19J M-l VADERLANDS CH KABINET; VAN KOOPHANDEL, ZEEVAART, LANDBOUW, FA BRITKEN, ENZ. BEHELZENDE Eene Verzameling van Verhandelingen, dé Uitbreiding en Verbetering der gemelde Vaderlandfche Welvaart - Bronnen ten doel hebbende. Uitgegeeven^ DOOR G. B R E N* D ER a BRAND IS; Leermeester in de Wis- en Sterrenhmdef Examinator van alle Stads Maaten en Gewigten, en Wijnroeijer te Amjleldam; Lid van verfebciden. Maatfchappijen. Met Plaatcn te AMSTELDAM, By AREND FOKKE Simonsz. * MD Ge L X XX Y h   AAN DE zo kuttige als b L oeijen de AMSTELDAMSCHE MAATSCHAPPIJ. Onder de Tmfpreuk En inzonderheid aan derzelver DEPARTEMENT van KOOPHANDEL, ZEEVAART, LANDBOUW, FABRIJKEN, enz.  wordt dit • VADERLANDSCH KABINET; van KOOPHANDEL,ZEEVAART, LANDBOUW, FABRIJ. KEN, enz. Met waare Hoogachting Opgedraagen, Door derzelver Medelij ^BRENDERaBRANDlS.  BERICHT, Zie daar Leezer! weder een Kabinet voor U geopend , en eenige ftukken , uit volle Laaden , ten nutte van den Vaderlandfchen Koophandel, enz. , medegedeeld. Eenigen mijner Vrienden, ook Leden lijnde van de bloeijende Maatfchappije Felix Meritis, hebben de goedheid gehad, om mij, uit hunnen voorraad van gedaane Verhandelingen , een en ander mede te deelen : zo (dat de uitgaave van dit ftukjen, aan mijne eigene verzameling [ zederd den Jaare 17 8 f, door het Redenen in het Departement van Koophandel enz. telkens vermeerderd] niets dan de Verhandeling over de Vaderlandfche Munten gekost heeft, welk ftukjen eigenlijk uit twee Redevoeringen te zamen gefteld: en met de Vaderlandfche Geldrekening ver. meerderd is. Alle de hier medegedeelde ftukken ( behalven laatstgemelde ) zijn derhal ven van tijd tot tijd in het Departement van Koop. handel, in gemeldeMaatfchappij, voorgefteld; doch hebben hierdenftijldermondelijke Vooruragt, als ook de bijzondere vooraflpraaken verboren j welke gemeenlijk minder belangrijk zi,n voor den Leezer , dan voor de in vriend- fchap  BERICHT fchap verbondene Hoorers. Dit achten wij nood^g hier te melden: eensdeels om de verwondering van zommige Leden dier Maat. fchappije voor te koomen, welken de hier medegédeelde ftukken mogelijk gehoord hebben : anderdeels, om de hier in gebruikte Vrijheid, ook voor andere ftukken te verwerven , welke men ons zal gelieven mede te deelen, en welkers ontvangst altoos aangenaam zal zijn. Wij zullen daar toe eene Laade open houden, voor alles wat ons eenige Vaderlanders , tot verbeetering en uitbreiding van Koophandel, Zeevaart, Fabrij ken , Trafijken en Landbouw, gelieven mede te deelen. Wij noodigen alle daar toe Uit, en verzoeken de ftukken, zo Waarneemingen, Verbeeteringen als Verhandelingen behelzende, te zenden aan den Schrijver dezes, G. Brenóer k Brandis te AmJïeïdam, welke 'er een nuttig en gepast gebruik van zal trachten te maaken, doch de Vrijheid aan zich behoudt, om ftukken, die geen verdienften genoeg hebben, ongeplaatst te laaten. Wij geeven hier enkel eene Proeve, maar die wij zekerlijk door andere zullen doen vol-  BERICHT. volgen, indien wij Leezers en aanmoediging genoeg vinden, om, volgens dit ontworpen Plan , voord te gaan. Vinden wij integendeel, dat wij in dezen te veel gehoopt hebben, dan zullen wij gerust de Laaden en Deuren van ons pas geopend Kabinet weder digt fluiten} cn ons wel wachten, van het leezend Vaderland onze verzaamelde ftukken op te dringen. Zie daar ons Plan! Zie daar ons voorneemeni het Oordeel over een en ander zij den Leezer verder aanbevoolen. jtmjïddam den zi van Sprokkelmaand 1786.  INHOUD. Ff «Verhand tusfchen de Natuur en den Ko,t>Zeevaar* » Landbouw en Fabrijken meestendeels overgenoomen- uit twee Ver' handelingen van WrLLE>i Wac-tendorp bladz. i. Bet verval van fommige Vaderlandfche Fa*ri}ken , en eenige Middelen ter berfieflin* door Hendrik Spille. „ \ **■ Verhandeling over de Voordkveeking van r'7 en ^s mede derzei ver door JoHANKES BOOMAN EG«ERTOS2. ■ • • sa Verhandeling over de Vaderlandfche Munten, door G. B r e No er a Brandis. 83. Vaderlandfche Geldrekening, door denzeiVen. De Plaat wegens het Koorn en deszelfs in} fecten te plaatfen over bladz. 82. De Plaat met oude Nederlandfche Munten j te plaatfen over bladz, 126.-  Inleidende VERHANDELING over den INVLOED der N A T U U Rj op den koophandel, ct ZÊK vaart, land- en akker: bouw, fabrijken;, trafijken, enz. Meestendeels overgenomen uit twee Verhandelingen VAN WILLEM WAGTENDORP BEKMAN;   D E INVLOED DER NATUUR, Ó P b.EN KOOPHANDEL, DE ZEEVAART j LAND- EN AKKERBOUW, FABRIJKENj TRAFIJKEN, ENZ. C3 nder alle de middelen ter inftandhouding en bevordering van den wezenlijken welftand dergeheele bekende Waereld; of liever, van de tot nog toe bekende gedeelten dier Planeet, welker redelijke bewooners wij zijn; verdient vooral de Koophandel, als een der voornaamften, eene eerfte plaatfe te bekleeden: nadien men haar vrijelijk mag aanmerken, alsdevoornaamfte bron, waar uit veele andere takken hun voedfel trekken; terwijl dezelve overal, cn op verfcheidene wijzen, het genoegzaame aan ons en de onzen, oplevert. Met reden befchrijft men den Koophandel, als eene vruchtbre Moeder — en zorgvuldige Voedfter — van verfcheidene voor den Mensch zo nuttige... heerlijke... als vermaakelijke Kunsten en Wetenfchappen; onder welken de A % Zee-  ( 4 ) Zeevaart, Land- en Akkerbouw, Fabr-jfcea en Trafïjken in den eerden rang koomen. - ■ Stort de Koophandel haaren hoorn vol overvloed, in de bekende Waerelddeelen gevuld, niet rijkelijk uit in den fchoot van den Mensen? 4 En is het niet door haare medewerking, dat de kennis van een weldaadig Opperwezen ; en 's menfehen verpligting aan hetzelve, heel de Waereld door verfpreid en voordgeplant worden ? Hoe ruimer het veld ter befchouwinge is, hoe naauwkeuriger men zich moet uitdrukken, omtrend de bepaalende grenzen. Voor het tegenwoordige hebben wij ons enkel bepaald, bij de naauwe betrekking , welke 'er plaatfe heeft, tusfehen deNatuur en den Koophandel, met de daar aan verknogte Zeevaart, Land' en Akkerbouw, enz. Hoe namenüjk deze, uit de gefteldheid en voordbrengfelen der Natuur, eeniglijk hun beftaan ontleend hebben; terwijl aan de andere zijde, de Natuur, de fntdekking en openbaarrnaaking van haare uit. gebreide nuttigheid, en voortreffelyke fchoonheid, hoofdzaakeliik aan deze nuttige Kuns. ten te danken heeft. Door de Natuür verftaan wij, het geheele zamenftel van alle eindige Wezers: en door de gefteldheid der Natuur, bedoek" men haare gedaante, het verband der deelen, en de orde waar in die tot elkander ftaan, en langs  ( s j langs zekére vastgeftelde Wetten, werkzaam zijn. De voordbrengfelen der Natuur zijn algemeen bekend, als Hoffelijke zaaken, welke door haar, als een tweede oorzaak, hun aanzijn verkrijgen. Of meer bij het Onderwerp bepaald: Al wat in, en op dezen Aardbol leeft en groeit. De Koophandel wordt geplaatst onder de Kunsten van Beroep, van welke de noodzaaklijkheid zelve de Leermeesteresfe moet zijn, nadien men haare geheimen op de Hoogefchoolen niet kan leeren. Haare voorwerpen zijn , Goederen , Geld , of Papier , nevens derzelver Kooping en Verlcooping. En deze voorwerpen zijn , — of Befchow.vende, beftaande in die aangenaame en nuttige naarfpooringen, van de Noodzaaklijk- en Nuttigheid van zulken Handel, en den uitgebreiden invloed van denzei ven, op alle andere zaaken; en ingevolge hier van, haare betrekking tot, en verband met den geheelen fchaakel der dingen. Of Beoefenende: beftaande in de kennis der Goederen en derzelver Prijzen of Waarde, enz.; welke zaaken te veel bekend zijn, om 'er verder iets van te zeggen. Bepaalen wij ons liever tot het befchouwen dier naauwe betrekking , welke tusfchen den Koophandel en de Natuur beftaat; zo ten opzichte van hunnen oorfprong, als tot verdere uitbreiding en bevestiging van dezelven. • A .3 Wan-  C 6 ) Wanneer in 's Waerelds vroegen lichtend-, flond , de Eerst of Aards en Stamvader van het menfcheh'jkgeflachte, Adam, beneyens zijne gezellinne, in hunnen ftand op dezelve gefield wierden; werd hem tevens, door den grooten Schepper, en Heer van alles, het bewind opgedraagen, en het eigendom gefchonken . met de vrijheid om een betaamelijk gebruik te maaken, van al het geene hem omringde; en hij had dus een onverdeeld en onbetwistbaar Recht op zyne medefchepfelen in dit benedenrijk. Maar zo dra gewan hij geene Kinderen (ingevolge het oogmerk van den Schepper, om, namenlijk, de Aarde met redelijke bewooners te voorzien , welke alle uit hem moesten voorkoomen) of hij moest, en dit was natuurlijk billijk , eenige deelen van dit zijn Recht afftaan. Naar maatenu hetMenschdom vermeerderde, moesten ook de bezittingen vermenigvuldigd of in kleiner deelen gefmaldeeld werden; en dit had eindelijk ten gevolge, dat men'zich al verder op de Waereld moest begeeven , om gefchikte plaatfen ter wooning en onderhoud op te zoeken; of van anderen , welke dezelve reeds in eigendom bezaten , op billijke voorwaarden , en onderlinge verdragen over te neemen; of voor andere zaaken te ruilen Middelerwijl veroorzaakte deze trapswijze verfpreidi'ng van het Mcnschdom, op de Waereld, niet alleen eene  ( 7 ) eene groote ftremming in de gemeenzaame famenleving, welke tevooren plaats had; maar het eene Geflachte had het geluk zich neder te zetten in eene vruchtbaare Landftreek, daar men het noodige, het overvloedige, en zelfs nog meer, konde inwinnen; terwijl een ander Volk , in eene dorre Woeffijn , zijne wooning moest vesten, of op zijn best genoomen, eene plaatfe welke weinig, ten hoogften riet genoeg voedfel voor hetzelve opleverde. Dit maakte den Mensch bedachtzaam op middelen , om zich echter van het noodige en hem ontbreekende te voorzien. Zommige geneerden zich, toen reeds, met de Jagt: andere beoefenden de Veefokkerij , een derde beproefde de on vruchtbaare Aarde te bebouwen; 'twelk hem ook gelukte; terwijl een vierde , door den Handel, van zijnen overvloed met andere ruilde, voor het geen hem ontbrak: welke Handel, in die vroege tijden, te Land, met geheele Karavaanen, gelijk thans nog in het Oosten gebruikelijk is, gedreeven werd ; nadien de Waereld toen nog, op verre na niet overal bewoond wierd. Doch in het vervolg van tijd, althans in, of omtrend de Regeering van Koning Salomon, dacht men ook middelen uit, om den Handel tevens te Water langs de Kusten te voeren , tot dat men eindelijk , in de X de Eeuw , na Christus geboorte, het zo nuttige Compas A 4 uit*  ( 8 ) üïttondt; waar door de Koophandel en Zec% vaart, van tijd tot tijd, tot die verbaazende hoogte gebragt is, welke men'in onze dagea zo zeer bewondert. Eu dit dient tevens tot eene genoegzaame blijk, dat de Koophandel en Zeevaart , hunnen oorfprong, aan de natuurlijke gefteldheid der Waereld te danken hebben; en volftrekt niet gemist kunnen woeden uit den fchakel der dingen, welken wij overal gewaar worden. Befchouwen wij nu , in de tweede plaats, hoe noodzaakelijk het is , dat de Handel en Zeevaart uitgebreid en bevestigd moeten worden , dan geeven de natuurlijke gefteldheid van den Aardbol, en derzelver redelijke bewooners, ons daar ftoffe genoeg toe aan de hand. De Waereld, of liever onze Planeet, beftaat uit Water en Land: het Water wordt onderfcheiden in Zeeën, Rivieren, Stroomen, enz. Het Land, in Bergen en Dalen; Bosfchen en Vlaktens; men vindt 'er Klei- SteenZand- Aard en andere Gronden : al het welfc den Natuur- en Aardrijkskundigen over bekend is- Elk dezer bijzondere ftoffen, levert zijne bijzondere vruchten op ; de een echter overvloediger dan den ander. Welk eene verfcheidenheid moet dit veröorzaaken! — maar ook . welk een nimmer geleedigde bron, uit welke de Koophandel, als 't W3re, haar voedfel trekt. Wilden wij deze alle opnoemen ,  c 9 y men, waar zouden wij beginnen? waar zou? den wij eindigen ? Denken wij , bij voorb. om Hechts één uit duizend voorwerpen te noemen, alleen eens op den Walvisch: wanneer dit eene , onder zo veele .foorten van Schepfelen, welke den peilloozen Oceaan bewoonen, wechgenomen wierd; zo zou immers een aanmerkelijke tak van onderhoud, voor veele Menfchen in Holland, Deenemarken, Sweeden en Hamburg verdroogen! dan hadden de Groenlanders en Gottenburgers geen Traan meer : onze Traanbranderijen ftonden ftil: en Europa zou eenen grooten tak van haaren Handel en Welvaart misfen. ■ Thans is het even als of de Natuur milder wordt, in 't leveren van haare voordbrengfélen, naar maate de Koophandel zich verder uitbreidt; zo dat men bijna zoude gelooven, dat 'er geene plaats in de bewoonbaare Waereld is, haaren aart en ligging in aanmerking genoomen zijnde , of zij levert het noodige aan deszelfs. bewooners op ; zo niet meer, in zommige zaaken. Al wat nu zulk een Land meer opbrengt, dan deszelfs bezitter . t;n nutte kan zijn, zou dat overtallig ; zou het te veel zijn? Neen. Dit te denken zou onbstaamlijk , en eene onteerende gedachte qmtrend den alwijzen beftuurer der Waereld z:jn : die het Gras doet uitlpruiten voor de Beesten, en het Kruid voor den Mensch ; A 5 doch  doch niets te vergcefsch. Trouwens , hoe veele aangenaame Vruchten worden 'cr niet, uit ver afgelegene Gewesten, herwaards gevoerd ; waar voor wij weder, al wat wij ontbeeren kunnen , en dat op die plaatfen aangenaam is , in ruiling geeven : waar toe onze Haringvisserij zelve een groot bewijs oplevert. Hoe mild de Natuur, ten onzen opzichte, zü, zo heeft de ondervinding ons toch altoos geleerd: dat 'er geen Land in de Waereld is, het Welk door eece befchaafde Natie bewoond wordt, of het ontbreekt daar meer of min aan dat noodig onderhoud , dat de Weelde en Pracht veelal vereifchen. Dus zou bij voorb het machtig Amfteldam, die beroemde Markt en Stapelplaats van alle bekendeNatiën , aan veele zaaken voor zich zeiven gebrek heb.ben, indien 'er niet van alle Oorden, het vette der Aarde wiérd toegevoerd. En dus zal elk, die maar met een vlugtig oog, deze en foortgelijke omftandigheden der Waereld befchouwt, de noodzaakelijke uitbreiding van den Koophandel moeten erkennen : te meer, nadien de bewoonbaare gedeelténs der Aarde, door zo veel onpeilbaare en urtgeftrekte Zeën van elkander gefcheiden, ea door een aantal Rivieren en Stroomen doorfteden zijnde, ook tevens 'de Zeevaart onontbeerlijk maakenj door welke de Koophandel in  C n 3 in die bijzondere Gewesten alleen gedreevea kan worden. Befehouwen wij vervolgens , de gedaante waar in de groote Schepper alles doet te voorfchijn koomen. Het eene voort- brcngfel ontvangt van de milde Natuur deszelfs vereischte volkoomenheid , zo dar de Mensch 'er niets aan behoeft toe te brengen, om 'er voor zich een gefchikt gebruik van te maaken. Doch , op dat de natuur niet al te eenvormig zoude zijn, wordt hier in zulk eene wijze fchikking gehouden , dat foortgelijke voortbrengfels,alle niet aan eene plaats, noch op alle plaatfen des Aardbodems gevonden worden ; maar het eene , bij voorb. in het Oosten , het andere weder in het Westen, zijn beflaan ontvangt. Niets is, intusfchen natuurlijker in den mensch , dan eene begeerte naar 't geene hem nuttig en aangenaam is; en hier onder verdienen foortgelijke voortbrcngfels, zekerlijk zijnen aandacht. De ver afgelegen ftand zijner wooning, maakt den Koophandel en Zeevaart noodzaakelijk, ja onontbeerlijk — zo dat hier in de daad, en Natuur, en Handel en Zeevaart gezamenlijk beezig zijn , om den mensch van zulke aangenaamheden te voorzien, daar hy noodwendig van' beroofd zoude zijn , indien Hechts een dezer drie ontbraken. Maar verder: hoe veele zaaken levert ons de Aarde niet op, aan welke 4e  C 12 ) < de Natuur, aan de eene minder, de andere meerder, alle de noodige vereisen ten niet heeft gefchonken; maar die van den Mensch hunne volkoomenheden ontvangen moeten, zo die voor hem gefchikt zullen zijn; ten minften die wij tot Kleeding", Sieraad, enz. noodig hebben. Schoon dit gèene onvolmaaktheid in de Natuur, maar alleen eene groote begeerlijkheid en kwaad begrip van ons Menfchen is. De Natuur verkreeg van den Schepper, eene noodzaaklijke verfcheidenheid van kragten, welke de Mensch, door zijne moeite en aangewende vlijt, ter bevordering van zijn geluk en vermaak nog telkens weet te vermeerderen : en langs dezen weg zijn de Kunsten en Handwerken uitgevonden, en noodzaaklijk geworden; gelijk de zo nuttige Land-en Akkerbouw; de kunstige Fabrijken, Trafijken en foortgelijken. „ Hoe veel aangenaamheden en. genoegens. „ (zegt een geleerde Natuurkenner en be„ fchouwcr (f)) zouden wij niet misfen, in„ dien God alles onmiddelijk door Wonderen „ wilde uitwerken ? Waar toe hadden wij dan „ onze kragten ? Waren wij niet tot eenen „ algemeenen lediggang veroordeeld ? Wan» „ neer de Godheid onzen nooddruft onmid- » de- Ct^ H. Sanders, Gods Wijsheid cn Goedheid in dc Na. tuur, bladz. 2$. enz.  C: *Ó s!) delijk flilde, dan zou de oplettenheid nieè 3, verwekt, de kragt der Ziele niet gefterkt zijn geworden: zo hadden wij geene We,, tenfchappen , geen Kunsten , geen Hand- werken ; zo ftond het groote beweegrad „ der menfchelijke faamenleeving ftil. s> Hij konde dc kleederen zo ligt uit de Aarde doen wasfen als de Eiken en Paddeftoelen. „ Hij had onze ligchaamen zo hard kunnen ,, maaken, dat ze Weêr én Wind fchadeloos konden doorftaan; maar wanneer wij in de Natuur alles vonden, wat ons noodig was, ,, en reeds zo als wij het moeten gebruiken,—■ si het menichelijk Ceflacht had geene beezig- heid ; Handel en Scheepvaart waren over- tallig, zo veele nutte en aangenaame bee,, zigheden zouden niet uitgevonden zijn ge- worden De ftoffen zelve, die wij s, tot ons onderhoud, ter gezondheid, ter klec„ ding, en tot ons genoegen niet outbeeren kunnen , zijn in overvloed voor handen. „ De Natuur heeft haare Góederen en Ryk„ dommen onder de Landen verdeeld. Zij wilde daar door eene algemeene ver- ftandhouding onder de Menfchen oprich,, ten. Wij moeten den Groenlanderen onze „ Goederen brengen ; Planten en Dieren uit „ andere Wacrelddeeien, onder onze Hemel- „ lireek verplaatlen. Wanneer de Ai- s, ren, in plaatfe van Graankorns, ihood zou-  C H ) » zonden draagen, wanneer de Wijn van den „ Hemel moest regenen, dan zou zulks den i, Schepper weinig moeite kosten! Maar hij „ Iaat zuiks na> op dat hij ons door den Akker„ bouw zoude voeden;-door de aanwending „ onzer kragten, de edele gezondheid, die U de Luiaart verliest, zoude beWaaren; en op „ dat wij het Brood dat onze handen gebouwd s, hebben, zouden eeten. En hoe veel voordeden vloeijen niet voort uit deze on„ vermijdelijke noodzaaklijkheid, om te arbei,, den! Pope, een der grootfte Dichters iri 9, Engeland, zeide te regt: Arbeid en entbeei, ring verdienen -onder de Hoofdweldaaden des V Scf*eppers gerekend te worden ; zonder die, „ zoude ons de werkeloosheid tot last. zijn:'' Zodanig is derhalven het verband dat dë Gefchapene Natuur tot zich zeiven en haare bijzondere deelen heeft: wij kunnen dit nog nader ondervinden, wanneer wij deze drie volgende zaaken, oplettend befchouwen. i) Den toeftand der Waereld over het geheel genoomen. a) Het Beplanten en vruchtbaar roaaken van veele gronden , tot voordkweeking van noodwendigheden; en 3) het tegengaan eener al te fterke vermeerdering van het Roofgedierte. Drie voornaame bemoeijingen welke hoofdzaaklijk, door middel van den Handel, Zeevaart, enz. onze Aarde in die aangenaame en fchoone gedaante gefield en  C 15 } en een groot getal nuttige zaaken , aan derzeiver bewooners toegebragt hebben. De Gezelligheid den Mensch natuurlyk eigen zijnde, doet hem , als een redelijk wezen, op middelen bedacht zijn, welke het gezellige leven kunnen bevorderen. — Verbeelden wij ons eens voor eenoogenbiik, dat Handel, Zeevaart en andere nuttige Kunsten onbekend waren , dan zoude één van deze twee zaaken hebben moeten gebeuren: of, indien het Menschdom zodanig over de geheele Aarde verfpreid was als het thans is; zou de Waereld in een aakeligen toeftand vervallen ; een toeftand voorwaar, alleen gefchikt om dezelve ras te vernietigen. — Of, en dit koomt ons het waarfchijnli jkfte voor,'er zou Hechts een gedeelte van onzen Aardbol van het Menschdom bewoond worden; ten minften zou zich het zelve, zo min mogelijk verfpreiden ter bevordering der famenleving. Maar hoe veele ftreeken der Waereld zouden hier door wel onvruchtbaar en onbewoond blijven ; en de aakeligfte Tooneelen voor ons menfchen opleveren ? in de plaatfe van welke men thans vrugtbaare Landsdouwen, door redelijke Wezens, door befchaafde Natiën , beroemde Volkeren , bewoond vindt, alwaar men trotfche Vesten, machtige Rijken en Handeldrijvende Steden, vercierd met prachtige en konsttoonende Gebouwen , van onderfcheidenen rang, aan- . treft:  ( * 3 treft: waar door dit Tooneel de fchoon en nuttigheid der Natuur openbaar maakt ; en wat anders, dan de Koophandel, Zeevaarten andere der geinelden Kunsten hebben de aanleidende oórzaaken van zulk eene geregelde Waereld en bevolking geweest ? Maar boven dien moet men tea 2. in aanmerking neemen, dat de bewoonde gedeelten der Waereld, veel uitgeftrekter zijn dan vereischt zoude worden , voor derzelver bewooners , indien de mensch aan eiken oord waar hij zich ophielde, alle zyne behoeften* vonde, en ZOj dat 'er niets door hem aan toe* gebragt mogte worden, dan alleen dezelve aanteleggen tot het einde waar toe ze gefchikt waren. Dan , was dit waar, hoe veele ledige én onbewoonde ftreeken zouden we dan niet weder aantreffen, waar van men zoude moeten zeggen: waar toe dit? wat nut brengt dat aan? maar neen.' ê neen! dan mogt men billijk vraagen, is dan het rede- en levelooze in de Natuur verftandiger dan den redelijken Mensch ? kan en moet hij niets toebrengen ter verheffing der Natuur? — Ongerijmde gedachten, dat het verftandelooze het verftaridige zoude overtreffen ! En hoe vernederend zouden zulke gedachten voor het Opperwezen zijn , wiens oneindig verftand der Engelen kennis oneindig overtreft: ■ Neen het moest zo zijn als 't heden is 5 de Natuur was mee  C if ) Irset de noodige kragten voorzien, maar de inensch, met de edelfte kragten en vermogens begaafd, moet dezelven aanleggen ter eere zijnes Scheppers, ter bevordering van zijnen welftand; en, dat wij ons dus uitdrukken, ter volmaaking van 't geen 'er ontbrak , om zo Veele gefchenken van Vrouw Natuur ontvangen, tot een gefchikt gebruik voor hem te bereiden. Land en Akkerbouw, Kunsten, Fabrij ken en Trafijken deeden hem altijd gelukkig flaagen, dan hier toe wierden vooral bekwaame en gefchikte plaatfen, zo tot de bereiding, als tot berging van de bereidde Goederen vereischt. De Landman moest van Schuuren voorzien worden, ter inzameling zijner LandProducten; de Fabrijkant van Lootzen en bijzonder gefchikte Gebouwen en Pleinen voor zijn Fabrijk. De Handeldrijvende Steden moeten ook niet fchaars van Pakhuizen v9orzien zijn tot berging der Koopmanfchappen ; en wie weet niet, welke uitgeftrekte plaatfen en gefchikte Gebouwen 'er vereischt worden tot het timmeren en zeilvaardig maaken van eene menigte machtige Vaartuigen, welken, als zo veele drijvende Pakhuizen, de geproduceerde cn gefabriceerde Goederen, of Manufa&uuren, uit andere gewesten of plaatfen, herwaards aaD, en weder elders heen - voeren. ■ *■ Zie daar de oorzaaken van de uitgeftrekte ruime bewooÜ ning,  C 18 ) n?ng, en de onderfcheidene gebru'kmaakiDg der vaste gewesten, op onzen A-irdbol. Eindelijk dient nog opgemerkt te worden, da - ter bevordering van zulk eene algemeens bevolking, en gebruikmaaking van dc Aarde, veele uitgeftrekte en akelige Bosfchen * de beftendige verbüjfplaatfen van bet fcbriklijk Roofgedierte, in onderfcheidene foorten ; moesten geflecht wo-den; 't welk geen gering voordeel aan den algemeenen welftand en de vermeerdering van het menschdom toebrengt. Trouwens, welk een akelig fchouwtooneel zou 'er door den tijd uit onze Waereld worden , indien dit verfcheurend gedierte niet, van tijd* tot tijd, met deszelfs angstvallige wooningen, wierde uitgeroeid; de fchaade welke dit aan het algemeen zou toebrengen, overtreft al ras het voordeel 't welk nu uit deze verdelging voortvloeit. ■ Een en ander gezegde is, dunkt ons, genoeg, aangaande de Waereld ia 't algemeen, om te mogen befluiten: dat het de Flandel, Zeevaart en verdere genoemde Kunsten, hoofdzaaklijk zijn, welken de aangenaamheid in de Natuur bevorderd, en ons bekend gemaakt hebben. Laat ons nu wat meer bijzonder , en van nabij onze aandacht bepaalen, bij 't geen op onzen Aardbol leeft en groeit , en zien of meergenoemde Kunsten niet denzelfden invloed daar op hebben. Met  c 191 Met hoe veele en onuitputlijke fchatten van onderfcheidene Nuttig- eli Schoonheden, heeft de milde Natuur onze Aarde verrijkt , door de Delf- en Bergftoffen, benevens de Mineraalen. Schatten, aan welken magtige Koningrijken eeniglijk hunnen opkomst en welvaard te danken hebben. Schatten echter, welken hunne gewigtige waardijen , alleen den Handel, Zeevaart en Handwerkkunsten te danken hebben: Schatten welken alleen door de hand van den vernuftigen mensch, of fchoon ze te vooren door zijne voeten vertreden Wierden, tot Schatten gevormd worden, welken naderhand door hem zeiven, of zijne dwaaze Natuurgenooten niet zelden vergood en aangebeden worden. — Schatten eindelijk, welken al dikmaals dierbaarer en edeler dan het leeven, en de eer van de voortreffelijkite bewooners der Waereld, geacht worden. ■ Schatten nogthans, welken hij, wanneer hij hen, in derzelver oorfpmnglijke gedaante, voor zijne voeten zag liggen, als geringe klompen aarde, verachtiijk zoude wechfehoppeü, op dat ze hem niet hinderen zouden. Met het hoogde recht draagt dit foort van Voortbrengfelen den naam van het Rijk der Mineraalen , uit aanmerking der onderfcheidene zaaken , en den overvloed waar mede ons de Natuur begiftigd heeft. Om hier Van iets te noemen, kunnen ons niet onbeB a kend  C 20 ) kend blijven, deMineraale Aarden, bijvoorb, het boven al nuttige Zout; zonder't welk wij niet zouden kunnen leeven, en zou dit we! zo algemeen en van zulk een aangenaam gebruik zijn, indien de mensch de kunst van het zelve te bereiden niet had uitgevonden, en op geene gefchikte gelegenheden bedacht geweest ware, om dit nuttig gefchenkder Natuur algemeen bekend en gebruikbaar te maaken ? de Steenen waar m men zo veele orden en tot deze weder zo veele genachten telt , verdienen niet minder onze aanmerking : dan , had de oplettende geest van den vernuftigen mensch zijne aandacht tot deze voortbrengfelen niet gewend, welke onbekenbaare Schatten zouden dan voor eeuwig in de aarde bedolven gebleeven zijn! en hoe veele fchoone voortbrengfelen der Natuur waren ons onbekend gebleven ! Maar zijn geest , die alle hinderpaalen doorboort, "was ook, in deze opzigte, op middelen bedacht, om die Schatten op te delven; zoveel vereischt wordt te bereiden, of anders, zo als de fchoot der aarde dezelve opgaf, het zij te land of te water, naar elders heen te zénden; en de eenvouwdige Steen of Bergwerker laat zich met eene matige bezolding vergenoegen terwijl hij de Waereld doet pronken met heerlijke Paleizen , welke hunne trotfche gevels, uit Hard-of Arduinfteen cp het kunstigst in een gevoegd, omhoog heffen, en van binnen met de  ie fchoonfle Kamers op 't fierlijkst pronken' maar dit fchoone en kostbaare kan nog niets haaien bij een ander gedacht van dezelfde orde , het welk de milde Natuur oplevert , de Kunstenaar met deszelfs natuurlijke fchoonheden doet praaien , en de Handelaar ons toezendt, tot een uitmuntend fieraad , inzonderheid voor de fchoone kunne; ik bedoel de Edele Gedeenten en Paerlen ; welke Schatten en Rijkdommen worden 'er aan dezen tooi niet bedeed en verfpild! Hoe verfcheiden zijn de nuttigheden der onderfcheidene foorten van Zouten ? de Vitriool , Aluin, Salpeter, Amoniae en Borax; de onderfcheidene gedachten der Zwavel; het Bergvet, de Barndeen en Omber. De halve Metaalen; wasr toe het Kwikzilver, Spiauter en andere gejHachten behooren; en inzonderheid de heele Metaalen, het Yzer, Koper, Lood, Tin, Zilver en Goud: Wij hebben niet noodig breedvoerig aantetoonen de onderfcheiden nuttigheden, fchoonheden en waardijen, welken door deHandwerkkunden, Zeevaart en Koophandel, aan deze voortbrengzelen zijn gehegt, ja hoe onontbeerlijk dezelven, door deze Kunsten, zijn geworden. Bezien wij nu het Rijk der Planten, een Rijk van zulk een onbepaalbaare uitgedrektheid , en tot welks oppervlakkige befchouwing alleen eene geheele bijzondere Studie hoogstnoodig B 3 iss  C 22 ) is. Wij zullen flechts zo veel als tot ons oogmerk behoeft, hier van aanhaalen, bij voorb ieder is bekend met het nuttige Graan , de Haver, Geerst, Tarw, Rogge en meer andere Producten, welke door middel van-Landen Akkerbouw in eene ontzagchelijke meerderheid aangewonnen, door Handel en Zeevaart bijna geheel de Waereld door bekend worden. Van welke algemeene nuttigheid is de ontdek kmg van het Suikkerriet! federd men middelen beeft uitgevonden om het zelve van zijKe fappen te ontdoen, welken nu, tot een fmaaklijke toegift bij veelen van onze Spijzen, verftrekken. Hoe veele woeste Streeken, zo in de Oost als West-Indien wierden in voordeel aanbrengende Plantagien hervormd, federt de Koffij bekend is geworden ! Hoe klaar toont ons de door Kunsten en Wetenfchapnen verlicht zijnde Natuur, haar medelijdend hart, terwijl zij haare milde hand voqr het Schepfel opent, ia het voortbrengen van Millioenen Plan ten, Wortelen en Vruchten, tot behouding en hertelling der gezondheid: en verfcheidene Balzems bereid voor gevaarlijke wonden of andere kwaaien .' En.... maar op dat wij de aandacht van onze Leezeren niet langer vermoeijen, zullen wij nu niet fpreeken van zo veele Gewasfeq welke de Natuur aan onderfcheidene Fabrijken en Trafijken oplevert, die dezelve tot onder» fclieide nytdghederj se flensen voor ons eQ «3B- ,  ' ( *3 ) onze wooningen aanleggen en bereiden; wij zien intusfchen klaar genoeg , dat meergem: Kunsten alle deze Schoon- en Nuttigheden openbaar gemaakt, en zeer bevorderd hebben. Letten wij nog op het Rijk der Dieren, hier zien we Schepzelen, welke, fchoon minder nuttig, ja zelfs fchadelijk of affchuwelijk zijnde, evenwel, door middel van Handel, Zeevaart en Handwerkkunsten tot een Rijk gevormd zijn dat de grootfte Nuttigheden, en Schoonheden, oplevert , welke de Natuur ons in 't zelve kan aanbieden;,een Rijk 'twelk op eene verftandige wijze door den mensch geregeerd en binnen zijne paaien gefield, hem de aangenaamfte genoegens kan aanbrengen , in flede van welken hem dit Rijk al ras het verderf en. den ondergang zou berokkenen , en de Waereld berooven van veele Nut en voortreffelijkheden; wanneer hij naliet om, overeenkomflig met eene goede Staatkunde , den aart van dit Rijk in acht te neemen. Hoe veele genachten en foorten zijn 'er onder het Gedierte, welken, wanneer zeniet, door hen te dooden , belet wierden in het fterk vermeerderen van hun aantal, de allergevaarlijkfte uitwerkzelen zouden te weeg brengen; niet alleen ten opzigte van de Waereld in 't gemeen, maar ook tot groot nadeel van het menschdom; te weeten het verfcheurend Gedierte en de akelige Boschbewooaeis, de EleJB 4. phanta  C «4 ) phantjLuipaard5Beer)LeeIm,Tijger,éBmeeanderen; of zulke die minder fchaadeJijk zife maar nogthans veele onaangenaamheden ver! wekken, als zijn de Rotten, Muizen, Wezels Bevers, Bunzinks; zonder de Haai jen,-Wal! vin H r T Tr 3ndere fchadel^ebewaonerS yan het vloeibaar Element hier te verbeten Welkeonderfeheidenenuttigheden worden oZ' door het dooden dezer Schepzelen (behalve* de bevrijding van den overlast, welken we in hun leven van hen hebben) aangebragt, le! derd men heeft uitgevonden om de velfen vat veele Dieren te bereiden, en tot gefchikte e« fier uke K ederen van eene uit/ekende £ ngheid in den Winter, voor den mensch te maaken; en wie kan onbekend zijn het nutt£ gebruik der E!ephantstanden, Walvischba ? den, en wat dies meer zij, terwijl het Zwijn gewoon zich in den dikften drek Cdat ik d fpreeke) te wentelen, ons na zijnen dood £ Borstels verfchaft, van welkers nut J gt brmk ter reiniging van onze Wooningen Kleederen en Huisraad, de Vrouwen het bil getmgnis kunnen geeven: zonder nog te ve geeten dat het nuttige Vee, dat ons bij del -Ifs leeven veele aangenaamheden en diens, ten toebrengt, ons ook naderhand nog me J-jne vellen dekt, of 'tzij levend of dood de kostehjfcfte Wol verfchaft; welke zelf eenea 4oc]  doel, vooral in 'tlaatfte geval, het Schaapj te veel bekend om hier befchreven te worden, een Dier waar van, om zo te fpreeken i niets verlooren gaat, tot zijne beenderen, ja zelf zijnen drek toe niet. Dan: heb ik nogmaals noodig te vraagen , door wat middelen zijn en worden ons alle deze nuttige voortbrengfelen der Natuur ., zo menigvuldig openbaar gemaakt ? het antwoord zal inu mers, even als in de voorgemelde Stukken, uil aanmerking van 't 'gezegde, zijn: het zijn de or.dericheidene Handwerkkunsten van tijd tot tijd door den Mensch uitgedacht, door den Handel en Zeevaart onderfteund, welke hier aan dienstbaar zijn. Genoeg is 'er reeds aangetoond , om met de omftandigheden van den Mensch vergeleken, en 'er in een naauw verband mede gevonden te worden. Genoeg zeggen wij, om met den hier voorgenoemden San der, (f) onze Inleiding , wegens het verband en den Invloed der Natuur , op den Koophandel s Zeevaart., Land- en Akkerbouw enz. dus te eindigen. ,, Wanneer deBever, voor het oog „ van den Mensch, zijn kunstig Huis bouw* „ de; wanneer de Infeften, derzelver Weefs, zeis, voor hem hingen; wanneer de Mos. s> fe* CtJ Het zelfde Werk bladz. 39 en 40. B5  C z$ ) „ felen, als met uitgefpanne zeilen voor hem „ heen ftreefden; wanneer de Bijen en Mieren, nevens hec Menschdom gemeenfchap„ Jijkleefden; zich gelijk als Staaten vormden „ en dezelve als Vorsten regeerden " „ Zou dan de Mensch , eeuwig als m een » flu™ering gelegen hebben ? Scheepvaart, „ Handel, Kunstbearbeidingen, Aanwinningen, „ vloe.jen ook-uic de natuur oes menfchen » voort: en zouden dan die goede, diefchran„ dere, die uitvindende harsfenen; die Geesten » die alle hinderpaalen doorbooren, die zich „ zei ven in de duisternis lichten, en alle ram» pen te booven ftreeven ; zouden deze al3, toos op den onderften trap hebben blijven 3, ftaan ?" ~ Neen, zij hebben hunne vlijt ea ijver, in den Koophandel en in de Kunsten, genoegzaam aangetoond en vervolgen met alle ijver hunne ontdekkingen. HET  HET VERVAL; VAN SOMMIGE VADERLANDSCHE F AB RIJKEN, E N EENIGE MIDDELEN ter HERSTELLING; DOOR HENDRIK SPILLE.   HET VERVAL VAN ^ SOMMIGE VADERLAND SC HE F A B R IJ K E N, E N EENIGE MIDDELEN ter HERSTELING. W anneer de Aarde nog in haare kindsheid, en gelijk alle andere Geftemten , een bezield wezen was , ontftond 'er een hevige twist tusfchen haar en de Maan, haare gezellinne. „ Hoe! (fprak de Aarde, trotsch op haare ,, meerderheid) wat voordeel ontvangen wij van de Maan? —Sederd dat Pkomktheus „ het vuur van de Zon heeft gerooft, en „ wij den nacht met brandende Toortfen ver„ lichten kunnen, hebben wij haar bleek en „ kwijnend licht niet meer noodig gehad. ,, Ondertusfchen wendt zij zich, met een on„ befchaamd gezicht, geduurig rondsom ons ,, heen , en befpiedt alles wat 'er op onzen „ kloot omgaat. Laaten wij dit niet langer verdraagen maar deze ftoutheid beletten." En in gevolge van dit gezegde plaatfte zich de  C 30 ) de Aardë, zo dikmaals als haar de gelegenheid voorkwam, regt tusfchen de Zon en dë Maan ; en veröorzaafcte op de Maan eene volkomene duisternis. Dit konde in dieö tijd te gemaklijker gefchieden , om dat het toen nog in de Gouden Eeuw was, en de loop. kringen van de Aarde en van de Maan niet gelijk als nu, eikanderen kruisten; maar in eene gelijke vlakte lagen. De Maan over deze kwelling eindelijk verdrietig wordende, verwijderde zich Van de Aarde, en nam haaren loopkring rondsom dezelve, in eene fchuinfche vlaktej waar door de Aarde alleen maar twee of drie' maal in 't jaar, deze verduisteringen op de Maan konde veröorzaaken. Maar wat gebeurde 'er toen? de Maan was gewoon om het Water aan zich te trekken, en in tweehoopen, onder en boven den Aardkloot, langs den Evenaar rond te leiden: welk vermogen wij weeten, dat de Maan als nog oefent, en daar door Eb en Vloed veroorzaakt. Wat was het gevolg daar van ? door de verwijdering van de Maant en de verandering van haaren loopkring, wicrd het Water losgelaaten; het vloeide met groot geweld van den Evenaar naar de Poolen; de Aarde geraakte aan het waggelen, de Noord en Zuidpoolen rezen en zonken beurtelings; het water klom vijftien ellen boven den hóogm ftenBerg; kortom, 'er or cftond en algemeene Zondvloed, welke den geheelen Aardkloot verwoest-  C Si } woestte; en dit is die Zondvloed geweest waaf van de oudfte Schrijvers ons verhaalen, dat door denzei ven deeerfte Waereld vergaan is.— De verwoeste Aardkloot zag toen haare dwaaling. Zij verzoende zich met de Maan , zij kaatften elkander, van dien tijd af, beurtelings het licht der Zon toe ; en bevorderden, dus doende, elkanders wellland. Het zal niet noodig zijn, om de betekenis dezer verbloemfpraake in het breede te verklaaren; ieder Leezer zal terftond bemerkt hebben, dat de Aarde een'zinnebeeld is van den Koophandel, en de Maan van de Fabrijken. En dat, wanneer de Fabrijken zich uic een Land verwijderen, de Koophandel ook na bij zijnen ondergang is. Na des Leezers aandacht, door deze Inlei. ding, opgewekt te hebben, zal ik overgaan ter befchouwinge van mijne doffe : ik zal hier omtrent handelen als een voorzichtig Geneesmeester— eerftelijk, zal ik de oorzaak van het gebrek befchouwen; en daar na eenige geneesmiddelen in overweeginge neemen. Het gebrek is niet klein ; de kwaal is niet Jigt: neen ! maar wel zwaar en gevaarlijk; ja indien 'er geene hulpmiddelen te werk gefield worden , zou dezelve wel haast voor het geheele Land doodelijk kunnen zijn: dat nader betoogd moet worden. Eer-  Cs*) Ëerftelïjk zal ik fpreekeo van hét verval van veele onzer Fabrijken; Ik zal geene befchrijving doen van ónze Fabrijken, noch in een onderzoek treden ov-t het verval van fommige bijzondere Fabrijken: dit werk zonde al te breedvoerig zijn, voor inijn klein beftek: ik zal enkel van onze Fabrijken in 't algemeen melding maaken. Dan, misfchien zullen 'er menfchen gevonden worden, welke in hunne gedachten zullen Vraagen : zijn dan al onze Fabrijken in vervai? - en tevens denken, dat 'er nog verfcheiden in een bloeijenden en voordeekVea ftaat zijn. Wij ftaan deze gedachten toe; maar wanneet „ wij het kleine getal Fabrijken, welken in blóéi zijn, vergelijken bij die gröote menigte welke in verval zijn geraakt, dan is 'er weinig everi-> ledigheid tusfchen beide aantetreffen. Eh de blijken hier van kan men aanftonds vin. den , in deze, anderzins door den Harciéï bloeiende Stad. Een ruim doch bijna ledigftaand Zijde-Windhuis : verfcheide ruime . doch tot het oogmerk haarer ftigtinge,, weini" gebruikte Keur-Hallen, en de van hier bijna geheel verhuisde zijde Stoffen - Weeverijen Haven mijn gezegde. Dan laat ons, om het verval vSn veele onzer Fabrijken met eigene oogen te zien, in onze • v . ge—  t 33 ) gedachten niet een gezelfchap onzer Lcezeren, een kleine reis doen door onze Provincie. Wij fleeken het Y over, en flappen te Zaan* 'dam aan Land, al wandelende langs de Zaan» zien wij eenige zeer voordeelige Fabrijken; wij zien Papiermaolens, OJijmoolens, Pelmoolens en andere Fabrijken; welken met veel voordeel aan den gang gehouden worden. Wfj verblijden ons en flappen in huis bij een van onze Kennisfen i, wij fpreeken met hem over het oogmerk van onze reiz' 1 onze b'Iijdfchap houdt op', hij wijst ons een groot getal Fabrijken, welke, offchoon nog aan den gang zijnde, weinig voordeel aanbrengen, en zeer weinig waardije hebben: hij wijst ons de plaatfen alwaar in den tijd van 30 of 4D~iaa<-en meer dan 1.50 Hoützaagers- of andere Moolehs zijn Afgebroken: met één woord hij voorfpeltonshet geheele verval van die bloeiende handelplaats. Wij flappen in ons Vaartuig en koomen te Haarlem aan. Eene avondwandeling door verfcheiden flraaten , in deze eertijds, volkrijke én bloeiende Stad, wijst ons den vervallen fïaat van haare Weeverijen, en de daardoor veroorzaakte volkloosheid aan, een geheele Wijk, voor dezen bezet met 'wooningen , ligt woest;' de huizen zijn afgebroken of ftaan ledig ;£in veele ftraaten vinden wij gevels zonder huizen, en achter deze gevels, ruime ledige erven. — 0 l eertijds bloeiend Haarlem l wat zift gif G diep  C 34 > diep nedergezonfcen ? indien uwe HcUeü , welke „a eene manmoedige verdediging va* üwe zwakke muuren, voor het zwaerd van een fpaanfehen dwingeland moesten bukken, ui hunne heldengraven herrezen en uwen v Z fh n MnfchoQ"**. -7 zouden van dioefhejd hunne hoofden onderbaaien, en z ch verbeelden; dat hunneStad, federt hunne' nederlaag, nog niet herbouwt was geworden In den morgenftond hervatten wij onze K' VT fla AmJleldam de groo' fte der Holiandfche Steden. Deze ?„h een bekoorlijk voorkoomen , Zn fl^* Poorten; ruime , zindelijke en met fchoone buizen betimmerde flraaren, breede en mezoet water vervulde grag£en , grooce ^ en tot algemeen gebruik geordonneerde gebouwen: kortom alles behaagt ons. fJit alles wat wij in deze Stad zien, waarde Reisgenooten' kunnen wjf afneemen, hoe vermoogende dei zelve voorheen geweest is; doch nu zal ikuüedea brengen daar gij haar vervallen ftaat zult beichouwen; en hier toe zal ik u niet voeren in achterftraaten, digt aan de wallen, neen: hier zijn wij m een-ftraae, voorheen digt bewoond door Arbeiders, en betimmerd met Fabrijken maar wat vinden wij hier? in plaatfe van een menigte werkzaame Arbeidslieden, een klein getal fchumle en morfige-inwooaers, en, in plaat-  C 35 ) pïaatfe van 't gefnor der Spinwielen en 't geklap der Weefgetouwen, een doodfche en akelige ftïlte. En dit alles veroorzaakt door het verval van onze Fabrijken.... wie kan zulk een treurig tooneel met drooge oogen aanfchouwen? Laaten wij onze reiz' voordzetten, en Delft ■ befchouwen. Deze Stad voorzag voorheen alle onze tafels met Vaatwerk ; en wij konden, terwijl wij onze fpijzen aten, met vergenoeging zien, dat dezelven in vaderlandfche Schotelen wierden opgedischt. Zij gaven ook den Koopman gelegenheid om daar voordeelige verzendingen van te doen naar onze Volk» plantingen: dan deze tak van welvaart is bijna geheel verdwecnen, en in handen van onze nabuuren overgebfagt. Wij kunnen ons hier niet lang ophouden maar fpoeden ons voord. Met voordacht vermijden wij het beroerde Rotterdam , en neemen onzen weg op Gouda. Deze Stad is het voornaamfte van haaren handel verfchuldigd aan de Pijp* maakerijen dan deze zijn zodanig aan het verminderen, dat het getal der Arbeiders meer dan!de helft is afgenoomen ; en offchoon de Magiftraat aldaar het afbreeken der huizen , door eene Keure, heeft verbo,den, belet dit nogthans niet, dat het grootfle gedeelte , inzonderheid van die wooningen C a *»"  C 36 3 welke voor Arbeidslieden gefchikc zijn, Iedis ftaan. , b Laat ons nu de terug reize, langs de Rivier de Gouwe, aanneemen. En, daar wij neêrflacbtig geworden zijn, door het zien van den vervallen ftaat van veele onzer Fabrijken, zo laaten wij- ons alhier verheugen in 't gezicht van eene menigte Fabrijken, welke, al hoewel van klein belang, den Dorpeling dagelijks Brood en vergenoeging doen genieten. En ik wilde u, in 't voorbijgaan, hier vooral doen opmerken, dat de meeste Fabrijken op het platte Land, meer opgang maaken dan die in de Steden ■ waar van ik nog nader zal fpreeken. Dan, terwijl wij nu, in onze verbeelding, te Waddinxveen zijn, en ik alhier mijn huis en hofhebbe, zo zal 'tniet onvoegzaam weezen, dat ik u verzoek om alhier een weinig te rusten. Verbeeldt u dan, waarde Vrienden! dat iku op eenige verversflngen onthaale. Hier kunnen wij ons in de Nacht-Schuit begeeven en onder weg, al vaarende, den tijd bekorten, met over de oorzaaken van het verval onzer Fabrijken te fpreeken, en de middelen tot herftel te overweegen. De oorzaaken van het verval van veelen onzer Fabrijken zijn drieërlij. De eerfte oorzaak is gelegen in de geitel tenis van ons Land, De  C 37 > De tweede in de handelwijze van fommige pnzer Kooplieden. En de derde in 't bedrijf van veele Fabrijkanten. Indien men met grond zal verwachten dat een Fabrijk in een Land beftendige opgang zal maaken, zo behooren 'er twee zaaken plaats te hebben, Eerftelijk behoort men de Stoffen, tot zulk eene Fabrijk noodig zijnde , overvloedig te kunnen bekoomen: ten andere zo moet de arbeid in zulk een Land goedkoop zijn. Laaten wij nu eens overweegen hoe het gelegen is met het eerfte vereischte. In onze Provincie groeit geen Hout om onze Zaagmoolens te werk te kunnen fïellen ; 'er wordt geen Zijde gewonnen voor onze Zijde Fabrijken; men vindt hier-geen Katoen noch Kemthhair, en dat zeer noodige voortbrengfel, de Schaapen Wol, wordt in veel minder hoeveelheid aangekweekt, dan 'er tot onze Fabrijken vereischt wordt. Zo arm zijn onze Weeverijen , dat 'er naauwlijks een fiuk gereedfchap toe gebeezigt wordt, waar van de Stoffen voortbrengfels van ons eigen Land zijn! en niet beter is het gefield met de meeste andere Fabrijken. Onze Delftfche AardeWerkers, onze Vullers, en onze Pijpmaakers, moeten hunne Aarde van buitenslands ontvangen; de Cobaity de Safer en de Bruinfteen tot C 3 de  C s§ 3 de Brandverwen, het Potlood tot de Verglaazmge ; kortom alles moet van buiten koomen'5 dan laaten wij onze oogen van dit gebrek afwenden , en tot ons Arbeidsvolk keeren. Zouden wij het daar beter geiteldG vinden? Neen' onze meeste Arbeiders zijn dom, ftuga en moeten duur betaald worden. Wij zullen nu yoornaamelijk flilltaan om de duurte yan onze Arbeidsloonen te overweegen — een Arbeider in een Fabrijk moet daar een bcftaan in vinden — dat is : hij moet zijn huisgezin kunnen voeden , kleeden, en van wooning onderhouden ; die alles is in onze Provincie op een hoogen prijs, en wei inzonderheid de levensmiddelen. Een Fabrijkant is daarom genoodzaakt zeer hooge dagloonen aan zijne Arbeiders te betaalen, en des niettegenftaande blijven zij arm. Hier uit vloeit natuurlijk voort, dat de Arbeiders met den tijd de Fabrijk verlaaten : althans dat hunne Kinderen naar een beter Kostwinning omzien, en dan wordt 'er wel ras dia fchaarsheid van Arbeiders uit gebooren, waar van wij een voorbeeld teGouda hebben gezien 5 alwaar de Pijpmaakerijen op de helft verminderd zijn, alleen door gebrek aan Werkvolk. Dit zelfde gebrek heerscht op veele ande» re plaatfen, welke ik, om kort te zijn, nu niet zal ophaalen, maar mij keeren tot de handeling yan veele onzer Kooplieden, waar aan wij,"  C 39 D wij, in de tweede plaats, de oorzaak van het verval onzer Fabrijken hebben toegefchreeven. Voordeel, eigen voordeel, is het doel der meeste Kooplieden. Zij kennen den zwakken ftaat van onze Fabrijken , en begrijpen dat buitenlands , alwaar de Arbeid beterkoop is, de gefabriceerde Goederen tot minder prijs te bekoomen zouden zijn, en dus dat zij op de verkoopinge meer winst zouden kunnen trekken. Wat doen zij derhalven! Zij bevorderen de buitenlandfche Fabrijken. Wij zullen dit maar alleen door een voorbeeld ophelderen. Élk uwer weet van hoe veel gewigt de Katoendrukkerijen in den omtrek dezer Stad geweest zijn , en hoe aanmerkelijk deze Fabrijk, federdeenige jaarenis verminderd, door de toeneeming van deze Fabrijk in Duitschland en elders. Hier van zijn onze Kooplieden voor 't grootftendeel, oorzaak. En de wijze op welke zich dit doorgaans toedraagt, is do volgende. Een Koopman vindt onder zijne buitenland, fche Correspondenten een onderneemer, die genegen is zulk een Fabrijk opterichten. De Koopman ronfelt voor hem eenige kundige Arbeiders, hij belooft den nieuwen Fabrijkant te werk te ftellen, mits dat hij voor een zekeren verminderden prijs voor hemwerke; iatusfchen bezorgt hij hem alle de materiaalen toe zijne Fabrijk benoodigd, enzietdaar, eene C 4 Ka-  ( 4o ) Katoendrukkerij aan den gang, welke, zo ras zij voordeel geeft, wel haast van anderen gevolgd wordt; en terwijl de levensmiddelen aldaar beter koop zijn dan hier te Lande , zo doen zij onze Vaderlandfche Fabrijken in 't vervolg van tijd, bezwijken. Om mij te bekorten, zal ik nu het gedrag van onze Fabrijkanten befchouwen, en doen zien, dat door het zelve almede het verval van onze Fabrijken bevorderd wordt. Veelen van dezelve ontbeeren dat vernuft, die fmaak, en dien geest om nieuwigheden uit te denken, welke men bij buitenlandfche Fabrijkanten al dikmaals aantreft. Het gezicht van een zaak die kunflig gemaakt, die fchoon is, hoe zeer wij ons vermaaken wanneer wij die eerst befchouwen, wordt ons op den duur onverfchillig; en wij verlangen naar wat nieuws: lust tot verandering is ons eigen. Wat doen nu onze Fabrijkanten ? Zij blijven bij hetoude. Wij zullen dit door een paar voorbeelden ophelderen. Onze Katoendrukkers hebben, veele jaaren lang, deLigchaamen onzer Vrouwen en Dochters doen begroeijen met ranken, endaar groeiden dikwilsroodeen zwarte bloemen aan; en andere zaaken welke nergens in de natuur gevonden worden. Somwijlen bcftaken zij dezelve Ligchaamen, van het hoofd tot de voeten, zo wel van agteren als van vooren met Ruikers, waarvan 'er veelen het ondcrfte boven wierden geplaatst. Een vernuftig Duit- ièhef.  ( 4i } fcher drukte op zijn Katoen, in plaatfe van die mismaakte figuuren , alleen moesjes , of eenvouwdige ftreepen ; of boptfte de eene of andere zijde ftoffe na; deze nieuwigheid, maakte hier opgang. Maar onze Hollandfche Drukkers waren niet te beweegen, om dezelve naar te volgen, als na dat het eerfle en beste voordeel door buitenlanders was wechgenoomen en, om zo te fpreeken, het vet van den ketel was gelchuimd. Laaten wij nu ons Delftsch Aar Penwerk bezien. Even als het voor een halve Eeuw is geweest, zo is het nog; 'er is federd al dien tijd weinig verandering of verbetering in gemaakt. Vergelijken wij nu hier bij het Engelfche, in het zelve vinden wij geauurige veranderingen, en verbeteringen; wij vinden aan het zelve gepaste fieraaden die het oog behaagen , den Kooplust opwekken, en den Fabrijkant aanmerkelijke voordeden toebrengen. Wij gaan veele andere, zeer verkeerde handelingen, van onze Fabrijkanten, metltilzwijgen voorbij, omdat de kortheid mij noodzaakt om tot het tweede deel mijner Verhandelinge over te gaan. Waar in ik mij voorftelle, eenige middelen aan te wijzen, welke zouden kunnen dienen om onze Fabrijken voor een geheelen ondergang te behoeden. Het ecrfte middel het welk daar toe zoude C 5 kun-  ( 4* 3 feunnen ftrëkken, is de fchaarsheid van run we ftoffen, tot onze Fabrijken noodig, zo veel mogelijk wech te neemen. Ons ontbreekt Timmerhout, en wij vinden nogthans in onze Provincie en deszelfs nabuurfchap, groote ftreeken Lands, welke onbebouwd zijn , en welken met verwachtinge van voordeel zouden kunnen beplant worden. Wij hebben in ons Land geen genoegzaame hoeveelheid van Wol voor onze Weeverijen; en wij verwaarloozen verfcheidene heilzaame ontwerpen , bij welken aangetoond is: dat wij door het 'aankweeken van Schaapen - Fokkerijen, langs onze Zeeduinen, zeer groote voordeëleq zouden aanwinnen, en dezen tak van Handel, welke niet van de minfte is, in deze Provincie aanmerkelijk bevorderen zouden. Het is waar 'er ontbreeken ons zeer veel materiaalen, welken wij tot onze Fabrijken noodig hebben , en die wij buiten 's Lands moeten zoeken: dan de invoer van deze materiaalen zoude bevorderd kunnen worden, dóór zulke ruuwe ftoffen, in zo ver dezelve in deze Provincie verwerkt wierden — -vrij te ftellen van inkoomende Rechten en Tollen : want alles wat daar van nu betaald wordt, moet weder tot bezwaar koomen , van de gefabriceerde Goederen. . Ik'zoude hier nog meer van kunnen zeggen , maar ik haaftc mij, om mijne fchou- dc-  £ 43 3 deren te ontheffen van een zwaaien last, welke, ik op mij heb genomen, namenlijk om aantewijzen, welke middelen dienftig zouden zijn om de Arbeidsloonen, in deze Provincie, op Jaager prijs te brengen. Dan verwacht niet dat ik hier over breedvoerig zal uitweiden; want tot deze ftoffe zoude alleen een geheele Verhandeling noodig zijn; ik zal enkel eenige zaaken kortelijk voordraagen. 1 Vooreerst: wij weeten dat de levenswijze ten platten Lande, eenvoudiger is dan in de Steden , en bijgevolg minder kostbaar ; om welke rede een Arbeider aldaar tot zijn beftaan minder daggeld noodig heeft. ' Het platte Land zoude derhalven beter gefchikt zijn om 'er groote Fabrijken, waar veeï menfchen toe vereischt worden, aan te leggen dan de Steden. Maar hoe is het hier mede in, onze Provincie gelegen ? De groote Steden alleen, ftem in de Staatsvergaderingen hebbende i onderdrukken de Dorpen, en daar zijn veele voorrechten, zonder welks genot weinige Fabrijken aan den gang kunnen blijven, aan de Steden vergund, van welke de Dorpen zijn uitgefloten. Deze onderdrukkingen zouden moeten ophouden , en een Fabrijkant zoude dezelfde voorrechten moeten verkrijgen of hij een Dorpeling, dan of hij een Stedeling ware. ' Ten tweeden, en dit is de groote en zwaar ge-  C 4+ ) gewichtige zaak; om de Arbeid.sloonen on laager prijs te brengen; zouden de levensmiddelen in prijs verminderen moeten; en om dit te weeg te brengen, is 'er maar een eenig m.ddel voor handen, en dit is de zwaare Imposten op de levensmiddelen, en wel inzonderheid op de noodzaakelijkfte, en die door den gemeenen Man voor het grootst gedeelte betaald worden, te maatigen. Zonder twijftel denken veelen uwer, hoe zal dit kunnen gefchieden ? en hoe zoude het Gemeene Land , zonder deze noodzaakelijke inkomsten kunnen beftaan? Ik antwoorde, daar in zoude geen verandering eensklaps kunnen gefchieden , maar wel met den tijd. | Wij weeten dat het Gemeenelands inkoomen gedeeltelijk wordt hefteed, om daar uit te be- ' taaien de intresfen van de Capitaalen, welke van tijd tot tijd, ten behoeve van het Gemeene Land, zijn genegotieerd; en indien ik niet kwalijk onderricht ben, zo beloopen deze intresfenjaarlijks omtrent twaalf Millioenen Hollandfche Guldeas. Indien nu deze Capitaalen met den tijd wierden afgelost , en derhalven het Gemeene Land van dien jaarlijkfchen Jast wierdt ontheven, en deze verügtinge, wierdc overgebragt tot verligtinge der Impofitiën op de Eetwaaren, zo zouden de Werklieden in onze Fabrijken minder dagloon'om te beftaan non-  ( 45 j Bóodig hebben , en de Fabrijkanten zonden ook hunne Goederen tot minder prijs kunnen afleveren. Dan, billijk mag men twee vraagendoen: waar van de ecrfte de e is: Hoe zal men middelen kunnen vinden, waaruit die groote fchulden van ons Land betaald kunnen worden? En ik antwoorde, uit de Weelde en Pracht. Ik zal dit met één of twee voorbeelden ophelderen veele zaaken, welke tot pracht gebruikt worden, hebben alleen eeneingébeclde waarde, en de vermeerdering van die waarde duidt de pragt aan van den geenen die 'er gebruik van maakt. Eene Vrouw draagt een Paerelfnoer dat vijfhonderd Guldens kost; doch laat zij, ©m de vrijheid te mogen hebben van het te draagen, nog vijfhonderd Guldens aan 'e Gemeene Land moeten betaalen , en dan zal het aan haar hals de waarde van duizend Guldens hebben. 'Er zijn weinig Heeren of zij draagen aan hunnen vinger een Diamanten Ring: laat hen, voor de vrijheid om met zulk .een' Ring te pronken, een jaarlijkfche Impofirie, in evenredigheid van de waarde van den Ring, worden opgelegd. Het wordt tegenwoordig weder het gebruik, om met een Degen te pronken; dit zoude mede geen ongefchikt voorwerp zijn voor een jaarlijkfche Impofitie, en onze Petit maitres zouden als dan zich te meer daar door  C 46 ) door distingueeren. Vrouwen, die door ouderdom onbekwaam tot de voorteeling waren, eri échter nog een huwelijk aangingen, kondeneeri zwaare Schatting worden opgelegd. Een Mari boven de zestig jaaren zijnde, zoude met geen Vrouw in huwelijk mogen treden, van beneden de veertig jaaren, ten zij eenen aanmerkelijkeri Impost daar voor betaalende. Een getrouwd Paar, dat geen Kinderen teelde, zoude de Imposten kunnen opgelegd worden die van de confumabele middelen betaald moeten worden, everi als of ze Kinderen hadden. Mogelijk zijn 'er tiogveele zaaken, welken met meerder billijkheid belast kunnen worden, dan nu de Rijtuigen ; ook zijn 'er nog veeJe zeer géïchikte voorwerpen om belast te worden , en waar van de belastinge, dat meer is, heilzaam voor t* algemeen zoude zijn ; doch welken ik alle met ftilzwijgen voorbij ga. Nu is 'er nog één vraag, die door veele gedaan zoude worden, indien het eens zo vermogt koo xnen, dat het Land zijne oude Schulden konde betaajen. En die vraag zoude deze zijn: Waar zouden dan onze Renteniers hunne Capitaalen' plaatfen ? — Onze Renteniers! welke den rijkdom van ons Land uitmaaken. — Men zou deze dan in de gelegenheid brengen, yan hunne Capita alen buitens Lands te moeten uitzetten—het* is veel beter dat het Land de intresfen betaale, en dat de Capitaalen in 'tLand blijven. Zxx\:  C 47 ) Zulke redevoeringen zijn vrij [algemeen, doch! 'zij vloeien voort uit een verkeerd begrip, waar door men het Gemeene Land befchouwt als een Koopman, welke metzijn Geld winst doet; daar men het integendeel moet aanmerken als eert Edelman, welke zijn overwinst nooit voordeeliger kan aanleggen, dan om 'er zijne Landerijen door te verbeteren, en zijne fchulden mede te betaalen. Laaten wij onze opmerking vestigen op een Rentenier, welke enkel leeft van Renten die hij van 't Gemeene Land Ontvangt, en dan vraagen : wie betaalt aan dien Man de inkomsten waar hij van leeft? wie Onderhoudt hem ? en wij zullenmoeten antwoorden : wij allen: het algemeen: hij wordt door ons met elkander onderhouden. Geheel" anders zoude het met de zaak gelegen zijn, indien hij zijne Renten buitens Lands ontving. Bij voorbeeld: in Engeland en Frankrijk , dan zouden wij mogen zeggen; die Man wordt doör de Engelfchen , de Franfchen , of door de Amerikaanen onderhouden. Maar deze redeneeringe heb ik alleen maar gedaan in het voorbijgaan, dezelve is noggeenszins een antwoord op de vraag, hier voor reeds voorgefleld; naamelyk, waar de Rentenier zijn Geld zoude plaatfen, ingevalle 't Gemeene Land deszelfs fchulden konde betaalen ? Maar dit is mijn antwoord : Hij zoude het uitzetten, en doen dienen tot bevordering van  van onze Fabrijken , en tot uitbrddinge van onzen Koophandel. In een Land, het welk door Koophandel en Fabrijken moet beftaan, behoeft geen Rentenier verleegen te zijn; waar hij zijn Geld zal plaatfen , en aan den; anderen kant: indien memand anders Negotie kan doen dan die daar toe een genoegzaam Capitaal bezit; of niemand een Fabrijk kan aanleggen, dan zulk een, die daar toe van zichzelfs de middelen heeft: dan zal het getal van Kooplieden en Fabrijkanten wel ras tot een klein getal moeten verminderen. Indien ik zulke bekende waarheden aan U breedfpraakig wilde betoogen, zo zoude mijne Verhandeling wel ras uw aandacht verliezen. Dari 'er zijn nog zaaken .welken ik aan moet wijzen ; zaaken welke aan een Land, dat zich zo' beroemt op haaren rijkdom, tot fchande (trekken; en waar aan de Rentenier tot voordeel zijn Geld zoude kunnen aanleggen. En dit Zijn de onbebouwde ftreeken gronds, welken' met winst konden bearbeid worden, dit zijn' de Duinen, welke tot de Schaapen-Fokkerij bekwaam konden gemaakt worden: dit zijn eindelijk nog verfcheiden Poelen of Plasfen welke' droog gemaakt konden worden, en waar doof ééne menigte Inwooners konden aangewonnen, en de levensmiddelen overvloediger gemaakt worden, ^et daar een klein Tafreel van den ftaat on-  ( 49 ) onzer Fabrijken. Op den voorgrond zagen wij hun verval; verbeeld door ledige vervallen huizen , en volkelooze" ftraaten. Op den tweeden grond vertoonden wij de oorzaaken van dit verval, door eene tekening van den Hollandichen Tuin, fchaars van levensmiddelen voorzien; doch vervuld door eene groote menigte baatzuchtige wandelaars. In 't verfchict deeden wij de middelen zien, waar door dit verval konde herfleld worden. Daar toe fchetften wij Hoogmoed, Gierigheid, en Zelfbelang, als vluchtende voor Naarftigheid, Neririgheid en Liefde voor het Vaderland. .De volgende dichtregels kunnen ons tot flot ea toepasfinge verftrekkeDi Öntaarte Monfters , die, verdwaald vari 'I fpoor der reden, Den Handel onderdrukt door nijd en eigenbaat; Ziet toe'. het aardrijk gaapt waar uwe voeten treden, Bedenkt wat pijniging u dan te wachten ftaat. Als eens, door'sHemelsch gunst, die Heilzon op zal daagen, Die Vreede en Welvaart fchenkt aan dit Gemeenebest: p Pas  C 50 ) Dan zal de wanhoop zelfs uw bitter hart nog knaagen; En folteren uw ziel in 't onderaardsch gewest. Gij onverfchilligen! die Neêrlandsch Handelaaren Gevoeleloos befchouwt; en zonder bijfland • laat! Verandert van gedrag; zij zijn de fteunpijlaaren Waar op ons Staatsgebouw vooral gevestigd ftaat. Een rijke Rentenier zeg vrij, in zijn gedachten , Mijne inkomste is gevest op dubbel onderpand, a, En fchoon de Handel kwijnt, mij ftaat geen kwaad te wachten, „ Want tot mijn Schuldenaar heb ik 'd Gemeene Land". Verdwaalde! ziet gij niet hoe wij geduurig zinken ? Hier pompen duizenden van kostbre Waterraên: Daar dreigen Maas en Rhijn ons ijlings te verdrinken; Gints brult op Sluis en Dijk de Noorder- Oseaan. Maai  i si ) Maar Rijkaart, iidder niet: 't gevaar is hoog gereezen; Doch als een Fabrijkant en kundig Handelaar, Uit uwen .Schatkist wordt geholpen, als voor dezen, Dan bloeit het Vaderland, dan tarten wij 't gevaar. De Handel kan alleeit aan 't T.and die febatting geeven, Waar door men Leger, Vloot en Vesting onderhoudt: feeï} fchaar van Renteniers op hun gemak doet leven, En 't Vorstelijke Hof op kostbre wijz' herbouwt. Gij Medeburgers! gij, die door Uw vlijt erj. oordeel, De volkrijke Amftelftad, het lieve Vaderland, •ja 't ganfche Waereldrond, verftrekt tot nut en voordeel: Vermogend Handelaar en kundig Fabrijkant! Schept moed: de Handel zal in dit GewesC herleven, Öffchoon het Oorlogsvuur op onze Grenzen woelt; Öffchoon der fnooden waan, te hoog ia msgt verheven, Ds V%  c 5) wieken korten wil en uwen val bedoelt. En, als gij eindelijk met Neêrlands braave Helden, .Van uwen arbeid rust; bekranst met Lauwerblad, Zal 'c laate nageflacht, met lof uw naamen melden; Zo lang op Neêrlandsch erf aan d'Amftel q iets zal ftaan. De Heer die menigmaal, door wonderlijke wegen, Het Vaderland verlostte uit onzer haat'ren hand; Befcherm' ons door zijn macht! bedeel' ons met zijn zegen; En zij, en blijve een God van 't vrijë Nederland, VER-  VERHANDELING OVER DE VOORDKWEEKING van TARV en ROGGE, Ah mede derzelver Bederffenhfen: door JOH ANNE S BOUMAN, Ecbertüszh.   OVER DE VOORD KWEEKING VAN T AR W en R O GGE3 Als mede derzelver Bederfenisfen. jNFa dat de verftandige en oplettende Landbebouwer, de gefchikte mesting en akkering van zijn Land volbragt heeft, begint hij 't zelve te bezaaijen : zijnde voor het Wintergraan half Oftober, en voor het Zomergraan de maand van April het beste gefchikt. Men kiest daar toe den tijd van het wasfen van de Maan , en zelden dien van het afneemen, ten zij men veele regenvlaagen verwacht. Het verfchil van den grond maakt ook eenigzins verfchil omtrend den tijd van zaaijen: want zo men een droog Land heeft, dat wel geëgget cn gedekt is, dan zal het zelfde zaad, voor eemgen tijd, even of het op den Graan-Zolder lag, zonder eenig bederf blijven liggen; en na een tijd lang gelegen te hebben, zal het bij den minsten regen, zelfs in één dag uitfchieten ; daar een vochtig Land , integendeel, meerder verrotting aan het zaad zal toebrengen, T D 4 lQ  C 56 ') In koude Landen zaait men vroeg; in ge., maatigder Landen , laater ; en in beete Gewesten het allerlaatst; doch hier te Lande eindigt de zaaitijd met St. Maarten , zijnde n of 2 November; hatende verder het zaad aan de Aarde, en de bijfcoomende Wmtertoevallen van Regen, Hagel, Sneeuw, Vrost, en andere onheilen over. De oplettende Zaaijer neemt niet, dan vol, dik, zwaar, zuiver en gezond Graan, van de beste inhoud : nieuw, van het laatfle gewas, pm zijn Land te bezaaijen. Zommigc laaten hun Graan eenige uuren in Water weeken, en neemen dan het gezonken? ; het bovendrijvende voor het Vee wechwerpende. Dit zwaare uitgezogte Graan., leggen zij vervolgens in de Zon te droogen , waar door het zelve onder het zaaijen zich wel verfpreidt en binnen weinige dagen uitfchiet. Andere letten hier zo, naauw niet op, en kunnen het dikmaais, wegens de uitgebreidheid van hun Land ook niet doen; doch houden, zo wel de laatfle als de eerfle, eene geregelde fchikking, omtrend de veelheid van het Zaad, en de vettigheid en magerheid van den grond, als ook omtrend de innerlijke waarde van het gezaaid wordende. ' In koude en waterachtige gronden , welke gemeenlijk met Sneeuw bedekt zijn ,' werpt men meer zaad, dan in drooge engemaatigde nadien de Vrost en het invloeijcnd water ] yeeJj  C 57 ) veel van het gezaaide Koorn bederven, waarom men ook in den Herfst veel dikker zaait dan in de Lente, nadien 'er dan meer Sneeuw en Vrost te verwachten is. Zo ras als men het zaad in den grond geworpen heeft, begint men het, door eene gepaste eggingte dekken; eensdeels, om hetzelve wortel te doen krijgen ; anderdeels, om te beletten , dat het van de Vogelen gegeeten wordt. Terwijl men tevens eenige waterleidingen in den grond maakt, om het veele Water, door Sneeuw of Regen veroorzaakt, ligtelijk te kunnen loozen. Het zal, denklijk, niet onvoegzaam genoemd kunnen worden , dat wy hier eene kleine verklaaring geeven, van de bederfenisfen welken het Koorn, pas gezaaid zijnde, door verfchillende omftandigheden overkoomen: als ook die, welken het verder opgroei, jende, door eenige Infetten , wordt toegebragt; benevens de middelen welken men tegen foortgelyke rampen en flraffen heeft aangewend , om dezelve te keeren, of op de voegzaamfte wijze te verhelpen. De Bouman zijn Land verlaatende, in hoope dat zijn ingezaaid zaad tierig opwasfen en Vruchten draagen zal, vindt zich vervolgens, zeer dikmaals, in zijne wijduitgeftrekte wenfchen bedroogen. Immers alle de kwellingen van den Winter treffen zijne Velden, D 5 en  C 58 ) en naar maate deze meerder of minder zijn,, verflaauwe of wakkert zijne hoope ; en het Koorn lijdt, na de oorzaaken zijn, verfcheidene tegenfpoeden en rampen, die wij in de volgende foorten kunnen verdeelen. Ten eerften: wanneer 'er in het begin van den Winter, geen Sneeuw op het gezaaide Veld valt, en 'er eenige Vrost ontfiaat, dan vriest het ingezaaide Zaad dood, en bedroeft den Bouwer, zijne hoope geheel te leur Hellende. Ook doet eene buitengewoone felle koude, het Graan doodvriezen; maar inzonderheid zo doet eene zogenaamde kwakkelende Winter , het meeste nadeel aan het Winter - Graan, nadien, door de doojing het water bij of aan de wortel koomt, en daar door het leeven van de korrels en wortels worde wechgenomen. Ten tweeden : heeft men integendeel een zachten Winter met weinig Vrost, ofSneeuw a dan knaagen de Muizen de jonge wortels der zaaden af, zo dat dezelven niet kunnen opfchieten. Ten derden: zo verwekken harde Stormen, Hagelbuijen en te veel vocht, verfcheidene Infecten, waarvan de Mijters, Klanders, Rup-fen, Aardvlooijen, Mieren, Slakken, Keeveis en Springhaanen, geen van de minltezijn, om de vruchten, en vooral de Tarw en Rogge, aan te vallen en te bederven. Én van hier is het, dat  ( 59 ) dat het fpreekwoord : ais Winter - Koorn op het Veld te lijden , zijnen oorfprong verkreegen heeft. Om nu eerst te fpreeken van verfcheidene Onkruiden en Misgewasfen, welke zich onder, het Koorn vermengen, en daar mede opfchieten, beginnen wij het gevoeglijkfte met het zogenaamde Brand-Koorn , het welk op ver* fchillende plaatfen, in de achtbaare Bijbelrol, als eene ftraffe bedreigd wordt. Dit onkruid dat bijna dezelve gedaante heeft als een Graaukorn , doch geopend zijnde, eene ftoffe oplevert, welke zeer veel naar gebrande en fijn gemalen Koffij, of naar zwarti'el gelijkt, dit -onkruid fchiet naast het goede Koorn op, en wordt derhalven ook met het zelve afgemaait; leverende fommige Landen al vrij veel Brandkoorn op. Dit Onkruid maakt, bij het Dorsfen, ook de goede en reine Tarw zwart, welke men dan , om die reden, S>nettanv noemt. Men heeft de kunst uitgevonccn om deze Smettarw te wasfehen, waar toe men in ZuidHolla';d bijzondere zich daarop toeleggende Fabrijken heeft; en zodanige gewasfehene Tarw wordt, bij gebrek, nog wel vermengd met andere Tsrw , van welk mengfe! men dan nog B:-ood kan bakken; doch defmet engewasfehen Tarw, op zich zeiven genoomen , is alleen gefrhikt om 'er Stijffel van te maaken. Rogge en andere Graanen, zijn hier ook wel  e * 5 wel mede geplaagd, maar de Tarw, alfchooa niet zeer fterk met Brandkoorn vermengd zijnde, wordt echter, wanneer men aan hét verfchieten is, zwart; door dien het ftof van het Brandkoorn, aan de wollige punten var het Graan blijft zitten, en daar door tot in het Meel overgaat; en derhalven graauw of zwartachtig Brood oplevert. - De Engelfchen hebben , om die reden, bedacht geweest, om, ware het mogelijk, het Brandkoorn, inzonderheid in de Tarw, te verminderen en geheel wech te drijven, dooreen windwerktuigaan de Harp te maaken, waar door dan 't ligte ftof, onkruid, en ook het Brandkoorn, zou wechwaaijen , en dus de Tarw van die onheilen bevrijd worden; en de Tarw verfchooten wordende, dus, minder nood zou hebben, om de zuivere Tarw te befmetten. Dan evenwel, hoe vindingrijk dit werktuig in den beginne fcheen, en door veele Bakkers, Buiiers en andere gebruikt wierdt, zo ligt het zelve tochnubijnain de vergetelheid opgefloten. Om de natuurkundige oorzaaken van 't Brandkoorn op te delven, zullen wij ons bij het begin der zaaijing bepaalen , en de geregelde groeijing opmerken. Wanneer het zaad een of twee dagen in den grond gelegen heeft, dan doen de indringende fappen der Aarde het zwellen; en zich aan 't kiemtjen mededeelende , dpen zij het uitfpruiten. Het kiemtjen zit  C 61 ) ïit altoos aan een der einden van het zaad: èü dat gedeelte, dat aan den buitenkant van het zelve is, en het eerfte uitfpruit, wordt den wortel van een toekoomende Plant. Zo ras het zaad van de gemelde vochten of fappen der Aarde gezwollen is , fcheidt het zich in twee deelen ; welke hunnen omflag verbreekende, in weelde fterk worden en opgroeijen, en zich telkens verlengende, buiten de Aarde uitfchieten, de Plant voor Pitbladen verftrekken , en wanneer dezelve hünne hulp niet meer noodig heeft, van zelfs opdroogen en verrotten. Deze verdeeling echter, in twee fcheuten, heeft meerder plaatfe bij de Erwten en foortgelijken, doch het Koornkiemtjen begint, in den grond gebragt zynde, gemeenlijk één etmaal daar na, door de bast van het zaad heen te booren, en zich los te maaken; en komt 'er vervolgens met zijn wortelen fteng uit, zijnde de eerstgemelde in den beginne, in een beursjea gewonden, het welke hij doet barsten. Twee andere worteltjens fchieten daar na ter zijden uit, en zijn alle gefchikt om het zaad met vloeibaare fappen te voeden. De Koornhalm fchiet zo recht in de hoogte op, als hij vermag; terwijl het fap door de Aarde in den wortel indringende, denzei ven naar beneden doet fchieten, waar aan de invloed van de lucht ook bet zijne toebrengt, Dusda-  C 62 ) danig ichiet de Plant door eene icheede opj welke haar behoedt, en niet eerder den ften<* verlaat, voor dat denzelven in zekerheid is, zijnde de vijfde of zesde dag , wanneer het Koorn met een groen ftengetjen uit de aardé begint te fchieten; zijnde dit ftengetjen een rol bladen op elkander gevouwen, welke nog eenigen tijd onzichtbaar blijven. Eindelijk Ontwikkelen zich vier pijpjens of leedtjensi uit welken de fteng zal beftaan, met hetknopjen van de aêr 'er boven op, welke kenbaar aan Zijne graantjens , die zo rond en doorfchijnende zijn als Paerlen. Het Wéér geftadiger wordende, komt dè aêr uit zijne kookers , in welken de koudé lucht hem hield opgefloten ; de verfcheidene huisjens of zakjens, welken de toekoomende graantjes zullen bevatten, beginnen zich uit te zetten; en uit denzelven groeijen en verlengen twee foorten van trompen ofkleepelsi welken het ftof van den fteng ontvangen, en 'er de vruchtbaarheid in brengen. De Halni hier door fterker geworden zijnde, werkt van zich zeiven, hoe langer hoe krachtiger; berooft de bladen van de hen voedende fappen i trekkende alles naar zich, om den aêr dien hij draagt,. ten voordeele te ftrekken. De kunst welke in depiKoornaêr ligt opgefloten^ is geen van de minfte welken de Schepper heeft aan den dag gèlegt. De korcen liggen in rijen i zeef  C 53 ) geer net boven elkander gefchikt, en op gelijke afftanden, om het voedfel te ontvangen. Zij zijn fterk genoeg befchut, om de ftraalen der Zon te verftompen, en digt genoeg, óm den daauw en den regen, die hen zou doen kiemen, indien zij 'er binnen kosten koomen, af te wenden. Deze dekzels hebben punten, Welke tevens als buizen dienen, om in elk huisjen evenveel lucht te brengen ; en zijn tevens tot afweering van het klein gevogelte gefchikt: ook dienen zij om de regendruppen te breeken, te verfpreiden, en op te houden * welke anders op den voet der zaadhuisjes zouden vallen, en dezelve doen verrotten. In dezen toeftand nu heeft de Koornaér ge* weldige vijanden, waar onder vooral de ftormwinden, en een vet ftofïegentjen, dat den brand veroorzaakt; blijvende deszelfs zwavelachtige deelen , aan de aêren en halmen kleeven, terwijl het water naar beneden loopt. De Zon dit kleevig en brandbaar vocht verwarmende, maakt het zelve zo krachtig en werkzaam, dat het den Halm fchroeit, en degraancjens in den aêr tot ftof verbrandt: van welke hier Voor by het Brandkoorn reeds gemeld is. Een ander bederf dat men in 't Koorn vindt» en dat men wel eens met het Brandkoorn verwart , is het vermolfemen of zwart worden in den Halm; ontftaande niet uit den zo evengemelden regen; saaar w bet zaaijen *afl Brand-  C 04 ) Brandkoorn , of aangeftookene a^ren zelve* waar tegens men echter midielen bedachts heeft, die in de Provintien Gelderland ea Vriesland gebruikelijk, echter te veelvuldig zijn, om hier opgenoemd te worden: temeer daar dezelven alleen bij de zaaijing in 't werk gefteld worden ; en welke middelen vooral beftaan, (om maar iets te melden} in het wasfchen en zuiveren van de Graanen, welken men ter zaaijing zal gebruiken. In meest alle de Graanen, maar inzonderheid in de Rogge, is een zeker onkruid, hebbende een langwerpigen mageren korn, gelijk aan die van de Rogge Graan; welke korn of onkruid, Dreb j of ook wel Dribs genoemd wordt, hebbende niets in dan kaf, en niets dat tot voedfel van den mensch, of het vee dienftig is; en kunnende 'er om deszelfs gelijkheid met het Graan, niet wel uitgeharpe of gezeeft worden. Omtrend van dezelve gedaante als de Drep , doch iets kleiner en wat dikker van korn, en die men ook meest in de Rogge vindt," is een andere korn, welke zeer bitter van fmaak is, en om die reden bij den Koornhandelaaren Bitter genoemd wordt; zijnde in voorige tijden fomtijds in zulk eene menigte in de Rogge te vinden, dat men de koop met beding van te bitteren floot ,• gefchiedende zulks door een monfter Rogge, dat uit de vérkogte partij ge- noc*  C «5 j iioomcn wierdt , te werpen in eene Tobbe met water, drijvende dit Bitter, met eene menigte ligte onkruiden en zaaden, boven op het water; zijnde dit Bitter voor al te kennen aan de punten, welken zich, even als afgehakt, vertoohen. Wanneer men nu, in zulk een monfierj meer dan 6 korns van dat Bitter bevond, Inogt een Kooper zulk een partij katten O): Doch het fchijnt dat dit onkruid meest geftorved. is, of dat de Landman, bij het zaaijen , zijne; Graanen meer zuivert; althans men vindt nu, op verre na dat bittere zaad ih zulk eenè menigte niet meer in de Graanen; waar door nu ook het beding van te bitteren, bij der.verkoop, niet meer gemaakt wordt. Een ander onkruid, ook naar Drep gelijkende doch kleiner van korn zijnde, is het zogenaamde Bezemtjen , 't welk zijnen naam vari zijne gedaante, ontleent. Zijnde dit eigenlyk herzaad van de zogenaamde blaauwbloemtjeHS , die? tusfchén het Koorn groeijen, hebbende eeri éenigzins bitteren fmaak. Een ander zwart zaadjen, dat echter éenig meel in zich heeft, doch het brood zwartachtig doet worden, noemt men Meelbolder; ea een ander foort van dezelve, namenlijk de Hardi Bol* O) Eefi Koop'mans woord, betekenende den fcoo^> m tót te doen. E  ( 66 ) Bolder, maakt dat het brood een fmn.ak krijgt* even als deKarftengen hebben, nadien het een zeer wanfmaakelijk meel in zich bevat. Met een foortgelijk meel is ook de Wikke vervuld, wiens korn, de gedaante vanLinfenhebbende, ook onder de onkruiden, welken het Graan helmetten, moet gerekend worden. Eehalven deze onkruiden, welken zich on* der de Graanen vermengen, zijn 'er nog andere bederffenisfen , welke door het ongunftige Weêr, of andere omftandigheden veröorzaakt, het Koorn zeer veel benadeelen: en van dien aart is, onder anderen, de onrijpheid van het Graan, of de kleinheid van deszelfs korn, welke veroorzaakt wordt, wanneer'er eene fchielijke of langduurige droogte heerscht* tvaar door de Tarw en andere Graanen, geene zwelling, door middel van den regen, kunnen verkrijgen: en waar door men weinig Meel uit veel Koorn ontvangt. Aan de andere zijde verkrijgt men, door de veele vochtigheid, het zogenaamde Schot, waar door het Koorn aan die zijde uitloopt daar het groeijen moest; en de kracht en geest verliest, wanneer het in de Halmen, of op Schooven ftaande, fpoedig opfchiet; dus is fchottig Graan geenszins gefchikt om te zaaijen, als hebbende geen kracht genoeg behouden om vruchten voord te brengen; en daarenboven geeft het bij het bakken, een klein en nedergeflagen brood  t 67 j bróöd ,• fmaakende even als of het niet gaar was; zijnde ook te kennen, door den blaanwen voet welken het aan 't brood geeft. • Verfcheidene andere bederffenisfen en misge» wasfen van het Koorn, zouden wij hier nog kunnen bijvoegen; waar bij dan vooral het ijzige of glazige Koorn, dat weinig meel geeft; én het onrijpe of holfcheutige , in aanmerking zou moeten koomen ; dan wij zullen die, everi als verfcheidene kleiner zaaden, die men nog j bchalven de gemelde in 't Koorn vindt , en Bijspel noemt , even als bijwerk van minder aangelegenheid, niet verder onderzoeken. De bast of 't buitenfle fchilletjen der Graanen , is mede als in foorten onderfcheiden. Men vindt in de Tarw, roode en witte korns, en in de Rogge, bruine, blaauwe, geele of witte korns. Rij de groeijing vindt men iri ieder aêr wel eenerlij kleur, doch op het veld vindt men 'er welke verfchillende foorten vari basten hebben, welken door 't bijeen binden, en na op fchooven ge/et zijnde, bij hec dorfchen door elkander raaken: ook worden 'er veele partijen, het zij door den Landman» > door den Landheer, of wel door deKoornkoo-. pers gemengd, om dus verfchillende foorteri te hebben, en wel inzonderheid, in die hoope, dat zulke gemengde partijen bij uitftek goed in 't bakken zullen bevonden worden. Men noemt dus die foorten van Tarw, wit, witbont,' E t hüó'g-  ( 6S 3 höögbont j of roode. De Rogge, bruine of blankere, ook wel blaauwe; ook vindt men enkele partijen Rogge die bont vallen. Tot dus verre hebben wij van de onkruiden en onvolmaaktheden der Graanen, vooral van de Tarw en Rogge, gefprcoken ; zonder ons met de rondzwervende vijanden 'van het Koorn , namelijk de Infeclen , in te laaten. Wij zullen derhalven eerst tot den Ktender, en wel het omftandigfte, en dan tot den Wolf', meer kortelyk overgaan. De Klander, een zwart torretjen, met een fpitfchen kop en fcherpen fnuit gewapend, is de Pest in het Koorn. Hij heeft zes pooten, welken hij met zijn fnuit zo wel te werk ftelt, dat hij de korns van de Tarw en andere Graanen doorboort, en 'er vervolgens, al de bloem van binnen uit eet, Iaatende den Koornhandelaaren, den Gebruiker of Eigenaar der Graanen, niets anders over dan dezemeien: maar wanneer het Koorn weinig verfchooten wordt» dan weeten deze vernielers, door hunne geduurïge woelingen , dat Graan zo warm te maaken; even als of het in de Zon, of door den Eest gewarmd was. Het voorwerp, waar aan hij voornamenlijk zijnen honger Rilt, is de Kaapfche Tarw; ais mede aan de zulke, welke nieuw, wak en ligt aan broeijing onderhevig is; doch van de gedroogde is hij geen groote vriend, welke om  om die reden dan ook de minde fchade van hem lijdt. 'Er zijn fommige Lieden welken vooronderfteilen, dat de Klander reed^ in de bloefems huisvest ; maar dan zou hij ook in alle partijen Graan gevonden worden. Het is naauwlijks te gelooven , hoe fterk dit fchadelijke gedierte voordteelt, en zich in de Lente vermenigvuldigt , of wanneer de venfters van den Koornzolder, alleen op het zuiden ftaan, en geenen genoegzaamen doortogt kunnen geeven; want veele houden de vochtigheid die iH 't Koorn is , of die door eene ftilftaande lucht wordt aangezet, voor de groote oorzaak van het kwaad; waar tegen men de veele beweeging , als Verfchieten , Harpen, Zeeften, ververfching en droogte van lucht, derhal ven als de eerfte noodzaaklijkheden moet aanmerken, om deze gulzige Koornvernielers te doen verflikken. 'Er is mogslijk geen gedierte meer od de Waereld, dat men op zo veel verfchillende wijzen laagen gelegd heeft, om het te doen verhuizen, als de Klander: en geen wonder, daar het zulke nadeelen aanbrengt, verdient het als de verfchrikkelijkfle vijand, met alle geweld vervolgd te worden. Onder de veele middelen welke men op den Koornzolder in 't werk gefield heeft, om den Klander te verdrijven, verdienen deze vooral genoemd te worden. E 3 J Ten  C 70 ) Ten eerften zo heeft men hem met een be> naauwden , en voor hem geheel walgelijken, reuk, trachten te verdrijven, waar toe men de muurenen vloeren der Zolders, met een afkookfel van knoflook, inzout water verlengd, heeft befmeerd, moetende hij door die lucht fterven of door dezelve verhuizen. Men heeft hem, boven dien geplaagt met Alzem , Wijnruit, Lavendel en Coriander zaad; en vooral met de bloemen van Hop, ook heeft men wel nieuwe Hop op een Zolder gelegd, en die vervolgens door Tarw, of andere Graanen, doen vervangen ; en hem door knollezaad , dat hij zeer fterk bemint, van den Koornzolder trachten te lokken, doch alle deze middelen hebben, evenals het zwavelen der Tarw (dat helaas ! iq deze dagen nogal gedaan wordt, om verlooren kleuren weder te verlevendigen) hunne groote gebreken , wordende door het laatfte middel het meel zelfs zwavéiig. Het droogen van Graanen op den Eest, zou mogelijk het best zijn, indien men de voordteeling der Eieren van dat ongedierte , daar niet tevens mede. bevorderde. Men maakt nog geen gebruik van een zeer. eenvoudig middel, in den jaare 1763 als voldoende aangepreezen, zijndeveröorzaakt door. een bijzonder toeval. Zeker Landman had de. yoordbrengfelen van drie jaaren op zijnen Zolder liggen, en zag dat de Klander in dit Graan,  C n ) zo fterk vermeerderde, dat hij bijna zo veel Klanders als korns Graan dacht te hebben. Geen koopers voor dit aangeftooken Graan vindende, bleef het liggen. Op een zekeren dag wandelende, fneed hij onderweg een tak van een vlierboom af, hatende 'er de bladen boven aan zitten; thuis koomende, alwaar de arbeiders op den Koornzolder met verfchieten bezig waren, zijnde het Graan omtrent zwart van dit ongedierte, fmeet hij, uit ongeduld, den afgefneeden tak op het Graan ter neder, blijvende intusfchen bij het volk, dat aan de andere zijde met verfchieten bezig was. Eindelijk de Zolder zullende verhaten, en zijn' vliertak niet op het Graan willende haten liggen, nam hij denzelven op, doch zag met verwondering, dat op de plaats , alwaar de groene vlierbladen gelegen hadden, geen enkelen Klander te vinden was, en alle die 'er nabij waren, zich zeiven wechmaakten. Natuurlijker wijze moest hem deze verfchijning op middelen doen denken, welke uit dezelve voordvloeiden. Hij liet derhalven des anderen daags, eenige armen vol vliertakken met de bladeren 'er aan, op zijn Zolder haaien, ftrooide die over zijne hoopen Graan, enbevondtna twee uuren, dat dezelve zuiver waren, zijnde de Klander naar de mnuren geloopen , daar zij een geheele lijst vormden, welke hij van daar met een ftoffer deed wech* E 4 ECC"  3 C 7» ) neemen; echter waren 'er ook eenige Klanden. • naar ben eeden getrokken, om den reuk der vlierbladen te ontwijken: doch door verdere maatregelen van den zelfden aart, namenlijk het kneufen en vermorfelen der bladen, en der {tokken, waar door de reuk vermeerderd wierdt, zuiverde hij zijn Koorn geheel van den Klander ; van welk ongedierte hij meer dan zes Schepels deedt verbranden; bragt zijn Graan vervolgens ter markt, en verkogt het tot eenen, goeden prijs. Naderhand heeft hij altoos de Muuren en de Zolders met bladen en bloefems van Vlierboomen laaten vrij ven, en door den fterken reuk , bij aanhoudenheid , de Klanders van zijne Zolders, volgens zijn verhaal afgehouden. Men heeft dit middel hier ook aangewend; dan of de reuk der Vlier of bloezems verminderd is, of dat de Klander meer. aan deze vlierlucht begint te gewennen, is ons onbekend; ten minfte dit is zeker, dat de Klander 'er nu niet meer om verhuist. Dit middpl is zekerlijk wel een der ligtfle om te beproeven, nadien de Klander het meeste in de hitte regeert, wanneer de Vlierboomen bloeijen, daar hij zich des Winters, als, dood houdt; doch tegen de muuren oploopt wan- CS) Men zie de Vaderlandfche Le»ere.efinv;gen, Qeel 3»-34- Mengelwerk.  ( ?3 ) wanneer zij gefc! ud , of wanneer het Koora yerfchooten wordt. Men heeft onlangs nog een bijzonder middel tegen dit ongedierte aan de hand gegeeven: (.O namelijk het plaatfen en laaten kruipen van Kreeften, op de Koornzolders; dan pf de kosten dier 'Kreeften niet rijkelijk het verfchietloon zouden opweegen; en men mogelijk dan den Koornkoopers, de duurte van de Kreeften, die dan welligt in prijs zouden rijzen, ten laste zoude leggen, laat ik,even als de beproeving van dit middel, over aan de overweeging van anderen. Zeker, het dunkt ons, dat het dikmaals Verfchieten, Harpen, en Zeeften, om het Graan van het ftof te zui* veren, nog het beste middel is, om het Koorn van dit gedierte te bevrijden. Wij hebben ons vrij lang bij den Klander, en deszelfs verwoestingen opgehouden; thans zullen wij iets van een ander gedierte, namelijk van den Wolf melden. Dit beestjen isfmal en bruin van kop,en met een lang lijf voorzien, zijnde omtrend als die witte wormpjens, wel^ken men in de gewoone Appelen vindt; hebbende aan zijn' kop twee fretten, met welken hij het Graan doorboort, om 'er het meel uit te eeten, Dit gedierte regeert het meeste in de (O Nieuwe Nederlandfche Bibliotheek, Deel IV. Bladz. 263. Uengehv. Es  C 74 5 de maanden van September en October, mag. kende eene aaneenfchakeling , of te zamenhang van eenige kornen , welke hij uit eet, en al eetende aan elkander hegt; doende zekerlijk niet zo veel fchade als de Klander; doch is echter altoos op de Vaartuigen en op de Zolders te vreezen. Volgens mijn Plan, heb ik eerst de bederifènisfen van het Koorn achter elkander afgehandeld, zonder iets van den Oogst endedorsfehing te zeggen. Doch het is, mijns bedunkens, genoeg bekend, dat men de Inoogsting begint, zo ras het Koorn geel of blond wordt; en over het geheel genomen, hard of rood is geworden , nadien het dan zo veel dikker is, en ook niet onder het Oogsten op de Aarde valt, en een aas der Vogelen wordt. Men fnijdt het met het opgaan der Zon, wannneer de Koornaêren vol van daauwzijn, ten hal ven den halm af, om dus ftroo, voor verfchillende gebruiken, over te hebben: vervolgens bindt men het tot fchooven, en brengt het op eene gefchikte drooge plaats, in de Schuuren, waar na het op den Dorschvloer gebragt, met vle. gels geflagen, en van het kaf en andere vuilig> heid, zoveel mogelijk, gereinigd wordt: wel zorg draagende, dat men de Tarw of andere Graanen niet lang in de fchooven laat, op dat zij niet heet worden, en daar door Motten, pf zogenaamde Schieters broèijen, welke heq zou-  ( 75 ) zouden bederven. Van den Dorschvloer gaat zij naar den Koornzolder, om zaad en eeten yoor het volgend Saifoen te hebben, of wordt ter markt gebragt, of buitenslands gezonden, pm verkogt te worden. In zommige Landen, alwaar men den overvloed van Koorn teelt, en zich derhalven op de verzending daar van toelegt; droogt men de Tarw en Rogge op Eesten, of in de open lucht; welke fmaak van den Eest, niet dan door een' verren Zeetogt, of een lange Zoldering kan verdreeven worden. Deze drooging gefchiedt voor al te Pernau , Wtndau, Liebait, Riga , St. Petersburg, Archangel, en deszelfs pmgelegene Landen, In 'tligchaam van 't Schip gefcheept zijnde, ligt het Koorn weder bloot voor andere toevallen , op een lange reis is het vatbaar voor broeijing, of, wanneer het, te vochtig zijnde , begint te zweeten , ec daar door zwart te worden, te mijten, ja zelfs te verflikken, en dus onbekwaam wordt, om door den Bakker voor Brood gebruikt te worden. Lijdt hetSchip fchade, of heeft het met zwaare ftormen en hooge zeeën te worstelen , zo dat 'er eenig zeewater indringt , dan worden de kornen groen; en nat zijnde, zetten zij zich uit, zo dat het onbruikbaar voor het menschdom, en fchadelijk voor den Afzender, of Verzeekeraar ( Asfuradeur ) wordt. Éi  C 76 ) Bij de aankomst der Schepen, hier te Lande, zijn 'er eenige Arbeidslieden , welke men Scheiërs noemt, en welken door de Koomfacters aangefteld worden. Deze hun werk is, wanneer 'er ongemak door Zeefchade bevonden wordt, om het flegte en befchadigde Koorn, van het gezonde af te fcheiden. Andere Lieden, weken men Overboord Schieters noemt, werken het, gelyk de Koorndraagers, jn j^g. ters en in Koornfchuiten, of op deKoornzolders ; van waar het niet, dan bij verkooping, ter verzending, of door de Gebruikers wordt uit of afgebragt. Intusfchen ligt het Koorn (daar , tot geen geringe kosten van den Eigenaar; welke het telken? moet laaten verfchieten; ook Harpen, of weieens enkeld laaten Zeeven; welk laatfie middel men echter veeltijds, om de groote koeten, nalaat. Het jonge Koorn , het volgende jaar door de Infeclen, of andere onachtzaamheden, warm en heet wordende, moet dan dagelijks verfchooten worden ; vooral de wakke of ongedroogde Graanen ; men voege hier nu de Zolderhuuren , de overgroote proeffchepels en veele monfters, en andere onkosten bij, benevens het geen, (zo men wel eens zegt, )aan den maat en ftrijkllok blijft hangen; en maake dan de rekening eens op, of een Brood wel te veel aan geld kost,- wanneer men bet op tafel krijgt. Na,  C 77 ) Na de verkoop aan de Bakkers, of andefë gebruikers, als mede na het maaien der Tarw en Rogge, liggen beide weêr vror andere toevallen bloot, welke echter van een' anderen aart zijn. Meelwormen, welke hunne verandering in Kapellerjens , hunne uitbroeijing van Eijeren,en allehunne hervormingen, even als de Rupfen en Zijdewormen ondergaan, mesten zich ook wel in de Graanen, maar vooral in het meel , ten koste van den Eigenaar, vet; worden dikmaals, wel een halve vinger lang; en van eene aanmerkelijke dikte : Terwijl de zwarte, of zogenaamde Bakkers Torren, ook het hunne toebrengen om het meel te bederven, en het fmaakelijkfte , of de bloem daar: van, aan het Menschdom te ontfleelen. ( d) De verkoop der Graanen, op onze Amfleldamfche Koornbeurs , gefchiedt op Maat, en op Gewigt; en wel op deze volgende Maaten. Een Last tot 27 Mudden , een Mudde tot 4 Schepels: derhalven een Last tot 10S Schepels. Ook heeft een Last 36 Zakken , een Zak 3 Schepels , een Schepel 4 Vierdevat; een Vierdevat 8 Koppen. Een Last bevat ook 21 Tonnen en 3 Schepels; en de Ton 5 Schepels. Een geëikt maathoudend Schepel kan 56 $ water bevatten. Het gewigt der onbe- fcha- C<0 Men zie, aangaande deze Infe&en , de hier achtei gevoegde Plaat.  fchadigde eh bruikbaare Tarw is van 120 tot 133 ® de Zak, ingefloten. En die der Rogge van 114 tot 124 Wi Wanneer nu de Koop van een partij Graan, door den Makelaar gefloten is, zo heeft men eerftelijk te onderzoeken , om gelijk takkoord^ te zijn; op welk gewigt, wat foort, of inhoud Qqualiteh j hoe veel in menigte f.quantiteh') waar dezelve is liggende, en hoe veel tijd 'er tot de ontvangst, bet Makelaars loon, {courtage) enz. bepaald is: dienende dit alles, door zulk een Makelaar , naauwkeurig ih zijn Boekjen aangetekend te Worden, om daar door alle gefchillen voor te koomen. Wanneer nu alle deze voorwaarden Cconditiën^) door den Kooper en Verkoopef toegeftemd zijn 4 dan moet de Makelaar het Koopmonfter bewaaren, tot zo lang, dat dé partij, na tweemaal i\ uuren akkoord gebleven is. Wanneer nü dit laatfle niet zo bevonden wordt, en dat 'er iets , het zij in 'tg©; «vigt; het zij in de quaüteit óf innerlijke waarde, aan ontbreekt, dan haalt men de monfiers, onder getuigen • welke getuigen gemeen-" lijkin twee Koorndraagers beftaan, welke gewoon zijn, om de monfters goed en onbefprooken te kunnen haaien. Zijnde boven' dien een dier Koorndraagers, door den Facter van den Verkooper, en de ander van den' Kooper aangefteld : wordende gemelde monfters gefchept en gedraagen door dien Koortf- draa^  ( 79 3 dfaager welken voor den Kooper komt; zijnde het eene vaste gewoonte, om de monfters aan de Koornmarkt, op de daar zijnde fchaalen te Weegen, en ook aldaar na te zien. Het onderzoek, of het verkogtë Graan aari het vereischt wordend gewigt voldoet, gefchiedt op de volgende wijze: De Facter van den Kooper, zoekt een fchaal, welke ledig zijnde, in evenwigt blijft; dit zo zijnde, ftort hij daar zijn monfter in; ftrijkt het af en Ziet of het aan het verkogte gewigt voldoet: Zo ja , dan is het met het gewigt akkoord. Vervolgens ziet men, of het met het Konptoonfter, of de quaüteit overeenftemt, en dit Weder gelijk of akkoord vindende, is 'er door den Kooper geen verdere captie (of aanmerking) te maaken. Doch, wanneer het gewigt niet akkoord is , en de balans maar een haartjen te ragge deirst, dan wordt de Makelaar van zulk een partij 'er bij gehaald, die, volgens zijn geweeten , beflisfchen moet, en met wiens uitfpraak Kooper en Verkooper zich zal moeten vergenoegen. Mogelijk zal men zich verwonderen en vraagen; waar toe zo veele omfrandigheden ? dan deze gefchieden enkel om de Goudguldens: want indien de fchaal maar een weinigjen, in zo een geval, te rug Haat, dan wordt daar i of 2 Goudguldens per Last, en ook wel i| of i\ ft, per Zak, voor gekort. De-  C 80 j Deze korting doet een Kooper, bij den aanvang van zijne Negotie, reeds naar een Fafter uitzien , welke de kunst van ligt te weegerï bezit; of het vlug inflorten , en bet luchtig afftrijken der Schaal verftaat; nadien dit hemt voordeel in de zak kan brengen; ten miniton voor fchade beveiligt, om dat, wanneer hij verkoopt, het Koorn door zijn partij niet ligter kan gewoogen worden. Deze Schaal welke van koper, en'van gedaante als eenBeeker is , gaat van uitgerekend gewigt vergezeld, van 't welk een gemeen ® gewigt hier 6; ffi uitmaakt, en zo naar evenredigheid; moetende de Graanen, welke in deze Schaal gewoogen worden, overeenkomen met 3 Schepels gemeeten maat, welke men op de Stads Waag kan weegen. Van de Verkoop op Maat en op Gewigt' gefprooken hebbende, moeten wij ook nog iets van de betaaling zeggen : gefchiedende de Koop der Graanen altoos in Goudguldens, uitgezonderd de Boekwijt , welke bij << Vlaamsch , het Last verkogt wordt. Men kort van alle Graanen 1 pCt. uitgezonderd van de Amersfoortfche Boekwijt, op welke geen korting gefchiedt. Hier mede aan mijn oogmerk voldaan hebbende,- namelijk; de bezaaijing, het ipoogsten, de verzending, en de bederffenisfen van' de'  C 81 ) de Tarw en Rogge voorgefteld hebbende , tnoet ik 'er nog bijvoegen: dat ik mij geenszins vleije , aan kundigen in den Koornhandel iets nieuws gezegd te hebben , daar dit al vry wat voeten in de Aarde heeft: heen, maar andere Lieden zullen 'er zekerlijk nog het een of ander in kunnen vinden , dat hen voldoet : en voor deze is het, dat de volgende Plaat, bovendien nog, ontworpen is, om eenige der gemelde voorwerpen duidelijk te ver* toonea» VER-  C 82 ) VERKLAARING van de overflaande PLAAT. ï. Verbeeldt den Klander, levensgrootte, en 2. Vertoont het zelve Koorndiertjen, meer zichtbaar gemaakt. 5. Is een af beeldfel van de Wikke, en 4. Van het zogenaamdeBezemtjen; of, eigenlijk, het «W der Koornbloemen; zijnde J. Het zelfde Bezemt/en, van ter zijde te zien, 6. Verbeeldt de Meelworm, naar het leven tf in zijn waare grootte getekend; wordende in 't vervolg van tijd, veranderd in 7. Een Popjen; en, naderhand deze huid af- fchuddende, in 8. Een Bruine of zogenaamde Bakkerstor ; welke haare Eieren in 't meel gelegd hebbende, daar uit weder Meehvormen doec voordkoomen. 9. Vertoont 10. Gedroogde Rogge in haare natuurlijks grootheid. XI. Door den Wolf uit gigeeten Rogge. 12. Harde Bolder. 13. Z)r#>. 14. Z)« Koornwolf. 15. Een Tarwhalm, zijnde de helft kleiner getekend, dan hij in de natuur is, en l<5. Een Roggehalm : mede op de helft van zijne natuurlijke grootte verbeeld»  EOOKN ra rleszelfs INSECTEN.   VERHANDELING OVER BE VADERLANDSCIIË MUNTEN; DOOS G. BRENDER i BRANDIS;   OVER DE VADERLANDSCHE M' U N T E N; X) at ieder Mensch, ieder Inwooner, en vooral ieder Burger zijn Vaderland ten nutte kan, en moet leven, is eene waarheid die, uit alle voorvallende zaaken, ten vollen betoogd kan worden. Gaat het ons Vaderland wel, dan gaat het deszelfs leden ook wel; kwijnt het, dan kwijnen de meeste Inwoon eren tevens , want het is een Schip, aan welks behoud of ondergang wij alle deel hebben. Hoe duur is dan onze verplichting! hoe nuttig die verplichting te vervullen! en hoeedel, zich zeiven en anderen ten nutte te zijn! „ Onze Ouderen, „ Vrienden en Bloedverwanten moeten ons altoos dierbaar wezen; zij vereisfchen onze zor„ gen en het vervullen onzer vriendfchapkwee„ kende plichten, maar deze alle liggen in de ,, liefde vanhet Vaderland opgefloten." *>> Het is waar, wij kunnen alle geen Helden zijn, die bij de eerile aanvallen, het glinftrend zwaard in de gramme vuist neemen; den dood onder de oogen zien ; en met getergde woede gewapend, den ftoutften aanvaller, van onze bezit- tin- O) Cicsro. . .- ?3 . . ■ ;  e 86 5 tingen weeren. Wij behoeven alle geen ge?' zaghebbende Regenten, of Beftuurers van het Schip van Staat te zijn, om het zelve door de gevaarlijk-He klippen te helpen ftuuren ; het zal hier maar op aankoomen, dat wij ons als braave Burgers van dit Gemeenebest gedraagen, welke naast ons eigen belang het algemeene Vaderlandfche belang in 't oog houden, en daar door nuttig, ja noodzaakelijk geacht mogen worden. Zo dra wij Menfchen, der fchommelende wieg ontwasfen en tot de eerfte jaaren van kennis gekomen zijn, beginnen onze Ouders, reeds op middelen te denken, om ons een beftaan te bezorgen, door het welke wij alle onze behoeften , ons geheele leven door, mogen bevreedigen en vervullen. Dezezorgeis geheel natuurlijk, enzij is boven dien, metgeene wetten noch godsdienstplichten ftrijdende. De weldaadigheid leert den Mensch voor andere Menfchenleeven, maar de billijke zelvliefde zorgt eerst voorde behoeften van zich zeiven, om vervolgens voor die van anderen te zorgen. Het menfchelijk beftaan is geheel verfchillende van dat der Dieren, welke met goede vagten tegens de koude gebooren, in de ruwe voortbrengfels van den aardbodem hun voedfel vinden; en door geenen wellust aangefpoord worden , om meer te z oeken dan zij noodig hebben» Qnze Huishoudelijke betrekkingen zijn der-  C 87 ) derhalven geenzins gelijk. De verdeeling der Aarde, onder zommige Natiën, is onvolkomen. Alle Landen zijn niet even volkrijk; alle jaaren zijn niet even vruchtbaar: en zie daar de noodzaakelijkheid van den Koophandel reeds van ter zijde aangetoond. Eenige Lieden hebben te roekeloos onderfteld, dat men op deze Waereld een geduurig beftaan, zondergeld, zou kunnen hebben; terwijl fommige Wijsgeeren, dit heerlijk metaal, aan de welgefchikfte Maatfchappij voor altoos dorsten ontzeggen. Welk eene ftoute ondernceming! Zekerlijk waren dit bedelaars die van de mildaadigheid der rijken leefden; wier fmeerige tafel derhalven hen dit denkbeeld inboezemde; zonder dat zij naar den Boom opzagen, van welke de aakers vielen; of eigenlijk naar het middel dat hunne weldoeners gebruikte om hen in 'tleeven te behouden. Mijn gevoelen is geheel verfchillende met de zodanigen, en zonder bij uitftek geldzuchtig te zijn, durf ik evenwel het geld, als volkomen noodzaakelijk voor het Menschdom, befchouwen. Het is geenszins genoeg dat wij eens anders gevoelen enkel afkeuren , wij moeten zulks op goede gronden doen. Wij moeten die gronden aantoonen, en dan eerst kan men toeftemmers in een welgewikt befluit verwerven. Laat ons dan, eerst den toeftand vaneen volk zonder geldj met al de behoeften van onzen tijd F 4 bc-  t* 88 ) befchouwen; en daar na, uit dit voorbeeld gevolgen trekken. Reeds geleidt de verbeelding ons door de fombere laanen der vergeetelheid , om eene Natie zonder geld, op te fpooren. Wij ontdekken eindelijk het volfchoone Gewest, waar in de natuur zich zelve als uitgeput heeft om een en overvloed van alles voord te brengen. Zie daar een Volk uit duizend vrije Gedachten beftaande, zonder den minften buitenlandfchen invloed. ( b ) De luchtftreek is daar een der gezondften van den geheelen Aardkloot; fchoon de Zomerhitte en Winterkoude zich daar echter, beurtelings, doen gevoelen. Ieder dezer Geflachten heeft eea bepaald gedeelte Land in eigendom; welke het bearbeidt, en door eene middenmaatige vlijt, daar een meer dan noodig beftaan op kan oogs! ten' l)P Sieraaden van Goud en Zilver zijn bij hen allen in zwang, maar gemunt geld is 'er niet te vinden. De Levenswijze is daar zo vriendelijk, en volmaakt, dat elk Geflacht zich zeiven helpt; cn levensmiddelen of diensten noodig hebbende, die bij andere Geflachten, op de gulhartigfte wijze, in ruiling of ter leen, kan ontvangen. Welk een genoeglijk leeven zal men hier fmaakenl geen gelddatftoix », Men vergelijke hier mede, J. J. Busch, mier de»f, w.lauf des Qeids.  ( 89 ) /*, maakt hier regt dat krom is: neen, ieder vindt zijnen rechter in zijn' eigen boezem, ën vreest geene omkoopinge ; als hebbende elk zijn beftaan en het overige voor anderen ten besten. Zie daar nu een volkomen wijsgeerig en alleraangenaamst Gewest1. — Laat ons 'er toch eenige Jaaren vertoeven ! — hoe verdrietig moet het vallen van zulk eene genoegelijke plaatfe te fcheiden! — ik zal 'er nog bijvoegen, dat wij 'er zeker eenige jaaren moeten verkeeren om 'er ook de gebreken in op te merken. Gebreken, die al dit fchoone doen verdwijnen, en dit fraaije Landfchap in eene verblijfplaatfe van Slaaven hervormen. Ik behoef geenszins te zeggen, dat de Inwooners van dit Gewest fterfltjk zijn. Het zijn aardfche Menfchen, en wat deze hun lot is, weeten wij. De dood woedt onder fom- mige der onderftelde Geflachten fterk, terwijl de voordteeling onder andere Geflachten weder veel fterker aanwascht. Hier door wordt het eene Geflacht te zwak om het toebedeelde Land te bebouwen; en het andere te talrijk om op den bepaalden grond, zijn onderhoud te kunnen vinden. Laat ons derhalven het getal der Geflachten nu in twee gelijke deelen verdeelen; in 500 verminderden en in 500 vermeerderden, en hunne handelingen verder nagaan. Het gemak beki U pt de verminderde Geflachten, F 5 M"  nadien hunne overvloed aan de vermeerderde Geflachten wechgefchonken moet worden. Zij hebben onderhoud genoeg, wanneer zijflechts een gedeelte van hun Land bebouwen en het overige tot Weiland laaten. De inoogsting is derhalven hier zo veel minder, en het vlijtig bebouwde Land der aangeteelde Geflachten levert echter niet meerder op dan het voormaals deedt, derhalven is 'er reeds eene vermindering van beftaan in dit aaniagchend Gewest te vinden. Ik moet hier eene aanmerking, of liever grondftelling, inlasfchen, welke hier eigenlijk te pasfe komt, namelijk: dat zulk een Land het rijkfte kan en moet genoemd worden, dat aan de meeste Menfchen een beftaan en onderhoud verfchaft. Nu begrijpt men ligt dat door de mindere voortbrenging van Producten, en fomtijds vermeerdering van Menfchen, eenige uit die talrijke Geflachten gebrek moeten lijden; waar door men vrijelijk zeggen mag: dat dit Land reeds wezenlijk in zich zeiven verarmt. Wat zullen nu die ongelukkige ftervelingen daar tegen doen, welke tot de vermeerderde Geflachten behooren? Verdubbelde de Aarde, na eene dubbele vlijtbetooning op dezelve, haare voortbrengfelen , dan was alles geholpen. Maar dit gefchiedt niet. Nu moeten 'er zich eenigen als knechten bij. de verzwakte Gefiachten aanbieden; men heeft, moeite om werk  t 91 ) werk voor voedfel te bekomen , want men heeft onder die Landbezitters te weinig noodig : evenwel wordt 'er hier en daar in den Zaaij-r en Oogsttijd iemand gebruikt; maar het overige gedeelte van den tijd is hij om voedfel verleegen. Om hier voor weder geborgen te zijn, verhuurt hij zich geheel en al; en zie daar eenige vrije Menfchen, reeds in Slaaven veranderd. De behoeften dezes leevens zijn niet alleen voedfel maar ook dekfel. Eén uit deze vermeerderde Geflachten heeft de kunst uitgevonden , om klederen voor de koude te maaken. Hij biedt dus zijnen dienst eenen anderen aan, voor welken hij een kleed maakt, en het loon daar voor in eeten en drinken ontvangt. Een ander is een Schoenmaaker , en heeft voor fpi.ze en drank een paar fchoenen gemaakt, maar hem ontbreekt, zo wel als den Kleermaaker, heeden werk. Ontbreekt hem dit, dan Ontbreekt hem voedfel tevens. Eindelijk komt hem iemand weder om een paar fchoenen aanfpreeken, maar deze brengt geen leêr mede: De Schoenmaaker heeft het ook niet, en die het heeft kan geen vrucht genieten van die fchoenen, welke voor een ander gemaakt worden. Hij geeft evenwel het leêr, met beding, om in 't vervolg van tijd des Schoenmaakers dienst daar voor te genieten. Deze raakt derhalven in de verplichting om een geruimen tijd vpo,r  C P2 ) voor zijn leêr dienstbaar te zijn, na hij reeds een geruimen tijd gezogt heeft naar werk, en vervolgens naar Leêr. Verdrietig over deze nuttelooze moeite, en geen genoegzaame beftaan voor zijn huisgezin daar bij vindende, verlaat hij zijn handwerk; wordt de knegt van die geen, die hem jaarlijks werk kan bezorgen, het zij om het Land te bebouwen of zijn ambagt voordtezetten; en wordt eindelijk daar in door andere Ambagtslieden gevolgd. Tubalkain heeft eene kunst uitgevonden, om welke te beoefenen reeds verfcheide Menfchen vóór hem gearbeid moeten hebben. Ik kan Tuis al ka in niet noemen of men denkt reeds aan den Smit. Deze kan fchoone en nuttige dingen van ijzer fmeeden, maar wie verfchaft hem die ftoife! Het oerig Land geeft ijzer,- maar wie graaft, fmelt en reinigt het; daar de Smit niemand eenig voedfel tot loon geeven kan, nadien hij 'er zelfs op hongert? — Men kan antwoorden: Laat hij zelve fmelten, graaven en reinigen. Goed. Hij begint he , maar is reeds van honger en kommer vergaan eer hij aan het werk zelve kan koomen, waar voor men hem voedfel zou geeven. Zal hij niet blijde zijn , iemand vindende die hem den grond aanbiedt om het ijzer te graaven , te fmelten en te flneden; mits hij dien aanbieder tusfchen beiden zal dienstbaar-zijn ? Niemand zal hier aan twijffelen. Wij  ( 9} | Wij zouden, dus voordgaan de, een groot; getal Menfchen kunnen opnoemen, die in dit zo aangenaam Gewest Slaaven moeten worden. En wij kunnen 'er nu eenigzins de eerfte tijden mede ophelderen, en beter begrijpen , hoe het kwam, dat de Aartsvader Abraham, zulk een aantal lijfeigene knegten had , dat hij met dezelven vijf Koningen met hunne Legers op den vlucht dreef, en verftrooide. — Dan 'er is reeds genoeg gezegd om daar uit te kunnen opmaaken ; dat alle kunsten welke tijd en vlijt behoeven, uit dit Gewest eindelijk verbannen; maar overheerfching en flavernij aan alle plaatfen zichtbaar zullen zijn. Maar, zegt een geldeloos, en dikmaals daarom ook alleen geldhaatend Wijsgeer: Hier is een middel tegen. Men kan goederen tegen goederen ruilen, en door de mangeling alles verkrijgen wat men noodig heeft. 't Is waar men kan ruilen. Maar welke wijdloopigheden en ongemakken zullen de ruilinge niet vergezellen? waar door een volkrijk Gewest onmogelijk alleen bij de ruilinge beftaan kan. Dit ftaat ons , door twee voorbeelden, eenigzins toe te lichten. Om te kunnen ruilen moet men goed hebben dat een ander noodig heeft, en deze moet daar tegen goed hebben , dat wij benoodigd zijn. Hoe lang zullen twee dusdanige lieden au wel kunnen zoeken eer zij elkander aantref-  ( 94 ) treffenil Een Ambachtsman eenige waareö hoodig hebbende, en daar voor zo lang bègeerende eenigen dienst te doen, kan zeer lang wachten eer hij iemand aantreft die zijnen dienst begeert, eh hem daar voor de gezogte waaren in vergelding kan geeven. Een Kleermaaker biedt te vergeefsch een nieuwen rok, voor' brood, aan den Bakker, wanneer deze pas een nieuw kleed heeft laaten maaken. En de' Bakker zal den Smit nutteloos om een nieuwen Oven verzoeken, wanneer deze geen' brood maar ijzer noodig heeft, en dit derhalven eerst bij anderen, voor zijnen dienst; müet trachten op te fpooren. Niet minder zwaar is de ruiling, in betrekking tot de waarde der goederen. Welk eené moeite is 'er in het vergelijken vah de 'quantfi teit (menigte ) en qmütêït (inhoud ) der waaren die men met elkander rüilen zal , indien een bepaalde prijs die niet geregeld heeft.' Zie daar derhalven zwarigheden , die klaarblijklijk doen zien, dat de ruiling alleen geenszins bij een volk ftand kan houden, bij welke eerst zo veel tijd verloopt om het noodige te vinden, en dan weder om de waard* van het gezogte te bepaalen. Indien nu de ruiling niet genoegzaam voldoen kan aan de behoeften van een volk 'c welk zulk een gunftig gedeelte derWaereld té beurte gevallen is, dat deszelfs Land alles voort-  C 95 3 Voortbrengt; hoe zal het dan gaan met andere' Volken, die met ftrenge koude en hitte, onvruchtbaarheid en gebrek aan verfcheide';Pro- duólen, te worstelen hebben? Ik laat de* uitbreiding van dit punt gaarne aan den Leezer' over, om niet al te wijdloöpig te worden. Maar, wat zal nu het middel zijn om gemelde Zwaarigheden te verhelpen? — ik antwoorde; geld in te voeren. Hier door zal men de waarde der goederen aanflonds kunnen bepaalen; op aanbieding van dat metaal dezelve terftond kunnen ontvangen; en de aan ons betoonde diensten; het zij dezelven lang of kort moogen duuren , daar mede naar evenredigheid beloonen; op dat de werklieden hunne werkfloffen en onderhoud, zich op eene bekwaame wijze eigen maaken en bezorgen. Zie daar onze vooronderflelde Geflachten dan Geld bezorgd. Billijk vraagt men: welk eene ftoffe daar toe gekoozen ; en hoedanig dezelve gevormd ? Dan het eerste geenszins zo onverfchillig als het laatfle zijnde, verdient dit eene nadere befchouwing. Schoon men de verkiezing van Goud, Zilver en Koper, tot het maaken van Muntfpetien, dikmaals als geheel willekeurig heeft aangezien, zo is zij zulks, in den grond wel doorzien zijnde, wezenlijk niet. Hunne vroegtijdige invoering kan hier zekerlijk tot geen bewijs verflrekken; maar de onveranderlijkheid in  C 95 ) in het gebruiken van dezelven; én de redenen welken die edle Metaalen nog als oorzaaken van gewigt bi blijven, deze moeten de juistheid daar van aantoonen. Uit de gefchiedenis blijkt, dat men de kunst van Smelten en Smee- ■ den; en het affcheiden van deze Metaalen van vreemde Ligchaamen, reeds volkoomen verftond en beoefende, toen de ruiling van goed voor goed, nog bij de Volken plaats vondt. Men had de gebruiken dezer Metaalen , tot allerhande noodzaakelijkheden van het gezellig leeven, reeds erkend. Mo zes noemt den eerften Smedekunftenaar , namelijk Tuhalka in, lang voor de gefchiedenis van den Zondvloed; (c) en het zij dat deze Perfoon dezelfde zij welken de Egiptenaars Vulcanüs of Hefestus noemden, of niet; zo blijkt genoegzaam, dat deze uitvinding der Smederijen zeer oud is, nadien men dezelve aan eenen God toeeigent* De gebruikbaarheid van het ijzer, gaf aan het zelve, reeds in de eerfte werken van kunst, zonder twijffel eene groote waarde ; maar die het niet behouden kost, door de weinige zeldzaamheid die 'er in was. De edele Metaalen , Goud en Zilver hadden minder gebruikbaarheid in zich dan het ijzer; maar zij waren zeldzaamer, en bij een lang gebruik aan geen roeften onderworpen ; hadden badien CO Gen. IV;22»  C &f ) ven dien eenen ftandhoudenden glansch, en wierden daar door een verfieiTel voor den Mensch: terwijl het Ijzer, voor Spitten, Kou« ters, Ketenen en Beestenfierfels moest dienen; De bekoorlijkheid van den Dragt, fchonk in den beginne, dus de waarde aan het Goud en Zilver, boven andere Metaalen en alle Staaten en Rijken van befchaafde Natiën toonenj faiet alleen dat de belangrijkfte Huisfieraadien, fen de voornaamfte hunner verfierfelen , van gelijke Metaalen als hun geld , namelijk van Goud en Zilver zijn ; maar tevens, dat deszelfs Regeerers ook altoos de fijnheid en zuiverheid dier Metaalen, als een wezenlijk kenmerk van waarde , door de wetten bepaald, hebben : het geen zelfs in onze Zilverfmedeïijen , door de zogenaamde giooïe en kleins Keur, en verdere toetfing, blijkbaar is. Wat is nu de reden, dat men eene verkiezing van ftoffe tot Geld, van zodanige Metaalen gedaan heeft, welken door hunne noodzaaklijkheid en aangenoomenewaarde, als verfierfels der Menfchen , zo zeldzaam en onmisbaar waren? — Zouden 'er geene andera Metaalen kunnen zijn, welken de ruiling tegen andere noodwendigheden , even zo ligt, zo niet gemakkelijker, zouden gemaakt hebben ? Wij antwoorden neen: en wel om devolgende rédenen. ' . Men kan geen fpoedig verteerende, of ligt G breek*  C 9S ) breskbaare ftofTe, tot Muntfpetien verkiezen ; nadien men dezelve moet kunnen laaten liggen, zo dra men zijne behoeften ingezameld heeft: en nadien men dezelve moet kunnen vervoeren, zonder 'er merkelijkefchadedoor te lijden. Het moeten geene ftoffen zijn, die men zonder moeite, zeer zeldzaam, en als bij geluk verkrijgt; maar zulken, die veel arbeid veröorzaaken ; die de Natuur wel milddaadig fchenkt, maar ook de zwarigheid en moeite, in de waarde doet aanrekenen. De Caurus of Hoorntjens , in Africa alleen in fommige Gewesten maar gangbaar, zijn hier van eenigzins uitgezonderd: maar de Zee geeft dezelven daar weinig meer op; de overvoering daar van ia zelfs zeer kostbaar; en de Europeaanen hebben de waarde daar van reeds bepaald. Goud en Zilver eischt veel moeite eer het de behoorlijke fijnheid heeft; en op alle plaatfen der Waereld, is die moeite en kosten bijna gelijk ; zo dat dit vereischte zekerlijk eene inwendige waarde aan die Spetien geeft: welke waarde door de volgende oorzaak nog vermeerderd wordt. Om een Metaal in ruiling te geeven, moet het zelve de Vuurproef kunnen doorftaan, om zijne fijnheid te beproeven: dit kan geen Metaal doen, dat door het vuur iets moet verliezen, of dat door de verandering van gedaante het zij tot den vorm van Geld, of tot een of sa»  C 99 3 ander verfierfei, nóodzaakelijk in zijne waarde, onder de bearbeiding, zou'verminderen. Geene Natiën zouden met elkander hierin over een kunnen koomen; en de geduurig herhaald wordende Proeven, zouden het noodzakelijk Metaal, eindelijk tot het niets doen wederkeeren. Ik zal hier twee ftruikelblokken opruimen i welken men mogelijk hier zou vinden : namelijk, waarom men j uithoofde van de mindere beftaanbaarheid vati het Koper; tegen het vuur; het zelve toch enkel als een derde Metaal bezigt i fcn om welke redenen mén de Edele Steenen , die 'O hoog in waarde; een verfierfei van het Menschdom ; en van eene harde zelfftandigheidzijn; niet als eene ftoffe van algemeenë waarde; in den Koophandel heeft ingevoerd: ten maar enkel bij Goud, Zilver en Koper blijft. Wat het eerfte aanbelangt: het Koper is zekerlijk niet beftaanbaar voor het Vuur, maar het is echter een Metaal, dat in zeer fterke Vuurproeven maar weinig verliest; en niet verkalkt, gelijk het Tin; noch verglaast, gelijk het Lood. Ook is het een der gewichtigfte Metaalen in onze Huishoudingen, enkanderbalven, als een bijmetaal, tot het gebruik van Muntfpetien, zeer wel toegelaaten worden. Aangaande de Edele Steenen, gelijk Diamanten, Robijnen, Smaragden enz. deze kunG a ace?  C tod 5 nen om volgende oorzaaken, niet gelijk Goücï en Zilver, tot eene vaste waarde verheeven worden ; eensdeels , om dat zij zeldzaamef zijn, en het derhalven ieder zijn zaak niet is een genoegzaam aantal, tot het drijven van Koophandel, in voorraad te hebben. Ten andere zo zijn de gronden van hunne Schatting zo menigvuldig; en de meerdere of mindere Liefhebberij brengt zo veel toe tot de bepaal ling van hunnen prijs; dat dit eene onbepaalde waarde zou veröorzaaken. Ten derde j zo is het bedriegen daar bij zo ligt en zo gewoon, dat de Kasflers waarlijk werk genoeg zouden hebben, om de Steenen naauwkeurig met elkander te vergelijken, en om zich voor bedrog te beveiligen; daar het met Gouden en Zilve* ren Spetien reeds werk genoeg in zich heeft, om dit te verhoeden. Maar het voornaamfte, waarom de Edele Steenen niet mede tot de Muntfpetien gebragt worden , is hunne ondeelbaarheid in kleiner vormen en gedaanten : nadien men dezelve niet kan deelen, zonder aanmerkelijk in waarde te verliezen. Dus zou men, bij voorbeeld een grooten Diamant hebbende, en daar Koorn voor willende genieten , dezelve niet kunnen deelen, indien de waarde van het Koorn maar de helft of f van de waarde van den Diamant bedroeg, want de helft van den Steen is geenzins de helft van zijne waarde, en hier doo» zou-  ( 101 ) Zouden de meeste Koopen onafgedaan, en alle de onvolkoomenheden der ruiling, van Goederen tegen Goederen, zonder Geld, zekerlijk niet opgeheven worden. Goud en Zilver zijn dan met recht de waare Metaalen, de waare ftoffen, welke de Heerfchappij der gewoonte niet alleen , maar natuurkundige en gegronde redenen, tot de eigenlijke ftoffen der Muntfpctien gefchikt hebben. Het Koper is een bijkcomend Metaal, dat bij gebrek van beide, of ter beflisfing van - minderwaarde, en onder verdeelinge ingevoerd is: en derhalven is de eerfle vraag, raakende de ftoffe der Munten, beantwoord. De zelfftandigheid der Munten, beftaat altoos in twee bijzondere deelen; O in de ftoffen van welken zij gemaakt worden, zo even genoemd: 2) in den vorm, die dan de bijzondere zwaarte der ftoffe; den daar op gedrukten ftempel; en de uiterlijke of gangbaare waarde aanduidt. De ftoffe, of de wezenlijke inhoud van dezelve; namelijk fijn Goud, of fijn Zilver; als mede het wezenlijk gewigt daar van, maakt de bonitatem intrinfecam, of . de innerlijke waarde; en de opgedrukte ftempel, en de daar door veroorzaakte kentekenen, de bonitatem extrinfecam, of de uiterlijke waarde uit. Het laatfle wordt meestal enkel door de Inwooneren van een Land; maar het eerfte door de geheele Koophandeldrijvende G 3 Wae-  ( Joa ) Waereld; (en wel icherp!) in aanmerking genoomen. Het voornaame daar het in de innerlijke waarde eener Munt op aankoomc, is de waarde der ftoffe, welke men daar toe beezigt, volgens den Cours van Negotie: en deze waarde rust dan weêr voornamelijk op de evenredig? digheid, of de vastgeftelde Proportie tusfcheq hét Goud en het Zilver ; als de gewigtigfte Muntmetaalen zijnde. De waarde of evenredige betrekking die wezenlijk, in gevolge derftoffe, tusfchen Goud en Zilver plaats vindt, hangt van deszelfs eigenfchappenmeestendeele af. Het Goud is het dierbaarfte, als zijnde deszelfs deelen het meest in een gedrongen. Zij, die beweeren dat men geen water door de Poriën van het Goud zou kunnen dringen, hebben de Proeven van Desagtjliers niet geraadpleegt: deze nam een gouden Kloot, van binnen met water gevuld, en denzelven eene andere en kleiner gedaante willende geeven, floeg hij 'er met een hamer op , waar door het water als, zweetdruppelen door de Poriën van het Goud heenen drong, (d) Dat het duurzaam is en weinig door het vuur verliest, heeft de groote Boerhaven ondervonden, welken eenOnce Goud, een halfjaar lang, in een geduurig ge- ftpokj (O Korte iohoud yan Dejaguhers Philofephijch$ Igsfen bl. 94.  C 1°3 ) ftookt wordende Glasblaazers Oven, kookend en vloeijend gehouden heeft, zonder dat het een enkel grein verteerde, ( e) En hoe rekbaar het Goud is, kunnen die Gouddraadtrekkers getuigen, welken uit een korrelt jen Goud, van een grein zwaarte, een draad van 50) voet£ü lang kunnen haaien. Betreffende de oudheid der ontdekkinge van het Goud, zo weet men, dat Mos* s zich reeds als een kundig oordeelaar daar over uitlaat, wanneer hij, in zijn eerde Boek Cf) de Paradijsrivieren befchrijft, entevens meldt, met alleen dat het Goud van Havila kwam, maar ook dat het zelve goed was. Doch de menigte van bet Goud van dezen tegenwoordigen tijd, kan in geene vergelijking koomen met het Goud van dien tijd: nadien in het Jaar 1753 door de Portugeezen, uit Rio de Janairo alleen, 528 Marken Staafgoud (een Mark weet men is § ffij) 2124 Marken Stofgoud, 2675 Marken Zilver, en nog 6 Millioen en 407 duizend Crufaden in Goud en Zilver, in Europa gebragt wierdt. ). Waarlijk een grooten fchat voor een enkel Koningrijk! en wel zo klein als Portugal is. Het (O Boerhaven, Elem, Chym. (ƒ) Gen. II: n: !*■ (f ) N. Struik. Inleiding tot de Algemene Jardrijksbe, jchrijving, bl. 72. G 4  C $k 3 Het Zilver, het opvolgend Metaal zijnde, Is, zo als wij reeds zeiden, veel algemeener; minder bemind om zijne zelfftandigheid, en, dus minder van waarde. Men vindt het zelve reeds als een geldbaare of vastgeflelde waarde genoemd, bij het koopen van een Graf voor Sara, door Abraham. f» Veele Landen leveren het zelve uit de Mijnen op, en men kan uit de Zweedfche berichten genoegzaam cpmaaken, dat daar jaarlijks, ruim 15000 tg Zilver uitgegraven worden. Doch het Koper is daar in eene grooter menigte aan te treffen; en dit gemunt Metaal wierdt reeds, onder Servius Tullius, bij de Romeinen, als Geld ingevoerd (/) en is in alle Staaten van Europa, binnenslands tegenwoordig gangbaar: doch te zwaar en te gering van waarde om als geld buitenslands verzonden te worden. Goud en Zilver zijn derhalven de wezenlijke Metaalen , welken de waarde der goederen kunnen beflisfen ; fchoon men Landen heeft Welke verfcheidene jaaren andere Producten als •Munten gebezigd'hebben, ja nog gebruiken; zo als de bittere Amandelen, het gewoone Geld langs de Kust van Suratte geweest zijn, volgens Thevenot. (,{-) Het wit en zwart Graan as dat van de inwooners van Fiorida; en de, C'O Gen. XXIII: 16. g0U(O Plinius Lii. XXXIII. Cap. 3. Thevsnots Reizen D. III. bl. 36. ■  gouden en witte fteentjers in Zee opgevischt, dat van de bewooners der Karajam. In Abisfijnie, vooral in 'tLandfchap Canïclu, gebruikte men ftukjens Zout; in Engeland had men ton tijde van Julius Cesar, en in Tebe ds Koraalen : en dikmaals is het Leer een der beste Muntfpetien geweest , yan het welke Plato, omtrend de Carthagenienfen , nadruklijk handelt. 'Er zijn zelfs in ons Vaderland nog eenige ftukjens Leer, bij fommige Liefhebbers in hunne Kabinetten te vinden; welke ftukjens, met de bovenhelft van eene menfchelijke gedaante beftempeldzijnde, voor eene oude Munt gehouden worden, voor welke de Hoofdkerk van 's Hartogenbosch, aan Johannes gewijd zijnde, zou opgebouwd zijn; weshalven Oudenhoven (/) mogelijk hierom zegt: dat gemelde Kerk op Osfenhuiden gegrondvest is. Tot dus verre van de Munten in 't algemeen gefprooken hebbende, koomen wij tot die van pns Vaderland in het bijzonder: het weikeven zo min, ja nog minder dan andere Landen, door enkele ruiling zou kunnen beftaan. En waar van wij de thans nog in gang zijnde Munten in hunnen oorfprong en wezenlijke waarde zullen doen kennen; en dan daar die Munten bij- CO BefMjving van 's Hertogenhsch, bi. 51. Q. 5  C 106 ) bijvoegen, welken ons alleen nog in naam bijgebleven zijn. Volgens de algemeene bepaaling van het woord Munten, zo verftaat men door het zelve, zodanige ftukken Metaal, op welken de hooge Overigheid van een Land, een Beeld of Teken drukken laat, om daar door de uiterlijke waarde, welke vooral op de fijnheid der ftoffe en derzelver gewigt gegrondvest is, aan te toonen. Waar bij men dan nog de plaats voegt, alwaar die Munt geflagen is; om dezelve van alle anderen te kunnen onderfcheiden. Het belang dat de Overheden in de Munten altoos moesten ftellen, zo om hun gezach en eere; als hun beftaan bij den Burger te behouden; heeft de Munten zelve altoos met eenige hoogachting doen aanzien: zo dat Kamillus voor de Muntgodin, of ter eere van Juno Mone ta, op 'tRoomfcheCapitolium,op den eerften van Zomermaand, een Tempel ftichte (m) welke Godin ook aldaar telkens plechtig CO Ovid. Fastor. Lik. VI. vs. 183. Onze Vader¬ landfche Dichter Hoogvliet vertaalt deze woorden, JunoMoneta, fin zijne Naavolging van Oviwus Feestdagen) Juno kaalsgtjln. Ook is het zeker , dat het holiandfche woord Waarfchmiwen met het Latijnfche Monere overeen komt. Maar hoe komt hier dan de Munt te pas? Zie hier de Gefchiedenis. Forius Kamillus ten tweedenmaale Dictator van Rootoe zijnde, deedt eene gelofïe, dat indien hij de Auiunciers, (een klein volk, digt bij de Tijnheenfche Zee , woq.  C 16? ) tig treëerd wierdt. Van hier was het ook, dat de meeste Vorsten bezorgd waren , om hun naam en wapen toch vooral op de Munten te doen pronken; en dat fommige Vryheidbeminuaars, naarijverig en oplettend omtrent alles wat door deze verregaande zucht der Vorsten gefchiedde, hen dikmaals in vrije Republieken paaien (telden, welken zij niet mogten overtreden. Dus wierden de Hertogen van Venetien het Munten geheel en al verbooden ; tot dat men in het jaar 1473 goedvondt, dat hctBeeld van hunnen Hertog, welophetGeldzougefchroefd worden, doch op de kniën liggende voor hunnen befchermer Marcus: om daar door den Hertog telkens te herinneren, dat 'er een hooger macht dan den zijnen was; aan welken hij eens rekcnfchap van zijne daaden zou moeten gee- ven C») 0ok was hec ftellen van ?ijn eigea Beeld wocmende) mogt liaan , hij voor Juno Moneta, een Tempel zoude ftichten. De Koningin der Goden was, even voor het innecmen van Rome , door de Galliërs, dus genoemd, om dat men voorgaf, dat 'ereen Item, verzeldvan eene Aardbcevinge, uit haaren Tempel gekoomen was, om de Romeinen te Waarfchouwen, tegen de Rampen die hen dreigden. Kamiü,ius o.verwon: voldeedt zijne belofte, en (lichtte dien Tempel, ter plaatfe daar den oproerigen Man nu s te vooren woonde: deze plaats wierdt vervolgens 's Lands Munt: en hierom werden alle de Geldftukken , welke tot gangbaare waarde in den Handel gettempeld wierden, Moneta of Munt geheeten. lin dus Strookt alles volmaakt wel. £9) Hubner, Staatkundige fflfterie, D. III. bi. 448.  ( ie>8 ) Beeld en Wapen, door den Roomsch [Koning Maxjmiliaan, op de Npderlandfche Mun* ten, een der voornaamfte befchuldigingen tegen hem, wanneer hij in den jaare 148& te Brugge gevangen gehouden wierdt. («) Ook blijkt het genoegzaam, dat de Hollandfche Graaven, altoos met de grootfte omzichtigheid omtrend de Munten te werk gingen; om hunne Beelden of Wapenen daar op te ftellen. Onder de voornaame aanvoerers der M'unten, was in de vroegfte Eeuwen, het nabuu, rig Frankryk, een der eerften. Lang voor dat men in de Nederlanden Geld floeg, wierdt 'er reeds in Friesland fchatting gegeeven, om de overftrooming der Noordfche Volkeren, door de Franfche hulp-wapenen te keer te gaan. Deze Schattingpenningen waren zekerlijk alle Franfche Munten, nadien de Franfche Vorftenzich den Muntflaggenoegzaam als eigen gemaakt hadden, en daar mede omfprongen naar hun welgevallen. Dat deze Jast den Vrieien echter dikmaals onverdraaglijk is gevallen, en zij denzelven meer dan eens van hunne fchouderen poogden te werpen, toont het geval van den Vriesfchen Koning Dagobert, welke in het Jaar 626, de gewoone fchatting aan de Franfchen opzeide, en hen den Oorlog aandeedt. CO Schenkende bij de grondvesting van C») Alkemade, over de Munten der Graaven, M.14C. .OOMezeray ffut. de Franc. Tom. I, BI. 182.  ( iop ) van het Klooster te Wifemhurg, onder het gebied van Spiers, ook het recht van de Munt • aan het zelve, in den Jaare 637, het welk ook eenige volgende Vorften bekragtigden. Irt laater tijd zijn de Vriefen echter meer handelbaar geworden, ontvangende het Franfche Geld even zo wel als zij eertijds de Romeinfche zaagswijze Penningen, en de met een kar en twee paarden gemerkte Munten, ontvangen hadden. 'Er zijn maar weinig Munten der Vriefen aan het Nageflacht bekend geworden; fchoon Utrecht en andere Plaatfen al in de Vide Eeuw, als Muntplaatfen genoemd worden. Alhoewel de Kerk van Utrechten eenige andere in de Nederlanden, met aanzienlijke voorrechten begiftigd wierden, zo was die van den Muntflag , door Koning Otto I. van Roome, aan 't Bisfchoplijk Utrecht A°. 936 gefchonken, geen van de minfte: zijnde de' aanmerkelijke Brief, daar van gegeeven, van den volgenden Inhoud. Sn ten $arneon#f eerenjEsu Christi: <33natlkHe iaSagcntgeljt / ülk amg Dunanecenoe. Wg Otto Conincri/ öae fienSuït allen heeften mmfcljen/ fine dat to'j bao? 6e* gïjeecte/ enne fnftancie onfec gemlnoe fiuij^* bruine/ g^eaoclaoft fieBÖen een liBante te SÖefcfjien/ enüe fleilagen te tooien in oc  C ijs 3 j§ta5t ban ilttecgt/ öaac nu ten tfj't ceflbeétt tn fit nfc certneerti.srje ^eec en ^fctjorj Baldryck» ©nöe ouecmlt^ onfec Cnnuic* ïicliec ^aijefteljt/ en auctoetteijt/ becoieïen mij öat geere ©cabe nocfi&ecgtec eenige Coïïe / <£gffte nft <©auen/ o?re eenige gueftie/ batjEn ucoftjte en efgene nocij en neme ban bejec jaunten. JSÊaec fon toat öaee af te nemen i$l cfte motfite rrjojb^n genomen/ bat gfieben entje becïeenen totj fieel en aï ben ^fcfioe be&er.. ben &tabt§ en öercfie/ boïnomeïicrien öat té Êedtten tot eenec aelmfêfen/ en njifjtfcfieïDinge nee fonöen/ mbng en on# Utffi&abztg / bt§ ©oo^lucfirigen Confntjc Hendricx faïigcc ntz* moeien, en op öat befe onfeggtfte ban allen Sec» flen menfegen nb en flfec namaeïg/ bagt enöe ban ftece gegnuöen macfi tooien/ geöüen talf oefen brfef boen fcgrnben/ en met onfen gul* ben bingctïing boen ocfegelen/ en fieböen oie met onjec gant onöertefjciknt. Heer Otten teijeken des DoorlucritigenConincx: Adulgagus, Nötarius in die Stede des overften Cappellaen Robreciit3 hebt bekenti Ons Rijck dat vijffle Jaer, ghegheuen enz. ($0 Meö O) Dïe CronijcI,e yin Eollant, -Zeelant en de VriesUnt.tiktfió V. Cep. 13.  C in ? Men heeft Dordrecht altoos voor de eerde Müntfiad der Nederlanden gehouden, welke, met uitfluiting van de andere Steden, dit recht zou verkreegen hebben: dan 'er zou meer be* wijs gevorderd worden, om hetzelve te (laaiven. Keizer II e n d r i k de I Vde, gaf Ao. 1064 het recht om geld te munten, aan die Stad* maar Utrecht had dit recht, volgens den voorgaanden brief, reeds ia8 Jaaren vroeger. Bovendien is het bewezen, Cr) dat 'er zo wel te Jaedenblik als te Dordrecht eene Graavelijke of Gemeene Lands Munt geweest is; zo dat de volgende Eeuwen mogelijk alleen voor de Jaatfte Stad gepleit hebben ; fchoon men in tijden van gevaar Amfteldam zelfs daar toe gebruikt heeft; alwaar de naam van Munt, aan den Reguliers Tooren gegeeven , het jaar 1672, en de oefening aan die plaatfe, nog telkens doet herinneren. Men heeft eene gewigtige aanmerking, omtrend de Muntplaatfen van ons Vaderland, aan den beroemden ..Balthasar Hltydecoper te danken. (O De waarfchijnlijke misvatting omtrend de eerde en voornaamde Muntplaats dezer Gewesten, is bij de meeste Geleerden aan te treffen. De Fransfche muntbcfchrijver Ié Blanc befloot uit eene, door hem in Plaat CO Korn. van Alkemaoe, de Mant der Holland' fthe Graaven, in zyn Voorbericht. (■O I" zijne uitgave van Melis Stoke, Deel 1.  C ü| > Plaat medegedeelde Penning (7), dat dezelve reeds onder de eerde Fransfche Koningen, té Dorftade gemunt zoude zijn. Maar welke plaatshouden onze Voorgangers nü voor Donads?' — Alle, zowel Alkemade als van Loon, van Mieris en anderen, noemen dezelve Wijk te Duurftede: En fchoon 'er geheel geene bewijzen* zijn dat Wijk te Duurftede immer zulk een Zeedad geweest is, dat dezelve, als de voorhaamfte Handeldrijfder , verdiende met een Schip op haare Munten getekend te worden; zo is echter die dwaaling zo algemeen bij Vreemdelingen en Vaderlanders ingeworteld; dat men Wijk te Duurftede altoos als de eerde Muntdad, boven Utrecht en andere Stedeni hoort uittrompetten.- Maar nu is de vraag: indien men door Dareftatus, den naam eener Stad in het Sticht van Ltrccht, welke eertijds een der machtigde Van de Nederlandfche Steden, (ingevolge geknielde befchrijving) moet geween zijn, niet verflaat: welke Stad of plaatfe kan men dan door het gemelde Dorftade of Dorftadium verdaan? Deze vraag beantwoort gemelde Huydecopek.,' door zijne overredende befchrijving, ten volle: volgens zijn begrip was hef eene opene plaatfe niet verre van den mond der E/ve, alwaar de Deenen en Zweeden* die zich liever met Koopmanfchap i dan niefc „ Rob* CO Le Blanc, friitéies Monneljet» bi. 78.  Roover'j geneerden . handel dreeven rrict i,, Vriefen en Saxen" (v) in 't kort een oudé Vermaarde Zeeplaats, digt bij Hamburg gelee* gen: en met deze ftrooken alle de befchrijvin» gen het beste. Dat Dordrecht in 't vervolg van tijd, echter de Muntplaatfe der Graaven van Holland, bij uitzondering, geweest is; bewijzende voorrechten aan die Stad, van tijd tot tijd gefchonken; en onder andere die van den Luikichen kerkvoogd Jan van Beyeren, de Oom van Vrouw Jacoba; welke Graaf, den Kap op den Tuin hangende, zijne Nicht uit haare Vaderlijke bezittingen drong, en door dcDortenaars toegevallen , hen in 't jaar 14.1S. in zijnen Handvestbrief beloofde; dat hij dellollandfche Munt,, nimmer dan met toeftemming en op bevel van zijnen Raade, openen noch gebieden zoude: als mede, dat 'er nergens anders dan te Dordrecht zoude gemunt worden. Doch onder den Roomsch Koning Maxi* siiliaan, en den Aartshertog Philip, werden 'erA°. MÖQj om het gebrek van Penningen in de Nederlanden voor te koomen, vijf bijzondere Munten geopend, als één in Braband, éón in Vlaanderen ; één in Gelderland, één in Hol. 'land s en één in Henegouwen* 02' Cv) Rïjmkronijk van Melis Stokë, met AaDöerkingeii van H u ydb co v e r., D. 1. bl. 107. \ H  I "4 ) Genoeg van de Muntplaatfen Ja ons Vaderland gezegd hebbende, gaan wij tot de Munten zelve over: om, daar wij eenigzins kort moeten zijn , echter het noodzaaklijkfte temelden. Wanneer men onze oude Beeldenaars of Muntboeken op/laat, dan vindt men zulk eené aanzienlijke menigte van oude Vaderlandfche Munten in dezelven genoemd en afgebeeld; dat men zich over de veelheid moet verwonderen : en nog meer, om dat men voormaals verfcheidene vreemde Munten, daar nevens als gangbaar aanmerkte. Thans zijn de zogenaamde Bodt-dragers, de Vierijzers, de Griffioenen; even zo wel als de Schilden, de Leeuwen, en de Saluiten geheel afgefchaft; en zouden, bij eene naauwkeurige enomftandigebefchrijving, zeer weinig winnen, zo dat wij dezelve liever verder onaangeroerd zullen laaten. De meeste Landen hebben tweederlij Geldrekeningen , volgens welken zij de waarde Jcunnen bepaalen: als i) Gefingeerd of enkel denkbeeldig Geld, dat altoos vast in prijs ftaat: en 2) wezenlijke Geldfpetien, of gangbaare Munten, welkers waarde nu en dan kan rijzen of daalen; naar maate de ftoffe uit welken zij gemaakt zijn, duur of goedkoop worden. Ons Vaderland heeft even dezelfde fchikking ; en daar men hier de << Vlaams als ook de oC Groot, enkel, als denkbeeldig Geld moet befchouwen; zal  ( n5 } ■zal het niet onvoegzaam zijn, onze naafpooringen, dienaangaande, hier mede te deelen. Het zogenaamde Nederlandfche Tdpond of Vlaams , dunkt mij van het Ronieinfche Telpond {\Libra Numeraria) veilig af te moo. gen leiden; als flrookende zo wel met deszelfs Verdecling, als met die van het oude Franfche t< of Livre Tournois. Een SbMdus of Schelling Van Goud, deedt bij de Romeinen 12 Milliaréfia (*) 24 Ceraiia of a$i Sollet ; volgens de aangegeevene wetten der Byzantinifche Keizers, En het Vaderlandsch Goudgewigc is even zo verdeeld, namelijk een Mark in 21 Caraaten , een Caraat in 12 Grein en dus het geheele Mark in 288 Grein. De Solidi van Zilver welke vervolgens ook Schellingen genoemd ■ wierden, waren | Once zwaar; en dus gingen 'er, nadien het Romeinfche ffi in 12 Oneen verdeeld was, 24 Solidi in een W, welken ook in 12 Penningen verdeeld zijnde, weder 238 Penningen opleverden : welke verdeeling dé Franken ook opvolgden, nadien zij hun oude c< ook in 24 Schellingen verdeelden. De Denarhts of Penning der Romeinen } woeg in den beginne 1 Once zuiver Zilver, nadien de gemelde Volkeren, geene andere ftoffe bij hunne Muntfpetien voegden. D t was' C'O Mir.areBa wierden dus genoemd, om dat 'ertevoorên itoo op één Pond Goud gerekend wierden.' H 2  C *«S ) was de grootïïe hunner Munten, en ftondt ge* lijk met io Asfes Koper ( dat is 120 Roomfche Vncite [ oneen ] zo dat het Koper toen tot het Zilver, gelijk :2o tot 1 ftondt: enfehoon deze evenredigheid telkens veranderd, en dus ook de zwaarte van den Denarius verminderd is; zo dat men in 't vervolg van tijd, 6, 7, ja 8 ftukken uit één Once moes: maaken; hieldt men echter een Denarius voor gelijkwaardig met een Drachma. En nadien het Griekfche . op ie0 Drachmaas gerekend wierdt, zo ftelde men ook ioo Denarii voor 1 Hè Zilver; hoe hoog of laag ook de prijs van die ftoffe mogt wezen: en zie daar de oorfprong en de verdeeling van een Libra numeraria of Romeins ch Telpond. Na dat der Franken Koning , Karei de Groote, in zijne Muntbevelen, het Livre de Compte ; of Tournois (yj op 10 Schellingen, en ieder Schelling op 12 Penningen gefteld had; wierd deze fchikking van de meeste 3Matien , behalven van de Saxen en Vriefen naarge volgd: de eerfte deeden zulks wegens dea invloed welken de Franken op het Muntwezen verkreegen hadden ; en de laatfle lieten het na, om dat zij 'er uitdrukkelijk van uitgezonderd Cy) Naar de Stad Tours, in Vrankrijk, van waar het oo& Ipronglijk is, das genoemd.^  C »*7 ) derd wierden. Cz) Nu hieldt de gouden Solidus bij de Franken vóór Kar el den Grooten »s tijd, 40 Penningen of"3i Schelling van Zilver, en deze Muntvoet bleef ook bij de Saxen en Vriefen , na Karels bevel ; van waar wij derhalven ook nog de van 40 Grooten, welken in de oude Belasting-Brieven, Kustingen, enz. voorkoomen, behouden hebben.' a ) En dus is de oude Romeinfche, vervolgens Frankifche .Soüdus van Goud, of de namaals plaatsvervangende Gulden (van welken wij nader zullen fpreeken) bij ons nog in de oCvan 40 Grooten aan te treffen. Nog verder. Nadien de 3 MUÏÏarefta bij de Franken een zilveren Schelling hielden: welke 20 Schellingen, volgens Ka rel 's bevel, ï Soüdus of << van 24; Grooten uitmaakten; zo (_z~) Vide Pithaeus in Lex Longobard. Ao. Soi. De «mnibus debitis fo'vendis, peut ar.üquuus fuit cenfuetudu, per 12 dsnarios folidi folyantur per tolam legem falieam excepto lindes. Si Saxo aut Frifo falicum occiderit, per 40 denarios folvatur. Lib. U. lit. 22. Cap. 1. (a) Voor 313 jaar (namelijk Ao. 1472 ) lekende de Ontvanger van Hertog Ka rel van Bourgondien, de rekening van Verpaüitinge van liet Amlteldamfche Schoutsambacht enz. op deze wijze: Jc Pietïr Lanchals raet ende ontfanghcr generael van alle de financien mijns ghenadichs Heeren shertogs van bourgoingnen kennis ontfaen hebbende van Buërchmeïftren Sccpcnen ende raet derfredc van aemftredam »la foinme van thien duuts agt honden ponden van vierikh groten vlacms 't pont. enz. En deze lar.tfts bcpaaling. eefchiedt aog. H 3  C n8 ) zo dat 'er dus 'doende 6b MHHarefia op hes Frankifche c< gerekend wierden ; zo zal het tevens blijken, dat indien men onze Dubbeltjens met de MHHarefia gelijk fielt; wij dan ook 3 Dubbeltjens op een Schelling , en 2.0 Schellingen op een << Vlaamsch van 240 Grooten, gelijk de Franken hebben: waar van de 60 Dubbeltjens ook, even als de Milli-irep.,:, weder het zelfde aC, of ƒ 6 —: —: ukmaaken: zo dat men, uit deze beide Proeven van Verdeeling, veilig zal moogen befluifen: Dat het oC Groot , of de benaaming van onze hedendaagfche Gulden van 40 Grooten , in onze Staatspapieren , van de Saxen en Friefen tot ons is overgebragt; welke Volkeren het buiten twijffel uit Dorftade , en deze weêr van de Frankifche Vorsten, voor Karel den Grooten, verkreegen hadden : als mede dat het <=C Vlaams, ook van denzelven ouden oorfprong zijnde, naderhand, door den invloed van de Franfche Koningen ; de Graaven Van Vlaanderen , en van den wederzijdfchen Koophandel is ingevoerd : fchoon beide reeds in Roome hunnen grondader hadden. Tot de benaaming der wezenlijke Vaderlandfche Munten overgaande, moet ik vooraf herinneren : dat veele van dezclven hunne naamen ontleenden, van de tekens met welken zij verfierd waren. Dos had men hier. Lammen. Botdragers , Kromftaarten, Vliezen,  Schilden , Vuurijzers , Kroonen , £5ttrfg en Baardmannen; naar maaten zij een , ^?f g-e/, FW«r, Vuurijzer Schild of Kroon i, ten teken hadden; of naar maate de daar op verbeelde Perfoonen, #o«£«, Kraagen of Zfcwdroegen: even 7.0 als men nog, heden de Reiders naar den ophebbenden Ruif er noemt.-* Ook deze gewoonte was, en is bij de Buitenlanders gemeen : men noemt in Portugal de Munten met een Kruis voorzien , Crufadost welke vooral ten dienste der Kruisvaarders naar het H. Land dus beftempeld wierden. In Ao. 1344. wierdt in Engeland een Munt, met een Roos verflerd , geflagen, welken men daarom ook Reozenobel noemden. De Angeht ontleende haaren naam van den Engel Miciia;:l die 'er op gefchroefc was. De Salut die van Salutatio, of groetep.isfe aan Maria, welke zij vertoonde, benoemd was en zo met verfcheidene anderen. De eerfte benaaming welke ons in de Vaderlandfche Munten voorkomt , is die van Penningen, fchoon dezelve geenszins in wezen zijn. Dit woord ftamt af van die oude Looden en holle Munten , welken eerst de gedaante van een kleine Pan hadden, en om die reden, in het Monnikken Latijn, Panningi, of Pfanninsri, en in 't Hoogduitsch Pfennige genoemd wierden. (£) De oude Duitfchers verftonden on- (>) Vide j. G. Leucsfeld, dritieuitatilus Mama* nis, Pag- 5- NotfC. M 4  C 120 ) onder dit woord van Penning of Denarhim ook het 6de gedeelte van een Lood, en tekende dezelve , als het geringde zijnde mee de twee eerde letters van dien naam $ welk teken wij nog tegenw oordig , ook voor het kleinftê gedeelte van ons Koopmans Telpond , namelijk voor de Grooten in onze fchriften gebruiken. Gelijk nu het woord Nummuf\ bij de Latijnen Geld in 't gemeen beduidt; zo is ook het woord 'Penning, bij ons en de Duicfchers, van eene algemeene betekenis geworden, met welke ieder ftuk Geld, van wat metaa! of ftoffe ook gemaakt, en van welke hooge of laage waarde ook gehouden, in 't algemeen betekend wordt; van waar dan ook het woord Penningkunde weder zijnen oorfprong heeft. Van de Penningen (in den bepaaldften zin genoomen) hooger opklimmende, ontmoeten wij eerst de Duiten ; welken hun naam vaa 'Deutskens, eén Fransch gewigt jen van 2 Azen, zekerlijk zullen ontleend hebben: en mogelijk wel van dat zij de geringde geldwaarde , in wezenlijke Munt, bij ons aanduiden. Daar na volgt het Oordjen, dat ais een Vierdeparc of Oord van een Stuiver, wel in naam, maar nier meer als een gangbaare Penning, bij ons bekend is: weshalven men 'er één uit de tijden, van Philips den'tweeden, Koning van Spanna,  jen, op de bijgevoegde Plaat, zal afgebeeld vinden. üic de reeds gemelde Grooten, weike men als een ingebeelde Munt, ter waarde van een halve duiver, moet achten, is geenszins de afgebeelde Groot oprfprongb'jk : veel minder fpruit dezelve uit de Duitfche Gmsfchen , nadien dezelven eerst in 't jaar 1296, door Konïn» Wenceslabs van Bohemm. onder den naam van Grosfi Pragenfes, of Prager„rofchen d'en fchroefdempel verlieten, endoor veele anderen, en van verfchillende Vorsten wevoWd wierden. De hier in Plaat medegedeelde Munt, is de oude Groot van den ongelukkigen C>raaf Floris den Vden, hebbende op de eerde zijde, in den binnen omtrek, het eewoone kruis; .met het randfchrift Floréntu Comes (.Graaf Fhris) En in den buiten omtrek, deze afgebrooken, doch Christelijke woorden: bndiclu: fit: norac: du: nrr,det; ch. Kp: ([Gezegend zij de naam, onzes Heeren Gods Jefus Christus) Aan de andere zijde, is 'een foort van Kapel of Christen Kerkjen te zien , hebbende boven op deszelfs fp.ts een Kruis, met het omfchriftfutmm. Gm (Tours Burger) zo dat dit een der oudde Penningen der Nederlanderen is. Enkel in naam is bij ons ook nog beïend. de zogenaamde Blank, welke insgelijks H 5 °P  C 122 ) op de gemelde Plaat voorkomt; en door onze Voorvaders Wit jen genoemd wierdt; en op het laatst 6 duiten uiterlijke waarde had. Zij was uit haaren aart een franfche Munt, (blijkens uit haare Lelijen) zijnde het eerst geflagen, door Koning Philip van Valais, doch had zo weinig Zilver en zo veel Koper in zich, dat men genoodzaakt was om haar met Zilver te overftrijken, of te witten ; op dat de Vorstelijke Munt geen blaam bij de Onderdaanen zoude moogen verkrijgen. Willem. Hertog van Henegouwen, Graaf van Holland, en Jan Hertog van Brabant, maakten, met goedvinden van hunne Edellieden en Steden, een verdrag, om deze Munt, ip beide Landen, tot zekeren prijs, gangbaar te houden, en aan te Munten (je) De Tweeblanks-penning, welke eens zo veel waarde had, die nog in fommigo Steden van ons Vaderland (onder anderen in Leyde») dus genoemd wordt, en waar tegen men in Am* ft er dam drie groot zegt; is insgelijks, volgens den Antwerpfchen Stempel van Koning Philips, in Plaat hier agter gevoegd. De naamsoorfprong van den Stuiver ligt mogelijk in zijne kleinheid .. door welke hij ligt door de handen kan zinken of yerftuivem " terwijl men hem, wegens den daar op gedrukten BunCO van Mieris, Chane;Ueki Deel II. bi, 575.  Bande! van 7 PÜ1en> ook wel eens Beze^ul:' pertjen hoort noemen: fchoon deze benaaming ni°t zeer vleijendis, voorhetzozinncbeel'dend als wel uitgekoozen Wapen, der 7 Vereenigde Gewesten. Immers moest men hier nimmer aan een Bezem , maar altoos aan dien Vorst denken , welken op zijn doodbed liggende , zijne Zoonen bij hem deedt roepen; hen beladende hunne Pijlen één voor één te breeken; dat zeer ligt gefchiedde; maar vervolgens weder het zelfde getal van Pijlen, bij elkander gebonden hebbende , hen het zelfde bevel gaf, doch nu de fterkte van alle de Pijlen te famengenoomen, demenfchelijke kracht zis, te boven ftrecven : en uit dit voorbeeld, dien Gouden regel van Staat, ten voor al voor ons Vaderland) bekrachtigden: dat Eendracht ook Macht maakt. De Braspenning is geene wezenlijke Munt meer in ons Vaderland, maar zij is, als een der Oudlten, ons daarom niet minder bekend. Schoon haar eerfte Munter, mij noch niet volkoomen gebleken is, twijffel ik bijna niet of het zal een der Graaven van Brabant geweest zijn; en wel, zo ik met eenigen grondmaggisfen, Johannes de I, ofdeZegehaftige,waar toe ik de volgende reden moet opgeeven. Men heeft mij, gelijk alle andere Reizigers, aan den noorder buitenmuur der Kerke van ' ■ ; Ut.  C 124 ) Sf. Jan, te 'j Hertogenbosch, een in fteen uitgehouwen Arbeid man vertoond , welken met zijn'voet een Ketens Pot om ver ftoot: en men verhaalt daar van, bij overlevering, ook volgens B acm e ne" (d}: dat dees verbeeld wordende Perfoon, zijnde een der voornaamfle Arbeidslieden, welke aan den opbouw der Kerk werkte, daaglijks daar voor verdienende eenen zogenaamden Braspenning, niet weinig misnoegd was, tegen zijne Huisvrouw, die hem tot zijn middag, maal Erwten met Spek bereid had,- en daarom, den pot, waarin dezelven gekookt werden, om verre ftiet: zeggende; deze fpijze te gering te zijn, voor een man, die dagelijks een Braspenning kon verdienen. Dit is zekerlijk maar een verhaal ; doch wanneer men het eenigzins toetst, is het geenszins onwaarfchijnlijk. De omverftooting van den Pot, is 'er wezenlijk te zien; en zou nu de echte Hiftorie zo geheel verlooren geraakt zijn ; en deze, die met het verbeelde zo wel ftrookt, valsch moeten heeten? Geeft de naam van Braspenning niet reeds aanleiding om te gelooven, het geen men uit de oudheid meldt, namelijk, dat zodanig een ftuk zo veel waarde in dien tijd had, dat men 'er eene overdaadige maaltijd voor aanrechten, en Bm, ■ 1 fen C<0 In zijne en Buschïngs Bifihrijying Aei P.reenigde tféderlanden, Deel IV. bl. 512.  C 125 ) fin kon? Immers worde dezelve in degefchriften va» het jaar 1400 en vervolgens, reeds de Oude St. Johanes Braspenning genoemd : hen welk nog meer aanleiding geeft, om dit geval voor wezenlijk gefchied te doen doorgaan. ' Wanneer men den tijd van bouwing der St* Jans Kerk in 's Hertogenbosch aanmerkt , als mede den Hertog van Brabant, welke in dien tijd regeerde ; dan blijkt aanftonds dat de eerfte fteen van datGefticht, in den jaare 1281 gelegd is; terwijl Johannes de Ifte, bij genaamd de Zegehaftige , als Hertog van Brabant, na het jaar 1273, in de plaatfe zijner Moeder tradt, en dit bewind tot het jaar 12.94 behieldt («?). Is het nu niet zeer waarfchijnlijk» dat deze Hertog, omtrend dat jaar, een Munt heeft doen Haan, welke zijnen naam droeg; als ook die van den Patroon , aan welken de Kerk vervolgens werdt toegewijdt ? en kan onder het bouwen , deze gefchiedenis derhalven niet zeer wel zijn voorgevallen? De Heer Baceiene ont'erftelt, dat het' zelfde geval ook na den brand [der Kerke in 1.119 overgekoomen] zou kunnen plaats gehad hebben: ook meende hij, dat de Braspenning altoos dezelfde waarde van io Duiten of 20 CODe Cantillon, Vennaaynjkhtden van Brabant, Deel i. bladz. aj.  C i.2d ) zo Penningen gehad heeft: dan wat het: eèrfïë aanbelangt, zo was het geld in de XVdeEeuw, óf na het jaar 1400 zo fchaars niet meer iri óns Vaderland , dat dit in alle deelen op de Braspenning zoude toepasfelijk kunnen gemaakt worden; en wat het tweede betreft; zo deedt de Braspenning den 17 Augustus 1421 eigene lijk 17 Duiten, en heeft van tijd tot tijd, even als de andere Munten, verandering van waarde ondergaan, zoals verder getoondzal worden. — Intusfchen zal het befchouwen van den bijgevoegden Plaat, genoegzaam kunnen doen opmerken , dat o!e Braspenning , als eene Brabandfche Munt, in wezen geweest is. Van dé Tweeblankspenning gefprooken hebbende, bij het verhandelen der enkele Blank, gaan wij thans tot den Stooter over , welke Jaater gangbaar in ons Vaderland is geweest, dan de Braspenning-, en wiens naamsoorfprong ïnen bij de Grieken, in hun Stater j meent te moeten zoeken. De Stooter was het 20^ gedeelte van den Zilveren Regel, en de laatfle waarde voor welke dezelve gangbaar gefield wierdt; was 2| fluiv. men vindt deze ook in Plaat hier bij medegedeeld. Wanneer de Hertogen van Bourgondieh het bewind over de Nederlanden hadden, en door hunne huwelijken , in. het geflachte der Spaanfche Vorsten invielen ; wierdt ons Va.' derland, ingevolge van dien, ook van Gouden en  OUDE NEDEREANDSCHE MUNTEN. I. Keael.. .11. Stooter.. .HL. Braspenning.. .IV. TweeManken. y. Blaui . . . YI. Groot... VU. Oortjen.   C 127 ) én Zilveren Reaeleh , of Koninglijke Munten Voorzien; doch welken ook met de dwinglandij , der Spanjaarden tevens weder uit ons Land zijn verdreeven geworden. Deze Reaelen waren van zeer fijne ftoffe, zo wel in Goud als in Zilver, en waren zwaarder dan de hedendaagfche Spaanfche Munten zelve. De eigenlijke Zilveren Reael, wierdt ook Koningsdaaler of Philips en Prinfendaaler genoemd; als zijnde door Koning Philips II. en vervolgens door de Aartshertogen van Oostenrijk gefiagen. Doch de gemeenlijk zo genaamden Zilveren Reael, was maar een agtften deel van de Philipsdaalder , doende volgens zijn laatfle Muntwaarde p \ of e\\ ft. Hollands. De Schellingen welken men ook Solidi, en in Duitschland eerst dikke Munten noemden; wierdea eertijds zo wel van Goud als van Zilver gefiagen; en fchoon fom'migen meenen dat deze hunnen naam van den Hebreeuwfchen Sikkel ontleend hebben , zo meent Profesfor Kouler, en bewijst het ook, dat deze Munten hunnen naam van Jiunnen klank yerkreegen hebben (ƒ) nadien de voormaalige Hollemunten klank ontbraken, en waarom men deze fchelle of klinkende Munten, of kortheids halven Schellingen (ƒ) Hijlorlfchtn MunzWlustigungcn , Th. IV. St. 37, H. 2-81} en .190.  C 128 ) gen genoemd heeft: en hier, en elders, als agl» ftendeelen der Rijksdaalers heeft ingevoerd. In de Brunswijkfche Landen wierden zij door Hertog Hendrik de tweede Am 532,. opnieuw aangemunt en met twee Latijnfche S s beftempeld. De zogenaamde Groninger Flabbcn , met den Patroon dier ftad verfierd, zijn heden k 8 St. gangbaar. Van de Munten welken eertijds in Goud maar thans in Zilver gangbaar zijn, is de Gulden ons ook nog overgebleeven; en heeft zijnen naam van Goud of Gulden tot heden toe behouden. Plij verkreeg dien , na het jaar 12.52 , wanneer men te Florencen een Munt geheel van Goud, en met een Lelie, en het opfchrift Florentinus verfierd, deedt munten. Vervolgens wierden dezelven aan den Rhijn en in de Nederlanden, dus ook in Zilver in trein gebragt. Van daar heeft men derhalven den naam van Gulden, als ook die van Floretius of Florijn, wegens den bloem die op den eerften ftondt, af te leiden. De Keurvorsten en andere Beftuurers van het Duitfche Rijk, lieten A >. 13Ï6, een andere en zwaarder penning munten en noemde dezelve , ter onderfcheiding van andere Guldens ; ' Rhijnfcbe Gulden of Goudgulden : mét welken naam onze 2^ ftuiv. ftukken nog heden benoemd worden, en 'er ook best mede overeen- koó«  C 139 ) koomen; fchoon het in de daad Daalers zijn § welke A°. 1551. op dien prijs gefield wierdrn. De naamsoorfprong der Daalders of D.'lers, moet men wezënlyk aan hunne eerfle Muntplaats zoeken. Deze Muntplaats was een Dal, van waar zy Dalers genoemd wierden; en wel Joachimdalers, om dat de eerfle dezer Munten Ao. 1518 in het Joachimsdal gemunt wierden ; hebbende zommige van dien het beeld van Joseph, en andere dat van Joachim ten kenmerk. Deze Munten wierden in groote menigte alom verfpreid, en verlooren daar door eindelijk hun voornaamwoord ^foachim, en wierden maar enkel Dalers of 77/#lers genoemd: het welk te meer noodzaakelijk wierdt, om dat men op verfcheidene plaatfen foortgelijke Munten aan 't licht bragt, houdende gemeenlijk 2 Lood Zilver. Onder die menigte van Daalers iri Ons Vaderland , waren die uit het Joachimsdal hier voormaals ook gewild; doch wierden met den Nederlandfcheh Leeuw beftempeld; en dit gaf aanleiding tot den zogenaamden LetüWetidaaler, welke men in turkijea zelfs kent, waar men van geene andere Daalers wetenfci.ap heeft. En dit hebben wij aan den Neder' ;.: fchen Koophandel, in 't bijzonder, te danken. Men behoeft niet veel doorzicht te hebben, bm te kunnen begrijpen, dat de Rijhdaaler, I ook  C '3° ) ook van dien zelfden oorfprong dient te zijn als de D1 er ; nadien dit laatfle woord in beide Munten gelijk is, Ik behoef hier enkel bij te voegen, dat Karel de V e A°. 155! een Munt - Regelement in het licht gaf, volgens welke eenige der zwaarfle en befle Daalers , tot Daalers van het geheele Duitfche Keizerrijk verheven wierden : en zie daar de oorfprong der Rjksdaalers, bij die der Daalers mede opgegeevcn. Het is geenszins onaangenaam , de oorfprong der bijzondere naamen van de Munten uit de Oudheid op te delven; nadien de verfcheidenheid hier telkens onze gezellinne is. Zagen wy den naamsoorfprong der Schellingen van hunnen klank; die der Guldens, van hunne eerfle ftoffe ; en die der Daalers van hunne eerfle Muntplaatfe afleiden, wij zullen, hooger klimmende, dan nog zien, dat eenige onzer Vaderlandfche Munten, hunnen naam aan den rang van hunnen eerften Munt bezorger verfchuldigd zijn, zo als dit, omtrent de Ducaaten en de Ducatons van ons Vaderland, alzins blykbaar is. De Hertogen van' Apulejen en Calabrien , deeden, na het midden van de elfde Eeuw, eenige Gou Jen Munten, met hunne Beeldtenisfe verfierd, fchroeven; welke Munten , om die reden, naar het Italiaansch, tl Duca of Hertog  c *3t 3 tBg genoemd wierden. De Nederlanders herjben dezen gewapenden Hertog, ook al ras op' hunne Munten gedrukt, en hem zo wel doen voorkomen, dat hy de meefte harten, niet alleen in ons Vaderland, maar tot aan beide Poolen , heeft ingenomen en overwonnen ; en zijne Zenders, van tijd tot tijd, gewigtigé winften heeft aangebragt. De Zilvren Dueaat, dien men, om verwarring voor te koomen, Ducaton noemt, heeft denzelfden naamiborfprong , fchoon hij uit de verbeterde Philipsdaaler is voordgefprooten, en meest altijd Spaanfche Vorften vertoont. De Zeeuweri noemen hunnen Rijksdaaler gemeenlijk Zilvren Ducaat; en zij hebben gelijk : zo als verder zal getoond worden. Men begrijpt ligt waarom wij bij het opnoemen der Vaderlandfche Munten , geene Dubbeltjens, Sesthalven, Dertiendhalven, Iljjen-twintigèn , halve Ducatons, noch Reiders genoemd hebben, nadien hunnenaamsoorfprong, behalven van de twee laatften , in hunne uiterlyke of gangbaare waarde, te vinden is. De voornaamfte van de tegenwoordige Muntfpetien ftaan, in de volgende betrekking, toe elkander. ï i  C «3» ) «C Rijhd. Gl. ff. St. Penn. i' is 2f. 6. 20. 120. 240. 1920. 1. Sf. 8|. 50. 100. 800. I. 35. 20. 40. 320. 2. 6. 12. 96. I. 2. 16. 1. 8. Derhalven zijn ook fC. 5 = ia Rijhd. 3 = 25 ff. 10= ƒ. 3. 7 = 5 Goudg. enz. Eer wij tot de inwendige waarde der Munten van ons Vaderland overgaan, moeten wij eerft het gewigt opgeeven, met het welke de Munten beproeft en gewoogen worden. Het algemeen gewigt is het Troyfche, en wordt verdeeld Mark. Oneen. Engels. Aazen. I. in 8. 160. 51 ac I. 2.0. 640. 1. 32. Tot de beproeving van het fijne Goud en Zilver, heeft men tweederlij verdeeling van hetzelfde Gewigt. Voor het Goud. Mark. Carraat. Grein, j, in 24. 288. T. 12.  C 133 ) Foor het Zilver. Mark. Penn. Grein, i. in ia. 28?. 1. 24. In de vroegfte tijden , nam men de zuiverfte Metaalen, zo Goud als Zilver, om de Munten te vervaardigen : fchoon mendezelven tot de hoogfte finheid willende brengen, veel daar bij zoude verliezen, en te veel onkoften hebben. Wanneer 'er flegts eenige Greinen in zuiverheid ontbreeken , noemt men het reeds fijn Zilver, dat den toets ook kan doorfïaan. Tegenwoordig heeft men , uit eene verkeerde Staatkunde , de meefte ftoffen met andere mindere ftoffen , om te Munten, vermengd; en dus noemt men Goud, dat 23 Caraaten en 2 Grein fijn houdt, en de overige 10 Grein andere ftoffe in het Mark heeft; Goud van 23 Car. en 2 Grein; zo als men door Zilver van 11 Penningen ook zodanig Zilver verftaat, hetwelk i Penning Koper, of andere ftoffe in zich heeft: zo dat de naam altoos de fijnheid der Metaalen, en dus ook die der Munten, aanduidt Wel te rer.ht, zegt derhalven de ocfterffelijke Montesquieu: Ce n'efi pas le Nom qui doit regler le Cours des Efpèces, mats la majfe de la mattere. En geen Handelaar zal zich I 3 door  c J34 y door den naam eener Munt laaten bedriegen, wanneer de inwendige waarde der froffe te ver onder den Cours ftaat. Het is derhalven noodzaakelijk, dat wij hier ook de innerlijke waarde van veele onzer Vaderlandfche Munten befchrijven. ; Van de Gouden Reae/en , welken hier eertijds gangbaar waren , gingen 'er 46 ftuks, in een Mark van 23 Caraaten 9l Grein; derhalven kwamen 'er 46^? uit een Mark fijn Goud, te voorfchijn (g). Van de Gouden Rei ders maaken de 24 f5 ftukken , 1 Mark van 22 Caraaten en 1 Grein , doch het is toegeftaan, om % Engels aan fijnheid en 1 Grein aan gewigt, te moogen verfchillen, het geen men Remedie noemt. Volgens de Munt-Ordonnantiën van 1750, moet elke Reider 207! Aazen weegen. De 70 Nieuwe Hollandfche Ducaat&n moeten ten minften 159 Engels weegen , dat is 7 Oneen 19 Engels, en moeten 23 Caraaten 8 Grein yan inhoud wezen; dus zijn de Ducaaten 1 Caraat en 7 Grein fijner dan de Reiders. De Muntmeesters betaalen aan de Bank, voor een Mark fijn Goud, 71 nieuwe Ducaaten 3 en houden dan nog 17 ft. en 1 Perc». voor. GsO Want 23 Car. 91 Grein ftaan tot 24 Car. [een Mark $jn Goud] gelijk 46 {tukken tot jöfff.  ( 13? ) voor Muntloon over. Men heeft i Grein' voor Remedie toegedaan, moetende elke Ducaat 72'i Aazen weegen, volgens het MuntRegelement van 1750. Wat de Zilveren Munten van ons Vaderland aanbelangt, zo koomen eerst de lilyeren Ducaaten , of Ducatonnen in aanmerking : en van deze moeten de 7iïx een Mark van 11 Penningen 7 Grein fijn houden: doch is 'er, voor remedie , 1 Engels in de fijnheid en 1 Grein in 't gewigt toegedaan. De Halve Ducatonnen daan in dezelfde evenredigheid. £)e Driegulden}!ukken moeten 1 Mark van 11 Penningen en 1 Grein fijn Zilver weegen; en hebben dezelfde Remedie als de Ducatonnen, Het dubbel getal van Hollandfche Daal rs moet dezelfde innerlijke en uiterlijke waarde hebben, als de zo even gemelde Drieguldenft ukken. In voorige Eeuwen had men hier zogenaamde Philips- en Alhertus-Daalers ; van weike eerde men twee foorten gangbaar hieldt, namelijk van dukken van 10 Penningen; en van 8| dukken van Penning fijn, op de ruwe Mark. Boven dien hadc men nog een foort van 7jf op het Mark van 10 Penningen fijn; en men gist niet zonder reden, dat bij verandering van Proportie, tuflchen het Goud en Zilver, uit de laatde de Ducatons; maar m de eerde de zogenaamde Pata^ons of Kruisl 4, daalers  C 136 3 daalers oorfpronglijk zijn: blijkende zulks, vooral uit de innerlijke waarde, met deszelfs, gewigt vergeleeken zijnde. De Spette Rijksdaalers welke vaa de Jaaren, ' ï6as tot 16 f9 gemunt zijn, weegen, na aftrek van de toegekende Remedie, de 8|fT ftukken, I59 Engels van 10 Penningen 14 Grein. Hier tegen moeten de êf?Jff Couranten of Alberts-Rijksdaalers , ook na de afgekorte Remedie, 159 Engels, doch van 10 Penningen en ao Grein, fijn weegen. Wat de gewoone Guldens aanbelangt, zo, weegen de 23^ ftukken, van dezelven 1 Mark van 10 Penningen 2r§ Grein fijn: om van de mindere fpetien niet te melden. Daar men de innerlijke waarde een er Munt K volgens den Cours van het Metaal, waaruit dezelve zamengefteld is, moet opmaaken; zo, dient men echter zodanig rekening te maaken, dat de ontvangers, in de uiterlijke waarde, tevens de onkosten of het Muntloon voldoen; op dat men de Munten niet al te ras, in den fmeltkroes zal werpen. Dit Muntloon nu, is voor de Ducaaten op l|s; voor de Ducatons op fj; voor de Rijksdaalers op 1^ en voor de Guldens op i|g Percc°. in circa bepaald. Wij hebben deze innerlijke waarde onzer Vaderlandfche Munten vooral medegedeeld, om er een gewigtigen regel door ter toetfe te  C i37 ) brengen , namelijk die om de Proportie tusfchen het Goud en Zilver te vinden , van welke Proportie wij genoodzaakt zijn , wat orüftandiger te handelen. De Natuur aan het eene Land meer Goud of Zilver-mijnen, dan aan het ander geevende, zo hebben de Handelende Natiën, eene telkens afwijkende Proportie, tusfchen de waarde van het Goud en Zilver ingevoerd : naar maate deze Landen, veel of weinig van die Metaalen opleverden; of naar maate 'er veele of weinige nieuwe Mijnen en Bergwerken ontdekt en aangelegd waren.. Dus hebben Oost-Indien en China de Proportie van 1 tot 9 a 10 ingevoerd, door 9 i 10 Lood Zilver gelijk in waarde te ftellen met 1 Lood Goud. Doch de groote menigte Zilver, welke daar van tijd tot tijd, uit Europa aangebragt wordt, heeft het Goud reeds in Proportie doen rijzen, en het Zilver gelijk 12 of 13 tot 1 van het Goud gefield. De laagfte Proportie heeft in Europa het Koningrijk Portugal, zedert dat het zo veel Goud uit Brafiiïén verkrijgt: het Goud ftaat daar, tot het Zilver , gelijk 1 tot 135. Engeland heeft zedert het Jaar 172,8, in zijne Muntfpetien een hooger evenredigheid gefield, namelijk 1 gelijk 15Ï5. Maar Spanjen ftelde de Proportie van het Goud A>. 1757, nog hooger, namelijk gelijk 1 tot i5?3, en heeft die vervolgens nog omtrend 7 1 5 Per,  ( *33 ) Perc». verhoogd. Andere Natiën hebben ook hunne bijzondere Proportien vastgefteld en het zijn de Hollanders alleen , welke geen Goud- noch Zilver Mijnen hebben , echter de Proportie voor het geheel Handeldrijvend Europa vastftellen ; en de bijzondere evenredigheden tusfchen het Goudrijk Portugal en Engeland, en het Zilverrijk Spanjen en Duitschland, onderzoeken, bepaalen; en de Wet aan aie allen voorichrijven , door hunne Scheepvaart en Koophandel; en door den Amiteldamfchen Wisfel, op alle Plaatfen, En dat dit gefchieden kan blijkt, om dat mea in Holland het Goud goed kooper kan geeven, padien de Oost-Indifphe Comp. in de Indien, i Mark Goud voor 13 Mark Zilver bekomen kan; en om die redenen zo veel Zilver daar heen zendt, en ons Vaderland dus in ftaat fielt, om de Proportie met andere Landen te regelen. Het belang dat de meeste Landen in den geregelden Muntvoet, en eene gefchikte Proportie tusfchen het Goud en Zilver, hebben; maakt nu een algemeen belang uit, van het welk ieder toch zyn voordeel tragt te gemeten. Engeland trekt het Saldo van zijn balans met andere Natiën, meestendeele in Goud , want wie het in deze Spetie betaalt komt 'er voordeeliger af dan met Zilver betaalende; nadien het een te laage waarde bij bet  C '39 ) het Engelfche Geul heefc. Ontvangt het eenig Zilver, zo onttrekt Bolland hetzelve, door het toezenden van Goud. Portugal geen voordeelige Balans hebbende, kan niet, zo het wil, in Goud trekken, waar door het zich anders eenigzins zou herhaalen; en hier door regelt Holland , tusfchen Duitschland en bovengemelde Rijken gelegen zijnde , meestendcel de Proportie, waar door men •thans het Goud tot het Zilver vindt gelijk I. tot t4f of daar omtrend, waar van men de berekening hier agter kan vinden. Er is een voornaame Staatkundige Regel in de Nederlandfche Provintien vastgefteld , welken best gefchikt fchijnt om de Proportie tusfchen het Goud en het Zilver te bewaaren; en andere Landen hun verzuim te doenbeklaagen. Men weet dat 'er fommige gouden Spetien een vastbepaalden prijs hebben, namelijk de Kelders, en anderen eenen onbepaalden , namelijk de Ducaaten. Nu is het onbepaald laaten van de laatfte Munt, een wezenlijk Hulpmiddel om de evenredigheid te behouden; want de Kelders een flegter allooi hebbende, en minder tot het verzenden gefchikt zijnde, maaken deze weinig verandering in de zaak, fchoon zij bij de duurte van het Goud ook meer gewild worden. Het bewijs dat de bepsajing van alle Munten  ( i4o ) ten nadeelig voor een Land is, geeft het nabuiirig Engeland op, het welk in den Jaare 728, den misflag beging , om de uiterlijke waarde zijner Goudmunt, namelijk de Guinjes op zt Schellingen fterlings vast te ftellen, en dus de gemelde hooge Proportie in te voeren. Maar wat is het gevolg daar van geweest? Dit: dat al het Zilvergeld, zedert dat jaar, in den fmeltkroes geworpen, en naar Holland gegaan is, zo dat Engeland thans bijna geen ander geld, dan goudgeld heeft. En wanneer voor eenige jaaren alle de te ligte Guinjes verfmolten moesten worden , kwamen 'er tusfchen de 16 en 17 Mülioenen in de Munt; maar veele Millioenen werden bij de Gcud en Zilverfmits verkogt; welken nog een Bordjen voor hunne ' Winkels hebben uithangen: dat men 'er de te iigte Guinjes tot aen hoogften prijs verwisfeit. De waare vastftelling van eene geregelde Proportie tusfchen het Goud en Zilver , is derhalven een van de voornaamfte zaaken in een Handeldrijvend Land, En de misflagen in die Proportie zijn de oorzaaken van gebrek aan Contanten : en dat dit gebrek wezenlijk verwonderbaar voorkomt, in een Land dat de meeste Goud en Zilvermijnen heeft, is zeker ; maar het blijkt tevens dat het gefchiedt. Immers het Zilverteelend Spanje» , zo rijk door zijne Eilanden , was volgens de . Me-  C 141 3 flTemöriétt van Mev. d'Aunoij (A), in de voorige Eeuw zodanig aan gebrek van Muntfpetien onderworpen; dat men de Staatdames der Koningin, hun jaarlijks pennoen in ftukken van Vellon en Ochavos, een flegte kopren Munt, [gelijk aan onze Duiten ], deedt betaalen. Ja men liet de bijzondere Couriers, zelfs over gewigtige zaaken, thuisblijven, omdat men gebrek aan Muntfpetien had , om hen hunne reize voord te doen zetten. En dit luidt zeker nog vreemder, dan het geval van Koning Jan van Vrankrijk , welke A°. 1536, door de Engelfchen , onder Prins Eduaro nabij Poitiers gevangen genoomen zijnde, 30 maal 100 duizend Gulden tot zijne losfing gaf; en door 'het zenden van deze fom , zijn Land zo arm maakte , dat men 'er een tijd lang een Munt van Leer, met een klein ipijkertjen, moest gebruiken (/> Een Ducaat doet gemeenlijk ƒ 5-:-: een bucatóh /3-:-= en een wigtige Rijksdnaler 50 ftuiv. in Bankgeld. Wanneer men de Agio i 5 Perct". hier op rekent , dan krijgt men ƒ 5i ; ■: voor den Ducaat ; ƒ 3: 3": voor den Ducaton, en §%\ ftuiv. voor den Kijksdaaler in Courant of Kasgeld. De laatfte fom echter be^/O Bladz. 161. 0) Mémoires de Ph. de Comines, Liv. V. Cap. lS. P*S- S59-  C ) betaalt men niet, als zijnde de meeste onzër' Rijksdaalers (behalven de Zeeuwfche) oud^ afgefneden en derhalven te ligt. Dat men echter gaarne 52 ftuiv. voor een wigtigen Kijksdaaler betaalt, blijkt aan den aftrek desZeeuwfchenj welke jaarlijks aangemunt wordt: zijne innerlijke waarde heeft, en daar door ook zodanig ui£ het Land verzonden wordt, dat het een gebrek aan Contanten in Zeeland veroorzaakt: en welk gebrek (naar mijn inzien ) niet verholpen zal worden , dan wanneer de Heereri Staaten van Zeeland Ook goedvinden , om deri Zilvren Ducaat , of Zeeuwfche Rijksdaalers zodanig flegter te maaken, dat men hem ligt voor 50 ftuiv. gelijk de anderen kan gangbaar' houden ; om daar door den nadeeligen wisfelCouts te ontwijken (k). Dat het verwaarloozen der Munten en het geduurig eh fterk rijzen en daalen van derzef■ ver uiterlijke waarde, zeer nadeelige gevolgen voor een Land kan hebben , toonen de gefchiedenisfen van verfcheidene Landen, en' ook die van ons Vaderland. Een bewijs is hier genoeg. Wanneer onder Maria van Bourgondien. de Munten, wegens de Oorlogen, tusfchen den Roomsch Koning Ma'ximiliaan en de Vlamingen, zo hoog gerezen waren ,> dat CO Men zie mijne gronden tot deze Redcncericg, in ét Vaiierlandfche Geldrekening hier agter.  ( 143 ) dat men voor den Zilvren Reael 14 ftuiv. voor den Henrikus Stooter 6£ ftuiv., voor de Braspenning $! ftuiv.' en voor de Blank 2 ftum moest betaalen ; vondt men Ao. 1489 goed; volgens den raad van den Abt van St. Bertijn, welke een groot gezach aan het Hof hadt; om alle deze verhoogde Munten , in eenen te verlaagen , zo als uit de volgende lijst blijkbaar is. Voor de Na de Afzetting. Afzetting. Een Goudgulden deedt 63 ft. — — Leeuw V. Rhijnsch gl. — 30 ft. — Henricus Nobel IX d°. —50. — Salmi 41 Rhijnsch gl. — -5- — Rei der 1 ftuiv. meer. —26. — Davids Gulden. . . 57 ft. — 14?. — Hoorns Gulden. . . 33 ft. — — Amoldus Gulden. . 30 ft. — ic|. — Philips fchild. . . 54 ft. — 14I- — Rhijns Gulden. ... —20 ft. — Zilvren Reael. ... lift — 4Ï. — Griffioen 6§ — 2. — Vierijzer 5 — a voor de 3, ■— Mechelijn. . . . . S\ 2. — Bommelaar 3 — I. — Philips Stuiver. . . 3J — 7 Duiten. — Carolus Stuiver. . . 3 — 7 d°. '—Henrikus Stooter. . . 6\ — Een  •' • ( 144 3 Voor de Na dé Afzetting^ Afzetting-, Ëen BJadüwlèij. ... 3 — x; — Johannes Braspenning 3| -— l|; ± — Franfche Blank. . 2, — — Utrechtfche Jager, . —; •— Groninger Penning-, .3 —; — Woecheij. . . • . a —■ En de rest in evenredigheid (/)< Dus wierden de meeste Munten f laager gefield, dan zij te vooren ftonden: maar wat Was 'er het gevolg van ? Dit, dat 'er niet dan onrust en verwarring in het Land was. Dat de meeste ambachten flil ftonden. Dat dé beste Koopmanfchap in 't Geld zelve geleegen was , nadien de vreemdelingen hunne waaren wel verkogten , maar geene andere op de Vaderlandfche Markten weêr inkogten; als willende liever een derden deel aan het Geld winnen , dan § aan hunne waar verliezen ; en eindelijk dat de ftad Brugge , naauwlijks eene beieegering ontgaan konde, om dat zij zich tegen deze afzetting verzette. Er zijn, behalven het verzuim eener goede Proportie tusfchen het Goud en Zilver, in het Vaderland en in andere Landen , nog 4 Oorzaaken , welken het gebrek,, aan Munt- fpe- (0 Oude Hollandfehe Chronijk, Div. XXXI. Cap. 69/  C 145 ) fpetïen kunnen veroorzaaken , en deze zim teö i. wanneer 'er een fchadelijke balans van Koophandel in een Land is, welke vergoed diende te worden, waar toe de fpetien voornaamenlijk moeten fpringen, ten i„ wanneer 'er ook bij het goede Geld , flegt of vreemd Geld in een Land gangbaar is ; waar door men het eerfte bewaart , of verzend ; en het laatfle zyn koers doet houden, ten 3. wanneer de Munten, met betrekking tot die van andere Landen, of van de fpetie'zelve, onder de waarde ftaan , zo als het evengemelde voorbeeld leerde; waar door dezelve zeker uitgevoerd en vcrfmolten zullen worden. En eindelyk Wanneer de Munten van een Land zodanig in zwang zijn, dat men dezelven ook in andere Landen, greetig aanneemt, gelijk onze Du* caaten en Rijksdalers, in welk geval men altoos bedacht moet zijn , dat men de fpen'e tot geen hooger prijs moet inkoopen, maar altoos moet trachten om de Munt en Stempelkosten betaald te krijgen. Tegen het vervoeren der Muntfpetien om gebrek aan Contanten voor te koorn en., [zo als heden bij den hoogen prijs van het Goud* wel eens in aanmerking zou kunnen koon ,J, zal men te vergeefs den uitvoer verbieden; nadien de zucht tot winst al ras de Munten in den fmekkroes zoude werpen; en derh 1Ven geen Geld , maar O oud of Zilver het K Lan'?  ( 146* ) Land uit voeren. Ook is het voorbeeld varf andere Landen hier waarborg genoeg, om meer de wiskundige Regelen te volgen, dan den Koophandel te willen bepaalen, of deö Sluikhandel tegen te moeten werken, door middelen die dagelijks zouden te leur gefield worden. Veele Vorsten hebben vruchteloos getracht, om, ter bereiking van hunne bijzondere doek einden , de gangbaare Munten te verhoogen; vooral na het voeren van zwaare Oorlogen, die het Land zijne Ingezetenen en de, in Vreedenstijden , opgevulde Schatkisten , de vergaderde Penningen ontrukken. De natuur der zaake leert, dat men de verhooging op drieërlij wijzen kan doen: en de Gefchiedenisfen leeren dat het op alle mogelyke wyzeagedaan is. Eerflelijk kan men de Munten ligter maaken, waar door zij maar bij voorbeeld f Lood in plaatfe van i Lood weegen. Dit deeden de Romeinen reeds in de Funifche Oorlogen, omtrent hunne Denarii (m). De groote Colbert raadde ook dit middel Lodewyk den XIV 'san, dm Vrankrijks Finantien, in dien tyd, te herflellen. Ten tweeden, zo kan men de Munten hunne zwaarte laaten behouden; doch dezelve in fijnheid van ftoffe verminderen: dit ook dee-  C 147 J tieeden de Roomfche Keizers van Geta's tijden af (nj: zommige Duitfche Vorsten hebben hen gevolgd, en volgen hen,helaas', nog. Ten derden: zo kan meu beide middelen te gelijk in 't werk ftellen , van welke ons de Gefchiedenis ook voorbeelden aan de hand geeft : maar nadien de vreemde Kooplieden enkel op de innerlijke waarde rekenen, zó loopen alle deze middelen, tegens eene Staatkundige koors aangewend , altoos op eene kwijnende ziekte üit; die niet ligt geneezen kan worden. Heaps of Gold and Silver are not the trut riches of a Nat ion, [dat is Bergen van Goud en Zilver zijn geenzins de waare rijkdom van een Volk], zegt de Geleerde To'ckrr (o), en voegt 'er ook dadelijk bij : ,, Goud en Zilver in ledigheid verworven, is Rijkdom in fchijn, en Armoede in de daad". En waarlijk het komt 'er in ons Vaderland alleen maar op aan, welk gebruik men van het veelvuldige Geld gelieft te maaken: en dat men het tot naarftigheid en verdere aanwinfte weet te doen dienen. Want de cirkulatie van het Geld, zonder winst voor den uitgeever , is maar gelijk aan een begraaven fchat. Men be- (n) Patin. Hifi. Nurmfm. Cap. li. O) Ok hts Fout Trabis on politieel and Commercial fubjeSsi TraH. I, pag. 35. K 2  C ï48 ) behoort derhalven, het met vlijt aangewonnen Goud en Zilver , volgens gronden van Deugden Vaderlandsliefde, te gebruiken, om daar door meerder arbeidzaamheid en dus ook meerder Goud in het Land te brengen. Schoon ik geenszins toeftemme, dat het Geld alleen, (zo men wel eens zegt), de Ziel van de Negotie is ; zo onderftelle ik echter met H u M e 00, dat het veilig de Olie mag genoemd worden, met welke de raderen van den Koophandel gefineerd worden, om des te ligter voord te gaan. En het is op deze vooronderffelling, dat ik deze verhandeling veilig met den wensch durf befluiten, dat het ons Vaderland in 't gemeen,'enmijneLeezersin 'tbijzonder, nimmer aan Muntfpetien moge ontbreken 1 00 Efais '»d Treatifit, Kol I, Part II, EJais } of Money, fag- 3ii. Hollandfche Vert. bladz. 72.  VADERLANDSCHE GELDREKENING; DOOR G. BRENDER k BRANDIS.   VADERLANDSCHE GELDREKENING. CjEld uit te geeven en te ontvangen is het dagelijks werk in den Koophandel, en vooral bij de Kasfiers; waar om men de kortfte uitrekening der verfchillende Munten, boven alle andere zaaken behoort te kennen. Een flegt Rekenaar ftaat dikmaals bedeest, wanneer de Kasfier, of een ander Koopman, hem, met allen fpoed , Geld toe fchiet: daar hij naauwlijks tijd genoeg heeft om het te zien, ik laat ftaan om het uit te rekenen. Hier bij komt dan nog de flegte leerwijze der meeste Schooien, welke hem dikmaals zulke lange Regelen aan de hand heeft gegeeven, dat hij niet zelden over zijn talmen befchaamd moet ftaan. Het is uit dien hoofde, dat ik, als een gevolg, van mijne Verhandeling over de Vaderlandfche Munten, ook in dezen voorgenoomen hebbe, de kortfte Regelen mede te deelen, door welken de Vaderlandfche Munten met elkander vergeleken ; de meeste Spetien in Guldens gereduceerd , en deze laatfte weder in de verfchillende fpetien opgegeeven kunnen worden : om door een en ander den Kantoorbedienden, in hunne Handelingen, eenigzins nuttig te zijn; en min kundigen met anderen gelijk te doea K4 L0M  ( rSz ) L Om de Inlandsche Munten met elkander te vergelijken. § i. Volgens hunne uiterlijke waarde. REGEL. Stelt de uiterlijke waarde der Munten , volgens den kettingregel, over elkander, en verkleine dezelve, ter wederzijden, met het grootst mogelijke Deeltal, dat geen gebrooken over laat. 1. Voorh. In welke reden ftaan de Guld. eis Coudguld., in de kleinfte getallen, tot elkander? Gl. i is 20 Stulv. Stulv, *8 zijn i Goudgl* DegrootfteDeeler is hier 4 , Komt 7 Gl. gelijk 5 Goudgulden. 2. Voorb. De Halve Rijksdaler tot de Drie* gulden ? Halve Rijksd. 1 js 25 Stulv. Stuiv. 60 zijn ' 1 Dtïeguld, DegrootfteDeeler is 5 Komt i2 Halve Rijksd gelijk 5 Drieguld, % 2. Volgens hunne innerlijke waarde^ REGEL. Stelt het getal der bijzondere fpetlen, en het Alloij, of de innerlijke waarde , volgens dip voor»  C 15? ) vost■ gaanden Regel, over elkander, dezelve ook even zo deelende. 3. Voorb. Wanneer 7fjf Ducatonnen een Mark van tt Penn. 7 Grein houden: en de Sffy Rijksdalers ook een Mark van 10 Penn. 14 Grein houden ; in welk een reden ftaan dan de Ducatonnen tot de Rijksdalers ? 7§|! Ducatons zijn 27f Gra»fijn, 341. 151 254 Grein fijn < 8|£^ Rijksd. 38203 92411 127 é4 Komt 4851718Buiatons gelijk 59143°4 Rijksd. Dat is I Ducaton gelijk i|SïffsT 00 4 Voorb. O) Wanneer men deze 4851718, met de uiterlijke waarde van een Ducaton, namelijk 63 fluiv. Courant vermenigvuldigt: en het Product door 5914304, 4« Proportie der Rijksdalers tegen dc Ducatons deelt, dan zal men geenszins 50 ft. de gangbaare waarde van den Rijksdaler, maar omtrend 52 ftuiv. bekoomen: zo dat hier uit duidelijk zal blijken: dat, of de Ducaton te hoog; of de Rijksdaler te laag, in de uiterlijke waarde, gcfteld is: het welk zekerlijk opmerking verdient. Ik heb hier voor, bladz. 142, belooft omtrend den Zeeuwfchen Rijksdaler hier nader tc zullen fpreeken: ik zal derhalven mijn onderzoek, dienaangaande, hier mededeelen. Voor een geruimen tijd, een gewoonen Zeeuwfchen Rijksdaler weegerde, vondt ik denzelven 1 Lood, 8 Engels en 8 Aazen te houden; zijnde van Allooi] 11 Penningen fijn. De - K 5 ' Es.   Hollandfche Ducaaten , ook i Mark van 23 Caraaten, 8 Grein inhielden: in welke Proportie zouden dan de Reiders tot de Ducaaten ftaan? 24§3 Reiders zijn 265 Caraaten* °7C fterl. van zo 13, in Banco zyn? 3 aC fterl. is 20 fi fterl. 21 fi fterl. zijn i Guinje. I Guinje . is 2§§§3 Duc. goud. i D«ca«* . —■ 5 Gl- Banco. i Gl. . . — io Dubbeltjens.. 3 Dubbeltjens zijn i fi Hollands. 224:. 63 Komt 35 fi 7 % in Banco. Uit dit Voorftel blijkt: dat indien de Prijs van bet Goud verhoogd, en de Ducaaten daar door ook duurer worden , gelijk zij zedert eenigen tijd geweest zijn: de Wisfel op Londen dan ook noodzaakelijk zal rijzen. Het welk de ondervinding van dit jaar reeds genoeg leert. § 4. Uit den Veranderlijken Prijs der Muntftoffen. 8 Voorb. Wanneer een Mark fi n Goud in Baaren , te Amfteldam geld ƒ 354-15 : ia ~Ban~  C 15*8 ) ■Banco. met i\ percto. Agio. en het Goud van een Ducaat te Hamburg kost 95 fi Lub;. Indien 134. Ducaaten 47 Caraaten Keulsch houden; en de 19 Mark Troys. daar men te Amfteldam mede weegt, gelijk zijn aan ao Mark Keulsch. het Goudgewigt te Hamburg; Dan wordt gevraagd naar de Cours tusfchen Amfteldam en Hamburg} 1 Thaler % is 32. $ Lubs. 95 U Lubs . zijn 1 Ducaat. 134 Ducaaten . 47 Car. Keulsch ' 24 Car. Keulsch 1 jjf^ Keakck ao Üfar* 19 j^r£ 2>0^. i Afor* troys beloopt ƒ 354| in Banco; f 100 -: -: Am™ is ƒ i02ï. Ojrr^tfW. * *:" •" • • — ƒ ao Stuivers. Komt 34 St. nagenoeg. 9 /^or*. Wanneer een Mark fijn Zilver in Baaren, te Amfteldam kost ƒ 25-4-: en te Rsuan 53 Livres en 10 Sols. Hoe hoog komt de Franfche Wisfel, of het Pari tusfchen Amfteldam en Rouan? i Ecus is 3 Livres. 53s Zmwf zijn t Mark Zilver; , 1 Mark Zilver kost ƒ 2 ;|. f*-'--'- - • is . 40 Komt op 5ö| 4 omtrend. III. Om'  C 159 ) lil. Om de waarbe der Munten, op vreemde plaatsen te vinden. Om deze Rekening voldoende op te kunnen maaken, moet men, zo wel de zwaarte en innerlijke waarde der ftoffe van de vreemde Muntfpetien; als den loopenden Prijs van het ongemunt Goud en Zilver, kennen. Men zie dit in de z volgende Voorftellen, uit Cruses Hamburgifcker Contorlst, Th. II, Bladz. 309, overgenomen. 10 Voorb. Wanneer 44-I Guinjes een Erigelsch n Troys weegen, waar van ® fijn Goud is: en het Mark Troys fijn Goud te Amjieldam kost ƒ 3ï5-:"= in Banco, met 5 Percc0. Agio. Indien nu het Engelsch Troys tS 776Ó en het Hollandsch Troys Mark 512.0 Aaien zwaar is: hoe veel is dan een Engelfche Guinje, in Amfteldamsch Kasgeld, waardig ? I Engelfche Guinje. 44I Guinje zijn l ÉB Troys. 12 Troys — II W Troys fijn Goud. 1 18 Troys is 7706 Aazen fijn Goud. 5120 Aazen fijn kosten 355 Gulden Banco. 100 Gl. Banco 105 Gl. Kasgeld. Komt/11-13 : Hollandsch Courant. 11 Voorb*  ( i6o ) II Voorb. Zo de ??5 Hollandfche t>uto* torn, een Troys Mark van nf Penn. fijn weegen ; en het Once Standard of Proef - Zilver, waar van |§ Oneen fijn Zilver is, in Londen 5 fi Al h fterl. kost. En het Mark Troys ot"£. Hoe veel Guldens zijn 976 Ryvb- daalers ? 976, of 976 [o 976 4 — 488 Komt ƒ 2440-:-: Komt ƒ 2440- :■: 33 Voorb. Hoe veel Guldens zijn ï9$i Rijksdaalers? Antwd. ƒ 19877 § 17 O?» Ducatons tot Guldens te maaken. L 5 RE-  C I?Q ) REGEL. \ Vermenigvuldig het gegeeven gein! met 3, flipt van het koometule de laatfle Letter af, en zet de helft van de eerflen 'er zodanig onder, dat zij met de agterfie Talletter gelijk koomen. 34 roorb. Hoe veel Guldens zijn 920 Dut at ons? £.2.0 3 2760 Komt ƒ 2898 -: -: 25 Voorh. Hoe veel Guldens zijn 9717 Du. catons ? 9717 3 ^ 1457:11 Komt ƒ 30608-11:- § 18. Qm halve Ducatons tot Guldens tt ma aken. REGEL. Voeg de l en daar van de m van het koomende weder de §, bij het opgegeeven getal. \ 36 Voorb,  36 Voorb. Hoe veel Guldens zijn 63 J Dueatbns ? 317:10: 15:17»8 Komt ƒ 1000: 2.: 8. 37 ^ori. Hoe veel Guldens zijn 903 ILiht Ducatons ? 451:10 45:23 2a:11:8 Komt ƒ1422:4:8 § 19. Om Ducaaten tot Guldens te Reduceer en. REGEL. pit gefchied, even als in$i6, wegens de Ditcatons geleerd is, behahen dat men, in dit geval, met 5 vermenigvuldigd , of, men vermenigvuldigt het opgegeeven getal met $\ Guld, 1 38 Voorb.  ( *7« ) 38 fW4. Hoe veel Guldens zijn S75 Ducaaicn ? 875 ~ _Jl 4375 4375 218: .i9 2£8:,3. Komt ƒ 4593:1 s Komt ƒ 4593: 15 39 En hoe veel Guldens zijn 391 Ducaaten ? Antwd. ƒ 2052: iz:- VI. Om Guldens tot bijzondere muntspetien te brengen. Het is niet genoeg dat men de bijzondere Munten onzes Vaderlands tot Guldens kan Reduceeren; men behoort ook omgekeerd te kunnen werken, op dat, wanneer een zekere, in Guldens opgenoemde lom , in andere Muntfpetien zal voldaan worden,- deze Guldens dan ook ras in de bijzondere Spetien uitgedrukt kunnen worden : zo dat 'er verder niets , dan het toetellen van het berekend getal dier Muntfpetien aan ontbreekt. Uitgezonderd het zogenaamde Poijement, dat met kleine Muntfpetien ligt goed te maaken is. § 2c.  ( '73 ) § 2o. Om Guldens tot Stuivers te brengen (/;). RE GEL. "Vermenigvuldig de Guldens met 20 en trek de bijzijnde Stuivers ''er bij in. 40 Voorb. Hoe veel Stuivers zijn ƒ 488-;-. 488 20 Komt 9760 Stuiv. 41 Voorb. En hoe veel Stuivers zijn/3844: 11 Stuiv. Antwd. 76891 Stuivers. § 21. Om Guldens tot Dubbeltjens te maa~ ken. REGEL. Stel een 0 agter de Guldens: en zijneer Stuivers bij, zo tel de 2 Stuivers voor één Dub' belt jen in de plaats. 42 Voorb. Hoe veel Dubbeltj. zijn ƒ8761:6 - ? 87640 6 ftuiv. is 3 Dubb. 3- Komt 87643 Dubb. 43 Voorb. (i) Nadien.wij alle de voorgaande Vaorftcllen Hier ongeleerd wilden opgeeven, zijn wij ook wéér met deze kleine Munt beZonnen. Men hee/i, dus doende, overal de Proef op dtfim.  C 174 ) 43 Voorb. Hoe veel Dubbeltjens zijn 0768 Guldens? Antwd. 97680 Dubbehjens, § 22. O»; Sesthalven te manken. REGEL. itftf** ^ Guldens met 40 /0/ en deel het koomende door n. 44 /^orfc. Hoe veel Sesthalven zijn ƒ275:-:- 275 40 11000 ri ■ Komt ] 000 Sesthalven. 45 f«w*. En hoe veel Sesthalven moet mea tellen voor ƒ 2112:5:8? 2112:5:8 40 -:5:8 as 11 \. 84491 11 Komt 7681 Sesthalven SIa& Guldens tot Schellingen te brem gen. REGEL. o agter bet getal, en zo 'er ftuivers bijde Guldens zijn opgegeeven, zo zet dezelve in  C 175 3 ' in Dubbeltjens, in plaats van de O. Deel het koomende door 3. 46 Voorb. Hoe veel Schelt, zijn ƒ 2308:10:- 2303:10:- 10 St. zijn 5 Dubb. 23085 3 ' Komt 7695 Schellingen. 47 Voorb. En hoe veel fi moet men voor ƒ 411:18 :- tellen ? Antwd. 1373 Schellingen. § 24. O?» Guldens tot Agtjluivers Jiukken ie maaken. REGEL. Men handelt in dezen als in de voorgaande : behalven dat men door 4 deelt. 48 Voorb. Hoe veel ftukken van Agtjluivers moet men tellen voor ƒ2705» - 2705:12 27056 Komt 6764 Agtjluiversjlukken. 49 roer^ Hoe veel Agtjluiversjlukken zijn ƒ3904:8:-? Antwd. 9761. § 25. Om Guldens tot Dertiendhalven te mankin. R E-  C J?6 } REGEL. Vermenigvuldig de opgegeevene Guldens met 8: de agterftaande ftuivers in Stooters intrekkende : deel het koomende door 5 50 Voorb. Hoe veel Dertiendhalven moet men tellen voorƒ £97:10:- ? 807: i o 8 10 ftuiv. is 4 ftooters. 7180 Rome J436 Dertiendhalven. 51 Voorb. En hoe veel Dertiendhalven zijn / 579 ! 7' 8 ? Antwd. 927 Dertiendhalven. § 26. O» Guldens tot halve Rijksdaalers te maaken. R E G E L. 2> ^ Rijksd f 500- 22; 300 Agtentwintigen q o, waardig ƒ 420. , 23- 7- a0o Worp van5 8 ƒ300. w. o 7. 3 2oo Worp van 5 & ^ ^ thalven / »75600 Worp Dubbeltjens g> ƒ 3°° ï2oo Worp van $ En- , helde St. waardig ƒ 300. 19- +' 4' Zie daar Leezer! onze Vaderlandje Geld7 7 on eene eenvoudige wijze %oof- rekening op eene « ° A»irl en ten einde gebragt. ^ W1J » gefteld en teD , lkden daar mede van lukkig genoeg «o jong1 dienst te wezen, dan zdi uu» u a ea wy voldaan zynl  *J 4cn Pitgeevd deezes ft gedrukt en H veren è ^SS&^^^^^S^ roemden Baron R.tr.rr»? "efchets van den be- £ het vierdeópde^i " ttW*^ U" aarUènaatóe en onderlionH^kr VnLeerzaaine» alle Weetenfchnppen7n fchoon» r™" PrMkfin' °Vet' dus een beknüpwnlkSel^ maakends uit, zeer diersti^vooi 1 f a3gamcei,e Geleerdheid alle geleerde fi^e ?eRJX ^ d« Sronden van vorderden ouderdom omd^m™or,deD meer ge" digheden door herlmli^tt» S •veikreegene k£,n" brenfeen, hebbende ÏÏ rn %™re!* Ook zal men ten Vta^ des Weï. °P de,Zdve°' zeven uitgaaven beftaar17,1 , ' da,t ï" tgeheel^ Piet allee«\an "ifè kfiSVr/^^f 'i ^egister'zaaken welke in her IJhl ,° ™ \ maar ook van alle «er meerder verrykh"egde z1r5ertVerhandeld «£l dit-zo tuttig 0 ±Sede5S,i«byvoegen; op.dae ffe**S zal ktn^n wordï^tafi^JTÏ'* Leezer van de fimenftellin ° lf 5™ r* Z5™ dea geevene Deelen te beeSr ,f rfnL*1* ,ree,ds uit'ge"- en Geopenbaarde.^ GocSst Nfui*jvkró, de drieërlei foorten van Garst en het Moa*, door J0 hannes BoUMAN, egbe*ïusz. qi, over den Engelfchen Koophandel, vergeleeken met diender Nederlanderen , door G. Erender a Brandis. m/ " over den Slaavenkandel, door denzelfden. . . j^. over de Tabaksteelt , door A. d. V. . . . I8r. De Plaat verbeeldende de verfcheidene Gedaanten van Mercurius, tegen over pag. 42. Oppag. g4 reg 5. van bovenflaat f1 l 1 dm lees I I LI O.  VERHANDELING OVER DEN MERCURIUS DER OUDEN, DOOR AREND FOKKEjSWoss?, -   VERHANDELING OVER DEN MERCURIUS OER OUDEN. '*t Ïs niet onwaarfchijnelijk, dat veslen mijner gunstige Leezeren, welke dagelijks ftadsKoopbeurs betreeden -, aan den agtergevel van dit voortreffelijk gebouw * wel eens met eenig naadenken het zinnebeeld van den Koop* handel hebben zien praaien, voorgemeld door cenen tengeren Jongeling, met een gevleugeU den hoed gedekt, en houdende in de handen een met (langen omflingerden ftaf, terwijl hij verzeld is van een haan , en de hielen met vleugelen gegord heeft. *t Is ook mogelijk, dat zij dit beeld ziende, hetzelve erkend hebben voor den God des Koophandels by de Heidenen , wiens naam Mercurius in aller monden blijft lecven , en na welken de Kooplieden dootf zulke dichters , welke zig nog van Mythohgifche beelden bedienen, zoonen van Mercurius: genoemd worden. Minder waarfchijnelijk is A» &es  C 4 ) het egter, dat zij de gefchiedenis van dit beeldfpraaldg wezen doorgrond hebben , en den Mercurius der Ouden in zijne waarfchijne» lijke herkomst kennen. Dit doet mij hoopen , dat mijne naavorfchingen , over dit voor de Kooplieden niet onverfchillig Mythologisch beeld, van eenig nut, ten minsten immers niet onaangenaam zullen zijn. Wel aan! terzaake, ik zal waagen, of de Vader des Koophandels in het gewaad, waar in ik hem uitdosfche, bij zijn naakroost welkom zijn zal. Wij zullen, ten dien einde, den oorfprong van den Mercurius der Ouden, bij de Egypteriaaren opfpooren, zijnen aanwasch bij de Grieken , zijne volkomenheid bij de Romeinen, en zijn verval bij de hedendaagfche volken befchouwen. 't Ging hem, even als het den menfch gaat ; bij de Egyptenaaren was hij flegts eene beeldfpraakige figuur, en dus bijna gelijk aan het kind; bij de aloude Grieken een geëerbiedigd held, en dus gelijk aan den Jongeling; bij de laatere Grieken en Romeinen een God, en dus gelijk aan den man; bij ons is hij weder een Allegorisch beeld, en dus gelijk aan den kindfchen grijsaart geworden; en het is te voorzien, dat hij met al het overblijfzel der tieidenfche Mythologie wel haast uit de-befchaafde fchriften verdwijnen , en dus even als de niensch den dood ondergaan zal.  C 5 ) Wij moeten zijne geboorte in Egypten of wei in Phöeniciën plaatzen, wijl dePhoeniciërs door hunnen Koophandel van alle de overige volken des aardrijks de eerde geweest zijn , die zig befchaafd hebben. Zo noodig , (duldt, dat ik dit tusfchen beiden aanmerke) is de Koophandel tot de befcbaafdheid van een volk. De Egyptenaaren lagen zig ook bepaaldelijk op den landbouw toe; wijl de vrugtbaare ftreeken, die jaarlijks door denovervloeijenden Nijlftroom gemest wierden, de inwooners noodigden om de hand aan den landbouw te (laan , als wanneer ze ook haare poogingen met rijken voorraad beloond zagen. Dit was ook de reden, waarom het overvloeijen des Nijls een onderwerp wierdt, waarin geheel Egypten het hoogde belang delde, en waarop hunne Geleerden en Leeraaren gedadig het oog gevestigd hielden. Men berigtte dies den volke dagelijks van de waarneeming welke de Starrekundigen ten opzigte van den aanwasch ot daaling der wateren in den Nijl gemaakt hadden; en om dat de uitgeftrektheid der zamengevloeide menigte onmogelijk toedondt, dat hunne Leeraaren , wanneer ze met woorden fpraken , onderfcheidenlijk door allen gehoord werden , zo vondt men Beelden uit, welke op een verren afltand door allen gezien konden worden. Zij drukten dan door middel A 3 van  van een toepasfelijk gefigureerd beeld de.'Zoa uit, en noemden dit Beeld O/Iris; op dezelfde wijze tekenden zij ook de Moeder en Vocdfteraüer ftervelingen, de Aarde, voor bet oog,en noemden dit Beeld Ifii Veele fraaije en wee. tenswaardige uitleggingen dezer Egyptifche voorbeelden , waaruit de gehèele Godenhemel der Heidenen gefprooten fchijnt, zoude ïk hier kunnen bijbrengen , ware het niet, dat dit veel omflag vereischte, en deze beelden min. cler tot mijn oogmerk dienden,dan dat, door't welke zij de bijzondere verrigtingen, welke de Landlieden verpligt waren op hunne akkers m eiken tijd des Jaars te verrigten, aankondigden. Men noemde dit beeld Horus van het Oosterfche woord Harasch of Arasch, dat w Landman, waarvan ook het woord i>biide Grieken en insgelijks^* bijdeLatynen^l* betekent. Men voegde veeltijds dit kenteken der Land-verrigtingen bij het Beeld der Zonne en dat des Aardrijks , ja men lag het zomtyds op den fchoot van het Beeld des Aardrnks , en daaruit heeft men vervolgens gemeend dat deze Ofirisx & en Horu^ ^ der, Moeder cn Zoon, en wel eêr beroemde, en vergoode menleken onder de Egyptenaa. ren geweest waren. Deze Horus kwam niet altijd eveneens uitgedoscht ten voorfchijn, maar m\ op verfcheidene wijzen, na de aankondiging,  C 7 ) ging, die hij den volken moest doen; wij zullen hem alleen befchouwen als den aankondiger der naderende overftrooming des NijlS', wijl de Mercurius der laatere tijden uit dit beeld genomen fchijnt te zijn. De overftrooming des Nijls viel doorgaans op eenen bepaalden tijd voor, en begon het jaar bij de Egyptenaaren , wanneer de Zon in het teken des Lceuws begon te treeden, en de zo bekende Star Sirius tevens met de Zon aan den gezigteinder opkwam. Zij noemden deze ftar Sichor , zijnde de naam, welke de Nijlftroom ten dien tijde droeg, als of ze hem, om zijne betrekking, de Nijl-Star of den N ijl zeiven genoemd hadden. Van dit Hebreeuwfche woord Sichor komt het Griekfche , en hetLatijnfchc&V/w, welke naam deze Star nog voert, en om dat derzelver verfchijning in dezen tijd geheelhet land in rep en roer ftelde, om zig tegen de naderende overftrooming te dekken, gaven zy die ftar ook den naam van Blaffer, Anuhis , wijl hij als een blaffende hond het naderende onraad aankondigde. Deze Anuhis of Blaffer wierdt dus ook bij de Phoeniciërs Ban• noheach of de Blaffer, ook wel de Hond, en Honds-ftar genoemd, en door de laatere Stap» re-kondigen in de gedaante eenes honds op hunne afgetekende Hemel - plijnen aangeweeZen Wanneer nu het Beeld der LandverA 4 »*"  rigtingen deze overfrrooming moest aankondigen, gaf men den Horus natuurlijkerwijze een.en Hondskop op zijnen romp , om het rijzen der Honds-dar te verbeelden; men gaf hem in de linkfche hand eene Meet-roede, om te beduiden, dat de maat der boven.wateren reeds vervuld was, en het Berg-water welhaast in grooten overvloed afzakken zoude; deze Meetftok was omflingerd met twee Slangen, welke altijd een zinnebeeld des levens geweest zijn, waarom Blozes ook de Moeder aller Leevendigen Heva of Chava (welk woord ook eene Hang betekent) genoemd heeft; deeze kronkelende Hangen nu beduiden , dat de overftrooming des Nijls, als een nieuw leven aan hunne akkers en aan derzelver bezitteren •zoude fchenken. De Horus hieldt voorts in de regtc hand eene Sperwers-veder , welke diende om aan te kondigen dat de Noords wind de regenbuijen. tegen het ^Ethiopisch gebergte aangevoerd hadt, waar door deregen-wolken geborsten zijnde, de groote menigte waters, welke den Nijl deedt zwellen, veroorzaakt hadden. Maar waarom was dit een Sperwers'vleugel? daarom, wijl de Sperwer; Uit het Noorden naar het Zuiden keert, om zijne vederen door de warmte te beter te kunnen verwisfelen, welke natuurkundige waarheid men reeds bij>£ XXXIX aantreft, waar God 2CgU  C 9 ) zegt: vliegt de Sperwer door uw verfland, en breidt zij ha are vleugelen uit naar het Zuiden ; zie daar dan een duidelijk kenbaar teken des Noorden winds ; dat het water door een fterk waaijenden Zuiden wind welhaast ontlast en in Zee gedreeven zoutle worden, wierdt ook door dit Beeld aangeweezen , wijl men het vleugelen eencr Hoppe , zijnde een zekere gekuifde vogel , die van het Zuiden naar het Noorden ftreeft, en welke met de opdrooging des lands in den Zuiden wind te voorfchijn kwam , aan de hielen bondt. Dus wierdt het Beeld des aankondigings van de ovevflrooming vervaardigd , en door de Egyptenaaren Anabis , door de Phóeniciërs Hannobach , en door de Sijriërs Thot, Thauth, dat is de Hond, en ook Iisch Caleb of den Hondsman genoemd. De naam Thot en Tauth voor een Hond fchijnt nog overgcblceven te zijn in de Jagt-termen, wanneer men eenen hond aanmoedigende, daarom gewoon is te roepen Taijaut, Tey, Tee; en van het woord Iisch Caleb hebben de laatere VolkenEfculapius gemaakt-, welken zij mede met een knods omflingerd van eenen Slang uitgebeeld en voor den God der Géneezinge gehouden hebben. Wij zien dus nu een. Horus met eene roede omflingerd met eene (lang, en met vleugels aan de hielen, bij de EgypA 5 te*  c 10 > tenaaren voor' het teken der overftroommg gebezigd, wij beginnen 'er al eenigzins ont «en Mercurius in te ontdekken; egter zal hij zig geheel klaar laaten zien in den Horus, welke den afloop der wateren en het begin der Landbebouwing aankondigde : deze Horus dan fcadt zijnen Hondskop verboren , en men flelde op den romp het Hoofd van een fchrandër Jongeling, om te beduiden, dat 'er nu welhaast een fchrander doorzigt en groote wakkerheid gebezigd zoude moeten worden, om de beflikte landen te bezaaijen en 'er de vrugten van aan den man te brengen. Deze Jongeling was gedekt met een van Hondenvellen gemaakten Hoed, waar aan men de vleugelen der Hoppe gehegt hadde, betekenende, dat de Zuiden wind de wateren, welke den Nijl als een Hoed overdekten , hadt weggevoerd; in de Linkfche hand bleef hij zijne Meetroede en flangen behouden , egter plaatfte men mede boven aan de Meet-roede twee vleugelen eener Hoppe, om de afdrijving der wateren te betekenen; men gaf het Beeld, in de piaats des Sperwer-vleugels, nu in de regte hand eene volle beurs, om den naderenden overvloed, welke door het verkoopen der voortbrengzelen van het zo vrugtbaare Egypten volgen zoude , te voorzeggen; men plaatftö aan de zijde van dezen Horus een Haan, welke  ( « ) betekende, dat de Landbewooners thans met dubbelen ijver, even als de Haan, voor de aankomst des dagenraads reeds werkzaam moesten zijn ; of Haver, men plaatfte 'er eene gekuifde Hoppe nevens, maar welke door de regtlijnige manier van tekenen der aloude Egyptenaaren zo onkenbaar was , dat het laatere Egyptisch Volk dezen vogel voor een liaan gehouden, en 'er de aangehaalde uitlegging aan gegeeven heeft. Ook plaatfte men 'er eenen Steenbok bij, om dat, wanneer de Zon in den Steenbok treedt, 't weikin December voorvalt, de Landbouwers gewoon waren met hunne Kooplieden af te rekenen en de waarde hunner geleverde vrugten te ontvangen ; men noemde dus dezen aankondiger des overvloeds en des Handels Horus Marcoleth, 't welk in de Hebreeuwfche Taaie Horus de Handelaar beduidt, en welke naam Marcoleth door verbastering eindelijk tot de Romeinen is overgegaan , die hunnen HandelGod daarvan Mercurius genoemd hebben. Immers dit is hetongezogteenredenlijkegevoelen van den doorgeleerden Abt delaPluciir, die in zijne BistoireCeleste de gehec\t3Iythologii en Theogonie der Heidenen , op de natuurlijkfte wijze, uit de oude Oosterfche Taaien verklaard en ontwikkeld heeft: daar bij hebben wij nu den naam, het Beeld, en de toevoegzelen van on-  C 12 ) onzen JWW/», gevonden in den Horus der Egyptenaaren, welke de opdrooging van den *y droom en de overvloed en Koophandel, welke daaruit zoude volgen , den volke voorftelde. Wij zullen nu voorts zien, hoe de. ze Horus Mercurius, door het verlies zijner beduidenis, tot eene Godheid geworden, en bijde Grieken en Romeinen als zodanig aangebeden is. Een groote reden tot deze vergooding was, dat de Egyptenaaren zelve , door langheid van jaaren en tijdsverloop, de beduidenis dezer Beelden vergaten, en dezen Horus Anubis, welke om zijnen Hondskop, gelijk ik «gd hebbe, ook 7^ of Thaut , dat is de Hond, genoemd wierdt, voor een wezenlijk perzoon in de Gefchiedenis begonden aan te zien, hem tot eenen ouden Koning van Egypten maakten , die den Landbouw en Koophandel bij hen ingevoerd hadt, noemende hem een zoon van Menes en een kleinzoon van hunnen O/iris, en wijl bij deszelfs voorftelliug het jaar begon, en de Feeften des Landbouws hunnen aanvang namen , gaven zij hem ook wel twee aangezigten, betekenende het oude en nieuwe jaar, en noemden hem als dan de deur des jaars, van waar de Latijnen hunnen God Janus afgeleid hebben. Daar nu de Egyptenaaren zelve, door tijds- ver-  C 13 ) verloop, in de waare bedoeling van dezen bunnen Horus Mercurius dwaalden , konde het ook niet anders zijn , of zij moesten met hunne dwaalingen ook andere volken befmetten ; dit onheil viel dan' wel voor eerst den Hebreen te beurt, en welin S alomons tijd , welke magtige Koning een grooten Handel met de Phoeniciërs en Egyptenaaren dreef. De Egyptenaaren zagen hunnen Horus met een ftaf in de Linkfche hand pronken, waar mede hij iets fcheen aan te wijzen; dit was voor hen genoeg, om hem tot eenen wegwijzer of God der «;emeene wegen te maaken. Zij Melden daarom op de gemeene wegen zekere ruwe Meenhoopen , waarop zij het Hoofd van hunnen Horus uitgebijteld plaatMen, en noemden die Meenen Mercolis Margemah, dat is MercuurKlompen. Salomon, door zijne vreemde bijwijven tot afgoderije verleid zijnde, wierdt dus mede met dezen weg-god bekend, gelyk blijkt uit deszelfs Spreuken Hoofdd. XXVI vers 8 , waar hij, na de vertaaling van den doorwrogten Oudheidkundigen Joh. Seldekus , in zijn geleerd werk over de Goden der Syriërs, zegt: hij, die den Onverjiandigen Eere bewijst, is gelijk aan hem, die de Mercurius klompen met jleenen verrijkt. Want het was de gewoonte, dat de Egyptenaaren deze Steenhoopen uit Godsvrugt, door het bij- draa-  C H 5 draagen van Meenen, vermeerderden; Salomo?* nu van zijne dwaasheid geneezen zijnde # merkt daarom aan, dat het even vrugteloos is* deze gevoellooze fteenen te verëeren, als den dwaas met eere te overlaaden; egter de Griekfche Vertaalers en de Chaldeeuwfche kanttekenaars , en naa hen onze Overzetters , vertolken deze plaats , als of 'er Mondt , gelijk hij, die een (edel) gejleente in een Jlinger bindt i alzo is hij, die den Sot eere geeft, wij zullen niet beflisfen, welke de beste vertaaling zij i maar alleenlijk in bedenking geeven, of het niet Veel waarfchijnelijker is , dat de welëer Af* godifche Salomon het oog op deze Mercurius* Klompen, dan wel op Edel GeMeente, waarvan in den Grondtext niets gemeld wordt, ge* had hebbe. Vervolgens waren de Grieken de flagt* offers dezer dwaaling ; zij , mede aan zee woonende volken zijnde, lagen zig ook met vlijt op den Koophandel toe, en Mevendert niet zelden naar het vrugtbaare Phoeniciën en Koornrijke Egypten, en gelijk men nog dagelijks ziet , dat zij, die buiten'slands reizen^ ook de vreemde gebruiken van andere Landen met zig t'huis brengen, zo ging het ook met de Griekfche Kooplieden; zij vonden het zo wel ingerigt, dat op alle de wegen der Egyptenaaren een toediende God , die alle on- hei-»  C is ) bellen weeren kon, geplaatst was, dat ze zig wei naauwkeurig lieten onderrigten over de» zen, hen zo wel bevallenden, nieuwen God. Men zeide hen dan, dat hij Mercurius genoemd was, 't welk ook doortraptheid bedrog beduidt, dat hij de beurs droeg , om dat hij den Koophandel begunftigde, dat hij de roede in de hand hadt, om den Vreemde* lingen den weg te wijzen, dat hij een fchran-j der en vrolijk uitzigt hadt , om dat in den Koophandel eene vriendelijke aanfpraak veele Koopgoederen aan den man bragt, dat hij dus ook tevens de God der Welipreekendheid ware. Dit alles wierdt door de Grieken greetig ontvangen ; maar wijl het eene magtige en trotfche Natie was, die wel gewoon was anderen de wet te geeven , maar niet om diezelve te ontvangen, wilden zij ook de Godheid der Phoeniciërs niet zo zuiver overneemen, als zij die aldaar vonden, neen !zy vormden zig zelve eene nieuwe Godheid, welke zij wel op dezelfde wijze vereerden, maar egter eenen hun eigen naam gaven , welke eenigzins naar zijnen Phoenicifchen naam Horus zweemde; zij noemden hem na het Griekfche woord (hermefieueitt),fat uitleggen, verklaaren, of in één woord duidelijkfpreeken betekent, Hermes, dat is de welfpreekende God: terftond wierdt deze God in Griekenland op alle wegen, markten , en  C is ) en zelfs voor de deuren der lunzen geplaatst, Wanneer men hem op de groote wegen aantrof, groette men hem, voor den Hermes Enodtos tflVeg-God; en wanneer men 'erfleenen bij ophoopte, wierdt het een i>.,M u\^0ÏHer. mes-Klomp genoemd; wanneer hij op de markten ftondt, noemde men hem Hermes Agoraios of den Markt. God, en wanneer hij aan den post der deur geplaatst wierdt , was het een Hermes Proputaios of Deurpost-God. Een zeer laat overblijfsel van deze Hermesfen vindt men nog door de Romeinen van de Grieken ontleend , en hier te lande overgebragt; als voor eerst van den Hermes Enodios of den Wegwyzer zijn nog naagebleeven die paaien, welke men op verfcheide wegen, en inzonderheid m het oudheid bcwaarend Gelderland, waar de voornaamfie zetel der Romeinen geweest is, aantreft, en waar op eene houten hand de fteden aanwijst, naar welke de wegen leiden' dit waren ten tijde der Romeinen altemaal Hermesfen of fieen - klompen, met een gebijteld Mercurius hoofd, op eene pijramide van toetsfteen, op welke men de fteden of legerplaatzen, waarnaar de weg leidde, uitgefneeden hadt, wordende ook zulke beelden ten einde van eenig landsgebied gefield en den God Terml nus van dezen Hermes genoemd. De HerWs Agoraios of de Markt-Hermes is ons mede  mede nog naagebiecverjL, in het gebruik, flat men' cfudtïjds bier te lande nog waarnam, van op' de Markten zekere Beelden vaii beroemde Mannen of gewijde Perzoonen te plaatzen; gelijk een dier beelden, 't welk welëêrover den Kolk , alhier in zeer oude tijden eene Veemarkt geweest zijnde, geftaan heeft, en 't welk men na een oude overleeverfng Roeland pleegt te noemen ; den raazenden Ridder Roeland, die bij Ronceval verflagen wierdt, bedoelende; alhoewel het nog waarfchijnelijker is, dat het een beeld'was,' van Rolland of Rollo, den eerMen' ChristenKoning van Deenemarken , van welken mert ïn Engeland, en wel in de Provincie Oxfordshire ,' nog groote Stecnhoopcn' aantreft, dié men daar Rolrich Stones noemt. Wat den Hermes Propiilaios of Deurpost'Hermes belangt, deze wierdt bij de Grieken, in naavolging derPhoeniciers, veelal door een Leeuwen-kop of Egyptifchen Sphinx verbeeld, dat niet anders dan een Horus •was, die aanduidde,dat dé Zon in denLeeuw of in de Maagd getreeden was; en déze Hertnes ziet men nog aan verfcheid'e groote gebouwen , waar men opgerichte Steenen vindt, óm de rijtuigen te" Muiten, die medé altijd bij uitzondering met Leeuwskoppen vercierd zijnV gelijk men ook nog veelniaalen een Leeuwenkop aan de leuningen of kloppers, en een Sphinx - beeld aan de zijden der floepen afgebeeld' B ziet?'  C 18 ) ziet, alle verre naablijfzels van dezen Hermes Propulaios, welke in het aloude Egypten de hoogte des Nyls aanwees. De Grieken waren niet te vreden met dezen hunnen nieuwen God aan dePhoenicicrs en hunne eigene bijvoegzelen te danken te hebben; neen, hij moest van een verhevener oorfprong zijn, en de Dichters wisten welhaast raad om hem dien te verfchaffen. Hesiodus vervaardigde zijne Theogonia of geflagtlijst der Goden , en plaatfte daar ook onzen Hermes-m, hem Jupiter ten Vader en Maja, de Dochter van Atlas, tot Moeder geevende, welke Maja, volgens Pluche , mede bij de Egyptenaars oorfprongelijk gezogt moet worden, alzo zij de Sterren op den rug van den ftier, Meah, of het veel getal, dat de Grieken naderhand Pleiades genoemd hebben , heeteden; waarom ook de Zon, wanneer ze den Stier verbet, en in de tweelingen tradt , gezegd wierdt Maja verlaaten te hebben: hier van, dat de maand van dezen haaren ingang in de tweelingen nog Majus en bij ons Mai of Mei genoemd wordt. Hesiodus noemde dan onzen Mercuur den zooti van Atlas en Maja, in deze zijne verzen, dus luidende: K>){vk *fl«i/i*V«v, <«£«» Af#os «'«■«»*/3«r«(. Dat  C « ) Dat is: Mercuur is door Jupijn, die At/ai Dogter ftreelt, •tot Bode van de Goon, op *t Hèilïgi bed geteeld. r Dit Heilig bed was de top des bergs Cytièin Arcadien, waarvan de Grieken meenden » dat Hermes zijnen naam Cyltenius; dien hij mede voerde, zoude ontleend hebben , offchöon zij daarin ook dwaalden, wijl het waarfchijnelijker is , dat deze zijn naam Cylltfiius hem reeds van de Egyptenaaren gege'everi is, wijl die van hetHebree'uvvfcheC///«/o», dat bij Jef. 10 vers 22. voor ëene laatfle befluitinge genoomen wordt, afkomstig fchijnt, en hemt dus toegevoegd is, wijl hij het jaar bij zijne vertooning beiïoo't. Voorts dachten de Grieken de vólgende Fabelen van hem uit: voor éérst, dat hij, in denHemel opgenoomen zijnde , aan Juno's borsten gezoogd werdt, en tegree* tig zuigénde, éenig zog deedt florten , 't welke den melkweg aan den Hemel veroorzaakte, welken de Grieken na1 dit zög Galaxia noemen ; dat hij, nog een kind zijnde, Vulcaari zijnen Mooker, VenuS haaren Gordel èxiJpolltt Zijne Pijlen óntftal; dat hij den hónderd -óogigen Argus; die de koe Jo' bewaarde, ■ verfchalktè én hem 't- hoofd affloeg; dat hij eindejijk ten B % Sods  C aft y Bode van het Godendom diende, en öök de' zielen der afgeftorvenen, tot aan den vloed Lethe of der vergeetenheid voerde, om ze aldaar ingedompeld hebbende, weder in nieuwe Lighaamen over te Horten; dat hij bij Aphrodite of Venus een Zoon geteeld hadt, welke daarom Hermaphrodttus genoemd wierdt, die fraoorlijk verliefde op zekere Nijmphe Salmacis ,• welke door groote kuischheid zig zo afkeerig van hem toonde, dat zij om hem te ontwijken, in eene bron fprong, waar in zij, door Hermaphroditut gevolgd wordende, den Goden badt, hen beiden in eene fontein te herfcheppen, welke naaderhand het vermogen behieldt, van hen, die 'er zig in baadden, tot Androguni, of zulke menfchen te maaken, waarin de mannelijke en vrouwelijke Kunne vereenigd is. Zulke en diergelijke verdichtzelen begonden de Dichters van dezen Hermes uitteventen: dat hij vervolgens den Herder Battus in fteen veranderde, wijl die ontdekte , dat Mercuur de Koeijen, welke Apollo in dienst van Admetus hoedde, geroofd hadde; met nog eenige Minnehandelingen , te fmaakloos om hier plaats te verdienen , als ook dat hij, met het geheele Godendom door de Tijphons ten hemel uitgedreeven r zig in de gedaante van den Vogel Ibis, herfchiep, om alzo onkenbaar te zijn: de fchoone Kunltenaar* waren mede ter zijner eere niet  ïedig; veele fraaije marmeren beelden kunnëli Jiier van getuigen, en inzonderheid die, welke nog te Romen in de Villa Negroni, Villa Ludovici en het Paleis van Farnefe bewaard worden, die alle waarfchijnelijk van Griekfchen afkomst zijn. Deze gedrogtelijke gevoelens voedden de Grieken nog van hunnen Hermes, ten tijde dat Paulus en Barnabas , om eene be* roerte des Volks te ontwijken, van Iconi'én , eene ■Stad in het Landfchap Lycaonïèn, meer bit*» nenwaards ten Lande in, naar Lystren weeken, en aldaar aangekomen zijnde en eenige "wonderlijke geneezingen verrigt hebbende, voor Zeus oï Jupiter, en Hermes of Mereurius aangezien, en verwelkomd wierden , gelijkmen in de handelingen der Apostelen, inhet negentiende Hoofdttuk , omftandig befchreeven vindt. De laatere Grieken waren zelfs zo uitfpoorig bijgeloovig, dat ze meenden, dat het beeld van dezen hunnen Hermes , wanneer zij het bij zig droegen , hen welfpreekend maaken en voor alle gevaar befchutten konde, en dezen Magifchen Mercurius konde geenekragt doen , ten zij die uit pahnboomen hout gefneeden wierdt; daarom was het een fpreekvyoord on^ der de Grieken: k.V' itt JtAtTlf %v\iv £p  C *3 ) Parmenides, een Cleanthes, een Plato» eenEpicTETUS,eenSocRATES,een Sophoclïs erkenden allen flegts één wezen , als den alles regeerenden God, gelijk wij uit deze eenige aanhxialing uit één der Treurfpellen van Sophocles kunnen Itaaven, waar hij zegt: n«(lnt> ti #n«j>«!j-o» *«»v«>» £•'*»•. &c» Dat is: Een eenige is de God, één God flegts is 'C die leeft. Die 't ruime Hemelplein en de Aard' ge. grondvest heeft, Die 't fchuimend zeenat vormde, en Lucht en Wind doet leeven, enz. Ja zelfs het *»pt*ur» (kyri'èleifon), of God ontferm u onzer, was toen in de Hcidenfche Kerkgezangen zo wel gebruikelijk als than» bij de Christenen. Men kan hier uitvoeriger over naazien den Geleerden Cudworth in zijn Engelsch werk, ten tytel voerende the Trut Intellettual Sijflem of the univerfe, dat is: het waar verftandelijk ftelzel des Heelals. DeWijsgeeren en Historie- Schrijvers gingen dan op eene geheel andere wijze met hunnen Hermes om j aij meenden zijnen oorfprong egter beB 4 ™  ......... C H ) /er te hebben kunnen naavorfchen; zeggende .dat hij het beeld van zekeren Eermes ware ? .welke den Egyptenaaren in de letteren en be' fchaafdheid, als ook in de Wijsbegeerte, den Landbouw en Koophandel onderweezen hadt, waarom zij hem den bij uitftek grooten of de» driewerf grooten Hermes, dat is den Man, die 20 wel in den Hemel als op Aarde en onder de Aarde in groot aanzien was , of wel met hunne eigene woorden Hermes w!y((TCf ge. Jioemd htbben; dezen Hermes Trismeghtus pntleendeu. zij uit de overleveringen, welke in Egypten van zeker beroemden Wijsgeer, die aldaar onderweezen was, en naaderhand, onder den naam van Mozes, de Wetgeever der Hefcreën geworden is, nog naagebleeven waren ; zij verwarden hem met dien Mozes, en meenden den oorfprong van hunnen God Hennes in dezen Mozes te vinden; in deze dwaaljrg verviel ook Cicero, die in.zijn boek de Natura Deorum vijf Hermesfen h\] de Egyptenaaren telt, waarin veele nieuwe Oudheidkundige Godgeleerden zijn fpoor gevolgd zijn, jnaa. kende dezen Hermes ook wel tot Neach, Jofeph, en Mozes; fchoon het zeer bewijsbaar is, dat de wijsheid der Egyptenaaren, waarin Mozes opgevoed wierdt, reeds in de Sterrekunde en Landbouw beltondt, zonder dat  ( *5 ) Mozes die den Egyptenaaren behoefde te leercn. Wij zien nu onzen Hermes bij de Wijsgeeren. reeds voor een' vergooden Held gehouden; de Romeinen, welke den Grieken in luister en vermogen opvolgden , volgden ook het bijgeloof dezer Natie onverminderd naa, gelijk Ammianus Marcellinus verhaalt, dat Keizer Juliaan , zelfs des nagts uit zijn leger opftondt om hem aan te bidden, en hunne Dichters maakten den vergooden Held tot een' waarea en Hoofdgod. Zij geloofden alle de Fabelen, welke zij van hem in de Griekfche Dichters geboekt venden, en die hunne Ovidius uit Hesiodus en verfcheidene andere Griekfche Fabelfchrijvers verzamelde, in zijn boek der Herfcheppingen, waar in hij alle de gedaante - wïsfelingen en minnehandel der Goden befehreeven , en 'er onzen Mercurius meêrmaalea in aangehaald heeft. Virgilius befchiïji't zijn' geheelen toeftel mede als den Bode der Goden en geleider der zielen van de Hervinden, gelijk hij (JEneid. Lib. IV. vf. 238 fqg.) zingt, alwaar Mercuur tot Eneas gezonden wordt, om hem van DAdo te doen vlugten. Ilk Patris magni parere parabat Imperia: primum pedibus talaria neclit Aurea, qua fublimem alis, Jive aquora fuprq, B 5 Sm  < as ) Seu terram., rapido pariter cum flumine portanf. Turn virgam capit: loac animas Me evocat orco Patlentes, alias fub tristia Tartara mittit: Vat Jomnos adimitqiig, fif lumina morte refignat. Dat is: Mereuur voldeedt terfiond aan 's Vaders hoog bevel, En hegtte aan eiken hiel een' wiek, waar meê hij ihel Op Lucht of Aarde of Zee gewoon was om te zweeven; Hij vatte voorts zijn Roê, waar meè hij 't nieuwe Leven Pocdsbieeke Zielen fchenkt, of't Levenslicht ver* dooft, Den flaap verwekt en fioort, of Pinto's Ryk berooft. Wegens dit verwekken van den flaap was jhet, dat de Romeinen, als men Athenaeus gelooven mag, een beker wijns bij het eindigen minncr Avondmaaltijden voor Mercurius gewoon waren fe plengen, en dien beker zelve Mercurius noemden. En, hooren wij deLiervanFLACcus,zijzal ons dikwijls den lóf van Mercuur vocrfpeelcn, inzonderheid in eenen zang welken ik uit eerbied voor den voortreflelijken; Lierzanger in zijne eigene taal zal overneemen, (Lib. I, Ode 10.) Mer*  C *7 ) jMercuri facunde! nepos Atlontisl Quijeros cultus hominum recentunt Voceformafli catits & decorce More pal/eftw. Te canam magni Jovis & Deoram JSfuntium, curvaque Lyrce parentgm, Callidum, qukquid placuit jocofo Conder.e furto. Te, boves olim nifi reddidisfes, Per óolum amptas, puerum minaci Foce dum temt, viduüs Pbareira Rifit Apollo. Quin Atridas, duce te,fuperbof llio dives Priamus reMo Thejfalofque igneis & iniqua Troja Castra fefellit. Tu pias l met, 70 als zommige fchrijveren meenen, va» Cadere, dat vallen beteekent, en dus als of mén valroede zeide , om dat bij door deze zijne Roede de twistende partijen bevredigde en den hoon en twist deedt wegvallen, waaróm hij ook met deze Roede in de hand op" veele Romeinfche gedenkpenningen praalt»' niet het opfchrift, Mercuriö Pacifero. Aan Mercuur den Predemaaker. Neen, beter is het, dat men zegt, dat de Egype fêectogfie mag ban ©riefïant: go bat fiine betman iflet eren Sn 't Cacnacton on$ ©eten/ VI. C. XC. enbe biete. ©oe gctiöe fit fn ben ïanbe ftöfete iMIefijoer.be / be cecft fitT.eetbe ©ie piefen efi ojeïobe reetbe Cote Sl^e^t cannell baat fit ouatn/ ©aar fit aanOeben hernam/ jUBtrturfufe ober enn '©ob. t»at 25eelöe/ boec onf? $3ccen aefioo  C 3? > S5?ac Bi en fcbet 't bolc geftfionben"/ 3töaer bat gebet ïji ftoaer ontflonben U^ant een bie üQSertiitiufe tuatfite ^ïoenötn In 52?n fioeft onfacgte ©at fit fïo?te baee ?pn fcïoet: J^otïjtan pjebiete Si metter fpoet 'C tuotjb eng ^eren afê <©ob# getianJ ©an ben IDrgN tnbe ban 8rieglant ©egtroaarb buej be ïanbe cetfit/ ©ntjjfec eri frl fluam (Cuttecfit ©at a^iïtenflattfi giet te boren, ©e SCfsobe bebe fii te ftojen/ ©nbe maeentee ene Serfie raebe. Dat op zodanig eene wijze, te weeten, dooroverneeming en gemeenfchappelijken ommegang der Volken het bijgeloof, en de Afgoden der Phoeniciers en Egyptenaaren de geheele Waereld over verfprejd zijn, wordt, naa dat wij onzen Egyptifchen Horus uit zijn geboorteplaats., door Griekenland en Italien■-, tot Duitschland en ons Nederland overgevoerd hebben, zeer begrijpelijk en mogelijk; en het zal ons niet meer vreemd voorkoomen, wanneer wij den geleerden Jefuit la Fïteau tot zelfs, de Wilden in America, de Lier of Schildpads-huid en de Roede van Mercurius in hunne woeste plegtigheden zien bezigen, wanneer wij flegts aanmerken, dat de Vbr- e 3 kcn  i 38 ) ten van America, waarfchijnelijk door m'ïch del van het Schier-eiland Japan, dat welëer aan America gehegt fchynt geweest te zyn, zo'mmige zeden der Oosterlingen hebben over-, genomen , en zelfs door dien weg zig in America verfpreid hebben. Naa de uitbreiding des Christendoms verloor Merturiui ten eenemaale zijn Goddelijk gezag, en bleef flegts in de werken der Dichteren, Schilders en Beeldhouwers leeven, wor-. ♦dende als eene Aliegorifche figuur, of ten zinnebeeld des Koophandels gebruikt, gelijk men ■hem, op de zeer pragtige marmeren zaal van on$ heerlijk gebouwd Raadhuis,als den Afgod der Heidenen, op het kunftiglTe met alle zijne fcijcieraaden in Marmer vindt uitgehouwen; en in de Lust-Hoven van Sans-Souci, te £er/yn kan men hem als een meefterftuk Van kunst en antieken fmaak aantreffen , alwaar hij voorgefteld wordt, zijne vleugelen aanbindende, om als Bode der Goden zijn werk te verrigten. Dit beeld naar zijnen maaker bekend, onder den naam van den Mercuritis van Pigalus, trekt de verwondering van geheel Europa tot zig : egter het bezigen der aloude GGden in de gewrochten der kunïlenaars , wordt thans , wijl de fmaak hoe langs hoe meêr gezuiverd wordt, meêr en meêr yerwaarloosd , en het is te denken, dat het laare  C 39 ) laate naageflacht na onzen Mercurius zal moeten raaden, of denzelven bij onze Dichters en in onze naagebleevcne beelden nog aantreffende, geheel wonderlijke gisfmgen van zijn wezen vormen zal. Eindelijk moeten wij nog gedagtig zijn , dat , wijl de God Mercurius 4dj de ouden als de vlugge Bode der Goden wierdt aangemerkt, de oude Sterrenkundigen de planeet, welke het naast aan de zon zijnen loonkring befchrijft, enden fuelftenvoortgang heeft, en de Stoffcheikundigen hetVlugfte metaal, te weeten, de kwik, Mercurius naardien vluggen ongod genoemd.hebben. Zie daar, geachte Koopfchaare ! uw zinnebeeld uit dealoudfteEgyptifcheenPhoenicifche gedenkftiikken opgedolven, door Griekenland, Italië», Duitschland en de Nederlanden naagegaan, als een Toonbeeld, als een Vergood Perfoon, als een God, en eindelijk weder als eene zinnebeeldige figuur voorgefteld, wtcr vernietiging wij -welhaast in de befchaafde Waereld te gemoet zien. Mijn voorneemen is bier mede volbragt, ik hadt beloofd de Gefcluedcnis van den Mercurius der Ouden voor U Lieder aandagt te zullen ontleeden, en zie mij nu ten einde deezer taak genaderd : heb ik , gelijk de meeste Boekfcb, ijveren , het doorwrochte , het nieuwe en het nuttige C 4 mCt  C 40 > niet kunnen in acht neemen, ik heb ten mïn> (ten , gelijk de meefle Schrijveren, aan den Leeslust en aan den Koophandel eenige ftof verfchaft; want gelijk de meefle Schrijveren, fchoon ze geen nut tot leeringe doen, egter veele lieden hun brood doen winnen , zo heb ik door deezen, alhoewel ik geen nut ter leeringe gedaan hebbe, egter UI. aandsgt eenigen tijd beezig gehouden, en misfchien van lastige be. peinzingen, van moeijelijke Koopzorgen, eenigen tijd ontlast. Maar wijl de verwisfeling ons leèven aangenaam maakt, en wij niet te lang op een zelfde onderwerp zonder verveeJinge kunnen aandagtig zijn , al ware het ook, dat de welfpreekende' Mercurius zelve zijne wélbefpraakte Goden-tong liet hooren, zo fchijnt het mij toe , dat het óver tijd wordt, naa U L. yoor uwe taai geduld en' gunftige aandagt op het erkentelijkfte dank gezegd te hebben , mijne Verhandeling met de volgende toewenfching te befluiten: ; Het Wezkn dat welêér Mercuur alle Eqr ontnam , Befcherm' 'sZands Handelt'ak, en zeegent Amsterdam.  VERKLAARING DER KEVEN5STAAJJDU AFBEELDZELS. Fig. L De beeldtenisfen van IJts, Oziris eit Horus, zo als die op een oud Marmer bij eikanderen gevonden worden. JI. Horus Anubis, met den Hondskop, Sperwersvleugels en hielvleugeleu, beduidende de naderende overftrooming des Nyls. III. Dezelfde op een aloud Edel ge* fteente. IV. Horus Marcoleth met den hoed van Bokkevel en de vleugelen eener Hoppe vercierd, houdende in de regte hand eene vollebeurs, en in de Unkfche den Caduceüs of met (langen omflingerde meet.roede, vercierd met de vleugelen eener Hoppe; nevens hem ziet men het hpofd van den Steenbok en, den Haan. V. De Hermanszuilof Irmenfeal der aloude Germaanen. C s VI. Pen-  ( 40 Fig. VI. Penningen met het opfchrift aan Mercuur den Vredemaa- K.ER. VII. Calumet of Vrede ■ riet der wilde Illineezen in Noord-America, waarfchijnelijk afkomflig van den flangeu» ftaf van Mercuur. VER.»    ) VERHANDELING OVER DE PRACHT, DOOR AREND FOKKE, simohss.   VERHANDELING ÓVER DE PRACHT. "Vv^at toch is 'er nuttiger in de menfchelijke zamenleeving dan een verftandig vooruitzicht? De vergelijking der gebeurde zaaken met eikanderen fehenkt ons deeze nuttige kennis ; wij zien heden iets gebeuren met eert goed of kwaad gevolg , en morgen weder het zelfde ziende voorvallen, kunnen wij bijna befluiten , welk gevolg het gebeurde hebben zal. Zeer natuurlijk en begrijplijk is deeze overbrenging , en het fchijnt, dat ons verftand door deszelfs Schepper daarom met eene natuurlijke Redenkunst begaafd is, wijl deeze den mensch in alle omftandigheden moet vóórlichten; wij maaken doorbehulp deezer natuurlijke en aangeboore Redenkunst ter aller uure de juistfte fluitredenen, zonder het zelve gewaar te worden, en befchermen ons tegen alle naderende en ons dreigende gevaaren. Egter is 'er in de Burgerlijke Maatfchappij zeker dreigend kwaad, dat verre de meelten, die het treft, wel vooruit zieu, maar egter niet poogen te ontwijken, ja zelfs alle moeite  C 4« > moeite aanwenden om 'er zo veel te fpoedi-rer' in te vervallen. Dit fchijiit eene tegen (tri joligheid te zijn , en zal zulks nog meer fchijnen + wanneer ik dit kwaad onder den rang dier irwaaden flelle , welke den mensch het grievendst treffen , en uit welker klaauwen dé ontkominge aller moeijelijkst is; in één woord, ik bedoele de verfmaade en alom verdrukte armoede. Dit is een kwaad, waarin zig veelen ten fpijt der onëindige Voorbeelden, Welke om en nevens hen zweeven, moedwillig (torten; die, even gelijk de Aapen, aan den kant eenet rivier , zo lange in het geboomte dartelen, tot 'er een hunner van boven neder in den vloed Mort, welk onheil de Vreugd flegts voor zo lange fluit, tot de gevalle medegenoot gezonken ert uit het oog is, als wanneer het fpel op nieuw weder begint, welke Aapen-vreugd, de zeedige Lokken, in deeze naïve Dicht- regelen befchrijfti Het Aapje huppelt in de boomen Aan 't kantje van de waterflroomen , Van tak op tak, met groot vermaak. Tot dat 'er iemand van hiin allen , Van boven neder koomt te vallen , Dan is 't een fctuoomelijke zaak. Elft  ( 47 ) Elk fchrikt en viert van vrolijkheden En ziet van boven naar beneden Op zijnen ondergang,.zo lang Als 't weezen kan, na hun vermogen, Tot dat hij weg is uit hunne oogen, Dan gaat men weêr zijn ouden gang. Schiet hefin den eerften opflag eene tegert. ftriidigheid , dat veelen zig in dit hoogstgewigtiae kwaad, ondanks alle waarfchouWende voorbeelden moedwillig ftorten, het zal minder tegenftrijdigheid in zig behouden, als wij den weg befchouwen, die ter armoede leidt , denzelven aanlokkend en bij uitffek bekoorlijk vinden, en zelfs zo, dat deszelfs glans dei* fchijn der droevige voorbeelden voor het oog bedekt; dien weg, welke in de armoede uitloopt , noemen deszelfs bewandelaars goeden fmat , 'ion ton , mode , fatzoen , enz. De Wijsgeer, die voor verre de meeste handelingen der' mentenen nieuwe en mingebruikelijke naamen uitgevonden heeft, noemt denzeiven dwaaze pracht, zorgelooze Huishoudin-, leeven boven zijnen (laat, en geeft denzelven meêr , niet half zo welluidende, jiaamen. , .■• Mijn voorneemen, Geachte Leezers ! is in deeze Verhandeling, eenige Aanmerkingen over dien fchoonen weg, welke tot de armoede leidt, bij te brea-  ( 4« j brengen, ft zal denzelven flegts pracht of,wiiè ge 11 ever met een Franfchen zwier, Luxe noemen ; en onderzoeken ., vooreerstl.) wat ik door Pracht verftaa, ten tweedèn II.) ih hoé verrè die voor een Koo, 'handeldrijvend land voordeelig, en in hoe verre zij n&leelig is. Voorts ÏÏf') zullen wij de Bionnen der Pracht en van het bederf der zeden, in de ontaarting der oude Holland/ene inborst in de opvoeding, waaruit alle de deugden en ondeugdeneenerNatieontfpringen,aantreffen, en eindelijk , het blij vooruitzigt ÏV.j dat öns in het herftel onzer oude ópregte zeden toelacht., niet naalaateh te gedenken. Pracht dan is, na mijne bepaaling, af het fchoone overtollige, 't welke men der behoeftigheden des levens boven de middenmaat toevoegt. Het Lighaam verèischt dagelijks gevoed te worden, cn aan dezen eisch kan, door middel der geringde fpijzen, ten besten voldaan worden de middenmaat voegt egter bij de fpijze iets", dat dezélve meêr fmaakelijk maakt, c;e Pracht zoekt uitheemfche, en zelfs min imaakeiijke geregten. De natuur eischt, dut het Lighaam door middel van kleederen , tegen de ruwe aanvallen des weders, befchut worde , de middenmaat vormt deez'e kleederen zindelijk en welltaande, de Pracht overdekt die met Gouden en Zilveren beleg^eien. iJe natuur voruert eehè bepaalde cn over-  ( 49 > overdekte ruimte, waarin de mensch zig des nagts onthouden en bij dag het fteeken der zonne of de andere onaangenaamheden dei weders ontwijken kan; de middenmaat bouwt daar toe gemakkelijke wooningen, de Pracht Paleizen. Al wat door de Pracht ten voordeele van den mensch uitgedagt wordt, kan gemist worden, daar in tegendeel, al wat de mensch minder dan de middenmaat bekomen kan, hem reeds in hetMaatfchappijelijfceleven behoeftig maakt. Daarom zingt de eerfte Opbouwer der Nederlandfche Taaie, de fchrandere en zoetvloeijende Dichter, de Ridder Hooft: Weet yemandt beter faus als honger tot de fpijzen, Of bedde dat zoo zacht als vaeke flapen doet, Weet yemandt beter fmaek, in drank, als dorst te wijzen; Of koopt men dees om geit, zoo acht ik rijk zijn zoet. Indien de Winter meêr zijn handen vreest te zengen, Aen 't Armelijnen voer, als aen een Wollefs - vel; Of kan een ruim Paleys veel meêr gemaks in brengen, D Als  ( s° > Als maetlijk Huisbegrijp, zoo wenschte ik Rijkdom wel. Indien de Rijken met beminde Bedgenoo* ten, Veel beter zijn voorzien dan de gemeene Liê; Of, zoo de Rijkdom ware Uefde kan vergrooten, Zoo dunkt mij, dat ik in de Rijkdom voor» deel zie. Maar zo Zaletten, met getappisfeerde wanten, Tegen de kouw en 't nat niet meêr doen dan een hut; En 't hangzel gcborduurt om gulden Ledikanten, Geen kommerlijke zorgh noch heete koortfen fchut: Maer zoo de honger en de dorst zijn licht verzadigh, Verbetert geene Wijn zijn fmaak in 't gul» den vat; Zoo uit het midden der Banketten overdadigh, Niemant met goê bekoomst, en fmaek, meêr eet als zat. Maer zoo de kleeren, die van Goudt en Zilver kraeken,. Met  C 51 ) Met glinfterïgh gefteent en pcer'en dicht bé» zaait, Zijn geen bequaamer dracht, als zijde of wollen laeken, Dat met zeer luttel, oft geen fteekzel is be- naait. En zoo een bedgenoot fchoon, jonk, gelijk van zinnen, Onder Gemeene -liên, die veel zijn in *t getal, Veel eer, als onder weinigh Rijken, is te vinnen, Zoo vraegh ik, waarom dat men Rijkdom wenfchen zal. Zeit yemandt, dat een mensch is tot het fchoon genegen, Het oogh door 't fchoon verheught, door 't leelijk wordt gequelt; *T is klare waerheid, dat, ik heb 'er gantsch niet tegen, Het fchoon gezicht vermaekt, maer zien en kost geen geit. Aenfchouwt de eerwaerde Zon en het be« fcheiden werken Des geefüge Natuurs; dit 's fchoonheidt in haer kracht, De kunst is bootferij. Zegt gij, door 't ftadig merken Wort men dit ras gewoon! Zoo doet men ook de Pracht. Da Dc  ( 5* > De Pracht isegtervaneen groot nut voorde» Koophandel; duizende Menfchen hebben alleenlijk hun beftaan uit de overtollige vercieringe der behoeften des levens, en die de Pracht tegen gaat, tracht eene bron te verftoppen, waar door den omloop van het geld ten nuttigden bevorderd wordt, zo dat elk Lid der Maatfchappij zijn deel in de, bij enkele Leden opgehoopte, fchatten vindt. Maar het vermogen is de zenuw der Pracht, welke det Maatfchappij nuttig is, daar in tegendeel Pracht zonder vermogen, de fchadelijkfte gevolgen in een Land van Negotie moet voortbrengen. De Pracht moet dan uit den overvloed gebooren worden , het van alle kanten toevloeijend geld moet weder geloosd en in C/rculat'te gebragt worden , en wanneer aan de Armen hun deel en het leven deszelfs behoeften toebedeeld is, dan wordt het overig blijvende fchuldeloos aan zulk eene Pracht,die veele handen werkzaam houdt en veele monden voedt, hefteed. Hier uit blijkt, dat niet dan beitendig zeer vermogende Lieden groote Pracht kunnen voeren. Bij voorbeeld, alle zodanige Perzoonen , welke in hooge.Regeering geplaatst zijn, als zijn gekroonde Hoofden , Lands- of Stadsbeftierers, Gezanten, welke de Eer van eene geheele Natie bij vreemde Mo-  C 53 ) Mogendheden moeten ophouden, enz. Voort» alle zulke Amptenaaren , welke eene vaste rekening op hunne inkomden en uitgaven kun\ "en maaken ; en zulke vermogende Renteniers, welke, gelijk men zegt, hunne inkomften niet kunnen verteeren. Zie daar, welke Lieden onbezorgd en ten voordeele der geheele Maatfchappij prachtig kunnen en [zelfs moeten leeven, bij aldien *er geene dremming in den omloop des gelds zal veroorzaakt worden. Meêr gevaarlijk is de Pracht en de overtollige uitgave voor den Koopman, en wel daarom, wijl zijne winning zo beftendig niet is; de vermogendde Comptoiren heeft men wel eens te gronde zien gaan, en hun val heeft veelmaalen eenen geduchten nafleep gehad; welke onverwachte fchaden dreigen den Koopman niet? Zeefchade, Bankroeten, daalingen van de prijzen der Koopwaaren; alle deeze onvoorziene toevallen daan tegen deszelfs groote winden in evenwigt. Hij behoort dan altijd tegen dezelve gewapend te zijn, en eenen aanmerkelijken noodpenning in zijne Schatkisten te befpaaren, om z/g in tijden van tegenfpoed op de been te kunnen houden; al wat hij dus in overtollige Prachtbedeedt,is fchade voor de hand, buiten dat de Pracht der Koop. lieden den Lande veel al bij desz«lfs oabuu. D 3 ren  C 54 ) ren niet alleen , maar ook bij de grooten in afgunst brengt, die dan door nijd aangedreeyen, alle middelen te werk ftellen om den loop, dier Goudrivieren te verleggen , en den Koophandel te krenken- Gevaarlijk was het vertoonen zijner fchatten. aan den Koning Hiskia, gevaarlijk is het vertoonen zijnerfchatten aan den Koopman. Wanneer zig Vor-, ften over het vermogen der Kooplieden begin-, nen te verwonderen, dan wordt het tijd een reefjen in te binden, en bij den wal langs te houden. Onze Voorvaderen pleegen, zonder uiterlijke vertooning te maaken,egter door eene ftillePracht den Lande van nut te zijn, alhoewel deeze reden-s lijke en den Lande nutte Pracht, reeds toen, bij de bezetfte Hollanderen berifpt wierdt. Beftendige rijkdommen vercierden hen, Diamanten, fijn Goud en Zilver was hun cieraad, keui>> lijke fijne Lijnwaaten, Inlandfche kostbaare, maar ook onverflijtbaarc, Lakencn en Manu-. iacluuren waren hunne dekking, ook zelfs die der Vrouwen ; aan onze eigene Oost-IndifcheCompagnie wierdt vertier haarer goederen verfchaft door den fmaak, welke men ten diert tijde voor Porceleinen , Oost-Indifche Lakwerken en Chitzen voedde, 'en het vertier der ?elve was in ons eigen Land aanmerkelijk, maar het voorkomen der gegoede Kooplieden was  C 55 ) was zeer eenvoudig , getuige de oude beeld, tenisfen onzer Voorvaderen, die nog in wezen zijn. Deeze uitgaven waren alle geene weggaaven , alleen lag het geld, 't welk 'er aan hefteed wierdt, flegts voor een kleinen tijd renteloos ; maar wanneer de nood de cieraadien vorderde, konde men ze weder in geld, zonder groote fchade hervormen. Maar thans heeft de Staatkunde onzer Nabuuren goederen en cieraaden uitgevonden, en alhier ingebragt, welke het vermogen naar elders vervoeren, en het Land met niets waardige vodderijen over* ftelpen , even gelijk wij de- Wilden hun Goud voor fchaaren , fpiegeltjens en kraaien pleegen afhandig te maaken. Tot dus verre hebben wij alleen flegts de geoorloofde Pracht befchouwd , die Pracht naamelijk, welke door de Grooten, door Lieden van een beftendig en groot vermogen,, als ook door aanzienelijke Kooplieden gevoerd kan worden , zonder dat zij zig zeiven of hunne Schuldëisfchers benadeelen; maar'eris een Rang van Leden in de Iviaatfchappij, welke 'er welden voornaamften tak van uitmaakt, en dien men met een algemeen woord den Burger kan noe. men , en onder welken kring wij alle aan den Koophandel ondergefchikte bedieningen , Handwerkslieden en Winkelierskunnen begrijpen; voor deeze in geld vermogen eng bepaalde D 4 fchaare  C 56 ) fcnasre kan de Pracht niet dan hoogst nadeelig zijn; en cgter is het juist deeze Clasfe, die door de grooten in haare uitgaaven na te bootzen , zig na gelang haarer hikomflen het allerprachtigst voordoet , en deeze wordt nog , wel in 't bijzonder door den aankoop van niet waaide dingen bedroogen; want zo veel vermogen niet hebbende om het waarlijk deugdzaame tot hunne Pracht te beezigen, belïeedt zij haare zuurgewonne penningen aan de Landverdervende Galanteriewaaren, welke tot derzelver inftandhouding, of fchoon niet in ééns, egter bij opéénhooping een aanmerkelijken fehat nutteloos verfiinden. 'T is wel bij uitzondering de Clasfe der Burgers, welke ik bedoele, wanneer ik van die Lieden fpreeke, wier Pracht zonder ver. mogen, den Lande fchadelijk is. Veele Burgers lijden bij den val éénes Burgers en de Burger'ftand is het talrijkfte en nuttigde gedeelte der befchaafde Maatfchappij ; wordt deeze uitgeput en door vreemde zeden bedorven , dan wordt den Lande een harten-wond toe« gebragt, die ongeneezelijk is. 'T is dan eene gewigtige en hoogst nuttige taak voor allen, die zig aan 'sLands welzijn gelegen laaten liggen, dit kwaad, zo veel mogelijk is te weeren; en hoe kan dit anders geweerd worden, dan door de betere inrigting der nationaale opvee-  C 57 ) Voeding ? zo lang de Mannelijke Jeugd niet anders dan Danfen , een weinig,gebreklijk Fransch fpreeken, en de fchoone Sexe niet dan Clavier-fpeelen en Zingen, en dit alles nog zeer gebrekkig leert, dan is 'er welhaast eene geheele verwijfde Natie uit den alomgevreesden Batavier , uit den fchrik van Spanje te verwagten. Zo kunnen de Adelaaren Duiven teelen : zo ziet men, helaas! dikwijls, dat Overdaad, de zoon van vader Spaarzaamheid, op raad van Wellust enEe'nzinnigheid, de dogter van Ledigheid en Laatdunkendheid, de alom gefchuwde Armoede , in het door Schijnfchoon opgecierde kleed van Mode trouwt, gelijk het kunstgenootfchap, onder de Zinfpreuk , Latei gtwque utilitas, zo leerzaam als vernuftig, in deszelfs bij uitftek verftandig zinnefpel , de Blode, verzonnen, en 'er den Amfteldamfchen Schouwburg zo nuttig mede verrijkt heeft. Befchouwen wij het leven der nuttelooze Mode-Heeren en Dames eens, en wij zullen dra zien, hoe verre het modieufe leven van den * opregten en éénvoudigen Hollanclfchen inborst verfchillende is, en hoe groots aanlei. ding de beuzelagtige opvoeding tot Pracht, wellust , verkwisting en geheele ontaarting van zeden in een Land geeven kan. Kcrntlis ,éüs zullen wij eenen Jongeling noemen, welke door zijne opvoeding den aanleg D $ toe  ( 59 > tot vreemde!zeden en verkwistende Prachtontvangen Leeft; deeze wordt uit dwaaze en modezieke ouderen gebooren, en vervalt dus, ongelukkig voor hem, in handen van dergelijke Opvoederen ; men zorgt, wanneer hij even bekwaam is om ter fchoole befteed te worden, voor eenen Franfchen Meefler; want op de Franfche Schoole wordt bij uitzondering de wélgenanierdheid onderweezen. Deeze Meester, de dwaasheid der ouderen kennende,zorgt voornaamelijk, dat de Leerling Papa en Mama in de Franfche Taaie leert goeden morgen , goeden dag en goeden avond zeggen, ook moet 'er noodzaakelijk een Fransch gebed van buiten geleerd worden. Hij vordert dus in de oogen der Ouders voortrefiijk; het fchrijven, dit zien zij zelve, mogt wel beter weezen ; maar hij wordt ook tot geen Schoolmeester opgebragt : dat gelijkt 'er maar niet na. Het cijferen , ja; ó dat leert wel, als men eens in affaires is; maar Mama is toch in haar hart verheugd, dat Keesje zo mooi Fransch begint te praaten, al wie maar een bezoek bij haar aflegt, moet'er eens aan, „kom Keesje , fpreek dien Heer of die Dame eens in 't Fransch aan", maar Keesje , in wien de franlche wélleevendheid eene bevallige befchroomdheid bewerkt heeft, durft 'er niet aan; 't is dan de post van den Heer of de Dame,  I C 50 ) Dame, om het knaapjcn zelve aan te fpreekeu , en wijl zij mede niet veel van de Franfche Taaie vergeeten zijn, is de gewoone aanfpraak en' als 't ware het Formulier , Parkz vous Frangois Monfteur? en Keesje mompelt binnens monds, Out Monfteur un peu, maakende zig , naa deeze proef zijner bekwaamheid gegeeven te hebben, ftil aan eene zijde. Het gewoone flot is dan, „ hij fpreekt wel heel lief Mama", en Mama daarop, „ja, maar hij is zobefchroomd, „ dat wou ik niet van hem hebben, ik zegaltijd , „ Jongen! fpreek maar uit'de borst"; maar zij denkt niet, dat, als men geene woorden weet,men ook geene zaaken voordraagen kan. Nu, het zal wel beteren , als hij maar eens wat meêr in Converfatie komt. Hij krijgt nu ook wat meêr zijne jaaren , zo dat Mama overgehaald wordt, om haare toeftemming te geeven, dat de Jonge Heer naar buiten School gelegen wordt: het kost wel wat veel, maar vreemde oogen dwingen best, en buiten de Stad is zo veel afleiding niet; goed, alles zeer goed,men komt over één met eenenSchoolhouder,opéén of ander dorp, die voor eenen zeer fuffifanten prijs den Jongen Heer eene goede Educatie zal geeven. Hij zal hem niet alleen de Franfche Taal, het fchrijven en cijtferen grondig onderwijzen , maar hem nog daarenboven in de Matheus, Geographie , de gronden van den Chris-  Christelijken Godsdienst en die der Galanterie , op eene bevallige wijze onder elkanderen vermengd, en met veele Complimenten gelardeerd als tot eene toegift bekwaam maak'en. Wat zijn de Ouders over zo een voldoenden Meester te vreden ! nu zal Keesje fchoon leeren; want de Meester is een Franschman van geboorte, en kan geen woordHollandsch! Zie daar een regt bekwaam voorwerp , om eenen Hollander op te voeden. De Jongeling blijft twee of drie jaaren op dit zo veel beloovende fchool, en naa dat de Schooltijd verftreeken is, komt hij, nu volleerd zijnde, bij zijne Ouders thuis; hoedanig is het nu met den Leerling gefield ? hebben de groote beloften des Meesters wat uitgewerkt? ja, de Jonc geling danst al heel mooi, zijn Fransch is mede aangegroeid , en hij heeft een zeer goed en wélleevend air gekreegen. De Ouders beklaagen in lang na hun geld niet. Dit is wat anders, als bij den eerften FranfchenMeester, nu die was ook geen gebooren Franschman en de andere wel, dat verfchilt al mede aanmerkelijk; maar hoe ftaan wij met de gronden van den Christelijken Godsdienst, met de Matheus en met de Geographie? daar is niet veel in gedaan, en dat leert ook door den tijd wel. Papa krijgt nu in den zin, om den Jongeling op zijn Comptoir te neemen, dat ook ge- fchiedt,  C 61 ) fchiedt; «laar 'er moet ook tusfchen beiden eene uitfpanning zijn ; de Manege en de Schouwburg worden beurtelings bezogt, en de Jongeling geraakt in omgang met Dames du bon ton, dus voegt het wel, dat hij zig naar den eerften fmaak kleede, 't welk de Ouders in onnoemlijke kosten doet vervallen, zo dat ze zig fpoeden, om, was 't mogelijk , ten fchielijkften eene rijke partij voor hem op te doen, die zij ook welhaast vinden in de jonge Juffer N. , wier Perfoon en opvoeding wij nu eens zullen befchouwen, laatende onzen Jongeling zo lang rusten, tot wij dit paar zamen veréénigd in hunne huishouding weder aantreffen, om aldaar het voor de Maatfchappij fchadelijk uiteinde der Pracht van eenen Koopman te befchouwen. Mejuffrouw N., uit zeer vermogende Ouders gebooren , wortlt na den hriaak » dat is, in Pracht en ledigheid opgevoed; het leezen en fchrijven wordt haar even als den Jongeling, egternog gebrekkiger, onderweezen. Het nuttig linnen- en wollen - naaijen, wordt als te laag voor haaren ftaat befchouwd, zij kan daar ook wel minderen voor te werk ftellen. Nogthans moet de jeugd iets leeren, al was 't maar tot tijdverdrijf; gevallig verkeert 'er onder de Familie eene zeer wélleevende Franfche Dame, die als Tafelvrieudin bij  ( te ) bij deezen en geenen van de Grooten, de vrije maaltijd: en een douceur voor haare moeite ontvangt , waar voor zij de jonge Dames inde fraaije manieren , de Franfche Taal, eene regte houding en den besten fmaak van zig te kleeden onderwijst: deeze Dame heeft boven dien het zonderlinge talent van de fraaifte bloemen en vrugten van wascli te maaken , (hoe onontbeerlijk is dit in een Fluishouden!) dat zou regt goed voor de jonge Jufvrouw weezen, zij heeft 'er grooten lust toe, en lustte hebben om iets te leeren helpt zeer veel in het begrip. De Dame wordt dan terlrond opgezogt en aangenomen. Zij neemt bij de ecrfte zamenkomst het hart der Ouderen door haare goede manieren ten eenemaale in, en men laat op haar als Gouvernante de geheele opvoeding van het Dogtertien berusten. Welhaast brengt zij de Ouders .'onder 't oog, dat het voor eene Dame van fatzoen onvoeglijk is, dat zij niets van de Zang-of Danskunst verftaat; 'er moet dus eene haarer Nichten, die in 't Zingen, en haar Broeder, die in 'c Daofen onderwijst, mede in het fpel komen , en alhoewel de jonge Dame even het Fransch leezeu kan , en niets van het Italiaansch verftaat, leert men haar egter eenige Italiaanfche en Franfche Atiait zingen; of liefst, men leert haar eenige klanken vormen, die op eenigen affland na Itali-  C 63 ) italiaansch of Fransen zweemen. Maar begrijpt zij, wat zij zingt? neen, wel neen ; zij zingt egter Fransch en Italiaansch: Maar waarom zingt zij dan geen Hollandsch? wel foei, dat zou bij de Straat - Chanteufes af weezen, — Haare jaaren klimmen al vast, en debijwooning van Saletten , Concerten en Tooneel-gezelfchappen verfchaffen haar welhaast een aantal minnaars, en Papa en Mama, waarin toch altijd nog een weinig Hollancifche zorg huisvest, vinden het hoog noodig, dat zij, alvóórens ten eenigen tijde een Huwelijk aan te gaan , wat beter dan tot heden gefchiedis, in den Christelijken Godsdienst onderweezen worde , ten einde de belijdenisfe haares Geloofs te kunnen doen, en als Lidmaat in de Gemeente te kunnen worden aangenomen. 'Er moet dus een nieuw en geheel verfchillend wezen in het plan van opvoeding plaats hebben. Mama is bekend met een erniligen Catechizeermecster, die wel eens eene van de Dienstboden der Gemeente heeft ingehuldigd; 't is een zeer gefchikt man, die elk na zijne bevatting weet te behandelen, en bekend is, voorde gelukkige bekwaamheid te bezitten , van 'er iemand , na zijne wijze van fpreeken , fchielijk en gemakkelijk dóór te helpen. Men begint dan 't werk, en nu isL*het zo druk aan huis, dat de fchel geen oogenblik ftil üaat,  C 64 ) ftaat; van elf uiïrén des morgens , dat de jonge Juffer gewoonlijk ontwaakt, tot laat in den middag wordt 'er les gegeeven; naauwlijks is de Dansmeester vertrokken , of de Zangmeesteres ver'fchijnt, en deeze is nog naauwelijks ten einde der Aria van Zemire gekomen, ja naauvvlijks zingt zij Azor je t'aime , of zie daar de zwaar geparuikte Catechizeermeester binnen ftappen, en het Contrast tusfchen deezen en de Franfche Chanteufe is onbefclirijveHjk^ Dat moet 'er egter zo mede door, elk in zijne zaak. Vervolgens moet de Dame zig kleeden , daar een groote drie uuren mede heen gaat, het middagmaal houden, en zander uitftel naar eenig Concert , Opera, Schouwburg,Tooneel—ofOmbre — gezelfchap rijden. Zie daar de drukke bezigheid en de fchoone opvoeding van eene Dame na den i'maak! Hoe onuitfpreekelijk groot is nu het verfchil nier, tusfchen deeze niets beduidende cn verwijfde opvoeding, bij de ernftige en nuttige wijze van opvoeden onzer Voorvaderen in die tijden,' to^n de groote Leermeester van Nederland den Volke vermaande Laat vorders uwe Jeugd bekwaame kunsten keren, Dat zal haar groenen tijd en grijze Jaaren eercn,  C 65 ) 2)at is de beste fchat, die t'huis en overal Haar teergeld, haar vermaak, haar fteunfel wezen zal. Dat is de beste fchat, die mede wordt gedraagen Uit brand en krijgsgevaar , en allerhande flagen, Die met zyn Meester zwemt tot aan de naaste reê, Ook daar de gantfche kraam moet blyven in de zee. Dat is de beste fchat die nimmer wordt geftoolen, Al moet een vlugtig man in verre landen dooien; Geen rijk zo onbefchaafd, geen wereld zo verwoed, Die niet een geestig brein en fraaije kunften voedt. Die 't wezen aan een kind als Vader heeft gegeeven, Behoort 'er bij te doen het middel om te leeven; Hij kweekt geen waare zucht, geen regte Vadergunst, Die kind'ren heeft geteeld, en laat die zonder kunst. Wij zouden zeer veel, over deeze braave en crnllige opvoeding, uit ééne en andere gedenkE ftuk.  C 66 ) fhikken, hier kunnen invlechten , uit zulke gedenkftukken, waar in wij zouden zien , dat de Zoonen, zelfs door hunne eigene Ouderen, den aanleg tot Geleerdheid , in de zo algemeen nutte Latijnfche Taaie ontvingen, die ook zelfs den Koopman te'baate komt, alware het alleen, om door deszelfs middel, de leevende en hem meêr noodige taaien te grondiger en gemakkelijker te kunnen leeren. Wij zouden zien, hoe de Dochteren van jongs af door hunne Moeders, zelfs al fpeeiende met hunne Popjens en Poppegoed, in de zuinige befüeringe van een Huishouden , wierden onderweezen; maar deeze zo gewigtige als omflagtige ftof zullen wij tot eene nadere gelegenheid flegts alleen aangeroerd laaten, wijl ons de tijd thans roept om onze verwaarloosde jonge lieden in den Huwelijken Haat te befchouwen. Geduurende de opgemelde beezigheden , doet zig de Heer Kornelis , wiens Educatie ! wij mede reeds ingezien hebben, als minnaar sop, en beider ouders , die elk gaarne van den ' last hunner kinderen ontflagen waren , ftaan de verkeering toe , wijl 'er aan beide kanten geld is : de beezigheden worden nog wel eens zo druk, en hoe meêr de dag des Huwelijks nadert, hoe oneindig grooter drukte. Hij veifchijnt eindelijk , en het paar wordt plegtig in den Echt veréénigd. Nu  jC 67 ) Nu wordt het Toneel dier Pracht geopend , welke zonder beften dig vermogen eindelijk in armoede eindigt, en den Burger allernadeeligst is. Men huurt een kostelijk Huis , eenige Dienstboden, en bezorgt voorts alles, wat tot eene fatzoenlijke menage dienfh'g is. De Vader van den jongen Man is een aanzienljk Koopman, en de Zoon heeft bij hem op 't Coaiptoir geweest, en weet dus zo veel van den Handel, dat hij, geholpen door zynen Vader, eene goede fomnn gelds in den • Koophandel waagen kan. De Vrouw weet zo veel van haar Huishouden, dat zij, vifite van Dames ontvangende , alles wél en met de grootlte Pracht, in orde weet te brengen. Inmiddels Wordt het huisgezin allengs vermeerderd , door de aanwinst van kinderen , welker intrede in de waereld , mede Prachtig en na den finaak is. Alles gaat zo lang wél, als de zorgende Vader nog in 't leven is, die duor zijn fchrander oog op de affaires te houden, nog rijkelijk de Prachtige levenswijze van zijne kinderen vergoedt; maar de Oude Man koomt te overlijden, en zie daar eenen eersten oorfprong des vervals; de Zoon koomt in het volle bezit der naalaatenfchap zijns Vaders , gelijk ook in dat zijner behuwd Ouders , welke mede kort daarnaa de waereld ontruimen ; wat een K a ver-  C 6S ) ^ermogen bezit nu onzen KorneUs niet! hoe js 't mogelijk, dat iemand zo groot een fchat zoude kunnen verteerenl zeer mogelijk is het egter, en de gegoede weetniet zal 'er u welhanst'de mogelijkheid van doen zien. De. pracht neemt, na gelang het vermoogen aangroeit, mede toe. Men legt Rijdtuig, koets èn paarden aan, men behoort dus mede een Koetzier en Lijf knegt onder zijne Huisgenooten te tellen. De jonge rijke Koopman begint nu ook ontwerpen in den Handel te fmeeden, of wel zommige fchraale fortuinzoekers doen dit voor hem en ten kosten van zijne beurs: groote fchaden zijn de gevolgen van dwaaze flagen. Zij treffen' hem mede, en hij is genoodzaakt, Wijl hij zig op zijn eigen doorzigt niet betrouwt, een Compagnon in de Negotie aan te neemen. Deeze meêr fchranderen voorzigtig dan wel eerlijk zijnde, gebruikt zyne overgebleevene vermogens in den Handel, weet zig hier door in crediet te brengen , en wanneer hij allengskens de Correspondenten zijnes Compagnons op zijne zijde heeft weeten te trekken, wordt de Compagniefchap gefcheiden ,en de Compagnon blijft in het bezit der voordeeligfte Negotie, terwijl onze jonge Koopman te laat zyn vertrouwen beklaagt. Wat egter nu gedaan ? men ziet wel, dat de zaaken beginnen te verloopen, en men kan egter zo terftond niet tot eene verminde'.  i *9 ) bering van fta&t befluiten. Het rijdt mg wordt nog eenigen tijd aangehouden, want men heeft nog eenige EfFecteri, die men zonder zo veel gerugts te maaken, onder de harid beleenen öf verkoopen kan. Een Koopman kan ook immers zijn geld vooïdeeliger gebruiken ; nu weêr, van vooren af, aan 't Negotieeren en zig zeiven uit te kleeden; flegte goederen worden Voor hooge prijzen ingekogt en voor de helfc weder aan den man gebragt , en men gast eindelijk,- als wanboopend, tot het actiefpel óver, 't geen de Jooden onzen fchrauderen Koopman zo fmaakelijk maaken, als ware er een berg van goud mede te winnen ; men wint ook in den eerden aanvang eene goede fom; nu is het gevonden, al weder aan van het zelfde, men is nu weêr rijk, Mevrouw weet nu met geen mogelijkheid meêr uit te vinden, hoe zij zig best diftingueeren zal; de pluimen overfchaduwen haar geheele lighaam en de Liefhebberen der Natuurlijke Historie, welke haar zien, worden in verzoeking gebragt, om eene nieuwe Vogelfoort in hunne ranglijsten te plaatzen , welke men, na de Vrouwvogelen der ouden, Harpijen zoude kunnen noemen. Maar helaas ! dit geluk en deeze Harpijaapfche Pracht is niet beftendig," de Actiehandel loopt tegen , en men wordt geheel zonder herftcl geritmeerd. Vat nu , fchielijk , maar E 3 . eèni*  o ( 70 ) eenige gelden en goederen van hier en elders opgenomen , en dan ophouden met betaalen, en een accoord met de Crediteuren; want door zijn fatzoen en ftaat te willen behouden verliest men niet zelden zijne deugd, en zo wordt de Deugd zelve door de Pracht ontaart en verkragt : men geeft eene zeer geringe fom ten honderd in betaaling; hoe gelukkig is het voor Mademoifelle C. & fceur, Marchande de Modes, en voor Monfieur P. au Grand Magazin de Fleurs, en voor le Steur S. a t''Academie de Coefure , dat Mevrouw, die veel voor' deeze lieden overig had , wijl ze zo naarftig en vlijtig op haar beroep gewoon waren te letten , en baar zo ieverig bediend heb' ben , deeze lieden vóór het ongeluk tot een duit toe betaald heeft, dat zij ook gedaan zoude hebben, al ware dit nietgefchied; want het fatzoen lijdt niet, dat deeze Lieden te kort komen. Zij komen bij alle Grooten, en bij alle Lieden van fatzoen , gemeenzaam over huis, en zouden zo een geval al te rugtbaat maaken; maar wat het arm Canaille betreft, bij voorbeeld , de Slager, de Bakker, de Kruidenier, enz. enz.; deeze moeten zig met het accoord te vreden houden, en ontvangen mogelijk drie Guldens, wanneer zij dertig te vorderen hadden. Mijn Heer en Mevrouw koopen vervolgens voor de overig gehoudene pen-  C 71 ) penningen eenig Landgoed, onder de befcherming van eenig nabuuvig Vorst; en zie daar, den verheven Bankeroetier voor alle navraag bevrijd. Zo kunnen vermogende , zo kunnen voorrraame Burgers Bankercet fpeelen ; maar 'er zijn nog oneindig veele wegen , langs welken de Pracht boven zijnen ftaat, de teering boven de neering , de minder gegoede Clasfe van Burgers ruïneert; en deeze hebben niet altijd gelegenheid om een voordeelig Bankeroet te maaken; maar kleeden zig langzaam , onder het bewaaren van haar gewaand fatzoen tot den laatften brok uit, vervallen uit wanhoop tot den drank, en bederven zig zelvtn onherftelbaar. Wie nu.is het meeste te beklaagen ? niet de Prachtige verkwister, niet de Franfche Avantuurier, die voor de waarde van een duit,eene zom van twee Ducaaten kan maaken, altijd zorgt, dat hij in zulke gevallen wél betaald wordt, en, naa zijn overgewonnen Geld vooruit naar zijn Land gezonden te hebben, hier den Burger uitborgt en vervolgens met de Noorderzon verhuist. Neen , maar de Bakker, de Slager, de Huisheer, in één woord, de braave gezeeten Burger is het eenigst flagtoffer der Pracht. En deeze zijn het egter, waarin het Land zijnen voornaamften fteun E 4 vindt  C n ) vindt. Deeze zijn het, die aan alle lasten aan alle moeijelijke bezorginge ten nutte des Staats gebruikt worden, en deeze worden doof de Pracht uitgeput, zonder 'er eenig voordeel bij te hebben. Zo wordt de zenuw des Lands, te weeten het vermogen, naar elders vervoerd, en den Burger uitgeput pijnde, is het Land verarmd. Zeer aartig heeft de Geestige Asselijn, iri z.jn Kluchtfpel, de belagckelijke Jonker, het verfchil des ouden en heden daagfchen tijds gemaald; de in dien tijd , federt eenige jaaren eerst ontluikende Pracht is reeds het onder! werp der berisping van deezen regt Hollandfchen Blijfpeldichter. Hij fielt, in dit fpel eenen rijken Oostindiesch-Vaardervoor, welke eerst van de reis t'huis komende zijne Zuster over de groote verandering, die hij in de Burgerlijke Huishouding der Hollanderen befpeurt, ondervraagt. 'T is hier niet te onpas , deeze famenfpraak in te ksfchen wijl zij het juifte tijdperk der omwenteling van onze oude Hollandfcbe Zeden ia die van vreemde en verkwistende Volken aantoont. Joris , want zo heet de Reiziger, komt met een Mantel om de ooren gellagen en vc,zeld van een kruijer, die zijne bagage kruit „aan hst  C 73 ) liet Huis van zijne Zuster Neehje Joosten aanfchellen ; en hier begint de volgende zo na-' tuürlijke als leerzaame zamenfpraak: Joris, vraagt, naa dat de Meid de deur geopend heeft* ïs Neeltje Joosten niet in huis? De Meid, die haare Juffrouw nimmer aldus had hooren noemen, antwoordt* Mijn lieve Man! ge hebt abuis, De Vrouw, daar ik je na hoor vraagen , En kende ik niet van al mijn dagen, Je bent verkeerd, die woont hier niet. Joris. Is dat dan niet een Baviaan, die me boVefj op je luifel ziet. De Meid, wederom. Ja, 't is wel een Baviaan, maar ik ken hier geen Neeltje Joosten, Vriendfchap ! je zelt je het zoeken nog wat moeten getroosten. JORI s, Zij moet 'er woonen. E 5 De  C 74 ) De Meid. 'Wel hoe zal 't hier lukken, Kaerel! ben je mal? Joris. Laat je moeder of je vrouw eens van binnen komen, Ik zal 't 'er zelf vraagen : wat benjer, de Dochter of de Meid? Door dit gehaspel komt de Juffrouw zelve aan de deur, en herkent haar en zo lang afweezig geweest zijnden Broeder, zij noodigt hem met veel tekenen van vreugde binnen, plaatst zig nevens hem, beginnende het naavolgende zo na'ive als regt Oud-Hollandfche gejprek. Neeltje. Jij zult zo veel in deeze Stad Veranderd vinden, datje verdomd zult daan kijken, 't Zalje 't zelfde Amderdam, noch hetzelfde volk niet meer gelijken, Ik heb nou al meê, als alle luiden een Van^ Die nu geen bijnaam heeft,kan niet meê, daar aan kent men den Man. Zo menig een Mof en Knoet, die hier op dro- wisfchen zijn sangedreeven, Heb-  C 75 ) Hebben 'er zelf wijtfche Naamen en Wapens gegeeven. Al Hepje den gantfchen dag, de halve Stad in het rond, 'k Wed, datje kwalijk één van je Vrienden , of van haar Kind'ren vond. In 't. opzoeken zou jij je vinden bijfter verlegen , Zij hebben al meê andere Naamen gekreegen. Joris. Leeft onze Klaas Janfe noch ? Neeltje. Wie, laat zien, 't is me bijna ontgaan: *kWeet, wieje meent, diehiet nou mijn Heer Zwierhaan. De tijd heugt me niet, dat ik hem Klaas Janfe heb hooren noemen, Zo is 't ook met Willem Adriaanze, en.die durft dan nog op de oudheid van zijn ge* llacht roemen. Voorts onderzoekt de Reiziger, hoe het met de Nalaatenfchap zijner Ouders gefchapen ftaat, op deeze wijze: Jo*  C 75 j JORIS. frlaar Zuster, hoe is 't gelegen'met onze ge-' meeue zaaken? Heeft jou Man voor zijn dood mijn Rekening niet op laaten maaken ? Je weet, hij heeft de'Boeken en Boedel vari onze Ouders gered, De fchulden ingevorderd, en 't geld weêr op intrest gezet, Hoe veel komt mij bij flot van Rekening? jij hebt me wel gefchreevén Dat 'er veel Bankroeten ondèr liepen, zo dat. ter weinig over was gebleeven. Maar ik denk , dat je dat uit een argje zult hebben gedaan, De Brieven mogten in handen faaken , en dan' zouje zo veel te hooger in de fchattingen ftaan; Altijd van Pieter Janfe kwam ons over de négen duizend gulden, En van Dirk Kornelifz. elf, behalven allé d'andere fchulden. Dat is al twintig en....- NeéüTje. Die Boedels waren beide> teel Infolvent.  ( n ) Joris. Was! die tal! Ne el tje. Ja en noch wel tien tot haar, die gij alle, zo wel als deeze, hebt gekend. JORIS. Is 't mogelijk! Neeltje. Ik zalje de Briefjes van de Kamer laaten kijken,. Andere doen ces, daar naa leeven zij als de rijken , Ze trekken naar vreemde plaatzen, en fpeelen mooi weêr, Met 't geen zij achter de hand houden* Joris. Maar, zijnze hunne eer, en naam niet kwijt? Neeltje. Tut, tut, meeuje dat zulke luiden wat geeven Om 't verlies van hun eer en naam, als ze maar mogen houwen, daarze lustig van leeven ? Jo-  C 78 ) Joris. Leedt Pieter Janfe dan zo groote fchade op zee? Of brandde zijn huis af? waar verloor hij het meê? Neeltje. O neen! Joris. Hoe is 't dan toegekomen? Bij mijn tijd wierdt hij al genomen Voor een Man van middelen. Neeltje. Wel wat je vraagt! Hoe ras is dat goedje door het keelgat gejaagd, Alle dag gasten en brasfen, dat kan wat verfijnden ; Daar is'geen geldkist zo diep, of zo doende kan men den bodem noch vinden; Ik meen, dat dat flempen wat weet, elk fchaft om het heerlijkfte op , Kalfs en Schaapen Vleis fchijnt te ftinken; men gooit het fchier malkanderen naar den kop, Zij zullen aan Erten en Boonen de mond ' naaulijks eens fteeken; Wilje iemand onthaalen,daar moeten Haazen, Phij-  0 ( 79 ) Phijzianten, Patrijzen,en zulk goed zijn, of men zouder fchande van fpreeken]; De jonge Kuikentjes, Kalkoentjes, en Lam. - prijtjes mogen juist Niet grooter weezen, als een gemeene vuist, Of ze zijn te taaij , en zoo men uit hetLamsvleis niet meer melk, dan bloed, voor zijn oogen ziet loopen , Men zou 't niet door den halskonnenkrygen, dan mogen 't de Hechte luiden koopen. Joris. Wel dat loopt te hoog! Neelt je. Je zult het zelve zien, als je bij de Vrinden wordt genood, Ze komen je voor den dag met fchotels, die zo groot En wijd zijn , dat ze niet op de Tafel kunnen raaken , Of ze moetender eerst in de deur een kerf' toe laaten maaken, 't Is dan niet genoeg, dat de fchotelen zo zijn, Ze zouden de Neus tot de Ooren toe optrekken, zoo de wijn Geen dartig , veertig Rijksdaalders op het minfte most gelden, Fran»  ■9 ( 89 ) Frantche Wijn komt op de maaltijden niet meêr, altijd heel zelden, . Die is voor 't Kanailje, men durftzenaauwlijtg fchenken aan een fatzoenlijk Man, Joris. Je fpreekt van de grootften, denk ik wel: als men 't uitvoeren kan Is 't noch iet; dat een, die gezegend is met fchatten , \Vat meerder doet, gaat heen , maar hij zovi ook wel te ver uit kunnen fpatten. Neel tje. Wat nood was het dan, maar de Burgers doea het de graotften na, Niemand wil de minfte zijn; ze denken niet eens , hoe dra Men door zijn' middeltjes raakt; ze weeten niet te onde-rfcheiden, Dat een zakje, en eene yzeren kist niet even. veel porrens kunnen lijden; En 't alderflimst is, dat het dan nog eindelijk op dobbelen en Ipeelen loopt uit, Joris. Om tijdkorting, denk ik: fpeelen is zo kwaad niet, als men het hoog dobbelen maarftuir. Of  C 8ï ) <Öf iémand al om een fchelling een verkee'rtf 4 fpeelt... Neeltje-, Wat fchellingen! men weet var\ geen fchellingen, ja van geen Dncaaten, \ Gaat dikwils om een zakje Ducatons, ja vier, of bvijf, wil jij van fcheilingen praaien'? Joris. iDatkan geen ftand houden; gaat dit zo voort het land moet in den grond: Bij mijn' tijd ging *t heel anders , men veir- brufte zo veel niet met den mond, Met een fchcteltje Raapen, en een Schaapenhout , of op de Warme Ketel, dorst meri de groo'tften onïhaalen, En dat was tóen wél, dat kost men gemakke- lyk betaalen. Mén hoorde tóen van zulk gasteh enbrasferi onder de Burgeren niet, •Zulk dobbelen is 'er nooit bij oïïze t'yden gê- fchied, 'Toen ging 't het land wei, en de luiden, zelfs die met niet of weinig hadden begonnen, Wierden fchat-rijk, zo hebben de oude Hel* l&ndtrs hun geld overgewonnen. * F tyaaf*  C 80 Waarlijk;!, dit is ook de juiste weg om een Land te verrijken; wijl het door denzelven, zijne fchatten niet aan Vreemden verkwist, en geen gevaar loopt van door Vreemdelingen allengs uitgezoogen, en wat meêr is, ook in zeden bedorven te worden. Maar wanneer is die gulde opregte tijd beleefd ? wanneer is de grondflag tot Hollands rijkdom gelegd V geduurende den tachtigjaarigen Oorlog met^wjen, geduurende de verdrukking, is dit Land groot geweest, en dorst roemen op de braave en mannelijke zeden zijner Inwooneren. Godsvrucht, Geleerdheid, Maatigheid, Zedigheid en Vlijt, waren de deugden, die de Hollanderen over de gebeele Aarde beroemd, moed en ftandvastigheid waren de kenmerken , die deeze Natie gevreesd maakten; het bang belegerde Leyden dacht, naauwlijks ontzet zijnde, terftond op het verbeteren zijner Fabrieken en het ftichten eener Academie, die den roem van gantsch Europa behaald heeft; maar de Vreede is ons Land fchadelijk geweest, en de voorfpoed, die uit denzelven ontftondt, was den Lande allerfchadelijkst, gelijk de groote Staatkundige , de onvergelijkelijke Hugo de Groot, reeds voorzegd hadde, naamelijk, dat ons Land in Oorlog bloeijen, maar ia Vreede te niete gaan zoude. Egter, wijl alle waereldfche zaaken een zeekeren  keren geheelen ommekeer ondergaan, blijft hêe blijde vooruitzicht op verbeetering ons in de oogen fchitteren. Wanneer wij eindelyk eens bemerken, dat het met den Hollandfchen inborst bijna omgekomen is, en dat het Land in zigzelven verarmd , *sLands Schatkisten ledig, geen Leger te Veld, geene Vlooren ter Zee, geene Frontieren van verdediging<, geene «enigheid in het Beduur, in één woord, het Land geen Land meer is, dan zal meü welhaast oogen krijgen ; dan zal de oude Holtahdfche inborst, die door vreemde zeden als 'verflikt is, zig weder beginnen te ontworflelen. Gebrek zal fpaarzaamheid weder invoe* 'ren, nood zal den moed weder opwakkeren ; en beeft dan overbeerfchende Nabuuren, wan* ïieer Nederland weder Nederland , en VIMïandois ïmitateur weder de oorfprongelijke Hollander worden zal, wanneer wij niet meer. als de Aapen op elkanders ondergang zul* icn wederzien, en voorts ons oude fpel fpee* 3en , wanneer de fnorrende Weefgetouwen Weder den Voorfpoed van Inlandfche Fabrieken «uilen aankondigen; wanneer het fatzoen van fatzoenelijke Burgers, niet in de Galanterie, tnaar in de Eerlijkheid , die elk het zijne geeft, •beftaan zal, Wanneer men de Jeugd weder in Jiutte Kimden, landsëigene Beroepen en ze* denlsweekende Geleerdheid oefenen zal, wan* F % neef  C 84 ) neer geen onbekende Vreemdeling der Hor» landfche Jeugd zijne wufte zeden meêr zal inboezemen , wanueer de Jongelingen in het fchrandere Handel-beroep, en de jonge Dochteren, als welëêr, in de zuinige huishouding zullen opgekweekt worden , wanneer eindelijk onze Natie begrijpen zal, dat zij, als de Dwaas, aan een flrooitjen gebonden zijnde, zig verbeeld heeft in ketenen geflooten te zijn , wanneer hetFac fapias & Liber eris (Wordwijs en gy zult vrij zijn) weder de algemeene fpreuk in den Lande worden zal; en waardeLeezeren! in wier Aderen het oude Hollandfche bloed nog mildelijk vloeit , ik kan niet nalaaten mijn genoegen te betuigen, over het flaauw fcheernerend Heillicht, 't welk zig reeds in ons Land, tot zulkeenegrooteverandering,fchijnt op te doen. Slaat flechts het oog op de tegenwoordige Staats-Leden , en gij zult 'er regt Hollandfche koppen onder ontdekken; Haat het oog op onze Zeehelden, wie bewondert hunnen moed niet? zij waren in de gelegenheid van hunnen bijna verftorven aart weder te doen uitharden; en niets minder mogen wij ons van onze Landmacht belooven, daar zelfs thans geen Ingezeten, van Wat Stad of Plaats in de beginzelen der Krijgsoefeningen onbedreeven is. Befchouwt men de verbeetering der Fabrieken, wat  rc S5 % wat nut belooft de Huishoudelijke of Oeconomifche Tak den Lande niet, ten minden, zij toont in haare uitgeftrektheid van leden, dat 'er nog een eindeloos groot getal van Inwooïieren in dit Land overig is , die deszelfs herftel ter harte neemen.. Ziet men op de befchaaving des Volks, wie wacht geene heil. zaame vruchten van het zo nuttig en Vaderlandlievend Genootfchap , 't welke tot nu» van 't a/gemeen , in het nederig Edam gevestigd is. Ziet men op den bloei van Kun» ften en Weetenfchappen, onze Stad heeft nog onlangs een Choor van Dichteren ontflooteuï en wij kunnen een beginzel der toekomftige gezuiverde Eeuw in de zo nuttige Maatfchappif van verdienften , welke voor eenige jaaren onder de Zinfpreuk FelixMerttis alhier opgericht is, ten duidelijkften befpeuren. Immers in dit bloeijende Genootfchap , ziet men niet alleen Grijsaarts en bejaarde lieden het oor aan nuttige leeringe leenen ,. maar de vuurige Jeugd verlaat Danszaal en Salet, ter bijwooninge van Zede- en Verftandkweekende Oefeningen. O gelukkig vooruitzicht op eene aanftaande ontluiking van den, zederteenigentijd, onder de vreemde zeden gekerkerden Hollandfchen inborst ! Nederlands alweetende Verzorger doe deezen tijd, wanneer 't ons heilzaam is, met reuzen-fchreden naderen. F 3 Ea  C « En, mijne Vfiendeh! daar wij thans hetge» iioegen hebben, van een Nieuw Jaar met d* blijde vooruitzicht te beginnen, kan ik niet na* Jaaten U Lieden , met den aanvang van het-, zelve alle Heil toe te wenfchen, \ welk in de Herftelliuge van 's Lands vervallen Staat voos elk luwooner gelegen is. Wenfchen is veeltijds ijdel klappen, het gewoone wenfchenvart veel Heil en Zegen in het Nieuwe Jaars zo voor uwe Perzoonen als Familien, is te afge». beezigd, dan dat ik mij daarmede ophouden of U Lieder ooren vermoeijen zoude: te meêr^ 'daar ons deeze wensch, doorgaans op den eerften Dag des Jaars, zo menigvuldig, zo niets, Iseteekenend , zo modieus om de ooren fnort,, Neen! ik zal U Lieden uit den grond mijns Jharte toewenfehen , dat het Gode behaagesa snoge j de bronnen, waaruit het Heil en de Zegen voortvloeit, onder U midden te doer* ontfpringen, en O" Lieden, ten dien einde% fterk te rnaaken in Godsvrucht , Zedigheid y Maatigheid en Eerlijkheid, als zijnde de bronnen , waaruit het Tijdelijk en Eeuwig Heil i» volle maate ontfpringt; Gezondheid koestere V in haaren kgchenden fchoot; en arbeidzaamheid , nederigheid en opregte Hollandfche trouw doe uwen tijdelijken Zegen aanmerkelijk zijn ; en het blijde vergenoegen , dat Rijkdom en Vïeugde in alle Staaten kweekt % big-  C 87 5 blijve elk mijner Leezeren onaffcheidbaar verzeilen. Eéndragt blijve den Beftierderen van dit vrijheid-ademend Land, en die der bijzondere Provintien ten algemeene nutte ver. éénen. De bloeij van den nutten Koophandel, Landbouw en. Zeevaart doe ons immer in grootheid toeneemen , en voor den Nabuur ontzaglijk worden ; elke Stad blijve onder voorlichting van derzelver beftierderen ten alge. meen en nuttig einde uit al haar vermogen werkzaam. Dan voorzie ik, dat dit ons geliefd Land zig als een weelig groeijendenboom uitfpreiden , en het grootfte deel der fchatten van Europa en beide de Indien , weder in haare fchatkisten ophoopen zal; dan zullen wij herfteld, en alle lafheid verbannen zijnde, met lecht tot eer onzer natie mogen zingen: De laffe Modezucht, omftuuwd van vreemde zeden , I lad bijn a Ne derland de Hartaêr afgefneederj, Waar 't niet, dat de oude Stam, in wien het Hollands bloed Nog ruim door de adren vliet, dit onheil had verhoed. Ontwaak, dus fprak zij tot het Kroost der Batavieren, Verjaag de Hommeien, die om uw' Bijkorf - zwieren, Herneem uw vrij en aart, ontfla u van een band, F 4 Te  f 88- > Te zwak voor *t manlijk hart, te fchancrrrpfc voor 't verftand; Naauw hoort de Modezwerm, deez' onge-, woone woorden , Die haar door 't luchtig kleed tot iaden Boe* zem boorden , Of flraks verlaat het Heir al morrend Landt en Stad, Waar in 't welëêr zijn troon , naar % fcheen, gevestigd had. 6 Neêrlands zorgend God ! herftel nu \ erf der Helden, Die zig voor uwen Naam welëêr in 't harnas, fielden , Wanneer de Spaanfche trots. Uw Macht^. naar de oogen fiak, Een Volk ,dat ondanks dwang, het ijz*ren juk; verbrak. Dit waar het Hollandsen- Volk, hergeef hen, deeze krachten, Boe hen op nieuw hunn' plicht ia zedigheid - betrachten;. Schenk éénsgezindheid in den boezem van, f *sLands Staat;. 'SJtort Godsvrucht in de Kerk3 fchenk Wijsheid-in den Raad ; Xerflerk het kwijnend Land met uwen dier», bj&n Zegens ' Zo»,  ^oo Gij een Land behoedt, wat Vijand ksa 'er tegen? Herftel de Maatigheid en Nederige Deugd In ieder Huisgezin, beflier Gij zelf de Jeugd Van 't Nederlandfche Kroost; en vorm op nieuw weêr Mannen, Die alle lafheid uit hunn' Helden-boezem bannen, Die liever dag en nacht in 't ijz'ren harnas {laan, Dan, van 't wellustig dons, de Vrijheid zien vergaan. Geef eindelijk Mannen, die uw Volk te regt bellieren, Gehuld met Burger-veil en Wijsheids Eerlaurieren. $ Godlijk Vader! die uw Kimlïen mint., bedenk ft Uw eigen Nederland met zulk een heil gefchsnk.   VERHANDELING OVER HST S P E L T3 DE DRIEËRLEI SOORTEN VAN G A R S T3 EN HET MOUT; D 3 0 R JOHANNES BOUMAN, ecbertusz.   VERHANDELING over het S £> E L % de drieerlei soorten van G A R S T> EN HET M O Ü ï. ■è== 1 1 * Om met het Speh een aanvang te maaken, .20 moet men opmerken, dat hetzelve tot het Wintergraan , of, volgens den Oosterfcheh Landbouw, tot het Naakoorn behoort, Welkers zaaijing genoemd en eenigzins befchreeven wordt, door den Profeet Jesajas O). Er is geen moeilijker Graan voor de Aarde ont voort te brengen , dan dit foort , moetende voor al in vaste en harde aarde , en dus meest in kleigrond gezaaid worden. Het groeit in eene groote menigte in Zuid-Holland * vooral omtrend de Maas , als mede in het Sticht van Utrecht, tot omtrent Loenen toe. Men kan dus zeer gemakkelijk bewijzen , dat ïiet denkbeeld van fommige, als of het Speh een misgewas van de Tarw is, geheel buiten deu O) Jemjas XXVIII. 25.  C 94 > &en haak loopt; Wordende bet altoos, ook iri de achtbaare Bijbelrol , met een bijzondereri öaam genoemd. De zaaijing gefchiedt van een op zichzelven beftaand zaad , dat door den Albeftuurer *. voor den Winter , als met een driedubbeld kleed, namelijk eene driedubbelde bast, voorzien is; in welke men een bijzonder foort van Graan, in de gedaante van Tarw3 zeer vast vindt opgefloten. Deszelfs aêr is lang vart baard, en geeft nu eens enkele, en dan weêr dubbele vruchten op. Dan , hoe fchrander en kunstrijk het menschdom ook moogc wee. zen, zo is het toch zeker, dat men tot heden nog geen gepast middel gevonden heeft, om 'er de bast van af te fchillen, dan met zeer veel kosten , waar door al de winst, in de onkosten als verfmolten wordt, eêr 'eraan de begeerte van het menschdom, in dezen fchijnt voldaan te kunnen worden. Schoon het Spelt wezenlijk beter voedzel in zich heeft, dan de Garst ,zo kan men hetzelve echter maar tot twee einden gebruiken: als,eerftelijk, zo als hetzelve gedorscht is, kan het in den Brouwketel van dienst zijn tot mede bereiding der Bieren , wordende dan bast en korn te zamen in den Moutkuip geworpen, weshalven de Branderijen ook hier hun deel van hebben; doch wanneer dit gewas boven de twee  t 95 ) twee jaaren oud is, heeft het Voor beiden'zijne waarde verlooren. Het kiemtjen is dan ge. fïorven, en de ziel is 'er, en voor den Brouwer , en voor den Mouter uit. Het Spelt is een der Graanen," welke men gemeld vindt, dat door Ezechiel met Tarw , Garst, Bootten , Linfen en d« Heerfe , dooreen gemengd en tot Brood gemaakt moest worden, het geen hem 39a dagen voedzel zoude verfchaffen. Ook gefchie» de aan dit gewas een bijzonderen zegen, bij het oefenen van Gods wraake, omtrend P hara o. Immers het wierd in Egyptens plaagen, door den hagel niet ter neder geveld, nadien het, even als de Tarw, op eene gun. ftige wijze bedekt was (c). Welke Gebeurtenisfe voor de Egyptenaaren te aanmerkelijker was, nadien zij voor het Spelt, volgens Plinius, groote achting hadden, fchoon de gemelde bedekking alleen aan de laate zaaijing fchifnt toegefchreven te moeten worden; waar door zij nog niet genoeg uitgeloopen was, om door den hagel befchadigd te kunnen worden: nadien 'er op dien tijd zich nog geene Halmen konden vertoonen. De Bederlfenisfen en ongemakken , welke aan C>) EfcECHIEL IV. V. 3. (c) Exodus IX. v. 31.  > aan het Spelt toornen, zijn ïh veele opzicht ten gelijk, met die van de Garst. De ouder* dom heb ik reeds als een bederf voor het Speti opgenoemd , waar door het kiemtjen Merft 4 en een groot nadeel voor de kuip veroorzaakt 9 geevende als dan geene vettigheid of fmout aan de Bieren, of aan de kookfels van anderö Trafijken; laatende echter , nog eene dikké fpoeling na, welke best voor de Varkens ge* fchikt is. Het ongunMig weêr, de klander en foort* gelijke beletfelen, hebben mede hunnen in», vloed op dit gewas: boven dien wordt 'ef ook Brandkoorn , eenige magere , fchraale^ of wel yzige korns en verdikte baarden irt gevonden: terwijl men bij ondervinding genoegzaam weet, dat een mild meelrijk Graan het meeste voordeel aan de Trafijk geeft. Betreffende jde Garst, een der beroemd-Mé Graanen der oudheid, deze is in de hceté Landen, veel fmaakelijker dan in koude Gewesten, zo dat men uit de Garst, die hier té Lande wast, geen denkbeeld kan maak en, dat met femmige plaatfcn van den Bijbel Mrookt. Zij was, naast de Tarw, het gemeenzaamfle Broodkoorn van het Beloofde Land , alwaar men 'er in vroeger tijd, koeken van bakte 4 fchoon 'er tegenwoordig, in die Landen, de Paarden mede gevoed worden. Dtt  < 97 > De G^m bier te Lande , wordt in drieërlei ■foorten verdeeld: namelijk in Winter- Garst, welke men in 't laatst van. den Herfst zaait: in Maartfche -Garst, welke in die maand en in Zomer'Garst, welke in het Voorjaar, ge« zaaid wordt. Alle deze foorten liggen bloot voor de onheilen van den Winter, gelijk bij voorbeeld; wanneer 'er een fterke vorst komt, en 'er dan geen fneeuw op «enige «aaien tusfchen. de fteenen mede omr gevoerd , waar door de fchil of bast 'er afvalt , en de Garst haare vcreischtc rondte krijgt, 't welk nog verder veroorzaakt wordt 9) door bet afloopen aan den fcherpen kant van, gemelde Trommels , langs welke de Garst door middel van de Molenkragt gedreeven wordt. Uit dezen Trommel valt de gefchilde. of de gepelde Garst naar beneden , in den grooten Bak , doch het Pel meel valt ter zijden, in een bijzonderen Bak,, welke dus het zogenaamde, en zeer voedzaame Garftenmeel 9) oplevert. Het Menschdom doet zelden iets ten hal* ven, voornaamelijk, wanneer het eenig middel kan uitdenken , om het werk geheel te voltooijen. Van daar is het, dat de gefchilde Garst, of wel het gepelde Graan, uit de zo, evengeraelde Bakken nedergedaald zijnde, weder verfcheidene Zeeven, in verfchillende fijnten aantreft, van welke de eerfte vooral dient, om het ontuig van de Garst op te vangen; ea de volgende- , ora drie of vierërlij foor-ten % van verfchillende fijnten, bij elkander te voegenv De Zomer-Garst wordt dikmaals,twee «of drie reizen om de fteenen gewerkt, om ze die rondheid en fijnheid te doen erlangen , die \n de fijne Paere/garst vereischt wordt. Het ia derhalven blikbaar, dat, hoe klei- ner  C *>3 ) »er de kom zij, hoe kostbaarer zij ook is, nadien men 'er meer werk op moet aanwenden , en zij zelve telkens meer moet verliezen. De groffte foorten van het Garftenmeel, worden tot voedzel van het Vee gebruikt: ook kan men zeggen, dat 'er niets uit den Pelmolen verlooren gaat, nadien alles, of tot voedzel , of tot heilzaame geneesmiddelen , kas gebruikt worden. Leverende de Winter-en zogenaamde Maartfche Garst, de groffte of Scheepsgort op; maar de Zomer-Garst; die door de kleinheid van haar korn, daar toe ook het gefchikfte is , verfchaft de zogenaamde Paerelgarst. Het tweede gebruik dat men van de Garst maakt, is in de Mouterij , het welk op de volgende wijze gefchiedt. Men legt de Garst op een vloer van roode fteenen bakken, begietende dezelve met eene zekere hoeveelheid Water, welke men daar eenige uuren , van 18 tot 24, iets meerder of minder, oplaat, na maate de Garst uit zichzelven levendiger is. Vervolgens doet men 'er het water weder af, en dan moet de Garst , indien zij van eene goede hoedanigheid is,binnen weinige uuren, aan de punten van ieder korn, eenig uitfpruitzel aan het kiemtjen voortbrengen. Hier na wordt de uitgeloopen Garst van den vloer geaomen, in manden gelegen, en naar boven geG 4 werkt;  C IQ4 > werkt; alwaar een daar toe gefchikte- Eest, zijnde een zwaar Roosterwerk, over het welk een groot wollen kleed is uitgefpreid , het natte en uitgeloopen Graan verwagt. Hierwordt het derhalven op uitgefpreid en gedroogd , wordende de gemelde Eest , door het branden van kooien, beneden in de Mout terij., zeer fterk aangeflaokt; om dus met alle magt, door het gemelde kleed heen, de droo-. ging aan het natte Graan toe te brengen. Deze natgemaakte, uitgeloopen?, en vervolgens weer droog gemaakte Garst, noemt mea na deze bewerking Mout; welke dan ook geichikt en bekwaam is, om 'er Bier- of Kaorn-» wijn van te kunnen raaaken, door het bijvoe. gen van andere floffen of inmengzels. Maar, indien de Garst, bij deze beproefde, werkingen, aan de punt, of het kiemtjen van ieder korn niet uit wil loopen, dan is het een zeker bewijs,, dat 'er geen leven in de agterblijvende korn is; als mede dat ze door broeijing of ander bederf, in zichzelven verflikt, is; en dei halven tot het zo cvengeraelde einde i}ict dienen kan. Want Garst, van eene uitmuntende hoedanigheid, die wel gemout, en ©p eene gefchikte wijze tot Meel gemaalen is* i,s van een zeer goed gebruik, in de zetkuip, tot het Brouwen van Bieren, of het beitiden. Tan Koorn-.Wijn, maar de ongemoute Garst» z.iju-  lijnde de korns die agter gebleeven, of dood zijn, doen bijna geen de minde vrucht bij het bereiden van zodanige dranken, nadien ze die geesten, welke de Garst anders in zich heeft, niet kan mcdedeelen. Dan, hier bij moet men opmerken , dat dit alleen, ren opzichte van de ongedroogde Garst; in de Mouterij kan gezegdworden ; alzo de gedroogde Garst indien de zelve onverbroeid of onbefchadigd overkoomt, ongemeen goed tot Mouten is, dewijl die koms door 't fpoedig droogen, meest al hun leven in 't kiemtjen behouden hebben. — Dan , laaten wij van dit laatde foort ook iets zeggen. De gedroogde Garst is een Zomergewas , het welk men ons uit Courland en Rusland namenlijk , van Windau, Libau, Pernau, als ook van Ri Het gebruik maaken van deze Garst, tot hetgemelde einde, gefchiedt op de voigen de wijze: Wanneer een partij, gedroogde Garst op de' Mouterij: gebragt is, om tot Mout gemaakt te worden, dan neemt men drie last van de gemelde partij, en ftort die in een Bak, weke. dan onder water gepompt zijnde, 18, 20, fa, 54 uuren, na maate het noodig is, te Mouten ftaat. Vervolgens tapt men 'er het wateFaf, en de Garst op een hoop geworpen zijnde, blijft dus tot s'avonds op den Moutvloe^ liggen, en wordt daar na zeer dunnetjes, over den geheelen vloer heen gefchooten; alle dagen omgezet, vervolgens weêr bewaterd, en dus. 4 of 5 dagen, op den vloer gelegen hebbendei: naar de bovenfte zolderjran de Mouterij geheefen, welke zolder met een fteenen vloer , de (leuning genoemd , belegen is. Hier van daan! wordt ze, bij één last tevens, op de Eest gebragt, alwaar ze 24 uursn ligt om te droogen ; en op deze wijze wordt ook die Garst tot Mout gemaakt; en dit gaat zo vervolgens tot de geheele partij af is. Tot dus verre het gebruik opgegeeven hebbende, dat men van de Garst maakt, zo dient ©ok nog iets gezegd te worden, raakende de Onkruiden, met welke de Garst bezet is; en deze zijn verfchillende, na maate de Landen zijn. Dus is de Zeeuwfche Garst veeltijds bezet  ( 1Q7 > m met Drep, <& ook met zogenaamde Klife^ zijnde kleine, ronde, maar tevens hardekorns, cenigzins groen van klenr , welke men ook wel bij bet gebruik van Gort aantreft , en men vindt 'er ook een langwerpig zwart zaad in het welk van binnen ledig is. De Vrw (the Garst daar tegen heeft zelden Drep bij zich , doch is in tegendeel weêr fterk bezet met zogenaamde Kroontjens , een ontiug, dat verfcheidene fcherpe en uittïeekende punten heeft. Daar tegen bezit de Garst, welke van Koningsbergen , Elbing en Dantzig komt , weder bijna niets van gemelde Onkruiden, namelijk drep, of kroontjens, maar heeft ïn tegendeel weêr andere, als Bolder, welke nog eenig Meel in zich bevat, en Wikke die tot het voeden van Vee nog iets bijbrengt; welke laatfte ook reeds uit mijne Verhandeling over de Tarw en Rogge, en de bijgevoegde Plaat nader te kennen is CO» De £»jrelfehe Garst , welke kort afgedorscht en zwaar is, heeft niets van de voorgemelde ontuigen, maar is in tegendeel weer met fteentiens bezet. Ook heeft de Zomer-Garst een trosjen, in de gedaante van een Koorn aêr, waar in brand zit, 't welk zeer nadeelig is voor »t Vee, maar inzonderheid voor 't tam Gevogelte dat 'er veelal van fterft. wdk CO Zie lietEerfe stulcjenvandit^W.&Hw/bladz. fe.  Welk een vernielend vijand de Jfrró; voos de Tarw ook zijn moge, dkïnfeftis het niet minder voor de Garst. Hij weet met dezelfde behendigheid, die hij tot het verteeren de? Tarw aanwendt, ook de Garst uit te eeten, en de» Eigenaar enkel de bast, of de doppen, over te fcaten ; en dit gefchiedt voornamenüjk , wanreer wij des Zomers de grootfk hitte gevoelen , door welke dit Infeét aangekweekt, ea, als in zijn Element gefteld wordt; kunnende zelfs eene hitte van 160 graadea, op den Thermomeeter van Fa hr enhei t verduuren. Dat de Garst zeer fterk voor broeijing vat. baar is , hebben wij hkr voor reeds gemeld maaT dit heeft inzonderheid plaats, bij de ont gedroogde Garst, waar door dezelve onbruikbaar voor de Pellerij en Mouterij wordt: als zijnde 'er liet leven, door de broeijing, uitgetrokken, en wordende daar door ook veele roede korns veroorzaakt. Een ander bederf treft de gepelde of gemarden Garst, naménlijle de Mijt; zo dat de Vijanden en Ontuigen van dit gewas, zeker ook niet weinig mogen genoemd worden. Wanneer het Spelt, de Garst en het Mout, in Monsters ter Markt gebragt wordt; onder* zoekt de Kooper , of het Spelt een mild , meelrijk Graan in zich bevat; of het droog is^ en een ligte bast bezit. De Garst, of zê goed  C i°9 ) goed van kleur is, met weinig bijfpel bezet, vrij van rood of dood, zwaar van gevvigt en frisch van lucht. Het Mout dient mede-goed van reuk te zijn; weinig dooden of onuitgeloopene kornen te bezitten, en ook met geen groene uitvlag vervuld te weezen; om dus tot de voorgemelde vereischten te kunnen dienen. De Verkoop van het Spelt , Garst en het Mout , op de Amfteldamfche Koornmarkt, gefchiedt van het eerstgemelde bij de Maat, ons , zijn opgeklommen , namelijk , in de. wolle Manufacluuren. —-— Een en andct moeten wij bewijzen. De meerdere volkomenheid, of deugdzaamheid van eene ftoife, welke men ter bereiding gebruikt; geeft met gelijke bereidingen, zekerlijk een beeter en deugdzaamer ftofragie , danv de mindere ftofFen: nu is het zeer klaar, dat de Engelfchen een veel beeter wol, vooral «en overvloed van beeter wol, dan wij hebr ben ; het geen niet aan hun Gewest, maajr voornamelijk aan den aart der Engelfche Schaa* pen en deizelver aaiifokking en oppasfing is toe te fchrijven. De. Engelfche Schaapen zijn , over 't ge-theel , groot en fterk; de Spaanfche zijn veel kleiner , maar hebben dikker en langer Maarten 3 haar hoornen zijn fterker en een weinig, meer gehoogen. Men vindt in Bis.caj.et}. Schaapen, welk? 4 k 6 hoornen hebben. Daar nu de inrichting der Spaanfche Schaapherder!), den Engelfchen van veel dienst geweest is* om de hunnen daar naar te verbeetcren,, en te regelen; zal het niet ondienftig kunnen geacht worden, ook van beiden een kleine, fchetfe te geeven , indien men mag onderdek len, dat onze Veefokkerij nog voor verbee-, geringe vatbaar is: dat ik zeker geloof. In voorige Eeuwen behoorden alle de Schaap* her-.  herderijen aan de kroon (a). Een ganfche reij van Koningen befchonk dezelven met veele voorrechten, welke alle, benevens de ftrafwetten en Koninglijke Ordonnantiën , in den jaare 1731, in Madrid bij elkander uitgegeeven zijn, in een Werk in Folio van 503 bladzijden, het geen het aanbelang dat men daarin delde, genoegzaam doet zien. Men heeft thans nog een Raad des Konings, over de Koninglijke kudden, fchoon de kroon zelfs geen enkel Schaap meer bezit. De Koningen van Engeland hebben nooit eenige kudden bezeten, des men zodanige Ordonnantiën, welke menigmaal den armen Landman drukten , niet behoefde af te kondigen. Gebrek aan Geld, heeft in 't vervolg van tijd, ook den Regeereren van Spanjen genoodzaakt van deze kudden af te zien, en dezelve, ten beste van de Kroon, te verkoopen. Een kudde bellaat in Spanjen uit tienduizend Schaapen: welke weder in 10 Driften of kleiner kudden verdeeld zijn. Voor iedere Drift heeft men <«én Opperherder, 4 gemeene Herders, en 5 groste Houden. De algemeene Opperherder , die ten minden 400 Schaapen ia (<0 Men vergelijke, met verfcheidene plaitfen van deze Verhandeling, Taube, Mfikildrung, eiis. n 5  C 12a ) in eigendom moet bezitten, heeft een jaarlijks inkomen van ƒ360-:-: en een bepaalde magt over ïo Opperherders, 40 gemeene Herders, en 50 groote Honden, Ieder Opperherder heeft het opzicht over een Drift van icoo Schaapen, en trekt 18 gl. 'sjaars 5 de tweede heeft 15I; de derde n\ ; de vierde 6|; en een jongen 4§ gl. 's jaarlijks inkomen : op deze wijze moeten zij, welke Koningen, Vorften , Pauzen, Kardinaalen en Bisfchoppen, met Scharlaaken en Purper bekleeden, even als Bedelaars leeven en fterven. De bezitters der Schaapen zijn daar tegen zo veel te rijker; eenige bezitten 3 kudden, of 30,000 Schaapen, die hen jaarlijks een winst van 6o,coo Reaalen de Plata, na aftrek van alle onkosten , opbrengen. Waarlijk een goede fom, om als kleine Prinfen te kunnen leeven. Men heeft in Spanjen drieërlei foorten vaa Schaapen. De eerfie beflaat in vette, om te flachten: de tweede in Schaapen, welke geduurig op eene plaats blijven , des Winters in ftal gejaagd worden en geen goede wolle draagen. Tot de derde foort behooren de overal weidende Schaapen ; deze hebben de beste wolle en behooren dus tot ons oogmerk. Zij blijven Winter en Zomer door in de vrije? Lucht ; en trekken , elke Zomer ten einde zijnde , van de koude Gebergten dermiddenftc- ea  en Noordelijkfte Gewesten , naar de Zuidelijke vlakten van het Koningrijk. In Engeland heeftmen insgelijks drieërlei foorten van Schaapen : de vette om te (lachten,die gcenen, wiens mest aan de Velden eenegroote vruchtbaarheid geeven; en eindelijk die geenen, welke enkel om de wol gehouden worden. Deze laatfte laat men ook dag en nacht, Zomer en Winter dóór, in 't Veld, doch in eenige der koudfte Landfchappen, recht men in den Winter eenige Stroohutten op, onder welken de Schaapen in de koude en vogtige Winter-nachten flaapen. Zij worden in den Winter op Velden gedreeven , die voor hen met witte Raapen bezaaid zijn. En fchoon Engeland veel meer bebouwd en bevolkt is, dan Spanjen, zo kunnen de Engelfche Schaapen toch overal genoegzaam weiden ; alleen met dit onderfcheid , dat de Heuvelen voor het Winterverblijf van dezelve, en de Valleijen voor hunne Weilanden in den Zomer gekozen moeten worden. Daar nu de Zomerhitte en de Winterkoude geen van beiden in Engeland uitfteekende zijn , zo is de verweiding der Engelfche Schaapen , niet zo noodzaakelijk als in Spanjen: echter wordt dit meest altoos gedaan , waar toe de Engelfche Herders de naauwkèurigfte oplettenheid in 't werk (tellen. Dè Schaapen worden dag en nacht zeer zuiver  < .24 ) ver en fchoon gehouden , en jaarlijks tweemaal in een heldere Rivier gevvasfen. Men laat hen zelden, en bij regenachtig weder nooit x in laage , moerasfige Velden weiden ; maar altoos, zoveel men kan, op Heuvelen en hoogten. Zij worden nooit gemolken , zijnde al hun melk voor de Lammeren, welke daar door te meer kragt verkrijgen ; fterker en beeter wol draagen ; en dus voordeeliger voor de bezitteren zijn, welke met de Schaapen - melk , te geil zijnde om 'er k.aazen van te maaken, minder weg zouden weeten. Men heeft gedwaald , met te onderflellen dat de Engelfchen geheel en al de Spanjaarden , in hunne Veefokkerijen gevolgd zijn ; en zonder veel moeite, door eenige Spaaufche Schaapen, door den voordeeligen grond, en de bekwaamheid der Luchtüreek, die volkomenheid daarin bereikt hebben. Met een en andèr heeft zekerlijk *er iets aan toegebragt : maar de voornaame middelen, Êwaar door de wolteelt bevoordeeld is.: zijn de . Ordonnantiën van het Parlement, op de Veefokkerijen ; de aanflelling van verfcheide Opzichters over dezelve ; en de vlijt en ongemeenen ijver der Landlieden, en Engelfche. Herders geweest. Het getal der fijne woldraagende-Schaapen,, in Engeland en het Prinsdom Wallis weiden-. dfc»  C %*S ) dé, is onmogelijk op te maaken. De Engelfche Schrijvers hebben dit dikmaals onderliaan, doch altoos maar bij vermoeden. Uit rle lijsten der gefchooren wordende Schaapen, kan men alleen opmaaken , dat 'er omtrend 12 Milliocneu jaarlijks van hunne wolle ontlast worden. Men heeft 'er geen bezvvaaren op de voortteeling gefield, alleen wordt aan de geestelijkheid het tiende Lam gegeeven. Waar door men rekent dat de Engelfche Schaapherders, of liever, derzelver Bezitters, evenals in Spanjen , een zeer goed beftaan hebben; daar de Oppasfers echter meerder loon van genieten, dan de Spaanfche Herders. Wanneer de tijd der Schaapenfcheering in Engeland nadert, dan reizen de Wolkoopers rond, en maaken verdrag met de Bezitters en Landlieden. De Kooper, of zijn Bediende, blijft gemeenlijk bij de fchuur, om de wol, zo als zij van de Schaapen komt, over te neemen. Vervolgens laat hij dezelve aan zijn huis forteeren, wasfehen, toebereiden, en een goed gedeelte 'er van fpinnen. Eindelijk verkoopt hij het gefponnen gaaren aan de Fabrijken en Manufactuuren, en verzendt de wolle ter Markt; behaiven die, welke fiilletjens het Land uitgebrngt wordt door Verkoopers, die zich onder de hand met de Wolkoopers verdraagen. Men  C > Men weet geene genoegzaame reden te vinden , uit welke men kan opmaaken , dat de Spaanfche Wolle zo veel in waarde boven de Engelfche verheven is; als de prijs Van dit Spaanfche Product boven het Engelfche gcfteegtn is. De meeste Engelfchen fchrijven dit toe aan den Sluikhandel die 'er mede gedreeVen wordt; en aan de zwaardere belastingen, welke op de Spaanfche wolle gelegd zijn. De groote menigte der Engelfche wrolle, haare voortrefflijkheid en goedkoop prijs , is een onfchatbaar gefchenk voor de Inwoone*en, en doet de Natuur, en de Engelfche vlijt èn ijver tevens , als ook hunne inrichtingen om die bron te bewaaren, en niet te hiaten Verdroogen , veel eer aan. Het is zeker geëri gering voordeel voor hen, dat zij de beste wolle 50 a 66 pCto goedköoper hebben, dan Frankrijk en andere Landen. Dit houdt hen derhalven altoos in (tand, en geeft hunne Manufaétuuren eenenmaatigen prijs, en inwendige Waarde, buiten het geen 'er nog door hunne Vlijt aan itoegebragt wordt. De bearbeiding van een Baal wol van 240 pond, voedt en houdt een geheele week lang, omtrend 58 Mannen, Vrouwen en Kinderen bezig. Wanneer 'er Lakenen van gemaakt worden, vinden 'er 158 Menfchen; en wanneer men 'er Doeken , Kousfen , Mutfen j Hand-  I 127 > Handfchoeaöl, of andere Stoffen van vervaardigt , 150 Menfchen hun beftaan bij. Deze berekening zal riiemant vreemd vinden, die met onz : binnenlandfche Steden , zo als met Leyden, Haarlem en meer anderen , en derzelver Fabrijken bekent is; en weet welk een aantal Menfchen, tot zodanige werken vereischt wordt. Wanneer de wolle geffchooren is, kan zij niet aanftonds gefponnen worden, maar vereischt eene zorgvuldige en oplettende zuivering. Men heeft in Engeland oplettende Werklieden • dienaangaande , welke ieder op hun ftuk gevat, en derhalven zeer fpoedig in hun werken zijn. Zij kunnen hier door net en goedkoop werken : en dit ontbreekt ons nog voornamelijk , fchoon het Leevensonderhoud in Engeland veel duurder dan in ons Vaderland is. Manchester , een plaats in het Graaffchap Lancaster, die aan tnwooners, Rijkdommen, - en fchoone Straaten, Prachtige Gebouwen , en in grootte , veele Hoofdftedeu in Europa overtreft; is het middenpunt van alle Manufaftuuren , welke uit Wolle , Zijde, Vlasch , Kameelgaaren , en foortgelijken , vervaardigd Worden. De menigte , de fchoonheid en graagte dezer Waaren , is bij uitftek groot, *n voedt niet alleen bet gansch omliggend Ge-  Gewest, dat van Fabrijkanten opgepropt-is* irïaar maakt ben meest allen rijk. Ën op deze wijze heeft men een groot getal Steden , Dorpen en Gewesten , welke enkel van dë Wolle-Manufactuuren , of het bereiden derzelver beftaan: daar hunne vlijt en zorge eh onze onachtzaamheid en vooroordeelen , meestal de oorzaak van zijn. Ten minnen zouden cnze Kooplieden onze Fabrijken meerder kunnen voorflaan, indien wij zo goedkoop konden laaten werken , ais de Engelfchen. Waar, welk een fchade baart het vooroordeel niet aan onderfcheidene Naticn, die elk het hunne daar van bezitten. Het grootfte voordeel echter, dat de Engel* fche Koophandel boven dien van andere Natiën heeft, beflaat in die menigte van eigen LandsProducïen, welke men Stapelwaaren noemt» Onder deze kan men Hellen de Stetnhoolen t die wél minder in waarde dan de Schotfche kooien, maar in eene ontzagcheüjke-menigte in Sunderland en andere plaatlèn zijn aan te treffen. Ook dezen zijn aanmerkelijk genoeg, om voor onze Leezers wat breeder voorgemeld te worden. De Steenkoolen zijn een Onderaardfche fchat, welke even zo onuitputlijk, als deszelfs nut onbepaalbaar is : dezelve zijn zedert eenige jaaren hier, meer dan te vcoren, ia  / in gebruik gebragt. Zommige Geneesheereil hebben geen groote achting voor de Stèe.nkób•len , ten aanzien van het Hollandsc.h gebruik: men heeft zelfs opgemerkt, dat de borstziekte in Rotterdam veel fterker dan in andere plaatfén regeert; het geen zommige Van de meerdere Koolftookinge willen afleiden. Hoe het zij: de Engelfche Stéenkoolèn zijn een groote 'winstbron voor dat Land. Daar de meeste Koolbergwerken, eene 'groote diepte hebben , zo veroorzaaken, zo wel de vergiftigende dampen , als ook het indringende water, zeer veel hindernisfen. De dampen trekken, gelijk een blaauwe Zv«welvvolk, in de diepe Mijnen bijéén. Zij hebben bij zommige Winden zulk een vergiftigende kragt, dat zij de Bergwerkers zomtijds op het öogenblik dooden. Dan deze wapenen zich hier tegen, door zich met het aangezicht op. de Aarde te werpen. Een beproeft middel is ook, dat men 50 a 60 Musketfchooten , op den aannaderenden Zwavelwolk doet losfen, om denzelven te doen breeken. Gok heeft then tegehs het Mijnwatcr en deze wolken , verfcheidene werktuigen uitgevonden, om de . zelve uit de Mijnen te verdrijven. Men begrijpt, dat, nadien hier veele duizende MenlÊhen hun beftaan kunnen vinden, 'er derbal2 ■ r ■ veil'  ( ï£o ) vèn voor die menigte ook vooral moet gezorgd worden. In eenige Engelfche Graaffchappen, zijn de Koolmijnen zo ver. van de oppervlakte der Aarde verwijderd, dat veele Bergwerkers , hunne gewoonlijke woonftede in de Mijnen opflaan : daar altoos in woonen en huwen, en 'er kinderen voortkweeken. Wegens deze onderaardfehe diepte, komen zij menigmaal in geen 10 of ao jaaren , op de oppervlakte van den Aardbodem , en fterven daarin, zonder ooit het luisterrijk Firmament, den gefternden Hemel, de met bloemen en vrugten verlierde Aarde , en andere groote werken van den Schepper , gezien te hebben. Hoe bepaald en eng moeten de begrippen van deze Menfchen wel zijn? men kan zich onmoogeIijk onthouden om zulke ongelukkigentebeklaagen, welke hunnen geheelen levenskring in verflikkende Holen en dagelijkfche gevaaren moeten doorbrengen. Maar wanneer men hunne vrolijke wezens, hunne gezonde ligchaamen, en te vreedenheid befchouwt, dan vervalt het medelijden j en men voelt eene innerlijke overtuiging , dat de waare gelukzaaligheid , zo wel in de ingewanden der Aarde, als op deszelfs oppervlakte, in het Menfchelijk harte, gevonden kan worden. Zom-  C 131 ) .Somtijds raaken de Steenkoolmijnen, doof de ontftaane Zwavelvvolken , in brand , en luisteren naar geen water of andere bluschmiddelen; als dit gefchiedt, moet men deze - Mijnen veriaaten, en op een ander heenkomen denken. Hier door hebben eenige opgemaakt, dat Engeland nog eens geheel en al verbranden zal: dit is zeker, dat verfcheiden Steden reeds ondermijnd zijn: men kon , om die reden, voor eenige jaaren, twee naast elkander ftaande Huizen , te Wigan in Laticashire, voor weinig gelds koopen, nadien de Eigenaar, elk oogenblik dacht, dat dezelve zouden inftorten, door de daar onder gegraavene Mijn. Want, fchoon men daar nog geene voorbeelden van heeft , zo hoort men, bij het vuur in de kelders zittende, onder zich de Mijngravers werken, en dus is het vreezen daar voor, zekerlijk niet zonder grond. Wanneer de Stecnkoolen uit de Aarde komen, zijn ze zeer goedkoop, maar worden door het vervoeren, en de imposten daarop, veel duurer. En het is aanmerkelijk , dat de Engelfche Steenkoolen uit Sunderland naar Londen gaande, veel zwaarer belast worden door imposten , dan die naar vreemde Landen gevoerd worden. - . Het oudfie eu meest aanmerkelijkfte Engeisch Product is het Tin. He Phoeniciers I % zei-  C 132 5 zelve , zegt men , maakten 'er reeds gebruik van. Zeker is het, dat men, volgens berichten van eenige Griekfche en Romeinfché Schrijveren, over 2300 jaaren, reeds de Engelfche Tinbergwerken geopend heeft, welke tot nu toe eene ontzagchelijke winst hebben Opgeleverd: en dit kan men genoegzaam opmaaken uit de menigte van Engelfche Tin, welke alleen in de Nederlanden gebruikt wordt. De andere Landen worden daar insgelijks door voorzien , en kunnen dezen Handel derhal"Ven, als enkel ten voordeele van Engeland, aanmerken. Men zou een verkeerd oordeel over het Engelsen Tin vellen, indien men het wilde kennen uit het geen men hier te Lande vindt. De Engelfchen zijn zeer agterhoudende in hunnen Koophandel en Fabrieken ; en zullen alles in het werk ftellen, Om andere Natiën onder zich te houden en te vernederen. Men ver mengt derhalven , zo zommige willen , het Engelsch Tin met Koper en Lood, om daar door de Hollanders, Duitfchers en Franfchen buiten ftaat te ftellen, om het fcharlaakcu zo fchoon als zij te verwen. Het is bekend, dat de Engelfchen hunne Lakens zelve naar Utrecht zenden om ze zwart te laaten verwen. En dat 'er geen Tin uit Engeland gevoerd wordt,zonder vermengd en geftempeld te zijn, is zeker; maar  C 133 ) maar of het, om noch te week noch te hard te zijn , met ancere doffen, ais Lood , Koper., valsch Zilver, Biscuut, enz., gemengd wordt; of om , zo evengemelde redenen, van de beste fchaiiaaken veiwing aan zich te houden; durf ik gcenzins bepaalen. Men heeft zeer laat ontdekt, dat Engeland -20 veel Koper bezat, dat het die doffe nu ook kan uitvoeren. In de voorgaande Eeuwe, vondt zekeren Gilbert Clark eersthet middel uit , om het veronachtzaamde gruis, in de Tinmijnen van Cornwall, tot eene zekere ..doffe te bereiden , die men Mundiek noemt ; en die jaailijks voor meer dan een Tonne Gouds aan Koper oplevert. Voeg hier de Koperbcrg - werken in Engeland zelve nu bij , als ook den eertijds gewigtigen toevoer van die doffe uit Canada, en gij zult weder een merkelijk voordeel voor dea Engelfchen Koophandel daarin ontdekken. Het Berg-werk te J&onhil, het welk Koper oplevert , en den Hertog van Devon toebehoort , is het diepde in geheel Engeland; en van den bijzonderden aart van de geheele Waereld; het is van de oppervlakte der Aarde 700 Engelfche voeten hoog , en den ingang is aan den voet van dezen Berg, omtrent de Dove. Wanneer men regt horifontaal 400 En1 3 gel*  C 134 ) gelfche ellen, of in het middelpunct van dezen Berg gekomen is, dan vindt men een hol oi kloof, dat ten minde 250 ellen hoog is; en hier onder heeft men eigenlijk het Berg.werk, dat eene diepte van 160 ellen heeft, uit welke de ftoffe uitgehaald en wiens ader telkens rijker wordt hoe dieper men graaft. Hier laden de Arbeiders de Berg - ftolfen of het gedolven Koper, op wagens, welke 4 wielen van gegooten Metaal hebben, en welke door jongens van 12 en 34 jaaren, op eene ligte wijze naar boven getrokken worden ; en op deze wijze geeft deze Kopermijn , voor nette Provenu, of na aftrek van alle onkosten , een jaarlijkTchen buit*van 8000 a iocco cC fterlings: en déze winst zou verdubbeld worden, wanneer de Hertog het getal der Arbeiders, dat maar in 300 beftaat, wilde verdubbelen. Aan de andere zijde ligt een Loodmijn , wiens aderen tot tegen de gemelde Koper-aderen aankomen. Eejt goed gedeelte van deze Kopererts wordt ruw tot 7 a 16 oC fterlings de Ton verkogt: de rest, tot welke men geenen Kooper kan vinden , wordt gefmolten. Eindelijk wordt dit in groote plaaten en ftangen geformeerd verkogt, kostende de Ton dan 70 a 80 <£. fterlings. Het ffetal der Mannen, Vrouwen en  ( 135 ) Kinderen , welke door de Berg werken onderhouden en gevoed worden, beloopt over de 200,000 Menfchen. Indien 'er een Land in de Waereld is, dat ijzer en ftaal nodig heeft, zo is het Engeland. Niet om dat het geen ijzerlteenen of ijzeraarde bezit , maar om de menigte ftaal- en ijzer fmederijen, welke daar, met zo veel vlijt en kunst, bloeijende gehouden worden. De trek, die de meeste Natiën betoonen, om Engelsch Siaalvverk te hebben, doen aan Engeland jaarlijks een magtig Capitaal ijzer toevoeren ; waar toe Zweden en Oostenrijk over de 25,000 Tonnen opleveren. Gebrek aan hout, en de mindere deugd van het En gelsch ijzer , zijn de oorzaaken, dat men hetzelve maar tot grof werk, als Ankers, Plaaten, enz., gebruikt, en het overige uit alle Gewesten doet komen: wordende de allerfijnftc Staalwaaren uit gebrokene hoefnagels gemaakt, welke zich onder der Paarden voeten, in ftaal veranderd hebben. De Engelfche Vijlen worden uit het allerfijnfte Staal, door behulp van groote werktuigen gemaakt, wier vorm en toebereiding tot nog toe, een geheim is. Maar die geenen , welke vrij uit de hand gemaakt worden, zijn altoos de besten. Wanneer men de ontelbaare Handwerken kent , die de Engelfche Vijlen I 4 niet 1  C I3« > niet kunnen ontbeeren; en daar bij weet, datEngeland, en de Stad Lyon, alleen deze Vijlen weet te bereiden, die zal ligt een overflag kunnen maaken, welke foramen jaarlijks, uit alle Landen daar voor naar Engeland overgemaakt moeten worden. De Stad Birmïugham, een der fchoonde enïijkften van Engeland, is de hoofdplaats vanalle Fabrijken, hi ijzer, ftaal, koper, enz., welke hier den hoogden graad van volkomenheid bereikt hebben. Wanneer een Vreemdeling op een werkdag in die Stad komt, meentikj geheel en al tusfehen Schoordeen-veegers-, ingeworpen en geplaatst te zijn, nadien deze Eabrijkanten, door hunnen arbeid in de Metaalen, en bij de Steenkoolvuuren, met roet geheel en al bedekt zijn. Ik zal geene befchrijving van dezen voordee-. ïigen Handel voor Engeland geeven. Men ziet genoegzaam , dat zij een dubbel voordeel aanbrengt: namelijk het voeden en onderhouden van duizenden Ambagtslieden, en de aanmerkelijke winst voor den Koopman , door het .verzenden naar andere Landen. Nederland alleen, gebruikt jaarlijks over de 300,000Centenaars Èngelsch Staafwerk. Men bepaale nu eens de overige Natiën. Schoon het Lood, zedert eenige jaaren, in Engeland in deszelfs Mijnen is afgenomen, tilijic  ( *37 ) blijft het echter een zeer gevvigtig Product. Het wordt ook bij aanboudenheid nog verzonden , fchoon 'er Lieden zijn , welke beweeren , dat Engeland zelfs vreemd Lood mpet ïaaten invoeren. De Engelfche Potlooden zijn beroemd, en worden, uit een zeker föort vanAarde gemaakt , die fterk met Looddeeltjens bezwangerd is. De Mijnen daar toe , zijn zeer rijk, waar doormen, op doodftrafle, de opening daar van enkel om de zeven jaaren bepaald heeft. Een middel, geheel en al ingericht, om de waarde der Potlooden ftaande te houden. Behalven deze zo gewigtige Landproductcn heeft Engeland nog, met meer andere Landen, een uitfluitend voordeel in zijne wateren. Ik bedoel hier geenszins de Visfchen, want in dit Product hebben de Nederlanderen ook ecnen overvloed; maar de Mineraale Bronnen, zo die gefchikt zyn om te baaden , maar nog meer om te drinken. Van de laatfte alleen kan men toch maar verzenden, of 'er koophandel mede dryven , gelijk het vertier van Epfonwater genoegzaam bewijst, om nu van geen kleiner Producten te fpreeken. Men ziet dus genoegzaam, welk een voordeel Engeland boven ons heeft, indien de Handel alleen in eigen Landproductcn moet gedreeyen worden. Wij-hebben 'er weinig of geene, die  C 138 ) die bij zó veele! in aanmerking kunnen koomen: de fchadeüjke Balans zou derhalven altoos aan onze zijde vallen , indien men op geene andere wijzen wist te negotieeren. De waare liefde tot het Vaderland, herzegge ik , was nooit blind voor de voordeelen van een ander Land: integendeel, zij maakt ons oplettend op dezelve , en deze oplettenheii doet den Vaderlander naar middelen omzien, cm her gebrek van Producten , door andere wegen te vervullen ; of dezelve op de voordeeÜgfte wijze aan te brengen. Dan 'er zullen altoos, ten opzichte van veele reeds genoemde Producten , gewigtige zvvaarigheden overblijven; en hunnen invloed, met betrekking tot eene andere wijze van negotie, telkens doen zien. TJr is buiten den Plandel met eigen Landsproducten een tweede Handel, welke daar aan grenst; en deze is met Inlandfche Manufactuu. ren; of goederen welke door onze Medeburgers bereid, en door de Kooplieden verkogt en verzouden worden. Het blijkt aanftonds weder dat dit een dubbel voordeel voor het Vader, land verfchafr; en fchoon wij weinig Producten hebben, kunnen wij echter, door de vlijt der Nederlandfche Inwooneren, op een goed getal voortreffelijke Fabrijken en Trafijken roemen. Het is derhalven ook onzen plicht, de- zei-  C -39 ) zeiven bij aanhoudenheid voor anderen te Mezen , en den uitvoer, zp veel mogelijk is, te bevorderen. Ik moet echter, met leedweezen voor mijn Vaderland , zeggen ; dat de Engelfchen ons nog, in veele opzichten dienaangaande, voor uit zijn; dat wij de gepaste middelen nog niet aangrijpen; dat dezelve zo wel aan de zijde van Engeland als aan onze zijde liggen; en dat wij nog te veel met vooröordeelen worftclen moeten om daar een goeden uitllag vantekuunen hoopen. Wij zullen den Engelfchen Manufaéluurhandel met den onzen moeten vergelijken ; wij zullen de Handeling van onze Fabrikeurs en die der Engelfchen moeten befchouwen;wij zullen de werkftoffen in derzelverbijzondere waarde, voor de beide Natiën moeten kennen; en dan eindelijk zullen wij gerust kunnen opmaaken, dar 'er nog eenenhoogeren trap van Vaderlandsliefde moet bereikt worden , willen wij eenige vorderingen in dezen Handel maaken. Indien de Neder]andfche Kooplieden maa» even zo veel op hunne Manufaéluuren willen winnen als de Engelfche; indien zij zo veel liefde voor hun eigen belang bezitten , dat zij voor een Inlandsch Laaken, gelijk in waarde met een Engdsch Laaken, geen meerder geld, ter liefde van hun Vaderland en Medeburgers willen  C 14a ) Jen geeven ; indien zij enkel winst- zoeken* en den goedkoopen inkoop en een duuren verkoop; dan mogen wij vast (lellen, dat onzen Handel met eigeii Manufactuuren geheel verloopen zal, en onze Ambagtslieden nog Bedelaars zullen worden. Vier gewigtige zaaken zullen wij moeten bewijzen, en zo dra deze bewezen zijn, zal men den grond ook zien , op welken wij geredend hebben. De twee eerde raaken de Matcriaaïen of Stoffen voor de Fabrijkén, en de twee ïaatde de Fabrijkanten zelve. Zie hier In de eerde plaats zullen wij bewijzen; dat de Materiaalen of Werkdoffen veel beter zijn bij de Engelfchen dan bij ons; ten tweeden: dat zij claar goedkooper zijn. In de tweede plaats; dat de Engelfche Fabrijkeurs netter, meer voor 't oog voldoende,, en fpoediger werken d?n de Nederlandfchc; en ten anderen werktuigen seezigen , welke hunnen arbeid' verligten , en derhalven ook de Arbeidsloonen draagelijker doen worden. Betreffende het eerde, kan men als een be«weezen gronddelling aanvoeren : dat de meerdere volkomenheid of de deugd van eene doffe, welke men in de Fabrijkén ter bereiding gebruikt, met een gelijke behandeling of arbeid, zekerlijk een detigdzaamer Manufacluur ofStofiaadjen oplevert, dan gemeener doffe. Men v zal  C '4' ) «al van fiegte Tarw geen uitmuntend Brood kunnen bakken, dat gelijk zal ftaan met een ander, dat van beter Tarw gebakken is. Want kunstverrichtingen die het llegte zomtijds fraai doen fchijnen , heb ik reeds afgekeurd, door "er bij te bepaalen : met eene gelijke werking. Indien de Engelfchen nu een beter Stoffagie dan wij hebben , dan zijn zij ook in ftaat om betere Manufactuuren te leveren. En dit is het eigenlijk dat wij bewijzen moesten. Maar dit bewijs, zal men denken, is geenzins volledig: het zij zo ; maar hebben wij niet reeds bewezen dat Engeland zijne eigen Land-producten heeft, die van veel gewigt .zijn ? Heeft het geen uitfteekende fraaije Wol, die de Spaanfche nabij komt; tot dc bereiding der Wolle Manufactuuren V heeft het geen ijzer rot de Staalfabrijken ? en geen Steenkoolcn om 'er een goedkoopenen nuttig< n brand voor te verfchaiFcn? kweeken deszelfs MoordelijkeProvintien den Bouw van Vlas niet aan; om daar door de Linnenweverijen, in Tork, Lancaster , Dorfet, en meer andere plaatfen, mede bezig te houden ? Men zou waarlijk, hier willens blind moeien zijn , indien men het voordeel van Engeland .in dezen niet merkte. De tweede zaak laat zich uit de eerfle bewijzen. Het geen wij misfen , zullen wij , met  C 142 ) met duure onkosten, uit andere plaatfen, en zelfs uit Engeland , moeten ontbieden. De Engelfchen zullen ons de beste Materiaalenniet geeven ; ten minften zullen zij dezelve niet goedkooper geeven, dan zij ze hebben, maar eerder duurder. Wat vloeit daar uit voort? Dit: dat wij flegter Stofragien duurder moeten betaalen, en dan nog onkosten maaken ; daar zij, in tegendeel, beter Materiaalen'uit deeerfte hand, en dus veel goedkooper kunnen verkrijgen, dan wij in de Nederlanden, die 'er gebrek aan hebben. Her is waar, zommige Stoffen hebben zij van ons noodig, en dan wordt dezen regel van Koophandel geheel omgekeerd. Maar ik bid u, wat zal toch daar tegen in vergelijking kunnen komen, wanneer men 'er de Meekrap eens afzondert. — Men zal telkens ten klaarften zien , dat de Engelfche Kóóphandel hier in voor uit heeft ; en wij dit alleen erkennen moeten, om dat het waarheid is. Dus verre van de Werkftoffen gefprooken hebhende, koomen wij tot de Fabrijkeurs en bereiders van dezelve: en waarlijk hier zijn ook zeer veel redenen om ons gezegde te ftaaven. De kluisters die men in oude tijden, toen de Broederfchappen gewild , en de banden géëerd wierden, noodzaakelijk achtte; worden tan tijd tot tijd in Engeland afgeworpen. Ik bc«  C 143,) bedoel die nadeelige Gilden, van welken wij 'er ook nog in ons Vaderland hebben, die de handen der Gildebroeders boeijen, en den Koophandel in verfcheide gevallen benadeelen. In Engeland werkt men vëteltijds vrij. De Koopman maakt gebruik van de bekwaamheid van den Ambagtsman: en deze toont zijn verkreegene kunde', in de hem aanbellede goederen. Hij is reeds bekwaam gemaakt, eer hij echter voor den Handelaar mag werken. De Engelfche wetten verbinden eiken Leergast zeven jaaren lang zijn Handwerk te leeren. In welken tijd men hem zelfs geene huislijke zaaken mag laaten doen, om hem dus bekwaam te doen worden. En hij kan, zo dra deze Leerjaaren om zijn , Meester worden , indien zijne omftandigheden hem zulks toelaaten; en hij gelegenheid ziet om 'er zijn Brood mede te zullen winnen. Bij de bekwaamheid van den Handwerksman komt ook den fpoed in aanmerking , met welken hij de Arbeidsloonen kan doen daalen , naar maate hij fpoediger werkt. Hier toe houden de Engelfchen weder eene orde, die voor» beeldig is. Ieder Mensch werkt 'er op zijn ftuk , en maakt ook nooit iets anders. Dus zal in een Horologiemaakers winkel, de een altoos wijzers, de andere altoos plaaten, de derde altoos raderen maaken: zonder dat een van  < m )„ van hen alle drie die -Hukken kan bereiden. Indien men hier uit bewijzen wil , 'dat önzè Handwerkers kundiger zijn, zal men tevens moeten bekennen, dat'de Engelfchen dan ook weör gaauwer zijn. Nadien de dagelijkfcbé oeffening hen bij Uitftek ras kan doen worden , in die Hukken Welken hen zijn aanbetrouwd. Wanneer men nu de betere doffe in aanmerking neemt, en tevens de bekwaamheid van den Werkman; en deszelfs handigheid in het voortbrengen der Manufactuuren , zal men tevens overreed worden ; dat de Fabrijkén natuurlijker wijze beter kunnen voordgezet worden, dan in de Nederlanden, daar men verftheide gebreken, in dezelve , dagelijks nog kan ontdekken. Maar het blijft niet enkel bij het werk der handen, dat de Engelfche goederen beter voor den dag komen, dan de onze; dit komt ook van de wdl uitgedachte Werktuigen, zonder welke geen Fabrikant in Engeland zal werken. Wanneer men de kunst der Engelfchen, in het marken van dezen, weet; zal men geenszins verwonderd zijn, dat ik het Vaderland beklaage,dat het 'er geheel geen heeft: en Engeland zulke voortreffelijke! Zie daar dan, eindelijk de vierde zaak beweezen. Want, dat door het invoeren van Werktuigen den Arbeid verligt wordt, en de goev  'goederen dus goedkooper gekogt kunnen worden , zal niemand in twijïlel trekken. Daar bovendien den glans en de netheid der Manufactuuren daar door nog vermeerderd wordt. Het (laat dan bij ons vast : dat de Engelfche Manufacluuren beter zijn , om dat zij goede 'ftofFagien hebben ; en door Werktuigen en. bekwaame Ambagtslieden gereed gemaakt worden; dat gemelde Manufactuuren goedkooper kunnen zijn, om dat Engeland eigen Producten, gaauwe Werklieden en Werktuigen heeft, die goed zijn. De Kóóphandel in èïgenlandfche Manufactuuren moet derhalven, aan de zijde van Nederland, altoos fchaadelijkèr zijn , dan aan dc zijde der Engelfchen. Ten minden zo lang men geene middelen uitvindt, om die gemelde gebreken te vergoeden. De nuttige Oeconomifche Tak, heeft in derzelfs Prijs vraagen, voorbeelden gégeeveh, dat men dien weg heen wil, om namelijk, de Engelfche Werktuigen in de Nederlanden intevoeren; en Engelfche Handwerkslieden na de„ ze plaatzen, döor milde beloonin-geii, te lokken. Ware dit mogelijk, dan zagen wij nog eens den tijd herbooren , dat wij veele gevaaren zouden te boven komen; dat wij onze Manufactuuren eens, in waarde en prijs, gelijk aart die der Engelfchen, zouden zien* K Thans  C 10 ) Thans, daar eene waare zucht tot het Vaderland 'er aanleiding toe geeft, zullen wij ons nog bezig dienen te houden , met het overweegen der .middelen, welken men, ter vcrhelping van dat nadeel, in ons Land heeft aangewend; en welken men nog zou kunnen aanwenden, cm ons Vaderland zo veel mogelijk , in zijnen Koophandel met Engeland gelijk te (tellen. Uit den aart der zaake blijkt duidelijk , dat zullen: onze Kooplieden de Fabrijkén van ons Vaderland voorftaan, en aan den Man helpen , dat dan deze Fabrijkén, en derzelver voord.brengfelen, niet alleen zo goed, maar tevens zo goed koop als die van vreemde Natiën dienen te zijn; nu hebben wij reeds beweezen, dat veele goederen der Engelfchen hier in den voorrang hebben ; dus volgt natuurlijk deze tweeleedige vraage : welke middelen zijn 'er om onze Fabrijkén gelijk in deugd te maaken met die der Engelfchen ? en welke middelen zijn'er, om, wanneer, die al gelijk in deugd gemaakt zijn , dezelve tot zulk ecnen laagen prijs te kunnen verkoopen ? Waarlijk twee gewigtige vraagen voor ons Vaderland; die onoverkomelijke zwaarigheden, als 't ware , vergezellen; en om welken uit den weg te ruimen , reeds verfcheidene middelen zijn aangewend, doch die, tot heden toe, onbeftaanbaar zijn bevonden, om deze gebreken  C 1*7 ) keri te verhelpen. Laat ons zien, onclei"het verhandelen van verfcheidene zaaken dienaangaande, welke wegeh'j vol doornen, men zat moeten betreden, om het regte doel te hereiken. Op de eerde vraag: namelijk, welk middel is 'er, om onze Manufactuuren gelijk te rnaa. ken met die der Engelfchen : is het eenvoudig antwoord : dat wij in onze Fabrijkén dezelfde 'ftolfagie , op dezelfde wijze moeten doen- bereiden, als de Engelfche Fabrijkeurs gewóón zijn te doen. ïn dit antwoord nu i hebben wij reeds, twee middelen voorgefchreven, die bij het onderzoek geheel zwaar zullen valleri 'om in het werk te Hellen. De opmerking heeft zekerlijk bekragtigd; dat de meeste Producten, welken tot de Fatn ijken gefchikt zijn, het minfte gebruikt worden, op die plaatfen, waar zij het overvloedigfte vallen : dit leert ons het vervoeren der Vriesfche , Texelfche en Noordhollandfciia wolle, welke jaarlijks naar Fransch Vlaanderen gezonden wórdt, ter bereidinge isrquinctis gaarens: dit leert het uitgaande Vlas; de.inkomende Turkfche gaarens en Spaanfche wollen, welken in ons Vaderland bewerkt worden; maar deze opmerking, is, ten aanzien van Engeland , minder bewaarheid , dan ten K. 2 aan-  C H3 ) aanzien van andere Landen : Engeland heeft extra goede wolle , maar laat dezelve ook m het Noorder gedeelte van dat Rijk, daar 't het goedkoopfte is, bewerken : hier door behoudt dezelve daar haare waarde; en fchoon zij wel een derde in prijs verfcliilt met de Spaanfche wolle , zo heeft het Parlement echter het vervoeren geheel onmoogelijk gemaakt, door den. uitvoer der Engelfche wolle, ten ftrengften te verbieden : de weinige Sluikhandel kan hier niet in aanmerking koomen , nadien dezelve alleen de beurs van eenige weinige particulieren der verfchillende Natiën, en geenzins die van onze Kooplieden in'tgemeen, kunnen doen zwellen: en dus ligt 'er in dit verbod alleen eene genoegzaame fterkte voor Engeland, om ons de ftoffagie , gelijk zij dezelve hebben , voor altoos te kunnen onthouden : want de Spaanfche wolle duurder zijnde, kan geheel geen verbeetering in den prijs der gemeene Lakenen aan de hand geeven: in welk foort van Lakenen eigenlijk het meeste herftel vereiseht wordt. Men ziet derhalven, dat dit middel, om, namelijk , dezelfde ftoffagie der Engelfchen , tot het bereiden van fommige goederen , te verkrijgen, geheel niet in 't werk gefteld kan worden: nadien de naarijver derEngelfchenen de  C 149 ) i5e Aften van liet Parlement, bier altoos tegen zullen waaken : om den bloei van onze Fabrijken tegen te gaan. Maar behalven de vereischte ftoffagien , welken de Vreemdelingen bezitten, weeten de meesten ook nog tot het oog te fpreeken; en hunne Manufactuuren eenen oppervlakkigen glans te geeven; welken onze goederen misten. Te vergeefsch mogen wij dit eene misleiding voor onkundigen noemen; welke goede waaren niet behoeven; de keuze der meeste Koopers toont genoegzaam, dat de oude fpreuk. ook hier zijne waarheid vindt, en de Waereld bedroegen wil zijn. Het is waar , die fchijn vervliegt welhaast, enhetHollandsch goed blijft zich zeiven gelijk: maar zo de veranderde goederen dan niet minder in waarde kunnen geacht worden, blijft de zaak nog ten voordeele der Vreemdelingen. Men heeft in Leyden zelve die waarheid reeds door fommige kunstgrecpjens als toegeftemd; daar men, om flegts ééne zaak te noemen; de Boezels nu zodanig bereidt, dat zij een donkerer aanzien dan voorheen hebben : welke donkerheid zij verkrijgen, door het frneeren van een zwarte pap op de ketens van den Weever, welke anders altoos witte pap daar toe gebruikte. Het wasfchen ontdekt dit gepleegde kunstjenwel;maar daar deze Boezels dan nog niet minder zijn K 3 dan  C 150 > dan anderen ; vergeeft men eenen Koopman ligt, dat hij het oog alleen hcdroogen heeft, indien de waarde maar ftand houdt. Des zulk een glansgeeving-, indien ,het geënte grooten omliag en kosten veroorzaakt, den Fabrijkeur zeiven aan te raaden zou zijn. • Dan dij verhelpt de gemelde zvvaarigheid, en het misfen van Producten , met;■ Het tweede middel in ons antwoord voorkomende, was: dat onze Werklieden op dezelfde wijze moesten werken als de Engelfchen , om hunne goederen daar aan te doen evenaareïi. Plet zo evcngemelde ftaaltjcn van de bereiding der Leydfche Boezels, was daar "reeds een voorbeeld van : maar 'er zijn hierweder verlcheidcne zwaarigheden dan te overwinnen. De Engelfchen;, hebben wij gezegd, werken, bepaald aan één iluk, en zijn'er dus gaauw op, geworden : zij moeten hunne Leer? jaaren reeds doorgedaan hebben, eer zij zich als Werkman kunnen doen gelden: het laat te. lieeft in ons Vaderland, ook bij lommige Gil-. den plaats , maar het eerllc geheel niet ; en daar een Koopman of Fabrijkeur een onkundig Werkman , die. zijnen Meester te vroeg ontloopen is, ras zal kennen en bedanken; zal hem echter die handige Werkman, altoos in ons Vaderland ontbreken , die door bepaald aan één Huk te werken , eene. hebbelijkheid. pik % ■'. heeft  ( :5i > heeft verkreegen, die het goed en ras doet ten voorfchijn komen. Wat middel is 'er nu om dit voor te koomen: wie zal onze Ambagtslieden zodanig eene fchikking in hun werk lecren maaken? wie? hij die het vooroordeel weet te overwinnen , en. oude denkbeelden uit onkundige herfenen kan verdrijven. Maar waarlijk dit is meer dan Menfchen werk:, en dus ligter te hoopen dan te verwagten. Dan , wij zullen gelegenheid hebben , om hier in 't vervolg iets meer van te zeggen. 'Er is zeer dikmaals getwist, over het ge» bruiken van Werktuigen, tot het bereiden der Fabrijkén; namelijk, van zodanige Werktuigen , die de plaatfe van Menfchen vervullen, en die doen misfen. Elk Land heeft de zijnen: en daar Engeland in zommigen opzichten Werktuigen heeft , welken wij misfen: mist het in andere gevallen , weêr verfcheidene Werktuigen, welken wij bezitten, gelijk men dit van de Lintmolens en andere Fabrijkénzou kunnen bewijzen; en welker invoering, altoos zeer bezwaarlijk valt; zowel bij ons als bij de Engelfchen. De voornaame reden beltaat hierin, dat verfchillende Ambagtslieden , door het invoeren van zodanige Werktuigen, gedeeltelijk leedig zouden raaken, en men het voeden der meeste Lieden, ook als een -blijke van den, wcllland K 4 van  C 15a ) 'Van het Vaderland en deszelfs Fabrijkén kan cn moet aanmerken : maar de belangrijkfté vraag is: moeten, als andere Natiën ons voor-, gaan , met het gebruiken van zodanige Machinen , welken hunne Fabrieken beeter en goedkooper, naast de onzen , doen ter Mark* brengen; wij ftout en flerk onze oude wijze opvolgen : en door het weinig vertier, met Jc^aamte onze Werklieden afdanken : om geen Werktuigen in te voeren? Waarlijk, ik vind iets dwaas in dezen grondregel , en geloof, dat wij alles moeten aanwenden, om Vreemdelingen voorbij te ftreeven en niet agter hen te blijven; kunnende de vlijt der Werklieden, clan alleen gaande gehouden worden, wanneer? een goed vertier, het gebrek van Manufactuu* ren veroorzaakt. En hierin alleen meen ik de billijkheid eener invoering van vreemde en nieuwe Werktuigen, gevonden te hebben. Dit nu vastgeueld zijnde; is de vraag, •welke middelen zal men dan aanwenden, om onze Fabrijkén op den voet van die der Engelfchen te brengen? Zalmen eene hervormingin ons eigen Fabrijkwezen aanraaden , zonder zich met andere Natiën in te laaren ? . Zal men Engelfche Werktuigen in ons Vaderland trachten te brengen , en het gebrekke. lijke daar mede hervormen? of zal men En^elfc.he Werklieden zelve , door belooningen ets,  C 153 ) en aanmoediging in ons Land lokken; om héteen en ander, volgens derzelver kundigheid, te laatén verbeeteren? de twee laatfte vraageu heeft de Oekonómifche Tak , ten dezen opzichte , zelf opgegeeven ; dan ik heb reden em te gelooven , dat dezelve zonder vrugt zuilen bevonden worden. Zie hier gemelde reden. Het ontbieden van Werktuigen uit Engeland is ligt; maar de uitvoering dier Commisfie, is geen van de ligtfte. De Engelschman is oplettend: hij heeft zelfs,in dit geval, een altoosduurend wantrouwen ; en wanneer hij al door een groote fom overgehaald wierd om zulks te volvoeren: wordt het hem door de Parlements wetten verbooden. Hij moer derhalven een Schelm , of ongchoorzaame voor zijn Vaderland worden, indien hij , op Levensgevaar, een daar gebruikt wordend Werktuig infeheept* dan hier blijft het niet bij, het geheele Schip ; in het welke men zodanig goed ontdekt, wordt verbeurd verklaard : zo dat de Schipper en de <- ommisfionair ten uiterften gevaar loopen; en door duizend wantrouwige oogen, in al hunne daaden befpied worden. Welke onoverkomelijke zwaarigheden hier derhalven te overwinnen zijn , laat ik den Leezeroordeelen. Men kent de gelegenheid van Engeland, on K 5 de  de dolle liefde van derzelvcr ïnweoneren tot hun Vaderland niet, wanneer men onderstelt , dat een Engelschman zij;i Vaderland ligt met oogmerk zal verlaatcn, om in een ander Land, regt tegens deszelfs belangen aan, te weiken. Niet dan voortvluchtigen, kunnen een oogenblik in die bedenking vallen, te meer, daar alles in dat Land aangelegt fchijnt, om hen daar te houden. De luchtsgefteldheid, de aange-< noomene Levenswijze; en zucht tot Vrijheid (liet zij dan. waare of gewaande), verbinden niet zelden den Brit aan het Land, dat hij, (zelfs zonder eenig onderzoek), boven alles, wil waardeeren. Maar bovendien : welke Menfchen zal men in ons Nederland uit dat Land zoeken te lokken? immers geene Dieven of Moordenaars ? neen! gefchikte en kundige Handwerkers : en deze hebben doorgaans weinig reden om hun Land te verlaaten: zij vinden 'er hun beftaan, en worden 'er aangemoedigd door Wetten en Keuren, die hen den geboortentrek van dag tot dag zoeter maaken ; ondanks de belastingen en onheilen , welke daar doorgaansch plaatfe vinden. Maar laat mij eens het beste vooronderftellen: laat ons toeftemmen dat 'er ée'n uit de Miilioenen tot ons in het Vaderland gelokt wordt; en aldaar werkelijk vorderinge maakt: hoe lang zal zulks duuren ? Engeland heeft voor  c ï55 ) voor eene gewoonte , ziine Burgers aan alle Hoven , door zijne Arabasfadeurs of Gezanten te doen Reclaweeren ; en den vluchtelingen zelv' verfchooning van ftraffe te belooven; zo als zulks nog voor eenige jaaren door den Ridder hamilton, aan het Hof van Napels get fchied is. Wat Engelschman nu, zal dan ons of een ander Land blijven bewoonen; daar het hem zo fterk en zo dringende wordt afgcraadcn ? Waarlijk, hier moet zeer veel zamenloopen , om dit te durven (taande houden. Dit zijn zwaarighcden, die men, derhalven, tegen die twee vraagen, van den Oeconomifchen Tak, kan ftel'en. Maar dat men wel zorg draage, om, uit dien hoofde, het doel van die eerwaarde Vergadering, te misprijzen! Al had dezelve niets gedaan , dan aanleiding gegeeven om over die onderwerpen te denken ; en de reeds gevestigde Fabrijkén en Tafrijken van ons Vaderland te befchermen ; dan verdiende zij nog onze dankzegginge ; en de aanmoediging van alle weldenkende;; Vaderlanders 1 Dit raakte nu alleen maar huitenlandfche zwaarigheden; maar m ons Land. zouden dezelve niet minder aan te treffen zijn. Het vooroordeel; dat duizend hoofdig Monfter, wiens afgeflagen koppen telkens weder aangroeijen-i het vooroordeel woont ook in Nederland 1 wan* neer  f I5Ö ) neer men derhalven met de gemeene Werklieden, in onze Provintien , raadpleegt: dan zullen zij alle Werktuigen , welke de plaats van menfchen, en derzelver werk, uitwinnen, volkomen afkeuren; om reden, dat men dan, volgens hun gevoelen, zo veel te meer leegloopers zoude hebben, en hun arbeidsloon goedkooper worden. Wanneer wij evenwel het ge« zond verftand daar over onderhouden, dan zal dat eigenlijk bewijzen, dat dit de waare weg is, om onze Hollandfche Manufaftuuren, gelijk de Engelfchen, te doen kiezen. Men moet toch al zeer goed Vaderlandsch zijn, om een geringer ltoffe tot een kleed te koopen , en "er meerder voor te betaalen , dan men het in een beeter foort krijgen kan. Indien 'er geene Natien waren, die Werktuigen gebruiken, en dus altoos met ons gelijk in prijs Honden : dan konden wij 'er dadelijk tegen ijveren , om dezelve ïntevoeren'. De meeste bezigheid voedt de meeste menfchen. Maar daar ze reeds in zwang zijn : ja, daar ze heerlijk in zwang zijn , en wij 'er nog veele van misfen , dunkt mij dat wij niet te ipoedig kunnen zijn,om dezelve in ons Vaderland intevccren. Dan men weet welk een uiiflag, een nieuw ingevoerd Werktuig,in den fmaak der Engelfchen, door Burgemeester alencoon , voor de jproogfeheerders te Leyden bedacht, gehad heefV  C 157 > heeft. Waar bi| al het Werkvolk ,in het drukfte van den tijd, den Fabrijkeur liet zitten* en niet verder weêr handen aan het werk floeg, voor dat men hen gerechtelijk had verzeekerd; dat dit Werktuig niet ingevoerd zou worden. Wij meenen, derhalven , dat het altoos zeer veel moeite kosten zal, dezen in ons Vaderland intevoeren. Men mag dan in de binnetteden op de Kooplieden fchempen s men mag hen vertellen, dat een Soldaat, na een tweejaarigen dienst; van zijn kleed, met Engelsch faaij gevoerd, maar 4 Huivers meer trekt : dat hij voor die fom zo veel meer Herken drank koopt: dronken zijnde, geweld maakt; en des anderen daags 'er voor door de Cordons loopt; de eenige winst der Engelfche voering voor hem: het een en ander zijn vertelzels die aartig klinken , maar aan de zaak zelve niets toe of af doen. De verbeeterïngen, welke men, in dit geval , zal kunnen te vvege brengen , zullen altoos, als met het zW&ard ingevoerd moeten worden. Het zal eenpaarig goedgevonden moeten worden, en welke zwaarigheden zijn 'er niet ; om duizende Menfchen eenftemmig te doen denken: en zonder dit, zal men altoos weinig vorderen. Ik zal dit weder door een voorbeeld moeten bekragtigen. De meeste Steden hebben hunne Gilden, en deze  t 153 ) deze hunne Deekens, Overlieden en Wetten; en wat meer is , zommige van die Wetten bepaalen de Handelwijze, welke de Fabrijkeurs , In het maaken hunner goederen moeten volgen; Nieuwigheden zijn, derhalven, daar doodzonden; en wie zal het daft waagen eenig middel ', ter verfeeetering , aan te wenden ? Een beroemd Fabrijkeur, wel eer in een der Binneftederi woonachtig,vondt, ter verbeetering zijher Fabrijk raadzaam , om , zonder zich aaii oude vooröordeelen te binden, van de gewodbe werking af te wijken, en, in sommigen opzichten, de Methode der Engelfchen naar te volgen; doch het in fchijn beleedigdertbevooroordeeld Werkvolk, alle verandering in dezefi voor fchadelijk aanziende, en voor zich zeiven de erglte gevolgen vreezende , ftelde wel ras alle-poogingen in 'twerk, om deze gevaarlijke nieuwigheden te fluiten, en onzen vrijen Kunstoeffenaar, zo veel mogelijk, te dwarsboomen. Die, fchoon reeds de gewenschté gevolgen ondervindende , welhaast dienftig vondt zijne woonplaats te verlaaten, en zich te Utrecht neder te zetten. Hier door geene Werklieden verhinderd, door geene oude lnftellingen bepaald, volgde de rechtfchapen Fas brijkeur in alles zijn eigen fmaak en oordeel, tot dat hij, door herhaalde Proeven, van dé voortreffelijkheid der Engelfche Methode, meer en  t 159 ) -en meer overtuigd, eindelijk befloot dezetvë geheel naa te velgen, en zijne Fabrijk, naar een geheelen nieuwen trant in te richten (b). En dit voorbeeld is genoegzaam toerijkende, om allen dwang, bij de verbeetering onzer Fabrijkén , af te werpen: en zich alleen aan de tijdsomfiandigheid en het algemeene nut van het Vaderland te verbinden. Dan wij hebben nog meer zwanrigheden , zo dat wij wel een Atlas gelijken, fchoori wij wel wenschten een Montgolfier te kunnen worden. Na reeds onderfteld te heb> ben, dat men goedwillige Fabrijkanien heefc, welke hunne zaaken willen hervormen; liggen 'er nog verfcheidene zwarigheden, en bij het Werkvolk, en bij de Commisüonairen; en bij de Nederlanders in het algemeen. Ieder van deze drie, hebben over het geheel iets, dat de Fabrijkén in ons Vaderland tegenwerkt. Het Werkvolk heeft te veel vooroordeel, te weinig liefde om te werken, en te veel vermaaken : de Kooplieden en Commisüonairen een te grooten trek naar winst; en de Natie een te verregaande zucht naar nieuwigheden en zogenaamde vreemde fnufjens, die andere Landen door hunne Modens aankweeken. Deze geheel ontftookeii van die béttelling, welke kern anders zou be'ezig houden; en zijne Stadgeiiootên tevens het brood bezorgen". De twee andere gebreken zijn algemeen 'meer bekend. Men moet een waar Vaderlander weezen om commisllen op te geeven , die lang op het ïleeptouw blijven: zomtijds kwaitijk uitvallen , eh dan nog duurder komen te ftaan dan anderen'. Men moet bekennen , dat *er een meer dart gemeen geduld vereischt wordt, om zodanige commisfien nietaaiftonds Hoor vreemde Manufacturen te laaten vervullen ; van welken men keur heeft, en die goedkooper te ftaan korhcri. Echter vereischt 'dè waare liefde tot het Vaderland , zodanig een 'geduld ten allen tijde. Een grooter gebrek vinden wij in hét naar» volgen der Modes : — Wetten die ons door buitenlanders gegeeven worden; en die men in 't algemeen te flaafsch opvolgü Deze doen den Fabrikant dè grootlte nadeelen. Hij is naauwelijks iri ftaar, om èeh (tuk goed gereed te maaken, volgens eenfpoedig overgekomen Buitenlands Monller , of de Mode is o*er, en al zijne inoeite en kosten looperi óp niets uit. Hier hebben de Buitenlanders derhalven weder een groot voorrecht, dat meri . zich eigen zal moeten maaken , door zelve nièüwigueden uit te vinden; gelijk de Oeko» ' L hó-  ( ) nomifche Tak , reeds met handfchoenen en andere foortgelijke kleinigheden begonnen beeft , en dat met goed gevolg , denkelijk, zou kunnen voordgezet worden. Zie daar, eenige gedachten over onzen Koop. handel en Fabrijkén, vergeleken met dien der Engelfchen , cn de zwaarigheid om denzelven nevens anderen te doen florecren , aangevoerd. Hoedanig men de laatften zou kunnen verbeteren , is een gewigtige vraag: die verbeteringen zullen voornamenlijk hierop uitloopen, datmen den Werklieden meer vlijt inboezeme: de bereiding der goederen op de beste wijze volmaake en de duurte daar van trachte te leenigen : onze eigen Schaapenteelt verbeetere, en alle flavernij der Gilden, in Zo verre zij den Koopman en Fabrikant benadeele, afvverpe. Vrijheid toch is de algemeene zucht onzer Landgenooten; en deze bepaalt zich niet enkel tot het Staatkundige , maar tot alles wat in het Burgerlijke leven, ons kan voorkomen. Dat ■wij deze altoos fmaaken , en ons verblijden mogen in den groei van Nederlands Welvaaren; is de wensch van elk Patriot. En deze wensch is het tevens, waar mede wij onze Verhandeling befluïj ten* . / IETS  IETS OVER D E it SLAAVENHANDEL , D O O & G. BIlENDER a BR.ANDIS.   I E T S OVER DEN| SLAAVEN HANDEL- Jtl/r is geen 'aangenaamer bezef, voor den redelijken Mensch, dan dat van vrij te zijn! — En 'er is niets , dat ons meer vernedert, en nader bij de Beesten ftelt, dan in flaavernij te leeven. Mist men zijne Vrijheid, door geweld van anderen, dan zijn zodanige Dwingelanden , den naam van Mensch wezenlijk niet waardig. En loopt men, vrijwillig aan den keten geklonken , dan verdient men de meeste verfoeijing ; want de in 't gareel gefpannert Haaf, is altoos minder te achten dan de Dwin» geland,op wiens wenken hij voortdraaft. ——i In zulk een geval immers geldt de Regel niet , dat men overheerd zijnde, lijden moet: nadien het vrijwillig gefchiedt^ Niet altoos hebben de Nederlandfche Kooplieden deel aan den Handel in Menfchen, welke op de Kusten van Africa en in GuineagQ' fchiedt. Voortijds heeft men in onze Volkplantingen , vooral in Suriname en Berbice zo veel Negers, of Moorfche Slaaven gehad, dat meri *eï nog dikmaals aan andere Natiën van fcon- L 3 d5:  ( 166 ) de overdoen. Zedert eenige Jaaren, echter, houdt die veelheid op, en men is genoodzaakt, om met onze Nabuuren , de Engelfchen en Franfehen , ook Slaavcn op de Africaanfche Kusten te zoeken. Hadt hier de menschlijkheid nog maar plaats bij, men zoude dan minder reden hebben om het noodzaakelijke zelfs te moeten tegenfpreeken. Het Land van Guinea , is een verbaazend groot Land , waar van de Europeërs niet veel meer dan de Kusten kennen. Het wordt van veele kleine Koningen , als zo veele bloedzuigers , beheerscht; welke alle oogenblikken elkander beoorlogen, alleen met het verfoeilijk doel, om krijgsgevangenen te maaken , en dezelve, troepswijze , aan die Europeërs te verkoopen, welke hunne bezittingen in America en elders hebben. Om deze reden verwijderen de ftrandbewooners zich hoe langs hoe meer, en trekken van tijd tot tijd dieper Landwaards in; waar de^or het verrasfen van dezelven telkens moeilijker, en de Slaaven zelfs duurder worden. Van hier kan men ook deze gewigtige bedenking met kragt aandringen , riamelijk: dat door het gebrek aan en de daardoor veiöorzaakte duurte der Slaaven, ook de Zuid-Amerkaanfche Producten , vooral Poe* derzuiker, Tabak, Indigo; als mede Goud, Zilver, Diamanten en Edele Steenen, van tijd tot  ( 167 ) tot tijd, zeldzaamer, en derhalven ook duurder zullen worden. Immers de natuurlijke inwooners der Europifche bezittingen in ZuidAmerica , gelijk ook in Mexico, Florida en op de Antillifche , en andere Zuiker-Eilanden , zijn door de Europeërs, voornamelijk van de Spanjaarden, meestendeele verdelgd geworden. De overgeblêevene zijn zwak, en kunnen geen langduurigen arbeid verdraagen; om welke te doen, derhalven de Africaanfche Negerilaaven gebruikt moeten worden. De voornaamfle Landproducten^welkenmen in Guinea ontmoet , zouden, volgens hun gewigt en menigte, door de Europifche Natiën, dusdanig gerangfchikt mogen worden, i) in ISegers. 2) in Elpenbeen. 3) in GeelWasch. 4) in Goud, en 5) in allerhande Kruiden en Specerijen voor onze Apotheeken. Slaaven zijn derhalven het eerfte hoofdartijkel. De Bergwerken in Peru en Brafili'ên vereis- • ichen ook een groot getal van dezelve. Om hier een bewijs van te hebben , moet men weeten : dat de Koning van Portugal jaarlijks 40,000 Negerflaaven naar Rio de Janeiro, de Hoofdftad van Brafiliën, zendt, om voor zijne rekening in de Bergwerken te arbeiden. En in het Jaar 1766, was dit getal nog met eens toereikende , en moest nog met 20,000 vermeerderd worden : die men 'er ook naar toe L 4 zondu  C m > zordt. Ja, zeker Schrifver fchat, in zijn Es*, fat fur Tétat du Commerce d^Angleterre , de • Jftfegers, weïke in de Antillifche Eilanden, alleen voor de Engelfchen werken, op 240,000 koppen. Men maake nu de Balans eens op yoor alje de Europifche Natiën te zamen. C*p, de Engelfche Eilanden, in 't gemeen, (datwij 'er dit nog bijvoegen,) werken over de noo,ccc« Slaaven , zonder hunne Kinderen hier onder, te reekenen. Eu het geheel getal Slaaven, het, welke de Europifche Scheepen , jaarlijks in, ^frica koopeu, — fleelen — en vervoeren , kan zekerlijk wel op 80,000 Menfchen bepaald' worden ;, want half America is reeds zwart geworden , ichoon zijne eerfte bewooncrs geenzins zo zwart als de Menfchen van Guinea; ïiocli zo blank als die van Europa waren. ■ Maar, zou men kunnen vraagen, hoe komt het dat de Kust van Guinea , dat toch ook maar een t klein hoekjen van de Waereld genoemd kan worden de Volkplanting van MporfcheofNegerfiaa; ven; voor de meeste Wingewesten der bekende Waereld is? Ik meen deze vraag, door het volgende verflag, genoegzaam te zullen oplosfen. ■ Meest alle Engelfche Schepen , welke tót den Slavenhandel gebruikt worden,, zeijen, yolgelaaden, uit Engeland naar Guinea; nee» men en koopen daar zwarten in, eri voeren dezelven naar de Westindiens alwaar zij, m plaatzs,  ( 169 > plaatze van betaaling voor hunne aangcbragte, Slaaven , gaarne Zuiker , Rum, Catoen en foortgelijke waaren, ontvangen , en daar mede naar Engeland te rug keeren. Op deze vaart , die dikmaals een geheel Jaar duurt, Herft gemeenlijk § van het Scheepsvolk. Want de Lucht , zo wel in Guinea als in de Westindien is zeer ongezond : en op de eerde plaats vindt men zeer weinig veryerfchingen, welke den Europeërs dienftig zijn. En zo dra een. Schip, zijne laading van Slaaven vol heeft, en naar de Westindien ftevent, dan gefchiedt •deze Zee-beploeging ook meestal onder of omtrend de Linie, alwaar de Lucht zeer heet, en ook ongezond is. Zo dat, wanneer Ven Schip de helft van zijne uit Engeland mede genoomene ananfehap weder te rug brengt; men de reis voor zeer gelukkig volbragt houdt: indien de •winst op. de goederen en het Menfchenvlees, rnaar een weinigjen bijkomt. Ook zenden eenige Kooplieden, wel een groot, met Kanonnen en Draaijbasfen voorzien , Koopvaardijschip, naar Guinea; het welk daar altijd op de Kust blijft liggen, en zonder tijdverhes vSlaar yen koopt, jen inpakt. Telkens wordt uit Engeland, een klein Schip met nieuwe goederen, Tiaar het zo even genoemde groote Schip, afger zonden; om. de ingenoomene Negers over te ^aden, dezelven. naar Zuid-Anieiica tevoeL 5 ren.  Ten,en met eene goede laading van Zuid Ame. ricaanfche Producten naar Engeland te zeilen. Zo ras nu een fchip ; het mag dan groot of klein zijn, op de Africaanfche kusten ten an* fcer komt; is het Scheepsvolk genoodzaakt, om op ftrand een kleine fchans op te werpen , welken, in gevalle van aanranding, doorliet grof en klein gefchut, van het ten anker liggend Schip, kan beftreeken en gedekt wor« den. In deze Schans worden dagelijks zo veele goederen, uit bet Schip aangebragt, als men voor eiken dag, op zich zeiven, ter inruiling van de Negerflaaven noodig oordeelt j en vooral niet meerder ; nadien men de greetige Inwooners niet wil aanlokken, om de Schan» te overweldigen of aan te vallen ; en dezelve daarom altoos maar fobertjes \ooi% zien houdt. In Guinea. is in 't geheel geen gemunt Goud of Zilver gangbaar. Om derhalven de waarde der goederen te bepaalen, heeft men daar, tot gerief van den Koophandel, eene andere maatftok dan het geld, moeten uitvinden , en deze. beflaat in Stofgoud : of Goudftof, (ik meen de laatlte naam eigenaartiger, maar de eerde algemeener is : fchoon het op den naam niet, maar op de zaak alleen hier aankomt). In Hud*. finsbaai zijn de Bevervellen , de maatftaf en prijs van aile de Engelfche goederen altoos ge-  C 171 ) geweest. In Oost-Indien en eenige andere plaatfen, heeft men witte en blinkende Hoorntjens, Cauris genoemd ; maar in Guinea , herzegge ik , het Goudflof tot eene algemeens gangbaare waarde verheeven. Op zommige plaatfen, op de kust van Gut» nee, is een once Goudftof in 16: op andere plaatfen in 15, en ook wel in 14 Hengen of baaren verdeeld. Indien men nu a oneen Goudftof, voor den prijs van een Neger bepaalt, dan geeven de Engelfchen zo veel van hunne Koopwaaren , als die twee oneen waardig zijn; om daar voor een Slaaf te bekoomen, fclioon zij, gelijk ook alle andere Natien, hun goed omtrend 25 pCto hooger ftellen, dan het hen, na aftrek van alle onkosten, in Guinea wezenlijk kost. De Verkooper gaat daarop in de fchans, en zoekt zo veel goederen uit, als de gemelde 2 oneen bedraagen; en op dat men zich deze wijze van Rekenen , gemakkelijk zou kunnen maaken, rekent men gemeenlijk, één once Goudflof op 4 << fterlings , of omtrend 44 Holland- iche Guldens. De Africaanen, welke door fchade wijs zijn geworden, verftaan dezen Koophandel reeds zo goed, dat zij niet Ügt te bedriegen zijn. De meeste Slaaven zijn,gelijk wijreedsgezegd hebben, Krijsgevangenen: en om dezel- ven  ven te bekoomen, voeren hunne Vorflen ge.: duurig Oorlog tegen elkander. Maar boven dien zo verliezen alle die geenen hunne Vrijheid , welke mtsdaaden ,v neem eens fteelen of moorden en foortgelijken begaan , doop welken zij voor het gerichte getrokken wor. den. Een kleine diefftal is zomtijds in flaat, iemant van zijne Vrijheid te berooven. Maar wanneer zodanig een Misdaadiger Goud* fiof genoeg bezit , om een ander in zijne plaatfe te fteHen; dan wordt de laatfte Slaaf • en de eerde behoudt zijne Vrijheid. Het is aanmerking waardig, dat de waarde; of de goederen, voor welke een Misdaadiger op de kust van Guinee den Europeaanen wordt overgeleverd, nimmer aan den Koning of Vorst vervallen; maar dat dezelve altüd aan den ontroofden of beltoolenen; of aan de bloed» verwanten van den vermoorden Pexfoon, als eene fchadeloosftelling gegeeven worden. ' Hit zijn zekerlijk, enkel Moorfche Zeden, die de Wereldburger we! voor eene natuurlijke billijkheid kan houden ; maai- die bij geene Huitlche. Rijks.Vonten, of andere van dien ftempel, in aanmerking kunnen koomen, nadien dezelve zomtijds, hunne Christen onderdaanen, welken om een kleine misdaad: (misfehien wel over een vrij woord tegen de Heerschzucht!) befthuldigd wierden ;■ als Ga- 'lek  C 173 ) lei-Slaaven aan de Republiek van fonetiek verkogten (a) , en het daar voor koomènde geld zich zeiven toekenden en ontvingen. « Deze Moorfche grondbeginfelen kunnen zekerlijk in geene aanmerking koomén, bij die Christelijke grondbeginfelen van zommige Vorften, welken hunne Troepen, in afgelegene Gewesten, voor het lieve Goud, op denÜachcbank zenden: én 'er vervolgens, met minder berouw dan Judas,jiri weelde voor leeven. Dit hebben wij nog te danken, aan de meerdere befchaaving van ons Waerelddeel en deze onze Eeuwe: en aan de betere Zedekunde der Éuropeefche Natiën, boven de Barbaarfche. Wanneer de Kaptein van een Europeesch Schip , in Guinea, vrije Negers met geweld wegneemt, en tót Slaaven maakt, dan is hij geen oogenblik zijn leven meer zeker; indien hij niet aanltonds de kust verlaat en weg zeik Ook moet hij dan wel zorg draagen van nooit weder een voet op dit Land te zetten , ten zij hij zijn leven, zijn Schip, de goederen, ja zijn Volk niet in gevaar wil brengen. De Guineefcjie Mooren vergeeten niet ligt een aangedaan onrecht. Wanneer zodanig een Schipper, naa eenige jaaren weêr komt, wordt hera (0) TauiB, AbftMUrung, enz.  C 174 ) hem, door twee Richters van die Gemeente, tot welke de ontvoerde Neger behoorde ,deftrcngfte vergoeding afgeëischt; welke zij zich ook zeer wel weeten te verfchaffen! Wat de prijs der Slaaven aanbelangt , zo valt het ligt, op te merken,- dat, nadien dezelve in zo veele en groote Landen , gelijk van het Keizerrijk Marokko af, tot aan de Rivier Zaïre in Congo toe, en dus veele 100 mijlen door gekogt worden ; zeer verfcheiden zijn, en naar maate van de groote of kleine menigte der Slaaven , zo wel als naar evenredigheid der meerdere of mindere aankoomende Europifche Schepen ; zich telkens moet veranderen. Een fterk en gezond Jongeling van 17 tot 20 jaaren, welke geheel geene uitwendige of zichtbaare gebreken heeft, is altoos het duurde, en wordt aan de Goudkust, (alwaar de Engelfchen wel het meest, en meer dan alle andere Natiën te zaamen, 'den Slaavenhandel drijven; nadien zij 'er een goed Eiland , namelijk Anamaboe, als bok verfcheidene Schanfen en Vesten , gelijk mede Caap Corfo bezitten) gemeenlijk voor 3 oneen Goudflof, dat is voor 12 c< Sterlings overgeleverd. Daartegen zijn de oude Vrouwen , op alle plaatzen het goedkoopfte , en dikmaals voor eene kleinigheid te krijgen: daar in't gemeen de zwarte Siaavinuen ook veel goedkooper dan de  oiaaven zijn. sDan, nadien op de lange zeetogt van Africa naar America , onder de Linie, de helft van alle de aan boord zijnde Slaaven, en zomtijds wel § door den dood weggeraapt, en door de opene kaaken der Zee verflonden worden; en nadien de vracht kostbaar is, en de Schipper ook gaarne wat wil winnen; zo wordt een tterk en gezond Jongeling gemeenlijk voor 40 oC Sterlings weder verkogt.— Voor 34 Jaaren was de prijs ttisfchen 25 en 30 cC Sterlings , maar hij is naderhand veel verhoogd , en zal waarfchijnlijk nog hoe langer hoe meerder ftijgen. Van de nieuw aangebragte Negers, fterven in de eerfte Jaaren zeer veele, in de Westindien: en hier door is een jonge flukfche Slaaf, welke een paar jaar aan dat ongezond Climaat: het zwaare werk ; en de flegte fpijzen gewoon is geworden, wel 100 o< Sterlings, en meer waardig, dat echter door het verhoogen van het Westindifche Geld, thans omtrend I000C Sterlings ofcirka/8oo Hollandsen zal uitmaaken. Veele Slaaven worden tegenwoordig ook door de Westindiërs zelve , met hunne Schepen uit Africa gehaald. De Inwooners van de Barbados Eilanden, wiens Zuikerplantagien omtrend 150,000 Negers vereisfehen ; koopen ook zelfs hunne Slaaven in Guinea; het welk verfcheidene andere Eilanden insgelijks  ( 176 ) hjks volgen , zederd den Engelfchen en Arhé. ricaanfchen oorlog; zo dat de zo rechtvaerdigë Éritren ! behalven het verlies van de XIII Americaanfche Sraaten, ook nog dit kleine winstjen moeten misfen * en 'er zich over beklaa- gen. ■ Het is ook waarlijk jammer voof hunne eerlijkheid! Dan; laateh wij de Klaagliederen aan hunne Nederlandfche vrienden overlaaten: en den Slaaverthandel vervolgen! De Menfchenhandel op de kust van Africa ^ gaat dikmaals van zulke ongerechtigheden £, Earbaarfche handelwijzen, en verfoeilijke daadeh vergezeld , dat het den Europeërs tot fchande (trekt, en een algemeen afgrijzen veroorzaakt. Wanneer zich een Europisch Schip ; aan de kusten laat zien, dan vluchten de arme ïnwooners in de bosfchen, om van hnnne elgene Vorften, niet op zijn Hesjisch, verkogt te worden. Want niemand is dan zeker. De eene Broeder verkoopt dikmaals den ander i en de Vader verruilt zomtijds Tabak eri. Brandewijn voor zijne Kinderen. Zomtijds neemen de Europeërs ook wel de gelegen-; heid waar , gelijk de Barbaarfche Zeeroovers', in de Middenlandfche Zee doen, namelijk ont. met geweld en wapenen in het Land te vallen; en alle de Ïnwooners, -welken zij van-: gén en overweldigen kunnen , als Slaaven p. yoörd te fleepen, welke Menfchendiefltal ttert  C *77 ) •den Koophandel groote fehade veroorzaakt. Wanneer derhalven de ïnwooners, van zom» mige Eilanden , een Europiesch Sehip zien aankoomen, grijpen zij aanftonds naar het geweer, om het Schip van hunne Kusten té verdrijven, zonder eenige Landing of Koopbar del toe te ftaan. Maar de ïnwooners van Gut» nea , welke geenszins zonder verftand meer zijn, hebben zodanige maatregelen genoomeni dat bij hen foortgelijke euveldaaden niet ligt - hedreeven kunnen worden. Aan de Groene ■Kaap gefchieden zulke gevallen nog wel eens, maar toch zelden. Ik heb op eene andere plaatzc , het lot van een geroofden Slaaf en Slavinne, voorgel leid. (b~) Wij zullen 'er , derhalven , niets meer van ;zeggen, en 'er nu alleen nog maar bijvoegen. Dat de Zwarten hun Vaderland als een Paradijs aanzien, het welk zij met traanen verlaaten, en daar na in eene ziekte van droefgeestigheid 'vervallen. Dat zij , op de Schepen zijnde , zich wel eens verheffen, en moed vatten, om hunne verloorenc vrijheid weder te krijgen ; dan', dat zij zo wel iu ketens en boeijen gefloten zijn, dat zij hun oogmerk, zeer zelden • kunnen bereiken. Men bewaart hert ih het ruim van het Schip, waar de lucht het on- •()>) Itt het Taal-, Dicht-, en Lefttr-hunelg Kahitïei.ti.Vï, blz. 32. M  «ngezondfle is. De handen zijn hen gedurig, met ketenen op den rug gebonden; en vijf of zes Negers , zijn dag en nacht aan elkander geklonken. Voor hen ftaat gemeenlijk een Trog , uit welken zij , gelijk de Zwijnen , eeten móeten; en daardoor ontftaat niet zelden eene befmettelijkc ziekte onder hen: daar de reeds gemelde ongemakken van hitte, als anderszins, dan nog bij koomen. Men geeft den Engelfchen Planters, en derzelver Neger-Officieren , den roem , dat zij minder hard met hunne Slaaven leeven, dan andere Natieu; waar bij men dan ook de Hollandfche telt; en hierdoor, zou men het afbopen van Plantagien door de Negers, minderbij deEngelfchen, öanbijdeNederlandersaantreffen. Ik ftcm volkoomen toe, dat wij in onze Volkplantingen Slaaven noodig hebben ; dat ze 'er zelfs van eene groote nuttigheid zijn , nadien verfcheidene Plantagien, die nu weelig bloeijen en vruchten geeven , buiten hen, woest zouden 1'ggen; en Europa gebrek zouden doen lijden; maar ik geloof tevens, dat men gepaster i menschlievender, en meer Christelijke maatregelen zou kunnen neemen, om die ongelukkige zielen , die toch ook eens tegen hunne Barbaarfche Beulen zullen getuigen! in toom te houden. Daar wij , Nederlanders , altoos een doe heb-  C *H ) hebben, om vrij te zijn: hc't weflc ik in rte Engelfche Natie ook hoog achte, kunnen vvif niet wel naar dit wït fchieten , zonder dat wij het geheele kenmerk der menschheid, ook als het ónze aanneemen. Hoe meerder lust wij derhalven betoonen om wezenlijk vrij te zj'n-; hoe fmertelijker en ondraagelijfccr ons de ketenen van anderen moeten voorkoomen , welken , buiten hunne fchuld, in de Slaavcrnije •SUchten. En kunnen wij al eens, door Staatsbelangen , of andere gewigtige tegenbedenkingen , den ongelukkigen Slaaf niet als een ChrJsi 'ten handelen , wel dat wij dan echter nooit nalaatig zijn , om hem als mensch; en gelijk een eenzelvig Schepfel, als wij zijn, aan tè m :rken-. Moesten wij eens in eene vergelijking treden, tusfehen den West-indifchen Slaaf; en zijnen dwingenden "Mééster. Tusfehen het weinige dat hij daar geniet; tegen het-veele dat wij hier wenfchen te genieten: en tusfehen de verplichting onder welke hij zucht , en de rechten, die hij uit de Natuur, met ons gelijk heeft: waar zouden wij beginnen? waar zouden wij eindigen? ■ Wij willen niet •enkel vrij denken maar ook vrij fpree- ken, ■ ja fehrijven: en naauwlijks willen wij het eerfte, aan den ongelukkigen Slaaf nog 'overlaaten. M a i Daar  C 1*0 ) Daar deze drie zaaken , geenzins de alge-' rneene wetten van Menschlievendheid weder* fpreeken ; en geheel op de Rechten van een vrij Volk gegrond zijn; zo behoorde wezenlijk onze wensch altoos daar heen te ftrekken , dat wij zelv' regt mogten gevoelen wat vrije Lieden zijn. Dat wij dan deszelfs rechten op prijs ftellen; maar tevens uit de meerdere genieting van die voorrechten ook altoos de meerdere verplichting , jegens onzen Schepper , het Vaderland, en onze Medemenfchen,met verfoeijing van alle nationaale trotschheid, mogen bedenken: en naar die verplichting alleen keren handelen ! i BE-  BESCHRIJVING VAN DEN TABAKSTEELT, O BI T R E N n AMERONGEN. Medegedeeld in eenen Brief aan den Ver» zamelaar*  r i  D E TABAKSTEEL Ta OMTREND AMERONGEN BESCHREVEN. Mijn Heer en waarde Vriend'! u belooft hebbende eenig verflag te zulleö mededeelen , wegens de behandeling der Talakplanten, in den omtrek van Amerongenr, zo zal ik heden aan die belofte trachten te vol. doen ; door , zonder woordenzwier , u het voornaamlte daar van op te geeven. In het begin van Lentemaand fpit men ge» meenlijk, ter diepte van één voet, het Tabakland om. Dit fpitten gefcljiedt eensdeels om het Land los te maaken , anderdeels om het onkruid te ontwortelen en te doen verrotten. In het einde van de gemelde Maand, bereidt men de Kisten, of Broeijbakken, metverfche, lange Paardenmest, ter hoogte van 10 of 12 duimen, overal wel gelijk liggende. Vervolgens zift men allerbeste aarde, op deze Mest, M 4 mede  C 184 > mdfe ovcry omtrend 4 a 5 duimen hoogte; wej? 4te aarde men vervolgens met een Schop glad plakt, om bezaaid te. worden. Men is ge'■ woon, om het Tabakzaad met Loodwit te vermengen, het geen ligtelïjk kan gefchieden, uit hoofde van zijn aardachtige klem:, welke met het Loodwit weiiig verfchilt. Na het zaaijen zift men nog een weinig aarde, over het zaad heen, doch vooral wel zorg draagende, dat dit overal tot eene gelijke hoogte gefchiede.' Wanneer de Kisten of Broeibakken dus toe-, bereid zijn, dan belegt men dezelve mét Dekr zels of Raamen, welke met Papier beplakt grjn, dat fterk geölijd is. Omtrend het doppen der reeten van de Broeibakken , metLeem of Koedrek ,• draagt men daar na zeer veel zorg. Zes of agt dagen, na het zaaijen, vertoont de Plant zich reeds: daarop gefchiedt het verplanten, in het begin van Bloeimaand , op Bedden van twee en een half voet breedte. Bij de omfpïttirg der Bedden, wordt geen vette Schaapenmest gefpaard: dan, ter wederzijden van elk Bed, wordt een kleine Grep, van 8' of ic duim breed , en 4 of 6 duim diep, tot een voetpad opcngelaaten. In deze Bedden worden de Tabahplanten^'m ?en fchuinsch verband, omtrend een half voet 'van elkander geplaatst. Agt of negen weeken, derhalven tot het einde van Zomermaand of ■ - -■' ' het  C 185 ) het begin van Hooimaand, geftaan hebbende, zo maakt men een aanvang om de Tabak verfche Aarde te bezorgen : welke men vooral' rondom den ftam heen legt, zijnde deze behandeling bij den Landbebouwer bekend, onder den naam van infchoppen, gefchiedende op de volgende wijze. Men houdt dePlant,metde linkerhand zachtkens vast, en met de regterhand, de vingeren een weinig van elkander verwijderd houdende , fchrabt of krabt men de aarde rondom de Plant heen: Men gebruikt daar ook wel een ijzeren krabber toe. Door dit werk of aanvullen , verkrijgt men tusfehen de Planten , een laag, die kort daar na, met aarde uit de Grep, of hel Pad, gevuld wordt, wordende, dus doende , het bed een weinig verhoogd ; geevende deze frisfche aarde , aan de Tabak een nieuwen groei. Om dezen groei nog meerder te bevorderen, zo begint de Landbebouwer, eenige dagen verder zijnde, zijne Tabak planten te toppen : dat is, dat men uit elke Plant het hart uitbreekt, om het flengfchieten te beletten, en een fterker bloei, en meer lengte en dikte, aan de bladeren te geeven. Deze topping gefchiedt, naar maate de Planter zich het failben voordek; van 5 of 6 bladen, van het beste of boven goed. Na dat deze topping verricht is, plukt men in Oogstmaand, het aard , of onder goed, rondM 5 om  ©si de Planten af, gefchiedende dit zo wel door Vrouwen als. Mannen. Van welke de eerde in een oud heovbd, over hunne andere kleederen; maar de laatfte , in graauwe Linnen, of hennepen Kielen en Broeken van dezelfde floffe gedoscht zijn. De plukking der Tabak gefchiedt by fchooten vol; leggende men dezelve tusfehen de Planten in. Daar na koomen 'er Jongens, en ook Meisjens, om de Tabak óp karren of kruiwagens te laden, om. vervolgens naar de Schuur gebragt te worden. Daar zijnde, geeft men elk blad een fneede; van 4 of 5 duim lengte, blijvende dus omtrend a duim van het hoofd der Plant af, waar doormen het uitfeheuren van den kop voorkomt„ het geen anders ligtelijk zoude gefchieden , dooc de Plant aan [peilen te fteeken. Gij weet mogelijk niet, mijn Vriend! welk ee^ werk dit is, of wat [peilen eigenlijk betekenen ik vindt mij dus verplicht u daar van te onderrichten. De [peilen zijn ltaaven, aan het dikfte eind afgepunt, en van agteren ftomp, hebfcende eene lengte van 5 of 6 voeten, Hier worden de Tabaksplanten aangeritst, het welk men aan[peilen noemt, gefchiedende dit door Kinderen van 10 tot 14 Jaaren; nadien 'er minder oplettenheid bij gevorderd wordt, daa bij de infnijding, met welke ook de forteeliug in twee foorten gepaard gaat;, waar n* inea C 1S6 }  C 187 ) ipen' dan de eene fooit, Aard- of Op* dergoed, en de andere foort Zandgoed, of uitfchot noemt ; verfchillende bij de verkoop, wel de helft in prijs. -— Zo dra de infnijding en aanfpeiling verricht is, maakt men een begin , met de bladen, welke tot dien tijd toe, aan elkander verbonden waren , nu van elkander af te fchuiven, het welk men fchokkeeren noemt. Men maakt, dus doende , twee of drie duim ruimte tusfehen elk blad , blijvende altoos 5 of 6 duim van de punt en kop der Speil af, het welke , om het ophangen, noodzaaklij k is. Dit ophangen gefchiedt aan latten, welke omtrend twee en een half voet boven elkander geplaatst zijn ; en houdt gemeenlijk 4 of 5 perfoonen beezig, naar maate de Tabak hooger of laager gehangen moet worden. De behandeling van het boven , of beste goed, is even als die van het aard of ondergoed; behal ven dat de bladen, met meer knoest of kop voorzien zijnde, 'er een gedeelte van den bast dei- ftam wordt afgeplukt: zijnde dit ook een veel moeijelijker werk, nadien hetzelve ook alleen met de vingeren en duim verricht wordt, welke eerfien den ftam vast houden. Déze laatfle afplukking gefchiedt 14 of 16 dagen laater , dan de eerfte. De Tabak heeft vier weeken noodig eer dezelve die behoorlijke droogte heeft, dat zij uit de Hang geworpen mag  f 188 ) ' mag worden : welke uitwerping alleen door één Man gefchiedt, welke de bladen van twee Speilendigt tegen elkander fchuift, en depunten eerst twee of drie maal om den Speil rolt. Op denzelfden tijd, ftaan beneden één of twee Perfoonen, die de Tabak weder uit elkander fchokkeeren , om dezelve op ftapels te leggen j, de bladen binnen , en de koppen en de fpeilen buitenwaards gekeerd zijnde. Deze ftapels geeft men gemeenlijk een Taerlingfche gedaante , van 5 a 6 voeten , hoogte , breedte en lengte. Wanneer deze ftapels eenigen tijd gedaan hebben, dan worden dezelve gebost; waartoe men meestal, twee beste bladen neemt , leggend'e de punten 5 of 6 duim over elkander. Daar na vult men dezelve met gemeene bla- • den, zo dat zij gerold zijnde, de dikte van één duim , en 16 a 20 duim in de lengte uitmaaken. De omflag worde omtrend 2 duin? van den kop gelegd , het welk gedaan zijnde, de Tabak leverbaar voor den Koopman doet worden. —- De veikooping gefchiedt bij de 100 ffi, voor een bepaalden prijs; en fomtijd* onbepaald, naar uitbieding van den Koopman tot de hoogde markt. Hij die voorheen de groorfte partij kogt, die omtrend een Dorp of Vlek groeide , was de Marktfteller : dan deze gewoonte is nu genoegzaam afgefchaft. Op  Op een Morgen Tabaksland, groeit gemeenlijk , wanneer men een middelbaar gewas tékent ; van welke de prijzen ook ongelijk zijn'j in de verfchillende Jaaren ; doch die ik hier bepaald zal opgeeven; 2000 fg Best of Bovengöed, gerekent op 16 ƒ 320-:.: 800 tg Uitfchot . . . a 8 - 64> :-: j 200 ffi Aardgoed . . a 12 - 144.-:-'. 400 f§ Uitfchot of Zandgoed . a 6 - 30-:-: ƒ558-:-: ' 5500 ® Wanneer het beste goed geplukt wordt, dait iaat men een der beste en grootfte Planten ftaan, tot dat de inzameling over is. Daar na verzoekt men de jonge Lieden uit de Buurt, om deze Plant mede te helpen afplukken, het welk met veel vrolijkheid gefchiedt. Deze Tabakplant, die, in dit geval, altoos de Tlijstenbrij plant genoemd wordt , verfiert men daat na, met waaijers van verguld papier , gevervvde eiërfchaalen, klatergoud, enz. en plaatst een hoepel in dezelve, zo dat zij zich fgelijk een kroon vertoont, en een fchoon gezigt, voor den Planter en zijne Medehelpers, oplevert. Zij blijft ook, om die reden, in het gewoon vertrek hangen, tot eene anderePlant, het volgende Jaar, haare plaatfe vervangt. Na de verfiering maakt de Planter zich met de ge. noodigden vrolijk; en onthaalt hen niet alleen op  C 390 .) op Rijstenbrij, maar ook op een Ham, een Salaadjen, goed Vaderlandsch Bier, enz:dóch ' tegenwoordig fmaakt hen de wijn ook reeds beter, welke 'er dus ook al op Tafel komt. Zie daar, mijn Vriend! aan uw verzoek voldaan ; kan deze opgave uw oogmerk eenigzins feevoorderen, het.zal aangenaam zijn,aan dien zich noemt, enz. A. D. V.  VADERLANDSCH KABINET; van KOOPHANDEL, ZEEVAART, LANDBOUW, FABRIJKÉN, ENZ. BEHELZENDE Eene Verzameling van Verhandelingen, de Uitbreiding en Verbetering der gemelde Vaderlandfche Welvaart-Bronnen ten doel hebbende. . Uitgegeeven door C BRENDER a BRANDIS Leermeester in de Wis- en Stemkunde; Examinator van alk Stads Maaten en Gewisten, en Wijnroeijer te Amjleldam; Lid van verfcheiden MaatfcJiappijen. DERDE STUK. Met Plaaten. Te A M S T E L D A M , Bij AREND FOKKE, simons?,» M D C C X C.   BERICHT. Büna drie Jaaren z^n er verloopen, zedert de uitgave van ons Tweede Stukjen ; fchoon wij, noch over het vertier van dit Kabinet, noch over de medehulp onzer Vrienden, eenigzins behoefden te klaagcn. Waarom wij zoo lang met de uitgave van dit Stukjen gewagt hebben , komt ons thands bijna zoo onbegrijpelijk voor, als aan onze vraagende Leezers. Alleenlijk zien wij toch van achteren, dat eenige toevallige omltandigheden (in welken te weeten, de Leezer geheel geen belang zoude Hellen) wat te veel gewerkt hebben op onze overtuiging; dat men niets, dan met vermaak moest geeven. De volgende zes Verhandelingen, deelcn wij eindelijk onzenLeezercn mede; hoopende dat dezelve hen niet minder mogen bevallen , dan die der twee eerile Stukken van dit Kabinet gedaan hebben. Amfteldam, den l^dcnyanSlagtmaand. \~t%9. O. Brender a Braxdis.  I N H Ö U D, ,I3efchouwing van den Nederlandfchen Koophandel; door Dirk van Hinloopen. Bladz. u Natuurkundige Befchouwing van eenige Producten tot den Koophandel betrekking hebbende; door Mahtinus Nieuwenh u jj z e n, M. Dé - - 37 Verhandeling over het noodzaaklijk verband der Geleerdheid met den Koophandel; door Arend Fokke, Simonsz. . 81 ■De Beginfelen van Koophandel en Zeevaart in 't gemeen, en die van ons Vaderland in 'r bijzonder, aangetoond door Dirk van Hinloopen. . • . 107 Verhandeling over de Haver, Boekweit, Böo* nen, de verfchillende foorten van Erwten, enz., door Johannes Bouman Eg- bertusz. ... jgp De bloei en het verval der Plateelbakkerijë, in eenen Brief aan den Verzamelaar medegedeeld, door Ra B, ...r. te R....k. 171 De Plaat en derzelver verklaaring te voegen over Bladz. 80  ËËSCHOUWÏ&ö VAN DE» NEDERLANDSCHËH Koophandel DOOR i). van HINLÖ QPMfk   BESCHOUWING VAN DEN NEDERLANDSCHEN KOOPHANDE U 'ViT'are deze Verhandeling alleenlijk gefchikt voorWijsgeeren, dan zou de ftof te gering, en de ftijl niet verheven genoeg voor hunne aandacht zijn; maar voor de ïnwooners van Keêrlands grootfte Koop - Stad , die alle * meer of min, nog ëénig belang in den Koophandel, «n, (zo als ik met reden vertrouwe) in de welvaart dezes Lands Hellen j hoope ik , dat nog eenig algemeen nut in mijne Redenen en Overdenkingen moge gevonden worden. Mij vleijcnde met deze hoop, zal ik over* , gaan, om, in de e erfte plaats, eerte kléine fchets te geeven, van de voornaamfte Koop- en Fa« briek Steden onzes Vaderlands, zo als dezel* ven geweest zijn in den voorleden tijd. In de twsde plaats , eene befchouwïng van dezelfde voorwerpen, en hunnen toeftana in den tegenwoordigen. Eii Tm derden kortelijk fpreekea over de ssid*  C4> delen, welke in dezen tijd, ter verbetering vari den Handel in Nederland, worden aangewend. Om, zonder omweg, tot de zaak zelve te komen, zal ik, ingevolge mijne eerde verdeeling , dukswijze opnoemen eenige der votrnaamfie Handelplaat fin en Trafieken , welke in dit Land, in tijden van vooripoed, in bloei en welvaren zijn geweest, en voorheen, het geluk der Inwooneren van Nederland, hebben bevorderd. Voor ruim een paarËeüwen was Alkmaar door Meiren en Water omringd; en volgends Oudheidkundige Schrijver-, in nog vroeger tijden bedroomd. dooreen Tak van den Rhijn, welke omdreeks het Huis te Brederode in Zee vloeide, rijk en voordeelig in Koophandel en Zeevaart; maar in Iaater tijden, deze Rhijntak verzand, en de Meiren en plasfen in Wei- enBouwland veranderd zijnde, is Alkmaar 'sBui* tenlandfche Handel vernietigd geworden, efl haare Zeevaart verdweenen. Ik zwijge van het nog ouder Vroonen, Van hetwelk onze oude Chronijken fpreeken, dat mede daar omtrent zoude gelegen hebben, en eene der beroemdde Kooplieden zou zijn geweest, doch waar van, voor ons niets meet dan de Naam is overgebleven. Enkhuifen , was in de voorige Eeuw zeer bloedende, door de groote en uitgedrekte Haring-Visfcherij, en daar, uit voortlpruiteirden Hao  co Handel; zodat men, in dhn tiid, in deze Stad alleen, wel 500 Builen 's jaarlijksch voor deze Neering toerustte. Hoorn bloeide in voorgaande tijden , door fterke Vragtvaart er: Scheepsbouw: en even zo was het roen ook met Edam se'egen. Dordrecht was de Stapelftad der buitenland* fche Wolle, Delft, was beroemd door zijne Plateelbakkerijen; ook heeft de Saaij Weverij daar voorheen gebloeid. Haarlem , hoe beroem! is uw naam geweest, bij de buitenlanders, door uwe groote Linnen-Stoften. Bonten en Gaaren Fabrieken? Om den Le?er flegts een denkbeeld te geeven van derzelver vermogens iu voorleden tijden, behoef ik, alleenlijk eene aantekening, die ik elders gevonden heb, hier te doejï volgen. ,, In 't jaar K91. heeft men hier (in Haar„ lern) een ftuk Linnen gemaakt, van h:t welke 5, een Vlaamfche El kwam te ftaan op ƒ14:- 5» „ {magtig veel geld in die Eeuw)" het geen „ aan het Franfche Hof wierdt verëerd: en in „ het jaar i$o6. maakte men een ftuk linnen „ van 50 ellen, dat zo ongemeen fijn was, 9, dat het ƒ 260. van Weef loon kostte, en het „ Gaaren, waar van het was gefabriceerd, kwam j,? te ftaan op / 6. het Lood. In het jaar 1651. is door de Heeren Staa« A 3 te.».  f6) £ ten voor Tafellinnen darfiast, ói&r ter Ste* 9? de geweven, betaald ƒ 50 per" El, Hoort dit Nederlanders ! tot zulke ftukleen zijn voorheen .onze Fabrieken in ftaat geweest! j^eyden, bloeide voortijds door Weverijen van Lakenen, Greinen, Sergiës, b'aaijen, Streepen en Dekens , krielde van luwooneT6n, en was buitenlandsch beroemd: „ Ho© j, menigmaal zijn de troonen der oppermagtige 9f Vorften xznlspahan twConflantinopolen ,met „ Leydfche en Haarlemmer Stoffen bekleed „ geweest? Hoe dikwerf heeft een Oosterseh 9, overwinnaar, bekleed met Leydsch Laken, „ zijne tropheën gevierd? Vergeeft mij deze uitflap.! Milverfum deelde mede in de welvaart der Laken-en Bontfabrieken. Gouda hadt de eer en roem der beste Pijpenfabrieken, Touw-en Hennipfphmerijën. Zaandam , Oost*cn4Vestzaanen, waren in fict bezit van den Scheepsbouw ; op hunne Werven wierdt niet:al!een gewerkt voor onze Zeevaart, maar ook voor de Zeevaart van alle Volken; een Czaar Peter zelve fchaamde zich niet, om aldaar die kunst te komen leeren. Hoe beroemd was de Bisfchuit welke te Wormer, zo voor het huishoudelijk gebruikj, als voor de Zeevaart gebakken wierdt , waar vsn mijne aanteekening zegt j dat het getal der Bak»  t 7 ) Bakkerijen aldaar, in de 16de EelIW; omtrett* aoo heeft bedraagen, waar toe men gebruikte joo Ventfchuiten, om dezelve, zo binnen- ala buitenlandsch, uit teventen; op marktdagen kwamen dezelve te Atnflerdam markten, waar van nog zekere gragt aldaar den naam van Bis», fchuitmarkt draagt. Overdenkt de menigte van Bierbrouwerijen die in alle onze Nederlandfche Steden zijn geweest: dit nuttig Inlandsen Product, wierdt door al het Volk van Nederland, voor dagelijkfchen drank gebruikt, en naar buiten 's landa in menigte verzonden. Den meesten mijner Lezeren heugt zekerlijk den bloei der Katoendrukkerijën, waar van mert nog om en in Amjlerdam, aan de overblijfzelen hunner groote Gebouwen en Werkplaatzen , hunne voorige welvaart kan ontwaar worden. Ziet, in de aantekeningen van Zorg» dragers Lijsten, de blijken van onze voorheen zO ftérk bloeijende Groenlandfche en Straatdavid' fche Visfcherijên'. Leest daar, dat in het jaar 1683.' ter Wal visch vangst, van ons Land, zijn uitgevaren 24a Schepen, welke, door één gereek'end, ieder Schip aanbragten $j visfehen, en 180 quarteelen; en in het jaar 1701. 107 Schepen, die, door één, hadden aangebragt, per Schip.io Visfehen en 336 quarteelen. OnzeHan. del op de Levant, Smyrna en Conftantinopolen is in vroeger tijden zo gewigtig geweest, dat, A 4 de  C 9 ) $1 Regeerjfrg van Amfterdam heeft kunije^ goedvinden, om Directeurs, of Commisfari^' jen, tot opzigte over dien Handel, aan te Hellen , fti dez,elven eene vergaderplaatfe op Hun Raad. huh in te ruimen. In de voorledene Eeuw wierpen d,e ri|k geladen Kielen, tot deze Navigatie gebruikt % no.oit a zonder een fterk convoij ver? frpuwd, In de Engelfche Oorlogen van dien ï!jd , heeft di<§ Natie, tot t-weemaaleq toe^ VÓfAr de.declaratiën van Oorlog, de Levantfche, Vlooten en Convoijen te vergeefs (*) aange^ taqt, om sich voor af meester van die fchatten te maaken; als overtuigd zijnde yan het groot, belang dat, Nederland in dien handel hadt, en ^jxi aan het zelve daardoor een'gevoeligen en qrvverwagten flag toe te brengen, ïn het begin der voorige Eeuw, begonnen. log, daar bij gevoegd de Misgewa'sfen, en dé drukkende lasten en Interesfen, waar onder dè Planters zuchten , veel llegter is gewofdeni Welk Inwooner van Nederland, dien de welftand onzes Handels ter harte gaat , kart Onzen tegenwoordigen toeftand, zonder aan> doening, befchoüwen? Ik heb niets vergrooti alles naar waarheid voorgedragen: én ik twijflélook geen ogenblik, of mijne Lezers, zul4 len Hier van, al te wel, bij zich zeiven over„ tuigd zijn. Deze oppervlakkige fchets is hög onvolmaakt, ik zal, zo kort als mogélijk is, dé al*  07) algemeene oorzaaken voordellen,, die waar» fch jnelijk aanleiding , tot zulke groote en gewïgtige veranderingen gegeeven hebben». Het kon niet anders zijn , dan dat het naijver en afgunst moest verwekken bij andedere Volken, als zij zagen, dat een klein Gemeeuebest, in minder dan één Eeuw, zich vrij maakte van het juk der dwinglandij, erk door vlijt, werkzaamheid, wel geplaatfie zuï* inigheid, en oprechte eerlijkheid , hunnen Koophandel en Zeevaart uitbreidde , tot dé wijdst bekende deelen onzes Aardbols, enzicri daar door verhief boven alle Volken. De Êngelfcben waren de eeriteh, die, afgüïu ftig over den voorfpoed van Nederland, onder hetProteéiorfchapvan c&omwel, hunnebe« rugtte Acle van Navigatie in ftand bragten, .eü daar door aan onzen handel op Engeland, Schdfr> ïand en ïerland een allerzwaar.-^ nadeel her>« ben toegebragt; en onzen Handel op Noord America, (die tot dien tijd toe, vrij hadt gé* weesf) geheel vernietigden. Hierop volgde óeFranfchen, die, onder hun* nen kundigen Staatsminister colbert, eerst eene Üostindifche Maatfchappij vormden, eri zich toelagen op den Handel en Zeevaart; ver»' Volgends hunne Oorïogs Marine verbeterden,me£ dat gevolg, dat men binnen weinige Jaaren,; geheele Franfche Oorlogs-en-KoopvaardijvlobfèH op den rug des Qceaans zag zejiénj  De Deènfcbe, Zweedfcbe en andere Nöordfcbi Volken, begonnen ook hunne oogen te openen , en te zien dat het meerder voordeel voor hun zeiven zoude wezen, in plaats van hunne Lands Producten van Hout, Hennip, ijfer» Koper en Teer aan de Nederlanders te verruilen, daar zeiven Schepenen te bouwen, Zeildoek te reeden, Touwwerk te flaan enz. in welke artikelen zij heden reeds zo verre ge. vorderd zijn, dat ze die, zelfs met hunne eigen Schepen , bij andere Natiën aanbrengen en verkoopen ;alle deze genoemdeVolken hebben ook Oostindifche Maatfchappijën opgericht » en waartoe zelfs Nederlanders (welk een dwaaze winzucht!) voor eene maatige ïnterest, hen de penningen verfchaft hebben. De Engelfchen en Franfchen, door de genoemde en met veelijver, doorgezette maatregelen, nu fterker de Zee bebouwende; maakten zich eerlang meester van het grootfte gedeelte van den Levantfchen Handel, en van dien tijd af» verminderde onze groote verzendingen van Lakenen en Greinen naar Smyrna en Conjlantino* Polen, en onze Fabrieken begonnen te kwijnen. Het voorheen welvaarend Enkbuizen, heeft den eerften krak gekregen , door den Engel-fehen Vlootvoogd Btake, welke in het jaar 1652. de Vloot Haringbuifen overviel, en het grootfte gedeelte daar van vernielde. Langzamer hand van deze rampfpoed herfteld, wierdt d«  (i|3 de Vïoot nog eens door de Franfche ïtipèi* Commandeurs forbin en bart, vóór Heé begin dezer Eeuw (*), aangetast, en haare twede Vernieling geheel voltooid: daar op véé» le jaaren kwijnende, en veel tijd uoödig heb* bende öirt van dezen laatften en gevoeliger! ilag [tt herkomen , zo hebben intusfchert de Engelfchen , en vöornaraentlijk de Noorëri en! Zweeden zich op deze vangst toegelegd ,- èri zich in de verzending der Haring , een tak van Handel gemaakt, die Holland nooit wedét te rug kan krijgen. Het ig waar, hunne wijzers van Haring zouter, en inleggen is llegter dan de onze: de fmaak der Hollandfche Haring blijft boven hunne Haring de kroon fpanneri, maar zij (namentlijk de Nooren en Zweeden) visfehen ffle't kleine fchuiten, weinig Volk, êtf alleen langs hunne eigen Kusten; dus met pöS gelijk veel minder kosten, en kunnen de Haring tot veel minder prijferi, dan wij de orizè^ vereenden en verkoopen. Allen die dé Historie onzer Zeevaart kennen £ (s. bewust; dat onze Vlooten, die in' dé op» komst van ons' Gemeèriébest, de fchrik êtt Spanjaarden en Portugeefen waren; meestmeé inlandsch Bootsvolk zijn bemand geweest; vari welkers overvloed men, (in onze Historitrrj,dê klaarfte bewijzen zietj- toeii ate» in Ê&t  Het voordzetten \ van onzen Oost- en West» indifeben Handel is mede oorzaak geweest), dat onze nuttige Bierbrouwerijen bij na geheel aijn verdweenen; toen Koffij en Thee Cwe> B 3 kers  fcerê nuttigheid , door Medicijnkundigen ia dien tijd, tenhoogftenaangepreezenzijnde)met warm water gemengd , eerlang de aangenaape en algemeene drank der Nalie wierdt. Vptgt hier bij, dat de Nederlanders, door Weelde'en Rijkdom hoe langs hoe meer verfijnd, }iunzenuwgeftel gevoëligerwierdt, zij wierden yatbaar voor het geen men Smaak noemt ï zij Verlooren hunne ftijfheid, maar wierden ook door de weelde bedorven, en door de invoeging van derzelver gebruiken, (zo tegenltrij. dig met het Natuurlijk geitel der Natie) van tijd tot tijd zwakker; zij verlopren dus mede die mannelijke deftigheid en ftandvastigheid, en mjsfchieri ook hunne eenvoudige oprechtheid, die, wel eer, het onderfcheidend ken-; merk van het Vplk van Nederland was.. Onze verbeterde fmaak, dpor de weelde verkregen, leerde ons toen, nog eenen drank no,« dig te hebben; onze verfijnde geesten afgekloofd zijnde, moesten opgebeurd, onze Ligchaamen , door het watme water verflapt, ^noesten yerfterkt worden; hier toe was geen Ipeter dagelijks middel, dan de Wijn: eerst ^wam dezelve in gebruik voor de Gezondheid, Vervolgends is die door de weelde eene gewoonte, geworden, en nu tegenwoordig kan geen Hollander, méér zonder Wijn leeyen ; het Geld wordt daar voor buitenlandscn, gezonden, e.n wa trekt daar fti tMert » deyrugten van dezui-  (*3) nige en 'eenvoudige levenswijze onzer Voorouderen. Ik zal dit onderwerp aanvullen met de Vaerzen,uit een hier op toepasfelijkDichttluk;van cenen onbekenden Dichter. De Dartelheid fpreidt midlerwijl haar hagen ,, Voor 't hart der onbezonne Jeugd, „ Zij troontze van het fpoor der Deugd, ,, En leertze alom de kunstjens van bebaagen* De onnoosle Jeugd, zo wujt ats los, „ Rolt in haar pragtige Karos ,, Naar Baaien, Feesten en Saletten, „ Men kapt, men kleedt, men danst of zingti „ Elk eert om Jirijd de uitheemfcbe Wetten, „ Dj; is 't niet al, de brasfende Overdaad, ,, Lang wars van ,t oud eenvoudig voedzel, „ Wil toonen, dat haar wuft gebroedzel „ Den nieuwen fmaak der Kookkunst best verflaat} „ Men voegt verjcbeiden! fpijzen zaamen, „ Vermomtze door uitheemfcbe naamen, „ En mengtze, tot Ragouts door één, ,, Men moet Forceeren, Friccasfeeren^ Rollades maaken, enLardeeren; „ De fmaak der Weelde is niet gemeen* ,, En of misfchien, door de Overdaad te votdem „De Geldkist heimelijk bezwijkt, Men ziet eerlang zich voêer verrijkt, „ De (linkfcbe List kan dit verlies vergoeden» B 4 Men  l, M&ft ziel door haaren bij'Jland, ligi „ Een onvoorzienefcbaê'verdicht; $■> Qf zo men dit te grof mogt keuren, „ En waagt men langs dien weg te veel} ,, Een klein gedeelte van 't geheel, '» Voldoet, desnoods, ^Crediteuren,. Nog, een voorname oorzaak van onze zo na-, deejige. verandering, is zekerlijk de groote en Schielijke.yoorfpoed yan onzen Handel zeiven. t)oor den groqten aanvoer van Goud en Zilyer, is de waarde van het geld magtig oader ©(n,s verminderd., dit heeft de levensmiddelen in deze Eeuw, wanneer men de voorige Eeuwen daar bij vergelijkt, wel dubbel hooger in prijs doen fteigeren; gelijk aan mij uit veele aantekeningen gebleken is: en hieruit volgt; dat men kan opmaaken, dat de Arbeidsloonen onzer Fabrieken , noodwendig moesten ve*Jioogd worden , nadien degemeerie Man, thans dubbslzo veel om te leeven noodig heeft:, dit heeft alles ten nadeele van onze Fabrieken made ge.werkt: de Volken waar by men minder jioodig heeft, om te kunnen leeven., hebben alömme Fabrieken aangelegd;, kunnen hunne Goederen beterkoop geeven, en voorzien ons thans met die zaakèn , daar wij voor dezen hen mede voorzagen. Nog meer: andere Natiën minder rijk dan wij, hebben wij, vooreeacjft', maatigen Inte-rest, uit onzen, Overvloed, van.  0*5) van penningen voorzien, om daai mede oHdeir neemingen ten onze nadeele te doen; om Trafieken aan te leggen, Zilver, Kwikzilver, Koper en ïjfer uit de Mijnep te delven, Schepen en Krijgsmagten te onderhouden, Coloniëa te beplanten, ja zelfs! om zijden Stoffen Fabrieken aan te leggen, en aan den gang te houden; zo als ons uit openbaare bekendmaakingen is gebleken, maar nog het allernadeeligfte voor pns Land is het misbruik van de Wisfel, waar door men de Zuidelijke en Noordfche Volken, Voor eene geringe provifie bedient, en hen in ftaat fielt, om met eikanderen Handel te drijven. Hoe dikwijls worden niet onze grootfte Huizen, hier door misleid, en door het misbruik van dezen handel overhoop geworpen? getuigen zijn hier van de noodlottige jaaren van 1763 en 1773. *k meen llier 8enoeg val1 gezegd te hebben en zal mijne tweede Verdeeling fluiten, met het vervolg van de Ichap*  fchappij, dit jkan ieder Burger voor zich zeiven doen, hij brengt zekerlijk een dof jen op dè weegfchaal tot Nut van 't Algemeen, maar zal het Algemeen, daar waarlijk in ruimer maate Nut van hebben, dan behoort'er, in de meeste onderneemingen, een volkomen overeenftemming van alle 'de Leden, die tot zulk eene Fabriek of Handweik of Handel behooren plaats té "hebben; want nimmer kan eenkunstuurwerlt aan zijne verëischten voldoen, zo niet alle de deelen en raderen daar van in order gefchikt zijn, om elkanders werking te onderdeunen en te bevorderen ; eevenzois het in de Maatfchappij gelegen : in iedere verdeeling, daar men zijn beftaan in moet vinden, dient geene plaats te hebben, dat ieder een afzonderlijk belang heeft. Neen, de eene Burger moet met den anderen eendemmig werken; en hier door het Algemeen belang verëenigen. Dan, men behoort hier bij, zoo men op zich zeiven niet in ftaat is om behoorlijke maatregelen, met een goed gevolg, door te zetten, de hulp en medewerking Van de HoogeOvrigheid te verzoeken, en ook te verkrijgen; want zonder die medewerking, en als de omftandigheden het gebruik van deze magt zelve verëisfchen , moeten alle goéde poogingen en onderneemingen, in ons Land Weder vervallen, en in het ijdel verdwijnen. Wil men een voorbeeld tot ftaavmg mijner gezegden ? Onze Suikerrafinaderijëu befchouw- den  den vóór eenigen tijd, reeds van verre him= hen iotaakh ondergang* dewijl de Regeerïng Van Engeland een premie hadt gefteld op dé tiitvóering van gerafineerde Suiker en Candij; de Buitenlandfche verzenders, de Duitfchers voornamentlijk, profiteerden van deze pretriie, dewijl die de prijfen der Suiker bene^ den de Hollandfche markt bragt; veelen' ónzer; Raffinaderijen Honden reeds ftil, wanneer onze Raffinadeurs zich voor het Algemeen belang Verëenigden ; én om hulp bij onze Hoogé Ovrigheid verzochten, die ook daadelijk beflö» ten, aan dit rechtmatig verzoek te voldoen; eri tnedeeène premie te ftellen op den Uitvoer van hier te Lande gerafineerde Suiker, met dezen goeden uiiflag, dat aanftonds de Commisfiën weder naar dit Land zijn gekeerd en onze Suikertrafiekanten, ten deele in hunnen voorigeri bloei herfteld zijn*- Hoe veele nuttige prefniën zouden nóg' gefield kunnen Worden, of daar dezelven reeds" werkelijk gefield zijn, verbeterd kunnen wof« den? als op onze Walvisch, Haring en Laberdaaii Visfcherijenop ons Touwwerk, Zeildoek , Op den Invoer van Negers tut Africa Iri ónze Colonien * om daar dooï deze overgebleeven Takken van het beftaan onzer NatieV te vergrooten en te verbeteren: Hoé veele nut* tige verboden konden nog tot voordeel van orfze Trafieken daar bij- gelegd worden/ als,1 op5 kot  Cv ) het inkomefi van buiten 's LandS nieuWge. bouwde Schepen, Touwwerk, Zeildoek, gezaagde Deelen, geverfde Lakenen enZijden, gedrukte Chitfen en Catoenen enz. en tegen het uitvoeren van onze Haard-Asfche en Vuilnis , waar van zich de Buitenlanders met veel nut ter bemesting hunner Landerijen bedieJ fien, en welke, volgens de beproefde onderVinding veel nuttiger voor en op onze Va« derlandfche gronden kon gebezigd werden. Hoe veele Heij- en Geest Landen konden" nog in ons Vaderland, door middel van premien, met hout beplant, of tot vrugtbare Akkers gemaakt Worden?' hoe veele uitgeveendè Veenplasfen, konden nog in Weelige Weilanden veranderd worden ? Hoe veele'barre Zandduinen konden nog beplant Worden, en doorSchaapen afgeweid zijnde, eenen overvloed van goede Wol en Kaas aan het Vaderland verfchaffen ? Doch men dient hier bij niet uit het oog te verliezen, dat volgens mijn betoogde gezegden, de hulp en befcherming der Ovrigheid , in allerlei verbetering allernoodzaakelijkst is, De bekrompenheid van mijn bellek noodzaakt mij hier af te ltappen, nadien ik eindelijk, nog diene te fpreeken over het Nuttige Vadertandfcbe Kweekfchool der Zeevaart, tot aankweeking van Nationaale Zeelieden, het welk de Heer s. sTijl zo fchoon heeft toegezongen. Ik zal de vrijheid gebruiken, om zijn Ed. woorden,  C den, ter befchrijving dezer fticht?ng,' hier over te neemen: , Eene eedle Maatfchappij, door zulk een zucht „ gedreeven, y, Wü thans aan't Vaderland een Helcknkweek' „febool geeven, Der Zeevaart toegewijd, naar dien uit deze „ bron Al't voordeel rees waar op de Staat ooit roemen kon, i, Datzaleen Kweekfcbool zijn van Ruiters en vkè t, Trompen> „ EnZoutmans, die zo fluks, daar Parkers nie„ ren krompen , Den ftvggen Britfcben Bog uit watervrees deei ,, vlien, . • ♦ • en verders ,y Wat hoopt men niet al goeds, wanneer dè groot' fle Mannen „ Met zulk een wakkerheid en IJver zame% „ fpannen, Uit een verbeeven geest van Burgerliefde en „ trcuw, 9> Die't lieve Vaderland geen offers weigren zouy Door wat geweld of list bet immer wierd be„ flreeden, ' « Indien men 't redden kon door Edelmoedigheden, ,iDadï  ( 33> „ Baar ziet men 't waar gebruik des Rijkdoms in „ zijn kracht, „ En ivat een Vrijheid, die geregeld is, betracht. In welke Verzen, en nog veel omftandiger in het uitgebreid Gedicht, alles gezegd wordt, wat van deze lofwaardige Inrichting kan gezegd worden. Eene Inrichting die door de Hooge Ovrigheid niet alleen is goedgekeurd , maar ook kragtdaadig wordt onderfteund en befchermd. Dit loflijk Gefticht is nog in zijn opkomst,, 's Lands Staaten, de Admiraliteit, veele welmeenende Vaderlanders , hebben hunne aan* deelen ter onderfteuning van het zelve aangebragt; doch dewijl daar toe een aanmerkelijk Fonds noodig is, is dit, tot nog toe, zo verre niet gevorderd, om met zoveel ernst te kunnen werken , als de Nationale Dienst van onze Zeevaart wel zoude verëifchen. Wij kunnen dit alles hooren en verneemen; wij alle, ó Landgenooten! prijfen die waar» dige vaderlaudfche Ooderneeming ; wij hoopen en wenfchen dat tijdffip te beleeven, dat Nederland bekwaarne Mannen uit dit Kweekfchool zal verkrijgen: maar laaten wij hier niet bij (lil ftaan, laaten daaden ten beste van ons Vaderland ons gemoed beweegen, laaten wij bedenken, dat wij 's Jaarlijks iets van onzen overvloed, of van onze onnutte uitgaaven afC ne§*  ( 34 % neemende, hïer veel nut aan 't algemeen kunnen toebrengen; blijven wij traag en flaaprig om zulke beilzaame Inrichtingen na behooren te onderfteunen, dan 6Nederlanders! niettegenftaande alle onze Genootfchappen , de beste voordellen vormen , de fchoonfte ontwerpen maaken , zal onze nog overgebleven Koophandel en Zeevaart hoe langs hoe meer vervallen , en eindelijk geheel vernietigd worden. Ik moet ten einde fpoeden: mijn onderwerp is zo rijk van zaaken , dat ik door de bepaaldheid van mijn Plan gedrongen , llegts oppervlakkig, het voornaamde van dit gewigtig onderwerp, heb kunnen aanroeren ; ieder deel van het zelve zoude wel eene Verhandeling verëisfchen: genoeg zal ik hier mede omtrent mij zelve voldaan wezen , zoo ik maar zo veel heb uitgewerkt, dat kundiger Mannen , hier door worden opgewekt, tot uitvoeriger overdenkingen, en gewigtiger Plans, ter verbetering van Neêrlands Handel en Zeevaart. Ik behoef niemand, rten minde ik hoop het) hier bij te herinneren ; dat ons Nederland , een Land is welks beste en voornaamfte gedeelte beneden de oppervlakte der Wateren ligt; een Land, dat door kostbaare Sluizen en Dijken maar even wordt droog gehouden , en zomtijds niet eens tegen het geweld des Waters kan befchermd worden; eenLand, doorgaans Moeras- fig  (35) fig en week, en niet als door Kunst vruchtbaar, kunnende geen vijfde deel zijner Inwoo* neren uit deszelfs voortbrengzels voeden : een Land, dat, zelfs in den tegenwoordigen onaangenaamen toeftand, nog met nijdige en Wangunfüge oogen , van andere Volken wordt befchoUwd. Uit deze omftandigheden is immers volkomen blijkbaar, dat zonder Handel en Zeevaart, al onze nog ovrig zijnde Welvaart geheel moet verdwijnen: wat zal 'er dan van ons, wat zal 'er dan van ons Land worden ? zal er alles vervallen, en niets onderhouden worden; de Staat van Nederland eindelijk vernietigd, en dit ons nog dierbaar Va« deiiand ter prooi je en verwoesting der Zeegolven moeten worden overgelaaten ? dan zou de Naazaat en Vreemdeling zeggen; daar, heeft Nederland weleer gelegen: Weelde heeft hét Volk bedorven en in llaap gezust, Rijkdom heeft deszelfs Bewooneren zorgeloos doen worden, en hun Land heeft het loon der traagheid en naalaatigheid zijner Inwooneren ontvangen. Dit verhoede God! Hij, deBeJlierer van alk de Werkingen zijner Schepfekn, werke in onzer aller hanen goede voorneemens, gepaard met Werkzaamheid, tot bet beste Heil van dit Land enzer inwooning. Ik eindige deze met het vervolg van het reeds aangehaalde Dichtftuk; C s, „ tk  ( % Ik Zie, melfchrik, in de omgelegen Landen „ " De Volken, op wier trouw gij flaapt, „ Aan wier gebruiken ge u vergaapt; '„ Naar uwen roof reeds watertanden; „ Zij loeren altoos op 't bederf, „ Van Batoos Dal, en Gijsbrechts erf: Wat zal een ijdle weérjland baaien Als gij berooft zijtvan uw fchat, „ Door tegenspoeden afgemat, j, En ach! van 's Hemels gunst verhaten? IS 6 amstelstad! vermijd, vermijdditLat, „ Ach! mogten nooit de Vremdetingen, „ Gewoon uw heerlijkheid te zingen, „ Het oog flaan op uw deerlijk overfcbot! „ Dan toonde nooit de Nagebuuren, „ Uw half tot puin vergruisde muuren \, En torens aan hun naageflacht, „ Dan hoorde niemand hen verbaalen: „ Hier plagt een Waerejdfiad te praaien; „ Zij viel door overdaad en pracht. h Is méér dan tijd tot de Oude Deugd te keerenl Zo wint de Godsvrucht weder veld, Zo zal de Hemel 't woest geiveld Der Watermacht genadig van u weeren; Zo zal geen reiziger, den grond Nieuwsgierig-pellen* daar gij (iondl, Opzeggen, op 't gezicht der golven. Deeze ongemeeten plas bevat De voormaals prachtige amstelstad: Hier, hier ligtze in dén Vloed bedolven.  NATUURKUNDIGE BESCHOUWING VAN BENIGE PRODUCTEN Tot den Koophandel betrekking hebbende ' DOOK M. N. Med. Doel.   NATUURKUNDIGE BESCHOUWING VAN E EN I O E PRODUCTEN Tut den Koophandel betrekking hebbende. tïet zoude mogelijk van veelen, voor eene Wonderf'preuk aangezien worden, wanneer ik betoogen wilde, dat behoefte den grondflag aan de weelde gelegd heeft. Dan , bij eene nadere befchouwing, zal men echter van de waarheid dezer Helling volkomen overtuigd worden. Was het niet de van alles verftookene behoefte , welke het menschdom aanporde, om middelen uit te denken, en op te fpooren , om de eifchen der natuur en de begeerte der ziel te vervullen? Vondt de mensch niet alle zijne poogingen begunftigd , door duizenderlei voorwerpen, welke het rijk der gefchapene dingen hem aanboodt. -t—; Ja gaf dit hem niet meer, dan de mensch in den «erften aanvang begeerde? , Ondertusfchea breidde de redenrijke fterveC 4 Ung  C 4° ) Ung den kring zijner behoefte uit, na maate hij meer middelen zag, welke hem daarin dienftig waren — de eenvoudige begeerte, om de behoefte te vervullen, ontaarte van trap tot trap in begeerte naar overvloed, en zodra was deze begeerte niet vervuld, of de weelde kwam ten voorfchijn, verzeld van alle der* zeiver fcbadeüjke gevolgen. Intusfchen is het zeker, dat'er nimmer eenig kwaad ontftaat, of daar kan eenig goed uit voordkomen , — zodanig was het hier ook gelegen. — De mensch, niet te vreeden met de voorwerpen die hem omringden, drek» te zijne begeerte tot het einde der waereld uit —— en wroette in de diepte der zeeën en in de peillooze afgronden der aarde — en zie daar een middel, dat den Koophandel en Zeevaart deedtbloeijen, en 't welke den Handwerksman en Konltenaar arbeid gaf. De onderfcheiden voortbrengfelen der natuur, wierden nu zoo veele takken van Koophandel, waardoor duizenden omgezet en gewonnen wierden. — Men deedt ontdekkingen op ontdekkingen, en de natuur, eene goedhartige moeder zijnde, gaf genoegzaam alles wat men van haar begeerde. Het is mijn oogmerk niet, dit onderwerp verder uit te breiden, dan ik wilde alleenlijk de verpachting aantoonen , die ons noodzaakt, om die zaaken te leeren kennen, wel* kc  (40 ke de Bronnen onzer rijkdommen zijn. ■ Of zijn de voordbrengfelen der natuur onze weldoeners niet? Zo ja, zoude het dan niet ondankbaar zijn, wanneer wij dezelven niet wilden kennen; de fchatten , die wij door hen verkrijgen, ongeacht in onze beurs Kaken , en voor de rest hen lieten voor het gene zij waren? Zou de mensch Cvraagt Mercier) in het midden van 't Heelal ongevoelig en werkeloos kunnen blijven, terwijl zoo veele verbazende wonderen zijne zinnen uitlokken , en voor hem een uitgebreid veld van bezigheden openen ? Kan hij door zoo veele wonderwerken niet uit zijnen flaap opgewekt worden? Dat het gedierte, beftemd om te groeijen , en zijn voedzel te zoeken, inilaape; maar kan de mensch wel immer zeggen, „ik verveel mij zeiven: ik weet niet waar mede ik mij zal bezig houden" welk eene bijzondere klag't in den mond van een redenlijk Wezen? Men behoort het ligchaam dezer aarde geenszins te befchouwen, als een ftuk onbezielde klei, als eene groote verzameling onbeweegelijke deelen: enz. 'er gefchiedt een wezenlijke omloop; alles is in dit groote ligchaam bezield; de Natuur werkt zo wel op den bodem der duistere en bijna peillooze afgronden, als zij ïagcht en groent op de oppervlakte der aarC 5 de.  (40 de. De Mineraalen worden voordgebragt; de fteenen groeijen ; de wateren loopen rond, eene voordbrengende kragt dringt in de hardfte rotfen. Een Mijn heeft zoo wel haare natuurlijke bewerkingen, als de Eik die op den Bergtop waggelt. Deze onze aardklomp is geenszins een ruwe Bajert, in welke de Koffen op eikanderen gepakt liggen, zij bevat orde , zij bevat fchoonheid — zij bevat beelden , welker kennis de ziel verheft. -—en wie is er, die niet haaken zoude, om juiste orde, fchoonheid, en grootschheid te kennen, en deze kennis op eene aangenaame wijze te erlangen uit de hand der Natuur zelve. Ik houde mij dus te zeker overtuigd van 's menfchen begeerte om de voordbrengfelen der natuur, en hunnen oorfprong, zamen. {telling en uitwerkfelen te kennen , dan dat ik 'er één woord verder ter aanmoediging van fpreeken zoude: — te meer, daar de kennis der natuurlijke dingen ten hoogften aangenaam in haare befpiegeling , nuttig in derzelver gebruik en heilzaam in derzelver gevolgen is; — bij derzelver naarvorfching immers worden ons tooneelen geopend, die ons op eene aangenaame wijze verrasfen — wij verkrijgen daardoor kundigheden, die ons in ftaat ftellen, om ontd ekkingen en verbeeteringen te doen in den Koophandel en in dcKunlten — ea  (43) e« wie zal aan de heilzaame gevolgen twijfelen, daar deze befchouwingen ons opleiden tot den eeuwig gezegenden Vormer aller dingen, en van daar ook den eerbied, welke alle Volken voor het rijk der gefchapene Wezens gevoed hebben. Het oogmerk dezer Verhandeling is, om zommige voordbrengfelen, welke ons de bijzondere Rijken der Natuur tot den Koophandel en Fabrieken opleveren, in hunne eigenaartige kenmerken , en vervalfchingen te doen kennen. Waar toe wij echter eerst een kleine Schets van de Natuurlijke Historie, moeten voor af doen gaan : terwijl een uitgebreider fchets ons oneindig van ons Plan zou verwijderen. Alles, wat zich aan onze zintuigen voordoet , b-hoort tot de befpiegeling van den Wijsgeer — het zij dezelve meer of minder zaamgeftelde zelfftandigheden zijn. De, eenvoudige kennis dezer zelfftandigheden heeft ten oogmerke, om derzelver eigenfchappen en gelijkvormigheden te kennen. — Dezelve met andere voordbrengfelen te vergelijken en te verbinden, en daar door nieuwe voordbrengfelen daar te ftellen, welke de Natuur zelve nimmer aan ons hadt opgeleeverd — ten einde daar door, in het gemecne leven, een oneindig nut te verfchafFen. Ge»  (44) Om de kennis der natuurlijke voordbrengfelen meer gemakkelijk te doen zijn , heeft men dezelve in rangen en orden gefchikt , men heeft eenige algemeene verdeelingen ge* maakt en dezen wederom onderdeden toegefchikt. Het is ingevolge deze fchikkin'g, dat alle natuurlijke voordbrengfels in -drie Rijken verdeeld zijn geworden, welke Rijken onder den naam van Delfftoffen, Planten en Dieren bekend zijn; echter denke men niet, dat deze bijzondere Rijken zodanig hunne eindpaalen hebben, dat men tusfehen dezelve eene zekere gaaping en afftand zou kunnen ontdekken— verre is het hier van daan — de Schepper der Natuur heeft, op eene verwonderenswaardige wijze , deze gaapingen door middenfoorten aangevuld , welke trapswijze foorten aan foorten verbindenden alle de verbaazende menigte zelfftandigheden, van de ruwfte aarde, tot den verhevenften Wijsgeer, als een juiste keten aan een doen hangen. De overgang des groeiftoffelijken Rijks in dat der Dieren heeft zommigen dan bewoogen, om de voorwerpen, welken dezen overgang uitmaaken onder een vierde Rijk te brengen en dit het Rijk der Zoöphyten te noemen — dus heeft men den Polypus, welke, offchoon een dier — echter de eigenfehappen der Planten bezit, en dus een plantaartig Dier uitmaakt— dus  \ ( AS ) dus heeft rnen ook'aan den anderen kant dierlijke Planten. Het Rijk der Delfftoffen bevat die zelfftandigheden, welke onderaardfche, delfbaare of Metaalachtige genoemd worden, en zijn de zulke, welke groeijen, zonder eenig leven of eenig vogt in bijzondere vaten omtevoeren — geplaatst in den fchoot der aarde, en zeer zeiden elders. Eene goede analogie en naauwkeurige waarneemingen, overtuigen ons, dat, even gelijk andere ligchaamen beginnen, voordgroeijen èn weder afneemen, dus ook de Delfftoffen, de Aarden, Steenen en Mineraalen uit eenig Toort van vloeibaare ftoffe hunnen oorfprong erlangen, toeneemen en weder door deze of gene oorzaak, van een gefcheiden en ontwikkeld worden. Kelen, kwartfen, kalken en foortgelijke Delf(toffen draagen immers van deze waarheid kenmerken, waarvan daan anders de vreemde, fomtijds dierlijke,fomtijds plantaartige zelfftandigheden, die dikwils in 't midden eenes barden fteens gevonden worden? — Dit zelfde toonen ons de verfteeningeu, omkorftingen, — wij zwijgen van de kernachtige en zandige laagen van aarde, welke gedeeltelijk tot de fleeneii, gedeeltelijk tot de aarden kunnen gebragt worden. Dat deze DeWïloffen weder aangroeijen , blijkt  (40 blijkt duidelijk uit de waarneeming van 8 aglivius, welke oude groeven in ltalierï ontdekt heeft , die weder met marmer zijn aangevuld, en in welken men werktuigen gevonden heeft , waarmede, eertijds, op dezelfde plaats marmer was uitgegraaven. Deze en foortgelijke bewezene zaaken toonen duidelijk, dat zo wel onder, als bovenaardfehe wateren, voorzien van aardachtige en metallieke deeltjens, in de holtens, groeven en aderen der bergen dringende, en aldaar ftilftaande of alleen zagtelijk bewoogen wordende, onder zekere daarbij vereifcht wordende omftandigheden, den grondflag aan de fteenwording en voordgroeijing leggen kunnen» Dat de fteenen in grootte kunnen toeneemen, kan eeniger maate beweezen worden, uit de waarneeming van de Monconys, welke een fteen in een glazen kolf met water verfcheiden jaaren bewaard hebbende , dezen zodanig zag toegenomen, dat het glas moest gebrooken worden , wilde men den Heen 'er uitneemen. Veelvuldige bewijzen van dien aart zoude ik kunnen te berde brengen — dan ik achte dit genoeg ter ftaaving van mijn vcorig gezegde, dat naamlijk de Delfftoffen aangroeijen. Verfcheiden intuflchenzijnde gisfingen,aangaande de wijze van wording en voordgroeijing der Mineraalen: Ondertusfchen leert ons ee»  C4?> eene naauwkeurige overweeging, nevens eene onwraakbaare ondervinding, dat alle deze zelfftandigheden gedeeltelijk langs eenen kunftigen weg faamgefteld en weder ontwikkeld worden, gelijk uit de Steenen, Mineraalen, Zouten, Zwavels en Metaalen, door de Kunst voordgebragt , overvloedig kenbaar is: —— men moet alle deze ligchaamen als louter ge« mengde aanmerken, verftooken van eenige bewerktuigde zelfftandigheid , en waarin de nauwkeurigfte vergrootglaazen geene fappen omvoerende vaten, noch inwendige beweeging ontdekken kunnen. 1} Zij onrftaan dus door aanééngroeijing of eoakscentie, wanneer namelijk enkele of meer zaamgefteldeaarddeelen zich, door eenigeflijmitoffe in één ligchaam faamenvoegen, en door verlies der overvloedige vogten en de aanecntrekkings-kracht der deelen, geheel vast op een pakken en dusdanig verharden. Deze wijze van verharding kan in eens, of van tijd tot tijd gefchieden ; in 't eerfte geval, zal de ftcen een gelijkvormig geheel zijn, in het tweede uit laagen beftaan. 2.) Door coagulatie of famenftrcmmïng: wanneer naamelijk de famenftellende deelen, meer of min vloeibaar, van tijd tot tijd verdikken, en in eene eenfoortige zelfftandigheid overgaan — zodanig zijn de keien, kwartfen, agaten  C 48 ) ten en allen die van een' glasachtigen aart zijn. Hier toe fchijnen ook gebragt te moeten worden, de metaalachtige mineraalen, weJke eene glinsterende oppervlakte hebben, huntien oorfprong neemende uit deze of gene foort van dampachtig beginfel, 't welk de beftanddeelen der metaalen, in een meer of minder vloeibaaren ftaat zijnde, doordringt ert doet famenftremmen of coaguleeren. 3.) Door krystalmaaking, wanneer de kleine deeltjens , in het vuur of vogt -ontbonden, door onderlinge ;■«ntrekkingskragt , tot één ligchaam van eene bepaalde gedaante, zich famen zetten. Ën 40 door verfteening, welke werking mogelijk afhangt van eene vloeibaare indringende fteenachtige ftoffe, die aan de aanéénhegling en verharding den grondflag legt. Groot en uitgebreid is het rijk der Mineraalen , wonderlijk de voorwerpen die hetzelve oplecvert. — Men kan dezelve echter gevoegfaamlijk tot vijf foorten brengen, als Aarden, Stecnen, Zouten, Zwavels en Joodenlijmen , halve en heele Metaalen. Aarden, welke in water nimmer kunnen ontbonden worden en welker deelen ofligtelijk, of geheel niet famenhangen ; — Steenen, op welken het water mede geene ontbindende kracht  (49)' kracht" oefent, en welker deelen naauw aanèlfnhangen — Zouten, welke'den fmaak aandoen, ert in 't water ontbindbaar zijn —— Zivavéls en Joodentijmèn, wëlkè ontvlambaar zijn, reuk geeven en in oliën worden opgelost. Halve én beek Metaalen, welke 4 bet zwaarlte in gewicht, door het vuur vloeibaar geworden zijnde, in de koude weder verharden , met eene blinkende , bolle oppervlakté. Zie daar kortelijk het Rijk der Minerale» cmfchrfeeven. Zoo aanmerkelijk als hét rijk der Delfftof» fen is, niet minder is ook het rijk der Plariten --- niet minder uitgebreid — verbeeldt U, mijne Lezers, dat de Onderdaanen van dit rijk een getal van 20,000 uitmaakeh en deze begrooting moet alleen befchouwd worden, als een algemeenen overflag — wie wordt ' niet door vcrbaazing weg gevoerd , wanneer hij dit getal naadenkt —— fen wie zal ons immef het getal dér kleine voorwerpen die ons oog öntvlugten, —- wie het getal der Zeegewasfen , die den peillooZen Oceaan verheffen j —~ bepaalen? —— wie weet of dan het getal derzelver niét nog met de helft zou moeten vermeerderd worden'! ——— En echter , vindt gij in ieder foort — vail den honderdjaarigen Eik ^ tot dé laagë plant, die gij met den veet vertreedt eerl D bé-  C 50 ) bewerktuigd ligchaam, het welk groeit en léven bezit dat fapvoerende vaten , een celwijsweeffel, dat deelen bezit, ter bereiding zijner lappen deelen , welke met de lucht gemeenfchap oefenen, deelen ,wel- ke ter voordteeling ftrekken. En alles zoo juist geordend zoo geheel na den eenvouwdigen regel der Natuur die de wijze Schepper alom doet doordraaien ,—— na zijne wijsheid, die alom ons in de oogen fchittert. Het zal niet noodig zijn, dat ik, op eene meer Kruidkundige wijze, aantoone,- hoe de .Groeidoffen doorgaans in zeven verwandfchappen worden verdeeld, als zwammen, wieren , mosfen , vaarens , grasfen , palmen , planten — tot welke laatde Kruiden, heesters en boomen behooren. Nog minder zal . het noodig zijn, dat wij, de byzondere rangfchikkingen der Botanisten en inzonderheid die van den grooten Linn^eus opnoemen —— daar men dezelve allerwege vinden kan, als ook de verdeeling en omfchrijving der bijzondere deelen der Planten. Dan, trekt het rijk der Mineraalen, het rijk der Groeidoffen onzen aandagt en ver'baa. 2ing niet minder zijn de Bewooner» van het Dierenrijk de zulke, welke, op onzen Aardbol, het meest uitfchitteren in de werken der Natuur. Qw  Oiider deze bekleedt de mensch de eerde ratig* plaats de mensch —>— zco onderfchel* den in vermogens, naar de verfcheidenheid des Lands, *t welk hij bewoondt; —- hoe rijst dezelve in den grooten Wijsgeer en hoe daalt hij bij de Esquimaux, bij de Bewoonnü der eilanden naar de Zuidpool *■ welke Katien zijn er niet ontdekt, van welken men bijna twijfelen zou, of zij een redenlijken geest bezaten -** hoe naa grenfen dezen aan bet geflagt der Aapen — en hoe wordt door dezen het redenlijke aan 't redenlooze als vastge« fchakeld. Het redenlooze, zoo groot, zoo verbaazend groot in getal en orde op onzen Aardbodem. En echter allen fchepfelen, welke niet al» leen groeijen, niet alleen leeven —- maar nog meer — welke zelfs gevoel en beweging heb« hen — die boven de planten verheven zijn, door het bezitten van uitneemende en meer bijzondere werktuigen ter bereiding des voedfels en voeding des ligchaams; door een weêrgadeloos fpiergeftel, dat hen ter beweeging — en een zenuwflelfel, *t wek hen ter gewaarwording bekwaam doet zyn. Men zie het ganfche heir van viervoetige en kruipende dieren, van Hangen, wormen, Visfehen, vogelen en infeclen, van den Elephant, tot de mier; van den walvisch, tot het blaasdisrtjen —■ en wij zullen in allen een D a geor-  Cf») georganifeerd meesterftuk van kunst en wïjs« heid vinden. — Hoe uitgebreid het ook weezen mooge — een rijk, waarin men reeds 400 foorten van vier voetige, 600 foorten van kruipende dieren, ïaoo foorten van visfen, 2000 foorten van wormen, 10,000 foorten van infeclen en aooo vogel foorten ontdekt heeft, een rijk, waar in dus reeds ióscP foorten bekend zijn, —— door den onvermoeiden vlijt en aanhoudende reizen der Natuurvorfchers — en wie weet of dit getal, vocral in de infeclen en visfen. niet flechts een klein ftukjen der zaake zij. En deze ganfche fchakel, is , gelijk ik leeds zeide , met middenfoorten aangevuld, nergens vinden wij eindperken, nergens eene gaaping — wij zien de vledermuis het geflagt der vogelen met dat der viervoetigen vereenen — wij vinden dieren welke , half te water half re land leevende, de middenfcbakel tusfehen landdieren en visfen zijn; • maar nog verwonderlijker zien wij de planten aaneengefchakeld met de dieren door het geilagt der Polypen of plantdieren — onder dezen vindt men 'er welke genoegzaam planten zelve zijn—om uit veelen één te noemen — hoe naa gelijkt de zeenetel aan eene paddefloel — echter is het een fchepfel dat beweging bezit, fchoon zij een uur tijds nodig heeft, om de afltand van zes lijnen of een half duim door te  C 53) te loopen — men zie de ontdekking van eencn Baker, en anderen na, om van deze bijzondere wonderfhikken overtuigd te worden. Wij zagen de planten omfchreeven: als be ■ werktuigde ligebaamen doch zonder gevoel en vrijwillige beweging. De Dieren integendeel als gevoel en vrijwillige beweging bezittende deze twee bepaalingen hebben wij van beiden de genoemde rijken opgegeeven: en hoe zeer zij van elkander onderfcheiden zijn , worden zij echter in de Zoöpbyien volkomen vereend: met den wortel aan eenige ligchaamen vast gehecht, groeijen de meesten — zonder , gelijk de zeenetel , zelfs van plaats te veranderen: dat zij echter dierlijk zijn, blijkt, door hun gevoel in 't aanraaken, hun loeren op voedfel, hun aangrijpen van het zelve, door beweegbaare werktuigen. Daalen wij neder tot de tusfehenwijdte , die wij meenen te vinden tusfehen de planten en delfftoffen wij vinden dezelve ook aangehaald, door de zeewieren, coialbïden, coraalen , madreporen, milleporen, tubipo- ren onder welken er verfcheiden zijn, welker gedaante die der planten, maar derzelver zelfftandigheid fteen is Echter zijn dezen van veelen voor uitwerpfels der infekten aangezien doch de onvermoeide vlijt van den beroemden Bas ter toont dat D 3 de-  ( 54 ) dezelve geenszins tot de Zoöptiyten, maar wel degelijk tot de plantfoorten behooren , men zie deswegens zijne opuscula fubfeciva. Welk eene oneindige meenigte van bijzondere doffen heeft de Vormer der Natuur niet wel noodig gehad, om zoo verfchillende wezens en zelfftandigheden voord te brengen, dit dunkt mij , hoor ik zeggen — dan neen deze verfcheidenheid is niet zoo zeer in de ftoffe , dan wel in de gedaante gelegen. —Be beftanddeelen van deze duizenden voor» werpen zijn genoegzaam in allen dezelfde — even gelijk uit het water, damp, ijs, hagel, fneeuw, rijm en weder water gebooren wordt, zoo ook is er in de Natuur een aanhouden- ^e c;^e| j de deelen van een gellorven dier worden weder deelen dier kruiden, welke boven zijn ontwikkeld ligchaam opvvasfen nog eens, alle deze ligchaamen beftaan uk dezelfde doffen, ja men kan na waarheid zeggen dat de klaauvv eenes Ezels en het brein van eenen Cato uit dezelfde doffe gevormd zijn. Scheikundige proeven bevestigen dit dagelijks. Een waterachtig, aardachtig, brandftoffelijk en mogelijk een bijzonder metalliek beginzel en lucht, zie daar het weinige, dat de Schepper der natuur behoefde , ter zamcndelling van zoo veele duizenden voorwerpen. —• Zoo duizendvormig ouderfcheiden in aart en ge»  gedaante. ' Zie daar die deelen , welke de fcheikundige uit alle de voorwerpen der Natuur, bij derzelver ontwikkeling erlangt — welk eene aanbiddelijke wijsheid in deze wonderbaare eenvouwigbeid. Zie daar, in het korte eene fchets gegee- ven, der Natuurrijken en derzelver on- derfcheidende kenmerken — merk dezelve als de geopende deur aan , door welken men ingegaan zijnde, wonderen, aangenaame wonderen kan befchouwen. Wij zullen in de fteenen, welken men welHgt voor een ruuwen hoop zou aanzien — fchoonheid en uitneemenden glans ontwaar worden, —— behendigheid van aart en vastheid van koleuren — wij zullen den robijn met het heerlijkfle rood, den Sapphier met blaauw, den Esmaraud met groen, denChryfoliet met goudkoleur, den Amethist met druivenverw zien pronken. —- De Diamant zal ons bekooren door haaren glans en uitneemende vastheid — de Krystallen door hunne uitneemende en geregelde figuuren. Men zal zien hoe dezelve toegepast worden op het gemeene leven —— voor huizen en huisfieradien, beelden en andere kunstltuk- ken der bouwkunde hoe fteenkalk uit dit rijk ter aaneenvoeging wordt opgeleverd. Hoe uitgebreid het nut der krijt aarde zij —j in het gewoone leven — in de Geneeskunde—; D 4 in  < £6) fn dpn jlandbouw. — Wij zullen den Amian-. thus onveibrandbaar en het Waereldoog veranderlijk van couleur vinden; d,e Veldfpath van Labrador met de fchoonfte mengeling van cou» leuren zien fchitteren — en de zeilfteen zal de wonderjijkfle werkingen voor ons verrichten. Wij zullen de metaalen in hun glans —r maar vooral in hun .nut betrachten en geWaar worden , dat zonder dezen oneindig veele producten niet zouden beftaan, 1 ja, dat de Koophandel niets zoude zijn, de zwaarte en rekbaarheid van 't goud zal ons verbaazen en de onverandeilijkheid der Metaalen ons venyonderen! —— wij zullen uit het koper goudkleurige metaalen , uit den Caiïalt blaauwiei zien ten voorfchijn komen —vit piauier en bismutb zilverglans —— dan wat behoeve ik meer op te noemen? — dewijl hier aan geen einde zijn zou. De nuttige Hennip zal ons de touwen leveren , waar door de zeilen worden opgc» baald ——- de druiven zullen ons proeven geeven van een vogt, dat de oude Batten reeds ?oo goed finaakte, als ons — terwijl de kurkboom ons middelen aan de hand zal geeven, om dit geestrijk vogt in de fles- fen te bewaaren: wij zullen de fpece- rij-eilanden bezoeken — wij zullen den vernis boom zien —— de Manna en de mee. ¥.igte Qommen , Har/en en Gomharfen uit het plaH-  < 57) plantenrijk zien voortkomen ■ ja - wat behoeve ik minder bekende zaaken op te noemen — wij zullen den Jeneverboom vaderlandfchen drank aan zijne vereerers en den Tabaks plant verkwikking des harten zien verfchaffen • . Om een en ander Product te befchouwen zal ik 'er thans eenige ten onderwerp kiezen , en eerftelijk van den Cobalt, een Half. metaal zijnde, fpreeken. De balveMetaalen, zijn mineraalachtige ligchaamen, van onderfcheiden zelfftandigheid, weinig of in 't geheel niet fmeedbaar; maar doorgaans verbrijzelen zij onder den hamerslag, (O Zuiver zijnde, hebben zij een metaalglans -r-- (?) in lier vuur ziJn zij' of vlugtig of vloeibaar, zij behouden daar in hunnen metaalglans en wanneer zij naa het fmelten, weder zijn koud geworden, verharden zij altoos met eene bolle oppervlakte , behoudende, zonder eenige verandering, den* zelfden glans, dien zij te vooren bezaten, {4) zij kunnen, zo lang zij in een zuiver metalJieken ftaat zijn, met geene aarden, fteenen of andere vreemde ligchaamen onder het fmelten vereenigd worden, (5) Langer in het vuur gehouden wordende, verkalken zij en rieemen als 't ware , een aardachtige eigenfchap aan, wanneer men naa de verkalking dejzelve nog langer aan de hitte bloot ftelt, D 5 vloeit  C 5S > vloeit deze kalk weder tot eene half doorfchijnende masfa, die men glas noemt, in dezen ftaat echter kan men het weder tot een metaal brengen, door het bij doen van eenig brandbaar ligchaam. De heele metaalen zijn zwaarer, vaster en onder den hamer fmeedbaar. Dezelve zijn grootendeels ftandvastiger in 't vuur , waar in eenigen fpoediger, eenigen langfamer, anderen geheel niet verkalken. Beide de heele en halve Metaalen overtref, fen al de andere mineraalen of delfftoffen, 't z,-j aard i 't zij fteenachtige, in fpecifique zwaarte. Tot de halve Metaalen worden gebragt. 3) het kwikzilver 2) Rattekruidof Arfenicum, 3) Cobalt, 4) Nickel 5) Spiesglas 6) Bismuth of Wismuth 7) Piauter 8; Bruinfteen- De heele Metaalen zijn j) IJfer s) koper 5) lood 4) tin 5) zilver 6) goud 7) wit goud of platina; dus zijn er 8 halve en 7 heele metaalen, voor zoo verre ons bekend is. Naa deze korte erinnering kan men tot de befchrijving van den Cobah overgaan, als een product uit het Delfftoffen rijk 2) van de kaneel, uit het planten en 3) van de Spaanfche vliegen uit het dieren rijk. De Cobalt dan, is een half metaal, wit, uit den grijzen of blaauwen, van eene harde zelfftandigheid, breekbaar , en wanneer de- zei-  C*9) aelve doorgebrooken is , vertoont zij kleine, metaalachtige, na het ijzer zweemende, flaauw blinkende deeltjens, 2) in de open lucht verliest het weinig van zijnen glans, 3) in het vuur is het vast niet rokende noch ontvlammende — onder de bekalking wordt bet zwartachtig ten minden van eene donkere cou- leur . 5) hij een fterker vuur en met een dubbeld gedeelte glas of borax wel vermengd, vloeit het tot eene blaauwe glasachtige zelfflandigheid — en dit laatfte is het waare onderfcheidende kenmerk van dit half metaal, wanneer het zich onder eenig ander mineraal bevindt. 7.) Het tweede characteristieke kenmerk dezes metaals is dit: wanneer men in fterk water hetzelve, tot de hoogst mogelyke hoeveelheid ontbindt en bij deze ontbinding eene fterke ontbinding zeezout doet, wordt uit deze onderlinge bijeeumen. ging een rood of geel rood vogt gebooren, het welke den naam draagt van Sympatbeti- fchen inkt met hetwelke men eenige letters fchrijven kan, die droog wordende onzichtbaar zijn, maar over het vuur gehouden met een fchoone groene couleur weder te voorfchijn komen, door de koude, weder verdwijnen en door warmte weder zichtbaar worden, met dezelfde couleur kunnende dit verfcheiden maaien herhaald worden. De Cobalt Erts komt in onderfcheiden ge- daan-  daanten te voorfchijn, naar maate hetzelve met onderfcheiden ligchaamen vermengd is, welken allen optetellen uwe aandagt verveelen en voor ons oogmerk niet dienftig zoude zijn. Het is dit half metaal, dat voornaamlijk tot het vervaardigen van Blaamvfel gebezigd wordt en wel op de volgende wijze: men Haat de opgegraaven erts met den hamer aan gruis , ten einde het zoo veel mogelijk van de 011dergemengde ligchaamen te zuiveren ; vervolgens, ten einde het nog beter van de bijgemengde fteenachtige zelfftandigheden te reinigen, doet men het in pletmachïnes,wascht hetzelve en laat het vervolgens bezinken, wanneer de metaalftoffe, als de zwaarfte, naar den bodem zakt en dus gezuiverd kan vergaderd worden ; dusdanig toebereid , ftelt men het in den fmeltoven , ten einde de arfenicaale deelen, die 'er meestal ondergemengd zijn en zich ligtelijk door hette in dampen opheffen, 'er uittedrijven deze deelen zetten zich aan den bovenkant des ovens vast en worden, naa de bewerking, ook ten gebruike vergaderd; men laat den Cobalt zo lange aan het vuur bloot gefteld, tot dezelve verkalkt zij; waarnaa zij koud geworden zijnde, gezeeft wordt, ten einde 'er de grove, nog niet verkalkte deelen vau af te fcheiden, welke laatffe weder in den oven ter verkalking gebragt worden — dit verricht en  Cöi > en alles verkalkt zijnde, wordt het door mid» del van een pletmoolen fijn gemaalen en door eene zeer digte zeef gezeeft, ten einde men een fijn poeder verkrijge , 't welk na maate zijner fijnheid — middenfoortig of best genoemd, en met a, 3 of meer deelen fijn-gewasfen Keifïeen of zand gemengd wordt; dit gedaan zijnde, wordt de ftoffe dus toebereid, met water nat gemaakt, en ftijf in daartoe gefchikt vaatwerk, geftampt, in welken het door den tijd eene deenachtige hardheid verkrijgt — en zaffara, zaffra of Jafflor — om deszelfs blaauwe fapphier couleur, genoemd wordt. Deze zaffra of Jafflor is derhalven niets anders, dan de Cobak mineraal — vergruisd, gewasfen, verkalkt, gezeeft, met keideen poe. der of fijn zand vermengd en in vaatwerk verhard. —• welk vaatwerk vervolgens gemerkt wordt na de onderfcheiden deugd der faf' flor als fijne of beste, middenfoortige en ordinaire fafflor. Deze Safflor echter vereischt eene nadere bewerking, eer zij blaauirfel opleevere — ten dien einde wordt deze doffe op nieuw vermengd met een gedeelte welgezuiverde potasfche, geëvenredigd aan de meer of mindere hoeveelheid verkalkte Cobalt, welke in de» ze fafflor bevat is; en men zet dus dezelve in groote kroezen in 't vuur te fmelten; — on*  <60 tfnder het fmelten fchept men de tavendrrjvende ftoöe met een ijzerert lepel 'er af; de fmelting volledig zijnde, fchept men de ftofFe uit den kroes in een vat vol water, dus doende verkrijgt men een zo na mogelijk gezuiverd Glas van Cobalt. Eindelijk komt het derde tijdperk der bereiding — iets het geen in ons Vaderland in de blaauwfel molens mede gedaan wordt — de Cobalt, tot dus verre bereid, eene blaauwe glasachtige onregelmaatige ftofFe opleererende, wordt door een paar omloopende roïfteenen verplet tot een fijn poeder —> dat poeder doet men vervolgens in eene groote kuip met water, ten einde door eene fnelle beweeging, door eene daar in omdraaiende machine verwekt, ter degen te wasfen, van alle zoutige en andere vreemde deelen te zuiveren en het grover van het fijner poeder los te maaken; — dit behoorlijk verricht zijnde; fchept men het, met de tot dus verre bereide Cobalt bezwangerde, waterin eenekuip, roert het om en laat het dus een korten tijd in rust; ten einde de groffte en zwaarfle ftofFe bezinke — vervolgeus fchept men het vogt in eene twede — en mede naa een weinig ftilftaan , in een derde en zoo vervolgens tot in de laatfte of negende kuip, welke dan het allerfijnffe en beste poeder bevat. —Men laat deze laatfte ter degen bezinken — men , neemt  Cés) neen?.: eindelijk foort voor foort uit de kuipen, droogt, verfijnt en zift dezelve en ver-' zendt deze ftofFe onder den naam van fmalth of bhauwfel. — Van welke men eene bieeke en booge foort heeft, hangende grootendeels af van de meer of min volmaakte verkalking of van de meer of min ondergemengde ftofFe. De proeve, of dezelve vervalscht en merkelijk met vreemde verfijnde ligchaamen vermengd zij, is ten uiterften gemakkelijk— en dit zal mogelijk uit mijn vorig gezegde reeds opgemaakt zijn — men hebbe niets anders te doen, dan eene zekere hoeveelheid blaauwfel met eene groote hoeveelheid ontvlatnbaare ftofFe te vermengen, in een kroes te doen en in 't vuur te fmelten, wanneer het herftelde zuivere metaal op den bodem zinken en ai de vreemde ftofFe boven drijven zal — alles koud geworden zijnde, fla men den kroes aan ftukken, wanneer men aan de meer of mindere ' hoeveelheid metaal, na mate van het ge> wigt der Biaauvvfel weidra kan afneemen , in welke foort de meeste Cobalt huisvestte of welke foort de beste, welke de meest ver* valschte zij. Dit zal genoeg van den Cobah en deBlaau die bedreevenheid, welke elk mensch in zijn beroep volftrekt noodig heeft, en deeze kan de Koopman even zo min als de Ambagtsman ontbeeren. Welke nu zijn de kundig* heeden die uit het vak der bijzondere Geleerdbeid ontleend zijn, en volftrekt in den Koophandel te pas komen; deeze zijn de Taalkunde, voor zo verre zij betreft de taaien der Volken , waar mede de Ksopman handel drijft; de Aardrijkskunde, om de ligging der plaatzen, en de gelegenheid der Landen te kennen, waar hij zijne Goederen of Producten uit ontvangt, of naêr toezendt; de Zeevaart en Scheepsbouivkunde , om niet geheel onbedreven te zijn, in de wijze hoe de Schepen , waarin de Koopman zo veele Rijkdommen betrouwt, toegefteld en ter plaatze geleid worden , waar naêr toe zij ftreven, als ook om eenig gebruik der zeekamen te kunnen maaken, om te weeten, welke gronden goed om te ankeren, welke in tegendeel klippig, en onveilig zijn; waar 't diep, waar ondiep is, enz. om de lengte en breedte te kunnen nagaan , opdat hij, door de nieuwspapieren gewaarwordende, dat een Schip waar aan hem veel gelegen ligt, op zulk een lengte en breedte door een ander Schip ontmoet, ge» ftrand , verongelukt of behouden aanbeland is, de plaats, zig zo juist door behulp der kaarten kan voordellen, als of hij zelve bij Q die  (98 ) die gevallen tegenwoordig ware geweest. Hij dient eenigzins de Natuurkunde beoefend te hebben, althans in de Natuurwetten en het Neivtoniaanscb Stelzel niet geheel onbedreeven te zijn; wijl veel natuurgeheimen den Koopman te ftade komen, gelijk, om llegts twee uit zo veelen te noemen, deMagneetifcbe kragt, met behulp van welke alle de Kusten der Aarde ter Zee bezogt worden, en de Eleclrititeit, welke middelen uitvindt, om gebouwen en Schepen voor de uitwerkingen van den Blixem te behoeden. Hij behoort ook om zi}n verHand tot de bevattinge deezer dingen, als 't ware eenigzins voor te bereiden , de alles onderfteunende Wis- en Redenkunde niet geheel verwaarloosd te hebben; al' ware \ fiegts om door dezelve een juist oordeel, 't geen de Koopman bij uitftek noodig heeft, om niet misleid te worden , te verkrijgen. Hij be. hoort daarom ook een oppervlakkig oog op de Recbten zijns L V. Eindelijk, wijl ik naa de afhandeling der eerfte vier verdeelingen mijner Verhandeling, tot de vijfde en laatfte genaderd ben; te weeten, het vermaak dat de Koopman in ait oefenperk der Geleerdheid, wanneer hij het zelve wel gebruikt, trekken kan , zo moet ik UI. alvorens doen opmerken» dat at wat men als 't ware fpeelende, en bij wijze van uitfpanning leert, van een zeer gelukkig gevolg ter uitbreiding onzer kennisfe is. De kinderen prenten voornaamelijk die lesfe-n in hun geheugen, welke hen, als verguld met den glans van vermaak en fpel, ingeprent worden; door het bezichtigen van tafereelen en figuuren; door een wel beltuurd onderwijs in alle hunne uitfpanningen, worden zij bedrevener in het geen zij leeren moeten , dan door een vermoeijende en afgetrokkene. ftudie. De zugt tot gemak maakt vergeefs deeze zo weinig fteekhoudende tegenwerping, waar mede zij bewijzen wil, dat het een Koopman gezonder en nuttiger is, naa de drukke bezigheid des Handels zijn Comptoir verlaaten hebbende, zig met het kaartfpei, of eenige andere uitfpanning te vermaaken , dan weder op nieuw moei» Schoone Kunsten in frait/e Letteren, welke in drie deel«n het licht ziet, en met een groot aaiiMi oplichtende figuuren en fïaaije kunstplaaten verrijkt is. G4  C 104 > moeilijke kundigheeden te beftudeeren. Zij; die zó fpreeken, kennen den aart der rust, welke de ziele noodig heeft, flegts ten halTen; zij is ongelijk aan die welke het lighaam behoeft, en beflaat niet in werkeloosheid , maar flegts in eene verandering van beweeging; wijl die het wezen der ziele uitmaakt, en zij, zonder beweeging, zoo 'tmoogelijk ware dat zij zonder beweeging een ondeelbaar tijdftip konde beftaan, ook in dat ondeelbaar tijdftip vernietigd zoude worden» De wijze Schepper der zielen behoede ons aller zielen voor die rust; immers het bij fommigen zo zeer geliefd kaartrpel, en alle Tpelen , vereischt eene infpanning , welke niet meer noch minder de ziel vermoeit, dan de infpanning, welke zij tot de beoefening van nutte Weetenfchappen of Kunflen befleedt. Daarom hadt de aartige kunflenaar en bekende Dichter Jan Goeree, ten zinrijk kantfchrift van zijn blafoen, waarin hij zelve aan zijn werktafel kunstplaaten graveerende, afgebeeld was , deeze korte en aanmerkenswaardige Spreuk: rust ik, zo roest ik, en de groote Dichter Feitama fchreef niet ten onrecht© Yoor zijne Wedtens *t Verflani, door kunst ter deugd geleid, Vindt rust en lust in Werkzaamheid. Dee?  C W5 ) Deeze rust en lust bepaalen het Vermaat dat de beoefening van Kunden en Weetenfchappen aan den mensch in het algemeen en voor den ijverigen Koopman in 't bijzonder verfchaft.— Wat is 'er aangenaamer, naa de zorgelijke infpanniugen des Handels, dan alle zijne zorg te verpoozen in de aangenaame rust die de beoefening der Weetenfchappen fchenkt? Dc befpiegeling der Weetenfchappen immers kan de ziel zodanig beezig houden, dat alle onaangenaame denkbeelden, zo lang uit dezelve geweerd blijven. Terwijl de ziel vervuld is met de betrachting der fchoone orde des Heelals, of met de befchouwinge van heur eigen dwster wezen, of met de verwondering wekkende voortbrengfelen des vernufts , in het maatfchappijelijke leven, en als ineen uitgebreid Tafereel al het voorgevallene op den Aardbodem feedert onheuchelijke tijden overziet en beoordeelt; terwijl zij, zegge ik, met deeze, met heuren werkzaamen aart overeenkomltige, bemoeijingen, onledig is, vlucht het verdriet, de zelfverveelingen, de zorg en alle de predikers van menfchenhaat en ongezelligheid , en in derzelver plaats treeden wijsheid, bedaardheid , effenheid des gemoeds en gemaatïgde vrolijkheid; ziet daar dan uit die rust een lust, een vergenoegen ontdaan, waar bij geen wellust , hoe ook genoemd , haaien kan; want G S r  C 106 ) daar de verzaadiging allerleie vermaaken, derzelver prikkel beneemt, zo is de leerlust het eenig onverzaadbaar vermaak, dat daarom altijd zijnen prikkel behoudt, en tevens met de ziele eindeloos werkzaam en eindeloos vereenigd is. Ziet daar, geleerde Kooplieden! ziet daar, beoefenaars, zo wel van den Handel als van de Weetenfchappen, zo veel mijn zwak doorzicht toeliet, bewezen : dat de Koophandel niet zonder de Geleerdheid beftaan kan, even gelijk een Lighaam niet zonder Ziel kan leeven. Ik hebbe deeze ftelling van vooren, uit de Wijsbegeerte; van agteren, uit de Gefcbiedenisfen getracht te ftaaven. Ik hebbe getracht te bepaalen, welke Weetenfchappen den Koopman inzonderheid dienftigzijn, wat middelen hij tot derzelver verkrijginge bezigen kan, en hoe dezelve met vermaak beoefend worden: mijne taak is dus afgeweeven, en 'er fchiet mij niets meer overig dan uwlieder infchikkelijke aandacht dankbaar te erkennen, waar mede ik befluite met den hartelijken wensch: dat het ons, door Koophandel alleenlijk beftaand, Vaderland, nimmer aan geoefende Kooplieden ontbreeken moge! DE  DE BEGINSELEN VAN KOOPHANDEL en ZEEVAART IN 'T GEMEEN, EN DIE VAN ONS VADERLAND IN 'T BIJZONDER, AANGETOOND DOOR DIRK van HINLOOPEN.   DE BEGINSELEN VAN KOOPHANDEL en ZEEVAART. Thans is mijn voorneemen , 'om over den waarfchijnelijken, en gedeeltelijk bekenden oorfprong van den Koophandel en de Zeevaart te handelen , als mede de gevolgen die -daar van zijn af te leiden; welke ik hoope dat des lezers opmerking en overdenking zullen verdienen. Ten dien einde verdeel ik deze verhandelïag in twee deelen,- zullende wijemf befchouwen, den oorfprong en de aloudheid des Handels en der Zeevaart, bij de eerst bekende volken op dezen Aardbol, om dan ,ten tweeden, te onderzoeken , of Handel en Zeevaart zich in deze Nederlanden -niet op bijna dezelfde eenvoudige wijze hebben gevestigd. Het is alleen door Landbouw en Veeteelt, dat de eerfte Menfchen hun beftaan en onderhoud hebben moeten zoeken: en, dat het eerfte Gedacht der Menfchen , zeer eenvoudig geleefd hebbe, lijdt, mijn's bedunkens, geen tegenfpraak; want, Water, en vervolgens Melk, moeten hunne eerfte dranken zijn geweest, en Boomooft, Kruiden en Wortelen des Velds, hunne eerfte fpijze. De Alwijze Schepper, die, reeds  ( "O ) ïeeds alles, voor het Menschdom in eene genoegzaame en ruime maate hadt gefchapen , zo dat 'er tot planting en voeding der volgende geilachten, eenen overvloedigen voorraad in de nieuw gefchapene Natuur was opgelegd, (zo als de uitkomst over den ge • heelen aardbodem, tot heeden, ons heeft bewezen;) hadt ook de Menfchelijke natuur zoo bepaald, dat dezelve aan zijne wijze befchtkking, en oogmerk moest beantwoorden. Nu was de Natuurlijke gefteldheid van 't Aardrijk zodanig gefchikt, (en de Mensch hadt dit ook voor zijn welzijn noodig,) dat het zelve moest bearbeid worden. Daartoe fchiep God in den Mensch eene zekere zucht enbegeerte, tot vermeerdering van zijnGeflacht, Goederen en Bezittingen, eu ook tot uitbreiding van zijnen weetlust, en verftandige vermogens. Deze befchouwing verfchaft ons een duidelijk denkbeeld , dat het eerfte Geflacht der Menfchen, zeer fchielijk zijne behoefte gevonden heeft, en volgens zijne Natuurdrift naar andere Spijzen , en het bezit van Goederen haakte: deze nieuwe behoefte nu deedt de Menfchen opmerkzaam worden, en in de vruchtbaare aarde, als ook by de dieren , de vervulling van noodwendigheden zoe.' ken, en ontdekken. Doch'er behoefde maar een weinig tijd, om hen te doen ondervinden, dat,  C itï ) dat, zoo men de weelige Natuur niet behuipzaam ware, en het Aardrijk niet door arbeid, gedadige oplettenheid en werkzaamheid te baate kwame , wel fpoedig alles in 't wild zoude groeijen; aan Menfchen en Vee het nodige onderhoud ontbreeken, en, zo als wij in de eerde openbaaring lezen, bet Aardrijk doornen en distelen voortbrengen. Dit gaf aanleiding tot het bebouwen der aarde ; terwijl de noodzaakelijkheid om zich te dekken; en het gebruik der Melk en Vleeschfpijzen , de oorzaaken tot de Veefokkerij uitmaakten. Wij leezen in de befchrijving van Mozes, den ongelukkigen broedertwist van Kaïn en Habel, namelijk dat Kaïn aan den AUerhoogften offerde, van de vruchten en voortbrengzels des Velds, maar Habel de eerftelingen van het Vee, welk een en ander ten bewijze drekt, van mijn gezegde: dat reeds in het vroegde der 'rijden, Landbomv en Veeteelt, het beftaan van de eerfte Bewooners van dezen Aardbol hebben uitgemaakt. Na maate zich het gedacht der Menfchen vermeerderde , uitbreidde en meerder Land befloeg, zette men zich ook aan de boorden der rivieren en wateren neder. Hier ontdekte men de Visfehen, en het pas ontwikkeld vernuft leerde hen de Vischvangst: de Bosfchen doorkruisfènde, vondt men Wild , terwijl de vel-  C fit ) Vélden gevogélte leverden. Dus werdt allengs de voorheen eenvoudige fpijze, door meerder vericheidenheid van voedfel verwisfeld; maar toen bevondt men eindelijk nog meerder noodwendigheden te ontbreeken. En dit moet ons niet vreemd voorkomen, om dat het bewijs zeer klaar is: de menfchelijke natuur is nog dezelfde als in 't begin der Waereld: Laaten wij maar eens raadpleegen met onze eigen ondervinding. Hoe groot wij op de waereld worden, en hoe veel goeds wij op dezelven genieten, nimmer worden echter onze behoeften, of onze begeerten vervtild. Altijd den. hen en meenen wij, dat 'er nog iets aan ontbreekt. Onze wenfchen blijven toch altoos in het ijdel uitgeftrekt, en onbepaald ; maar, het is weder die zelfde Begeerte, die de drijfveer der menfchelijke Natuur is , door den Schepper derzelver ingericht om tot aanfpoo» ring van die daaden te moeten ftrekken, welken tot Nut der Maatfchappij moeten dienen , en waar door de werkzaamheid onder de Menfchen moet gaande gehouden worden. Aan die Begeerte is men de uitvinding der handwerken verfchuldigd: zij heeft de grondflagen gelegd tot Koophandel, Zeevaart en de meeste Weetenfchappen. Men zoude mij hier tegen kunnen werpen , dat ook deze trek tot Begeerlijkheid, veel onheil  0*3) Wil onder het Menschdom heeft voortgebragt; en dat de Goddelijke Wetten zelve gebieden; Gij en zult niet hegeeren. Doch dit zijn fchijntegenwerpingen : want God verbiedt alleen, dat wij eens anders goed niet zullen hegeeren. Laat ons; tot meerdere opklaaring eener be. geerte, zo als ik hier boven heb afgefchetst, fcens dus redenkavelen s de Mensch is vrij gefchapen , zijne driften zijn hem door den Schepper, ten zijnen besten gefchonken en hij is tot beftuuring derzelven , nog met de vermogens en 't gebruik der Reden bedeeld.' Misbruikt de vrijwerkende Mensch nu zijne vermogens en driften, dan handelt hij tegens Gods Gebod, dat niets als goed wil; gevol» gelijk, ligt de fchuld alleen bij den Menscrt die door het misbruik van zijne driften, en het niet gebruiken van zijne reden , de gefchenken van zijnen Schepper verwaarloost 9 en tegen dezelven zondigt. Na deze aftrede, die echter noodzaakelijk was, om uit de eerfte handelingen der Menfchen , de drijfveêren tot werkzaamheid en Koophandel te ontdekken, zullen wij met de hiftorie weder voortgaan, Den geenen die het genot van de vruchten des Velds hadt, ontbrak het Wild der Bosfchen; aan anderen ontbrak weder deVisch, en anderen de Melk en het Vleesch ; hier H w«  ( H4) uit ontfproot de eerfte Handel; en daar doot vervulde de overvloed van den eenen, bij weder* zijdfche ruiling, het gebrek van den anderen. De daar op gevolgde ontdekkingen der Metaalen, deeden de Menfchen ^ de noodige Werktuigen ten gebruik uitvinden, en dit gaf gele* ' genheid tot het vinden van Goud en Zilver : dit zo nuttig niet tot gebruik zijnde als het Yzer en Koper, werd fpoedig voor pracht en verfiering gebezigd , hieruit vólgde , dat de ruilingen grooter en van meer gewigt werden; en dus werd de eerfte Koophandel, uit noodzaakelijkheid, door ruiling gevestigd. ' De Visch , door het Menschdom aan 3e boorden der Rivieren en oevers der Wateren, geftadig belaagd, werd fchuw voor zijne vervolgers, en begaf zich in dieper water: men zag, bij toeval, omgevallen óf omgewaaide boomen , of takken Van dezelven , op het water drijven, en ftraks hieuw men boomen dm, hegte dezelve door Riet en Biezen aan elkander; en ziet daar het eerfte Vlot gemaakt, om over de Rivieren te drijven. Wel dra hooiden men de bóo'meh uit, en ontdekte fpoedig , dat men iets noodig hadt, "om die te beftuuren; en hier aan is men de uitvinding van het Roer verfchuldigd. In 't eerst gebruikte men daar toe een tak of riet, ïigter uitgeftooken; zo als nog door de Indiaa- nen  C "5 ) ïien in Afia gevolgd wordt, die daar toe een Bamboesriet gebruiken: Dus toegerust, was men nu gereed', om dé Visch tot in het diep' naar te fpooren; en het is zeer waarfehijnelijk dat wij den oorfprong en 't begihfèt der Zeevaart, in dit gering beginfel moeten zoeken. De fabel van D/edAlus en Icarus met hunne wasfcheh vleuglen , is te zeer bekend om ïlie te ontleeden; ik noem dezelve alleen bij overwonne Landen, de Velden en Akkers, en bevorderde daar door den Landbouw; hij dacht middelen uit, om het Volk te befchaven, en regelde hen naar de Romeinfche Wetten; van daar de overeenkomst der Wetten tusfehen de Oude Friefchen en de Romeinen. De Romeinen, zich dus in deze Land(tree« ken, en onder deze toen nog onbefchaafde Volken , gevestigd hebbende, vonden al het nodige onderhoud, voor kleding, krijgsgereedIchappen, en ruiterij hier niet in voorraad; dus was het nodig, dat hunne Legers fteeds verzeld werden, door Handwerks- en Kooplieden ; en deeze werden weder aangefpoord door de voordeelen, om de Krijgsmagt met de noodige behoeften te voorzien; en het gebrek en llijtagie te gemoed te komen. Ten dien einde was het noodig met de Land. zaaten te handelen, en het geene hen ontbrak hier te zoeken, en uit te vinden; daarom richte men in zulke Landen, Forums of Markflaat/en op; zo als reeds in den vroegften tijd bier te Lande , bij Voorburg en elders zijn geweest. Dus deeden zij den lust tot Handel en Werkzaamheid onder de Batavieren beginnen; leerden hen de waarde en 't.gebruik der Geldmunten kennen , verfchaften hen kleederen, en ook Werktuigen, nuttig voor den Land- en Scheepsbouw , hier voor ontvingen zij vaa hen.  ( «5 3 hen weder Vee; Koorn» Visch , Honig eö Schaapenwol De Handel verzacht de zeeden; en dus deeden deze beginzels van Handel, de Batavieren veel van hunne voorige ruwheid afleggen, lust in arbeid en Landbouw verkrijgen , en aan hen doen zien, hoe veele dingen hen noch ontbraken, die reeds in 't bezit en genot der befchaafder Volken waren. De Handel (dus zingt de Dichter Erkelens:) v „ Herfchept den woesten grond in een bekoorlijk Eden, „ Gelijk de noeste Batavier, „ Uit overftroomde waterlanden, „ Moeras en ftruik en lis en wier * „ Langs ingezonken oeverzanden, „ In 't midden van het golfgeklots, „ Het ftormend zeegeweld ten trots,' „ Den Vaderlijken grond der diepte heeft onttogen, „ En, door onafgebroken vlijt, „ Met onweêrftaenb'ren moed, in 't midden van den ftrijd, „ Gevoerd heeft tot den top van fchoonheid en vermogen. Vergunt mij' dat ik een oogenblik hier bij ftil ftaê , en iets zegge van den natuurlijken ftaat der voortbrengzels dezer, Lajuden.  t 125 ) ' De Historiën bewijzen ons dat het Land overvloed van Melk en veel Honig opleverde Nü, overvloed van Melk bet-eekent vruchtbaar Land, van veel Vee voorzien; gevolgeliitó ook van Vleesch, Boter, Kaas; Smeer, Huiden en Wol; veel Honig, toont ons aan; dat het Land, niet alleen van Bosfchen, maar ook van Kruid en Bloemrijke Landsdouwen niet was ontftooken , en Honig en Wasch kon voortbrengen: dit te zamen genomen is van de eerfte tijden af, aangemerkt als een teken van een gezegendLand, voor derzelver bewooneren: wij vinden dat reeds ten tijde van MozEs,in zijne fchriften; waar gefproken wordende van 't Land van Canaan, en deszelfs vruchtbaarheid geroemd wordt, als een Land dat van Melk en Honig overvloeidde: en op dezelfde wijze hebben zich ook Virgilius, Ovidius en Hor a Tiü s uitgedrukt, als ze vanaangenaamé en vruchtbarë Landen zongen ; dus moeren wij ons niet verwonderen, dat in zulk een Land, door de Natuur gefchikt om zijne bewooners gelukkig te maaken, onze Banen dus naauw aanleiding door de befchaafdë RomeiKen gekregen hebbende , hunne werkeloosheid verlieten ; hunne overvloed van Wol deedt hen hunne Beestenvellen afleggen , en dezelve voor Wollenklederen vervvisfelen; dit was «Je grondflag der Weevcrijën hier te Lande, dié  c i die nog het vroegfte in Friesland fchijnen géWeest te zijn. De Bierbrouwerij, was in dien tijd reeds bij hen in gebruik, en voorzeeker eene hunner eerfte trafieken; immers Tacitus getuigt, dat de meest gebruikte drank der-Duitfche en Noordfche Volken, was Graanen- of Gen* tendrank. Deze naderhand, door de ondervinding geleerd, beter bereid en gekookt, is van alle tijden de bekende drank der Nederlanderen geweest, en bier genoemd. Voorts wordt elders nog gezegd, dat Honig met Melk en Water vermengd, veel gebruikt werd bij de vermogenden onder het Volk, "en Melk alleen, bij de gemeene lieden. Befchouwt men de ligging van dit Land, aan de eene zijde omringd door de Zee , en in het midden doorfneeden van groote Rivieren; zo was het natuurlijk dat de ïnwooners zich op de Vischvangst toeleiden; en genoeg voorzien van Bosfchen en hout, fpoedig den Scheepsbouw leerden, en door, de groote Rivieren en de Zeekusten te bevaaren, ongevoelig zich oefenden en bekwaam werden, in de kunst der Zeevaart. Wij vinden, in de oude aantekeningen , reeds vroeg een niet ongegrond bewijs daar toe; wij ieezen dat j u l Ut s C je. sa r, in zijn Britfchen Oorlog, met meer dan zeshonderd Vaartuigen van Qklais, (toen  (tg 3 bij de Romeinen Portus Icius genoemd,) tel onderbrenging der Britten naar dat Eiland overllak. Deze Scheepsmagt, kon niet van LaZién uit de Middenlandfche Zee zijn gekomen , want deze Zeeweg, door de ftraat, langs de Portugeefche eh Franfche Kusterf , was in dien tijd, in 't geheel nog niet in 't gebruik, maar waarfchijnelijk zijn deze Vaartuigen op dé Franfche en Nederlandfche Kusten gebouwd: ook is het niet denkelijk, datJOLius Czesa r. alle de Stuur- en Zeelieden over Land, door geheel Germanien, van Romen, naar dezé Kusten heeft laten trekken, daar hij verzekerd was, volk genoeg té zullen vinden, ora zijne Krijgsmagt , met Schepen te kunnen over voeren, en zoo wij dit mogen onderltellen, dan is het een bewijs, dat deze Volkan reeds vroegtijdig in ftaat waren , om den Scheepsbouw , Schipsbeftuuring en Zeevaart te oefenen. Niet ongegrond is het te denken, dat deze onze kustbewooners , veel zullen gé. leerd hebben van de meerder kundige Romei~ nen, zo in de Bouwing, Zijlagie als verdere toerusting der Schepen. Wat eigenlijk den Koophandel ter Zee aarigaat , fchijnen wij de vroegfle blijken daar van bij de Zeeuwen te vinden. Oude Schrijvers verhaalen ons, dat, in dien tijd in deze gewesten, den eerdienst werdt be«  wezen aan de Godin Nehallcnnid, als Patra* nesfe der Zeevaart en des Koophandels; de brokken van Beelden in laater tijd , aan de ftranderi van 't Eiland Walcheren gevonden, fcheehen dit te bevestigen; zijnde meest verfierd met bet bijwerk van een Drietant , Dolpbijn , Scheepsroer, Vruchten, enz. alle zinnebeelden van Zeevaart en Koophandel. Eënigë fteenen met Latijnfché Infcriptiën daar bij gevonden» bevestigen zulks nog meer ; dewijl derzelver verklaaring, ons doet vermoeden, dat deze Infcriptiën béden en dankzeggingen behelzen Van reizende Kooplieden , Zeevaarenden , of van derzelver Vrouwen of Nabeftaanden; al» hebbende ten inhoud: j,, Landklagte voor hem en den zijnen^.. k ,, Hij heeft zijne belofte voldaan". j, Dankoffer van bereidwilligen dienst". illen met het bijvoegfel, ,, aan de Godin NÏ-' haliennia." Ik zal de onderfcheiden tijdperken der invallen van de Salie'rs, Saxtrs, Noorman* nen en Franken, niet breedvoerig doorloopen, dit zoude mij, door de menigvuldige Krijgsbedrijven en verwoestingen, te zeer van mijn Oogmerk verwijderen; het geen alleen is, om eene' korte befchrijving van het begin en den voortgang des Handels! in deze Landen te geeverii l &  C 130 ) Ik neeme daar van alleen uit de Hiftoriëa over, het" geene 'er betrekking toe heeft. Wij leezen in deGefchiedenisfen , dat omtrent in 't midden der vierde Eeuw, Keizer J V l i a a n , alhier te Lande, 800 Vaartuigen liet bouwen , om Graanen uit Brittanni'én te haaien, en de Keizerlijke Magazijnen daar mede te voorzien; een blijk hoe fterk de Scheepsbouw en Zeevaart alhier was aangewasfchen ; terwijl wij tevens in dezen tijd blijken vinden, dat Landlouw , Vee - kweekerij, Boter - en • Kaasmaaken 9 en Handel en Handwerken zeer toenamen; want in de vijfde Eeuvj waren de Friefchen door de Wollen- Fabrieken en Laken-Weverijen reeds beroemd : in dezen tijd vindt men ook gewag gemaakt, van eene voornaamè Koopftad Willet of Witlam geheeten, aan den Mond dtxMaaze gelegen , welke aldaar zoude gefticht zijn , door een Volk dat Wtlten, en bij andere Schrijvers, Sclaven wordt genoemd: dat zulk een Volk zich in deze Landen verfpreid heeft, wil men, dat ons nog blijkt in hunne •overgebleven naatnen , als Wiltenburg, te Utrecht, en het dorp Wtlnis- in het Sticht- Veele Schrijvers maaken ook melding van .de Stad Wijk te Duurfieds, als in dien tijd in aanmerking komende, als eene der voornaamfte Kooplieden, zeer in bloei door den Handel op Brittanni'èn, en door de Vaart op de Rivieren  ( i3t ) ten tiaar boven: als mede alp de Zetel der Noordfche Vorften, toen'ten tijde de overweldigers hier te Lande. Ik dien hier toch» eenige woorden van die overweldigers te zeggen. Deze Landen (*) hebben, tot aan 't nieuwa Tijdvak der Graaflijke Regeering , door de Frankifche Koningen hier ingevoerd , geftadig ten doel gedaan, aan de invallen van onderfcheide Barbaarfche Volken; niet om dat dit • Land, op zichzelven befchouwd,zo veel meer bekoorlijkheden hadt, om boven andere Landen ter inwooning verkooren te worden; 't is waar , dit Land was vruchtbaar , veerijk, hadt goede Weilanden en Bosfchen; doch in den Wintertijd maakten de overftroomingeu der Zee en Rivieren, het laagfte gedeelte, het geen uit den aart veenachtig en moerasfig was, fchier onbewoonbaar , dewijl die Landen , meestendeel nog onbedijkt en onbepolderd lagen, en de ïnwooners zich 'sWinters op Terpen, of Hoogtens, moesten behelpen: maar,de redenen, waarom die onderfcheiden zwermen van Volken, de eene den anderen zomtijds uit dit land verjoegen, was waarfchijnlijk, dat dit land door de vermeerderde vlijt der Ïnwooners (*) Zk Msr óver Z i l l e z e n opkomst &ts KoopUnidt-  C *52 ) nets 111 den Landbouw, Zeevaart en Visfehen] reeds redenlfjk weivaarende was, en aan zulke onwerkzaame zwervers, overvloed van de Voor hen nodige behoeften opleverde; en ten anderen, ftrekte dit Land, door middel der Zee en Rivieren, als mede de Scheepvaart, aan ben , tot eene fchoone gelegenheid, om de nabuurige Volken geftadig te ontrusten, en te berooven; overal met water doorfneden en 'swinters ongenaakbaar zijnde, was 't voor hen eene veilige wijkplaats , als de krijgskans keerde, en ze door andere vervolgd werden ; voeg bier bij, dat door hunne groote overmagt, de Landzaaten niet tegen hen beftaanbaar waren en hunne Bondgenooten de Romeinen door hunne verdeeldheden en flegt beftuur, buiten ftaat waren, hen te befehermen of te onder» iteunen, en zelfs eindelijk voor die zwermen van Gottifche Volken hebben moeten bukken. Doch deze Volken zich hier te Lande gedeeltelijk nedergezet en met de oude Landzaaten vermengd hebbende, werden,op hunne beurt, coor de Franken overweldigd, die zich hier volkomen vestigden, en reeds meerder befchaafd, en Christenen zijnde, den Christe* lijken Godsdienst hier te Lande invoerden, waar door, de woestheid befchaafd zynde, de zeden der Menfchen zachter en lecniger werden. Toen  C 133 ) Toen werd ook tevens bij de Graaflijke Regeering , het Leenrecht en Adeldom hier ingevoerd , en dit deed de Landzaaten afhangelijk worden van de Edelen , en deze weder van de Graaflijkheid , die zelfs eerst leenroerig geweest was van de Frankifche Koningen. Doch toen de Christelijke Godsdienst, door de Geestdrijverij der Kruistogten , de nieuwe Christenen verhitte, hadt hetzelve hier te Land, bij de Edelen, mede plaats. Deze mengden hunne voorige woestheid (waar van ze nog niet geheel ontdaan waren) bij den Geestdrift van Christelijken IJver, hier bij gevoegd de bclooning van roem en eer, benevens groote blafoenen en Wapenfchilden, maakte dit hen tot dooiende Ridders: ze moesten toen voor hunne kostbaare uitrustingen en wapens, veelen van hunne landgoederen verkoopen , waar door die in handen geraakten der Burgeren en vrije Landlieden ; en dit was oorzaak dat het drukkende der Leen - Regeering en de daaruit voortkomende flaaffche dienHen alhier in dien tijd veel verminderde, dat ós Burgerlijke Vrijheid en Voorrechten in tegendeel vermeerderden en op vaster gronden gevestigd werden. Hier door leerde ieder Ingezeeten zijne waarde kennen, en deedt derzelver invloed gevoelen , 't was natuurlijk dat de I 3 l«st  034) lust en moed onder hep Volk daar door aanwies, en hunne werkzaamheid en Handel meer en meer toenam. De Zeehandel op Brittannién en Engeland fchijnt alhier wel de eerde en voornaamlte Handel geweest te zijn, zo ais blijkt uit verfcheiden omftandighedenin onze Hiltorien vermeld; uit welke blijkt, dat omftreeks de XI Eeuw , Tbiel, Dordrecht enlVijk bijDuurfiede een bloeijende en voordeelige Vaart en Handel op En' geland genooten ; en vervolgends leezenwij, dat zulks tot in de Xül Eeuw heeft ftand gehouden. In Dordrecht was het flapelrecht der EngellcheWol: onze Vaartuigen, haalden de graajien (waar in Engeland te dien tijd rijk was) uit Brittanniën, bragten die de Rivieren op, door en naar Duitscbland; voerden de Duitfche Voortbrengzelen weder beneden naar Holland, Zeeland, Braband en Vlaanderen, en zonden die ook den Engelfchen toe. Brugge was, in de XIV Eeuw, het middenpunt van den geheelen Europeaanfchen Handel, en de grootfte Markt, welke men in dien tijd , onder eenige Volken konde aantreffen; naderhand werd zulks Antwerpen. Men vindt nog aangeteekend , dat in het jaar 1468. op éénmaal 150 Schepen, in de haven van Sluis binnen liepen. De Koophandel op de Oostzee, Wezer en Et-  Elve moet mede zeer fpoedig zijn aangewasichen, aangezien de bijzondere vergunningen die de Steden Dantzig, Lubeck, Hamburg en Breemen, dieswegens van Graaf Willem de lilde hebben genooten. Met de Noordfche Natie bleef zedert hunnen inval en vermenging met onze Landzaten, de omgang en handel beflendig voortduuren, en midchien vinden wij nog heden blijken, dat de vriendfchap, in die tijden, vrij Merk gevestigd is geweest: want het is omllreeks dien tijd, dat eene der eerfte kerken , de Oude Capel, in Amflerdam werd gedicht, en aan Su O/of of St. Otaus, de Patroon der Nooren, toegewijd. Onze Natuurlijke Trafieken , de Boter en Kaasmaakerij, klommen eerlang tot zulk een hoogte, even of bij ons de Markt was van deze voortbrengzelen, voor de gehecle bekende Waereld. De Laaken en Wolle-Weeverijen vermeerderden geftadig, en deze Stoffen werden bij alle Volken gezogt; onze Haring, Kabeljaauw , Salm en Bokking-Visfcherijen waren zo fterk aangegroeid, dat ze duizenden handen Werk, en duizenden monden Brood verfchaften. Zie daarLandgenooten'dc eenvoudige wijze waar door ons Land, niettegenflaande de verhinderingen , door rampen en toevallen verI 4 oor-  C I3« ) ©orzaakt, tot zulk een trap van Handel is ge? komen. Veel overeenkomst heeft deze fchetze met de Hiftorien der Pbenici'érs; en zo wij verder gingen, zoude misfchien de overeenkomst nog veel fterker weezen. Gave God! dat het flot van de Gefchiedenis der Pheniciërs, geene overeenkomst met het einde van dit Gemeenebest mogte hebben. Laaten wij ons fpiegelen aan de misdagen, en de daar op gevolgde rampfpoeden der Oude Volken. Rijkdom teelde Weelde , en is de oorzaak van hunnen val geworden: Haar invloed is reeds duidelijk onder ons merkbaar , en de gevolgen daarvan, als Pracht, Verkwisting en Zedenbederf, verfpreiden zich overal onder de Natie: gaan wij deze niet tegen, verbannen wij deze niet, uic het midden van ons; wij voorzien dan duidelijk het liiteinde onzer lotgevallen; wij voorzien da>t dezelve niet beter zullen zijn, dan de uiteinden van de meeste Oude Volken en Gemeenebesten; indien God zulks niet verhoede! Laaten wij dan, wat ons aanbelangt, alles Van onze zijde ter vertraaging van onzen val aanbrengen; en dit kunnen wij doen, wij kunnen wederkeeren tot onzer Voorouderen deugden, ; wij kunnen hunne eerlijkheid , zuinigheid  C n7) heid en werkzaamheid aan ons ten voorbeeld Hellen, en ons bij aanhoudendheid daar in oefenen : dan zullen wij zekerlijk het weizijp, van ons Gemeenebest en Volk bevorderen ; en wij hebben hoop van Gods zegen, en penen goeden uitflag onzer poogingen te mogen verwachten. Ik eindige met deze toepasfelijke Verfen van den Dichter Feith. „ Zo biijv' dit zalig Land , terwijl zijn heilzon „ rijst, ,, De Koopbeurs van Euroop, die al de Waereld n fpu'st! „ De tempel van Minert, waar wetènfchappen „ bloeijen, ,, De kweekfchool dis de Jeugd, voor 't Vaderland, doet groeijen, „ De wijkplaats van de deugd, het renperk vaa „ de kunst, „ De troon der Vrijheid, en de Schouwburg van Gods gunst. s, Zo word de dierb're Vrede, om zo veel zalig„ heden, In 't juichend Nederland, van ieder aangebe„ den.' 1 5 « &  C i33 > „ En 't haatlijk Krijgsgedrocht gefchuwd gelijk „ de pest, Van elk, die 't heil bemint van 't vrijBataafsch „ Gewest.  VERHANDELING ' over de HAVER, BOEKWEIT, BOONEN, de verschillende soorten van E R T E N,EN25. door JOHANNES BOUMAN, egbertusz.   VERHANDELING over de HAVER, BOEKWEIT, BOONEN > de verschillende soorten van E R T E N, enz* X) e Landbouw Is een van de oudfte bezigheden der in Maatfchappij leevende menfchen, van welke de noodzaakelijkheid den oorfprong» lijken grond gelegd heeft. De weelde en overdaad, zich aan fchijngoederen vergaapende , konden echter nimmer afzijn, om de Landbeboüwing die eer te gunnen , die zij zedert Adams tijden, op 't Waereldrond verkreegen hadt; en de Wetgeevende Magten, in de verfchillende ftaaten des menfchelijken geflachts, leggen zich tegenwoordig nog even zo fterk toe, om, met de grootfte oplettenheid , den Landbouw aan te kweeken, als zij, aan de andere zijde, zich beijveren, om de bevolking der bijzondere landen te bevoorderen. Men kan, als een der grootfte nuttigheden voor den Landbouw aanvoeren, het vlijtig en onbevooroordeeld verzamelen van al zulke waarneemingen , welke de hedendaagfche wijze van Landbebouwen ten onderwerp e hebbenj derzei. ver  C 142 ) ver nut is voortduurende, nadien de telkens meerderekundighedeninhetrijk der natuur, ook tot verfcheidene verbeteringen in den Landbouw aanleiding geeven; zo dat de Natuurkunde ze. kerlijk niet kan winnen , of de Landbebouwing heeft 'er haare gerechtelijke aanfpraak op; nadien beiden, door een zelfden band van bejang verbonden, en aaneen verknogt zijn» Om eenig bewijs van dit gezegde te geeven, behoef ik mijne Lezers enkel naar de aloude Bijbelrol te wijzen, welke wij allen eerbiedigen. Duizende plaatzen doen zich in dezelve voor, tot wier oplosfing men noodzaakelijk kunde van den Landbouw behoort te hebben. Wil een Propheet de welvaart van een Land befchrijven, (Hoz. XXI en XXII), dan wordt het als een rijk bewaterd Koornland aangeduid. Wil een ander de ftrafïe van een land verkondigen, dan komt 'er misgewas op het veld; en brand en honigdaauw vertoonen zich als vreeslijke onheilen. Veele zinnebeelden verkrijgen hun kragt, door het ontdekken der na. tuutlijke voorwerpen , welke in den Landbouw plaats vinden. Moeten, aan een Egyptisch Koning, de toekom (tige vruchtbaare en onvruchtbaare jaaren voorzegd worden, dan worden hem verfchillende airen in den droom ver-  C M3 ) vertoond. Moet de aanftaande venvagting vart eenHebreeuwschJongeling aangeduid worden, dan gefchiedt zulks door fchooven op het veld te binden; zelfs worden alle de verrigtingen op 't Land in een verbloemden zin overgebragt en geeven dan een eigenaartig zinfpeelend , doch te gelijk verborgen beeld, te kennen, dat met alle de fchoonheden der Zedenkunde voor den dag komt, zo ras men 'er de Landbebouwerstermen, of oefeningen, in ontwikkelt. Nu eens wordt het zwangergaan vanbooze gedachten , door kwaad te ploegen aangeduid, (tfoz. X. vs. 13). Het veelvuldig lijden of een zwaaren arbeid, wordt door 't eggen verbeeld(Hoz. X. VS. 13). Zaaijen en Oogden worden veetmaals als zinnebeelden en gelijkenisfen gebezigd. In 't kort: 'er is geene handeling, van 't ploegen in vooren af, tot aan het van den dorschvloer in de fchuur brengen der vruchten toe, of zij wordt telkens aangehaald en toegepast, en verdient dus altoos een Letterkundige overweeging. Moet het aangenaame derLetterkundige oeffeningen riu eens voor 't noodzakelijke der natuur, of de Landbebouwinge wijken; men fchrijve dit dan vooral toe aan mijn beraamd plan ; aan mijne mindere bedrevenheid in andere takken van wetenfchap , en aan mijne zucht om uog eenigzins nuttig te weezen. Voor.  C 144 3 Voorheen heb ik over het Spelt, de Garst $ en het maaken van Mout gefprooken; na eerst over de Tarwe en Rogge, als mede derzelver bebouwing gehandeld te hebben (,*_)• Thans zal ik over de Haver, Boekweit, Boonen en Erten, met ü fpreeken: hoopende dat de ftof voldoende genoeg zal zijn, om des Lezers aandacht iaarop te vestigen. Wat de eerstgenoemde , naménErk de Haver aanbelangt: dit is een Zomergewas, wordende gezaaid bij droog goed weêr, als het 'snagts niet meer vriest, derhalve meest in de maand April, en zelve Voor de helft dier maand, nadien 't vriezen dikmaals in ons land zolang aanhoudt* men onderfcheïdt haar in zwarte en witte Haver, ook in geele, höoggeele en bonte; doch dit gefchiedt enkel om de bijzondere kleur der bekleedfclen, Wordende de Haver zelve maar" als één foort aangemerkt. Ik heb in mijne eerfte Verhandeling j eehé befchrijvihg gegeeven , wegens de wonderbaare zamenftelling van den Koornhalm; maar' waarlijk ik heb thans geene mindere reden, om, ter uitbreiding van 't fchoone der natuur , ook de bijzondere inrichting en aanmerkelijke deelen van de Haver te befchouwen. De Haver fchiet, in een bijna regte fteng ÖP# (♦) Men zie ait Kafcrièl, lm en 2de Stukjtm  op, tot aan hetbovenfte van haaren halm; op onderfcheidene afftanden , in haaren fteng, teelt zij verfcheidene dunne cn ruuwe takjens, waaraan één, twee of meerdere bloemknoppen, ieder voor zich weêr aan hun byzonder ftceltjen gehegt, vrij en los nederwaards hangen. En nadien de eerfte of onderfte van die takjens , doorgaands langer en uitgebreider zijn, dan die op hooger afftanden groeijen, zo krijgt hier van daan, 't geheele geftel van dit vruchtbevatcend gewas , de gedaante van een pluim. Elke bloemknop van deze pluim, beftaat uit eene twee bladerige kelk, en twee bloempjens, zij heeft gemeenelijk aan haar boveneinde een lange naald of baard, fchoon 'er ook wel aan dezelfde pluim, zodanige knop. pen gevonden worden, die geen naald of baard hebben ; ja men heeft voorbeelden van Haverpluimen, welke geheel baardeloos zijndoch deeze voorbeelden zijn zeer zeldzaam. De twee bloempjens van de Haver verfchillen in hechting en grootte, want het eene bloempjen dat tegen 't kelkblad aanligt, is altoos 't grootfte, rustende dit kelkblad , onmiddelijk op den grond des kelks ; en draagende op 't midden van zijnen rug, de naald of baard, ten zij de bloemknop baardeloos ware. 't Andere bloempjen , dat omtrent half zo groot als het eerfte is, ftaat op een fteekjen, K aan  C MS) aan de zijden van 't breedfte kelkblad; regt tegen over de grootere bloem, en wordt door dezelve veelal omvat. Dit bloempjen is in onze gewoone foort van Haver altijd baardeloos. Voor het overi. ge komen deeze twee bloempjens met eikanderen overeen.. De kelk beftaat uit twee dunne vliezige bladeren , welke aan hunne ondereinden beide het bloemfteeltjen van de Haver omvatten; zij lopen van daar, langwerpig, uitgehold en gaapende , en dus in de gedaante van een boot of fchuitjen, in eene baardelooze punt uit. Zij zijn beiden geftreept , doch 't fmalfte blad heeft llegts 7, 't breedfte daartegen 9 reepen, zijnde de randen en de groeven tusfehen de reepen, doorfchijnend. De bloem is ook tweebladerig', doch deze bladen zijn geheel verfchillende, met de voo. rige ; zo in gedaante als in zelfftandigheid. Het buitenfte blad heeft ook wel de gedaante van een fchuitjen , doch waarvan de randen een weinig binnenwaards gerold zijn : 't is hard als kraakbeen, en bovenaan ruuw als robbevel ; overlangs is het geftreept , maar de middenfte of rugftreep, die als de kiel van 'c fchuitjen uitmaakt, loopt flegts tot de helft van den rug, alwaar zij 't lighaam van 't blad verlaat, en buiten hetzelve voordlopende, vormt zij  Cï4?) zij de naald of baard, met welke deeze bloem doorgaands voorzien is, doch in debaardelooze bloemen, loopt de middenfte ftreep mede tot aan den top van 't blad voort. De baard, dus uit komende, en rustende op 't midden van den rug, is ruuw in 't behandelen, en dikker van onderen, tot dat zij, buiten de bloem uitkomende, een knietjen of lidjen maakt, van waar zij dunner en gemeenlijk buitenwaards geboogen is, gelijkende dus vrij wel na de agterfte beenen van een fpringhaan. Wat aanbelangt, het binnenfte bloemblaadjen, dit is kleiner, teder en doorfchijnende; het vertoont zich in den eerden opflag eenvoudig eirond, en rondom met haartjens bezet, zijnde als een toegedrukt beursjen, waarvan de rug plat, en de zijden met hair begroeid! zijn. De voorzijden zijn twee dunne doorfchijnende vliesjens, die voor den bloeitijd te. gen den rug aangedrukt liggen, en in 't lang als twee lippen tegen elkander fluiten. Omtrent den bloeitijd verwijderen zich deeze lippen van eikanderen, en van den rug, ! en laaten uit hunne opening, de ftijltjens en het vruchtbeginzel glippen, en daarop krijgt de Haverbloem zijne volkomene gedaante, wanneer men zijne ftijltjens, en het beginfel der vrucht, in 't midden ziet. Ka Dü  C 143 ) De ftijltjens zijn drie in getal, hebbende ieder dunne draadjens, en langwerpige ge» groefde ftofknopjens; deeze ftijltjens vallen niet buiten de bloem, die nederwaards hangt, maar verdroogen binnen dezelve, naa den bloeitijd; wat nu 't vruchtbeginfel zelve aanbelangt , dit heeft de gedaante van een omgekeerde kegel, hebbende twee fchubbetjens gelijk de Rogge , en is ook geheel met borftels of hair bewasfen; twee ftijltjens eenigzins gepluimd, ftaan op 't vruchtbeginfel, tusfehendc ftofknopjens , en bereiken omtrent de helft van derzelver hoogte. De hoofdtjens zijn omgebogen, 't zaadhuisjen wordt daar gemaakt, door de beide bloem blaadtjens, die zich, naa den bloeitijd weder fluitende, 't zaad of koorn zo vast houden, dat 't door het dorsfen 'er niet uit kan vallen ; maar wanneer men 't bekleedfel open doet, dan vindt men een platte en langwerpige korn , welke aan de eene zijde een fleufjeu of groef heeft, en voor 't overige met een fijn dons bekleed, en van boven met een ruig kroontjen verfierd is (*). Zie De Eerw. Martinet heeft, in zijnCatechismus der Natuur, dief'IV. bladz. 63 en 64. deeze bijzondere aanmerking, over 't Haverfpiertjen, medegedeeld. Neem een. hand vol Haver, kies 'er eenen korl uit met een lang zwart fpier;  C 149 ) Zie daar de befchrijving van de Haverplant, Moet men 'er geene groote denkbeelden door verkrijgen, dat menzo veel moeite beeft, om een enkel wonder te befchrijven, daar 'er zo veel duizend op een klein ftukjen land, fpiertjen, en knip'er dat af; fnijd nu, uit een wit kaartenblad, vier aan een zittende molenwieken , maak met eene naald een gaatjen in eene derzelven, waar gij wilt, (voor *c cog is 't best dit te doen, in eene zijde van 't midden der ■wieken, om de beste gedaante van een molentjen te krijgen), fteek nu uw Haverfpiertjen in 't gemaakte gaatjen; zet vervolgens deszelfs onderfte punten, in een ftukjen wie brood, gelegd in een fchoteltjen ; giet in 't zelve, rondom 't brood, een weinig bier of water, en zie voorts wel toe, wat 'er gebeuren zal: uw molentjen zal zeer fchielijk beginnen om te draaijen , drie of zelfs vier maaien; neem nu 't Haverfpiertjen met de wieken uit het brood, en laat het, daar 't door het in 't brood opgeklommen biet Vogtig geworden is, droogen; beproeft daar na andermaal, zet het in een ander brood, en doet 'er wederom bier bij, 't zal op nieuw even dikwerf rond loopen, of neem 't Haverfpiertjen en leg het onder uw Microscoop, wat denkt gij te zullen zien ? niet anders dan de gedaante van een gedraaid kabeltouw, zodanig is 'c toch geformeerd. De omdraaijingen in uw Haverfpiertjen worden door 't bijgegooten biet vogtig gemaakt, en hier door keert uw molentjen om; wanneer gij 't daar op laat droogen, herfteUen zich wederom de draaijingen in 't zelve, en 't wordt dus bekwaam om u de proef te laten hervatten, en ook wel te zien uitvallen. Vervolgens gaat zijn Eerw. dus voort; fnijd een ftrookjen uic een fpeelkaart, in de gedaante van eenen horologiewijzer, befclülder dat rood, maakt in 'tbreede endjen een K 3 8»»*  land, tot lof van den Schepper, alle oogenblikken ontluiken, bloenen en verdorren? Hoe weinig kennen wij de groote werken der natuur , daar een kleine Haverplant reeds zulk een verbaazend kunsttuig oplevert. Bij gaatjen, en zet *t pimtjen van een Haverrpiertjen met lalt daar in vast, maak daarop, uit eene andere witte fpeelkaart, eenen cirkel, in de gedaante van eene horologieplaat, fchilder daarop de cijfferletters van één tot 12, maak in 't midden des cirkels een gaatjen met eene naald, fteek'door hetzelve uw Haverfpiertjen, zo dat de wijzer boven op den cirkel losligge , even als in een horologie ; fnijd nu nog eenen cirkel, zo groot als de eerfte, uit bordpapier, zet in deszelfs midden 't ander einde van uw Haverfpiertjen mee lak vast; nu zijn deeze cirkels papier niet verder van eikanderen dan 't Haverfpiertjen lang is; beplak deeze opening rondom met bord papier, dan verkrijgt gij een doosjen, van kinnen hol, van onder en boven twee cirkels papier, op een kleinen afftand, door 't beplakken aan de zijden, aan elkanderen vastgemaakt, in 't midden een Haverfpiertjen, dat beneden vast ftaat, in den bordpapieren cirkel, en door ' den bovenkaarten - cirkel, als een fpilletjen gaat, gehegt aan den uurwijzer, die los boven op deezen cirkel ligt, metéén woord, gij hebt in uw hand een papieren doosjen, dat uiterlijk volkomen naar een horologie gelijkt. Zo ras gij den uurwijzer vast gezet hebt, met lak in den onderften bordpapieren cirkel, zo dat hij op den bovenden juist 12 uuren aanwijst; ftel dat gij dit gedaan hebt op eenendroogen dag; wat dunkt gij nu, dat 'er in 't vervolg aan gebeuren zal? de luchts gefteldheid blijft droog, uw uurwijzer blijft dan ftaan, maar zij verandert op den volgenden dij, en wordt vogtig, wat nu? uw Haverfpiertjen door 'c vogt  05ï ) Bij Koppenhagen, in den tuin van den Predikant, teTorzild, had één korn garst, deeze zomer 60 {langen, met volle airen, voortgebragt,die 2520 korrels inhielden; één korn Haver had 61 airen opgeleverd! en deeze wederom 66x0 korns; ook had men 2 korls Rogge gezaaid , waaruit 48 airen en 1720 korns, voortgekomen zijn. Een Heer op zijn Boeren Bruiker, genoemd Noordhoudrijk, op den Haarlemmer weg , had in 't Jaar 1783 llegts sHaverkorns op zijn land gezaaid, zijnde dit land, met uit de Vaart gebaggerde Jpecie, over de Kadijkop 't land gefchooten , opgehoogd, en de zaaijing in April gefchied, zodanig, dat de Haver op verfchil- len» vogt der lucht aangedaan, word los, omdraait zich,en de uurwijzer aan hetzelve vast, zich nu ook draaijende, toont u aan op de cijflers , welk eene maate van vogtigheid de lucht gekreegen heeft; maar nu houdt de regen op, en 't begint te droogen, des keert de wijzer, die tot 9 of 10 geloopen was, terug, en de droogte toeneemende, komt hij op 12 weder; dan, om niet misleid te worden, moet ik u waarfchouwen, dat de draaijing bij vogtig weder, niet na 11, 10 of 9, maar foms naar 1, 2 of 3 zou kunnen gaan; dit hangt af van de wijze, hoe gij uw Haverfpiertjen in 't bordpapier hebt vastgemaakt; men ziet dus, op welk een gemakkelijtte wijze men uit een kleinigheid, uit een Haverfpiertjen, een volmaakten weêrwijzer onveiwagt krijgen kan, K4  C i&"3 lende plekken van een ftond. ' Nu bevond hij in den Zomer, dat » Korl 35 halmen ftroo uitleverde, waarvan een met 380 korls, dus, dooreen gerekend, 160 korls. . . . 5600 1 dito 34 halmen 38okorls3 gerekend op 160 5440 I dito27—— 4320 ï dito 23 2.00 - op Igo. 345° 1 dito 4 460 ieder halm. . . 1850 20650- 5 Korls gezaaid, waarvan zijn gekomen «10650 korls en 123 halmen, zijnde iets meer dan 167 korls ieder halm; dit in 't voorbijgaan. Daar de vruchten zeer veel afhangen van het gezaaide zaad, zo neemt de oplettende Zaaijer, ook bij 't Haver zaaijen , geen ander, dan zwaar , vol, zuiver en gezond graan, van 't laatfte gewas, op dat zijn hoop ten minften op dit bedrijf, niet ongegrond Biag bevonden worden. De Haver is voor veele, vooral tot de volgende, einden gebruikbaar, als tot voeder voor meest alle dieren, maar inzonderheid voor de paarden, de muilezels , en andere gedierten meer , doch de mensch kan 'er ook gebruik van maaken, indien  C ï53 ) dien hij maar de bestfte, zwaarfte, frischfte ea dunbastigfte Haver tot de pelmolen verldest, op dat 'er goede Havergort van gereed gemaakt mag worden. Men heeft in deeze groote Stad maar eenige Grutters, welke zich als Havergortmaakers doen kennen; deeze weeten door middel van een daartoe gemaakt» molen, de bast of fchil van de Haverkorn behendig aftewerken, welke fchillen dan weder onder den naam van Haverdoppen, tot een nuttig gebruik zijn, bij verfcheidene Bierbrouwerijen , om eene luchtigheid of fponfieusheid in hunne beflag kuipen, voor 't bier te maaken; doch niet alleen de Haverdoppen, maar zelfs de zogenaamde Brouwhaver, inzonderheid, is een voordeelig en gezond product, geevende vooral aanleiding tot't verkrijgen van Mol, wier luchtigheid boven 't bier bekend is. Hoe noodzakelijker een Landproduét voor 't Menschdom is, hoe meer men voor hetzelve moet zorg dragen, dat 't wel en weelig opfchiete , en geene beletfelen verkrijge, die 't Menschdom zouden benadeelen. De Haver heeft ook op 't veld zijne vijanden, voor welken men fomtijds geheel geen zorg kan dragen, vooral voor die niet, die van 't weêr afhangen , want indien 't weêr , bij den eerften groei, de Haver te warm is, dan fchiet zij weeldrig op, z© dat 'er veel ftroo, maar weinig vrucht K 5 van  (154) ran komt; heeft zij reeds haare vrucht, maar ontmoeten haar veele regenbuijen, dan word deeze vrucht wateragtig, en verkrijgt een onaangenaame couleur, welke nog door andere onheilen, als broeijen, verbroeijen, uitloopen of fchottig worden, en andere nadeelen gevolgd worden , 't Brandkoorn , die geduchte Jlraffe, welke in den Bijbel zo veel maaien bedrijgt word, geeft aan de Haver eene donkere of zwarte gedaante, die voornamentlijk aan de punten te zien is, de drep heeft 'er ook plaatfe bij, nadien men die ook in enkelde partijen Haver, in eene groote menigte aantreft, ais mede de zogenaamde bolder , doch niet in zulk eene menigte als zich deeze onkruiden in de Tarw of Rogge bevinden. Wanneer men nagaat dat alles zijne behoorlijke warmte en vogt, zijnen tijd van rijp worden en groeijen, moet hebben, clan kan men zeer ras opmaaken, dat ook de Haver, welke zomtijds laat gezaaid moet worden, wegens 't ongunftige weêr , of door andere beletfelen niet genoeg voort kan komen, ook wel eens als onrijp graan, te boek dient gefield te worden, welke onrijpheid zich ligtelijk laat ontdekken , uit haare ligte groene kleur, welke vooral aan de punten van de Haver zigtbaar is ; van daar komt dan ook de kleinheid van kom , welke haar volkoomen groei  C '55 ) groei niet heeft kunnen verkrijgen, daar deeze vrucht ook nog voor de veele rondzwervende vijanden,gelijk de Klanderen andere infeéten, bloot gefteld is, welke ik in een mijner voorgaande Verhandelingen (*) gemeld hebbe, en in plaat en befchrijving reeds zijn uitgegeeven, zo kan ik mij, dien aangaande, op de herinnering mijner geachte Leezers beroepen. En bier mede van den Haver aftoppende zal ik overgaan ter befchouwinge van de Boekweit. De Boekweit, tot welker befchouwing wij ons thans begeeven, was 't zogenoemde Heikoorn der Perfen en Arabieren, zijnde een beeter voedfel dan Gierst enBoonen, doch niet zo goed als Rogge of Garst, 't werd voor 300 of 400 Jaaren uit Africa naar Europa overgebragt; en 't was een der vruchten welke de Propheet Ezecbiel, tot 't maaken van brood op Gods bevel moest neemen {Ez- IV vs. 9.) Haare opgroeijing eischt vooral regen, nadien zij daarmede 't tierigfte opfchiet en wortel vat ; ook vereischt zij dit, als de bloeizem aan'tfluiten of't vormen van den korn komt, doch eene genadige regen zou haar geheel ter nederflaan, zo dat men dit met uitzondering alleen voor die tijden verdaan moet. 't Onkruid der Boek» (*) Zie Vadcrlanisch Kabinet van Koophandel, enz. ïft» Stuk,  050 Boekweit is zwart plat zaad, ook heeft zij een looze vijand aan den koornwolf, welke vooral zijn aanwezen verkrijgt als de Boekweit bloeit ., en haar dan ook aanftonds komt beftooken; dan, zo ras de Boekweit ouder dan een Jaar word, dan kan men de wolf, of liever 't Meel, dat de wolf heeft uitgegeeten en doorboord, 'er weder uitharpen, en men mengt dan nieuwe Boekweit 'er onder, nadien dit ïnfect, tegens de nieuwe lucht onbegaanbaar is, zo dat de Schepper hier weder eene gunlh'ge bijzonderheid, voor den gemeenen man heeft aan den dag gelegd; want de Boekweit is zulk eene groote vervulling voor de fmalle gemeente, dat men verfcheidene grutters in deeze Stad kan aantreffen, welke ieder voor zich Jaarlijks meer dan 50of 60last,maaien en verkoopen, en dit gefchiedt in de andere Steden na evenredigheid ; bovendien word de Boekweit ook weder door de Brouwers gebruikt, vooral in die der Zuid- en Noordhollandfche Steden, waar men zich op het brouwen van zoet en vettig bier toelegt, en waar bij dan 't malfche en vette Boekweitte Meel, zeer veel te (lade komt. Het zal, zo ik hoop, geëerde Leezers, geenzins ongefchikt geacht worden , en ook 't best met mijn gevormd plan, in mijne voorige Verhandelingen ilrooken, dat ik bij deeze gelegenheid eene kleine be-  C 157 5 befchrijving mede deele , hoedanig men de Boekweit tot Meel weet te maaien. Voor eerst moet deeze vrucht gedroogd worden , want nat zijnde, kan men veilig vooronderftcllen dat men 'er wel pap, maar geenszins meel van zou kunnen verkrijgen. Tot het drooge daarvan heeft men een vierkanten opgemesfelden bak, van binnen met een fteenen _ vloer voorzien, welke bak met zijn toebehooren den eest genoemd word, omtrend anderhalf voet boven die fteenen vloer of rand liggen , naarmaaten de Eest klein of groot is , eenige ijzeren latten, zijnde deeze latten,bij 't Boekweit, droog met een hairenkleed gedekt, op welke de Boekweit uitgeftort en dus gedroogt word; naa deeze drooging word zij in een bijzonder hok geworpen, van waar een houten pijp naar beneden op een harp loopt; deeze harp beftaat uit eenige op elkander liggende zeeven, waarop een kleinder zeef, welke de fteentjens en ander ontuig omvat; de Boekweit nu uit dat hok door deeze zeeven heen geworpen zijnde, zo verliest zij daar't zaad en de ftof in, en word fchoone Boekweit; vervol■ gends valt zij in een houten kaar, onder welke een fchoentje is, dat haar verder in den fteen werkt, en 't nog overgebleevene ontuig ophoud ; op den fteen gevallen en (lukken ge- bro.  C 158 ) broken zijnde, valt de Boekweit op 9 a ia onderfcheidene zeeven , waar door elk in zijn foort, in een bakjen valt, en wordt zo doende weêr in zijn foort op een waijer gebragt, om 'er de doppen uit te waaijen. Na dat d'it verricht is, worden alle deeze foorten van Boekweitte gort in een tobbe verzameld, van waar zij, wel door elkander gefchopt zijnde, weder Op een andere kaar gebragt worden, om tot meel gemaalen te worden; onder deeze kaar hangt nu ook weder een fchoentje, welke de Boekweitte gort op den fteen brengt, welke laatfte de gort tot meel maalt, en die in een buil en kist werpt; deeze buil zijn werk weer verrigtende, zuivert 't Boekweitte of pas gemaalen Meel, en brengt alle de velletjens daaruit, zo dat het Meel dan geheel zuiver wordt. Dan, dit is nog niet genoeg. In eene goede Grutterij is alles in eene geduurige beweeging, zo ras men 'c paard voor de molen gefpannen heeft, om 't Meel fijn te maaken, en telkens te zeeven en te zuiveren. Hiertoe heeft men daar een krconrat met kammen, welke een rondfel met ftaven vatten, om de fteenen in de rondte te doen loopen. Deeze fteenen lig» gen plat op elkander, en om dat evengemelde rondfel zijn fchijven, om welke men de fnaa-. ren ligt, die de zeeven, de harp, de waaijer , de  C 159 ) de buil, en alles in beweeging brengen , zo dra het paard maar eenige voetftappen verzet, en 'er zijne kragt aan oefent. De zuinigheid welke bij onze Natie wel eéns tot uiterften overflaat, is egter in deGrutmoolen zeer bevallig en aartig gevonden, nadien men 't drooge van de Boekweit altoos verricht met de doppen die van de Boekweit zelve komen, wordende deeze door middel van een raderwerk, vereenigd met een fcheprad, telkens met een bijzonder gedeelte , op eea rooster geworpen, welke derhalven altoos een geftadig vuur veroorzaaken, dat zijne warmte , door middel van een fchoorfteen naar boven brengt. Het onderfcheidene gemaal of de veelheid van maaien maakt ook 't gebruik van dit graan, voor den gemeenen man bijzonderer: wanneer men 'er zogenaamde boekweitte gort van wil hebben , dan word 't maar ééns op den fteen gebroken , en verftrekt, dus doende , tot een vast voedfel; maar tot Boekweitte meel moet 't veel meer gemaalen worden, en geeft dan een gezond middel of voedfel aan den gemeenen man, in zijne zogenaamde Boekweitten koeken. 't Mindere of flegtere meel gebruikt men tot Beestenvoeder, de doppen tot 't inpakken van ligtbreekende goederen, zo dat 't even als de Haver een voordeelig product is , hebbende drie»  C ufo) driehoekige korns , fommige, en dat maar en« kelde, vierkante, doch deeze zijn zeer zeldzaam, en de couleur is bruin of zwartachtig; men heeft in de Boekweit veelerlei kleine foorten van onkruiden, en ook eenige infeclen , zo van klander , wolf, wormpjeris en andere (*> Thans zullen wij overgaan tot ons derde foort van graan , namentjijk tot de Boonen, welke mede tot de Zomervruchten behooren, en almeede op dezelfde wijze gezaaid en waargenomen moeten worden. Dc Boonen hebben 't grootfte zaad, in welke zij alle de fchilvruchten verre overtreffen ; zij waren egter een voedfel van den Propheet Ezechiel, die haar verpligt was te gebruiken (Ez. IV. vs. 9.) ja zij verkwikten den vluchtenden David (2 Sant. XVII vs. a8.) De Boonen zijn van verfchillende foorten, welke egter alle zwaar zijn om te verteeren, en veele benaauwdheden, flaaperigheid en ongeruste droomen veroorzaaken; en hierom werden zij , den Joodfchen Hoogenpriester des avonds voor 't ver- zoe- (*) De geleerde Linn^us, in zyne Natuurlyke Hi/lorie, of Befchryving der Planten, merkt aan, dat de Boekweitonder de agtmannige Kruiden (odlandria) behoort. Zie ook Bybel der NaUtur, door Scheuchzeu en donat , Iftc Deel, ade Stuk, by M, de Eruïn.  aoeningfeest, onder andere fpijzen, welke de waakzaamheid en wakkerheid verhinderen, al« toos verbooden» Men heeft verfchillende foorten van Boonen , welke den mensch en 't Vee tot voedfel verllrekken. Onder deeze zijn de zogenoemde witte boonen, welke 'mZsetand, vooral in 3t eiland Walcheren, als ook in 't Land van Goes, gebouwd worden, 't meeste bekendj en zelfs worden de zogenoemde Paardenboonen, veel meer van de menfchen, dan van de beesten gegeeten , fchoon 't in deeze ftad weinig gefchiedt. Vóór eenige Jaaren liep men , in fommige binnenfteden,des avonds met gekookte en nog warmePaardenboonen te koop,even als men nu met Aardappelen rond loopt, welke ten dien tijde zeer veel van de fchamele gemeente gekogt en gegeeten werden ; doch nadien de Aardappelen thans zo algemeen en in menigte gevonden worden, hebben zij d» zogenoemde Paardenboonen geheel bij die heden verdrongen, en men verzendt die tegenwoordig nog meest naar de Franfche Eilanden, en naar Frankrijk zelve, als ook naar Cadix, Lisfabon en verfcheidene Havens in de Westindiën , alwaar 'er de flaaven mede gevoed worden. Men heeft een bijzondere foort van witte L boo-  ( 162 ) boonen, welke men krombekken noemt, die veelal uit Gelderland en Eraband naar Holland. gezonden worden. Deeze krombekken zijn veel grooter dan de Zeeuwfche boonen , en ontleen en hunnen naam, van dat zij een weinig om of kromgebogen zijn. Wanneer de witte boonen ouder zijn dan dén Jaar, geeft 't een zeer flegte rekening en verkoop , want fchoon men ze dan nog wel kan laaten vermaaJen , en 'er,dus gemaalen zijnde, de lammeren mede kan voeden, zo willen de menfchen dezelve dan maar weinig , en de beesten geheel niet eeten , zo dat men ze zelfs voor geen zwijnen voeder kan kwijt raaken. De beste witte boonen zijn de zodanige, die volwasfen, zuiver en droog zijn ; hebbende geen of weinig gevlakte of gepikeerde boonen. De flegtfte zijn , die niet zeer opgepast zijn geworden , met verfchieren, waar door dezelve fterk door de wolf geplaagd worden, als mede door zekere bruine tor en worm , dat een fchadelijk dier voor de boonen is; maar vooral hebben de Zeeuwfche Paardenboonen , wanneer zij te bloeijen ftaan, en het eendrooge Zomer is, een zeer geheimen vijand, zijnde een infect, dat in de bloezem komt, 'er zijne eiren in legt, en bij de verdere volgroeiing  j ( 1*3 ) jing van de boon, in een zwart torretjen verandert , hebbende een korte en dikke gedaante , eene asgraauwe gefpikkelde couleur op zijn bast, houdende zich in de boon (til, tot aan 't volgende Jaar, wanneer de nieuwe boonen weêr ftaan te bloeijen, wanneer het door een klein gaatjen uit de boon komt. De wolf komt van zichzelven niet in de boonen, maar alleen wanneer ze gelegd worden op zolders, daar te vooren tarw of rogge gelegen heeft, en dan die boonen te weinig verfchooten worden. De Zeeuwfche Paardenboonen houdt men voor de beste zolderboonen; want al zijn die niet geheel droog, droogen zij toch van zeiven, en worden dus, van tijd tot tijd, beter van qualiteit, daar de Voorïandfche, Vriesfche en Oostvriesfche boonen, die maar iets wak zijn , in tegendeel, al worden ze fterk verfchooten, flegter worden. Eindelijk heb ik nu gelegenheid om uwen aandacht ons vierde gewas, namentlijk de erwten voor te (lellen; wat deeze aanbelangt, zo gefchiedt hunne zaaijing mede in April, hebbende , om wortel te vatten, wel wat regen, en vervolgends droogte noodig, waardoor zij beurtelings hunne vereischte groote en hoedanigheid, ais een nuttig voedfel verkrijgen. L 2 Men  C 164 > Men houdt de besten te zijn, die grof van ftuk, goed van couleur, zuiver van bijfpel en op de fchil niet rimpelig maar glad zijn, dit laatfte wordt vooral veroorzaakt door de groote Zomerhitten , welke de erwten dan in den grond toefchroeijen. Wanneer dezelve nieuw zijn is 't ook een gezond, fchoon eenigzins hard te verteeren voedfel voor de menfchen, welke 'er op 't platte Land, in de Steden, vooral in de Godshuizen, als ook op de Schepen, een aanmerkelijk gebruik van maaken. Men heeft vijfderlei foorten van erwten , als graauwe, witte , groene , blaauwe en geele ; de drie eerfte worden, zo lang 't Eenjaarig gewas is, zeer veel gebruikt, en de groene kunnen klein gewreeven, en van de fchillen gezuiverd zijnde, voor de aanmerkelijkfte, fmaakelijkfte en gezondfte gehouden worden. De twee laatfte foorten zijn daar tegen , veeltijds de fpijzen der Joodcn, op hunne Sabbathdagen, maar zo dra ze oud geworden zijn, dan zijn alle de vijf foorten, geen kost meer voor de menfchen als wel in hoogen nood, maar veranderen dan in een voedfel voor de beesten, waartoe hun fommige gebreken reeds kunnen veroordeelen , gelijk on.ler andere , een dikke fchil, wormftceken en andere oorzaaken meer. Ook vindt men in de witte of geele erwten een blaauwe  C ï65 ) we of grijze foort, die men graan wbuikjes noemt, en die in 't kooken hard zijn en blijven (*> tiet (*) De volgende waarneeroing van een kruiptorretjen inde Erwten, uit de microscopWeFermaaklijkhteden ,IIdeDeel, blz. 82, van den 5 April 1781. te Neurenburg, is aanmerkelijk genoeg om nier bij te voegen, 't Is (zegt de Schrijver) omtrend één maand geleden, dat een mijner Vrienden mi) van Neurenburg een paar erwten zond , mij verwittigende , hoe hij 'er een geheele doos vol van ontvangen hadt mi Bohemen, en dat, 't geen hij 'er aanmerkelijkst in vondt, was, dat ra ieder erwt, een klein leevend torretjen bellooten ware; hq voegde 'er bij, dat het geheele Land daarmede befmet was, en dat 't kaauwen van deeze erwten aan eene men.gte van menfchen doodelijk was geweest. Aan ieder erwt was ter ontdekking een klein rond vlakjen, vari een graauwe kleur, 't welk als een dekzel een wem.g uitpuilde; met 't ophgten van dit dekzeltjen, werd .k gexvaar, hoe de gast, die daar binnen ingefloten was, met zijn bruine kop en lange fprieten 'er buiten kwam, fchdtka.de Zkh aanftonds, door 't uitfpreiden van zijn wieken, om weg te vliegen; egter bewaarde ik hem, in een klein confituurglaasjen, ten einde hem , op mijn gemak te befchouwen; de Ldere êrwt zond ik aan mijnen Vriend, den Hoogleeraar Aunold, meteen briefjen, verzoekende hem die te openen waarin zijn Hoog Eerw. een dergelijke» zwartagtigen ga* vondt- , Ik vond in deeze erwten geen popjen of fchaal van t torretjen, welke men in de holligheid van deez_e erwt had moeten aantreffen ; ik fchreef deeze redenen aan mijn vriend van wien ik deeze erwten ontvangen had, en verzogt om nog eene erwt, en zijn antwoord op mijn Aanmerkmgen: zie hier het antwoord. De Hiftorie der erwten, die ik UEd. heb meedegedeeld, l 3 is  C 165) Het is aanmerkingwaardig , dat elk Land zijne voornaamè voortbrerigfelen heeft, die dan door geene andere Landen kunneipovèrtroffen wor- is de zuivere waarheid; onder meer dan 100 heb ik niet dan twee gevonden, die niet bezet waren met zulke gasten; wat de afgelegde huisjens belangt, die UEd. in twijfel bren. gen, 't is zeker, dat dit ilag van infekten eene geftaltewisic. Jing ondergaat, uit 't eitjen in eenen doorgaands monfterenzen worm, die met een zeer dunnen dop bekleed is, zijnde de huid van zijn pop veel weeker en teêrder dan die van de poppen der kapellen , en bij gevolg, zelfs door een zagte wrijving in flof veranderende, gelijk men vondt in de hollig. lieedcn der erwten. Vervolgends heb ik over dit infekt geraadpleegd met mijn Vriend, den Raadsheer Trrw, waarop zijuEd.antwoorde. Mij zijn eenige van die Boheemfche Erwten in handen gekomen; van de drie die ik 'er van had , is 'er een daar 't infekt reeds is uitgekroopen, en een ander, waar men duidelijk 't blaauwagtig vlakjen in befpeurde, daar 't zich ligt door zal maaken ; hebbende in de reizevan denHr. Kalm, door Noord • Amerika, een omflagtig berigt gevonden van dit infeét der erwten, zo onderftel ik dat 't UEd. niet onaangenaam zal zijn, UEd. daarvan 't volgende meedetedeelen: in Penfijlvanie had ieder Boer een Akker van erwten, volgends getuigenis van een ouden Zweed, even zo ook in Nieuw Jerfey, en in de Zuidelijke deelen van Nieuw Jork; en in de Noordelijke deelen, omftreeks Albanië en Kanada, dat door de Franfche bezeten wordt, lag men 'er zich ongemeen op toe, en de Oogst flaagde altoos na wensch; maar een zeer klein en veragtelijk dicrtjen heeft deeze Colonie gedwongen van eenen zo profijtelijken Landbouw afiezieri ; 't was oudtijds bijna geheel onbekend, doch in deeze laatfte jaaren is 't ongemeen vermenigvuldigd. In deD Zomer, tegen  ( I67) worden, welke hoedanigheid zeekerlijk afhangt* of van den grond van zulk een Land zeiven, ot van de behandeling welke men ten aanzien der zaaijing, of verdere oppasüng daarbij houdt; ,„. dat de erwten bloeijcn en peulen beginnen te maaken, «paard zijnde, legt 't vervolgends bijna in ieder groeve een eitjen; als men de erwten gcdorsrhi heeft, kan men er van buiten niet aan zien, maar een erwt doorfnijdende, dan wordt men 'er doorgaands een zeer klein wormpjen >n gewaar, 't welk, niet ontrust wordende,'erdengeheelen Winter en een gedeelte van 't Voorjaar, zijn verblijf tn houdt, ïeevende inmiddels van't meelige der erwten , zo dat'er,.nde maand April. niets dan de fchil van overblijft; dit wormpjen eindelijk, verandert in een gefchubd tal», 't welk door het gat, dat het in de huid maakt, uitbreekt, en wegvliegt, om eenigen anderen erwten- akker oP te zoeken , ten einde daar ie paaren, en zijn kroost te voorzien van bekwaam voedftl. Dit verdertlijk infekt, Penfijlvanie verlaatende, is al Noordwaards voortgetrokken; vóór u of ,5 Jaaren wist men er „og niets van , omftveeks Nieuw Jork, waar men jaarlijks een JUte erwten zaaide, die zeer wel voortkwamen, maar vervolgends heeft dit ongedierte zodanig de overhand genomCn dat eindelijk de ingezetenen van die teelt zijn af«eftapt; 't Land , omftreeks Albanië, heeft nog tegenwoorL de troost van zijne Erwte -Akkers niet afgegeeten te JL door dit gebroedzel, maar men is 'erin geduunge ongerustheid, ziende dat 't kwaad van Jaar tot Jaar, al meer £n meer die Landftreek nadert; ook hebben onze LinKAE«s en WagneRj over dit infekt breedvoerig geichreeven, welke laaide daarbij aanmeik., dat offchoon de «rwt door dit infed bezet en bijna uitgegeeten was, dezelve 4«ter goed was om te zaaijen , zodat 't de eiwt niet belet te L 4 fprui"  C 168 ) Iiortdt; dus hebben de Zeeuwfche en Stlchtfcbe erwten mede den voorrang door hunne dunheid van fchil, malschheid in 't kooken en zoetheid van fmaak, waardoor dezelve ook in 'tNaajaar, veel van hier naar Frankrijk en Spanjen gezonden worden, om aldaar in de Vasten te gebruiken. Het is door de ondervinding van den Landbouw bewezen, dat 'er, om goede vruchten e'n een ruimen Oogst te verwagten, de volgende dingen moeten zamenloopen: ten eerden moet de grond vet, wel bearbeid en behoorlijk toebereid zijn, zo als 't met den aart der daar op te zaaijene vruchten best past; ten tweeden, zulk een Akker moet dun bezaaid worden , op dat 't zaad wel uit elkander kunne fchieten; ten derden, fpruitcn cn wortel te fchieten; in dit geval is 't ooit blijkbaar dat de Schepper zeer wijslijk voorzien heeft in 't behoud zijner fcheprelen, begaavende een zo veragtelijken en van zintuig ontblooten wonn,met 'r inftincr., om de vrucht, die tot zijn voedzel (trekken moet, niet aantetastcn dan op eene plaats , welke haar geheele vernieling niet naar zich lleept. Men zie verder de McroscopiFche Vermaaklijkheeden, welken , door verfcheidene plaaten en breedvoeriger befchrijvingen, veel licht kunnen geeven. Linnaeus heeft Alt infekt thans in de iïdelïoogd uitgaave van zijn Samen/lel der Natuur, in een bijzonder gelbclit geplaatst, onder den naam van JSruchus ; en haalt daar ook de plaat van Leder muller aan.  C 169) den, 'er moet gezond en gaaf graan gezaaid zijn, waarvan men hoope heeft dat niet veel zalagter blijven; ten vierden, in den Akker moet geen fchadelijk ongedierte huisvesten, noch hij moet van geene graanëetende vogelen gekweld worden ; ten vijfden , 't weêr moet noch te vochtig, noch te droog zijn , ten einde het graan niet in den grond bederve , en ook de uitkomende fpruit niet belemmerd worde; ten zesden, de vorst moet 't groene zaad, vooral in 't Voorjaar, niet dun of rijfig doen opfchieten ;ten zevenden, geen fcherpe Voorjaarsfneeuw moet 't gewas befchadigen; ten agtftcn, warme regen moet 't zaad zijne airknoppen doen verkrijgen , droog en fchraalweêr beletten 't uitfpruïten der zijdhalmen; ten negenden, in den bloeitijd dient 't helder weêr, een zagren, doch niet te menigvuldigen, regen te hebben, op dat de airen niet veele leedige plaatfen en weinig korns verkrijgen; enten tienden, wanneer de korns zich gezet hebben, en rijp zullen worden, dan moet 'er geen zwaare regen vallen , tegens welken de airen zich niet regt zouden kunnen ophouden, de korn onvolwasfen blijven , en . ligt voor verderf en rotting bloot ftaan. Deeze grondregelen van een Landbouwer , zal men overal in de Natuur zien doorblinken, cn dus ook in 't befchouwen van alle de vruchten , welke ik in deeze Verhandeling, ter naL 5 dera  C 170 ) dere overweeging voorgefteld hebbe, en waar' bij ik niets meer zal voegen, dan de Koop» Conditiën, welken men, ten opzigten van die voortbrengfeien , op onze Koornbeurs in acht neemt. De Haver wordt verkogt op zekere maat en gewigt, en bij Goudguldens het Last, van welken 1 pCto wordt afgetrokken. De Boekweit op gewigt en maat, bij vlaams het Last,- wordende 'er van de Amesfoordfche Boekweit geen pCto afgetrokken, fchoon dit van alle de andere foorten gefchiedt. De Boonen en Erwten worden op geen gewigt verkogt, maar alleen bij de Zak en 't Last, bij ponden vlaams 't Last, en by Carolyguldens de zak; ook worden van deeze 1 pCto afgetrokken,zijnde de verdere voorwaarden van verkoop , gelijk met die welke in onze voorige Verhandeling,bladz. 78 — 80. opgegeeven zijn-  D E BLOEI EN HET VERVAL SER PLATTEELBAKKERIJE. In tenen Brief aan den Verzamelaar medegedeeld DOOR. Rs. B .... r. T E R . . . . *•   S L O E ï en het VERVAL. des platteelbakkerije: Mijn Heer.! iVEiine belofte aan U gedaan , om U iets over de Platteelbakkerije te melden, heeft mi| Uw fchuldenaar doen worden. Ik herinner mij thans die verplichting, en zende U het volgend Opftel, op dat, zoo gij het waardig oordeelt, hetzelve eene plaatfe in het VaderJandscb Kabinet van Koophandel enz te vergunnen, onze Rekening dus doende gelijk worde. Mijn oogmerk in deezen is niet, om eene omftandige of volledige Befchrijving van deeze in het verval geraakte en eertijds zoo bloeijende Fabriek, te geeven: reen; maar om, ware het mogelijk, mijne Landgenooten aan te toonen, van welk eene uitgeftrektheid de Fabrieken, vooral dePlatteel- bak-  C 174 ) bakkerijen zijn, en welke voordeelen dezelve kunnen aanbrengen. De redenen, die mij daar toe bevvoogen hebben , zijn deezen: eenigen tijd geleden , in eene Schuit zittende, hoorde ik over het verval en verlies fpreeken, dat de Stad Delft lijdt door het verval van haare Fabrieken en Trafieken ; het welk door een Perzoon, aan mij geheel onbekend, werdt tegengefprooken , zeggende : „ dat „ geen eene Plaats in ons Land iets Jeedt, „ wanneer haare Fabriek door Goederen van het zelfde maakzel werdt vervangen: zelfs „ zou ik durven zeggen, dat het.voordeeli„ ger is; nadien wij Hollanders, van de Ne„ gotie en geenzins van 't werken moeten „ leeven: en bijaldien Delft al eens in het „ een of ander mogt benadeeld zifn, dan is „ het door het verminderen haarer Brouwe„ rijen, maar geenzins door de Platteelbak,, kerijen: want deeze worden door den Han„ del in Engelfche Aardewerken vervangen?" Ik was verré af van dit flilzwijgend toe te Hemmen , maar bragt mijnen onbekenden Reisgenoot het tegengeftelde duidelijk onder het oog , doch op welke wijze dit ook gefchiedde, het was alles vruchteloos : en wanneer men over de redenen van dit verval begon te fpreeken, begeerde hij niet eens te luisteren , maar zeide: indien het niet goed was,  C 175) was, dan hadt de Regeering moeten zorgen dat de Plateelbakkerijen aan den gang gebleven waren: eene nadere aandrang ter overtuiging van mijnen Reisgenoot aangewend , om hem te doen zien dat de befchuldiging minder aan de Regeering dan aan de Natie lag, maakte hem driftig en het gefprek nam een einde; waar naa ik merkte dat hij van eenigen werdc toegejuicht. ■—• Verbaast, over de blindheid in welke onze Natie gedompeld ligt, begost ik te overdenken hoe door zulke redenvoeringen , als ik daar gehoord hadt, de onkundigen gemakkelijk verleid kunnen worden; ja zelfs diegeenen, welke gebruik van Inlandfche Goederen maaken ; zoo die daaromtrent niet doorziende waren , gevaar loopen van hunne goede oogmerken afgetrokken te worden. — Ik verlangde naar eene gelegenheid , om mijne Landgenooten te doen zien, welk verlies hetis , wanneer de Fabrieken in ons Land vervallen, en vooral zulken die van zulk eene uitgeftrektheid zijn als dePlatteelbakkerijen; en dat Delft door het vervallen , of geheel verliezen der Brouwerijen, zo veel niet heeft veriooren, als door de Platteelbakkeiijen; want toen de eerden be> gosten te verminderen toen begosten de laatften te bloeijen; zo dat het verlies 't welk uit  ( i?6) uit het eene natuurlijk moest voord vlo ei jeu, door het andere rijklijk vergoedt werdt. Om mijn oogmerk te bereiken zal ik nu vooraf toonen , hoe Delft eerst door twee voornaamè Neeringen heeft gefloreerd: en hoe die vervallen zijn. Voords aanwijzen , dat dezelve, door een derde niet minder nuttige neering, namelijk door de Plateelbakkerijen, zijn vervangen; en hoe vermaard en bekend dezelve bij alle Vol. ken geweest zijn. Vervolgends zullen wy zien wat tot eene Platteelbakkerije behoort, — hoe veel werk op en buiten den winkel vereischt gedaan te worden — cn hoe veel en welk Werkvolk men noodig heeft, om alle weeken een ooven te ftooken, en de veele voordeelen welke uit deeze Fabriek kunnen gehaald worden. Dan aanwijzen de voornaamè reden van het verval; en eindelijk eenige middelen om het verder verval voortekoomen, welk alles wij maar fchetfen zullen. Komen wij tot de eerst voorgeftelde zaak. Toen men in deze landen, bijna in elke ftad, bijzondere Fabrieken zag bloeijen, toen muntte Delft uit, en hadt een gevestigden roem, door haare alom geachte Bieren, welke naar alle plaatfen , zo wel buiten als binnen, deeze Re-  C 177 ) Republiek, werden verzonden, en overal met graagte zijn ontvangen. — Om welke reden de Stad Delft, door de Hollandfche Graaven, met verfcheidene voorrechten en Privilegie® begiftigd werdt, om die voor Stad en Land voordeelige Negotie te fterker voord te zetten en te doen onderhouden. Zelfs konden die van Delft, van hun verkrijgen , om een Steenoven, aan de Noordzijde van de Stad gelegen , te doen wegbreeken, met het recht om nooit, op geen zevenhonderd Roeden naa, aan de Stad, een Steen- of Kalk-Oven te moogen zetten, om dus alle befmetting van water voor te koomen. Maar zo dra men dezelve ten top van roem geklommen zag, werdt die Negotie eensklaps zodanig verminderd, dat men 'er zich niet genoeg over kan verwonderen. Want men zag in de Stad, van den Jaare 1600 tot 1640, dus in 40 Jaaren, zes en-vijftig Brouwerijen afbreeken; en van de Jaaren 1645 tot 1728, nog 12 dergelijke Gebouwen; zoo dat 'er, in iets meer dan één en een vierde Eeuw, 68 Brouwerijen in die Stad vernietigd zijn, op welken tijd 'er nog 15 aan ' het werk bleeven , die nu weder zoo fterk verminderd zijn, dat men heden maar 4 Brouwerijen in Delft vindt. Van welke afge- brokene Brouwerijen, in den eerften tijd van het M ver-  C f78 ) verval, 'er zommige echter in Plateelbakkerijen veranderd werden, en anderen tot deftige Huizen gemaakt zijn ; welk verval een zwaare flag aan de Stad heeft toegebragt, die nog te meer gevoeld werdt, om dat de tweede Hoofd.Neering te gelijk begon te vervallen, namelijk de Drappierderijen, welke in Delft mede al vrij aanmerkelijk moeten geweest zijn; gelijk daaromtrent bewijzen genoeg voorhanden zijn. ■—• Maar wat de redenen van het verval deezer twee voornaamè Negotiën geweest zijn, zullen wij niet onderzoeken, nadien het tot ons oogmerk niet behoort: alleen merken wij maar aan, dat door het verval van deeze twee Negotiën, behalven veele anderen, de geheele Burgerftand veel moest verminderen en vervallen. — Doch, fchoon dit waar was, zoo deedt zich toch nieuwe hoop op, om nieuwe voordeelen voor den Burger te Vinden , waardoor de verarming der Stad Delft zon worden voorgekoomen. Want zo dra de twee bovenftaande Hoofdneeringen begonnen te verminderen , begon een derde zich met vollen luister te verheffen , en fterk toe te neemen, naamentlijk die der Porcelein-, doorgaands, onder den naam Van Plateel-bakkerijen bekend. Hiertoe moet men vooraf aanmerken : dat, volgends het  C m) het Keurboek van het St. Lu kas Gilde, bladz. 504. ( * ) de Plateelbakkers van ouds , tot dat Gilde hebben behoord, en dat naaderhand de Delftfche Porcelein-Bakkers , 'er ook bij gekomen zijn, om dat de meesten hunner Knegten , welken Schilders zijn , uit den aart tot dat Gild behoorden. Zoo dat het ons doet gisten , dat onder den naam van Plateelbakkerijen voorkomen, die Fabrieken die men Galeijerfe Winkels noemt, en dat die geenen, die beter goed hebben beginnen te bakken, onder den naam van Porceleinbakkerijen ten voorfchijn zijn gekomen; zoodat men volgends het Gildeboek, dit onderfcheid dient te maaken, dat, met de Plateelbakkerijen, de Galeijerfe, en met de Porceleinbakkerijen , de fijner Winkels bedoeld worden. Wij zullen geen befchrijving omtrent het Delftfche Aardewerk geeven , vermits zulks, binnen kort ftaat in het licht te komen, in het Tweede Stuk van het Tweede Deel des vervolgs van C hom els Kunst Woordenboek, Articul Delfts- Aardewerk (f). Doch wij zullen hier alleen aanmerken, dat het (*) Zie BqitEt, Befchrijving der Stad Delft, bladz 383. (f) Dit Werk is nu reeds uitgekomen. M a  ( iSo) het Galeijerfe Aardewerk, zeer gefchikt en fterk voor Keukengebruik is; want hoewel onder de Porceleinen doorgaands mede al fterke roederen gevonden worden; zoo dienen dezeiven toch voornaamelijk, en zijn zeer gefchikt voor fieraad. — Een en ander zullen wij toch tusfehen beiden moeten voegen, en wel eerst, dat die Fabriek der Porceleinen, of verbeeterde Aardewerken, zeer vermaard geworden is, in zoo verre, dat die zeer fchielijk toenam, en elk zijn roem in die goederen begon te ftellen; en geen wonder, want den toeleg begon toen zoo fterk op verbeetering uit te loopen, dat zelfs het Galeijerfe goed, veel verbeeterd werdt voor het oog, en veel meer genoegen verfchafte , waar door van tijd tot tijd de lust tot de Delftfche Porceleinen en Aardewerken, zich overal liet zien, in zoo verre, dat de Delvenaars allengskens, voornaamelijk door den trek der fijner goederen, meerder en nieuwe Fabrieken aanlagen. En dat daar zelfs omftreeks een vierde van deeze Eeuw, nog aan gedacht werdt, zal niemand ontkennen, wanneer men Tioort, hoe op dien tijd de goederen haast verkogt waren, eer de Fabrikant dezelven in handen hadt, en wie behoeft hier aan te twijfelen, wanneer men een Delftsch Schrijver hoort zeg-  C ï8t ) zeggen: (*) „ De Delftfche Porceleinen alom „ begeerd, en naar alle Buitenlieden verzon„ den, neemen zodanig toe, dat men reeds „ 09 Porceleinbakkerijen vindt , en nadien „ deeze waaren wijd en zijd vertierd worden , „ kan men ligt begrijpen, dat 'er veel arbeids„ volk noodig is, om de ftof, daar toe vereischt, te bewerken, te vormen en te fchil„ deren, 't Is zeeker, dat het Inlandfche Por„ celein, nergens fijner en fraaijer gemaakt „ wordt, dan in deeze Stad, waar men, buiten „ twijfel,deChineezen,in de kunst van fchilderen overtreft. Ik wil niet ontkennen, „ dat 'er elders, in deeze of geene Steden, „ ook wel goede Porceleinen gemaakt wor'„ den; doch dat die met de Delftfche niet „ kunnen evenaaren, zal niemand in twijfel „ trekken ; waarom niet alleen Braband, ,, Vlaanderen, en de andere omliggende Provintiën, maar zelf» Frankrijk, Engeland, ' Spanjen en andere uitheemfcheKoningrijken, op haare gebakken en gefchilderde vaten verllingerd zijn; en zelfs Oost • Indien, daar „ anders het allerfijnfte van daan komt, tracht „ met deeze Delftfche waaren te pronken, en ware het moogelijk, de fraaije orde daarin , » we, I (»)BoitbT, Befchrijviitg vMn Delft, bladz. 650», M 3  ( i8a ) „ wegens het fchilderen waargenomen, na„ tebootzen : waarom deeze Neering met „ recht een aanzienlijken rang toekomt." En wie twijfelt een oogenblik, dat iets te groot hier wordt opgegeeven, vermits elk, die de goederen, vooral de oude Delftfche Porceleinen, naauwkeurig beziet, zich moet verwonderen , over de goede uitvoering en de kunst die in de goederen doordraait. En wanneer iemand eens in een Magazijn van een Fabrikant der Porceleinbakkerijen komt, die moet van verwondering en verbaastheid wegzinken, wegens al het fraaije, dat hem daar voorkomt, en vertoond wordt. Ja, ik durf nog op goeden grond zeggen, dat men te Delft , het tegenwoordig nog zo goed kan doen als ooit, indien men zich de kosten wil getroosten : "Want dit is zeeker, dat men daar, noch omtrent de uitvoering, noch omtrent de goede orde, voor iemand behoeft te wij» ken. — En vermits onder den naam van Pla~ teelbakkerijen , thans in het gemeen voorkoomen, alle Winkels op welken Porcelein, en Galeijers Aardewerk gebakken wordt, zoo zullen wij ons daar na fchikken, de Winkels onder den naam van Plateelbakkerijen, en de goederen Onder dien van Aardewerk,doende voorkoomen. Thans moeten wij aantoonen, wat tot een plateelbakker ije behoort, en wat buiten en bin-  C 183 ) binnên den winkel moet gedaan worden; en welk, en hoe veel Werkvolk 'er tenoodigd is, om alle weeken met één oven te bakken, en meer andere zaaken van dien aart. Tot een Plateelbakkerij behoort vooral een Huis, dat te gelijk voor een wooning van den Fabrikant moet dienen, en tevens bekwaam is om er een Magazijn in opteregten; als ook om gediflingueerde Perzoonen te kunnen ontvangen.— Waar agter, of nevens, moet zijn het Fabriekhuis, of de Winkel, bekwaam om 4° of knegts, in behoorlijke ruimte, hun werk te doen verrigten. — Verder een Houtichuur — een Pakhuis — een Hooizolder, en andere vereischten meer, die noodzaakelijk zijn en onmoogelijk gemist kunnen worden. ,Aan v/elk alles de Timmerman, Metzelaar, Steenhouwer,Smit,enz. zeer veel werk vindt; want wie weet niet welke reparatie zodanig een gebouw, waar zoo veel volk alle dagen in werkt, en waar zulk een fterke hitte, als hetftooken van den oven verwekt, in plaats heeft, onderworpen is.—Hier uit kan men gemakkelijk afleiden, hoe veel voordeeliger voor den Ambagtsman het is, of het gemeene en tevens aanzienlijke Huizen, dan of het Fabriekhuizen zijn, die hij bedient; want door het geduurig gebruik derzelven, zijn die ook aan eene geduurige répara Je onderworpen. M 4 Maat  C 1*4) Maar wat wordt 'er nu niet vereischt, om zulk een Fabriek aan den gang te houden? —Al het werk dat buiten het Fabriekhuis moet gefchieden, als mede de leverantiën daar toe behoorende, zullen wij, als de noodzaaklijkfte en voornaamfte tot de agt volgende noodwendigheden, bepaalen, en van het een en ander omtrent de wijze van werken , of wat daartoe vereischt wordt, iets aanftippen, op dat hij, die 'het ziet, gemakkelijk zal kunnen oordeelen, over het algemeen nut, en de voordeelen van deeze Fabrieken. De eerfte noodwendigheid is de Boogfieen' lakker ij; deeze fteenen worden, gelijk alle anderen , in vormen gemaakt, en op veelerhandc wijzen, gelijk als andere fteenen behandeld. Deeze zijn van een witagtig graauwe couleur, en worden gemaakt op zodanige lengte,breedte en dikte, als ieder die noodig heeft; doch voor de Plateelbakkers-ovens worden die op den eenen kant dunderdan op den anderen kant vereischt, om de b oogen onder de Ovens te jnaaken; waarom die fteenen dan ook Boogfteenen genoemd worden. Dezelve zijn zeer' fterk, en kunnen bijzonder tegens het vuur , weshalven jk geloof, dat dezelven niet ondienftig voor vloeren in Bakkers - Ovens, en om de Bran» ders,.Ketels zeuden zijn, als ook nog voor veele andere z,aaken, die met vuur behooren 6*  C i85> geftookt te worden. — In deeze ziet men, dat die Fabriek zijn voornaam beftaan aan de Plateelbakkerijen verfchuldigd is , en waar van ook, bij mijn weeten, nimmer meer dan één Fabriek in Delft is geweest; echter is mij bericht, dat die, zedert dat ik uit die Stad vertrokken ben, nu geheel Uil ftaat, en de benoodigde Boogfteenen, op de Plateelbakkerijen gebakken worden. Doch alfchoon de Boogfteen-Fabriek van geen grooten omflag is , en er dus weinig volk toe vereischt wordt, zoo hadden evenwel die lieden, die daar aan werkten, na hunnen ftaat, een beftaan , en daar nu niet aan gewerkt wordende, lijden dezelven een groot nadeel, of moeten van ambagt veranderen. De tweede noodwendigheid maaken de Manden uit, om de gebakken en verkogte goederen in te pakken, waar door de Mandenmaaker veel werk krijgt; maar daar nu de verzen' ding zo groot niet is, als te vooren, lijdt dit ambagt meede niet weinig door het verval der Plateelbakkerijen. De derde noodwendigheid zijn, Tin, Lood, Zout, Zand, en zeer veel andere dingen, — dienende al te faamen, om, door bewerking, tot een Verglaas gemaakt te worden, om daar mede de Aardewerken te verglaazen; wordende het Tin en Lood, in een daartoe gefehikM 5 ten  ten oven gebrand, en tot een Asch bereid, welk werk altijd in den winter plag te ge» fchieden, waar aan de knegts dan nog al wat in den leegen tijd verdienden. — Dan, nadien er, door de vermindering der Plateelbakkerijen, zoo veel van die goederen, om Verglaas te maaken , niet meer noodig zijn, zoo verliest de Koopman of Leverancier van dezelven veel, en ook de knegts die het eerfte werk daar aan verrichtten. De vierde noodwendigheid is, de Wit-MoaJen, op welken de Tinasch, en de andere Producten, tot verglaasfel dienende, door wrijving, of door de werking des Moolens, bekwaam gemaakt worden. — Van deeze Moolens zijn 'er verfcheiden afgebroken, en anderen worden nu tot het maaien van andere goederen, gebruikt. De vijfde noodwendigheid is de Klei of Aarde,' uit welke de Aardewerken gebakken worden, — Om deeze Aarde te bekomen, worden weder eenige Arbeiders vereischt, welke op de volgende wijze werken: De uitkleiër heeft een fpaa, geheel van ijzer, eenigzins hol, na een gootjen gelijkende, omtrend 12 duimen lang, en 4 of 5 duimen breed; vervolgends fteekt hij den bovenden fteek, in twee keeren, eerst van den kant, los, en dan, tegens den vasten grond af, en werpt dien afge- ftoo-.  ftooken fteek, aan welken degraszoode zit, en dus de beste fpecie van het land, in de uitgekleide Veur of Heij; en zoo 'er nog meer aarde, welke niet leemig genoeg is, gevonden wo'rdt, werkt hij 'er die op dezelfde wijze af; dan fteekt hij op gelijke wijze een geheelen fteek,zo diep als de fpaa gaan kan,'er af, het welk dan de Klei of Plateelaarde is, die dan op een ftaal gebragt wordt, en vervolgends met fchuiten naar de Aardewasfcherij gevoerd wordt ; en wanneer de uitkleijer de handen ruim heeft, gaat hij weder aan 't werk, om den uitgekleidden grond gelijk te maaken, om door den tijd weder goed land te bekomen. Wanneer de Landen, die afgekleid worden, hoog land zijn, dan verliezen die weinig van hunne waarde, kunnende de geenen die dit weik verrichten, dat zeer zwaar is, een goed daggeld verdienen, — en vermits de Aarden welke hier zijn, niet in allen opzichten bekwaam zijn, voor onze Aardewerken ; zo worden uit verfcheiden Landen, nog Aarden, door de Negotie , naar Delft gezonden ;'t welk alles zeer veel verminderd is. De zesde noodwendigheid, welke voor geen Plateelbakkerije gemist kan worden, zijn de Jardewasfcherijen ,— op welken dein- en Uitlandfche Aardens gewasfchen en door elkander vermengd worden, 't welk gefchiedt in kui-  C 188 ) kuipen, in welken van elke bijzondere foort van aarde, een bepaalde hoeveelheid van elks gedaan , die als dan met water gewasfchen en gemengd wordt, zo lang tot het genoeg vermengd is, welk wasfchen gefchiedt met een fpaan met ijzer beflagen, aan een langen fteel, waar mede geduurig in de kuipen geroerd wordt, vervolgends wordt de Aarde met het water opgefchept, met een emmer aan étn langen fteel, en door een koperen ketel met gaatjens, gegooten, waar in alle groote dingen blijven liggen, en voords veele noodzaakelijkheden daar aan verrigt zijnde, wordt de aarde, metfchuiten naar de Platee/bakkerije gebragt, om aldaar gebruikt te worden zijnde deeze Aardewasfcherijën thans mede zeer veel verminderd, en in het verval geraakt. De zevende noodwendigheid is het Brandbout , nadien de Ovens met Hout geltookt worden. Hier toe wordt buitenlandsch Hout gebruikt, het welk met groote Schepen wordt aangebragt , waarvan , behalven de Houtkooper of Leverancier, ook de Schipper zijn vragtloon geniet. Dan komen de Bin» nenfchippers met hunne Vlotfchuiten, en haaJen het Hout van de groote Schepen, en voeren het aan de Winkels, en verdienen daar aan de, volgends ordonnantie bepaalde, vletioonen, —- Hier bij komt de daar toe bij de  C 189 ) Regeering aangeftelde en beëedigde Houtvamer of Meeter; en zoo het Hout is dat met den tel gekogt is, dan de Hontteller, om aan elk geregtigheid in maat en tal te geeven, en hunne loonen te verdienen. Vervolgends vinden de Kaaiwerkers of Sjouwers, veel werk om het in de fchuur te brengen, en op te ftaapelen,verdienende mede goede Daggelden. — Daarop krijgt de Houtkioover werk, om het Hout voor den Oven te klooven , en verdient daar ook zijn loon mede; - alle welke leveranciën, met de daar aan verknogte voordee. len, zeer veel verminderd zijn. De agtfte noodwendigheid is, het Hooi otu in te pakken. Hiertoe kan gekeverd worden , flegt en bedorven Hooi, waar door hij die zulks heeft, ook zijn voordeel verkrijgt, doch welk thans mede niet veel noodig is, en dus ook vermindert. Deeze, en veele andere voordeelige zaaken, behooren'eigenlijk, en zijn naauw verbonden, aan de fabriek der Plateelbakkerij?, en worden alle buiten den winkel geoefend of verrigt. Laat ons nu zien wat op den winkel moet gedaan worden, en wie daar al te pas koomen. De eerfte die op een Plateelbakkerijs noodig is, is de Aardetrapper, welke in het Aard- of Kleihuis zijn werk verrigt, en met bloote voeten de aarde doortrapt en kneedt, zoo lang tot  C rpo> tot dezelve bekwaam en handelbaar voor den Draaier is, en maakt als dan de bewerkte aarde aan ftukken , om voor den Draaier bekwaam te. zijn om aangevat te worden. De tweede is de Kokermaker; welk werk gemeenlijk gefchiedt door den Aardetrapper en den Houtklover, om daar door hun beftaan, dat anders te klein zou zijn, te verbeete- ren. ■ Deze Kokers worden gemaakt van flegte aarde, zijn onder en boven open, en overal even wijd , en gevormd na de groote en de fatzoenen der varen, die daar in gebakken, en gefchikt naar het getal der ftukken, die daar in gehangen moeten worden. In eiken koker zijn , na evenredigheid der ftukken, gaatjens, welke in verfcheide reijen, in het verband gefchikt zijn: 'er worden voor elk ftuk drie gaatjens vereischt, dienende deeze gaatjens om pennen, welke van aarde gebakken en driekautig zijn, om dat de gaatjens ook driekant zijn, daarin te fteeken; op welken als dan de goederen gefteld worden, als bij voorbeeld: Een koker om tafelborden in te hangen, om te bakken, zijn zes reijen gaatjens, als, drie reijen, elke rei van vijf gaatjens, drie reijen, elk met vier gaatjens, dat is, 27 gaatjens. En terwijl men voor elk bord drie pennen gebruikt, zo blijkt het dat 'er negen borden in eiken koker gebakken wor-  ( I90 worden ; en zo na de zoorten : welke kokers zo ruim gemaakt zijn , dat de goederen , zonder befchadiging, daar in kunnen gehangen worden; zelfs vergiettesten, aan welke ooren zijn, zodanig gefatfoeneerd, dat dezelve niet kunnen kwetfen, en alzo met alle dingen. Welke kokers, wanneer zij nieuw gemaakt zijn, boven op den oven gebakken worden, waar van ftraks iets nader. Het derde werk dat op den winkel moet gedaan worden, is het draaien. —i De Draaiers hebben een geregelde orde of verdeeling omtrent hun werk, en doen zich onderfcheidenlijk kennen, onder de benaamingen van GrootDraaier, welke alle groote en holle Hukken draait; Schootel-Draaier, fijne en gemeene Borden-Draaiers, Klein-Draaier, enz. doch als elk deezer aan zijn bijzonder werk niet genoeg te doen heeft, dan komt de een den an« deren weêr te hulp; doch mede in eene gefchikte orde. Dit draaiën gefchiedt op deeze wijze: elke Draaier heeft een geftoeke of werkbank, op of in hetwelk hij zit, voorzien van een wiel, draaiende op een ijzeren pen, van onderen, en zijnde van boven behoorlijk vast gemaakt, en in orde gefteld ; op de hoogte, om den voet op te zetten, is eigentlijk het wiel of een fchijf, welke de Draai-  C 19* ) Draaier met één voet voorttreedt, om alzo te draaien. Boven op het wiel ftaat een kop, op welken hij zijn aarde, die hij bewerken wil, zet, en die aan ftukjens gemaakt-is, na proportie van het ftuk dat hij maaken moet. Het wiel in de rondte draaiende, vormt hij de aarde met zijn hand, tot zodanigen ftuk als hij maaken moet, en neemt eenig inftrument om het in orde te befchaaven en glad te maaken , neemt het dan van het wiel af en het wordt te droogen gezet, en vervolgends aan de zorg der Vloerwerkers overgelaaten, waar van ftraks nader. Hier moet men nog bijvoegen, dat alle ronde gladde vaten , met het wiel gedraaid, en alle andere ongeribde vaten , gevormd worden, in daar toe gefchikte vormen, en dat hetzelve door anderen meestaltijd aan hunne eigene huizen gedaan- wordt, en welke in hunne zaak zoo kundig zijn \ dat het geheele rijk der natuur niets opleevert, of zij kunnen het nabootzen. Dit ten minften is zeeker :laat iemant van hen begeeren,om de fijnfte en keurigfte dingen na te maaken, zijn begeerte zal voldaan worden; en wanneer men hunne geribde goederen ziet, moet men zich over de fraaije uitvoering verwonderen; welke pas gevormde goederen eveneens voords behandeld worden gelijk de gedraaide goederen. —- Wordende voor een Plateelbakkerijs, die alle  C i93 ) alle weeken eens ftookt, of met een oven bakt, niet minder vereischt, dan elf Draaiers, knegts, vier Jongens of Leerlingen, en één Vormer, welke alle een groot daggeld verdienen. De vierde, die op een Plateelbakkerij voorkoomen, zijn de Schilders; deezebefchilderen Vaten, welken door de Diaaiërs of Vormers gemaakt, en reeds eenmaal gebakken zijn; en naa dat het door de Vloerwerkers voor de eerftemaaj. met een Compofitte van de Witmoolen overtrokken of bewerkt is. Dit Schilderen gefchiedt naar eene tekening, die zij zelf maaken, en welken zij uitprikken, die dan door middel van een Spons, waaraan eenige ftolfen gedaan worden, door de doorgeprikte gaatjens der tekening, op het aarden Vat overgebragt, en als dm met hunne verwen, welke meest op de Winkels bereid worden, befchilderdwordt; het welk met zulk een vlugge hand gefchiedt, dat de geenen die het zien, zich daar over moeten verwonderen. Er worden onder deeze Schilders groote en uitmuntende meesters gevonden, in het befchilderen van deeze aarden Vaten , kunnende aan hen geene Tekeningen worden ter hand gefield, of zij kunnen dezelve naarbootfen , en op hun werk overbrengen, zijnde zij in zoo verre in (laat, om, wanneer het fraaifte Servies gefchondea was, liet ontbreekende daar bij te fchil» N dt>  ( 194 > deren, zonder dat iemand het kan befpeu- ren, en wanneer de Schilder zijn werk verrigt heeft, dan wordt het wederom aan de zorg der Vioerwerkers toevertrouwd , om verder voor den Oven gereed gemaakt te worden , het geen wij daadehjk zien zullen. Ook worden 'er nog eenige gevonden, welke Goudfchilders genoemd worden, die hun werk aan hunne Huizen verrigten. Op Aardewerk dat reeds tweemaal gebakken, en geheel wit van grond is , op 't welk zij verfchillende kleuren , en, ook voornaamelijk Goud , of eigentlijk geëmaüjeerd werk doen, welk goed , wanneer het befchilderd is, wederom voor de derdemaal in een Oven, die zij daar toe aan hunne Huizen hebben, gebakken wordt: —— wordende door deze Schilders aanmerklijke loonen verdiend. Het vijfde werk darmen op den Winkel ontmoet, wordt door de Vloerwerkers gedaan; deeze moógen wij, met recht, de Sjouwers der Plateelbakkerijen noemen , om dat al het werk, dat door de andere gedaan is, door hen moet worden opgeruimd. Hun werk is, behalven veele anderen werken, dat zij de Goe-i deren voor den Oven bekwaam maaken, en daar in plaatzen, en om de Goederen inden Koker te zetten, om te bakken, neemen zij, bij voorbeeld, een Koker om Borden  C 195) den in te bakken, en neemen dan eerst drie pennen, vervolgends een Bord; dan wederom drie pennen en een Bord, en zoo voords tot negen toe,„wanneer de Roker vol is, wordende de pennen altijd met het dunde kantjen tegen het bord, of ander ftuk Aardewerk geplaatst, om dezelven zoo veel te minder te kwetfen; en handelen zoo met alle Goederen die voor de tweedemaal moeten gebakken worden. Welke alle in Kokers, op en nevens elkander, zeer gefchikt in den oven geplaatst worden, en dat wel zoo, dat de kleine Kokers altijd tusfehen de groote worden geplaatst, om alzo den oven geheel zonder openingen, zoo veel mogelijk, vol te zetten; en dus wordt de Oven zoo van onderen van den vloer, tot aan den kruin toe, vol gezet, en als dan wordt, wanneer daar niet meer aan gedaan moet worden, de ingang derzelven, met fteenen en klei, toegemetzeld, en van boven een gat gelaaten, met een groote fteen, welke daar wordt uitgehaald, om te beproeven of de Goederen genoeg gebakken zijn, waartoe in den Oven omtrent dat gat, drie ftukjens goed geplaatst worden, welken zij met een tang er uit haaien, om te weeten of 'er lang genoeg geftookt is, dan niet,— boven op den Oven, of'eigentlijk op het tweede gewelf, wordt het ruwe goed voor de eerftemaal gebakken, naN a  C 19* ) melijk die goederen, die federt het bakken van den laatften Oven door de Draaiers en Vormers gemaakt zijn. wordende deeze Goederen op elkander gettaapeld, het geen voor de eerftemaal sefchieden kan, om dat die Goederen niet kleeven, maar wel die eens gebakken» en met wit overwerkt zijn; doch wanneer 'er riieuwe Kokers gemaakt zijn, dan worden de» zelve vol goed, dat ruw gebakken moet''worden om te bakken, aldaar geplaatst, en wanneer het alles vol en welbezorgd is, wordt het aan den Stooker gelaaten om te ftooken. > i Doch, laaten wij den Oven eens bezien, dit is een gevaarte dat zeer zwaar gemetzeld is, en gemeenelijk tusfehen de 12 en 16 voeten in lengte, breedte en hoogte, groot gemetfeld, op drie Boogen of Gewelven, in welke verfcheiden Sleuven zijn, waar onder een Mond js, door welken de Brandfloffen onder de Boogen geworpen worden , en de vlammen door die ileuven, opwaards gejaagd tot boven in den Oven, om alzo de Goederen te doorbakken. Het bovenfie in den Oven is een fteenen gewelf, waar in, regt in de midden, een groot vierkant gat is, om het ruwe werk te bakken, en door dat gat de vlammen bij het ruwe werk te doen komen. —- De Oven dan in orde zijnde , wordt door twee per« foonen onder de benaamingen van groot en klein  C «ft } klein vuurftcokers bekend, en *eW op dat ftooken zijn afgerigt, geftönkt. - De ftooking van deezen Oven gefchiedt met Hout, en wordt daartoe vereischt een tijd van 30 uuren, iets meerder of minder. — De Oven afgebakken zijnde, wordt dezelve eenipe tijd (Hl gelaatenon. koud te worden, en het goed er daarna door de Vloerwerkers en eenige andere knegts, uitgehaald, en uit de Kokers gedaan , geforteerd , en in de Pakhuizen , Magazijnen of Zolders, gebragt, om aldaar door de Koopers bezig*igd te worden, wordende dan daadelijk de ruwe Goederen; of die voorde eerftemaal gebakken zijn, door de Vloerwerkers, met een compofaie overtrokken, en dan aan den Schilder overgegeeven om befchilderd te worden; welke overwerking door hen nog eens gedaan wordt, wanneer het befchilderd is, en eer het jn de Kokers gedaan wordt. — Verder behoort tot het Vloerwerken, het inpakken en Klaar maaken der verkogte Goederen, en om die aan de Huizen of Scheepen te bezorgen, of aan den geenen die het hebben moet, te doen transporteeren, - en nog zeer veele andere werken, welke door hun gedaan moeten worden, waartoe vereischt worden voor een Winkel, die alle weeken één Oven bakt, vooral niet minder dan twee Stookers, drie Vloerknegts en drie of vier Jongens of Leerlingen. N 3 Uit  C 198) Uit het bnvenftaande, waar van wij flegts een flaauwe icftets aaven, kan men afueemen welke fchaaden aan het een en andere geleeden • wordt, nu een zoo nutdge Fabriecq, als een J>iatee>bakkeriië is , in het vei val geraakt; laat ons- om het eens alles ter degen te bezien, het alles eens zaamen néemen , het geen men jn het geheel verhandelde; en wie al aan een J>Uitetilbiikkerij'ê verëiscnt wordt; om te gemakkelijker te 001 deelen over het nut, wanneer die bloeiden, en over de nadeelen die geleeden moeten worden , nu dezelve vervallen : als daar is de Timmerman , Metfeiaar, Steenhouwer , Smit, Booglteen - Bakker, Mandemaaker , Lood , Tin-, Zout- en Zant-Leveranciers, Wit Moolenaars , Brandhout - Leveranciers , met hunne Schippers en Arbeiders, de Leveranciers van Hooi, en dan nog 33 Knegts, en 12 Jongens of Leerlingen, welke alle 'er noodig zijn, wil de fabrikant alle weeken een Oven ilooken of bakken, en welke alle een goed loon genieten, zoo voor hun werk als Leveranciën welken zij doen; ja mij is meenigmaalen verzeekerd , dat alle weeken, op ieder Winkel, onuer de Knegts alleen, verdiend wordteen fcmma van ruim ƒ 500: -: -: wanneer men dan opmaakt dat op de 29 Winkels verdiend moet worden ruim f 14500: «n voor verdere Aïbeiusloonen, van Aarde* was-  ( 199 ) -?asfcher,Wit-MoIenaar, en andere,nog eens niet meer dan alle weeken ƒ 50: - : het welk weinig genoeg, en wederom ƒ 1450- - : - 1S» welk alles met malkander moet uitmaaken, in den tijd van 46 weeken, want langer wordt in de Plateelbakkerijen niet gewerkt, een fomma van ƒ 733700: - : -: welke alleen flegts als Arbeidsloonen, aan den Winkel bepaald zijn ; waar zijn nu oe Arbeidsloonen van de Ambagtflieden? waar zijn nu de Leveranciën en winden die daar van afdaalen ? en welke aannwrkelyk moeten zijn, het welk alles aan een Stad niet grooter dan Delft, waarlijk een grooten bloei moet geeven; want door zoo veele winften en voordeelen moet zulk eene Stad, ja elk Ingezeeten bloeijen; wat moet een Winkelier, en elk neringdoend Burger, daar door niet' welvaarcn? wat moeten andere Fabrieken door de welvaart van zoo een Fabriek niet merkelijk toeneemen; in één woord, nadien alle Burgers door geheel ons Vaderland aan den anderen onaffcheidbaar verbonden zijn, zoo zal ook ieder, door het geluk van zulk een Vaderlaudfche Fabriek ook gelukkig worden. . „ Maar het is gedaan met deeze nuttige fabriek, zulk een groote zaak, zoo een voordeeligeNeering, heeft bijna een einde; althands zij is zeeker veel verminderd. Zag men ïnvooN.4 riSc  ( 200 ) ï?ge dagen, en nog wel reeds verre in deeze Eeuw die wij beleeven , 29 Plateelbakkerijen fterk.bloeijen, thands ziet men dezelven tot de helft verminderden afgebrooken, en onder welken 'er nog zijn, die weinig werk hebben , en met moeite om de twee of drie weeken één Oven ftooken; hoewel het waar is , dat 'er nog bij zijn die nu zoo veel werk , als zij ooit gehad hebben, kunnen doen; maar het zijn weinigen, het welk immers, en wie kan het ontkennen, nu veel grooter flag aan de Stad en aan elk Burger geeft, dan doe de Brouwerijen enz. vervielen; want toe zag men ze veiwisfelen tegen de Plateelbakkerijen , toe zag men de Negotie veranderen van Bieren in Aardewerken, en werdt daar mede fterk voortgezet; toen kreegen de Arbeiders gelegenheid om iets te doen, toen kreegen de Ouders gelegenheid om hunne Kinderen een profijtelijk handwerk, om met 'er tijd een beftaan te hebben, te laaten leeren; toen hadt elk een goed beftaan, toen bloeiden de Diacoi.iën, en dit mag ik 'er nog bijvoegen, geen Handwerksman, geen Winkelier, of wie men mag noemen, of zy hadden voordeel van de Jr lateelbakkerij'én, ja zelfs de Buitenlander vondt 'er zijn voordeel in, door zijne Leveranciën, en door de Negotie der Aardewerken. ,Wat genooten Land en Stad niet al voordee- leo!  kn! in een woord, de Plateelbakkerijen bragten niet minder voordeelen-aan elk toe, dan door de Brouwerijen waren verlooren. Maar, waartegen zal men nu dit alles ver* wisfeld zien? hebben wij niet, zo daar niet in voorzien wordt, eer te vreezen, dat in plaats van zulk een gelukkige vervvisfeling, als de Plateelbakkerijen tegen de Brouwerijen was, men in teegendeel zal moeten zien dat onze Fabrieken verder zullen vervallen en verkoopen. Laat ik nu aan mijne Stadgenooten, voor zoo veel ik door mijne geboorte aan die Siad, en dus ook aan hun verbonden ben, eens ernftig afvraagen waar is nu de Negotie, die toen werdt behouden, en zelfs aangewonnen? — is die niet weg? — waar vinden nu de handen werk? waar hebben uwe Arbeiders vol op? is 'er voor die wel veel te doen?— waar, en aan welke Fabrieken kunnen de Ouders nu hunne Kinderen zetten, om door den tijd een beftaan te hebben? is het daaromtrent voor hen niet donker? hoe is het met de Diaconie gefteld ? legt die gelden op, of wordt die bezwaard'? immers het laatfte, en wel met eene menigte alzins brave Burgers , en daar onder zelfs van deftige afkomst. Wat hebben andere Handwerkslieden te doen? immers zeer weinig! Hoe gaat het den Winkelier, en alle neérihgN 5 doen  C 202 ) doende Heden, immers mede niet flegt: ziet gij niet den een voor, en den anderen naa, daar door ten onderen raaken; en met hunne zaaien zinken. Wat kan men bij de Dslve* vaars nu voordeeiig noemen? kent gij iets? — •waartoe krijgt gij thands buitenlandfche leveranciën? immers niet om uwe Fabrieken aan den gang te houden , en van het geen noodig is te voorzien; neen l maar alleen om Delft armer te maaken, en tot bederf van zijn vermaarde Fabrieken, en tot aller ondergang, te werken. Hoe is het met hetFinantie wezen van de Stad? hoe ftaat het met het opbrengen van 'sLands lasten ? — waar bloeit nu de eene Fabriek door de andere ? • Wat is er voordeeiig in dezelve ? Moet men niet op alles antwoorden: het is alles gedaan: en heeft men wel iets van deeze dingen te wagten? het is immers nu alles weg! —— ja, zo wij Burgers van Nederland, niet eenpaarig de hand aan 't werk leggen, dan is het met ons,en met onz« Kinderen gedaan , want nu durft men , " gelijk toen, op geene nieuwe Fabrieken hoopen; hoewel men thands nog wel eene flaauwe fchets van verbeetering te gemoed ziet, omtrent Fabrieken : maar indien 'er geen grooter medewerking van de geheele Natie komt, dan komen wij toch niet verder. — Maar, zal men vraagen, waar doorzijn deFa» brie-  fi03 ) brieken zoo vervallen? Hadt deRegeeringdaar niet voorlumnen zorgen? Hadt zij niet kunnen verbieden, dai menEngelfche Aardewerken zoude invoeren? Of zou zij er geene belasting op verzogt kunnen hebben? — Wij andwoorden, dat men op het laatlte hoopt, vermids daaromtrent thands wel gedagt wordt, maar voor het overige, was het de Regeering onmoogelijk, _ Want is eene Regeering wel in ftaat, om de Fabrikanten tot verandering en verbee- tering der Goederen te brengen? Kan een Regeering den Burger dwingen, wat hij koopen en gebruiken zal ? Kan de Regeering de Knegts noodzaaken, tot het veranderen der Gilderechten ? Kan de Re- geering wel verbieden, om de vreemde Porceleinen in te voeren, zonder te vreezen dat andere Rijken onze Goederen dan ook zullen verbieden ? — al het welk immers geheel tegen de vrijheid zoude aanloopen, nadien elk vrijheid om te koopen en te verkoopen, van al wat betaamelijk is, behoort te hebben. En dat de Regeering zelve zoodaanige Goederen koopt, en daar mede voortgaat, dit is een gebrek dat zij met onze Natie gemeen heeft; maar als Regeering mag men haar, is het niet volkoomen, zoo men het aankoopen 'er bij wil voegen, voor het grootfte gedeelte echter yeröntfchuldigen. Hét  C 204 ) Het zou een groote zaak zijn, indien de gebreken, door u elke de trek rot vreemde Goederen, bij onze Natie zo veel veld gewonnen heeft, veranderd en verbeeterd konden worden; en dat elk wilde onderzoeken, in welke gevallen het verval door hem is veroorzaakt. Laat ons daar toe eens zien : Ten eerden, hoe de Fabriekanten zelf dit hebben bewerkt. Hoe weinig verandering en verbeetering 'er federt veele Jaaren gedaan is, behoeven wij niet te onderzoeken, wanneer men de Goederen flegts ziet, dan wordt men 'er ten vollen van overtuigd. 't Welk daar van daan komt, dat de ftoffen minder in deugd, en veel grover zijn dan van ouds, en de verwen ook in lange naa zoo goed niet meer als toen. ■ 't Welk alles, zeggen zij, veroorzaakt is door de duurte der Producten, en door de weinige toegeeflijkheid hunner knegts; — en verder om dat zij, het geen hen toekomt, door den Burger niet betaald kunnen krijgen; weshalven zij het minder in deugd en fraaiheid hebben moeten maaken. —— Zij betuigen uit eenen mond, dat zij wel in Itaat' zijn, om het te veranderen en te verbeeteren, wanneer het hen flegts met zoo veel graagte betaald wierd, als het vreemden betaald wordt; en dat zoo lang zulks geen plaats heeft, zij ook  ( A°5 ) ook het nog zoo lang, noch veranderen, noch verbeereren kunnen. Maar de groote en voornpame reden van het verval, 't welk de tweede is, moet men bij de Natie zoeken: en wie hadt durven denken , dat bij een Volk, zoo als Neêrlands Volk is, zulk een laage verachting voor zijne eigen Fabrieken zou plaats gehad hebben. En nadien het beftaan van den eenen Burger, zo veel aan bet beftaan van den ander gelegen ligt, dat die echter van zich zeiven zoude hebben kunnen verkrijgen, om aan vreemde goederen den voorrang te geeven, en die te verkiezen voor en boven onze Inlandfche Goederen. Al hadihet geheele Land zulks gedaan, dan hadden de Burger* van Delft, wier geheel beftaan aan de Plateelbakkerijen afhing, bet toch niet behooren te doen. Want welke voordeelen gaven de Plateelbakkerijln aan elk? Zij gaven aan Delft werk, en aan andere Steden in dit Land, Negotie. - Wie zou nu anders gedagt hebben, dan dat zodanige Burgers nimmer zouden overgeflagen zijn, om de vreemde Goederen boven de Inlandfche te verkiezen ; zo als men evenwel thands ziet gebeuren: daar elk van onze Burgers, van tijd tot tijd, nier anders aankoopt dan vreemde, en wel .bijzonder, Engelfche Aardewerken, in zoo verre, dat meu zelfs lieden genoeg vindt,  C ao5 y vindt, die geen het minde Delfsch Aardewerk gebruiken, ja het zelfs bij ieder verachten; en dat alleen onder voorwendzel, dat het (Ierker is, Cgehjk ook waar is, maar het is ook duurder in prijs) en dat daarom het vreemde, als voordeeliger, door hen gebruikt wordt. ■« Maar mag men van veelen niet gelooven, dat het hen meer aan de voldoening van den fmaak, dan om voordeel te doen is; want indien dat zoo niet was, dan zouden zij de Goederen, die zij tot fieraad en opfchik van hunne Huizen aankogten, dat geene 't welk zij van OostIndifche Porceleinen, niet konden bekostigen, gelijk doch elk niet doen kan, daartoe dan niet anders dan Delftfche Porceleinen of Aardewerken gebruikt hebben, als zijnde fterk genoeg, en ook veel fraaijer tot fieraad en opfchik, dan het Engelfche ; en dan konden zij toe Huis en Tafel gebruik, zo als zij de Engelfche Goederen gebruikt hebben, dienen; dan hadt men het haast kunnen gelooven, dat het om voordeel te doen was. Nadien men dan ziet, dat het aan den fmaak der Natie voornamelijk gelegen is, zo kan men gemakkelijk begrijpen, dat daardoor de toevoer te grooter moet worden ; en dat dus elk Burger, door den aankoop van vreemde Goederen, den ondergang der Fabrieken ten fterkften bewerkt, en daardoor den vreemden aanmoedigt, om aan  ( ZO? ) atm den fmaak van onze Natie , welke zij «och weeten, dat daar op verzot is, van tijd V tot tijd te voldoen; en nadien de Nederlanders, om hun genoegen te hebben, op geen geld zien, zoo fpaart de Vreemdeling noch moeiten, noch kosten om hen te gerij ven, vermïds zij het wel betaald krijgen. Daartegen verneemt men, dat onze Natie kaarig genoeg en weigeragtig is, om onze Fabrikanten te betaaien, en daardoor eene verbeetering, die in het algemeen' nuttig zou zijn, tegen houden ,. en dat daar door, wanneer -elk daar bij aanhoudenheid in blijft voordgaan, de ondergang van Stad en Land bewerkt wordt; dat daar door de Burgerilaat hoe langer hoe meer moet verminderen en vervallen; en hoe meer vreemde Goederen wij blijven aankoopen, hoe eer ons Land arm is; want dit is zeeker, en elk kan het genoeg zien, dat toen, federt 55 Jaaren, de aankoop der vreemde Goederen fterker is geworden, de welvaart van ons Land, ook veel verminderde; waar van eik Burger in zijnen Kring, voornaamelijk te befchuldigen is. Maar over de derde reden van het verval, moet elk over verbaast (laan; en het is onbegrij • pelijk, dat de Knegts der Fabrikanten, mede de hand leggen aan den ondergang hunner Fabrie.  C 208 ) brieken; want als de Fabrikant al het een of ander, tot verandering of verbeetering der Goederen te doen geeft, dan begeeren dezelven daadelijk vermeerdering van loon , zonder eenige toegeeflijkheid daaromtrent te willen gebruiken; en dat gefchiedt bij den eenen zoo wel als bij den anderen ; zijnde die vermeerdering alleen op Gildenrechten, of onderlinge Contracten gegrond. —In plaats daarvan iets af te Haan, en hunne Meesters eenigzins te gemoed te komen , in de duurte der Product-en, en daar door meerder werk voor hun zeiven te krijgen , en nogthands een goed beftaan, althands niet minder dan nu te hebben. Maar terwijl zij zulks niet kunnen of willen doen, zo houden zij den Fabrikant 'er onder, zo dat hij geene vordering of verbeetering kan maaken, zoo dat 'er geen verandering noch verbeetering door den Fabrikant, noch door zijne Knegts te verwagten is, zoo lang die met elkander daaromtrent niet mede werken. Maar nu is, fedeit eenigen tijd, de laaide proef door de Knegts, en wel voornaamenlijk door de Schilders genoomen : een proef, die on« feilbaar goed moet zijn, om de Plateelbakkerijg» geheel weg te helpen, en hen zeiven van hun bedaars geheel te berooven, namelijk door hunne kunst te misbruiken, tot het be- fchii-  C =09 ) fchilrleren der Engelfche Aardewerken; het welk zij zoo fraai en zoo wel uitgevoerd doen, naar de bijzondere en tegenswoordige denkwijze der Ingezetenen van dezen Staat, en daarop voorwerpen maaien, op welken de goedkeuring van elk rust. Ja, al wat men omtrent de kunst van fchilderen kan uitdenken, wordt aan Engelfche Goederen ondernomen, en te kosten gelegd, het welk zij, zo als. mij zulks door een geloofwaardig Koopman is verzeekerd, voor minder loon , dan op de Delftfche Aardewerken doen; —— en zoo menig ftuk Engelsch Aardewerk zij befchilderen, zoo menig loon onttrekken zij, behalven anderen welken wij hebben opgegeeven, van de Vloerwerkers, Stookers, Draaiers, Vormers, en van alle anderen die op den Winkel hun beftaan vinden; en zij zullen, zoo voortgaande, haast een-einde van die Fabriek zien, van welken zij en hunne Huisgezinnen leeven moesten; en dus zal de armoede door hen meer en meer ondervonden worden. Maar terwijl het met de Fabrieken gaat, gelijk met alle zaaken, dan bloeijende, dan kwijnende; dan eens verheeven, en dan er weêr onder, zoo kan men hoopen, dat ook deze onze Fabriek, en dus ook alle anderen , nog wel eens wat opgebeurd kunnen worden, immers zouden wij» door betrachting van O onze  C aio V onze Btrgerpligten, de vervallen Fabrieken! nog wel wat kunnen opbeuren, ten minnen voor verder verval bewaaren. « Wel aan dan , Neêrlandsch Volk ! beroept gij u op Vaderlandsliefde , toon dan met uwe daaden, dat gij die betracht: geen grooterVaderlandsliefde kan 'er betoond worden, dan dat men alles aanwendt, om onze arme leêgloopende Arbeiders aan den kost te helpen, en dat kan elk naar zijn ftaat en betrekking gemakkelijk doen, zoo wel de minderen als de meerderen. Elk gebruike het geen hij noodig heeft van Inlandfche Goederen. Niet dat ik zoude aanraaden, om de vreemde Goederen die gij hebt, te verwerpen; neen, dat kin het minde getal van onze Burgers uitvoeren, maar gebruikt dat gij hebt, gelijk zulks door mij gedaan wordt: want ik zelf heb, eer ik zag dat ik mijne Medeburgers benadeelde , wel vreemde Goederen aangekogt. Laat ons dan elk, het geen men nodig heeft, aankoopen, van onze Inlandfche Fabrieken , is het zoo fterk niet, 't is ook zoo duur niet, en men kan het, elk naar zijn ftaat, in zoorten bij onze Fabriekanten vinden , en die geenen, die fraaije en fchoone dingen begeert, kan naar zijn genoegen voldaan worden, ■ ja zelfs zijn de Fabriekanten in ftaat, om alle Porceleinen naar te maaken, gelijk ik zelf gezien  ( -t- ) zien heb, dat zulks gefchied is,op de PlaieeL hakkerijë, genaamd de Griekfche A, toebehoorende aan den Heer P. M********9 te De/f(• ja., hij zij wie hij zij, elk kan naar zijn genoegen geholpen worden. — Laat ons dan voortaan, al wat men nodig heeft, het zij tot Tafclgebruik of tot fieraad, in onze eigen Fabrieken koopen: zijn de Goederen thands duurer dan voorheen, laaten wij het ons getroosten, want de vreemden worden toch ook duurer. Laaien Wij de Fabriekanten aanmoedigen, om de hand aan de verbeetering te leggen, en hen aanmaa. nen, om het voor kleine win ften o vetezetten , en te verkoopen; en al wat maar eenigzins den Burger kan uitlokken, om hunne Goederen te gebruiken, aanwenden. — Laaten die hunne knegts zien te beweegen om toegeevendetezijn, wanneer hen door de Meesters iets tot verandering of verbeetering te doen geeven wordt. 'Laat hen toch vooral onder het oog gebragt worden, wat naadeel het baart voor hen zèlven, voor de Fabriekanten , voor hunne mede-Knegts, en voor elk Inwooner, dat zij de Engelfche Goederen befchilderen en laat elk In tegendeel zijn fmaak aanwenden op Inlandfche Goederen , dan zullen zij gaande gemaakt worden, om met meerder graagte, 0 2 weÊt  C ara ) weêr, als in voorige dagen, de kost'te winnen,, met het werk van hunne eigen Fabrieken. — Wanneer Neêrlands Ingezetenen, eens eendragtig mogten goedvinden om voordaan de vreemde Goederen te laaten, cn onze Inlandfche voorteftaan, dan zou elk zien, dat men gemaklijker , ja dat men beeter, dat men onderling vergenoegder zou leeven, dan in deeze tegenswoordige vreemde dagen, in wel. ken niet anders dan vreemde Goederen ge- bruikt worden. 1 Zulks gefchiedende , zal men zien, dat bij onze Fabriekanten duizenden, ja honderd duizenden Guldens aan Arbeidsloonen meer verdiend zullen worden, dan nu; en wanneer 'er maar eens een trek begint te komen , onder de eerde en voor. naamde Perfoonen, dan zal het fpoedig naagevolgd worden; want dit ziet men veeltijds,dat wel voorgaan, weldoet volgen. En wanneer elk Burger, elk waar Vaderlander, zoo handelt, dan zal ons vervallen Land, dan zal elke Stad weder bloeijen; dan zullen onze leegloopende Arbeiders werken; dan zullen onze kinderen aan een bedaan geholpen worden; dan zal men moegelijk nogmoogen zien,dat op de puinhoopen der oude, nog nieuwe Fabrieken worden opgeregt, althands die 'er nu zijn «iet worden afgebroken; dan zal elk, hij zijwie  C ai3 > . wie hij zij, voordeel, en een overvloedig beftaan hebben, en zich verheugen, dat hij daartoe heeft willen medewerken. Zie daar, Mijn Heer! het geen ik ovef deeze groote, voordeelige en uitgeftrekte Fabriek, te zeggen had; meer en breedvoeriger kon over het een en ander gefchreven worden, maar ik laat dit voor kundiger en ervarener pennen over; het is mij genoeg te hebben moogen aantoonen, hoe voordeeiig voor elk het is , wanneer zulke Fabrieken moogen bloeijen. — Mogten wij daar van het genoegen fmaaken, dan zouden wij daadlijk ondervinden, dat het ieder zoude welgaan. 0M2aftenMaart Ik heb de eer, enz, l737* Ks. B ...... a.