BESCHOUWING VAN DE VERSCHILLENDE BEGRIPPEN, OVER DE MILITAIRE JURISDICTIE, MRIEFSGEWIJZE FOORGESTELD. Omnino, qui Reipubltae prafuturifunt, duo Platoms pneceptateneanc- Unum ut utilitatem Civiurn fic tueantur, ut quascunqueagunt, ad eam referant, obliti commodorum iuö. xum: Alterum, ut totum corpus Reipublica? curent, nee dun» partem aliquam tuentur, reiiquas deferant. Ut emm tutela, fic procuratio Reipublicas ad utilitatem eorum, qui commilli funt, non ad eorum, quibus commifla eft, gereiida eft Qui autem parti Givium confulunt, partem ne^ligunt, perniciofifllmam rem in Civitatem inducunt, sedi^TIonem atque discordiam. G i c e a o. Xe bekomen in 't Hage, by Bouvink , van Osch « J>W«, by Luzac en van Damme. Te Amffierdam by D. Shuurman en H. Ahbdi, enz. fe toftlrdam by Kinnet en Haki, enz. Te Delft by T. be Groot, enz. Te Alkmaar by M a a o. I e<$ ten', voer een grondregel aanneemen , dat dié geen, die een Rechter heeft, of onder een Rechomen zij; en zulks enkel ijk om deeze reden, dat dis geen, die een Rechter heeft, geen tWeéden bcdoefc •te erkenen , ten zij ds rechter, onder wiep hij hoort s van de bevoegtheid om 'er over te nuséjfy Vetdl.eken zij: waar uit verder voortvloiet, dac-\m -den Militairen Rechter niet opgelegd is te èewmari («tet, hij bevoegd is om over deefe of geené zaaken te zitten $ rijaar dat die geen, welke meent, dat /i 2 '&£  4 *er zaaken zouden zijn, over welken dezelve niet be= voegd zoude weezen recht te oeffenen, doe blijken, dat dezelve van zijne Jurisdictie zijn uitgezonderd, vermits de Junsdiftie over Perfoonen, uit haaren aart, alles iniluit, wat den Perfoon betreft. Om nu wat naader toe te treeden tot de Militaire Jurisdictie, zoo als die bij ons in weezen is, en om mijne befchouwing in de eerfte plaats te bepaalen bij dat gedeelte der bedrijven, welke men misdrijven , dehEten , mefujes , wandevoiren , enz. noemt, komt het mij voor, dat wij onder 'toog moeten houden, hoe het met onze Reehisoeffeningen in haaren oorfprong geleegen is. Gaan wij onze hïftoriën na, dan vindenwe, dat een van de oudlte en fterkfte regels van 't Staatsbefüer deezer Landen is geweeff. , dat die geen , die over een gedeelte Lands of Volks Opperhoofd was, te gelijk Rechter over 't zelve was, en wel zoodanig, dat het rechters -ampt altijd is aangezien geworden als het weezendlijkfte en voornaamfte gedeelte van de Opperhoofdij, wat naam die ook draagen mogt. Wanneer iemand tot Opperhoofd gefield wierd over zeekere Perfoonen, dan wierden die Perfoonen zijne mannen; zij wierden aan hem, om zoote fpreeken , gehegt ; en hij wierd hun rechter even daarom, om dat hij hun Opperhoofd wierd. Dit ziet men in 't bijzonder met betrekking tot de krijgsknechten : zij ftonden onder het rechterlijk gezag van dien, met wien zij optrokken, tot zoo lang, dat zij tot een hooger Hoofd kwamen, die, gebi:d over hun hoofd voerende, te gelijk mede hun rechter wierd, gelijk zij ook, uit het veld te rug gekeerd, wederom vervielen onder den rechter, onder welken zij te vooren hoorden, en die veeltijds dezelve was met wien zij uitgetrokken warejj. Ik  <8Wl 5 J?W Ik zoude dan, Wel-Edele Geftrenge Heer! het niet eens zijn met die geenen, weiken de Militaire jurisdictie afleiden uit de noodzaakelijke discipline of krijgstucht, welke in een leger of te velde moet onderhouden worden , en uit het niet aanweczig zijn van andere Rechters, nadeinaal ik dien grond nergens beweezen vinde, als een grond van Jurisdictie, offchoon 'er bij Mr. P. Bort en anderen gebruik van is gemaakt, en dezelve wel kan dienen om 'er de noodzaaklijkheid in fommige gevallen van aan te toonen. Ik zoude denzeiven mede niet voldoende genoeg vinden, tot het zitten over 11e foorten van misdaaden, zulke zelve, over wellie men het eens is, dat 'er de kennis van behoord gelaaten te worden aan de Militaire Jurisdictie. De Weeshuifen eifchen eene tucht, eene discipline onder de Weeskinderen; onder dezelve moet ffraf geoeffend worden, en die word o >k daadelijk geoeffend. Zoude aie noodzaaklijkheid immer kunnen aangezien worden als den grond leggende van 't geen Jurisdictie genoemd word ? Wanneer men toeffemr, dat een bende krijgsvolk in orde moet gehouden worden, en dat daar toe noodig ,ixJlraffe te oeffenen over de misdrijven, welke die orde troubleeren, en aat die Jlrafoejfening in een Land vanJujlitie , niet behoord gee'xerceert te worden zonder een foort van rechtspleeging, dan word daar door zelf gefteld , dat zoodanige rechföpleeging natuurlijk moet vallen in de handen van die geenen , onder wien het krijgsvolk Jlaat, onder wiens gezag het gefield is, en als een nova Univerfitas uitmaakt; zonder dat men zijne toevlucht behoeve te neementot een Militair privilegie. Mijns oordeels, is.het niet minder natuurlijk, dat iemand valt onder derechtspleeging van dien geen, onder wien hij komt te flaan, uit hoofde van zijn beroep of ftaat, alsA § dat  dat iemand, door de in wooning onder het rechtsgebied van de plaats, alwaar hij zich met der woon begeeft , komt te vervallen. En dewijl het zeeker is en erkent w^rd , dat, ia oude tijden alle recht spie e gingen over Militaire perfoo-Tien en tlerzelver delicten, moet geweejl zyn in handen Van de Krijgsvverjïen en Bevelhebbers, dunkt het mij,' dat dit gebruik der oude tijden eerder moet a;ezogt worden in de natuurlijke,reeden, welke ik daar van zoo even gegeeven heb, als om dat het geval nergens^ anders plaats kande hebbeti; dan in het Leger of in Exptdhien uit het leger afgezonden, daar geen Burgerlijke. Magijlraat voor handen was; het welk mij boven dien te algemeen fchijnt gefteld te weezen; vermits de hiftorien ons doen zien, dat de Krijgsbedrijven zich niet enkel bij veldtogten bepaalden, maar zich veel al tot Steden, Sterkten , Kafteeien . en vatte plaatzen uitftrekten, en dat de krijgsknechten niet enkelij k, wanneer zij te velde, maar zoo lang zij in dienft waren, onder het gezag en rechtsvordering van hun Opperhoofd Honden. Behalven dat die geenen, over welke iemand tot Opperhoofd gefield wierd, daar door vervielen onder deszelfs rechtsoeffening, en dus die geen, die met een Ganjféjn optrok, onder het rechtsgebied' van dien Capitein verviel, zoo is het onder de Franken en onder derzelver afkomelingen, ook tot de laatfte Graaflijke regeering, yoor een vatte regel' gehouden i dat in Criminalibus, weegens misdrijven,_ niemant te regt' konde ftaan, als voor zijn ss gelijken of voor de zijnen: waar uit dan volgt, dat Militairen niet zoo zeer uit een privilegie} maar uit een oude Land-Conttitutie, niet fpruitende uit haar perfoon, maar uit haar qualiteit, voor geen anderen dan voor militairen in rechten konde betrokken worden 3 en dat zij in Criminalibus geen Hechter  7 ter hadden dan hun Opperhoofd , hun Capiteiri', hun Capicein - Generaal, hun Admiraal, enz. uit Welken algemeenen grond, de /. 6. C. de jurisd. is voortvloeiende, of zoo men. wil metdenzelven overeenkoomende, naamlijk, dat een Militair door geen ander Rechter dan den zijnen kan veroordeeld of geftraft worden. Militarem reum nifi a fao judice nec txhiberi pojje, nee fijn culpa fuent, coërcerL Wanneer men deezen grondregel, naamlijk, dat elk in het recht, zijn hoofd volgt, welke regel even zoo min aanftootlijk en even zoo redelijk fchijnt te weezen, als dat men, door 't koomen op een plaats, onder den rechtsdwang van die plaats, vervalt, op 't oog wil houden, dan zal, zoo hét mij toefchijnt, de zwaarigheid , welke men daar uit haalt, dat die geen , die een privilegium fori voorHelt, het zelve bewijzen moet, aanltonds verdwijnen, vermits hier geen queltieis, of een Militair een peifoneel privilegie heeft, maar of hij, door zijn qualiteit, niet aan zoodanigen regter onderhoo*. Tig is? Het fchijnt bij mij, booven dien, geheel wat anders te zijn, of iemand, uit hoofde van eenen.bijzonderen ftaat, bij voorbeeld van eenen zeekeren rang, het voorrecht hebbe van ter eerfter inftantie zijne weerparthij voor een rechter te kunnen roepen , gelijk weduwen, miferable perfoonen; en of iemand uit hoofde van een zeekeren Haat onder deezen of geenen rechter word gebracht,- gelijk in Holland Bedienden , die tot de middelen van de Collecte gebruikt worden. Dan, wat hier van zij, en om niet te blijven Haan op de eigentlijke betekenis van de woorden privilegium fori, of perfoneele privilegie, zal het ten deeze, zoo ik mij verbeelde, genoeg, zijn, aan te p: 3 A 4 rner-  8 nerken.dat het van ouds hier te Lande een afeetace* recht is geweeft, dat, gelijk elk onder den rechtsdwang van zijn Opper- of Overhoofd ftond, dus ook niemand van dien rechtsdwang afgetrokken ea voor een anderen rechter betrokken konde worden ; en dat dit algemeen recht van niet betrokken te kunnen worden als voor de zijnen of zijns gelijken y den grond heeft gelegd, ten aanzien vaa dien geenen, die onder deezen of geenen Rechtsgebied behooren , tot het algemeen recht, het welk wij noemen het privilegie de non ewcando, van ten aanzien van dehclen niet aanfpraakelijk te zijn dan voor zijn daaglijkfchen,ordinairen en competenten rechter, welk recht, met reden, voor de grootfte fèeunpilaar van. onze Burgerlijke Vrijheid word gehouden. Ook is het wel voornaamlijk om het fchenden van dit recht, dat de wapenen tegen Philip den II» zijn opgevat. Egmond en Hoorn, beklaagden zich te vergeefs, dat hetzelve in. hunne Perfoonen gefchonden wierd, daar zij van hunne rechters ontr trokken , en gedwongen wierden, van te rechc te flaan voor eenen Rechter, dien zij niet konden er* kennen, bevoegd te zijn. om over heg te zitten. Ik behoef mij in de gebeurteniffen van die tijden niet in telaaten, om te doen zjen^ hoe veele Ingezeetenen, zoo grooten ajs kleinen, zoo,rijken.als armen, daagelijkfch onder de Regeering van Alva, van hunnen dagelijkfchen Rechter ontdokken wier» den, en welke gevolgen dit gehad heefc. Dit, dunkt mij, mag ik 'er uit opmaaken, dat, gelijk de verfchiliendheid van ftaat aanleiding gaf tot de verfcbillendheid van rechter, tot wien men behoorde , het dus mede niet alleen niet vreemd, maar |elfs natuurhjk is, en met de oorfprongkelijke con-  ititutie van ons Land overeen komende, dat Mih% tairen in criminalibus geen ander rechter dan Militairen hebben. De zaak in dit oogpunt Hellende, komt liet mij voor, datwe een tweeleedigen grond voor cie Mu litaire Jurisdictie hebben; naamlijk het Oppernoofdfchap over de Militairen, het welk uit zijnen aart^ volgens onze conftitutie onder de Graaflijke Regeering, medebragt het rechters -ampt, de plicht en het recht om over de Militairen Rechter te weezen; en, ten tweede, de bijzondere ftaat der Militairen , welke hen verpligtte en recht gaf, om geen ander Rechter dan hun Opperhoofd te erkennen; en het is dan ook deeze tweeledige grond, welke', voor zoo veel ik het kan inzien, aanleiding heefc gegeeven tot de Aanfpraaken , die van tijd tot tijd door de Militaire Officieren ten aanzien der recht»» oeffening gemaakt zijn, en teegenfpraak ontmoet hebben. Ik zal my, Wel-Edele Geftrenge Heer!, niec ïnlaatën over de facta, welke 'er voor de troubles, en wel allermeest geduurende de troubles zijn voorgevallen. Omtrent dezelven is met reden amgemerkt, dat zij noch voor noch teegen bewijzen. Dit alleen moet ik 'er uit opmerken ; dat wanneet» 'er Krijgsvolk tot een lichaam is gebracht geweest, 't zij groot 'tzij klein, het zelve zijn Opperhoofd, teffens tot rechter heeft gehad ;en dat, het Krijgsvolk door de wisfelingen en veranderingen, welke in den Krijgsftaat zijn voorgevallen, een vast en aanhoudend lichaam hebbende beginnen te maaken, daar door niet is verandert, noch de aart en natuur van het Opperhoofdfchap over dezelven , noch de betrekking van dezelven, tot het Opperhoofd; en dat deeze betrekking , in ftede van temporair A 5 of  *H[ i o of aan een veldtocht gebonden te zijn, aanhoudende is gew orden. Want indien 'er op fommige tijden fchikkingen gemaakt zijn, door welke de rechtsoeffening over Mlirairen, 't zij geheel 't zij gedeeltlijk, aan eenig Collegie zoude zijn gefield, zoude ik begrijpen, dat men daar mede zoude afgeweekén zijn van den Ouden Vaderlandfchen grondregel; daar nochtans, voor zoo veel ik weet, nimmer de rechtsoeffening is gefield aan een Collegie, maar aan een Hoofd, welke verpligt was om Raadsluiden te neemen; of aan wien Raadsluiden toegevoegd wierden. Op die wijs komt het mij voor, dat de Commisfie aan den Raad van Staate, met betrekking tot de rechtsoeffening over Militairen, aangezien moet worden; ten miniletotde verandering deswege in 1651. voorgevallen. Het blijkt uit de Hifbrien, dat niemant aan Prins Willem denl. het recht der algemeene rechts^ «effeningover Militairen heeft betwist: dit was natuurlijk, om dat Willem del. als Stadhouder, en dus als vervangende den Graaf als Hoofd van alle Jurisdictiën, en dezelven overzulks. in zijnen boezem bevattende, dus ook het Hoofd was van alle Jurisdictie Militair ; waar omtrent wel te letten fbaat, dat het aanftellen van Rechtsbanken niet zoo zeer is het opdraagen van de rechtsoeffening, geïijk het doorgaande begreepen word, maar het'aanbellen van Bijzitters of Raadslieden, welke die geen, die rechter is, gehouden is nevens zich te neemen, om recht te pleegen; daar die geen welke het hoofd is, in zijn perfoon, den Perfoon van den fouverein reprefcn teert. In deezen zin moet opgevat worden het geen wij wegens de aanftelling van den Raad van State in den Jaare 1573, leezen i naamJyk, dat de Raad ,nevsmj zij-  $01 ii zijne Doorluchtigheid aangefteld door die van Holland en Zeeland, om alle zaaken en 'affairen van den Lande met goeden opzicht te helpen beleiden, volkomen macht zoude hebben over alle Gouverneurs, Capiteinen, Overften, en Soldaaten, om dezelven te corrigeeren van haar luider deli&en, mefufen en ongeregeldheeden; en dat alle hunne fententien, Conamisfien en Bevelen effeft zouden forteeren even als of die bij Z. E. zelve gegeeven waren : het welk ook de reden is, waarom die geenen, welken tot de Judicatuure gecommitteerd wierden, het wierden met believe van Zijn Excellentie; vermits zij tot de rechtsoeffening over Militairen de Raadslieden wierden van Zijn Excellentie. _ Op gelijke wijze moet men, zoo 't mij voort komt, het ftellen van het gezag over de Militie aan Prinfe Maurits met eenen Raad van Staate op den itf. Augustus 1584 opvatten: dezelfde redenen doen ons zien, waarom, toen 'er een nieuwe Raad wierd opgericht, de Bondgenooten geen intentie getoond hebben om verandering op het ft uk der Militaire Jurisdictie te maaken, aangezien zij door het aanftellen van eenen nieuwen Raad niets anders deden, dan aan dien geen, die de Jurisdictie had, een anderen Raad te geeven. Het komt mij derhal ven voor, dat 'er niet overeenkomftig met den aart van onze Conftitutie ge-, fprooken word, wanneer rnen van den Raad van Staate gewag maakt, als of aan denzelven de fuperintendentie over de Militaire Jujlitie was opgedraagen : dezelve had die niet dan alleen als Bijzitters of Raadslieden van den Prins, die, als Capitein, of Overfte over het Krijgsvolk, eigeutlijk; die geen was, bij wien het Rechtsgebied gelegen was. Om dezelfde redenen vindenwe iosgeltjfat» dat men niet eigentlijk kan zeggen, dat de Raai \ yan-  wn Staate 't zij uitdrukkelijk 't zij Jiihwij'genie ; ■mnPrinfeMauntz,in de Hooge Relatie, waar in hit tot den Raadjïond, zoo veel heeft over willen haten als in t vermogen van den Raad was te kunnen over* laaten, en dat deeze authoriteit op dezelve wijzen aan volgende Heeren Prinfen van Orange gecontinueerd ^ De Raad heeft, 'c zij uitdrukkelijk 't Z>j ftilzwijgend een Hoogen Krijgsraad neevens de Heeren Pnnfen laaten refideeren; en vermits de Raad zich daar niet tegen gefteld heeft, moet ,er eerder uit beflooten worden, dat de Raad oordeelde , dat Prins Maurits bevoegd was, om zodaanigen Raad aan te fèellen of aan te neemen uit krachre van het radicaal gezag, 't welk Hernia Zijne Hooge waardigheeden toekwam, om tot de militaire Rechtsoeffening andere Leden dan de Raad van Staate nevens zich aan te neemen waar toe zeekerhjk zijn verblijf buiten den Haag', zijn aanhoudend verblijf te velde, en de onmoogeiiikheid dat de Raad van Staate hem aldaar verzelde aanleiding toe gegeeven kan hebben; dan dat dé Raad van Staate uit bloohartigheid of eenige laffe toegeevenheidftil zoude gezeeten, en zooverre onder den •invloed van Prinfe Maurits gebukt hebben; die waarlijk op dien tijd zoo groot niet fchijnt geweest te zijn. Het ftilzitten van den Raad van Staate nopens het aanweezen van een Hoogen Krijgiraad aan de eene zijde, en de tegenfpraak over het wijzen bij arrest aan den anderen kant, zouden ons vrij meer rot een blijk ftrekken, dat dezelve Raad in dien tijd de bevoegdheid van Prins Maurits tot die fehikkmgen erkend heeft, met deeze uitzondering nochtans, dat de Raad van Staate begreepen heeft* dat Prins Mauritz nevens den Hoogen Krijgsraad niet bevoegd was om te wijzen bij arrest, noch toe het maaken van Placaaten, Ordonnantie» > en  13 >® ïnftructien op het ftuk der Juftitie en dlfcipliné militair, zonder den Raad ; ende ook niet erkende als wettig de gewoonte van Hooggemelde Heeren Prinfen, om verandering te maaken in de Vonnisfen van den Hoogen Krijgsraad. Op gelijke wijze fchijnt het mij toe, dat men zich oneigentlijk uitdrukt, wanneer men, fpreekende van de herftelling der Stadhouderlijke Regeering in den Perfoon van Prins Willem den IV. zegt, dat kort na de verkiefing van Zijne D. H. Prins Willem IV. tot de hoge Waardigheeden zijner ülujlre voorzaaten, de omstandigheeden van tijden en zaaken favorabel zijn geweest, om den Hoogen Krijgsraad en de gantfche form van Militaire Jurisdictie weder te brengen op den voet, als ten tijde van den laatst voorigen Prins Erfftadhouder: want zoo ras als 'er een Stadhouder wierd aangefteld, en Prins Willem de IV. tod Stadhouder wierd verheeven, wierd te gelijk daat door in den Perfoon van Hooggemelden Prins das gezag herfteld, het welk de voorige Heeren Stadhouders hadden bezeeten , en waarin begreepem was het recht tot de oefFening der Militaire Juftitie, zoo als de voorige Heeren Stadhouders dia geoeffend hadden; door de herftelling van hec Stadhouderfchap moeiten dan ook komen te vervallen alle de fchikkingen, daar tegen, geduurenda de Stadhouderlooze Regeering, gemaakt. Hec zoude noodzaakt)ijk een incongruiteit uitleveren het Stadhouderfchap te herftellen, en de rechten welke het meede brengt, als onherfteld aan te zien. De geheele vraag komt eenvoudig daar op neêr, of de Heeren Stadhouders, in deeze hunne waardigheid , als ook in de waardigheid van Capitein of Capitein Generaal, of als Hoofd van de Militie, het zij die waerdigheid zich uitftrekce over het ggé heel  $4>é feeeï of over eenige doelen, en dus voor zoo verre dan die waerdigheid zich over die deden uitftrekte, volgens den oorfpronkelijken aart van die waardigheeden, niet in zich, uit krachte van die waardigheeden , gehad hebben het oppergezaa over het volk van oorlog dat onder hun gebief ftond ? zoo ja, dan komt het mij voor, dat hoo^stdezelven uit den aart en natuur van die waardicheeden gerechtigd zijn geweest tot het aanftellen van Knjgsraaden, zoo en in diervoege alshoogstdezelven het dienfh'g of noodig oordeelden tot ^beleid van de Krijgszaaken; zoo neen, dan zoude het hun ontrokken moeten geweest zijn, vermits dehiftorien ons leeren, dat die Opperhoofd van 't Krijgsvolk was, ook deszelfs Rechter was, en tot Sijne Bijzitters nevens hem eenïgen uit het Krijgsvolk verkoos, om nevens hem het recht te oeffenen. Waar vind men nu dat dit gezag aan de Prin» fen ontrokken is geworden ? ;slaac men verders acht op eenige bijzondere fchik, longen, weinig tijds voor de beroerte, «eraaakt dan zullen deeze overweegingen j zoo "het mij toefchijnt, nog gefterkt worden. Wanneer in den Jaare 1531. door Karei den II. een Raad varj Staate wer.d aan^efteld,• werd dezelve niet, ais een afzonderlijk lichaam opgericht, maar eigentiijk aan de Landvoogdesfe Vrouwe Maria toegevoegd', gelijk dezelve Raad te vooren bij een geroepen wierd, om. den Vorst over de gewigtigfte zaaien van 't Land te dienen van hunne gedachten. Dus werd.pok in den Jaare 1559. aan Vrouwe* JMargaretha, Hertogin van Parma, een Raad var. Staate toegevoegd; die door en onder den fiertdg van Alva, welke zich in alles eigendunkelijk ge" droeg, eerst zijne werking verlooren heeft, en toorts geheel verioopen fchijnt geweest te zijn AU  Althans dezelve was op drie leden na gefmolten,, wanneer Alva ten overftaan van deeze drie Leden , de Landvoogdij aan zijnen Opvolger Reduefens afftond. Mee den dood van Requefena bleef de Raad op zich zeiven liaan* en aanvaarde het bewind , in het welk dezelve bevestigd wierd, door Filips, tot dat de Vorst een anderen Landvoogd zoude hebben aangefteld. Voorts ziet men den Hertoge vari Aarfchot, door de Staaten. te Brusfel vergaderd , het oppergebied der zaaken i zonderling van oorlooge, opgedraagen, en eenige Heeren benoemd, uit welke nij zijne Raadslieden te kiezen had. Ook vind men, dat, toen in den Jaare 1577. aan den AartsHertog Matthias de algemeene Landvoogdij ftond, opgedragen te worden , onder de punten of voorwaarden, op welken dit gefchieden zoude, gefield was, dat de algemeene Staaten eenen Raad vaqt Staate zouden opregteri, om nevens hem te reseeren ; naar welks befiuiten, zijne Hoogheid zich zoude hebben te voegen. De voorwaarde, op welke de Hertog van Anjou tot Vorst der Nederlanden zoude worden aangefteld, behelsden onder anderen, dat de Raadsluiden van Staate, In» boorlingen zouden zijn, enz. dat hij de inboorlingen (troepen) zoude leggen bij goeddunke det Raads van Staate; en men ziet, clat, terwijl mrn met Anjou handelde , de Algemeene Staaten in overlegging geweest zijn, om een Landraad of Raad van Staate op te regten, die nevens den Jlertoge regeeren zou. De dood van den Hertog van Anjou, die weinig tijds daar na volgde, was oorzaak dat dit ontwerp onvervolgd bleef. Doch de Staaten van Holland en Zeeland, door de geduurige wisfdingen en toe« vallen geflirigerdj en tiaakende om ten minfte vjor huo  :*üf] zeiven , eenige vastigheid te hebberi , ±M Waarbij ^ door dezelven bewogen geworden; bm Fhns Willem den ï. de Graaflijkheid op të üraagen. Onder de voorwaarden, op welke dit in den Jaare 1581. ftond te gefchieden , vind men mede, den Prmfe een Raad van twaalf Perfoonen te Jtelen, bij weiken zijne Doorluchtigheid nog twéé anderen, een Duitfcner en een Nederlander zoii mogen voegen; en terwijl het ontwerp tot de opdragt der Graaflijke Regeeringe in de Vroedfchappen overwogen werd, rradt men tot de inftellinge des Raadsvan Regeringe nevens zijae Doorluchtigheid. .De dood van Prins Willem den 1. welke in dien tijd voorviel, deed deeze opdragt vervallen , en daar mede te gelijk de fchikkingen op de Regering gemaakt. De noodzaaklijkheid nochtans om eenige" order op de algemeene zaak te ftellen, fchijnt de Vereenigde Gewesten kort daarna en Wel in het «elfde jaar 1584. bewogen te hebben , om eenert Raad van Staate aan te fte'len , gelijk ook gerchiedde. Deze Raad van Staate, aangefteld proVifioneel voor drie maanden, wierd niet afzonderlijk aangefteld, maar nevens Prins Mauritz, als blijkt uit deszelfs Iriftrucïie. Wanneer de Raad Van Staate naderhand gecommitteerd werd tot adfiftentie van den Graaf van Leycester, was dezelye, gelijk de Hr. van Sr.ingeland zich uitdrukE alleen Confultatief in zijn reguard. Na het Verrrek van Leycester , werd de generaale Regeeringe van de voorfz. Landen, in zaaken van de gemeene befchermenisfe en unie derzelver aangaande, in rjiK gefteld ter bedieninge en admi* niftratie van den Raad van Staate, van de voorfz. Landen; deen al wederom niet afzonderlijk, maaf óm bij Gvuvermur Generaal van baar Maj.feeonrsi, de  de Gouverneurs van de Kefpective geünieerde Provinciën, de twee lingelfche Raaden, en die uit de Vereenigde Provinciën, beL-id , bediend, en gcadniniftreerd te worden de zaaken de gemeene defenfie en unie derzeive, teegen den gemeenen Vijand , betreffende , agtervolgende het voorfz. Traclaat en de Inftructie, ten zeiven dage gearrefteerd. Uit alle deeze aanftellinsen van een Raad van Staate , onder welke ik het ontwerp van de opdracht van de Graaflijkheid aan Prins Willem den L gebragt heb, om dat het zelfde einde daar uit te zien is, en ook niet anders, blijkt: 1. Dat men in de vroegere tijden geen begrip of gedachten van een afzonderlijken Raad van Regeeringe, aan welken, op zich zei ven, de Regering zoude ftaan of gefield worden, gehad heeft; maar dat men , in tegendeel, zodaanigen Raad heeft aangezien als moetende beftaan benevens den Gouverneur, Landvoogd, " Landvoogdesfe, aan welken de Leden van dien Raad moeflen dienen tot Asfesfeuren of Bijzitters, overeenkomftig met de begrippen, volgens welke van de vroegfle tijden af tot aan den laatllen Graaf toe, de zaaken van Regeering , en inzonderheid die van den Rechtsdwang, be'fhiurd waren geworden. 2. Dat dieaanftellingen van den Raad van Staate bevestigen het geen ik aangemerkt heb nopens den a irt en eigenfchap van r nze Vaderlandfche Regeerirg: naarneüjk , dat alle deelen van het Staatsbewind gefield zijn geworden onder het gezag van een Hoofd, welk of flechts bevoegd, of zelfs verplicht was. een Raad bij zich te neemen, of aan wien een ( Raad toegevoegd wierd. B 3. Dat  Dat, als 'er van den Raad van Staaté gefprodken word, als op zich zeiven aangefteld tot het beftier der Regeringe, zulks zeer oneigen gefchied; nademaal dit nimmer plaats heeft gehad; en dat alleen, na den dood van Willem den II., de Raad van Staate, dieri geen verlooren hebbende, nevens welken dezelve zat, gevallen is iri denzelfden ftaat als de Raad van Staate bij de dood van Requefens, en dus gebleeven is ineen beftier zonder Hoofd, daar dezelve was aangefteld met een Hoofd. Het verwondert mij derhalven eenigzmts, dat de Heer Raadpenfionaris van Slik geland mede van den Raad van Staate fpreekt, als een Collegie, aan welk afzonderlijk hèt gezag, het welkdeszelfs Inftruétie mede brengt, gefield , en van Welk Prins Maurits niet meer dan een Lid zoude zijn geweekt. 4. Dat, gelijk door den dood van Willem den 1L her Hoofd van den Raad van Staate aan denzelven is komen te ontvallen, hetzelve wederom is koinen te herleven door de aanttelling van Willem den UJ. tot Stadhouder, gelijk ook, döor de aanftelhng van W)J em den IV., de ledige plaats is vervuld géwordén, welke door het overlijden van Willem den til. was veroorzaakt; zoo dat de .tegenwoordige Heer Stadhouder, als opvolger van Hoogstdeszelfs Heer Vader, glor. ged. het Hoofd is van den Raad van Staate, welke neevens hem gecommitteerd is tot de zaaken van de Republiek., 5. Djt overzulks Z. D. Hoogheid, met medewerking van den Raad van Staate, bevoegd? is tot al het geen, waar toe de voorige Prinfen van ürange in dezefde waardigheid bevoegd  voegd zijn geweest zonder dat de verandering van den Jaare 1651. eenig verfchil daar aan kan geeven, enz. Wanneer , men, Wel - Edele Geftrenge Heer! dé zaaken onder • dit oogpunt befchouwt, zal toen in het gedrag der Prinfen van Oranje, zoo 't mij voorkomt , die merktekenen van heerschzuchtigheid niec vinden, als veelen zich verbeel 'en, uit Hoogstder. zeiver aankleeving aan de Militaire Jurisdictie, te kunnen haaien. Want indien het waar is, (gelijk in het Zeeuwsch Promemoria gezegd word ) dat de Staaten „geen verandering hebben willen maaken in de voorregten aan het Militaire Lichaam, door de laat ft e „ Vorften . vergund; indien het waar is,- dat militaire p perfoonen, onder hun Chef zijnde, het zij in het le» ëer > °f 'm W garnifoen, in alle crhnineele geval„ len, . gewoonlijk fubjecl zijn aan den Militairen „ Rechter en aan het Krijgsregt,- om dat alle hunne „ misdrijven moeten gereekend worden Militair te zijn; „ als inloopende tegen de Krijgstugt-, zonder welke een „ bende Krijsvolk niet kan in orde gehouden worden, „ maar dat dezelve Perfoonen, buiten het gezag „ van hunnen Chef zijnde,' het zij dezelve Vaga„ bondeeren of met verlof zig ergens onthouden, „ moeten te regt ftaan voor de ordinaire. Jtiftitie, „ om dat de meeften van hunne misdrijven niet an„ ders kunnen aangemerkt worden als Commune de„ lieten; en 'er eenige gevallen fchijnen tutgezon„ dert te zijn, waar ineen krijgsman, fchoon zon„ der zijn Chef zijnde, een Militair delict kan be„ gaan, waar van de cognitie aan den Militairen „ Rechter moet worden gerenvoijeerd; als daar „ zijn de misdaaden van defertie, uitloopen Van „ onder het Vaander om overlast te pleegen met „ fourageeren, of op den huisman te leeven, en „ mogelijk anderen van gelijken aart." — Indien B 2 het  het is, ten tijdi van de Unie., de Bonigenoö* ten nog niet in het legrip ftonden . dat de Stedin ordinaire Jurisdictie hadden over de Militairen bij haar in bezettim, en dat 'er door de Unie geen verandering gemaakt is in het recht door de laatjte GraOVen ge• iattieerd; indien hec Waar is. dat een Militair eenig delict begaande, zo wel in zijn Guarnifnen als in het Leger gefiraft moet worden voor den Militairen Rechter , maar buiten het leger , of buiten zijn guarnifoen, en niet onder het Vaandel zijnde, voor den burgerlijken Rechter, except weinige gevallen; zoo die alles waar is, dan moet het ook waar zijn, dat de Heeren Princen van Órange', ten minden in dit opzicht, de Militaire Jurisdictie niet te ver gepousfeerd hebben , wanneer zij van begrip zijn geweest, dat de Rechters der plaatzen, alwaargarnifoen js, niet bevoegt zijn om over Krijgsvolk van 't garnifoen in criminalibus recht te doen. Wat het aangehaalde, uit het befluit op den 18 April 1591. genomen, als een blijk voorrgebragt, dat de ftedelijke Rechters in andere gevallen bevoegd zouden zijn om over Militairen recht te oeffenen, betreft, en waarbij gezegd word : „ Op de „ kennisfe van de delic~t>n bij het Krijgsvolk, die„ nende te Water of te Lande, gépèrpetireérd in „ eenige befloote fteden en Jurisdictie derzelvé is „ gerefolveerd, dat de kennisfe daar v;m zal gé/ntf* „ men worden bij de v *otfi\ fteden ( blijvende die „ van Tholendien aangaande in hunne vrijheid, um „ gelijke kennisfe temogen neemen , ofte laaten vaa„ ren) ten ware dezelve met Garnifoen bezet waren, „ en het delict geperpetreerd ware bij een of eenigen „ van het Garnifoen , en niet van andere Scldaaten „ van den Garnifoene niet zijnde, maar van elders „ in de voorfz. fteden gekomen; welke Refolutie „ zijne Excellentie ten zei ven dage aangezegd zijn- » de,  „ de, daar op "voor antwoord gegeeven heeft te „ vreeden te zijn, dat de fteden bij haar oud gê„ bruik en posfeffte (daar in zij maintineeren te „ zijn) blijven en continueeren," kan ik niet zien, dat uit dezelve, ver gekeken met het geen wat ter ■verjlerking van dezelve mogt aang voerd geweesc Zïj i of aangevoed worden , middagklaar zoude zijn , dat bij die Refolutie geen „ nieuw rec^t „ word gesalueerd, maar dat in de duidehjkfte ter„ wen wordt voor ge field het Landrecht, van „ den tijd der Graaien af, tot op dien tijd toe, „ in viridi o'fervantia te westen dat de Steden „ hebben een volle en universele Jurisdictie , over „ alk -delicten door haare Burgers, Ingezetenen of „ Vreemden, in de ,-tad gepleegd, met uitzondering „ alleen van het Garniloea, om' dat het Krijgsvolk „ onder het Vaandel, en dus ook in(het Garnifoen „ altoos is geconliJereerd als een Univer/itas op „ zich zeiyen, aan een bijzondere discipline en regt „ onderworpen: terwijl verder uit deeze Retolutien „ te zien zoude zijn, dat Prins Maurits, die hec „ Hoofd was van de Militaire discipline, zoo te „ Water als te Lande, verklaard heeft in dit Land„ regt te berusten. " Alles wat bij eene natuurlijke en ongedwongen gevolgtrekking uic die Refolutie, zoo als dezelve daar voorkomt, ■gehaald of afgeleid zoude kunnen of rnogen worden, zoude , als ik het anders wel inzie, daar opuitloopen; dat de Prins niet goed gevonden heeft om de Vergadering bij te woonen; eri dat Hoogftdezelve , ten aanzien van die zaak, liever pasfief dan actief heeft willen zijn, gelijk zijn antwoord het ook te kennen g^efc ; want antwoordende , dat Hij te vreede was , dat de Steden bij haar oud gebrdk en pojjeffie (daar in zij maintineeren té zijn) bleeven en continueerden; erkende hij daarom B 3 niefc  22 'nier, dat 'er deeze of geene gebruiken én pofTeffiea waren: hij erkende daarom ook niet de wettigheid van haare fuftenuen; noch zag daar meede af van de befcherming en handhaaving van zodanige rechten en voorrechten, als aan hem of anderenmogten toekomen : alles wat dit zeggen 'medebrengt is , dat Prins Maurits verklaart geen deugdlijk oud gebruik of posfesfie te willen ftooren. Men kan ook het gedrag van Prins Maurits, in dat geval, niet wel anders uitleggen , vermics de Vorst, uit hoofde van Zijne Waerdigheeden , niet flechts regt hebbende, maar verpligt zijnde, om naar luid van Zijne Commisfie, voor te Jlaan, te vorderen, ende bewaren die Overicheyt, gerecktigheeden, privilegiën, cn 't welixnaren van de Landen, Leden, Steden, ende Ingefetenen van dien , niet vooronderfteld kan worden , met zulk een zeggen, van alle zijne verplichtingen , ten aanzien van anderen , re hebben willen afzien ; maar liever te hebben willen aanzien iet, dat hem tegenftond, dan de ongelukkige troubles en de onheilen van 'tLand, door huisfelijke twisten te vermeerderen. * En, de zaaken wel ingezien zijnde, waar komen die oude gebruiken en pofTeflïen óp uit? Op ten Landrecht van Schepenen van Steden over Militairen? Zoo men de gebruiken nagaat, dan zal men met den voortreffelijken Steller van de Pro Memorie , dienende tot onderzoek, hoedaanig het Staatsregt zdj der Provintie van Zeeland ^ omtrent de Militaire, Jurisdiftie, zoo in het Crimineel als Civil, moeten fpreeken, gelijk dezelve zich uitlaat omtrent een geval in den jaare 1631. gebeurd, en waar omtrent die deftige Schrijver zich aldus Jaat hooren : „ Het geval was, (zegt hij) dat de Krijgsraad ,,. refufeerde in handen van den Baillin over te lee* „ veren een foldaat van 't Garnifoen der Stad, diè • van  «M 23 i van dieverij befchuldigd was: hier op fchrijven „ hun Ed. Mog. aan hooggemelden Prins , met „ verzoek, dat zijn Excellentie den voorn. Knjgs„ raad zoude gelaften zig niet te onderwinden de „ kennis, judicature en'ftraffe van zulke delicten „ niec Militair zijnde, die bij de foldaaten van hun„ ne refpective 'Compagnien , binnen de voorfz „ Stad en jurisdictie van dien, zouden mogen wor„ den geperpetreerd, maar daar meede te laaten „ geworden Burgemeefters en Scheepenen voorfz, „ die daar toe niet alleenlijk , bij oude voorgaande „ Re/olutie,., geauthorifeerd , maar daar van ook „ over veeje jaarpn,, tn in de continueeje, pojjejjie ge„ 'w.eejl zijn. „ De Heeren Staaten onderftellen dus (voegt hij „ 'er bij) dat een Militair, fchoon in deplaatze van „ zijn Garnifoen, voor de ordinaire Juftitie moet te „ regt ftaan,in delicten niet Militair zijnde, en hun „ Ed. Mog. ftaaven dit op twee gronden, naame« „ lijk op een oude. voorgaanile. Refolutie,, en op een „ continuetle pojjejjie van veele jaaren; maar behou„ dens den eerbied, dien wij verfchuldigd zijn voor „ de uitdrukking, waarvan hun Ed. Mog. zig gehe„ ven te bedienen, kan men egter niet fupponee» ren, dat de intentie geweeft is., door deeze Miffi* „ ve een nieuw Regt te ètablisfeeren, maar dat hun „ Ed. Mog. alleenlijk voorftellen eenfuftenuë, we!„ ke toen ter tijd door de Steden gevoerd en voor „ Regt gehouden werdt; eene fuftenua nogthans, „ die toen.ter. tijd, zoo wel als nu, door den Mili„ tairen Rechtet' werd tegengefprooken , terwijl „ de gefundeertheid of ongefundeertheid van de „ béide geoppofeerde fuftenuën blijft dependeeren „ van de foliditeit der gronden, waar op dezelve „ word vastgemaakt. Indien nu de Heeren Staa„ ten in het jaar 1Ó31 zig gefundeert hebben op B 4 » een  Z een oude voorgaande Refolutie, die niet riaadef „ aangeweezen wordt, en die wij bonafide igriorée„ ren, zoo beflist het even zoo weihi* als wan„ neer de Militairen Rechter voorgeeft dar de „ Univerfahteit van zijne Jurisdictie, en bet Mili,, tair privilegie, te Jeezen is in Wetten en R<-fü„ lutien, die wel in vago genoemd , maar niet gea, produceerd worden. „ Op dezelve wijze is het geleegen (vervolgt hij) „ met de geavanceerde continueele pösfesfle v^n „ lange jaaren; het is wel buiten twijflel, dar 'er „ meenigvuldige gevallen zijn te alfcgeeren'j welke „ opeen anderen voet zijn behandeld", als, volgens „ het oude Landrecht in de Refolutie van 159 r, 99 zoude hebben moeten gefchieden; maar wij moe„ ten hier op toepasfen het geene in her begin reeds „ aangemerkt is , dat deeze exempels niet dienen „ kunnen, om een Jus Publicum daar op te fun„ deeren , terwijl men ook poflerieure exempels „ van het contrarie zoude vinden, en zelfs, in één „ en dezelve Stad; Re^olutien, die iuM vefrchil„ lende explicatien aan de Militaire Jurisdictie „ geeven , als het Westen is geoppofeerd tegen „ het Oosten; men bedoelNiier onder andere'de „ bepaaling hij Heeren Burgcmeesteren der Stad „ Ziericzee gemaakt den 3 Augtffbas iöoo, me„ d brengen Je: dat alle déliéten van SoMaaten, „ zoo Militaire als andere, zullen ftaan ter Judi„ caturp ^an den Krijgsraad , en wanneer dezel„ ve in flagranti delicto , door de bedienden van „ de ordinaire Juftirie worden geapprehendeerd, „ dat de delinauanten aan den Krijgsraad zullen „ ovtrgegeeven worden; maar wij "zijn van opi„ nïe, dat uit zulke exempels en Refofutien, nog „ aan de eene zijde nog aan de andere rijde kan m worden geargumenteerd, teegen een Jus conjlu  „ Mum, tenzij dezelve zo > uniform, zoo onbe„ fwis , en zoo langduurig1 waren, dat ze dé kracht „ van een voonfgiande wei konden enerveeivn. Is dit nu zoo , hoe weinig grond heeft men dan, om uit het antwoord van Prins Maurits een bellisfr g van een recht, dat daadhjk niet gefubfifteerd zoude hebbvn, te trtkken. Het antwoord van den Vorst behels' zelfs geen toeftemming aan de Refolutie; de Pms beamWoordze niet: en, zoo het mii voorkomt, kan men uit dit zeggen van Prins Muirits al meede niet haaien, dat uic die Refolutie te zien is, dat Prins Mauntz, die het Hoofd was van de Militie, zoo te Water als te Lande, verklaard heeft in dezelve te berusten , naamlijk in dien zin, dat de Refolutie een Landrecht zoude aanwijzen, zoo als het zelve bij deezen of geenen zoude kunnen of mogen opgevat worden. Want zoo men aan den eenen kant tot een vastpn grondregel Hek , dat de fteden hebben de volle ên univerfeele Jurisdictie over alle deliften, door haare Burgers, Ingezeetenen, of Vreemden, in de Stad gepleegd; kan men , aan de andere zijde, niet ontkennen, dat Militairen niet anders te reg' gefield kunnen worden dan voor die geenen , w Iken over hen gefield zijn; en dat ditperfoneel privilegie, als men 't een privilegie wil noemen, gegrond op de natuur en tigenfc lappen van onze öoripronkelrjke conftitutie, ten minflen zoo flerk is, als de privilegiën, door welken de fteden die rechten gekreegen hebben, in welken, als uitmaakende een Landrecht, Prins Maurits, als xt ware, zoude berust hebben. Ik kan ook ni~t ontveinzen, dat hier met dé benaaming van Landrecht, zoo 't mij voorkomt, een abuis begaan word; vermits de aart van een Landrecht, mijns oordeels , daarin beftaac, dat B 5 het\  hetzelve gelijkelijk overal plaats hebbe:, ten a»n= zien van de Jurisdictiën over delicten in de Steden is het zoo niet gelegen. De Jurisdictie der Steden word, als ik het anders wel inzie al te verre uitgeftrekt, wanneer men fielt, dat'zij hebben de volh en univerfeele Jurisdictie over alk de. liSten, door haare Burgers , Ingezeetenen, of Vreemden in de Stad gepleegd, ragt uitzondering alleen van het garnijoen. Want men behoeft de verfchillende Privilegiën maar na teleezen, om te zien, dat 'er, ten opzichte van de uitgeftrekthëid der Rechtsoeffemnge, een groot verfchi] plaats heeft. Bij voorbeeld, met betrekking tot 's Gravezande, zegt het Privilegie van Willem 11. in May 1246. gegeeven, art. 2. „ alk misdaad of gebreuke, dat gevalt „ binnen der Vrijheid van ysGravefand, dat zal ge„ beterd en geijnd worden tot zeggen van de Schee„ penen." . Het Privilegie, aan de Stadt van Delft gegeeven door den zelfden Graaf, in April 1246. zegt „ zoo , wie eenigen Borger trecht in zaaken, die en "zelre » nyet off hebben danfeependom, noch ik noch de mijne s, en zelre anders yet off verzoeken." Het Privilegie van Willem den II. in den Jaere 1254. aan die van Alkmaar gegeeven, zegt. „ Voort „ zoo geeven wij deeze Poorteren alfulk recht en de vrij„ heeden, als waar dat zaake, dat iemant iets lette „ tegen een Poorter van Alkmaar, die en foude niet „ of hebben, dan Schepenen vonnisfe, want wij, noch „ enfe nakomelingen en zullen ander recht daar off „ eisfehen," In het Privilegie in den Jaare 1252. door denzelfden Vorst aan die van Dorch gegeeven, leest men ende dies zoo en zullen wi noch niement van onfen Lieden voerder wifen dan Scepenen ghewyst hebben, welken woorden, volgens den H:. v. d. Wal, in sij-  zijne aanteekeningen bladz. 24. meent dat opgeflooten zoude zijn', dat dè misdaaden, door Poorteren begaan, van geenen anderen dan van Schepenen leregt kunnen vierden: hoe verre die meening gegrond óf niet gegrond is, ftaat hier niet te onderzoeken. In het Privilegie van Schiedam vind men diergelijke uitdrukkingé. ' iV 'l " In het Privilegie van denzelven Graaf, den 23. Nov. 1245. gegeeven aan 'Haarlem, lbaat: Een Scepens oirdel gemaecl en gevest mitten rade der ander Scepenen, en falrnemant mogen te mete maken, * Het Privilégie, in den Jaare 1306. door Willem III. aan die van Leyden gegeeven . behelst deefe woorden : Zoo wie een Poorter van Leyden befchuldigde van eenigerhande zaaken dair en jal niemant of hebben mogen anders dan Schepen vonnis. ■ De Grave moet Poorters, wet en vonnisje doen bij den Rechte van de Steden Zierikzee, van 't geen hij, of iemand van fynent wegen daar op te feggen hebben, en daar boven niemant belasten, bij Privilegie van Hertoch Willem 1355. Dus fpreekt Smallegange. Doehrhet Privilegie (tevinden bij M1 eris Charterb. D. II. bladz.^i) voegt'er bij, behoudelic ons onfer Heerlichede, fonder arghelist. i Het Privilegie van Enckhuii'ert , door denzelfden Graaf aan die Stad op den r. Maart 1355 g geeven, drukt zich aldus uit : Voortaan hebben wij de voorgefeyde burgeren alfulcke vrijheydt gegeeven, te weeten : is 't faecke yemandt yet mishaeght tegen eenige van de burgeren van Enchuyfen, dat hy daer niet fal mogen van hebben, dan het vonnisje der Scepenen: ende noch wy, noch onfe nakomelingen jullen daar yet anders van eyfchen. Het Privilegie van Willem den IV., aan die van Amfterdam gegeeven, in den Jaare 1340. fpreekt aldus: Waer wat gefchiede binnen der Vrijheden van Amjlelredam, dat fal berech-  ^ ten onfen Schout met den Schepenen van binnen, 4* fftfcea onfe Heerlijkheid niet en draagt ik geef U , Wei-Edele Geftrenge Heer ! deeze aanhaahngen niet op, Qm eenigen tw iffe] te £3 den over het recüt, het wel/de ftedin wegebde judicatuure in criminalibus over derzei ver W,n? al een ÏKT S""^ k°^n> ™ar ^ alleen, om LWelEd. Geftr. te do.o opmerken: %eeken? P"VJ,eSienniet °P wijze 2. Dat in dezelven geen gewag word gemaakt, dat dit recht zich ook onbepaald zouue uitftrekken over alle Vreemden, welken z.ett op deeze of g< ene plaats zouden bevinden. 3. Dat uit dezelve niet heeft kunnen proflueeren een Landrecht 4. Dat in de Privilegie van de Stad van Amfterdam «rel geztgd word, dat wat binnen de Vrijheede van Amftelredam gefchied de Schout enScneepenen berechten fal Het welk zeekcrl ik inOuit delicten, mefufcn en ongeregeldheden * door Vreemden begaan; maar dat zelfs, in dat Privilegie, uitgezonden worden misdrijven , welke teegen de Hoogheid des Graaven mogten draagen. Waar bij nog gevoegd kan worden, het geen in het groot Privilegie van Vrouwe Maria , ten aan?.en van t vervolgen van zwaare misdaaden in Zeeland gezegd word ; en waarin niets voorkomt, dat eeni I zin is zoude aantoonen, dat decrimineeie Turisdicïie der fteden zich zoude uitftrekken over elk en em iegelijk, die zich in dezelve zoude bevinden Wanneer hun Ed. Gr. Mog. de Staaten van Holland in den jaare 1677. verklaard hebben, dat het binnen den Lande van Holland en Westfriesland, een mdzsputabel recht is, dat geen la g ez e e t e n vao  van dezelve Landen,niet fu'gitiéf weezende, nochte bok in fl.igranti deiiclo geattrapeerd zynle, geapbrehendeerd of te regt geileld mogen worden, dan door den Officier en voor den Rechter, beiden in haarregard, ordinaris. dagelijksch, en competent; en wanneer hun Ed'. Gr. Mug. in den Jaare 1678. deswege gedaan hebben een nadere conhVmatoire verklaarint, inhoudende, dat tot de recherche en judicatuure over delicten alleen zijn gequatifïceërd tfë Officiers en Rechters over het territoir, waar onder de d. linquanten woonachtig zijn, met feclufie van alle de Officieren en Rechters van de plaats, daar het delicl z-oude mogen zijn gedaan, zoo wann pr de delmqaanten niet voortvluchtig zijn, of in flairranti dehtto zouden mogen zijn geapprehendeerd, of bij voortvluchtigheid aldaar tegen hen geprocedeerd: wanneer, zeg ik, h:m Ed. Gr. Mog. zich op deeze wiize uitlaaten, omtrent het Landrecht der Provincie van Holland, kan men dit, zoo wij ons verbeelden, niet gevoeglijk brengen tot eene volle en univerfeele Jurisdictie over alle delicten, door Haare Burgers, Ingezeetenen , of Vreemden, in de Jlad gepleegd, met uitzondering alleen van het garnifoen. Zelfs heeft men meer dan eens gezien, dat Schepenen van Amfterdam, fustineerende recht van judicatuure te hebben over iemand, in dienst van 't Land zijnde, en een delicl geperpetreerd hebbend, zich niet beroepen hebben op een Landrecht 't welk hun eene volle en univerfeele judicatuure over alle deliélen, door haare Burgers, Ingezeetenen, of Vreemden in de Jlad gepleegd , zoude geeven; maar op hun fpeciaal Privilegie, hierboven gemeld. Van de andere Provinciën zijn 'er, voor zoo veel wij weeten, geen Privilegiën, die zulk een recht gunnen. Ten aanzien van Zeeland, word 'er geen aangetoond. ' Wes*  3° W , Weshalven het mij niet toefchijnt beweezen te zijn , dat het ooit een Landrecht, 't zij van Zeeland, 't zij van een onzer gewesten, zoude zijn geweest, welk van de tijden der Graaven af tot op dien van den iS April 1591 toe, zoude beftaaij hebben, dat de fteden zouden hebben de volle en univerfeele Jurisdictie over alle delicten door haare Burgers, Ingezeeten of Vreemden in de Stad gepleegd, met uitzondering alleen van het garnifoen, . Ik zoude te meer zwaarigheid vinden om dien regel zoo algemeen, als dezelve gefield, word, aan, te neemen, vermits het woord Vreemden niet wel anders dan zeer dubbelzinnig opgevat kan worden. Dat Vreemden ,, of Vreemdelingen , wel. ke zich in een ftad begeeven,. door hét komen in een plaats, daar zij niet,t'huis hooren, verflaan worden zich ftilzwijgende te onderwerpen aan den Rechtsdwang; van die plaats, is eene zaak, die door alle docïooren geleerd word: maar teffens is het niet minder waar, dat zodanige ftilzwijgende onderwerping niet verftaan word plaats te grijpen in alle gevallen, en .vooral niet, wanneer iemand op hoogen order, of uit krachte van eenige Commisfie,, zich op een zeekere plaats bevindt. ■ iktwijffl, bovendien, of men het woord Vreemden we! toepasfelijk kan maaken op zulken, die in 'sLands dienst zijn. en inzonderheid op Militairen > die niet in de plaatzen komen dan op order van den Souverain, of van die géén die de plaats van den fouverein vervult; die ook niet, gelijk Vreemden , zonderaan eenigen rechtsdwang onderworpen te zijn, Op eene plaats komen, maar tegelijk onder hunnen ordïnairen, dagehjkfchen, en Competenten Rechter. Het begrip, dat de Steden zouden hébben een, yolle en univerfeele JurisdiSlie , over alle delicten in hunne StaJ voorvallende, zal, zoo wij 't wel hebben 3  Vèa, rliet weinig verzwakt worden, als men eens haaziet wat recht de waardigheid van Stadhouder en die v^n Capitein Generaal medebrengt. Want om zich een recht toe te fchrijven, is het niet genoeg, dat men den tijtel, op welken die gegrond word* voordraage; men moet nog zorgvuldig in aanmerking neemen, of 'er niet elders een fterker of beter tijtel tegen word voortgebragt. Van de Landheeren zijn de Privilegiën, gekomen, door welken, niet de Steden, maar de Schouts of Officieren met Schepenen tot het oeffenen der Judicatuure zijn gefield. De Graaf Helde een Schout aan, om het Ampt van Rechter te bekleeden, doch Verbond zich, dat die Schout geen recht zoude doen, dan op het wijzen van Schepenen. Het recht van wijzen, daar door, aan Schepenen vervallen , en 't welk, gelijk het uit de Handvesten en Privilegiën te zien is, niet overal gelijkvormig, maar al zeer verfchillende is geweest, benam aan den Landheer niet, en dus ook niet aan dien geen, dien hij in zijnen plaats ftelde, aan zijnen Stadhouder naamlijk, het opper fte gebied over de Landen en zijne Landzaaten. Het ontnam hem en zijnen Stadhouder alleen het vermogen, om, ten aanzien van dit recht, iet te doen of te bepaalen , ftrijdig met het geen, waar toe hij zich verbonden had; het zij met betrekking tot de Steden, het zij ten opzichte van andere ge■deelten der algemeene rechtsoeffeninge. Al het overige bleef den Landheer: en aan zijnen Stadhouder verviel de oeffening daar van, uit krachte van zijne waardigheid van Stadhouder. Hier uit volgt dan ook , dat, welk Hoofd 'er over het Krijgsvolk wierd aangefteld, de opper-judicature over het zelve aan den Heere Stadhouder -bleef, even als bij denGraave, zoo lang als 'er aan ^dac Hoofd geen bevoegtheid of recht was gegeeven en  32 >® en afgeftaan, om hetzelve alleen te oeffenen, ma*; kende de judicatuure over het krijgsvolk een fchaakel van laageren hocger rechters, naar maate dat de troep onder verfchillende Hoofden ftond; daar m ook wederom Zeer verfchillende van de judicatuure van Schout en Schepenen. Vind men,, dat daar door aan de Stadhouderlijke waardigheid, een al te groot gezag werd toegefchree,ven, en een gezag, tot het welk Hoogstdezelve nimmer eenige bevoegtheid zoude gehad hebben, hij leeze, om uit die twijffding getrokken te wor. den, Oechts de Commisfie door Graaf Willem den Vf. den iojunij r4.r0. aan Heere Pnilips van Dorp verleend, en aldus luidende: „ Willem, enz. doen cond allen luden : want wij r om (onderlinge faaken wile, die ons aangelegen „ zijn buten onfen Lande van Holland, ende van Zeeland trekken moeten, ende wij oic, vermits „ oorloge, die wij hebben, onfe lande, endeluJ.n „ niet onbewaard laaten en willen. So hebben wij „ in onfer Stad gezet, ende bevolen, in onfer Stad » feiten ende beveelen onfen getruwen Thrc forier „ H< ren , Philips van Dorp, alle onfe Heerlijchede*, „ lande, lude, fleden, floten , en goede ovehal in „ den onfen te bcdriven , te regieren, ende anders alle „ onfe zaaken te handtieren, ende te bewaren, groot „ endecleyn, gelikerwijs, ende in alre manieren, of „ wijt zelve waren; ende zo wes die hair in doen, » ordineren, ende fetten fal, des houden wij him „ volcomelic gewaen, geliken of wijt zelve gedaan „ hadden. Ende ombieden en bevelen allen onfen ge„ truwen ende gemide taanridzen. Ridderen, Knapen, „ Lyenmannen, fleden ende gemeynte overal in onfen „ lande gezeten, ende eiken bijfonder ,dar fi onfen „ getruwen theforier voirnoemt in allen zaken, die » hi van onfer wegen te doen fal mogen hebben, m ge-  ® „ gehorich, gehulpich, bijjïandich, geradich ende ök» i derddnlch fijn tot alre tijt als fijs van Mm, off van £ finen wegen vermaent worden , hec wair in faken „ van oirloge, off in eenigen anderen , hoe die ge,, noemt mogen wefen. • Ende wair yemant die „ onfen getruwen voirfcreven in enigen ftucken on,, wiliigh, overhorich, of wederftandich ware, öf „ in enigerwijs onfe voirfz. gebode wederftonde; „ ende onfen getruwen voirfz wederftribbig viele* „ of fine geboden, dat wouden wij aan hun hou„ den , ende verhalen , hi wair Ridder, ofte „ knecht, groot, off cleyn, als an den genen, die w ons aen ons zelvs lijve misdaen hadde, • ende onfe „ vijanden ftarken woude in verderfnisfe onfer lan„ den, ende goede luden. • : •* „ Voirt hebben wij onfen getruwen voirnoemC „ gemachticht, ende mede gegeven fijnanchien te „ doen op onfe goede, om ons, ende onfe faken „ mede te. vorderen, dair hi van onfen goeden om „ verzetten fal mogen van onfer wegen , ende foe „ weé* voirwairde, gelofte, off brieve dat hi ye„ mande dair voir loven , of toefeggen, ende hi mit„ ten luden overdragen fal, die geloven wij him „ dair off te doen bezegelen 'ende wael te hoüden , „ ende dat fal vaste, ende geftade bliven, als off wijt „ zelve handelic en mondelic gedaen hadden._ Die „ fal gedueren tot onfen wederfeggen. In oircon-^ „ de, enz. Datum Hage XIX. die Menfis Junij „ anno X. „ Dit is al die Landevan Hollant, ende van Zee„ lant duer gekundiget mit mijn's Heren openen „ plackairden, enz." Welke algemeene en onbepaalde aanftelling buiten tegenfpraak medebragt het Oppergezag over alle RechtsoefTeningen, en mitsdien ook over die der Krijgsknechten, Voor 't overige, kan men uit deeaej C e«  ■<& ook over die verfchillende departementen verfchillende Hoofden aangefteld worden, gelijk zulks ook daadlijk is gefchied, zoo als men 't zien kan aan de Dijkgraaffchappen, Opperhouvesterij, en anderen. Doch wanneer'er zulke bijzondere Hoofden waren, bleeven dezelven niet te min onderhoorig aan den Stadhouder, als den Graave reprefenteerende. De re-r den waarom aan de Heeren .Stadhouders teffens en te gelijk met het Stadhouderfchap ook opgedraagen is het Capirein - Generaal en Admiraalfchap, fchijnt daar in gelegen te zijn, dat men den deur, om de twee laatfte waerdigheeden aan iemand anders, hoe zeer onderhoorig aan den Stadhouder, op te draagen , niet heefc willen open laaten. De betrekking van Capitein - Generaal tot de Generaliteit ftaat op zich zelve; vermits dezelve enkelijk onderhoorig zoude zijn aan. den Stadhouder der Vereenigde Nederlanden, indien 'er een was ; en ook alleen met betrekking tot het geen den Vereenigdert Staat raakt, plaats zoude hebben. Uit dit alles blijkt, mijns oordeels, ten duidelijkr fte, dat de waerdigheid van Stadhouder, medebrengende het opperlte rechtsgebied over alles wat niet afgeftaan is , dus ook , tegenwoordig de Heeren Stadhouders , vi muncris, uit krachte van hunne waerdigheid, de Hoofd-of Opperrechters zijn over de Militie der Gewesten , van welken hoogstdezelve Stadhouders zijn. Ik heb, om dit te betoogen, de gronden gehaald uit onfe oude Vader' landfche, conftitutie , en ,daar toe gebruikt zoodaanige ftukken, welken mij voorkomen buiten tegenfpraak te zijn : ik heb gemeend dien weg te veiliger te kunnen inllaan, nademaal van wegens de Stad Amfterdam zelve begreepen word, dat de prtmitiye eenjlitutie met relatie tot de Militaire Jurisdictie hooger op moet gehaald worden , dan van den tijd,, der C 2 Unie  Unie van Urrechc. Daar omtrent nu kunnen wij niet zeekerer gaan, dan wanneer wij tot den oorfprong der zaaken en haare eigenfchappen doordringen. Dit zal ons dan ook natuurlijk brengen tot de befchouwing van de waerdigheid van Capitein - Generaal. Wij zien een Capitein - Generaal aan het hoofd Van het Krijgsvolk: wij moeten dan natuurlijk opgeleid worden tot de overweging i Wat de rechten zijn, zoo van den Capitein - Generaal aan dfc eene zijde, als van het Krijgsvolk aan den anderen kant ,< ten aanzien van de Jurisdictie Militair, om te kunnen oordeelen of aan dezelven niec zoodanige rechten toekomen, die beter en lterker fpreeken, dan die, welken door de Steden voorgehouden worden en met dez'elve ftrijden. Ten aanzien van het Krijgsvolk hebbenWe bereids aangeteekend , dat hetzelve in den rechtsdwang zijn hoofd Volgt; en vermits hun Ed. Gr. Mog. de Staaten van Holland, bij hoogstderzelven Plakaat van den 13. September l6f?. verklaard hebben, dat het binnen den Landen van Holland en Westfriesland een indisputabel recht is. dat geene Ingezeetenen van denzelven Lande, niet fugitiefweefende, nochté ook in flagranti delilto geattrappeerd werdende geapprehendeerd ofte te regt gefield mogen worden, anders dan voor den Officier en voor den Réchter, beiden inbaar regard ordinaris, dagelijks en competent zynde, gelijk "Wij te vooren aangemerkt hebben, dan, dunkt nïij, is dit een ind-isp'utabel recht, welk het krijgsvolk even zo wel als alle andere Ingezeetenen toekomt. Want wie zal zich óóit kunnen verbeelden, dat de Militairen alleen zij die uit den aart van hun beroep geroepen zijn, om hun bloed en leven veil te hebben voor den dienst van 't Vaderland, buiten het genot van een recht Zouden gefield worden, dat aan den minften arbeidsman zal toegekend worden ?  <8K 37 ><& den? wie nu de ordinaris, dagelij hfche, en. competente Rechter der Militairen is, behoevenwe niet te vraagen. Dagelijksch hebbenwe de oeffening 'er van onder 't gezicht. Daar dit recht nu flrijdt met het vol en univerfeelrecht,, van welkte vooren gefprooken is, daar het felve aan, alle rechters ontneemt de bevoegtheid om over Militairen rechtsdwang te oeffenen , ten zij in twee gevallen, bij her voorfz. Plakaat aangeduid, zo zal men moeten erkennen, dat de Steden geen recht hebben, noch hebben kunnen verkrijgen, om over Militairen in criminalibus te zitten; nademaal, welke Privilegiën de Graaven haar ook gegeeven hebben, dezelve niet kunnen werken tegen anterieure rechten van anderen, onvernietigd gebleeven zijnde: en vermits het recht der Militairen veel ouder is dan de Privilegiën aan de Steden gegunt; vermits hetzelve door die Privilegiën niet is vernietigd , en on vernietigd is gebleeven, zoo volgt daar al verder uit., dat de Steden nimmer hebben gekregen, kunnen krijgen., bezeeten hebben of kunnen bezitten het recht , om over Militairen recht te oeffenen in criminalibus, althans niet anders nog verder in de Provincie van Holland, dan in de gevallen, bij het. voorn. Plakaat gefield. Uit dien hoofde alleen., en zonder te treeden in eenig onderzoek van redenen, wegens het geval van den Vaandrig de Witte, te berde gebragc, vinde ik het zeggen, in de gedachte Promemorie ten aanzien van dien Militair, vo.orkoomende, wat al te ruir terlijk. ' Dan, Wel-Edele Geftr. Heer, het is niet genoeg, dat men het recht van't Krijgsvolk hebbe ga^ de geflaagen. Schepenen komen op als Rechters: zij willen dat men aanneeme, 't geen zij . begrijpen hun tebehooren; het is dan. billijk, dat men ookhet oog fla op de rechten van den Capitein- GeC 3 ne-  neraal, en eens zie, wat die waerdigheid ten aanzien van de Militaire JurisdiBie medebrengt. Ifc heb bereids vooraf daar omtrent aangemerkt, daE de Hoofden van 't Krijgsvolk, na de aloude conftitutie van ons Land, zelfs daar uit dat zij Hoofden van hetzelve waren, te gelijk waren hunne rechters; en 't opperhoofd van 't Krijgsvolk, deszelfs opperrechter. Dit, Wel-Edele Geftreuge Heer! is eene hiftorifche waarheid, welke ons in de Gefchiedboeken en oude Vaderlandfche ftukken zoo duidelijk word geleerd, dat ik mij verbeelde alle omfJag daaromtrent te kunnen vermijden. Maar hoe mtgeftrekt of bepaald was dat Rechters gezag? Dit is eigentlijk 'het poinéf. op welk het aankomt. Ik weet niets beters te doen, dan U hier het geen ïk bij d u Cange Glos/ar. op 't woord Capitaneus Generalis, vinde, af te fchrijven. Zie hier wat de Man zegt: „Capitaneus Generalis. Dux totius „ exercittis apud Matth&um Paris, qui Major Capi• taneus in Charta Cremonenfi an. 1244. nojlris olim „ Gapitaine General &Souverain, cu„ jus dignitatis munii Juprema poteftas fic defcribis, tur in charta, quam hic damus: Philippe par la „■ gr ace de JDieu Roys de France, a tous ceux qui ces „ prefentes Lettres verront, falut, Sfavoir ƒai/ons que „ nous confiant du jens, loyauté é? diligence de nojtre „ amè &feal Chevalier Guy de Neelle, Marefchal de „• France, icelluy avons fait & ejlahly , faifons » ejlablifjons par ces Lettres, pour la feureté du pays, „ Capitain general fcf fouversin de par Nots és parties „ de Xanclonge fc? és pays tj? marches d'environ, fjf „• de tous les lietix voifins, auquel nous avons donné &f „ encore donnons pouvoir, auBorité, fjf mandement „■ efpecial de mander, ajfembler, & tenir a nos gages ;, gens d'armes & depié tan!, tel nembre, fjf toute- » fats  &«. 39 ><& 4 fois que bon li femblera j de vifiter, &f j?* »i, Chafteaux, & forterejjes. du pays & des 1 matches, fcf «fc froi/to apetifierles ejtabhes, $ geweest. Men behoefd des aangaande maar na te laan wat die kundige Schrijverdaar van zegt m t\\n Staatsrecht O. I. blz. 59 D II. blz. 85, 9*,'94, 05 106, en daar hij over 't recht der Bannieren, en''tvoeren van Vendels,en wat dies meer is,handelt Ik zal 'er alleen uit haaien de aanftelling van Tan'van Heemfteden, den jongen, tot Hoofdman, en Slotvoogd van Staveren op den 1 Auguflus van den jaare 1409 gedaan, door Hertog Willem, en welke aldus luid: , ., , Willem, enz. doen cond allen luiden, dat „ wy bevoolen hebben , en bevelen mit deezen 1 Brieve Heren Jan van Heemfteden , den jongen, ", mitten genen die wij bi him fcicken zullen, onfe l Capiteynfchap en Cafteleynfchip van onfer ftede en huife van Staveren in Oestvrieslant te bedrir "„ ven, te bewaaren, en te beforgeh tot onfer eren, ons', ende ons Lands oirbair in allen manieren, , ais d'aar toe behoirt, en Capiteyns en Cafteleyns ^ fchuldig zyn te doen. Ende machtigen voirt onfen 1 Capyteins, ende Cafteleyns voirnoemt, dat fy l onfen goeden luiden, die tot Staveren liggen fullen , „ J'uilen mogen gehidén van allen onsen saKeN, ^ onsen oirloge roerende, des him nut, "„ ende oirbaar dunken fal tot alre tyt, als des te doen " fal wefen. Ende hier of lullen fy hebben fulke \\ nutfeip, ende profyt, als Heer Florys van Alcmade, en Bertout van Gent dair of gehadt heh- * ben. Ende' ombieden, ende bevelen allen onfen goeden luiden, binnen Staveren gezeten, dat fy onfen Capyteins ende Caftileyns voornoemt on- * derdanich, gehorich, gehulpich, ende byftandig fyn in allen' onfén faken, die fy van onfer 1 wegen te doen Juilen hebben tot alre tyt, als fys van him, of van hoirre, wegen vermaent fullen worden. * End'e wair yemant, die des. niet en dede, ende C 5 „ ons,  » ons, of onfe Capyteins en Cafteleyns overhorich „ worde, dat wouden wy aan dien houden, ende „ verhalen, als an den genen , die ons van on. „ fer Heerlykheeden verminderen woude , fbn„ der virdrach. Ende hier op heeft onfe Heere „ Jan , onfe Capiteyn voirfchreven , geleent du„ zent Vrancrixe cronen. Item, noch zes hondert „ Vrancrixe cronen, die hi Bertoud van Gent ge„ geeven heeft, endewy hem fchuldig waren, ende „ verleyde op onfe Capytein voirfz. Ende gelo„ ven Heeren Jan , onfen Capytein voirfz uten , voornoemden dienfee niet te fetten, noch te la„ ten fetten voir die tyt, dat wy him.die zeftien „ hondert cronen voirfz. ende anders wes hi ons mit „ onfen brieven, of mit befcheidenre reekeningen „ bèwyfen zal mogen, dat wy him fculdich zyn op ten „ dienfte voorfchreeven, vol, ende al betaeld zul„ lenhebben des lellen penning mitteneerften. Inoir„ conde, enz. Gegeven in den Hage op Sinte Peters, „ dagh ad vincula, in 't jair MCCCC. ende ne» gen." Vervolgens de aanftel'ing van Heere Berthout van Atfendelft tot Kapitein te Amfterdam, door Vrouwe Jacoba op den 26 Decemb. 1417 gedaan , in deeze woorden vervat; „ Jacojb , enz. doen „ cond allen luden, dat wy bevolen hebben, ende „ bevelen mit deefen brieven onzen getruwe Hee„ re Barthout van Asfendelft , Capyteyn , ende „ Hoiftman te wezen bynnen onfer ftadt van Aem5, fterdam, die van onfer wegen te bewaren, te be„ driven, ende te bezorgen, van allen, des noot „ is, en noitlich gebueren mag in oirloge, onze, „ ende onfer ftat beft te procureeren, ende onfer „ Vyanden archlte na allen finen vermogen , alzo „ dat behoirlyck is, ende een goet getruwe man » fculdich.is te duen. Ende ombieden ende beve-  43 >®, , len mit zonderlingen ernfte, onfen getruwen " Stoute, Burgermee'fier-en, Scepenen, Rade. ende an1 ders allen onfen gemeynen Poirteren, ende inwonenden 1 onfer Stat voirfcreven, dat zy Heeren Barthout, 0 onfen Capytein voirfz. in allen zaken, ons, ende „ onfer Stat aangaende, gehorich. gehdpich, onp derdanich ende biftandig fyn, ende finen „ geboden gevolgich tot alle fteden , ende fton„ den, dair dit gebueren fal, en dez te doen fal „ wezen, ib wanneer zys van him, of van zinen we„ gen vermaent zullen worden, en des niet en la„ ten, fo lief als wy him zyn; want wair yemant, „ die des niet en dede, ende onfen tegenwoirdi„ gen geboids of ons Capyteyns voirnoemt mit wil„ le overhorich worde, dat wouden wy aan dien „ rechten ende verhalen, als aen den gene die on„ ferStat verderfeniffen fochten, fonder eenich ver„ drach. In oirconde enz. Gegeven in den Hage op „ Sinte Stephanus dag, anno XII11C en feventien." Eindelijk za! ik hier nog bij voegen de aauftelling van de Heeren van der Veer en Vranck van Borfelen, tot Generaal en Overfie Capiteinen van alle Zeeland ; in deezer voegen fpreekende. „ Philips, enz. doen cond allen luyde, datwy „ om den gemenen oirbair, ende om die gemene „ Lande ende Stroome van Zeelant geveylicht, be„ waert ende befchut te fyn voir onfen vyande, en„ de ballinge, bevolen, en gemachtigd hebben, be„ velen, en machtigen mit defen brieve onfen lie„ ven, ende getrouwen den Heer van der Veer „ ende den Heer Vranc van Borsfel , Genereal „ ende Overfte Capiteyn te wefen van all Zee„ lant , die te bedryven , te bewaren, te regieren, „ te befchudden van onfer wegen, ende onfe vyan„ de, ende ballingen, daar ut te weren, te we„ derftaen , ende te crencken mit onfer Ridder„ fcap, Steden, Leenmannen, ende goeden Lude fo  *K 4+ M> ,, fi beft fullen conne, ende moigen als goede ge„ trouwe Capiteynen fchuldieh zyn te doen. Ont» bieden dairom ende beveelen allen onfen ge. n trouwe ende geminden Ridderen , Knapen , Ste„ den, yJmbocht slieren, Leenmannen, ende 'goede „ luyden binnen Steden, ende dair bu„ ten, alfo ernfteljc, als wy moigen, dat fy onfen „ Capiteynen voirnoemt, ende elcken van hem by„ fonder,gehorich, onderdanich, byjlandich en „ gehulpich fyn in allen faken, die ons', ende den „ Lande. aengaen moigen, ende by hem comen , ende „ mit hem trekken tot alre tyt, als fy 't hem van „ onler wegen laten weten, om onfen Vyande te „ wederftaeri, ende onfe Vrienden, ende Paaien te „ befchutten;endedez niet en late alzo lieff, als wy „ hem fyn, want wair yemant, die des niet' en dede, „ ende niet by onfe Capiteynen en quamen, als „ hem een wete gedaen wair, dat woude wy ah „ dien alzo rechten, en corrigeren als an den genen" s, die ons des Lands verderfnjffe mevqden, ende ons „ wt onfer Heerlicheic verdryven wouden fonder „ yemande des te verdragen, Ende hebben onfen „ Capiteynen voirnoemt vort gemachticht, ende „ bevolen dien overhorigen van onser „ wegen aan te tasten, en te corri„ geren, gelyc voirfchreeven ftaet, ende wez „ onfe Copiteyns voirfcreven dair in doen fullen, off „ die een van hem beyden, dez houden wy hem „ gewaert, en fullent riem ftaen, off wy 't felve „ gedaen hadden. Dit fall gedueren tot onfen we„ derfeggen. In oirconde enz. Gegeven tot Zierc„ zee XXI dagen in Mairte anno XXV." Het gezag van de Heeren Capiteins-Generaal, onderde Graaflijke Regeering, van dien aart zijnde geweest , als uit deeze ftukken kan opgemaakt worden', moet 'er notoirlfk uit volgen qf dat hoogstdezelve dat gezag nog hebben, of dat hetzelve door eenige  <& Voorkoomen de woorden bij ad vis ,, Belovende 8 de Staaten voornoemt voor.goet , vast. ende l van waarden .te houden, al \ gunt bij zijne Ex* ce// bevestigd te worden doof „ het boven aangetoogde tiende arcikul der inftructie „ van den 18. Augustus 1584. auctho'rifeerende „ den Raad van Staate, om over het Krijgsvolk^ „ mitsgaders over alle Generaale en particuliere 5, Overften, ltrafrecht, en justitie te doen , ( NB.) „ en te doen doen zulks zij bevinden fullen te behooren* Waaruit dan te zien is, dat het Hoofd van de Militie wel degelijk, uit hoofde van zijne waerdig- • heid , bevoegd is geweest,' om , bij advies van den • Raad van State, justitie te doen, en te dom doen;1 en gevolglijk zoodanige Krijgsraaden aan te Hellen , Da of  of aan te houden, als tót de Militaire Justitie rib-9 dig mogt zijn. Het verwonderlijke * het welk de Heer Raadpenfionaris daarin meent befpeurd te hebben, is enkehjk daar uit voorspruitende, dat dezelve niet genoeg den oorfprong van alle onze rechtsoeffeningen heeft nagegaan; en, als ik mij zoo eens ten aanzien van een Man van zoo veele verdienden mag uitdrukken, is blijven hangen aan het denkbeeld, dat het gezag over de Krijgszaaken berustende was bij den Raad van Staate, als een afzonderlijk Collegie, uit welks gezag alles moest voortvloeien; daar nochtans de gedachte, dat aan den Raad van Staate, als een Collegie op zich zelf, het opperfte gezag zoude opgedraagen zijn geweest, zo dwars tegen onze Vaderlandfche rechten en den teneur der aftens aanloopt,- dat men zich verwonderen zoude, dat de Heer v a n S l 1 n 6 e l a n ö in dat begrip is gevallen, indien men niet overwoog, dat het; nog maar zedert korten tijd is, dat de liefhebberij om onze Vaderlandfche rechten, met betrekking tot het Staatsweezen, te beoeffenen , zwang gekreegen en ons van ftukken voorzien heeft, wier gemis of onbekendheid voor de eerfte aanleidende oorzaak moet gehouden worden, dat men over dit onderwerp zoo verfchillend gedagt en gefchreeven heeft. Van Prins Maurits op zijnen Heer Broeder Frederik Hendrik komende , vind men, dat hoogstdezelve flechts een Commisfie, maar geen Inftructie, gekreegen heeft. Uit Zijne Commisfie ziet men , dat de Staaten van Holland Hem , in plaatze van zijn Heer Broeder den Prime van Orangien, laatst overleden, hebben aangefteld. De woorden van de Commisfie zijn „ onthouden, gecommitteerd, gefteld en ge„ ordonneert, onthouden, committeeren, ftellen, . 9 endeordonneeren, bij deefen yegenwoordigh,,als „ Goti'  <& van natuurlijk en noodzaaklijk weezen, dat de tegenwoordige Heer Stadhouder met hetzelfde gezag js bekleed, dat de Stadhouders in voorige tijden gehad hebben; en mitsdien ook recht heeft, om dat zelfde gezag, op dezelfde wijze, te oeffenen, als het; de voorige Heeren Stadhouders en Capiteins - Generaal hebben kunnen en mogen doen. ... I Men leeze voorts de Commisfie aan wijlen Zijne D. Hoogheid Willem den IV. glor. ged., als Capitein- ende Admiraal Generaal van de Republieck gegeeven, woordlijk overeenkomende met die, welke Frins Willem den III. was gegeeven; en men zal fpr al mede niets in vinden, het welk eenigzing zweemt naar eene bekrimping, beihoeijing of vermindering van 't gezag, welk de voorige Heeren Stadhouders bezeeten en geoeffend hadden. Ik acht. niet ondienfüg van aan dezelve hier eene plaats te gunnen. Zij luid aldus: ' „ De Staaten Generaal der Vereenigde Nederlan„ den , allen den geenen , die deezen zullen zieri „ ofte hoorcn leezen, Sa lot, doen te weeten: q)?oo het van nooden is, dac, tot maintenemens „ van den Staat en Kegeeringe van den Lande, Con„'fervatie van de waare gereformeerde Religie, en „ tot dire&ie en beleid van den Oorloge, een bequaam en gequalificeerc, perfonage tot Capitein en jj Admikaai. Generaal over bet -Volk vaa Oorlog, te Water en te Lande, in onzen dienft wees,' zende , wetde aangeftelt en geauthorjzeerc; Zo i s „'het, dat Wy, om de goede Qualiteiten en be,,' qu;iamheid van den Doorluchtigen en Hoog- gebooren „ Vorft, Willem Car el Hen duik Friso, s, van Godes genade Prince van Orangetn Najftm, Gra- ve van Calzenelnbogen, f-rya7iden, Dietz, &C. &c &rV„ Ons berrouwenae zyrier K Ioekheid, Dapperheid, en „ gtregcnheiJ tot hec welvaaren van den Lande, den3, zdven Prince Wille m Ca r e l HencrikFri» „ so gefteltengeauthonzeert hebben, Hellenen autho» ,, rizteren zyue Hoogheid by deezen > tot Capitein- en » Ad-  55 ><& Admiraal-Generaal over het Volk van Oorloge, in " C^ttndiepfte te Water en te Lande wezende, gee. P ?enTdnZe Zyne Hoogbeit volkomen Lall Magt en " 2tLSïo*L, m Kragte van deezen, over het voorfz- " V^Tvan Oorloge u t "lyk'Z mainteLient van de Urne ^ndeffxe Je waarnifTe en verzeekeringen van den Staat Rujte, " 52 e,' Privilegiën van den Lande , zo m bet g,ne" rnnl aU^m elke Provincie in bet particulier, en tot 3,Tetcbem nTvm de waan Gereformeerde Religie zo " di e^ f'md' " IhSmeZe Steedsn bypublique Aulhonmt werdgeexf taMiW «5 ^ tegenwoordige Re- " Lering) Zl beboeren ; en dit ol'et op de Hoogheden, " Resten Eereen Przemvnenthn daar toe beboerende. Heb" blnZrtf aan Hooggem Heere Prince geenfereert en ' Mfr£en™deezenË,totonze» kennelyken wederzeg^en " Ze zodanisen vrye magt over de Patenten en andere zaa- * Zn' tot Z%Mi fpeieerende, als de voorgaame Hm» Z 'PrLcenvanOrange, Zyne Hoogheits loffelyker Voor" TmS^ im^rt%mk Generaal ten re5 2van voorfz Militie hebben geëxerceert; beveelen ' en ordonneren daammme wel expreiTdyk allen en " Sn UgeWk, ende namelyk alle Krygs-Offiaeren , " Overftïn; Ricmeefters, Kapiteinen, en allen anderen *■ Volk van Oorloge, in Onzen dienft en bezold.nge * weezende, Zyne Hoogheid in den voorlz. Staat te erketj- * D?nT"erpè6teeren etfgehoorzaamen, ende in hec vol" hengen van deezen zijne, laft te doen alle hulp, ra" veur enaffiftentie. Dies zal zyne.HooggemeldeHoogmz " den voorfz. Staac als Kapitein - Generaal bedienen op " den Eed, daar toe geordonneert, te doen in Onze ban" den .f van die geenen, die w.y zullen ordonneren, 2 en op zulke InfiruStie, als by Ons daar op zal wer« den gemaakt en gedreffeert. Gedaan m Onze VergadeZ ringe", in 'sGravenhage, op der. 4. May 1747- Behalven verfcheide aanmerkingen, welke ons, onder het leefen van die Commisfie, moeten opkomen is deeze geen van de minlte; dat in dezelve niet Voorkomt n e v e «s den Raad van Staate, of op D 4 ti»m  advys van, gelijk de bijzondere Commisfien, van dewelke ik gewag gemaakt heb , fpreeken: wesbalverf door Haar Hoog Mogenden aan de Heeren Capi-: teins- en Admiraals Generaal, enkelijk en alleen, zonder eenige 'toevoeging öf bijzitting van wie hetzij, het militair gezag hebben opgedraagèrj: en dat nog met zulke' fterkè bewoordingen, als er ?eleezeh worden: geevende dezelve Zijns Hoogheid volkomen last, magt, en a ü t H o r 1 t e i t ,' 07?*- vif, in krachte van deezen, over het voorfz. volk "VAN ooklog te commandeeren EN or1pONNEEKENi enz. ' ■ ' • ^ Het kan thans de vraag niet zijn, of het gezag, bij die Commisfie zoo onbepaald opgedraagen', niet te groot is'? Men zoude uit de vaderlandfche gebeurtenisfen en de redenen, door werken man tot het opdraagén van dat gezag bewogen' is geworden; met zeer veel grónd kunnen befluiten," dat dé ïlaac en conftitutie van onze Republieck zulk een gezag vereifchen; en dat, als 'er zulk een gezag niet is, de zekerheid en veiligheid van het Vaderhand aan eene zijde' draad hangen. Maar de vraag kan enkelijk deeze weezen: of de tegenwoordige' Heer Stadhouder, wettig in dat gezag opgevolgd en'getreedén zijnde, geen recht heeft om dat te handhaaven ; en of hoogstdezelve , recht hebbende , om dat gezag te ëxerceereir; NB zoo als de voorgaande Heeren Princen yai\ Orangc Zijne Hoog>}ieid$ hffelijker Voorzaat en, als Stadhouder en Capitein Generaal ten refpefte van voorfchreeve Militie hebben CEëxEKCEERD; mitsdien ook niet', pnder anderen , bevoegd is, om een f^oogen Krijgsraad aan te houden j e'ii t'en opzichte van'de Militie zoodanige ordonnantiën en reglementen re laaten eraaneeren , ajs Z. D. H. vermeent ie behqorèn ten einde'daar door den last, hem opgelegd, te kunnen' ifitvöeren? ' "" De  57 De geleerde Schrijver, uit wiens pen de voorgemelde Pro Memorie is gevloeid, offchoon met mij, ien aanzien van den oorfpróng en noodzaaklijkheid van den Hoogen Krijgsraad van gevoelen verfchillende , en met den Heer Raad - Penfionaris van Sl in geland van begrip zijnde, dat "deszelfs wettigheid rust'op eene toelaating, of bewilliging van den Raad van Staate, oordeelt echter, dat dé, Hooge Krijgsraad niet is een Collegie,' zonder eenige wettige exiftentié; maar dat dezelve heeft een exiftentie', als een intermediair Hof van Militaire Juftitie, en 'gefubdelegeerd door den Raad van Staate;^ a dat het niet te ontkennen is, dat de exiftentié „ van den Hoogen Krijgsraad gehomologeerd is bij „ de Vergadering van H. H. Mog., door welke '„ de Prefident, (en zoo hij meent) ook de Fiscaal en de Griffiér, op commisfie van de Generaliteit 1 worden aangefteld, en eindelijk door het adven vari de refpeftive Provintien, in derzelver, federt zoo veele jaaren gedraagen Confenten in dé „ Tractementen der Leden van den Hoogen Krijgs„ raad, op den'ftaat van oorlog.*' Waar bij iks; met betrekking tot de voorgemelde Commisfie van * hun' Hoog Mog., aan Prince Willem den III., op het vóorfte! van hun Ed. Gr. Mo. genden de Staaten van Holland en Westfriesland gegeeven, nog moet aanmerken, dat dezelve, met confent van alle Gewesten , en dus ook aan den laatstoverleden Heer Capitein - en Admiraal - Generaai, is gegeeven; dat geen der Provintien het aanweezen van den Hoogen Krijgsraad afgekeurd, tegengefprooken of "zich daartegen verzet heeft; dat alle de Provintien de exiftentie van dien Krijgsraad hebben gehomologeerd; en gevolglijk, dat, genomen dat de aanftelling van denzelven al eens in haare geboorte vicieus mogte zijn, des nochtans neen, die D 5 exi-  exiftentie thans zulk eene wettige kracht heeft of behoorc te hebben, als alle andere verbindtenisfen , die, eens genomen en gemaakt zijnde, aan de wispelturigheid van naderhand opkomende begrippen niet behoorde bloot te ftaan, noch van dezelve af te hangen." ' Zoude men niet gevoeglijk, en naar de gronden van' het recht, uit het ftilzittend gedogen van haar Hoog Mogenden, omtrent de voortduurende exiftentie van den Hoogen Krijgsraad, bij aanweezen van de Stadhouderlijke Regeering , en deszelfs, herleeving met het herleeven van dé Stadhouderlijke Regeering, mogen befluiten, dat Hunne Hoog ,Mogenden, en de Staaten van de bijzondere Gewesten zeiven, overtuigd zijn geweest, dat de Capitein - Generaal, uit krachte van deeze zijne waerdigheid , bevoegd was en recht had, om, tot het oeffenen van dit gewigtig Ampt, inzonderheid mede zoodanig eenen Krijgsraad te gebruiken ? Dit, dunkt mij, zoude beter met de natuur deezer zaake over een te brengen zijn, dan te fuftineeren, dat de gemelde Krijgsraad is ingevoerd , om het Krijgsbewind buiten zijne paaien te brengen: eene allegatie, welke gemaklijk tegen alle foorten van fchikkingen omtrent het een of 't ander bewind kan opgebragt worden, en die daarom, te veel zeggende, niets zegt. Het is uit de natuur der zaake, en de gronden van rechten, op dezelve toepasfelijk , dat 'er opgemaakt moet worden, en verders met klaare blijken aangetoond , dat men gewettigd is om van zoodanige al legatie gebruik te maaken. „ Wij oordeelen echter" (zegt de kundige Steller van de meergemelde Pro - Memorie) „ dat de „' Ho°ge Krijgsraad, en de gantfche Militaire Ju„ risdictie, binnen de oude paaien van het regt blijm vendu, ligtelijk zouden vrij te fpreeken zijn van » de  59 de befchuldigingen van onwettige en arbitrai* re magt, welken men fomtijds tegen dezelve m„ brengt. " Maar welke zijn die mie paaien ? Dit is eigentlïjk de groote zaak, de vraag van Welker opiosfing alles afhangt. Waar zal men de behoorlijke aanwijzing van die oude paaien moeten zoeken? Waar zal men die vinden? Sommigen neemen daar toe hun toevlucht tot bet Roomfche Regt, anderen tot de Crimineele Ordonnantie, welken wederom, door anderen,'op dit ftuk'verworpen worden , terwijl fommigen die zelfde Ordonnantie voor een algemeene Landwet aanzien, daar dezelve bij anderen als geheel verbindeloos , en eindelijk wederom door anderen voor verbindende gehouden word, voor zoo verre zij den Godsdienst niet raakt; Men brengt bijzondere Refolutien voor den dag } men haalt zekere gevallen aan, als tot bewijs (trekkende van coftuimen en posfesfie ; en wat verder kan dienen om het een of 't ander ge» voelen te fchraagen. Met agterlaating van het geen onder de regeering der Graaven heeft plaats genad, vat men het onderzoek op, bij het gebeurde der troubles; en in de Memorie van Heeren Gedeputeerden van Amfterdam, op den % 8 Januarij 1783 ter Vngadering van Holland over gegeeven, word daar toe (terk aangedrongen op eene provifioneele Ordonnantie op de adminiftralie van de Crimineele Juftitie, op den iH September 1576. bij de Heeren Staaten van Holland gearreJleerd: welke echter noch in een Wet is geconverteerd , noch is gepromulgeerd, noch ooit in gebruik is geweest, en tegen welke, ten aanzien vaa de Militaire Jurisdiftie , zoo wel alle andere Documenten als de conftante oeffening van dezelve ftnjdig zijn; zoo dat men, niet zonder veel grond, zoude kunnen beweeren, dat, bijaldien die provifioneele Ordonnantie* ooit kracht van Wet gehad had, dezelve, V ' naar  naar rechten contrario vfu & pojïerioribus [bamis zoude cm geabrogeerd. Men zoude, wat meert uit de allegatie van die Ordonnantie befluiten kunnen dat het gevoelen der geenen, welken oordeelen dat de Militaire JarisMie. behoort gebraïï te worden binnen haare oude paaien, niet zfer S! meerd zijn met de nodige fiukkèn , om die Z* gaaien te doen kennen. Dus dobbert men op ónwisfe en onftuimige ftroomcn , geflingerc gins en weer, naar dat de ftreek van den wind is ê Men zoude, voor zoo veel ik 'er over oordeelen kan, confequenter omtrent die Ordonnantie redeneeren, indien men, acht geevende, dat dezelve i„ den jaare 1570., en dus in het heetfte der troubelen vermoedelijk om bijzondere inzichten eearrefteerd ' nimmer tot een richtfnoer van de Militaire Tudil catuure is aangenomen ; dat Prins Maurits, en de volgende Capiteins-Generaal die Judicatuure mee op den voet van die Ordonnantie, maar op den voet hunner voorgangeren hebhen geoeffend, zon* der tegenfpraak van den Souverein ; en dat in den jaare 1673 toen de nood aan den man kwam, Hunne Hoog Mogenden op den voorfiag van hun Ld. Gr. Mog. (aan welken die provifioneele Oiv donnantie zoo wel bekend zal geweest zijn als die tegenwoordig aan de Leden van de Hooie Redering bekendis) Prins Willem den HL en in den jaare 1747- Prins Willem den IV. tot.Capitein en Admiraal-Generaal aangefteld hebben op een Commi.sfie welke uitdruklijk medebrengt, aan de eene zijde, het recht, aan de andere zijde de verplichting om de magt en authoriteit te oeffenen, zoo als die bij Hoogstderzelver Voorvaderen is ^eëxer ceerd: indien men zeg ik , Helde, dat de erende van den Hoogen Krijgsraad bevestigd is geworden •Soor-de krachtigfte homologatie, welke immer ftand koa-  ®< 61 feoftde grijpen; en waar mede zoo ik mij niet verbal de kracht, welke uit die provifioneele OrSnantTe , en uit andere diergelijke ftukken , gehaald word, in rook moet verdwijnen. Bij al hec welk nog in aanmerking moet genomen worden, dat de woorden, zoo ah de voer gaande weg neemen, en waarfchijnli k ook gefteld zijn, om m eens weg e neemen, alle bedenkingen, welken op het gebrSk van het militaire gezag door de Heeren S adhouders, te vooren waren gemaakt; brengende deeze woorden bij niet Hechts eene goedkeuring van t zeen te vooren deswege door de Heeren Stadhouders was geëxerceerdi niet flechts een confirmatoire verklaaring van de wettigheid.van tgeen de Heeren Capiteins- en Admiraal - Genetaal hadden geëlercesrd? maar een uitdrukhjken w, , dat Prins Willem de Hl. en voorts ook Prins Willem den IV. en Hoogstdeszelfs Opvolgers, het militair gezag op den zelfden voet zullen moeten exerceeren als hunne Voorzaaten. Weshalven te paaien, daar men naar vraagt > enkelijk gezogt ert gevonden zouden moeten worden in die exercitie. Want eens gefteld zijnde fen zulks nog wel bij eene uitdruklijke en fondamenteele Staatswet, als is de Refolutie met de opgevolgde Commisfie, met een eenpaangheid van gl-voelen , zoo plegtiglijk genomen, afgekondigd • en in trein gebragt) dat aan de Capitein-en Ad^ miraal-Generaal, op zoodanigen voet, deeze zijne hooge waerdigheid is opgedraagen , zoo zoude ik b^riipen, dat deminfte vermindering, welke men. 'er aan zoude toebrengen, eene weezendlijke breuk aan zijn wettig verkreegen gezag zoude zijn toegebrast; het welk , voor zoo verre mij de Jurisprudentie hier eenig licht bijzet , niet wel te verdedigen zoude zijn; en boven diet «ooglijk een ge-  #0* faarlijken ftep zoude weezen, vermits dezelve den grond moet leggen aan geduurige wisfelineen naar maate deeze of geene zich fterk genoeg bevinden l om vastgeftelde grondwetten van Staat te doen veranderen; waar van Gij de gevaarlijke gevolgen beter zult doorgronden , dan ik dezelve op 't panier kan fchnjven.; r v ■ >Niet te min zal het hoofdpoincc van 't g-en thans omtrent de Militaire Jurisdictie in 't werk gefield word , mijns bedunkens, altijd gelegen zijn in de tegenftrijdigheid van 't geen de Steden aan de eene zijde vermeenen haar tóe te komen ten aanzien van haare Jurisdictie,, en 't geen de Heer Capitein- en Admiraal - Generaal aan den anderen kant vermeent rechtens te weezen, ten aanzien van den rechtsdwang over Militairen., . > Wanneer men nu gade flaat, hoe ftrijdiV de twee begrippen tegen eikanderen zijn, naamlijk aan de eene zijde, dat der Militairen, ff ellende dat zij uit hoofde van hunnen ftaat, geen anderen rechtsdwang behoeven te erkennen dan dien van hun Opperhoofd , en aan de zijde der Steden, ftellende dat Zij over alle zaaken in haare Steden voorvallende en dus over alle de Perfoonen, welke die zaaken bedrijven, als Rechters kunnen en moeten ftaan ■ dan kan men, mijns bedunkens, zich niet verwonderen , dat 'er geduurige gefchillen voorgevallen zijn, en nog voorvallen; en dat, onder anderen gelijk het in de opgeroeide Pro- Memorie vermeld word, het EngelfchGarnifoen te Vlisiinge, in den jaare 1590, heeft beweerd, dat hetzelve in 'geenerley gevallen aan den Burgerlijken Rechter wilden fubjeft ziji, en dat de Steden, aan de andere zijde, in die fuftenu geen genoegen konden neemen. • Men zal zich dan ook niet verwonderen dat Prins Maurits, ais Opperhoofd van 't Krijgsvolk, , niet  niet kunnende Vallen in 't begrip der Steden, maar óórdeelende de Krijgslieden bij 't geen hij meende hun recht te zijn, te moeten handhaaven, de voorgemelde Refolutie van den lè April 15 j i niet heeft aangezien voor eene Wet; noch insgelijks niet, dat de Lieutenant - Admiraal Juftinus van Nasfau pretendeerde , dat hem toekwam de cognitie van deliaen van 't Bootsvolk binnen de Steden; noch ook dat de Prins zelf fchreef aan de Steden.Viisfinge en Vere, dat zij zich van die cognitie moeiten onthouden, èn eifchte, dat de Staaten hem wilden maintineeren in de Judicatuure over de deliaen van 't Krijgsvolk ie Wateren te Lande, welke Hij oordeelde, Hem, fn verfcheide quahteiten, te competeeren: en dat de Staaten, van hunne zijde, verklaarden te willen bhjven bij de geftelde orde, welke alomme binnen de Provincie in viridi ohfervantia was. Waar uit de twee tegen elkander over ftaande begrippen duidelijk te zien zijn. , Beide Parthijen hebben, ter goeder trouwe, in hun begrip kunnen ftaan; en gelijk ik niet genegen ben om de Steden te verdenken van daar in gedreeven te zijn geweest door het bijzonder oogmerk van haar gezag, ten nadeele van dat van een ander, te willen uil breiden; zoo zoude ik mij ook onthouden van Prins Maurirs verdagt te maaken, als of Hoogst* dezelve daar in flegts zijne grootheid en het vergrooten van z:jn gezag betragt had. Het moet immers uit de ftukken blijken, welks recht best gegrond is. Onden usfchen, indien het bij ons ontrent de Judicatuure in criminalibus een grondregel van Staat is, dat alle de Ingezetenen alleen te regt moeten fban voor hlinnèn ordinairen , dagelijkfchen, en competenten Rechrer ; indien die regel algemeen is, gelijk ik meen dat dezelve algemeen aangenoomèn word; indien, in 't bijzonder, het een oude Lands*  Lands-Cdnftitutie is,, dat elk voor den zijnen óf zijn s gelijken te regt moet ftaan, én dat ieder zijn Opperhoofd als Rechter in. het Rechtsdwang volgt dan kan ik het waarlijk niet vreemd vinden , dat Prins Mauritsen die geenen , welken deezen Vorst m hoogstdeszelfs .waérdigheeden hebben opgevolgd , begreepen hebben, dat zij recht hadden en verphgc waren, om de Militairen bij deezen rechtsdwang te handhaaven. Het is mij altijd zeer zonderling voorgekomen, dat, wanneer over de Jurisdictie in criminalibus gefchillen zijn voorgevallen } .aan beide kanten wel in overweging is genomen, hoe .ver het recht ging van die geenen, welken tot dezelve meenden bevoegd tg zijn, doch weinig of nooit hunne overweegmgen daar bij gebragt hebben op. hec recht van den perfoon, over wieri de rechtsdwang gaat, die 'er het meefte belang bij heeft, en wiens recht, het zij met eerbied gezegd, door geene bijzondere dispofitien, hem ontnomen kan worden, zonder te vervallen in die zélve kjagten, welken zoo mee; niginaale ten tijde der Graaven gehoord zijn. Wie is 'er wijders, die zich zoude kunnen verbeelden, dat, daar vreemd* Militairen, bij bij-i zondere Capitulatien, zich voorbedingen , om van geen inlandsch rechtsgebied j hoé genaamd, maar alleen van hunnen eigen Militairen rechtsdwang , af te hangen; de Nationale Militairenwelke uit dien hoofde, dat zij. nationaal zijn ' voor inboorlingen moeten gehouden worden, niet alleen vrij minder begunftigd. zouden weezen dan de Vreemden, maar dat de Ingezetenen., met té treeden in den Militairen dienst van 't Land, en dus pnmiddelijk vallende onder de Hooge Befcherming van den Souverein, i'erliezen zouden een recht het welk algemeen erkend word, en door hun Ed' Gr.  é< 65 %0 $t. Mog; de Staaten van Holland, verklaard is, te zijn een indispulabel rechte Ik weet wel, dat ik, in deeze:Befehotiwing van de begrippen over de Militaire Jurisdictie , geheel afwijk, van den gewoonen. trant, en het onderwerp uit een. geheel ander -oogpunt, inzie, dan het voor veelejaaren herwaards.is gedaan. Bort, tot wien dè profesfor Voet, die maar al te veel toont zich met onze oude Vaderlandfche rechten weinig opgehouden te hebben,ons, onder anderen, verwijst, Bort, zeg ik,-, zeekerlijk een man van .verdienften, maar die zich meer toegelegd heeft om aanhaalingen uit Wetten en Rechtsgeleerden bij een te bren* gen* dan uit vaste grondbeginzeJs en oorfpronke* lijke grondrechten, zijne leere en begrippen voor te llellen, Bort, welken zooveele- Practici bi-indeling volgen, fpreekt .van de Crimineele Jurisdictie op eene wijs, welke onbegrijpelijk zoude ■. voorkomen, indienwe bij onze Hollandfche Schrijvers niet overal blijken aantroffen, hoe de onbedreevenheid in onze oorfpmnkelijke rechten hen van'tregtefpoor verwijderd heeft. Men kan derhalven zich insgelijksch niet verwonderen , dat Bort, anderen vol-* gende, de gronden van onze crimineele Militaire Jurisdictie uit, het roomfche recht , en uit het gevoelen van vreemde Schrijvers, heeft gaan- opdier pen. Hij heeft gewisfelijk niet- eens vermoed, datze in onze Vaderlandfche Papieren Charters, Keuren, Handvesten:, en Privilegiën gezogt moesten worden. Van, dezelven word bij Bort ,zoq weiniggerept, als of 'er geen in weezen waren , als of zij niets beduidden. In dit fpoor is hij, en anderen, dpor hunne nakomelingen gevolgd. Langfaamerhand en ongevoelig hebben de begrippen , uit dien grord ppgefchooten, zulke vaste wortels gezet, dat men gvoote oogen ziet opzetten, wanneer men 'er, op. É ' eene  eene ancTêVe wijze over durft fpreekeri. Het is' dari roede niet te verwonderen , dat de Memorie, tegen welke die van de Stad van Amfterdam is ingericht opgelteld is geweest overeenkomftig met hec hperfcbend begrip. Want, daar de Rechtsgeleerden, als Bort en anderen, het Roomfche recht, en de Crimineele Ordonnantie tot een grondflach van hun gevoelen leggen; en daar uit die twee bronnen de argumenten gehaald wierden, met welke de uitgeitrektheid van de Militaire Jurisdictie beftreeden tvierd, heeft men zich dan ook, in die Memorie> moeten bedienen van dezelve wapenen , zoo ter opJoshnge der zwaangheeden, welke opgeworpen Wierden , als ter ftaavinge van het recht, 't welk men begreep den Capitein-Generaal te behooren, en op zulke gronden zag aangetast. De natuurlijke gevolgen, welke uit de oeffening en t gebruik van 't Roomfche recht, met ter zijde Helling van die onzer Vaderlandfche rechten en uit de onbewustheid der kundigheeden en \vaarheeden, welke de oefTening van onze oude Vaderlandfche Landsgefteltenis, Wetten en Gewoonten ons aangebragt en geleerd zouden hebben rhoeten voortvloeien , konden niet anders ftrek ken , dan om eene verfchillende wijze van denken over de Militaire Jurisdictie in te voeren ■ naar maate de grondbeginfels en grondregels , uiten op welken de begrippen en gevoelens gehaald en gebouwd wierden, verfchilden. De blijken daar van zijn , zedert de oprechting van de Reptibliecq zoo menigvuldig, dat men dezelve geduurig in de Historiën ontmoet. Het verfchillend begrip Van Prins Maurits en der Staaten van Zeeland, hier boven aangeroerd, levert 'er mede een klaar fpreekénd bewijs van. Onze Rechtsgeleerden Hellen tot grond van de Cri-  *'0 'trhiineek Jurisdictie, gelijk U Wel-Ed. Geftr. het in Bokt Tit. r. § 1$ zult vinden, dat .dezelve beftaac uit een Triplex forum ordinarium, te weete,n i. Forum domicilii, 2. Forum delicli Commijfi; Forum deprehenfonis, daar nochtans onze oude Vaderlandfche Hiltorie en Staatsgefteltenis geen de minIte reden aan de hand geeven , om zoodanige verdeeling te (tellen en aan te neemen. , Wanneer gij het nagaat, zukge bevinden, dat. deeze verdeeling gehaald en gegrond word enkelijk uit en op het Roomfche recht, en op het gezag van vreemde Schrijvers, welke zich van hetzelve bediend hebben. Hoe verkeerdlijk nu deeze verdeeling op den itaat van rechtsoeffening in ons Land toegepast word zal ter ftond blijken, als men Hechts acht geeft, dat alle rechtsdwang oorfpronklijk bij ons zich bepaald of tot perfoonen of tot zaaken, zoo als het door Vu oma ns opgemerkt is. , ' Men is het eens, dat de Graaven den volkomen rechtsdwang in zich bevat en ook zelve geoeffend hebben. Men is het eens, dat alle rechtsdwang uit den boezem van den Graave , a]s fouverein ,.bij ons is voortgefprobte.n. De meertigvuldige Handvesten, bp welken men zich beroept, wanneer men eenig 'recht tot rechtsoeffening beweert, toonen het ten overvloede allerblijkbaarst. De Graaven zaten eerst zelve te recht ; reisden, om recht te oeffenen ; daar na zijn de miffi dominici opgekomen \ en. vervolgens zijn'er., onder verfchillende benaamingen , Rechters aangefteld, die, als het gezag over zeekere zaaken of perfoonen voerende ,. rechters over dezelven wierden , of ergens gezonden' en geplaatst wierden, óm de rechtsoeffening waar te neemen. • Het verfchil, ten aanzien der zaaken, ziet men met betrekking tot de Leenen, en de Leenrechten, wier twisten als tot een verfchillend departement li 2 hoo-  liQorende aan een verfchillênden Rechter zifn field. Aangaande de Wildernisfen , Bosfchen 4 Waranden, enz. vind men een Houtvester, welkê teffeqs de judicatuure had over alle misdrijven gepleegd ,n de bosfchen, of duinen, door wien het ook zoude mogen weezen,- gelijk het Ü Wel - Ed Geftr. kan z.en uit de Bijlaagen, gevoegd ageer dé Verhanaeling over het recht van de Jagt, door deri lieer Rejidobp. De zaaken, de Dijcken betreffende , werden ook aan eenen verfcbillenderi Rechter gefteld, gelijk het te zien is uit verfcheide oude ftukken i bij voorbeeld , uit de Handvesten eri Wetten door Graaf Florens, en verfcheide Edellicden, gegeeven aan den Alblasferwaert, den i. April 1277. waar in Florens zegt, dat hij „ door Een bij P ons ll"ar toe gedeputeerd, ende in 't felve land? „ gheerft, met dertien Heemraden , dewelcke wif „ tot dit feijt vercoren fouden mogen hebben" wordende die geenen, welken daar toe gedeputeerd Zouden worden , genaamd Rechters. In de Dijkrechten, door Graaf Florens, den 15. April 1280! gemaakt voor de Landen, tusfehen de Lek en Merwede, zegt gemelde Graaf, „ dat Hij tot drieën » "Jden In den jaar bij zijnen Oaiïiu v?n Zuyr- „ hollant, of bij eenen anderen bequamen bode , die „ die felve zijne Bailiu, bijtijden, wefende, daér „ toe fal deputeeren , en, mirten Heemraet deh „ voirfz. zijne lande van hem off van zijnen Bailiu „ daertoe gedeputeert, zal doen fchouwen „ Voirt meer (zegt hij) geloven wij denfelven onferi „ landen, dat wij Heeren Jm, Ridder, van Ar„ kei , ende zijhen nacameiingen, mi't voirf-trrri „ redenen, alfulck fullen hebben, dar hij na der or» dinancie ende vonnisfe der voirfz. onfe ïleemraders, v fijn land alfo fd dijcken, enz." De vergunning ?an Graaf Florens van aen 19, Febr. 1285. om ecn DijcJc  Diick en Sluizen te Spaarendam te leggen, behelst onder anderen: „ Voorts zoo hebben wij belooft, den geenen, die binnen deze voorgenoemde termi}" nenwoonen, door onfe Bailfiu van Rhijnland, foo l wiefe in dien tijde es, defen dijck leggen fullen, bii wiifinge dier Fleemraderen,. die daartoe ge" fworen hebben , befchouwen fal: ende berigteji ■ faj 't geviel ook dat iemand craft " daede aene defen voornoemden dijek., ofte aene die „ fluyfen, die daer inleggen , ofte aene dieomdijck, l dat fullen wij houden aan fijn lijdende aen fijn goet, „ ende alfo beregten, dats hem een ander hoede Het Hand vest aan 't Heemraadfchap van Deltiand, door Florens den V. gegeeven, is in 't bijzonder zeer aanmerklijk, luidende hetzelve als volgt. Horens, bij der ghenade Godts, Grave van Hollandt, doen condt allen luiden, dat wij onfen * welgheminden Heemraede.n van Delflandt, ende " die alinct ende al gegeven hebben alle de fcW „ wen ende koeringen ende te berechten al dat dep Heemraet raect, ende te mogen koeren tot onie " luyden van Delflandt behoeff in allen Steden en „ Dorpen , belegen in Delflandt,. alwaert oick deur l ende in onfen huife in. den Hage, en 't Sande, " welcke koeringe wij; aftervolgen fullen off doen l aftervolgen nu ende tot eeuwigen daghen. Ende 1 wij en willen niet, dat yemant den Heemregt onder- wint, alfoe wael in fleden , in 't landt als op ten " dijck, dan alle dié Heemraeden voorn. linde waert, datter yemant hier tegen dede ofte tegen dede doen, dat fullen de Heemraeden mogen * verhalen op fijn lijff ende goet. Welke band„ vesten wij willen ongebroken hebben tot eciiwil gen dagen, want het ons alfoe nut ende geraden " is Gegeven op onfen huife in de vogellimck, " ' E 3 »  s, op onfen liever Vrouve Nativicas 9 in 't iaer » duyfenc. J . Hec eerfte Artijkel van de Ordonnantie voor de Admiraliteit der Nederlanden, gearrefteerd bij Maxirnihaan, Roomsen. Koning, en zijn Zoon Philips, Aarts-Hercogh van Oostenrijck, tot Brugge den' 8. Januarij i487. met een vidimus der Magiftraat van Antwerpen , in date den 3 Maart 1492. ftelc, „ dat alle die gene, welke zal zijn onfen Admiraal » ter Zee, nu en voor het toekomende, die is » UITOOR ZAAKE VAN ZIJN AMPT, en Zal zijn Onze Lieutenant Generaal over de Zee en * hare Jlranden, en (letwel) in onfen naam zal hij I nebben en in het geheel de kennisfe, Juris- » dictie, en diffinitie over alle gevallen, delk■» ten misdaden,'excesfen, en maleficien, die begaan w Wm °P de z«e of hare panden, onder de groote S vlocte van Mars, het zij die begaan werden ter » pccafie van den oorlogh, of anderszins ; enz. ■ Het eerfte Artijkel van de Ordonnantie van Keyzer Karei, gegeeven tot Namenden 27_Dec. 1540. Jlëjt „ dat onze Admiraal van der Zee, jcgenwoordich * en toekomende, is, en fal ter caufe van zijn Ofx' fccie wefen onfen Stadhouder, Generael, en Op» perften Officier in de Zee, en in de kanten van diene, onder de groote Vloote van Meerte, en .„ in onfen naame , fal alleen . en vooral hebben „ de Jurisdictie en determinatie Van alle faaken, dehtlen ,criemen ,excesfen, en die op de Schepen van „ Oorloge, of ter caufe yan den Oorloge, in der Zee of » ™ de kanten derfelver, gecommitteerd fullen wer- * den , van deweike hij zal doen doen, bij hem „ of iijnen Stadhouder, behoorlijcke pugnitie en „ correclien, ten exemple van eenen ygelijken " Dit eerfte Artijkel geeft, gelijk Jigt^op te merken  ken is, een minder uitgeftrekt gezag, nademaal hetzelve niet behelst het woord anderszins, hetwelk het laatfte maakt van 't geen ik uit het eerfte Afriikei van dat van Maximiliaan heb afgefchreeven. Uit beiden blijkt het nochtans, dat hier een algemeene en uitfluitende rechtsdwang word verleend met betrekking tot zekere zaaken, en met opzicht op, de plaetfen waar dezelven mogten voorvallen , t vvüfc Eet gedeelte van mijne befchonwing maakt daei fk thans aan befig bel En tHg""»^ te denken, dat hier iet nieuws door die Voritenwerd ingevoerd, behoeft men, om van het tegendeel overtuigd te worden,Hechts met.Aimkam in aanmerking te neemen, dat de Graaven dooi Karei den Grooten of Charlesmagne met flechts aangefteld wierden om het Land en de Zeekusten met den degen te befchermen, maar ook, om het rechc in hun Graaffchap te bedienen brengende de decreeten van Karei den Grooten dit uitdrukhjk mede: Volumus, ut Comités, qui ad cuftoaiendam mammam deputati funt, ibi fecum fuos fcabmos habeant fy ibiplacitum teneant, & jujlitiam factant Irouwens, als men de hiftonen nagaat, zal men dit rechts beleid al van de vroegfle tijden af in gebruik vinden. Karaufius, in den derden euw, werd door Maximiaan afgezonden, om zorg voor de Zeektts* en tegen de Zeefchuimers te draagen. . . Het geen ik uit de Handvesten en Privilegiën te voorfn heb aangehaald,, heeft U bereids doen vien dat de Graaven ten aanzien der Jimscuct.e van Steden, zich verfcheide zaaken hebben voornehouden. Het Privilegie van Amlteraam,, onder anderen , brengt mede de bepaaling van t geen te. Ten de Hoogheid yan den Graaf met en draagt. Bii het zetten van Bailluwen , Scheuren , en andere Rechters wierd niet alles aan dezelven opE 4 &c"  gedraagen; het hooge Gerecht wierd gemeenlijk door den Graave voorbehouden; waaruit, zoo het mij voorkomt, de Hooge, middelbaare en laage Turis^ diftien gevoeglijker kunnen afgeleid en beoordeeld worden, dan uichet Roomfche Recht. - • De judicatuure over zaaken roerende de gemeenJands middelen ■ binnen Holland , welke niet ftaan aan Schout en- Schepenen ordinair, maar aan een gedelegeerden Rechter, offchoon Schepenen der Steden daar toe gebruikt worden, kan insgelijkseh ?ot een voorbeeld dienen. De Bailluwen, ten plat* ten Lande, vervolgen de contraventien en fraudes «iet op vonnis van hunne Welgebooren Mannen Snaar op die van-Schepenen eener flad. " ' • ' i Uit deze en andere voorbeelden, welke ligt te vermenigvuldigen zouden zijn, biijkt, mijns oordeels ten allerduidehjkfte, dat, naar onze Vaderlandfche Conftitutie, de Jurisdiaien bepaald zijn geworden ïl'aar maate dat de voorwerpen veffchilden1 over welken de rechtsdwang moest gaan, en dat geen Rechter bij ons gezegd kan worden eene univerfeele Turisdiclie te hebben over alle zaaken , dan alleen de Graaf, die de volheid van de Jurisdiaien oorfprongklijk in zijn boefem had; en gevolglijk tegenwoordig de. Heer Stadhouder nevens Prefident en Raaden van den Hove, welke, ten aanzien der rechtsoeffening, den Graaf en zijnen mannen vervangen '1 Nkrnant, welke onze Cönftitutie nagaat, zal zich overzuiks verwonderen, dat de zaaken''van derr Qoriog, op gelijke wijze-, aan de Judicatuuren van eenen bijzonderen Rechter, van een Capiteyn , of Capiteyn •- Generaal gefteld zijn geworden, 'oic moest, al waren de Krijgslieden niet, als Krijgslieden, hunnen eigen Rechter onderworpen, uit den aart der zaike volgen. ,')t| s Doch behalvea de verdeeling der Judicatuure*^ voort-  73 >$ voortvloeiende uit de verfchillendheid1 der zaaken, Idülsdie van de Perfoonen niet minder aammrk!Ük. Ik zal mij niet ophouden bij het onderfcheid, hit wélk deswege plaats heeft gehad en in fom. mige Landen no| plaats heeft tusfcben Geestliiken èn Waereldlijken, in zoo verre, dat een Geestige, wat misdaad hij bedreeven mogt hebben, nimmer, zoo hij meende,'voor een Waereldlijken Rechter konde bétrokken worden; maar, zonder ook te herhaalen het geen ik , ten aanzien van het te recht Lm voor de zijnen of zijns gelijken , aangetekend hebbe, zal ik flechts tot bevestiging van tiet geen ik te voren gezegd hebbe, eenige blijden yan die verdeeling, of van dat onderfcheid, in denalgemeenen rechtsdwang' van 'óuds1 hier te Lande plaats hebbende gehad, bijbrengen ■ ï Immers is hec zeker, dat de Graaf, zijn Zoone, Momboir'sLands, Stedehouder, oft Scout van zinen m»e en fal manen 'eenen Onedelman, om over een Edelman, te wijzen (oude Keuren van Zeeland); dat een mindere over. een meerdere _met te regt konde zitten;1 en dat de Graaven zich altijd de judicatuure hebben voorbehouden over die geeién die in hunnen bijzonderen dienst waren; waar "ie dan ook isvoortgefprooten dat de Heeren van de refpeclive Collegien van hare' Hoog- Mogenden Groot - Mogend», de Hoven van Tuftitien en andere'Gedeputeerde^, in publijke bedieningen, ifi den Haag renderende, Edellieden, Advocaaten, Procureurs postuleerendevoordenzelven Hove,en met een woord aïlefuppoost'en van. den Hoye, zoo in criminele als civile faken ter eerfterinftantie, convenibel cefteld worden voor den Provinciaalen Rade, zoo hls eii'cbii Vromans de foro competentt aangete. kendvind! waarbij men leefen kan het VUI Artijkei van de Ikjlruiïie van den Hove van Hollandvan  ,€& 74 denjaare 153L, in welk eene reeks van zaaken ea perfoonen voorkomt van en over welken aan hec gemelde Hof de judicature ter eerfte inftantie competeert. Laac ik hier by nog hec een en ander uit onle oude ftukken aanvoeren. Het is bekend, dat 'er aan de Kloosters en Kloosterlingen , en aan andere geestelijke Stichtingen, Rechters toegevoegd wierden, welken den naam van Advocaat droegen. Op den 3 Sepc. i©os vergunc Koning Henrik II. aan de Utrechtfche Kerke „ dat haare dienstbaare zoo als de vrije Perfoonen » niet dan door haaren Advocaat zouden gevonnist wor„ den. Ut nullus fervus aut liber prcelibatce ecclefice „ coram vtLo Pr^sidje aut jbdice nosn t k 0 , ad caufas audiendum aut freda exigenda , , coattus veniat, fed coram Advocato ipfius Ecdefue „ finiantur." ' ~ '■ De Heer van de Wal maakt gewag in zijne verzameling van Handvesten, £jV. van Dordrecht blz 829 van een rechtsgeding eeniger Muntgefeilen , in welken dezelven beweerden , dat zij, als gezwoeren ende gefellen van der Munte van Hollant ende Brabant, niet ftonden onder de Stede van Dordrecht , noch begreepen waren in 't lichaam van dezelve Stede, maar ftonden onder myn genadip-en Heer, ende Waerdeyn , ende Provooft van der Munte. Het Privilegie, do^Hertog Albrecht op den 17 Mey 1401. aan de Werklieden der Munte van Hollant en Zeelant vergunt, fpreekt aldus, „ ende fullen vry ende quyt fyn mit allen horen „ goeden m allen onfen Landen van Hollant, van „ Zeelant, ende van Vrieslant, van alle fcattingen „ van beden, van furfeytën, ende misdaden, die „ fy binnen onfen lande voirfz. doen, of verbue.„ ren, wtgefet van Vrouwen craft, dootfhch, „ moirt, roef, of dieft, enüe fy en fullen van nye^ ï. 1 3 „ vienï  gtë 75 „ mm van onfen amptluden gecorrigeerd fyn vanenï5, gen faken, dan van onfen Muntmcejicr , IVaer"„ deyen, ende Provoejlen van horen ferymen, die fy " bi uden kiefen in onfer munte, wtgefet die vyf „ pointen voirnoemt, of diergelyck. Ende wairt „ dat fy dair in, of in eenigen dorpeliken faken-, „ misdaden, dair fy lyf of lit aen verbuerden, dat „ foude rechten onfe Rechter, dair 't onder gefciede. Bij het Privilegie , aan de Stad van Amfterdam , door Hertog Aelbrecht op den 26 Junij 1401. gefchonken, en waar bij aan den Poorteren van die Stad het voorrecht gegeeven word van nergens befet, bekommerd , noch aangefprooken te worden benoorden de Maafe van eenigen breucken, enz. Jeestmen, „ behoudelycken, dat onfe dienjïluyden, .„ Poorters in onfer Stede voornoemt, als Ballieuwen, .„ Rentmeeflers , ' Tollenaeren , ende Schouten defer „ vryheit niet en fullen genieten, als van puntten, „ die fy teghens ons in dendienfte breucten." Waar uit te zien is, dat de Graaven niet verftonden, dat zulken, die in hunnen dienst waren, door hunnen poorterfchap van deeze of geene ftad, aan de jurisdictie, welke uit hunnen dienst, volgde, zouden ontrokken worden; of zulke voorrechten zouden genieten, welke aan die Jurisdictie te kort konden doen. Koning Willem verklaart hebbend e, dat het land der Begynen te Middelburg, vrij van alle Lasten zoude zijn, en dat de Begynen van al haar Land ■voor Schepenen van Middelburg te recht zullen jiaan; is dit den 7 Feb. 1254. door Graaf Willem den 11J. bevestigd : luidende de woorden van den Gunstbrief •aldus: „ Wy begheeren devoten en religiufen Per„ fonen, ende anderen, ftede te verfienen met fonn derlinghe gratie, namelike ende onfen gheminde» v Be»  » Beghinen in Gode van Middelburg, als dat haer „ lam, daer haer Hof in ghtleghen es, van allen , laften, taelie ende van allen anderen exaclie vry „ wefen fal; declarerende by defen onfen Brieve, „ dat die. vocrfz. Beghinnen, bynnen den voornoemden „ Hove wonende , van allen haren lande te rechten „ Jlaen zullen yoir Scepenen van Middelburg, ghe„ lyck anderen Poneren der fel ver Stede, ende die „ felve gracie fal hem lieden ghefcien, die welke „ die Porters ghefcieden." i Men kan»'c is waar, op fommïgen deezer aanhaaimgen uit oude Hukken aanmerken, dat dezelve wei betreklijk zijn tot zaaken en Perfoonen, wanneer het met eenige boete of breucke te doen is, maar dat daar niet uit volgt, dat het met lijTflraffelijke misdaaden dus mede zoo gelegen zoude zijn : daar omttrent heb ik Hechts te antwoorden; 1. dat in die tijden, in welken de Privilegiën gegeeven zyn, de meefte misdaaden door boeten en breucken wierdea afgedaan; 2. dat de Graaf den rechtsdwang over zwaare misdaaden, doorgaans, zich. voorbehield-, waar van zoo wel ten aanzien van ftedelijke Jurisdictiën als anderen., menigvuldige-blijken in de oude Gunftbrieven voorkomen. Wat 'er van zij, het maakt nochtans geen verfchil met opzicht op het geen wat hier ftond aan te toonen ; te weeten, dat het eene abufive Helling is,dat de fledelejke Ju! risdiétien zich zouden uitftrekken over alles wat binnen haare muuren gefchied, en over elk en eerl ieder die zich binnen dezelve zoude bevinden; uitgenomen alleen die van éen Guarnifoen ; vermits uit het geen ik bijgebragt heb volkomen blijkt, dat de Graaven, in het beleid van den rechtdwang, denzelven hebben geregeld naar de zaaken, en naar de Perfoonen; verfchillende zaaken en verfchillende Perfoonen aan een verfchilJenjj rechtsgebied ontwerpende. 2elfa  ®fè toepasfing kan veelen: ik zal mij alleenlijk bepaal Jen bij eene overweeging, die natuurlijk moet opkomen bij elk, die van een Territoriaale Jurisdictie hoort fpreeken, als den grond leggende tot de bevoegdheid j, om eenjge rechtsoeffening over zekere zaaken en perfoonen te pleegen; en welke overweeging hem vervolgens moecopleiden,tpt de vraag, waar in. beftaat die Territoriaale Jurisdictie ? hoe is die verkreegen ? hoe is ' er die geen toe gekomen, welke zich op dezelve beroept? Ik heb hier boven aangetekend, wat ik meen dat door Territoriaale Juridictie.beduid word; vergelijk ik daar mede de Jurisdictiën, zoo als die door de; Graaven aan de Bailiu wen, Schouten, en andere Rechters, zijn! opgedraagen, ik vinde'er niets, dat zweem heeft naar een Territoriaale Jurisdictie; eri vooral niet ten aanzien van de Steden. Men doorloope of leeze alle de Handvesten en Privilegiën, zij toonen duidelijk, dat de Graaf, uit wiens boezem (zoo als aan beide kanten erkend word) de Jufisdiótien zijn voortgefprooten , dezelven niet gaf als iet dat tot den grond behoorde , maar als eene" bevoegtheid , welke hij aan anderen mededeelde," bij lastgeeving, welke hij van zijnen Perfoon overdroeg tot andere Perfoonen,, bepaaldlijk tot zekere zaaken of Perfoonen. Was het, dat de Vorst Bailliuwen, Schouten of andere Rechters zetteden, met aanwijzing van een zeker difrriéf. of ftreek' Lands, gefchiedde dit niét als of het rechtsgebied uit den grond voortfpróot en daar aan gehegt was, maar tot aanwijzing van de Perfoonen en zaaken, die hij Ónder zijn rechtsdwang ftelde. In het verdrag van vrede, tusfchen den Bisfchop1 van Utrecht en Lodewijk Graaf van Loon, gemaakt in den jaare 1204 , leest men onder andeïèn „' aangaande het Graaffchap Vriesland in Oos-„ i ter?,  8r. ><& £ rèrgo, Westergo-, en in Sta veren,-is dit bijg' lijk eene befliffing van Keyzer Fredrjk,in den,jaare 1166. over de gefcnillen tusfchen den Bisfchop van Utrecht, en Florens Grave van Hollands, .medebrengende, „ dat de Graaf van Hollant, ende die Bisfchop van Utrecht eenen Graaf, die van heur „' heyder Wegen fal. prefideren ende fitten in 't „ Graeffchap van Vrieslant voorfeyt,> dien fy bey- 0 de prefenteren fullen den Keyfer, om. van fynre 's, hant te ontfangen de Ban ende magt te regten in f 1 Land voorfegt ..... •'. Ende is 't dat i fy onderriem beyden al dusdaanigen Gtaef een„ drachtelyken niet kiefen en konnen, foo fal de „ Keyzer met fynre Heer Raad een, kiefen, en„ de geven hem den Ban en de magt te regten. ' In de Wetten-, door Graaf Florens op den 2© January 1288., aan de Vriezen van Honuvouder: Ambacht,naa zijn verzoening met dezelven, en van dezelven tot Heer gehuldigd zijnde, gegeeven, zegt hij: „ voorts zulle wij hem zetten, eenen rechter vuyt „ ónzen Lande, die. wij willen recht te rechtene , by Schepene wyzinghe.; waert dat ons die Rechtere om uitte dochte, ende den .buren, wy zouden eenen „ anderen zetten ...... . ^ Ende die Rechter l mach Schepenen zetten endé onzetten by den _ bueren, wanneer hy wille ....... Alle pom- „ aen, die hier befchreven zyn, ofte niet befchrel ven zyn, zullen wy rechten, §ebtt onzen Rech* » 1 f „ter  ter doen rechten by Scepene, ende by zulcke rechtejï als onze Heere onze Vaedere, enz. Op dezelfde wijze fpreekt dezelfde Graaf in het Handvest aan de Drechtvriezen, gegeeven op den zi Maart 1288. In de onderwerping derWestfriefen of Drechterfriefen van den 1 Meij 1289. wor^ °P diergelijke wijze gefprooken. Kan men nu uit het zetten van eenen Graaf in zekere Landen of Landftreeken, om de Burgerlyke rechten te houden; uit het ontfangen van een ban en yan de macht om 'er te rechten ; om recht te rechteren by Scepen wyjinge; van Bailluwen of Schouten, om binnen zekere grenspaalen recht te oeffenen, met eenigen grond, afleiden, dat de Graaven daar door aan die geenen, die zij aldus aanftelden , een territoriaale- jurisdictie hebben gegeeven ? dat zij die in handen hebben gefteld een recht of eene bevoegtheid, welke zij, uit krachte van den grond, waarop deMenfchen, over welken zij tot Rechters aangefteld wierden , woonden, zouden bezitten of oeffenen? Zal men 'eruit mogen befluiten , dat de Graaven" met het zetten van zulke Rechters zich de bevoegtheid benomen hebben, om in die Landftreeken bedienden te zenden ter verrichtinge van het een of 't ander, met voorbehoudenis van hun rechtsdwang over dezelven ? en dat zij 'ér geen hebben kunnen of mogen zenden , dan denzelven tef'fens onderwerpende aan den rechtsdwang van dien . Rechter,, dien zij gezet hadden, om de bewoonders van dien oord , en de zaaken tusfchen dezelven voorvallende, te berechten? Behalven dat de ongeremdheid van zulke eene ftèlling als met de hand te tasten is-, word dezelve door de daaden zeiven wederfprooken.  De Handvesten, Keuren, en Privilegiën, doe* $e Graaven aan de Steden in 't bijzonder verleend, geeven nog minder voet. om 'er zulk een gevolgd ën eerië territoriaale Jurisdictie uit te haaien. Wanneer men in hec Privilegie van Delft leest, £ zoo wie eenige Borger trecht in zaaken, enz." in dat van Alkmaar, „ Voort zoo geeven wij deeze i Voorteren alfulk recht ende vrijheeden, als waar dat „ zaake, datiemants lette tegen een Poorter;" in die van Dorth, „ ende dies zoo en zullen wi noch niement ,-, van onfén Lieden voerder wifen dan Schepenen ghe„ wijst hebben", en welke andere woorden meer in de Privilegiën, te vooren bladz. 26 en 27. aangehaald, voorkomen, zal men dan die uitdrukkingen kunnen opvatten , als een Territoriaale Jurisdictie behelfende of medebrengende? kunnen die recht geeven , om zich een territoriaale Jurisdictie toe te eigenen? De Keuren en Handvesten, in het jaar 1217. aan de Stad Middelburg bezwooren door Johanna Gravin van Vlaanderen, Willem Graaf van Holland, en van hunnen Burggraaf van Zeeland, zeggen: „ allen Inwoonders van Middelburg fullen onder een „ regt gehouden worden, ende yder is gehouden fijn „ medeburger fchependom te plegen. „ Bij aidien ymand buiten Middelburg woont, j ende tegens een Burger in Middelburg conyt ^ te vegten, aldaer fullen komen Schepenen met„ ten Scoutet ofte Bodè, ende beftraffen foo verre „ fij kunnen, enz." De Keuren en Rechcen door Koning Willem der Stede Middelburg in den jaare 1253. gegeeven, komen in hec XII. en XLIX. Are. daar mede ovër een. De Privilegiën of keuren aan Westcapelle, door flens, in den jaare 1223, gegeeven, Rellen in het F a XL  XT. Artijkel „ alle die Poorten van Westcapeïït fu\- v len we/en onder een Gerechte, en alle faecken diè daer gefchieden fullenJiaen tot Schependom vanfVest„ capelle." in de Keuren van denzelfden Graave aan de Stede van Domburch, in den jaare 1223., gegeeven , leesc men insgelijksch Art. 6, Alle die ghene , die woenen binnen defer Chore, zullen beboeren tot eenen ge» rechte, ende ekkerlijc is den anderen fcondich te dotne Scependom. Ik zoude, bij deeze Keuren en bij de Privilegiën van welken te voren gewag gemaakt heb, andere" ftukken kunnen voegen: maar ik meen, dat deeze als zoo veele Haaltjes nitmaakende, genoeg voldoen! zullen. . , Men voorqnderftelle nu eens , dat de woorden , alle de faaken die daar gefchieden fullen fiaaé tot Schependom, zoo als de Keuren voor Westca■pelle luiden, of alle misdaad,of gebrcucke dat gevalt binnen <& ^öncurreert. Wat indragt, bij voorbeeld, wordt 'er. ijoor de Jurisdictie over de Ledemaaten van de Univerfiteit te Leyden toegebragt aan het territoriaal xecht van den Souverein? Wanneer een Switszerfche Krijgsraad, naar zijne wijze, in 'c bosch van den Haag, opentlijk recht pleegt, ten galge doemt, en dat vonnis ter uitvoeringe laat brengen, word dan, het Territoir van den Staat gefchonden, of te kort gedaan? Immers neen. Waarom? om datdieSwitil-rfehe Krijgsknechten aangenomen zijn met bewilliging, dat zij. hun eigen recht zouden pleegen. Overweeg nu, dat de bezorging van de defenfie en Zekerheid van den Vereenigden Staat en van ieder, Provincie afzonderlijk aan den Heere Stadhouder «jpgedraagen is, bij Commisfien , zoo van hunne Hoog - Mogenden, als van ieder der Gewesten afzonderlijk, en overzujks mede van hun Ed. Gr. Mog. de Staaten van Holland, en oordeel of het niet wat ongepast moet voorkomen, dat men van 't gebruik van de Miljtie fpreekt, even als of 'er iemand vreemds in ons Land opdaagde, met eenig vreemd Krijgsvolk, en zich naar eigendunklijkheid op het Territoir van den Staat gedroeg?. „ WTat dan het eerfte betreft (dus fpreekt de Memorie van Heeren Gedeputeerden van Amiterdam , in abftraclo, overweegende deeze ftelling, de Militairen kunnen, zoo in Civiele als in Crimineele zaaken, van wat Natuur dezelven ook zouden mogen zijn , voor geenen anderen, dan den Militairen Rechter, werden te recht gefteld.) „ Wat dan het eerfte betreft, wanneer men over„ weegt, dat volgens de voorfz. generaale ftelling, „ niet alleen het gemelde Hof van Holland, maar a ook alle andere Poiiticque Rechters, binnen deeze „ Provintie, van de judicature over Militaire Per» foonen, in wat zaaken het wk zijn moge, zoq- • den  g den moeten werden uitgeflooten; eri, daar eit tegen dezelve Militaire Perfoonen,alleenlijk zou» " den werden gefubjeóteerd aan een hoogen Krijgs" raad, dewelke van den Souverain van deeze Prol vintie volftrekt independent zoude zijn (als * nog commisfie, nbg Jnltruftie van denzelveri *ï hebbende; nog, bij particulieren Eed, tot het „ Maintien Van dë Privilegiën van 'sLands Ingezeetenen, nog van de Wetten en Rechten van l deezen Lande, Steden en Leden van dien, aan l hunEd. Groot Mog. verbonden; nog ook eenige „ voldoende kennisfe van alle dezelve kunnende heb„ ben.) — Dan zal uyt deeze overweeging, alaanl ftonds, moeten proflueeren, dat de voorfz. Mi„ litaire Perfoonen, fchöon zig bevindende op hec „ Souverain Territoir van Hun Edel Groot Mog» „ hogthans buiten het bereik van alle hoogstder„ zeiver wetten, en hooge efi laage Overheeden,, „ aan welke de Executie van dezelve Wetten is.ge„ demandeerd, zouden zijn gefteldt: èn dat mits„ dien, niet alleen, buiten alle voorbeeld, op hec „ Souverain Territoir van deze Proviritie , een Ju* „ risdicTie in alle zaaken, Militaire Perfoonen raa„ kende, zoude werden geè'xerceert, zonder uit deri „ boefem van den Souverain herkomflig te zijn; nog „ aan desfelfs voorziening, in cas van bezwaar, „ onderheevig te weezen: maar ook daar en bo„ ven, op deeze wijze, een volftrekt Imperium in „ Imperia, daar mede zoude worden ge&abüffeert; „ en dat wel Armatum in ïnermi. — Waardoor, „ vervolgens , de Souverainiteit van de Heeren „ ren Staaten van Holland en Westvriesland gansch „ ontzenuwt; en tot eene bloote Chimère zoude „ werden gebragt." Laat ik op de begrippen , welke daar voorgedrag*  < 95 'KÊ - " tiet eeftigfte dat deswege zoude kunnen aatf2 gemerkt worden , beftaat, zoo ik mij niet bedrieg, hier in, dat die Krijgsraad niet aangefteld word door de Staaten zeiven , maar door Z. D. Hoogheid. Doch maakt dit dien Krijgsraad independent? Word die Krijgsraad niet aangefteld door Z. D, Hoogheid als Stadhouder , als Capitein - Generaal, als Last ,Magt, en Authoriteit hebbende, en dus uit en in den naam van den Souverain bevoegd en verplicht zijnde, om over het Volk van oorloge te commandeeren en ordonneeren; zoo als de Commisfie het medebrengt ; en volgens de Infiruclie van den Raad van Staate van den lii Aug. 1584. om over het Krijgsvolk mitsgaders over alle generaale en particuliere Overjlen ftrafrecht te oeffenen en jujlitie te doen, en te doen doen, zulks zij bevinden zullen te behooren. Kan het van of tot de dependentie of independentie van den Hoogen Krijgsraad iet geeven of neemen, dat dezelve door, den Heer Capitein - Generaal aangefteld word ? Word daar door de eed weg genomen, welken de Leden van dien Krijgsraad gedaan hebben ? Word 'er hunne fubjectie aan de Souvereiniteit door veranderd, verminderd of verzwakt? Wanneer Z. D. Hoogheid eenen Zee - Krijgsraad benoemd, om over een Zee-Officier recht te oeffenen, word zulk een Krijgsraad dan independent van den Souverein ? Word het territoriaale recht gefchonden, wanneer, in gevolge de Rechtspleeging, de ftraf uitgevoerd word ? Is 'er met het geeven van Last, Magt en Authoriteit, aan de Heeren Stadhouders-, om over het Krijgsvolk te commandeeren en ordonneeren, en voorts Juftitie te oeffenen  'één eri te doen oeffenen ; en het daar uit voortvloeiend vermogen om eenen Hoogen Krijgsraad aan te houden,op denzelfden voet als het bij zijne Voorvaderen plaats heeft gehad, aan de Squvereiniteit eeriige-meerder atteinte toegebragt? of is dezelve döor het oeffenen Van dat vermogen , rheerder verkort, dan door het aanftellen van Bailluwen , Schouten, Welgebooren Mannen, en Schepenen, door Heeren van Vrye en Hooge Heerlijkheeden? Is 'ér ooit begreepen, dat, uit.hoofde dat die Rechters niet door den Souverain maar door de Heeren van Heerlijkheeden worden aangefteld , die geenen , welken onder die Jurisdictiën behooreh, daar door independent Worden? Is niet de Heer Capitein - Generaal bij eede verbonden tot het maintien van de Unie , en defenjïe, bewaamisfe en verzekeringen van den, Staat, Ruste, 'Rechten en Privilegiën van den Lande , zoo in het généraal als van elke Provincie in het particuulier , enz. Is al het Krijgsvolk daar toe ook niet bij eede verbonden ? En kan men dan gevoeglijk tegen den Hoogen Krijgsraad als een grond van onbegaanbaarheid opwerpen , dat dezelve, als 't ware , door geen particulieren eed, tof het maintien van 's Lands Ingezeetenen noch van de Wetten en Rechten van deezen Lande, Steden en Leden van dien, aan hun Ed. Gr Mog. verhonden zijn ? Nog eens, zijn alle de Opgezeetenen, woonende in Vrye of Hooge Heerlijkheeden independent van den Souverein, om dat de Hooge ofte Halsheeren, gelijk het Bort leert (in 2ijn Traftaat vm Hooge en dmbagts- Heerlijk- hié*  ®€ 97 'lieden D. III. Art. io> „ bij om magt hebben, om NB= door hunne Bailliuw ende Welgebooren Mannen prcecedente informatien " te doen neemen, ende voorts, te doen berechten " alle misdaden , by de Ingefetenen van haar 'l Heerlykheid binnen dezelve Heerlykheid be- Brengt het meerder wanhebbelijkheid reide $ dat de Heer Capitein - Generaal,. door den Fiscaal van den Hoogen Krijgsraad en denzel,ven Krijgsraad, de misdaaden der Militairen laat berechten , ais dat de Heeren der Heerlijkheeden die hunner Ingezeetenen, door hun Bailliuw en Welgebooren Mannen, laaten berechten?. . - , . . Ligt 'er meerder wanvoeglijkheid in hec recht van den Heere Capitein - Generaal om een Hoogen Krijgsraad , als'in het recht dec Heeren van Hooge Heerlijkheeden, pm zeiyen hunne Bailliuwen en Welgebooren Mannen aan te Hellen? ; •. Of zoude men niet eerder mogen zeggen, dat het een en ander zoodaanig gegrond is op ónze Vaderlandfche conftitutie en oorfprongkeljjke Rechten, dat men zich niet genoeg kan verwonderen, dat 'er, na verloop van twee euwen, dat de Republieck heeft beginnen te fubn fifteeren, en dat 'er, bij hetaanweezen van een Capitein -Generaal,, een Hoogen Krijgsraad mede aanweezig is geweest , zoodaanig van de exiftentie van dien Krijgsraad gefprooken word, als in de opgemelde pasfage gefchied? , 4 Dat de .bedenking, over het gebrek van een particulieren eed , ingewikkeld te kennen geevende dat 'er zoodanig een.eed zoude,be-i hooren te zijn, (als ik het zeggen mag) even G Zü9  98 >$ zoo weinig als de voorige bedenkingen, ffceek kan houden : want,, bij aldien zulk een gebrek aan het beftaan van den Krijgsraad een wanfbalte of ineongruiteit bijbragt, dan zouden, zoo niet allen, ten minfte de meefte Rechtbanken in ons Land dienen afgefchaft te worden, alzoo bij dezelven zulk een particuliere eed onbekend is. Indien hier inzonderheid , op dit onderwerp, de zaak door het al of niet doen van zoodanigen eed beflist moest worden, zouden Schepenen van Amfterdam gewisielijk niet als Rechters kunnen fungeeren, vermits zij flechts zweeren, „ te weezen goe„ de Schepenen , hunne genadigen Heere „ houw ende trouw te weezen, ende hem in „ zynen rechtvaerdigen faecke ftyven ende „ fterken fullen, na hun vermogen, ende een „ recht vonnis wyfen fullen , tusfchen den „ Heere ende den Huysman , tusfchen den „ Huysman ende den Heere , ende tusfchen „ twee luyden dingtaelen, ende dat niet te „ laaten om geenderhande faken." Zoo 'er al een particuliere eed van de Leden des Krjjgsraads in die qualiteit vereifcht wierd, zoude dezelve immers maar alleen betreklijk kunnen zijn tot het officie van wijzen of vonnisfen j en gevolglijk zoude zoodanige eed, als 'er in de Memorie vooronderfteld word , dat plaats behoorde te hebben , in geenen deele te pas komen. 5. Dat het wel waar is , dat de Leden van den Krijgsraad niet gehouden kunnen worden als eene voldoende kennis van alle Privilegiën van 's Lands Ingezeetenen, noch van de 'Wetten en Rechten van deezen Lande, Steden en Leden van dien hebbende; maar het is,- als ik  zon^r aft /iVk &oi?g;«« vök rfen Soww„ ra/k herkomstig te zijn:" want dewijl de mz- . litaire Jurisdictie bij Commisfie aan Z. D. Hoogheid is opgedraagen door zeven Souvereinen, daar toe te Zaamen concurreerenden zoo is dezelve wel degelijk uit den boezem van den Souverein herkomstig en voortgefprooten, vermits ieder Souverein , voor zijn aandeel j daar toe de hand geleend heeft; of men moest willen beweeren, dat, wanneer de vereenigde Provintien tot een befluit komen, en, in gevolge van dat befluit, een opdragc doen of een Commisfie verleenen, Hoogstdezelven zulks niet doen als Souvereinen, maar als Particulieren; een wanbegrip, dat by gezonde en geoeffende harsfenen zekerlijk niet zal opkomen. 8. Dat het'overige van deeze pasfage al mede op eene verkeerde vooronderffcelling rust; vermits 'er uit het oog verlooren word, dat dé Capitein - Generaal, door den Souverein is aangefteld, en last van den Souverein heeft, om dat geene te bewerken, wat voorgegeeven word niet te zullen gefchieden. Het 'voorgeeven , dat 'er door de militaire Jurisdictie' een volftrekt Imperium in Imperio zoude worden voortgebragt, en dat wel Armatum in Inermi, (een bijvoegzel, dat, zoo 't mij voorkomt, wel in de pen moge gebleeven zijn) • zoude eenige febijn van wezendlijkheid hebben , indien 'er aan 't hoofd van 't Krijgsvolk een Gezaghebber was, dieniet, nomine Impe- ■ rantis , uit krachte van zijn Ampt, gelijk de * Urdonnatie voor de Admiraliteiten, door Maxi- mi-  ioi mïliaan gegeeven, fpreekt, maar uit zijn eigen hoofde, gezag veerde; en indien zoodanige Gezaghebber- over alles, naar willekeur konde befchikken, en noch hunne Hoog Mogenden, noch de Raad van Staate, noen hua Ed. Gr. M .genden deswege eenige oeffening van fouvereiniteit konden doen; en dat laatlteiijk de Militaire Perfoonen geen eed deden aan de btaaten, en voorts noch aan de Steden en Provinciën, daar inne zij gelegd worden: dan , zeg ik, zoude het voorgeeven van een Imperium in Imperio eenigzins te pas kunnen, komen. Gij ziet, uit deeze aanmerkingen, overeene enkele bladzijde van de Memorie der Heeren Gedeputeerden van Amfterdam loopende, dat ik ligt eenige vellen papiers zoude kunnen vullen, indien ik dezelve Memorie van ftuk tot ftuk wilde uicpluifen. Om. 'er niet geheel van te zwijgen, en aan mijn beftelc te voldoen, zal ik flechts de gronden toetfen, op welken die Memorie gebouwd is. Wanneer gij dezelve met oplettenheid leesr, dan zultge bevinden , dat het begrip, het welk 'er, ten aanzien van.de Militaire Jurisdictie, in vöorgedraagen en fterk aangedrongen word, afgeleid en gegrond word uit en op deeze vooronderfte-llingen. i. Dat de Stedelijke Rechters, voor den tijd, van de Unie, hebbende gehad een algemeene Rechtsoeffening, zij dus ook de Rechtsoeffening hebben gehad over de Militairen ; endat, noch voor, noch na de Unie, die recht aan de Steden benomen is, maar, in tegendeel, alle rechten en privilegiën van- Provintien en. Steden voorbehouden zijnde, dit recht a's nog in zijn geheel is gebleeven en werken moet. G i Wa-  4BK io2 ><$ Waren de pramijjen goed, de conchfie zoude doorgaan. Maar 't is zoo niet. i,k geef toe, dat alle rechten en privilegiën zijn voorbehouden, en dat dezelve, voor zoo veel van dezelven, 'tzij meer't zij min, geen afftand gedaan is, ten behoeve van het1 Bondgenootfchap, zij in hun geheel zijn gebleeven, en werken moeten: dit is bij mij geen twijffel onderheevig. Doch ik ontken, dat Stedelijke Rechters , qua taks, ooit de rechtsoeffening over Militairen bezeeten hebben. Daar van is fchijn noch fchaduw te vinden in de Memorie. Het is 'er blootlijk in voorgegeeven; maar nergens getoond. Wat meer is, wij'hebben doen zien, dat de Steden die nooit gehad hebben, noch kunnen hebben (bladz. 25. 3r. 41. en volgg.) De Vraag is niet, of, in fommige gevallen, Wethouders van Steden, door den Souverein, gelast zijn geworden met het opzicht over eenig krijgsvolk, en met het oeffenen van rechtsdwang over denzelven. De Graaven konden dit aan hun, zoo wel als aan anderen , opdraagen. Zulke bijzondere aanftellingen beftonden op zich zeiven, en zouden in plaats van 'c gevoelen, 't welk men voorfhat, te begunftigen, eerder het tegendeel bewijzen van 't geen men 'er mede betoogen wil. Want indien de Wethouders, uit hun eigen, daar toe bevoegd waren, was 'er geen bijzondere aanfchrijving, lastgeeving , of bevel toe noodig. Maar de Vraag is, of Schepenen in de Steden , in die hoedaanigheid , qua taks,het recht van Jurisdictie over Militairen voor den opftand tegen den Jaatften Graaf gehad, of na dien tijd wettig verkreegen hebben ? Dit word ontkend,  ifcend,en in de gedagte Memorie nietbeweezen; derhalven vervallen alle de gevolgen, welken uk dit voorgeeven gehaald en afgeleid worden. Wanneer men den ouden ffcokregel volgt, In crimine hominis Nobilis , folos Nobiles ; Uberi, Liberos ; Liti, Litos ad facramenturn dicendum admitti debere, het welk niet bepaald is geweest bij het geeven van getuigenis , maar wel vooral opzicht had op het oeffenen van rechtsdwang; indien men Hechts den regel volgt, dat alle Perfoonen in criminalibus moeten ftaan voor hunnen ordinairen, dagelijkfchen en compecenten Rechter; en indien, gelijk wij meenen, beweezen en buiten tegenfpraak is, dat, volgens onze Vaderlandfche oorfprongklijke conftitutie en Landrechten, een Militair niet dan voor een Militair ce recht kan ftaan; en dat, boven dien , de Militaire Rechter de dagelijkfche, ordinaire, en competente Rechter is van Militaire Perfoonen, dan zal men ook moeten toeftaan , dat de Militaire Jurisdictie, zoo uit hoofde der zaaken als uic hoofde der Perfoonen, is Univerfeel en privatief, gelijk alle andere Jurisdictiën ; dac is, behoudens zoodaanige zaaken , wegens welken door den Souverein eene bijzondere Jurisdictie is gefteld; en aan welke de Militairen ook onderworpen zijn geworden; als, bij voorbeeld, zaaken die de gemeen landsch middelen raaken. Waar uit dan wederom zal vloeien, dac die geenen, welke beweeren eenig rechtsoeffening over Militairen te hebben, toonen moeten, dat hun dit fpeciaal is opgedraagen; maar niet, zoo als het in de gemelde Memorie voorgefteld word, omgekeerd , dat de Militaire Rechter zoude moeten aantoonen, dat hem- ook dit G 4 of  dat gedeelte van de univerfeelejurisdiélie competeert. Het wgenoeg, dat hij, uit krachcè' Van zijn ftaac en beroep de Ordinaire Rechter' is: en vermits de Sceden niet aantoonen, zeifs niet kunnen aantoonen, dat hunne Jurisdictie involveert de Jurisdiftie over Militairen; ja, daar zelfs het tegendeel beweezeir word , zouden wij 'er uit moeten befluiten, dat 'er eene abufive aanfpraak door de Steden op de Militaire Jurisdictie gemaakt word. 2. Dat'onze Voorvaderen en in't bijzonder Prins '-'Willem del. mede in de begrippen, welken men yoorftelt en begunjligt, is geweest. Als ik dit voorgeeven naar de regels, welken in een bewijs , ten betoog van 't gevoelen der Voorvaderen, over zulk een onderwerp, zoude moeten loetfen, zoude het mij aan geen redenen ontbreeken, die 'er de zwakheid van zouden aantoonen. De Provifioneele Ordonnantie, daar men zoo veel gewigts aan geeft, en welke hec gevoelen van Prins Willem den I. en van de Voorvaderen zoo klaar zoude aanduiden, is van den iS.Sept van den jaare 1576. en op den 15. April 1576. was 'er aan Prins Willem den f. bij het II. Artijkel van de voorWaerden van Opdragt, in het accoord van Holland en Zeelant gefteld : „ Al fulks fal zijne Excellentie » °P alle krijgsfaecken te Water en te Lande „ disponeeren na zijn goedduncken, of met .„ advies van den geenen, die fijne Excellentie „ zal gelieven te allen tijden daartoe te gebrui„ ken, enz." en bij het Art. VI. „ Sijne Ex„ cellentie fal doen nakomen alle fijne Beve„ len, Ordonnantiën, Wetten , Difciplinen, „ en ArticuJen'des,Krijgshandels, 'met ftraf„■finge van de Overcreeders van dien, daar tf toe *  & toe die Staten en Steden, mer haare "Schut* terijen ende Gemeenten, des geboueh zijn„ de, de handt houden fullen". Hoe dit met het voorige over een te brengen is, wil ik wel bekennen niet te verilaan. Maar bèhalven het geen ik bereids te vooren op die provifioneele Ordonnantie aangetekend heb, mag ik, ten aanzien van 't befluit, het welk 'er uit getrokken word, als of 'er de gevoelens van Prins Willem den 1. en die van onze Voorvaderen klaar uit op te maaken waren, zoodaanig dat dezelve ons tegenwoordig nog tot een richtfnoerzouden moeten dienen, aantekenen, dat, eens genomen zijnde, dat 'er de gevoelens van den Vorst eh van onze Voorvaderen volflagen uit bleeken, des nochtans neen, die gevoelens dan maar betrekking zouden hebben tot de omftandigheeden van tijd, in wélken men zich toen bevond, en in wélken men niet wist hoe men 't zoude aanleggen, om zeker'van 't Krijgsvolk te weezen en de Steden voor overlast te dekken; 2. dat men bij eene 'nadere overweeging ongeraaden heeft gevonden , om die ProvisioneeleOrdonnantie ter executie te brengen; en 3.dat, wat 'er ook van zijn moge, delaatere daaden onzer Voorvaderen, die niet enkelijk op bloote befpiegelingen fteunden , maar té gelijk hunne geboorte verfchuldigd waren aan eene ondervinding, welke tog ons best'kan leeren, wat het heilzaamfte is voor den Staat, klaarer, dan alle woorden het doen kunnen , getoond hebben, dat zij van gevoelen zijn geweest, dat de Militaire Jurisdictie op dien voet moest blijven, als Prins Maurits die heeft geëxerceerd; en dat, in allen gevalle, de Verklaaring onzer VoorvadeQ 5 reu  lor? ren in den jaare 1673. en dus na eene ondervinding van een eeuw, en wederom in den jaare 1747. en dus na ruim zeventig jaaren ondervinding, gevoelens doet blijken, die vrij meer gewigts moeten hebben, dan die, welke men, bij gevolgtrekkingen, in deeze of geene papieren , afzond-rlijk befehouwd, meent te kunnen ontdekken ; om niet te zeggen, dat het thans niet te doen is wat gevoelens in fommige documenten van onze Voorvaderen doorflraalen, maar wat aan den Capiteyn - Generaal wettig is opgedraagen, en aan Hoogstdenzelven mitsdien, niet zonder de grootfte onrechtvaerdigheid te pleegen, kan ontnomen worden. Want is de Vorst gehouden om ieders rechten en gerechtigheeden te befchermen en te handhaaven , dan is de Souverein niet minder verplicht, om Hoogstdenzelven in zijn wettig verkreegen recht te befchermen, ten einde de lieer Stadhouder en Capitein - Generaal de eenigfte niet zij onder de Vaderlanders, aan welken geen recht gefchied. Voor 't overige moet ik ten aanzien van de blijken der gevoelens van onze Voorvaderen, welke uit die Provifioneele crimineele Ordonnantie gehaald, en als een wegwijzer van 't geen thans dient ondernomen te worden, aangepreezen word, aanmerken, dat, als men op de blijken van de gevoelens onzer Voorvaderen , en niet op het geëxerceerde door de Heeren Stadhouders, zedert Prins Maurits tot nu toe, en op de Commisfien Hoogstdezelven gegeeven, noch op de Refolutien op welken die fteunen, in deeze zaak moest doorgaan , als dan die gevoelens vrij klaarer, grondiger en meer naar waarheid in de Promemorie voor Zeeland  ic-7 land zijn aangeweezen, dan in de meefgemeïde Memorie van Heeren Gedeputeerden van Amfterdam. «. Daf nimmer vaw liet Territoriaal Recht is afgejlaan, maar hetzelve altoos zijnde voorbehouden , mitsdien ook de ordinaire Jurisdictie niet is af gejlaan of gemeen gemaakt. Dit raifonnement geeft aanleiding tot verfcheide aanmerkingen, en wel in de eerfte plaats: dat in de opgemelde Memorie over tiet Territoriaal Recht gefprooken word, als of een Souverein nimmer de oeffening van den rechtsdwang op deeze of geene plaats konde overgeeven, afitaan, of toelaaten, zonder het territoriaal recht te krenken : het welk abufief is. Wanneer bij verdrag, vergunning, overgifte, of door eenigen anderen daad, aan deezen of geenen Rechter de bevoegtheid word gegeeven om geapprehendeerde delinquanten daar ter plaatfe te logeeren, aldaar over hen, met zijne Mannen, Vierfchaar te fpannén, vonnis te flrijken, en dat vonnis aldaar uit te oeftenen, word daar door het Territoir recht van den Souverein gefchonden? Wie zal het beweeren? In de tweede plaats: Het Territoriaal Recht van den Souverein brengt mede, dat hoogstdezelve op alle plaatfen, door zoodanige Rechters als bij hoogstdenzelven aangefteld zijn, recht kan laaten oeffenen. Door welke verplichting zouden nu hun Ed. Gr. Mog. haare handen daar omtrent gebonden hebben, zoodanig, dat hoogstdezelven onbevoegd zouden zijn, om, neevens haare Hooge Bondtgenooten, haar territoir te verleenen tot het oeffenen van den rechtsdwang over Militairen door Militairen? Zoude daar meer wanvoeglijkheid in  in zijn , meer verkorting aan 't territoriaal Recht van de Hooge Overheid , als dat het Hof van Braband den rechtdwang oeffent in *s Hage, de Bailliuw van Rhynland binnen Leyden crimineele Juftitie pleegt? Rector en Rechteren te Leyden vierfchaar houden over zaaken en Perfoonen , tot de judicatuure van de Univerfiteit behoorende? Ik weet niet of men wel acht geeft, dat, terwijl men voorkomt als het recht van den Souverain te willen handhaaven, men juist het tegendeel doet. In de derde plaats: Het Territoriaal'-Recht, dat enkel en alleen den Souverein toebehoort, en als men 't al eens zoude willen toegeeven in een minderen graad, aan Heeren van vrije Heerlijkheeden zoude kunnen begreepen worden toe te komen , brengt men over tot de Steden: men fpreekt niet flechts, als of de Steden daadlijk een territoriaal recht hadden maar als of de Souverein onbevoegd zoude zyn,*' om gebruik van de ftedelijke territoiren, tothet oeffeSen van eenige Jurisdictie, door eenigen anderen Rechter , dan door Schout en Schepenen , te maaken; even of daar mede aan de rechten en privilegiën der Steden en der Ingezeetenen van den Lande, te kort zoude worden gedaan: dus brengt men iet, dat tot den Souverein alleen, met uitfluiting van alle anderen, behoort, tot de ftedelijke Regenten over. Men ontkleed, als ik mij zoo eens mag uitdrukken, de Staaten, en men fteekt zich in hoogstderzelver gewaad. Want, ik mag het wel andermaal aanmerken (en U Wei-lid. Geftr. gelieve het vrijpostig uiten van mijne gedachte ten goede te neemen) daar is fchijn noch fchaduw. te vinden,  'den , dat ooit eenig territoriaal recht aan de Steden zoude zijn afgedaan. De geheele huishouding van de adminiftratie van de Juftitie, zoo als die, federt Karei den Grooten, in ons Land plaats gehad heeft, fpreekt het tegen, zoo wel als de bijzondere voorrechten ; den Poorteren en Ingezeetenen der Steden , en niet aan Schepenen, of aan de Steden, gegeeven. Overal immers leest men in de Handvesten i Privilegiën, en Keuren, gelijk ik het reeds heb aangemerkt, zoo wie een Burger trecht in zaaken ..... Voort zoo geeven wy deeze Voorteren . . .. i . . Zoo wie een Voorter befchuldigt .... Voortaan hebben wy de voorgefeyde Burgeren alfulke vry- beid gegeeven Aan de Beghinnen te Middelburg wierd als een gunst gefchonken, dat zy, wegens hunne Landen; voor Schepenen van Middelburg in rechten moesten betrokken worden ... Vort fo hebben ivy belooft den geenen, die binnen dcfe termynen ivoonen De Poorteren en Burgerea worden dus met het voorrecht befchonken, dat zij, niet anders dan op het wijzen van hunne Schepenen, gevonnist; en in fommige plaatfen, dat ook de daaden , die. binnen de Stad gefchieden , op gelijke wijze berecht zullen worden : nergens vind men , dat Schepenen zullen hebben Jurisdictie , en nog veel minder, een territoriaale Jurisdictie. Dit nu zoo zijnde, zoo moet daar uit ook volgen, dat hun t£d. Gr. Mog., zonder iemands recht te verkorten, het ver'nogen gehad hebben en nog hebben, om toe te ftaan, dat 'er in de Steden en ten platten Lande, een rechtsoeffening van Militairen over Militairen plaats' heb-4  110 ># hébhe, en dat haar Ed. Gr. Mog. zeer \veï êh conccsfie, hij overeenkomst, of verdrag met de hooge Bondgenooten hebben kunnen en mogen doen , zoflder iemandst rech' te verkorten , en zonder haar territoriaal recht te krenken; het zelve, in tegendeel, volkomen in zijn geheel behoudende, met alle Rechten en Privilegiën hunne Ingezeetenen, die 'er even min door komen te lijden, competeerende. Want hoe zeer men de Militaire Rechtsoeffening doet voorkomen als een inbreuk op de voorrechten der Ingezeetenen, is het evenwel, zoo 't mij toefchijnt, ligt te befeffen, dat de »]uestie, of Militairen over een diefte, huisbraak , moord , mandag, vechterij , en wat dies meer is , door Schepenen van een Stad gevonnisd worden, dan door den Militairen Rechter, den Ingezetenen al vrij onverfchillig moet zijn. Het moet hun , over 't geheel genomen, om 't even weezen, of een foldaat door beuls handen, dan door de handen van zijne Spitsbroeders een flraffe lijd: en als 'er eenig verfchil voor hun in gelegen zoude zijn , dan is het natuurlijk te denken, dat de Ingezeetenen liever zien zullen, dat hunne zoons, neeven of nabeflaanden, eene militaire ftraffe dan eene politieke ftraffe ondergaan , alzoo deeze laatfte altijd met een infamie verzeld gaat. Kan het, boven dien, Ingezeetenen deezer Landen voordeeliger zijn, kan het 'er aangenaamer vallen, dat zij zien, dat Inboorlingen gefchavotteerd, en daar door vooral hun leven infaam gemaakt worden , terwijl vreemden om dezelve misdaaden eenen militairen ftraf ondergaan , die hen noch van eer noch van flaac berooft? Wien«  0K[ in Wie, die eenige kennis heefc van de verfchillende wijzen, op welke de crimineele Juftitie, in de verfchillende plaatfen, bij ons geoeffend word, en die daar bi' overweegt, dat al meer dan eens bij hun Ed. Gr. Mog. in beraad gelegd is, om dezelve op een gelijker en vaster voet te brengen, en te zuiveren van de gebreken, welken men daar in fchijnt te befpeuren, zal zich kunnen verbeelden, dat het den Ingezetenen beter voegt, en aangenaamer zal vallen, dat hunne Militaire Bloedverwanten bloot gefteld worden aan de vervolging van Hoofdofficieren der Steden, van Bailluwen, Drosten en andere politieke Rechters, dan aan die van hunne Militaire Rechters? In de vierde plaats: Zal het buiten zwaarigheid , buiten incongruiteit zijn , dat, daar de Militairen een lichchaam, een Univerfetas uitmaaken, van welken de Leden aan eene en dezelfde rechten, aan eene gelijke rechtsvordering , aan gelijke llrafoeffening behooren onderworpen te worden, dezelve nochtans, niet alleen in de manier van procedeeren, aan verfchillende gebruiken en gewoonten ten doel zullen Haan , maar tot verfchillende ftraffen over gelijke misdaaden verweezen zullen worden, naar maate de begrippen der verfchillende politieke Rechters, op verfchillende plaatfen , zullen varieeren ? In de vijfde plaats: Zoo de regel, dat Militairen door Militairen berecht moeten worden , algemeen opgevat, aan ongemakken en abuizen onderhevig is; zal eene afwijking van dien regel, welke overal, mag men zeggen, voor een grondwet word gehouden , aan minder zwaarigheden en gebreken bloot ftaan 2 Het  <& in verfcheide gevallen, eene bet'Qegtheid van judicatuure over zekere perfoonen cn zaaken kan geeven en daadlijk geeft, zoo kan netzelve (indien ik mij niet bedrieg) tot geen algemeenen regel gelield worden, vooral mee bij ons, daar de Jurisdictiën zich oorlprongklijk bepaalen tot zaaken of tot perfoonen, en daar zoo veele verfchillende Jurisdictiën aanwezig zijn, gelijk ik het bereids een en andermaal heb opgemerkt. Zelfs geeft de gemelde lnfirucïie hier van een blijk : overal worden 'er de voorwerpen van Judicatuure in aan-' geweezen door het noemen der zaaken en der Perfoonen, Omtrent deeze laatften is het aanmerklijk, dat de Militairen in 't geheel niet genoemd worden; en dat uit die Injlructie de bevoegtheid tot de Judicatuure over Militairen alleenlijk bij gevolgtrekking opgemaakt word. 2. Dat deeze Injlructie is gemaakt in den jaare 1531. dat 'er vervolgens wei eenige fchikkingen nopens de judioituure over Militairen zijn gemaakt; maar dat ook naderhand, door de Staaten Generaal, met concurrentie van de Staaten van Holland, het opperfte gezag over het Krijgsvolk is opgedraagen aan den Heere Stadhouder en Capitein-Generaal; met die last, authoriteit, en macht, als de Commisfien te voren (bladz. 54;) aangehaald, medebrengen. Waar uit dan, zoo 't mij toefchijnt, niet zonder grond zoude kunnen gevraagd worden , of deeze laatere dispofitien niet- derogeeren aan dat recht van judicatuure , het welk men begrijpt uit de gemelde Injlructie en uit de nadere dispofitien, voor al uit', die, welke ten tijde dat de Republieck H 5 zon-  '22 >"$» zonder Stadhouder en Capitein • Generaal was9 zijn gemaakt, wettig ce kunnen haaien"? 3. Dat de Militairen niet zijn in den dienst van deeze of geene Provincie afzonderlijk, maar in dienst van de Zeven Provinciën, als een Lichaim, uic krachte van haar bondgenootfchap uitmaakende; dac derhalven de Militairen , als zodaanigen, en op dien voec, zich mee hunnen dagelijkfchen, ordinairen, en competenten Rechter hier en elders bevinden, ten einde te kunnen voldoen aan 'tgeen hun dienst vereischt, en waar toe zij zich op dit of dat territoir bevinden. Weshaiven hier zoude kunnen gevraagd worden, of het aanwezen op den grond, op zodaanige wijze gefchiedende, aan de Rechters van eene bijzondere Provintie eenige bevoegtheid tot de Judicatuure over de Militairen kan geeven? ik zie het niet. Ik kan zelfs niet zien, dat de Infiruclie van den Hove, uit dien hoofde , van applicatie op de Militairen kan gemaakt worden: vermits hec mij voorkomt, dac de Militairen, op den bodem der verfchillende Provinciën zijnde, ten minften gehouden moeten worden daar te komen met de rechten , en onverminderd de rechten, die hunnen ftaat aankleeven en uit denzelven voortvloeien. Die bevoegtheid zoude, voorzoo yeel ik het kan doorzien , eerder gehaald moeten worden , met betrekking tot zekere zaaken, uit eene geprefumeerde confenfus der Bondge.noocen; of eenige uitdruklijke dispofitie van Hoogstdezelven, gelijk daar toe ook geallegeerd word een Plakaat van Haar Hoog Mog. van den 29 April Pan het mag met de verfchillende begrippen over de  # leeringen ,- voorfchriften , of raadgeevingen oVer eene zaak, daar zij de allergrootfte Meefters in ge* weest zijn, • , Van de Militaire Jurisdictie ten aanzien van 't crimineele , overftappende tot het civile , . behoeve ik niet breed uit te wijden. Dezelfde gronden, die het eene beflisfen kannen, dienen om aan het andere licht toe te brengen. Zoo ras iemand ouder een Rechter, ftaat, dan behoeft men niet te vraagen bij wien men zich vervoegen moet om .hem in rechten aan te fpreeken: de Militairen hebben een Rechter, derhalven. Dit argument word beftreeden door twee middelen , welke bereids te vooren zijn onderzont, doch, wel meest, om dat dezelve in de ZeeuwfchePro * Memorie , ten aanzien der Militaire Jurisdictie in cas, civiel, gebruikt worden , noch eens dienen opgevat te worden: die twee middelen zijn deeze: 1. Dat de Militairen hunne gepretendeerde Univerfeele Jurisdictie, fundeeren op een Perfoneel Privilegie. Waar uit dan getrokken word, dat zij dat Privilegie bewijzen moeteni en gevolglijk ook de uitgeftrektheid die zij 'er aan geeven; en zulks door eene fpeciaale . overgifte van den Souverein. 2. Dat.de .ftedelijk, Regenten of Schepenen bezitten eene ordinaris Jurisdictie, dat die Jurisdictie gaat over alle Perfoonen en zaaken, welken zich ter plaatfe bevinden of voorval- . len, daar zij tot Rechters zijn aangefteld. . Waf het eerfte betreft, heb ik bereids te vooren ( blad. 6. en volgg. en doorgaande op andere plaatfen meer) zoo ik meen , getoond , dat het woord Privilegie hier oneigentlijk gebruikt worde* en dat Militairen, als Militairen, hunnen ordinairen», dage-"  129 ># dagelijkfchen , en competenten Rechter hebben, volgeiis den regel door Prins Willem den IV. naar waarheid , aan het Hof van Gelderland voorge-■ houden, en die, zoo ik vertrouw, bij mijne voorige aanmerkingen ten klaarfte is betoogd: naamEik dat in gevolge de aloude Grondwetten deezer Landen aan ieder heeft geco?npeteert een afzonderlijke Ju.risdiiïie, en dat ook., naar die Grondwetten, aan ■ Militairen heeft gecompeteerd een afzondemjke jurisdiftie, te weeten een Militaire. . Ik zoude het daar bij kunnen laaten , en met behoeven teherhaalen, dat, de Militairen, tut hoofde van hunnen ftaat, aan een ordinairen Rechter zijnde onderworpen, zij mirsdien niet onder de verplichtirg liggen van te moeten toonen , dat zij, in zekere gevallen, het voorrecht hebben, van niet dan voor hunnen Militairen Rechter te kunnen worden betrokken ; maar dat het die geenen zijn , welke vermeenen, in zekere gevallen over hen als Rechter te kunnen zitten, die onder de verplichting liggen, van hunne bevoegtheid te toonen: ik behoef ook niet verder aan te dringen, dat de Hoofden van 't krijgsvolk, uit krachte van hun post of ampt gelijk te vooren is aangetoond, rechters zijnde over het krijgsvolk dat onder hun gezag ftaat, mitsdien eenfpeciaale over gif te van den Souverein toe het een of ander gedeelte der rechtsoeffening niet behoeven; dat zulk een overgifte geheel buiten pas zoude komen'; en daarom ook vruchtloos gezogt word. . Echter zal ik 'er, tot nadere opheldering, nog bijvoegen, dat, in een eigentlijken zin, door het woord Privilegie, of Voorrecltt, verftaan moet worden een gunst, door welken van den gemeenen regel word afgeweeken; en gevolglijk, met betrekking tot de'rechtsoeffening, een gunst, die een ' ; l rtnenselï  «ensch of verfcheide menfchen ontflaat van dac gèen, het welk anderflns, een aanzien van den rechtsdwang , plaats zoude kunnen of moeten hebben. Alle Landzaaten ftonden oudstijds onder de 'verplichting van voor den Graaf en zijne Mannen te reent te ftaan: fommigen derzei ven daar van te ontllaan, is derhalven een gunst, een Voorrecht, een Privilegie; om dat daar mede ten aanzien van een Perfoon , of Perfoonen , van den gemeenen regel Word afgeweeken. ■ Oudstijds konden die geenen, welken op zekere plaatfen gezet wierden, om al Rechters, over zekere perfoonen en zaaken , namens den Graave xechtdwang te houden, zodaanige B jiitters neeroen , om ce wijzen, als hun geliefden : de In- of Opgezeetenen moeften voor dien Rechter te recht liaan, en het wijzen van die Bijzitters volgen: het was derhalven een gunst, een privilegie, een voorrecht voor dePporcersen de Burgers der Stéden, det 'er een hunnen opzichte geen recht mogt gepleegd worden, dan op het wijzen van Schepenen , alzoo daar door van den gemeenen regel wierd afgeweeken, * Het was een Privilegie, een gunst, of voorrecht voor de Beghinnen van Middelburg , dat zij, we-' gens hunne landen , niet aangefprooken konden worden, dan voorschepenen van Middelburgj vermits dit van den gemeenen regel afweek. Ik zoude meerder voprbeelden kunnen bijbrengen, ten bewijze van de eigentÜjke betekenis van 'i woord Privilegie, zoo als het zef,/e wezcndlijk opgevat moet worden, wanneer men bevoegd kan zijn, om uit het zelve die gevolgen en redeneei-ingen te haaien , welke in de Zeeuwfche Pre Me. morie voorkomen; doch ik meen met deeze weinige te kunnen voiftaan, en buiten kijf gefteld te hebj hen,  131 ben, dat, boe zeer het woord Privilegie, zoo dóór de Schrijvers als in documenten, dikwerf met betrekking tot de Militaire Jurisdictie, gebruikt word, het zelve echter in een oneigentlijken zin word gebezigd ; allenthalven niet in diea algemeenen zin , welke de gevolgtrekkingen, daar het hier op aan komt, zoude kiinnen wettigen. Wil men het echter op deeze wijze befchouwen , dat de Militairen^ oorfprongklijk voor den Graave en zijne mannen te regt hebben moeten ftaan, evèri als alle andere Ingezeetenen ; dat zij 'er door een gunst van; den Graave van zijn ontflaagen geworden , eri aan een Militaire Jurisdictie onderworpen ; wil men voorts dat een Privilegie of een Perfoonecl Privilegie noemen, ik heb 'er niets tegen; maar dan zal dat Privilegie, waar van de posfesüe zoo oud is, dat 'er geen memorie *s ter contrarie, en 't welk de Hiftorièn toonen van de vroegfte tijden af altijd plaats gehad te hebben , een recht voor de Militairen, ten aanzien van alle anderen, uitleveren,, dat niet minder fterk en zelfs vrij fterker voof hun Zal fpreeken, dan alle Handvesten, Keuren en Privilegiën het voor de Poorters en Burgers van Steden kunnen doen. . Om tot geen woordenftrijd te vervallen , zoude rhen , als men het woord van Privilegie , of de Woorden Pcrfoneele Privilegiën wilde gebruiken * en op de Militaire Jurisdictie betreklijk maaken, moetën zien van wat aart en natuur het zelve is. . £>it doende, zoude men, in de zaak, die hier het voorwerp van mijne befchouwing maakt , bevinden , dat dar. Privilegie, eigentlijk, naar de aloude grondwetten deezer Landen, een recht is , dat den M/iT tairen uic hoofde van hun ftaat aankleeft, en hem overal volgt. Wat nu het tweede middel aangaat, te weeten J 1 i de  *32 •de ' Ördinaris Jurisdictie van Schepenen van Ste-' den; zoude ik het al mede kunnen laaten blijven bij het geen ik 'er te vooren (bladz. 25. en volg. ) van gezegd heb, alzo ik mij verbeelde volkomen aangetoond te hebben, dat Schepenen geen Ördinaris Jurisdictie bezitten., in dien zin, naamenclijk, welke men tegenwoordig, en ook in de meergemelde Pro-memorie aan het woord Ördinaris'geeft, en welke zoude medebrengen een volkomen rechtsdwang over alle perfoonen , welken zich in een; fhd bevinden , en over alle zaaken , welke 'er in voorvallen. Ik heb getoond , dat zoodanige Ordinoris Jurisdictie nimmer aan de Steden is gegeeven; dat die, welke hun gefchonken is, in vrij enger paaien is beflooten; en dat daar uit volgen moet, dat al het geen , wat bij redeneeringen uit eene Ordinaire Jurisdictie, loopende over alle perfoonen en zaaken, gehaald en afgeleid word , ten aanzien van de bevoegtheid van Schepenen tot hunne judicature, geen de minfte toepasfing kan veelen; waar uit dan verder voortvloeit, dat de Jurisdictie Militair, over Militaire perfoonen in civile zaaken, zeer wel beft.aan kan, onverminderd de Privilegiën, Cojlumen , Juftitien &c. van de Provinciënen Stéden^ indien men bij dezelve Privilegiën, Co* ftumen , Juftitien blijft, zoo als dezelve daadlijk zjjn , .en aan dezelve geen meerdere uitgebreidheid toefchrijft als a^n dezelven daadlijk toekomt. Vervolgens word daar in ai mede de reden gevonden , waarom de Raad van Staate, naar waerheid , ii) de bekende Refolutie van den 9. Feb. 1703., heeft kunnen zeggen, „ dat niet alleen de Raad, „ maar ook de fubalterne Krijgsraaden, van over „ zeer veeie jaaren, kennis genomen hebben van „ allerhande civile en particulier van Huwelijkszaas, ken , en van infolvente boedels van Militairen, en » dac  r33 2 dat daarin gecontinueerd is na het jaan 650, zon^ * der andere befnoeiing, als bij Refolutie van 25. * Maart 1651. " en waarom de Militaire Rechter van ouds over yeelerley civile zaaken gecognofceerd heeft; waarom hetgefchied is onder het oog van den Souverein, waarom het door denzelven nooit is tegengefprooken, en dat het iets meer moet zijn dan een enkele ufurpatie, gelijk het in te Pro-Memorie gezegd word: die reden is natuurlijk daarin gelegen, dat het zoogenaamd Pnvilêgié, of eigentlijk gezegd het recht der Mihtairèn om alleen voor Militairen, en zoo wel in Burgera's krijiiszaaken, in rechten betrokken te kunnen worden, altijd is aangezien als een conjlitutioneel mhaereerend recht, den ftaat van krijgslieden als ingelijfd, waar van de eerfte origine of gepastheid en gevoeglijkheid mooglijk wel te expliceeren zouden zün niet alleen uit de nuttigheid, welke dezelve m verfcheide gevallen, boven die van de Ordinaire Juftitie kan hebben, gelijk de voortreffelijke Steller van de Zeuwfche Pro-Memorie zich uitdrukt, doch nog meer uit de noodzaaklijkheid van het Krijgsweezen; maar in der daad is voortvloeiende uit de "aloude Grondwetten dèezer landen , volgens welken aan ieder competeert een afzonderlijke Jurisdictie; het welk dan ook de reden is, waarom men zich niet verwonderen moei, dat de Souverein zich niet verzet heeft tegen de Jurisdiftie van den Militairen Rechter in Burgerzaaken, van de oudfte tijden af tot op de onzen toe ; alleenlijk misfchien uitgezonderd die tijden, in welken de Scaat van een Hoofd beroofd is geweest, waar door alles uit de primitive conftitutie, en geheel los zijnde geraakt, aanleiding is gegeeven tot fchikkingen, die rechten en voorrechten aan de Steden hebben toegekend, welken uit hunne Privilegiën en de conftitutie deezer Landen jriiet volgden, en bij tegenftelling of het recht of I 3 voor-,  $ voorrecht der Militairen te kort deden; welke fchifc* kingen, voor zoo vee] ik mijn oordeel in deeze zaak mag gebruiken, door het wederom herffcellen van een Eminent Hoofd aan den Vrijen Staat, en wel op zodaanige wijze, als wij zien dat gefchied is, komen te vervallen. Waar bij ik nog moet aanmerken, dat, wanneer Prms Willem de lil. zich tot eenige fchikkingen ter wegneeminge van de ongelegenheeden, welken nit het conflict van Jurisdictiën met die van de Militaire ónüftaan, genegen getoond heeft, deeze fchikkingen bij misverftand zijn opgevat, als of de Souverein , met in dezelve te treeden , verandering in het Landrecht zoude hebben willen maaken, gelijk de bekwaame Steller van de Pro-Memorie het fchijnt te begrijpen: ik zeg bij misvatting, alzo 'er nimmer een Landrecht, als daar fchijnt aangeduid te Weczen, of eenig ander van dien aart, hier te Lande beftaan heeft; en wanneer Prins Willem dellf. éaderland , in den jaare 1687., en in den jaare 1700. zijne voorgemelde fchikkingen van de hand geweezen ziende, gebruik gemaakt heeft van het aloud recht, het welk hoogsdenzelven als Stadhouder-en Capitein - Generaal toekwam, kan men zulks, zoo 'tmij voorkomt, niet wel noemen, eene exten fie van gepretendeerde Voorrechten , tot eene maaïe, die in deeze Republieck ongehoord was. Men zoude mooglijk, als men recrimineeren wilde, met meerder waerheid kunnen voorhouden , dat de •Werhouders der Steden altijd eene neiging getoond hebben , om Ijnnne geprae'tendeérde voorrechten tot rene' niaate te èxtendeeren, die in deeze Landen ongehoord was, en met derzelver groadwetten, zoo min als met!derztlver coniHtutie, overeen is te brengen. Maar ik meen, dac het beteris,dat men alle hartstochtelijke uitdrukkingen oncwijke, en vooral uit een dier-  135 >$ diergelijk onderzoek van zaaken, als deze is, vef! banne; dat het gevoeglijker en billijker gehandeld zoude zijn, dat men, vooronderftellende, dat de Regenten, ter goeder trouwe hnrtne meening, 't zij die gegrond is, 't zij niet, ftaande houden, ook te gelijk vooronderftelle, dat de Heeren Stadhouders hunne meening, gegrond of niet gegrond, ter goeder trouwe kunnen voorftaan; even zoo wel verplicht zijnde om het recht der Militairen te handhaaven, als de Steden om de hand aan het rechterlijk gezag der Schepenen te houden. Wil men het handhaaven van het geen de Heeren Stadhouders vermeenen rechtens te weezen toe wij ten aan den invloed van flegte Raadslieden, en daar op uitroepen: „ Gevaarlijke Raadslieden, die den Vorsten zulke maximes in den mond „ leggen; even gevaarlijk voor de eere en het be» lang van den Meester, dien zij willen vleijen^ als voor de Regten van het Vaderland, waar1 aan zij het leëven, ten minften het voedfel, verfchuldigd zijn! ". Hoe gëmaklijk kan men zulke eene exclamatie te rug kaatfen. Het is immers niemant onbekend, dat onfe folitique machine meesfc door de naderen van Minifters, en van Confulenten aan den gang gehouden word: en hoe gemaklijlc Zoude men dan niet bij retorfie kunnen uitroepen: Gevaarlijke Minifters en gevaarlijke Confule,nrf ten , die den Wethouderen der Steden zulke begrippen in 't hoofd brengen: even gevaarlijk „ voor de eere en het belang van de Meesters die „ zij willen vleijen, als voor de regten van hec ^ Vaderland, waar aan zij het leeven, ten minften ^ het voedfel, verfchuldigd zijn". Maar nog eens, Wel Edele Geftrenge Heer, zulk foorc van uitdrukkingen diende men liever geheel in de pen te. t 1 4 hou-  Soaden-: ik lees dezelve altijd met- eenige aandoe-, jjing van leed. . Hiermede Zal ik alle de particuliere aanmerkingen over dit gedeelte van de Militaire Jurisdictie afbreeken, en ook niet treeden-in een befcliouwing van de gebreken, welken in ons land plaats hebben ten opzichte van de proeeduures in Sreden en ten platten Lande. Die 'er ecnigzins de practyck van ondervonden heeft, zal niet zelden' den raad moeten geeven ,• om liever van het blijkbaarst recht af te zien,- dan geduurendc het leven een proces te voeren , daar men jaarlijks veel geld aan zal veripilien, en van het welk men ,zejve nimmer den uitkomst zien, of de vruchten plukken zd. Men behoeft maar in.den Haag de praóiijck geoeffend te hebben , om 'er van overtuigd te weezen. Evenwel , als men ergens met gerustheid ftaat kan maaien op onvertoogen en goed recht, dan is het buiten' allen tegenfpraak bij de twee Hoven van' Juftitie, en wat tijd verloopt 'er dikwijls niet, eer dat men tot die hooge Rechters komt? Wanneer grondwetten en grondrechten eens gefteld zijn, komt het mij, onder verbetering, voor, dat niet wel in aanmerking kan komen, of geen Militair gaarne onder de verplichting zoude gebragt willen zijn van zig in zaaken van eetzig belang. te moeten' onderwerpen aan het zeggen van een Capitein , en wat 'er verders in de Pro - Memorie word bij gevoegd : zoedaanig gebrek .zoude allenthalve ligt te vernelpen zijn, met de oude maatregelen daar tegen te gebruiken j maar zijn 'er geen abuifen en gebreken in de ftedelijke Jurisdictiën ? Klaagt men niet, dat 'er in fommige Steden erbarmelijk geleeft word met de infolvente boedels? Hoe deerlijk word 'er niet fomtijds mede gehandeld ten platcen lande? Zien we niet,-  niet hoe bekommerd de Landzaaten zijn, dat* hunne nalaatenfchap kome aan de Weeskamer*, die (lichtingen , gefchikt tot het bewaaren der rechten en goederen van Weezen; en dat zij, bij 't maaken van Teftamenten, de Weeskaamers uitfluiten? Zoude dit zoo algemeen plaats hebben, indien 'er in het beleid of bewind van de Weeska* mers (eenige mooglijk uitgezonderd) geen gebreken waren 7 welke de Luiden doen vreezen, dat 'er hun goed kome en hunne kinderen of erfgenaamen onder derzelver voogdij geraaken. En waarom zoude men anders in ons Land eenen Weeskamer vermijden, daar die natuurlijke en oorfprongkelijke befchermplaats der weezen in Oost - Indien de voorkeuze boven testamentaire Voogden en Executeurs blijft behouden. Ik zoude U meer andere ongelegenheeden van de Ördinaris Jurisdictie (zoo men die heet) kunnen opnoemen: doch laat ik die kwaaien , aan dewelke» men niet gezind fchijnt eenige geneesmiddelen toe te brengen , niet verder aanroeren Het geen ik 'er van bijgebragt heb, (trekt alleen en is genoeg om te doen zien, dat een Militair, op zijn beurtVpreekende, al vrij wat in te brengen zoude hebben, indien hij de ördinaris Jurisdictiën met dezelfde wapenen wilde bevegten, welke tegen hem gebruikt worden. ^ Ik heb mij in deeze befchouwmg bepaald tot het geen wat van de zijde van Holland en Zeeland over "de Militaire Jurisdictie is opgebragt Mutatismutandis kan Uwel Ed. Geftr. daar van een toet pasling op de andere Gewesten maaken. Ik moest kort zijn. . . Om dezelfde reden heb ik mij noch minder opgehouden met alle de Gefchriften en Boeken, wel. " Ij ke  <& den Capitein - Generaal als Opperhoofd van de Militie, en aan de Militairen, als in dit opperhoofd hun Opperften Rechter moetende erkennen. 4. Dat 'er in ons Land geen terrhoritaale Jurisdictie plaats kan hebben, dan die van den Souverein ; en dar de territoriaale Jurisdictiën even zoo onbekend aan onze Voorouderen zijn geweest, als de nieuwe opgekomen woorden van Territoriaale Overlieeden , hun vreemd in de ooren geklonken zouden hebben. 5. Dat de befnoeingen , welken omtrent de exercitie van de Militaire Jurisdictie, zoo als die plaats heeft gehad, zouden mogen ondernoomen worden , wezendljk zoo veele ver-' kortingen zouden zijn, aan het Recht van den Heer Capitein - Generaal, en aan dat van de Militairen, toegebragt. ■Zoo ik in deeze Befchouwing U Wel - Ed. Geftr. niet in alles mogt voldaan en van alles overtuigd hebben, gij zult 'er ten minfte, zoo ik vertrouw, uit zien, dat mijne befpiegelingen over dit onderwerp , of fchoon die in den eerften opflach wat vreemd mogten fchijnen, zoo verre niet van den weg afdwaalen , als U Wel-Ed. Geftr. het mogelijk vermoed ; en meerder licht aan de zaak toebrengen, dan het U Wel-Ed. Geftr. verwagt zal hebben. Wat 'er van zij, ik ftelze aan U Wel - Ed. Geftr. nadere overweeging, en laat aan Uw oordeel over, of ik nevens den Steller van de meergedagte Pro ■ Memorie behoor geplaatst te worden onder die geenen , die getragt hebben om een punt der Conflitutie van de Regiering in het waare daglicht te plaatfen; dan onder 'die geenen, welken aangedreeven worden, door de zucht om aan deze of geene Parthij te behaagen, het . W"  fl^door nog erger uitzichten. Ik behoef U Wel-Ed. ^^^eerdaar omtrentgeen verzekeringen te doen j h« mortallenthalveflitdedaad zelve blijken. Ondertusfchen kan het niet wel anders weezen of die ■Sa die de .waerheid betragt, de waerfaeid heft, fn déze ve zoekt kenbaar te maaken, voe t eenen zekeren gloed van yver in zich zeiven, welke niet w e bedwingen veel minder te verdooyen is; en den ftïj eene5 zekere levendigheid kan bijzetten, we ke e onrechte aan drift of aan gebrek van bedardhefd word toegefchreeven. De zaak is over 't geheel genomen, alleen deeze: fteunt het geeo men voorbrengt op gronden of niet ? Ik blijf met bijzondere hoogachting ; enz. AsHage '7- Mey