. Van hunne geheime bijeenkomften, die zij des nachts in kelders, en andere verborgen plaatfen met den grootften angst, en gevaar omgeeven, hadden, om eikanderen in de waarheid des Euangeliums op te 'beuren, en van de kwellingen, en vervolgingen, die zij daar bij moesten ondergaan, zullen eens mooglijk meerdere oorfprongkelijke getuigenisfen uit eigenhandig opgeftelde leevensbefchrijvingen zulker Broederen, den weetgierigen leezer kunnen worden medegedeeld, ten blijk en bewijs, dat de Heere ook in Bohemen, en Moraviën, in weerwil van de jruwlijkfte vervolgingen toch nog een vruchtjaar zaad van oprechte belijderen der Euangelirche waarheid heeft laaten overblijven. Men fta mij toe, bij deze hiftorifche fchets Ier oude Broederkerk nog de volgende aanmerkingen te voegen. De Gefehied-vernaaien der volkeren tponen ons hun Charakter, men leeit iaar uit den Geest kennen, die hen bezield leeft, en de waardij van hunne grondftellingen ;oo wel als hunne daaden beoordeelen. Zullen iu onze Oude Broeders naar dat geen, wat de refchiedfchrïjvers eenpaarig van hen verhaalen, geoordeeld worden, zoo is 'er niet aan te twij"elen, of de Euangelifche Kerk moet bekennen , Jat deze Broeders van ouds hunne mede BröeJers in 't geloof geweest zijn. Zij waren getui* ren van de Euangelifche waarheid, welke reeds rerfcheiden eeuwen voor de hervorming de ia le Christlijke Kerk ingefloopen dwaalingen, en irgernisfen met ftandvastigheid hebben tegenge» raan, zich alle moeite geevende, om de Waarleid , die zij beleeden, oaveranderlijk getrouw te blij-  OUDE BROEDER-GEMEENTE* 93 blijven. Door hunne belijdenis, en doorgeitaane verdrukkingen, hebben zij in veele oprechte gemoederen eene betere, en met de H. Schnti meer overeenkomende kennis ingeboezemd, er voortgeplant, en de Kerk töt eene algemeene verbetering als 't waare voorbereid, ja de Her vormers zelve daar door nader tot de waar heid gebragt: de eigen belijdenis van den za ligen Doft. Luthkr, in zijn voorreden voo: de werken van Johan Huss kan dit bewij' zen, daar hij van zich zei ven getuigd, dat „ al , voorens hem de oogen waren geopend ge worden, hij zeer tegen de Broeders yerbit terd geweest was, en in zijne Leerredenen f door hem nog als Monnik gehouden, ziel J zeer fcherp tegen hen had uirgelaaten. Intus " fchen had" hij in de Kloosterboeken] te Er Z furt fchriften van Joh. Huss gevonden ei iets daar van geleezen, maar, fchoon he li hem terftond voorkwam, dat die man zij' L zaak bondig voldongen had, gevoelde hij ech ' ter toch een afgrijzen daar voor, om dat d 2 naam van Huss toen nog zulk een monfte "was, dat hij dacht, de hemel zoude invallen " en de zon haar fchijnfel verliezen, als me aan dien naam met eerbied wilde gedenken J derhalven had hij het boek weder toegefloc ten en was met een verwond hart heen gt * gaan." (Zie Luthkr W. Tom. I. Witten • Jerder blijkt niet minder daar uit, dat i 1 e | i e >  94 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE *735 i j { 1 ( 1 t I t r a i i X § O z n d v n h k z mitsgaderss hunne briefwisfelingen met dezelven geen gering aandeel aan het werk der Hervorming genomen hebben, en dat zij bijzonder door hunne huisvesting in Poolen, en Pruisfen mede behulpzaam geweest zijn, om de Hervorming itï deze Landen uittebreiden. Daar dan de Broeders van hunnen eerllen Doriprong af geduurende een reeks van veele wonderden jaaren tot den tijd van de algemeene Hervorming de ongelukkigde voorwerpen van iaat, en de bitterde vijandfchap der geenen geweest zijn, welke de waarheid in ongerechrigleid t'onder hielden, en de leer van Jesus, :n zijne Apostelen onderdrukten, zoude men en minden hebben kunnen hoopen, dat met le Hervorming hunne verdrukkingen, en vervol;ingen een einde zoude genomen, en men voor le arme Broeders in Moraviën, en Bohemen ust, en befcherming tegen hunne vijanden zou!e uitgewerkt hebben. Hunne verdrukkingen naïen echter nog geen einde, maar duurden bij inhoudenheid nog zoo lang voort, tot dat einelijk, na dat zij door den dertigjaarigen oorlog uis, en hof, mitsgaders hulp, en befcherming erlooren hadden, hunne verdrukkingen zoo ver ingen, dat 'er naauwlijks een fpoor van hun verbleef, en de weinige overgebleeven genoodlakt,, waren, het edelde Kleinood voor den lensch, de vrijheid van geweeten, en Godsienst in vreemde landen te zoeken. Zoo wij m eene Kerkelijke gefchiedenis voorzien wam, waar in men zich meer moeite gegeeven id, om de opvolging van zopdanige Godsdienige genootfchappen in de algemeene Christelij; Kerk natefpooren, en op te geeven, welke ,ch benaarftigd hebben, d« zuivere Euangelifche  OUDE BROEDER-GEMEENTE. 95 fche Leer ongekrenkt te bewaaren, en dezelve getrouwlijk uicteoefenen, zouden wij vinden, dat de Waldenzen, even gelijk de Broederen, zich als zoodanige echte Christelijke Maatfchappijen gedraagen, en betoond hebben, welke in de duifterfte, en gevaarlijkfte tijden, onder da hevigfte vervolgingen, en verdrukkingen zich beijverd hebben getrouw te blijven. Men zoude vinden, dat deze beide Maatfchappijen, welker grondflag waarheid, en oprechtheid was in de uitoefening van het Christendom van oude tijden af aan, zeer naauw met eikanderen verbonden waren, niet alleen op eenen, en denzeiven zuiveren grond der leer bouwden, en het zelve ontwerp volgden, maar ook even dezelf de lotgevallen te ondergaan hadden, te weeten. dat de eene vervolging de andere verving, er dan deze, dan geene afdeeling op het allerzwaarfte trof. Zij behooren dan ook met recht geteld te worden tot het Koningrijk van Christus, waar van het kenmerk, volgens de uitipraak dei heilige Schrift is, dat alle die daar toe behoO' ren, vervolgd moeten worden. Ook zal mer vinden, dat deze verdrukte Kerken levendige be« wijzen zijn van de waarheid der uitfpraak var Jesus, naamiijk, dat de poorten der helle zij. ne gemeente niet zullen kunnen overweldigen, en dat volgens het zeggen van Paulüs niet: de geloovigen zal kunnen fcheiden van de liefd: Gods, noch verdrukking, noch benaauwdheid noch vervolging, noch honger, noch naaktheid noch gevaar, of zwaard, maar dat zij in dezer allen meer zijn als overwinnaars door Hem, di< hen heeft lief gehad; en dat het lijden deze: tegenwoordigen tijds niet te waardeeren zij te: gen de heerlijkheid, die aan hun zal geopenbaar. worden. 1735 i i t t I | c  1735 i i i 1 l i 1 1 ] 95 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE Dit was dan het kenmerk der Kerk van Christus , het welk dezelve zoo lang vertoonde, als zij onder de verdrukkingen der heidenfche Keizeren leefde; en kwamen 'er in dien tijd ook il eens dwaalingen, en onoprechte zielen te voorfchijn, zoo waren de gevolgen daar van ioch niet zoo verderflijk, dewijl het den afgeiwaalden aan macht, en geweld ontbrak, om de rechtgeloovigen te verdrijven. Zelfs de vervolging van buiten, in dewelke veele duizenden van Christenen hun geloof aan het Euangelium met ;en marteldood moesten verzegelen, zuiverde de Kerk van tijd tot tijd van veele dwaalingen, en leed 'er veel toe, dat de Waarheid niet gansch conde verdonkerd worden, maar zelfs menig een verdwaalde daar door weder te recht gebragt vierd. Maar toen in de vierde Eeuw de Christelijke Serk door de gunst van Consta ntyn den jrooten de heertellende wierd, in eene Staatsreligie ontaardde, en waereldfche macht, aanzien, en rijkdom verkreeg ('t welk lijnrecht iniep tegen het woord des Heilands, zeggende ot zijne Difcipelen, de Koningen der volken ïeerfchen over haar, en die macht over haar lebben, worden weldaadige heeren genaamd, ioch gij niet alzoo, maar de meeste onder u 'ij gelijk den minden, en de voorganger zij als ;en, die diend, want ik ben in 't midden van u ds een dienaar), zoo veranderde zich haar geleele toeftand; het bederf drong met macht ,n, en begon van boven af aan, hebbende de lanzienlijkften tot voorgangeren; de Bisfchoppen >edienden zich van hun verkreegen aanzien meer ot bevordering van hunne waereldfche oogmerken, dan tot planting, en grondvesting van waare  oude broeder-gemeente. 97 re gemeentens van Jesus. De Heidenen, en zelfs de voornaamfte onder hun, omhelsden het Christendom uit ijdele aardfche oogmerken, zonder de kracht daar van te ervaaren. Geheele Natiën wierden deels door geweld, deels door andere omftandigheden genoodzaakt Christenen te worden; -alhaast ontftond 'er tweedragt onder de Bisfchoppen, en Kerkendienaaren, hetzij over Godgeleerde begrippen, het zij over rang, en eere, het zij over rijkdom, en macht, tot groote ergernis van hunne gemeentens, en inzonderheid van de zoodanigen onder hun, die oprecht van harte waren De zuiverheid in de leere > en de heiligheid in 't leeven, welke de eigenlijke kenmerken eener Kerk van Christus zijn, leeden nadeel van alle kanten, en het bederf nam klaarblijklijk hand over hand toe. Nu kreegen het de rechtgeaarte navolgers van Christus kwaad, om zich tegen de ftrikken, en verzoekingen zulker ontaarte Kerkendienaaren in zekerheid te ftellen ; hun geloof, en wandel was een doorn in de oogen van zulke leeraaren, en. ontruste hunne, gemoederen. Zij wierden een fpot der waereld, en men begon nu deze belijders der waarheid zelfs van de zijde der heerfchende Kerk te verdrukken, en te vervolgen. In het bepin beval men hun ter zijde te wiken, en zich ftil, en in 't verborgen te houden, en eindelijk wierden zij geheel verftooten, en van de Kerk uitgeflooten, ja in 't vervolg gruwlijk gemarteld, en gedood, bijaldien zij de de beledene . waarheden niet herroepen, en de in zwang gaande dwaalingen, en godloosheden niet wilden toeftemmen. De Waldenzen, welke,, volgens veele gefchiedkundige getuigenisfen van hun zeiven, en hunne tegenparG tijde 735  98 KORTE GKSCïIIEDENIS VAH DE 1735 tijderen reeds in da vroegfte tijden genoodzaakt waren een bijzonder geloofsgenootfchap onder eikanderen opterichten, om de leer van het Euangelium zuiver, en onvervalscht onder zich te bewaaren, en voort te planten, waren mede onder de eerften, die den bitterften haat, en de zwaarfte vervolging der heerfchende Kerk moesten ondergaan. Een gelijk lotgeval trof ook in laatere tijden den Broederen, die in even diergelijke verdrukkingen moesten deelen, om dat zij even dezelfde belijdenis der Euangelifche Waarheid afgelegd, en voorgeitaan hadden. Wie dan de omftandigheden door alle tijden naauwkeurig nafpoort, zoo wel van de eene, als van de andere partij, die zal op het klaarfte overtuigd worden, dat de Broeders met recht onder de ijverigfte belijders der waarheid kunnen geteld worden, om dat zij van ouds af bedoeld hebben, niet het verlaaten der Kerk, maar het verbeteren derzelve, en de wederkeering tot de zuivere Leer van Jesus, en zijne Apostelen, als mede de werkdaadige bewijzen derzelve door een Christelijk leeven, en wandel. De Seften namen, die men hun in 't vervolg van tijd tot tijd gaf, bewijzen niets meer dan dat zij mannen onder zich gehad hebben, die door openbaare afgelegde getuigenisfen uitgemunt hebben, of d t hun zulke omftandigheden zijn overgekomen, v. aar door zij aanmerkenswaardig geworden zijn, of dat men hen door eenen zekeren naam aantewrijven heeft willen brandmerken, en door fmartelijke vervolgingen gedwongen heeft zich van: de heerfchende Kerk afte fcheiden, en eene Kerkgemeenfchap op zich zeiven beftaande te vormen; gelijk zulks bij de Broederen in de vijftiende Eeuw, en bij de Wal-  oude broeder-gemeente. 99 Waldenzen reeds lang te vooren gebeurd ïs.i73S Men kan intusfchen uit diergelijke hun van tijd tot tijd aangewreeven Secten naamen noch den ouderdom, noch de afdamming van zulk een Kerkgenootfchap afleiden; want zulke Euangelifche genootfchappen kunnen dikwijls ongemerkt eeuwen lang zonder veel opzien gemaakt te hebben in wezen geweest zijn. Het is billijk, dat ik aan het eigen oordeel mijner Lezers overlaate te bepaalen, of, en in hoe verre, hij bij de Broeders die eigenfchappen aantreffe, welke het met de heilige Schrift overeenkomftig kenmerk van echte navolgeren van Jesus uitmaaken, die lijf en leeven, goed en bloed ter verdediging van de beledene Euangelifche Waarheden met vreugde opofferen. G a DER-  DERDE HOOFDSTUK. D E HERSTELLING VAN DE EUANGELISCHE BROEDER-UNITEIT. Dit zij genoeg tot de kennis van de oude Broeder-uniteit, en haar Charakter. Veelligt zal ik den Lezer reeds al te lang daarbij hebben ftil gehouden. Dan een iegelijk die eenig belang fielt in den toedragt der zaaken, het Christendom betreffende, zal » mij wel verontfchuldigen, al heeft hij hier ook nog veele zaaken gevonden, welke hem juist niet onbekend waren. Dewijl het nu zeer onderrichtend is, eene zaak, die eerst ontftaat, in haare ontwikkeling nategaan, hoedanig zij trapsgewijs geleid, en tot haare beftemming rijp word: zoo zal ik nog iets van de beginzelen der in deze Eeuwe vernieuwde Euangelifche Broedergemeente hier bijvoegen. De lezer mag dan zelve oordeelen, in Jioe verre de vernieuwde met de oude Broederkerk overeenkome, en aan het Charakter van een oprecht, en beoefenend Christendom beant- woor-  DE HERSTELLING, enZ. IOX woorde, welk in haare Voorvaderen onlochenbaar kenlijk was. Het is reeds opgemerkt geworden, dat de herleeving, en vernieuwing der oude Moravifche Broeder-uniteit niet volgens een vooraf beraamd ontwerp is begonnen, maar door bijkomende omdandigheden haar aanwezen verkreegen heeft, zonder dat men het in 't minde op een werk van zoo groot een beflag heeft toegelegd gehad. De beginzelen waren raar het uiterlijke aanzien niets beduidende: fommige van de oude Moravifche Broederen afdammende familien, welke thans in ballingfchap leefden, zochten eene plaats, alwaar zij God, volgens hunne overreding, onsred-iod mogten dienen. Zij kwamen met dat 'inzicht naar Bertholsdorf, een Landgoed in de Opperlaunitz, den Graave NicolLudwig van Zinzendorf toebehoorende, welke toen ter tijd te Dresden was. doch de opziender van zijn Landgoed, Heitz genaamd, ontving de uitgewekenen intusfchen zeer vriendlijk, en gaf hun gelegenheid om te kunnen aanbouwen op' een, tot dien tijd toe,, woest duk land, dicht aan den gemeenen Heeren weg gelegen. Dit gefchiedde in 't Jaar 1722, en de aanbouwers waren twee eigen Broeders Augustin, en Jacob Neisser, benevens hunne Huisvrouwen, en vier Kinderen, mitsgaders hunnen Neef Michael ï&schke, en nog een Meisje. Christian David, een oud Moravisch Broeder , had hen naar deze plaats gebragt, wordende door God als een werktuig gebruikt om zijne Broeders uit de flavernij van geweetensdwang uittevoeren. Dit was nu de geringe aanvang van Hernhut, 't welk zijne benaaming gekreegen heeft van een G 3 naast- [72a  27aa 1723 :©2 DE HERSTELLING VAN DE üaastgelegen kleinen berg, Huiberg genaamd. Kort daar na kwamen meerdere perfoonen naar Bertholsdorf, welke mede rust, èn vrijheid van gevoelen zochten. Onder anderen kwamen het naastvolgende Jaar 1723 agttien diergelijke perfooonen, onder welken waren drie eigen Broeders der voornoemde twee Neissers, welke insgelijks te Hernhut aanbouwden, na van den Heer Graaf vergunning daartoe gekreegen, en de noodige onderfteuning ontvangen te hebben* Christian David liet zich met zulk eenen ijver gelegen leggen aan de verlosfing zijns volks, dat is der nakomelingen der oude Boheemfche, en Moravifche Broeders van de dwingenlandij der Roomfche Kerk, dat hij geen gevaar ontzag, indien hij den een, of den anderen daar toe konde behulpzaam zijn. Ten dien einde ging hij in 't laatfte van dit Jaar naar Moraviën, en bezocht alle dorpen, in welken nakomelingen der oude Broederen te vinden waren. Door zijne aanfpraaken, en verhaalen ontftond 'er in den geheelen omtrek eene groote beweeging, welke inzonderheid door het opwekkend getuigenis van David, en Melchior Nitschman zeer toenam; zoo dat op verfcheiden plaatfen honderden bijeenkwamen, welke met elkander zongen, baden, en met de Euangelifche waarheden onderling gefticht wierden. Dit baarde veel opziens; zij wierden gedagvaard, met galei- en levensftraffen bedreigd, en ten deele in de gevangenisfen geworpen. Om nu dezen geweetensdwang te ontgaan, wierden vijf jonge rustige Mannen, naamlijk drie Nitschmannen, alledrie David genaamd, Johan Töltschig, en^MELCHiOR Zsisberger te raade, uit Moraviën met verlaating van  EUANGELISCHE B ROBDBR-UNITEIT. 103 van hunne bezittingen te vertrekken, om kinderen Gods, en eene Vrijdad optezoeken, alwaar zij overeenkomftig hunne kennis God mogten dienen. Onderweeg in Silefien tot Magister Zweedler gekomen zijnde, verderkten deze man door een hartlijk gebed, en aanfpraak hunnen moed, bragt hen hunne afdamming uit eene gemeente van bloedgetuigen onder 't oog, en beval hen door een voorfchrijvingsbrief aan de voorzorge van den Graave van Zinzendorf. Den 12. Mai 1724 kwamen deze vijf Mannen te Hernhut aan, toen juist de eerde deen van de eerde Vergaderingzaal gelegd wierd. De Graaf van Zinzendorf nam hen mede naai de bouwplaats , alwaar hij eene uitneemenc nadruklijke redevoering deed aangaande het oogmerk van dit gebouw, en daarin onder andereti dezen wensch uitte, dat God de voltooijing var dit gebouw of verhinderen, of het wederom \erbreeken wilde, indien zijne eere daar dooi niet zoude bevorderd worden. De Baron van Watteville, een boe zemvriend van den Graaf van Zinzendorf. en zijn naaste medehelper in het werk des Hee. ren, met wien hij zich reeds in het kweekfchool te Halle naauw verbonden had, om het rijk Gods naar hun uiterst vermogen te bevorderen, en uitcebreidcn, deed na deze redevoering een zoo hartroerend gebed, dat de geheele vergadering daar door buitengewoonlijk wierd aangedaan, en veele traanen gedort wierden. De Heer Milde, welke den Profesfoi Pr ank te Halle tot Penvoerder (AmanuenJïs) diende, eindigde deze feestlijke plechtigheid met aanheffing van het lofgezang: 0 God tol majefteit! U, U zij lof gezeid, enz, G 4 Dii 17*3 1714  17H 1727 I©4 DS HERSTELLING VAN DE Dit al te zaamen genomen vervulde de harten van de vijf nieuw aangekomen Moravifche Broeders met de vaste overtuiging, dat dit de plaats was alwaar hunne voeten zouden rusten. Ondertusfchen was een groot aantal van menfchen uit andere Godsdienftige gezindheden in Hernhut bijeen gekomen, en de plaats wierd hpe langs hoe meer aangebouwd, doch altoos nog zonder een bepaald oogmerk. Het was alles nog eene verborgen leiding der Goddelijke Voorzienigheid, die op deze plaats de bouwftoffen bij een bracht voor eene nieuwe gemeente-inrichting, welke beftemd was om tot het ilgemeene beste mede te werken. Maar op dezen merkwaardigen 12 Mei fcheen 'er voor de eerfte maal een zichtbaare beweeging, en leeven in dit nog ongevormd lichaam op te luiken. Doch eerst na verloop van 3 Jaaren, begon men op even denzelfden ia May de ontwikkeling van dezen verborgen toeleg, en eene zichtbaare beweeging, en bezieling van dit nog on0eformeerd lichaam gewaar te worden. De inwooners van Hernhut hadden, wel is waar, eenerlei oogmerk, en belang; zij zochten, benevens eene vrije, en ongeftoorde Godsdienstoefening, rust voor het hart; maar omtrent den weg om daar toe te komen waren zij nog van verfchillende gedachten; Men was 3 Jaaren lang opzetlijk, en bij aanhoudenheid bezig met alle den leden van dit gemengd gezelfchap, zulk een recht denkbeeld der echte grondftellingen van de Christelijke leer, en wandel te geeven, dat zij over deze ftukken eens wierden, her, zelfde te gevoelen. Bij de Moravifche Broederen lag de ernst, en waarheidsliefde hunner Voorvaderen ten gronde. Zij  EVANGELISCHE B R OEDER-ÜN ITRIT. IO$ Zij hadden door overlevering, en de liederen der Broederen een bezef, en indruk van de kerktucht, en prijslijke verordeningen hunner "Voorvaderen in Bohemen, en Moraviën bekomen. Hier van begonnen zij wel haast in Hernhut te fpreeken, en aantedringen, dat deze goede tucht, en orde hunner Vaderen ook onder hun mogte vernieuwd worden. Dit bewoog den Graaf van Zinzendorf, die om zoo iets tot hier toe' niet gedacht had, om van de gefchiedenisfen, en inzettingen der oude Broederkerk eene naauwkeurige kennis te verkrijgen En daar hij in dezelven zeer veele goede zaaken vond, welke met de Euangelifche waarheden overeenftemden, gaf zulks de voornaamilf aanleiding tot de in 't vervolg beraamde in richtingen der gemeente in Hernhut. Hernhut wierd ondertusfchen talrijker van in wooneren, waar toe een Godsdienst-eed, diei men in Moraviën allen den geenen, die me: verdacht hield van den Euangelifchen Godsdiem toegedaan te zijn, wilde opdringen, veel heel toegebragt. Deze aanwas maakte een mee naauwkeurig opzicht, en zorgvuldiger oppasfin noodzaaklijk. De Graaf van Zinzendor ging deswegen met den Baron van Watti ville, en nog eenige medehelperen eene n; dere verbindtenis aan, om de waarneemir van deze zaak op hun beiden te neemen. Al te famen floegen daar toe de handen in een, c Moravifche Broederen herinnerden andermaal h die gelegenheid, dat bij het genot van den Euai gelifchen Godsdienst in de kerk te Bertholsdo ook de goede tucht, en orde hunner Vadert onontbeerlijk ware. Zij drongen 'er onophou lijk op aan, en lieten zich geenzins daar v; G5 ' 1727 1 t r 3 F l- g e e Ü u rf n k tn f-  i06 de herstelling van db aftrekken, fchoon de Graaf van Zinzendore alle pogingen aanwendde, om hen te overreden zich aan de Lutherfche Kerk - gebruiken over te geeven. Zij hielden ftaande, dat de belijdenis der leer van Jesus, en zijne Apostelen gepaard moest gaan met de Apostolifche tucht, en orde, en geene gemeente van Jesus zonder dezelve eenigzins zoude kunnen beftaan. Daar uit wierd een langduurige twist gebooren tusfchen de Broederen, en den Graaf van Zinzendorf, benevens zijne medëarbeideren, onder welken de Predikant Rotiie te Bertholsdorf meer ijver dan voorzichtigheid betoonde, om deze verfchillen door openlijke wederleggingen te doen een einde neemen. Doch in plaats van zijn oogmerk te bereiken, was het gevolg daar van, dat de meesten zich van de kerk, en het avondmaal afzonderden; en de Moravifche Broederen, die om de vrijheid van geweeten haave, en goederen verlaaten hadden, eh niet op nieuw volgens hun zeggen onder een geweetensiwang zich wilden bukken, Honden op 't punt sran verder voort te trekken, om op andere jlaatfen hunne vrijheid te zoeken. De Graaf van Zinzendorf was 'er zeer ongerust over. De waarheidsliefde der Broederen, en hunne oprechte zielsgefteldheid ftoiid jij hem op eenen hoogen prijs, en derhalven iet hij 'er zich zeer aan gelegen leggen om de:elve bij zich te behouden. Hij verliet desvegen zijn gewoon verblijf te Dresden, alwaar lij als een lid der Landsregeering aangelleld vas, en ging te Hernhut woonen, om de zorg Ier Moravifche vluchtelingen zelve op zich te :unnen neemen, en dezelve te recht te bren;eru Voor alle dingen onderzocht hij den grond, en  KUANGELiaCBE broeder-unit EI t. 107 en den oorfprong van hun misnoegen, en liet zich daar aan ten hoogften gelegen leggen, om een iegelijk van de noodzaaklijkheid eener waare bekeering des harten te overtuigen, en hen op de door Jesus Christus volbragte verzoening der menfchen met God als den eeniger grond der zaligheid, en de daar uit voortfpruitende vruchten, zondpr zich met hun in deze of geene bijzaaken in te laaten, of hunne goede meening ten opzichte van de kerktucht te be ftrüden. . , , .. Na met hun dikmaals openlijk, en m t bij zonder gefproken te hebben, waarbij hij groot, liefde, èn geduld blijken liet, bragt hij het ein delijk op den 12 May 1727 ™° verr^ *8 zf alle de inwooneren van Hernhut met elkande vereenigden, en vrijwillig omtrent zekere puntei aanbande de leer, het leeven, de kerkelijke en burgerlijke inrichtingen overeenkwamen, om trent welke men tot hier toe verfchillend ge dacht had. Een noodzaaklijk gevolg van dez getroffen overeenkomst was thans eene daai mede overeenftemmende inwendige, en uitwen dige inrichting der gemeente, waar op de Mo ravifche Broederen dus lang beftendig hadde aangedrongen. De gemeente wierd hier op h een geroepen, fommigen uit de Broederen, di een goed getuigenis hadden tot Ouderlingen vei kooien, en volgens de oude gewoonte der Broe deren, door het lqt goedgekeurd. De Gras van Zinzendqrï, en de Baron Fredri van Watteville wierden tot voorftandei verkooren, om des noods de zaak der gemeent te verdeedigen, en om goede tucht, en orde g< duurig te onderhouden. Deze, mitsgaders de aai settelde Ouderlingen, wierden gelast met h< 9 bi 17a? j f e s e I I  io8 db herstelling va» de 1727 3 < i t j ^ t 1 i f 1 d e t n f g beflBur van de in- en uitwendige zaaken. Zif hielden, behalven den openlijken Godsdienst in de kerkte Bertholsdorf, alle morgen, en avond eene vergadering op de zaal der ?emeente te Hernhut, en trokken zich daarenboven de be(angens der inwooneren hoofd voor hoofd insonderheid aan, fpraken met hen voor elk Arondmaal over de gefteldheid van hunne harden, en paven hun goeden raad. Tot hunne onderfteuning wierden hun zekere nedearbeiders toegevoegd, den naam draafde na Helpers, Opdenders, Vemaanders, Ziekenvachters, Almoesfeniers, Dienaars, enz. De ganfche gemeente wierd naar de 'verfcheilenheid van ouderdom, en geflacht in kleine geelfchappen verdeeld, om den band der liefde mder malkanderen vaster toe te haaien, en d.n nwendigen wasdom, onderlinge vermaaningen, rertroostingen, opwekkingen, en gebeden te berorderen. Dus wierd de grondflag gelegd tot de [eheele inrichting der gemeente. Eenvoudigheid, liefde, en onderling vertrouwen nam hand over hand onder de leden der emeente toe, en de zuivere begeerte des haren om gezind te zijn als Jesus Christus, en lem natevolgen, wierd door den Geest Gods 1 hun levendiger, en krachtiger. Den 12 Augustus wierd de op den ia May etroffen broederlijke overeenkomst van alle inrooneren ondertekend, en den 13 ondervond e ganfche gemeente, onder het gebruik van en uitneemend gezegend Avondmaal in de kerk r: Bertholsdorf, de verzegeling van de vooroemde overeenkomst met eene algemeene toe:emming der harten, en onder het levendigst ïvoel van den vrede, en de tegenwoordigheid des  EÜANGELISCHfc B 4 OE D E R-UNITEIT. KJ? des Heeren. De gemeente wierd thans van haare bijzondere genaderoeping verzekerd, weshal-ven zij ook van toen af aan deze broederlijke; vereeniging jaarlijks op den 13 Augustus onder het hebruik van het Avondmaal plechtighjk vernieuwde.- Dies wierd door:: eene wonderbaar* leiding, en goedertierenheid Gods de grondüag gelegd tót de vernieuwde Broeder - uniteit. De oplettende lezer zal zelve . hebben opgemerkt, dat de boven vermelde inrichting der gemeente te Hernhut: eene eenvoudige navolging der eerfte Apostolifche gemeentens geweest is. De Boheemfche, en Moravifche Broederen wierden daar door zoo veel te meer gerust gefteld, ziende, dat dezelve, naar haare weezenlijke ftukken met de Kerktucht, en orde hunner Voorvaderen, redelijk wel overeen kwamen, en de Broeders, en Zusters tot de Proteftantfche'Kerk behoorende vonden, dat zij, onverminderd hur recht op hunne bijzondere Kerken, deeze verbindtenisfen, welke op de leer van Jesus, er zijne Apostelen, en op het v.oirbeeld. van d( eerfte Christen gemeenten gegrondvest was, ge voeglijk konden aangaan, om den daaruit voort fpruitenden zegen mede te kunnen genieten; ja dat hun eigentlijk oogmerk van eene levend* gemeente van Christus daar te ftellen, en di Christelijke'tucht, en orde in dezelve ftaandi te houden, zonder eene diergelijke inrichting nie te bereiken ware. Dus was de overeenftemminj der gemoederen omtrent eenerlei grondftellin: tot ftand gekomen, en de grondüag van Hem hut, de eerstling van de weder opluikende Euan gelifche Broedergemeentens, gelegd. Uit een Lied, dat toen is gemaakt gewordci (Z. het Hoogd. Gez. Boek N°. ooi) blijkt „„„ ho 17.27 t r ! » 2  1727 iio de herstelling van de hoe de Broeders daaromtrent dachten, en gefield waren. Ik zal hier de volgende verzen daar uit aanhaalen: Nu! uw grondflag zij genade Uw naam. Die de Heer behoedt f 's Heilands zorg dekk' u voor 't kwaade! Strijk uw' posten met zijn bloed. Jesus ftriemen, die ons heeïen, Hebben ons het hart genomen, Daar op zijn wij t' zaam gekomen. 3i». «f'jjrw: fjrialii ' t ■ ' Heiland! vol van mededogen, Vredevorst, en flerke God! Gij waart met ons leed bewogen, Schenk ons weer een heilrijk lot! Laat uw' zegen op ons daalen! En wil ons in gunst aanfchouwen, Die op uw' genae vertrouwen. * * * Hernhut zal niet langer bloejen, Dan men u daar eerbied toont, En wij t'zaam in liefde groejen Voor u! Jesus! die daar woont. Tot g'ons eens weer uit zult flrooijen Van hier (daar g'ons zelv' vergaarde) Als een heilzaam zout der aarde. * * * Doe doch ons verbond fleeds duuren! Laat ons fchijnen als een licht, 't Geen g'in deze donkere uuren Schittren doet in elks gezicht! Laat ons in uw' wil berusten! Wil ons hart, en hand verflerken, Tot voleinding uwer werken! Drei- f Hernhut.  JjtUANGELISCHE B R o E O E R - U N11 EIt. III r. ,, * * * Dreigen ons nog meerder flagen, Heer! dat vrij uw' wil gefchied'i Jesus fmaad is ligt te draagen, Zelfsverwekte baart verdriet, Zullen Christnen zegepraal en Met den Heer der Heerlijkheden? o! 'Dat w'ook dan dapper ftreeden! : ■;] • -t; ■ *-<■*-- '•■ Ja: mijn* Broeders! kloek geftreden! Gij kent Jesus! hij is goed: Hij is *t hoofd, en wij de leden In het huis, dat hij behoedt. ■ 't Kruisgeloof leert fmaad verachten, En zelfs onder bijl, en zaagen 't Smertlijkst lot met blijdfchap draagen. Wie vindt hier niet den Euangelifchen grond op welken de Broederen gebouwd hebben? der ernst, en ijver om Jesus getrouwlijk natevol gen? de kinderlijke overgegeevenheid aan zijnei wil, en leiding? den vuurigen ijver om ziji rijk uittebreiden? de ftandvaste begeerte on Jesus te belijden, en van hem te getuigen' met een woord, den geest der eerfte Christe nen? Men ging nu blijmoedig voort de gemeen te meer en meer te regelen, ■ en naar het oor fpronglijk voorbeeld der Apostolifche, en oudi Broedergemeente ook deze herftelde gemeenn interichten. Het zelfde doelwit hebbende met de oud, Broedergemeentens, gaf dus aanleiding om de zelfde middelen, en inrichtingen daartoe aante wenden. Het gevolg daar van was, dat de ge meente door goed gerucht, en kwaad gerucht nabij, en verre bekend geraakte; van hier mon delin 1727 t 1 1 F >  112 DE herstelling van de 1727 delinge, en fchriftlijke navraagingen, en uitnodigingen in ver afgelegen plaatfen, en landen, maar ook menigerhande uiterlijke, en inwendige aanvechtingen, al het welk doch haare uitbreiding bevorderde. Bij den eerften aanvang van deze zich hoe langs hoe meer ontwikkelende zaaken openbaarde zich veel moed, en kracht, en de,omftandigheden van enkele perfoonen, die naar Hernhut kwamen, waren niet minder opmerklijk in 't bijzonder, dan de zaak zelve over het geheel; 'er kwamen nog bij aanhoudenheid veelen uit Moraviën, fchoon het vertrek derzelven van daar met groot gevaar gemengd was, uit het welk echter verfcheiden door de Wonderhand Gods gered wierden, anderen daarentegen kwamen daar 3ij om, en ftierven in de gevangenisfen. Onder deze laatften was Melchior Nitschman, een Ouderling der gemeente te Hernhut. Het ontbrak ook niet aan veele tegenfpreekingen; men bejegende de Broederen op verfcheiden plaatfen met veel onbefcheidenheid, het nieuw van hunne onderneemingen was het voorwerp van fpot, en fchimp bij veelen hunner nabuuren. Openlijke fchriften tegen hen kwamen in het licht; 'er waren Predikanten, welke het geen in de H. Schrift gezejrd word van de Pharifeën, en de Wolven in fchaapskleederen, op deze zoo genoemde nieuwe heiligen toepasten, enz. Daarbij kwamen waarfchuwende opmerkingen van vroome, en verftandige perfoonen, te kennen geevende, dat men te iilings handelde, niets uitvoeren zoude, onbepaalde uitdrukkiugen bezigde, het aan de behoorlijke gemaatigdheid liet ontbreeken, en zoo voort. En wie zoude kunnen, of willen ftaande houden, dat  ÏÜANGELISCHE B R OEDE R-U NITEIT. 113 dat bij eerfte beginzelen in de eerfte hitte geene overhaastingen plaats grijpen, of dat ook om het beste oogmerk te bereiken, altoos ten eerften de beste middelen ter hand genomen worden. Van den anderen kant ftonden weldenkende mannen van een doorzichtig oordeel op, welke de Broederen aanmoedigden, om niet te verflaauwen, onder anderen liet zich Dr. Anton te Halle, een onzijdig denkend man, die in de denkwijze der Broederen veel vond, dat met de zijne overeenkwam, omtrent de Broederen dus uit: „ Gij zijt een brood, van 't „ welk de Midianiten droomen, dat het hunne „ tenten omver werpt." Honderd, en twee te famen verbonden geleerden te Jena, fchreeven gezamentlijk eenen brief aan de Broederen, dus luidende: „ Geliefde Broeders! acht de de genade Gods, „ welke in u zoo levendig, en werkzaam is, „ geenszins gering, en vergeet de ontfermende „ iïefde onzes Immanuels niet, die voor meej dan 300 Jaaren uwen Vaderen het licht dej waarheid heeft laaten opgaan. Wie is 'er. die de gefchiedenis van de getrouwheid, hel „ geloof, de liefde, de lijdzaamheid, de ver,, drukkingen, en de ftandvastigheid uwer Vade„ ren, en Voorzaaten kan leezen, zonder daai „ door tot Gods lof opgewekt te worden? — „ Daarom, geliefde broeders! drukt met getrouw» „ heid de voetfpooren uwer godzalige Voor „ vaderen, gelijk gij ook doet, fchaamt u hun„ nes naams niet. Want zoo dikwijls die za „ genoemd worden, zal men zich de wonderer „ Gods herinneren, en God prijzen. Blijft vol„ harden in den tederen band der liefde, waai H „ «te* . 1 1  U4 de herstelling van de 1727 : , mede gij door de hand Gods onderling ver„ bonden zijt, en die van geen menfch zal, „ noch moet ontbonden worden Bidt met ge„ trouwheid voor on';, en looft den Allerhoog„ ften te faamen met ons, die onze verftrooide „ leden door eene levendigmaakende kracht „ thans op nieuw heeft verbonden, waar toe „ wij door het heerlijk voorbeeld van uwe te„ dere liefdensverbindtenisfen voornaamlijk zijn „ aangefpoord geworden.-" Dit alles boezemde den Broederen moed, kracht, ■rrnst-, en ftand vastigheid in, men zag om, waar iets voor de zaak des Heeren mogte te onierneemen zijn, en waar men konde, greep men roe. Ik weet den geest, en de gezindheid der Broederen in den toenmaaligen tijd niet beter iftebeelden, dan door de mededeeling van een jrief, dien de bovengenoemde Ouderling der geneente Mblchior Nitschman, kort voor -.ijn bezoekreize naar Moraviën, aan de gemeende gefchreeven heeft , in welke het volgend» jnder anderen voorkomt: „ O! dat toch niemand onder u ware, geliefde ,, Broederen, die zich niet met al 't geen hij ,, heeft, Gode tot eene offerhande overgave, „ zich nog; op den huidigen dag voor den troon „ dës Lams in het ftof nederbuige , en niet voorneeme, niets te weeten, dan alleen Jk„ sus Christus, en dien gekruizigd. o Liefdel „ die Gij voor ons gekruizigd zijt. Uw bloed„ ftroom fpoele weg-, al wat onze ziel kan „ kwellen , 't geen ons in onze löopbaan „ verhinderen wil. Heer, om U te minnen „ teer, laat dat tot 's vijands pijn, door U ver„ nietigd zijn." „ Aan-  £ ÜANCEtlSCHE 8RQEDER-ONITBrT. I» „ Aangaande onze reize naar Moraviën, wij „ kunnen voor het aangezicht van Jesus „ Christus niet anders zeggen, dan dat wij „ daar toe eene innerlijke overreding gevoeld „ hebben, want wij zin daar toe gefchikt, dat wij zullen heenen gaan, en vrucht draagen. „ Wij zoeken qok eigentlijk niet iemand op te „ wekken, want dat is enkel een werk Gods, „ maar veel meer, waarachtig nut voor onze „ eigen zielen te hebben, ziende reeds vooruit, „ dat veelerlei kruizigingen den ouden mensch „ zullen overkomen, in dier voegen, dat, in„ dien wij de neigingen der natuur wilden in- volgen, wij niet van Hernhut zouden zijn uit,, gegaan. „ Maar door Gods genade vreezer* wij voor „ geene der dingen, die ons zouden mogen over„ komen. Vleesch, en bloed; welk het rijk „ van God niet kan beërven, behoord op zich „ zelve befchouwd tot het geene, dat vergaan, en fterven moet. Het ga dan zoo als het „ wil, doch weeten wij, dat wij alles vermo., gen door Christus, die ons kracht geeft. Een „ Christen moet buiten dat zijn leeven vooi Christus over hebben, en gewillig zijn het " zelve om zijnentwille opteofferen. Wij kun- nen u dan verzekeren, dat indien wij ook " banden, en gevangenis zouden moeten onderZ gaan, wij ons daar bij door de genade Gods 1 zoo hoopen te gedraagen, dat gij geene re- denen zult hebben, over ons bedroefd te zijn, ' noch te vreezen, dat de eere Gods door ons " in diergelijke gevallen zal worden gefchonden, Zulk een vertrouwen hebben wij op God, " niet dat wij bekwaam zijn van ons zeiver " iets" te doen, als uit ons zeiven, maar onze p Ha „ be 17a?  116 DE HERSTELLING VAN DE Mijt , bekwaamheid is van God. Ziende dan, ge„ liefde Broeders, dat wij niets anders zoeken „ dan de uitbreiding van Christus rijk, en het ,, heil der menfchen, zoo beveelen wij ons in „ uwe liefde, en gebed, onze reize van die natuur' zijnde, dat wij malkander veelligt niet „ weder zullen zien, waar van ik echter nog „ niet overtuigd ben. God is het best bekend, „ en wij maaken ons daar toe gereed. Hebben „ wij ons ergens jegens u niet zoo gedraagen, „ als wij hadden behooren te doen, zoo ver„ geeft het ons, gelijkerwijs Je sus Christus „ u vergeeven heeft. Geloovende, en vertrou„ wende, dat de kracht des Heeren in mij zwak„ ken zal machtig zijn, ga ik mijne reize aan„ vaarden." Dezen geliefden man wedervoer dan ook, Wat hij voorgevoeld had; want hij was naauwlijks een korten tijd van Hernhut weg, of men ontving reeds de tijding, dat hij te Schildberg gevangen zat. De Graaf van Zinzendorf wendde zijne uiterfte poogingen ten zijnen behoeve aan, maar te vergeefsch. Hij eindigde zijnen loop in de gevangenisfe, als een getrouw getuige der waarheid, en zijn medereiziger Georg Schmidt wierd eerst na verloop van zes Jaaren uit de gevangenis ontilagen. Het verlies van dezen waardigen Ouderling wierd door de gemeente zeer betreurd, en de Graaf van Zinzendorf dichte op dit fmertlijk geval een toepaslijk lied, "t welk van de ganfche gemeente hem wierd nagezongen:  «UANGELISCHE BROEDER-ÜNITEIT. liMijn Broeder, 't pad, door u betreên, Zal'u geen'vreê doen vinden: Het leid ter dood u zeker heên, Thans H lot der Godgezinden. Blijf hier! - „neen," zegt ge — nu dan, ga. Door 's doods-vallei ten leeven. .,■'***' * * Maar zorg toch, dat u nimmermeer Iets zqu tot fchande {trekken, De vijand zoekt aloos onze eer Kwaadaartig te bevlekken, Op dat hij, die als Christen lijdt, Om kwaaddoen fchijn' te lijden. * * » Gelijk wij dachten, is 't gefchied: — Hoe ge op uw treên mogt letten; De vijand heeft uw gang befpied, En vong u in zijn netten, Nog eer g' uw reis voleinden mogt Ter plaats van uw verlangen. * * « Vaar wel! getrouw getuige van Den Herder onzer zielen: Gij overwon! — geen vijand kan Uw heilftaat nu vernielen. Triumph! voor u, in 't Godlijk licht. Is 't jammerdal verdweenen! * * * . Houd moed, ö Gods geliefde volk! Hij zal uw fteeds behoeden: Gij, drupp'len der getuigen wolk, Staat pal in tegenfpoeden: Verfterk de zaalge zielen dus, Die onder 't altaar rusten. h3 i> 1727 :n  17*7 ttl DSt '«fiftSffBiHHS VAN DE ;,. „, ! • ,* <* ....... ... Den Keizer geef wat 's Keizers is; En wat God eischt, den Heere; Den Broedren xieU - verbindtenis: Uw fmaad zij God ter eere! Vrees .fmart, noch dood, en vaar dan heen Tot uw' ontflaapen Broeder. Dit, geliik ook andere voortbrengzels van dien tijd, kunnen den leezer reeds een denkbeeld geeven van deze maatfchappij van menfchen, welken het heil hunner medemenfchen zoo zeer ter harte ging, dat zij, om dit oogmerk te bereiken, gevaar,, noch nood, noch doodvreesden. Om dezen tijd begonnen de Broederen hunne bezendingen naar afgelegen gewesten. De eerfte gefchiedde reeds in "t Jaar 1727 door Hans, en David Ni tschman, naar Koppenhagen, aan den Koninglijken Prins Karei.. De tweede in 1728 naar Engeland , door David Nitschman, Johan Tölttschig, en Wenzel Neisser den Ouderling, welken Dr. BüDjEüs te Jena een Voor.'chrijvingsbrief mede gaf. De kennis, en briefwisfeling, welke de Broederen met veele aanzienlijke mannen in Staat, en Kerk al zeer fpoedig aangingen, gaven aanleiding tot deze bezendingen, het welk haast blijken zal, van geen geringe gevolgen geweest te zijn in de uitbreiding van Christus Koningrijk in de verst afgelegen gewesten der waereld. Te gelijkertijd zochten de Broeders de geinfpireerden, Zwenkfelders, en andere Separatisten in Duitschland op, en gaven zich alle moeite om dezelven tot de eenvoudigheid, en zuiverheid  EUANGEXISCHE 5 R O E BE R-UNITEIT* heid der Euangelifche leer te doen wederkeeren, waarin zij echter voor het grootfte gedeelte niet Haagden, maar zich daarenboven menigvuldige verwijtingen op den hals haalden van aanzienlijke Godgeleerden, welke den Graal van Zinzendorf, uit hoofde van zijn toegeevend gedrag jegens deze partijen befchuldigden, een indifferentist, dat is, onverfchillig omtrent den Godsdienst, te zijn. Dan ik moet, aleer ik met de gefchiedenisfer van de uithreiding der Broederen voortgaa, nos van eene omftandigheid gewag maaken, die ir dit tijdffcip voorviel, en voor de zaak der Broederen van belang was. Daar wierden nog aan houdend menfchen onder, en buiten hen ge von den, welke de Broederen wilden beweegen , vat hunne bijzondere gemeente-inrichting aftezien De Graaf van Zinzendorf bragt het voor ftel, dat toch de Broederen geheel, en al to de Lutherfche Kerk - inrichting mogten over gaan, op nieuw, en met veele drangredenen ij overweeging, gedeeltelijk, wijl hij 'van veel uitheem'che Geleerden, en Staatsmannen daa over aangefproken wierd, gedeeltelijk uit liefd tot die Kerk, in welke hij gebooren was, t) gedeeltelijk uit overtuiging, van gehouden te zij: het nog eens te beproeven, zijnde als voorftande der gemeente verplicht, haare zaake nu, en in ' vervolg te verdeedigen. De Moravifche Broe deren verzetteden zich zeer ernftig daar tegen zich beroepende op hunne inrichting, welk ouder was, dan die der Proteftanten, en eve gelijk hunnen Vaderen hun zoo waard, en diei baar, dat zij haare haave, en goederen hac den achterge'aaten, om daar van niet beroof te worden. Zij beliepen zich op 't geene b« H 4 reit 172S i is  f728 '«O DE HERSTRtLINÖ van DB reids in 't Jaar 1727 door hen dies aangaande was verklaard, en met algemeene goedkeuring vastgefteld was geworden, begeerende, dat op 'tnaauwkeurigfte mogt onderzocht worden, „of, >, na de ondervinding van ettelijke Jaaren, de 1, tucht, en orde der Moravifche Broederen 1, voor eene gemeente v^n Jfsus, in haare nastuur, en hoedanigheid befchouwd, voegzaam 1, zij of niet? ' De Graaf van Zinzendorf konde. daar:egen wel njets inbrengen, doordien de onderwinding, en de gevolgen daar van, daar voor pleitten, en de aangenomen inrichting de goedkeuring der ganfche gemeente wegdroeg; maar iet laaken, fpotten, en lasteren van buiten nam geen ejnde, en verontruste den Graaf ui:ermaaten zeer. Deze onrust had hij evenwel iunnen ontgaan, indien hij daaromtrent toen soo gedacht had, als hij in laatere Jaaren heeft leeren denken; dat men naamlijk in de zaak der gemaente, en haar met de heilige Schrift overeenilemmend gedrag, noch door prijzen, noch door laaken, zich moet laaten flingeren. Doch zijne toenmaalige zielsgefteldheid bewoog ham tot een kommerlijk onderzoek, of hij niet de veelvuldige betichtingen, en lasteringen ten opzichte van de gemeente-inrichtingen had optemerkcn als een waarfchuwende ftem voor hem. Hij nam derhalven het befluit, dit den Ouderlingen, en helperen nog eens als eene zaak voorteftellen, welke de naauwkeurigfte overweeging verdiende: of men niet ujt toegeevenheid, en liefde, voorts om alle opzien te vermijden, en zich algemeener te maaken, als mede om den fteen des aanftoots, welke de ver. eeniging met de Kinderen Gods in de Lutherfche Kerk;  «TJANGBLISCHR BROBDRR-TJNITBIT. 141 Kerk verhinderde, uit den weg te ruimen, de inrichtingen der Broedergemeente zoude laater vaaren, en geheel, en al de Lutherrche Kerkinrichtingen aanneemen. Dit voorftel ontmoette groote tegenfbraak ; doch de Graaf brag' het. eindelijk zoo ver, dat hij dit voorfte op den 7 Junij 1731 ook aan den gemeente-raac mogt voordraaien. Hier was de afkeerigheic van den onverwachten voordragt nog grooter Niet alleen de Moravifche Broederen betuigdei hunne liefde, en verkleefdheid aan hunne oude en geduurende 300 Jaaren gezegende, en in (lam gebleeven inrichting, maar ook het grootfte dee van de overige leden der gemeente hield ftaan de, dat dezelve volkomen overeenftemde me de heilige Schrift, en een gezond verftand, ei daarenboven met veele zegeningen vergezeld war geweest, weshalven zij niet konden befluiten de zelve te laaten vaaren. Zij zagen vooruit, ds zij even zoo wel als zoo veele andere Godzoe kende genootfchappen, welken het aan tucht en orde ontbroken had, van hunnen eerfte ijver, en zuiverheid zouden afwijken, en fch; de lijden. Zij oordeelden zich derhalven ve plicht te zijn, dezelve getrouwlijk vast te hoi den, en ze voor hunne nakomelingen ong krenkt te bewaaren, enz. De Graaf bragt hi nochtans de twijfelingen, en bedenkingen Vi veele anderen onder 't oog, en zijne meenii had, als voorftander van de gemeente, en 1 Heer van de plaats, zoo veel gewigt, dat mei om van beide kanten alle verantwoording ontwijken , het eens wierd, om de zaak aan de beflisfing van het lot te onderwerpe naamlijk, of men zonder eenige voorbehoudi «5t de Lutherfche Kerk - inrichting zoude ov< H 5 gaa 1718 h ' mi l 1 »* l l t 1 ï t > n 1r1- in in 'g ls ï, te ;n 1: :r-  li* P E HïïSTBLtlBC 7AH DE ga*n, of de bijzondere inrichting der Broeder* zoude blijven behouden. Hier op, wierden naar de gewoonte der Broederen twee briefjes gefchreeven. Op het eene ftond. Den geenen, die zonder de Wet zijn, zult gij worden als zonder de Wet zijnde; Go de nochtans zijnde niet pander de Wet, maar Christo onder de Wet, op dat gij de geenen, die zonder de Wet zijn, winven zoudt. (iCor. 9: 21.) Op het andere. Zoo dan, Broeders! ftaat vast, en houd de inzettingen, die u geleerd zijn. (1 Thesf. a: 15.) . Dit gefchied zijnde, bad de geheele gemeente den Heere vuuriglijk, met een ontvlamd, en met een kinderlijk vertrouwen, om hun zijn goedvinden daaromtrent te laaten weeten, waar op een kind van nog geen 4 jaaren uit de twee briefjes dat trok, waar op de woorden gefchreeven waren: Zoo dan, Broeders! ftaat vast, en houdt de inzettingen, die u geleerd zijn, 't welk aantoonde, dat de inrichtingen der Broederen moesten gehouden worden. Dus verbond men zich op nieuw met eene algemeene goedkeuring, en den gevoeligften dank jegens den Heere, om de inrichtingen der Broederen van nu af aan onveranderlijk te blijven houden, de zaak des Heeren blijmoedig te bevorderen, en het Euangclium in de geheele waereld, en onder alle Natiën te verkondigen, werwaards het hem gelieven zoude hen te zenden, en te verfpreiden. Men kan niet ontkennen dat deze gebeurtenis verwondering baaren moest. De beflisfing van deze zoo gewjgtlge zaak, wierd aan het lot overgelaaten, zijnde eene zaak van dien aart, en natuur, welke zijn, en niet zijn konde, en in welfce men, naar de gronftelling der Broederen in zul-  IUANGKLÏSCHÏ BROBDER-UNITEIT. 13.$ zulke gevallen , waarin hunne gevoelens verfchillen, en de Bijbel niets bepaald, geene bedenking heeft, om de zaaken aan het lot ter beflisfing over te laaten. Nu was men van alle kanten gerust gefield, Nu droeg men de fmaad, welke de nieuwigheid der zaake, en de vijandfchap der waereld baarde , met eene ftille overgegeevenheid. Nu ging men vo irt werkzaam te zijn, met een gemoedigd vertrouwen op de hulpe Gods, zonder ziel] door iets te laaten affchrikken, overtuigd zijnde , dat dit het ontwerp was, 'c welk men naai bet welbehagen des Heeren had op te^ volgen; en dat gaf den Broederen ftandvastigheid. De eerfte gelegenheid tot verfpreiding de: Broederen in verre afgelegen Landen, en tot ver kondiging van het Euangelie onder de Heidenei deed zich nog in dit zelfde jaar op. Een Kamer neger van dèn Koninglijken Deenfchen Opper ftalmeester, Graaf van Laurwig, verhaalde den Graaf van Zinzendorf, toen te Kop penhagen zijnde, menigerlei bijzonderheden yai den elendigen toeftand der Negeren op he Westindisch eiland St. Thomas, en van de be geerte dezer arme flaaven, onder welke inzon derheid zijne eigene Zuster was, den weg de zaligheid te leeren kennen. Dit werkte fterl op het hart van onzen Graaf, en gaf hem aan leid ng zulks der gemeente te Hernhut, na zijn. terugkomst aldaar, bekend te maaken. Naauw Hjks was dit gefchied, of twee jonge rustig Broeders Leonard Dober, en Tobia Lkupoid gevoelden eenen aandrang, en ge willigheid om naar deze Heidenen toe te gaan en hun het Euangelium van Jesus Christus 1731 l 1 t r 1  >Z3» 1732 ■ Ï24 D* HERSTEL LINO VAN DE en het heil door Hem ook voor hun aangebragt te verkondigen, Toen nu de voornoemde Neger Anton, kort daar na zelf naar Hernhut kwam, en vergunning kreeg, zijn -verhaal, en * belang van zijne landslieden op St. Thomas voor de geheele vergaderde gemeente open te leggen, bevestigde' znlks niet alleen de eerst genoemde twee Broederen in hun voornemen, maar wekte nog meerderen op, om hun voorbeeld te volgen. 'Er hadden zich reeds twee andere Broederen Matthjeus Stach, en Fr. Böhnisch aangegeven, om naar het koude Groenland te gaan, en den Heidenen aldaar ter bekeering tot Jesus Christus behulpzaam te zijn. De Broederen geloofden in het bevel van Jesus aan zijne Difcipclen „ Gaat heenen in „ de geheele waereld, kerende alle volkeren," enz. genoegzaamen grond, en aanwijzing te vinden, om den Heidenen het Euangelium te verkondigen. Zij namen derhalven deze zaak met alle derzelver omftandigheden, en bezwaaren in eene grondige pverweeging, beproefden nog eens naauwkeurig den aandrang van de voorgenoemde twee Broederen, en gaven toen de zaak verder aan het lot over, waar door de Broeder Leonard Dober, als den eerften beginner van dit zendelingfchap, bevestigd, maarden Broeder Leupold aangeweezen wierd voor deze reis nog terug te blijven. In zijne plaats wierd Broeder Dav. Nitschman, den ouden, geast den Broeder Dober te begeleiden. Zij ïwamen in 't Jaar 1732 op St. Thomas aan, naakten zich bekend met de taal der Negeren, welke op dit eiland gebroken Hollandsch is, en getuigden als toen den armen Negerflaaven, dat [esus Christus, de Zoon van God, ook voor hun  KÜANGïLISCHE brördrr-u NITBIt. t9< hun een mensch was geworden, om hen door liiden, en fterven, het leeven, en een eeuwig heit te kunnen mededeelen. De Negeren hoorden dit met verbaasdheid aan, tot hier toe gelóófd hebbende, dat deze genade een enkel voorrecht voor hunne Heeren, de blanken was, waai aan zij geen aandeel hadden. Hunne blijdfchap over deze heugliike boodfchap was zeer groot. Het getal van de geenen, welke het Euangehurc in geloove aannamen, en in vervolg van tijd gedoopt wierden, vermeerderde geduurig, en dit eerfte zendingswerk der Broederen nam in i vervolg merklijk toe. Reeds in 't Jaar 173^ wierd eene tweede Zendelingfchap op het eilanc St. Croix begonnen, en de uitbreiding derzelve' vermeerderde van tijd tot tijd in diervoe gen, dat 'er thans op de drie Koninglijke Deen fche Eilanden zes aanmerklijke Neger - gemeen ten zijn, blijkens Oldendorps gefchiedeni dezer Zendelingfchap, en haarer voortzetting. In het eerstkomende Jaar gaf men den Broe deren te Koppenhagen (alwaar men hunne ijver in de bekeering der Heidenen waardeerde en er gebruik van zocht te maaken ) geleget heid om aan het Groenlandfche Zendingswer mede deel te neemen, waar toe de Broedere zich zeer gewillig lieten vinden. Men zond dei waards nog in dit zelfde Jaar de Broedere Christian David, Mattheus, en Chrii tian Stach, welke in het Jaar daaraa door de twee Broeders Joh. Beck, en Fredi rich Böhnisch opgevolgd wierden, zijnde a le Moraviers. Ook dit Zendelingswerk (wa; aan ettelijke jaaren, onder onuitfpreeklijke b zwaarlijkheden gearbeid wierd;) zegende Gc «iet geen gering gevolg, invoegen dat door d< dlei 173^ ■1734 s i 1 £ n n n 1- W73S d n st  10.6 de herstellino van di t > j > i 1 < i \ i dienst der Broederen mede een groot aantal var» arme wilde Groenlanderen tot de erkentenis van Jesus Christus, en tot het genot van het door Hem verworven heil gebragt , en door den doop Zijner Kerk zijn ingelijfd geworden, waar van de gefchiedenis van Groenland, door David Crantz, uitvoerig bericht geeft. Tegenwoordig zijn aldaar drie Groenlandfche Zendelings-gemeenten , welke door den moeilijkflren dierst der Broederen vergaderd worden. De volhardende lijdzaamheid, welke de Broederen bij deze twee ondernomen Zendelingfchappen geoefend hebben, heeft eenen door geleerdheid, en oprechtheid zeer vermaarden Godgeleerden van dezen tegenwoordigen tijd bewogen, het volgend lunftig getuigenis van den arbeid der Broederen, en hunne verdrukkingen afteleggen. „ Wie kan bij de Broedergemeente de onge„ veinsde trouw, de verzekerdfle waarheid, de „ meer dan wijsgeerige onthouding, het on, verwinlijk geduld onder de zwaarflre beproe, vingen, de grootmoedige opoffering, en over, gegeevenheid aan den wil van God, de on, wankelbaare effenbaarheid, en helderheid des , gemoeds, der geruste, en grootmoedige ver, achting des doods zonder verwondering, ver, baazing, en de innigfte aandoening zien, en , befchouwen?" Toen in 't Jaar 1734 der gemeente te Hernlut narichten uit het rijk Gods medegedeeld, en le Zendelingen onder Christenen, en Heidenen a hun gebed aanbevolen wierden, betuigden vederom verfcheiden Broederen hunne bereidvilligheid om onder de Heidenen te gaan. Drie van hun booden zich in 't bijzonder ,an, eene proefreize naar Lapland te doen. Zij wa-  iuangel1sche broedu-onitïit. waren alle drie Moravifche Broederen met naam Audrbas Grasman, Dan. Schneien Michael Mxksch Na verkreeg» vergunning reisden zij over Stoknolm naar Tornea in Zweedsch Lapland, doch aldaar reeds fchikkingen'voor een Zendelingfchap gevonden hebbende, vervolgden zij hunne reis toonaai Archangel in Rusfisch Lapland, alwaar zij aan Sarrtojeden kennis kreegen, met welke zt\ gewenscht hadden, nog verder het land der Samojeden te kunnen ingaan. Doch een noodig paspoort ten dien einde bij het Gouvernement verzocht hebbende, wierden zij, verdacht var Zweedfche verfpieders te zijn, in hechtenis ge nomen. Eerst na verloop van vijf weeken wier den zij naar Petersburg gebragt, alwaar zii noj viif weeken gevangen zaten, en eindelijk ont fla ren wierden om naar Duitschland té kunnei wederkeeren. Dit gefchiedde met de volgend woorden: „ Gaat heenen goede lieden! mei heeft uwen dienst hier niet van nooden, mis " fchien komt 'er wel eens een tijd, dat mei " u roepen zal." Deze proefneeming was dai 'vergeefsch. Intusfchen is het toch in vervolg vai tijd gefchied, dat de Broeders geroepen zijn ge worden, om naar Rusland te komen. In het Noordamerikaansch Georgien wierd d Graaf van Zinzendorf in even dit zelfd Jaar een ftreek Lands aangeboden, 't welk aar genomen wierd, in hoop, om daar door onde de aldaar woonende Indiaanfche Natiën te kur nen komen, en hun het Euangelium te verkor di*en. Bisfchop Spangenberg, die toen l Londen was, bragt zoo wel met het Gouvermer als met de beftuurders van Georgien alle noodig fchikkingen tot ftand, welke vereischt wierden f ! I i i i i p i ï r e c e I eb  «735 1739 I08 DE HERSTELLING VAN DE om de reize, en den aanwas der Broederen in Georgien te bevorderen, met dat gevolg, dat de derwaards beit.em.de volksplantelingen in 't voorjaar van 1735 behouden aldaar aankwamen, en de ftad Savannah aanbouwden. Zij vonden binnen kort gelegenheid, om onder de Indiaanen aldaar te komen, en hun het Euangelium te verkondigen , 't welk met begeerte van hun wierd aangehoord. Dan als in 't Jaar 1739 het oorlog met hunne Spaanfche nabuuren uitbrak, vonden zij zich genoodzaakt, hun wel aangebouwd land, en huizen te verlaaten, en sich naar de Provincie Penfylvanien te begeven, alwaar zij op nieuw aanbouwden, en den grond leiden tot de in 't vervolg geftichte Etaslisfementen der Broederen in Penfylvanien, Nieuwyork, Jerfey, Maryland, en Noord-Carolina. Uit Penfylvanien wierd de Zending onder de Noord-Indiaanen hervat, en tot op den buidigen dag, met geen geringe vrucht voortgeset, zoo dat thans nog eene van deze Zendelings - gemeentens , ongeacht de fchriklijk[te, en wreedfte verdrukkingen, welke haar ïijn overgekomen, in wezen is, van welke eeoe kortlings in druk uitgegeeven Gefchiedenis pan de Zendelingfchap der Broederen onder de Noord-Indiaanen, breedvoerig verflag doet. Het gerucht van de uitbreiding der Broederen i/erfpreidde zich geduurig verder, en zij wierdea door hunne daar mede vergezeld gaande reizen, hoe langs hoe meer bekend. De kennis, welie Bisfchop Spangenberg in Holland maakte met eenen letterkundigen man, le Long genaamd, gaf gelegenheid, dat dezelve verfcheiden narichten van Hernhut, en de Moravifche Broederen door den druk gemeen maakte, welke  EUANGELISCHE S R O E DE R - U HIT E IT. 120 ke verwondering, en oplettenheid baarden. De Vorstin, Weduwe van Oranje, wenfchende den Graaf van Zinzendorf zelve te zien, en te fpreeken, fchreef eigenhandig aan hem, om naar den grond van deze narichten te verneemen, en verzocht hem haar te Leuwaarden een bezoek te geeven. De Bisfchop Spangenberg trad intusfchen in onderhandelingen aangaande eene Zendelingfchap naar Suriname, en 'het daaromtrent eens geworden zijnde, wierden drie Broeders derwaards afgezonden, om nader naar den toeftand van dit Land, en inzonderheid van de aldaar woonende Heidenfche Natiën te verneemen. Na dat de Graaf van Zinzendorf het gewenscht bezoek te Leeuwaarden had afgelegd, kwam in gevolg van het verlangen der Vorstin van Oranje eene kleine Broeder-colonie, in haare Baronie IJfelftein dicht bij de ftad IJfelftein, tot ftand, Heerendijk genaamd, uit welke in 't vervolg de Broedergemeente te Zeist in 't Sticht van Utrecht gelegen, als mede de Broedergemeenten te Amfterdam, en Haarlem, te Akrum, en Blokziel, en te Noorden in Oostvriesland voortgefprooten zijn. Nademaal ook de Oost, en Westindifche Compagnien haaren wensch te kennen gegeeven hadden, dat nog meerdere Broeder - zendelingfchapgen in haare uitlandfche bezittingen mogten aangelegd worden, zoo wierden den eerften Broederen, welke tot kennisneeming van Suriname derwaards vertrokken waren, nog meerdere nagezonden, welke met eene volledige vergunning der Bewindhebberen van de Surinaamfche Com-. pagnie voorzien waren. Deze begaven zich vooreerst ter woon bij de rivier Cottica, en verI kon- 73$'  1JO DE herstelling van de *735 kondigden den Indiaanen het Euangelium met een goed gevolg. Dan eenige ontltaane onlusten noodzaakten hen hunnen weg naar de rivier JBerbice te neemen, alwaar zij vooreerst onder, groote moeilijkheden aan de bekeering der Arawakken arbeidden, gelijk ook in 't vervolg, bij de Aquaien, Warauwen, en Caraïben, van hun gefchied is. Maar ook hier wierd de zendeïings-gemeente door eene hevige vervolging verdrooid, en de Broeders genoodzaakt deze geheele landftreek te yerlaaten, en eene plaats te zoeken, die bekwaamer was, om de indiaanen bij een te vergaderen, en m rust te faamen te doen woonen, waar toe het Gouvernement in Surinaame hun behulpzaam was. Thans bloeijen aldaar drie verfcheiden zendeïings-gemeentens; naamlijk eene onder de Indiaanen aan de Corentijn, beftaande voor het grootfte deel uit Arawakken, de tweede te Bambey onder de zoogenoemde Vrijnegeren, en de derde in, en rondom Paramaribo, onder de Negerflavcn aldaar. Te midden van deze pogingen ter uitbreiding der Broederen in verre landen, kwam in hunne nabuurfchap een dreigend onweer oprijzen. Het geduurig uittrekken veeier nakomelingen der oude Broederen uit Bohemen, en Moraviën naar de Opperlaufitz, gaf het Keizerlijk hof aanleiding om daar over bij het Keurfaxisch hof klachten intebrengen, 't welk ook van de in•wooneren des lands gefchiedde, door nijd, en afgunst tegen den grooten aanwas van Hernhut daar toe aangehitst zijnde. Om aan het Keizerlijk hof eenigzins genoegen te geeven, en bereidwi ligheid daar toe te toonen, wierd aan den Graaf van Zinzendorf zijn verder ver-  EUANGELISCHE B R 0EDE R-IINI TE IT. 131 verblijf in de Opperlaufitz verboden. Hij vertrok dierhalven van Hernhut, het beduur van zijne goederen aldaar aan zijne Gemaalin overgeeven e. Aangaande de overige tegen Hernhut ingeleverde bezwaaren, wierd van het Saxifche hof beflooten, eene Landsheerlijke Commisfie naar Hernhut te zenden, om den waren toeftaüd der gemeente aldaar naauwkeurig te onderzoeken. Op den 30 Mei 1736 kwam de Konïnglijke Commisfie te Hernhut. De Ouderlingen, en Voorftanders, even gelijk ook alle Broederen der gemeente wierden opgeroepen, en omtrent den grond hunner leer, en inrichtingen naauwkeurig ondervraagd. Betreffende de leer, verklaarden zij zich overeenftemmig met de leer der Augsburgfche belijdenis, waar mede ook alle redeneeringen op de zaal gevonden wierden overeen te ftemmen. Doch daarnevens beweerden de Broeders de noodzaaklijkheid, en nuttigheid van hunne bijzondere inrichtingen, en fchikkingen, met bijgevoegde verklaaring, dat zij niet van zich konden verkrijgen dezelven geheel te laaten vaaren, of maar eenigzins te veranderen; en indien men van Overheidswegen niet genegen zoude zijn hen daar bij te laaten, en te handhaven, zij liever den daf weder in de hand zouden willen neemen, en van Hernhut vertrekken. De Commisfie niets vindende in de verrichtingen, en fchikkingen der Broederen, dat fchadelijk, of onredelijk, maar daarentegen veel dat goed, en overeenkomdig het rechte oogmerk was, oordeelde, dat zoodanige lieden, welke om het Euangclium haave, en goederen hadden ■verlaaten, en van eene Kerk afdamden, welke I 2 reeds 1735 ifi$  3 17S<5 ■ 1 1737 3a de herstelling van de •eeds lang voor de Proteftantfche hervorming >ekend was geweest, en de Euangelifche leer, :ven gelijk hunne bijzondere inrichtingen, onler de fchriklijkfte, en bloedigfte vervolgingen [tandvastiglijk Verdedigd had, in alle Euangelifche landen behoorden vrijheid te hebben om daarbij te volharden, en daar naar te leeven. Het Landsheerlijk befluit gedagtekend den 7 Aug. 1737, was ten eenemaal overeenkomftig met het bericht, en oordeel van de voornoemde Commisfie , en van dezen inhoud. „ Dat de gemeen„ te te Hernhut, zoo lang die bleef volharden „ bij de leer van de onveranderde Augsburg„ fche belijdenis, ook in de uitoefening van „ haare Kerktucht, en orde, behoorde, en moest „ ongeftoord gelaaten worden." Dus was nu de Broedergemeente te Hernhut, in betrekking tot deszelfs leer, en inrichting, ook door de Landsoverheid erkend , en in befcherming genomen. De ballingfchap van den Graaf van Zinzendorf gaf intusfchen gelegenheid tot eene nog meerdere uitbreiding der Broederzaak in de oude, en nieuwe waereld. Dit gelchiedde het eerst in de Wetterau, alwaar de Graaf op het oud kafteel Ronneburg zijn verblijf hield, en daar zijnde de Zendingen, en Colonien der Broederen beraamde, en bezorgde. Hier uit ontftond vervolgens de huishouding der Broederen op het Graaflijk Yfenburgsch flot te Marienborn, die veele jaaren gezegend plaats had, gelijk ook de Broedergemeente te Hernhaag, die in 't Jaar 1750 weder heeft moeten veriaaren worden. Nog in 't zelfde jaar 1737 wierden de Broeders van verfcheiden aanzienlijke mannen in den Staat, en de Kerk van Engeland opgezocht, met begeerte om hun behulpzaam te zijn tot de be- kee-  gUANGELlSCHE B R O E DE R-UNITElT» 133 keering der Negeren in Zuid - carolina, door ee-j nige Zendelingen uit hunne Broedergemeentens. Dit gaf den Broederen aanleiding eene deputatie aan den Aartsbisfchop van Canterburij, den geleerden, en wijd vermaarden Doctor Potter te zenden, en hem door dezelve te laaten vraar. gen, of de Engelfche Kerk de echtheid der Moravifche Broederkerk, en derzelver rechten zou-' de willen erkennen, of niet? Zijn antwoord was: Dat den Broederen ah leden van eene bisfchoplijke, rechtzinnige, en apostolifche Kerk, welker leer niets behelsde, 't welk den 39 artikelen der Engelfche Kerk tegen/prak, de toegang tot de Heidenen geenzins konde, en moeste geweerd worden. * Noemende op een andere plaats in zijne Schriften het Bisfchopsampt der Broederkerk (Sanótam vereque illustrem Cathedram) eenen Heiligen, en in waarheid luijierrijken Zetel. Hij verzekerde te gelijk , dat hij de Broederen als belijderen, welke, noch door vervolgingen, noch door * Dr. George Bun, Bisfchop van St. Davids, drukt zig iaangaande de overeenftemming der negen en. dertig artikelen met de Augsburgfche belijdenis op de volgende wijze uit: „ Conftsfionem Auguftanam, „ utpote omnium reformatarum nobilisfimam, atque an« „ tiquisfimam ita fecuti funt EcclefiM nostra; proqe„ res, ut qui istam ignoret, articulorum nostrorum, „ mentem, ac fententiam vix refte percépturus fit." De Bejluurdtrs onzer Kerke lubben de Augsburgfcht. geloofsbelijdenis, als zijnde de voortrejfelijkjle, en aU leroudfte van alle Hervormde belijdenisfen, zoodanig nagevolgd, dat het fchier onmogelijk is, dat iemand-, die dezelve niet ver/iaat, den zin, en meening onzer artikelen zoude vatten. (Harm. Ap. Disl'. poster, exp. 18.} Zie ook Peter. Heylln. 13 737"  134 HERSTELLING VAN DB 1737 door de verzoekingen des Satans zich hebben laaten verleiden, maar met het oude zuivere geloof ook de kerklijke tucht ftand vastigl ijk hebben bliiven aankleeven, b;j aanhoudenheid zoude liefhebben, en alle mooglijke onderfteuning laaten wedervaaren. Ter dezer gelegenheid voegden zich vooreerst tcnige Duitfche, en in 't vervolg nog meerdere Engelfche inwooneren van Londen bij de Broederen , en bezochten hunne vergaderingen, 't welk gelegenheid gaf tot de eerfte Broeder-Sociëteit in Engeland, waar uit in vervolg van tijd veele nog bloeiende Euangelifche Broedergemeenten, en Sociëteiten in Engeland, Ierland, en Schotland zijn voortgefprooten. Omtrent denzelfden tijd kwam ook eene Zending der Broederen naar Guinea tot ftand, welke echter, ongeacht herhaalde proefneemingen, in de volgende jaaren niet heeft kunnen voortgezet worden, en waar van men derhalven eindelijk geheel heeft moeten afzien. Eene andere Zending onder de Hottentotten op de Kaap, of het voorgebergte der Goede Hoop wierd insgelijks ondernomen, waar toe men eenen MoraVifchen Broeder, Gb.org Schmidt, gebruikte, die zich onder dit volk aan de Sergeant rivier ter woon begaf, en dewijl hij de Hottentotfehe taal niet wel leeren kon, onderwees hij de inboorlingen in de Nederduitlche taal, en verkondigde hun daarin den raad Gods, betreffende hunne zaligheid. Het Euangelium vond bij hen ingang, en de Misfionaris begon reeds eenige bekeerlingen te doopen. Doch 'er wierden hem van de ziide der Europeaanen in die Gewesten zoo veele zwaarigheden, en belemmeringen in den weg gelegd, dat hij zich ge-  lUANGKLISCHE B RÓRDBR-ÏTNïTETT. I§? genoodzaakt zag naar Europa weder te keeren, om eene proef te neemen, of hij niet van de Bewindhebberen - in Hrdland meerder vrijheid mogte verkrijgen, om de Hottent-,tten in hel Christendom te onderwijzen. Dan noch zijne, noch de pogingen var. andere Broederen warer toereikende, iets ten behoeve van deze arme Heidenen uitterichten. Men fcheen in Holland niet langer geneger het Christendom onder de Hottentotten dooi den dienst der Broederen te' bevorderen. On dertusfchen zijn nog tot op den dag van he den eenige fpooren overgebleeven van den ar beid der Broederen, en 'er zijn nog fommigei in 't leeven, welke eertijds van den Zendeling Schmidt * zijn onderwezen geworden, et hartlijk wenfchen, dac het den Broederen mogti vergund worlen, zich hunner bclangens wede aan te trekken. Laat mij nog eene in dien ti'< ondernomen Zending der Broederen onder d* Heidenen doen opmerken. Twee Broeders reisden met dat oogmerk naa: Colombo, op het eiland Ceilon. Zij wierden vai den toenmaaligen Gouverneur vriendlijk ontvan gen, en geholpen om onder de Cingalezen t< komen, welke welhaast een vertrouwen opvat teden van die Broederen, en hun getuigenis me blijdfchap hoorden, Edoch het duurde niet lang of eenige Europeaanfehe inwo'oneren op Colom bo toonden eene bittere' viiandfchap tegen dei ;^ ' ' ar * Broeder Schmidt keerde reeds in 't jaar 174^ met de loflijkfte getuigfchriften zoo van den Hee Gouverneur, en Directeur H. Swellengrebel als andere ingezetenen van dat gewest, van de Kaaj te rug. 1737' I R t> l r I I 1 1 1 1 : I  136 DE HERSTELLING! VAN DE J737 arbeid der Broederen onder de Cingaleezen, en wisten het bij den nieuw aangeftelden Gouverneur zoo ver te brengen, dat de Broederen Ceilon moesten verlaaten. Opk hier bleek uit het gevolg, dat de Bewindhebbers der uitlandfche bezittingen in Holland zelve {leeds minder genegen waaren, om door middel der Broederen de uitbreiding van het Euangelie onder de Heidenen te bevorderen, weshalven ook het gemaakt begin van deze Zending niet weder konde hervat, en voortgezet worden. * In * Men heeft bij de vertaaling van dit werkje, 't geen ia 't jaar 1789 te Barby gedrukt is, geoordeeld geene de tninfte verandering in het oorfprongkelijke te moeten maaken: derhalven werd ook deze plaats zoo opgegeven, gelijk dezelve op dien tijd in 't Hoogduitsch gefchreeven wierd, en de zaaken zich in de daad zoo lieten aanzien, als of de Kaapfche bezending voor altoos zoude moeten geftaakt worden. De Broederen zouden nochthans zich zeiven van ondankbaarheid niet kunnen vrijpleiten, indien zij deze gelegenheid lieten voorbijgaan zonder den Lezer te doen opmerken, hoe het gevolg wel' degelijk getoond heb■be, dat dve Heeren Bewindhebberen der O. I. maatfchappij de uitbreiding van het Euangclium onder de Heidenen in hunne bezittingen, ook door den dienst der Broederen, met allen ijver gezogt hebben te bevorderen, hebbende Hun Ed. A. ingevolge van het verzoek door den Baron van. RantzaV, en den Bisfchop R o t h e i uit naam van de gedeputeerden ter bezorging der zendelingfchappen, ingeleverd, op eene zeer aanmoedigende wijze toegedaan, en tevens gelegenheid gegeven, om drie Broeders, te weeten, Hekrich Marsveib, Daniël Zwin, en Christian Kuhnel, uaar de Kaap te zenden „ ten einde den 'Hot,  EVANGELISCHE B ROEDER - U N 1T EI T. 137 In dezen tijd zijn nog verfcheiden andere proefneemingen ter uitbreiding van de Christli'ike Leer door den dienst der Broederen ondernomen geworden, waar van ik nog eene menigte tot een bewijs van hunnen ijver vooi de zaak des Heeren konde bijbrengen. Dar mijn oogmerk is alleen, om door het verhaal van fommige uitgezochte gebeurtenisfen hei heerfchende in het Charakter der Broederen in 't licht te {tellen, 't welk zich terftond van de eerfte beginfelen af geopenbaard ei „ Hottentotten het Euangeliuni te verkondigen, in di „ Chtiftelijke leere te onderwijzen , en , wanneer zij di' „ omhelzen, te doopen, tot eene Chriftelijke gemeent te formeeren, en de facramenten te bedienen > daa „ toe bewoogen zijnde door de gunftige rapporten, e ,, het rustig, en vreedzaam gedrag der Broederen „ mitsgaders door de favorabele berichten van de goe „ de uitwerkfelen, welke de zendelingen van die g( „ zindheid in Surinaame hebben gehad" tevcr de uitvoering van die onderneeming in allen opzicl oegunftigende, gelijk de gem. Broederen dan ook we kelijk in *t jaar 179a, vertrouwende op 's Heeren bi ftand, en geleide, de reis derwaarts hebben voortgezel en reeds den 21 November laatstleden aldaar behoi den zijn aangeland, zijnde met alle toegenegenheic liefde, en aanbieding der nodige hulp van veele li den van aanzien ontfangen. De Broederen melden deze aangenaame bijzonderhe ter afweering van liefdelooze verdenkingen , en als e aanvulfel van hunne gefchiedenis met des te meer vc maak, om dat het tevens doet zien, hoe ook de ve ftandigfte mannen niet zelden gunftiger over de Bro deren oordeelen, naar maate zij derzelver grondbegi zelen naauwkeuriger hebben leeren kennen. is 1737 I L 1 s it i- 1-' m •n rre- 1-  i ] i t I *3g 'herstelling van de en zich langzaamerhand meer en meer ontwikkeld heeft, en den leezer daar daar door in ftaat te Hellen om zelve te oordeelen, of het fundament waarop de Broedergemeente gebouwd heeft, en het oogmerk, dat zij daarbij gehad hebben, met de leer van Jesus, en zijne Apostelen overeenkomflig zij,- en in hoe verre de Broederen zoo wel door hunne inrichtingen, en fchikkingen, als ook door hun gedrag hun doelwit, en oogmerk bereikt hebben of niet. De geenen onder mijne lezeren, welke een meer uitvoerig bericht van de gefchiedenisfen der Broederen begeeren, gelieven nateleezen de Broeder-hiftorie van Davjd Cbantz, waarvan het vervolg tot heden toe op zijn tijd aan bet publiek zal medegedeeld worden. Neemt men het geen hier van is gemeld geworden beknopt te faamen, om zich het eigenlijke bellek voor den geest te brengen't welk le Godlijke Voorzienigheid van 't begin af aan laarbij in 't oog gehad hebbe, en nog heeft,' ïoo vloeit daar voor eerst uit voort, dat de Broelergemeente in de Proteftantfche Kerk een werktuig moest zijn, tot bevordering van de zaigheid der menfchen, tot bewaaring der zuivere eer van Jesus, en zijne Apostelen, en tot :ene getrouwe navolging dezer leer. Ten tweeden, dat ten dien einde de oude Moavifche Kerk met derzelver Apostolifche tucht fn orde herfteld zoude worden. ' Ten derden, dat het Euangelium van de veroening met God door den dood, en het bloed 'an Jesus, aan zoo veele heidenfche volken ls mooglijk, zoude verkondigd worden. * Ten vierden, dat het testament van Jesus oh, 17, door de Broederen, zoo veel mooglijk' ter  EVANGELISCHE BROEDER-UNITEIT. 139 ter uitvoer zoude gebragt worden , op dat de verft oo de kinderen Gods allerwegen, met l#aum* Hik, maar geestlijk, niet door hunne mte l.jke inrichtingen, maar naar hun hart,_en, zielsgefteldhdd te 'Uen gevoegd, en in liefde vereenigd moeten worden. Dat hier van reeds een kleine aanvang te zien is, zal een onbevooroord elde LAou.er, wien het Christendom geen onverfchatige zaak is, niet m twijfel trekken. ST,Sn, welke God op de pogingen der Goederen 'in zoo veele gewesten en land^ der waereld gelegd hee^t, is zigtbaai. Al hebbe/ïch biideneerlten aanvang, en voortgang lol menigerlei gebreken, en mistastingen geoJSbaTrd %oo pleit doch het gevolg voorde oprechtheid hunner meening, en doelwit. Men zoude te veel eifchen, indien men verwachte dï eene zaak van zoo groot eene mtgbr^hrfd als de zaak. der Broederen is, reeds m naar eerfte begin gansch volmaakt zoude zijn. ^ Alle dingen gaan trapsgewijs voort; de boom die ePlantg wordt, is niet aanftonds groot hij heeft tijd, en zorg van nooden, eer dat h > Sten kan draagen. En de Broederen zijn als nol m'fchen, die wel weeten, dat « hunnen fchat in aarden vaten draagen op dat de u.t„eemendheid der kracht zij Godes, en met uit hun. ■ " *W *'s" 1' , ':,'.'' VIER.  VIERDE HOOFDSTUK, I'S} ' D E E U A N G E L I S C II E BROEDER-UNITEIT, B N HAARE TROPEN. Zoo was het gelegen roet den aanvang dervernieuwde Euangelifche Broeder-uniteit van de Augsburgfche Belijdenis, een begin, dat zonder eenig voorafgaand ontwerp plaats greep. De medeleden derzelve noemen zich Broeders naar het woord van Jesus, zeggende „ Een is „ uwe Meester, maar gij alle zijt Broeders,"1 en naar de gewoonte der Apostelen, welke in hunne brieven de geloovigen geliefde Broeders noemen. De benoeming van Broeder -Uniteit (Unitas Fratrum') is afkomftig van de oude Broederkerk in Bohemen, en Moraviën, welke reeds, federt meer dan 300 Jaaren, zich met eikanderen als Broeders vereenigd hebben. Vernieuwde Broeder-Uniteit wordt zij daarom genoemd, deels wijl zij haare kerkelijke rechten, en bevoegdheden van de oude Boheemfche, en Moravifche Kerk verkreegen, en zich daar van met  DE ÊÜANGKtTSCHB BROEDER - UNITEIT , enz. I41 met zegen bediend heeft, om het rijk van Jesus te bevorderen, en uittebreiden, deels wijl zij haare kerkelijke inrichtingen meest al naar het voorbeeld van deze oude Kerk op nieuw gevormd heeft. Eindelijk wordt zij de Euangelifche BroederUniteit van de Augsburgfche belijdenis genoemd, niet alleen ter onderfcheiding van de Broederuaiteit, welke zich aan de Boheemfche belijdenis houd, maar ook, om dat zij van haar begin af aan, de Augsburgfche belijdenis, als dat leerftelzel 't welk haar denkbeeld van het Euangelium ten duidelijkften uitdrukt, onveranderlijk is toegedaan gebleeven. Onder de Euangelifche Broeder - uniteit verfïaat men alle Broedergemeenten, en derzelver leden, echter is dezelve geene eigene, of bijzondere Godsdienst, maar enkel eene bijzondere maatfchappij, de uitoefening der godzaligheid ten oogmerk hebbende, welker medeleden gedeeltelijk Boheemfche, en Moravifche Broederen zijn, gedeeltelijk tot de andere Euangelifche Proteftantfche Kerken behooren, en van dewelke zij zich, voor zoo verre haare zuivere leer betreft, door deze nieuwe verbindtenis geenzins hebben afgefcheiden. Want vermits haare broederlijke verbindtenis alleen d* gemeenfchaplijke vordering in de kennis van Jesus Christus, en des genots der heilwaarhe-, den, in de heilige Schrift geopenbaard, tot haar eenig oogmerk had, zoo wierden zij ten dien opzichte, tot een en den zelfden zin onder malkanderen in liefde verbonden, en het te faamen eens, in bijzaaken malkanderen te draagen, en zich van alle fijngefponnen gefchilvraagen geheel en al te onthouden. De  14* DE EÜANGBLISCHE BROEDER - UNITEIT 9 De vereeniging der Broederen ru-t bij gevolg niet op eene overeenftemming van bijzondere gevoelens, en begrippen, maar op eene overeenftemming der geneigdheden des harten. Zij is derhalven geen werk des verllands naar nieuw gevormde bezeffens, maar een werk des harten. Zij hadden naamlijk door ondervinding van oude, en nieuwer tijden geleerd, hoe zeer men van ouds af aan de algemeenheid der Euangeliewaarheid door bijzondere gevoelens, en verklaaringen had benadeeld, en hoe zelfs Proteftantfche geloofsgenootcn, omtrent zekere leerftellingen in gefchil geraakt zijn, welker waare zin, en verftand de eeuwigheid eerst zal klaar, en duidelijk maaken. De fchade, en het nadeel, het geen voor de Christlijke Kerk daar uit is voortgefprooten, was den Broederen even klaar, als de onmooglijkheid van eene gelijkvormigheid in begrippen, en uitdrukkingen, ftaande de verfcheidenheid des menschlijken verftands, der vermogens, en der inboezemingen van jongs af aan te weeg te brengen. Zij zochten derhalven eene vereeniging te doen plaats grijpen, welke op de overeenftemming van de gezindheid des harten gegrond was, gelijk als de heilige Scbri t dezelve van alle navolgeren van Jesus vordert, en volgens welke alle waare geloovigen, door'een gemeenfchaplijken broederlijken liefdeband, (betreklijk het genot der Euangelifche heilwaarheden, en de zedelijkheid des levens) op 't naauw fte met eikanderen verbonden zijn. Eene vereeniging, welke ook aan den geest des Euangeliums, en aan de Proteftantfche leer beantwoord. Volgens dezelve behoort, noch de verfchillende manier van denken in minder eewigtige, van ter zijde bijkomende, befchouwftukken, noch  en haare tropen. I43 noch de verfcheidenheid der kerklijke inrichtingen de overeenftemming in de hoofdzaak te verhinderen. Dit bevestigd de heilige Schrift op verfcheiden plaatfen. Paulus zegt tot de Galatiërs: Hier is noch Jood, noch Griek, maar gif alle zijt een in Christus Jesus, fchoon het bekend is, dat deze beide foorten van menfchen zeer in gevoelens verfchilden; en tot de Christenen zegt hij: Wij zijn alle door eenen geest tot een lighaam gedoopt, het zij Jooden, hetzij Grieken, en zijn alle tof eenen Geest gedrenkt. Het fondament, en de hoekfteen van het Kerkgebouw des nieuwen verbonds is Chris? tus Jesus. Daarin komen alle geloovigen van het nieuw verbond met eikanderen overeen. Wat Hij gedaan, geleeden, en geleerd heeft, is het algemeen voorwerp der genieting, en der gehoorzaamheid bij alle zijne navolgeren. De verandering des gemoeds, welke de Geest van God, en zijn woord gewerkt heeft, brengt zoodanig eene overeenftemming der harten in de heilwaarheden, en eensgezindheid daaromtrent tot ftand, wordende, naar den wensch van Paulus Rom. 15: 5. eensgezind onder malkanderen naar Christus Jesus. Dienvolgens is de eenigheid des geloofs der Broederen, geene uiterlijke eenigheid betreffende de Kerkelijke inzichten, en fpraak, want deze waren ten allen tijden zeer verfchillende, en de gedachten, en begrippen van enkele denkende menfchen nog veel meer; maar de eenigheid der Broederen beftaat in de overeenftemming der harten met de waarheid van het Euangelium, en de gevolgen derzelve, zoo als zij in de heilige Schrift voorgedraagen worden, dat is te zeggen, in de eenigheid des Geests, en de overeenftemming dei- gezindheden des harten. Dit  144 DE EUANGELISCHE BROEDER - UNITEIT, Dit was het oogwit der Broederen, 't welk zij door haare vereeniging bedoelden. Zij vonden zich daar toe opgewekt, en aangemoedigd door het voorbeeld der apostolifche gameenten uit Jooden, en Heidenen, en welke hun te gelijk tot een bewijs dienden van de mooglijkheid daar toe; vervolgens wierden zij hierin door het Sendomirfche verdrag hunner voorvaderen bevestigd. Zij begeerden echter nog voor zich het oordeel der Godgeleerden op de hooge School te Tubingen, welke geene zwaarigheden maakten, hunne goedkeuring hun te kennen te geven , en bij een uitvoerig antwoord te verklaaren, dat ftaande de overeenftemming der Broederen met de Euangelifche leer, de Kerkelijke tucht, en inrichting der oude Broederen zeer wel uitgeoefend konde worden. Op dezen grond zijn de Euangelifche Broederen het eens geworden in eenigheid des geests met alle kinderen Gods op aarde, voor zoo veel aan hun ftaat, te verkeeren, de algemeenheid des Euangeliums getrouwlijk ftaande te houden, en den band des vredes (onverminderd het onderfcheid van begrippen, en uitdrukkingen, van inrichtingen, en gewoontens in de Proteftantfche kerkelijke gezindheden), de broederlijke liefde, en eendragt te bewaaren, op dat het Testament van Jesus Joh. 17,ook aan, en door hun vervuld werde. Deze vereeniging zoekt men in de Broedergemeente zorgvuldig te bewaaren; Moravifche Broederen, Lutheraanen, en Hervormden ver*, keeren met eikanderen in broederlijke liefde, als leden van een lighaam, en wekken zich onderling op, om de Godzaligheid na te jaagen. Schoon nu de Broederen gelooven in de heilige  IN HAARE TROPEN. I4S ge Schrift, en de gefchiedenis der oude Kerk, genoegzaamen grond, en aanleiding tot deze hunne verbindtenis gevonden te hebben, zoo hebben zij echter, om allen fchijn van verwarring der Godsdienftige begrippen, en het gegrond verwijt van onverfchilligheid in het G dsdienftige (Jndiferentismus) te vermijden, en om elk lid van hunne verbindtenis zijn recht, en zijne aanfpraak op zijne voorige Kerk, in welo is aan de noodzaaklijkheid van een zodanig huisva-  DHR EÜANGKLISCHK BROEDSR - UNITEIT^ 1*0 vaderlijk opzicht, tucht, en voorfchrift voor haare dikwijls nog uit het fpoor loopende kinderen, geenzins te twijfelen. Maar gelijk geen genootfchap zonder tucht beftaan kan, zoo moet ze ook heilig in acht genomen worden. Het is een zeker bewijs van het verval eens volks in zijne zeden, wanneer de tucht bij het zelve verflaauwt, en niet behoorlijk gehandhaafd wordt. Het veroorzaakt niet alleen een groot nadeel, maar ook een zeker verderf in eene Christelijke gemeente, als het haar daar aan ontbreekt; want zij kan als dan niet gezegd worden zich aan het Euangelie getrouwlijk te houden. Dat hebben de Broederen ten allen tijden erkend, en daarom zoo Itandvastig daar voor gewaakt. 'Er is echter nog een andere, en veel gevaarlijker doolweg te vermijden, naamlijk de uiterlijke gedaante te behouden, terwijl de geest, en de kracht verlooren raakt. De Euangelifche Kerktucht heeft altoos haare betrekking op het hart, op de gezindheid der ziel, en op den geest van het Euangelie zelf. Indien het een volk daar aan ontbreekt, en het desniettemin de Kerktucht, en haare voorfchriften onder zich ftaande wil houden, zoo heeft het een bloot fleurwerk, en huichelarij ten gevolge. Dit ongeluk te ontgaan, -was van ouds af de voornaamlte zorg der Broederen. Ten dien einde (telden zij het volgende grondbeginfel onder zich vast. Dat. men in de Broedergemeente niet Hechts behoorde aan de tucht, en inrichtingen vast te houden, manr voornaamlijk daar op te letten, dat de grondflag tot een Godzalig leven, en wandel in de harten der leden mogte gelegd worden, en dezelve leeren verdaan, waarom het op die wijze ingericht zij, en wat nadeel daar  1Ó0 DE GRONDSLAG DER INRICHTING, enZ. daar uin zoude voortfpruiten, indien het anders ware, en dat alle fchikkingen in de gemeente enkel, en alleen als middelen ter bereiking van dat hoofd-oogmerk zijn aantezien. Het krachtigst middel tegen het verval van de Euangelifche Broeder-uniteit ligt in de ^efteldheid van hunne verbindtenis zelve, wijl hunne vereeniging alleen op het hart, en de eensgezindheid gegrondvest is. Bij wien nu deze met het Euange ie overeenkomftige denk- en handelwijze ophoudt, die houdt te gelijk op, een medelid van dit zoo verbonden genootfchap te zijn. Ja zoo dit ongeluk de geheele Broedergemeente overkwam , zoude zij als dan naar de verfcheidenheid hunner tropen, tot die Kerken, en gezindheden wederom moeten terugkeeren, in welken zij gebooren waren. Daarenboven vinden menfchen, die den zin van Christus niet hebben, geheel geen belang in de vereeniging met de Broederen; hunne gemeente-inrichtingen moeten hun lastig vallen, en tot een juk worden, dat voor hunnen hals niet past, wijl aan hunne menschlijke driften de vrije teugel niet gevierd wordt. Met dit alles Hellen de Broederen hunne hoop om hunne vereeniging des harten ftaande te houden, noch op hunne voorzichtigheid, noch op hunne getrouwigheid, maar eenig en alleen op de genade, en trouw van God, die hun dien zin gefchonken, en tot hier toe in hun bewaard heeft. Tot het inrichten, en ftaande houden van hunne Kerktucht, en overige fchikkingen zochten de Broederen in de landen, alwaar zij voorneemens waren zich neder te zetten, landsheerlijke vergunningen, en vriiheden te verkrijgen, door dewelke hunne bijzondere inrichting hun  der euangelische broeder-uniteit. l6l 'hun wierd verzekerd, en daar benevens de bevoegdheid verleend, zodanige uiterlijke fchikkingen te maaken, als de noodzaaklijkheid vorderen zoude. Deze vrijheden, en bevoegdheden zochten de Broederen op de behoorlijke wijze van de Lands-overheid te verkrijgen, en verzochten ten dien einde van dezelve een voorafgaand naauwkeurig onderzoek van hunne gevoelens zoo wel, als van hunne inwendige, en uitwendige gefteldheid, kerktucht, en verordeningen: waar men nu aan dit hun verzoek gehoor verleende, daar wierd men welhaast overtuigd, dat de Broederen eigenlijk niets anders meenden, en tot hun oogmerk hadden, dan het voorbeeld der apostolifche gemeenten zoo veel mooglijk in alle hoofdzaaken gelijkvormig te worden, en dat hunne geloofs - gemeenfchap met de geheele Euangelifche Kerk, en in 't bijzonder hunne overeenftemming met de leer in de Augsburgfche belijdenis bevat, niet in twijfel konde getrokken worden; dat ook eindelijk hunne inwendige, en uitwendige gefteldheid met de leer van Jesus Christus, en zijne Apostelen volkomen overeenkwam, en de Broederea zich geene vrijheden, en bevoegdheden in kerkelijke zaaken aanmaatigden, die of met de al- : gemeene Godsdienst - inrichting des lands niet konde beftaan, noch hun van de Lands-overheid zonder bedenking toegeftaan worden. De uitflag van deze landsheerlijke onderzoekingen was dan gemeenlijk, dat men den Broederen de verzochte vrijheid inwilligde, en dezelven zodanige vergunningen toeftond, welke hun om hunne gewoontens, en inrichting tot ftand te brengen, onontbeerlijk waren. L De-  IfJï DE GRONDSLAG DER INRICHTING, enZ. Deze landsheerlijke vergunningen ftrekken ter verzekering der Kerkrechten, waar naar de Broedergemeenten zich hebben te gedraagen. Wanneer nu de vraag is, waarin de vrijheden beftaan, welke de Broedergemeenten voor hun nodig oordeelen? zoo zijn het de volgende: In de eerfte plaats, de vrijheid van hunne Kerkorde, en tucht, benevens hunne Kerkdienst, en plechtigheden zelve te mogen inrichten. In de tweede plaats, de bevoegdheid van hunne eigen leeraars, en predikanten zelve te beroepen, en hunne gemeente-, en vergaderingshuizen optebouwen. In de derde plaats, de bevrijding van het kerklijk opzicht der geestelijke rechtbanken, in welker plaats de Broederen verzoeken met hunne geheele inrichting, of aan de hooge Landsoverheden onmiddelijk, of aan eene van dezelve aangeftelde commisfie ondergefchikt te zijn. Dit ontflag van het opzicht der gewoon* geestlijke rechtbank wordt echter niet gezocht uit minachting van het in de Proteftantfche religiën ingevoerd Kerkbeftuur, 't welk de Broederen veel meer voor den tegenwoordigen ftaat der Kerkelijke genootfchappen oordeelen zeer gepast te zijn. Maar vermits de Broederen het nooit op eene bijzondere religie, of volkskerk toegelegd hebben, en volgens de natuur van de gefteldheid eener Broedergemeente ook daarop niet kan toegelegd worden, niets anders bedoelende, dan tot bevordering van het Koningrijk van Christus, een afzonderlijk gezelfchap ter beoefening der Godzaligheid, in de fchoot der algemeene Kerk opterichten, welks leden volgens daapostolifche tucht, en voorfchriften met elkander leven, en in woord, en wandel gaarne zouden toonen, navolgers van Jesus te zijn. Zoo ge-  DER EUANGELISCHE BROEDER-UNITEIT, iffj gelooven zij, dat een confiftoriaal opzicht, en rechtsgebied voor de Broedergemeenten, en haare bijzondere inrichtingen niet zoude pasfen, en van geenen goeden invloed zijn, veel meer een gewis verval ten gevolge hebben, wanneer zij met gemelde algemeene Kerk - inrichtingen vermengd, en op gelijken voet met dezelven geHeld wierden. De onderwerpen dan, welker inrichting, en bezorging de Euangelifche Broedergemeente zich, uit kracht van de Landsheerlijke vergunningen, voorbehouden heeft, bevatten niets, dat den algemeenen kerkdijken, en burgerlijken toeftand des Lands tegenftrijdig, of nadedig zij. Hunne vrijheden, en verkreegen bevoegdheden hebben alleen haare betrekking op de vrije, en onbelemmerde uitoefening van de apostolifche tucht, en regels in de Broedergemeenten, waarop haare geheele overige inrichting berust. In alle gevallen waarin het Proteftantfche kerkrecht wetten bevat, die met des Lands politie verbonden zijn, bij voorbeeld de huwelijks geboden der aangetekende perfoonen, de bepaaling der graaden van bloedverwantfchap, in welke men trouwen mag of niet, de wettiging van huwelijksbevestiging, en diergelijken, neemen de Broeders altoos 'sLands wetten in acht, en zijn over 't algemeen, als burgers befchouwd, der algemeene Lands wetten, gelijk een iegelijk ander onderdaan, van harten onderworpen, dragende alle burgerlijke lasten, en genietende daarentegen ook alle burgerlijke vrijheden, rechten, en bevoegdheden. Dit is het oogmerk van de geheele Euangelifche Broeder-uniteit in alle derzelver afdeelingen, en de ondervinding leert, dat eene zodaL a nige  IÖ4 DE GRONDSLAG DER INRICHTING, enZ," nige inrichting van eene gemeente bij de algemeene kerkelijke inrichtingen zeer wel beftaan, en tot de eer van T sus, en het algemeenebest bevorderlijk zijn kan. In deze gemeente-inrichting wordt men bij de geheele Broeder-uniteit eene doorgaande gelijkvormigheid gewaar, en zij onderfcheidt zich daar door alleen van de algemeene conftitutie der Evangelifche kerk, terwijl zij voor het overige ten opzichte van de Euangelifche grondwaarheden met dezelve in eene onafgebroken geloofs-gemeenfchap ftaat, en zich tot broederlijke liefde verbonden rekent. ZES-  ZESDE HOOFDSTUK. D E UITERLIJKE GESTELDHEID EUANGELISCHE BROEDER-U NITEITo J. ot de Euangelifche Broeder-uniteit beboeren alle de Broedergemeenten met haare leden. "Want ofi'choon elke Broedergemeente haare bijzondere inrichting, en beftaan heeft, en geene gemeente, de een van de andere afhanglijk is, zoo ftaan doch alle gemeenten, in zoo verre zij te faamen de Broeder-uniteit uitmaaken, in eene naauwe verbindtenis met eikanderen, vermits zij alle (onverminderd haare bijzondere, en onaf hanglijke inrichtingen) op een, en denzelfden grond der leer gebouwd zijn, eenerlei roeping, en oogmerk hebben, en tot eenerlei regel, en zeden verbonden zijn. Elke Broedergemeente ftaat bij gevolg, als een gedeelte der Broeder - uniteit, in alle dingen, welke den welftand van het geheele lighaam, en hunne gemeenfchaplijke genaderoeping betreffen, in eene naauwe, en broederlijke verbindte- D E R Tl ot de Euangelifche Broeder-uniteit behooren alle de Broedergemeenten met haare leden. "Want ofi'choon elke Broedergemeente haare bijzondere inrichting, en beftaan heeft, en geene gemeente, de een van de andere afhanglijk is, zoo ftaan doch alle gemeenten, in zoo verre zij te faamen de Broeder-uniteit uitmaaken, in eene naauwe verbindtenis met eikanderen, vermits zij alle (onverminderd haare bijzondere, en onaf hanglijke inrichtingen) op een, en denzelfden grond der leer gebouwd zijn, eenerlei roeping, en oogmerk hebben, en tot eenerlei regel, en zeden verbonden zijn. Elke Broedergemeente ftaat bij gevolg, als een gedeelte der Broeder - uniteit, in alle dingen, welke den welftand van het geheele lighaam, en hunne gemeenfchaplijke genaderoeping betreffen, in eene naauwe, en broederlijke verbindteL 3 , nis9  166 DE UITERLIJKE GESTELDHEID nis met het geheel, en wordt alleen in zoo verre door de directie beftuurd, dat zij hetzelve te faamen vereenigd houdt. Om nu den band der broederlijke eenigheid in leer, en leven van tijd tot tijd te vernieuwen, en krachtig te doen blijven, nam men het zelfde middel ter hand, waar van de oude Broederen zoo een nuttig gebruik gemaakt hebben, en befchreef fbmtijds algemeene fynoden. Alle de gemeentens verfchijnan daar op door haare gemagtigden, en zoeken onder malkanderen, ten opzichte van haare Euangelifche genaderoeping, het meer, en meer eens te worden, den band der liefde te bevestigen, en het beste van het geheel, en deszelfs deelen, gemeenzaamerhand te overweegen, en te bevorderen. Deze algemeene fynoden zijn het middenpunt der Euangelifche Broeder-uniteit, en der vereeniging der deelen met het geheel. Zij vertegenwoordigen, vergaderd zijnde , de ganfche Broeder-uniteit, en handelen uit haaren naam. Op deze fynoden rust dan ook eigenlek het opzicht, en het regelen der Euangelifche Broeder-uniteit in 't geheel, dat is, het beftuur derzelve, en haarer algemeene belangen. Eene fynode der Euangelifche Broeder-uniteit is bij gevolg eene vergadering, welke toezicht heeft, dat in de Uniteit niets opkome, en jnlluipe, noch in 't geheel, noch in 't bijzonder, 't welk ftrijdig zij met de op het woord van Christus, en zijne meening gegronde Euangelifche verbindtenis, en overeenkomst, of wat met haar Charakter, en oogmerk niet overeenllemt. Al 't geene te vooren ten opzichte van het fundament, en het wezen der inrichting, en kerktucht der Broederen is vastgefteld geworden.  DER EUANGELISCHE BROEDER-UNITEIT. I67 den, is het onderwerp van de zorgvuldigfte raadpleegingen op zulke fynoden. Op dezelven wordt de inwendige, en uitwendige toeftand der Uniteit, naar alle derzelver afdeelingen in overweeging genomen, en het gedrag der gemeenten naar leer, en inrichtingen, overeenkomftig met de beraamde grondstellingen geregeld , om overal in de hoofdzaak, zoo veel mooglijk is, naar eenen regel te wandehm, elkander, des noods broederlijk te hulp te komen, en dus den welftand van het geheel, en deszelfs deelen te bevorderen. Eene fynode der Euangelifche Broeder-uni" teit beftaat, zoo zij regelmatig zal zijn, uit de volgende perfoonen: 1, Uit de Broederen, welke op de laatst voorgaande fynode, ter bediening van de uniteit zijn aangefteld geweest. 2. Uit de Bisfchoppen, politieke oudften (Seniores c'viies) en administrateurs der verfchillende troptn. 3. Uit de provinciaal - heiperen, of opzienderen over verfcheiden gemeentens in eene provircie. 4. Uit de heeren, in welker land gemeenten zijn, bijaldien zij tot de Broedergemeeite behooren, 5. Uit de geroepen dienaaren Ier gemeenten, en zulken, welke daar toe van ie gemeenten als haare gemagtigden verkoorei worden; en eindelijk 6. Uit nog eenige andtre perfoonen, welke van de Ouderlïngsconfereitie tot een bijzonder oogmerk mede genodigd vorden. En op dat uit alle afdeelingen, en chooien der gemeenten afgevaardigden op de fynode mogen verfchijnen, zoo worden ook eenige Zusters mede daar toe geroepen, om met haar te kunnen raadplegen over de bijzondere belangen vai haar kunne (of fexe), fchoon dezelve geen recht tot ftemmen hebben. L 4 De  168 DE UITERLIJKE GESTELDHEID De Ouderlings - conferentie der uniteit, welke de fynode befchrijft, is ook de geene, welke dezelve opend. Na eene korte, en gepaste aanfpraak, geeft de tot hier toe gediend hebbende Ouderlings - conferentie der Uniteit dien post, welke haar bij het naast voorgaande fynode wastoevertrouwd , wederom over in handen der Kerkvergadering. Dit doen insgelijks de overige collegien der Uniteit. Alsdan volgt de fchikking der fynode, beginnende met de verkiezing van eenen voorzitter. Het voorzitterfehap, 't welk van meer dan eenen Broeder kan bekleed worden, wordt gewoonlijk door verko >ren mederaaden onderfteund, om de loopende (Currente~) zaaken, welke geen uitftel lijden, middelerwijl mede te helpen bezorgen. Vervolgens worden de overige vereischte fynodaale bedieningen voorzien, en alsdan eerst de ■ onderwerpen de: overleggingen van den voorzitter ingezameld, en aan de fynode bekend gemaakt, welke dtn bepaald, in welke orde dezelven zullen vo«r? gedraagen, en verhandeld worden. Alle werklijke leden van de fynode heb3en een gelijk ftemrecht van den eerften af tot deq laatften toe. Zaaken van belang, of waar nog gegronde twijfelingen overblijven, worden niet altijd door de meerdere, ja zelfs niet doo" eenpaarige Hemmen beflist, want, als de ;aaken, waar over geraadpleegd wordt, van die natuur zijn, dat men, bij de naauwkeurigfte overleggingen de gevolgen, en de uitkomst daar van niet in ftaat is met eenige zekerheid te voor? zien, bij voorbeeld, wanneer ampen moeten begeeven, en nieuwe zendelingfchajpen aangelegd worden, of foortgelijke dingen voorkomen, zoo worden dezelve door het lot beüist. Dat  DER EUANGELISCHE BROEDER - UNITEIT. 169 Dat hier niet gefproken wordt van zaaken, •waar over de heilige Schrift eene duidelijke, en bepaalde uitfpraak doet, fpreekt van zelve. De onderwerpen van de fynodaale overleggingen bedoelen den inwendigen, en uitwendigen toeftand der Broeder-uniteit, en zijn bij gevolg talrijk, en van verfcheiden aart. Niet alleen worden de grondftellingen, volgens welke men in de Uniteit de zaaken zal behandelen, vastgefteld, maar ook de middelen overwogen om zulks ter uitvoer te brengen. Men onderzoekt, hoe het gefield zij met de leer over 't geheel, en in deszelfs deelen? welke vruchten daar uit te voorfchijn komen ? hoe de zielsbefliering word waargenomen? of die van den rechten aart zij, en de zielen alleenlijk tot Christus, en het genot van de door Hem verworven heilgoederen opgeleid worden? of de Euangelifche tucht, en orde behoorlijk geoefend wordt? Hoe het gefield zij met den ftaat, en voortgang der zendelingfchappen onder de Heidenen, wat ten opzichte van de opvoeding der jeugd, en het onderwijs derzeive te herinneren, en te verbeteren zij ? hoe het gelegen zij met onze gemeen fchapsoefening met de Christlijke genootfehappen, en de dienaaren, en kinderen Gods, welke daarin gevonden worden? hoe de Kerkenleeraars gefield Zijn, en de Kerkdienst (ministerium ecclefiasticum~)-, benevens de liturgien in de Uniteit gébruikt, en gade geflagen worden? hoedanig de belangen van de geheele Uniteit zijn waargenomen geworden, en hoe deze dienst tot aan de eerstkomende fynode te regelen zij, en diergelijken. Voor dat de fynode een einde neemt, wordt gewoonlijk het jaar, en de tijd bepaald, wanL 5 neer  J70 DE UITERLIJKE GESTELDHEID neer wederom eene fynode zal gehouden worden. Bij het eindigen derzelve worden de fynodaale notulen opgemaakt (fynodaal verlafs), beftaande in een uittrekfel van alle door de fynode goedgekeurde befluiten, welke men zoekt zoo duidelijk, en bepaald als mooglijk is, in gefchrift te Hellen , dat het van alle leden der Uniteit kan worden verftaan, De afgevaardigden der gemeenten neemen dit uittrekfel voor hunne gemeenten mede, welk hun in 't vervolg voorgeleezen, en dus bekend gemaakt wordt. Want de Euangelifche Broeder-uniteit ligt zeer veel daar aan gelegen, dat alle haare leden daar mede overeenftemmen, vermits haare ganfche inrichting, en tucht daar op rust, dat een iegelijk lid weete, wat van hem volgens haare zedelijke verordeningen verwacht wordt. Dus beraamt de fynode niet alleen de grondftellingen, naar welke in de Broedergemeenten moet gehandeld worden, maar wijl het toezien, en het waaken daar over, benevens de bevordering van den inwendigen, en uitwendigen welftand der Uniteit niet mag afgebroken worden, zoo beraamt zij insgelijks, hoe, en door wie de belangens der geheele Uniteit tot op de naaste fynöde zullen bezorgd, en waargenomen worden. Hier toe wordt een bijzonder Collegie van mannen verkooren, en aangefteld, welken deze gewigtige last toebetrouwd wordt. Dit Collegie draagt den naam van Ouderlings-conferentie der Uniteit, verbeeldt de fynode, handelt als daar toe gemagtigd uit naam derzelve, en is aan haar verantwoordlijk nopens alle deszelfs verrichtingen, gelijk alle andere Collegien, en dienaaren der Uniteit haar ondergefchikt zijn. Dit  DER EUANGELISCHE BROEDER - UNITEIT. 171 Dit Collegie heeft mede het opzicht over alle Broedergemeenten, en moet toezien, dat de algemeene grondftellingen, en verordeningen der Broeder - uniteit allerwegen getrouwlijk opgevolgd, en de gemeenten, zendelingfchappen, en kweekfchoolen , behoorlijk met arbeideren, en dienaaren voorzien worden : voorts, dat he? Euangelie rein , en zuiver geleerd , en de tucht, en orde allerwegen gehandhaafd worde: niet minder, dat betrekkelijk de Landsregeering, door geene gemeente, of derzelver leden uit onweetenheid, of onachtzaamheid iets gedaan worde, dat verantwoording zoude vorderen; dat het inwendige beftaan der gemeente, overeenkomftig met haare roeping bewaard, en van niemand der leden verwaarloosd worde; dat men eindelijk over 't geheel in het zedelijke niet opfpraaklijk worde, en 'er geen verval, of afwijking van de leer van Jesus, en zijne Apostelen plaats grijpe. - < « ji De Ouderiings-conferentie der Uniteit beftaat tegenwoordig uit drie bijzondere afdeelingen, of departementen, welke hunne betrekking hebben op de verfcheidenheid hunner arqptsplichten. Het eerfte word genoemd het helper-departement der Uniteit, en is met het opzicht over het inwendige beftaan der gemeenten in leer, en leven belast. Het tweede, genoemd het opzienders departement der Uniteit, moet toezien, dat de tucht, en orde der Broeder - uniteit allerwegen gehandhaafd, en overeenkomftig daar mede gehandeld worde. Het dienaars departement der Uniteit, zijnde het derde, bezorgt de huishoudelijke belangen der Uniteit, aan het welk de bijzondere diaconien der gemeenten ondergefchikt Z*n' De-  17a BE UITERLIJKE GE STELDBEID ' Deze drie departementen maaken te faamen de Ouderlings-conferentie der Uniteit uit. De zaaken, welke te verhandelen zijn, worden in deze drie departementen voorbereid, doch de beflisfende overleggingen hebben alleen plaats in de bijéénvergaderde conferentie, in welke alle befluiten gemeenzaamerhand' genomen, en ter uitvoer gebragt worden. Elk departement heeft ter onderhouding van de orde, zijnen eigen voorzitter, doch zonder eenen bijzonderen voorrang, en de drie voorzitters oefenen te faamen in de vergaderde Ouderlings-conferentie het voorzitters ampt gemeenfchap!ijk. Alle medeleden van deze drie verfcheiden departementen in de Ouderlings-conferentie der Uniteit, maaken dus te faamen het gezel fchap van dienaaren des Heeren , welken het gewigtige ampt voor dien tijd toebetrouwd is, om voor den inwendigen, en uitwendigen welftand der Euangelifche Broederuniteit te waaken, in dier voegen, dat alle drie de departementen even gelijk aandeel daar apn hebben, fchoon hunne bijzondere bezigheden , om der orde wil, behoorlijk onderfcheiden blijven, Ik zal niet noodig hebben te herinneren, dat tot dit opgedraagen ampt, 't welk voor alle Broedergemeenten van een zeer groot belang is, mannen vereischt worden, welke een algemeen vertrouwen bezitten. Men gaat derhalven ook bij hunne verkiezing met de zorgvuldigfte belangneeming te werk. Elk ftemhebbend medelid der fynode, fchrijft de naamen der geenen, welke van hun worden voorgeflagen op een papiertje, en legt het zelve in een daar toe gefchikt mandje. Wanneer dan alle billetter op die wijze ingezamek zijn, zoo worden  der euangelische broeder - uniteit. i?3 den de naamen, daar op gefchreeven, van een daar toe verkooren medelid der fynode overluid geleezen, en door de notulen fchrijvers opgetekend. Dit gefcbied zijnde, wordt over de geenen, welke de meeste ftemmen gehad hebben, een voor een, naar de meerderheid van Hemmen het lot gewonnen, en op wien 't zelve valt, die wordt daar door gewettigd gehouden. Het voornaamfte 't geen de Broederen bij deze verkiezing hunner opzieners, aan welke het beduur van het geheele werk Gods in de Euangelifche Broeder-uniteit wordt opgedraagen, bedoelen, is, dat het mannen mogen weezen, welker oprechtheid over 't algemeen gekend, en erkend is, welke met den zin van Christus begaafd, en den Heere tot zijnen dienst gantsch overgegeeven zijn. Iemand, alleen om zijne bekwaamheid zulk een ampt in de Broedergemeente optedraagen, zoude volftrekt ftnjdig zijn met hunne grondbeginfelen. Daar wordt eene innerlijke roeping, en eene zalving van den Heere tot zulk een ampt vereischt, _ welke alleen hun bekwaam maakt om in den wijngaard des «Heeren te arbeiden, en zijne gemeente te bedienen. Gelijker wijs het rijk van Jesus op deze aarde een geestlijk rijk is, zoo zijn ook de bedieningen in het zelve geestlijk, en hebben haare betrekking op de bevordering van het zelve in de harten der menfchen. Een dienaar des Heeren in de Broeder-uniteit heeft derhalven de zalving, en leiding des heiligen Geests, tot bediening van zijn ampt van nooden, want het is een ampt des Geests. Bij uitneemenheid heeft dit plaats ten opzichte van de Ouderlingsconferentie der Uniteit, welker benaaming zelfs ket charakter beteekent, 'twelk zij moeten hebben ,  174 DE UITERLIJKE GESTELDHEID ben, gelijk het bij de apostolifche gemeenten plaats had. Dit Collegie der beftierderen der Uniteit, aan het welke zoo een algemeene last opgedraagen, en toebetrouwd is, ftaat noodzaaklijk in eene naauwe verbindtenis met alle de ouderlingen, en opzienderen der Broedergemeenten. Het waaken, en bezorgen van het algemeen, waar mede het gelast is, vereischt eene onafgebroken verftandhouding met de deelen van het geheel, en derzelver opzienderen. De fynoden der Broederen hebben daarom ook dit vereischte rijplijk overwogen, en vastgefteld, dat elke gemeente in directie van zaaken, welke op den welftand van het geheel, en de zeden, en verordeningen aller gemeenten invloed hebben, dat is in alle twijfelachtige, en buitengewoone gevallen, verplicht zal zijn met de ouderlings - conferentie raad te pleegen, en niets te onderneemen van zaaken, waar uit fchade, en nadeel voor de uniteit, vroeg of laat, zoude kunnen gebooren worden, alvoorens zij daar over met dezelve in onderhandeling getreeden zij. Aangaande de veranderingen, en begeevirïgen der hoofdampten in de gemeenten, heeft de fynode het befluit genomen, dat de Ouderlingsconferentie der Uniteit, de daar toe aanteftellen perfoonen, aan de directie bij zulke gemeenten , welke daar mede moeten voorzien worden , behoord voor te Haan, en deze het recht heeft, zulke voorflagen, of aantenemen, of te weigeren, en andere in hunne plaatfen voorteilaan. Het is ligt te bezeffen, dat zonder eene naauwkeurige, en grondige kennisneeming van den inwendigen, en uitwendigen toeftand der gemeenten, de Ouderlings-conferentie der Uniteit  DER EUANGELISCHE BROEDER-UNITEIT. 175 telt niet in ftaat is, zulke gemeenten met bekwaame arbeideren te voorzien, en over 'c algemeen naar vereisch der zaaken te bezorgen. Het is derhalven eene fynodaale regel, dat niet alleen door iedere gemeente een maandelijksch bericht van derzelver toeftand aan de Ouderlings-conferentie moet ingeleverd worden, maar déze is ook gelast, van tijd tot tijd, de gemeenten door iemand uit hun midden te laaten bezoeken, om daar door de noodige kennis van zaaken, en perfoonen in eene zódanige gemeente te verkrijgen. Dusdanig wordt de vertrouwlijke kennisgeeving, en neeming der Ouderlings-conferentie der Uniteit van den toeftand der gemeentens, over 't geheel, en haarer beftierderen, en medeleden in 't bijzonder, zoo fchriftlijk, als mondeling Onderhouden. Maar fchoon deze invloed der ouderlings-conferentie der Uniteit op de gemeenten, volgens de natuur der zaak, wezenlijk noodig is, zoo is zij doch, op zich zeiven befchouwd, buiten alle verdenking van al te groot gezag. Want daar zijn aan de Ouderlings-conferentie der Uniteit, ten opzichte van haar gezag, en werkzaamheid de naauwkeurigst bepaalde grenzen gefteld, volgens welke zij niet het minfte willekeurig gezag over de gemeenten kan uitoefenen. Het is eene vastgeftelde grondwet in de Broeder-uniteit, dat niet de menfchen, maar de grondregelen, en verordeningen in dezelve moeten regeeren. Daar aan is de Ouderlings-conferentie boven alle anderen verbonden. Haar eigenlijk opgedraagen last beftaat in haare verplichting om te waaken, dat de vastgeftelde grondbeginselen, en verordeningen, recht verftaan, en  Ï7<5 DE UITERLIJKE GESTELDHEID en uitgeoefend worden: deze grondregelen, en verordeningen zijn geene geheimen, want zij liggen open voor alle leden der Broedergemeenten , welke te faamen, hoofd voor hoofd, deel daar aan hebben, en ontl eenen alleenlijk haare kracht, en verbindend gezag van de eenftemmige goedkeuring der gemeenten. Behalven deze algemeene grondbeginfeien, en verordeningen, beftaat elke Broedergemeente te faamen met haare directie onafhanglijk op zich zelve, en bezorgt haare bijzondere belangen naar haar goeddunken: flechts in gewichtige, en bedenklijke gevallen wordt met de Uniteits - directie raad gepleegd, welke van haaren kant in bijzondere zaaken, de gemeentens aangaande, niets beveelen kan, waar omtrent de directie der gemeenten met haar niet is overeengekomen, of haare toeftemming gegeeven heeft. Ook aan den invloed van het aanzien, 't geen de amptsbedieningen met zich brengen, zijn in de Broedergemeente paaien gezet: geen ampt in dezelve geeft een bijblijvend voorrecht, want zij alle zijn niet meer dan opgedraagen lasten voor dien tijd. De perfoonen, aan welken dezelve zijn toebetrouwd geworden, ftaan wel billijk in eene algemeene achting, maar hebben daar door geene aanfpraak op bijzondere voorrechten, zijnde, geduurende de bediening derzelven niet van de algemeene betrekkingen ontflagen: dus is het ook gelegen met de Ouderlingen der gezamentlijke Euangelifche Broeder - uniteit, in welke niemand is, die zich aan de navraag onttrekken kan wat doet gij? De eerfte zoo wel, als de laatfte dienaar is even gelijk aan de verordeningen der Broedergemeente verplicht. Wan-  DER EUANGELISCHE BROEDER - UNITEIT. 17? Wanneer nu het beftuurende collegie der Uniteit, op die wijze als boven gemeld, van de eene fynode tot de andere verkooren wordt, zoo blijft nog de vraag over: hoedanig eene in den tusfchentijd der fynoden ledig geworden plaats in de Ouderlings - conferentie der Uniteit op nieuw vervuld wordt? Dit gefchiedt op volgende wijze. De Ouderlings - conferentie der Uniteit geeft zonder eenig uitftel bericht van zulk een geval aan iedere Broedergemeente, en begeert, dat elke Ouderlings - conferentie dezer gemeenten eenen Broeder voorfia, door wien de opengevallen plaats wederom zou kunnen vervuld worden. Na dat de ftemmen van alle Ouderlings-conferenden der gemeenten ingezameld, en dezelven naar de meerderheid van ftemmen verdeeld zijn, zoo wordt het lot over den voorgeflagen Broeder geworpen, en op wien het zelve valt, die is het. Dit wordt terftond aan alle gemeenten bericht, de verkooren, en door 't lot bevestigde. Broeder van de Ouderlings conferentie formeel beroepen, en indien hij het beroep niet weigert, in hun midden op, en aangenomen. Behalven dusdanig verkooren, en bevestigde medeleden mag niemand den toegang tot hunne ampts-bezigheden vergund, of als bijzitter in hunne Conferentien toegelaaten worden. Zelfs de penvoerders, of Secretarisfen» Waa'r mede elk departement voorzien is, worden ■wel van de Ouderlings-conferentie der Uniteit voorgefteld, maar moeten insgelijks, na verkreegen toeftemming van de Ouderlings - conferentien der gemeenten door 't lot bevestigd worden. ... , Tot de Conftitutie der Uniteit behoord verder nog de verkiezing, en aanftelling van de AdM minis-  I78 DB UITERLIJKS GESTELDHEID ministrateurs der verfchillende tropen in de Broeder-uniteit, benevens de hun toegevoegde medehelpers, van welker ampt reeds is gehandeld geworden. Hierop volgt de aanftelling van bijzondere Diakens der Uniteit in drie collegien verdeeld, te weeten l. Het Zendeïings - collegie, 't welk de bijzondere zendelingfchappen der Broederen onder de Heidenen te bezorgen heeft, a. Het collegie ter bezorging van de opvoeding, en kweekfchoolen in de Uniteit. 3. Het collegie ter verzorging, en onderhouding van de algemeene dienaaren der Uniteit, en der geenen, die niet meer dienen kunnen, alles uit naam van alle Broedergemeenten. Eindelijk behoort tot de Conftitutie der Uniteit ook nog de aanftelling van een Archivarius der Uniteit. Wanneer dan op deze wijze de gezamentlijke ampten der Uniteit behoorlijk begeeven zijn, zoo wordt de fynode als boven gemeld, met het opftel van de fynodaale acte, en met gebed, en dankzegging tot den Heere, het hoofd zijner gemeente, geëindigd, na dat nog te vooren, naar gewoonte de wijïng van Bisfchoppen, en Senioren der Broederkerk, welke daar toe van de fynode zijn aangefteld geworden, en de ordening van Presbijters, en Diakenen, naar gelang van den Kerkendienst, op eene plegtige wijze, in tegenwoordigheid van de ganfche gemeente gefchied is. ZEVEN-  ZEVENDE HOOFDSTUK. D E LEER, LEERWIJZE EN DE GODSDIENSTIGE VERGADERINGEN IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. IS^en moet hier niet verwachten, dat ik den lezer het leerftelfel der Euangelifche Broedergemeenie onder 't oog brenge. Dit heeft de waardige Bisfchop Spangenberg duidelijk, en naauwkeurig gedaan in de Idea Fidei Fratrum, welke reeds in verfcheiden levendige taaien is overgezet; en die nog een beknopte^ t'zamenftel begeert, vindt zulks in het kleine leerboekje, waar van de tytel is: Hoofd-inhoud der leer van Jesus, en zijne apostelen, tot onderwijs der Jeugd in de Euangelifche Broedergemeenten. Tot deze twee boeken wijze ik den lezer heen, hem verzekerende, dat hij in dezelve al 't geene zal vinden, wat tot verkrijging van eene naauwkeurige, en juifte kennis van de leer der Broederen noodig is. Hij zal daar uic M * kun  l86 DE LEER, LEERWIJZE, enz. IN DSi kunnen overtuigd worden, dat de leer van Jesus, en zijne Apostelen, zoo als die in dé heilige Schrift duideli k is uitgedrukt, de eenige grond van de leer der Broederen, en de eenige richtfnoer is van hun geloof, en leven, vast overtuigd zijnde, dat de gemeente van Christus in de eerfte, en die in de agttiende eeuw op een, en denzelfden grond gebouwd is, en deze geenen anderen regel kan, noch mag hebben, dan geene. De heilige Schrift des ouden, en nieuwen Testaments is dienvolgens de bron, waar uit de Broeders hunne leer geput hebben. Zij behelst de ganfche leer ter zaliging der menfchen, dat is, aile waarheden, welke noodig zijn voor den mensch, die zalig worden zal, op eene zoo toereikende, en volftandige wijze, dat men tot op de toekomfte van Christus niets meer van nooden heeft, en daar nevens niets anders kan, of mag ftellen om zalig te worden. De Broederen neémen derhalven met eene kinderlijke eenvoudigheid, ootmoed, en zelfverloochening de zelve aan, als Gods woord, hunne ganfche zaak rust enkel, en alleen daarop, en moet allen den geenen ongegrond voorkomen, welke aan den Bijbel, als het woord Gods, niet ge• looven, en zich daar bij houden. De Augsburgfche belijdenis erkennen de Broederen als eene zuivere, en met de heilige Schrift overeenftemmende belijdenis, en zijn met elkander overeengekomen, dat in de Broedergemeenten geene daar tegen ftrijdende leeren zullen mogen voorgedraagen worden, in diervoegen, dat zoo wanneer iemand het tegendeel deed, hij geen leerampt in de Euangelifche Broedergemeente zoude kunnen, of mogen beklee- den.  EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. l8l den. Geene andere fchriften, onder wat naam, en van welken opfteller die ook mogten gefchreeven zijn, neemen de Proederen als verbindende aan. Het leerbegrip der Broederen, zoo als het in de Augsburgfche belijdenis kort bij een getrokken is , rust alleen op de heilige Schrift. De Broeders hebben anders geen zoo genoemd Systema, en bedienen zich dus ook van geene fystematifche uitdrukkingen. De Bijbel is hnn eenig al, en vormt ook hunne fpraak, daar op gefteld zijnde, dat hunne leer in derzelver geheele uitgeftrektheid eene eigentlijk gezegde fchriftuurleer zij. Ten bewijs hier van kunnen de boven vermelde boeken dienen De overtuiging, dat de leer der Godzaligheid volkomen in den Bijbel vervat zij, maakt, dat de Broederen alle nieuwigheden, en veranderingen in de Bijbelfche leerbegrippen oordeelen tot dwaaling te verleiden, en fchadelijk te zijn, en daarom verandert hunne Godgeleerdheid nooit, in zooverre dezelve op het uicdruklijke woord Gods gegrond is, 't welk in eeuwigheid beftaat. De trappen van onzen wasdom in de kennis van Christus, hebben alleen haare betrekking op 't geene op de leer van Jesus, en zijne Apostelen gegrondvest is. Hier van. daan de poogingen der Broederen, om hunne leerftelfelen van alle inmengfelen der menfchelijke wijsgeerte te zuiveren, oordeejende, dat het hun niet betaame, dat geene, wat de heilige Schrift heeft onbepaald gelaaten, te willen bepaalen, en verklaaren. Het geen, wat ons in Gods woord voorgefteld word, om. te gelooven, behooren wij ook zoo aanteneemen, en te volgen; want de verbprgendheden des geloofs zijn voor.wer-  i8a db tEKHj leerwijze, enz. in DI pen van genot, en niet van befpiegeling* derzelver inwendige gefteldheid te willen doorgronden , en vergharen , houden de Broederen "voor dwaasheid, en dweeperij. Het weeten, en veritaan derzelven, zoude den menfchen even weinig baaten, als het den Joodfchen Overften, en Schriftgeleerden baatte, dat zij wisten, dat Jesus was een leeraar van God gekomen, want zij geloofden daarom doch niet, en haar hart bleef zoo voor als na ongeloovig. Dit verijdelt alle hulp, welke men den Godsdienst door beredeneeringen wil toebrengen. Het geloof aan de waarheid van het Euangelium wordt daar door niet te weeg gebracht, want het is volgens de Schrift, een gaave Gods, welke de Heilige Geest alleen in de harten der menfchen werkt, en deze werking komt voort, uit de prediking van het Euangelie, vermits hetzelve eene kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk, die gelooft. In den Christelijken Godsdienst leggen wij door middel van betoogingen weinig wegs af, en geraaken dikwijls aan 't dwaalen. Daarom houden de Broederen zich alleen bij het woord Gods, fchoon zij wel weeten, dat het een ergernis is voor het hoogmoedig menschlijk hart, 't welk liever alles aan zijn verftand wil verfchuldigd zijn. Maar hem die het gelooft, en ondervindt, is her een Godlijke waarheid, en een kracht Gods. Ik heb reeds opgemerkt, dat het leerbegrip der Broederen van de kennis van het menschlijk bederf, en de daar uit voortfpruitende noodzaaklijkheid eens Verlosfers zijnen aanvang neemt, en dat zij bij deze met de heilige Schrift*, en de ervaaring overeenftemmende waarheden onveranderlijk blijven volharden, alzo dezelve den  EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE, 183 den grond der Euangelifche leer bevatten, en toepaslijk zijn op alle menfchen. Deeze fchriftmaatige leer van onze zelfkennis, en de kennis van Jesus Christus is een werkzaam, en beoefend grondbeginfel bij de Broederen over 't geheel, en in deszelfs deelen. Hun geloof begint met de kennis van 's menfchen elende, en eindigt met de voleinding door Chri^is. Wanneer deze ons ten deel wordt, en wij van onze zwakheden te gelijk met ons lighaam ontflagen worden, zoo houd het geene, dat ten deele is op, en men komt tot het genot der eeuwige zaligheid. Maar wie verrijkt is, en geens dings gebrek heeft, wie geen zondaar, noch kranke is, die heeft geenen Arts, geenen Heiland, geenen Zondenwegdraager van nooden. Dus rust alle zaligheid op de kennis van Jesus, en komt daar uit voort: wie geenen Heiland heeft, zegt Paulus, die heeft ook geenen God in deze waereld, Christus Jesus, die uit de vaderen is, zoo veel het vleesch aangaat, zijnde God boven aller/ te prijzen in eeuwigheid, is deze Heiland der waereld. Zijn naam is Jesus, wijl hij zijn volk zalig maakt van zijne zonden; Hij is het Lam Gods, dat de zonden der waereld wegneemt, en gekomen is om te zoeken, en zalig te maaken, het geen verlooreu is. Daarom is hij het altoosduurend voorwerp van de predikingen der Broederen, wijl de zaligheid in geenen anderen is, en geen andere naam onder de menfchen gegeeven is, door welken wij moeten zalig worden. „ Hij is de waarachtige God, en "het eeuwige leeven. In Hem hebben wij de 11 verlosfing 'door zijn bloed, naamlijk de ver„ geeving der zonden. Wie in Hem gelooft, M 4 „ die  I84 »E LEER, LEERWIJZE, ènt. IN DE „ die heeft het eeuwige leven; want Hij heeft „ zich zeiven opgeofferd voor onze zonden, en ,, met deze offerhande in eeuwigheid volmaakt, die geheiligd worden." Dus fpreekt de heilige Schrift op alle plaatzen, welke de Broeders aanneemen als de Benige bron van al hunnê kennis der geloofswaarheden, en God ootmoediglijk danken, dat zij bij deeze uit genade hun gefehonken kennis, rust des harten, en vrede des gemoeds vinden. Daarbij willen zij ook door de genade Gods overanderlijk blijven, en in de gantfche voordragt hunner leere daar op bedacht zijn, het geloof in Jesus, en zijne verzoening als een ftandaart op te Heken, wijl alle menfchen, die in Jesus den heiland der waereld gelooven, vergeving der zonden zullen ontvangen, en zalig worden, door dien ■ wij alleen door het geloof de gemeenfchap met God verkrijgen, en het zonder geloof onmooglijk is Gode te behaagen: ja dit geloof alleen den menfche zaligheid, en kracht tot een Godzalig leven, en gedrag mededeelt, gelijk Paulus zegt: ,, Hij, „ de Christus, heeft zich zeiven voor ons ge„ geven, op dat Hij ons zoude verlosfen van ,, alle ongerechtigheid, en zich zeiven een ei„ gen volk zoude reinigen, ijverig in goede „ werken." Volgens het Euangelium, zie Joh. 16: 9, is het ongeloof eigenlijk de zonde, die ons van God fcheidt; en Paulus zegt van de Jooden: zij zijn door ongeloove afgebroken." Dit eene dien ik nog, bij het voorflel van de leer der Broederen op te merken, naamlijk, dat 't geen Paulus van zich zeiven zegt, „ niet voorgenomen te hebben iets te weeten, „ dan  EUANGELISCHE BROEDER • GEMEENTE. 185 „dan Christus, en dien gekruist" de Broeders ook gaarne van zich willen gezegd hebben. Zij fchaamen zich des Euangeliums van Chrisrus niet, fchoon het voor veele duizenden een fteen des aanftoots, en een rotfteen der ergernis is. In dit oogpunt hebben de Broeders de •* fvnodê te Bern, gehouden in 't jaar 1531, e« derzelver 18 eerfte hoofdftukken, als een voortreflijk herderlijk onderwijs aangenomen, en de voordragt hunner leer daar naar gevormd. Schrift, en ervaaring heeft hen overtuigd, dat als het woord kruifes, gelijk Paulus gedaan heeft, eenvoudig, eu niet met beweeglijke woorden der menschlijke wijsheid, verkondigd wordt, nog bij aanhoudenheid eene kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk, die gelooft. Van hier komt de overeenftemming, en gelijkheid van toon , die men in dit ftuk door alle de Broedergemeenten hoort klinken; 't is over al dezelrae geest, en de vrucht van een eenvormig genot des Euangeliums. Den Broederen is de waarfchuwing van PaulUs, m • zijnen brief aan de Kolosfers het tweede hoofdftuk vs. 8. „Ziet toe! dat u niemand als eenen ■ roof vervoere door de Philofophie, en ijdele " verleiding, naar de overlevering der men" fchen, naar de eerfte beginfelen der waereld, en niet naar Christus," zeer gewigtig; zij houden ze geduurig in 't oog, en wenfchen in de wijze van voordragt hunner leere al geduurig eenvoudiger, en overeenkomftiger met den Bijbel te worden. Zijn 'er menfchen, die den Broederen te last leggen, dat zij alleen van Lam, en bloed van verzoening, en offerhande fpreeken, en de overige leerftellingen der heilige Schrift, inM 5 zon-  186 DB LEER, LEERWIJZE, enz. IN DB zonderheid de geenen, welke de zédenleer behdzen, gantsch over 'r hoofd zien, zoo is zulks een bewijs, dat zij de Broeders in 't geheel niet kennen. Dat verder zoodanige verwijtingen van allen grond ontbloot, en daarom ^onrechtvaardig zijn, zal ieder een uit de bovenaangehaalde boeken ten vollen blijken. Het van de Broederen verkondigd Euangelium is de hoofdfom der gantfche leere van Jesus, en zijne Apostelen: alle Godlijke waarheden, die wij noodig hebben te gelooven, te kennen, en optevolgen, indien wij willen zalig, en heilig worden, zijn daarin begreepen; bijgevolg ook de zuiverde, en volmaakfte zedenleer, met welke geene andere kan worden gelijk gefield; eene zedenleer, welke gegrondvest is op Jesus, en zijne verzoening, als de bron van alle zaligheid, en goede werken; welke den mensch genegen maakt tot het goede, en hem kracht geeft om het uit te oeffenen, als werkende door de liefde. De Broeders kennen geene zuiverder, noch krachtiger drijfveer tot deugd, en Godzaligheid, dan de innige dankbaarheid wegens het door Jesus, en zijne verzoening ons zoo duur verworven heil. Het ganfche- zedelijke gedrag der Euangelifche Broedergemeenten bewijst dit, en dit durve ik, bij alle hunne menigvuldige gebreken, die zij niet ontkennen, gerust ftaande houden. Men lette maar op het doen, en laaten der Broederen, en oordeele dan, of hun geloof van den den rechten aart zij, en een bewijs, dat de liefde Gods, en des naasten, de hoofdfom van alle waare deugdzaamheid, onder hun heerfche, en hen beziele. In  • EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. 187 In navoltfng der vermaaning van Paulus, „ laat het woord Christi rijklijk onder u woonen," wordt de heilige Schrift in de Broedergemeenten zoo wel openlijk als ook m de huisgezinnen naardig gelezen. In alle Broedergemeenten is ten minden een dag in de week daartoe bedemd, om een paar hooidftukken uit den Bi bel, en meesttijds uit de boeken des nieuwen Testaments, in eene openlijke vergadering te leezen. Daarenboven worden jaarlijks voor iederen dag twee teksten uit den B;jbel met de daar aan beantwoordende, en op het harte toepaslijke verzen uit liederen, gedrukt onder den tijtel van Loofungen, dat is, daa«lijkfche woorden, en Lehrtexte, welke de Broederen tot hunne overdenking, en dichting m de handen gegeeven worden. Over den inhoud derzelven worden gewoonlijk, de redevoeringen in de vergaderingen der gemeente gehouden. Het onderwijs der jeugd in den Christelijken Godsdienst wordt in de Broedergemeenten naarftia, en bij aanhoudenheid waargenomen. Men beo-int reeds daar mede in de kinderjaaren, en gaat daar mede onophoudlijk voort tot den meergevorderden leeftijd, wanneer 'het verdand rijper is geworden. Tot zoo lang gefchiedt het onderwijs door vraagen, en antwoorden. De leer van Jesus, en zijne Apostelen is daar van de gronddag, welke in het reeds gemelde leerboekje, hoofdinhoud der leere van Ja sus, en zijne Apostelen tot onderwijs der Jeugd in de Euangelifche Broedergemeenten in korte Hellingen is t'famen getrokken , en een ieder derzelven met de treffendde Schriftuurplaatfen voorzien. Dit boek wordt meestal als eene handleiding tot het onderwijs der Jeugd in de b Broe-  lS8 BE LEER, LEERWIJZE, enz. IN DE Broedergemeenten gebruikt. In fommige derzelven maakt men gebruik van Luthers kleinen Catechismus. Zoo veel mooglijk is, gefchied dit onderwijs in zuivere Bijbeltaal, met vermijding van alle Schoolfche, en fijstematifche uitdrukkingen, als mede alle fpitsvindigheden voornaamlijk daar opziende, dat het zelve niet alleen met de hersfenen, en het verftand begreepen werde, maar ook tevens indruk maake in het hart, en de lust tot waarheid, en oprechtheid in de harten der jeugd ingefchreeven worde. Leering, en dichting door de Euangelifche heilwaarheden is het groot oogmerk van het geheele onderwijs bij de Broederen. Het dient derhalven duidlijk,' verdaanbaar, en overeenkomdig met den Bijbel te zijn, even zeer verwijderd van eene afgetrokkene Philofophie, als van eene zwellende, en hoogdraavende taal, en medegedeeld met eene eenvoudigheid, en waardigheid, welke aan de Goddelijke waarheden voegt: elk voordel der leere, moet zijne betrekking op 't hart hebben, en daar is niets dat zoo krachtig op 't hart werkt, dan de Woorden des Heilands, en zijner Apostelen. Daarom zoeken de Broederen ook hier in derzelver voorbeeld na te volgen. ' De dudeerende Jeugd wordt met vlijt in da leerftellige (dogmatifctie) Godgeleerdheid naar de aanleiding van de heilige Schrift onderweezen. Ten dien einde legt men het erndig daarop toe, dat dezelve de oorfpronglijke Bijbelfche taaien grondig leere, van de daartoe noodige weeteni'chappen kennis bekoome, en tot eene juiste uitlegkunde opgeleid worde. Door zig toe te leggen op de Kerkelijke gefchiedenisfen leeren zij de ingefloopene afwij- kiri-  EUANGELISCHE BROEDER -GEMEENTE» 189 kingen van de ÉoiW^,/^^»^ kennen. De zoo genoemde Polemtfche « voerendeWeerdhe£^«^'£5 der Broeders geheel niet geteem, vwji Ïel foijd, en twist, maar geene verbeter ng «boren wordt. Het kenmerk van een ChnsLn! '"welk de Heiland zelve in het Euangehum van Iohannes-zoo dikwerf heeft^ oPgege ven is zijne woorden te hooren, en te bewaa ren Hij is de uitmuntendfte leeraar boven alle anderen die uit den hemel is nedergedaald,^en getuigd'heeft, 't geen hij gezien,.*> gehoor* heeft; en wie zijn getuigms aanneemt, die heere verzegeld, dat God waarachtig is. De geloor, en zedenleer worden, gelijk ik reeds boven verklaard heb, nooit door de Broederen van elkander gefcheiden, maar telkens, volgens net voorfchrift van Jesus, en zijne Apostelen, met elkander verbonden. Gelijkerwijze ook de Godsdienst der eerfte Christenen niet alleen door leerredenen, en vermaaningen, maar zeer veel door pfalmen, en lofzangen tot verheerlijking van God, en Jesus Christus verricht wierd , zoo wordt ook dit voorbeeld van dc Euangelifche Broedergemeenten in haaren Godsdienst opgevolgd. Volheid des harten, welke den mond doet fpreeken, en geene vooricrmrten of oude overgeleverde gewoonten komen hierbij te pas. Aandacht des harten is het kenmerkende in alle haare Godsdienftige vergaderingen, en een vreemdeling, welke dezelven voor de eerfte reis bijwoont, gevoelt, dat God hier vereerd wordt, al verftaat hij 'er geen woord van, 't geen meer dan eens gebeurd is Men zoekt de Godsdienftige Vergaderingen in de Broedergemeenten zoo overeenkomftig  100 DE LEER, LEERWIJZE enz. IN DE met het oogmerk derzelven interichten, als maar mooglijk is, en bind zich niet aan een altoosduurende eentoonigheid. Het onderwerp der verhandeling, mitsgaders de toeftand, en gefteldheid der toehoorderen is de richtfnoer van alle deze vergaderingen, behoudens de onveranderlijke wet, dat ze naar de regelmaat des geloofs moeten zijn. Voor het overige heeft de geen, die den Godsdienst verricht (Liturgus) voor het meerendeel vrijheid, den Godsdienst zoo overeenkomftig met het oogmerk, en zoo gepast naar de omftandigheden der vergaderingen te fchikken, als immers mooglijk is. In de oude, en. nieuwere tijden ftelde men bij de Broederen grooten prijs op het gezang. Reeds Huss, en Hieronimus van Praag wierden op het Concilium van Costnitz daar over aangeklaagd, dat zij gezogt hadden, hunne leer, door het doen opzingen van geestlijke liederen in de taal des volks te verfpreiden. De beroemde David Chijtr^eus kent in zijn verhaal van den toeftand der kerken in Griekenland, Afiën, en Bohemen den Broederen den lof toe, dat zij in hunne Godsdienstoeffeningen zeer aangenaam zingen; en wij hebben nog verzamelingen van geestlijke liederen in de oude Broederkerk gezongen, welke door haare met den Bijbel overeenftemmende uitdrukkingen, en begrippen boven andere uitmunten, en van dewelken men uittrekfels, in het o-el zangboek der hernieuwde Euangelifche Broedergemeente heeft goedgevonden te plaatfen. Bij deeze laatfte maakt het gezang mede een wezenlijk, en hoofdzaaklijk ftuk van haaren Godsdienst uit. Men gebruikt jegenswoordig het  EUANGELISCHE BROEDER - GEMEEN TE. IOI het in 't jaar 1778 uitgegeeven gezangboekjevattende eene verzameling van oude, en nieuwe liederen der Broederen, en een uitgezocht getal van oude vol pit, en merg zijnde gezangen der Euangelifche Kerke. Het gezang der Broederen is verdeeld in het gewoon gezang van liederen (choraal gezang) welke de ganfche gemeente mede zingt, en in het liturgifche gezang, waarvan de verheerlijking, en aanbidding Gods het hoofdvoorwerp is, inhoudende bijzondere feestlijke, en plechtige lofgezangen, welke beurtlings, en afwisfelend van den kerk* dienaar(Lhurguf), het zangchoor, en de gemeente opgezongen worden. Hiertoe kan nog gebragt worden het zoogenoemde figuraal gezang van zangkundig gecomponeerde pfalmen, welke op bijzondere feestdagen in de gemeenten gebruikt worden. Aan alle deeze foorten van gezangen moet de aandachtige inftemming der harten haare richting, en waarde geven. Van hier het gemaatigde, eenvoudige, eenftemmige, van konftige vermengfelen, en veelerleije veranderingen van toonen (gezuiverde, en van het onaangenaam gefchreeuw verwijderde gezang in de Broedergemeenten. Behalven deeze daaglijkfche gemeente - vergaderingen, welke den lof Gods door gezangen tot haar' voornaamfte voorwerp hebben, en Zingftonden, en Liturgien genoemd worden, zijn 'er nog andere ingericht, hebbende tot hun bijzonder onderwerp, of het gemeenfchaplijk gebed , of de opentlijke voorleezing des Bijbels, of de mededeeling van ftichtelijke berichten uit andere gemeenten, en zendelingfchappen onder de Heidenen tot opwekking, en naijver in de na-  102 DE LEER, LEERWIJZE, enz. IN DE navolging van Jesus, en tot opfcherping der liefde onder elkander enz. Hier toe behooren, verder de vergaderingen om het heilige Avondmaal maandlijks gemeenfchaplijk te gebruiken, de liefdemaalen (Agapen) in navolging van de eerfte kerk te houden, te doopen, te trouwen, en te begraaven, en wat dies meer is, 't welk alles openlijk in de vergaderingen der gemeente gefchiedt, in .voegen dat de verfcheidenheid der vergaderingen van de gemeente niet gering is, en eene geduurige afwisfeling daar bij plaats heeft. Leering, en ftichting is het hoofd<-oogmerk bij deze alle, want zij zijn krachtige middelen, om de Euangelifche heilwaarheden in de gemoederen dieper in te prenten, en Godzalige kennis, en gevoelens onder de menfchen voort te planten. A G T-  AGTSTE HOOFDSUK. o e KERKENDIENST der EUANGE LISCHE BROEDER-GEMEENTEN. HFot de waarneeming van den Kerkendtenst, of het kerklijk beftuur, zijn in de Euangelifche Broeder-uniteit aangefteld Bisfchoppen, Seniores civiles, Oudften, welke het toezicht hebben op den toeftand der gemeenten, en dezelven des noods verdedigen., Presbijters (eigenlijke bedienaars der Sacramenten, behalven den predikdienst,) en Diakenen. Deze inrichting is de vernieuwde Broeder-uniteit aan de oude Broederkerk verfchuldigd, welke haare magt om te ordenen in 't Jazr 1467 van de Waldenzen verkreegen heeft. Zie p. Het is reeds opgemerkt geworden, dat de Waldenzen hunne opvolging van Bisfchoppen afleiden van de tijden der Apostelen. Doch niet alleen de Waldenzen, maar ook veele beroemde Schrijvers der Kerkelijke gefchiedenis buiten hun, hebben beweerd, dat de opvolging der BisfchopN pen  ïo4 DE KERKËND1ENST DER pen bij de Waldenzen in de daad, van de aloudfte tijden afkomftig zij, en de rechtmaatigheid, en wettigheid derzelve niet kunnen worden in twijfel getrokken. Hoedanig de Euangelifche Broeder-uniteit aan deze bisfchoplijke ordening, en opvolging gekomen zij, blijkt uit haare gefchiedenis. Reeds bij den eerften aanvang toonden zich de Broederen als rustige, en vuurige getuigen des Euangeliums, en ondernamen zendelingfchappen onder verfcheiden volkeren, en natiën in de verfte landen. Doch hier toe hadden zij leeraars van noden, welke, in gevolge van de gewoone Kerkenorde tot de bediening der Sacramenten wettig geordend waren. Men had geen grond van hoop, dat in de Euangelifche Kerken genoegzaame leeraars zouden gevonden worden, welke gewillig, en bekwaam waren zulke ten uiterften moeilijke bezendingen, als die naar de Heidenen zijn, op zich te neemen. Even min kon men verwagten, dat uit gebrek derzelven de Euangelifche Confiftoria (Kerkenvergaderingen, gelijk de Kerkenraaden, en Klasfen bij de Hervormden) genegen zouden zijn, perfoonen, van de Broederen voorgeflagen, te ordenen. Hier bij kwam nog, dat de Broederen zich ook in landen onder het Engelfche oppergebied ftaande gevestigd hadden, en daarom eene erkende bisfchoplijke ordening behoorden te hebben, indien hun doopen, en andere kerkenhandelingen van de Engelfche Kerk, in dat ftuk bij uitftek kiesch zijnde, * als wettig zouden erkend worden. Zeer natuurlijk kwam den Broederen de oude bis- fchop- * Zie D. Wéndeborn Toeftand der Godsdienst in Groot. Brittennien.  EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. 195 fchoplijke ordening der Broederkerke het eerst in de gedachten, die van ouds in Engeland als eene bisfchoplijke Kerk erkend was. * De Broeders hadden bereids kennis aan den toen nog leevenden oudflen Bisfchop der oude Broederkerke, Daniël Ernst Jablonskij, Hofpredikant bij den Koning van Pruisfen. Deeze man erkende hen als waare nakomelingen der Boheemfche, en Moravifche Broederkerke, en had hun reeds meermaalen zijne blijdfchap te kennen gegeeven over hunnen ijver om het Euangelium uit te breiden, en de Apostolifche tucht, en orde te onderhouden. De Broeders wierden daar door bewoogen zich naar hem toe te wenden, en vonden hem ook volvaardig, om de rechten der oude Boheemfche, en Moravifche Broederkerk, welker bewaaring zoo zwaar op het hart van zijnen grootvader, Johan Amos Comenius gewoogen had, aan iemand van hun wettig over te draagen, de keuze der Euangelifche Broederen viel op Da vil. NiTSC'iMAN den ouden, welke de bezending naar de Negeren op St. Thomas mede had begonnen. Hij wierd, na eene voorafgegaane beproeving, den 13 Maart 1735 te Berlijn, * Zie Letters patents van Koning Eduard VI d. d. 14 Julij 1550. Onder Kar el II mede bij open brieven. Zie John Entik ftate of the Sritish Empire. Onder George I volgens de Letters patents d. d. 10 Maart 1715. Zie ookUssER, dt fuccesfione Eccles: Occid, en meer Engelfche Canonisten, en eindelijk onder Koning G"orge II bij eene Parlementsade d. d. a4 Junij 1740. Zie dt Ma Fratr. in Jnglia. N 2  ïü5 DB KERKBNDÏENST DER lijn, in tegenwoordigheid van getuigen uit dê Boheemfche natie, van den bisfchop Jablonskij met toeftemming van zijnen collega Zitkovius, hebbende zijnen zetel te Lisfa in Polen, tot Bisfchop, of Senior, van de Moravifche Broederkerk geordend, en gemagtigd om de hem toekomende Kerkvifitatien te doen, Bisfchoppen, Predikers, en Diakonen te bevestigen, en al 't geene te verrichten, wat eenen Bisfchop, en Voorftander der Broederkerke toekomt. Nu was de Euangelifche Broeder-uniteit, naar de gunftige befchikkingen der Godlijke voorzienigheid, met de bisfchoplijke rechten voorzien, waarin de Broeders het gezegend middel vonden, om de gezamentlijke Broedergemeenten met haare inrichtingen in 't midden van de proteftantfche Godsdienften ftaande te houden, en haare Kerkendienaars zelve te ordenen. Met deeze bisfchoplijke ordening verbinden de Broeders geenzins het begrip van eenige inwendige, en met den perfoon verbondene waardigheid, of een onuitwischbaar charakter, gelooven ook niet, dat een bijzonder Goddelijk recht daarin te zoeken zij. Maar zij houden dezelve enkel voor eene goede Kerkelijke orde, waar door zulke dienaaren der Broederkerke, welke ke met het leerampt, en de toediening der heilige facramenten gelast zijn, eene 'uitwendige, wettige, geloofwaardige volmagt medegedeeld wordt, welke om der goede orde wil noodig is bij eene in de Christelijke Kerke ingevoerde inrichting. De geestlijken, of Kerkendienaars in de Broedergemeentens maaken geenen bij zonderen ftand uit, gelijkerwijs ook ten tijde van Jesus, en zijne Apostelen geen onderfcheid van  EUANGELISCHE BROEDER. - GEMEENTE» 197 van ftand was tusfchen de leerende, en geleerd, wordende, tusfchen de gemeenten, en haare dienaaren. Noch door ftand, noch door kleeding waaren de bedienaars der gemeenten van de andere leden der gemeente onderfcheiden. Dus is het ook gelegen in de Euangelifche Broedergemeenten, waar de eigenlijke waardigheid rust op het charakter van een waar Christen , en dat zelve maakt, volgens de uitdrukkingen der heilige Schrift alle waare Christenen tot Priesteren, en bijgevolg de een den anderen gelijk. Dan, niettegenftaande de Kerkendienaars der Broedergemeenten geene bijzondere voorrechten hebben, worden zij nochtans over 'e algemeen geliefd, en geacht om hunne perfooneele goede hoedanigheden. Een prediker des Euangeliums, wiens leeven een daadlijk bewijs van zijne leer is, kan zich ligtlijk over den fpot, en de verachting der ongeloQvigen met hèt voorbeeld des Heilands troosten, alzoo hij bij allen, welke oprecht zijn, en de waarheid lief hebben, een voorwerp van liefde, en vereering is; zonder dit aan een bijzonder uiterlijk aanzien, of voorrang te hebben dank te weeten. Deeze bisfchoplijke rechten worden in de Euangelifche Broederkerk nooit anders uitgeoeffend, dan in zoo verre zij tot middelen dienen ter bevordering van het Koningrijk van Jesus, en om der goede orde wil noodig zijn. Zij worden ook alleen befchouwd als uiterlijke Kerkrechten, eu als eene macht, die hun van de Kerk gegeeven is, om de Kerkelijke dienften, waar mede zij gelast zijn te kunnen, en te. mogen uitoelfenen. N 3 Uit  19? DE KEUKENDIENST DER Uit dien hoofde zijn de Bisfchoppen der Broederkerke, en de van hun geordende Predikers, en Diakens, te famen met alle overige Kerkdienaaren in de Broedergemeenten, van welke Christelijke Kerk die ook hunne ordening mogen ontvangen hebben, voor eerst ondergefchikt aan het beftuurende collegie der gemeenten, welke zij bedienen, en dan aan het oppertoezicht, en de raadgeeving van de Ouderlings-conferentie der Uniteit, aan dewelke zij omtrent de uitoeffening van hunne ampten verantwoordlijk zijn; om dat, volgens eene bepaalde grondftelling in de Broeder-uniteit, geen leeraar, en prediker, of andere dienaaren in de gemeenten hun ampt langer kunnen behouden, dan zoo lang zulks met de daar toe vereischre kracht des geests, en genade, en met een algemeen vertrouwen der gemeente, welke zij bedienen, uitgeoeffend wordt. Het Bisfchopsampt geeft' derhalven aan niemand eene wettige aanfpraak, noch op de directie van de geheele Broeder-uniteit, noch op de directie van eenige daar toe behoorende gemeenten. Een Bisfchop, zoo wel als een ander dienaar der Uniteit moet tot elk ampt, 't welk hij bedient, een bijzondere roeping, en opgedraagen last van de fynode, of de directie der Uniteit hebben. Het zij hij een medelid zij van dè Ouderlings-conferentie der Uniteit, of een voorftander van eene, of verfcheidene gemeenten, of dat hij eene zendelingfchap onder de Heidenen bediene, zoo verricht hij zijnen dienst niet uit kracht van zijn Bisfchoplijk ampt, maar als een daar toe in 't bijzonder beroepen Ouderling, en dat ook niet anders dan onder het opzicht, en met raadgeeving der Ouderlings- con-  EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 199 conferentie der Uniteit, en in eene amptgenootfchaplijke betrekking op de overige Ouderlingen , welke benevens hem de geheele Uniteit, of enkele Broedergemeenten in gemeenfchap met hem bedienen, en voorfiaan. Ook is in de Broederkerk de eene Bisfchop niet ondergefchikt aan den anderen. Zij hebben daarom ook geen eigen kerfpel, of Bis.lomlijke (Dioceftfihe') rechten , want een Bisfchop der Broederkerk is niets meer dan een Ouderling, van de fynode daar toe gemagtigd, en van haare Bisschoppen geordend, om het woord Gods te prediken, met het volk te bidden, de facramenten toe te dienen, en mede te waaken voor de zuiverheid der Euangelifche leere, en de onderhouding van goede zeden, en verordeningen der Kerke, de Kerkendienaars, welke hem van de fynode, of de Ouderlings-conferentie der Uniteit aangeweezen worden, te ordenen, en over 't algemeen het werk Gods in de Broedergemeenten op zijn hart te draagen, en als een ftichtelijk voorbeeld voor de kudde van Jesus te wandelen. De Broeders laaten zich tevens daar aan zeer gelegen leggen, dat deeze bisfchoplijke macht om te ordenen behoorlijk gehandhaafd, en ftaande gehouden wórde. Zij zijn derhalven bedacht, dat het getal der Bisfchoppen van tijd tot tijd naar vereisch der omftandigheden vermeerderd, of de opengevallen plaatfen vervuld worden. Dit gefchied gewoonlijk op de fynoden, door •welke niet alleen het getal der geenen, die verkooren moeten worden, bepaald, maar ook de verkiezing zelve gedaan wordt. Hier toe worden de Hemmen van de gezamentlijke leden N 4 der  200 DE- KEUKENDIENST DER der fynode jngefameld, en als dan over de zulke, welke zijn voorgeflaagen geworden, het lot geworpen, ft welk de geenen aanwijst, die de bisfchoplijke ordening zullen ontvangen. Deeze ordening tot Bisfchoppen der Broederkerke wordt dan onder gebed, en fmeeken van 3 der tegenwoordig zijnde Bisfchoppen met handoplegginge verricht in den naame des Vaders, des Zoons, en des heiligen Geestes. Als 'er omftandigheden voorkomen, welke vereifcben , dat de ordening tot een Bisfchop, buiten den tijd van eene te houden fynode, gefchieden moet, zoo is de directie der Uniteit gemagtigd in zulk een geval eenen Bisfchop te verkiezen, en te laaten ordenen, waarna dezelve van de directie der Uniteit aan alle gemeenten wordt bekend gemaakt. Tot de Kerkelijke ampten in de Euangelifche Broederen-uniteit behooren verder, als boven vermeld is, de Seniores, en Confeniores civiles. In de oude Broederkerk noemde men ben de burgerlijke, of politieke Ouderlingen der Kerke ter onderfcheidinge van de geestlijke Ouderlingen, of Bisfchoppen, aan welken zij in menigerlei opzichten waren. In de Euangelifche Broeder-uniteit zijn zij Ouderlingen, welke onder de bijzondere verplichting zijn, om daar voor te waaken, dat de inrichting, en Kerkentucht der Euangelifche Broedergemeenten allerwegen gehandhaafd, dezelve, gelijk ook de tot haar betreklijke landsheerlijke wetten, en verordening opgevolgd, en dus uiterlijke tucht, en orde in de gemeenten behoorlijk waargenomen , en uitgeoeffend worde. Niet minder hebben zij toe te zien, dat de landsheerlijke voorrechten, aan de Broedergemeenten vergund, niet ge-  EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 201 gekrenkt, of verkort worden, weshalven zij altoos moeten gereed zijn om dezelven te verdeedigen. Evenwel hangt de uitoeffening van deeze hunne plichten zoo van hun, als van de overige Kerkendienaaren enkel, en alleen af van het goedvinden der directie der Uniteit, en kan nog plaats hebben nog van eenige waarde zijn zonder een opgedragen last van de directie der Uniteit. Ook verkrijgen zij door ditSenioraat geen recht, of aanfpraak op de directie van de geheele Uniteit, , of die van enkele gemeenten, waar toe iedere reis eene bijzondere opgedragen last van de fynoden, of de Ouderlings-conferentie der Uniteit vereischt wordr. De verkiezing van de Seniores, en Confeniores civiles gefchiedt insgelijks op de fynoden, en op gelijke wijze als die van de Bisfchoppen, waarop zij door eenen Bisfchop, geadfifteerd door eenen Senior, daar toe worden ingezegend. De Predikers in de Euangelifche Broedergemeentens zijn Ouderlingen, welken, even gelijk den Bisfchoppen, de bediening der leere, en facramenten, mitsgaders der overige Kerklijke verrichtingen opgedraagen is, uitgezonderd de macht om te ordenen, welke den Bisfchoppen alleen toekomt. Een daadelijk aangeiteld Prediker is altoos een medelid van de Ouderlings-conferentie in die gemeente, welke hij bedient, en moet insgelijks voor den welftand der gemeente waaken, en voor dezelve zorg draagen. Tot alle hun opgedraagene Kerkelijke verrichtingen worden de predikers der Broederkerk gemagtigd dóór de ordening, welke een Bisfchop hun mededeelt. Ik moet hierbij nog op doen merken, dat het niet volltrekt noodzaaklijk is, dat een leeraar N 5 in  202 DE KERKENDIENST DER in de Broedergemeente op hooge fchoolen, of academiën geftudee4 DE KEUKENDIENST DER maar is alleen aantemerken als een zegen, welke uit mam der ganfche gemeente openlijk over haar uitgefproken wordt, om ze daar door aantefpooren, om der gemeente in alle gevallen, waar haare hulp te pas komt, getrouw te dienen. Eindelijk heeft men ook in de Euangelifche Broedergemeenten Acolijthen fnavolgers) • deeze benaaming is van de oude Broederkerk overgenomen^ in dewelke deeze zoo genoemde Acoitjthen' in de nabijheid van de Bisfchoppen, en Predikers verkeerden, van hun onderricht en tot den predikdienst opgeleid wierden In de vernieuwde Broederkerk verbindt men met de Acolythie geen begrip van! eenen bijzonderen Kerkengraad, maar is alleenlijk een gezegende gewoonte der perfoonen, welke als bruikbaar en yolvaardig bekend, door eene openlijke handtasnng betuigen, dat zij gereed, en gewillig zijn den Heiland in de Broeder-uniteit, en den bedienaaren derzelve , naar den inhoud der vastgeftelde verordeningen der gemeente, in liefde gehoorzaam te zijn. Gewoonlijk gefchiedt deeze aanneeming tot de Acolythie, wanneer iemand voor de eerfte reis opgeroepen wordt om in de gemeente tot den eenen, of anderen dienst mede behulpzaam te zijn. NE-  NEGENDE HOOFDSTUK. D E EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN» CHOOR-AFDEELINGEN, at tot hier toe van het oogmerk, en de gefteldheid der Euangelifche Broeder-uniteit over 't geheel gezegd is, kan ook van iedere bijzondere Euangelifche Broedergemeente gezegd worden. Een iegelijk derzelve, die met het geheel, als een deel, op 't naauwst verbonden is, heeft een even gelijk oogmerk, en doelwit, zijnde een Kerkelijk genootfchap dat zich vereenigd h-jeft op eenerlei grondleere des Euangeliums van Jesus Christus, als mede tot een even gelijk genot van, en gehoorzaamheid aan het zelve. Haar wezen, en vorm heeft zijne betrekking op een innige vereeniging met Christus, als het hoofd zijner kerk, op een getrouwe belijdenis, en navolging zijner leere, en op eene broederlijke gemeenfchap, en liefde onder el- haare en haar BESTUUR.  20Ö BÉ EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTEN , eikanderen. Daar in zijn alle Euangelifche Broedergemeenten aan eikanderen gelijk, want zij hebben eenerlei genadé-roeping, en eenerlei voorfchrifc des levens, maar in bijzaaken, en toevallige inrichtingen kunnen zij naar maate van de omftandigheden verfchillen. Naar haar gemeen, en bepaald oogmerk moeten ook haare inrichtingen, en inzettingen beoordeeld worden. Veelen derzelven hebben haaren grond in de verfcheidenheid der menfehelijke omftandigheden. Hier toe behoort vooiv naamlijk de charakteriftike afdeeling van de leden der gemeente, met betrekking op de fexen, en deze wederom in de verfcheidene Chooren naar de onderfcheiden ftanden der menfchen, als der getrouwden, ongetrouwden, weduwenaars, of weduwen, als mede van de aankomende jeugd naar de verfcheidenheid van haaren ouderdom. Men heeft bevonden, dat door eene zoo bepaaalde afdeeling, een iegelijk niet alleen zijne roeping, en pligten, welke aan zijnen ftand bijzonderlijk gehecht zijn, zich klaarder, en onafgebrokener kan voor den geest brengen, maar dat hij ook daar door in het genot van die gelukzaligheid, welke hem in deezen zijnen bijzonderen ftand is toegedacht, eenen hoogeren trap bereiken kan. Een van de voornaamfte ftukken der kennis des menfchen is immers, dat hij leere zoo te zijn, gelijk hij kan, en behoort te zijn. De voorbeelden, welke zoodanig eene inrichting genoegzaam oplevert, brengen 'er veel toe. Men wordt door de wederzijdfche mededeeling der gevoelens, en ondervindingen, opgeklaarder, wijzer, liefderijker, vertrouwlijker, en eendrachtiger onder malkanderen. De  haare CHOOE-AÏDKELINGENj etlZ. 207 De heilige Schrift geeft ons hier toe de naaste aanleiding. Daarin vind men zeer veele plaatfen , welke "bepaaldelijk betrekking hebben op de verfcheiden ftanden der menfchen, en elk een in den weg onderwijzen, dien hij te gaan heeft om gelukzalig te worden. Deze Bijbelfche leeringen, en voorfcbriften des levens zijn het, welke bij de Broedergemeenten ten grondflag gelegd worden, om de bijzondere Choor-afdeelingen te onderrichten, en te beftuuren. Een iegelijk leert daar uit verftaan, wat zijn ftand, en plicht van hem .eischt, om nader gebtagt te worden tot het heilgenot, ons door het Euangelium voorgefteld, want zoo eenzelvig ons de weg tot heiligmaaking naar ziel, en lighaam door Jesus Christus, die ons geworden is tot heiligmaaking, in den Bijbel is voorgefteld, zoo verfchillig is die doch in de toepasfing op de verfcheiden genachten, en ftanden. De ouderdom, en de jeugd, het manlijk, en vrouwlijke geflacht, de getrouwde, en ongetrouwde ftaat vindt in de heilige Schrift eene bijzondere aanwijzing ten opzichte van hun gedrag aangetekend. Dit was de aanleidende oorzaak van de afdeeling der gemeente in de volgende chooren van weduwenaaren, en weduwen, van echte lieden, van ongetrouwde Broederen, en Zusteren, en van Kinderen, naar de verfcheidenheid van hun ouderdom, en geflacht. Deze inrichting diend niet alleen tot bevordering van het welzijn van elk lid, maar ook rot handhaving der goede orde, en inftandhouding van de inrichtingen der gemeente over .'t geheel. Den dienaaren der gemeente wordt daar door de onontbeerlijke kennisneeming van ieder lid ligter gemaakt, en de getrouwe zielsbeftiering derzelve bevorderd. De-  5>o8 DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE, Deze Chooren hebben haare bijzondere betreklijke inrichtingen. Een iegelijk derzelve heeft uit haar midden perfoonen, welke haare voorftanders zijn, en onder de opperdireélie, en raadgeeving der Ouderlings-conferentie der Uniteit, voor den inwendigen, en uitwendigen welftand van dit bijzonder genootfchap alleen zorg te draagen, en te waaken hebben, dat de vastgeftelde inzettingen ftiptelijk opgevolgd worden. Deze voorftanders worden Choorhelpers, en Choordienaars genoemd* Den eenen zoo wel als den anderen zijn wederom andere Medehelpers toegevoegd, zoo wel om hen in de uitoefening van hunne amptsverrichtingen te onderfteunen, als om daar door ook zelve zich voor te bereiden, om in vervolg van tijd arbeiders der gemeente te worden. De Choorhelper heeft inzonderheid de zielsbeftuuring van zijn choor te bezorgen, dat is op den wasdom van alle bijzondere medeleden in de kennis der zaligmakende waarheid, en der Godzaligheid te letten, en denzelven door getrouwe raadgeevingen te bevorderen. De choordienaar heeft den uitwendigen, en oeconomifchen (huishoudenlijken) welftand van zijn Choor te bezorgen, en toetezien, dat alles eerlijk gefchiede, niet alleen voor God, maar ook voor de menfchen, en dat elk lid van zijn choor op eene met zijne krachten overeenkomftige wijze bezig gehouden worde, om door den arbeid zijner handen het noodige tot zijn voedzel, en kleeding te verdienen. Elk choor ziet zich aan als een gedeelte der gemeente, dat op een en het zelfde fundament gebouwd is, en een en het zelve wit najaagt. Alle chooren ftaan in de naauwfte verbindtenis met eikanderen, zonder  HAARE CH00R-AFDEELINGEN, enz. 209 der zich een voorrang het een boven het ander te willen aanmatigen. Hun gemeenfchaplijk verbond is, dat ieder in zijn deel, naar zijn beroep, en ftand, alle krachten der ziel, en des lighaams infpanne ter verheerlijking van Jesus, ter uitbreiding van zijn rijk, en ter verfiering van zijne Peer door woord, en wandel. Dit verbond is elk choor jaarlijks gewoon, zich op eenen daar toe bepaalden dag, op eene plechtige wijze te erinneren, en het zelve te vernieuwen, en zulke dagen worden Choorfeesten genoemd. Buiten dat heeft elk choor eenmaal in de week eene eigen bijzondere vergadering, in dewelke het zich eensdeels onderling opwekt, en verbindt om den Goddelijken wil getrouwlijk op te volgen, anderdeels voor het aangezicht des Heeren verfchijnt, om Hem voor ontvangen weldadigheden lof, en prijs optedraagen, en Hem de voortduuring zijner Goddelijke genade biddende aftefmeeken. Soortgelijke bijeenkomften worden Choor - vergaderingen genoemd. Het Ouderlings - collegie der gemeente, dat is de gezamentlijke directie der gemeente, heeft het opzicht over alle deze Chooren, en regelt, naar gelang van tijd, en omftandigheden alle de in dezelven te maaken inrichtingen, en veranderingen; doch hebben de aan de directie der gemeente ondergefchikte voornoemde Choorhelpers, en dienaars in 't bijzonder, voor de dusdanig vastgeftelde inzettingen te waaken, en dezelven ftaande te houden. De Euangelifche Broeder-uniteit heeft deze afdeeling, en bijzondere bediening der gemeente naar haare verfcheiden ftanden, en chooren onveranderlijk blijven onderhouden, en dezelve zeer nuttig, en heilzaam O bevon-  SIC DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE, bevonden. Doch heeft men ook van tijd tot tijd gezocht de nodige inrichtingen te verbeteren, naar maate men meer inzicht heeft gekreegen, en de omftandigheden het vereischt hebben. Dus hebben onder anderen de zoo genoemde choorhuizen voor de ongetrouwde Broeders, en Zusters hun aanwezen gekreegen, en in derzelver navolging ook de choorhuizen der weduwenaaren, en weduwen, welke van de leden dezer chooren bewoond worden, die geene eigen huishouding kunnen, of behoeven te hebben. De noodzaaklijkheid van zulke choorhuizen komt daar van daan, dat veele ongetrouwde perfoonen tot de Broedergemeente kwamen, voor welker huisvesting, beftaan, en werkzaamheid, om hun leeftocht te verdienen moest gezorgd worden. Uit dien hoofde ' wierden in de choorhuizen der ongetrouwde Broederen menigerlei handwerken, konften, en ook kleine fabrieken aangelegd, om den bewooneren middelen te bezorgen om aan de kost te komen. Tot het zelfde oogmerk houden zich de ongetrouwde Zusters in haare choorhuizen bezig met breijen, naaijen, ftikken, fpinnen, weeven, en andere foortgelijken vrouwen arbeid. Wijl nu de voornaamfte wensch van elk echt medelid der gemeente is, optewasfen in de Godzaligheid, van welke eene goede orde een noodzaaklijk gevolg is, zoo valt de inwooning in zoodanige huizen zulken inwoonderen geenszins lastig, fchoon dezelve met bijzondere huisregelen gepaard gaat, welke ftiptlijk moeten opgevolgd worden, vermits zonder eene zoo goede orde, een gezelfchap, uit veele perfoonen beftaande, onmooglijk vreedzaam, en geregeld onder elkander in één huis te zaarnen kan woonen, en lee- ven.  HAARE CHOOR-AEDEELlNGEN, enZ. 211 ven. In elk choorhuis is eene zaal, voor de Godsdienftige vergaderingen beftemd, alwaar het choor daaglijks tot den morgen, en avondzegen bijeenkomt, en ook op andere bepaalde tijden, bijzonder voor het choor toepaslijke redevoeringen, en liturgien gehouden worden. Op de kamers, welke van meerdere perfoonen bewoond worden, zijn opzienders aangefteld, welke het toezicht hebben, en verplicht zijn niet alleen zorg te draagen, dat zindelijkheid, goede orde, en eendracht onderhouden worden, maar ook naauwkeurig te letten op al 't geen fchadelijk zon kunnen worden, om zulks of zelfs aftewenden, of aan de direólie te kennen te geeven, ten einde al het gevreesde onheil, zoo veel mooglijk, worde voorgekomen. Alle huis-inwoonders worden uit de keuken gefpijzigd, edoch naar maate van hun vermogen, en ftand. Ook flaapen zij allen op eene flaapzaal, bijaldien het van wegen ouderdom, zwaklijkheid, en gewoone leevenswijze gefchieden kan. Voor de kranken wordt op eene bijzondere wijze gezorgd, door eenen daar toe aangeftelden zieken-oppasfer, onder opzicht van den voorftander van 't huis, en den geneesen heelmeester. Vpor het overige woonen niet alle tot het een of ander choor behoorende perfoonen in zulke choorhuizen, maar gedeeltelijk bij hunne ouders, of naastbeftaanden, op zich zeiven alleen in de gemeente, of worden als dienstboden gebruikt. Zij bezoeken echter de bijzondere Vergaderingen van hun choor, en onderhouden de inzettingen derzelven, genietende te faamen met de inwoonderen des huizes even dezelfde ziels-beftiering, en voor- ZOrge' Q a De-  ffilü DE EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE^ Deze afgedeelde chooren maaken te faamen het lighaam der gemeente uit. Maar elke gemeente beftaat op zich zelve, en is van geene andere afhanglijk. Elk hee't haar eigen directie, en zoodanige inrichtingen, en inftellingen, welke met 's Lands Conftitutie kunnen overeengebragt worden, en haar van de Lands Overheid toegeftaan, en vergund worden. De directie der gemeente beftaat uit een Collegie van Ouderlingen, welke of over de ganfche gemeente, of over de chooren in dezelve het opzicht hebben. Het draagt gewoonlijk den naam van Ouderlings - conferentie der Gemeente, en daar toe behooren de volgende perfoonen. i. De Gemeente -helper, welke uit kracht van zijn ampt, voor de handhaving van het grondplan der gemeente, ten opzicht van het in- en uitwendig te waaken, en toe te zien heeft, dat het zelve in alles behoorlijk in acht genomen worde. Hij is de eerfte perfoon in de Ouderlings-conferentie der gemeente, waar in hij de voorflagen doet, en de band is, die alles te faamen bindt. a. De Prediker der gemeente, welken de bediening der leer, en facramenten, als mede het onderwijs der jeugd in de Christlijke heilwaarheden is toebetrouwd, gelijk ook het opzicht over de fchoolen. 3. De bijzondere Helpers bij de verfcheiden choor-afdeelingen der gemeente, welke inzonderheid de ziels - beftuuring der leden van de bijzondere chooren, ieder in den haaren, te bezorgen hebben. En eindelijk 4. De Dienaars of Poorfianders der ganfche gemeente, of haarer enkele chooren in 't bijzonder, welke gelast zijn met de be-  HA ARK CHOOR-AFDEELINGKN, enz. 213 bezorging van den uitwendigen, en huishoudelijken welftand derzelven. Uit deze perfoonen beftaat te faamen de Ouderlings - conferentie van ieder gemeente, aan welke de bediening, en bezorging der ganfche gemeente toebetrouwd is. Alle belangens derzelve zoo over 't geheel, als gedeeltelijk, worden daar in gemeenfchaplijk overwogen, en ter harte genomen. Deze Ouderlings - conferentie wordt ook de directie der gemeente genoemd. Alle overige Conferentien in dezelve zijn aan haar ondergefchikt, en worden van haar werkzaam gehouden. Elke direétie der gemeente ontvangt de behoorlijke magt, en inftructie tot de uitoefening van haar ampt van de gemeente zelve, door haare gemeente - verordeningen; want het waaken voor, en het ftaande houden van dezelve, is het geen haar eigenlijk is opgedraagen. Ook vindt'de direétie van elke Broedergemeente, voor zoo ver zij een gedeelte is van de BroederUniteit, in de algemeene fynodaale befluiten de behoorlijke aanwijzing, hoe zij haar ampt waarteneemen heeft, op het duidelijkst voorgedraagen,, O 3 TIEN-  TIENDE HOOFDSTUK. D E VASTGESTELDE VERORDENINGEN IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN. De leezer zal zonder twijfel verwachten, dat ik hem aantoone, waarin deze verordeningen eigenlijk beftaan? indien men het geene wat van het charakter, en de gevoelens der Euangelifche Broeder-uniteit in 't voorgaande is aangemerkt geworden, te faamen neemt, zoo zal het niet «waar vallen, den hoofd-inhoud van deze verordeningen daar uit afteleiden. De geheele inrichting, en kerktucht van elke Euangelifche Broedergemeente is gegrond op het Euangelium , dat is op de leer van Jesus, en zijne Apostelen. Haare verordeningen zijn derhalven niets anders dan een broederlijk getroffen vergelijk, en overeenkomst tusfchen de bewooneren van een plaats tot eene gemeente gefchikt, ter best moogüjkfte bereiking van het oogmerk van hun t'zamen WQOi  DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN, eUZ. 215 woonen, en ter voorkoming van al 't geen daar aan eenige hindernis konde toebrengen. Zij kunnen in de volgende afdeelingen begreepen worden, i. Aangaande de betrekking der gemeente tot den Godsdienst, i. Den grondflag, en de orde van den aanleg der gemeente. 3. De plichten der gemeente omtrent de overheid van het land, en de plaats alwaar zij woonen. 4. De betrekking der gemeente tot haare leeraars, en die der dienaaren tot de gemeente. 5. De verplichting der leden eener gemeente omtrent de gemeente zelve in 't geheel befchouwd, en dan 6. Hoe de leden der gemeente zich onderling jegens elkander, naar zekere vastgeftelde regelen, te gedraagen hebben. Over alle deze bijzonderheden kan ik mij niet korter, en voldoender verldaaren, dan door woordelijke mededeeling dezer verordeningen, in dier voegen als zij in alle de bijzondere Broedergemeenten ingevoerd, en aangenomen zijn; bij den leezer verfchooning verzoekende, indien hij verfcheiden zaaken hier zal herhaald vinden, welke reeds op voorgaande plaatfen van dit gefchrift aangeftipt zijnDe voorgenoemde verordeningen der gemeenten luiden aldus. I. VAN DE BETREKKING DER GEMEENTE TOT DEN ALGEMEENEN CHRISTL1JKEN GODSDIENST. 1. De heilige Schrift in het oude, en nieuwe Testament is, en blijft de eenige rigtfnoer, en regel van onze leer, en leven, en wij belijden de leer der Onveranderde Augsburgfche ConfesO 4 fie  516 de vastgestelde verordeningen fie alleen daarom, wijl wij dezelve voor zuiver houden, en met de heilige Schrift overeenkomftig te zijn, daarentegen kunnen wij geene leer voor de onze erkennen, en dezelve toeftemmen, welke niet overeenkomt met de leer van Jesus, en zijne Apostelen. Elke Goddelijke waarheid is ons een dierbaare fchat. van harte geloovende dat de behoudenis of verlies van ons lijf, en leven niet te waardeeren zij tegen de verlochening van eene eenige Goddelijke waarheid, en het onverfchoonbaar is voor een iegelijk, indien hij, zelfs vermeenende iets goeds daar door te bewerken, de geringde waarheid verkracht. Wij willen daar op bedacht zijn, en ons ten dien einde aan de leiding Gods door den heiligen Geest fmeekende overgeeven, op dat zoo wel het voordel van onze leer, als ook de uitoefening derzelve in de gemeente met de leer, en beoefening van onzen Heere, en zijne Apostelen geheel overeenftemme. Ook willen wij vast daar op blijven ftaan, dat noch leeraars aangefteld, noch boeken of gefchriften, het zij leer- of gezangboeken, of ook Liturgifche gezangen, tot gebruik in de gemeenten, en inzonderheid tot onderwijs der jeugd, mogen ingevoerd worden, welke met het voorbeeld der gezonde woorden Jesus, en zijne Apostelen niet overeenkomen. 2. Offchoon de Broedergemeenten (ha dat haar de Kerkvrijheid van de Lands-overheid is toegeftaan) door haare eigen leeraars met woord, en facrament bediend worden, ook haar openbaare Godsdienst, en Liturgie, naar haare van oudsgewoone inrichting, beoefenen, en zij deze wettig verkreegen Kerkrechten, en vergunde in- rich-  IN DB EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 217 .richtingen als een Goddelijk gefchenk met dank erkennen, zoo hebben zij doch nooit daar bij in 't oog gehad, zich daar door van de geloofsgemeenfchap met de Proteftantfche Kerken aftezonderen. De gemeenfchap des geloofs kan zeer wel bij de verfchillende uiterlijke Kerk-inrichr ringen beftaan. Uit dien hoofde wordt in de Broeder-uniteit niet daar op gezien, of haare leeraars, en predikers door eenen Bisfchop der Broederkerk, dan door iemand in eene andere Christlijke kerk is geordend geworden, en de Broeder-uni-eit zal het, van haaren kant, aan niets laaten ontbreeken, wat de geloofs-gemeenfchap met andere Euangelifche gemeentens, in hartlijke liefde, en vreede, ook de gemeenzaame broederlijke handreiking onderhouden, bevorderen, en bevestigen kan. 3. Wij houden het voor een wezentlïjk 'Charakter eener gemeente van Jesus, dat in dezelve het woord Gods rein, en zuiver geleerd worde, en haare ledemaaten ook heilig als kinderen Gods daar naar leeven. Wij erkennen derhalven een iegelijk voor eenen waaren Broeder, en medelid van het lighaam van Christus, die de geboorte uit God door den heiligen Geest ervaaren heeft. Alzoo nu dit perfoonlijk Charakter aan geene uiterlijke Godsdienftige inrichting verbonden is, zoo willen wij van niemand in andere Christlijke gemeenten gefcheiden zijn, die van den heiligen Geest door 't Euangelium geroepen, met zijne gaaven verlicht, en in den waaren geloove geheiligd, en bewaard is. Wij hebben een afgrijzen voor allen religiehaat, als volftrekt ftrijdig tegen den zin van Christus, en willen alle kinderen Gods, van O 5 wel-  21,8 DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN welke religie zij ook mogen weezen, van harten liefhebben, en hen voor onze Broeders erkennen. Verre verwijderd van alle twistingen omtrent den Godsdienst, blijven wij bij de duidelijke, en ontegenfpreeklijke grondwaarheden der heilige Schrift, maakende Jesus Christus onzen Heere, en alle zijne verdienden, tot de eigenlijke doffe van onze gefprekken, met een iegelijk van andere Christelijke genootfchappen. ■ At Zoo min de gelijkvormigheid van de Kturgien, en gebruiken tot de gemeenfchap des geloofs behoord , en zoo min om ons verfchil daarin (uitwijzens de fymbolifcbe boeken der Euangelifche Kerk) de gemeenfchap des geloofs kan, of mag afgebroken worden; even min willen wij de uiterlijke vorm van onze. liturgien, van onze plechtigheden, en gebruiken (zij mogen dan ook zoo onfchuldig, en goed zijn als zij willen), voor onverbeterlijk houden, noch diergelijke tot het ceremonieele behooreïide dingen, met bet weezen van onze gemeenfchap vermengen. Wij kunnen onder ons niets voor weezenlijk, en noodzaaklijk houden, dan 't geen eigenlijk tót het wezenlijk bedaan der kerk van Christus over 't algemeen behoord, ,en dar zijn de volgende hopfddukken: j. de gemeenfchap des geloofs in Jesus Christus onzen Heere door den heiligen Geest; a. de gemeenfchap der liefde, en der hoope; en 3. de gemeenfchap der leden eener gemeente, welke één lighaam uitmaaken, waar van Christus het hoofd is. Hiermede gaat onafscheidbaar gepaard het volharden in de leer van Jesus, en zijne Apostelen, de handhaving der inzettingen onzes Heeren, en de navolging van zijn voorbeeld. Deze tot het wezenlijk bedaan eener gemeente van  in de euangelische beoeder-" gemeente. 219 van Tesus behoorende ftukken moeten nooit ter zijde gefteld, of iets daar in veranderd worden : veel meer willen wij den Heere onophoudelijk fmeeken, ons hierin door zijnen Geegt volftandiger, en Hem behaaglijker te vormen. Wat daarentegen tot de uiterlijke vorm, en inrichting van den Godsdienst behoord, is jnet als wezenlijk, noodzaaklijk, en onverande.Ujk te befchouwen. Zij worden na de omftandigheden gefchikt, behouden evenwel hunne waardij, en dienen op 'l getrouwfte opgevolgd, en in ftand gehouden te worden, zoo lang zij bevordering* middelen tot een Godzalig keven, en wandel in de gemeente zijn. Maar zoo dra d:t oogmerk daar door niet meer kan bereikt worden, zoo is eene verandering derzelven noodr zaaklijk, ten einde geen opus operatum, dat is een uiterlijke fleur - godsdienst, uit gewoonte zonder geest daar uit ontfta, daar men de gewoonte mede vol't, zonder de genade daar bij te ondervinden, van God in gpest, en tn waarheid aantebidden, ja zelfs de onbeperkte leiding des heiligen Geests daar door verhinderd worden kan. , Om deze reden is het, in navolging van het voorbeeld der oude Broederkerk, eene grond, ftelling onder ons, zoo wel in de wijze van onze leer-voorftellingen, als in alle inrichtingen, ter bevordering van het oogmerk eener gemeente van Jesus, nu en dan te verbeteren, en de heilige Schrift altoos gelijkvormigcr te worden. Wij willen op niets blijven ftaan, waar van ons aangetoond wordt, dat het beter, en met meerder zegen anders konde ingericht weezen; maar ook niets vaaren laaten, wat heilzaam, en nuttig ter bevordering van een Godzalig leven, en wandel bevqnden wordt, 5« 5e-  220 de vastgestelde verordeningen 5- Benevens het hartelijk belang 't geen wi? daar in Hellen, dat door des Heilands genade het wezenlijk Charakter zijner Kerk, ook in onze gemeenten moge ingeprent, en uitgedrukt worden, willen wij nooit vergeeten, hoedanig de Heer onze God, den geringen aanvang van onze oude Broederen ter uitbreiding van hetEuangelium in de geheele waereld gezegend, en dienst-' baar gemaakt heeft, in diervoegen, dat in veeier-* lei landen geftichte Broedergemeenten tot ftand gekomen zijn, welke te faamen met ons eene huishouding der genade uitmaaken, en in gemeenfchap des geloofs even dezelve genade en het zelve genot der heilrijke verdienften 'van Jesus ontvangen hebben. Deze gemeenfchap, welke den Heiland in zijn hoogepriesterlijk Gebed Joh. xvh. voor de geloovigen van zijnen Hemelfchen Vader heeft af. gefmeekt,willen wij als eene groote genade hoog fchatten, dezelve door den bijftand onzes Heeren, volgens zijn oogmerk, geduurig zoeken te bewaaren, en het gemeenfchaplijk doeleinde der verkondiging des Euangeliums naar vermogen ten allen tijden helpen bevorderen. n. VAN DEN GRONDSLAG EN DE ORDE DER INRICHTINGEN DER GEMEENTEN. i. Tot het wezenlijk Charakter eener Gemeente van Jesus Christus, behoord verder de eenvoudige navolging van Jesus, en zijne Apostelen, ten opzichte van eene arme, en geringe leevenswijze. Dit  IN DE EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. S*t Dit Charakter willen wij ons als eene bijzondere genade van God affmeeken, en ons het zelve laaten aanbevoolen zijn, insgelijks het zelve geduurig in 't oog houden bij alle onze inrichtingen, en onderneemingen (hoedanig een goed oogmerk die ook hebben mogen), ja in onze geheele manier van leeven ons benaarftigen, alles daar naar in groote, en kleine dingen interichten. Want het Koningrijk onzes Heeren, en Heilands is niet van deze waereld, ook zullen wijde oogmerken zijner wijsheid, en liefde over ons veel beter in dien ftand vervullen kunnen, dan wanneer wij nog zoo hoog geacht wierden, en daar bij de onverwinlijke kracht ver■looren, die in de zalige armoede, en nedngheid gevonden wordt. Wij willen zorgvuldig toezien, dat in de gemeenten niet langzaamerhand goed gemeende gebruiken influipen, of ingevoerd worden, welke teoen dit weezenlijk Charakter inloopen, en daarentegen geene betaamlijke, en nuttige inrichtingen afgefchaft worden, onder den fchijn van den leden der gemeenten fchijnbaare verligting, en gemak te bezorgen. o. De grond van alle verordeningen der gemeenten moet zijne betrekking op het menschlük hart hebben, en het oogmerk daar van zijn, dat de arbeid zoo wel van den kant der geenen, welken de zielsbeltiering is toevertrouwd, als ook der geenen, welke deze zielsbeltiering genieten verligt, allerlei zedelijk kwaad in' de gemeenten voorgekomen, en 't geen aanleiding kan geeven om zich te bezondigen, zoo veel mooglijk uit den weg geruimd wordt. Wij hebben derhalven bij alle uiterlijke verordeningen voornafimlijk daar op te letten, dat eene  422 DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN eene levende kennis van Jesus Christus ter bevordering van een Godzalig leeven, en wandel in de harten der leden onzer gemeente moge worden ingeplant, om daar door te leeren verftaan, hoe nuttig, en heilzaam de tucht, en goede orde zij, en hoe fchadelijk daarentegen het zijn zoude, bijaldien dezelve niet geoefend wierd. Hier uit volgt, dat de verordeningen der gemeente niemand tegen zijnen wil opgedrongen worden, zijnde alleen eene algemeene vrijwillige overeenkomst aller leden der gemeente zonder uitzondering. Deze verordeningen moeten met de leer des Heilands, en zijner Apostelen overeenftemmen, en den waaren welftand der leden der gemeenten bedoelen, ten einde geen echt medelid, 't welk van zijne roeping verzekerd is, reden van bedenking moge hebben om dezelven aanteneemen; maar eens aangenomen zijnde, moetenze van alle leden der gemeente, en haare inwooneren, ja vooral van de arbeideren, en dienaaren derzelven zonder eenig onderfcheid, en aanneeming des perfoons,' heilig, en getrouwlijk onderhouden worden. 3. Naardien eene gemeente, wanneer zij, volgens de vrijwillig aangenomen regelen, als een huis Gods op zich zeiven ftaan zal, een beftiering van nooden heeft, welke zoodanige verordeningen behoorlijk doet opvolgen, en daar voor waakt; zoo heeft men het ook ih onze gemeenten, van begin af aan, daar op toegelegd, en wij willen zorg draagen, dat het aan een heilzaame beftiering nooit ontbreeke. Eigenlijk wordt elke gemeente door haare vastgeftelde grondbeginzelen (principia), en aan- ge-  ,„ DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. 2*3 genomen vérordeningen beftuurd vermits daar door alleen de goede verftanuhoudmg, en taamenftemming , en een , en dezelfde gezindheid kan bevorderd, en onderhouden worden: doch moeten de arbeiders, en dienaars eener gemeente in hunne geregelde Conferentien zorgvuldig toezien, dat met vermijding van alle misvattingen, en verfchillen, als mede partijdigheid, en aanneeming des perfooiis, de voorgemelde grondbeginfelen onverhinderd mogen regeeren. 4. Alle Conferentien, en bedieningen hebben het ge wittige oogmerk, den welftand der gemeente te bevorderen; en dienen bij gevolg alle te famen zonder onderfcheid van meer of minder gewigt door de leden der gemeente ondersteund , en geëerbiedigd te worden. Daarbij moet ook de vastgeftelde, en beproefde regel «etrouwlijk waargenomen worden , dat de eene Conferentie de andere niet in den weg treede, en inzonderheid dat eene Ouderlings-conferentie niets op zich neeme, befluite of beveele, waar van de overweeging, de voorfchikking, ja zelfs de beflisfing aan eene andere Ouderlings-conferentie toekomt; insgelijks dat de ampten in de gemeente, in het juist verband bediend worden, zonder eikanderen in den weg te zijn. ; 5. Aan de Ouderlings-conferentie is door de gemeente het beftier van haaren innerlijken, en niterlijken toeftand toebetrouwd, en overgegeeven en zij befchouwt dezelve als eene haar aanb'evolene wacht, om toe te zien, dat de andere Conferentien in de uitoefening van haar ampt en pligt ongehinderd voortgaan, de verordeningen der gemeente handhaven, en dezelven algemeen doen opvolgeu. ^  224 de vastgestelde verordeningen De gemeente verwacht ook van de Ouderlingsconferentie, als eene der voornaamfte verpligtingen haar opgelegd, dat zij de vredens- gedachten Van Jksus, en zijn oogmerk omtrent elk lid der gemeente, met de mooglijkfte zorgvuldigheid nagaa, en daar op bedacht zij, dat het doeleinde des Heeren bij niemand, door onze fchuld mooge verwaarloosd worden, ten einde een ieder Broeder, en Zuster kunne verzekerd zijn, dat over zijne gangen, en omftandigheden van tijd tot tijd voor het aangezicht Gods met belangneeming gedacht worde. 6. Tot bereiking van dit groote oogmerk is 'er nog eene andere, aan de eerfte ondergefchikte Conferentie ingericht, beftaande uit de beftuurders der verfcheiden Chooren- of afdeelingen, der leden der gemeente naar hunne fexen, welke met de bijzondere Zielsbeftuuring derzelven gelast zijn. Deeze Conferentie draagt den naam van Choorhelpers-conferentie, welker overleggingen aan de Ouderlings-conferentie ter beflisfing moeten worden ingeleverd. 7. Daar benevens heeft de gemeente, volgens den regel van den Apostel Paulus 1 Cor. vi. 5. „ Is 'er dan onder U geen, die wijs is" verftandige mannen verkooren, die, als vaders der leden der gemeente, zich haare belangen aantrekken, hun welvaaren zoo veel mooglijk bevorderen, hen voor fchaade, en nadeel zoeken te bewaaren, en tusfchen Broeder, en Broeder broederlijk oordeelen. ; Dit gaf aanleiding tot een opzienders Collegie, en het eigentlijk oogmerk daar van is., om het oog, het oor, en de hand der Ouderlings-conferentie te zijn, ter in ftand houding van de verordeningen der- gemeente, en ter be- vor-  ÏN DB EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 2*5 vordering van geregeldheid, oprechtheid, en betaamlijkheid des gedrags der leden der gemeente. Het is insgelijks den voorftander der gemeente, die den uiterlijken welftand derzelve op zijn harte te draagen heeft, in dit zijn gewigtig ampt, als eene beftendige mederaad toegevoegd, met het welk de voorftander in alle deelen van zijn ampt, en inzonderheid, war de getrouwe beftuuring der ontvangften, en uitgaaven betreft gemeenzamerhand te werken heeft, en verplicht is, ten minften eenmaal in ieder jaar, rekenfchap van zijne administratie te geeven. 8. Voorts is nog een Helper-conferentie aangefteld, beftaande uit de medeleden van de Ouderlings-conferentie, het Opziender-collegie, en uit nog eenige andere daar toe verkooren, en goedgekeurde leden der gemeente, welke eene grondige kennis hebben van de verordeningen, en toeftand der gemeente, het vertrouwen der gemeente genieten, en genade, en gaven hebben, om de voorkomende gevallen, en belangens der gemeente te beoordeelen, en goeden raad mede te deelen. Deze Conferentie heeft het daaglijks beftaan der gemeente, en wat 'er al voorkomt te overweegen, en het nodige tot eene nadere overlegging van den Gemeentenraad, het Opziendercollegie, en der Ouderlings-conferentie voor te bereiden. 9. Al 't geene betrekking heeft tot de geheele gemeente, en derzelver belangens, behoort voor den Gemeentenraad. Hier vergaderen een aanzienlijk getal van leden der gemeente, welke dezelve vertegenwoordigen, benevens haare arbeideren, en dienaaren, om over de algemeene belangens der gemeente raad te pleegen, en het P noo-  026 DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN noodige te befluiten, omtrent zoodanige zaaken, welke in de voornoemde Conferentien, zonder de inwilliging, en toeftemming van de Gemeentenraad niet kunnen beflist, en vastgeiteld worden. Onder deze belangens rekent men j. Wanneer nieuwe verordeningen de gemeente, of haare burgerlijke faamenleving aangaande, moeten ingevoerd, of de reeds ingevoerde veranderd worden. 2. Wanneer nieuwe aanmerklijke, en niet van te vooren bepaalde uitgaaven ten laste van de gemeente vereischt, of nieuwe gebouwen ten nutte, en tot gebruik van de ganfche gemeente moeten aangelegd worden; en eindelijk 3. wanneer uit naam van de ganfche gemeente, en op haar crediet contracten, of andere verban den, geldmiddelen betreffende, moeten aangegaan worden. 10. Elk medelid van den gemeentenraad heeft niet alleen daar bij een vrije Hem, en het recht, zijne gedachten, volgens zijn inzicht, zonder eenige bedenking, openhartig, en rondborstig, volgens de orde door den Gemeentenraad zelve goedgekeurd, te zeggen, en te kennen te geeven, maar is als een lid der gemeente des te meer daar toe verbonden, wijl men eiken inwooner verplicht oordeelt, den welftand der gemeente in zijne betrekking ter harte te neemen, en naar vermogen daartoe bevorderlijk te zijn. Indien dan ten dezen opzichte iemand weet, dat een zaak niet naar waarheid word voorgedraagen, zoo is hij, volgens eerlijkheid, en zijn geweeten verplicht het te erinneren, 'en te kennen te geeven. Wie dus op dien tijd niets zegt, en naderhand op andere plaatfen eene voorgedraagen zaak tegen-  IN DB EVANGELISCHE BROEDER-GEMBBWTB. aa? genfpreekt, die handelt oneerlijk, en tegen zijn ge weeten. Wie eenen goeden raad weet, en denzelven uit eigen belang, aanneeming des perfoons, vrees voor menfchen, of andere beweegreden verzwijgt, die misdoet tegen den zin van Christus. Zoo iemand fchroomachtig is, zijne gedachten in den vollen gemeentenraad openlijk te uiten, die heeft vrijheid, zulks onder vier oogen bij den helper, of dienaar der gemeente, of eenen anderen arbeider te doen; op dat ook geen medelid van den gemeentenraad buiten alle gelegenheid gefield worde van zijne aanmerkingen in te leveren, zal men hem ieder reis, van den dag af dat de gemeentenraad bij een is geweest, nog zoo veel tijd laa-en, als naar gelang der zaaken daar toe zoude noodig zijn, doch niet langer dan agt dagen. Wanneer dan noch in den openbaaren Gemeenteraad, noch afzonderlijk in den daar toe bepaalden tijd geene bedenkingen tegen de voorgeftelde zaak, of den gedaanen voorflag geopperd worden, zoo wordt de eenpaarige toeftemming van den Gemeentenraad daar uit opgemaakt, het befluit a's goedgekeurd aangezien, en ter uitvoer gebragt. Zijn de gedachten der medeleden van den Gemeentenraad verdeeld, zoo worden, wel is waar, van de directie der gemeente de meeste ftemmen der Broederen, vooral der huisvaderen, meesteren, en opzienderen gale geflagen, maar ook het gewigt der bijgebragte redenen voor, en tegen, naauwkeurig overwoogen, nochtans mag nooit in foortgelijke zaaken, welke de ganfche gemeente raaken, tegen den wil van het grootfte gedeelte van den Gemeentenraad iets beflooten, en uitgevoerd worden. P a Men  248 DB VASTGESTELDE VES9DRDENINGBN Men verwacht van eiken Broeder, dat zijne aanmerkingen■; en bedenkingen uit deugdelijke beweegredenen voortkomen, dat hij alleen de zaak Gods, en den welftand der gemeente daar bi; rot zijn oogmerk hebbe, en naar den zin van Christus zoekt te bandelen; niet minder, dat hij zijne aanmerkingen, en bedenkingen op eene betaam'ijke wnze, overeenkomftig met den fchuldigen eerbied voor de verga lering, en de tegenwoordigheid des Heeren voo-draage, want indien iemand, tegen verwachting het zijne, en niet dat des Heeren is zoude zoeken; indien hij tegen den geest der Broederfchap, en de grondbeginfelen der gemeente zoude handelen; indien hij zich onbetaamliik gedroege, of zaaken, die den in Gemeentenraad waren voorgekomen, en de gemeente alleen raakten, aan andere, welke het niet behooren te weeten, verhaalde, en daar do^r gelegenheid gaf, dat dezelve ruchtbaar wierden, zoo zoude hij het zich zeiven te wijten hebben, dat hij uit deze vergadering wordt uitgeflooten. ii. Tot bediening der ingevoerde ampten in de gemeenten worden vereischt i. de helper der gemeente; i. de predikers; 3. de helpers, en helpfters in de chooren; 4. de dienaars, of voor{tander* der ganfche gemeente, en haaver afdeelingen in de chooren; 5. de beftuurders der fchoohn, en kinderhuizen. ia. Tot de bediening van het leeraarampt zoo wel, als alle andere ampten in de gemeenten, moeten fteeds zuike perfoonen in aanmerking kour n, welke niet alleen als echte leden der gemeente gekend, en erkend zijn, maar ook, naar gelang van het -hun optedraagen ampt de noodige weetenfchap, benevens de vereischtè gaa-  IN db EUANCELISCHR broeder - gemeente. SfiO gaaven, en genade hebben, en op welke de geest van Jesus Christus, en zijne gemeente rust. Wijl nu de voornoemde noodige vereischten zoo wel bij zulke per'bonen. welke op de hooge fchoolen, en academiën de weetenfchappen geleerd hebben, ais ook bij zulke, welke in geen hooge fchoolen zijn ..onderricht geworden, kunnen gevonden worden, ook zelfs onze Heer, en Heiland, zoo genoemde ongeleerde, en ongeftudeerde perfoonen tot zijne te vooren verkoren getuigen, en Apostelen geroepen heeft, zoo houden wij het voor eene loflijke, en met het apostolifche gebruik overeenkomftige wijze, dat tot de ampten in de gemeente, zoo over 't algemeen als in bijzonder, betrekkelijk de verkondiging des woord Gods, benevens den prediker ,~ oek andere met genade, en gaave van God toegeruste Broeders^ 't zij dat zij geftun deerde zijn of niet*, gebruikt, en aangefteld worden. 15. Terwijl het zeer daar op aan komt, dat de ampten in» de gemeente aan zulke per 1 bonen begeeven worden, welke met de vernachte gaaven des geestes, en der genade toegerust, en daar voor over 't algemeen erkend zijn, en wij ons billijk daar aan moeten laaten gelegen leggen, dat ten dezen opzichte ter airer tijd de genaderaad Gods omtrent de gemeente moge beoogd, en uitgevoerd, ' en daarentegen alle Onoprechtheid, en ongeoorloofde eigenwille in zulke gewigtige aanftellingen vermijd worde: zoo gelastèn, en magtigen wij onze ' Ouderlings - conferentie voor nu, en altijd zorg daar voor te d-aagen, dat alle ampten in de Broedergemeente, volgens den bepaalden regel, van tijd tot tijd p 3 wel,  ft30 08 VASTGESTELDE VERORDENINGEN wel, en behoorlijk door bekwaame perfoonen moge voorzien, en bekleed worden. En daar wij ons, ten opzichte van de voorgeflagen perfoonen niet aan onze eigen keuze, maar die aan het beduur van onzen Heere willen overlaaten, en toevertrouwen; zoo zal in foortgelijke gevallen door het lot beflist worden, wien de Heer tot het een of ander ampt verkooren heeft. 14. Aangaande het Opziender-collegie, en de Helper - conferentie, zullen de andere medeleden, welke niet door hunne bedieningen daar toe gerechtigd zijn, van den Gemeentenraad door ftemgeeving in voorflag gebragt, en dan zoo 'er geen gegronde bedenkingen ten hunnen opzichte plaats hebben in de Ouderlings-conferentie, naar de meerderheid van ftemmen het lot over dezelven, ter goedkeuring, en beflisfing geworpen worden. De voorzitter in het opziender-collegie wordt aan den Gemeéntenraad, van de Ouderlings-conferentie voorgeflagen, en als deze voorflag geen tegenfpraak ontmoet, moet hij nochtans eerst do t 't lot bekrachtigd worden. Van wegen hunne bedieningen behooren tot het opziender-collegie, de voorftanders der gemeente, en der chooren der wedu enaaren, en ongetrouwde Broederen; mitsgaders de bezorgers der weduwen, en ongehuuwde Zusteren. Het zelve recht hebben in de helper-conferentie, alle medeleden van de Ouderlings - conferentie, en het opziender-ceüegie. i<; Tot de handbaaving der goede orde in de gemeenre 1 ehoort voornaamlijk de afdeelirg haarer leden in verfcheiden chooren, welke inrichting haaren grond heeft in de menschlijke natuur  IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. 231 tuur, en omftandigheden. Het doelwit van elke choor-afdeeling is, dat dezelve der genade mooge deelachtig worden, om, naar haar ouderdom, en ftand, de alle kennisfe en weetenfchap te boven gaande, geloovige bekleeding met de gerechtigheid van Jesus naar hart, en ziel te ondervinden , en met eene daar bij gepaard gaande Euangelifche kennis van hem, en ons zeiven, zich in de heilverdienften van Jesus gevoelig te kunnen verblijden. De grondllag, en het oogmerk van deze afdeeling is niet zoo zeer om eenen bijzonderen burgerlijken famenhang te weeg te brengen, als wel om de zielsbezorging, het zielsgenot op hunnen weg der genade te bevorderen, en de daar bij noodige uiterlijke goede orde ftaande te houden; weshalven de inwooners van een choorhuis zich, ten opzichte van het uiterlijke, en burgerlijke faamenleven niel anders dan alle overige inwooners daar ter plaatfe te befchouwen, en te gedraagen hebben. Onze Choorhuizen zijn eigenlijk beftemd om fchoolen des heiligen Geestes te zijn. Hoewel in zulk een choorhuis onk ambachten moeten geoefend worden, om jonge lieden aan 't werken te gewennen, en de ongetrouwde Broeders in ftaat te ftellen, ook daar door de zaak des Heilands mede te helpen bevorderen, en onderfteunen: zoo moet echter de Ouderlings - conferentie daar voor waaken, dat zulke ambachten, en andere burgerlijke kostwinningen hoe langs hoe meer, ovèreenkomftig met de boven vermelde grondbeginfelen mogen ingericht, en alle fchijn van een gemeenfchaplijk faamenleeven, om geld te verdienen en te winnen, zorgvuldig daar van verwijderd, en vermijd mogen worden. P 4 III. VAN  232 DB VASTGESTELDE VERORDENINGEN II. VAN DE BETREKKING DER GEMEENTE TOT DE OVERHEID VAN HAAR LAND OF PLAATS. 1. Alzoo de heilige Schrift uitdruklijk leert, «1 beveelt, dat alle zielen den machten over haar gefield, onderworpen zij, wijl zij Gods dienaresfe is ons ten goede; zoo willen wij, bij de ons allergunstigst verleende vrijheden, rechten, en bevoegdheden, ons als trouwe gehoorzaame onderdaanen, aan de landsheerlijke wetten, en lands-verordeningen allergewilligst onderwerpen, en de fchuldige betaaiing der landsheerlijke lasten, en ongelden ons tot een onverbreeklijke regel maaken. Een iegelijk die zich aan deze plicht van een Christen, door woord of daad zoude willen onttrekken, zal in de gemeente niet geduld worden. Wij oordeelen ons derhalven verplicht, onze hooge Lands-overheid niet flechts lief" te hebben, en te vereeren, maar ook haar belang, en dat van ?t land waar de Heere ons in geplant heeft, best mooglijk te bevorderen; hij gevolg noch ons eigen, noch een ander bijzonder belang, het landsheerlijke belang in eeniger maniere te boven te laaten gaan. Wij willen ons ook aan de waarneeming van alle lands wetten, en inrichtingen getrouwlijk laaten gelegen leggen, altans voor zoo-verre wij daar van door wettig verkregen vrijheden, en aanfpraaken niet ontflagen zijn geworden. 2. Niet minder willen wij, uit hoofde van dezen onzen plicht, onze lieve land- en plaatsoverheid, om des Heejen wille, van ganfcher har-i  IS DE EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 233 harte genegen, en toegedaan zijn, en nooit in gebreken blijven, van haar belang, voor zoo veel ons doenlijk, en mooglijk is, te bevorderen, te meer, daar wij vast vertrouwen, dat zij in de behouding, en bevordering der zaak Gods even groot belang {leid als de gemeente zelve, en op'dien grond, in alle dingen recht, en gerechtigheid doen, en handhaven zal. 3. Wijl'er ook ter verhoeding van alle twisten, en verfchillen omtrent de uitoefening van het overheidsampt in de gemeente, en de van haar beraamde middelen, om haare inwendige, en uitwendige verordeningen tegen allen inbreuk zeker te Hellen, insgelijks om de wederzijdfche rechten, en bevoegdheden, behoorlijk van elkander te fcheiden, en te bepaalen, een wettig beftaanbaar vergelijk tusfchen de gerechts-overheid, en de gemeente is getroffen geworden; zoo zullen wij zulk een vergelijk onfchendbaar nakomen. 4. In gevolge daar van zal men aan de gerechts-overheid, en derzelver ordonantien met gewilligheid, en gehoorzaame onderwerping al dat geene overlaaten, wat tot de verfchuldigde waarneemingen der lands wetten, en tot de waakzaamheid dezer overheid voor de uitoefening zuiker wetten behoort, in zoo verre wij niet door verkreegen voorrechten daar van ontbonden zijn; en de arbeiders der gemeente hebben zich zorgvuldig te wachten van iets, tot benadeeling van het overheidsampt te doen, of te laaten doen, dat ftrijdig is met het geene wat door het boven aangehaalde onderling vergelijk met de overheid is vastgefleld geworden. Gelijk dan ook het bellier der gemeente, met het geen aan hen, door overeenkomfte is overgelaa- P 5 ten,  534 DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN ten, de overigheid niet moet lastig vallen, masr veel meer haar gezag helpen ftaande houden. 5. Wanneer onder ons (waar voor God uit genade ons wil behoeden) overtredingen tegen de wetten zouden voorvallen, moeten dezelve aan de Gerechts-overheid, of hunne beampten behoorlijk aangegeeven, en op geenerlei wijze verborgen gehouden worden. Hier vindt bij niemand eene uitzondering plaats, dan alleen bij eenen zielzorger, welken het in 't geheimfte vertrouwen bekend word gemaakt. 6. Offchoon perfoonen, welke een gepriviligeerd Gerechts-hof hebben, niet voor de gewoone Rchtbank van een riddergoed kunnen gedaagd worden, zoo zijn zij echter, wanneer zij zich in eene gemeente ter woon begeeven hebben, uit dien hoofde aan de gerechten van die plaats onderworpen. IV. VAN DE BETREKKING DER GEMEENTE TOT HAARE DIENAAREN, EN DEZE TOT DE GEMEENTE. 1. De gemeente, en haare dienaars zijn één lighaam, en derhalven niet van elkander onderfcheiden. Zij hebben ook maar één belang, te weeten, dat alle dingen eerlijk, met orde, en in liefde gefchieden, en tot zelfs-verbetering, op dat het lighaam van Christus opgebouwd worde, alle fchijn van een verdeeld belang, ja al wat het onderling vertrouwen der gemeente, en haare dienaaren tot eikanderen zoude kunnen ftooren, moet zorgvuldig vermijd, en van de gemeente verwijderd worden. 2. Nie-  1M DE EVANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE, 235 2. Niemand kan een arbeider of dienaar der gemeente worden, wanneer deze hem niet daar voor erkend, en in de benaaming van dienaar ligt reeds zijne verplichting omtrent de gemeente opgeflooten. Om deze verplichting wille moet het hun van harte, en ter aller tijd daar aan gelegen leggen, niet alleen voor hun eigen hart in eene onafgebroken gemeenfchap met den Heiland te ftaan, maar ook van Hem de noodige gaaven tot hunne roeping aftefmeeken, ten einde zij niet uit eigen vernuft, en kracht flegts naar de wijsheid der menfchen, maar door den heiligen Geest geleid, naar den zin van Christus mogen handelen. Zij dienen niet het hunne, maar het geene dat des Heeren is, te zoeken , veel minder zich een heerfchappij of meesterfchap over de andere leden der gemeente aantemaatigen. Daarentegen is de gemeente te fa*, men, met alle haare medeleden verplicht, de bede, en vermaaning des Apostel Paulus terharte te neemen, en dezelve uitteoefenen, zeggende i Thesf. v. 12. „ Wij bidden u, Broe& ders, erkend de geene die onder u arbeiden, ** en uwe voorftanders zijn in den Heere, en * u vermaanen. Acht ze zeer veel in liefde, " om haars werks wille, en zijt vreedzaam onder malkanderen." " Wij willen alzoo, volgens de vermaaning van den zeiven Aoostel, Hebr. xm. 17, » onzen voorgangeren gehoorzaam, en onderdanig zijn, " want zij waaken voor onze zielen, als die " rekenfehap geeven zullen, op dat z j dat doen " moocn met vreugde, en niet al zuchtende, *' want dat is ons niet nuttig." Wij willen bij aanhoudenheid voor hen bidden, op dat wij met hun, en zij met ons in een  036 de vastgestelde verordeningen een zeiven zin, in navolging van Jksus mogen leven, en wandelen. 3- Wij wllen niérnand, Hechts om zijne uiterlijke bekwaamheden , en gaaven een ampt in de gemeente opdraaien, als «rijdende met de ApostoMche handelwijze, maar willen daar bij voornaamlijk acht flaan op zijne inwendige genaderoeping, eri de hem verleende gaaven des heiligen Geests _ 4. Geen arbeider o^ dienaar der gemeente zal zich met het ampt van eenen anderen arbeider bemoeijen, noch hen in de uitoefening van het zelve_ hinderlijk vallen, maar de een den anderen lief hebben, en met eere voorgaan, en, voor zoo veel hij kan, hem zijn ampt helpen verligten. 5. Nademaal een ieder Broeder in de gemeente in zijnen kring, voor den welftand derzelve, en de zaake des Heilands zorge te draagen heeft, en zoo bevoegd als verbonden is, zio voldoenend als het immer mooglijk is, verzekerd mooge weezen, dat hij het vrijwillig met een zuiver oogmerk, en na een rijp overleg begeerd heeft, en hij ook de noodige vrijheid, en magt tot zulk een befluit hebbe. Insgelijks moet bij zoodanig een perfoon, naar gelang van zijn omftandigheden, naauwkeurig daar na vernomen worden, of dezelve ergens aan eene Overheid erflijk dienstbaar, of anderzins iemand verplicht zij, waar van indien het doenlijk is, geloofwaardige getuigenisfen van het tegendeel inteleveren zijn; als mede, of geene andere verbindtenis plaats hebbe, welke het woonen in eene gemeente zoude kunnen verhinderen, ten einde, noch voor de Overheid der plaats, noch voor de gemeente, noch voor diergelijke perfoonen zeiven onverhoeds eenige onaangenaamheid, gevaar, of verantwoording daar uit moge worden geboren. a. De vergunning om in eene aangebouwde gemeente te mogen woonen, zal ten allen tijden van niemand, dan alleen van de Ouderlingsconferentie door het opziender-collegie kunnen toegeftaan worden; naardien de Gerechts - overheid het haar toekomend recht daar op aan de gemeente overgegeeven, en zich alleen voorbehouden heeft, dat wanneer geheele familien, of Perfoonen van ftand, van adel, of met een aanzienlijk charakter bekleede perfoonen, verlof kreegen in de gemeente te woonen, het aan haar moge bekend gemaakt, en haare toeftemming gevraagd worden. 3. Uit aanmerking van ftand, rijkdom, of bekwaamheden, moet niemand in de gemeens worden  IN DB EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 239 den opgenomen. Ook mag volgens een van ouds vastgefteld grondbeginfel geen ander mensch, wie hij ook zij, Hechts op hoope,. en goede verwachting in de gemeente aan- en opgenomen worden, indien men niet overtuigende merktekenen van den arbeid des heiligen Geestes in zijn harte, en van zijne genaderoeping heeft, want doordien het eenig oogmerk van onze gemeenten is, en het door de genade Gods onveranderlijk blijven zal, in eene waare gemeenfchap des geloofs, en broederlijke liefde, naar den zin van Christus met eikanderen te leven: zoo volgt daar uit, dat niemand in de gemeente als een lid derzelve kan worden aangezien, en bij haar woonen, en blijven, die niet door de geboorte uit God reeds zoo gezind, en gefteld i*, of van harte daar naar verlangt. Zoo 'er echter perfoonen in de gemeente gevonden worden, van welken ftand, en ouderdom zij ook mogen zijn; die noch het noodige licht of inzien van de verborgenheid der Godzaligheid in Christus hebben, noch voor den tegenwoordigen tijd vatbaar zijn voor de gemeenfchap des geloofs, ja wel reeds eenen geruimen tijd in onverfchilligheid, en hartloosheid omtrent den Heiland zijn heen gegaan, bij gevolg men billijk reden heeft, hunne roeping tot de gemeente, en hun wel opneemen of voorfpoedig zijn in dezelve in twijfel te trekken; zoo moet in zulke gevallen van de Ouderlings - conferentie rijplijk overlegd worden, of men zulke perfoonen nog langer met langmoedigheid te verdraagen, en aftewachten heeft, dan of het niet voor hun eigen welvaaren zoude dienftig zijn, indien men hun in hartelijke liefde den raad gaf, van de gemeente te verlaaten.  04° DB VASTGESTELDE VERORDENINGEN Tot bevordering van eene zorgvuldige zelfs-s beproeving, of men die welmeenende gezindheid bij zich waarneemr-, welke bij een echt lid der gemeente vereischt wordt, en die eerst in den meer gevorderden leeftijd met grond kan in 't werk gefteld worden, zal men de onder ons opgevoede jeugd, wanneer zij de jaaren van in 't ongetrouwde Broederchoor te kunnen opgenomen worden, bereikt hebben, alvoorens het laatfte gefchiedt, nog eerst duidelijk daaromtrent onderrichten, en dezelve in het opziender-collegie aanfpreeken, de verordeningen der gemeente hun bekend maaken, hun tijd laaten om dezelve nateleezen, en te bepeinzen, en dan de getrouwe opvolging derzelve met handtasting hen doen belooven. Wie de Euangelifche, en ongedwongene behandeling in de gemeente tot een dekmantel der boosheid misbruikt, de paaien in de verordeningen der gemeente vasrgefteld, te buiten gaat, en daarenboven nog wel anderen tot ergernis, en fchaade der ziel wordt, die behoord niet tot ons, en moet zonder aanzien des perfoons van de gemeente verwijderd worden. 4. Wij houden het voor een der gewigtigfte, en heilzaamfte inrichtingen der gemeente, dat ter verhoeding van alle zielsfchade, en krenking des roems in Christus, de afzondering der beiderlei Sexe met behoorlijke orde, en betaamlijkheid onwrikbaar onder ons ftaande gehouden worde. Wij die huisvaders zijn, willen derhalven zoo veel het mooglijk is, ons daar aan laaten gelegen leggen, en onze huisgezinnen, en huishoudingen ten allen tijden, overeenkomftig daar mede inrichten. Dus  ÏN DE^EUANGELISCHR BROEDER-GEMEENTE. 24! Dus willen wij ook, niet op den grond van eene bijzonder vermeende heiligheid, maar uit het bewust zijn van onze menschlijke elende, en zondigheid, pal daar op blijven ftaan, dat alle onnoodige verkeering tusfchen perfoonen van beiderlei geüacht, (waar uit gevaar en fchande zoude kunnen ontftaan) wijslijk moge verhoed, en onder wat voorwendfel ook, niet moge toegelaaten worden, ten einde daar door niet alleen de gelegenheid tot wanorde, en bezondigingen mogen afgefneeden* maar ook voornaamlijk verhoed worden, dat geene heimelijke verbindtenisfen, noch huwelijks-beloften, buiten de behoorlijke orde plaats grijpen. Zoo het tegen alle gebruikte voorzorg aan, evenwel onverwacht gebeuren mogt, dat ongetrouwde mans- en vrouwsperfoonen eene heimelijke verftandhouding bewerkten, en eene huuwlijks-verbindtenis aangingen, ook van iemand tot dergelijke wanorde gelegenheid, of aanleiding gegeeven wierd, zoo zullen niet alleen de ongetrouwde perfoonen, welke aan zulke overtredingen fchuldig ftaan, maar ook de aanleiders, en verleiders niet langer in de gemeente worden geduld. 5. Aangaande het hoogstgewigtige pomt van de opvoeding onzer kinderen in de tucht, en vermaaning des Heeren, hebben wij het noodig geoordeeld, ons inzonderheid omtrent dit ftuk te vereenigen, en nadruklijk te verbinden, dat de volgende regelen, en grondftellingen, door de genade Gods getrouwlijk, en altoos mogen waargenomen worden. a Onze gehuuwde, en van Gcd met kinderen gezegende leden der gemeente, moeten nooit verweten, dat hunne kinderen een eigendom v É ' Q van  242 mc vastgestexdb verordeningen •van Jksus zijn, gekocht, en verworven door zijn dierbaar bloed, dat zij derhalven dezelven alleen voor den Heere hebben optevoeden, en alle mooglijke zorgvuldigheid aantewenden, om ze voor ergernis, en fchande te bewaaren. Daar toe behoort voor alle dingen, dat de ouders zich zei ven in al hun doen, en laaten, als menfchen Gods, en priesterlijk gedraagen, hunne kinderen door hun voorbeeld ftichten, en tot navolging trekken, want daar door zullen zij het meeste nut hunne kinderen aanbrengen, en ook te gelijk door de getrouwe waarneeming van hunnen ouderlijken plicht, eenen zegen op hen zeiven doen komen, die niet achterblijven zal. b Benevens deze eerfte, en voorn aam fte plicht bij de opvoeding der kinderen, verdient ook de manier van de lighaamlijke, en uiterlijke behandeling derzelven, en van de leevenswijze, waar aan zij van kindsheid af aan gewend worden, de grootfte oplettenheid. Wij willen niet alleen van wegen de roepinge welke wij hebben, om onzen Heere, en Heiland op alle wijze in de uitbreiding des Euangeliums te dienen, maar ook uit aanmerking van het algemeenebest, ons zorgvuldigst wachten van onze kinderen niet te teder optevoeden, in tegendeel dezelven van haare geboorte af, aan de moeilijkheden des menschlijken leevens, en inzonderheid ter rechter tijd tot alle foorten van arbeid, eu nuttige oefeningen gewennen , en daar toe aanhouden. c Bij de inrichtingen der fchoolen in de gemeenten hebben de voorftanders, en opzienders derzelven hunne aandacht daar op te vestigen, dat de jeugd in de kennis dej waarheid naar de bei*  in db euangelische broeder - gemeente. 243 heilige Schrift, op eene aan hunne harten, en bezeffens beantwoordende wijze grondig onderweczen worde, op dat de kennis van Jesus, van jongs af aah hun moge ingeplant worden, en zij de heilwaarheden niet alleen met het verftand mogen begrijpen, en dezelven in het geheugen prenten, maar ook ten nutte van hun hart leeren aanwenden. Benevens de heilige Schrift, en eene daarmede overeenftemmende opleiding, zal ook van den kleinen Catechismus des zaligen Luthers bij het onderwijs gebruik gemaakt worden. Behalven deze wezenlijkfte vereischtens van het onderwijs in de grondbeginfelen der Christlijke leer, moet ook in de fchoolen daar voor gezorgd worden, dat de kinderen het noodige onderwijs in 't leezen, fchrijven, en cijferen ontvangen, en de knaapjes in de grondbeginfelen der latijnfche taal, de noodige kennis van de aardrijks-befchrijving, en gefchiedkunde (het tekenen mede begreepen); even gelijk de meisjes in allerlei vrouwlijke handwerken, behoorlijk onderwezen worden, zonder, ten dien opzichte, het minfte onderfcheid tusfchen arme, en gegoede ouders te maaken, vermits het fchoolgeld,%n andere noodige hulpmiddelen, indien de ouders daar toe niet in ftaat waren, van den armbezorger moet betaald worden. Ook moeten de beftuurders der fchoolen zich alle moeite geeven om de neigingen, en bekwaamheden der kinderen ten opzichte van hunne toekomftige beftemming naauwkeurig te leeren kennen. d Op dat de opvoeding der kinderen voor hunne ouders zoo veel mogelijk ligt gemaakt worde, zoo hebben wij onze Ouderlingen, en Voorftanders der gemeente gelast, hun met de Q a noo-  244 BB VASTGESTELDE VERORDENINGEN noodige aanwijzing, raadgeeving, en onderfteu= ning ter hulpe te komen, en de wezentlijke bevorderings-middelen, tot eene zielsbezorging der kinderen, en tot opleiding derzelven in betaamlijkheid, en goede zeden aan de hand te geeven. De oüders hebben dan eene diergelijke handleiding, en bijftand in deze zoo gewigtige zaak met dankbaarheid te erkennen, en gebruik daar van te maaken e Zoo het tegen onze hoope aan echter gebeuren mogt, dat kinderen van eene familie, niet wel bij eikanderen zoude kunnen gelaaten worden, zonder zielsgevaar of fchandè, en bij gevolg eene verandering, of verplaatfing van het een of ander kind móest worden aangeraaden, zoo moeten de ouders, uit liefde, en trouw voor hunne kinderen, zich zulks laaten welgevallen. f De over 't algemeen vastgeftelde afzondering, en fcheiding van beiderlei geflachten, word ook bij de opvoeding der kinderen allerfterkst aanbevoolen, en de ouders hebben groóte rede* nen zorg te draagen, dat hunne jonge kinderen, onder een beftendig, en verftandig opzicht blijven , en nooit alleen bij eikanderen gelaaten, en inzonderheid, bij 't aan- en uitkleeden, en te bed gaan zoodanig behandeld worden, dat allé gelegenheid tot nieuwsgierigheid, en verleiding naar mooglijkheid verhoed worde. Zoo 'er nochtans, tegen alle hoop, en verwachting aan, ouders gevonden worden welke, niet tegenftaande alle goede raadgeeving, en onderfteuning, in de opvoeding hunner kinderen, opzettelijk ontrouw, nalaatig,- en verzuimende handelden, zoo zijn zij niet alleen desaangaande verantwoordlijk voor den Heere, wiens eigendom  JN DU EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 345 dom zij, en hunne kinderen zijn, maar zij hebben zich het ook alleen te wijten, indien zij, wit hoofde van de Hechte, en ergerlijke opvoeding hunner kinderen, daar bij tegen herhaalde vermaaningen aan volhardende, het recht verliezen van langer in de gemeente te woonen. Alvoorens echter iets als eene daadelijke verleiding mag verklaard worden, moet de Onderlings-conferentie zoo wel het gedrag, der kinderen, als in hoe verre de onders fchuld daar aan hebben, op 't naauwkeurigst onderzoeken, met het Opziender-collegie daar over raad pleegen, en de verwijdering zuiker ouderen niet eerder befluiten, dan na dat alle perfoonen, die het ergens mede aangaat, te vooren genoegzaam zijn verhoord geworden, 6. Wij oordeelen ons als leden van één lighaam , welks hoofd Christus is, en door de gemeenfchap des geloofs, der liefde, en der hoope, waar toe. wij geroepen zijn, al te faamen verplicht, onderling deelneemers onzer blijdfchap te zijn, en vreugde, en fmart gemeenzaamerhand met eikanderen' te deelen. Daarom is ook elk lid der gemeente des te meer verplicht niets te onderneemen, noch aanleiding te geeven, waar uit léhaade of nadeel voor een ander lid, of voor de geheele gemeenre zoude kunnen gebooren worden; wij willen echter ook deze verplichting ten opzichte van alle onze evenmenfchen, niet minder van harte waarneemen. 7. Wanneer een Broeder of Zuster in de gemeente, wie zij ook mogen zijn, iets gewaar wordt, waar- uit bezondiging of fchaade zoude kunnen voortkomen, of 't welk tot fchendinge des roems in Christus zoude kunnen aanleiding geeven., zpo zijn ze verplicht, zulks, noch te Q 3 ver».  246 DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN verheden, noch onvoorzichtig! ijk ter plaatfen daar bet niet behoort, bekend te maaken, maar zonder uitftel het Opziender-collegie, of de Ouderlings - conferentie in perfoon, of door hunne choor-arbeiders daar van te verwittigen, ten einde het moge onderzocht, en alle nadeel naar mooglijkheid geweerd worden. 8. Alzoo volgens de verordeningen der gemeente, niemand in dezelve woonen, noch veel minder een huis, of een ander grondftuk in eigendom verkrijgen, en bezitten kan, indien hij niet een medelid der gemeente is, en daartoe behoorlijke vrijheid verkreegen heeft, zoo volgt daaruit van zelfs, dat ook geen ingezeten of inwooner zijn huis, of eenige andere vaste bezitting, aan niemand anders dan zulk eenen als van de directie der gemeente verlof daar toe verkreegen heeft, verkoopen, noch aan zijne kinderen, of andere hem beftaande maaken, of nalaaten kan, indien dezelve niet insgelijks leden der gemeente, en van de directie derzelve daar toe gerechtigd zijn. Daarentegen heeft elk vrijheid, om , gelijk over zijn verder vermogen, zoo ook over de waarde van zijn huis of grondftuk, naar goedvinden te befchikken. Dan indien een van de gemeente goedgekeurden kooper, of het Opziender-collegie het huis voor den bepaalden prijs niet overneemen wil, zoo moet het zelve door daar toe verplichte taxateurs getaxeerd, en de als dan bepaalde prijs den erfgenaamen van den overledenen, die 'er de bezitter van geweest is, door den kooper, of door de tusfchenkomst van het Opziender-collegie, vergoed worden. Deze omtrent dit ftuk vastgeftelde, en tot het beftaan der gemeente n°odzaaklijke, en prijs- waar-  IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. 247 waardige inrichting, willen wij getrouwlijk, en onverbreeklük doen ftand houden, en. niet alleen alle daar tegen inloopende dispofitie van' onze zijde ons vrijwillig ontzeggen, maar ook aan onzen erfgenaamen verklaaren, dat zij fchuldig, en gehouden zijn zullen, onze uiterfte wille des aangaande getrouwlijk te vervullen. 9. Zoo verder een ingezeten, of inwooner zich aan eene misdaad fchuldig gemaakt heeft, om welker wille hij niet langer in de gemeente mag' geduld worden, zoo zal hij verplicht, en gehouden zijn, zijn huis of grondftuk, aan eenen van de directie der gemeente goedgekeurden kooper te verkoopen, maar indien 'er geen zoodanigen kooper te vinden ware, zoo zullen diergelijke vaste goederen voor zijne rekening, onder het opzicht van de Gerechts-overheid, geadministreerd, en het resteerende daar van hem toegezonden worden, maar hij voor zijn perfoon verbonden zijn, den grond der gemeente te verlaaten. Zoo in een ander geval, iemand uit eigen beweeging beflooten zal hebben, de gemeente te verlaaten, (waar toe een iegelijk volkomen vrijheid heeft) is hij nochtans gehouden, zijne vaste bezitting in de gemeente, aan eenen door de gemeente-directie goedgekeurden koo. per te verkoopen, en zoo 'er geen kooper op* dien tijd zich nog opdoe, zal zoodanig een huis voor zijne reekening zoo lang onder eene behoorlijke administratie gefteld, en de daar uit fpruitende inkomften hem ter hand gefteld worden. Maar de gemeente kan op geenerhande wijze verplicht of gedwongen worden, zulk een huis, tegen haaren wil aan te koopen. 10. Gelijkerwijs de gemeente zich verplicht oordeelt, alle haare nooddruftige medeleden, van Q 4 het  248 BH VASTGESTELDE VERORDENINGEN het noodige onderhoud te verzorgen, welke zelve, van wegen krankheid, ouderdom, en andere omftandigheden, zonder hunne fchuld hun overgekomen, niet in ftaat zijn zich te verzorgen; zoo willen wij het ook als eene bijzondere verplichting aanzien, voor de vader- en moederlooze weeskinderen , en derzelver opvoeding zorge te draagen, en hun behulpzaam te zijn, om de noodige voor hun voegende weetenfehappen , ambachten, en ander werk te leeren, ten eindezij eens nuttige medeleden van het gemeenebest mogen worden, en hun leeftocht op eene eerlijke wijze mogen verdienen. . 11. Al het geene maar eenigen fchijn van eene gemeenfchap der goederen zoude hebben, of eenige aanleiding daar toe in vervolg van tijd zoude kunnen geeven, willen wij zorgvuldig vermijden. De gemeente, als gemeente, moet zich niet met zaaken, en onderneemingen inlaaten, welke haare eigentlijke roeping zouden kunnen hinderlijk worden, en aanleiding geeven te denken, als of de handeldrijvende inrichtingen in de gemeenten om wat te winnen, het oogmerk van ons gemeenfchaplijk faamenwoonen ware. < ia. Een ieder inwooner moet volgens den regel des Apostels arbeiden, zijn eigen brood ee-, ten, en geen moedwillig ledigganger onder ons geduld worden; wie een huisgezin heeft, moet zoo wel voor dat, als voor zijn eigen onderhoud zorgen, door naarftigen arbeid zijn beftaan zoeken te verdienen, en geen geld, om zulks te kunnen doen, van anderen leenen, 't welk rechtftreeks de weg tot zijn huishoudelijk verderf zoude zijn. 13. Wie op losfen grond fchulden maakt, die hij niet betaalen kan, heeft niet van de gemeen-  IN DE EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 24O meente te verwachten, dat zij daar voor zal inftaah, als geenzins daar toe verplicht zijnde, ja hij kan zich naar gelang van zaaken, daar door het verbod van langer in de gemeente te mogen woonen, op den hals haaien. En zoo iemand daarenboven, om geld van perfoonen buiten de gemeente, en vrienden geleend te krijgen het crediet, en den naam der gemeente zoude misbruiken, zoo heeft hij zich aan eene openbaare ontrouw fchuldig gemaakr, en moet naar de zaak verdient, of volgens de Kerktucht behandeld, of wel zelfs uit de gemeente geheel uitgeflooten, en van dezelve ver wijdt rd worden. . 14. Wij oordeelen het billijk, en overeenkomfticr met den welftand der gemeente te zijn, dat men alle inwooners welke burgerlijke handteering doen, en daar toe neiging, ën bekwaamheid hebben, met raad, en daad naar mooglijkheid onderfteune, en de naarftigheid op alle wijze bevorderd, en opgewekt worde. Doch is, en blijft het een vastgeftelde regel onder ons, dat niemand foortgelijke hand-' teeringen in de gemeente mag beginnen, en oefenen, die zich niet eerst deswegens bij het Opziender-collegie aangegeeven, en zijn oogmerk daar bij, benevens de natuur, en de paaien van zijne handteering, als mede de middelen, welke hen daar toe in ftaat ftellen, te kennen gegee-, ven heeft, waar toe als dan nog de vergunning der directie der gemeente, volgens het ingeleverd advys van het Opziender-collegie, en de gewoone toeftemming der Gerechts-overheid mede gevorderd word. Niemand mag de" paaien van zijne handteering, hem in zijne verkreegen vergunning voorgefchreeQ 5 ven'  25° DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN ven te buiten gaan, noch dezelve W nevensgaande handteeringen uitbreiden, zonder ook daar toe op voorgemelde wijze bijzondere vergunning verkreegen te hebben. 8 15. Het Opziender-collegie moet bij de flipte inachtneming, en opvolging van den voorzeiden regel ook daar op bedacht zijn, dat eensdeels geene uitfluitende inrichtingen mogen gezocht, en vergund worden, waar door iemand gerechtigd werde eenen anderen in het oefenen zijner handteering, of te verhinderen, of wel geheel daar van uittefluiten, anderdeels ook geen inwooner den anderen door zijnen arbeid moge benadeelen, of wel deszelven handteering 4. heel verderven, en onderdrukken. ö 16. Ter verhoedinge van allen verbindenden neenngsdwang, dient ook, dat geen inwooner tegen zijnen wil, en goeddunken aan, gedwongen zij zijne behoeftens, nergens anders, dan in de pjaats der gemeente te haaien, maar dat een iegelijk onbelemmerde vrijheid daar toe heeft,, behoudens de vooronderflelde gehoorzaamheid aan de Landsheerlijke wetten. 17. Alle inwooners zijn, en houden zich verplicht, alle fchikkingen, welke ten behoeve van de gemeente noodig gevonden worden te maaken, zich te laaten welgevallen, deel daar aan te. neemen, en de vereischte kosten daar toe naar evenredigheid mede te helpen draagen. Tot diergelijke behóeftens behoort onder anderen het boven vermelde onderhoud van onze arbeideren, en dienaaren, welke zelve of geheel, of ten deele niet in ftaat zijn, zich daar van te verzorgen. Verder de kosten welke vereischt worden, om de verordeningen der gemeente, en eene goede po-  IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. 9-51 politie in ftand te houden, namentlijk de onderhouding derftraaten, en wegen , der bronnen , en waterleidingen, der zindelijkheid der ftraaten, der inrichtingen tegen brand en wat dies meer is; aangaande welke vereischten wij niet willen in gebreken blijven, het noodige van tijd ^ tijd naar ons vermogen toetebrenger, niet minder willen wij ook werken van mildadigheid doen, ter bevordering van het algemeenebest, en de algemeene nooddruft onzer Broederen, alles volgens de onder ons vastgeftelde vnjwil- lïgif Aangaande in 't ■ bijzonder de zekerheid der plaats waar wij woonen, bij dag en nacht en de verhoeding van alle ftoornis der openbaare rust, door rustverftoorende, en moedwillige ondernèemingen van vreemdelingen zoo is een •eder inwooner verplicht, en gehouden, de vereischte wachten in perfoon waarteneemen, of voor geld door anderen te laaten doen, en ook des noods in andere foortgelijke gevallen tot alle behulpzaame dienften bereidwillig te zijn. 10 Wanneer nieuwe gebouwen, of noodzaaklüke verbeteringen moeten ondernomen worden Zoo is het Opziender-collegie, het zij dat het van de ganfche gemeente, of van enkele per, foonen moet gedaen worden, daar van te verwittigen, 't welk toe te zien heeft, dat alles volgens bepaalde Bouw- en Vuur - ordonantieu geregeld, en voltooid worde. VI. HOE  25i m VASTGESTELDE VERORDENINGEN Vï, HOE ZICH DE LEDEN DER GEMEENTE. TEN OPZICHTE VAN HUN ZELVEN, $M HUNNE MEDELEDEN ONDERLING TE GEDRAAGEN HEBBEN. 3. Wij willen ons van harten daar aan laaten gelegen leggen, met eikanderen in liefdé, zachtinöedighéid, en ootmoedigheid té verkeeren, de ccn den anderen met eere voortegaan,' elkander gaarne te dienen, én behulpzaam te zijn, en elk hét zijné te heipen bewaaren, en verbeteren; ook willen wij ons benaarftigen, ons op gelijke wijze jegens ónze nabuuren, vreemdelingen, en doorrijzende, ja alle onze evenmenfchen te'ge.draagen, op dat het blijke , dat het onuitputbaar leerrijke woord onzes Heeren: „ gelijk gij wilt „ dat u de menfchen doen zullen, doet hun „ ook desgelijks" onder ons vruchten draage. Wie daarentegen ónder ons opzetlijk beftaat het eigendom van iemand anders te krenken' en te Benadeeleti,' of iemand, uit eigen belang * moeilijkheden'te vefoorzaaken, en, in fpjft van alle vermaaningén, onverzetlijk daarin verhard, die zal Van ons voor geen Broeder gehouden* en in de gemeente niet geduld worden. * Ook willen wij'in alle gevallen, en handelingen, zoo wel onder malkanderën, als ih verkeering met anderen, oprecht, en eerlijk te werk te gaan, en alle kunftenaarijen vermijden, veel minder den geenen gelijkvormig worden, welke door arglistigheid ten nadeele van hunnen naasten, hun oogmerk zoeken te bereiken, wijl onder ons list, en geveinsdheid met de grové zon-  |M DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTE. 253 zonden, eh werken des vleefches Öp gelijken Voet gefteld worden. ; ■ o Al zoo de gemeenfchap des geloofs de uitet* lijkê orde, en de regelen der ondergefchiktheid niet wegneemt, maar veel meer, volgens den inhoud der heilige Schrift behoord te bevestigen. Zoo hebben iti.de gemeente alle Broeders, en Zusters, welke dienstboden zijn, de aan hunne Heeren, en Vrouwen verfchuldigde trouwe, gehoorzaamheid, en eerbiedigheid nooit uit het oog te verliezen; maar juist daarom, om dat dezelve leden van het lighaam van Christus, en Broeders, en Zusters zijn, zoo veel te meer te eerbiedigen, en zich hierin onopfpraaklijk te gedraagen. Daarentegen verwacht men van zulke Broeders, en Zusters, welke van Broeders, en Zusters bediend worden, dat zij dezelven hartlijk, en liefderijk bejegenen, en hunnen dienst dankbaarlijk erkennen. 3. Wanneer tusfchen deze beiden onmin ontftaat, moeten zij zoeken dezelve onder malkanderen in der minne te vereffenen, op dat geen afkeer in hunne gemoederen wortel fchiete. Dan indien zulks niet doenlijk is, en een dienende Broeder of Zuster daarenboven van ontrouw befchuldigd wierd, zoo moet de zaak Voor het Opziender - collcgie gebragt, van het zelve onderzocht, en naar bevind van zaaken, volgens de verordeningen der gemeente een befluit gemaakt, en gehandeld worden. 4. Indien iemand de benoodigde perfoonen tot zijne bediening in de gemeente niet zoude kunnen vinden, en dus genoodzaakt was naar vreemden omtezien, welke tot de gemeente niet behooren, zoo moet daar van te vooren aan de directie der gemeente kennis gegeeven worden, ver-  254 DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN vermits zulks zonder voorkennis, en toeftemming derzelve niet gefchieden mag; en wanneer uk aanmerking der omftandigheden iemand de noodige vergunning daer toe verkrijgt, zoo moet hij nochtans voor zulke vreemde dienstboden inftaan, en hen aanftonds weder laaten gaan, als 'er gegronde klagten tegen hun ongeregeld gedrag worden ingebragt. 5. Gelijkerwijs de vernietiging, of maar Hechts de vermenging der verfcheiden ftanden, tegen de van God ingevoerde orde in de menschlijke maatfchappij zoude inloopen, zoo zal ook in de gemeente, niettegenftaande onze gemeenfchap des geloofs, en de gelijkheid van onze inwendige genaderoeping, de Goddelijke orde van verfcheidenheid der ftanden niet uit het oog gelaaten worden. In gevolge hier van behoord de «gelijkvormigheid in de uitwendige opvoeding der kinderen, in de kleeding, en manier van opfchik in het huishoudelijk beftuur, en in het uiterlijk gedrag geenzins tot eene verordening der gemeente veel minder moet de gelijkheid ' van kleeding' en de fchikking daaromtrent als noodzaaklijk,' en weezenlijk befchouwd, en bepaald worden. Veel meer willen wij ons alle te faamen naar het voorbeeld der gezonde woorden, van harte benaarftigen in ons voedfel, kleeding, wooning, en diergelijken, maatig, eerbaar, befcheiden, en fpaarzaam te zijn, daarentegen alle weelde, ijdelheid, en misbruik der tijdelijke goederen, door de genade Gods te vlieden, en van ons verre te laaten zijn. Schoon wij onze medeleden, die het naar hunnen voorigen ftand, en leevenswijze anders gewoon geweest zijn, of die het van wegen hunne  IN DE BUANGELISCHB BROEDER - GEMEENTE. 155 ne geld-vermogens, en rijkelijke verdienden, beter kunnen nebben, geene bepaalde regelen willen voorfchrijven, waar naar zij zich hebben te gedraagen; zoo willen wij het echter, zonder uitzondering altoos in 't oog houden, dat overvloed, en onnoodige kostbaarheid in eeten, drinken, kleedingen, meubelen, huisraad, en andere diergelijke dingen, tot de bedorven zeden behooren, welke zeer kwaade gevolgen kunnen hebben. 6. Wij willen ons over 't algemeen wachten van zulke boeken, en fchriften te leezen, welke ons van'de eenvoudigheid in Jesus Christus zouden doen afwijken, of welker inhoud voor Christenen niet betaamd. Maar inzonderheid zullen zulke boeken, welke verleidende zijn, en aanleiding geeven om met den Godsdienst, en deszelfs bedienaars, ja zelfs met de heilige Schrift te fpotten, en niet minder alle andere aanftootlijke, en ligtvaardige fchriften, ichilderijen, en vertooningen, van welke natuur zij ook mogen zijn, in de gemeente niet geduld worden. Wie onder ons diergelijke boeken, enz. invoert, bekend maakt, en het leezen, en gebruik daar van tot fchaade van anderen met opzet bevordert, dien befchouwen wij als eenen verleider, op wien de bede in ons kerk-gebed toepaslijk is: „ doe alle verleiders verre weg ,, van uw volk," en zullen het aan hem ten uitvoer brengen. 7. Wij willen met Gods hulp, het van eenen waaren Christen onaffcheidlijk Charakter fteeds in ons waarheid doen zijn, ieder een trouw, en woord te houden; en wanneer een Broeder van eenen anderen Broeder, of van eenen vreemden geld, of iets dat geld waard is? leent, als mede an.de-  2J6 DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN andere verbindtenisfeii met hun aangaat, en de beloofde wederbetaaling, of volbrenging zijner toezegging, uit onachtzaamheid, of wel opzetlijk niet geftand doet, dat word als eene zwaate bezondiging van ons aangezien, en zonder aanneeming des perfoons ernftig geftraft. 8. Alle mondelinge, en fchriftlijke over-vertellingen , en verfpreiding van gebeurtenisfen, en nieuws, bijzondere perfoonen raakende, 't welk dikwijls achterklap, en ander onheil ten gevolge heeft, willen wij onder ons niet dulden^ en ons zorgvuldig hoeden voor ontijdige, eh onbetaamlijke vertellingen,' en*beoordeelingen zuiker zaaken, die het openbaar, en burgerlijk landsbeftuur betreffen. 9. Zoo het bij ongeluk, tegen alle hoop, en verwachting aan, gebeurde, dat iemand van de inwooneren in eene gemeente, (na dat hij met zijn hart van den Heere was afgeweeken,) in bezondigingen verviele, welke naar de politieke wetten geftraft worden, te weeten : hoererij, overfpel, dieverij, handgevecht, dronkenfchap, bedrog in handel, en wandel, of in andere diergelijke misdaadige uitfpattingen, zoo is het niet genoeg, dat zulks aan de Overheid, ter haarer onderzoeking, en beftraffing aangemeld worde, maar ook de geen, die zich daar aan heeft fchuldig gemaakt, kan voortaan niet meer als een medelid der gemeente aangezien, en langer onder ons geduld worden, ten zij, dat eene grondige bekeering, en verandering van zijn hart, en zin, hem wederom tot de gemeenfchap des geloofs, en der wooning in de gemeente gefchikt maakt. 10. Indien onder onze inwooners oneenigheden, en dwaalingen opkwamen, of wanneer zij zich  5[tl DE EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. 237 zich onderling door elkander beleedigd vonden: zullen zij, naar den regel van Christus, eerst daar over in liefde t'faamen fpreeken, en is hcz mooglijk, de zaaken in der minne afdoen. Wan" neer het verfchil op die wijze niet vereffend kan worden, zullen de Broeders die het betreft, eenige andere hun aangenaam? Broederen daar bij verzoeken, en in gevalle dan nog de vrede niet tot wederzildsch vergenoegen, kan getroffen worden, zoo moet alles aan het aangebelde Opziender-collegie, tot een broederlijk onderzoek, en ter beflisfing open gelegd worden. Zonder blijkbaare redenen kan geen inwooner der gemeente zich van deszelven rechtmaatige uitfpraakcn, in zaaken die naar de gemeente ordeningen, kunnen beoordeeld worden, onttrekken. Dan wanneer de gefchïllen van dien aart waren, dat dezelve door het Opziender-collegie niet'konden afgedaan, en aan het Gerecht van. die plaats moesten overgegeeven worden, zoo. verwagten wij van alle onze Broederen, dat zij, eer men daar toe zoude moeten overgaan, in het vriendlijke zullen overeenkomen, alzoo wij het voeren van eigenlijke procesfen onder elkanderen, niet. met den zin, en charakter van een Broeder overeenkomftig oordeelen, of onder ons. dulden kunnen. il. Zoo iemand, door Gods toelaating. krankzinnig wordt , of het gebruik van zijn verflaiid verliest: zoo zal hij vriendlijk gedraagen, barmhartigheid aan hem. beweezen, en hij aan verftandige perfoonen ter opzicht, en oppasfing overgegeeven worden, en na zijne geneezing aan het voorledene nooit meer ten zijnen nadeelen gedacht worden. ^ R ii, Wan»  !?53 DB VASTGESTELDE VERORDENINGEN 12. Wanneer God een brand over onze woonplaats, of die van onze nabuuren zonde gehengen, (*t welk God genadiglijk gelieve aftewenden) zoo willen wij, zoo wel malkanderen op onze plaatfen, als ook onze nabuuren, ter allen tijde met groote bereidwilligheid den noodigen fcijftand bieden, en de in onze vuurordinantie in zulke gevallen bepaalde maatregelen zorgvuldig waarneemen. 13. Tot verligting van het beftaan der huislijke- en familie-inrichtingen van een gehuwden inwooner in de gemeente, zullen de ongetrouwde Chooren van hunnen kant al 't mooglijke toebrengen, om hem in ftaat te ftellen zijne handteering te doen, en hem ten dien einde zoo veel immer mooglijk is, met noodige, en bekwaame perfoonen te voorzien, van welke hij de noodige handreiking, en dienften verwachten kan. 14. De bevordering der kostwinningen over 't algemeen, en aller handteeringen in de gemeente , is eene bijzondere plicht van het Opziendercollegie. Hetzelve dient derhalven, ter bereiking van dit oogmerk, met de daar toe gefchikte Handwerks - conferentie , zoo dikwerf het noodig geoordeeld wordt, over de handwerkszaake raadtepleegen , het oorbaarfte ter onderfteu* ning, en bevordering derzelven, naauwkeurig te overweegen, en toe te zien, dat alle dingen eerlijk, en in orde gefchieden, niet alleen, voor den Heere, maar ook voor de menfchen. SLOT. 1. Het zal aan niemand toegeftaan worden, in de gemeente te woonen, en zich aldaar te vestigen,  IN DE EUANGELISCHE BROEDSE - GEMEENTE. 259 tigen, voor dat hij zich aan deze onze broederlijke overeenkomst met betrekking tót alle de beraamde gemeente - verordeningen verbinde, en onder handtasting (of indien hij als huisvader in de gemeente woonen, of als werkmeester ar, beiden wil, door handtekening) zich verplicht heeft, de vastgeftelde verordeningen der gemeente onverbreeklijk te onderhouden, ten welken opzichte het Opziender-collegie een iegelijk die voorgedachte vergunning vraagt, de verordeningen der gemeente behoort ter hand te ftellen, om dezelven in te zien, en hem tijd te geeven om dezelven rijplijk te overleggen, ten einde hij, met bewustheid, en duidelijke kennis van het geene, waaromtrent de gemeente zich vereenigd, en verbonden heeft, een vast befluit zoude kunnen neemen. 2. Alhoewel door dit verdrag de uiterlijke ftanden, gelijk God die verordend heeft, niet zullen gekrenkt, maar in hunne waarde gelaaten worden; zoo kan nochtans niemand, van welken ftand, en welke waardigheid hij ook zij, (al behoord hij niet onder de Gerechts-overheid van de plaats waar de gemeente woond) zich aan de aanneeming, en opvolging van onze gemeente , en politie - verordeningen onttrekken. 3. Op dat men de voorgemelde verordeningen der'gemeente geduurig moge indachtig blijven, zoo zullen dezelven niet alleen gedrukt, en elken huisvader, meester, en opziender, even gelijk allen arbeideren, en dienaaren der gemeente ter hand gefteld, maar ook ten minften eenmaal in 't jaar openlijk in de vergaderde gemeente voorgele ezen worden. Ra . 4 Zoo  ÜÖO DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN 4. Zoo men het, ren behoeve van de gemeente , in 't vervolg noodig oordeelen zoude, dezelve uit hoofde van verandering in de omftandigheden te veranderen, te vermeerderen , of in te trekken, zoo zullen deze veranderingen, en bijvoegfelelen van even die kracht, en verbinding zijn, als of ze in het eerfte broederlijkverdrag woordlijk waren begreepen geweest. (Het einde, en flot van deze gemeente-verordeningen luid als volgt:-) ■ Nademaal alle bovenftaande verklaaringen, inrichtings - pointen, en verordeningen, als de grond, 'en het kort begrip van onze gemeenteinrichting, welke tot hier toe heeft plaats gehad, en nieuwlings weder is bevestigd geworden , van de ganfche gemeente, en alle haare arbeideren, en dienaaren, na rijpe overweeging, en met verzekerde overreeding, zoo wel van de noodzaaklijkheid als nuttigheid derzelve in haar geheel, als goed zijn erkend, vrijwillig aangenomen, en met ganfcher harte toegeftemd geworden. Zoo belooven wij, en verbinden ons, elk, en een ieder, om des Heeren wil, en door zijne genade, daar bij onwrikbaar te blijven volharden, en dezelven getrouwlijk, en naar ge-' moede optevolgen. Wij magtigen ook hier door het beftuurend Collegie der gemeente, dezelve zonder aanneeming des perfoons ftaande te houden, door een iegelijk inwooner in de gemeente te doen opvolgen, en tegen alle, welke het ongeluk zouden hebben, geen acht op dezelven te flaan, óf wel moedwillig daar tegen te handelen, naar de hier in vastgeftelde maatregelen te werk te gaan. Ter  ÏN DE EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTE. l6l Ter oirkonde, en uit kracht van een broederlijk verdrag, en overeenkomst voltrokken, en ondergeteekend. Den grond van de meeste deezer verordeningen, zal de leezer deels in het voorgemelde, deels in de algemeene christelijke zedekunde genoegzaam opgehelderd vinden. Nochtans moet ik nog van eenige weinige pointen bijzondere melding maaken, welke alleen daarom zijn goedgevonden geworden, om buitenfpoorigheden van verfcheiden aart, zoo veel mooglijk is, voor te komen. Men heeft zulks in de gemeente voor beter, en verftandiger gehouden, dan eerst na begaane overtreedingen het ftraf-ampt te willen, en moeten uitoefenen. Veele wanorden, en misdaaden zouden ook in der daad in de burgerlijke maatfchappij gelukkig kunnen voorgekomen, en de zuiverheid der zeden bevorderd worden, indien ouders, opvoeders, heeren, en vrouwen behoorlijk bedacht waren, hunne kinderen, en huisgezin op eene regelmaatige, en vastgeftelde wijze, onder opzicht te houden. Deze voorzorge konden de Broeders onmooglijk over 't hoofd zien, indien zij aan hun gemeenzaam oogmerk, en aan de gehoorzaame opvolging der leer van Ja sus wilden voldoen. Elk medelid der Broedergemeente is volgens de gemeente-verordeningen, tot een Christelijk leeven, en wandel verplicht, zoo lang het tot de Broedergemeente gerekend wil worden, en houd op daar toe te behooren, zoo dra hij door zijne handelwijze te kennen geeft, dat eene andere levenswijze hem behaaglijker is. Bebouwde . gemeenten, en choorhuizen zijn geene huizen van dwang, en opfluiring; hun t'faamen leeven, R 3 en  2.6a DB VASTGESTELDE VERORDENINGEN en woonen rust alleen op het onderling vrijwillig verdrag, om den Heere onzen Heiland, zonder van de waereld daar in geftoord te worden, naar zijnen zin, en wil, geduurende onzen gantfchen leeftijd, zonder vrees te dienen, in eene heiligheid, en rechtvaardigheid, die Hem behaaglijk is. Wie dit oogmerk heeft, moet ook dé middelen om het zelve te bereiken, ter hand neemen. Een iegelijk die dit rijplijk overweegt, die zal duidelijk, en gemakkelijk inzien, waarom men bij voorbeeld het leezen van Hechte, en verleidende boeken, den bijzonderen omgang van ongehuuwde mans- en vrouwsperfoonen, en de onbedachtzaame heimelijke echt-verbindtenisfen in de gemeente op 't zorgvuldigfte zoekt te verhinderen , waar van reeds onder de eerfte Christenen voorbeelden geweest zijn, welke, zonder met de Oudften daar over geraadpleegd te hebben, geen echt-verbindtenis mogten aangaan. (Zie Ignat. ad Polycarp. et Tert. de Monog. c. II.) Ik weet wel dat de aart , en wijze der Broederen van huwelijken te fluiten, en dat niemand onder hen trouwen mag wanneer, en hoedanig hij wil, van veelen kwaalijk uitgelegd word. Het zij mij derhalven geoorloofd, mij wat uitvoeriger daar over te verklaaren. Ik fta gereedlijk toe, dat deeze wijze in den eerften opflag veelen vreemd, en fommigen onverdraaglijk toefchijnen moet. Maar de natuur der gemeenzaame verbindtenisfen in de gemeente, maakt deze inrichting ten opzichte van de huwelijken in de gemeente noodzaaklijk. Zij moet naar het daar bij plaatshebbende oogmerk, om naamlijk alle kwaade gevolgen van het tegendeel te ver-  IN Dfi RTJANGEÏ.ISCHE BROEDER-GEMEENTE. 0.63 verhoeden, en op dien grond befchouwd, en beoordeeld worden. De Broederen wierden welhaast gewaar, dat de vrije onbelemmerde omgang der mans- eri vrouwsperfoonen onder malkan deren van fchadelijke gevolgen was, en tot verbindtenisfen aanleiding gaf, die niet, naar den zin van Christus waren, maar tot den ijdelen wandel van de vaderen overgeleverd, behoorden, waar van wij door het bloed van Christus verlost zijn. Zij zochten wel op eene verftandige wijze aan dezen omgang naauwer paaien te zetten, en alles naar den zin van Christus interichten; maar wierden ras overtuigd, dat door gebieden, en verbieden in dit ftuk weinig uitgericht wierdIn deze omftandigheden wierden de ongetrouwde Zusters het eens, en verbonden zich onder malkanderen, om voortaan naar geen voorflagen van een huwelijk te luifteren, 't welk meer overeenkomftig was met den zin der waereld, en des vleei'ches, dan met de zeden, en regelen eener gemeente van Christus. Zij gaven zulks ter plaatfe daar het behoorde te kennen, met bijvoeging, dat wanneer de Oudften der. gemeente het zouden noodig oordeelen, eenen Broeder eene vrouw te geeven, en de eene of andere van haar daar toe zoude in voorflag komen, zij hetzelve in overweeging wilden neemen, en dan liet geene befluiten, wat zij naar haare overtuiging zouden goedvinden. Dit be. fluit der ongetrouwde Zuiteren kwam overeen met de onder 'befchaafde volkeren ingevoerde manlijke curateurfchap bij het vrouwlijk geflacht, welke in de gemeente in zekere manier aan de Oudften derzelve is opgedraagen; en wierd derhalven zonder bedenking, van de gemeente goedR 4 ge-  264 DE VASTGESTELDE VERORDSNINGEti gekeurd, en daar door tot eenen regel in de gemeente. Wie overtuigd is van de gewigtigheid eener' echt-verbindtenis tusfchen twee menfchen, en herdenkt, welk eenen grooten invloed dezelve óp hun gansch leven heeft; en wie te gelijk de omftandigheden, en het oogmerk det Broederen in deze zaak óverweegt, zal hun genomen befluit niet kunnen afkeuren. De Euangelifche Broeder-uniteit moet zich allezins ten hoogden daar aan laaten gelegen léggen, dat alle ook de minde onverfchilligheid, en losheid ten opzichte van den echt, bij deszelfs aanvang, en voortgang geweerd, en door goede fchikkingen afgefneeden werde. Van hier, dat men aangaande de perfoonen, welke in den echten flaat willen treeden, voor eerst hunne inwendige, eh uitwendige omdandigheden rijpelijk overweegt, en naauwkeurig onderzoekt, of deze perfoonen de vereischte genade, en gaave tot zulk een gewigtige roeping verkreegen hebben, of ten minden gezind zijn dezelve van den Heere afcefméeken, en zich van Hem te laaten fchenken. Elk van hun moet billijk verdaan wat zij doen, en wat het te zeggen is, eenen echt te beginnen, en voort te zetten, welke de verborgenheid der vereeniging van Christus met zijne geméente (Eph. v.) zal vertoonen, en Waarin alle handelingen als een' Godsdienst behoofen verricht té worden, tót verheerlijking de; Stichters van den echt. ' De huweiij -cn in de gemeente worden dan op de volgende wijze aangegaan. Wanneer een Broeder voorneemens is te trouwen, fpreekt hij daar over met zijnen choor-arbeider, welke deze zaak aan zijne medearbeideren in de Ouder- lings- -i'2 ** .  QB RUANGKLISCHB BROBD&R-GEMEKNTB, 263 lings-conferentie ter kennis brengt, om alle omftandigheden, en gevolgen daar van naauwkeurig te overweegen, en naar gelang derzelven, of den Broeder te overreden nog wat geduld te hebben, of, zoo 'er geene gegronde bedenking plaats heeft, hem tot bereiking van zijn oogmerk behulpzaam te zijn. Het zij dan dat de Broeder zelf een perfoon ten huwelijk voorflaat, of da- hem de Oudften der gemeente eene voorfUvan,. zoo worden deze voorfiagen telken reis, naar de kennisfe, welke men van het charafter, den ftand, het vermogen, de zielsgefteldheid, en de gezondheid zuiker perfoonen heeft, zorgvuldig onderzocht, en geene bedenking zich.daar tegen opdoende, uic aanmerking van het gewicht der zaak, twee leden der gemeente betreffende, de gedaane voorflag, eerst aan de beflisfing van het lot onderworpen, en indien de voorflag daar door be'kragtigd wordt, draagt men denzelven aan den Broeder formeel op. Neemt hij dien met volle ruimte, en overtuiging des gemoeds aan, zoo wordt na verkreegen toeftemming der ouders, de voorgeflagene Zuster op dezelfde wijze gevraagd, en het jawoord gegeeven hebbende, volgt daar op de ondertrouw. Weigert een Broeder de voorgeflagene Zuster, zoo denkt men op andere gefchikte voorwerpen; en handelt daarin op dezelfde wijze. Het gevolg van deze inrichting is tot hier toe heilzaam, en beproefd geweest, en men weet, God zij geloofd, zeer weinig van ongelukkige huwelijken in de gemeente. Een onbevooroordeelde leezer zal uic het voorgemelde, zeer ligt overtuigd worden, dat het verwijt," als of de huwelijken in de gemeente door een blinde onR 5 der.  266 Ut VASTGESTELDE VERQRDENINGËH derWerping aan het lot beflooten, en de perfoonen welke willen trouwen, daar door gedwongen wierden, tegen hunne neiging aan te huwelijken, van allen grond ontbloot zij. Men laat het echter hier bij niet berusten, maar neemt de zaak der jong getrouwde echte heden in den aanvang, en voortgang van hunnen nieuwen echten ftaat getrouwlijk ter harte en zoekt met de grootfte zorgvuldigheid hunne aandacht op dat gewigtig oogmerk te vestigen, waar van de leer van Jesus, en zijne Apostelen ons onderrecht. Volgens dezelve is het Huwelijk eene Goddelijke ichikking, van Hem zelf geftigt, en gezegend. Dat het echte paar met alleen één hart, en ééne ziel, maar ook één vleesch zoude zijn, heeft God zelf bevoolen. De Schepper heeft het huwelijk nog voor den zondenval in den ftaat der rechtheid ingefteld, en al 't geene door den val, door de zonde, en het bedrog des fatans is verdorven geworden, en verlooren gegaan, heeft Jesus door zijne menschwording, en dood verzoend en den echt in het nieuwe verbond, tot een beeld van zich zeiven, en zijne gemeente geheiligd. Daarom befchouwt zich elk christlijkbechtpaar in de gemeente, als een beeld van Hem, en zijne gemeente, in welks midden hij woont, en wandelt. Alles wat zulke ec',ite lieden doen in woorden, en werken, behoort in den naam van Jesus gedaan te worden. Zij moeten hunne lighaamen als leden van Christus, en tempelen des heiligen Geests in heiligmaaking, en eer houden, en zich zeiven wachten van alle bevlekkingen des geests, en des vleeschs, dat is, hun huwelijk behoort eerlijk te zijn onder allen, en het bed onbevlekt te blijven. De man zal zijn  IN DE EUANGELISCHE BitOEDER-GEMEENTE, ft? zijn wijf liefhebben, gelijk Christus de gemeente en de vrouw zal denman onderdaanig zijn, gelijk de gemeente Christus; zij zullen hunne kinderen in de tucht, en vermaaninge voor den Heere opbrengen. Zij zullen eikanderen getrouwlijk bijftaan, en als dienstknechten, en dienstmaagden van Jesus, hun huis wel regeeren, enz. Wie dit, wat de leer van Jesus van allen'echte lieden vordert, ernftig bepeinst, die kan niet anders dan den echten ftaat als hoogst eerwaardig befchouwen. Hij is een heilige ftand, en indien hij niet heilig konde beleefd worden, zoo was hij geen ftand yoor een christen. Men befchouwe hem Hechts naar de inrichtingen, welke de Schepper zelf in de natuur daaromtrent gemaakt heeften neeme daartoe de grondbeginfelen, welke ons het woord Gods dies aangaande onder 't oog brengt aan, zoo zal men vinden, dat hij in allen opzichten een eerwaardige ftand is. Daar op legt men het bij de echte lieden in de Euangelifche Broedergemeente zoo veel moog-> lijk is, toe; men zoekt hen in alle omftandigheden met eenen Euangelifchen raad ter hulpe te komen, en daar door is de wensch van veele braave Godgeleerden (dat naamlijk jonge echte lieden een noodig Euangelisch onderwijs mogten bekomen, hoe zij zich in hunnen ftand te gedraagen hebben) in de gemeente, van derzelve begin af aan, daadelijk vervuld, en tot nog toe getrouwlijk voortgezet geworden. ELF-  ELFDE HOOFDSTUK. HET GEBRUIK VAN 'T LOT IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN. M en heeft op verfcheiden plaatfen van dit boek reeds melding gemaakt van het gebruik van het lot. ' Het zelve wordt van veelen als iets zonderlings aangezien, ik acht het derhalven noodig, eene nadere toelichting daaromtrent te geeven, te meer, om dat deze wijze der Broederen van fommigen, gedeeltelijk uit onkunde of vooroordeelen gelaakt, gedeeltelijk aan fchadelijke oogmerken wordt toegefchreeven, de Broeders befchuldigende, dat zij het lot als een fcbijnheilig bedrog, en dwangmiddel gebruiken, om hun Ontwerp doortezetten. Zonder deze mannen van eene liefdelooze oordeelsvelling te befchuldigen, zoo vertrouw ik echter, dat ieder verftandige, en weldenkende, die maar eene middelmaatige kennis van de Broederzaake heeft, terftond genegen zal zijn, de Broeders van zulke gruwlijke befchuldigingen vrij te fpreeken. Heersch-  HET GEBRUIK VAN 'T LOT, eflZ. 269 Heerschzucht, en eigenbelang zoo min, als eene zoogenoemde geheim gehouden leer, en tucht, waar onder men de bóven vermelde befchuldiging omtrent het gebruik van 't lot te recht behoorde te rekenen, kan onmoogluk bij eene maatfchappij plaats grijpen, welke de leer van Jesus, en zijne Apostelen, die niet anders dan onder de voorwaarde van kinderlijke eenvoud, ootmoed, en zelfverloochening kan opgevolgd worden, tot den grondflag van hun geloof, en leven aangenomen heeft. Daarenboven is in eene Broedergemeente een zulke geheim gehouden leer, erf kerktucht, en de verborgen uitoefening daar van onmooglijk. Want haare leer, en inrichtingen, haare grondftellingen, en inzettingen, zijn niet alleen allen haaren leden op 't naauwfte bekend, maar liggen ook open voor eiken onderzoeker. . De Broedergemeente heeft geen geheim, en zij fluit zich niet op in een verborgen hoek, tempel, kamer, kluis, of hoe men het ook noemeh wil, om aldaar in het geheim te werken. Het geene dat goed is, de waarheid, en. het licht, {leekt men niet onder een koornmaat, maar'op eenen kandelaar, om het zelve te laaten fchijnen voor de menfchen. Hoe zoude bij eene zoo uitgebreide maatfchappij van menfchen, aan welke de algemeene kennisgeeving zoo bijzonder eigen is, voor duizende oogen, en 00ren iets verborgen blijven, 't welk rechtftreeks zoude ftrijdig zijn met den geest, en het oogmerk van hun plechtig verbond, waar aan ieder medelid het allernaauwfte aandeel, heeft; een verbond, 't welk, gelijk reeds boven vermeld is, alleen op de leer van Jesus, en zijne Apostelen gegrondvest is, waar van als beproefde waar-  *7« MET GEBRUIK VAN ff LOT waarborgen zijn de Augsburgfche Confesfie, als baare aangenomen belijdenis, en haare eigen in *t publiek voor het oog der geheele waereld uitgegeeven leerboeken. Het gebruik van het lot in de Euangelifche Broedergemeente, heeft alleen plaats in twijfelachtige, en bedenklijke gevallen. Dingen, waaromtrent de heilige Schrift een duidelijke, en bepaalde uitfpraak geeft, of welke door 's Larids wetten, gelijk ook door de in de Broeder-uniteit alge. meen vastgeftelde grondbeginfelen, en inzettingen bepaald worden, zijn geene voorwerpen waaromtrent het lot gebruikt word, maar in eene zoo werkzaame, en uitgebreide huishouding blijven 'er gevallen over, waarin men kiezen moet, en welke op zulk eene wijze niet bepaald zijn. Over zulke gevallen word alleen het lot in de Broedergemeente geworpen.. Zij betreffen inzonderheid den dienst, en de leiding der Kerk. Bij voorbeeld de begeeving der ampten, de ftichting, of aanlegging van nieuwe Gemeenten of Zendelingfchappen, en meer foortgelijke, tot de inrichtingen der gemeente behoorende fchikkingen, welke door geen algemeene regelen kunnen bepaald worden, en waar van de gevolgen; en uitkomften ook naar de rijpfte overweeging onzeker, en bedenklijk zijn. Daarenboven wordt het lot met de grootfte omzichtigheid, in de voor aangetoonde gevallen gebezigd, buiten de fynoden, alleen van de Ouderlings-conferentie der uniteit, en der gemeentens, en ook dit gefchiedt nooit anders, dan alleen tot beftuuring haarer gedachten, en befluiten, het verbind alleen de geenen welken het lot werpen, maar niet de geenen, over welke het lot geworpen wordt. Ook weet elk medelid.  in de euangelische broeder' gemeenten. a?i lid der Uniteit, dat het lot niemand tot iets, verplicht, wat met zihpe overtuiging ftrijdig is, want deze moet altoos de grond van alle onze handelingen zijn, en blijven. Indien nu gevraagd wordt, wat eindelijk de Broeders bewogen heeft tot het gebruik van 't lot? de oorzaak ligt deels in de kennis van hunne onvolmaaktheid, en deels in het eenvoudige vertrouwen op Jesus Christus onzen Heere, die beloofd heeft, zijne kerk zelve te geiden, en te beftuuren. De bedroefde ervaaring., welke de kerk onder het nieuwe verbond, reeds in de vroegfte jaaren, kort naar de tijden der Apostelen gehad heeft, door het beftuur der kerk in handen der menfchen overtegeeven, verwekt bij de Broederen een nog grooter wantrouwen tegen hen zeiven. Zij brachten zich voor den geest hoe jammerlijk oook hun toeftand konde worden, wannéér in hunne fynoden, en conferentien het geval van de vroegere kerk - vergaderingen eens zoude plaats grijpen, daar de meerderheid der ftemmen befliste, het het gezag der perfoonen, en eene groote welfpreekendheid het overwigt had. Zij zagen hoe dikwijls eigen belang, en aardfche oogmerken zich ook onder den fchoonften fchijn van geestelijke gezindheid, als een dekmantel wisten te verbergen. Zij erkenden de gebrekkigheid van hunne inzichten in de zaake Gods, en de leiding zijner kerk, weetende dat zijne gedachten hooger dan hunne gedachten, en zijne wegen hooger dan hunne wegen zijn. Hier van daan hunne toevlugt tot den Heere, en hunne overeenkomst, om in alle twijfelagtige, en bedenkelijke gevallen, welke betrekking hebben op de bediening, en bezorging der kerk, den Heere om  a?0. HET GEBRUIK VAN 'T LOT Om zijne leiding, en beftuuring door het lot te verzoeken, en zich daar èoor, zoo veel aan hurt ftaat, tegen alle menschlijke misflagen zeker te ftellen» Dan het gebruik van 't lot veronderfteld niet alleen een kinderlijk vertrouwen op, den Heiland, maar ook een volkomen vertrouwen , en overgegeëvenheid' in zijnen wik Daar van hangt de geheele zaak der Broederen af, daar aan moeten zij zich boven alle andere dingen laaten gelegen leggen,'om temogen weeten wat het oogme'k Gods met hun is, en of hetzelve ook bereikt worde, op dat het beftuur' des Heïlands onder hen niet geftoord werde, en de leiding, en de directie der gemeente over' rt geheel, en in deszelfs deelen van menschlijke misgrijpingen, zoo. veel mooglijk geen nadeel lijde. Dit vertrouwen der Broederen op hunnen Heere, en Heiland, eh zijne beftuuring, is gegrond op de genade - beloften, welke Hij aan zijne kerk in 't nieuw verbond zelf heeft gegeeven; volgens dezelve wil Mij hun God, hun Heiland, hun Hoogepriestsr , hun Heer, 'en Hoofd zijn, en hen leiden, voeren, regeeren, en befchermen. De Broeders twijfelden niet aan zijne toezegging, maar geloofden eenvoudiglijk, dat Hij, naar zijne liefde, en trouwe, hunne toevlugt tot hem neemende, in alle gevallen waar'zij raadloos waren, hen naar zijn harte zoude willen raaden, en door het lot den rechten weg leeren, dien zij zouden hebben te verkiezen. Het voorbeeld hunner Voorvaderen, de oude Moravifche Broederen, welke bij de verkiezing hunner ouderlingen, en leeraaren gebruik van het lót gemaakt hebben, en voornaamlijk het voorbeeld der Apostelen bij de verkiezing van Mat-" , thias  IN DB EUANGELISCHB BROEDBR-GEMEENTEN. 2-73 thias tot een mede Apostel, mitsgaders nog meer dergelijke voorbeelden in de heilige Schrift hebben hen daar in bevestigd. Zij vonden derhalven geene bedenking tegen het ihvoeren van het gebruik van het lot, in de bovengemelde gevalfen onder zich; en de ervaring heeft hen reeds ontelbaare maaien overtuigd, dat dit hun kinderlijk vertrouwen op den Heere niet is befchaamd geworden. TWAALF-  TWAALFDE HOOFDSTUK. d s OPVOEDING, e n SCHOOLEN der JEUGD, in de EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN. W ijl de wijze van opvoeding der Jeugd bij een volk, mede tot de voorwerperi behoort, welke de opmerkzaamheid van eenen navorfcher der gefchiedenisfen verdient; zoo zal men ook denklijk hier bericht verwachten, hoedanig dezelve bij de Broederen uitgeoefend word. Zij heeft zoo weinig buitengewoons, dat een iegelijk, die met de opvoeding der kinderen te doen heeft, en daar bij de leer van Jesus, tot een richtfnoer zijner handelingen maakt, niet alleen in het hoofd - oogmerk met de Broederen zal overeenftemmen, maar ook veelligt gelijke middelen ter hand neemen om het zelve te bereiken. De Broederen hebben bij alle zorgvuldige poogingen de tekortkoming zoo wel aller menschlijke fchikkingen in dit ftuk, als ook der,hVnnen rijk- Wü, de wijze van opvoeding der Jeugd bij een volk, mede tot de voorwerperi behoort, welke de opmerkzaamheid van eenen navorfcher der gefchiedenisfen verdient; zoo zal men ook denklijk hier bericht verwachten, hoedanig dezelve bij de Broederen uitgeoefend word. Zij heeft zoo weinig buitengewoons, dat een iegelijk, die met de opvoeding der kinderen te doen heeft, en daar bij de leer van Jesus, tot een richtfnoer zijner handelingen maakt, niet alleen in het hoofd - oogmerk met de Broederen zal overeenftemmen, maar ook veelligt gelijke middelen ter hand neemen om het zelve te bereiken. De Broederen hebben bij alle zorgvuldige poogingen de tekortkoming zoo wel aller menschlijke fchikkingen in dit ftuk, als ook der,hVnnen rijk| hjk  DE OPVOEDING EN SCHOOLEN DER JKUCD.enZ. 8-75 lijk ervaaren, en gevonden, dat 'er nog altoo* plaats overblijft voor verbeteringen. Hoe veel ook in onze tijden over de opvoeding gefchreeven is, het zal nogthans altijd aan een\astgefteld ontwerp daaromtrent ontbreeken, »t welk genoegzaam voldoende zij voor zoo veele behoeftens, en betrekkingen der menfchen tot elkander, om over 't algemeen te kunnen worden aangeprezen. Niet alleen geeft het doeleinde , de levenswijze der menfchen, welke gevormd zullen worden, aan de opvoeding zekere bepaalde richting, maar 'er komen nog meer omftandigheden bij, welke bij de opvoeding der Jeugd als medewerkende oorzaaken moeten opgemerkt worden. Daar toe behoort onder anderen de geest, en denkwijze van den tijd in welken men leeft; de maat, en wasdom der menschlijke kennis; het krachtig vermogen, en uitwerkingen der voorbeelden; de invloed van de zeden des volks waar onder men leeft, enz. dit alles regelt, en bepaald dikwijls de opvoeding geheel anders, dan die onder andere omftandigheden zoude geweest zijn. , . , k De leezer zal reeds ten vollen onderricht zijn van het doeleinde des leevens der Broederen Dit is ook de grondflag van hunne wijze van opvoeding, en het regelt dezelve m dier voegen, als hun het naast daar mede fchijnt overeentekomen. De opvoeding der Jeugd was bij de Broederen van het begin af aan een der gewigtigfte onderwerpen van hunne voornaamfte torsen, wijl zij overtuigd waren, dat eene goede opvoeding de grootfte fchat op de aarde is, welke ouders aan hunne kinderen konden achterlaaten Het is dierhalven hunne voornaamfte zorge, dat de Jeugd, van derzelver tederfte jaa-  27*5 de opvoeding, en schoolen der jeugd ren aan, niet alleen voor alle natuurlijk, en zedelijk kwaad, en voor alle Hechte voorbeelden, en fchadelijke indrukken, kortom voor alle verleiding tot het kwaade mogte bewaard blijven, maar dat ook de liefde tót God in Jksüs Christus, in hunne tedere harten mogte worden ingeplant, het goede hun aangenaam gemaakt, en-zij als een eigendom des Heeren, die hen gefchapen, en verlost heeft, tot zijne eere, en vreugde, én tot nuttige, en bekwaame leden van de menschlijke maatfchappij opgevoed, en groot worden. Dit is het doelwit van alle fchikkingen, en maatregelen in de Broedergemeenten, ter bevordering van eene goede opvoeding, waar door men zoo wel ouderen als kinderen zoekt te hulp te komen. Daar toe behoort inzonderheid de opgedraa'gen last aan de helperen van het gehuuwde choor. In gevolge van dien last moet i. de vrouw van den- helper des gehuuwden choors de andere vrouwen, reeds in haare zwangerheid, met goeden raad, en onderricht te hulp komen, hoedanig zij in dit geval, en bij haare verlosfing zich behooren te gedraagen. 2. Moeten zoo wel de helper als zijne vrouw, toezien, dat de kinderen van hunne ouderen opgepast, en groot gemaakt 'worden, overeenkomftig den Zin van Christus, en de inrichtingen, en inzettingen der Broedergemeente, waar toe een beftendig opzicht van hunnen kant noodig is, om deze opvoeding te beftuuren, en den ouderen de behulpzaame hand daarin te bieden. 3. . Zijn nog bijzondere Broeders, en Zusters daartoe aangefteld, welke zich der kinderen van hunne Sexe aantrekken, en hunne ziels-bezorging waarneemen, zoo dra zij, door de meerdere ont-  IN DE EUANGELISCHE BROEDER - GEMEENTEN. 27? ontwikkeling van huune verftands - vermogens, daar vatbaar voor zijn. • • Deeze hun opgedraagën last maakt hen eigenlijk tot de vertrouwlijkite vrienden der kinderen, want zij deelen in alle hunne groote, en kleine belangens. Hunne gefprekken met de kinderen moéten opgehelderd, ongedwongen, en lieftallig zijn, edoch niets daarbij ooit voorkomen , waar van eene ligtvaardige herinnering konde overblijven, hun oogmerk moet altoos zijn, de kinderen te overtuigen, dat de Heiland hun onuitfpreeklijk lief heeft, en derhalven verdient van hun wederom op het tederfte geliefd te worden, hunne grootfte gelukzaligheid daarin beftaande, Hem te kennen, te hebben, te dienen, en met Hem omtegaan, gelijk het, bij tegenstelling, het grootfte ongeluk voor hun zij, van Hem verwijderd, en gefcheiden te blijven, en zijnen vreede niet te genieten. De vertrouwlijke omganet  «9<5 de zendelingschappen der met de op fchool geleerde kennis van God, en als dan her ganfche ftelfel der christelijke leer met de heidenen doorgaan. Maar wie de gefchiedenis der Broederen van de Groenlandfche Zendelingfchap geleezen heeft, zal vinden, dat fn ,mrl /n d6f" W6g 00k inSe^gen, maar m verfcheiden, of een aantal van jaaren weinig Vrucht daar van gezien hebben. Dezelfde gefchiedenis zal hen ook onderrichten, wat den Broederen aanleiding gegeeven heeft, het leeronderwijs met Jesus Christus, den Zaligmaaker der waereld, dat is, met het Euangelie van zijne, door lijden, en fterven volbragte verzoening aller menfchen te beginnen, en ook in den voortgang dezelve als een hoofdleerftuk aantemerken. De leerwijze des Apostel Paulus die van den Geest Gods bij uitftek tot een leer'aar der heidenen toegerust was, wierd thans hun voorbeeld. 't Geen Paulus tot de uit de heidenen verzamelde Corinthifche gemeente fchreef, zeggende : ik heb niet voorgenomen iets te weeten on der u, dan alleen Jesus Christus, en dien kruifigd, maakten zich de Broeders tot eerfen vastgezetten regel in hunne predikingen onder de heidenen. Dit deed hun alle Goddelijke waarheden, van God tot ons heil geopenbaard uit Jesus Christus, en dien gekruifigd afleiden. Men leeze hier van Span gen bergs korte Verhandehng, van den arbeid der Euangelifche Broederen onder de heidenen, in 't Jaar 1782 te Barby uitgegeeven, en men zal overtuigd worden dat de ganfche raad Gods tot onze zaligheid' den heidenen volgens de aanwijzing der heilige Schrift gepredikt wordt.. Het werk der verkondiging des Euangeliums aan de heidenen ter hunner  SÜANGELISCHE BROEDER - GEMEENTEN , enZ. 29? ner bekeering, van de duisternis tot het licht, van de magt des Satans tot God, om te ontvangen vergeeving der zonden, en een erfdeel onder de heiligen in 't licht, door het geloove in Hem, is van het uiterfte belang. De Apostelen des Heeren, welke hun werk daar van maakten, wierden met den heiligen Geest daar toe gedoopt, en met bijzondere gaaven, en krachten ten dien einde toegerust. Wie de uitgebreidheid van dit werk ken'd, hoe veel een dienaar van Jesus, die zich daar toe overgeeft, waarteneernen en met hoe veele krachten der duisternis hij te ftrijden heeft, die zal bij de kennis van zijne onmagt, het uit zich zeiven niet wagen een Zendeling te worden, maar overtuigd zijn, dat hij de bijzondere leiding, en den allerkrachtigften bijftand des heiligen Geestes ten hoogften noodig heeft. Een dienaar van Jesus onder de heidenen, heeft het niet alleen daar op toeteleggen, dat hunne zielen voor den Heiland ingewonnen, maar ook bij hem bewaard worden. Naar het voorbeeld van zijnen Heere, de overfte Herder zijner fchaapen, heeft hij voor ieder geloovige ziele te waaken, haar op eert goede weide te leiden, het kranke te fterken, het aebroken te verbinden, het verdwaalde weder te brengen, het verloorene op te zoeken, het zwakkere draagen, en een iegelijk te weiden met oordeel, ó Een dierbaar ampt! maar wie is uit eigen krachten daar toe bekwaam, zonder den bijzonderen bijftand des heiligen Geestes? De Heiland zeide tot zijne Difcipelen, die Hem kenden, lief hadden, aan Hem hingen, en in Hem geloofden: zonder mij kunt gij niets doen. Dit is het geval van alle bedienaaren des heiligen Euangeliumsj zulken zijn geene goede, en' T 5 ge-  £98 de zendelingschappen der. gemaklijke dagen in deze waereld van hunnen Heere beloofd. „ Zoo iemand," zegt de Heiland, „ achter mij wil komen die verloochene „ hem zeiven, en neeme mijn kruis daaglijks „ op, en volge mij; want zoo wie zijn leeven „ behouden wil-die zal het verliezen, en zoo „ wie zijn leeven verliezen zal om mijnent wil die zal het, behouden." Toen iemand tot den Heiland zeide: Meester! ik zal u volgen, waar gij ook heenen gaat, antwoordde Hij: „ de vosfen hebben holen , en de „ vogelen nesten, maar de Zoone des Menfchen heeft niet, waar Hij zijn hoofd nederlegge." Tot zulke, en andere zwaare omftandigheden moet een Zendeling gereed zijn, Maar wie kan dat uit zich zeiven zijn, zonder eene kracht van boven. Hier uit is ligt te bezeffen, welke vereischtens, en eigenfchappen de Broeder-uniteit bij een iegelijk van hunne leden vooronderfteld, die onder de heidenen zal gezonden worden, om hun heil in Jesus Christus te helpen bevorderen. Eene leevendige kennis van zich zeiven en Jesus Christus, eene geloovige omhelzing zijner leer, ervaaring, en genot van de kracht zijner verzoening, zelf-verloochening, kinderlijke overgegeevenheid in zijnen wil, en zijne wegen, getrouwe navolging van Jesus in alle omftandigheden des leevens; alle deze ftukken zijn noodzaaklijke vereischtens, bij eenen Broeder, die den Heiland onder de heidenen wil nuttig weezen. Hem moet het Euangelium van Jesus Christus, en deszelfs kracht, en werking uit eigen ondervinding bekend zijn, dat is, hij moet de diepe verdorvenheid des menfchen naar ziel, en lighaam kennen, en de geneezing daar van door Jesus bloed, en dood ondervonden hebben,  EUANGELISCHE BROSDER- GEMEENTEN , enz. 299 ben, wanneer hij in ftaat zijn zal de verzoening met kracht, en nadruk te prediken. Liefde, en. dankbaarheid moet den vuurigen ijver, en dntt in hem verwekken om den Heiland te dienen, en die moet hem ook' onder alle zwaarigheden geleiden, indien hij daarin zal volftandig blijven, Dit alles is eene werking des heiligen Geests m de harten der geenen, welke Hij tot dit gewigtig werk oproept, en toerust. Zoo iemand daar toe in zijn gemoed niet gereed, en opgewekt is, dien kan in de Broedergemeente zulk een dienst onder de heidenen niet opgedraagen worden. Meesttijds melden zich de Broeders, weW ke neiging daar toe hebben, zelve bij de Onderlings-conferentie der Uniteit. De diredhe der gemeente in welke zulk een Broeder verkeerd, verzeld zijn aanbod met een getuigenis van den toeftand zijns harten, en de gefteldheid zijns lighaams, en gemoeds. Als dan worden alle omftandigheden in de Ouderlings-conferentie overwogen, en onderzocht, of zulk een aanbod kan goedgekeurd worden of niet, en wanneer geene gegronde bedenkingen voorkomen, over die zaak het lot geworpen. Wordt de voorflag daar door goedgekeurd, dan eerst wordt den Broeder de dienst onder deze of geene heidenen opgedraagen, behoudens zijne volle vrijheid, denzelven aanteneemen of te weigeren. Ta, wanneer men zelfs in zijne toeftemmmg nog eenig zweem van bedenking, of benaauwdheid gewaar wordt, ziet men geheel van hem af, en laat hem niet gaan. De Broederen denken, en handelen hierin als Mofes, die tot het volk door zijne amptslieden liet zeggen: wie is de man die vreesagtig, en week van harte is, die ga heenen, en keere weder naar zijn huis,  300 de zendelingschappen der op dit het harte zijner Broederen niet en fmelte, gelijk zijn harte. Uit dien hoofde wordt een erkende, of beproefde moed, en gegronde vrijmoedigheid in dien Broeder vereischt, welken men tot de bediening der heidenen in 't oog heeft: wien bet daar aan ontbreekt, die wordt of niet gezonden, of weder terug geroepen. Deze vooronderftelde vrijmoedigheid grondt zich echter niet op eigen kracht of bekwaamheid, maar alleen op de kracht, en den genadigen bijftand van God, die magtig is in de zwakken. De armoede des geestes is met deze vrijmoedigheid op 't naauwfte verbonden; het tegendeel daar van is ftoutheid des geestes, daar men alle kracht in zich zeiven vermeent te hebben; een hoog gevoelen van zich zelf, waar bij men gelooft, den bijftand Gods niet van nooden te hebben; en de hoogmoed des harten, 't welk zoo genegen is zich boven zijne menschlijke vermogens te verheffen, en zich te verbeelden, op zich zeiven re kunnen beftaan. In het rijk van Jesus wederftaat God de hovaardige, maar de nederige geeft hij genade. Een verbroken geest, en verflagen hart is Hem aangenaam, want dat vertrouwt alleen op zijne genade, en hulp. Dit is de fterkte zijner knechten, ook onder de heidenen, die hen niet befchaamen zal. De Zendelingen der Broederen worden niet alleen van de direftie der Uniteit geroepen, maar ontvangen ook de kerkelijke bevestiging om het Euangelie te mogen prediken, en de heilige facramenten te bedienen. Daarbenevens worden zij met eene behoorlijke inftrudcie voorzien, hoedanig zij zich, overeenkomftig met hunne roeping, en de overige omftandigheden, en inrich- tin-  EUANGELISCHE BUOEDER - GEMEENTEN , enz. ^1 tingen van de Zendeïings-diaconie hebben te ge- d Uithet geene reeds gezegd is, kan men den inSd vangdeze inftruftie ligtlijk opmaacen ten opzichte zoo wel van hun perfoneealsam gedrag. £ 3SÖK2 Ipn--arns nok hier n, ZOO Veel ut efrT de beste wegwijzer. De Zendeling vindt daarin *elijk ^ elk dienaar van Christus, den zekerVen r gel , naar den welken hij zich , zoo wel omtrentzinen Heer, en Meester als omtrent zich zeiven, en ^nen^eveMneasch te - g draagen heeft. Gelijkerwu.s hij m..jflf** ^ heeft te achtervolgen, zoo moet hij ook dezel ve allen, welke naar hem hooren, zoo^ baar als mooglijk is voor den geest brengen en daar v^aaken, dat alle de geene, welke deze leer iebben aangenomen, en door den doop leden der Christlijke Kerk zijn • geworden, ook daar naar leeven. Dit alles is opgeflooten m het bevel van Christus aan zijne Difcipelen: „ Gaat heenen in de geheele waereld, onderwijst al" lede volkeren, dezelve'doopende in den naa" me des Vaders, des Zoons, en des heiligen " Geestes leerende hen onderhouden alles, wat " ik u geboden hebbe." Een Zendeling die zich het voorbeeld des Heilands, en zijner Apostelen recht ten nutte maakt, en hunnen wandel zoo wel als hunne leer getrouwlijk navolgt, die vindt daarin de zekerfte leiding voor zijn. gedrag, en bewandeld eenen weg, op welken zelfs de dvvaa- , zen niet zullen dwaalen. Dit is, en blijft het onveranderlijk rigtfnoer voor alle Broeders, en Zusters, welke aangefteld worden tot den dienst onder de heidenen; alle overige bijzondere regelen moeten daar mede overeenftemmen. Dus  302 DE ZENDELINGSCHAPPEN DER is het ook gelegen met alle inzettingen, welke tot de inrichting der Broeder-uniteit behooren, en op de geplante gemeenten onder de heidenen kunnen toegepast worden. Wie daar van nog naauwkeuriger begeert onderricht te worden, die leeze het reeds boven aangehaalde bericht van den arbeid der Euangelifche Broederen onder de heidenen, en hij zal daarin eene voldoende onderrichting vinden. Hoe verder het Zendeïings werk der Broederen zich uitbreidde, zoo veel grooter wierden de behoeftens tot hunne onder-houding. Een iegelijk die de inrichtingen der Broederen niet kent, heeft redenen om zich te verwonderen hoe het mooglijk is, dat eene zoo geringe, en voor het grootfte deel arme maatfchappij van menfchen, als de Euangelifche Broederen naar waarheid zijn, zich in ftaat bevinde, de kosten, töt de onderhouding van zulke omflagtige Zendeïings-inrichtingen, federt bijna 62 jaaren goed te maaken, daar zij niet het geringfte vaste fonds daar toe bezit, en alles alleen moet opgebracht worden, door de vrijwillige mildaadige giften van de gezamentlijke leden der Broedergemeente, en hunne vrienden buiten dezelve, welke het voor eene groote genade houden, verwaardigd te worden , om aan deze behoeftens een werkdaadig aandeel te mogen neemen, en daarom met blijdfchap hun penningsken daar toe bijleggen. Deze vrijwillige mildaadige giften of colleften, worden jaarlijks tweemaal ingezameld. Ook zulke vrienden der Broederen, welke berichten ontvangen van den zegen hunner bezendingen onder de heidenen, neemen uit eigen beweeging mede deel daar aan, door vrijwillige giften. Een Collegie, bijzonderlijk van de Broeder-uniteit aan-  EUANGELISCHE BROEDER- GEMEENTEN , enz. 303 nangefteld, ter bezorging van de noodige behoeftens aller haarer Zendelingfchappen, ontvangt deze mildaadige gif en, om ze naar het bedoelde oogmerk, en naar den zin van den geever te befteedem , ' Dit Collegie den naam draagende van Deputatie tot de Zendeïings-diaconie der Broederuniteit voor de heidenen, bezorgt daar van de behoeftens van alle tot het Zendelingswerk aangeftelde Broederen, en Zusteren, zoo wel op hunne reizen naar de Zendelingsplaatfen, als tot hunnen dienst, en verblijf aldaar, mitsgaders alle andere uitgaaven met dit Zendelingswerk verbonden, waar onder mede begreepen zijn, de opvoeding der kinderen der Zendelingen, en de verzorging der in de Zendelïngsdienften oud, en zwak geworden perfoonen. De betrekking, welke de bezigheden van dit Collegie tot de directie der Broeder-uniteit hebben, aan welke het opperfte toezicht over het geheele Zendelingswerk toebetrouwd is, maakt het noodzaaklijk, dat zulk een Collegie zijn gewoon verblijf hebbe, in de nabijheid van da Ouderlings-conferentie der Uniteit, aan welkehet jaarlijks rekenfchap van zijne administratie o-eeven moet. Eene bijzondere Sociëteit tot bevordering van de verkondiging des Euangeliums onder de heidenen, welke de Broeders in Engeland, al veele jaaren geleeden, opgericht hebben, en welke haaren zetel te Londen heeft, onderfteund mede de Zendeïings - diaconie der Uniteit, door de bezorging der Zendelingen in de landen, die onder het Engelsen Oppergebied ftaan. Van het oogmerk, en de regeien dezer fodetei't, vindt men insgelijks in het boven aangehaalde  3*4 DÉ ZENDELINGSCHAPPEN DER haalde werk, van den arbeid der Broederen onder de heidenen, de noodige onderrichting. Eene foortgelijke Sociëteit hebben de Broederen in Noord-Amerika, in het Jaar 1788 opgericht, * welk te Bethlehem haaren zetel heeft, .en van dé algemeene Staats - vergadering in Penfylvanien, als eene wettige corporatie is erkend, en bekrachtigd. Dit zijn de hulpmiddelen, door welke de Euangelifche Broeder-uniteit, onder den Goddelijken zegen, in ftaat gefteld word, het noodige tot voortzetting van het uitgebreid Zendelingswerk te bezorgen. In weerwil van alle daar bij in 't werk geftelde orde, en zuinigheid, zoude dit echter niet mooglijk geweest zijn, indien niet hunne Zendelingen, en derzelver medehelpers, de Apostolifche neiging of geneigdheid hadden, niet zich zeiven te leeven, en het hunne te zoeken, maar het geene dat des Heeren is, dat is, hun leeven, hunne ruste, hun gemak, en gewin, niet lief te hebben boven de genade, en eere van het Euangelie te mogen verkondigen; indien niet * Het zelve is ook in dit Jaar 1793 van de Broedergemeente te Zeist gefchied; en eene even diergelijke Sociëteit, ter uitbreiding van het Euangelium onder de heidenen in *t algemeen, en bijzonderlijk in de Colo» nien der Vereenigde Nederlanden, onder eenige leden dezer gemeente, met goedkeuring der Direftie van de Broeder-uniteit opgericht, waar door de Sociëteit, ter uitbreiding van het Euangelium onder de heidenen, welke in 't Jaar 1746 te Amfterdam van ettelijke Broederen begonnen was, wederom vernieuwd is geworden. Het welk Jesus Christus, het Licht der Heidenen, gunstrijk met Zijnen zegen gelieve te bekroonen.  euangelische broeder - gemeenten , enz. 305 niet de honger, en dorst naar het heil der heidenen het overwïgt had gehad over de moeilijkheden des leevens; en de genade Gods hen niet bekwaam gemaakt had, om den Heere in nederigheid, en zelfverloochening natevolgen, en niet fchuldig te ftaan aan de verzuiming der»zaak des Heeren, en de verfchooning van hun zelven-in zijnen dienst, maar als ftrijders van den Heere Jesus gewillig te lijden, en zich in zijnen dienst te verteeren. Moesten de Broeders hunne Zendelingen, en derzelver medehelperen eene ge woone Jaarwedde geeven, of hen met het noodige tot hun beftaan voorzien, zoo zoude het volftrekt onmooghjk zijn voor de Zendeïings-diaconie der Uniteit, het ontwerp haarer bezendingen ftaande te houden, en te doen voortgaan. Maar de Zendelingen vo gen het voorbeeld van Paulus den tapijtwerker, en zoeken, zonder hunnen Zendelingsdienst te verzuimen, de middelen van hun beftaan, door denarbeid hunner handen te verdienen, oftenminften hun onderhoud daar door zoo veel mooglijk te verhgten. Op eenige plaatfen leggen zij tuinen aan, en nlaoten, op andere oefenen zij hunne ambachten. FWde eefchied op hunne. Zendeïings-plaatfen m Oost- ebn West-indien. In Labrador timmeren de Broeders booten, en fmeeden pijlen, welke de Eskimoos rot hunnen Walviscbvangst gebruiken. In Groenland alleen hebben de Broeders noch gelegenheid tot den landbouw, noch tot eenige andere kostwinning van belang. Dus zoeken de Zendelingen der Broederen de ultgaavèn der Zendeïings-diaconie op eene betaamli ke wijze te verminderen, zonder zich ui de zorgv üdighdd des leevens te laaten inwikkelen. Maar met takken van koophandel, van welken aart zij ook mogen zijn, laaten zij zich, hunnen regel opvolgende, geheel en almet in.  VEERTIENDE HOOFDSTUK. NOG IETS VAN D E HUISHOUDELIJKE INRICHTINGEN DER BROEDER-UNITEIT, EN HET S L 0*T. \ Daar is bij de Conftitutie der Uhiteit gewag gemaakt van nog een Collegie, 'c welk voor het beftaan zoo wel haarer dienaaren over 't algemeen, als ook zuiker dienaaren in 'c bfzonder de zorgen heeft, welke in den dienst der Uniteit zijn oud, en onvermogend geworden, in zoo verre dezelve geen eigen vermogen bezitten, om zyfjh van hun noodzaaklijk onderhoud te verzorgen. Dit Collegie draagt de naam van Sustentatie-diaconie der Uniteit; dat is, de Diaconie der Uniteit, welke voor de onderhouding haarer dienaaren , en dienaaresfen te zorgen heeft, Elke Broedergemeente neemt door haare bijzondere Diaconie , naar maate van haar vermogen, aandeel aan de noodige kosten van het algemeen, en levert haare toelaagen in, aan de voornoemde Sustentatie - diaconie, welke de aan het oogmerk bean;.- woor-  DE HUISHOUDELIJKE INRICHTINGEN, eilZ. 307 woordende befteeding derzelven, onder het toezicht van de direftie der Uniteit bezorgt, en van haare administratie jaarlijks aan alle bijzondere direétien der gemeenten rekenfchap geeven moet. Het deelneemen der gezamentlijke leden, en afdeelingen der Uniteit is dan het eenige middel, om de*noodige kosten tot in ftand houding, en voortzetting 'van het werk Gods, den Broederen toebetrouwd, onder den zegen van God goed te 'maaken. Een iegelijk die deze uitgaaven der Broederen vergelijkt, met de noodige uitgaaven welke de gewoone burgerlijke inrichtingen vereisfchen, en naar dien maatftok afmeet, en beoordeelt, zaf bijna niet kunnen begrijpen, hoe de Broeders zonder buitengewoone bronnen van hulp beftaan kunnen. Dit zal misfchien ook wel aanleiding gegeeven hebben rot de ongegronde betichtingen van gemeenfchap der goederen, en een algemeene Heilandskas, of een onderlinge commercieele verbindtenis, welke in de Broeder-uniteit nooit heeft plaats gehad, noch volgens hunne grondftellingen plaats hebben kan. Toen, naliet overlijden van den zaligen Graaf Zinzendorf, (wélke als voorftander, en gemagtigde dienaar der Broeder-uniteit, de voornaamfte onderneemingen onder zijnen uaam, en op zijn crediet ter uitvoer bragt;) •zijne nalaatenfrhap met fchulden belast was, voortgefprooten uit veelerlei misüagen, deels in de administratie, deels door ongelukkige lotgevallen, welke het een, en ander etahlfsfemènt van de Broederen getroffen hebben. Zoo oordeelden de leden der Broeder-uniteit, op de fynode van 't jaar 1764 vergaderd, zich verplicht, tusfchen beiden te komen, en de hun onder 't oog gebragte openligging van zijne bezittingen, en fchulden als hunne ëieén zaak aantezien, en zelve als fchulV a de-  3o8 DR HUISHOUDELIJKE INRICHTINGEN denaaren voor de fchulden inteftaan, om aan dt Familie van den Heer Graaf, de goederen haar in eigendom toebehoorende, welke van hem, ten behoeve van de Uniteit, met zwaare fchulden heiast waren, te verzekeren, en fchadeloos te ftellen; ook in dit buitengewoon geval, nam men het middel van vrijwillige toelagen aller leden der Broeder-uniteit ter hand, om de noodige intresten jaarlijks optebrengen, en daar door hier alleen het wankelend crediet der Broederen ftaande te houden, maar ook met Gods zegen, door orde, en' zuinigheid, den last der fchulden langzaamerhand, zoo veel mooglijk te verminderen. God zegende ook in de daad, deze uit liefde, eh trouw voortgekomen onderneeming der Broederen, met een gewenscht gevolg, en deed dezelve verftrekken tot eene groote verligting der geheele Broeder-uniteit. De fynode verkoos ten dien einde een Collegie van voorftanders der geheele Uniteit, aan 't welk het naauwkeurigfte opzicht, en de directie over alle huishoudelijke belangens der geheele Uniteit toevertrouwd, en opgedraagen wierd. Dit Collegie maakt dat deel van de directie der Uniteit uit, waar van boven gewag gemaakt is, onder de benaaming van het Dienaar-departement in de Ouderlings-conferentie der Uniteit, en volvoert dienvolgens zijnen opgedraagen last, in vereeniging met de geheele Uniteit. Op deze wijze is men in de Euangelifche Broeder-uniteit te werk gegaan, ten opzichte van de noodige behoeftens tot de bediening, en voortzetting van het werk Gods. De milde zegeningen des Heeren hebben de Broederen in ftaat gefteld, dat geene uitterichten waar mede zij gelast waren, en niemand der geeveren is in 't geval geweest, van zich zeiven door zijne milde gaa-  DER BROEDER - UNITEIT , EN HET SLOT. 3°? «aven en gefchenken eenigzins te benadeelen, Ken behoefde maar daar toe te befteeden dat ?ecne 't welk anderzins uit hovaardij, ijdelheid, en liefde tot de zoogenoemde vermaaken der waereld nutteloos verkwist wordt, zoo was de zaak geholpen. De leevenswijze der Broederen zeer eenvoudig zijnde, hebben zij zoo veel minder van nooden, om genoeg te hebben, en wie zich bij zijne waare' behoeftens leert bepaal en, die-is wijs, rijk, en te vreden. Dit geluk heeft God den Broederen verleend. Het woord des Apostels Paulus: „ als wij voedfel, er. dekfel „ hebben, laat ons daar mede vergenoegd zijn, heeft onder hun ook die uitwerking gehad, dat geen dienaar der gemeente, ten zij hij gebrek Teidt, of zou leiden, ergens eene belponing voor zijnen dienst begeerd. En deze gezindheid bezielt nog heden ten "dage de Broederen, en befpaart hun géene geringe uitgaaven. Bij de aanlegging van deze of . geene gemeente, waren 'er in 't begin fommigen, welken de een of andere oeconomifche onderneeming in 't werk fielden, en het voordeel daar van aan de behoeftens eener zoodanige gemeente vrijwillig: befteedden; anderen deeden hetzelve uit hun jaarlijks overfchot. Dk alles echter gefchiedde ten allen tijden uit eigen beweeging, en vrijwillig maar 'er zijn ook uitgaaven, waar toe elk lid der gemeente verplicht is, en welke in de opgeeeeven Gemeente - verordeningen bepaald, zttn ; hier toe behoort onder anderen de evenredige deelneeming aan de gemeenfchaplijke, en noodige behoeftens der gemeente, aangaande haare inrichting, en politie. .... Dit is een kort vertoog van de inrichtingen, en zeden der Broeder-uniteit. Neemt men rtu, haare inwendige, en uitwendige inrichtingen te V 3 iaa^  31© de huishoudelijke inrichtingen faamen, en befchouwt men ze in haar veiband, zoo zal men vinden, dat het fteunpunt van haare inrichtingen eigenlijk rust op eene broederlijke overeenkomst, om zoodanig te leeven, en te wandelen, als volgens de leer van Jesus, en zijne Apostelen, alle geloovigen in 't nieuw verbond, verplicht zijt). Geene diepte, noch hoogte is daarin te vinden, welke onvatbaar, en onbegriiplijk voor het gezond verftand van den eenvoudigften zoude zijn. Het wit waar naar de Broedergemeente jaagt, het oogmerk waar toe zij zich heeft vereenigt, en de leevensregel tot welke zij zich onderling verbonden heeft, wordt door het Euangelie allen navolgeren van Jesus voorgefteld. Deze leevenswijs is noch dwecperij, noch onverftand, noch duistere gewaarwordingen , noch een zinlijk, of Ipeelend gevoel, noch eene nedergebuktheid des hoofds, maar zij is eene opwekking tot een Euangelifche Christelijke vroomheid, die ons als eene vrucht des geloofs in Jesus Christus, en zijne verzoening, in het geopenbaarde woord Gods voorgefchreeven, en op klaare, en duidelijke begrippen gegrond is. Want het geloof in Jesus Christus verblijd het hart, verlicht het verftand, maakt het hemelsch gezind, en vrij van de macht der ijdele begeerlijkheden, kloekhartig in ongevallen, nederig voor God, vrijmoedig voor menfchen, en vol vertrouwen op den Heere. De vreugde in den Heer is zijne fterkte, en een vergenoegd gemoed een natuurlijk gevolg daar van. De last der fterflijkheid, en der elende, drukt den geloo: vigen niet geheel en al ter neer. Wie op het verganglijke geen grooter prijs fteld dan het verdient, die hangt 'er het harte niet aan. Wie in Jesus Christus gelooft, die denkt met zekerheid, en vertrouwen aan de zaligheid in de ge-  DER BROEDER-UNITEIT, EN HET SLOT. 3" «ewesten der onderflijkheid, en de dood_opent nem de deur tot het genot derzelve. Wordt zoodaldg een oogmerk in een Godsdiendig genoot?chap aangetroffen, en is het belang van veelen daarin'vereenigd, zoo zal de voortgang; van hetzelve zoo veel te voorfpoediger zijn. Want een zulke vereeniging verfterkt tot het goede e maakt zwak tot het kwaade; zi] bevestig den goeden zin, en reinigt de zeden Wie dit a les in betrekking tot de Euangelifche Broederen overweegt, zal hunne geheele zaak zoo veel juister beoordeelen. Ten flot zal ik mijnen geëerden leezer nog verzoeken, 't geen van de zeden, en inrichtingen der Broederen is gezegd geworden, aan geene zucht naar roem, of aanmatiging van een verbeelde volmaaktheid toe te fchrijven De Broederen weeten niet alleen, dat onder de menfchen geene volmaaktheid plaats heeft, en dat, fchoon door de wijze verordeningen, en inrichtingen veel kwaad verhinderd wordt, het toch dikwijls gebeuren kan, dat ook veele goede zaaken daar door geftuit kunnen worden; maar zij ftaan het ook gewillig toe, dat veele van hunne verordeningen, en inrichtingen, in den grond mets meer dan ftilzwijgende bewijzen van hunne onvolmaaktheid zijn. Zij weeten, met hoe yeele menschlijke onvolmaaktheden, over't geheel, en ten deele zij te ftrijden hebben, en dat zij 't alleen aan Gods onverdiende genade dank te weeten hebben, dat zij zijn bewaard, cn behouden geworden. Zij weeten dat zij hunnen fchat in aarden vaten hebben. Het is hun niet verborgen gebleeven, hoe gevaarlijk hunnen Vaderen zelfs het onwaardeerbaar kleinood van hunne geweetens - vrijheid is geworden, ontaartende in eene vrijheid des vleefches, welke een welbehaV 4 Sen  314 DE HUISHOUDELIJKE INRICHTINGEN gen aan de waereld, en verflaauwing in de waarneeming van goede tucht, en orde ten gevolge had, en hoe de uitwendige goede welftand de eenvoudigheid der zeden heeft doen verlooren gaan. Zij weeten dat de genade des nieuwen yerbpnds niet ernijk is, en dat hunne kinderen, fchoon zij van hunrie geboorte aan voor grove zonden, en misdaaden zorgvuldig bewaard worden, nochtans het zaad tot'al het kwaad, in *& binnenfte van hun omdraagen. Zij kennen den betoverenden geest der waereld, de geneigdf heid tot twijfeling aan de dierbaarfte waarheden tot hun leeven, en zaligheid geopenbaard, den ftroom des ongeloofs, die de fterkfte dammen doorbreekt, zoo dat ook de verkoorenen gevaar jpopen van verleid te worden. Indien 'er dan iets goeds bij de Broederen gevonden wordt, zoo is het Gods werk; want wat zijn zij, of wat hebben zij, dat hun niet te vooren van God gegeeven is; hunne misftagen van den ouden, en tegenwaord.igen tijd zijn. hun niet onbekend, en dezelve bewaaren hen in de ootmoedigheid, want zij hebben, op verre na, niet gedaan wat zij fchuldig waren te doen. Al hebben de Broederen het plan of ontwerp, 't welk zij zich hebben voorgefteld, tot de inrichting van hun leeven, uit Gods woord, genomen, zoo is, en blijft hét toch maar ten deele wat zij daar naar opbouwen. Desniettemin moet hun al het goede, wat God hun daar door, naar zijne goedertierenheid heeft doen geworden, ten hoogften gewigtig, en dierbaar zijn. Zij hebben reden om grooten prijs te ftellen op hunne inrichtingen, wijl zij dezelven hebben leeren kennen als beproefde middelen, ter bevordering van hun eigen gelukzaligheid, en tot nut voor hunnen naasten, Zij zijn verplicht, en ver-  DER BROEDER-UNITEIT, EN HEt SLOT. 3*3 verbonden, zoo lang onwrikbaar pal daar op te Mïiven ftaan tot dat hun iets bekend woidt, c S nog be e , en overeenkomftiger is met den B ibel De naauw beperkte paaien hunner inzetten welke zij voorfchrijven, zijn noch last T^nHprpn m?ar het kwaade. 11UC " dan a ngeteven onrechtvaardige verw £in^ van voor het grootfte deel «^«3*^ KPWee?in2 alleen van hunne Weikmeesteien * hangt g door eene met dwang vergezelde tucht geSerd wierden; waarom zijn 'er dan zoo weinig welke de gemeente verlaaten, daar toch de d.vang het onverdraaglijkfte voor een mensch is. wat zou toch zoo veele verftandige, en magtige Vorsten bewoogen hebben, de Broedereneden om in hunne landen te komen woonerf-, indien, zij niet overtuigd waren, dat het Euangelifche Broedervolk een eerlijk, deugdzaam, naarlhg, vredelievend, en voor den Staat nuttig volk was, welks inrichtingen, en inzettingen geenzins onvoegzaam en ftrijdig zijn met de Euangelifche vrijheid, ja welks voorbeeld, en invloed op hunne mede-inwooneren, en onderdaanen goed, en heilzaam is? Indien men van harte geloofde, dat de Godzaligheid tot alle dingen nuttig zij, en dat zij de beloften heeft van het tegenwoordige, en toekomende leeven, zoo zoude men de zedelijke levens-mncntinken, en inzettingen der Broederen niet verdacht houden, en maaken. Men zoude ligtlijk kunnen, overtuigd worden, dat het voorfchrift des Euangeliums de waare, en fterkfte band is van alle menschlijke, en burgerlijke maatfchappij en, wijl zij den «cnfchen wet alleen de beste, en edelfte leevens- rege.  3*4 de huishoudelijke inrichtingen, enz. regelen voorfchrijft, maar ook te gelijk de kracht mededeelt, orn ze optevolgen. Een zeer geleerd man, die eene groote Staat-en menfchenkunde be'zat, drukt zich over de Godzaligheid dusdanig uit: „ Zi'j is de moeder van de menschlijke maatfchap„ pij, welke het volk met den Koning, en den „ Koning met het volk verbindt, en beide aan de „ we:ren, en rechten onderwerpt, welke de moei„ lijkheden des leevens verzoet, in voorfpoed de „ goede orde onderhoudt, en in welke de men„ fchen hunne rust, kracht, en drangredenen tot „ hun zelfs opoffering vinden." Hoe grooter nu de maat is van deze kennis der Godzaligheid in eene maatfchappij, zoo veel te grooter is ook haare verplichting, dat hun leeven daar aan beantwoorde. Want een iegelijk dien veel gegeeven is, van dien zal veel geëischt worden. Niemand geloove echter, dat nu alles volbragt zij, dat men nu alles verkreegen& en het oogmerk ten vollen bereikt hebbe; die fnet voorwaards gaat, die gaat achterwaards. Het is met ons gelegen in 'c zedelijke, gelijk het is in 't natuurlijke. In het natuurlijk leeven houdt de beweeging niet op, en dat is ook het geval in 't rijk der genade. Dit dient bijzonderlijk opgemerkt te worden van mijne Broederen, en medegenooten aan de Genaderoeping van onzen Heere, en Heiland Jesus Christus, waar mede hij dat kleen, en geringe gedeelte zijner Kerk op aarde, 'tgeen tot de Euangelifche Broederkerk behoort, verwaardigd. Indien zij zulks zullen doen, en het opwasfen in de kennis van Jesus Christus, en zijne navolging, als hun voornaamfte doelwit onveranderlijk in 't oog houden, zoo zullen zij ondervinden, dat God, die ons tot de kennis zijns Zoons geroepen heeft, getrouw is, en hen, volgens zijne belofte, bevestigen zal tot den einde toe. IN-  INHOUD. Kladïi}. VOORRÉDE VAN DEN HOOGLEERAAR HERM. JO. KROM. EERW. SCHRIJVER, j. LORETZ. EERSTE HOOFDSTUK. INLEIDING. . • • I u> KORTE GESCHIEDENIS VAN DE OUDE BROEDERGEMEENTEN. »7 DE HERSTELLING VAN DE EUANGELISCHE BROEDER-UNITEIT. 100 jV< DE EUANGELISCHE BROEDERUNITEIT, EN HAAKÏ ÏROl'EN. . . I40 v# DE GRONDSLAG DER INRICHTING EN KERKTUCHT DER EUANGEL1SCHÉ BROEDER-UNITEIT. . .149 VI. DE UITERLIJKE GESTELDHEID DER EUANGELISCHE BROEDERUNITEIT. ,fiS ,vn. DE LEER, LEERWIJZE EN DE GODSDIENSTIGE VERGADERINGEN IN DE EUANGELISCHE BROEDERGEMEENTEN, • • 179 VHI.  i N H Ö U D. VIII. ' DE KERKENDIENST DER EU¬ ANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN. 193 IX. j— DE EUANGELISCHE BROEDER¬ GEMEENTEN, HAARE CHOOR-AFDEELINGEN, EN HAAR BESTUUR. . . aoS X. DE VASTGESTELDE VERORDENINGEN IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN. ... 314 XI. HET GEBRUIK VAN 'T LOT IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN. a<38 XH. DE OPVOEDING EN SCHOO- LEN DER JEUGD IN DE EUANGELISCHE BROEDER-GEMEENTEN. . . »74 3{jn. DE ZENDELINGSCHAPPEN DER EUANGELISCHE BROED ER-GEMEENTEN, ONDER DE HEIDENEN. . a8? XIV. NOG IETS VAN DE HUISHOUDELIJKE INRICHTINGEN DER BROEDER-UNITEIT, EN HET SLOT. 306