I N V L O È D VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST^ op 't GELUK der BURGERLTKE MJJTSCHJPPT, Bëtoogd in VYF LEER-REDENEN, door wylen den HeERE L A G E T, y. D. M. te GENE FE, met Historische Aantekeningen Uit het Franscb Vertaald. TE UTRECHT, fcy A. v. PADDENBURG. Akademie -Drukker. MDCCLXXX1V,   AAN DE WELEDELE GEBORENE VROUWE MEVROUWE REGINA MARTENSZ, DOUAIRIÈRE BUYS EEGENTESSE VAN 'T BURGERWEESHUIS TE AMSTERDAM, • 8 WOR-  Worden deezë LEERREDENEN ten teeken van waare hoogachting en erkentenis, opgedragen door haaren WELEDELE GEBORENÈ's Önderdaanigen £ n Dienstvaardige& Dienaar j. f. h. guiot. IN-  BERIGT VAN DEN VER TA AL ER- J)e aangenaamheid en het nut, by 't leezen van 't oorfprongelyk werk ondervonden deedenmy, de raoeijelykheidvaneene Vertaaling voorby zien, en myne uuren van uitfpanning bededen, om deeze Leerredenen in Nederduitsch gewaad te kleeden. De begeerte om my in myne Moedertaale te oefenen, en 't verlangen van ettelyke Vrienden aan welken ik verpligt was, waren toen de eenige oogmerken in deze myne bezigheid. Nimmer had ik gedagt, in een' eeuw zo mild in Vertaalingen, als kiefch in Taalkunde, dit Werk door den druk gemeen te maaken; en fchoon ik by de geachte Schryvers van de Hedendaagfche Vaderlandfche Letteroefeningen, reeds in den jaare 1778, (7 Deel, 2 St. p. 63,) eene Vertaaling van deeze Leerredenen ge* * raa-  vi BERIGT van den VERTAALER. raaden vond , fchroomde ik, 'er de uitvoerer van te zyn ; wachtende veeleer met verlangen , dat een bekwaamer hand hunnen raad opvolgde^ Dan dewyl. tot hier zig niemand 'er toe verledigd heeft, heb ik 't gewaagd, deeze zo nuttige ftofiè, den Nederduitfchen Leezer aan te bieden. Nuttig, vooral in onze dagen , in welken het niet ontbreekt aan menfchen, die gelykerhand, en op allerlei wyzen , den Godsdienst aanranden, naar gelang van hunne by-> zondere belangens, en de wapenen welken zy daar toe aan dehand hebben ; menfchen , die , of ter goeder trouwe, of onbedagt , of kwaadwillig handelen; van welken laatften, verre de meeften, zig in eenen gaapenden afgrond werpen; nietgelyk weleer de Romeinfche Ridder Ms. Curtius, om hunnen medenmensen van 't onheil dat hen treft te be- vry- (*) De Schryver van Je Syftême de Ja ftature, by voorbeeld.  BERIGT van den VERTAALER. vh vryden; maar, om hen deelgenooten van dat verderf te maaken: of ten beften genomen, om zig eenennaamte maaken. Ik beken egter, dat deeze ftofffe, hoe gefchikt ook, voor allen van geen nut zal zyn. Niet voor hen, die den Godsdienst aanranden, zonder zig te bekreunen of. zy 'er grond toe hebben, of niet; het onderzoek fchuwen; en zig veeleer op 't gezag van hun dwaalend vernuft, en op dat van verderflyke Schryvers verlaatende, hun redenloos vooroordeel onbelemmerd wortel baten fchieten. Ook niet voor waanwy» zen, die opdentytel van, zogenaamden, fterken geest te zeer gezet zyn, dan dat ze die van Chriften, 'er, voor zouden willen ruilen. Niet, voor wulpfche menfehen, lieden naar de mode, dieeenen Godsdienftigen wandel, voor ongemanierdheid houden. Deeze allen zullen gewisfelyk, zelfs by 't lezen van den tytel, het boek toeflaan, en met eenen verachtelyken grimlach, ter zyde fchuiven. Maar, voor hen die onder ernftige Vér. twyfelingen, arbeiden om de waarheid op * * a te *  vin BERIGT van den VERTAALER. te fpooren; hun werk maaken van bedaard onderzoek; die fchoon dwaalende, gereed zyn hunne dwaaüngen, voor de overtuiging te doen wyken, en aan de waarheid op te offeren: den zulken zal dit werkje ongetwyfeld ten nutte zyn. Zy zullen leezen, en wel met die bedaarde gefteldheid van 't gemoed; met dat reikhalzend verlangen naar overtuiging, die 't gewigt der zaake vordert, en 't hart open zet voor de indrukzelen van waarheid. Zy zullen vergewist worden van de waarheid en de waardy van 't Euangelie uit eene redenmaatige befchouwing, van zynen aart, en zalige gewrochten. Zy zullen hunne dwaalinge kennen, verlaaten, en de gevolgen zullen hen, voorzeker, dat oogenblik doen zegenen. Aangenaam en nuttig, voorwaar, zal deeze ftoffe ook zyn, voor hen die het dierbaar pand van 't zalig Euangelie befchouwen, als de bron uit welke zy by aanhouden een ziele voedzel konnen fcheppen, die hen eene waare troost byzet, het leven veraangenaamd eh de dood niet doet vree-  BERIGT van den VERTAALER. cc vreezen; waardoor hunne liefde en eerbied opgewekt word tot Hem van wien zy dat gefchenkt erlangen. Immers zullen zy daarin niet weinig verfterkt worden, wanneer zy uit de befchouwing van dit heiltafereel, vergewist zullen worden, dat de gezegende Heiland niet alleen ons toekomstig heil, maar ook ons tydelyk geluk ten doel gehad heeft; dat zyn Euangelie daartoe ftrekt en die groote zaak daadelyk gewrechtjieeft. Ja, ongetwyfeld zullen deezen, en ook anderen die gewoon zyn de weldaaden van't Fuangelie, alleen op den verren aflland van het toekomftig leven, en dus, als in 't verfchiet te befchouwen', gevolglyk deszelfs waardy in die maate niet kennen zo ais dezelve waarlyk is: deezen alle, zeg ik, zullen op 't aangenaamst verrast worden, wanneer zy zig van zulk eene meenigte tydelyke weldaaden omringd zullen zien, welke zy door onoplettendheid , of onkunde, te vooren niet befchouwden als een heilzaam goed van 't Euangelie van Chriftus: waarin zy gelyk zyn aan hen die by gebrek aan eene zekere maate van kun* * 3 de  x BERIGT van den VERTAALER. de in de gefchiedenis en kennis der natuur te midden van de voorwerpen die hen om ringen zonder aandoening leeven, en belet worden, ook in dat ftuk, hunne harte in dankbaare verwondering tot God op te leiden. Aangaande het werk zeiven, heb ik den Leezer met weinigen te berichten, dat de Eerw. Schryver, daarin zodanig te werk is gegaan, als regtsftreeks't gefchikst was, om aan de bedenkingen van 't ongeloof, niets meer over te laten; en zulke die de waarheid hulde doen, op 't nadrukkelykst te overtuigen. Alleen zal ik nog aanmerken; dat het den oplettenden Leezer, het nadenken gewoon, niet bevremden moet, dat de Schryver zulke beftryders van den Godsdienst, als Rousseau, Hume &c. aanhaalt, dewyl het zeker gaat, dat men beftryders van den Godsdienst, voor wien toch deze Leerredenen ook gefchikt zyn, i met geen meer voordeel kan beftryden, dan door hunne voorvegters zeiven tegen i hen aan te voeren: ja, dat men het goed gevolg van overtuiging 't naast te wagten heeft,  BERIGT van den VERTAALER. xi heeft, dan, wanneer men hunnen aandagt tot die bekentenisfen, van hunne voorgangers bepaald die, daar zy maar al te veel op 't verleidende ftaröogen, anders met I een vlugtig oog by hen overzien worden. Trouwens, niemand zal ontkennen, datzy i die zig anders alleen toeleggen om den Godsdienst te benadeelen, zig wel zulke dingen laaten ontglippende daar ze met de waarheid ftrooken, ookgefchiktzyn,om 'er bywylen, een wettig gebruik van te maaken. In de Vertaaling, heb ikmy zo na mogelyk, aan 't oorfprongelyke gehouden, en daarom liefst verkoozen, zelfs die trekken, die naar onze gewoone wyze van voorftel: len niet gefchikt, eenigzins opzigtig fchynen, letterlyk te vertaaien. Lang heb ik in beraad geftaan om dezelve door eenige aantekeningen, op te helderen; maar dewyl het regtzinnige van deeze Leerredenen op andere plaatzen blykbaar is, en zy ook gefchikt zyn om van lieden van allerlei Gezindheden geleezen te konnen worden,ben ik te raade geworden om 'er van af te zien. Nuttiger dagt my, om by eenige ftuk-  xn BERIGT van den VERTAALER. Hukken die my toefcheenen uitbreiding te konnen lyden, den Leezer naar het voortreffelyk Werk van den Heere CF. Weg ener, genaamt; Bezvys dat de Godsdienst de ziel van den Staat zy, te wyzen: welke Nooten, midsgaders de weinige die ik gedagt heb niet te moeten agterhouden, om ze van de oorfprongelyke te onderfcheiden, D. V. getekend zyn. Wyders heb ik my bevlytigd om deeze Vertaaling, zo veel in my was, van §cylTaal- en Spelfouten zuiver te houden; vorzoekende den Taalkundigen leezer de' nog overgeblevene te verfchoonen. Meer niet te berigten hebbende, fluit ik met den wensch, dat het een en ander in deeze Leerredenen vervat, moge (trekken , om het einde tot welke zy gefchreeven zyn te bereiken. Ja, ik zal my rykelyk beloond achten, indien dezelve aandoeningen , van verfterking in, hoogachting voor, en liefde tot de Leere van 'tEuangelie, die my ftreelden; beneffens de aangenaame dankbaarheid, aan Hem, die 'er ons zo ruim als genadig mee befchenkt; in den Leezer verwekt en gevoelt worden. IN-  INVLOED VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST, op 't GELUK der BURGERLTKE MAATSCHAPPT, o f EERSTE LEERREDEN OVER MATTIL XII: vs. iS. Siet mynen knecht, welken ik verhoren bèbhè\ mynen beminden, in welken myn ziek een weibehagen heeft, lek fal mynen Geest op her/i leggen, ende by fal het oordeel din Heydorxrl verkondigen. W aarlyk, een treffelyke Loffpraak, voor-1 maals door God zelf, aangaande onzen Goddelyken Zaligmaaker, den Propheet Jezaia,^:;. ffi in den mond gelegt. Een Lofipraak, welkew* 4 A hst  s EERSTE LEERREDEN hetdoorlugtigampt, dat hy bekleeden zou, de fchoone hoedanigheid zyner ziele, en de gelukkige uitwerkingen zyner bedieninge, in 't helderfte daglicht fteld. Gegrond op dit getuigenis, zeide de H. J. C. tot zyne Joh.%\ tydgenooten; Ik enfoeke myne eere niet; daar 54, ' is een die fe foekt ende oordeelt. Myn Vader is 'f die my eert. Hoe groot is 't in de daad, deeze Lof fpraak uit den mond van God zelf te hooren! Siet mynen knecht, den Dienaar •welken ick verhoren hebbe , mynen beminden , het dierbaarst voorwerp myner ivelbehaagen, Ick fal mynen Geest op hem leggen. Ik zal hem met alle de gaaven der wysbeid, en der genade verryken; hy zal de volheid der Godheid bezitten. Dan, op wat grond rust deeze groote liefde van God tot den H. J. C.; en waarom fchenkt hy hem zonder maate zynen Geest? Hetis, voegd'er de Propheet by, om dat hy denHeydenen het recht zal voortbrengen; dat is, dat hy de heerfchappy der deugd op aarde zal herftellen, en daar door het geluk van 't menschdom voltrekken. Doorlugtig chara&er van 't Euangelie, het algemeen heil tot zyn voorwerp te hebben, en dat in de daad te bewerken! Eene groote waarheid-Geliefde, diewyin ons harte  over MATTH. XII: vs. 18. 3 te hadden U. A. in eenige agtervolgcnde Leerredenen te betoogen. Ik ftcl my derhal ven thans, eene baane of taak voor, van eene groote uitgeftrektheid. En weide eenige Leerredenen toe, aan de eere van't Euangelie des vredes : Het is de hoofdpiigt van de Apoftolifche Bedieninge, die wy van den Heere ontfangcn hebben. Voegt uwe gebeden by de onze Geliefde, op dat de Heere zyne kragt, in onze zwakheid . volbrenge. Wy zullen in tTeerfleplaats het Euangelie in zyne voornaamfle grondregels: daar na in zyne byzondere wetten befchouwen. Het een en ander zal ons genoegzaame bewysredenen aan den hand geeven, ter betoogingevan zynen liefwaardigen invloed op 't geluk tier Maatfchappy. Dan, vooraf verklaaren wy, en bidden Ü. fteeds indagtig te zyn, dat in 't geen wy U. A. hebben voor te draagen, noch eenige perfoneele inzigten, noch eenigtwistzugtig oogmerk, zullen plaatsvinden. Indien de liefde in der Christenen harten, met de waarheid veréénigd moet zyn, dan moet die veréénigingbovenal in 't charaéfcer en inde redenen van Gods knegten doordraaien. Zy moeA 3 ten  4 EERSTE LEERREDEN ten indien hetmogelyk is, goedkeuringe erlangen ; gelyk in hun eigen gevvisfe alzo ook in,de gewisfens hunner gemeinte. De Geest des Heere moet, gelyk op hunnen Goddelyken Meefler, op ben ruften om, eeven als hy, de volkeren het reebt te verkondigen. Dus zullen wy, al 't geen de byzondere omftandigheeden, in welken de Kerke zig thans bevind, ons zouden konnen opgeven, voorby ziende, ter bereiking van ons éénig oogmerk, alleen betoogen, dat het Euangelie geboren is om het algemeen heil te voltrekken. U. A. lette nog, datwy van geen, verzuimt, noch door valfche opftellen bedorven Chriftendom fpreeken. Het is bekend dat de hartstochten der grooten, en het bygeloof van 't gemeen dat fomtyds misbruikt hebben om de waereld te verwoeften. Maar deezen heiligen Godsdienst in zynenaart, in zynen oorfprong, in't Euangelie zelve, befchouwende, zalééneaanmerking, terwylwy alle andere bewyzen van zyne waarheid onaangeroerd laaten, genoegzaam zyn om zyne uitmuntendheid aller kragtigts te betoogen ; het is het groot nut welk hyde Burgerlyke Maatfchappy toebrengt; het is 't geheelal door zyne prediking verandert. Met één woord,  OVER MATTH. XII: vs. 18. 5 woord, wy zullen U. A. trachten te bewyzen, dat die volken, welken de fakkel van 't Euangelie voorlicht, en door zyne wetten beftierd worden, dc gelukkigfte aller volken moeten zyn. Geliefde, dat de hartstochten en de vooröordeelen zwygen. Liefde tot de waarheid zal ons de redenen, die wy U zullen voorhouden , in den mond leggen. Dat die liefde.. Ubezielc! Een goed en oprecht harte! Ach Gel., een goed en oprecht harte! Amen. EERSTE AANMERKING,] In deszelfs grondregels befclxuwd, bevesr^J; tigd het Euangelie daadelyk de gefteldhejd2yn m*van den Staat, door de onderwerping aan dej£*j£ wetten der Maatfchappy, tot den ftand der^gg voornaamftc gewectens pligteti te verheffen.^. En in de daad om het algemeen geluk te bevorderen, moet*cr een onderwerping van de Overigheid zelve aan de wetten plaats hebben: Zo dat, de Onderdstanen zig binnen de paalenhunner pligten; de Overheden binnen de paaien hunn's gezags houden 5 allen in den rang in welke God hen gefteld heeft: dat deeze tzaamenftemming in acht genomen A 3 *ï *  6 EERSTE LEERREDEN zy, niet uit menfchenj vrees , door een wyze uit de oudheid by eene fpinne vjebbe vergeleeken; maar uit eerbied voor den eed, in de vreeze des Heere. Ja, de menfchenlyke wetten zyn magtelooze banden , wanneer ze door het zegel der Godheid niet beftempeld zyn (*). Men overtreed dezelve zonder knaaging, zo dra men dezelve ftraffeloos overtreden kan. Maar de hoop van ftraffeloosheid heftaat niet meer, zo dra men God als wreeker aanfchouvvt; zo dra men bewust is , dat ongehoorzaamheid aan de' men fchelyke wetten, een hoon is, deGoddclyke wetten aangedaan, datgeweld noch vernuft in ftaat zy de ftraffen die ze afkondigen Mom. 13; te doen ontgaan. Zyt enderworpen zegt Paulus, om der confclenüe wille (f), en Apos- i.J>efr. tel Petrus. Vreest God: eert den Koning ■—(§). ?: i?" Dus (*) Zie, C. F. Wegener. Bewys dat de Godsdienst ie ziel van een Staat zy. II. H. 11 Afd. § 54. p. 2 3 8. 2; o. D V. CO Zie, C. F. W e g e n e r Bewys enz. II. H. 11 Afd, §53. p. 214. D. V. (§) „ Dit eenig gebod, is defterkfiewacht, die om v den throon van een Monarch gefield kan worden. Hy flaapt veilig in de armen van den Godsdienst, en vreest » geen  over MATTH. XII: vs. i3. 7 Dus verftrekt het burgevlyk bevel tot een deel van de Chriftelyke Godvrugt, hetftrekt ten vatten grondflag voor de Maatfchappy, haar belangeus op die van den Godsdienst zelfs ruftende. Over zulks doet zeker befaamd Schryver zig dus hooren (*> „ Het „ was tot de algemeene rust nooiig, dat „ de Goddelyke wil tusfchen kwam, om „ aan het oppergezag een heilig en onfchejid- baar ehai-ader by te zetten, het welk den „ onderdaan het ramp zalig recht ontnam, om „ ?er naar zyn welgevalle meê te handelen. Al had de Godsdienst den mensen alleen „ deeze nuttigheid toegebragt, het ware ge- noeg om hen allen te vcrpligten dien te „ beminnen en aan te neemen; aangezien hy daarenboven meer bloed fpaart, dan de „ geestdryvery vergiet." Dan allermerkwaardigst is "t, dat het Euangelie, om de gruwelen van de oppermagt te beteugelen, alle misbruiken van 't gezag in de overheid, zorgvuldig voorkomt. De Geest „ geen kwaad." CF. Wegener. Bewys enz. II. H. ii Afd.§ 53-P-215- D.V. C*) J. j. Rousseau , de rinégalité des conditiont p. 160. A 4  8 EERSTE LEERREDEN Geest van goedheiden bil]ykheid zal de dryfveer van een gebied zyn, daar het eerfte denkbeeld, welk men van de menfchclyke natuur inboezemd, zy, dat zy naar Gods beeld gefchaapen is; dat 'er derhalven eene natuurlyke gelykheid onder den men- M. i7:fchen plaats heeft, dewyl God uit eenen bloede hel gantfche gejlachte der Menfchen gemaakt heeft; dat wanneer men de rechten der menschheid eerbiedigt, men haarcn Maaker eerbiedigt; dat een toeleg op de vryheid die den mensch van de natuur en de wetten bezit, een belcediging is den opperften Wetgeever aangedaan, die zyn weldoender en zyn vader is. Nog eens; wanneer de Godsdienst den Vorflen voor oogen houd, dat zy alleen Stedehouders des Allerhoogften zyn; is dat hen niet zeggen dat zy het charaéter jsyner liefde draagen moeten ? Wanneer hy hen deeze betuiging doet, gy zult fterven; doet hy hen dan de verantwoording, die hen voor de doorlugtigfte Vierfchaar aanftaandeis, niet vreezen? Wanneer de Godsdienst aan alle. Overheden der aarde zegt, ^q-fWeetet dat ook gy eenen Heere hebt in den hemel; verbrèekt hy dan de hoogmoed hunner onaf hangelykheid niet ? Bovenal, wanneer het  over MATTH. XII: vs. 18. 9 het Euangelie zo wel voor den meerderen als voorden minderen, verbindende, heilige, onvergangelyke, onherroepelyke wetten inftelt, hooger dan alle menfchelyke magt; fteld het dan niet eenen Herken hinderpaal, tegen de verweldiging, tegen de wreedheden, tegen degeweldenary en derzelver aanilagen? Is 't by gevolg niet de bron eener gelukkige vryheid(*)? Dus is 't, dat een Godsdienst, wiens jokMattK facbt, en wiens last ligt is, het nationaal charaéler vormende, zynen beminnelyken invloed aan alle de leden der Staatsregeeringe omdeelt, om 'er de ftrengheid van te maa- (*) „ Onze heder.daagfche Regeeringen zegt de Hr. „ Rousseau in zynEMiLE, Tof). 3- zyn buiten tegenfpraak hun ftandvaffigst gezag en hunne min ge',' woooe omkeeringen aanhetChriftendom verfchuldigt; l het heeft hen zelfs minbloeddorftiggemaakt; 't geen „ met de daad bewezen word, wanneer men hen by „ de oude Regeeringen vergelykt." Het is de Chriftelyke Godsdienst, zegt de vermaarde „ Schryver van U Efprit des Loix Lh: 24. Chap. 3. die, " endanks de grootheid van'tryk, en het gebrek der " landftreek, de oppermagt belet heeft zig in Ethiopië „ teveftigea, en in 't midden van Jfrjka, dezeden en de„ Wetten van Europa gebragt heeft.", A 5  io EERSTE LEERREDEN maatigen, en de gefteldheid van te beveiligen (*). „ Verwonderingswaardigezaak! roept een „ wyze (f) dienaangaande uit; de Chrifte„ lyke Godsdienst, die alleen onze gelukza„ ligheid in het toekomend leeven tot zyn „ voorwerp fchyntte hebben, bewerkt daar„ enboven ons geluk in dit leeven." TWEEDE AANMERKING. Het Eu- Dat doet de Chriftelyken Godsdienst nog akwet baarblykelyk door de uitmuntende -wet der liefderliefde.de. De Rollen der waereld gefchiedenisfe gewagen van oneindige ontwerpen en op Hellen in alle tyden uitgedagt, om ten voornamen ftelregel, 't zy voor Burgerlyke, 't zy voor Geeftelyke Maatfchappyen te vertrekken. Sommigen hebben in dien rang den yver voor den Godsdienst geplaatst: Maar, wat al rampen heeft een yver zonder liefde niet voort gebragt! Anderen hebben als de voornaamfle der pligten, de liefde tot het Vaderland voorgefield: Maar, in 't afge- trok^ (*) Zie, CF. Wegener. Bfwysenz,üü. nAfd. § 53- P- 209. D. V. Ct) Idem, ibid.  OVER MATTH. XII: vs. 18. n trokken befchouwd, is 't een uitfluitende liefde, onrechtvaardige drift, die den haat voor vrerade natiën inboezemd; een bron van Oorlogen, een oorzaak van verwoefting. Anderen hebben eene blinde en onbepaalde gehoorzaamheid geacht een'uitmuntende wet te zyn: Maar, indien men in de Staatkunde zo wel als inde Zedekunde, het recht van onderzoek weg neemt, vernietigd men alle vryheid; men begunftigd de verdrukking. Anderen hebben eindelyk eene gantfche vergeeting van zich zelve, of het martelen van zyn eigen hart, tot een voornaame wet gefteld: Maar, het is de natuur geweld doen, het is den mensch, verre van hem te hervormen, verdelgen. Het Euangelie alleen ver ■ kiest tot een algemeen beginzel van beftierino-, tot eerfte beweegende oorzaak, een wet die teffens de lieffeiykheid en de kragt van alle andere voltrekt, die alle de dryfveeren der Maatfchappy bezielt, een overhcerfchcndc wet, vraagbaak van den Staat, de éét der liefde. En in de daad Geliefde, v/at is een Maatfchappy door dat gevoel bezield? wat anders jdan een huisgezin van broeders en vrienden, onder het gezag eens Vaders, die bemind, en bemind wil zyn? Wie  ii EERSTE LEERREDEN Wie zou de gelukkige uitwerkzelen , die de waereld door deeze heilzaame voorzorge van 't Christendom reeds gevoeld heeft en nog gevoelen kan, konnen uitfpreeken? Zie daar het geen de verfcheidene Handen eens ftaats, en ieder lid door gezellige toegenegenheden t'zaam veréénigd: Zie daar 't geen de natiën ook onder elkander moet verbinden; want 't geen een mensch ten aanzien vaneen ander mensch is, dat is een volk ten aanzien van een ander volk. Plaats de liefde in hunne harten: Welk eene beminnelyke eenftemmigheid! welk eene onderlinge onderftand ! welk eene mededeelinge van goede dienflen ! welk een vrede! Van daar zo veele twistzaaken in haare geboorte gefmoort; zo veele trekken van billykheid, van onbaatzugtigheid, van edelmoedigheid : Van daar zo veel byftand den ongelukkige bewezen; zo veel vertrouwen in den handel; zo veel bevalligheid in 't leven. Men bemind kragtig een Maatfchappy van wie men zulke koftelyke goederen geniet. Ziedaar dan de waare ftelregel van den yver voor den Godsdienst, van de liefde tothet Vaderland, van de gehoorzaamheid aan de Overheid, en van eene wyzeverlochening van zig zelve. Ou-  ovêr MATTI1. XII: vs. 18. i% Onderwerp alle de anderen ftelregcls aan de liefde, zy zullen niets gebrekkigs meer hebben. Het kwam 'er opaan één hunner het voorrecht te|geven; dat was het éénig teder en beflisfend ftuk, welk noch Wysgeer noch Wetgever had konnen treffen. Het Euangelie voor de liefde uitfpraak doende, heeftdus, door één trek, voor altoos het algemeen geluk verzekerd. Hoort dienaangaande het uitmuntendst vernuft, op welk deeze eeuw roemd: „ Het moet, zegt hy, van den Godsdienst zyn als van de natuur; alle de middelen moeten by voor" keure tot het algemeen belang ftrekken. Nu, " 'er is in geene eeuwe, noch wysgeerig " opftel, noch rechtsgeleerd, noch ftaat" kundig genoodfchap gevonden; welken " zo zeer als de Chriftelyke Godsdienst, het " algemeen belang verheft, en het byzonder belang tot zyne behoorlyke paaien gebragt " heeft Waar uit blykbaar volgt dat één " en dezelfde God de maaker van de wetl ten der natuur en van de wetten van t „ Christendom is." (*) ^ (*) Bacon deJugment-Scknt. Lib.nl. cap. i.  14 EERSTE LEERREDEN En Geliefde, welk een verrukkend toaneel heeft deeze Euangelifche liefde, de waereld niet gegeeven! Alles is van gedaante verandert, zo dra zy wortel in de harten fchoot, vertegenwoordig u dien gelukkigen tyd, in welken zy geheerscht heeft; en zo 'er nog eenige geweften waren, genoegzaam door den Hemel begunftigd om 'er het I fpoor van benoude te hebben , gaat; gy zult 'ér de hoogmoed in broederfchap vèrwandeld zien; de gierigheid door de barmhartigheid vermorwd; de droefheid vertroost; de weldaadige vriendfchap de harten vervrolyken; de aangenaamheid der deugd de plaatze van ftrafwaardige welluften vervangen • gy zult 'er de belediging zo ras vergoed als gepleegd zien; fmartelyker aan hen die ze begaan, dan aan hen wien zy aangedaan worden; door de liefde uitgelegd; vergeeven zelfs voor de vergoeding. Daar zwaaid een onbederfelyke rechtvaardigheid den Scepter ; enhoe zou men de rechtvaardigheid, die een ander weder geeft 't geen hem toekomt, fchenden, als men bereid is het zyne meê te deelen? Daar heerscht die goede trouwe in'tgedrag, welke alle vermoeden eenerhaatelyke wantrouwe dempt; en die beminnely- ke  OVER, MATTH. XII: vs. 18. ï$ ke oprechtheid, welke, dat ik my dus tótdrukke, onze ziele onbedekt houd: men vermomd zig niet als men elkander bemind, of zo'er eenige vermomming plaats h eeft, dan is 't om de hand te verbergen die de weldaad verfpreid. Daar zyn Overheden, welken zig ten dienfte van *t Land opofferen ; een volk meer door liefde dan door pligt aan zulken Overheden verbonden: „ Eén eenigMi^r „ beginzel, in eene meenigte verfchillende „ chara&ers; één eenige wet om duizend teege.iftrydigehartstochten te overwinnen." Zie daar Geliefde 't geen het Euangélie gedaan heeftzie daar 't geen het nog in ftaat is te doen: Wee hen welken zyneh invloed, door hunnen lafter zouden weêrftaan! DERDE AANMERKING. Van daar volgt nu dat het Euangelie waare gronden van de liefde, die men het Va- wrw*^ derland verfchuldigd is, gelegt heeft; pf-lgtyj* de zo noodwendig voor 't geluk des volks, derlmi. 'Het is derhalven niet meer die oploopende drift der ouden, welke alles aan den Geest van overheering opofferde. Het is dien zeiven Geest van algemeene goedwilligheid waar  16 EERSTE LEERREDEN waar van wy gewag maakten, maar die ons door eenen natuurlyker en fterker band hegt aan de plaatze onzer geboorte, en aan de menfchen met welken wy onze dagen doorbrengen. Ongetwyfeld zal men het gantsch geflacht der menfchen niet konnen beminnen, zonder eene meerbyzonderegenegentheid te gevoelen voor hen, welken met ons, niet alleen d'eenige betrekking van menfchen, maar oneindig meer andere betrekkingen, van verwantfchap, vriendfchap, wetten, voorregten, Godsdienst, handel, en weldaaden hebben, in welken de aangenaamheid van 't leeven beftaat. — Vraagt men nu: wat doet het Vaderland beminnen ? het is dat men 'er rondom zig zo veele vrienden en broeders ziet. Nu het Euangelie maakt ons aan elkander dierbaar door de gezellige deugden welken het beveelt te oefenen; het grond die i Toh deUgden °P de Goddelyke liefde; het zegt y/27;4:°ns> dk God Hefbeeft, beeft ook zynen broeder lief. — Wat doet daarenboven het Vaderland beminnen?hetis de goede order,die men 'er ziet heerfchen. Maar het Euangelie houd een ieder op zyne plaats en in zynen Pbgt, uit liefde tot den pligt zei ven, uiteerbied voor God, die ons denzelven oplegd. De  OVER MATTH. XII: vs. 18. 17 De grooten leeren 'er gemaatigdheid; het gemeen, nedrigheid; de vaders, het goed voorbeeld; de kinderen, gehoorzaamheid; de ryken, roilddaadigheid; de behoeftigen* arbeid; allen leeren 'er in den ftaat waarïïï zy zig bevinden vergenoegd : wy leeren 'er allen deugdzaam te zyn, niet uit eene flaafiche vrceze, maar door een gevoel van liefde. — Wat doet het Vaderland beminnen ? het is het genieten van veiligheid in eene ongeftoorde vrede. Maar het Euangelie , de befte wetten ter handhaving van 't recht, en tot eenen broederlyken onderftand geevende , verzekerd de algemeene rust;het vereert met de grootfte loffpraaken het charader der vreedzaamen; het doet de^/, 4, eenigheid des geeftes in den band des vrcdes3beftaan: dus verdryft het alle onluften; het trekt rondom het Vaderland eenen ondoordringelyken muur op , tegen de pylcn van 1 Tttr. den vyand. Wie is het die uquaet doen fal, indien1'- l3' gy navolgers zytvan 't goetï -- Wat doet het Vaderlandbeminnen ? hetis,- vooreen oprecht Chrillen , het uitmuntend voorbeeld welke de grondleggers vanonzenheiligenGodsdienst hem gegeeven hebben. Men is niet onkundig van den blaakenden yver van den H J. B C,  i8 EERSTE LEERREDEN C. voor Jeruzalem zyn Vaderland, noch van de dierbaare traanen die hy dortte, by het overpeinzen van haare^rampen. Men weet al den arbeid van den ApodelPaulus voor zyn gedachte; immers hoort men hem van den Phil.2: Hemel begeeren tot een dranköfer geófferd ts 17 worden voor zyne broeders ; voor ben 3. verbannen te zyn om hen te behouden. — Wat doet eindelyk het Vaderland beminnen ? het is de dienden aan het zelve beweezen , aan te merken als een middel om den Hemel te winnen (*). Nu, indien het Evangelie onze eerzugt by voorkeurc tot de goederen der eeuwigheid verheft, zegt het ons ook duidelyk , dat men geen recht heeft om 'er naar te daan dan door eene getrouwe kwyting van onze pligten van Overheden, van Burgers, van Vaders, van Vrienden, van ambagtsman,van meeders,van dienaaren: het is ons onbewimpeld zeggen, dat, zal men het Hemelsch-Vaderland ver- kry- (*> Een Chriflcn die zyne pligten uit een regt be. ginzel betragt, heeft zeker een einde op 't oog; verwagt gewisfelykeene vergelding; offchoon dateinde niet door ei ge verciienften bereikt, en de vergelding by toerekening gefchonken worcJ.D.V.  over MATTH. XII: vs. 18. 19 krygen,men het aardsch-Vaderland wel dienen moet. Is dat onverfchilligheid voor't zelve inboezemen; is dat ons van 't zelve los maaken ? Het is 'er zo verre van daan dat het Euangelie ons den moed neêrwerpt , dat in tegendeel, wanneer het ons den Hemel tervergelding onzer poogingen aanwyst (*), het ons die beproefde ftandvaftigheid, die edelmoedige aankleeving inboezemd, welke ons aanzet om den Godsdienst en de wetten van ons Vaderland te verdedigen ; die ons op de bres doet ftormen , en ons verpligt goed noch bloed te fpaaren , om voor het nageflacht dit dierbaar vertrouwd-goed te bewaren. In wien zal men des noods meer waare dapperheid vinden dan in waare Chriftenen, welken door't Euangelie zeiven weeten, dat de opofferingen die zy'c algemeen welzyn doen, dienden zyn aan God bewcezen;dat eene dubbele kroone hen wagt,kroonc der eere op de aarde, kroone der onfterfelykheid in den Hemel ? Men oordeele nu of de Chriftelylce Godsdienst, met de voorfpoed eens Staats ftrydig zy (f). BE- (*) Zie de roerige noot D. V. (t) Zie, CF. We ge nek. Bewysenz. IH. u Afd. §• 39- 136. D. V. B 2  flo EERSTE LEERREDEN BESLUIT. Laaten wy nukortelyk alle de voorrechten eener Chriften gemeinte, van welke het Euangelie derlgenade en der liefde de voornaame wet zou zyn, hervatten. • Men bemind de vryheid : het Euangelie fchenkt en handhaaft dezelve door geheiligde, en onveranderlyke beginzels, welken het geweeten der Koningen en der Volken verbinden. Wil men de vrede genieten ? het Euangelie zorgt 'er kragtdadelyk voor , door zyne beginzels van broederlyke liefde en verdraagzaamheid. Begeerd men de heerfchappy der deugd op de aarde herboren te zien ? Daarom, alleen daarom is de genade geöpenbaart. Eischt men dat de liefde tot het Vaderland in aller harten geprent zy? Het Euangelie boezemd die liefde kragtigin; niet alleen door de treffelyke voorbeelden welke het 'er van geeft, maar ook door de natuur zelfs van zyne wetten. Twee gevolgen trek ik alleen uit het ver handelde : Vooreerst, dat het Euangelie niet alleen geboren is om de Kerk te veftigen; maar dat het de ziel eener goede re-  over MATTH. XII: vs. 1-8. ai regeeringe ( * ), haar grondwet moet zyn, om haar beftendigheid te veroorzaaken; en haar geluk te verzekeren. Ten tweede, dat de vyanden van 't Euangelie de waare vyanden van den Staat zyn ; dat de flagen welken zy den Godsdienst toebrengen, zo veele t'iaamcnfpanningen zyn tegen het Vaderland , dat zy 'er de zuilen van fchudden, de grondveflcn ondermynnen , de veilingen vernielen. Hoort dit, gy die God vergeetet. Hoort dit, gy die het oore leenet aan de redeneeringen der Godloosheid. GyChriftenen, gelukkige Chriftenen, van wien de God deezer eeuwe het oordeel nog niets verblind heeft, behoed u tegen die rampzalige befmetting die gelyk de kanker knaagt. Laat u door geene valfche redeneeringen verblinden, in wat gedaante van vertrouwen men die ook voordraage , met hoedanige blanketzel men die ook verciere. Het Euangelie is tot hier toe onzen roem en onze ftrekte geweest; ach! dat het 't nog, dat het geduurig de vreugde onzer harten zy! — Het is't eeuwig Euangelie. Bemind het; (*) Zie, C. F. Wegener. Bewys dat de Godsdienst de ziel van een Staat «y. Amft. 1776. D. V. B 3  aa EERSTE LEERREDEN het; trek'er den geest van aan ; volgt 'er de grondregels van : laaten wy, indien 't 'er op aankomt, 'er de verdedigers, de bloedgetuigen van zyn. Laaten wy dit voortreffelyk erfdeel, dat onze Vaders tot ons ove'rbragten, onze Kinderen nalaaten, om van genachten tot gedachten de fchat onzer bloedverwanten , de Befchermëngel van 't Vaderland, de heerlykheid van Sion te zyn. De wangunst verwoed zal 'er over zidderen; de Vosrt der duifternisfe zal tegen de geloovigen, die hy wilde verflinden, de Openb. tanden knersfen. Wy, Geliefde, wy zullen 3' houden V geen wy hebben, en niemand zal onze kroone ncemen. AMEN. IN-  INVLOED VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST, op 't GELUK der BURGERLTKE MAATSCHAPPT, O F TWEEDE LEERREDEN C V E R MAT TH. XII: vs. 18. Siet mynen knecht, welken ik verhoren hebbennen beminden, in welken myn ziekeen welbehagen heeft, lek fal mynen Geest op hemle-gen ende hy fal bet oordeel den lleydenen verkondigen. ]^fa dat wy in de voorige leerreden, met U. A. onder 't oog hadden het nut welk 't Euangelie dewaereld heeft toegebragt, wanneer het de treffelyke beginzels der gezelligB 4 held'  24 TWEEDE LEERREDEN heid, eener wyze afhangkelykheid, en eener welvoegende vryheid Helde; de geeften en harten , daarenboven door eenen gemeenen band van algemeene goedwilligheid, in welke het cement en de kragt van de andere wetten beftaat, vereenigende; dien geest van goedwilligheid inzonderheid toepasfende aan de belangen van het Vaderland, om 'er het geluk van te bevorderen: Hebben wy thans een niet minder zeer uitneemende dienst, welke hetEuangelie de Maatfchappy bewezen heeft, in aanmerkinge te neemen; naamelyk wanneer het aan de gezellige deugden , bet wettig gezag ( Sanftion ) der Goddelyke wetten geeft. Waarj door wy dan verdaan, dat het Euangelie , dat aantal deugdelyke hoedanigheden, welken te vooren niet dan voor eenyouwige onderrigtingen der wysheid ge houden wierden, als wetten uit den Hemel afgedaald, en door al het gezag van den Godsdienst onderfchraagd, bondig heeft ingefteld. Dat ftuk nog niet genoegzaam opgeheldert zynde, is ons van zulk eene aangelegenheid voorgekomen, dat wy ter ontvouwing van het zelve nodig dagten, eene geheele leerreden te moeten afzonderen , daar toe over U en my de kragtdadige byftand der genade aanroepende. Amen. Wy  OVER MATTH. XII: vs. 18. 25 Wy zeggen dat het Euangelie , alle deM-* Daarenboven , volgens de treffelykc aanmerking van den Heere Jezus Christus, warende Dwingelanden weldaadige Hee-^uc- 22: a to 25. ren genaamt. Doch, voegd 'er de Zaligmaa- ker by , gy niet alzo. Het Euangelie legt in de daad, den Vorften wetten op, die 'er te vooren geene kenden: het boezemd aan een iedereen edelmoedige verheffing van gevoelens in; zo dat in dit gelyk in allé andere • opzigten, een Chriften met Paulus zeggen kan; wy hebben niet ontfansen eun Geest vanRom- 8; .. is. dienst ■ F.em. 13. —— Bayle, penféesfuries Comeies. De Heidenen zelfs, often minfte de wyste onder hen, fielden hnnne Godfpraakenin'tbefpottelyke. Zie 'c ge.en 'er Euripides van zegt in zyn treurfpel Heleiia genaamt. Aristophanes fpaarde dezelve niet in zyne blyjpdlen. Diedoorlugtige Romeinen, ca e s a r , cato, cicero, hadden 'er weinig achting voor. C 2  2,6 TWEEDE LEERREDEN dienstbaarheid, maar een Geest der aanneeminge, een geest van broederfchap. 3. In den kryg, beging men buiten noodzaake, zelfs na de overwinning, verbanningen, en moorderyen, waar van de gedagten alleen af keer verwekt, daar het zagtst lots welk men als eene gunst den gevangenen toezond , was hen als redenlooze dieren op de openbaare markten tot flaaven te verkoopen. Het Euangelie heeft den Overwinnaar menfchelyker gemaakt, de wreedheid der krygers verzagt (*), het recht der volken tot de beginzels van natuurlyke regtmaatigheid herroepende. 4. In de huisgezinnen [ik beeve deeze trek aan te haaien] maakten zig ontaarde Vaders onder alle de HeidenfcheVolken, éénéénig volk mogelyk uitgezondert, een inkomst van *t verkoopen hunner kinderen. Zy hadden zelfs 1 C*) En hoe inneemend, hoe aanlokkelyk is het aangezicht van een held, met wiens heldhaftige deftigheid de vriendelyke lach van een Chriflen verknogt is! Gelukkig land voor wiens veiligheid vroome Krygslie» den vechten! — Gelukkig land in 't welk ten tydenvan oorlog Chriftelyke heiren flaan! C. F. Wegener. Bewys enz. II. 11. Afd. §. 55- P- 239. id. §. 55. p. 259. 360. D. V.  over MATTH. XII: vs. 18. 37 zelfs het recht die te doen omkomen, alleen om de moeite en de koften hunner opvoeding te fpaaren. Sommigen, wanneer ze hen in fchoonheid noch in fterkte bevielen , begroeven ze levendig; anderen lagen hen ter vondeling op de mesthoopen of in de bosfchen: anderen offerde hen op de altaaren hunner afgoden, "t zy door hen in de vlammen te werpen, 't zy door hen een dolk in 't hart te drukken. Byaldien deeze of geene deezer rampzaligen de wreedheid hunner ouders ontkwamen, wagte hen een flaverny erger dan de dood, of wierden llagtöffers van eene affchuwelyke ontugt, dat een overmaat van ongeluk is (tf). 5. De offeranden van menfchen, door een openbaar bevel, in de tempels der Goden opgeüffert, offeranden aan 't meefte deel der ouden volken gemeen, waren die niet in 't al- 00 Zie de Hr. Abt de la Bleterie over Tacitus, des moeurs des Germains, Rem. Sl. — Obfervations Critiques £f Hifcoriques fur le Mahométisme, par G. Sales, Sec. v. Art. 10. — Jaquelot disfertations èfc* Tom.i-p. 239. — Garcilasso delaVega, Hifioire des Incas, Liv. i. Ch. 12. verhaald het zelvde van de inwooners van Peru. C 3  P TWEEDE LEERREDEN algemeen als een wezentlyk deel hunner Godsdienst geöeffend ( door zyne verdienften of door geld van de dienstbaarheid vry? Hy moest zig weder onder de magt van zynen vader begeeven, die hem wederom, en dat tot driemaal, kon verkoopen. De moeders zelve in eene ilaaffche af hangel ykheid van 't hoofd des huisgezins, en {leeds onder voogdy ftaande, zelfs nade dood hunner egtgenooten, hadden geen genoegzaam gezag om van hunne kinderen ontzien te worden, en zig met hunne opvoeding te verledigen (V). Zy waren niet dan eerde flaavinnen van den heerfcher. Ontaarde en verfoeijelykegrondregels, doch voor (b) Goguet, Origine des Loix, &c.Tom. 1. irePart, in-12. p. 44. D 4  50 DERDE LEERREDEN voer de komfte van den Heere J.C., algemeen aangenoomen. Hoord in tegendeel het EuEph.6: angelie: Gy kinderen, zegt het, 231; uwen\ 1' ' 4''ouderen gehoorzaam in den Heere. Gy vaders en \ verwekt uwe kinderen niet tot toorne. Kinderen eert uwen vadert ende moeder. Immersmoet men toeftemmen, dat die wet het aanfchyn der waereld verandert heeft. Want, Geliefde, by de Ouden was de onderwerping der huisgezinnen alleen gegrond op de vreeze; en de vreeze bewerkte die ooit de deugd ? By de Chrifterien is zegegrond op de erkentenis en op de liefde; zy is gegrond op beloftenis van heil; opdat uwe dagen verlenght worden, zegt de wet. De wet van MozeshoQ geftreng ook, had onvergelykelyk meer rechttnaatigheid dan de wetten der Heidenen : want Mozes gebied uitdrukkelyk dat de moeder geëert en byftand bewezen moet worden gelyk den vader, aldus in dit gewigtig ftuk der opvoeding tusfchen de beide kunnen eene wyze gelykheid ftellende, ten einde'er meer genegenheid, meer vertrouwen, meer bewilliging tusfchen de gehuwden zy; en by afwezenheid van d'eene, het gezag van de andere het gezin in order en in 't ontzag houde. Indien de wet van Mozes. den va-  over. MATTH. XII: vs. 18. 57 vader toelaat zynen wederfpannigen zoon ter dood te brengen, dan is't niet, gelyk by de andere volken, door een willekeurige daad, noch in eene beweeging van gramfchap, noch door de hand der flaaven, maar hy moest zyn' zoon voor de Richters en de gantfche vergadering der kinderen Israëls aanklagen, alleen ter oorzaake van; wederfpannigheid, een misdaad die de gantfche Maatfchappy belangt. De redenen van den vader goedgekeurd werdende, dan wierd het weder fpannig kind verwezen om gefteenigd te worden, niet door den vader zelf, maar door de handen der vreemden: Dan nog, een vader de tyd hebbende om de zaak te overpeinzen, tot zyne tederheid weder gebragt, door aanmaaninge van den Rechter, door 't gefchrei en de beden van zyn huisgezin, door detusfchenkomst der omftanderen, door de traanen en demoedigheid van zynen zoon, een vader zal die het vonnis ter uitvoer brengen? Maar, het Euangelie is nog veel zagtmoedi«er, en fchoon het de kinderen in de afhangelykheidhoud, bevryd het dezelve van 't juk. Diensvolgens beantwoord de egte ftaat onder het Euangelie aan zyn doelwit; hy fluit binnen de behoorlyke paaien de kindeD 5 ren  5« DERDE LEERREDEN ren en de vaders; het kind tot deugd vormende vertroost hy den vader; hy bewaard het leeven der perfoonen (indhidus') ; hy plaatstde zegen inde huisgezinnen; hy vormd het geweten der onderdaanen; hy verfpreid de voorfpoed in den Staat (*). Ach! al had het die ééne wet maar, by welke God den deügdzaamen vader barmhartigheid toezegt tot in. duizend geflachten, welke aanmoedigingvoor hen om door hunne deugden het geluk hunner nakomelingfchap te bevorderen! 'Er is nog een ftuk aangaande het huwelyk, inwelkjhet Euangelie een zeer voordeelige verandering te weeg gebragt heeft, welk wy niet ftilzwygend konnen voorby gaan. Te weeten dat de ondervinding in alle tyden aangetoond heeft, dat 'er voor 't menschdom niets rampfoedigerwas, dan het alöud ligtvaardig egtfcheiden. De gehuwden het recht bezittende om by d'eerfte grilligheid haare verbintenisfe te verbreeken, hadden by gevolge geen gemeen belang meer van welvaart, verwantfchap en noodlot; zy moeften dus in eene onderlingen fteeds duu- rend C*) Zie CF. Wegener, Bewys enz. II. H. n Afd, S- 58. p. 300. 301. D. V,  over MATTH. XII: vs. 18. 59 rend wantrouwe leven, wantrouwe dat het vergift is van alle Maatfchappyen, wantrouwe welke zig\onbedwonge openbaarde, en met terzydeftelling van alle eerbaarheid tot de uiterfte ongeregeldheden overfloeg. De driften van haat of ongebondenheid waren nietbedwongen, de oploopende gernoedsgefteltenishadden geenen breidel, de egtfcheiding was altoos bereid. Deerniswaardige kinderen, flagtöffers van dien kryg in den omtrek van 't vaderlyk huis, kregen 'er het allergevaarlykst voorbeeld; men moest de zyde der geweldigfte kiezen, of zyn geweld ondergaan! wel dra zagen zy zig verlaten; ftraffe ftiefmoeders kwamen eene tedere moeder vervangen; nieuwe erfgenaamen gaven gelegenheid tot nieuwe twisten ; kinderen van zo veele onderfcheidene moeders, van hunne kinderjaaren-af onderrigt elkander 0ver en weder te haaten, vielen elkander aan en verfcheurden elkander zonder medelyden; alle de banden van verwantfchap verkeerden in wreede verbitteringen. Ach! hoe kwaalyk kend men'smenfchen harte, en hoe vreemd is men in de gefchiedenisfe van de waereld, indien men waand dat de onverbreekelykheid van den egt, dien zeldzaamer maakt. In  60 DERDE LEERREDEN In tegendeel men hebbe de afkeer van den egt toe te fchryven, aan de inwilliging van de egtfcheiding en aan de rampen die 'er uit voortvloeien. U. A. leeze 't geen te Romen onder Augustus omging. Niettegenftaande de groote belooningen welke die Vorstaan'thuwelvk hechtte, hoe veele wetten, en ftrenge wetten 'er noodig waren, om'er de onderdaanen toe tebeweegen! Nooit waren 'er zo veele egtfeheidingen dan in die dagen; bygevolge nooit zoveel wulpsheid, nooit zo veele huisfelyke misdaaden, nooit zo veele rampen in den huwelyken ftaat te ondergaan (Y). Trouwens, de fchranderde vernuften en de diepzinnigfte Wysgeeren hebben altoos het verbod van egtfcheiding als een trek van uitmuntende wysheid be. fchouwd. Het Euangelie alleen heeft dat goed in de waereld gewrocht (*). TWEE- CO Suetonius, invitd Augufli, Cap. 34. O) Het Suangeiie wraakt zelfs alle aanleiding tot eene geoorloofde egtfcheiding, het over/pel; het rooid den wortel uit die 'er voedzel aan geeft; „ Zo wie een vrouwe „ aan/iet om dezelve te begeeren, die heeft airede overfpel in „ zyn hertemet haer gedaan." Matth. 5: 28. D. V.  over. MATTH. XII: vs. i3. 61 TWEEDE STUK. Maar, indien 't Euangelie de order in deBtgmfnhuisgezinnen herfteld heeft, niet minder bz-fa'ndm werkt het hunnen voorfpoed door de begun- W">«ftiging aan den Koophandel verleend, ten einde zyne verrigtinge te bevorderen , en zynen voortgang uit te breiden. Dat was het tweede ftuk welk wy U. A. moeften ontvouwen. Niemand zal met grond het aanmerkelyk nut van den koophandel tegen-fpreeken: Dat deChriftelyke Godsdienst dezelven oneindig begunftigd, valt ligt, zonder behulp van lcherpzinnige redenkavelingen, met de daad. te bewyzen. Ik beken Toehoorders, dat 'er een aanmerkelyke tak van den handel deiouden, door 't Euangelie, althans in Europa, vernietigd is; gave God dat het overal ware; ik beoogedenflaavenhandel. Wie onzer zou zo ontmenscht zyn, om 't verlies van dien verfoeijelyken handel te beklagen? Wie onzer die de waarheid lief heeft zal niet gaarne toeftaan, dat de affchaffing vanopenbaare markten, alwaar de mensch met de redenlooze dieren onderëen vermengt, en niet zelden tot eenen laageren prys verkogtwierd, een  6* DERDE LEERREDEN een der voornaamfte weldaaden zy, welken wy aan het Euangelie verfchuldigtzyn ? een waarheid die wyin 't vervolg bewyzen zullen. Maar ook het Euangelie heeft door een aantal andere, middelen, eene ruimer vergoeding van deezen vernietigde tak gegeeven. i. Straks hegte de ouden Godsdienften een verachtelyk denkbeeld aan den koophandel; zo dat men dezelven den flaaven ten befte gaf: 'er was ten minften verboden zulken welken dezelven oefende als burgers te erkennen. Diensvolgens arbeide deeze, door een onrechtvaardig vooroordeel, onteerde menfchen, niet tothun eigen voordeel, maar ten voordeele van hunne ftrenge'heerfchers; niet gelyk heden ten dage, met nayver, met eer en aanzien , maar met een bedriegelyk en onrechtvaardig beleid. En welk een trap van vordering konde de weetenfchappen, zo wel die van den koophandel als van andere voor de waereld meest nuttige konften, in zulke handen bereiken? De konften der weelde waren alleen geacht, d'eenige die men voltooyde. Thans, integendeel, en zedert deheilryke omkeeringe door het Euangelie te weeg gebragt, thans zyn 't  over. MATTH. XII: vsT i8. 63 'tvrye menfchen, welken, met achting, in een ftaat van gelykheid, tot hun eigen voordeel, met gemoeddelyke beginzels, en eerbied voor 't algemeen belang, den handel dryven Qd). 2. Er is nog meer; het Euangelie heeft veele dingen tot voorwerpen van koophandel gemaakt, die 'er voormaals om bygeloovige redenen uit verbanne waren. Zodanige waren onbedenkelyk veele landen, bosfchen, waaren, dieren , planten, en andere natuurlyke voortbrengzels , dewelke men noch aantallen, noch koopen , noch verkoopen dorst; om dat men hen, of als onreine dingen, of als heilige goederen, of, zelfs, als Goden befchouwde. 3. Derhalven heeft het Euaugelie weder eene vrye gemeenfchap tusfchen de- volkeren geopend; en by gevolge het vervoeren der koopgoederen bevordert, het dwaas denk: beeld vernietigende , dat by verfcheidene volken heerschte, dat de waateren derftroomen en rivieren goddelyk waren, ja dat het een heiligfchennis zou zyn dezelve dienstbaar 00 Hifi. Univ. trad. de VAnglois, Liv. BK ch. 29.  64 DERDE LEERREDEN baar te maaken aan het vervoeren van koopmanfchappen. Die dwaasheid was zo verregaande dat den koopvaardyfchepen de zeevaart ontzegt werd: Althans dat was het gevoelen der ouden Perfen, welken hen die een fchip te water deeden gaan, voor Godloochenaars uitkreten, hen betigdende de hoofdftofFen te bezoedelen (e). 4. Daarenboven heeft het Euangelie een aantal, niet min bygeloovige en, voor den handel zeer nadeelige gebruiken vernietigd; als by voorbeeld kwaade voorfpellinge der plaatzen, dagen, ja gantfche maanden, op en in welke niemand eenig werk dorst verrichten. Het Euangelie den dienst der Chris^ tenen tot eenvouwdige en redelyke inilellingen brengende, heeft de Maatfchappy van die tallooze vierdagen en uiterlyke plegtigheden bevryd, waar door een groot gedeelte van den tyd in de ledigheid verlieten, of in ongebondenheid doorgebragt wierd. 5. Ziet men de zaak verder in; ftraks ontdekt men dat het Euaugelie de volkeren door eenen gemeinenband van Godsdiensten broe- der- CO Hyds, de Relig. Perfarum.  over MATTH. XII: vs* 18. 65 derfchap veréénigd hebbende, eeven daar door dat heilzaam vertrouwen dat de ziel van den handel is, herfteld heeft. Men kend in de chriltene-geweften de oude barbaarschhe:'d niet meer;, die van de vreemdelingen > als zynde de geboorene vyanden van 't Vaderland, een afgryzen had ; die alle onderhandeling met hen verbood:, die hen in zaaken, hun belang betreffende, allen recht weigerde. Zou men by voorbeeld, indien de gefchiedenis des niet getuigde, zou men konnen gelooven, dat de koophandel in Egipten niet eer zynen aanvang nam* dan ruim duizend jaaien na de grondlegging van datfchoone Ryk, en alleen na de overwinning van Aïexander den Grootenï Zou men konnen gelooven dat de geweften van Azia en Europa thans zo bloeiende door de treffelyke oprichting van den koophandel, als Egipten, dcCrim, Indien, GroeiBrittanniënzelve, zou men gelooven, zeg ik, dat de Godsdienst dier volkeren hen gebood, den vreemdeling die 'er aanlandde, voor hunne Afgoden te Aagten ? Het Euangelie heeft voor altoos dee ze fchreuwendé onmenfchelykheid doen ophouden. Thans, Geliefde, is 't niet een bewezen zaak dat al den handel dia in de vier jr wae-  66 DERDE LEERREDEN waerelddeelen gedreven word, in handen van de Chriftenen is? En onder de handeldryvende Chriftene natiën daar den handel het meest bloeid: zyn het niet die by welken hun Godsdienst het naast aan 't waare Euangelie komt? 6. Behalven de bygebragte redenen; verleend het Euangelie geen fchuilplaats aan de kwaade trouw. De menigte van [vry plaatfen ontbraken ouwlingsniet: ontrouwe fchuldenaars, zelfs booswichten vonden eene verzekerde fchuilplaats: Het bedrog zelf had zyne altaaren; zynenfchutsheer onder de Heidenfche Goden: hunne Tempels, hunne heilige plaatzen , de huizen hunner priefters, wat zeg ik? gantfche landfchap-penftrekten ten onfchendbaare vryplaats aan de verbreekers van de openbaare trouw (/). En bet is bekend dat die wanorder nog zeer gemeen is, in die landen daar het Euangelie door de vermenging van 't Heidendom be- (ƒ) ZieEüRipiDEs éanslatragêdic dewyl men 'er geen uitdrukkelyke wet h?efi omvind ' die de flaaven regelregt tot de deaienst.vryheid roept.? Geliefde! dat het Euangelie die aanmerkelyke verandering niet eensklaps uitgewerkt, maar door eenewyze inzetting als van verre vóórbereid, en'tallengskens en ongevoelig daar toe gebragt heeft, verftrekt hem tot eere. Men moest zig wel wagten den flaaven van ftondenaan deeze verborgengenheid der liefde bekend te maaken, het was op de heeren op welke men te vooren wer-  over MATTH. XII: vs. 18. 8; werken moest, om van hen zeiven die groote weldaad te verwerven. Indien de grondleggers der kerke de vryheid der flaaven verkondigd hadden, zouden deheeren, van dit gedeelte hunner bezittingen beroofd, het aangemerkt hebben als een verregaand onrecht hen aangedaan; de ontilagene flaaven hadden de grootfte wanorders begaanjhet ware het teeken geweest tot eenen algemeenen opftand; de aarde ware met het bloed haar er bewooneren beklad, en het Euangelie des vredes, de wreede handelwyze der verweldigers, ter zyner beveftiging, opvolgende, ontëerd geworden. Aldus deedeu de eerfte opvolgers van Mohammed, om aanhangers te0mr j, winnen , de flaaven opftaan, en maakten 'er foldanten en wreede beulen van. Dan wat zyn zulke geweldige middelen tegenftrydig met de euangelifche wyshéid', en het teder belang dat God in 's menfehen geluk fteld! Nogthans is'topmerkelykdatde Heere J. C. zig vergenoegde, de beginfeien te leggen, en de neigingen van hun welken noodwendig, zagtkens, en by trappen, de omkeering moeiten aanbrengen, in te boezemen. Door aan alle Chriftenen te zeggen, Hebt malkander lief, gelykerwys ik u Uefj^ F 4 «*" "  88 VIERDE LEERREDEN gehad hebbe: Door hen jegens elkander de lieffelyke naam van broeders te doen aanneemen; en hen welken zig door hoogmoed verheften, de benaaming van flaaven te geeven: Door by die gelegenheid te verkonMarc. digen dat de Sóne des menfchen niet gekomen JO: 4S' isomgedientte worden,maar om te dienen:Doov de voetwasfinge aan zyne discipelen en'er byte Joann. V°CgCn' Bat ik doe en weet fi> ***** maar 13: 7, & zult het ** dezenver/ïaan: Weinige dagen m. 15: daarna zcgt Hy hen. R gf} ^ u ^ ^ dienstknechten, maar ik hebbe u vrienden genoemt: Door de Chriftenen dus allengskens onder elkander in den ftaat van natuurlyke gelykheid te herftellen, overmids Hy hen allen tot eenen ftaat van gelykheid met zig zeiven verhefte:Door langs geregelde en veelvuldige plegtigheden, die geest van gezelligheid, ja, zelfs van verwandfehap te herinneren; bovenal door het ftigten van eene gemeine tafel voor alle Chriftenen van allerlei orden, de tafel der gemeinfehap der heiligen, alwaar zy in den hoogwaardigen daad hun's geloofs, een daad van broederfchap oefenen : Eindelyk : door hen de voortreffelyke waardigheid van vrienden en [*f$ vankiiiderenGpdsQptedragen:^,Zegtde Hce-  over MATTH. XII: vs. 18. 89 Heere in zyn hoogepriefterlyk gebed; zy allen een zyn, gelykerwys gy Vader in wy, ende ik in ö, dat ook zy in ons een zyn: en myne heerlykbeid mtgen aanfchouwen. Veftigd uwen aandagt, op de verheffingen door welken Hy hen trapswyze doet opklimmen; ftraks tot den tytelvan broeders; vervolgens tot dien van vrye menfchen , van daar tot den rang zyner vrienden ; daarna tot den eernaam van vrienden Gods; eindelyk tot het uitfteekend voorrecht zyner kinderen; kinderen van den God der liefde, die uit eenen ™- 171 bloede hetgantfche gejlachte der menfchen gemaakt heeften uit welken op gelyke wyze al het gejlachte Eph. 3: in de Hemelen ende op ds Aarde genaamt wort. Zie daar het leerftelzel van den Zaligmake, zie daar het fpoor dat Hy gehouden heeft om de dienstbaarheid te niet te doen. De Apoilelen, aldus in de oogmerken van hunnen goddelyken Meeller tredende,namen een leerftelzel aan, in welke de voorzigtigheid en de zagtzinnigheid tot één en het zelfde oogmerk te zaamen liepen. Hoord hoe zy tot de flaaven fpreeken: * » Dat een* zie 1 „ iegelyk de ftaat volge in welke God hem 2^24.\ „ gefield heeft , d. i. die ftaa? waarin „ hy zig bevond toen hy het Chriftendom 2:9.10.1 F 5 „ om-  po VIERDE LEERREDEN Tttr. 2-.„ omhelzde: dit is ons bevel aan alle de iö enz. ■ . Coiosf. 3;*» gememtens. Zyt ge tot het geloof be22 «*■„ keerd geworden, flaaven zynde? dat de „ dienstbaarheid u niet fraartelyk zy; „ Maar, indien uw goed gedrag u der vrv„ heid waardig maakt, zo dat gy dezelve „ van uwe heeren ontfangen mogt; maak „ 'er uw voordeel af. Die in den Ileere „ geroepen is een dienstknegt zynde, die „ is een vrygelaatene des Heeren: En „ dewyl J. C. u vrygekogt heeft van de ,, flaavemy der zonde, door zynen bloe„ de, u dus door eene genadige verkiezin» ge , den heerlyken naam van kinderen „ Goüs geevende, verval niet, indien „ het mogelyk is, in de flaaverny der men. „ fchen; Maar, is uw lot dienstbaaren te »? zyn, gehoorzaam uwe heeren in een„ vouwigheid des harten, gelyk aan Jezus „ Chriftus." Hoord nu die zelfde Apoftelen hunne redenen tot de heeren rigten : cïtf.p'' Gy heeren gylieden hebt °°k pligten 1. ' '■>■> omtrent uwe diensknegten te betragten; „ Geeft hen het geen de rechtvaardigheid en „ de billykheid vordert; enweetet, voegen „ zy 'er by, weetet dat gy ook een Heere „ hebt in den Hemel, by wien geen „ aan-  over MATTH. XII: vs. 18. 91 „ aanneeminge des perfoons is." Hoord Paulus aan Pbilemon zyn flaaf Onefimus, diepMlmv een Chriften was, aanbevelende. „ IkbiddeI0> „ u , zegt hem den Apoftel, ik bidde 16. 17„ u voor mynen zoone Onefimus; neem hem „ aan, nietals een dienstknegt;maarals zynde „ verre boven een dienstknegt, dewyl hy „ onzen broeder is, inzonderheid van „ my geliefd, en hoe veel meer moet hy't van „u zyn, in den vlee-fche; en in den „ Heere. Neem hem aan gelyk my zel„ ven." En Jacobus den geenenberispende welken zig in de vergaderingen fchuldig maakten aan aanneeminge des perfoons; waarfchouwd hen dat zy door de wet dcrJac* 2vryheid zullen geöordeelt worden. Welk eene rechtmaatigheid , Geliefde, in deeze betuigingen! bovenal welk eene fchrandere omzigtigheid , om de vryheid te herftellen, zonder de vrede te ftooren! De dienstbaarheid dus verzagtende , was dat niet haare vernietiging ongevoelig bereiden ? Dan , de Apoftelen deeden nog meer. Om dit fraai ontwerp te voltrekken, drukten zy op eene kragtige wyze in aller harten zodanigo beginzels, uit welken, door een «mmiddelyk gevolg,de vrymaaking der flaaven na-  92 VIERDE LEERREDEN natuurlyk xmoest ontftaan.' Nog eens, den mensch die tedere minzaamheid inboezemende, welke den grond zyn's chara&ers verandert, leidden ze hem ongevoelig om van de gewelddaadige magt over zyne minderen af te ftaan: minzaamheid, tedere minzaamheid, veel kragtiger en zagtzinniger middel, dan een uitdrukkelyk bevel had konnen zyn! want, de verandering is, door de bewilliging, of veeleer door de daad, van hun , welken het meest belang hadden om 'er zig tegen te verzetten, van zelfs gefchied. Daarenboven heeft het Euangelie de waardigheid van de menfchelyke natuur zo wel ten toon gefpreid, de mensch als het beeld van zynen Schepper afbeeldende; dat het dat voortreffelyk beeld in den geringften ftand heeft doen eerbiedigen. Te vergeefs zoude ik poogen dat fchoon onderwerp uit te putten. Het Euangelie heeft alle den geenen die door het geloof tot J. C. gekomen zyn door een éénigen band verbonden, inéén en dezelfde orde gefchikt, en, om zo te fpreeken, onder één rigtfnoer geplaatst; hunne rechten en voorrechten gelykftellende, als leden van één lichaam, welken nederzitten en eeten moeten aan het zelfde gast-  OVER MATTH. XII: vs. 18. 93 gastmaal, die verordent zyn, als kinderen van één en het zelfde huisgezin , om het erfdeel van den gemeenen vader te deelen. Soo en zyt gy dan niet meer vreemdelingen, zegtEph. ' a: het Euangelie tot de geloovigen, van allen19' rang en ftaat, maar meeaeburgersderheiligen,er.de huisgenoten Godts: Het Euangelie heeft die dierbaare troostftem doen hooren, dat God alle de Chriftenen, door het zegel eener algemeene aanneeminge, heeft afgemaalt, zo dat in Jezus Cluïftus geen onderfcheid is noch vanR™-^ Joode , noch van Griek, noch dienstbaare3: 28. nocb vrye. Het Euangelie heeft aan 'tleer-^- 3: ftelzel der genade, de algemeene benaaming van Verlosfing, van vrykooping van 'tmenfchelyk gedacht gegeeven , om aan te toonen het geen wy jegens onzen naaften te betrachten hebben; wy van wien de banden door éénen heerlyken Verlosfer verbrooken zyn, wy van wienhetGodbehaagdheeftz;y» lPetr_2t uitverkeoreu volk, een volk van Priefteren en 9kaningen te maaken. Eindelyk, het E uangelie heeft alles, voor de koninglyke wet, de grooter wet der liefde gedaan , een wet waardig eeuwiglyk geroemd te worden, in de hemelen en op .de aardel Zy heeft de waereld van eene oude in eene nieuwe wae-  94 VIERDE LEERREDEN waereld verandert; zy heeft hen, welken men als flaaven handelde, als onzen evenmensch doen ,befchouwen; zy heeft hen, omtrent welken men geweld pleegde, doen beminnen; zy heeft aan dat aantal menfchen, welken men zig niet verwaardigde toet die naam te begroeten, de beftaanlykheidweêrgegeeven; zy heeft dezelven in de maatfchappy wedergebragt, om hunne gaaven aan het algemeen geluk toe te weiden; zy heeft derhalven de vryheid op aarde herfteld. Geliefde, houd dit nog onder 't oog; het zyn geene gewaagde redeneeringen' maar gebeurde zaaken, de bewyzen zietgy' 'er van rondföm u. Indien 'er egter nog iemand in deeze vergadering ware, by wien dienaangaande eenige twyfelingen overbleef, onze huizen zyn open om hen te ftigten , wy zyn bereidwillig om nopen* die ftukken, gelyk over alle andere in de voorige leerredenen voorgedraagen,alle bewys en licht te geeven welke men begeeren zal. BE-  OVER MATTH. XII: vs. 18. 95 BESLUIT. Zal ik u nog moeten vermaanen, Geliefde, om de heilzaame wetten van 't Chriftendom, met alle uwe vermogens te beminnen, te handhavenFHier alleen vind men de gelukkige overeenftemming der gehoorzaamheid aan de goddelyke wetten, met de gehoorzaamheid aan de reden: Hier die zeldzaame eenftemmigheid der afhangkelykheid met de vryheid: Hier devolmaakte liefde die devreezeverbandt,tni Jomn. het gezag doet beminnen: Het is een redelykeRom. \zGodsdienst. En wanneer men het 'er op toe-»• legt om 'er de zuilen van te doen wankelen; heeft men 'er dan wel de natuur van beftudeert, de beöogingen doorgrond, de waardy van erkend ? Volgens de gemaatigfte uitreekening genieten ieder eeuw, alleen in Europa, hondert milioenen menfchen de ontflaging der dienstbaarheid, door het Euangelie uitgewerkt. Enzedertdeoprigtingvan dien heiligen Godsdienst, hebben tenminften zeventien hondert milioenen menfchen, zo in Europa als elders, deeze weldaad genooten. Denkt men, Geliefde, denkt men aan die oneindige verpligting die wy allen aan het Euangelie hebben? Welk kan dan het  9Ö' VIERDE LEERREDEN het oogmerk zyn van hun die door de omkeering van het leerftelzel van 't Euangelie, de oude gefteldheid der waereld gaarne wederbragten ? Ach ! Geliefde , indien l:% het Euangelie ons allen zegt en wort geen dienstknechten der menfchen, zo zeggen wy't u ook ; neemt de leere welke wy u verkondigen zonder onderzoek niet aan. Maar ook fteld u niet tot flaaven van heillooze menfchen, die, door de ftoutheid hunner gevoelens, het gezag over uw gewisfe willen voeren; in uwe ligtgeloovigheid roemen; u gaarne als flaaffche bewonderaars hunner denkbeelden , aan hunne voeten zagen kruipen,en onder voorwendzel van u vry te maaken , u waarlyk keetens bereiden. Een ftandvaftige aankleeving aan het Euangelie der genade en des vredes, zal u van hun geweld bevryden ; uwe reden, door zyn levendig licht, verlicht en geleid, zal de Jum. 8: waarheid beminnen; en de waarheid zal u vry maaken,zegtde Zaligmaaker;gy zultby haaren fakkel wandelen ; uwe wel verfterkte fchreeden zullen u ten leven geleiden. Dan , hoe gewigtig is deeze pligt, dat men de euangelifche vryheid niet te misbruike hebbe, tot een dekmantel van los-  ovek. MATTH. XII: vs. 18. $7 losheid of ongeregeldheid. Wy zyn niet meer dienstknegten der menfchen, dank zy de Oorzaak van onzë vcrlosfing, maar wy zyn dienstknegten Gods. Het is ierhalvenuitlief-R»m. 13; de tot God, het is om der cenfcientie -Mille dat5* wy getrouwelyk alle menfcbelyke ordeningen 1 Pet. 2: en der danig zullen zyn; dat dienstbaaren hunne I3" heeren eerbied zullen toedraagen , en hen met blymoedigheid gehoorzaamen; de kinderen hunne ouders eeren; dat ieder lid der maatfchappy, hunne afhangelykheid van de wetten in hun gedrag zullen toonen; dat de minderen aan hen welken het recht hebben om te gebieden, uit liefde en pligt zullen toegeeven; dat de Overheid zig herinneren zal, dat zy geen flaaven, maar menfchen, gebieden, dieCtd, doorhetEuangelie, ver-^Cer. zegelt beeft; dat wy allen te zaamentot eene1' voornaame wet, de wet des Heere zullen aan neemen, w'izxjock facbt, en wier last licht it.Matth. Welk eene gelukkige verblyfplaats zou deeze waereld niet zynjndien de euangelifche wysheid 'er oppermagtig in heerschte! Het zou 'tryk der liefdeen der minzaamheid zyn. Geen hoogmoed byde grooten; geen gefchreï en gekerm by de geringen: De vriendfchap G her-  o8 VIERDE LEERREDEN herftsld zynde , zou de harten vervrolyken. De onderfcheidingen van ftaat en middelen, eenigermaate door den geest van broederfchap uitgewischt, zouden maar een werktuig der weldaadigheid zyn: De trekken van goedheid, de dienstvaardigheid zouden van de eene orde tot dé andere, van burger tot bur. ger, door eene vrye gemeenfchap omloopen: Men zou zig geluklig achten te leven : De ouders zouden by hun verfterven over het lot hunner kinderen niet meer bekommerd zyn. Bevreesde vaders, tedere moeders, vreest het graf niet; uwe kinderen zullen u alsdan , in uwe deugden opvolgen, zy zullen gelukkig zyn, de ouderlooze weez zal befcherming erlangen; derykenzullen hnnne goederen in zekerheid bezitten; debehoeftigenzullen 'er deel aan hebben; allen zullen, met onöphoudelyke dankzeggingen, de vruchten van de Chriftelyke vryheid genieten. Gelukkig het Heelal! Gelukkig ten minsi ten ons Vaderland,indien dusdanige gevoelens in onze harten geprent waren! Gelukkig een ieder onzer in de kwyting van de pligten aan iThn. onzen ftaat verknocht, door die vergenoegin6: 6' ge des geefies welk een groot gewin is. Gelukkig  over MATTH. XII'. vs. i3. 99 kig in onze verwagtingen! Gelukkig in onze dood! Ach! Heere, gy zult ons laten gaan inT,w, 2: vrede, want onze oogen\ zullen uwe zaligheid aan. 29» 3** Ccbouwd hebben AMEN. AAN- G 2  too AANTEEKENINGEN. CO Men kan over dit tafereel van den rampzaligen ftaat der flaavent de volgende fchryvers nazien, Suet, invitd Claudii. Plutarch, invité Catonis. . Senec, Epiji. 122. — Idem , de Ird cap. 10. —• Ta- cit, Annal. Lib. xrv cap. 43. Hüme'j Esfays &c. vel. 11. Esfay xt. — Théorie des loix civiles par Mr. L1 n- guet in-i2, Lond. 1767. Robertson, Hifi. du regne de l'Empereur Charles-Quint, Tom. 11. pag. 70. & fuivants, Not. 9. &c. O) De flaaven hadden in de daad niets dat hen toebehoorde; alleenlyk lieten hunne heeren hen fomryds toe, althans by de Romeinen, een kleinpecule, Cé. i. zeeker goed, door huane zorg en arbeid gewonnen) in eigendom *e bezitten, duure vrugten van het geen zy door fpaarzaam leeven zig wilden en konden befnoeijen van 't geen hen tot hun onderhoud, dat zelden boven de uitterfte nooddruft ging, gegeeven wierd. (3) Men ziet uit het geen 'er ons verfcheiden Schryvers van zeggen, hoe groot het getal der flaaven was. Atheneus, Deipnofoph, Lib. iv. cap. 20 gezegd hebbende dat de Atheniênxers 400, 000 flaaven hadden, voegd'er by dat'er by de Arcadiërs 300, 000, en op het klein eilandje Egint, omtrent vyf mylen in zynegrootfte lengte, 470, 000 geteld wierden. Zy waren ook zeer talryk te Lacédémone: HeRODOTUs verhaald dat by den flïg van Platèa, alwaar zig 5000Lacédémoniè'rs bevonden, een  AANTEEKENINGEN. 101 een ieder hunner zeven flaaven tot zyn gevolg had; en geen wonder, dewyl men beweerd dat van 625, 225 menfchen op welke men de oude inwooners van Laconiën, waar van Lacédémone de hoofdftad was, fchattede; 'er 503, 225 in de flaaverny zugiteden. "(4) Het kruis ,eene verachte en allerwreedfte ftraf, was de gecne tot welke de flaaven gewoonlyk verweezen wierden, en dikwerf om de geringften misdag, of uit loutere eigenzinnigheid.- Zie byzonderlyk Juvenal. Sat. vi. v. 219. en vervolg. Het ftrekte ten fpel hen op duizenderlei allerwreedfte wyzente kwellen. Zie Plaut. Afin. in 2. Se ne ca de ha ril. 40. de Clément, xvlil. Plinius Hifi. Nat. ix. 23. &c. Hun leven, door 't gebruik en de burgerlyke wet, aan hunne heeren toebel;u'..rcncie, befchikrc der - ; i—*- >•'•■"' ''.-gevallen. ]fl ^ Middelerwyl, wierddi recht van .. welkzy over die ongelukkige*! voerden, met ter t£d gemaatigd, en daarna orn$& d^^j^i'tci: Vcrciett|3£\?£r wierd terftond (naar m^xr-è'-%r'''-d~ ^kffi :i*ÊÊ}n den Stadhouder van K, " i Af Vijl „ flaaven, jegens hunne lf|?||ff1 :u-<:l.tvaj, in kennis te ncemen, |j|Hp, ï. !:'\' ;5;'■' Proef. urb. L. 1. T. xn. %£fÉ% onder Claudiulf^f^c onder deeze heeren zyne llaaven ziek zynde verlaaten had, verloor, indien zy kwamen te herftellen, allen rechtop dezelven; en by aldien hy ze uit wreedheid had omgebragt, was hy aan de ftraf des doodflags onderworpen. Suet, invitdClaud.c. 25. Dion. Cass. Hifi- lx. p. 685. In 'tjaar van Romen 814. werd hen door de wet Petronia verboden hunne flaaven te leveren om dezelven aan het verfcheurend gedierte bloot te ftelG 3 *ens  102 AANTEEKENINGEN. len, zonder dat vooraf de zaak by den 'Rechter in kennis genomen was, Wet n. J. i. 2. au Dig. ad. Leg. Corn. de Sicar. L. xlviii. T. vin. Adriaan beveiligde die wet, en verbood de heeren hunne flaaven ter dood te brengen, ten zy op 't gezag der Overheid , en na eenrechtmaatig onderzoek van 't geval. Wet. 2. in fine D. de bis quijui vel alienijurisfunt. 1.6. Spartianus, Hadr.p. xviii. Antoninus den godvrugtigen, beval dat den heer, die buiten rechtvaardige- oorzaake, zynflaafhad doen fterven, geftraft zoude worden, als had hy eenens anderens gedood, Wet. 1. §. 2. L. 2. d. d, t. Eindelyk onderwierp Confiantyn de Groote, gelyk Claudius gedaan had, aan de ftraf van doodflag, de heeren welken hunne: flaaven hadden omgebragt. L. 1. Cod. de emend ferv. lx. 14. t. 12. enGodefroy over de Wetten, 1. & 2, van Cod. Theoi. Lib. ix. t. 12. Ondertusfchen volhardde de hee, ren inverfeheidene landen, dat gevaarlyk recht op hunne flaaven te genieten tot in de twaalfde eeuw. Poxgies, de Statufervor. L. 11. c. i. §. 4, 10. 13. 14. CS) Meu zou boeven op 't verhaal der wreedheden aan de flaaven gepleegd, en van de werktuigen welken de onmenfehelykheid heeft uitgedagt om hen te kaftyden. Zie Plautus, ter plaatze in de voorige aanteekening aangehaald. De Heer Graaf van Cayl u s iri het 11. deel zyner Egiptijcke , Etrusquesfcke en andere Oudheden, plaat 27. No. 4 en 5. vertoond het afbeeldzel van eenen geesfel of fiagellum der Romeinen, gefchikt om de flaaven te kaftyden, waar van de gedaante en t'zamenftelfel de menschheid ontzet, Hy is van drie touwkens of keetens, aan welker einde verfcheidene fpooren (of puntige ftarren) gehegt zyri, waar dóór de geenen die 'ermeêgeflagen wierden, deer- 3yk  AANTEEKENINGEN. 103 lyk moeften gekneust en opgereeten worden. „ Dit „ werktuig, zegt de Sc'hryver, noodzaakclyk gemeen „ in alle de huizen te Romen, vertoond, een voor de '„ menfchelykheid ten uiterst hard voorwerp; maar men " denke aan 't gering getal vrye Romeinen tegen dat der " flaaven. Een opftand zeer gemakkelyk te begrypen, " menfchen welken hunne vryheid vcrlooren hebben , " brengt de noodzaakclykheid te wege om wreedbe" den te oefenen, die in vrye landen onbekend zyn.» " C6) Over het oneindig nadeel welke de dienstbaarheid den landbouw heeft toegebragt, en de merkelyke onderfcheidingen der natiën in dat oPzigt, kan men nazien royagestunPhilofiphsYwrtan 1768 of, Journal Encyclopédioue, Tom. vin. Part 1. 17Ö8. Menzal deeze waarheid inzonderheid gewaarworden, indien men nagaat hoe Italiën ondanks zyne natuurlyke vrugtbaarheid, zig aangaande de bezorging .zyner nooddruft, ven andere natiën heeft afhangelyk gemaakt, door den flaaven dus de gewigtige zorge van den landbouw over te latten, maar daarenboven door een groot getal zyner flaaven niet dan aan arbeid van louter vermaak , of aan konten van weelde te beteeden. Eene diergelyke weelde te Athènen ingeflop.n, veroorzaakte 'er de zelfde plaagen, 'er moeten traktaaten gefloten worden metden Koning van den Cimmériaanfcken Bofphorus, om door de zwarte zee het noodige koorn m Am. ca te voeren. En het is bekend hoe vaak Italië en Gneienland, door de moeijelykheid in 't vervoeren aan gebrek, en vrceze voor het zelve, te lyden hadden, het zy byonftuimige jaargetyden, 't zy vooral m oorloss tyd; en in welke afhangeiykheid men in dat opzigt ftond, van vreemde Vorten en^Zeerovers getuigen G 4 R°~  io4 AANTEEKENINGEN. Romen's toeftand vóór dat Pompejus den oorlog tegen de Zeefchuirners voerde, een toeftand door Cicéro zo tref. felyk afgemaald in zyne opentlyke redenvoering pro Lege Manilid. (7) Hoe veele muiteryen, afvallen, wanorder op verfcheidene plaatzen, van wegen de te talryke flaaven, .door deftrengheiden onrechtvaardigheid van hunne heeren veroorzaakt! Ziehier eenige voorbeelden van die geweldige oorlogen door die rampzalige en verachte orde, gevoerd of veroorzaakt. 1. Die der Scytlfche flaaven teegen hunne heeren in Azis. 2. Dieder Tyrierfche flaaven, welken onder de re?eering van Xerxes, Koning van Perziën hunnen Koning en alle de burgers vermoordde. Zie Just. L. xvni. c. 3. 3. Die welke de Argiers tegen hunne flaaven omtrent het jaar 490 voor J. C. voeren moeften. Dat volk door Clcoménes, I. Koning van Spart» onderdrukt, vertrouwde de zorge hunner verdediging aan hunne flaaven maar deezen zig aan alle ongebondenheden overgeevende, en om die reden uit Argos verdreeven zynde, maakte zig meefter van Tirynthe, van waar ze onder bevel van Cléander, Arcadiè'r, de waapenen tegen hunne eigen heeren voerden , en het land verwoefteden. 4. Die der lieten, welken de onluften en onheilen, door eene verfchrikkelyke aardbeeving veroorzaakt, te baat nemende, onder de Regeering van Archidamus J. omtrent het jaar 470 voor J.C. tegen de Spartanen, hunne ftrenge heeren opftonden. 5- Agttien jaaren daarna, floegen de flaaven te Rtme ten getalle van 45000, onder het bevel van Appius Herimius, Sabyn, aan 't muiten, namen het Kapitool in, ftel-  AANTEEKENINGEN. 105 (lelden zig daar in ftaat van tegenweer, en men had veel werks die muitery tot ftilftand te brengen. Zie Titus Liviüs, Lib. vin c. 15- 18. 6. Er was in die zelfde Stad nog eene gevaarlyket'zaa. menzweering van wege de flaaven in 't jaar 418 voor J. C. Idem. iv. 45. 7. De Volfiniërs in Etruriën hadden omtrent den jaare 365 voor J. C. de wreedfte verdrukking van huune flaaven te ondergaan. Zy hadden hen de vryheid met alle de rechten en voordeden van eenen burger gefchonken; maar deeze vrygemaakten het bewind vermeefterd hebbende, wierden de dwingelanden van hunne voormaalige meefters, welken zig van dat verfoeijelyke juk niet konden verlosfen, dan door hulp der Romeinen. De oorlog was bloedig, en men was genooddwangt,omdie ondankbaare gevryden te onder te brengen, Volfiniës (een Stad die onder de Steden geteltwierd, die het voorrecht genooten haare eigene wetten te maaken) te flechten. 8. Omtrent het jaar 137 voor J. C. ftondende flaaven, onder bevel v. " een onder hen, Eunus genaamt, in Sitiliën op, en rechteden gruwelyke verwoeftingen op dat eiland aan. 9. 'Ter zei ver tyd zag het eiland Délos desgelyks een oproer van zyne flaaven. ; 10. Tryphon en na hem Athènhn aan 't hoofd van 40, 000 man , deeden wederom, omtrent het jaar 102 voor J. C., de ysfelykheden van eenen flaavcn-kryg aan Siciliën ondergaan. 11. Omtrent 60 jaaren daarna, voerde de flaaf en kampvegter Sparttcus aan 't hoofd van een heir Iuliaanfche en Siciliaanfihe flaaven, geduurende den tyd van omtrent twee jaaren eenen bloedigen oorlog tegen de geduchtcn magt der Romeinen. ZeG 5  io6 AANTEEKENINGEN. Zedert de Komst van den Zaligmaker, heeft men in de landen daar de flaaverny gehandhaaft is geworden, weinig minder voorbeelden van dergelyke verwarringen en opftanden gezien. 1. In denjaare 824 eigende zig colocere, eerstflaaf, en daarna opperhoofd van eene bende roovers, den tytol van Koning, op het eiland Cyprus, toe. Men was genoodzaakt naar de wapenen te grypen, om dien oproerige, en zynen aanhang te onder te brengen; hy wierd o. verwonne en ter dood gebragt door Delmatius neef van Conftantyn den Grooten. 2. In het zelfde jaar,, waapende de Sarmiten, door de Gotthen onderdrukt, hunne fhaven tegen dezelven en verfloegen hen; maar kort daarna ftonden die zelfde flaaven , Limiganten genaamd, tegen hunne heeren op, verjoegenze, en verpligte hen zig aan Conftyntyn den Grooten te onderwerpen, wiens zoon Conftantius hen in 't jaar 358 overwonne hebbende, kwamen de Sarmaten weer in hun land. 3. In het jaar .435 greepen de Bagauden, boeren en flaaven uit Armorica (*), naar de waapenen, verflrooiden zig in verfcheidene Provintiè'nin Galliën, en verwekten 'er opftand. 4. De Kalifen der Arabiers, en na hen de Sultans, 't zy die van Egipten, Mammelus genaamt, 't zy die'der Turken , beklommen den Rykszetel niet dan door der flaaven hulpe. Omar I. by voorbeeld, verbond zig van alle kanten een groot getal vrygemaakte flaaven, doorwien hy Azië bemagtigde. 5. In (*) Nu Bretagne in Frankryk.  AANTEEKENINGEN. 107 5. In vervolg van tyd, deeden de in Spanjen en in Galliën wedcrfpannige flaaven, aan die geweflen de woede van eene toomeloozc en wilde meenigte, welke zonder eéhfg'e ingetoogenheidaan allerlei warörde en buitenfpoorigheid den teugel vierd, ondervinden. Lotharius \. Keizer van het Weden, en Koning van Italiën riep hen te hulpetegen zynen broeder; maar zy wendde daarna hunnewapenen tegen hunne eigene heeren; het kwaad verfpreide zig door gahtfch Germaniën; verfcheidene Steden en Provintiën, moeiten hunne verwoeftingen ondergaan, tot dat het eindelyk Lolewyk 11., Zoon en opvolger van Lotharius, gelukte, alle zyne benden byëen vergadert hebbende, 'er zig van te verlosfen. | 6. Onder de Regeering van Lodowyk VI. gezegt den Dikke, Koning van Frankryk omtrent den jaare IÏ20, zag men op verfcheidene plaatzen in Galliën en elders oproeren ontftaan, door de flaaven veroorzaakt, welke niet dan met groote moeite geftild wierden. 7. In 't jaar 1440, bemagtigden de Etiepifche flaaven Egipte, men moest zig waapenen om hen terug te dryven, en dit gelukte door Cait-Bey, Vorst der Mammelusjen. 8. Merkwaardig is 't, dat in die rampfpoedige Staaten, van welken Ma ons in 't byzonderhettaferéel vertoond , waar de waare beginsels van regeering gantsch niet meer gekend zynde, de eigenzinnigheid van den Oppervorst alleen de wet ftelJ, men zeggen kan dat alle de onder.laanen eigentlyk flaaven zyn; trouwens welke gemeene en jammerlyke omkecringën ondervinden die zelfde Staaten niet, daar den trotfehen Opperheerfcher op zynen waggelende Throon fteeds beevenmoet! 0, Eindelyk wat hebben fttet al ondervonden, en wat heb-  io8 AANTEEKENINGEN. hebben nog niet dagelyks, de Europeefche Coioniè'n in America, te duchten van de Negers, dooreenen .haatclykenhandel verkregen, welke de reden en de Godsdienst wraakt, euallen in eeneflaaverny gehouden, die dernenfchelykheid doet weeklagen! (8) Onder de Regeering van Maxentius en ten tyde eens vreeslyken hongersnoods die Rome verwoestte, hadden een aantal eerlyke lieden hunne vryheid verloren, zig zeiven of hunne kinderen verkogt hebbende: Cenflantyn gaf bevel onder bedreiging van zwaare ftraffen dat dezelven wederom in vryheid zouden gefteld worden. Hy verftond, dat meer is, dat diegeenen welken wel onderricht zouden zyn dat een mensch vry gebooren was, en nogthans veinzende, hem in flaaverny hielden, ftrengelyk geftraft zouden worden, verklaarende wydersdat'ergeen recht van verjaaring tegen de vryheid zou kunnen plaats hebben. Cod. Juftin. vil. 22. i.fin. de Lsngi temp. prafcript Zie le Beau, Hift. du Ras Empire, Tom. r. Liv. 11. 5. 40. Verfcheidene keuren welke hy nog daarna maakte, ftrékten ten bewyze van zyne geneigdneid om de rechten der vryheid te begunih'gen zonder die der rechtvaardigheid te kwetzen. Inzonderheid , de volmaakte en geheele vrymaaking, die aan den vryling het recht van Roomschburger fchonk, aan verdrietige plegtigheden onderhevig zynde, verklaarde hy, voldoenende te zyn, de vryheid in de Kerken in de tegenwoordigheid van den Bisfchop en van 't volk te fchenken, zo dat 'er een geteekend getuigfehrift van den Bisfchop voor handen bleef, en deeze plegtigheid van flaaking verkeerde als in een ftaatelyk bedryf van Godsdienst. Bovendien verleende hy den Kerkelyken ftand het recht om hunne flaaven zonder pleg.  AANTEEKENINGEN. ioq plegtigheden en zonder getuigen' te konnen vrymaaken. Zie Cod. Theod. Lib. iv Tit. vrit Lib. xvi Tit. n. Cod. Jujlin. Lib. i. Z&. Xtlï. Euseb, in vit. Confiant. Lih. li. c. 24. S o z e m , H»/2. Lib. 1. c. 9. er, Mr. le Beau, Hift. du Bas Empire, Tom. 1. Liv. m. \. 36. Conjlaiityn tragtc ook het lot der flaaven te verzagten. Door eene menschlievende oplettenheid ten hunnen opzigte, verbood hy by de verdeeling der landen, op welke noodwendig die der flaaven volgde, de man van het wyf, devadersen moeders van hunne kinderen tefcheiden, Cod. Theod. 11. 25. 1. En gelyk men boven reeds gezien heeft. verbood hy teevens aan de heeren alle moorddaadige kaitydingen, op poene van de ftraf des doodflags. Daarenboven kan men die wetten by welken hy de joodcn verbood hunne flaaven te befnyden, of hen na de befnydenis in flaaverny te houden; zo wel als die, welke aan die zelfde Jooden verbood Chriftene flaaven te koopen, enz., aanmerken als wetten ten voordeele der flaaven, Cod. Theod. xm. 9 Weliswaar, men befpeurde in die verfcheidene wetten geen duidelyk en regtflreeks voorneeme van dien Keizer om de flaaverny te vernietigen, maar veeleer om het Chriftendom te begunftigen. Evenwel neemt zulks niet weg dat men de verzagting van 't lot d«r flaaven, en hunne agtervolgende vermindering, met recht aan den voortgang van dien Godsdienst hebbe toe te fchryven. „ De geest van zagtmoedigheid van den Chriftely„ ken Godsdienst, zegt 'een beroemd Schryver, en zy„ ne leere nopens de ooirfpronkelyke gelykheid van „ 'tmensehdom, en de onzydigheid waarmeê God de „ men-  iio AANTEEKENINGEN. „ menfchen van allen ftaat aanfchouwd, en hen zonder „ onderfcheid aanneemt tot de mededeeling zyner gena„ de, waren ftrydig met het gebruikder dienstbaarheid, „ Dan in dit, gelyk in veele andere omftandigheden, „ wikkelden inzigten van eigenbaat en zetregels eener „ valfche Staatkunde, de mensch in bedryven in die „ valsch waren ten aanzien van hunne beginzels. Zy „ waren egter van deeze tegenftrydigheid zodanig over„ tuigd, datze het voor eene zeer verdienftelyke en den „ Hemel zeer aangenaame daad van Godsvrucht befchouw„ den, Chriftenen uit de dienstbaarheid te verlosfen. De mensc'hlievende Geest van den Chriftelyken Gods„ dienst worftelde tegen de zetregels en gebruiken van „ de waereld, en bragt meer, dan eenig' andere be„ weegreden, toe, om de gewoonte van vrymaaking „ der flaaven in te voeren. Toen Paus Grêgorius de ,. Groote, die omtrent het einde van de zesde eeuw re„ geerde, aan eenige zyner flaaven de vryheid fchonk, „ gaf hy'er deeze reden van: Cum Redemptor nofter, to„ tius conditor naturce, ad hoe propitiatus humanam carnem „ voluerit asfumere, ut divinitatis Juce gratid, dirempto „ quo tenebamur vinculo, prijlina nos reftitueret Mbertati, „ falubriter agitur, fi homines, quos ab initio liberos natu„ raprotulit, & jus gentiumjugo fubjlituit fervitutis, in „ ed qud natifuerant, manumittentisbeneficio, libertate red. „ dantur ... Het is door een gevolg van dezelfde „ gevoelens.dat verfcheidene bewysfehriften van vrymaa„ king, vódr de regeering van Lodewyk X. vergund „ wierden, om de liefde Gods en de Zaligheid der „ ziele: Pro amore Dei, proremedio anima, & promer- „ cede anima „ De flaaking wierd dikwerf op 'tfterfbed of by uit-  AANTEEKENINGEN. in „ terftc wille gefchonken. Dewyl de gemoederen in „ dat tydftip meer geneigd zyn tot gevoelens van Gods„ vrugt en menschlievendbeid, zo waren deeze bedry„ ven de migten van Godsdienftige beweegredenen, en „ vvierden geöeffend pro redemptione anima, en ten einde „ genade by God te vinden. Robertson, Hifi, du „ règne de UEmp. Charles Quint, Tom. ir. Not. xx. p. „ 157 SlSuiv." Voorts weet men dat Lodewyk X. en zyn' broeder Philippus V. Koningen van Frankryk, Keuren maakten, behelzende dat men in den gantfehen omtrek van hunne Staaten, onder billyke en gemaatigde voorwaarden», de vryheid aan den flaaven zoude fchenken; het geen van ftondenaan in de domeinen van de Kroon uitgevoerd, en door een groot getal Edelen gevolgd wierd; zo dat de flaaverny daar door in dat Koningryk ongevoelig ver. nietigd wierd. Duitschlandcn Engeland volgden dat voorbeeld. Idem, Tom. i. p. 83.84. (9) Het was in de III. Kerkvergadering van Latranen gehouden in't jaar 1179, dat Paus Alexander III. die inftelling maakte. Hy verbood 'er den Jooden en Sarracenen, zo lang zy het Chriftendom niet omhelzden, Chriftenen flaaven te hebben: Ne JudaivelSarraceniChrifiiana mancipi* permitttntur habere : Sed adfidem Chrifiianamfi converti voluerint, aposfesfionibus mllatenusexcludantur. Geen Chriftenen zynde verbied men hen flaaven van dien Godsdienst te hebben, naardien zy hun lot te rampzalig zoudenkonnen maaken.en niet genegen zouden zyn hen vry te maaken;daar in 't tegendeel,indienze zei ven het Chriftendom omhelzden, het hen geöorlofd was die te hebben, overmits die Godsdienst uit deszelfs natuur hen beweegen zal dezelven met 'zagtzinnigheid te bejegenen,en hen de vryheid te ichenkên- IN-  INVLOED VAN DEN CHRISTEL YKEN GODSDIENST, op 't GELLTK der BURGERLTKE MAATSCHAPPT, O F VYFDE LEERREDEN OVER MATTH. XII: vs. 18. , Siet mynen knecht, welken ik verhoren hebbe,mynen \beminden, in welken myn ziekeen welbehagen heeft, lek fal mynen Geest op hem leggen, ende hy fal het oordeel den Heydenen verkondigen* i^^iER foor ten van bewyzen flaaven de waarheid en de Goddelykheid van onzen heiligen Goddienst. Het eerfte is getrokken uit zyne gelykvormigheid met de natuurlykegevoelens van de reden en van 't geweeten; het twee-  over MATTH. XII: vs. 18. 113 tweede uit de voorzeggingen welken betrekking hebben op 't Chriftendom, en uit haare overeenkomst met de gebeurtenisfen; het derde uit de wonderdaadige daaden die ge~ wrogt zyn geworden om dien Godsdienstbondig in de waereld te ftigten; het vierde eindelyk, vind men in de gebeurtenisfen welken wy thans onder het oog hebben. Hier zyn wy niet meer berigt en verzekerd door't getuigenis van anderen; neen, wy zyn zeiven getuigen. Het betreft gebeurtenisfen welken noch diepzinnige naarfpooringen, noch lcherpzinnige redeneeringen, noch konst van welipreekendheid vereifchen, om befpeurd en gevoelt te worden; zy hebben alleen nodig met den vinger aangetoond te worden, om de begeerde betooging te volmaaken. Men kan in 't oneindige twiften, en 'er is in de daad over alle de befchouwende waarheden, over alle de zedelyke pligten zeer ontydig getwist. Men trekt over den zin der Godfpraaken, over de zekerheid der overnatuurlyke gebeurtenisfen benévelingen op j En waarover maakt men, indien men 't 'er op toelegt, geene zwaarigheden en woorde* zifteryen? Is 'er wel één eenige wet, één h ee-  H4 VYFDE LEERREDEN eeniggebruik,één eenigen grondregel, welken niet dag aan dag voor de aanvallen bloot ftaat, van hun welken, of eenig belang hebben om 'er zig tegen te verzetten, of eenige vermoogens van 't vernuft bezitten om des noods het voor en tegen ter baan te brengen? Het is thans de fmaak deezer eeuw, om in tegenftellingen, ftrydigheid vin gevoelens, en fchimpredenen, uit te blinken. Een ieder gelaat zig als of hem den roem van geleerdheid, of dien van fraai vernuft toekwam: een ieder fteld zyn eige reden ten voorbedde van de reden van een ander. Waar is dat wys wantrouwen van zig zelf? Waar die beminnelyke openhartigheid die de waarheid, om de waarheid zelve, zoekt, zonder met God noch met het geweeten te willen twiften ? 'T is niet dan laatdunkendheid en hoogmoed. Men laat zig aanzien als ware men op eenen gerechtszetel gezeten v, van welke men het overig menschdom in meêdoogen aanfehouwd, en van waar men ftoutelyk onherroepelyke vennisfen uitfpreekt. Geliefde, wy zeggen dit in weedom des harte, en gy weetet dat wy waarheid fpreeken. Maar  over MATTH. XII: vs. 18. 115 Maar wy vraagen eindelyk , ,of dien twistzugtigen geest zig zal uitftrekken tot die gebeurtenisfen die wy onder'toog hebben,en of wy zullen durven beweeren dat het geen is, niet is. Nu, die gebeurtenisfen welken wy onder 't oog hebben, is het foort van bewyzen welken wy zeedert eenigen tyd beezig zyn U. A. te ontvouwen, om ieder verftandig en oprecht mensch, van het aanmerkelyknut welkhetEuangelie aan de waereld in den ftaat der maatfchappy heeft toegebragt, te overtuigen; en langs dien weg de goddelyke voortreffelyklieid van dien Godsdienst te betoogen. Ik zeg dan dat dit foort van bewyzen, in tastbaare, blykbaare, onwederfpreekelyke gebeurtenisfen beftaat, gebeurtenisfen die fteeds onder 't oog van een ieder onzer zyn: Want Geliefde, is 't niet waaragtig 1. dat het Euangelie in alle de geweften daarliet wel bekend is geweest, de rechten der menschheid door de vernietiging van de dwi»glandy herfteld heeft ? Dat het de gehoorzaamheid des volks op eene vafte grondvest gegrond heeft, op de grondvest der goddelyke wetten, om aldus de eerbied H 2 voor  n6 VYFDE LEERREDEN voor de menschlyke wetten in te boezemen (*)? Is 't niet waaragtig 2. dat door de éénige wet der liefde, van welke het Euangelie de grondwet der Chriftenen gemaakt heeft, hetzelven de geeften en harten, de burgers en de natiën door eenen onvergelykelyk fterkeren band veréénigd heeft, dan alle andere beginzels van Godsdienst en Regeering tot op dien tyd uitgedagt, ooit geweest waren? Is 't 3. niet waaragtig, dat het Euangielie de waare liefde tot 't Vaderland wederom ontftooken heeft, niet dat blind vooroordeel dat alles aan één eenig land opofferde, maar die tedere en yverige aan. kleeving aan de belangens van dat lichaam wiens leden wy zyn? Is 't niet waaragtig 4. dat het Euangelie het hoogwaardig characler van uit den Hemel afgedaalde wetten •gegeeven heeft aan die meenigte gezellige deugden welken te vooren alleen befchouwd wierden als enkele gevoelens van eene vernuftige wysbegeerte, als zinredenen der fchoolen, aan de eigenzinnigheid van een ieder verlaaten? Is 't niet waaragtig 5. dat het O) Zie C. P. We ge ne Ri sewys enz. II. H. r 1 Af* §• 53. P- 213. D. V.  over MATTH. XII: vs. 18. 117 het Euangelie de waereld verlost heeft van oneindige rampen, van bygeloovige verfchrikkingen, van 't yzer juk onder welk de volkeren zugteden, van de woestheid der 0verwinnaaven, van de baarbaarschheid die de vaderen aan hunne kinderen pleegden, van de geduurige offeranden van menfchenbloed, van de affchuwelyke ongebondenheid der bloedfchande, van het ombrengen van gryzaarts, van de opoffering van gantfche huisgezinnen ter vereering van een dood lichaam, van de kampvegteryen, van de onmenfchelykheid der heeren omtrent hunne dienstbaare, vanbloeddorftige fchouwfpellen, en andere tallooze verfoeijelykheden, waar van het denkbeeld alleen afkeer verwekt? Is 't niet waaragtig 6. dat door de herftelling van de beginzels van minzaamheid, en veele andere trekken van welken wy de byzonderhedeu hebben opgenoemd, het Euangelie den koophandel oneindig begunftigd heeft, dat het aandenzelven, gemak, veiligheid, goede gevolgen verleent heeft, diehy te vooren niet had, nochouwlings hebben kon? Is 't niet waaragtig 7. dat het Euangelie de order in de huisgezinnen geplaatst heeft,, de eensgezindheid onder H 3 de  n8 VYFDE LEERREDEN de gehuwden te wege gebragt, hetvaderlyk gezag in zyne billyke rechten herfteld, de onderdanigheid der kinderen kragtig aangedrongen, de goede opvoeding, die men hen verpligt is te geeven, verzorgt, ongebondenheid en veele andere misdaaden voorgekomen; 't zy door de vcelwyvery te ontzeggen, 't zy door het gruwelyk misbruik vaa verftooting en echtfcheiding te wraaken; dat dus alles in de voorige order, welke die der fchepping is, is wedergekeerd ? Is 't niet waaragtig 8. dat het Euangelie de volksflaaverny onder de Chriftenen gantfchelyk vernietigd heeft; dat het gevolglyk aan 't grootst gedeelte van 't menschdom, de rechten der vryheid,diehet van Goden van de natuur ontfangt, heeft wedergegeeven? Eindelyk, is 't niet waaragtig dat om alle deeze weldaadcn in de waereld te handhaven, het Euangelie eene openbaare bediening, een Godsdienst heeft opgeregt, altoos en alleen bezig met de handhaaving van de> euangelifche grondregels, welke den voorfpoed der Staaten konnen bewerken? Dit laatfte ftukis 't eenigfte welk wy U. A. nog moeten verklaaren. Laaten wy 'er eenige oogenblikken aandagt aan verleenen, eer wy  over MATTH. XII. vs. 18. 119 wy alle onze overdenkingen over deeze {toffe befluiten. Het is niet genoeg door wyze wetten eene goede order in de maatfchappy te {tellen , het weezentlyke is die te handhaven. Het verftand heeft zyne afdwaaUngen; het geheugen zyne vergeetenheid; het hart zyne driften, welken door aanhoudende poogingen zig bevlytige de hinderpaalen die men hen tegenfteld te verbreeken. Er overkomen nieuwe belangens, veranderingen van conilitutiën, van welvaart, van gebruiken en van fmaak. Te midden deezer wisfelvalligheden, vervalfchen de aan het gemeen geluk meest nuttige waarheden, of worden zelfs met de tyd geheel uitgewischt; en indien men niet op eene oabeweegelyke wyze aan de handhaaving van de grondftellige zetregels voorzien heeft, weldra vervald men in de verwarringe uit welke men geraakt was. Even dit gebeurde, Geliefde, toen de openbaare Godsdienst tot de beoefening van eenen lichaamelyken dienst bepaald was. De Priefters der Heidenen waren niet dan offeraars welker geheele bediening beftond in de keuze der offeranden, dezelve te Aagten en 'er de ingewanden van 11 4 ■ te  ms> WFDE LEERREDEN te raadplegen. Zy gaven het volk geen ze. dekundig onderwys ;deonderfteuning van de deugd, de vrede der huisgezinnen, de kwyting van de pligten der maatfchappy, de regelen van 't geweeten, maakten geen deel van hunne bediening. En wat was de zedekunde in de aloude tyden ? Wy hebben het reeds gezien: Alles liep op eene wysgeerige befpiegeling uit, en dit was 't al. Diensvolgens hadden de volken te zaamgenomen geen't minst voordeel van alle die godsdienftige inzettingen; zy ftrekten alleen ten fteun aan de Staatkundige dwinglandy, zy hielden de volkeren in de onweetenheid en inde verdrukking, zy begunftigden allerlei flag van ongeregeldheden, en verrykten de Prieilers. Maar, ö oneindig voordeelige verwisfeling! Het Euangelie is verkondigd, en tegelykertyd verkondigt het, V recht den Heidenen. De zedekunde (de Chrijidyke') word deopenbaareGodsdienst, draagendehetgoddelyk zegel; haare leerftellingen maaken de grondflag haarer wetten uit; haare wetten hebben 'smenfchen heil ten doel. Er bleef niets over dan 'er de vergetelheid van voor te komen, 'er de duurzaamheid van te verzekeren, en voor altoos deeze heil- zaa-  over MATTH. XII: vs. 18. 121 zaame inzetting, op een onbeweeglyke grondverst, te beveiligen: Daarom, alleen daarom is 'er een openbaare en altoos duurende Bediening op aarde aangefteld, met bevel om ten allen tyden ter bewaaring van zulk een dierbaar pand te waaken. Let wel, Geliefde; men zou zig een zeer onvolmaakt denkbeeld van 't heilig Predikamptvormen, byaldien men dagt dat hetzelve alleen beflemd ware, om vermaaningen, en vertrooftingen voor te houden, bondzegels te bedienen, God voorde gemeinte te bidden , ongetwyfeld is dat een van zyne voornaamfte pligten; maar het groot einde is de handhaving van de waarheden en grondregels welken het algemeen geluk; en dat van ieder mensch in't byzonder, beveiligd: Dezelve telkens den mensch te herinneren, kragtig, en by alle gelegenheden, op derzelver noodzaakelykheid aan te dringen: Een fterke hinderpaal te ftellen tegen de oni geregelde hartstochten welken deeze groote beginzels zouden willen verzwakken of zelfs in 't geheel vernietigen: De volken aldus te behoeden voor 't geweld der onderdrukkers, en der verleiders; de rechten en voorrechten van de menfchelyke natuur te handhaH 5 ven  las VYFDE LEERREDEN ven, den mensch zynen waaren oorfprong, en waare voorfchikking aan te wyzen: Den volke van God te fpreeken, om Hem te doen beminnen; van zyn oordeel om Hem te doen vreezen; de regelen der liefde, van gemaatigheid, en rechtvaardigheid geduurig voor te houden; volmoedig 'er van te fpreeken , tot de Félixen op hunnen richterftoel, tot de Sanhedrinnen in hunne vergaderingen, tot het gantfche volk van Israël: Van de maatfchappy en haare wetten een achtbaar lichaam, en een voo* ieder perfoon (individu) geheiligd voorwerp te maaken; een ieder onzer, door gevoelens welken die der hoogmoed en der hoovaardyovertreffen, gevoelens der Goddelyke liefde, aan'tVaderland te verbinden. Met één woord, zodanige vaftigheid aan de openbaare order te geeven, haar zulk een charaftervan Goddelykheid in te drukken, dat een ieder zo wel uit eerbied voor God, als uit liefde tot den naaften, zigindienrang houde welke de Voorzienigheid hem aange wezen heeft, en zyne eere alleen Helleen eene getrouwe kwyting zynerpligten. Ziedaar de Euangelifche Bediening. Wel! Geliefde; die trefFeyke, en den voorfpoed der waereld zo noodige grondregels,  over MATTH. XII: vs. 18. 123 gels, zyn die juist niet de geenen welken men ons dagelyks in de openbaare byeenkomïlen infcherpt? Waar van weêrgalmen onze heiligdommen, zo niet van depligten van den mensch omtrent God, zich zei ven, en zynen evenmensch? En hoeveel voorzorgen en aandagt worden 'er niet gebruikt om de ongeregeldheden, welken de maatfchappy zouden ontruften ,en de ergernisfen die dezelve zouden vernielen, in haare geboorte te fluiten! Welk eene fchroomagtige en ftandvaftige naïever om het vertrouwd goed dat wy ontfangen hebben zuiver en onbevlekt te bewaaren ! Hoord Paulus , fpreekende over de ftigting van 't heilig Leeraarampt: Het is, zegt hy, tot deEph 4: volmaaUnge der heiligen. Tot dat wy alle zullen 12-15komen tot de eenigheid des geloofs; op dat wy niet ■meer kinderen en zouden zyn, die als een vloet beweegt ende omgevoert worden door ds bedriegeryen der menfchen. Maar de waarheid betrachtende in liefde, allezins zouden opwasfen in hem die het Hoofd is, namelyk Chriftus. Ja Geliefde, door de^ze ééne inftelling heeft het Euangelie alle de andere gehandhaafd: Het heeft zyne weldaaden in de waereld vereeuwigd, en zal die tot aan de voleindiging der f  i*4 VYFDE LEERREDEN der waereld vereeuwigen. En dit hebben ook de vyanden van de maatfchappy wel gcweeten , overmits zy, ten einde dit fraai ontwerp te vernielen , de heilige predikdienst, die naast God de waare fteun van den Godsdienst is , tragten verdagt te maaken. Hoe fmartelyk is 't voor hun, een inftelling , die geduurig den menfchen herinnerd dat ze broeders zyn; een gemeinte van Chriftenen, leden van één lichaam, onder één- en- dezelfde wetten vergaderd, door éénen geest bezield, om denationaale voorfpoed te verzeekeren, fteeds onder'toog te hebben ?Welk een fmart voor. fnoode zielen de weldaadèn der Voorzienigheid, door de waereld in vrede te zien genieten! Dus is't dat de ongebondenheid ziddertvan zig een breidel, die ze niet verdraagen kan, in den mond te zien leggen: de waare vryheid, in tegendeel, zal haare gerioegtens verfpreiden, de godvrugt zal zig over haaren voortgang verblyden, en het Euangelie der heerlyk. heid zal's waerelds vermaak zyn. Ach! dat men 'er de waarde van kende! 2ie daarGeliefde,myn betoog is afgeloopen : vernieuw uwen aandagt op eenige aanmerkingen waar mede ik fluite. BE-  over MATTH. XII: vs. iS. i»5 BESLUIT. § I. Wat kan men int inbrengen om het § h Euangelie de eere van deeze gelukkige veranderingte ontrooven? Zai men het voordele» tevrugt van de menfchelyke rede of van dejjjj^ wysbegeerte houden? Maar is dat waar? i. Wy hebben in tegendeel bewezen dat degeen ge_ wysbegeerte geene van die fchreeuwendej^ wangebruiken welken in de waereld heersch-wysbeten verbeeterd heeft; dat zelfs de wysgeeren^1' zig blindling aan dezelven vergaapten, en dat het Euangelie alleen, 'er de waereld van verlost heeft. In onze dagen in welken de waarheid en de heuschheid de overhand hebben, vind men dat niets redelyker is; en men trekt 'er dit gevolg uit, dat de reden alleen alles gewrogt heeft, zonder acht te liaan dat zy zelve door de vooröordeelen bezwalkt, en verdrukt was. Zal men zeggen dat in weêrwil van 2* alles , de waereld ongemeen verdorven minder is ? ï lelaas! het is maar al te waar dat 'er groote ™5nd"ad'an wanorders heerfchen; maar ook heerscht hetvoorfee». Eu-  i*S VYFDE LEERREDEN Euangelie 'er niet gelyk het moest (*): Hier fteld zig de godloosheid, elders het by. geloof tegen zynen gelukigen invloed. Om regt over een Godsdienst te oordeelen, moet men inzien wat hy in zig zei ven is, wat hy in ftaat zy te doen, en wat hy, wanneer hy wanneer hy wel betragt is geworden, gedaan heeft. Nu het Euangelie heeft de waereld ontrent een aantal hoofdzaakelyke ftukken hervormd; niet door eenen vaardige en oppermagtigen daad des gezags, maar door zagte middelen en voortgaande veranderingen. Indien het menschdom eensklaps uit den affchuwelyken ftaat waarin het zig voor de komst van den Heere'J C. bevond, totdien in welke wy het thans aanfchouwen ware overgegaan,welk een verbaazend toneel zou dat geweest zyn! en hoe veele zegeningen zouden van alle kan- ~ ten deswegen nog worden opgeheft! Want Geliefde , men hebbe het oor niet te ïeenen aan zwaar- (*) „ Ik moet wel toeftaan, dat fommigen, die zig „ Chriftenen, noemen niet de befte zeden hebben, maar „ niemand zal ook konnefl ftaande houden, dar hunne „ zeden door den Godsdienst bedorven zyn." C. F Wegen er, Bewys enz. II. H. i Afdeel, f. 48: p. 192* 193- D. V.  oves. MATTH. XII: vs. 18. 127 zwaarmoedige geeften , welken in hunne zwaarmoedige vlaagen alles in 't zwart zien, alles veroordeel en. In weerwil van de verdorvenheid deezer eeuw, is de waereld in eenen onvergelykelyk beeteren ftaat dan voorheen. Hier nog hebbe men zig te wagteii voor die algemeene neiging om de eeuw in welke wy leeven onöphoudelyk te heekelen, over den tegenwoordigen ftaat der zaaken bitterlyk te klagen, de ouden tyd te betreuren. %et is een zwakheid van den geest, en niet zelden een gebrek van 't hart. 'Er is, ja, veel kwaads in de waereld: Gy beklaagd het, en wy beklagen 't met u: Maar eertyds zag men het zelfde kwaad; en men dagt aan niets minder, dan om 'er over te klaagen; men bragt 'er geen hulpmiddelen aan toe. En by al dat kwaad, zag men een meenigte ander kwaad, niet minder beklaaglyk! een affchuwelyk by geloof, een gruwelyke verachting van de menfchelykheid, een ganfche verdrukking van de natuurlyke vryheid, tallooze fielteryen, doodflag in koelen bloede begaan, openbaare veiling van menfchen , verlaating van kinderen, menfchenöffer, en zó veele andere gruwelen van welken wy de byzonderheden niet dan zeer on-  "8 VYFDE LEERREDEN onvolmaakt hebben opgenoemd. Thans heeft het Euangelie alle die gruwelykheden doen verdwynen; de zonne der gerechtig, heid heeft de aarde verkwikt. Hef Eu- Zal men n°g durven dry ven dat het Euan- tmgelie is gelie jammerlyke oorlogen onder de Chrifte ïZZnmn heeft doen ontman? Niets is valfcher Religie- Geliefde, dan deezen lafter. Die oorlogen rys' welken gewaande Chriftenen, onder voorwendzel van Godsdienst , tegen elkander voerdden, waren de wrange vrug&n van de hartstochten der grooten , van de eerzugt van deeze , en de fchraapzugt van geene; van den geest van wraakzugt en hoogmoed. Verre van zodanigen woedende yver en woelagtige hartstochten in te fcherpen en te koefteren, fteld het Euangelie in tegendeel alles in 't werk om dezelven te dempen, Het is derhalven met vertreding van 't Euangelie , en tegen den uitdrukkelyken inhoud van zyne wetten , dat diergelyke oorlogen ondernomen zyn geworden. Men is echter onrechtvaardig genoeg om dezelven aan het Euangelie te wyten. Hef Eu- Zal men by het verwvt dat net eeH' krygangeiie zugtigen drift in de harten ontfteekt , het Snts^^y^S verwyt voegen , dat het den nek. moed  OVER MATTH. XII: vs. i3. 129 moed ter neder werpt, dat het eene zwaarmoedige onverfchilligheid nopens de belangens van de rollende eeuw inboezemd, dat het ftrydig is met de vryheid en het geluk Van een volk? Weg met dien grouwelyken lafter, dat hy voor eeuwig valle, na de bewyzen die wy hebben, van den patriotfchcn yver doorhetEuangeliezelven aan alle Christenen bevolen, van de gezellige deugden door hetzelven ingefcherpt, van de order welke het voorfchryft ter handhaving van 't recht, van de rust en de gelykheid, van zynen invloed op de vrede der huisgezinnen , op't charaéter der Vorften en des volks. De kroon op der Koningen hoofd beveiligende, beveiligd het dan ook niet de rechten der onderdaanen? De eeuwigheid voor. Hellende ten prys der dienften aan den eevenmensch beweezen, moedigd dat niet kragtig aan» om die te bewyzen? Leert het Euangelie niet, goed, wcldaadig; rechtvaardig, getrouw en onbaatzugtig, in alle onhandigheden yverig in 't nakomen onzer pügten, edelmoedige vrienden, tedere vaders, weldaadige ryke, vroome Overheden, eerbaare burgers, deugdzaame koopHeden te zyn? Zegt het Euangelie ons j . niet  i3o VYFDE LEERREDEN TUI. 4: niet, al wat eerlyk, al wat liefyk is doet dat. j. ll.Ge- §. II. Waar heen willen ons dan in deeze VdeoZm zorgelyke dagen, de vyandén van 't Chrisgodsdien- tendom gelyden? Denken zy wel aan de Jhgheid. vreesr-eiy]ie gevoigen van hunne godloosheid? Het vooruitzigt, is allertreurigst 1 en doet den menfchen vriend weeklagen, die zig niets minder voorftelt dan het heelal daardoor wederom in die rampen geftort te zien, uit welken het geraakt is (*), immers gefchied dit door het bygeloof met alle zyne misdaaden weêr ter baane te brengen; de geest der liefde uit de waereld te bannen ; de hinderpaalen die de oppermagt en haare aanflagen tegen houd te vernielen , den breidel die de ongebondenheid in bedwang houd, totverwoefting van't menschdom te verbreeken ;een meenigte flaaven, weder onder het gezag van wreede meefters te brengen, en knellende kluifters om hunne thans vrye handen te werpen; het CD » Geen Staat kan gelukkig zyn zonder wy- „ ze wetten, en wyze wetten moetennoodzaakelyk haa„ ren grondilag 'n den Godsdienst hebben, zo moeteen Staat daar de Godsdienst ondermyndt en indien het mo- • geiyk ware geheel omgekeerd word, in de jammerlykrre rampen geftort,zo niet geheel verwoest, worden. D. V.  over MATTH. XII: vs. 18. 131 het hart der ftervelingen dat geen kwaad vermoed op nieuw te ontëeren en beroeren,die dan niet meer weeten zullen noch welke regelen zy te volgen, noch welk lot zy te wagten hebben, alle de gedrogten die de waereld zo lange verwoest hebben aldus weêr opwekkende ; voornaamelyk die geweldige hartstochten welken geene wetten meer ontziende, zig aan de uitterfre buitenfpöorig-. heden, zonder fchaamte, vreeze, erbarming , noch wroeging overgeeven. Met één woord, daar door zouden wy weêr onder de magt van bloeddorftige tyrannen, die van de waereld een' fchouwplaats. van gruwelen gemaakt hebben, ellendig moeten zugten! Wat vertrouwen zal 'er onder de menfchen zyn? Wateerlykheidinden koophandel? Wat vroomheid in de Overheden? Wat rust in de huisgezinnen? Wat vrede in de maatfchappy? Ieders driften zullen ook ieders wet zyn; en ziedaar het geen men de natuurlyke wet noemen zal. Er zullen zo veele natuurlyke wetten zyn, alsperfoonen, (individus), dat is, dat een ieder zig zeiven één eigen wetboek , naar het welgevalle van zyne belangens, van zyne neigingen, en van zyn eigenzinnigheid fmeeden l s . zal.  i3a VYFDE LEERREDEN zal. En in de daad, dan, ja dan, zullen 'er bloedige en onbeflisbaare oorlogen ontitaan. — Zyn'erdebewyzennietvan te vinden overal daar het Euangelie, de opperwet der Vo,r ften en der onderdaanen niet is ? Barbaaren! Heillooze ! Hunne t'zaamenfpanningen tegen God en zynen Gezalfden zyn die niet t'zaamenfpanningen tegen het gantsch menschdom? Waar toe die pretenfe yver voor het geluk der .maatfchappy, die niet dan huichelary is, terwyl men de zuilen van die zelfde maatfchappy , wier geluk men voorgeeft te bedoelen, doet waggelen, en men 't 'er op toelegt om 'er de grondvesten van te ondermynen ? Zal men dit wanbedryf nog met de treffelyke naam van wysbegeerte bewimpelen, om ligtvaardigen, terwyl men hunne hoogmoed ftreeld, te bedriegen ? dat hy vergaa die fchandelyke waan van geleerdheid, die.'t verderf tot in 't gebeente brengt, en een'knaagende kanker is. $ III, §. III. Ik eindige , Geliefde, u de lofrooTji- fptaak herinerende die God zeiven van den zus Heere Jezus Chriftus geeft, in onze text Qirijius. . ° woorden: „ Siet mynen knecht, weiken ik ver-* „ kooren hebbe, mynen beminden , in welken ?s myn |Wj een welbehagen beeft, lek zal my- ?, ne  over MATTH. XII: vs. 18. ïjs „ mynen Geest op bem leggen, ende hy fal het „ oordeel den Heidenen verkondigen" Welk is dan de oorzaak van die oneindige liefde des Vaders omtrent den Zaligmaker? Is't alleenlykzynGoddelyken oorfprong, of zyn yver om God te doen kennen en Hem te verheerlyken, of zyne volmaakte onderwerping inde beproeving, of zo veele andere deugden welke Hy oeffende? Neen, de liefde welke God Hem toedraagd is voornamelyk gegrond op Zyne liefde tot het menschdom. Hy zal hei recht den Heydenen verkondigen, Hy zal de waereld door Zyne wyze wetten gelukkig maaken;daarömheeftGod zynenGeest opHem doen ruften; daarom heeft Hy een welbehagen intiem, ja ,daarömbemind HyHem. Ongetwyfeld herkend men in den Geest van den Zaligmaker, den Geest van God zei ven, die te dere en algemeene liefde waarmeê Hy voor ons bezield is, . Gelyk God liefde is, zo igiJM. x Jezus Chriftus liefde : Het beeld des Vadersw' zynde, draagt Hy deszelfs Zeegel, Hy isHeir. i bet affcbynzcl zyner heerlykheit; de volheid der^olL n Godheid woont in hem; naardien Hy gekomen 9is om bot oordeelte doen overwinnen, en het heil Matth. te verfpreiden. Het geen Hem dus God Zy- °' iien Vader dierbaar maakt, moet Hem dat aan ) % ons  ï34 VYFDË LEERREDEN ons niet oneindig dierbaar maaken.? De weldaad welke Hy de waereld beweezen heeft door de gelukkige verandering door zyn Euangelie te wege gebragt, verandering van welke zo veele volken nog min of meer de vrugten plukken , verandering welke door eene onöphoudelyke Apoftolifche Bediening gehandhaafd en verfterktword, verandering die tot aan het einde der eeuwen het algemeen heil zal bewerken; deeze zo aanminnige en ftreelende vertooning, van de uitwerking Zyner liefde, zal die ons niet, uit erkentenis en wederliefde onaffcheidelyk, aan Zyn Euangelie, aan Zyn voorbeeld, en aan Zynen wil hegten? Zullen wy Zynen yver om wel te doen niet navolgen? Zullen wy verleiders en bedriegers, die met eene wanhoopige vermeetelheid, hunne heillooze zwadder uitbraaken om ons gelyk als zy het helfché vuur waardig temaaken, zullen wy, zeg ik, die nog gehoor geeven? Zullen wy van zodanige de wet ontfangen? Zullen wy het fchandelyk juk, dat ze ons bereiden, ondergaan? De keuze die God van den Zaligmaker gedaan heeft, om Zynen beminden te zyn, moet ook onze keuze zyn. Zullen wy Hem verwerpen, welke God verkooren heeft ?  over MATTH. XII: vs. 18. 135 heeft? Zullen wy uit hoogmoed of door ee- 1 nige andere hartstochten den ftryd voeren tegen den Heiligen , den Rechtvaardige, op wien de Geest en de liefde van den Heer 'van'theelal ruften? Ach! laaten wy veeleer alles lyden dan de trouwe welke wy Hem verfchuldigtzynteverbreeken! Welke wetgeever of weldoender, in de Hemelen en op Aarde is gelyk Hy onze keuze waardig? I»-^' ó: dien Hy de -woorden des eeuwigen leevens heeft, zoo heeft Hy ook die des tegenwoordigen leevens. Tot wien zouden wy gaan ? fVy heb- ^ w* ben gelooft en gekent dat Hy de Chriftus, de Zoo- 1b. 1:14. ne des levendige» Gods is; bron van genade en waarheid. Hy zal V oordeel uitbrengen tot over- Mttth. 12: 30. wirminge; eninfyne naame zullen de Heidenen ai., hoopen. AMEN.