IV.   // £4 £ is» RE DEN VOERING» ÖE ONDERSCHEIDEN WIJZE DER BEVESTIGINGE EN VERDEDIGINGE VAN DEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST, WELKE BEHOORT IN ACHT GENOMEN TE WORDEN, NAAR MAATE VAN DE VERSCHILLENDE WIJZE, WAAR OP DE WAARHEDEN VAN DENZELVEN DOOR DE HEDENDAAGSCHE VIJANDEN BESTREDEN WORDEN, UITGESPROKEN DOOR JONA WILLEM TE WATER 9 IN DE AEG EMEENE VE RG AD E RtNG E VAN HET ■GENOOTSCHAP TOT VERDEDIGINGE VAN OEN CHRISTELIJKEN GODSDIENST, OP' GERICHT IN 'S GRAVENIIAGE, J)£ji tweeden October mdcclxxxviii. OVER   REDENVOERING VAN JONA WILLEM TE WATER. hoogstgeachte en godsdienstlievende Toehoorders ! ^^anneer de wijze der aanvallen van een' vijand, van tijd tot tijd, op onderfcheiden plaatfen en onder verfchillende volken, eene aanmerkelijke veranderinge ondergaat, moet ook in de verfterkinge en verdediginge de noodige verandering, met wijs beleid, waargenomen worden. Wilde iemand, in onze dagen, Heden en vestingen eveneens verfterken en verdedigen, gelijk over veele eeuwen, volgens de regels van krijgsbouwkunde en wapenhandel, ten meeften nutte en met den grootften A 2 lof  4 REDENVOERING. Jof gefchiedde, hij zou, zonder twijfel , kwalijk flagen, en in zijnen toeleg, hoe voorzichtig, hoe manmoedig ander?, zich te jammerlijk bedrogen vinden. De heldhaftigfte Veldheer der Grieken > Romeinen en oude Batavieren , geheel onervaren in de hedendaagfche krijgskunde, en nu geplaatst aan 't hoofd van een talrijk leger of belast met de bewaringe van de fterkfte vestinge, zou naauwlijks eene flaauwe fchaduwe van zijnen onfterfelijken roem kunnen behouden. Het is onnoodig, dit in bijzonderheden aantetoonen. De zaak is toch boven alle bedenkinge. Ook bediene ik mij van dit voorbeeld met geen ander oogmerk, dan om hier door geleid te worden tot de toepasfinge van den gemelden ftelregel op de tegenwoordige bevestiginge en handhavinge van den Christelijken Godsdienst tegen de aanvallen van deszelfs hedendaagfche beftrijders. Nooit was het Christendom zonder vijanden , die, *t zij met geweld, 't zij niet list, zich daar  REDENVOERING. 5 daar tegen aankantten. Zij bedienden zich echter, op onderfcheiden tijden, vanverfchillende wapenen. Dan, daar die Huk, op voorftellinge van deze Maatfchappije , onlangs door eene kundige hand betoogd is, gelijk ons in deze Vergaderinge blijken zal, behoeve ik mij met de bewijzen hier van niet bezig te houden. Dit verfchil der wapenen, zoo wel als het onderfcheiden gebruik van dezelfde wapenen, in vroegere eeuwen en in onzen leeftijd, vordert, dat de Christelijke Godsdienst nu eenigzins anders, dan weleer, bevestigd en tegen de aanvallen der vijanden verdedigd worde, wil men geen vruchtelooze pogingen aanwenden, en in den uitflag niet bedrogea uitkomen. Vergunt mij, Geëerbiedigde Toehoorders, onder het ophelderen van deze aanmerkinge, uwe luifterende aandacht, welke ik, die de kortheid beaiinne, door een lang voorftel niet wil A 3 ver-  6 REDENVOERINCT. vermöeijen. Eerst, zal ik aantoonen, hoe de bevestiging van den waaren Godsdienst behóore ingericht te worden, zal zij eenigen invloed bij de hedendaagfche beftrijders kunnen vinden; daarna, zal ik melden, 't gene in de verdediginge van 't Christen-geloof, naar mijn oordeel, van belang en nut kan zijn, om, op eene voorzichtige wijze, de nieuwere aanvallen der vijanden gelukkiglijk aftekeeren, en zich tegen dezelven, met hope op eene gewenschte uitkomfte, te verzetten; terwijl het eene en andere ons, ten laatfien, den weg zal banen, om, zoo veel noodig is, verflag te doen omtrent den ftaat van dit Genootfchap, waar over, gelijk over deze redenvoeringe, God de He ere heil gebiede! Zal men in de bevestiginge van den geopenbaarden Godsdienst eene billijke aanfpraak durven maken op de toeftemminge van deszelfs hedendaagfche be-  REDENVOERING. 7 beftrijders, 't is hoogstnoodig, met de uiterfte omzichtigheid daar in te werk te gaan. In 't betoog der waarheid van dien Godsdienst moet men nu niet meer eenige bewijzen ontleenen, o/uit zoodanige verdichtfelen der Heidenen, die, in onzen tijd, niet alleen bij de vijanden, maar ook bij bedachtzaame voorftanders van 't Christendom, niets afdoen; of uit zulke plaatfen van Griekfche en Romeinfche fchrijvers, wier waare beduidenis onzeker is, en die zelfs geheel wat anders, dan fommigen zich weleer verbeeldden, te kenjien geven; of uit verdichte ftukken, die op naam van Je sus, zijne Apostelen en van anderen, gaan, doch voor wier echtheid niemand, ten zij onkundig of bijgeloovig, langer durft inftaan; of, eindelijk, uit deze en gene fchriften der Kerkelijke Oudvaders, die wel derzelver naam aan 't hoofd hebben, doch, eerst in latere tijden opgefteld, A 4 uit  8 REDENVOERING. uit bedrog of winzucht aan de beroemdfte mannen der oudheid toegefchreven werden, en van welken men ten minften op geen volzekere gronden, voor 200 verre die in 't gefchiedkundige met billijkheid gevorderd worden en noo* dig zijn, kan betoogen, dat zij waarlijk dien hoogen ouderdom bereiken, en den fchrijver^en, wier naam zij voeren , moeten toegekend worden. Zal men het thans nuttig kunnen rekenen, of liever, welk groot nadeel zal het moeten aanbrengen, indien wij, op 't voorbeeld van de uitmuntendfte Oudvaders, als Justijn den Martelaar, Athenagoras, Tertulliaan, Clemens den Alexandrijner, Minucius Felix, Origents, Lactantius, Eufebius, Arnobius, en weinige anderen, tot ftavinge van den Godsdienst ons willen behelpen met Heidenfche fabelen, die op zijn best, zelfs in vroegere eeuwen, eenigzins gefchikt waren, om fommige vitterijen der Heidenen tegentegaan, en de-  REDENVOERING. $ dezen uit hunne eigene verdichtfelen tot fchaamte te brengen, doch die in 't geheel niet dienen konden, om de volzekere waarheid van het Euangelie te bevestigen: in welk laatfte, gelijk voorlang door anderen te recht is opgemerkt, de meefte Oudvaders minder gelukkig Haagden, dan in 't wederleggen van de tegenwerpingen der Heidenen, en in 't beftrijden van hunne bijgeloovigheden. 't Zij verre, van mij, dat ik de geleerde pogingen van voornaame mannen, die, in de voorgaande eeuwe, in 't voetfpoor van die Oudvaders traden, en veele Heidenfche verdichtfelen tot bevestiginge der waarheid van den geopenbaarden Godsdienst inriepen, zoude willen verachten. Dit verbiedt de eerbied, welken ik gevoele voor de uitnemende verdienden van de Groot, Huè'P, Bochart, en van weinige foor.tgelijke Mannen, die den gemelden weg infloegen, en met lof betraden. Dan, dit ftaat bij mij vast, dat alles, wat zij van dien kant aanA 5 voer-  io REDENVOERING. Voerden tot ftavinge der waarheid van J e s u s leere , geen nut zal kunnen doen bij haare hedendaagfche beftrijders, en dat anderen, die verder dan 't genoemde drietal Van geleerden gingen, hoewel zij geheel iet anders bedoelden, echter aanleidinge tot fpotternijen gaven. Welk voordeel kan het doen, wanneer men, tot bewijs der waarheid van de Euangelieleere, zich beroept op getuigenisfen van Grieken en Romeinen, waar van de waare zin onzeker en raadzelachtig is, of die, zoo zij wel verftaan worden, tot het Christendom niet de minfte betrekkinge hebben. Met grooten ophef, om nu dit ééne voorbeeld bijtebrengen , fprak men, eeuwenlang, van den vierden herderszang des Latijnfchen dichters Virgilius, en oordeelde vrij algemeen, een aanmerkelijk voordeel ter ftavinge van 't Christen-geloof daar uit te kunnen trekken. Dan, thans juist honderd  REDENVOERING. n derd jaaren geleden, werdt het onbeftaanbaare hier van door een geleerd man, ik heb het oog op Serv-aüus Gallaeus, bondig aangewezen (tf): *"e' dert welken tijd, wien men ook door dat kind, in zoo eenen gelukkigen tijd geboren, wilde verltaan hebben naauwlijks iemand van kunde en doorzicht den gemelden herderszang op de geboorte van den Heere Jesus heeft durven toepasfen. Niet minder onvoorzichtig is 't, vooral in onze dagen, de waarheid van den Christelijken Godsdienst te willen vestigen op gefchriften, die eerst lang na den tijd van den Zaligmaker en zijne Apostelen geheel verzonnen , of ten minften door de Christenen zeiven op eene handtastelijke wijze vervalscht zijn. Om niet te gewagen van andere fchrif- O) De Sibyllis earumque oraculis, difert. xviii. (Z>) Hijloire de F Académie Royale des Infcript* & Belles-lettres, torn. xxxi, pag. 189-198.  12 REDEN VOERING. fchriften, aan Seneca, Pilatus ( c ) en dergelijken toegekend, en door fommige Christenen onbedachtzaam op een' hoogen prijs gefield; ten voorbedde mogen ftrekken de brieven, tusfchen den gezegenden Verlosfer en Abgarus, Koning van Edesfa, gewisfeld, die nog voor handen zijn (^), en door veele voornaame Mannen, zelfs ook in deze eeuwe, zeer belangrijk O) geoordeeld werden, als onwraakbaare getuigen van den uitgebreiden roem van Christus en zijne wonderwerken. Daar dit tén onrechte gefchiedde j gelijk de kundigfte kerkelijke gefchiedfchrijvers (ƒ) en andere voor- naa- O) J. A. Fabricii Codex Apocryph. N. T. Eufebius lib. i. Hifi. Eccl. cap. 13. ( zoo lang wij eindig blijven, men onthoude zich van alle fpitsvondigheden, en erkenne liever zijne onkunde, dan dat men zijnen . . B ijd0*  18 REDENVOERING. ij delen waan verrade door een aantal woorden zonder ■ wetenfchap; men betooge uit zoo veele geheimen en voor ons onbegrijpelijke verborgenheden der natuur., dat het ten minften niet ongerijmd zij, ook in een' hemelfchen en bovennatuurlijken Godsdienst ondoorgrondelijke Verborgenheden aantetreffen, en voor waarheid aantenemen; men bewijze, dat in alle die Verborgenheden, hoe zeer zij onze bevattinge te boven gaan, echter niets gevonden wordt, 't gene ftrijdt of met de volmaaktheden van God, of met de menfchelijke reden; men trachte aantetoonen, dat alle deze geloofs- geheimen een' zeldfaamen invloed op het hart en den wandel der Christenen heb* ben, tot een vast vertrouwen op den Heere, tot eene fterke vertrooftinge onder alle leed , tot venneerderinge van heiligheid, tot bekrachtiginge der hope op de eindelooze gelukzaligheid; men zie toe, om geen bewijzen voor de waarheid der Verborgenheden uit het  RËDENVOERING. 19 het woord der Openbaringe aantevoeren, dan wier deugdelijkheid en gezag op billijke gronden kunnen gehandhaafd worden; Het was ten allen tijde, doch is nu vooral, van groot belang, naauwkeurig onderzoek te doen, op welke getuigenisfen der Heilige Schriften, zoo in de boeken van Mozes en de Profeeten, als in die der Euangelisten en Apostelen, men zich veiliglijk beroepen kan tot ftavinge der grondwaarheden en Verborgenheden des geloofs; Wie durft ontkennen, dat een aantal plaatfen uit Gods Woord voorheen bijgebragt zijn, en noch gebezigd worden, die, zoo wij op haar verbandj het doelwit der fchrijveren en alle de' regels van eene welgegronde uitlegkunde acht flaan, of in 't geheel geen bewijs opleveren, of ten minften niet rechtflreeks doel treffen. Kwam het hier te pas, en zou het niet hatelijk fchijncn, ik konde mijn gezegde met B 2 eenë  £0 R E D|E N VOERING. eene mecnigte voorbeelden bevestigen.' Niemand kan of zal het mij ten kwaade duiden, wanneer ik de grootite Kerkhervormers, Luther en Kalvijn,. hier late fpreken. De laatfte, gemeld hebbende, dat de ouden den uitroep der Serafijnen: Heilig, Heilig, Heitig is de Heer der heirfcharen : plagten te gebruiken, Om tegen de Ariaanen te bewijzen, dat in het ééne Godlijke Wezen drie Perfoonen zijn , betuigt, dat hij tegen de Ketters liever getuigenisfen, die meer zekerheids hebben, zou aanvoeren, naardien zij, wanneer men hen met min duidelijke bewijzen beftrijdt, hardnekkiger- worden en in de vuist lagchen, ja 't gebruik van zulke zwakke hulpmiddelen, ter bevesti-' ginge van deze hoofd-waarheid, met befpottinge befchouwen Wanneer Luther zich wilde verdedigen te-' gen de befchuldigingen , hem aange- wre- Calvinus tmium.part,n-, Operitm,.pag.40,  REDENVOERING. 21 wreven uithoofde van zijne verklaringe •der woorden van Paulus in den brief aan ■de Philippenzen 11. 6, merkte hij aan, dat fommige Kerkvaders, bij voorbeeld Hieronymus tegen Jovinianus, Augusti* mis tegen Pelagius, en meer anderen, zich onvoorzichtiglijk bediend hadden van veele getuigenisfen der Godlijke Schriften , die echter niets konden uitdoen tot ftavinge der gewigtigfte waarheden en van de Verborgenheden des geloofs, in 't bijzonder ten betooge van J e s u s Godheid en der H. Drieéénheid; en hij befloot, dat men, zich wapenende met onzekere en duiftere bewijzen, bij de dwaalgeeften niets dan befchimpinge behalen kan (7). Was deze aanmerking in de zestiende €euwe zeer gegrond, zij heeft in den tijd, welken wij beleven, en waar in alle bijgebragte Bijbelplaatfen fclierpzinniglijk beoordeeld worden , geen min- (/) Lutherus torn. i. Epjjl. pag. 149. Conf. Ernefii in Opufc. Theol. pag. 541. fqq. B 3  aa REDEN VOERING. mindere kracht. . Is 't wel noodig en voordeelig, tot betoog van ééne waarheid der Christelijke geloofsleere eene meenigte bewijzen uit de Heilige Schriften als opéénteftapelen? moeten die bewijzen geteld, of gewogen worden? Ligt niet het betoog der kracht van elk aangevoerd bewijs voor onze rekeninge? Wat treft dieper, één fcherpe pijl, of duizend ftompe? Wat is van wezenlijker belang, een aantal Bijbelplaatfen alleenlijk aantehalen, of liever eenige weinige, doch met bondige aanwijzinge, dat zij de zaak, wélke ons te betoogen ftaat, bij alle onzijdigen waarlijk buiten alle bedenkinge (lellen? Gelijk deze aanmerking geldt ten aanzien der Heilige Schrift in 't gemeen, zoo ook bijzonderlijk ten opzichte der boeken van Mozes en de Profeeten. Want hoewel niemand van ons den vijanden der waarheid kan of zal toegeven, dat in de fchriften van 't O. T. vruchteloos gezocht wordt naar bewijs voor de gewigtigfte leerftukken van onzen Godsdienst,  REDENVOERING. 23 dienst, bij voorbeeld, de aanbiddelijke Drieéénheid, de eeuwige Godheidvan den Heere Christus, de verzoeninge van zondaaren met God door den dood van Zijnen Zoon, en meer foortgelijke; moeten wij echter, indien wij redelijk denken en onbevooroordeeld handelen, gulhartig toeftemmen, dat verfcheiden plaatfen der boeken van het Oude Testament, doorgaans daar toe betrekkelijk gemaakt, in 't geheel niet te pas komen, en dat het gebruik derzelver meer gefchikt is, om de goede zaak te verzwakken,, dan te bekrachtigen. Willen wij thans den geopenbaarden Godsdienst, in zijn geheel befchouwd, met hope op een' gewenschten uitflag bevestigen, 't is van groot belang, dat wij het oog beftendiglijk gevestigd houden op het waare, wijze, naauwe en bewonderenswaardige verband van de Verborgenheden en andere voornaame waarheden der door God ontB 4 dek-  u REDEN VOERING. dekte hcilleerc; een verband, door vcelcn niet genoeg in acht genomen OO; een verband, welks verzuim zoo dikwerf aanleidinge gaf tot onbedachtzaame en harde uitdrukkingen , of tot nuttelooze fpitsvondigheden, of tot niets beduidende bewijzen, of tot ongegronde bekommeringen; een verband eindelijk,, 't gene van dien aart is > dat, wanneer men cene van die waarheden loochent, men moet gerekend worden, of aan de overige te twijfelen, of zelfs, volgens de gronden eener wettige gevolgtrekkinge, die met de daad te ontkennen. Van het laatfte zal ik, naar mijn tegenwoordig oogmerk, alleenlijk fpreken. Verwerpt iemand, bij voorbeeld, de nood- O) Men leze de gewigtigc aanmerkingen van den Ilecvc van Jlphen, nu Penfionaris der Stad Lcijdcn, in 't eerfte deel van zijne Mengelingen in proze en poëzij, bl. 122-128, die mij, onder 't drukken van deze Redenvocringc , noch tijdigHjk onder 't oog gekomen zijn, om 'er den ver* ftandigen lezer, hier, henen ie wijzen.  REDENVOERING. 25 noodzakelijkheid der bovennatuurlijke bewerkmge van zondaaren door den Heiligen Geest, ter verkrijging^ van een eeuwig heil, hoe zal hij geloof flaan aan 's menfchen diepbedorven' ftaat, en zijn volftrekt onvermogen , om zich zclven, door eigene kracht, daar uit te redden ? Wordt het zedelijk bederf en de onmagt van zondaaren ontkend, welk denkbeeld zal men zich dan vormen, betreffende den oorfpronglijken ftaat van 't menfchelijk gellacht, 't begin en de voortplantinge der zonde, de grootheid van onze ellende, het verhevene en Godlijke der heerfchappijvoerende genade ? Insgelijks, wil iemand niet toeftaan, dat J e s u s de waare en eeuwige God zij, hoe zal hij de oneindige kracht van ■ Deszelfs verzoenende heilverdienften kunnen eerbiedigen? Wijders, wanneer menden Heere Christus in Zijn lijden en fterven niet wil aanmerken als den Borg en Middelaar der verzoeninge van doodwaardige zondaaren B 5 met  2(5 REDENVOERING. met de hoogfte Majefteit, hoe zal men zich dan God den Vader kunnen voorttellen in alle Zijne volmaakte eigenfchappen, in derzelver naauw verband befchouwd? hoe zal men 'sHeeren heiligheid en rechtvaardigheid, te gelijk met Zijne wijsheid en bermhartigheid, verheerlijken? Ik behoeve bij kundigen niet meer voorbeelden bijtebrengcn, of de reeds gemelde uittebreiden. Deze aanmerking is wel van geen kracht bij hen, die alle de gemelde waarheden verwerpen en befpotten; doch zij kan haare nuttigheid bij zulken hebben, die alleenlijk het eene of andere leerftuk in twijfel trekken, of rondelijk afkeuren. Moest men, eindelijk, in 't ftaven van den Christelijken Godsdienst, ten allen tijde onder de aandacht houden, men behoort nu vooral nooit uit het oog te verliezen het onderfcheid tusfchen de grondwaarheden, dat is, die tot het wezen van 't Christendom zoo be-  REDENVOERING. 27 behooren, dat hetzelve, bij het gelooven of loochenen dezer leerftellingen, ftaa of valle, en tusfchen zulke waarheden, die, hoe zeker anders, jn geen onmiddelijk verband met het wezen van 't Christendom ftaan, of die van beide zijden met waarfchijnlijke redenen kunnen betwist worden, of die niet met duidelijke woorden in de Heilige Schrift geleerd, maar bij gevolgtrekkinge daar uit afgeleid worden. Het is even dwaas, te ftellen, dat alle waarheden voor grondwaarheden der Euangelieleere te houden zijn, en te zeggen, dat 'er zoodanige grondwaarheden of in 't geheel niet zijn, of dat zij met geen zekerheid kunnen opgegeven worden. Kan hij, bij voorbeeld, geoordeeld worden den geopenbaarden Godsdienst te gelooven met zijn hart, en oprechtelijk met den mond te belij» -den, die het Opperwezen niet eerbiedigt als den Drieéénen God? Verdient hij den naam van een' Christen % die Christus niet houdt voor den be-  23 REDENVOERING. " beloofden Mesfias, voor den Immaïiuel, voor Gods eeuwigen Zoon, voor den waaren en hoogden God, voor de eenige oorzaak van eindelooze zaligheid? Zou hij een Christen zijn, die ontkent, dat Je sus in de weereldkwam, leedt, dorf, opdond, ten hemel opvoer, tot dit gewigtig oogmerk, op dat doodfchuldige zondaars met den Heere verzoend, in't leven herdeld, en deelgenooten der hemelfche gelukzaligheid zouden worden? Derhalven, op een betoog van deze en foortgelijke grondwaarheden, die in onze dagen door zulken, die zich echter Christenen noemen, op 't felfte bedreden worden, komt het meest aan in 't bevestigen van de Euangelieleere, welke, naar onze welgegronde hope, door alle volgende eeuwen zal blijven pal daan, onaangezien zoo veeIe en listige aanvallen van haare hedendaagfche bedrijders ; aanvallen , die door de vrienden van 't Christendom, zoo veel in hun is, moeten afgekeerd en  REDENVOERING. 29 erl verijdeld worden; doch met die voorzichtigheid, welke , uit hoofde der tegenwoordige wijze van beftrijdingè, noodzakelijk is, en waar over ik nu, volgens mijn beftek, eenige aanmerkingen zal voorftellen. Wat heeft men dan in 't verdedigen* van den Christelijken Godsdienst tegen deszelfs hedendaagfche beftrijders ' in acht- te nemen, zal men hunne aanvallen gelukkiglijk kunnen afkoeren ? Opdeze vraag zal ik, door de opgave van deze en gene bijzonderheden, duidelijk trachten te antwoorden. Sommigen in onzen leeftijd, die zich echter Protestantfche Godgeleerden noemen, zijn 'er met alle kracht op uitgeweest, om een aantal boeken def Heilige Schrift, geheel of ten grootcn deele, uittemonfteren, als waren zij van geen Godlijken oorfprong, maar door bedrog of uit onkunde in den BijBel geplaatst. Om van zulken te zwijr gen.  3o REDENVOERING. gen, die zich niet ontzien, de Godlijkheid der gantfche Heilige Schrift met befpottinge te ontkennen, en deze boeken op zijn hoogst in denzelfden rang met alle nuttige en lezenswaardige menfchelijke fchriften te ftellen; indien Oeder («), Vogel (0) en Semler Q>) waarheid fchrijven, moeten twaalf geheele (#) boeken van 't Oude Testament, de negen laatfte hoofdftukken van Ezechiel, het Euangelie van Mattheus, Paulus brief aan Philemon, en 't boek der Openbaringe van Johannes, als onecht verklaard en verworpen worden* (;z) Freye Unteifuchungen iiber einige Büchcr' des A. Teitaments. — Chriftliche freye Unterfuchung der OfFenbarung Johannis. (0) In de aanteekeningen op Oeders eerstgenoemde werk. (j>) In zijn Hoogdnitsch werk over den Canon der H. S., doorgaans wederlegd van C. F. Schmidius in Hifloria antiqua et vindicatione Canonis fatri veteris novique Teftamenti. O) Jofua, Richtcren, Ruth, twee boeken der Koningen, twee boeken der Chronijken, Esra, Nehcmia, Efther, de Prediker, het Hooglied.  REDENVOERING. 31 den. Wat in dezen gedaan? Zal men ondernemen, den Godlijken oorfprong van elk boek, afzonderlijk befchouwd, te bewijzen? Zal men dit, op 't voorbeeld van anderen, uit den hoofd-inhoud van ieder boek,trachten te doen? Dit zal bezwaarlijk, en, ten aanzien van fommige gedeelten der H. Schrift * bijna ondoenlijk vallen. Bij de nieuwe vijanden zalmen, derhalven, hier mede niets uitdoen. Liever trachte men te betoogen, dat de gemelde boeken op dien tijd en door zulke mannen , gelijk eeuwen lang geloofd werdt, waarlijk gefchreven zijn. Men bewijze , voor zoo veel dit uit echte en zekere befcheiden gefchieden kan, de waarheid der gefchiedenisfen, in dezelve boeken begrepen. Men toone, dat daar in niets te vinden is, 'tgene ftrijdt of met de eer van God, of met den aart van Zijnen dienst, of met andere gefchiedverhaalen en verdere gedeelten der H. Schrift, of met de belangen, 't zij van bijzondere pcrfooncn, 't zij van  3- REDENVOERING, van geheele maatfchappijen in den bur» gerftaat en 't Godsdienftige. Men brenge den aanvalleren onder 't oog, dat, daar Jooden en Christenen, federt een aantal ecuwen, die boeken als heilig en Godlijk geëerbiedigd hebben, de redenen, daar tegen ingebragt, gewigtig en beflisfende behooren te zijn. Men beproeve , ten laatften, de kracht van hunne bewijzen, indien zij immermeer openhartig medegedeeld zijn, of iet meer dan loutere bevittingen en ongezouten fpotternijen behelzen, en ontdekke derzelver zwakheid: eene zwakheid, fomtijds zoo groot , dat men zich naauwlijks genoeg kan verwonderen, hoe geleerde mannen, die in hunnen kring helden van den eerften rang geoordeeld worden, zich van zulke ftompe wapenen hebben durven be* dienen. Wordt dit in een helder daglicht gefield, men zal bij allen, die de zaak zonder vooroordeel willen inzien , ongelooflijk veel winnen , en de eer van 't Woord der Openbaringe  REDENVOERING. 33 ge op eene verftandige wijze handhaven. De hedendaagfche beftrijders van 't Euangelie, die boven anderen van hunne foort in vernuft en geleerdheid uitmunten, fparen geen moeite, om uit de fchriften der vroegere Christenen alles optedelven, wat hun gefchikt voorkomt ter ophelderinge van 't gefchiedkundige der voornaamfte waarheden van den Godsdienst. Hier door weten zij den onkundigen of halfgeleerden zand in de oogen te werpen, en zulken te doen gelooven, dat men, in de eerfte eeuwen van 't Christendom, niets van de gewigtige waarheden en Verborgenheden , welke wij gelooven en eerbiedigen, doch die door hen als vruchten van eene verhitte verbeeldingskracht en verbasteringen van 't Christendom befchouwd worden, geweten en beleden zou hebben. 'Elk begrijpt derhalven, van wat uitnemend belang het zij, dat een opC Iet-  34 REDENVOERING. lettend verdediger zich met al zijn vermogen 'er op toelegge, om uit de echte fchriften der eerfie Christenen naauwkeuriglijk te bewijzen, dat zij, zoo wel als wij, die Verborgenheden des geloofs en andere grondwaarheden van 't Euangelie gekend en geloofd hebben. Ik fpreke met opzet van echte fchriften, om redenen, te voren reeds gemeld, en van fchriften der eerfie Christenen, naardien de beftrijders der aanbiddelijke Drieéénheid en van Tesus eeuwige Godheid vooral aandringen op getuigenisfen van Oudvaders, die voor de Kerkvergaderinge van Nicaea, in den jaare 325 gehouden, gebloeid en gefchreven hebben. Hier uit blijkt, dat, in de gcfchillen met die vijanden der Euangelieleere, de aanhaling van fchrijvers, die na den gemelden tijd geleefd hebben, hoe voortreffelijk anders hunne getuigenisfen te recht gefchat worden, geen nut kan doen, om den mond aan zulke vijanden te floppen. Tegen dezen vooral  REDENVOERING. 35 vooral beroepe men zich ook alleenlijk op zoodanige plaatfen der vroegere Christenen, die duidelijk zijn, en wier waare zin uit den famenhang en 't geheele beleid der fchrijveren, als mede uit het gebruik derGriekfche enLatijnfche taaien in dien tijd, wanneer hunne fchriften opgefteld, en in onderfcheiden landen te voorfchijn gekomen zijn, kan bepaald worden; nademaal zulke plaatfen, en geen andere, rechtsreeks ter zake doen. Welke omzichtigheid in dit ftuk vereischt worde, zal elk begrijpen, die, met aandacht, Priestlefs Iliftorie van de verbasteringen des Christendoms vergelijkt met de verhandelingen, zoo door de Heeren Velingius en Gayél, als voornaamïijk door den Hoogleeraar Segaar, daar tegen gefchreven, en die wederom daar mede in vergelijkinge brengt de aanmerkingen van zekeren Paulus Santofatenus, tegen die verhandelingen ingericht, en ten voorleden' jaare in 't licht gegeven, doch naderhand met C 2 be-  36 REDENVOERING. bedaardheid onderzocht en nadruklijk tegengefproken. In de verlichte eeuwe, welke wij, ook in betrekkinge tot het Godsdienftige, doorgaans gezegd worden te beleven, is geen gebrek aan listige pogingen, om de fterkfte bewijzen, federt den aanvang van 't Christendom voor de Verborgenheden en belangvolle waarheden aangevoerd, te ontzenuwen en één voor één krachteloos te maken. Door welke kunstgrepen tracht men zijn doelwit te bereiken? Deels, door een ftout voorgeven, dat zoodanige getuigenisfen der Heilige Schrift, waar op wij ons beroepen, of geheellijk onecht zijn , of ten minften naar den fmaak der latere Christenen merkelijk vervalscht; deels ook, door den eenvouwigen en rechten zin van die Bijbelplaatfen fehaamteioos te verdraaijen: waar toe men zich bedient, tf van zekere taalkundige aanmerkingen, die min bedrevenen weldra in de war  REDENVOERING. 37 war helpen en verlegen maken, of van wijsgeerige fpitsvondigheden , of van het voorwendfel, dat de bijgebragte plaatfen in een' oneigenlijken eri verbloemden zin, aan hoedanigen fpreektrant Je sus en Zijne Apostelen, die allen Jooden waren, ook zeer gewoon zullen geweest zijn, moeten opgevat en verklaard worden , en dat bovendien Christus en de Apostelen, ten blijke van hunne toegeeflijkheid, in hunnen leertrant zich fchikten naar de heerfchende volksdwalingen der Jooden in dien tijd. Zal iemand den Christelijken Godsdienst tegen deze aanvallen, die ten grooten deele voorhenen onbekend waren, met vrucht verdedigen, hij zij bedacht, om aan den eenen kant niets toetegeven, dan 't gene noodig is, en aan de andere zijde niets vast te houden uit enkel vooroordeel en zonder grond. Door het laatfte wordt de goede zaak niet minder benadeeld, dan door het eerfte. Laat ons, tot beter C 3 ver-  S8 REDENVOERING. verftand van 't gezegde, in eenige bijzonderheden treden, en de gemaakte aanmerkinge, ftukswijze, en van achteren op, wat nader befchouwen. Dat de wijze Je su s en Zijne Apostelen zich in hun onderwijs naar de algemeene wanbegrippen van 't Joodfche volk zouden gefchikt hebben, als die, ter bereikinge van hun oogmerk, niet raadzaam oordeelden, eensklaps die volksdwalingen in hunnen leertrant te laten varen, is eene ftelling, waar van wij billijk een klaar betoog kunnen vorderen. Men leere ons vooraf, welke volksdwalingen onder de Jooden van dien tijd heerschten, en wat zij in't algemeen geloofden van de H. Drieéénheid, van den Mesfias, Zijne Godheid en menschwordinge, van het oogmerk Zijner komfte in de weereld, van Zijne opftandinge, van den waaren aart Van 't koningrijk der genade , van den eenigen weg der verzoeninge van zondaaren met G o d. iloedanig de heer- fchen-  REDENVOERING. 39 fchende begrippen omtrent die en foortgelijke Hukken toen onder'tjoodendom waren, leeren ons de fchrijvers van *t N. T., en kan van elders niet duidelijker blijken. De fchriften der latere Jooden hebben, hier, in 't geheel geen gezag. Flavius Jofephus en Phiïo de Alexandryner verfpreiden over dit ftuk weinig lichts. De vroegfte Oudvaders zeggen bijna niets meer, zoo niet veel minder, dan in de boeken van 't N. T. gevonden wordt. Maar nu, fchikten zich Je sus en de Apostelen naar de Joodfche volksdwalingen? {lijfden zij de Jooden in hunne wanbegrippen? zou dit oprecht en eerlijk, zou het edelmoedig geweest zijn? hoe kan men zulke handelwijze overeenbrengen met de wijsheid en goedheid van Je sus, den grootften leeraar, den besten menfchenvriend ? hoe met alle de oogmerken van Zijne komfte in de weereld ? hoe met den voornaamen inhoud van de redenvoeringen, door Hem ten nutte der Jooden gehouden, C 4 en  4o REDEN VOERING. en lijnrecht ingericht tegen zoo veele volksdwalingen, door de Pharizeeuwen, Sadduceeuwen of foortgelijken, gekoefterd en voortgeplant? Zou deze onverfchoonlijke infchikkelijkheid dienstbaar geweest zijn, om de Apostelen waare hoogachtinge bij weldenkenden te doen verwerven, om het Euangelie ingang te doen vinden, en om de belangen van 't Christendom met nadruk te bevorderen? Wie bij deze vragen bedaard ftil ftaat, en 'er behoorlijk op antwoordt, zal de eer van den Zaligmaker en Zijne zendelingen met kracht handhaven, en tegen dezen nieuwen aanval best verdedigen. Dit is te meer noodig, om dat de hedendaagfche beftrijders deze hunne bedenkinge uitftrekken tot de gewigtigfte ftukken van den Godsdienst. Men kan niet dan met bevreemdinge en verontvvaardiginge den vermomden Pau~ lus Samofatemis (r) hooren betuigen, dat ( r) Bladz. 4c»  REDENVOERING. 41 dat Paulus de Apostel, volgens den aart zijner Pharizeeuwfche beginfelen, aan Christus een voorbeftaan toekende. Van waar die fchrijver dit geheim ontleende, dan of het een oorfpronglijk en door hem uitgedacht verdichtfel zij, wete ik niet; doch zeker is 't, dat twee dingen voor zijne rekeninge te betoogen liggen, eerst, dat de Pharizeeuwen in dien tijd een voorbeftaan aan den gezegenden Verlosfer toefchreven, daarna, dat Paulus, op hun gezag en voorbeeld, dit denkbeeld verfpreidde en in zijne fchriften vereeuwigde. Zou men niet, naar 't doorzicht van dit doorliepen vernuft, op dezelfde wijze kunnen ftaande houden, dat Paulus de overige grondwaarheden der geloofsleere uit de Pharizeeuwfche beginfelen hebbe afgeleid? Vloeide daar uit, bij voorbeeld, ook die gewigtige waarheid, bij herhalinge in 's Apostels brieven ingefcherpt en verdedigd, de rechtvaardiging van den zondaar uit loutere genade van God, C 5 door  42 REDENVOERING. door het geloof in Christus, zonder de werken der wet? Wie zoo denkt, kan met gelijk recht, dat is, even onbefchaamd, voorwenden, dat Paulus de waarheid der opftandinge van Je sus en der Christenen zou geleerd en betoogd hebben naar de beginfelen der Sadduceeuwen, die echter, gelijk de Heidenfche Wijsgeeren en de Deisten van onzen tijd, de opftandinge der dooden voor ongerijmd en onmogelijk hielden. Niemand kan loochenen , dat de Heiland en zijne Apostelen zich, nu en dan, bedienden van zulke uitdrukkingen en voorftellingen, die, naar den aart van den Oofterfchen fpreektrant, in een' oneigenlijken en verbloemden zin moeften opgevat worden. Dan, volgt hier uit, gelijk fommigen willen, dat alles, wat zij, met opzicht tot de hoofdwaarheden van 't Christendom, ten nutte van onkundige en ongeletterde menfchen, op de een-  REDENVOERING. 43 eenvouwigfte en meest verftaanbaare wijze, zoo wel onder de Heidenen, als bij 't Joodfche volk, leerden, in een' öneigenlijken zin zou moeten verftaan worden? Om zich met voordeel tegen deze listige bedenkinge te verzetten, make men zich, zoo veel mogelijk* den fpreektrant der Oofterlingen eigen; men oefene zich in de dichterlijke fieraaden der Hebreeuwen; men onderzoeke de regels van onderfcheid tusfchen eigenlijke en leenfpreukige uitdrukkingen; daar aan toetfe men alle zulke plaatfen van 't Godlijk Woord, waar in de Verborgenheden en andere voornaame waarheden der heilleere, naar ons begrip, voorgedragen worden, doch welke , volgens 't voorgeven van haare hedendaagfche beftrijders , alleenlijk in een' verbloemden zin moeten opgevat worden, en derhalven niets uitdoen. Laat ons vastftellcn, dat fommige grondwaarheden van den Godsdienst, hier en daar, met oneigenlijke  44 REDENVOERING. ke bewoordingen in de Heilige Schriften geleerd worden; kunnen evenwel de vijanden van 't Christendom, daar uit, een wettig befluit tegen de gegrondheid en een genoegzaam bewijs voor de valschheid van die waarheden afleiden? Kan dit voornaamlijk omtrent zoodanige waarheden gefchieden, die elders, en, dat meer is, in gelijkluidende plaatfen met eigenlijke en voor elk verftaanbaare uitdrukkingen voorgedragen worden? Wat belangt de wijsgeerige fcherpzinnigheden, waar van men zich, in 't beftrijden der Verborgenheden van 'tEuangelie, in onzen tijd bedient; 't is van belang, het vruchtelooze en onbeftaanbaare daar van aantetoonen, gelijk voorlang gefchiedde. Dan, men onthoude zich thans van zijnen kant geheellijk deels, van alle fpitsvondigheden, uit de wijsgeerte van Plato, Arijloteles, Cartefms, Leibnits en  REDENVOERING. 45 Wolffontleend, en, hoewel zij niets kunnen beflisfen, eeuwen lang door fommigen ter verdediginge van de Verborgenheden des geloofs ingeroepen, . deels, van alle gelijkenisfen, die, hoe vernuftig en fchoonfchijnende, uit haaren eigen' aart geenzins gefchikt zijn ter ophelderinge en verdediginge van de Euangelie - geheimen , maar veeleer aan de hedendaagfche beftrijders aanleidinge tot nieuwe tegenbedenkingen of vitterijen geven. Van welk uitgebreid nut eene gegronde kennis der taaien, waar in de Bijbel gefchreven is, moete gerekend worden voor den verdediger van den Christelijken Godsdienst tegen deszelfs hedendaagfche beftrijders, loopt aanftonds in 't oog, wanneer men hunne zwaarigheden , bedenkingen , tegenwerpingen en vitterijen, vergelijkt met die der vroegere vijanden. Dezen waren , voor 't grootfte deel, niet zeer bedreven in 't Grieksch, en noch veel min-  46* REDENVOERING. minder in 't Hebreeuwsch. Trouwens de taalkundige aanmerkingen, welke zij ten voordeele van Itunne wanbegrippen en ten nadeele der waarheid te berde bragten, waren doorgaans ongelooflijk fchraal, en hadden geen den minftenklem. Wie geen vreemdeling is, of in de fchriften van Socinus, Creiïius, Volkelius, Enjedinus en foortgelijken, of in de boeken van zulke Deisten, die voor taalkenners wilden doorgaan, en onder welke foort ook Voltaire behoorde, zal van 't gezegde ten vollen overtuigd zijn. Eene matige kundigheid in de taaien fcheen, derhalven, voorhenen toereikende, om hunne onkunde aan den dag te leggen, en het onbeftaanbaare van derzelver letterkundige opmerkingen aantetoonen. Doch nu is 't geheel anders met de zaak gelegen. De voornaamftc beftrijders der Verborgenheden en andere gewigtige waarheden van 't Euangelie zijn ver gevorderd in de Hebreeuwfche en Griekfche taalkunde, en zij weten 'er een  REDENVOERING. 47 een meefterlijk, hoewel niet altijd eerlijk, gebruik van te maken, om hun oogmerk te bereiken. De pogingen van Teller, Tolner, Bahrdt, Priestley, Evanfon en meer anderen, zijn mij in dezen tot getuigen; om nu te zwijgen van de aanteekeningen, door Wetjlein over 't Nieuwe Testament gemaakt en bij deszelfs kostbaare uitgave gevoegd, waar in meer voorbeelden van een fchandelijk misbruik der taalkunde, dan in eenig ander werk, bij malkanderen gevonden worden. Hij volgde anderen, zonder wier vergelijkinge een aantal van zijne aanmerkingen zeer duifter en bijna onverftaanbaar is; en door een groóten toeftel van geleerdheid misleidde hij veelen, die onvoorzichtiglijk in zijn voetfpoor traden. Zal men zich met een' gelukkigen uitflag tegen zulke aanvallers verzetten , en de zwakheid van hunne bewijzen ten toon ftellen, 'er is zekerlijk meer noodig, dan eene oppervlakkige taalkunde, en een naarftig gebruik van  48 REDENVOERING. van woordenboeken. Het licht, door Schultem, Schroeder, Michaëlis en andere groote Mannen over de Oofterfche taaien verfpreid, fchijnt zoo helder, dat daar door de duifterheden, die fommigen in de boeken van Mofes en de Profeeten meenen te zien, verdreven worden, en de waarheid nieuwe fterkte ontfangt. Wie niet voornaamlijk raadpleegt met Griekfehe woordenboeken, gelijk Wetfiein met dat van Stephanus gedaan heeft, maar liever, op voorlichtinge van Hemfterhuis, Wesfeling, Falckemar, Ernesti, Ruhnkenius en dergelijke beroemde Mannen, tot den aart der Griekfehe taaie tracht doortedringen, en in 't bijzonder den fpreektrant der fchrijveren van 't Nieuwe Testament, door vergelijkinge van gelijktijdige fchriften en vooral van de Griekfehe overzettinge des O. T., zich eigen maakt; wie dezen weg inflaat, zal in ftaat zijn, om, met kleine moeite en tot overtuiginge van onbevooroordeelden, te doen  REDENVOERING. 49 cloen zien> dat fommige hedendaagfche vijanden van den zuiveren Godsdienst een aantal Bijbclplaatfen naar hunnen fmaak fchandelijk verdraaijen, en tot dat einde een jammerlijk misbruik van de taalkunde maken. Was het hier de plaats, en kwam het overéén met het oogmerk van deze redenvoeringe, ik zoude dit met aanmerkelijke voorbeelden ftaven, en dus elk doen voelen, van welk belang het voor een' vriend van den Godsdienst zij, zich toeteleggen op eene uitgebreide kundigheid der taaien, waar in de Bijbel oorfpronglijk gefchreven is, om den beftrijderen in onzen tijd den mond te ftoppen. 'Er blijft noch overig aantemerken, dat een Oplettend verdediger van den Christelijken Godsdienst het in onze dagen vooral van groot belang moet rekenen , de gronden en regels der oordeelkunde Qs~) zich bijzonderlijk eigen (s) Ars Critica. D  50 REDENVOËRïNG. gen te maken, naardien men, in ftede van den waaren zin der Bijbelplaatfen met moedwil te verdonkeren en listiglijk te verdraaijen, 'er zich thans met meer gemaks en fpoediger van afmaakt 9< deels, door de echtheid van alle getuigenisfen, uit de H. S. bijgebragt teö bewijze van de H« Drieéénheid, Jksus Godheid, de vereeniginge der Godheid en menfchelijke natuur in éénen perfoon, en dergelijke volwigtige waarheden, eerst in twijfel te trekken, daarna openlijk te ontkennen, deels, door de gewoone lezinge, buiten noodzaak en zonder grond, in zoo verre te veranderen, dat ten laatften de gewijde fchrijvers juist zeggen, wat de hedendaagfche beftrijders oordee-len, dat'er, naar hunnen fmaak, hadt behooren gezegd te worden, ik wete , dat de nieuwe hervormers in Duitschland, naar de aanmerkinge van den mddetMifhaëlis (O -> voorhenen fterk dron- (0 Meiding sot het N. TV, i. deal, bk 5°°-  RÊDENVÖERING* 5» iirongen op de oordeelkunde, doch; ziende, dat zij daarbij niets wonnen, dezelve hebben beginnen te verachten ; doch elk, die de nieuwfte fchriften van deze menfchen kent, zal mij gaarne toegeven > dat het door mij gezegde ook noch ten vollen waar is* Dan, wie is in ftaat, om over de gegrondheid of ongegrondheid van die handelwijze te oordeclen, ten zij hij Wel bekend is met de veelvuldige handfchriften der Godlijke boeken, met derzelver oudheid, oorfprong, innerlijke waarde, daar op rustend meerder of minder gezag, gelijk ook met de oudfte en beste overzettingen, in de voorgaande en deze eeuwe ten grooteiï deèle door den druk gemeen gemaakt, doch die meest uit de bijgevoegde Latijnfche vertaalingen gekend, beoordeeld, en even daar door onnaauwkeurig van veelen gebruikt worden (>)• Nooit CO C. A. Bode, Pfeu do- Critica MilUo-Bengs» U*nat Ualae M.igd. 1767. D 2  5a REDENVOERING. Nooit was 'er een tijd , waar in zor> veel werks befteed werdt aan de vergelijkinge van de handfchriften en de verzamelinge der verfchillende lezingen in den grondtext der Godlijke boeken, als in deze eeu.we en noch kortgeleden , ten aanzien van 't O. T.r door Michaëlis, Kennicot, de Rosfi en weinige anderen , en in opzicht tot het N. T., door MUI, Kitster, van Maftricht, IVetflein, Griesbach, Matthaet en anderen Qx~), wier pogingen in 't algemeen het kenmerk van arbeidzaamheid dragen, hoewel hunne bedoelingen niet in alles-overeenkomen. Wie zal thans, zoo hij niet onderleid is inde oordeelkunde, de gefshillen over de echtheid, voorgewende vervalfchin- (.v) Bij dezen is noch onlangs gekomen A.Birch, die, op last en kosten des Konings van Denemarken , het eerfie deel van 't N. T. te Koppenhagen in 't jaar 1788 uitgegeven en daar bijgevoegd heeft de verfchillende lezingen uit zodanige handfchriften, ète te voren, of in 't geheel niet, of zeer gebrekkig, geraadpleegd waren..  REDENVOERING. 53 ge en waare lezinge van de meest betwiste plaatfen, of van enkele woorden , wel kunnen wikken, en op waarfchijnlijke gronden beilisfen? In deze eeuwe en federt weinige jaaren, kwam een aantal boeken in allerleie taaien te voorfchijn over de echtheid of valschheid van ééne plaats Q), ja zelfs over één handfchrift van 't N. T., 't gene nu bewaard wordt in de openbaare boekerij te Berlijn (s). Men twist* O) iJohannes V. 7. — Behalveri de veelvuldige fchrijvcrs, door IVoIfius reeds gemeld , hebben zich tegen de echtheid van deze plaats verzet, hoewel niet allen uit hetzelfde grondbeginfel en met eenerlei oogmerk, Wetftetn, J. D. Michaëlis, Semler, Griesbach, Doederlein, Matthaei, en anderen; in tegendeel hebben voor den Godlijken oorfprong dezer woorden gepleit Harenberg, Lüderwald, Küttnerus, Eugenius Aartsbisfchop van Cherfo in een' brief aan Matthaei, en G. Travis in zijne brieyen aan E. Gibbon, tegen dezen, Newton , Benfon en Bowyer ingericht, en ten jaare 1785 in 't Engelsch uitgegeven. Cs) Over den hoogen ouderdom, of anders zeer nieuwen oorfprong, vau dit Berlijnfche handfchrift, D 3 au-  54 REDENVOERING, twistte zoo veel en vinnig over die ééne plaats, ter oorzake van de Verborgenheid der H. Drieéénheid, en over dat ééne handfchrift, om dat deze plaats in 't zelve gelezen wordt. Het is elks werk niet, om over 't gewigt der redenen, van beide kanten bijge-* bragt, een onzijdig vonnis te vellen. Een geftreng onderzoek van alles, meer dan gewoone kundigheden, bedaardheid van geest,' welgegronde oordeelkunde , worden daar toe, nu meer dan te voren, vereischt. Dit zelfde geldt ook ten opzichte van het ééne woord God, m dit aanmerkelijk zeggen van Paulus (d) : God is geopenbaard in het vleesch. Veel is 'er over getwist, doch nu op eene andere wijze, dan voorhenen, Trouwens, toen poogde men die duidelijke woorden tq verdraaijen; men zag nar anders hekend onder den naam van Codex Ravianus y is veel gefchreven door Saubertus, Wetflein, la Cm %e, Michaëlis, Griesbach, Zoelln?r en anderen, Qa~) i Tim, ui. ló,  REDENVOERING. 55 naderhand, dat, indien de Apostel waarlijk dus gefchreven hadt, de groote Verborgenheid der Godzaligheid, daar door te kennen gegeven, niet wel met eenigen fchik langer kon geloochend worden; men begreep ten laatften, dat deze naam, het kostte wat het wilde , uit Paulus woorden moest verbannen worden. Hier toe ftrekten, of deze en gene oordeelkundige gisfmgen, of een beroep op fommige handfchriften en Oudvaders. Ging men in het eene en andere met die eerbiedige voorzichtigheid te werk, welke billijk in eene zaak, als deze, mag gevorderd en verwacht worden? Dat meer is, handelde men in dezen met die oprechtheid en eerlijkheid, welke den geleerden, zoo wel als aan anderen, tot fieraad is? Wat moet men oordeelen van Wetflein? wat van zijn ftilzwijgen der plaatfen van eenige Griekfehe Oudvaders? wat van zijn getuigenis, betreffende het Alexandrijnfche handfehrift? hnva. Venema, Baumgarfeti, Ernesti, D 4 Mat-  5  REDENVOERING. 6> leden' jaare , op eene hoogstgunftige en meest verplichtende wijze, door de Edele Groot Mogende Heeren Staaten yan Holland en Westfriesland bekrachtigd , hetzelve bleef tot heden de veelvermogende befcherminge van 's Lands geëerbiedigde Vaderen genieten, en mag 'er ook voor 't vervolg veiliglijk ftaat op maken. Wie van ons, die zijnen plicht kent, en de voorfchriftenvan 't Euangelie hoogfchat, zal immermeer ophouden , den Allerhoogften God met diepen ootmoed te fmeeken, dat alle Hunne belangrijke raadflagen en heilzaame befluiten uitloopen ten beste van Vaderland en Kerke, ter bevestiginge van vrede, vrijheid, eendracht en welvaart, en tot bevorderinge der belangen van den waarcn Godsdienst! Welk genoegen, meent gij, dat de beftierende Leden van dit Genootfchap gevoelden, wanneer zij het genoegen E 2 van  tf8 REDENVOERING. van Zijne Doorluchtige en Haare Koninglijke Hoogheden over de opriclv tinge van deze Maatfchappije verftonden, en de verzekeringe ontfingen^ „ dat Zij 'er eene eere in zouden ftel„ len, om al Heur vermogen aanteleggen ter bevorderinge van den „ Christelijken, bijzonder van den „ Hervormden Godsdienst, en ook „ van dit Genootfchap, 't welke Zij „ zouden trachten te befchermen ". Edele gevoelens! Roemwaardige betuiging ! betuiging , door daadelijke blijken van toegenegenheid op 't na-druklijkfte bekrachtigd. Getuige zij deze zelfde dag ! Nederlands Doorluchtige Erf-Stadhouder vereert onze vergaderinge met Zijne hooge tegenwoordigheid. Nooit hadt eenigc Maatfchappij van wetenfchappen in ons Gcmcencbcst, zoo veel wij weten, de cere en het genoegen , om zulken Doorluchtigen Perfoon in haare plegtige bijcenkomfte te aanfchouwen. Vergun  R EDËNVOERIN 0. 69 gun ons derhalven , Doorluchtigfte Vorst, dat wij U onze gevoelige dankerkentenisfe betuigen voor dit zeldfaam gunstbewijs, 't gene der Maatfchappije tot luifter ftrckt, en waar aan wij nooit dan met eerbied gedenken zullen. Geloofd zij God, die U in 't hart gaf, om het niet beneden Uwe waardigheid te rekenen, in de openlijke vcrgaderinge van dit Genootfchap te verfchijnen, en, even daar door, ons doelwitgoedtekeuren. Trouwens, wij hebben geen anderen toeleg , dan de verdediginge van den dierbaaren Godsdienst; eenen Godsdienst, voor welks handhavinge Uwe roemruchtige Voorvaders en Stamgenooten goed en bloed gewaagd, en welks belang Zij met ijver en ftandvastigheid behartigd hebben; eenen Godsdienst, .die 't fieraad van ons Vaderland, de ziel en zuil van dezen Staat is; eenen Godsdienst, wiens invloed onuitfpreikelijk is tot uitbreidinge van zuivere E 3 ken-  7o REDENVOERING. kennis en ongeveinsde deugd, en dus ter beVestiginge van 't heil des Lands, 't gene, naar de wijze uitfpraak van den onfterfelijken Vader des Vaderlands , Prins Willem den I, zonder oefeninge van dezen Godsdienst geen drie dagen kan beftaan. Vergurt mij, Hoogstgeboren Vorst, dat ik, met den meeften eerbied, die mij past, met alle de vrijmoedigheid , welke 't gewigt der zaake vordert, met zulken ernst, die alle liefhebbers van Je sus Kerk en dienst bezielt; vergun mij, dat ik, bij deze plegtige gelegenheid , de aanhoudende zorge voor 't heil der Kerke van. Sions eeuwiggezegenden Koning en voor de belangen van den zuiveren Godsdienst aan Uwe Doorluchtige Hoogheid aanbevéle, gelijk ik doe, onder vuurige fmeekbeden tot den Heere, dat Hij, naar den rijkdom van Zijne Algenoegzaamheid 'in Christus, U alle de zalige en troostrijke invloeden van onzen voortref-  REDENVOERING. 7* treffelijken Godsdienst, welke fommigen Uwer Stamgenooten in vollen nadruk op aarde genoten en eeuwiglijk in den hemel roemen zullen, in de ruimfte maate doe-ondervinden! Zijt, in Uw geheel leven, een dankbaar getuige van 's He eren goedgunftigheden in den volmaakten Verlosfer; geniet , in Uw fterven, het onberekenbaare nut van den Godsdienst; juich, met de reijen der gezaligden in den hemel, tot in eeuwigheid: de Godsdienst is 't voornaamfte! Bij dit uit.muntend heilgenot voege de onuitputbaare bron van zegeningen ook een' rijken overvloed van tijdelijke weldaadigheden! Eene lange reeks van blijde levensjaaren zij Uw voorrecht! De Albeftierder doe U het geleden leed grootmoediglijk befchouwen als wateren, die voorbijgevloten zijn; Hij beveilige Uwen Doorluchtigen Perfoon tegen de minfte rampen; Hij zelf zij de almagtige bewaarder van Uw Huis, E 4 en  72 REDEN VOERING. en ftelle hetzelve ten uitgebreidften zegen voor ons Vaderland; Hij makq Uwe welmeenende raadllagen , Uwe' onvermoeide pogingen , alzins voorlpoedig, en doe ze ftrekken tot bevcstiginge envermeerderinge van Neêrlands heil; eene beftendige ondervinding van 's Volks hartelijke liefde zij de aangenaame loon voor alle Uwe zorgen ten beste van de zeven Vereenigde Gewesten! Zoo zij en blijve de allerhoogfte en volzalige God de fterkte van Uw heil, 't fchild van Uwe hulpe, 't zwaard van Uwe hoogheid, de bron van Uwe blijdfehap onder alle de afwisfelingen van dit leven, de vaste grond van Uwe hope, de onwankelbaare rotsfteen van Uw betrouwen! Die G o d zij ook de vervuiler van dezen mijnen heilwensch! ïu die zegeningen des hemels en der aaide zal Haare Koninglijke Hoogheid, Uwer Hoogvorftclijke Doorluchtigheids dierbaare Gemaalin, gaat het naar de  REDENVOERING. 73 begeerte van ons hart, een ruim aandeel ontfangen. De Godsdienst, de belangrijke Godsdienst, vervulle Haar edel hart met onveranderlijke gevoelens, om de vorige wonderwegen der heilige en wijze Voorzienigheid te aanbidden, om voor het toekomende alle Haare uitwendige belangen, gelijk die van Haar Huis, den He ere aantebetrouwen, en om Haare verhevenfte eere en grootfte blijdfchap te ftellen in Gods gunstrijke nabijheid en volzalige gemeenfchap! Zij blijve , tot ia den hoogftcn ouderdom, eene blijmoedige getuige van den bloei en welvaart van dit Gemeenebest; getuige van den voorfpoed van Haar-Koninglijk Huis; getuige van de beste zegeningen, welke wij, gelijk alle waare liefhebbers van 't Vaderland, met een oprecht cn toegenegen hart voor de Doorluchtige Prinsfen en Prinfesfe, de lust en liefde van het tegenwoordige, de hope van het volgende geflacht, van den E 5  74 REDENVOERING. Alzegenaar affmeeken, die ons gebed verhoore! Vergezelde de geëerbiedigde gunst van'sLands Staaten en van denDoorluchtigen Erf-Stadhouder de pogingen van dit Genootfchap, het mogt zich ook verblijden, deels, over de goedkeuringe van zijn doelwit door Synodale en Klasfikale Kerkvergaderingen in ons Gemeenebest, deels, over de bereidwilligheid van zoo veele beroemde Mannen binnen en buiten 's Lands, die de onderneminge van deze Maatfchappije met hunnen wijzen raadonderfchraagden, deels, over de volhandigheid van een groot aantal liefhebbers der zuivere Euangelieleere , die het Genootfchap met geld en lettervruchten onderfteunden, deels eindelijk, over de edelmoedigheid van hun, die, op eene buitengewoone wijze, het hunne wel wilden bijbrengen, om dit Genootfchap eene beftendigheidte doen ver-  REDENVOERING. 75 verkrijgen, ten opzichte der noodige geldmiddelen, die daar toe vereischt worden. Gaarne zoude ik lpreken van de milddaadigheid van eenen der Beftierende Leden, die alle de onkosten, op 't maken van den ftempel des pennings gevallen, voor zijne rekeninge nam; doch 's Mans tegenwoordigheid verbiedt mij hier meer te zeggen, dan dat Hij eene billijke aanfpraak maken kan op de dankbaare erkentenisfe van 't Genootfchap, in wiens naam ik Hem dezelve thans openlijk betuige. Dan, mag ik wel verzwijgen de edelmoedigheid van den Heere Mr. Zacharias Henrik Alewijn, Heere van Mijnden en Loosdrecht, Schepen en Raad der Stad Amfterdam? Zijn aanzienlijk gefchenk van acht duizend guldens verblijdt deze Maatfchappije; doch, daar zij hetzelve bij 's Mans uiterften wille ontfangt, gevoelt zij te gelijk de fmerte, welke Haar, niet minder dan het Vaderland, de Kerke, de Raadzaal, de  j6 REDENVOERING. de Geleerdheid, Zijn Geflacht en waardige Weduwe, treft door den vroegtijdigen dood van een' Man, die in meer dan eene betrekkinge een blinkend voorbeeld was, en Wiens naam in eene gezegende gedachtenisfe blijven zal, niet alleen bij mij, die Hem, federt dertig jaaren van nabij kende, maar ook bij allen, zoo lang men onder ons prijs fielt op uitmuntende kundigheden , zuivere Vaderlandsliefde, ongeveinsde Godvrucht, en de bcoefeninge van alle zulke deugden, die het beste fieraad van menfehen, burgers , Regenten en Christenen uitmaken. Zijn voorbeeld wekke ook anderen op, om uit den fchat van hunne tijdelijke bezittingen, 't zij bij hun leven , *t zij na hunnen dood, edelmoediglijk iets toetebrengen tot beftendigmakinge van dit Godsdienftige Genootfchap. Hier op durve ik met te meer vrijmoe.digheids aandringen, om dat niemand der  REDEN VOERING. 7? der Leden, aan wien 't beftier dezer Maatfchappije aanbetrouwd is, eigenbelang bedoelt of zoekt, terwijl uit de blijken van hunne edelmoedigheid, voorhenen en nu gemeld, het tegendeel aan elk kenbaar is geworden. Vraagt iemand, hoedanig gebruik van de in* gezamelde penningen tot heden toe gemaakt zij, ik durve met volle overredinge zeggen, dat dezelve met nut en voorzichtigheid befteed worden, deels, tot den aankoop der uitkomende Hukken van deze Maatfchappije voor alle Haare Leden, deels, door zorge te dragen, dat de overfchietende geldfommen, van tijd tot tijd, zoo aangelegd worden, dat men allengskens meer zal kunnen hopen op de ge duurzaamheid van deze nuttige inrichtinge , deels y tot het goedmaken der onkosten, die, naar mate het Genootfchap, ter bereikinge van zijne oogmerken, zich verder uitbreidt in verftandhoudinge met binnen- en buitenlandfche Godgeleerden,  78 REDEN VOERING. den, ook dagelijks grooter moeten worden, deels eindelijk, tot het bekroonen van Verhandelingen, terbeantwoordinge van de opgegevene Vraagen ingekomen, en over welker verdienften, nu, of in volgende vergaderingen , zal geoordeeld worden. Gij Erlangt, vermoedelijk, van mij te vernemen , welk Antwoord heden den prij s kan wegdragen, en hoedanige Vraagen, of bij herhalinge, öf nu voor.de eerfte maal, zullen voorgefteld worden. Verwacht daar omtrent zoo aanftonds een nader verfiag. Dan, vergunt mij, Toehoorders, dat ik alvorens U allen, en elk in 't bijzonder, op 't vriendelijkfte en met allen mogelijken aandrang verzoeke, om de waare belangen van dit Genootfchap in 't oog te houden en op 't hart te dragen, en dat ik dezen heilwensch ontboezeme: de groote Infteller van den Christelijken Godsdienst doe U deszelfs krachtigen invloed ondervinden tot ophel- de-  REDENVOERING. 75 deringe van 't verftartd, tot zuiveringe van 't oordeel, tot heiliginge van den wil, tot troost en blijdfchap van't geweten! de Heere doe U welgemoed en vol met hope op deze aarde leven! Hij geve U, naar vaste Euangeliegronden, zalig in den Heere te fterven! Hij verwaardige U, om namaals, tot roem van Zijne heerfchappijvoerende genade, voor Jesus throon te leven in ftoorelooze heerlijkheid! Gij , volzalige en dienstwaardigs God, aan Wiens alwijze Voorzienigheid dit Genootfchap zijnen eerfteö oorfprong verfchuldigd is, die deszelfs pogingen tot nu toe niet onvoorfpoedig hebt doen zijn, gebied Gij voorts daar over Uwen milden zegen, op dat het beantwoorde aan 't groote doelwit, de eer der heerlijkheid van Uwen nooit volprezen naam, het nut der Kerke, met Jesus bloed gekocht, de uitbreiding van 't rijk der waarheid en  So REDEN VOERING. en deugd, de verdediging van den Christelijken Godsdienst; — doe Gij, naar Uwe hooge wijsheid en onbegrensd vermogen , dit Gcmeenebest en de Heerlijken in den Lande, Uwe Kerke en alle Leeraars ;n dezelve, deze Maatfchappije en haare bijzondere Leden , Uwe goedertierenheid beftendiglijk ondervinden; geef Gij ons, op dezen dag, en ten allen tijde , ruime ftof en een opmerkzaam hart, om to betuigen: de Heere zij grootgemaakt! Amen.