///V C1<    HÈRBERLYKE B I JJ F G JEM.JEJEWTJE GOJOS i N H A M B U R G. Om dezelve, tegeji de Godvergetenheid, Godloosheid, en Gödslasterfft'g van deze tydeh , vaderlyk re waarfctiouwen en getrouwlyk te vermanen, enz. enz. enz. GESCHREVEN D O OVi. jfÖHAM MELCHIOR GOEZE Lèeraar in de Si Catharine Kerk. uit het Hoogduits vertaald door ÏÜCMIWETLIS DE VOGEL, 'ten diensteder hervormde kerk van nederland. VOORZIEN MET EENE VOORREDE door FETIlUS HOFSTEDE, S- S. tbeol. Doclor , Profesfor Ihnorariui in de God. geleerdheid.. Kerklyke Gifcbicfcnhjen, Oudheden, cn Predikant te Rotterdam; Curator der Erasmaanfcbe School', Lid van bet Zeetnvscb Genoodfchap te Vliifingea; Cot respondent van bet Indifcb Genoodfcbap te Batavia, enz. Te ROTTERDAM, P)y P van DY K en j. HOFHO Ö T. mdclxx'xriIA  Rom. VIII: 13. Indien gy naar den Vleefche leeft, zo zult gy fterven; maar indien gy, door den Geest, de werkingen des lichaams doodt, 20 zult gy leven. 2 Pet. III: )7, 18. Gydan, Geliefde, zulks te voren wetende, wagt u, dat gy niet door de verleiding der grouwelyke menfchen mede afgerukt wordt, en uitvalt uit uwe vastigheid: maar wast op in de genade en kennisfe van onzen Heere en Zaligmaker jfefus Christus. Hem zy de fleerlyhheü, beide mt en in den dag der eeuwigheid. Amen.  VOORREDE. ^riettegenftaande het een Wysgerige ReJ_N gel is, dat men in het lezen van een Werk niet zo zeer te letten heeft op den F er Joon die fibryft, dan wel op het geen hy febryft , vermits een Boek zyn lof niet van den Maaker oritfangcri, maar aan denzelven geven moet \ zoo is het nogtans ccnigermate in de rede gegrond en de ondervinding bevestigd het , dat een Gefchrift doorgaans dieper indruk op het gemoed ■maakt, naaf mate de Schry ver meer door zyn Gclerrdhdd en Godsvrugt beroemd is.Met de twee genoemde hoedanigheden r/as de Schry ver (a) van dezen Herder ly. ken Brief, boven vele zyner tyd- en ranggenoten t rykelyk bedeeld. Men heeft den naam van Johan Melchior Goezr, in (/*■) Schoon de overige Hambufgfche Godsgeleerden dezen Hrrd-jrlyksn Btlef mede onderteekend hebben , ren bcwy/.e ,d;u zy zigmet deszelfs inhoud vereenigden, is egrer wylen de Heer Gouze, blykens zyn fchryvefi aan my, daarvan de eenige penvoerder en opfteller geweest Tk heS daarom zoo weinig getwyrTeld zyn naai» alleen op het TycelolaJ te plaatftn , als de Geleerde ge* 3 vroor?  iv. VOORRED E. in leven Predikant in de Catharina Hoofdkerk te Hamburg, flegts te noemen, om aanftonds in den geest der gene,die hem gekend hebben, het denkbeeld van een Geleerd en Godsvmgt/g Man te verwekken. Zyn Geleerdheid bepaalde zigniet binnen den kring van het gewydde; maar breidde zig uit tot alle die kundigheden, welke der Codsgelecrdheid, de koningin aller wetenfchappen , tot dienaresfen verftrekken en tot haar (leep behoren. Kleine en afgeleide beeken konden zyn letterdorstniet vergenoegen ; hy dronk uit de bronnen zelve, en bezogt, in de oorfpronkelyke gedenkftukken der Ouden, met gelyke vlyr, de oeffenplaatfen van Athene en Romen, als de Synagogen der Hebreen en de Ver- woon jtyn den beroemden verdediging: Brief der Her' vormde Nedtrlandfcbe Kerkleeraren van het jaar 1579, tijden her Bergfcbe Concordie Boek, naer den naam van den Ridder V1 r. l e « 1 u s te benoemen, om dat deesa/leen dat kostlyk kleinood (zelfs van Brand geprezen) bewerkt, heeft. Historie der Reformatie 1, deel. Blêdz, 64+. Gedr. Amft. 1671.  VOORRE D E. v. Vergaderingen der vroegfte Christenen. Hoe zeer Hy zig met de laatsgenoemde reeds bekend had gemaakt in zyn jeugd, toonde Hy, ineen Verhandeling ovefden gelukkigen 'voortgang der eerjle Kerkvaders, zoo in bet verdelgen van bet Heide nsch j bygeloof, als in bet bevestigen der Chmtelyke leer ). Deze volgelade eerfteling voorfpeldc dien grooten oogst van Schriften, (b waar op hy naderhand den weetlust onthaald heeft Men vindt 'er den (O lyst van in het ( a ) DepatrumprimhivB ecclefht feliciori fucceJTn, tam in profliganda gentium fuperftiti De Godwugi veradelde zyn Geleerdheid. Men heeft 'er geen ander bewys voor by te brengen , dan de genoemde Over- men druk van Calvyns onderwyzing in den Cbristefiyken Godsdienst, op den riiarii van Alc ui n usuirgekoraen te Straatsburg 15,9 Wylen de Heer Gok zit, een groot lief hebber en kenner van de letterkundige Hisrorie der Boeken, heeft zig niet alleen het vierde Exemm plaar (te voren waren 'er niet meerdandrieindegeleei\1e .wereld bekend) van die raare uitgaaf weten aan telchaffen; maar ook alles, wat de geschiedenis van dat w 'rk betreft, zoonaauwkeurig aangewezen en oordeelkundig beredeneerd, dat men het verfchil daar over voor afged ian kan houden. C«) Uitgegeven te Zutphen by Henbicos van Buld « e n en re Amfterdam 'y A nthon Richor n „ $777 II Deele 1 in 4.10. De Vertaling dezer Overdenkt» m gen zien, zoo veel my bekend is, nog niet verder het >icht, dan tot den dag van den 1 July.  VOORREDE. vu. Overdenkingen, indien zyn pen anders uitgedrukt heeft 't geen zyn hart gevoelde, Waar aan zoo veel minder te twyffelen is, als zyn wandel meer voorbeeldig was. Zoo als Hy fchreef en fprak , deed Hy. Al wat in de Gemeente geestelyk ademhaalde werd door zyn deugd geftigt, en de ondeugd zelve bewonderde die. Zyn leven was niet alleen verborgen in Gode; maar Hy maakte ook, zoo wel door zyn gedrag, als onderwys, den reuk der kennis van Christus, openbaar aan alle plaatfen. Overal, waar Hy kwam, bragt Hy het Enangelium met zig, en zyn verkeering had veelal het zweemfel van een gemoedelyke preek. Hy geleek de beeltenis, welk ons David in de eerfte zyner inaarliederen geeft van eenen welgelukzcdigen. Hy was een Ha-isb, een Godvrugtig Man by uitftek! Zeer gezet op de betragring ecner Burgerlyke Rechtvaardigheid, keurde Hy gecne Ledematen voor egte Christenen, die den Keifer niet gaven 't geen des Kcifers is, en oordeelde het onbefta.-nbaar met het karacler van een eerlyk Man, het * 4 wie-  vut. VOORREDE wierookvat te zwaaijen; in de offergaven te deelen; en heimelyk degrondflagcn van den altaar te ondermynen. ' Hy was een ftout verdediger van de befchouwende en dadelyke leer zyner Kerk en kon niet dulden, dat zyne geloofsgenooten daar van, ter regter of (linkerhand afweken. Had de LubeefcbeSchoolregeeYÜer j. H. van Seelen eenige jaaren later geleefd , Hy zou hem gewislyk, in zyn Loffpraak der Rcgtzinnlgen (a) een eerfte plaats onder die van zyn gezindtheid,heb. ben aangewezen. Zyn fterke vasthoudenheid aan de Augsburgfche Belydenis, met de daar op gebouwde Zedekunde, kon in een eeuw, zoo vrydenkende , zoo vryfprekende en zoo vrylevende, als de tegenwoordige, geen ander uitwerking hebben, dan dat Hy zig daar door vele vyanden maakte. Een drom van verbasterde Lutherfche , gewoon met Kerklyke voor- fchrif- (a~) De Honorifico Tbeologi elogio , quo appellat uH~ Qrtbodoxus Tom. 11. Miscel}. Puil. i'ag. i. Lub.  VOORREDE. ïx. fchriften en Regels den draak te {teken, Tchaarde zig in flagorde, en een heir van winderige Tydlchryvers vereenigde zig om tegen bunnen Broeder te (preken, en lasteringen uit te geven tegen den zoon hunner moeder ). Peze ligtgewapende manfchap zogt en vondt hulp by onze nieuwerwetfehe Kerkhervormers , die, gclyk de Z witters, aan alle Natiën, van welke Religie ook, hunne troepen verhuuren. Doch wylen de Heer Goeze, met moed geharnast en op den kryg afgerigt, boodt zo wel den eenen, als den anderen fpits. Men kon hem kwetfen, maar, zoo dikwerf Hy de waarheid aan zynzyde had, nooit overwinnen. Men heeft hem befchuldigd dat hy met een aangeboren en verder voortgekweekten haat tegen alle Kerkelyke Maatfchappyen, welke van de zync verfchilden, doorzult was; dog van dezen blaam heeft Hy zig met veel gematigdheid gezuiverd, in een op* zettelyk Vertoog over de Liefde jegens vreemde Godsdienst'genooten , overeenkom/lig het Eu- (*) Pf. L: 2o. * 5  X. VOORREDE. Euangelium. Een vertoog, 't welk ik te liever gedenk om dat het, in onze taal overgezet, met een mannelyke Voorrede , door een verlfondig Regenc van een onzer voornaamfte Steden ,verrykt, en den Gerefor* meerden aangeprezen is (a). We! (a^ Het voornaame onderwerp van dat Werkje, 'r welk in 'sBage 1772 by J. A. 15ou vink gedrukt, en eenig in zyn foort is, wordt door den tytel klaar genoeg te kennen gegeven. De Schryver toont by die gelegenbeid . het onbetaamlyk , onredelyk en Kerkverdervend feeftaan dier menfchen, dewelke, onder den ftreelenden naam van verdraagzaamheid, de onverfchilligheid inden Godsdienst bevorderen, en Hy voorfpelt met de woorden van Mos er, die groore kenner zoowel der Staats-, als Kerk-gefleltheid! dat wy, ahbam enze kinderen ( zoo dat vreemde vuur op 'sHeeren Altaar blyfc voortbranden ) nog beleven zut'en , dat 'er op 4e zogenaamde Buangelifcbe Predikfloelen van Christus, ais de grootfte Propheet en Leeraar, op zyn Tuiïksgh en Rojs, siaansch zal gepredikt warden. De achtbare Voorredenaar de regtraatige verdraagzaam» beid van de verkeerde onderfcheiden hebbende, maalt vervolgens het karakter en gedrag der Toleranten , welker bedoelingen in alle landen op een en het zelve punt «itloopen, met meesterlyke trekken af. Van den ei* „ nen kant (zegt hy) komt hun gefchreeuw allerwege op gewetensdwang en vervolging uit, waarmede *yde „ Protestanfche Kerk fnoodelyk befchuldigeti; mmers so haast Leeraars of Ledematen zig onderwinden hun- pen  V O 01 R E D E. xi. Wel is waar en my te dikmaals, zoo uit gyne gedrukte Schriften, als uit de Brieven, met nen Godsdienst en voorrechten tegen de aanvallen en " aanfluitingen der verdraagzaamheid, op eene gepaste' " en regtmatige wvze te verdedigen, ftraks zyn het Inqui" fitiemeesters,barbaarfche gewetensbeulen, diëmeteen " aangematigd gezag, uit eenbeginfel van geestdryvende " woede en vervolgzieke hierachy, eenaartskenerrypo. *' gen in te voeren. — Hoe zeer nu ons gedrag, hoe " zeer ook onze fchriften het tegendeel dezer befchuldi7 mn" aantoonen, 'er wordt by onze party geen de minfte^acht opgeflagen; terwyl men ondertusfchen alle *' moeite aanwent, om deze eens in .rein gebragte las" term*, met alle magt levend te houden, ten einde " onkundige te meer daar door in te nemen, en dezel" ve met bittere vooroordeelen tegen ons te bezielen. Maar aan den anderen kant; het is al liefde en verdraagzaamheid , waar door men de gemoederen trage " te becoveren; woorden wel allerbenaaglyksr in den " klank en zeer gefchikt om menfchen daarop te doen " verlieven ja, die zeer wel fchynen te ftroken, niet * alleen met de liefde, die ons de natuur inboezemt, maar ook met de Christelyke liefde, die ons het buan" aelium voorfchryft. Dan ik vraag eens een onzydig ' befchouwer, die over zodanige gedragingen niet op" pervlakkig denkt: Van hoedanigen aart is tog de lief" de der Toleranten?— En hy zal my wel ras moeren antwoorden, dat dezelve enkel den naam van eenpo" litike liefde verdient,die niet langer (band houd, dan tot " dat zy hunne oogmerken bereikt hebben, vvyl zy ander*' zins in alle gezellige pligten aan hun liefderyk fystema " gelykvormig zyn zouden, daar zy nu hunne liefde al*■ leenlyk jegens die geenen uitoeffeneu, welke zy \' willen gewinnen, en integendeel niet alleen bitter om- trent  xn. VOORRED E. met welke Hy my vereerd heeft,gebleken, dat hy minder gunstig van het leerftelfel onzer Kerk dagt, dan onze Godsgeleerde doorgaans van de Augsburgfche Geloofsbelydenis gevoelen; maar dit is zo veel lifter in hem te verfchoonen, als dat zw-»k den „ trent hunne regenfpreekers, maar ook ten uiterften „ koel zyn omtrent de zodanige, die hen nietdienst,4 baar zyn kunnen om hunne ftreng te fterken en hun« '„ ne banden vast te maken. ■Hunne overige konltenaryen worden met gelyke kleu. rengëteekend, en het gevaar, waarin zig de Chris, tenkerk in 'tgemeen, en de Nederlandfche in 't byaonder, door deze woelzieke en ftout ondernemende menfchen bevindt, duidelyk aangewezen — „ Wie oo- 4, gen in het voorhoofd heeft men vergunue my deze Él weinige regels nog te mogen overfchryven ) en geen „ blind verwonderaar en aanbidder van onze nieuw„ raodifche Theologanten ïs s zal uit allen dezen , en „ nog nader uit de voorfteliing van den Heer Gok ze i, ontwaar worden, dat niets bediïegelyker is, en waar op men minder ftaat kan maken, d"an op het hedeniü daags Sirenengezang van liefde , en dat men welverre van de ïoleranren voor wegwyzende lichten of 5, deugdelyke-hervormers van onze eeuw te houden, te.n uiterften omzigtig zyn moet, om de hand van broe- ,, derfchap te geven aan dezodanigen, wier karacter zoo „- regelrecht aanloop: tegen den naam , waaronder zy „ zig verbergen, om zo veel te beter aan hunne inzitten „c-ie voldoen". Met deze waarfchouwing kan ik my zo volkomen vereenigen , als met de boveng. melds Sjanpryzing.  VOORREDE. x«r* den Broederen f a) Lutheranen in 't gemeen meer eigen is. Wie weet niet hoe zwaar het valt verouderde gevoelens af te leggen by Tot myn blydfchap is my, in den Hcrderlyken, Brief niets hatelyks tegen ons Kerkgenootfchap voorgekomen. Zulk een dwaasheid zou, even als een doode vlieg, de O) Ik noem, "in navolging onzer Kerkgenooten, «a doe het welmeenend, de Lutheranen myne Broedereè-, De beroemde Gïrdes, ( die onder de geleerde van ons Vaderland, of niemand, of flegts één had, die hem in de kennis der Kerklyke gefchiedenis evenaarde) billykt dit met meer dan één rede,van welke devoornaaTnfte is , de overeenftemming der Augsburgfche Lutheranen met ons in het allergcwigtigfte ftuk der Rechtvaardigmaking: het fundament en de ziel van den ware» Godsdienst. Men leze 's mans Scrinium Antiquarinm Tom. I. Part. I. Pag. \%% Gron. et Brem. 1748. (£) De geleerde Lutheraan Pfaffius heeft ee« uitmuntend ftuk gefchreeven over de Tbenlogifcbs Vooroordeelen 'r welk geplaatst is agter de Fragmenten van Irendm. In de Foorrede zegt hy: dat die de Tbeologifcbe vooroordeelen wil te heer gaan, voor *$ zig zeiven daarvan eerst moet ontflaan, en egrer belydï hy edelmoedig dat zyne twee voorafgaande Verhandelingen over de bediening van het Avondmaal by de ouden Thoe gelukkig ook ontfangen >niet geheel vanvaoroor deelen zyn vty geweest, want, laat hy 'er op volgen^ wy konnen niet met één flag tdie bardnekkigfteziektevm ons vsrfland overwinnen.  xiv. Voorrede. de heeiende zalf, welke ons daar in toegediend wordt, bedorven hebben. Ik vergelyk dit Gejchrift by een heelende zalf, voor zoo veel daar in het oogmerk is de gapende wonden te genezen, welke der Proteftantfchc Kerk in de laatftetyden, vooral federt een halve eeuwj deels door 't Ongeloof, deels door de ontembaare de, zyn toegebragt. De waarfchouwingen tegen en de afmaningen van dat dubbel kwaad zyn zoo getrouw, zooemftig, zoo Vaderlyk, zoo Apostolifch , dat men een dalen hart en toegefchroeid geweten moet hebben om 'er niet door getroffen en aangedaan te worden. Overheden, Leeraers, Ouders en Kinders ontfangen hun befcheiden deel. Wet en Euangelie worden faam gepaard. Naer de verfcheidenhcid der voor werpen zyn 's Mans redenen dan eens als een vloeijende dauw, dan wederom als diep ingeflagen nagelen. Hy teekent het ongeluk der gene, die 'sHeilands Godheid verguizen, zyn bloed onrein achten en zig zeiven weiden zonder vreeze, met zulke zwar-  VOORREDE. xv. zwarte trekken, als Hy het geluk der aanbidders van het Lam, die hunne kroonen "voor zyne voeten nederwerpen en geen anderen wellust, dan in zyn Gemeenfchap kennen, met hemelsblaauw fchildert. Met een woord! Men mag op den Herderlyken Brief toepasfen, 't geen Salomon van de Wysheid getuigt, dat ze een hoorn des levens is den genen, die ze aangrypen, en elk een, die ze vasthoudt, wordt welgelukzalig (*); waerdig derhalven, dat dezelve niet alleen |n de huisgezinnen der Christenen gelezen, maar ook zoo lang herlezen worde tot dat de Haf des dryvers gebroken is en Zions zugtinge ophoude. Toen my dit fchoone ftuk, door de vriendelyke hand van den Opfteller, werd t©egezonden, was ik reeds voornemens het myhe Landgenooten, in hun eige taal, mede te deelen. Het geen die gedagte in my verwekte was de juiste, dog ongelukkige overeenkomst tusfehen het tafereel, zoa als het in den Her der Ijken Brief is opgehangen (*) Spr. nt:i8.  xvr. VOORREDE. gen en tusfchen onze geteisterde Kerk-gedaante. Geen twee onvrugtbare zandkorrels , noch fcherpe dqprne punten kunnen elkander meer gelyken (a). 't Is waar de Voltaires,de Rofeaus, de Edelmans,de Humes, de (£) Mendelzoons enz. zyn geftorven; maar hun- Meermalen heb ik den Lezer veifcheiden lineamenten van deze gelykvormigheid in rayne Bybelfche Byzonderheden, Apologien en andere Schriften laten zien. De achtbare Schryver der boven aangehaalde Voorrede heeft er opzettelyk zyn werk van gemaakt. Men leze mede het geen daar over gefchreven is door den zaligen Clarisfe in het derde deel zy'nerLeerredenen over de CWejrfenfen ftladz. 96. en verv. Gedr. te Utrecht en Groningen 1787. Cb~) Agter het geprezen werkje over /te Liefde jegens vreemde Godsdienstgenooten, vindt men een Toegift, waar in onze Goeze op het voetfpoor van een onbekend Audteur zyn groot ongenoegen uitdrukt wegensdeoverklimmende loffpraken , met welke de Jood Mendelszoon van Christenen,van Geleerden, vanGodsgeleerdenvereert is tot ben.-.deeling der eer van Christus. Opmerkelyk is het geen hy 'er op laat volgen: „ Myns oordeels j, bezondigen zig de zoodanige nog veel zwaarder, die in ,,-den naam des Heeren Jefus gedooptzyn, maaropen, baar afvallig zyn geworden, de gemeenfehap on„ zer Kerk openlyk verlaten hebben , de Godheid des 5, Heeren,die hun gekogt heeft, vyandig verloochenen, J5 zyne eeuwige volwigtige Verlosfmg beftryden, en al hunnne geleerdheid daartoe aanleggen,omdenogove-  Voorrede, m hunne fchimmen fpoken nog, dag en nagr, zoo wel in de wooningen, tempels en Raadzalen der Nederlanders als der Duitfchers; "en de, niet zelden in vermilioen en goud uitgedoste, Werken-van Semler, Steinbart, Tolner, Lesfing, Priesthy, Evanfon, Barht enz. hebben, aldaar en hier, de boekvertrekken van clen nieuwften fmaak ingenomen, en vele der beste Godgeleerden en Zedemcesters naer de tafelen der Uitdragers en Lorverkoopers verbannen. Dever- me- „ rige ware eerbiedigere van Jefus insgelyks tot afvallige en bondbreekers te maken, tot den hemel te ver„ heften, en de zodanige als de waardigfte leden der menfchlyke Maatfchappy, als lichten der wereld, als „ toonbeelden van deugd aanpryzen. Is een flaauwe „ en dubbel/innige verklaring, dat men aan hunne be„ zondere gevoelens geen deel neemt, toereikende,om „ die groote, door de hun opgeofferde dikwylszowalg,, lyke pluimftrykeryen, gegeve ergernis weder goed 'te , maken? welk een ongelukkig noodlot voor een Wool„ (Ion, Dippel, Edelman, en andere foortgelykeLich„ ten, dat zy in onze dagen niet leven. Men zou ze vergoden! „ Doch Jefus leeft, en de uir zal komen, dat \-]y „ zyn eer, tegen zyne onmiddelyke en middeiyke, tegen 'zyne openlyk verklaarde en hehnelyke Vyan» „ den, heerlyk zal uitredden.  xviu. VOORREDE. rnetele pogingen dei' eerstgenoemder, om bet gantfche Christendom ftormenderhand te bemagtigen en vervolgens te flopen, mogen verydeld zyn, het is hun egtergelukt bres te fchietcn in 't hart van duizenden, terwyl de meeste der laatstgenoemde nog bezig zyn met de fundamenten van het door Luthcr en Calvyn h'èrfteld Kerkgebouw te ondergraven, ten minftenmetdeszelfskanteclen en buitenwerken af te breken. AI worden 'er geene Kerkverdervende Namen in den Hcrdcrhken Brief gelpeld; hunne gevaarlijke ondernemingen en onbeftaanbare Bybelbegrippen (V) worden niet te min in denzelven bedoeld en te keer gegaan. Edog (a*) Men bandek met den Bybel, zoo ah men met een lleidenscb Boek niet zou durven doen: het zyn de woorden van den Amfterdamfchen Raad, Alewyn lieer van Muiden enz. by gelegenheid dat Hy, ftuksgewys aantoont hoe Hout en onbezonnen de nieuwe rno. difehe Kerkhervormers van onze agttimdc eeuw met Gods woord omfpiingen. Gelyk alle zyne dertien Brieven tegen Pauius van den thmert de wysheiden gematigheid van dien waardigen Regent kenfehetfen, zoo heeft hy inzonderheid , in zyn twaalfden ,blyken gegeven van zyn regtzinnigheid en Geleerdheid; zyn betoog uit de beste Lat-  VOORREDE. xix. Edog veelvuldig ander werk, waar toe ik van tyd tot tyd genoodzaakt was my te verledigen, deed het bovengemelde voornemen aangaande de uitgaaf van den Herder Jy ken Brief allengskens verdwynen, en het zou misfehien nooit wederom in den zin myner gedagten opgekomen zyn, was ?er niet iets gebeurd, het welk daar toe aanleiding gegeven had. Te weten: Toen ik voor vier jaren, op veler verzoek, met voorkennis van fommige myner geachte Amptgenoten en goedkeuring der Eerwaardige Clasfis van Schieland, de betwiste f Iervormde leer van 's Heilands Borgtogtelyk, en fchuldbetalend lyden, in twaalf Artikelen famentrok, voegde ik 'er een Brief, aan de gefchudde Gemeente van Rotterdam by, en betytclde dien met den naam van lïerderiyken Brief. Ik verkoos dat Oplehriu Latinisten, dat Calvyns decretum flofr/ZvVij niets anders beteekent dan een ontzaggeiyh of gedugt ü< [htit, is zo-) onwederleglyk, dat de Lasterzügt voor eeuwig zwy p .1 zou; was ze anders niet gewoon op geene Verdediging te letten en altoos den afgezongen deun re herhalen.  xx. VOORREDE. S om dat ik, noch onder de eernamen met welke de Bedienaars van het Euangelium , in denBybel, bekroond worden, noch onder de Tytels my, door Kerk, Academie, Magiftraat en geleerde Maatfchappyen opgedragen, geen nederiger kende, dan dien van Herder. Desniettegenfkande zag de gewezen Profes lor Ten Broek mer verbaasdheid, dat ik myn Brief een Htrdcrlykcn Brhf genoemd had, en riep 'er over uit, in zeker Schotfchrift, 't welk zelfs door zyne beste Vrienden verfoeid is: welk een Bisjchoplyhe Tytel! Maar de Echo antwoorde opdien uitroep: welk eenftuip in 'j Mans verft and (cï)! liet kan tog niemand, die niet geheel onervaren in de Letterkundige Hifborie is, onbewust zyn, dat niet alleen Bisfehoppen en andere hooge Prelaten, maar ook gewone Leeraars, wanneer zy gedrukte Brieven aan de Christen Gemeenten afzenden, zig van dien Tytel bedienen. Ik beriep my, ten O) Zie myn tweede Apologie Blad?.. 139-14;, alwaar het gepaste en betaan/iyke van dezen 'J yici breder beredeneerd en betoogd worüc.  VOORREDE. xxt. ten bewyze O) op den Herderlyken Brief van onzen Goezë, die, fehoonhoogerin geleerdheid, my op zyn best, in rang gelyk was. Deze O} Ik zat 'er, ten bewyze, nog een paar Voorbeelden by vcegen. De beroemde Basnage, Fransen Predikant in V Hage, fchreef, onder het Regentfchap van den Hertog van ürleans, een Herderlyken Briefen de Gereformeerde Gemeeiuen in Frankryk, om zig door de yleijende aanzoekingen van den Spaanfchen Cardinaal Alberoni niet te laten verleiden; maar in hare getrouwigheid aan de Regeering te volharden. Zie dit in het derde Deel myner Byhelfcbe Byzonderbeden Bladz. 73. Claudius Brousfon een Godvrugtig en volyverig I.eeraar onder het kruis, die zoo min, als de geuagte Basnage, een Bisfcbop was. Helde een Werkje op, gedurende zyn reis door de Franfche Provinciën aandezezydedeLoire, en "af het uit in 1697 ,onder den Tytel -.Lettres Pastorales fur la Cantiquedes Cantiques, Herderlyke Brief over het Lied dei Liederen. Ik gewaagde zyner in de Verhandeling over bet klein getal der echte Martelaren, mai.r liet het onbeflist of hy een rang onder de echte Martelaren (Martelaar was hy buiten tegenfpraak!) al of niet verdiende, om dat ik niet zeker wist of het waarf *f leugen was, dat hy, door de vervolging getergd,mee de Vyanden van het Koningryk in een ongeoorloofde verftandhouding zou getreden zyn. Wylen de Geleerde en nu Zalige Benion, laatst geliefd Bedienaer des Euangeliums'in de Walfche Gemeente te Rotterdam, vereerde my over dat onderwerp met twee verftandige Brieven, die ikoverwaardiggeachtheb, het voornoemde derde Deel der Byhelfcbe Byzonderhe# # g den  tm VOORREDE. Deze gebeurtenis moest natuurlyk in my verlevendigen het afgebroken voornemen om den herderlyken liricf van wylen den Heer Goeze, in onze taal, algemeen te maken , met dat gevolg, dat ik van toen af tot de dadelyke uitvoering een vast befluit nam. Indien het nu waar is, en wie durft 'er aan twyflfclcn! dat een beftierende Voor- [.Wad*. 53. - Hy verdedigde Brousfo'n zoodamg, dat ,k 'er des tyd, volkomen in berustte ; maar federt ls my , door de beleefdheid van des Martelaars 1'amthe, een Haudfch.ifc van 's Mans leven toegezOn den, waar in onder anderen gefproken wordt van zeker Irojcct, he.mlyk onder de Gereformeerde verfnrcid het welk, indien het uit de pen van Bromfm gevloeid *.jf, hem met geheel onfehuldig zou ftellen. Het My.kt uit een brtef, gefchreven door /intoine Privat, aan een Neef van Brousfon te Amftt^m geteckend Nhr.es den nOftober 1608 dat Brousfon over het voornoemd Project met bedreiging van den pyrfbank, ondervraagd zynde, de befchuld,^ noch bekend, noch ontkend maaralleen geantwoord heeft, dat de Koning hydeRywykfche Vrede, Amnestie verleend had voor die «enè' oewelke voornemens geweest waren zig rej-cn de Kmon te wapenen, en dat ftuk by gevolg voor het Gelichte geen punt van onderzoek kon -,yW. Was myn groote Ynend\ Benion nog in leven, hy ,ou waatfciVnlvk de twynjhngen, hier, over andermaal by » v onkm tonnen wegnemen. Ik mank 'er in 'r publiek !>v deze gelegenheid gewag van . of iemand in Ifaat moge. zyn, en lust hebben, om my van dac nieuw bezwaar te omhellen.  VOORREDE. XXIII. zienighcid over alle onze daden gaat, zelfs de zondige niet uitgefloten, dan heeft de lieer Ten Broek, hier onwetende Gods raad gediend. Hy tog is het, die, in'tmiddelyke de daadlyke uitgaaf van dezen Brief heefc veroorzaakt en, daar door, al het kwaad aanmy, en, dat vanmeergewigtis, aan Kerk en Magiftraat gedaan, eenigermaten vergoedt. De Vertaling zyn wy verfehuldigd aan den Heer de Vogel, Schryvcr van den Catechismus van het Stadhouder fchap, dieVriendfchapshalven dien arbeid op zig genomen heeft. Van te goeden finaak zynde om zig flipt aan de woorden van'tooripronklyke te binden, en te veel eerlyldieid bezittende om, in het wezenlyke eenige verandering te maken, is hy in zyn overzetting allergelukkigst geflaagd. Hy heeft 'er eenige gepaste. Aanteekcningen, ter voorlichting van min ervaren Christenen, bygevoegd, en daar mede getoond zoo wel in Godgeleerde, als Gefchiedkundige zaken, bedreven te zyn, Cicero klaagt ergens, dat het geen hy, gedurende den tweefpalt tusfehen Crefar en Pora-  xxiv. VOORREDE. Pompejus, tot verbetering der zeden fchreef ■weinig het oog van den onrustigen Romein tot zig trok. Dergelyk lot zou de Herderlyke Brief misfchien mede ondergaan heb. ben, indien dezelve in 't begin of midden vanr het vorige jaar, wanneer de Vertaling reeds haar volkomen beflag had, was uitgekomen. De oogen der Opregten waren destyds te vol tranen, om onderfcheidentekonnen lezen, en toen, niet lang daar na, de Aigoedheid voor ons de verlosfing, op het onverwagtfte gebood, had de Natie, over 't algemeen grooter lust tot het vlegten van kranfe-n en festoenen, dan tot het behandelen van Boeken. Nu de hartstogt van droefheid merendeels verdwenen, en die van blydfchap gematigder is, dagt het my regt tydig den Herderlyken Brief myne Landgenooten aan te bieden. Och dat, door middel van denzelven, deze en gene mogten gemaakt worden tot een (*) Brief Christi, gefchreven niet met inkt^ maar door den Geest des levendigen Gods! PETRUS HOFSTEDE. X*) Kor,ni:3. KORTE  KORTE INHOUD VAN DEZEN HElBEiLYKEN B 3L i £ F. De 4anleiding tot het fchryven dezes Briefs, fe het hedendaagsch Verderf in Godsdienst en zeden . * • Bladz' *• JOeszelfs Oogmerk [trekt ter Waarfchowing tegen het verder toenemen daar van - 4* Hier toe gefchiedt een Opwekking tot onderfcheiding van de tekenen der tegenwoordige tyden . * * • 5° Tafereel van de gefteldheid dezer tyden 6. Met opzigt tot de zeden . • • —— 9* tot de leer . . » - IX' vu-  xxvr. KORTE INHOUD. i Uitwerk/els dier gejleldheid s in derzelver voortgang .... Bladz. 14, 5# op het kart der menfchen . ■ 14, op de achting voor heilige zaken ——— 16. : ; o/> den wandel . . . » 17. tftt de vergelyking van dit Tafereel met de vorige tyden, wonte- bejloten , «faf deze vee/ erger zj» 1 . . ■ j^. ïtiafporing van de Bronnen des Ver derfs 21» -Algemeene Bronnen. Vyandigheid tegen God , ——. 2 r. Heerfchappy des duivels over de zieden : 26\. .Bezondere Bronnen . . . — Voornamelyk in de opvoeding der Jeugd —— 2 8. Insgelyks in den aart der gezelschappen —— 3-3. (M in ie fchadelyke Gefchriften ——» 35. • ■ Affchuwlykheid dier Bronnen . . —— 3?. Z)e Frygeestery befchouwd in derzelver nadeelen • m gevolgen . . . 39c_ &d |ef /sari en geweten . . „ — 41. 7^  Korte inhoud, kxvip Zy veroorzaakt gezette vyandfchap tegen God .... Bladz. 44. brengt een ongebonden leven voort » 48. is ysfelyk, in het uiteinde der Verleiders en herleiden .... —— SU Afrading van ejen zorgloos fleunen <$ Gods " harmhertigheid . . « - 55» Voorftel van behoed, en geneesmiddelen tegen 't algemeen verderf . • . . —— 57° Aan de Ouderen. . • • — 58* Drangredenen voor hunne verpligting ——— 58. önderfcheidijig der foorten van hun verzuim . « ■ ■ •? 59* Middelen van vporzorg ; betreklyk: de Opvoeding en leermeesters der kinderen . . .... •■■ Ct derzelver Gezelfchap . . . - - 62. en leesoeffening .... —— 64. Hartelyke voorbede, de eerfte en grootfte verpligting der Ouderen . 1 66. Mn-  trnti. KORTE INHOUD. Aan de Jeugd. Aanbeveling tot een regt gebruik maken van den tyd .... BladZ. 68, Opmerking omtrent de verkering, en 70. Zorgvuldigheid aangaande 'f lezen van Ge- fchriften . . * . • 70. . Opwekking en middelen om flerk te worden in de genade , * , - ■ 71. A^n de geheele Gemeente in 't algeméén —-— 74, Beftraffing van de Onwetende , • 74, Afwending tot de Spotters . » $ —— 78. Befpiegeling-ever hun loejiand . ■ ' 78. Leedwezen over hun ftaat, en wensch om hunne bekering , . . • 82. Leiding voor onvaste twyjfelende * —— 87. Bemoediging en troost voor Opregte ——- 89. jKdómi Bejluit » . . 91, Herderlykk  co Hartelyk Geliefde in des Heere Jesus, en duur gek 0 gte door zyn bloed! Ons geweten geeft ons, voor God in Christus Jefus een gerustftellend getuigenis betref, fende het voornaamfte doeleinde, 't welk tot heden toe , door ons , zo wel in de openbare bediening, als bezondere zorg voor uwe zielen, beoogd is. Wy hebben getragt voor U niets té A ver- HEiDEiLYKE £ HIEF enz. enz. enz. Heilige Vader 1 heilig ons in uwe Waarheid, uw Woord is de Waarheid. Amen.  co verbergen van den ganfchen Raad Gods aangaande' uwe zaligheid, gelykerwys dezelve ons verkondigd is door onzen Heere Jefus zelf en door zyne Apostelen. Tevens hebben wy ook , met alletrouwhartigheid en zorgvuldigheid, u zoeken tewaarfchouwen en te bewaren voor 't ongodlyk yclcl roepen der zielverdervende verleiding van het ongeloof, 't welk u poogt aan ce fporen tot' onbedagtzame en heilloze verachting van uwen Verlosfer , en van de orde des heils , welke, door zyn bloed verzegeld is. Wy kunnen, Gode zy lof, roemen, dat onze arbeid niet ydel is in den Heere. Onbedriegiyke kentekenen verzekeren ons , dat de Heere nog veele, onder onze Gemeenten heeft, die Hem tocbehooren, en die Hy erkent voor de zyne. Want onder dezelve zyn nog een menigte opregte liefhebbers van zyn Woord; ware hoogfchatters van hunnen Heiland;, vlytige Bidders ; en zulke Christenen , die , in alles, wandelen waardig des Euangeiiums, door 1 welk zy geroepen, zyn. Wy hopen zelfs, datbet aantal der ware Christenen, in ons midden,, nog groter zal wezen , dan door een blote menschlyke kennis berekend kan worden. Zelfs is zulks onze verwagting , welke wy , met een vrolyk vertrouwen, gronden op de kragtige uitwerking, der prediking van 't zaligend Evangelium, 't welk naar den rykdom der Godlyke genade zo overvloedig onder ons verkondigd wordt. Nogtans kun-  ( 3 ) kunnen vvy in deze hoop niet volkomen blyveri berusten. Want wy zien , aan den anderen kant j met bekommerde harten en tranen in de oogen, de voortgaande werkzaamheden des Ongeloofs. Het Vuur des verderfs, 't welk uit den afgrond is opgebarsten , breid zich geftadig verder uit. Onder ons breken ook zulke vlammen door, van welke wy de yslykfte verwoestingen, met derzelver gevolgen te dugten hebben. De ftoutmoedigfte en geheel helfche Godslasteringen grypen ftaud, mee een overwinnend geweld. Dezelve gaan gepaard met de vergiftigtfte befpottingen van de eerbiedwaardigfte verborgenheden van onzen Godsdienst. Deze worden vergezeld door de verfoeilykfte aanprikkelingen tot een losbandig en wellustig leven; en van wangevoelens, van welke de Wyzen onder de Heidenen zelf een afgryzen gehad hebben. Hierom zyn wy verpligt te waken, dat het diep doorgedrongen verderf en 't Ongeloof, de boosheid en Godloosheid niet verder de overhand verkrygen- £n daar de onverfchilligheid in den Godsdienst reeds tot een zeer hogen trap gekomen is, moeten wy, zo veel in ons is, zorgen, dat dezelve, benevens de onstandvastigheid in die gevoelens, welke ons als de heiligfte en al onze hoogachting waardig wezen moeten, niet hoger fteigeren. A 2 Töê  (4) Tot zulke eindens wenden wy ons tot u, o dier» bare Gemeente! op deze fchoon niet gelieel onvoorbeeldige, echter buitengewone wyze. Ons Herders- en Leeraarsampt, de liefde jegens u, en de zorg voor de Jeugd, welke ons vooral is opgelegd, zyn zo veele drangredens, welke ons tot dit fchryven nopen. Deze wys om ons tot u te wenden, zal ten uwen opzigte dienen, om de leeringen, waarfchouwingen en vermaningen, dewelke tot heden een groot gedeelte van onze openbare Amptsverrigtingcn hebben uitgemaakt, nog nader op uwe harten te drukken; en u gelegenheid te verfchafFen van dezelve, in ftille eenzaamheid envoor'taangezigte Gods, nogmaalsrypJyk te overwegen. Maar ook zal deze behandeling tier zaken ftrekken, om voor de geheele Kerk een openlyk getuigenis te geven, van onze bekommernis en grievende fmert over het betreurenswaardig verval des Christendoms en der ware Godzaligheid. Zy zal 'er door gewaar worden ons uiterlte afgryzen en onze regtmatige yver over de diep doorgedrongen boosheid van den Vorst der duisternisfen en van zyne Werktuigen. Aldus zullen wy tevens onzen boezem ontlasten en uitfehudden; en ons geweten bevryden van alle verwytingen , welke ons anders, door zwakke of vyandige gemoederen zouden kunnen gedaan worden. Wy zullen cgter ditmaal ons alleen , volgens bet Tytelblad, bepalen by de Godvergetendheid, God-  C 5 ) Godloosheid en Godslastering dezer tyden. Geenzins is tans ons oogmerk eenige nieuwlings uit, geftrooide wanbegrippen te wederleggen. Even min , om zodanige Leerftukken onzer Kerk, welke honderdmalen aangevallen , maar ook van overlang even dikvvyls volkomen geftaafd zyn, te verdedigen tegen de weder opryzende beknibbelingen. O dierbare en geliefde Gemeente ! de bewaring uwer zielen tegen het indringend venyn der vrygeestery en roekloosheid, is tegenwoordig onze voornaamfte bedoeling. Ontfangtdan, deze vaderlyke, ernstige en liefde, ryke Waarfchouwing, van onze handen. Laat dezelve by u ingang vinden a's 't Woord van Go.!; daar ze uit het Woord des levendigen Gods getrokken, en dus, voor zo veel derzelver inhoud betrefc, waaragtig is. Geeft 'er dus acht op, a's op dat Woord , 't welk u , ten geenen dage, oordeelcn zal. Neemt ze aan met een zagtmocdigen geest, en een leerzaam en buigzaam harte. De innerlyke fmeekingen onzer zielen vergezellen dit Gefchrift. Wy bidden uwen en onzen Vader in de Hemelen, ootmoedig en hartelyk, in den naam zyns Zoons, dat Hy zyn Godiyken zegen, van boven gelieve teverleenen, over deze onze opregte verrigting tot zyn eer en tot uw heil! Geliefden! laten wy naarstig zyn in de tekenen der tegenwoordige tyden regt te onderfcheiden. Is het mogclyk , zoo wy anders nog eenigzins ons A 3 ei-  (• ■) eigen geluk, en den voorfuoed van Gods Kerk behartigen, dat wy zouden kunnen gerust zyn; en uitroepen: Vrede, zonder gevaar'! tcrwyl de poorten der Helle, derzelver uiterfte vermogen hefteden, om de Kerk van Jefus te overweldigen? Zy wenden alles aan om 't licht der Waarheid, 't welk zy niet geheel kunnen uitblusfchen, voor 't minste , te verduisteren ; om den Godsdienst: verachteiyk en gehaat temaken; en de Godvrugtigheid te befpótteri. Zy pogen fteeds de Onderdanen van den Heere Jefus op te ruijen tegen bun eenigcn, wettigen en besten Koning; tegen dien Koning , die hun , door zyn eigen bloed, zich zeiven gekogt heeft. De Vyand van God en van de Waarheid heeft, door langdurige onder, vinding en dikmaals mislukte aanflagen, geleerd, dat hy zyne oogmerken niet zal bereiken , met bloedige vervolgingen en geweldige onderdrukkingen van de Belyders des Geloofs. Hierom flaaÊ hy, naar zyn arglistigheid, een anderen weg in. Zyne werkzaamheden zyn niet meer, by aanhoudendheid , gelyk die van een brullenden Leeuw. Maar hy weet (zich zelf zyn eerfte overwinning op ons elendige ftervclingcn herinnerende) hoe verre hy 't kan brengen onder de gedaante van een gladde en listige Slang. Dus fpoort hy zyne Werktuigen aan, om zyne helsch adderenfpog to verfpreiden, door verleidende redenen; vernuftige fpotternyen ; hoogmoedige lasteringen derWaar-  C?) Waarheid, die naar de Godzaligheid is; ifi enbefchaarade aanprikkeüngen tot de zonde, dewelke , alzo ze den Geest Gods als in 't aangezigt wederstreven , ons uitfluiten van 't Koninkryke Gods. Door zulke en duizend andere heilloze middelen verwekken zy de eene ergernis na de andere, om daar door de zwakken te verbysteren; de Godlozen te verharden, en de opregten van harte een llrik te ipannen; om deze laatfte bitterly'k te bedroeven, en telkens hunne zielen als te vermoorden. De kinderen der duisternis zyn volkomen bereidvaardig om hier in den wil hunnes Vaders te volgen. Zy gevoelen de grootfee vreugd, wanneer zy hunne doemwaardige uitzigten bereiken; en zielen, die Jefus toebehoren, doodlyk kunnen treffen, of geheel ter nederveücn. Maar in 't midden van deze woelingen bedenken zy niet hoe zy, door dezelve, zich dubbelvoudig tot kinderen der Helle maken , en een vreeslyk oordeel over zich halen. De toekomstige Richter van levenden en dooden heeft zelf getuigd, dat bet, in vergelyking van hun vonnis , een zeer Jigte ftraf zou zyn, met een molenfteen aan den hals, in 't dieplte der zee, verdronken te worden (*). Wy erkennen wel dat het waar is, dat de Satan en alle die hem toebehoren, ten allen tyde onder- no- CO Mattb. XVIII: 6. A 4  c s) nomen hebben, de Kerk van Jefus aan de eene zyde te ondermynen, wanneer zy dezelve aan den anderen kant beftormd hadden. Zy hebben fteeds toegelegd, om de fchapen van den eenigen goeden Herder, welke zy, door geweldige vervolgingen, alleenlyk naar het lichhaam konden doden, door arglistige verleidingen en gevaariyke ergernisfen, ook van 't geestelyk leven te beroven. In de oude Joodfche Kerk bevonden zich reeds bcfpotters der Waarheid en verfpreiders van ongeloof cn boosheid (*). De Apostolifche Kerk was niet vry van dat onkruid. Men ontmoet, dien aangaande, het ontwyffelbaarst getuigenis in de Brieven van Paulus, Petrus, en Judas (**). Het heeft ook in de volgende eeuwen niet ontbroken a:in Verleiders, die hun vernuft ingefpannen hebben , om den weg des levens gehaat, en dien des doods en der Helle geliefd te maken. Maar onze dagen overtreffen dit alles. De boosheid en God. loosheid van de Kinderen des ongeloofs gaat verder, dan zy immer voorheen zyn uitgefpat. De magt der duisternis verheft zich op de verfchriklykfte wys, in 't midden van het helderfte licht des Evangeliums, 't welk ons beu* raait. Indien de oprechtftc harten, die, in 't geloof in Jefus, vol-. (*) Boek der Wysbeid TT. i, enz. C**) i Kor. XV. 32-34. 1 Pa. II, en de Brief van den Apostel Judas.  (9) volkomen bevestigd zyn , geen onverwrikbaren grond van hun onwankelbaar vertrouwen en vaste hoop, in de belofce hunnes Verlosfcrs bezaten, zy zouden verfaagd worden door de vermenigvuldiging der boosheden. Tegenwoordig beleven wy die laatfte tyden , van welke de Apostelen des Heeren gefproken hebben. Want wy zien , in deze dagen , de Spotters , die naar hun eigen lusten wandelen, met geheele troepen, ten voorfebyn komen. Wy horen en lezen de vermetele en zouteloze redenen , welke , door den mond en de pen, van het afvaagfel des menfehelyken geflachts worden voortgebragt. Wy moeten, met weenende oogen , aanfehouwen, hoe deze Verleiders , die geene , die waarlyk ontvloden waren, van de zulke , die in dwaling wandelen , verlokken door de begeerlykheden des vleeschs en door ontugtigheden (*). Ach! hoe veelerlci, hoe trots, hoe Godloos, hoe verfoeilyk zyn de pogingen van de Leeraars des ongeloofs en der boosheid! Wy moeten u derzelver verderflyke handelwyzen, tot uwe waarfchouwing, een weinig nader aantonen. Met betrekking tot de zeden ziet men 'er, die zich bezig houden met het aanpryzen van een leiding ter opvoeding van de Jeugd, uit dewelke alle onderwys , alle liefde, alle belydenis der Godlyke Waarheden , en vooral alle grond, fla- (♦) a Pet. II. 18. A 5  C * ) iüagen van Godsvrugt, verre verbannen zyn. Zy zyn alleen gefchikt om den Aardbodem te vervullen met Iterke en arbeidzame dieren , in menschlyke gedaante , die geen edeler aanprikkeling of beginfel, voor hunne handelingen kennen , dan hunne natuurlyke driften. Ondertusfchen worden door andere, alle grondregels van het recht der Natuur, en de ingefchapen zedeleer, welke ook den Heidenen heilig zyn geweest, openlyk met voeten getreden. Die voorfchriften, op welker aanranding de wetten openbare ftraffen van kerker, geesfel, ilrop, of zwaard bedreigen, worden alleen ongefchonden gelaten. Maar zy ftaan vrymoedig die euveldaadcn voor, welke de ziel verleiden, 't lichhaam zigtbaar verzwakken, en tevens de menschlyke maatfehappy verwoesten. Zy fchilderen de brasfery , de ongebondenheid, en de wellust af, als de ware en uitnemendfte gelukzaligheid ; en de onverhinderde voldoening van de verkeerde begeerlykheden van 's menfchen hart, als de hoogfte en edelfte vryheid. Daar de Geest Gods zegt: indien gy naar den vleefche leeft, zo zult gy fterven (*) , roept de Apostel des Satans: doet het geen u 't vleesch gebiedt! Wanneer het Woord der waarheid ons waarfchouwt voor den lust der oogen en des harten, en voor een zorgloos leven, dan pryst de Verleider de- zei- O Rom, VIII. 13.  C » ) zelve aan, als de eenige fpringbronnen van vreugd en vergenoegen. De verfoeüyke -Helling, veroordeeld in de Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments: Laat ons eeten, laat ons drinken, en vrolyk zyn, want morgen ft erwt wy! deze is, in één woord, de hoofd-inhoud van deleer, waar mede men voorwendt de Waereld te zullen verlichten! 'Er zyn echter menfchen, die nog, door het genot eener goede opvoeding, gevoel van geweten en eeuwigheid omdragen , aan welke zulk een Stelfel zo gemaklyk niet kan worden opgedrongen. Dit weet men; en hierom wordt 'er aan het zelve duizenderlei voorkomen en gedaante gegeven. Men zoekt het dus, op alle mogelyke wys, op te pronken, om deszelfs affchuwlykheid te verbergen. Tot dat einde worden de aantreklykheden der Welfprekendheid, der Dichtkunst, der Muzyk, der Schilderkunst en der Graveernaald te hulp genomen, om onbedagtzame en onstandvastige zielen, dat vergif der Helle, des te gereder te doen inzwelgen. Daar nu de Vyanden van alle Waarheid , Deugd en Godvrugt hun onbefchaamdheid met opzicht toe de goede zeden, tot zulk een top doen ftygen , is het ligtelyk te begrypen hoe verre zy dezelve, met betrekking tot den geopenbaarden Godsdienst durven uitstrekken. Ach! hoe moeten wy, voor 't aangezigt van een heilig God, niet weeklagen over de tyden, welke over ons gekomen zyn! Wy  r 12) Wy beleven in dezelve een uitgeftrekte werking van de magt der duisternis, en van de woede der Helle, welke niet meer alleenlyk aanvalt op de buitenwerken van den Godsdienst, of op maar eenige bezondere Leerstukken. Thans is Jefus zelf; zyn allerheiligste Perfoon; zyn Menschwording; zyn Middelaars-Ampt; en de gewigtige waarheden , door hem zelf, tot ons heil, geleeraard, het doelwit waar op zy het toelegt. Maar de kinderen des verderfs beftryden dit alles niet met redekavelingen en bevvyzen. Hunne Wapenen beslaan in hoon, verachting en Godslasteringen. Befchouwt , om hier van overtuigd te zyn, flegts de middelen , welke ter verleiding in 't werk gefield worden. Hier komt een vermomde Jood , met opgewarmden laster ten voorfchyn. Hy biedt dezelve aan in een opgefmukten fchryfltyl en met vleijende taal. Maar in de daad behelst dat fchtiim niets anders, dan 't geen al lang voorheen, ïn de gefprekken en gefebriften van deze geboren cn gezworen vyanden van Jefus en zyn kruis > was opgeweld. — Ginds misbruikt een Booswigt de heiligfte fpreekwyzen, die door Gods Geest, met de hoogste wysheid zyn ingegeven, en door welke de Schriftuur ons onderwyst aangaande de eerwaardigste verborgendheden van den Godsdienst. Uit dezelve vormt hy een tcgenfpreeking, waar door, in de gemeenzame samenleving zelfs, kuifche ooren en eerbare harten gekwest worden.. De  ( 13 ) De gezegende Moedermaagd wordt door hem gehoond, op zulk een wys, dat de verfmading op Jefus zelf te rug kaast. — Wederom poogt een derde de leer en den dienst van 's Waerelds Heiland te doen voorkomen, ais de bron van de rampen en 't bloedvergieten, welke den Aardbodem verwoesten. Zyne eigen gefmeede redeneringen, zo laag en verachtlyk als of ze van de heffe des Volks afkomftig waren, ftelt hy voor als of dezelve den Mond der Waarheid tot oorfprong hadden. Maar wanneer zouden wy eindigen indien we in een uitvoerige optelling wilden treeden omtrent alle de aanvallen van den helfchcn Draak en zyn aanhang, op Jefus en zyne Waarheid; indien wy alle bog* ten, moesten opnoemen, waar in die kromme Slang zich kronkelt om haar vergif in de zielen der menfchen te doen indringen ? De aangeroerde verfchriklyke voorbeelden zyn overvloedig om een fchets te geven, van 't gevaar en de elende onzer tyden. Men zal ons des te minder kunnen verdenken, dat wy de zaken eeniger mate vergroot hebben , alzo dezelve aldus onder onze oogen zyn voorgevallen; en daar 'er reeds veel nadeel door is te wege gebragt, geeft zulks reden om nog voor heillozer verderf te fchromen. Onze hooggeachte Overheid zelf is hier door bewogen geworden, by herhaling haar gezag, ter beteugeling van dit kwaad, te gebruiken. Zy deed, tot dat einde, op den 30 Oftober 1761, eea  C i4 1 een openlyk verbod, in de voortreffelykfle erï nadrukkelykfle bewoordingen vervat, afkondigen tegen zekere alom vcrfpreide gefchrevene Godslasterlyke vaerfen. Maar dewyl 'er zo veele van dezelve in druk verfchenen, heeft zy ook inzon^ derheid baar afgryzen van zulke Werken betoond, door jfctftonnil der openlyke verbranding, op den 14 September des voorleden Jaars, ter uitvoer gebragt aan een Schandfchrift, 't welk, boven alle verfoeijenswaardig, en, helaas! in deze Stad ter perfe gelegd en uitgegeven was. De Heilige Paulus getuigt, dat het ongoddelyk, ydel roepen, de Godloosheid nog meerder doet toenemen , en voort eet gelyk de kanker (*). Is dit waar. schtig, gelyk zulks niet ontkend kan worden: dan is ook dit ontwyffelbaar Godlyk getuigenis in den volflen nadruk toepasfelyk op 't geen onze dagen opleveren. Zulk een ongodlyk, ydel roepen wordt men in dezen tyd gewaar: in de heillooste bt> Ipotting en lastering der heilligfte Verborgenheden en gewigtigfle Waarheden: in de ftoutmoecligfle aanprikkelingen , welke, volftrekt inlopende tegen de zedelyke geboden, ter verleiding tot een los* bandige en Godloze levenswys,' te werk gefield worden: in de ontugtigheden, niet alleen dubbel* zinnnig, maar zelfs ten hoogflen onbefchaamd, op 't duidelykst voorgefteld: inde lafFefcherts en on* C*) 1 Tbim. II: 16, 17,  C 15 ) ongezouten boertery, welke men hoort uitflaan jn een taal, die wel ligt naauwlyks, in de fchandelykfte huizen, openlyk gevoerd wordt. Dit alles doet de Godloosheid nog meerder toenemen, terwyl 'C als de kanker voort eet. Want wy zyn ten vollegewaar geworden , dat deze voortbrengfèls der Helle niet gelyk een verderf in de duisternis influipen; maar voortkomen als een pest, die op den middag woedt. Wy moeten zien, dat dit zielvenyn gedrukt, verfpreid, verkogt, duur betaald, onvermoeid afgefchreven, gelezen, bewonderd, en geroemd wordt. Men verdedigt het zelve gerustelyk, als fpelingen van 't bevallig en fchuldeloos vernuft. Het wordt ernstig uitgebreid, en alom voortgeplant; en vooral aan eenvoudige zielen, maar inzonderheid aan de onnozele Jeugd gegeven em in te zwelgen. Wanneer een meenigte van vonken in het buskruid vallen , is 't onmogelyk, dat het zelve nies zou ontvlammen. Zou 't dan mogelykzyn, dat diergelyke verzoekingen cn aanprikkelingen hez liart des menfchen niet in een hevige en verderfJyke beweging brengen ? Zy zyn als oly in het gloeijende vuur, 't welk zyn boezem reeds vanzelfs in zich bevat. Ach ! welk een onuitfpreek. Jyk nadeel wordt 'er toegebragt aan zielen, die nog niet volkomenlvk opgeleid zyn tot de regte erkentenis van haar Verlosfer en de heilige eerbiediging zyner leer, wanneer de Vyand , in dezel ve „ herr  ( 16) bet zaad des onkruids, op zulk een wys, met voile handen flrooit! De uitwerkingen en gevolgen van de onzalige bezigheden der kinderen des ongeloofs , zyn in overvloed rondom ons. Ach! boe verfchriklyk zyn dezelve! Mogten onze hoofden geheel water, en onze oogen springbronnen van traanen wezen, om dag en nagt te weenen over den jammcrlyken elendeftaat van zo veele zielen, die wy befchouwen moeten als vaten des toorns, nadien ze, op den weg van heilloos on. geloof en doemwaardige zorgeloosheid , met overyling, de eindeloze eeuwigheid te gemoet treeder. In dit opzigt is 'er naauwlyks iets algemeener en uitgestrekter, dan de onverfchilligheid en minachting voor die dingen, welke ons het heiligste en dierbaarfte wezen moesten. By veele gaat dit, met betrekking tot den Heiland en zyne verdienftcn, zo verre, dat zy zich byna fchamen genoemd te worden naar den naam van den Verlosfer der Waereld; of eenig bewys van eerbied of dankbaarbeid te vertoonen, voor Hem die ons zo tederlyk lief gehad , en van onze zonden, met zyn eigen bloed gereinigd heeft. In tegendeel zoeken zy hun vergenoegen in fpotternyen en lasteringen tegen Hem te lezen en te horen; en hunne eer in dezelve te onthouden en na te vertellen. De middelen der genade worden op den laagften prys gefield; en ditfnood bedryf is een heerfchend gebrek. Een groot aantal onttrekt zich van de byeenkom- llen  C if -) ftèn der Gelovigen. De dag, wélks heiliging dè Heere zo ernstig geboden heeft, wordt openbaar en ontverantwoordelyk ontheiligd. Droevig is heê gefield rriet het gebruik des Heiligen Avondmaals , of liever deszelfs misbruik , onder een onlogenbare zorgloosheid, en by een volkomen Wereldsgezindheid en vleeschlyken wandel. Ja, wy zien: maar al te dikwyls Christenen, die veel eer den naam, van vyanden van Christus Kruis, mogten Voeren. Want zy verloehenen, niet alleen door hun gedrag, maar ook met den mond, den Heere j die hun gekogt heeft; over zich zelf dus het oordeel des verderfs verhaastende. En wat zullen wy zeggen van den wandel van zo veele, die den Verlosfer plechtiglyk een eeuv/igen trouw gezwoi ren hebben? Dezelve is ganschlyk overeenkomstig met de reedsgemelde neigingen; met de verachting voor den Heiland en zyne Waarheid, dewelke in de harten wöondt; en met de vergedrevene vyandfehap tegen Jefus en zyne KrUisleer, dewelke op 't diepst is ingeworteld. Wy worden overheerscht en overfiroomd door' die zonden , waar van de Heer en zyne Aposrelen zo dikwyls getuigd hebben , dat Ze ons uitfluiten ü'it het Koninkryke Gods. In tegendeel zyn naauwlyks onder ons die deugden te vinden,' waar aan' de navolgers en leerlingen des Heilands kenbaar zim, en waar door zy, van de kinderen dezer' Waereld, moeten onderfcheiden worden. ïnzon. B der-  C r8 ) derheid ontbreektons: de Broederliefde, de kuisch-beid, de gerechtigheid, en de ootmoedigheid; Losbandigheid en pragt, woeker en ongerechtigheid, onreinigheid en ontugt breiden zich zo wyd tut, als mogelyk is. De Heere heeft een wee uitgeroepen over den geene, die zich met koorden der ydelheid famenkoppelen om onrecht te doen; an met dikke wegenzeden om te zondigen (i).Mar.r des niet tegenftaande fchroomt men evenwel niet voor deze bedreiging des rechtvaardigen Gods. Gebeele famenkomsten der beidcrleije Geflagten vereenigen zich, dewelke, offchoon zy, in de duisternis des nagts, hun doelwit en oogmerken , (O Het gebruik, 't welk de Schryver bier mnakr, van Jej. V: 18, is, overeenkomstig de Hoogdukfche Uy« belvcrtaling, gepast en ei^enaartig. Maar onze Neder* duufche Overzerting: Wie! den geenen, die de ongerechtigbeid trekken met koorden der ydelbeid, en de zonde als met dikke Wagenzeden , (temt, naar het gevoelen van Taalamannen, meer overeen met de famenfteliing der Hebreeuwfche woorden, en isnadruklyker; zynde de toefpeling dan ,, op de gewoonte der Heidenen, welke by deze en geene plechtige gelegenheden „ de beelden hunner Afgoden (hier ongerechtigheid „ genaamd) op wagens met koorden en zeelen , door j, middel van eigen handen, plagten voort te trekken, ,, het welk doorgaans, met veel vreugde, dartelheid en „ ydelheid vergezelfchapt ging". Dit wordt, door den Heer P. Hofstede, in zyne Bezonderheden over de H. Schrift, I Deel, Bladz. 229. enz., uit Herodotu:en veele andere oude en latere Schry vers, opgehelderdan zeer waarfcbynlyk gemaakt. Fert.  C19) jbft, eri ook hunne onderlinge handelingen, zoëken te verbergen , echter de billykfte en gegrondHe bekommering veroorzaken: dat in de gemelde befchryving hun afbeeldfel gegeven is, en het wee, het welk de Heer bedreigd heeft hun ook Haat te treffen; Maar deze zaak zy den alweetenden Rechter aanbevolen. Zyne oogen dringen in 't verborgene door, en de duisternis is zelfs een licht voor hem. Die God, die, ten geenengro-. ten dage, zal doen ten voorfibyn komen, 't geen door de fchaduwen des nagts is bedekt geweest, en de raadflagen des harten zal doen openbaar worden , die God zelf, make den raad der Godlozen te fchande. Hy verftrooije de Vergaderingen, welke opgerigt worden, ten dienst van 't Ryk der? duisternisfe. Hy verflore de Verbintenisfen , wel-ker aanleg (trekt om, met Vereende kragten, de banden van Eerbaarheid, Orde, Deugd en Godsdienst aan Hukken te rukken en af te fchudden. Ziet daar, Geliefde! een waarachtig Tafereel, fchoon nochtans met zwakke kleuren afgemaald, van de gelteldheid onzer tyden en van detekenen^ welke dezelve merklyk van andere onderfcbeiden* Wy kunnen van deze tyden, over 't algemeen met volkomen zekerheid vascHellen, dat 'er diergclykenog niet veifchenen zyn. Het is waar, in voorige Eeuwen zyn in fommige ftreken, ongeloof en boosheid tot een hogen trap geftegen, ert zy houden zich aldaar nog flaande. Doch dit is B 2 fa  (*°) j« die Landen, alwaar maar weinige firalen vaflt het licht der Waarheid doorgedrongen zyn; in die Gewesten, daar het bygeloof zyn valen vleugel nog over uitbreid, en de glans der Waarheid, door den nevel der onwetendheid bezwalkt wordt. Maar 't hoogmoedig ongeloof en de heilloze vyandigheid tegen de openbaring van den weg der Zaligheid, hebben nog nimmermeer , in onze Kerk, noch in die Landen, welke met opzigt tot andere zyn, 't geen voormaals Gofen was in tegenoverftelling van Egypten, het hoofd zodanig opgeftoken als in onze tyden. Zy hebben zichzodanig openlyk nog nooit doen zien, in die Gewesten, welke door het helderlicht des Euange. liums beftraald, en van de heerlykheid des Heeren. omfchenen worden;- en in dewelke Jefus, de Gekruiste daaglyks, overvloediglyk, onvervaisebt en zuiver gepredikt wordt, als onze Wysheid, Geregtigheid, Heiligmaking en Verlosfing. Nooit voorheen hebben zy in deze ftreken zo veele aanhangers, bewonderaars, vrienden en befchermers' gevonden , als in decze gruwlyke en gevaarlyke dagen, waar in de Voorzienigheid onzen leeftyd bepaald heeft. Wanneer dan de Heere zelf zich niet opmaakt, en den voortgang des verderfsftuk, hebben wy de grootfte reden van vrees, dat de vergiftige Aroom der overgegevenfte Godloosheid , die met zulk een geweld aandruischt, ia't kort nog erger verwoesting zal aanrigten. Zoude?  ( 21 ) lüoudt gy, o dierbare Zielen! die onze voorzorg en leiding zyt aanbetrouwd, dan, in zulke omftandigheden, onze zorgvuldigheid voor overbodig verklaren, wanneer wy, naar het voorbeeld der Heilige Apostelen, behalven onze mondelinge voorstellingen , ook nog het middel van dezen Brief verkiezen ? Wy vertrouwen veel eer, dat gy, dit ons fchryven, met genoegen, ontfangen zult. Het zelve behelst een woord van waarfchouwing en vermaning, om U te bewaren, dac gy door de verleiding der ruirkloze menfchen niet vervoerd wordec, en uit uwe eigen sterkte uitvallet. Deze poging strekt om u op te wekken, om toe te nemen in de genade en belydenis van onzen Heere en Heiland Jefus Christus, in de welke wy alleen de rust voor onze zielen en het eeuwig leven konnen vinden. Laaten wy dan voortgaan om den oorfprong op te fporen, van waar zulk een Stroom des Verderfs zyn aanvang neemt. De gefteltheid van 't menschlyk hart moest ons onbekend zyn, indien 't moeilyk vallen zou de Bronnen aan te wyzen, waar uit dezelve ontfpringt. De eerfte dier Bronnen is: de natuurlyke yyandfehap tegen God, en de waarheid, welke ons alleen vry en onze zielen zalig maken kan. Deze Bron is algemeen. Zy is te vinden zo wel by de verleiders, als by de verleidde; zo wel by de leermeesters als by de leerlingen van het onB 3 ge-  ( 22 ) geloof en de heilloze vrygecstcry. By de eerfte ■foort brengt deze oorfprong alle aanvallen voort. Zy beftryden met alle hunne vermogens, de waarheid , om dat derzelver licht onverdraaglyk is voor hunne oogen; en den Godsdienst, om dat hun geheele hart zich aankant tegens deszelfs rechtmatige geboden en beftraffingen. Wanneer zy daar mede hun oogwit niet bereiken kunnen, befpotten en befchimpen zy die beide. Tot dit laatfte worden zy aangedreven , eensdeels , om hun hart, door zulk een middel nog ongevoeliger te maken, en, anderdeels, om bekend te worden , en zich , by losbandige lieden , gunst en achting te verwerven. Met betrekking tot fommige dier Zielenmoorders, kan'er nog een derde uitzigt bygevoegd worden, 't welk beftaat in de begeerte om 'er eenig voordeel mede te bejagen. Zy lasteren om loon, en fpotten, met Waarheid, Deugd , en Godzaligheid , om een bete broods wille. Deze gebruiken de openlyke Godloosheid tot een middel om hun beftaan te vinden, gelyk de Huichelaars met den fchyn van Godsvrugt hun gewin zoeken. Doch hun tafel en de tafel van alle die geene, die zich met hun vermaken, moet hunne zielen ten ftrik worden, tot een volle vergelding , en ten valftrik (*) , en de vloek zal dezen loon der ongerechtigheid vergezellen, tot dezelve hun binnenfte verteert. — De arme veis (*) Pfalm LXiX. 2S,  C 23 ) feide zielen, de leerlingen van 't ongeloof, die het innigfte medelyden waardig zyn, verleenen aan diergelyke werktuigen des Satans een gretig gehoor. Zy vergapen zich gemaklyk aan de gruwelen , welke uit mond en pen van zulke verleiders voortvloeijen. Zouden zy zulks kunnen doen indien niet even dezelfde verdorvenheid en vyancU fchap tegen God, welke in de zodanige huisvest, van natuure ook in hun woonde? Het zyn toch onlochenbare waarheden : Dat het gedigtfel deigedachten van 's menfchen hart, ten allen dage, alleenlyk boos is van zyn jeugd af aan: Dat deszelfs verdorvenheid onuitfpreeklyk groot, en ondoorgrondlyk diep is: Dat de natuurlyke gerechtigheid louter ydelheid.; en de ingefcliapen Godsdienst , ter verlosfing en zaligheid onzer ziele, by lange, niet toereikend is. Dit alles is rteeds by een groot deel van de Menfchen beftreden en •ontkend geworden. Het kan ook niet anders zyn, alzo de eigenliefde, welke by de meeste de overhand heeft, deze uitfpraken onmogelyk kan verdragen. Maar het ongeloof, en deszelfs affchuwelyke vrugten van Godslasteringen , fpotternyen met den Godsdienst, en Godloosheid, moet zelf dienen om die Waarheden onweder.fpreekiyk te bevestigen. Hoe vergiftig moet de Bron zyn., uit welke deze Stromen van verderf voortvloeijen ! Hoe verre moet de mensch, van God, zyn .afgeweken, daar hy in ftaat is zich, op zulk een B 4 keil-  ( 24 ) heilloze wys, tegen God, aan te kanten! Zulk een mensch zoekt zyn hoogde vergenoegen daar in, dat hy andere opftookt tegen den opperden, rechtvaardigden en besten Heer ; of hy is ten uiterfte geneigd zich , ten fpoedigfte , tot zulk een onzalig en verderfiyk oproer te laten verleiden. Daar 't nu met den mensch zodanig gefield • is, zou 'er dan eenige waardy kunnen wezen in deugd, welke, uit eigen kragten , wordt voortgebragt, door een verduisterde zie!, die met zulk een onzalige vyandfchap tegen God is ingenomen, en onder de llaverny der vleeschlyke begeerlykheden gebukt gaat? Doch men telle eens die weinige waarheden op, welke door de menfehelyke Reden, aan zich zeiven overgelaten, in oogenr blikken van bedaarde overweging, begrepen en erkend kunnen worden. Men overwege eens het gehcele famenllel dier waarheden omtrent God, zyn Wezen, en Eigenfchappen, en omtrent die plichten, welke de menfchen, als zyne fchepfelen, aan Hem verfchuldigd zyn. Ja men brenge dit rot den. hoogst mogelyken trap van volkomenheid; en Helle daar by, dat het genoegzaam en beflaanbaar is voor den mensch. Zal dat alles dan toereikend en kragtdadig zyn, om een hart, bet welk ten eenemaal verdorven is, teheelen? Zal het de diep ingewortelde vyandfchap tegen God kunnen verzoenen ? Zullen daar door de lusten en begeerlykheden, welke eens den geheelen* mensch  ( 25 ) mensch overweldigd hebben, wederom gedempt, of in haar behoorlyke orde en fchikking te rug ge. bragt worden? Overweegt, om van het tegendeel overtuigd te zyn, het gedrag van den Spotter, die naar zyne geliefkoosde begeerlykheden wandelen wil; van den Vrygeest en Ongelovigen, naar hunne grondstellingen , meeningen en begrippen : dan ziet gy een fpiegel, waar van de verdorven gefteldheid van het menschlyk hart, zodanig als in de oogen te rug kaatst, dat dezelve u voor het beeld des Satans doet fidderen. De gelegenheid waar by wy hier den Satan noemen, wiens beeld zo duidlyk zigtbaar is in de openlyke Vyanden van den geopenbaarden Godsdienst, van de deugd en Godzaligheid, brengt ons van zelf op de werkingen van dien afgevallen En. gel. De onwraakbare getuigenisfen des Godlyken Woords leren ons, dat die gezworen Vyand van. God en menfchen werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid {*); en dat de geene over welken hy heerfchappy voert, in zyn ftrik, tot zynen •wille gevangen zyn (**). Zyn Heerfchappy over de onbekeerden, zyne werkingen op hunne zielen, zyne inblazingen, zyne vermogende, hoewel onzigtbaare aanmoedigingen, vervoeringen en prikkelingen, worden des (*) Epb. II. 2. C*) t Tim. II. a6.  C 26 ) irrct recht, door ons aangemerkt als de tweebë Hoofdbron van den verregaanden opjland der menfchen tegen God. Inzonderheid wordt deze kennclyk door het heerfchend Ongeloof. De werkmeester dier boosheid blyft bcltendig volhouden , tegen des Zone Gods, in den stryd, welken hy gevoerd heeft zo lang hy een vyand van God geweest is; niet tegenstaande dezelve steeds tot zyn eigen verderf is uitgevallen. Zyne voornaamste werktuigen zyn de befpotters en lasteraars van den Verlosfer; de heilloze beftryders van den Godsdienst, welke door Jefus gestaafd en bevestigd is; de leeraars der boosheid,- en de uitbreiders van lasteringen. Indien hy, in zyn onzaligen toestand nog voor vreugde vatbaar is, dan gevoeld hy desclve wanneer hij zielen met zich in 't eeuwige verderf fleept; het Ryk van Jefus afbreuk doet, en de duisternis der Helle op de aarde verfpreidt. et Is hem gelukt, in onze betreurenswaardige tyden, hier in zeer verre te vorderen. Hoe groot is de stoet zyner dienaren! hoe uitgebreid zyn dienst! hoe geweldig zyn heerfchappy! Kan dan, Geliefde! onze waarfchouwing te yverig, te dikmaals, en te nadruklyk zyn ter uwer vermaning en opwekking om dien verderver te v/ederilaan ? 'Er is nochtans geen andere wys om dit einde te bereiken, dan in de kragt van hem, die den Satan beeft overwonnen, en door 't geloof in zynera naam. Maar zult gy de kragt van Jefus immer- meer  ( 27 ) meer deelagcig worden, of liet geloof in zynen naam verkrygen , wanneer gy voortgaat den Satan uwe harten in te ruimen ? Zal 't u mogelyk zyn daar toe te komen, zo lang gy aanhoud met gehoor te verlenen aan hun, die alle konstenaryen te werk ftellen om uwe zielen met een fnode veragting tegen Jefus te vervullen, u te verftokken , en u alzo, geheel onvatbaar en onbuigzaam, voor 't geloof in uwen eenigen Verlosfer, te maken ? Tot hier toe hebben wy de al ge me ene Bronnen des verderfs voorgefteld, welke wy aanfchouwen met een diep verzugten. Geliefde! wy meenen dienaangaande het nodigfte, betreklyk ons tegenwoordig oogmerk , gezegd te hebben. Hierom gedragen we ons, wat de verdere uitbreiding aanbelangt, aan ons openbare dienstwerk onder u lieden. Maar'er zyn, behalven 't reeds gemelde, nog bezondere Bronnen en Oorzaken van de onophoudelyk voortgaande Godvergetenheid, onverfchilligheid omtrent de Waarheid, en veragting van de genade Gods in Christus. Des achten wy 't even noodzakelyk hier over ook in eenig onderzoek te treden. Door het zelve zal de vraag beantwoord worden, waar aan men 't heeft toe te fchry ven: dat de Spotters zo gereedlyk gehoor vinden: dat hun vergif zq geweldig diep indringt: inzonderheid, dat de Jeugd zich zo ligtelyk van het fpoor laat afleiden? zo dat 'er, met reden, voor een groten afval van de er»  (1%) erkende en alleen zaligmakende Waarheid, in de toekomstige tyden, te dugten is. Wy vinden, buiten tegenfpraak , de voornaams te dier bezondere Bronnen van deze algemeene en beweenens waardige elende, irj het verzoimen, veronachtzamen, of geheel verkeerd en verderflyk inrigten van de opvoeding der Kinderen in veele Huisgezinnen. Wy Jaten, by onze klagten hier over, ook de nodige feepalingen voor af gaan. Want wy erkennen, dat 'er nog veele Ouderen zyn , die , in allen ópzigte regtgeaart, voor de Opvoeding en 't onderwys hunner Kinderen, een gemoedelyke zorge dragen. Insgelyks ontmoeten wy , onder onze openbare amptsbcdiening, Kinderen, van welke wy hopen kunnen , dat zy zullen opwasfen als planten der gerechtigheid. Doch wy hebben geen grond om te vertrouwen, dat door de zodanige het grootfte deel wordt uitgemaakt. De heilzame vvaarfchouwing des Apostels aan alle Christenen, om de Kinderen op te voeden in de leering en vermaning des Heeren (*), wordt tegenwoordig door veele maar te zeer geheel uit het oog verloren. Ach! hoe moeten wy , hier omtrent, onze klagten uitftorten, als voor het aangezigte Gods. Men vindt, in waarheid, onder ons, Godloze Ouders, die uitdrukkelyk, den Leermeesters hun- ncr (.*) Epb, VI. 4,  ( 29 } iser Kinderen, verbieden, om aan dezelve, van de Waarheden van den geopenbaarden Godsdienst, iets te onderrichten. Zy bevelen, in tegendeel, dat het onderwys alleenlyk bepaald blyve , by waereldlyke Wetenfchappen. Vermoedelyk gefchiedt zulks, om de oogen der Kinderen te verblinden, op dat zy der Ouderen onverfchilligheid, losbandigheid, Godvergetenheid, ën boosheid niet gewaar worden zouden. Veele andere, die nog zo verre niet vervallen zyn , zien de opleiding der Kinderen, tot levendige erkentenis der Waarheid, die naar de Godzaligheid is, aan als een toevoegfel van geringe waardy. Zy Hellen dezelve menigmalen uit tot die Jaren, in dewelke't hart reeds zodanig verftokt en ongevoelig, en met een meenigte van ydclheden, boosheden, en weifelende begeerlykheden vervuld is , dat bet daar door, nog meer onvatbaar en onbuigzaam is geworden tot een levendig geloof in Jefus, en een gewillige gehoorzaamheid aan den Raad Gods tot onze zaligheid. Maar dan wordt ook daar tn boven deze zaak, welke ten uiterste belangryk is, nog overgelaten a.n Lieden,.die niets minder bezitten dan de vereischten tot het onderwys en de opvoeding der Jeugd, Het ontbreekt hun aan betdoorzigt, de kundigheid, de ervarenheid, den trouw en den lust, dewelke tot zulk een werk onontbeerlyk zyn. Zy onderwinden zich deze gewigtige bezigheid in vertrouwen op eigen. krag7 ten.  ( 30 ) ten, en zonder, daar toe, een rcgtmatige roeping, te hebben. Tenvyl 't op deze wys toegaat met de opvoeding, ziet men integendeel alle zorgvuldigheid en yver aanwenden, om deze lammeren toebehoren, de aan den Verlosfer, en gekogt door zyn bloed, aan te voeren tot den dienst der Waereld en der ydelheden. Men ontmoet allerwege een overvloedige menigte van waereldgezinde Ouderen. Van welk een aart zyn toch de gefprekken , waarmede de ooren, en van welk foort de denkbeelden, met welke de tedere zielen der jeugd opgevuld worden ? Meenigwerf moeten de Kinderen in 't Gezelfchap van laaghartige, plompe en onwetende menfchen, dat gedeelte hunner Jaren doorbrengen , het welk eigenlyk gefchikt is om hunne harten te vormen, en daar in den grond te leggen, van een opregten wandel voor God en tot een gelukzalige Eeuwigheid. Dus voorbereid , of liever dusdanig bedorven, verfchynen zy in de zogenaamde grote Waereld. Zy worden, in de onzalige verftrooijingen der ftoflyke bezigheden en losbandige wellusten, ingewikkeld. Hunne gra. te beftemming voor een zalige Eeuwigheid, waarvan zy nog nimmer 't regte denkbeeld gehad hebben, wordt door hen geheel uit het oog verloren. Vervolgens horen zy de Leeraars der boosheid en des ongeloofs, en beginnen zich aan de zinneloze voortbrengfels der fpotteren te vergapen. Het is hun  (3i > Bun dan aangenaam, wanneer zy gewaar worden, dat, daar door, ,,de nog overige vonken hunner „ doopgenade (2j," en de bewegingen van hun gemoed, welke hun onverdraaglyk zyn, worden uitgedoofd. Al de omflag der waereldfche zaken fleept hungefladigmeeren meerweg. En dus voortgaande worden zy verachters der genade en der middelen waardoor dezelve werkt j terwyl 't eindelyk met hun daarop uitloopt, dat zy zelf de Waarheiden Godzaligheid befpotten. Dit is de regte weg tot een openbare , heilloze, en verfoeilyke vyandfchap tegen den Verlosfer der Waereld en tegen zyn kruis. Het is de weg aan welks einde het Verderf en de Hel vast zyn* Maar het fondament van zulk een beweenenswaardigen toeftand is by verre de meesten in de tedere jeugd gelegd. Een verwaarloosde of verkeerde Opvoeding is de bron van al dit onheil. Neemt hier by nog in overweging, dat zeer veel Kinderen, bezonder die van arme en geringe lieden in 't geheel geene onderwyzing genieten. Zy groeijen op, of in volkomen ledigheid, of worden , met een geheel verzuim van alle onderrig- ting. (a) De nog overige vonken enz.~\ Het geen in die voorftel door de Broederen Lutheranen aldus begrepen wordt, zou naar de leer der Hervormde Kerk kunnen worden uirgedrukt, met te zeggen: „ hetoverblyffel der „ zedelyke gevoelens van hun hart;" doch men heeft zich geen wezenlyke veranderingen in het overzetten veroorloofd. Vert.  ting aangaande den Godsdienst, alleen opgeleid tot zulken arbeid, waarmede de Ouderen eenig voordeel toe te brengen is. O! Ouderen! hoe zult ge u ten gcenen dage,' voor uwen Rechter, verantwoorden, over 't onherstelbaar nadeel , 't welk gy in dezen, uwen Kinderen niet alleen, maar zelfs de geheele Maatfchappy, hebt doen lyden ? Een ander bezondere bron des verderfs opent zich tans voor onze oögcn. Wanneer wy daar over onze opmerking laten gaan zullen wy nog duidelyker gewaar worden, hoedanig het ongeloof en de verachting van den Godsdieast (die,helaas! tot de Godslastering gestegen zyn!) zich, in onze dagen, zo gemaklyk hebben kunnen uitbreiden. Deze bron bestaat in de inrigting iri gefteldkeid van veele onzer hedendaagfche gezelfchappen. Dezelve zyn vervuld met menfchen, wier hoofdstelling is : laat ons eeten en drinken, en vrolyk zyn ! want morgen fterven wy. Menfchen! die, uit dit grondbeginfel, den fpot dry ven met de onfterflykheid der Ziel, de Opstanding der doden, het laatste Oordeel, en de Eeuwigheid. Hoe zigtbaar wordt hieromtrent, door de treurigfie ondervinding , de Spreuk des Apostels bevestigd: kwade famenfprekingen bederven goede zedm (*)? On- (*) i. Cor. XV. sj.  t 33 ) Öhervaarne en onstandvastige harteft zullen diergelyke gezelfchappen, nooit verlaten, zonder uit dezelve gevaarlyke zielcwonden mede te brengen; Deze byeenkomften zyn nog ongelukkiger en verderfiyker, wanneer dezelve worden aangelegd op' die dagen, welke, volgens het Godlyk voorfchrift, moesten geheiligd zyn ,■ ter oefFening van den aandagt in Godvrugtige overwegingen. Verönderfteld, dat men op zulke dagen den openbaren Godsdienst heeft bygewoond; en dat 'er een of ander graan van 't Zaad des Godlyken woords op 't hart gevallen is, zyn dan de gewone bezigheden dier famenkomftennietdedoornen, welke hetgoede zaad verflikken, zo dat het zelve niet kan opwasfen en vrugten voortbrengen? Immers doen ydelheid en losbandigheid, inzulkegezelfchappen,den boven toon horen? Aldaar vallen verleidende redeneeringen voor; het verderflyk en zofterk in zwang gaande misbruik van Bybelfche fpreekwyzen, tot feherts en boertige jokkerny, heeft'er' plaats. Men ftelt 'er ergerlyke, dubbelzinnige en bedrieglyke, zelfs niet zelden vuile, zogenaamde drinkconditiën in. Het herfengeftel wordt 'er bezwaard door overmaat van fpys en drank; terwyl de zondige hartstogten zich aangeprikkeld voelen, door wellustige en een Christen onbet-amende kleedy, en het tyd ontrovend fpel. Wanneer by dit alles zich nog openbare vyanden en lasteraars der Godlyke waarheden, op die plaatfen, tegenG vtoof-  ( 34 ) woordig vinden, dan worde de uitfpraak vanChristus : de Duivel komt, en neemt het woord uit hunne harten weg, op dat zy niet zouden geloven en zalig worden (*), naar de letter vervuld. Wat moet men dus, in die opzigc, vrezen van die hei.* melyke Gezelfchappen, welke hunne famenkomHen en bedryven , zo zeer verborgen houden, waarvan wy te voren reeds gefproken hebben? Ontegenzeggelyk is 'er een volkomen befchryving van dezelve, in de woorden des Heilands: een iegelyk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, op dat zyne werken niet bejlraft worden (**). Op dezen grond zyn wy gerechtigd, zo lang, daar van vast te ftellen, dat Ongeloof en Godloosheid 'er in geleerd en uitgeöeffend worden; in een woord, dezelve, zolang, als kweek» fcholen des Satans te befchouwen, tot dat derzeb ver verdedigers, ons, op ontwylFelbare gronden, van het tegendeel overtuigen. Behoeft men zich nu wel te verwonderen, dat het onkruid van Ongeloof, Godsdienst-verachting, ibotterny omtrent de dierbaarfte wederleggingen der Boosheid, Godloosheid, en Godslastering, allerwege, in zulk een menigte, welig opfchiet;. en zulk een overvloed van verderflyke vrugten voortbrengt? Het zaad van 't zelve, 't welk mee vel. (*) Luk. VUL 12. (**) Job. III. aa  (35) Volle handen uitgeftrooid wordt, vindt, aan '£ menschlyk hart, een bekwamen akker; en wordt* in veele hedendaagfche gezelfchappen , met de uiterfte vlyti befproeidi ó Menfchen! divaalt niet9 God laat zich niet bef potten: want zo wat de mensch zaait, dat zal hy ook maai jen. Want die in zyns zelfs vlees ch zaait , die zal uit het vleesch ver der ffe^. nis maaljen (*). Nog behoort 'er* by deze Bezonder bronnen van 't uitgebreid en onuitfpreeklyk groot bederf, êéne, welke, in onze gruwlyke tyden, van de uitgeftrektfte vrugtbaarheid is. Wy bedoelen de menigte der gevaarlykfte, vergiftigendfte, ontuchtigfte en doemwaardig/Ie gefchriften. Wat bewyst deze oniochenbare menigte ? Wat bewyzen de talryke verfchyningen , herhaalde uitgaven , en menigvuldige overzettingen? Wat kunnen ze toch anders bewyzen, dan dat het aantal van derzelver kopers en lezers zeer groot is; en gevolglyk, dat ook het Ongeloof en de Godloosheid daaglyks vermeerdert Dan valt het doelwit van den Satan en zyne werktuigen, 't welk zy door deze heilloze verrigtingen zoeken te bereiken, van zelf, ten duidelykfte onder 't oog. Het rtrekt zich uit tot deze eindens. Zy willen, daarmede, de Godlyke Waarheid en den Raad Gods van onze zaligheid verdagt, befpotlyk en gehaat te maken; opdatzy, die C*) Gal. VI. 7. 8. C 2  ( 3* ) die de heilleer vyandig zyn, nog verder van de Waarheid afdwalen, en hunne verbittering, tegen den eenigen en alles waardigen Verlosfer, nog dieper indruk krygc. Zy pogen, daar door, de lasteringen aan te pryzen, en de getrouwe en ernftige vermaningen en herinneringen , van GodsGeest in zyn woord, tegen te werken. Inzonderheid tragten zy, op die wys , de gemoederen, met ontugtige denkbeelden, te vervullen; en de onreine lusten in volle vlam te zetten. Maar zy keuren ook, ter bereiking van hunne vloekwaardige oogmerken, zelfs de woorden nog niet voldoende. Hierom nemen zy de Afbeeldingen te hulp, en dellen, door de Graveerkunst, de affchuwelykfte werken der duisternis voor, welke de donkerheid der Helle voor eeuwig moest bedekken. Dit yslyk misbruik gaat zo verre, dat men by'taanfchouwcn van het zelve, zouwen-fchen, dat die edele en nutbare uitvinding nimmer 't dagügt had gezien. Zo onvermoeid en bezig is de Satan, in en door zyne Werktuigen, om menfchen - zielen te verderven ; en zulks gelukthem door ons eigen toedoen, Hy zal (dit is onwcderfpreeklyk) door Gefchriften, met welke waarheid en deugdbeftormd, en ongeloof en boosheid aangeprezen worden,, nooit de Waarheid verdelgen, den laster algemeen* de overhand doen verkrygen, noch het Ryk van Jefus op aarde volkomen vernietigen. Maar ech- £es  ( 37 ) ter kan hy, daar door, een meenigte van onnozele zielen vergiftigen, en in zyne ftrikken ver^ warren. Hy kan 'er andere, die wel reeds onder zyne heerfchappy zyn, doch nog zouden hehben konncn gered worden, mede verdokken, om derzelver bekeering des te moeilyker, zo niet ten katfte onmogelyk te maken. Wie zal ontkennen dat zulke heilloze uitwerkfelen, als onvermydelyke en onfeilbare gevolgen, voortfpruiten uit het lezen van die Gefchriften uit de Hel opgedaagd ? Vooral hebben ze die kragt, wanneer ze in handen komen van de onërvaarene en nog onftandvastige jeugd, by welke de gretige hartstogten, die den mensch in den afgrond des verderfs nederitorten , zo geredelyk in volle vlam gezet kunnen worden. Men brengt hier tegen in , dat de Opftellers dier Gefchriften niet altyd tot oogmerk hebben om 't Ryk van Christus te beftormen 5 en de Waarheid en Godzaligheid te onderdrukken. Men verfchoont hun, dat zy alleen voorhebben blyken van hun vernuft te geven; zich zeiven roem te behalen ; en van de geenen, die met bun van 't zelf. de gevoelen zyn, eenig voordeel te verwervenWy ftemmen dit eens toe: doch verbetert zulks de zaak dier verleiders ? Indien zy de voorgemelde oogmerken niet hebben, zo heeft nochtans de Satan dezelve, wien zy dienen en wiens Werktuigen zy zyn. Zulk een veröntfchuldiging zal C 3 hm  ( 33 ) hun daarörn ook niet baten, voor den Rechterftoel des Rechters van levenden en doden, wicyis naam zy fchenden. Wanneer iemand wilde on? dernemen de Overheid en de Wetten der Stad, waar in hy leeft, op zulk een wys, te verfmaden; en tragtte om de Ingezetenen, ter overtreding van de voorgefchrevene bevelen, en tot wederipannigbeid tegen hunne wettige Regering , Op te ruijen: 't zou hem niet helpen zo hy voorwendde geen bedoeling gehad te hebben ter beroering van de algemeene Maatfchappy; maar flcgts alleen om zyn vindingryken geest te doen uitmunten. Even min zal zulk een voorwendfel, dezen Oproermakers in 't Koninkryke Gods, te ftadekomen. Zy zullen zich van geenerlej uitvlugten kunnen bedienen. Hunne Godloosheid, en Boosheid is openbaar , voorbedagt, en misdadig. Dewyl zy, in dier voege, dan niet anders, dan tegen kennis en geweten aan, konnen zondigen, en 'er zo veele overtredingen der Zielen, die door hun verleid zyn, op hunne rekening komen; blyft 'er voor hun, wanneer ze in zulke zouden flerven - niets over, dan een verfchriklyk oordeel, en vlammen eens verterenden vuurs , 't welk de tegenftanders zal verflinden. Zodanig, Geliefde! zyn de voornaamste en eerste bronnen desbederfs, 't welk in deze dagen zo hoog in top geftegen, en zo wyd uitgebreid is, Hier uit ontfpringen de Godverge. te.>  ( 39 ) ten hei d , Godsdienst-verachting, en haat zegen Jefus en zyn Kruis, welke ten hoogste fchandlyk zyn voor verstandige menfchen; maar nog meer •wanneer zy vallen in hun, die in den naam van den Zone Gods gedoopt zyn. Echter neemt dit alles meer en meer toe, onder de zodanige, fchoon zy, en vooral delaatfte, een bezondere verpligting hebben om den naam van 's Waerelds Heiland te belyden, en zelfs, voor zyn Evangelium, .hun leven niet te dierbaar te achten. Zodanig zyn, op dat wy 't alles in één woord te famen voegen, de bronnen der doemwaardige Vrygeestery in leer en leven , welke , onder ons, gestadig aanwast. Men moet bekennen , dat zy, •flegts in 't afgetrokkene befchouwd, reeds affchuwlyk genoeg is. Maar die affchuwlykheid, zal, den geenen, die nog eenigzins in staat zyn 't licht van duisternis te onderfcheiden, nog duidelyker voor oogen komen , wanneer wy deze befmetting en pest der zielen, in haare gevolgen nafporen. Is het waaragtig, dat het Evangelium van Christus een kragt Gods is een iegelyk, die gelooft (*), en zulks is een waarheid, onwederfpreeklyk, door de ondervinding van duizend overtuigde zielen, bewezen: dan moet ondern^delyk alles, wat in tegen overstelling van dat Evangelium verrigt worde, een kragt des Duivels zyn , tot verderving ea (*) Rom. I. 16. €4  (4«) Verdoemenis der zielen , die zich, daar door, laten betoveren. Dusdanig is dan alle beftryding, verwerping en verguizing, van de Waarheid, en van den inhoud des Evangeliums; en alle'aanprikkeling tot Ongeloof en vleeschlyke begeerlykheden. Welke met het heil der ziele onbeftaanbaar zyn; hoedanig dezelve dan ook, doorfchynfchone voorwendfels, aanloklyk gemaakt en opgepronkt worden. Schenkt de Geest der Openbaring ons verlichte oogen des Verftands om te erkennen, welke de hoop onzer roeping zy, en de rykdom der beerlykheid van de erfenisfe Gods in de heilige; en welke de uitnemende grootheid zyner kragt zy, aan ons die geloven, naar de werking der fterkte zyner magt, die Hy gewrogt heeft in Christus (*); en is het Evangelium van Christus het eenigfte gezegende middel waardoor wy zulks deelachtig worden : dan moet ontegenzeglyk de Vrygeestcry en Godsdienst - befpotting waardoor 't Evangelium bedekt is in de geene die verloren gaan, een van de kragtigfte middelen zyn, van welke de God dezer eeuwe zich bedient, om de zinnen der Ongelovigen te verblinden, dat hun de verlichting niet beftrale van het Evangelium der heerlykheid van Christus, die het beeld Gods is (*) Eph. I. 17 — 20. C*) Cor. IV. 4.  C 41 ) Deze algemeene en onlochenbare waarheden ten grondflag leggende zal het ons des te gemaklyker vallen, de onzalige, verdervende en fchrikbare uüwerkfels en gevolgen te ontdekken en voor oogen te Hellen van de Vrygeestery, en daaglyks toeneemende Godvergetenheid; en.van de daarüit voortfpruitende Godloosheid. Het eerfte, 't welk natuurlyk enonvermydelyk voortvloeit uit dat heerfehende Verderf, is: de onftandvastigheid, gevoeleloosheid, en verlokking van 't hart, en de toefchroeijing , uitdoving en werkloosheid van 'f geweten. Geliefden ! Wanneer wy uaanfporen om uwe oogen te openen, op dat gy u zoudt bekeren van de duisternis, tot het licht, en van de magt der Helle tot God, ten einde gy de vergeving der zonde, en de erfenis der genen die geheiligd worden door Jefus, moogt ontfangen, moeten de voornaamfte beweegredenen ontleend worden van Gods heiligheid en gerechtigheid; van de ontfermende liefde van Jefus; de uitftekende waardy zyner genoegdoening en verlosfing; de verhevenheid en voortreflykheid zyner zedeleer, en van zyn Richterampt; en van de zaligheid der gelovigen en de eeuwige verdoemenis der ongelovigen. Maar welk een aandrang voor onze vermaning zal 'er toch overblyven , wanneer gy onbekwaam en onvermogend wordt om 't gewigt dier gronden te gevoelen? Overweegt, om Gods willeen ter liefde C 5 van  ( 42 ) syan uw eeuwig heil, deze zaak eensernftig. Is het oogmerk van de Leermeesters des ongeloofs en der zonde wel iets anders, dan om u, voor die heilwaarheden, onvatbaar te maken. Hunne onöphoudelyke twyffelingen en tegenwerpingen, betreffende de vaste en onwederleglykcgrondwaarheden van den natuurlyken en geöpenbaarden Godsdienst , ftrekken, hoe beuzelügtig ze ook zyn, tot geen ander einde. Hebben zy eenig an.doelwit, dan om u aan te zetten tot de verfoeilyklte Rebellie tegen uw God en Heiland zelf? Hier toe worden, door hun, de eerbiedwaardigftever. borgenheden van onzen Godsdienst, welke door Jefus bloed zelf bevestigd zyn, u afgemaald, als menschlyke uitvindingen, of, gelyk zy, in hunne lage taal zich uitdrukken , als Papenverdichtfels. Ook pogen zy daartoe u te overreden, dat deheiJiglte, gewigtigfle en heilzaamfte plichten, welke uwe Leeraars, in den naam van God en naar 't voorfchrift zyns woords, van u vorderen, niet anders zyn, dan een onvoegzaam juk, waarmede men uw natuurlyke vryheid zoekt te onderdrukken. Maar wee! den geenen, die toelaten, dat dit vergif in hunnen boezem fluipt; en den zulken, die deze leugenen voor waarheid aannemen. Uw hart zal daar door harder worden, dan marmer , en uw voorhoofd ongevoeliger , dan een rots. Alle hoogachting voor den Godsdienst, en al-  (43 ) alle vrëcze Gods raken geheel uit uwe ziel verbannen. Binnen weinig tyds zult gy in den Raad der Godlozen treden , en , met vreugde, onder de fpotters zitten. Ja, gy zult wel ras 'er uwe eer in ftellen om zelf een befpotter, of, zo gy daartoe geen vernuft genoeg bezit, een lasteraar der Waarheid te worden ; en derzelver belyders te vervolgen. Zekerlyk zal in den aanvang uw geweten opkomen tegen zulk een bedryf, en u verontrusten. Doch gy zult zeer fpoedig deszelfs infpraak zoeken te fmoren, door de hulp van de deelgenoten uwer misdaden; door de fchoonfehynende, hoewel ongegronde redeneeringen van 't ongeloof; en door de aantreklykheid en vervulling der begeerlykheid, welke den geest overmeesterd; ook zal zulks u, voor een tyd, gelukken. „ Maar hier door maakt gy u zei ven volko,, men onvatbaar voor de bewerking der voorberei„ dende genade. Gy noodzaakt den Geest Gods „ van u te wyken, en u over te geven in een ,, verkeerden zin. Gy brengt uw hart in zulk „ een deerlyken toefland, dat de gewone genade ,, middelen, op 't zelve niet meer werken kunnen. Want wat is 'er verachtelyker in uwe „ oogen, dan het woord Gods en de heili„ ge Bondzegelen ? en daar God niemand, door „ een onwederftaanlyke kragt, tegen zynen „ wille , bekeert, zo is daaruit ligtelyk te be„ fluiten, hoe weinig 'er van de bekeering van  C44 ) van zulke elendigen te hopen is (3)." Wee! dan u , o arme zielen ! die dus uw zelf in het uiterfte verderf ftort. Nog zo veel te meer heeft dit alles plaats, uit hoofde van 'tgeen, met deaanvankelykeonftandvastigheid , en fpoedig daarop volgende verftokfcing des harten, en gevoeleloosheid des gewetens, als oogenbliklyk gepaart gaat. Namelyk-: een overheerfchende vyandfchap tegen den Verlosfer en zyn kruis, welke zich dadelyk in woorden en in werken vertoont. Wy kunnen dit met recht befchouwen als een tweede gevolg van de Vrygeestery en het ongeloof. Paulus vernam 'er voorheen, onder de Gemeente te Philippus, verfcheidene, die hy beftem- pe- (3) Maar bier door maakt gy enz.~\ Veel troostlyker cn opwekkender kan men, den aart en het gebruik dezer beftraffing behoudende, dezelve, overeenkomltig de leer der Hervormde Kerk, in dezer voege, uitdrukken: „Maar door deze pogingen is het ook, dat ge u „ zelf onbekwaam maakt om de ordening in den weg „ des heils te volgen. Gy doet den Geest Gods van u wyken, zo dat Hy u overgeeft in een verkeerden zin. „ Gy brengt uw hart in zulk een deorlyken toefland, dat de gewone ger.ade middelen op hetzelve niet meer „ kunnen werken. Want wat is 'er verachtelyker in uwe oogen, dat het Woord Gods en de heilige Bond„ zegelen? Daar nu God begeert, dat wy van de niid„ delen, welke Hy ons aanbied, gebruik zullen maker* „ is het gemaklyk te begrypen, hoe verre gy, doorei- gen fchuld, u yerwyderd van de waarachtige bekee- ring, en van de verzoening met Hem." Vert.  C 45 ) pelen moest met den verfchrikkelyken naam vaa Vyanden van Christus Kruis; en de eindens, welke zy zich voorftelden persten hem tranen uit de oogen (*). Maar zouden wy geen bloed moeten weenen, daar wy deze vyanden van Jefus en van zyn kruis in zulk een grote meenigte gewaar worden; daar die onzalige troep daaglyks aangroeit; daar hunne heilloze aanvallen fteeds overvloediger worden , en daar hun einde niet anders, dan de uitterfte verdoemenis, kan wezen? Wat zyn zy toch alle, die het ongeloof verdedigen, leren, en uitbreiden ? Wat zyn alle, die deze Verleiders gehoor geven, door derzelver redenen met genoegen aan te horen, en derzelver verderfiyke Gefchriften met graagte en fmaak te lezen; die de aanprikkelingen tot Godloosheid , en de voorfchrifren tot boosheid, losbandigheid en onreinheid , daar in vervat, in gebruik brengen ? Zy zyn niet anders dan Vyanden, openbare gezworen vyanden van Jefus en van zyn Kruis! Menfchen, welke den Heere, die hun gekogt heeft, niet alleen vcrlochenen, maar zelf lasteren, verfmaden, en vervolgen. Menfchen, welke, met die heilloze Joden, die, by 't Kruis des Verlosfers, het gift der helle uitfchuimden, onder hetzelfde vloekvonnis liggen, o Menfchen ! waar ,mede heeft Jefus aan u verdiend, dat gy op deze wys tegen Her» (*) Philipp.lll. i3. i-p.  (45) f ïem woedt ? Bertaat daar in de dankbaarheid voor' zyn liefde , trouw en lyden; voor 't vergieten van zyn bloed ter uwer verlossing, en voor zyn dood? Het is waar, Hy vordert berouw en geloof van u ; en begeert, dat gy zyn eigendom worden, de zonden afsterven endaar tegen dergeregtigheidleven zult. Hy eischt van hun , die zyne Discipelen willen worden , dat zy zich zelf verlochenen, hun kruis opnemen, en hem na volgen. Alle deze eisfchen zyn onverdraagt k voor uw verdorven hart. Maar bekomt gy daar door 't recht om op Jéfus aan te vallen; Hem te befpotten en te lasteren? Gy gelooft niet, bet geen u, van Jefus, van zyn Opstanding en Hemelvaart gepredikt wordt. Doch zal echter dit ongeloof uwe handelwyzen goedmaken ? Gy zyt buiten staat om 't tegendeel van- alle die Waarheden te bewyzen. Overweegt dus eens wat uw lot moet zyn, wanneer alle deze Waarheden van een volkomen en onlochenbare zekerheid zyn; en zy zyn waarachtig en ontwyffelbaar. Gy zult de onfeilbaarheid der zaken, welke gy tans ontkent, op haren tyd, eens met de uiterste verfchrikking ondervinden. Uwe boosheid en verguizing zal, als een onweder des Almagtigen , op uwen kop uitstorten. Jefus , dien gy befpot, vervolgd, en gelasterd hebt, zal u, al een verteerend vuur verfchynen. Dan zult gy, in de wanhopendite vertwyffeling, uitroepen : o Bergen, valt op ons, en heuvelen, be-  C 47 1 bedekt ons! Maar de flaande hand des Almagtigen zal u ten voetbank zyner voeten ftellen. Ons geheele hart fiddcrt van ontroering, wanneer wy denken om de ftraf, welke, ten geenen dage eri in de eeuwigheid, te wagtenis, voor hun, die den Zone Gods vertreden, 't bloed des Testaments, door 't welk zy geheiligd zyn, onrein geacht , en den Geest der genade fmaadbeid aangedaan hebben. Want wy kennen Hem , die gezegd heeft myne is de wrake , ik zal 't vergelden. Vreeslyk is het te vallen in de handen des levendigen Gods (*). Geliefden! alle de Leeraars, alle de verdedigers van ongeloof en boosheid, alle de verleiders zyn zulke onzalige vyanden van Christus Kruis; oordeelt nu zelf, alzo de meesten in hunne zonde fterven, of 't hun niet beter ware, nooit geboren geweest te zyn. Maar bedenkt ook tevens, dat alle de geenen, die zich van hun laten verblinden , die hun geloven en volgen, even hetzelfde worden, 't geen de Verleiders reeds zyn; en aldus een gelyk vonnis te wagten hebben , als hunne voorgangers over 't hoofd hangt. Zou dit laatfte voorftel alleen niet voldoende zyn dezulke , by welke nog een vonk van erkentenis en liefde tot Christus in het harte glimt, op te wekken om diergelyke menfchen, als vergif* (*) Heb. X: 29* enz,  ( 48') giftlgende Adders te vlieden; om een affchuwerï, voor derzelver fchrifcen en ftellingen , te gevoelen; en om hunne zielen niet met deze uitwerpfels der Helle te bevlekken? Edoch, de algemeenc en droevige ondervinding doet ons nog al meer diergelyke voortbrengfels ontdekken. Men ziet, met opzigt tot de zeden een ontelbare menigte van werken der duisternis. Hier toe behoren 't ongebonden leven'.* en de heerfchends en verwoestende misdryven , inzonderheid van ontucht en onreinheid; ja zelfs gruwelen, welke de oorzaak van den ondergang van Sodom en Go* morra geweest zyn. Wy kunnen genoegzaam vast ftellen, dat deze b'efchouwd moeten worden,als het derde der gevolgen, van welke de vrygeestery en 't ongeloof de oorfprong zyn. Hier moeten wy de diepfte zugten lozen, over 't verval der zeden in onze dagen. Wat worden onze oogen niet al zonden gewaar; en wat al gruwelen moet dan het oog des Alwetenden niet ontdekken! De natuurlyke fchaamte, kuisheid, en eerbaarheid wordt by veele dier Verleiders met voeten getreden. Zy gaan hier in zo verre, dat zy dingen, welke een Christen zich fchamen zou te denken, en een eerlyk Heiden , die flegts door 't redenlicht geleid wierd, verlegen zou zyn uit te fpreken, aan de Waereld, maar inzonderheid aan de arme Jeugd ,■ in uitvoerige gefchriften voorstellen. Om de bekoring nog des te meer kragt te geven doen zy die  (49 ) die boeken voorzien van kopere platen, welker* Uitvinders gelukkig zouden zyn, indien hun hand toen zy die 'c eerst aan de uitvoering leggen wilden , verlamd ware. Begeert men overtuigd te zyn van de grote meenigte dier verdervende boeken, welke openlyk verkogt worden , dan is het alleenlyk nodig 'c oog te laten gaan over de bekendmakingen van derzelver uitgaven. Dit zal tevens doen zien, welk een aantal'er in DuitschJand zelfs, fints weinig Jaren, in 't licht gekomen zyn; en dat nog wel in een tyd, waar in de GodJyke Rechtvaardigheid zich, door 't vuur des Oorlogs, in ons Vaderland, geopenbaard heeft. Voor zulk een aantal moeten zich veel kopers en lezers opdoen. Met reden is 'er dan ook niet meer te dugten, dan dat die lezers en liefhebbers niet nalaten, om deze voorfchriften der Helle in gebruik te brengen. Alle deze fchaamteloze boosheden groeijen, ftygen en vermenigvuldigen, naar mate 't ongeloof eji de verachting van den Godsdienst aanwasten zich uitbreidt. De Vermetelheid, welke de geopenbaarde leer van het geloof en de plichten des levens met veragting befchouwt, is fteeds onbo fchaamd genoeg om.de kuischheid en eerbaarheid/ by de zedekundc der natuur en reden zelfs heilig, te befchimpen en voor dwaasheid uit te kryten. Maar ook gaat het hoofdoogmerk der fpotters nog verder; want zy willen geheel naar hun D tU  C 50 ) eigen begeerlykheden wandelen (*). Zy achten de djfaglykfche weelde, hun vermaak, en zyn vlekken en fmetten. Zy hebben oogen vol over/pel, die niet ophouden van zondigen; verlokkende de onvaste zielen } hebbende 't hart geöejfend in gierigheid, kinderen der vervloeking. Zy verlokken door begeerlykheden des vleesch, en door ontuchtigheden, die waarlyk ontvloden waren van de geene, die in dwaling wandelen: belovende hun vryheid daar zy zelve dienstknegten zyn der verdorvenheid (**). Zodanig is het af beeldfel , door den Geest Gods zelf getroffen, van de fpotters, Godsdienst - verachters en ongelovigen. Dit af beeldfel bevestigd onwederfpreeklyk de waarheid onzer tekening. Naamlyk: dat menfchen van zulk een beflaan niet alleen de Stad en het Land, wapr in zy zich onthouden, met zonden en gruwelen verontreinigen, maar ook, zo veel in hun is, andere tot diergelyke euveldaden verleiden: dat zy, door 't ongeloof, het welk zy prediken, de boosheid , Godloosheid en oneerbaarheid voortplanten en uitbreiden : en alzo voor de burgerlyke Maatfchappy en menschlyke famenieving nadeliger zyn , dan Rovers , Moordenaars en zulke die de Bronnen vergiftigen. '£r zyn nog veelvuldige verderfiyke gevolgen en C) a Pet. III. 3. C*0 2 Pet. II. 13. 14. 18. ip.  Ur ) eïi uitwei-kfcls, welke onvermydelyk voortfprinv ten uit het beginfel van ongeloof en vrygeestery* Maar wy zullen deze tans niet aanroeren. Geliefde Toehoorders ! die God vreest en gelooft, dat gy , voor een zalige eeuwigheid , bercemd Eyt, daar is 'er, onder die alle, nog één, waar by wy uwe aandagt alleen een weinig nader bepalen zullen. Wy menen , dat deze een van de fterkfte beweegredenen in zich behelst om u 't uiterfte affchuwen voor dat doodiyk vergif, en dezorgvuldigfte bewaring uwer zielen in te boezemen. Des Verzoeken wy u nadruk'yk te letten op het uiteinde der Verleiders, zo wel als op dat van hunne navolgers. — Onderzoekt dan uw zelve ernftig of gy zoudt wenichen, dat uwe zielen hunnen dood ftierven, en dat uw einde ware gelyk het hunne. Vertegenwoordigt u het Iterfbed van een mensch, wien zyn geweten overtuigt, nieÉ alleen , dat hy gedurende zyn leven een overgegeeven zondaar is geweest $ die zich, door duizend overtredingen van de Godlyke Wet, den toorn in den dag des toorns Vergaderd heeft; maar inzonderheid , die weet , dat hy zich gedragen heeft als een vyand van waarheid , deugd , eri Godzaligheid, een befpotter en lasteraar van den Zone Gods, een verleider der onnozelheid, een leeraar en vooi tplanter der Godloosheid, js die in één woord , een zichtbare Duivel geweest is. Js 'er wel een verfchriklyker toneel D z uis  C 52 ) ►uit te denken, dan deze vertoning? ,,En kan da ,, angst en vertwyffeling wel minder zyn, by „ die geenen , die, met fnode verachting vat: den j, raad Gods aangaande hunne zaligheid , welke hun zo overvloedig gepredikt en eenmaal by 5, hun aangenomen was, deze Verleiders gevolgd „ zyn , en zich door hunne gefprekkén en ge,, fchriften hebben laten vervoeren om hunnen „ God en Heiland het verbond op te zeggen, en ,„ die onzalige werktuigen des Satans na te fpot- j, ten en te lasteren (4)?" Gy, die u zelf ■ aan (a) En kan de angst en vcrlwyfeling enz.~\ Oereenkomiliger onze geloofsleer kan men tle aangehaalde woorden, met behouding van derzelver heilzaam oogmerk, aldus lezen: „Maar hoe moeten dan, in zulke „ oogenblikken, die geene befchouwd worden , diede„ ze Vcrlei.lers nagevolgd zyn, met fnode verachting ,, van den raad Gods aangaande onze zaligheid, welke ,. hun zo overvloedig is gepredikt, en voormaals door „ hun wierd beleden? Zy , die zich, door vervoeren„ de gefprekkén en gefchriften, hebben laten ovei halen ,, om van het verbond met hunnen God en Heiland af te „ zien? Kan de angst en vertwyffeling der zulke, wel „ minder zyn, dan die hunner Voorgangers?"—De uitdrukkingen in den brief, van den raad Gods, welke eenmaal by hun aangenomen ivas, en het daar op volgende opzeggen van bet verbond, vertegenwoordigen ons te zeer het denkbeeld van een afval der heiligen , enz., dan dat wy 'er onze Kerkgenoten , tot hun nut, niet een audere lezing voor aan de hand zouden gs» ven. Ven.  ( 53 ) aan die wanbedry ven fchuldig maakt, ftaat eens een oogenbiik itil, in deze dagen waar in gy nog ge. zondheid geniet. Bepaalt uw aandagt eens by die elende, terwyl gy welvarende zyt, in't midden van den loop uwer gezelfchappen en vermaaklykheden. Maar laat vooral een krankbed , waar u de hoop, om 'er weder af te komen, ontvallen is, uwe overweging waardig zyn; en ftclt uzelf eens by de poorten des doods, en aan den rand der eeuwigheid. Daar zult gy een onderfcheid bevinden, 't welk önüitfpreeklyk is; een gewaarwording, welke uw geheele hart ontroeren zal. Uwe hoogmoed, uwe verwatenheid is nedergeveld; zy liggen in de duisternis en in de fchaduwen des doods. Uw moed is gevallen. Uw ftoutheid is verbroken. Uw vreugde is verdwenen. Uwe hoop daalt in het ftof, en vaart met u ter helle. Uw hart beeft voor den naderenden dooci. H-t was wel mogelyk om de wroegingen des gewetens en het inzien der eeuwigheid, voor een tyd te onderdrukken ; doch niet om dezelve geheel uit te rooijen. Tans komen ze weder op als febrikken des Almagtigen. De Satan verandert nu uwe vernuftige invallen, de Godlasterlyke en fchmdelyke Hellingen der Godloze Gefchriften, welke uwe herfens vervulden, en de fchaamteloze Beeldnisfen, welke het vermaak uwer oogen waren, in vuurige pylen, waarmede hy uwe zielen benaauwt, om u tot vertwyffeling te brengen. Uw geweten befchuldigt D 3 u,  C54 ) u, by elke waarheid van den Godsdienst, by elke troostfpreuk uit de Heilige Schriften, de welke u wordt voorgehouden , dat gy met dezelve den fpot gedreven hebt. De vcragting van den Verlosfer en de vyandfchap tegen zyn Kruis zyn zo diep by u ingeworteld, dat het u ten hooglto bezwaarlyk , ja veelen onmogelyk valt, die te overwinnen, en daar tegen 't geloof in Jefus aan te nemen, om 'er kragtdadig werkzaam mede te zyn. Hier van vertonen zich meningwerf de vcrfchriklykfte uitwerkfels, in de laatfte oogcnblikken van den lTervenden Ongelovigen. Veelen zyn 'cr onder 't uitbraken van de heillooste lasteringen, in de hel, nedergeftort, en hebben alzo, by hun volle kennis, al vloekende, een einde genomen. Wanneer wy dan hier by nog de finerten der ziekte voegen, en de worfteiing en droefheid om van een by u zo geliefde Waereld , en hare fchyngoe» deren te fcheiden; dan zien wy , buiten tegenfpraak, het voorhof der helle, by 't fterfbed dier elendigcn. — En wat is hun einde? - het verderf. — Wat is hunne eeuwigheid ? — de verdoemenis; — en wel een verdoemenis, veel ysfel»ker, dan die, welke den ongelovigen Heidenen overkomen zal. Paulus verzekert ons , in den naam van Christus, dat zy, die God niet kennen en bet Evangelium van Jefus Christus niet gehoorzaam zyn, tot ftmffe zullen lyden het eeuwige verderf van het aangezicht des Bieren en van de heetr lyh.  C 55) tykheii zyner fterlte (*). Wanneer wy hier op acht geven, kunnen we ons gemaklyk voorftellen, welk een ftraf die Elendigen te wagten hebben, dewelke God moedwillig veiiochenen en 't Evangelium van Jefus Christus beftryden, befpotten en belasteren. Menbrenge, tegen dit ons Voorftel, niet in, dat waar de zonde meerder geworden is, de genad» Gods daar meer overvloedig is geweest; en dat 'er toch voorbeelden bekend zyn, van Ongelovigen , en fpotters , die nog óp hun fterf bed bekeerd en behouden zyn, om daar uit te befluiten, dat hun toeftand zo gevaarlyk niet is, als dezelve afgemaald wordt. Wy vermanen , met allen ernst, dat men zulk een misleidend denkbeeld late varen. Want het is een verderflyke verdraijing van de troostryke woorden des Heiligen Geests, Rom. V. 20., wanneer men dezelve misbruikt tot een dekfel der zorgloosheid en tot verharding. Zy hebben geen ander oogmerk, dan om boetvaardige en verflagen zondaars te bemoedigen. Wy Hemmen wel toe , dat 'er fommige Ongelovigen op hun Sterfbed , door een waarachtige bekering, nog als een vuurband uit het vuur, gered worden. Maar hier uit te willen afleiden , dat hun toeftand niet hoogstgevaarlyk is, zou even zo buitenfporig en zinneloos zyn, als, dat O a Tesfal. I. 8. 9. D4  ( sO dat men 't uitcrfle gevaar, 't welk Je Schipbreuk vergezeld , wilde ontkennen , om dat 'er voorvallen zyn , waar in eenige hun leven , a!s een buit, op de wrakken daar afgebragt hebben. Ach! dat dan niemand, die zyne ziele niet moedwillig in 't uiterfle verderf begeert te Horten. zich door zulke verdwaasde inbeeldingen gerust Helle. Immers js het de haogfle trap van boosheid zulk een vertrouwen te voeden , na dat men Jaren lang de zaak des Satans en der gezworenfle vyanden van Jefus aankleefde, en den Zoon des Allerhoog* Hen lasterde, wien de Vader zelf verhoogd, en een naam gegeven heeft, die boven allen naam is. '£r is geen grond om zich te verbeelden, dat God een welgevallen heeft aan de zul ken, die 't 'er op toeleggen, om den Verlosfer de Zielen , door zyn eigen bloed gekogt, te ontroven; zyne onderdanen tegen Hem op te ruijen; de dierbare heilswaarheden , door zyn Kru's lood bevestigd en door zyn Opflanding verzegeld, als oudwyffche fabelen en menschlyke uitvindingen , befpottelyk te maken; en die daar benevens wandelen naar hunne eigene begeerlykheden, en zonden op zonden hopen. Is het dan niet de diepfte blindheid zich te vlei. jen met de hoop, dat hetgemaklykis, nog genade te vinden in de Jaatfte oogenblikken van zulk een leven geheel verwaarloosd in den dienst des Sa-, tans en der zonde? De verkryging van de erve $er heiligen in't licht, of't deelagtig worden van de  C 57 ) de zaligheid heeft de Heere bereid voor de geenen, die Hem liefhebben; voor hun door wien de goede ftryd gestreden en 't geloof behouden is; en die hunnen loop voleindigd hebben in ware navolging van den Verlosfer en onder oprechte verlochening van het ongodlyk ydel roepen en van de vleeschlyke begeerlykheden. Geliefden! dat de God der waarheid, de getrouwe Aarstherder, die voor zyne Kudde, en derzelver eeuwig heil de onvergelykelykfte zorge draagt, die de opperste Leidsman der zielen is, u allen toch beware voor het heilloos zelfbedrog, waar door gy zulk een zorgloosheid voeden zoudt. Hy behoede ulieden om nimmermeer, door eenigerlei toestemming of welgevallen, deelgenoten te worden van de helfche euveldaden der lasteraars en verfmaders van de heilig (te waarheden. Ja Hy zelve verleene u zyne genade om uwe zielen, van die onreinheid der helle, onbevlekt te houden; en, in tegenstelling van dezelve, vooral in deze verderflyke en gevaarlyke tyden, uwe zaligheid te werken met vrezen en beven.— Tot hier toe hebben wy ons bezig gehouden met de bekendmaking van het Verderf, 't welk in onze droevige tyden zo ver en diep is doorgedrongen. Wy hebben u de Bronnen en gevolgen daarvan aangewezen; en u gewaarfchouwd door de ontdekking der gevaren. Maar ons WagD 5 ters.  (58 ) ters- en Herders - ampt, cn de verbintenis tot alle mogelyke zorg voor uw eeuwig heil verplicht ons om 't niet flegts, by een blote aankondiging, dier dingen te laten berusten. Wy erkennen ons ook even fterk verbonden, ó Verloste des Heeren ! om u lieden op 't kragtigfte voor dat kwaad te bewaren , en tot dat einde aan te fporen ter aanwending van de zekerfte en toereikendfte middelen om u zeiven en uwe Kinderen , in veiligheid te ftellen en te behoeden voor die gevaarlyke valftrikken van den Satan en van zyne werktuigen. Wy wenden dan tot u , ó Ouderen! 't eerst onze reden. De Heere heeft u Kinderen gegeven , op dat gy dezelve in zyne vrees en onderwyzing zoudt opvoeden om ze eens met blydfchap aan Hem voor te ftejlen en met hen fa de vreugde des eeuwigen levens te deelen. Wy bidden en fmeeken u om de liefde, welke gy uwe Kinderen toedraagt, en hun voorzeker fchuldig zyt; en ook om uwer eigen en uwer Kinderen eeuwige zaligheid, dat gy ernfiig cn aanhoudend overweegt welk een grote fchat u in dezelve , door God is toevertrouwd, en welk een gewigtige rekenfebap Hy ten geenen dage van uw handen eisfehen zal. „ Zy zyn „ Gods eigendom. Het zyn zielen, voor wclj> ker verlosfing Gods Zoon zyn leven zelf in „ den  (59) „ den dood heeft overgegeven; en die de „ Geest der genade , in den doop, geheiligd en tot zyne Tempelen bereid heeft. Het zyn ook uwe mede erven van het eeuwig en He„ melsch Koningryk. Maar zy kunnen zeer „ iigtelyk kinderen des Duivels , vyanden van „ hunnen Verjosfer en befpotters zyns Geests, „ zy kunnen verworpene worden, die een haas„ tige verdoemenis op hunne halzen halen (5)-" Gy kunt door uwe nalatigheid, verwaarloozing , en verderflyk voorbeeld zelf de fchuldige oorzaak hier van zyn. Gy jaagt, o on3 De aanKennaWe woorden tekenen wederom dezelfde gevoelens, als die, welke, in de voorgaande Noot, Bladz. 52, aangeroerd zyn. Men mag, derzelver oogmerk behoudende, tot ons gebruik aldus lezen: „ Zy zyn Gods eigendom. Het zyn Zielen, voot „ welke gy ook Gods Zoon befchouwen moogt als, in „ den dood , tot hare verlosfing, overgegeven, en die „ den Geest der genade, in den doop, als zyne Tem„ pelen , zyn toegewyd. Dus zyn zy als Mede-Erfge„ namen in het eeuwig Koningryk der Hemelen aan te „ merken. Maar zy kunnen Iigtelyk Kinderen des Dui„ veis, vyanden van hun Verlosfer, befpotters van zyn „ Geest, en daar door verworpene worden, die een „ haastige verdoemenis op hunne halzen halen."  •boden; welke meest alle laaghartig, onbezonnen en wulps zyn. Gy voedt uwe Kinderen alleen op, o gewetenloze Ouderen 1 voor den dienst der waereld en der ydelheden; cn denkt nergens minder aan., dan aan een grondig onderwys in de Waarbeid die naar de Godzaligheid is. Gy onderdrukt .en verhindert het uitfpruiten van alle deugd by uwe Kinderen, o onzalige Ouderen! die hun ergert door woorden en daden; en, met het welgevallen , 't welk gy , in hunne tegenwoordigheid, betoont voor godloze redenen er. gefchriften, hun aanprikkel* om uwe vóetftappen te volgen. Hoedanig wy u befchouwen moeten, zulk een gedrag legt op uw zelf en op uw huis de verantwoording en 't oordeel wegens het bederf, waar in ge uwe Kinderen hebt geftort. Siddert gy dan niet wanneer ge u voorftelt, dat het regtvaardig, maar tevens vèrfchrikkeiyk, vonnis , door den Heiland in 't algemeen, over alle die de Kinderen ergeren (*), uitgefproken, met een verdubbelde kragt, op uw hoofd, zal nederdalen? — Doch wy herhalen, in onze openbare Leerreden, deze vermaningen, aan zulke Ouderen, die zelf Kinderen des verderfs zyn , by alle gelegenheden; waarom wy 't tans daar by laten berusten. Voornamelyk zyn dan onze voorftellen ingerigt aan u, o regt- C) Mattb. XVIII. 6.  C 61 ) o regtgeaartc Ouderen / die, kragtig overtuigd van de waardy der onfterflyke Zielen van uwe Kinderen , zelf tragt uw eigen zaligheid te bevorderen; cn niets meer verlangt, dan dat zy, in dewo. ningen des vredes , eeuwig by u mogen zyn. Echter is het tans ons oogmerk niet, om u een uit* gebreide beftiering te geven aangaande een Gode behaaglyke Opvoeding uwer Kinderen. Wy vertrouwen , dat zulk een gewigtige en heilige plicht u niet onbekend zal zyn. De bedoeling van onzen tegenwoordigen arbeid, ftrekt alleen om u op te wekken tot het in acht nemen van de tekenen der tyden, waar in wy leven; en u aan te fporen tot een verdubbelde zorgvuldigheid in 't waken over de Zielen uwer Kinderen , welke gy zo boog fchat, en die in het uitftekendftegevaar verkeren. Het is dan , voor alle dingen, noodzakelyk, dat gy een zorgvuldig onderzoek doet naar de neiging, het gedrag, en de beroeping der zulke, aan wien gy de bezondere enderwyzing uwer Kinderen toevertrouwt. Gy vordert 'er niets mede, wanneer zyuweKinderen tot de hoogfte bekwaamheid brengen in de kennis der talen, in de lichhaamsöeffcningen, en in alle die wetenfehappen en wellevenheid, waar op de ydele waereld een hogen prys Helt; dochby dit alles het vergif des ongeloofs en der Godvergetenheid in hunnen boezem doen influipen. Het is voor uwe Kinderen geen gewin, den lof en de goed-  r 62) goedkeuring der waereld te behalen; maar in God* oogen een gruwel te zyn. 'Er komen tyden waar in gy die Kinderen, buiten uw toezigt, op zich zeiven laten, en uwe lammeren midden onder de Wolven zenden moet. Wanneer 't hun dan ontbreekt aan een regte, gegrondde en levendige erkentenis van hun Verlosfer en zyn waarheid ; wanneer zy geenerlei begrip hebben van een ware Godzaligheid ; maar integendeel een heerfchend ongeloof, en een hoogmoedige verachting van al wat heilig is, met zich , in de groote Waereld brengen; wanneer ze in dien tyd zich in zulk een gefteldheid bevinden , gevoelt gy immers van zelfs hoe ongelukkig zy zyn , en hoe fpoedig zy geheel bedorven wezen zullen ? Inzonderheid is 't ook nodig , dat gy *t gezelfchap , waarmede uwe Kinderen omgaan , gadejlaat , en de plaatfen , welke zy bezoeken, naauwkeurig onder 't oog houdt. Laat hun niet toe de verkering te verkiezen met menfchen, van wien gy met reden denken moogt, dat zy, uwe Kinderen met de befmetting cn pest der Vrygeestcry, zullen aanfteken; of hunne zeden bederven door Godloze famenfprekingen en doemwaardige aanfporingcn tot zondigen. Nimmer is, in ditopzigt, het gevaar onzer Kinderen groter geweest, dan tegenwoordig. Want de vreze Gods vermindertonder de menfchen. De verwaande ftoutheid neemt toe. tiet behoort tot de heerfchende mode, en de  C ^3 ) de verkeerdlyk beroemde konst der wellevenheid,, van de verhevenfte Godlyke verborgenheden, en de heilrykfte geloofs • waarheden, niet, dan met fpotagtige lippen, te fpreken. Men betoont dienaangaande zyn vernuft door uitdrukkingen, welke , om derzelver fchandelykheid, aan onze Vaderen, in den mond van 't laagfte gepeupel zelf, onverdraaglyk geweest zouden zyn. Naar mate deze ondeugden hoger trap bereikt hebben, zyn ook de hedendaagfche gezelfchappen gevaarlyker geworden, voornaamlyk voor Kinderen,* alzo dezelve daar uit iigtelyk zielewonden medebrengen, welke zy niet zelden, in een rampzalige eeuwigheid met zich ntmen. o Ouderen! die 't beil uwer Kinderen ter harte gaat, bewaart, wy be. velen 't u om Gods wille, bewaart hun toch voor al, dat zy niet ingetrokken worden in die heilloze Gezelfchappen en byeenkomften, welke met gegeflotene deuren en in den duisteren nagt gehouden worden. Wy hebben te voren aangeroerd, hoe dezelve oorzaak geven tot de trcurigfte vrees , dat zy de verfoeilykfte uitzigten hebben , cn beftemJ zyn tot de verderflykfte en ongebondenfle vermaaklykheden der zonde. Geen verstandige Ouderen zullen hunne Kinderen toelaten met menfchen te verkeren, die door een be. fmettende ziekte zyn aangestoken ,• of zulke huizen te bezoeken, waar in diergelyke krankheden plaats hebben. Nog veel groter is de verpligting van  (64 ) van Christelyke Ouders, om een evengelyke zorg5 te dragen voor de zielen hunner Kinderen; en derzelver befmetting cn vergiftiging, doorgevaarlyke Gezelfchappen, zo veel in hun is, met alle' zorgvuldigheid voor te komen. Even deze zelfde zorgvuldigeid moet zich ook uitstrekken tot de Boeken en Gefchriften, welke uwe Kinderen lezen. Deze voorzorg kan niette oplettend gebruikt worden, in de tegenwoordige tyden, daar demeenigte van verleidende en verdervende Schriften zo groot is, en dagelyks toeneemt. Door 't misbruik des Vernufts, derDichtkonst, Muzyk , Druk-en Tekcnkonst, worden het vergif des ongeloofs, en de aanprikkelingen tot zonde, onder allerlei gedaante fmaaklyk gemaakt; en zy dringen, fchoon ongemerkt, echter niet te min kragtig en overvloedig, in de harten. Diergelyke ftukken zyn, voor onbevestigde cn onftandvastige menfchen nog veel gevaarlyker, clan een ydel, onbefcheiden en kwaadaartig gefprek. De Opfteller van een Gedicht of Werk , vooral wanneer 't zelve door een zindelyke uitgave eenig aanzien wordt bygezet, heeft, door 't goed gevoelen van zyn bekwaamheid , wetenfehap en geleerdheid, reeds een gunftig vooroordeel in zyn belang. Hier van daan komt het, dat zwakke geesten veel eer genegen zyn 't geen zy lezen, dan 'c geen zy hooren, voor waarheid te houden. Men moest , ten tyde onzer Voorouderen, wanneer men  C6S) «en zich, met het lezen van Godloze gefchriften, Wilde vermaken en bederven, vreemde talen aanleren , en vee! gelds hefteden om zich eenige van deze uirwcrpfels der helle eigen te maken; maar in onze dagen zyn ze apenlyk in verfcheide Boekwinkels te vinden. Ons Vaderland kan groter aantal opleveren, dan andere Landen, van zulke boeken in onze eigen fpraak, welke niet alleen Godloos en Godslasterlyk, maar zelfs ten uiterfte fchandelyk zyn. Wy hebben formulieren voor den dienst des Duivels ; gefchriften , zodanig doorzult met het vergif van lasteringen en ontucht , dat zelfs de aankomende Jeugd zulks daar in kan lezen, verftaan, onthouden, en aan andere weder mededeelen. Dat eens alle regtgeaartè Christenen 't zich tot een plicht wilden rekenen, om de Gefchriften van die foort, welke zy konden magtig worden, uit terooijen; al ware het, dat zy daar toe eenige onkosten maken moesten! Hebben wy geen recht om hier het gedrag der gelovig geworden Ephefers by te brengen, als een voorbeeld, door den Heiligen Geest (*), ons, in dit opzigt, ter navolging voor oogen gefteld? Ach; (wy moeten 't al zugtend voor een alziend oog betuigen) hoe r;root is dan het gevaar onzer Kinderen; en hoe menigvuldig zyn de ftrikken en netten, welke voor hun gefpannen worden, door den (*) Hand. XIX. lp. E  C 66} den vyand, dienaar hunne Zielen trage Hoeuitflekend, doorzigcig, en onvermoeid zou dan niet de zorgvuldigheid van Ouders en Ondenyyzers moeten wezen , om hun voor de onvermydelyke rampen te behoeden. Maar , helaas! de meeste van dezelve zyn onverfchilüg, werkeloos en traag, omtrent een verpiigting , waar van hun eens, met betrekking tot de Zielen der Kinderen, de fcherpfte verantwoording zal afgevorderd worden. Wy hebben, tot hier toe, het voorltel gefpaard van den gewigtigften en voornaamflen plicht, welke betragt moet worden door Ouderen , diewenfehen bunne Kinderen, in de tegenwoordige verdorven tyden, te bewaren en te behoede». Dezelve beftaat in een daaglykfeke en kartelykê voorbede. o! Hoe heilig, noodwendig, en belangryk is deze plicht! Maar hoe verderf!yk , onverantwoordclyk, enverdoemlyk is, in tegendeel, de nalatigheid daar Omtrent! Ouderen! beroemt u geenzins, dat de minffo ware liefde jegens uw kroost, in uwe harten huisvest, wanneer gy dien plicht met blauwheid uitoefent, verzuimt of in 't geheel niet betragt. Alle de zorgvuldigheid by de Opvoeding uwer Kinderen aangewend; alle de waakzaamheid om hun voor de listen van den Satan cn zyne werk. tuigen te behoeden, is niet toereikend om hen in veiligheid te Hellen. In dezen moet de genade Gods, by onze kinderen, het voornaamfte, ja de-  C 67 ) dezelve mdet alles verrigte». De Geest der waarheid moet hen verlichten; tot Christus brengen; in Christus doen blyven; en voorde verzoekingen bewaren. Zou dan deze weldaad , o Ouderen ! niet waardig zyn, dat gy dezelve daaglyks , op uwe kniè'n, in den naam van Jefus Christus, van den God aller genade affmeckt? Herinnert u, met welk een toegenegenheid en vriendelykheid de Verlosfer , in de dagen zyner omwandeling op aarde, de voorbede verhoorde van bekommerde Ouders, wanneer zy Hem de lichhaamlyke noden hunner Kinderen voordroegen. Let 'er aandagtig op met welk een goedwilligheid Hy aan hunne begeerte voldeed ,• en hunne Kinderen van derzelver krankheden heeft genezen, ja fommige geheel uit de dood tot het leven te rug gebragt en den Ouderen wedergegeven. Zouden dan uüeder ernftige en liefderyke voorbiddingen minder aangenaam by den Verlosfer zyn, daar ze 't eeuwig, heil uwer Kinderen, en 't behoud en de redding hunner onfterflyke Zielen betreffen? „Zou Hy „ minder genegen zyn dezelve te verhoren, daarzy" „ zyn gekogt goed, zyn eigendom en de Lam„ meren zyner kudde zyn (6) ? " o Neen! Hy zal 11 niet (6) Zou by minder enz7\ Moe zeer deze woorden, in navolging der Heilige Schrift, ook in de Hervormde' Kerk gebruiklykzyii, verëischt niet te min de bewustheid omtrent de gevoelens des Schryvers, hier deze aanmerking: dat zy, in die algemeene betrekking, zo min by E a ons,  C 68 ) niet afwyzen. Zyne liefde tot de Kinderen is in den ftaat zyner verhoging even teder, als dezelve in den ftaat zyjicr vernedering was: en dit is de rrymosdigheid, die wy tot Hem hebben, dat zo wy iels bidden naar zynen wille, Hy ons verhoort (•). Beminnenswaardige Jeugd! Wy wenden ons tans inzonderheid tot u. Wy volgen hier het Voorbeeld van onzen groten Aartsherder in zyne tedere liefde tot de Kinderen ; en zyn bevel, aan Petrus en alle Leeraren, gegeven: weidt myne Lammeren, (**_), 't welk nog gaat voor 't bevel: hoedt myne fchapen.Hier door vinden we ons op 't nadruklykst verpligt tot een zorgvuldige bewaring uwer Zielen tegen de nafporingen van den Wo'f. Bedenkt, ter liefde van uw eeuwig heil, de onfehatbare waarde uwer bloeijende jaren. Gedenkt, in dezelve, aan uwen Schepper en Verlosfer, eer dat de kwade dagen komen, en de jaren naderen van ons, als in de Schriftuur, anders, dan naar den aartder liefde , gebezigd worden. Men zou dan onze mening klaarder kunnen uitdrukken met te zeggen: „Zcu Hy „ mindsr genegen zyn dezelve te verhoren, daar die ,-, Kinderen mogen aangemerkt worden, als zyn gekogt ,, soed, als zyn eigendom en de Lammeren van zyne„ Kudde?" Vat. (*) i Job. V. 14. ■(**) Job. XXI. j5.  ( 69 ) van dewelke gy zeggen zult: ik heb geen lust in dezelve (*). Op deze uwe dagen is inzonderheid toepaslyk 't geen de Heilige Geest over 't algemeen van onzen geheelen leeftyd verzekert: •wat de mensch zaait , dat zal hy ook maaijen (**). Wat zoudt gy in den ouderdom, wat zoudt gy in de Eeuwigheid maaijen , wanneer gyden Vyand en zyne werktuigen toeliet, in uwe Zielen , hun vergiftig zaad te ftrooijen? Gy weet , uit het geen wy te v >ren gezegd hebben, hoe 't zelve bellaar; in verdervende Grondbeginfels , Godslasterlyke yoorftellingen , onbedagtzamé en fppttende uitdrukkingen , ongebonden cn fchandlyke denkbeelden , om daar door de kwade lusten en begeerlykheden , welke gy verpügt zyt te kruifigen cn te doden, aan te prikkelen, te voeden, en in volkomen beweging te brengen. Wat zou uw lot zyn wanneer gy den Satan een open hart aanbiedt, om 'er 't goede zaad des woords, door uwe Ouders en Leermeesters daar in geplant, uit weg te nemen, en 't zelve daar en tegen op te vullen met zaden van allerlei onkruid? Gelooft dan, datuwe vroege Jaren onfehatbaar zyn , cn niets zo onhcrftelbaar is , dan de verwaarlozing van de lente uwes levens. De elende , welke uit het misbruik daar van ontltaat, is onafmetelyk, Tans is het u w C) Pred. XII. r. C*) Cal. VI. 7. E 3  r -o ) uw (hg (*), cic dag uwes vredes, de tyd, welken' de Geest Gods bezondcr gebruiken wil om Jefus, als de Zon der gerechtigheid, in uwe harten te doen.opgaan; u tot een zalige en eeuwige gemeen-' fchap met uw Verlosfer te roepen; en u dezelve daadlyk dcelagtig te maken. Hoe gewigtig en. hoe heilig' is dus van uwezydeuw plicht om in deze onwaardeerbare jaren te bedenken , wat tot uwen vrede dient. Maar dient het wel tot uwen vrede als gy het Gezclfehap van ongebondene, deugdverzakendè, ongelovigeen ruuklozc menfchen verkiest ? Dient het lezen van onnutte, yrygeestige onreine enontugtige Gefchriften wel tot uwen vrede? Integendeel het zyn de kragtlgfte middelen om u aan te zetten tot een doemwaardige wederfpannigheid tegen uw Verlosfer en u tot gezworen vyanden van zyn Kruis te maken. Het zyn de onfeilbaariïc wegen om u, voor eeuwig tot de heillooste tweedragt te leiden, en in 't ukerfte verderf neder te Horten. Het is waar de weetgraagtc, de zugt naar nieuwigheden, de onilandvastigheid, hec blindelings volgen van de neiging, de fmaak der zinnelykheden, en de dorst naar vermaken hebben in dezen ouderdom derzelver grootfte vermogen op het hart. Zy zyn ook even daarom destegevaarIvker voor u. Doorzigt, bevinding, en ervaren. • beid (*) Luk. XIX. 42-  ( 7i ) beid kunnen , onder 't bellier der Godlyke genade, dienen om die natuurlyke driften te beperken, en in behoorlyke ordening en voegzame beweging te brengen. Maar naar mate, by u, 't gebrek groter is omtrent deze hoedanigheden , is ook de Satan listiger cn yveriger bc/ig mee de hartstogten te ontvlammen cn zich daarvan, ter bereiking va zyne oogmerken, te bedienen. Echter is 'er, o Jongelingen! een middel voor u om fterk te worden en den bozen te overwinnen. Namelyk , wanneer 't voord Gods in u Hyft (*) , en jefts en zyne waarheid u vry maakt; wanneer gy vlytig zyt om op te wasfen in de genade van God cn uwen Heiland. Maar wanneer gy 'c woord Gods uit uwe harten verbant, cn in deszclfs plaats het famenfte! van de leeringen der Duivelen gretig aanneemt, vervalt gy in de étendigfte flaverny , in dewelke gy uw ganfche leven, onder de vreze des doods, diensknegten blyven moet. Dit zyn de gewiste gevolgen, wanneer gy den Geest Gods, door den welken gy verzegeld zyt tot den dag der Verlosfmg, bedroeft (7); zyne vermaningen wederftreeft; cn zyne leidingen de (*) 1 Job. II. 14. (7) Deze woorden, uit Epb: VI. 30, zyn hier in de bedoeling des Aucteurs ïngeriftt tot eene Jeugd, welke, by den Doop, volgens de leer der LutherfcheGemeenten, eene zaligmakende genade zou ontfangen hebben. Zy dringen dus al weder aan op een geheel en eindelyk verlies dier genade. Maar dewyl de uitdrukkingen Schriftuurlyk zyn, zal het niet nodig wezen voor den GeE 4  c n) de gehoorzaamheid opzcgc, wanneer gydebegeerïykheden der jeugd den teugel viert, cn dezelve daar door nog meerder aanprikkelt, wandelt gy we] dra den Raad der Godlozen: gy betreedt het pad deiZondaars; en eiridelyk zet ge u, met hen, in 't gcfcoelte der fpottcrs neder. Hierom is tot u, voornamelyk, deze heilzame en vaderlykc vcrmaning des Apostels gcrigt: IJ ebt de waereld niet lief, noch 't gene in de waereld is: zo iemand de waereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al dat in de waereld is , namelyk: de begeerlykheid des vleesc.is , en de begeerlykheid der oogen , en de grootschheid des levens , is niet uit den Vader, maar uit de Waereld. En de Waereld gaat voorby cn hare begeerlykheid: maar die den wille Gods d)edt blyft in eeuwigheid (*). JVccmt deze Godiykc vermaning oplettend ter harte. Zy waaiTcbouvvt u voor den by weg, die ten verderve leidt. Zy wyst reformeerden Lezer, andere in plaars te ftellen. Hy weet uit den famenhang dier Schriftuuiplaats genoeg op te maken, dat Paulus, tegen bet bedroeven van den Heiligen Geest vermanende , door het byvoegen der pertegeling tot den dag der belofte, alle denkbeeld van cindelyk verliezen der genade geheel wegruimt; en voor 't bedroeven geen andere meening overlaat, dan die vande gevolgen dier zwaie Struikelingen der verzegelden, welke de Apostel vers 26-29 heeft vermeld. De uitdrukkingen van den geëerden Heer Goeziï kunnen echter ook tot ons nut, in de praktikaletoepasfing, zodanig •algemeen genomen worden, als zy hier boven voorko* men. Vert. C) 1 Job. II. 15, 16, 17.  C 73 ) wyst u den eenigen veÜigen weg aan, langs welken gy ten leven kunt ingaan. Waakt over uwe Zielen, die voor zo veel gevaar bloot liggen. Grypt den fchild des geloofs, waar mede gy alle vurige pylen van den Bozen en zyne Werktuigen kunt afweren. Bewaart uwe harten, door een waaragtige cn vroegtydige vreze des levendigen Gods* Op deze wyze zult gy de vroege, maar ook daarom des te gevaarlyker, wonden voorkomen , welke hy, die een Menfchcnmoorder van den beginne is, u zoekt toe te brengen. Verlaat, by dit alles, u nochtans niet op uwe eigen kragten, niet op uwe wetenfehap, noch op de Merkte uwes ver. öands; maar fmeekt daaglyks om de verlichting en onderwyzing van den Geest, die u alleen in alle waarheid kan leiden ; voor de hinderlagen en brikken des vyands bewaren ; en op een effen pad brengen. Uw hart zy niet nydig over de Zondaren: maar zyt f' allen dage in de vreze des Heeren: want zekerlyk daar is een beloning:, en uwe verwagting zal niet afgefneden worden (*). Laat, 6 hartelykgeliefde Jeugd! de vraag van den Pfalmist tot God fteeds de uwe zyn: waarmede zullen een Jongeling of Jonge Dochter, hun pad zuiver houden? Israëls groote zanger zelf zal u antwoorden met deze woorden: als zy dat houden naar uw woord. Betuig en bid met hem: ik zoek u met myn geheele hart, laat my van uwe geboden niet af- dwa- (♦) Spreuk. XXIII. 17, 18. ES  C 74 ) dwalen. Ik heb uw reden in myn hart verborgen, op dat ik tegen u niet zondigen zett. II e e r e gy zyt gezegend, leer my uwe inzettingen (*) ! Geliefdste Gemeente! na dat wy dan aan de Ouden , zo wel als aan de Kinderen, in den naam des Heeren hebben voorgehouden, 'c geen goed is en 't geen de H-e ere hun God van hen cischt, wenden wy ons weder, tot u, in 't algemeen. Volgens ons geweten erkennen wy % dat 'er op ons een verpligting ligt, om u, by gelegenheid onzer Vaclerlyke vermaning, nog eenige algemeene ivaarfchouwingen cn herinneringen op het harte te binden. Gy zult 'er, zo verre gy in de vrecze Gods daar mede werkzaam zyt, kragrdadiglyk door bewaard kunnen worden voor de onheilen van deze zorgelyke tyden. Ach! welk een zielsverdriet is't voor ons, dat-wy zien moeten , dat 'er zo veele onder u voort wandelen in een bcklaag'yke en onverantwoordelyke blindheid betrekkclyk tot de gewigtigfle heilswaarheden. Dit treffen wy aan op den vollen middag van het licht des Evangeliums, 't welk onder ons, door de genade Gods, zo helder febynt, By de overvloedigfte openbare en bezondere onderwyzingen, cn by een grote menigte van de onderrigtendfte Gefchriften, verkeeren zy in een dikke duisternis, welke naauwlyks zwaarder by de Heidenen wezen (*) Pfalm CXIX. 9-12.  ( 75 ) kan. De ydelhedcn en dwaasheden der Waereld houden hunne Ziel geheel bezig. Zy bekommeren zich niet over de levendige erkentenis der waarheid, die naar de Godzaligheid is. Ja zelfs wordt 'er niet eens poging aangewend ter verkryging van bistorifche en denkbeeldige begrippen van dezelve. 'Er is voor een Satan geen wcr.schlyker gesteldheid om zyn oogmerk te bereiken, en de Zielen, met de Strikken des ongeloofs en der Vrygecstery, te binden , dan deze veragting der Godlyke Waarheden ; dan zulk een opzetlyke en fchuldige onwetenhcid in de eerste gronden van den Godsdienst. Het valt zyne Werktuigen niet minder gemakkclyk, met hunne twyfielingen , tegenwerpingen, fpotternyen en lasteringen, dezulke, tot welker fchande men moet zeggen, dat zy nog niets van God weten , te verwarren, te verstrikken en op hunne zyde te trekken. Hoe fpoedig moeten diergelyke onkundige, onbevestigde en vleeschlyk. gezinde menfchen zich laten overhalen om gehoor te geven, aan die zendelingen des Duivels, wanneer hun door dezelve wordt toegeroepen: volgt den wil uwes vleeschs? Maar even ras lopen zy met fnelle fchreden 't rechtvaardig vonnis te gemoet, 'e welk hun, door drn Geest Gods, wordt aangekondigd, in deze woorden: indien gy naar den vleejche leeft, zo zult gy fttrven (*). Indien wy C) Rom. VIII. 13-  C 76 ) wy alle de heilloze gevolgen der betreurenswaardige onwetenheid, in de leer cn voorfchriften der Zaligmakende waarheid, wilden voorftellcn, zouden wy een geheel Boek moeten fchryven. Hierom zullen wy daar in tans niet verder treden. Veel eer vermanen wy, a's Mede arbeiders, u, ft Geliefden! om zo veele genade Gods, als Hy in de overvloedige verkondiging zyns woords mededeelt , niet te vergeefs te genieten; en, dooide fnoodfte veragting van dezelve , niet hetzwaarfte oordeel op uwe halzen te Jaden. Bedenkt dus, dat alle die geenen, die hier het licht des' Kvangeliums gering fchatten, en de duisternis des Ongcloofs en der Godloosheid liever hebben , door dio duisternis geheel overdekt raken, en het licht nimmer zien zullen. Wy bidden en fmeken u om uwe aandagt, te bepalen by de waaroy uwer onfterflyke Zielen, den dood, het laatfre Oordeel, en de eeuwigheid. Leidt, uit deze ailergewigtigfte overdenkingen , de beweegredenen af, om den Verlosfer, die u alleen kan behouden en zalig maken, regt te leren kennen ; cn de orde des heüs, waar in gy zyne gerechtigheid en weldaden kunt deelagtig worden, van ganfeher harte te volgen. Wy vermanen u al biddende en fmekendc, den omgang met Godlozen , Sporters, en Verleiders, en de lezing hunner vervloekte en gevaarlyke Gefchriften, zorgvuldig te vermyden. Deze voorzorg is des te noodzakeJyker, naar mate uw geest min-  ( 77 ) minder voorbereid is om de dwalingen te weder, ftaan; cn daar door uw gevaar groter wordt, om in 't eeuwige verderf medegefleept te worden. — Hoort naar ons, Geliefden! op dat God naar u hare! Zyn 'er echter eenige onder ulieden, die ondanks alle onze vermaningen en waarfchouwingen nochtans voortgaan met, flrydig tegen hun eigen wclzyn, „den Raad Gods aangaande hunne „ zaligheid, tegen hun eigen zelf aan, te verach. „ ten ! de verlichtende genade des Heiligen Geest „ tewederftaan (8);" den fpotteren, lasteraren, en verlèideren gehoor te geven ; in derzelver fchriften zich te verlustigen; ja die voor veelgelds te kopen of te laten affchryven , en alzo, ter uitbreiding van dit helfche vergif, 't hunne toe te brengen: den zodanigen betuigen wy, voor God en den Heere }elus Christus, dar. wy onfchuldig zyn van hun aller bloed. Echter zullen wy niet aflaten van God, om hunne bekcering tot erkentenis der waarheid, aan te roepen. Gefladigzal onze fmeking zyn, dat zy, nog in den tyd der ge- na- f/8) Den Raad Gods enz ] Daar deeze woorden wat fterk zyn om 'er de uitwendige genademiddelen door teverlban, en wy, vooronsdie, volgens den aart vanheC voorflelniet op üe inwendige kunnen overbrengen, zal men 'er voorkunnen lezen: „den Raad Gods, aangaan„ de onze zaligheid, te verachten; de verlichtende gü„ nadc des tieiligen Geests te verfupaden."— Vert.  ( 7» ) nade, van de ftrikken des Duivels, die hun gevangen houdt tot zynen wille, mogen losgemaakt: worden , eer het verfchriklyk oogenblik komt, waar in zy uitgeworpen worden, in de buitenfte duisternis daar niet meer voor hun zal over zyn, dan weening der oogen en koarsfing der tanden. Naauwlyks kunnen wy denken, dat deze onze Brief van waarfchouwing en vermaning zal gelezen worden door die gecne, die tot heden toe hun roem gezogt hebben in de vyandfchap tegen Jefus, cn tegen zyne waarheid. Wy durven niet geloven, dat dit Gefchrift door hun eenige opmerking waardig gekeurd zal worden; ten zy het een en ander gefchiedde in de hoop van 'er voedzel voor hunnen fpotgeest in te vinden. Maar des niet tcgenltaande achten wy 't onzen plicht, ftrokende met ons Ampt en 't voorbeeld des Heilands, dat wy ook, ten hunne opzigte, deze gelegenheid aangrijpen. Wy bidden hun dan, in den name Gods, en van Christus wege, alzo hun genade-tyd nog niet voorby is, de heilloze vyandfchap tegen den Verlosfer af te leggen en zich met God te laten verzoenen. Echter moeten wy 't hier by aan hun eigen keuze overlaten : ofzy deze voorstelling gehoor geven willen: dan of dezelve, ten geenen dage , tot een getuigenis tegen hun zal dienen. By al den hoogmoed, by al hun inbeelding van hunne wetenfehap, vernuft en kundigheid blyft van  C 79 ) van hen echter waarachtig 't geen Petrus, reeds van de Spotters van zyn tyd, zegt: zy lasteren, 't geen zy niet verflaan (*). Zy hebben zich nimmer toegelegd. op de kennis der waarheden van den' Christelyken Godsdienst. Nooit hebben zy iets van derzelver kragt aan hunne zielen ondervonden. Zy zyn ook nimmermeer overreed geweest, dat Godzaligheid en deugd de grond en bron is van alle vyare gelukzaligheid. Hunne hoogfte wysheid beflaat in die eene grondftelling van al hun denken en handelen: volgt in alles de begeerlykheid uwes vleeschs. Deze Helling, welke zelfs den Heidenen, by 'c fchcmcrlichc der natuur, een gruwel is geweest, wordt, in den Godsdienst van Jefus, veroordeelt met een Godlyke kragt. Een hemelfche Oppermagt vordert daar in de kruifiging cn doding van het vleesch met alle deszclfs lusten en begeerlykheden. De dood wordt 'er in bedreigt aan de geenen, die naar den vleefche wandelen, tcrwyl het leven toegezegd is aan hun, die door den Geest, de bewegingen des vlecsches doden. Uit deze tegenstelling ontdekt zich van zelf, de onreine en verfoeielyke Bkon der heilloze vyandfchap tegen Jefus en zyne leer. Want tot beden toe heeft een onafgebroken ondervinding d© waarheid bevestigt van 't geen de. evengernelde Apos- (*) 2. Pet. Iï. 12,  ( 8o) Apostel fchryft (*); namelyk, dat het wandeUn naar eigen begeerlykheden, de menfchen tot /potters met waarheid cn Godzaligheid, maakt. Ons hier dan op hun eigen geweten beroepende, vragen wy hun, voor 't aangezigte Gods :• of zy, by dézen wandel naar hun eigen begeerlykheden, by hunne fpotterny, ooit een ware ziele rust gevonden hebben? of hun hart niet, zelfs tegen hunnen wil, geheel en al beroerd geworden is, zo dikwyls zy 't woord van Jefus: wee! dien mènfche, door welken de ergernis komt (**)! gelezen of gehoord hebben? of hun niet altyd fchrik en ont. zetting bevangen heeft, wanneer zy vernamen, dat andere, die met hun den zelfden weg infloegen een 'vreeslyk uiteinde gehad, en in de uiterlte vertwyffeling hun leven afgelegd hebben ? of zy dc ontroering over een eeuwigheid , niettegenftaande de hun opgedrongen verlochening van dezelve, ooit uit hunne zielen hebben kunnen uitdelgen ? of zy, zonder angst en afgryzen kunnen verdragen, wanneer hun wordt voorgefteld, dat zy verleiders, zielemoorders, en werktuigen des Duivels zyn? of zy 't voor een geringe en nietsbeduidende zaak kunnen achten, dat zy door hunne godloze en verleidende fchriften, nog langt na hun dood, zondigen? Eindelyk, of zy niet moeten beken- (*) a Pet. UI. 3. (**; Mattb, XVlIf. 7.  C 81 ) kennen, indien 'er een God is, indien de firafFen der eeuwigheid plaats vinden, dat zy dan ook over zich zeiven in die eeuwigheid het oordeel der verleiders gewisfelyk verzwaren, zo dikwyls een ?iel door hun toedoen geërgerd, en van den weg der waarheid, weiken zy belasterden, afgetrokken Wordt ? Wy weten wel, dat zy van dit alles het tegendeel voorwenden ,• en 't geen ze in hun binnenfte ondervinden, voor'toog, met alle mogelyke kunst en zorgvuldigheid, zoeken te verbergen en te ontveinzen. Maar wy zyn, van onzen kant, ten volle gerechtigd enverpligt, in dat opzigt, hun alle geloof te weigeren. Want zo veel als 'er, onder de Vrygeesten en Spotters, door de genade Gods, tot erkentenis van hun elende gebragt worden, hebben onze gevoelens over hunnen toeftand , met de onwraakbaarste getuigenisfen, bevestigd. Doch al eens toegeftemd zynde, dat eenige van hun in hunne vermetelheid het zo ver konden brengen, dat zy alle die gemoeds bewegingen, voor eenigen tyd verdrukken; dan is 'er nog niets meer uit te bewyzen, dan een verblinding en verftokking, welke flegts van korten duur is. Wanneer dezelve hare werking verloren hebben, worden ze onvermydelyk gevolgd van een veel heviger onrust des gewetens en onverdraag- lyker zielen angst, welke gemeenlyk op vertwyfeling uitloopt. f ö Vy-  C 8s ) ó Vyanden van 't Kruis van Christus! wy hebben een afgryzen van uwe Leerftellingen, dwalingen , lasteringen, fpotternyeh en kunstgrepen; echter befchouwen wy, daar by uwen jammerlyken elende ftaat met wèenendc oogen cn een bloedend hart. Wy moeten, in den naam van God, u aankondigen , dat uwe eer tot fchande moet Wórden ; uw einde de verdoemenis zyn zal ,• eene verdoemenis, welke de gerechtigheid Gods zal afmeten naar de mate uwer misdaden. Haast u dan, en zoekt uwe zielen te behouden, terwyl 't de tyd nog is om die wrekende hand te ontvlieden. Bedenkt u zelve , en ftaat eenige oogenblikkcn fi.il op den weg des verderfs. Wordt nugteren, en laat af van zondigen. Begint toch nu eens om voor'teerst, als redelyke menfchen, den Heiland, dien gy vervolgt, te befchouwen; en de waar. heid, welke gy lastert te onderzoeken. Erkent de kloppingen van uw geweten, welke u zo dikwerf, in 't midden uwer woelige en woeste vermaaklykheden, doen beven, voor werkingen der voorkomende en aankloppende genade des Heiligen Gecsts. Geeft gehoor aan die bewegingen van uw gemoed. Let met aandagt op uw geheel gedrag. Niet alleen hoopt gy de maat op van uw eigen ongerechtigheden , dewyl gy zelf naar uw eigen lusten, in de ydelhedcn wandelt; en veele onbefehaamde, fpotagtige cn vermetele redenen voert tégen den Heiligen Israëlsj waar door ge ii  (s3) n derf toorn vergadert in den dag des toorns'i riiaar ook doet gy veele andere zondigen, en haalt hier door over u 't oordeel, 't welk eigentlyk den Duivel en zyne Engelen bereide is. Neemt ernftig iri aanmerking, wat ê goeds gy nog verrigten kunt. 't Is niet flegts alleen, dat gy in ftaat zyt, door een waarachtige bekeering van de duisternis tot het licht, en van de magt des Satans tot God, üwe eigeh zielen te behouden; maar 't is u ook mogelyl:, door uw voorbeeld, en door uwe erkentenis der waarheden } welke gy tot hier tos verlochendë , fommige van die geene, die door ii op den weg des verderfs zyn geholpen, te herwinnen en te rug te brengen. „ Overdenkt, dat „ Jefus, die Jefus,' wien gy zovyandig, zowoe„ dend vervolgt, u ook bemind en ter uwer ver- losflng zyn bloed vergoten heeft J dat Hy ü „ nog bemint? dat de behouding en verlenging van uw leven uitwerkfels zyner genade en vo^r•, bidding zyn; dat Hy door zyne goedertieren„ heid u zo gaarne ter bekering wil leiden (8).'* Maar (il) Overdenh. dat Jefus, enz.'] Deze opwekking zo als zy legt kunnen wy niet overnemen. Dezelve berust op de leerftelling der nlgemeene genade. Laten wy dan wederom het oogmerk behouden en woorden hier byvoegen, welke meer overeenftemmen met het Evangejisch leerftuk der hezondere genadé. Het zelve behelst geen minder aanfporing in zich voor het gemoed van zulke Vyanden van bet Kruis van Christus, als hief door den Cbristelyken en menschlievcnden Fierder wor-  C 84 ) 'Maar overweegt ook vooral hier by dat dezè 'gelegenheid, dat deeze genade tyd, dat deze mojelyklieid om u nog te bekeeren welligt op dit heden, en voor eeuwig kan verdwynen. Wy vermoeden, dat verfcheiden onder u zich pogen gerust te ftellen met het voornemen van zich nog op hun fierf bed te zullen bekeren. Maar de hoop daar op, en de valfche troost, welke hier uit afgeleid wordt, is een openbaar bewys van de uiterfte verblinding, en een kenmerk van de verhardde verftokking. Zulk een vieijen van zich zelfi moet aangemerkt worden als een moetwillig misbruik van Gods genade, en een befpotting van den rykdom zyner barmhartigheid. Arme menfchen! wie geeft u de verzekering, dat gy op het fterfbedde komen, of op 't zelve 't gebruik uwer zielsvermogens behouden zult? Wie fielt zich borge, daq de Geest Gods, dien gy zo menigmaal bedroefd, van den aangefproken. „ Overdenkt (dus kan het worden „ uirgedrukt dat Jefus, die Jefus, wien gy zo vyandig, „ zo woedend vervolgt, metdetederftemenschlievend,, heid vervuld is, en zyn bloed ter verlosfingvan Zon„ daars heeft vergoten ; dat Hy ons bemind heeft en „.voor ons bidt eer wy Hem kenden ofliefhadden; „ dat de behouding en verlenging van uwen levenstyd „ een bezonder bewys van zyne Godlyke langmoedig„ heid is ; en dat Hy, door zo veele goedertieren* „ heden, u nog de gelegenheid tot bekeering wil ver„ leenen. Fat. .  C 85 ) sran de hand gewezen, en gelasterd hebt, enzoifr der wiens byltand uwe bekeering eeuwig onmogelyk biyft, zich als dan van u zal laten vinden ? Ja wie geeft u gerustftelüng, dat uw verftokte hart zich op dien tyd zal ontfïuiten voor 't geen gy tans met zo veel afkeer befchouwd en met een duivelfche hoogmoed befpot? Welligt herinnert ge u de voorbeelden vari zulke Vrygeesten, dia zich, in hun laatfte oogenblik, nog bekeerd hebben. Misfchien wilt gy daarmede, voor uw geweten, uwe opgevatte hoop regtvaardigen. Maar is dit niet byna even ongerymd als of gy u een verbeelding vormde van wel den dood te zullen ontgaan ; en dezelve vestigde op het voorbeeld van Enoeh en Eiias? Wy ftemmen toe, dat'er voorbeelden zyn van fommige, die in hun leven befpotters der waarheid geweest zyn, en op hun fterf bed berouw, en verlangen naar genade betuigd hebben. Zy zyn op deze wys de eeuwigheid ingegaan, en dit heeft andere eenige hoop, op hunne zaligheid gegeven. Doch hoe zeldzaam zyn déze gebeurtenisfen f Daar en boven zulke menfchen zyn volkomen gelyk aan Schipbreukelingen, die, by 't verbryzelen van hun vaartuig, niet oogenblikkelyk te gronde gaan, maar een balk aangrypen en daar óp in volle Zee rondzwerven. De geen , die óp den oever ftaan, vestigen wel een flaauwe hoop op de behoudenis dier elëndige; maar «echter durft niemand dezelve, met een volkomen F 3 *ry-  ( 85) 'vrymoedtgheid verwagten. Daaröra, —lieden ! heden! terwyl gy de Mem des Heeren hooit 'verhardt uwe harten niet! Uw aanhoudend gedrag verfchaft ons een treurige reden van vrees, dar. ook deze waarfchouwing en vermaning, voor veele onder u, te vergeefsch zal zyn; en dat zy 'er, op nieuws , gelegenheid uit zullen zoeken ons tot een verfmading en honend guichelfpel ten toon te Hellen. Is dit zo, o geftadige verachters van den rykdom der Godlyke genade! Wel aan! leert dan by eigen ondervinding, wie die Jefus 1s, dien gy vervolgt. Beproeft dan, door't gevoel der waarheid, hoe hard het is de verfenen tegen den prikkel te Haan; en hoe zinneloos het is, wanneer elendige menfchen zich, tegen den Almagtigen, verzetten. Ach! hoe zult gy, ten geenen dage , te moede zyn, wanneer gy zien zult, wien gy doorftoken hebt Maar van onzen kant zuilen wy niet aflaten voor u te bidden , en by God met fmekingen aan te houden, niet alleen, dat het Hem behage uwe oogmerken te verydelen, maar ook, dat Hy aan u den rykdom zyner goedertierenheid, geduld en lankmoedigheid gelieve te openbaren, opdatgy, door alle mogelyke middelen, geleid wordt tot bekering. ,, En wy zyn verzekerd, dat de Verlosfer dit ons „ gebed, by zynen Hemelfchen Vader, doorzy. „ nc C) Ofettb. ï. &  j, ne Hogepriesterlyke en kragtdadige voorbede, # zal onderdennen (9)." 1 Wy kunnen op een zagter toon fpreken met u , o Zielen ! die insgelyks nog wel verre af zyt van de zaligmakende erkentenis van Jefus Christus, maar echter niet behoort tot de onzalige menigte) van verklaarde Vyanden des Verlosfers, fchoon ge u zei ven kwelt met twyffelingen , en veelerlei beftrydingen van de waarheid des Evangeliums jo uw hart gevoelt. Gy weet u niet te bepalen aan welke zyde gy moet overhellen. Aan den eenea kant prikkelt u het ongeloof; en deszelfs leeraars beftormen u met tegenwerpingen en fpotternyen. Aan den anderen kant houdt uw geweten , de vreze Gods, welke nog by u is overgebleven, en de (9) En wy zyn verzekerd enz."] Daar hetzeekeris, dgt de tio°tpriesterlykelrooihede des Heiland* zich niet uitftrekttoc alle en een ieder der Menfchen, kan ook onze Kerk niet inftemmen met deze verzekering. De Godlyke Hoogepriesrer, zeide, in de dagen zyns vleefches, zelf: ik bid niet voor de Waereld, tnaar voor de geene, diegy my gegeven hebt'. Job. XVII. 9. - Maar ook, die tot hier toe geftadige verachters waren van den rykdom dtr Godlyke genade, kunnende voorwerpen dezer voorbede zyn. Laat dus onze meening uitgedrukt worden, reet, in plaats van den aangehaalden volzin, te zejtgen: De Verlosfer, die voor zyne Vyanden bad, onderfteune , by zynen Hemelfchen Vader, dit ons gebed, • met zyne Hogepriesterlyke en kragtdadige Voorbe„ de." Vert, r 4  (88) êé bewustheid van een eeuwigheid u nog genadig te rug. Gy durft hier door den ongelukkigen. ftap niet wagen, Welke u tot den hoogften top der boosheid brengen zou. Aan üliéden moeten wy, voor 't aangezigte Gods betuigen, dat wy getroffen zyn, door uw bewenenswaardigen toeHand, die tevens ten uiterfle gevaarlyk is. Om Gods wille! haast u, en redt uwe zielen! Is het ülieder ernftige meening tot erkentenis der waarbeid té willen komen, werpt u dan met ootmoedigheid neder, en fmeekt den God der waarheid vuuriglyk om de vèrlichting van zynen Geesn Zoekt de waarheid in derzelver zuiverde enklaarlte bron, het Woord van God. Hoort de openbare prediking van het zelve, met een eerbiedig en leergierig hart. Onze Huizen , onze harten ftaan voor u open, wanneer gy ons uwe twyffe lingen wilt ontdekken', en, onze bezondere onderrigiing begeert, ö ! Hoe gaarne zouden we ü met raad , onderwys en troost te hulpe komen , mogten wy 't genoegen hebben van u dezen by. Hand te zien begeren. Maar vindt gy meerder welgevallen in uwe twyffelingen; verfl rekken ze utot een innerlyk genoegen; meent gy 'er uw geweten mede in flaap te fusfen, en daar door gefustheid te bekomen om uw verdorven neigingen te blyven aankleven . dan moeten wy u, in Gods name* betuigen, dat gy zelf uwe zielen verwaar. loost;  C *9 ) lóbst; en de fcbuld uws verderfs, zelf ert allèèft eeuwig moet dragen. Uitverkoorene Gods, Heilige en Geliefde! nog een woord van bemoediging en troost totuliedeni die, met David, klagen móet, dat het u als eenvertering uwer beenderen is, wanneer wyvanonZè vyanden gefmaad worden en zy daaglyks tot ons zeggen: waar is nu uw God ? Gedenkt aan het woord uwes Verlosfers: het is noodzakelyk, dat de ergernissen komen (*> Gebruikt dit woord ter bewaring van uwe zielen, dat gy u niet ergert aan zulke overvloedige en verpestende ergernisfen» als 'er tegenwoordig den Aardbodem verontreinigen en tot een Sodom maken. Uw Verlosfer heeft die aanvallen reeds vooruit gezien, welke het Ryk der duisternis op zyn Kerk gedaan heeft* en nog doet. Hy is magtig genoeg om zyne waarheid en Kerk daar tegen te befchutten; en alle lasteraars, vervolgers, fpotters, en Godlozen tot fchande te maken. Hy is en blyft de Koning, door zyn Hemelfchen Vader zelf gezalft, over Zion den Berg zyner heiligheid. Het eindëlyk lot zyner vyanden zal geen ander zyn, dan ten laatften en tot hun eeuwige fmaad, ten voetbank zyner voeten gefteld te zullen worden. Geen dikke en zwarte wolken kunnen het licht der Zon uitdoven. Even min zullen alle fpot- ter* Mattb. XVIII. 7.  (90) rernyen én lasteringen, al bereikte de onbefchaanide boosheid daar in 't hoogde toppunt, het licht der Godlyke waarheid uitblusfchen. Die dag, van vyelken, door Enoch, de zevende van Adam, reeds gefproken is, komt deeds nader. Hy heeft 'er van voorzegd: ziet de Heer is gekomen met zyn veel duizend heilige, om gerichte te houden tegen alle, en te ftraffen-alle Godlooze onder hen, van wegen alle hunne Godloze werken, die zy Godlooslyk gedaan hebben, en van wege alle de harde [ woorden, ] die de Godloze zondaars tegen Hem hebben gefproken {*); ep , 't geen wy 'er mogen by voegen , die zy hebben gefchreven, gedrukt, en verfpreid. De vyanden van hun eeuwigen Koning , zullen, ten dien dage, alle hunne verfmadingen , fpotternyen, en lasteringen openlyk herroepen, ddor hunne jammerkreet : Bergen , valt op ions ! heuvelen, bedekt ons! Gy, integendeel, zult u verblyden met een onuitfpreeklyke blydfchap; en met den Verlosfer , met wien gy geleden hebt , in de Heerlykheid ingaan. Geliefde! Verderkt u dan , hiermede, door den Heiligen Geest in uw allerheiligst geloof, en zytlleedsbiddende. Volhardt in de liefde Gods. Wagt op de Barmhartigheid van onzen Heere Jefus Christus ten eeuwigen leven, op dat hy u voordelJe als een Gemeente zonder vlek of rimpeb Wandelt dus als Kinderen Gods midden onder een * ver- £*) Brief van Judas vs. 14, 15.  (9i ) verdraaid en verkeerd geflagte, opdat gy onder 5t zelve fchynen moogt als het licht der Waereld. Vertrouwt dus op het woord des levens ons ten roem tegen den dag van Christus, dat wy niet te vergeefsch hebben gelopen, noch te vergeefsch gearbeidt. De God der waarheid zelf gelieve nochtans allé verderffenisfen en ergernisfen te weren, alle dwalende en verleide op het regte fpoor te brengen, en den Satan onder onze voeten te verpletteren. Hem zy de eere in de Gemeente Gods, welke in Jefus Christus is, nu en in alle eeuwigheid. Amen, Senior, Pastoren en Gezamenlyke Predikers van het Hamburgs Ministerie, Hamburg den 10 February I7Ö4'